-ocr page 1-
-ocr page 2-

lisœii

\'à

4r

•, ;-ft.

-ocr page 3-

f tT^-^KkA^ fii^ft-tfpt. •

6 . C^».^? >. i /t. i.\'Cu f\'0 .äfft e t\'^u

y /

)0, . h « i/\'t/Ä,
}J jVccs\'

- t\'K\'ttf

Jl^ . -il ,et( <\'<v.< \'

/ . \'

T\' yj-iffä^-

Â\'i^i\'ftA\' u^t-s," ■ /ïvï\'ifiyj\' y
i i

f. h <■ Jl\'

Yk /aA-x,^

iA\'i- \'ic â.jA- tft\'\'\'-^« -»« /A,. ,
/r

iÂ^âX\'t,, itt K\'t I CC ÛC • >

V \'

CA/i^tv*-

/

äY\'M .

.

(^d/^rT?

.I-

.A

4

V

.-y, «

X . ..

" \' ■ - Vf *

<0

A./; Art-,

•H»

,\'f i

(

/i\'irttt. Â ^tn-ffi/t s\'-"

À-\'-ti. ^!". i (t^,. \'

* X \' \'

Cci. (P^y.p - A; lt.- % f «

//fA.rtit 4- • ■■»•• \'

<\' v\' ^ \'

t\'il «!.r,Y r.A fVi.f^

dJcetttt ftiu- C\'v

\' ■ Mffjtc/\'i^^.tt «\'À«l\'ur />*(;«?

^^iVîwa. t.

. • r j

rt.f w\'

I 32 cJfy c < t .-t,

; \'A\' I

f i 9 f . . \'

[ •y\'û ■ty rr ff\' ^ I <t£- f rt,-, ^ V /Le. •• ^ ■

A-2 V ^t,;: i.- €t€ti Ù à. <

J,sf J ) y

Vf

.i. ti

M?fv ■s\'^r\'/«\' ■■ fi 4 nV I

(■^■fuèéùdi Ç /tA ^

* é i

r

\'\' I VTH

■ ùe^ /t ■

/

..y y . . , \' . . ■ ,

■i / • e-ié^Ai^, rV- ..^.r,, .f.-

ii

-ocr page 4-

07

x-iVr« ^tr"-\'\'

if. Äi,\',. iÄr

ÏΠ; c Otu f-^lij^.-fi,. /■i \'. f r t./e tntJ

73. V^< /H t/4 ** Ar-e/j f.dert^

77

t i/\'rti j^xYs«.»,«

/û C^lü-i ^JjtACA.hii^,- Jfi.-C&^\'^^laé^^ c /i-r-n.\' <■

/ \' ^ y \'

( (I. m

I

^T i^Âi\'/t\'y^fT-,, C^M^Méi^ys "rrr^û-^ f ■

civile & /j^/téuy^jy^rtlk^ JAcnujv

^^ \' .

é\'^Ji Oèiep\'s- p-näf^ \'-»v^ /t^ « h i^emù-*\' \'

in.

I . té 11 Cé^^u.^ ^ fi-firrUccr-. / ;

-ocr page 5-

Aralia spinosa ........

Aristolochia Sipho ......

Bacharis Halimifolia .....

Bignonia Catalpa .......

radicans

,, Varieteit I
\' » > j > > II

Calycanthus Floridus .....

Ceanothus Americanus .....

Cephalanthus Occidentalis . .

Gereis Canadensis ......

,, Siliquastrum
Clethra Alnifolia ......

. 116, 117
. 83
. 107
. 7

4

5

6

. 81
. 126
. 91
•w- 17

3

. 22

? f
j »

Index op J.G.Krauss, 1802: Afbeeldingen der Fraaiste, meest
uitheemsche Boomen en Heesters die tot versiering van Engelsche
Bosschen en Tuinen op onze grond kunnen geplant en gekweekt
worden.

Naamgeving volgens Krauss, met verwijzing naar het nummer
waaronder de plant wordt afgebeeld en beschreven in zijn boek.

Acer

Campestre...............

7 >

Creticum

121

> ?

Dasycarpum

119

J >

Laciniatum

72

J J

Monspessulanum

102

> ?

Montanum

114

> 5

Negundo

108

5 y

Platanoides

47

> ?

,, foliis variegatis

48

J J

Pseudo-Platanus

11

> 7

J > Foliis Variegatis

12

5 5

Rubrum

120

J >

Saccharinum

66

> J

Striatum

90

? y

Tartaricum

84

Aesculus Flava ..............

J >

Hippocastanum

25

> >

Pavia

56

Amorpha Fruticosa ...........

-ocr page 6-
-ocr page 7-

Colutea Aperta ...........

, , Arborescens

48

, , Orientalis

118

, , Pocockii

105

Comptoaia Asplenifolia ........

Cornus Alba .............

,, Alternifolia

115

,, Circinata

74

,, Florida

13

,, Mascula

14

,, paniculata

103

,, Sanguinea

43

,, Sericea

37

,, Striata

73

Cytisus Alpinus ...........

,, Austriacus

113

,, Capitatus

89

,, Laburnum

24

,, nigricans

36

,, Purpureus

60

,, Sessilifolius

54

,, Supinus

82

Daphne Alpina ............

,, Laureola

33

,, cneorum

52

,, Mezereum

30

Evonymus Americanus ..........

,, atro purpureus

38

,, Europaeus

21

,, Latifolius

51

,, Verrucosus

31

Lonicera Alpigena ..........

,, Coerulea

93

i, Capri folium

15

,, Gaprifolium Italicum

16

,, Diervilla

44

,, Media

- 28

,, Nigra

32

,, Periclymenum

20

-ocr page 8-
-ocr page 9-

Lonicera periclymenmn serotiria

i

» f

Sernper-Virens

2

> »

Symphoricarpos

75

J f

Tartarica

55

? f

Xylosteum

92

Liriodendrori Tulipifera........

.... 35

Mespilus Amelanchier .........

.....64

» >

Arbutifolia

80

> J

Canadensis

57

> J

Ghamae-rnespilus

70

J J

Cotoneaster

100

J J

Germanica

53

J J

Pumila

87

J J

Pyracantha

78

Periploca graeca ...........

.....40

Philadelphus Coronarius ........

.... 94

? >

,, nanus

112

Ptelea Trifoliata ...........

.... 67

Rhododendron Chamaecistus .......

.... 86

J >

Femigineum

97

? ?

Hirsutum

111

> t

Maximum

104

J >

Ponticum

77

Ribes

Alpinum .............

.... 109

J >

Cynosbati

50

> 5

Diacantha

79

? J

floridum

62

> >

Glandulosum

85

J J

Grossularia

124

> J

Nigrum

39

J >

Petraeum

76

> J

Rubrum

49

J J

Uva orispa

125

Robinia Caragana . . .........

.....42

J r

Frutescans

88

7 >

Halodendron

59

3 }

Hispida

10

> >

Pseudo-Acacia

9

Pygmaea

71

J f

Spinosa

96

Spiraea Chamaedrifolia ........

.... 34

-ocr page 10- -ocr page 11-

Spiraea Crenata 65

,, Hypericifolia 98

,, ,, varietas 99

,, Laevigata 18

,, Media 58

,, Opulifolia 41

,, Salicifolia 29

, , /-rTomentosa 23

,, ^Sorbifolia 95

Staphylea Pinnata................63

,, Trifolia 110

Syringa Persica.................26

,, Vulgaris Purpurea 27

-ocr page 12-
-ocr page 13-

s

\'t.-i\'\'-:.

-

■ \'fS

-ocr page 14- -ocr page 15-

A F B E E I. B I N-CTE N

I3EÏI

¥ llAAIST]ß^ MEEST UITHEEM S C HE

DMEN EK

mi: TOT ^XHSIEBIT^G VAIT

ENGEL SCHE BOSSCHEN EK TUINEN,

OT OIN\'ZE:^" GHONB^ KUIsTNEK GEPXAl^-T EN GEIOVEEKT

SEKE^JiNS

BE SCI-miJVING VAK DEHZEEVER KEN MEUKEN,
TO O UT KWEEKING, NUTTIGHEDEN EN AN XI ERE
BigZONDERIIEDEN^INGEIlICIIT OM AAN BE ElEEElEBBEllS
TAN ZOI3ANIGE BOSSCHEN OE TUINEN I3E KENNIS
TAN XJEZEXTE
ZO AANGENAAM AES NUTTIG TE MAKEN,

U O OH

J.C.KKAUSS. Med.l3octor

TE AMSTERDAM, BIJ
JOHANNES AEI.AKT,
MBC.CCII.

-ocr page 16- -ocr page 17-

DEN HEERE

ARTINUS VAN.MARUM

A. L. M. PHILOS. EN MED. D 0 C T. DIRECTEUR VAN DE PHYSISCHE EN NATURALi"
EN-KABINETTEN EN BIBLIOTHECARIS VAN TEYLER\'S MUSEUM, SECRETARIS
VAN DE BATAAFSCHE MAATSCHAPPIJ DER WE E T E N SC H A P P E N TE HAARLEM^

LID VAN VERSCHEIDE GELEERDE GENOOTSCHAPFEN^

WORDT DI

WER

MET

-ocr page 18-

>

af
ii:; -

I

BIET DE MEESTE HOOGACHTING

a!;

OPGEDRAGEN,

DOG;

> C." K R A U S^

Msi. Do&. te Jmperdam.

VOOR,

-ocr page 19-

V O O R- R E D . E.

bedert de fiiiaak\'in de Nederlandfche Tuinkunde ^ volgens een verhevener doel werkende, een
geheel andere wending heeft genomen, en daar door meer en meer de voetfpooren der Natuur
heeft opgevolgd; federe zijn ook de hiertoe noodige verëischten, zo wel de aanlegging als de
beplanting betreffende, tairijker geworden. — Weleer voldeed, tot het aanleggen van groot-
fche en lommerijke Laanen, de akoos uitmuntende Fruitboomen uitgezonderd,alleen de
Taxis en
ander bladrijk geboomte. De
Tuinkunst bepaalde zich bij flechts weinige foorten en afwisfelingen.
Thans heefc alles een geheel ander aanzien ontvangen; eene geduurig afwisfeleiide menigvuldig-
heid van groenende Sieraaden zijn nu de bouwHoffen voor onze
Engelfche Tuinen geworden;
weelig bloeijende en vruchtdraagende Boomen en Heestergewasfen vervangen het voorig fomber
groen geboomte; en alle zoodanige gewasfen, welke, iiic andere luchtirreeken op den Va-
derlandfchen bodem overgebragt, weelig tieren en opgroeijen , zijn de geliefkoosde voorwer-
pen voor het kunstminnend oog van de hedendaagfche Tiiinkundigen geworden, waardoor het
derhalve duidelijk blijkt, in hoe ver de tegenwoordige
Tuinkimde zich luisterrijk onderfcheidc
van de te voore gefchoren groene hagen en ftijve berceaux, en hoe zeer zij hierdoor derhalven
meer aanfpraak maakt op eene gelukkiger nabootfing der Natuur.

Hetnabooden der Natuur,haare fraalje en fchilderachtige partijen, zodanig als zij die al fpeeleiv
de in het wilde verfpreidt, in onze Lusthoven, vooral van eenige uitgeilrektheid, overtebren-
gen, is toch den arbeid der Kunst overwaardig. De beroemde Tuinen van Verfailles, naar den
aanleg van
le notre, mogen, gelijk men verhaalt, tweehonderd millioenen gekost hebben,
hun roem moet gewisfelijk zwichten voor honderd Engelfche Parks en heerlijke Buitengoederen,
in alle deelen, zelfs der Noordelijke Pvijken, van Europa; zij zullen, daarom, ook vergeete«-
worden, terwijl een beter fmaak, welke de Natuur getrouwelijk volgt, altoos zal blijven
be-
haagen.

Nog bevalliger worden onze tegenwoordige Tuinen door de in dezelven plaats hebbende evens*
redige famenilelling der groeijende bouwiloffen, zoowel met betrekking tot derzelver gedaante,
als voortbrengfels van Bloemen en Vruchten, Geheel de kunst der groenende
Architectuur is
krachtloos, zo niet eene regelmaatige famenftelling van gewasfen, de onderfcheiden tijden van
bloeijen, en eene flreelende fchakeering van kleurige bloemen, haar onderfteunen, en het gree-
tig oog niet verrascht wordt door eene geduurige afwisfeling en derhalven door elkander opvol-
gende aangenaame gewaarwordingen. — \'c Is zeker dat Neêrlands van ouds beroemde
Tuin-Ar^
chiteBen
veel fmaak, overëenflemming en regelmaatigheid hebben weeten te verëenigen, en dat zij
hec nabootfen der Natuur, zoo wel als het famenbrengen van\'
Oost- en JVest-indifche planten
met die van ons Werelddeel, met een kiesch oordeel verricht hebben; evenwel zal men des-
meuegenrtaande gereedelijk toeftemmen, dat het denkbeeld van die volmaaktheid, naar welke de
Tuinkimde met andere kun-Hen wedijvert,alleenlijk dan bereikt kan worden, wanneer de Tuinvriend

met

-ocr page 20-

VOORREDE.

met den Kunstenaar vereenigd, verdubbelde poogingen aanwendt, om de daartoe noodige dee-
len te leeren kennen, en derzelver voortplanting op onzen grond te beproeven, of, daar hec
noodig is, te verbeteren.

De Architect g. van laar, te Alkmaar, heeft dienaangaande reeds een

begin gemaakt, door eene uitgaave van fraaje Tulnßeraaden; weïlte mede bij den Drukker
deezes in het licht komt. Deeze pooging zal echter ongetwijfeld van meer vruchts weezen, zo
dezelve opgevolgd wordt van afbeeldingen en befchrijvingen dier groenende voorwerpen, welken
tot bouwflofFen van de aangelegde partijen moeten dienen. Om dan den Beminnaaren van Tuinen
ook ih deezen re gemoet te komen, heb ik beflooten, zodanige af beeldingen en befchrijvingen
van eenigen der fraaifle en nuttigde zoo in- als uit-Iandfche Boomen en Heesters,te vervaardigen;
en men zal daardoor, vleie ik mij niet te vergeefs, eene juiste evenredigheid in de fehakeeringen,
in de hoogte en laagte dér gemelde gewasfen, en de beste voorfchriften ter aankweekinge verkrijgen.

Het oog verlangt akoos, (dit is eene onbetwistbaare waarheid,) naar eene gedmirig afwisfclende
evenredigheid, en deeze kan niet anders daargefteld worden, dan door eene gegronde kennis van de
planten. Afwisfelende kleuren llreelen het oog gewislijk veel meer dan de eentoonigheid van tel-
kens hetzelfde gewas en de zelfde bloemen te zien. Bloeijen, bovendien, alle planten in een\' tuin
gelijktijdig, dan verdwijnt het bedoeld genoegen
weldra geheel en al, en wij houden, naa een
kort tijdsverloop, niet overig dan bloemlooze bladeren en (lammen, of takken: alleen de afwis-
feling van elkander opvolgende bloemen, van hec vroege voorjaar af tot den laaten zomer toe,
moet in deezen hec doel van onze Tuinkunde zijn. Hebben de voorjaarsbloemen uitgebloeid , dan
vermengen zig, de dikwijls nog fchooner vruchten, met de laater bloeijende bloempjes, en fchen-
,iten ons in hec afloopende jaar het laatfte kleurtooneel der groenende
fcheppinge: doch, dat ge-
r.oegen kunnen wij nietten vollen fmaaken, zonder kennis van de planten en van derzelver bloeitijden
ce bezitten; door die kennis alleen kan men zijnen Lusthof aangenaam en verrasfchend maaken.

Die kennis nu wordt ongetwijfeld niet "verkregen , dan door de natuur zelve, of door eene
bondige befchrijving, en getrouwe afbeeldingen van de voornaamde boomen en planten; daar-
door leert men niet
alleen hunne bloemen, vruchten, zaaden en veranderingen, humie geheele
lamenflelling kennen, maar ook de beste wijze om ze voorttekweeken.

In dit Werk zullen alle mogelijke vereischten van dien aart in\'t oog gehouden worden; zoo
wel ten aanzien der prachtigfte Boomen en Heesters, als omtrent dezulken welke zullen kunnen
dienen ter verfiering en opluistering van grootere en Boschachtige Partijen, en der Vruchtfoor-
ten welken bij uitneemendheid verdienen voortgekweekt te worden,zoo wegens derzelver vrucht-
baarheid, fmaaklijkheid als zeldzaamheid. Het famenpaaren van het nuttige en aangenaame, is
toch eene der prijsfelijkfte doeleinden van onze verbeterde
Tuinkunst\'^ en men behoeft alleen met
betrekking tot het bevallige, flechts in het voorjaar ééne van onze wel - aangelegde Pkntfoenen
te zien, om het verrukkendst tooneel van fraai-bloeijende vruchtboomen, tusfchen ander boom-
gewas verfpreidj waarteneemen en te gevoelen.

Aan-

ÏV

-ocr page 21-

V O O R. R E D E,

Aangaande de wijze van iiitgaave heb ik de volgende bepaalingen verkozen. — Om de
twee maanden zal een Cahier van zes, naar de Natmir getekende en gekleurde, afbeeldingen
van Boomen of Heesters, met de befchrijvingen derzelven, het licht zien. Bij dit eerste
zestal wordt,
(^zonder \'er meer voor te het aaien\') gevoegd een gegraveerden tijtel, en eeti
toepasfelijk gekleurd vignet. — Het getal der plaaten, voor zo verre dit het geheele plan betreft,
kan voorloopig niet juist bepaald worden, echter durf ik den Liefhebberen verzekeren , dat het-
zelve niet bezwaarend zal weezen.

De befchrijving van ieder bijzonder geflacht zal voorgegaan v/orden van de geflachtskenmerkeü
van hetzelve, en wel teïl^ens op eene bijzondere bladzijde: deeze zuilen gevolgd worden vait
de foorten en de voornaamfte verfcheidenheden.

Daar hec ondertusfchen onmogelijk is, om in zulk een uitgebreid werk, alle geflachten en foorten
van planten, in eene clasficaale en fystematifche orde te laaten volgen, en Kenners en Bemin-
naars evenwel zulk eene rangfchikking verkiezen, heb ik, in navolginge van de meeste werker?,
van dien aart, getracht eene inrichting te treffen, naar welke ieder, het werk voltooid zijnde „
eene rangfchikking kan daarftellen, die hij voor de gemaklijkfle houdt. Om evenwel aan de be-
doelde inrichting eenen leidraad te geeven, is op iedere plaat de ■ clasfe en orde , .«aar het fystenm
van LiNNiEus gegraveerd, met bijvoeging van zijn\' naam: ingevolge daar van is de
befchrijving van iedere plaat, (één of twee bladzijden druks, in groot quarto, beflaande,)
naar hetzelfde fystema ingericht; en naa afloop des werks zal een5 ook op dien voet vervaardigd,
clasficaal fystematisch register gegeven worden.

Op iedere plaat zal afgebeeld weezen een groote bloejende tak van de plant, over welke %vordt
gehandeld, tevens met takken van onrijpe en van rijpe vruchten, zaaden, en fomtijds ook van bijzon-
dere bladen; dit alles zal voorts verrijkt worden met de afbeeldingen van de niet bloeijende (lammen
of takken, iets dat men in dergelijke werken maar zeldzaam aantreft, en echter zijne bijzondere
nuttigheid heeft; immers kan men daardoor in het voor- of na-jaar de niet bloeijende boomen en
heesters onderfcheiden, hetgeen bij de verplantingen een uitneemend voordeel geeft. In de be-
fchrijvingen zal vervolgens gehandeld worden over het Vaderland van ieder gewas, over des-
zelfs ftandplaats, vereischten en grond; over de uitboeting, den bloeitijd, en langer of korter
duur van dezelve; over den tijd der rijpheid van vrucht en zaad; over de voordkweeking,
ende nuctigheid in \'t gebruik, hetwelk men, omtrent elke plant , van\'dezelve zoude kunnen
Hiaaken. — De bijzondere deelen op de plaaten, met de letters enz. getekend, zullen in
den tekst aangewezen worden.

Bij den naam van den grooten linn/eus zal nog gevoegd worden dien van deti
beroemden
houttuijn , ■ voor de Nederduitfche benaamingen; ook zal bij iede-
re befchrijving, bovendien aangetroffen worden de benaaming in de
Franfihe^ Engelfche,
eB Hoogdimfche raaien: voords is de fystematifche charakccrichers van den Heere will-

-ocr page 22-

dekow , (voor zooverre dezelve gevorderd is,) gevolgd, eft daar deeze zwijgt, de charak-
terfchers van
reichard, en in \'r Nederduinsch die van houttuijn gebezigd.

Alleenlijk is het bij groote plantfoenen en breede verzamelingen van planten, mogelijk,
de Natuur naauwkeuriglijk te doen volgen ; en daar mij, de gelegenheid in deezen, nog
eenigzins ontbreekt, zal ik gedeeltehjk mijn toevlugt neemen tot de beste voorhanden
zijnde
afbeeldingen in andere werken; als daar zijn, v/at de boomen en heesters betreft, die van
den Heere
f.. schmidt, en het nog niet afgelopen werk van den Heere du hamel;
alle v/elke afbeeldingen, wegens derzelver zuiverheid en naauwkeurighcid, bij de kenners in
hooge achting liaan; waar verder die voorraad niet voldoende is, zal de Natuur gevolgd
vvorden: de Heer j. woonen, Bloemist te Haarlem, heeft zig vriendelijk aangeboden om
mij de noodige voorwerpen daartoe te verfchaffen.

Daar al verder de voormelde afbeeldingen van drooge takken niet zeer algemeen zijn, en
echter alle mogelijke oplettendheid verdienen,zal het den Leezer gewislijk aangenaam weezen,dac
hij in i-aijn werk zal ontmoeten eene korte redeneering over de foortelijke kennis dier voorwerpen,
alsmede over de aankweeking van allerleie boom- en heester-gewasfen, gefchoeid op de leest
van den geraelden Heere
f. s c hmid t, wiens werk onzen aandacht hoogst waardig is, daar het
voornaamlijk ten oogmerk heeft, eene opgaave van de kentekenen en de cultuur der
voor-
noemde gewasfen.

Tot heden toe bepaalt de kruidkundige kennis van boomen en heesters, zig alleenlijk bij\'
den tijd van derzelver bloei; doch die kennis is voor de boomkweekerij niet toereikende, aan-
gezien men in het jaargetijde als men in deeze werkzaam is, noch bladen noch bloemen kan on-
<ierfcheiden , het geen dikwijls oorzaak wordt van onaangenaame misvattingen bij het verplan-
ten , dewijl \'t in deezen voornaamlijk aankomt op het kennen van de jonge planten, takken of fte-
kels; om defhalven dit gebrek mede te vergoeden, zal ik, in mijn tegenwoordig plan, ook hec
kenmerkend onderfcheid tusfchen alle dorre takken leeren kennen, in hoop dat eene naauwkeu-
rigere oplettendheid op deeze zelfde jonge looten, op hunne knoppen, klawieren, Hand, ge-
ftdte, oppervlakte, bedekkingen, dóórfneden en inwendige hoedanigheden, bovendien nog
aanleiding zal geeven tot het maaken van nadere bepaalingen en onderfcheidstekenen van en
tusfchen nog twijfelachtige houtfoorten.

De dóórlhede van de Bignonla cruciata^ in den midden een kruisje vertoonende, de voor-
beelden van de planten ikr^i-/)//^/^
en Crataegus, fchijnen de gisfingen, om nog duidelijker kenmerken
door deze oplettenheid te zullen
verkrijgen, te bevestigen. Bij die geenen wier zaaden in
een harde fchit befloten zijn, verfchijnen, meestal, de vrucht- en bloesfem-knoppen
san de tweejaarige takken, en zijn, even als de bladknoppen, rond en afgeftompt; daar-
entegen draagen de zoodanigen , wier zaaden door een zacht kapfel omvat zijn , hunne
bloeiknoppen niet alleenlijk aan het einde der jonge fcheuten van den iaatsc voorgaan-
de»

D E.

VI

VOOR R

-ocr page 23-

R li I) E.

Yll

O O

II

den zomer, maar zijn ook tian het boveriile gedeelte geplaatst, terwijl de \'bladknoppen
aan hec benedenlle der fcheuten voortkomen, en beiden, blad- eii bloemknoppen, lang e»
fpits zijn.

Deeze kennis worde te noodzaakelijker, da-ar de iiitheemfche gewasfen bij ons niet ligtlijk
rijpe zaaden geeven, en de voortkweeking flechts bereikt kan worden door inenting, door
Hekken,uitloopers,enz. — Deeze kunstige aankweekingwelke wel bij her aanleggen van groote
houtvesterijen niet altoos plaats kan hebben, dient ondenusfchen, in enkele gevallen, tot
vermeerdering der vrucht- en zaadboomen, en is, ten aanzien van iiicheemsch geboomte
volftrekt noodzaakelijk; want daardoor gewent hetzelve, aliengskens, aan onze luchtllreek, en
zoude ten laatften nog wel eens rijpe zaaden kunnen voordbrengen,. gefchikt ter pkntinge.,
Reeds zien wij zulks, bij voorbeeld, aan de foorten
RohivJa,

Daar de gezegde kunilige voortkweeking dan,, in veele opzichten, en met betrekking tot mija
oogmerk, van groot belang is, zal het den minkundigen Leezer almede niet onaangenaam zijn,
dat ik mij thans eenige oogenblikken met dezelve bezig houde; breed er over uitteweiden, zal
geene plaats kunnen hebben; want het voortkweeken door zuiging, of het inileeken van-
looten in booniftammen voorbij gaande, zal ik mij alleenlijk bepaalen bij het zoogenaamd en
bekend afleggen, en bij de wijze van üekkea te planten,, hetwelk bij de. uitheemfchs gewas-
fen meestal aangewend kan worden^

De takken welken men wil afleggeny zoodanig, dat zij nog eeriig voedfel van de moeder-
plant kunnen trekken, moeten zeer laag aan den ftam zijn; of deeze moet, tegen de Natuur,,
gebogen, en zoodanig in de aarde bevestigd kunnen worden, dat de takken met dezelve be-
dekt zijn. Ondertiisfchen is deeze wijze van afleggen dikwijls van groote moeite vergezeld: de
zekerfte en minst moejelijke aflegging gefchiedt,- door\' de hooggeftamde boomen, in de maand
Maart, kort aan den grond aftehouwen, de wond met entwasch of klei te bedekken, de wor^
\'telen eenigzins te ontblooten, en de aarde rondsom dezelven los te houden: op die wijze-
zal men, in den volgenden zomer, eene menigte van jonge fcheuten: te voorfchljn zien ko-
men, alle welkeny in het eerstkomend voorjaar, zonder moeite afgelegd kunnen worden.

De fliammen die men tot voortkweeking wil doen vei-ftrekken, moeten uit zaad\', of looteii

Toortgeteeld worden, en aan den grond, van drie tot zes duimen, in de doorfnede, dik zijn.-

Wil men voorts het wortelfchieten bevorderen, kan men in de deelen , onder de aar-
de , eenige dwarsfe infnijdingcn maaken; of, en het geen nog beter is, dezelven met
een dik ijzerdraad famenbinden: deeze v/ijze is gewislijk de beste, ook in die hout-foorten

"«vier takken bij de gewoone aflegging, eenige jaaren; lang, zonder wortelett te fchietenin, da
aarde liggen.

Binnen korten tijd kan men, door bet in den grond fteekeiT van geheel afgercheideiie takken^
© cheuten ,,van. eenige ligtlijk wortelmaakende g,ewasfefl y eetie groote menigte van der^elver foore:

-ocr page 24-

VOORREDE.

doen voortkomen. Daartoe gebruikt men jonge takken, die ten niinflen een fpan lang zijn; men
(leekt dezelven, op eene fchaduvvüchrige plaats, in den grond: hierbij heeft men voor-
naamlijk, te letten, dat de base niet gekwetst zij, en, ten hoogften, één of twee botten, of
oogen, boven den grond uitfteeken: voorts moeten dceze kweekeliiigetjes voor de hette der
zonne, en voor het uitdroogen beveiligd worden. ^

In alle boomkweeking komt het voornaamlijk aan op de verkiezing van den grond: hoogst
ïiadeclig is \'t als men zijne jonge plantfoencn zet, alwaar zij niet vrolijk kunnen groejen; daar-
toe hebben zij, even als de jonge dieren, een zeer zacht voedfel ten uitcrften noodig. _

]\\Ien vergist zig geweldiglijk, als men ftelt dat boomen, op een flechtcn grond geteeld of ge-
kweekt, en in beteren grond verplant, als IVonderhoomen zullen bioejen. - Bij dit alles

moer nog aangemerkt worden, dat men, een\' flechten grond willende beplanten, zeer jonge
gewasien moet verkiezen; de Hammen eenigzins gevorderd zijnde, moet men derzelver
zuid-of noord-zijde zorgvuldigiijk met krijt, of een touwetje , maar vooral niet door eene infnij-
ding tekenen, ten einde den jongen boom, naar den zelfden ftreek, te kunnen verplanten:
deeze omzichtigheid kan indedaad niet genoeg aangeprezen worden: even noodig is het aan-
tetekenen, dat men de wortels van een jongen te verplanten boom, met eene evenredige me-
nigte losfe tuinaarde moet omgeeven; want ook daarvan, naamlijk van de bedekking der wor-
telen met goede losfe tuinaarde, hangt veelal den goeden tier van eenig jong plantfoen af.

Alle de tot dus verre bekende wijzen van boomkweeking, kan men, met goed gevolg, bij fom-
migen aanwenden; bij eenigen geldt flechts ééne, bij anderen meerdere wijzen: de Heeren
du
hamel, van münchhausen
en van burgsdorf, hebben de vereischten daarbij noo-
dig, onvoorbeeldig duidelijk befchreven, indiervoegen, dat de weetgierige met alle mogelijk
vertrouwen hun geleide kan volgen.

Het zoude overtollig weezen iets te zeggen wegens de verdere werktuigelijke uitvoering mijns
werks: de eerfte aflevering der plaaten zal desaangaande ter proeve verfl:rekken, en alle de vol-
genden zullen daaraan gelijk weezen, zo ten aanzien van de behandeling der kunst als de overeen-
komst met de Natuur. Het is op deezen grond dat ik mij durf vleijen, door deeze mijne Bijdraage
tot de Nederlandfche Boomkweekerij, de goedkeuring van den Beminnaar van
Flora zoo wel,
als van den Kunstkenner te zullen wegdraagen.

VIJI

-ocr page 25-

CLASSIS V. O Pv D. I
Clasfe, P\' Rang.
Het Geßacht,
Lonicera,

• \' Kamperfoelie.

Gehhhtt.

Chevre Feuille.
ïloneyfuckk.

, \\

Het Geflacht, dat men thans Lonicera noemt, was eertijds, door verfcheiden Schrijvers, in verfc^iillen-
de Geflachten verdeeld: van daar de zelfftandige benaamingen van
Perïclymenum^ Chamaecerafus^X<jlofleum9
CaprifoUum^ Symphoricarpos
en Diervllla. Linn^üs verëenigde alle deeze geflachten onder den en-
kelden Geflachtsnaam van
Lonicera^ en wel ter cere van den Plantkundigen a dam lonicer, in leven

beroemd Geneesheer te Frankfort^ welke tusfchen de Vijftiende en Zestiende Eeuw geleefd heeft.

Daar echter de foorten nog eenigzins verfchillen, heefc linn.®us dezelven onder drie bijzondere
hoofdfoorten gebragt, als
Perlclf,nena Caule volubili, (of, rankend flingerende,) ChamaecerafapeduncuUs
biflorls
5 (of, kersdraagende met tweebloemige bloemfteeltjens, die lang zijn, maar rechtop flaan,) en Caule
erecto^ pedunciilh muUiflorls ^
(of, rechtop ftaande, met veelbloemige bloemileeltjens;) alle deezen draa-
gen ondertusfchen de volgende
hoofdkenmerken van het geflacht.

De Kelk, die op het vruchtbeginfel zit, is Ideen en vijfdeelig; de bloemkrans éénbladig, gepijpd, lang-
werpig, gebuid; de bloemkrans is gedeeld in vijf infnijdingen, die, meerder of minder gelijk, en allen terug
gebogen zijn; één van dezelven Is iets dieper afgefcheiden: binnen de bloempijp vindt men vijf elsvor-
mige hclmdraadjens, welken zoo lang zijn als de bloem, en langwerpige meelknopjens draagen: de ftijl,
boven dcu bloemkrans ultfteekende, draagt een ftomp, hoofdig, rond merk, en rust op een rondächtig
vruchcbeguifcl, dat- van eenen navel voorzien is, eii tot een tweehokkige, meerzaadige bézie, met ronde,
iameiigedmktc zaaden, verandert.

Al-

-ocr page 26-

Alle die foorten, van welken wij bier de afbeeldingen zullen geeven, zijn Hesstergewasfen, met Hinge-
rende of rechtop ftaande ftengen, aan welken de eenvouwige bladen zoo wel, als de fcheuten en knoo-
pen , tegen elkander over flaan: de bloemen komen voord aan het einde der takken van \'t zelfde jaar,
of in de oxelen der bladen.

Deeze gewasfen beboeren mede tot de voornaamfle Tuincieraadien; de flingerende foorten van dezel-
ven, kunnen, met andere flingerende planten vermengd, zeer voordeelig, dienen tot uitmuntende bedek-
kingen; aan rotfen, muuren, fteenhoopen, heremitages, nisfen, moshuisjens, kunstruïnen, geplant, ea
ook
gebezigd worden, om eene wildernis digter te maaken, en kleene hutjens, of bedekte gangen daar
te ftellen. — Daarentegen gebruikt men de rechtop ftaande Kamperfoelie tot het omringen van hoogere ge-
wasfen , in voorjaars Bosquetten; daar zij
I ten gelijke tijde, met anderen bloeijende, in dat ilreelend faifoen ,
hunne rijke en overvloedige bloemen omhoog heiTcn.

Dewijl men deeze foorten van Kamperfoelie door zaaden zoowel, als door afleggers en ftekken, zeer
fierk kan vermenigvuldigen, kunnen zij ook gebruikt Avordeuj tot laage kreupelboschjens voor faifanten,
€U veldhoenderen.

-ocr page 27-

C L A S S I S O R. D. i

V\'^\' Clasfe, F\' Rang.
Eerfle Afdeeling, met flingerende ranken.
Lonicera Periclymenimi ferotina.

Laathheljencle, gewoone Kamperfoelts»
Gemeïnes fpcetes Geisblatt.
Chevre -feuille de hols glahre.
Late Red Honeyfuckki,

Lonicer-A periclymenum Serotina, flore ruhello. aiton.
Laatbloeijende gewoone Kamperfoelie 5
met roodachtige bloemen»

Deeze zeer bevallige foort is eene aframmeling, of veifclieidenheid van de gewoone Kamperfoelie: in
de maanden Julij en Augustus verfiert zij de Zwitferfche bosfcben en heggen met haare wekiekende en
fchoone bloemen: in onze plautfoenen is zij ongemeen gefchikr voor zoodanige partijen, waar men zig des
zomers verlustigt, \'t zij om de verkwikkende ochtendkoelte in te ademen, of om de fombere fiiite van den
avond te gemeten.

