-ocr page 1-

TIJDSCHRIFT

ÏÏIABTllJIimE I ïim

UITGEGEVEN DOOE DE

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland

ONDEB EEDACTIE VAN

O. F. VAar KSTEIiD, nr. li. jr. VAM »ER HAÜST

w. c. scmmiaEEi,

Leeraren aan \'s Rijks-Veeartsenijschool.

NEGENTIENDE DEEL

BIBLIOTHEEK
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT

UTRECHT

J. L. BEIJERS
1892.

T
u .

-ocr page 2-

■a\'

Gedrukt bg G. J. THIBME, te Arnhem.

, RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

)1 6{

i

0(

155

-ocr page 3-

INHOUD VAN HET NEGENTIENDE DEEL.

Veeartsenijkunde.

Bladz.

Mania puerperalis? Eclampsia puerperalis? door J. F. Lamébis 97
Koch\'s ontdekking en haar diagnostische waarde voor de

veeartsenijkunde, door M. H. J. P. Thomassen (Slot) . . 104
Is de periodische Ophthalmie van het paard een zelfstan-
dige en specifieke ziekte? door L. J. Hoogkamek . 114, 193
Torticollis bij een paard, door T. A. L. Beel 134
"Vermoedelijke sublimaat- (kwik-) vergiftiging, door het ge-
bruik van gekyaniseerd
hout, door A. van Leeuwen . . 136
I>e afscheuring van het collum uteri vóór of tijdens de

verlossing van de merrie, door M. G. de Beüin . . . 207
Ciysticercen in de hersenen van een hond, door
J. C. van

dee Slooten................216

Leucaemie bij een os, door K. Hoefna&el ...... 219

Amerikaansch en Hollandsch spek, door K. Hoefnagel. . 265

Twee ziektegevallen bij runderen, door T, A. L. Beel . . 270

Koite Mededeelingen.

Ludewig Philipp Wüppermann, door W. C. Schevimel . . 1
De nieuwste geneesmiddelen der jaren 1888 — 1890, door

denzelfden..............151, 227

Over intraveneuse injectie van zoutoplossingen bij paarden,

door De. H. J. Hambukgee...........223

trichinen in Amerikaansch varkensvleesch, door K. Hoefnagel 225
onderwijs in practische bacteriologie aan de Rijks-

veeartsenijschool, door De. H. J. Hambuegee .... 244

Referaten.

Over bruikbaarheid van het vleesch van vergiftigde dieren,

door W; C. S................................3

Pokstof van de geit, door denzelfden................6

ttet gulzig drinken der kalveren, door denzelfden ... 6

melk IS een antisepticum, door denzelfden............7

^ysol, door denzelfden.............7, 8

^ermatol, door denzelfden........................9

^urophen, door denzelfden...........10

behandeling van borstbuilen bij het paard, door denzelfden 10

malleïne, door denzelfden . .........11, 273

-ocr page 4-

inhoud.

Antigalacticum, door denzelfden.........

Onderzoekingen omtrent de pok-entstof, door denzelfden
Behandeling van kwaden droes, door denzelfden . . .

Haemoglobinurie, door denzelfden........

De castratie der cryptorchiden, door denzelfden . - .

Boorzure boraxverbinding, door denzelfden.....

Diuretine, door denzelfden...........

Eenhoevige varkens, door denzelfden.......

De gevaren der koemelk onmiddellijk na het kalven, door

denzelfden...............

Conserfbrood met bloed, door denzelfden.....

Uitvoer van bevroren vleesch uit Nieuw-Zeeland, door

denzelfden...............

Twee gevallen van pseudo-rabies of van eelampsie bij he

rund, door denzelfden . . ........

Genezing van tuberculose, door denzelfden.....

Amerikaansch varkensvleesch, door denzelfden. . . .

Ellimans\'s Embrocation, door denzelfden......

Brand der veeartsenyschool te Bern, door denzelfden .
Veeartsenijkundig onderwijs in München, door denzelfden
Vaccinatie-inrichtingen in Nederland, door denzelfden .
Vlekziekte-endocarditis bij varkens, door denzelfden .
De asdraaiing der linker colon-lagen bij het paard, doo

denzelfden . . ..... ......

De antiseptische behandeling van inwendige ziekten, doo

denzelfden .... ..........

Acidum filicicum amorphum, door v. d. H.....

Reorganisatie van den militairen veterinairen dienst in

Engeland, door C.............

Tuberculine, door W. C. S...........

Turberculinum Kochii als diagnosticum bij runderen, doo

denzelfden...............

Tuberculose, door denzelfden..........

Antiphlogose door verwijderde werking, door denzelfden
Over den aard der coccidiën, door denzelfden . . . .
De micro-organismen van „Backstein Blattern" en aan ver
wante ziekten bij het varken, door denzelfden . . .

Finnen in het spek, door denzelfden.......

Aetiologie der netelkoorts en der diffuse huidnecrose b

het varken, door denzelfden.........

Het opsporen van paardenvleesch in vleeschwaren, doo

denzelfden...............

Twee nieuwe desinfectiemiddelen, door denzelfden . .
Eeceptformules, door denzelfden.........

vi

Bladz.
16
159
161
161
162
162
162
163

164:

165

166

166
166
166
167
167
167
167

236

237

240
243

243
274

274

275

275

276

277

279

280

285
285
287

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde.

Verslag van den toestand der Maatschappij over 1890/91 . 17

Overzicht van het geldelijk beheer der Maatschappij over 1890 23

Programma der 31®*® Algem. Vergadering......24

Kort verslag „ 31»^ ,, • „ ......27

Notulen „ 31ste _ „ ......288

-ocr page 5-

Friesland
B „ „ Gelderland ....

» „ „ Utrecht.....

n „ „ Noordholland . . .
n „ „ Zuidholland....

„ „ „ (Nieuwe)

„ „ " „ Noordbrabant—Limburg

» n „ Zeeland.....

Ledenlijst der Algemeene afdeeling.........

Vergaderingsverslagen der afdeeling Utrecht . 86, 89, 303, 307
„ „ „ Gelderland . . 168, 247

„ „ Zuidholland .... 248
„ (Nieuwe) 170,177,313

^^ecrologle............ 91, 187, 249, 323

ï\'ersonalia............ 91, 188, 249, 323

^eeartsenijfenndig Staatstoezicht..... 93, 188, 250, 324

^Verzicht van het verslag aan de Koningin-Weduwe

Regentes, over 1891 ............. 250

staatsexamens . ...............324

^\'jks-Veeartsenijschool.......... 93, 250, 324

Veterinaire dienst bij het leger..........181

Veterinaire Almanak. .................258

Boekbeoordeeling............ 94, 188, 254

^ieuw uitgekomen boeken......... 191, 262, B25

^eeartsenijkundige Tijdschriften..........326

inhoud. Yir

Bladz.

Begrooting over het jaar 1892 .......... 26

Bijlage I. Openingsrede van de Algena. Vergadering 30
„ II. Voorloopig rapport van het Hoofdbestuur in zake

de enquête naar keuring van vee en vleesch, enz. 36
n
III. Rapport van den Heer Thomassen over het
„congres pour l\'étude de la tuberculose, Paris

1891"...............55

Mededeelingen van het Hoofdbestuur ... 67, 168, 246, 328

Verslag der afd. Groningen...........68

74

76

77

78
80
81
82
85
85

-ocr page 6-

^^^^ ■ ■f\'^ \' \' iftßf-gffiMi^J

. . MbetiU ^ \' ^

ewxj&iv^ . ■ « V • "

"\'de - ■}

\'yv \'.\'i\'"".

.0 1 . .

0? \'

m.

\'s^ . . .

^ .fié jö\'3

-ocr page 7-

KORTE MEDEDEELINGEN.

Biographie,

Ludewig Philipp Wüppermann 1) werd den Mei
1808 te Osnabrück geboren, studeerde van 1823 tot 1826
aan de Koninklyke Veeartsenyschool te Hauover en vestigde
zieh na met goed gevolg afgelegd examen in laatstgenoemd
jaar als veearts te Dissen.

In 1832 verscheen de eersteling zijner geschriften, name-
lyk een Handbuch, der Hyppologie oder die
Lehre von der Schätzung des Pferdes auf
dessen öconomischen und pecuniärenWerth,
Gearbeitet von
L. P. Wüppermann, Thierarzt im
^ürstenthume Osnabrück. — Osnabrück
bei Friedhich Rachorst 1832.

Een jaar later zag van zijne hand het licht: Gemein-
^ütziges Vieharzneibuch oder kurze und
gründliche Anweisung für Viehbesitzer,
^economen und Landleute, etc. — Osnabrück
^833, gedrückt bei T. P. L. Lüdecke.

Bg de uitgaaf van hei laatste bezat hij re eds zijn aan-
stelling als A d j u n c t-P a a r d e n a r t s bij het Neder-

1) De volgende biograpMe vaa dea Heer L. P. Wüppekmann dauk ik aan
^e welwillendheid van diens zoon, thans majoor der Huzaren. Op mijn verzoek
om eenige inlichtingea voor eeae korte levensbeschrijving in A. Koch\'s Ency-
\'slopadie, zond hij mij zooveel belangrijks omtrent het leven en streven van
bijlen onzen ambtgenoot, dat ook de Redactie van dit tijdschrift meende hieraan
alsnog eene plaats te moeten inruimen. Zij kan tevens worden beschouwd als
aanvulling van de "Korte Geschiedenis van den militairen veterinairen
dienst in Nederland- (üeel 14 van dit tijdschrift).

W. C. Schimmel.

1

-ocr page 8-

landsche leger, waarbg zich na de afscheiding der Belgische
elementen groote behoefte aan bekwame paardenartsen had
doen gevoelen.

De aanstelling gevolgd op zijn aanvraag om als zoo-
danig in dienst te treden, dagteekent van 27 Juni 4833.
Tot 1839 vertoefde hg in de Noordbrabantsche kanton-
nementen; wegens de algemeene vermindering van
het leger na de definitieve scheiding van België, werd hij
eerst den 23®\'®" December 1848 benoemd tot Paarden-
arts, een titel, die spoedig door dien van Paardenarts
2® klasse werd vervangen.

Zijn vryen tgd wgdde hg in hoofdzaak aan zgn gelief-
koosde studie: de Natuurkunde. En dat dit met vrucht
geschiedde, bewijst zijn Abhandlung über das Wesen
der Imponderabilien. — Ein Beitrag zur rei-
nem Erkentniss der Natur und der Natur-
kräfte, Utrecht 1849 bei W. F. Dannenfelser.
Deze verscheen in twee deelen.

Maar ook voor de belangen zijner kameraden stelde hij
zijn welversneden pen ten dienste, getuige zgne, om toen-
maals goede redenen ongeteekende, geruchtmakende brochure:
Gedachten en opmerkingen omtrent den dienst
der paardenartsen van het Nederlansche leger.
Amsterdam M.
de Boer 1855.

Den 19^®" April 1857 kreeg hij den vroeger nagenoeg
onbereikbaren rang van Paardenarts 1® klasse.

In 1858 verscheen van zyn hand: Het theoretische
en praktische hoefbeslag, en korten tijd daarna:
De leerwgze van den Amerikaanschen paar-
dentemmer J. S. R
aeeij, om de wildste en weer-
spannigste paarden spoedig te bedwingen en af
te rigten, vrg vertaald naar de Engels ch-Duit-
sche uitgave. Haarlem
C. Zwaaudbmaker 1858.

Voor beide werkjes ontving hy den dank van den Minister
van Oorlog, met de bgvoeging, dat zij getuigden van zgn
gver voor den dienst en het bevorderen der wetenschap.

-ocr page 9-

in den herfst van 1858 woonde hij de manoeuvres bg
van het 10^® Duitsche bondsarmeekorps, in Hanover ge-
houden, en leverde na afloop daarvan een verslag in om-
trent onderwerpen de veeartsen^kunde betreffende. Daar-
over schreef\' bedoelde Minister aan den Directeur van den
veterinairen dienst: «ik heb van dat rapport, hetwelk de
kenmerken draagt van doorzicht en ijver, met belangstelling
kennis genomen en verzoek u genoemden paardenarts wegens
dat verslag myne tevredenheid te betuigen.»

Tot meerdere dergelyke betuigingen bepaalden zich de
hewyzen van waardeering van hoogerhand ; van onderschei-
dingen bezat hij slechts de litteekenen in de uitoefening
^an. zyn dienst verkregen.

Reeds in laatstgenoemd jaar deden zich bij hem de ver-
schijnselen voor van een maaglyden, dat hem een lang-
durige ziekte bezorgde, en waaraan hg den Augustus
^861 te Amersfoort overleed.

lü hem verloren de zijnen een braaf echtgenoot en vader,
het land een trouw dienaar en de wetenschap een ijverig
onvermoeid beoefenaar.

W. c. Schimmel.

REFERATEN

door

W. C. SCHIlVfiniEIi.

Over bruikbaarheid van het vleesch van vergiftigde

dieren.

Prof. Fröhner en Dr. Knüdsen hebben proeven genomen
omtrent de geschiktheid voor de consumtie van het vleesch
van vergiftigde dieren. Zij merken op, dat het vleesch van

-ocr page 10-

zulke diereu gewoonlijk niei; schadelyk zal zijn, omdat, ook
al geraakt het vergift langs de bloedbaan in de spieren,
in het vleesch toch slechts zulke kleine doses voorkomen,
dat hierdoor geen nadeelige werking kan worden teweeg-
gebracht, Zoo bevat 1 kilogram vleesch van een rund, dat
met strychnine vergiftigd is (dosis toxica voor een rund, dat
10 centenaars weegt = 0,5 gr.) hoogstens 1 mgr. strychnine,
wat voor den mensch als gevaarloos kan worden beschouwd.

Talrijke wilde volken, die hun wild dooden met vergif-
tigde pijlen, waarvoor o. a. strophantus wordt gebezigd,
gebruiken het vleesch dier vergiftigde dieren zonder nadeel.

Alleen dan is het waarschijnlijk, dat het vleesch schadelik
zal zijn, indien het vergift niet langs de maag, doch door
een huidwond onmiddellijk in de omringende spieren is ge-
raakt (door de wilde volken wordt het vleesch in den om-
trek der pylwond uitgesneden), of wanneer eenig vergift
voor den mensch veel gevaarlijker ware dan voor het dier.
Onderscheidene proeven, in onze literatuur medegedeeld,
bewgzen dan ook de onschadelijkheid van het vleesch van
vergiftigde dieren. Zoo vond bgv.
Sonnenschein in het
vleesch van een koe, die een pond arsenicum had gebruikt,
per kilogram slechts ^ mgr., een voor den mensch volko-
men onschadelgke hoeveelheid.

De schrijvers hebben proeven genomen met strychnine
en eserine, twee alcaloïden, welke in de veeartsenij kundige
praktgk dikwijls worden gebruikt. Niet zelden gebeurt het,
dat de hiermede te vergeefs behandelde dieren worden ge-
slacht; de vraag is dan: kan het vleesch daarvan tot
consumtie voor den mensch worden toegelaten, indien het
overigens hiervoor in de termen valt? Zij vonden, dat het
vleesch van hiermede vergiftigde schapen volkomen onscha-
delijk was, zoowel voor den mensch als voor den hond. Het
werd door henzelven gebruikt, aan honden gevoerd, terwijl
zij het chemisch en physiologisch onderzochten; het laatste
door subcutane injectie bg witte muizen van een extract
uit de lever en de spieren.

-ocr page 11-

Dit onderzoek werd later voortgezet met pilocarpine en
veratrine, twee bij het paard en het rund evenzoo veel ge-
bruikte geneesmiddelen. Het geschiedde op dezelfde wyze
als met strychnine en eserine; de resultaten kwamen geheel
overeen met de vroeger verkregene.

Aangezien de vier aldus onderzochte alcaloïden tot de
vergiftigste van alle geneesmiddelen behooren, meenen de
schryvers gerechtigd te zijn tot de uitspraak, dat de behan-
deling van een dier met eenig geneesmiddel, het vleesch
nimmer onbruikbaar kan maken voor de consumtie. Zg
wgzen er echter uitdrukkelijk op, dat dit niet geldt voor
den inhoud van maag en darmen. Deze deelen moeten steeds
aan het gebruik worden onttrokken, ook dan wanneer de
middelen subcutaan zgn aangewend.

De vraag hoe het komt, dat het vleesch van vergiftigde
dieren onschadelijk is, wordt beantwoord door het feit, dat
het of in het geheel geen vergift (byv. bij eserine en pilo-
•^-arpine) of daarvan slechts sporen bevat (als bg strychnine
en veratrine). Wat hiervan nu weder de reden is, verklaren
de schrijvers door de omstandigheid, dat het vleesch, evenals
alle levend weefsel, de alcaloïden omzet. Dit geschiedt het
•gemakkelijkst met eserine en pilocarpine, iets moeielyker
met strychnine en veratrine.

Naast de spieren bekleedt de lever een voorname plaats
voor de omzetting der alcaloïden; zelfs schijnt de reducee-
i\'ende werking hiervan nog belangrgker dan die der spieren.
Het reduceerend vermogen van het bloed bleek aan de
schrijvers geringer; daarin konden sporen van eserine worden
aangetoond, hetgeen in de spieren en de lever niet het
geval was.

De mogelijkheid eener schadelijke werking van het vleesch,
afkomstig van dieren die met minerale vergiften zijn be-
handeld, is nog geringer. Het sterkste minerale vergift,
arsenicum, werkt bij den mensch tienmaal zwakker dan
strychnine; het vleesch van dieren, welke met arsenicum
zijn vergiftigd, kan derhalve zonder nadeel worden gebruikt,

-ocr page 12-

gelyk trouwens experimenteel is bewezen. Ditzelfde geldt
van phosphorus, carbolzuur, metaalzouten, bgtende alcaliën,
blauwzuur, enz. (Monatshefte für praktische Thier-
heilkunde Bd. I, Heft 42 en Bd. H, Heft 8.)

Pokstof van de geit.

Door den Impfarzt Hay te Weenen zullen officiëele proe-
ven worden genomen met de inenting der vaccine-stof van
de geit op den mensch. Reeds
Hervieux vond in 1890
de geit even vatbaar voor de vaccine als het kalf. De in-
enting met de vaccine van de geit schgnt trager beloop te
hebben en minder sterke pustulae te levei\'en. Voor zwakke
kinderen en personen zou dit een voordeel opleveren. De
N. Oostenrgksche Statthalterei heeft onder controle van
Prof.
Oser, Dr. Braun en den rgksveearts Umlauf voor
de proefnemingen van
Hat toestemming verleend. De
geiten-lymphe mag echter alleen dan worden aangewend,
wanneer de volkomen gezondheid van het dier na de slachting
is gebleken (Weekbl. v. Geneesk, v. 26 Sept. 1891).

Het gulzig drinken der kalveren.

De Bezirksthierarzt Leydendeker, te Messkirch, geeft in
overweging om voor kalveren, welke met zuivere melk
worden gevoed en telkens aan opgeblazenheid lijden, haver-
slijm bg dé melk te voegen. Dit verhindert het haastige
drinken, waardoor de melk op eens in te groote hoeveel-
heden in de maag geraken en aldaar tot een moeielijk ver-
teerbare massa stollen kan.

Bij doorloop der kalveren deed de creoline inwendig,
1 gr. op 1 liter haverslgm, goede diensten. (Berl. thier.
Wo ch. n°. 39, 1891).

Melk is een antisepticum.

Onder dit opschrift refereert Prof. Fokker in het Weekbl.
v. Geneesk. II, n". 15, 1891, het volgende.

-ocr page 13-

«Dat melk in verschen toestand melkzuur-bacteriën ver-
nietigt, was reeds door Ref. (Prof.
Fokker) gevonden.
Thans heeft
Freudenreich ontdekt, dat zy ook typhus- en
cholera-bacillen doodt, en dat deze eigenschap niet aan den
room toekomt, maar aan de wei, d. i. aan de door een
porceleinen bougie van vet en caseïne vrggemaakte melk.

Freudenreich komt tot de conclusie, dat geen bacteriën-
doodend bestanddeel in de melk aanwezig is, maar dat men
hier te doen heeft met een levensverschynsel, «une action
de la matière vivante ou semivivante sur Ie microbe.» Hg
geeft dus ongeveer dezelfde denkbeelden, die Ref. eenige
jaren geleden in zijn Untersuchungen über Hetero-
gene se, I, heeft verkondigd, waarover men hem toen in
dit Tijdschrift (Weekbl. v. Geneesk.) zoo hard ge-
vallen heeft. Evenals Ref. verwerpt
Freudenreich de idee
eener vis vitalis, maar hy neemt aan, dat dierlijke vloeistoffen
huiten het lichaam de functies, die zy binnen de cellen
daarvan verrichten, geheel of gedeeltelik kunnen voortzet-
ten. Leven zonder cellen, zonder vermenigvuldiging, zonder
voeding! het wordt werkelijk tijd, dat men in dit opzicht
tot overeenstemming komt en «zijn kerk wat uitzet.»
(Annales de micrographie n°. 9),»

Üit het bovenstaande blijkt, dat de boeren gelijk hebben,
^Is zij beweren: «Er is niets, Mynheer, dat de handen
zoo zuivert als het dagelijksch melken.» Of een dergelyke
mededeeling voor de melkverbruikers verkwikkelijk is, valt
te betwijfelen.

Lysol.

Gerlach deelt zijn nauwkeurige onderzoekingen
hieromtrent mede
in de Zeitschrift für Hygiene^
Band X, en komt tot de volgende resultaten:

Het lysol is niet alleen in zuivere culturen, doch
ook in mengsels van bacteriën, werkzamer dan carbolzuur
«n ereoline.

-ocr page 14-

2°. De desinfectie der handen gelukt bg uitsluitende
aanwending eener 1 % oplossing van lysol, zonder gebruik
van zeep.

3°. Voor het kiemvrg-maken van infectieuse sputa en
faeces is het veel werkzamer dan alle overige desinfectie-
middelen.

4°. Door besprenkelen der muren met een 3 % op-
lossing worden zij kiemvrij gemaakt.

5°. Lysol is van de antiseptica, welke daarmede in
werkzaamheid gelijk kunnen worden gesteld (voornamelijk
carbolzuur, creoline, sublimaat), verreweg het minst ver-
giftig.

De werkzaamheid van lysol wordt, evenals bij creohne,
teweeggebracht door de teeroliën (kresolen), die bij creoline
met water een emulsie vormen, terwgl zij in lysol in
oplosbaren vorm aanwezig zgn.

Het gebruik van lysol in de veeartsenijkundige praktijk,

vooral bij de wondbehandeling.

Straube (Zeitschr. f. Veterinärk. HI, Heft 4) ge-
bruikte lysol in oplossingen van
0,5—2 percent tot behande-
ling van versehe en geïnfecteerde wonden, tot desinfectie
van instrumenten en verbandmateriaal. De verkregen resul-
taten waren zeer bevredigend. Volgens den schrijver heeft
lysol als antisepticum bg de wondbehandeling hooger waarde
dan de overige gebruikelgke desinfectiemiddelen, daar het
uitmuntende antiseptische en desodoreerende eigenschappen
bezit, zoodat reeds oplossingen van
0,5—4 percent voldoende
zgn voor de behandeling van alle versehe wonden, terwgl
met die van 2 percent alle geïnfecteerde wonden kunnen
worden gedesinfecteerd.

De hoogere waarde van lysol berust verder in zijn ge-
makkelijke oplosbaarheid in water, het weinig of niet ver-
giftig zgn en den geringen prgs. Als nadeelige eigenschap-
pen van lysol vermeldt
Straube, dat handen en kleederen

-ocr page 15-

langen tyd daarnaar big ven ruiken, en dat de daarin ge-
desinfecteerde instrumenten glibberig zijn.

Aan de veeartsengschool te Utrecht VFordt sedert enkele
maanden lysol aangevrend bij vs^onden, huidziekten, enz. Het
komt in v^erking vrij vrel overeen met creoline en er zou
geen reden bestaan om deze door lysol te vervangen, indien
de eerste niet by vele eigenaars meer populair ware ge-
worden, dan dikwgls in de praktijk wenschelijk moet wor-
den geacht.

Dermatox.

Onder dezen naam werd door Hein en Liebrecht ge-
noemd praeparaat, zgnde een basisch galluszure bismuth-
verbinding, ter vervanging van het Jodoform dringend aan-
bevolen. Het dermatol is een saffraangeel, niet-hygrosco-
pisch, reukeloos en onoplosbaar praeparaat, dat als «Trocken-
antisepticum» voortreffelijke diensten bewijst. Het bezit
■^ooral het vermogen om profuse wondsecreties te beperken
ea ten slotte te doen opdrogen. Het heeft geen toxische
Werking en zou ook in de inwendige therapie, bijv. bg
chronische diarrhee, het subnitras bismuthi kunnen vervan-
gen. Giften van 2 gram daags kunnen (bg den mensch)
zonder eenig gevaar worden toegediend. Door de firma
Lucius & Brüning te Höchst a. M. is het dermatol in den
handel gebracht (Weekbl. v. Geneesk. 1891, H, n". 3).

Dermatol.

Deze stof werd door Dr. Rosenthal in de Berlynsche der-
matologische vereeniging zeer geprezen. Hij noemt het een
"^oortreffelyk verbandmiddel, hetgeen bovendien anti-ecze-
\'^ateuse eigenschappen bezit. Als zalf koos hy de formule:
dermatol 10, lanolini 20, vaselini flavi 70 ; of als dermatol-
zinkvaseline de formule: dermatol, oxydi zinci ää 2, vasel.
flavi 20; of als dermatol-zinklym de formule: dermatol 5,

-ocr page 16-

10

zinci oxyd. 5, gelatinae 30, glycerini 30, äquae 30.
Laatstgenoemde formule verschilt weinig van die van Unna.
Zg levert een voortrelfelgke bedekking voor ulcera en hun
eczemateuse omgeving.

De hoofdwerking van het dermatol is, dat het de afschei-
ding beperkt en opdroogt. Bij balanitis, geopende bubones,
ulcera cruris was de werking zeer gunstig, evenzoo bij de
blennorrhoea urethrae, waar het dermatol in een 2—5 pct\'s
schudmixtuur werd geïnjiciëerd.

Als dermatol-pasta gebruikte Rosenthal de formule: der-
matol 2, oxydi zinci, amyli ää 24, vaselini flavi 50, of:
dermatol 5, oxydi zinci, amyli ää 22,5, vaselini flavi 50
(Weekbl. v. Geneesk. 1891, II, n«. 6).

Europhen.

Onder dezen naam is weder een nieuwe verbinding van
het jodium door de firma
Baykr & te Elberfeld, in den
handel gebracht, en door Dr.
Eichhoie in het Juli-nummer der
Therapeutische Monatsheften besproken. Het euro-
pheu ontstaat door de inwerking van jodium op isobutylor-
thokresol in alcalische oplossing en zou chemisch met den
naam van isobutylorthokresoljodid moeten worden bestem-
peld. Het is een amorph, geel, zwak naar saffraan riekend
poeder, hetgeen ongeveer 28 pCt. jodium bevat. In water
en glycerine onoplosbaar, wordt het door aether, alcohol of
chloroform, dus ook door collodium, gemakkelijk opgelost.
Evenals het aristol bevat het europhen geen toxische eigen-
schappen en is het daardoor volgens
Eickhoff geroepen
om de jodoform te vervangen (Weekbl. v. Geneesk.,
1891, II n°. 5).

Behandeling van borstbüilen bij het paard.

Dr. Schmidt beveelt in het Archiv, f. wiss. und prakt.
Thierheilk., Bd. 17, Heft. 1—2, aan, om in borstbüilen

-ocr page 17-

11

een geconcentreerde keukenzoutoplossing te spuiten. Hg
beproeft 10 gr. vloeistof in het midden der buil te brengen,
Wat by oude, rigide gezwellen eerst na eenige moeite gelukt.
Weldra ontstaat ettering en na ontlasting van den inhoud
neemt het gezwel onder een antiseptische behandeling nog
voortdurend in omvang af.

ScHMiDT zag van deze behandeling uitmuntende gevolgen;
deze zouden ook door andere veeartsen, aan wie hy zyn
behandelingsmethode had medegedeeld, zijn waargenomen.

In de Berl. thierarztl. Wochenschr. 35, 1891,
bericht
Schilling, dat hy by een Oldenburgsch paard van
groote waarde, dat sedert drie maanden aan een harde borst-
buil leed, eerst zalven aanwendde en, toen deze behandeling
vruchteloos bleek, opgewekt door
Schmidt\'s gunstige resul-
taten, met een
Pravaz\' spuit 10 gr. geconcentreerde keuken-
zoutoplossing in het midden . van den tumor bracht. Er
ontstond een zeer uitgebreid oedeem en emphyseem, en
ondanks alle pogingen stierf het dier 3 dagen na de injectie
ouder hevige pijnen door ingetreden gangreen.

Proeven met kwade-drobs-lymphe (malleïne).

De ontdekking van tuberculine bracht Kalning , te Riga,
op de gedachte zulk een middel te zoeken in de kwade-
droes-culturen. Hij nam tot dit doel 5 gr. eener zuivere
cultuur van den kwade-droes-bacil, verdunde deze met 20
ccm. gesteriliseerd water en plaatste dit mengsel 20 minuten
lang by 120° C. in den thermostaat. Dit verhitten
Werd
in 48 uren tijds viermaal herhaald. Daarna bleef de emulsie
iiog 48 m-en bij 39° C, in den thermostaat en werd ver-
bolgens met behulp der luchtpomp door het filter van
Pasteur gedreven. Op deze wijze verkreeg Kalning als
filtraat 12 ccm. eener doorschijnende lichtgele vloeistof, die
iiogmaals 15 minuten lang aan een temperatuur van
120° C. werd blootgesteld.

Hy wendde van deze lymphe by 5 paarden (waarvan

-ocr page 18-

12

2 gezond, 1 verdacht van kwaden droes en 2 kwaaddroezig
waren), elk 1 ccm. subcutaan aan. Bij de twee kwaad-
droezige paarden zag hij, evenals bij het verdachte (dat
later kwaaddroezig bleek) na 12—14 uren een temperatuurs-
styging tot 40,7 en zelfs tot 41,3° C.; by de gezonde
paarden nam zij slechts weinig of niet toe. Op grond
hiervan meende
Kalning, dat de door hem bereide lymphe
in twijfelachtige gevallen een diagnostisch hulpmiddel kon
zijn, en stelde zich voor daaromtrent nader te experimen-
teeren. Dit werd hem helaas niet vergund, want weinige
weken na zijn eerste proeven overleed hij aan de gevol-
gen eener kwade-droes-infectie. (
Koch\'s O e s t e r r. M o-
natschr. für Thierheilk. Bd. XVI, Heft 9).

Hellmann, te Dorpat, zette deze onderzoekingen voort.
Hij maakte, gelijk de «Sportwelt» bericht, een waterig af-
treksel van kwade-droes-bacillen en spoot daarvan bij paar-
den 1 ccm. in. Alleen by kwaden droes ontstond een
reactie: koorts van 40" C. en hooger, zwakte, gebrek aan
eetlust, plaatselyke reactie op de injectieplaats en sterker
uitvloeiing.
Hellmatsst ziet in de malleïne niet alleen een
diagnosticum, maar ook een middel om de paarden voor
kwaden droes immuun te maken.

Ter bereiding van deze lymphe heeft hij kwade-droes-
bacillen gekweekt op aardappelen, daaruit in water met
toevoeging van wat glycerine een emulsie bereid, deze
emulsie eerst tot -40° C., daarna tot
80° 0. verhit en bij
150° C. gesteriliseerd. De proeven strekten zich over 20 paarden
uit (Ber 1. thierarztl. W o c h e n s c h r. n°. 17, 1891).

Pueosse, te Danzig, begoot oude kwade-droes-culturen op
aardappelen, die door opdrogen steenhard en zwart waren
geworden, met gelijke deelen water en glycerine, en plaatste
de aldus verkregen vloeistof eenige dagen in een thermostaat
bij 35° 0. Aldus ontstond een extract, dat na eenige malen
gefiltreerd en in het stoomapparaat gesteriliseerd te zijn,

-ocr page 19-

13

een donkergele, niet volkomen heldere, eenigszins opake,
olieachtige vloeistof vormde van neutrale tot zwak zure
reactie. Van dit extract verdunde hg 1 deel met 10 deelen
eener 2Vo carbolzuuroplossing en spoot daarvan in by 5
paarden en 1 veulen, welke verdacht waren van kwaden
droes en daarom moesten worden afgemaakt. Bg de volwas-
sen paarden werd 0,3 ccm. lymphe (3 ccm. vloeistof) en bij
het veulen 0,1 ccm. geïnjiciëerd.

Alle paarden vertoonden na de injectie een sterke koorts-
reactie, die na ongeveer 15 uren het hoogst was gestegen.
Het veulen reageerde echter onbeduidend; 7 uren na de
injectie was de temperatuur 0,5"
C. gestegen, terwijl zy na
een 2\'\'® injectie onveranderd bleef. Bg de volwassen paar-
den ontstond ook na een S\'\'® injectie een belangrijke
reactie, die reeds na 8 uren het hoogste punt had bereikt.

Bi] de obductie bleek, dat de 5 paarden aan kwaden
droes leden, terwyl het veulen daarvan geen spoor vertoonde.

Later was Preusse nog in de gelegenheid zijn lymphe
aan te wenden hg een beslist kwaaddroezig paard. Hierbg
w^erd 0,5 ccm. ingespoten. Reeds na 9 uren was de tempera-
tuur, 1,10 0., gestegen, terwijl deze later tot 1,9® C, boven
het normale klom.

Met de verhooging van temperatuur ging een toeneming
<^er polsfrequentie gepaard, terwgl zich storing in den eet-
^\'ist, apathie, een waggelende gang, rijkelgke slgmsecretie
Uit den neus, enz. ontwikkelden. (Berl. thierärztl.
Bochens ehr. n". 29, 1891).

Aangemoedigd door deze gunstige resultaten nam Heijne,
te Posen, proeven met malleïne bg 18 paarden, die, hoewel
geen verschijnselen vertoonende van kwaden droes, moesten
■^^orden afgemaakt, wijl op hetzelfde landgoed in de drie
onmiddellgk voorafgaande maanden 26 paarden aan kwaden
droes waren gestorven. Bg de obductie dezer paarden bleek,
^at enkele met zeer verouderden kwaden droes behept waren.

Hrïjne kreeg de lymphe van Preüsse, verdunde deze met

-ocr page 20-

u

10 deelen 2°/o carbolzuur-oplossing en spoot ze daags vóór
het afmaken in, nadat bevonden was, dat de temperatuur
der 18 paarden zich tusschen 37,5 en 38,5 C. bewoog. Elk
paard kreeg een injectie aan den hals van 0,5 gr. malleïne.

Bi] 16 paarden ontstond een belangrgke temperatuurs-
verhooging, zelfs tot 40,8" C., terwijl bg twee paarden de
temperatuur onder 39° 0. bleef. De algemeene gezondheids-
toestand was bg sommige der 16,paarden zeer ernstig, bij
andere minder gestoord; de twee paarden echter, waarbg
de temperatuur slechts weinig was verhoogd, vertoonden ook
overigens geenerlei ziekteverschijnsel.

Bg de obductie bleek, dat juist deze twee paarden geen
kwaden droes hadden, terwijl alle overige aan die ziekte
hadden geleden. De lijkopeningen geschiedden door
Heyne,
in vereeniging met zgn collega\'s Einicke en Nowacki (B e r 1.
thierarztl. Wochenschr., no. 33, 1891).

Dr. Pearson (Zeitschr. für Veterinarkunde, Jahrg.
III, Heft 5) bereidde gesteriliseerde kwade-droes-culturen
volgens
Hüppe, door virulente kwade-droes-culturen te enten
in vleeschwater-pepton-keukenzout-glycerine-bouillon, deze
14 dagen lang in een thermostaat op 36,5° C. te plaatsen
en daarna de krachtig ontwikkelde culturen te dooden door
verhitting gedurende een uur op 80° C. De aldus verkregen
vloeistof werd gefiltreerd en het filtraat (malleïne) eenige
malen gesteriliseerd in stroomenden waterdamp.

Voor zijn entproeven gebruikte Pearson alleen cavia\'s ;
dezen injiciëerde hij de kwade-droes-lymphe subcutaan in
doses van 0,25—2,0, en vond, dat de vooraf met kwaden
droes geïnfecteerde dieren zelfs bg invoer van kleine hoeveel-
heden (0,25—0,5), zoowel plaatselgk als algemeen reageer-
den, terwgl de gezonde dieren slechts een onbeduidende
plaatselgke reactie, en eerst bij aanwending der grootste
doses (2,0) koortsverschgnselen vertoonden.

Schilling, te Oppeln, had gelegenheid bg 9 landbouw-

-ocr page 21-

paarden te experimenteeren. In 6 maanden tijds waren van
de 25 paarden, op één landgoed, 16 gedood, waarvan 9
kwaaddroezig waren bevonden. De overblijvende 9 stuks
moesten op booger last worden afgemaakt, Verschgnselen
van kwaden droes waren daarbg niet waar te nemen; be-
halve één paard, dat dampig was, schenen alle andere vol-
komen gezond.

Schilling verdunde de lymphe volgens het voorschrift
van
Preusse en spoot bij elk paard 10 ccm. aan den hals
in. Te voren waren bij alle paarden, op drie verschillende
tyden, de pols, de ademhaling en de temperatuur bepaald.

De door hem verkregen resultaten stemmen in hoofdzaak
met die van
Pretjsse overeen; alleen kreeg hij minder aan-
zienlijke temperatuursverhoogingen en geringer toeneming
der pols- en respiratie-frequentie.
Schilling merkt echter
op, dat hij eerst 8 uren na de enting de dieren kon onder-
zoeken; wellicht was vóór dien tijd een hoogere tempera-
tuur aanwezig geweest.

De paarden, welke 8 uren na de eerste enting een tem-
peratuursverhooging hadden getoond (4 stuks), bleken bij
de obductie aan kwaden droes te lijden; na een tweede
enting was bij twee van die paarden de temperatuur weder
■verhoogd, bij één iets verlaagd, terwijl bij het kwaad-
droezige paard geen nieuwe enting had kunnen geschieden
degens gebrek aan lymphe.

Bij 5 paarden was na de 2\'\'® enting geen toeneming van
temperatuur ontstaan; deze bleken bij de sectie volkomen
bi\'ïl van kwaden droes (Berl. thierarztl. Wochen-
schr., n°. 36, 1891).

(In een noot merkt de redactie van genoemd tydschrift
•^P} dat op last van het Kon. Ministerie van Landbouw
Pi"oeven zullen worden genomen met de malleïne van Preusse).

Den September 1891 hadden ook de veeartsen Peters
en Dr. Pelisoh gelegenheid met deze lymphe onderzoekingen
te doen, en wel by 10 paarden, die den volgenden dag

-ocr page 22-

16

moesten worden afgemaakt, wijl zij met kwaaddroezige
paarden in aanraking waren geweest. Zij zelve vertoonden
echter geen verschynselen van deze ziekte. Behalve één
paard, dat een temperatuur had van 39" C., hoestte, en
waarvan de ademhaling en pols iets versneld waren, schenen
alle gezond.

Bg elk paard werd 0,5 gr. malleïne ingespoten, volgens
het voorschrift van
Preüsse. Het gevolg was, dat bij 5
paarden een sterke reactie ontstond, en bij 5 niet, zoodat
men op grond van de elders opgedane ervaring, vermoedde,
dat de eerstbedoelde
5 stuks aan kwaden droes zouden lijden,
de andere niet. De obductie leerde echter, dat slechts 4
daarvan met deze ziekte behept waren; by één paard, dat
sterk had gereageerd, kon men hiervan niets bespeuren. De
5 paarden, welke durante vita niet hadden gereageerd, ble-
ken post mortem vry van kwaden droes.

De reactie was 8—10 uren na de injectie duidelijk aan-
toonbaar; zij stond echter, en dit vinden de schrijvers op-
merkelijk, wat haar intensiteit betreft, in geen verhouding
tot de uitgebreidheid der kwaaddroezige veranderingen
(Berl. thierarztl. Wochen s chr., n". 39, 1891).

Antigalacticum.

Guibert kent geen beter middel dan de antipyrine, om
de lactatie reeds binnen weinige dagen te doen ophouden.
Een hoeveelheid van 2 gram daags, in verdeelde giften toe-
gediend, is doorgaans voldoende, om (bij den mensch) de
reeds bestaande melk-secretie te beperken of haar ont-
wikkeling by de puerpera tegen te gaan (Weekbl. v.
Geneesk. 1891, lï, no. 11).

Wellicht ware hiervan ook in de veeartsenykunde partij
te trekken; jammer echter, dat de duurte der antipyrine
het gebruik by onze groote huisdieren wel een weinig in
den weg staat.

-ocr page 23-

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER
VEEARTSENIJKUNDE IN NEDERLAND.

Verslag van den toestand der Maatschappij over 1890/1891.

Voldoende aan artikel 22 van het Reglement, heeft het Hoofd-
bestuur het genoegen U in het volgende een overzicht te geven
van den toestand der Maatschappij tot op heden. "

Dat het zulks dit jaar gaarne doet, zal U uit het volgende
duidelijk worden.

Slechts éen lid heeft de Maatschappij door den dood verloren,
met name den Heer P. Werkman te Leens.

Twee leden zijn der Maatschappij ontrouw geworden, maar
tegenover dit verlies staat een niet onaanzienlijke aanwinst.

Een aanwinst vooreerst in het aantal der afdeelingen, dat van
8 tot
9 klom, door het oprichten der Nieuwe Afdeeling
Zuid-Holland, welke op initiatief der
HH. J. J. Hinze,
J- F. Laméris en J. Poels op 17 Dec. 1890 geconstitueerd werd.

Gedeeltelijk door het oprichten dezer afdeeling, welke voor
sommige veeartsen, niet-leden, de aanleiding werd om lid te wor-
den, gedeeltelijk door de van het Hoofdbestuur steeds uitgaande
opwekking aan de veeartsen om als lid tot de Maatschappij toe
te treden, is het aantal der gewone leden geklommen van
208
tot 225. Dit aantal is verdeeld als volgt:

Nieuwe

Algemeene afdeeling

24

leden,

Afd.

Friesland

20

»

»

Gelderland

22

Groningen

24

»

N.-Br.-Limburg

29

»

N.-Holland

19

3

Z.-Holland

19

»

Z.-Holland

22

s

»

Utrecht

33

s

3

Zeeland

13

s

totaal

225

leden.

-ocr page 24-

is

Het getal der eere- en correspondeerende leden bleef onver-
anderd.

Van alle afdeelingen zijn verslagen, echter niet van alle leden-
lijsten ingekomen. Deze verslagen zullen in de eerstvolgende
aflevering van het Tijdschrift worden medegedeeld.

Met genoegen kan het Hoofdbestuur constateeren, dat, op een
enkele uitzondering na, de verslagen blijk geven van het streven
om de vergaderingen dienstbaar te doen zijn aan het wetenschap-
pelijk veterinair leven en streven, terwijl er tevens uit blijkt, dat
men al minder en minder schroomt elkander op de hoogte te
houden van in de praktijk voorgekomen zaken.

Van vele dezer zou het Hoofdbestuur het wenschelijk achten,
dat zij, iets meer in extenso, in het Tijdschrift gepubliceerd wer-
den en het richt daarom het verzoek (al moge een verzoek in
een verslag misschien misplaatst zijn) tot HH. sprekers op afdee-
lings-vergaderingen of tot de afdeeUngs-Secretarissen, die mede-
deelingen in ruimer kring, door middel van het Tijdschrift, ter
kennis der leden te brengen.

Een uitbreiding van de rubriek «Mededeelingen uit de praktijk»
in het Tijdschrift wordt èn door het Hoofdbestuur èn door de
redactie wenschelijk geacht.

De bibliotheek groeit voortdurend aan door ruil met binnen-
en buitenlandsche tijdschriften en door toezendingen van ver-
schillenden aard.

Het Hoofdbestuur koestert de hoop binnen kort de gelegen-
heid te vinden, wanneer een boekenkast zal aangeschaft zijn, de
boekerij te plaatsen in een der lokaliteiten van «Buitenlust», zijnde
het bijna onmogelijk gebleken elders een geschikte plaats te vinden.

Ontvangen werden:

1. Weekblad van het Tijdschrift voor Geneeskunde.

2. Maandblad van de Holl. Maatschappij van Landbouw.

3. Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Ned.-Indië.

4. Rede gehouden door Dr. Ruijsch bij de opening van het
eerste Congres voor Nijverheids- en Reddingswezen.

5. L\'inspection médicale dans les Pays-Bas en 1887 et 1888.
(Extrait du mouvement hygiénique) par M. Ie dr. Ruijsch.

6. De epidemie te Heesch (overdruk uit het Ned. Tijdschr.
v. Geneeskunde) door Dr. Ruijsch.

7. Adres van de Holl. Maatschappij v. Landbouw (in overdruk)
in zake de bepalingen omtrent varkensziekte.

-ocr page 25-

19

8. Circulaires van het 44®\'® Ned. Landbouwkundig Congres
te Zwolle.

9. Een stel diverse circulaires betreffende de enquête naar den
toestand der keuring van vee en vleesch hier^te lande (van wege
de Commissie).

10. Uitkomsten van het onderzoek naar den toestand van den
Landbouw in Nederland, van Z. Exc. den Minister van Water-
staat, Handel en Nijverheid.

11. Circulaire van de afd. \'s Bosch van de N.-Brab. Maatsch.
van Landbouw, (betoogende de wenschelijkheid om tuin- en
boomvruchten bij het gewicht te verkoopen).

12. Reglement du Congrès international d\'Agriculture à la Haye.

13. Verzoek van het internationaal Congres van Landbouw
te \'s Hage, om geldelijken steun.

14. Souvenir du Congrès international d\'Agriculture (6—15
Sept. 1891) à la Haye.

15. Veterinaire Almanak over 1891.

16. Programma, over 1891—92, van\'s Rijkslandbouwschool te
Wageningen.

17. Réceuil de médecine vétérinaire.

18. L\'Echo vétérinaire.

19- Repertorium der Thierheilkunde.

20. Tidskrift for Veterinaerer.

21. American veterinary Review.

22. Verslag van het American Veterinary College (University
of the State of New-York).

Verder zijn ontvangen tal van stukken, wel is waar voor het
^•rchief bestemd, maar die, als betrekking hebbende op de enquête
naar vleeschkeur, enz. nog gebruikt moeten worden en in een
later verslag zoo noodig zullen worden vermeld.

Tengevolge van de herbenoeming van den Heer B. J. Aalbers
tot Penningmeester onderging de samenstelling van het Hoofd-
bestuur geen verandering.

Het Hoofdbestuur vergaderde driemaal.

In de eerste vergadering (16 Nov. 1890) werden hoofdzakelijk
de wenschen en opdrachten, in de Algemeene Vergadering gedaan,
besproken. Ook werd hierin kennis gegeven van een schrijven
Van den Heer J. F. L
améris, betreffende het oprichten eener
nieuwe afdeeling, onder den naam «Nieuwe Afdeeling Zuid-

Holland.»

-ocr page 26-

20

Aan Voorzitter en Secretaris werd opgedragen uitvoering te
geven aan de opdracht der Algemeene Vergadering om een adres
te richten aan Z. Exc. den Minister van Binnenl. Zaken, met
verzoek de gevallen van besmettelijke ziekten bij het vee door
middel van de Staatscourant ter kennis der veeartsen te brengen
aan deze opdracht is voldaan.

Adres én antwoord zijn beide opgenomen in het Tijdschrift,
Dl. i8, blz. 133 en 233.

Meer in het bijzonder werd de opdracht besproken, aan het
Hoofdbestuur gegeven, nl. het instellen van een onderzoek naar
den toestand van de keuring van vee en vleesch, het handelen met
in nood geslachte dieren, het toezicht op vilderijen, enz.

Nauwkeurig werd nagegaan, welke de beste middelen konden
geacht worden om tot een goeden uitslag te geraken, en na het
vaststellen dier middelen werd de uitvoering opgedragen aan den
Voorzitter en aan den i^t®" Secretaris.

Wat door dezen tot nu toe gedaan is, blijkt 1°. uit de bijlagen
op blz. 128 tot 132 van het i8de deel van het Tijdschrift en zal
2°. nader blijken uit de U door den Voorzitter in deze vergade-
ring te verschaffen mededeelingen.

De tweede Hoofdbestuursvergadering werd gehouden op 24 Mei
1891. In deze vergadering deelde de Voorzitter o. a. mede, dat
hij, in zijn qualiteit van Voorzitter, uitgenoodigd was om lid te
worden van het Comité van het Internationaal Landbouw-Congres
in Sept. 1891 te \'s Hage te houden.

Hij had echter, om persoonlijke redenen, voor die eer moeten
bedanken. Er werd toen besloten, dat de Maatschappij, als zoo-
danig, lid van het Congres zou worden, 1°. om te steunen,
2°. om de verslagen te kunnen ontvangen. Aan dit besluit is
gevolg gegeven.

In deze zelfde vergadering was ook een request ingekomen
van den heer H.
van den Boomen te Zeelst, daarin verzoekende
dat de Maatschappij hem een bewijs tot uitoefening der vee-
artsenijkunde zou verstrekken.

Natuurlijk is aan den requestrant op. deze vraag het juiste
antwoord gegeven.

Reeds in genoemde vergadering konden door den Voorzitter
eenige mededeelingen gedaan worden, omtrent het onderzoek
naar vleeschkeur, enz. en het bleek uit deze, dat er vele
onkosten aan verbonden zullen zijn, zoodat dan ook • besloten

-ocr page 27-

21

\'Werd de gecombineerde vergadering (volgens art. 27) over tijde-
lijke verhooging van de bijdragen door de leden te raadplegen.

De derde vergadering werd op 5 Juli 1891 gehouden.

Zij was gewijd aan de vaststelling en de bespreking van het
programma voor de 31ste Algemeene Vergadering, het voorloo-
pig nazien der rekening en verantwoording en het opmaken der
begrooting.

Daar ook het a.s. congres voor tuberculose, te Parijs te houden,
besproken werd, werd daaromtrent voorloopig besloten wel lid
te worden, maar de vraag omtrent het zenden van een afgevaar-
digde nog aan het oordeel der gecombineerde vergadering te
onderwerpen.

Op deze gecombineerde vergadering, denzelfden dag gehouden,
waren, benevens alle leden van het Hoofdbestuur, ook de afge-
vaardigden van alle afdeelingen aanwezig.

De notulen der 30ste Algemeene Vergadering werden vastgesteld
(zie bldz. 269 en vv. iS\'\'® Dl. Tijdschrift) en de rekenirig en ver-
antwoording van den Penningmeester door een commissie nage-
zien en goedgekeurd. Zij sluit met een goed slot van f1017,75.

Het bleek dat de afgevaardigden persoonlijk niet tegen een
tijdelijke verhooging der bijdragen waren en dat zij het voorstel
in hun afdeelingen zoo veel mogelijk wilden steunen.

De vraag, of de Maatschappij een afgevaardigde naar het congres
Voor tuberculose te Parijs zou zenden, werd door de groote
ïïieerderheid in bevestigenden zin beantwoord; men meende het
aan de eer der Maatschappij verschuldigd te zijn.

Het is dan ook ten gevolge van deze besprekingen, dat het
Hoofdbestuur pogingen heeft aangewend om een lid te vinden,
dat als afgevaardigde zou willen optreden.

Uitgenoodigd zijn de heeren van Esveld, Poels, Thomassen,
Dhont, Schimmel, van der Sluijs.

Na mondelinge en schriftelijke pogingen mocht het niet ge-
lïikken een dier heeren te winnen, daar zij allen, tot hun leed-
■^ezen, door omstandigheden verhinderd waren.

Het was met dit alles reeds 25 Juli geworden, toen de heer
i^E loNG uit Alfen zich bereid verklaarde om te gaan.

Terzelfder tijd deelde echter de heer Thomassen mede, dat
hij ook kon gaan op denzelfden tijd als de heer
de Jong zou
kunnen en werd hem nu, als hebbende de prioriteit, opgedragen
de Maatschappij op het congres te vertegenwoordigen.

-ocr page 28-

De heer Thómassen zal over zijn zending verslag uitbrengen.

Een rapport van de commissie in zake «boutvuurs is nog
steeds niet ontvangen.

Van de commissie voor «Varkensziekte» is, terwijl op heden
dit verslag reeds gereed lag, een lijvig pakket ingekomen, be-
vattende een rapport met opmerkingen en bijlagen, hetwelk later
in het Tijdschrift zal medegedeeld worden, maar uit hetwelk het
Hoofdbestuur nu nog geen nadere mededeelingen kan doen.

In den loop van het jaar werden de reglementen der Nieuwe
Afd. Zuid-Holland, benevens de herziene reglementen der Afdee-
lingen Utrecht, Gelderland en Noord-Brab.-Limburg goedgekeurd.

Over het Tijdschrift is niet alleen door het Hoofdbestuur, maar
tusschen dit en de gecombineerde vergadering op verschillende
punten van gedachten gewisseld.

Het Hoofdbestuur durft voor het oogenblik, vooral met het
oog op de kosten, en nu het nog niets weet van de werking der
begrooting, geen verandering voor te stellen.

De redactie was voor dit jaar tevreden over de medewerking
van verschillende leden,

Het Hoofdbestuur heeft de loopende zaken en huishoudelijke
quaesties steeds zoo goed en zoo snel mogelijk afgedaan.

Hiermede M.M. H.H. is onze taak, een verslag uit te brengen,
naar ons beste weten volbracht.

* Namens het Hoofdbestuur,

De I®*® Secretaris,
Dr. L. J. VAN DER HARST.

-ocr page 29-

23

overzicht van het geldelijk beheer der

Maatschappij ter bevordering der veeartsenij.

kunde in nederland over het jaar 1890.

Ontvangsten.

Saldo Anno passato............f 934-64\'

Contributie Afd, Groningen (1889)......» 57-

» » Zeeland.........» 48-—

» » Friesland.........» 63.—

s » Noord-Holland.......» 48.—

» s Zuid-Holland........» 54 —

» » Noord-Brabant—Limburg ...» 9°-—

Utrecht (1889).......« 121.50

® 30V3 leden der Alg. Afdeeling ...» 152.5°

f 1568.64 s

Uitgaven.

Beijers te Utrecht............f 344-85

Van Esveld te Utrecht........ . . . » 51—\'

Billroth te Hoorn...........» 37-48

M. G. de Bruin te Zalt-Bommel.......» 14 —

L. J. van der Harst, redactie.......» 35-—

ld. Secretariaat......» 6.50

D. A. de Jong, gedeleg. van Utrecht.....» 4-8o

H. Billekens, id. N.-Brab.—Limburg . » 13.96

Buijterse, id. Friesland . . . . » 13.5°

B. J. Aalbers, reiskosten........» 18.

Kamerhuur..............® ^-So

In Casso . ..............» 3-25

Zegels...... . . .........® °\'55

Briefport ...\'...........\' i-S®

Contanten in kas............>> 1017-75

f 1568.645

Rijsoord, 1 Januari 1891.

S. E. et o.
De Penningmeester,
B. J, AALBERS.

-ocr page 30-

24

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER
VEEARTSENIJKUNDE IN NEDERLAND.

31ste Algemeene Vergadering, te houden op Zaterdag 26 September
1891, des voormiddags te II ure, in een der lokalen van
«Buitenlust», Maliebaan, te Utrecht.

A. Huishoudelijke werkzaamheden.

1. Opening der vergadering.

2. Indienen der volmachten van de afgevaardigden der bijzon-
dere afdeelingen.

3. Verslag van den toestand der maatschappij.

4. Begrooting over het jaar 1892 (zie blz. 26).

5. Benoeming van een t®*«"! Secretaris, ten gevolge van perio-
dieke aftreding.

6. Benoeming van een comité van redactie voor het tijdschrift.

7. Voorstel van het Hoofdbestuur tot tijdelijke verhooging van
de bijdrage der afdeelingen aan de algemeene kas. i)

Toelichting ad punt 7.

i) Deze tijdelijke verhooging kan, zonder contributieverhooging, volgens
het oordeel van het Hoofdbestuur en dat van de afgevaardigden volgens
art. 27 v/h Reglement, door de meeste afdeelingen bestreden worden uit
haar batig saldo. De bedoeling is, in hoofdzaak, de onkosten te bestrij-
den, die de enquête naar den toestand van de keuring van vee en vleesch
hier te lande meebrengt. Dit werk is opgedragen aan het Hoofdbestuur,
dat het gaarne aanvaard heeft, maar het blijkt ten slotte een zoo omvang-
rijke taak te zijn, dat het voleinden er van, wanneer die taak ten minste
uitgevoerd wordt zooals behoort gedaan te worden, een vrij groote som
gelds vorderen zal. Deze enquête moet goed geleid en uitgevoerd worden
of zij beteekent niets. Levert zij resultaten op, zooals het Hoofdbestuur die
nu reeds ten deele heeft verkregen, dan moet het rapport der Commissie
(in casu het Hoofdbestuur) zooveel feiten en toestanden aan het licht
brengen, dat een algemeen uit den lande opgaande vraag om het verkrijgen
van een Rijkswet wel tot een resultaat leiden zal. Maar dan moeten ook
alle invloedrijke College\'s, Ministers, leden onzer Kamers, leden van Pro-
vinciale Staten en van het Geneeskundig Staatstoezicht, Burgemeesters, enz.
het volledig rapport ontvangen. Zeer zeker mag dit geacht worden den
veeartsenijkundigen stand ten goede te zullen komen, maar — het kost geld.
Het Hoofdbestuur is wel voornemens het rapport in het Tijdschrift te doen
opnemen en de ter verspreiding bestemde stukken als overdrukken uit het
Tijdschrift te verzenden — en alles dus zoo goedkoop mogelijk te doen —
toch zal dit onderzoek en de publicatie der resultaten heel wat kosten. Het

-ocr page 31-

25

S. Voorstel der afd. N.-Heiland om de 32^*6 Algemeene Ver-
gadering te Amsterdam te doen plaats hebben, i)

PAUZE.

B. Bespreking van\' opgegeven onderwerpen.
Voorloopige mededeelingen omtrent den loop en de uit-
komsten der enquête naar den toestand van de keuring van
vee en vleesch in Nederland, door het Hoofdbestuur.

2- Voorstel om aan de Regeering te vragen een wijziging van
art. 23 der gemeentewet, in dien zin, dat gemeente-vee-
artsen , als lid van den gemeenteraad gekozen, ook als zoo-
danig zitting kunnen nemen; in te leiden door den heer
H.
van der Linden.
3\' «De muilkorf is geen noodzakelijk onderdeel van de wet op
de hondsdolheid», in te leiden door den heer F. W.
van
Dulm.

C. Vrije mededeelingen.

U. Opgave van onderwerpen voor de 32»\'®
Algemeene Vergadering.

Opgemaakt in de Hoofdbestuursvergadering van Juli 1891.

Namens het Hoofdbestuur:
D. F. VAN ESVELD, Voorzitter.
_
____Dr. L. J. VAN DER HARST, eerste-Secretaris.

Hoofdbestuur wil in deze toelichting niet in bijzonderheden treden, maar
liet schat de kosten der enquête op f400. Het wil die kosten over twee
Jaren verdeelen, zoodat de afdeelingen in het jaar 1892 en. 1893 telkens
f200 meer aan de Algemeene Kas zullen moeten bijdragen. Dit kan
ruim gevonden worden, wanneer de afdeelingen, gedurende 2 jaren, één
gulden per lid meer dan de gewone contributie in de Algemeene Kas stor-
ten. Het Hoofdbestuur meent, dat waar het hier geldt een zóó bij uitstek
veeartseiiijkundig belang, niet de Algemeene Kas alléén, maar oolc de af-
deelingskassen de onkosten moeten helpen dragen.

Praeadvies ad punt 8.

I) Het Hoofdbestuur is in \'t algemeen van meening dat Utrecht de meest
geschikte plaats is voor de Algemeene Vergaderingen. Enkele proeven om
de vergaderingen elders te houden zijn niet meêgevallen in de uitkomsten,

als eenmaal eene afdeeling in haar midden de Algemeene Vergadering
gehad heeft, is er geen reden waarom niet elke andere afdeeling hetzelfde
■verlangen of eischen zou. Het komt het Hoofdbestuur voor, dat zulks met
het oog op allerlei moeilijkheden wel eens overwogen mag worden, maar
hst laat, natuurlijk, de leden der Maatschappij volkomen vrij in de keuze
der plaats voor de 32ste Alg. Vergadering.

-ocr page 32-

26

BEGROOTING OVER HET JAAR 1892.

Het saldo in kas bedroeg op i Januari 1891 . . f 1017,75
Hiervan moet blijven in reserve voor de Commissie

van varkensziekte . . . . .........» 250,—

Zoodat beschikbaar is een saldo van.....f 767,75

Aan contributie zal vermoedelijk geïnd worden i . » 740,—

Zoodat de Maatschappij zal kunnen beschikken over f 1507,75

De raming der uitgaven is:

Aan Tijdschrift.............f 350,—

s drukwerk.......... . . . » 50,—

* lokaalhuur. . , ....... . . . » 12,50

» redactie van het Tijdschrift.......s 100,—

» verschot, briefporten en zegels......» 25,—

s kosten van incasseeren ......... 3,—

» reiskosten van het Hoofdbestuur.....» 60,—

s » der leden van de gecombineerde

vergadering (art. 27).........» 100,—

Onvoorziene uitgaven...........» 39,5°

f 740,—

Op de begrooting van 1891 was slechts f17 voor onvoor-
ziene uitgaven uitgetrokken; het Hoofdbestuur kan nog met
geen mogelijkheid beoordeelen of dit te veel of te weinig is ge-
weest; het maatschappelijk jaar 1891 zal dit moeten leeren;
waarschijnlijk of liever zeker is het te weinig — en zou er dus
een te kort komen in zooverre als de uitgaven de inkomsten
zouden overtreffen. Nadere toelichting hieromtrent kan slechts
gegeven worden op de Algemeene Vergadering. Is er meer uit-
gegeven, dan zal het blijken, dat het geschied is op verlangen
en dus met toestemming van de afgevaardigden der afdeelingen
in de gecombineerde vergadering van 5 Juli 1891,
Namens het Hoofdbestuur:
D. F. VAN ESVELD, Voorzitter.
Dr. L. J. VAN DER HARST, eerste Secretaris.

-ocr page 33-

27

KORT VERSLAG
VAN DE ALGEMEENE VERGADERING
GEHOUDEN OP 26 SEPTEMBER 1891.

Aanwezig de leden van het Hoofdbestuur, uitgezonderd de
Heer
Aalbers, met kennisgeving, verder de afgevaardigden van
alle bijzondere afdeelingen, een 35-tal leden en twee introducés.

Het aantal uit te brengen steramen was op het drukst be-
zochte gedeelte der vergadering 103.

De Voorzitter opent de bijeenkomst met een uitvoerige rede,
die als bijlage aan dit verslag wordt toegevoegd.

Bij de rondvraag of iemand ook nog opmerkingen heeft om-
trent de in het Tijdschrift Dl. i8, afl. 4 gepubliceerde notulen,
zegt de Heer
van Dulm (afgevaardigde van Gelderland) het
wenschelijk te achten tot de vroegere methode terug te keeren.
Geen der overige afdeelingen is het daarmede eens — en op-
merkingen aangaande de notulen worden niet gemaakt.

Het jaarverslag wordt, eveneens zonder opmerkingen, goed-
gekeurd; hetzelfde is het geval met de begrooting.

De iste Secretaris, periodiek aftredende, wordt met algemeene
stemmen (99) herbenoemd; de gekozene verklaart deze herbe-
noeming te aanvaarden.

De benoeming van een Comité van redactie geeft tot breed-
voerige discussies aanleiding, die vooral tèweeggebracht worden,
doordien de afdeeling Gelderland een uitbreiding aan het aantal
redacteuren geven wil. De Heer
van Dulm licht dien wensch
toe, door te wijzen op het mogelijke, dat dan meer referaten, enz,
zouden kunnen geleverd worden, en mochten ook al de geldelijke
uitgaven door die uitbreiding van personeel grooter worden, dan
zal tegen contributie-verhooging wel geen bezwaar bestaan.

De Voorzitter releveert het standpunt van het Hoofdbestuur;
het doet hieromtrent geen voorstel, maar is tegen uitbreiding, al-
thans op het oogenblik, van het redactiepersoneel, vooral om
financiëele redenen en omdat de samenwerking door uitbreiding
niet beter wordt. Na een uitvoerig debat, waarin o. m. betoogd
Wordt, dat door 3 redacteuren ook aan den wensch der afdeeling
Gelderland voldaan kan worden, mits alle drie werkzaam zijn,
Wordt besloten i» nu drie redacteuren te benoemen; 2° het

-ocr page 34-

28

Hoofdbestuur op te dragen op de a. s. Algemeene Vergadering
de regeling, enz. van het Tijdschrift op het programma te brengen.

Bij de benoeming van redacteuren worden uitgebracht loi stem-
men, waarvan de beeren
van Esveld en van der Harst elk
96,
Schimmel 73, Thomassen ii, Moubis 8, Stempel 2, de
Bruin i
en van Dulm i stem verkregen.

De drie eerstgenoemden, aldus gekozen zijnde, verklaren de
benoeming te aanvaarden.

De voorgestelde tijdelijke verhooging der bijdrage wordt met
algemeene stemmen aangenomen. Bij de keuze eener plaats voor
de volgende Algemeene Vergadering, worden op Utrecht 60, op
Amsterdam 37 stemmen uitgebracht, terwijl 3 stemmen in blanco
waren.

Na de pauze doet de Voorzitter, namens het Hoofdbestuur,
uitvoerige mededeelingen omtrent de inrichting, den voortgang en
de uitkomsten, zooals die tot nu toe over vijf provincies ver-
kregen zijn, van de enquête naar de keuring van vee en vleesch,
enz., door de vorige Algemeene Vergadering aan het Hoofdbestuur
opgedragen.

Dit voorloopig en gedeeltelijk rapport wordt als bijlage aan
dit verslag toegevoegd.

De Voorzitter wijst er uitdrukkelijk op, dat dit rapport slechts
voorloopig is, en alleen dient om een zicht te geven op
de werkzaamheden van het Hoofdbestuur, zoodat hij dan
ook op enkele uitgedrukte verlangens, bijv. om toch vooral op
de vilderijen en op het wenschelijke van abattoirs de aandacht
te vestigen, slechts kan antwoorden dat beschouwingen en op-
merkingen, over deze zaken en nog andere natuurlijk niet in het
eindrapport ontbreken zullen.

S\'\' \'

Den Voorzitter wordt door de vergadering dank gebracht voor
hetgeen gedaan en medegedeeld is. Hij zelf dankt de leden die
het Bestuur geholpen hebben bij het verkrijgen der noodige
gegevens en drukt den wensch uit, dat het nog ontbrekende
door hen, die het kunnen verschaffen, aangevuld worde.

Aangaande het door den Heer van der Linden in te leiden
voorstel (de voorsteller was door bijzondere omstandigheden
tot zijn leedwezen verhinderd het voorstel in te leiden), werd,
nadat de zaak van verschillende zijden bezien en toegelicht
was, besloten met 61 tegen 34 stemmen de in het voorstel van

ii

-ocr page 35-

29

den Heer van der Linden vervatte quaestie in deze vergadering
oiet te behandelen. De meerderheid was van meening, dat deze
zaak beter in een vergadering, bijv. van gemeenteambtenaren zou
kunnen besproken worden, terwijl anderen weer van meening
■^aren, dat men in elk bijzonder geval, langs den voorgeschreven
w^eg een beslissing kon uitlokken.

Het door den Heer van Dulm in te leiden vraagpunt blijft
buiten verdere bespreking, nadat het den inleider gebleken is,
dat de vergadering van oordeel is, dat het meer gewenscht zou
zijn de wet op de hondsdolheid a fond te behandelen, in plaats
Van een brok er uit aan discussie te onderwerpen.

Tegen de volgende Algemeene Vergadering zal door den Heer
Van Dcjlm dit onderwerp, in gewijzigden vorm, op het Programma
gebracht worden.

Vrije mededeelingen worden gedaan door de Heeren van
ï^er Starp, van der Sluijs
en Hoefnagel.

De Heer Thomassen brengt een overzichtelijk verslag uit van
zijn bevindingen en opmerkingen op het >Congrès pour 1\'étude
de la Tuberculose" te Parijs. (Het uitvoerig rapport volgt als
bijlage in deze aflevering.)

Punten ter behandeling in de volgende Algemeene Vergadering
w^orden nog opgegeven door de Nieuwe Afdeeling Zuid-Holland
en door de AfdeeHng Groningen, i)

De Heer van der Sluijs dankt, namens de vergadering, den
Voorzitter voor zijn uitstekende leiding.

De Secretaris,
_____ VAN DER HARST.

1) De Nieuwe Afd. Z.-Holland stelt het volgende punt ter bespreking:

De wenschelijkheid, dat in Nederland een laboratorium opgericht worde,
®et het doel onderzoekingen in te stellen naar de oorzaken van allerlei
ziekten onder het vee.

De Afd. Groningen stelt het volgende :

Het is wenschelijk, dat veeartsen aan Maatschappijen van Landbouw,
Veeteelt, enz, enz. op aanvrage dier Maatschappijen, zoo :weinig mogelijk
persoonlijke adviezen verstrekken in zake vraagstukken van veeartsenijkun-
\'iigen aard. Het zal in het belang van den veeartsenijkundigen stand zijn
dergelijke vraagstukken te verzenden naar een der afdeelingen of naar
l^et Hoofdbestuur.

-ocr page 36-

Hijlagre I.

OPENINGSREDE
VAN DE 31ste ALGEMEENE VERGADERING
OP 26 SEPTEMBER 1891,

gehouden door den Voorzitter D. F. van Esveld.

Mr
li\'\'

m

■Ê

■ !Ï!,f
É

f

Mijne Heeren! Wij staan op het punt onze 31®\'® . Alg. Verg. te
beginnen. Vergun mij echter, alvorens tot de opening er van
over te gaan, met U een enkelen blik in het verledenete slaan.

Den September, nu 20 jaren geleden, dus in 1871, werd

de 9\'^® Alg. Vergadering onzer Maatschappij geopend door den
toenmaligen voorzitter, ons tegenwoordig Eerelid, Dr.
Wirtz, met
eene rede die op mij — die voor de eerste maal de eer had
eene Alg. Vergadering bij te wonen — een diepen indruk maakte,
een rede die dan ook terecht in het verslag dier vergadering
sierlijk en kernachtig werd genoemd en die met een daverend
applaus werd begroet.

Van die toespraak M. H. is mij nog zooveel bijgebleven, dat het
herlezen er van — om mij voor de taak van heden voor te
bereiden — nagenoeg onnoodig was.

De aanhef klonk somber; hij bevatte een klacht over de weinige
medewerking door Hoofdbestuur en Redactie bij de leden onder-
vonden. Onze Maatschappij werd vergeleken bij een schip,
waarvan het Hoofdbestuur het roer, de Voorzitter de stuur-
man was; het roer was in orde, de stuurlui stonden op hun
post, aan de zeewaardigheid van het schip wilde men niet twij-
felen, de wind was niet tegen, kortom de vooruitzichten waren
goed en allen konden tevreden zijn; maar in weerwil van dat
alles vorderde het schip zoo goed als niets; de oorzaak hiervan
moest gezocht worden in deze reden, dat er wel passagiers, maar
helaas te weinig matrozen aan boord waren, zoodat de handen
ontbraken om het noodige werk te verrichten.

De toespraak werd reeds meer opgewekt, waar gewezen werd
op den gunstigen invloed, die de een jaar te voren uitgevaardigde
Wet van 20 Juli 1870, regelende het veeartsenijkundig staats-
toezicht en de veeartsenijkundige politie, op den veeartsenijkundigen

-ocr page 37-

31

stand zou kunnen uitoefenen, en ging over in jubeltonen, toen ge-
Wezen werd op de nieuwe afdeeling Gelderland, den April
1S70 opgericht, en vooral toen aan de nieuwe afdeeling Noord-
brabant—Limburg, die zich juist geconstitueerd had, het welkom
Werd toegeroepen,

I^at waren teekenen van vooruitgang.

öok het voorstel van het ^Hoofdbestuur, dat dien dag zou
behandeld worden, n.1.: «de Maatschappij zal in het jaar
1872
®het 5ojarig bestaan van de Rijksveeartsenijschool feestelijk
«vieren, ten tijde van de jaarlijksche Algemeene Vergadering,»
werd een lichtpunt genoemd, daar het de vraag deed uiten:
«2013, dit feest niet het uitgangspunt moeten worden van een
ander leven onder ons?»

Bij den Voorzitter kwam toen de uitroep op de lippen, die
zeker, behalve bij mij, ook weerklank bij anderen vond: «Reeds
hïjna een halve eeuw lang wetenschappelijk gevormde veeartsenij-
kundigen in Nederland en nog geen bloeiende veeartsenij-
kundige vereeniging, nog geen voor goed gevestigd tijdschrift.

Aan die vergadering namen 22 leden deel.

Vergeef mij dat ik reeds zooveel tijd in beslag nam, om U
zaKen uit het verledene mede te deelen, die wij alle kunnen
Iszen in het 4de deel van ons tijdschrift, waarin de geheele
openingsrede is afgedrukt.
Ik doe dit echter om op enkele
punten een vergelijking mogelijk te maken tusschen het verleden
en het heden, een vergelijking die voor ons ouderen, die den
strijd hebben mede gemaakt, mogelijk van weinig gewicht is,
maar die zeker den jongeren onder ons opnieuw kan toonen,
dat het alleen bij eendrachtige samenwerking mogelijk is te vol-
doen aan art. i onzer statuten, n.1. bevordering der veeartsenij-
kunde, waarbij ik de vrijheid neem te voegen verheffing van den

veeartsenijkundigen stand.

Vergun mij daarom nog even een blik te slaan in het jaar-
verslag over den toestand der Maatschappij, dat in die vergade-
ring werd uitgebracht.

De Maatschappij telde toen (dus in 1871) 79 leden, verdeeld
over
4 bijzondere en i algem. afdeehng, n.1.: Zuidholland met
17, Utrecht met 9, Gelderland met 16, Noordbrabant—Limburg
met
10 en de algemeene afdeeling met 27 leden; de kas sloot
met een batig saldo van
f229.57, terwijl er nog f127.50 aan
achterstallige contributie moest geïnd worden. Van het tijd-

-ocr page 38-

32

Schrift, in 1862 begonnen, waren in 1871 slechts 3 jaargangen
verschenen, welke vertraging, volgens het verslag, hoofdzakelijk
moest worden toegeschreven aan gebrek aan medewerking.

Dat wat het verleden betreft, maar hoe staat het met het he-
den ? Mogen wij thans met voldoening zeggen dat de tegen-
woordige toestand uitstekend is? In geenen deele, maar er
is verbetering, groote verbetering gekomen, ofschoon eerst lang
nè, 1871, want onderlinge verdeeldheid en gebrek aan aaneenslui-
ting deden in de eerste jaren de pogingen, door enkelen aange-
wend om aan het groote doel bevorderlijk te zijn, herhaalde
malen jammerlijk mislukken. Het aantal leden onzer Maatschappij
klom van 79 tot 225 gewone leden, wat zeker ten deele moet
worden toegeschreven aan het grooter aantal veeartsen in Neder-
land en zijn Koloniën, dat van 180 in 1871 tot ^03 op dit oogen-
blik is gestegen, zoodat heden 74 % der veeartsen lid zijn
tegen 44 in 1871, eene vermeerdering die ook zeker gedeelte-
lijk mag toegeschreven worden aan verschillende maatregelen door
het Hoofdbestuur in de laatste jaren genomen.

Onder onze 225 leden is echter helaas ook nu nog een veel
te groot aantal passagiers — die echter behoorlijk hun vracht
betalen, wat in 1871 blijkbaar niet gebeurde — maar ook het
personeel onzer matrozen is belangrijk uitgebreid en daaronder
worden lieden aangetroffen, die de handen kunnen en durven
gebruiken, zoodat zij Hoofdbestuur en Redactie tot grooten
steun zijn.

De tijd waarin onze Maatschappij onbekend en dus ook onbe-
mind was, ligt gelukkig achter ons. Het inwendig leven is ver-
beterd, getuige de Commissiën in zake kalfziekte, houtvuur, var-
kensziekte, vleeschkeuring, maar ook de soms hoogst belangrijke
verslagen der afdeelingsvergaderingen in ons Tijdschrift opgeno-
men. Thans ook werkt de Maatschappij naar buiten en dat niet
alleen door haar Tijdschrift, waaruit wij meermalen stukken in
buitenlandsche tijdschriften als referaat zien overgenomen, maar
ook onze afgevaardigden houden den naam der Maatschappij en
daardoor ook die der Nederlandsche veeartsenijkundigen in het
buitenland met eere op, terwijl U straks uit het verslag zal blij-
ken dat ook andere vereenigingen ons gaarne in haar midden
opnemen.

Het aantal afdeelingen werd geleidelijk vermeerderd. Bij het
4-tal van 1871 voegde zich in 1879 het Groninger Veeartsenij-

-ocr page 39-

33

kundig genootschap — de oudste veeartsenijkundige vereeniging
in ons land, reeds dateerende van
20 December 1842 en die dus
het volgend jaar haar gouden feest zal vieren; Friesland volgde
in
1886, Zeeland in 1887, Noordholland in 1888, en nu valt
mij voor de maal in een kort aantal jaren — wederom
de eer te beurt de afgevaardigde eener nieuwe afdeeling te be-
groeten. \'tis U allen bekend dat den 17^®° December
1890 de
Nieuwe Afdeeling Zuidholland werd geconstitueerd en dat zij zich
op ï Januari 1.1. bij onze Maatschappij aansloot. Aan het ijverig
streven van de Heeren
J. J. Hinze, J. F. Laméris en J. Poels moeten
wij daarvoor hulde brengen.

Artikel 13 van ons huishoudelijk reglement schrijft voor, dat
een getal van
4 leden voldoende is om een afdeeling te vormen
en \'tis dan ook niet te verwonderen dat in die uitgebreide pro-
vincie, waarvan de eilanden bovendien nog zoo geïsoleerd zijn
en waar wij
53 veeartsenijkundigen, n.1. 47 veeartsen en 6 paar-
denartsen aantreffen, een
i2tal zich aaneensluiten tot het vormen
eener nieuwe afdeeling naast de bestaande, die
20 leden telt.
Moge de Nieuwe Afdeeling Zuidholland met veel succes werkzaam
zijn en een edele spruit blijven van hare moeder, onze Maat-
schappij, tot de oprichting waarvan haar oudere naamgenoot, de
Afdeeling Zuidholland, den aanstoot gaf.

Steeds streefde het Hoofdbestuur er naar om het aantal afdee-
bngen te vergrooten en ieder zal mij toegeven dat het op dit
punt in de laatste jaren zeer gelukkig was.

Toch blijft ook hier nog te wenschen over •, den 9^®" September
^846 n.1., ^erd — zoo ik mij niet bedrieg — door een 9tal
veeartsen in Overijsei en omstreken, de Overijselsche veeartsenij-
kundige vereeniging opgericht, die echter slechts een kortstondig
bestaan had; thans telt die provincie alleen reeds meer dan
15
veeartsen, die, bij een der afdeelingen zich aansluitende, naar
Groningen, Utrecht of Arnhem ter vergadering moeten gaan.
Zouden zij zich niet kunnen vereenigen tot een lo^® bijzondere
aWeeUng onzer Maatschappij en toonen dat zij meer volhar-
ding bezitten dan hun collega\'s in
1846 ?

Maar — zoo kan men mij vragen — is een dergelijke ver-
snippering van krachten wel gewenscht; is het niet beter één
groote afdeeling dan
2 of 3 kleinere? Mijn antwoord daarop is
zeer stellig ontkennend — immers de ondervinding leert ons, dat
veraf wonende leden zelden ter vergadering komen, wat zij

3

-ocr page 40-

34

Wel zouden doen indien die bijeenkomst slechts enkele uren
vorderde, maar ook het opgewekt leven van groote en kleine
afdeelingen in de laatste jaren — blijkbaar o. a. uit de weten-
schappelijke onderwerpen daar behandeld — getuigt dat de lust
tot aaneensluiten meer en meer opkomt, en wij zijn er immers
allen van overtuigd dat alleen eendracht macht maakt.

Onze Secretaris behoeft zeker niet, even als in Juli

1883, in zijn verslag te vragen; «wat is toch de zaak? de toe-
«stand der Maatschappij, de geldelijke buiten bespreking latende,
«is wat het innerlijke leven betreft, eenvoudig ellendig te noemen.
«Leeft men dan niet meer op veeartsenijkundig terrein, valt er
«niets voor op dit gebied der geneeskunde ? Ik weet het niet,
«dat echter weet ik wel dat niemand der leden verwachten moet
«dat o. a. het tijdschrift ooit zal kunnen voldoen aan de ver-
«wachtingen van de talrijke leden, die slechts lid schijnen te zijn
«om het tijdschrift te ontvangen — zoolang een dergelijke af-
«mattende verslapping heerscht in den boezem der Maatschappij.>

Van harte hopen wij dat een tijd — waarin iets dergelijks van
onze Maatschappij moest gezegd worden — nimmer mogeterug-
keeren.

Ook de klachten van de redactie zijn niet meer zoo menig-
vuldig ; zij wordt door enkele leden trouw ter zijde gestaan en is
daardoor in .staat gesteld het Tijdschrift — op een enkele uitzon-
dering na — geregeld te doen verschijnen. Uit deze mededeeling
mag men echter niet besluiten dat de redactie zelve met haar
werk is ingenomen, want het tegendeel is waar. Terwijl in het
jaarverslag 1877 een klacht werd geuit over het ontbreken van
oorspronkelijke stukken, wordt er nu van verschillende zijden
gewezen op het wenschelijke wat meer referaten op te nemen.
De redactie zoude zoo gaarne een goed gevulde rubriek van
kleine mededeelingen uit de praktijk van eigen bodem zien, daar
zij weet dat de practicus te weinig tijd, soms ook wel wat weinig
lust heeft om zijn waarnemingen in een groot stuk te publiceeren,
maar tijd tot het maken van een zeer kort berichtje is er toch altijd
wel te vinden. Ook een keur van korte referaten uit de beste
buitenlandsche tijdschriften zou zij U zoo gaarne ter lezing geven,
maar dat alles kost tijd, meer tijd ten minste dan besteed kan
worden door twee der redacteuren, die bovendien als leden van
het Hoofdbestuur met werk zijn overladen, zoödat zeker van hen
alleen een dergelijke uitbreiding niet verwacht mag worden. Straks

-ocr page 41-

35

2al IJ bij de verkiezing eener redactie gelegenheid gegeven
Worden aan deze bezwaren tegemoet te komen.

Een ander bezwaar, dat vroeger zeer sterk woog en dat mede
oorzaak is dat, hoewel onze Maatschappij reeds 29 jaren telt, er
toch slechts 18 jaargangen van het tijdschrift zijn verschenen, is
grootendeels opgeheven, daar bij uitbreiding van het ledental de
onkosten voor het Tijdschrift geleidelijk minder worden. Het iS^e
deel, dit jaar verschenen en waarvan de oplage tot 325 moest
Worden gebracht, kost ons aan drukkosten per Hd f 1,23®, waarbij
overdrukken en verzendingskosten zijn berekend, terwijl er nu
oog r6 exemplaren beschikbaar zijn, zoodat wij zonder eenige
onkosten nog 16 leden kunnen aannemen, die te zaraen minstens
48 gulden aan onze kas opbrengen.

Er werden van dezen jaargang 58 deelen aan particulieren verkocht.

Na deze mededeelingen zal ieder mij moeten toegeven, dat de
noodkreet in 1871 geslaakt thans op onze Maatschappij niet meer
van toepassing is, want wij kunnen nu met eenig recht spreken
\'van een bloeiende veeartsenijkundige vereeniging in Nederland
en ons Tijdschrift — al laat het ook nog veel te wenschen over —
r^ag toch zeker wel als voor goed gevestigd worden beschouwd.

Mogen wij nu, met voldoening op de verkregen resultaten
neerziende, blijven rusten? Geenszins. Steeds moet er gearbeid
Worden, niet alleen om op de hoogte te blijven, die wij thans
hebben bereikt, maar het moet ons ijverig streven zijn steeds
^\'ooruit te komen, ook in ledental, want alleen wanneer nagenoeg
ahe veeartsen in ons land lid zijn, kan de Maatschappij met volle
ï"echt namens de veeartsen van Nederland spreken, maar ook
wordt door een groot ledental onze kas gestijfd en zijn wij in
staat om krachtig op te treden en veel te doen wat wij nu uit
gebrek aan middelen moeten nalaten. Laat ieder werken in zijn
eigen omgeving, laat de afdeelingen werken, laat het Hoofdbe-
stuur werken, maar mijne Heeren laat ook de Algemeene Verga-
dering werken, waarom ik — het voorbeeld gevende — mijn
toespraak zal eindigen om met U den arbeid aan te vangen. Ik
i"oep u daartoe allen een hartelijk welkom toe; onze afgevaar-
digden, onze gewone leden, ook onze gasten.

^oge de arbeid van heden rijke vruchten dragen.

Hiermede verklaar ik de si«\'^® Algemeene Vergadering voor
geopend.

-ocr page 42-

36

Dijlage II.

VOORLOOPIG RAPPORT
VAN HET HOOFDBESTUUR IN ZAKE
VLEESCHKEURING, ENZ., UITGEBRACHT IN
DE ALGEMEENE VERGADERING OP
26 SEPTEMBER I891.

M. H.

Het Hoofdbestuur kwijt zich gaarne, voor zoo verre het nu
mogelijk is, van de hem door U in de Algemeene Vergade-
ring opgedragen taak, om nl. «een nauwkeurig onderzoek in te
«stellen naar den toestand der vleeschkeuring in Nederland en
«het verder aan het Hoofdbestuur over te laten hoe het dit onder-
«zoek zal inkleeden om later tot een rijkswet te komen.»

Van de wijze waarop dit onderzoek geschiedde geeft dit rap-
port de noodige gegevens.

Toen het Hoofdbestuur dit mandaat aanvaardde, was het reeds
overtuigd dat bet een taak op zich nam, die niet gemakkelijk te
volvoeren zou zijn en de uitvoering heeft geleerd dat de moei-
lijkheden, aan dat onderzoek verbonden, nog veel grooter waren,
dan het zich had voorgesteld.

\'t Is ons — niettegenstaande inspannenden arbeid — dan ook
niet mogelijk U meer te geven dan een zeer kort statistisch
overzicht van den toestand in de provinciën Zeeland, Noord-
brabant, Zuidholland, Noordholland en Gelderland, maar het is
ons voornemen U — na bewerking der overige provinciën —
in een uitvoerig rapport de noodige toeUchting op de statistiek
te verschaffen; — wij hopen dan tevens in de gelegenheid gesteld te
zijn enkele gegevens, die ons nu nog ontbreken, gedeeltelijk
ook door Uwe hulp, aangevuld te zien.

In de Hoofdbestuursvergadering van 16 November 1890 werd
de zaak door ons zeer uitvoerig besproken en werden de ver-
schillende wegen nagegaan die het best tot het doel konden
leiden. Wij hadden het voorrecht bij die beraadslagingen onzen
oud-Voorzitter, den Heer
Stempel, in ons midden te zien, die de
beleefdheid had over de punten in quaestie mede zijn advies
uit te brengen.

-ocr page 43-

37

Eenstemmig kwamen wij tot de volgende conclusiën :

1. aan de Commissarissen des Konings in de verschillende
provinciën — door tusschenkomst van Heeren Districtsveeartsen —
te verzoeken de burgemeesters in hunne provinciën uit te noodigen
om de politieverordeningen of bepalingen, op deze zaak betrek-
king hebbende, aan het Hoofdbestuur te willen opzenden.

2. aan Heeren veeartsen, alsmede aan alle empiristen, te
Verzoeken de hen bekende bepalingen, met omschrijving van
den toestand in de door hen bezochte gemeenten, aan ons te
verstrekken.

3- aan heeren geneeskundigen te verzoeken de hen bekende
schadelijke gevolgen na het gebruik van ondeugdelijk vleesch te
willen aangeven, met hunne bezwaren, uit een hygiënisch oogpunt,
tegen bestaande slagerijen, vilderijen, enz.

4« om in nader overleg te treden met heeren Inspecteurs en
Adjunct-Inspecteurs van het Geneeskundig Staatstoezicht.

De uitvoering van dat alles werd opgedragen aan Voorzitter
en Secretaris.

Den 23stei December 1890 werden ingevolge die opdracht
door ons verzonden de circulaires aan Heeren Inspecteurs en
Adjunct-Inspecteurs van het Geneeskundig Staatstoezicht en aan
de Districtsveeartsen. Van deze circulaires — geplaatst op blz.
^28 van het iS\'^e deel van ons Tijdschrift — mogen wij den
inhoud bekend veronderstellen. ^

Op de eerste circulaire mochten wij, o. a. van Zeeland, Zuid-
holland, Utrecht en Gelderland zeer gewaardeerde schriftelijke
of mondelinge mededeelingen ontvangen.

Op de circulaire ontvingen wij van Noordholland, Zeeland,
Noordbrabant, Utrecht en Gelderland spoedig bericht, dat op
een of andere wijze aan ons verzoek zou worden voldaan. Van
den Heer Commissaris des Konings in Drenthe ontvingen wij op
ons verzoek alle gewenschte bescheiden. Met de overige provin-
ciën waren wij minder gelukkig. Van Zuidholland werden de
noodige gegevens aan het Gouvernementsgebouw te \'s Hage
Welwillend beschikbaar gesteld en door Voorzitter en Secretaris
^erd daarvan, voor zooverre noodig, copie genomen. Van Lim-
g meenden wij de noodige inlichtingen van de provinciale
griffie te zullen ontvangen, wat echter slechts gedeeltelijk juist
^^ te zijn, zoodat wij bij het bewerken dier provincie genood-
zaakt zullen zijn, ons tot de burgemeesters der verschillende

-ocr page 44-

38

gemeenten te wenden, iets wat — op aanraden van den Heer
Commissaris des Konings in Groningen -—, in die provincie ge-
schied is, gelijktijdig met Overijsel en Friesland, waar onze
pogingen, om langs den weg der provinciale griffie de gegevens
te verkrijgen, eveneens schipbreuk hadden geleden.

Den 26®\'®" en 27®*®" December 1890 werden de circulaires (zie
blz. 130 en vervolg, deel 18) aan HH. geneeskundigen, rijks-
veeartsen en empiristen verzonden en wel respectievelijk 1986,
265 en 2x9, terwijl later nog verschillende exemplaren werden
verspreid; tegelijkertijd werden enkele exemplaren gezonden aan
het Tijdschrift voor Geneeskunde, aan de Geneesk. Courant, aan het
Maandblad tegen de vervalsching van levensmiddelen, aan het
Militair geneeskundig tijdschrift en aan enkele dagbladen, met
beleefd verzoek de aandacht op dit punt te willen vestigen,
waaraan door alle welwillend, en veelal met groote waardeering
van het streven, werd voldaan.

De antwoorden, die op bedoelde circulaires inkwamen, waren
niet talrijk, doch enkele rijk aan inhoud.

Van de 1986 circulaires aan geneesheeren verzonden, werden er
16 terug ontvangen als onbestelbaar wegens overlijden en werden
slechts 48, dus nog geen 2^705 beantwoord; van de 265 aan rijksvee-
artsen werden
68 beantwoord, dus circa 25 7«> terwijl 104 van
de 219 circulaires, dus 47{7t.> door empiristen werden beantwoord.

Het begin was dus — zooals trouwens reeds was gevreesd —
niet erg bemoedigend, en het bleek ons al spoedig dat wij op
deze wijze nimmer tot ons doel zouden geraken, waarom in
Maart een andere weg werd ingeslagen.

Iedere provincie wordt afzonderlijk bewerkt; hoogstens worden
2 provinciën gelijktijdig behandeld, om overlading met werkzaam-
heden en verwarring der berichten te voorkomen.

Van iedere gemeente wordt genoteerd alles wat daaromtrent
uit de verschillende reeds ontvangen gegevèns bekend is, en aan
iedéren rijksveearts wordt daarvan opgave gedaan van alle ge-
meenten in zijn omgeving, met verzoek een aantal vragen, voor
iedere gemeente gesteld, naar waarheid en liefst na persoonlijk ■
onderzoek te beantwoorden.

Op de volgende hoofdpunten wordt door ons bij dit onderzoek
de aandacht gevestigd:

I. Bestaan er gemeentelijke voorschriften op de keuring van
slachtvee, van vleesch afkomstig van gezond geslachte dieren,

-ocr page 45-

39

Van ingevoerd versch of toebereid Vleesch, en worden deze be-
palingen gehandhaafd?

2. Is het vleeschverbruik in de gemeente van dien aard, dat
dergelijke bepalingen absoluut noodig zijn?

In verschillende kleinere gemeenten is het vleeschverbruik zóó
gering.^ dat er geen slagers zijn, zoodat keuring van slachtvee of
Van gezond geslachte dieren onnoodig kan genoemd worden,
Voor het ingevoerde vleesch blijft de keuring toch altijd hoogst

gewenscht.

3- Bestaan er gemeentelijke bepalingen op de keuring van
gestorven of in nood geslachte dieren of op begraven, en worden
gehandhaafd?

Hoe klein de gemeente ook zijn moge, steeds is op dit punt
een scherp toezicht niet alleen gewenscht, maar absoluut nood-
zakelijk. Wel zal men in vele gemeenten de gestorven of in
nood geslachte dieren ter plaatse niet in consumtie brengen,
maar men schroomt niet ze te vervoeren naar omliggende
of soms verafgelegen groote gemeenten, liefst daar waar geen
keuring bestaat of de verordeningen minder streng worden toe-
gepast. Frauduleuse invoer in vele gemeenten, zelfs daar waar
het toezicht werkelijk scherp mag genoemd worden, is soms
^eer groot.

In enkele gemeenten schijnt de resolutie van den Minister van
Financiën, dato 29 Juni
1867, n". 61, houdende maatregelen
^egen het in gebruik brengen van schadelijk vleesch, nuttig te
Werken. Deze resolutie is nog eenigszins verscherpt bij resolutie
Van 27 December 1881, waarop o. a. door den Heer Commissaris des
K-onings in Zuidholland nog gewezen is in een circulaire aan
burgemeesters, dato 21 December 1883. De hoofdinhoud er
vati is, dat de ontvangers bij het aannemen van aangifte wegens
slachting van ziek vee, daarvan ten spoedigste zullen kennis geven
aan den Burgemeester. Maar zelfs al werd deze maatregel alge-
nieen accuraat toegepast, dan nog zou hij — om redenen hier
\'^let nader te omschrijven — onvoldoende moeten genoemd
Worden,

4\' Zijn er vilders ter plaatse, staan zij onder controle van
eskundigen en wat wordt door hen met het vleesch gedaan?
Bij het onderzoek is ons alreeds gebleken, dat juist het toe-
tje vilderijen, wat zoo hoog noodig is om het in consum-
ée brengen van vleesch, daaruit afkomstig, tegen te gaan, op na-

-ocr page 46-

40

genoeg alle plaatsen of geheel niet bestaat of nagenoeg bijna
alles te wenschen overlaat.

