-ocr page 1-

-r• ;" ■-"\'l- /T-

ONDERZOEKINGEN OVER
CARqNQpM^AN^
BIJ KÄWERLljpERS^^

• •

K-Mi

\' \' I- \' \' ■

w I ,

. \'if\'-^

\' \\ Ü, ■

t

1-1 : I .r ii.-.u

. \' /

I)*-\'"" Diss,
Utrecht

A. Th. HOEDEMAKERS.

1910

-ocr page 2-

m
h"

- \' M

w

-ocr page 3-

1 .-l-; - ■ ■ v.

v?,

-ocr page 4-

r ••
t >

■m\'
■■

. ? "i

_ I)

-ocr page 5-

ONDERZOEKINGEN OVER CARCINOOM-
ANAPHYLAXIE BIJ KANKERLIJDERS.

-ocr page 6-

m

m:

f. ■

\'r"! Y-

r \'^ -s-.;,-

â

M

./ ■ ■ i

, f...

-f

rv \' «i.;>•.»,.-■«:: • , ffj?; -V, s

-ocr page 7-

Onderzoekingen over Carcinoom-
anaphylaxie bij Kankerlijders.

PROEFSCHRIFT

ter verkrijciixü van den graao van

Doctor in de Geneeskunde,

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT

op gezag van den rector-ma(imficus

Mr. D. SIMONS,

Hoogleeraar in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

tegen de bedenkingen van

DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE

te verdedigen
Op Dinsdag 8 November 1910, des namiddags te 4 uur,

door

AUGUST THEODORE HOEDEMAKERS,

Arts

Geboren te MAASTRICHT.

-ocr page 8-

\'t

V

m

........-

-ocr page 9-

AAN MIJNE VROUW.

-ocr page 10-

: \'i

\\

rriS:

S.:

--\'m

* J- .:-<

-ocr page 11-

Gaarne betuig ik U, Hoogleeraren en Lectoren der
Medische en Philosophische Facuheit, mijnen dank voor
het onderwijs, dat ik van U mocht ontvangen.

In het bijzonder dank ik U, Hooggeleerde Spronck,
hooggeachte Promotor, voor de welwillendheid en voor-
lichting, die ik bij het samenstellen van dit proefschrift
steeds van U ondervond.

Ten slotte een woord van erkentelijkheid tot U, Zeer-
geleerde
Staal, die steeds bereid waart in alles, wat noodig
mocht zijn voor mijn arbeid, uwe hulp te verleenen.

-ocr page 12-

f.» r»

.irî\' iiifv ro\' (i j \'jpt

■ -■■i

te

•"•■i • .\'i-ry Ü:.,-..\': vir>

, " . . . \'-ï-^-v q!:-;. vv:,\' \' .-/fi—t^r; ., _

V «a

-ocr page 13-

INLEIDING.

In het najaar van 1909 verschenen in de Wiener klinische
Wochenschrift i) eenige mededeelingen over Carcinoom-
anaphylaxie bij kankerlijders.

Zooals bekend is, kan men dieren door inspuiting van een
of andere vreemde eiwitsoort overgevoelig (anaphylactisch)
maken tegenover die eiwitsoort, zoodat het dier bij herhaling
der inspuiting met hetzelfde eiwit — onder inachtneming
van bepaalde voorzorgen (tijd) - hierop reageert met patho-
logische verschijnselen.

In de temperatuurdaling van een gesensibiliseerde cavia,
na herhaalde inspuiting van hetzelfde, soortelijk vreemde
serum, meende
Pfeiffer een nieuw symptoom van anaphy-
laxie gevonden te hebben.

Sterke temperatuurdaling beschouwt Pfeiffer zelfs als het
fijnste reagens, als het meest objectieve verschijnsel van
den anaphylactischen toestand.

Pfeiffer meent, dat in gevallen, waarin heftige kramp-
verschijnselen en shock ontbreken, en in gevallen, waarin
de anaphylactische verschijnselen gering zijn, juist de tem-
peratuurdaling in staat stelt, objectief het bestaan van anaphy-
laxie aan te toonen.

De beoordeeling van onrust, dyspnoe enz. is altijd eenigszins

\') H. Pfeiffer u J. I\'insterer: Ueber den Nachweis eines gegen das eigene
Carcinom gerichteten anaphylaktischen Antikörpers im Serum von Krebskranken
nebst vorläufigen Bemerkungen zu diesem Befunde. Wiener kh\'n. Wochen-
schrift 1909, n». 28.

-ocr page 14-

- 10 -

subjectief; zelfs het loozen van urine en faeces zijn ver-
schijnselen, die onder bepaalde omstandigheden soms moeilijk
naar juiste waarde kunnen geschat worden.

Daarentegen is een temperatuurdaling van meerdere graden
Celsius een gemakkelijk waar te nemen, objectief verschijnsel.

Practische beteekenis scheen het verschijnsel der tempe-
ratuurdaling te krijgen door de mededeeling van
Pfeiffer,
dat het hem gelukt was hierdoor eene, volgens zijne meening,
specifieke carcinoom-anaphylaxie aan te toonen.

De onderzoekingen van Pfeiffer heb ik herhaald, om na
te gaan, of zijne mededeelingen en gevolgtrekkingen konden
bevestigd worden.

-ocr page 15-

HOOFDSTUK I.

Proeven van PFEIFFER en anderen over carcinoom-
anaphylaxie bij kankeriijders.

Het eerst lieeft Ranzi getracht van de anaphylactische
reactie gebruik te maken voor de diagnostiek van maligne
tumoren, doch zonder positief resultaat.

Pfeiffer echter, gebruik makend van het door hem
aangegeven criterium der anaphylactische temperatuurdaling,
meende volgens zijne mededeeling in het dierexperiment
eene duidelijke, waarschijnlijk specifieke, anaphylaxie tegen-
over carcinoom te vinden.

Pfeiffer ging uit van de onderstelling, dat bij kanker-
lijders in het serum specifieke anaphylactische reactiestoffen
tegenover kankerweefsel voorkomen en door middel van de
zoogenaamde passieve anaphylaxie trachtte hij het bestaan
dezer anaphylactische reactiestoffen in het serum van kanker-
lijders aan te toonen.

Pfeiffer behandelde daarom caviae intraperitoneaal met
serum van kankerlijders en 48 uren later met kankerperssap.
Indien de caviae werkelijk door de inspuiting van kanker-
serum passief gesensibiliseerd waren, moesten zij op de
inspuiting van antigeen (kankerperssap) reageeren met ana-
phylactische verschijnselen.

Inderdaad vertoonden bij de proeven van Pfeiffer alleen

\') E. Ranzi : Ueber Anaphylaxie durch Organ- und Tuniore.\\traktc. Zeitschrift
f. Immunitätsforschung, u. experim. Therapie. IQOQ, Bd. 2. Heft 1.

-ocr page 16-

- 12 -

die caviae, waarbij vooraf kankerserum ingespoten was, het
anaphylactisch verschijnsel der temperatuurdaling, terwijl bij
caviae, die vooraf normaal serum van den mensch of in het
geheel geen serum ontvangen hadden, zeer geringe of geen
temperatuurdaling was waar te nemen.

Pfeiffer stelt zich daarom voor, dat in het serum van
kankerlijders anaphylactische reactiestoffen voorkomen, die
op dieren kunnen worden overgedragen en bij deze dieren
passieve anaphylaxie tegenover de antigenen van het kanker-
gezwel kunnen te weeg brengen.

Hij onderstelt de mogelijkheid, dat de cellen van het
kankergezwel zoodanig veranderd zijn, dat zij als soortelijk
vreemd eiwit werken of dat het kankerweefsel wel is waar
zijn soortspecificiteit behoudt, doch dat in het kankergezwel
een parasiet woekert, waarvan het soortvreemde eiwit de
anaphylaxie veroorzaakt.

Mocht het soortelijk vreemd eiwit reeds van het begin af
in het kankergezwel zijn aan te toonen, dan zou dit volgens
Pfeiffer voor de parasitaire theorie van het carcinoom pleiten.

De uitkomsten der controle-onderzoekingen door Ranzi
op de * door Pfeiffer aangegeven wijze verricht, weken
evenwel- sterk af van die van
Pfeiffer.