Men kan deeze foort van de Moeder- of Hoofd - foort onderfcheiden, door de laater bloeijende roodachtige
bloemen; (die van de
Moeder-foort zijn bleek-rood, en, uitgebloeid hebbende, geelachdg:) als mede door
haare gladde bladen en takken ; de laatstgemelden zijn flechts aan \'t boveneinde hairig.

De bloembundel heeft langwerpige hoofden; de bloemkrans is grooterjfoms donker, paarsch-roodj
vol kleurige gefteelde klieren : de meelknopjens zijn orange - kleurig.

De vruchten, even als bij de gewoone Kamperfoelie, in een hoofdjen verzameld,flaan in deeze foort krans-
vvys, even- als een air, rondom den bloemfl;eng: (Z-.) ieder kransje heeft bijna zes vruchten, van welken
met allen tot volle rijpheid komen: de Bladknoopen hebben zeer groote paarsch-blaamve fchubben tot
onderfcheidend kenmerk; (c.) zijnde die fchubben zoo vast en duurzaam, dat zij ook tot een uitftcekend

kcH-

-ocr page 28-

kenmerk van den droogen fletig dienen; en alzöo kan men deeze foort,ook in den (laat van bladerlooslieid ,
van alle rankende Kamperfoelie-foorten onderfcheiden.

Fig, e is de vergrootte afbeelding van den kelk; ƒ de ovaal-ronde geheele vrucht; ^ en de gedeeld«
vi\'ueht j met de zaaden en zaadhokjens;
i het zaad.

Nog eene verandering in deeze foorten is de Lonicera qtiercifolia ^ falils qutrclnh; naamlijk die, welker bladen
de eiken - bladen evenaaren 5 gelijk
fig. d op deeze Plaat vertoont. Ware de gedaante van die bladen, zon-
der verwisfeling, altijd dezelfde, zoo zoude deeze foort van
Lonicera^ ter bevordering der vcrfcheidenheid
in onze tuinen, aanteprijzen zijn.

-ocr page 29-

c/.V.ord. I.

Laatbloeijeao-e o\'evooiie ITamperloelie.

-ocr page 30- -ocr page 31-

CLASSIS V. O R D. I.
Cïasfe, P\' Rang.
Eerfte Afdeeling, met flingerende ranken.
Lonicera Semper - Virens.

Virginifche Kamperfoelie.
Virgimfchet Gehhlatt.
Chevre-feuille de Virginie.
Trimpet Honeyfuckle.

Lokicera semper-virens, fpicis fuhnudts termïnaUhus, foliis ohJongls, fummis connato-perfa-

Umis, corroilis fubcequalibm, tuho fuperne ventrkofo.

Vi5^ginische Kamperfoelie, met bladerkoze eindkramjens, de hovenjie bladen doorbladig

famen gegroeid.

Deeze pracktige Kamperfoelie groeit in de wouden van CaroUna en Vlrginten in \'t wild, en flmgert
Eieh om de naastllaande boomen heen, wel twaalf of vijftien voeten hoog: zij brengt fchitterend coraal-
ïoode bloemen voord, die echter geene reuk hebben. Haar bloekijd duurt van Mei tot September.

De fchoone bloemen prijken, Kranswijze, rondsom een langen gladden hoofdflieei, van drie tot vijf
kransjens, boven elkander, en verbeelden een pluim of panas, (a) hebbende aan den bafis zes, met de
bloemen afwisfeiende, lancetvormige lovertjens: de bloempijp is lang, van onderen zeer dun. en van ge-
daante als eene fluit, waaruit men oudtijds plagt te drinken: aaa den rand is zij in bijnaa vijf infnijdingen
gedeeld, die voor het uitgaan van binnen geel zijn, doch daamaa den bloemldeur aanneemen. De ftiji
fteekt boven de helmdraaden uit, welke helmdraaden met de bloempijp even lang zijn. De vruchten
\'»velke in Augustus rijp worden, zijn ovaal rond; zij worden van de lovertjens, die alsdan een oranje-
kleur en vleezige zeifftandigheid hebben aangenomen, onderfteund, en bevatten, in een roodachtige fap,

esnise ovaal roude vlakgeftreepte zaaden. (^0 De bladen hebben korte\' flijlen, zijn ovaalrond, of ovaai

lang-

-ocr page 32-

langwerpig, van vooren Homp, en van een kruidlgen ftekel voorzien; hunne bovenfte zijde is donker-, en de
tegenzijde grijs - groen: de twee bovenfte bladen alleen zijn famengegroeid, aan den rand terug gerold, en
van den bloemfteel doorboord: in koude gewesten vallen, in \'t najaar, de bladen af; maar in wanner, of
in een ftookhuis hernieuwen dezelven, hetwelk, met recht aanleiding heeft gegeven tot de Latijnfche be-
laaming van
Semper-Virens,

De takken van den Heester zijn rond, en de jonge fcheuten hebben, zoo lang zij zonder loof zijn,
een gladden fchors, die van boven paarsch - bruin, en met vlekken getekend is; verder naar beneden is hij
donker en geelbruin gevlekt, (i)

De fchors van den meerderjaatigen flam heeft ook fcheuren; want dezelve fcheidt zich jaarlijks, even
als in meer foorten plaats vindt, van den ftara af: de bladknoppen zijn lancetvorniig, vierkantachtig, en
van de takken afftaande; zij worden omvat van niet even groote fchubben, die in vier kringen ftaan, lan-
eetswijze, fpits, en een weinig famengebogen zijn; de buitenfle oppervlakte van dezelven is met paarfche
flippen vercierd.

De oudlle ranken worden anderhalf duim dik, en derzelver hout is geelachtig, taai en hard.
Men vindt van deeze foort ook andere verfcheidenheden, met ten halve rnnde, en ten halve langwerpige
bladen.
Aiton verdeelt deezen in de groote en de kkene Fïrginifche Kamperfoelie, en volgends dien
Schriiver zoude de bloemtak op de Plaat afgebeeld,
Lon, Semper Vir. major^ en de vruchttak Lon, Sem*
per Ftr, min.
genoemd weezen; fommigen noemen den laatstgemelden ook Lonicera Caroliniana^

-ocr page 33- -ocr page 34- -ocr page 35-

O R D.

I.

X.

C L A

X\'^^ Clasfe, F\' Rmg,
Het Geflacht.

Cercis.

Judas-hoorn.

Judas - haum.

Arhre de Judée^ ou Gainier.
Judas\'irée.

Men kan met geene zekerheid bepaalen wat de oorfprong van den naam deezes booms z\'y; zoo weinig van
de Latijnfche als van de Nederduitfcbe
ai andere; dc J^atijnfchc is vuu liet Grïekseh afgeleid, en betekent in
die taaie een
weverskam, het welk misfchien zoude kunnen zinfpeelen op de bloembundelen des booms: we-
gens de zogenaamde levende taaien is het te vermoeden, dat dewijl de eerde bekende foort van den Judas-
boom, in het
Beloofde Land veelvuldiglijk wast, men hem dien naam zal gegeven hebben, daarom dat hij van
buiten bevallig is , maar zeer weinig inwendige deugd bezit; anderen, die \'t beter meencn te weeten, zeggen
dat men hem eigenlijk, wegens zijn welig tieren in het land voornoemd,
Joodfche boom genoemd heeft.

Tot heden toe zijn bij de Kruidkundigen flechts twee foorten van dit geflacht bekend: hetzelve is gefield
onder de tiende Clasfe, of tienmannige éénwljvige.

De Geflachts kenmerken zijn deezen: De vijfbladige vlinderwijze bloem rust in een bloemkelk, die één-
bladig, kleen, vijftandig, klokvormig, van onderen gebuk is, en honing bevat: het Ideene bloem vendel,
ten halve rond, en met eene nagel voorzien, is verborgen onder twee op waards gebogen vleugels, die lange
•nagels hebben: de twee bloembladen .van den Kiel zijn in eene hartswijze gedaante vereenigd, en omvatten
de teeldeelen, welken aan de nagelen aangehecht zijn: het honigvat zit, in de gedaante van een ffijlvormigeu
iiher, onder het vrnchtbeginfel: tien van elkander gefcheiden, elswijze, benedenwaards gebogene helmdraad-
jens, de vier langften van welken bedekt zijn, draagen langwerpige opliggende, en opwaards fl:aande meel-
knoopen, zijnde de üijl, die van lengte als de helmdraaden is, van een fl:omp opftaand merk voorzien , en zit

op

-ocr page 36-

op een lijnvormig, langwerpig, gefleeld vruclitbeginrel: deeze wordt tot eene langwerpige, fchuinpimtige,
ée\'nhokkige peul, met zaaden, die ten halve rond, in de bovenfte naad gehecht zijn.

De beide bekende foorten worden door het zaad voordgekweekt: alhoewel wij dat zaad terftond na de rijp-
wording , ftrooijen op eenen grond die voor den Noordenwind befchermd is, en hetzelve vervolgends met, een
duim hoog, aarde bedekken, blijft het echter onwerkzaam leggen tot het tweede voorjaar daarna: nu door
de aarde boorendc, vorderen de jonge fpruiten andermaal befcherming zoowel tegen hette als tegen koude:
De voordkweeking kan, wel is waar, ook door aflegging gefchieden, dan de takken maaken bezwaarlijk wor-
tel ; de ftekken zijn minder duurzaam.

Zo dit gewas als een boom groeit, valt de winterkoude hetzelve meer bezwaaiiyk, dan als men het in de
gedaante van een\' heester kweekt. Het kan zoowel in het voorjaar, als in het naajaar, verplant worden, maar in
het laatile geval moet de vorst zorgvuldig vermijd worden , door evenredige dekkingen van de wortelen met
droog loof, of run, en van de ftara - takken met tlro: oude planten kunnen het verplaatfeu niet wel lijden.
^ De bloemen komen langs de geheele langte der takken, en zelfs uit de ftam voord, hebbende de Judas-
boom zulks gemeen met den Kakauw - boom die onder dc Keerkringen wast
• zij verderen den fteng zelfs nog vóór
het uitbotten der bladen, welke bladen van geenen der, tot heden toe bekende, infeélen befchadigd worden.

Beide foorten van den Cercis worden met recht gefield onder de voornaamfte fchoonheden met vi\'elken de
jeugdige zomer zich tooit: hier en daar verfpreid, vermeerderen zij de cierlijkheid van het tedere groen der
eerst ontfpruitende zaaden, en in groepeeringen voor Boschjens , aan het voorjaar toegewijd, hebben zij gee-
jie mindere bevalligheden.

Het geelachtige vaste hout der oude (lammen, is met groene aderen doorweven ; het laat zig zeer goed
polijsten, en kan den Schrijnwerker en Kunstdraaijers dienen tot het vervaardigen van onderfcheiden cie-
raadjes, en kleene aartigheden.

-ocr page 37-

S X. O R. D. I.

X\'\' Clasfe , Rang.
Cercis Siliquastmin..

Europifche ^udßshoom*
Der gemeine \'Judashaum.
Arhre de ^udée, ou Gainier^ *

Emtern Judas-trèe»

Cäiicis siliquastrum, foUis orhimlatis cardatif.

f

Europische judasiioom, met hartvormig ronde, gladde hlaierr*.

De Zuidelijke Landen van Europa zijii het Vaderland van deezen Boom: op\' onzen grond tiert dezelve oo"fe
zeer weelig, zo hij flechts goede aarde heeft, en voor de Noorden winden beveiligd ftaat. Hij draagt
eene menigte bloemen, die hem,
omtrend het midden van de maand IMaij, gedmirende vier weeken
veifieren: deeze bloemen zijn een bijzonder geliefd voedfel van de
Groote Meefen^ {Parus major;) hetwelk
ook de reden is, dat zij zoo zeldzaam peulen zetten. Zij komen voord als trosjens, aan den fleng. Beneden-
de bladen, en vóór het uitbotten derzelven; {a d) zij zijn vlinderachtig, even als de bloemen der Turk-
fche Boonen, maar op eene eigenäartiger wijze, gelijk bij haar Geflachts-Kenmerk is
aange.wezen.

De Kelk is gekleurd; de peulen of vruchten zijn ruim een vinger lang, en een duim breed , be-
vattende ronde, bruine^, breede zaaden, (e) iets grooter dan Lkizen; zij worden tegen het einde van de.
maand Augustus rijp.

Dit gewas groeit in tuinen of op bebouwde plaatfen, tot een tamelijlten boom;: maar\' op een fieehtera
grond blijft het heesterachtig.

Uit den flam, die niet zeer dik is, fchieten eenige takken met een donker - paarfeben fGhors> ißy
bezet met groote, bijna ronde, lang - geOreelde bladen, {d) gelijkende naar die der Mansooren, maar blee«-
ker van kleur; van boven zijn zij helder-, en van onderen grijs-groen: — fommigen geeven paarfdie.,.
andere witte.bloemen.

C L A S S I

-ocr page 38-

De boom groeit door geheel Spanjen en Itali\'èn, zonder dat men eenig nut van hem trekt: in Turky\'ên
vindt men hem aan bijna alle begraafplaatfen geplant, even als bij de Romeinen de Cypres, in het Oosten
de Treurwilg, en op de Eilanden van de Zuidzee de Cafnarina.

Bij ons vereischt hij, even als alle boomen uit warmer climaaten, eene plaats, befchermd door geboU"
wen of geboomten, als wanneer hij wel twaalf of vijftien voeten hoog wast.

Hij onderfcheidt zich van den Canadafchen, niet alleenlijk door de gedaante en de kleur der telkens fa-
mengerolde, of famengebogene bladenj (zie
fig* d\') maar ook daardoor, dat zijne knoppen, in den bla-
derloozen ftand, veel langer zijn.

-ocr page 39-

O.

-ocr page 40-

*i

-ocr page 41-

CLASSIS XÏV. O P. D. If.

XIV^\' Clasfe, IF\' Rang.

Het Geflacht,
Bignonia.

Bignoma,

Bignone:

The Trumpet-flower*

Aüe de fooiteii der BIgnonia zijn een bijzonder eigendom van Amertcä\\ immers worden dezelven m
geen ander werelddeel:, als inlandfche gewasfen, gevonden. Wanneer de Natuur, bijna overal, haar bloem-
feest heeft gevierd, begint de Bignonïa zijne bloemen eerst te ontrollen, dat is, niet vóór het
warmer jaargetijde. -
To urnefort heeft aan dit geflacht den naam van ä\'^www gegeven, naar
E
ignon, in zijn leven Boekbevvaarer van den Franfchen Koning, l ode wijk den XIV.

Sommigen, en voornaamlijk jussieu, verdeelen de foorten in verfcheiden geflachten, of verplaatfen ze-
onder anderen;, iets, dat goedkeuring verdient, wegens de verfcheiden gedaante der teeldeelen van eenige-
foorten.

Volgends LiNN^us zijn de geffachtskenmerken, een bekervormige , éënbladige, vijffpleetige, recht op-
gaande, (föms gekleurde ,) bloemkelk; eene klokswijze, éénbladige bloemkroon , welker kleene pijp niet lan-
ger is dan de kelk; de kelk daarentegen is zeer lang, van- buiten buikig,, en mede klokvormig; de rand
is In vijven gedeeld, zijnde de twee bovenfte lappen terug gebogen, en de benedenfte uitgebreid;
de
meeldraaden zijn priemswijs, vier in getal, waarvan twee kort en twee lang zijn: de meelknoppen zijn-
terug gebogen, langwerpig, en fehijnen dubbeld te wezen;, de fl;ijl- heeft de lengte van de meeldraaden^
is draadswijs, en het merk is gekopt i: het langwerpige,
puntige vruclitbeginrel groeit tot eenen tvveeklep«-
p\'gen en.tweehokkigen hauw, wiens middenfchot huidig, gelijkloopend,, en aan de naaden verdikt is^,
de zaaden zijn veelvuldig, zitten aan elkander, zijn famengedrukt aan
wederzijden, en gewiekt..

©ezelfde Natuurkemier, de beroemde l in n^us, plaatst het geflacht onder de veertiende Clasfe, in den

twee-

-ocr page 42-

tweeden Rang; of, onder de Schuilzaadigen; bovendien verdeelt hij de foorten in die met eemouwlgt ^ ge^
paarde, drïevouwige, gevingerde , gevinde , verdubbelde
, en met dubbel gevinde bladen.

De bloemen zijn van onderfeheidene gedaante; fomê klokvormig, foras pijp-, anderen trechter-vormig,
iets dat, benevens de plaatshebbende afwijking der gefteltenis, en gelijke lengte der meeldraden, fommigen
genoegfaarac reden fchijnt te zijn, om het geflaeht te verdeden. — Heden zijn vier- en- vijftig zoo boom-
als heester-achtige foorten iu de Kruidkunde bekend.

Meestal zijn de foorten der Bignonia zoo opmerkenswaardig als bevallig, wegens hunne fchoone en
groote bloemen. Hunne flammen zijn nu en dan kruidachtig; doch, meestal, als die der Boomen en Hees-
ters, met aanmerklijk verfchillende bladen.

De Bloemen vindt men zomwijlen in dc blad - oxelen zitten; doch zeer dikwijls in een pluim of tuiltjen 3
aan de punt der takken verzameld.

-ocr page 43-

CLASSIS

u.

XIV.

OUD.

XIV^\' Clasfe, IF\' R^m-
Vijfde Afdeeling, of, met gevinde Bladen.

Bignonia radicans.
Bignonia radicans.
Wortelende Bignonia.
Der Wurtzelende Trompettsnhaum.
Le fabrun de Firginie.
The Scarlet Trumpet-Flower.
\'ia Radicans, foUis pinnatïs, folloUs acuminatis dentatis, corymho terminali
tuho coroUae ca^ce triplo longiore. ^

Wohtelenbe Bicnonia. gevinde bladen\', de blaadjen^ ingefneden, de fieng met

gewortelde knietjem.

Deeze plant groeit in Firgini\'è, Carolina en Florida, klimmende foms vijfng voeten hoog tegen de naast-
ftaande hoornen op, door middel van de wortelen,
voordkoraende aan de knietjens of Icedjens van haarc
ranken. De bladen ftaan aan de jonge loten van \'t zelfde jaar, tegen elkander over, zijnde ongelijk ge-
vind, en uit vijf of negen wijd getande Blaadjes famengefteld. In het Vaderland deezer Plant verfchijnen , in de
maand Augustus, aan bet einde der ranken, fchoone, langgepijpte, orangeklem\'ige bloemen , die tot omtrent het
midden van September doorbloeijen. De foort over welke ik thans fpreek, geeft verfcheideiie afwisfelingen :
de merkwaardigfte van dezelve zullen, op bijzondere plaaten, hier bijgevoegd worden.

Alhoewel ik den bloeitijd der Plant op haar\' Vaderlandfchen bodem en in warmer climaaten, bepaald heb
op de maand Augustus, kan men echter bij ons haaren bloei niet verwachten vóór de maand September;
en daar, gevolglijk, de zaaden niet rijp kunnen worden, is het voor ons
onmogelijk haar door het zaad
voordtekweeken; te gcmaklijker is ondertusfchen de voordkweeking door ftekken van versch afgefueden jon-

bigno

-ocr page 44-

ge ranken , miJs men zorge dat dezelrai niet, doör dea vorst, befcliadigd, en op een fehadiiwachtige
plaats geplant worden: dan, ook deeze wijze van voordkweeking kan men ontbeeren, (is het flechts dat
men niet eene geheel groote voorraad van planten wil hebben,) want door de uitloopende wortelen teelen
zij overvloedig van zeiven voord. Ofl\'choon voords de geplante fl:ekken weeliger wasfen, en vroeger bloeijen,
dan het zaad, verdient dit echter, zo men \'t uit het moederland kan bekcmen , verre den voorkeur, de-
wijl de Bloemenvriend uit de voordteeling door zaad\'de aangenaamfle verfcheidenheden kan verwachten: al-
hoewel verder de plant ons winter-faifoen zeer wel verduurt, is men echter verpligt haar tegen warme muu-
ren te zetten, of \'s winters te bedekken, anders belet de koude haar het bloeijen, of zo zij al bloemknop-
pen fchiet, vallen dezelven af.

Deeze rankrijke Heesters zijn bijzonderlijk gefchikt ter bekleedinge van zomer-priëelen, van mimren, enz.
aan welken de ranken zich kunnen hechten. Behalven dat gebruiken de hiwooners van
Firgimè dezelven, om
hunne huizen fchaduw toetebrengeu, en dit verfchaft hun dan nog het flireelend genoegen, dat zij voor hunne
vengfters zittende, de
Colibris met de hand kunnen vangen, want die vogeltjens worden derwaards gelokt
door de uitwaasfeming en de honig van de bloemen der
Bignonïa; als zij nu met hunne lange dunne nebben,
tot op den grond der bloemen ingedrongen, en bezig zijn met den honig te zuigen, knijpt men, met twee
vingeren de bloem fneliijk toe, en houdt alzoo het vogeltje aan zijne nebben gevangen.

Deeze foorten van de Bignonia, geeft, bij middenmaatig hooge boomen geplant, en tot aan de takken
derzei ver opgeklommen zynde, geduurende den bloeitijd, een zonderling aanzien, dat voornaamlijk gefchikt
is voor zodanige tafreelen, weikeu ecu. vreemd ot romanescq gezicnt vereilchen, of door iets tegenflrijdigs
een verrasfchend indrukfel moeten verwekken.

Door de Geneeskunde onder de vergiftige gewasfen geteld wordende, vereischt zij omzichtigheid zoo in
haar gebruik als behandeling bij het planten.

Terwijl ik bezig ben met deeze bladen ter persfe te bezorgen, wordt mij van mijnen zeer geleerden en
waardigen vriend, de Heer ß.e inward t, in de Kruldkundetc. Harder^vijk dat thans,

(in Augustus) deeze fchoone Heesters in den Acadcmilchen Kruidtuin, ter dier fl;ede, in vollen bloei ftaan;
dat dezelve federt eenige jaaren niet gebloeid had, en dat zijn Ed. van gevoelen is, dat de tegenwoordige
bloei toegefchreeven moet worden daaraan, dat men dit gewas, voor deeze keer, zonder eenige fnoejing,
naar zijne natuur, had laaten groeijcn.

-ocr page 45- -ocr page 46- -ocr page 47-

classis xiv. o r d. lï.

XIF\'^ Clasfe, IP\' Rang.
Vijfde Afdeeling, of, met gevinde Bladen.

Bignonïa Radicans, Varietas i et 2..

Wortelende Bignonïa, sie Ferfcheidenheld.

Bignonïa f e. a x i n i f o l i i s , Coccineo flore minor e : c a t e s b.
Es se
he nbladige Bignonïa, met hoogroode Bloemen.

Volgends de Natuurlijke Hiflorle van Carolïna, door den Heer Catesby, fchijnt de verfeheidenlieid,

belialven de bloemen, de onze te evetiaaren: offcboon de bloemen zoo groot als de moederplant zijn, heb-

ben de bladen echter de gedaante van Esfchen - bladen: de bloemen zijn, als tot tuiltjens, verzameld, en
de bladen ftaan tegen elkander over.

De bloempijp van de eerfle verfcheidenheid is bleekrood; doch het binnenfte der bloemlippen geelach-
tig. De kelk zoowel, als de nog niet ontwikkelde bloempijpen, toonen den overgang van de moe-
derplant tot deeze vericheidenheid aun, door den oranjekleur, welke, voornaciinlijk bij laatstgemelde, uit-
muntend is.

Op de plaat der eerfte verfcheidenheid zijn eenige deelen der bevruchtinge nader voorgeïleld, naamlyk als

volgt: Cö) de bloemtuil: de opengefneden bloempijp, met de geftel\'dheid van de meeldraaden, van den

ftijl en van het vruchtbeginfel: (0 de geheele vrucht, of hauw: (J) het platte gewiekte zaad: W de
drooge bladelooze rank.

Deeze foort ziet men bij ons zeldzaam, doch in eenigzins warmer climaaten, menigvuldig voordkomen,
en geeven, naast de moederplant gezet, geen onaangenaam gezicht, ook wegens de verandering wellce zij
aanbieden.

De verfcheidenheid N". a, is eene zeldzaamheid en die maar zeer fchaars voorkomt: ook verzekeren des-
kundige Bloemisten mij, dat dezelve, niettegenllaande alle daartoe aangewende moeite, bij ons niet wil

duu-

-ocr page 48-

duuren: ik heb haar alleenlijk doen afbeelden, om haar, vergunt het geval zulks, te kunnen onderken-
nen, en nader met haar bekend te worden. De bloemen zijn, van binnen en buiten, meer hoog rood,
en vertoonen eenen grooteren afftand van de moederplant; ook zijn dè bladen, oflchoon dezelfde gedaante
hebbende, ongelijk veel grooter, en groeijen weeliger dan de voorgaanden.

■f i

4i -i

\\ f /s-

-ocr page 49-

j-r

-ocr page 50- -ocr page 51-

t^Lanj.tt é^MA^lvcii^ns VVC\'T.- JZ.

-ocr page 52-
-ocr page 53-

CLASSIS. XIV. O D. IL
XIF\'^ Clasfe. IF^ Rang.

Eerfte afdeeling, of, met eenvouwige bladen,
Bignonia Catalpa.

Catalpa-hoom.

Der Trornpeten- haum.

Catalpa d\'\'Amerique.

The trumpet-flower^ with ßmple heart fchaped leawes.

Bignonia catalpa /o/m ßmpUcihus cordatis ternis^ caule erecto ^ florlhm diandrh.

Catalpaboom,- of., bignonia, met enkeld hartvormige^ drlevoumgt hladen^ de

recht op fiaande, de bloemen tweemannig.

Florida, Carolina en Japan zijn het vaderland van deezen boom; van daar is hij in de noordlijke provin-
ciën van America, en verder in Europa overgebragt: binnen weinige jaaren bereikt hij eene vrij aanzienlijke
grootte, en is zeer wel befland tegen onze-winter-koude, alhoewel, bij flerke vorst, en op geene luwe plaats
ftaaade, de toppen van het oude hout bevriezen j dit gebeurt voornaamlijk aan de jonge boomen en plan-
ten , welke derhal ven akoos met ftro bedekt, en buiten déi noorde - wind geplaatst moeten worden: als de
boom uit inlandsch zaad gekweekt is geworden, is hij Herker en kan alzoo veel meer verdraagen : er zijn
bewijzen voorhanden dat van zulke boomen , bij eene winter-koude van i8f graad onder het vriespunt,
volgends den warmtemeeter van
PvEaumur , de jongfle looten befchadigd werden, terwijl de boom ten behoore-
lijken tijde prachtig bloeide en rijp zaad gaf: ongetwijfeld heeft de fneeuw, welke toenmaals cf voet hoog
ia^, veel tot het behoud van den boom bijgedragen, waaruit wij tevens kunnen befluiten, dat bij eene min-
dere hoeveelheid van fneeuw, de reeds volgroeide ftam van menig teder gewas alleenlijk door eene dekking
van de wortelen met mos, boomloof, of met run, voor de koude beveiligd kan worden.

Hier te Lande teelt men den Catalpaboom door \'t zaad, uit America tot ons overgezonden, of door uit-
loopers, welke aan den ftam voordkomen; deeze worden, naa alvoorens ingefneden te zijn, met aarde be-
dekf; ivant wegens de hardheid van \'thout kan het niet wel gebogen worden.

In de maand Junij fchieten de bloemen uit de punten der jonge looten voord, in de gedaante van rechtop
ftaande pluimen , gemeenlijk van agt tot agttien duimen lang, en van vijf tot vijftien duimen breed; dc
bloemen ftaan voords aan den hoofddeel op zijdelingfche fteelen , drievouwig tegen elkander, zijnde de eene

tel-

Ik

ir

-ocr page 54-

telkens korter dan de overigen: aan den hoofdfteel zoowel als aan het bloemfteeltjen en de zijftengen zijn, op
een ongelijken afiland, fmalle en afvallende floppeltjens.

Voords zijn de bloemen in fommige opzichten van gedaante als de Vingerhoed (^Digitatis a. b. , en
hebben een aangenaamen geur: zij verfchillen van de andere foorten zoowel door de gemelde haare gedaante,
als door haareu kelk, die in twee holle deelen gefpleeten is
(c. c.) : verder hebben zij flechts twee
vrnchtbaare meeldraadjens, en , ten minfteu voor zoo veel ik heb kunnen waarneemen, allen even lang, alzoo
dat dees boom noch onder deeze Clasfe, noch onder dit Geflacht behoort te ftaan, en dc onervarene groote
moeite heeft om hem onder die Clasfe en dat Geflacht te vinden.

De kleur van de bloem is donker - witachtig , met blaauwe paarfche vlekken , en fchoone geele zijde-
lingfche ftreepen voorzien, welken de aan den rand gegolfde bloemen (^7.) een fchoon aanzien geeven. Het
langwerpig rond vrachtbcginfel,met een,boven de bloem uitfteekenden ftijl, verandert in een langen dunnen
hauw (d) , die veel gevleugeld zaad bevat : de bedoelde vleugelen eindigen in verlengde gefcheurde
punten
(e.).

De bladen fl:aan op lange fleelen, drie tegen elkander over: zij zijn langwerpig, hebben een gladden rand
en loopen fpits toe (/.); voords zijn zij zeer gevoelig, en worden ligtUjk door den wind befchadigd; ook
zijn
zij van verfchillende grootte; men ontmoet er die een voet lang en breed zijn: van boven zijn zij helder
en fchoon groen
(f.), en van onderen grijs groen (g.).

De hauwen worden in den herfst rijp, en moeten tot aan den vorst , zonder dat zij bevriezen, aan den
boom gelaten worden; verder bewaart men het zaad in den hauw op eene luchtige plaats ; in \'t voorjaar
neemt men \'tuit denzelvcn, en zaait het in eenen befchaduwden grond, in gelijk wijde voorens en digt
op elkander; daarnaa bedekt men het met fijne aarde, ter hoogte
van een\'vinger lang : aldra kiemt het: tegen
den winter zijn de planten wel een voet hoog: ftaande de eerfte jaaren moeten zij, gelijk reeds gezegd is,
tegen de koude gedekt worden.

De jonge takken hebben wijde mergpijpen (L), en kunnen ook in den winter gekend worden, naamlijk
aan de vooruitfteekende lidtekenen van de afgevallene bladen.

De pracht der bloemen en het overhecrelijk fchoone groen der bladen geeven den boom groote waarde voor
2omer-plantfoenen, te meer daar hij in allen grond , zo dezelve maar niet te nat is, wel wil groejen; het
onaangenaame dat de bladen war laat ten voorfchijn komen, heeft dit gewas met meer anderen gemeen,
en behoort, wegens deszelfs andere hoedanigheden, in geene aanmerking te komen,-

De verplanting in \'c voorjaar is zekerder dan die in den herfst gefchiedt.

r

-ocr page 55-

r

i J

M-

-ocr page 56-

I

tr:^-

-ocr page 57-

CLASSIS XVII. O R D. IV,
XVIF\' Clasfe, IV\' Rang.
Het GeJIacht.
Amorpha^

Amorphas.
Amorpha,

Amorpha d^Atneriqu^
The hastdrd Indïgo^^

Het woord Amorpha h xm dè Griekfche taaie afkomftig, en betekent iets het welk geene gedaante heeft:;
deeze betekenis kan echter niet in
allen deele op den Heester, over welken wij thans zullen handelen, toe^
gepast worden; zooveel, is waar, dat de bloem- van den: Amorpha eene onderfeheidene gedaante heefc
welke volilrektlijk van alle anderen afwijkt,, en wel voornaamlijk van de Vlinderbloemen, under welken zij,
volgends haaren natuurlijken rangte flaan komt:, alhoewel men haar niet, in den CtriktHen zm^ fchoon kan
noemen, kan men echter van haar zeggen dat zij vreemd en wonderbaar is.

riaare kelk is éénbladig:, gepijpt, rolrond en peervormig;, de mond ftaat recht op, is vliftandigItorap
en voordduurend; de twee bovenfte tanden zijn de grootften..

Alle de Vlinderbloemen zijn lamengefteld uit het vendel, de vleugelenen den kiel;.- maar aan deeze zoo
merkwaardige bloem ziet men flechts een ovaal, hol, rechtöpfl:aand bloemblad, hetwelk naauwlyks grooter
dan de kelk, en zijdelings tusfchen de twee bovenfle en grootfle tanden van denzelven ingeleed is: voords
ïs dit bloemblad van boven eenigzins fleufswijze uitgegulpt, door welke uitgulping de meeldraaden opflijges ï
i^le.ugels en kiel ontbreeken, gelijk reeds gezegd is.

De tien meeldraaden, flechts eenigzins aan den bafis vereenigd, zijn rechtöpflaande,,van ongelyka lengts.^
eebter Iang.er dan, de bloem zelve, en de. meelknopjens zijn eenvouwig».,

Het

-ocr page 58-

Het vruchtbeginfel is ten halven rond, de ftijl clsvormig, vau gèiijkc langte met dc meeldraaden, en het
merk is mede eenvouwig.

De peul is eenigzins maanvormig, teruggebogen, grooter dan dc kelk, famengedrukt, aan de punt nog
irerder terug gebogen, éénhokkig, bultig, en bevat twee langwerpige niervormige zaaden^

De Amorpha maakt, onder andere en kleene partijen gemengd, een allerfraaifte, ja verrukkelijke verton-
Hing, zoowel wegens zijne fierlijke bloemtrosfen, als wegens zijn fehoon en leevendig groeni

-ocr page 59-

CLASSIS XVJi. O R D. IV.

XFJP\' Clasfe, IV\' Rang,
Amorpha Frudcofa.

Heest er achtige Amorpha.
*
»

Die Staudlge Amorpha.
Amorpha dAmerique.
The Bastard Indigo.

Amorpha. fruticosa foUis pinnatiscum impari^floribus fpicatis, corroïUs cosruïeis^flaminihus escfertis. bioench.
lÏEE STER ACHTIGE AMORPHA met ongelijk gevinde bladen, airen met hlaauwe bloemen, en voor-

tiitjleekende meeldraaden.