5. Wie is keurmeester en krijgt deze alles te zien wat bij
verordening der keuring voorgeschreven is ?

Daar het van algemeene bekendheid is, dat veel vleesch frau-
duleus wordt vervoerd, moest hiermede bij het onderzoek reke-
ning worden gehouden en is bij het stellen dier vraag in den
regel er bijgevoegd, dat men gesmokkeld vleesch buiten rekening
moest laten, daar anders zeker ieder keurmeester absoluut moest
verklaren, dat hij niet alles te zien kreeg.

De vraag: wie is keurmeester? is nader toegelicht door de
vraag, welke betrekking hij bekleedt, om daaruit een oordeel te
vellen of hij al dan niet als deskundige te beschouwen is.

6. Welke schadelijke gevolgen zijn na het gebruik van on-
deugdelijk vleesch in de gemeente voorgekomen?

Van de gegevens, op dit punt verkregen, wordt door ons in
dit voorloopig verslag nog geen melding gemaakt, evenmin als
van die, betrekking hebbende op den hygienischen toestand van
slagerijen, vilderijen, enz., die echter zeer schaars inkwamen.

Het onderzoek is dus veel omvattend en door de wijze waarop
het is ingericht, verkrijgt men van een groot aantal gemeenten
de gegevens dubbel of soms zelfs drievoudig, wat — hoewel
soms bezwarend, in enkele gevallen zelfs wel eens onaange-
naam voor de controleerende personen, (hier de veeartsen) —
toch voor het belang der zaak van gewicht is, daar nu de ge-
gevens elkaar aanvullen en er gelegenheid bestaat bij tegenstrij-
dige opgaven direct een nader onderzoek in te stellen.

Op enkele plaatsen, waar uitsluitend empiristen praktizeeren,
hebben wij ons-tot dezen gewend en hier en daar, waar ook een
empirist ontbrak, tot geneeskundigen, terwijl wij daar, waar het
ons niet mogelijk was langs een dier wegen behoorlijk ingelicht
te worden, de hulp hebben ingeroepen van burgemeesters.

Waar wij straks de voorloopige resultaten in de provinciën
met U bespreken, zal het U blijken dat ons van enkele plaatsen
nog niets bekend is. Wij zullen die echter bij het later te ver-
schijnen officiëel rapport, naar wij hopen, kunnen aanvullen.

In het laatst van Mei waren de gegevens omtrent Zeeland en
Noordbrabant bekend. Zij werden in de Hoofdbestuursvergadering
van 24 Mei behandeld en eenstemmig werd besloten daarvan
mededeeling te doen aan de Inspecteurs cn Adjunct-Inspecteurs

-ocr page 47-

41

van het Geneeskundig Staatstoezicht, die, onder praesidium van
den Minister
van Binnenlandsche Zaken, te \'sHage vergaderden.
Den 25sten Mei waren afdrukken voor ieder der Inspecteurs te
\'sHage bezorgd. Daarbij was een schrijven gevoegd, waarin o.a.
de volgende zinsnede voorkwam; «Het
zou ons aangenaam wezen
«indien deze richting van het onderzoek en de wijze van bewer-
«king van het overzicht ook uwe goedkeuring kon wegdragen,
«maar ook zou het ons aangenaam zyn om — mocht het U
«voorkomen dat soms nog op andere zaken moest gelet worden
«of dat b.v. de klassificatie der gemeenten naar het aantal
«inwoners beter een andere ware, uwe meening daaromtrent te
«vernemen.»

Op dit schrijven is begrijpelijkerwijze geen antwoord ingeko-
«len, maar uit mondelinge mededeelingen meenen wij te mogen
opmaken, dat de ontvangst gunstig was. Wij meenen te meer
recht tot die opvatting te hebben nadat wij 26 Mei een schrijven
ontvingen van den adviseur voor medische en veterinaire politie
^an het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, die zijn dank brengt
voor de toegezonden stukken en zegt: «dat hij met de meeste
«belangstelling kennis nam van ons streven om het toezicht op
«het vleesch te verbeteren».

Reeds den Januari mochten wij van Z.H.E.G. de mede-
deehng ontvangen dat hij gaarne —- waar mogelijk — ons zeer
gewaardeerd streven bevordelijk zou zijn.

Wij koesteren dus het vertrouwen dat wij eventueel op den
steun van het Geneeskundig Staatstoezicht mogen rekenen.

Nog eene mededeeling moge hier een plaats vinden. Door
vriendelijke tusschenkomst van ons hd, den Luitenaöt-Kolonel
J- J. Hinze, zijn wij in staat gesteld om in ons officiëel rapport
^hes aan te geven, wat betrekking heeft op de levering van
vleesch en spek voor het leger, terwijl wij bovendien gemachtigd
^ijn daarin op te nemen een «Schets van een ontwerp eener
^ettelijke regeling omtrent de keuring van vee en vleesch», die
ontworpen is door den Generaal-Majoor, Inspecteur van den
Geneeskundigen dienst der landmacht Dr. M. R. Timmerman.

I^eze schets werd — met memorie van toelichting ^— in 1887
ii^gevolge opdracht van den Minister van Oorlog vervaardigd,
door Z, E. aan zijn ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken

doorgezonden\'.

Tevens hopen wij U later ook een overzicht te kunnen aan-

-ocr page 48-

42

bieden van de regeling der militaire vleeschkeuring in de ver-
schillende garnizoenen.

Wij willen dit voorloopig rapport niet eindigen zonder aan
ieder die ons bij onze nasporingen behulpzaam was onzen har-
telijken dank te betuigen voor de gegevens die zij ons toezon-
den, onder verontschuldiging voor de moeite die wij veroorzaakten,
en onder dankbetuiging voor het geduld waarmede enkelen onze
telkens herhaalde bezwaren aanhoorden en wederlegden.

Een enkele opmerking houde men ons ten goede; zij is van
belang voor de personen in de overige provinciën die nog niet
door ons met verzoeken om inlichting werden lastig gevallen.

1. Gaarne zien wij dat onze vragen kort en zakelijk
worden beantwoord voor iedere gemeente in het bijzonder.

Een algemeen overzicht of algemeene beschouwingen, daarbij
gevoegd, kan in veel gevallen hoogst nuttig zijn, waarom wij
ons ook daarvoor aanbevolen houden.

2. Bij iedere aanvrage om inlichtingen wordt steeds het ver-
zoek gedaan om, zoo men van enkele der opgegeven gemeenten
geen inlichtingen kan verschaffen, dat liefst per ommegaande
op te geven, zoo mogelijk met bijvoeging van den persoon ,
hetzij rijksveearts, empirist, geneeskundige of burgemeester, tot
wien wij ons het best om inlichtingen kunnen wenden.

Zoo aan dit verzoek algemeen werd voldaan, zou dit aan
het Hoofdbestuur heel wat tijd en aan de Maatschappij heel wat
briefport besparen, en zou het ook niet mogelijk zijn — zooals
nu — dat van betrekkelijk vele gemeenten nog geen opgaven
zijn ingekomen.

Beide punten bevelen wij dan ook ten zeerste aan uw aller
aandacht aan.

Een kort overzicht van hetgeen ons bekend is laten wij hier
volgen.

Van de 1123 gemeenten in ons land is bij 733 onderzoek
gedaan, zoodat er nog 390 overblijven.

Van Zeeland zijn ook de gegevens van 11 gemeenten, als
niet gecontroleerd op deze statistiek voorkomende, thans bekend
en zij zullen bij het rapport natuurlijk gebruikt worden.

Met het aantal vilderijen is in die provincie niet voldoende
rekening gehouden, maar zooverre dit mogelijk is zullen wij
alsnog trachten daarin te voorzien.

-ocr page 49-

43

ZEELAND.

109 Gemeenten met 201.667 Inwoners.

In 43 gemeenten geen
Verordening en wel:

in I gemeente met i— 500 mw.
s 19 » » 500—1000 s

j, 17 » s 1000—2000 »

j, j 5> s 2000—3000 s

s I j » 3000—5000 »

In 7 dier gemeenten wordt een enkele maal bij noodslachting

gekeurd.

In I gemeente worden alleen varkens (gezond of ziek) ge-
keurd.

In 3 gemeenten zgn bepalingen op begraven van vee.
Van II gemeenten zijn onze opgaven niet gecontroleerd.
In de overige gemeenten is de keuring als volgt: i)

Inwoners.

I— 500 geen keuring, geen noodslachting
I alleen noodslachting
500— looo alleen noodslachting
looo—
2000 geen keuring, geen noodslachting
alleen noodslachting
keuring en noodslachting
geen keuring, geen noodslachting
alleen keuring
alleen noodslachting
keuring en noodslachting
alleen noodslachting
keuring en noodslachting
7000 geen keuring, geen noodslachting
keuring en noodslachting
7000—-loooo keuring en noodslachting
0000—igooQ keuring en noodslachting
5000—20000 keuring en noodslachting

2

5

15

3

10

9

3

1

5

4
i

2

2000—

3000

3000—

5000

5000-

jg^ gemeenten bestaan bepalingen, hetzij op het keuren van

^^ ösmiddelen in het algemeen, op het keuren van slachtvee, van vleesch
op de keuring van in nood geslachte dieren, maar in een groot aantal
meenten vi^orden zij niet of slechts gedeeltelijk gehandhaafd. Door ons
seh \'^ statistiek voor deze en de volgende provinciën slechts rekening
•wouden met den feite lij ken toestand.

-ocr page 50-

44

Recapitulatie.

Geen verordening 43 gemeenten.

Geen keuring, geen noodslachting 9 »

Alleen keuring i »

Alleen noodslachting 36 »

Keuring en noodslachting 20 »

Totaal 109 »

NB. In meer gemeenten is trichinen-onderzoek voorgeschreven,
in een paar slechts toegepast.

Keurmeesters.

Als keurmeesters fungeeren op 14 plaatsen veeartsen. Van 6
gemeenten wordt verklaard dat de veearts nooit als keurmees-
ter heeft gefunctioneerd, ofschoon hij reeds jaren geleden be-
noemd is.

Verder i geneesheer; 4 empiristen; i onbevoegd empirist;
13 veldwachters; 9 slagers; 5 winkeliers; 3 schoenmakers; 3
herbergiers, waarvan i beestensnijder; 2 arbeiders; i marskramer;
I gemeentebode; 2 commissionairs; i timmerman; i barbier-
kleermaker; I oud-ambtenaar.

Totaal 62 keurmeesters in 57 gemeenten.

NB. Er zijn verschillende kleine gemeenten waar geen slager
woont en dus keuring onnoodig is; wel voor het ingevoerde
vleesch.

In vele verordeningen is een behoorlijke keuring voorgeschre-
ven, maar de keurmeesters laten veel te wenschen over en de
verordeningen worden zelden in hun geheel gehandhaafd.

In 67 gemeenten in
het geheel geen veror-
dening en wel:

NOORDBRABANT.

184 Gemeenten met 514,278 Inwoners,

I in 6 gemeenten met i— 500 inw.
13 » s 500— 1000 »

30 » » 1000— 2000 ^

10 » s 2000— 3000 s

4 » » 3000— 5000 »

3 » » 5000— 7000 »

i ï s 7000—loooo »

In 7 dier gemeenten zijn onze opgaven niet gecontroleerd.
In 6 wordt toch geregeld bij noodslachting gekeurd en wel

-ocr page 51-

45

in 4 door veeartsen, in i door een empirist, in i door een land-
bouwer.

In i6 wordt een enkele maal bij plotselinge sterfgevallen ge-
keurd en wel in 14 door veeartsen, in 2 door empiristen.

In 45 dier gemeenten zijn volgens onze opgaven geen vilders,
terwijl wij van 6 welen dat er één of meer vilders zijn.

In de overige gemeenten is de keuring als volgt:

Inwoners.

alleen noodslachting. i

onbekend.

geen keuring, geen noodslachting.
alleen noodslachting.
keuring en noodslachting.
onbekend. 2

geen keuring en geen noodslachting. 3

alleen noodslachting. 19

3

22 (è)

4

16 (d)
3

I
6
I

5000

7000—10000

10000—15000

15000—20000
20000-30000

boven 30000

Inwoners.

2ooo_ 3000 geen keuring, geen noodslachting
alleen noodslachting
keuring en noodslachting
3000— 5000 onbekend

geen keuring, geen noodslachting
alleen noodslachting
keuring en noodslachting
7000 geen keuring, geen noodslachting
alleen noodslachting
keuring en noodslachting

alleen noodslachting 2 (e)

keuring en noodslachting i

alleen noodslachting i

keuring en noodslachting 2 (ƒ)

geene

keuring en noodslachting 2

alleen noodslachting i

(a) In 2 dier gemeenten heeft de noodslachting lang niet altijd plaats.
C^) in 3 slechts enkele malen; in i bestaat alleen verordening op begraven.
(\'■) in I geen verordening,
fa?) in 2 slechts enkele malen,
in I slechts enkele malen.

I— 500

500—looO

3
3

16 (a)

I

1000—2000

I wordt slechts een enkele maal gezond geslacht vleesch gekeurd.

I een abattoir; in de andere worden runderen gekeurd,.

-ocr page 52-

46

In 64 dier gemeenten zijn geen vilders; van 11 is ons bekend
dat er één of meer vilders zijn.

N.B. Het groote meerendeel der verordeningen schrijft keming
van versch en ingevoerd vleesch voor, andere laten dit facultatief.

7 gemeenten.
67 »

12 »

84 »
14
 s

Recapitulatie.

Onbekend
Geen verordening

Geen keuring en geen noodslachting
Alleen noodslachting
Keuring en noodslachting

Totaal 184

In 14 gemeenten is dus slechts de keuring behoorlijk geregeld,
ten minste als de verordeningen worden gehandhaafd en de keur-
meester een deskundige is.

Keurmeesters.

Als keurmeesters fungeeren op 47 plaatsen veeartsen, waarvan
enkelen 6—10 gemeenten bedienen, die soms op 3 a 4 uur
afstand gelegen zijn. Velen verklaren dan ook lang niet alle
gestorven of in nood geslachte dieren, die in consumtie komen,
onder het oog te krijgen.

Verder in 16 gemeenten empiristen; in 4 onbevoegde empi-
risten; in 12 slagers of oud-slagers; in 3 veldwachters of oud-
politieagenten ; in 12 landbouwers; in 3 smeden; in 7 wordt alleen
eene verklaring geëischt van den persoon, die het dier behandeld
heeft; in i een burgemeester; in 1 een wethouder; in i een
raadslid.

Totaal 107 keurmeesters in 101 gemeenten.

N.B. Er zijn verschillende kleinere gemeenten waar geen slager
woont en waar dus keuring onnoodig is; wel voor het inge-
voerde vleesch.

ZUID-HOLLAND.

190 Gemeenten met 957,834 Inwoners.

Van de volgende gemeenten is niets of te weinig bekend
om ze hier op te nemen\', i Benthuizen, 2 Giesendam, 3 Oegst-
geest, 4 Zegwaard, 5 Zoeter meer.

-ocr page 53-

47

In 76 ge-
meenten be-
staan geen
bepalingen en
wel in:

/ 4 met

I —

500

inw. toch noodslachting 2

15 ^

500 —

1000

» » j. 3

i 33 »

ïooo-

2000

» » » 10

] 15 ®

2000—

3000

» » » 3

5 ^

3000—-

5000

» » » 2

I »

5000—

7000

» » » I

2 »

7000—

10,000

»

\\ 1 »

40,000—

50,000

s

76

dus noodslachting 21

In

keurd.

13 dier gemeenten is ons bekend dat er geen slagers
in 15 geen vilders.
In 45 dier gemeenten is ons bekend dat er te samen meer
dan 56 vilders zijn, terwijl in minstens 3 gemeenten te samen 17
personen zijn die als slager maar ook als vilder fungeeren.
In 5 dier gemeenten wordt bij noodslachting wel e e n s ge-

in 5 een enkele keer, in i zeer enkel, in 2 niet

^eel, in I als het gevraagd wordt, in i worden niet gekeurd
dieren z,
g. n. voor hondenvoer bestemd, maar die zeer veel
gesmokkeld worden en in consumtie komen, in i wordt blijkbaar
eens gekeurd, want de keurmeester geeft aan, dat hij niet
het j^de gedeelte te zien krijgt, terwijl bij 3 geen opmerkingen
Worden gemaakt. In i gemeente worden alleen gekeurd dieren voor
^ecijns aangegeven, in een ander werd in jaar tijds ééns gekeurd.
Bovendien bestaan er in 2 gemeenten verordeningen op begraven,
^n II dier gemeenten is een veearts keurmeester, in 2 een
empirist, in 3 een veeopzichter, in 3 een veldwachter, in i een
asting-ambtenaar en in i is er geen keurmeester,
lö de overige 109 gemeenten bestaan bepahngen; de regeling
IS als volgt:
Inwoners

I—

500 geen keuring, geen noodslachting

I

alleen noodslachting

2

500—

1000 geen keuring, geen noodslachting

6

looo —

alleen noodslachting

II

a

2000 geen keuring, geen noodslachting

3

alleen noodsla,chting

19

b

2000—

keuring en noodslachting

2

c

3000 geen keuring, geen noodslachting

5

alleen noodslachting

15

d

keuring en noodslachting

2

e

-ocr page 54-

48

Inwoners

3000— 5000 geen keuring, geen noodslachting
alleen noodslachting
keuring en noodslachting
5000— 7000 geen keuring, geen noodslachting
alleen noodslachting
keuring en noodslachting
7000— 10,000 alleen noodslachting
10,000—
15,000 keuring en noodslachting
15,000— 20,000 alleen noodslachting

keuring en noodslachting
20,000— 30,000 keuring en noodslachting
30,000— 40,000 keuring en noodslachting
100,000—200,000 keuring en noodslachting
200,000—300,000 keuring; (abattoir)

6/
17 g

4 h

I

3 i

k
l
m

109

In 4 dezer gemeenten is ons bekend dat er geen slagers
zijn en in 13 geen vilders; in 69 gemeenten zijn zeker meer
dan 105 vilders en in 8 te samen meer dan 9 personen, die als
slager en vilder fungeeren.

a in I is de keurmeester nog nooit geroepen, in i lieeft zeer zelden
keuring plaats, in I worden geen dieren voor hondenvoer be-
stemd gekeurd.

b in 3 slechts enkele maal keuring, in 4 ziet de keurmeester niet
alles, in i alleen keuring bij aangifte voor accijns en in i niet wat
voor hondenvoer bestemd is.
c in I is de keuring hoogst gebrekkig.

in I slechts enkele maal keuring, in 3 ziet de keurmeester niet
alles, in
1 alleen bij aangifte voor a c c ij n s , in l komt (door den
afstand) de keurmeester veelal te laat.
e in I ziet de keurmeester niet alles.

/ in I wordt een enkele maal bij noodslachting gekeurd door een
veearts.

^ iu 4 ziet de keurmeester niet alles, in 3 heeft zelden keuring
plaats en in i gaat de keurmeester zelfs niet altijd als er bericht van
den ontvanger der accijnsen komt.
k in I ziet de keurmeester niet alles, in i is de keuring zeer
slecht.

2 in I alleen bij aangifte voor a c c ij n s.
k in I heeft de keuring slechts een enkele maal plaats.
l in I heeft de keuring niet altijd plaats.

m de keuring bij noodslachting is slecht; de keurmeester ziet lang
niet alles.

-ocr page 55-

49

^ in I is de keuring hoogst gebrekkig; de noodslachting slecht,
° geen verplichte keuring van het ingevoerde versehe vleesch.

Keurmeesters.

Als keurmeesters fungeeren: 41 veeartsen, 12 empiristen, 2
veeopzichters, i oud-veeopzichter, 3 ambtenaren der directe be-
lasting,
4 slagers, 4 oud-slagers (abattoir Rotterdam), i koop-
man-slager, I wethouder, i gemeente-secretaris, 3 gemeente-
boden, 21 veldwachters, i oud-politieagent, 3 landbouwers, i
bloemkweeker, i smid, i touwslager, i rietdekker, i arbeider,
I vader van een hefdadigheidsgesticht.

Totaal 104 keurmeesters in 87 gemeenten.

In eenige gemeenten wordt de keuring door een veearts ver-
richt, zoo bij den keurmeester (niet-veearts) twijfel bestaat.

Recapitulatie.

Onbekend in 5 gemeenten.

Geen verordening »76 » (t)

Geen keuring, geen noodslachting »22 »

Alleen noodslachting » 69 »

Keuring en noodslachting ^ 18 ^

in 190 gemeenten.

("i") waarvan in 20 gemeenten (in de 21ste ig geen keurmeester)
"^^er of minder keuring bij noodslachting is.

In 17 gemeenten zijn, voor zooverre ons bekend is, geen slagers,
in 28 geen vilders; in 114 gemeenten is het ons bekend dat er
"^^er dan 161 vilders zijn en in 11 gemeenten te zamen minstens
^^ personen, die als slager en vilder fungeeren.

Slechts in 18 gemeenten kan dus de keuring behoorlijk zijn,
200 de verordeningen worden gehandhaafd en de keurmeesters

deskundigen zijn.

Rekening houdende ook met de keurmeesters in de gemeenten
waar geen verordeningen bestaan, fungeeren als zoodanig: 53
veeartsen, 14 empiristen, 5 veeopzichters, i oud-veeopzichter, 4
beambten der directe belasting, 4 slagers, 4 oud-slagers, i koop-
®an-slager, i wethouder, i gemeente-secretaris, 3 gemeenteboden,
24 veldwachters of politieagenten, i oud-politieagent, 3 landbou-

4

-ocr page 56-

50

wers, I bloeinkweeker, i smid, i touwslager, i rietdekker, i
arbeider en i vader van een liefdadigheidsgesticht.
Algemeen totaal 124 keurmeesters in 107 gemeenten.

NOORD-HOLLAND.

134 Gemeenten met 831,395 Inwoners.

Van de volgende gemeenten is niets of te weinig bekend
om ze hier op te nemen: i Assendelft, 2 Broek in Waterland,
3 Diemen, 4 Heemskerk, 5 den Helder, 6 Koog a/d. Zaan, 7
Oostzaan, 8 de Rijp, 9 Sijbekarspel, 10 Terschelling, 11 Vlieland,
12 Westzaan, 13 Wieringen, 14 Wormerveer, 15 Zaandan, 16
Zaandijk, 17 Zuidscharwoude.

3

12

8
3

I

In 84 gemeen-
ten bestaan geen
bepalingen en wel
in:

4

met I— 500

19

s 500— 1000

\\ 37

j> 1000— 2000

i

ï 2000— 3000

f 7

» 3000— 5000

3

» 5000— 7000

I

ï 15000—20000

noodslachting 29

In 21 dier gemeenten zijn geen slagers en in 19 g ee n vilders.

In 34 dier gemeenten zijn te zamen 86 vilders en bovendien
in 27 dier gemeenten 96 personen, die zoowel voor slager als voor
vilder fungeeren.

In 15 dier gemeenten is gewoon keuring bij noodslachting, in
5 alleen op aanvraag van belanghebbenden, in 4 zoo de dieren
voor accijns zijn aangegeven, in 4 wordt s o ra s bij noodslachting
gekeurd, in i alleen voor een veefonds en in de laatste is s o m s
keuring en noodslachting zoo de dieren voor accijns zijn aan-
gegeven.

Keurmeesters zijn: i arts (in 3I jaar keurde hij tweemaal), 2
veeartsen, waarvan i zegt niet alles te zien, 12 empiristen (6 ver-
klaren niet alles te zien, i slechts een enkele keer te keuren),
X onbevoegd empirist, 4 burgemeesters (i keurt alles af en een
gelooft niet dat hij alles te zien krijgt), i gemeentebode, 9

-ocr page 57-

ti

3000— 5000

5000— 7000

7000—10000
10000—15000

15000—20000
20000 — 30000
50000—70000

bo

ven 300000
alleen noodslachting i

alleen noodslachting 5

geen keuring, geen noodslachting 1
alleen noodslachting 2

geen keuring, geen noodslachting 4
alleen noodslachting 3

keuring en noodslachting i

geen keuring, g e e n noodslachting 2
alleen noodslachting 3

keuring en noodslachting i

geen keuring, geen noodslachting i
alleen noodslachting i

keuring en noodslachting i

alleen noodslachting i

alleen noodslachting 1

keuring en noodslachting i

geen keuring, geen noodslachting i
geen keuring, geen noodslachting i
keuring en noodslachting i

keuring, geen noodslachting i

veldwachters (i keurt zelden of nooit en i verklaart zelf dat hij
er geen verstand van heeft).

In de overige 33 gemeenten bestaan bepalingen; de regeling is
als volgt:
Inwoners.

1— 500
500— 1000
ïooo— 2000

2000— 3000

(O

id)

(e)

(/)
(y)

(/O

33 gemeenten

In 4 dier gemeenten zijn geen slagers en in 3 geen vilders.
In 18 dier gemeenten zijn te zamen 73 vilders en bovendien
Worden in 8 gemeenten minstens 13 personen aangetroffen, die
zoowel voor slager als voor vilder fungeeren.

e
f

in I gemeente slechts somtijds keuring bij noodslachting.
die keuring is hoogst gebrekkig.

ia I slechts somtijds, in i andere is een schriftelijk bewijs van een
veearts voldoende.

Voor zooverre de dieren voor accijns worden aangegeven.

voor zooverre de dieren voor accijns worden aangegeven; er wordt veel

gesmokkeld.

een enkele keer wordt gekeurd, maar het komt bijna nooit voor.
Wer is wel eenig toezicht, maar geen bepaalde keuring,
een abbattoir; ook toezicht op het toebereide vleesch; hier alleen zijn
\'3 keurmeesters, waarvan 6 veeartsen.

-ocr page 58-

Ö2-

Recapiïulatie ,

Onbekend in 17 gemeenten.

Geen verordening »84 » (f)

Geen keuring, geen noodslachting » 10 s

Alleen keuring si »

Alleen noodslachting »17 »

Keuring en noodslachting »5 »

134 s

(t) waarvan in 30 gemeenten meer of minder keuring bij nood-
slachting is.

In 25 gemeenten zijn geen slagers, in 22 geen vilders.

In 52 gemeenten zijn 159 vilders en bovendien in 35 gemeenten
109 personen slager en vilder te zamen.

Slechts in 5 gemeenten is dus die keuring behoorlijk geregeld,
zoo ten minste de verordeningen worden gehandhaafd en de
keurmeesters deskundigen zijn.

Keurmeesters.

Als keurmeesters fungeeren:

I arts (alleen in een onderdeel der gemeente), 12 veeartsen
(waarvan 6 alleen in Amsterdam), 3 empiristen (twee verklaren
niet alles te zien), 8 oud-slagers (waaronder 2 oud vee-opzichters),
8 landbouwers, 3 particulieren, i koopman-slager, i Burgemeester
en Wethouders (zoo noodig een veearts), i waagmeester, i amb-
tenaar der directe belasting, 5 politieagenten of veldwachters,
I oud-commies bij de belastingen.

Totaal in 24 gemeenten 45 keurmeesters.

Recapitulatie.

Hierbij ook gerekend de keurmeesters, op bladz. 50 genoemd, van
de 30 gemeenten, waar geen verordeningen bestaan: 2 artsen, 14
veeartsen, 15 empiristen, i onbevoegd empirist, 4 burgemeesters,
I Burgemeester en Wethouders, 8 landbouwers, 3 particulieren,
8 oud-slagers, i koopman-slager, i waagmeester, i ambtenaar
bij de directe belastingen, 14 politieagenten, i oud-commies en
i gemeentebode.

Algemeen totaal 75 keurmeesters in 54 gemeenten.

-ocr page 59-

53

GELDERLAND.

ii6 Gemeenten met 515,026 Inwoners.

Van de volgende gemeenten is niets of te weinig bekend
om ze hier op te nemen: i Bergh, 2 Borculo, 3 Didam, 4 Dinx-
perlo, 5 Gendringen, 6 Laren, 7 Lochem, 8 Pannerden, 9 Ruürlo,
10 Steenderen, 11 Vörden, 12 Wisch, 13 Zelhem.

3 met I— 500 inw,

5 ï 500- 1000 3

6 » 1000— 2000 »
In 33 gemeenten bestaan geen 14» 2000— 3000 »

bepalingen en wel in: \\ 6 s 3000— 5000 »

6 » 5000— 7000 »

1 » 7000—10000 ï

2 s> 10000—15000 »

In 19 dier gemeenten zijn geen slagers en in 15 zijn te zamen

18 vilders, waarvan er één onder toezicht staat van een veearts.

In 7 dier gemeenten wordt toch bij noodslachting geregeld
gekeurd en wel in 5 door veeartsen, in 2 door veldwachters; in
één gemeente keurt een veearts de meeste noodslachtingen; in 2
Wordt bij noodslachting gekeurd, zoo de dieren voor accijns worden
aangegeven en in i zoo de aangifte bij dien ambtenaar te laag is,
in 1 andere keurt een veearts enkele keeren bij noodslachting.

In de 70 overblijvende gemeenten bestaan bepalingen; de re-
geling is als volgt:

Inwoners.

I—

500 alleen noodslachting

I a

500—

1000 geen keuring, geen noodslachting

4

alleen noodslachting

I

1000—

2000 geen keuring, geen noodslachting

8 b

alleen noodslachting

4

2000 —

3000 geen keuring, geen noodslachting

9

alleen noodslachting

7 d

keuring en noodslachting

3

3000—

5000 geen keuring, g e e n noodslachting

4 ^

alleen noodslachting

10

keuring en noodslachting

I

5000—

7000 alleen noodslachting

3

-ocr page 60-

54

yooo—10,000 geen keuring, geen noodslachting i

alleen noodslachting 4 ƒ

keuring en noodslachting 6 g

15,000—20,000 alleen keuring, geen noodslachting i h

keuring en noodslachting i

30,000—40,000 keuring en noodslachting i

40,000—50,000 keuring en noodslachting i i

70 gemeenten

In 19 dier gemeenten zijn geen slagers, in 33 te zamen 54
vilders.

a voor zooverre de dieren voor accijns worden aangegeven.
b van I dier gemeenten wordt aangegeven dat er niets wordt begraven.
c in I gemeente voor zooverre de dieren voor accijns worden aange-
geven.

d in 2 gemeenten voor zooverre de dieren voor accijns worden aange-
geven.

e toch in i gemeente een keurmeester (veldwachter).

f in I gemeente geen keurmeester, ofschoon daar 8 worstfabiieken zijn.
g in I gemeente heeft de keuring slechts nu en dan plaats; in een andere
wordt alleen gekeurd als belanghebbenden aangifte doen en in
2 ge-
meenten is alleen levende keuring.
h die keuring is nog zeer gebrekkig.
i alleen levende keuring.

Recapitulatie.

Onbekend in 13 gemeenten.

Geen verordening ^33 »

Geen keuring en geen noodslachting »26 »
Alleen keuring » 1 »

Alleen noodslachting »30 s

Keuring en noodslachting »13 *

116 »

In 38 gemeenten zijn geen slagers, in minstens 48 gemeenten
te zamen 72 vilders.

In 13 gemeenten slechts is dus de keuring behoorlijk geregeld,
ten minste zoo de verordeningen worden gehandhaafd en de
keurmeester een deskundige is.

Keurmeesters.

Hierbij zijn ook opgenomen de keurmeesters in de 12 gemeen-
ten waar geen verordening bestaat.

-ocr page 61-

55

Als keurmeesters fungeeren in 37 gemeenten veeartsen, waar-
van er
16 opgeven, dat zij niet alles te zien krijgen, o. a, onder
de volgende uitdrukkingen: ziet niet alles, niet veel, zeer zelden,
een enkele maal, ontgaat mij veel, enz.

Slechts I veearts geeft op bij noodslachting in zijn gemeente
alles te zien.

NB. Onder veearts moet hier niet altijd worden verstaan een
rijksveearts, daar men in vele gemeenten bij noodslachting ge-
noegen neemt met een schriftelijke verklaring van den persoon
die het dier heeft behandeld, dus een rijksveearts of een empirist.

Verder fungeeren 5 empiristen (waarvan i verklaart niet alles
te zien), i geëxamineerd Israëlitisch keurmeester,
2 oud-slagers
(één verklaart niet alles te zien),
3 gepensioneerde ambtenaren
(één daarvan is bij twijfel verplicht zich om advies tot den ge-
meenteveearts te wenden, wat in elf jaar juist éénmaal plaats
had), ï oud-veehandelaar,
4 veldwachters, 2 stadhuisboden, i
ambtenaar ter secretarie, i waagmeester, i afslager, i metselaar,
I timmerman, i koffiehuishouder en i commissionair.

Totaal 62 keurmeesters in 56 gemeenten.

Utrecht, 26 September 1861.

Namens het Hoofdbestuur:
D. F. VAN ESVELD, Voorzitter.
Dr. L. J. van DER HARST, i«*« Secretaris.

JBiJIage UI.

VERSLAG VAN HET TWEEDE CONGRES
VOOR DE BEOEFENING DER TUBERCULOSE
BIJ MENSCH EN DIEREN,

door

M. H, 3. P. TH09IAS8KM.

Nogmaals mochten wij de Maatschappij ter bevordering der
Veeartsenijkunde in Nederland te Parijs op het tuberculose-
congres vertegenwoordigen. Omtrent het verhandelde aldaar
Wenschen wij enkele bijzonderheden mede te deelen,

-ocr page 62-

56

Maandag 27 Juli, ten 2 ure, werd in het groote amphitheater
der «École de Médecine», het tweede congres, onder voorzitter-
schap van Prof.
Villemin, geopend. Vele deelnemers waren
opgekomen, waaronder evenwel minder veeartsenijkundigen dan
in
1888.

Prof. Villemin schetste in zijn openingsrede in korte trek-
ken de geschiedenis der tuberculose uit een clinisch, anatomo-
pathologisch en bacteriologisch oogpunt. Hij bracht hulde aan
de onderzoekers, die tot de oplossing van vele vraagstukken
hadden bijgedragen, sedert door hem op de contagiositeit der
ziekte was gewezen. Samenwerking, zegt
Villemin, van genees-
kundigen en veeartsen heeft op dit gebied reeds veel nut ge-
sticht. Zijn de vorderingen omtrent de kennis varj den aard der
kwaal onbetwistbaar groot, hetzelfde kan niet ten opzichte der
therapie gezegd worden. Nauwelijks zijn wij bekomen van de
pijnlijke teleurstelling, door het wereldkundig mislukken der
KocH\'sche methode teweeggebracht.

De Secretaris Dr. Petit geeft vervolgens verslag van de han-
delingen op het vorig congres en van den financiëelen toestand.

Daarna werd het bestuur gekozen, samengesteld als volgt:

Ondervoorzitters: Prof. Verneuil en Nocard.

Eerevoorzitters : Voor Frankrijk: Pasteur, Arloing, Char-
cot , Chauveau , Brouardel , Herard ,
CoRNiL , Grancher ,
Lannelongue, Trasbot.

Engeland: William Watson ; België: Degive , Laho ,
Malvoz, Mosselman
; Spanje: Espina y Capo; Grieken-
land:
Boussakis ; Holland: Thomassen ; Italië: Semmola;
Luxemburg: Siegen; Roumenië: Babes, Calmann-
Muller
; Rusland: Metchnikoff; Ve re enig de Staten:
Jacobi-Page ; T u r k ij e : Zoëros-Pacha.

Dit congres onderscheidde zich in \'t algemeen van het vorige
door een meer practisch karakter. Dagelijks werden door de
congresleden hospitalen of laboratoriums bezocht, en daar zaken
gedemonstreerd, waarover den vorigen dag voordrachten waren
gehouden. De hospitalen Trousseau, St. Antoine, Hôtel-
Dieu en V a 1-d e-G r â c e kwamen achtereenvolgens aan de
beurt, verder het laboratorium van Prof.
Straus, het hygië"
nisch museum en de veeartsenijschool te A 1 f o r t. Op
enkele dezer excursies komen wij nader terug.

Wij zullen ons zooveel mogelijk bepalen in dit overzicht der

-ocr page 63-

mededeelingen en handelingen tot de aanhaling van gegevens,
waarin veeartsenijkundigen direct belang kunnen stellen.

De punten aan de orde gesteld, waren:

1°. De identiteit der tuberculose van mensch,
zoogdieren en vogels,

2°. Over het voorkomen (associatie) van andere
micro-organismen en ziekteprocessen naast tuber-
culose.

3°. De inrichting der hospitalen voor tering-
lijders.

4°. Prophylaxis der tuberculose bij mensch en
dieren.

5°. Agentia, waardoor tuberkel-bacillen vernie-
tigd
worden en die voor het Organismus onscha-
delijk zijn.

De identiteit der tuberculose van mensch en dieren.

Omtrent de identiteit der tuberculose van mensch en zoog-
dieren, was men het algemeen eens. Hetzelfde kan niet gezegd
worden aangaande de tuberculose der vogels, die een breed-
voerige discussie uitlokte.

Onder de bijdragen omtrent dit punt, die meer in het bijzonder
onze belangstelling verdienen, noemen wij in de eerste plaats de
entings-proeven van Prof.
Chauveau, waardoor hij de identiteit
der tuberculose van mensch en zoogdieren (rund) bewijst.

De entingen geschiedden van mensch op rund en van
rund op rund, door invoering der smetstof met de ingesta;
2°. langs intraveneusen weg; 3°. langs subcutanen weg.

a.) Voor de eerste serie proeven zijn drie jonge runderen
van eenige maanden gebruikt. Aan het éérste proefdier werd
éénmaal bouillon van eene tuberculeuse menschenlong in kleine
hoeveelheid toegediend; n°. 2 kreeg dezelfde bouillon plus
een aftreksel van een long met caseëuse pneumonie; n". 3 werd
alleen bouillon van laatstgenoemde long toegediend. Alle werden
tuberculeus. N°. i vertoonde lesies van \'t digestiekanaal en van
de lever; n°. 2 vooral aandoeningen der respiratie-organen, waar-
naast het digestiekanaal bijna intact werd gevonden; n". 3 had
gelijktijdig aandoeningen der ademhalings- en digestieorganen, met
uitzondering van de lever. Drie controledieren op dezelfde

-ocr page 64-

58

manier met producten van tuberculeuse runderen geïnfecteerd,
werden eveneens aangetast.

b) Van een stuk tuberculeuse menschenlong werd een emulsie
gemaakt en deze daarna gefiltreerd. Dit filtraat bleef eenigen tijd
staan om te bezinken en het bovenste werd bij een kalf in
de jugularis geïnjiciëerd. Den 29stei dag na de injectie werd het
dier gedood. Het vertoonde tuberculeuse haarden in de bronchiaal-
klieren en in de longen verbreide granulaties. Bij een ander dier,
op dezelfde manier met rundertuberculose geïnfecteerd, zag men
dezelfde lesies.

c.) Subcutaan werden geïnjiciëerd een gefiltreerde emulsie van
tuberculeuse producten uit een gewricht van den mensch af-
komstig, andere producten van menschen aan tuberculose gestorven
en stof uit de longen van een paard, dat door intraveneuse injectie
van menschelijke producten tuberculeus was gemaakt. — In al
deze gevallen ontstond slechts een locale aandoening, die zich
niet verder dan tot de naastbijgelegen lymphklieren uitstrekte.
Nooit werd de ziekte algemeen.

Nocard beschouwt de tuberculose van paard en varken even-
eens als volkomen identisch met die van den mensch. Culturen
van den bacil van genoemde diersoorten zijn volmaakt gelijk aan die
van het rund en van den mensch. Bij enting op cavia\'s met deze
culturen krijgt men dezelfde resultaten als met die van den mensch.
Chauveau beweert dat het paard, kunstmatig tuberculeus gemaakt,
spontaan kan genezen.

De tuberculose der vogels.

Reeds door Rivolta, Koch en Mafucci werd er op gewezen
dat de tuberkel-bacillen van zoogdieren en vogels wel nauw ver-
want, maar niet identisch zijn.

Straus en Gamaleia houden eveneens de bacil der vogel-
tuberculose als niet identisch met die der zoogdieren. Reeds op
het eerste gezicht bieden de culturen volgens hen verschil aan.
De bacil van den mensch geeft droge schub- of wratachtige
culturen ; die der vogels meer vochtige en weeke. Ook verschillen
hunne pathogene eigenschappen. De hond is quasi absoluut im-
muun voor vogel-bacillen en kan gemakkelijk door die van den
mensch geïnfecteerd worden. Kippen daarentegen zijn niet vat-
baar voor menschentubercolose.

-ocr page 65-

59

Het konijn en de cavia hebben receptiviteit voor beide bacillen,
maar het effect, dat de eene en de andere teweegbrengt, verschilt.
Geënt met tuberculose van den mensch, sterven deze dieren met
duidelijk aantoonbare tuberkels in verschillende organen. De
vogebbacil doodt ze eveneens, zonder dat macroscopisch waarneem-
baar lesies gevonden worden. Na ze drie of viermaal bij cavia\'s
of konijnen overgeënt te hebben, vindt men noch tuberkels noch
bacillen en de serie is onderbroken.

De resultaten door andere waarnemers verkregen waren niet
volmaakt in overeenstemming met die der beide vorigen.

courmont en Dor (Lyon) zeggen enkele malen de tuber-
culose van den mensch op kippen te hebben overgebracht.
Door onderhuidsche entingen zagen zij bij kippen vooreerst locale-
en verder lever- en miltaandoeningen. Een tweede enting op kip-
pen met laatst verkregen tuberkels geeft weer onderhuidsche- en
ingewandsaandoeningen. Dezelfde resultaten werden, alhoewel
eenigszins moeielijker, door invoering van tuberkel-materie in het
digestie-kanaal verkregen. De vogel-bacil zou na eenige achter-
eenvolgende entingen op cavia\'s of konijnen aan virulentie winnen,
maar door herenting op kippen weer verzwakken. Zij wijzen
verder op de vele gevallen van spontane besmetting van den
mensch op kippen, in het dagelijksch leven waargenomen, en
onder anderen door
Nocard en Galippe beschreven.

Ook Koch mocht het gelukken aan zes kippen tuberculose te
bezorgen door injectie van zoogdier-producten.

Gadiot, Gilbert en Roger maken uit de vele proeven, door
ben dienaangaande genomen, onderstaande gevolgtrekkingen :

Enkele raaien gelukt het de tuberculose van zoogdieren op
vogels over te brengen. Meestal wordt de enting goed verdragen
en zij veroorzaakt slechts hoogst zelden den dood.

Soms neemt raen bij kippen twee maanden na de enting
voorb ij gaande stoornissen waar. Bij uitzondering ontstaan
tuberculeuse granulaties in de ingewanden. Met de producten bij
deze diersoort verkregen kan raen wel op cavia\'s, maar niet op
andere kippen verder enten. Slechts in één geval mocht deze
enting gelukken.

De enting van kippen op konijnen geeft meer kans tot slagen.
Door intraperitoneale injecties verkrijgt men bij deze diersoort
hetzelfde effect met vogelbacillen als met die van den mensch.
Enkele malen werd hierbij gezien, dat de smetstof na drie her-

-ocr page 66-

60

entingen op zoogdieren haar virulente eigenschappen voor kippen
verloren had.

Cavia\'s toonen zich resistenter dan konijnen. Van de zeven-
entwintig proefdieren vertoonden vijfentwintig niets of alleen
locale aandoeningen. Slechts bij twee dieren werden dezelfde
lesies als na enting met menschentuberculose waargenomen.

Zij beschouwen beide bacillen, alhoewel belangrijke onder-
scheidingskenmerken tusschen hen bestaan, als twee variëteiten
eener zelfde soort en van gelijken oorsprong.

Grancher en H. Martin zeggen meermalen culturen van
vogelbacillen gezien te hebben, en thans nog te bezitten, die
volkomen gelijk zijn aan die van zoogdieren. Zij toonden beide
culturen, die niet van elkander te onderscheiden waren. Volgens
hen zijn de twee bacillen variëteiten van dezelfde soort.

Prophylaxis der tuberculose bij mensch en dieren.

Merkwaardig zijn de onderzoekingen van Grancher en Hip-
polyte Martin
en de uitslag hunner pogingen om een ge-
attenueerde smetstof te bereiden, die de immuniteit voor tuber-
culose kan bezorgen. Zij volgen hierbij eenigszins de methode
door
Pasteur bij hondsdolheid toegepast. Om dit doel te be-
reiken worden culturen gedurende geruimen tijd in zorgvuldig
afgesloten buisjes bewaard, waardoor zij langzamerhand ver-
zwakken.

In 1889 beschikten zij over een serie culturen, waarvan de
zwakste drie jaren oud waren. Deze (n». 10) toonden zich zelfs
voor konijnen na intraveneuse injectie volkomen onschadelijk,
wanneer men zich tot één enting bepaalde. De dieren be-
zweken aan tuberculose wanneer de injecties meermalen her-
haald werden. De meest virulente culturen, waarvan zij bij
hunne eerste entingen gebruik maakten, waren 15 dagen oud.
Hiertusschen lagen nog acht soorten van verschillende sterkte,
naar gelang van hun ouderdom. Van deze veroorzaken 2, 3 en
4 binnen 2—6 maanden na de enting den dood. Met de cul-
turen 5, 6 en 7 is de dood niet zeker, maar volgt toch dikwijls.
De n®. 8 en 9 komen in hoofdzaak met 10 overeen.

Met deze culturen werden 82 konijnen in verschillende seriën
geënt. Hierbij werden eerst de zwakste culturen gebruikt en
langzamerhand ging men over tot sterkere. Gekomen aan 3, 2

-ocr page 67-

61

of I werden ook tevens controle-dieren met deze stof geënt.
De laatste bezweken aan tuberculose binnen 3—4 weken na de
enting. De andere, die vooraf mèt verzwakte smetstof behan-
deld waren, bezaten meest alle een zekere mate van
immuniteit, d, w. z. dat zij pas 3—8 maanden na de laatste
enting aan tuberculose bezweken of totaal van de ziekte ver-
schoond bleven, maar dan dikwijls aan parenchymateuse
n e p h r i t i s leden.

Uit dit laatste feit maken Gr. en M. de gevolgtrekkingen,
dat de smetstof op bovengemelde manier behandeld, een
voorbehoedende en een toxische stof bevat. De
laatste zou de nephritis en de verlamming, die dikwijls optrad,
veroorzaken.

Zij beloven, zonder zich illusies te maken, op den ingeslagen
weg voort te gaan, in de hoop er in te mogen slagen de stof
te vinden, die alleen voorbehoedende eigenschappen, zonder
genoemde nadeelige nevenwerking bezit.

De waarde der Koch\'s che lymphe of tuberculine
werd breedvoerig besproken.
Martin deelt mede, dat hij reeds
in i888 proeven genomen heeft met een soort tuberculine door
hem bereid. Zij werd intraveneus of intraperitoneaal ingevoerd
met dit gevolg, dat het resistentie-vermogen der
k O n ij n e n v\' e r m i n d e r d e.

Arloing bespreekt breedvoerig de tuberculine van Koch.
Ter loops herinnert hij, dat Toussaint reeds voor eenige jaren
gesproken heeft over immuniteit, verschaft door oplosbare
microbische bestanddeelen. Omtrent de locale werking der
KocH\'sche vloeistof zegt
Arloing, dat zij bij dieren niet altijd zoo
onschadelijk is als bij den mensch. Soms constateerde hij ontste-
kingsverschijnselen. Bij cavia\'s is het toxisch effect volgens
Koch
onbeduidend. Maar dit geldt niet onder alle omstandigheden voor
deze diersoort. Na injectie van toxische doses, trad nephritis
vooral op den voorgrond.

De pyrogene dosis verschilt belangrijk naar gelang der
diersoort en zelfs voor dieren van dezelfde soort. Men kan ze
naar gelang hunner gevoeligheid rangschikken als volgt : rund,
cavia, konijn, schaap, geit en hond. De koorts bereikt haar
hoogste punt na 24 uren. Zij is niet het gevolg der tuberculine-
werking, maar van producten door het organismus onder haar
invloed gevormd.

-ocr page 68-

62

Alvorens de diagnostische waarde der tuberculine té
kunnen bevestigen, dient de reactie bij tuberculeuse dieren
nooit achterwege te blijven, de dosis, daarvoor noodig, juist bepaald
te zijn en moeten niet tuberculeuse dieren ongevoelig blijven.

De curatieve waarde werd op een aantal dieren, langs
experimenteelen weg tuberculeus gemaakt, in de verschillende
stadia der ziekte beproefd. In geen enkel geval kwam de ziekte
tot stilstand. Van twee koeien werd de dood zelfs verhaast. Bij de
sectie van deze dieren vond
Arloing de acute lesies, door
Virchow bij den mensch aangetoond. Ook bij uitwendige
aandoeningen (chirurgische tuberculose) waren de resultaten niet
aanmoedigend.

Koch zegt door enting immuniteit aan cavia\'s bezorgd te
hebben.
Arloing zag dat cavia\'s en runderen niet alleen de
normale vatbaarheid niet verloren, maar dat hunne receptiviteit
zelfs grooter werd. Wat betreft het voorkomen van bacillen in de
KocH\'sche lymphe, zij werden door
Arloing nooit gevonden.

Volgens hem moeten wij meer heil verwachten van de methode
Granchër en Martin, d. i. het gebruik van geattenueerde smet-
stof, dan van de KocH\'sche methode.

Prof. Babes (Bucharest) heeft ook getracht de producten der
tuberkel-bacillen te isoleeren. Hij onderscheidt deze in toxische
en in vaccinale stoffen. Reeds vóór dat
Koch zijn ontdekking
bekend maakte, heeft
Babes getracht , uit tuberkel-culturen deze
stoffen af te zonderen. Eerst maakte hij gebruik van vogelbacil-
culturen, uitgaande van de veronderstelling dat deze niet patho-
geen zijn voor den mensch. Het geconcentreerde glycerine-extract
of een precipitaat met alcohol uit deze culturen verkregen, heeft
voor cavia\'s en konijnen dezelfde thermogene eigenschappen als
de tuberculine van
Koch. Wordt het alcoholisch extract door
middel van chloroform of aether gezuiverd, dan houdt men een
stof over, die zelfs in grooter dosis minder schadelijk is. De
stof, in de chloroform opgelost, heeft daarentegen intensieve
toxische eigenschappen, zoodat cavia\'s van een geringe dosis
onder hevige krampen bezwijken.
Babes tracht de schadelijke
bestanddeelen te scheiden van de stoffen die als curativum of als
prophylacticum dienst kunnen doen. Zoowel bij gezonde als bij
tuberculeuse runderen zag hij na injectie van tuberculine tempe-
ratuurs-verheffing.

Bij een bezoek aan de veeartsen ij school te Alfort op

-ocr page 69-

63

31 Jnli, werd verslag gegeven der entingen met de lymphe vaii
Koch, aldaar op runderen verricht. Hiermede heeft zich een
commissie van 27 Februari af beziggehouden. Vijf der geënte
runderen waren nog aanwezig, waarvan vier stuks werden afge-
maakt en de lijkbevindingen aan de congresleden gedemonstreerd.
Een uitvoerig rapport, omtrent een serie entingen op
14 tuber-
culeuse en niet-tuberculeuse runderen, werd door Prof.
Barrier
uitgebracht. De resultaten te Alfort (i) verkregen hebben wederom
aangetoond, dat wanneer een genoegzame hoeveelheid tuber-
culine (0.50—1.00 gr.) bij tuberculeuse dieren ingespoten wordt,
binnen 15—20 uren een belangrijke temperatuursverheffing (40°—
41°) optreedt. Zeer zwakke dieren kunnen korten tijd na de
injectie bezwijken zonder thermische reactie te vertoonen.

Gezonde dieren reageeren slechts bij uitzondering. Dieren,
door andere ziekten aangetast, vertoonden ook geen reactie van
beteekenis.

Nocard verkreeg dezèlfde resultaten. Bij dieren in het laatste
tijdperk der ziekte zag ook hij geen reactie. Dit kan het gevolg
zijn eener auto-vaccinatie met de tuberculine, die zij in overvloed
produceeren. Door bewaren zou de lymphe belangrijk verzwakken.
Nocard acht het wenschelijk, dat de koeien van melkinrichtingen
met de lymphe van
Koch als het ware gekeurd worden. Mocht
ook een enkele gezonde reageeren, het kwaad zal zoo groot
niet zijn, wanneer men deze ten onrechte als verdacht beschouwt.

Omtrent de proeven aan de veeartsenijschool te Brussel op
acht runderen genomen, deelt
Degive mede, dat bij vier tuber-
culeuse dieren de temperatuur 3,3, 2,6, 1
,6 en 0,8* steeg.
Een vijfde rund, dat bij de sectie het sterkst aangetast bleek te
zijn, vertoonde geen hypothermische reactie. Van de niet-
tuberculeuse runderen vertoonde slechts één temperatuursver-
heffing na het gebruik van 0.50 tuberculine. Dit leed aan bron-
chitis en chronische pleuritis.

Van twee tuberculeuse dieren bezweken de een twee dagen
en de andere drie dagen na de enting. Zij vertoonden eeü
sterke injectie van het bronchiaalslijmvlies en van \'t longparenchym,
grenzende aan de tuberculeuse haarden.

Door mij werd gewezen op de minder bemoedigende uitkomsten
van
Kitt, Lothes, Gensert, van Leeuwen, enz. •

(i) Inhet 3de vervolg van ons overzicht omtrent de diagnostische waarde der
tuberculine komen wij op deze en volgende proeven breedvoeriger terug.

-ocr page 70-

64

Cagny vermeldt de prachtige resultaten in Baden, bij inenting
op groote schaal verkregen. Onder dertig dieren reageerden
alleen vier tuberculeuse.

Op het gebied der prophylaxie kwam de vleeschkeuring ook ter
sprake.
Arloing was nog voorstander van absolute afkeuring van
alle vleesch afkomstig van tuberculeuse dieren, waarvoor de
eigenaars een schadevergoeding zouden ontvangen. De kosten
hieruit voortvloeiende werden door hem niet zeer hoog geraamd,
uitgaande van dei veronderstelling, dat slechts i°7„„ der geslachte
dieren aan tuberculose lijdt. Het behoeft niet gezegd te worden, dat
dit cijfer veel te laag is. Afgezien van het groote percent-gehalte uit
Duitschland, Denemarken en andere landen vermeld, weten wij
toch dat in ons land, te Amsterdam b.v., het gehalte der tuber-
culeuse runderen so^Voo bedraagt.

Andere voorstellen luidden, dat men tuberculeus vleesch in de
slachthuizen onschadelijk zou maken, door rooken, zouten, enz.
alvorens dit in den handel te brengen. De noodzakelijkheid van
verplichte vleeschkeuring in alle gemeenten en der oprichting van
publieke slachthuizen, in gemeenten met een zeker zielental, werd
algemeen erkend.

Een streng toezicht op de koeien van melkinrichtingen en
verder het koken der melk werd ten zeerste aanbevolen, ter
voorkoming van de overbrenging der tuberculose met de melk
op den mensch.

Agentia waardoor tuberkel-bacillen vernietigd

worden en die voor het organismus onschadelijk zijn.

De therapie der tuberculose was het onderwerp van vele hoogst
belangrijke mededeelingen. Enkele der besproken behandelings-
methoden zagen wij toepassen op teringlijders. Ofschoon het
therapeutisch gedeelte voor de veeartsenijkunde de minst
practische waarde heeft, meenen wij dat enkele bijzonderheden
dienaangaande uit de menschelijke geneeskunde onze belangstel-
ling verdienen.

Prof. Lannelongue hield in het hospitaal Trousseau een
voordracht over zijn behandeling van locale tuberculose door
middel van chloorzink-injecties. Een twintigtal patiënten met ge-
wrichtsaandoeningen werden vertoond, die na een behandeling
van één tot twee maanden belangrijk verbeterd waren. Enkele
injecties werden voor de bezoekers gedaan.

-ocr page 71-

65

Prof. Verneuil toonde in Hôtel-Dieu de gunstige resultaten,
met injecties van jodoform-aether verkregen, die in vele gevallen
een operatief ingrijpen overbodig maken.
Redard geeft de voor-
keur aan jodoform-olie i : lo, boven aether.

Héricourt en Richet wijzen op den goeden uitslag bij tering-
lijders met serum van hondebloed verkregen. Reeds in 1883
ontdekten zij dat het bloed van deze diersoort, bij konijnen in
het peritoneum gespoten, de ontwikkeling der tuberculose vertraagt.
Anderen bevestigden deze goede resultaten.
Pinard verkreeg totale
genezing van een meisje, waarbij de beide platen van \'t peritoneum
met tuberculeuse granulaties bedekt waren. Vele tuberculeuse
kinderen zag hij in korten tijd verbeteren na injecties van twee
grm. serum daags.
Semmola (Napels) combineerde deze methode
met een inwendige jodoformtherapie.

Bertin, Rek en Bernheim verwachten heil der transfusie van
geitebloed op teringlijders. Hunne veronderstelling, dat geiten voor
tuberculose niet vatbaar zijn, is onjuist. Onderscheidene gevallen
der ziekte zijn waargenomeïi bij deze diersoort. Onlangs nog is
een merkwaardig geval van spontane tuberculose door den
Heer
van der Sluijs aan het abattoir te Amsterdam geconstateerd.

Donatien, Lubbé en Oudin zagen bij longtering, in gevallen
waar de ziekte niet al te ver gevorderd was, de beste resuhaten
van ozon-inhalaties ; enkele malen zelfs totale genezing.

Bij een bezoek aan het militaire hospitaal Val-de-Gràce werd
ons door
Dr. Burlureaux een behandelingsmethode gedemon-
streerd, die wij om meer dan een reden merkwaardig achten.
Zij bestaat in de subcutane aanwending van creosoot met olie
I : 10—20. Anderen gebruiken een mengsel van 2 olie, 2 creosoot
en I vaseline.

Dit mengsel wordt in een gegradueerde stopflesch gedaan.
Door de kurk voert een buis, waaraan een caoutchouc-slang
met aanjager bevestigd is. Deze dient om de lucht in de flesch
tot op zekere hoogte te comprimeeren. Om de drukking te bepalen
is het instrument van een manometer voorzien. Aan het ondereinde
der flesch is een tweede opening, door een kraan afgesloten,
waaraan een caoutchouc-buis met canule. Nadat deze onder de huid
is gebracht, wordt de kraan geopend en de gewenschte hoeveelheid
langzaam in het onderhuidsche celweefsel geperst. Teringlijders
verdragen de eerste dagen het geneesmiddel minder goed. De
temperatuur daalt i—2" C. en soms meer, zoodat collapsus

5

-ocr page 72-

66

dreigt. Na enkele dagen verdragen de patiënten 3—4 grm.
Hun toestand verbetert in korten tijd en, wanneer de kwaal niet
al te ver gevorderd is, bestaat er kans op totaal herstel.
Vele patiënten, waaronder reeds ontslagenen, werden aan de be-
zoekers vertoond. Allen bevestigden den heilzamen invloed dezer
therapie.

De voor deelen der verpleging van teringlijders in sanatoria,
vooral in zeeplaatsen, waar Frankrijk reeds dertien hospitalen
telt, werden breedvoerig besproken,

Dr. Leon Pétit gaf een gedetailleerde beschrijving van het
gesticht Ormesson, gelegen op eenige uren afstands van Parijs.
Hierin worden uitsluitend kinderen uit de steden opgenomen.
Opgericht in 1888 met
12 bedden, telt dit gesticht voor jeugdige
teringlijders thans reeds honderd slaapplaatsen. Men heeft zeer
bemoedigende resultaten verkregen. Er worden pogingen gedaan
om een landbouw-exploitatie hieraan te verbinden, waar de
herstelden zich aan dit bedrijf zouden kunnen wijden, qm hen
zoodoende voor altijd aan den noodl ottigen invloed der steden
te onttrekken.

Wij twijfelen niet aan het welslagen der edele pogingen van
de Commissie met deze taak belast. De beurs van vele milde
gevers staat haar ten dienste.

De volgende besluiten werden in de laatste vergadering met
algemeene of met een groote meerderheid van stemmen aan-
genomen :

1°. Het is noodzakelijk dat de vleeschkeuring in alle gemeenten
verpUchtend gesteld worde.

2°. Particuliere slachtplaatsen dienen in alle gemeenten van
meer dan 5000 inwoners door publieke slachthuizen te worden
vervangen.

3°. Het vleesch van alle tuberculeuse dieren moet van de
consumtie uitgesloten en onschadelijk gemaakt worden, waarvoor
de eigenaar een schadevergoeding zal ontvangen.

4°. De koeien der melkinrichtingen, bestemd voor den ver-
koop der melk als zoodanig, zullen gekeurd worden.

5°. In alle landen dient^ van regeeringswege de uitbreiding
der tuberculose onder de dieren met de meest gepaste middelen
te worden bestreden.

6°. Elke localiteit, waarin een teringlijder gestorven is of ge-
woond heeft, zal op last der regeering onmiddellijk worden ontsmet.

-ocr page 73-

67

Als voorzitter voor het volgende congres werd Prof. Verneüil
met algemeene stemmen gekozen. Dit congres zal binnen twee
jaar plaats hebben. Vele leden meenden in het belang der zaak
niet te spoedig weer te moeten vergaderen en minstens vijf jaar
te wachten. De meerderheid was voor genoemden termijn, met
voorbehoud, dat het bestuur, zoo noodig, den datum één of twee
jaren mocht verschuiven.

Zooals alle congressen werd ook deze bijeenkomst met een
gemeenschappelijk diner in het gunstig bekende restaurant Mar-
guéry besloten. Dat de Franschen de vreemde collega\'s hartelijk
wisten te ontvangen, behoeft wel niet gezegd te worden.

Na afloop der vergadering, op Vrijdag 31 Juli, werd door
de congresleden gezamenlijk een bezoek gebracht aan het
«Institut Pasteur», waar zij door Dr. Roux ontvangen en rond-
geleid werden. Ook zij vermeld, dat
Pasteur\'s gezondheidstoe-
stand thans van dien aard is, dat hij op het congres is kunnen
verschijnen, waar hem de aanwezigen met een hartelijke ovatie
begroetten.

MEDEDEELINGEN VAN HET HOOFD-
BESTUUR.

Als nieuwe leden zijn tot de Maatschappij sinds de vorige
opgave (zie deel XVIII, blz. 292) toegetreden :

In de Algemeene Afdeeling: J. deJongh, paardenarts iste klasse
bij het Indische leger; F.L
améris, adsistent aan de Rijks-veeart-
senijschool te Utrecht
; S. J. M. Mogendorff te Emmen en K.
T. Smits, adsistent aan de Rijks-veeartsenijschool te Utrecht.

In de Afdeeling Gelderland: W. J. G. Meerstadt te Gorssel
en D. H.
Goossen te Wageningen.

In de Afdeeling Zeeland: H. J. M. Berghuijs te Serooskerke.

-ocr page 74-

68

VERSLAG DER AFDEELING GRONINGEN.

Bestond het voorgaande jaar bovengenoemde Afdeehng uit 19
leden, in den loop van 1890, en wel den Juni, werd dit aantal
vermeerderd met 2 en den October met 4 leden, zoodat bij

het einde van 1890 het aantal leden het cijfer 25 had bereikt.

Het lidmaatschap der laatste 4 leden werd evenwel geacht pas
in te gaan met i Januari 1891, dit met het oog op de contributie,
die te veel zou bedragen, gerekend naar den korten tijd, welke
nog restte van het jaar 1890.

De naamlijst der leden bestaat alzoo thans uit:
K. J. F. Laméris, Warfum, Vo or z itter; R. Bosse her, Veen
dam, Vice-Voorzitter;
K. F. Wiersum, Groningen, Se ere
taris-Penningmeester; H.
H. Huizinga, Appingedam; A. J
Koster, Beerta; H. A. Kroes, Dieverbrug; H. Mos Sr., Assen
J. M. A.
van Nes, Zuidlaren; G. A. Reimers, Ruinerwold; M
Smit, Veendam; F. B. Venema, Middelstum; H. G, Werkman
Uithuizermeeden; P. Werkman, Leens (sedert overleden); K. J
Werkman, Leens; J. J. Verdenius, Winschoten; J. Doornbos
Noordbroek; A. W. Heydema, Groningen; M. Verdenius, Gro
ningen; B.
Tacoma, Hengelo (O.); H. Wolters, Stads-Mussel
kanaal;
K. Büchli, Eenrum; H. Buiskool, Nieuwolde; H. Reimers
Dalen; G. J. Mos, Assen; M. B. ten Have, Midwolde.

Contributie 21 leden

De toestand der financieën van genoemde Afdeeling is als volgt:

Ontvangsten 1890.
Batig saldo 1889 ............f 34.04^

........• ^ 105-—

f 139.045

f 85.96

» 53-08^

f 139.045

Uitgaven 1890.

Gezamenlijk bedrag in verschillende uitgaven .

A a n K a s . .

Tegenover een batig saldo in 1889 van f 34.04^
Staat dus » »
s ■» 1890 » j 53-o8®
Zoodat de kas der Afdeeling vermeerderd is met f 19.04.

-ocr page 75-

69

De eerste vergadering der Afdeeling werd gehouden den
gden Juni te Groningen. Op deze vergadering werden de huishou-
delijke werkzaamheden afgehandeld, de rekening en verantwoor-
ding van den Penningmeester goedgekeurd en de aftredende Vice-
Voorzitter herkozen.\' De Heer
Heydema, die als onze vertegenwoor-
diger de gecombineerde vergadering op den ii^enMei teUtrecht had
bijgewoond, rapporteerde, dat op genoemde vergadering besloten
was aan de Commissie in zake varkensziekte, bestaande uit de vee-
artsen
Reimers te Wageningen, van Oijen te Haarlem, Kroes te Die-
verbrug,
van Lent te Wamel en Billroth te Hoorn, een subsidie
toe te staan van f 250, mits èn het Rijk, èn de respectieve land-
bouwmaatschappijen de zaak voldoende wilden steunen. Tevens
deelde hij mede, dat het verzoek van
Absyrtus, om den
2gsten Augustus 1890 de Algem. Vergadering te Utrecht te
houden, was ingewilligd.

Daarna deed de Voorzitter Laméris eenige mededeelingen
omtrent zijn ondervinding op het gebied van inenting tegen
varkensziekte. Hij entte sedert 3 jaren en had zeer bevredigende
resultaten, nooit meer dan 6% verlies. Eens entte hij 60 varkens
achtereen, waarvan geen enkele stierf. Hij twijfelt er echter aan,
of het gehalte der entstof wel altijd gelijk is en heeft overigens
de ervaring opgedaan, dat oudere varkens, die gevoegelijk aan
de ooren kunnen worden geënt, het meest reageeren. Ook de
Heeren
Werkman, Doornbos en Venema hadden goede resul-
taten, doch waren het allen eens^dat het gevaarlijk is vette var-
kens te enten. De Heer
Verdenius beklaagt er zich over, dat
hij zulke vage berichten ontvangt van de inenters en deelt mede
dat hij bij de regeering geld zal aanvragen om in de provincie
Groningen contróleproeven te kunnen doen. Alsnu werden als
leden der Afdeeling aangenomen de veeartsen
Tacoma en Wol-
ters.
De heer Bosscher werd benoemd als afgevaardigde en
de heer
Wolters als zijn plaatsvervanger. Na eenige discussie
werd aangenomen om in \'t vervolg 4 malen per jaar te vergaderen
en wèl, ter wille der leden in Drente: de tweede verga-
dering den 24sten Augustus te Assen te houden.

Deze proefneming bleek niet gelukkig geslaagd, want slechts
5 leden (tegen 10 in de vorige) waren aanwezig, benevens 2 intro-
ducé\'s. Het programma van de Algem. Vergadering werd be-
handeld. De afgevaardigde kreeg het mandaat den heer
Aal-
bers
te herkiezen als penningmeester en te stemmen voor Utrecht

-ocr page 76-

70

als plaats voor de volgende Algem. Vergadering. Voor \'t overige
verkreeg de afgevaardigde een vrij mandaat.

Op voorstel van den heer Venema werd besloten, dat de af-
gevaardigde aan de Algera. Vergadering zou voorstellen, allen
geëxamineerden veeartsen een exemplaar te doen toekomen van
het jaarverslag van het Veeartsenijkundig Staatstoezicht. Ten
slotte werden op deze vergadering nog enkele vrije mededeelin-
gen van minder belang gedaan.

De derde vergadering werd wederom te Groningen
gehouden. Ook hier waren slechts 4 leden en i introducé aan-
wezig.

Als nieuwe leden werden aangenomen de veeartsen:

H. Reimers te D a 1 e n, G. J. Mos te Assen, M. B. ten
Have
te M i d w o 1 d e en K. Büchli te E e n r u m.

Tot afgevaardigde volgens art. 27 van het algemeen reglement
werd benoemd de heer
M. Verdenius en als zijn plaatsvervanger
de heer
Smit aangewezen. Veel bijzonders werd overigens op deze
vergadering ook niet behandeld. Vandaar dan ook dat werd be-
sloten, om zoo mogelijk de samenkomsten een beetje meer ge-
animeerd te maken, op volgende vergaderingen om de beurten
als \'t ware een spreekbeurt te zullen vervullen. Als sprekers gaven
zich op de heeren
M. Verdenius, J. Doornbos en A. W.
Heydema.

Op de vergadering (v i e r d e-) van 28 November te Gro-
ningen, waar zes leden aanwezig waren, ontbrak echter de heer
Verdenius, zoodat de Voorzitter het woord verleende aan den
heer
Doornbos. Deze sprak naar aanleiding van een paar geval-
len van neurotomie met letalen afloop. Het i® geva 1
betrof een kreupele merrie, bij welke na de operatie de
wond begon te zweren en de hoef afviel. Het 2* geval vond
plaats in het voorjaar van 1890. Wederom werd door hem bij
denzelfden boer een merrie geopereerd, die daarna onder den
hengst werd gejaagd. Na 6 maanden aborteerde zij, en werd toen
opnieuw kreupel; het been werd sterk gezwollen en de toestand
van patiënt van dien aard dat zij afgemaakt moest worden.
Redenen, waarom spreker in \'t bijzonder op deze 2 gevallen van
neurotomie wijst, zijn: dat de 2 bedoelde merries verzekerd
waren en dat de betrokken maatschappij het verzekerd bedrag
wenschte te behouden, op grond dat bij deze merries, tijdens de
verzekering werd aangegaan, de kiem voor hun levensgevaar

-ocr page 77-

71

aanwezig was. Het is duidelijk dat dit daarin moet bestaan, dat
de 2 paarden, volgens gevoelen der maatschappij, hun dood moes-
ten te danken hebben aan de neurotomie, en dat dieren, op
welke de neuroresectie was toegepast, volgens hare voorwaarden
niet onder hare verzekerden mochten worden opgenomen.

De heer Doornbos, die later zoo dikwijls dezelfde operatie
met het gunstigst gevolg verricht heeft en die dus het gevaar heel
gering acht, verlangde de opinie der vergadering te kennen,
n. 1. hoe groot zij bedoeld gevaar achtte en of wellicht de
ongunstige afloop ook voor een deel zijn oorsprong kon vinden
in de omstandigheid, dat beide merries gedekt en drachtig ge-
weest waren. — Verwaarloozing of een ruwe -behandeling was bij
den betrokken boer uitgesloten. — Hierna ontspon zich een
discussie, waaruit bleek, dat het meerendeel der aanwezige leden
de nadeelige gevolgen en dus het gevaar voor het leven, ontstaan
door de neurotomie, lang niet durfde weg te cijferen, hoewel
moest worden toegegeven, dat in vele gevallen alles gunstig af-
loopt. Een voorname zaak is het, na de operatie steeds te letten
op den toestand der hoeven en op de hoedanigheid van het be-
slag, daar kreupelheid, \'t zij ontstaan door een toevallige trau-
matische oorzaak, \'t zij door vernageling of andere onvoorzich-
tigheid bij het beslag, door de gevoelloosheid der betreffende
keratogene deelen niet ontdekt wordt. Een suppuratief proces
gaat dus ongestraft zijn gang, tot tijd en wijle het te laat gemerkt
wordt om nog herstel te kunnen verkrijgen, waarbij komt dat
genezing van de, van de gevoelszenuwen ontdane, zachte deelen,
moeielijk, zoo niet onmogelijk te bereiken valt.

De heer Smit beschouwde hierbij de atonie van den vaatwand als
het wezen der zaak. Vooral voor een beiderzijdsche neurotomie
waarschuwde de heer
Laméris. Het wordt wel gedaan bij een
overhoef, maar al te dikwijls blijven de schadelijke gevolgen
niet uit.

«Uit de respectievelijk meegedeelde meeningen was dus wel op te
«maken het oordeel der vergadering dat zij een verzekerings-
«maatschappij niet geheel ongelijk kan geven als zij de dusdanig
«geopereerde paarden liever niet wen seht op te nemen of ze
«althans niet op één lijn wil stellen met volkomen normale dieren.»

Hierna verkreeg de heer Heydema het woord. In den thans
nog bestaanden primitieven, toestand van het hoefbeslag vond
hij aanleiding er op aan te dringen dat de Staat dit verwaar-

-ocr page 78-

72

loosde kind onder zijn hoede zou nemen. Met het vermeer-
deren van het aantal kunstwegen gaat gepaard het ver-
eischte, dat er meer zorg moet besteed worden aan het beschutten
der hoeven, die telkens weer met die kunstwegen in aanraking
komen. Hoewel de zaak avanceert, doordat aan enkele militaire
en civiele inrichtingen gelegenheid wordt gegeven tot het zich
verder bekwamen van een enkelen hoefsmid, acht de heer
Hey-
dema
dit bij lange niet voldoende. Hij wenscht dat de Staat de
opleiding der hoefsmeden reglementeert en hun niet eerder het
patent als zoodanig uitreikt, vóór ze duidelijk bewijzen hebben
afgelegd van hun bekwaamheid. — De Heer
Laméris, die de
goede, n.1. de hoofdzaak niet schaden wil door den Staat
met nevenzaken lastig te vallen, vindt dat, wil de regeering zich
nog eens verwaardigen haar hooge aandacht te schenken aan
de veeartsenijkundige onderdanen, zij dan veel eer en veel
noodiger moet luisteren naar de roepstem van alle veteri-
nairen in den lande, däär waar zij luide vragen om reglemen-
teering der vleeschkeuring.

Al die klachten over den gebrekkigen toestand van het hoef-
beslag laten den Heer
Laméris betrekkelijk koud. Bergen van
wijsheid worden er verkocht en niet het minst door hen, die
een blauwen Maandag gelegenheid gehad hebben er een hap en
een snap van te kunnen leeren, maar, daargelaten dat ook hier
vooruitgang, als overal, gewenscht is, wordt in den regel over
\'t hoofd gezien dat het kwaad in hoofdzaak zich zeiven hier keert.

Slechte hoefsmeden vinden hun weg niet. De Staat laat de
behandeling van hoefziekten vrij, waarom zal hij het hoefbe-
slag aan banden leggen. Doet een smid het verkeerd en ontstaat
daardoor kreupelheid of een ander gebrek, welnu! het publiek
ziet het gauw genoeg en dan is de veearts, die ten slotte toch
ook iets moet overhouden, däär om de begane fout te herstellen.
De Heer
Heydema brengt hier tegen in, dat het z. i. beter is te
coupeeren, dan dat het publiek het eerst moet merken. Vernagehng,
enz. ziet het publiek gauw genoeg, maar de fouten, die het
gewoon beslag aankleven, niet. De onaangename, schadelijke
gevolgen hiervan worden eerst na jaar en dag waargenomen, dän,
wanneer het te laat is om ze weg te nemen. Daarvoor moet gewaakt
worden, het is in \'t belang van \'t publiek. En geen veeartsen
moeten er voor waken, neen! de hoefsmeden zeiven, wien in de
allereerste plaats de belangen van het hoefbeslag na aan \'t harte

-ocr page 79-

73

moeten liggen, dienen hiervoor zorg te dragen. Zijn er veeartsen
te veel, dan moeten er opdoeken, maar ze dienen niet te staan
wachten op een voordeeltje, dat een slechte hoefsmid hun ver-
schaft. Is het behandelen der hoefziekten vrij, daarom behoeft
het hoefbeslag nog niet vrij te zijn. — De Heer
Laméris heeft
niet beweerd dat er veeartsen te veel zijn, maar wèl dat het de
taak is der veeartsen toe te zien, dat het hoefbeslag uitgeoefend
wordt zooals het behoort. — De Heer
Heydema repliceert dat,
zijn er goede hoefsmeden, dan behoeven de veeartsen hierop niet
toe te zien en kunnen zij hunne krachten inmiddels aan iets anders
wijden. — De Heer
Doornbos gaat in principe met den Heer
Heydema mee, omdat het z. i. duidelijk in \'t licht gesteld is, dat
dezelfde paarden ons met een goed beslag veel langer dienst
kunnen bewijzen dan met een slecht. — De Heer
Laméris
herhaalt dat staatsbemoeiing in deze niet gewenscht is, — De Heer
wiersum, hoewel een krachtig voorstander er van dat de hoefsmeden
tot zulke zelfstandige en bekwame mannen gevormd worden, dat
ze, onafhankelijk van veeartsen, in staat zijn op eigen gezag hun
vak naar behooren te kunnen uitoefenen, erkent dat het voorals-
nog niet gewenscht is den Staat in deze quaestie te betrekken.
Hij gaat met den Heer
Laméris mee däär, waar die beweert, dat
op veeartsenijkundig gebied veel eer en veel noodiger de vleesch-
keuring in aanmerking komt en vreest met den heer
Laméris dat,
door op staatstoezicht in zake hoefbeslag aan te dringen, de
cardinale quaestie: «toezicht op vee en vleesch door
geheel ons land» op den achtergrond zal worden ge-
schoven. — De Heer
Heydema repliceert nogmaals en zegt
dat toch iemand de zorg op zich moet nemen en dat hij
daarom maar noemde den Staat. Hij wil zich gaarne scharen
naast de Heeren
Laméris en Wiersum en den Staat doen v&c-
vangen door landbouwmaatschappijen. — De Heer
Venema keurt
het niet af dat hoefsmeden in ontwikkeling toenemen, maar kan
toch de meening niet laten varen, dat het feitelijk op onzen
weg niet hgt hieraan te tornen, daar toch inderdaad de paar-
denhoudende gemeente de direct belanghebbende is en niet wij,
integendeel! Ten slotte wordt ongeveer het volgend voorstelaan-
genomen met op één na algemeene stemmen,(die van den Heer
Venema) :

«De Afdeeling Groningen der Maatschappij ter bevorde-
«ring der Veeartsenijkunde in Nederland neemt in principe

-ocr page 80-

74

«aan de wenschelijkheid, dat de verschillende landbouwmaatschap-
«pijen er gemeenschappelijk naar streven om één of meer in-
«richtingen in ons land te verkrijgen, waar uitsluitend burger-
ssmeden voor het hoefsmidsvak worden bekwaamd.»

Bij de vrije mededeelingen had de Heer Wiersum het genoe-
gen te kunnen meedeelen, welke uitstekende diensten ons,
vooral bij verzweringsprocessen van allerlei aard in den hoef,
de jodoform-tannine in verschillende verhoudingen kan
bewijzen. Is het operatief gedeelte der therapie goed uitgevoerd,
dan is het succes met de jodoform-tannine zoo goed als zeker.
Al naarmate men sterker denkt te mogen of te moeten adstrin-
geeren voegt men er meer tannine bij; de tannine behoudt altijd
de overhand.

Het bovenstaande zal u zoo ongeveer een beeld opleveren van
den toestand der Afdeeling Groningen onzer Maatschappij, u zult
er ten naaste bij uit kunnen lezen wat onze Afdeeling zoo al
verricht. Is het leden-bezoek doorgaans schaars, wij kunnen u
de verzekering geven dat er thans al het mogelijke gedaan wordt
zulks te verbeteren, en spreken het vertrouwen uit, dat door de
vereende pogingen der tegenwoordige leden onze Afdeeling lang-
zamerhand een waardig onderdeel zal worden van het door ons
zoo hooggeschat geheel: «de Maatschappij ter bevordering der
Veeartsenijkunde in Nederland».

Namens het bestuur der Afdeeling Groningen voornoemd:

K. F. WIERSUM,

Secretaris-Penningmeester.

VERSLAG DER AFDEELING FRIESLAND.

Overeenkomstig art. 14 alin. i van het Reglement der
Maatschappij, heb ik de eer U hiernevens verslag uit te brengen
over den toestand en de werkzaamheden der Afd. Friesland dier
Maatschappij over 1890. De ledenlijst is als volgt: i)

i) De Heer W. van Staa is nu van de Utrechtsche afdeeling naar die
van Friesland overgegaan, terwijl de Heer J.
vollema door zijn vertrek
naar Indië bij de Algemeene Afdeeling kwam.

-ocr page 81-

75

R. Boer Hzn., te St. Anna Parochie; P. C. Buijterse, te
Harlingen; H. F.
Eggink, te Beetsterzwaag; H. C. Poll, te
Witmarsum; J. M. A.
Zwart, te Leeuwarden ; B. J. C, Hubenet,
te Dokkura; H. v. Staa, te Leeuwarden ; J. Jansma, te Joure ; K.
Bergsma, te Imsum; E. Sijtsema, te Kollura; G. v. d. Meulen,
te Menaldum; M. A. Hibma, te Franeker; J. H. de Boer, te Wol-
vega;
J. Plet, te Heerenveen; P. Y. Ypes, te Ferwerd; J. de
Vries,
te Hallum; Th. Bosma, te Wommels; J. Attema, te Kou-
dum; J.
Vollema, te Winsum en H. Veenstra, Secretaris
te Schrans-Huizum.

Door de benoeming van den heer Westholz tot districts-
veearts, standplaats Arnhem, verloor de Afdeeling haar Voorzit-
ter en een steeds voor de belangen der vereeniging ijverend lid,
terwijl hij ook in het voorjaar van
1886 het initiatief had ge-
nomen tot oprichting dezer Afdeeling.

In zijn plaats werd tot districts-veearts voor Friesland benoemd
de heer H.
van Staa, met voorloopige standplaats Sneek.

De heer J. Vollema, in de zomervergadering van 1890 als
lid aangenomen, vertrok dezer dagen naar Indië als gouverne-
ments-veearts.

De Afdeeling vergaderde driemalen, telkens te Leeuwarden;
op
16 Maart 1890, hoofdzakelijk ter benoeming van een afge-
vaardigde der Afdeeling ter vergadering met het Hoofdbestuur,
waarbij slechts vijf leden, op 8 Augustus, waarbij twaalf en op
27 December waarbij elf leden tegenwoordig waren.

Behalve de huishoudelijke werkzaamheden werden o. a. dis-
cussies gevoerd over:

i\'. het z.g. «koud venijn» bij het rundvee, omvattende der-
matitis solaris en urticaria;

2°. verschillende ziekten der jonge kalveren;

3\'. vleeschkeuring;

4\'. het overgaan van pokken (als oorzaak van zeere spenen
bij het rund) op den mensch met ernstige gevolgen; de heer
v.
d. Meulen deelde mee dat in zijn kring het rundvee van één
eigenaar leed aan pokken op den uier en de spenen, ten gevolge
waarvan een der melkers werd geïnfecteerd, zoodat de hand en
de geheele arm opzwollen, zelfs zoo dat door den behandelenden
arts voor \'t behoud van \'t leven gevreesd en over amputatie
gedacht werd, wat gelukkig later niet noodig bleek. Een tweede
melker was eveneens, ofschoon niet met zoo hevige gevolgen»

-ocr page 82-

76

besmet geworden. De vraag was of hier enkel op den mensch
met pokstof of een andere smetstof, toevallig aanwezig, was
geënt.

5°. Het voorkomen en de behandeling van den z.g. «Otterkrabs
(etterkrop?) bij het rundvee. Onder dezen naam worden in
Friesland samengevat alle keellymphomen of eigenlijk alle tumoren
in de keel, die de respiratie belemmeren. De heer
Plet deelde
mee die eenige malen te hebben behandeld door ze van uit de
keel met den vinger stuk te drukken en zoo den etter te ontlasten,
waarna meestal herstel volgde. Andere malen vond hij boven het
zachte gehemelte, in de choanae, harde tumoren, die hij met de
hand afdraaide, waarna herstel volgde. Soms gaf een zalf per-
foratie naar buiten, andere malen hielp geen therapie en liet hij
slachten.

6®. Een geval van hersenlijden bij het rund, waarvan het
ziekte- en sectie-verslag in het Tijdschrift zijn opgenomen.

In een der vergaderingen werden verder plannen besproken
a) tot het gemeenschappelijk aanschaffen namens de Afdee-
ling van kostbare en niet dikwijls te gebruiken instrumenten,
wat nog op nadere beslissing wacht, en è) de oprichting van een
leeskring van veterinaire tijdschriften, wat ten deele, n.1. door
eenige leden, reeds totstandgebracht is.

De Secretaris der Afdeeling Friesland,
H. VEENSTRA.

Schrans bij Leeuwarden, 24 Mei 1891.

VERSLAG DER AFDEELING GELDERLAND.

Ingevolge de gewoonte onzer Afdeeling, het wetenswaardige van
het verhandelde in een afd. verg. na elke vergadering ter plaat-
sing in het Tijdschrift aan te bieden, mag het jaarlijksch verslag
enkel uit een naamlijst der leden bestaan.

D. J. b. Rutgers, Doesburg; J. N. Dijkman, Arnhem; G. J.
Eggink, Twelloo; F. W. v. Dulm, Arnhem, Vice-Voorzitter;
J.
Hoogland, Zeddam; Th. L. Arntz, Nijmegen, Voorzitter;
C.
schilperoort, Apeldoom; G. L. Hinrichs, Eist; A. D. Ooster-

-ocr page 83-

77

Baan, Lochern; S. W. Arntz, Millingen; Th. M. Thien, Vörden ;
D.
Schurink, Keppel, Secretaris; D. Akkerman, Brummen,
Penningmeester; F.
Reichman, Hengelo (G,); H. C. Rei-
mers,
Wageningen; F. Mos, Elburg; J. Th. v. Lohuizen, Win-
terswijk; W. L,
Gitzels, Bemmel. (i)

De Heer Reimers heeft ingevolge het gewijzigde reglement zijn
functie als penningmeester overgedragen aan den Heer D.
Ak-
kerman,
daartoe in de vergadering van 29 Jan, 1891 aangewezen.

De opkomst was zoodanig, dat men met een verloting weder
eens te hulp moest komen om daarin eenige verbetering aan te
brengen.

D. Schurtnk,

Secretaris.

VERSLAG DER AFDEELING UTRECHT.

Bij dezen heb ik de eer UEd. mede te deelen dat het ledental
der Afdeeling, o. a. door oprichting der Nieuwe Afdeeling Zuid-
holland, met zes verminderd is en dus 33 bedraagt.

Bij de periodieke aftreding van den Voorzitter werd deze herkozen.

Het bestuur is thans als volgt:

Voorzitter D. F. van Esveld, Secretaris H. J. C. van Lent,
Penningmeester Dr. L, J. van der Harst en het werd later aan-
gevuld met een Ondervoorzitter M.
G. de Bruin.

Tot afgevaardigde volgens art. 27 der statuten werd gekozen
de heer D. A.
de Jong en tot diens plaatsvervanger de heer
J. J. F. Hartmann.

De vergaderingen werden geregeld gehouden en voldoende
bezocht, waarbij veel wetenswaardigs besproken werd. Het verslag
der laatste vergadering werd opgenomen in het vorig deel van
ons Tijdschrift, wegens de belangrijke mededeelingen.

De Secretaris,
J. H. C. van Lent.

(i) Als nieuwe leden zijn nog tot de Afdeeling toegetreden: D. H. Goos-
sen, Wageningen;
H. M. Kroon, Deventer; W. J. MeersïAdt, Gorssel;
J. M. D.
Westholz, Arnhem.

-ocr page 84-

78

Naamlijst der ledeti.

H. Anker, Oudewater; A. A. Bosch, Groenloo; M. G. de
Bruin
, Zalt-Bommel; B. M. Busing, Naarden; Arts S. A. Cramer,
Woudenberg; Arts J. Crans, Bergschenhoek; L. A. J. Deijer,
Utrecht; D. F. van Esveld, Utrecht; Arts E. Faber, Deventer; A.
Frederikse, Amersfoort; G. Goosen, Houten; Dr.H. J.Hambur-
ger
, Utrecht; J. J. F. Hartmann, Loenen; Dr. L. J. van der Harst,
Utrecht; 1.,. Hermkes, Culemborg; V. J. J. van Hinsbergh,
Woerden; K. Hoèfnagel, Utrecht; G. J. Hoogland, Utrecht;
D. A.
de Jong Jzn., Oudshoorn; R. Kattenwinkel, Wijhe;
J.
van Klaveren, Schoonderwoerd; H. J. C. van Lent, Tiel;
H.
van der Linden, Nieuwer Amstel; P. C. Muijzert, Milli-
gen; A.
Overbosch, Amersfoort; Dr. D. J. van der Plaats,
Utrecht; L. J. van Rhijn, Bergen op Zoom; W. C. Schimmel,
Utrecht; B. Sikkema, Utrecht; H. J. H. Stempel, Utrecht; J.
van Tright, Zalt-Bommel; F. Th. Weitzel, Utrecht; Dr. H.
Zwaardemaker, Utrecht.

VERSLAG DER AFDEELING
NOORD-HOLLAND.

Voldoende aan art. 14 van het reglement der Maatschappij,
heb ik de eer U hierbij verslag uit te brengen over den toestand
en de werkzaamheden onzer Afdeeling.

Het aantal leden, \'t welk op i Januari 1890 twintig bedroeg,
is door het bedanken van de HH.
W. G. van der Wal en P.
Brouwer tot achttien gedaald.

In plaats van den Heer M. J. Hengeveld G.Jzn., die ingevolge
art. 11 van het reglement als Voorzitter moest aftreden, is gekozen
de Heer
J. Mazure, zoodat het bestuur over het jaar 1891 be-
staat uit de HH.
J. Mazure, President; D. v. d^ Sluijs, Pen-
ningmeester ; en
J. H. van Oijen, Secretaris.

Tot afgevaardigde voor de 30ste Algemeene Vergadering werd
de Heer
M. J. Hengeveld G.Jzn. en tot afgev. plaatsvervanger

-ocr page 85-

de Heer J. H. van Oijen gekozen; beide Heeren zijn in dezelfde
functie benoemd, ingevolge art. 27 van het nieuwe reglement der
Maatschappij.

Volgens verslag van den Penningmeester is de financieele toe-
stand der Afdeeling bevredigend. De ontvangsten hebben bedragen
fio2. —, de uitgaven f115.71, zoodat er, met het batig saldo van
het vorig jaar, nu een batig saldo van f7,09 aanwezig is.

De betaalde contributie bedroeg f 6 per lid.

De drie gewone vergaderingen hadden in April, Juli en December
plaats; zij werden voldoende bezocht, hoewel een nog betere
opkomst zeer gewenscht zou zijn.

Aangaande de te behandelen onderwerpen op de 30ste Alge-
meene Vergadering werd besloten om de herbenoeming van den
Penningmeester der Maatschappij ten zeerste te steunen.

Wederom werd Amsterdam, om de vroeger reeds genoemde
redenen, aanbevolen tot het houden der Algemeene Vergadering.

Met belangstelling werd het onderwerp van den Heer van
Dulm,
in zake het toezicht op vilderijen, tegemoet gezien en was
men algemeen van meening, dat voorstellen dienaangaande ge-
steund moesten worden.

Ook waren de leden der Afdeeling er zeer voor dat de Regee-
ring, bijv. in de Staats-Courant, kennis geve van de gevallen
van besmettelijke veeziekten.

Overeenkomstig de wijziging van het reglement der Maatschappij,
werd besloten om aan art. 12 van het afdeelingsreglement toe te
voegen, dat in de Novembervergadering een lid der Commissie,
bedoeld bij art. 27, zal gekozen worden en dat er een nieuw
artikel 12® aan toegevoegd zal worden, luidende: Het lid der Com-
missie, bedoeld bij art. 27 van het reglement der Maatschappij, han-
delt steeds in overleg met het Bestuur en geeft daaraan telkens schrif-
telijk verslag van het verhandelde ter gecombineerde vergadering.

In de April-vergadering werd door den Heer Dr. Straub een
lezing gehouden over de beteekenis der bacteriologische onder-
zoekingsmethoden, voor de praktijk der veeartsenijkunde, welke
lezing opgenomen is in het 17\'i® deel — aflevering — van
het Tijdschrift. De leden der aangrenzende afdeelingen waren uit-
genoodigd deze lezing bij te wonen.

Mededeelingen werden gedaan over:

1°. Het voorkomen van psorospermiënbuisjes in den slokdarm
van het schaap door
P. Kobevaap.

-ocr page 86-

80

Aneurysmata van de voorste darmscheilsslagader bij het
paard hier te lande, door denzelfden,

3°. Een geval van tuberculeuse arthritis in het kniegewricht
van een varken, door denzelfden.

4°. Sectieverslag van een aan kalfziekte gestorven koe, door
denzelfden.

5°. De behandeling van fistels met acidum lacticum, door J.
Mazure.

6°. Extirpatie van een verdwaalde kies uit een gezwel aan
de basis van de oorschelp, door
B. M. Busing.

7°, De operatieve behandeling van cornage volgens de Möl-
lersche methode, met een aanvankelijk goed succes, door W.
S. Stüven.

8°. Niertuberculose bij een os, door D. van der Sluijs.

9°. Actinomycose van den varkensuier, door P. Korevaar.

Haarlem, 31 December 1890.

Namens het Bestuur der Afdeeling,
De Secretaris,

J. H. van Oijen.

Naamlijst der leden:

J. M. Billroth, Hoorn; B. M. Busing, Naarden; J. Folmer,
Haarlemmermeer; A. L. J. Goethals, Amsterdam; M. J. Hen-
geveld
G.Jz., Haarlem; W, H. Lampe, Purmerend; J. Mazure Cz.,
Amsterdam (Voorzitter); J. H. van Oijen, Haarlem
(Secretaris);
J. Rempt, Alkmaar; D. van der Sluijs, Am-
sterdam (Penningmeester); M.
Stoffels, Roermond;
W.
S. Stüven, Amsterdam; J. W. Roelops, Texel; P. Kore-
vaar
, Amsterdam; G. Muijs, Schagen; Y. van der Sluis,
Amsterdam; F. M. de Leur, Weesp; A. P, Smits, Amsterdam;
P. D.
Beunders, Amsterdam,

VERSLAG VAN DE VERGADERING DER
AFDEELING ZUID-HOLLAND.

(Gehouden 19 Augustus 1891.) i)

President de Heer L. Swart.

Opening der vergadering. Lezing der notulen.

I) Aldus geen jaarverslag. (Red.^

-ocr page 87-

81

Mededeeling dat één lid, de Heer H. de Jong, heeft bedankt.

Behandeling van den beschrijvingsbrief van de 31®1® Algemeene
Vergadering.

Bij de vrije mededeelingen werd door den Heer Kok een
ijzer vertoond, dat in Damascus werd gebruikt.

Verder werd het gunstig resultaat der enting tegen houtvuur
besproken.

De Heer Ellerman hield daarna een lezing over bacteriologie,
speciaal dat gedeelte der bacteriologie, dat handelt over het ken-
baar maken der bacteriën.

Ook werd door ZEd. de werking van den ijsmicrotoom getoond
en besprak hij een ziekte bij duiven, veroorzaakt door een taenia.