Een voor kanker specifieke reactiestof kon, door middel
van proefneming bij caviae, door
Ranzi, niet worden aan-
getoond. Gesensibiliseerde caviae nl., die na reinjectie den
anaphylactischen shock overleven, worden ««//anaphylactisch

\') E. Ranzi: Zur Frage des Nachweises eines spezifischen anaphylaktischen
Reaktionskörpers im Blute von Tumorkranken. Wiener klin. Wochenschrift 1900,
n». 40. .

-ocr page 17-

- 13 -

en blijven dit eenigen tijd, d. w. z. een nieuwe intraperi-
toneale inspuiting, een of meer dagen na de eerste reinjectie,
doet de anaphylactische temperatuurdaling niet meer ontstaan.

Nu bleek echter bij de proeven van Ranzi, dat caviae,
behandeld met serum van kankerlijders en vervolgens met
kankerperssap, niet a/z/^anaphylactisch waren geworden; tem-
peratuurdaling scheen dus niet de uitdrukking van een
specifiek anaphylactische reactie.

Ranzi nam waar, dat de temperatuurdaling ook optrad
na inspuiting van kankerperssap bij niet vooraf behandelde
caviae en eveneens bij caviae, vooraf met heteroloog eiwit
behandeld, zoodat de bij deze dieren optredende temperatuur-
daling niet karakteristiek scheen voor den anaphylactischen
shock.

Ranzi wees er bovendien op, dat de temperatuur van caviae
onder invloed van uitwendige omstandigheden, gemakkelijk
kan dalen en stijgen.

Naar aanleiding van Ranzi\'s mededeeling verscheen een
artikel van
Pfeiffer i), waarin liij opmerkte, dat door Ranzi
noch de voorzorgen in acht genomen, noch de fouten
vermeden waren, waarop hij had gewezen.

Inmiddels verscheen eene mededeeling van Q. Kellinq,\'\')
die eveneens de proeven van Pfeiffer had herhaald.

De proeven van Kelling bevestigden, dat anaphylactische
stoffen, zich in het serum van kankerlijders bevindende,

\') M. Pi-eifi-er: Bemerkungen zu E. Ranzi\'s Artikel: Zur Frage des
Nachweises eines spezifischen anaphyl. Reaklionskörpers im Blute von Tumor-
kranken. Wiener klin. Wochenschrift 1909, n». 40.

O. Kellinq : Anaphylaktische Untersuchungen beim Carcinom des
Menschen. Wiener klin. Wochenschrift 1910, n». 12.

-ocr page 18-

- 14 -

passief op caviae kunnen worden overgedragen en inderdaad
temperatuurdaling na reinjectie met kankerextract verwekken.

Uit de proeven van Kelling bleek evenwel, dat de
anaphylactische temperatuurdaling niet voor kanker karak-
teristiek is:

lo. bij caviae, vooraf behandeld met serum van lijders aan
syphilis en tuberculose en 48 uren later ingespoten met kanker-
extract, kon ook temperatuurdaling worden waargenomen;

2o. eveneens bij caviae, vooraf ingespoten met serum van
kankerlijders en 48 uren later met extracten van embryonale
weefsels (kip, varken, mensch);

3°. eveneens trad duidelijk de temperatuurdaling op bij
caviae, gesensibiliseerd met kankerextract en 14 dagen later
ingespoten met extracten van embryonale weefsels.

Uit andere proeven van Kelling bleek, dat sommige
caviae ö«//anaphylactisch waren geworden, andere
onduidelijk
of niet, terwijl de caviae, die geen duidelijke anaphylactische
temperatuurdaling vertoond hadden, ook niet duidelijk rea-
geerden na de tweede reinjectie.

Kelling constateerde, dat een groot aantal caviae niet
anaphylactisch werd en vindt vooral daarom — maar ook
nog wegens andere bezwaren — de anaphylactische methode
niet geschikt, om verwantschap aan te toonen tusschen de
eiwitsoorten (cellen of opgelost eiwit), bij het dier achtereen-
volgens ingespoten.

Uit zijn proeven meent Kelling te kunnen afleiden, dat
de anaphylactische reactie zeer waarschijnlijk een reactie is
tegen celeiwit, daar hij de reactie ook verkrijgen kon met
normale cellen van verschillenden oorsprong en dat zeer

-ocr page 19-

- 15 -

waarschijnlijk de anaphylactische reactie geen reactie is tegen
parasitair eiwit.

Tot geheel andere uitkomsten als Pfeiffer en Kelling
kwam Herbert Elias, i)

Zijn eerste onderzoekingen met carcinoom en sarcoom-
perssap, met serum van kankerlijders en met serum van
niet aan kanker lijdenden, waarbij de uitkomsten vaak
dezelfde waren, deden hem reeds twijfelen aan de specificiteit
der verschijnselen.

In één geval nam Elias bij een niet vooraf ingespoten
cavia,
na inspuiting van kankerperssap, eene temperatuur-
daling
waar van 1,8° C. Uit zijne proeven bleek duidelijk,
dat perssappen van normale organen, op analoge wijze als
kankerperssappen, in staat zijn, om bij dieren, vooraf met
serum ingespoten, een sterke temperatuurdaling te doen
ontstaan.

Bij een serie van proeven, waar ter ééne leverkanker-
perssap en ter andere een alcoholisch extract van hetzelfde
leverkankerperssap werd ingespoten, vertoonden de uitkom-
sten een zóó duidelijke overeenstemming, dat men zou
geneigd zijn om aan te nemen, dat alleen de lipoiden het
werkzame principe vormen.

Elias zag bij geen enkele cavia anaphylactische verschijn-
selen optreden, terwijl bij zijn proeven de caviae, die na
de eerste reinjectie temperatuurdaling hadden vertoond, op de

\') H. Elias: Die teinperaturherabsetzende Wirkung von Gewebsprcszsäftcn
u. Lipoiden und deren Bedeutung für die Pfeiffer\'sche Reaktion: Beilrüge zur
Carcinomforschung aus der I Med. Klinik (Prof. C. V.
Noorden) in Wien.
Herausgegeben von Priv. Dozent Dr. M.
Salomon. Heft II, 1910.

-ocr page 20-

- 16 -

tweede reinjectie eveneens met temperatuurdaling reageerden.

Deze uitkomsten deden het Elias zeer onwaarschijnlijk
voorkomen, dat de reactie van
Pfeiffer op anaphylaxie berust.

Elias toonde bij zijn proeven aan, dat bij caviae van
ongeveer hetzelfde lichaamsgewicht, een groot individueel
verschil bestaat met betrekking tot hun reactie op de ver-
schillende inspuitingen; deze individualiteit kwam zoo sterk
uit, dat van drie niet vooraf ingespoten caviae van hetzelfde
lichaamsgewicht, volkomen op dezelfde wijze behandeld,
één cavia een temperatuurs/y^//?^ vertoonde van 2 o C,
terwijl de twee anderen een temperatuuröfö////^ vertoonden
van 2o C

Een merkwaardige ervaring deed Elias op omtrent de
werkzaamheid van verschillende perssappen. Leverkanker-
perssap veroorzaakte de geringste temperatuurdaling van
de zeven verschillende kankerperssappen, die hij gebruikte,
terwijl van zijne normale orgaan perssappen leverperssap de
sterkste temperatuurdaling veroorzaakte.

Terwijl ik mij met de herhaling van de proeven van
Pfeiffer bezig hield, verschenen nog de volgende publicaties
over dit onderwerp.

Vooreerst een verhandeling van Weinderg en Mello
Deze onderzoekers hebben de proeven van Pfeiffer her-
haald met het bloed-serum van
10 kankerlijders en 10
gezonde personen. Af en toe zagen zij- caviae, die vooraf
met serum van kankerlijders waren
behandeld, op de in-
spuiting van kankerperssap met hypothermie reageeren. Maar

\') M. Weinberg et Uao Mello. Bulletin de l\'association française pour
l\'étude du cancer, IQIO. p. 42.

-ocr page 21-

- 17 -

hetzelfde verschijnsel werd ook wel waargenomen bij caviae,
die vooraf serum van gezonde menschen hadden ontvangen.

Donati nam herhaaldelijk daling van de temperatuur
waar bij caviae, die op de door
Pfeiffer aangegeven wijze
behandeld waren. Maar ook zag hij hetzelfde verschijnsel
bij caviae, die vooraf serum ontvangen hadden van een
mensch, die stellig niet aan kanker leed.