Alhoewel deezen fchoonen heester zeer fraai, in den Clifortjchen tuin, hebhe doen afbeelden

en ook anderen reeds afbeeldingen van denzeiven hebben gegeven, zal \'t ecliter den vriend van bloemen denke-
lijk voldoen dat gewas ook in deeze verzameling te zien voorkomen; re meer daar het alleen nog maar aige-
raeen bekend is,- de Heer
moench is, zo veel mij bekend is, de eenigfte die het,foortlijk,bepaald heeft. — On-
der de nieuwfte ontdekkingen vindt men wel nog van eene andere foort gefproken, naamlyk van dèn
Amor-
pha pubescens;
dan ik heb, ondanks alle aangewende moeite, denzelven tot heden toe noch gezien, noch
befchreven gevonden, ook is hij bij mijne Kruidkundige vrienden onbekend, en de Heer
wildenow, van wien
ik gewislijk iuidcic luUwiiLing an.n5anndc Trcivvüciit^ jc mcL i.ijneii| arbeid tot soo vcrrc nog uict gevordctd

Het Vaderland van deezen Amorpha, dien men ook, niet ongepast, Ongedaante zoude lainnefi noemen,
is Zuid - Carolina, echter kan hij,-op een befchutte plaats, en wèl gedekt, onze winterkoude verdraagen;
en de weliger groei vergoedt aldra de weinige fchade, welke de jonge looten fcnis door de koude lijden.

Het gewas bereikt wel eens een mans hoogte en meerder; uit den wortel fchieten veele uitloopers voord,
die gemeenlijk zoo dik als eene fchrijfpen, buigfaam en nederliggende zijn: de takken zijn ascbgraauw, of
eenigzms paarschachtig van kleur, bijnaa tot boven toe naakt, cn niet zeer bladrijk; (^ip jonge takken
echter zijn groen, lichtgroen gellreept, en worden niet zelden vlekkig:) zij zijn verfierd met prachtige
fchoone bloementrosfen a.\'^ van twee tot zeven duimen lang, welken, telkens drie in getal, aan de ein-
den der takken, uit den oxel van een blad, ten voorfchijn komen, en in de maand Mei, als mede, voor
de tweedemaal, in de maand September, met haare fchoone paars - blaauwe bloemen pronken.

Dit gewas geeft, door zijne menigvuldige groene takken, en fehoon - groene, gevinde bladen, met zeer
veele fraaje pluimen verfierd, in kleene böschjens, tusfchen andere heesters geplant, een ongemeen verruk-
kelijk gezicht; en kan, wegens zyn jaarlijkfchen tweevouwigen bloei, zoowel voor zomer- als herfst-partij\'Jn
met ^eel voordeels gebruikt worden,

De

i

-ocr page 60-

De bloera van deezen Amofpha is, gelijk ik bij de befchrijvfing van deszelfs geflacht gezegd heb, eene
ongedaantige vlinderbloem, van ondereil pijpvormig, zijnde met een korten nagel bevestigd aan de twee
korte infnijdingen van den vijftandigen , eenigzins buitenwaards gebogenen kelk: tien borftelvormige, Vvatte,
van onderen naaiiwlijks verëenigde meeldraadjens, die tweemaal zoo lang als de bloem zijn , fteeken met
hunne prachdge oranje-geelc meelknopjens, en als met de geheele kracht Van hun bevruchtingsvermogen,
op eene grootfche wijze uit.

Het vruchtbeginfel verandert in eene buikige peul welke meestal twee zaaden (r.) bevat: als het

jaargetijde gunstig is, worden dezelven in de maand OcTiober rijp, en zijn zeer gefchikt ter voordkweefeinge.
De ongelijlc gevinde afwisfeiende bladen, hebben^aan de jaarige takken zeven of agt, aan de anderen dertien
of vijftien vlnblaadjens; de bovenden ftaan rechtop, evenwijdig van elkander; de benedenften zijn terug ge-
bogen. De jaarige öeng (^d.\') isgeftreept, en de bloemftengen hebben mede helder - bruine doorzichtige lo-
. vertjens. De. gemeenfchapHjke bladfteel is zeer frijf, van boven gefleufd, van buiten verheven rond , aan den
knop eenigzins dik, ter wederzijde van liniaalswijze korte ftoppeltjens voorzien (<?)• Agt of negen paar.viu-
bfap^djens worden van onelFene en effene blaadjens beperkt; het efFene is voorzien van een enkeld elsvormig
ftoppekjea uit den bladfteel voordkomende; \'i onefFén heeft hetzelve dubbeld: de vinblaadjens zitten op
eigene bladfteehjens, zijn ovaal-langwerpig, van buiten eenigzins gewold met kleene puntjens, (door fom-
migen voor gaatjens aangezien,) tegen de zon gekeerd, uitgebreid, een weinig terug gebogen, en \'s- nachts
hangende.

De drooge takken (ƒ.) zijn licht • ijuurschaclitig, cn kenbaar aan nunne brmn-geeie gelchubde bowou. ^

Bij ons wast nog eene andere foort van Amorpha, die fchoone bruine bloemen heeft, en eene verfcheidenheid
fchijnt te weezen: volgends deskundige Boomkweekers, is deeze
beter beftand tegen de winterkoude dan de
voorgemelden : mogelijk is \'t die Amorpha welke elders
Pubescens genoemd wordt.

In ons Land vordert deeze heester tegen de koude gedekt te worden, dan offchoon dezelve ook tot den
gr(»nd toe bevrieze, komen aldra uit den wortel een groot aantal looten voord, die fpoedig opgroejen:
bij ons word* hij best voordgekweekt door afleggers; doch zo men \'t zaad uit Charlestown kan bekomen,
kan men hetzelve in den open grond zaajen, op eene warme .plaats, of, in potten, die men op zulk eene
plaats kan zetten, altijd zorgende, dat de jonge planten van den vorst niet te lijden hebben.

Deez Heester, in \'t Engelsch Bastaard Indigo genoemd, wierdt tot het bereiden van die verflblFegebruikt^
alhoewel dezelve dan van eene Hechte foort zij.

-ocr page 61- -ocr page 62-

.rr--

\'T

i

i
I

-ocr page 63-

IV,

CLASSIS XVII. O R D.

\' XVm^ Clasfe. W Rang.
Het Geflacht.
Robinia.

Rohïnia.

Der Schotendorn.

Rohinia.

Rohinia.

Dit fraai gedacht draagt den naam van Rohinia^ ter eere van Wijlen jean robin, omtrent het begin van
de zeventiende eeuw\'Hoogleeraar in de Kruidkunde, te Parys: in andere leevende taaien wordt meestal ie-
dere foort een byzonderen naam gegeven : twee foorten , naamlyk de
Rohinia hispida , en de Robinia
pjeudo-acacia
, zyn inborelingeri van het zuidelijk gedeelte van Noord-America; dan, alle de anderen wasfen ia
de uitgeilrekte Landen van het Rusfifche Ryk, en in hef noordwestlyk gedeelte van Azia.

De bloemkelk is cenbladig, kleen, klokvormig, en in vieren gedeeld: de drie benedenfte tandfens zyn
fmaller dan de vierde bovenfte , welk dubbeld breed, en ook naauwlyks uitgegulpd is; doch allen zijn
even lang.

De vlinderbloem heeft een groot, uitgebreid en ftomp vaandel, hetwelk tevens ten halven rond is: de
vleugels zyn langwerpig, ovaal en vrij, met een kort, ftomp uitfteekfel; de kiel is bijna ten halven bord-
rond , famengedrukt, ftomp , en zoo lang als de vleugels.

De tien tweebrocderige meeldraaden zyn opklimmende, en de meelknopjens ten halven rond : het vrucht-
beginfel is rolvormig en langwerpig : de ftijl draadvormig opwaards gebogen , en het merk voorwaard®
aan den ftyl gevoegd.

De peul, als vrucht, is groot, famengedrukt, buldg kng, en\'bevat weinige niervormige zaaden.

De geflachtenDaïbergia en Garagana genaamd , hebben met dit geflacht veel overeenkomst, zijn echter
van hetzelve onderfcheiden door gedaante en bouwwijs van de peul.

Ihn

-ocr page 64-

Men telt tlians agttien foorten van het geflaeht van den Rohini^: dezelve Is één van de fraaifle voord-
brengfelen van het Plantenrijk, en tevens één van de nuttigden voor den landbouw en ter houtplantinge: \'t
fchijnt dat de Voorzienigheid dezelven, elk in zijn vaderland, voornaamlijk beftemd heeft tot onderhoud
van menigerleie fchepfelen, welken in die oorden huisvesten.

Het menigvuldige zaad van den Zoethouthoom of Bastaart-acacia, het welk in de opengebarste peulen,
gediiurende den winter, aan de boomen blijft zitten, zonder dat het uitvalt, dient ten overvloedig voedfel
voor de
Trekduiven , die in groote menigte uit het noordlijk America naar een gemaadgder luchtftreek
verhuizen, en wel op een\' tijd dat het aardryk hoog met fneeuw bedekt is. Die foorten welken in Siberiën
cn groot Tartaryen wasfen voeden de talrijke kudden met welken de bewooners van die Landen, van ouds,
tot onzen tijd toe, in hunne uitgeftrekte gehuchten heen en weder trekken: over \'t algemeen is er geen
Land hetwelk zooveel peuldraagende voedingsplanten en foorten van klaver voordbrengt, als de woeste-
nijen welken door de Nomaadfche volken bewoond worden, alwaar ook de grond en climaat den land-
bouw en andere verbeteringen fchijnen te verhinderen: op gelijke wijze heeft de Natuur de verzengde zand-
woestijnen van het binnenfls van Africa van -den
Mimofa of Stuipenhoom voorziÉ-n, tpn einde aan de Kamee-
len en Gazellen, die bijna de eenige inborelingen van de gemelde onvruchtbaare kringen zijn , ten voedzel

te verllrekken.

De gevinde bladen welken, over \'t algetneen, een goede fpys voor de dieren zijn, flaan afwisfelende aan
de rib, maar de foorten welken in America groejen zyn ongelijk, terwijl de overigen kleener en naamv-
lijks gevind zijn.

-ocr page 65-

CLASSIS XVII. O R 3>. IV.

XVIF\' Clasfe, IV\'^ Rang.
Robinia Pfeudo - Acacia.

Zoethouthoom.

Der Americaanfche Schotendorn.

Les faux Acacia.

The Locust-Tree, or, Falfe Aeacia.

Robinia Pßudo-Acacia, racemis pedicellis unifloris, foUïs Impari-pinnatis, flipuUs fpinoßs.

zoethoütboom, robinia, waarvan detrosfen éènhloemlgeßeeltjenshebhen, en de bladen oneven

gevind zijn, met doornachtige floppeltjes.

Deeze foort van Robinia, in \'t iiuishoudelijlce zoo nuttig, als voor tiünfieraaden bemind, draagt onder-
fcheiden benaamingen; by ons dien van
Onechte, of Bastaart Acacia, en in Duitschland dien van O«-
\'échte Acacien-Baum. — Deeze naamen zijn afkomstig van de Latijnfche , Pfeudo-acacia, als eenigzins
overeenkomende met den
Stuipenboom , of Mimofa, zoo aangaande de gedaante als gevoeligheid der bladen:
houttuyn noemt hem, naar \'t Engelsch, Zoethoutboom, om den fmaak van den binnenften bast.

Zijn Vaderland is Virginia en Carolina, echter heeft hij zig door kweeking, wegens zijn goed hout, ia
het overige America ongemeen fterk vermenigvuldigd: zijne vlinderbloemen wasfen, in Junij, op eenvou-
wigUjk nederhangende trosfen en zijn veelen : de tros komt uit de oxelen der bladen voord: de bloe-
men ftaan ieder op een bijzonder bloemfteeltjen , zijn wk van kleur, en verfpreiden eenen aangenaamea
reuk : de beiën aazen er zeer gretig op.

In de maand October wordt de peul, die famengedrukt, drie of vier duimen lang en ligt bruin is (Jf)^
rijp; zij bevat verfcheiden niervormige zaaden Cc.)«

De ongelijk gevinde bladen (J.), ftaan afwisfeiende, en zijn uit vijftien tot zevenden ovaale blaadjens
famengefteld : des nachts en als \'t regent zijn zij, als flaapende, benedenwaards gekeerd, en tot elkander ge-
voegd , waaruit hunne gevoeligheid niet onduidelijk blijkt. Zij zijn een goede fpijs voor rundvee en fchaa-
pen, en wórden ook van ds Spaanfche vliegen gegeten: de jonge takken (tf.), die zeer fterk groejen, zija
met twee of drie, naar onderen breede, ftekels (ƒ.) bezet; deezen echter worden aan de jonge looten
van volwasfene boomen niet gevonden.

De Robmia wordt, wegens zijn ongemeen fpoedigen wasdom, niet meer zoo zeer tot fieraad geplant, ais
wel tot bedekking van huizen en muuren, afgezonderd ftaande Capellen, of tot het verbergen van eenig on-
aangenaam gezicht; \'tis te hoopen dat men hem in \'t vervolg, tot
nuttiger einde onzebosfclien zal zicnverfieren.

Her

-ocr page 66-

Het zaad wordt in de maand October rijp, en is foms zeer menigvuldig: als men het terftond naa de
rijpwording zaait, fpruit het in \'t eerstvolgend voorjaar uit, en de jonge planten worden, in een goeden
grond, zes voeten hoog, kunnende ten naastkomenden jaare verplant worden; maar bewaart men \'t tot
het voorjaar, zoo vereischt het dezelfde bezorging als de Ahornboom: hier te Lande gebruikt men liefst
zaad uit America overgekomen: de verplanting in \'t voorjaar is allezins raadzaam.

Als deftam bij den grond afgekapt wordt, kan de voordkweeking mede, zeer gemaklijk, door de looten,
alsdan in menigte voorhanden, gcfchieden : deeze looten groejen, in een vochrigen grond, zoo welig,
dat zij reeds in het derde ja?r tot boonftokken, in \'t vijfde tot ftengen , en in het tiende tot brandhout ge-
bruikt kunnen worden: in zandachtige of drooge gronden kan men zig, met voordeel, van dezelven bedie-
nen tot leevendige heggen, die ook, door oppasfing en fnoejing, jaarlijks veel brandhout geeven.

Digt bij elkander geplant, bereiken zij, tusfchen hun veertigfte en zestigfte jaar, eene hoogte van zestig
tot tagtig voeten, en twee of twee en een halve voet in de doorfnede. Van alle de voordduurende boomen,
zo in- als uit-landfchen, tot heden toe bekend, is de Robinia de eenigfte die, bij eenen ongemeen weligen
wasdom,
een hout geeft, \'t welk zeer nabij aan dat van heete gewesieu komr; hetzelve is licht-geel, met
roode of bruine aderen doorweven , gelijkt zeer veel naar \'t magahoniehout, laat zig fraai polijsten en isf zeer
dienft-ig voor allerleic kunstwerken; doch wegens deszelfs zwaarte niet tot het bouwen van huizen, enz.:
als brand - en kool - hout overtreft het, in hitte, alle andere houten, alwaarom het ook in ftcrkftookende
fabrieken met voordeel gebruikt kan worden : de fnelle groei van \'t zelve geeft alle negen of tien jaaren nieuwe
voorraad : als men flecbts eenige boomen laat ftaan om zaad te geeven, kan het gewas niet ligtlijk uitgeroeid worden.

Ter aimkvveeking van deeze Robinia dienen, bij voorkeur, nietdehooge bergen, tegen het Zuiden of Zuid-
westen gelegen , dewijl het
broofe hout alsdan minder van de ftormwinden lijdt: om de jonge ftammen de hun
hoogstnoodige vochtigheid te geeven, graaft men, rondsom elke plant, een
langwerpige kuil, één voet diep,
drie voeten breed, en vijf voeten lang, waarin het regen-en
fneeuw-water zig verzamelt, en daar de afval-
lende bladen in die greppels blijven liggen, befchermen zij de jonge wortels des winters tegen den vorst,
des zomers tegen de hitte, en worden ten laatften eene goede bemesting.

De Heeren van burgsdorf, reichard en vooral medicus, verdienen over dit gewas gelezen te worden ;
de laatstgemelde heeft dien boom een afzonderiijk tijdfchrift waardig gekend.

In de naabijheid van Amfteldam wil het niet wèl tieren ; te weliger groeit het op andere plaatfen: ik
wenschte dat de Houtvesters en Boomkweekers daardoor aangefpoord wierden om op onze heiden, enz,, proef-
neemingen te doen, ten einde te beproeven in hoe verre ook wij eenig voordeel van den Robinia kunnen
trekken. ^^

-ocr page 67-

O,

\'f

Zo e t.liïfii.1 Yi O

-ocr page 68-

ê

•j /

-ocr page 69-

CLASSIS XVII. O R D. IV-

XFIF\' Clasfe. IF^\'\' Rang.
Robinia Hispidii«

Steekelige Rohinia,

Der rothhlüende Schotendorn.

Acacia rsfe.

The Scnrlet Acacia.

Robinia hispida racamh axillarihm ^ foUis ïmpari pinnatis, cauU inermt h\'tspida.
Steekelige robinia, met Maden welke onefen gevind zijn, trosfen in de oxels hebben ^

en wiens flam niet gedoomd ^ maar fieekeltg is.

Deeze prachtige heester wast in het zuidelijke gedeelte van Noord-Anierica, voornaamlijk in Carolina , oolc
te Carthagena-; voords wordt hij, om zijn bijzondere pracht, in Penfijlvaniën, Newyorken Virginiën,
veelvuldig tot fieraad geplant: de Spanjaarden van Carthagena bezigen denzelven tot het maaken van omtuinin-
gen; doch als men de takken niet jaarlijks afkapt, wordt door \'t wegfpringen van het zaad, de geheele
grond op welke hij wast tot een boschaadje: de afgekapte ftruik fchiet in een jaar tijds weder takken uit
van twaalf voeten lang , en welken geheel met bloemen beladen zijn: de Ingezetenen noemen dit gewas Mata-
Reton, dat is Rotten-dooder, om dat zij met de takken van hetzelve dat ongedierte doodflaan.

De roozenroode bloemen, die langen tijd bloejen, en geen\' reuk hebben, groejen op enkelvouwige trosfen
Ce. ö.), uit de hoeken der bladen voordkomende: zij bedekken ^ vjer vveeken lang, bijnaa den geheelen hees-
ter , en als het faifoen gunstig is, bloeit dezelve foms in \'t naajaar nog eens: de roodgekleurde kelk
(b. b.\')
is , even als de jonge loeten (e. ƒ), met digte, ftijve mede roodkleurige hairen bezet; welke hairen fomtijds
nog aan de peulen gevonden worden(c.
d.\'). De bladen beftaan uit vijftien of dertien ongelijke, eenvormige vhi-
blaadjes, ieder van welken in een puntig fpits eindigt, zijnde het ongelijke \'tgrootfle: ook zijn de gezegde
blaadjens meer eivormig of ovaal dan die van den
Rohinia pfeudo acacia; de jonge drooge takken (g.\') zijn
fchoon rood-bruin en glanzig van kleur, vol van botten, eenigzins bogtig, en van boven flekellg.

De weinige peulen welken , in ons Land, zeer zeldzaam op de bloemen volgen, vallen bovendien af

al-

-ocr page 70-

alvoorens zy rijp wordfffl, en zulks heeft zelfs plaats bij die geenen, welke men in het noordelijk America voord-
plant , het geen de reden is dat men bijnaa nooit goed zaad van dezelven kan bekomen, alwaarom de voord-
kweeking moet gefchieden door afleggers, of door zooging in een fpleet of fchors, als mede door het enten op
ftammen van den
Robinia pfeudo accacia: ftaat de heester ondertusfchen op een moerasachtigen grond, dan
loopen zijne wortels zoodanig voord, da^ men een genoegzaam aantal jonge planten van dezelven kan
afneemen.

Dc jonge ftammetjens groejen, inliet eerftejaar, ongemeen fpoedig, en bioejen echter bijna den geheelen
zomer door; daarnaa groejen zij langzaamer, en bereiken gemeenlijk een hoogte van twaalf tot vijfden voeten ;
offchoon zij in hun vaderland wel dertig voeten hoog worden.

Weligst groeit deeze heester in een goede, drooge , met zand gemengde aarde; hij kan de ftrengftc koude
verduuren; volgt echter eene zwaare vorst op een vborjaarswarrate, dan hebben de jonge planten, zoo wel ais
de andere takken, veel te lijden; de eerstgemelden vorderen derhalven veeleer omtrent zulk een faifoen een<;
maatige bedekking, dan bij de ftrengfte koude.

Het leevendig groen der bladen, en de menigvuldige prachdgebloemen, maaken deezen heester verkiesbaar
boven alle plantfoencn: boschjens, van denzelven in digte groupeeringen , met eeneatwisleling van de gelijk-
tijdig bloejende
Aïplfche Cytisfm, zouden op een verbeven grasheuvel, door baagen enz. voor de noorde-
winden befchermd, eene verrukkelijke vertooning geeven; te meer wanneer de pracht van deeze bloem zon-
der reuk, verlevendigd wierd door den reuk van fommige tusfchen beide gefielde vroege roozen , of van de

Calycanthus floridus , en Fhiladelphus coronarhis: in zulk een boschjen de marmeren beeldtenis te zknv van
eene beminde Gade, onder de gedaante der Bloemgodinne, geplaatst op een laag
postament, in de fcuaduw
van den bastaart Accacia; de achtergrond van deezen bloejenden tempel geftofFeerd met gelijktijdig bloejende
bloemen; de voorgrond verfierd met de
Monarda, de Hesperis trïstis, en Matronalh ^ de enkelde en de dub-
belde de
Tacettas, witte Lelie en de gepluimde Anjelier^ zoude ongetwijfTeld zeer trefFend
weezen; verkoze men in deezen echter bloemen zonder reuk, zoo konde men zig voornaamlijk bedienen van
de
Ranunkels^ de Anemoonen^ de Iris , de Pt^Ioni\'én enz.

Dewijl het hout van deezen Robinia ongemeen broos, en derhalven tegen de ftormwinden niet beftaanbaar is,
moet men de takken zorgvuldig aanbinden; of men kan hem in kleine tuinen , als fpalier, tegen een west-
lijken muur uitbreiden.

0

ir

t

-ocr page 71-

yo

-ocr page 72-
-ocr page 73-

CLASSIS. XXÏIL O B. D. L
XXIIP Clasfe, F\' Raf7g,

Het Geflaeht, -
Acer.

Ahornhootn.

Ahornlaum,

ErahlS\'

The Mapïs Tree.

Linnieus plaatst het fchoone gedacht van den Ahorneooini onder de drie-en-tvvingdeClasfe, of
Poljgamia , om dat op een zelfden ilam manlijke en tevens tweeflachtige bloemen groejen; maar ook manlij-
ke , vrouwlijke cn tweeflachtige op bijzondere fl:ammen.

. De fchijfronde tweeflachtige bloem heeft eenen éénWadigeii, meestal in vijven gedeelden, fpitfen, gekleurden, van
onderen platten, voordduurenden kelk , met vijf ovaale bloembladen , die naar buiten meer breed, fl:omp ,
iiaauwlijks grooter dan de kelk zyn, en open flaan: deeze bladen zijn, bij fommige foorten, zoodanig met den
kelk famengegroeid, dat men hen niet gemaklijk van denzelvcn kan onderfcheiden; |a zelfs ontbreeken zij foms
geheel, waarvan de
Acer pseudo\' platanus^ (zie de vergroote figuur en h. en c.\') ten voorbeelde verfl:rekt.

Be \'bloenien bevatten van vijf tot\'tien, meestal agt elsvormige, korte meeldraaden , met eenvouwige meel-
knopjens, wier ftuifmeel eene kruiswijze gedaante heeft: men vindt op den grond der bloem,
o]^hetconvexe ^
groote, doorboorde vruchtbed , het famengedrukt vrnchtbeginfel ingeplant, hetwelk eenen draadswij-
zen, voordgroejenden fltljl, met twee toegepunte, dunne, en temggebogene merken doet voordkomen: ingevolge
\'t getal van deeze merken komen twee, zeldzaam drie, zaadkapfels ten voorfchijn, die van onderen vereenigd,
ten halven rond, famengedrukt zijn, en in eene groote, gevleugelde huid eindigen; elk van deeze zaadkapfels
bevat, ten halveii
ronde, meêr of minder famengedrukte zaaden.

De enkel vrouwlijke, zoowel als de manlyke bloemen zijn van denzelfden bouwtrant als de tvveeflachtigen ;
iilet dat onderfcheid evenwél dat bij geenen de meeldraadjens ontbreeken, cn
bij deezen het vruchtbeginfel en de fllji.

Hierbij koriit nog in aanmerking dat bij de tweeflachtige bloem, terflorid naa het ontwikkelen der bloembla-
den, het vruchtbeginfel eerder aanvveezig is dan de ftijl ^ die eerst eenige dagen daarna opfchiet; voords zijn

-ocr page 74-

De manlijke bloemen, als mede de tvveellaclitige (i-.) welke hier vergroot voorgefleldzijn, groejen,
onder elkander, op een zelfden fteel. Het zaad, (^d.) alhier in zijne natuurlijke grootte afgebeeld, is ligt-
bruin en gevleugeld, vertoonende zig, dewijl er veele kapfelen bij elkander zitten, als bosjens van gevleu- \'
gelde infecten: het wordt in de maand Oclober rijp, en kan vergaêrd worden alvoorens de bladen afvallen.

De gemeenfchaplijke fteel fehlet uit het einde der jonge looten voord, en is van onderen omgeven van
drie ligt-bruine, omgekeerd - eironde lovertjens.

De volkomen uitgegroeide bladen, (ƒ.) zijn op de beneden - vlakten met een fijn dons bedekt, Qg.") en
Zijn, fierlijk, in vijf ongelijk\' ingezaagde kwabben gedeeld, bijna als wijngaardbladen, echter zijn zi)
een weinig donkerder groen, ook fmaller of breeder, meêr of minder ingefneden en donkerder of lichter van
kleur: ofTchoon de bladen voords behaagelijk groen zijn, is \'t echter vrij onaangenaam dat zij vroeg af»
vallen , waardoor derhalven de laanen en alleen zeer ontfierd worden.

De droege jonge takken Qt) hebben een min of meer vast merg , en de jonge Inioppen, welken nog niet ont-
v.\'ikkeld zijn, (/.) zijn meestal groen - geel van kleur, met eenigzins roode einden aan de fchubben.

Men bedient zig van deezen boom , benevens andere fooiten van zijnen naam, tot tuinfieraadjen, op zulke-
plaatfen welken door fchoonheid van gedaante, regemiaatiglierd en grootsdih.ei\'d , eene zekere waardigheid moe-
ten verkrijgen,- voords tot aUéën , lustbosfchen, bekleedingen van hoogten, bi| wooningen, tempels j ot\'
tot feestlijke partijen.

Wanneer de knoppen in ^t vooijaar zwellen, ook fbms in den. herfst, ja, bij, maatige vorst, den ge-
heelen winter door, fj\'peltuit den boom, als dezelve ergens gekwetst.is, een zoet,, drinkbaar fap,. even als
uit de laatgefnoeide wijngaardranken, en eenige andere boomen: als men,, zelfs bij zwaare vorst, ih de fter-
ke Hammen gaten boort, druipt uit dezelven een fap, waarvan men. tamelijk goede fuiker bereidt; volgends
den beroemden Natuuronderzoeker, S e o p
ol i , leveren agt kunnen van dat üip, een pond gecriftalifeerde fui-
ker uit: de Heer
Gleditsch heeft waargenomen dat als. de winter zacht is, het gemelde fap minder

fuikerftof bevat en weldra begint te gisten: waaruit men zoude kunnen befluiten dat uit dit fap met meer
voordeels goode azijn, of brandewijn bereid zoude kunnen worden. Volgends
du hamel, geeven de
oude boomen minder maar fuikerrijker fap;, volgends andj;ren is dat van den Duitfchen boom hetzoetfte.

Plinius roemt den gekneusdén wortel, uitwendig opgelegd, tegen pijn in delever, enSeh.Sammonicus
zegt dat dezelve, in wijn getrokken, zeer dienstig is tegen het zijdewee.. De hedendaagfche Geneeskunde.-
iieeft,, deezen aangaande , geene proefiieemingen aangeteke.ndo.

-ocr page 75-

«

/

Vi eTfOärjiäi Alioriils « «siu .

-ocr page 76-

s:y ■ -.T.\'
^^^ ........

Il

;

^ïPI

M;-

- :

-ocr page 77-

O R D.

XXIII.

C L A

XXIIIß\' Clasfe, P\' Rang.

Acer Pfeudo - Platanus, FoUis Vanegatis.

Gewoom Ahornhonm , met honte bladen.

Der gemeine Ahorn, met feheckigen blättern.

Erable ä feuilles pannachéesi

Maple wish flreped leaves.

Acer Pseudo-platanus, folUs variegatis qulnquelohïs ^ inxqualiter ferratis, floribmi

racemoßs,

Gewoone aèornbonm, met bonte vijf hmhbige ongelijk getande bladen, m tromijzs hkemen,

Deeze Ahornboom is allezins aan den voorgaantkn gelijk, zijnde alleenlijk wegens de kleur der bladen,
eene verfcheidenheid; dezelven zijn foms wonderbaarlijk en dikwijls even als marmer gevlekt en geaderd.

De bloemen ftaan op nikkende bloemtrosfen , (0.) en bloejen in het zelfde jaargetijde als de voorgaan-
de , maar draagen minder getal van tweeflachtige Bloemen, en hun gevleugeld zaad is minder krachtig. —
De lovertjens (c.) verfchillen daarin van de voorgemelden, dat zij in ftede van omgekeerd ovaal, lancetvor-
mig en rood geftreept zijn.

De bovenfte vlakte der bladen, (i.) is wit gevlekt, met bleek- of helder - groene vlekken tusfchen bel-
den ; de benedenvlakte (e.\') is, even als van de voorbefchrevene bladen, geheel wit donsachtig.

I-Iout en ftam zijn van denzelfden aart, alleenlijk zijn de jonge looten (ƒ) m den winter kenbaar aan hun-
ne paarsch- bruine, wit geftippelde kleur, en aan hunne groote botten, dje een fehoon - bruinen
rand hebben.

Deeze verfcheidenheid van bladen kan aan niets anders worden toegekend, dan aan eene bijzondere afwij-
king van het Organismus van derzelver deelen, uit krachte van welke die deekn gefchikt zijn om een groo-
tere hoeveelheid van zuurftof aftezonderen, dan bij de voormelde oorfpronglijke foort plaats heeft; zulks
wordt niet alleenlijk bewezen door de kweeking; maar ook door de ftandplaats van den boom; want ftaat
dezelve bij aanhoudendheid voor den heeten zomiefchijn bloot, dan vallen de bonte bladen af, en worden

door

-ocr page 78-

door geheel groene vemngen; maar zijn de boomen, integendeel^ in de fchadiiw geplaatst, zoo behoudeo
dc bladen hnnne bonte fchakeeringen.

Wegens het kleen aantal der tweeflachtige bloemen is het zaad fchaars. maar zeldzaam bekwaam ter
voordkweekinge; en zo \'t al eens gebeure dat van de honderd jonge planten, uit zaad geteeld, flechts zes
bonte voordkomen, zullen dezelven echter zeer flecht weezen, aldra veranderen, en alleenlijk tot groen
overgaan: het beste voordkweekingsmiddel is derhalven dezelven , door zooging, op andere fl:ammen van
den gewoonen Ahornboom overtêbrengén.

Deeze Ahorn kan,^benevens verfcheidene andere foorten, bij voorbeeldden Zweedfchen, en Americaan»
fchen Berg- of Gefl:reepten Ahorn, met veel voordeels, dat is tot een aangenaam fleraad, gebruikt worden
tot plantfoênen van groepeeringen , alwaar men eene treffende verfcheidenlieid wil doen plaats hebben ; ook
aan romafiesqtte rivieren, \'waarbij een vreemd en wonderbaar aanzien vereischt wordt»

Dewijl deezé Ahorn flechts eene verfcheidenheid van den voorgaanden is, oordeel ik alhier voegelijk te kun-
nen aantekenen, het geen
ik, bij het handelen over den luatstgemelden, heb achtergelaaten; naamlijk het
volgendei

De boom l:^prf>ilrf p/\'n hnngpn nnderdoffi , Wni-dt, gelijk gezegd is, tamelijk groot, VvasL Ipocdig, heeft
een fierlijken fl:am, die met eenen witachtigen fchors bedekt is; het hout van de takken is zeer broósch,
alzoo dat dezelve door den ftormwind ligdljk gebroken worden; dat van den ftam is wit, voornaamlijk van
die boomen welken in geen vochtigen grond fl:aan; het krimpt weinig en wordt ook maar zeldzaam van
de wormen aangetast: Draajers en andere Kunstenaars vervaardigen van hetzelve veelerleie kunstftukken,
ook maalit men uit het Ahorn-hout muzijk-inflrumenten, als mede huislijke gereedfchappen, naamlijk bak-
ken , tafpIVinrrlpn,, theekopjens, allerlei fpeelgoed voor kinderen; die bekende beker^ens, van welken veelen,
Saar zij zoo \'dun als papier zijn, in een\' beker van niet meer dan twee duim diameters bevat worden,
enz. enz.; voor "\'t overige is \'t ook zeer goed brandhout, en wordt in de koolenbranderijen veel gebruikt.

-ocr page 79- -ocr page 80-

M

s

/ ; . Ï\' ■ ;

à

■ 4 \'i

Jife

\'-^P-t

-ocr page 81-

c

ASSIS IV. O R D. ï.
IF\'^\' Clasfe. F\' Rang.
\' Het Geßacht.

Cornus.

Kornoeljeloom.

Die Korneelkirfche, und der Hartriegel. ^

Cornouiller.

The Cornel, or-Dog Berry-Tree.

Volgends plinius komt de naam Cornus van het Latijnfche woord Com/, omdat het hont van

deezen boom zoo hard is als, hoorn: naar gemelde Latijnfche benaaming hebben ook andere.taaien zig ge-

voegd, en den geflachtsnaam bepaald.\'

i

De Kornoeljeboom wast zoowel onder een koud als onder een gemaatigd climaat; zuidelyk , groeit het
gellacht tót
boomen; die welken meer noordelijk gevonden worden, zijn min of meer heesterachtig, en naar
maate zij meer den Noordpool naderen, neemen zij ook meer de gedaante van een\' Heester; of eene Kruid-
achtige gedaante aan; voor \'t minst zijn deezen altoos flechts kleene gewasfen.

Plinius, en meer andere Schrijvers over het Rijk der Planten, hebben reeds de Europafche, en die in
de naastbij gelegene deelen van
Jzia voordkomen, tot een zelfd geflaeht vereenigd, onder welken de
Duitfchers, de Korneelkirfche en de Hartriegel onderfcheiden.

De foorten welken wij door laatere ontdekkingen hebben leeren kennen, groejen in \'t Noorden van
Amerka; het zuidelijk gedeelte van dat werelddeel, en oo\\i Azia, brengen dezelven niet voord: zelfs heeft
l\' H E RITIE R waargenomen dat tusfchen de Keerkringen van de oude en nieuwe wereld dit gewas niet
te vinden is.