Nieuwen hoorn.

De Secretaris,

C. Fauël.

Naamlijst der leden:

B. J. Aalbers, Rijsoord (Penningmeester); H. van
Aken, \'s
Gravenhage; W. F. Altevogt, Klaaswaal: D. de Bruin,
Strijen; M. C. van Buuren, Zuidland; H. L. Ellerman, Dor-
drecht ;
c. Fauël, Nieuwenhoorn (Secretaris); P. A. Goedhart,
Meerkerk; J. Hendrikse, Groot-Ammers; A. de Jong, Oud-
Alblas;
J. Kleiburg, Nieuw-Lekkerland; E. A. Kok, Rotter-
dam ;
F. J. Kruijt, Oude-Tonge; E. Overbosch, Gouda; H. Poot,
Naaldwijk: Th. G. van Rijssel, Dordrecht; c. A. Rotscheid,
Delfshaven; G. J. c. van der Starp, Gorinchem; L. Swart,
Dordrecht (Voorzitter).

VERSLAG DER NIEUWE AFDEELING
ZUID-HOLLAND, i)

Ter voldoening aan het 3 de lid van Artikel 10 van het regle-
ment van de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland, heb ik de eer U te berichten, dat in een te
\'s Gravenhage gehouden vergadering op 17. December j.1. door
twaalf leden (paardenartsen en veeartsen), wier namen hieronder
volgen, besloten is een nieuwe Afdeehng der bovengenoemde

1  / a

-ocr page 88-

82

Maatschappij te constitueeren, met i Januari 1891, in de provincie
Zuid-Holland, onder den naam van «Nieuwe Afdeeling Zuid-
Holland» .

In de genoemde vergadering werden de Heeren J. J. Hinze,
luitenant-kolonel, dirigeerend paardenarts te \'s Gravenhage, tot
Voorzitter;
J. F. Laméris, districtsveearts, eveneens te \'s Graven-
hage, tot Penningmeester, en
J. Poels, plaatsvervangend districts-
veearts te Rotterdam, tot Secretaris der Afdeeling benoemd.

Binnen enkele dagen zal ik de vrijheid nemen U het reglement
der Afdeeling te doen toekomen, ten einde de vereischte goed-
keuring, bedoeld in artikel 15 van het reglement der Maatschappij,
te mogen erlangen.

Rotterdam, 19 December 1890.

Namens het Bestuur der Afdeeling,
J. poels,

Secretaris.

Naamlijst der leden op 26 Sept. 1891.

M. E. Baron Bentinck, \'s Gravenhage; P. Brouwer, Leiden;
J. Burggraaf, Bodegraven; J, J. F. Dhont, Rotterdam; P. G.
Eland, \'s Gravenhage; M. Flohil, Zoetermeer; J. J. Hinze,
\'s Gravenhage (Voorzitter); L. J. Hoogkamer, \'s Gravenhage;
H. C. Ittman, Amsterdam; H. de Jong, Barendrecht; D. Kruijt,
Delft; J. Laméris, \'s Gravenhage; J. F. Laméris, \'s Gravenhage
(Penningmeester); A.
van Leeuwen, Leiderdorp; C. M.
Mazure Czn
., Rotterdam; A. Overbosch, Breda;, J. Poels,
Rotterdam (Secretaris); G. L. Reedijk^ \'s Gravenhage; J.
C. van der Slooten, \'s
Gravenhage; H. M. Stickel Schoemaker,
Leiden; D. C. Valewink, \'s Gravenhage; A. J. van Velzen,
Schiedam.

VERSLAG DER AFDEELING NOORD-
BRABANT—LIMBURG.

De 21®*® Afdeelingsvergadering werd gehouden den 19\'\'®\'» Au-
gustus te Venlo, Hôtel Huegens.

-ocr page 89-

83

Aanwezig de Heeren veeartsen, tevens leden: Vlamings, H.
Billekens, Janné, Bloemen, van der Wurff, Paimans, van
den Munckhof, Montens, J. Billekens, Köhler, Houba, Duij-
sens
en Beel.

De Voorzitter opent de vergadering, heet de aanwezigen wel-
kom, en dankt hen voor de trouwe opkomst.

De Secretaris leest het verslag voor van de 20®\'® vergadering,
gehouden te Nijmegen, \'t welk met algemeene stemmen wordt
goedgekeurd.

De rekening van den Penningmeester wordt dooi" de Heeren
van den Munckhof, v. d. Wurff en Duijsens nagezien en in orde
bevonden; zij sluit met een goed slot van f95.68.

De bespreking ter vernieuwing van het reglement in verband
met artikel 15 van het reglement der Maatschappij van 1889,
nam een groot deel der vergadering in beslag. Het werd
trouwens vastgesteld, en is reeds ter goedkeuring aan het
Hoofdbestuur gezonden.

Door den afgevaardigde, den Heer Paimans, werd verslag
uitgebracht van de 30®^® Algemeene Vergadering.

Tot afgevaardigde voor de Algemeene Vergadering wordt
benoemd de Heer
Montens en tot plaatsvervanger de Heer
Bloemen.

Bij de behandeling van het algemeen programma, hoofdstuk
A n". 5 en n". 6, werd met algemeene stemmen besloten de
aftredende leden te kiezen.

Het voorstel van het Hoofdbestuur tot tijdelijke verhooging
van de bijdrage der Afdeeling aan de Algemeene kas werd met
algemeene stemmen goedgekeurd.

De Heer Köhler acht het niet noodig de contributie der Afdeeling
te verhoogen, aangezien er nog een voldoend batig saldo bestaat.

Met het voorstel van de Afdeeling Noordholland, om de 32®\'«
Algemeene Vergadering te Amsterdam te houden, kunnen de
aanwezige leden zich niet vereenigen; zij achten Utrecht de ge-
schiktste plaats voor de Algemeene Vergaderingen.

Bij de bespreking van hoofdstuk B n°. i van het algemeen
programma werd besloten den afgevaardigde na gehoorde mede-
deelingen te laten oordeelen.

Wat n°. 2 betrof, waren de leden vóór het voorstel van het
Hoofdbestuur, aangezien ook de geneesheeren van hun kant in
die richting werkzaam zijn.

-ocr page 90-

84

Overgaande tot de huishoudelijke aangelegenheden der Afdee-
ling, werd bepaald de eerst volgende vergadering te houden
te \'s Bosch.

Bij acclamatie werd de Onder-voorzitter (period. aftr.) herbe-
noemd.

Benoemd tot lid volgens art. 27 van het reglement der Maat-
schappij de Heer H.
Billekens en tot plaatsvervanger de
Heer
Beel.

Bij verloting van een boek over Veeartsenijkunde was de Heer
v.
d. Munckhof de gelukkige.

De wetenschappelijke mededeelingen waren, uithoofde dat de
tijd
zoo ver verstreken was, niet zeer talrijk.

De Heer Beel vraagt of het aan een der leden bekend is,
welk middel door collega
Clerx gebruikt wordt tegen kalfziekte,
waarmede, naar men zegt, zulke gunstige resultaten verkregen
worden. Geen der aanwezige leden kon een voldoend antwoord
geven op deze vraag, aangezien tot dusverre het middel door
den Heer
Clerx schijnt geheim gehouden te zijn.

Door de Heeren Paimans en Bloemen werd gesproken over
het amputeeren van een klauw bij het rund, welke operatie door
beide Heeren met succes was verricht.

Niets meer aan de orde zijnde, dankt de Voorzitter de aanwezige
leden nogmaals voor de trouwe opkomst en sluit de vergadering.

Almkerk, September \'91. J. KÖHLER,

Secretaris.

Naamlijst der leden.

T. A L. Beel, Venray; B. Bierman, Helmond; J. Billekens,
Horst; H. Billekens, Weert; L. J. H. Bloemen, Oosterhout;
J. C. Boots, Cuyk; P. A. T. H. Boots, Tilburg; H. A. P.
Brunt,
Capelle; A. G. A. Clerx, Echt; M. J. H. Duijsens,
Heerlen; H. A. den Engelse, Dinteloord; G. B. Goossens,
Roermond; P. K. M. Houba, Maastricht; L. T. Janné, Roer-
mond;
J. Köhler, Almkerk; H. J. Lemmens, Schimmert; A. A.
de Man, Middelburg; J. de Man, Bergen op Zoom; P. F. Mi-
chels,
Heusden; A. J. Montens, Breda ; P. A. van den Munck-
hof,
Boxmeer; J. J. Noest, Lith ; P. den Ouden, Zevenbergen;
W. J. Paimans, Oss; E. A. L. Quadekker, Breda; M. H. J. P.
Thomassen,
Utrecht; Dr. P. F. Vermast, Etten; A. J. Vla-
mings, \'s
Hertogenbosch; J. L. van der Wurff, Venlo.

-ocr page 91-

85

VERSLAG DER AFDEELING ZEELAND.

De Afdeeling Zeeland der Maatschappij ter bevordering der
Veeartsenijkunde in Nederland telde den i®^®" Mei 1891 12 leden,
zoodat het aantal stationnair is gebleven.
Hunne namen zijn: i)

C. Mazure te Middelburg, Voorzitter; E. L. van Mer-
vennée
te Goes, Penningmeester; M. Luteijn Mazure te
Oostburg; J, Bauwens te Axel; B. J. Vermande te Heinkens-
zand; G.
A. Blindenbach te Zierikzee; Jac, Z, Risch te
Scherpenisse; J. Kooijman te Cortgene; H. J. Kegelaer te
Hontenisse; A. H. Geluk te Eikerzee; D. G. de Vries te
Glinge (Zeeland); M.
Lucieer te IJzendijke, Secretaris.

Op de vergaderingen, gehouden in de maanden Augustus en
April, werden onderwerpen van practischen aard besproken;
speciale voordrachten werden niet gehouden. De bijeenkomsten
Werden bij voortduring slecht bezocht; het vergaderen uitsluitend
op Zondagen heeft geen merkbaren invloed op de opkomst der leden.

M. LUCIEER,
Secretaris.

NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE ALGEMEENE
AFDEELING.

J. N. Ballangée, Deventer; J. L. G. Cayaux, Roermond; J.
H. Cramer, Almelo; F. A. Deijermans, Dirksland; J. K. F. de
Does,
Tegal; J. van Dorssen, Nederl. Indië; Geldersche Maat-
schappij van Landbouw;
H. \'t Hoen, Poerworedjo; B. de Jong,
Rijssen; J. de Jongh, Nederl. Indië; J. M. Knipscheer, Amers-
foort; E. F. L.
Kortman, Deli; F. Laméris, Utrecht; G. Lub-
berink,
Staphorst; S. I, M. Mogendorff, Emmen; J. B. H.
Moubis,
Amersfoort; J. M. van Nieuw-enhuijzen, Steenbergen;
C. J. Poll, de Bilt; A. de Ruiter, Mijdrecht; W. F. Schröder,
Utrecht; K. T. Smits, Utrecht; F. S. J. Veeze, Enschedé; A. M.
Vermast, Soerabaia; A. de Vletter, Rembang; J. Vollema,
Makassar.

Eereleden: Dr. Th. Mac Gillavry, Leiden en Dr. A.
W. H. Wirtz,
Utrecht.

Correspondeerende leden: Dr. L. Mulder, Haar-
lem en
Ch. Siegen, Luxemburg.

I) Als lid is nog toegetreden H. J. M. Berghuijs te Serooskerke (Wal-
cheren).

-ocr page 92-

86

VERSLAG DER VERGADERING OP 28 MAART
1891 VAN DE AFDEELING UTRECHT.

Aanwezig zijn de Heeren: D. A. de Jong, M. G. de Bruin,
van Tright, van Esveld, van der Harst, Stempel, van Kla-
veren, Hartmann, Hoefnagel, van Hinsbergh, Muijzert
en
van Lent.

Voorzitter D. F. van Esveld.

Na het afdoen van eenige huishoudehjke zaken, verkrijgt de
Heer
D. A. de Jong het woord voor zijn verhandehng over
«rationeele voeding van het vee.»

Spreker zet het doel der voeding uiteen en wijst er op, dat
hierbij de economie niet uit het oog mag worden verloren,
waarna hij betoogt dat de landbouwer noodzakelijk een grondige
kennis van de voedingsleer moet hebben.

In Duitschland vooral, maar ook in Frankrijk, is men ver op
het gebied der rationeele voeding; in Nederland is dit echter
minder het geval. De kennis der stofwisselingsprocessen in het
algemeen en speciaal die der algemeene voeding (spijsvertering,
bloedsomloop en ademhaling) heeft den stoot gegeven. Nie-
mand kan beter op de hoogte zijn van deze physiologische
quaesties met betrekking tot de huisdieren, dan de veearts, waarom
deze de aangewezen persoon is om zich met de voeding der
huisdieren bezig te houden; het mag echter niet worden ontkend
dat hij tevens chemicus en experimentator moet zijn.

Meer uitvoerig werden besproken de onderzoekingen van Justus
von Liebig
, de stofwisselings-experimenten van Bidder en Schmidt,
Bischoff, Voit, Forster
en Pettenkofer, terwijl verder werd
medegedeeld, dat de grondvesting der rationeele voedingsleer te
danken is aan den arbeid van
Henneberg en Stohmann, Wolff,
Weiske, Schülze,
MäRCKER, G. Kühn, Haubner, Hofmeister,
Colin, Grande au, Leclbrc
en anderen. De chemische samen-
stelling van het dierlijk lichaam werd vergeleken bij die der
voederingsmiddelen en gewezen op de onderzoekingen van
Petten-
kofer, Voit
en Bischoff over vleesch- en vetvorming, op het on-
ontbeerlijk zijn van zouten in het voedsel, dat o. a. gebleken is bij de
onderzoekingen van
Liebig, Forster, Bunge, Heimerich, Weiske
en anderen en ook op het noodzakelijk aanwezig zijn van water,

-ocr page 93-

87

terwijl het verschil der stofwisseling bij plant- en vleescheters werd
aangetoond, zooals dit gebleken is uit de onderzoekingen van
Hen-
neberg, Stohmann, Kühn
en Fleischer, Schülze en marcker.
Tevens werd mededeeling gedaan van de proeven van Colasanti,
Finkler, Erler, Sanders, Röhrig
en Zuntz Bauer over den invloed
van temperatuur, licht- en bloedonttrekking op de stofwisseling.

Na dit algemeen gedeelte werd het belang der verhouding van
de voedingstoffen in het voedsel besproken, daar het voedend
effect daarvan afhangt en de wijze aangegeven, waarop dat effect
kan worden berekend. Hierop en op de onderzoekingen van
VoiT, Henneberg, Stohmann, enz. is de voeding van het melkvee
te baseeren; ook de kennis van het onderhoudingsvoedsel is
noodzakelijk en in verband daarmede is de hoeveelheid voeding-
stof voor elk doel te vinden, mits men zich houde aan den
voedernorm. De voedernorm voor melkvee — als basis bij die
voeding — werd nu behandeld en daarbij op tal van zaken van
groot practisch nut gewezen, die uitvoerig te vinden zijn in een
artikel van spreker, geplaatst in het Maandblad der Hollandsche
Maatschappij van Landbouw van Mei 1891, waarvan een exem-
plaar bij het AfdeeHngsbestuur is ingekomen.

De Voorzitter dankt den Heer de Jong voor zijn wetenswaardige
voordracht, en houdt zich aanbevolen voor lezingen in dien trant.

De Bruin zegt, dat het zoo ongelukkig is, dat, wanneer men
deze theorieën verkondigt, de veehouder de schouders ophaalt en
dat komt, wijl men met de tabellen moet weten om te gaan
ten einde er nut van te trekken; het landbouwonderwijs zal hier
den weg moeten wijzen.

De Jong meent, dat het zoo ingewikkeld niet is als het schijnt;
\'t is eenvoudig een sommetje maken en dat kan ieder.

De Voorzitter is het eens met de Bruin, dat de weinige ont-
wikkeling van den veehouder en vooral gebrek aan energie de
oorzaken zijn, dat de boeren zelfs tegen de minste moeite opzien.

Stempel is van oordeel, dat \'het langzamerhand wel beter zal
gaan, wanneer er maar voortdurend op gehamerd wordt.

De Jong brengt hiertegen nog ter sprake, dat de vele land-
bouwlezingen, ook door HH. Veeartsen gehouden, steeds populair
moeten zijn; doch dit wordt door velen vertaald door opper-
vlakkig en daaraan wordt\'t nut opgeofferd, zoodat men dingen
vertelt, die een ieder weet, zonder in bijzonderheden te treden
en dit is de reden waarom ze zoo weinig nut stichten.

-ocr page 94-

88

v. d. Harst vindt, dat \'t onmogelijk is een boer sommige
zaken aan \'t verstand te brengen, b. v. bloedsomloop, de stof-
wisseling van \'t lichaam, enz. De hoofzaak is, dat hetgeen hij
hoort, verteld wordt door menschen, die hij kent en vertrouwt,
omdat hij denkt dat ze \'t weten en voorts moet hij zijn voordeel
kunnen zien en voelen, vooraleer hij navolgt.

Hoefnagel stelt zich voor een bijdrage te leveren omtrent
de kenmerken en verschillen van Amerikaansch en Nederlandsch
spek en vraagt of iemand hem daaromtrent nog meer kan inlichten.

De Bruin antwoordt daarop, dat dit herkennen vroeger minder
bezwaar opleverde wegens den eigenaardigen vorm die de stukken
hadden, doch dit is tegenwoordig niet meer zoo; voorts ook door
de aanwezigheid van borax in het zout aan te toonen.

Hoefnagel heeft opgemerkt, dat de Amerikaansche varkens
steeds zwart zijn en de inlandsche meestal wit, zoodat \'t aanwezig
zijn van zwarte haren aanleiding geeft tot twijfel. Eveneens heeft
\'t Amerikaansche spek een eigenaardigen reuk.

Voorts vindt spreker aangegeven bij de diagnostiek van tuber-
culose bij de huisdieren, dat in de hongergroeve dikwijls de tu-
berkels te voelen zijn. Hij meent dat dit een verre van zeker
gegeven is, omdat daar dikwijls ook andere tumoren voorkomen;
gaarne zou hij weten, welke dit meestal zijn. Als antwoord
daarop worden lipomen genoemd.

De Bruin bespreekt \'t heerschend voorkomen van verwerpen
bij paarden, verleden jaar in den Bommelerwaard in de 8"° k
maand van drachtigheid, terwijl verder het verloop dezer vroege
baringen geheel normaal was.

Dit jaar heeft er geen verwerpen plaats gehad, behalve op
vier of vijf plaatsen, waar de merriën verleden jaar hebben uitgedragen.
Deze paarden hebben nu verworpen, waarbij hooge temperatuur
en ernstige ongesteldheid; na 24 uren begint de temperatuur te
dalen en volgt er langzamerhand beterschap. Opmerkelijk is \'t,
dat bij alle dieren abnormale ligging van de vrucht voorkwam.

Aan \'t voedsel was niets te zien, waarschijnlijk is er infectie in
\'t spel, daar op een plaats, waar dadelijk gedesinfecteerd werd, het
bij één geval bleef. . •

Zoodra hij met zijn onderzoek gereed is, zal hij mededee-
ling daarvan doen.

De Jong deelt een geval mede van een koe, die gebraakt had,
zonder dat er bij onderzoek iets abnormaals was waar te nemen;

-ocr page 95-

89

\'thooi werd slecht gegeten, andere voedingstoffen daarentegen
goed. Na toediening van bicarb. natric. was spoedig herstel op-
getreden; dus een geval van spontaan braken. Bij toediening
van pulv. rad. veratri albi
20 gram pro die had spreker steeds
braken bij \'t rund zien optreden.

v. Hinsbergh zegt, dat hij steeds verwijding van den slokdarm
heeft gevonden, wanneer braken bij koeien voorkwam.

Daar er geen onderwerp voor de Algemeene "Vergadering ter
sprake komt en niemand meer iets heeft mede te deelen, sluit
de Voorzitter de vergadering na dankzegging aan de leden voor
hunne mededeelingen.

De Secretaris.^

Tiel, 20 Mei \'91. J. H. C. VAN LENT.

VERSLAG DER VERGADERING VAN DE
AFDEELING UTRECHT

op 25 JuH 1891.

Aanwezig de Heeren: v. d. Harst, van Hinsbergh , Goosen ,
Busing , Anker
, D. A. de Jong , van Klaveren , M. G. de
Bruin
en van Lent.

Als Voorzitter fungeert de onder-Voorzitter M. G. de Bruin.

Na behandeling der huishoudelijke aangelegenheden en van
het programma voor de Algemeene Vergadering, worden de vol-
gende vrije mededeelingen gedaan.

Goosen doet, uit naam van een afwezig lid, mededeeling
van een advertentie uit Nieuwer Amstel, alwaar een oproeping
wordt gedaan voor marktmeester, waaruit niet voldoende blijkt
dat een rijksveearts bedoeld wordt, zoodat mogelijkheid bestaat
dat een empirist benoemd wordt. Hij wenschte daarom dat de
afdeeling een schrijven richte tot den Raad dier gemeente met
verzoek een rijksveearts te benoemen.

Na beraadslaging komt men tot het besluit, aan dien wensch
niet te voldoen.

Goosen, sprekende over Veeverzekerings-Maatschappijen,
wijst op de noodzakelijkheid, om zich wel te overtuigen van
de soliditeit daarvan, alvorens er als agent of als deskundige

-ocr page 96-

90

voor op te treden, om schade of onaangenaamheden te voor-
komen, Hij waarschuwt met name voor de Stichtsche Vee- en
Brandwaarborgmaatschappij.

Van Lent deelt mede dat hij in een drietal gevallen pulv.
rad. veratr. al bi bij het rund heeft toegediend in dosi van
20 —
60
gram pro die, maar geen verschijnselen van braken heeft zien
optreden , hetgeen door
de Jong steeds was waargenomen. Busing
beschrijft een geval van zoogenaamde kramp van \'t paard onder de
volgende verschijnselen: angstige blik, rillen, zweeten, en nu en
dan een kloppend geluid in de borstkast. Na morphine-injectie
kwam er beterschap en na herhaling daarvan een halven dag later
volgde herstel.

Goosen had kort achter elkaar zijn beide paarden van achteren
kreupel; beide vertoonden \'t beeld van vernageld te zijn, toch bleek
na eenige dagen dat men met ontsteking van het spronggewicht
te doen had.

De Bruin werd voor eenigen tijd verzocht een paard te onder-
zoeken op dampigheid. Een collega had attest afgegeven van
dampigheid, een ander gaf een twijfelachtig advies en twee andere
collega\'s in consult verklaarden dat geen dampigheid aanwezig was.

Bij onderzoek op stal zag men abnormale ademhaling, aantal
zeer moeielijk te constateeren, dan eens zeer snel. dan weer lang-
zaam, intens of oppervlakkig; toch bleek \'t getal 16 per minuut te
zijn; temperatuur, neus en keel normaal. In stap bewoog \'tdier
zich ellendig, terwijl \'t in draf uitstekend liep. Physisch onderzoek
leverde niet veel abnormaals op. Bij het betuigen zijn de adem-
halingsbezwaren van geen belang, men rijdt zoo lang men wil
en merkt niets aan de ademhaling. Er is niets anders waar te
nemen dan geringe paralyse van de achterlip, onregelmatige hart-
slag en vreemden gang bij stap. Waarschijnlijk heeft patiënt
vroeger een centrale hersenstoornis gehad, waarna deze verschijn-
selen zijn overgebleven, dus nerveuse damp, waarvoor Gerlach
in zijn Gerechtelijke reeds waarschuwt bij het afgeven van
attesten ën tot voorzichtigheid aanmaant.

Goosen en de Jong wijzen er op, dat ook de mogelijkheid
bestaat, dat het nog een overblijfsel is van influenza.

Niets meer^mede te deelen zijnde, sluit de Voorzitter de ver-
gadering. De Secretaris,
T
iel, 17/8 \'91. J. H. C. VAN LENT.

-ocr page 97-

91

NECROLOGIE.

Den Augustus 1891 is te Leens in den ouderdom van

ruim 69 jaar overleden de heer P. Werkman, die sinds zijns
benoeming tot rijksveearts in 1842 aldaar gevestigd was.

Te Batavia is op 5 Juni 1891 overleden de gepensionneerde
kapitein-paardenarts J. J,
Postma, die in 1860 tot veearts der
I®*® klasse werd benoemd. De Veeartsenijkundige bladen voor
Nederlandsch Indië bevatten van hem een levensbeschrijving met
portret.

Nog is overleden R. de Heer, empirist te Berkel.

PERSONALIA.

Als veeartsen hebben zich gevestigd:

H. J. M. Berghuijs te Serooskerke (Walcheren), P. Duursma
te Roden, M. Frankenhuis te Geesteren, J. W. H. Geerlings te
de Steeg,
P. P, Heijnen te Hoensbroek, S. I. M. Mogendorff
te Emmen en J. van Willigen te Berkel en Rodenrijs.

Verplaatst de veearts H. van der Linden van Mijdrecht naar
Nieuwer Amstel en A.
de Ruiter van Vianen naar Mijdrecht.

De paardenarts f klasse J. van Dorssen is, bij Koil. besluit
van 18 Augustus 1891, voor 5 jaar gedetacheerd bij het leger
in Nederl. Indië, terwijl| aan den paardenarts 2® klasse van dat
leger
S. Schilstra, een tweejarig verlof wegens ziekte is toegestaan.

Bij Kon. besluit van 26 October 1891 is benoemd tot paardenarts
kl. bij het leger hier te lande, de veearts D. H. Goossen.

Geplaatst te Makassar voor den veeartsenijkundigen dienst in
de Molukken de Gouvernements-veearts J.
Vollema.

Bij Algemeene order voor het Indische leger, n°. 52, van
1890 is bepaald, dat het corps militaire paardenartsen zal tellen
8 paardenartsen der i^te, of 3\'\'® klasse (kapiteins, i^tg of
2 3e luitenants).

Aan den cursus in bacteriologie aan \'s Rijks-Hospitaal te
Utrecht, gegeven door den officier van gezondheid i®*® klasse
Dr.
M. Straub , nemen op dit oogenblikMeel o. a. de heeren J. F.
Laméris,
districtsveearts te \'s Gravenhage, L. J. Hoogkamer,
paardenarts i®*® klasse bij «het Indisch leger, |met verlof hier te
lande, en
F. W. van Dulm, veearts te iArnhem.

-ocr page 98-

92

In de den 30»*®» September 1891 te Utrecht gehouden vérga-
dering van de jury voor de beoordeeling van de antwoorden,
ingekomen op de door verschillende landbouwmaatschappijen
uitgeschreven prijsvraag naar een beredeneerde populaire hand-
leiding voor paardenfokkerij, ten dienste van den Nederlandschen
landbouw, bestaande uit de Heeren
Herman F. Bultman te
Haarlemmermeer,
C. D. v. d. Weg te Dongjum, J. H. Ebels te
Stads-Polder,
H. C. Reimers te Wageningen en H. H. Wicke-
vooRT Crommelin te Heemstede, zijn bekroond de drie antwoorden :

Si je fais naître de bonnes idées à d\'autres je n\'au-
rai pas tout à fait perdu mon temps van den Heer E.
A. L. Quadekker, militair paardenarts te Breda;

Hippophilus van den Heer A. van Leeuwen, rijks-veearts
te Leiderdorp bij Leiden, en

Hij, die vele zaken in een klein bestek weet samen
te vatten, zich onthoudt van technische termen en
het nuttige aan het aangename paart, schrijft voor
ieder, van den Heer
M. W. V, van Bijlevelt te Rilland-Bath,
ieder met f 200.

Met de bekroonde kwamen van de 12 ingekomen antwoorden
op het zestal voor de antwoorden :

a. om paarden aan te fokken kies de bloem der
merr iën,

b. met slechte paarden fokt men zich arm, en

c. Wer nichts wagt gewinnt nichts.

Daar de drie bekroonde antwoorden in waarde gelijk geacht
werden, werd de uitgeloofde som van f 600 gelijkelijk door de
jury over deze 3 verdeeld, en daar geen der bekroonde antwoor-
den geacht werd alle eischen der prijsvraag te bevredigen, werd
besloten aan het jurylid
C. D. van der Weg te Dongjum,
inspecteur van het Paardenstamboek voor de drie noordelijke
provinciën, ingevolge het programma der prijsvraag, op te dragen
uit de drie antwoorden één geheel te maken, onder nadere goed-
keuring van en vaststeUing door de geheele jury.

(Nieuwe Rotterd. Courant.)

-ocr page 99-

Ö3

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Bij Kon. besluit van 27 Augustus 1891 is benoemd tot plaats-
vervanger van den districts-veearts, wien \'s Gravenhage als stand-
plaats is aangewezen, de veearts
M. Flohil te Zoetermeer.

Bij Kon. besluit van 22 October 1891 is op zijn verzoek eervol
ontslag verleend aan den veearts H.
van der Linden te Nieuwer-
Amstel, als plaatsvervanger van de districtsveeartsen aan wie
Utrecht en \'s Gravenhage als standplaatsen zijn aangewezen.

Het Staatsblad n°. 169 bevat het Koninkl. besluit van den
iiden September
1891, houdende verbod van vervoer, in- en
uitvoer uit Oostzaan van levende varkens en van uitvoer uit
die gemeente van vleesch, mest en afval dier dieren.

Artikel i. De invoer in- enuitvoer uit Oostzaan van levende
varkens, en de uitvoer uit die gemeente van vleesch, mest en
afval dier dieren zonder schriftelijke vergunning van den burge-
meester dier gemeente, zijn verboden.

Artikel 2. Dit besluit treedt in werking op den vijfden dag
na dien der afkondiging in het Staatsblad en in de Staats-
courant.

Uitgegeven den i3<ien September 1891.

RIJKS VEE ARTSENIJSCHOOL.

Bij Kon. besluit van 20 September 1891 zijn benoemd tot ad-
sistenten aan \'s Rijksveeartsenijschool voor het tijdvak van
I October
1891 tot 30 September 1892 de veeartsen: J. H.
Hillen
, F. Laméris en K. T. Smits.

De leerlingen J. Sevenster en J. C. Wichers van het
P. M. Lamping van het 2\'^« en D. Groen van het i»\'® studiejaar
hebben hunne studiën aan \'s Rijksveeartsenijschool gestaakt.

De cursus i8fi is begonnen met 72 leerlingen, waarvan 11 in
het Jäte,
18 in het 17 in het 3^® en 26 in het studiejaar.
Hiervan zijn
38 inwonend en 34 uitwonend.

-ocr page 100-

94

BOEKBEOORDEELING.

Hering\'s Operationslehre für Thierärzte, 5® Auflage.
Vollständig neu bearbeitet von Dr.
Eduard Vogel,
Professor an der Kgl. Tierärztlichen Hochschule
in Stuttgart. Mit circa 300 in den Text eingedruckten
H olzschnitten. Stuttgart 1891. Verlag von
Schickhardt
und Ebner (Konrad Witwer). Prijs 15 Mark.

Met onverdeeld genoegen wordt deze nieuwe uitgave aange-
kondigd;
Hering-Vogel\'s operatieleer is het beste werk, dat op
dit gebied bestaat.

Het gemakkelijke 80-formaat, dat Vogel in 1885, bij de
4® uitgave invoerde, is ook thans behouden gebleven. Bovendien
is de aantrekkelijkheid van het boek verhoogd door beter druk
en papier; te recht begint men daaraan in Duitschland voor de
leerboeken grooter waarde te hechten.

Van meer beteekenis echter nog zijn de veranderingen in den
tekst; deze is thans geheel op de hoogte van onzen tijd. Niet
alleen zijn in de indicaties voor vele operaties belangrijke wijzi-
gingen gekomen, doch ook de modus operandi houdt rekening
met de regelen der antiseptica. De rhino- en laryngoscoop van
Schindelka en Polansky zijn niet vergeten; de operatie tegen
het snuiven is vrij uitvoerig, historisch-critisch besproken; de
operatieve behandeling van cryptorchidie is uitgebreider mede-
gedeeld dan in de vorige uitgave; dit geldt ook van de litho-
tripsie, de prolapsus ani en vele andere onderwerpen. ^

Het aantal figuren is aanmerkelijk vermeerderd; dat daardoor
het juiste begrip van den tekst zeer wordt bevorderd, zal wel
geen nader bètoog behoeven. Dikwijls is het nauwelijks mogelijk
zich uit een beschrijving alléén een goede voorstelling te maken
van een instrument, een operatie, een verband, enz.; een af-
beelding, zij het ook met enkele losse trekken, helpt den lezer
onmiddellijk op den goeden weg.

Bij de 4e editie liet Vogel de literatuur-opgave weg, die
Hering zoo trouw had bijeengebracht. Daarvan is hem een ver-
wijt gemaakt, niet zoozeer uit een gevoel van piëteit, als wel omdat
raen een literatuur-overzicht voor verschillende doeleinden nuttig
achtte. WeUicht school bij dezen of genen wel een addertje onder

-ocr page 101-

95

het gras; velen toch zien gaarne geciteerd, dat ook zij een steentje
hebben bijgedragen aan het groote geheel. Hoe het zij.
Vogel
heeft getracht ook in dit opzicht aller wenschen te bevredigen;
zijn literatuur-overzicht aan het einde van elk onderdeel bevat
bet voornaamste, wat daaromtrent tot in den nieuwsten tijd be-
kend is geworden.

Wanneer ik nu nog mededeel, dat deze uitgave 80 bladzijden
meer bevat dan de vorige en dat een uitvoerig zaakregister het
werk besluit, dan hoop ik, dat velen zich aangetrokken zullen
voelen, om hiermede een nadere kennismaking aan te knoopen.

W. C. SCHIMMEL.

Juist voor het afdrukken van deze aflevering ontvingen wij
aflevering 3, deel V, van de Veeartsenijkundige bladen
voor Nederlandsch Indië. Daar ons de tijd tot het nazien er van
ontbreekt, geven wij alleen de inhoudsopgave: uit het rapport
der Commissie tot den aankoop van paarden in Boni 1889; rup-
tura chorioideae, door
L. J. Hoogkamer; stenose van den oeso-
phagus bij een paard, door
A. Vrijburg; jonge distomen of
amphistomum conicum ? door
D. J. Fischer ; braken bij een
paard, door C.
A. Penning; wond bij een paard, door A. Vrij-
burg ;
de races als middel tot verbetering van de Indische
paardenrassen, door J.
van de Velde; over de vervalschingen
van kajoepoeti-olie, door W. M.
Ottow ; analecta; In memoriam
J. J.
Postma, met portret; personaHa.

v. E.

-ocr page 102-

m

-ocr page 103-

MANIA PUERPERALIS?
ECLAMPSIA PUERPERALIS?

door

J. F. IjAIWÉKIS.

(Lezing, geliouden in dc Vergadering van de Nieuwe Afdeeling Zuidholland.)

Na de belangrijke lezing van den Heer Kruijt over
kalverkoorts, op onze vorige vergadering gehouden, acht ik
het niet van belang ontbloot, thans iets mede te deelen
over een ziekte, die ook post partem bij runderen voor-
komt en door sommige veeartsen voor febris puerperalis
werd gehouden. Ik bedoel de mania puerperalis, zooals zij in
de veeartsenijkundige verloskunde van
Carsten Harms te
recht of te onrecht wordt genoemd.
Harms zelf heeft de
ziekte nimmer waargenomen, maar verwgst naar de mede-
deelingen van
Günther, voorkomende in diens Geburts-
hülfe bl.
145, en van Landel (Kepertorium v. Hering,
B. VIII). Als symptomen worden de volgende opgegeven:

«Die Thiere sind sehr aufgeregt, beissen in Alles — auch
Menschen — hinein, klettern in die Krippe, gegen die
Wände, sind so schreckhaft, dass sie bei dem geringsten
Geraüsche, auch mitunter ohne ein solcher, plötzlich zusam-
menfahren, und schäumen aus dem Maule. Der Puls soll
hart und vermehrt, und der Herzschlag schwach fühlbar
sein. Das ganze Bild is das der Hirncongestion, wobei die
Thiere weder stossen noch brüllen».

Ook wordt in het Deel van Friedberger en Fröhnbr
onder de rubriek: «Die Eclampsie erwachsener Thiere» mel-

7

-ocr page 104-

98

ding gemaakt van eelamptische aanvallen bij runderen, kor-
ten tijd na het kalven, hetwelk door
Albrecht zou zijn
waai\'genomen, maar overigens met kalverkoorts niets te
maken zou hebben. Hierbij nam men strekkrampen aan hals
en kop, met de tanden knarsen, bewusteloosheid, vallen,
krampachtige bewegingen der ledematen, verdraaien der oogen,
etc. waar. De duur der aanvallen wisselde af van eenige
minuten tot een half uur. Na die aanvallen waren de dieren
weder volkomen gezond. De kortste duur der ziekte was twee,
de langste achttien dagen. Ook bij geiten zouden derge-
lijke toevallen zijn voorgekomen. Als oorzaak nam men
een geprikkelden toestand van den uterus aan.

Anacker zag een versch melkende koe in convulsie\'s en
coma vervallen, zoodra zij gemolken werd. De bewusteloos-
heid trad in dien graad in, dat de kop op de krib steunde
en de oogen werden gesloten. Het dier dreigde slaapdron-
ken op zijde te vallen.

Verleden voorjaar deden zich te Leiden bij een goed ge-
voede en melkrijke, versehe kalfkoe, uit Groningen afkom-
stig, oud 4 ä 5 jaar, verschijnselen voor, overeenkomstig met
die, welke hier boven zijn opgegeven.

De Heer van Leeuwen, veearts te Leiderdorp, onderzocht
patiënte des avonds om 9 uur. Het dier was zeer opgewekt,
beet met kracht in kribben, ruiven en wanden, zoodat de
splinters er afgingen. Voorgehouden voorwerpen, menschen
en runderen werden gebeten, ja het beest beet zich zelf in
de pooten of in de zgden. Losgelaten, maakte het manege-
bewegingen en waggelde het met het achterstel. Soms drong
het met de hoorns tegen den muur of tegen vaststaande
voorwerpen, dan weer liep het onbesuisd alles wat het ont-
moette omver. Wanneer het dier niet beet, werden kauw-
bewegingen en daarmede gepaard gaand schuimslaan waar-
genomen. De momenten van opgewektheid werden afgewis-
seld door meer kalme. Alsdan werd hooi gegeten, hoewel
ook papier en onverteerbare stoffen, schijnbaar met smaak,
werden verorberd. Dat door den Heer
van Leeuwen deze

-ocr page 105-

99

koe verdacht werd verklaard van dolheid, valt niet te ver-
wonderen, wanneer men in het oog lioudt dat de besproken
ziekte zeer zeldzaam voorkomt, de verschijnseleQ op dol-
heid wezen en dolheid by honden te Leiden nu en dan
voorkwam. Den volgenden dag werd patiënte, uitgezonderd
eenige lusteloosheid, volkomen gezond bevonden.

De Heer K. J. P. Laméris, veearts te Warfum, verhaalde
mij later, dat hem meermalen dergelyke gevallen waren
voorgekomen en deelde my hieromtrent het volgende mede:
«Gewoonlijk wordt de veearts een of twee weken na het
kalven geroepen en blijkt hem uit de anamnese, dat eetlust
en melkafscheiding langzamerhand zyn verminderd. Reeds
dadelijk valt de aandacht op den ingevallen buik en de
vergroote hongergroeven. De blik is een weinig opge-
wekt en het dier ziet herhaaldelijk om, als had het be-
hoefte aan iets. De toegestoken hand wordt met graagte
afgelikt. De uitwendige temperatuur is iets verminderd. De
thermometer wyst evenwel normaal. Afwyking in de bloed-
circulatie wordt niet waargenomen. De slijmvliezen zyn meer
of minder bleek gekleurd. De mestontlastiag is in de meeste
gevallen vertraagd en de mest bestaat uit schijven van vaste
consistentie, overtrokken met slijm. In enkele gevallen bestaat
diarrhee en de voorzegging is alsdan minder gunstig. Veelal
is de afvloeiing van de lochiën opgehouden of zeer vermin-
derd. Toegediende bittere, zoute en prikkelende middelen
worden dikwijls met graagte genomen. Bij een paar geval-
len bestond de zucht daarnaar tot in het waanzinnige. De
dieren gingen naar allerlei voorwerpen, likten deze of namen
ze in den bek. In andere gevallen zag ik ook verschynselen
van duizeligheid, zoo zelfs, dat de dieren op den grond
vielen. Eens hoorde ik een aangetast dier reeds op grooten
afstand brullen en wanneer zich iemand in den stal begaf
werd het buitengewoon kwaadaardig. De blik was wild, het
lichaam rilde, terwijl zich clonische krampen vertoonden.
Dit dier genas. Bij één koe bestond formeele zucht tot
hyten, onder anderen in de houten schutting, in de kleeren

-ocr page 106-

100

der knechts, alsmede in alle voorwerpen, die werden voor-
gehouden. Deze bgtzucht kwam in dit geval meer voort uit
duldeloozen aandrang naar zoute en prikkelende middelen,
dan wel uit kwaadaardigheid. In het algemeen bestaat bg
de dieren een groote atonie der verteringsorganen. Als men
tevens de plaats gehad hebbende baring en de enorme melk-
productie in het oog houdt, zou ik denken, dat men met
anaemie en te weinig zouten in het bloed te doen heeft.
Kan men de dieren in de weide doen, dan volgt zeer spoe-
dig genezing. De zucht tot likken en bijten duurt een ä twee
dagen. De prognose is zeer gunstig, daar meestal genezing
volgt. De aangetaste dieren zijn veelal fijne, melkrijke, 2*^®,
3de of 4de kalfs\'-koeien».

De Heer van Leeuwen deelde mij onlangs een geval mede,
dat gedurende dit voorjaar door hem was waargenomen en
schrijft daarover het volgende:

Anamnese. De koe (versch gekalfd) was sedert eenige
dagen uit Groningen aangevoerd en had al dadelgk traag
gegeten en minder melk gegeven. Tegen den avond was
het dier plotseling zeer opgewekt geworden en daarna ge-
vallen. Men had een kleine aderlating verricht en den kop
koud gehouden.

Status praesens. De koe was ongeveer 4 ä 5 jaar
oud en verkeerde in zeer goeden voedingstoestand. Het
meest in het oog springend waren weer de clonische kram-
pen, zich uitende in kauwbewegingen, schuimslaan, rollende
oogen en zeer sterke spierrillingen over het geheele lichaam.
Het dier kon moeilijk staande big ven, liet zich telkens lomp
vallen, om daarna weder op te staan. De hartslag was ver-
sneld en bonzend, zoo zelfs dat ik een indicatie meende te
hebben voor digitalis in kleine dosis. Zou aan deze veran-
derde hartswerking niet de bleeke kleur der slgmvliezen
moeten worden toegeschreven? Ook de ademhaling was ver-
sneld, doch de temperatuur normaal. Het geheele ziekte-
beeld herinnerde mij aan de werking van cocaïne bij honden
aangewend, hetgeen ook sterke clonische krampen veroor-

-ocr page 107-

101

zaatt, die evenwel by groote dosis overgaan in tonische en
tetanische krampen.

Therapie. Kalme omgeving, afkoeling van den kop
en Priessnitz\'sche omslagen om het lichaam. Inwendig werd
brometum natricum toegediend. Den volgenden dag was
patiënte volkomen normaal. Na drie dagen evenwel herhaal-
den zich alle verschgnselen, doch niet in zoo hevige mate.
Hierna trad genezing onder bovengenoemde behandeling in.

Wat het wezen der ziekte betreft, gelooft de Heer van
Leeuwen
te doen te hebben met een zenuwlijden, waarvoor
barende of pas gebaard hebbende menschen en dieren zoo
vatbaar zgn. Hij zou den naam eclampsia puerperalis zeer
gepast achten en houdt het wezen en de oorzaak der ziekte
identisch met die van kalverkoorts. Bij beide ziekten komt
hem de vorming van een zeker vergift zeer aannemelijk voor.

De Heer Steijgerwalt, veearts te Leiden, onderzocht later
te Noordwijk aan Zee een melkrgke vierde kalfs\'-koe, die 14
dagen geleden zonder eenige stoornis had gebaard. Het dier
had volgens den eigenaar langzamerhand minder gegeten
en minder melk gegeven. De Heer
Steijgerwalt nam de
volgende verschijnselen waar: groote opgewektheid, kauw-
bewegingen, verdraaiing der oogen, strekkrampen aan den
hals, stand met gekromden rug, de staart iets afgeweken,
herhaaldelgk urineeren van kleine hoeveelheden (strangurie),
waggelende gang van achteren, lillen, krampen, zoo zelfs
dat het dier viel. Had het korten tyd gelegen, dan stond
het weer op, en was een oogenblik iets bedaarder. Twaalf
uren na het onderzoek van den Heer
Steijgerwalt, stierf
het dier. De sectie werd, jammer genoeg, niet verricht.

Wat de verschijnselen betreft, hierboven aangegeven, deze
komen in hoofdzaak met elkander overeen. Alleen merkt de
Heer
Laméris aan, dat circulatie-storingen niet voorkomen,
terwijl de Heer
van Leeuwen deze wel waarnam. Laatstge-
noemde stemt daarin overeen met de mededeelingen van
Harms. De bleeke kleur der slymvliezen worden door de
Heeren
Lambeis en van Leeuwen beiden waargenomen.

r

-ocr page 108-

102

Aangaande de oorzaken bestaan echter uiteenloopende
meeningen. Door
Feiedberger en Feöhnek wordt een
geprikkelde toestand van den uterus aangenomen. De Heer
K. J. F. Laméris wijst op anaemie en te weinig zouten in
het bloed, hoewel zijn aandacht ook viel op het terugbleven
der lochiën en op ptomaïne-vorming. De Heer
van Lêeuwen
beschouwt de ziekte in wezen en oorzaak identisch met
kalverkoorts en neemt een intoxicatie aan. Naast deze ver-
schillende meeningen zou ik de aandacht wel eens willen
vestigen op het al of niet aanwezig zijn van nierziekten.
De waarneming van den Heer STEUGEiiwiLT sluit nierlijden
niet uit. Tengevolge van een acuut of subacuut nierlijden
zou men nl. uraemie en dientengevolge eclamptische krampen
kunnen verkrygen. Het zou noodig zijn, dat by opnieuw
voorkomende gevallen de urine aan een nauwkeurig onder-
zoek werd onderworpen, zoowel wat het gehalte aan eiwit
als het microscopisch onderzoek naar de vormelementen
betreft. Ook door nauwkeurige sectie-verslagen zou onze
kennis kunnen worden verrijkt. De ziekte verschilt te veel
van de kalverkoorts dan dat men haar daarmede zou kunnen
verwisselen. Bestaan by kalverkoorts in hoofdzaak verlam-
mingsverschynselen en depressie, bij deze ziekte bestaan
krampen en exaltatie. Het is dan ook een bepaalde fout,
door de benaming «eclampsia puerperalis» kalverkoorts aan
te duiden. Immers naast kalverkoorts komt bg het rund na
de baring ook eclampsie voor.

Ik ben het eens met den Heer van Leeuwen, dat de be-
naming «mania puerperalis» weinig passend is.
Carstën
Haems
schijnt daarby te hebben gedacht aan mania puer-
peralis by den mensch tijdens de zwangerschap of na de
baring voorkomende. Hoewel voor en na de psyche is aan-
gedaan, zoo is dit blijkbaar slechts als ziekteverschynsel aan
te merken, evenals dat ook bij kalverkoorts, hondsdolheid,
etc. wordt waargenomen. Beter passend is de naam eclampsia
puerperalis, om aan te duiden dat de eclamptische aanvallen
verband houden met de baring.

-ocr page 109-

103

Dezelfde benaming treft men echter ook bg den mensch aan.
Toch schgnt de daar bedoelde ziekte aetiologisch meer in
verband te staan met de geboorteacte, daar zg meestal
tijdens de baring of kort daarna optreedt. Het meest is de
ziekte mijns inziens te vergelijken met de eclampsie der
vrouwelijke honden, 2 ä 30 dagen na de baring voorkomende.

Volgens een referaat uit de interne cliniek van Professor
Dr.
Priedbergee, voorkomende in het veertiende Supple-
ment van de «Thiermedicin», zou de eclampsie der teven ook
vóór het werpen voorkomen, waaruit hg, in tegenstelling
met zijn vroegere meening, meent te moeten afleiden, dat
als oorzaak noch de geboorte, noch de lactatie is aan te
nemen.

Zou ook bij deze ziekte nierlijden de naaste oorzaak niet
kunnen zgn? Na de aanvallen vond
Benjamin eiwit in de
urine.

En na, Mgne Heeren, zeg ik de Heeren van Leeuwen,
K. J. P. Laméris en Steijgbrwalt dank voor hunne mede-
deelingen en koester ik de hoop, dat deze ook andere
collega\'s tot nader onderzoek zullen aansporen. In het al-
gemeen kan op het gebied der nierziekten door den veearts
nog veel worden verricht.

\'s Gravenhage.

-ocr page 110-

104

KOCH\'S ONTDEKKING EN HAAR DIAGNOSTISCHE
WAARDE VOOR DE VEEARTSENIJKUNDE,

door

1». H. jr. p. thohassem.

{Slot)

Aan de veeartsenyschool te Budapest bestudeerde Dr.
Hutyra de tuberculine-werking op zes runderen. Vooraf zijn
de dieren gedurende eenige dagen nauwkeurig geobserveerd.
Om de twee uren werden temperatuur, pols en ademhaling
opgenomen. Na de injectie geschiedde deze waarneming
gedurende 24 uren om het uur.

1°. Een os, 5 jaar oud, vertoonde na injectie van 0.15
en drie dagen later van 0.40 grm. tuberculine als eenig
reactieverschijnsel vermeerderde pulsatie. Bij de sectie bleken
alle organen vrij van tuberculose te zijn.

2°. Een vaars, jaar oud, werd als verdacht van tuber-
culose aan de inrichting gebracht. Na aanwending van 0,30,
0,50, 0,80 en 1 grm. tuberculine was nog geen reactie
te bespeuren. Na den dood werd alleen gewone bronchitis
geconstateerd.

3°. Een koe met vergroote lymphklieren in de keelgang,
waarin geen tuberculeuse veranderingen waren aangetoond,
reageerde niet na aanwending van 0,04, 0,10, 0,20, 0,30,
0,40, en 0,50 grm. tuberculine. Alleen negen uren na de
éérste injectie steeg de temperatuur plotseling tot 40°.
Men vond aan den oorsprong der luchtpijp een lymphklier
ter grootte van een kippenei. De ingewanden waren volko-
men normaal.

4°. Deze koe toonde na een injectie van 0.08 grm. tuber-
culine duidelijke reactieverschynselen. De temperatuur steeg
langzamerhand binnen elf uren van 39,2"—40,8°. Het dier

-ocr page 111-

105

hoestte veelvuldig en bleef gedurende eenige dagen koorts-
verschijnselen vertoonen. De twee volgende inspuitingen van
dezelfde hoeveelheid gaven hetzelfde resultaat. Later kon
men zelfs met grooter doses geen reactie meer teweegbrengen.

Longen, lever en milt werden door tuberculose aangetast
gevonden.

5°. Os, 8 jaar, gew. 422 kilogr. Dit dier was als verdacht
van tuberculose aan de cliniek ter onderzoek aangeboden.
Drie injecties van 0.25 grm. bleven zonder effect. Na de
zeven volgende trad een geringe temperatuursverheffing
op. Voor de twee laatste inspuitingen waren 0,30 en 0,50
grm. vloeistof gebruikt. Dit dier leed in hoogen graad aan
long- en lymphklier-tuberculose.

6°. Koe, 6 jaar, hoestte vochtig en pijnlijk. Men injici-
eerde bij dit dier achtereenvolgens 1, 2, 3, 4, 5, 15, 25,
30, 40 en 50 centigram, waarna dezelfde flauwe reactie als
bg het voorgaande proefdier volgde. Toch waren longen en
peritoneum sterk door tuberculose aangetast.

Hutyra maakt uit gemelde proeven de gevolgtrekking
dat niet-tuberculeuse dieren slechts bg uitzondering en aan-
getaste dieren niet constant reageer en.

De. Schwaez te Stolp, entte twee koeien, voor de slacht-
bank bestemd, met 0,40 grm. tuberculine. Bg de een steeg
de temperatuur van 39,2°—39,8° en bij de andere van 38,5°—
89°. Beide waren vrg van tuberculose.

Dezelfde dosis werd aan zes melkkoeien toegediend, waar-
van slechts één een temperatuursverheffing van 38,8°—40,4°
vertoonde. Bij auscultatie werden verscherpt vesiculair-geruisch
en rhonchi gehoord. Br werd geen lijkopening gedaan. Bij
latere proeven constateerde
Schwarz dat een koe en twee
vai\'kens, alhoewel tuberculeus, na het gebruik van 0,1 en
0,033 grm. niet reageerden. Een ander varken, waarvan de
temperatuur na de injectie 41° bedroeg, was vrg van de ziekte.

De veearts Buch te Lubben injiciëerde bg vier dieren
0,3, 0,5 en 0,6 grm. tuberculine zonder opvolgende reactie.
Drie proefdieren bleken volmaakt gezond te zijn en het vierde

-ocr page 112-

106

had een rondcellig-sarcoom. in de longen. Een vijfde rund
vertoonde na injectie van 0,5 en daarna van 0,3 grm. vloei-
stof intensieve reactieverschynselen. Het dier leed aan alge-
meene tuberculose.

In het Groot-Hertogdom Baden zgn onder leiding van
Dß.
Lydtin proeven op groote schaal genomen.

Op twaalf dieren, waarvan tien als hoogstwaarschijnlyk
tuberculeus en twee voor volkomen gezond werden gehou-
den, zijn in het slachthuis te Carlsruhe entingsproeven ge-
daan. Voor dieren van 2—300 kg. lichaamsgewicht wer-
den 0,20 grm., van 3—400 kg. 0,30 en van 4—500 kg.
0,40 grm. tuberculine gebruikt. De controle-dieren werden
met 0,50 grm. behandeld. Drie injecties hadden plaats met
tusschenpoozen van acht dagen. Op geen der entingen volgde
een locale reactie.

Acht dieren reageerden duidelijk en werden bij de sectie
tuberculeus bevonden. De reactie trad op na 11 —12 uren
en de temperatuur steeg tot 40°—41". Behalve de tempera-
tuursvei\'heffing vertoonden de patiënten neerslachtigheid, een
strakken blik, beven,- frequente en bemoeilykte ademhaling
en een pols van 60—80 slagen. Enkele vielen, om onmiddel-
lijk weer op te staan. Alle vertoonden een opmerkelijke bleek-
heid der slijmvliezen en van de huid op dun behaarde plaatsen,
zooals van den uier. De eetlust had totaal opgehouden en het
herkauwen bleef achterwege. De koortsaanval duurde 2—3
uren en verdween daarna om zwakker weer te keeren.

By een rund, dat in hooge mate was aangetast, deed zich
stikkingsgevaar voor.

Van de vier runderen, die niet reageerden en in alle
opzichten volkomen normaal bleven, was één volmaakt ge-
zond, het tweede leed aan echinokokken en het derde aan
long-emphyseem. Het laatste moet om bepaalde redenen
buiten rekening blijven.

Lydtin acht een dosis van 0,4—0,5 grm. noodzakelyk om
reactie te voorschyn te roepen.

Daarna werden vier koeien in het slachthuis geënt en

-ocr page 113-

107

48 uren later afgemaakt. Twee dieren laadden gereageerd
en werden tuberculeus bevonden; de beide andere reageerden
uiet en waren vrij van tuberculose, alhoewel de longen andere
laesies vertoonden.

Eindelyk zijn nog negentien koeien in een melkerij
te Carlsruhe aan de proef\' onderworpen en eik met 0,5 grm.
tuberculine geënt.

Deze dieren waren alle goed gevoed en oogenschijulgk
gezond. Negen stuks reageerden. Van deze laatste zijn
er V i] f afgemaakt en ook tuberculeus bevonden.

In navolging der proeven in Maart te Carlsruhe genomen,
werd in Juni voor rekening der Landbouw-Maatschappij te
Mannheim, onder leiding van
Lydtjn, op de volgende prac-
tische wijze geëxperimenteerd. Door genoemde Maatschappg
werden 22 runderen op de markt te Mannheim aangekocht.
Bij geen der dieren (7 vaarzen, 10 koeien en 5 stieren) liet
zich het bestaan der ziekte vermoeden. Voor elk dier werden
0,50 grm. tuberculine gebruikt, waarna vier stuks reageerden.
De overige vertoonden geen enkel reactie verschijnsel. De
temperatuur, die vóór de injectie circa 39° bedroeg, steeg
tot 41,2®. De uitkomst was verrassend. De vier eerste
dieren waren alle, ofschoon in lichten graad, tuberculeus en
de andere volkomen normaal, behoudens twee met echino-
coccusblazen in de longen.

De veearts Hink te Lörrach behandelde twee koeien
elk met 0,5 grm. tuberculine. De eerste vertoonde 8 uren na
de injectie een reactie, die 11 uren aanhield. De tempera-
tuur steeg van 38,5® tot 40,1°. Andere koortsverschijnselen
hielden met genoemde afwijking gelijken tred. Bij het tweede
rund verhief zich de temperatuur van 38,7° tot 41,2°. Beide
patiënten leden aan tuberculose der longen en der buiks-
organen.

De districts-veearts Lapp te Laichingen (Wurtem-
berg) injiciëerde bij een koe 0,3 grm. tuberculine, waarna
de temperatuur slechts tot 39,1° steeg. Eenige dagen later
werd hetzelfde dier met 0,5 grm. geënt, waarna de thermo-

-ocr page 114-

108

meter 40,1° wees. De Igkopening openbaarde tuberculose
van longen, pleura en broncbiaal-klieren.

Bij een tweede rund brachten 0,5 grm. hoegenaamd
geen reactieverschijnselen teweeg. Post mortem werd lever-
cirrhose en ascites gevonden.

Een koe, die op 0,3 grm. niet reageerde, toonde na in-
jectie van 0,6 grm. een temperatuur van 40,2°; alhoewel dit
dier om bepaalde redenen niet is afgemaakt, twijfelt L. niet
aan het bestaan der ziekte.

Voor een laatste proef gebruikte L. een vetten os van
4 jaar. Ongeveer 6 uur na de injectie van 0,6 grm. tuber-
culine steeg de temperatuur van 38,4° tot 40,1°. De lijkbe-
vinding kan de schrgver nog niet mededeelen.

Aan de veeartsenijschool te S t u 11 g a r t is op last der
regeering een serie proeven genomen, waarvan het resultaat
tot hiertoe niet werd gepubliceerd.

Prof. Fröhner te Berlijn heeft tal van proeven met tu-
berculinuni op gezonde dieren genomen en gebruikte
voor dit doel paarden, runderen, schapen, geiten en vooral
honden. Deze waarnemingen hebben hem geleerd, d a t d e
temperatuur en de algemeene toestand
by gezonde dieren, zelfs na injectie van
groote doses tuberculine, niet veranderen.
Bij honden klom hg langzamerhand van 1 tot 1000 mgr.
= 1 grm. en zag daarna niet de minste stoornis. Ook
dieren met andere ziekten behept, als carcinomatose, sar-
comatose, pneumomie, pleuritis, leucaemie toonden geen
hypothermische reactie. Bij een hond daarentegen, die aan
algemeene tuberculose leed, zag
Fröhnek telkens na injec-
tie van 0,05 grm. vloeistof de temperatuur tot 40,1° en 40,2°
stijgen. Longen, lever, mesenteriaal- en bronchiaal-klieren
waren door de ziekte aangetast.

Omtrent de proeven aan de veeartsenijschool te B r u s s e 1
genomen, deelt
Degive het volgende mede. Op acht run-
deren werd geëxperimenteerd, waarvan vijf bg de sectie aan
tuberculose bleken
te Igden. Vier der aangetaste dieren

-ocr page 115-

109

kregen een temperatuursverheffing van 3,3, 2,6, 1,6 en
0,8°. Het vyfde rund, dat het sterkst was aangetast, ver-
toonde geen hypothermische reactie. Slechts één van de
niet-tuberculeuse runderen vertoonde na het gebruik van
0,50 grm. tuberculine verhoogde lichaamswarmte. Dit dier
leed aan bronchitis en chronische pleuritis.

Twee tuberculeuse koeien bezweken, de één twee, en de
andere drie dagen na de enting. Zij vertoonden een sterke
injectie van het bronchiaal-slijmvlies en van het longparen-
chym, grenzende aan de tuberculeuse baarden.

Te Alfort werd door een commissie achtereenvolgens
op 14 tuberculeuse en niet-tuberculeuse runderen geëxperi-
menteerd. Uit het verslag dienaangaande, door Prof.
Bareibr
uitgebracht, blijkt, dat voor de eerste entingen, in Februari
op 4 runderen toegepast, te geringe dosis (0,02) tuberculine
is gebruikt. Een dezer proefdieren (koe 6 jaar, 357 kg.
gew.) leed aan algemeene tuberculose en vertoonde vóór
de injectie een temperatuurswisseling tusschen 38,3° en 40,1°.
Na de enting van 0,01 grm. lymphe steeg de lichaamswarmte
tot een maximum van 40,5° (na 36 uren). Twaalf dagen
later kreeg deze koe 0,02 grm. Ook thans was de laatste
48 uren vóór de enting een temperatuur van 40,2° max.
en 38,7° min. waargenomen. Ongeveer 13 uren na de
operatie had zy 41,2° bereikt. No. 2 leed aan haematurie en
werd tijdens de proefneming door mond- en klauwzeer aan-
getast, zoodat de temperatuursverheffing, vier dagen na de
eerste injectie waargenomen, op rekening van laatstgenoemde
ziekte moet worden gesteld. By een tweede injectie, (0,02)
bleef de reactie achterwege. De temperatuursverheffing van
beide andere dieren moet ook als een gevolg van het mond-
zeer worden beschouwd.

Voor de volgende serie van vyf runderen zyn bij de
eerste injectie 0,05 en by de tweede 0,10 grm. vloeistof ge-
bruikt. No. 1 leed aan tuberculose der longen. De tem-
peratuur steeg van 37,3° tot 40°. Het dier bezweek na de tweede
injectie. No. 2 had eveneens longtuberculose en

-ocr page 116-

110

is reeds den \'i\'\'®\'^ dag na de eerste injectie gestorven. Den
tweeden dag wees de thermometer 39,9°. No. 3 ver-
toonde beide malen een geringe reactie, waarbij de tempe-
ratuur langzaam tot 39,3° en 39,9" steeg. Omtrent no. 4, die
aan boosaardige tumoren op het peritoneum leed, missen
wij de noodige thermische waarnemingen. Deze koe bezweek
den dag na een inspuiting van 0,50 grm. lymphe. No. 5
leed aan polyurie en vertoonde na de eerste injectie slechts
een onbeduidende reactie (38,5°—39°). De tweede injectie
bracht geen thermische verandering teweeg.

Voor de derde serie dienden eveneens vijf dieren, waar-
van 2 en 3 door tuberculose aangetast waren; 4 en 5 had-
den een nierlijden en 1 was volmaakt gezond.

Vooreerst zijn voor deze serie herhaalde malen grooter
doses dan by vorige proefdieren aangewend. De eerste (gezonde)
kreeg 0,20 grm. (20 Mei), 0,80 grm. (12 Juni), 0,50 grm. (11
Juli) en 1,00 grm. (15 Juli). Hierna vertoonde zij een tempe-
ratuur van 38,9, 39,4, 39,5 en 39,6°. Na de beide laatste
injecties trad dus slechts een onbeduidende reactie op.

N°. 2 (tuberculeus) is met dezelfde doses behandeld.
Bij deze wees de thermometer: 41,40,7,41,1 en 40,8°. Dus
na alle injecties was de reactie duidelijk.

N°. 3 (tuberculeus) werd van 15 April tot 15 Juli
zesmaal geënt met 0,05, 0,10, 0,20, 0,80, 0,50 en 1,00 grm.
tuberculine. Het maximum der temperatuur bedroeg:
39,3, 39,9, 39,7, 40, 39,7, 40°. De reactie was dus niet zeer
intensief, te meer daar vóór de injecties de lichaamswarmte
ook soms 39,9, 39,6, 39,7° bedroeg.

4, lijdende aan pyelo-nephritis, werd slechts
éénmaal geënt.

N°. 5 (met polyurie) is op hetzelfde tijdstip en met
dezelfde quantiteiten als N°. 3 behandeld. By deze koe be-
droeg de maximaal-temperatuur na de injecties: 39, 38,5,
38,9, 39,1, 40,1 en 39,5°.

üit voorgaande proeven meent de Alfortsche commissie
te mogen concludeeren, dat na het gebruik van een behoor-

-ocr page 117-

Ill

lijke dosis lymphe (0,50 — 1,00) bij tuberculeuse diereu een
duidelijke hypothermische reactie optreedt; dat zwakke
dieren ook na de toediening van kleiner hoeveelheden kun-
nen bezwyken en dat de gezonde dieren (niet-tuberculeuse)
slechts by uitzondering reageeren.

Prof. Nocard te Alfort nam buiten gemelde commissie om,
zonder eenige toelage, persoonlijk een groot aantal proeven.
De resultaten zijner bevindingen dragen veel bij tot de op-
lossing der hangende quaestie. Hij deelde ze breedvoerig
mede in een vergadering der «Académie de Médecine»
( Bul-
letin
14 Octobre 1891) met toevoeging van zijn gevolgtrek-
kingen voor de practijk. De waarnemingen dragen den
stempel van de gewone nauwkeurigheid en den practischen
geest van dezen onderzoeker.

Nocard maakte voor zgn proeven gebruik van 57 jonge
runderen, waarop na afloop lykopening werd gedaan.

Van negentien dieren steeg de inwendige lichaams-
warmte 1,4°—2,9<\' binnen tien a twintig uren na de injectie
van 0,20—0,40 grm. tuberculine. Bij de lijkopening werden
zeventien van de negentien proefdieren, die reageei\'den,
in verschillende graden tuberculeus bevonden. Twee waren
vrij van tuberculose. De een leed aan een leverontsteking
en de ander had een klierlijden. Ook was de temperatuurs-
verheffing, van de eerste vooral, maar zeer gering.

Van de acht en dertig stuks, waarbij de reactie uitbleef,
vertoonden slechts twee runderen tuberculeuse laesies, maar
in die mate, dat de ziekte ook zonder enting gemakkelijk
was te onderkennen. Alle organen waren aangedaan. De
temperatuur daalde zelfs 0,3° bij een koe, waarvan het
baarmoederslijmvlies met tuberculeuse granulaties was bezaaid.

Ten opzichte van den voedingstoestand behoorden de 57
proefdieren tot de meest uiteenloopende categoriëen. Sommige
waren zeer vet, andere uiterst vermagerd.

Met de aangehaalde gegevens meenen wij voorloopig te
kunnen volstaan en wagen wij het hieruit de gewenschte
gevolgtrekkingen voor de practyk te maken.

-ocr page 118-

112

De verkregen resultaten laten zich samenvatten als volgt.
Het aantal dieren (meestal runderen) waarover gemelde proe-
ven loopen, bedraagt ongeveer 2\'i5 stuks. Hiervan waren:
door tuberculose aangetast 98 l duidelijk reageerden 87 st.
stuks, waaronder . • . ) onbeduidend of niet 11»

] geen reactie vertoonden 108»

en niet-tuberculeus 127
stuks 1), waarvan .

(

duidelgke reactie

8 »

) twijfelachtige » 11»

Bij enkele der elf laatste is het niet-bestaan der kwaal
door een lijkopening niet bevestigd.

Uit dit overzicht blijkt:

1. Dat tuberculeuse dieren na injectie van een vol-
doende pyrogene dosis tuberculine (voor runderen als mini-
mum 0,30—0,50 grm.) duidelijk reageeren en 13—18 uren
daarna tot 3° temperatuursverheffing kunnen vertoonen.

2. Tuberculeuse dieren, die niet reageerden, waren
in de meeste gevallen in het laatste stadium der ziekte ea
hadden waarschynlijk een zekere immuniteit tengevolge
van auto-vaccinatie verkregen. De laatste vooral bezweken
na de enting. Bij andere was in den aanvang een te kleine
dosis tuberculine gebruikt, waarbij men zich bepaalde, of
slechts langzamerhand tot grooter dosis opklom.

3. Bij de niet-tuberculeuse dieren, die reageerden
en waarvan men zicb bg de sectie van het niet-bestaan der
kwaal overtuigde (9 stuks), was de temperatuursverheffing
veelal onbeduidend, d. w. z. dat zg beneden 40° bleef, een
stijging waaraan bij het rund weinig beteekenis moet wor-
den gehecht.

4. In vele gevallen is bewezen, dat niet-tuberculeuse dieren,
ook wanneer zij aan andere chronische ziekten lijden, na
de toediening der grootste dosis (1 grm. bij den hond)
niet reageeren.

Wij besluiten met de conclusie:

dat de zoogenaamde Koch\'sche tuberculine,
waarvan de curatieve waarde voor mensch en

i) Wij acliatten liet getal der dieren door Fröliner geënt op acM.

-ocr page 119-

143

dieren zeer betwyfeld wordt, in de veeartseny-
kundige praktgk zoo niet een onfeilbaar, dan
toch een vrg zeker diagnosticum bg tuberculose
aan de hand geeft.

Haar gebruik verdient dus aanbeveling. Vooral zouden
wg voor melkinrichtingen, zooals door Nocakd dezer dagen
onder grooten byval in de Fransche Academie werd voor-
gesteld, het gebruik der tuberculine als middel voor de keu-
ring der koeien ingevoerd willen zien. Men is toch over-
tuigd van de noodlottige gevolgen, die het gebruik der melk
van tuberculeuse koeien voor den mensch na zich kan
slepen. Aangenomen zelfs, dat van de tien dieren, die
reageeren, slechts acht aan tuberculose Igden en dat de twee
andere volkomen gezond zyn, dan nog zou de schade, die
uit de vergissing voortvloeit, niet opwegen tegen de wel-
daad, door het onschadelgk maken van de besmettings-
haarden aan het menschdom bewezen.

De lymphe, die door het bewaren belangrgk verzwakt, moet
zooveel mogelgk versch bereid worden gebruikt. Mocht
de aanschaffing te Berlgn met moeielgkheden gepaard gaan,
dan zou men zich, in afwachting van een nationaal product,
voorloopig tot het Instituut Pasteur te Pargs kunnen
wenden, waar door Dr. Roux een uitstekende tuberculine
wordt bereid.

Utrecht 15 Nov. \'91.

-ocr page 120-

114

IS DE PERIODISCHE OPHTHALMIE VAN HET
PAARD EEN ZELFSTANDIGE EN SPECIFIEKE
ZIEKTE?

DOor

li. jr. HOOORAIIER,

Paardenarts late Klasse O.-I. Leger.

(Lezing, gehouden in de 5\'\'® Vergadering van de „Nieuwe
Afdeeling Zuidholland").

Mijne Heeren! Het onderwerp, waarvoor ik eenige
oogenblikken uw aandacht vraag, is U bekend; het geldt
nl. de periodische Ophthalmie, of, zooals ze overal bekend
is, de „maanblindheid" van het paard, en meer speciaal
wil ik hier een bespreking uitlokken, betreffende de quaestie,
of men het recht heeft van dit lijden te praten, als van
een specifieke ziekte.

En wanneer ik in mgzelven de vrgheid heb gevonden
dit onderwerp hier te behandelen, dan is dit niet om U
hieromtrent iets nieuws, of wel belangrgke feiten te kunnen
mededeelen, die met de genese van dit Igden verband
houden, maar voor mg is die ,,maanblindheid" steeds
een ziekte geweest, van welke ik het rechte nimmer heb
kunnen vatten, en thans moet ik helaas bekennen, dat het
er nu al niet veel beter mede staat, zoodat ik daarom heb
gemeend, dat een onderlinge gedachtenwisseling omtrent
dat punt voor mij allicht van zeer veel nut zou kunnen
zijn. Van dit standpunt verzoek ik ü, den inhoud van
deze voordracht wel te willen beschouwen. Ik stel me
voor haar in drieën te verdeelen:

ös. In de eerste plaats zullen we ons in \'t kort nog eens
bezig houden met de casuïstiek, symptomatologie, patholo-
gische anatomie, diagnose en prognose.

h. In de tweede plaats zullen we de vraag stellen of
men, op grond van hetgeen we sub a. hebben gezien,

I,

J-

-ocr page 121-

115

wel het recht heeft, om die periodische Ophthalmie als een
op zich zelf staande en specifieke ziekte aan te merken,
en zoo niet — om welke redenen.

c. In de derde plaats zal ik trachten uiteen te zetten,
hoe men m. i. deze ziekte heeft te beschouwen.

a. De maanblindheid is een lyden uitsluitend eigen aan
het paardengeslacht, dat vooral jonge dieren tot zijn slacht-
offer maakt, zich kenmerkt als een ontsteking van den
uveaaltractus, en debuteerende met een meer of minder
hevige iritis, waarbij nu eens meer, dan eens minder corpus
ciliare en chorioidea betrokken zgn, na korter of langer tijd
opnieuw met meer of minder hevigheid dan de eerste
maal voor den dag treedt (in den regel), tot eindelijk
het oog verwoest en blindheid ingetreden is. Van daar
de naam: irido-chorioiditis recidiva; deze staat alzoo
naast de traumatische en symptomatische irido-cho-
rioiditis.

Wat de oorzaken betreft, die aan het lyden ten
grondslag zouden liggen, kan ik gerust zeggen, dat men
daaromtrent nog volkomen in duisternis verkeert en
dat de meeningen van de verschillende autoriteiten, die
voor en na over deze ziekte hebben geschreven, nog de
meest mogelijke verscheidenheid opleveren. Het gaat voor
ons niet aan, de geheele historie der periodische Oph-
thalmie te doorploegen, zoodat we ons voornamelyk tot de
longste schryvers zullen bepalen, welke ieder voor zich dan
toch ook voor een deel met de meening van hunne voor-
gangers rekening hebben gehouden. In de eerste plaats
Wordt de herediteit beschuldigd en beweert men dat paar-
den, die aan periodische Ophthalmie lijden of geleden heb-
ben, ook weer veulens ter wereld brengen, die minstens met
grooten aanleg voor deze ziekte begaafd zijn; een meening,
die wellicht evenveel vóór- als tegenstanders heeft.

Volgens evbßsbüsch en Möller is zg aan bepaalde streken
gebonden en zou zij bg verplaatsing der dieren naar hoogere
landen wijken, terwijl laatstgenoemde bepaald vasthoudt aan

-ocr page 122-

116

den invloed van een z,eker virus, daar hy op pag. 74 van
zyn Lehrbuch der Augenheilkunde woordelyk zegt,
«dat toch vaststaat, dat wy de maanblindheid tot de
infectie-ziekten moeten rekenen.»

Bayjsr beweert haar veelvuldig te hebben zien optreden by
gelegenheid van een iniluenza-epidemie.
Friedberger gaat
niet zóó ver, daar hy zegt by het heerschen van influenza
een oogziekte (hy noemt den naam niet) te hebben waar-
genomen, die, wat betreft de symptomatologie, hetzelfde
beeld vertoonde als de periodische Ophthalmie.

En ten slotte wordt door Eversbusch nog een oorzaak
genoemd, waarop ik in \'t byzonder uw aandacht vestig en
waarop ik nog nader terugkom, nl. trauma; terwijl
Möller
eveneens beweert, dat een recidiveerende irido-chorioiditis
door uitwendige beleedigingen kan ontstaan.

Eindelyk zegt Möller nog, dat er ook wel by andere
dieren oogziekten voorkomen, die clinisch geheel overeen-
komen met de maanblindheid van het paard, en dat by
honden recidiveerende ontsteking van den uveaaltractus tot
de zeldzaamheden behoort (ze komen dan toch voor, al is
het zelden!).

We zien dus dat er nog al eenige momenten, en wel
van de meest variabele soort, worden beschuldigd.

De symptomatologie leert ons, dat de aandoening zich in
den aanvang kenmerkt door een zekere lichtschuwheid en
hypersecretie van de conjunctiva, kenbaar aan den tranen-
vloed over de wang, terwyl het bindvlies slechts een matige
zwelling vertoont. De cornea is meer of minder geïnfil-
treerd en daardoor witachtig blauw van kleur; in haar
randgedeelte vertoont de limbus conjunctivae sterke injectie
en ook de episclerale vaten zyn meer of minder opgespoten.
De iris mist haar heldere tint en is meer grauwbruin van
kleur; haar reactie is aanzienlyk gedaald (zoogenaamdeluie
iris), de pupil is vernauwd, enkele malen ook wel verwyd.
Voor zooverre zichtbaar, is haar oppervlakte bedekt met een
fibrineus-purulent exsudaat, hetzelfde dat men ook aantreft

-ocr page 123-

117

op den bodem van de voorste oogkamer, en dat meer of
minder haemorrhagisch kan zijn. Dit exsudaat treft men ook
aan in de achterste oogkamer, waardoor, in vereeniging met de
zwelling van het corpus ciliare, het peripherisch gedeelte
van de iris naar voren wordt gedrongen en de diepte van
de voorste oogkamer afneemt. Bg atropine-instillatie blgkt
de aanwezigheid van synechiae posteriores, die meer of
minder hardnekkig kunnen zgn; ook komt het voor dat de
pupillairrand blgvend met de lenskapsel is verbonden, of
dat de achtervlakte van de iris geheel met de lenskapsel is
vergroeid.

Onder al die omstandigheden toont patiënt zich zeer pgnlgk
aan het zieke oog, vooral bg aanraking van de ciliair-streek.
Is het nog mogelgk een onderzoek in te stellen naar de
achterste deelen van het gezichtsorgaan, wat slechts zelden
het geval is, dan ziet men dikwgls ook lens en lenskapsel
troebel, exsudaatmassa\'s in het glasvocht, die zich daarin
voordoen als nevels, als vlekken, terwgl men bgna altgd
symptomen aantreft van een
Chorioiditis, zich openbarende
door actieve hyperaemie en vleksgewgze, sterke rood-
kleuringen.

Alzoo, we hebben vóór ons het beeld van een ontsteking
van den uveaal-tractus: chorioidea, corpus ciliare en iris.
Zooals de schrgvers nu verder zeggen, treedt er na eenige
dagen regressie op, en verdwgnen de boven geschilderde
veranderingen voor en na, om plaats te maken voor een,
men zou bijna zeggen, volkomen herstel, zoodat een geoefend
deskundige zelfs weinig of niets meer aan het betrokken
oog kan bespeuren, wanneer hij met het ongewapende oog
onderzoekt (lees: wanneer hij slecht onderzoekt).

In den regel blijven echter duidelgk te onderscheiden
ziekelgke veranderingen achter. Zoo komt het voor, dat de
iris nog niet zoo precies haar normale heldere kleur heeft,
— het reliëf treedt minder geprononceerd voor den dag —
dat de reactie ook nog wel wat te wenschen overlaat, en
meer of minder uitgebreide synechiae posteriores te onder-

-ocr page 124-

118

kennen zijn, Niet zelden is de iris zoover naar voren ge-
drongen, dat zij tegen het Descemet\'sehe vlies aanligt en de
voorste oogkamer geheel is verdwenen. Ook het achterste
gedeelte vaa het oog toont zich bij onderzoek minder
normaal.

Het kan nu korter of langer duren alvorens een
tweede aandoening optreedt en wel alle schrgvers zijn
het hierover eens, dat met niet de minste zekerheid het
oogenblik van een vernieuwden aanval kan worden bepaald.
Doet deze zich voor, dan ziet men in het, voor het
bloote oog toegankelgk gedeelte, van het zieke oog, weer
in hoofdzaak dezelfde symptomen, en blijven er ook,
als gevolg van ontsteking van corpus ciliare en chorioidea,
duidelgk aantoonbare naziekten achter, zooals troebe-
ling van lenskapsel en lens, meer of minder uitge-
breide vergroeiing tusschen de iris en de eerstgenoemde,
subluxatio of luxatio van de lens, ten gevolge van verwee-
king en verscheuring aan den «gordel van Zinn» (de op-
hangbaud van de leus), terwgl men, voor zooverre nog met
den oogspiegel te onderscheiden valt, ook exsudaten in het
corpus vitreum en loslating van de retina kan constateeren;
al welke pathologische veranderingen, het behoeft zeker niet
te worden opgemerkt, blgven bestaan, afgezien van het mo-
gelgke feit, dat de uitstortingen in het glas vocht en tusschen
chorioidea en retina nog voor een gedeelte kunnen wor-
den geresorbeerd. Of er nu nog meer aanvallen in zulk een
oog optreden, doet er weinig toe, wgl reeds ten gevolge
van troebelingen in lens en glasvocht, ernstige gezicht-
stoornissen in het spel zijn en ook al spoedig, door de
organisatie van het exsudaat, de bulbus aan omvang af-
neemt, weeker wordt, alzoo een toestand intreedt, bekend
onder den naam van atrophia bulbi. De bekende plooien in
het bovenste ooglid vinden hierin haar grond. Somwglen,
zegt men, herhalen zich de aanvallen in zulk een atrophisch
oog nog een- of meermalen, in andere gevallen aiet.

Van de groene tint, die het zieke oog zou vertoonen.

-ocr page 125-

119

heb ik hier maar geen melding gemaakt, wijl het verschijn-
sel voor deze ziekte niets karakteristieks zou hebben, al
meende men dat vroeger ook, zóó zelfs dat het als een
pathognomonisch symptoom gold. Volgens den eenen schryver
verloopt de eerste aanval bijna onmerkbaar, zoodat hy ook
dââr, waar goede deskundige controle bestaat, zooals in
stoeterijen, bij het leger, enz., genoegzaam geheel aan de
aandacht ontsnapt, volgens anderen daarentegen zijn juist
de eerste aanvallen het hevigst. Het kan ziin, dat het lijden
debuteert met de symptomen van een chorioiditis of wel met die
van een irido-cyclitis, of dat het achterste of het voorste gedeelte
van den uveaaltractus is aangedaan. De aandoening kan
zich beperken tot
één oog, soms, ofschoon zeldzaam, strekt
zij zich op beide oogen uit ; veelal, zegt men, ziet men
eenigen tijd na het eerste, ook het tweede, aanvankelijk
gezonde oog, in het ziekte-proces betrokken worden.

Hoe staat het nu met de pathologische anatomie? Be-
houdens myn voornemen om er later op terug te komen,
begin ik met een verklaring van
Möllbe in zijn U bekend
werk over ophthalmologie. «Niet dikwijls heeft men gele-
«genheid voor anatomische onderzoekingen op het oogenblik
«van een aanval, zoodat de literatuur dan ook weinig en
«meestal nog zeer onbepaalde gegevens omtrent de patho-
« logische veranderingen tijdens dezen oplevert; meer nauw-
«keurig daarentegen zijn de uitgangen van het lyden bekend.»
Men heeft zich voornamelyk aan de resultaten van het on-
derzoek van
Eversbusch gehouden, en ten einde ü niet
noodeloos te vermoeien, zal ik de hoofdzaken daarvan met
een enkel woord in het geheugen terugroepen.

Cornea troebel en geïnfiltreerd, limbus conjunctivae sterk
geprononceerd, van waaruit kleine vaten zich in het corneaal-
weefsel begeven, die onder de voorste basaalmembraan
loopen; epithelium hier en daar losgelaten en gebarsten,
tusschen de cornea-lamellen ophooping van cellen. In de
voorste oogkamer vindt men fibrineus-purulent, purulent-
haemorrhagisch exsudaat, hetwelk men ogk aantreft op de

-ocr page 126-

120

iris, waaraan, en aan de meerdere bloedsovervnlling, deze
haar klenrsverandering heeft te wyten. Iris, corpus ciliare
en chorioidea zijn gezwollen en week, weinig resistent, met
sterk uitgezette vaten, die opgevuld zgn met leucocyten;
deze vindt men ook in het weefsel, zonder dat het daardoor
evenwel is verstoord. De iris is geheel of gedeeltelgk met
de voorste lenskapsel vergroeid, het ciliair gedeelte is dik-
wgls sterk naar achteren geweken, waardoor de voorste oog-
kamer veel dieper is geworden. Het kan zelfs gebeuren, dat
zg geheel tegen de voorste lenskapsel aanligt, en aldus de
achterste oogkamer verdwenen is. De lenskapsel draagt soms
de sporen van losgelaten
Synechien, soms niet; de lens, die
meer of minder troebel kan zijn, verkeert enkele malen in
een toestand van subluxatio of luxatio. Al naar den om-
vang dier luxatio regelt zich plaats en stand der lens, en
het komt nu en dan voor, dat zg zich in de voorste oog-
kamer bevindt, en met de membrana Descemeti is vergroeid.

Tusschen de chorioidea en retina vindt men een exsudaat,
waarin tal van in regressieve metamorphose verkeerende
witte bloedlichaampjes. De retina, die gezwollen en met ei-
sudaat-massa geïnfiltreerd is, is meer of minder naar voren
geweken, ligt alzoo niet meer tegen het vaatvlies aan. Het-
zelfde exsudaat, dat men in de voorste oogkamer vindt, treft
men, nu eens meer dan eens minder, ook aan in het corpus
vitreum, waardoor dit lichaam zgn normale structuur heeft
verloren. Pathologisch-anatomische onderzoekingen van zulke
oogen, waarbg het ziekteproces reeds meer gevorderd en
van chronischen aard is, spreken voornamelgk van atrophie
van de iris, het corpus ciliare en de chorioidea, waarbg de
vaatwand sterk verdikt is en het lumen aanmerkelijk kleiner
is geworden. De iris en de lenskapsel zgn door fibreus weef-
sel onderling vergroeid, terwgl de losgelaten retina zich
dikwgls voordoet als een streng, loopende van de papil naar
de achterste lenskapsel, en waarbg die papil met de lamina
cribrosa ver over hare grenzen naar voren is verplaatst.
Het corpus vitreum is geremplaceerd door een meer of min-

-ocr page 127-

121

der sterk verdichte bindweefselmassa. In de ruimte tusschen
de chorioidea en het netvlies treft men een bruine vloeistof
aan, die in hoofdzaak bestaat uit serum, waarin bloed-
lichaampjes en opgeloste bloedkleurstof, De lenskapsel ver-
toont zich geplooid, terwgl de lens zelve ingekrompen is,
zoodat tusschen deze beide spleetvormige ruimten aanwezig
zyn; het kan ook zyn dat zich kalk in de lens heeft afge-
zet, De omvang van den bulbus is aanzienlyk afgenomen.

Het ligt voor de hand, dat zich het bovenbeschreven
pathologisch-anatomisch beeld zeer kan wyzigen al naar
den specialen aard van het geval, dat men voor zich heeft.

Wat aangaat de diagnose, of liever gezegd, de differen-
tieel diagnose van periodische ophthalmic, zoowel
Möllee als
Eveesbusch, die zich voornamelyk op Berlin beroept, laten
zich op dit punt zeer «unbestimmt» uit, zooals we hieron-
der zullen zien.

Is het de quaestie van conjunctivitis of periodische
Ophthalmie, dan komt men gemakkelyk klaar, door de over-
weging, dat by het eerste zelden een aandoening van de
uvea in het spel is, terwyl by maanblindheid het bindvlies
betrekkelyk weinig is aangedaan. Hoe men uit de moeie-
lijkheid geraakt, wanneer dezelfde oorzaak die een conjuncti-
vitis teweegbrengt, ook de uvea aantast — zonder dat men
van die oorzaak iets afweet — daarover spreekt men niet.

By de beoordeeling of men met «maanblindheid» dan wel met
een eenvoudige iritis te doen heeft, beslissen, zegt
Möller,
^et ontbreken van een sterke photophobie en de aanwe-
zigheid van een fibrineus, niet purulent exsudaat in de
voorste oogkamer ten gunste van een iritis. En, voegt
by er nog by, «wijl de eenvoudige iritis nimmer reci-
diveert, enz.» (alsof men dit op het oogenblik, dat de
patiënt vóór ons verschijnt en men zijn diagnose moet stel-
len, vooruit weet te zeggen) «zoo kan men haar niet als
«periodische
Ophthalmie beschouwen,» .Eversbusch laat zich,
aangaande deze quaestie, geheel anders uit; op grond van
bet feit dat een eenvoudige iritis zich toch ook kan uit-

-ocr page 128-

122

strekken tot een mede-aandoening van corpus ciliare en
chorioidea, stelt hg de diiferentiëel-diagnose zelfs voor den
meest geoefenden practicus als uiterst lastig voor, en besluit
hg met den raad, dat men dan de minste bezwaren zal
ondervinden, wanneer men in twgfelachtige gevallen iedere
recidiveerende iritis pro foro als maanblindheid aanziet. Zeer
zeker is dan de zaak uit, maar het is een andere vraag,
of men op die wgze op den goeden weg ter oplossing is?

Geldt het een traumatische iritis of irido-cyclitis van
maanblindheid te onderscheiden, dan — zegt
Eveesbusch —
komt men, als de anamnese ons aangaande de oorzaak
volledig inlichting verschaft, spoedig klaar, te meer wanneer
er nog sporen van beleediging aanwezig zgn. Maar, zegt
hg, heeft men geen voldoende causale gegevens, dan kan
het zeer moeielijk worden, terwijl hg woordelijk besluit als
volgt: «daar verder de ondervinding leert dat ook trauma
«het uitbreken van periodische Ophthalmie kan veroorzaken,
«zoo schijnt een scherpe different]ëering niet altgd moge-
«lijk.» Ook
Möller stemt toe dat traumatische iritis, wat
betreft hare verschijnselen, zeer veel overeenkomst kan aan-
bieden met maanblindheid, maar hg vergeet er bij te zeg-
gen, hoe men dan met zgn diagnose in het reine kan komen.

En wat nu eindelijk nog aangaat de onderkenning tus-
schen deze ziekte en de symptomatische irido-cyclitis (in-
fluenza, rheuma, enz.), hieromtrent zegt
Eveksbusch, dat Ger-
lach
en Vogel een streng onderscheid daartusschen maak-,
ten, terwgl hg opmerkt, dat andere autoriteiten bij de in-
fectieuse pneumonie ontsteking van den uveaaltractus konden
constateeren, volkomen identisch met het beeld van «maan-
blindheid» .
Möller zegt, dat men met een symptomatische
irido-cyclitis, irido-chorioiditis te doen heeft, wanneer de
conjunctiva sterk is aangedaan en beide oogen in het proces
zgn betrokken, en zoekt het verschil dan verder nog in het
feit, dat het exsudaat bij periodische ophthalmic méér van
purulenten aard is, dan dat hetwelk men bij symptomati-
sche irido-chorioiditis waarneemt. Verder beweert hij dien-

-ocr page 129-

123

aangaande nog, dat bg het laatste lijden dikwgls alleen de
iris is betrokken, ofschoon niet ontkennende, dat de
mogelijkheid steeds bestaat, dat het proces zich voortzet
op corpus ciliare en chorioidea, en dat dan de diagnose
uiterst moeielijk is. Hij besluit met den raad om dergelijke
gevallen maar tot de maanblindheid te rekenen.

Friedbeegee wil deze ziekte niet erkennen als een spe-
cifiek lijden, waarom niet, dat is mg onbekend;
Nagel,
zegt Möllee, beweert dat somwijlen aan deze ziekte glau-
comateuse processen ten grondslag liggen, welke meening,
naar het schgnt, hierop is gegrond, dat hij nu en dan bij
periodieke Ophthalmie excavatie van de papil heeft aangetrof-
fen. Anderen echter, zooals
Eveesbusch en Bbelin, ontkennen
op grond van hunne onderzoekingen op het cadaver, het
bestaan van die excavatie en plaatsen zich om die redenen
op het standpunt, dat «maanblindheid» en glaucoma met
elkaar niets gemeen hebben.

Aangaande de prognose vindt men aangegeven, dat deze
slecht is, omdat, zegt men, de meeste paarden blind wor-
den ; echter merkt
Eveesbusch op, dat men in den laatsten
tgd meer geneigd is deze wat gunstiger te stellen, en zulks
op grond van betere resultaten, voornamelijk door operatief
in te grijpen. En, had hg er naar mijn inzien ook nog
Wel kunnen bgvoegen, omdat men er eindelgk ook in de
veeartsenijkunde toe is overgegaan, om de stiefmoederlgke
behandeling van de oogheelkunde te vervangen door grondig
onderwgs.

Hiermede zijn we aan het eind van het eerste ge-
deelte gekomen, en gaan we thans over tot punt 2, waarin
de vraag
Wordt gesteld of men wel recht heeft op grond
van hetgeen we sub a hebben gehoord, de «maanblind-
heid» te rangschikken onder de primaire en specifieke
ziekten.

b. Specifieke ziekten zijn de zoodanige, die door
een bepaalde inwerking, door een enkele species (men zou
tegenwoordig zeggen: microbe) worden veroorzaakt. Zoo

-ocr page 130-

124

zijn b. v. kwade droes, antbrax, tuberculose specifieke
ziekten, wijl ze enkel en alleen onder den invloed van
den karakteristieken bacillus ontstaan, en geen andere
oorzaak, van welken aard ook, een dergelgk Igden te
voorschijn kan roepen. Zoo is b. v, peritonitis niet speci-
fiek, omdat verschillende bacteriën voor deze ziekte aan-
sprakelijk kunnen worden gesteld. En al kennen we de
ware oorzaak van een ziekte ook niet, zooals dit nog
kort geleden met onze infectie-ziekten het geval was, dan
dient zij toch in ieder geval in haar verschgnselen en
beloop of in de pathologisch-anatomische veranderingen,
zoodanige verschillen te vertoonen, dat ze goed gekarak-
teriseerd en volkomen te onderscheiden is van andere
analoge aandoeningen. Zoo b. v. weet men dat de
syphilitische iritis, behalve dat ze uitsluitend voorkomt
bij geïnfecteerde individuen, en dat een anti-syphilitische
kuur haar doet wijken, te onderscheiden is van andere
iritides, door de aanwezigheid van de geel-roode knobbeltjes
aan den ciliair- en pupillairrand van de iris.

Zien we nu hoe het met de maanblindheid is ge-
steld en richten we onze schreden in de eerste plaats
naar de symptomatologie en differentiëel-diagnostiek, dan
zien we te vergeefs naar éénig karakteristiek, kenmerkend
verschil om.

We hebben, waar men spreekt van maanblindheid, te doen
met een irido-cyclitis (want zuivere aandoeningen van de
iris zyn zeer zeldzaam, van wege het nauwe vaatverband,
waarin corpus ciliare en iris tot elkaar staan), die in niets
verschilt van die door andere oorzaken in het leven geroe-
pen, een iritis rheumatica b.v. Immers aan de bewering van
Möller, dat bij het ontbreken van sterke photophobie en de
aanwezigheid van een fibrineus, niet purulent exsudaat in
de voorste oogkamer, aan een andere, niet recidiveerende
iritis gedacht moet worden, kan zeker geen groote waarde
woi\'den toegekend, als men in aanmerking neemt:

1°. dat de photophobie ten nauwste samenhangt met den

-ocr page 131-

125

meerderen of minderen graad van gevoeligheid van het individu
en afhankelyk is van de hevigheid waarmede het proces
optreedt;

2°. dat het exsudaat hij periodische Ophthalmie wordt be-
schreven als fibrineus-purulent, zoodat in casu het fibrineuse
karakter van de uitstorting allicht meer op den voorgrond
kan treden dan het purulente ;

3°. dat toch ook bij een rheumatische iritis het lyden
zich gemakkelijk op het achterste gedeelte van den uveaal-
tractus kan voortzetten.