Donati merkt op, dat proeven volgens de methode van
Pfeiffer verricht, niet met elkander te vergelijken zijn,
omdat, naar zijne meening, de activiteit van kankerpers-
sappen zeer variabel zou zijn. Bovendien zou het serum
van kankerlijders niet zelden slechts een zeer kleine hoeveel-
heid anaphylactische antistoffen bevatten. Eindelijk meent hij
dat rekening moet gehouden houden met het individueel
zeer verschillend reageeren der proefdieren.

Blijkens een onlangs verschenen verhandeling van Isaia-)
heeft ook deze onderzoeker, gebruik makende van een waterig
extract van kankerweefsel, bereid volgens de methode van
Wassermann, alsmede van gedroogd extract, de resultaten
van
Pfeiffer niet kunnen bevestigen.

\') M. Donati. Delia anafiiassi passiva da tiiinorc iiialigiio. Patlioiogica
1 Sept. 1910 p. 413.
\') Isaia. Policlinico (.Sez. chirurgica) 1910 n». 7.

-ocr page 22-

HOOFDSTUK II.

Wijze van proefneming door H. PFEIFFER.

Pfeiffer bezigde caviae van minstens 350 gram lichaams-
gewicht, omdat jonge caviae de relatief groote hoeveelheid
serum, zijns inziens sterk toxisch ingevolge het haemolysine-
gehalte, slecht verdragen en soms acuut te gronde gaan.

De caviae bevonden zich minstens 12 uur vóór de proef
in een verwarmd vertrek. De buikhuid werd geschoren en
gedesinfecteerd, terwijl na de inspuiting de buikwand ter
plaatse van de insteekopening werd gehecht. Het bloed der
kankerlijders werd verkregen door venaepunctie en steriel
opgevangen. Het perssap werd bereid als volgt:

De tumormassa wordt zorgvuldig ontdaan van alle andere
weefseldeelen en meermalen afgespoeld met steriel gedes-
tilleerd water, om al het aanklevende bloed en serum te
verwijderen; vervolgens wordt de massa tot een fijn korrelige
brij gehakt en met zooveel kwartszand vermengd, dat een
half droog mengsel ontstaat; bij dit mengsel wordt voor
iedere tien gram tumormassa
0,5—1 gesteriliseerde

0,86 o/o keukenzout-oplossing gevoegd, deels om het in de
tumormassa nog aanwezige soortelijk vreemde serum te
verdunnen, deels om meer perssap te verkrijgen. Het aldus
bereide materiaal wordt in den cylinder van een pers van
Buchner zoolang bij een druk van minstens 200 atmospheren

\') H. Pfeiffer: Versuchstechnische Bemerkungen zum Nachweis des ana-
phylaktischen Temperatursturzes. Wiener klin., Wochenschrift 1909, n". 36.

-ocr page 23-

- 19 -

uitgeperst, totdat geen perssap meer uitvloeit. Na toevoeging
van een 10 o/o thymoloplossing aan het perssap, wordt dit
in de ijskast bewaard.

Sommige der door Pfeiffer onderzochte perssappen
hadden de eigenschap, afhankelijk van hun gehalte aan
bloed of serum, om, vooral bij jonge dieren, na inspuiting
van een groote dosis, de temperatuur te doen dalen; het
bleek daarom noodzakelijk de werking van het perssap vóór
iedere proef te controleeren bij caviae, vooraf met normaal
serum ingespoten en bij caviae, die niet vooraf ingespoten
zijn. Blijkt het perssap bij de controleproeven absoluut
onwerkzaam, dan kan het perssap zonder meer als zoodanig
gebruikt worden, (bij de proeven van
Pfeiffer was dit bij
mammacarcinoom steeds het geval)

Ontstaat bij de controleproeven een temperatuurdaling,
dan kan het perssap geïnactiveerd worden door verhitting
op 570 gedurende IV2 uur, waardoor zijne niet-specifiek
toxische werking geëlimineerd wordt, of men brengt de
waargenomen temperatuurdaling in rekening.

De caviae ontvangen intraperitoneaal 3 tot 4 cM=\'. van
het patienten-serum, dat onderzocht moet worden en 48
uren later 1,5 tot 3 cM\'\'. kankerperssap.

De temperatuur wordt daarna om het kwartier rectaal
opgenomen met een door
Pfeiffer aangegeven thermo-
meter, \') totdat de norm weer bereikt is. Bij positief resultaat
daalt de temperatuur bijna onmiddellijk na de reinjectie,
snel en gelijkmatig, bereikt na een of twee uur haar minimum

\') Thermometer, geconstrueerd volgens aanwijzing van W. Weiciiardt en
verkrijgbaar bij Gustav Eger, Graz, Halbarthgasse.

-ocr page 24-

- 20 -

en keert daarna weer langzaam tot de norm terug, of het
dier sterft bij een of ander temperatuurminimum onder
zware anaphylactische verschijnselen.

Bij het registreeren der temperatuur wordt eveneens acht
geslagen op andere anaphylactische verschijnselen, zooals
krampen, verlammingen, shock, onrust, dyspnoe, defecatie, enz.

Een temperatuurdaling van meer dan 1,5» C. wordt als
positief anaphylactisch verschijnsel beschouwd; geringere
daling of geringe stijging der temperatuur hebben geen
beteekenis.

Bij proeven, onder de genoemde voorwaarden verricht,
met sera van lijders aan carcinoom of sarcoom, alsmede
met sera van patiënten, lijdende aan goedaardige gezwellen,
waren de uitkomsten met sera van kankerlijders constant
positief, met de andere sera constant negatief.

Bij caviae, ingespoten met serum van niet aan kanker
lijdenden of niet vooraf ingespoten, was geen spoor van
temperatuurdaling waar te nemen.

-ocr page 25-

HOOFDSTUK III.

Eigen onderzoek.
A. GEBEZIGDE METHODE VAN ONDERZOEK.

Voor de proeven werden steeds caviae i) gekozen, met
een licliaamsgewicht van 350 tot 450 gram, die zich steeds
minstens 2 x 24 uren in een gelijkmatig verwarmd vertrek
bevonden hadden.

De sera werden deels geïnactiveerd, deels niet. Twee
verschillende leverkankerperssappen, die niet geïnactiveerd
waren, werden gebezigd. De perssappen werden na toevoe-
ging van 0,5 «/o trikresol in de ijskast bewaard.

Om de werking van het ingespoten serum zuiverder te
kunnen beoordeelen, werd bij een serie van proeven steeds
hetzelfde perssap gebruikt. Het serum en het perssap werden
op lichaamstemperatuur verwarmd ingespoten. De tempe-
ratuur werd met den door
Pfeiffer aangegeven thermometer
zoolang gecontroleerd, tot de temperatuur nä de daling
weer begon te stijgen.

In een serie van proeven werden bovendien de tempera-
tuurschommelingen geregistreerd, terstond nä de serum-
inspuiting.

Het serum van kankerlijders werd steeds door venae-
punctle verkregen en was afkomstig van patlenten, bij wie

\') De caviae vraren afkomstig uit de fokkerij van het Pathologisch Instituut
en nog niet voor andere proeven gebezigd.

-ocr page 26-

- 22 -

van zeer bevoegde zijde de diagnose op carcinoom gesteld
was; voor een deel konden deze diagnoses door obductie
bevestigd worden.

Éénmaal is gebezigd uraemisch serum, eveneens verkregen
door venaepunctie.

Het normale serum was afkomstig van navelstrengbloed
uit de obstetrische kliniek van Professor
Kouwer.

De kankerperssappen werden verkregen uit groote levers,
waarin talrijke metastasen van maagcarcinoom voorkwamen,
waarvan de pathologisch-anatomische diagnose gesteld was
door Professor
Spronck.

Bij iedere proef werden twee of meer caviae vooraf
behandeld met 3 cM^\'. serum van kankerlijders; tot controle
strekten steeds twee niet vooraf met serum behandelde
caviae en minstens twee caviae, vooraf ingespoten met serum
van stellig niet aan kanker lijdenden.

Uitgenomen bij proeven 11 en 13 werd voor de reinjectie
steeds gebruikt 3 cM". kankerperssap.

-ocr page 27-

B. PROEVEN.

Proef I.

Twee caviae werden intraperitoneaal ingespoten met 3 cM\\
geïnactiveerd serum van een lijderes aan mammacarcinoom;
twee caviae met 3 cMl geïnactiveerd normaal serum; twee
caviae werden niet met serum behandeld.

Deze zes caviae werden 48 uren later intraperitoneaal
ingespoten met 3 cM^ leverkankerperssap I.