Linn^us rangfchikt het geflaeht van den Kornoeljeboom onder zijne vierde Clasfe, en verdeelt de-
zelve in twee afdeelingen; naamlijk i.)
, Involucratce umhellata dat is. Tot eenen fcherm vergaêrde Moe-
men, met een omwindfel,
en, 2.) in Nudce Cymofa, dat is, Toplloemen , of Bloeitrosfen zonder mwindfel:
de bloemen van die welken onder de eerfle afdeeling behooren zijn menigvuldig, en groejen bij wijze vän eenen

fcherm, door een vierbladig omwindfel onderlleund, brengende ovaale vleesachtige vruchten voord, met een

eirond langwerpig zaad: van deezen zijn het de Cornus mascula, florida, canadenfis, en, herhacea
door de Duitfchers, Korneelkirfche genoemd worden: — de bloemen van die geenen welke onder de tweede

af.

-ocr page 82-

afdeeling behooren, hebben geen omwindfcl; maar de vruchten zijn lappig, en het zaad is bijna rond: de
foorten van deezen zijn de
Cornus fericea alba, fanguinea., ßricta ^ panlmlaa^ clrclnnata en alternifolla ^
alle welken, door dc Duitfchers, met den naam van Hartriegel genoemd worden.

De geflachtskenmerken zijn de volgende;

De bloemen zijn in omwondene fchermen , of naakte topbloemen vergaderd: bij de orawondenen bevat het
uitgebreid, gekleurd, vicrbladig omwindfel veele bloemen; hetzelve beftaat voords uit vier tegen elkander
over (taande, ovaale, meêr of minder uitgebreide, gekleurde, afvallende blaadjens, en elke bloem Haat op
een bijzonder kleen bloemfteeltjen: de bloemkroon heeft vier lancetvormige fpitfe, vastzittende, uitgebreide,
tegen elkander over ftaande bloembladen, welken kleener zijn dan het omwindfel: van binnen ziet men vier
priemswijze rechtopftaande meeldraaden , welken het vruchtbed ingeplant, en langer dan de bloemen zijn,
hebbende voords eironde, fchildswijze, tweehokkige meelknoppen: de kleene viertandige bloembedekking-,
of kelk, rust op een eivormig, ftomp vruchtbeginfel, dat bekroond is met een vlak honigvat,
hetwelk een vruchtbed evenaart: uit dat vruchtbeginfel komt een lange ftijl voord, die een afgeftompt
merk heeft, draadvormig, en met de meeldraaden gelijk is.

De vrucht is eene fteenvruclit, zijnde voor \'t overige fappig, ten halven rond, en van eenen navel voor-
zien ; zij omvat eene tweehokkige, overlangs geftreepte noot, welke in iedere cel eene meêr of minder
ronde hartswijze of langwerpige pit befluit: de bladen zijn effenrandig met kringswijze aderen , welken aan
het ondereinde verheven zijn, maar aan den top famenloopen-: zij ftaan op korte fteelen, tegenover el-
kander, behalven bij de
C&rnus alternlfolla^ wiens bladen langgefteeld, en afwisfelend zijn.

Alle (borten van den KornoeJjeboom kunnen door zaad voordgeplant worden ; van de meesten echter blijft
hetzelve twee jaar lang in de aarde zonder te kiemen , althands zekerlijk zo men het niet terftond naa het rijp
is geworden zaait; men kan de voordplanting ook doen door afleggers, vvortelfpruiten of frekken;raadzaamst
evenwel is \'t de zeldzaamfte foorten, door zooging op de gemeencre foorten, voordtekwccken.

Iedere foort van den Kolnoeijeboom is, in elk plantfoen, eene plaats waardig, niet zoo zeer om deszelfs
fchoone bloemen, (fommigen zijn zelfs niet zeer uitfteekend,) maar om zijne overheerelijke vruchten , en
om dat hij, volwasfen zijnde, zonder bedekking kan voordduuren: fommige Kornocljcboomen brengen door
hun hout en vrucht veel vobrdeels aan; andere vreemde foorten worden in hun vaderland hooglijk
geacht, dewijl zij geneesmiddelen verfchaffen, en tot veelerlei huishoudelijk gebruik dienen: het hout vaii
deezen geeft mede rijke voordeden»

-ocr page 83-

CLASSIS IV. O R. D. L

W Clasfe. F\' Rang.

Eerfle Afdeeling; of met omwondene Schermbloemen.

Cornus Florida.

BJoemrijke Kornoeljeboom.

Die Korneelkirfche mit grofer Bhmhulk»

Cornouiller de Firginie,

Great. flvwering Dèg-wood.

CORNUS FLORIDA\' arborea, involucro maximo : foliolis ohcordatis,

bloemrijke kornoeljeboom, hebbende het omwindfel zeer groot, van hartvormige hlaadjens.

Deeze fchoone boom, welke thans fommige Europafche plantfoenen zoo aanmerkelijk verfiert, is eenvoord-
brengfel van de gemaatigde-Provinciën van
Noord-america , Firginiën tnPenfylvaniën; niettegenftaande hij ons
climaat ook zeer wel kan verduuren, wordt hij echter nog maar fchaars in onze tuinen gevonden: in zijn
Vaderland groeit hij, alhoewel zeer langzaam, aan laage en afhellende plaatfen, in een\' droogen, met zand
en leem vermengden, grond;hij wordt van tien tot twiiitig voeten hoog,en van zes tot tien duimen dik: zijn
hout is bruinachtig, taai en vast:, als het droog gehouden wordt is het ongemeen duurzaam; maar in nattig-
heid verrot het fpoedig: men vervaardigt van hetzelve weversfpoelen, wiggen, fchaaven, en andere timmer-
mans gereedfchappen; ook gebruikt men het tot molen- en andere kunst- werken.

In de laatlle helft van April komen de bloemen ten voorfchijn; naamlijk aan het einde van de voor-
jaarstakken, en wel alvoorens de bladen zig ontwikkeld hebben: die ontwikkehng gefchiedt zeer langzaam,
in diervoegen, dat de bladen reeds bijna hunne grootte bereikt hebben, alvoorens zij geheel ontrold zijn: de
bloemen, die kleen, maar veeltallig, zijn , witte helmdraadjens en geele meelknopjens hebben , ftaan in eene
fchermswijze gedaante bijeen, op een\' bijzonderen bloemfteel, ter lengte van anderhalf duiin (a); allen ech-
ter zijn omvangen van een uitmuntend omwindfel, evenaartende aan de bloemen \'der gemeene roozen; het is
groot, vierbladig, wit, groen, of geelachtig van kleur, foms echter ookroosverwig, en zet den boom een

verrukkelijk aanzien bij by. De bladen van het omwindfel zijn tegen elkander over ftaande; twee van
dezelven zijn fmaller en langer dan de overigen ►

De vruchten zijn in de maand September rijp; zij zijn ovaal van gedaante, rood van kleur, bitter vau
ßnaak, en ftaan van drie tot zes ftuks bijeen, die ook deor een\' afzonderlijken fteel
onderfteund worden (c):
aij zijn voords van dien zeldzaamen aart, dat zij,,ftaande den
geheelen winter., dat is, tot het voorjaar toe, aan

den

-ocr page 84-

den boom blijven; en alzoo dcnzelven tot een bevallig wlnterfieraad verftrekken; maar bovendien geeft znik«
dat voordeel, dat het gevederd zangerig choor van dat gewest, gednurende \'t gemeld ruw faifoen, geen
voedfel ontbreekt; van de bLodoelde vogelen verdient in de eerfte plaats gefteld te worden, de zoo uitmun-
tende mdodieufe zangeres, genaamd,
Americaanfche Lijster oïlikene Spotvogel(Turdus Orpheus, linn.)
De vrucht van deeze foort van Kornoeljeboom beeft, gelijk reeds gezegd is, eene ovaale, of eivormige, aan
beide einden fpits toeloopende, gedaante; bevattende eene tweehokkige noot, zijnde in ieder hokjen eene lang-
wer])ige bittere pit; meestal komt alleenlijk ée\'n dier pitten tot volkomenheid.

De bladen (c) zijn als die van den Cornus mascula; behalven dat zij fchooner en grooter zijn.

Deeze prachtige boom zoude alleen ftaande groepen van voorjaars-boschjens, op het nieuvvlings ontfproten
grastapijt, aanmerkelijke fchoonheid bijzetten; althans zo hij vergezeld ware van den gelijktijdig bloejenden
Prunus fenfyïvaneta^ den Cytisfus füpinus , den Mespilus canadenßs ^ V)x\\ de beide foorten der\'CemV ,
dahts nana, den Perficd flore pleno, en meer anderen, allen omgeven met den Iris pumila, den Adonis
verndlis
, de onderfcheidene foorten van Primula, enz.; hij zoude ook zeer gefchikt zijn tot partijen voor den
treurigen\'herfst, of voor den norfen winter^ ware het te\'hoopen dat hij ook bij ons, naa volbragten bloei,
geduurende het bar faifoen, nog met\'het purper van zijne menigvuldige vruchten zoude prijken.

Het zékerst middel om liem voordtekweéken Is door zijne vruchten, uit Firginlen tot ons overgebragt:
niên zaait dezelven in platte, met zandige tuinaarde gevulde, potten, die met mosch bedekt worden, om het
ifitdroogen voortekomen: 1n den zomer moeten zij van tijd tot tijd bevochtigd, en \'s winters op eene ge-
noegzaam luwe plaats gebragt worden; dit \'is te noodiger, daar het zaad meestal twee, ja foms zelfs drie
jaaren lang In den grond blijft, zonder te kiemen; in \'t algemeen komt het niet voor \'t laatst van den zomer
te voorfchljn; alwaarom de jonge planten dan ook te teêr zijn , om , zonder bedekking, den vorst te kunnen
verdiuiren: de voordteeling kan ook door \'t afleggen, maar vooral van de jongfle looten, gefchieden: men
kan den boom ook op den
Cornus mascula laaten zoogen; echter alleenlijk in \'t midden van Augustus,
en dan blijft de uitkomst tog nog onzeker.

De knoppen en takken hebben ^ in deii bladploozen Haat, veel overeenkomst met den Cornus mascula
voornoemd; doph de takken zijn meer brdin-rood , en de benedenfte knoppen zeer kleen (ƒ).

is merkwaardig dat men \'in geene der békende plantfoenen van Engeland oude boomen van deeze
foort vindt, welken aanmerkelijk hoog zijn; daar dezelven aldaar eerder gekweekt zijn geworden dan in
eenig ander deel van
Europa: men ontmoet er ook elders niet ligtlijk die eene aanzienlijke grootte bereikt
bebben: eene befchaduwde ftandplaats is hun zeer giinffig.

De heer schoepf\'heeft ^ in zijn Mat, Med. Amer. vefzekerd, dat de bewooners van c^fo//«^ en
^m bast en den wortel van deezen Kornoeljeboom, in de plaats van den koortsbast, gebruiken»

-ocr page 85-

jil«Kiiij\'yK.ä« ÄoiMio

-ocr page 86-

i
f ►

-ocr page 87-

s s I S IV. O Pv

I

D.

IV^\' Clasfe. F\' Rang.,,
Eerfte Afdeeling; of met omwondene Scliermbloemetii
Comus Mascula.

Gewoone Kornoeljehoom,
Der gelhe Korneelk\'nfchenhaum^
Le Cornier.

The Cornelian Cherry - iree.

cornus mascula arhorea, florthus umheUis tnvolucrum isquanWBus\'.

ge wo.o-ne kornoeljeboom, die de hloemB-oontjens van gelijke grootte met het omwindfel heeft.

Bijna alle de gemaatigde Provtiiciën en zelfs ook het aangrenzend gedeelte, van y^z/^j,brengen deezen
bQom voord : weligst groeit hij op de bergen, ook in de kreupelbosfchen : in de Boheemfche wouden ontmoet
men er, die zoo groot en ftcrk zijn als Pruimboomen,.

lil de maand Fèbruary komen aldaar de geele bloemen voor den dag-, alvoorens nog één eenig blad zig
ontrold heeft: deeze bloemen hebben geelachtige helmdraadjens, en meelknopjens, van dezelfde
kleur: zij ftaan, van tien tot vijftien ftuks, op korte en eenigzins hairige bloemfteelen, in eene fcherms-
wijze gedaante (0 ; zijnde bevat in een omwindfel, famengefteld uit vier ovaale, holle, geelachtige blaad-
]ens: die omwindfels zijn korter dan de bloemfteeltjens, en met roestverwige hairen bezet. (Jj b\'): de ho-
nigvaten bevatten een* rijken voorraad van honig, dië zig, üi den zonnefchijn, als paerldroppen verza-
melt: op dien voet zonde men gereedlijk kunnen ftèllen, dat dè moederlijke zorgvuldigheid dér Natuur,
de Beitjèns, naa \'t wihtergebrek doorgeftaan te hebben,, in de eerfte bloeifems van d\'eezen boom, eerf
verkwikkend\'en verftèrkend voedfel aanbood, hadde men niet waargenomen, dat, integendeel, het gebruik
van dienzelfden honig, de gemelde infedlen zeer nadeelig is.

De veelvuldige bloemen, van welken dè bladerlooze takken van den ge woonen Kornoeljeboom voorzien
zijn, geeven ihtusfclien zeer weinige vruchten; men ontmoet zeldzaam meer dan vijf ftuks, doorgaands
Hechts één eenigC" op elke fcherm (c} : deeze vrucht is. donker-rood , langwerpig - rond, en valt af,..zoo-
dra zij ten vollen rijp is; zij beftaat. voords. uit een zuurachtig vleesch, hetwelk, eene ovaale, van
onderen fpitfe, noot omvat, dié tweehokkig is, en, vier overlangs liggende, fleuven heeft Qd): in ieder,
dier hokken is een langwerpig zaad befloten^ van welke zaaden Hechts één tot volkomenheid komt, gelyk
zulks bij de meeste foorten van den Ilornoeljeb.aom \'t geval is ; om die reden heeft, de noot ook he£.
^Qorkomen van flechts-, éénhokkig te we.2en: dc vruchtea zijn in de maand Augustus rijp-

-ocr page 88-

De bladen van den gewoonen Kornoeljeboom zijn ovaal, en hebben aan \'t einde eene punt, bijna als de
bladen van den Peerenboom; echter zijn zij ongefteeld, en met ribben geaderd (£? é); dcrzelver kleur is vaii
boven donker-, doch van onderen bleek-groen: de takken zijn knobbelig, met eene ruwe fchors omge-
ven, en digt met korte hairen bez-et Qg): het hout is ongemeen hard en vast: de knoppen ftaan, tegen
elkander over, aan de takken (h als dezelven, in den bladerloozen ftsat, naar de zon gekeerd ftaan,
zijn zij paarschverwig (ƒ): bloemen en lootknoppen komen uit de hoeken der bladfteelen voord, en zijn
omvangen van twee ovaale knopbedekkingen, die éénbladig zijn, ongelijk van grootte, van boven, tot
op de helft, gefpouwen , en met roestkleurige korte hairen bezet: die omwindfelen welken de gefteelde
bloeifemknoppen bevatten, en de benedenfte plaats van de laagere looten bezetten, dekken, des winters.,
den korten ^emeenfchaplijken fchermfteel, welke reeds in de maand Augustus gevormd is, en ftaande
het gemeld ruw jaargetijde met het bloem - omwindfel is omvangen.

Er zijn in \'t wild verfcheidenheden van deezen boom , die grooter zijn en ook geele vruchten draagen (c):^
deezen laaten zig voordplanten, even als die met bonte bladen, door zooging op de gemeenerefoorten , welken
uit het zaad geteeld kunnen worden. Deeze foort maakt in groepen, naast andere boomen en heesters,
eene zeer bevallige vertooning^ ook zoude dezelve, zonder van eenig ander geboomte vergezeld te zijn ,
wegens haare menigvuldige bloemen, in de laatfte winterdagen, zoowel als wegens haare fchoon - roode vruchten ,
in \'t najaar, onze lustpartijen ten aangenaam fieraad verftrekken; het bevallig aanzien van die partijen zoude
bovendien, in den naatijd, nog opgeluisterd kunnen worden, zoo men de Ivornoelje-,foorten, welke
geel-bonte bladen , en geele vruchten hebben, (O tusfchen de gewoonen in plaatfte.

De vruchten, wrangachtig, zuur van fmaak, zijn verkoelend en famentrekkend,; zij worden raauw,
gedroogd, of ook met fuiker gekookt, gebruikt; in diervoegen toebereid, worden zij met nadruk aange-
prezen als ecii verkoelend middel in heete koortfen, of alsfamentrekkend jer ftremmiiige van den buikloop,
en andere te fterke ontlastingen.

De onrijpe, echter volwasfene vruchten, in azijn gekookt zijnde, en in een\' maafigen pekel, met lauw-
rierbladen, peperkruid en andere fpecerijen, ,gelegd hebbende, kunnen de plaats van ingelegde olijven
vervangen. Elders
is in \'t midden .gebragt, orn de jonge tedere bladen, in de fchaduw gedroogd, als
thee te gebruiken; dit zoude ook ligtlijk te beproeven zijn,
zo in Europa een bloeifem voorhanden ware die
voor \'t minst in de plaats zoude kunnen komen van
dt Olea fragrans ^ met v/elke de Chineefen hunne
Jhee-boei en Groene Thee eenen aangenaamen reuk geeven.

Daar het hout van den gewoonen Kornoeljeboom ongemeen hard en zwaar is, wordt het gebruikt tot
het vervaardigen van yerfcheidene v^erktuigenj tot den Landbouw dienende; ook tot molenwerken, enz.;
de Ouden hebben er zig reeds van bediend, tot het verviiardigen van lanfcn , flokken, nagels en wig-
•gen; zij maakten er boogen van , ook werpfpietfen, enz.

i

-ocr page 89-

Lomuj P/^tiJculiZ.

iU\'.-^fu alt«; E-.Î1 riiJi it i

fe —J"! O O lil.

-ocr page 90-

I

lu

li

mi

-ocr page 91-

V. O R D. L

Clasfe, P\' Rang,
Eerfte Afdeeling, met llirigerende ranken.
Lonicera caprifoliiim.

Itäliaanfchs Kamperfoelie.

Durchwachfenes Gehblatt.

Chevre fetillle d\'\'Italië précoce.

Italien early white Honeyfuckls.

Lonicera caprifoliüm , floribus rlngentlbus verilcillatls termlnalihm, foHh declduis, fumrn\'.s con-

nato per foliatls,

Italiaansche kamperfoelie, met gekranste., ongefteelde elndbloemen^ de hovenfie dosrbladlg famen-

gegroei d,

Deeze Kamperfoelie nnmt boven veele andere foorten uit,zoo door de fchoonlieid als de welriekendheid van
haare bloemen : zij verfiert niet alleenlijk de heggen en wouden in \'t
Oostenrljkfche, en in \'t zuidelijk gedeel-
te van
Europa \\ maar zij wast ook in de valeien der Fóór-alpen ^ en aan den Caucnfus : zij klimt tot eene
onvoorbeeldige hoogte ; des avonds verfpreiden haare bloemen den aangenaamften geur, alwaarom zij ook, in
de avondfchemering, de Nachtcapellen tot zig trekt.

De Latijnfche naam Caprifoliüm , betekent in \'t Nederduitsch Geltenblad., waarmede de Franfche naam van
dit gewas rechtftreeks overeenkomt: de Nederlanders echter noemen het
Kampsrfoelle , welk woord, door de
veelvermogende klankverbastering, gemaakt is van het oneigenlijk Latijnfche woord
Caprifoliüm\'. ik waag
niet te beflisfen, waarom dit gewas den naam van
CetprifoVmm(Geiteblad,) is gegeven; waarfchijnelijk
echter is het gedaan, daarom, dat de geiten hetzelve, bij voorkeur, gaarne eeten.

De bloemen van de Kam.perfoelie ontwikkelen zig in de maand Mei; zij zijn geplaatst in twee of drieeenig-
zins van elkander afftaande kransjens (a «); ieder kransjen beftaat uit zes bloemen,
en wordt onderfteund
van één min of meer bordvormig om.windfel, hetwelk echter veeleer den naam van
doorboord blad zoude kun-
nen draagen (//)•

De bloemkroon van elke afzonderiijke bloem, beftaat uit eene lange pijp, die van boven verwijd is (b)\',
van buiten is dezelve roodachtig, met fijne hairen bezet; van binnen is zij zeer wit; doch kort naa de

-ocr page 92-

bevruchting doet zij zig eenigzins geelachtig voor: de rand dier pijp is in twee ongelijke lippen gedeeld,
de bovenfte van welken breed, teruggerold, en in vier ongelijke, ftompe tanden ingedeeld is daar-
entegen is de onderfte lip lijnvormig., en benedenwaards gebogen (c); de helmdraadjens zijn langer dan de
bloempijp, en de ftijl fteekt boven dezelven uit^ (jf): de vrucht beftaat in eene ovaalronde bézie, die
oranjekleurig, en met den kelk bekroond is (ƒƒ); zy bevat ovaal ftompe, vlakke, en geelkleurige zaa-
den ie).

De gedaante der bladen is ellipdsch, aan beiden zijden eenigzins fpits Qi) : nog jong zijnde, zijn zij
hairig, maar in den ftaat van vohvasfenheid, glad; hunne bovenvlakte is donker; doch van onderen zijn
zij bleek-groen: de onderfte bladen rusten op korte bladfteelen: de elliptifche, eenigzins langwerpige bladen
der bloejende takken, hebben geenen fteel; maar aan hunnen bafis eene hartswijze uitfnijding, en zijn die
geenen welken \'t naast om den bloemkrans famengegroeid zijn
{g)\\ dewijl de bladen eerst Iaat in den
herfst afvallen, kan men het vermaak der befchouvvinge van derzelver fchoon groen langen tijd genieten.

De looten en takken van de Kamperfoelie zijn rond , en, als zij nog jong zijn, hairig: geduurende
den winter hebben de jongfte takken een ^geel-bruine, glanzende, en met hairen bezette fchors: die
hairtjens rusten op ronde wratjens,van welken de takken in grooten overvloed voorzien zijn, alwaarom zij ook
ruig genoemd mogen worden : de fchors der onderfte ranken is bruin, en die der oudften graauw, meestal met
fcheuren: de knoppen ftaan eenigzins opwaards, zijn eivormig fpits, en omgeven met eirond fpitfe fchubben,
die in vier ryen ftaan; de grootfte van deezen vertoont zig aan de,binnenzijde
graauw-groen van kleur, met
rood gefchakeerd (/).

Daar deeze heester, gelijk gezegd is , buitengewoon hoog klimt, en zig zeer bevallig rondsom boomen,
en langs muuren flingert, vcrftrekt hij, (en niet alleenlijk daarom; maar ook wegens zijn fchoon en welig
groen, en niet minder wegens zijne ongemeen welriekende bloemen,) tot een voornaam fieraad van onze va-
derlandfche tuinen: men plant hem gemeenlijk tegen mum-en , huizen, aan ruïnen, en boomen; maar voor-
naamlijk is hij zeer gefchikt ter dekkinge van hermitages, kluisjens, en zulke berceaux, in welken men,naa
afloop van eenen heeten zomerdag, en naa wèl volbragten arbeid, in de aangenaam fombere ftilte van den
avond, den balfemgeur der bloemen, tevens met de verkwikkelijke avondkoeltjens, wenscht inteademen.

De voordkweeking gefchiedt, even als omtrent alle de andere foorten plaats heeft, door middel van in-
leggers ; daar ondertusfchen dit gewas onder eene warme luchtftreek t\' huis behoort, heeft het, in gevalle
van een ftrengen winter, veelte lijden, en moet derhalven op eene uwe plaats gezet, of, ten minften, als
öe koude zig laat gevoelen, zorgvuldiglijk bedekt worden,

i

-ocr page 93-

/r

-ocr page 94-

De bladen zijn !»cort gefleeld (ƒ), ovaal, aan beide einden toegepunt, glad, van boven donker- en van
onderen grijs- groen
(g): het bovenfls paar bladen is famengegroeid, en wordt van den Heng doorboord
(c): in den herfst vallen zij af.

De looten zijn rond; in den zomer hebben de jotige looten een paarsclikleurigen; maar in den winter
eenen bruinen fchors (//), die digt met hairen en wratjens bezet is 5 het overige hout is fcheurig
en graauw: de knoppen ftaan dikwijls, in eene waterpasfe richting met de takken, rechtop; zij zijn voords
vierkant, langwerpig toegepunt, zynde met fmalle lancetsvvijze fpitfe fchubben omvangen, welken in vier
rijen ftaan, en overlangs ingebogen zijn; derzelver buitenzijde is groen van kleur, met paarsch gemengd. (/)
In fommige jaaren worden de bloemen van deeze Kamperfoelie zoo geweldig van de bladluizen geteisterd,
dat derzelver fchoone kleur fpoedig ineen morfig rood verandert; alsdan doen zig, aan de bloempijp, bulti-
ge uitvvasfen op, terwijl de aangenaame reuk der bloem geheel verdwijnt.

• De hier nevens afgebeelde variëteit (i-), met boogswijs uitgefnedene, gekromde, en geelachtige vlekken
en ftreepen, getekende bladen, is van deeze
Italiaanfche Lonicera afkomftig, en geenzins van de Lonicera
periclymenmn
die geene famengegroeide bladen heeft, offchoon de gezegde variëteit in de meeste Werken , des-
aangaande voorhanden zijnde, tot die
Lonicera geteld worde.

-ocr page 95- -ocr page 96-

W

Er

i

J

A—

-ocr page 97-

O R D.

1.

X.

O

® X\'\' Clasfe, F\' Rang,

Cercis Canadenfis.

Canadifche Judashoom.
Der Canada fche Judasbaum.
Gainier du Canade.
The Judas\'Tree of Canada.

cercis canadensis, foïUs cordatis acuminatis.

canadasci-IE juDASDOOM, met hartvormige wollige bladen. •

Op het eerfte gezicht ontdelvt men weinig onderfcheid tusfchen den Europafchen en den Canadafchen Jw
dasboom\',
de laatstgemelde is met zoo zeer te onderfcheiden wegens zijn Vaderland, dan wel wegens zijne
foortlijlie kenmerken.

Het Vaderland van deezen boom is Virglnlen^ Fenfylvanien, en andere Provinciën van het
noordlijk
America: de Heer von vvangenheim heeft denzelven in Penfyhaniên gevonden, aan den kant
der rivieren, in een goeden, vochtigen, met zand en vette aarde gemengden grond; deezen hadden eene
hoogte van twintig tot vier - en - twintig voeten bereikt; by ons worden zij flechts van tien tot vljftieiï
voeten hoog.

De bloemen van deeze foort van Jadasboom komen, zoowel in gedaante, als ten opzichte van de
Bloembundels,met de voorgaanden overeen; dezelven komen mede uit de takken voord;maar zijn klee-
ner, en de takken zeiven uitgebreider. De
Canada fche Judashom bloeit ook alvoorens de bladen zig
ontwikkelen; in \'t algemeen echter veertien dagen vroeger dan de voormelde.

De vruchten zijn lange haauwen met een platachtig zaad (c.), \'t welk in den herfst rijp wordt.

Het hoofdönderfcheid bepaalt zig hier bij de bladen; die van deezen zijn hartswijze rond en toege-
punt (d J); terwijl geenen bordrond en hartvormig zijn: zij zyn voords niet famengerold, of famenge-
bogen, maar overal even vlak, en hunne Ideur is zeer verfchillende; zij\'zijn glad en handvormig geribd;
de bovenste worden, even als zulks bij de voormelde plaats heeft, in \'t vervolg roestkleurig; ook hebbe»
zij tegen elkander overftaande lancetswijze, fpitfe, geaderde , afvallende lovertjens»

Houttuyn, en vóór hem linn^eus hebben de benedenzijden der bladen als gewold opgegeven; m-aar
dc Heer du roi fpreekt zulks tegen, beweerende dat dezelven glad zijn.

Ds

©

-ocr page 98-

JDe ftam is met eeue grljsaclitige fchors bedekt (/) , en de takken, welken overhoeks zeer uitgebreid
gijn, hebben geene regelmaatige richting, meestal ftaan zij rechtopj het benedenfte gedeelte der bladftee-
len bedekt de fpitfe knoppen, die in den winter ook kleen en onzichtbaar blijven.

Men kan den Canadafchen Judashoom uit het zaad voordkweeken , als men hetzelve, in \'t voorjaar,
in eenen goeden grond zaait, en eenigzins vochtig houdt; hij teek ook voord door ftekken, inleggers, en
door zooging; hij kan fterkeren graad van koude doorftaan dan de
Europafchei doch de te groote voch-
tigheid is hem nadeelig; wel kan hij onze winters verduuren; maar niet tc min is alsdan eene bedek-^
te ftandpkats hem voordeeliger dan eene opene: als hij de middagzon kan genieten bloeit hy veertien
dagen vroeger dan anders: de noordelijke climaaten verdraagt hij beter dan de voornoemden, alhoewel een
koude luchtftreek de zaadvvording bij hem verhindere.

Deeze Judasboom heeft, even als de voorgaande, witte bloemen, die ondertusfchen geen zeer bevallig
aanzien hebben: over \'t geheel is deeze boom niet zoo aangenaam voor \'t oog als de voorgaande, en
wordt daarom ook zoo hoog niet gefchat als die: intusfchen kan hij dienen tot eene contrasteering en
afwisfeling, in die partijen in welken de voorgaande geplaatst is.

Het hout van den Canadafchen Judasboom is met groene en zwarte aderen doorweven; \'t is voords zoo
hard dat men het kan polijsten, waardoor het een fraai aanzien bekomt, evenwel bereikt de boom zeer
zeldzaam zulk eene hoogte en dikte, dat men het, even als \'t hout van den
Europafchen, zoowel tot het
vervaardigen van kunstv^erktuigen, als tot het inleggen kan gebruiken.

-ocr page 99-

cid aitw\'.li Jmxa- s

Jx

-ocr page 100-

te.

V." ■

... \'i^t:

4 V-ï- ■

Î.- •

\'t ■

■..v" \' \'t ■

i-

ï;

-ocr page 101-

CLASSIS XII. O K D. IV,
Clasfe. W Rang.
Spiraea.

Spiraa.

Spierpaude,

Sp\'ir<za.

Spirm.

De naam Spirm, dit IIeesterge{ïaclit toegekend, is, volgends de meening van de meeste Kruidkundigen >
-vanliet
gwm afkomftig; theopiikastus heeft denzelven alzoo gebTuikt, en zelfs wordt dit gewas,
door
plinius, Spirmn genoemd: men kan geen\' anderen grond voor deeze benaaming opgeeven, dau
de buigzaamheid der, toen ten tijde, nog maar alleen bekende foorten, welken zig, naar welgevallen, laatea
buigen en wenden.

De foorten van geheel het geflaeht zijn of Heester- of Kruid-achtige planten; derzelver bladen zijn enkel-
of drie - vouwig; de ftoppeltjens zijn aan de bladfteelen aangegroeid; z\'y zijn fomtijds zeer kleen, of ont-
breeken geheel; de bloemen komen uit de oxelen der takken voord, meestal uit het uiterfte einde derzelven,
-zijnde vergaderd in fchermen, pluimen of trosfen-; doch zeldzaam in bundelen.

De geflachtskentekenen van den Spiraa zijn de volgenden: de kelk éénbladig, vijffpleetig, van onderen
vlak, met voordduurende fpitfe lappen; de bloemkrans beftaat uit vijf langwerpig afgeronde, en den kelk
ingevoegde, bloembladen; twintig en meer draadvormige helmdraaden, welken korter dan de bloemkrans
zijn, zitten op den kelk vast; als zijnde het hoofdkenmerk van de
lai^e Clasfe van linn^us, heb-
bende ten halven ronde meelknopjens.

Het vruchtbeginfel is drie-, vier-, meestal vijf-, en ook nog meerder-vouwig: naar het getal det
vruchtbeginfëlen bepaalen zig de draadvormige ftijlen, die zoo lang zijn als de meeldraaden, en gehoofde
merken hebben: de vruchten zijn langwerpige, toegepunte, famengedrukte, tweekleppige kapfelen, die
eenige kleene zaden bevatten, welken toegepunt, en aan de binnennaaden der kapfelen bevestigd zijn: het
:gctal der zaaden evenaart dat der vruchtbeginfelen.

De onderfeheidene foorten van de Spirea groejen in verfchillende gewesten; die alleen, welken wij voor-
neemens zijn in dit Werk aftebeeiden, wasfen deels in het noördwestlijk gedeelte van
Jzia , en deels in
Noord-America, welke beide werelddeelen , gemeenfchaplijk, verfcheidene Plantgewasfen voordbrengen: anderen
«ijn uit de zuidwestlijke gedeelten van
Europa, tot tulnfieraaden, in onze plantfoenen aangenomen: alle

dee«"

O

-ocr page 102-

d«ezen volgen elkander zoodanig in bloeitijd op, dat men, van de maand April af, tot September toe, tel-
kens bloejende ^/V^e«\'/heeft; iets, indedaad, hetwelk hun den Beminnaaren van fraaje Tuinen ten üerk-»
Hen aanbeveelt, ter verfieringe van de bosquetten, zoo in Voorjaars- als Zomer-partijen.
>{)e Spirjea heeft geenen reuk, en is ook ongefchikt tot houtplantingen.

Dewijl niet alle de foorten van dit gewas volkomen en rijp zaad voordbrengen, moeten zij door ft^ken,.
afleggers, of wortelfpruiten voordgekweekt worden, en dit wordt\'niet alleenlijk vrij zeker, maar ook vrij
fpoedig veiTÏcht.

-ocr page 103-

C L A S S ï S XII. O a D. IV.
XIF\' Clasfe. W Rang.

"Eerfte Afdeeling, of Heesterfoorten,
Splr^ea L^evigata.

Gladbladige Spirtza.

Die glathliittrlge Spierftaud^^

Spiraa h feuilles gUsfantes.

%

Smooth-leawd Spiraea.

SPIREA l/EVIGATa; foIHs lanceolatis integerrimh jfesfiïïhus ^ facemis compofitis.\'

gladbladige svlv^MA\', mét lancetvormige^ effenrandige^ ongefteelde hladen^ en famengefielde trosfen.

De Heer pal las noemt, in zijne Fier. rosf., dit gewas, SpircSa altaica\\ om dat hij hetzelve in

wilde groejende, heeft gevonden , in dorre valeien, aan den voet van de Altaifche fneeuv^gelergten
maar voornaamlijk oraftreeks de Rivieren Èefelnja mTigerik^ ook befchouwt de Heer laxman, (JSIov.
.Act. Petrop.^
hetzelve als -eene Siberifche plant.

Deeze Spinea fchiet veele rechte fcheuten uit, ièifer ter lengte van twee tot drievoeten, en welken aan
het bovenfte einde bijna kruidachtig zijn: in de maand Mei geeven deeze takken rechtopftaande bloem-
trosfen, welken, opklimmende, aan den hoofdfteng eene pluim voorftellen.