Wij hebben het by de behandeling van de differentiëel-
diagnostiek dan ook gezien, dat
Eversbusch de juiste onder-
kenning als zoo moeielyk voorstelt, dat zelfs de meest ge-
oefende practicus met zyn diagnose tot geen resultaat kan
komen en hy den raad geeft, ten slotte de schaal maar te
doen overslaan naar periodische Ophthalmie. Hetzelfde geldt
niet minder van die gevallen van irido-cyclitis, welke door
trauma zyn veroorzaakt, en die zich toch ook kunnen uit-
breiden op de chorioidea. Weet men zeker, dat men met een
beleediging te doen heeft, zag de eigenaar wat er met het
dier is gebeurd, of wel zyn er spofen van laesies aanwezig
in den vorm van excoriaties van de oogleden bv., ja, dan
is het gemakkelijk, daarmede komt men spoedig klaar, maar
hoeveel gevallen komen niet tot ons, waarin de anamnese
den veearts volkomen in den steek laat, en waarin we dus,
alleen afgaande op wat het zieke oog ons aan symptomen
biedt, hebben uit te maken, welk proces hier speciaal in
\'t spel is. Zoowel
Eversbusch als Möller zeggen beiden,
dat het dan met de onderkenning zeer moeielyk gesteld kan
zijn, om welke reden eerstgenoemde in overweging geeft in
die gevallen maar weer maanblindheid te diagnostiseeren, te
meer daar de ervaring heeft geleerd, zegt hy, dat ook trauma
het uitbreken van deze ziekte kan veroorzaken.

Beide schryvers laten het dus in het midden, waarin dan
Wel de difierentiëel- diagnostiek tusschen dit lyden aan de ééne
zyde, en een traumatische irido-cyclitis aan de andere zyde,

-ocr page 132-

126

bestaat. Zou het nu te gewaagd van mg zgn om te veronder-
stellen, dat zg zeiven daarin geen verschil.kunnen opmerken?
Me dunkt van neen. Ik heb gedurende mgn diensttijd vele
gevallen van traumatische irido-cyclitis in behandeling gehad,
al of niet gepaard met Chorioiditis, maar dat kan ik ü ver-
zekeren, dat het symptomen-beeld mg zoo goed als altgd
volkomen identisch is voorgekomen, met dat, wat men in onze
handboeken over maanblindheid vindt opgeteekend, en ik kan
er nog bgvoegen, dat juist dit feit voornamelgk, mgn geloof aan
het bestaan van deze ziekte aan het wankelen heeft gebracht.

In het Indisch leger zijn traumatische oogaandoeningen
aan de orde van den dag, zooals men gemakkelgk uit de
jaarlgksche verslagen kan opmaken; dit vindt hoofdzake-
Igk zgn oorsprong in het onophoudelijke en verwoede vech-
ten van de hengsten en in de
onpractische wgze van be-
vestiging, die men er daar nog op na houdt (halsbanden).
Wanneer we nu verder de symptomatologie doorzoeken, om
te zien waarin de maanblindheid verschilt van de sympto-
matische irido-chorioiditis (influenza, rheuma, morbus ma-
culosus), dan stuit men, zooals reeds is uiteengezet onder de
diagnostiek, weer op
het meest mogelijke meeningsverschil.
Terwgl de één clinisch een streng onderscheid maakt, zeggen
anderen dat zij bg infectieuse pneumonie ontsteking van den
uveaal-tractus hebben waargenomen, geheel overeenkomende
met
het beeld van periodische Ophthalmie, en Möller
besluit, zooals we hebben gezien, met den raad om in
moeielgke gevallen laatstgenoemde ziekte maar te dia-
gnostiseeren. Nog veel raadselachtiger uit zich in dit opzicht
Hoffmann in zijn Chirurgie (pag. 233). Hg zegt dat het
exsudaat bij de symptomatische aandoening van de uvea
meer van fibrineus-haemorrhagischen, en minder van puru-
lenten aard is dan dat van maanblindheid, en dat in het
eerste geval dikwgls beide oogen zijn aangedaan (men zegt
toch dat dit bij periodische
Ophthalmie nu en dan even-
eens wordt opgemerkt), terwgl hg besluit met: <dn hef-
«tigen Fällen soll man jedoch das Leiden auch als Mond-

-ocr page 133-

127

«blindheit auffassen.» Begrgpe wie het kan, ik niet; ik
haal dit ook alleen maar aan om tot bgdrage te die-
nen van de eigenaardige wijze, waarop door onze jongste
auteurs nog over deze ziekte wordt geschreven en ge-
oordeeld.

Summa summarum, het symptomen beeld biedt ons niets
karakteristieks aan, geen enkel kenmerk heeft het voor zich
alléén, hetwelk, zoo het aanwezig is, ons uit de moeielyk-
heid met de diagnose zou kunnen helpen.

Zien we thans hoe het met de pathologische anatomie
gesteld is, en houden we ons daarbg aan de onderzoekingen
van
Evjersbusch, wgl ons deze algemeen als de beste en
uitvoerigste worden voorgesteld. De meest mogelijke hulde
brengende aan de ophthalmologische kennis van
Eveesbusch,
met eerbied voor zijn groote verdiensten ook op veterinair
oogheelkundig gebied, vermeen ik te mogen opmerken, dat
men helaas op dit terrein geen groote waarde kan hechten
aan de resultaten zgner onderzoekingen, en wel om de
volgende reden.

Zoekende naar de pathologisch-anatomische veranderingen,
die aan de ziekte ten grondslag liggen, is hij in gebreke
gebleven het wetenschappelijk bewgs te leveren, dat de
oogen, waarop hg de sectie heeft verricht, aan maanblind-
heid en aan geen andere ziekte hebben geleden (men zal
het mij toch gereedelijk toegeven, dat dit een eerste ver-
eischte is). In zijn oorspronkelgk artikel, voorkomende iu
«ïhiermedicin» pag. 58, zegt hij van het eerste geval,
Waarvan hij ons de pathologische anatomie beschrgft, woor-
delijk het volgende: «Fig. 2, en afbeeldingen 4, 5 en 6
«zijn ontleend aan een oog, dat clinisch de verschgnselen
«van een pas opgetreden acuten aanval van periodische
«Ophthalmie vertoonde. Er was een sterke hyperaemie van
«de conjunctiva aanwezig, de cornea was aan den rand
«sterk geïnfiltreerd, in de voorste oogkamer vond men een
«vlokkig exsudaat, terwijl de iris zeer troebel was en men
«door de uitstorting (entzündliche Auflagerungen) op de

-ocr page 134-

128

«voorste lenskapsel den toestand van het achterste deel van
«het oog niet kon heoordeelen.»

Alzoo op deze gegevens berustte de diagnose, en die
kunnen toch waarlijk niet voldoende worden geacht, daar
de eerste de beste traumatische iritis dikwgls een clinisch
beeld oplevert, geheel overeenkomende met het boven be-
schrevene. Was het oog te voren niet reeds Igdende geweest ?
en zoo ja, onder welke omstandigheden en onder welke
verschgnselen had dit Igden zich geopenbaard ? Waren
wellicht naziekten achtergebleven, die onder medewerking
van een geringe oorzaak van buiten, den pathologischen
grondslag voor een hernieuwd Igden konden vormen? Was
de mogelgkheid van het inwerken van trauma in verband
met infectie geheel buiten te sluiten? Al te maal vra-
gen waarmede bg de ziekte-onderkenning rekening dient te
worden gehouden.

Het eenige wat er voor zou pleiten, dat men hier te
doen heeft gehad met een specifieke aandoening, is het feit,
dat
hij vermeldt (op pag. 60), dat ook het andere oog in
hoofdzaak hetzelfde clinische en anatomische beeld vertoonde,
maar er wordt niet bg gezegd of beide oogen te gelijk in
het proces betrokken waren, dan wel of het Igden van het
2® oog zich langen tgd na dat van het 1® openbaarde, iets
wat voor de diagnose niet van belang ontbloot is, daar
het laatste oog aan sympathische
Ophthalmie kon geleden
hebben (al wil men daarvan in de veeartsengkunde tot nog
toe niet veel weten).

Er volgen nu nog meer pathologisch-anatomische be-
schrijvingen, waarvan hg zegt, dat hg van den patiënt
e leider nicht in der Lage ist genauere klinische Notizen
bei zu bringen,» maar dat we, zooals we uit de beschrgving
zullen zien, met dit oog wel met niets anders te doen
hebben, dan met het eindstadium van hetzelfde proces, dat
van de beide voorgaande oogen is beschreven. Zooals men
ziet, wordt hier nog veel lichtvaardiger dan te voren met
de diagnose «maanblindheid» omgesprongen en dat
Evers-

-ocr page 135-

129

BUSCH zich hiervan ook wel bewust is, blijkt m. i. hieruit,
dat hij begint met te zeggen, dat hij geen «genauere
klinische
Notizen» van den patiënt kon verschaffen. De ver-
dere pathologisch-anatomische mededeelingen zyn alle ont-
leend aan oogen, die reeds in hooge mate aan atrophia bulbi
lydende waren, natuurlijk met verschillende ziekelyke veran-
deringen van de samenstellende deelen van het
oog. Om
welke
reden hy dit alles nu op rekening brengt van perio-
dische Ophthalmie, daarover
geen woord; men doet waarlijk,
alsof er bij het paard slechts deze ééne ziekte voorkomt.
Ik zou te veel van uw aandacht eischen, als ik over dit
punt nog verder uitweidde, alleen wensch ik nog de opmer-
king te maken, dat men bij het onderzoek van iederen
bulbus, die reeds in zulk een vergevorderden staat van
atrophic
verkeert, m. i. in hoofdzaak wel dezelfde anato-
mische veranderingen zal aantreffen, die hier zijn beschreven,
en dat wel onverschillig welk ziekte-proces primitief tot die
atrophic aanleiding heeft gegeven.

Wat kan Eversbusch b.v, antwoorden, als men beweert
dat de door hem onderzochte oogen afkomstig zijn van
patiënten, die oorspronkelyk aan een traumatische irido-
cyclitis hebben geleden, of wel, dat een geluxeerde lens het
uitgangspunt van het proces is geweest, of dat een infec-
tieuse iritis het grondlijden heeft gevormd? Me dunkt, by
het totaal gemis aan clinische gegevens zou hy bezwaarlyk
het tegendeel kunnen bewijzen. En wanneer ik daarby er
nog eens aan herinner hoe hy, zooals te voren reeds is
medegedeeld, in twijfelachtige gevallen den raad geeft
maar «maanblindheid» te diagnostiseeren, waardoor hy alzoo
de verdenking op zich laadt, van al te gauw naar dezen
kant over te slaan, dan heeft men toch wel grond voor de
bewering, dat aan het resultaat zyner onderzoekingen geen
groot gewicht kan worden gehecht. Trouwens hy zelf zegt
op pag. 70 en 71 aan het slot «Ich verkenne nicht das
Lückenhafte vorstehender Mittheilungen und bin mir ebenso
gut bewusst auf welchem schwankendem Boden unsere Kennt-

-ocr page 136-

130

nisse der sogenannten periodischen Augenentzündung noch
stehen.»

Alzoo het is by de pathologische anatomie al eyen zoo
gesteld, als by de symptomatologie, niets kenmerkends, niets
karakteristieks.

En, zouden we nu bij het zoeken naar iets byzonders
wellicht gelukkiger zijn by de prognose? Ja voorzeker, zou
men zoo
oppervlakkig beschouwd meenen. Immers deze leert
ons, dat periodische Ophthalmie, behoudens zeer enkele
uitzonderingen, steeds
recidiveert, en het oog in den grooten
regel te gronde gaat. Alzoo hier hebben we iets dat het
lijden
karakteriseert, en van daar dan ook de naam van irido-
chorioiditis recidiva. Het staat er dus mede
als volgt: maan-
blindheid is een aandoening van de uvea, waarby telkens
en telkens recidieven optreden, terwijl dat by eea irido-
chorioiditis traumatica b.v. niet het geval is; zóó toch moet
men
m. i. de quaestie stellen als men aan dat woord reci-
diva éénige waarde
wil toekennen.

Ten opzichte van dit punt nu, begin ik met de opmer-
king, dat de oudere schrijvers hun prognose veel ongunsti-
ger stelden dan de tegenwoordige, en zulks als gevolg van
een betere therapie die thans gevolgd wordt. De waarde
van de recidieve is alzoo aan het dalen. Nog meer moet
ze in beteekenis verliezen, als men bedenkt, dat iedere
irido-cyclitis, iedere irido-chorioiditis, door welke oorzaak
ook in het leven geroepen, onder zekere omstandigheden,
recidiveeren kan, tot het oog eindelyk te gronde is gericht.
Zien we ook niet by het rund, by dea hond (al is het dan
zelden) recidiveerende aandoeningen van de uvea optreden?
Op pag. 56 van het werkje van
Möller vindt men melding
gemaakt van dit lyden by het rund, met de opmerking,
dat het aantal waarnemingen daarvan zeer groot is; op
pag. 77 wordt aangegeven, dat ook recidiveerende
Uveitis
kan optreden na uitwendige beleedigingen (hier is alzoo van
een specifiek lyden geen sprake). Ook bij den mensch be-
hooren recidieven na het doorstaan van een irido-cyclitis

-ocr page 137-

131

in geen geval tot de zeldzaamheden, recidieven, vrelke deeis
haar grond vinden in invloeden van constitutioneelen aard
(sjphilis, scrophulose, enz.), voor een ander deel het gevolg
zgn van naziekten. En waarom, vraag ik ten slotte, kent
men nu aan dat recidiveerend karakter alléén bij het paard
zulk een groote beteekenis toe, terwgl het bg andere dieren
als een waardelooze factor op den achtergrond wordt ge-
plaatst? Heeft men hiertoe het recht? Naar mijn inzien in
geenen deele. Geschiedt het wellicht uit .eerbied voor de
traditie, om het gebouwtje van maanblindheid niet ineen te
doen storten? Bg 3°. kom ik nog nader op die recidievén terug.

En wat nu eindelijk aangaat de casuistiek, waaronder de
quaestie van het al of niet specifieke van het lijden hare
oplossing zou moeten vinden, we hebben gezien dat ver-
schillende oorzaken worden beschuldigd. De invloed van de
herediteit wordt door den één erkend, door den ander ge-
loochend. In de tweede plaats meent men, dat locale in-
vloeden in het spel zouden zijn en het Igden op reke-
ning gesteld moet worden van een virus, maar helaas
nien weet geen enkele factor aan te voeren, welke aan
deze theorie eenigen steun kan verleenen. Vooral
Möl-
ler
plaatst zich op dit standpunt, zelfs al moet hij erken-
nen, dat toch ook door andere pathogene bacteriën over-
eenkomstige processen als bg «maanblindheid» voor den dag
kunnen treden. Dat hier locale invloeden in de zaak betrok-
ken zgn, meent men af te mogen leiden uit mededeelingen,
dat in bepaalde streken de paarden veel van de ziekte te
Igden zouden hebben, en deze zou wgken bg verplaatsing
naar hoogere landen. Maar mg dunkt, men kan aan deze
opvatting, die ^^hoofdzakelijk ten grondslag heeft publicaties
nit ver verstreken tijden, geen al te groot gewicht^ hechten,
vooral als men daarbg in aanmerking neemt, dat van een
eigenlijk gezegde wetenschappelijke beoefening van de vete-
i\'inair-ophthalmologie pas sinds de laatste 10 jaren éénige
sprake is, en dat men maar al te zeer geneigd is, zelfs nu
nog, alle aandoeningen van de uvea, die ons niet volkomen

-ocr page 138-

132

helder voor den geest staan, te bestempelen met den naam
van «maanblindheid». Wil men daarvan een paar staaltjes?
Welnu ze volgen hieronder, terwgl ze ontleend zgn aan de
jongste literatuur. In het eerste deel der aflev. van
het Tgdschrift voor vergelijkende oogheelkunde komt op pag.
51 een mededeeling voor van Dr.
Makrocki omtrent eeu geval
van spontaan genezen netvlies-loslating, waarvan ik hier
alleen onder uw aandacht zal brengen, dat de betrokken
veearts, die het dier vóór de komst van een oogarts behan-
deld had, eenvoudig «maanblindheid» had gediagnos-
tiseerd, niettegenstaande bg de bestaande iritis geen spoor
van purulente exsudatie, maar slechts een weinig bloed
in de voorste oogkamer te zien was, terwgl de teekenen
van een voorafgegane beleediging (circa 4 weken oud) op
het oogenblik van het onderzoek door den medicus, nog
duidelgk aanwezig waren in den vorm van excoriaties boven
en onder het oog, zoodat hg, m. i. hier alleen te doen heeft
gehad met een traumatische irido-chorioiditis. Bedoelde vee-
arts hield ook nog vast aan het denkbeeld dat er verband
bestaat tusschen periodische
Ophthalmie en het op en afgaan
van de maan.

Hetzelfde tgdschrift, pag. 67, vermeldt het feit, dat Plem-
peb, van Balen
, paardenarts klasse bg het Ned. Ind.
leger, in der tgd melding maakte van een geval van trau-
matische irido-cyclitis van het linker oog, waarop 4 weken
later het rechter oog het slachtoffer werd van een hevige
iritis; hij werpt ten slotte de vraag op of de laatste niet
als een sympathische aandoening moet worden beschouwd?
En daarop wordt nu door de redactie woordelgk geant-
woord : «Es handelt sich aller Wahrscheinlichkeit nach, um
«einen ganz gewöhnlichen Fall von Mondblindheit». Zij
blijft echter in gebreke om te zeggen, waarom ze er zoo
over denkt, en zoo duidelgk is de zaak dan toch niet, dat
een toelichting omtrent die meening als overbodig is te
beschouwen.

Waar zoo lichtvaardig met de ziekte-onderkenning woi\'dt

-ocr page 139-

133

omgesprongen, waar onze autoriteiten, schrgvers van naam,
zooals
Eversbusch, Möller, enz. zelfs den raad geven, om
in twgfelachtige gevallen (hetzg omdat de anamnese ons
geen of onvoldoende gegevens kan verschaffen, hetzij omdat
de symptomen in casu niets kenmerkends opleveren), een-
voudig «maanblindheid» te diagnostiseeren, onder zulke om-
standigheden, geloof ik niet, dat men het my ten kwade kan
duiden, als ik de meening verkondig, dat in het algemeen
genomen, twijfel aan de juistheid der ziekte-onderken-
ning «maanblindheid» zeer te rechtvaardigen is. Dit, met
betrekking tot de meening, dat locale invloeden als de
oorzaak der ziekte zijn aan te merken.

Daar waar gesproken wordt van trauma, als kunnende
aanleiding geven tot het uitbreken van periodische
Ophthal-
mie, bedoelt men zeker, dat de kneuzing, de beleedi-
ging in de rol treedt van praedisponeerende oorzaak, en
hebben we dus daarmede hier niet verder rekening te hou-
den, want als de ziekte op deze wyze kon ontstaan,
zou men niet meer hebben te zoeken naar een specifi-
cum; dän zou het uitgemaakt zyn, dat we hier niet
met een specifiek lyden te doen hebben.

Het komt mij voor, dat de grondslagen waarop onze
kennis aangaande de casuïstiek dezer ziekte berust, niet van
dien aard zijn, dat men het recht heeft hier van een spe-
cifieke oorzaak te spreken.

Resumeerende, kom ik alsnu tot de volgende stelling.
Op grond:

a. dat de symptomatologie van periodische Ophthalmie
geen kenmerkende verschillen aanbiedt ten opzichte van
traumatische of symptomatische ontsteking van den uveaal-
tractus ;

b. dat men evenmin iets karakteristieks aantreft onder
de pathologisch-anatomische veranderingen, zoodat men, zelfs
met behulp van de sectie, met de differentiëel-diagnose niet
in het reine kan komen, terwyl het daarby niet eens is be-
wezen, dat de onderzoekingen van
Eversbusch betrekking

-ocr page 140-

134

hebben op oogen, welke aan deze ziekte zouden hebben
geleden;

c. dat het recidiveerend karakter, hetwelk hierbg op den
voorgrond zou treden, in geenen deele een eigenaardigheid
in het beloop van het Igden vormt, om reden èn by den
mensch èn by het rund (dikwyls) èn by den hond (zelden)
ook recidiveerende irido-chorioiditis voorkomt;

d. dat van de oorzaken, die aan de ziekte ten grondslag
zouden liggen absoluut niets bekend is;

heeft men recht, het bestaan van periodische ophthalmie,
als een zelfstandige en specifieke ziekte, sterk in twyfel te
trekken. Ik voor my zal my althans, zoo lang nieuwere
onderzoekingen ons geen betere gegevens leveren, voorloopig
plaatsen op het standpunt, dat er geen «maanblindheid»
bestaat, en ik geloof niet dat de paarden, die onder mijn
behandeling komen, daarby veel slechter zullen varen.

(Wordt vervolgd.)

TORTICOLLIS BIJ EEN PAARD,

door
T. A. li. BEEEi.

Voor eenigen tyd werd my een zwaar Belgisch trekpaard
ter behandeling aangeboden, dat sedert een drietal dagen
het volgende vertoonde: het zware hoofd, dat anders fier
gedragen werd, hing byna op den grond en werd schuins
naar rechts gewend. Met vier paar sterke armen was het
hoofd niet in de normale positie te krygen. By stil-
staan van patiënt sprong direct in het oog, dat het
linker voorbeen werd opgelicht. De hoef stond van den
grond en de handwortel naar voren gebogen, evenals bij een

-ocr page 141-

185

paard met peesscheede-ontsteking. Kreupelheid was niet
te bespeuren, maar wel bleef het hoofd steeds laag bij den
grond, zoodat het paard bg het loopen een allerzotsten gang
had. Bij nader onderzoek bleek de linker armwerveltepel-
spier gezwollen te zijn en daarbg hevig pijnigk, terwgl
locaal temperatuurs-verhooging te voelen was. Ik liet nog een
paar manschappen aanrukken om toch eens te zien of er in
het geheel geen beweging in te krggen zou zgn. Dit ge-
lukte, maar toen het hoofd omhoog ging, kwam het lin-
ker voorbeen mede naar voren. Mgn eerste gedachte, dat
er iets aan de halswervelgewrichten haperde, moest ik
weldra opgeven, wgl, zoo er luxatie was geweest, ook ver-
lamming had moeten bestaan. Bovendien waren daarvoor
geen locale verschgnselen, zelfs kon men het hoofd vrij
goed heen en weer bewegen, als het maar bij den grond bleef.

Mijn diagnose was rheumatische of traumatische ont-
steking der armwerveltepelspier, wegens de locale zwelling,
warmte en pgnlgkheid. De positie van het hoofd naar be-
neden is wel te verklaren, aangezien de spier daardoor ont-
spannen werd, maar het naar rechts buigen minder; eerder
toch mocht een buiging naar links worden verwacht. Ook
het oplichten van het voorbeen schgnt te zijn gedaan met
het doel om ontspanning der spier te verkrggen.

De therapie bestond in natte leem-omslagen om de
geheele hals- en schoudervlakte, terwgl ten overvloede op het
l^te en halswervelgewricht een vluchtig liniment werd
aangewend. In 3 dagen was patiënt hersteld. Het had dus
i\'uim 6 dagen geduurd. De oorzaak was niet op te sporen.
De eigenaar wist, dat het gebrek ontstaan was na een weide-
gang, welke iets vreemds was voor het steeds op stal ge-
voede paard, maar in hoeverre deze er mede in verband
staat, durf ik niet te zeggen.
VüNRiAi, 17 October 1891.

-ocr page 142-

136

VERMOEDELIJKE SUBLIMAAT-(KWIK-)VERGIFTI-
GING BIJ RUNDEREN, DOOR HET GEBRUIK
VAN GEKYANISEERD i) HOUT IN DEN STAL,

door

A, VAM liKGVWEM.

(Lezing, gehouden in de vijfde Vergadering van de
«Nieuvpe Afdeeling Zuidholland».)

Op den December 1890 werd ik geroepen bij de erven
van der Kooij te Wassenaar, met de mededeeling dat eenige
koeien plotseling ongesteld waren geworden.

Anamnese. De koeien waren 25 November op stal
gekomen, en hadden in de weide nooit iets gemankeerd.
Den 30®*®" November had men bespeurd dat sommige koeien
hoestten, slechten of geheel verloren eetlust hadden, en aan
verstopping schenen te lijden, terwgl de melkgeving bij
enkele dieren sterk verminderde. Tevens werd mij mede-
gedeeld, dat er in den loop van den zomer een nieuwe
zolder in den stal was gelegd, waarvan het bout een zekere
bewerking te Rotterdam ondergaan had. Nog deelde men
mede, dat iedereen, die in den koestal kwam, de opmer-
king maakte, dat er een benauwde lucht was, die
vooral de keel onaangenaam aandeed. Intusschen had men,
omdat men dacht dat de koeien misschien kou gevat had-
den, den stal flink dicht gehouden.

Onderzoek. Bij het binnenkomen van den stal bemerkte
ook ik een niet nader te omschrijven, benauwde lucht, die
het keelslijmvlies eenigszins prikkelde en, bg eenig vertoeven
daarin, hoofdpgn veroorzaakte.

Al de in den stal aanwezige koeien (21 in getal) bleken

1) jjGekyaniseerd" noemt men het hout, dat volgens een, oorspronkelijk door
den Engelsehman Dr.
Kyan aangegeven, later gewijzigde methode, door-
trokken is met een oplossing van sublimaat (chloret. hydrargyric.) ten einde het
tegen bederf beter bestand te doen zijn.

-ocr page 143-

137

Igdende te zijn. Zg maakten een zeer treurigen indruk.
Zij stonden of lagen lusteloos, terwgl een onophoudelgk
kuchhoesten en een steunende, klagende ademhaling bg bgna
alle dieren was waar te nemen.

Bg nader onderzoek bleek de ademhaling bg de sterkst
aangetaste dieren ook versneld, evenals de pols, terwgl de
lichaamstemperatuur schommelde van SO^C — SO-S^C. Bg
een vaars merkte ik periodieke benauwdheden op.

Verder verkeerden de dieren in een soporeuzen toestand,
eetlust en herkauwen waren verminderd of wisselend, de
defaecatie min of meer vertraagd, de melksecretie had geheel
opgehouden of was verminderd, alle zichtbare slgmvliezen
waren catarrhaal aangedaan, met de volgende verschgnse-
len: de mucosa van de vulva was bg alle intensief rood,
bi] één dier was stomatitis op te merken (roodheid en sali-
vatie), neuscatarrh hadden vele, met flinke slgmige neus-
uitvloeiing en blazende ademhaling, terwgl conjunctivitis bij
eukele in hoogen graad aanwezig was, gepaard met inten-
sieve roodheid en tranenvloed. Eindelgk knarsten sommige
dieren op de tanden, terwgl de oogen ingevallen waren, en
in die enkele dagen van lijden reeds duidelgk vermagering
was ontstaan.

Ik informeerde daarop bij den opzichter (de boerderij
behoorde tot de goederen van Z. K. H. Prins von Wied)
naar de herkomst van het aan den nieuwen zolder gebruikte
hout, en kwam te weten dat het afkomstig was uit de
kyaniseer-inrichtiüg van den Heer
van der Pot te Rotterdam.

Een sterk vermoeden rees nu bg mg, dat de koeien
lijdende waren aan sublimaat- (resp kwik-) vergiftiging.
Daarom liet ik dadelgk alle deuren openzetten, en raadde
een onmiddellijke verwijdering van alle dieren uit den stal

aan. Dit geschiedde, en ziet.....van stonden aan scheen

hg de meeste dieren de buitenlucht een uitstekenden invloed
nit te oefenen. Dit was zoo in het oog springend, dat bgna
alle koeien den volgenden dag bij hun overbrengen naar
een anderen stal vroolgk springend hun weg vervolgden.

-ocr page 144-

138

De ergst aangetaste dieren evenwel bleven ziek, ofschoon
ook by hen eenige verbetering werd waargenomen.

Myn behandeling bestond verder voorloopig daarin, dat
ik tien der meest lijdende dieren inwendig jodet. kalic. liet
toedienen, terwyl ik aanbeval ze zooveel mogelyk lijnkoek-
drank, benevens acht a tien eieren per dag te voeren.

Van een paar der meest aangetasten laat ik hier een
beschryving van het ziektebeloop volgen:

N". 1. Een zwartbonte koe, die van het derde of vierde
kalf drachtig was, en in matigen voedingstoestand ver-
keerde. Het dier werd nog gemolken. Deze koe vertoonde
vooral stomatitis met verhoogde speekselsecretie, conjunc-
tivitis met tranenvloed, neuscatarrh met uitvloeiing, sterke
hyperaemie van de mucosa vulvae, hoesten, versnelde adem-
haling, harde en frequente pols, verhoogde temperatuur
(39.8\'\'C,), verder totaal verloren eetlust en herkauwen, en
geheel opgehouden melksecretie. Zij verkeerde in een sopo-
reuzen toestand. Den volgenden dag (4 Dec.) was de oog-
opslag wat helderder, hetgeen ik toeschreef aan de verwy-
dering uit den stal. Overigens was de toestand nog ongeveer
dezelfde.

7 Dec. scheen de patiënt veel beter, vooral de eetlust en
melksecretie waren opmerkelyk toegenomen, doch de verschyn-
selen van bronchitis en tracheitis waren nog blyven bestaan,
zooals hoesten, frequente ademhaling en een temperatuur van
40.2°C. De slijmvliezen waren bedekt met een etterige
massa, vooral in de vulva.

Behandeling. Mosterdpap op de borst, tegen de
bronchitis.

11 Dec. had de koe alle verschynselen van hevige pneu-
monie: temp. 41" C., ademhaling zeer frequent, steunend en
giemend, welk laatste verschijnsel ik toeschreef aan hevige
tracheitis en angina, de hoest was droog en zeer pynlyk.
Overigens was de stomatitis minder, doch de mucosae van
oog en vulva waren nog zeer hyperaemisch.

Behandeling. Herhaling van de mosterdpap; inw.

-ocr page 145-

139

tart. emetic,, extr. hyoscyami aq. enz. De behandeling met
jodet kalic. werd gestaakt.

15 Dec. Alle pneumonische verschgnselen zijn verergerd;
ademhaling 66 p. min., pols 120 p. min., temp. 41° C.

17 Dec. stierf de koe onder hevige benauwdheid. De
laatste dagen had het dier niet meer kunnen slikken, en
de uitgeademde lucht was zeer stinkend.

18 Dec. Pathologisch-anatomisch onderzoek.

Het cadaver was sterk vermagerd.

Het blóed was donker van kleur en zeer waterig.

Schedelholte. Hersenen oedemateus en omgeven
door een flinke hoeveelheid bloedig serum.

Mondholte. Kleur van het slgmvlies normaal, behalve
in de onmiddellijke nabijheid der kiezen, waar helderroode
strepen te zien waren. Enkele kiezen stonden los.

Keelholte. Oatarrhaal aangedaan, de strotklep sterk
geinjiciëerd en bezaaid met bloedextravasaten.

Luchtpgp. Hier was het slgmvlies van het eene einde
tot het andere geheel necrotisch, terwijl het lumen bgna
volkomen gevuld was met een vuilgroene of vuilroode
detritus-massa, die een afschuwelijken stank verspreidde.

Longen. De bronchiën waren, evenals de luchtpgp,
gevuld met een stinkende, groenachtige massa. De toppen
der longen waren sterk gangraeneus, met alle gewone ver-
schgnselen van longgangraen, behoudens een eigenaardige
groene verkleuring van den ichor.

Bronchiaalklieren. Eveneens ontstoken en gedeelte-
lijk gevuld met ichor, die evenwel meer vuilgeel van kleur was.

Pleura. Ter hoogte van de longtoppen ontstoken, ten
gevolge waarvan door fibrineuse uitzweeting een losse ver-
binding tusschen longen- en ribbenpleura ontstaan was, en
de serosa aldaar haar gladheid verloren en een hyperaemisch
voorkomen had.

Hart. Normaal; op de longader waren evenwel bloed-
extravasaten waarneembaar.

Spgsverteringsorganen. De slokdarm volkomen

-ocr page 146-

140

normaal; ditzelfde geldt ook van de maagafdeelingen, doch
deze viraren slechts spaarzaam gevuld, terwyl op de pensmaag
een groote, lichtroode vlek in het oog viel. De darmen waren
grootendeels normaal, alleen in de dunne darmen bestond
hier en daar een weinig beduidende catarrhale aandoening.

Lever. De weivliesbekleeding oranjegeel, afgewisseld
door donkerblauwe vlammen, welke twee kleuren geleidelijk
in elkander overgingen. Het parenchym was geheel oranje-
geel en iets week van consistentie. De galblaas tamelijk
sterk gevuld met geelroode gal, waarin een helder, oranje-
geel bezinksel als kleine vlokjes zweefde.

Milt. Week en papperig.

Nieren. Iets week en sappig.

Uterus. Het ongeveer vgf maanden oude foetus was
omgeven door een groote massa rood serum.

Conclusie. Zoowel uit het ziektebeloop als uit de
sectie bleek mg ontwgfelbaar, dat de oorzaak, het agens van
ziekte en dood, langs de ademhalingswegen was binnenge-
komen, en ten minste op het tracheaalslijmvlies een caustische
werking had uitgeoefend.

No. 2. Een vale, drachtige vaars, in goeden voedings-
toestand verkeerende. Half Februari was het dier op tgd
van kalven. Deze vertoonde op 3 Dec. dezelfde reeds boven
beschreven verschgnselen als de andere koeien, doch in
sterker mate.

7 Dec. Alle verschgnselen van bronchitis, als : veel hoes-
ten, sterk versnelde ademhaling en neusuitvloeiing. Verder
was bij dit dier opmerkelijk de langdurige totaal verloren
eetlust, gepaard met diarrhee. De koorts was vrg hoog (40.6° 0.).

11 Dec. Bronchitische verschgnselen oogenschgnlgk iets
minder, evenwel nog veelvuldig, onderdrukt hoesten, terwgl
de thermometer 40.3° C. aanwees. De eetlust was nog
slecht; bij het dier waren de voorboden van naderenden
abortus te bespeuren.

15 Dec. werd een dood kalf ter wereld gebracht (dus
2 maanden vóór den tijd), terwgl de nageboorte achterwege

-ocr page 147-

141

bleef. Verder was het dier in alle opzichten beter, de tem-
peratuur was
O. a. gedaald op 39° C. Veel hoesten bleef nog
bestaan, de eetlust was toegenomen, de defaecatie normaal.

18 Dec. bleek patiënte weer minder goed te zgn, de
eetlust was wisselend, terwgl het hoesten bleef voortbestaan.
Een merkbare vermagering viel in \'t oog, de huid lag vast
op de ribben. De temperatuur was 40° C., terwgl intusschen de
kleur der slgmvliezen meer en meer normaal werd. Nu viel
ook op te merken een puistachtig eczeem op den uier, dat
bg aanraking scheen te jeuken. Het bestond uit een aantal
groote, platte puisten, flink gevuld met etter, waaronder
een hyperaemische fundus.

Wat het verder beloop der ziekte bg deze patiënte aan-
gaat, ze heeft nog een geruimen tgd gesukkeld, doch ten
slotte heeft de natuur gezegevierd en is herstel gevolgd.
Het eczeem is, evenals de andere ziekteverschgnselen, lang-
zamerhand minder geworden en eindelijk verdwenen.

N°. 3. Een zwartbonte, guste koe, in tamelgk goeden
v^oedingstoestand verkeerende. De verschgnselen bg dit dier
op 3 Dec. waren niet hevig; zg behoorde oogenschijnlgk tot
de minst aangetaste. Langzamerhand ontwikkelde zich even-
wel langs de luchtpijp, tusschen de voorbeenen en op dijen
eu billen een belangrijk eczeem. Het karakter van dit eczeem
was als volgt: er vormden zich hyperaemische, sterk af-
scheidende plekken op de huid, die na verloop van tgd
conflueerden; het exsudaat droogde dan op tot groote, platte
koeken, die sterk jeukten, en gemakkelgk, met haren en
opperhuid incluis, af te trekken waren. Na een dergelgke
bewerking bleven vochtige, hyperaemische plekken zichtbaar.
De rechter dg was b.v. door het liggen geheel rauw, van
opperhuid ontdaan, en had zoodoende een afzichtelgk voor-
komen. Wie ooit «kwik-eczeem» bij runderen heeft gezien,
of er zelfs maar een goede beschrijving van heeft ge-
lezen, zou zweren daarmede in dit geval te doen te
hebben.

De andere ziektererschijnselen bg deze patiënte sprongen

-ocr page 148-

142

niet bgzonder in het oog, alleen wat verstopping en ver-
snelde ademhaling.

Desniettegenstaande bezweek het dier op den 26®*®"
Deo., nadat de bovengenoemde verschynselen langzaam toe-
genomen waren. Op denzelfden dag had door my het patho-
logisch-anatomisch onderzoek plaats.

De door het eczeem aangetaste plaatsen waren sterk
gezwollen, vooral de kop, dyen en schenkels. Na het
verwijderen der huid bleek onder die gezwollen plekken
het subcutaan bindweefsel sterk met bloed geïnfiltreerd
te zijn. Op dyen en schenkels vooral waren groote
massa\'s gestold bloed naast een geleiachtig exsudaat zicht-
baar. Sneed men de ^spierfasciae door, dan vond men
tusschen de spieren dezelfde bloed- en geleimassa\'s, hier en
daar gepaard met een begin van necrose der dichtbij zijnde
weefsels. Ook in de halsstreek, rondom luchtpijp en slok-
darm, waren groote bloeduitstortingen zichtbaar.

Het spiervleesch zelf was overal murw en had een
kleur als half gaar gekookt vleesch.

Het bloed, voor zoover het niet als geleiachtige stolsels
(extravasaten) voorkwam, was zeer dun vloeibaar.

Luchtpyp. Onder het slymvlies zag men kleine hae-
morrhagiëen.

Longen. Zeer anaemisch, behalve een plek die meer
hyperaemisch was, en waaruit zeer waterig, donker gekleurd
bloed liep.

P 1 e u r a. Normaal.

Buikholte. Byna voor de helft gevuld met uitge-
stort bloed.

Maagafdeelingen. Bedekt met een enorme massa
uitgestort bloed, vooral de pens- en boekmaag.

Darmen. Over het algemeen bleek van kleur;
in de dikke darmen kwamen evenwel een paar plaatsen
voor, waar het lumen gevuld was met uitgestort bloed;
daaronder was de mucosa bedekt met een groenachtige slym-
massa.

-ocr page 149-

143

Lever. Normaal van grootte; kleur afwisselend van
bleekgeel tot bruin, in verschillende nuancen.

Milt. Voor I gedeelte normaal, het overige | gedeelte
gezwollen en papperig; uit dit laatste gedeelte was bloedig
schuim te drukken.

Wegens het interessante van het geval gaf ik den Heer J,
P.
Laméris kennis van mgn bevinding, en deze was zoo
welwillend op mgn verzoek persoonlijk eveneens een on-
derzoek te gaan instellen. Dit had plaats op 28 Dec.,
dus twee dagen na het mgne. Hg deelde mij zijn bevin-
ding mede, en ik veroorloof mij daarom de vrijheid hem
een wijle sprekende in te voeren:

.... «Ik vond in hoofdzaak hetzelfde wat door U was
gevonden, en wel subcutane bloedingen aan kop, schouder,
bil, schenkel en pgpbeenderen. Het spierweefsel was bleek
en murw. Rondom de larynx en de pharynx, tusschen de
spieren aan het grondstuk van de tong, en die welke in de
keelgang zich bevinden, rondom en in het bindweefsel van
de luchtpgp en verder tusschen de verschillende spieren van
den hals bevonden zich zeer belangrijke uitstortingen van
bloed. Toen op het darmbeen, evenwijdig aan het kruisbeen,
een diepe en lange insngding werd gemaakt, kwam onmid-
dellijk een groote hoeveelheid dik, teerachtig en ongestold
bloed naar buiten. De spierbundels van den musculus glu-
taeus medius, die zich aan de fascie daar ter plaatse vast-
hechten, waren met een dikken koker teerachtig bloed om-
geven. Ook tusschen de dg- en schenkelspieren zag men
aanmerkelijke hoeveelheden uitgestort bloed, alsook onder
de oppervlakkige en diepliggende fasciae aan den schenkel
en tusschen de verschillende spierlagen van den buikwand.

Op het slijmvlies bevond zich hier en daar taai en bloe-
dig slijm.

De longen waren bleek en anaemisch.

De rechter en linker boezem van het hart waren ledig,
het spierweefsel bleek, murw en ia toestand van troebele
zwelling.

-ocr page 150-

144

De boekmaag was subperitoneaal als door één massa dik,
teeracbtig bloed omgeven. Ook op de pensmaag, en hier en
daar op de darmen, vond men subperitoneaal zeer uitgebreide
bloedingen. De lever was anaemisch, bleekgeel en murw
(leververvetting), de nieren eveneens zeer bleek en in toe-
stand van troebele zwelling.»

Tot zoover de gewaardeerde mededeeling van den Heer
Lamékis, wien ik daarvoor mgn dank betuig.

No. 4. Een zwarte vaars, die op 3 Dec. naast de andere
symptomen dit eigenaardige vertoonde, dat nu en dan plot-
seling hevige, periodieke benauwdheden optraden, waarbij de
dyspnoe zoo hoog werd, dat men dacht het dier te zullen
zien stikken. Na de verwgdering uit den stal hielden deze
aanvallen evenwel van lieverlede op, doch bleef het dier nog
een tydlang sukkelend. Na verloop van 14 dagen bespeurde
ik ook hier eczeem op den uier, terwgl nog een week later
een hevige diarrhee optrad, later weer gevolgd door ver-
stopping. Ook bg dit dier is langzamerhand volledig herstel
ontstaan.

Wat het verder beloop en den uitgang bg de overige
koeien betreft, er kwamen nog een paar gevallen van abortus
voor, bg vele trad in meerdere of mindere mate eczeem op,
doch alle eindigden met ten slotte te herstellen, zoodat het
aantal sterfgevallen tot twee beperkt bleef.

Het valt intusschen licht te bevroeden, dat deze geschie-
denis aanleiding gaf tot vele en velerlei besprekingen, on-
derhandelingen, onderzoekingen, enz. De boer leed toch een
enorme schade, en daar ik nu het vermoeden geuit had, dat
de nieuwe zolder van gekyaniseerd hout de oorzaak der
ziekte in zich bevatte, wilde hij natuurlgk gaarne zgn schade
vergoed hebben. Maar wie zou dat betalen? Wg wendden
ons allereerst tot den opzichter der prinselijke goederen, die
evenwel beweerde, dat de leverancier van het hout voor alle
mogelgke schadelijke gevolgen moest instaan, ingevolge het
met dezen gemaakte contract.

-ocr page 151-

145

De leverancier bleek evenveel ook nog niet zoo dadelyk
geneigd om de schade op zich te nemen. Hy bevFeerde daarvoor
niet aansprakelijk te zijn, en staafde dit beweren door een
waren stortvloed van. rapporten en attesten van deskundigen
en niet-deskundigen. Dit bracht ons, of liever mij, als
gevolmachtigde van den boer, voor de moeielykheid om het
bewys te leveren, dat werkelijk kwik- (resp. sublimaat-)
vergiftiging had plaats gehad. En dit is mij, helaas! tot
heden nog niet mogen gelukken! Het zij er evenwel in één
adem bygevoegd, dat myn overtuiging in dit opzicht nog
vaststaat, totdat men de ziekte op een andere wyze afdoende
verklare!

De bewijzen tegen het bestaan der bedoelde vergiftiging
zijn de volgende:

1°. Heb ik reeds den tweeden dag na myn eerste onder-
zoek, de droppels, die in massa aan den zolder hingen, op
sublimaat onderzocht en wel met een oplossing van jood-
kalium 1). Dit onderzoek leverde niets positiefs op.

2°. Heb ik van beide gestorven koeien de lever bij een
scheikundige laten onderzoeken. Deze heeft daarin evenwel
geen spoor van Hg ontdekt.

3°. Heeft de opzichter van de boerderij een stuk hout
van den zolder door een scheikundige laten onderzoeken.
Het rapport van. den scheikundige luidde, dat dit hout
zonder schade voor mensch of dier kon worden gebruikt.

4°. Heeft ook de leverancier van het hout nog een schei-
kundig onderzoek doen instellen door de HH. Dr.
j)e Loos
te Leiden en Dr.
van deb, Haest te Utrecht. Beide schei-
kundigen hadden geen bezwaar tegen het gebruik van het
onderzochte hout in veestallen 1).

De omstandigheden, die myn meening nog steeds beves-
tigen, zijn de volgende:

1°. De boven reeds genoemde verschynselen, die door mij
by de zieke en doode dieren zyn waargenomen. Deze, als

1) Zie naschrift.

10

-ocr page 152-

146

ook het beloop der ziekte, wijzen mij in het algemeen op
een vergiftiging, en wel door een hevig werkend vergift,
dat in dampvorm in het lichaam is opgenomen, en op zekere
plaatsen een caustische werking heeft uitgeoefend. Plantaar-
dige vergiften zyn hierdoor buitengesloten, en van de anorga-
nische vergiften is er zeker geen enkel, dat zoo typisch de
verschijnselen van Hg-vergiftiging te voorschijn kan roepen
als Hg zelf.

Dat de door my genoemde en naar waarheid geschetste
verschynselen, geen symptomen van Hg-vergiftiging zyn,
zal wel door geen enkel deskundige worden beweerd. De
aandoeningen van huid, slijmvliezen der luchtwegen en spys-
verteringsorganen, alsook van de circulatieorganen, verder
de bloeddissolutie, de gevallen van abortus, de vermagering,
de bij alle dieren voorkomende caduciteit en lusteloosheid,
in één woord, het geheele symptomen-complex komt bijna
zonder uitzondering overeen met dat wat voor mercurialis-
mus wordt opgegeven.

2°. Onder de door den Heer van düe Pot overgelegde
attesten en rapporten was er een van den Heer W. B.
van
Liefland
, architect te \'s Gravenhage. In dit rapport komt
o. a. het volgende voor: ^By den landbouwer Th. van Leeuwen
evenwel werden eenige dagen na het in gebruik nemen van
den\'stal verscheidene koebeesten ziek, deze bleken slechtte
kunnen ademhalen, weigerden het voedsel, en gingen daar-
door hard achteruit. Verschillende veeartsen kwamen de
ziekte onderzoeken, doch zonder eenig grondig resultaat.
Eenige dieren werden geslacht en men bevond, dat de luch-
pijp met ontelbare puistjes was bezet, die ademhaling en
slikken beletten.

De stal werd flink gelucht en na eenigen tyd werden de
koeien beter, aten weder, en heeft men verder geen last
meer gehad, voor zoover bekend. De meeningen liepen toen
zeer uiteen, men dacht ook dat het aan het gekyaniseerde
hout lag, doch kon het niet bewijzen.»

3°. Het «Tuinbouwblad» van 20 Oct. 1888 beweert dat

-ocr page 153-

147

«goed» gekyaniseerd liout absoluut onschadelgk is. Zoo
spoedig evenwel vrij sublimaat aanwezig is in bet hout, kan
dit in de lucht overgaan, en zeer schadelijk op de gezond-
heid van menschen en dieren werken.»

Is dit wel een bewys voor myn beweren? Uit de rap-
porten der drie scheikundigen blijkt toch dat geen vrij
sublimaat in het hout aan te toonen was, en hieruit wordt
door alle drie de conclusie getrokken, dat het onschadelijk is 1).
Ergo, neen; het is geen bewys voor mijn beweren, maar
mijns bedunkens ook niet voor het tegendeel. Wat toch is
het geval? De scheikundigen hebben het hout onder
heel andere omstandigheden onderzocht, als waaraan het in
den stal was blootgesteld. Daar toch was het blootgesteld
aan veel vocht, veel warmte, en last not least, aan de in-
werking van ammoniakgas, zwavelwaterstof en wie weet
welke dampen meer. Dit geeft my aanleiding tot de
vraag: is de affiniteit van deze meestal basische gassen tot
chloor niet groot genoeg, om dit te binden en zoodoende
kwik vrg te maken, dat alsdan gelegenheid heeft om in
dampvorm de stallucht te verontreinigen? 1)

4°. Bij wijze van proef werd in het laatst van Januari
1891, dus ongeveer acht weken na het uitbreken der ziekte,
het vee weder opgestald, geheel in denzelfden toestand, als
waarin de stal op 4 Dec. 1890 verlaten was. De dieren
waren toen alle gezond, doch na eenige dagen vertoonden
zich weder de gevreesde verschynselen, vooral veelvuldig
hoesten, hoewel niet in die mate als de vorige keer, Het
spreekt wel van zelf, dat we het ook zoover niet lieten
komen, doch den stal weer heel spoedig ontruimden.

5°. Wanneer van geen vergiftiging sprake was, kon
men toch zeker met niet anders te doen hebben dan met een
geheel nieuwe, eminent besmettelijke ziekte, die alle dieren
op den stal gelyk aantastte. Een tegenbewys daarvoor is,
dat het jonge vee, hetwelk in een afzonderlyke loods was onder-

1) Zie naschrift.

-ocr page 154-

148

gebracht, waarin geen gekyaniseerd hout was ge-
bruikt, geen spoor van de ziekte vertoonde, ofschoon de-
zelfde personen hen van voedsel voorzagen, enz. Het sterkst
sprekend is te dezen opzichte wel het feit, dat dit jonge
vee werd gevoêrd met hooi, dat de koeien in den stal had-
den overgelaten, en dat dus overvloedig met neusslgm en
speeksel was bezoedeld. De dieren bleven intusschen
gezond.

6®. Dat het vergift niet in het voeder aanwezig was,
blgkt uit het volgende: de koeien werden gevoêrd met
hooi, Ignkoek en griesmeel. Het hooi nu werd ook aan het
jonge rundvee en de paarden gevoêrd; het griesmeel ook
aan de varkens, terwgl de Ignkoek was van een partij, waar-
van de omwonende veehouders eveneens werden voorzien.
Al die op dezelfde wgze gevoêrde dieren bleven gezond.

7°. Daar de zaak op zekeren tgd een phase ingetreden
was, waarbg al mgn pogen te vergelijken was met vechten
tegen windmolens, wenschte ik mij wel gaarne bijgestaan,
en zoo noodig gecontroleerd te zien door een paar colle-
ga\'s. Ik deed daaromtrent een voorstel, waarvan het gevolg
was dat de H.H.
J. F. Laméeis en J. Poels door den
leverancier van het hout uitgenoodigd werden een onderzoek
in loco te gaan instellen. Dit onderzoek had plaats den
2laten December en werd door mg bggewoond. Ofschoon nu
die Heeren door onze tegenpartij waren benoemd; ofschoon
zg, bg gebrek aan chemisch bewijs, geen vaste uitspraak
durfden doen; ofschoon zij eindelijk een zeer verklaarbare
gereserveerde houding aannamen; niettegenstaande dit alles
geloof ik toch te mogen aannemen, dat zg in hoofdzaak
mgn opinie deelden, en dat zg ten minste geen andere
oorzaak voor de ziekte konden vinden, dan die ik als
hoogstwaarschijnlijk opgegeven had. Dit verheugt mg zeer,
daar ik hun meerderheid gaarne erken, en dwingt mg er
toe den uitslag van dit belangrgk onderzoek op deze plaats
te vermelden,

8°. Beroep ik mg nog op hetgeen Geelach in zgn

-ocr page 155-

149

«Gerichtliche Thierheilkunde s omtrent «Die Nachweisung
des Giftes« zegt:

«De aantooning van het vergift stelt de diagnose zeker;
de laatste kan evenwel niet absoluut afhankelijk gemaakt
worden van de eerste; er komen gevallen voor, waarin men
het vergift naar de verschijnselen aanwijzen kan; nog veel
meer gevallen evenwel zijn er, waarin men ten minste een
vergiftiging zonder meer, zy het dan ook niet het vergift
zelf, uit de verschijnselen voor en na den dood, bewijzen lïan.

Het plotseling of snel opeenvolgend ziek worden, resp.
sterven van eenige of meer dieren bij elkaar, onder dezelfde
verschgnselen en zonder andere aanwijsbare oorzaken, recht-
vaardigt het aannemen van een vergiftiging, wanneer ook
de sectie geen andere bekende ziekte aanwyst. Strychnine
bijv. veroorzaakt zulke karakteristieke verschynselen, dat
de aantooning van het vergift verder overbodig is.»

En verder: Die königl. Preuss, Wissenschaftl, Deputa-
tion für das Medicinalwesen zegt: «Men denkt nog zeer
algemeen, dat de chemische aantooning van het vergift
het eenige afdoende bewys voor een vergiftiging oplevert.
De deputatie kan zich hiermede niet vereenigen; het
feit kan ook zonder chemische aanwyzing van
het vergift vastgesteld worden. Een afdoend be-
wijs behoeft in geneeskundige aangelegenheden nooit de
onomstootelyke zekerheid van een wiskunstig bewijs te heb-
ben, en wel om reden het deze nooit hebben kan.»

Leiderdorp.

NASCHRIFT.

Niets te kort willende doen aan de uitnemende waarnemingen van den Heer
van Leeuwen, de boven besclireven interessante ziektegevallen betreffende, meen ik
took aan mij zelf verplicht te zijn het volgende mede te deelen.

-ocr page 156-

150

Op 23 Dec. 1890 ontving ik van den Heer J. van der Pot te Rotterdam
een stukje plank, van gekyaniseerd hout, met verzoek „eens te willen onder-
zoeken of een stal met dit hout gemaakt, voor zoover daarin althans hout
wordt gebruikt, gerust door vee kan worden bevolkt."

Aan dit verzoek heb ik voldaan en op 9 Januari 1891 antwoord gezonden.

Daar het mij gebleken was, dat het hout aan water geen kwikverbinding
afgaf, daarentegen aan zouthoudend en zuurgemaakt water wel, heb ik er in
mijn antwoord op gewezen, dat ik, het plan van den stal niet kennende en
onder opmerking, dat naar ik meende runderen zeer gevoelig voor kwikver-
bindingen zijn, het dus afraadde voor kalverstallen (wegens het likken) niet
alleen, maar ook dan alleen niet veel bezwaar in het gebruik kon zien, indien
de runderen niet verplicht waren voedsel (vochtig, zuur of zout), dat lang in
aanraking met het hout was geweest, op te nemen.

Het blijkt hieruit dus, dat ik mijn oordeel met reserve gegeven heb.
Dr.
de Loos deelde mij mede, dat zijn laatste onderzoek voor den Heer van
dek Pot
van Dec. 1886 dateert, maar herinnert zich zijn advies niet meer.
Wel een advies van Nov. 1884, „dat het hout voldoende is gekyaniseerd om
wederstand te bieden aan verrotting, voor zooverre althans door latere insnijdin-
gen of andere vormveranderingen het inwendig gedeelte van het hout niet
bloot komt." Dr.
de Loos vond nl. dat hij in het binnenste van het
hout wel in water oplosbaar sublimaat kon aantoonen.

Wat de mogelijkheid betreft dat door zwavelwaterstof kwik vrij zou worden,
zoowel
Dr.de Loos als ik achten deze in strijd met alle ervaring. Of ammoniak
het zou kunnen bewerkstelligen is, althans op theoretische gronden, hoogst
onwaarschijnlijk.

Wat eindelijk het opsporen van het mogelijk in de aan den zolder hangende
droppels aanwezig sublimaat betreft, zoo zij het mij vergund op te merken, dat
de reactie met KJ. op HgCla te eigenaardig is, om door de negatieve uit-
komst tot de afwezigheid van sublimaat in die droppels te kunnen
besluiten.

üteecht, 1 Dec. 1891. Dr. L. J. VAN DER HARST.

-ocr page 157-

REFERATEN,

van

w. c. scHivrmriOE^.

DE NIEUWSTE GENEESMIDDELEN DER JAREN
1888-1890. i)

door

Prof. llr. FfKÖHMKR.

De laatste tien jaren waren zeer rijk aan pharmacologische
ontdekkingen; elk jaar nam het aantal nieuwe geneesmiddelen
dermate toe, dat de groote firma\'s (bijv.
Merck in Darmstadt)
telkens een prijscourant van therapeutische nieuwigheden konden
publiceeren. Hier zullen alleen die nieuwe geneesmiddelen worden
vermeld, welke van de laatste twee jaren dagteekenen; daarbij
zijn van het groote aantal slechts zoodanige uitgekozen, welke, te
oordeelen naar hetgeen daaromtrent bekend is geworden, een
practische of wetenschappelijke beteekenis schijnen te zullen
krijgen. Bij een overzicht van deze middelen blijkt, dat de
nieuwere onderzoekingen in hoofdzaak gericht zijn op antisepsis,
antipyresis en hypnose; evenwel zijn ook de afdeelingen der
haemostatica, cardiaca, stomachica, mydriatica, antihydrotica en
antidiabetica belangrijk aangevuld geworden.

I. Antiseptica.

Aniline-kleurstoffen, Pyoktanine. — De eigenschap der bac-
teriën om zich met aniline-kleurstoffen te impraegneeren, heeft de
bacteriologie, gelijk bekend is, op geheel nieuwe wegen gevoerd.
De omstandigheid, dat de bacteriën te gelijk met het indringen
der aniline-kleurstof door de slijmmembraan in het protoplasma
worden gedood, terwijl zij hun beweeglijkheid en hun voort-
plantingsvermogen, evenals hun pathogene eigenschappen
hierbij verliezen, heeft reeds vroeger aanleiding gegeven tot

i) Dit onderwerp schijnt belangrijk genoeg, om alsnog uit de Monats-,
hefte für praktischeThierheilkunde, Bd. I, te worden overgenomen

-ocr page 158-

152

de vraag, of van die bacteriën-doodende kracht der genoemde
kleurstoffen therapeutisch geen gebruik kon worden gemaakt?
Zoo heeft men bijv. van verschillende zijden overwogen, of de
aniline-kleurstoffen, bij het sterke kleuringsvermogen van den
tuberkelbacil, niet als geneesmiddel tegen de tuberculose konden
worden gebruikt ? Verder zijn van pharmacologische zijde proeven
genomen aangaande de antiseptische werking van eenige aniline-
kleurstoffen.

In den nieuwsten tijd heeft Prof. Stilling in Straatsburg mede-
deelingen gedaan over bacteriologische en practisch-therapeutische
proeven met aniline-kleurstoffen, die zeer opmerkelijke resultaten
hebben gegeven. In de eerste plaats werden botanische en
bacteriologische onderzoekingen gedaan. Hierbij zag men dat
vóór alles de violette aniline-kleurstoffen een belemmerenden
invloed op de ontwikkeling der bacteriën uitoefenen. Tarwemeelpap
met 2°/O O methyl violet oplossing vermengd, wordt nooit zuur;
boter en reuzel worden bij toevoeging van methylviolet niet ran-
zig. De groei van schimmels (mucor stolonifer) op brood,
evenals van zwammen op suiker en vleeschextract-gelatine (phy-
comyces nitens en penicillium glaucum), liet zich door
kleuring der voedingsubstraten (i : looo) met zekerheid verhin-
deren. Hetzelfde kon men constateeren ten opzichte van de rot-
tingsbacteriën; het methylviolet toonde daarop nog in een ver-
dunning van I : 30000, een de ontwikkeling belemmerende
werking. Etterkokken werden reeds door een concentratie van
I : 64000 onwerkzaam gemaakt. Versehe urine, in oplossingen van
methylviolet i : looo—32000, bij 25 C., 6 dagen lang in een
broedstoof gelaten, bevatte geenerlei bacteriën.

Behalve de violette aniline-kleurstoffen (methylviolet) schenen
slechts bepaalde soorten van auraminen, alsmede een aethylviolet,
even werkzaam; fuchsine, methyleenblauw, rhodamine,
vesuvineen vele andere aniline-kleurstoffen bleken
in werking geenszins met de violette kleuren over-
een tekomen.

Proeven bij konijnen leverden het volgende op. Brengt men
een i 7oo methylviolet-oplossing in den conjunctivaalzak van
een konijn, dan kleuren conjunctiva, sclera en iris zich donker
violet, terwijl de niet verwonde cornea ongekleurd blijft. Op den
volgenden dag is de verkleuring verdwenen. Subcutaan verdragen
konijnen en cavia\'s grootere hoeveelheden (de eerste 20 ccm.

-ocr page 159-

153

eener i "/„o oplossing) zonder nadeel. Intraperitoneaal ingespoten
dooden deze groote giften echter, waarbij men darm, lever en
nieren, met uitzondering van hun bloedvaten, blauw gekleurd
vindt.
Stilling gelooft, dat de dood hierbij ontstaat door kleu-
ring, resp. verlamming van gewichtige zenuwcentra. Konijnen eten
aniline met het voedsel bij grammen zonder nadeel; evenzoo kan
men hun tamelijke hoeveelheden in de longen injiciëeren, zonder
dat zij ziek worden. Daartoe dienen de aniline-kleurstoffen échter
volkomen vrij te zijn van arsenicum.

De therapeutische proefnemingen en practische
ervaringen hebben voornamelijk betrekking op het gebied der
oogheelkunde. Een konijn, dat in de cornea geënt was met etter-
kokken, kreeg een hevige hypopyon-keratitis. Bij het instilleeren
van een aniline-oplossing kleurde de etterachtige zweer zich in
haar geheele uitgebreidheid, met de vlokkige ettermassa\'s in de
voorste oogkamer, intensief violet; het ontstekingsproces was
daarmede gecoupeerd. Een hoornvlieszweer bij een kind, die
meer dan een maand lang zonder gevolg met andere antisep-
tische middelen behandeld was geworden, genas van dag tot dag
na instillatie van eenige druppels eener methylviolet-oplossing.
Een versehe hypopyon-keratitis bij den mensch genas evenzoo
spoedig na steriliseering der zweer met een anilinestift; hetzelfde
geschiedde met een randzweer, die er zeer slecht uitzag.

Stilling noemt op grond dezer ervaringen het methylviolet
het beste m.iddel tegen hoornvlieszweren van
allerlei aard. Daarbij staan alle andere tot heden aange-
wende middelen in de schaduw, terwijl het zelfs de galvanocaus-
tische behandeling der zweren onnoodig maakt. Dezelfde gun-
stige resultaten verkreeg hij met de aniline bij blepharitis,
conjunctivitis, phlyctaenen, eczemen van den
lidrand, keratitis parenchymatös a, iritis serosa,
choroiditis disseminata en sympathische
oph-
thalmie.

Ook bij een menigte chirurgische gevallen bleek, dat
etterende wonden en zweren, die met aniline behandeld worden,
zeker te steriliseeren zijn en de ettering daardoor wordt gecou-
peerd. De operatieve antisepsis door middel van aniline-kleur-
stoffen stelt de schrijver zich zoodanig voor, dat de instrumenten
met een zwakke methylviolet-oplossing (i : 20000) worden ge-
desinfecteerd, de wond met een iets sterker oplossing (i : 5000)

-ocr page 160-

154

bespoeld en met geïmpraegneerde zijde (i : looo) gehecht wordt,
terwijl het verband vervolgens bestaat uit watten en gaas, die
gedrenkt zijn met een i „ methylviolet-oplossing.

Als nadeel van de aanwending van het methylviolet noemt
men het blauwkleuren der handen en vingers van den operateur;
die blauwe kleur kan men echter met alcohol, zeepspiritus of eau
de Javelle weder afwasschen. Voor de toepassing in de praktijk
is een nauwkeurige, zorgvuldige keuze der kleurstoffen noodig.
\'Zij worden door de firma
E. Merck in Darmstadt, in den vorm
van oplossingen, stiften, strooipoeders en zalven, onder den naam
pyoktanine (d. i. etterdoodend middel), in den handel gebracht.

Er komen vooreerst twee pyoktaninen in den handel voor,
een blauwe (pyoktaninum coeruleum) en een gele (pyoktaninum
aureum), waarvan de eerste hoofdzakelijk voor chirurgische, de
laatste voornamelijk voor oogheelkundige doeleinden bestemd is.
Van de pharmaceutische pyoktanine-praeparaten en Verbandstoffen
zijn te krijgen:

1°. Strooipoeders 2 percent (blauwe en gele).

2°. Strooipoeders iVoo (blauwe en gele) voor ophthalmologische
doeleinden.

3°. Zalven (blauwe en gele).

4°. Stiften (blauwe en gele, groote en kleine vorm).

5°. Pastilles ter bereiding van oplossingen (blauwe en gele) ä
I grm. (=r 0,1 pyoktanine).

6°. Verbandstoffen iVoo= §2,as, watten, zijde (blauwe en gele).

De weinige gevallen, waarin Fröhner gelegenheid had de
pyoktanine bij dieren te beproeven, schijnen de opgaven van
Stilling te bevestigen. In een geval van etterachtige keratitis
met perforatie der cornea bij den hond, ontstond na aanwending
der blauwe anilinestift snelle beterschap. Hetzelfde nam hij waar
bij de behandeling eener abscesholte en van een oude operatie-
wond met een
i\'/ aniline-oplossing, met strooipoeder en met
zalf. Het blauwkleuren der handen, der haren en soms van den
bodem en van andere voorwerpen, is inderdaad onaangenaam en
eischt een voorzichtigen omgang met het middel. Het meest
aanbevelenswaardig schijnen
Fröhner nog de anilinestiften te zijn.

Hydrargyrum—zincum cyanatum. — Het kwik-zinkcyanid
is door prof.
Lister, de stichter der antiseptische wondbehande-
ling, aanbevolen geworden tot het impraegneeren van verhand-
stoffen. Het is een wit, microkristallijn poeder, dat in water vol-

-ocr page 161-

155

komen onoplosbaar is en de huid niet het minste aantast. Het
kwik-zinkcyanid is geen dubbelzout in chemischen zin, maar het
is een zinkcyanid, dat een zekere hoeveelheid kwikcyanid mecha-
nisch gebonden en in voor water onoplosbaren toestand bevat.
De antiseptische werkingen van het praeparaat zijn hoofdzakelijk
afhankelijk van het gehalte aan kwikcyanid. Volgens de, het
eerst door
Lister aangegeven bereidingsmethode van het kwik-
zinkcyanid, was dit gehalte aan kwikcyanid sterk schommelend en
het praeparaat dienovereenkomstig van zeer verschillende werk-
zaamheid. Tegenwoordig wordt het hydrargyrum-zincum cyanatum
volgens een nieuwe, door prof.
Dunstan voorgeslagen methode,
bereid, waardoor een zeer werkzaam praeparaat wordt verkregen,
Waarvan het gehalte aan kwikcyanid meestal ongeveer 36 percent
bedraagt.

Daar het kwik-zinkcyanid wel in staat is de ontwikkeling der
bacteriën te belemmeren, doch nagenoeg de kracht mist van ze
te kunnen dooden, moet het, om bij verbanden tot vohe werking
te komen, met subhmaat worden gecombineerd. De met kwik-
zinkcyanid geïmpraegneerde Verbandstoffen moeten daarom vóór
het gebruik met een sublimaatoplossing (i : 4ooo) worden be-
vochtigd. Volgens nieuwere mededeelingen van
Lister geeft het
kwik-zinkcyanid met haematoxyline een neerslag, dat onmiddellijk
Op het verbandgaas kan worden gefixeerd. De verbinding is door
Merck in den handel gebracht onder den naam «h y d r a r g y-
fum-zincum cyanatum cum haematoxylino (Lister)».

Andere nieuwe kwikpraeparaten zijn het d i p h e n y 1-k w i k
(Cj Hj) 2 Hg, een zeer vergiftige metaalorganische verbinding van
het kwik, welke niet verwisseld mag worden met het p h e n o 1-
kwik, hydrargyrum phenolicum (carbolzuur kwik),
van de formule (C, H^ O) 2 Hg, het t h y m 0 1-k wik, het b e t a-

a p h t h O 1-k w i k, het t h y m 0 1-k w i k-a c e t a a t, het p h e-
ß 01-k w i k-a c e
t a a t.

AristoL — Onder dezen naam is als surrogaat van het jodoform,
door de Elberfeldsche verffabriek, voorheen
Bayer & Co., een
thymol-joodverbinding in den handel gebracht. De ver-
binding is chemisch onderzocht geworden door
Goldmann en
therapeutisch door
Eichhoff. Het is een licht roodbruin, fijn,
reukeloos poeder, dat in water onoplosbaar, daarentegen in
aether en vette oliën oplosbaar is, en verkregen wordt door ver-

-ocr page 162-

156

mengen van LuGOL\'sche oplossing met alcalische thymoloplossing.
Wat zijn chemische samenstelling betreft, is het d i t h y m o 1-

d i j O d i d :

C„H3 . C3H,. CH3. OH (QH3. CjH;. CH3.

Thymol. Aristol.

Het zou, omdat het in water onoplosbaar is, door de huid niet
worden geresorbeerd en daarom niet vergiftig zijn. Bovendien
zou het zich voordeelig onderscheiden van het jodoform door
zijn reukeloosheid. Volgens
Eichhoff kan daarmede bij schen-
kelzweren en tertiair syphilitische zweren een spoediger gevolg
worden verkregen dan met eenig ander tot heden bekend medi-
cament; bovendien zou het bij lupus alle andere middelen over-
treffen, zoowel wat het gevaarlooze betreft als aangaande de
krachtige werking. De aanwending geschiedt in een 3—
10% zalf
of als strooipoeder op wonden.

Myrtol. — Het myrtol is als gerectificeerde myrten-
olie (stamplant: myrtus communis) te beschouwen. Het bestaat
in hoofdzaak uit het met eucalyptol identische cineol en is door
Eickhorst aanbevolen als desinficiens voor de luchtwegen, terwijl
zijn werking tegen putride bronchiten en longgangraen verbazend
zou zijn. De aanwending geschiedde in capsules van
0,15, waarvan
er door een volwassen mensch dagelijks 15—
20 moeten worden
ingenomen.

Volgens nieuwere bacteriologische onderzoekingen van BRäu-
tigam en Nowack is de antiseptische werking van het myrtol
in vergelijking met die van andere middelen geen krachtige.
Staphylococcus albus, aureus en citreus werden eerst gedood
door een 9"/^ myrtol-emulsie; een ó\'/^ belemmerde den groei
er van belangrijk en een sVo verzwakte dien merkbaar. De
anthraxbacil en de bacillus pyocyaneus verloren hun voortplan-
tingsvermogen eerst bij
12 percent myrtol.

Beta-naphtholum camphoratum. — Camphernaphthol, een
stroopachtige vloeistof met sterke antiseptische werking, is door
Fernet aanbevolen tegen longtuberculose, diphtheritis, furun-
culose, enz.

Cresalol = cresolum salicyHcum, salicylzure cresylaether is

-ocr page 163-

157

een met salol (salicylzure phenylaether) analoge verbinding van
de formule CgH^. OH . COO (C^H^.
CH3).

Het vormt een kristallijne, smaaklooze, in water onoplosbare
massa van salol-achtigen reuk, welke door
Nencki in plaats van
salol wordt aanbevolen, voor alle gevallen, waarbij men tevens een
sterke desinfectie van den darm beoogt. Het zet zich namelijk
reeds in het darmkanaal onder de inwerking van het pancreas-
secreet om in cresol en salicylzuur. Daarbij schijnt het cresalol
een tamelijk indifferent middel te zijn. Een 16 kg. zware hond
verdroeg namelijk 16 grm. cresalol, zonder dat zich belangrijke
ziekteverschijnselen ontwikkelden. De omzetting van het cresalol
in den darm (en in het bloed) geschiedt volgens de formule:

C. H, {OH O . Q H, . CHs H, O =

cresalol

_ r" u ) 1 u fCHs

— ±14 ICOOH lOH

salicylzuur cresol.

Anijszuur, acidum anisicum, is volgens CuRci een antisepti-
cum van de sterkte van het salicylzuur, dat voor de wond-
behandeling wordt aanbevolen. Bovendien zou het in den vorm
van natrium anisicum crystaUisatum, van anijszuur natrium,
het natrium sahcylicum in antiseptische werking overtreffen. Het
anijszuur vormt kleurlooze, in koud water onoplosbare, daaren-
tegen in alcohol oplosbare kristallen; het anijszure natrium is
een witachtig, in water en alcohol oplosbaar kristallijn poeder.
Wat de chemische samenstelling betreft, is het anijszuur nauw
verwant aan het salicylzuur, gelijk onderstaande chemische for-
mules bewijzen:

P „ (-COOH p^fO.CH,

I ti, I CQQJJ

salicylzuur anijszuur.

DijodosalieylzuTir en dithiosalieylzuur zijn twee nieuwe
derivaten van het salicylzuur met antiseptische, antipyretische en,
lu den vorm van natrium dithiosalicylicum, ook antirheumatische
werking. Het dijodosalicylzuur, acidum dijodosalicyUcum, vormt
een wit, kristallijn poeder, dat in water moeielijk, in alcohol
gemakkelijk oplosbaar is. Het dithiosalicylzure natrium is door
Lindenborn aanbevolen in plaats van natrium salicylicum bij
gewrichtsrheumatismus, daar het vrij zou zijn van onaangename
bijwerkingen; de dosis voor den mensch bedraagt 0.2, twee-

-ocr page 164-

158

^ot vijfmaal daags. De chemische formules der genoemde

nieuwe antiseptica zijn:

1 OH . ƒ OH

I , \' I COOH

I L f OH

f COOH

dijoodsalicylzuur.

COOH

CM,

S . CfiHo

dithiosalicylzuur.

Phenylazijnzuur en phenylpropionzuur. — Acidum phe-
nylo-aceticum en acidum phenylo-propionicum zijn twee zuren
van sterk desinfecteerende werking, waarvan het eene witte glan-
zende plaatjes, het andere witte, fijne naalden vormt. Tubercu-
leus sputum wordt door beide zuren volkomen onwerkzaam
en wel reeds door eene
i % oplossing. Volgens Williams ver-
dient bij cavernenvorming in de longen meer het phenylpropion-
zuur, bij gewone tuberculose het phenylazijnzuur aanbeveling.
Volgens
Alivia bleek het phenylazijnzuur ook bij typhus een
werkzaam darmdesinficiens en antipyreticum. De chemische for-
mule voor beide zuren luidt:

CHs
COOH

azijnzuur.
C2H5

CHj. CgHs
COOH

phenylazijnzuur.
C2H4. CjHs

COOH

phenylpropionzuur.

I.

II,

COOH

propionzuur.

Kalium-auro-cyanatum en kalium-hydrargyro-cyana-
tum. —
Kalium-goudcyanid en kalium-kwikcyanid zijn twee dub-
belzouten van de formule KAuCy4 en K3HgCy4, welke volgens de
bacteriologische onderzoekingen van
Behring een buitengewoon
sterke antiseptische werking bezitten. Zij vormen witte, in water
gemakkelijk oplosbare, met eiwitoplossingen geen neerslagen vor-
mende kristallen (tegenstelling met sublimaat). Bloedserum, dat
kalium-goudcyanid bevat in een verdunning van 25000 op i of
kalium-kwikcyanid in een dergelijke van 60 000 op i, is voor
miltvuurbacillen een ongeschikte voedingsbodem. Beide dubbel-
zouten zijn echter zeer vergiftig. De doodelijke gift van het
kalium-auro-cyanatum bedraagt per kg. konijn 0,035 die van
het kalium-hydrargyro-cyanatum 0,06 grm.

Natrium-silieio-fluoratum. — Kiezelfluoorzuur natron is
door
Thomson en Penfold aanbevolen als antisepticum; het is
ook onder den naam
«salufer» bekend geworden. Het zou voor-

-ocr page 165-

159

namelijk als desodorans in de verloskunde en tandheelkunde
bruikbaar zijn en reeds in waterige oplossingen van 2 \'/j,, anti-
septisch werken. Verder zou het zout adstringeerende en styp-
tische eigenschappen bezitten.

ThioresorciBe. — Uit resorcine, een in den laatsten tijd veel-
vuldig aangewend antisepticum, is door inwerking van zwavel
thioresorcine gevormd en als antisepticum voor de wondbehan-
deling aanbevolen. Zij vormt een geelgrauw, in water onoplos-
baar poeder, dat in plaats van jodoform als strooipoeder wordt
gebruikt, om zweren en granulaties te desinfecteeren. De thiore-
sorcine schijnt overigens met de resorcine, behalve den hoogen
prijs, ook een vrij sterke vergiftige werking gemeen te hebben,
gelijk uit de door
Ammon waargenomen gevallen volgt.

Antisepsine. — Aldus is door Merck genoemd geworden
een acetamid-verbinding van het monobroomphenyl, namelijk
monobroom-phenylacetamid met de formule
CH3. CONH. C6H4 Br.

( Wordt vervolgd?)

Onderzoekingen onatrent de pok-entstof, door Dr. Eter-
Nod. —
Terwijl Chauveau, Laijet, Berthet en vele anderen,
gesteund op de door hen verkregen negatieve resultaten, meenen,
dat de menschenpokken niet op de dieren kunnen vi^orden overge-
bracht, beschouwen anderen, als
Thiele, Ceely, Voigt, Depaül,
Eterngd,
enz. de koepokstof meer als een gewijzigd pokkenvirus,
dat verzacht is geworden door de passage langs onderscheidene
diersoorten.

Ten einde het virus der menschenpokken op het kalf over te
brengen, nam
Eternod, met medewerking van Haccius, Directeur
van het ent-instituut te Lancy (Genève), zijn toevlucht tot de
vlakte-enting. Deze bestaat daarin, dat de huid van het dier,
ïia afscheren der haren en nauwkeurige reiniging, over een
uitgebreidheid van eenige vierkante centimeters met glaspapier
Zacht wordt geschuurd. De geringe bloeding, die ontstaat, wordt
opgevolgd door een licht uitzweeten van serum, hetwelk wordt
afgedroogd. Daarna wordt de kale oppervlakte ingewreven met
^^n spatel, die met virus is bedekt. De aldus toebereide

-ocr page 166-

160

bodem absorbeert sterk. Door deze methode gelukte het aan
Eternod en Haccius steeds de menschenpokken over te brengen,
terwijl dit door de andere methode (steek, insnijding) nooit het
geval was.

Bij de eerste generatie ontstaat een plaatselijke eruptie, die
slechts van- weinig spontane puisten vergezeld gaat. Het
beeld is niet typisch; bij voortgezette enting verandert dit echter
spoedig. Reeds na de tweede, derde generatie begint de puist-
vorming typisch te worden, terwijl zij meer en meer de verschijn-
selen en het beloop der vaccinale eruptie aanneemt. Na de derde
generatie zou een specialist ongetwijfeld moeite hebben, zegt
Eternod, om de aldus verkregen puisten met die, welke in de
ent-inrichtingen in de eerste generatie door enting zijn ontstaan,
van de spontane koepokken te onderscheiden.

Alle met menschenpok-virus geënte dieren hadden zich steeds
refractair getoond tegenover de vaccine, behalve in één geval,
waarbij de beide entingen gelijktijdig geschiedden.

In een serie van proeven is het den onderzoekers mogelijk
geweest het variola-virus van kalf op kalf over te brengen tot
de i4g generatie^ en wel voor de laatste generaties naast elkander
met de gewone entstof. Op het kalf verzameld en met glycerine
vermengd virus heeft na verloop van drie maanden volkomen
resultaten opgeleverd. Het bewaren daarvan laat dus niets te
wenschen over.

Het gebruikte variola-virus was van verschillende afkomst. Nu
werd virus gebezigd van de zwarte, dan van de conflueerende,
dan weder van de eenvoudige pokken, en steeds met goed gevolg.

De onderzoekers bepalen zich voor het oogenblik tot deze
gevolgtrekkingen:

1°. De menschenpokken kunnen stellig door enting bij het
rund worden overgebracht, indien de operatie-methode goed en
het virus op den juisten tijd verzameld is.

2°. De enting van variola op het kalf vormt een kostbare bron
voor de animale vaccine. Deze kan een groote beteekenis er-
langen, niet alleen voor de ent-inrichtingen van Europa, doch
ook voor de warme landen, waar de pokziekte dikwijls endemisch
voorkomt en de entstof-generaties spoedig bederven.

3°. Het bij het kalf ingeënte variola-virus verandert na verloop
van eenige generaties door den doorgang bij dit dier in entstof.
Er bestaat dus geen dualiteit.

-ocr page 167-

161

4°. Onze practische conclusies versterken de gevoelens van
Depaul, welke in 1863 in de Geneeskundige Academie te Parijs
zijn kenbaar gemaakt (Revue vétérinaire. Mars
1891;
Kgch\'s
Oesterr. Monatschr. f. Thierheilk., Oct. 1891).

Behandeling van kwaden droes door Neimann, — Nadat
onderscheidene Italiaansche en Spaansche veeartsen de intra-
tracheale injecties van jood-joodkaliumoplossing bij de behan-
deling van kwaden droes met goed gevolg hadden toegepast,
onderwierp
Neimann 16 kwaaddroezige paarden aan dezelfde
behandeling. Vooraf werd de diagnose bevestigd door enting der
gebruikelijke proefdieren met de ziekteproducten, en door kwee^
king van kwade-droes-bacillen op een kunstmatigen voedingsbodem

Gedurende een maand werd den kwaaddroezigen paarden da
gelijks 5—30 grm. jood-joodkaliumoplossing in de luchtpijp gespoten
Reeds na verloop van 12 dagen verminderde de neusuitvloeiing;
na 20 dagen hield deze volkomen op. Evenzoo genazen de zweren
op het neusslijmvlies en verdween de zwelling der keelgangs-
watervatsklieren.

De aldus, in 4 weken tijds, genezen 16 paarden werden na 6
maanden en na i jaar nauwkeurig onderzocht en bleken geen
verschijnselen van kwaden droes aan te bieden (Annales de
médecine vétérinaire XL, 7).

Haemoglobinurio. — Schweinhuber, een Beiersch veearts,
nam deze ziekte bij twee ossen waar, onder dezelfde verschijnselen
als bij het paard. Zij duurde slechts 24 uren en eindigde met
genezing. De ossen waren \'s morgens vroeg uit een warmen stal,
bij winderig weder, voor veldarbeid gebruikt geworden.

Thomas, mede een Beiersch veearts, meent dat overmaat van
suiker in de voedingsmiddelen de oorzaak van haemoglobinurie
bij het paard is. Reeds in 1874 wees hij daarop. — In lichte
gevallen dient hij met goed gevolg warmen wijn toe; in zwaardere
Pilocarpine (subcutaan) en op den 2den dag driemaal daags 5 grm^
joodkali (in één geval intratracheaal) (Wochenschrift für
Thier heil kun de und Viehzucht, no. 8 en 9, 1891).

10

-ocr page 168-

I

162

De castratie der cryptorchiden. — Behalve talrijke gevallen
van extra-abdominaal en inguinaal cryptorchismus opereerde
Donald volgens de methode van Degive 23 paarden, waarbij
de ballen in de vrije ruimte der buikholte lagen. Met uitzonde-
ring van één geval was steeds de linker bal teruggebleven. Deze
lag meestal in de nabijheid van den inwendigen buikring.

De operatie werd in elk jaargetijde uitgevoerd. De geopereerde
paarden behoorden tot de verschillendste rassen en hun leeftijd
schommelde tusschen
16 maanden en 9 jaar. Van de 23 castraties
hadden
22 een gunstig gevolg (The Journal of compara-
tive pathology and therapeutics. Vol. IV, Part
2 and 3).

Boorzure borax-verbindiag. — Door Dr. Jaenicke te Gör-
litz wordt in de Therapeutische Monatshefte van
September 1891 een verbinding van boorzuur en borax, ter ver-
vanging van het boorzuur, aanbevolen. Door vermenging van
gelijke deelen boorzuur en borax bij kookhitte verkreeg hij een
neutraal reageerend kristallijn lichaam, waarvan bij de gewone
temperatuur
16, bij bloedwarmte meer dan 30, en bij kookhitte
meer dan
70 pCt. in water oplosbaar is.

Het voordeel van deze nieuwe boorzuurverbinding is daarin
gelegen, dat koud-verzadigde oplossingen daarvan ruim viermaal
meer antiseptische stof bevatten, dan een koud-verzadigde oplos-
sing van boorzuur. Vooral bij de behandeling der otorrhoea zag
hij van deze boorzure borax-verbinding^ het beste resultaat
(Weekbl. v. Geneesk. II, n".
15, 1891).

Diuretine. — De proeven over de diuretische werking van
het theobrominum natro-salicylicum door Dr.
Kress genomen in
het stedelijk gasthuis bij
20 gevallen van nierlijden, meerendeels
met hydrops en aandoeningen van het hart gepaard, hebben vol-
komen de reeds door
Hoffmann, Schraub en Gram verkregen
resultaten bevestigd. De diuretine deed zich steeds als een voor-
treffelijk en onschadelijk diureticum kennen. Zij kan gedurende
langen tijd en in klimmende giften (tot 8 gram de die) zonder
eenig nadeel worden gebruikt. Gewoonlijk werd ze in oplossing,
5 — 7 gram op 200 gram water, met ol. menthae of aq. menthae

-ocr page 169-

163

als corrigens, toegediend (Weekbi. v. Geneesk. II, n°. 15,
1891).

Eenhoevige varkens, door Heinrich Kottubai. — De
schrijver beweert, dat tegenwoordig in Rusland eenhoevige varkens
voorkomen, d. w. z. zoodanige met drie teenen, waarvan de twee
zijdelingsche bovenste zwak ontwikkeld en als gewoonlijk naar
achteren gekeerd zijn en geen klauwen dragen, terwijl in plaats
der beide middelste onderste klauwen een enkele hoef bestaat,
die evenals bij het paard door een symmetrischen hoornschoen
omgeven is.

Het eerste bericht van de aanwezigheid der eenhoevige varkens
is afkomstig van een veebezitter uit het gouvernement Kiew, die
een eenhoevigen beer met gewone zeugen paarde en tegenwoordig
reeds een groot aantal van deze eenhoevige varkens bezit, terwijl
hij nog steeds \'in dezelfde richting verder fokt. De schrijver,
welke dikwijls gelegenheid had groote partijen uit Rusland ko-
mende en voor uitvoer over de Pruisische grens bestemde var-
kenstransporten te zien, heeft niet zelden eenhoevige varkens
opgemerkt, die hoofdzakelijk uit de zuidwestelijke en centrale
gouvernementen afkomstig waren. Vele varkenskoopers verzeker-
den, dat vroeger, vóór het bestaan der spoorwegen, toen varkens-
kudden naar de groote handelscentra moesten worden gedreven,
de eenhoevige varkens zeer gezocht waren, wijl zij het best
tegen de reis konden.

K. is overtuigd, dat in dit geval geen sprake is van een
anomalie, maar van een bestendig characteristicum, dat op de
nakomelingen overerft.

De eenhoevige varkens hebben slechts een enkel kroonbeen,
dat uit twee, met elkander vergroeide kroonbeenderen bestaat,
zooals aan het bovenste gewrichtseinde blijkt uit een insnijding
in het midden; aan het ondereinde is de vergroeiing volkomen.
Ook bezitten deze varkens slechts een enkel hoefbeen, zonder
de minste aanduiding van een vergroeiing. De koot- en middel-
voetbeenderen zijn als bij gewone varkens.

De hoornschoen dezer varkens heeft de gedaante van een
samengedrukten, verlengden driehoek, de zijvlakten zijn afgerond
en aan de verbindingsplaats met de zool iets naar beneden en
ßaar binnen gebogen. Op deze wijze wordt een zeer scheeve

-ocr page 170-

164

hoef gevormd, terwijl de toonwand met de zool een hoek maakt
van 25° tot 30°. De zool is elastisch, concaaf; in het midden
bestaat een verhevenheid in den vorm van een wig, welke
eenigszins herinnert aan den straal bij het paard.

De schrijver gelooft, rekening houdende met de ontwikkeling
der hoefdieren, gelijk die uit palaeontologische vondsten bekend
is, in de eenhoevige varkens een volmaking van het soort te
kunnen zien. Hij werpt de vraag op, of het eenhoevige varken
voortgefokt en verbreid moet worden? In dit opzicht, meent
hij, wordt tot heden door vakmannen de varkenspoot, die van
breede, korte, goed gedeelde en sterk geopende klauwen voorzien
is, als een der hoofdvereischten beschouwd bij het bekronen van
fokvarkens op tentoonstellingen. Samengedrongen klauwen worden
tot heden voor een gebrek gehouden en dus zou men denken,
dat volkomen gesloten, tot één hoef samengegroeide klauwen,
buiten twijfel als slecht en voor de fokkerij ongeschikt moeten
worden aangemerkt.

Daartegenover voert de schrijver aan, dat de fokkers breede,
geopende klauwen daarom zoo hoog schatten, wijl zij een goed
fundament vormen, voornamelijk voor zware, vetgemeste dieren.
Nu moet echter in aanmerking worden genomen, dat een hoef
steeds een vaster steunpunt zal geven dan de klauwen. Ook dient
overwogen, dat de eenhoevige varkens, vóór het bestaan der
spoorwegen, door de handelaars gewild waren wegens hun grooter
weerstandbiedend vermogen tegen het klauwzeer, dat den fokkers
zulke gevoelige verliezen berokkent.

In elk geval, aldus besluit de schrijver, zal men de goede of
slechte eigenschappen van het nieuwe ras eerst na nauwkeurige
waarnemingen kunnen bepalen (Przeglad Weterynarski
N". 7 ex 1891; Koch\'s Oesterr. Monatschr. für Thier-
heilk.,
N". 10, 1891).

De gevaren der koemelk onmiddellijk na het kalven,

door Thomas Walley. — Ostertag verkondigde op het
hygiënisch congres te Londen, in zijn voordracht: «over de re-
geling der melkproductie met het oog op besmettelijke ziekten»,
de meening, dat de biest moet worden gerekend tot de groep
der voor menschelijk gebruik ongeschikte melksoorten.
Arm-
strong
ondersteunde deze meening en wees er op, dat de af-

-ocr page 171-

165

voerende werking van het colostrum genoegzaam bekend is.

In overeenstemming hiermede merkt Walley op, dat het ge-
bruik der biest een zaak van gewoonte is, gelijk zooveel andere
dingen. Terwijl men deze melk in een groot deel van Engeland
bezigt tot bereiding van vla of voor hooger prijs dan de andere
melk verkoopt, wordt ze in Schotland niet dan in nood gebruikt.
Intusschen veroorzaakt de biest, volgens zijn ervaring, bij kin-
deren niet zelden maag- en darmcatarrh.

Omtrent de vraag hoelang men de melk van verschkalfde
koeien voor menschelijk gebruik moet uitsluiten, voert
Walley
een groote melkinrichting te Kopenhagen als voorbeeld aan, alwaar
eerst op den 13^611 dag na het kalven de melk in consumtie
wordt gebracht, daar door retentie van vruchtvliezen en lochiën
en door baarmoeder-ontstekingen, die vóór dezen tijd niet zelden
voorkomen, een schadelijken invloed op de melk moet worden
uitgeoefend.

Wanneer desondanks slechts weinig gevallen bekend zijn ge-
worden, waarbij de biest schadelijk was voor de gezondheid, dan
is dit, aldus merkt
Walley op, enkel daaraan toe te schrijven,
dat de melk der verschkalfde koeien in den regel met andere
wordt vermengd, en door die verdunning haar nadeelige eigen-
schappen verliest (The Journal of comp. Pathologie
and Therapeutics, Vol. IV, Part 3).

Conserfbrood met bloed, door Chardin. — Het gelukte
reeds aan
Scheurer-Kestner om uit een mengsel van meel en ge-
hakt vleesch, dat door bijvoeging van zuurdeeg in gisting werd
gebracht, brood te bereiden, dat lang goed bleef en waarin
macroscopisch geen sporen van vleesch konden worden ontdekt.

Chardin bezigde bij zijn proeven in plaats van vleesch het
veel goedkooper runderbloed en bereidde daarmede in zuiveren
en in gedefibrineerden toestand eenige soorten van brood, welke
vrij waren van eiken specifieken smaak. Zij werden aan paarden,
schapen en konijnen gevoederd en alle goed verdragen.

Chardin meent, dat dit conserf brood zeer geschikt is als
voedingsmiddel voor krijgspaarden en in geval van nood ook voor
menschen, daar het lang goed blijft, voedzaam en goedkoop is
(Répertoire de police sanitaire et d\'hygiène publi-
que, 15 Février 1891).

-ocr page 172-

166

Tlitvoer van bevroren vleesch uit Nieuw-Zeeland. De uit-
voer van bevroren vleesch uit Nieuw-Zeeland (Austrahë) neemt
verbazend toe. Volgens de «Live Stock Journal» van 2 October
1891 bedroeg de uitvoer van i Juli 1890 tot 30 Juni 1891:
500,000 schapen, 308,000 lammeren en 10,000,000 pond rund-
vleesch. Het totaal-gewicht van het vleesch bedroeg 113,000,000
pond, en de geschatte waarde ruim 1,300,000 pond sterling.
Tegenover het voorafgaande jaar is de uitvoer met 12,000,000
pond vleesch toegenomen.

Twee gevallen van pseudo-rabies of van eelampsie bij
het rund,
door M. van Passen. — De schrijver heeft bij koeien,
die pas gekalfd hadden, aanvallen van woede waargenomen, welke
op dolheid geleken; zij gingen gepaard met een hevige huidjeukte,
uitgebreid over een gedeelte van het lichaam. Die aanvallen ver-
dwenen binnen 24 uur en keerden niet terug; zij hebben dus
met rabies niets te maken. Het meest komen ze overeen met
eclampsie; wellicht waren zij eenvoudig het gevolg van de plot-
selinge scheiding der moeders van hun kalf (Annales de
méd. vét., April 1891).

Genezing van tuberculose. — In de laatste vergadering der
Charité-artsen te Berlijn toonde Dr.
Doniïz in een met demon-
straties gehouden voordracht, dat men bij radicale toepassing
der tuberculine, d. i. door achtereenvolgende vergrooting der
dosis, bij tuberculeus gemaakte konijnen bewijzen van genezing
kan verkrijgen, die tot nog toe niet mogelijk werden geacht
(Weekbi. v. Geneesk. II, n°. 21, 1891).

Amerikaansch varkensvleesch. — Uit Berlijn meldt men,
dat in den laatsten tijd wederom klachten zijn gsrezen over de
importatie van varkensvleesch uit Amerika. Van 15 kisten met
hammen, uit Amerika met een certificaat van onderzoek naar
Hamburg vervoerd, werden er 8 bij hernieuwd onderzoek trichi-
neus bevonden. Ook uit Düsseldorf werd hetzelfde gemeld
(Weekbi. v. Geneesk. II, n". 21, 1891).

-ocr page 173-

67

Blliman\'s Embrocation. — Dit smeersel, waarvoor in Enge-
land zooveel reclame wordt gemaakt, en dat bij paarden en hon-
den, ook in ons land, tegen allerlei ziekten en gebreken veel-
vuldig wordt aangewend, bestaat volgens de Pharm. Central-
halle uit 3 deelen kaliloog,
12 deelen zeep, 24 deelen terpen-
tijnolie, 18 deelen thymolie, 6 deelen barnsteenolie en 700 deelen
water.

Brand der veeartsenijschool te Bern. —Den 15000 October
j.l. is des morgens te 4 ure in genoemde school een brand uitge-
broken, die het geheele gebouw, met uitzondering der stallen,
in de asch heeft gelegd.

