J >
• • - ; ■ \' \' \'• \'
■\'\'•/kr - -.
\' ".• . ■ \' ■ ■■■\'\' V^t \'\'^: /
De saponine uit de bladeren van
- - Trevesia sundaica MiQ. - -
^^ -
V.
-ocr page 7-De saponine uit de bladeren van
Trevesia sundaica Miq.
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
van
Doctor in de Artsenijbereidkiinde
aan de Rijks-Universiteit te Utrecht
op gezag van den rector magnificus
hooglehraar in dk faculteit der geneeskunde
volgens besluit van den senaat der universiteit
tegen de bedenkingen van de
Faculteit der Wis- en Natuurkunde
te verdedigen
op Vrijdag 8 Juli 1910 des namiddags te i uur
Apotheker
geboren te Huizum
Electr. drukkerij „de Industrie" J. Van Druten - Utrecht
1910
-ocr page 8-st;-
\'ïb UI ■ ln.ia(,>IJ.
«V,»>>.J". l\'A
■ i
à
V
V
v"
-ocr page 9-AAN MIJNE OUDERS.
-ocr page 10--s- v ■ .
.3
1 •.
i-i
m
-ocr page 11-Bij dit onderzoek heb ik van U, Hooggeleerde Wefers
Bettink, zeer geachte Leermeester, groote belangstelling
ondervonden. Veel voorlichting heb ik daarbij van U mogen
ontvangen. Ik betuig U, aan wien ik ook anderszins veel
verplicht ben, daarvoor mijn dank.
Ook U, Hooggeleerde Schoorl, zeer geachte Promotor,
mijn dank. Gij stond mij toe, na het aftreden van Professor
Wefers Bettink, dit onderzoek onder U voort te zetten.
Veel ben ik verschuldigd aan Uw raadgevingen, zoowel bij
het verdere onderzoek, als bij het gereed maken van dit
proefschrift, en aan Uw groote h^dpvaardigheid.
Biz.
Inleiding..............• . . . . \\
De saponine uit de bladeren van Trevesia sundaica Miq. io
Afsclieiding der ruwe saponine............ii
Onderzoek van de ruwe saponine...........i6
Behandeling van de ruwe saponine met niagnesiumoxydehydraat 20
Onderzoek van de gele saponine...........22
Onderzoek van de fracties (van de gele saponine).....28
Verder onderzoek van fractie i............38
Splitsing van de saponinen door zuur.........44
Inwerking van alkali op de saponine........, • 57
Fractie 4...................69
De groene saponine................71
Samenvatting.................72
Stellingen..................77
-ocr page 13-Aan de mededeeling van mijn onderzoek laat ik, in chro-
nologische volgorde, voorafgaan een overzicht van eenige
belangrijke methoden, voor de afscheiding van saponinen
■gebruikt, en een bespreking van hun belangrijkste eigen-
schappen.
Er zijn planten, waarvan het waterig aftreksel bij schudden
sterk schuimt en als waschmiddel kan gebruikt worden.
In vele gevallen wordt deze eigenschap veroorzaakt door
glycosideachtige stoffen, die daarom als saponinen worden
onderscheiden.
Een zeer oude methode, voor de afscheiding van de sapo-
ninen gebruikt, is de alcoliolmethode. Deze berust daarop,
dat vele saponinen in eenigszins verdunden spiritus (80 "/o)
bij kooktemperatuur goed, bij gewone temperatuur moeilijk
oplosbaar zijn. De plantendeelen of hun waterige extracten
worden met den spiritus uitgekookt, de oplossingen heet
gefiltreerd. Bij bekoeling worden saponine bevattende
vlokken afgescheiden. Door ompraecipitatie uit kokenden
spiritus kan men trachten de saponine verder te reinigen.
De harytmethode is het eerst door Rochleder en von
Payr 2) toegepast. Door verschillende onderzoekers was
uit den Levantschen zeepwortel (van Gypsophilasoorten),
meestal volgens de alcoholmethode, saponine afgescheiden.
\') Volgens Rosent haler (Zwei Streitfragen aus der Geschichte der Saponine.
Berichte der deutsch, pharm. Gesellsch. 15 (1905) p. 178) is deze methode
ten onrechte dikwijls aan Schräder (Gehlens Journal für die Chem. Phys. und
Mineral. (1809) p. 548) toegeschreven. De eigenlijke alcoholmcthode is eerst
door latere onderzoekers .als BussY (Journ. de Pharm. 19 (1833) p. i) toegepast.
Journal für prakt. Chemie. Bd. 85 (1862) p. 275.
De elementair-analytische samenstelling, gevonden bij de
verschillende onderzoekingen, stemde echter niet goed overeen.
v. Payr trachtte nu op de volgende wijze uit saponine,
volgens de alcoholmethode verkregen, een zuivere saponine
af te scheiden. De saponine werd in weinig water opgelost.
Door toevoeging van een overmaat van verzadigd barytwater
ontstond een overvloedig praecipitaat, dat afgefiltreerd werd
en met barytwater nagewasschen. Dit neerslag kon ge-
makkelijk in water worden opgelost. Uit de oplossing werd
het baryt door inleiden van koolzuur en verwarmen af-
gescheiden. Na affikreeren van het bariumcarbonaat, werd
uit het fikraat de saponine met aetherhoudenden alcohol
neergeslagen. Deze saponine bevatte meer koolstof en water-
stof dan de saponine, volgens de alcoholmethode bereid,
waarvan was uitgegaan.
Deze methode is in onbruik geraakt, daar gebleken is,
dat de saponine bij de behandeling met barytwater een
verandering ondergaat, waardoor zij de giftige eigenschappen
grootendeels verliest. 2)
Nog sterker treedt deze verandering op bij acetylmethode,
het eerst toegepast door Stütz. 3) Stütz ging uit van
quillajasaponine, volgens de alcoholmethode uit quillajabast
(Quillaja saponaria Mol) afgescheiden. Deze werd ge-
acetyleerd; uit de gezuiverde acetylverbinding werd de saponine
terug gewonnen door verwarmen met barytwater. De baryt-
verbinding werd met koolzuur ontleed. De aldus verkregen
saponine had nagenoeg dezelfde elementair-analytische samen-
stelling, als de saponine, waarvan was uitgegaan. Ze was
echter niet giftig.
Een groot aantal saponinen is afgescheiden volgens de
\') Na de ontleding met koolzuur bevat de saponine altijd nog veelbarium;
door nauwkeurig neutraliseeren met verdund zwavelzuur kan dit echter nage-
noeg geheel worden verwijderd.
(Koberï. Archiv, f. exp. Pathol, und Pharmacol. Bd. 23 (1887) p. 238).
Kobert. 1. c. p. 239.
Annalen der Chem. Bd. 218 (1883) p. 231.
-ocr page 15-loodmethode. Deze, ofschoon reeds vroeger toegepast, is
eerst door het onderzoek van Kobert i) over de saponinen
uit de quillajabast algemeen in gebruik gekomen.
Kobert had opgemerkt, dat, wanneer de saponine uit
de quillajabast werd afgescheiden volgens de alcoholmethode,
de alcoholische oplossingen na afzetting van de saponine
sterker giftig waren, dan verzadigde alcoholische oplossingen
van de neergeslagen saponine. \'t Was dus mogelijk, dat
er meer dan één saponine aanwezig was. Hij slaagde er
in, op de volgende wijze twee saponinen af te scheiden.
De tot poeder gebrachte bast werd herhaaldelijk met water
uitgekookt; de verkregen uittreksels werden tot een klein
volume uitgedampt en na bezinken gefiltreerd. In deze
vloeistof gaf loodacetaat een overvloedig, gekleurd praecipitaat,
dat werd afgefiltreerd en uitgewasschen. Daarna werd het
in water gesuspendeerd en met zwavelwaterstof ontleed.
Na toevoegen van spiritus (om het filtreeren mogelijk te
maken) werd het zwavellood afgefiltreerd; dit werd nog een
paar maal met sterken spiritus uitgekookt. De fikraten
werden uitgedampt tot droog. De bruine verdam pi ngsrest
werd uitgekookt met een mengsel van alcohol en chloroform.
Hierbij bleef de bruine kleurstof achter, terwijl de saponine
in oplossing ging. Uit de oplossing werd de saponine
(quillajazuur) met aether neergeslagen.
Uit het kleurlooze fikraat, na de praecipitatie met lood-
acetaat verkregen, werd door praecipitatie met loodazijn 2)
een tweede saponine verkregen (quillajasapotoxine).
Quillajazuur en sapotoxine zijn beide giftig. Het quillaja-
zuur reageert zwak zuur en geeft met loodacetaat een neer-
slag; de sapotoxine reageert neutraal en wordt niet door
loodacetaat, maar wel door loodazijn gepraecipiteerd. Ook
verschillen ze in elementair-analytische samenstelling.
Volgens de loodmethode zijn uit verschillende planten
\') Archiv, f. exp. Pathol. und Pharmacol. Bd. 23 (1887) p. 240.
-) d. i. half-basisch loodacetaat.
4
twee saponinen afgescheiden, uit andere is slechts één af-
gescheiden, niet praecipiteerbaar door loodacetaat maar wel
door loodazijn, uit enkele slechts één saponine, praecipiteer-
baar door loodacetaat.
Door Boorsma. is de methylalcoholmethode i) aangegeven,
die zeer algemeen kan worden toegepast, dikwijls ook
in gevallen, waarin de loodmethode voor de afscheiding
der saponine niet geschikt is. De plantendeelen worden
uitgetrokken met methylalcohol, die voor vele saponinen
een beter oplosmiddel is dan aethylalcohol. Van het uit-
treksel wordt het grootste deel van de methylalcohol afge-
distilleerd. Dan wordt de saponine met aether neergeslagen.
De saponine wordt in chloroformwater opgenomen en ge-
dialyseerd (de saponinen dialyseeren moeilijk), waardoor
o. a. de suikers, die de saponinen gewoonlijk begeleiden,
worden verwijderd. Het dialysaat wordt uitgedampt tot
droog; de droogrest wordt opgenomen in methylalcohol.
Uit de gefiltreerde oplossing wordt de saponine met aether
neergeslagen.
De aldus verkregen saponinen bevatten soms nog looi-
zuren en kleurstoffen. Hiervan kunnen ze dikwijls door
behandeling met magnesiumoxyde (zie blz. 5) worden bevrijd.
Ook bij het uitkoken met mengsels van alcohol en chloroform
blijven dikwijls bijmengsels achter.
Met de loodmethode kan men beproeven, of er één of
meer saponinen aanwezig zijn.
• Een am1noni^lms^llfaatmethode is afkomstig van Kobert. 2)
Vele saponinen worden door ammoniumsulfaat meer of minder
gemakkelijk uitgezouten, andere niet. Van de twee saponinen
van quillajabast wordt bijvoorbeeld quillajazuur gemakkelijk
uitgezouten, quillajasapotoxine in \'t geheel niet.
Hierop baseert KOBERT de volgende methode voor de
scheiding en afscheiding van deze stoffen:
\') Mededeelingen uit \'s Lands plantentuin N". 52 (1902) p. 30.
Koüert. Beiträge zur Kenntnis der Saponinsubstanzen (1904) p. 23.
-ocr page 17-De gefiltreerde en geconcentreerde afkooksels uit den
bast verzadigt men met ammoniumsulfaat en kookt dan
eenige minuten. Daarbij ontstaat een goed samenpakkend
neerslag, dat alle bastkleurstof en het quillajazuur bevat,
terwijl het kleurlooze filtraat de sapotoxine bevat. Dit fil-
traat wordt gedeeltelijk uitgedampt. Aan de warme vloei-
stof wordt een rijkelijke hoeveelheid alcohol toegevoegd.
Het neergeslagen ammoniumsulfaat wordt afgefiltreerd.
Uit het bekoelde filtraat wordt de sapotoxine met aether
neergeslagen als een wit poeder. Het neerslag, dat quillaja-
zuur bevat, wordt afgeperst en uitgekookt met alcohol. Na
afkoeling wordt het quillajazuur met aether neergeslagen.
Een hulpmiddel bij de reiniging van saponinen is ook de
als magnesiamethode bekende behandeling. Het beginsel
hiervan is het eerst toegepast door Greene i) bij de afscheiding
van de chamaelirine uit den wortel van Chamaclirium
luteum Liliac.
De op één of andere wijze verkregen saponine wordt in
water opgelost en met magnesiumoxyde tot droog uitgedamot.
De droogrest wordt met alcohol of methylalcohol uitgekookt,
waarin de saponine overgaat, terwijl verontreinigingen in
het magnesiumoxyde achterblijven.
Ook door koken van de alcoholische oplossing met versch
gepraecipiteerd loodhydroxyde 2) kan de saponine soms ge-
reinigd worden.
Verder wordt ook dierlijke kool voor de ontkleuring
gebruikt.
De saponinen zijn glycosiden, die bij splitsing geven
suiker en een in water onoplosbare stof, de sapogenine.
Ze hebben in meerdere of mindere mate colloïde eigen-
schappen. De meeste saponinen zijn niet kristallijn verkregen.
In water lossen ze meestal in alle verhoudingen op; sommige
zure saponinen evenwel eerst helder na toevoeging van alkali.
Americ. Joum. of Pharm. vol 50 (1878) p. 250 cn 465; naar Kobert.
Saponinsubst. p. 5.
Rosenthaler, Arch. der Phann. Bd. 240 (1902) p. 60.
-ocr page 18-Deze oplossingen kunnen fijne vaste deeltjes zwevend houden
en vetten emulgeeren. De verdunde waterige oplossingen
schuimen bij schudden. De saponinen dialyseeren meestal
moeilijk. Vele kunnen met ammoniumsulfaat worden uit-
gezouten. Ze kunnen kleurstoffen adsorbeeren.
Eenige saponinen zijn kristallijn verkregen, zooals parilline i)
(uit sarsaparillewortel), digitonine 2) (uit de zaden van Digitalis
purperea l) en melanthine 3) (uit de zaden van Nigella sative l).
Deze drie stoffen lossen moeilijk in koud water op, beter
in sterken alcohol. De oplossingen in water schuimen sterk
bij schudden. Ook door hun physiologische en haemolytische
eigenschappen sluiten ze zich bij de saponinen aan.
De kristallijne sarsasaponine (uit den sarsaparillewortel)
is gemakkelijk oplosbaar in water, evenals de meeste saponinen
moeilijk oplosbaar in alcohol. Ze is sterk haemolytisch, de
oplossingen in water schuimen sterk bij schudden.
Vele saponinen geven met verzadigd barytwater een neer-
slag, in water oplosbaar. Dit werd vroeger als een alge-
meene eigenschap van saponinen beschouwd. Later is echter
gebleken, dat bijv. in vele Sapotaceen 5) glycosiden voorkomen,
die zich in vele opzichten bij de saponinen aansluiten, maar
die met barytwater geen neerslag geven.
Sommige saponinen (saponinezuren) geven met normaal
loodacetaat een neerslag, de meesten eerst met loodazijn.
Die welke met barytwater geen neerslag geven, geven ook
met geen van deze beide reagentia een praecipitaat.
Met zwavelzuur overgoten, geven ze na eenigen tijd rood-
achtige verkleuringen.
Vele saponinen zijn in meerdere of mindere mate vergiftig.
In kleine doses prikkelen ze het protoplasma, in grootere
dooden ze het.
\') P\'lückiger. Arch, der Pharmacie Bd. 2io (1877) p. 532.
Kiliani. Ber. d. deutsch, ehem. Gesellsch. Bd. 24 (1891) p. 339.
v. Schulz. Arb. Dorpater Phaiin. Inst. Bd. 14. (1896) p. iii.
■•) v. Schulz. Arb. Dorpater Pharm. Inst. Bd. 14 (1896) p. 1.
Boorsma. Mededeelingen uit \'s Lands Plantentuin N».^52 (1902) p. 85.
Kobert. Beiträge zur Kenntnis der Saponinsubstanzen. (1904) p. 14.
In \'t bijzonder werken ze prikkelend op klieren en slijm-
vliezen. Het poeder, in de neus gebracht, veroorzaakt niezen
en sterke slijmafscheiding.
In een achterpoot van een kikvorsch ingespoten, veroor-
zaken ze verlamming en gevoelloosheid van dit lichaamsdeel;
ze vernielen de periphere gevoels- en bewegingszenuwen
en de spieren, waarin ze worden ingespoten. Deze proef
werd vroeger veel als physiologische reactie op saponine-
stoffen gebruikt.
Losse cellen van hersenen en ruggemerg, lever en nieren
worden door de saponinen tot onherkenbaarheid veranderd.
Ook op roode bloedlichaampjes werken ze oplossend. Een
mengsel (i : loo) van gedefibrineerd bloed en physiologische
keukenzoutoplossing is een zeer gevoelig reactief op vele
saponinen; de bloedlichaampjes worden zonder aglutinatie
en zonder vorming van methaemoglobine opgelost, zoodat
er een lakkleurige, heldere vloeistof ontstaat (haemolyse).
Volgens Kobert i) is het waarschijnlijk, dat de haemolyse
veroorzaakt wordt, doordat de saponine tot zich trekt de
lecithine en de Cholesterine uit het stroma van de bloed-
lichaampjes, waardoor deze uiteenvallen.
Ransom 2) heeft n.1. gevonden, dat quillajasapotoxine, eenige
uren met Cholesterine (in aether opgelost) gedigereerd, niet
meer haemolytisch was. Kobert bereidde een in water op-
losbare, niet haemolytische en niet giftige verbinding van
quillajasapotoxine en Cholesterine. Door Windaus 3) werd
een kristallijne, niet haemolytische en niet giftige verbinding
van digitonine en Cholesterine verkregen.
Cholesterine is dus een tegengift tegen saponine. Dit
verklaart ook het verschijnsel, dat bloedlichaampjes in ver-
dund bloed moeilijker ontleed worden, dan bloedlichaampjes,
opzettelijk bevrijd van het Cholesterine bevattende serum.
Kobert vond ook, dat sapotoxine lecithine oploste. De
Kobert. Beiträge z. Kenntnis der Saponinsubst. p. 50.
Deutsche med. Wochenschr. Bd. 27. (1901) p. 194.
Berichte d. deutsch, chem. Gescllsch. Bd. 42. (1909) p. 240.
sapotoxine verliest hierbij haar giftigheid en haemolytisch
vermogen niet.
Als een reactie op giftige saponinestoffen komt nog in
aanmerking de bedwelmende werking, die verdunde oplos-
singen op visschen uitoefenen.
Al de saponinestoffen zijn niet even vergiftig en haemo-
lytisch; sommige, zooals guajak-saponine en -saponinezuur,
bijna in \'t geheel niet. Ook de saponine uit. den bast van
Trevesia sundaica i) is in conc. i : 200 niet haemolytisch.
Door verwarming met barytwater verliezen giftige sapo-
ninen hun giftigheid en haemolytisch vermogen. Het zelfde
geldt voor saponinen, uit hun acetylverbindingen geregene-
reerd. Men heeft geen verschil in chemische samenstelling
kunnen ontdekken tusschen de oorspronkelijke saponinen
en de aldus veranderde stoffen.
Van vele saponinen is de elementaire samenstelling bepaald,
ïusschen de verschillende samenstellingen bestaat een zeker
verband. Door Flückiger2) en later door Kobert^) zijn
homologe reeksen opgesteld. Die van FlüCKIGER wordt
uitgedrukt door de formule Cn H2 n -10 Ois. die van Kobert
door Cn H2n-8 Oio- Vooral onder de laatste reeks zijn vele
verhoudingsformules van saponinen ondergebracht, soms
onder aanname, dat de geanalyseerde stoffen nog water
bevatten. De luchtdroge saponinen houden altijd water
gebonden. Het grootste deel hiervan kan door drogen
gemakkelijk worden uitgedreven, de laatste resten echter
heel moeilijk.
In aanmerking dient echter genomen te worden, dat van
de meeste saponinen de zuiverheid geenszins vaststaat. Ook is
deze homologie in de splitsingsproducten niet terug gevonden.
Te oordeelen naar moleculairgewichtbepalingen is het
moleculairgewicht van deze stoffen dikwijls veel grooter,
dan bovengenoemde verhoudingsformules aangeven.
\') b00rsma. Mededeelingen uit \'s L.ands plantentuin No. 52. (1902) p. 77.
\') Arch, der Pharm. Bd. 210 (1877) p. 532.