De uitkomsten na de perssapinspuiting waren als volgt:

Bij de caviae, vooraf met kankerserum behandeld, bedroeg
de grootste temperatuurdaling resp. 0,4 o en 0.2» C.

De caviae, vooraf met normaal serum behandeld, reageerden
verschillend op de inspuiting van perssap: bij de eene cavia
werd een temperatuuroffl/w/jg\' van 1,6 o C, bij de andere een
\\.tm\\iexaX\\xmstijging van 1,2° C. waargenomen.

De caviae, die niet vooraf met serum behandeld waren,
vertoonden een temperatuurdaling resp. van 0,8° C. en 0,4o C.

Anaphylactische verschijnselen werden niet waargenomen.

Proef II.

Twee caviae ontvingen elk 3 cM=\'. geïnactiveerd serum
van een lijder aan carcinoma recti; twee caviae 3 cM\'\'.
geïnactiveerd normaal serum; twee caviae werden niet met
serum behandeld.

Een cavia, met normaal geïnactiveerd serum ingespoten,
stierf binnen 48 uren; bij de overigen werd 48 uren na

-ocr page 28-

- 24 -

de seruminspuiting 3 cM^ leverkankerperssap I ingespoten,
.waarbij de volgende uitkomsten verkregen werden:

Bij de met kankerserum vooraf behandelde caviae werd
een temperatuurdaling waargenomen resp. van 0,5 o C. en
0,6» C; de met normaal serum behandelde cavia vertoonde
een temperatuurdaling van 0,7" C, terwijl de niet vooraf
met serum behandelde\'caviae een temperatuurdaling ver-
toonden resp. van 0,2« C. en 1,1 o Q

Anaphylactische verschijnselen werden niet waargenomen.

Proef III.

Twee caviae ontvingen elk 3 cM-^ geïnactiveerd serum
van een lijder aan carcinoma ventriculi et hepatis; twee
caviae 3 cM=\'. geinactiveerd normaal serum; twee caviae
werden niet met serum behandeld.

Eén cavia, met geinactiveerd normaal serum behandeld,
stierf binnen 48 uren; bij de overigen werd 48 uren na de
seruminspuiting 3 cM^. leverkankerperssap I ingespoten.
De reactie na de perssapinspuiting was als volgt:
Van de met kankerserum vooraf behandelde caviae ver-
toonde één cavia een temperatuurt/a////^ van 0,5° C, de
andere een temperatuurs/y^///^ van 1 » C; bij de met normaal
serum vooraf behandelde cavia werd een temperatuurdaling
waargenomen van 0,4« C, terwijl de niet vooraf met serum
behandelde caviae verschillend reageerden:

bij de eene daalde de temperatuur 0,2 o C, bij de andere
bleef de temperatuur onveranderd.
Anaphylactische verschijnselen werden niet waargenomen.

-ocr page 29-

- 25 -
Proef IV.

Twee caviae ontvingen elk 3 cM^. geïnactiveerd serum
van een lijder aan carcinoma recti; twee caviae 3 cM^. geïn-
activeerd normaal serum; twee caviae werden niet met
serum behandeld.

Een cavia, met normaal serum behandeld, stierf binnen
48 uren; bij de overigen werd 48 uren na de serum-behan-
deling 3 cM^. leverkankerperssap I ingespoten, waarbij de
volgende uitkomsten werden verkregen:

Bij de met kankerserum vooraf behandelde caviae werd
een temperatuurdaling waargenomen resp. van 0,2° C. en
0,6 O C.; de met normaal serum vooraf behandelde cavia
vertoonde een temperatuurstijging van 0,2 o C, terwijl de
caviae, die niet met serum vooraf behandeld waren, een
temperatuurdaling vertoonden resp. van 0,2® Q en 0,6 o C.

Anaphylactische verschijnselen werden niet waargenomen.

In de proeven 11, III en IV werd verschillend normaal
serum gebezigd.

Proef V.

Twee caviae ontvingen elk 3 cM=\'. geinactiveérd serum
van een lijderes aan carcinoma uteri; twee caviae 3 cM"\'.
geinactiveerd normaal serum; twee caviae werden niet met
serum behandeld.

De caviae reageerden op de serum-inspuiting als volgt:

De met kankerserum behandelde caviae vertoonden een
temperatuurstijging resp. van 0,4» C. en 0,8» C; van de
met normaal serum behandelde caviae werd bij één cavia

-ocr page 30-

- 26 -

een temperatuurstijging van 0,1 o C. waargenomen, terwijl
de temperatuur der andere cavia onveranderd bleef.

Bij alle dieren werd 48 uren later 3 cM^\'. leverkanker-
perssap I ingespoten met de volgende uitkomsten:

Van de met kankerserum behandelde caviae werd bij
één cavia een temperatuurü^a/m^ waargenomen van 2,5 o C.,
bij de andere een
itm^^vzixinrstijging van 0,3 o C; bij één
met normaal serum behandelde cavia daalde de temperatuur
0,8 O C, bij de andere bleef de temperatuur onveranderd.

De niet vooraf met serum behandelde caviae vertoonden
een temperatuurdaling van 0,4« C.

Anaphylactische verschijnselen werden niet waargenomen.

Proef VI.

Drie caviae ontvingen elk 3 cM^ geïnactiveerd serum
van een lijder aan carcinoma ventriculi; twee caviae 3 cM^.
geïnactiveerd normaal serum; twee caviae werden niet met
serum behandeld.

Na de inspuiting met serum vertoonden de met kanker-
serum behandelde caviae een temperatuurdaling resp. van
3,2«, 4« en 6,2« C; bij één cavia, met normaal serum
ingespoten, daalde de temperatuur 0,6° C, bij de andere
bleef zij onveranderd.

Bij alle dieren werd 48 uren na de serum-inspuiting 3 cM^.
leverkankerperssap II ingespoten met de volgende uitkomsten:

Bij twee met kankerserum behandelde caviae werd een
temperatuurs^y^//?^ waargenomen resp. van 0,4 ° C. en
0,8 O C, bij de andere een temperatuurüfa///z^ van 0,8 o C.
De met normaal serum behandelde caviae vertoonden een

-ocr page 31-

- 27 -

temperatuurdaling resp. van 0,2° C. en 0,6 o C. Van de
niet met serum behandelde caviae vertoonde één cavia een
temperatuurf/fl///;^ van 1,6° C, de andere een temperatuur-
stijging van 0,4° C.

Anaphylactische verschijnselen werden niet waargenomen.

Proef VII.

Drie caviae ontvingen elk 3 cM^ niet geïnactiveerd serum
van een lijder aan carcinoma ventriculi; twee caviae 3 cM-l
geïnactiveerd normaal serum; twee caviae werden niet met
serum behandeld.

Na de seruminspuiting werd bij de met kankerserum
behandelde caviae een temperatuurdaling waargenomen resp.
van 2,8°, 3,8» en 4° C, bij de met normaal serum be-
handelde caviae een temperatuurdaling resp. van 1,2« C.
en 1,9 O C.

De met katikerserum behandelde caviae waren zeer ziek,
lagen plat neer en waren zeer slap; de met normaal serum
behandelde caviae bleven gezond.

Bij alle caviae werd 48 uren later 3 cM» leverkanker-
perssap II ingespoten met de volgende uitkomsten:

Bij twee met kankerserum vooraf behandelde caviae werd
een temperatuur</fl////^ waargenomen resp. van 2,2« C. en
3,4° C, bij de derde een temperatuurs/y^///^ van 1,4 o Q;
de met normaal serum vooraf behandelde caviae vertoonden
een temperatuurdaling resp. van 0,4 o C. en
1 o Q; de niet
met serum behandelde caviae een temperatuurdaling resp.
van 1,2 0 en 1,4 o C.

Cavia n». 39, vooraf met kankerserum behandeld, bij welke

-ocr page 32-

- 28 -

na de perssapinspuiting een temperatuurdaling werd waar-
genomen van 3,4° C, vertoonde een sterke dyspnoe en
maakte den indruk zeer ziek te zijn.

Proef VIII.

Vier caviae ontvingen elk 3 cM^. niet geinactiveerd serum
van een lijderes aan carcinoma omenti, geconstateerd bij
proeflaparotomie; twee caviae 3 geinactiveerd normaal
serum; twee caviae werden niet met serum behandeld.