De bloemen zeiven zijn voorzien van eene uitgebreide, fcherp ingefnedene, bloembedekking of kelk, en

^an vijf eironde witte bloembladen : de bloemfteelen zijn langer dan de bloem, en de trosfteelen worden

4oor lovertjens onderfteund: dertig haijvormig-e witte meeldraaden fteeken boven de bloembladen uk , eti

liebbeu ovaale, geele meelknoppen: vier of vijf draadvormige ftijlen ftaan op even zoo veele vruchtbe-

ginfels, en deezen groejen tet een gelijk getal van rondaehtige kapfelen (c), ieder van welken vier lang<-
■werpige draaden (J) bevat.

De vruchten worden in Augustus rijp; tusfchen dezelven ziet men alsdan nog enkelde bloemtrosfen,
■uit de weinige zijdtakken, aan derzelver fnelgroejende looten, voordkomen.

De bladen ftaan aan de jonge looten overhoeks; maar aan d« andere takken van vijf tot negen in ge-
tal, in bundelen, verzameld: hunne vlakte is zeer glad, fchoon lichtgroen, ftomp toeloopende, en in \'t
midden in eene, fpitfe punt eindigende (e); zij zijn lancetswijs, geheel, en vastzittende^

-ocr page 104-

De fchors der eenjaarige takken is, in den bladerloozen flaat, blaauv/achtig groen, en fcbilt, in den naa-
winter, van \'t hout af (ƒ).

De fchors van den fleng is licht rood-bruin van kleur, met fchoone witte ftreepen.

Deeze Heester is zeer wel beftand tegen ons climaat en de koude van onze winters; doch men moet
ze vooral in~geen\' al te vochtigen grond plaatfen: hij laat zig zoowel düor afleggers, als door het zaad
voordplanten.

De bloeitijd van de Spirm is het voorjaar; zijnde dezelve, wegens zijne fchoone, gladde, groene bla-
den , als wegens zijne oiigemeen fraai famengeftelde bloempluim, geen onaangenaam fieraad, ter fchakceringe
van hooger gekleurde bloemen, zoowel in laage Zomer-bosquetten, als in de omtuiningen van hoogere
Bosfchaadjen, of op den voorgrond van de zoodanigen, waar men, trapswijze, van laagbloejende Heesters^
tot hooger bloejenden opklimt.

-ocr page 105-

Hi

iJ

-ocr page 106-

.iv-

-ocr page 107-

c l a s s i s iV. \'ö .pv d. L
Clasfe. B.ang.

Tweede Afdeeling, of met naakte bJoeitrosfen.
Cornus Alba.
Witte Kornoelje-Boom-.
Der weifsbeerigte Hartriege\'f.
\'Cornouilier a fruits hïancs,
New-Founclland - Dog-wood.

-cornus al ba 5 Totenm reciiYvatis ^ folils ovatis fuhtus canls, cymls deprcsfts.

witte kornoelje-boom, ï/é trosfen Wederom gekromd; de bladen zijn breed eivormig, van

buiten grijs, en de bloeitrosfen nedergedrukt.

I

Deze foort wordt, wegens liaare witte Vruchten, de JVitte genoemd; van alle foorten wordt deze het
lïieegtin de Noordlijke ftreeken van
Afïa en Noord-America gevonden; ook groeit zij in Siberiën, van dè
Uralinfifche Voor-Alpen, tot aan den OostHjken Oceaan, ja, zelfs tot Kamtfchatka, alsmede in Ameri-
ca
bijzonder in de Provintiën New-Tork, Canada, en New-Foundland. Deze Boom bloeit, daar hij aan
dit Noordlijke Climaat gewoon is, in zijn vaderland ééns, in eene gematigde ftreek tweemaalen, en bij
ens driemaalen in één\' Zomer. Bij ons bloeijen de eerfte Bloemen in de maand Mai, de tweede in het
niidden van de maand Juny, en de derde in \'t laatst van Augustus; welken ook, bij een gunstig Sai-
foen, in de helft van de maand Oétober rijpe Vruchten lauineii voortbrengen. De Vruchten zijn van
gedaante en kleur aan de paerlen gelijk , en geven,, bij het fchoone rood der Bladen en Takken
5^an de Heester afftekende, in den Herfst een verrukkelijk aanzien.

In een\' goeden Tuingrond fchieten uit den veeltakkigen Wortel veele Spruiten ; die Spruiten zijn tot
de aarde nedergebogen, en worden vervolgens opgerichte Stammen, die zelden meer dan 3 duimen
dUc, en van 8 tot 12 voeten hoog zijn, en die, vrijftaande, zich in een\' omtrek van 12 tot 20 voeten
Uitbreiden. De eerfte Bloemen ontwikkelen zich in de maand Mai, en komen, aan het einde der voorjaa-
rige Scheuten op eeif vijfdeeligen bloeitros, of "bloemtuil voort (0). De witte Bloembladen zijn korter
dan de Meeldraadjens, die wit, en met geelachtige Meelknoppen gekroond zijn. Na de bevruchting
vwordt het geele Honigvaacjen roozenrood van kleur, en nooit purperkleurig;
zo ais bij de Corms

fi-

-ocr page 108-

ferkea plaats heeft; het wordt bij de Bloemen van Juny geel, en bij die van dc maand Augustus wit van
Ideur. De Maibloemcn geven weinig vruchten; die van Juny geven \'er meer, en worden reeds bij het derde
bloeifel rijp: als men de daarvan voortkomende Zaaden in den Herfst zaait, geven zij in den volgenden
Zomer planten, die dan overgezet kunnen worden; evenwel kan men deze Heester ook door Stekken en
Afleggers voorttelen. De paerlkleurige Zaaden zijn, even als dc Bloemen , op een\' tuil vergaörd C^).
De enkele zaaden zijn paars-wit geftreept (c).

De Bladen, die van boven glad, op de helft met eene roode rib getekend (/), en van onderen met
fijne, witte hairtjens bedekt zijn (<?), verfchillen, (gelijk op de Plaat is afgebeeld,) in gedaante en
grootte van elkander. »

De ongefleelde, ovaal-fpitfe en aangedrukte Bladknoppen, die met eene éénbladige, bruingewolde,
en van boven gefpouwen knopbedekking omvat zijn , fiaan aan de Takken tegen elkander
over; daar integendeel de gefteelde Bloemknoppen, of enkel aan\'t einde der jongen Scheuten, of ook zij-
delings, en tegenover elkander voortkomen: die Knoppen bevatten den groeijenden Bloemtuil, die in een\'

ïonden, kleinen Knop gedrongen is; deze is met een viertal zes-geribde famengevouwen, en gedeelde Bladen
omvangen, die met de punt naar binnen gebogen en ovaal -lancetvormig zijn; zij ontwikkelen\'zich

in het voorjaar, en zijn allen met eene bruine wol bekleed, In den Zomer zijn de fcheuten van het voor-
gaande jaar met kleine, geele punten bezaaid, die, in vervolg van tijd, tot ovaale, of ronde
v/ratten groeijen, en welke wratten de fchors der oude Stammen bedekken (J).

De bonte Varieteit die hjer nevens op de Plaat is afgebeeld, behoudt flechts op een\' mage-
ren , droogen grond, haare fchoone fchakering; als zij weelderig groeit, verandert dezelve in nietsbe-
duidende groen-geele vlekken. Daar zij uit het Zaad van den vdtten Kornoelje-boom voortkomt, kan men
haar op de Stammen van dien boom inenten, of haar ook door Afl^eggers voorttelen. Op de Eilanden
van de
Baikal-zee vindt men nog eene ^nd^rt Fari\'éteitde Takken van deze liggen als een nest op de
aarde uitgebreid, en ftaan flechts met de punten omhoog.

In den Winter verheft zich de hoogroode kleur der jonge Takken , alsmede der twee-tot vier-jaarige Scheu-
ten ; als men dierhalven deze foort in groepen plant, zal dezelve ontwijfelbaar op de met fneeuw bedek-
te aarde des Winters boven alle andere planten uitfteken; en is uit dien hoofde ter plaatflng bij
woonhuizen, in een\' Wintertuin, bij uitftek dienstig. —■ De roode kleur, welke zo even aange-
merkt is, verandert in het Voorjaar in eene groen - geele kleur.

-ocr page 109-
-ocr page 110-

Hl

\'V. :

A

» " »

f
f

-ocr page 111-

1=

CLASSIS V. ORD. I.

Clasfe. F\' Rang.

Eerfle Afdeeling, met flingerende ranken.
Lonicera Ferkljinenimi.

Geyvoone Kampsrfoeïïe.

Gemeines wilcles Gehhlatr,.

Chèvre -feuille de hols vshu

Common WoQd-hhn>., or Honey fucJih.

ron-icera pertclymenuar, florihus rhrgemihus capitatis termmalihus , foUts desidms, omnlhm

disiinctis<^

G12 W06NE KAMPERFOELIE, mei eironde eindknopjent^die als gefchubd zijn; de bladen zijn ten

eenenmaaïe onderfcheiden.

Onder de veele foorten van Kamperfoelie is dit de éénigfe, die m Nederland vvild^ groeijendc
wordt gevonden. Men ziet deze Heester overal, zowel aan de wegen, als aan de heggen, en in de
Icreupalbosfchen, ja-, in alh ftreeken der Republiek; doorgaans groeit zij in \'t middenfte gedeelte van
Europa. Haare Bloemen duren van Juny tot September, en verfpreïden des avonds de aangenaarafte
geuren; de plant groeit la,ager dan de
Italiaanfche: Kamperfoelie, en zij onderfcheidt zicli van déze voor-
namelijk daardoor, dac de bovende Bladen niet f^imengegroeid zijn, en dat de Bloemen geensains met
een bladachtig omwindfel zijn voorzién.

De Bloembundel vertoom een\' ronden kop welke op een" korten Steel rust; hij heeft,,bïj zijnen
oorfprong, twee kleine , eironde Bladen, die langwerpig en ongedeeld zijn, en tegen elkander overzit-
len : men bemerkt aan de
Bafts ^^n het vruchtbeginfel eironde met dezelve afwisfelend-ingevoegde lo-
vertjens, die klein, en paarskkurig zijn.

De Bloemkrans dl\'zer ia liet wild groeijende Heester is van buiten bleekrood van kleur, en met gedeelde
klieren bezaaid; hij is van binnen wit, en na de bevruchting geel Qu h.\'). Hij heeft eene korte pijp, en
een\' rand,, die twee-gelipt is.. De boven-lip^ is breed,, teruggebogen,, en in vier dompe tanden ge-
^iedd.. De benedén-lip is langwerpig, en teruggerokL De Meeldraadjens zijn langer dan de BloemkranSg,

-ocr page 112-

en korter dan de Stijl. De Vruchten flaan, als een grooter gedeelte volkomen rijp wordt, in een hoofdjen
getroopt (c). Zij zijn rood van kleur en rond, met kleverige, klierrjcns bezaaid, en bevatten, elk
in het bijzonder, flechts twee eironde, fpitfe, vlakke Zaaden, die geel van kleur zijn {d). De Bladen zijn
eirond aan beide zijden toegepunt, en hebben zeer korte Steelen (ƒ), jeugdig zijnde geheel, doch in
\' een\' volkomen ftaat flechts van onderen hairig (i), vallende in het Najaar af.

De jonge Scheuten zijn, zowel in deu Zomer, als in den Winter, met wratjens digt bezaaid, op wel-
ke wratjens ftijve hairen zitten; de fchors van deeze Scheuten is, als het Loof afgevallen is, van boven
paarskleurig, van onderen grijsachtig bruin (g), en flechts aan het oudfte Hout geheel grijs. De knop-
pen zijn eenigzins afftaande, vierhoekig , eirond toegepunt, en met lancetsgewijze fchubjens bedekt, waarvan
de grootfte, aan de buitenfte zijde, groen en rood gefchakeerd zijn (Ji).

Men meent dat de Bloemen tot een goed Oogwater kunnen dienen; de Vruchten doen hevig purgeeren,
en kunnen ook wel fterke brakingen veroorzaken.

Men plant deze foort van Kamperfoelie even als alle de overige foorten voort.

Deze foort is zó wèl gefchikt tot Berceaux, Hutjens, Hermitages, tot bedekking van Muuren en
Steenrotfen, tot het omflingeren van Bosch jen s, tot ftolfeering van Kreupelbosfchen, en tot Faifanten- en
Hoenderboschjens, dat men haar niet gaarne mist, zo wel ten dezen opzigte, als tot afwisfeling iii
groote Plantfoenen.

De Farïèteit hiervan, die bekend is onder den naam van Lon. periclym, ferotina, is eene der fchoon-
ften die bekend zijn.

i

-ocr page 113-

c/ t: X

-ocr page 114-

p

-ocr page 115-

CLASSIS V. O R D. L

F^\' Clasfe. F\' Rang.
Het Geßacht.

Evonymus.

Paapenhout.

Der Spindelhaum.

Fufain»

Splndle - tree,

Offchoon, naar den Griekfchen grondtext, het woord Evonymus eene gunftige betekenis heeft,
beweert, desniettegenftaande
, toürnefort dat deze benoeming als fpotswijze aan te merken is;
dewijl eenige foorten van dit geflaeht voor de Dieren nadelig zyn.

Die foorten van Paapenhoutboomen, die ons Climaat kminen verdraagen, groeijen in het gematigde gedeelte
v^w Europa , of ook in Noord-America* Men vindt dezen Boom, in de Bosfchen, met Loofhout, aan de
Haagen en aan hooge vruchtbaare oevers van Rivieren en Beeken. \'Er worden ook fommige foorten gevon-
den, die vier-ä vyf-mannige Bloemen, en zelfs op bijzondere Stammen, hebben ; anderen weder, die twee-
flachtig zijn. De Bloemkelk is éénbladig , vijfdeelig, voortdurend, en vlak, met holle, ten halven ronde lap-
pen. De Bloemkrans heeft 4 of 5 ovaale Bloembladen, die vlak, uitgebreid, en langer .dan de Kelk zijn.
Het regelmaarige getal der Meeldraaden is vijf, en dezen zijn elsvormig, korter dan de Bloem, op-
■ftaande, en, even op het vruchtbeginfel als hun zetel, ingeplant; hebbende gedeelde Meelknopjens. Het
getal van deeze Meeldraadjens is foordijk veranderlijk, en het getal der infnijdingen bepaalt zich naar het-
zelve; zo wel bij de éénbladige Kelk, als dat der Bloembladen, die met den vruchtzetel famengegroeid
•zijn; gelijk ook de bokken van dc op de Kelk rustende vrnchtbeginfelen, welken toegepunt zijn. De
Stijl is eenvouwdig, kort, cn het merk is ftomp. \' Het vruchtbeginfel groeit tot een lederachtig vrucht-
kapfel, dat hoekig, gekleurd, meer of minder kleppig, en hokkig is, en in ieder hok één tot 3 eironde,
of
eirond-fpitfe Zaaden bevat, die met eene kleurige en fappige zaadbedekking omvangen zijn; die Zaaden
zijn, aan het veréénigingspunt der vakken, met den vruchtfteel bevestigd, hetgeen door middel van
^en draadjen gefchiedt, aan lietwelk zij afhangen, als de vrucht rijp is, en openfpringt. Sommige Paa-
.penhoutboomen hebben geen andere Helmdraadjens dan de punten van den vruchtzetel.

Sehalven ds zo even opgenoemde kentekenen, komen deze Boomen ook nog daarin overéén, dat namelijk

hun-

-ocr page 116-

hunne roude,. of vierkantige Takken, en de kortgefteelde Bladen, tegen elkander o\\\'eritaande zijn; dat hun*

ne Zaad- of Kiemblaadjcns ovaal_worden, bevonden; dat hunne Wortels , die zich in menigvuldige, tedere,-,
*

witte takken verdelen, met eene bleekgeele , gefcheurde fchors omgeven zijn, en eindelijk, dat alle hun-
ne deelen, als zij versch gewreven worden, een\' onaangenaamcn, walgelijken reuk van zich geven, die hun
cigenaartig is , en die^ bij zwakke Menfchen, zeer ligtlijk flaauwten en walging kan veroorzaken; iet?f
waardoor zij zich van veele andere gewasfen doen onderfcheiden. De zo even befchreven overéénkomst,
beeft ook
linn^üs tot eene reden verflrek-, om alle de foorten van Paapenhoutboomen onder de\'
5<ie Clasfe te plaatfen; offchoon zij, naar het getal der Mccldraadjens, in onderfcheiden Clasfen gerangr
fchikt dienden te worden.

De voortteling wordt door het Zaad bewerkffelligd; de gemeende foorten worden- op zaadpeddcn ge-
zaaid; in welke bedden men voren graaft, die twee duimen diep zijn;,, de vreemde foorten daarentegen,
zaait men ih vlakke blöempotten, die met. goede , verfche aarde gevuld moeten worden j en na de zaai-
jing bedekt men het bovenop geftrooide Zaad met een duim hoog aarde- De Planten beginnen in.
het tweede, of ook wel in het derde jaar eerst te kiemen : zij" groeijèn ,nog jong zijnde,, zeer langzaam,,en
kunnen vóór het derde jaar niet verplant worden. De voortteling door Afleggers gefchiedt fchielijker, en
kunnen dan zelfs wel in één\' Zomer wortel vatten,mits men ze wèl bevochtige. Ook kunnen de Wortel-
fpruiten dikwijls nog genoeg toereikende Planten, verfchaffen. Men kan de fijnere foorten ook zeer wèl
door Zooging op de fl:amme», van de, gemeenere. foort voortkweken..

De Paapenhoutboomen verdienen althans eene plaats in onze Lustbösfchen, minder om derzelver Bloeit
iem, dan wel v^egens het fchoone groen der Bladen, en dc nog fchoonere Vruchten; tot Ho.utplaiitfoes^
komt alleenlijk de gemeene en de breedbladige. foo.rt in aanmerkingo.

-ocr page 117-

CLASSIS V. O R D. L

V^\' Clasfe. F\' Rang,
Evonymus Europteus.

Ëurophch Paapenhout.
Der- gemeine Spindelhaum^
Le Fufain des Bois.
The Com^mon Spindle- tree.

evonymus ^vkov mx^s., fiorihus plerisque tetrandris, peduncuUs compresßs multifloris fiigmatihus

fuhulatis , f O Iiis glabris.

EUitopiscH paapenhout, met de meeste bloemen in vieren gedeeld, en ongefleelde bladen.

Dit Paapenliout groeit meestal in het gematigd gedeelte van Europa , en men kan, dewijl het zeer
welig wil groeijen, telkens op een\' voor houtgewas gefchikten grond gisfen ; in onze Republiek \'dert het
op verfcheiden plaatfen zeer wèl, en heeft, volgens
De Gorter, verfcheiden naamen, als Paapen-
•muts, Paapenhoed, Kardinaalsmuts ,
enz.

De Europifche Paapenhoutboom wordt, als men hem, nog jong zijnde, van zijne benedenfïe Takken
beroofd, 18, ja wel eens 28 voeten hoog, en van 4, tot 8 duimen dik. De veele, uitgebreide Takken-
vormen eene vrij regelmatige kroon, die, met het fchoone groen der Bladen, en met de roozenroode, in
het Najaar rijp wordende vruchten verfierd , een uitmuntend fehoon gezigt geeft; evenwel is dit niet op-
alle plaatfen zo ; want op fteenacbtige, drooge, of al te vochtige gronden is deze anders zo fchoone eene
onaanzienlyke Heester. Deze, gelijk mede de
wrattige Paapenhoutboom, (die hierna befchreven zal worden,)
behoort onder de vroeg groenende Gewasfen ; beiden evenwel worden , kort na het groen worden 3
een prooi van zekere in een gemeenfchappelijk weeffel huisvestende
\'Kw-gs, (^Phal. Evonymella, die

niet alleen de Bladen havent, maar ook de geheele plant met haar weeffel overtrekt, zo men niet oogeiv
bliklijk na het ontdekken van dit weeffel alle de jonge Rupfen verdelgt.

De Bloemen zijn onaanzienlijk , en komen in de maand Maij ten voorfchijn, uit de benedenfïe Bladhoeken
der nieuw gefchoten Loten, of ook uit de Bloeilmopppen van die Loten, welken uit de Takken
van het voor-
gaande jaar voortgekomen zijn: zij zitten op een\' langen, gemeenfchaplijken Bloemfleel, welke zich weder in
twee of drie Takken verdeelt; elk dier Takken draagt meestal drie Bloemen , die aan den
Bafis der Bloem-
f^eeltjens twee draadvormige kleine Dekblaadjens hebben (^aa.y De voortdurende Bloembedekking is
groen, vier- enkel vijffpletig; de afgeronde infnijdingen uitgebreid, en, v^aimeer het vruclitbeginfd meer

-ocr page 118-

anngegl\'odd is, te rug gebogen; vijf, meestal vier ovaale, uitgebreide, geelgroene Bloembladen, tusfchen
welken gemeenlijk vier witachtige met geele Meelknopjes gekroonde en in het vruchtbeginfel gevoegde Helm-
draadjes (taan, omvatten het ten halven balvormige vruchtbeginfel, hetwelk een Stijl met een ftomp fpons-
achtig Merk onderfteunt. De uk
deze voortkomende vrucht is vier- of vijfkantig (/>), met even veel Hok-
ken , bevattende ieder Cel twee ovaale aan een\' oranjekleurigen draad bevestigde Zaaden (c) , gelijk meu
dezelven in (d\') enkel en (i) derzelver Kt ziet.

De fijne zaagtandige, op beide kanten gladde Bladen ftaan op min of meer korte Bladfteelen over el-
kander (ƒ). Zij worden in den Herfst rood, en vallen met de Vruchten af. De gearmde takken zijn rond, en
worden vervolgens vierhoekig; dit gefchiedt wanneer in de uitgediepte lijnen, die aan de groene fchors der
jonge Looten van den Bafis der Bladfteelen tot de naastvolgende aflopen, langwerpige wratten voortkomen,
welken zich allengs meer uitrekken en tot eene roodbruine, ftreepvormige, kurkachtige verhevenheid aan-
groeijen, die men aan de Takken van vijf tot zes jaaren waarneemt, en met het fijngeäderdebleekgeeletaaije Hout
geen de minfte vere\'éniging hebben
Qg).

Het Hout vvoi\'dt van de Draaijers tot verfcheiden voorwei\'pen gebezigd, en de jonge rechte Looten gebruikt
men tot
Tabakspijpfl-eelen, of andere fierlijke dingen. Het Hout geeft goede Kooien, het zij tot Buskruid,
of, volgens de bereidingswijze van
Duhamel, om te tekenen.

De Knoppen beftaan uit veele kleine ovaale fpitfe, als dakpannen op elkander fluitende fchubben , die, bene-
vens de jonge Looten, tegen het einde van den Winter eene roodachtige kleur aannemen.

Heefters van deze foorten, tot Boomen opgekweekt, en verfpreid op eene afwisfelend verheven grasplaat«
geplant, zouden in het Najaar eene ongemeene fchoonheid opleveren.

Herhaalde proefnemingen hebben bewezen dat de Zaadkapfelen, en waarfchijnlijk ook de oranjeldeurigc
Zaadbedekkingen, een geraatlgd bruingeel Vocht geven, het welk met Aluin gistende ^ in een zwavelgeel ver-
andert. De Pitten geven eene brandende Oïij. Hoewel de vruchten niet rechtftreeks tot de Plantvergiften
behoren, veroorzaken zij echter Braking en Loop. Het Poeder der Zaadbedekkingen verdelgt de Wandluizen ;
het Loof is een dodelijk vergif voor de Schaapen. Over het algemeen dient men dit GeOacht onder de ver-
dachte Boomen te ftellen ; te meer, dewijl de Draaijers gedurende de bewerking van het Hout dikwijls aan
Brakingen en Walging onderhevig zijn.

Van deze ibort zijn nog eenige verfcheidenheden bekend, namelijîî eene met witbonte Bladen, eene met geele
Vruchten en eene met lange finalle Bladen, bij foinmigen onder den naam van
Evonymm longifoUus bekend.

Do Kruidkenner verwondert zich met recht dat linn^, us dezen Boom onder de vijfde Clasfe gebragt heeft,
daar hij in de vierde behoorde gerangfchikt te worden.

-ocr page 119-

iässsraisa^

»Ml.l. ,

-ocr page 120-
-ocr page 121-

CLASSIS V. O R D. L

X^\' Clasfe. F\' Rang,
Clethra,

Ckthra.

Ckthra.

JOAum,

Ckthra,

Het woord Oethra komt oorrprongllik van het Gricksch af, \\ vpelk Breehn betekent; bij teo-
f-HRASTus beduidt dit woord (Ckthra,^ \'t geen wij Eht noemen; naar welken naam deeze Plant fchijnt ge-
noemd , en als zeer breekbaar befchreven te weezen.

Dit Heester-gewas groeit natuurlijk in Virginien, Penfylvaniën en Carolina-, in de bosfchen, bij Charles-
town, wordt hetzelve menigvuldig gevonden; vooral op vochtige, en fchaduwachtige plaatfen, veengron-
den, enz. en zijn dan onder de
Azakas, de Kalmias en AtAndromedas gemengd; zij wordt, in de bovengenoem-
de, haare vader-Ianden, van lo tot 14 voeten hoog; doch bij ons bereikt zij nooit eene dusdanige hoogte.

De kenmerken van dit Geflaeht zijn de volgenden :

De kelk is éénbladig, in vijf deelen verdeeld, met ovaale, holle, opgerichtte, en voordduurende
blaadjens voorzien: de bloem beftaat uit vijf bloemblaadjens; dezelven zijn langwerpig, buiteuwaards meer
breed, opgericht, uitgebreid, en een weinig langer dan de kelk; het bovenfl:e is echter meer breed; zij
bevat 10 meeldraadjens; dezelven zijn elsvormig van gedaante, en derzelver lengte is gelijk aan die der
bloembladen: de meelknopjens zijn langwerpig, opgericht, en aan de punt vanéén gefpleten: het vruchtbe-
ginfel is ten halven rond: de üijl is draadvormig, opgericht, en langer dan de meeldraadjens: het merk
Is driefpleetig: de \\TUchtbedekking is eene kapfel, die ten halven rond, en met de kelk bedekt is; dezelve
is driekleppig, driehokkig, en voorzien van overdwarsfe middenriffen.; en de meervoudige zaaden zijn
hoekig.

Men heeft deeze Heester in Engeland het eerst op den Europeaanfchen grond beproefd; zij kan onze

winterkoude zeer vvèl^ zonder verdeif, verdraagen: zij bloeiteerst inde warmer faifwnen; \'tgeen ook de feden

is.

-ocr page 122-

ïs, dat het zaad niet ligtlijk kan ryp xvorden; daarom tnoet: de voordkweeking dan door Worteirpnitteiï
of Afleggers bewerkfl:elligd worden: als de zaaden uit
America tot ons overgebragt worden, duurt het
fomtijds wel a è 3 jaaren, eer dezelven beginnen te kiemen.

Dewijl deeze Heester noch eene hooge, noch eene dikke fl:am verkrijgt, zoo kan men het hout tot niets
anders gebruiken, dan om ter vercieringe van onze lustplantfoenen te verfl;rekken.

Er zijn tot dus verre vier foorten van dit Geflacht bekend, van welken de Ckthra AlnißUa Panier
lata
ons climaat kunnen verdraagen.

-ocr page 123-

C I. A S S I S X. O R D, 1.

X\'^\' Clasfe, Rang.
Clethra Aliiifolia.

Ehbïadige Clethra.

Die Erlenhlmrige Ckthra,

VAune Fleurisfante,
^ * Alder-Leawed Ckthra.

clethra a l nif o lia, fdüs ohovatis ferratis fuhtus fuhpuhescentihus , racemo Jtmplici - hracïeaio.

elsbladioe clethra, met omgekeerd - ovaak, zaagtandige, van huiten bijna zagthairige

Maden, en eene eenvouwig- geloverde troi,

Deeze ciciiyke Heester groeit in de wouden van Carolina; maar vooral nabij Charkstown, in Plr-
giniën m Fenfylvaniën,
op vochtige en fchaduwachtige plaatfen, en op veengronden: meestiü groeit dit
gewas in de nabijheid van de
Azakas, Kalmias en Andromedas\', in zijn Vaderland bereikt het eene
tamelijke hoogte; dat ishet wordt meestal van lo tot 14 voeten hoog; \'t geea echter bij ons geen
plaats heeft.

De bloemen komen eerst in \'t midden van den Zomer, of in het warme jaargetij ten voorfchijn; de
Liefhebbers vergunnen haar eene plaats in hunne Plantfoenen; om hunnen aangenaamen Reuk, en de
menigte van bloemen, die zij voordbrengen.

De bladen , die aan weerskanten glad, en zaagtandig zijn, zitten aan de overhoeks - flaande takken«
en aan het einde derzelven, of veel meer uit die van dezelfde voordfpruitende Looten , komen bloemairen voord,
die 4 5 duimen lang zijn; deezen zijn uit veele kleene, witte bloemtjens famengefteld, welken op een
bijzonder fteeltjen zitten, en aan de hoofdfteel ingevoegd zijn; ook hebben deeze fteeltjens een bijaonder
dek-blaadjen (a). Wat de kelk der bloemen betreft, deeze is voordduurende, éénbladig, vijfdeelig, wit
en gewold; de bloembladen zijn uitgebreid ; zij zijn langer dan de kelk, cn omvatten vijf lange, en even-
veel koite meeldraadjens,die van langwerpige, en van boven tweedeelige meelknopjens voorzien zijn: de
ftijl heeft een driefpleetig merk, en is langer dan de meeldraaden.

De vergroote bloem (b), die hier nevens op de Plaat afgebeeld Is, zal de juiste gedaante zooveel te
iiaauwkeuriger doen zien.

De bloem-beddikinii\' bevat eene kapfel; die driehokkig is (r), en welke zes- tot agt-hoekige zaaden

ïo

-ocr page 124-

iß elk hokjen beHiüt (d): de takken zijn rood-, en de jonge fcheuten ligt-bruin; de overhoekfche blad-
en looten-knopjens hebben groene blaadjens, die gefchubd, en 3 in getal zijn.

Het zaadivan dk gewas wordt bij ons niet rijp, hetgeen de laate verfchijning der bloemen veroorzaaktj
men kan, als men het.onbedorven zaad van de Elsbladige C/^^/zr^; uit zijn Vaderland doet overkomen, het-
zelve op eene fchaduwachtige plaats zaajen, in een\' grond, die met zand en aarde vermengd is; als wan«
neer men in het volgende Voorjaar eenige Planten zal -zien opkomen; evenwel kiemen zij meestal eerst in
het tweede en derde jaar; men moet de Planten, .en zo zij nog jong zijn voornaamlijk, geduuren<
ide den Zomer, wèl befchaduwen, cn herhaalde reizen bevochtigen ; en in den Winter befchermt men ze
-tegen de koude : —men kan
dt-Cïethra ©dk door Afleggers voordkweeken ^ evenwel duurt het wel 3 of 4 jaaren^
eer dezelve alsdan de toereikende wortels verkregen heeft;,de zekerfle voordteeling deezer Heester gefchiedt
door de wortelfpruiten; en deezen komen in overvloed voord,-indien men flechts den ftam tot digt
.aan den grond affnijdt.

Behalven dat men deeze iCkthra tot afwisfeling in onze Lust^platitfoenen gebriïikt, geeft dezelve geene an-
dere vvoerdeelen:^ men kan haar .evenwel met vrucht In kleene Boachjens plaatzen; zij is, door
-haare menigvuldige, welriekende bloemen, zeer gefchikt, om nabij Priëelen en Schaduwzetels, aan den
rand .van loopende Beekjens, geplant te worden; en devdjl zij in wrme jaargetijden bloeit, en onder de
fchaduw .van Tulpen en
Bignonia-Vioomm zeer weelig wil groejen, zoo veraangsnaamt zij de®
W-andelaar nog boven dien., door haaren lieflijken reuk.

m

-ocr page 125- -ocr page 126- -ocr page 127-

CLASSIS XII. O R D, IV,

XIP\' Clasfe. IV\' Rang.
Eerfte Afdeeling, of Heesterfoorten.
Spiraea Tomentofa,

Wolbïadige Spir^ea^
Willige Spier - ftaude.
La Spiraa h feuilles Manches.

Scarlet Spiraea. \\

•sp m^tia tompmtos a^/o/;;«-//Twr^rt//!-!?/? in^.Qunliter Cerratisfuhtuc iMnp.nto[ïs, florlhus dupli\'

cato-racemofis.

wolbladige ^^IKIEh, met lancetvormlge, ongelijk getande, van onderen wollige bladen, en

dubbeld getroste bloemen,

Dc fchoonheid van dit Heester-gewas gaat\'boven die van alle de andere Spirm-^ooit^n-, zoowel ten
opzichte der bladen, als der bloemen; die getrost, cn, op eene prachtig - fchoone wijze, op eene pluim
vergaêrd zijn
{aaa). t

De wolbïadige Spirea groeit oorfpronglijk in Firginmn en Penfyïvam\'én; hij wil onder ons climaat tame-
lijk wèl tieren, en wordt van 3 tot 4voeten boog; mits men hem wèl bevochtige , en hem een\' vochtigen
grond en eene befchaduwde plaats geeve.

Deeze fchoone Heester begint in de Maand July reeds te bloejen, en houdt daarmede tot in de Maand
Augustus aan; de bloemen, die zij voordbrengt, gelijken zeer veel naar die van de Wilgbladige
Spir<sa\',
behalven dat de punten der bloembladen zeer fijn getand, en ook dat zij hooger rood van kleur zijn Qj.

Dit onderfcheid te naauwkeuriger te onderkennen, zal de vergroote bloem (O, zoowel tot voorftelling der
»

menigvuldige meeldraadjens, als der vier ftijlen, van geen gering voordeel zijn: de kelk, de bloemfteelen,
de jonge takken, en de beneden-vlakten der bladen, zijn met eene zachte wol bedekt, die roestkleurig,
doch meestal paarsachtig is, en het Heester - gewas eene zeer fraaje luister bijzet (e). Wat de bloem-
trosfen betreft, deezen bepaalen zig niet alleenlijk bij de eindelingfche pluim; neen, zij komen zelfs nog
menigvuldiger, als getroste, kleene pluimen, uk de bladhoeken ten voorfchljn.

Dc

-ocr page 128-

De bladen (iO zijn «^^saMancetvonnig, en hebben eene wederom geroldé rand, die ongelijk getsnd rs|;
dezelven flaan, op korte fteelen, afvvisfelend aan de takken; welken eene ruime mergpijp hebben
cn in den Winter zijn zij wollig even als dè kleene knoppen;; de takken en de oude ftammen worden^
alsdan ook met eene bruine fchors- bedekt (ƒ).