•\') Arb. Dorpat. Pharm. Inst. Bd. 6 (1891) p, 29.
-ocr page 21-Door verwarmen met zuren worden de saponinen gesplitst
in sapogenine en suiker.
Tusschenproducten bij de splitsing zijn dikwijls opgemerkt.
Een deel van de suiker wordt door zuur gemakkelijk
afgesplitst. Daarnaast ontstaat dan een in water onoplosbare
stof, die bij verhitten met zuur nog suiker kan afgeven.
Naast sapogenine en suiker komt dikwijls een nog weinig
onderzocht ander splitsingsproduct voor. Door Hilger en
Merkens^) is bij de splitsing van het saponineachtige al-
kaloïde solanine als derde splitsingsproduct crotonaldehyde
gevonden.
Van den bouw van de sapogeninen is weinig bekend,
\'t Meest is wel onderzocht de digitogenine, door splitsing
van digitonine verkregen.
Onder de suikers komen zoowel hexosen als pentosen^)
en methylpentosen 4) voor; in vele gevallen komen alle drie
soorten suikers in de zelfde saponine voor.
De methylpentosen zijn nog niet nader bestudeerd; als
pentose is in een paar gevallen 3) 5) arabinose gevonden; van
de hexosen zijn glucose 5) en galactose 0) 7) aangetroffen.
\') Bijv. Rochleder en v. Payr. Journ. f. prakt. Chem. Bd. 85 (1862) p. 284;
Boorsma. Meded. uit \'s Lands plantent. No. 52 (11J02) p. 69 en 93.
\'■\') Ber. d. deutsch, ehem. Gesellsch. Bd. 36 (1903) p. 3204.
Plzak. Ber. d. deutsch, chem. Gesellsch. Bd. 36 (1903) p. 1761.
Rosenthaler. Arch, der Pharm. Bd. 243 (1905) p. 247.
votocek en Vondracek. v. Lipniann, Chemie der Zuckerarten, 3tc Aufl.
I p. 190.
Rosenthaler. Zcitschr. f. anal. Chem. Bd. 48 (1909) p. 171.
\') v. u. Haar. Pharmac. weckbl. dl. 45 (1908) p. 1184.
Hoffmann. Ber. d. deutsch, chcm. Gesellsch. Bd. 36 (1903) p. 2722.
\') Kiliani. Ber. d. deutsch, chem. Gesellsch. Bd. 24 (1891) p. 339.
Volgens Kiliani bestaat de suiker van digitonine uit glucose en galactose.
DE SAPONINE UIT DE BLADEREN VAN
TREVESIA SUNDAICA MIQ.
Voor het volgende onderzoek zijn gebruikt bladeren van
Trevesia sundaica MlQ i), uit Buitenzorg toegezonden door
Dr. W. G. Boor.SMA en mij voor onderzoek afgestaan door
Professor Dr. H. Wefers Bettink, waarvoor ik aan beiden
mijn dank betuig.
De versche bladeren van Trevesia sundaica bevatten
volgens Gorter chlorogeenzuur 2). In de door mij onder-
zochte, gedroogde, oude bladeren kon ik de door Gorter
aangegeven reactie niet verkrijgen. Ook bij een versch
gedroogd monster, dat voor het verzenden uit Indië een
zwakke reactie gaf, verkreeg ik dadelijk na de ontvangst
geen duidelijke reactie.
Met betrekking tot de saponine uit deze blaaeren is nog
geen onderzoek gepubliceerd.
In de mededeelingen uit \'s Lands Plantentuin N®. 52 (1902)
p. 77 deelt Boorsma een voorloopig onderzoek mede over
de saponine uit den bast:
«Uit 25 gram bastpoeder werd 80 mgr. saponine bereid
(volgens de methylalcoholmethode). Het gaf een zeer fraaie
purperkleur met zwavelzuur. De geconcentreerde waterige
oplossing leverde met normaal loodacetaat een neerslag,
waarop in \'t filtraat door basisch loodacetaat geen troebeling
ontstond. De bast bevat derhalve slechts één saponineachtig
bestanddeel.
De oplossende invloed op bloedlichaampjes is gelijk nul
Miquel. Flora van Indië, iste deel, p. 747.
^ \'■\') Annales du Jard. Botanique de Buitenzorg, vol. 23 (1909) p. 78.
11
of uiterst gering", bij een concentratie i: 200 niet waar-
neembaar.»
Afscheiding der ruwe saponine.
De afscheiding hiervan werd eerst beproefd volgens de
niethylalcohohnethode. 100 Gram der tot grof poeder ge-
brachte, bij c. 40° gedroogde bladeren werd twee dagen
met methylalcohol gepercoleerd.
Van de afgeloopen vloeistof werd de methylalcohol afge-
destilleerd tot op c. 20 c.c. Deze rest werd met 200 c.c.
aether geschud. Hierbij werd een bruingele, dik vloeibare
laag afgescheiden.
Na bezinking. werd de bovenstaande, door chlorophyl
groengekleurde, aether afgeschonken.
De dikvloeibare laag werd in methylalcohol opgenomen
en weer met het tienvoudige volume aether gepraecipiteerd.
Na afgieten van den aether werd deze laag opgelost in
chloroformwater. De oplossing werd in een dierlijke blaas
ongeveer zes weken gedialyseerd. Het chloroformwater
buiten de blaas werd om de twee dagen ververscht.
Nu en dan werd van de exarysaten een deel tot droog
uitgedampt. De eerste exarysaten lieten hierbij bruine, zeer
hygroscopische resten achter, die Fehlings proefvocht sterk
reduceerden. Bij de laatste exarysaten werden de droog-
resten aan de lucht nauwlijks meer vochtig. Bij toevoeging
van overmaat van fehlings proefvocht aan de geconcen-
treerde waterige oplossingen der laatste droogresten, ont-
stonden praecipitaten. Werden deze af gefiltreerd, dan gaven
de fikraten bij koken slechts geringe afscheiding van koper-
oxydule.
Deze droogresten bevatten nog wel glycoside. Werden
de oplossingen in water met verdund zuur gekookt, dan
scheidden zich vlokkige praecipitaten af. De alkalisch ge-
maakte fikraten gaven, gekookt met Fehlings proefvocht,
sterke reductie.
12
Na de dialyse werd de inhoud van de blaas gefiltreerd
en op een waterbad van c. 50° tot droog uitgedampt. De
verdampingsrest, die de saponine moet bevatten, werd op-
genomen in methylalcohol. Hierbij bleef een weinig, zwarte
stof onopgelost, die werd afgefiltreerd. Uit de oplossing
werd weer met het tienvoudige volume aether een neerslag
verkregen. Nadat de zwak groen gekleurde aether was
afgegoten, werd het praecipitaat op een waterbad van c. 50°
van aether en methylalcohol bevrijd.
Aldus werd c. 3 gram bruin gekleurde ruwe saponine
verkregen.
Door behandeling met magnesiumoxyde kon hieruit een
minder gekleurd product verkregen worden. Daartoe werd
de ruwe saponine opgelost in methylalcohol. Deze oplossing
werd met magnesiumoxyde tot droog uitgedampt. De gele
gedroogde massa, tot poeder gebracht, werd een uur met
methylalcohol uitgekookt. Uit het gefiltreerde uitkooksel
werd door destilleeren en uitdampen de methylalcohol ver-
wijderd. Er bleef een zwak geel gekleurde, aan de lucht
niet vochtig wordende rest, die in water zwak troebel op-
loste. Door de behandeling met magnesiumoxyde nog eens
te herhalen, werd de kleur slechts weinig lichter.
Het reeds eenmaal uitgekookte gele magnesiumoxyde
werd nogmaals een uur met methylalcohol uitgekookt. De
verdampingsrest van dit uitkooksel was zeer geel, vervloeide
aan de lucht en loste slechts gedeeltelijk in water op.
Daar de ruwe saponine aan de lucht niet vochtig werd,
bleek hier ontleding te hebben plaats gehad.
De stof, bij de eerste uitkoking met methylalcohol uitge-
trokken, had een glycosideachtige natuur. Met Fehltngs-
proefvocht in overmaat ontstond een blauw neerslag. In
\'t filtraat vond bij koken slechts geringe reductie plaats.
Werd de stof eenigen tijd met zuur gekookt, dan ontstond
daardoor een overvloedig neerslag; het alkalisch gemaakte
filtraat reduceerde Fehlings proefvocht krachtig. De ver-
dunde oplossing in water schuimde sterk bij schudden.
Deze stof en andere glycosideachtige stoffen, waarvan
de verdunde oplossingen in water bij schudden sterk schuimen,
worden in \'t vervolg met den naam van saponinen of
saponinestoffen bestempeld. Van de eigenschappen van de
lichtgele saponine, door de eerste uitkoking verkregen, wil
ik, om later niet in herhaling te vervallen, slechts die noemen,
die invloed hebben gehad op den gang van het volgend
onderzoek.
In spiritus van 95 0/0 was ze goed oplosbaar (ook de ruwe
saponine loste er, op een weinig bruine stof na, in op).
Werd de oplossing in water met ammoniumsulfaat ver-
zadigd, dan werd de saponine uitgezouten. Zelfs bij een
oplossing I : 6000 • ontstond nog een vlokkig praecipitaat.
Werd een oplossing i : 100 met arnmoniumsulfaat ver-
zadigd en het praecipitaat afgefiltreerd, dan gaf het filtraat,
met het dubbele volume zoutzuur van 12,5 % gekookt, geen
troebeling.
Dat kleine hoeveelheden saponine ook bij aanwezigheid
van veel ammoniumsulfaat nog door koken met zoutzuur
konden worden aangetoond, bleek uit de volgende proef.
Een oplossing van de saponine i : 2000, verzadigd met
ammoniumsulfaat, gaf een vlokkige afscheiding. Na toe-
voeging van twee volumes zoutzuur van 12,5 0/0 werd de
oplossing weer helder. Werd deze gekookt, dan ontstond
een vlokkig praecipitaat, dat bij afkoeling niet weer oploste.
Rij de afscheiding van een grootcre hoeveelheid saponine
werd in plaats van met methylalcohol, met aethylalcohol
van 95 0/0 uitgetrokken.
In plaats van gedialyseerd werd uitgezouten. Hierdoor
werd even goed als door dialyseeren de saponine van de
suikerachtige, hygroscopische stoffen gescheiden, terwijl de
bewerking veel vlugger afliep.
2 Kilogram van de bij 40° gedroogde, tot grof poeder
gebrachte bladeren werd gepercoleerd met spiritus van 95®/o.
Telkens, wanneer een voldoende hoeveelheid vloeistof was
-ocr page 26-M
afgeloopen, werd hiervan de spiritus onder lage druk
grootendeels afgedestilleerd.
De resten van de eerst afgeloopen vloeistoffen konden
gemakkelijk in wat spiritus van 95 % worden opgenomen.
Uit de aldus verkregen oplossingen werd de saponine met
aether neergeslagen, zooals bij de methylalcoholmethode is
beschreven.
De latere, zwak groene percolaten lieten resten achter,
die niet in sterken spiritus of methylalcohol konden worden
opgenomen. Ze werden met behulp van spiritus van c. 45 0/0,
die saponine en suiker oploste, en van aether, die chlorophyl
en wasachtige stoffen opnam, in een flesch overgebracht
en daarin met aether geschud. Na bezinking werd de
aetherische laag van de geelbruine waterige laag, die de
saponine bevatte, gescheiden.
Ook uit deze aetherische laag kon nog wat saponine
gewonnen worden. Aether en alcohol werden door destil-
leeren en verdampen verwijderd. De rest werd opgenomen
in wat sterken spiritus. Deze oplossing werd met het tien-
voudige volume aether geschud, waardoor een dikvloeibaar,
bruingeel neerslag ontstond. Dit werd bij de vroeger ver-
kregen, saponine bevattende producten gevoegd.
De percolatie met spiritus werd een week voortgezet. De
afloopende vloeistof was toen nog groen getint en liet bij
verdamping een niet onbelangrijke rest achter, die nog
saponine bevatte: de verdunde oplossing in water schuimde
sterk bij schudden; werd de oplossing in water met zuur
gekookt, dan ontstond een vlokkig neerslag.
Om meer volledige uittrekking te verkrijgen, werd het
uitgetrokken plantenpoeder een- uur met sterken spiritus uit-
gekookt-, na bekoeling werd uitgeperst. De aldus verkregen
vloeistof werd behandeld, als de laatste percolaten. Het
uitkoken werd nog twee maal herhaald. De stof, bij de
laatste uitkoking verkregen, bevatte nog wat saponine.
De saponine bevattende producten, op de boven beschreven
wijze verkregen, werden bijeengevoegd. Dit mengsel werd
15
op een waterbad van c. 50° eenigszins uitgedampt ter ver-
wijdering- van het grootste deel van spiritus en aether.
Vervolgens werd het opgenomen in water tot 2 liter. In
deze oplossing werd onder zachte verwarming 1,4 kilogram
ammoniumsulfaat bij gedeelten opgelost. Er ontstond een
bruin, vlokkig, spoedig samenklevend neerslag. De vloeistof
werd afgeschonken en gefiltreerd.
Een proefje van het bruingele filtraat, gekookt met het
dubbele volume zoutzuur van 12,5 °lo, gaf slechts een geringe,
bruine, niet vlokkige troebeling.
De neergeslagen saponine werd weer in water opgelost
en met ammoniumsulfaat uitgezouten. Het aldus verkregen
praeeipitaat was bij gewone temperatuur hard en broos.
Nadat het met filtreerpapier was afgedroogd, werd het tot
poeder gebracht. Door uitkoken met spiritus van 95 %
werd de saponine hieraan onttrokken. De oplossing was
bruingeel gekleurd. Er bleef een donkerbruine massa on-
opgelost. Deze werd fijn gewreven en nog eens met spiritus
van 95 0/0 uitgekookt, waardoor nog wat in oplossing ging.
Van de oplossing werd een deel van de spiritus afge-
destilleerd. De rest werd op een waterbad van c. 50° op
een vlakke schaal tot droog uitgedampt. De aldus verkregen
bruine massa, de ruwe saponine, werd tot poeder gebrach^~|
Ze werd aan de lucht niet vochtig.
Daar door uitkoken met spiritus nog niet alle saponine
aan het plantenpoeder was onttrokken, werd dit nog een
uur met water uitgekookt. De door uitpersen verkregen
vloeistof werd bij lage temperatuur gedeeltelijk uitgedampt,
waardoor ze zeer donker werd.
Door uitzouten met ammoniumsulfaat werd hieruit een
bruinzwarte massa afgescheiden, die door herhaald oplossen
in water en uitzouten met ammoniumsulfaat werd gereinigd.
Uit dit praeeipitaat werd door uitkoken met spiritus van
95 0/0 nog wat ruwe saponine gewonnen. Een groot deel
van het praeeipitaat loste echter niet op.
Te zamen verkreeg ik c. loo gram ruwe saponine (5 "/o
van de gedroogde bladeren).
Bij \'de afscheiding van de ruwe saponine was ammonium-
sulfaat gebruikt. Later bleek mij, dat ammoniumsulfaatop-
lossingen bij uitdamping zuur gaan reageeren.
Na uitdamping van spiritueuze oplossingen, die wat am-
moniumsulfaat bevatten, zal in de droogresten dus een
weinig vrij zwavelzuur aanwezig zijn.
Daarom heb ik later, wanneer ik saponinestoffen uit hun
oplossing wou neerslaan, uitgezouten door verzadiging met
chloorvrij magnesiumsulfaat (80 deelen op 100 deelen vloeistof).
De afscheiding met magnesiumsulfaat was even volkomen,
als die met ammoniumsulfaat, terwijl er geen zuur in het
praecipitaat werd gebracht.
Onderzoek van de ruwe saponine.
De ruwe saponine loste in water helder op tot een zwak
zuur reageeren de vloeistof.
In absoluten alcohol loste ze bij verwarming, op een weinig
bruine stof na, op. Een oplossing i : 10 zette bij bekoeling
een donker gekleurde stof af. In spiritus van go<\'/o was de
saponine gemakkelijk oplosbaar.
Aceton onttrok er bij koken een groenachtige saponine-
achtige stof aan, moeilijk in aceton, gemakkelijk in water
oplosbaar.
Aether en chloroform namen bij koken slechts weinig op
van een in water onoplosbare stof.
Aether praecipiteerde uit een spiritueuze oplossing de
saponine. De spiritueus-aetherische oplossing liet bij ver-
damping een weinig witte stof achter, onoplosbaar in water.
Chloroform praecipiteerde uit spiritueuze oplossingen de
saponine niet zoo gemakkelijk als aether.
In een oplossing in water gaf loodacetaat een niet zeer
overvloedig bruin neerslag, dat in overmaat van loodacetaat
niet oploste. Dit werd afgefiltreerd en uitgewasschen, eerst
17
met een verdunde oplossing van loodacetaat, daarna met
alcohol. Daarna werd het neerslag in water verdeeld en
met zwavelwaterstof ontleed. Het loodsulfide werd afge-
filtreerd en herhaaldelijk met alcohol uitgekookt, waardoor
een bruine stof in oplossing ging. De fikraten werden tot
droog uitgedampt. Van de droogrest was maar zeer weinig
in water oplosbaar. Deze oplossing schuimde nauwlijks bij
schudden. In ammonia loste de stof op tot een donker-
bruine vloeistof. Daar het mij voorkwam, dat deze stof
weinig of geen saponine bevatte, werd ze niet verder
onderzocht.
Bij het onderzoek van de verhouding van de saponine
tegenover basische loodacetaten werden twee verschillend
basische oplossingen gebruikt, n.1. een oplossing, bereid uit
30 deelen loodacetaat, 10 deelen loodglid en 100 deelen
water (loodazijn = c. half-basisch loodacetaat), en een op-
lossing, bereid uit 37,85 deelen loodacetaat, 22,25 deelen lood-
glid en water tot 250 volumedeelen (één-basisch loodacetaat).
De van het praecipitaat, met loodacetaat verkregen, afge-
filtreerde vloeistof gaf met loodazijn bij gewone temperatuur
geen praecipitaat, wel bij verwarming tot kooktemperatuur.
In overmaat van het pracipiteermiddel loste dit praecipitaat
niet zichtbaar op.
Na affiltreeren van dit zeer gele neerslag werd een geel
filtraat verkregen, waaruit door ammonia weer een geel
praecipitaat werd afgescheiden.
Werd dit afgefiltreerd, dan werd een nagenoeg kleurloos
filtraat verkregen. Dit bevatte geen saponine meer: Na
toevoegen van een overmaat van verdund zwavelzuur en
affiltreeren van het gevormde loodsulfaat, werd het filtraat
bij koken niet troebel.
Werd het praecipitaat, verkregen met loodazijn, en dat,
uit het filtraat met ammonia verkregen, met overmaat van
verdund zwavelzuur ontleed en het loodsulfaat afgefiltreerd,
dan gaven de fikraten bij koken sterke, vlokkige afschei-
dingen (door splitsing van de saponine).
Bij de hierboven besproken behandeling met loodazijn
was loodazijn toegevoegd aan een oplossing, waarin reeds
loodacetaat aanwezig was. Hierdoor was een oplossing
verkregen, die in verhouding tot loodacetaat minder lood-
oxyde bevatte, dan bij loodazijn het geval is.
Werd een oplossing van de ruwe saponine, zonder vooraf-
gaande behandeling met neutraal loodacetaat, verwarmd met
loodazijn, dan was de praecipitatie meer volledig. Er ontstond
een overvloedig, geel praecipitaat. Het fikraat was slechts
zwak gekleurd; met overmaat van loodazijn verwarmd, gaf
het geen praecipitaat meer; met ammonia echter een over-
vloedig, tamelijk wit praecipitaat.
Werd een oplossing van de ruwe saponine met één-basisch
loodacetaat verwarmd, dan ontstond een overvloedig praeci-
pitaat. Het fikraat gaf met ammonia slechts een gering neerslag.
Er blijkt dus, dat er meer wordt gepraecipiteerd, naar-
mate het basisch loodacetaat sterker basisch is, tot tenslotte
basisch loodacetaat -f- ammonia alles neerslaat.
De ruwe saponine ontleedt bloedlichaampjes in een mengsel
van bloed en chloornatriumoplossing van 0,8o/o.