Na de seruminspuiting vertoonden de met kankerserum
behandelde caviae een temperatuurdaling resp. van 3,8°, 4,8o,
5 O en 5.2 O C; één met normaal serum behandelde cavia
vertoonde een temperatuur^/a/Z/z^ van 0,4» C, de andere
een temperatuurs/^]^/«^ van 0,4« C.

De met kankerserum ingespoten caviae vertoonden sterke
dyspnoe en maakten den indruk zeer ziek te zijn; cavia
no. 48, bij welke een temperatuurdaling van 5,2» C. werd
werd waargenomen, stierf binnen 48 uren.

Bij de overige dieren werd 48 uren na de seruminspuiting
3 leverkankerperssap II ingespoten, waarbij de volgende
uitkomsten werden verkregen:

De met kankerserum vooraf behandelde caviae vertoonden
een temperatuurdaling resp. van 0,6», 1,4«
en 2o C; de
met normaal serum behandelde caviae een temperatuurdaling
resp. van 1,3" en 1,9« C; van de niet .met serum behan-
delde caviae werd bij één cavia een temperatuurt/a/w/^ van
0,9» C, bij de andere een temperatuurs/y;^///^^ van 0,7« C.
waargenomen.

Anaphylactische verschijnselen werden niet waargenomen.

-ocr page 33-

- 29 -
Proef IX.

Twee caviae ontvingen elk 3 cM\'\\ geinactiveerd serum
van een lijder aan carcinoma recti; zes caviae 3
niet
geinactiveerd uraemisch serum; twee caviae werden niet
met serum behandeld.

Na de seruminspuiting vertoonden de met kankerserum
behandelde caviae een temperatuurdaling resp. van 0,8« en
1,1 O C; de met uraemisch serum behandelde caviae een tem-
peratuurdaling resp. van 0,2°, 0,4«, 0,6«, 0
,6°, 0,6« en 1,4 o Q

Bij alle dieren werd 48 uren later 3 cM=\'. leverkanker-
perssap II ingespoten met de volgende uitkomsten:

Van de vooraf met kankerserum behandelde caviae ver-
toonde één cavia een temperatuurr/a////^ van 0,5» C, de
andere een temperatuurs/y^///^ van 0,2« C; vijf met urae-
misch serum behandelde caviae vertoonden een temperatuur-
daling resp. van 0,2°, 0,6», 0,6 o, 0,8 o en 2° C, terwijl bij
de zesde een temperatuurstijging van 0,4° C. werd waar-
genomen. De niet met serum behandelde caviae vertoonden
een temperatuurdaling van 0,4° C.

Cavia no. 55, vooraf met uraemisch serum behandeld, die
op de perssapinspuiting reageerde met een temperatuurdaling
van 2 O C., was zeer ziek.

Proef X.

Vier caviae ontvingen elk 3 cM^ geinactiveerd serum
van een lijder aan carcinoma mandibulae; twee caviae 3 cM=\'.
niet geinactiveerd normaal serum; twee caviae werden niet
met serum behandeld.

-ocr page 34-

- 30 -

Na de seruminspuiting vertoonden de met kankerserum
beliandeide caviae een temperatuurdaling resp. van 0,2«,
0,4», 3 O en 3,4 o C; de met normaal serum behandelde
caviae een temperatuurdaling resp. van 1,4° en 2» Q

Bij alle dieren werd 48 uren later 3 leverkanker-
perssap II ingespoten met de volgende uitkomsten:

De met kankerserum vooraf behandelde caviae vertoonden
een temperatuurdaling resp. van 0,2», 1,5 1,5 o en 1,6« C.
de met normaal serum behandelde caviae een temperatuur
daling resp. van 0,2° en 1,3 o C; de niet met serum behan
delde caviae een temperatuurdaling resp. van 1 o en 1,8« C
Anaphylactische verschijnselen werden niet waargenomen

Proef XI.

Drie caviae ontvingen elk 3 cM^. niet geïnactiveerd serum
van een lijder aan carcinoma .penis; één cavia 2
niet
geïnactiveerd serum van een lijder aan ulcus rodens; twee
caviae ontvingen elk 3 cM^
niet geïnactiveerd normaal
serum; twee caviae werden niet met serum behandeld.

Na de seruminspuiting werd bij de met kankerserum
behandelde caviae een temperatuurdaling waargenomen resp.
van 0,6*0, 5,2 o, 5,2» en 4,4° C; bij de met normaal serum
behandelde caviae een temperatuurdaling resp. van 0,2 o
en 0,4 O C.

Bij alle dieren werd 48 uren na de seruminspuiting lever-
kankerperssap II ingespoten en wel:

bij de vooraf met serum van een lijder aan ulcus rodens
behandelde cavia 3 cM^ leverkankerperssap; bij de andere
vooraf met kankerserum behandelde caviae resp, 2, .1 en

-ocr page 35-

- 31 -

0,5 cM^. leverkankerperssap; bij de met normaal serum
vooraf behandelde caviae resp. 2 en 1 cM^. kankerperssap;
bij de niet met serum behandelde caviae resp. 2 en 1 cM».
kankerperssap.

, De hoeveelheid ingespoten vloeistof was voor alle caviae
dezelfde; de hoeveelheid perssap was met 0,85 o/o keuken-
zoutoplossing aangevuld tot een hoeveelheid van 3 cM^\'.

Na de perssapinspuiting vertoonde de met serum van een
lijder aan ulcus rodens behandelde cavia een temperatuur-
daling van 1,8 O C; van de drie andere met kankerserum
behandelde caviae werd bij twee een temperatuurdaling
waargenomen resp. van 2,9 o en 2,8 o Q, terwijl bij de derde
de temperatuur onveranderd bleef; één cavia, met normaal
serum behandeld, vertoonde een temperatuuraf^////;^ van
0,4 O C, de andere een temperatuurs/^;^///^ van 0,6° C.;
bij de niet met serum behandelde caviae werd een tempe-
ratuurdaling waargenomen resp. van 1.3 o en 1,4 o C.

Anaphylactische verschijnselen werden niet waargenomen.

Proef XII.

Bij alle caviae van proef X werd 4 x 24 uren na de
perssapinspuiting opnieuw 3 cM-\'\'. van hetzelfde kankerperssap
ingespoten met de volgende uitkomsten:

De vooraf met kankerserum behandelde caviae, die na
de eerste perssapinspuiting een temperatuurdaling vertoond
hadden resp. van 0,2 o, 1,5 o, 1,5« en 1,6 o Q, vertoonden
na de tweede perssapinspuiting een temperatuurdaling resp.
van 1,2 O, 2,5 O, 0,6 o en 3,5 o C; de vooraf met normaal
serum behandelde caviae, die na de eerste perssapinspuiting

-ocr page 36-

- 32 -

een temperatuurdaling vertoond hadden resp. van 0,2 o en
1,3« C., vertoonden na de tweede perssapinspuiting een
temperatuurdaling resp. van 1,2» en 0,4 o C; de niet met
serum behandelde caviae, waarbij na de eerste perssap-
inspuiting een temperatuurdaling was waargenomen resp.
van 1 O en 1,8« C, vertoonden na de tweede perssapinspuiting
een temperatuurdaling resp. van 2,3» en 2,6 o C.

Twee caviae, vooraf met kankerserum behandeld, die na de
tweede perssapinspuiting een temperatuurdaling vertoonden
resp. van 2,5 o en 3,5 o C., benevens de niet met serum
behandelde caviae, waren zeer slap.

Proef XIII.

Bij alle caviae van proef XI werd 5 x 24 uren na de
eerste perssapinspuiting opnieuw 2 van hetzelfde kanker-
perssap ingespoten; de hoeveelheid was met 0,85 ®/o keuken-
zoutoplossing aangevuld tot een hoeveelheid van 3 cM-\\

Na de tweede perssapinspuiting vertoonden de vooraf
met kankerserum behandelde caviae, die na de eerste perssap-
inspuiting een temperatuurdaling vertoond hadden resp. van
1,8O, en 2,9o C, een temperatuurdaling resp. van 2,8°
1,8« en 3,6« C; de vooraf met kankerserum behandelde
cavia, waarbij na de eerste perssapinspuiting de temperatuur
onveranderd gebleven was, vertoonde na de tweede perssap-
inspuiting een temperatuurdaling van 2,4\'o C.