De school te Bern bestond uit oude, bouwvallige gebouwen,
welke in het volgend jaar zouden worden vernieuwd.

Veeartsenijkundig onderwijs in München. ~ Aan de leer-
lingen der veeartsenijkundige hoogeschool te München is volgens
de Wochenschrift für T h i e r h e i 1 k u n d e toegestaan,
om de lessen aan de universiteit en de technische hoogeschool
aldaar bij te wonen, op dezelfde wijze als de studenten aan
laatstbedoelde inrichtingen van onderwijs reeds lang vrijen toe-
gang hadden tot alle hooger onderwijs in München. — Het ware
te wenschen, dat deze faciliteiten ook te Utrecht bestonden.
Daarmede zou ongetwijfeld een breedere grondslag worden
gelegd voor de vorming van onze veeartsen.

Vaccinatie-inrichtingen in Nederland. — Voor eenigen tijd
werd aan een Commissie uit de Geneeskundige Inspecteurs op-
gedragen een onderzoek in te stellen naar den toestand van de
vaccinatie-inrichtingen in Nederland.

Naar aanleiding van het door deze Commissie dienaangaande
uitgebracht rapport, heeft thans de Minister van Binnenlandsche
Zaken ter kennis gebracht van de besturen dier inrichtingen, dat
voortaan geen rijkssubsidiën meer zullen verleend worden, dan
alleen onder de volgende voorwaarden:
a—e, enz.

f. dat de inrichting, waaraan een veearts moet verbonden zijn,

-ocr page 174-

168

onder leiding van een of meer geneeskundigen en onder onmid-
dellijk toezicht van den Geneeskundigen Inspecteur sta.

g—h. enz. (Weekbl. v. Geneesk. II, 1891, n°. 17).

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER
VEEARTSENIJKUNDE.

MEDEDEELINGEN VAN HET HOOFDBESTUUR.

Als nieuwe leden zijn tot de Maatschappij toegetreden:
tot de Algemeene Afdeeling
: J. Schouten, Arts te Diever, J.
H. Hillen,
adsistent aan \'s Rijks veeartsenijschool te Utrecht;

tot de Afdeeling Groningen: P. Duürsma te Roden en H. R.
Rentema te Nieuwolda;

tot de Nieuwe Afdeeling Zuidholland: D, H. Goossen te
Breda, van de Afdeeling Gelderland;

tot de Afdeeling Utrecht: W. de Beijl te Barneveld.

VERSLAG VAN HET WETENSWAARDIGE
VAN DE VERGADERING DER AFDEELING
GELDERLAND (September 1891).

De Heer H. C. Reimers deelt een interessant geval mede van
een koe, welke volgens anamnese een aanval van hevige benauwd-
heid, woestheid, had gehad, zoodat de touwen waren doorgetrokken.

Bij het onderzoek, dat niet later geschiedde dan noodzakelijk
was om den weg naar den eigenaar af te leggen, was de wild-
heid verdwenen; het dier hield zich als normaal; alleen de pols
was uitermate versneld. Eenige uren na het vertrek trad de aan-
val ten 2<i®n male op, echter nu gevolgd door den dood.

-ocr page 175-

469

De sectie gaf in de buikholte geen abnormale zaken te zien;
de borstholte vertoonde parelziekte; hierbij was echter het merk-
waardige, dat een tuberkelconglomeraat drukte op de vena coro-
naria dextra; daardoor was stuwing ontstaan in de hartspier.
Spreker meent hierin de verklaring der benauwdheid te vinden,
welke het dier tot tweemaal toe bij het leven getoond had. De
harts verlamming had een einde aan het leven gemaakt.

Op verzoek van den waarnemenden Voorzitter zal de Heer
Reimers het geval door middel van het Tijdschrift aan de ver-
getelheid ontrukken.

Naar aanleiding van de mededeeling van den Heer D. H. Goossen
te Wageningen, betreffende een paard met plotselinge contracties
van het middelrif, verhaalt de Heer
Reimers een geval van hik
bij 4 paarden op één stal en gelijktijdig voorkomende. Oorzaak
was hier schimmel op brood.

In verband daarmee doet de Heer Schurink mededeeling van
het voorkomen van koliekverschijnselen gepaard met singultus.
Het betreft een paard, dat met nog een ander voor de ploeg trek-
kende, als bevoorrechte na den arbeid beschimmeld brood had
ontvangen. Des anderen daags vertoonde dit paard koHekver-
schijnselen en gedurende dag plotselinge diaphragma-contracties.

Nog wordt door den Heer Reimers melding gemaakt van ge-
nezing van traumatische pericarditis. De koe in quaestie leed
aan obstipatie, welke aan de vergevorderde zwangerschap werd
toegeschreven. Na den partus volgde merkbare beterschap, maar
later weder verergering van den toestand. Deze bleef daarna een
tijdlang nagenoeg hetzelfde. Op zekeren tijd ontstond oedeem
aan den buik, hetwelk eindigde met een absces, waarvan de
inhoud identisch was aan dien, welken men gewoon is bij
traumatische pericarditis in het pericardium aan te treffen.

Achter den elleboog ontdekte Spreker een pijnlijke plek. Dit
gaf hem aanleiding daarop in te snijden, totdat hij na de inter-
costaalspieren te hebben gekliefd, stootte op een hard voorwerp;
het bleek een groote spijker te zijn, die minstens 6 jaar geleden
moest zijn opgenomen. De koe genas daarna.

De conclusie van Spreker is deze:

a. Door den partus is de spijker naar de borstholte gegaan
en heeft van toen af de ziekteverschijnselen te voorschijn geroepen.

Er bestaat mogelijkheid bij traumatische pericarditis gene-
zing aan te brengen door het opzoeken van een pijnlijke plek

-ocr page 176-

170

op den borstwand en te trachten aldaar het voorwerp te
verwijderen.

De Heer Akkerman vermeldt, in aansluiting hiermede, het
voorkomen van een absces achter den elleboog, waarin zich een
scherp voorwerp bevond.

De Heer Schurink vermeldt een geval van genezing, doordat
het vreemde voorwerp zich een weg gebaand had tusschen de
ribben door naar buiten. Het had daar aanleiding gegeven tot
een fibreus gezwel, dat spoedig verdween nadat het voorwerp
(een stuk ijzerdraad) langs operatieven weg was verwijderd.

De Heer van Dulm geeft aan, dat bij den chronischen uier-
catarrh (ontsteking van den melkboezem) inspuiting van aluin-
solutie, 3 ä 5 7oi zeer voordeelig werkt, in dien zin, dat de zwelling
spoedig vermindert, echter de melkafscheiding sisteert.

De Heer Reimers deelt eindelijk nog mede, dat men in moeie-
lijkheid kan verkeeren bij het voorkomen van Stomatitis aphthosa
bij het rund. Deze begint met koortsverschijnselen zonder meer;
daarop volgt de
Stomatitis bij onderscheidene exemplaren inéénstal;
opmerkelijkerwijs ontbreekt echter immer de klauwaandoening,
een aanwijzing dat men hier niet met het besmettelijk mond- en
klauwzeer te doen heeft.

De oorzaak moet hier, evenals bij de andere beschreven ge-
vallen, gezocht worden in schim mei vegetatie.

D. SCHURINK,

Secretaris.

Laag-Keppel, Nov. 1891.

(Wegens postverzuim eerst in deze aflevering geplaatst).

VERSLAG DER DERDE VERGADERING VAN
DE NIEUWE AFDEELING ZUIDHOLLAND,

gehouden te \'s Gravenhage op 6 Mei 1891.

Nadat enkele huishoudelijke zaken zijn behandeld, wordt de
Heer
Kruijt uitgenoodigd tot het houden der aangekondigde
voorlezing over kalfziekte (kalverkoorts), aan welke uitnoodiging
onmiddellijk gevolg gegeven wordt.

-ocr page 177-

171

Na afloop der voorlezing, welke reeds in het Tijdschrift werd
opgenomen (zie Deel XVIII, blz. 169), ontvangt de Heer
Kruijï,
bij monde van den Voorzitter, namens de vergadering, den har-
telijken dank voor de zeer belangrijke voordracht.

De Voorzitter stelt vervolgens voor de discussie over kalfziekte
tot een volgende vergadering uit te stellen: 1°, met bet oog op
speciale punten in de voorlezing voorkomende; 2°. met het oog
op den tijd.

De Heer J. F. Laméris bestrijdt dit voorstel, omdat in een
volgende vergadering wederom een andere voorlezing zal gehou-
den worden, terwijl de mogelijkheid bestaat, dat de Heer
Kruijt
zelf alsdan niet aanwezig is.

Vervolgens wordt de gebruikelijke pauze gehouden.

Tijdens de pauze ontvangt de Heer Kruijt nog herhaalde be-
wijzen van waardeering van de door hem gehouden voorlezing.

Na afloop der pauze noodigt de Voorzitter den Heer van
Leeuwen
uit zijn mededeeHngen te doen over de resultaten,
door hem verkregen, door middel van proefnemingen met de
Robert KocH\'sche tuberculine. De Heer van Leeuwen, aan
deze uitnoodiging gevolg gevende, doet uitvoerig verslag van
zijn proeven, welk verslag ook reeds in het Tijdschrift is opge
nomen (zie Deel XVIII, blz. 194).

Ook de Heer van Leeuwen ontvangt, bij monde van den
Voorzitter, den hartelijken dank der vergadering, waarbij de
wensch wordt uitgesproken, dat de proeven, door hem genomen,
welke tot geen afdoend resultaat hebben kunnen leiden, door vele
andere mogen worden gevolgd.

Onderwijl hebben, behalve die van den Heer J. F. Laméris,
verschillende stemmen zich doen hooren voor het houden van een
discussie over de kalverkoorts in deze vergadering, om welke
reden de Voorzitter de discussie over die ziekte aan de orde stelt.

De Heer van Leeuwen vraagt nu in de eerste plaats het woord
en wijst er nadrukkelijk op, dat het hem uit ervaring gebleken
is, dat het gebruik van pilocarpine in het laatste stadium van
kalfziekte een schadelijke uitwerking kan hebben en tot het ont-
staan van longoedeem aanleiding kan geven.

De Heer Kruijt wenscht naar aanleiding van het medege-
deelde te weten, hoe groot de dosis is, waarvan de Heer
van
Leeuwen
de schadelijke gevolgen waarnam. Deze antwoordt
200 a 300 milligram.

-ocr page 178-

172

De Heer Kruijt wijst er op, dat zonder voorafgaand gebruik
van pilocarpine in het laatste stadium der ziekte longoedeem aan-
wezig kan zijn, terwijl hij overigens geenszins geneigd is het
ontstaan van longoedeem door de aanwending van pilocarpine
te ontkennen, maar betwijfelt evenwel of de door den Heer
van
Leeuwen
aangegeven dosis (200 ä 300 milligram) toereikend
is om longoedeem te veroorzaken.

De Heer van Leeuwen geeft overigens toe, dat de patiënten
in het bedoelde stadium der ziekte ook zonder de aanwending
van pilocarpine in den regel zullen sterven.

De Heer Valewink, die pilocarpine dikwijls bij paarden aan-
wendt, zag van een dosis van 200 a 300 milligram nimmer scha-
delijke gevolgen.

De Heer Hinze zag, na de aanwending van 500 miUigram,
ademnood en stikkingsgevaar bij een paard intreden.

De Heer van Velzen stelt de vraag, of de aanwending van
spiritus camphoratus geen schadelijke uitwerking heeft op de bruik-
baarheid van het vleesch der dieren, die aan kalfziekte lijdende,
geslacht worden.

De Heer Kruijt omschrijft nogmaals eenigermate uitvoerig,
hetgeen trouwens reeds uit zijn voorlezing gebleken was, dat
wel de aanwending van campher per os schadelijk is voor het
vleesch van het eventueel te slachten dier, maar niet de subcu-
tane aanwending. Bij subcutaan gebruik worden b.v. 10 tot
15 gram campher-spiritus ingespoten, daarentegen bij de aan-
wending per os 15 gram campher ingegeven. Hieruit volgt, vol-
gens den Heer
Kruijt, waarop ook nog door den Heer Hinze
nadrukkelijk gewezen wordt, dat de hoeveelheid campher, na
subcutane aanwending, betrekkelijk gering is, in vergelijking van
het gebruik per os. Dit verschil in dosis is de reden, dat de
Heer
Kruijt na subcutane aanwending geen schadelijke gevolgen
aan het vleesch waarnam.

Wijl de oorzaak der kalfziekte nog geheel onbekend is, wijst
de Heer
Poels er op, dat het te bejammeren is, dat er in het
algemeen nog zoo weinig gedaan wordt voor het opsporen van
ziekte-oorzaken bij het vee en dat de onderhavige ziekte, zooals
uit des Heeren
Kruijt\'s voorlezing duidelijk gebleken is, zooveel
schade teweegbrengt, dat een nauwkeurig onderzoek naar haar
oorzaak van groot belang zou zijn en dat derhalve de oprichting
van een laboratorium, alwaar een behoorlijk methodisch onder-

-ocr page 179-

173

zoek kan plaats hebben, in hooge mate te baat komen zoude aan
den veehouder.

De Heer Laméris acht het een behoefte des tijds, dat er een
proefstation opgericht worde, waar men een onderzoek naar ziekte-
oorzaken kan instellen.

Uit de discussie, die zich over dit onderwerp ontspint, blijkt,
dat verschillende leden de meening zijn toegedaan, dat een dus-
danig laboratorium aan de veeartsenijschool behoorde aanwezig
te zijn, speciaal ook met het doel, om de leerHngen aan die
inrichting de gelegenheid te geven tot het verwerven van de
noodige practische vaardigheid in het spoedig en zeker onder-
kennen van die ziekten, welke door thans goed bekende micro-
organismen worden veroorzaakt.

De Heer Hinze spreekt de meening uit, dat aan de veeart-
senijschool reeds in dien zin gewerkt wordt, hetgeen evenwel
door anderen (speciaal jongere leden) bestreden wordt.

De Heer Poels wijst er op, dat een dusdanig laboratorium
niet noodzakelijk verbonden behoeft te zijn aan de veeartsenij-
school, en brengt in herinnering, dat de meeste belangrijke onder-
zoekingen, die ons van uit den vreemde zijn geworden, niet
hebben plaats gehad aan veeartsenijscholen, maar aan laboratoria,
die niet met veeartsenijscholen in verbinding staan.

De Heer Bentinck merkt aan, dat aan de veeartsenijschool
wel uit een theoretisch oogpunt bacteriën worden behandeld,
terwijl de Heer
Brouwer nog met een enkel woord wijst op
het laboratorium, waaraan de Heer
Straub verbonden is.

Thans stelt de Voorzitter de vraag, of alle leden het noodza-
hjk achten, dat in Nederland een laboratorium opgericht worde
voor het onderzoek naar de oorzaken van veeziekten.

Deze vraag wordt door allen bevestigend beantwoord, terwijl
de Heer
Dhont aanmerkt, dat een dusdanig laboratorium nog
al veel geld zal kosten, terwijl hij tevens de vraag stelt, welken
Weg men wenscht in te slaan om zijn doel te bereiken.

De Voorzitter antwoordt, dat (overeenkomstig de bedoeling der
vergadering) een gemotiveerd voorstel zal worden opgemaakt ter
behandeling op de Algemeene Vergadering, en wanneer het voorstel
aldaar ondersteuning vindt, zullen de noodige stappen bij de
Regeering gedaan moeten worden om het doel te verwezenlijken.

De Heer Laméris zegt vervolgens, dat ook de medewerking van
de Maatschappijen van Landbouw zou kunnen worden ingeroepen.

-ocr page 180-

174

De Heer Poels voert nu nog aan, dat, wanneer de landbouwers
en ook de veehouders wisten, welk voordeel voor hun bedrijf te
putten is uit een goed methodisch onderzoek naar de oorzaken
van allerlei ziekten onder hun vee, dan reeds lang van die zijde
stemmen in de bedoelde richting zouden zijn opgegaan.

Thans stelt de Voorzitter de vraag of het de wensch is van
alle leden, dat een aldus gemotiveerd voorstel ter behandeling
op de Algemeene Vergadering worde voorbereid. De vergadering
beantwoordt ook deze vraag bevestigend, en vereenigt de resul-
taten van hare discussie als volgt:

«De Nieuwe AfdeeHng Zuidholland van de Maatschappij ter
bevordering der veeartsenijkunde in Nederland spreekt, na een
uitvoerige discussie, de noodzakelijkheid uit, dat in Nederland, in
het belang der landbouwers en speciaal in dat der veehouders
en veefokkers, een laboratorium opgericht worde, bestemd om
nauwkeurige ondèrzoekingen te doen plaats hebben naar de oor-
zaken van voorkomende ziekten onder het vee.»

De Heer Hoogkamer wijst er vervolgens nog op, dat zulk een
. laboratorium zich met belanghebbenden in verbinding zou moeten
stellen.

Onder de vrije mededeelingen, die vervolgens aan de orde
gesteld worden, deelt de Heer
Poels mede, dat de ziekte der
schapen, voorkomende op een boerderij in Zeeuwsch-Vlaanderen,
veroorzaakt werd door longwormen en wel door den pseudalius
ovis pulmonalis (Koch). In twee longen, die hij, namens den
districtsveearts
van Rijssel, ontving, werden deze parasieten ge-
vonden.

De Heer Poels zegt, dat twee verschijnselen het eenigermate
waarschijnlijk maakten, dat bacteriën niet als de oorzaak der
ziekte te beschouwen waren:

1°. Omdat bij alle gestorven schapen een uitgebreide pneumonie
bestond, zonder dat bij een dezer dieren verschijnselen van pleu-
ritis aanwezig waren. Wanneer bacteriën de oorzaak waren van
een pneumonie, zooals hier aanwezig was, dan is het niet goed
te verklaren, waarom bij geen der dieren pleuritis werd waarge-
nomen.

2°. Omdat de bekende eigenaardige veranderingen in de longen
gevonden werden, die voor de aanwezigheid van den pseudalius
karakteristiek zijn.

Vervolgens deelt de Heer. Brouwer mede, dat door hem een

-ocr page 181-

175

paard behandeld werd met acuut schoudcrrheumatisnius, onder
zulke hevige verschijnselen als hij nog nooit had waargenomen.
Patiënt kon het niet op de been houden. Na eerst, zonder eenig
gunstig resultaat, natte omslagen aangewend te hebben, werd een
inspuiting gedaan van 5 Cgr. veratrine, waarop heel spoedig een
gunstig beloop volgde.

Thans deelt de Heer van der Slooten mede, dat hij bij hon-
den, lijdende aan rheumatische myositis, antipyrine intramusculair
inspoot en wel 2 gram daags van een solutie, bestaande uit 5
antipyrine en 12 water. Het resultaat was, dat na een eerste
injectie reeds vermindering van pijn te bespeuren was en eerst
na voortgezette aanwending van het middel blijvende verbetering
intrad.

Geruimen tijd bleven nog vaste, gevoelige knobbels iri het
spierweefsel, welke door massage verwijderd werden. Er volgde
geen suppuratie.

De Heer Hinzb zegt, dat na de subcutane aanwending van
antipyrine dikwijls abscessen ontstaan. Vervolgens deelt de Heer
PoELS mede, dat hij zeer gunstige resultaten verkreeg van de
aanwending van cocaïne bij de javart-operatie; 250—500 milli-
gram in 5—10 water worden op verschillende plaatsen in en
onder de huid ingespoten en opmerkelijk is het dan hoe ongevoe-
lig zelfs jonge en overigens prikkelbare paarden geworden zijn.

De operatie wordt steeds bij het staande dier in den noodstal
verricht. De Heer
Brouwer meent opgemerkt te hebben, dat
de cocaïne niet bevorderlijk is voor het genezen der wonden
«per primam». De Heer
Poels heeft dit nimmer waargenomen,
maar meent dat men voor de genezing «per primam» ook te
sterk antiseptisch te werk kan gaan. De heer
Poels zegt wanneer
hij de wond met niet te sterke oplossingen van subhmaat of
carbolzuur goed reinigde, zonder meer, dat dan genezing «per
primam» steeds intrad, maar wanneer hij sterker antiseptisch te
Werk ging en zelfs een dikke laag jodoform in de wond strooide,
dat dan genezing »per primam» minder goed volgde. Hij meent
dat een te sterke antiseptische behandeling, waarbij op de weef-
selelementen, in de wondvlakte aanwezig, verstorend wordt inge-
werkt, niet voordeelig is voor de genezing «per primam»; dat
deze genezing eerder te verwachten is van een aseptische wond
dan van een die te sterk antiseptisch behandeld is. Vergiften
Voor bacteriën zijn ongetwijfeld ook vergiften voor de voor dit

-ocr page 182-

176

doel onmisbare leucocyten, terwijl die vergiften, tijdelijk misschien,
de proliferatie der bindweefselcellen kunnen tegenhouden.

De Heer Brouwer doet nu een mededeeling over aetherinjectie
bij hoefkreupelheid, over welke behandelingswijze hij gunstige
berichten gelezen had in de »Thierarzt". Hij deed namelijk een
aether-inspuiting boven de kroon, op de plaats waar men anders
de neurectomie van de kootzenuwen doet, en kreeg hevige
zwelling en zelfs abscedeering van de injectie-plaats. De absces-
vorming ging spoedig in genezing over, maar de zwelling bleef
aanwezig en patiënt was na drie weken volkomen genezen. Spreker
voert uitdrukkelijk aan, dat, wanneer men de in te spuiten dosis
niet te groot neemt, de abscedeering geheel wegblijft en ook de
zwelling niet zeer groot is.

Nog wijst hij er op, dat de aldus behandelde patiënten onge-
veer 14 dagen rust moeten hebben.

Vervolgens deelt de Heer Bentinck mede, dat vele paarden
na volkomen neurectomie nog zeer gevoelig blijven aan huid
en kroonrand, zoodat de innervatie dus niet geheel is opgeheven
in het ondereinde van den voet, hetgeen de oorzaak kan zijn
van het voortbestaan der kreupelheid.

De Heer Hinze merkt op, dat dit slechts oppervlakkig aan
de huid het geval zal zijn door zenuwtakjes, die zich daarin
voortzetten.

De Heer Bentinck, er op wijzende, dat men hoef en vleesch-
wand toch moet beschouwen als een voortzetting van de huid,
acht derhalve de mogelijkheid niet uitgesloten, dat ook nog in-
nervatie en eenige gevoeligheid in den vleeschwand kan blijven
bestaan, hetgeen bij bepaalde aandoeningen pijn kan onderhouden.

De Heer Hinze meent, dat de slechte resultaten na volkomen
neurectomie dikwijls moeten gezocht worden in het te vroeg ge-
bruiken der dieren na de operatie.

De Heer van Leeuwen haalt een voorbeeld aan van een
blijvend gunstig gevolg bij een Engelsch paard.

Ten slotte doet de Heer van der Slooten nog een mede-
deeling over een paard, dat ruim een jaar leed aan ptyalismus,
langzaam at, moeielijk slikte en daarbij een eigenaardig geluid
deed hooren.

In den mond van patiënt was niets te zien, ook langs den
hals niet. Het dier was overigens gezond, viel begeerig op een
emmer water aan, maar kon het water niet dan zeer langzaam

rf

-ocr page 183-

677

doorslikken, en vertoonde daarbij verschijnselen van benauwdheid.
Na een injectie van 0,075 gi\'™- atropine op 4 water, hield het
speekselen op, maar het dier had op den dag der inspuiting
geen eetlust en was zeer loom. Toen hel naderhand over-
leed, werd in de pharynx niets abnormaals gevonden. Aan den
slokdarm was sterke atrophic van den spierrok waar te
nemen, in die mate, dat de slokdarm wat kleur en consistentie
betreft, geleek op een gewonen darm. Andere afwijkingen werden
bij de obductie niet gevonden, alleen dat de lever dun en klein
was en een groene kleur vertoonde.

Wijl na deze mededeeling niemand het woord verlangt, sluit
de Voorzitter de vergadering en bedankt de leden voor de
trouwe opkomst. Vervolgens wordt nog bepaald, dat in de
volgende vergadering zal besproken worden de ziekte der paar-
den, bekend onder den naam van influenza, welk onderwerp
door den Heer
Hinze zal worden ingeleid, waarna de Heer
J.
F. Laméris een mededeehng zal doen over eelampsie bij
runderen.

\'s Gravenhage, 5 Augustus 1891.

De Secretaris.
J. POELS.

VERSLAG DER VIERDE VERGADERING VAN
DE NIEUWE AFDEELING ZUIDHOLLAND.

Nadat eenige aangelegenheden van huishoudelijken aard afge-
daan zijn, vertoont de Heer
van der Slooten de hersenen van
een hond (puck), welk dier, reeds vijf jaar lang, telkens, als het
uit de mand gehaald werd, manege-bewegingen (naar rechts)
vertoonde, terwijl overigens geen ziekteverschijnselen werden waar-
genomen. In de rechter hersenkamer bevindt zich een tumor en
bij de obductie bevond zich een sereus vocht in die holte (hy-
drocephalus internus). De hond was steeds zeer mager.

De Voorzitter vertoont vervolgens, namens den Heer Over-
bosch,
vier photographieën, welke de eigenaardige standen, aan-

10

-ocr page 184-

178

genomen door een aan een chronisch hersengebrek hjdend paard,
duidehjk te aanschouwen geven.

Na afloop der gebruikeUjke pauze, neemt de Voorzitter plaats
voor den lessenaar en opent zijn inleiding over de influenza der
paarden. Hij geeft vooraf een zeer nauwkeurig en vrij uitvoerig
historisch overzicht van deze ziekte, toont het tijdstip in de ge-
schiedenis aan, waarop de benaming van influenza in de veeartse-
nijkunde werd ingevoerd en bespreekt verder de oorzaak, waarbij
spreker de reeds bekende smetstof der besmettelijke borstziekte
nader overweegt en vervolgens de verschijnselen en de patholo-
gisch-anatomische veranderingen aan een breedvoerige beschou-
wing onderwerpt.

De Voorzitter, die slechts van eenige korte aanteekeningen
gebruik maakt, spreekt de geheele inleiding op een duidelijke
en aangename wijze uit. Spreker werd dan ook door de geheele
vergadering met gespannen aandacht gevolgd en ten slotte
zeer toegejuicht. Het onderwerp, dat als een inleiding over de
influenza werd opgegeven, verdient, zooals wij het hebben aan-
gehoord, den naam van een formeele voordracht.

Bij de nu gevolgde discussie brengt ook de Heer Laméris in
herinnering, hetgeen trouwens uit de voordracht van den Voor-
zitter duidelijk gebleken was, dat de bacteriën der besmettelijke
borstziekte door Professor
Schütz ontdekt werden en dat Sie-
damgrotskv, Dieckerhoff, Friedberger, Schütz
, enz. onder-
scheid maken tusschen de besmettelijke borstziekte en de Pferde-
staupe. In weerwil daarvan zijn er in ons land altijd nog vee-
artsen, die tusschen beide ziekten geen ander onderscheid aan-
nemen, dan dat beide slechts twee verschillende vormen van
dezelfde ziekte zouden \'zijn. Bij het nagaan der nieuwere litera-
tuur, met betrekking tot de verschijnselen van de besmettelijke
borstziekte en van de Pferdestaupe, slaagde de Heer
Laméris er
niet in beide ziekten scherp van elkander te onderscheiden.

De verschijnselen, die voor de besmettelijke borstziekte worden
opgegeven, vond hij bij de Pferdestaupe terug en omgekeerd.
Slechts een gradueel verschil in de verschijnselen trok zijn aan-
dacht.

De Heer Laméris vraagt of de bacteriën der besmettelijke
borstziekte niet aan toeval moeten worden toegeschreven, hoewel
hij niet wil ontkennen, dat deze micro-organismen ziekmakende
eigenschappen bezitten. Misschien kunnen de bacteriën der be-

-ocr page 185-

179

smettelijke borstziekte bij Pferdestaupe het karakter van deze
ziekte wijzigen.

Wanneer hij met Schütz en Dieckerhoff aanneemt, dat elke
croupeuse pneumonie, die sporadisch optreedt, aan de bacteriën der
besmettelijke borstziekte moet worden toegeschreven, dan neemt hij
hypothetisch aan, wanneer te gelijkertijd bij verschillende paarden
een gering weerstandsvermogen tegen deze bacteriën bestaat, dat
dan, wanneer tevens Pferdestaupe heerscht, croupeuse pneumonie
en Pferdestaupe als Mischinfection kunnen voorkomen.

Het zou volgens hem niet onmogelijk zijn, dat, indien een
micro-organisme als oorzaak van Pferdestaupe werd aangetoond,
dit micro-organisme dan naast de bacteriën der besmettelijke
borstziekte in het zieke organisme aanwezig zou kunnen zijn.

De Heer Laméris wijst hierbij op den typhus van den mensch,
en toont aan,
dat men bij typhuslijders enkele malen, behalve
de
typhusbacillen, ook Streptococcen gevonden heeft.

Hij komt nu tot de volgende conclusiën: Er bestaat bij de
paarden:

1°. Een infectieuse croupeuse pneumonie, welke onder gewone
omstandigheden slechts sporadisch optreedt;

2°. Pferdestaupe;

3°. Een Mischinfection van beide genoemde ziekten.

Vervolgens maakt de Heer Mazure melding van twee stallen,
resp. met i6 en 14 paarden, alwaar
de Plerdestaupe plotseling
bij alle dieren optrad. In een tijdsverloop van ongeveer 24 uren
Werden alle dieren in hooge mate lijdende bevonden en vertoon-
den hevige
Conjunctivitis.

De Heer Hinze meent, dat de oorzaak van de influenza nog
niet voldoende bekend is. Hij acht daarom een nader onder-
zoek aan een bacteriologisch laboratorium van belang en maakt
van deze gelegenheid gebruik om met lof te gewagen van de
oprichting van een klein laboratorium te Haarlem door tusschen-
komst van den Inspecteur van den Geneeskundigen dienst der
Landmacht, Dr.
Timmermans. Bij voorkomende gevallen van
influenza onder de paarden van het leger zullen te Haarlem na-
dere onderzoekingen plaats hebben.

De Heer Bentinck haalt een geval aan, waarbij door het in-
brengen van den thermometer influenza van het e\'éne paard op een
ander werd overgebracht. De thermometer was wel goed gedes-
infecteerd, maar men had daarbij niet gedacht aan de watten,

-ocr page 186-

180

die zich bevonden onder in den koker. Acht dagen na het
aanleggen van den thermometer werd het hierdoor geïnfecteerde
paard aangetast.

De Heer van der Slooten deelt het volgende mede:

In de stallen der Haagsche Rijtuig-Maatschappij werden vijftien
paarden door influenza aangetast. Geruimen tijd later brak
deze ziekte wederom in de genoemde stallen uit. Een der pa-
tiënten, welke nu het eerst ziek werd, was een hoefkreupel paard,
dat op zijn advies met den pijnlijken voet in een zak met
bagger moest worden geplaatst. Daar de riolen, tengevolge
van een verstopping, werden afgebroken en schoongemaakt,
had men die vuile massa in plaats van bagger gebruikt.
Het kreupele paard was den volgenden dag hevig lijdende aan
influenza. Spreker is van meening dat de smetstof der influenza,
reeds van het eerste uitbreken der ziekte af, in de riolen in levens-
vatbaren en virulenten toestand was overgebleven.

De heer Laméris wijst er vervolgens op, dat te Berlijn inen-
tingen tegen de besmettelijke borstziekte hebben plaats gehad
door inspuiting van reinculturen in de luchtpijp en dat onvat-
baarheid verkregen zou zijn.

Vervolgens doet de Heer Laméris eenige zeer interessante
mededeelingen over eclampsie bij runderen, welke mededeelingen
in dit Deel van het Tijdschrift zijn opgenomen (zie bladz. 97).

Ten slotte belooft de Heer Hoogkamer in de volgende ver-
gadering een voordracht te houden over periodische oogontste-
king bij het paard, terwijl de Heer
van Leeuwen een voordracht
zal houden over vergiftiging bij runderen (zie bladz. 114 en 136
van dit Deel).

Wijl de secretaris, wegens ambtsbezigheden, reeds tijdens de
voordracht van den Heer
Hinze de vergadering moest verlaten,
is het laatste gedeelte der notulen ontleend aan aanteekeningen,
die door den Heer J. F.
Laméris bereidwillig werden gemaakt.

Rotterdam, 4 November 1891.

De Secretaris.,
J. POELS.

-ocr page 187-

181

VETERINAIRE DIENST BIJ HET LEGER.

Uit het «Kort verslag van den algemeenen ge-
zondheidstoestand der paarden van het leger»,
uitmakende een gedeelte van het »Statistisch overzicht
der bij het Nederlandsche leger enbijdenvé-
térinairen dienst in het jaar 1890 b e h a n d e 1 d e
zieken» (bijlage behoorende bij het Militair Geneeskundig
Archief 1891), nemen wij het volgende over.

De gezondheidstoestand was in de eerste helft van het jaar
zeer gunstig, maar in de tweede helft kwamen in 6 garnizoenen
te zamen 500 gevallen voor van catarrhaal-gastrische koortsen,
terwijl in het derde kwartaal in één garnizoen influenza heerschte.

Besmettelijke ziekten, bedoeld bij de Wet van 2 Juni 1875,
kwamen niet voor.

Van ziekten met een meer of minder heerschend karakter wer-
den de volgende waargenomen:

Te Bergen-op-Zoom in Januari en Februari — toen aldaar
influenza onder de menschen algemeen heerschend voorkwam —
14 gevallen van catarrhale koorts, in hoofdzaak bron-
chiaal-catarrh met hooge temperatuur, een groote mate van de-
pressie en anorexie; het ziektebeloop duurde gemiddeld slechts
10 dagen en bij twee patiënten ontstond croupeuse pneumonie.
Alle herstelden, maar één paard moest later worden verkocht
wegens dampigheid en een ander wegens ontsteking der sesam-
scheeden.

Te \'sGravenhage in Mei 15 gevallen van bronchiaal-ca-
tarrh, waarbij de temperatuur tusschen 39 en 41° C. afwisselde;
de koorts hield 3 ä 5 dagen aan, in een paar ernstige gevallen
9 dagen. Ook hier herstelden alle, maar later moesten 3 paarden
Wegens dampigheid worden verkocht.

Bij het remonte-depöt te Miliigen werden in het iste kwartaal
14 patiënten met catarrhale koortsen behandeld en te
Amersfoort 4, terwijl in het 2^® kwartaal te Haarlem reeds 12
patiënten aan catarrh der luchtwegen leden.

Van 2 Juli tot 27 Augustus kwamen aldaar 22 paarden met
influenza in behandeling. De eerst aangetaste stierf reeds
na twee dagen en bij microscopisch onderzoek van haemorrha-

-ocr page 188-

182

gisch exsudaat uit de borstholte werden influenza-coccen aangetoond.

Ook werden op 31 Mei te Haarlem 3 paarden aangetroffen
met Stomatitis pustulosa contagiosa; bij onderzoek
bleek dat vele paarden aan deze ziekte leden, maar — met uit-
zondering van nog een viertal — slechts in lichten graad.

De catarrhaal-gastrische koortsen (Pferde-
staupe van
Dieckerhoff) hiervóór reeds genoemd, tastten
506 paarden aan, waarvan er 2 stierven, nl. een te \'s Gravenhage
en een te Leiden. De ziekte begon in het laatst van Juni te
\'s Gravenhage en kwam daarna te Amersfoort, Leiden, Deventer,
Zutphen, Breda en Utrecht voor; respectievelijk werden aangetast
138, 107, 128, 29, 45, 51 en 8 paarden.

Gastrische verschijnselen traden bij de ziekte het meest op den
voorgrond en wel vooral plotseling ontstane verminderde of
geheel opgeheven eetlust en vertraagde mest-ontlasting, gepaard
met een temperatuur van 39 ä 40° C., die in enkele gevallen tot
41.6° C. steeg; daarbij was meer of minder depressie aanwezig en
bij sommige patiënten zwakte in de achterhand, terwijl zeer
dikwijls koliekverschijnselen bestonden. Alle patiënten leden aan
Conjunctivitis, sommige aan kerato-iritis en aan oedemateuse zwel-
lingen der ledematen, vooral der achterste; soms kwam bronchitis
voor en in één geval netelroos.

Waar de temperatuur niet boven 39° C. steeg, was de ziekte
veelal in 2 of 3 dagen geweken, maar het meerendeel der patiënten
was eerst na 8 of 10 dagen hersteld; het reconvalescentie-tijdperk
duurde betrekkelijk slechts kort.

Het geheele aantal paarden bij het leger bedroeg gemiddeld
4900, nl. 2750 bij de cavalerie en 2150 bij de artillerie.

Op I Januari 1890 waren nog in behandeling 170 patiënten,
waarbij er in den loop van het jaar 6610 kwamen, zoodat het
aantal behandelde dieren 6780 bedroeg, waarvan er 45 zijn ge-
storven, 21 afgemaakt en 46 als «niet hersteld» zijn verkocht,
terwijl er nog 162 op i Januari 1891 in behandeling bleven.

Het totaal verlies was dus 112, zijnde 1.65 pCt. der behan-
delde zieken, tegen 1.99 pCt. als gemiddeld cijfer der vier
voorafgaande jaren.

Van de 6780 zieken — waaronder 334 officierspaarden —
kwamen 1734 inwendige en 5046 uitwendige voor en wel 1044
inwendige en 3044 uitwendige bij cavalerie en 690 inwendige
en 2002 uitwendige bij artillerie.

i

-ocr page 189-

483

Het gemiddeld ziektecijfer in de garnizoenen was 138 pCt.
Onder de inwendige ziekten kwamen 149 gevallen voor van
goedaardigen droes, waarvan alleen te Miliigen 59; de
ziekte kenmerkte zich vooral door sterke en uitgebreide zwel-
lingen, niet alleen aan de keelgang, maar ook aan aangezicht,
hals en voorborst; bij één patiënt trad petechiaal-typhus op.
Een drietal paarden stierf, nl. 2 te Miliigen aan metastatische
pyaemie en een te \'s Gravenhage aan strotklep-oedeem.

Behalve het bovengemelde geval van pete chiaal-typhus
zijn er nog 2 gevallen primitief als zoodanig voorgekomen, nl.
een te Utrecht en een te Breda; in beide volgde herstel.

Ziekten van het zenuwstelsel waren niet veelvuldig; 4 gevallen
van hersenconges tie en apoplexie, i van hersenvlies-
ontsteking, 2 van chronis che hersenwaterzucht en I
van kruislamheid werden waargenomen; i patiënt met apo-
plexie en I met hersenvliesontsteking stierf, terwijl i met chroni-
sche hersenwaterzucht werd afgemaakt en een ander verkocht.

Van 232 patiënten met acute neus- en neus-keelcatarrh,
waarvan 46 in Miliigen, stierf er een aan longbloeding. Bij 4
paarden werd chronische catarrh van neus- en voor-
hoofdsboezems waargenomen, waarvan 3 werden afgemaakt;
bij een dier patiënten ontstond caries van gehemelte- en kaak-
beenderen, gepaard met zoodanige woekering, dat stikkingsgevaar
bestond en tracheotomie moest worden verricht.

Aan longontsteking leden 9 paarden, waarvan er 4 stier-
ven, I aan pleuritis, en van 12 patiënten met long-emphy-
seem werden er 2 afgemaakt, 8 verkocht en herstelde er slechts
I, terwijl de laatste op i Januari 1891 nog in behandeling bleef.

Van ziekten van hart en bloedvaten kwamen slechts 4 geval-
len voor, nl. I met hartverlamming, i met hartklop-
ping, I met chronische pericarditis en i met oblitera-
tie van de schenkelslagader; terwijl de laatste werd afge-
maakt, herstelden de beide andere.

Een groot aantal, nl. 596 paarden, leed aan ziekte der diges-
tieorganen, waaronder 66 aan maag-darm catarrh en 278 aan
koliek; van de eerste stierven er 6 en wel één aan opvolgende
ruggemergs-verlamming en van de laatste 16, d. i. 6 pCt. tegen
een gemiddeld cijfer van 6.36 pCt. in de vier voorafgaande jaren.

Verder werden nog met succes behandeld 3 gevallen van,
haemoglobinurie, i van diabetes en i van blaascatarrh

-ocr page 190-

184

terwijl 2 paarden door halswervelbreuk plotseling stierven.

Van de 1734 inwendige zieken zijn er 39 gestorven, 9 afge-
maakt en II verkocht, dus een totaal verHes van 59, zijnde
3.4 pCt. der behandelde.

Bij de uitwendige ziekten kwamen 567 gevallen voor van
huidziekten, waaronder alleen 351 met ongedierte (pediculi)
onder de jonge paarden, verder 132 gevallen van oogziekten
en 844 drukkingen en schavingen door het har-
nachement, waarvan 512 bij cavalerie, 322 bij artillerie en
10 bij de Kon. Milit. Academie.

Ook werden 10 gevallen van beenbreuk waargenomen en
wel I van het schouderblad, 3 van den onderarm, 5 van den
schenkel en i van het dijbeen.

Nog kwamen o. a. voor 289 gevallen van ontsteking van
pezen en peesscheeden, 31 van gewrichtsontsteking,
15 van gewrichtswonden (3 paarden stierven aan pyaemie),
1089 verwondingen (i paard stierf aan pyaemie), 114 schou-
derkreupelheden, 29 heupverstuikingen, 10 knie- en
491 kogelverstuikingen. In het geheel werden 705 gevallen
van hoefziekten behandeld, waarvan 420 met traumatische
hoefontsteking, 5 met straalkanker (waarvan 4 hersteld
en I verkocht), 36 met rotstralen, 52 met brokkelhoeven
en 51 met nageltred (1 patiënt stierf aan tetanus en een
ander werd afgemaakt wegens ongeneeslijke hoefgewrichtsont-
steking).

Van de 5046 uitwendige zieken zijn er gestorven 6, afgemaakt
12 en verkocht 35, dus een totaal verlies van 53, zijnde 1.05 pCt.
der behandelde.

Over de verschillende kwartalen zijn de ziektegevallen als volgt
verdeeld: i®\'® kwartaal 1267, 2\'\'®kwartaal 1639, 3^®kwartaal 2486,
4"® kwartaal 1388.

Nog werden — behalve de 46 paarden hiervóór reeds ge-
noemd — 306 paarden als ongeschikt voor den dienst verkocht,
nl. 180 van de cavalerie, 116 van de artillerie en 10 van de
Kon. Milit. Academie, dus totaal 352, waarvan i van 3 jaar,
2 van s, 37 van 6—10, 136 van 11—15, 157 van 16—20 en
19 boven de 20 jaar oud.

Het totale verlies is dus 418, zijnde 8,53 pCt. van het ge-
heele aantal paarden, tegen 8,90 pCt. als gemiddeld cijfer der vier
voorafgaande jaren.

-ocr page 191-

185

Nog zijn behandeld 131 paarden van officieren niet tot de
bereden korpsen behoorende (waarvan een is gestorven aan
longontsteking) en 36 paarden van de marechaussees.

Over de bijzonderheden uit de verschillende garnizoenen kun-
nen wij ditmaal kort zijn.

De paardenarts te Amersfoort wijst op de volgende behandeling
van ongedierte (pediculi): het geheele lichaam wordt gedurende een
paar uur sterk gepoetst en dit daarna herhaald met een borstel,
waaraan telkens een weinig ungt. hydrarg. was gesmeerd, waarop
na verloop van 18 uur het paard met lauw zeepwater wordt
afgewasschen en daarna droog gewreven. De dekens worden
gezuiverd door ze minstens 24 uur in water te zetten, waarin
■I pCt. sublimaat en ^ pCt. phenolum crudum is opgelost, waarna
zij worden uitgespoeld.

Uit Amsterdam wordt melding gemaakt van een geval van
carbol-intoxicatie bij een 8jarige merrie, die wegens ongedierte
na voorafgaand scheren, was gewasschen met een 3 pCt. carbol-
solutie; na een half uur traden de vergiftigings-symptomen reeds
in. Patiënt stierf na enkele dagen, vermoedelijk ten gevolge van
de tamelijk uitgebreide dermatitis, die was opgetreden.

De paardenarts te Breda wijst op een remonte-paard, waarbij
zich gedurende de beweging verschijnselen voordeden, die waar-
schijnlijk aan een hersenlijden moesten worden toegeschreven.

«Op stal vertoonde het niets abnormaals ; links gmg het aan de
longe even als onder den man, goed. Zoodra het evenwel
rechts
gelongeerd werd, deden zich de volgende verschijnselen voor.

Het maakte voortdurend den omtrek>an den cirkel, waarop
het liep, kleiner, tot dat het eindelijk, niettegenstaande de hem
toegediende straf, door den persoon, waardoor het gelongeerd
werd, het centrum bereikte. Op de rechterhand in draf, verzette
het zich tegen alle hulp en bestraffing, richtte zich op de achter-
beenen op, om het volgende oogenblik zich door een langade
aan de hem in bedwang houdende hand te onttrekken.

Dit verzet duurde zoolang tot het dier uitgeput was, waarna
het een eigenaardigen gang in stap vertoonde. De voorbeenen
werden recht vooruitgebracht en alvorens den bodem te bereiken^
uitgestrekt.

De achterbeenen vertoonden typisch hanetred, waardoor de
geheele beweging veel overeenkomst had met den zoogenaamden
<Spaanschen treds.

L

-ocr page 192-

186

Nadat het paard den geheelen zomer rustig in de weide had
doorgebracht en men meende, dat zulks verbetering zou hebben
veroorzaakt, bleek eveijwel al spoedig, dat dezelfde verschijnselen
aanwezig waren.

Aangezien er van een geneeskundige behandehng op eenige
goede gronden geen sprake kon zijn, werd het, als ongeschikt
voor den dienst, publiek verkocht.»

Te \'s Gravenhage moest een paard worden afgemaakt, dat om
te branden was neergeworpen en dat zich bij het begin der
operatie even verzette, waarbij een dof, krakend geluid werd
vernomen. Daar het achterstel na het ontkluisteren totaal verlamd
was, werd het dier gedood en bij de sectie bleek, dat de rug-
wervel van achter af was verbrijzeld.

De paardenarts te \'s Hertogenbosch schrijft de vele gevallen
van rotstralen, brokkelhoeven en kloofmok toe «aan de ammo-
«niacale inwerking van de permanente paillasse, waarvan de
«reinheid soms te wenschen overliet."

Te Utrecht werd een 14-jarig paard afgemaakt wegens alge-
meene lichaamszwakte en vermagering.

«Bij de sectie vertoonde zich aan het achterste gedeelte van
het rectum een zeer groot eivormig gezwel, dat bij nader onder-
zoek de gedilateerde endeldarm bleek te zijn. De wand was
spekachtig en ongelijk verdikt en door adhaesieve ontsteking met
de bekkenholte verbonden. Aan de binnenzijde vertoonde het.
loodkleurig slijmvlies eenige dwarse plooien.

Dit pathologisch-anatomisch praeparaat is, wegens het zeldzaam
voorkomen van dit lijden bij paarden, aan \'s Rijks veeartsenij-
school aangeboden."

Een ander paard stierf aan tetanus na nageltred.

«Bij de sectie bleek, dat zich in den hoef, ter plaatse van het
hoef kraakbeen, een - kleine hoeveelheid pus bevond.

Door welwillende tusschenkomst van den officier van gezondheid
klasse Straub, werd in het bacteriologisch laboratorium met
dezen etter geëxperimenteerd op cavia\'s en konijnen.

Na 172 dag was een der cavia\'s gestorven, waarbij echter in*
het bloed geen enkele bacil kon worden gevonden en waarvan
de longen ook volkomen intact waren. Enkel werden er staafjes
en kogelbacteriën gevonden aan de inentingsplaats.

Later zijn nog muizen ingeënt met het oedeem, dat ontstaan
was op de plaats, waar een cavia was ingeënt.

-ocr page 193-

187

Deze muizen zijn onder dezelfde verschijnselen van strekkings-
krampen gestorven als de cavia\'s. Ook hier werden in het bloed
geen coccen aangetroffen en waren de longen intact.

De ingeënte konijnen, zoowel met pus als met het oedemateuse
vocht, zijn alle gezond gebleven.

Nog zij medegedeeld, dat bij een lo-jarig paard den 14^^11
October zich een geval heeft voorgedaan van paraphimosis, dat door
het eenige malen daags terugbrengen van den penis in den koker,
met behulp van oleosa en het inwendig gebruik van tinct nuc.
vomicae den ßo^\'®" d. a. v. was hersteld.

Bij het onderzoek bleek, dat onreinheid niet de oorzaak was,
evenmin waren er nieuwvormingen aanwezig, alleen was het weefsel
een weinig resistent.^

Te Zutphen stierf een paard, dat juist van een maagdarm-
catarrh was hersteld, na plotseling optredende verlamming van de
achterhand. Bij de sectie bleek nergens een fractuur of fissuur
van de lenden- of kruiswervelkolom te bestaan.

«Bij nauwkeurig onderzoek van het ruggemerg, vertoonde zich
te beginnen met den en eindigende ongeveer ter hoogte van
den kruiswervel, tusschen de dura mater en het zachte rugge-
mergsvlies een bloeding, die de onderste overlangsche rugge-
mergsgroeve had geimbibeerd en ook in het merg zelve was in-
gedrongen. Overigens was het merg aan zijn oppervlakte minder
glanzend en week van consistentie. Een vaatruptuur kon niet
worden gevonden. Kneuzingsverschijnselen ontbraken mede geheel.»

Voor verdere bijzonderheden verwijzen wij naar het verslag,
dat
102 bladzijden groot is en dat verschillende statistische ge-
gevens bevat.

v E.

NECROLOGIE.

Den November 1891 overleed te Leens, in den ouderdom
van
44 jaar, de Heer K. J. Werkman, die in 1868 tot veearts
was bevorderd.

Nog is overleden te 2de Exloërmond de empirist K. Benus.

-ocr page 194-

188

PERSONALIA.

De paardenarts i®*« klasse J. de Jongh, met verlof hier te
lande, is den November weder naar Indië vertrokken.

De paardenarts 3^® klasse D, H. Goossen is geplaatst bij het
3\'ie Regt. Veld-artillerie te Breda.

De veearts H. Wolters is van Gasselternijerveen naar Nieuw-
Buinen vertrokken, de veearts K.
Büchli van Eenrum naar Uit-
huizermeeden, de veearts G.
Lubberink van Staphorst naar Zwolle
de veearts
J. W. H. Geerlings van de Steeg naar \'t Zandt en
de veearts
H. G, Werkman van Uithuizermeeden naar Leens.
De veearts U.
van der Wal heeft zich te Eenrum gevestigd.

Den 134®"! November werd te Utrecht het i®*® gedeelte van
het artsexamen met goed gevolg afgelegd door den veearts L.
A. J. Deijer.

Aan den bij het Indisch leger gedetacheerden paardenarts
2^® klasse van het Nederlandsche leger C. van Heelsbergen is
opgedragen naar Nederland terug te keeren.

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Bij Kon. Besluit van 13 November 1891 is voor den tijd van
3 jaren benoemd tot plaatsvervanger van den districtsveearts —
wien Dordrecht als standplaats is aangewezen — de veearts F.
J.
Kruijt
te Oude Tonge en bij Kon. Besluit van 8 December 1891
is, eveneens voor den tijd van 3 jaren, benoemd tot plaatsver-
vanger van den districtsveearts — wien Utrecht als standplaats
is aangewezen — de veearts
J. J. F. Hartmann te Nieuwersluis.

BOEKBEOORDEELING.

Dr. Carl Dammann, Die Gesundheitspflege der
landwirtschaftlichen Haussäugetiere. Zweite,
neubearbeitete Auflage, mit
20 Farbendruck-

-ocr page 195-

189

tafeln und 63 Textabbildungen. Berlin 1892.
Verlag von
Paul Parey.

Toen in 1886 de aankondiging der eerste editie van boven-
staand werk verscheen, werd het boek zeker door allen, die zich
met de studie van dit uitgebreide vak bezighielden, met ver-
langen te gemoet gezien. Er bestond inderdaad behoefte aan een
werk op hygiënisch gebied, dat geheel op de hoogte van den
tijd was, iets wat van de toen bestaande werken — hoe verdien-
stelijk zij in zeer veel opzichten ook mochten zijn — zeker niet
kon worden gezegd.

Toen men echter, na het verschijnen der eerste helft, een
berekening kon maken omtrent de uitgebreidheid van het geheele
werk, sloeg menigeen — die een handleiding had verwacht —
de schrik om het hart en niet ten onrechte, want het complete
werk besloeg 1318 bladzijden.

Gelukkig kwam een uitvoerig zaakregister hem, die een of
ander wilde naslaan, te hulp.

Men vond in het boek letterlijk alles wat men op dit gebied
kon verwachten, maar het geheel was te uitvoerig, men kreeg
te veel, men had te veel tijd noodig om van een bepaald onder-
werp op de hoogte te komen.

Grootendeels was dit een gevolg van de wijze waarop het
onderwerp was bewerkt, nl. in voorlezingen, waardoor de lectuur
voor hem, die een speciaal onderwerp nauwkeurig wilde kennen
wel aangenamer werd, maar waardoor herhalingen en uitstapjes
op aanverwant gebied werden bevorderd.

Het was geen handboek, want men miste de gewenschte en de
ook werkelijk zoo noodige kortheid, iets wat juist op hygiënisch
gebied noodzakelijk is, daar dit vak zoo goed als geen grenzen
heeft en men licht geneigd is het meer en meer uit te breiden,
waardoor het echter al spoedig buiten het bereik valt van een
groot aantal personen, voor wie het toch zoo nuttig zou kunnen zijn.

Ook de prijs van 23 Mark was — ten minste voor hier te
lande — te hoog om het algemeen in gebruik te zien.

Toch schijnt dit laatste geen overwegend bezwaar te zijn, immers
— dank zij den uitstekenden inhoud — de eerste uitgave is
uitverkocht en wij kondigen hierbij de tweede editie bij onze
landgenooten aan.

Het is met recht een verbeterde, maar gelukkig geen vermeer-
derde uitgave, daar de nieuwe editie slechts 848 bladzijden bevat

-ocr page 196-

190

en de prijs van een keurig gebonden exemplaar tot 14 Mark is
teruggebracht.

De schrijver heeft blijkbaar de fouten ingezien, die het werk
aankleefden, ten minste hij is aan alle klachten te gemoet gekomen.

Het is nu een systematisch handboek geworden, waarbij reke-
ning is gehouden met den enormen vooruitgang der laatste jaren
op dit gebied en met volle recht verdient het nu den naam van
een practisch handboek. Alles wat de eerste uitgave een zoo
groote waarde schonk, vinden wij nu meer beknopt weergegeven.

Over den inhoud, waarvan de volgorde eenigszins is gewijzigd,
behoeven wij hier niet uit te weiden, daar zeker de groote waarde
van het boek bij het meerendeel der Nederlandsche veeartsen
bekend is, doch wij zouden het gaarne in aller handen zien, daar
het voor hen een vraagbaak is, waarin zij zeker niet vergeefs een
antwoord zullen zoeken.

Maar ook kan het werk met zeer veel vrucht gebruikt worden
door ieder eigenaar van groote huisdieren, die er niet alleen prijs
op stelt zijn dieren gezond te houden, doch ook bij voeding,
opvoeding en verpleging rationeel te werk wil gaan.

Heeft de schrijver ons door zijn arbeid ten zeerste verplicht,
ook den uitgever mogen wij een woord van dank niet onthouden,
want de keurige druk, de uitstekend geslaagde gravures en de
nette band lokken bij den matigen prijs tot koopen uit.

Wanneer het werk van den kundigen Directeur der Veeartsenij-
kundige Hoogeschool te Hanover ook in ons land spoedig alge-
meen bekend wordt, bestaat er mogelijk kans dat er verbetering
komt in de opvoeding onzer veulens, die nog zoo veel te wen-
schen overlaat, maar zeker zal het ook onze veefokkerij ten
goede komen.

VAN ESVELD.

-ocr page 197-

191

NIEUW UITGEKOMEN BOEKEN.

Dr. L. Franck, - Handbuch der Anatomie der Haustliiere, Ille Auflage,
durcligesehen und ergänzt von Paul Martin. Stuttgart, Schickhardt und
Ebner, 1891.

Dr. W. Ellenberger und Dr. H. Baum, Systematische und topogra-
phische Anatomie des Hundes. Mit 208 Originalholzschnitten und 37
lithographischen Tafeln. Berlin, P. Parey, 1891.

Dr. Max Süssdorf, Lehrbuch der Vergleichenden Anatomie der Hausthiere.
Unter besonderer Berücksichtigung der topographischen Anatomie und
der Methodik in den Präparirübungen. Lieferung I, gr. 8». geb. Mark 4,
Dit werk verschijnt in ongeveer 6 even groote afleveringen met tus-
schenpoozen van 2 maanden.

Dr. Fr. Eichbaum, Beiträge zur Statik und Mechanik des Pferdeskeletts.
Mit 2 Tafeln und 14 Fig. im Text. Berlin, A. Hirschwald, 1890. Prijs
4 Mark.

Dr. R. Schmaltz, Topographische Anatomie der Korperhöhlen des Rindes.
Mit in den Text gedruckten Abbildungen und 18 Tafeln. Komplett in
4 Lieferungen ä 4 Mark. Berlin, Th. Chr. Fr. Enslin (Rieh. Schoetz), 1891.

Dr. W. Ellenberger, Vergleichende Physiologie der Haussäugethiere. I
Theil mit 82 Abbildungen, 877 Seiten. Berlin 1890. Prijs 25 Mark.

K. Bonnet, Grundriss der Entwicklungsgeschichte der Haussäugethiere.
Berlin, P. Parey, 1891. Prijs 8 Mark.

Dr. C. Dammann, Die Gesundheitspflege der landwirthschaftlichen Haus-
säugethiere, 2® Auflage, mit 20 Farbendrucktafeln und 63 Textabbil-
dungen. Berlin, P. Parey, 1892. Pr. 14 Mark.

Johann Scherff, Die rationnelle Pferdefütterung. 49 Seiten. Wien, Drescher
& Co. 1890. Prijs 60 kr.

Dr. L. Born und Dr. H. Möller, Handbuch der Pferdekunde für Offiziere
und Landwirthe, 3. Auflage, mit 219 Holzschnitten. Berlin, P. Parey, 1890.

Dr. Pusch, Das Gestütswesen Deutschlands. Mit 3 Tafeln und einer Karte.
Berlin, Th. Chr. Fr. Enslin (Rieh. Schoetz), 1891. Prijs 3 Mark.

Dr. f. Knapp, Anleitung zur Schweinezucht und Schweinehaltung. Mit 40
Holzschnitten. Berlin, Paul Parey,1890. Prijs M. 2,50.

Dr. E. Fröhner, Arzneiverordnungslehre für Thierärzte. Mit einem Anhange :
Thierärztlich-chemische Untersuchungsmethoden. Mit 15 Abbildungen.
Stuttgart,
F. Enke, 1890. Prijs 7,60 Mark.

Dr. E. Fröhner, Lehrbuch der Arzneimittellehre für Thierärzte, Auflage.
Stuttgart,
F. Enke, 1890. Prijs 13 Mark.

Dr. E. Fröhner, Lehrbuch der Toxikologie für Thierärzte. Stuttgart, F. Enke,
1890. Prijs 6 Mark.

I. Tereg und Dr. C. Arnold, Thierärztliches Arzneibuch für Studirende
und praktische Thierärzte.

I Theil: Pharmacie und Arzneiverordnungslehre. 146 Seiten. Prijs 3 Mark.

II Theil: Arzneimittellehre. Prijs 6 Mark.

III Theil: Toxikologie. Prijs geb. 10 Mark.
Berlin, Th. Chr. Fr. Enslin (Rieh. Schoetz).

L. Hoffmann, Thierärztliche Arzneiverordnungslehre, 5® Auflage der Erd-
mann-Hertwig\'sche Receptirkunde und Pharmacopöe nebst einer Samm-
lung bewährter Heilformeln. Berlin, A. Hirschwald, 1891. Prijs 4 Mark
(208 blz.).

-ocr page 198-

192

H. Frick, Grundriss der antiseptischen Wundbehandlung für Thierärzte.
Stuttgart, F. Enke, 1890. Prijs 2,80 M.

Dr. H. Möller, Klinische Diagnostik der äusseren Krankheiten der Haus-
thiere mit besonderer Berücksichtigung der Lahmheiten des Pferdes,
2® Auflage. Stuttgart, Ferd. Enke, 1890. Pnjs 6 Mark.

Dr. Fr. Friedberger und Dr. E. Fröhner, Lehrbuch der klinischen Unter-
suchungsmethoden für Thierärzte und Studirende. I« Iläfte. Mit 39
Holzschn., geb. 6 Mark. (De 2® helft zal ongeveer evenveel kosten).
Stuttgart, F. Enke, 1891.
Dr. C. Harms, Erfahrungen über Rinderkrankheiten und deren Behand-
lung. Mit 5\' Abbildungen. Berlin, Th. Chr. Fr. Enslin (Rieh. Schoetz).
Prijs
IG Mark, gebonden 11 Mark.

Dr. W. Dieckerhoff, Lehrbuch der speciellen Pathologie und Therapie
für Thierärzte. Bandl, 2 vermehrte Auflage: Die Krankheiten der Pferde.
22 Mark. Band II: Die Krankheiten der Wiederkäuer und Schweine, I.
Lieferung, 5 Mark. Berlin, Th. Chr. Fr. Enslin (Rieh. Schoetz), 1891.

Dr. I. Bayer, Lehrbuch der Veterinär-Chirurgie, 2. Auflage mit 59 Illu-
strationen. Wien, W. Braumüller, 1890.

L. Hoffman, Thierärztliche Chirurgie für praktische Thierärzte und Studi-
rende. Vollständig in c.a. 10 Lieferungen ä 4 Mark. (Tot heden ver-
sehenen 8 afleveringen). Stuttgart, Schickhardt und Ebner, 1891.

Dr. H. Möller, Lehrbuch der Speciellen Chirurgie für Thierärzte. Mit 120
Abbildungen. Stuttgart, Ferd. Enke, 1891. Prijs gebonden 20 Mark.

Dr. H. Möller, Die Huf krankheiten des Pferdes, 2« umgearbeitete Auflage,
mit 46 Abbildungen. Berlin, P. Parey, 1890. Prijs gebonden 7 Mark.

Dr. H. Möller, Lehrbuch der Augenheilkunde für Thierärzte. Mit 30
Abbildungen und 2 Farbentafeln. Stuttgart, F. Enke, 1890. Prijs 7 Mark.

Dr. I. Bayer, Bildliche Darstellung des gesunden und kranken Auges
unserer Hausthiere. I« Abiheilung: Ophthalmoscopische Bilder. Mit 12
Tafeln in Farbendruck. Wien, W. Braumüller, 1891. Prijs 12 Mark.

Dr. E. Vogel, Bering\'s Operationslehre für Thierärzte, 5e Auflage. Mit
circa 300 Holzschnitten. Stuttgart, Schickhardt und Ebner, 1891. Prijs
15 Mark.

Dr. Schütz und Steffen, Die Lungeseuche-Impfung und ihre Antiseptik.
(44 blz.) Berlin^ A. Hirschwald, 1890.

Dr. J. Csokor, Lehrbuch der gerichtlichen Thierheilkunde, Hälfte, 1890.
Wien, W. Braumüller. Prijs voor het complete werk 10 Mark.

Dr. a. Lydtin, Anleitung zur Ausübung der Fleischschau, 2« Aufl. Carlsruhe,
T. Gutsch, 1890.

F. Roepcke, Die animale Impfanstalt, deren Anlage, Einrichtung und Betrieb.
Mit 32 Abbildungen. Stuttgart. F. Enke, 1890. Prijs 2,40 M.

Dr. G. Schneidemühl, Die thierärztliche Laufbahn im deutschen Reiche.
Kiel und Leipzig, Lipsius und Fischer, 1891. (96 blz.). Prijs 1,60 Mark.

P. Martin und K, W, Schlampp, Klinische Terminologie der Thierheilkunde.
Wiesbaden, J, F,
Bergmann, 1887, (266 blz.) Prijs gebonden 6 Mark,

Dr, K. v. Hippel, Die Thierquälerei in der Strafgesetzgebung des In- und
Auslandes. (198 blz.). Berlin, O. Liebmann, 1891. Prijs 6 Mark.

(Wordt vervolgd.)
W. C. SCHIMMEL.

-ocr page 199-

IS DE PERIODISCHE OPHTHALMIE VAN HET
PAARD EEN ZELFSTANDIGE EN SPECIFIEKE
ZIEKTE?

DOOK

li. jr. HOOQKAlflElft,

Paardenarts late Klasse O.-I. Leger.

( Vervolg.)

En zoo zijn. we thans genaderd tot punt 3 onzer beschou-
wing, waarin we zullen trachten de zoogenaamde «maan-
blindheid» te verklaren, daarbij uitgaande van het beginsel
dat geen afzonderlgke ziektevorm in \'t spel is.

Volgens mijn bescheiden meening hebben we, daar waar
men van maanblindheid spreekt, te doen met een iritis of
liever gezegd met een irido-cyclitis die, onder omstandigheden
van ougunstigen aard, gemakkelijk kan overgaan op de
chorioidea, zooals men dit dikwijls ziet, en waarover men
zich bg het nauwe vaatverband dezer deelen ook niet te
verwonderen heeft. Als de voornaamste oorzaak daarvan
houd ik vast aan trauma en infectie; van de iritides, die
voorkomen bij influenza, bij morbus maculosus, tuberculose,
enz. spreek ik hier niet, deze zijn symptomatisch en komen
op rekening van metastase.

Wanneer men nl. bedenkt dat het oog van een paard zeer
weinig beschut is, wgl de bulbus zoo ver naar voren ligt,
dan kan het ons inderdaad niet verwonderen, dat vele van
die irido-cyclitides teweeg worden gebracht door uitwendige
beleedigingen, vooral in stoetergen, waar de jonge hengsten

13

-ocr page 200-

194

onderling dikwijls vechten, ongerekend nog de ruwe behan-
deling, waaraan de dieren veelal van de zijde van eigenaar
of oppasser bloot staan. Zyn er nu geen teekenen van verwon-
ding achtergebleven, dan blyven we omtrent de ware oor-
zaak van de ontsteking in den regel geheel onkundig; het
arme dier zelf kan ons niet inlichten.

Evenmin ontbreekt de gelegenheid voor infectie. Lappen
die dienen tot het reinigen van hoeven, neus, mond en
ten slotte ook van de oogen — hoe absurd dit ook klinken
moge, het is nochtans een feit, door my talrijke malen
waargenomen — de aanwezigheid van ruif en voerkrib,
stalpilaren, enz. waartegen de paarden veelal met waren harts-
tocht, met het hoofd en ook met de oogen staan te schu-
ren, om nog niet eens te spreken van de paljas\', die hun
tot ligplaats dient, vormen momenten te over om, bij de
geringste laesie, infectie te veroorzaken.

Aldus verklaar ik mij het betrekkelyk veelvuldig lijden
van de iris bij deze dieren; ongelukkig blyft ons zoo goed
als altijd de aard van de inwerking onbekend, zoodat ik
wel genoodzaakt ben, mijn toevlucht te nemen tot redenee-
ring, een beschouwing echter die, naar ik geloof, wel
grond voor waarschijnlijkheid heeft.

We gaan thans verder. Heeft nu de oorzaak niet al te
hevig ingewerkt en valt patiënt spoedig onder de aan-
dacht van eigenaar of oppasser, waardoor hij alzoo aan een
goede behandeling kan onderworpen worden, dan zal na
zekeren tijd de aandoening herstellen, zonder dat er een
spoor van het lijden achterblijft; dit zijn m. i. de ge-
vallen van «maanblindheid», waarin men van recidieven
niets meer bemerkt, en die in de literatuur ook in genoeg-
zame mate zijn vermeld. Maar helaas! meestal zal het wel
niet zoo gunstig afloopen, integendeel zal men dikwijls een
meer ongunstig beloop waarnemen, en daardoor het proces
zich gemakkelijk op de chorioidea kunnen voortzetten. En
wel daarom, wyl het noodige toezicht ontbreekt, of omdat
men niet zooveel gewicht aan de zaak hecht, en men eerst

-ocr page 201-

195

om hulp komt, als zich onrustbarende symptomen vertoo-
nen. ïOch ziet u Mr., het beest traande maar een beetje
«uit het oog, dit was nog heelemaal helder, wel een beetje
«blauw, maar anders niet.» Alzoo het gewone antwoord,
dat men zelfs in militaire stallen van den betrokken onder-
officier, op zijn desbetreffende vragen krggt, en al te dikwgls
toch heb ik, bij mijn wekelijksche visitaties, dezen gang
van zaken kunnen opmerken, om in dit opzicht nog een
optimistisch standpunt te kunnen inneraen.

Als het nu zóó gaat bij het leger, waar nog toezicht en
tucht is, zou het dan te veel zijn gezegd, als ik beweer,
dat in den grooten regel, de paarden met zieke oogen veel
te laat in behandeling komen?

Hoeveel gunstiger zgn de verhoudingen met betrekking
tot dit punt niet bg den mensch, waar de patiënt zelf, uit
angst voor het verlies van het gezicht, bij het geringste
ziekte-symptoom zich bg zgn arts aanmeldt; dezen factor
diene men niet uit het oog te verliezen.

En wat zal nu daarvan het gevolg zijn ? Dit nl.; dat de
kans op een volkomen herstel veel geringer zal wezen, om-
dat het proces zich dan reeds aanzienlijk zal hebben uitge-
breid, en men tegen verschillende pathologische veranderin-
gen in het aangetaste oog, die het gevolg van de ziekte
zijn, te vergeefs te velde zal trekken. Zoo zal men meestal,
zonder eenig resultaat, moeite doen om de synechiae poste-
riores te verscheuren en bestaat er zelfs groote kans dat zich
reeds een ringvormige of een totale achterste synechie zal
gevormd hebben; om dezelfde reden zal het exsudaat in het
iris-sti\'oma, het corpus ciliare en het glas vocht, slechts zeer
onvolledig tot resorptie zgn te brengen, en het gevaar voor
cataract te grooter zijn geworden. In ééu woord gezegd,
het proces zal in den regel in het chronische stadium zijn
aangeland.

Eu dat ik mij hier niet schuldig maak aan phantasie, of
ongemotiveerde theoretische beschouwingen, blijkt wel hier-
uit dat men, in welk werk ook, over het beloop van de

-ocr page 202-

m

zoogenaamde «maanblindheid» lezende, vindt aangegeven,
dat in den regel na een aanval naziekten achterblijven als:
synechiae posteriores, ver naar voren gedrongen iris, die
soms tegen de membrana Descemeti aan ligt, cataract, troe-
beling van het corpus vitreum, en loslating van het net-
vlies.
Blazekovic, een warm voorstander van de specificiteit
van periodische Ophthalmie, zegt in zgn u bekend werkje
op bl. 177: «Wanneer we een paard onmiddellijk na het
«optreden van de verschgnselen van een eersten aanval
«onderzoeken, dan zullen we in den regel aan de aange-
«taste deelen, uvea en retina, veranderingen aantreffen, waar-
«uit zonder eenigen twijfel kan worden afgeleid, dat het
«oog reeds lang ziek was, zonder dat men er uitwendig
«iets aan gemerkt heeft, en waaruit alzoo volgt dat het be-
«gin van het proces aan onze aandacht is ontsnapt."

Het kan nu zijn, dat zich, dank zij de behandeling, nog
een betrekkelgk gunstig beloop instelt, en dat patiënt, als
hij weer aan den arbeid wordt gezet, weinig of geen irrita-
tieve verschgnselen meer aan het zieke oog vertoont, maar
bij nauwkeurig ophthalmoscopisch onderzoek zal men nog
wel op meer of minder uitgebreide stoornissen van reeds
bovengenoemden aard stuiten. Noodlottigerwgze vormen
echter vele van deze den pathologischen grondslag voor een
vernieuwd Igden.

Al acht men in den laatsten tijd den invloed van de syne-
chiae posteriores niet zóó verderfelijk voor de toekomst
van het oog als vroeger, toen men recidieven, ook bij den
mensch, op rekening bracht van de rekking en irritatie,
waaraan de iris onderhevig zou zijn bg de spanning en ont-
spanning van den sphincter (accommodatie, invallen van licht
van verschillende intensiteit), toch zijn de meeningen aan-
gaande dit punt nog verre van eenstemmig. Zoo leest men
o. a. in een werk over oogheelkunde van Dr. Ed. Meijer op
pag. 199, betreffende deze quaestie het volgende:

«Dans une seconde série de cas l\'iritis guórit, mais il
«reste des synéchies postérieures, trop solides pour céder

-ocr page 203-

197

«à l\'action de l\'atropine. Lorsqu\'elles sont peu nombreu-
«ses et isolées, elles peuvent n\'avoir pas de suites fâcheuses,
«mais ces adhérences ont une influence souvent funeste sur
«l\'oeil, parcequ\'elles produisent un tiraillement incessant de
«la membrane, pendant les mouvements auxquels l\'iris est
«soumis continuellement sous l\'action de la lumière ou de
«raccommodation ; elles troublent ainsi la circulation et l\'in-
«nervation. Ce danger est d\'autant plus grand que les
«synéchies sont plus larges et plus nombreuses. En effet,
«elles expliquent la fréquence des recidives, que l\'on attri-
«buait autrefois uniquement à l\'existence d\'une diathèse
«générale. Dans chacun de ces nouveaux accès la maladie
«devient de plus en plus rebelle au traitement, parceque les
«synéchies déjà existantes empêchent l\'action de l\'atropine
«et parcequ\'elles augmentent chaque fois de nombre.»

En op bl. 206 leest men : \'S il en existe (sprekende
«over de synechiè\'n) il faut essayer d\'abord de les rompre
«par les instillations d\'atropine et de pilocarpine. En cas
«d\'insuccès les rechutes, et peut-être la perte finale de l\'oeil
«ne peuvent être evitées certainement, que par l\'opération
«de la corélyse ou de l\'iridectomie.»

Genoemd werk dateert van het 1887, en is dus nog vrg jong.

Hoe het nu ook met die synechiae posteriores gesteld
moge zijn, zooveel is zeker, dat recidieven, en ten slotte
verlies van het oog, te wachten staan, wanneer men te doen
heeft met randvormige, of met totale achterste synechiën.
Wat zgn daarvan dan de gevolgen ?

Zooals u bekend is, is het corpus ciliare het orgaan voor
de secretie van het oog. Een klein deel van de afgeschei-
den vloeistof richt zich door het glasvocht langs den cana-
lis hyaloideus en de perichoroideaal-ruimte naar achteren,
maar het grootste gedeelte van de lymphe gaat naar voren,
komt uit de achterste oogkamer, langs de lens door de
pupil in de voorste oogkamer, om, door de Ijmphruimten
in het ligamentum pectinatum, alzoo in den hoek, gevormd
door cornea en iris, ten slotte over te gaan in den veneusen

-ocr page 204-

198

plexus (voorste ciliair-aderen) en in het kanaal van Schlemm.

Het ligt alzoo voor de hand dat, wanneer de gemeen-
schap tusschen voorste en achterste oogkamer niet meer be-
staat, de lymphe niet meer naar voren kan afvloeien. Het
gevolg daarvan zal zijn ophooping in het achter de iris
gelegen gedeelte van het oog, en verhooging van de intra-
oculaire drukking, tot zulk een graad, dat een toestand in-
treedt, bekend onder den naam van «secundair glaucoma»,
een lijden, dat het betrokken oog met absolute zekerheid te
gronde richt, zoo niet tijdig door een iridectomie hulp wordt
verschaft. Ik vestig er uwe aandacht op, dat ik hier spreek van
«secundair glaucoma», wel te onderscheiden van wat men
noemt glaucoma, welke beide processen slechts dit gemeen
hebben, dat ze hetzelfde hoofdsymptoom vertoonen, nl.:
verhoogde intra-oculaire drukking, en waarvoor men bij
het glaucoma van den mensch tot op heden nog geen
verklaring heeft weten te vinden.

Het zal verder voorzeker wel geen nader betoog behoeven,
dat na een irido-cyclitis, waarop geen volkomen genezing is
gevolgd, maar die nog naziekten heeft achtergelaten in den
vorm van een meer of minderen graad van hyperaemie, of
doordat exsudaat-massa\'s zijn achtergebleven in iris en
corpus ciliare, het gevaar voor recidieven eveneens steeds
zeer groot zal wezen, vooral bg het paard, dat ten opzichte
van zijn gezichtsorgaan aan zóóveel insulten bloot staat,
en dat zich zelf niet, zooals de mensch, kan beschutten
voor stof, zand, sterk licht, enz. Het is toch een algemeene
waarheid dat organen, waarin nog residuen van een vooraf-
gegane ontsteking voorkomen, veel meer gepraedisponeerd
zyn, en een geringe oorzaak voldoende is om nieuwe
processen te voorschijn te roepen, en zeer zeker zal een zoo
bloedryk en zenuwryk lichaamsdeel als het oog, hierop geen
uitzondering maken. Hoe dikwijls ziet men niet bij den
mensch in reeds zieke oogen, die in een meer of minder
ver gevorderd stadium van atrophia bulbi verkeeren, op het
onverwachts; en nadat jaren lang zich geen eruptie heeft

-ocr page 205-

199

voorgedaan, plotseling de ontsteking opnieuw voor den dag
komen.

Dank zg de anamnese, zal daar echter de arts in den
grooten regel de oorzaak kunnen opsporen, omdat de
patiënt zelf kan mededeelen aan welke nadeelige invloeden
het oog in den laatsten tyd heeft blootgestaan.

Ter verklaring nu van de recidieven, die men voor de
zoogenaamde «maanblindheid» karakteristiek acht, maar die
we, zooals we gezien hebben, bg iedere aandoening van
de uvea bg het paard te vreezen hebben (iets, wat
Möller
in zijn werkje op pag. 68 ook aangeeft), ben ik uitgegaan
van de m. i. alleszins geoorloofde veronderstelling, dat de
dieren, bg de allereerste aandoening, al was het dan ook
niet dadelijk nadat zich ziekte-verschgnselen vertoonden,
onder geneeskundige hulp kwamen; maar hoe dikwgls,
vooral in de private praktgk, zal het geval zich wel niet
voordoen, dat de eigenaar niets van het proces bemerkt,
of uit onwetendheid of onverschilligheid daaraan geen gewicht
hecht. Alsdan worden de omstandigheden natuurlgk nóg
veel ongunstiger, en vermeerdert de kans voor recidieven
niet weinig. Maar aangenomen zelfs dat het dier dadelgk,
nadat zich een iritis kenbaar heeft gemaakt, onder behan-
deling komt, dan geloof ik, dat ik mg niet aan overdreven
pessimisme schuldig maak, als ik de meening voorsta, dat
de meeste patiënten door ons, veeartsen, veel te vroeg aan
de therapie worden onttrokken, en dat wij niet gerechtigd
zijn tot volkomen berstel te concludeeren, als zich na eenige
dagen reeds geen irritatieve symptomen meer vertoonen.

Voor een gering gedeelte mag dit wellicht hierin zijn
gelegen, dat men het nut van een meer langdurige behan-
deling niet inziet, voor het grootste deel zeer zeker moet
dit worden toegeschreven aan het feit, dat men den eigenaar,
voor wien het nog altijd zieke oog geen enkele afwijking
meer vertoont, bezwaarlijk kan overtuigen, dat rust en een
Voortgezette en nauwkeurige behandeling nog zeer noodig
zgn, ten einde het gevaar voor recidieven te vermgdeu-

-ocr page 206-

200

In het reeds genoemde werk van Dr, Meyek. leest men
omtrent den duur der behandeling van een iritis, op pag.
499 het volgende: «Malgré cette guérison complète il reste
cpendant quelque temps encore une grande tendance aux
«recidives, surtout si les muscles de l\'iris ne sont pas tenus
cen repos, par l\'emploi prolongé de l\'atropine» en op bl.
206 heet het verder; «Après la guérison de Tiritis, il im-
«porte de prévenir les recidives, par l\'emploi de l\'atropine
«continué pendant quelques semaines 1), lors même que
«la guérison se serait effectuée sans laisser de synéchies.»

Ik voor mg heb dan ook in den laatsten tijd steeds voor
gewoonte aangenomen om de dieren, zoodra zich slechts
een weinig iritis vertoonde, minstens een 3 à 4 weken op
den ziekenstal onder behandeling te houden, een maatregel,
dat weet ik ook zeer goed, die in de private praktijk on-
mogelijk in toepassing kan worden gebracht, maar men
klage dan ook niet over recidieven.

Summa summarum, het recidiveeren van een irido-cyclitis
breng ik op rekening van de onvolkomen genezing van het
eerste geval, dat zich voordoet, als gevolg waarvan naziek-
ten achterbleven, welke, ieder voor zich, den pathologischen
grondslag vormen voor een hernieuwd lijden, zoodra zich
slechts een geringe oorzaak buiten of binnen het lichaam opdoet.

Wat nu verder aangaat de troebelingen in het glasvocht,
de loslating van de retina en de meer of minder uitgebreide
cataract, die in den regel het gevolg van de zoogenaamde
«maanblindheid» zouden zgn, het is u bekend dat deze in
den symptomengroep van irido-cyclitis volkomen passen.
Het corpus ciliare is, zooals we reeds hebben gezien, het
secretie-orgaan van het oog; wanneer dit nu ziek is, en
tengevolge daarvan een abnormale afscheiding wordt geleverd,
dan ligt het voor de hand, dat èn glasvocht èn lens,
welke zich geheel moeten voeden met dat afscheidingspro-
duct, de onmiddellijke gevolgen daarvan zullen ondervinden,

1) Ik spatiëer.

-ocr page 207-

201

<J. w. z. dat de lens troebel zal worden (cataract) en een
meer of minder sterke opbooping van exsndaat-massa in
bet corpus vitreum zal ontstaan. Het zyn nu voornamelijk
die exsudaten, wanneer ze een zekeren omvang hebben ge-
kregen, welke zeer moeiliik tot resorptie zyn te brengen
en die, op den langen duur, een uiterst noodlottigen
invloed uitoefenen^ daar zij de oorzaak zyn van de
atrophie van den bulbus, en van de loslating van het
netvlies. Bedoelde exsudaten nl. gaan over tot organisatie
en contraheeren zich later sterk, waardoor de bulbus in
omvang afneemt (atrophia bulbi). Als onmiddellijk gevolg
daarvan staat voor de deur: loslating van de retina, want
deze is alleen ter plaatse van de papil en van de ora ser-
rata met de chorioidea verbonden, en ligt er voor het overige
eenvoudig tegen aan, op haar plaats gehouden, om het zoo
eens uit te drukken, door de drukking van het glasvocht.
Zoodra dit dus in omvang afneemt, is de retina van haar
steun aan de binnenzyde beroofd en moet zij zich van de
chorioidea loslaten, waarby nog komt, dat deze gang van
zaken niet weinig wordt ondersteund door de contractie van
het georganiseerd exsudaat, dat ook hier en daar aan de
retina is vastgehecht.

Dit is de meest gewone weg waardoor ablatio retinae
optreedt, veel veelvuldiger dan die, welke tot stand komt
•^oor actieve drukking aan de buitenzyde van het netvlies
(acute exsudatie van de chorioidea, chorioidaal bloeding,
tumoren van retina of chorioidea).

Alle verschynselen alzoo, die zich bij de zoogenaamde
periodische ophthalmie zouden voordoen, kunnen behoorlijk
Verklaard worden, als men uitgaat van de meening, dat
\'^en te doen heeft met een irido-cyclitis (wat trouwens door
fiïiRLiN reeds lang is aangetoond). Men zal my wellicht
tegenwerpe n, dat men by maanblindheid vasthoudt aan een
aandoening van de chorioidea, ja, dat zij daarmee wel eens
debuteert. Ik zou daarop antwoorden, dat l^lykens micro-
®copisch onderzoek in den regel iedere irido-cyclitis, een

-ocr page 208-

202

mede-lijden aantoont van het achterste gedeelte van het oog,
en dat, het meest van alle organen, het vaatvlies in het
ziekteproces is betrokken, terwijl zelfs retina en papil nim-
mer volkomen vry zyn van pathologische veranderingen, al
kunnen deze clinisch ook niet worden aangetoond. En wat
aangaat de quaestie of eerst de chorioidea, of eerst de iris
is aangedaan, ik vermeen te mogen opmerken als myn per-
soonlyk gevoelen, dat dit wel steeds een quaestie zal
blyven, want reine aandoeningen van het vaatvlies kunnen
in hoofdzaak alleen worden opgespoord met behulp van den
ophthalmoscoop, wijl de patiënt uiterlyk weinig of geen
symptomen vertoont; en daar in ons geval het paard niet
kon klagen over slecht zien en vermindering (kleiner wor-
den) van zyn gezichtsveld (skotoom), en het dier, al ziet
het met één oog minder goed, toch nog zeer goed zijn
diensten kan verrichten, — ten minste wy merken er niet
veel van — zoo zullen zuivere aandoeningen van de chori-
oidea wel hoogst zelden tot onze kennis komen. Eerst dan
als corpus ciliare en iris mede zijn aangedaan, trekt patiënt
de aandacht van eigenaar of oppasser.

Ik zal de mogelykheid niet ontkennen, dat niet hier of
daar bij het paard een ontsteking van de uvea is voorge-
komen, die men wel genoodzaakt was, blijkens beloop en
verbreiding, toe te schrijven aan een specifieke oorzaak, een
oorzaak die zuiver plaatselyk bleek, geenszins. Ik ben zelf
in de gelegenheid geweest een aandoening op groote schaal
te observeeren onder de troepenpaarden te Salatiga, in het
jaar 1887, waar gedurende de maanden Maart, April, Mei
en Juni een hevige oogziekte heerschte, en waarbij wel is
waar het lyden van de conjunctiva sterk op den voorgrond
trad, maar waaronder toch ook tal van gevallen voorkwa-
men waarbij de iris in \'t spel betrokken was. Voor de bij-
zonderheden dienaangaande verwijs ik naar de Veeartsenij-
kundige Bladen, jaargang 1887, pag. 229. En geen 2 maan-
den later vertoonde zich dezelfde ziekte onder de paarden
van mijn eigen garnizoen Willem I en Banjoe-Biroe (op

-ocr page 209-

203

circa 4 uur afstand van Salatiga gelegen), waarbij letterlgk
geen enkel dier gespaard bleef, en zich eveneens vele aan-
doeningen van de uvea voordeden.

Maar waar ik niet aan meê doe, op gronden, naar ik
meen toch niet geheel en al te verwerpen, dat is: aan het
geloof van het bestaan bij het paard van een specifieke
uveitis, met een speciale neiging tot recidieven, die het oog
ten slotte te gronde zou richten, en die eigenlgk overal,
waar maar paarden zijn, zou voorkomen (enkele landen
uitgezonderd hoort men er overal van), m. a. w. aan het
geloof van de ziekte «maanblindheid». Het is mgn vaste
overtuiging, dat in den grooten regel een irido-cyclitis
niet zal recidiveeren, en het oog niet te gronde zal
gaan, mits patiënt vroegtijdig genoeg onder onze handen
komt, en hij van onze zijde aan een zorgvuldige en nauw-
keurige behandeling wordt onderworpen, en — ik zou er
nog bij kunnen voegen — wanneer we daar, waar het noodig
blgkt, naar het mes grijpen.

En al mocht het nu blijken, dat ik op het dwaalspoor
ben, dan heeft deze mijn zienswgze, althans dit groote
voordeel, dat men zich zelf niet machteloos tegenover dit
lijden voelt, en dat men er zich niet met een wanhopend
schouderophalen bij neerlegt, bij zich zeiven mompelende:
och! aan die periodische ophthalmie is toch niets te doen,
ze eindigt toch met blindheid. Bezit men de overtuiging,
dat men niet staat tevenover een onbekenden vijand, maar
tegen een vijand, die wel degelijk met kans op goed succes
bestreden kan worden, dan zal men zich meer inspannen,
de irido-cyclitis of chorioideitis, die ons ter behandeling wordt
toevertrouwd, zoo volledig mogelijk te doen genezen, en
iü de meening dat de naziekten den pathologischen grond-
slag voor een vernieuwden aanval vormen, zooveel mogelijk
er naar streven, dat er geen naziekten achterblijven. Men
zal den eigenaar op het gevaar van die naziekten wgzen,
al kan men hem die ook niet laten zien, en hem trachten
duidelijk te maken dat hier niet deze of gene noodlottige

-ocr page 210-

204

oorzaak in \'t spel is, maar dat het juist deze zgn, die men
moet vóórkomen, wil het dier in de toekomst zgn oog niet
verliezen. Ergo, dat het noodzakelijk zg, dat de behandeling
en de noodige rust nog een zekeren tijd worden voortgezet,
terwgl, wanneer hij niet meer aan «maanblindheid» denkt,
hij ook veel meer zal meewerken, tot het strikt opvolgen
van de gegeven voorschriften.

Dwaal ik, men zal me toegeven dunkt mg, dat uit die dwa-
ling dan toch voor den patiënt eenig voordeel voortspruit.
Hoe gaat het thans nog met het paard, waarvan de betrok-
ken veearts meent dat het Igdende is aan periodische ophthal-
mie? Ja, er wordt een behandeling ingesteld, zoo goed als
het kan, meestal rein symptomatisch, hij meent toch zeker
te weten, heeft dat altgd geleerd en gelezen, dat hij staat
tegenover een ziekte, die onmogelijk te bestrijden is, en
verklaart het dier, zoodra het oog geen irritatieve sympto-
men meer vertoont, voor genezen, al geeft zgn ophthalmos-
coop hem dan ook een heel andere voorsteUing van de zaak,
en dat voornamelgk omdat hij meent, — te recht of ten
onrechte, dat zal de tijd moeten leeren, — dat hij hier toch
geen verdere hulp kan ver leenen.

Thans omvat het woord periodische ophthalmie eigenlgk
zoo wat alle ziekten van dat gedeelte van het oog, hetwelk
achter de cornea is gelegen, een complex alzoo van dé meest
verschillende aandoeningen; en er kan geen patiënt voorko-
men met synechiae posteriores of de restes daarvan, in
den vorm van pigmentvlekken op de voorste lenskapsel,
of er wordt dikwgls maar eenvoudig «maanblindheid»
gediagnostiseerd.

Een ieder moet dat natuurlgk voor zich zelf verant-
woorden, maar wanneer mij pro foro de vraag werd gesteld,
zou ik geen oogenblik aarzelen te antwoorden «dat ik mij
niet bevoegd achtte tot zulk een diagnose, want dat ik
daartoe eerst het wetenschappelijk bewijs zou hebben te
leveren, dat die residuen van een voorafgegane iritis niet
op rekening konden komen van een traumatische of symp-

I

-ocr page 211-

205

tomatische iritis, en dat bewgs zou ik onmogelgk kunnen
bijbrengen, voornamelgk daar wy in onze praktgk in het
algemeen zoo weinig waarde aan de anamnese kunnen hech-
ten, en patiënt ons niet in kennis kan stellen met zijn
subjectieve waarnemingen.

Ik voor mij zou dat woord periodische Ophthalmie dan
ook geheel willen doen vervallen, en daarvoor in de plaats
stellen: iritis, irido-cyclitis, irido-chorioiditis traumatica,
symptomatica en idiopathica, al naarmate het voorste of
het achterste gedeelte van den uveaal-tractus meer de zit-
plaats van de aandoening is. Me dunkt, men maakt zich
dan onwillekeurig een betere voorsteUing van het lijden
waarmede men in casu te doen heeft.

Eigenaardig toeval; een paar dagen geleden komt mij in
handen het u bekende blaadje «der Thierarzt», en vind ik
daarin op pag. 225, in een referaat, de mededeeling, dat de
oorzaak van de zoogenaamde «maanblindheid» is gevonden,
en dat men als zoodanig heeft aan te zien een micrococcus,
dien men voorstelt, in den vervolge te noemen ophthalmo-
coccus. Na vermelding van de morphologische en biologi-
sche eigenschappen van deze microbe, waarover we hier
niet verder zullen spreken, vindt men aangaande de patho-
gene werking aangegeven, dat zij in hoofdzaak haar nadee-
ligen invloed uitoefent op het gezichtsorgaan, en dat een
injectie van de reincultuur in het oog, een meer of minder
hevige iritis, enkele malen gepaard met exsudatie, voor den
dag doet treden, terwyl zy in het episclerale weefsel een
sterke scleritis, met catarrhale conjunctivitis veroorzaakt. Er
wordt nu voorgesteld de ziekte voortaan te noemen sclero-
irido-chorioiditis specifica, om reden de scleritis altyd sterk
op den voorgrond treedt, ja soms, enkel en alleen, de harde
oogrok is aangedaan.

Tot mijn groote spyt kon ik het origineel artikel niet
machtig worden, zoodat ik dus geen oordeel aangaande het
gewicht van deze ontdekking kan vellen.

L.

-ocr page 212-

206

Maar — dat wat het referaat bekend maakt, heeft my
in \'t minste niet in myn zienswijze doen wankelen. Ik lees
daarin bv. niet van proeven die by het. paard zouden ver-
richt zijn, en van den uitslag daarvan. Verder vestig ik er
uwe aandacht op dat, wat betreft de pathogene werking,
er alleen wordt gesproken van «een meer of minder
«hevige iritis,» dat slechts «enkele malen» exsu-
datie optrad (hypopion?) en van het op den voorgrond
treden van de scleritis, wat alzoo niet overeenkomt
met hetgeen men omtrent het symptomenbeeld van de
zoogenaamde «maanblindheid» vindt aangegeven.

Bovendien, het is bekend genoeg dat er pathogene bac-
teriën zyn, die, in de voorste oogkamer of zelfs in de cornea
aangeland (onder omstandigheden), een iritis met hypopion
kunnen teweegbrengen; o.a. is dit het geval met den sta-
phylococcus, dien men by osteomyelitis aantreft.

Dit is alzoo geen nieuws, en zooals men de zaak in het
referaat vindt voorgesteld, zou het veel meer voor myn
opvatting pleiten (want, zooals ge u zult herinneren, ook
ik noemde als een voorname oorzaak van de iritis, infectie),
dan voor die van de voorstanders van «maanblindheid.»

Nog meer, iritis is nog niet synoniem met wat men tot
op den huldigen dag periodische ophthalmie heeft genoemd,
en zy, die beweren dat er een irido-chorioiditis recidiva
specifica bestaat, en dat deze wordt veroorzaakt door een
bepaalde microbe, zullen te bewijzen hebben, dat, wanneer
men by het paard daarvan een rein-cultuur in het oog
brengt, een ontsteking van de uvea optreedt (iris, corpus
ciliare of chorioidea), welke aandoening dan zoo goed als
geheel kan genezen, en dat zich dan na korter of langer
tijd het proces herhale, tot 2, 3 malen, enz. toe, tot dat
het oog eindelyk (als regel) is verwoest en blindheid is
ingetreden, en dat wel, zonder dat namelyk het betrokken
oog opnieuw is geïnoeuleerd. Want aldus heeft men zich
tot heden de zoogenaamde maanblindheid voorgesteld.
Möller
o.
a. noemt zelfs op pag. 74 het woord intermitteerend be-

-ocr page 213-

207

loop en treedt in ?ergelyking met malaria, recurrens, enz.