Het gebruikte mengsel werd verkregen door één gram
runderbloed met de chloornatriumoplossing tot 100 c.c. te
verdunnen. Werd in dit mengsel saponine opgelost i : 500,
dan werd het in 3 minuten helder; met saponine i : 1000
in 10 minuten.
Zooals reeds bij de bespreking van de methylalcohol-
methode is vermeld, kan uit de ruwe saponine door behandeling
met magnesiumoxyde een zwak geel gekleurd product ver-
kregen worden (blz. 12). Het grootste bezwaar tegen deze
methode is, dat er ontleding bij plaats vindt.
Door, de volgende wijziging kan de verwijdering van
gekleurde stoffen ook bij gewone temperatuur plaats vinden,
waardoor de kans op ontleding vermindert.
Magnesiumoxyde zwelt, met veel water vermengd, op tot
een pap van een hydraat. Het magnesiumoxydehydraat
werd afgezogen, daarna afgewreven met alcohol en opnieuw
afgezogen. Door deze bewerking eenige malen te herhalen,
werd het magnesiumoxydehydraat grootendeels van water
bevrijd.
Een proefje van de ruwe saponine, opgelost in absoluten
alcohol, werd een paar minuten met een voldoende hoeveel-
heid van dit, nog door alcohol vochtige, hydraat geschud.
Dit verdeelde zich hierbij in de vloeistof tot een pap, die
het grootste deel van de gekleurde stoffen bond. Het hydraat
werd afgezogen. Het filtraat liet na uitdamping een licht-
gele rest achter, in water met zwakke opalescentie oplossend.
De opbrengst was ongeveer de helft van het gewicht van
de ruwe saponine.
Ook werd beproefd, met andere hydraten van metaaloxyden
ontkleuring te verkrijgen. Werden oplossingen der ruwe
saponine in alcohol met versch gepraecipiteerde hydraten
van loodoxyde, zinkoxyde of aluminiumoxyde geschud, dan
werden ze ook gedeeltelijk ontkleurd, maar veel langzamer
en minder volkomen, dan bij gebruik van magnesiumoxyde-
hydraat.
Werden de alcoholische saponineoplossingen met de ge-
noemde hydraten gekookt en het hydraat dikwijls ververscht,
dan werden de gekleurde stoffen wel wat beter verwijderd
(het minst bij zinkoxydehydraat).
Aan oplossingen in water ontrok loodoxydehydraat niet
alleen de gekleurde stoffen, maar ook nagenoeg al de saponine.
Aluminiumoxydehydraat ontkleurde de waterige oplossing
nog al goed; uit het filtraat werd ongeveer de helft van
de saponine teruggewonnen. Zinkoxydehydraat ontkleurde
ook de oplossing in water slechts weinig.
De saponinestoffen, uit de ruwe saponine door behandeling
met magnesiumoxyde, magnesiumoxydehydraat of andere
hydraten van metaaloxyden verkregen, onderscheidden zich
van de ruwe saponine onder anderen daardoor, dat ze veel
minder bloedontledend (haemolytisch) waren.
De, in alcoholische oplossing met loodoxydehydraat gekookte.
-ocr page 32-20
saponine had slechts één vijfde van het haemolytisch vermogen
van de\' ruwe saponine. . Ongeveer even sterk haemolytisch
was de saponine, uit de ruwe verkregen door behandeling
van de waterige oplossing met aluminiumoxydehydraat. De,
door magnesiumoxyde . en het hydraat hiervan ontkleurde,
saponinen waren nagenoeg niet haemolytisch.
De verdunde waterige oplossingen schuimden bij schudden
nog tamelijk sterk.
Behandeling van de ruwe saponine met
magnesiumox ^dehydr aat.
De in \'t voorgaande besproken eigenschappen van de
ruwe saponine geven twee methoden aan de hand, om daaruit
een deel van de saponine af te scheiden, grootendeels van
de kleurstoffen bevrijd:
I®\'® de loodmethode; men kan de oplossing der saponine
in water praecipiteeren met een basisch loodacetaat met een
zoodanige basiciteit, dat juist de (zure) gekleurde stoffen
volkomen worden gepraecipiteerd; uit het filtraat kan dan
een weinig gekleurde fractie verkregen worden;
de magnesiumoxydehydraatmethode. Deze laatste, die
mij eenvoudiger en veiliger voorkwam, werd door mij verkozen.
Bij gedeelten werd c. 70 gram saponine gebruikt. Ze
werd daartoe opgelost in spiritus van go^lo. Deze oplo.ssing
werd met magnesiumoxydehydraat geschud. Daarna werd
het zeer gele hydraat door afzuigen van de lichtgele vloei-
stof gescheiden. De uitschudding werd met versch magne-
siumoxydehydraat herhaald, waardoor de kleur van het
filtraat nog wat lichter werd. Dit liet bij verdamping een
lichtgele saponine {\\) achter.
Om de stoffen terug te verkrijgen, die door het magne-
siumoxydehydraat waren gebonden, werd dit met verdund
zwavelzuur \' opgelost. De toevoeging van het zwavelzuur
geschiedde langzaam en onder afkoeling; zorg werd gedragen,
dat de vloeistof zwak alkalisch bleef.
2 I
Om uit deze oplossing de saponine af te scheiden, werd
ze met magnesiumsulfaat verzadigd. Hierdoor ontstond een
bruin neerslag (2), dat werd afgefiltreerd.
Het filtraat was donkerbruin. Eerst werd nagegaan, of
dit filtraat nog saponine bevatte. Een gedeelte werd met
verdund zwavelzuur zwak zuur gemaakt; hierdoor werd een
bruine stof (3) afgescheiden, die werd afgefiltreerd. Het
filtraat was lichtbruin en gaf bij koken met het dubbele
volume zoutzuur van 12,5^/0 geen troebeling, bevatte dus
geen saponine. De bruine stof (3), door verdund zwavelzuur
afgescheiden, werd eenige malen met een verzadigde op-
lossing van magnesiumsulfaat nagewasschen ter verwijdering
van het zuur. Daarna werd uitgekookt met alcohol, waarin
de bruine stof nagenoeg geheel oploste. Na verdamping
van deze oplossing bleef een bruine rest, die in water zwak
troebel oploste tot een vloeistof, die bij schudden nauwlijks
schuimde. Bij koken met zwavelzuur ontstónd langzamer-
hand een bruine, niet vlokkige troebeling. Ook deze bruine
stof (3) bevat dus geen saponine.
Al de saponine, door oplossen van het magnesiumoxj^de-
hydraat in verdund zwavelzuur vrij gekomen, was dus door
het magnesiumsulfaat neergeslagen. Het bruine neerslag (2),
dat deze saponine moet bevatten, werd met alcohol uitgekookt.
Hierbij bleven magnesiumsulfaat en bruine stoffen terug;
het uitkooksel was groen. De onopgeloste stoffen werden
fijn gewreven en nog eens met alcohol uitgekookt. Dit
uitkooksel werd bij het eerste gevoegd.
Deze groene alcoholische oplossing werd weer twee maal
met magnesiumoxydehydraat geschud. Hierdoor werd zé
lichtgeel. De lichtgele verdampingsrest werd gevoegd bij
de lichtgele saponine (i), reeds vroeger verkregen.
Uit het magnesiumoxydehydraat werd op de boven-
beschreven wijze weer een groenachtige saponine afge-
scheiden.
In \'t geheel verkreeg ik ongeveer 40 gram gele en 10
gram groene saponine.
22
De groene en de gele saponine verschillen van elkaar in
de volgende eigenschappen.
De groene saponine ontleedt gemakkelijk bloedlichaampjes
in een bloedmengsel. Het bloedmengsel i : loo werd met
groene saponine i : 6000 in 16 minuten helder.
De gele saponine was nauwlijks haemolytisch.
Met neutraal loodacetaat ontstond in de oplossing van
de groene saponine een zwakke troebeling; die van de gele
bleef helder.
Met loodazijn in overmaat tot koken verwarmd, gaf de
groene saponine een sterk, de gele slechts een gering
praecipitaat.
Onderzoek van de gele saponine.
Deze was uit de ruwe saponine verkregen, door ver-
wijdering van de bruine stoffen en de «groene saponine»
door middel van magnesiumoxydehydraat. Door herhaalde
behandeling met metaaloxyden of metaaloxydehydraten kon
de gele kleur niet verwijderd worden.
De gele saponine loste bij verwarming (bijv. bij 60°)
gemakkelijk op in absoluten alcohol. Bij afkoeling werd
uit een geconcentreerde oplossing een deel der saponine
weer. afgezet, minder geel gekleurd, dan de oorspronkelijke
saponine, terwijl de oplossing groenachtig geel bleef.
Indien aan een spiritueuze oplossing van de saponine
zooveel aether werd toegevoegd, dat een deel der saponine
neersloeg, dan was de neergeslagen saponine ook minder
geel gekleurd, dan die, door uitdamping uit de spiritueus-
aetherische oplossing verkregen.
Hiervan werd gebruik gemaakt, om de saponine van de
geel gekleurde stof te bevrijden.
Daartoe werd 40 gram gele saponine onder verwarming
opgelost in 200 c.c. spiritus van 95 0/0.
Na bekoeling, waarbij een deel der saponine reeds werd
afgescheiden, werd onder omschudden langzamerhand een
23
mengsel van 50 c.c. spiritus en 50 c.c. aether toegevoegd,
daarna nog 200 c.c. aether. (Door eerst een mengsel van
alcohol en aether toe te voegen, krijgt men meer geleidelijke
afscheiding van de saponine, dan wanneer men dadelijk
aether toevoegt).
Van de gepraecipiteerde saponine, die goed samenpakte,
werd de groenachtig gele bovenstaande vloeistof afgegoten.
De saponine werd weer opgelost in 125 c.c. spiritus en met
125 c.c. aether gepraecipiteerd. Oplossing en praecipiiatie
met deze laatste hoeveelheden vloeistof werden tot 10 maal
herhaald. De laatste spiritueus-aetherische oplossingen waren
nauwlijks getint. De afgescheiden saponine (i) was toen niet
meer geel, maar een weinig bruin getint.
De spiritueus-aetherische oplossingen, bij deze praecipitaties
verkregen, bevatten nog veel saponine. Een gedeelte hiervan
kon gewonnen worden, nagenoeg vrij van de gele stof, door
aether en spiritus af te destilleeren en de rest uit 35 c.c.
spiritus met 35 c.c. aether zoo vaak te praecipiteeren, dat de
gele kleur was weggenomen. De aldus verkregen saponine
(2) werd bij de vroeger verkregen saponine (i) gevoegd.
Samen vormen ze fractie i.
Op deze wijze kon ik uit de resten van de, telkens ver-
kregen, spiritueus-aetherische oplossingen nieuwe fracties
verkrijgen, hetzij door minder oplosmiddelen te gebruiken,
hetzij door in verhouding tot den alcohol meer aether te
gebruiken, dan bij de voorafgaande reeks praecipitaties.
Aldus werden nog drie fracties gewonnen: de eerste door
herhaalde praecipitatie uit 35 c.c. spiritus met 70 c.c. aether,
de tweede door praecipitatie uit 15 c.c. spiritus met 30 c.c.
aether — deze twee fracties samengevoegd vormen fractie 2 —,
de derde door praecipitatie uit 15 c.c. spiritus met 100 c.c.
aether — fractie 3.
(Over het onderzoek van de spiritueus-aetherische oplossing,
na afscheiding van fractie 3 verkregen, zie blz. 26).
De fracties i, 2 en 3 waren nog bruinachtig gekleurd.
Ze werden opgelost in spiritus van 950/0; de oplossingen
24
werden geschud met magnesiumoxydehydraat. Hierdoor
werd een klein gedeelte van de saponine en nagenoeg alle
bruingekleurde stof verwijderd. De door uitdamping ver-
kregen saponinen waren nog een spoor geel getint.
Door koken van de oplossingen in absoluten alcohol met
dierlijke kool, werden de laatste resten van gekleurde stoffen
zoo goed als geheel verwijderd. Uit de gefiltreerde alcoholische
oplossingen werden de saponinen door afdestilleeren en
verdampen van het. oplosmiddel terug gewonnen.
Daar het mij waarschijnlijk voorkwam, dat na al deze
bewerkingen de afgescheiden saponinen wel splitsmgspro-
dtiden (bijv. suiker en sapogenine) zouden bevatten, werden
ze eerst eenige malen uit een oplossing in water met mag-
nesiumsulfaat uitgezouten ter verwijdering van de suiker.
Om de gepraecipiteerde saponinen van magnesiumsulfaat
te bevrijden, werden ze uitgetrokken met alcohol; hierbij
bleef het grootste deel van het magnesiumsulfaat achter, \'t
welk nog wat saponine ingesloten hield. De saponine werd
er uit verkregen, door het magnesiumsulfaat in weinig water
op te lossen en het daarna met veel alcohol te praecipiteeren.
De gefiltreerde spiritueuze. oplossingen werden samen op
een waterbad van c. 50° uitgedampt tot droog. De ge-
droogde saponinen werden tot poeder gebracht en onder
verwarming opgelost in mengsels van gelijke volumes ab-
soluten alcohol en chloroform; deze oplossingen werden warm
gefiltreerd. Hierbij bleef nagenoeg alle magnesiumsulfaat
onopgelost achter.
Om het andere vermoedelijke splitsingsproduct te ver-
wijderen (sapogenine?), werden de s.aponinen met groote
hoeveelheden aether gepraecipiteerd. De afgescheiden prae-
cipitaten werden in spiritus opgelost en weer met aether
gepraecipiteerd. Oplossing en praecipitatie werden een paar
maal herhaald.
De kleine resten, na afdestilleeren van het oplosmiddel
uit de spiritueus-aethesische oplossingen verkregen,» waren
niet geheel in water oplosbaar.
25
De praecipitaten werden ten slotte, door voorzichtig uit-
dampen en drogen, van alcohol en aether bevrijd.
De fracties i en 2 waren wit, fractie 3 nog een weinig
getint. De opbrengst van fractie i was c. 18 grm., die van
fractie 2 (waarvan een deel was verloren gegaan) c. 2,5 grm.,
die van fractie 3 c. 3 gram.
Om te onderzoeken, of de fracties nog magnesiumsulfaat
of andere minerale bestanddeelen bevatten, werd van elk
200 mgr. verbrand. Hierbij bleef slechts een spoor asch
achter (minder dan 0,25 "/o).
Oplossingen van 5 0/0 der fracties in water gaven met
bariumnitraat geen praecipitaat. Toevoeging van 0,010/0
magnesiumsulfaat aan de oplossingen deed een duidelijke
troebeling ontstaan. Zwavelzuur — dus ook magnesium-
sulfaat — was in de saponinen dus niet meer van beteekenis
aanwezig.
De fracties i, 2 en 3 waren met magnesiumsulftiat uit-
gezouten. \'t Is wel waarschijnlijk, dat na de praecipitaties
alle vrije suiker was weggenomen. Maar daarna hadden
de saponinen nieuwe bewerkingen ondergaan (praecipitatie
uit alcohol met aether; uitdrogen van de praecipitaten),
zoodat het mogelijk was, dat weer ontleding had plaats
gehad en dus suiker was vrijgekomen. Daarom werd bij
de fracties op vrije suiker gereageerd.
Bij 5 0/0 oplossingen van de fracties in water werd Fehlings
proefvocht gevoegd. Hierdoor ontstonden sterke, geleiachtige
praecipitaten, die werden afgefiltreerd. In de filtraten ont-
stond bij koken zwakke reductie.
Ter vergelijking werd een oplossing, bevattende 5 ^lo van
fractie i en 0,025 "/o glucose (dus i glucose op 200 saponine),
op dezelfde wijze behandeld. Hierbij ontstond belangrijk
sterkere reductie.
De reductie, veroorzaakt door de fracties, behoeft nog
niet aan een verontreiniging met suiker te worden toege-
schreven. De saponine wordt niet volledig door het proef-
26
vocht neergeslagen. De reductie zou dus veroorzaakt kunnen
vi^orden, of doordat de saponine zelf reduceerde, of doordat
bij de behandeling met het sterk alkalische proefvocht wat
suiker was afgesplitst: Deze saponinen kunnen, zooals later
wordt be.sproken, gemakkelijk met alkali worden gesplitst.
Dat saponine, zeer waarschijnlijk vrij van suiker, toch
reductie gaf, werd op de volgende wijze aangetoond.
200 Mgr. van fractie i werd in water opgelost en gepraeci-
piteerd met magnesiumsulfaat. Het praecipitaat werd afge-
zogen, weer opgelost in water, nog eens met magnesium-
sulfaat uitgezouten en daarna weer afgezogen. Vervolgens
werd het door afdrukken tusschen filtreerpapier zooveel
mogelijk van de aanhangende vloeistof bevrijd.
Het praecipitaat werd nu opgelost in water; na toevoeging
van Fehlings proefvocht werd het neerslag, daardoor ont-
staan, afgefiltreerd. Werd het verkregen filtraat gekookt,
dan scheidde zich een gering, geleiachtig neerslag af. Dit
belette echter niet, dat waargenomen kon worden, dat er
zwakke reductie had plaats gehad.
Na het herhaalde uitzouten met magnesiumsulfaat, waarbij
zeer waarschijnlijk alle suiker was verwijderd, had hier de
saponine geen bewerking meer ondergaan, die ontleding
kon veroorzaken. Toch vond reductie plaats.
De zwakke reductie, bij de fracties verkregen, moet dus
zeer waarschijnlijk niet, of slechts voor een gedeelte, aan
een verontreiniging met suiker worden toegeschreven.
Bij fractie i werd nog de volgende proef genomen: Een
oplossing in water van c. 5 0/0 werd met magnesiumsulfaat
uitgezouten. De afgefiltreerde oplossing van magnesium-
sulfaat vertoonde in een 2 d.M. buis geen draaiing.
In het eerste deel van dit hoofdstuk is medegedeeld, hoe
uit de gele saponine door praecipiteeren uit spiritus met
aether de fracties i, 2 en 3 waren afgescheiden. De spir.
aeth. oplossing (15 vol. spiritus 100 vol. aether), .bij de
afscheiding van fractie 3 verkregen, werd als volgt behan-
27
deld. Ze werd met veel water geschud. Hierdoor ontstonden
twee lagen, een waterige, die ook alcohol en wat aether
bevatte, en een aetherische.
De aetherische laag werd van de waterige gescheiden
en met water uitgeschud (dit werd bij de waterige vloei-
stof gevoegd). Ze liet na verdamping van de aether een
groengele, wasachtige rest achter, die bij verwarming half
vloeibaar werd. Deze rest werd niet verder onderzocht.
De waterige laag werd nog eens met aether uitgeschud
(hierin gingen slechts sporen van een witte stof over). Bij
staan scheidde zich uit deze laag een witte stof af. Een
meer belangrijke afscheiding van witte stof werd verkregen,
door de oplossing gedeeltelijk uit te dampen, waardoor de
spiritus werd verwijderd. De witte stof werd af gefiltreerd
en met water nagewasschen.
Het filtraat liet na uitdamping een groengele, hygros-
copische, in water oplosbare stof achter, waarvan de op-
lossing in water bij koken met zuur een overvloedig prae-
eipitaat gaf. Deze groengele stof kon, noch met behulp
van magnesiumoxydehydraat, noch met dierlijke kool ont-
kleurd worden. Na uitzouten met magnesiumsulfaat bleef
ze hygroscopisch. Ze werd niet verder onderzocht.
De witte stof{^\\^ verder als fractie 4 wordt onderscheiden),
uit de waterige laag verkregen, werd gereinigd door ze op
te lossen in spiritus en ze weer uit deze aflossing af te
scheiden door toevoegen van veel water en gedeeltelijk
uitdampen van dit mengsel, waardoor de spiritus werd ver-
wijderd. De witte stof werd afgefiltreerd, met water uitge-
wasschen en gedroogd.
Ze was in water moeilijk oplosbaar, gemakkelijk oplosbaar
in absoluten alcohol, spiritus van 70° en ijsazijn, in chloroform
en aether nauwlijks oplosbaar. Uit een oplossing in alcohol
werd ze echter moeilijk door aether of chloroform afge-
scheiden.
Werd een oplossing in ijsazijn met water vermengd, tot
een blijvende troebeling ontstond, dan scheidden zich, bij
28
staan aan de lucht, microscopische, naaldvormige kristallen
af, voor het meerendeel tot kogelvormige groepen vereenigd.