Bij de vooraf met normaal serum behandelde caviae,
waarvan één cavia na de eerste perssapinspuiting een tem-
peratuurs/y;g\'///^ vertoond had van 0,6« C., de andere een

-ocr page 37-

- 33 -

itrnptraXumdaling van 0,4 o C., werd na de tweede perssap-
inspuiting een temperatuurdaling waargenomen resp. van
2,80 en 2,60 C; de niet met serum beliandelde caviae,
die na de eerste perssapinspuiting een temperatuurdaling
vertoond hadden resp. van 1,3« en 1,4° C, vertoonden na
de tweede perssapinspuiting een temperatuurdaling resp.
van 0,90 en 2,2 0 C.

-ocr page 38-

C OVERZICHT.

De uitkomsten mijner proeven, op de door Pfeiffer
aangegeven wijze verricht, wijken af van die van dezen
onderzoeker.

Bij de proeven van Pfeiffer vertoonden alleen de caviae,
welke vooraf met serum van kankerlijders waren ingespoten,
na de inspuiting met kankerperssap, een
temperatuurdaling
van meer dan 1,5^
C, terwijl bij caviae, vooraf met normaal
serum of in het geheel niet ingespoten, geringere of geen
temperatuurdaling was waar te nemen.

Bij mijn proeven vertoonden van 29 vooraf met kanker-
serum ingespoten caviae, na inspuiting met kankerperssap,
slechts 9 een temperatuurdaling van meer dan 1,5 o C.,
terwijl door mij belangrijke temperatuurdaling werd waar-
genomen, na inspuiting met kankerperssap, zoowel bij vooraf
met normaal serum als bij in het geheel niet met serum
ingespoten caviae; bij twee vooraf met normaal serum
ingespoten caviae (n». 3 en no, 49) werd zelfs een tempe-
ratuurdaling waargenomen resp. van 1,6 o en 1,9» C., bij
twee niet vooraf met serum ingespoten caviae (no. 37 en
no. 70) een temperatuurdaling resp. van 1,6 o en 1,8 o C.

De sterkste temperatuurdaling, na inspuiting van kanker-
perssap, waargenomen bij vooraf met kankerserum ingespoten
caviae, bedroeg 3,4© C; de gemiddelde temperatuurdaling
0,85 O C; bij de met andere sera vooraf ingespoten caviae
was de gemiddelde temperatuurdaling, na inspuiting met

-ocr page 39-

- 35 -

kankerperssap, 0,55« C; bij de niet met serum ingespoten
caviae 0,67 o C

Anapliylactisclie verschijnselen werden bijna niet waar-
genomen.

Bij mijn onderzoek omtrent a/z//anaphylaxie kon ik het
bestaan daarvan bij vooraf met kankerserum ingespoten
caviae niet aantoonen; integendeel reageerden de meeste
caviae, die na de eerste inspuiting met kankerperssap een
temperatuurdaling vertoond hadden van meer dan 1,5« C,
op de tweede inspuiting met hetzelfde kankerperssap, met
een nog sterkere temperatuurdaling dan op de eerste perssap-
inspuiting.

Bij de meeste caviae daalde de temperatuur na iedere
intraperitoneale inspuiting, hetzij van kankerserum, hetzij
van ander serum, hetzij van kankerperssap; van 29 vooraf
met kankerserum Ingespoten caviae reageerden er vijf op
de perssapinspuiting met temperatuurstijging; van 23 vooraf
met andere sera Ingespoten caviae werd bij vier, van 22
niet met serum Ingespoten caviae bij twee temperatuur-
stijging waargenomen.

De grootste temperatuurstijging, na de Inspuiting van
kankerperssap waargenomen, was bij de vooraf met kanker-
serum Ingespoten caviae 1,4« C, bij de met andere sera
ingespoten caviae 1,2» C. en bij de niet met serum Inge-
spoten caviae 0,7» C.

Bij mijn proeven bleek, dat de temperatuur van nog niet
Ingespoten caviae, die zich minstens 2 x 24 uren In een ge-
lijkmatig verwarmd vertrek bevonden hadden, zeer wisselend
Is, schommelende tusschen 38,2» en 39,6° C. en dat de reactie

-ocr page 40-

- 36 -

(temperatuurwijziging) der caviae op een intraperitoneale
inspuiting zeer afiiankelijk is van de individualiteit der
caviae, waarop reeds door
Ranzi en Elias gewezen is.
Zoo was bij mijn proeven, na inspuiting van kankerperssap,
bij vooraf met kankerserum ingespoten caviae de grootste
temperatuur^/fl//«^ 3,4 o C, de grootste temperatuurs/yV//?^
1,40 C; bij vooraf met andere sera behandelde caviae de
grootste
itmptvdAmxrdaling 2« C, de grootste temperatuurstij-
ging 1,2° C, terwijl bij de niet met serum vooraf behandelde
caviae de grootste temperatuurafa///?^ 1,8« C, de grootste
temperatuurstijging 0,7« C. bedroeg.

Reeds bij mijn eerste proeven bleek, dat de waargenomen
temperatuur zeer afhankelijk is van de diepte, waarop bij
caviae de thermometer in het rectum geschoven wordt;
soms steeg de temperatuur 0,5 0 C, nadat de thermometer
dieper was ingebracht.

Om de uitkomsten juister te kunnen beoordeelen, heb ik
den thermometer van
Weichardt, die ook door Pfeiffer
gebruikt werd, steeds zoo diep mogelijk in het rectum
geschoven.

Bij een groot aantal caviae heb ik het verloop der tempe-
ratuur. nagegaan, onmiddellijk na de seruminspuiting en
verkreeg daarbij volgende uitkomsten:

De temperatuurdaling bij caviae, na intraperitoneale inspui-
ting van kankerserum, was sterker dan na inspuiting van
normaal of uraemisch serum; van 22 met kankerserum
behandelde caviae vertoonden 15 een temperatuurdaling
van meer dan 1,5» C, terwijl van 18 met andere sera
behandelde caviae slechts twee een temperatuurdaling van

-ocr page 41-

- 37 -

meer dan 1,5» C. vertoonden; de gemiddelde temperatuur-
daling bij de met kankerserum behandelde caviae was onge-
veer 3 O C, bij de met andere sera behandelde caviae 0,6 o C.

Volgens Pfeiffer zouden inactieve sera, zelfs in groote
hoeveelheid ingespoten, bij caviae geen temperatuurdaling
doen ontstaan; bij mijn proeven trad na de inspuiting van
inactieve sera zeer sterke temperatuurdaling op (tabel III),
eenmaal zelfs na inspuiting van inactief kankerserum een
temperatuurdaling van 6,2 o C

De temperatuur daalde onmiddellijk na de inspuiting met
kankerserum sneller dan na de reinjectie met kankerperssap.

\') H. Pfeiffer: Versuchstechn. Bemerkungen zum Nachweis des anaphylak-
tischen Temperatursturzes. Wiener klin. Wochenschrift 1909, n». 36. \'

-ocr page 42-

GEVOLGTREKKINGEN.

Uit mijne proeven meen ik te mogen besluiten:

I. Caviae, waarbij vooraf serum van een lijder aan kanker
in de buikholte is gespoten, reageeren op de intraperi-
toneale inspuiting van kankerperssap geenszins regel-
matig met een daling der temperatuur als door
Pfeiffer
aangegeven.

II. Deze proefneming heeft daarom absoluut geen prac-
tische beteekenis voor de diagnose van kanker.

III. Ook de meening van Pfeiffer, dat onder de genoemde
omstandigheden zekere daling van de temperatuur op
het bestaan van passieve anaphylaxie bij de cavia zou
wijzen, is waarschijnlijk niet juist.

IV. De onderstelling eindelijk van Pfeiffer, dat bij kanker-
lijders carcinoomanaphylaxie zou bestaan, vindt in het
door hem beschreven cavia-experiment geen steun en
mist tot dusver eiken grond.

-ocr page 43-

: . . .-rw uïf., ,■

.. wt

\'l
I ■

riùU.

T:. y

-à* \'

■f -
1

Si;.,,

. «

ifi-«" ■

i\'^rV/;" ^
>/>••- .

-ocr page 44-

TABEL I.

De werking van kankerperssap, na voorafgegane inspuiting van kankerserum of ander serum.

Cavia

TEMPERATUUR

Or. temp.-
daling —

INTRAPERITONEALE INSPUITING

VAN

No.

vóór

na inspuit, perssap

Or. temp.-
stijging

1

2Vi2 \'09.

serum: carcinoma mammae.