Als de wolbladige Spirea geplant wordt, moet men haar Vvora!, zóó plaatfen, dat zij voor de middag-
zon befchermd is; want als deeze en dergelijke Heesters aan de Zon blóotgefteld zijn-, en, in de laatfte
dagen van den\' Winter, eenige uuren in den naamiddag het zonlicht genieten, groenen zij te vroeg j.
waarvan zij onmiddelijk^ bederven, alS\' zij,, naa een\' warmen dag,, eenigen vorst of koude nachtén moeten
doorftaan; ook verandert de fchoone, roode kleur zeer
ligtlijk in eeue onäangenaamegeele kleur, als de
Zon de bloem aanhoudend beftraalt- •■

De wolbladige äpirm moet, ftaande den bloeitijd, voornaamlijk in zomer-aanlagen gefteld worden, en kan
tot het omcingelen en verfraajen van fchaduwächtige plaatfen of Bosquets gebruikt worden. De Heesters
en Planten, die deeze
Spiraa, zouden kunnen vergezellen, worden bij verfcheidene andere gewasfen opgege-
ven.; zoodat wij het onnodig achten dezelven hier. te herhaalea..

Men kan deeze Heester door Stekken en Afleggers voordteelen. —Bij. eene heete, goede Zomer geefc!
dezelve goed, en rijp zaad,.en dé, uit het zaad?gekweekte Planten, worden veel fraajer en fterker,-da®<
die, welken men door Afleggers o£ Uitloopers. heeft voordgeteeld.\'

-ocr page 129-

K

ac

-ocr page 130-
-ocr page 131-

€ E- IV.

s s I s XVII. O n D;

XVW Clasfe. IV^\' Rang.
Het Geflachte
Gytifus.

Bohnenhaum.
Fausfe Ehene - Cyfi/e, -
The Laburnum.

Dèeze Boom heeft, naar fömmigen, zijnen naam ontvangen van het Eiland Cythm, dat in den Archipel
ligt, en om zijne Kaas bij de Oudheid beroemd is; of, volgends anderen, om de menigte van het
voordgebragte zaad dér Heeller: bij alle oude-Schrijvers vindt men\' den naam van Cytifm^ Het is onzeker of de
Heester der Ouden hetzelfde Geflächt iswelk thans de Nieuweren C
^\'/z/^j noemen. Houttuyn heeft
dien naam, uit het Latijn, in het Nederduitsch overgedragen; dan\', ik oordeel, dar, als men denzelven
liever uit het l\\oogé.\\Ax.&c\\\\(iBóhnen\'Baum,^ in Boonenhoom vertaalde, dia vertaaling veel beter« met den
klank onzer Nederduitfche Taal, en de gedaante der\'Peulvrucht zoude overeenkomen;

Offchoon de Planten - befchrijving der Ouden in veele gevallen twijfelachtig moge weezën, fchijnt zij
echter ten opzichte van deezen Boom eenigfmts-overëenteftemmea, met de aantekeningen van
virgi*
ly i
u s, p lini u s en c o l u me l l a ; voornaamlijk daar, waar zij dit ■ Geflacht hoog, roemen; wegens
het voedfel, dat zij het - Vee en-den-Honigbeiën verfchaft; •

De Cytifusy alsmede de Coktéa , of Bhazen - hoorn , eenige foortên- "der i^oHwrVs zijn" van zeer veel
nut voor den Landbouw; vooreerst om\' dat zij\'zoo fchielijk aangroejen, en, ten tweeden, om de voed-
zaame beflanddeelen■ van hunne jaarlijkfche fcheuten; die fcheuten hebben veel overëenkömst met de
Klam, \'en leveren,, bij\' een\' vochtigen Zomer, eenen drievouwigen oogst op; dan\', niettègenflaande
alle deeze nuttigheden, zijii zij, tot heden toe, Hechts tot Tuincieraaden gebi-uikt gewörden: het zaad,
ikit veelvuldig aan deeze Boom komt, en nutloos afvalt, kan tot voeding van het Pluimgedierte gebruikt
worden , en de Honigbakjens der bloemen voeden de^Beitjens met een\' rijken voon-aad van\'Honigfëp»

De Geflachts - Kenmerken zijn" als volgt i :.

De kelk is-éénbladig., klokvormig, kort, en aan den grond ftomp; \'zij"heeft twee lippen; de\'-bovenli»
daarvan is tvveefpleetig - toegepunt, en de benedenlip drietandigi De vlinderbloem heeft een ovaal, aan de
zijden teruggebogen, en oprijzend vaandel;, de vleugels, die zoo lang als het vaandel zijii, zijü flomp:

-ocr page 132-

He esters pLiatfèn, als de ILohhiici hisplda, fpinofa en ffutejisus, Atsfculus pctvia en flcivd» Cvat^gus
monogyna,
met dubbele roozenkleurige bloemen, de Cytifus fe-sfilifdius ^ Spirea chamcedrifolia ^ Dktamus
fllbus, Dracocephalum auflriacum , Verhascum phamceum , Iris germanica , var\'iegata , fibirica , fpurla ,
graminea
en Paonia officlnalis^ met alle derzelver verfcheidenlieden.

Verder: eene ruime groep, welke met dezen Cytifus en met de Syringa vulgaris is beplant, geeft een
bijzonder goed aanzien voornamelijk als de rand van die groepen door de lagere
Syringa perjlca, cn de
Viburmm opulus rofeum is gezoomd.

De jonge Looten zijn, zelfs bladerloos, met digte, fijne, zilverachtige Hairtjens bedekt; alsmede
de Bloem- en Bladfteelen; de benedenvlakten der Bladen; de Peul, vóór dezelve rijp is, en de
voortdurende Dekblaadjens, die aan den grond van de Bloemkelk geplaatst zijn.

De Zaaden worden in den Flerfst rijp, en zijn van één tot 7 in getal (e^; zij zijn in peulen geplaatst,
die, rijp zijnde, met kleine, verheven punten als beftrooid zijn (b}.

De Stam, de Takken en de Looten hebben eene groene fchors ; die fchors is met wratjens bedekt,
welken grijs-wit en verheven zijn.

De Bladen zijn drievouvvdig; de langwerpig - ovaale blaadjens zijn gewenkbraauvvd; en het middenüe is
\'er het grootlte vanj zij itaan drie- ot viercallig, afwislblend, komen uit e\'én\' Bladknop voort;
en alle dezen zijn van een verdroogd, bruin Dekblaadjen omgeven,: de Bloemtros fchuilt ia het mid-
den van de jonge Scheut, en heeft mede een Dekblaadjen en kfcinder Blaadjens, waarmede hij is om-
geven.

De Boom groeit fchielijk, en kan zelfs in zulk een\' grond geplaatst worden, die voor alle Boomen
en Heesters voliïrekdijk onbekwaam ter voortteling is; het vaste Hout verkrijgt eene geelachtige kleur
als hetzelve oud wordt; ook is het van breede, zwarte aderen voorzien, die hetzelve doorlopen, en
waarin deze BoOm het
Amerikaanfche Ijzerhout, en de Diofpyros ebenus evenaart; voorzeker alle
zulke aanmerkelijke eigenfchappen dat hij, in groote Houtplantfoenen gebezigd wordende, alle aandacht,
-lot verdere voortkweking, tot zich zal trekken.

Éi

-ocr page 133-

Xril. cr^.lT.

■y;

f

• r

■ Imi

-ocr page 134-
-ocr page 135-

gggSH

BS

m

CLASSIS VIL \'O R D. I.
FIF\' Clasfe, F\' Rang,
lEsculm.

Paardenkastengeboom,
Der Rofskastanienbaum.
Le Marronnier.
The Horfe -chesnut.

De betekenis van den Latijnfchen naam, aan dit Geflacht gegeven, is onzeker., Eenigen willen dat heC
^voord
Esculus moet gefchreven worden, het welk, afgeleid van fpijze betekent, en wel om re-

den dat de ouden de Vrucht tot fpljze hebben gebruikt. Hierbij heeft waarfchijnlyk een misverftand plaats;
want, deze bij de oude volkeren als fpljze genuttigde vrucht, kan geen ander zijn dan de vrucht van den
Eikenboom,dien wij thans Qttercus asculus noemen; ook die cesculus, welken virgilius dusdanig noemt,
is flechts de bij ons bekende
Qiiercm rohur. Meer betekenis heeft het woord Hippocastanum, waar-
mede dit Geflacht weleer benoemd geweest is, en van dit woord is de benaming in alle Taaien overge-
nomen, namelijk Paardenkastengeboom, omdat de Vruchten als geneesmiddel voor de Paarden gebezigd
wierden, wanneer deze Dieren met hoest
of kolijk gekweld waren; men bezigde ook de Vrucht tot voed-

fel voor het Gevogelte; maar voor den Mensch is dezelve niet te nuttigen, om derzelver fcherp famen-

\\

trekkenden onaangenaamen fmaak, die tot dus verre door\'geen kunst, of bymenging te veranderen was.
Zo wel ten opzigte van haare uit- als inwendige gedaante , heeft deze Vrucht veel overéénkomst met
de Kasteng, en de benaming Paardenkasteng is dus vrij dgenaartig.

Wil men deze vrucht tot een en ander huishoudelijk gebruik aanwenden, dan zullen verdere naarfpo-
Tingen geenszins nutteloos zijn, te rneer, daar de reeds gedaanen verfcheiden voordeden opgeleverd
hebben. Men gebruikt haar tot kleverige zelfflrandigheden, Stijffel, Hairpoeder, Zeep, Volflof in de
Lakenfabrieken, tot Brandewijn en Olijachtige flofi\'en. Men heeft de foort door dikwijls herhaalde inen-
tingen getracht te verbeteren; maar de proefnemingen zijn niet geflaagd. Zodanige wijze van verbete-
ring kan ook, volgens de natuurlijke gefleldheid der Planten, niet flagen. Alleen zou deze verbetering
plaats kunnen hebben, wanneer men de Meeldraadjes uit de Bloem nam, eii de vrouwlljke bevruchtings-

werk-

-ocr page 136-

werktuigen met Haifmeel van andere gelijkfoortige Planten bezwangerde; iets het geen echter flechts
in het klein kan bewerkftelligd worden.

De Geflachtskenmerken zijn de volgenden:

De Kelk is éénbladig, gebuikt, naar gelang zeer klein en vijftandig. De vijf Bloembladen zijn ten hal-
ve rond, hebbende een\' gevouwen golvenden rand, zijnde vlaK en opengaande, met vijf naauwe, in de
Kelk fiaande, ongelijk gekleurde Nagelen. Zeven of agt elsvormige Meeldraaden, die zo lang als dc
Bloembladen opwaart gekromd en met opilaande Meelknopjes gekroond zijn, omvangen het ten halve
ronde Vruchtbeginfel, hetwelk in een\' elsvormigen Stijl en een fpits Merk eindigt. De Vruchtkapfel is
lederachtig, ten halve rond, driehokkig, driekleppig, hetwelk in drie deelen openfpringt, bevattende twee,
eok wel drie ten halve kogelvormige Nooten. Over het algemeen vindt men flechts ééne Noot in
ieder Kapfel; doch wanneer men den oorfprong der Zaaden naarfpoort, zal men telkens zien dat het waare
getal der Nooten altijd dubbel is.

Van royen en miller hebben zo wel tweeflachtige als enkel manlijke Bloemen op denzelfden
Stam waargenomen; op welke gronden ook fommige Kruidkundigen het Geflaeht in de XXIIF® Clasfe ge-
plaatst hebben, het geen echter, naardien zulks niet doorgaans wordt waargenomen, geenszins als een
ftelregel kan vastgefleld worden.

Het IS aanmerkelijk, dat na het opfchieten van het Loof de groei der jonge Scheuten binnen den tijd
van drie weeken voor het geheele jaar voltooid is.

De afvallende Bladen tonen van allen het naauwkeurigst dat het levenseinde door het verflerven der fee-
v^erktuiging en voedingsgebrek, en geenszins door het opfchieten van den volgenden Knop veroorzaakt
wordt.

-ocr page 137-

C L A s I S VIL O R D. L

VW Clasfe. F\' Rang.
iEsculus Hippocastanum,

Paardenkastengenboom.

Der gemeimn Rofskastanienhaum.
Le Maronnkr d\'Inde.
The Horfe-Chesnut.

jgscuLUS HIPPOCASTANUM, folUs digitatis feptenttis, cwollh pentapetalhpatultu
paardenkastengenboom, met zevenmannlge Bloemen.

Het Noordelijk Aßa is het oorfpronglijk vaderland van dezen grooten Boom, dien de vermaarde Plant-
kundige cLusius in het Jaar 1588 het eerst te Weenen heeft geplant. Vandaar heeft men hem wegens
zijne menigvuldige fchoone Bloemen, die in het vroege vóórjaar dezen Boom zo prachtig verfieren, door geheel
Europa verfpreid, en wel zodanig, dat men hem tegenwoordig bijna algemeen voor een\' inlandfchen Boom
aanziet, iets hetwelk door zijne gemaklijke voortteling des te ligter bij den minderkundigen geloof vindt.

Niettegenllaande de geringe nuttigheid van dezen Boom, ziet men hem echter zo menigvuldig , als men
menig ander nuttig geboomte mist; en het is waarfchijnlijk zijne fchoone en trotfche geftalte, zyn lommer
en zijne prachtige Bloempanasfen , die hem overal zowel in Plantfoenen als aan Wandelwegen, eeue plaats

vergunnen,

In de maand Mai ziet men uit te veelvuldige voorjaarsfcheuten der talrijke Takken pijramidaal overeind-
ftaande Bloempanasfen opfchieten (0), aan wier Hoofdfteelen overhoeks, naar alle kanten uitgebreide, bijna
waterpas ftaande zljdelingfche Steeltjes voortkomen: dezen dragen drie tot negen in eene lijn naast elkander
groeijende opwaart gerichte kortgefteelde Bloemen. De helder witte Bloembladen zijn bij derzelver opkomst

met eene licht geele vlak van binnen verfierd, die naderhand in eene oranje, en laatftelijk in eene helder roo-
de kleur verandert. Deze Bloembladen zijn zeer uitgebreid, iets terug gebogen, en derzelver zagt golvende

rand is met fijne Hairtjes omzoomd. De fchoonheid van deze Bloem wordt nog vermeerderd door 6 of 7
doorfchijnend witte opwaart gekromde Meeldraaden, die op dezelve uitgefpreid liggen, en met uitftekend
fchoone bruingeele Meelknopjes gekroond zijn. Niet minder fchoon fteekt de bogdge priemvormige Stijl
met het toegepunte Merk boven de Adeeldraaden uit. Deze zit op een ten halve rond vruchtbeginfel, en
blijft zo zelfs eenigzins op hetzelve voortduren. De
Vruchtbedekking is een ftekelig Kapfel (Z\'), dat van zelf open

fpringt,

-ocr page 138-

fpringt, en twee of drie- rondachtige met eene bruine lederachtige Schil overtrokken Vrucht (r) bevat;.

De Vingervormige Bladen flaan op lange fteelen tegen over elkander, zijnde famengefleld uit 5 groote es
7 kleine, doch meestal 5 groote en 2 kleine Bladen, wier. grootte verfchillende is; zij zijn boven breeder\'
dan beneden (^d) en de rand is dubbel ingezaagd. De Bladen benevens de Bloemen, komen uit een\' groo-
ten gefchubden knop (e) voort, die met
eene taaije harstachtige flof is overtrokken. In de maand Maï
wordt deze Boom door den
Mzik^^^tx^Scarabaeus Melakma in Junij door de Ahornrups, Larva Phal&
na aceris,
dikwijls deerlijk geteisterd.

De drooge jonge Scheuten (A), als ook de Bloeitakken , zijn brnin glanzig met verfcheiden kringen en -
figuuren verfierd;\' aan het boveneinde zijn zij grijsblaauw (ƒ). De groote Bloeiknoppen aan het einde der
Scheut (e) zijn bruin gefchubt en harstachtig kleverig; de zljdehngfche meer enkele Bladknoppen zljii af-
ftaandci.

Niettegenflaande de fchoonheid en het rijkelijk lommer van dezen Boora, is dezelve-echter niet zq^qx^tqoti
Wandelwegen gefchikt, vermits de veelvuldig afvallende Bladen de Paden te zeer bedekken. Hij is beter ge-
fchikt tot het beplanten van Straatwegen, maar het bevalligst flaat hij afgezonderd op eene grasplek. Zo
doende valt deszelfs fchoone groei en aanmerkelijke, hoogte meer in het-, oog, en zijne lommerrijke kruin,
op \\irelke de Bloeifem bijna regelmatig verdeeld is, levert een verrukkelijk gezigt op.

De foorten met bonte, wit of geel gevlaki;e Bladen zijn voor Plantfoenen, die eene uitflekende verfchei-
denheid vorderen, gefchikt; zij
vereisfchen zo v/el een\' goeden grond als Ichadrnw;, en worden door inen-
ting op de gewoone foort voortgekweekt.

Ating-aande de voortteling: die uit het zaad is zo bekend als gemüklijk; mffar van m\'eer belang is het bedoeld
Buishoudèiijk gebruik van her geheele Gewas. Hosveel moeite men ook hebbe aangewend, men heeft echter nog
niet kunnen flftgen om de wrangheid ^ dér Vrucht te verbeteren, ten einde dezelve als voedfel te gebruiken.
Ondertusfchen kan men het Hoornvee daaraan allengs gewennen, door haar te (lampen cn met zout te men-
gen, het geen vooral voor de Koeijen een melk-en boterrijk voedfel opleverti. In
Turkij\'è\' h^th men\'de
Vrucht als een Geneesmiddel\'voor de Paarden gebruikt, en men gebruikt\'dezelve bij ons nog als zodanig,
waardoor zij den naam van Paardenkasteng draagt. Voorts kan men haar ook nog tot klevende zelfOamifg-
hedén, Stijffel, Hairpoeder, Zeep, e. z.v. aanwenden. Ook heeft mstïde Schors met deKooitsbast willen -
lijk:(lellen,,doch zonder veel voordeel , Het Hout is noch. tot Brand, noch tot Timmerhout gefchikt».

-ocr page 139-

J \'

-ocr page 140-

r

T

Cc

i

-.\'A-

\'V

> .. r-r

m

-ocr page 141-

c L A S I s II. O R D. I.

IP\' Clasfe. V\' Rang.
Syringa
Sijring.

FUeder oder Syring»

Lilas.

The Lilac.

De oorfprong van het woord Syringa is niet ligt op te geven, aangezien eenigen hetzelve als van het
Afrikaansch afkoraflig, anderen van de roedevormigc Takken, en weder anderen hetzelve van de holle
Mergpijpen der Takken afleiden.

Onder de Voorjaarsbloemen is de Syring even zo uitrekende als de Roos onder de Zomerbloemen.
Offchoon de oude Dichters haar niet zo algemeen bezongen hebben, als de nieuweren, heeft echter de al-
gemeene voortplanting haar genoegzaam vereerd, en men ziet haar, even als de Roozen, met dezelfde be-
valligheid zo wel de laage Woning van den Landbouwer als de Bosquetten van den Rijken verfieren.
Het vaderland van deze Heester is het Oosten, en hoogstwaarfchijnlijk
China\', want men befpeurt dik-
wijls van dezelve op
Chineefche gefchilderde papieren, ftolfen en gaazen. Van daar kwam de plant naar
Perfi\'é, Klein AJiè en Turkfe, van waar voor tweehonderd jaaren de eerde plant der gewoone Syring

aan den beroemden matthiolus wierd gezonden.

Volgens hetQenachtsfysthema van linn ^us komt de plant in de tweede Clasfe te ftaan ,m onderfcheidt
zich voornamelijk door de volgende kenmerken:

De éénbladige gepijpte voortdurende Kelk is zeer klein, met een\' viertandigen reehtftaande mond. De
éénbladige trechtervormige Bloem heeft eene zeer lange rolronde Pijp, wier vierdelige openftaande Bloemrandi
weder omgebogen is, en lineaale ftompe lappen heeft. De twee zeer korte Meeldraadjes zijn met de Bloempijp
famengegroeid, zijnde met hunne Meelknopjes niet langer dan de Bloempijp. Het langwerpig, op de Kelk
rustend vruchtbeginfel draagt een\' draadvormigen met de Meeldraaden even langen Stijl, die met een tweefpletig
dikachdg Merk begroeid is. De langwerpige, famengedrukte , toegepume , tweehokkige, tweekleppige,
Kapfelvrucht,, heeft een overdwars middenrif, en bevat in elk hokje twee enkele
langwerpige,famengedrukte,
san weêrskanten toegepunte, met een\' fmallen huidigen rand omvatte Zaaden,

-ocr page 142-

De foorten der Syring, die wij in onze Liisdioven voordtweken, verduren zo wel in Europa als in
de ftrengfte Winterkoude. Beiden foorten leveren verfcheiden afwisfelingen , die zo wel ten opzigte van de
kleur der Bloemen, als de gedaante der Bladen van elkander afwijken. Allen verdienen eene plaats onder de
fchoone Bloemgewasfen, die wij tot onze Voorjaarsplantingen verkiezen, vooral in niet te digte en ophoopte
groepen, of enkel of onder elkander geplant, benevens nog andere bloeijende gewasfen, inzonderheid met de

C^f/z/wj-foorten vermengd. Zodanig eene beplanting is bij vóórkem-gefchikt om eene geurige fchaduwe te
geven aan Wandelpaden ,die zich om Lusthuizen met Grasvóórpleinen heenflingeren, en dezelven als omfmge-
ling een bevallig aanzien bijzetten; ook in de nabijheid van Rustplaatfen, Tempels, e.z. v. zullen deze
groepen in .den bloeitijd het oog des wandelaars telkens aangenaam Itrelen.

De voortkweking door Wortelfpruiten , Afleggers of verdeling der met opgehoopte aarde diepgeplante Woitel-
flammen, is allergemaklijkst en zeer voordelig, en bezorgt ons daardoor eene minder kostbaare verfiering van
Veldwegen , die des te fraaijer worden, wanneer zij hier en daar met nutdge Ooftboomen vermengd zijn. Ook
door het in het Najaar gezaaide Zaad kan de vermenigvuldiging gefchieden. Deze wijze van voortteling , of-
fchoon langzaamer en minder voordelig, verdient echter onze aandacht, aangezien men daardoor verfcheiden
varieteiten te wachten heeft.

Enkel uit de einden der Voorjarige Takken komen de Bloeiknoppen ten voorfchijn.: de Syringebooni
mag dus niet gefnoeid worden, zo men hem niet van zijn\' Bloeifem wil befoven.

Het is door het wegnemen der benedenfle Takken, dat de jonge gewoone Syring tot een\' Boom kan opge-
voerd werden; echter is dezelve niet duurzaam. Het Hout is aan de jonge Boomen geelachtig, aan de ouden
rood gevlamd, en kan

in plaats van Olijfhout tot kleine gereedfchappen gebezigd worden; hetzelve neemt
door koud fterkwater eene duurzaame roode kleur aan. Kleine, witte, doorzigtige, kleverige kliertjes, die
aan de nieuw fpruitende Takken en Bladfteelen op Steeltjes, op de Bladen echter zonder Sleelen zitten, heb-
ben dezelfde balfemleke hoedanigheid als het Hout. i-Jet geraspte Hout geeft ook eene Amberachdge bruine
Thee.

-ocr page 143-

CLASSIS IL O R. D. I.

ir^\' Clasfe. Rang.
Syringa PeiTica,

Laage Sijring.-

3er- Perfijche FIfeder.

Lilas de Perfe. ^

The Perjian yastnine.

SYKinoA \'^ji.V.SiCA, fofiis fanceofatis.

laage s ij rin g, met lancetvormige Bladen.

Eane eeuw vroeger dan de voorgaande, hebben de Europifche tuinen deze fchoone Heester, hoogstwaar-
fchijnlijk uit
China door Perfiê m^i Conftantimpolen gebragt, tot fieraad bekomen. Door de bizarre, ge-
waande kunst der voormalige tijden verminkt, was het gewas buiten ftaat
om deszelfs luister ten toon
te fpreiden; en het was alleen voor onzen tijd bewaard om hetzelve in onze de Natuur naarbootfende
Plantfoenen in deszelfs natuurlijken toeftand te doen voorkomen. Thans bezigt de Tuinliefliebber deze
Heester, benevens de laagere foorten van den
Cytifus, de Coronilla, Amygdalu^ nam en pumila; de
Heesterachtige en geele Jasinyn, den
Philadelphus en de Alpenroos tot een bloeijend perk voor groe-
pen van hoogere Heesters; of hij beplant met dezelve de met roozen en andere bloeijende Struiken
omringde grasachtige rustplaatfen, in de boschjes aan de Godin van
Pafos toegewijd; die door Gleditfchia\'s,
-Robinia^s^ Sophora\'s
en Cercis zagt befcliaduvvd zijn. Ook bij grooter partijen , of in armid a\'s
tovertuinen, waarin alle de fchoonheden vaiv flora\'s heiligdom bijeéngebragt zijn, is deze Heester een
der voornaamfte fieraaden,

In eenen middenmatig goeden tuingrond groeit het gewas, in zijn\'\' natuurlijken ftaat, tot eene uk
meerder dunne Stammen famengeftelde veeltakkige Heester, die van 5 tot 7 voeten hoogte bereikt.
Derzelver veelvuldige tegenover elkander ftaande famengeftelde Bloemtrosfen worden dikwijls twee

voeten lang, en bekleden de dunne buigzaame Takken der Scheuten van het Voorgaande jaar, hebbende
derzelver Bloemfteeltjes aan hunnen bafis twee imalle voortdurende lovertjes (1). De fchubben der Bloeni^
knoppen blijven met de Bloem voortduren, omvatten den Bloemfteng, en hebben eene bruinroode
kleur CO- Langwerpige, kacetvormige, gefteelde, geheel tegenover elkander ftaande, op beide vlakten

glad\'

-ocr page 144-

gladde Bladen C//)? benevens groote, lo a 14 dagen laterbloeijende, bijna doorgaans vierfpletige Blee«

men, (ad) onderfcheiden deze Sijring van eene bijfoort of variëteit, welke kleiner is, en meer naar het
blaauwe hellende drie- of vijffpletige Bloemen, en drie- tot zevendelige Bladen heeft. Sommige aan
het benedenfte deel der Takken ftaande Bladen zijn geheel lancetvormig, en gelijken veel naar die der
laage Syring, welke ook dikwijls twee- en driedeligen ontwikkelt. Deze bijfoort wordt door den naam
van
Syringa laciniata onderfcheiden, en zij verandert dezelven bovendien even als de voorgaande met de
witte Bloemen, die echter zeer zeldzaam is.

Het langwerpige in bijna rolronde Kapfelen (d) befloten Zsad moet vóór het openbarsten van dezelven
in het begin van October vergaderd worden. Wanneer men hetzelve voorts na zijne pjpheid zaait, dan
kkmt het in den navolgenden Zomer, \'en deze dus gekweekte Planten bloeijen in bet vierde of vijfde jaar.

Even als bij de voorgaande, zitten de Bloeifemknoppen aan het boveneinde der jongfle Takken, ge-
meenlijk drie in getal zij zijn vierkantig, uit ovaal fpitfe fchubben famengefteld, onder welken de
Bloemtros verborgen ligt. Zeer zelden worden de kiemen der toekomende Takken aan dezelven bemerkt,
die telkens aan het onderfte gedeelte der jongfte Scheuten in kleine knoppen ten voorfchijn komen C^);
beiden ftaan, gedurende den Winter, aan de met eene bruine fchors bekleede en heen en weder met
wratjes bezaaide jonge Scheuten (/) tegen over elkander, in denzelfden ftand als de Takken ftaan, en,
die, ouder wordende., in eene grijze gefcheurde fchors veranderen.

-ocr page 145-

!

if

Ij 51. a. e S -y i- x ii

\' Yera

i-J 51. 41.

-ocr page 146-

i

Vi ,

-ocr page 147-

ASSIS ÎI. OR

IF\' Clasfe. P\' Rang.
Syringa Vulgaris Purpurea.

Gemeene Syring.

Der gemeine oder fpanifche Flieder,
Le Lilas commun,
The common blue Lilac,

D

c L

SYRINGA VULGARIS, FolUs avato - cordatis.
G E M E E N E s Y RIN G, met hartvormige ovaale Bladen.

Offcliooii men deze Heester in bijna geheel Europa overvloedig ziet groeijen, is het nogchans ^efchied-
kundig zeker dat dezelve uit het Oosten, en wel zeer waarrchijnlijk uit
China aflvoraflig is. Derzelver menig-
vuldige aankweking, zo wei in de Tuinen der rijken en aanzienlijken als naast de Huttender nijvere Land-
lieden , is een ontegenfpreeklijk bewijs van derzelver uitnemendheid; en de fchoonheid van haare Bloemen,
zo wel als derzelver aangenaame geur in den avondftond, hebben haar het algemeen burgerrecht in onze
I^usthoven doen verkrijgen; zodat zij, fehoon bij de oudere dichters onbekend, tegenwoordig des te meer"
een voorwerp van den lof der hedendaagfchen geworden is, daar alles wat aangenaam, bevallig en fierlijk heet

met haare Bloemen is bekroond.

De Bloemen komen aan het bovenfie einde der Takken van het voorgaande Jaar gelijlc met de uitbottend»-
Bladen ten voorfchijn, zijnde op byna rechtop ftaande, famengeftelde trosfen (a) vergaêrd. Zy ontwikkelen
zich dan eerst volkomen, wanneer de Stam geheel met Loof bedekt is. Zij hebben eene blaauwe, witte
of paarfche kleur. De jonge Landbouwer verfiert met dezelven zijn\' hoed, het Landmeisje haaren boezem
en de vroome Matrone het altaar. De hier afgebeelde paars-roode foort is de fchoonfte, bereikt de
grootfte hoogte en heeft de grootfle Bloemtrosfen. Sommigen der Bloemen hebben een\' vijf- of zesfpledgen
Bloemkrans {hh)^ hebbende in dit geval een driefpletig Merk, en een driehokkig, driekleppig Zaadhuisje
(O; zelfs ziet men bij dezen drie Meeldraadjes, wier Rfcelknopjes dikwijls in fmaïle gekleurde Bloem-
blaadjes veranderen; ook befpenrt men, hoewel zeldzaamer, agtfpletige Bloemkroonen. Niettemin geven
deze afwijkmgen VTuchtbaare Zaaden, waaruit men, indien men de moeite wilde nemen van ze te vergaderen
M te zaaijen, eene verfcheidenheid met dubbele Bloemen zou zien voortkomen, die den Liefhebber niet a!^
leen zo aangenaam zou zijn ak de dubbele Jasmynen, Anjelieren en Roozen, mar ook tevens den Na.

-ocr page 148-

tuuronderzoeker eene nieuwe gelegenheid zou aanbieden om de verwantfchappen. en den voortgang van de
zich tot Bloemen ontwikkelende deelen der Planten nader te kunnen naarfporen.

De paarsgewijze, als in het kruis flaande, gefteelde, elF^n Bladen hebben eene hartvormige ovaale ge-
daante (O5 die in eene punt toeloopt, van boven fchoon en aangenaam en van onder grijs groen van
kleur , en leveren met de over dezelven zwevende Bloemtrosfen een ftrelend gezigt op. Derzelver weeffei
is vrij digt, en dient de Spaanfche Vliegen zo wel als\'de Ligosterriips tot voedfel.

De vruchten worden in October rijp , als wanneer zij openbarsten , wordende derzelver langwerpig, vlak
gedrukt, met een\' bruinen doorfchijnenden rand omringd Zaad (ƒ)daarna door den wind verfpreid; uk dien
hoofde moet ook het Zaad in September, bevorens hetzelve volkomen droog is, ter voortplanting ver-
gaderd worden.

De Sijring groeit in den natuurlijken ftaat op ieder\' grond; het weligst op Leem met Zand gemengd. De
veeltakkige kruipende wortelen fchieten verfcheiden Stammen van la a 20 voeten hoogte en
6 duimen dik-
te. Zelfs in da digtfte fchaduwe van Boomen tiert deeze Heester, het best die met witte Bloemen, die

echter in de fchaduw zelden bloeit. De paarsroode foort op de witbloemige ingeënt geeft eene tot afwisfe-
lingen uitftekende Bizarrerie.

De geelgroene Knoppen (g) onderfcheiden in den Winter de witbloemige foort van de blaauwe en paarsroo-
de (y^), welken roodbruin cn de laatfte veel grooter zyn. Deze onderlcheidingskentekenen zijn ten tijde
der verplanting van veel belang, om de regelmatige fchakering te kunnen in acht nemen.

De Takken van het voorgaande jaar eindigen meestal met twee Bloeifemknoppen; echter komen \'er ook
eenfge tegenover elkander ftaande aan de zijden der Takken
ten voorfchljn (gh). Altijd zitten zij aan het
boveneinde der Takken- zij zijn dik, vierkantig, ovaalfpits, en verbergen onder hnnne gefchaliede fchub-
ben het Bloemtrosje. Aan hunnen bafis liggen tegenover elkander, onder een meer breed dan lang fchuB-
je , de kiemen der aanftaande Bloeitakken verborgen, die bij hunne ontwikkeling de volwasfen Btoem het
aanzien geven alsof zij uit dezelven ware voortgekomen. Daarentegen heeft de Natuur
de kleine afgeronde

Bladknoppen aan het benedenfte gedeelte der Takken tegenoverft-aande gehecht. De Takken, welken uit dezen
voortkomen, krijgen eerst rsa het tweede jaar bloemdragende Knoppen.

Niet alleen in onze Zomerplantfoenen geniet deze Heester eene voorkeur, maar ook in onze Bloemiste-
rijen bekleedt zij eene voornaame plaats, vermits zij , in eene gematigde trekkas in potten geplant, defchoon-
fie Bloemen geeft, onder welken de verfcheidenheden voornamelijk uitmunten. Wijders kan men bij de
eerstbeginnende vorst in de maand November en later derzelver Takken affnijden, en in een warm vertrek
jsan het zonlicht in het water zetten, als wanneer dezen, offchoon geen geheel volkomen, echter naar het
failben vrij fchoone Bloemen zullen dragen.

-ocr page 149-

.SI

li

-ocr page 150-

>

: T

• V-

b I

Sf\'^\' -\' ■-Î\'S«

1,

ï u

pi

\\ ■ H-

\' 1

-ocr page 151-

HB

CLASSIS V. O R D. I.

Clasfe. F\' Rang.
Eerfte Afdeeling, mec flingerende ranken.
Lonicera Media.
Middelbaare KmnperfoeUe.
Meergrünes Geißblatt.

.Chevre-feuille de Canada. ,

\'•^Glaucous Honey-Juckle.

5l on i CERA MEDIA, CapituUs verticillatis aphyllis terminalibm ^ corolla brevl, gtbho haseos didymo ^

foliis furnmis connato perfoliatis.

middelbaars kamperfoelie, met bladerloßze eindkransjes, alle de Bladen famengegroeid-

%o uitftekend fehoon de Virginifche Kamperfoelie zich voordoet, zo aangenaam fehoon is deze middel-
\'baare Kamperfoelie , en ten dezen aanzien aanmerkelijk van de eerste onderfcheiden: geene fchittert van
verre, deze is in de nabijheid bekoorlijk; en wél zo, dat zij bij voorkem- eene plaats in onze Lusthoven
verdient. Canada is haar vaderland, en zij is op onzen grond ook vrij duurzaam bevonden. Zij wordt van
8 tot 10 voeten lang, is wel flingerend, maar minder dan de andere foorten, bloeit onder alle dezel-
ven het vroegst, en komt, ten aanzien der Bloemen en Bladen., ten vollen overéén met de Kamperfoelie-
foorten .