Met alkali verwarmd, loste zeer weinig van het poeder
op. Werd echter een proefje opgelost in alcohol, daaraan
alkali toegevoegd en vervolgens veel water, dan bleef de
oplossing helder.
Werd deze oplossing zuur gemaakt, dan scheidde zich een
vlokkig praecipitaat af.
De witte stof (fractie 4) gaf bij splitsing suiker: Werd
een proefje eenigen tijd met zuur gekookt en daarna ge-
filtreerd, dan gaf het alkalisch gemaakte filtraat, met Fehlings
proefvocht verwarmd, reductie.
Onderzoek van de fracties.
In dit hoofdstuk worden eenige eigenschappen van de
fracties behandeld en onderling vergeleken.
De smeltpxmte7i van de fracties konden niet bepaald
worden, daar deze stoffen bij verhitting werden ontleed.
Van de gedroogde fracties i, 2, 3 en 4 werden kleine
hoeveelheden in capillaire buisjes in een zwavelzuurbad verhit.
Bij c. 140° begonnen de poeders bruin te worden. Bij
stijging van de temperatuur werd de kleur donkerder.
Bij c. 200° begonnen de poeders samen te pakken; bij
215 ä 220° gingen ze in teerachtige massa\'s over. Bij nog
hooger temperatuur had gasontwikkeling plaats.
Veel verschil was bij de fracties niet waar te nemen.
Oplosbaarheid in water en alcohol. De fracties i en 2
losten in water snel en in elke verhouding op.
Fractie 3 loste niet zoo snel op; de geconcentreerde op-
lossing in koud water scheidde bij verwarming een gelei-
achtige massa af, die bij bekoeling weer oploste.
In kokenden absoluten alcohol losten de fracties i, 2 en 3
gemakkelijk op. Uit oplossingen van i gewichtsdeel in 10
volumes absoluten alcohol werd, bij bekoehng tot 15°, bij de
fracties i en 2 een deel afgescheiden (bij fractie i het
meest); de oplossing van fractie 3 bleef helder.
Fractie 4 loste in alcohol gemakkelijk op. Een door
verwarming verkregen oplossing i : 10 bleef bij bekoeling
helder. Ook in verdunden spiritus is ze goed oplosbaar:
Bij verdunning van de oplossing in alcohol i : 10 met een
gelijk volume water, bleef deze helder. Met veel water
ontstond een vlokkig praecipitaat.
Om de oplosbaarheid van fractie 4 in water te onder-
zoeken, werd de, met veel water verdunde, alcoholische oplossing
grootendeels uitgedampt ter verwijdering van den spiritus.
Na toevoeging van water, werd de fijn gepraecipiteerde stof
afgefiltreerd en met veel water uitgewasschen. Zoowel de
eerste als de latere filtraten lieten bij verdamping kleine
resten achter, niet zichtbaar in water oplosbaar. Fractie 4 is
dus, ofschoon moeilijk, in water oplosbaar; of ten minste ze
bevat een stof, die deze eigenschap bezit.
Ofschoon fractie 4 op zich zelf moeilijk in water oplosbaar
was, kon ze met behulp van fractie i in oplossing worden
gebracht. Werd i deel fractie 4 met 4 deelen fractie i in
alcohol opgelost en deze oplossing uitgedampt, dan bleef er
een rest, oplosbaar in water ook bij verwarming.
De mogelijkheid bestond dus, dat fractie 3 slechts een
mengsel was van de fracties i en 4. In dat geval zou een
mengsel van deze fracties, dat zooveel fractie 4 bevatte, dat
het nog juist in water oploste, eigenschappen hebben, over-
eenkomende met die van fractie 3, of eigenlijk nog iets meer
afwijkende van die van fractie i, dan bij fractie 3 het
geval was.
Gelijke deelen van de fracties i en 4 werden in alcohol
opgelost. De verdampingsrest van deze oplossing loste in
koud water nagenoeg geheel op. Bij verwarming van de
geconcentreerde oplossing werd een korrelig praecipitaat
afgescheiden, dat na afkoeling bleef. Dit werd afgefiltreerd;
het filtraat gaf bij verwarming wel een geringe troebeling,
maar geen geleiachtige afscheiding zooals fractie 3.
3Ö
Het mengsel van gelijke deelen fractie i en 4, dat dus
veel meer fractie 4 bevat, dan in fractie 3 aanwezig zou
kunnen zijn, werd in 10 volumes warmen absoluten alcohol
opgelost. Bij bekoeling zette zich weer een groot deel af.
(fractie 3, i : 10, is ook bij gewone temperatuur oplosbaar).
Fractie 3 is dus niet (of niet uitsluitend) een mengsel van
de fracties 4 en i.
Verhouding tot een oplossing van magnesiumsulfaat.
Er werd nagegaan hoeveel magnesiumsulfaatoplossing
gevoegd moest worden bij even sterke oplossingen van de
fracties i, 2 en 3, om praecipitade te veroorzaken.
De gebruikte magnesiumsulfaatoplossing bevatte op 50
deelen water 40 deelen Mg SO4 7 aq.
De gebruikte saponinen waren eerst een uur bij 100°
gedroogd en vervolgens een dag aan de lucht blootgesteld
geweest. In elk geval was daarbij io"/o water aangetrokken.
De saponineoplossingen werden bereid, door van deze
luchtdroge fracties 100 Tngr. in 2 c.c. water op te lossen
(i : 20).
Bij deze oplossingen werd bij kamertemperatuur (12,5°)
onder omschudden zoo lang oplossing van magnesiumsulfaat
gedruppeld, tot een geringe blijvende troebeling ontstond.
Hiertoe was noodig:
bij fractie i, 6,2 c.c. magnesiumsulfaatoplossing.
» » 2, 5,15 c.c. ->
» ^ » 3, 1,0 c.c. »
Fractie 3 geeft dus veel gemakkelijker een neerslag, dan
fractie i en 2.
Om na te gaan, of in een mengsel van de fracties i en 3
de ééne fractie invloed op de praecipiteerbaarheid van de
andere had, werden nog de volgende proeven genomen:
Een oplossing werd bereid van 10 mgr. fractie 3 op 2 c.c.
water. Om hierin een neerslag te verkrijgen, was noodig
2,2 c.c. oplossing van magnesiumsulfaat.
Een tweede oplossing, die bevatte op 2 c.c. water 10 mgr.
fractie 3 en go mgr, fractie i, vereischte 4,85 c.c. magnesium-
31
sulfaatoplossing. Fractie i belemmert dus de praecipitatie
van fractie 3.
Nu werd bij beide oplossingen zooveel magnesiumsulfaat-
oplossing gevoegd, dat de hoeveelheid 6,2 c.c. bedroeg (d. i.
de hoeveelheid, noodig, om bij een oplossing van 100 mgr.
van fractie i in 2 c.c. juist een praeeipitaat te verkrijgen).
In beide gevallen ontstond een neerslag. Dat bij de meng-
proef was het sterkst; dit praeeipitaat is dus wel een mengsel
van fractie i en fractie 3.
Werden de fracties, die met magnesiumsulfaatoplossing
tot de grens van praecipitatie waren gebracht, ook slechts
weinig verwarmd, dan scheidde zich een deel van de saponine
geleiachtig af. Bij bekoeling loste dit weer op.
Zooals reeds is medegedeeld, gaven geconcentreerde op-
lossingen van fractie 3, ook zonder toevoeging van magnesium-
sulfaat, bij verwarming geleiachtige afscheidingen.
Draaiingsvermogcn. Het draaiingsvermogen van de frac-
ties 1, 2 en 3 voor D-licht werd bepaald in oplossingen in
water in een 2 d.M. buis bij c. 10°.
Van de luchtdroge saponinen werd een afgewogen gedeelte
in water tot een bepaald volume opgelost. Een ander deel
van de fracties werd bij 105 a, 110° tot constant gewicht
gedroogd, waardoor het gehalte aan watervrije saponine
werd gevonden. De saponine, voor de polarisatie gebruikt,
werd hierop omgerekend.
Bij het drogen bij 105 a, 110° werden de fracties eenigs-
zins geelbruin getint. Bij lagere temperatuur werd geen
constant gewicht bereikt.
Een oplossing van fractie i, bevattende in 10 c.c. 1,216 grm.
droge saponine, gaf een draaiing van — 3,22°.
Bij fractie 2 gaf een oplossing, bevattende in 10 c.c.
0,807 grm., een draaiing van —0,75°.
Bij fractie 3 gaf een oplossing, bevattende in 10 c.c.
0,655 grmv een draaiing van 4.o3°
Mo = 4,03° = 30,8«.
Van fractie 4 werd een oplossing in spiritus van 70 %
onderzocht. Een oplossing, bevattende 0,229 gram in 10 c.c.,
gaf een draaiing van 1,68°.
Birotatie heb ik bij de verschillende fracties niet kunnen
waarnemen; de draaiing, dadelijk na de bereiding van de
oplossingen, was dezelfde, als die een dag daarna.
Ook werd nagegaan, of na splitsing van fractie i in twee
fracties de draaiing van beide dezelfde was.
Van fractie i werd daartoe 3 gram onder verwarming
in absoluten alcohol opgelost. Bij bekoeling zette zich een
deel af (fractie i A).
De oplossing werd afgegoten; de saponine werd daaruit
met overmaat van aether gepraecipiteerd. Het praecipitaat
werd afgefiltreerd en door drogen in een vacuumexsiccator
boven zwavelzuur van alcohol en aether bevrijd (fractie i B).
De fractie i A werd weer opgelost in alcohol, met over-
maat van aether gepraecipiteerd en gedroogd zooals fractie i B.
Van fractie i A was c. 1,7 grm., van fractie i B, c. 1,2 grm.
verkregen.
Een oplossing in water van fractie i A, bevattende op
10 c.c. 0,727 grm. saponine, gaf een draaiing van — 2,05°.
Een oplossing van fractie i B, bevattende op 10 c.c.
0,689 gaf een draaiing van — i,45°
De twee fracties hebben dus verschillende draaiing.
Met zwavelzuur overgoten, gaven de verschillende fracties
de bekende kleurreactie.
De poeders werden eerst zwak oranjegeel getint. Ze
losten langzamerhand in het zwavelzuur op, dat ook die
kleur aannam. Na eenigen tijd aan de lucht te hebben
gestaan, werden de vloeistoffen van den rand uit purper-
kleurig. Deze kleuren bleven eenige uren bestendig.
Langzamerhand scheidde zich uit de verbleekende oplossing
van fractie i een lichtbruin bezinksel af. De oplossing werd
ten slotte kleurloos.
Fractie 2 gedroeg zich als fractie i. Echter was het
bezinksel meer donkerbruin.
Bij fractie 3 werd de oplossing langzamerhand donker-
violet, terwijl een donker bezinksel werd afgescheiden. Ten
slotte werd de oplossing kleurloos, het bezinksel grauw.
Bij fractie 4 ontstond na eenigen tijd een weinig gekleurd
bezinksel, terwijl de oplossing kleurloos werd.
Met sziblimaat ontstond in de oplossingen der fracties i,
2 en 3 in water geen praecipitaat, ook niet bij verwarming.
Met Nesslers rcage7is trad bij oplossingen van de fracties
I, 2 en 3 in water bij gewone temperatuur geelkleurig op.
Bij verwarming ontstond een bruin praecipitaat, dat spoedig
grauw werd.
Met ferrichloride ontstonden in de waterige oplossingen
van de fracties i en 3 geen verkleuringen.
Met verzadigd haryttvater gaf alleen fractie 3 een neerslag,
in water oplosbaar.
Verhotiding tot neutraal loodacetaat e7i basische lood-
acetaten. Met een oplossing van neutraal loodacetaat ver-
warmd, gaf de oplossing van fractie 3 in water een zwakke
troebeling. De oplossingen van fractie i en 2 bleven helder.
Met loodazijn tot koken verwarmd, gaf de oplossing van
fractie 3 een vlokkig praecipitaat, zelfs in een verdunning
I : 400. Na affiltreeren van dit praecipitaat, gaf ammonia
in het filtraat nog een overvloedig, vlokkig neerslag.
Loodazijn gaf bij de fracties i en 2, ook in oplossingen
I : 10, bij verwarming geen praecipitaat.
Met één-basisch loodacetaat in overmaat verwarmd, gaven
-ocr page 46-34
oplossingen i : 40 van de fracties i en 2 overvloedige prae-
cipitaten. In het filtraat gaf ammonia een vlokkig praeci-
pitaat. Oplossingen i : 500 gaven, met één-basisch lood-
acetaat verwarmd, geen praecipitaten; door toevoeging van
ammonia ontstonden neerslagen.
Om na te gaan den invloed, die fractie i op de praeci-
piteerbaarheid van fractie 3 uitoefent, werd de volgende
mengproef genomen:
Een oplossing werd bereid, bevattende fractie 3, i : 400
en fractie i, i : 100. Bij verwarming met loodazijn ontstond
geen praecipitaat. Bij een oplossing van fractie 3, i : 400,
zonder toevoeging van fractie i, werd met loodazijn wel
een praecipitaat verkregen.
De aanwezigheid van een belangrijke hoeveelheid fractie i
belette dus het praecipiteeren van fractie 3.
Bij langdurige verwarming van de fracties i en 2 met
loodazijn ontstond wel een praecipitaat, dat niet vlokkig
was. Wellicht is dit een gevolg van de splitsing van de
saponine door het alkalisch reageerend basisch loodacetaat.
Een oplossing, verkregen door een mengsel van i deel
fractie 4 en 5 deelen fractie i in water op te lossen, gaf,
met neutraal loodacetaat verwarmd, een opalescentie, met
loodazijn een praecipitaat.
Elcmentair-analyse. De fracties bevatten slechts sporen
asch (blz. 25).
Op .stikstof werd gereageerd met de reactie van Lassaigne
volgens de wijziging van Castellana. i) Deze wijziging
bestaat hierin, dat de te onderzoeken stof wordt verhit, in
plaats van met natrium, met een mengsel van magnesium
en uitgedroogd natriumcarbonaat (of kaliumcarbonaat). Hier-
door kan inniger menging van de op elkaar inwerkende
stoffen verkregen worden.
Met 25 milligram der fracties i, 2 en 4 werd geen reactie
verkregen. Fractie 3 gaf echter een zwakke stikstofreactie.
\') Gaz. chim. ital. 34. II p. 357 naar Pharmaceut. weekbl. dl. 43 (1906)
p. 1071.
35
Voor de bepaling van het gehalte aan koolstof en water-
stof, werden de stoffen verbrand in een aan beide uiteinden
open verbrandingsbuis, in een stroom van zuurstof.
Daar de gedroogde saponinen aan de lucht zeer snel
water aantrokken, werd telkens de saponine, voor één analyse
bestemd, in het verbrandingsschuitje bij 105 a 110° tot
constant gewicht gedroogd; het schuitje werd gewogen in
een gesloten weégbuisje.
Bij de langdurige droging, noodig om bij benadering
constant gewicht te verkrijgen, werden de saponinen een
weinig bruingeel getint.
De gewichten in het volgende overzicht hebben betrekking
op de gedroogde saponinen.
Fractie i.
I 0,1632 grm. gaf 0,1156 grm. water en 0,3458 grm. kool-
dioxyde;
II 0,1585 grm. gaf 0,1119 grm. water en 0,3361 grm. kool-
dioxyde.
De samenstelling, hieruit berekend, is:
(H = 1,008; 0=16,00; C= 12,00)
I 7,93 waterstof; 57,790/0 koolstof; 34,280/0 zuurstof;
117,900/0 » ; 57.83 °/o » ; 34.27 0/0 »
Het gemiddelde is:
7,910/0 waterstof; 57,810/0 koolstof; 34,280/0 zuurstof.
Fractie 2.
I 0,1976 grm. gaf 0,1436 grm. water en 0,4241 grm. kool-
dioxyde;
II 0,2504 grm. gaf 0,1793 grm. water en 0,5356 grm. kool-
dioxyde.
De samenstelling, hieruit berekend, is:
I 8,130/0 waterstof; 58,540/0 koolstof; 33,330/0 zuurstof;
II 8,01 0/0 » ; 58.34% » 133.650/0 » .
Het gemiddelde is:
8,07 0/0 waterstof; 58,44 0/0 koolstof; 33,49 0/0 zuurstof.
Fractie 3.
I 0,1735 grm. gaf 0,1270 grm. water en 0,3931 grm. kool-
dioxyde;
36
II o,i8o8 grm. gaf 0,1303 grm. water en 0,4059 grm. kool-
dioxyde.
De samenstelling, hieruit berekend, is:
I 8,190/0 waterstof; 61,630/0 koolstof; 30,180/0 zuurstof
stikstof);
II 8,06 0/0 waterstof; 61,230/0 koolstof; 30,710/0 zuurstof
(4- stikstof).
Het gemiddelde is:
8,12 0/0 waterstof; 61,43 koolstof; 30,45 0/0 zuurstof
( stikstof).
Van de iste naar de 3de fractie neemt dus het gehalte
aan koolstof en waterstof toe.
Van fractie 4 moesten door de geringe hoeveelheid be-
schikbare stof de elementair-analyses achterwege blijven.
Verhouding tot bloed. Voor dit onderzoek werden twee
mengsels gebruikt van gedefibrineerd runderbloed met een
chloornatriumoplossing van 0,8 0/0; het eene bevatte 1 grm.
bloed op 100 c.c. mengsel (bloedmengsel i : 100), het andere
I grm. bloed op 500 c.c. mengsel (bloedmengsel i : 500).
Werden in het bloedmengsel i : 100 de fracties i, 2 en 3
opgelost in een concentratie i : 40, dan trad geen haemo-
lyse op.
Werden in het bloedmengsel i : 500, de fracties i, 2 en 3
opgelost in een concentratie i : 40, dan trad in een half
uur geen zichtbare haemolyse op. Na 42 uur waren bij
fracties i de bloedlichaampjes bezonken, de oplossing was
ongekleurd; bij fractie 2 was ook een bezinksel van bloed-
lichaampjes, de oplossing was zwak gekleurd; bij fractie 3
was nauwlijks een bezinksel, de oplossing was rood gekleurd.
Bij een controleproef met het bloedmengsel i : 500, zonder
saponine, was de oplossing na 42 uur niet gekleurd, de bloed-
lichaampjes waren bezonken.
Fractie i is dus niet, de fracties 2 en 3 slechts in geringe
mate haemolytisch.
Daar de mogelijkheid bestond, dat niet-haemolytische
saponine de bloed ontledende werkzaamheid van een hae-
37
molytisch bestanddeel belette, werden de volgende proeven
genomen:
Oplossingen van de groene saponine (uit de ruwe saponine
verkregen door uitschudding van de spiritueuze oplossing
met magnesiumoxydehydraat, blz, 21) werden onderzocht
tegenover een bloedmengsel i : 100,
Een oplossing van deze groene saponine i : 3000 gaf in
2V2 minuut volledige haemolyse; een oplossing i : 4000 in
5 minuten; een oplossing i : 6000 in 15 minuten.
Nu werd het haemolytisch vermogen onderzocht van een
mengsel van niet-haemolytische saponine (fractie i) en
groene saponine.
Een mengsel, bevattende groene saponine in de verhou-
ding I : 4000, fractie i in de verhouding i : 40, en bloed
in de verhouding i : 100, was in een uur nog niet veranderd.
Na 18 uur was gedeeltelijke haemolyse ingetreden.
Een mengsel, bevattende groene saponine i : 4000 en
bloed I : 500, werd dadelijk helder. Hetzelfde mengsel,
waaraan toegevoegd fractie i in de verhouding i : 40, was
pas na een uur helder.
Een groote overmaat van niet-haemolytische saponine
vermindert (of vertraagt) dus wel de haemolytische werking
van de groene saponine; echter was toevoeging van i %
groene saponine aan de niet-haemolytische saponine goed
aan te toonen.
Ook het haemolytische vermogen van fractie 4, opgelost
met behulp van 5 deelen fractie i, werd onderzocht.
Een oplossing, bevattende fractie 4 in de verhouding
I : 250 en bloed i : 100, was in 24 uur helder en lakkleurig.
Met fractie 4 in de verhouding i : 500 trad geen hae-
molyse op.
Verder onderzoek van fractie i.
Bij het vergelijkend onderzoek van de fracties was ge-
bleken, dat deze stoffen bevatten, in hun verhouding tot
38
magnesiumsulfaat en basisch loodacetaat, en in hun oplos-
baarheid in water en alcohol, belangrijk van elkaar verschillend.