Evenwel, ik schort voorshands mgn opinie op, en wil op
het referaat niet oordeelen, veel minder veroordeelen.

En hiermede, Mijne Heeren, zgn we aan het eind van
ons onderwerp gekomen. Hoogstwaarschgnlgk zullen er velen
onder u zijn, zoo niet allen, die zich met mijn zienswgze
niet kunnen vereenigen. Welnu, niets zal me aangenamer
zijn dan te mogen vernemen, in welk opzicht we onderling
verschillen, en wanneer u mij kon aanwijzen op welke punten
ik misschien minder juist ben geweest, dan zou ik mij voor
de moeite, die ik aan de samenstelling van deze voordracht
heb besteed, zeer zeker in ruime mate beloond achten,
\'s
Hage, 4 Nov. 1891.

DE AFSCHEURING VAN HET
COLLUM UTERI VÓÓR OF TIJDENS DE VERLOS-
SING VAN DE MERRIE,

dook

AI, a. »K BKUIM.

(Lezing, gehouden in de Afdeeling Utrecht.)

Sen van de oorzaken van plotselingen dood bij de merrie,
zoowel kort vóór als tgdens de baring, is de afscheuring
van het collum uteri en hare gevolgen.

Deze letale uitgang in de baringsperiode komt meer voor
dan men denkt. Bij tal van dergelijke patiënten is de dood
reeds ingetreden voordat deskundige hulp ter plaatse is,
terwgl bg empirische hulp de oorzaak dikwerf niet wordt
vermoed. Bovendien is eerst later, door nauwkeurige sectie,
de oorzaak van den dood na te gaan. Juist het zoo

L.

-ocr page 214-

208

spoedig letale beloop doet ons dergelgke patiënten minder
onder de oogen komen. De eigenaar, gewoonlgk gebukt
onder dezen slag, stelt daar weinig belang in.

De afwgking in anatomiscben bouw van bet collum uteri
der merrie van dat ^er koe, is waarschgnlgk een der daar-
toe praedisponeerende oorzaken. In hoogdracbtigen toestand
is de bevruchte hoorn, overlangs gemeten van het collum
uteri af, ongeveer 60—65 cM. lang. Het drachtige corpus
uteri strekt zich ver voorbij den eierstok en den voorrand
der breede baarmoederbanden uit, zoodat als \'t ware het
voorste gedeelte (dat naar het diaphragma gekeerd is) totaal
vrij ligt.

De uterus ligt in het laatst der drachtigheidsperiode in
de onderbuikstreek en reikt tot aan het middenrif.

De wanddikte van den onbevruchten uterus bedraagt 5—6
m.M., op het einde der drachtigheid 3 m.M. Bg het toe-
nemen der drachtigheid neemt de uterus dus in wanddikte af.

Het collum uteri heeft onbevrucht de grootste wanddikte
van alle deelen van den geboorteweg, nl. 16—18 m.M.; op
het einde der drachtigheid echter slechts 4 m.M. Bij de
koe bedraagt de wanddikte van het collum uteri, tusschen
de plooien gemeten, 9 m.M.; bovendien is diens gesteldheid
kraakbeenachtig.

In niet drachtigen toestand ligt het collum uteri geheel
in de bekkenholte, het voorste gedeelte zelfs nog achter
den voorrand van het schaambeen. In drachtigen toestand
ligt het bijna geheel in de buikholte.

De ingang van het lichaam van de baarmoeder in den
hals vormt het ostium uteri internum. De uitmonding
van den baarmoederhals in de vagina wordt als ostium uteri
externum aangewezen; deze laatste opening strekt zich zelfs
ruim 2 c.M. in de vaginaalholte vrij uit. In den baar-
moederhals bezit de mucosa tal van plooien, welke bij den
partus totaal verstrgken, .zoodanig zelfs, dat uitwendige en
inwendige moedermond niet meer zijn te onderscheiden en
de overgang van de vagina in het collum uteri onvoelbaar is.

-ocr page 215-

X

äog

De serosa van den uterus zet zich, als een gedeelte van
het peritonaeum, ook op den baarmoederhals en zelfs op
de vagina voort.

Van de muscalaris van den uterus, vrelke hoofdzakelyk
uit tvree lagen organische spiervezelen bestaat, gaat alleen
de buitenste zvrakke laag, n.1. de overlangsche spiervezel-
laag, geheel op het eollum uteri over. De binnenste laag,
welke de sterkste is en uit concentrische vezelen bestaat,
reikt slechts tot aan den baarmoederhals.

De spierlaag in het geheel is bij de merrie veel zwakker
dan by de koe.

Bovendien is by de koe de verbinding tusschen muscu-
laris en serosa veel inniger.

De concentrische spiervezellaag gaat bij de koe ook gedeel-
telijk op het collum uteri over, ja zelfs tot aan de vagina,
terwyl by de merrie slechts de dunne laag overlangsche
spiervezelen over het collum uteri op de vagina overgaat,
en de concentrische spiervezellaag aan het collum als \'t ware
een organische sluitspier vormt.

Het blykt hieruit dus duidelyk, dat de wandsterkte van
het collum uteri by de merrie aanmerkelyk minder is dan
by de koe.

1°. Afscheuring van het collum uteri kort
Voor den ingetreden partus by gesloten ostium.

De oorzaken van deze afscheuring kan men verdeelen
m indirecte en directe. Als indirecte oorzaken kunnen
Worden aangegeven: veranderingen in de textuur van het
Collum uteri; bovenmatige uitzetting van den uterus,
\'t zij door te groote vrucht of te groote quantiteit vrucht-
■^ater (zoogenaamde hangbuiken), waarbij de baarmoeder-
bals gerekt wordt, vooral wanneer daarby geen tegendruk-
king wordt uitgeoefend door de gevulde dikke darmen;
Exostosen van den voorsten schaambeensrand, welke volstrekt

14

-ocr page 216-

210

uiet zeldzaam zyn. Verder gedeeltelgke draaiing van liet
collum om de lengteas 1).

Als directe oorzaken komen in aanmerking mechanische
invloeden van buiten, als: stooten, vallen, enz., maar ook
abnorm sterke bewegingen van het veulen in een daartoe
praedisponeerende positie, vooral stuitligging met onder het
lichaam geslagen achterbeenen, waarbg de beide hielen onder
den schaambeensrand liggen en deze zelfs den uteruswand
eenigszins achterwaarts en daaronder gedrukt hebben.

Symptomen.

Wanneer de afscheuring kort vóór de baring ontstaat,
vertoont de veulenmerrie koliek-symptomen; aanhoudend
opstaan en liggen, rollen, zelfs over den rug, terwgl de
positie met gestrekte voorbeenen en zittend achterstel zeer
dikwijls wordt waargenomen. Na geruimen tgd deze sympto-
men vertoond te hebben, vervalt de patiënt in een soporeu-
sen toestand. De buik wordt tympanitisch opgezet, terwijl
de peristaltiek nu en dan, doch zeer gering, wordt waar-
genomen. Eigenaardig is het dat een dergelijke patiënt
somtijds zeer sterk perst, waarbg het rectum dan gedeel-
telijk wordt geprolabeerd.

Bij exploratie door de vagina vindt men het ostium ge-
sloten. De nauwkeurige waarnemer merkt hier echter ter-
stond op, dat de stand van het ostium uteri externum een
andere is dan onder gewone omstandigheden. Hij bemerkt
namelgk dat de onderrand er van beter te voelen is; hg
krijgt den indruk dat de toegang tot het cervicaalkanaal
niet meer horizontaal is, maar met een horizontaal vlak een
hoek van 45° maakt; m. a. w. het ostium is verplaatst
naar boven en iéts naar links. De verplaatsing naar links
kan op rekening gesteld worden van de rekking naar rechts,
veroorzaakt door den doorgezakten uterus met foetus. De tem-
peratuur, welke in den beginne, wanneer de eerste koliek-
symptomen zich openbaren, weinig of niet is verhoogd, stijgt

1) Giebee. Magazia v. Gürlt und heitïwig 1863. S. 334.

-ocr page 217-

211

later door de intredende peritonitis tot 40.5° C. en
41.5° C.. De polsslag is versneld, terwyl de ademhaling
frequent is en met weinig inspanning van de buikspieren,
maar met vry sterke beweging van den borstwand geschiedt.

Bij afscheuring van het collum uteri over een kleine uit-
gebreidheid duurt de boven beschreven toestand dikwyls 2 ä
3 dagen; de dood treedt tijdens den comateusen toestand
onmerkbaar in. Bij laagsgewyze afscheuring, waarby de
mucosa nog in haar geheel is, treden dezelfde symptomen
op, maar met veel geringer intensiteit; somtyds volgt hier
schynbaar herstel, totdat eenigen tijd later dezelfde toestand,
maar heviger, terugkeert en een letale afloop volgt. Het
stellen der diagnose is niet altyd met juistheid te doen, maar
is in ieder geval by enkele patiënten mogelijk. Waar de
diagnose gesteld is, kan de prognose hoogst ongunstig lui-
den, terwyl van een therapie geen sprake kan zyn.

By de sectie vindt men de afscheuring meestal achter de
zoogenaamde kringspier met haar concentrische vezelen, dus
vlak voor den schaambeensrand.

Een der door my waargenomen gevallen moge hier een
plaats vinden.

Door den paardenfokker W. r>. B. te N. werd des avonds
myn hulp ingeroepen by een hoogdrachtige 12jarige
merrie, welke reeds eenige dagen overstond. Des morgens
had patiënte nog haar gewone rantsoen hooi en haver
gebruikt. Tegen den middag echter was zij onrustig ge-
worden en had koliekverschijnselen vertoond, waarby, naast
Veel liggen en opstaan, ook de positie met zittend achterstel
Werd waargenomen. Deze verschynselen hadden ongeveer een
paar uren aangehouden, waarna patiënte was blijven staan
in een en dezelfde positie, n.1. min of meer gestrekt. ■

By myn uitwendig onderzoek bleek patiënte zeer soporeus
te zijn; de peristaltiek had byna opgehouden, de buik was
tympanitisch opgezet, de ademhaling zeer oppervlakkig maar
frequent, de pols klein, veelvuldig en onregelmatig, de tempe-
ratuur 39.8° C. in het rectum gemeten. De eetlust had totaal

-ocr page 218-

212

opgehouden; patiënte was yolkomen ongevoelig voor hetgeen
rondom haar plaats had. Mestontlasting nu en dan, van
normale consistentie. tJrineloozing dikwerf, hij kleine hoeveel-
heden en zeer pijnlgk. Over het algemeen is patiënte in
het achterstel zeer pijnlyk, het gaan van het eene been op het
andere is zeer moeielyk en geschiedt niet zonder inspan-
ning. Bi] exploratie door de vagina, welke zeer gemakkelijk
was, bleek het ostium uteri met eenig slijm omgeven en
gesloten. By nader onderzoek scheen de richting van het
cervicaalkanaal niet volkomen horizontaal, maar eenigszins
van links boven naar rechts onder te loopen. Van het
veulen was by de exploratie niets te voelen, een feit dat
mijn opmerkzaamheid trok, daar het onder gewone omstan-
digheden van de vagina uit zeer duidelijk is waar te nemen.
Bij exploratie langs hefc rectum waren, wanneer de geheele
arm werd ingevoerd, enkele deelen van het veulen waar-
neembaar, doch alleen wanneer de buikwand door twee
helpers, één aan weerszoden, werd opgelicht door middel
van een omwoelde plank.

Gedurende het onderzoek werden nu en dan persingen
waargenomen, en wel meer oppervlakkige aanwending van
de buikpersing, hetgeen den indruk maakte van voor patiënte
zeer pijnlijk te zijn.

Ofschoon met juistheid de diagnose niet kon worden ge-
maakt en men eerder geneigd zou zijn aan hevige perito-
nitis te denken, bleek later uit de sectie, welke \'s morgens
d. a.
v. werd verricht, dat afscheuring van het collum uteri
aanwezig was.

De patiënte had na het bovenbeschreven onderzoek slechts
enkele uren geleefd.

Sectie. Bij opening van de buikholte vloeide een
massa bloederig gekleurd vocht \'af met tal van bloedstol-
sels. De dikke darmen waren sterk gespannen door gasont-
wikkeling. De uterus met het veulen lag in de onderbuik-
streek. De uterus sloot vast om het veulen, doordat alle
vruchtwater was afgeloopen. De bovenwand van den baarmoe-

-ocr page 219-

213

derhals was gaaf, de onderwand vertoonde echter een door-
gaande scheur, dus door serosa, muscularis en mucosa,
terwijl in de opening een gedeelte van het gescheurde cho-
rion aanwezig was. De scheur in de muscularis was zeer
ongelyk, zoodat hier en daar nog enkele strooken werden
opgemerkt, welke aanduidden dat de verscheuring in ver-
schillende richtingen en langzaam had plaats gehad. Het
veulen lag in stuitligging met onder het lichaam geslagen
achterbeenen.

2°. Afscheuring van het collum uteri tydens
de baring.

In deel XVIII, aflevering, van dit Tydschrift werd reeds
door mij medegedeeld dat by stuitligging van het veulen
met onder het lichaam geslagen achterbeenen de repositie
en extractie met de meeste voorzichtigheid dienen te ge-
schieden, daar bij eenigszins ruwe manipulatiën afscheuring
van het collum uteri kan plaats hebben.

Ofschoon by de koe dit letaal beloop bij ondoelmatige
verloskundige hulp eveneens voorkomt en, zelfs zonder deze,
afscheuring kan plaats hebben, schijnen de anatomische ver-
houdingen voor het ontstaan dier ruptuur bij de merrie
toch gunstiger te zyn.

Wanneer zich bij de boven beschreven ligging de hielen
van het veulen onder den schaambeensrand bevinden, en zelfs
eenigszins daaronder en achterwaarts, kost het den verlos-
kundige zeer veel moeite deze op het schaambeen te trekken.
Zoo dit niet mogelijk is, wordt gewoonlijk beproefd de
koot of den hoef van het veulen met de hand te bereiken en,
zoo mogelijk, daaraan een striktouw te bevestigen. Wanneer
nu getrokken wordt, zonder dat de hand van den verlos-
kundige den hiel naar boven heeft getrokken en met de om-
sloten hand naar boven en voren duwt, dan is een der meest
gunstige factoren voor de afscheuring aanwezig. De onder
het schaambeen aanwezige hielen drukken den uteruswand

-ocr page 220-

214

achterwaarts en bij eenigszins sterk trekken, zelfs door één
helper, waarbg dan als \'t ware de hiel onder het schaam-
been draait, volgt de afscheuring. Wanneer deze heeft plaats
gehad, zakt het veulen en het bevreemdt den verloskundige,
dat het gereponeerde achterbeen niet verder in de geboorte
kan worden getrokken. Eerst wanneer hg ook het andere
achterbeen tracht te ontwikkelen, komt hij tot de onaangename
ervaring dat de uterus is afgescheurd.

Vooral wanneer de verlossing geschiedt by de staande
merrie, loopt men hiervoor veel gevaar; daarom is het
aangewezen deze repositie by het liggende dier te doen.

Door den paardenfokker v. D. te N, wérd des avonds
mijn hulp ingeroepen by een barende 5-jarige merrie,
welke sinds dien middag aanhoudende sterke weeën had
vertoond, zonder dat de waterblaas te voorschyn was
getreden. De tyd der baring was daar en het veulen was
dien middag, door den eigenaar nog, langs den buikwand,
levend gevoeld. Bij exploratie was het ostium totaal ver-
streken ; er doorgaande voelde men het chorion, dat de.
zitbeensknobbels en den staart bedekte. By verder indringen
bleken de achterbeenen gestrekt naar voren te liggen, zoodat
het veulen zich in een zittende positie bevond; naar boven
en voren voelde men het kruis en de lenden, aan weers-
zyden de flanken.

Het eerste plan voor de extractie was natuurlyk de repositie
van de achterbeenen; na enkele vergeefsche pogingen, waarby
de arm van den verloskundige te kort bleek te zyn om koot
en hoef te bereiken, werd besloten tot de extractie, zooals
in dit Tijdschryft, deel XVIH, 2e afl. pag. 103, is opge-
geven. Met de Sack\'sche lis werd het bekken van het veulen
in het bekken van de merrie getrokken en verder overge-
gaan tot extractie van de achterbeenen in omgekeerde rich-
ting. Zonder veel krachtsinspanning, slechts door één man
te laten trekken, gelukte dit. Aan de beide huidlappen werd
nu getrokken en de verlossing spoedig getermineerd.

De uitdryvende weeën, welke tydens de pogingen tot

-ocr page 221-

215

repositie zeer sterk waren en deze verbazend bemoeilijkten,
ontbraken bij het uittrekken van het veulen gehepl.

Ofschoon gewoonlyk na elke verlossing een gedeelte van het
chorion direct uit de vulva hangt, was daarvan hier niets waar
te nemen. De patiënte was gedurende een half uur zeer
rustig, zonder de minste naweeën. Na dien tijd werd zg
onrustig en vertoonde heen en weer trippelen, aanhoudend
opstaan en gaan liggen met onderdrukte persingen, en daarbij
telkens neiging tot pisloozing. By de exploratie, welke hierop
werd ingesteld, kwam ik tot de onaangename ontdekking
dat juist voor den schaambeensrand, aan den onder-
wand van het collum uteri, een scheur aanwezig was, ter
breedte van de uitgespreide hand. De randen van de scheur
waren oneffen en een groot gedeelte van het chorion lag er
door, vrij in de buikholte. Nadat dit teruggebracht was,
waren de dikke darmen duidelijk te voelen; veel vruchtwater
was door de opening gevloeid.

De prognose was hier dus zoo ongunstig mogelgk. Drie
uren na de verlossing stierf de merrie onder de hevigste
koliekverschijnselen.

Op welke wyze kon deze ruptuur zgn ontstaan? Het
tijdstip van haar ontstaan valt wellicht saam met de pogingen
tot repositie der teruggeslagen achterbeenen. De abnorme
ligging met de hielen onder het schaambeen en de enorm
sterke weeën hebben zeer zeker den uteruswand dermate ver-
zwakt, dat by slechts geringe kracht voor extractie, \'t zij
by de eerste pogingen tot repositie, \'t zij bij de extractie
van een achterbeen, waarby de hiel van het andere been
vóór het schaambeen is blijven zitten, afscheuring gevolgd is.

üit dit geval moge tevens blijken, dat een uiterst voor-
zichtige manuale therapie by de verlossing van de merrie
is geïndiceerd.

Steeds heeft by afscheuring van het collum uteri een
hevige verbloeding plaats; deze is dikwyls van dien aard dat
de dood plotseling volgt; de bleeke mucosae en anaemische

-ocr page 222-

216

hersenverschynselen zgn hiervan de duidelijkste symptomen.

Waar de dood niet door verbloeding wordt veroorzaakt,
volgt deze toch later door de intredende hevige peritonitis.
Zalt-Bommel.

CYSTICERCEN IN DE HERSENEN VAN EEN HOND,

DOOE

J. C. l^AM DiCR SliOOTRÜ,

In December van het jaar 1886 werd mgn hulp ingeroe-
pen bg een puckhond, die Igdende was aan een hersen-
ziekte, welke zich door de volgende verschgnselen kenmerkte.

Het dier, dat zeer goed at, matig dronk, maar altijd
trage defaecatie had, vertoonde ongeveer een half jaar in
stijgende mate afwijking in de beweging. Het was den hond
onmogelgk rechtuit te loopen; hij draaide met het geheele
lichaam om een centrum naar rechts (manege-beweging).
In rust had hij choreatische schokken. Er was hier dus
blijkbaar een stoornis in de functie der groote hersenen,
ten gevolge van een tumor of wat dan ook, vermoedelijk
gezeten aan de oppervlakte der rechter groote hersenhemis-
pheer. Daar ik geen succes verwachtte van eeu medica-
menteuse behandeling, raadde ik den eigenaar aan het dier
door middel van chloroform te laten dooden. Mijn voorstel
vond bij hem echter geen ingang; hg kon daartoe nog
geenszins besluiten. Hoewel deze weigering geschiedde uit
een oogpunt van medelgden, waande ik het dier onder deze
omstandigheden, bg zijn onophoudelijke beweging en wie
weet welke subjectieve gewaarwordingen, toch gelukkiger
dood dan levend.

Daar de eigenaar meer honden had, was er later meer-

-ocr page 223-

217

malen gelegenheid patiënt nog eens te observeeren; de toe-
stand werd steeds ellendiger, blikbaar het gevolg van een
uitbreiding der oorzaak. De snelheid, waarmede het lichaam
draaide, was veel vermeerderd; ook werden de beschreven
cirkels steeds kleiner, zoodat het dier op het laatst, met den
kop tegen het achterstel aan, met een groote snelheid in
de rondte ging.

Tot op deze hoogte was het lijden gekomen, toen ik in Mei
1891 werd verzocht een einde te maken aan het leven van
den patiënt, daar de toestand niet langer was aan te zien.
Aangezien ik zeer nieuwsgierig was om na te gaan, wat
de hersenen zouden opleveren, voldeed ik ten spoedigste aan
dit verzoek.

Na het schedeldak rondom te hebben opengezaagd, was
het vry gemakkelyk de hersenen nagenoeg gaaf te voorschijn
te halen. Tusschen de hersenvliezen was een weinig sereus
vocht uitgestort; op de linker groote hersenhemispheer was
in den lobus occipitalis, een weeke, eenigszins doorzichtige
plek. Overigens was er uitwendig niets byzonders waar te
nemen. Ten einde de ventriculi laterales te kunnen over-
zien, werd het dak weggenomen, waarna een vrg groote
hoeveelheid sereus vocht zichtbaar werd; verder zat op den
rechter cornu Ammonis een tumor, ter grootte van een
flinke erwt.

Na het praeparaat eenige dagen te hebben gehard, vond
ik, dat in de verschillende onderdeelen, met een enkele
uitzondering, alle rechts, een getal van twee en twintig
dergelijke tumoren waren gezeten, die, wat my direct be-
vreemdde, met weinig moeite door middel van een stompe
naald uit het hersenweefsel konden worden opgewipt,
overal een gladde holte achterlatende. Om alle te voor-
schyn te halen, was een totale destructie der hersenen nood-
zakelijk.

Wat het onderzoek der gezwelletjes betreft, alle waren
ongeveer van dezelfde grootte, nl. 8 ä 9 mM. diameter,
hadden een witte kleur, waren gerimpeld en week op het

-ocr page 224-

218

gevoel. By het openen der blaasjes, want dat waren het,
kon men het buitenste omhulsel, zynde een vry vaste, struc-
tuurlooze kapsel, verwyderen. Daarin zat een tweede, bruin
gekleurde, waarin zich vloeistof bevond; deze was niet in de
eerste. Beschouwde men de binnenste blaas nauwkeurig, dan
zag men op één plaats een witte stip; bij het openen der
blaas kwam troebel vocht te voorschyn, waarin eenige vlok-
ken, te midden waarvan een wit massief lichaampje zat op
een geribde steel, die correspondeerde met de witte stip, uit-
wendig aan de binnenste blaas zichtbaar.

Dit alles gaf my natuurlijk den indruk van een blaas-
worm met ingestulpten scolex; om hiervan echter zekerheid
te hebben, moest de laatste worden aangetoond. Na veel
moeite, want daartoe moest het witte lichaampje, dat vry
taai en klein was, tot op het laatst toe door middel van
een paar naalden worden afgepeld, slaagde ik er in een paar
onder den microscoop zichtbaar te krygen. Vele mislukten
echter onder deze operatie.

De scolex heeft vier groote ronde zuignappen en om het
rostellum een dubbelen hakenkrans van ongeveer een 26-tal
groote haken; het taaie weefsel om den scolex bestond uit
een massa kleine en grootere cellen mèt korreligen inhoud
en kern, vetdruppels en cholestearine kristallen.

Men had hier dus duidelyk met den blaasworm van een ge-
wapende taenia, en wel met een
Cysticercus te doen, daar in alle
steeds maar een scolex was te vinden, Alle cysticercen waren
geëncjsteerd. Vermoedelijk is het de
Cysticercus pisiformis,
die zeer veelvuldig bij hazen voorkomt, gezeten in grooten
getale in de lever, het mesenteriam, omentum
en peri-
tonaeum.

Ik veronderstel dat de hond, die steeds op straat alle mo-
gelyke vuil en faeces tot zich nam, op die manier zich zelf
geïnfecteerd heeft met eieren van de taenia serrata. Een
groote curiositeit is, dunkt me, het voorkomen van deze
parasieten-larve in de hersenen van aen hond; daarbij
vreemd tevens dat, niettegenstaande de geheele hersenmassa

-ocr page 225-

219

bijna was vervangen door deze cjsticercen, het dier zoo
lang in het leven is gebleven,
\'s
Gravenhage, December 1891.

LEUCAEMIE BIJ EEN OS,

door

kl. hokfmacieiii.

Op den vierden December van het vorige jaar begaf ik
my naar Wyk-by-Duurstede, om op verzoek van een vil-
der V. R,, aldaar woonachtig, een uit nood geslachten
os te keuren.

De eigenaar wilde, wanneer het vleesch door my voor
de consumtie werd goedgekeurd, het te Utrecht invoeren
en verkoopen.

Door een samenloop van omstandigheden kwam ik
eerst \'s avonds om 7 uur in Wijk-by-Duurstede; ik was
dus verplicht bij kunstlicht en met zeer primitieve hulpmid-
delen de sectie te verrichten.

In de schuur achter de woning hing een geslachte os,
Welke blykbaar in goeden voedingstoestand verkeerd had.

De longen, het hart, de lever en de milt waren nog met
hun natuurlijke hulpmiddelen aan borst en baikvlies ver-
honden gebleven. Terstond viel de reusachtige grootte en
dikte der milt in het oog; deze hing, daar het middenrif
Was doorgesneden, gedeeltelyk in de borstholte tot aan de
eerste rib.

Ik liet de milt voorzichtig uit de buikholte nemen en
spreidde haar op een tafel uit; by meting bedroeg de
lengte 92 c.M., de grootste breedte 32 cM., terwijl zij 15
kilogram woog.

-ocr page 226-

220

De miltkapsel bleek sterk gespannen te zijn, maar was
nergens gebarsten, terwgl zij zeer moeilijk van het
miltweefsel te scheiden was; de kleur der kapsel was don-
kerblauw.

Bij insnijding bleek het milt-parenchym donkerrood ge-
kleurd te zgn, terwgl de Malpighische lichaampjes (milt-
follikels) sterk vergroot waren en het geheel een brgachtige
consistentie had.

Op doorsnede vloeide de milt-pulpa langs het mes weg,
terwgl de trabekels eerst dan te zien waren, wanneer de
pulpa met het mes werd weggekrabd.

De lever was eenigszins vergroot, alhoewel in geringe
mate; op doorsnede zag men, tusschen de eilandjes, in het
interstitiëele bindweefsel talrijke kleine, witte haarden.

Pe longen vertoonden niets abnormaals; het hart was
vergroot en in de linkerkamer tegen den mitralis zat een
bloed-coagulum van een flets-roode kleur.

Het endocardium was bleek-rood van kleur en niet ver-
dikt; sub-endocardiale, of sub-pleurale en sub-peritoneale
bloedingen waren nergens waar te nemen. De nieren waren
bleek-rood van kleur, zeer week en papperig; de sub-renale
lympklieren waren sterk vergroot en met een brgachtige
massa gevuld. Het vleesch zag er vrij goed uit, hoewel de
spieren over het geheel bleek van kleur waren en geen
volledige Igkverstgving was ingetreden. Tot zooverre het
macroscopisch onderzoek.

Hoewel nu nergens sub-muceuse of sub-sereuse bloe-
dingen waren te zien, geen parenchymateuse hepatitis of
nephritis bestond, geen sereus-sulzige infiltraties aanwezig
waren en het bloed niet teer- of lakkleurig viel, terwgl
bovendien geen spoor van enteritis te bespeuren viel, dacht
ik eerst toch nog met een geval van miltvuur te doen te
hebben.

De eigenaar scheèn mgn vermoeden te raden, want zonder
dat ik over anthrax gesproken had, vertelde hij mg dat ik
volstrekt niet moest denken dat deze os aan miltvuur ge-

-ocr page 227-

221

leden had. Indien dit het geval was geweest, zeide hy, 2eer
logisch, had ik u niet laten roepen.

Om zyn bewering te staven, liet hij my een klein aardig
hondje zien, hetwelk hy den vorigen dag een stukje vleesch
en wat bloed van den os te eten had gegeven. Het dier
was springlevend en zooals v. R, beweerde, had hij al lang
dood moeten zijn wanneer de os aan miltvuur geleden had.

Ik merkte dus dat de eigenaar experimenteerde.

Toch was ik niet gerust en ik verzocht v. R. den vol-
genden morgen vroeg in Utrecht te komen met de milt,
lever, longen en hart; na microscopisch onderzoek zou ik
hem dan den uitslag der keuring mededeelen.

Hy beloofde dit te zullen doen en was den volgenden
dag zeer vroeg aan het kantoor van keuring.

Het microscopisch onderzoek naar miltvuur-bacillen was
negatief: ik vervaardigde eenige «trocken» -praeparaten uit de
milt-pulpa en uit het bloed, aanwezig in de linkerkamer
van het hart, terwyl ik met methyleen-blauw kleurde.
Hierna onderzocht ik zonder kleuring het bloed en terstond
viel de groote vermeerdering van het aantal witte bloed-
lichaampjes in het oog.

De grauw-witte, haardvormige plekken in de lever be-
stonden uit opeenhoopingen van witte bloedlichaampjes,
welke, zooals dat dikwijls by leucaemie het geval is, ontstaan
waren doordat een gedeelte van de in het bloed circulee-
reade witte bloedlichaampjes in het leverweefsel terugge-
houden was.

(Het onderzoek van de lever geschiedde met het ys-mi-
crotoom, als kernkleurstof werd gentiaan-violet gebruikt).

Uit het voorgaande concludeerde ik, dat de os aan leu-
caemie geleden had en wel aan lienale leucaemie; wel is
waar waren de sub-renaal klieren sterk vergroot, maar daar
de overige lymphklieren geen belangryke pathologische
afwykingen vertoonden, kon van een lymphatische leucaemie
nog geen sprake zijn.

Bij een eenvoudige milt-hyperplasie treden, vooral in het

-ocr page 228-

222

begin, nooit de Malpighische lichaampjes sterk te voorschijn,
terwijl hierbij in een later stadium het bindweefsel sterk
toeneemt, waardoor de milt hard wordt,

Aan den eigenaar deelde ik na mijn onderzoek mede, dat
het dier niet aan miltvuur geleden had, maar dat het vleesch
toch niet voor de comsumtie door mij werd goedgekeurd,
zoodat ik hem in gemoede aanraadde het vleesch niet in
Utreclit binnen te voeren.

Hoewel natuurlek het vleesch van dergelgke, aan leucaemie
geleden hebbende dieren bij consumtie geen nadeelige in-
vloeden zal uitoefenen, keurde ik toch dit vleesch af wegens
de geringe voedingswaarde welke het ongetwgfeld bezat.

Om te bewgzen hoe treurig het in sommige gemeenten
gesteld is met de vleeschkeuring in het algemeen, diene het
volgende:

Genoemde v. fl., welke vele uit nood-geslachte dieren of
gestorven dieren koopt, vertelde mg op den bewusten avond,
dat hg een week geleden een gestorven koe had gekocht,
die bij Igkopening zulke gekke verschgnselen vertoonde, dat
hij het noodig achtte eenige zgner honden met de stukken
der milt te voederen,

«Toen ik den volgenden morgen naar de vier honden ging
kijken», zeide v. R,, <dagen zij doodï-; bovendien had hg een
konijn een gedeelte van het oor afgesneden en op de snee-
vlakte met milt-pulpa ingesmeerd. Dit konijn was volgens
hem ook aan de gevolgen gestorven.

Na deze prachtige resultaten, twijfelde genoemde patholoog-
anatoom in spe er geen oogenblik meer aan of de koe had
aan miltvuur geleden, zoodat hg besloten had het cadaver
te begraven.

In dit geval had de man dus vrij spel en ware hij minder
voorzichtig en minder consciëntieus geweest, dan zou het
vleesch van een aan miltvuur geleden hebbende koe in con-
sumtie gebracht zijn.

Ofschoon wg allen weten, dat het consumeeren van der-
gelgk vleesch dikwijls geen nadeelige gevolgen na zich

-ocr page 229-

223

sleept, zoo mogen wy het gevaar toch niet gering achten.
Hulde zij daarom gebracht aan het Hoofdbestuur der Maat-
schappy ter bevordering van de veeartsenykunde in Neder-
land, dat geen moeite spaart om van regeeringswege een
verplichte vleeschkeuring te verkrygen.

ütkeoht, 11 Januari 1892.

KLEINE MEDEDEELINGEN EN REFERATEN.

OVER INTRA VENEUSE INJECTIE VAN ZOUT-
OPLOSSINGEN BIJ PAARDEN,

door

Ur. H. JT. HAMBtraftC^EEK.

Onlangs schreef ik in het «Nederlandsch Tijdschrift voor Ge-
neeskunde» een historisch-critische en gedeeltelijk experimenteele
studie over de purgeerende werking van middenzouten i).

Ik besprak bij die gelegenheid ook de resultaten van de intra-
veneuse injectie van zoutsoluties. Uit een veeartsenijkundig oog-
punt is het wellicht van belang, hier op de laatst bedoelde proe-
ven terug te komen.

Zooals bekend is, was Aubert 2) de eerste, die den invloed
de intraveneuse injectie van middenzouten op de darmont-
lasting bestudeerde. Hij experimenteerde met een paard en een
hond. Na inspuiting van sterke oplossingen van sulfas sodae,
boorde hij bij het eerste dier borborygmi, maar tot een dunne
darmontlasting kwam het niet; wel was dit bij den hond het
geval, echter eerst 14 uren na de injectie.
Aubert meent dat

U Jaarg. 1891. DL II. No. 25. p. 801.

2) Aubert, Untersuchungen über die Frage ob die Mittelsalze auf osmo-
tischen! Wege abführen. Zeitschr. f. ration. Med.
1852. N. F. B. II. S. 225.

-ocr page 230-

m

dit wel vroeger zou geschied zijn, indien de hond wegens zinde-
hjkheid niet bevreesd ware geweest den grond vuil te maken.

Buchhéim i) en Wagner i) herhaalden de proef bij honden,
doch kwamen tot een tegengestelde uitkomst; zij vonden consti-
patie. Tot hetzelfde resultaat kwamen ook
Donders 2), Vul-
pian 3), Rabuteau 4), Hay 5)
en Leubuscher 6). Zij experi-
menteerden met honden, katten en konijnen.

Herhaalde proeven hebben mij geleerd, dat paarden zich anders
gedragen bij injectie van zoutoplossingen dan andere die/en. Evenals
Aubert namik spoedig na het begin der inspuiting borborygmi waar
en gewoonlijk ontstond nog tijdens de injectie een ruime darmont-
lasting. Bij honden was, gelijk de voorgaande onderzoekers reeds
geconstateerd hadden, geen purgeerende invloed waar te nemen.

Ik laat enkele mijner proeven volgen. Zij werden alle ver-
richt bij oude paarden. De volgende lauwwarme zoutoplossingen
werden in de vena jugularis gegoten:
5 liter eener 5 pCts.
Na^ SO^-solutie (11.
13 gr. kristallen van Na^ SO^aq. op 100
vloeistof), 7 liter van dezelfde solutie, 9 liter van een 3.3 pCts.
oplossing van Na Cl,
7 liter van een 4 pCts. Na NO3-oplossing,
xV, liter Na, SO,-solutie van

Steeds zag ik, reeds tijdens de injectie, een ruime darmont-
lasting van middelmatige consistentie optreden^ welke later her-
haaldelijk en bij korte tusschenpoozen gevolgd werd door een
brijachtige. Een rijkelijke en frequente urine-secretie werd nooit
gemist. Soms werd bovendien een ruime afscheiding van speeksel
en tranen waargenomen.

Ik heb die werking verklaard door de eigenschap van het
endothelium der capillaria, om namelijk de wateraantrekkende
kracht van het bloed constant te houden
7). Wordt dus een
sterke Na^ SO^-oplossing in de bloedbaan gespoten, waardoor
het wateraantrekkend vermogen van het bloed wordt verhoogd.

1) Archiv f. physiol. Heilkunde, 1854. S. 93.

2) Nederl. Lancet, 3e Jaarg., 3e Serie, 1853/54, p. 605.

3) Gazette Médicale, 1873, P- 3oo-

4) Gazette Médicale, 1879, p. 162.

5) Journal of Anat. and Physiol. 1882, p. 596.

6) Virchow\'s Archiv, B. 104, 1886, S. 434.

7) Over de regeling der bloedbestanddeèlen bij kunstmatige hydraemische
plethora, hydraemie en anhydraemie. Verslagen en Mededeelingen der Kon.
Akad.
V. Wetensch. 1890. p. 364.

-ocr page 231-

225

dan wordt het vaat-endothelium van nieren, klieren en bij het
paard ook van den darm, zoolang geprikkeld, totdat de oor-
spronkelijke wateraantrekkende kracht van het bloed hersteld is.
Bij die prikkeling worden zouten en ook water verwijderd (men
denke aan de werking van diuretica). Men vindt dan ook
in de faeces groote hoeveelheden sulfaat, evenals in de zeer
aanzienlijke urine-afscheiding en in den vaak ruimen speek-
selvloed.

Het kan niet zoo vreemd schijnen dat de capillaria van den
paardedarm zich anders gedragen dan die van den darm van
hond, kat en konijn. Het is immers aan
Cohnheim gebleken i),
dat bij injectie van groote hoeveelheden eener Na Cl-oplossing in
de bloedbaan van honden, in sommige organen geen, in andere we]
transsudaat was ontstaan. De capillaria van verschillende organen
gedragen zich dus ten opzichte van transsudatie verschillend.
Waarom zullen dan ook de capillaria van dezelfde organen bij
verschillende dieren niet in die eigenschap van elkander kunnen
afwijken ?

Niet alleen uit een theoretisch, maar ook uit een practisch
oogpunt verdient de eigenaardige verhouding van den paardedarm,
met betrekking tot de intraveneuse injectie van zoutoplossingen,
de aandacht.

Ik denk aan koliek.

Vooral in gevallen, waar tot bevordering der peristaltische bewe-
ging de aanwending van de gebruikelijke medicamenten gevaar
voor darmruptuur oplevert, schijnt mij de toepassing van de
intraveneuse injectie van zoutoplossingen zeer gewenscht. De ver-
weeking van den darminhoud strekt zich over het geheele kanaal
uit, hetgeen niet kan gezegd worden van purgantia, die per os
of per anum worden toegediend. Dan toch hebben de genees-
middelen zich eerst een weg te banen door de vaak verharde
faecaalmassa.

De Heer Thomassen heeft zich voorgesteld, aan de methode
een voor de praktijk bruikbaren vorm te geven.

Trichinen in Amerikaansch varkensvleesch, door K. Hoef"-

I) Virchow\'s, Archiv. B. XIX, (1877) 125.

15

-ocr page 232-

226

nagel. — Sedert i Januari 1892 worden de toebereide vleesch-
waren, welke in deze gemeente van elders worden ingevoerd,
aan het kantoor van keuring van vee en vleesch nagezien.

De uit het buitenland afkomstige zijden spek en ham wor-
den bovendien voor een zeker gedeelte door mij op trichinen
onderzocht.

Den 26®*®\'\' Januari werd de inhoud eener kist, gevuld met
25 zijden gezouten en gerookt Amerikaansch spek, gekeurd; in
é{jn dezer zijden vond ik trichinen.

Deze zijde bestond uit een schouder-, rug- en lendengedeelte;
aan de binnenzijde zaten strooken:

1® van het hals- en ruggedeelte . van de bovenste nekband-
schouderspier (musc. cucullaris).

2\' van de ruitvormige spier (musc. rhomboideus).

3\' van de voorste en achterste kamspier (musc. supraspinatus
en musc. infraspinatus).

4® van de rug-opperarmbeenspier (musc. iatissimus dorsi).

5\'" van de tusschenribspieren (musc. intercostales).

6\' van de uitwendige schuine buikspier (musc. obhq. extern).

f- van de lange ruggespier (musc. longissimus dorsi).

In al deze spieren zaten trichinen; de kapsel was behoorlijk
afgesloten en de polen waren duidelijk zichtbaar; kalkzouten
hadden zich nog nergens afgezet, zoodat de invasie van betrek-
kelijk jongen datum was.

Den Februari werden eveneens trichinen gevonden in

een zijde gezouten Amerikaansch spek. Het microscopisch on-
derzoek geschiedt met behulp van een compressarium, waarmede
24 praeparaten kunnen worden onderzocht, terwijl de praeparaten
vooraf worden geweekt in een 4 7, waterige oplossing van kalium-
hydroxyde.

In een volgende aflevering van ons tijdschrift stel ik mij voor
dit trichinen-onderzoek uitvoerig te bespreken, om dan tevens de
voornaamste verschillen tusschen Amerikaansch en Hollandsch
spek te behandelen.

Utrecht, 15 Febr. 1892.

i) Nog meermalen zijn trichinen gevonden, ook in Amerikaansche ham.
Bij onderzoek is gebleken dat zij levensvatbaar zijn. Later hierover
meer. H.

-ocr page 233-

227

DE NIEUWSTE GENEESMIDDELEN DER JAREN
1888—1890. (Vervolg).

II. Hypnotica en Anaesthetica.

Broomaetliyl. — Aether bromatus (aethylum bromatum, aethyl-
bromid, broomaether) CjH^Br, is een veelbesproken nieuw hyp-
noticum, dat gevormd wordt door destillatie van een mengsel
van broomkalium, alcohol en zwavelzuur. Het bestaat uit een
heldere, kleurlooze, vluchtige, sterk lichtbrekende, aangenaam
aetherisch riekende, in water onoplosbare vloeistof, welke niet
mag worden verwisseld met het zeer vergiftige aethylen-bromid,
CjH^Br,. Een bijmengsel van het laatste is gekenmerkt door den
stekenden reuk en de gele of bruine kleur van het praeparaat.
Het broomaethyl veroorzaakt een voorb ij gaande narcose,
welke echter zeer diep is, en vrij van onaangename verschijnse-
len; 10—15 gr. zouden voor den mensch voldoende zijn. De
aanwending geschiedt als bij chloroform door inhalatie. Het ont-
staan der narcose zou in den regel reeds in een halve minuut,
bij kinderen in een kwart minuut geschieden.

Chloralformamid. — Chloralum formamidatum, verkort ook
wel chloralamid genoemd, is een verbinding van chloral,
C Cl, C O H en formamid, N H^ C O H, en bezit dus de formule
C Cl, C O H . N H, C O H. Het vormt witte, glanzende, reukelooze
kristahen van een zwak bitteren, zachten, niet bijtenden smaak.
Het is door verschillende waarnemers aanbevolen geworden in
de plaats van chloralhydraat, in giften van 2—4 gr. voor den
mensch. In het bloed zou het gesplitst worden in chloral en
niierenzuur, zoodat de werking dus een chloralwerking is.
Boven chloralhydraat zou het de voorkeur verdienen, omdat het
digestie- en circulatie-apparaat daardoor niet worden aangetast.
Dit is intusschen door
Langgaard tegengesproken. Fröhner
heeft het middel veelvuldig met goed gevolg aangewend in de
hondenpraktijk, en wel bij verschillende kramp- en prikkelings-
toestanden, vooral bij hondeziekte, in herhaalde giften van i—3 gr.

Chloralammonium. — Chloralammonium, C Cl^ C O H . N H,,
is een nieuw hypnoticum van overeenkomstige werking als het
chloralamid. Het vormt een wit, kristallijn poeder, dat den reuk

-ocr page 234-

228

en den smaak van chloor bezit. In giften van i—2 gr. zou het
bij den mensch het chloralhydraat kunnen vervangen en daarbij
op hart en ademhaHng minder vergiftig inwerken.

Chloralurethan. — Dit schijnt een weinig aanbevelenswaar-
dig surrogaat voor het chloralhydraat te zijn, daar het tamelijk
vergiftig werkt. Het heeft de formule C CI3 CO H . N H, C O O C, H,
en vormt witte, in water onoplosbare kristallen. Het is
identisch met het door den Italiaanschen arts
Poppi aanbevolen
«uralinum».

Somnal, een vloeistof met narcotiseerende eigenschappen,
schijnt volgens nieuwere onderzoekingen geen chemische eenheid,
doch een eenvoudig mengsel te zijn van chloralhydraat en aethyl-
urethan in alcohol.

Amylenhydxaat. — Amylenum hydratum is door v. Mering
als hypnoticum ingevoerd. Het is volgens zijn chemisches amen-
stelling dimethyl-aethylcarbinol en bezit de formule C . (C H^X •
C^
Hj . O H. Het vormt een kleurlooze vloeistof van karakteris-
tieken, aetherischen, aan pepermuntohe herinnerenden smaak,
welke in 8 deelen water helder oplost. Boven chloralhydraat
zou het den voorrang hebben, dat het de ademhaling en het
hart intact laat. De aanwending geschiedt inwendig of per clysma
in giften van 3—7 gr. voor den mensch.

Bromoform, evenals chloroform, een vloeistof van karakteris-
tieken, niet onaangenamen reuk en aangenaam zoeten smaak,
van de formule CHBr^, wordt in den laatsten tijd inwendig bij
den mensch gegeven als anaestheticum tegen kinkhoest.

Allylum tribromatum. — Allylum tribromatum C3 H^ Br^,
wordt evenzoo als bedarend middel aanbevolen bij kinkhoest,
asthma, enz.

Cocaïnum phenolicum, een mengsel van cocaïne en carbol-
zuur, zou in I 7„ spiritueuse oplossingen (alcohol van 30 "/„) ster-
ker anaestheseerend werken dan het tot nog toe gebruikelijke
cocaïnum muriaticum (conjunctivitis, pharyngitis, laryngitis, locale
pijnen, tandoperaties).

-ocr page 235-

2\'29

Goudbromuur. — Aurutn monobromatum, Au Br, een geel-
grauw, in water onoplosbaar poeder, zou bij den mensch, in
giften van 3—
12 mgr., een uitstekend middel zijn tegen epilepsie
en migraine.

Rubidium-ammonium bromatum, een wit, kristallijn, in
water gemakkelijk oplosbaar zout, werd door
Laufener bij den
mensch tegen epilepsie aanbevolen, in dagelijksche giften van
4—7 gr.. Rottenbiller heeft de gunstige werking van het middel
bevestigd. Ook de overeenkomstige caesiumverbinding, caesium-
ammonium bromatum, evenals een dubbelverbinding van het
caesium en rubidium, het caesium-rubidium ammonium bromatum
zijn in den laatsten tijd als anti-epileptica in den handel gebracht.

Codeïnum phosphoricum wordt in plaats van morphine aan-
bevolen tegen psychische prikkelingstoestanden, slapeloosheid,
pijnlijke aandoeningen der abdominaalorganen, zoo ook als mid-
del tegen chronisch morphinismus, daar het gewennen aan codeïne
niet schijnt voor te komen.

Lobeline, het werkzame alcaloïd der lobeliabladeren (Lobelia
inflata), welke van oudsher tegen asthma van den mensch werden
aangewend, wordt als zuivere lobeline en als lobelinesulfaat, in
giften van
0,05—0,4 gr. als Sedativum tegen asthma der men-
schen aanbevolen.

III. Antipyretica en Antirheumatica.

Hydraeetine. — De hydracetine is chemisch als acetylphe-
nylhydrazine te beschouwen en heeft dus de formule: C, H^
NH.NH.COCH,. Naar het schijnt, is zij in hoofdzaak
identisch met het als pyrodine aangeduide nieuwe koortsmiddel,
dat een mengsel vormde van verschillende, niet nauwkeurig be-
kende zelfstandigheden met een gehalte van circa 257» acetyl-
phenylhydrazine; de pyrodine is daarom ook door de hydracetine
verdrongen geworden.

De hydracetine vormt volgens Guttmann een wit, kristallijn,
reukeloos en bijna smakeloos poeder, dat moeilijk in water
(ï : 50), doch gemakkelijk in alcohol oplosbaar is. Zij bezit een

-ocr page 236-

230

kenmerkende reactie: met een mengsel van geconcentreerd zwa-
velzuur (98) en salpeterzuur
{2) kleurt zij zich intensief karmijn-
rood. Karakteristiek en belangrijk zijn verder haar sterk redu-
ceerende eigenschappen; reeds in de koude scheidt zij bijv. uit
een alcalische koperoplossing rood koperoxydule, uit een alca-
lische zilveroplossing metallisch zilver af, en reduceert oxydezou-
ten tot oxydulezouten.

De hydracetine kenmerkt zich door buitengewone vergiftigheid.
Bij den mensch ontstaan reeds na herhaalde giften van 0,1 gr.
vergiftigingsverschijnselen; konijnen sterven na 0,5 gr. aan haemo-
globinaemie.

De antipyretische werking van het middel is belangrijk;
de giften zijn voor den mensch 0,05 — 0,1 gr., per dag 0,05—0,2
gr. Bovendien bleek de hydracetine werkzaam tegen acuut ge-
wrichtsrheumatismus. Om echter intoxicaties bij de inwendige
toediening der hydracetine te vermijden, moet voor den mensch
de dagelijksche dosis van 0,1 gr. niet langer dan 3 dagen
achter elkander worden gegeven.

Uitwendig wordt de hydracetine door Guttmann aanbe-
volen als zalf tegen psoriasis (reduceerende werking evenals bij
chrysarobine, anthrarobine en hydroxylamine).

Methacetine is, wat haar chemische samenstelling betreft, als
acet-para-anisidine te beschouwen en nauw verwant aan de phena-
cetine. Terwijl namelijk phenacetine identisch is met den geace-
tyleerden aethylaether van het paramidophenol, is methacetine
identisch met den geacetyleerden methylaether van hetzelfde
paramidophenol.

QH i

OH r TT . CH, r W yo . QH,

Paramidophenol Methylaether van de Aethylaether van de ani-

— aniline. aniline = para-anisidine. line = phenetidine.

ro.CH, ^ fO.QH,

Acet-para-anisidine = methacetine. Acet- phenetidine = phenacetine.
De methacetine vormt zwak roode, licht zoutachtig bitter
smakende reukelooze kristalplaatjes, welke in warm water ge-
makkelijk oplosbaar zijn. Zij werkt in giften van 0,2—0,3 gr.
bij kinderen antipyretisch.

-ocr page 237-

V 231

Exalgine, door Dujardin-Beaumetz aanbevolen, is als methyl-
acetanilide (gemethyliseerde antifebrine) te beschouwen:
C,H,NH (QH,0) C,H,N . (CH,) (QH,0)

Acetanilide = antifebrine. Methyl acetanilide = exalgiae.

Zij vormt naaldvormige kristallen, welke in warm water ge-
makkelijk oplosbaar zijn en antiseptische, antipyre-
tische en pijnstillende(«exalgine») eigenschappen heb-
ben. Dosis voor den mensch 0,25 gr., i—3 maal daags.

Benzanilide is een nieuw koortsmiddel, dat overeenkomstig
de antifebrine (acetanilide) is samengsteld, en door
Kahn is aan-
bevolen. Zij vormt een wit, kristallijn, in water onoplosbaar poe-
der, dat een even sterke antiseptische werking bezit als de
antifebrine. De dosis bedraagt voor kinderen 0,25—0,5 gr. De
samenstelling der benzanilide is in vergelijking met de antifebrine
(acetanilide) de volgende:

C.H,NH.C,H,0 C.H, .NH.C,H,0

Antifebrine. Benzanilide.

Phenylurethan is door Giacomini aanbevolen als een uitste-
kend en onschadelijk antisepticum in giften van 0,5 gr. voor den
mensch; het zou dubbel zoo sterk werken als antipyrine. Het
vormt witte, in water onoplosbare kristallen van de formule:

ro.QH,
LNH. CH.

co{;

Lithium salieylieum. — Salicylzuur lithium is het meest ge-
bruikelijke lithiumzout. Het zou in de laatste stadia van acuut
gewichtsrheumatismus een werkzamer antipyreticum en antirheu-
maticum zijn dan natrium salieylieum, en het laatste ook bij be-
handeling van chronisch spierrheumatismus en rheumatische pees-
aandoeningen in werkzaamheid overtreffen. Bovendien is het een
specificum tegen jicht. De dagelijksche gift als antipyreticum be-
draagt voor den mensch
4—5 gr.

IV. Stomachica.

Zoutzuur orexine, een echt stomachicum —■ onder dezen
naam heeft Penzóldt in de Therapeutische Monats-

-ocr page 238-

232

hefte van Februari tSgo, een derivaat van de chinoHne aan-
bevolen, namelijk de phenyldihydrochinazoline of orexine van
de formule Q H, . N, . Q H3 , C, H,, als een middel, dat alle
maagfuncties, met inbegrip van den eetlust, kan verbeteren.

De zoutzure orexine vormt kleurlooze of zwak gekleurde glan-
zende naalden, die in warm water gemakkelijk oplosbaar zijn,
bitter smaken, op de tong een intensief brandend gevoel achter-
laten en het neusslijmvlies hevig prikkelen. In groote giften
werkt zij vergiftig (krampen, verlamming, methaemoglobinaemie).
Bij den mensch ontstond na gebruik van 0,5 gr. een vroegtijdig
en sterk gevoel van honger, waarom het middel orexine werd
genoemd (orexis =: eetlust). Door proeven met de maagsonde
bij gezonde menschen nam men waar, dat het vertoeven van
wittebrood in de maag door 0,25 gr. orexine uur, en door 0,5
gr. orexine zelfs Vi uur werd verkort, dat verder het verblijf
van biefstuk door 0,5 gr. orexine met een vol uur verminderd
wordt en het vrije zoutzuur —i uur vroeger optrad dan in
de contróle-proef.

Bij ziekten van verschillenden aard, o. a. bij gebrek aan eet-
lust (anorexie), werden therapeutische proeven genomen; eigenlijke
maaglijders werden vooreerst uitgesloten. In het geheel zijn 36
gevallen vermeld, waarbij orexine werd aangewend. Bij sommige
daarvan bevatten de ziektegeschiedenissen aanteekeningen als:
epatiënt heeft den geheelen dag honger», «patiënt kan den ge-
heelen dag eten», «patiënt kan van honger niet slapen».

Penzoldt besluit uit zijn proeven, dat de zoutzure orexine
in vele gevallen in staat is den eetlust te herstellen en daardoor
de voeding te verbeteren, en dat zij vooral na belangrijke opera-
ties, evenals bij beginnende longtuberculose en bij anaemische
toestanden, een rol zal spelen.

De toediening geschiedt in giften van 0,3—0,5 gr., i a. 2 maal
per dag, in gegelatineerde pillen volgens het recept: Kc. Orexini
hydrochlor. 2,0; Extracti gentian., Pulv. rad. alth. q. s. f. pilulae
n". 20; obduce gelatina. D. S. 1 — 2 maal daags 3—5 pillen met
een grooten kop bouillon. Omtrent den aard van de stomachicale
werking der orexine is nog niets zekers bekend.

Cetrarine, het in Cetraria islandica, IJslandsche mos, bevatte
glycosid (ook onder den naam van cetrariazuur bekend) wordt in
zuiveren toestand aanbevolen als stomachicum en als een de

-ocr page 239-

233

secretie der speekselklier, van het pancreas en de lever bevor-
derend middel. Het vormt witte, bitter smakende, in alcohol
oplosbare naalden.

V. Haemostatica.

Hydrastine en hydrastinine zijn twee nieuwe alcaloïden,
welke uit den Hydrastiswortel (Canadasche geelwortel), den wor-
telstok van Hydrastis canadensis, worden bereid. De wortel
bevat de vaatvernauwende en uterus-contraheerende hydrastine,
waaruit de hydrastinine, met dezelfde werking, en bovendien de
berberine wordt bereid. De hydrastine wordt slechts gebruikt in
den vorm van het vloeibaar extract van den wortel. Volgens
Falck is de hydrastinine wegens haar gevaarloosheid en sterkere
vaat-contraheerende werking boven de hydrastine te verkiezen.
Zij vormt een wit, in alcohol gemakkelijk oplosbaar, met zuren
zouten vormend poeder; van deze verdient dè zoutzure hy-
drastinine aanbeveling, wegens haar gemakkelijke oplosbaarheid
in water. Zij is bij subcutane aanwending van 0,05, 2—3 maal
per week, een uitstekend middel tegen uterusbloedingen. De
prijs van het zout is echter zeer hoog (/3 het gram).

Extractum bryoniae albae, het alcoholisch extract van den
wortel van Bryonia alba, zou volgens
Petrescu alle andere
bloedstillende middelen overtreffen. Het wordt inwendig gegeven
in doses van 2—3 gr. per dag.

Extractum hamamelis virginianae fluïdum, het vloeibaar
extract uit den bast van Hamamelis virginiana (Noord-Ameri-
kaansche Saxifraginee), is volgens
Königer in giften van 1—2
theelepels 2—3 maal pro die een zeer goed haemostaticum bij
longbloedingen van den mensch.

Extractum viburni prunifolii fluidum, zou evenzoo een
styptische en tevens sedatieve werking op den uterus bezitten.

-ocr page 240-

234

VI. Oogmiddelen.

Pseudo-ephedrine is een kristallijn alcaloïd van de formule
met mydriatische werking, dat den voorrang zou
hebben boven andere pupilverwijdende middelen, omdat het noch
ontsteking, noch refractie- en accommodatiestoornis verwekt, verder
wijl het de intra-oculaire drukking niet verandert, en eindelijk
omdat het langen tijd kan worden aangewend zonder nadeel.
Het wordt gebruikt in oplossingen van lo 7„, als instillatie.

Abrine, het ferment der zaden van Abrus precatorius (pater-
noster-erwt), is volgens
Kobert een buitengewoon sterk vergift,
dat bij intraveneuse injectie reeds doodt in giften van Vio» raüb-
gram per kilo lichaamsgewicht; de Conjunctivitis, welke door de
paternoster-erwt wordt teweeggebracht (jequirity-ophthalmie), heeft
hieraan haar ontstaan te danken.

Tetrahydrcnaphthylamine is een basisch lichaam met sterk
mydriatische werking; zij is als zoutzure verbinding aanbevolen
in de plaats van atropine en cocaïne. De verwijding der pupil
zou echter met veel pijn gepaard gaan.

VII. Diuretica.

Diuretine is een nieuwe dubbelverbinding van theobromine
en natrium salicylicum en kan daarom ook voorgeschreven wor-
den als theobrominum natrio-salicylicum. Volgens
Gram werkt zij
diuretisch door onmiddellijken invloed op de nieren en onder-
scheidt zij zich gunstig van de
Coffeine daardoor, dat zij slechts
op de nieren, en niet tevens op de hersenen werkt. Zij zou zich
verder bij nier- en hartlijden ook dan werkzaam hebben getoond,,
wanneer digitalis en strophantus werkeloos bleven. De gift be-
draagt bij den mensch i gr., pro die tot 6 gr.

VIII. Antihydrotica.

Agaricinezuur, het werkzame bestanddeel van de agaricine,
die in de lorkenzwam (Fungus laricis) is bevat, wordt in plaats

-ocr page 241-

235

van de laatste bij den mensch gegeven als zweetbeperkend mid-
del. Het agaricinezuur vormt een wit, glanzend poeder, dat zich
in kokend water onder schuimen oplost.

IX. Aphrodisiaca.

Spermine is een in het zaad van mannelijke dieren voor-
komende basis, welke volgens
Brown-Séquard opwekkend op de
geslachtsfuncties werkt, gelijk hij door subcutane injecties van
dierlijk zaad en balvloeistof bij den mensch heeft aangetoond.
De spermine is volgens chemische onderzoekingen identisch met
de zoogenaamde ScHREiNER\'sche basis, welke als aethylen-imine

CHI

is te beschouwen. Spermine heeft dus de formule q j^nNH.

Kobert beveelt bij den mensch subcutane injecties aan naar het
Volgende recept: Rc. Spermini hydrochlorici o,i; Aquae destil-
latae 8; Glycerini
2. M. D. S. Dagelijks 1—2 gramspuiten sub-
cutaan te injiciëeren. Hij wijst op de overeenkomst van onze
tegenwoordige therapie met de oude volksgeneeskunde, welke de
ballen van verschillende dieren als geneesmiddel bezigde.

X. Antidiabetica.

Extractum fluïdum syzygii jambolam, een uit het pericar-
Pium
der vruchten van Syzygium jambolanum bereid vloeibaar
extract, bezit volgens de onderzoekingen van
Graeser een sterk
beperkende werking op de suikeruitscheiding bij diabetes mellitus.
Honden, die kunstmatig diabetisch werden gemaakt (toediening
\'\'\'\'an phloridzine), toonden na gebruik van jambol-extract (6 gr.
pro dosi, 3 maal pro die) een vermindering van suiker in de
Urine met 90 percent.

XI. Laxantia.

Eseridine. — De verwachting omtrent dit praeparaat heeft
niet bevestigd. Prof
Feser berichtte daaromtrent het vol-
gende: kleine subcutane giften van eseridine (0,05—0,12 gr.) bij
het rund veroorzaakten een krachtige opwekking der maag-

-ocr page 242-

236

werkzaamheid met bevordering van het herkauwen zonder bij-
zondere darmwerking; gemiddelde subcutane doses (0,13—0,24 gr.)
hadden voorbijgaande diarrhee, groote subcutane giften (0,25—
Oi35 ë^-) menigvuldige diarrhoische ontlastingen ten gevolge. In
vergelijking met eserine bleek derhalve de subcutane werking
der eseridine zwakker. Volgens
Feser blijft het physostigmine-
zout daarom de voorkeur verdienen als subcutaan purgans; per
os en direct in de pens gespoten, staat de eseridine daarentegen
niet ten achteren bij de eserine (minimaal-dosis 0,04—0,06 gr.). De
locale myotische werking der eserine is evenzoo veel sterker dan
die der eseridine. Wat de melkafscheiding betreft, deze werd
ook bij de eseridine krachtig bevorderd.

Eaerine-pilocarpine is door een drogist als een nieuw, door
«verbinding van beide alcaloïden bereid» praeparaat aanbevolen.
Het schijnt werkelijk eenigszins gelukt te zijn om dit den vee-
artsen wijs te maken. Daarom zij hier vermeld, dat er geen
«verbindingen» van twee alcaloiden bestaan, vooral niet van twee
zoo weinig constante als eserine en pilocarpine. De in den
handel voorkomende eserine-pilocarpine is niets dan een innige
vermenging van beide geneesmiddelen; van een chemische ver-
binding en een nieuw geneesmiddel kan geen sprake zijn.

W, C. Schimmel.

Vlekziekte-endocarditis bij varkens, door Dr. Bang. —
Bang
zag reeds sedert verscheidene jaren bij varkens gevallen
van obtureerende, verruceuse endocarditis, en vond in 1888, dat
deze van bacteriëelen aard zijn (Deutsche Zeitschrift
für Thiermedicin, Bd. 18, Heft i). Deze bacteriën houdt
hij op grond van morphologische en tinctoriëele eigenschappen
voor vlekziekte-staafjes.

Vóór Bang hebben reeds Hess en Guillebeau op de vlek-
ziekte-endocarditis bij varkens gewezen. Bovendien heeft
Schot-
TELius ze beschreven, en er de aandacht op gevestigd dat zich
in de klapvlieswoekeringen dikke koloniën van fijne bacillen
bevinden.

De vlekziekte-endo carditis bij varkens is een naziekte, welke
zich binnen 2 maanden zoodanig kan ontwikkelen, dat zij op
mechanische wijze doodt. De dieren doorstaan een aanval van

-ocr page 243-

237

vlekziekte, worden weer meer of minder volkomen gezond, om
plotseling of langzaam de verschijnselen van een hartziekte te
vertoonen. In sommige gevallen wordt het dier \'s morgens dood
in den stal gevonden, in andere gelijkt de ziekte op de acute
vlekziekte, in de meeste echter zijn de varkens 8—14 dagen ziek.

Wat de verschijnselen betreft, dient vermeld, dat gewoonlijk
roodheid der huid ontstaat, echter meestal van geringer intensi-
teit dan bij de vlekziekte. De sectie van dieren, welke aan endo-
carditis gestorv n zijn, toont altijd belangrijke graden van een
klapvheslijden (bijna volkomen verstopping) aan. De huidrood-
heid bij varkens, die aan endocarditis sterven, treedt, volgens
Bang, post mortem gewoonlijk sterker te voorschijn dan gedu-
rende het leven.

In enkele gevallen heeft Bang behalve in het hart ook in de
milt vlekziekte-staafjes gevonden. Zij kwamen aldaar echter in
geringe mate voor, vergeleken met de verbazende hoeveelheden
in het hart.

Ten einde de verspreiding van de vlekziekte door het vleesch
van doorgeziekte dieren tegen te gaan, heeft het Deensche
Ministerie van Binnenlandsche Zaken bepaald, dat het verlof om
het vleesch van gezonde varkens van een hoeve, waar vlekziekte
heeft geheerscht, te vervoeren, afhankelijk moet worden ge-
steld van de normale gesteldheid der deelen, waaronder ook
van het hart. Aan vlekziekte lijdende varkens, tegen wier con-
sumtie de veearts geen bezwaar heeft (1® stadium der ziekte),
mogen in Denemarken slechts worden verbruikt binnen de boerderij.

De asdraaiing der linker oolon-lagen bij het paard. — Op

de vergadering van natuuronderzoekers te Bremen in 1890 heeft
Jelkmann het eerst gewezen op de mogelijkheid om de torsie
van den karteldarm, welke niet zelden bij het paard voorkomt
en regelmatig tot den dood aanleiding geeft, niet alleen intra
vitam te diagnostiseeren, maar ook operatief te behandelen. Vol-
gens mededeeling van
Jelkmann zouden te Munchen van 192
aan koliek gestorven paarden 70 aan asdraaiingen, resp. ver-
plaatsingen van den karteldarm hebben geleden. Van 23 koliek-
secties in het jaar 1887/88 toonde men 10 asdraaiingen van den
karteldarm aan.
Jelkmann besluit daaruit, dat het lijden in
Midden- en Zuid-Duitschland veelvuldig voorkomt, hetgeen wel-

-ocr page 244-

238

licht in verband zou staan met de aldaar voornamelijk aanwe-
zige koudbloedige slagen.

Volgens de statistische mededeelingen omtrent het Pruisische
leger stierven in 1886 13, 1887 27, r888 37 en in 1889 zelfs 84
paarden aan verplaatsing, resp. asdraaiing van den karteldarm.

Het is een groote verdienste van Jelkmann, dat hij hierop de
aandacht heeft gevestigd (Berl. Thierärztl. Wochenschr.
1890,
S. 313).

De diagnose dezer dislocatie kan geschieden door rectaal
onderzoek. Nadat het eerst schijnbaar gering, doch met aanhou-
dende pijn gepaard gaand koliek van uur tot uur is verer-
gerd, de darmgeruischen steeds zwakker, de pols sneller en
kleiner is geworden, zoodat tot een obstipatie moet worden be-
sloten, geeft de in den endeldarm gevoerde hand een verklaring
van de oorzaak. Dicht vóór den anus onderkent men daarbij
den uitgezetten karteldarm, die in het eerste oogenblik wel met
een sterk gevulde blaas kan worden verwisseld. Onderzoekt men
intusschen nauwkeuriger, dan bemerkt men spoedig, dat het de
in hooge mate uitgezette bekkenflexuur van het colon is. Van
belang hierbij zijn de bandstrepen van den darm; deze leveren
niet alleen het bewijs, dat men het colon vóór zich heeft, doch
zij toonen tevens, in welke richting de torsie is geschied. Bij
een regelmatig liggenden darm loopen deze in de richting van
den romp, terwijl bij de asdraaiing der lagen van het colon dui-
delijk een verandering in het beloop van diens bandstrepen
is waar te nemen. Bij de torsie naar rechts, welke volgens
Jelkmann het meest zou voorkomen, loopen ze van voren en
buiten naar achteren en binnen; bij een draaiing van den darm
naar links omgekeerd.

Volgens Jelkmann zou het dunne-darmscheil, waarvan de wor-
tel aan de lendenwervelen te voelen is, zich sterker gespannen
toonen en bij rechts draaiing van den darm niet recht naar be-
neden, doch naar links loopen. De aanraking daarvan zou het
dier pijn veroorzaken. Volgens
Möller is het nauwkeurig letten
op de bandstrepen van het colon van groote beteekenis voor
de diagnose; zoodra men deze voelt, kan er noch twijfel bestaan
omtrent de aanwezigheid noch omtrent de richting der torsie.
Men verwissele daarmede echter niet de achterste bandstreep
van het coecum, die bij sterke vulling duidelijk is waar te nemen.
Deze wordt gemakkelijk herkend, wanneer men let op haar loop

-ocr page 245-

239

uit de streek van den rechter uitwendigen darmbeenshoek in een
naar achteren gerichten boog, ongeveer ter hoogte van het lin-
ker kniegewricht.

Möller heeft zich aan de veeartsenijschool te Berlijn bij proef-
dieren kunnen overtuigen van deze liggingsveranderingen
(M o-
natshefte für praktische Thierheilkunde Bd.
III, Heft I). Bij doode paarden, welke in staande positie werden
gehouden, werd een deel van den linker buikwand verwijderd
tusschen de laatste rib, den uitwendigen darmbeenshoek en de
dwarse uitsteeksels der lenden. Op deze wijze kreeg men een
duidelijk overzicht van de ligging der organen, welke zich be-
vinden in het achterste gedeelte der buikholte en in de bekken-
holte. De karteldarm werd in situ sterk opgeblazen of na ge-
volgde omwenteling met water gevuld. De van den endeldarm
uit onderzoekende hand kon nu gemakkelijk worden gecontro-
leerd, terwijl de onderzoeker kon zien welke deelen zijn hand
aanraakte.

Na het aanbrengen van een kunstmatige omdraaiing kon de
hand, van den endeldarm uit, de veranderde hggingsverhoudingen
nagaan en de repositie beproeven.

De behandeling dient te beginnen met een lauw clysma, ten
einde den endeldarm zoo nauwkeurig mogelijk te ontlasten
en de noodige ruimte te krijgen voor den arbeid van de in het
rectum gevoerde hand.
Jelkmann gaat daarin met de linker
hand en tracht de linker lagen van het colön met de hier gele-
gen endeldarmlissen naar voren, naar het midden der buikholte
te schuiven. Hier aangekomen, voert
Jelkmann de hand lang-
zaam naar boven, waarbij de lagen van het colon over de inge-
voerde hand in hun normale positie terugvallen. Terwijl de naar
den linker ondersten buikwand gedislokeerde endeldarmlissen
naar boven worden geschoven, kan het colon in zijn normale
ligging terugkeeren.

Möller had gelegenheid een draaiing van het colon naar Unks
op de volgende wijze te reponeeren. Nadat de endeldarm ont-
ruimd was, voelde de ingevoerde rechterhand de bandstrepen
van den karteldarm van voren en binnen naar achteren en bui-
ten, resp. naar links verloopen. De boven liggende bandstreep
van het colon gebruikte hij om de repositie te bewerken. Terwijl
de hand in den endeldarm een sterken adductiestand aannam,
legde de volairvlakte daarvan, resp. van de vingers zich tegen

-ocr page 246-

240

de bandstreep, en na herhaalde moeitevolle pogingen gelukte het
eindelijk deze zoover naar rechts terug te dringen, dat zij haar,
met de mediaanlijn van den romp parallelle richting weder had
teruggekregen. Nadat dit was gelukt, viel de vulling van de
bekkenflexuur van den darm met gassen spoedig samen, en hiel-
den de koliekverschijnselen op. De bijna geheel opgehouden
peristaltiek begon weder, en de kleine, frequente pols verdween
in korten tijd; een half uur later was de genezing zeker.

In hetzelfde tijdschrift deelt de Kreisthierarzt Dr. Malkmus
een geval mede, waarbij het hem evenzeer gelukte genezing aan
te brengen. Aangezien dit in hoofdzaak met het vorenstaande
overeenkomt, is het voldoende hierop de aandacht te vesti-
gen.
Malkmus treedt in uitvoerige beschouwingen omtrent het
rollen en wentelen van paarden, die aan koUek lijden; hij acht
dit nadeelig en recommandeert om het wentelen en spoedige
opspringen te verhinderen, zoolang men kan aannemen, dat nog
geen darmverplaatsing tot stand is gekomen.

Do antiseptische behandeling van inwendige ziekten. —

Over dit onderwerp hield Frick een voordracht op de Natur-
forscher Versammlung te Halle (Berl. thierarztl.
Wochenschrift, n"^ 44 en 45, 1891). Hij meent, dat
een locale antiseptische therapie zou kunnen plaats vinden aan
den respiratie- en digestie-tractus en het grootste gedeelte van
den urogenitaal-tractus.

Ten opzichte van de behandeling verdeelt hij den respiratie-
tractus in het orale en aborale gedeelte, resp. het deel dat vóór
en achter de stembanden is gelegen.

Hij verkreeg bij droes en keelontsteking met deze
locale antiseptische therapie goede resultaten. Zij dient bij droes
zoo spoedig mogelijk aan te vangen, vóór de infectie ver is
voortgeschreden. Is deze nog gelocaliseerd, dan zouden de droes-
streptococcen vernietigd kunnen worden.

Frick liet bij Hauptner te Berlijn een spray vervaardigen,
die evenals de catheter van
Günther door de onderste neusgang
in de keelholte wordt gevoerd. Dit zou zelfs door een koetsier
kunnen geschieden, als het eens was voorgedaan. Op deze wijze
konden neus en keel gemakkelijk worden geïrrigeerd. Hij wendde
aan: sublimaat-oplossing 0,5aluin-oplossing 0,57», jood-

-ocr page 247-

241

jood-kalium-oplossing, zoo sterk verdund, tot zij wijngeel ge-
kleurd was, en hypermangaanzure kali-oplossing, van de kleur
van helderen rooden wijn. De temperatuur dier oplossingen bleek
onverschillig; groote hoeveelheden (tot 400 gram) hadden geen
nadeelige gevolgen.

Op overeenkomstige wijze dient de omgeving der patiënten en
alles wat daarmede in aanraking komt, gedesinfecteerd te worden.

Aldus kan ook de angina worden behandeld, niet alleen in
het acute stadium, doch ook in dat der naziekten, als paresis der
larynxspieren, sliiibezwaren of prikkelhoesten, van het strotten-
hoofd uitgaande. Vóór
Frick den spray aanwendde, heeft hij in
het acute stadium dikwijls met goed gevolg calomel als locaal
desinficiens voor de keel gebruikt. Tot dit doel liet hij tweemaal
per dag i gr. calomel met een eetlepel gepulveriseerde suiker
op de basis der tong strooien. De patiënten krijgen aldus de
calomel langzamerhand in de keel, waar zij, waarschijnlijk door
gedeeltelijke omzetting in sublimaat, krachtig desinfecteerend werkt.
Met den spray, waarvan een afbeelding voorkomt in genoemde
Wochenschrift, n". 44, gaat dit echter nog beter.

De locale behandeling van het aborale gedeelte van den respi-
ratie-tractus kan alleen geschieden door de intratracheale injectie.
Hiervoor heeft men middelen noodig, die reeds in kleine hoe-
veelheden krachtig desinfecteerend werken. Daarvoor is het best
geschikt een jood-joodkaliumoplossing (2:5: 100); 10—20 grm.
Van deze oplossing per dag zijn voldoende.

Frick behandelde aldus een paard met petechiaaltyphus.
Waarbij bronchopneumonia ichorrosa bestond, met uitnemend
succes; ditzelfde was het geval bij een paard met «Brust-
seuches. In beide gevallen werd per dag 10 grm. ingespoten.

Bij de boosaardige kopziekte van het rund zag
hij steeds goede gevolgen van irrigaties van neus en oogen met
1 "/o „ sublimaatsolutie, zoolang het lijden beperkt was tot het
bovenste gedeelte van den respiratie-tractus. Waren echter reeds
een pneumonie of zelfs darmontsteking ontstaan, dan konden van
die behandeling geen goede gevolgen meer worden verwacht.
Kwikvergiftiging ontstond niet, zelfs wanneer per dag i liter
eener i "/oo subHmaatoplossing werd verbruikt.

Een ruimer veld nog vindt de antiseptische behandelingsme-
thode bij ziekten van den digestietractus. Daarvoor
verdienen aanbeveling: calomel, naphthaline en creoline.

16

-ocr page 248-

242

In Frick\'s omgeving komt bij het rund veel miltvuur voor.
Daar het inficiens voornamelijk met het voedsel in het lichaam
komt, heeft hij getracht de ziekte te bestrijden door een spoe-
dige desinfectie van het darmkanaal. Hij laat de dieren bij de
eerste verschijnselen, welke op het lijden wijzen, alleen drinken,
en hun 2 grm. calomel in i liter meelsoep als schudmixtuur
geven. Twee uren daarna krijgen zij i eetlepel zoutzuur in i
flesch water. ^ Weder 2 uren later werd i grm. calomel, en nog
eens 2 uren daarna i eetlepel zoutzuur gegeven, enzoovoort, tot
6 grm. calomel pro die verbruikt zijn. Indien de temperatuur
op den tweeden dag nog niet normaal is, geschiedt de behan-
deling als op den eersten dag. Langer dan 2 dagen mag echter
die calomel-therapie niet worden voortgezet.

In boerderijen, waar veel miltvuur voorkomt, heeft men doses
calomel a i grm. in voorraad.

Op deze wijze gelukte het Frick het verlies aan miltvuur stel-
lig tot de helft te beperken.

Bij een septische darmontsteking, waaraan reeds
3 paarden waren gestorven, zag hij volkomen genezing ontstaan,
na aanwending van 4 grm, calomel in pillen, en vervolgens elk
uur I grm. als poeder op de basis van de tong. De dagelijksche
maximaaldosis bedroeg 8 gram.

Ook bij koliek gaf Frick calomel met succes. Te gelijk
met een aloëpil diende hij 4 grm. calomel toe, of, wanneer het
te voorzien was, dat het koliek langer dan 24 uren zou duren,
dan liet hij eerst 2 grm. calomel geven en daarop 3 maal daags
I grm., gedurende 3—4 dagen, volgen.

Bij infectieuse maagdarmcatarrh van het paard gaf
hij calomel met salicylzuur vereenigd
(4 grm. calomel met 10
grm. acid. saUcyl. in pillen, 2 maal daags i pil). >

Bij de echte «K a 1 b e r r u h r», niet bij den doorloop van de
jonge kalveren, welke door diëetgebreken of door septicaemische
toestanden, van den navel uitgaande, veroorzaakt wordt, zag
Frick van calomel met salicylzuur, benevens desinfectie van den
stal en regeling van het dieet, uitnemende gevolgen. Het kalf
krijgt tweemaal per dag een poeder uit calomel 0,02 en acid.
sahcyl. 0,5, in een eetlepel melk, zoolang tot de doorloop op-
houdt, wat meestal op den 3®i of 460 dag het geval is.

W. C. Schimmel.

-ocr page 249-

243

Acidum fllicieum amorphum. — Het is, vooral in de laatste
jaren, meer malen voorgekomen dat gewone doses van extractum
filicis maris aethereum vergiftigingsverschijnselen te weeg brach-
ten. Onderzoekingen, door
Poulsson i) gedaan, verspreiden over
dit feit eenig licht.

Het filixzuur kan óf in den amorphen óf in den gekristalli-
seerden toestand in het extract aanwezig zijn.

Het gekristaUiseerde zuur is onschadelijk, het amorphe daaren-
tegen niet; het gekristalliseerde (de filicine van
Trommsdorff)
is het anhydrid van het amorphe zuur en dit laatste is dan het
vergiftige, maar tevens ook het werkzame bestanddeel.

In het Jahres bericht van E. Merck, te Darmstadt (zie
Pharm, weekblad, 5,Maart, 1892) wordt het acidum filicicum amor-
phum beschreven als een licht, wit, reuk- en smakeloos poeder,
oplosbaar in kouden alcohol, zeer gemakkelijk oplosbaar in
alkahën en in vette oliën.

Het is waarschijnlijk geschikt voor de therapeutische aanwen-
ding. Wijl het in het darmkanaal gemakkelijk oplosbaar is, doch
moeilijk opgenomen wordt, zoo zal het de parasieten dooden of
verdrijven, zonder den hospes te schaden.

De dosis, noodig voor het afdrijven der Cestoden, hgt tus-
schen 0,5 en I gram. Daar het zuur echter in vette oliën ge-
makkelijk oplosbaar en dan ook resorbeerbaar is, zal het noodig
zijn de gebruikelijke Oleum Ricini door een ander laxans te
vervangen.

van der Harst.

Reorganisatie van den militairen veterinairen dienst in
Engeland. — Een legerorder van 26 September 1891 bevat
belangrijke bepalingen omtrent den veterinairen dienst
in het
Engelsche leger.

De rangen, door de paardenartsen bekleed, zijn aldaar de vol-
gende: Kolonel-, Lt.-Kolonel-, Majoor-, Kapitein-, Luitenant-paar-
denarts.

De Directeur-Generaal van het Veterinair Departement heeft
den rang van Kolonel-paardenarts.

De paardenartsen hebben aanspraak op alle voorrechten, ver-

I) Zie Semaine médical, 15 Aug. 1891 en Répertoire de Pharmacie, 10
Oct. 1891, pag. 483.

-ocr page 250-

244

bonden aan den overeenkomstigen rang der troepen-officieren.
In gewone omstandigheden is echter aan hun rang niet het recht
verbonden van eenig commando.

De jaarhjksche traktementen bedragen: 850 pd. sterl. (10,200
gld ) voor den Directeur-Generaal, tot 250 pd. sterl. (3000 gld.)
voor den Luitenant-paardenarts.

(Revue mil. de l\'étranger, Nov. \'91). C.

Het onderwijs in practische taaeteriologie aan de Rijks-
Veeartsenijschool. — Met groote belangstelling las ik in de
laatste aflevering i) van dit Tijdschrift de discussies, die gevoerd
werden in de Nieuwe Afdeeling Zuidholland van de Maatschappij
ter bevordering van Veeartsenijkunde, omtrent de vraag of de
oprichting van een bacteriologisch laboratorium wenschelijk was.

Ik ben het volkomen eens met den Heer J. F. Laméris, wanneer
hij zegt, dat de oprichting van een proefstation, waar men een
onderzoek naar ziekteoorzaken kan doen instellen, een eisch des
tijds is. Inderdaad mag men ook verwachten, dat een dergelijke
inrichting rijke vruchten zal afwerpen voor den veestapel, voor
de veeartsenijkunde en voor de bacteriologie.

Wat mij aanleiding geeft, hier de pen op te vatten, zijn de
volgende regelen uit het bedoelde verslag der Zuidhollandsche
Afdeeling:

«Uit de discussie, die zich over dit onderwerp ontspint, blijkt,
«dat verschillende leden de meening zijn toegedaan, dat een dus-
«danig laboratorium aan de Veeartsenijschool behoorde aanwe-
«zig te zijn, speciaal ook met het doel, om den leerlingen aan
«die inrichting de gelegenheid te geven tot het verwerven van
«de noodige practische vaardigheid in het spoedig en zeker
«onderkennen van die ziekten, welke door thans goed bekende
«micro-organismen worden veroorzaakt.»

«De Heer Hinze spreekt de meening uit, dat aan de Veeart-
«senijschool reeds in dien zin gewerkt wordt, hetgeen evenwel
«door anderen (speciaal jonge leden) bestreden wordt.»

Tegen de laatste bewering moet ik protest aanteekenen. Jaar-
lijks toch stel ik de leerhngen van het derde studiejaar, in den

i) Dl. 19, 2e Aflev., p, 172 e. v.

-ocr page 251-

245

aanvang van den cursus in practische pathologische microscopie,
iö de gelegenheid, zich met de voornaamste onderzoekings-
lïiethoden der bacteriologie bezig te houden.

Het is waar, dit is mij niet opgedragen, maar wanneer aan
^en inrichting een belangrijke tak van onderwijs stiefmoederlijk
wordt behandeld, dan is het een moreele plicht van ieder docent,
die deze leemte kent, het zijne tot hare aanvulling bij te dragen.

Men vergeve mij deze «oratio pro domo», die ik steUig niet
zou hebben uitgesproken, indien ik niet officieel en officieus in
den laatsten tijd de opmerking had hooren maken, dat aan de
Veeartsenijschool niets aan bacteriologie wordt gedaan.

Wat ik in deze richting voor het onderwijs doe, is het

volgende:

I". behandel ik bij ihijn lessen over Algemeene Pathologie,
Hoofdstuk Bacteriën, vrij uitgebreid de practische vragen:
hoe maakt men uit, a of men met een infectieziekte te
doen heeft; b welk micro-organisme aan deze infectieziekte
ten grondslag ligt? Ik volg hierbij getrouw den gang van
het practisch onderzoek, laat de voornaamste toestellen
zien, die men daarbij gebruikt, vertoon bacteriën onder
den microscoop, benevens voedingsbodems en culturen,
voorzoover ik die op dat oogenblik in mijn bezit heb;

2*. laat ik de leerlingen op den boven gemelden cursus voor
practische microscopie de belangrijkste algemeene kleur-
methoden toepassen, benevens die voor tuberkelbacillen;

3°. maken ze plaat-, steek- en nagelculturen van een of ander
organisme en leeren ze hierbij o. a. de eischen van het
steriliseeren kennen;

staat mijn laboratorium steeds open voor iederen leerling,
die lust en tijd heeft zich verder practisch te bekwamen.
Ik kan hier bijvoegen, dat meer dan eens van deze gele-
genheid gebruik werd gemaakt.

Toch is het onderwijs niet wat het wezen kon, en wel wegens
het gebrek aan materiaal. Dikwijls zie ik mij genoodzaakt de
kleur- en cultuurmethoden te doen toepassen op rottings- en
etterbacteriën, terwijl de tijd nuttiger had kunnen besteed wor-
den met de toepassing van dezelfde methoden op lagere orga-
nismen, die voor den veearts van meer practische beteeke-
nis zijn.

Zeer zeker zou een bacteriologisch proefstation, zooals bedoeld

-ocr page 252-

246

wordt door de Zuidhollandsche Afdeeling ruimschoots in de ge-
legenheid zijn, materiaal ter beschikking te stellen.

Moge intusschen het sub. i, 2 en 3 omschreven onderwijs,
mits beschikkende over goed materiaal, voor den aanstaanden
veearts in het algemeen voldoende geacht worden, voor hem, die
meerdere practische bekwaamheid in bacteriologie wenscht te
erlangen, mag dit niet getuigd worden. Wel is waar tracht ik,
blijkens het sub. 4 gezegde, zooveel mogelijk hieraan te gemoet
te komen, doch ieder, die met den omvang en de regeling van
het aan mij opgedragen onderwijs en met de beschikking over
hulpmiddelen aan onze school bekend is, zal begrijpen, hoezeer
ik in bedoeld streven beperkt ben.

Laat ik eindigen met den wensch uit te spreken, dat het voor-
stel van de Nieuwe Zuidhollandsche Afdeeling op de aanstaande
Algemeene Vergadering een gunstig onthaal moge vinden.

Utrecht, Maart \'92.

Dr. H. J. Hamburger.

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER
VEEARTSENIJKUNDE.

MEDEDEELINGEN VAN HET HOOFDBESTUUR.
Als nieuw lid is tot de Maatschappij toegetreden:
tot de Afdeeling Gelderland: M. F.
Weijers, te Huissen,
tot de Afdeeling Utrecht:
S. Knöps, aldaar.

Tengevolge van een abusieve opvatting van het besluit der
laatste Algemeene Vergadering, met betrekking tot de verhoogde
bijdrage over 1892 en 1893, is aan de leden der Alge-
meene Afdeeling door den Penningmeester een quitantie
gezonden, tot een bedrag van f 6.

Aan H.H. leden, die dit betaald hebben, deelt het Hoofdbe-
stuur mede, dat, om onnoodige onkosten van terugzending te
voorkomen, het meerder gestorte in het volgende jaar op de
contributie in mindering zal gebracht worden.

De Secretaris,
van der Harst.

-ocr page 253-

247

VERGADERING DER AFDEELING
GELDERLAND (26 Januari 1892).

De Heer Hinrichs vertoont een stukje huid van een paard.
Patiënt had op verschillende plaatsen- van de huid plooien, die
het aanzien hadden alsof de huid daar ter plaatse te ruim
was. De plooien waren duidelijk omschreven, zoodat men de
plaats, waar de normale huid een aanvang nam, op het gevoel
nauwkeurig kon aangeven.

Spr. wilde beproeven in hoeverre het wegnemen der ruime
gedeelten genezing kon aanbrengen. Bij de operatie merkte hij op,
dat onder de plooien geen nieuwvorming, geen vochtuitstorting
had plaats gevonden; een aponeurose op de plaats der operatie
verliep normaal vlak.

De Heer van Dulm trof een geval van goedaardigen droes aan
met gewoon beloop en schijnbare genezing. Drie weken daarna
wordt de patiënt weder ziek en sterft. Bij de sectie bleek de
hyperaemische milt bezaaid en doorzaaid te wezen met kleine
abscessen, waarin massa\'s streptococcen. Zij woog
32 pond.

Een primaire haard in de buurt der keelgang werd niet ge-
vonden. De literatuur, zegt spr., maakt weinig melding van een
dergelijk voorkomen; alleen
Hering spreekt van een milt van 33
en een van 63 Duitsche ponden.

De verschijnselen gedurende het leven waren van dien aard,
dat zij wezen op een vloeien van het bloed naar een bepaald
orgaan; de mucosa was bleek. Er waren lichte koliek verschijn selen;
het paard had neiging tot veel liggen; de omvang van den buik
werd niet veel minder, alhoewel het paard weinig voedsel nam;
in de laatste dagen ontlastte zich een bloederige urine.

D. Schurink,
Secretaris.

-ocr page 254-

248

VERGADERING DER AFDEELING
ZUIDHOLLAND (ii Februari 1892).

Wegens bedanken van den Heer Swart wordt de Heer v.
Rijssel tot president gekozen. De beide andere bestuursleden
worden herkozen.

Als gedelegeerde wordt benoemd de Heer Ellerman en
tot diens plaatsvervanger de Heer v,
Rijssel.

De Heer de Bruijn geeft verslag als afgevaardigde naar de
Algemeene Vergadering.

Met algemeene stemmen wordt de Heer Swart tot Eere-
Voorzitter benoemd; een Commissie uit drie leden zal ZEd, het
Eer e-Voorzitterschap aanbieden.

De Heer Ellerman, thans door gebrek aan instrumenten
niet in staat zijn lezing over bacteriologie te vervolgen, belooft
zulks in een buitengewone vergadering a. s. zomer, te Dordrecht
te houden, te doen.

Als vrije mededeelingen worden door de aanwezigen verschil-
lende onderwerpen ter sprake gebracht.

De Heer Altevogt bespreekt de symptomen en behandeling
van een huidjeukte bij paarden, heerschend voorgekomen in de
Hoeksche waard; niettegenstaande het herhaalde microscopisch
onderzoek door verschillende personen kon geen parasiet worden
gevonden. Therapie: Creolinesolutie van 5 °/„.

De Heer v. Rijssel meent als tijdelijk districtsveearts van
Noordbrabant dergelijke patiënten waargenomen te hebben.

De Heer Kok, thans dezelfde patiënten hebbende, biedt deze
tot nader onderzoek aan.

De Heer Altevogt omschrijft een geval van uterus-ruptuur,
zonder dat er eenige verloskundige hulp was verleend; in aan-
sluiting hierbij werd door de aanwezigen zeer breedvoerig over
abnormale verlossingen gesproken, in het bijzonder over de hulp
middelen bij het zoogenaamd kruis op kruis blijven zitten van
het kalf.

De Heer Fauël bespreekt de behandeling van Tetanus en
het succes, verkregen in een geval door neurectomie.

De Heer v. Rijssel deelt uitvoerig mede het geval van tri-
chinose jl. te Goes voorgekomen. In het vleesch van een ver-

-ocr page 255-

249

dacht varken konden slechts éénmaal trichinen worden aangetoond,
niettegenstaande er een honderdtal praeperaten werden gemaakt,
Verder wijst hij op de chron. endocarditis bij varkens, her-
steld van de varkensziekte (Rothlauf), vooral met het oog op de
besmetting.

De Secretaris.^
C. Fauël.

NECROLOGIE.

De Nestor in het noorden is gevallen!

De Heer H. Mos, Rijksveearts te Assen, overleed aldaar 4
April j.L in den ouderdom van ruim 79 jaar.

14 Januari 1813 te Borger geboren, werd hij 24 Juli 1835 be-
vorderd tot veearts aan \'s Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht. Eerst
werkzaam als gemeente-veearts te Peize, vestigde hij zich i Januari
1836 te Assen, waar hij als gemeente-veearts optrad en tot éénige
dagen vóór zijn dood steeds de practijk uitoefende.

24 Juli 1885 mocht hij het voorrecht smaken zijn 50-jarig
jubilé als veearts te vieren.

Van 1870 af was hij plaatsvervangend districtsveearts, welke
betrekking hij vervulde tot i Januari 1892, toen hem op verzoek
bij Kon. besluit van 29 Dec. 1891, no. lo, een eervol ontslag
werd verleend.

De empiristen S. P. Hibma te Tzummarum en J. Zuidwijk te
Koudekerk, zijn overleden.

PERSONALIA.

De veearts E. W. H. Lantman van Borne heeft zich te Bus-
sum gevestigd, maar oefent geen praktijk meer uit.

Op de lijst der Nederlandsche veeartsen (zie dit Tijdschrift, deel
XVII, bi. 255) is verzuimd te plaatsen:
H. L. A. Wijnen, geneesheer te Odoorn in Drente.
De paardenarts 2® kl. C.
van Hbelsbergen is van zijn deta-
cheering in Nederl.-Indië teruggekeerd en tijdelijk geplaatst te
Utrecht. De paardenarts 2® kl. P. C. Muijzert is van Milligen naar
\'s Gravenhage en P. Brouwer van Leiden naar Milligen verplaatst.

-ocr page 256-

250

De paardenarts i® klasse van het Indisch leger, J. de Jongh,
is geplaatst te Salatiga, terwijl de paardenarts kl., J. van de
Velde,
is overplaatst van Salatiga naar Banjoe-Biroe.

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Bij Kon. besluit van 29 December 1891 is aan den plaatsvervan-
genden districtsveearts H. Mos te Assen eervol ontslag verleend
en bij hetzelfde besluit is voor den tijd van drie jaren benoemd
tot plaatsvervanger van den districtsveearts, wien Groningen als
standplaats is aangewezen, de veearts G.
J. Mos te Assen.

Bij Kon. besluit van 29 Februari 1892 is benoemd voor den tijd
van drie jaren tot plaatsvervanger van den districtsveearts, wien
Haarlem als standplaats is aangewezen, de veearts G. Muijs te
Schagen.

Bij Kon. besluit van 13 April 1892 n". 6 zijn, met ingang van
16 April, benoemd tot plaatsvervangers van den districtsveearts,
wien Arnhem als standplaats is aangewezen, de veeartsen D.
Ak-
kerman
te Brummen en B. de Jong te Rijssen; en tot plaats-
vervanger van den districts veearts, wien Leeuwarden als stand-
plaats is aangewezen,
J. M. A. Zwart te Leeuwarden.