In de maand April of Mai verfchijnen de Bloemen op een\' korten Hoofdfteel ïn i tot 6 digc boven él-
kander ftaande kransjes Qa). Ieder kransje heeft aan den bafis twee tegenover elkander ftaande vastzittende
drielappige Dekblaadjes, De Bloemkrans is rood, met roodgeele ftreepen, veel kkiner dan de andere foor-
ten, hebbende eene korte, van boven verv/ijde pyp.,welke van onder eene tweedelige bult heeft. De rand
der Bloemlipis twee gelipt, v^aarvan de rechtftaande Bovenlip in vier infnijdingen gedeeld is; zijnde de on-
derlip langwerpig, met eene ronde punt , en nata- omlaag gebogen. De Meeldraaden, die aan hunne in-
voeging met hairen zijn bezet, zijn, even als de uitftekendeStijl, geel. De Vruchten, of Beziën(i^), wor-
den in de maand Junij rijp, en bevatten vier vlakke oranjekleurige Zaaden (c), die echter zelden volkomen
^yp worden, ©e Bladen (de") zijn lancetvormig, aan de punt afgeron|i, en aan den Bafis hartvormig uit-

ge-

-ocr page 152-

gefneden, hebbende een\'golvend bogtigen rand,derzelver oppervlakte is helder groen, en de benedenvlakte
is, even als de jonge Looten en het Vruchtbeginfel, grijsgroen (f). Zij zijn ongedeeld, en vallen in
den Herfst af. Twee of drie paar Bladen, die het naast aan de Bloemen ftaan, zijn famengegroeid en heb-
ben eene elliptifche gedaante. De Takken zijn rond, de jongft\'en worden gedurende den Winter met eene
geelbruine gladde fchors bedekt (g), terwijl die van het oude hout donker grijs en fcheurig is. De Knop-
pen zijn ovaal toegepunt, vierkantig, door fmaUe fpkfche fchubben omvangen; de grootften hiervan heb-
ben aan de bukenvlakte eene grijsgroene kleur, en dit is een zeker kenteken om de Heester in den blader-
loozen ftaat te onderfcheiden.

Deze Heester kan bij ons niet dan door Afleggers of Wortelfpruiten voortgeplant worden.

De Kruidkundigen verfchillen in de benaming. Linn/eus noemt haar Lmncera dioica; deze benaming
hebben verfcheiden, zelfs nieuwere Kruidkundigen aangenomen; ook ftaat zij dus bij
houttuin ge-
boekt. Anderen noemen
hz^tx Lonicera glauca ^ondtv welke benaming van brakel haar ook in zijne Ca-
talogus
heeft aangenomen. Murray noemt haar Lmicera Media-, dan bij naauwkeurig onderzoek is nii|
duidelijk gebleken dat de Bloemen volmaakt tweeflachtig en geenszins tweehuizig waren, en deze Kamper-
,foelie dus met geen mogelijkheid tweehuizig of
dioica kan genaamd worden; zodat zelfs de benamingen
van
lamark Lonicera Parvifïora, en die van bur gsdorff Lonicera Qlauca ^ nog veel eigenaartiger
zijn dan die van
Media, onder welke benaming zij echter meer bekend is.

m

-ocr page 153- -ocr page 154-

getande en tedere Bladen fliaan afwisfeiend aan de Looten (g), welken in den bladerloozen flaat met een«
lichtbruine fchors (_h) bedekt zijn, welke zich flechts hier en daar van het hout affchilt.

De Witbloemigen en breedbladigen komen, even als de Spirea tomentofa en forbifolia, uit Noord-Ame-
rika,
Allen beminnen eene befchaduwde plaats, indien haare geftalte en bloeifem derzelver volk menheid
zullen bereiken; daar zij, integendeel, aan de zon bloot gefteld, geel van bloem en onbevaUig blijven.

Het voornaamflie gebruik, het welk men van deze opgenoemde ^/rce^-foorten maakt, is, g mengd msc
de
Spirm tomentofa en firbifolia, tot omheining van Zomerbosquetten, of befchaduwde Slingerpaadjes.
Deze beplanting wordt fierlijker, wanneer de voorfl:e rand der paden met laager planten, als de
Aster
alpinus, Astragalus montanus, Dianthus alpinus, Antirrhinum alpinum , Campanula pulla, Androfau
iarnea. Silene acaulis, quadrifida
en alpestris, Achilla ckvenna en atrata bezet, en bovendien door
iets langer ten gelijken tijde in de fchaduwe bloeijende Gewasfen met derzelver variëteiten, als zijnde een
tweede of volgende kring tusfchen de heester en deze planten , vervangen wordt. Hiertoe fchijnen het meest
gefchikt de
Astramia major, Campanula barbata, Carpatica, grandiflora , Gentiana asclepiadea, Dauern
grandifiorus, Erigeron alpinum, Hieraceum pyenaicum,
e. z. v. Meestal Zw/y^i^yc/^ö/dpengewassen,
welken iii onze
Lusthoven het burgerrecht verkregen hebben.

0

-ocr page 155-

cv"./. iT:

-ocr page 156-

1

-

m-

~ 11 \' "

Wr\'

ü

-ocr page 157-

C L

^A S S I s VUL O R D. L
FIIPc Clasfe. F\' Rang.

Daphne.

Daphm.

Keilerhals.

Garou.

The Daphne.

Eertijds was dit Geflacht onder de benaming van Laureola bekend ^ echter heeft ltnn^us goedgevon-
den om hetzelve met den thans algemeen aangenomen naam van Daphne te beftempelen. Deze naam
is ontleend uit de gefchiedenis der Heidenfche Goden, van eene zekere nijmph,
daphne genaamd, en
de dochter van den Stroomgod
peneus, die, om haar aan de verliefde vervolgingen van apollo
te onttrekken, volgens ovidius, haar in een\' Lamierboom veranderde. Daar dit Geflacht zulk eene
lieflijke en bevallige gedaante heeft, is het geen wonder dat men hetzelve een\' bij de Dichters der Oud-.
Iieid hooggefchatten vrouwlijken naam te geven.

Van dit Geflacht tellen de Kruidkundigen thans dertig bekende foorten, waarvan de meesten in Europa,
wenigen weinigen in Oost-Indië en Siberië, maar geene op het vaste land vm Amerika groeijen.

De Bloemen van dit Geflacht hebben geen Kelk; fommigen houden den gekleurden Bloemkrans daarvoor;
®iaar zo doende zou men geen Bloemkrans kunnen aannemen, het geen niet wel is toeteftaan. De één-
bladige, trechtervormige en ligt ver ftensfende Bloemkrans is in vier infnijJingen gedeeld, welke infnijdingen
ovaal, fpits, vlak en openftaande zijn. De holronde, van onder gefloten Pijp is langer dan de Bloem-
rand, en bevat agt korte Meeldraadjes, van v/elke vier aan het bovenfte en vier aan het onderfte gedeelte
der Bloempijp zijn ingevoegd, dragende ten halve ronde, openftaande tweekleppige Meelknopjes; de zeer
Icorte Stijl zit op het ovaal Vruditbegiufel, en heeft een gekopt, vlak nedergedrukt Merk.

De Vrucht is eene ten halve ronde, éénliokkige Bezie, die een enkel, bijna rond en vleeschig Zaad bevär.

Aangezien de Daphnefoorten meestal laage Heesters zijn, dienen zij gevoeglijkst tot het beplanten van
Icleuie partij-n, of tot omflngding van hooger Heesters; bij Bosquetten of Wandelplaatfen , opHeuvdtjec,
nabij rustplaatfen, of hier en da^r enkel, kunnen zij met voorded gebezigd worden; ook kan men voorna-
melijk de vroegbloeijende en welriekende bij Voorjaarspartijen en in Bloemperken onder Hyacinthen en

Nar-

-ocr page 158-

Nardsfen plaatfen, vernnts hatire fefioone Bloemen m liet groenende Voorjaar ons oog op het aangenaamst
bekoren.

De voortplanting gefchiedt of door het Zaad, hetwelk onmiddelijk na de rijpwording op eene fchaduw-
achtige plaats geftrooid, en oppervlakkig met losfe aarde bedekt wordt, of door Afleggers en Stekken.

Het Zaad kiemt dikwijls eerst in het tweede jaar, en vereischt herhaalde zuiveringen en bevochtigingen.
Het afleggen kan zo wel in het Voor- als in het Najaar met voordeel gefchieden. Het flekken der jonge
met iets van het oude Hout voorziene Looten , moet in de laatflie dagen van den Winter, op eeue be-
fchaduwde plaats gefchieden. Om deze Stekken des te beter voor de vorst en het uitdrogen te bewa-
ren, moet men de uit de aarde fliekende deelen met tosfe aarde op zodanig eene wijze bedekken, dat op
leder plant een kegelvormig hoopje aarde te fliaan kome, zodat de bovenfi:e punt van den kwekeling met
een\' halven duim aarde bedekt is. Deze wijze van behandeling heeft alle mogelijke voordeel bij de voort-
planting van deze gewasfen ten gevolgev

-ocr page 159-

C L

A S S I S vni. O R D. L
FIIP\' Clasfe. P\' Rang.

Eerfle Afdeeling, of met zijdelingfche Bloemen.
Daphne Mezereiim.

Peperachtlge Daphne.

Der gemelne KellerhaU.

Garou, OU Bois gentil.

The Mezereon.

d a.phne me zere um, florHus fesfillhus temis caulinis, foliis lanceolatis deciduis,

peperachtige daphne, met ongefieeïde Bloemen, drie hij elkander aan den fleng, en lancet-
yormige afvallende Bladen.

Deze rechtopftaande, veeltakkige Heester groeit menigvuldig in Gelderland, en voornamelijk in het Graaf-
fchap
Zutphen, even als in de meeste landen van het Noordelijk Europa, op fchaduwachtige, vochtige
plaatfen, in digte bergachtige wouden. Naamvlijks verdwijnt de barre Winter, of de Bloemen komen, hoe-
wel zonder Bladen , aan het boveneinde der Stengen met eene uitmuntende fchoonheid ten voorfchijn , zijnde
fiechts het
boveneinde met weinige niet ontvouwde Bladen bekroond, die voorts na de ontwikkeling weder
afvallen. Somtijds is de grond nog met Voorjaarsfneeuw bedekt, wanneer de Bloemen desniettegenflaan
de met dezelfde frhnonlipiri unnri Wneijer,, üle wndfn 7y bet guure Jaargetijde trotfereo, om ons de aannadering

van het aangenaamer te verkondigen.

De\' fchoone bleekroode nagelvormige Bloemen, bloeijen twee-, drie- en viertalh\'g aan den bijna dorren
Steng
(a) , zijnde vastzittende, door eenige geelbruine, eenigzins holle ovaale Dekblaadjes of Schubjes (F)
omvangen. De Bloemen verfpreiden reeds van verre een\' buitengemeen aangenaamen reuk, die in de nabijheid
het hoofd bedwelmt. De Bloeitijd duurt drie weeken, waarbij echter de eerste Bloemtjes weldra verwelken.
De Vruchten, in de gedaante van koraalronde, met een\' kleinen navèl toegepunte Beziën (O, worden in
de maand Jullj rijp, als wanneer zy met derzelver ten halve rond vleeschachtig bruin Zaad id) ter voortkwe-
king gefchikt zijn. Wijders komen na het voleindigen van den Bloeifem de lancetvormige, ftompe , vast-
zittende, verfpreide, fchoone heldergroene Bladen
(e) ten voorfchijn, die echter telkens boven de afge-
bloeide plaatfen uitgroeljen, en de Krioppen van den aanftaanden Bloeifem in hunne Oxelen dragen.

1;

«i
\'r

De

-ocr page 160-

Dc drooge Stengen (ƒ) zijn lichtbruin of geckclitig, met verfcheiden knopkringen cn nltgrocifels bezet;
maar het meest onderfcheidt men deze Heester aan de blaauwachtige openbrekende Knoppen (g).

De Vruchten en alle de deelen der Heester zijn ongemeen fdierp, en de Schors, verwekt op de hiüd blaê-
rcn , welken door dezelfde Schors in eene aanhoudende vloeijiiig worden gehouden, en uit dien hoofde met
zeer veel voordeel in de Geneeskunde worden gebruikt. De Vruchten verwekken brakingen, pijn cn ontfte-
kmg in de ingewanden, en, in groote hoeveelheid genuttigd, de dood. V^aarom de voorzigtigheid gebiedt
om kinderen en onkundigen, die ligt door derzelver koraalroode kleur misleid kunnen worden, voor derzel-
ver gevaarlijke eigenfchappen te waarfchouwen. Het fchadelijk bedrog om den Brandewijn en Azijn met deze
15eziën fterk temaken, verdient de ernstigfte opmerkzaamheid van de Overigheid, temecr,daar
linn^eus
aanmerkt dat zes dezer Beziën vermogend zijn om een\' Wolf te doden, v. aartoe zij in de Noordelijke Lan»
den, onder vleesch gehakt, gebezigd worden. Het inwendig gebruik der Schors Vv\'ierd weleer tegen Jichtpij-
nen aangeprezen; doch tegenwoordig gebruikt men dit middel niet anders dan uitwendig als blaêrtrekkende.

De overvloed van Wasch en Honig in de Bloemen trekt de Honigbijen zeer fterk aan, nogthans houdt
G L
e DIT s c H denzclven nadelig voor de Bijen.

In het wild groeijende, zijn de Stammen zwak en fiechts dén* voet hoog; ©p eene goede vochtige van
Boomen befcliadiiwde plaats wordt deze Heester wel la a i6 voeten hoog.

*

De voortteling gefchiedt door het Zaad, Afleggers cn Stekken, De Zaadplanten zijn de voordeligften, men
moet ze telkens in h2t Najaar verplanten; ook vatten de jonge planten het best wortel.

De foorten met witte Bloemen en geele Vruchten, en eene andere met bonte Bladen, zijn verfcheidenhe-
den. Daar deze Heester zo vroegtijdig bloeit en zo aangenaam riekt, is dezelve het meest tot Voorjaars-
partijen gefchikt

) ^ ï

è;

-ocr page 161-

Jo.

»

• 1

f;

-ocr page 162-

,f

m ^^

i \'

! ij-

s

-, \\ -i

< - %--

-ocr page 163-

CLASSIS V. O li D I.

V^\' Clasfe. P\' Rang.
Evonymus Vermcofiis,

I

\\

Wrattig Paapenhoiit.

Der warzigte Spindelbaum,

Le Fufain galeux.

The warty -Spindle-tree.

bvonymus vERiiucos us,\'j^öf/te tetrandis ^ cortice verrucofo, peduncuUs fiUformikus Jeretrihus

fuh trifloris.

wrattig paapenhout, met vierrrmnnlge Bloemeti, de fchors wrattig, de draadvormige Bloem-

fieeltjes rond en fomtijds driebloemig.

In de fchaduwrijke Bosfchen van Qostenryk, Hongaryé, Carimhiê en eenige andeje Provintiën groeit de-
ze Heester vrij algemeen. Zij bemint een\' fteenachtigen , met Leem vermengden Grond , en by voorkeur
de Eikenbosfchen. Doorgaans wordt zij van twee tot vier voeten boog, maar fomwijlen bereikt zij ook
wel eene hoogte van agt tot twaalf voeten De Stam is zwak en takkig, en de dunne takken ftaan ten aan-
zien der overige foorten bijna waterpas uitgebreid. Ten zelfden tijde als de bladen zich ontwikkelen fchieten
ook uit de oxelen derzelven de dunne hairvormige waterpas ukgebreide Eioemfteelen, welken van bovea
in twee of drie bijzondere Bloemfteeltjes zijn verdeeld
(a a), waarvan ieder flechts ééne Bloem draagt, ook
gebeurt het dat ieder van deze Bloemfteeltjes nog eens in driën is gedeeld, waarvan elk ook flechts ééne Bloem
inderfteunt, Daar, waar de Bloemfteelen gedeeld zijn, zitten, even als aan den bafis der Bloemfteeltjes,
twee korte, priemvormige afvallende dekblaadjes, die tegenover elkander ftaan (Z-).

Tegen het einde van Maij ontwikkelen zich de roodbruine Bloemen; zij worden door eenen vlakken,
ükgebreiden , vierfpletigen voortdurende Kelk onderfteund (c). De Bloem heeft vier ronde roodbruine Bloem-
bladen (i
d), zeer korte Meeldraadjes , en de ftijl is naauwelljks zigtbaar. Het Merk heeft de gedaante
van een Blaasje, het welk op het vierkante, groene, vlakke vruchtbeginfel rust, en tot eene vierkan-
tige, vierhokkige, roodachtige afhangende Vrucht O uitgroeit en in de maand Julij rijp wordt. Deze
Vrucht bevat in elk hok van één tot vier ovaalfpitfe, witte, aan een\' jangen, geelachtigen draad bevestig-
de

-ocr page 164-

de Zaaden C/) ? welken door eene oranjekleurige Zaadbedekking omvangen zijn, en die, wanneer de vruch-
ten openfpringen haare zwartpaarskleurige ovaale vlakte door eene in de zaadbedekking voorllaande opening
duidelijk doen zien
(g

De kortgefteelde, ovaal lancetsgewljze, zeer fijngetande, tegenover elkander ftaande Bladen (/?) zijn op-
beide vlakten glad , en worden in den Herfst rood.

De jonge Takken zijn naar dezelfde bij het gewoone Paapenhout opgegeven wetten hoekig. Veele ovaale
bruine en witte
Vv^\'ratten bedekken de Schors, en worden in het vervolg meer breed dan lang; zij bedek-
ken bijna de geheele Schors van den ouden Stam, en geven denzelven het aanzien alsof hij met witachtig
geletterd Schurftmos
{^Liehen fcriptus) overdekt ware. Deze Wratten hebben ook aanleiding gegeven tot de
foortelijke benoeming der Heester, en daardoor kan men de drooge fteng zo uitftekend boven anderen in
den Winter onderfcheiden (/).

De Vruchten, die in Augustus volkomen rijp worden,, geven dit Paapenhout een bevallig aanzien, en
vermits deze Heester flechts in de fchaduwe welig groeit, kan men dezelve met veel voordeel in de fiabij-
heid van fchaduvvachtige Wandelwegen plaatfen, waar andere laage Heesters niet kunnen tieren, en dus
£©t verééniging van Boomen in digte groepen bij voorkeur gebezigd worden.

#

-ocr page 165-

J/

w

-ocr page 166-

■•V

-Sr

i

■■ : \\

;rï

VS

■ ..i\'
<

N

-ocr page 167-

C L A S S I S V. O R D. I.

V^\'^ Clasfe. F\' Rang.

Twede Afdeling, of rechtopftaande met tweebloemige fteeltjes.

Lonicera Nigra.

Zwarte Hondsbezi\'én.

Schwarzheertge Hecken^irfchen.

Chhvre-feuille ä fr uit s noirs.

Black - berried opright Honey-fuckle.

lonicera NIGRA, peduftcuUs bifloris, haccis difiinStis foliis ellipticis integerrimis.

SWARTEHONDSBEZIEN, met tweebloemige fleeltjes en afgezonderde Bezien-, de bladen ovaal en

niet gekarteld.

De Kreqpelbosfchen in de bergachtige ftreeken van Oostenryk, Bohemen, Moravi\'è, Silefiê, Zwitferland^
fiet zuidefylce Frankryk en het geheele warmer gedeelte van Europa brengen deze in alle opzigten fraaije
Heester voort. Dezelve wordt van drie tot zes voeten hoog, en het Jonge bruingroene Loof heeft bij het
opkomen een vreemd aanzien-.

Tegen het einde van de maand April of het begin van Mai ontwikkelen zich de Bloemen op een\' langen
lioofdfteel, hebbende aan den bafis, waar de ovaale Vruchtbeginfelen bij elkander ftaan, een dubbel Dekblaad-
le
{ad). Het binnenfte is éénbladig vierdelig. Het buitenfte beftaat uit twee lancetswijze roode blaadjes ,
die kleiner dan het binnenfte zijn. De bloemkrans is witachtig roozenrood, en heeft aan den bafis van de
zeer korte pijp een\' buk (Jj), en de rand is in twee ongelijke lippen gedeeld. Van binnen is de Bloem fchoon
wit, zijnde de bovenlip in vier ftompe tanden gedeeld, (c), en de fmalle onderlip naar beneden gebogen (jy
De Meeldraaden, die hier langer zijn dan de Srijl, zijn bij de invoegingen aan het benedengedeelte fijn behaird;
ook is de Stijl met eenige Hairen bezet (e). Het Vruchtbeginfel, dat met vijf roodachtige Honigblaadjes
is voorzien, is in het eerst g^oen (ƒ), en beide van de twee naast elkander ftaande Bloemen zijn zeer
nabij elkander ftaande, gelijk de vergroote figuur {g^ aanwijst. De Vrucht rijp wordende, het geen in
funij en Julij gefchiedt, zijn beide van onder meer of min famengegroeid {h) , vertonende de gedaante van
sene zwarte Kers, die een paarsrood fap bevat, waarin zich veele bruine, ovaale, vlakke, met kleme
.verhevenheden bezaaide zaaden bevinden,

Dc

-ocr page 168-

De elliptifche Bladen zijn kortgedeeld, aanvanglijTc bruingroen, fijn gehaird en dun, meer gevorderd zija
zij van boven donker groen O"); en de Hoofdrib is flechts heen en weder behaird.

De jongfte drooge Scheuten zijn digt beneden de knoopen tweefnedig, overigens rond (k). De kleur der
Schors is bruin,en van onderen met lange fcheuren, daar die van het oude Hout grijs en gefcheurd is(/.).

«

De Knoopen aan de weelderige Scheuren zijn bijna waterpas afftaande, maar bij te zwakkere foorten ftaat
de punt rechtop. In de bovenfte hoeken der Knoopen is nog een kleiner bevestigd (ni), die zich later, in
het geheel niet, of flechts dan ontwikkelt, wanneer de grooter befchadigd is. Alle de Knoopen zijn-
vierkantig, met lancetsgewijze, bruine, in viervouwdige kringen ftaande fchubben omgeven.

De fchoonheid der Bloemen, in het vroege Voorjaar, benevens het bijzonder groen in het later, de-
rijpe Vruchten op verfcheiden tijdperken , zijn redenen genoeg om deze Heester tot verflering van Bosquet-
ten aan te wenden, het geen des te ligter kan gefchieden, daar zij zich als van zelve door veele worteL
fcheuten in een\' goede grond niet alken voortplant,, maar bijna overal welig tiert.

-ocr page 169- -ocr page 170-

l

¥

■A-

■Wms

F

if/ ■

i

-ocr page 171-

.C L A

1.

VUL

O Pv D.

S I

VIIP\' Clasfe. P\' Rang.

Eerfte Afdeling, of met zijdelingfche Bloemen.
Daphne Laureola.

Zwarts Daphne.

Immer grünender Kellerhals.

Laureole.

The Spurg-Laurel.

©aphne laureola, racemis axillar ihus gulnquefloris, foliis lanceolatis glalrls..

zwarte daphne, met vyfbloemige oxeïtrosfen, de bladen lancetvormig glad.

Zo uitmuntend fchoon de voorgaande en overige foorten der Daphne zijn, zulk eene treurige weinig be-
vallige gedaante heeft deze; maar zij is voor Winterpartijen en afwisfeling bijzonder gefchikt, voornamelijk
wegens het voortdurend groen der Bladen, die den geheelen Winter door even frisch zijn, en met andere
groenende Winterplanten ten minften het oog voor een\' korten tijd verkwikken.

Even als de Peperachtige Daphne, groeit deze foort in dezelfde ftreeken, fchoon zij in Nederland nog
niet wild groeijende is gevonden. Zij heeft, als de voorgemelde, eene gelijke fcherpheid in haare
deelen, die, als zij flechts gewreven worden, zich door een\' onaangenaamen reuk kenfchetst. Daar deze
Heester onder de minder talrijke, altijd groenende, voorts in het voorjaar bloeijende Planten behoort, is zij,
als gelijkfoortige, van te meer waardij, en wel voornamelijk omdat zij in het digtfte lommer der Boomen
even welig voortgroeit.

Wanneer de Plant in een\' goeden vochtigen grond gekweekt wordt, kan dezelve wel de hoogte van 6 of 7
voeten bereiken. Door het Zaad (c) zowel als door Afleggers wordt zij gemeenlijk voortgeplant, doch
niet zo ligt door Stekken. De verplanting gefchiedt het zekerst in het laatst van den Winter.

De Bloemen hebben eene treurige groene kkur, en dus weinig bevafligs; maar zij doet andere fchoone
foorten in derzelver nabijheid des te meer affteken. Zij komen zijdelings aan den Tak tusfchen de Blad-
oxelen opfchieten , telkens 5 in getal, in eene fchuinfche richting, zijnde flechts de vijf éénlingfchen meer
recntop ftaande
(a), door holle witte Dekblaadjes onderfteund. De Vruchten zijn ovaale, eerst groene en na-
der-

-ocr page 172-

derhand, in liet begin van den Zomer rijp wordende, zwarte Bezi\'.\'n {hj^ bevattende een hartvormig, toï-
gepimt zijdelings gefleufd bruin Zaad {c). De overhoekfche, bijna gefteelde , lancetsgewijze, geheel gladde
Bladen (jl) zijn lederachtig glanzend, waterpas ftaande of di\'cwijls nederhangende. Aan het boveneinde zij»
dezelven in een\' bundel faamvergaêrd, hebbende eene donkergroene kleur, en blijven het geheele jaar
groen aan den Stam zitten. De ftam is rechtop ftaande, rolrond, naakt, en heeft weinig takken, en de-
lichtgrijze fchors is met halve kransfen of wratten bezet

Als Wintergewas verdient dit Heestertje althans eene plaats in onze Tuinen, voornamelijk zo hetzelve in
gefchikte groepen van andere groenende Winterplanten wordt geplaatst, hiertoe zijn voornamelijk gefchikt;
Daphne Mezereum, Hedera helix, Ilex aquifolium. Prunus lußtanica, Juniperus communis^ Vlnca major
^ minor, Hypericum ascyron, \\Polygala chamaehuxus, Hellehor us niger, Flyemalls nivalis, Galanthus ni^
valis, Narcisfiis pfeudo Narcisfus ^ Hyacinthus orient alls, Tulipa odor ata, Pyrola fecunda, rotundefolla ^
Linnaeß horealls, Cyclamen europaeum^ Anemone hepatka, Qaultherla procumhens, Erica hexhacea^
Epigaea repenu

-ocr page 173-

^^ rJH. ^ra^. X

ivaxtc 1) tiu lmc .

-ocr page 174-

• X-ÎV- .

«

-ocr page 175-

O R D.

XII.

IV.

I S

C L A

XIF\' Clasfe. IF\'" Rang.

Eerfle Afdeling, of Heesterachtigcn.
Spirjea Chamxdrifolia.

Gamanderlynbladige Spirea,
Die Sihirifche oder gamanderblattrige Splerflaude,
Splrée de Sibèrie.
Siherian Spiraa.

spiriea cham/edrifolia; folüs obovath apice inctfo-dentatls^ corymbis pedunculatiu

\'gamanderlynbladige spirea, met eironde diepe zaagsgewijze ingefneden Bladenen

gefteelde Kroontjes,

Taurië, in Siberië, is de natuurlijke groeiplaats van deze Heester, alwaar zij overvloedig in de wouden
en bosfcheh in het wild groeit; ook vindt men dezelve in ftreeken van
Hongaryë, en de Tuinkunst
heeft haar hi onze Plantfoenen eene plaats vergund, zo wel wegens het bevallig groen der Bladen, als om
de menigte van witte Bloemen, waarmede deze bloeijende Fleester bedekt is.

Deze Heester wordt van vier tot zes voeten hoog, en draagt aan het einde der jonge fcheuten van het
zelfde jaar digt getropte bijna fcherm- echter meer bloemtuilachtige Bloeitrosfen (0.)

De Bloemen hebben een\' zwakken reuk, en worden ieder van een bi.izonder Bloemfteeltje gedragen, het
Welk vóór de ontwikkeling der Bloemen bijna in het midden een Dekblaadje heeft, dat, naderhand afval-
lende, door het nablijvend lidteken den fteel bijna knievormig daarftelt (b). De Kelk of Bloembedekking
is teruggebogen (c), en de fneeuwwitte, bijna ronde Bloemblaadjes zijn uitgebreid (r/.) Tien kleine, uitge-
holde geele Schubben, en veele witte Meeldraaden met geele Meelknopjes zijn op den rand van den Kelk
ingevoegd, en vijf Vruchtbeginfels met derzelver. Stijlen, die een\'gefleufden kogel verbeelden, groeijen tot
ïdeine, bijna ovaale gladde Kapfelen, met hunne punt omhoog ftekende (e), en bevatten de zo veele
eironde Zaaden (ƒ;, die bij ons ten vollen rijp worden.

Dc

-ocr page 176-

De Bladen, die aan veele veranderingen onderhevig zijn, zijn nu flechts ovaal, dan omgekeerd eivormig
zij fliaan afwisfelende op korte fteelen, welker infnijdingen echter flechts het bovenfle gedeelte van het
blad bezetten C^^) zijnde aanvanglijk glad, van onderen fijnhairig. Wil men himne gedaante, grootte
en zaagtanden naauwkeurig naarfporen, dan is dit aaa de bloemdragende takken het duidelijkst waar
te nemen.

De jonge Takken zijn hoekig, met eene grijze Schors bedekt, welke zich echter in den Winter af-
fchilt Qï), als wanneer de takken rond en roodbruin worden.

Deze Spirea, als zij in enkele groepen of op Grasheuveltjes geplant wordt, levert, gedurende eenige-
dagen in de maand Junij een zeer aangenaam afwisfelend gezigt op door de menigte van witte bloemenj,
als wanneer deze niet zeer hooge Heester zich als met flieeuw bedekt voordoet,.

-ocr page 177-

J4\\

-ocr page 178-

f^T

-ocr page 179-

CLASSIS XIIL . O R D. IV^
XIIP^ Clasfe, IF\'^\' Rang.
Het Gefliicht.\'
LiriodendroiT^

Tulpenboom.

Der Tuïpenbaum-.

Le TuVtpier,.

TheTuUp-trss.

Eene der fchoonfte aanwinsten voor de Europifche Tuinkunst is ongetwijfeld de Tialpenboom uit hef
gematigd
Noord-Amerika. Als een hooggefchatte lieveling pronkt hij in onze Plantfoenen, niet alleen
wegens zijne fchoone grootfcha gedaante, maar ook wegens het vreemd aanzien der Bladen en Bloemen.
Daar hg onzen winter zo ligt doorftaat^ en zijn groen zich zo vroegtijdig ontwikkelt, is hy by den
Tuinvrind des te meer geacht.

De Benaming Liriodendron, in die van Tulpenboom vertaald, is niet voldoende, vermits het Griekfche
grondwoord veeleer Lisboom betekent, en de tegenv.\'oordige benaming kan flechts met betrekking tot de
eenigzins naar. Tulpen zwemende bloemen gebezigd worden.

De Kruidkunde telt thans vier foorten van dit Geflaeht, waarvan drie in (^hina en een vierde op
Amboina groeijen, welken, aangezien zij in ons-climaat niet kunnen voortgekweekt worden, geen voor-
werpen van onze aandacht zullen zijn, maar wij zullen dezelve flechts tot de bij ons groeijende vierdè"
foort bepalen.

De Geflachtkentekeneti zijn de volgenden r

De Kelk heeft een bijzonder tweebladig omwindfel, beftaande in driehoekige vlakke Blaadjes, die nader-
hand afvallen; De eigenlijke Kelk of Bloembedekking is driebladig, zijnde de blaadjes langwerpig, hol\'
en bloembladachtig:, even als de voorgaanden, vroeg afvallende. De Bloembladen zijn fpatilvormig, ftöinp,
aan den bafis gefleufd, en de drie buitenften vallen vroeg af. Talrijke lijnrechte, korter dan de Bloeni\'
zijnde Meeldraadjes, vullen de geheele Bloem, en zijn in den Vruchtzetel gevoegd; langs de zijden van de
Meeldraadjes zijn talrijke lijnrechte Meelknopjes aangegroeid. De Vruchtbeginfelen zijn menigvuldig in een\'
Jiegel vergaêrd, zonder Stijlen, flechts eenigen hebben een bolrond Merk» D© Vruchtkapfel ontbïeekt,

maar?-

-ocr page 180-

maar de gefchaliede Zaaden vertonen de gedaante van een\' kegel. De veelvuldige Zaaden eindigen in
eene lancetsgewijze fcliub, hebbende aan hunnen "bafis op de binnenzijde een\' fpitfen hoek; de bafis zelf
is famengedrulit en fpits.

Omftreeks Philadelphia, aan de Rivier Schullkill, is deze Boom zeer gemeen, en groeit in een\'
vochtigen zandachtigen grond nevens de
Platanus occldentalls , Quercus rubra en prlnos als het voor-
naamfte fieraad der Bosfchen. Men rekent dat de Boom in zijn Vaderland de hoogte van . tagtig en de
dikte van veertien voeten bereikt, en houdt hem voor den hoogften der Amerikaanfche Boomen,

Het Hout is ligt en witachtig, en wordt van de Draaijers en Schrijnwerkers gebruikt; maar de Wilden
hebben reeds vóór de komst der
Europeaanen de groote dikke .flammen uitgehold en daarvan hunne Ka-
no\'s gemaakt. Het heeft wijders, even als ons Vuurenhout, de eigenfchap, dat hetzelve zich bij droog
weder famentrekt en door de vochtigheid opzwelt, het geen hetzelve in dit opzigt minder nuttig maakt;
maar desniettegenftaandc gebruikt men echter hetzelve als Timmerhout. C
a t e s b ij verhaak dat hij
eene matige Korenfchuur heeft gezien, die geheel uit een\' enkelen Tulpenboom was gebouwd. Ook als
Brandhout is hetzelve minder voordelig dan andere Houtfoorten, en de Boom kan dus in onze Hout-
plantfoenen enkel tot vermaak gekv^^eekt worden.

De Wortelen zijn dik, breekbaar, en hebben, even als de Schors en de jonge Scheuten, een\' terpen-
tijnachtigen reuk, zijnde daarenboven peperachtig fcherp, en het is mogelijk uit dien hoofde dat men
daaraan eene Koortsbastachtige hoedanigheid toefchrijft.