Deze verschillen schenen mij echter niet geschikt om er
een directe scheiding op te gronden, daar de stoffen zoo-
danigen invloed op elkaar uitoefenden, dat eenerzijds de
niet praecipiteerbare stof de praecipitatie van de andere stof
geheel of gedeeltelijk belette, anderzijds de praecipiteerbare
stof een gedeelte van de, op zichzelf niet praecipiteerbare,
stof medesleepte. (Zie verhouding tot magnesiumsulfaat en
basische loodacetaten blz. 30 en 34).
\'t Kwam mij daarom voor, dat het alleen mogelijk zou
zijn, door herhaald fractionneeren bij benadering tot enkel-
voudige stoffen te geraken.
Voor fractie 3 zou herhaalde praecipitatie met loodazijn
kunnen gebruikt worden of praecipitatie met magnesium-
sulfaatoplossingen. Wegens de kleine hoeveelheid, die ik
slechts van deze fractie had, heb ik dit niet uitgevoerd.
Voor de behandehng van fractie i kwam in aanmerking
fractionneeren uit absoluten alcohol. Bestond fractie i in
hoofdzaak uit één stof, moeilijk in kouden alcohol oplosbaar,
met bijmengsels van de stoffen uit fractie 3 (en 4), dan
zouden deze bijmengsels door fractionneeren uit alcohol
kunnen worden verwijderd.
De fractionneering uit absoluten alcohol werd, als volgt,
uitgevoerd.
12,5. Grm. luchtdroge saponine werd onder verwarming
opgelost in 120 c.c. absoluten alcohol. Daarna werd de
oplossing afgekoeld. Dit geschiedde door de kolf, nagenoeg
geheel ondergedompeld, te plaatsen in een pan met water
van c. 50°. Ik liet het water aan de lucht afkoelen. Bij
c. 45° begon de afscheiding uit de oplossing. De afge-
scheiden saponine zette zich tegen den wand van de kolf af.
De saponine, die bij het laatste gedeelte van de afkoeling
werd afgezet, zag er voor \'t bloote oog eenigszins kristallijn
uit. Bij microscopisch onderzoek bleek ze te bestaan uit
bolletjes, niet zichtbaar dubbelbrekend,
39
Na afkoeling (tot 4°) werd de oplossing van de neerge-
slagen saponine afgeschonken. De kolf en het praeeipitaat
werden met eenige c.c. alcohol nagespoeld.
Uit de alcoholische oplossing werd de saponine terug-
gewonnen door praecipitatie met het tienvoudige volume
aether. Het neerslag werd verzameld, met aether nage-
wasschen en in een vacuumexsiccator boven zwavelzuur
van aether en alcohol bevrijd. Op deze wijze werd de
saponine uit de oplossing afgescheiden en gedroogd zonder
verwarming.
De afgescheiden saponine was zeer volumineus en zwak
bruin getint. De opbrengst, na een nacht drogen in een
vacuumexsiccator boven zwavelzuur, was c. 2 gram [fractie la).
Uit de saponine, bij de eerste fractionneering uit den alcohol
neergeslagen, werden op de zelfde wijze nog 5 fracties afge-
scheiden (fractie i b tot en met if). Nu echter werd telkens
uit 100 c.c. absoluten alcohol gefractionneerd.
Deze fracties waren volkomen wit; de geconcentreerde
oplossingen waren nagenoeg kleurloos.
De opbrengst wisselde bij deze fracties (na een nacht
drogen in een vacuumexsiccator boven zwavelzuur) tusschen
1,750 gram en 1,500 gram.
De nog in de kolf achtergebleven saponine werd in alcohol
opgelost. De troebele oplossing werd door afzuigen door
asbest gefiltreerd. Uit de gefiltreerde oplossing werd de sapo-
nine door praecipiteeren met aether afgescheiden (fractie i g).
De opbrengst was c. 1,2 gram.
Onderzoek der fracties. Tegenover Fehlings proefvocht
en oplossingen van verschillend-basische loodacetaten ge-
droegen zich de fracties i « en i ^ als de oorspronkelijke
fractie i.
Werden oplossingen in absoluten alcohol van de fracties
I a en \\ g gepraecipiteerd met het tienvoudige volume aether,
dan lieten, in beide gevallen, de gefiltreerde alcoholisch-
aetherische oplossingen bij verdamping geringe, in water niet
geheel oplosbare resten achter.
40
Bij praecipitatie uit alcohol met het viervoudige volume
aether, lieten de gefiltreerde alcoh. aeth. oplossingen resten,
achter, die, op een zwakke opalescentie na, in water oplosten.
Deze oplossingen gaven, met loodazijn verwarmd, nog neer-
slagen.
Het draaiingsvermogen der fracties voor D-licht werd
bij c. I o° in een 2 d.M. buis in waterige oplossing bepaald,
op de zelfde wijze, als dat bij de hoofdfracties had plaats gehad.
Een oplossing van fractie i a, bevattende op 10 c.c.
0,465 grm., gaf een draaiing van — 0,92°.
Een oplossing van fractie i b, bevattende op 10 c.c.
0,800 grm., gaf een een draaiing van — 1,83°.
Een oplossing van fractie i c, bevattende op 10 c.c.
0,489 grm., gaf een draaiing van — 1,13°
Een oplossing van fractie i d, bevattende op 10 c.c.
o, 487 grm., gaf een draaiing van — 1,20°.
Een oplossing van fractie i e, bevattende op 10 c.c.
0,482 grm., gaf een draaiing van — 1,23°.
Een oplossing van fractie i f, bevattende op 10 c.c.
0,432 grm., gaf een draaiing van — 1,21°.
Een oplossing van fractie i g, bevattende op 10 c.c.
0,498 grm., gaf een draaiing van — i,55°.
41
De absolute waarde der negatieve draaiing neemt dus
van fractie i a tot fractie i g voortdurend toe. Uit de voor
de soortelijke draaiing gevonden waarden mag wel worden
afgeleid, dat fractie i g nog geen enkelvoudig lichaam is.
Ook is geen nadering tot een limiet merkbaar.
Bij de fracties i en \\ c werden, weinig van elkaar af-
wijkende, waarden gevonden, \'t Zou dus mogelijk zijn, dat
we hier met nagenoeg enkelvoudige stoffen te doen hadden.
Om dit te onderzoeken, werd een mengsel van gelijke
deelen van fractie \\ b en i c door fractionneeren uit absoluten
alcohol in twee nagenoeg even groote fracties verdeeld.
De uit de eerste alcoholische oplossing verkregen fractie
werd A, de andere B genoemd.
Een oplossing van fractie A, bevattende in lo c.c. 0,487 grm.,
gaf een draaiing van —0,99°.
Een oplossing van fractie B, bevattende in 10 c.c. 0,515 grm.,
gaf een draaiing van — 1,31°.
Het mengsel van de fracties \\b en ic blijkt dus ook geen
enkelvoudige stof te zijn.
Van de fracties i ^ en i g werden elcnientair-analyses
gedaan.
Fractie i b.
I 0,1678 grm. gaf 0,1196 grm. water en 0,3562 grm.
kooldioxyde;
II 0,1489 grm. gaf 0,1083 grm. water en 0,3160 grm.
kooldioxyde;
III 0,1568 grm. gaf 0,1122 grm. water en 0,3345 grm.
kooldioxyde;
IV 0,1566 grm. gaf 0,1136 grm. water en 0,3336 grm.
kooldioxyde.
De samenstelling, hieruit berekend, is:
I 7,980/0 waterstof; 57,890/0 koolstof; 34,130/0 zuurstof;
42
II 8,14% waterstof; 57,88% koolstof; 33,98% zuurstof;
III 8,00% » ; 58,18% » ; 33,820/0 » ;
IV 8,120/0 » ; 58,100/0 » ; 33,780/0 » .
Het gemiddelde is:
8,06 0/0 waterstof; 58,010/0 koolstof; 33,970/0 zuurstof.
Fractie i g.
I 0,1674 gfin- gaf 0,1192 grm. water en 0,3529 grm.
kooldioxyde;
II 0,1910 grm. gaf 0,1332 grm. water en 0,4024 grm.
kooldioxyde;
III 0,2654 grm. gaf 0,1879 g™- water en 0,5571 grm.
kooldioxyde.
De samenstelling, hieruit berekend, is;
I 7,97 0/0 waterstof; 57,49 0/0 koolstof; 34,54 0/0 zuurstof;
II 7,80 0/0 » ; 57,470/0 » ; 34.73 % » ;
1117,920/0 » ; 57,25 0/0 » ; 34,83% » .
Het gemiddelde is:
7,890/0 waterstof; 5^,400/0 koolstof; 34,700/0 zuurstof.
Fractie i g bevat dus minder koolstof en waterstof dan
fractie i d.
De samenstelling van fractie i ö komt overeen met die
van den term C23 H38. Oio van de reeks van Kobert
(Cn H2n.8 Oio).
Voor deze formule zou de samenstelling zijn:
8,080/0 waterstof; 58,190/0 koolstof; 33,730/0 zuurstof.
Gevonden 8,060/0 » ; 58,010/0 » ; 33,93 0/0 »
Fractie i g komt in samenstelling overeen met den term
van de reeks van Kobert C22 H36 Oio.
Voor deze formule zou de samenstelling zijn:
7,88 0/0 waterstof; 57,35 0/0 koolstof; 34,77 0/0 zuurstof.
Gevonden 7,890/0 » ; 57,400/0 » \'; 34,700/0 »
Bij het onderzoek van de fracties was gebleken, dat,
wanneer ze uit alcohol met veel aether werden neergeslagen,
de aldus verkregen a;lcoh. aeth. oplossingen bij verdamping
resten achterlieten, slechts gedeeltelijk in water oplosbaar.
43
Ik heb getracht door herhaalde praecipitatie uit alcohol
met aether de saponine (fractie i) van deze onoplosbare
stof te bevrijden.
De bij dit onderzoek gebruikte absolute alcohol was versch
bereid door destilleeren van spiritus over ongebluschte kalk.
De aether was voor het gebruik met alkali en daarna met
water uitgeschud, met chloorcalcium gedroogd en daarna
gerectificeerd.
Een hoeveelheid saponine werd opgelost in het loo-voudige
volume absoluten alcohol en met het 40o-voudige volume
aether gepraecipiteerd. Het neerslag werd afgefiltreerd,
uitgewasschen met een mengsel van alcohol en aether (1 4)
en in een vacuumexsiccator van aether en alcohol bevrijd.
Dit neerslag werd opnieuw in alcohol opgelost en met
aether neergeslagen. Deze bewerking werd tot 16 maal
herhaald. Het neerslag, bij de laatste praecipitatie verkregen,
was slechts gering.
De droogresten van de telkens verkregen alcoh. aeth.
oplossingen waren in verhouding tot de hoeveelheden alcohol
en aether, telkens gebruikt, nagenoeg even groot. Aan de
lucht werden ze eenigszins vochtig. Ze losten alle troebel
in water op. Deze oplossingen gaven, met loodazijn ver-
warmd, neerslagen. Bij de verschillende droogresten was
deze reactie nagenoeg even sterk. Werden deze droogresten
uit alcohol met veel aether gepraecipiteerd, dan was het
neerslag geheel oplosbaar in water en gaf met loodazijn
geen neerslag meer; de droogresten van de alcoh. aeth. op-
lossingen, bij deze bewerking verkregen, waren moeilijk in
water oplosbaar.
Het voorgaande maakt het zeer waarschijnlijk, dat de
moeilijk in water oplosbare stof bij de bewerking ontstaat.
Was al deze stof reeds aanwezig in de saponine, waarvan
we zijn uitgegaan, en werd ze niet bij de bewerking gevormd,
dan hadden we kunnen verwachten, dat de droogresten van
de alcoh. aeth. oplossingen, bij de laatste praecipitaties ver-
kregen, deze stof niet of slechts in geringe hoeveelheid
44
zouden bevatten. De laatste droogresten bevatten deze stof
echter even goed als de eerste.
Bij het fractionneeren uit alcohol van fractie i zijn telkens
de verschillende onderfracties met aether neergeslagen. Door
drogen in een vacuumexsiccator werden de neerslagen van
alcohol en aether bevrijd. Hierbij zal dus wel eenige ont-
leding hebben plaats gehad.
Daar de bewerking in alle gevallen gelijk is uitgevoerd,
zal dit wel weinig invloed hebben gehad op de verhouding
tusschen het draaiingsvermogen van de verschillende onder-
fracties.
Splitsing van de saponinen door zuur.
Werden oplossingen van de saponinen in water gedurende
eenigen tijd in een kokend waterbad met een verdund sterk
zuur verwarmd, dan vond er splitsing plaats. Er werd een
volumineus praecipitaat afgescheiden; in de oplossing bleef
een stof, die Fehlings proefvocht reduceerde (suiker). Bij
de splitsing werd een eigenaardige reuk waargenomen.
De splitsing trad gemakkelijk in. Bij verwarming in een
kokend waterbad met zwavelzuur of oxaalzuur van i "/o
was binnen het half uur een praecipitaat ontstaan. Met
azijnzuur van 6 "/o ontstond in eenige uren geen praecipitaat,
met azijnzuur van 30 % in een uur wel.
Volledige afsplitsing van de suiker was echter veel moei-
lijker te bereiken.
Een hoeveelheid van fractie i werd twee uur met zwavel-
zuur van 2 % verwarmd in een kokend waterbad. De ge-
filtreerde oplossing gaf toen bij koken\' met sterker zuur
geen praecipitaat meer. Het praecipitaat werd uitgewasschen
tot alle zuur was verwijderd. Bij koken met zuur kon nog
suiker uit het neerslag worden afgesplitst.
Werd dit neerslag nog 6 uur met zwavelzuur van 2 °lo
in een kokend waterbad verwarmd, dan was de splitsing
45
toch nog niet volkomen, daar uit het uitgewasschen neerslag
door verwarmen met sterker zuur nog suiker kon worden
afgesplitst.
Na verwarming in een kokend waterbad gedurende 6 uur
met zwavelzuur van 4 0/0, was de afsphtsing nagenoeg vol-
ledig; het uitgewasschen neerslag gaf bij langdurige ver-
warming in een kokend waterbad met zwavelzuur van 4 0/0
nog slechts sporen suiker af.
Voor het onderzoek van de suikers werden van de fracties
I, 3 en 4 gedeelten met zwavelzuur van 4 0/0 gesplitst.
(Fractie 4 werd hiertoe eerst in wat alcohol opgelost. Daarna
werd het zwavelzuur toegevoegd, waarbij de opgeloste stof
grootendeels werd afgescheiden in fijn verdeelden toestand).
Na de splitsing werden de praecipitaten afgefiltreerd en
uitgewasschen met water. De filtraten werden door koken
met overmaat van bariumcarbonaat geneutraliseerd. Nadat
door filtreeren de overmaat van bariumcarbonaat en het ge-
vormde bariumsulfaat waren verwijderd, werden de filtraten
tot kleine resten uitgedampt. Deze werden opgenomen in
wat water. De zwak troebele vloeistoffen werden gefiltreerd
en tot droog uitgedampt.
De aldus verkregen suikers waren geelbruin en zeer
hygroscopisch.
Hiermede werden de volgende reacties uitgevoerd.
Reactie op pejitose van Wheeler en Tollens \'). Oplos-
singen van de suikers in water werden vermengd met zooveel
sterk zoutzuur, dat de mengsels c. 18 0/0 HCl bevatten.
Deze werden met wat phloroglucine een paar minuten gekookt.
De kleur werd eerst geel, daarna roodbruin; vervolgens
ontstond een neerslag. Na afkoeling werd uitgeschud met
amylalcohol, waarin de kleurstof overging. De oplossingen
in amylalcohol werden spectroscopisch onderzocht.
Bij het gebruikte spectoscoop werd de natriumstreep op
10,0 van de schaal ingesteld. De roode («) lithiumstreep
viel dan op 9,2, de («) kaliumstreep viel op 8,2.
\') Annalen d. Chem. Bd. 254 (1889) p. 329.
-ocr page 58-46
De oplossingen werden zoo sterk verdund, dat de absorptie-
banden nauwlijks meer zichtbaar waren. Met behulp van
een vertikalen draad werd nu de plaats bepaald, waar de
band de grootste diepte had.
Arabinose en xylose gaven bij deze reactie een blauw-
roode kleur en een absorptieband, waarvan de grootste diepte
op io,6 van de schaal lag (tusschen geel en groen).
Bij lactose en rhamnose, die bij deze reactie roodbruine
oplossingen gaven, verkreeg ik dezen band niet; ook furfurol
gaf hem niet.
De drie onderzochte suikers (uit fractie i, 3 en 4) gaven
alle dezen band.
Reactie op pentose van Bial i). Het hierbij gebruikte
reagens was bereid uit 500 deelen zoutzuur van 25 0/0, i deel
orcine en 1,5 deel van een 10% oplossing in water van
Fe2 Cle 4 12 H2 O.
Van dit reagens werd zooveel toegevoegd aan de oplos-
singen in water van de suikers, dat de mengsels c. 18 "/o HCl
bevatten. Deze mengsels werden een paar minuten gekookt.
Na bekoeling werd de kleurstof met amylalcohol uitgeschud.
Deze oplossingen werden spectroscopisch onderzocht.
Furfurol gaf bij deze reactie een blauwe oplossing met
een sterken absorptieband, waarvan de grootste diepte op
9,6 lag.
Arabinose en xylose gaven blauwgroene oplossingen met
twee absorptiebanden van verschillende sterkte. Van den
sterksten lag de grootste diepte op 8,7, van den zwaksten
op 9,6 (de furfurolband).
Rhamnose (een methylpentose) gaf een groene oplossing,
die spoedig bruingroen werd, met één absorptieband, waar-
van de grootste diepte op 8,8 viel. Deze band valt dus
nagenoeg samen met den sterken pentoseband.
Bij hexosen verkreeg ik wel zwakke, groenachtige ver-
kleuring, maar geen absorptieband.
Deutsche med. Wochenschr. Bd. 28 (1902) p. 253.
-ocr page 59-47
De suikers van de fracties i en 3 gaven groene, spoedig
bruinachtig groen wordende, oplossingen met twee absorptie-
banden. Van den sterksten lag het maximum ongeveer op 8,7,
van den zwaksten op g,6.
De suiker uit fractie 4 gaf een blauwgroene oplossing, die
echter na eenigen tijd ook bruinachtig werd. Voor het
spectroscoop vertoonde deze oplossing de pentosebanden.
De absorptiebanden bij deze reactie en bij die van Wheeler
en Tollens wijzen op de aanwezigheid van pentose.
De groene en bruingroene verkleuringen bij de reactie
van Bial doen denken aan de aanwezigheid van methyl-
pentose.
Reactie op methylpcntose van oshima en Tollens i).
Deze reactie werd eerst gedaan met rhamnose. 50 mgr.
hiervan werd opgelost in 100 c.c. zoutzuur van 12 0/0. Nu
werd gedestilleerd zoodanig, dat er, telkens wanneer 30 c.c.
was overgegaan, weer 30 c.c. zoutzuur van 12 % in de
destilleerkolf werd bijgevoegd.
Bij een gedeelte van het destillaat werd een gelijk volume
sterk zoutzuur gevoegd en wat phloroglucine, in zoutzuur
opgelost. Spoedig werd de oplossing geelbruin getint, welke
kleur snel in sterkte toenam. Ten slotte zette zich een
oranjekleurig praeeipitaat af; de oplossing bleef zwak oranje-
getint.
Vervolgt men deze methylfurfurolreactie voor het spec-
troscoop, dan ontstaat eerst een breede absorptieband, waarvan
de grootste diepte ongeveer op 14,0 valt. Ook het violette
gedeelte van het spectrum is eenzijdig geabsorbeerd. Tusschen
beide geabsorbeerde gedeelten komt de blauwe kleur van
het spectrum te voorschijn. Langzamerhand verdwijnt ook
dit blauwe gedeelte.
Bij arabinose werd op deze wijze ook eerst een geelbruine
oplossing verkregen, die voor het spectroscoop den absorptie-
band op 14.0 echter niet vertoonde. Spoedig werd de oplossing
\') Berichte d. d. Chem. Ges. Bd. 34 (1901) p. 1425.