Bij Kon. besluit van 9 December 1891 (Staatsblad n". 216) is
ingetrokken het Kon. besluit van 11 September 1891 (Staatsblad
n*. 169), houdende verbod van vervoer, in- en uitvoer, uit
Oostzaan van levende varkens en van uitvoer uit die gemeente
van vleesch, mest en afval dier dieren (zie bl. 93 van dit deel),

RIJKS-VEEARSTSENIJSCHOOL.

Bij Kon. besluit van 29 Maart 1892 is op zijn verzoek, met
ingang van i April, eervol ontslag verleend aan den adsistent
J.
H. Hillen,
die zich te Maastricht zal vestigen.

OVERZICHT VAN HET VERSLAG AAN DE
KONINGIN-WEDUWE REGENTES OVER 1891 i).

Aan het «Verslag van de bevindingen en hande-

I) Dit verslag is in den boekhandel verkrijgbaar voor ƒ0.50.

-ocr page 257-

251

lingen van het Veeartsen ij kundig Staatstoe-
zicht over het jaar 1890,» ontleenen wij het volgende:

Op I Januari 1890 waren bij het Veeartsenijkundig Staatstoe-
zicht werkzaam 9 districtsveeartsen en 68 plaatsvervangers, waar-
van 18 voor den tijd van 3 jaren benoemd. De veeartsenijkundige
practijk werd uitgeoefend door 193 veeartsen en 227 empiristen.

Omtrent veeziekten, die niet in de Koninklijke besluiten als
besmettelijk zijn vermeld, wijzen wij slechts op enkele:

Influenza kwam vooral in Zuidholland hier en daar zeer
uitgebreid voor, maar de ziekte verliep zeer gunstig; ook de
Brustseuche werd hier en daar waargenomen.

In de stallen der Haagsche trammaatschappij leden vele dieren
aan trichophyton tonsurans, waarvan ook te Monster
een geval voorkwam.

Boutvuur kwam nog al veelvuldig voor, o. a. in het Wester-
kwartier van Groningen, in de Hoeksche waard, Voorne en
Putten, maar ook in Brabant, ofschoon daar minder veelvuldig
dan verleden jaar; verder in Utrecht, Gelderland, Drente en ook
in Limburg. In Brabant kwam de ziekte enkele malen bij vol-
wassen dieren voor, ook te Hoogland (Utrecht) en te Maasniel.

In Brabant werden 760, in Zuidholland 60 en Limburg 25
stuks geënt, met goed gevolg.

Tuberculose werd in verschillende plaatsen, meestal bij
geslachte dieren, waargenomen en gaf in den regel aanleiding tot
het buiten consumtie houden van het vleesch; o. a. kwam
de ziekte aan het abattoir te Rotterdam voor bij runderen 3,5
pet., bij varkens 0,23 pet. en bij kalveren 0,04 pet., te Amster-
dam bij runderen ruim 3 pet., bij varkens i pet., terwijl bij kal-
veren slechts 3 gevallen werden waargenomen en i geval bij een geit.

Actynomycose kwam enkele malen voor, o. a. te Alkmaar,
op stallen, waar de ziekte ook in de vorige jaren was gezien.

Gevallen van septische Pleuropneumonie bij kal-
veren kwamen voor, o. a. te Oss (in een stalletje stierven 3 van
de 4 dieren) en te Zevenbergen, waar bij een boer 10 kalveren
aan die ziekte stierven; ook in Noord-Beveland eischte deze
ziekte menig offer, niettegenstaande afzondering der gezonde
dieren en deugdelijke reiniging der stallen.

Va.rkenspokken werden in de omstreken van Rijssen
tamelijk veelvuldig opgemerkt onder de jonge varkens, terwijl in
Zuidholland, benoorden Maas en Lek, het veelvuldig voorkomen

-ocr page 258-

252

van u r t i c a r i a soms aanleiding gaf tot verwarring met vlek-
ziekte.

Vergiftiging door beschimmeld hooi was ook dit jaar niet
zeldzaam; te Arnhem stierven daaraan bij één veehouder 7 jonge
runderen; ook te Bussum en te Elburg werden gevallen waar-
genomen. In de Rijnstreek, maar ook te Waddingsveen, Zeven-
huizen, om Delft en Rotterdam kwamen in het najaar ver-
schillende ziektegevallen voor door het eten van met schimmel
bezet gras; bij één veehouder stierven dientengevolge 8 schapen.

Uit den omtrek van Veendam kwamen berichten in omtrent
vergiftiging, veroorzaakt door voeding met afval van tarwemeel-
fabrieken (verontreinigd met zaden van Agrostemma Githago). Zeer
talrijk waren de opgaven uit de veenkoloniën omtrent in Mei j

en Juni waargenomen gevallen van vergiftigingen bij runderen,
toegeschreven aan de aanwezigheid van lood en andere zware
metalen (verfstoffen) in den aangevoerden stratendrek en compost.
Door één veearts werden niet minder dan 24 gevallen vermeld,
waarvan 6 met gunstigen afloop.

Van besmettelijke ziekten, in de wet opgenomen, kwamen
veepest der herkauwers, longziekte der runderen,
schaapspokken bij schapen, bokken en geiten en trichi-
nenziekte bij varkens niet voor.

Mond- en klauwzeer bij herkauwers en varkens werd
alleen in ^imburg waargenomen en wel te Vaals, waar 16 run-
deren en I varken werden aangetast.

Kwade droes en huidworm kwamen in Gelderland,
Zeeland en Drente niet voor; in de overige provinciën werden 34
gevallen geconstateerd, waarvan 16 in Zuidholland.

Schurft kwam bij 6 paarden en 2 ezels ter kennis van het
Staatstoezicht en bovendien bij 581 schapen, verdeeld over 44
gemeenten en 58 kudden. Zeeland, Overijsel, Utrecht, Noord-
brabant en Limburg bleven van de ziekte verschoond, terwijl in
Noordholland 239, in Zuidholland 146, in Friesland 142, in Gro-
ningen 43, in Gelderland 7 en in Drente 4 gevallen voorkwamen.

In 213 gemeenten — in alle provinciën verspreid — werden
1919 gevallen van besmettelijke vlekziekte bij var-
kens waargenomen, waarvan 42,8 pet. zijn gestorven, 33,6 pet.
geslacht, 5,7 pet. hersteld, terwijl de afloop bij 17,9 pet. onbe-
kend bleef. Het aantal gevallen in iedere provincie was als volgt:
Zeeland 813, Noordholland 250, Gelderland 228, Friesland 189,

-ocr page 259-

253

Zuidholland 133, Noordbrabant 119, Groningen 53, Overijsel 42,
Drente 40, Utrecht 35, Limburg 17.

Van besmettelijke borstziekte, waaraan 17 dieren
stierven, werden in 10 gemeenten 38 gevallen bekend.

In de provinciën Zeeland en Drente kwam geen miltvuur
voor; in de overige provinciën werden in
93 gemeenten 151
runderen door de ziekte aangetast, terwijl bovendien nog 5 ge-
vallen bij paarden en
5 bij varkens bekend werden.

Hondsdolheid kwam alleen bij honden in de provinciën
Noordbrabant (30), Noordholland (7), Zuidholland (4) en Lim-
l^^rg
(3) voor, bovendien werden 204 honden en 33 katten als
verdacht afgemaakt, en werden 27 personen gebeten.

Van kwaadaardig klauwzeer, z.g.n. rotkreupel
der schapen, werden in 4 gemeenten van Noordholland 505 ge-
vallen geconstateerd, verder in Friesland 53, Gelderland 52, Lim-
burg 30 en Zuidholland 18.

Uit het Algemeen Verslag over voorbehoedende inentingen
tegen miltvuur en varkensziekte blijkt, dat tegen milt-
vuur alleen in Limburg werd geënt en wel, bij 7 eigenaren in
4 gemeenten, 75 runderen, 10 paarden, 5 schapen en i geit. Van
de in 1889 geënte dieren is één jong rund later aan de ziekte
gestorven.

Van Rijkswege werden in Oost- en Westdongeradeel proeven
met inenting tegen besmettelijke vlekziekte verricht en wel bij
2x3 varkens. Hiervan stierf i dier na de i®*® inenting en
4
moesten na de 2^® enting als waardeloos worden geslacht. Van
de ingeënte dieren werden er 42, van 15 eigenaars in 7 dorpen,
gevoederd met vleesch en de ingewanden van 3 vlekzieke\' var-
kens, en I varken werd gedurende xo dagen in een besmet hok
geplaatst. Al deze dieren hebben de besmettingsproeven door-
staan, zonder eenig verschijnsel der ziekte te vertoonen. De ge-
ënte dieren waren tusschen 10 en 13 weken oud. Verder werden
vooral in Friesland en Groningen, door 15 veeartsen in 53 ge-
meenten, 1616 varkens geënt, toebehoorende aan 386 eigenaars.

Van de 436 geënte varkens in Friesland werden er 6 later
door vlekziekte aangetast en gingen er 26 geheel verloren, 23
verminderden in waarde en 387 bleven zonder schade behouden.

Van de 1172 geënte varkens in Groningen gingen er 53 ge-
heel verloren, terwijl 17 in waarde verminderden en 1102 zon-
der schade behouden bleven.

-ocr page 260-

254

Over den gezondheidstoestand der legerpaarden is reeds op
blz. i8i van dit deel gesproken.

De uitvoer van vee naar verschillende landen bedroeg:
9482 paarden, 108,837 runderen, 320,338 varkens, 158,933 scha-
pen en 532 geiten; waarvan naar Groot-Brittannië 1043 paarden,
34,437 runderen, 373 varkens, 118,830 schapen en 3 geiten 5 naar
België 2949 paarden, 51,084 runderen, 4529 varkens, 40,046
schapen en 510 geiten; naar Pruisen 5479 paarden, 22,676 run-
deren, 314,806 varkens en 12 geiten.

De invoer bedroeg 9832 paarden, 63 runderen, 9 varkens
en 106 schapen en wel uit Groot-Brittannië 4426 paarden, 3
varkens en 100 schapen; uit België 1958 paarden, 20 runderen,
6 varkens en i schaap; uit Pruisen 3431 paarden.

Als bijlagen zijn geplaatst de Koninkl. besluiten van 20 Mei
1890 (Staatsbl. n". 92) en van 5 September 1890 (Staatsbl. n". 152).

v. E.

BOEKBEOORDEELING.

Dr. J. Baijer, Bildliche Darstellung des gesunden
und kranken Auges unserer Hausthiere.
II Abthei-
lung. Mit 12 Tafeln und beschreibendem Texte.
Wien und Leipzig, Wilhelm Braumüller, 1892. Prijs
12 Mark.

Met dit tweede gedeelte is de taak, welke de schrijver zich
had gesteld, gereed gekomen. Het vormt met de eerste, in deel
18 van dit Tijdschrift aangekondigde afdeeling, een fraai geheel,
dat wij gaarne in handen van eiken veearts zouden zien. Met
zulke afbeeldingen vóór zich kan het niet missen of de belang-
stelling voor dit nog te veel verwaarloosde vak moet worden
opgewekt. «Onbekend maakt onbeminds geldt vooral van de
oogheelkunde.

Deze tweede afdeeling bevat fraaie, gekleurde afbeeldingen,
zooals ze met het bloote oog kunnen worden waargenomen. Ze
zijn niet minder mooi uitgevoerd dan die, welke in de eerste

T

-ocr page 261-

255

aflevering voorkomen. We zullen kort een inhoudsopgaaf laten
volgen.

Plaat I bevat 3 figuren; het eerste vertoont een purulente
keratitis bij het paard; de oogleden zijn van elkander gehouden
door middel van een ooglidhouder, door
Bayer uitgevonden,
welke niet behoeft te worden vastgehouden. Het schijnt, dat deze
zeer doelmatig is.

De figuren 2 en 3 stellen een staphyloma corneae voor in
natuurlijke grootte.

Plaat II bevat: 1°. de gevolgen van een keratitis pannosa;
2°. de gevolgen van een intra-uterine perforatie der cornea met
verlies van de lens, enz. bij een kalf; 3°. een dermoid der cor-
nea bij een rund; en 4". hetzelfde lijden bij een varken.

De platen III en IV vertoonen aandoeningen der cornea, zooals
bij runderen door een infectieuse oogontsteking zijn waargenomen.

Figuur I laat een abscessus corneae met sterke vaatnieuwvor-
raing in de cornea zien, en tevens een purulente conjunctivitis.

Figuur 2 toont, evenals fig. i van plaat IV het genezingspro-
ces van een dergelijk lijden aan, terwijl fig. 2 van laatstbe-
doelde plaat een vergroote doorsnede van een aldus ontstoken
cornea levert. Het corneaal-weefsel is met cel-ophoopingen en
staafvormige micro-organismen doortrokken.

Plaat V geeft in figuur i zeldzame veranderingen te zien aan
cornea en iris bij een albinotisch oog, dat aan irido-cyclitis
(maanblindheid) lijdt. De iris is met een geel exsudaat bedekt
en in de cornea bestaat een vaatontwikkeling van geheel bijzon-
deren aard.

De tweede figuur op deze plaat vertoont achterste Synechien,
verkleuring der iris en groenkleuring der onregelmatige pupil,
veranderingen gelijk door maanblindheid kunnen ontstaan.

Plaat VI bevat: i". een coloboom der iris, en 2". een cyste
in de druifpitten.

Op plaat VII treft men twee eigenaardige vormen van Cata-
racta congenita aan, terwijl de volgende plaat twee verschillende
beelden van luxatio lentis te zien geeft.

Plaat IX geeft een voorstelling van: 1°. synechia anterior, ge-
zien van het corpus ciliare en de achtervlakte der iris; 2°. syne-^
chia posterior, met luxatio lentis en ablatio retinae; 3°. cataracta
cystica; en 4". luxatio lentis, met vergroeiing op den bodem der
glasvochtruimte.

-ocr page 262-

256

Plaat X vertoont in fig. i en 2 solutio retinae, in fig. 3 en 4
bloeding achter het losgelaten netvHes, en in fig. 5 zeer belang-
rijke litteekenvorming in het tapetum.

De 6 figuren van plaat XI geven verschillende graden van
atrophia bulbi te zien, waaronder zelfs met beennieuwvorming
in het glasvocht.

Plaat XII eindelijk levert in fig. i een fraaie afbeelding van carci-
noma ocuU en in figuur
2 een doorsnede van een oog, dat achter
de lens sarcomen bevat en dientengevolge geheel gedesorgani-
seerd is.

Uit deze korte mededeeling blijkt de rijke inhoud voldoende.
Men verzuime niet daarmede nader kennis te maken. Het is waar,
het boek is niet goedkooop, doch het is ook een juweeltje in
ons vak, een sieraad voor elke veeartsenijkundige bibliotheek.

Moge de Schrijver kunnen besluiten op deze tweede afdeeling
een derde te laten volgen; waarom zou ook niet in de veeartse-
kunde kunnen geschieden, wat voor de oogheelkunde van den
mensch reeds voor jaren op grootsche schaal plaats vond ?

W. C. Schimmel.

«Hippos,® Maandblad, gew ij d aan de belangen van
de paardenfokkerij en de paardenken nis in uitge-
breiden zin, onder redactie van A. W.
Heidema,
rijksveearts te Groningen. Uitgevers: Erven B. van
der Kamp
te Groningen. Prijs per jaar ƒ 3.

Wij wenschen onzen Groningschen collega geluk met deze
onderneming, welke thans reeds op een volkomen succes kan
bogen. Dit tijdschrift, dat sedert
15 Januari jl. geregeld den
jgden van elke maand verschijnt, blijkt inderdaad in een be-
hoefte te voorzien. Daarvoor pleit niet alleen het groot aantal
abonnés, waarin de uitgever zich nu reeds mag verheugen, doch
vooral ook de medewerking, die het maandblad van zoo uiteen-
loopende zijde geniet. De lijst der vaste medewerkers, aan het
hoofd van het blad geplaatst, geeft borg, dat de richting, waarin
«Hippos> zich zal bewegen, niet eenzijdig wordt. Dit is goed
gezien van de Redactie; suum cuique zij haar devies.

Tot heden verschenen drie nummers, met overvloed van stof.
Aangenaam was het ons te bespeuren, dat enkele collega\'s deze
nieuwe gelegenheid reeds hadden aangegrepen, om aan het

-ocr page 263-

257

paardenlievend Nederland van hun wetenschappelijken zin blijk
te geven. Wij vertrouwen, dat dit voorbeeld navolging zal vin-
den; daardoor steunen we niet alleen het prijzenswaardig streven
yan onzen collega, we verhoogen er het prestige van onzen
stand mede.

De uitgever beloofde in zijn prospectus om zesmaal per jaar
een afbeelding te geven van een der gunstig bekende paarden
in Nederland. Tot heden verschenen de reproducties van drie
hengsten, één Oldenburgsche uit Groningen, «Magnat» genoemd;
één Oldenburgsche, «Gelrus» geheeten, toebehoorende aan de
Commissie tot bevordering der paardenfokkerij in Gelderland, en
één gekruist Oldenburgsche hengst, «Elegant», van
F. C. Colen-
brander
te Brummen, die onlangs in Overijsei den hoogsten
prijs ad f 750 kreeg.

De eerste van deze afbeeldingen liet nog al te wenschen over;
de beide andere zijn beter gelukt. Het geheel belooft intusschen
langzamerhand een aardige serie te worden.

Wij wenschen het Maandblad met zijn flinken redacteur ook
verder alle voorspoed toe; moge het bewijs worden geleverd,
dat een tijdschrift op hippologisch gebied ook in ons land levens-
vatbaarheid bezit, wanneer de redactie in goede handen is en
zij zich den gewenschten steun weet te verschaffen.

W. C. Schimmel.

D. Schurink, De Uier. Een beschouwing van het
Orgaan en zijne onderdeden, ten dienste van vee-
houders. Over voeding en verpleging van de melk-
koe, de opvoeding van het tot melkkoe bestemde
kalf, zoomede uier- en melkgebreken, hunne behan-
deling, enz. Rotterdam, D.
Bolle 1892. Prijs f 0,90.

Met genoegen maakten we kennis met dezen arbeid van onzen
geachten collega. In het «land van boter, melk en kaas» mocht
zulk een werk niet langer ontbreken. Niet dat in onze taal over
dit onderwerp nooit was geschreven, integendeel; doch iets in dezen
trant, zóó wetenschappelijk en populair tevens, zoovéél in zulk
kort bestek, zoekt men in onze literatuur te vergeefs.

In het voorbericht zegt de Schrijver, dat hij getracht heeft
^geleerdheid en uitgebreidheid» in zijn boekje te vermijden. Hij

17

-ocr page 264-

258

voegt er echter dadelijk aan toe, dat hem dit niet volkomen is
gelukt. Inderdaad, er is niets moeielijker dan populair en toch
degelijk te schrijven, niets moeielijker dan de grens te trekken
van hetgeen nog opgenomen moet worden en beslist een plaats
dient ontzegd.

In het werkje worden achtereenvolgens behandeld: anatomie en
physiologie van den uier, het verplegen, voederen en fokken van
melkkoeien, en ten slotte de uier- en melkgebreken.

Behalve een drietal figuren in den tekst, treft men achter het
boekje negentien goed geslaagde afbeeldingen aan van zoodanige
planten, welke op de gesteldheid der melk invloed kunnen uitoe-
fenen. Wanneer nu verder nog wordt opgemerkt, dat het in
klein 8° formaat is uitgegeven, 112 bladzijden bevat, en met een
groote duidelijke letter gedrukt is, dan vertrouwen we, dat menig
collega daarmede kennis zal maken en het zal aanbevelen bij die
veehouders, welke iets meer willen weten van de wording van
het product, dat voor hen en voor geheel Nederland een bron
van welvaart mag worden genoemd. Zij behoeven niet te vree-
zen, dat zij zullen stuiten op bespiegelingen omtrent hun eigenlijk
bedrijf; de Schrijver heeft zich wijselijk van alle techniek op het
gebied der zuivelbereiding onthouden.

W. C. Schimmel.

VETERINAIRE ALMANAK.

«Het is nog zoo jong, nauwlijks zes jaren is het oud, laat dus
tegemoetkoming en welwillende ontvangst zijn deel zijn,» aldus
luidt de captatio benevolentiae, voor hel «papieren pleegkind»
der redactie, in haar voorbericht van de jaargang 1892.
► «Toch worde,» voegt zij er bij, «bevoegde critiek, zoowel over
innerlijke als uiterlijke eigenschappen, niet gespaard.»

De redactie van het Tijdschrift achtte m ij bevoegd tot cri-
tiek, ik hoop dat de redactie van den Almanak en de inzenders
dat gevoelen zullen deelen.

Tot eigenlijk critiseeren heb ik evenwel noch lust, noch aan-
leiding; het verschijnen van den Almanak acht ik- op zich zelf

-ocr page 265-

259

weder zoo\'n goed teeken, dat eenvoudig annonceeren en aanbe-
velen voldoende zou zijn.

Toch wil ik iets meer doen en den indruk trachten weer te
geven, dien de inhoud op mij gemaakt heeft, en wil dat doen,
200 als men dat «onder vrienden» doet. De Almanak geeft daar-
toe van zelf aanleiding. De eerste vriend dan, dien ik ontmoet,
is de Heer
van Esveld ; zijn bijzonder goed geslaagd afbeeldsel
toont hem met al den ernst, al de toewijding en goedwilligheid,
die hem èn als leeraar èn in zoo velerlei andere betrekkingen
eigen zijn.

Tusschen de oude kennissen en het eigenlijke almanakgedeelte
vond ik twee nieuwe nl. de Paaschdagformule van
Gauss en de «K a 1 e n d e rs (bestemd öm den dag der week
te vinden waarop een bepaalde datum valt).

Een oordeel over de verslagen te vellen, laat ik ook ditmaal
achterwege. Evenwel mag toch, al heeft het, blijkens het voor-
bericht, op zich laten wachten, het verslag gereleveerd worden,
dat door den afgevaardigde van «Absyrtus» uitgebracht wordt
over de feestelijkheden der Landsmannschaft «Normannia» te
Hanover. Ook wil ik dezen indruk boekstaven, dat, waar uit de
Verslagen op te maken valt, dat «Hercules» door lichaamsoefe-
ningen voor een flink waterverlies zorg draagt, en Demosthenes
de kelen, door beoefening der welsprekendheid, droog maakt,
T. O. G. I.
D. O. op zich schijnt genomen te hebben het equilibre
tusschen vochtverlies en vochtopneming te herstellen.

En waar wij treuren moeten om den ondergang van P^, daar
vinden wij troost, ziende dat een nieuwe spruit, de Veterinaire
IJsclub, «Houdt moed», aan den stam van Absyrtus gegroeid is.

Het levensbericht van Henri Bouley, «den baanbreker op
veeartsenijkundig gebiedi, mag in den Almanak als op een ge-
paste plaats staande geacht worden.

Uit onzen kleinen kring moesten helaas ook twee dooden ver-
meld worden.

Dr. J, R. e. van Laer, oud-leeraar, in de eerste plaats; geen
Woord zijn lof behelzende in het «in memoriams, dat ik niet
gaarne onderschrijven zou.

En Jacobus du Claux, de aanstaande veearts, ook hij moest
herdacht worden. Aan zijn nagedachtenis wijdt
Yrma, een Stim-
wiungsUed, dat, wat vorm en gedachte betreft, op zich zelf een
treffelijk grafschrift heeten mag.

-ocr page 266-

260

Waar nu van «critiek» sprake kan zijn, zal deze zich hoofdza-
kelijk tot het Mengelwerk moeten bepalen.

De redactie (samengesteld uit de H.H.: W, F. Hilwig Jr., presi-
dent;
H. G. van Harrevslt, vice-president; A. Marcus, secre-
taris;
Ch. Th. G. H. de Wilde en H. A. Vermeulen, leden)
mocht voor deze rubriek wel eens wat meer steun ontvangen.

Ook hier maak ik eerstens kennis met een ouden vriend, n.1.
met den «Veearts op practijk» door J. L. G. C. en verder op
(pag. i8o) weer met een ouden vriend «de slimme veedokter».
«Mogendheid» zal het mij niet ten kwade duiden, dat ik de op-
merking maak dit stukje, althans in hoofdzaak gelijk, reeds vroeger
in den groenen omslag van de «Amsterdammer» gelezen te hebben.

Plagiaat (in den Almanak staat 2 maal plageaat, voorbericht en
varia, pag.
213) is het wel niet precies, maar oorspronkelijk toch
ook wel niet.

«Een goed besluit des jaars», door W.....m, is wat het thema

betreft niet nieuw, maar toch aardig verteld.

«Bespraaktheid» (naar Lessing) is door C. niet zonder ver-
dienste in het Hollandsch overgebracht. Dit geldt eveneens van
«een losbol», door
d. L., uit Dettlev\'s Adjudantenritte. «Een
beproeving», door
Tenor, is voor de beproefde partijen nog al
te dragen geweest. Wie het vers hardop leest, zal in couplet
4,
laatste regel, in couplet 8 en 9 en in/couplet 14 waarschijnlijk,
evenals ik, iets stootends vinden.
Tenor levert op blz. 189 een
bladvulling over «denken». Denken, ideeën hebben, wordt door
velen als onnut afgekeurd.
Heine b.v. laat in «das Buch Ie Grand,»
den koetsier
Patteksen zeggen «eine Idee ist alles dummes
Zeug, was man sich einbildet.»

«Hoe men veearts wordt,» door Alpha (evenals Tenor ook
een oude vriend uit den vorigen jaargang), schetst op eigenaardig
huppelenden trant de wordingsgeschiedenis van den veterinair. Toen
ik het las, kon ik bij het laatste couplet niet ophouden en dichtte
onwillekeurig verder:

«Zoon — ook naar school toe — het vak is niet slecht,

Kwakken — dood — allen — en alles terecht,

Veearts geëerd — — wetenschappelijk mensch —

Raadslid — effecten — dus alles naar wensch.»

«De Mailbrief», door Yrma, is niet zonder geest; de beschrijving
der reis is wel wat kort, in verhouding tot die van het vertrek.

-ocr page 267-

261

«Een greepje uit het Stichtsche boerenleven,» is wel is waar
een vlugge schets, maar toch niet specifiek Stichtsch.

De Varia, als hoofdzakelijk alleen voor de «ingewijden»
volkomen begrijpelijk, laat ik hier buiten bespreking; waren ze
genummerd, dan zou het gemakkelijk zijn er hier en daar een
uit aan te geven.

De redactie zal, hoop ik, overtuigd zijn dat ik niet heb willen
vitten, haarkloven of duimzuigen en zal deze bespreking willen
aanvaarden als een bewijs, dat de redactie van het Tijdschrift
den Veterinairen Almanak niet ongelezen ter zijde heeft gelegd.

H.

-ocr page 268-

262

NIEUW UITGEKOMEN BOEKEN.

(Vervolg.)

Statistischer Veterinär-Sanitäts-Bericht über die preussische Armee für
das Rapportjahr
1890. Berlin, E. S. Mittler & Sohn, 1890. Kwarto-
formaat,
179 bladz. Prijs 6 Mark.

Dr. James Eisenberg, Bacteriologische Diagnostik, völlig umgearbeitete
und vermehrte Auflage. Hamburg, Richard Voss,
1891. Groot 8". 512
bladz. Prijs 12 Mark.

RöCKL, Ergebnisse der Ermittelungen über die Verbreitung der Tubercu-
lose (Perlsucht) unter dem Rindvieh im Deutschen Reiche
(1888/89).
Sonderabdruck aus Bd. VII der Arbeiten aus dem Kaiserl. Gesund-
heitsambte. Berlin, Julius Springer,
1891. Prijs 4 Mark.

Bericht über das Veterinärwesen im Königreich Sachsen pro 1890. Heraus-
gegeben von der Königl. Commission für das Veterinärwesen zu Dres-
den.
35 Jahrgang. Dresden, G. Schönfeld\'s Verlagshandlung, 1891.

Dr. Franz Hutyra, Jahresbericht über das Veterinärwesen in Ungarn. II
Jahrgang 1890. Budapest 1891.

Dr. Georg Müller, Die Krankheiten des Hundes und ihre Behandlung.
Mit
93 Textabbildungen. Berlin, P. Parey, 1892, gr. 8°. 434 bladzijden.
Prijs gebenden
16 Mark.

Jahresbericht über die Verbreitung der Thierseuchen im
Deutschen Reiche. Bearbeiteit im Kais. Gesundheitsamte zu Berlin,
5 Jahrgang: Das Jahr 1890. Mit 6 Uebersichtskarten und 8 in den Text
gedruckten Diagrammen. Berlin, Jul, Springer
1891, gr. S». 300 bladzij-
den. Prijs
12 Mark.

Dr. Herm. Pütz, Die Hauptdaten der Lungenseuche-Impfung seit 1819. Mit
2 Abbildungen. Leipzig,F. C. W.Vogel, 1891, gr. 8°. 44 bladz. Prijs 80 Pf.

Dr. Albert Weiss, Lehrkursus der praktischen Trichinen- und Finnenschau
für angehende und angestellte Fleischbeschauer. Mit
31 Abbildungen.
Düsseldorf, B. Schwann^ kl.
8». 69 bladz. Prijs 1,20 M.

Dr. Rudolf Lothes, Repetitor a. d. Kgl. thierärztl. Hochschule zu Berlin:
Präparirmethodik. Eine Anleitung zu den anatomischen Uebungen für
die Studirenden der Thiermedicin.
9 Bog. und 8 Tafeln, mit in den Text
gedruckten Abbildungen. Berlin, Th. Chr. Fr. Enslin (Rieh. Schoetz)
1892.
Prijs 5 Mark.

Alois Koch, Therapeutisches Handlexikon und Receptsammlung für Thier-
ärzte, mit
465 Artikeln und 1169 Heilformeln. Wien, Moritz Perles 1892.
Prijs 8,50 Mark.

Dr. Bernhard Fischer, Director der chemischen Untersuchungsanstalt
Breslau: Lehrbuch der Chemie für Mediciner.
41 Bog. mit 46 Abbild.
Stuttgart, F. Enke
1892.

Rohde, Schweinezucht, Aufl. Mit Abbildungen im Text und 39 Rasse-
bildern. Gebunden, Preis
12 Mark. Berlin, P. Parey 1891.

Mentzel, Schafzucht, Aufl. Mit Abbildungen im Text und 40 Rassebil-
dern. Gebunden, Preis
12 Mark. Berlin, P. Parey, 1891.

-ocr page 269-

263

Friedberger et Fröhner, Pathologie et thérapeutique spéciales des ani-
maux domestiques, traduit de l\'allemand par
M.M. P. J. CADiOTetJ. N.
Ries
, avec annotations de M. Trasbot, Paris 1891. Prix 20 francs.

G. Neumann, Traité des maladies parasitaires non microbiennes des animaux
domestiques,
édition, avec 364 figures. Cartonné à l\'anglaise {780
pages), prix 15 francs.

V. Galtier, Traité des maladies contagieuses et de la police sanitaire des
animaux domestiques, 2® édition, prix
25 francs.

Guinard, Leçons de tératologie faites à l\'école vétérinaire de Lyon, 137
pages autographiées, prix 3 francs.

Kauffmann, Traité de thérapeutique et de matière médicale vétérinaires,
2® édition, cartonné à l\'anglaise
(760 pages), prix 14 francs.

P. Cagny, Précis de thérapeutique, de matière médicale et de pharmacie
vétérinaires. Paris, L B. Baillière et fils
1892 (676 blz. en 106 af-
beeldingen).

Girard, Nos chevaux. Zootechnie, hippologie et hippotechnie. Met 7 pla-
ten. Prijs f
2,75.

L PizzETTA, Histoire des sciences naturelles depuis leur origine jusqu\'à
nos jours, orné de
16 portraits. Paris, A. Hennuyer, 1891. (400 bladz.;
prijs
7,50 francs).

A. Pierre, Marchands de cheval et marchands de chevaux. Avec 70
dessins.

A. Chauveau, Sur la transformation des virus, à propos des relations qui
existent entre la vaccine et la variole (Extrait du Bulletin de
l\'Académie de médecine des
20 et 27 Octobre 1891). Paris, G.
Masson
1891. (33 bladzijden).

Detroye, Recherches sur l\'hématurie essentielle du boeuf. Premiers résul-
tats. (Extr. du Bullet, de la Soc. centr. de méd. vét. Recueil du
30
Octobre 1891). 16 blz.

L. Moulé, Histoire de la médecine vétérinaire (i\'® période: Dans l\'Anti-
quité). (Extr. du Bullet, de la Soc. centr. de méd. vét.).
200 bladz.

L. Vallet, Le chic à cheval, histoire pittoresque de l\'equitation. Avec
plus de
300 gravures dont 50 en couleurs. Paris, Librairie de Firmin-
Didot et C«.,
1891.

S. Arloing, Leçons sur la tuberculose et certaines septicémies, recueillies
par
Dr. J. Courmont, grand 8». avee 52 figures dans le texte. Prix
12 francs.

J. Pader, Précis théorique et pratique de maréchalerie, comprenant la
ferrure du cheval et du mulet, i vol. en
8". écu de X-396 pages, avec
209 figures dessinées par l\'auteur. Prix 5 francs.

J. V. Detroye, L\'exploration de l\'abdomen du boeuf, 8»., 310 pages, avec
fig. dans le texte. Limoges, Veuve* H. Ducourtieux,
1892.

M, Delamotte, Contribution à l\'étude de la septicémie gangreneuse chez
le cheval. In
8». de 36 pages. Prix 2 francs. Paris, Asselin &
Houzeau,
1892.

W. Williams, The principles and practice of veterinary surgery. S"* édition
illustrated. Edinburgh
1891.

-ocr page 270-

264

Th. Walley, A practical guide to meat inspection, with 46 illustrations.
New-Yorlc, W. R. Jenkins,
1891. Price $ 4.

Cooper Curtice, The animal parasites of sheep. Published by autority of
the secretary of agriculture. Met
36 platen, 222 bladzijden. Washing-
ton
1890.

A. Chauveau, The comparative anatomy of the domesticated animals, trans-
lated bij George Fleming.
2"\' English edition, With 585 illustrations.
New-York, D. Appleton &
C®., 1891. Prijs 7 dollars.

Theobold Smith, Cause and preventions of swine plague. With colored
illustrations.
U. S. Department of Agriculture. Bureau of Animal Industry.

Wesley Mills, A text-book of comparative physiology. With 475 illustra-
tions. Small
8». cloth. New-York, D. Appleton & C"., 1891. Prijs 3 dollars.

J. Hume—Webster, Our Heavy horses: the Suffolk, the Shire and the Cly-
desdale. London,
W. C. 182 Strand, 1891. Price 3 d.

Burdett-Couts, The Brookfield Stud of old English breeds of horses,
hackneys, Cleveland bays, Yorkshire coach horses, thoroughbreds ponies.
With coloured plates and other illustrations. London, Sampson Low,
Marston & Co.
1891. In linnen, prijs 5 shillings.

W. C. SCHIMMEL.

-ocr page 271-

AMERIKAANSCH EN HOLLANDSCH SPEK,

DOOE

K. HOKFNAOEIi.

Reeds sedert ettelijke jaren worden in ons vaderland uit
Amerika groote hoeveelheden spek en ham geïmporteerd;
in den beginne was deze waar, die er ruw en onooglyk
uitzag, gemakkelyk te onderscheiden van onze Hollandsche,
daar toenmaals de invoer geschiedde in kisten, uit versch
hout vervaardigd, welke steeds 5 tot 8 zyden spek bevatten,
die alle van het brandmerk «Chicago» voorzien waren.
Thans is dit anders geworden; toen nl. enkele Staten, b.v.
Duitschland, den invoer van Amerikaansch varkensvleesch,
waarschynlijk met het oog op een trichinen-epidemie, ver-
boden, begrepen de importeurs zeer goed, dat het hoog tyd
Werd om hun handelsartikel zóó te fatsoeneeren, dat een
onderscheiding ran Amerikaansch en Hollandsch spek bijna
onmogelijk werd.

Het op de zgden aangebrachte brandmerk verdween
onmiddellijk en schittert thans door zgne afwezigheid; ver-
der gaf men de verschillende zijden spek een gelijkmatigen
vorm, de geheele massa werd netter ingepakt en soms licht
gerookt, wat de onderkenning bemoeilykt.

Verschillende collega\'s, vooral in het Oostelijk gedeelte
van ons land, zullen vóór de opheffing van het verbod tot
invoer van Amerikaansch spek in Duitschland, dus vóór 3
September 1891, herhaalde malen geroepen zgn om te be-
oordeelen of een groote partij spek afkomstig was van Hol-
landsche dan wel van buitenlandsehe varkens. Zg,die hunne
taak consciëntieus hebben opgevat, moeten, volgens myne

18

-ocr page 272-

266

meening, wegens hunne geringe kennis van de verschillen
tusschen beide soorten spek, dikwyls geweigerd hebben een
oorsprongs-attest af te geven.

Literatuur was er destijds over dit onderwerp zoo goed
als niet te
Ahnden; het Duitsche tydschrift van Dr. Med.
A.
Sticker (Archiv für animalische Nahrungs-
mittelkunde) begint zyn verhandelingen over deze ge-
schiedenis in het begin van 1891.

Toen nu in de gemeente Utrecht bepaald werd, dat na
1 Januari van dit jaar het ingevoerde buitenlandsche spek
aan keuring moest worden onderworpen, was ik in myn
qualiteit van keurmeester eenigszins in de gelegenheid
dit spek te vergelijken met ons Hollandsche.

Stelt men zich nu de vraag: bestaan er verschillen in
uiterlyke hoedanigheden tusschen Amerikaansch en Hol-
landsch spek, dan moet hierop bevestigend worden geant-
woord.

Deze verschillen zyn alle op zich zelf echter zoo relatief,
dat ze gezamenlijk, om het zoo maar eens uit te drukken,
niet verder dan tot een waarschynlijkheids-diagnose kunnen
leiden.

Dit verschil in eigenschappen bestaat nu:

1® In den reuk.

Het Amerikaansche spek verspreidt een eigenaardige lucht,
welke moeielijk beschreVen kan worden. De Duitscher spreekt
van «widerlich süsz» en ik geloof, dat het aldus goed
uitgedrukt is. Zelfs na een zorgvuldige reiniging der han-
den of der voorwerpen bij het onderzoek gebezigd, is deze
onaangename lucht niet geheel te verwyderen.

Algemeen wordt aangenomen, dat deze lucht afkomstig
is van het hout, waaruit de spekkisten worden gemaakt;
dit hout is afkomstig van een Pinus-soort en de scherpe
lucht hiervan deelt zich aan het spek mede.

In de meeste gevallen wordt het Amerikaansche spek
alhier in gezouten toestand ter keuring gepresenteerd; is
het reeds gerookt, dan is de specifieke reuk minder scherp.

-ocr page 273-

267

2® In den smaak.

Wanneer men een stukje rauw of gekookt Amerikaansch
spek verorbert, merkt men terstond, dat de smaak lang zoo
aangenaam niet is als die van Hollandscli spek.

Dikwgls vond ik bg het proeven den smaak ranzig, of-
schoon het spek op zich zelf van goede qualiteit was.

3® In de kleur der borstels.

Opmerkelijk is het, dat de meeste Amerikaansche varkens
zwart of zwartbont zijn, terwgl deze kleur bg onze inland-
sche varkens zeldzaam is.

Altijd zag ik dan ook bij een nauwkeurige beschouwing
van het zwoerd der Amerikaansche zgden spek of hammen
hier en daar nog eenige zwarte borstels zitten.

Nooit zag ik pigment in de huid bij dit spek, terwgl ik
dikwijls in de gelegenheid was na de slachting van een
zwartbont Hollandsch varken gepigmenteerde plaatsen in
de huid waar te nemen.

4® In het zwoerd, dat bg de Amerikaansche var-
kens buitengewoon dun is.

Zelfs bij zware, grove varkens is deze laag nog zeer fijn
en dun.

5® In de ongelgkmatige rookvlakte.

Daar het Amerikaansche spek nl. lang ingepakt blgft en
verschillende zgden in een kleine ruimte op elkander ge-
stapeld worden, vertoont de zgvlakte van het spek groote
indeukiugen. Wordt nu het spek later gerookt, dan strijkt
de rook alleen langs de meest vooruitstekende plaatsen,
zoodat sommige gedeelten bij doorsngdiiig veel harder zgn
dan andere. .

Daar nu smaak en reuk eigenschappen zgn, welke bij
twee verschillende individuen een geheel variëerende reactie
tot stand kunnen brengen, terwgl verder door de kruising
der Hollandsche varkensrassen een partij inlandsch spek toe-
vaUig afkomstig kan zgn van zwartbonte varkens en de
beide laatst genoemde verschillen, wat de dikte van het
zwoerd en de rookvlakte betreft, ook niet zwaar wegen, zoa

-ocr page 274-

268

kan ik mij ten slotte zeer goed vereenigen met de meening
van Professor
Dieckerhoff, welke als deskundige in een
spek-proees, concludeerde, dat er geen positieve, karakteris-
tieke versckillen bestaan tusschen Amerikaansch en Hol-
landsch spek.

Bg een microscopisch onderzoek van Amerikaansch spek
en ham vond ik meermalen trichinen; vooral de z. g. n.
rolhammen leveren een dankbaar materidal voor het
trichinen-onderzoek. Eens vond ik van twaalf dergelgke rol-
hammetjes er twee trichineus; een andere bezending, uit
zes hammen bestaande, bevatte één welke trichineus was.

Toen men eenige jaren geleden voedingsproeven nam met
trichinenhoudend Amerikaansch varkensvleesch, mocht men,
als ik mij niet vergis, er niet in slagen de proefdieren tri-
chineus te maken. Dientengevolge werd vrywel algemeen
aangenomen, dat de trichinen door het sterke en langdurige
zouten gedood waren.

Door mij werden betreffende de levensvatbaarheid dezer
trichinen de volgende experimenten genomen.

Een cavia cobaya voedde ik den lO\'\'™ Maart van dit jaar
na een hongerkuur met ontzout trichinen-houdend Ameri-
kaansch varkensvleesch, hetwelk ik met brood vermengd had.

Den Maart vond ik het dier \'s morgens dood; bg

de sectie zag ik een hevige enteritis en in de faeces talrijke
mannelgke en vrouwelijke darmtrichinen.

Een witte muis, welke gedurende eenigen tgd met hetzelfde
vleesch gevoed werd, vertoonde reeds drie dagen na de
voeding darm-trichinen in de faeces.

De Heer F. La.méris, assistent aan \'s Rgks-Veeartseng-
school, nam eveneens voedingsproeven.

Zestien grauwe muizen werden door hem in een kooi
opgesloten en van medio Maart jl. met trichinen-houdend
Amerikaansch varkensvleesch gevoederd.

Twee van deze muizen werden den 19den April gedood;
beide vertoonden spier-trichinen, één talrgke, de andere
slechts weinige trichinen.

-ocr page 275-

269

De eerste, welke talrijke spier-trichinen vertoonde, was
van liet begin der maand Februari met tricbinen-houdend
vleesch gevoerd; de tweede had eerst in Maart er van
gegeten.

Den 20®*™ Mei werden opnieuw twee muizen gedood,
Welke sedert Maart dit vleesch hadden gegeten; ook deze
hadden spier-trichinen.

Op dit oogenblik zgn de overige muizen nog in leven
en moeten nader worden onderzocht.

Het is dus voldoende bewezen, dat deze trichinen hun
levensvatbaarheid nog niet verloren hebben.

Gaarne wil ik aannemen, dat door het zouten en rooken
vele trichinen worden gedood; daar de verzending echter
veel spoediger plaats heeft dan vroeger het geval was, be-
hoeft het zouten niet zoo intensief te geschieden en zullen
vele trichinen, vooral in het binnenste gedeelte der ham,
of in de diepte der laag spek, niet worden gedood.

Van algemeene bekendheid is het, dat door de minder
iQet aardsche goederen gezegende menschen, wegens het
Verschil in prijs, zeer veel Amerikaansch spek en ham wor-
den gegeten en dikwijls in rauwen toestand.

Voor zooverre ik weet, zijn er in ons land geen geval-
len bekend, waarbg trichinen-houdend Amerikaansch spek
of ham aanleiding heeft gegeven tot trichinosis bij den
mensch. Dit verwondert mij in hooge mate; ik geloof het
eensdeels toe te kunnen schrgven aan de omstandigheid, dat
door de armere bevolking, vooral buiten, slechts noode de
geneesheer wordt gehaald en hiermede gewoonlijk zoo lang
Wordt gewacht, dat de voornaamste verschgnselen, die de
herkenning der ziekte gemakkelgk maken, voorbij zgn.

Bovendien kan, zooals men weet, de ziekte zeer goed
Verwisseld worden met spier- en gewrichts-rheumatisme,
Ja zelfs met febris typhoidea. Gelukkig kan ieder tegen deze
Ziekte voorzorgen nemen, namelijk door het vleesch door en
<ioor te koken of te braden. Door het stedelgk bestuur van
Utrecht zgn maatregelen genomen om het publiek bekend

-ocr page 276-

270

te maken met het feit, dat Amerikaansch varkenvleesch in
vele gevallen trichinen-houdend is.

Een ander gevaar is hierin gelegen, dat dit spek, gedu-
rende langen tyd opgestapeld in kelders en pakhuizen, ver-
schillende ratten of muizen, die er van snoepen, trichineus
kan maken, welke op hun beurt onze varkens kunnen
infecteeren. Op deze manier zou een land, dat jaren lang
varkens, vrij van trichinen, voortbracht, plotseling tot de
treurige ervaring kunnen komen, dat op verschillende plaat-
sen onder de varkens trichinosis was ontstaan.

üteecht, 17 Juni 1892.

TWEE ZIEKTEGEVALLEN BIJ RUNDEREN,

door
T. A. BEKIi.

In den zomer van \'87 werd mijn hulp gevraagd bij een
koe van den veehouder H. te V. Zooals in deze streek veel
gebruikelyk is, waren zijn koeien \'s morgens vroeg naar de
weide gedreven en tegen den middag, op \'t warmste van
den dag, naar huis gehaald. Een dezer koeien, welke half
vet was, bovendien droog, kwam. eenigszins loom terug,
hoewel ze den stal gezond en wel verlaten had. Aangezien
het een warme dag was, gaf de eigenaar de schuld dezer
verschynselen aan de overmatige hitte. Spoedig evenwel ver-
ergerde de toestand en besloot hij raad in te winnen. Toen
ik patiënt bezocht, vielen de sterk gezwollen oogleden a
distance reeds in \'t oog. De conjunctiva hoogrood, was eenigszins
geel getint, de bulbus ver teruggetrokken, zoodat men het oog
haast niet zag. Patiënt toonde weinig oplettendheid voor

-ocr page 277-

271

de omgeving (soporeus). Ook neus- en mondslgmvlies waren
gezwollen en hyperaemisch, de neusspiegel goed nat, de horens
afwisselend koud en warm. De pols was eenigszins versneld,
maar niet verzwakt, de pensfanctie versterkt en de darm-
peristaltiek verhoogd. Toen ik de temperatuur wilde opne-
men, viel een eenzijdige zwelling der schaamlippen (links)
en van den uier sterk in \'t oog; het achterdeel geleek heele-
maal scheef. Enkel het rectale slgmvlies was normaal. Ook
de slgmvliesvlakte der schaamlippen was hoogrood en eenigs-
zins icterisch. De temperatuur was weinig verhoogd. De
zwellingen van de slijmvliezen waren van oedemateusen aard,
aangezien een deuk er geruimen tgd in bleef staan. De hou-
ding was slaperig; evenals bij een kolderig paard kon men
haar verschillende standen geven. Bg onderzoek van het
rectum bleek de mest normaal. Tal van vragen aan den
eigenaar gedaan brachten mg niets verder. Zg had hetzelfde
bijvoedsel als de andere dieren gehad en was op dezelfde
weide geweest. Mgn diagnose was »vermoedelgke vergifti-
ging.» Waarmee? dat nu bleef dubieus. Zonder resultaat
Werd getracht braken te verwekken met veratrum, waarna
een flinke dosis sulph. natric. met aloes werd gegeven. De
conjunctivae werden gescarificeerd, bovendien een flinke
aderlating aangewend. Verder werd
een luchtiger stal voor-
geschreven, en werden flinke fricties aangewend.

Direct na ieder poeder werd circa 200 gr. gewone jenever
toegediend. Was om 3 uur de eerste hulp verleend, \'s avonds
tegen 9 uur trad na een flinke, stinkende mestontlasting
beterschap in. Het bewustzijn begon meer en meer terug
te komen. Den volgenden dag waren de zwellingen weg
en was de temperatuur normaal; alleen bestond nog wat
vertraagde eetlust.

De dunne mestontlasting hield aan. Den volgenden dag-
verzocht mg de eigenaar, met hem de weide te onderzoeken
of er soms giftige planten in stonden. Om de weide te be-
reiken, moesten de dieren door een groot dennenbosch wor-
den gedreven. In de weide zelve was niets te bespeuren,

-ocr page 278-

272

maar wel in het boseh. Dit was rgk begroeid met paddenstoe-
len van roode kleur met witte stippen (amanita muscaria?) 1)
Op navraag aan de kleine hoedster kreeg ik wel geen
bevestigend, maar toch een hoogstwaarschgnlgk antwoord,
dat de koe den bewusten morgen van deze paddenstoelen
gegeten had, hetgeen nog bevestigd werd door het verschgnsel,
dat er tal van paddenstoelen op dezen eenzamen weg ston-
den, die afgebroken waren en waarvan het afgebroken stuk
niet was te vinden. Ik noteerde dit geval, in de hoop er
later misschien een te ontmoeten dat meer zekerheid gaf.

Dit jaar had ik gelegenheid bp een jonge koe hetzelfde
ziektebeeld waar te nemen. De symptomen waren-wel minder
sterk, maar de zwelling van het oogslgmvlies was ook hier
karakteristiek ; was bg de eerste patiënte slechts één schaam-
lip gezwollen, hier beide, maar de uier was vrg gebleven.
Misschien ligt het verschil van uitwerking in meerdere of
mindere gevoeligheid van het individu of wel in een kleinere
of grootere quantiteit van het opgenomene. In dit geval
kreeg ik van de meer ontwikkelde hoedster de volle verze-
kering, dat deze koe, welke ook door een bosch moest,
waar dezelfde paddenstoelen groeiden, van deze plant gege-
ten had, terwgl zg mg tevens verzekerde, dat dit wel
meer gebeurde, hoewel zelden zooveel als dien dag. Onder
dezelfde therapie genas ook deze patiënte binnen 2 dagen.

Volgens mgn bescheiden oordeel moet in de opneming
der paddenstoelen wel de oorzaak gezocht worden en had
men te doen met muscarine (?) vergiftiging, waarvoor plei-
ten het snelle verloop en de verhoogde maag- en darmfunctie.
Venkaai, Mei \'92.

1) Ik geloof dat deze benaming juist is, boogrood met witte punten.

-ocr page 279-

KORTE MEDEDEELINGEN EN REFERATEN,

door

W. C. SCHIMMEL..

k\'

Malleïne. — De proeven met malleïne ter onderkenning van
occulten kwaden droes worden in Duitschland en Frankrijk
voortgezet, waar zich slechts de gelegenheid aanbiedt (zie dit
Deel, blz.
ii—16). Thans hebben Dieckerhoff en Lothes
hunne proeven bekend gemaakt in een serie artikelen, voorko-
mende in de Berl. Thierärztl. Wochenschrift 1892,
no. 1520.
Zij betreffen de inentingen bij 79, meerendeels van kwaden droes
verdachte paarden, en bij i rund en 2 varkens. Deze hebben
geleid tot de volgende resultaten.

Naar het oordeel der schrijvers valt de specifieke werking der
mallleine op de kwaaddroezige ontstekingshaarden niet meer te
betwijfelen, daar noch gezonde noch aan andere ziekten lijdende
paarden een koortsreactie vertoonden, na giften, welke bij kwaad-
droezige paarden werkzaam waren gebleken. Alleen tempera-
tuursverhoogingen van 1« C. kunnen als kenmerkende reactie
Worden beschouwd. Behalve deze nam men bij kwaaddroezige
paarden meestal versnelde ademhaling en pols, loomheid en
dikwijls gestoorden eetlust waar. Aan de entplaats ontstond
veelal een ontstekingszwelling ter grootte van een kippenei, die
den volgenden dag weder verdween.

De koortsreactie openbaarde zich tusschen 4 (bij acuten huid-
kwadendroes) en 20 uren (bij chronischen longkwadendroes),
gemiddeld 9^ uur na de applicatie der malleïne. Gewoonlijk had
de temperatuursverhooging 4—6 uur na het begin der reactie
haar maximum bereikt en daalde dan langzamerhand weder.

Evenals de tuberculine schijnt ook de malleïne haar werking
uit te oefenen op de specifieke ziektehaarden en hun omgeving.
De dosis hangt af van de concentratie; bij het praeparaat van
Preusse bedroeg de gemiddelde dosis 0,5 gr. Bij gezonde en
chronisch kwaaddroezige paarden zijn voorafgaande tempera^

-ocr page 280-

274

tuursmetingen onnoodig; bij koortsige dieren moeten ze geschieden.

Na applicatie van malleïne moet men elke 2 uur de tempera-
tuur opnemen; dit dient op zijn laatst 6 uur na de enting te
beginnen en tot 14 ä 20 uur daarna te worden voortgezet. Voor
een zekere diagnose is een tweede enting, en bij dan verkregen
verschillend resultaat, een derde enting noodig; in het laatste
geval moet de dosis de helft worden verhoogd.

De schrijvers meenen, dat de malleïne voor de veeartsenijkun-
dige politie groote waart\'fe heeft, daar het hierdoor mogelijk
wordt in groote stallen kwaden droes uit te roeien, zonder alle
verdachte dieren op te offeren, gelijk tot heden noodig was.

Hoewel slechts op een enkel feit gegrond, zijn de schrijvers
van oordeel, dat het mogelijk is paarden, door stelselmatige
enting met malleïne, immuun voor kwaden droes te maken. Het
komt referent voor, dat de practische waarde der malleïne echter
minder daarin moet worden gezocht dan in haar beteekenis als
diagnosticum.

Tuberculine. — De Deutsche medicinische Wochen-
schrift van 16 Juni 1892 meldt, dat de bereiding en de ver-
koop van het tot dusver door Dr.
Libbertz te Berlijn vervaardigde
«Tuberculinum Kochii» met i Juli overgaan op de «Farbwerke
vorm.
Meister, Lucius und Brüning» te Höchst a. M. (nabij
Frankfort). De bereiding en het onderzoek naar de zuiverheid en
werkzaamheid zullen echter, op dezelfde wijze als vroeger, onder
toezicht van Dr.
Libbertz plaats hebben. Deze gaat daartoe
verhuizen naar Frankfort a.
M.

De gelijkmatige samenstelling van het middel blijft dus, naar
het oordeel van genoemd tijdschrift, gewaarborgd.

Tuberculinum Kochii als diagnosticum bij runderen. —

Eber geeft in de Zeitschrift für Thiermedicin,
Band 18, Heft 4—5, een overzicht van de tot heden verrichte
entproeven, zoover daarvan in de literatuur melding is gemaakt.
Hij komt tot het resultaat, dat van 443 proeven 375 maal
(84,65 percent) een positief en 68 maal (15,35 percent) een
negatief resultaat werd verkregen, d. w. z. dat tuberculine in
84,65 percent der gevallen gebleken is een diagnosticum voor

-ocr page 281-

275

tuberculose te zijn, en slechts in 15,35 percent der entingen in
den steek heeft gelaten.

Eber tracht aan te toonen, dat de negatief uitgevallen proeven
weinig gewicht in de schaal leggen; hij meent, dat voldoende is
bewezen, dat tuberculine een uitstekend middel is om intra vitam
bij het rund tuberculose te onderkennen, iets wat anders zeer
moeielijk, dikwijls zelfs onmogelijk is. Alvorens koeien voor de
voortteling te gebruiken, moesten ze op deze wijze op tuberculose
worden onderzocht, doch vooral melkkoeien, die aan melkinrich-
tingen, voor kinderen, enz. leveren, dienden aldus te worden
gecontroleerd.

De dosis der tuberculine is o,4--o,5 Ccm., verdund met de
9—10 voudige hoeveelheid 7, pCt. carbolwater; deze wordt aan
een der zijvlakten van den hals ingespoten. De beste injectie-tijd
is \'s morgens vroeg of \'s avonds laat. De karakteristieke reactie
ontstond meestal 6—18 uren na de injectie en duurde 3—12
uren, soms nog langer. De temperatuursmetingen moeten in de
eerste 6 uren minstens om de 2 uren geschieden, daarna elk uur.
Het is namelijk uit enkele gevallen gebleken, dat de reactiekoorts
reeds binnen 6 uren na de injectie kan ontstaan en vrij spoedig
weder kan verdwijnen.

Tuberculose. — Door Héricourt en Richet is aan de Acadé-
mie te Parijs medegedeeld, dat de hond, die door inenting
van menschelijke tuberculose spoedig (20—30 dagen daarna)
bezwijkt, door voorafgaande inenting van vogel-tuberculose
daartegen refractair kan worden gemaakt, en deze minstens iio
dagen overleeft. Zij komen daarom tot de conclusie, dat
men onder de verschiUende tuberculeuse bacillen variëteiten
aantreft, die als vaccinatiestof dienst kunnen doen, en dat bij
voorkeur de «bacille aviaires, die weinig schadelijk werkt, vol-
gens hun woorden «un état de vaccination contre le bacille tu-
berculeux humain» in het leven roepen kan. (Weekbl. v. Ge-
neesk. 1892, I, n°. 18).

Antiphlogose door verwijderde werking. — Onder het
opschrift : «Antiphlogose durch Fernwirkung» deelde Prof.
Sa-
muel
te Koningsbergen (in Virchow\'s Archiv) een merkwaar-
dig feit mede. Indien men het oor van een konijn met ol. cro-

-ocr page 282-

276

tonis bestrijkt, dan pleegt spoedig een hevige inflammatore reactie
te volgen, welke echter niet tot stand komt, indien men het
andere oor of een andere extremiteit in koud water onderge-
dompeld houdt.
Samuel nam deze proef gedurende 12 uren,
zonder dat er eenige reactie aan het gecrotoniseerde oor viel
te bespeuren. Hij noemt het feit een srathselhaftes Novum»,
maar meent, dat de clinische waarneming er stellig nut uit
zal kunnen trekken. De werking van koude baden ter bestrij-
ding van de koortshitte of van koude begietingen tegen plaatse-
lijke ontstekingen berusten misschien evenzoo op een «Antiphlo-
gose durch Fernwirkung», als in
Samuel\'s experiment (Weekbl.
v. Geneesk. 1892 I, n°. 18).

Over den aard der coccidiën. — Tot de laagste dierlijke
parasieten, die ten koste van de hooger georganiseerde dieren
en den mensch leven, de sporozoa, behooren: de gregarinen,
die aUe bij wervellooze dieren (insecten en wormen) voorkomen;
de psorospermiën-buisjes, die aan huid en kiemen, in spieren,
nieren of pisblaas van kikvorschen en visschen worden aange-
troffen, door J.
Müller ontdekt en nu microscopisch klein, dan
eenige millimeters groot zijn; verder de
MiESCHER\'sche of
RAiNEij\'sche buisjes, welke dikwijls worden gezien in de spier-
vezelen van onze huisdieren en van het wild; en eindelijk de
eivormige psorospermiën of coccidiën, die niet alleen bij hoogere
dieren, maar ook bij wervelloozen (tuinslak) voorkomen.

Omtrent deze coccidiën heeft Dr. WillacH, repetitor aan de
veeartsenijkundige hoogeschool te Berlijn, nauwkeurige onderzoe-
kingen ingesteld, en medegedeeld in het Archiv für Thier-
heilkunde. Band 18, Heft 3. Daarvan kan hier slechts het
resultaat worden vermeld. Dit luidt als volgt. De coccidiën,
die zoo menigvuldig in de lever van het konijn worden aange-
troffen, zijn dikwijls eieren van de oxyuris ambigua, terwijl de
oxyuris ambigua zich vermoedelijk ontwikkelt uit pelodera oxyuri-
dus. Het is waarschijnlijk, dat de bij andere dieren en den mensch
waargenomen overeenkomstige producten evenzoo niets anders
zijn dan oxyuriden-eieren of ten minste eieren van parasieten.

Blijken deze waarnemingen juist, dan vervalt de protozoën-aard
der coccidiën.

-ocr page 283-

777

De micro-organismen van «BackSteinblattern» en aan-
verwante ziekten bij het varken, — Dr.
Lorenz beschrijft
in het Archiv für Thierheilkunde, Band 18, Heft i
und 2, een ziekte, welke nabij Darmstadt dikwijls in den zomer
bij varkens voorkomt en aldaar onder den naam «Backsteinblat-
terns bekend is. Ze heeft dien naam te danken aan het feit, dat
op de huid der aangetaste varkens roode of blauw- en bruin-
roode vlekken van vierhoekigen vorm ontstaan. Deze komen over
het geheele lichaam verspreid voor, vooral op den rug en de
zijden. Zij zijn in den regel scherp begrensd; soms vloeien zij
hier of daar samen.
Lorenz zag ze echter enkel van rechthoe-
kigen vorm; zij waren ongeveer 2—4 cM lang, terwijl de breedte
Vj minder bedroeg. In het begin zijn de vlekken iets verheven
boven den omtrek en hard op het gevoel.

De ziekte begint met dezelfde verschijnselen als de vlekziekte
der varkens, waaraan ze nauw verwant scbijnt te zijn; ze is
echter goedaardiger. Na 8—14 dagen zijn de dieren hersteld;
Lorenz kon daardoor geen sectie maken. In 1886 echter onder-
zocht hij in het slachthuis een geslacht varken, dat aan deze
ziekte had geleden; door het broeien in warm water waren de
rechthoekige vlekken weder zichtbaar geworden. Alle organen
waren normaal; bij het doorsnijden der stukken spek op de
plaatsen der vlekken bleek de roode kleur zich wigvormig in de
diepte uit te strekken. Binnen in het spek was de scherpe begren-
zing minder duidelijk dan in de huid.

Bij het maken van reine culturen (steek-culturen) zag Lorenz,
dat deze zich in denzelfden vorm ontwikkelen als die van de
vlekziekte, nl. met dwarse uitloopers als van een lampewisscher.
Vergelijkt men de culturen met die van de vlekziekte en muizen-
septicaemie, dan ziet men na eenige dagen verschil in uitbreiding.
Die der laatste breidt zich het meest uit, die der vlekziekte het
minst, terwijl die van de «Backsteinblattern» tusschen beide het
midden houdt.

Bij muizen-septicaemie en «Backsteinblattern» neemt men van
het steekkanaal uit meer een vlokkige troebeling waar. In een
voedingsbodem met een laag smeltpunt ziet men, bij een tem-
peratuur van 20—22° C., in de culturen van beide laatstgenoemde
ziekten om de entplaats vervloeiing ontstaan, terwijl dit in die van
de vlekziekte eerst bij hooger temperatuur plaats heeft. Evenzoo
gaat het met het ontstaan van de trechtervormige verdieping aldaar.

-ocr page 284-

278

De enting bij proefdieren levert dezelfde resultaten op als die
van vlekziekte en muizen-septicaemie. In de streken waar de
«Backsteinblattern» veel voorkomen, is ook de vlekziekte niet
zeldzaam; dikwijls heerschen zij gelijktijdig. Dat hetzelfde varken
door beide ziekten na elkander werd aangetast, is nog niet waar-
genomen.

Lorenz meende, dat «Backsteinblattern» en vlekziekte nauw
verwant, wellicht dezelfde ziekte in gewijzigden vorm waren.
Daar de eerste veel goedaardiger is, wilde hij onderzoeken of
het micro-organisme der «Backsteinblattern» niet als voorbehoe-
dende entstof kon worden gebruikt tegen vlekziekte.

Hij vergelijkt de micro-organismen der vlekziekte, «Backstein-
blattern» en muizen-septicaemie ten opzichte van hun werking
op proefdieren en het verkrijgen van immuniteit. De bacillen
der muizen-septicaemie zijn dikker dan die der vlekziekte en
minstens even lang; die der «Backsteinblättern» zijn eveneens
dikker en meestal ook langer, dus het grootst van de drie. Men
ziet ze dikwijls ook iets gewonden. Zij gelijken in grootte, dikte
en vorm veel op de bacil van het
pasteur\'sche vaccin I.

Uit de proeven, op 13 konijnen genomen, blijkt het volgende.
Een konijn, den vorigen zomer met vlekziekte geënt, was in
Februari nog immuun voor «Backsteinbattern» en later ook nog
voor vlekziekte en muizen-septicaemie. Vier niet immuun gemaakte
konijnen, met «Backsteinblattern» geënt, bezweken na weinige
dagen. Van vier met vlekziekte geënte konijnen bezweken er twee
aan vlekziekte, en één toevallig nadat het de enting had door-
staan. Eén genas en was bij latere entingen immuun voor vlek-
ziekte en «Backsteinblattern». Een konijn, waarbij men kunst-
matig een cultuur van «Backsteinblattern», in de maag had gebracht,
was later voor deze ziekte immuun. Van drie konijnen, met
muizen-septicaemie geënt, bleek er één immuun voor vlekziekte
en voor «Backsteinblattern». De beide overige werden met «Back-
steinblattern» nageënt en bleken voor deze ziekte immuun.

Uit de voorgaande proeven volgt, dat van de drie besproken
pathogene micro-organismen dat der «Backsteinblattern» voor
konijnen het virulentst is. Dit stemt overeen met
Pasteur\'s waar-
neming, dat, door veelvuldig overenten van konijn op konijn,
de voor dit dier versterkte bacil van de vlekziekte, voor het var-
ken verzwakt wordt, want de voor varkens veel goedaardiger
vorm van «Backsteinblattern» werkt op konijnen sneller doode-

-ocr page 285-

279

lijk dan de voor varkens kwaadaardige vorm van vlekziekte. De
muizen-septicaemie werkt op konijnen veel zachter dan de beide
andere vormen en maakt ze hiervoor immuun. Om \'nu te zien
of men in het micro-organisme der muizen-septicaemie of der
«Backsteinblatterns niet een natuurlijk voorbehoedmiddel tegen
vlekziekte heeft, zijn er entproeven op jonge varkens genomen,
die echter te onvolledig waren om er gevolgtrekkingen uit te
kunnen maken.

Uit de proeven om met bloed van immuun gemaakte konij-
nen bij grijze muizen immuniteit te verkrijgen voor vlekziekte,
«Backsteinblattern» en muizen-septicaemie blijkt, dat dit bloed
slechts een geringe voorbehoedende kracht heeft, of dat deze
van voorbijgaanden aard is. De werkzaamheid van het bloed gaat
door opdrogen niet verloren of blijft ten minste gedeeltelijk be-
houden. Bloed van immune konijnen, een dag na een tweede
enting afgetapt, heeft geen voorbehoedende werking.

De dosis, die noodig is voor een gewone grijze muis, bedraagt
0,015—Ue voorbehoedende kracht zetelt in het serum. In
de eerste dagen na een tweede enting, uitgezonderd den eersten
dag, heeft het bloed de sterkst voorbehoedende werking. Na 8
dagen neemt deze reeds af, na 35 dagen bestaat ze nog, doch
na 66 dagen heeft ze geheel opgehouden.

De eerste herenting na 1:3 dagen had bij geen der drie ziekten
den dood ten gevolge. Bij grijze muizen schijnt de immuniteit
reeds tusschen den en den 19^®° dag na de eerste enting

op te houden. Een blijvende immuniteit schijnt bij muizen eerst
te ontstaan, wanneer zij 13 dagen na de eerste enting, gelijktijdig
met of kort na de injectie met de voorbehoedende stof, een
tweede enting hebben ondergaan.

Het is Lorenz gelukt het werkzame bestanddeel uit het bloed
van immuun gemaakte konijnen af te scheiden en te bewaren,
waarover hij later het een ander hoopt mede te deelen.

Pinnen in het spek. — Dlugay, veearts aan het slachthuis
te Beuthen, vond onlangs, in tegenstelling met de algemeen ver^
spreide meening, dat in het spek geen finnen voorkomen, bij
een zeer finnig varken in het spek op lange sneevlakten 2—6
finnen. Die, welke zich in de buikhuidspieren en hun omtrek
bevonden, rekende hij niet mede. Bovendien trof hij aan de in-

-ocr page 286-

280

wendige vlalite der achterbeenen talrijke finnen aan, welke dui-
delijk door de epidermis heen schemerden. Ook op andere plaatsen
der huid zag hij enkele. Verder nam hij in de hersenen en de
pia mater veel finnen waar, terwijl er een in de liesklier voor-
kwam. (Berl. thierarztl. Wochenschrift, 1892, n®. 11).

Aetiologie der netelkoorts en der diffuse huidneerose bij
het varken,
door C. O, Jensen. — Onder dezen titel deelt de
professor der Kopenhagensche Veeartsenijschool zijn onderzoe-
kingen mede in de Deutsche Zeitschrift für Thierme-
dicin, Band
13, Heft 4 und 5, welke over het geheel met die
van
Lorenz overeenstemmen. Jensen had de zijne echter reeds
in de Deensche taal gepubliceerd, toen het artikel van
Lorenz
verscheen.

Aangezien de arbeid van Jensen vele belangrijke beschouwin-
gen bevat, willen wij den inhoud daarvan zoo kort mogelijk
mededeelen.

Reeds in 1871 vestigde de Deensche veearts Berg de aandacht
op het voorkomen van een goedaardigen vorm van varkensziekte
naast de gewone vlekziekte. In het volgende jaar vergeleek
Welsch
die ziekte met het erythema nodosum van den mensch en gaf
daaraan den naam «Knuderosen». De onderscheiding tusschen
beide besmettelijke ziekten werd van overheidswege goedgekeurd
en door den Deenschen Veterinair-gezondheidsraad, evenals door
de praktizeerende veeartsen aangenomen.

In Duitschland had Haubner reeds 25 jaren vóór Berg de
netelkoorts der varkens van de vlekziekte gescheiden. Volgens
de beschrijvingen van dien tijd komt de netelkoorts echter ge-
heel met de «Knuderosen» overeen. Ook in Zweden onderscheidt
men tegenover de vlekziekte, de netelkoorts; evenzoo in Italië
(o r t i c a r i a) en in Engeland (diamonds).

De Fransche literatuur bevat niets over een zoodanige ziekte
der varkens, hoewel men aldaar thans drie varkensziekten met
vlekken op de huid onderscheidt; als: i». p n e u m o - e n t erite
des porcs (varkenspest, hog-cholera),
2". Ie rou-
get (vlekziekte) en
3°. la rougeole. Volgens de beschrij-
ving zou de laatste specifiek Fransch zijn;
Jensen gelooft echter
aan
de mogelijkheid, dat deze met de «Knuderosen» overeenkomt.

In elk geval komt de netelkoorts der varkens in het grootste

-ocr page 287-

281 .

gedeelte van Europa voor. In Denemarken werd hierop in den
laatsten tijd meer de aandacht gevestigd door het buitengewoon
toenemen der vlekziekte. Terwijl in 1881 slechts 15 varkensstallen
wegens het voorkomen van deze ziekte onder openbaar toezicht
stonden, was dit in 1889 met 529 stuks het geval. Bovendien
toonde
Bang aan (zie dit Tijdschrift, Deel 19, afl. 3), dal de
vlekziekte niet steeds acuut optreedt» doch dikwijls als een chro-
nische hartziekte, of liever als een ziekte, die deze ten gevolge
heeft en daardoor veelal in den loop van een paar maanden met
den dood eindigt.

Daar de steeds toenemende uitbreiding der vlekziekte niet
voldoende kon worden verklaard, kwam men op het vermoeden,
dat de goedaardig verloopende netelkoorts met haar in eenig
aetiologisch verband zou staan. Dit nam toe, wijl
Jeppksen bij
varkens, die aan netelkoorts hadden geleden, dikwijls endocarditis
zag ontstaan, terwijl
Bang als oorzaak hiervan vlekziekte-bacillen
leerde kennen.
Jensen heeft zich toen beziggehouden met een
onderzoek naar den samenhang tusschen vlekziekte en netelkoorts.
Hij vond in coupes van de roode huidvlekken bij de typische
netelkoorts talrijke micrococcen en een menigte fijne bacillen,
die overal in het weefsel der lederhuid verbreid voorkwamen en
zich, evenals vlekziekte-bacillen, gemakkelijk volgens de
gram\'sche
methode kleurden. Bij een tweede geval werden in de nog
versehe stukken huid dezelfde bacillen aangetoond; enting daar-
van bij muizen had in 3—4 dagen hun dood ten gevolge, terwijl
zich in hun bloed talrijke fijne bacillen bevonden. Er kon geen
twijfel bestaan, dat echte netelkoorts aanwezig was geweest.
Alzoo bleef slechts het besluit over, dat de netelkoorts veroor-
zaakt wordt door vlekziekte-bacillen en dat zij niets dan een
clinische vorm van de laatste ziekte is.

Jensen verzocht al zijn Deensche collega\'s om hem praeparaten
(geëxtirpeerde deelen der typische huidvlekken) tot onderzoek te
zenden; hij kreeg er 21, waaronder i van een doodelijk geëin-
digd geval. Steeds werden de vlekziekte-bacillen aangetoond. In
vele gevallen werden muizen geënt, die onder de verschijnselen
van ent-vlekziekte stierven, en wier bloed steeds karakteristieke
vlekziekte-culturen opleverde. Terwijl men bij het onderzoek
Van coupes der roodgekleurde huid van aan vlekziekte lijdende
varkens de bacillen in de capillairen aantreft, is dit bij netel-
koorts nooit het geval; deze Hggen echter in groote hoeveelheid

19

-ocr page 288-

282

in de lymphruimten van de lederhuid, juist onder de epidermis,
bij uitzondering slechts in de subcutis.

Duiven stierven, evenals muizen, aan de culturen der bacillen;
daarentegen had het voederen van materiaal uit netelkoorts-
zwellingen aan jonge varkens, evenmin als het subcutaan over-
brengen van cultuurvloeistof, ziekte dezer dieren ten gevolge.
Trouwens gelukt ook bij de vlekziekte de kunstmatige infectie
van varkens niet altijd.

Ten einde uit te maken hoe dikwijls netelkoorts in Denemar
ken voorkomt, zond
Jensen een circulaire aan de Deensche
veeartsen, van welke
85 (20 pet.) hem een antwoord deden ge-
worden. Daaruit bleek het volgende. De ziekte komt het geheele
jaar voor, het meest echter in den nazomer, vooral bij aanhou-
dend hooge temperatuur en in warme, vochtige stallen. Meestal
lijden juist volwassen, zeldzaam oude varkens. Een ras-dispositie
kon men niet opmerken. De meeste waarnemers hielden de
netelkoorts voor infectieus. De ziekte begint plotseling. Het dier
houdt op met eten, woelt in het stroo, is dorstig en heeft een
temperatuur tot 42,8 °C., die 1—2 dagen lang toeneemt, waarbij
groote afmatting en zoodanige zwakte ontstaan, dat de dieren ver-
lamd schijnen. Na 1—2 dagen zijn de roode vlekjes rond en eenigs-
zins gezwollen; zij nemen in aantal toe, vergrooten zich en
worden tevens donkerrood tot zwart. Eenige veeartsen gaven
aan, dat men ze reeds vroeger, en vóór zij rood werden, als
knobbels in de huid kon voelen. De knobbels zijn scherp be-
grensd, meestal hoekig, soms tot groote scherp omschreven vlek-
ken samengevloeid, veelal 3—6 cM. in diameter, slechts bij uit-
zondering aan de binnenvlakte der beenen, onder borst en buik,
overigens over het geheele lichaam verbreid. Zij verheffen
zich
meestal eenige milUmeters boven de gezonde omgeving, soms
ook tot I cM. Hun aantal schommelt van één enkele tot eenige
honderden. In enkele gevallen neemt men blaasjes op de roode
vlekken waar.

Weinige dagen na het ontstaan der knobbels beginnen zij te
verdwijnen, de groote onder duidelijke afschilfering; er kan zelfs
totale necrose van het aangedane huidstuk ontstaan. De ziekte
duurt, wanneer er geen necrose bij komt, 8—12 dagen. Zij kan
zacht, zonder algemeene stoornis verloopen; ook de huidaan-
doeningen blijven dan soms beperkt tot kleine lichtroode vlekjes,
die gemakkelijk over het hoofd worden gezien.

-ocr page 289-

283

Het beloop is bijna altijd gunstig; vette varkens gaan intus-
schen zeer in voedingstoestand achteruit. Dikwijls blijft stijfheid,
zelfs kreupelheid aan de achterbeenen bestaan; deze zouden het
gevolg zijn van de koude begietingen.

Waarschijnlijk is de endocarditis, die men bij varkens meerma-
len zag, zonder dat een voorafgaande vlekziekte was geconstateerd,
als naziekte der netelkoorts te beschouwen. Bij normaal beloop
der netelkoorts heeft men wel vlekziekte zien ontstaan, die dan
spoedig den dood ten gevolge had. In een stal stierf een varken
twee maanden na afgeloopen netelkoorts aan vlekziekte; waar-
schijnlijk had het in dien tusschentijd een vlekziekte-endocar-
ditis gehad.

De bacteriën, de cultuur- en entproeven, het voorkomen van
endocarditis na netelkoorts en na vlekziekte, evenals het over-
gaan van de eerste in de laatste ziekte, pleiten alleszins voor
een samenhang tusschen deze. Ook ziet men vlekziekte en netel-
koorts dikwijls in denzelfden stal te gelijk of na elkander. Verder
hebben beide ziekten zich in streken, waar zij vroeger onbekend
waren, gelijktijdig voor het eerst vertoond en hebben beide in
de laatste jaren in uitbreiding toegenomen.

Gemiddeld zouden in Denemarken per jaar 6870 gevallen van
netelkoorts worden behandeld en het dubbele getal zieken voor-
komen, wat overeenkomt met een ziektecijfer van pet.
der aanwezige varkens.

Te gelijk met zijn onderzoekingen aangaande netelkoorts,
wijdde hij ook zijn aandacht aan het betrekkelijk dikwijls voor-
komend droog, uitgebreid huidversterf. De veearts
Berg beschreef dit in 1891 als een vorm der vlekziekte. Hierbij
wordt een groot gedeelte der huid gangreneus afgestooten. In
het pathologisch museum der Kopenhagensche hooge school
bevindt zich een stuk huid ter grootte van een vierkanten voet,
dat aan de binnenzijde een vetlaag bezit van 3 cM. dikte, en
dat slechts V,., van de huidvlakte vormt, die tijdens het leven
van het varken werd afgestooten.
Jensen vond belangrijke micro-
scopische weefselveranderingen en in de capillairen zich, vol-
gens de
GRAM\'sche methode, goed kleurende fijne bacillen, welke
Op die van vlekziekte geleken.

Ook hier heeft men dus, naar het schijnt, een vorm van
vlekziekte.
Jensen kreeg nog 4 gevallen van dit lijden ter onder-
zoek en heeft in alle vlekziekte-bacillen aangetoond. Ook

-ocr page 290-

mm

284

hier heeft men een huidontstelcing, die echter niet, zooals bij
netelkoorts, circumscript is, doch een diffuus karakter heeft en
steeds met uitgebreide huidnecrose eindigt.

Het lijden ontstaat met hevige koorts, dan volgen roode zwel-
lingen, ter grootte van een hand, die dikwijls in omvang toe-
nemen, samenvloeien, veelvuldig de geheele huid bedekken,
donkerrood tot zwartachtig, en tevens hard en droog worden.
Na 8 dagen begint de vorming eener demarcatielijn; het geheele
huidstuk valt na enkele weken af, steeds met een meer of min-
der dikke vetlaag. Van den rand van het huiddefect begint de
litteekenvorming, die kraakbeenachtig hard weefsel levert en
naar het centrum voortschrijdt. Door de samentrekking verkrij-
gen de dieren een leelijk uiterlijk. Dikwijls sterven ooren en
staart af, gelijk ook bij vlekziekte soms geschiedt. Enkele dieren
sterven spoedig, andere i—2 maanden later, vele worden ge-
slacht. Het lijden is niet steeds doodelijk. Mogelijk bestaan
overgangsvormen tusschen netelkoorts en dit huidversterf.

Vat men de huidige waarnemingen samen, dan wordt daardoor
het begrip van vlekziekte niet onbelangrijk gewijzigd. Dit is niet
eenvoudig een boosaardige en acute ziekte, die 70—90 pet. sterfte
ten gevolge heeft, doch veeleer een ziekte, die meestal goedaardig
verloopt, groote verscheidenheid aanbiedt en slechts bij een zeker
aantal dieren spoedig doodelijk eindigt. Zij openbaart zich in
onderscheidene gekarakteriseerde vormen, tusschen welke over-
gangen plaats vinden.
Jensen onderscheidt:

1°. R o u g e t b 1 a n c (de van Fransche zijde beschreven
peracute, niet menigvuldige vorm, waarbij het volstrekt niet eerst
tot roodkleuring der huid komt);

2°. Vlekziekte in engeren zin;

3°. Diffuse necrotiseerende huidontsteking
(droog huidversterf);

4°. N e t e 1 k o o r t s, en

5°. Endocarditis verrucosa bacillos a.

Hieruit volgt, dat men weer zou moeten terugkeeren naar het
standpunt, vroeger door de veeartsen ingenomen, die de netel-
koorts als een goedaardige vorm van vlekziekte beschouwden;
in den nieuweren tijd had men de netelkoorts gehouden
voor
een ziekte, die met vlekziekte in geenerlei verband staat.

De vraag waarom vlekziekte onder zoo verschillende vormen
optreedt, kan tot heden niet worden beantwoord. Waarschijnlijk

-ocr page 291-

285

hangt dit af van den onderscheiden graad van virulentie der
bacillen. De oorzaak kan niet gelegen zijn in de wijze van op-
neming der micro-organismen.

Het opsporen van paar den vleesch. in vleeschwaren. —

De goedkoopheid van paardenvleesch maakt het vervalschen
daarmede een verleidelijke zaak; het is echter moeielijk dit op
te sporen.
Niebel (Zeitschrift für Fleisch- und
Milchhygiene 1892, n". 8) vond, dat de zoete smaak, dien
paardenvleesch kenmerkt, op een groot gehalte aan glycogeen
en suiker berust, zoodat men, door bepaling dezer koolhydra-
ten, paardenvleesch kan onderkennen. In versch paardenvleesch
trof hij ^ — I pet., in versch rundvleesch slechts pct. glycogeen
aan. Dit wordt niet spoedig omgezet, zoodat het gehalte op
den 58» dag nog ongeveer i pct. bedraagt. Ook is in paarden-
vleesch het suikergehalte hooger, waardoor het 3—6 pct. kool-
hydraten kan bevatten, terwijl in rundvleesch zelden meer dan
I pct. voorkomt.

Door bepaling van het suikergehalte kon Niebel paardenworst
van runderworst onderscheiden, hoewel hij in geen van beide
praeparaten glycogeen kon aantoonen.

Omtrent de methode voor het bepalen van deze koolhydraten
in het vleesch zij naar genoemd tijdschrift verwezen.

Twee nieuwe desinfectiemiddelen, door Koch, — De vee-
arts
Koch te Hagen i. W. heeft proeven genomen met s o 1-
veol en solutol, twee nieuwe praeparaten, die het eerst
beschreven zijn door Dr.
Hammer in het Archiv für Hy-
giene, Band 12, Heft 4. Hij was met lysol en creoline voor
het gebruik in het slachthuis (hij is «Schlachthof-inspector») niet
tevreden, hoewel hij overigens lysol uit een therapeutisch oog-
punt hoogschat. Van solveol en solutol zag hij echter zulke
goede resultaten, dat hij hieromtrent met andere gebruikelijke
desinfectiemiddelen in de Berl. Thierärztl. Wochenschrift,
Ï892, n". 23, in vergelijking treedt.

Hij merkt op, dat de faam van carbolzuur zeer verminderde,
toen
R. Koch in 1881 bewees, dat alleen de waterige oplossing

-ocr page 292-

286

hiervan desinfecteerend werkt en soluties in alcohol, glycerine
of olie bijna geheel zonder ontsmettende werking zijn.

Ruw carbolzuur is in water bijna geheel onoplosbaar. L a-
place toonde in 1888 aan, dat men het echter door vermen-
ging met gelijke deelen geconcentreerd zwavelzuur, ad libitum
met water kan verdunnen en het dan een beter desinfecteerende
werking uitoefent dan zuiver carbol. Ook door bij dit laatste
zwavelzuur te voegen, verhoogt men daarvan het desinfecteerend
vermogen; hierdoor ontstaan de sulfozuren van phenol, die,
gelijk
Hueppe aantoonde, beter desinfecteeren dan zuiver car-
bolzuur.

C. FRaNKEL zag veel krachtiger werking van een mengsel be-
staande uit gelijke deelen ruw carbolzuur en geconcentreerd
zwavelzuur, dan van hetzelfde mengsel met zuiver carbolzuur.
Hieruit besloot hij, dat het niet de phenolen in het ruwe car-
bolzuur zijn, welke het sterk desinfectievermogen bezitten, maar
andere destillatieproducten van de teer, die in ruw carbolzuur
voorkomen. Door verdere proeven bleek, dat het voornamelijk
de cresolen zijn, die zoo krachtig desinfecteerend werken. Deze
zijn echter, ook zooals ze in ruw carbolzuur voorkomen, in water
onoplosbaar en daarom voor de desinfectie nagenoeg waardeloos.

Voor korten tijd is het evenwel in een chemische fabriek (van
Dr. F.
v. Heijden te Dresden) gelukt, om het ruwe carbolzuur,
resp. de cresolen, in een oplosbaren vorm over te brengen en
alzoo het desinfectievermogen daarvan bruikbaar te maken.
Men vond namelijk, dat de onoplosbare cresolen door de aan-
wezigheid van sommige zouten gemakkelijk oplosbaar worden
en zich met water laten mengen. Voor de cresoloplossingen,
die naar dit beginsel zijn bereid, heeft
Hueppe den naam sol-
veolen aanbevolen. Door bovengenoemde fabriek werden daar-
van twee praeparaten in den handel gebracht, het voor chirur-
gisch gebruik bestemde solveol en het voor grover desinfectie
geschikte solutol.

Het eerste is een door creolinzuur natrium oplosbaar gemaakt
cresol, dat zich met elk, ook kalkhoudend water tot heldere,
neutrale cresoloplossingen mengt. Volgens
Hammer is een
o,s pet. oplossing daarvan voldoende voor chirurgische doel-
einden.
Hueppe meent, dat een 0,1 pet. oplossing reeds sterk
genoeg werkt. Daar een solutie van 0,5 "/„ met een 2—5 "L
carboloplossing gelijk zou staan, is solveol minder corrosief.

-ocr page 293-

287

minder vergiftig, en goedkooper. Boven creoline en lysol munt
het uit, wijl het de instrumenten en de handen van den operateur
niet glibberig maakt, geen zeepen bevat en met elk water hel-
dere oplossingen geeft.

Het solveol verdient ook den voorrang boven sublimaat, dat
in eiwithoudende vloeistoffen minder werkzaam is, wegens de
vorming van onoplosbaar kwikalbuminaat. Dit kan echter worden
belet door toevoeging van zoutzuur, wijn- of zwavelzuur. Reeds
in
1886 is door Fürbringer de toevoeging van zuren bij het
subhmaat aanbevolen, indien men, bij het oplossen in hard bron-
water, de vorming van onoplosbare kwikverbindingen wil voor-
komen. Hetzelfde trachtte men trouwens reeds vroeger te ver-
krijgen door. bijvoeging van natrium- of ammoniumchlorid.

Het andere praeparaat, solutol, dat naar het aangegeven
beginsel wordt bereid, is een door cresolnatrium oplosbaar
gemaakt cresol. Het bevat, volgens opgaaf van den fabrikant,
60,40 pet. cresol, waarvan Vi. vrij cresol, en cresolnatrium.
In het solutol zouden zich de werking van cresol en van natron-
loog vereenigen. Volgens Dr.
Hammer overtreft solutol voor
grove desinfectie alle andere middelen en staat het ook bovenaan
wat betreft het vermogen om bacteriën te dooden. Oplossingen van
0,5 pet. hadden reeds na 5 minuten alle bouillonculturen gedood.

Solutol wordt door de genoemde fabriek in twee soorten, ruwe
en zuivere, afgeleverd. Terwijl het ruwe, door aanwezigheid van
koolwaterstof en pyridine, een even onaangenamen reuk ver-
spreidt als creoline, en met water een bruinachtig witte oplossing
vormt, is het zuivere (solutolum purum) bijna reukeloos en wijl
het met water een volkomen heldere oplossing geeft, zeer aan-
genaam in het gebruik.

Het solveol (voor chir. gebruik) kost f 1,50 per KG., dus even
duur als lysolum purum, doch ongeveer 73 duurder dan creoline
Pearson. Solutolum purum kost f 0,45 per KG.; solutolum
crudum f0,30, bij afneming in het groot.

Receptformules.

Wilhelm. Tegen chronische darmcatarrh der paarden:
Bismuth. subnitric. 10,
Natr. bicarbon. 100.
M D S. Als likking in ée\'n dag te gebruiken.

-ocr page 294-

288

Fambach. Tegen mok der paarden:

Cupr. sulfur, 15,
Jodoformi 45,

Amyl. tritic. 300.
M D S. Adspergantur.

Bräuer. Tegen chronische oorcatarrh der honden:
IV Acid. boric. 3,
Acid. tannic. 15.
M D S. Adspergantur.
(Volgens Dr. G.
Schneidemühl\'s Thiermed. Rundschau, n«. 3).

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER
VEEARTSENIJKUNDE IN NEDERLAND.

Notulen der 31ste Algemeene Vergadering, gehouden te Utrecht,
op Zaterdag 26 September i8gi.

Aanwezig zijn alle leden van het Hoofdbestuur, uitgezonderd
de Penningmeester, de Heer
Aalbers, die kennisgeving van ver-
hindering gezonden had.

Verder zijn vertegenwoordigd alle bijzondere afdeelingen en wel:
De afd. Friesland door den Heer G.
van der Meulen.

» » Gelderland s » » F. W. van Dulm.

» s Groningen s t> » H A. Kroes.

» j> N.-Brabant—Limburg » » » A. J. Montens.
» s Noordholland » s s D. van der Sluijs.

s s Zuidholland » » s D. de Bruijn.

3 Nieuwe afd. Zuidholland » » s J. F. Laméris.
» afd. Utrecht » » » H. J. C. van Lent.

» » Zeeland » » » C. Mazure.

Mede zijn aanwezig een 35-tal leden, benevens twee
introducé\'s.

Het aantal uit te brengen stemmen bereikt 103.

Voorzitter is de Heer D. F. van Esveld.

Deze begint de leden welkom te heeten met een uitvoerige

-ocr page 295-

289

rede, welke is opgenomen in de i^te afl. ig^e deel van het Tijd-
schrift, bldz. 30 en v.v., welke rede algemeene toejuiching uitlokt.

De eigenlijke vergadering geopend hebbende, vraagt de Voor-
zitter in de eerste plaats of een der aanwezigen ook aanmerkin-
gen heeft op de notulen der vorige Algemeene Vergadering, zoo-
als die in de aflevering van het deel van het Tijdschrift
gepubliceerd zijn.

De Heer van Dulm wil tot de oude manier van behandelen
der notulen terugkeeren. Heeft een der sprekers aanmerkingen
op het weergeven van zijn woorden of bedoelingen, dan is het,
Volgens de tegenwoordig gevolgde wijze van doen, feitelijk op de
■Algemeene Vergadering te laat om te reclameeren, daar de notu-
len dan reeds goedgekeurd en gepubliceerd zijn.

De Voorzitter zegt dit bezwaar niet zoo groot te vinden; dè
opmerkingen die mogelijkerwijze gemaakt kunnen worden zullen
w de notulen van deze vergadering opgenomen worden en dus
ook ter kennis der leden komen. Keert men tot de vroegere
nianier terug, dan gaat het geheele voordeel der gecombineerde
vergaderingen verloren.

De Heer van Dulm zegt, dat op die manier gegronde opmer-
kingen aan de leden kunnen ontsnappen, daar het niet zeker is,
•^at zij die de vorige notulen lazen, ook de volgende lezen. De
beste Secretaris kan fouten maken, maar voor de sprekers is
het niet aangenaam ze gedrukt te zien.

Hij acht, bij tijdig openen der vergadering, het bezwaar om
\'ie notulen te lezen en te bespreken in de Algemeene Ver-
gadering, niet groot.

De Voorzitter antwoordt, dat zoo als nu met de notulen ge-
handeld wordt, juist wordt gedaan om tijd te winnen voor de
Wetenschappelijke besprekingen; de meestal late komst der leden
verpUcht het bestuur toch reeds veelal V^ uur later de ver-
gadering te openen.

De Heer van der Sluijs stelt voor den nu eenmaal bepaalden
^sg te blijven volgen. De sprekers kunnen desnoods ook recti-
ficaties in het Tijdschrift doen opnemen.

De Heer C. Mazure wenscht ook niet op dien weg terug te
keeren; tot nu toe kwamen geen klachten voor, maar wel is er
^hijd geklaagd over den velen tijd, die door het lezen en be-
spreken der notulen aan de Algemeene Vergadering onttrok-
ken werd.

-ocr page 296-

290

De Voorzitter geeft in overweging om de discussies over dit
punt te staken. Wil de afgevaardigde van Gelderland serieus dat
de oude toestand terugkeere, dan zal hij daartoe tegen de vol-
gende Algemeene Vergadering een voorstel moeten indienen.

Het blijkt overigens na rondvraag, dat niemand eenige opmer-
king op de notulen te maken heeft.

Het jaarverslag wordt gelezen en, onder dankzegging aan den
jsten Secretaris, zonder op- of aanmerkingen goedgekeurd.

Evenzoo gaat het met de voorgestelde begrooting voor 1892,
die, bij afwezigheid van den Penningmeester, door den Voorzitter
wordt toegelicht.

Aan de orde is de benoeming van een eersten Secretaris, ten
gevolge van periodieke aftreding. De Voorzitter noodigt de
afgevaardigden van Gelderland, Noordholland en Noordbra-
bant—Limburg uit om het bureau van stemopneming uit te
maken.

Bij het openen der briefjes blijkt, dat de Heer \'van der Harst
met algemeene stemmen herkozen is. Op een desbetreffende
vraag van den Voorzitter verklaart de Heer
van der Harst,
de benoeming opnieuw te willen aanvaarden.

De Voorzitter stelt alsnu voor om over te gaan tot de benoe-
ming van een Comité van redactie voor het Tijdschrift.

De Heer Stempel vraagt of het voldoende is, om als men de
aftredende leden herkiezen wil, op het stembiljet alleen te zetten
«de aftredende leden.»

De Voorzitter zegt, dat hiertegen geen bezwaar bestaat.

De Heer van Dulm vraagt eenige toelichting. In het programma
is niet vermeld hoeveel leden in het Comité moeten gekozen
worden. Tot nu toe bedroeg het aantal 3; moet dit nu bepaald
zoo blijven?