23/12 \'09

leverkankerperssap I

38.80

38.60

38.40

39.20

_

O.40

2

»

II

II

II

38.60

38.40

38.60

39.60

0,2o

3

n

normaal serum.

II

It

38.6°

38.20

370

37.20

1,60

4

rr

II

II

II

38.2°

38.40

39.40

38.60

1,20

7

\'10

serum: carcinoma linguae.

2/3 \'10

II

39°

38.50

38.80

39.20

0,50

8

rr

II

II

II

39.20

38.60

38.80

390

0,60

9

rr

normaal serum.

II

II

38.8°

38.40

38.10

38.80

0,70

10

ri

rr

dood.

13

Va \'10

serum: carcinoma ventriculi.

a\'3 \'10

V

38.90

38.90

39.40

39.90

lo

14

n

II

II

II

39.10

38 60

39.10

39.10

0,50

15

n

normaal serum.

dood.

16

ri

rr

«/s \'10

II

39.30

38.90

38.90

39.20

0,40

19

3/3 \'10

serum: carcinoma recti.

u/s \'10

II

39°

390

38.80

390

0,2o

20

rr

ri

II

II

39.20

38.60

38.60

38.80

0,60

21

rt

normaal serum.

dood.

22

rr

ri

"/3 \'10

II

39.60

39.80

39.80

39.80

0,2o

25

\'10

serum: carcinoma uteri.

16/4 \'10

II

390

36.50

36.80

37.80

2,50

26

n

//

1

tf

II

39.10

39.20

39.20

39.40

0,30

27

n

normaal serum.

It

It

38.60

37.80

380

380

0,8°

28

II

II

r;

II

38.6"

38.60

38.60

38.60

0^

31

\'10

serum: carcinoma ventriculi.

22/4 \'10

leverkankerperssap II

38.60

390

38.80

38.80

■f

0,4°

32

11

f;

II

38.40

38.60

38.80

39.20

0,8°

33

II

u

It

39.20

38.40

38.60

39.20

0,8°

34

rr

normaal serum.

ft

It

38.40

38.20

38.20

38.20

0,2°

3S

\\ "

V "

[ 11 1

38.40

37.80

380

38.4°

_

0,6°

\\

V

/

/

J

/

/ 39.40

/

y

/\'

Y\'

38

/ % \'10

serum: carcinoma ventriculi.

5/5 \'10

1

/ 39.2°

39.60

39.20

0,4"

39

//

II

II

It

390

37.20

35.80

35.60

3,4"

40

;;

II

rt

n

380

38.80

39.40

39.40

1,4°

41

II

normaal serum.

It

II

39o

38.30

38o

38.60

42

»

II

ri

It

38.6"

38.20

390

390

0,4°

45

V5 \'10

serum: carcinoma omenti.

»/ó \'10

II

37.80

37.60

37.20

37.60

0,6°

46

H

II

II

It

38.80

37.60

37.20

36.80

47

II

n

II

rr

38.60

37.80

37.60

37.20

1,4°

48

II

II

dood.

49

rr

normaal serum.

s/5 \'10

II

38.80

37.80

36.90

38.20

1,9°

50

rt

11

tf

It

38.60

38.20

37.30

38.10

1,3°

53

12/5 \'10

serum: carcinoma recti.

»/ó \'10

It

38.50

38.20

380

38.40

0,5»

54

1/

II

II

II

38.40

38.60

38.60

38.40

0,2o

55

fr

uraemisch serum.

II

It

39.20

38.60

37.80

37.20

20

56

\\

II

II

It

390

38.60

38.40

390

0,60

57

ir

II

It

It

390

38.60

38.40

39.40

0,60

58

ri

II

It

It

39.20

39.20

390

39.20

0,2o

59

1

11

II

It

38.40

380

37.60

37.80

0,80

60

»

rt

It

It

38.40

38.40

38.60

38.80

0,40

63

\'10

serum: carcinoma mandibulae.

2\'/ó \'10

leverkankerperssap I

38.60

37.80

37.40

37.10

1,50

64

i "

rt

i;

It

38.60

38.60

38.60

38.40

0,2o

65

rr

It

It

It

39.20

38.40

38.20

37.60

1,60

66

rr

II

rt

It

38.80

38.80

38.60

37.30

1,50

67

\' rt

normaal serum.

tl

It

38.80

38.60

38.60

38 80

0,2o

68

! 11

u

II

It

39.70

38.40

39.20

39.20

1,30

71

31/5 \'10

serum: carcinoma penis.

2/ü \'10

leverkankerperssap 11

38.80

1 37.00

36.80

35.90

2,90

72

ir

II

tf

II

38.6°

1 37.80

36.60

35.80

2,80

73

\' It

II

tt

It

39.60

! 39.60

39.60

39.60

Oo

74

! II

serum: ulcus rodens.

tt

It

38.60

38.40

37.60

36.80

1,80

75

"

normaal serum.

tt

It

38.80

38.60

38.60

38.40

G,4o

76

\' II

1/

tt

It

38.60

390

39.20

390

0,60

-ocr page 45-

TABEL II.

De werking van kankerperssap bij niet vooraf beiiandelde caviae.

Cavia
No.

INTRAPERITONEALE
INSPUITING VAN

TEMPERATUUR

Gr. temp."
daling —
Gr. temp.-
stijging

vóór

na insp. perssap.

5

23/I2 \'09

leverkankerperssap 1

38.20

380

37.40

380

O.80

6

»

II

38.20

37.80

380

38o

O.40

11

2/3 \'10

II

39.2°

38.40

38.10

38.20

l.lo

12

w

II

38.8°

38.60

38.70

38.80

0.2o

17

•V3 \'10

II

38.80

38.80

38.60

38.80

0.2O

18

n

II

38.80

38.80

38.80

38.80

Oo

23 •

11/3 \'10

n

390

38.80

38.80

38.80

0.2O

24

V

11

39.20

38.60

38.80

39.10

0.6"

29

\'10

II

390

38.60

38.80

38.80

O.40

30

»/

II

390

38.60

38.60

38.60

O.40

36

\'10

leverkankerperssap II

39.20

39.40

39.60

39.20

O.40

37

11

38.80

38o

37.20

37.40

1.60

43

V5 \'10

II

38.80

37.40

37.60

37.60

1.40

44

II

II

39.20

380

38"

390

1.20

51

\'••/5 \'io

II

38.20

37.80

37.30

38.50

O.90

52

\'1

II

38.10

38.40

38.80

38.80

O.70

61

11/5 \'10

II

380

37.60

37.80

380

O.40

62

n

II

38.40

380

38.40

38.4"

O.40

69

2\'/5 \'10

leverkankerperssap 1

39.40

38.40

38.6"

38.9"

70

II

II

390

38.20

37.20

37.40

1.80

77

2/6 \'10

leverkankerperssap 11

39.20

37.80

37.80

37.9"

1.4"

78

II

II

t

39.20

38.80

38.40

37.80

L4o

-ocr page 46-

TABEL m.

De werking van verschillende sera bij intraperitoneale inspuiting van niet voorafbehandelde caviae.

Cavia
No.

Intraperiton. inspuiting

van

Temperatuur

Grootste
daling —
Grootste
stijging

Cavia
No.

Intraperiton, inspuiting

van

Temperatuur

Grootste
daling —
Grootste
stijging

vóór

na inspuiting

vóór

na inspuiting

25

geïnactiveerd kankerserum

38.2»

38.2"

38.6"

0.4°

72

niet geinactiv, kankerserum

39.2"

35.4"

34°

_

5.2"

26

n

38.2"

39"

4

0.8"

73

II

39.8"

39.2"

39.4"

0.6"

31

11

38.4"

34.6"

32.2"

6.2"

74

II

39"

36.2"

34.6"

4.4"

32

n

38.8"

36"

34.8"

4"

27

geinactiv. normaal serum

38.2"

38.2"

0"

33

1/

38.8"

35.6"

3.2°

28

II

38.2»

38.3°

0.1»

63

II

38.8"

36.8"

35.4»

3.4"

34

II

38.8"

38.8."