-ocr page 60-48
zwartachtig groen. Ten slotte ontstond een zwart praecipi-
taat. De bovenstaande oplossing was toen nauwlijks meer
gekleurd.
loo mgr. van de dikke suikerstroop uit fractie i gaf bij
deze reactie eerst snel toenemende geelbruinkleuring. Spoedig
werd de oplossing donkerder, daarna groenachtig; ten slotte
ontstond een donker praecipitaat; de oplossing bleef groen-
achtig geel.
Voor het spectroscoop vertoonden zich dezelfde absorptie-
verschijnselen als bij rhamnose. Dit wijst op de aanwezig-
heid van methylfurfurol in het destillaat dus van methyl-
pentose in de suiker.
De groene kleur van de oplossing en de donkere kleur
van het praecipitaat aan het eind van de reactie worden
veroorzaakt door furfurol (uit pentose).
De suiker uit fractie 4 gaf deze reactie als arabinose.
Een absorptieband werd voor het spectroscoop niet waar-
genomen.
Van fractie 3 had ik toen zeer weinig over, zoodat deze
en eenige van de volgende reacties voor de suiker van
fractie 3 moesten achterwege blijven. Dit geldt gedeeltelijk
ook voor de suiker uit fractie 4.
Bij de reactie van Wheeler en Tollens en bij die van
Bial traden, tenminste bij de fracties i en 3, de kleuren,
veroorzaakt door de pentose, niet op den voorgrond. Ze
werden gemaskeerd door de kleuren van de methylpentose
afkomstig, zoodat de pentose slechts spectroscopisch kon
worden aangetoond.
De absorptiebanden, bij de reactie van Wheeler en
Tollens verkregen, waren niet zeer sterk. Zoo gaf 25 milli-
gram van de vochtige suiker uit fractié i een minder duide-
lijken band bij deze reactie dan 2 milligram arabinose,
wanneer de reacties op de zelfde wijze werden uitgevoerd.
Bij gelijke verdunning verdween bij de suiker uit fractie i
de band eerder dan bij de arabinose.
Later (blz. 53) is medegedeeld een bepaling van methyl-
-ocr page 61-49
pentose -f" pentose in fractie i. Er werd gevonden, dat
nagenoeg de helft van de suiker uit deze beide bestond.
In verband met de zwakke pentosereactie van deze suiker
is \'t dus wel waarschijnlijk, dat ze naast veel methylpentose,
weinig pentose bevat.
De reactie van Seliwanof.f i) op ketosejt gaf bij de
suikers van de fracties i en 4 geen duidelijk positief
resultaat. (Afwezigheid van een eenigszins belangrijke hoe-
veelheid fructose).
Verhouding tot phenylhydrazinehydrochloride -[- natri^lm-
acetaat bij gewone temperatuur. De invloed van deze reagentia
op de suikers van de fracties i en 4 werd nagegaan om te
weten of er ook mannose in voorkwam.
Eerst werd nagegaan, hoe mannose en eenige andere
suikers en mengsels van suikers zich tegenover deze reagentia
gedroegen.
Op I deel suiker werd gebruikt 2 deelen phenylhydrazine-
hydrochloride en 3 deelen natriumacetaat.
In geconcentreerde oplossingen (i : 10) gaven arabinose
en rhamnose hiermede gedeeltelijk kristallijne praecipitaten.
Glucose gaf geen neerslag. In oplossingen i: 50 ontstond bij
arabinose een gering kristallijn neerslag, bij rhamnose niet.
Mannose gaf in oplossingen i : 500 nog een duidelijk kristallijne
afscheiding van hydrazon.
In oplossingen, bevattende glucose i : 50 en arabinose
I : 50, ontstond geen praecipitaat, evenmin in oplossingen
met glucose i : 50 en rhamnose i : 50. Bevatten deze op-
lossingen echter nog mannose i: 500, dan ontstonden kristal-
lijne neerslagen, echter met niet zoo goed gevormde kristallen,
als bij mannose i : 500 zonder bijmengsels.
De suikers van fractie i en 4 gaven in oplossingen i : 20
wel troebeling, maar deze was niet kristallijn; w^aarschijnlijk
was er dus geen belangrijke hoeveelheid mannose aanwezig
(minder dan 5 0/0).
Verhouding tot phenylhydrazinehydrochloride -f- natrittm-
Ber. d. deutsch, chem. Ges. Bd. 20 (1887) p. 181.
-ocr page 62-50
acetaat hij ver-warming. Ik heb getracht, door microscopische
beschouwing van den vorm en de groepeering van de kristallen
van hun phenylosazonen, eenig inzicht in de aard der suikers
te verkrijgen.
De osazonen werden bereid door één deel van de suiker,
opgelost in loo deelen water, met 2 deelen phenylhydrazine-
hydrochloride en 3 deelen natriumacetaat of met de dubbele
hoeveelheden i) gedurende een uur in een kokend waterbad
te verwarmen. Daarna liet ik het mengsel in het waterbad
afkoelen.
Voor vergelijking werden gebruikt glucose, galactose,
arabinose, xylose en rhamnose. Deze suikers geven alle
goed van elkaar te onderscheiden osazonen (mannose geeft
eerst een hydrazon en dan een osazon als glucose). Ook bij
mengsels van gelijke deelen van twee van bovengenoemde
suikers was het mogelijk, de osazonen van beide componenten
(soms wel wat veranderd) terug te vinden.
Bij de suiker uit fractie i verkreeg ik twee soorten
kristallen:
a. lange, rechte naalden, gewoonlijk tot schoofvormige
bundels vereenigd, in vorm overeenkomende met glucosazon.
b. langfwerpige, zeshoekige plaatjes, dikwijls tot rosetten
vereenigd. Deze plaatjes —■ wellicht van een methylpen-
tosazon ■— kwamen niet overeen met één van de ter ver-
gelijking gebruikte osazonen.
Bij.de suiker uit fractie 3 verkreeg ik:
a. naaldbundels als van glucosazon.
\'\' b. plaatjes tot rosetten vereenigd. Sommige kwamen overeen
met de plaatjes (b) uit de suiker van fractie i. Bij de meeste
waren de hoeken afgerond. Sommige waren zelfs elliptisch.
c. eenige gebogen, draadvormige, vertakte elementen.
Bij de suiker uit fractie 4 kwamen voor:
a. naaldbundels als van glucosazon.
\') Om goed ontwikkelde kristallen te verkrijgen, was het noodig bij
rhamnose en galactose op i deel suiker 4 deelen phenylhydrazinehydrochloride
en 6 deelen natriumacetaat te gebruiken. *
5i
h. gele massa\'s van uit één of meer centra marmerachtig
geaderd; ook kleine naaldjes en lange dooreen gewarde
draden. Dit zelfde beeld geeft ook arabinosazon, geen van
de andere voor vergelijking gebruikte osazonen.
Gistproef. loo mgr. van de suiker van fractie i werd
opgelost in water en met gist vermengd. Dit mengsel werd
in een gistbuisje in een thermostaat op 34° gehouden. Er had
sterke koolzuurontwikkeling plaats. Bij een controleproef
zonder suiker vond slechts geringe gasontwikkeling plaats.
In de suiker van fractie i is dus een gistbaar gedeelte
(hexose) aanwezig.
Samenvatting.
Bij het quahtatief onderzoek op suikers werden dus de
volgende resultaten verkregen:
De suiker van fractie i bevat een hexose (waarschijnlijk
glucose), methylpentose en een weinig pentose.
De suiker van fractie 3 komt wel in hoofdzaak met die
van fractie i overeen.
De suiker van fractie 4 bevat waarschijnlijk glucose en
arabinose (ten minste een pentose).
Van de fracties i en 3 werd de hoeveelheid van de
splitsingsproducten bepaald; van fractie 4 alleen de hoe-
veelheid sapogenine, daar de suiker bij het qualitatief onder-
zoek was verbruikt.
(Fractie i was verkregen door, onder achterhouding van
kleine hoeveelheden, de onderfracties bij elkaar te voegen,
uit de oorspronkelijke fractie i met alcohol verkregen).
Van fractie i werd een hoeveelheid, overeenkomende met
0,5084 grm. bij 105° a 110° gedroogde saponine, met zwavel-
zuur van 4 0/0 gedurende 6 uur in een kokend waterbad
verhit.
Het volumineuze praeeipitaat werd afgefiltreerd en vol-
komen uitgewasschen met water. Bij 110° gedroogd tot
constant gewicht, woog het o,ig8i grm. == 38,80/0. Het
was bruin gekleurd.
Het filtraat werd met barytwater bijna geneutraliseerd.
De zwak zure vloeistof werd gefiltreerd en grootendeels
uitgedampt. Ze werd daarna weer gefiltreerd en met water
tot 105 c.c. gebracht.
In 25 c.c. van deze oplossing werd het suikergehalte bepaald
volgens de methode Lehmann-Schoorl\') met 2 minuten
kooktijd.
Bij de bepaling van de suiker werd 21,6 c.c. Vio normaal
thiosulfaat minder verbruikt, dan bij de titerstelling van het
proefvocht.
Bij een tweede bepaling werd dezelfde uitkomst verkregen.
Berekend op glucose volgens de tabel, behoorende bij deze
bepaling, geeft dit een hoeveelheid van 0,0730 grm. Dit
wordt voor de geheele hoeveelheid suikeroplossing (105 c.c. uit
0,5084 grm. fractie i) 4,2 X 0.0730 = 0,3066 grm. = 00,3
Bij 0,4819 grm. fractie 3 werd gevonden 0,2605 grni-
sapogenine = 54,1 Bij de titratie van de suiker in 25 c.c.
van 105 c.c. oplossing, werd bij twee bepalingen gevonden
16,03 en 16,00 c.c. thiosulfaat, overeenkomende met 0,05 29 grm.
glucose. Dit wordt voor de heele hoeveelheid 4,2 X 0,0529 grm.
= 0,2222 grm. = 46,1 0/0.
Fractie i gaf dus 38,8 % sapogenine en 60,3 % suiker,
als glucose berekend; fractie 3 gaf 54,1 ^lo sapogenine en
46,1 0/0 suiker.
Verder gaf bij splitsing
0,72.37 grm. fractie i: 0,2782 grm. sapogenine = 38,5 %;
0,7078 grm. fractie 3: 0,3819 grm. sapogenine = 53,9 0/0.
De suiker, verkregen bij de twee laatste spHtsingen,
waarbij gevoegd werd een gedeelte van de overeenkomstige
suiker, bij de eerste bepalingen overgehouden, werd ge-
bruikt voor pentose-(methylpentose)-bepalingen.
Deze werden gedaan volgens de zoutzuur-phloroglucine
methode van Krüger en Tollens. 2)
\') Ned. Tijds\'. v. Pharm., Chem. en Tox. dl. 11 (1899) p. 209.
Zeitschr. für angcw. Chem. Jahrg. 1896, p. 40.
53
De suiker uit 0,9416 grm. saponine, fractie i, gaf hierbij
0,2422 grm. furfurol-(methylfurfurol)-phlorogIucide i), overeen-
komende met 0,255 gi"™- pentose = 27,2 ofmeto,3oi grm.
methylpentose 2) = 32,0
De suiker uit 0,9143 grm. fractie 3 gaf 0,1532 grm.
furfurol-(methylfurfurol)-phloroglucide, overeenkomende met
0,160 grm. pentose = 17,5 0/0 of met 0,209 grm. methyl-
pentose == 22,9 0/0.
(Duplo-bepalingen moesten uit gebrek aan een voldoende
hoeveelheid saponine achterwege blijven.)
Bij de splitsing van deze saponinestoffen treedt altijd een
aromatische reuk op. Er komt dus nog een vluchtige stof
vrij, die noch als sapogenine, noch als suiker in rekening
is gebracht.
Werkelijk geven de splitsingsanalyses een deficit, indien
men aanneemt, dat bij de splitsing water wordt opgenomen.
Bij een gehalte van 38,8 0/0 sapogenine in fractie 1, zouden
we, indien op elk molecule suiker één molecule water was
opgenomen, wel 68 % suiker hebben moeten vinden (ge-
vonden 60,3 0/0).
In hoeverre een dergelijk verschil aan het vluchtige bij-
mengsel moet worden toegeschreven, is moeilijk uit te
maken. Het gevonden gehalte aan suiker is waarschijnlijk
te laag, daar de methylpentose wel zwakker zal reduceeren
dan glucose (tenminste rhamnose en fucose doen dit). Ook
kan wel een klein gedeelte van de suiker bij het langdurige
verhitten met zwavelzuur gedestrueerd zijn, om van andere
oorzaken niet te spreken.
De bij de splitsing van de fracties i en 3 verkregen
sapogeninen werden nog eens uitgekookt met verdund zwavel-
Daar ik bij de uitvoering dezer bepalingen nog niet wist, dat er methyl-
pentose in de suiker voorkwam, werden furfurol- en methylfurfurol-phloroglucide
niet afzonderlijk bepaald.
Er,leït en Tollens. Berichte d. d, chem. Ges. Bd. 38 (1905) p. 492.
-ocr page 66-54
zuur. Omdat ze moeilijk met water gemengd konden worden,
werden ze in wat alcohol opgelost; ter verwijdering van de
papiervezels werden de oplossingen gefiltreerd; daarna werd
het grootste deel van den alcohol afgedestilleerd.
Bij de achterblijvende oplossingen werd zwavelzuur van
5 o/o gevoegd; hierdoor werden de sapogeninen geleiachtig
afgescheiden. Vervolgens werd in een kokend waterbad
verhit, eerst in een open kolf, totdat door het uitdrijven van
een deel van den alcohol de vloeistof niet meer kookte,
vervolgens 6 uur met opzetbuis.
Daarna werd de sapogenine weer afgefiltreerd; het filtraat
werd, na verwijdering van het zwavelzuur met bariumcar-
bonaat, tot een paar c.c. uitgedampt. In beide gevallen gaf
het uitgedampte filtraat nog een spoor reductie met Fehlings
proefvocht.
De sapogeninen werden nog eens op deze wijze uitge-
kookt. Nu echter reduceerden de, van zwavelzuur grooten-
deels bevrijde, uitgedampte filtraten Fehlings proefvocht
niet meer.
De bruingekleurde sapogeninen werden door koken in
coholische oplossing met dierlijke kool nagenoeg geheel
ontkleurd.
De door uitdamping van de gefiltreerde oplossingen afge-
scheiden sapogeninen waren in water onoplosbaar, in absoluten
alcohol gemakkelijk, in aether weinig oplosbaar.
Met verdund alkali verwarmd, losten ze nauwlijks op.
Werden ze echter eerst in wat alcohol opgelost en werd daarna
alkali toegevoegd en vervolgens veel water, dan bleven de
oplossingen nagenoeg helder. Met zuur ontstonden in deze
oplossingen overvloedige praecipitaten.
In ijsazijn waren de sapogeninen oplosbaar, ofschoon niet
gemakkelijk. Bij staan aan de lucht werden de sapogeninen
geleiachtig, niet kristallijn afgescheiden.
Bij verhitting werden de sapogeninen beneden de smelt-
punten reeds bruin gekleurd.
De sapogenine uit fractie i begon bij c. 281° samen te
-ocr page 67-55
pakken en was bij 286° gesmolten tot een heldere, bruine
vloeistof.
De sapogenine uit fractie 3 begon bij c. 274° samen te
pakken en was bij 280° gesmolten. (Deze temperaturen zijn
ongecorrigeerd.)
Het draaüngsvermogen werd bepaald in absoluten alcohol
bij c. 20° in een buis van 2 d.M.
Een oplossing van de sapogenine uit fractie i, bevattende
op 10 c.c. 0,1388 grm. gedroogde sapogenine, gaf een draaiing
van 1,82°.
Md = w\'" ^^ X 1,82° = 66°.
2 X 0,1388 \' \' I
Een oplossing van de sapogenine uit fractie 3, bevattende
op 10 c.c. 0,1404 grm. sapogenine, gaf een draaiing van
1,67°.
Met de reactie van Lassaigne, volgens de wijziging van
Castellana, kon bij geen van beide sapogeninen in 25 mgr.
stikstof worden aangetoond.
Elenientair-analyses van de sapogeninen werden uitgevoerd,
als die van de saponinen.
Bij 110° werden de sapogeninen tot constant gewicht
gedroogd.
De sapogeninen bevatten een weinig asch (c. 0,5 %). De
in de volgende opgave voorkomende hoeveelheden sapoge-
nine zijn de verschillen tusschen het gewicht van het
schuitje -j- de gedroogde sapogenine voor de verbranding
en dat van het schuitje de asch na de verbranding.
Sapogenine uit fractie i.
I 0,1192 grm. gaf 0,1092 grm. water en 0,3310 grm.
kooldioxyde;
II 0,1112 grm. gaf 0,1010 grm. water en 0,3081 grm.
kooldioxyde.
De samenstelling, hiermede overeenkomende is:
I 10,2 0/0 waterstof; 75,8% koolstof; 14,00/0 zuurstof;
56
II IO,I o/o waterstof; 75,6% koolstof; 14,30/0 zuurstof.
Het gemiddelde is:
10,2 0/0 waterstof; 75,7 0/0 koolstof; 14,1 0/0 zuurstof.
Sapogenine uit fractie 3.
I 0,1060 grm. gaf 0,0943 grm. water en 0,2884 koolzuur;
II 0,0784 grm. » 0,0689 \' 0,2033 »
De samenstelling, hiermede overeenkomende, is:
I 9,9 0/0 waterstof; 74,2 0/0 koolstof; 15,9 "/o zuurstof;
II 9,8 0/0 » ; 73,90/0 » ; 16,30/0 »
Het gemiddelde is:
9,90/0 waterstof; 74,10/0 koolstof; 16,0 0/0 zuurstof.
Neemt men aan, dat bij de splitsing uit de saponine uit-
sluitend sapogenine en suiker ontstaat en dat daarbij op elk
molecule suiker één molecule water wordt opgenomen, dan
kan men onder de benaderende aanname, dat de suiker uit
aequimoleculaire hoeveelheden methylpentose en hexose be-
staat, uit het gehalte aan sapogenine en haar samenstelling
de samenstelling van de saponine berekenen.
. Voor fractie i werd aldus berekend:
7,960/0 waterstof; 57,91 0/0 koolstof; 34,13 0/0 zuurstof.
Gevonden was:
7,91 0/0 waterstof; 57,81 0/0 koolstof; 34,28 0/0 zuurstof, i)
Voor fractie 3 werd berekend:
8,340/0 waterstof; 61,480/0 koolstof; 30,280/0 zuurstof.
Gevonden, was:
8,12 0/0 waterstof; 61,43 0/0 koolstof; 30,45 0/0 zuurstof.
Van fractie 4 gaf 0,1380 grm. bij splitsing met zuur
0,0842 grm. sapogenine =61 0/0.
Deze sapogenine was slechts weinig gekleurd. Ze werd
door- koken in alcoholische oplossing\' met dierlijke kool
geheel ontkleurd.
Dit is de samenstelling van de oorspronkelijke fractie i. Fractie i, voor
de splitsing gebruikt, is daarmede niet volkomen identisch (blz. 51), zoodat dg
samenstelling wd iets .kan. afwijken,
57
Ze smolt bij 297° (ong-ecorrigeerd) tot een zwak geel-
gekleurde vloeistof. Eenige graden beneden deze temperatuur
begon ze reeds samen te pakken.
Inwerking van alkali op de saponine.
Door mij werd gevonden, dat niet-haemolytische saponine
door inwerking van alkali haemolytisch wordt.
De proeven, hierop betrekking hebbende, werden op de
volgende wijze genomen. Een hoeveelheid niet-haemolytische
saponine werd opgelost in halfnormaal natronloog; de op-
lossing werd bij gewone temperatuur c. 18 uur weggezet.
Daarna werd met verdund zwavelzuur zoo goed mogelijk
geneutraliseerd. Vervolgens werd de saponine met magnesium-
sulfaat uitgezouten; het praecipitaat werd weer opgelost in
water en nog eens met magnesiumsulfaat neergeslagen.
Deze praecipitaties diendén om een, mogelijk aanwezige,
geringe overmaat van zuur of alkali weg te nemen. Tevens
werd hierdoor de suiker, die bij de altijd optredende, gedeel-
telijke splitsing 1) vrijkomt, weggenomen.
Uit het neerslag werd door behandeling met alcohol de
saponine nagenoeg vrij van magnesiumsulfaat verkregen.