In de afd. Gelderland is deze quaestie uitvoerig besproken en
daar was men van opinie, dat een uitbreiding van de redactie
gewenscht was. Deze uitbreiding zou vooral ten bate komen van
de rubriek «referaten», daar de verschillende redacteuren elk eenige
buitenlandsche tijdschriften voor hun rekening konden nemen.
De afdeeling stelt dan ook voor het getal redacteuren uit te
breiden tot
5, liever nog tot 6. Worden daardoor meerdere kos-
ten veroorzaakt, dan zou contributieverhooging misschien aan-
gewezen zijn.

De Voorzitter brengt het voorstel Gelderland in omvraag.

-ocr page 297-

291

De heer C. Mazure vraagt of het Hoofdbestuur geen bezwaar
tegen het voorstel heeft?

De Voorzitter antwoordt hierop, dat dezelfde quaestie vóór drie
jaren ook aan de orde geweest is. Het Hoofdbestuur was er tegen,
en is er nu ook tegen, daar het hierop zal neêrkomen, dat bij
een grooter aantal leden, wel veel meer last en meer kosten,
maar niet veel meer verbetering zal worden verkregen. Nu zijn
er drie leden, en toch reeds komt op 2 er van feitelijk al het
werk neer.

De Heer J. F. Laméris verklaart zich tegen uitbreiding; toch
meent hij dat mogelijkerwijs maatregelen konden genomen wor-
den om het Tijdschrift meer aan het doel te laten beantwoorden,
bijv. door een honorarium voor oorspronkelijke mededeelingen
uit te keeren.

De Voorzitter merkt op, dat men op een terrein gekomen is,
waarop men nu niet te ver moet gaan. Men is nog niet vol-
doende op de hoogte der begrooting, daartoe moet 1891 eerst
geheel afgeloopen zijn. Hij zou dus liever een volgend jaar een
voorstel omtrent het Tijdschrift behandeld willen zien en het
nu laten zooals het is.

De Heer van Lent zegt van de afd. Utrecht geen mandaat
verkregen te hebben om voor een uitbreiding van het Comité
te stemmen; wel is de wenschelijkheid uitgesproken om 3 actieve
leden in het Comité te hebben en is er, vooral met het oog op
referaten een bepaald persoon, nl. de Heer
W. C. Schimmel,
door de afdeeling aangewezen.

De Heer Hermkes heeft, om financieele redenen, bezwaar
tegen uitbreiding.

De Heer v. d. Sluijs verklaart, dat in de afd. Noordholland ook
niet over uitbreiding gesproken is; wel is ook de wensch geuit,
dat alle 3 leden bepaald werkzaam waren. Het voorstel Gel-
derland acht hij eenigszins voorbarig, daar hij het, althans op
het oogenblik, niet wenschelijk vindt om een besluit tot uitbreiding te
nemen, daar eerst de werking der begrooting bekend dient te zijn.

Hij zou het voorstel dan ook hever tot de volgende Algemeene
Vergadering aangehouden zien.

De Heer D. de Jong kan in deze met den Heer v. d. Sluijs
meegaan; hij vindt het vreemd dat de afdeeling Gelderland hier
met een voorstel tot uitbreiding komt, zonder voorafgaande toe-
lichting.

-ocr page 298-

292

De Heer Montens zegt, dat in de afd. Noordbrabant—Lim-
burg niet over uitbreiding gesproken is; hij steunt den wensch
van den heer
van der Sluijs.

De Heer van Dulm zegt de financieele zijde der zaak zeer
eenvoudig te vinden; het is hem niet duidehjk dat redactie-uitbrei-
ding daarop van zóó grooten invloed zal zijn. Op de vorige
Algemeene Vergadering is het denkbeeld reeds geopperd; ook
toen is al gezegd, dat men wachten moest op de uitkomst der
begrooting. Waarom zal het nu niet behandeld worden? Het
zal zoodoende op de lange baan worden geschoven.

De Voorzitter antwoordt hierop, dat hij ook een voorstel tot
uitstel, nl. tot de volgende Algemeene Vergadering wil steunen.
De quaestie is niet zoo eenvoudig als de Heer
van Dulm meent;
de financieele grondslag der Maatschappij moet goed zijn, zij
moet een hoogere belasting kunnen dragen; want een andere
inrichting van het Tijdschrift zal zonder eenigen twijfel vermeer-
dering van uitgaven medebrengen; men wil uitbreiding in velerlei
richting, uitbreiding gaat samen met uitgaven. Willen de leden
uitbreiding van de redactie, goed, laten zij dan in de volgende
Algemeene Vergadering daartoe overgaan. Spreker houdt niet
van uitstellen, maar ook niet van ondoordacht handelen. Laat
de vergadering nu 3, werkelijk werkzame leden in het
Comité van redactie kiezen; na verloop van een jaar kan men
dan nog zien of uitbreiding noodig blijkt te zijn.

De Heer C. Mazure stelt voor dat het Hoofdbestuur het
«Tijdschrift» op de agenda brenge van de volgende Algemeene
Vergadering.

De Voorzitter neemt dit voorstel over, als hebbende de wijdste
strekking, en hij is er voor dat nu ook tot de benoeming van
slechts 3 redacteuren zal worden overgegaan.

Het voorstel van den Heer Mazure wordt in omvraag gebracht
en aangenomen met algemeene stemmen op 8 na (waaronder 7
van Gelderland). De benoeming van drie redactieleden wordt
nu door den Voorzitter aan de orde gesteld.

De Heer H. C. Reimers vraagt, waarom het voorstel Gelder-
land niet in verdere discussie kan komen, het is niet van
de baan; het aangenomen voorstel prejudicieert niets en zes
redactieleden zouden allicht een beter voorstel kunnen doen
dan drie; over het aantal redacteuren is nog geen besluit ge-
nomen.

-ocr page 299-

293

De Voorzitter, en evenzoo de Heer öe Bruin (Ondervoor-
zitter), meent uit de discussies te hebben kunnen opmaken, dat
de meerderheid slechts drie redacteuren wil, althans nu, maar
de Voorzitter verklaart zich bereid het voorstel Gelderland in
omvraag te brengen.

De Heer van Dulm vindt het onnoodig om te stemmen wan-
neer Gelderland bemerkt, dat van het Hoofdbestuur een
voorstel tot uitbreiding of wijziging zal uitgaan, In den loop der
discussies is hem uit enkele woorden van den Voorzitter geble-
ken, dat twee der tegenwoordige redactieleden, als leden van het
Hoofdbestuur, het te druk hebben, om bij al den tijd, dien zij
voor de Maatschappij disponibel hebben, zich aan de redactie te
wijden, en daaruit vloeit volgens hem juist voort, dat de redactie
uitbreiding behoeft.

De Voorzitter antwoordt hierop, dat de Heer van Dulm
enkele zijner uitlatingen zeker verkeerd begrepen heeft. Hij heeft
gezegd, en hij herhaalt het hier nogmaals, dat hij drie redacteu-
ren voldoende vindt, mits ook de derde meêwerke. De toestand
op het oogenbhk is deze, dat twee leden van het Hoofdbestuur
tevens lid der redactie zijn; dit is nu wel geen vereischte, maar
het feit bestaat; deze twee leden zijn echter op \'t oogenblik door
de Maatschappij zelve belast met uitgebreide werkzaamheden;
niettegenstaande dat zorgen zij toch zooveel mogelijk voor het Tijd-
schrift, en dat zou hun gemakkelijker gemaakt worden, indien
de derde redacteur ook het zijne er aan bijdroeg.

Het zal altijd wenschelijk zijn dat één hd van het Hoofdbe-
stuur lid is van het Comité van Redactie, maar het Hoofdbe-
stuur, dat voor drie jaren eenstemmig tegen uitbreiding van dat
Comité was, durft nu ook geen toezegging te doen, dat het
met een voorstel zal komen in den geest zooals Gelderland
zulks wenscht.

De Heer Bxllroth is van meening dat in het voorstel van
den afgevaardigde van Zeeland alles opgesloten ligt; het Hoofd-
bestuur zal in de volgende Algemeene Vergadering met een be-
paald plan voor den dag komen.

De Heer Reimers blijft er bij dat in deze vergadering een
besluit kan genomen worden betreffende het aantal redacteuren.

Het voorstel Gelderland, in omvraag gebracht zijnde, wordt
verworpen met algemeene stemmen, op die van Gelder-
land (7) na.

-ocr page 300-

294

Het vroeger geüoemde bureau voor Stemopnemiüg belast zich
nu ook met de moeite om de stembriefjes voor drie redacteuren
in te zamelen.
Uit het rapport blijkt, dat zijn uitgebracht op den

Heer van Esveld . . .

. 96 stemmen \\

» van der Harst. .

. 96 »

» Schimmel ....

• 73 » ]

» M. G. de Bruin. .

. r . (

het aantal stemmen

» Moubis.....

8 » (

bedroeg loi.

> Thomassen . . .

. ii » j

3 van Dulm. . . .

s> Stempel ....

2 » /

De HH. van Esveld en van der Harst verklaren de be-
noeming te willen aanvaarden; de Heer
Schimmel was nog niet
ter vergadering aanwezig.

De Voorzitter dankt de Heeren van het stembureau voor de
moeite die zij zich getroost hebben en stelt daarna aan de orde
punt 7 van de huishoudelijke werkzaamheden, n.1.:

«Voorstel van het Hoofdbestuur tot tijdelijke verhooging van
de bijdrage der afdeelingen aan de algemeene kas», daarbij ver-
wijzende naar de toelichting, die omtrent dit punt in het pro-
gramma gegeven is.

Hij wijst er op hoe de enquête naar den toestand van de keu-
ring van vee en vleesch, opgedragen aan het Hoofdbestuur, een
vrij aanzienlijk bedrag aan geld zal kosten. N u reeds is voor
voorbereidende werkzaamheden veel geld uitgegeven, maar die
uitgaven zullen nog veel grooter worden, wanneer de resultaten
gepubliceerd moeten worden. —- Die resultaten, spreker zal er
straks verdere inlichtingen over geven, zijn van dien aard, dat
zij algemeen hekend dienen gemaakt te worden. Zij dienen zoo
ruim mogelijk ter kennis gebracht te worden van bijv. de leden
der I®*® en Kamer, de Hoofden der Provinciën, de gemeente-
besturen, en allen die op de eene of andere wijze het Hoofd-
bestuur in zijn onderzoek hebben bijgestaan.

Na geschetst te hebben van welken omvang het opgedragen
onderzoek is, dat ten slotte op Voorzitter en Secretaris van het
Hoofdbestuur neerkwam, zet de Voorzitter uiteen, dat de gewone
kas de kosten van dit onderzoek en van de ruime publicatie der
resultaten niet dragen kan.

Hij schat de kosten op f 400; wanneer die som over twee

-ocr page 301-

295

jaren verdeeld wordt en elk der afdeelingen stort gedurende die
2 jaren één gulden per lid meer in de kas der Maatschappij, dan
is alles gevonden en behoeft er vooralsnog van geen algemeene
contributieverhooging sprake te zijn; tegen contributie verhoo-
ging is spreker ten zeerste, zoolang het niet absoluut noodig
is. Willen de afdeelingen zelve ten opzichte hunner leden daar-
toe overgaan, dan is dat een zaak die buiten deze verga-
dering valt.

De Heer van der Sluijs verklaart dat de geest der afdeeling
Noorholland sterk vóór hét voorstel van het Hoofdbestuur is,
speciaal met het oog op het nut der enquête en op de gevolgen
die zij hebben kan.

De Heer Montens verklaart hetzelfde, wat de afdeeling
Noordbrabant—Limburg betreft.

De Heer van Dulm, alhoewel de ijverige bemoeiingen van het
Hoofdbestuur appreciëerende, zegt dat in de afdeeling Gelderland
stemmen opgegaan zijn, die de vrees uitten, dat het Hoofdbe-
stuur in de enquête misschien te ver zou gaan, ot te uitvoerig
zou worden. Hem is opgedragen om te informeeren of een uit-
voerig rapport van, dan wel een extract uit het verzamelde
zou gegeven worden. De afdeeling Gelderland is overigens niet
tegen de tijdelijke verhooging der bijdrage.

De Voorzitter wil op dit punt liever niet ingaan, daar het later
Wel blijken zal op welke wijze de Commissie haar taak opvat.
Na de pauze, als de voorloopige resultaten der enquête mede-
gedeeld worden, zal men misschien beter kunnen oordeelen.

De Heer C. Mazure zal vóór stemmen; hij schat het nut van
het uit te brengen rapport zeer hoog; de groote Maatschappij zal
inzien dat onze kleine Maatschappij het hare doet om haar ten
nutte te zijn.

De keuring is volgens spreker op vele plaatsen «schandalig»
en vooral dient de Commissie daarop te wijzen.

De Voorzitter zegt, dat juist op zulke toestanden in het rapport
de aandacht zal gevestigd worden.

De Heer van der Sluijs vindt het jammer, dat de afd. Gelder-
land bij monde van den Heer
van Dulm wantrouwen heeft
doen blijken omtrent den weg dien het Hoofdbestuur wilde
inslaan. Hij gelooft niet dat Gelderland dit bedoeld heeft, want
\'ie afdeehng zal met hem overtuigd zijn dat het onderzoek in
goede handen is, en dat het Hoofdbestuur met de minst moge-

-ocr page 302-

296

lijke kosten de meest bereikbare resultaten zal trachten te ver-
krijgen.

De afgevaardigde van Zuidholland, de Heer D. de Bruijn, deelt
mede, dat hem is opgedragen het voorstel van het Hoofdbestuur
te steunen.

De Heer Reimers zegt het van den Heer van der Sluijs
vreemd te vinden, dat deze de vraag van de afd. Gelderland
afkeurt. Spreker vindiceert het recht der afdeelingen om opmer-
kingen te maken.

De Heer Kroes (afgevaardigde der afdeeling Groningen) stelt
voor om per afdeeling f 25 per jaar uit de afdeelingskas aan de
algemeene kas, zoolang het noodig mocht zijn, meer te storten.

De Voorzitter brengt nu het voorstel van het Hoofdbestuur
in omvraag; dit voorstel wordt met algemeene stemmen
aangenomen.

Onderwijl is de Heer Schimmel ter vergadering gekomen. Na
afloop der bovengenoemde stemming wordt hem door den Voor-
zitter medegedeeld dat hij gekozen is in het Comité\' van redactie
en hem gevraagd of hij de benoeming aanvaardt ?

De Heer Schimmel z\'egt zeer gevoelig te zijn over die keuze,
nl. in dien zin, dat hij daarin een blijk van vertrouwen ziet, aan
welk vertrouwen hij, de benoeming aanvaardende, hoopt te kun-
nen beantwoorden.

Het voorstel der afdeeling Noordholland om Amsterdam als
plaats voor de 32®\'® Algemeene Vergadering aan te wijzen,
wordt ingeleid door den Heer
van der Sluijs. Hij weet wel, dat
het hameren is op een oud aambeeld, en hij weet ook wel dat
het praeadvies van het Hoofdbestuur veel waars bevat, maar toch
komt hij op den vroeger reeds geuiten wensch der afdeeling
terug. Hij wijst er op hoe Amsterdam even gemakkelijk te be-
reiken is als Utrecht en dat buitendien het Abattoir te kunnen zien
en goed te kunnen zien, voor vele leden aantrekkelijk moet zijn.

De Heer Goosens wil deze telkens terugkeerende vraag voor
3 of 5 jaar beantwoord zien. De Voorzitter zegt dat zulks
volgens het reglement niet gebeuren kan en brengt de vraag,
waar de volgende Algemeene Vergadering zal gehouden worden,
in omvraag.

Van de 100 uitgebrachte stemmen verklaren zich 60 voor

-ocr page 303-

297

Utrecht, 37 voor Amsterdam, terwijl 3 stemmen blanco zijn,
zoodat Utrecht weder gekozen is als plaats voor de 32«\'® Alge-
meene Vergadering.

Na de pauze deelt de Voorzitter in de eerste plaats mede, dat
de Heer
K. T. Smits tot lid der Algemeene afdeeling benoemd
is, en constateert vervolgens het feit, dat nog geen rapport is
ingekomen van de Commissie in zake houtvuur. Daartegen
merkt de Heer
van Dulm op, dat door den Heer Hengeveld
de uitkomsten in de Algemeene Vergadering medegedeeld zijn.

Volkomen juist, zegt de Voorzitter, maar een rapport is bij
het Hoofdbestuur niet ingekomen.

De Heer Laméris zegt, dat hem dit voorkomt spotten te zijn
met de Maatschappij en hij geeft het Hoofdbestuur in overweging
om maatregelen te nemen ten einde het rapport nog te krijgen.

De Voorzitter zet uiteen, dat het Hoofdbestuur reeds alles
officiëel en officieus in het werk gesteld heeft, maar dat het niet
heeft mogen slagen; intusschen zal het zorgen, dat in den ver-
volge zoo iets niet meer voorkomt.

De Heer Thomassen voegt hierbij, dat het rapport door drie
leden der Commissie zou worden opgemaakt. Hij zelf en de
Heer
Poels zonden hun gedeeltelijk rapport aan den Heer
Hengeveld. Spreker zal zorgen, dat althans zijn gedeelte bij het
Hoofdbestuur zal inkomen.

Verder deelt het Hoofdbestuur mede, dat, kort voor deze ver-
gadering, het rapport der Commissie voor het onderzoek naar de
Werking der wettelijke bepalingen bij varkensziekte ingekomen
is; het kan om verschillende redenen echter nu nog niet in
behandeUng genomen worden, maar zal later ter kennis van de
leden worden gebracht.

Daarna wordt door het Hoofdbestuur, bij monde van den
Voorzitter, een voorloopig rapport uitgebracht over den stand der
enquête naar den toestand der keuring van vee en vleesch hier
te lande. Dit rapport is, met bijlagen, opgenomen in de i^te
aflevering van het 19\'^® Deel van het Tijdschrift, bldz. 36—54;
daarnaar raag dus verwezen worden.

Spreker voegt bij zijn uitvoerige toelichting nog dit, dat
de algemeene indruk, dien het Hoofdbestuur omtrent de keuring
gekregen heeft, een slechte is; conclusies heeft het Hoofdbestuur

20

-ocr page 304-

298

nu nog niet getrokken, maar deze zullen natuurlijk, met andere
opmerkingen, in het eindrapport worden opgenomen.

Persoonlijk brengt spreker zijn dank aan de veeartsen, die ge-
holpen hebben om gegevens bijeen te brengen (slechts 5 zijn
in gebreke gebleven) en spreekt de hoop uit, dat, waar soms
nog meerdere hulp noodig zou blijken te zijn, het aan deze
niet zal ontbreken.

Wenscht men nu naar aanleiding van het voorloopig mede-
gedeelde nog nadere inlichtingen te vragen, of wenscht men het
Hoofdbestuur op sommige zaken meer speciaal attent te maken,
gaarne zal hij zulks vernemen, nu, of binnen korten tijd schrif-
telijk, daar het Hoofdbestuur gaarne tijdig weet of het soms nog
iets verzuimd mocht hebben.

De Heer J. F. Laméris vestigt de aandacht op het wensche-
lijke van het oprichten van abattoirs in gemeenten van meer dan
10000 inwoners; zij zijn van groot belang; een goede keuring
is zonder hen niet mogelijk; ook werken zij mede tegen ver-
vuiling van bodem en lucht; in het buitenland is men ons in
deze zaak verre vooruit.

De Voorzitter zegt, dat als nu in het voorloopig rapport
niets over abattoirs gesproken is, zulks niet daardoor komt dat
het Hoofdbestuur het nut er van niet ten volle inziet, integen-
deel. In het definitieve rapport zal dan ook een hoofdstuk speciaal
aan abattoirs gewijd worden.

De Heer Laméris wil er gaarne op gewezen zien, dat een
abattoir voor een gemeente volstrekt geen schadepost behoeft
te zijn.

De Heer van Dulm beveelt vooral ook aan, om de aandacht
te vestigen op de vilderijen en gelegenheden tot het opruimen
van doode dieren.

De Voorzitter zegt ook dit toe.

De bespreking van dit punt wordt nu eenigen tijd uitgesteld,
daar de Voorzitter, door familiezaken, genoodzaakt is tijdelijk
de vergadering te verlaten.

Gedurende zijn absentie neemt de Heer M. de Bruin het,
presidium waar.

Namens den Heer H. van der Linden brengt de Heer Stempel
het door genoemden Heer gesteld punt ter sprake, n. 1.:

«Voorstel om aan de Regeering te vragen een wijziging van
art. 23 der gemeentewet, in dien zin, dat gemeente-veeartsen, als

-ocr page 305-

ÖÓ9

lid van den gemeenteraad gekozen, ook als zoodanig zitting kun-
nen nemen.»

De Heer van der Linden is tot zijn leedwezen verhinderd het
voorstel in te leiden, ten gevolge van zijn juist op heden val-
lende verhuizing naar Nieuwer-Aras tel,

Intusschen is de aanleiding tot het voorstel den leden voldoende
bekend, en laat hij de verdere behandeling aan de vergade-
ring over.

De Heer M. de Bruin zegt, dat het voorstel in de afdeeling
Utrecht uitvoerig, besproken is, maar aldaar geen sympathie kon
verwerven. Uit niets is gebleken dat de Heer
van der Linden
den wettelijken weg gevolgd heeft, en het gaat nu toch niet aan
om de Maatschappij er voor te spannen.

De Heer Stempel zegt, dat die weg wel is ingeslagen, en dat
de quaestie
van der Linden dezer dagen in den Raad van State
behandeld is.

De Heer Billroth meent, dat de Raad van State wel afwijzend
zal beschikken, daar de gemeentewet in dit opzicht duidelijk ge-
noeg spreekt.

De Heer van der Sluijs beaamt dit, maar wijst er op, dat
uitzonderingen toegelaten zijn, en de Heer
Hermkes zegt, dat de
bedoehng juist is om wijziging in die wet te vragen.

Op een desbetreffende vraag van den Heer Montens, leest de
Heer
van der Harst het adres voor der geneesheeren in een
dergelijke quaestie; en in antwoord op een vraag van den Heer
van der Sluijs zegt hij, dat het Hoofdbestuur geen toelichting
op het voorstel van den Heer
van der Linden heeft gegeven,
oindat het die toelichting van den Heer van der Linden zelf
verwachtte, De Heer
van der Sluijs moet medewerken om aan
Veeartsen gelijke rechten te verschafien als aan geneesheeren.

De afdeeling Groningen spreekt bij monde van haar afgevaar-
digde als haar meening uit, dat de quaestie niet alleen gemeente-
veeartsen, maar tal van andere gemeente-ambtenaren geldt; het
zou dus beter zijn als dezen zich vereenigden.

In denzelfden geest uit zich ook de Nieuwe afdeeling Zuidhol-
land en evenzoo Gelderland, terwijl Friesland het voorstel, als
geldende een particuliere zaak, hier liever niet behandeld wil zien.

Noordbrabant—Limburg was in den beginne ook tegen de
behandeling van het voorstel, maar wil zich nu in zekeren zin
s^ansluiten bij het adres van geneesheeren.

-ocr page 306-

300

Utrecht verklaart te willen medewerken tot een goede oplos-
sing der quaestie; Zeeland is tegen de behandeling van het
voorstel.

In omvraag gebracht zijnde of het voorstel verder behandeld
zal worden, verklaren zich 6i stemmen tegen en 37 vóór, zoo-
dat de discussies hierover verder worden gesloten.

De Heer van Esveld verschijnt weder ter vergadering.

De Heer van Dulm neemt het woord, naar aanleiding van het
door hem in te leiden onderwerp «de muilkorf is geen noodza-
kelijk onderdeel van de wet op hondsdolheid» ; hij begint met
te zeggen, dat zijn tijd beperkt is, en hij daardoor waarschijnlijk
niet het geheele debat zal kunnen bijwonen. Is de vergadering
het met hem eens, dat een algeheele herziening der wet op honds-
dolheid wenschelijk is, dan wil hij het door hem gestelde punt
buiten bespreking laten, en op de volgende vergadering de geheele
wet uitvoeriger behandelen. Hij heeft er nu alleen de quaestie «het
muilkorven» uitgenomen, maar er zijn, zijns inziens, onderscheidene
punten in die wet, welke besproken behooren te worden.

De Heer Thomassen vraagt of de Heer van Dulm een tegen-
stander van het muilkorven is? Op het bevestigend antwoord van
den Heer
van Dulm zegt de Heer Thomassen, dat hij van een
tegenovergestelde opinie is; hij zou de maatregelen nog ruimer
toegepast willen zien, daar de statistiek het groote nut er van
duidelijk doet uitkomen.

De Heer Laméris vindt het niet goed, dat de Heer van Dulm
de wet op de hondsdolheid slechts voor een deel behandelen
wil, of liever er slechts een enkel onderdeel van wil bespreken.
Hij is er voor om deze zaak uit te stellen en liever op de vol-
gende Algemeene Vergadering de geheele wet in haar werking na
te gaan. Allerminst zou hij wenschen, dat in deze vergadering
conclusies genomen werden. De Heer
van Dulm zal in de volgende
Algemeene Vergadering het voorstel in gewijzigden vorm ter sprake
brengen.

De Heer van der Sluijs spreekt den wensch uit, dat dan bij
het voorstel ook de noodige toelichting zal gegeven worden; die
toelichting kan, zegt de Heer
van Dulm, kort of lang zijn, dat
zal de Heer
van der Sluijs moeten afwachten.

\'t Kan, zegt de Voorzitter, ook zonder toehchting afloopen,
daar het slechts een onderwerp van bespreking en geen voor-
stel zal blijken te zijn.

-ocr page 307-

301

De Heer D. de Jong wil nog even terugkomen op de enquête
van vleeschkeuring, enz. Hij brengt hulde aan het Hoofdbestuur voor
de wijze, waarop dit tot nu toe zijn taak heeft opgevat, en wil
nog alleen het Hoofdbestuur verzoeken, dat het ook zijn aandacht
wijde aan het misbruik, dat van het uitreiken van patenten ge-
maakt wordt. Feitelijk kan elkeen patent als veearts bekomen,
een patent dat dikwerf een bewijs van bevoegdheid vervangt. Ook
vestigt hij de aandacht er op, dat in gemeenten waar vilderijen
zijn, deze in vele gevallen of&ciëel niet als zoodanig bekend staan,
daar er geen patent voor vilders wordt uittgereikt.

Bij de rubriek «vrije mededeelingen» vermeldt de Heer van
der Starp
een geval van koop en verkoop, hem in zijn praktijk
voorgekomen, en doet de vraag of, bij gebreken van dien aard,
dat het geleverde afgekeurd moet worden, en dat zich voordoet
in een plaats waar geen rechtbank gevestigd is, niet op de een
of andere wijze inbeslagneming geschieden kan?

De Heer Montens zegt, dat het een civiele quaestie is, waar-
omtrent de rechter eerst uitspraak moet doen.

Na enkele, discussies wordt de raad gegeven om dergelijke
zaken, onder de bedoelde omstandigheden, dadelijk in handen
van een procureur te stellen.

De Heer Thomassen brengt rapport uit over het congres voor
tuberculose te Parijs, dat hij op uitnoodiging van de Maatschappij
als haar vertegenwoordiger bezocht heeft. Het speet hem, dat hij
het congres niet van den beginne af aan had kunnen bijwonen, en hij
had de opmerking gemaakt, dat het getal veeartsen, op dit congres
aanwezig, minder was, dan bij vroegere congressen het geval was.

Sprekers rapport (geplaatst in het Tijdschrift, Dl. 19, afl. i,
blz. 55—66) wordt met belangstelling aangehoord.

De Voorzitter zegt den Heer Thomassen er dank voor, en dankt
hem ook voor het vertegenwoordigen der Maatschappij.

De Heer van der Sluijs deelt hierna mede, dat hij in den
loop dezer week aan het abattoir te Amsterdam een geval heeft
Waargenomen van congenitale tuberculose bij een nuchter kalf.

De Heer Hoefnagel vestigt de aandacht op het veelvuldig
voorkomen van mitraalinsufficientie bij varkens; hij doet dit
Vooral met het oog op de differentiëel-diagnose van varkensziekte.

De H.H. Stempel en de Bruin bevestigen hetgeen door den «
Heer
Hoefnagel over het veelvuldig voorkomen van dit hartge-
brek gezegd is.

-ocr page 308-

302

Na eenige discussie over de waargenomen gevallen, en het
uitgesloten zijn van vlekziekte, zegt de Heer J.
F. Laméris, dat
vlekziekte microscopisch positief te onderkennen is; De methode
van
Poels volgende en de coupes volgens de G r a m\'sche methode
behandelende, ziet men de capillairen vol met vlekziekte-bacillen,
die in de kleine capillairen afzonderlijk zijti waar te nemen.

De Heer Billroth vraagt hoe het dan\' is, wanneer men nog
alleen over de ingewanden te beschikken heeft en hoe lang het
duren kan, dat men met de genoemde methode de bacillen nog
kan aantoonen ?

De Heer Laméris zegt, dat men binnen twee dagen nog met
succes het onderzoek kan uitvoeren.

Daar niemand meer eenige mededeeling te doen heeft, vraagt
de Voorzitter of ook iemand eenig punt voor de volgende Alge-
meene Vergadering wenscht op te geven?

Twee punten worden ingediend en wel,

I® van de Nieuwe afd. Zuidholland:

«De wenschelijkheid, dat in Nederland een laboratorium opge-
richt worde, met het doel onderzoekingen in te stellen naar de
oorzaak van allerlei ziekten onder het vee.»

2® van de afd. Groningen:

«Het is wenschelijk, dat veeartsen aan Maatschappijen van
landbouw, veeteelt, enz. enz., op aanvrage dier Maatschappijen,
zoo weinig mogelijk persoonlijke adviezen verstrekken in zake
vraagstukken van veeartsenijkundigen aard. Het zal in het belang
van den veeartsenijkundigen stand zijn dergelijke vraagstukken
te verzenden naar een der afdeehngen of naar het Hoofdbestuur.®

Nadat van deze punten kennisgenomen is, dankt de Voorzitter de
aanwezigen voor hun opkomst en voor hetgeen zij bijgedragen heb-
ben aan het doel, waartoe de Algemeene Vergaderingen bestemd zijn.

De Heer van der Sluijs zegt namens de leden den Voor-
zitter dank, niet alleen voor de leiding der vergadering, maar
ook voor het rapport in zake «enquête vleeschkeuring.» Een
algemeen applaus bewijst de instemming der vergadering, die
hierna door den Voorzitter gesloten wordt verklaard.

Vastgesteld in de gecombineerde vergadering van 26 Juni 1892.

VAN ESVELD, Voorzitter.

VAN DER HARST, i^t® Secretaris.

-ocr page 309-

303

VERSLAG DER VERGADERING OP
28 NOVEMBER 1891
DER AFDEELING UTRECHT.

Aanwezig zijn de H.H. Schimmel, Hermkes, van Hinsbergh,
D. A, de Jong, Hartmann, van Klaveren, Sikkema, Stempel,
de Bruin, van Esveld, Hoefnagel,
Dr. Hamburger, Dr. van
der Harst, van Lent.

Introducé\'s: de H.H. J. F. Laméris, L. J. Hoogkamer, F.
Laméris, J. H. Hillen, K. T. Smits.

Na behandeling der huishoudelijke zaken krijgt de Heer de
Bruin
het woord voor zijn voordracht: «De afscheuring van
het collum uteri vóór of tijdens de verlossing van de merrie»,
reeds medegedeeld in afl. 3, deel 19, van dit Tijdschrift.

De Voorzitter dankt den spreker voor zijn belangrijke voordracht.

De Heer Laméris, districts-veearts, heeft de beleefdheid eenige
culturen te laten zien in en op gelatine van vlekziekte en van
«Brustseuche» bij het paard.

De Heer van Klaveren deelt mede dat zijn hulp werd inge-
roepen bij een 8-jarige merrie in barensnood. Bij onderzoek bleek
het ostium uteri nog weinig ontsloten, terwijl stuitligging van het
Veulen bestond. Wel gelukte het hem het ostium te verwijden, maar
niet om de beentjes te reponeeren. De eigenaar wenschte tot
uittrekken van het veulen over te gaan, hetgeen ook met behulp
van zes man gelukte. Den volgenden dag was het paard dood
en bleek inscheuring van het ostium en de vagina te hebben plaats
gehad. Een andere barende merrie had een breuk, waarin de
beentjes van het veulen gezakt waren. Nadat een beentje gere-
poneerd was, kwam het veulen zonder verdere hulp ter wereld.

Een koe, die in Maart a. s. moet kalven, was zoogenaamd
potlijver. Eindelijk was dit gebrek zoo toegenomen, dat de vagina
geheel geprolabeerd was, zoodat het ostium externum te zien was.
Het geprolabeerde gedeelte was sterk gezwollen, waardoor de
depositie veel moeite opleverde; na afloop werd de vulva gerin-
geld. Niettegenstaande deze uitpersing had geen verscheuring
plaats gehad, zoodat spreker besluit, dat bij het rund niet zoo ge-
makkelijk afscheuring ontstaat als bij het paard.

-ocr page 310-

304

De Heer Stempel zegt, dat wat het laatst medegedeelde betreft,
de schijn erger is dan de werkelijkheid en het meestal gunstig
verloopt; toch kan inscheuring nabij het schaambeen plaats hebben.

De Heer de Jong heeft onlangs geen braking waargeno-
men na toediening van pulv. rhiz. veratr. alb. bij het rund.
Hier had direct defaecatie plaats van niet-herkauwd voedsel,
waarna herkauwen en herstel volgden.

De Heer Hermkes meldt, dat hij in den laatsten tijd veel hart-
ziekten waarneemt bij paard en rund en vraagt of dit in de prak-
tijk van H.H. collega\'s ook het geval is?

De Heer Hoefnagel antwoordt, dat dikwijls insufficientie der
klapvhezen door hem werd waargenomen. De leeken denken met
een rheumatische gewrichtsaandoening te doen te hebben, wegens
den stijven gang.

De Heer van Hinsbergh meent, dat die stijfheid bij endocar-
ditis voorkomt en nooit bij pericarditis.

De Heer Hermkes geeft zijn patiënten digitalis en ziet dade-
lijk beterschap optreden; de sterfte is nihil.

Dr. Hamburger zegt, dat behandeling met digitalis wel kan
helpen bij myocarditis, echter niet bij klapvliesgebreken.

De Heer van Lent deelt mede, dat hem het onderzoek werd
opgedragen van een paard, hetwelk volgens attest van een collega
lijdende was aan een chronisch hartlijden, waarbij geen herstel te
wachten was. Bij onderzoek bleek het paard in rust normaal;
bij de minste beweging werd de hartslag bonzend en versneld,
het dier begon te slingeren, zoodat men het moest inhouden voor
het gevaar van vallen. Ook hij gaf gelijkluidend attest af, vooral
wegens het gevaar bij. het gebruik en het dier werd verkocht.
De nieuwe eigenaar gaf rust en krachtig voedsel; weldra kon het
dier weer voor alle diensten gebruikt worden en was er niets
abnormaals meer waar te nemen.

De Heer Stempel zegt, dat men hier met geen hartgebrek te
doen heeft, maar met algemeene zwakte. Hij had ook eens een
dergelijken patiënt gezien, het dier at slecht, was flauw en het
werken ging moeielijk. De hartklopping was zeer sterk en ging zelfs
met schokkende beweging gepaard. Na rust en krachtig voedsel trad
ook hier herstel op. In dit geval was maagdarmcatarrh voorafgegaan.

In de cliniek van den Heer Thomassen waren 4 paarden op-
genomen wegens schimmel vergiftiging; bij één trad duidelijk een
soort hik op, middelrif kramp. Bij de behandeling voor het maag-

-ocr page 311-

305

lijden hield ook dit verschijnsel op. De Heer Schimmel heeft
dit paard gezien; hij telde 74 ademstooten in de minuut, gelijk-
tijdig met den polsslag. Dat dit middenrifcontracties zouden zijn,
bij een paard dat rustig staat te eten, kan spreker moeielijk
gelooven.

Dr. Hamburger is dit met den Heer Schimmel eens.

De Heer Hillen heeft ook waargenomen, dat het geluid syn-
chronisch was met den polsslag. Den volgenden dag was aan
in- en uitademing niets abnormaals meer waar te nemen; hij
meende dat nerveuse palpitatio cordis dit eigenaardig verschijnsel
veroorzaakte.

Dr. Hamburger vraagt of er geen aandoening van den nervus
vagus in het spel kan zijn geweest, waardoor sluiting van de
stemspleet, telkens wanneer het hart door deze zenuw geprik-
keld werd?

De Heer Hillen veronderstelt, dat ook samenwerking van nerv.
phrenicus en vagus oorzaak zou kunnen zijn.

De heer de Jong zegt dat in het «Recueil» 3 gevallen van hik
beschreven zijn, welke geen van alle gelijken op dit geval.

De Heer Stempel is van oordeel dat, wanneer alleen het hart
oorzaak was, dan de polsslag ook sterker had moeten zijn.
Zenuwinvloed moet men hier zeer zeker als oorzaak aanne-
men en als aanleidende oorzaak een maagaandoening. Zouden
het ook maagcontracties kunnen geweest zijn, daar de vagus ook
de maag innerveert?

De Heer de Jong deelt mede dat zijn hulp werd ingeroepen
bij een rund met zwelling van de parotisstreek. Deze zwelling
Was hard, maar hier en daar bestonden weeke\' plekjes, wat aanleiding
gaf tot de diagnose «abscess. Hij deed punctie, waarop etter af-
vloeide, gemengd met veel bloedstolsel. De behandeling bestond in
injecties in het absces en uitwendig scherpe frictie. Het absces
genas, maar de harde zwelling bleef bestaan, reden waarom met
de frictie werd voortgegaan. De eetlust werd langzamerhand
minder en de harde zweUing grooter, tot in de keelgang toe.
De ademhaling werd sneller, eetlust was verdwenen, sHkbezwa-
ren traden op en het dier teerde uit. Weldra werd de ademha-
ling snorkend, zoodat stikkingsgevaar dreigde en werd tracheo-
tomie gedaan. Eindelijk werd het dier dood gevonden, met een
massa bloed er vóór en stolsels in den neus.

Bij sectie werd niets gevonden dan algemeene anaemie; voorts

-ocr page 312-

306

een groot haematoom in de keelstreek en periostitis aan den lin-
ker tongbeen tak. Een bloedvat, dat ziekelijk aangedaan was, was
niet te vinden, dus veronderstelt spreker een parenchymateuse
bloeding als oorzaak te mogen aannemen.

De Heer Stempel herinnert zich een onderzoek bij een paard,
waarbij behalve geïnjiciëerde slijmvliezen en bloedcoagula niets
te vinden was. Bij sectie vond hij aneurysma van de art. carotis
interna. Hij veronderstelt dat ook, bij het geval door den Heer
de Jong medegedeeld, aneurysma van een arterie oorzaak zal
zijn geweest.

Dr. Hamburger stelt het geval zich voor als een door trauma
veroorzaakt haematoom, waarop abscesvorming volgde; deze gat
aanleiding tot vorming van aneurysmata, waarna nieuwe bloeding
den dood veroorzaakte.

De Heer Hoefnagel deelt mede bij een rund tuberculose ge-
vonden te hebben, gelijk bij het leven reeds was vermoed; toch
hadden injecties met de melk bij een konijn geen resultaat gehad.

Voorts vraagt hij of actinomycose bij den mensch dikwijls in
ettering overgaat?

Dr. Hamburger zegt ja! en dat het onderzoek van dien etter,
door punctie verkregen, als diagnosticum gebruikt wordt. Bij het
rund heeft deze ettervorming ook plaats, maar daar gaat de etter
spoedig in verkalking over. Toch is het mogelijk pus te krijgen,
om een onderzoek te kunnen instellen.

De Heer van Hinsbergh kreeg een hond onder behandeling,
die twee jongen geworpen had. Bij vorige baringen was steeds
veel vruchtwater ontlast; nu niet. In den linkerflank onstond na
twee dagen een gezwel, dat niet fluctueerde en geen breuk was,
zoodat hij aan hydrometra of. extra uterine zwangerschap dacht.
Toediening van secale cornutum gaf geen resultaat, doch na ge-
bruik van diuretica verdween het gezwel.

Niets meer te verhandelen zijnde, sluit de Voorzitter de Ver-
gadering.

Tiel, i Mei 1892. De Secretaris

H. J. C. van LENT.

-ocr page 313-

307

VERSLAG DER VERGADERING OP
2 APRIL 1892
VAN DE AFDEELING UTRECHT.

Aanwezig zijn de H.H. van Esveld, Hartmann, Busing,
Stempel, Sikkema, de Bruin, Hoefnagel, van Lent, Frede-
rikse. Schimmel, van Klaveren, van Hinsbergh.

Introducé\'s de H.H. Smits, Laméris.

Voorzitter de Heer van Esveld.

Na de huishoudelijke zaken behandeld te hebben, spreekt de
Heer
van Esveld over ziekten bij den mensch door gebruik van
melk. Het groote gevaar voor het gebruik van ongekookte
melk heeft hem aanleiding gegeven enkele punten uit de melk-
hygiëne op te teekenen. \'t Toezicht op de voedingsmiddelen is
aan de orde van den dag en dat dit voor enkele noodig is en
kan plaats hebben, is bewezen, b.v. het toezicht op vleesch. Ook
voor melk is het in sommige landen in gebruik, hoewel meer uit
een financiëel dan uit een sanitair oogpunt.

De koemelk is in hoofdzaak tegenwoordig het eenige voedsel
der zuigelingen, en voor vele volwassenen, vooral zieken, het
meest belangrijke voedsel,

Een groote verbetering bij het gebruik van melk is het
kooken en steriliseeren; het eerste is lastig, het tweede tevens
kostbaar; bovendien laat de smaak der melk dan veel te
wenschen over. Dit is niet zoo erg voor zuigelingen, die van meet
af aan niet anders gewend zijn, doch komt wel in aanmerking bij
volwassenen.

De waarde van de melk der verschillende rassen en individu\'s
is zeer veranderlijk, b.v. Yersey-koeien geven melk met 6 7,, vet,
terwijl ons vee gemiddeld 3 7„ vet in de melk geeft. Leeftijd,
voeding, duur der lactatie-periode zijn van invloed op de waarde
der melk, zonder dat zij daarom schadelijk is, te meer omdat
meestal mengmelk gebruikt wordt. Alleen biestmelk is nadeehg
voor zuigehngen wegens het groote zoutgehalte.

De voeding vooral speelt een groote rol, zij werkt zoowel in
qualiteit als quantiteit. Zij kan schadelijk worden door het aan-

-ocr page 314-

308

wezig zijn van vergiftige planten in het gras of in het hooi en
zelfs bij aanwezigheid van scherpe planten, b.v. boterbloemen^
waardoor, bij \'t gebruik van die melk, bij zuigelingen braken en
diarrhee kan ontstaan.

Zoo leden b.v. in 1875 bij Rome een aantal personen aan
colchicum-vergiftiging door het gebruik van melk, afkomstig van
geiten, welke van die planten gegeten hadden. In Zuid-Frankrijk wor-
den vele kinderen ziek door het gebruik van melk van koeien, die
gedeeltelijk gevoed worden met de bladen van den artisjok,
waarin een alcaloïd is, de cinarine, welke maagdarmcatarrh verwekt.
Bij maïs-, lupinen-, of koolbladerenvoeding verandert de smaak der
melk, terwijl knoUen en look tevens een eigenaardigen reuk aan
de melk geven. Het gebruik van rumex-soorten veroorzaakt soms
spoedig stollen der melk: eveneens geschiedt dit bij gebruik van
equisetacaeën en distels.

Melk van spoelingkoeien heeft een onaangenamen smaak. Melasse-
voedering veroorzaakt diarrhee, zelfs bij volwassenen. Sommige koe-
ken, b.v. raapkoek, geven een scherpen smaak aan de melk, even-
eens mosterdzaad. Ook rotte bladeren, zieke aardappelen, enz.
zijn alle zaken, die op den smaak van de melk invloed hebben.

Voor zuigelingen dient de controle dus goed te zijn, vooral
in inrichtingen, die daarvoor melk leveren; droge voedering
zou daar gewenscht zijn, om een mengmelk te krijgen, die steeds
een gelijke samenstelling heeft.

Het gebruik van vele geneesmiddelen, zoowel in- als uitwendig
toegediend, heeft invloed op de melk,

Froehner heeft proeven genomen met de zoogenaamde galac-
tica, doch hij zag daarvan weinig invloed. De proeven werden
echter genomen op gezonde dieren, terwijl als zeker mag aan-
genomen worden, dat ze wel degelijk nuttig werken bij zieke
dieren en wel de amara, door verbetering der digestie; zwavel
en antimoon zouden op de kliercellen inwerken of op de secre-
torische zenuwen, direct of door reflex.

Het meerendeel dier middelen is onschadelijk en zelfs niet terug
te vinden in de melk. Anders is het echter gesteld met sommige
vergiften, die wel degelijk in de melk teruggevonden worden,
daar de uier een excretie-orgaan is.

\'Kwik, lood, arsenicum, jodium, aloës, terpentijn en carbolzuur
vindt men in de melk terug, salicyl slechts in geringe hoeveel-
heid, morphine niet.

-ocr page 315-

309

Hetzelfde wat hier besproken is van de koe, geldt ook voor-
de zoogende vrouw. Een weinig alcohol b.v. wordt niet in de
melk terug gevonden; wordt een grootere hoeveelheid ingenomen,
dan wel en in dit geval werkt ze schadelijk op het kind. Men
maakt dan ook tegenwoordig daarvan wel gebruik, om zuigelin-
gen geneesmiddelen toe te dienen, b.v. kwik, jodkali, enz.,
door ze de moeder te doen innemen.

De melk van dieren dus, die met vergiften of scherpe geneesmid-
delen worden behandeld, moet aan het gebruik onttrokken worden,
evenals de melk van dieren, die met tubercuhne zijn ingespoten.

De melk komt steriel uit den uier, maar bevat spoedig legio
bacteriën; i c. c.M. bevat 6—30 millioen voor ontkieming vat-
bare bacteriën.

Bij het melken komen zij er reeds in, daar uier en tepel, evenals
de handen van melkers of melksters, alles behalve steriel zijn ;
voorts de bezwangerde stallucht, die door het forsche melken om
den room te doen schuimen, er in gebracht wordt. Verder laten
emmers en vaten veel te wenschen over; oppervlakkig zijn zij
schoon, maar al dat schuren en wasschen heeft dikwijls plaats
met water uit vuile slooten of met gier gevulde poelen.

De versehe melk is dus al vuil als ze uit den stal komt;
door het zijgen wordt het grove vuil teruggehouden, maar het
kleinere en meest gevaarlijke blijft er in.

Reinheid en nogmaals reinheid behooren in een melkstal te
heerschen. Geregeld uitmesten der stallen, goed poetsen der die-
ren, schoon wasschen van de uiers, maar vooral van de handen
der melkers en melksters, frisch strooisel en het uitschudden van
hooi en stroo buiten den stal zijn van overwegend belang.

De melk wordt om af te koelen dikwijls in een muffen dom-
pigen kelder gezet, waar wederom aanleiding gegeven wordt tot
vermeerdering der bacteriën óf wel zij wordt in tonnen of kannen
stadwaarts gebracht, waar de melk karrelig aankomt, dikwijls,
niet door het boteren, zooals de boer zegt, maar door omzetting
die al heeft plaats gehad.

Wordt nu die melk direct goed gekookt, dan wordt de om-
zetting tegengegaan en is reeds een groot bezwaar overwonnen.

Meestal heeft dit echter niet plaats, maar wordt zij, soms in alles
behalve zindelijke kannen gedaan en in de kast gezet. Soms
ook verwarmd boven een pitje, of in het bed genomen om warm
te blijven en zoo op een broedstoof-temperatuur gehouden, om

-ocr page 316-

310

vooral de ontwikkeling der bacteriën, dus het bederf, in de hand
te werken.

De melkzuur-bacterie is alzoo gemakkelijk te bestrijden door
kooken. De boterzuurvormende bacterie, die zich pas begint
te ontwikkelen als de melkzuur-bacterie uitgewerkt is, geeft
sterke maag- darmprikkeling, terwijl de sporen van deze bacterie
door kooken niet worden gedood.

Pathogene bacteriën zijn van meer belang; zij komen in de
melk door de handen der melkers, door stallucht, vaten, locaH-
teiten, spoelwater, enz.

Door proeven is voldoende bewezen, dat melk een goede
voedingsbodem is, o. a. voor den cholera-, typhus- en tuberkelbacil
en dat zij niettemin haar onschuldig uiterlijk blijft bewaren.

Als twijfelachtig reagens wordt lakmoespapier genoemd, waar-
van de kleur niet verandert in normale melk; bij de aanwezig-
heid van typhus-bacillen zou blauw lakmoespapier rood worden
en bij aanwezigheid van den cholera-bacil ontkleuren.

De kiemen van de volgende besmettelijke ziekten behouden
hun levensvatbaarheid.

Van
In melk
» boter
» karnemelk
» wei
» kaas

cholera
6 dagen
5-8 »

typhus
35 dagen
5-7 \'
tuberculose,
lo dagen
6 »

14

Ook roodvonk-, mazelen- en diphtheritis-sporen blijven waar-
schijnlijk in de melk hun levensvatbaarheid behouden.

De meest bekende infecties door het gebruik van melk zijn die
van typhus en diphtheritis. Van infecties van mazelen en rood-
vonk door melk is nog weinig bekend en in Engeland alleen
maar als feit aangegeven. Dit is door de meeste autoriteiten be-
streden, op grond van het niet entbaar zijn van roodvonk en
mazelen op dieren.

Aphthae gaan van het dier op den mensch over; door kooken
echter wordt alle gevaar voor besmetting voorkomen. Alle proe-
ven om door boter aphthae op dieren over te brengen, zijn mis-
lukt. Toch zijn er gevallen bekend van infectie met aphthae bij
den mensch na gebruik van boter.

Al deze bacteriën komen na of bij het melken in de melk;
alleen die van tuberculose zijn er in aanwezig.

-ocr page 317-

341

De melk van vee, lijdende aan longziekte, zou pneunomie
verwekken bij kinderen; dit is echter door niets bewezen. Tetanos-
virus kan aanwezig zijn in de melk, doch infectie langs den
digestietractus levert hier niet veel gevaar op.

Van dolheid weet men weinig af.

Melk, waarin miltvuursporen zijn, is zeker schadelijk; toch weet
men er niet veel van, daar de melkgeving bij het ontstaan dezer
ziekte spoedig ophoudt. Veel gevaar levert deze melk echter
niet op, daar de mensch heel wat miltvuur-bacteriën kan opnemen
zonder schadelijk gevolg.

Actinomycose wordt in den uier waargenomen en ook daartegen
dient dus gewaakt te worden.

Septische toestanden komen veel bij het rund voor en dan
kan de melk van die dieren schadelijk zijn; daarom is het nut-
tig de melk van dieren, die aan koortsachtige ziekten lijden, aan
de consumtie te onttrekken.

Ook dunne melk, afkomstig van anaemische dieren, moet liever
niet gebruikt worden, evenmin blauwe melk, ziltige melk, roode melk
(door bloed, bacteriën of meekrap-voedering veroorzaakt). Gele
melk wordt meer gebruikt; zij wordt veroorzaakt door het voeren
van gele wortels, door icterische toestanden, maar ook door
bacterium synxanthum; of deze schadelijk is, weet men niet.

Demmer vond in kaas donkerroode plekjes, welke colonies
waren van de saccharomyces ruber. Kinderen, welke van die kaas
gebruikten, kregen maagdarmcatarrh en in de ontlasting werd deze
schimmel eveneens gevonden. De stal was gestrooid geweest met
beukenblad, waarop die schimmel veel voorkomt.

Bestrijding van deze abnormale toestanden vindt plaats:

i". Door afkoeling. Soxhlet noemt den tijd tusschen de afkoeling
en de beginnende omzetting het incubatietijdperk. Melk afgekoeld tot
17.5" Celsius, blijft 33 uren goed; afgekoeld tot 10®. C. kan ze
70 uren goed blijven. Hoe spoediger de afkoeling geschiedt, des
te korter is het incubatietijdperk.

Guérin laat de melk bevriezen en verzendt ze in blokken tot
zelfs naar Indië, waar ze dan nog versch zou aankomen; men
weet hier nog weinig van.

2". Conserveeren der melk met bicarbonas natricus V2—\'Vo«
is niet aan te bevelen, daar de stolling wel verhinderd, maar
de melkzuur-bacterie niet vernietigd wordt en dus voort kan
Werken.

ÉL

-ocr page 318-

312

Boorzuur en salicylzuur zijn af te raden, omdat ze op de stol-
baarheid der caseïne inwerken.

Beter geen conserveermiddelen, maar de melk flink kooken.

3°. Pasteuriseeren der melk noemt men het verwarmen daarvan
tot
60 à 70°, met daarop volgende spoedige afkoeling. Hierbij
behoudt de melk haar aangenamen smaak, maar worden de patho-
gene bacteriën niet gedood. Verhit men tot
70°, dan krijgt de
melk reeds een onaangenamen smaak.

4". Steriliseeren met den toestel van Soxhlet of Schmith-Mühlheim
is beter, ten minste als dit goed geschiedt. Soxhlet steriliseert met
kookend water en Schmidt-Mühlheim met stroomenden waterdamp.

Er is melk, die zich moeielijk laat steriliseeren, n.1. melk waarin
veel stof en vuil is. In deze melk is de boterzuur-bacterie
moeielijk te vernietigen. Deze stolt soms door een lebferment,
dat afgescheiden wordt door de boterzuur-bacterie en is zeer
gevaarlijk voor zuigelingen.

Dus is het nuttig zooveel mogelijk voor stofvrije melk te zor-
gen door zuiverheid in den stal en vooral mag men geen stoffig
hooi gebruiken, noch als voeder noch als strooisel.

Door centrifuge wordt de melk van stof en onreinheid gezui-
verd, dus gemakkelijk steriliseerbaar gemaakt; de pathogene bacte-
riën worden er echter niet of slechts gedeeltelijk door verwijderd.

De gewone controle van marktmelk van Staatswege geeft uit
een sanitair oogpunt weinig. Wij veeartsen echter kunnen en
moeten er voor waken, dat melk van zieke dieren en van
dieren, die scherpe geneesmiddelen gebruiken, niet in consumtie
gebracht wordt.

De Heer de Bruin is de tolk der vergadering om spreker
dank te betuigen voor zijn leerrijke voordracht.

De Heer Frederikse deelt eenige bijzonderheden mede over
de ziekte, voorgekomen bij een
40-tal ingezetenen te Amersfoort,
na gebruik van melk uit eenzelfden stal afkomstig.

De Heer Hoefnagel vermeldt, dat hij tegenwoordig alle in
Utrecht ingevoerde Amerikaansch spek en ham keurt en daarbij
4 7„ levensvatbare trichinen vindt. De levensvatbaarheid
der trichinen heeft hij geconstateerd door enting op ratten en cavia\'s.

.De Heer de Bruin wijst op de ingezonden stukken, voor-
komende in het Ned. Landbouw Weekblad, handelende over afkeu-
ring van vleesch zonder schadevergoeding.

De Heer van Klaveren deelt mede een koe onder behande-

-ocr page 319-

313

ling te hebben die, hoewel volkomen gezond, toch zwak is in het
kruis, daarbij beeft in de voorbeenen, niet durft gaan liggen, enz.
Het dier had voor eenige dagen gekalfd, terwijl de zuive-
ring nog niet was afgeloopen. Hij vraagt of beide zaken met
elkander in verband kunnen staan?

De Heer de Bruin zegt dat voor 5 jaar hetzelfde besproken
is, dat bij die koeien metro-peritonitis ontstaat, waarbij degene-
ratie van den nervus ischiadicus optreedt.

De Heer Hoefnagel vraagt of distomatose vrij plotseling kan
ontstaan ? Dit wordt door vele aanwezigen bevestigend beantwoord.

Niets meer te verhandelen zijnde, sluit de Voorzitter de ver-
gadering.

Tiel, 20 Mei 1892.

Be Secretaris.^
H. J. C. VAN LENT.

NIEUWE AFDEELING ZUIDHOLLAND.

Vijfde Vergadering op 4 November 1891.

Nadat eenige huishoudelijke werkzaamheden afgedaan zijn, noo-
digt de Voorzitter den Heer
Hoogkamer uit tot het houden der
aangekondigde voordracht over de periodieke oogontsteking van
het paard.

De Heer Hoogkamer, hieraan gevolg gevende, bespreekt het
genoemde onderwerp in een sierlijke voordracht, welke onge-
veer i^j uur duurt en waarbij spreker de belangstelling der ver-
gadering in ruime mate ondervindt. De Voorzitter voldoet dan
ook aan een algemeenen wensch als hij den Heer
Hoogkamer,
namens de vergadering, zijn bijzonderen dank brengt, aan welke
dankbetuiging een daverend applaus voorafgaat.

De Secretaris, met een enkel woord op de belangrijkheid van
het onderwerp en de degelijkheid der voordracht wijzende, ver-
zoekt daarvan de copie voor het tijdschrift, waaraan de Heer
Hoogkamer bereidwillig voldoet.

Bij de discussie, welke zich over eenige punten der voordracht
ontwikkelt, blijkt, dat enkele leden de meening zijn toegedaan,

21

-ocr page 320-

314

dat het geloof aan een specifieke periodieke oogontsteking nog
niet kan worden opgegeven.

In de voordracht van den Heer Hoogkamer wordt nl. op tal
van feiten gewezen, waaruit moet blijken, dat de oorzaak van de
zoogenaamde maanblindheid van zeer verschillenden aard kan zijn;
nu eens b.v. het gevolg van een infectieziekte, dan weder als
gevolg van trauma.

De iritis of iridochorioiditis, ten gevolge van influenza, zou eigen-
lijk niet van hetgeen men periodieke oogontsteking noemt te
onderscheiden zijn. Het begrip van een specifiek lijden, dat steeds
door een en dezelfde oorzaak ontstaan zou (b.v. door een spe-
cifiek micro-organisme), wordt door spreker op uitvoerige gronden
en met een hooge mate van overtuiging verworpen.

Naar aanleiding hiervan wijst de Voorzitter er op, dat deze
ziekte bij sommige paarden, b.v. bij de Hongaarsche rassen, veel-
vuldiger voorkomt, dan bij andere, hetgeen ook hier te lande ge-
bleken is, toen voor eenige jaren, bij wijze van proef, de paarden
voor de cavalerie in Hongarije werden aangekocht. Talrijke gevallen
van deze ziekte werden bij de genoemde dieren waargenomen,
terwijl zij bij de overige paarden van ons leger niet voorkwam.
Was in dit geval trauma de oorzaak, zoo beweert de Voorzitter,
dan zou de ziekte eveneens bij onze paarden moeten voorkomen.

De Heer J. Laméris bevestigt deze mededeeling en bespreekt
eenige gevallen van periodieke oogontsteking, door hem te Venlo
waargenomen.

De Voorzitter merkt ook nog op, dat de iritis of de iridocho-
rioiditis, zooals die veelvuldig bij influenza en andere infectie-
ziekten voorkomt, zeer veel verschilt van de zoogenaamde maan-
blindheid, en deze ontstekingen dus niet als identisch
kunnen
worden beschouwd.

Ook de Heer Poels heeft neiging de oogontstekingen, welke
bij infectieziekten, speciaal bij de besmettelijke borstziekte, voor-
komen, niet als identisch met de gewone maanblindheid te be-
schouwen, wijl die spoediger genezen en niet of hoogst zelden
recidiveeren.

Laatstgenoemde spreker kan evenwel aannemen, dat bij Hon-
gaarsche paarden, welke spoedig na aankomst hier te lande door de
ziekte worden aangetast, verband kan bestaan tusschen de ziekte en
traumatische inwerkingen, welke tijdens de reis hebben plaats
gehad.

De Voorzitter en eenige andere leden merken nog op, dat het

-ocr page 321-

315

begrip van een specifiek lijden vooral daarom ook eenig recht
van bestaan heeft, omdat daarop gebaseerd is, dat de ziekte in
vele landen onder de koopvernietigende gebreken is opgenomen.
De wetgeving werkt mede om den naam van periodieke oog-
ontsteking (maanblindheid) te behouden.

De Voorzitter merkt vervolgens nog op, dat er in de literatuur
op gewezen wordt, dat men na eiken aanval kan constateeren
dat maanblindheid bestaat, doordat de pupil nimmer haar nor-
malen vorm zou terugkrijgen, ten gevolge van blijvende vernau-
wing, terwijl zelfs (ook volgens den Heer
Hoogkamer) een zoo-
genaamde «verzerrte Pupille» kan ontstaan.

Dat men deze vormverandering van de pupil als bewijs aan-
voert, dat een aanval van maanblindheid bestaan heeft, pleit vol-
gens den Voorzitter voor het feit, dat men het begrip van een
specifieke recidiveerende oogontsteking wil staande houden.

Vervolgens haalt de Heer de Jong een merkwaardig voorbeeld
aan, waaruit de erfelijkheid der maanblindheid blijkt. Een merrie
bracht n.1. in den loop van eenigen tijd 4 veulens ter wereld, die
alle door maanblindheid werden aangetast.

De heer Mazure merkt op, dat wanneer de oogheelkunde in
de veeartsenijkunde beter werd uitgeoefend, recidieven veel
minder zouden voorkomen.

De Heer Poels wijst er op, dat van bloedonderzoekingen bij
speciale oogziekten van den mensch nog niet veel bekend is,
maar dat in dit opzicht op veeartsenijkundig gebied stellig
, niets is gedaan. Hij uit het vermoeden, dat afwijkingen in de
bloedsmenging, b.v. in het gehalte aan haemoglobine, aan roode
en witte bloedlichaampjes, misschien de oorzaak van oogontste-
l^ingen zouden kunnen zijn.

Thans komt de Heer Hoogkamer weder aan het woord en
wijst er op, dat ten opzichte van hetgeen door den Heer
Hinze
medegedeeld is, omtrent de Hongaarsche paarden, meer waar-
nemingen noodig zijn dan thans bestaan, om een bepaald oor-
deel te kunnen vellen over de grootere praedispositie, welke deze
dieren zouden bezitten voor periodieke oogontsteking. Spreker
^ijst vervolgens op de slechte opvoeding van die dieren
zegt dat ze in den regel in een slechten staat hier aankomen.
Hij hecht geen bepaalde waarde aan de vormveranderingen
Van de pupil als diagnosticum van een aanval van maan-
hhndheid.

-ocr page 322-

316

Nog wijst hij er op, dat het in den regel voordeelig voor dert
patiënt zal zijn, als men een iritis of iridochorioiditis niet voor
maanblindheid houdt en derhalve een goede therapie toepast,
op hoop van herstel, in plaats van zich neder te leggen bij een
toch niet voor herstel vatbare periodieke oogontsteking.

Nogmaals vindt spreker gelegenheid het trauma als oorzaak
van bedoelde oogontsteking te gedenken en wijst andermaal op
Indische toestanden.

Vervolgens wordt de Heer van Leeuwen uitgenoodigd tot het
houden van zijn voordracht over vermoedelijke sublimaatvergif-
tiging bij runderen, ten gevolge van de aanwending van gekyani-
seerd hout in den stal.

De Heer van Leeuwen geeft een uitvoerig en zaakrijk verslag
van zijn waarnemingen en wordt daarvoor door den Voorzitter,
namens de vergadering, dank gezegd.

De Heer J. F. Laméris deelt naar aanleiding van de voordracht
van den Heer
van Leeuwen mede, dat hij in een stal aan
den Leidschendam, alwaar geen gekyaniseerd hout aanwezig was,
een ziekte bij runderen waarnam, welke veel overeenkomst had
met die, welke door den Heer
van Leeuwen beschreven werd.

Ook deelt dezelfde spreker mede eenmaal soortgelijke ziekte-
verschijnselen te hebben waargenomen bij runderen in een nieu-
wen stal, waarin de zolder uit gekyaniseerd hout bestond.

Vervolgens wijst de Heer Poels er op, dat de ziekte, door
Dr.
Klein in Engeland op de Hendon-farm waargenomen en
beschreven, zeer veel overeenkomst heeft met die, welke door
den Heer
van Leeuwen werd gezien; tevens merkt spreker op,
dat de mogelijkheid niet uitgesloten is, dat ook in de stallen op
de Hendon-farm gekyaniseerd hout aanwezig is geweest.

Eenige leden ter vergadering vinden het wenschelijk hierover
in correspondentie te treden met Dr.
Klein of b. v. met Prof.
Brown te Londen.

De Secretaris neemt op zich hieraan te voldoen.

Bij verdere discussie over dit onderwerp vinden enkele leden,
waaronder ook de Voorzitter, het niet waarschijnlijk dat de
ziekte door den Heer
van Leeuwen waargenomen, een infectie-
ziekte is, omdat de runderen, toen ze voor de tweede maal op
den stal kwamen, weder ziek werden.

Bestond een infectie-ziekte, dan zou de eerste maal hoogst-
waarschijnlijk onvatbaarheid verkregen zijn.

-ocr page 323-

317

Daar evenwel bij het scheikundig onderzoek geen sublimaat in
het hout van den stal kon worden aangetoond, en ook geen
spoor van kwik gevonden werd bij het scheikundig onderzoek van
enkele deelen van een aan de bedoelde ziekte gestorven rund,
spreekt de vergadering geen bepaald oordeel uit over den aard
der ziekte.

Het blijkt evenwel ter vergadering, dat het ziek worden van
verschillende runderen in stallen, vooral ook onder verschijnselen
van hoesten, meermalen voorkomt, en dat de veehouders daarom
op sommige plaatsen zelfs van «influenza» onder de koeien
spreken.

De Heer Poels maakt van deze gelegenheid gebruik om, zoo-
wel voor de maanblindheid der paarden als voor de ziekte door
den Heer
van Leeuwen beschreven, te wijzen op de groote be-
hoefte aan een laboratorium voor het doen van onderzoekingen
naar ziekte-oorzaken.

Vervolgens deelt de Heer Poels mede, dat voor eenigen tijd
per 4java boot» alhier zouden aangevoerd worden twee karbou-
wen, maar dat een der dieren eenige dagen vóórdat het schip
Rotterdam bereikte, overleed en over boord werd geworpen. De
dispensatie voor den invoer werd nu door Z.Excellentie den Mi-
nister van Binnenlandsche Zaken ingetrokken, omdat bij de amb-
telijke keuring niet het bewijs kon worden afgegeven, dat er geen
gevaar voor overbrenging van besmetting bestond. De mogelijk-
heid toch was niet uitgesloten, dat het gestorven dier aan een
besmettelijke ziekte geleden had.

Naast deze mogelijkheid bestond evenwel nog een andere,
namelijk die, dat het gestorven dier aan een zwamvergiftiging
kon geleden hebben.

Het bleek n.l., dat de dieren gevoed werden met suikerriet,
dat sterk bezet was, niet alleen met saprophytische, maar ook
rnet parasitaire zwammen, welke laatste reeds op het suikerriet
moeten aanwezig geweest zijn, toen het nog groeide.

Spreker wijst derhalve op de mogelijkheid, dat zwamvergiftiging
bij karbouwen in Indië door het voederen van suikerriet kan
voorkomen. Volgens verkregen informatie, was de hier bedoelde
karbouw vrij schielijk gestorven en had verschijnselen van kruis-
verlamming vertoond.

De Heer Poels geeft verder een middel aan de hand om met
behulp van zeer eenvoudige vergrootingen, in sommige gevallen

-ocr page 324-

318

zelfs met een goede loupe, de vlekziekte der varkens te onder-
kennen, en toont dit door een praeparaat aan. Het is namelijk
bekend, dat de vlekziekte-bacillen zich vooral in de capillairen
ophoopen en deze zelfs verstoppen. Wanneer men nu een snede
van de milt, de lever of b.v. van een darmscheilsklier van een
varken, dat aan vlekziekte gestorven is, volgens de methode van
Gram kleurt, dan zijn vele capillairen blauw door de binnen het
lumen aanwezige blauw gekleurde bacillen. Deze blauwe capillai-
ren en ook kleine vaten kunnen met zeer eenvoudige vergroo-
tingen gezien worden.

Vervolgens wordt de Heer Dhont uitgenoodigd in de volgende
vergadering een voordracht te houden, welke uitnoodiging wordt
aangenomen.

Zesde Vergadering op 3 Februari 1892.

Na het afdoen van eenige huishoudelijke werkzaamheden wor-
den de vrije mededeelingen aan de orde gesteld.

De Heer Poels deelt mede, dat door hem tuberculose werd
waargenomen bij een gestorven struisvogel. Uitgebreide tubercu-
leuse darmzweren werden in het cadaver van dit dier aangetroffen
en in de lever omvangrijke tuberculeuse nieuwvormingen, waarin
fraaie tuberkelbacillen aanwezig waren, welke de bekende tuber-
kelbacillen-kleuring aannemen.

Naar aanleiding van deze mededeeling en in verband met de
in later tijd uitgesproken meening, dat de tuberkelbacillen der
vogels zich niet slechts biologisch maar ook morphologisch onder-
scheiden van die van andere dieren en van den mensch, vraagt
de Heer
Hoogkamer of deze struisvogelbacillen zich ook van
andere tuberkelbacillen onderscheiden.

De Heer Poels deelt mede, dat morphologisch geen kenmerken
werden waargenomen, waardoor zij van andere tuberkelbacillen
verschilden. Spreker wijst er verder op, dat, wanneer men veel tuber-
kelbacillen onderzoekt van verschillende dieren en
verschillende
menschen, dan evenwel dikwijls kleine morphologische afwij-
kingen worden gevonden, zonder dat daarmede altijd biologisch
andere eigenschappen gepaard behoeven te gaan.

Spreker zegt dat de tuberkelbacillen, b.v. in de luchtwegen van
het rund, morphologisch dikwijls eenigszins verschillen van die,
welke men aantreft b.v. op de inwendige vlakte van den wand

-ocr page 325-

319

van een caverne of in coupes van tuberculeus-pneumonisch
longweefsel en dat tuberkelbacillen in de urine van den mensch
dikwijls eenigermate in vorm afwijken van sputumbacillen. Deze
vormafwijkingen moeten eensdeels misschien aan de meer of
minder gunstige levensvoorwaarden, anderdeels aan het stadium
van ontwikkehng (sporenvorming f) of afsterven worden toege-
schreven.

Spreker haalt een voorbeeld aan van een zeventienjarig tuber-
culeus meisje, waar de sputumbacillen zich kenmerkten door
buitengewone grootte en dikte. Aan den vorm der bacillen kon
spreker het sputum van dat meisje herkennen.

Vervolgens doet de Heer Poels mededeeling van onderzoe-
kingen door hem gedaan, naar de oorzaak van dermatitis
gangraenosa bij paarden. Het gelukte hem uit gangrae-
neuse huidstukken een fijnen bacillus rein te kweeken, welke
bacillus bij Guineesche biggetjes dezelfde gangraeneuse huidont-
steking veroorzaakt als bij paarden, en die bij konijnen, na subcu-
tane enting, huidgangreen en den dood ten gevolge heeft. Spre-
ker had reeds vroeger bij gelegenheid van een onderzoek naar
de oorzaak van het rotkreupel der schapen in de puriforme
massa, tusschen de klauwen aanwezig, bacillen gevonden, die
morphologisch nauwkeurig overeenkwamen met die, welke bij
dermatitis gangraenosa aanwezig zijn, om welke reden het ver-
moeden ontstond, dat deze bacillen ook de oorzaak zijn van het
rotkreupel. Dit vermoeden werd bevestigd doordat bij een schaap,
na subcutane enting aan de klauwspleet met een purulente massa,
afkomstig uit het subcutane bindweefsel van een konijn, met de
smetstof van de dermatitis gangraenosa geïnfecteerd, een ziekte-
proces werd opgewekt, dat niet van rotkreupel te onderschei-
den was.

Spreker wijst er vervolgens op, dat deze bacillen zonder twij-
fel reeds gezien werden door
Loeffler bij de diphtheritis der
kalveren en ook door
Bang bij vele ziekteprocessen werden
waargenomen.

Culturen en microscopische praeparaten der genoemde bacillen
werden aan de leden der vergadering gedemonstreerd.

Vervolgens vertoont de Heer Hoogkamer de «Klinische Ter-
minologie» van Dr. O.
Roth, welk werkje hij zeer aanbeveelt.

Thans doet de Heer van der Slooten een belangrijke mede-
deeling van een door hem waargenomen geval van cysticercen

-ocr page 326-

320

in de hersenen van een hond en vertoont hiervan fraaie micro-
scopische praeparaten.

Een uitvoerige beschrijving over dit onderwerp komt voor in
de derde aflevering van ons Tijdschrift, pag. 216, negentiende deel.

Thans wordt de gebruikelijke pauze gehouden.

Na afloop der pauze wordt de Heer Dhont uitgenoodigd tot
het houden der aangekondigde voordracht over vleeschkeur.

De Heer Dhont, aan deze uitnoodiging gevolg gevende, be-
spreekt het onderwerp in een fraaie rede, welke twee volle uren
duurt en door de vergadering met de grootste belangstelling
wordt aangehoord.

Luide toejuichingen vielen spreker dan ook ten deel, terwijl
de waarnemende Voorzitter in warme bewoordingen den Heer
Dhont den dank der vergadering bracht.

De Secretaris, op de belangrijkheid van sprekers onderwerp
wijzende, vraagt de copie van de voordracht voor het Tijdschrift,
aan welk verzoek door den Heer
Dhont bereidwillig voldaan wordt.

Vervolgens wordt de discussie naar aanleiding der gehouden
voordracht aan de orde gesteld.

In de eerste plaats vraagt de Heer van der Slooten het
woord en is verlangend te weten, hoe de Heer
Dhont denkt
over de erfelijkheid van tuberculose. De Heer
Dhont antwoordt
dat de overgang van de smetstof van de moeder op het foetus
zeer zeker mogelijk is en zonder twijfel ook meermalen voor-
komt, maar dat evenwel over het geheel het jonge individu
meer den aanleg dan het virus zelf mede ter wereld brengt, en
dat derhalve een extra-uterine infectie oneindig veel meer voor-
komt dan een intra-uterine.

Naar aanleiding hiervan haalt de Heer Hoefnagel een voor-
beeld aan van algemeene tuberculose bij een kalf, dat 2 dagen
oud was.

Algemeen wordt door de vergadering aangenomen, dat in dat
geval buiten twijfel tot intra-uterine infectie van het foetus moet
worden besloten.

De Heer Hoogkamer bespreekt de primaire infectie van het
sperma en ovulum.

De Heer Poels deelt naar aanleiding hiervan als zijn gevoelen
mede, dat zeer zeker rechtstreeksche overgang van de tuberkel-
bacillen van de moeder op het foetus meermalen zal voorkomen,
maar dat, wanneer geen tuberculose der testiculi bestaat, een be-

-ocr page 327-

321

smetting van de zaaddraadjes door tuberkelbacillen en zoodoende
een infectie van het ovulum stellig wel tot de groote zeld-
zaamheden zal behooren, wanneer men in aanmerking neemt, dat
de vorming der zaaddraadjes dagelijks in zulk een groote hoe-
veelheid plaats heeft, en dat, al mocht nu ook al eens in een
enkel zaaddraadje een tuberkelbacil binnendringen, het toch nog
een groot toeval zal zijn als zulk een geïnfecteerd zaaddraadje
juist de bevruchting zal veroorzaken.

De Heer van Velzen bespreekt eveneens de intra- en extra-
uterine infectie bij tuberculose.

De Heer van der Slooten vraagt of iemand een verklaring
kan geven omtrent het feit, dat haemoptoë zoo zelden bij tuber-
culeuse runderen voorkomt, daarentegen bij de rnenschen zoo
veelvuldig.

Algemeen is men geneigd dit verschijnsel te verklaren uit de
grootere praedispositie bij den mensch tot het vormen van ca-
vemen, terwijl bij het rund de neiging tot het inkapselen der
cavernen en tot het indikken van den caverne-inhoud veel grooter
is dan bij den mensch.

De Heer Hoogkamer wil ook de bloedvaatwanden, ter verkla-
ring van het opgenoemde feit, in rekening brengen, welke wan-
den bij het rund meer weerstandbiedend zouden zijn dan bij
den mensch.

Vervolgens geeft de Heer Hoefnagel te kennen, dat bij hel
bestaan van tuberculose bij het rund, ook zelfs wanneer dit proces
zich als locale tuberculose voordoet, het in consumtie brengen
van een dusdanig dier gevaar kan opleveren.

De Heer Dhont meent, dat gegronde vrees voor overbrenging
van besmetting op den mensch slechts dan bestaat, wanneer al-
gemeene tuberculose aanwezig is, daarom keurt hij bij locale
tuberculose het vleesch niet af.

Ook de Heer Hoefnagel keurt bij het bestaan van locale
tuberculose niet af, maar waarschuwt dan toch de koopers voor
het vleesch van zulke dieren.

Vervolgens wordt er nog van gedachten gewisseld over de in
Duitschland onder den naam van «Freibanks bestaande instel-
lingen en over het stempelen van vleesch naar de soort.

Verschillende bezwaren worden tegen bedoelde instellingen en
gebruiken aangevoerd.

De Heer van Velzen meent van den Heer Dhont gehoord

-ocr page 328-

322

te hebben, dat het vleesch van stieren zich kenmerkt door een
meer donkere kleur, maar volgens zijn ervaring zou zich dat
vleesch door een meer lichte kleur onderscheiden.

De Heer Dhont is dit met den Heer van Velzen eens, in
zooverre het jonge stieren betreft, maar de dieren, welke de Heer
Dhont op het oog heeft, zijn springstieren en reeds op leeftijd.

Naar aanleiding van de uitdrukking «afgekapselde cavernen»,
ontstaat ter vergadering over deze benaming en over het voor-
komen hiervan bij het rund een pathologisch-anatomisch debat.

De meening wordt namelijk uitgesproken, dat cavernen bij het
rund niet zouden voorkomen en althans niet zulke, welke met
bronchiaaltakken in communicatie staan. Verschillende leden
ter vergadering, erkennende dat bij het rund de neiging tot ver-
kazen en zelfs verkalken van tuberculeuse haarden veel grooter
is dan bij den mensch, hebben evenwel meermalen echte caver-
nen bij het rund gezien, en later, na afloop der vergadering,
wordt door een der leden een runder-caverne op alcohol ver-
toond, die met een bronchiaaltak communiceert.

Vervolgens doet de Heer van Velzen de vraag of de Heer
Dhont bij het bestaan van icterus afkeurt? De Heer van Vel-
zen
meent dat de schadelijkheid van het vleesch, bij het bestaan
van icterus, niet altijd bewezen is.

De Heer Dhont acht afkeuring bij icterus toch noodzakelijk,
speciaal ook ten opzichte van reuk en smaak.

Ten slotte doet de Heer J. Laméris een voorstel om het
aantal vergaderingen van 4 op 2 te brengen, welk voorstel in
de volgende vergadering zal moeten behandeld worden.

De Heer D. Kruijt belooft in de aanstaande vergadering een
voorlezing te zullen houden over verloskunde.

Wijl er verder niets meer aan de orde is, sluit de waarnemende
Voorzitter de Vergadering en bedankt de leden voor de trouwe
opkomst.

Rotterdam, den 4 Mei 1892.

De Secretaris.^
J. POELS.

-ocr page 329-

323

MEDEDEELINGEN VAN HET
HOOFDBESTUUR.

Als nieuwe leden traden tot de Maatschappij toe:
Voor de afdeeling Groningen:
L. Hubenet te Hoogeveen, J.
W. H. Geerlings te \'t Zandt en U. van der Wal te Eenrum.
Voor de afdeeling Gelderland: M.
Feankenhuis te Geesteren.
Voor de Nieuwe afdeeling Zuidholland: C.
van Heelsbergen
te Leiden.

Als leden der Maatschappij hebben bedankt de Heeren:
H.
Buiskool te Nieuwolda, hd der afdeeling Groningen, A.
M. Vermast te Soerabaja, lid der algemeene aldeeling en M.
Stoffels te Roermond, lid der afdeeling Noordholland.

NECROLOGIE.

/

Uit de Indische bladen vernemen wij dat na een kortstondige
ziekte te Soerabaja overleden is de Gouvernements-veearts A.
Th. H. Driessen.

De empirist P. Brouwers te Wijlré is overleden.

PERSONALIA.

De Heer M. van der Vliet heeft zich te Kruiningen gevestigd.

De Heer V, J. J. van Hinsbergh is van Woerden naar Lichte-
voorde vertrokken en de Heer J.
de Vries van Hallum naar
Zaandam.

De paardenarts 2« kl. C. van Heelsbergen is overgeplaatst
van Utrecht naar Leiden, de paardenarts 2® kl. M. E. Baron
Bentinck van \'s Gravenhage naar Venlo, terwijl de paardenarts
3® kl. J.
van Dorssen, gedetacheerd bij het leger in Ned.-Indië,
is geplaatst te Batavia.

Benoemd tot paardenarts i® kl. de paardenartsen 2® kl. van
het leger in Ned.-Indië, A. M.
Vermast te Soerabaja en S.
Schilstra, met verlof in Nederland.

De Heer L. A. J, Deijer heeft met goed gevolg op 3 Juni 1892
te Utrecht het arts-examen afgelegd.

De heer J. M. Billroth is belast met het onderwijs in veeteelt,
extérieur en hygiëne aan den Landbouwcursus te Hoorn,

-ocr page 330-

324

VEEARTSENIJKUNDIG STAATSTOEZICHT.

Bij Kon. besluit van 9 Mei 1892 n®. 12 is benoemd voor den tijd
van drie jaren tot plaatsvervanger van den districts-veearts, wien
Arnhem als standplaats is aangewezen, de veearts
Th. H. L.
Arntz
te Nijmegen; bij Kon. besluit van 16 Mei 1892 n». 7 eveneens
voor den tijd van drie jaren, met ingang van i Juni
1892, tot plaats-
vervanger van den districts-veearts, wien Utrecht als standplaats
is aangewezen, de veearts H. J. C.
van Lent te Tiel, terwijl bij
Kon. besluit van
18 Mei 1892 nog tot plaatsvervanger van den
districts-veearts, wien Utrecht als standplaats is aangewezen, werd
benoemd de veearts K.
Hoefnagel te Utrecht.

STAATSEXAMENS.

Het diploma voor het natuurkundig examen, volgens de
artt.
8, 9 en 13 der wet van den Juli 1874 (^toató/^^a^n". 99),
is den Juh 1892 uitgereikt aan de HH.: P. Baerends van
Arnhem,
E. H. Berch Gravenhorst van Utrecht, J. M. Fillekes
van Berkel en Rodenrijs, S. Heimans van Groenlo, A. van Heus-
den
van Zalt-Bommel, J. Huizinga van Bedum, H. Ymker van
Hoogeveen,
F. J. Nieüwenhuijzen van Hilversum, H. A. Ver-
meulen
van Utrecht, G. C. Veeweij van Utrecht, M. H. de la
Vieter
van \'s Gravenhage en G. G. J. Westholz van Arnhem.

RIJKS-VEEARTSENIJSCHOOL.

Bij het overgangs-examen werden tot het studiejaar toege-
laten 7 van de 11 leerlingen (een der leerlingen werd door ziekte
verhinderd aan het examen deel te nemen) en tot het
studie-
jaar 13 van de 17 leerlingen. Aan het admissie-examen, afgenomen
op XI, 12 en 13 Juli
1892, namen deel 19 adspiranten. Hiervan vol-
deden
ii aan de gestelde eischen, n.1.: A. P. J. Verschoor van
\'s Gravenhage,
R. A. Barmen \'t Loo van Barneveld, J. P. L.
Goemans
van Dreischor, A. Risseeuw van Groede, A. H.
Steenbergen
van Assen, A. S. Degens van Dordrecht, W. Folmer
van Wijk-bij-Duurstede, A. A. van Mansveld van Bergen-op-Zoom,
A. J.
van Hemert van Dordrecht, L. F. D. E. Lourens van
Rotterdam en
L. H. K. Wildeman van Dordrecht.

-ocr page 331-

I

325

NIEUW UITGEKOMEN BOEKEN.

( Vervolg).

Dr. j. Pilwax, Lehrbuch des Huf-und Klauenbeschlages, bearbeitet von
Gutenäcker, 5® Auflage mit
147 Illustrationen. Wien und Leipzig, W.
~ Braumüller,
1892.

Carl Monostori, Die Schweine Ungarns und ihre Züchtung, Mästung und
Verwerthung. Berlin, P. Parey,
1892. 4 Mark.

C. M. Stöcicel, Die Vollblutzucht im Kgl. preussischen Ilauptgestüt Graditz.
Berlin, P. Parey
1892. 2,50. Mark.

Dr. S. von Nathusius, Unterschiede zwischèn der morgen-und abendlän-
dischen Pferdegruppe am Skelett unserer Hausthiere. Berlin, P. Parey,
1892. 5 Mark.

J. Cruzel, Traité pratique des maladies de l\'espèce bovine, édition, par

F. Peuch. i volume in-S" de 760 pages avec figures intercalées dans
le texte. Paris, Asselin et Houzeau,
1892. Cartonné à l\'anglaise. Prix
14 francs.

F. Mauri, La castration des chevaux cryptorchides, grand in-8° de 72 pages
avec
2 planches. Paris, Asselin et Houzeau, 1892. Prix 2 fr. 50.

L. Villain, La viande saine : moyens de la reconnaître et de l\'apprécier.
Un vol. petit in—8" de
134 pages, avec 23 fig. dans le texte. Paris,

G. Carré, 1892.

Delamotte et Charon, Revue analytique de la bactériologie du tétanos.
Grand in—80 de
104 pages, avec planches en chromolithographie.
Paris, Asselin et Houzeau,
1892. Prix 3 francs.

V. Galtier, Traité des maladies contagieuses et de la police sanitaire des
animaux domestiques,
édition, revue, corrigée et augmentée, 2 volu-
mes, grand in—8", de
935 et 975 pages, avec 130 figures dans le texte.
Paris, Asselin et Houzeau,
1891—1892. Prix 25 francs.

L. Pautet, Précis de l\'inspection des viandes, avec 70 figures dessinées
d\'après nature par
J. Pertus. Un volume in-S» d\'environ 400 pages,
cartonné à l\'anglaise. Paris, Asselin et Houzeau,
1892. Prix 8 francs.

Dr. e. Rolland, Leçons sur la nature, l\'étiologie, le diagnostic, les suites,
le traitement de la fluxion périodique du cheval, recueillies par Rous-
seau, 2""® édition. Paris
1891. Prix 2 fr. 50.

Dr. e. Rolland, Nouveau guide pour l\'examen pratique de l\'oeil fluxion-
naire. In—8 carré avec
4 planches. Paris, Asselin et Houzeau, 1892.
Prix 2 fr. 50.

Rush Shippen Huidekoper, Age of the domestic animals. A Treatise of
the dentition of the horse, ox, sheep, hog and dog. Philadelphia and
London, F. A. Davis,
1891. (210 bladzijden, met 194 figuren).

Theobald Smith, Special Report on the cause and prevention of swine
plague. Published bij the authority of the secretary of agriculture.
Washington
1891.

Fred. Smith, A Manuel of saddles and sore backs. Gale & Polden^
Aldershot.

-ocr page 332-

326

VEEARTSENIJKUNDIGE TIJDSCHRIFTEN.

1. Recueil de médecine vétérinaire, paraissant le 15 et le 30 de
chaque mois. Paris, Asselin et Houzeau. Prix de l\'abonnement annuel,
partant du 15 janvier, 17 fr. 50 pour TUnion postale.

2. Journal de médecine vétérinaire et de zootechnie,
paraissant chaque mois. Lyon, M. L. Guinard. Prix de l\'abonnement
annuel, partant du l®"" janvier, 10 fr.

3. Revue vétérinaire (ancien Journal des vétérinaires du Midi),
paraissant chaque mois. Toulouse, M. Besnoit. Prix de l\'abonnement
annuel, partant du l®\' janvier, 10 fr.

4. Le Progrès vétérinaire, journal bi-mensuel de médecine bovine.
Astaffort (Lot et Garonne), M. Guittard. Prix de l\'abonnement annuel,
partant du janvier, 6 fr.

5. La presse vétérinaire, paraissant à la fin de chaque mois. Paris,
boulevard Voltaire 165, M. L. Garnier.

Prix de l\'abonnement annuel, partant du i«\' janvier, 15 fr.

6. Annales de médecine vétérinaire, paraissant chaque mois.
Bruxelles, prof. Dupuis.

Prix de l\'abonnement annuel, partant du i" janvier, 18 fr.

7. L\'écho vétérinaire, paraissant chaque mois. Liège, M. Bertrand,
boulevard de la Sauvenière 18.

Prix de l\'abonnement annuel, partant du i" mars, 10 fr.

8. Le répertoire de police sanitaire vétérinaire, publié le 15
de chaque mois. Paris, M. Laquerrière, rue du Val-de-Grâce 18.

Prix de l\'abonnement annuel, partant du l" janvier, 10 fr.

9. Repertorium der Thierheilkunde erscheint monatlich. Stuttgart,
Schickhardt & Ebner (Konrad Wittwer). Jahrespreis 5 Mark.

10. Wochenschrift für Thierheilkunde und Viehzucht. Mün-
chen, Ph. J. Goring. Jahrespreis 6 Mark.

11. Der Thierarzt, erscheint monatlich. Verlag der Schnitzler\'schen
Buchhandlung in Wetzlar. Jahrespreis 3 Mark.

12. Thierärztliche Mittheilungen, erscheint monatlich. Dr. Lydtin
in Karlsruhe. Jahrespreis 5 Mark 50 Pf.

13. Archiv für wissenschaftliche und practische Thierheil-
kunde, Jährlich 6 Hefte. Verlag von August Hirschwald, Berlin. N.
W. Unter den Linden
68. Jährlicher Abonnementspreis 13 Mark.

14. Deutsche Zeitschrift für Thiermedicin und Verglei-
chende Pathologie. Jährlich 6 Hefte. Leipzig. Verlag von F. C,
W. Vogel, Jährlicher Abonnementspreis 9 Mark.

15. Thiermedic i nische Rundschau. Neue Folge der «Rundschau
auf dem Gebiete der Thiermedicin». Erscheint alle 14 Tage. Wilhelm
Knapp in Halle a. S. Abonnementspreis 2,50 Mark pro Vierteljahr.

16. Der Hufschmied. Erscheint monatlich. G. Schönfeld, Lindengasse
9 in Dresden. Jährlicher Abonnemenispreis 3 Mark.

17. Archiv für Animalische Nahrungsmittelkunde (Fortsetzung
der Zeitschrift für Fleischbeschau und Fleisc hproduc-
tion). Erscheint monatlich. Dr. Anton Sticker in Köln. Jährlicher
Abonnementspreis 8 Mark. Einzelnummer i Mark.

-ocr page 333-

327

l8. O e s t e r r e i c li i s c h e Monatsschrift für Thierheil\'
kunde. Verlag von Morits Perles, Wien, I. Seilergasse
4 (Graben).
Jährlicher Abonnementspreis 8 Mark.

19- Monatshefte für practische Thierheilkunde. Stuttgart.
Verlag von Ferdinand Enke. Jährlicher Abonnementspreis 12 Mark.

20. Monatsschrift des Vereines der Thierärzte in Oester-
reich. Erscheint am
15 eines jeden Monats. Verlag: Verein der
Thierärzte in Oesterreich. Wien
3/1 Schützengasse 23.

Jahresabonnement 3 fl.

21. Schweize r-A rchiv für Thierheilkunde. Jährlich 6 Hefte.
Zürich. Verlag des Art. Institut Orell Füssli.

Abonnementspreis 6 Franken.

22. Oesterreichische Zeitschrift für wissenschaftliche
Veterinärkunde. Wien und Leipzig, Wilhelm Braumüller. Abon-
nementspreis für einen Band
(4—5 Hefte) 6 Mark.

23- Berliner Thierärztliclie Wochenschrift. Verlag von
Th. Chr. Fr. Enslin (Richard Schoetz), Berlin N.W., Luisenstrasse
36.
Abonnementspreis 5 Mark pro Vierteljahr.

24. T h e V e t e r i n a r i a n. Verschijnt maandelijks. Longmans, Green &
Co., Paternoster Row, London. Prijs i S. 6 d. per afl.

25. The Veterinary Journal and Annals of Compara-
tive Pathology. Verschijnt maandelijks. London, Baillière, Tindall
& Cox., King William Street, Strand. Prijs l S. 6 d. per afl.

26. Live Stock journal. Verschijnt wekelijks, Vinton & Co.,
Limited
9, New Bridge Street, Ludgate Circus, EC. — London.

27- American veterinary review. Verschijnt maandelijks. Prof.
A. Liautard, M. D. V. M.,
141 West 54 th. Street. Prijs 4 S. per jaar.

28. The journal of comparative medicine and veteri-
nary archives. Verschijnt maandelijks. Managing,
311 West 59
th. Street, New York. Prijs 3 dollars per jaar.

29- The journal of comparative pathology and thera-
peutics. Verschijnt
4 maal \'s jaars. W. & A. K. Johnston, Edinburgh
and London. Price
2 S. 6 d. Quarterly.

30. II moderne zooiatro. Verschijnt om de 14 dagen. Turijn, via
Saluzzo. Red. B. Bassi. Prijs
10 fr. per jaar.

31. Giornale di medicina veter inaria pratica e di
zoötechnia. Verschijnt maandelijks. Torino, G. Candeletti, via
della zecca 11. Prijs
12 fr.

32. La c 1 i n i c a v e t e r i n a r i a. Si pubblica il 10, il 20 ed il 30 di
, ogni mese. Milano, Fratelli Dumolard.

33- Zeitschrift für Fleisch- und Milch hygiene van Prof.
Dr. R. Ostertag. Erscheint monatlich. Berlin, Th. Chr. Fr. Enslin
(Richard Schoetz). Preis
10 Mark.

34. Zeitschrift für Veterinä r-W issensc haften.

35\' Giornale di Anatomia, fisiol. e patol. degli animal i.
Verschijnt
6 maal \'s jaars te Pisa. Prijs 10,50 fr. \'s jaars.

36- Giornale diveterinariamilitare. Verschijnt maandelijks.
Red. Kap\'. Baruchello. Rome C. Voghera, via Nazionale
201. Prijs
10 franken.

-ocr page 334-

328

37- L\'Ercolani. Verschijnt alle twee maanden te Modena. Prijs 8 franken.

38. Revue internationale de medecine dosimétrique
v étérinaire, etc. onder directie van Prof. Burggraeve. Prijs 5 fr.
Verschijnt alle twee maanden te Parijs, Madrid, Porto en New-York,
in de taal van het land.

39. Re vista de medicina veterinaria, enz. Verschijnt maande-
lijks te Constanza (Rumenië). Prijs 15 fr.

40. La veterinaria espanolo. Dr. Benito Remartinez. Verschijnt 3
maal elke maand te Madrid. Prijs 18 pesetas.

41. Guid del veterinario p r a c t i c o. Dr. J. Guerricabertia. Spe-
ciaal aan runderpathologie gewijd. Verschijnt elke maand te Bilbao.
Prijs 8 pesetas.

42. Gaceta medico-veterinaria. Verschijnt wekelijks te Madrid. Prijs 24
pesetas.

43. Tidsskrift for Veterinaerer, onder redactie van Prof. Dr.
H. Krabbe. Verschijnt elke twee maanden, per jaar circa 24 vel. Prijs
7 kronen. I kroon = /0.66.