38.8"

0"

64

»1

39.2"

38.8"

39.2"

0.4°

35

II

39.2"

39"

38.6"

0.6"

65

II

39.2"

37.4»

36.2"

41

II

39.6"

38.6"

37.7"

1.9"

66

II

39"

38.8»,

39.2»

0.2"

42

II

39.8"

38.6"

39.2"

1.2"

38

niet geinactiv. kankerserum

39.2"

37.6»\'

35.4"

3.8"

49

II

39"

39.4°

39.2"

0.4"

39

1/

38.8"

36.2"

34.8"

4"

50

II

39"

38.6"

29.2"

0.4"

40

II

38.2"

36"

35.4°

2.8"

67

niet geinactiv, norm. serum

39"

37.6"

37.8°

1.4"

45

II

39.6"

36.2"

34.6"

68

II

39.6"

37.6"

37.8°

2"

46

II

38.8"

36.4"

34°

4.8"

75

II

38.6"

38.2"

38.4"

0.4»

47

II

39.4"

36.7»

35.6"

3.8"

76

II

38.8"

38.6"

38.8"

0.2"

48

II

39.6"

37.4°

34.4»

5.2"

55

niet geinactiv. uraemisch serum

38.6"

37.2"

37.4°

1.4"

53

»

39"

38.4°

37.9"

1.1°

56

II

38.6"

38°

38.2"

0.6"

54

n

39"

38.2"

38.3"

0.8°

58

11

39.6"

39.6°

39.4»

0.2"

71

II

38.2"

35.6"

34°

5.2"

-ocr page 47-

TABEL IV.

Grootste temperatuurdaling ( —) en -stijging (H-) bij dezelfde caviae, na inspuiting met serum en na inspuiting met perssap.

Cavia

Cavia

1

No

No.

1

25

kankerserum

M

0.4O

kankerperssap I

2.50

74

kankerserum

4.40

kankerperssap II

1.80

26

II

-f

0.8o

II 1

0.3o

27

norm. serum

Oo

II 1

O.80

31

II

6.20

ir 11

0.4o

28

II

O.lo

II 1

Oo

32

tl

40

w 11

O.So

34

II

05

II 11

0.2o

33

II

3.20

II 11

-

0.8o

35

II

0.60

II 11

O.60

38

II

-

3.8o

1/ 11

2.2o

41

II

1.90

II 11

10

39

11

40

II 11

3.40

42

II

1.20

II 11

0.4°

40

II

2.80

1/ 11

1.4o

49

II

0.40

II 11

1.9"

45

II

50

II 11

0.6o

50

if

0.40

II 11

1.3"

46

II

4.8o

II 11

2o

55

uraemisch serum

1.40

II 11

2"

47

II

3.80

II 11

1.4o

56

II

0.60

II li

0.6"

53

II

l.lo

II 11

0.5o

57

II

0.60

II 11

0.6"

54

II

--

0.8o

II 11

0.2O

58

II

0.2O

II 11

0.2»

63

V

3.4o

II 1

1.50

59

II

O.40

II Ih

0.8"

64

II

0.4O

II 1

0.2o

60

II

O.60

II 11

0.4"

65

II

30

II 1\'

1.60

67

normaal serum

1.40

II 1

0.2"

66

II

-

0.2O

II 1

1.50

68

II

20

II I

1.3"

71

5.2o

11

2.90

75

II

O.40

II 1

0.4"

72

II

5.2o

11

2.80

76

II

0.2O

II 1

0.6»

73

II

-

06o

11

2.40

-ocr page 48-

TABEL V.

Onderzoek omtrent Antianaphylaxie.

Cavia

Intraperitoneale

Intraperitoneale

inspuiting van

kankerperssap.

Gr. temp. daling —
Gr. femp. stijging

No.

inspuiting van

na pto
perssapinsp.

na 2\'\'o
perssapinsp.

63

\'10

kankerserum

21/5 \'10

25/5 \'10

1.5°

2.5"

64

n

II

II

II

0.2°

1.2°

65

i>

II

II

II

1.6"

3.5»

66

n

II

II

II

1.5°

0.6"

67

»

norm. serum

II

(

II

0.2"

1.2"

68

II

II

II

II

1.3"

0.4"

69

21/5 \'10

2V5 \'10

1"

2.3»

70

II

II

1.8"

2.6"

71

31/5 \'10

kankerserum

2/(i \'10

7/6 \'10

2.9"

3.6"

72

II

n

II

II

2.8"

1.8"

73

II

II

II

n

0"

2.4»

74

II

II

)l

II

1.8"

2.8"

75

II

norm. serum

II

II

0.4"

-

2.6"

76

II

II

II

II

0.6"

2.8"

77

2/(i \'10

Vg \'10

1.4"

0.9"

78

II

II

1.4°

2.2"

-ocr page 49-

,, }

s». i\'

1

Vi

3

r-ïïj.-V.; .

! , i

w

;

r.

■ i\'-:" - --\'«ft .

i■ ■■ •

Oi\' - • •

. ■ . ■ i

ji

v:-

■ 4

t

u

yJi

-ocr page 50-

STELLINGEN.

Verhooging van het antitrypsinegehalte van het bloed
heeft geen diagnostische beteekenis voor kanker.

II.

Er bestaat nog geen goede methode voor functio-
neele diagnostiek van het hart.

III.

De gunstige werking van digitah\'s bij circulatie-
stoornissen is niet gebonden aan een verhooging van
den bioedsdruk.

IV.

Sclerodermie berust op een stoornis in de inwendige
secretie der bloedklieren.

V.

Voor de diagnose van echte pseudoleukaemie (Cohn-
heim-Pincus) is histologisch en bacteriologisch onder-
zoek van lijmphklier noodzakelijk.

-ocr page 51-

- 48 -

VI.

Bij ruptura uteri verdient de operatieve behandeling
de voorkeur boven de tamponade.

VII.

De supravaginale amputatie van den myomateusen
uterus verdient in het algemeen de voorkeur boven
de abdominale totale extirpatie.

VIII.

Het standpunt van Pinard, om bij bekkenvernauwing
geen partus praematurus op te wekken, is te verwerpen.

IX.

De ophthalmia scrophulosa (eczematosa, phlyctaenu-
laris) wordt veroorzaakt door een tuberculeuse haard
in het lichaam, hetzij apert, hetzij verborgen.

X.

Transvesicale prostatectomie bij prostaathypertrophie
worde verricht, vóórdat complicatie? zijn opgetreden.

XI.

Scrotaaloperaties verrichte men, zoo mogelijk, langs
inguinalen weg.

-ocr page 52-

- 49 -

XII.

Tot het verkrijgen eener goede algemeene narcose,
is liydrobromas scopolamini, als inleidend middel,
zeer aan te bevelen.

XIII.

Tuberkelbacillen van het rund kunnen bij den mensch
algemeene tuberculose veroorzaken.

XIV.

Carcinoom en sarcoom kunnen ontstaan door toxisch-
infectieuse oorzaken.

XV.

Op anatomische criterien alleen, kunnen goedaardige
en boosaardige gezwellen niet onderscheiden worden.

XVI.

De onderstelling van Abderhalden, dat de cellen
van het darmslijmvlies de synthese van eiwit bewerk-
stelligen, is onjuist.

XVII.

Aceton wordt uit het voedingsvet gevormd.

XVIII.

De gaswisseling in de longen is uitsluitend een
diffusieproces.

-ocr page 53-

- 50 -

XIX.

De portio pylorica ligt bij normale maag rechts
van de mediaanlijn.

XX.

Het sluiten van scholen is in steden een ongeschikt
middel om de uitbreiding van mazelen te voorkomen.

XXI.

Het is zeer gewenscht, dat ten behoeve van mis-
dadige krankzinnigen en krankzinnige misdadigers bij-
zondere centraalinrichtingen (asyls) worden opgericht.

XXII.

Coeducatie is bij alle eindonderwijs ongewenscht.

-ocr page 54-

■• ■■ i\'

.m

... ■■^.\'f\'^\'\';.

Ä:. • ■ ■■ ■

\'rh\'

^ > .

i\' y

- : I

;> J. A\'

■ -.„ir :

l/vf

i

■-rf ■■

-

mm

■ ■ w • ■.

-ocr page 55-

. \' ■ ■ ^ ■■■■\'■\'ft;\'\'\' ■ ■■/\'T:

%

. \'■Hl

-

- •• i

■ te\'

s

Î."

\' ;\'vir

- j- \'1 ; . \'ft»\' v\'Kil

■ ^

-ocr page 56-

i \' r ; „

* J^

-ocr page 57-
-ocr page 58-

\'i ■ \' \'

• ■■■ .-
" ; ■

; . .i\'.j. : ** \'

h r . \\

v:■■

;. , \'.

. ■ ■ 1 ■■
} i

>.

-ocr page 59-