Het neerslag werd daartoe uitgetrokken met spiritus; het
achterblijvende magnesiumsulfaat werd opgelost in wateren
met alcohol neergeslagen; de spiritueuze filtraten werden bij
lage temperatuur tot droog uitgedampt; de droogrest werd
onder verwarming in een voldoende hoeveelheid absoluten
alcohol opgenomen; bij bekoeling scheidde zich het magnesium-
sulfaat af, dat na bezinking werd afgefiltreerd; het filtraat
werd uitgedampt.
De aldus afgescheiden saponine was sterk haemolytisch.
Bij een controleproef, op de zelfde wijze genomen, maar
\') De saponine, met natronloog behandeld, gaf met Fehlings proefvocht
sterker reductie, dan een gelijke hoeveelheid onveranderde saponine.
5«
waarbij dadelijk na de toevoeging van alkali\'werd geneutra-
liseerd, was de afgescheiden saponine niet-haemolytisch.
Deze "proeven werden met de niet-haemolytische fracties
I g (blz. 39), 2 en 3 (blz. 21) herhaald.
Deze fracties werden opgelost in normaal natronloog; deze
oplossingen bleven onder dezelfde omstandigheden c. 18 uur
staan; daarna werden de saponinen afgescheiden als boven
is aangegeven.
Het haemolytisch vermogen van deze saponinen werd
bepaald tegenover éénzelfde mengsel i : 100 van geklopt
runderbloed en keukenzoutoplossing van 0,8
Na 24 uur werd nagegaan, in hoeverre door saponine-
oplossingen van verschillende concentratie het bloedmengsel
was ontleed.
Bij fractie \\ g gaf de oplossing i : 10.000 (10.000 volumes
zoutoplossing bevatten dus 100 gewichtsdeelen bloed en
I gewichtsdeel saponine) geheele ontleding, de oplossingen
I : 12.500 en i : 16.600 gedeeltelijke, de oplossing i : 25.000
een spoor, de oplossing i : 50.000 geen ontleding.
Bij gedeeltelijke ontleding zijn de onopgeloste bloed-
lichaampjes bezonken, terwijl de bovenstaande oplossing
gekleurd is.
Bij fractie 2 gaf de oplossing i : 6700 geheele ontleding
van het bloedmengsel, de oplossing i : 10.000 gedeeltelijke,
de oplossing i : 20.000 geen ontleding.
Bij .fractie 3 gaf de oplossing i : 2500 geheele, de oplossing
I : 5000 geringe, de oplossing i : 6250 geen ontleding.
Het bestanddeel, dat dit verschijnsel veroorzaakt, komt
dus voornamelijk in de meest linksdraaiende fractie voor.
Nader onderzoek va7i de inwerking van alkali hij gexDone
temperatuur.
Om het wezen van deze verandering eenigszins nader te
onderzoeken, werd nu 2 gram van de saponine (fractie i)
opgelost in V2 normaal natronloog. Na 24 uur werd de
oplossing met verdund zwavelzuur geneutraliseerd.\' Door
59
oplossen van 32 gram magnesiumsulfaat in de vloeistof, die
40 gram woog, werd de saponine neergeslagen. Het praeci-
pitaat werd afgezogen.
Het filtraat bevat de afgesplitste suiker. Om na te gaan
of hier een enkelvoudige, dan wel een samengestelde suiker
was afgesplitst, werden de volgende proeven genomen.
Een proefje van het filtraat werd met twee volumes zoutzuur
van 12,5 0/0 gekookt; de oplossing werd niet troebel. Er
was dus geen saponine aanwezig.
Bij een gedeelte van het filtraat werd Vs volume sterk
zoutzuur gevoegd. Het mengsel werd in een kolfje met
opzetbuis een uur in een kokend waterbad verhit. Daarna
werd het afgekoeld en met water op het oorspronkelijke
gewicht teruggebracht.
Een ander deel van het filtraat werd met V5 volume
water verdund.
Het draaiingsvermogen van het zure mengsel bij 20° in
een 2 d.M. buis was 0,15°, dat van het neutrale — 0,20°. Dit
verschil maakt het waarschijnlijk, dat in het filtraat een
samengestelde suiker voorkomt.
Ook bij verhitting van het filtraat met meer verdund
zuur had inversie plaats. Nadat het een uur in een kokend
waterbad met Vs volume zwavelzuur van 2,5 % was verhit,
was het draaiingsvermogen in een 2 d.M. buis -f 0,03°.
De afgefiltreerde saponine werd eenige malen met een
verzadigde oplossing van magnesiumsulfaat nagewasschen,
in 40 c.c. water opgelost en weer met magnesiumsulfaat
uitgezouten.
Dit filtraat had nauwlijks eenig draaiingsvermogen, ook
niet, wanneer het met V5 volume sterk zoutzuur was verhit;
de vrije suiker was dus verwijderd.
Door behandeling met alcohol werd uit het praecipitaat de
saponine, nagenoeg vrij van magnesiumsulfaat, teruggewonnen.
Deze saponine kon door fractionnaire praecipitatie uit
-ocr page 72-6o
alcohol met aether in verschillend haemolytische gedeelten
worden gesplitst.
Ze werd daartoe opgelost in loo volumes absoluten alcohol
en met 400 volumes aether neergeslagen.
Het neerslag (P i) werd afgefiltreerd en in een vacuum-
exsiccator gedroogd.
Uit het filtraat werd door afdestilleeren en verdampen
van de oplosmiddelen een stof (F i) afgescheiden.
Het praecipitaat (P i) werd opnieuw uit 100 volumes
alcohol met 400 volumes aether neergeslagen. Hierbij werd
verkregen een praecipitaat (P2), terwijl uit het filtraat een
stof (F2) werd afgescheiden.
De tweemaal met aether gepraecipiteerde saponine (P2)
was in water oplosbaar. Met loodazijn gaf deze oplossing
geen neerslag. Deze saponine was slechts zwak haemolytisch.
Met een oplossing i : 500 was het bloedmengsel na 24 uur
geheel ontleed. Met een oplossing i : 1000 trad geen ont-
leding in.
De stof (F2) loste in water op tot een zwak troebele
vloeistof. In deze oplossing ontstond bij verwarming met
loodazijn een neerslag. Het haemolytisch vermogen was
veel sterker, dan dat van (P2). Met een oplossing i : 25.000
was in 24 uur het bloedmengsel geheel ontleed. Met een
oplossing I : 50.000 trad geen ontleding in.
De stof (Fi). na de eerste praecipitatie uit het filtraat
verkregen, was moeilijk in water oplosbaar, gemakkelijk in
alcohol Uit de alcoholische oplossing werd ze door water
geleiachtig neergeslagen. Werd aan de alcoholische oplossing
een weinig alkali toegevoegd en dan water, dan bleef de
oplossing helder.
Om deze stof te bevrijden van in water oplosbare saponine,
werd ze opgelost in alcohol en door uitstorting in water
gepraecipiteerd. Het neerslag werd afgefiltreerd, met water
nagewasschen en gedroogd.
Ofschoon het zelf moeilijk in water oplosbaar was, kon
het met behulp van niet-haemolytische saponine worden op-
6i
gelost. Gelijke deelen van niet-haemolytische saponine en
van de te onderzoeken stof werden in alcohol opgelost; de
oplossing werd tot droog uitgedampt. Dit mengsel loste in
water op tot een opalesceerende vloeistof.
Door een oplossing i : loo.ooo (berekend op de gereinigde
stof (F i)) werden de bloedlichaampjes in een bloedmengsel
I : loo in 24 uur geheel ontleed, door een oplossing i : 125.000
gedeeltelijk, door een oplossing i : 160.000 een spoor, door
een oplossing i : 250.000 niet.
Deze stof (F i) heeft glycosideachtige natuur: bij koken
met zuur wordt suiker afgesplitst.
Werd bij een geconcentreerde oplossing in alcohol over-
maat van normaal natronloog gevoegd, dan ontstond een
neerslag.
Uit de niet-haemolytische saponine ontstaat dus bij de
inwerking van alkali, waarschijnlijk door afsplitsing van
suiker, een haemolytische stof, die bij praecipitatie uit alcohol
met aether in oplossing blijft.
Door herhaalde praecipitatie uit alcohol met aether verliest
de saponine (P2) geheel haar haemolytisch vermogen. Na
de zesde praecipitatie was de saponine (P^) i : 100 niet meer
haemolytisch.
Opmerkelijk is, dat de stof uit het filtraat (Fe) nog tamelijk
sterk haemolytisch was: Na 24 uur was met de oplossing
I :\'3300 nog volledige haemolyse ingetreden, bij i : 5000
gedeeltelijke, bij i : 10.000 geen haemolyse. Waarschijnlijk
is het, dat bij de ontleding, die alcohol-aethermengsels altijd
veroorzaken, ook haemolytische stof optreedt.
De zesmaal gepi\'aecipiteerde saponine (P^) werd door in-
werking van normaal natronloog gedurende 24 uur ook
weer haemolytisch: Een oplossing i : 5000 gaf grootendeels
haemolyse; een oplossing i : 8300 gedeeltelijke haemolyse;
een oplossing i : 25.000 geen haemolyse.
Inwerking van alkali bij verwarming.
Door inwerking van alkali op de saponine (fractie 1) bij
-ocr page 74-62
gewone temperatuur is het moeilijk volledige omzetting te
verkrijgen; daarom werd getracht dit door verwarming te
bereiken.
Een hoeveelheid saponine (fractie i) werd in een kokend
waterbad c. 1V2 uur met normaal natronloog verwarmd.
Hierbij werd een neerslag afgescheiden. De oplossing \')
werd donker gekleurd, waarschijnlijk door inwerking van
het alkali op de vrijkomende suiker. Het praeeipitaat werd
afgezogen en met kleine hoeveelheden normaal natronloog
afgewasschen, totdat het afloopende vocht kleurloos was.
Het praeeipitaat was wit, zijdeachtig glanzend en bleek
te bestaan uit dunne, ruitvormige kristalplaatjes, die geen
duidelijke polarisatie vertoonden.
Het werd opgelost in water. De oplossing werd met
zoutzuur zwak zuur gemaakt. Hierbij werd een geleiachtige
stof afgescheiden, die werd afgefiltreerd.
Ze kon niet goed met water worden uitgewasschen, daar
ze, wanneer het chloornatrium grootendeels was verwijderd,
zelf in oplossing ging.
Daarom werd eerst met chloornatriumoplossing uitge-
wasschen, tot het filtraat, na uitdamping tot een kleine rest,
niet meer zuur reageerde; vervolgens werd het neerslag
gedroogd en fijngewreven. Deze, veel keukenzout bevattende,
stof werd opgenomen in spiritus van 25 ^h. Het chloor-
natrium loste hierbij op; de stof werd in compacte vlokken
afgescheiden. Ze werd afgefiltreerd en uitgewasschen met
spiritus van 25 0/0, tot het filtraat geen chloorreactie meer ver-
toonde. Spiritus van 25 % lost de stof moeilijker op dan water.
De op deze wijze van chloornatrium en zuur bevrijde
stof (i) werd gedroogd en opgenomen in^alcohol; de oplossing
werd gefiltreerd en tot droog uitgedampt.
Van deze droogrest werd een proefje met behulp van
niet-haemolytische saponine in keukenzoutoplossing van 0,8 0/0
opgelost en op het haemolytisch vermogen onderzocht.
\') De stoffen, die bij de verhitting der saponine met normaal nalronloog in
oplossing blijven, zijn niet onderzocht.
63
Bij een oplossing i : 150.000 was na 24 uur volkomen
haemolyse ingetreden; bij een oplossing i : 200.000 grooten-
deels, bij een oplossing i : 250.000 een weinig haemolyse.
Het haemolytisch vermogen van deze stof is dus belangrijk
sterker, dan dat van de in water moeilijke oplosbare stof
(F i), uit de saponine, na inwerking van alkali bij gewone
temperatuur, door fractionneeren verkregen. Deze stof (F i)
bevat dus wellicht nog een ander, minder haemol3^tisch,
splitsingsproduct.
Om deze haemolytische stof eenigszins nader te onder-
zoeken, werd een grootere hoeveelheid afgescheiden.
Bij gebrek aan saponine (fractie i) werd 10 grm. ruwe
saponine (blz. 16) gebruikt; deze werd eerst van de grootste
hoeveelheid donkergekleurde stoffen bevrijd, door schudden
van de alcoholische oplossing met magnesiumliydroxyde, en
daarna eenigszins verder gezuiverd, door praecipiteeren uit ver-
dunde alcoholische oplossing met het viervoudige volume aether.
Bij verwarmen met normaal natronloog ontstond ook hier
een praecipitaat, dat echter een weinig bruin gekleurd was
en niet fraiu kristallijn. Het werd afgezogen en uitgewasschen
met normaal natronloog.
Het neerslag werd nu opgelost in water; de oplossing
werd gefiltreerd, waarbij een weinig bruine stof verwijderd
werd. Uit het verwarmde filtraat werd de haemolytische
stof weer neergeslagen door een voldoende hoeveelheid sterke
natronloog. Het aldus verkregen, volkomen witte praecipitaat
werd afgezogen. Daarna werd het opgenomen in water. Door
zoutzuur werd de haemolytische stof afgescheiden. Deze werd
uitgewasschen en verder behandeld, zooals dit bij de stof (i)
uit fractie i is beschreven. De opbrengst wasc. 0,900 grm.
Deze stof (2) was minstens even sterk haemolytisch als
de stof (i). Een oplossing i : 160.000 ontleedde een bloed-
mengsel 1:100 in 24 uur volkomen, een oplossing i : 250.000
gedeeltelijk.
Van deze stof (2) werd het draaiingsver mogen bepaald in
absoluut-alcoholische oplossing in een 2 d.M. buis.
64
Een oplossing, bevattende op lo c.c. 0,253 gram, gaf een
draaiing van 0,10°.
Een hoeveelheid van de stof (2) werd nu in het vijfvoudige
volume alcohol opgelost. Door toevoeging van het honderd-
voudige volume aether werd een gedeelte (ongeveer de
helft) gepraecipiteerd. Van dit praecipitaat (3) werd ook
het draaiingsvermogen bepaald.
Een oplossing, bevattende op 10 c.c. 0,239 gram, gaf een
draaiing van 0,10°.
De bij de stoffen (2) en (3) verkregen uitkomsten stemmen
binnen de grenzen van de gevoeligheid van den polarimeter
overeen.
Als bijmengsel van de haemolytische stof zou kunnen
voorkomen sapogenine, waarvan [ajj^ = 65°. Sapogenine
wordt uit alcohol met aether niet of tenminste zeer moeilijk ge-
praecipiteerd. Bij aanwezigheid van een eenigszins belang-
rijke hoeveelheid daarvan, zouden de stoffen (2) en (3) niet
de zelfde draaiing hebben. Overigens biedt de overeen-
stemming in de draaiing weinig waarborg voor de zuiverheid.
Van de haemolytische stof kon een kristallijne kaliuvi-
verbinding bereid worden, door ze op te lossen in alcohol,
aan deze oplossing normaal kaliloog toe te voegen en dit
mengsel voorzichtig uit te dampen ter verwijdering van
den alcohol. Er werden wetsteenvormige, rechtuitdoovende
plaatjes afgescheiden, grootendeels tot kristalwratten vereenigd.
De natriumverbinding der haemolytische stof, op de zelfde
wijze afgescheiden, was grootendeels amorf.
De haemolytische stof wordt door koken met zuur in
sapogenine en suiker gesplitst.
Voor de bepaling van de hoeveelheid der splitsingsproducten
werd het glycoside 6 uur met zwavelzuur van 4 "/o in een
kokend waterbad verhit.
■
Om de haemolytische stof in fijn verdeelden toestand te
verkrijgen, werd ze opgelost in weinig alcohol; deze op-
lossing werd zwak alkalisch gemaakt; daarna werd ze met
water verdund; vervolgens werd zooveel zwavelzuur toege-
voegd, dat het gehalte 4 0/0 bedroeg. De haemolytische
stof werd hierdoor fijn verdeeld neergeslagen.
Na de splitsing werd de sapogenine afgefiltreerd op een
gewogen filter, uitgewasschen met water en bij 110° tot
constant gewicht gedroogd.
Bij 0,2626 grm. stof (2) werd verkregen 0,1632 grm.
sapogenine = 62 0/0.
Aan het filtraat werd zooveel natronloog toegevoegd, dat
de reactie nog slechts een spoor zuur was. Daarna werd dit
gedeeltelijk uitgedampt en met water tot 55 c.c. gebracht.
Deze oplossing werd op suiker getitreerd volgens de methode
Lehmann-Schoorl (1. c. op blz. 52).
Voor 25 c.c. suikerhoudende vloeistof werd bij twee be-
palingen 13,95 c.c. en 14,00 c.c. Vio normaal thiosulfaat minder
gebruikt, dan voor de instelling van het Fehlings proef-
vocht; gemiddeld dus 13,97 c.c. Dit komt overeen met
0,0457 grm. suiker, berekend als glucose, in 25 c.c. oplossing,
dus met 0,1005. grm. in 55 c.c. = 38,2 0/0.
Bij de splitsing der haemolytische stof (3), (uit de stof (2)
verkregen door praecipitatie uit alcohol met aether) gaf
0,2194 grm. 0,1337 grm. sapogenine = 60,9 0/0.
Dat bij de stof (2) een grootere hoeveelheid sapogenine
werd verkregen, dan bij stof (3), moet worden toegeschreven
aan een bijmengsel, wellicht een wasachtige stof.
Om de sapogenine uit stof (2) daarvan te bevrijden, werd
ze opgelost in alcohol. Aan deze oplossing werd veel aether
toegevoegd. De alcoholisch-aetherische oplossing werd met
verdunde natronloog uitgeschud, welke de sapogenine opnam.
De aetherische laag liet bij verdamping een restje achter,
waarvan de oplossing in alcohol, alkalisch gemaakt, en met
water verdund, sterk troebel werd.
De waterige alkalische oplossing der sapogenine werd nog
-ocr page 78-66
eens met aether uitgeschud. Het verdampingsrestje van de
aether was nu in verdunde alkaH oplosbaar.
Bij de sapogenine uit stof (3) verkreeg ik, bij behandeling
als bij die uit stof (2), een aetherrestje, dat met slechts zwakke
opalescentie in alkalisch water oploste.
Aan de alkalische oplossingen van de sapogeninen, op deze
wijze gereinigd, werd nu weer zuur toegevoegd, totdat de
concentratie 4O/0 bedroeg. De mengsels werden nog 6 uur
in een kokend waterbad verhit om de laatste sporen suiker
af te splitsen. Daarna werden de sapogeninen afgefiltreerd,
met water uitgewasschen en gedroogd.
De beide sapogeninen waren wel identisch; beide smolten
bij 297° (ongecorrigeerd) tot een zwak geel gekleurde vloeistof.
Eenige graden beneden deze temperatuur begonnen ze echter
al samen te pakken.
Van de sapogenine kon een kristallijne kaliumverbinding
worden verkregen, door ze op te lossen in alcohol, aan deze
oplossing kaliloog toe te voegen en het mengsel gedeeltelijk
uit te dampen ter verwijdering van den alcohol.
Er werden recht uitdoovende naalden afgescheiden. Deze
werden afgezogen en met normaal kaliloog nagewasschen.
Daarna werden ze met zoutzuur ontleed. De aldus af-
gescheiden sapogenine smolt bij dezelfde temperatuur als de
sapogenine, waarvan was uitgegaan.
Het draaiingsvermogen van de sapogenine werd bepaald
in een 2 d.M. buis in absoluten alcohol.
Een oplossing, bevattende in 10 c.c. 0,1880 grm., gaf een
draaiing van -]- 2,45°.
De sapogenine uit de haemolytische stof komt, wat draaiing
betreft (65°), tamelijk wel overeen met die, afgescheiden uit
fractie i van de gele saponine (66°, zie blz. 55). De smelt-
punten zijn eenigszins verschillend.
Een kleine hoeveelheid sapogenine uit fractie i werd
gereinigd, als die uit de haemolytische stof, n.1. door\' ze op
67
te lossen in alcohol, aether toe te voegen en vervolgens
wat natronloog en dit mengsel uit te schudden met water.
De sapogenine gaat hierbij in de waterige laag, niet zure
bijmengsels kunnen in de aether achterblijven.
De sapogenine, uit de waterige laag door zuur afgescheiden,
was een weinig geel getint en smolt bij 292° tot een geel-
bruine vloeistof. Het smeltpunt komt dus dicht bij dat van
de sapogenine uit de haemolytische stof. Waiirschijnlijk zijn
de sapogeninen identisch; die uit fractie i echter een weinig
verontreinigd.
Voor het qualitaticf onderzoek van de suiker, werd deze
afgescheiden door splitsing van de haemolytische stof met
zwavelzuur, affiltreeren van de sapogenine, neutraliseeren
van het filtraat met bariumcarbonaat en uitdampen na
filtratie.
De oplossing van de suiker i : 50 gaf, wanneer er phenyl-
hydrazinehydrochloride en natriumacetaat in werden opgelost,
zwakke geelkleuring en geringe opalescentie. Deze laatste
verdween bij verwarming weer.
Bij verhitting in een kokend waterbad ontstond een osazon,
dat eerst goed werd afgescheiden bij bekoeling van de
oplossing. Dit osazon bestond bijna geheel uit de zeshoekige
plaatjes, die ook in het osazon van de suiker van fractie i
en 3 (blz. 50) voorkomen en toegeschreven werden aan het
osazon van een methylpentose. De hoeken waren eenigszins
afgerond. Vele lagen los, andere tot rosetten vereenigd.
Van het centrum van enkele rosetten straalden ook naald-
bundels uit, misschien van glucosazon; het typisch beeld van
glucosazon, zooals dit bij de fracties i, 3 en 4 voorkwam,
trad hier niet op.
De suiker gaf de pentosereactie van Wheeler en Toi.lens
(met phloroglucine en zoutzuur).
Ook gaf ze de methylpentosereactie van OSHIMA en
Tollens; werd de suiker met zoutzuur van 12,5 "/o gedestil-
leerd, dan gaf het destillaat met phloroglucine en zoutzuur
eerst geelbruinkleuring (met den absorptieband van methyl-
68
furfurol-phloroglucide); later werd de oplossing donker door
furfurol-phloroglucide. Het destillaat gaf ook de furfurolreactie
met anilineacetaat.
Het destillaat gaf ook de reactie van RoSENTHALER i). Bij
zwakke verwarming met aceton en sterk zoutzuur werd de
kleur blauwachtig-rood.
Voor het spectroscoop vertoonde de vloeistof een absorptie-
band, bij de D-lijn (het maximum op 10,2 van de schaal).
Deze band is kenmerkend voor methylfurfurol.
Furfurol geeft ook een roode oplossing met een absorptie-
band waarvan het maximum op 10,7. Deze trad hier niet op.
Voor het onderzoek op hexosen werd de suiker gebruikt
uit 250 mgr. haemolytische stof, dus ongeveer 100 mgr.
suiker. Het baryt werd hieruit verwijderd door verwarmen
der oplossing met 10 mgr. natriumsulfaat en affiltreeren van
het gevormde bariumsulfaat.
De zoo verkregen neutrale oplossing werd tot droog uit-
gedampt en opgenomen in i c.c. uitgekookt water. In deze
oplossing werd 100 mgr. gist door schudden verdeeld. De
gisting had plaats in een klein gistbuisje bij 34° gedurende
18 uur. Hierbij werd een kleine hoeveelheid koolzuur ont-
wikkeld.
Bij controleproeven gaf de gist zonder suiker slechts een
gasbelletje. Ook rhamnose en xylose gaven geen koolzuur-
ontwikkeling. Een procent natriumsulfaat stoort de gis-
ting riiet.
Bij de gisting gaf 10 mgr. glucose, ook naast 80 mgr.
rhamnose of xylose, krachtige gasontwikkeling. De hoeveel-
heid gas, c. 2,5 C.C., was wel driemaal zoo groot als bij de
onderzochte suiker.
In de suiker uit de haemolytische stof is dus wel een
hexose aanwezig, maar in zoo geringe hoeveelheid, dat men
het gehalte aan hexose eerder aan een bijmengsel zou toe-
schrijven, dan aan de hoofdstof.
Daar de haemolytische stof meer sapogenine bevat en
\') Zeitschrift für analyt. Chemie Bd. 48 (1909) p. 165.
*
69.
minder suiker, dan de saponine, waaruit ze is bereid, is ze
hoogst waarschijnlijk een splitsingsproduct van een van de
saponineachtige stoffen, en daaruit ontstaan door afsplitsing
van een deel van de suiker.
Ook gedeeltelijke splitsing met zuur maakt de saponine
haemolytisch. Niet-haemolytische saponine werd met verdund
zwavelzuur verwarmd, tot de oplossing juist troebel werd.
De saponine, vervolgens uit de oplossing afgescheiden, was
haemolytisch geworden (c. i : lo.ooo).
De sapogenine, door volledige splitsing met zuur uit de
saponine verkregen, was niet-haemolytisch.
Fractie 4.
Omdal de resultaten van het onderzoek van fractie 4 in
het voorgaande nog al verspreid voorkomen, vat ik ze
hier samen.
Deze stof was verkregen bij het fractionneeren uit alcohol
met aether van de gele saponine (blz. 20). Na de afscheiding
van de fracties i, 2 en 3 bleef een alcoh. aetherische op-
lossing, die met water werd geschud. In de aether bleven
de wasachtige stoffen. Uit de waterige laag werd na ge-
deeltelijk uitdampen, v^^aardoor de alcohol werd verwijderd,
een moeilijk in water oplosbare stof (fractie 4) afgescheiden.
Fractie 4 is in water, aether en chloroform moeilijk oplosbaar,
goed in absoluten alcohol, verdunden spiritus en ijsazijn. Uit
de oplossing in ijsazijn, tot troebel worden met water verdund,
werden aan de lucht kristallen afgescheiden.
Het soortelijk draaiingsvermogen (in spiritus van 70 "/o)
was 4" 37°
Bij splitsing met zuur gaf ze 61 % sapogenine, die bij 297°
(ongecorrigeerd) smolt.
De afgesplitste suiker bevat waarschijnlijk glucose en
arabinose; methylpentose kon er niet in worden aangetoond.
Met behulp van niet-haemolytische saponine opgelost, was
ze zwak haemolytisch (i : 250).
70
Het smeltpunt van de sapogenine is hetzelfde, als dat van
de sapogenine uit de haemolytische stof, in het voorgaande
hoofdstuk besproken. Ook in andere opzichten stemmen de
sapogeninen overeen:
In oplossingen van i^/o in methylalcohol geven ze met lood-
acetaat een overvloedig neerslag, in overmaat niet oplossend.
In oplossingen in methylalcohol geeft loodazijn, met vier
volumes methylalcohol verdund, een overvloedig praeeipitaat,
dat in overmaat niet oplost. Gebruikt men bij deze reactie
aethylalcohol in plaats van methylalcohol, dan verkrijgt men
ook een neerslag, maar dat in overmaat gemakkelijk oplost.
\'t Is dus niet onwaarschijnlijk, dat de haemolytische stof en
fractie 4 (ook fractie i) derivaten zijn van dezelfde sapogenine.
(Het onderzoek van andere vergelijkbare eigenschappen, als
draaiingsvermogen en elementaire samenstelling, moest we-
gens de geringe hoeveelheid stof achterwege blijven).
Het gehalte aan sapogenine is bij beide stoffen niet veel
verschillend (c. 61 ^/o), maar de suikers zijn niet aan elkaar
gelijk; de haemolytische stof bevat een belangrijke hoeveel-
heid methylpentose, fractie 4 bevat daarentegen geen of
slechts zeer weinig methylpentose; de suiker dezer fractie
bestaat waarschijnlijk uit arabinose en glucose.
Fractie 4 is waarschijnlijk ook een splitsingsproduct van de
saponine. Bij behandeling van de saponine met alcohol-
aether mengsels (vooral bij het afdestilleeren van deze oplos-
middelen) treden altijd ontledingen op (zie blz. 43), waarbij
een stof ontstaat, die in water moeilijk oplosbaar is, in
alcohol-aethèr mengsels echter gemakkelijker oplosbaar, dan
de saponine, waaruit ze is ontstaan.
Nu is de zuivering en fractionneering van de gele saponine,
waaruit de fracties i tot 4 verkregen zijn, een opeenvolging
van alcohol-aether behandelingen geweest. De in water
moeilijk oplosbare stof moet dus hierbij ook ontstaan zijn
en terecht gekomen zijn in de fractie, die het gemakkelijkst
in alcohol-aether mengsels oploste, dus in de rest, die achter
bleef toen fractie 3 was afgescheiden. Deze rest lóste, na
71
door aether van was enz. te zijn bevrijd, in water slechts
gedeeltelijk op. De onopgeloste stof is fractie 4.
De groene saponine.
Deze was (blz. 21) uit de ruwe saponine afgescheiden
door schudden der spiritueuze oplossing met magnesium-
oxydehydraat.
Ze bevatte een stof, die magnesiumoxydehydraat sterk
geel kleurde.
Met sterk zwavelzuur overgoten, loste ze op onder sterke
geelbruin kleuring; deze ging na eenigen tijd in de purper-
kleur van de saponinereactie over.
Met ferrichloride gaf ze in verdunde waterige oplossing een
bruingroene verkleuring. Deze wordt niet door chlorogeenzuur
veroorzaakt; tenminste verkreeg ik niet de door Gorter
(1. c. op blz. i o) aangegeven reactie op deze stof.
Met loodazijn in overmaat verwarmd, ontstond in de waterige
oplossing een overvloedig geel neerslag. Uit het filtraat kon
nog een belangrijke hoeveelheid weinig gekleurde, zwak
haemolytische saponine worden afgescheiden, die met lood-
azijn nauwelijks een troebeling gaf, maar met één-basisch
loodacetaat een overvloedig praecipitaat. Deze saponine komt
dus wel overeen met de gele saponine (blz. 20).
De groene saponine was haemolytisch; in 15 minuten ont-
leedde ze, in een concentractie i: 6000, het bloedmengsel i: 100.
Ik heb niet getracht deze haemolytische stof te isoleeren,
daar mij een methode ontbrak om dit te doen, zonder dat
nieuwe haemolytische stof bij de bewerking kon worden
gevormd. Ook is het waarschijnlijk, "dat de haemolytische
stof uit de groene saponine reeds gedeeltelijk bij de voor-
afgaande bewerking is gevormd. Zoo kan bij het uitdrogen
der ruwe saponine, waaruit de groene werd verkregen, en
die nog wat ammonium sulfaat bevatte, het vrijkomende
zwavelzuur (zie blz. 16) wel wat haemolytische stof hebben
afgesplitst (blz. 69).
Uit de bladeren van Trevesia sundaica MlQ. werd volgens
min of meer gebruikelijke, door mij naar eigen ondervinding
eenigszins gewijzigde, methoden een nog onzuivere saponine
afgescheiden (de ruwe saponine).
Hierbij werd o.a. gebruik gemaakt van de eigenschap
dezer saponine, dat ze volkomen door ammoniumsulfaat (ook
door magnesiumsulfaat) kon worden uitgezouten.
De ruwe saponine werd gereinigd volgens de magnesia-
methode. In plaats van deze op de gebruikelijke wijze toe
te passen, waarbij ontleding plaats vond, werd de saponine
in spiritueuze oplossing met magnesiumoxydehydraat geschud;
hierbij stond de saponine minder bloot aan de ontledende
werking van de base. In de oplossing bleef een geelgekleurde
saponine. Het magnesiumoxydehydraat trok tot zich, behalve
een groot deel van de kleurstoffen, ook nog een deel van
de saponine, in \'t bijzonder dat met zure functie. Door ont-
leden. met zuur en uitzouten met magnesiumsulfaat kon uit
het magnesiumoxydehydraat een groen gekleurde saponine
gewonnen worden. Uit de ruwe saponine werden dus twee
fracties verkregen, de gele en de groene saponine. Terwijl
de ruwe saponine haemolytisch was, was de gele dit nauwe-
lijks meer, de groene daarentegen sterker dan de ruwe.
De groene saponine is verder weinig onderzocht.
De gele saponine is nog geenszins een enkelvoudige stof.
Door een reeks van bewerkingen, waaronder de belangrijkste
was, herhaald fractionnair praecipiteeren uit alcohol met aether,
werden hieruit vier glycosideachtige, witte fracties verkregen,
als fractie i, 2, 3 en 4 onderscheiden. Fractie i werd het
73
gemakkelijkst uit alcohol met aether neergeslagen; dan
volgen in de volgorde van hun nummers de andere.
Fractie 4, wellicht een splitsingsproduct, werd kristallijn
verkregen.
De fracties i, 2 en 3 waren amorf. Ze verschilden be-
langrijk in eigenschappen, \'t Zijn mengsels, die ik niet in
enkelvoudige stoffen heb kunnen ontleden. Fractionneering
uit alcohol van fractie i (de hoofdmassa) leidde niet tot ge-
lijkwaardige fracties, terwijl andere methoden van fraction-
neering geen betere uitkomsten beloofden.
Met zuren konden de fracties worden gesplitst in sapogenine
en suiker. Onder de suikers van de fracties i, 2 en 3 komt
zoowel hexose, als pentose en methylpentose voor. Fractie i
bevat belangrijk meer suiker dan fractie 3. De meeste sa-
pogenine en dus wel de minste hoeveelheid suiker bevat
fractie 4; in de suiker kon geen methylpentose worden aan-
getoond; ze bestaat wellicht uit glucose en arabinose.
Door inwerking van alkali ondergaat de niet-haemolytische
fractie i van de gele saponine ook een splitsing, waarbij
een gedeelte van de suiker (wellicht een samengestelde suiker)
wordt afgesplitst. Deze splitsing leidt o. a. tot de vorming
van eene nieuwe saponinestof met zeer sterk haemolytisch
vermogen. De suiker, die in deze nieuwe saponine nog
gebonden aan de sapogenine voorkomt, bestaat voor een
groot deel uit methylpentose.
Dit ontledingsproces kan mogelijk een nieuw uitgangspunt
vormen voor de studie der nog weinig bekende constitutie
der saponinen.
. c .
filîl» ; j?\'.^r i- \'••\'l\'i: î!fj
.y^ffw!;, uj» ni/ii ir v OÏJ ÛÎ Ü\'^J^^IOV
/! \' r.\'isw\',j-jfifco-j\'.js-:!/:ftja r.i-:*, jd;-n!!v /; «jhojjï\'.l
-•xî .horn;: {:-<\'■!,\'/r Z - i-^\'iJOi^vï
ftl j->ia Ai -j\'h -.^l\'^rfjnna \'f:f!X y .■^■.^■i\'jßirt^iryoi i .".i ■■
■■uin\'.-Mrnoboi. i\'d .r lïj\'jb/io nûî\'io\'/; v^-jib\'::\'vîoiuw-
;!-Mn.ûh!vvî :•!::) t/jbrv.il r.-^y far
i viJùj. uV\'.\'i:;\'V\'V^, < "
\'\'v/j \'r ; -\'■ts J\'.\'J/l
1 \'/>.,-Jn >.i\'-a h:r Ori-^d?; .skfx--. \'\'v.-^^vr.
<-. t;< ^ \'f\'à.\' ■(i.^il;-\'! ■■■•.\'ITI .^\'llTitihi\'. .-..,.\'<1
-XI; i!;\'jL<-iî/%/ •?><>.«.\'in>,?i-.\';f>irrr; . Toii;,;:.- •>}! J? : l oI\'-ki^
/.■\'f\'X\'jkjtnp -j^- •\'•uij.; li.M ^dnîily// :}.;ftv.
jii.:\'\'j:,r.\'<v ..\'^.\'/tkjiîq;; vîof-.oni/ioq/^-i -.){•»; .-.■/ ? /ir
^oiî \'\'faj\';\'•(■•f.a \'.r/ytiyii\' --x J". l\'i .\'jiJ; .,7 : \'
H\'Kj \'iôvy ^jUiy^rM-u\'/ •;•;.>
\'K\'-i-/ liun viLuJ^; uî;\' ioi/v
-ocr page 87-Stellingen
-ocr page 88-y>- •
V« ■• ■.....-r.-.v
lim.
V
-ocr page 89-I.
De scheiding van saponinen door middel van loodacetaat,
volgens de methode van KoüERT (Arch. f. exp. Pathol. u.
Pharmacol. Bd. 23 (1887) p. 240, dit proefschrift p. 3), mag
niet, zonder nader onderzoek in elk bijzonder geval, als een
volkomen scheiding worden beschouwd.
II.
De wijze, waarop Boorsma (Meded. uit \'s Lands Plantent.
N". 52 (1902) p. 77; dit proefschrift p. 10) aantoont, dat de
bast van Trevesia sundaica Miq. slechts één saponineachtig
bestanddeel bevat, is niet overtuigend.
III.
Het is wenschelijk, sterk werkende galenische praeparaten
in te stellen op een bepaald gehalte van het bestanddeel,
dat in hoofdzaak de physiologische werkzaamheid bepaalt.
IV.
Voor de therapeutische waardebepaling van digitalis-
bladeren is de physiologische methode (op kikvorschen) te
verkiezen boven een digitoxinebepaling. (FocKE. Arch. d.
Pharm. Bd. 241 (1903) p. 128 u. 669; Bd. 247 (1909) p. 545).
78
V.
Voor het verkrijgen van geconcentreerde uittreksels uit
plantendeelen, verdient de uitpersmethode (systeem Bruns)
aanbeveling. (Kroeber. Pharm. Zentralh. Bd. 51 (1910)
p. 41).
VI.
In \'t algemeen is het wenschelijk, homoeopatische ver-
dunningen\' vóór de aflevering versch te bereiden uit de
oorspronkelijke geneesmiddelen, liefst met versch bereide
verdunningsmiddelen.
VII.
De opvatting, voorkomende in Chwolson\'s Lehrbuch
der Physik Bd. i p. 534 u. 566, als zou de moleculaire
drukking van de begrenzende laag zich in de vloeistof
voortplanten, is onjuist, in zooverre dit betreft de constante
K uit de formule van Laplace, P = K ^ ^ )•
De moleculaire drukking binnen in een vloeistof met
vlak oppervlak (K), wordt niet veroorzaakt door de be-
grenzende laag.
VIII.
Het is waarschijnlijk, dat de blauwzuurglucosiden in de
planten fungeeren als stikstofreserve (TreüB. Ann. \'du Jard.
Botan. de Buitenzorg, vol. 23 (1909) p. 97).
70
IX.
Het is waarschijnlijk, dat bij transversaal-heliotrope bla-
deren de beweging, onafhankelijk van de verlichting van
den bladsteel, naar den gunstigsten stand ten opzichte van
het licht, in verband staat met de eigenaardige verlichting
van de protoplasmalaag aan den binnenkant van de epider-
miscellen van den bovenkant der bladeren. (Haberlandt.
Jahrb. f. wiss. Bot. Bd. 46 (igog) p. 377).
X.
Het zoogenaamde «vrije calciumhydroxyde» van de chloor-
kalk komt waarschijnlijk (ten minste voor een belangrijk
deel) niet als zoodanig daarin voor. (DiTZ. Zeitschr. f. angew.
Chem. Bd. 14 (1901) p. 3, 27, 50, 105; Bd. 20 (1907) p. 754).
XI.
Door het onderzoek van Tijmsïra (Ber. d. d. chem. Ges.
Bd. 38 (1905) p. I375-) is het verloop der reactie, bij de
bereiding van salicylzuur door verhitting van natriumphenolaat
met koolzuur, nog niet voldoende opgehelderd.
XII.
De onderzoekingen van Feist (Arch. d. Pharm. Bd.
246 (1908) p. 206, Bd. 247 (1909) p. 230 u. 542) be-
wijzen niet, dat d. benzaldehydecyaanhydrine optreedt als
splitsingsproduct bij de splitsing van amygdaline door
emulsine.
De opvatting van Bach (Ber. d. d. chem. Ges. Bd. 43
(1910) p. 366), dat metaalzouten slechts indirecten invloed
zouden uitoefenen op de werking der oxygenase, wordt
door zijn onderzoek niet voldoende gemotiveerd.
\'t Is waarschijnlijk, dat metaalzouten ook rechtstreekschen
invloed daarop kunnen uitoefenen.
.im!"
Î ,
li\'>■\'■" \'\'v.
v.,
.->11 ■\'. ■ ƒ
r\'-\'i..
- ■
-ocr page 94- -ocr page 95- -ocr page 96-