De voortplanting gefchiedt door Stekken en Afleggers, maar het best door Zaad; ook is het niet nodig
dat hetzelve uit
Amerika overgebragt worde, vermits hetzelve bij ons rijp genoeg wordt. Weinige Zaaden,
zo wel van Amerikaanfche als Europilche Vrucht, hebben kiemvermogen, en uit dien hoofde moet hetzel-
ve digt gezaaid, met zand ligt beftrooid en met Takken overdekt worden. Schaduwe en herbaalde be-
vochtiging bevordert het kiemen, het geen eerst in het tweede Voorjaar plaats heeft. De Zaaden moeten
voor de Vorst en de Muizen beveiligd worden. Vochtige, zandachtige met Leem vermengde grond er
fchaduwe bevorderen den duurzaamen groei j maar men bemerke dat reeds gevorderde Stammen niet zon-
der groot nadeel kunnen verplant worden.

-ocr page 181-

c L A s s î S XÎÏI. © K B.
XIIF\' Clasfe. Vî\'^ P^ang.
Li rîodendroi i Tiiîipifera.

TuJpdragenâe TuJpenboem.
Virginifcher Tulpenbaum.
Le Tulipier de Firginls-^
The TuHp-îres.

l ïiii 0d ekdron tulipifera; foIUs trilobis truncatis, calyce triphylh.

tulpdra gen de tulpen boom, met gehvahde bladen.

De Tulpen- of Geeieboom, de koning der Amerikaanfche bosfclien, verheft zijne trotfche kruin boven dc
hoogde Eiken , en zijne uitgebreide Takken verfpreiden hunne fchaduwe wijd en zijd. De Tulp, de luister-
rijke Bloem, bekoort by duizenden op dezen boom het oog
dits Amerikaans haare aangenaame
geuren de lucht, die hij onder deszelfs lomtner inademt. Hoe veele fchoonheden de Natuur ook dagelijks
oplevert, is \'er onder de boomen geen die den Tulpenboom evenaart, of zo veel fchoonheden famenpaart;
Bloem en Bladen, Stam en Steng zijn evenredig fraai; niaar de trotfche groei van deszelfs majestueufe kruin
overtreft alle fchoonheid. Met recht heeft de
Europeaan hem als een voornaam fieraad gekozen, en hij is
de beminde voedfterling van onze Tuinen. De Graaf
pete rborough plantte hem het eerst in Engeland,
de Hoogleeraar h e r ma n n u s &o e r ha v e in den Akademietuin te Leijden, en nog heden ziet men \'er een\'
door den grooten
linn^us zei ven geplant op de bij de Kruidkenners zo bekende Buitenplaats Be Harten-
kamp,
de Kweekfchool der hedendaagfche Kruidkunde.

De menigte van groote bladen , waarmede zijne kruin zo rijkelijk voorzien is, verfchaft eene verkwikkends
befcherming tegen de drukkende hitte, en de pracht der tulpenvormige Bloemen, die hem gedurende eenige
weeken in de maand Juny verlkren en een\' aangenaamen geur verfpreiden, zetten hem nog des te meer
luister bij.

De Bloemen verfchijnen aan korte jonge Scheuten (0), aan welken vier tot zes gefteelde bladen afwisfelenl
^ïaan, en waarvan dat het welk het naast aan de Bloem (laat in gedaante van de overigen verfchilt Qi). In
den hoek van dit, of in dien van het volgende blad fchieten weder jonge Scheuten (O? die, verder gevorderd
a^jnde,, het aanzïei hsbbea dat de volgende Zaadkapfelen zijdelings aan de takken ten voo-sfchijn komen. De

-ocr page 182-

Bloem zelve met haare eigenlijke keik is, vóór het opengaan , in tweehoekige bladen of omwindfelen gerold, welken
voorts weder afvallen; maar de Bloem zelve is van eene driebladige Bloembedekking omringd, wier bladen hol

en gedurende den bloeitijd te rug gebogen zijn (^d), doch na verloop van dezen weder afvallen. Zes, zelden
negen, witgroene, met rood en geel gemengde Bloembladen vormen de tulp-en klokvormige Bloem Qe), en
omvangen mem\'gvuldige op den vruchtbodem zittende Meeldraadjes , Welken aan hunne zijdelingfche lengte
fmalle Meelknopjes dragen (ƒ). De Bloemen ftaan enkel op de éénlingfche Scheuten. De menigvuldige vrucht-
bcginfelen rusten op een\' gemeenfchaplijken kegelvormigen Vruchtbodem, hebbende ftijllooze kogelvormige Mer-
ken, De veele over elkander liggende lancetsgewijze vleugelen, waarmede de driehokkige Zaadbedekkingen
eindigen, vormen kegelvormige Vruchten
(g). De bedekkingen, of gevleugelde, van onderen driehoekige
Zaaden
Qh) van het bovenfte gedeelte der vrucht bevatten flechts één, maar de benedenfte twee kleine,
ovaale, famengedrukte, bultige Zaaden.

De Bladen zijn zo wel aanzien hunner gedaante als ontwikkeling merkwaardig. Vóór hunne ontwikkeling
zijn zij flakkenvormig naar binnen gerold, en van twee ovaale dekbladen omvangen, die ftraks na de ontwik-
keling afvallen, zijnde de Bladfteel fplraalsgewijze gerold , en eik blad tegen het dekblaadje van het andere ge-
bogen. De driegeh^te bladen zijn van boven licht (/) van onderen witgroen (k), zijnde van onderen ovaal,
■?an boven als uitgefneden en afgeftompt, hebbende in hun midden een\' zeer fijnen, naauwlijks zigtbaaren >zag-
ten ftekel.

De menigvuldige rond-e Telgen zijn grijsgroen, en de meeste Takken grijsbruin , die, zonder bladen, zeer
veel overéénkomst hebben met de Takken der Eist.

Het Gebruik van het Hout komt tot dusverre bij ons in geen aanmerking; naardien het getal der Tulpenboomen
zich flechts tot de Lusthoven bepaalt. Meer aandacht verdient dc boom om vrije Groepen op Grasplaatfen te
verfieren, of dezelve als fchaduw gevende bosquetten te omfmgelen. Jn zodanige plaatfing zijn
de Bignonia
catauJpa, Quercus rubra, Tiïia americana
en caroUniana, Platanus oriëntalis en occidentalis , Acer
rubrum en faccharinum,
voorzeker boomen, die door eigen fchoonheid de zijne doen uitfteken; doch zo hij
enkel op eene Grasplaats geplant wordt, dan valt deszelfs hoogte en fchoon te meer in het oog.

-ocr page 183-

JJ-,

-ocr page 184-

V

"s

II

S"\'

g::

i

■ t

-ocr page 185-

O K D;

IV.

X.

C L A

J\'\' Clasfe. W F^ang.
Cjtiriis nigrlcans.

Z%vart achtige CjtifuS*

Der fchwarzïiche Eohnenhatm.

Cytife h fe\'dill\'es dhm vetd foncf.

The Black-Cytifm.

cyTisus n i g r i\'c a n s , ifw/x termlnalihus erectis, calycihus püojls denticmis mintrtis: ^fnlinlh elHptïcls
pïlefis.

zwartachtige CYTisus, met enkele opflaatide Trosfen, de Bladen langwerpig eirond.

Het Zuidelijk Duitschland, voornamelyk Oostenryk, Hongnryè, Boheme en Italië, zijn het Vaderland
van deze bevallige Cydfusfoort. Dezelve groeit in drooge magere flreeken, inzonderheid aan den kant der
Bergwouden van
Oostenryk, bereikende eene hoogte van één" tot vijf voeten.-

Gelijk alle Cytifusfoorten, heeft ook deze zeer veel foortlijke bevalligheid, en offchoon de Heester niet
zeer lang wordt, is zij echter tot omfingeling van laage bosquetten van te meer aanbelang, inzonderheid daar
de uitftekende geele Bloemen op den voorgrond van hooger groen en Heesters ongemeen veel fchoonheid-
aanbrengen.

De geele Vlinderbloemen prijken aan lange opftaande trosfen der cénlingfche tnkken , en zodanig eene tros-
bereikt fomtijds de lengte van 3 tot 9 duimen (<3
a a). Tusfchen de Bloemen ziet men geen bladen, echter ,
komen fomwijlen aan het einde der trosfen eenige bladen ten voorfchijn De Bloemen zijn afwisfelende,;
naar eene zijde neigende; haare Kelk is hairlg.

De Bloemen rieken viij aangenaam , en daar zij zulk eene menigte Honig bevatten, trekt derzelver geur naar
het honigachtige. In het begin van Juny bloeijende, behoudt deze Heester niet alleen de geheele maand\'
haare Bloemen, maar dikwijls ook veel langer,, hetgeen dezelve voor de Lusthoven des te belangryker
Slaakt.

Het Vruchtbeginfel (c}, het welk na het af bloeijen verder aangroeit y en in dien ftaat met zwarte Hairen
^ezet is, behoudt in het eerst nog den opgekromden Stijl, maar volgroeid zijnde, heeft de Peul flechts eene
müu Da volgroeide meer of min bogtige Peul heeft lichtbruine kleppen,, die met zwarte Hairen bezet

ziliiy

-ocr page 186-

zijn, en uit dien hoofde draagt het gewas ook den naam van zwartachtig C.d d). Opmerkelijk is het dat de
Meeldraaden hier voortduren, en, in eene bruinhuidige gedaante uit den Kelk voortkomende (e)^ met de Peul\'
eene paraklle lijn houden (ƒƒ). De Peul bevat van vier tot zes bruine ronde Zaaden, die in Augustus rijp
worden.

De elliptifche drietallige Bladen, die afwisfeknd op Bladfteeltjes aan de takken ftaan, en waarvan het
miidenfte het grootfte is, hebben eene groene oppervlakte daartegen is de benedenzijde grijsgroen (/),
door fijne, naauwlijks zigtbaare hairtjes veroorzaakt.

De drooge* Takken zijn eenigzins roodbruin C^\'), maar de Scheuten grijsachtig, pomsciiuaLc Kautjg, met
afwisfelende Bladknoppen (/).

Ia net nuisnoudelijk Gebruik zijn de Bloemen een uitnemend goed voedfel voor de Bijën. In die Landen,
waar de Wijnbouw den Landman zeer bezig houdt, gebruikt mende Bladen als een bijzonder goed voedfel
voor het vee.; uit dien hoofde noemt men deze Heester ook nog Ceitenklaver
(Geiskhe),

Tot omfingeling van Bosfchaadjen in Lusthoven bijzonder gefchikt zijnde, munt deze Heester voornamelijk
uit in de nabijheid van den
Ceanothus americanus, Itea virginiana, Ruhus odoratm, de verfcheiden foor-
ten van
Ckmathis en de later bloeijende Roozen, voornamelijk als tusfchen deze kleiner Planten bloeijen, bij
voorbeeld,
Lathyrus ïatlfoUus en tuherofus, Lychnis calcedonica , Rudheckia purpurea, Hemerocalis fulva
en flava^ Gladiolus communis^ de verfcheiden foorten van Dimthus larlatus^ Lelijën, e. z, v, welken
hier niet zonder een goed uitwerkfel te plaatfen zijm, -

-ocr page 187-

ifis\'-âi.i\'-l.^î.elxtige L\' vfaiiis

JO\'

-ocr page 188-

;

éü

•-y - ■

.A-

-ocr page 189-

CLASSIS iV. O R D. L

Clasfe, F\' Rang,
Tweede Afdeling, of met naakte Bloemtuilen.
Cornus Sericea.

Zijdeachtige Kornoeljehoom.

Der blauhserigte Hartriegel,

Cornouilier h fruit bleu.

The blue berried Dog-wood,
CORNUS SERICEA, ramispatulls, foliis ovatis fubtusferrugineo-fericeis^ cymls depresßs.
zijDEäcHTiGE KORNOELJEBOOM, met uitgebreide Takken^ ovaale Bladen, die van bulten

zijdeachtig roestkleurig zijn, en nedergedrukte Bloemtuilen.

Carolina, Virginie^ New-Tork, Penfylvanie en het Zuidelijk Kanada zijn het Vaderland van deze
Heester. Zij groeit van zes tot zeven voeten hoogte, en heeft zeer veel overée\'nkomst met onzen
roodtakkigen Kornoeljeboom. De Bloemen komen in het midden van Junij aan het einde der nieuwe
Scheuten in drie- of vierdelige Bloemtuilen ten voorfchijn (d). Het is een vreemd verfchijnfel dat eene
enkele gefteelde Bloem in het midden van den Bloemtuil uitfteekt, en bovendien van alle de andere Bloe-
men wezenlijk onderfcheiden is, zo door de infnijdingen der Kelk, als het tweedelig Merk en de dubbele
Nooten, die van buken rond, maar aan de aanrakende zijde vlak gedrukt zijn, gelijk J» en c, als vergroo-
te afbeeldingen van dezelve, benevens het vruchtbodemachtig Honigvat , het welk na\' de bevruchting
bruin wordt en op het vruchtbeginfel zit, dit onderfcheid voordek.

De Bloemfteelen der nog niet ten vollen ontwikkelde Bloemtuilen, hebben aan hun verdelingspunt
een priemvormig groen Lovertje
(ß), het welk aan de bovenfte meer korte Bloemfteelen korte? wordt (<■)
en doorgaans nä de ontwikkeling der Bloemen afvalt.

De Bloemen hebben witte Bloembladen, en even zo gekleurde Meeldraaden en Meelknoppen. Kelk en
Vruchtbeginfel zijn hairig en groen, en het kopvormig Merk is wit De eivormige blaauwe

Vruchten (ƒ} worden in September rijp, en bevatten in een groen fap eene rondaehtige Noot. Deza
Vruchten geven de Heester in den Herfst een zeer aangenaam aanzien, en dienen tevens ter voortkwe-
iing, die ook even goed door Stekken en Afleggers kan gefchieden. Men zaait het Zaad ftrak& nä de
ïJjpwording, hetwelk in den volgenden Herfst reeds plantbaare Gewasfen voortbrengt.

-ocr page 190-

De affiaande Takken, welken zich ten gelijken tijde met den Bloemtuil ontwikkelen, doen vermoeden
dat deze aan het einde en tusfchen dezelven (taande Bloemtuil uit dezelven is voortgekomen.

Fijne zijdeachtige Hairen bedekken de oppervlakte der eivormige tegen overftaande Bladen (g). De be-
nedenvlakte der korte Bladfteelen is roestkleurig Qk), echter ziet men dikwijls deze kleur flechts aan de
Bladribben, en enkel bij fommigen aan de Bladfteelen, op het einde van den Zomer, De Inboorlingen
van
Noord- Amerika mengen de gedroogde Bladen onder hunnen Tabak.

De zwartpaarskleurige jonge Takken Qi) zijn aan hunnen oorfprong met langwerpig dimne wratten
bezaaid, die bij de ouder Takken grooter worden en eindelijk geheel inéénlopen. Een roestkleurig dons
bedekt en befchermt tegen de Vorst niet.alleen het boveufte einde der jonge Scheuten, dat niet uitge-
groeit fchijnt (/), maar ook de éénbladige van boven sgefpouwen knopbedekking, die de ovaalpuntige
tegenoverftaande ongefteelde Takknoppen bevat. Bloeiknoppen zijn aan deze Heester , die de ftïÊDgfte
koude verduurt, niet aanwezig.

1\'"
■«

VU

-ocr page 191-

J7.

-ocr page 192-

-,

î - - • : r: - -rjp

-ocr page 193-

CLASSIS V. O Pv D. I.
V^\' Clasfe. Rang.
Evonymus atro purpureus.

Donkerrood Paapenhout.

Der purpurrothe Spïndelhaum.

Le Fufain à fleurs noirâtres.

The dark -purple Spinale - Tree.

EVONYMUS ATRO purpureus, florihus tetrandis, peduncuUs compresfls m-ultifloris, fligmatihus

tetragonis truncatis.

donkerrood PAAPENHOUT, vïet viermamiige Bloemen, famengedrukte veelhloemige Bloemfieelt\'
jes en vierhoekige afgeflompte Merken,

Het Zuidelijk gedeelte van Noord- Amerika is het Vaderland van dit Paapenhout, naar de donkerroode
kleur der Bloemen dus bygenaamd, en voor als nog in onze tuinen niet overvloedig; ook heeft
hout-
tuyn
deze Heester nog niet opgeteld, offchoon dezelve reeds in 1756 m Engeland\'i^ geplant. Zij ver-
draagt ons klimaat vrij wel, wordt van 5 tot 8 voeten hoog, en komt, behalven in den Bloekijd,
meer het breedbladig dan het
Europisch Paapenhout naby. Tegen het einde van Juny ontwikkelen zich
de Bloemen, de jongfte op ronde, gladde, met vier lijnen uitgediepte Looten in de bladhoeken of op
bijzondere tegen elkander overftaande Bloemknoppen (a.) De groene, ronde, draadvormige algemeene
Bloemfteelen zijn van boven tweedelig en dragen twee, drie of vier op paarsroode Bloemfteeltjes rus-
tende donkerroode Bloemen
(cc), die in vier ronde infnijdingen gedeeld zijn. De Kelk is van kleur
als de Bloemfteeltjes, maar het vruchtbeginfel als de Bloembladen. Het Merk is zeer kort, en
door vier korte geele Meelknopjes dragende Meeldraadjes omringd. Daar, waar de algemeene Bloemfteelen
zich verdelen, zo wel als van den Bafis der Bloemfteeltjes, ziet men kleine priemvormige tegenoverftaan-
de Lovertjes, die echter fpoedig afvallen, en de plaats alwaar de kleiner Bloemfteeltjes oprijzen als gewrigt
doen aanzien.

De vierhokkige en in de lengte geileufde vruchten hebben veel overéénkomst met het Europisch Paa-
penhout (d). Zelden ziet men de Heester bij ons vruchten zetten, en dezen worden by ons ook nooit
ryp , wegens den laten bloeitijd.

Het rijpe zaad is met eene oranjegeele Zaadfchil bedekt (e) ; in dezen ftaat heeft de bedekking eene eivor-

mi-

-ocr page 194-

mige gedaante, die aan de eene zijde in een Helmdekfel is uitgerekt, waardoor hetzelve in de Zaadbuis be-
vestigd is. Het befloten Zaad is groen van kleur en heeft eene ovaale gedaante (ƒ}»

De langwerpig lancetsgewijze fijngetande op beide vlakten gladde Bladen rusten op roode Bladfteelen (g).
Jeugdig zijn dezelven donker paarsrood, worden vervolgens groen en in den Herfst rood (h).

De ovaalpuntige aangedrukte knoppen zijn vóór de ontwikkeling der Bladen roodbruin (/), en uitfchietende-
geelrood (/); ook worden deze in den Winter groene jonge Takken bij het aannaderend voorjaar rood.

Aan de fchors der tweejarige Takken verfchijnen vlakke langwerpige wratten, die aan de ouder Takken
tot fijne Scheuren overgaan Qk),.

De Heester wordtaangezien haare zaaden niet rijp worden, Ainerikaamch zaad, of door inenting
of zoging op de ftammen van het breedbladig Paapenhout voortgekweekt, en zij verdient wegens de don*
kerroode Bloemen in onze lustplantfoenen onder de zeldzaame Gewasfen geplaatst te worden; maar meer
fraaiheid geven in het Najaar de fchoonkleurige Vruchten, en, als dezen ziju afgevallen, de rood v/ordende
Bladen,

■h

-ocr page 195-

i&rpe:

JS

-ocr page 196-

I

-ocr page 197-

L A V. O R D. I.

Clasfe. Rang.
Het Geflaeht,
Ribes,

Aalbczi\'ènhoom.

Johannishesre.

Grofseilkr.

Courrant.

Rihes is een Arabisch woord, en betekent in die taal iets dat fcherp en zuur is. Volgens het uiterlijk aan-
zien fchijnen de foorten in twee verfchillende geflachten verdeeld te zijn, het geen echter een nader kruid-
kundig onderzoek niet toelaat. De Aal- en Kruisbeziënboom zijn ten aanzien der Bevruchtingswerkmigcn
niet onderfcheiden, maar enkel door het natuurlijk kenmerk der wapenen. Door dit kenmerk worden de Ge-
flachtfoorten ook in zuurbezieïge ongewapenden en in grofbezieïge gedoornden verdeeld.

Ziehier de Geflachtskenmerken;

De Kelk is éénbladig , ten halven vijffpletig of getand en buikig ; de lappen zijn langwerpig, hol,
gekleurd, te rug gebogen en voortdurende; de Bloemkrans is vijfbladig, de Bloembladen klein, ftomp ,
rechtop aan den kelkrand ingevoegd. V^ijf elsvormige recht op fl:aande Meeldraadjes zijn , even als de Bloem-
bladen 5 in de Kelk gevoegd, dragende opliggende, famengedrukte , aan den rand opengefpleten Meelknopjes.
Het ten halven ronde Vruchtbeginfel is beneden de Kelk tweefpletig en het Merk fi:omp. De Vrucht is eene
kogelronde, genavelde, éénhokkige , veelzadige, fappige Bezie, die met de infnijdingen der voortdurende
Bloemkelk bekroond, en van twee zljdelingfche tegenoverflraande langwerpige vruchtzetels voorzien is. De
menigvuldige Zaaden zijn ten halven rond en iets famengedrukt.

De overéénkomst der Bloemdeelen en de bijna onmerkbaare overgang van de Aal- tot de Kruisbeziën
wettigt de verééniging dezer twee foorten, welke
l in n,® us , in weêrwil van fommige zo oude als nieuwere
Kruidkundigen heeft vastgefteld. Alle tot dus verre bekende foorten zijn bewoners der Noordelijke gewesten
20 wel van de nieuwe als van de oude waereld.

Sommige foorten worden van vier tot zeven voeten hoog. Zij groenen vroeg in het voorjaar. De Bloei-

fem

-ocr page 198-

fem is van andere Bloemen zeer onderfcheiden, vermits de fiompe kleine Bloembladen ^inder kleurig zijn
dan die der infnijdingen van de Kelk.

De opperhuid der Heester gaat, gelijk bij meer Heesters en Boomen, jaarlijks los. De Takken ftaan, gelijk de
Bladen, afwisfelende verftrooid en de huidige rand is aan den bafis van de Bladfteelen met ongellik lange
doorzigtige, dikwijls met klieren gekroonde wenkbraauwen bezet. De Bloemen fpruiten uit de voorjarige-
fcheuten , of uit bijzondere aan het oude Hout groeijende Vruchtlooten.

Bijna elke grond en ftandplaats is voor deze Heester dienstig, echter duurt zij onder al te digte fchadu-
we niet lang. Door verdeling der Wortelplanten, Wortelfcheuten, Afleggers en Stekken gefchiedt de voort-
teling het gemaklijkst. Langzaamer gaat die uit het Zaad, waarvan men flechts gebruik maakt om nieu-
we verfcheidenheden te winnen, of zodanige vreemde foorten voort te kweken, waarvan men uit verre af-
gelegen plaatfen geen Planten kan overbrengen. De pogingen der
Gooskrri fideteU in Engeland hebben
reeds verfcheiden foorten uit het Zaad voortgebragt.

De Vruchten zijn in het huishoudelijk gebruik, mitsgaders voor Faifanteriën zeer nuttig. De geel en
zwart gevlakte Rups
{Fhakna grosfularia Linn.\') benadeelt in de Maand May de Bladen,

-ocr page 199-

CLASSIS V. O R D. I.

v-^\' Clasfe. F\' Rang.
Eerfte Afdeling, of Zuurachtige Ongewapenden.
Ribes Nigrum.

Zwarte Bezi\'ènboom.
Schwarze Johannisbeere,
Grosfiiller mir,
The Common Black-courrant.

ribes nigrum, imrme ^ foïiis fuhtus punctatis, racemis laxls, florihus companulatis ^ hracteis
pedicellis brevioribus.

ZWARTE BEZiëNBOOM, die ongedoomd is^ met hairige Trosjes en langwerpige Bloemen.

De onaangenaame geur, welken alle de deelen van deze Heester uitwaasfemen, onderfcheidt deze
foort reeds van alle anderen, en voornamelijk van de
Penfljlvanifche^ welke haar volgens het uiterlijk
aanzien zeer naby komt. Zij groeit in
Europa in fchaduwachdge Bosfchen, in het Noordelijk Rusland,
Siberië
en voornamelijk aän de Voor-Alpen. Om de Vruchten plant men haar in onze tuinen, alwaar
zij eene Heester van vijf tot zes voeten hoogte wordt, wier Takken rechtop ftaan.

De Bloemen bloeijen in de Maand May; zy verbeelden hangende eenvouwdige losfe trosfen; ée\'n tot
vier of vijf ontwikkelen zich uit één\' knop; zy zyn klokvormig, en de rondachtige infn^lingen der Kelk
2ijn te rug gebogen Ieder Bloem hangt aan een bijzonder Bloemfteeltje, hetwelk aan den Bafis met

■een enkel of dubbel lancetvormig, zeer klein, voortdurend Lovertje is voorzien {bh) , het welk zich
na de bevruchting met de gefloten Bloem boogvormig opricht. De bolronde glanzig zwarte Vruchten (c)
worden in de Maand Julij rijp, bevattende in een donkerrood fap veele kleine ronde Zaaden. De reuk en
en fmaak der Vruchten is even onaangenaam als die der geheele Heester, en zijn flechts van weinige
liefhebbers bemind.

De langgefteelde Bladen zijn vijfkwabbig fpits, aan den Bafis hartvormig diep uitgefneden (ß), maar
nabij den bloeifèm kleiner, minder hartvormig en driekwabbig {e). De Rand.is ongelijk, groot en ftomp
getand, de oppervlakte bezadigd groen, de benedenvlakte helder groen, met vastzittende , ronde door-
zigtige geele klieren bezaaid; dezen vindt men ook aan de jongfte groene Scheuten, foratijds echter zeld-
zaam

-ocr page 200-

zasm aan de Bladrteclen» De Wenkbraauwen, gelijk men- aan de buidige bekleding der Bladfleeïen waars
iieemt, zijn priemvormig, fijn witbairig (ƒ). De fchors der jonge Scheuten is gedurende den winter licht-
bruin, maar verandert, ouder wordende, in het grijze ^ of grijsbruine.. De. doorzigtige klieren; gelijfe
men aan de Jonge groene fcheuten bemerkt, zijn thans in enkele ronde wratjes veranderd (g\'). De knoopen^
zijn ovaal uit ronde aan den rand hairige fchubben beftaande,, die met eenige vastzittende geele klieren zijn
bezet; zij flaan, gelijk bij alle foorten,. overhoeks C^^J\'

Niet alleen verftrekt deeze Heester onder de lagere nuttigbaare Vruciitboomen en bloeijende Heesters tot
afwisfeling, maar haare Vruchten zijn ook tot huishoudelijk gebruik dienstig. Zo worden bij voorbeeld
de Bladen en jonge Looten als pisdrijvend geroemd; en zelfs meent men dat de daarvan getrokken Thee
een onfchadelijk aanprikkelingsmiddel is ter op wakkering van verminderende aangenaame aandoeningen.
Van de Vruchten bereidt men roet Rum en- Suiker aangenaame Ratafia. In
Rusland vervaardigt men

ïiit dezelven door gisting met of zonder Honig, of eenig geestrijk bijmengfel, een\' geestrijken Drank. Onze
Zwarte Beziëngelei is genoegzaam bekend, even als de Genever op Zwarte Beziën, welke een uitmuntend!
pisdrijvend middel is, en fomtijds, matig gebruikt, alle andere Geneesmiddelen in de Waterzucht: overs.
treft. De Beeim beminnen de Vrucht als eene kostelijke verfnapering^.

-ocr page 201-

Jo,

■li\'

-ocr page 202-

- ......

..... . ••

Ik

-ocr page 203-

CLASSIS V. O R D. II.

Clasfe. IF* Rang.
Het Geflacht.
Periploca.

Slingerplant.

Rehe oder Schlinge,

VApoein.

Vir gini an-Silk.

De Latljufclie benaming van dit Gewas is uit het Grieksch famengefteld , en betekent iets hetwelk zich om
iets anders als aangehecht heenfiingert. Deze Slingerplanten behoren in den ftriktften zin onder de Krui-
den, en niet onder de Heesters, en flechts zodanigen kunnen onder de Heesters geplaatst worden, welken ,
ten aanzien van haaren eenigermate heesterachtigen Stam, en dat zij zich om de Heesters en Boomen
heenflingeren, deze uitzondering toelaten. De Kruidkunde telt thans elf foorten, die onder verfcheiden
Luchtftreeken groeijen; en hoewel de Bloemen en het Groen van aflen voor het oog niet rechtftreeks fehoon
genoemd kunnen worden, hebben zij nogthans een vreemd en iiitflekend aanzien, zodat fommigen we-
zenlijk fehoon zijn , en, naauwkeurig befchouwd, kan men allen met recht een fehoon ftiraenftel toe-
kennen.

Van alle foorten kan alleen de hierna te befchrijven foort van Periploca graca in onze Gewesten voort-
duren , en dezelve verftrekt in onze Tuinen, vooral wegens derzelver fchielijke groei en het levendig groen
der Bladen, tot bedekking van Muuren en andere voorwerpen als Slingerplant tot wezenlijk voordeel.

De Geflachtsdeelen zijn zo uitftekende dat zij zeer ligt kunnen onderkend worden.

Vooreerst behoort de Bloem onder de famengedraaiden, of zodanigen die vóór hunne ontwikkeling zijn fa-
mengedraaid. De Kelk is vijfdelig, klein, en de lancetsgewijze lappen zijn voortdurende. De Bloemkrans
is vlak, éénbladig en radervormig tot bijna op den grond in vijf lappen gedeeld. Dezen zijn langwerpig li-
niaal, afgeftompt en uitgerand; aan de zijde zijn zij meteen\' rand te rug gebogen, vertonende eene golven-
de draaijing. Vijfdelige Honigkliertjes omfingelen de bevruchtingswerktuigen , welken vijf ingekromde Draa-
den

-ocr page 204-

den voortbrengen, die icorter dan de Bloembladen zijn en met dezelven afwisfelen. De zeer korte Meel-
draadjes zijn ingekromd, elkander aanrakende en .vlokkig. De Meelknopjes zijn dubbel, over het Merkel-
kander-aanrakende; zij hebben zijdelingfche Hokjes, en de vijf Meelknopjes zijn even als gefteeld aan de
Honigdraadjes gehecht. Het Vruchtbeginfel is dubbel gefpleten, eivormig., zich aanrakende, en eindigtin
de vijf voornoemde Honigkiiertjes van onderen en van boven in twee veréénigde Stijlen. Het Merk is hoofd-
vormig holrond, vijf kantig, met gekartelde hoeken, door fommigen als kliertjes befchouwd. De Vrucht
beftaat in twee Blaasjes of Beursjes, welken groot, langwerpig., buikig, éénhokkig, ée\'nkleppig en aan de
punt famengekleefd zijn. De kleine veelvuldige gefchaliede Zaaden zijn met een hairig pluis bekroond, en
de langwerpige Zaadzetel is draadvormig.

Het melkachtig vocht, het welk uit de gekwetfte Bladen en jonge Ranken druipt, is voor fommige di^cii
dodelijk. De in het Najaar afgeüieden Ranken kan men tot aanbinden en aanhechten gebruiken.

-ocr page 205-

CLASSIS O R. D. IL

V^\' Clasfe. IF\' Rang:
Periploca graeca.

Syrtfche Slingerplant.
Die indianifche Rehe oder Schlinge,
VApocin grimpant.
The Virginian Silk.

? e r ip L o G A g r ^ c A, florlhm interne hirfutis terminaUh .

syrische slingerplant, met de Bloemen van binnen ruig en aan het einde de Takken.

Siberie, Syrië en de warme gewesten van het Morgenland voeden dit Slingergewas, hetwelk zich aaa
de nabij
flamde Boomen hecht en van 20 tot 40 voeten langs dezelven omhoog klimt. De fchielijke groei,
het levendige groen der
Bladen en het vreemde fchoone aanzien der Bloemen\' hebben hetzelve eene plaats
in onze lusttuinen toegeftaaur

In de maanden Junij en Julij bloeijen de Bloemen op uitgebreide bundelen vergaêrd\'Haar in vijven
gedeelde Bloem.bedekking is zeer klein en voortdurende, en de radervormige Bloem iii vijven gedeeld, wel-
ke, langwerpig: golvende, op^ zyde te rug gebogen, nog het aanzien heeft van vódr haare ontwikkeling fa-
mengedraaid te zijn (F). De Bloemlappen zijn van binnen paars, met witte Hairen bezet, hebbende elk
van den grond één of meer groene ftreepen.- Het uitgerande boveneinde is bleekgroen (c), even als de
rugzijde
(d). Een bijzonder aanzien hebbende de vijf paarsroode blonigdraaden (ee\'), welken tegen elkan-
der gebogen tusfchen de Meeldraadjes ftaan , en aan welken de Meelknopjes zijji aangehcciit. De Bloem-
i:eelen komen als gearmd uit de Hoofdftengen, hebbende telkens eene enkele Bloem in hun midden, zijnde
elke arns telkens door twee lichtgroene toncetsgewijze tegenoverftaande Lovertjes onderfteund.

De hchtgroene Bhden der Ranken en Höofdfteelen zijn ovaal C/), die der Bloemtakken laucetsgewij.
2e (^)j en de Ranken komen voort uit knoppen, die in den droogen ftaat naauwlijks zigtbaar zijn
©f uit de Hoofdbloemtakken, Qi), zijnde de Stengen kronkelend gewonden en flingerende.

Met Gewas wordt laat in het Voorjaar groen , maar groeit dan ook fchielijk voon. Dg Plant verdraagt

In

■ V

r. ü

-ocr page 206-

in ons Climaat onbedekt de flrengfle konde , en ieder grond, uitgenomen een al te vochtige, Is haar aan-
genaam. Dewijl de Zaaden bij ons niet rijp worden , moeten wij dit Gewas door Afleggers voorttelen.
Uit de jonge Takken vloeit als zij gewond zijn een bitter Melkvocht, hetwelk Honden, Wolven en an-
dere dieren doodt.

De flrhors van den droogen Tak (ß) is blaauwachtig bruin, heeft tegenoverflaande kleine knoppen Qi),
waaruit de voornoemde Takken voortkomen, en die bij hun begin met een dubbel half kringvormig uit-
groeifel bekleed zijn (/).

Tot bekleding van Muuren en diergelijken is dit Gewas bijzonder geëigend. Bij een\' uitgebreiden aan-
leg is hetzelve met andere Slingerplanten te vermengen, als
Bignonia radicans, Hedera helix, en quin-
quefoUa Vitis lahrmca
en vulpina met de foorten van Clematis, Cdastrus fcandens, Menifpermum canaden^
fe , Glycine frutescens
en apios, Ruhus fruticofus met dubbele wkte en roode Bloemen. Ook flingeren de Lu-
piilus humulus, Bignonia
en Convolvulus fepium hume. ranken met de veel gearmde Takken van dit Gewas.
Indiervoegen gebruikt men hetzelve
tot bedekking van Rotfen, Muuren, Steenhoopen, Grotten, Heremitaad-
jen, hutjes e. z. v., tot bekleding van kunstige Ruïnen, om Wildernisfen digter
te maliën, tot Priëelt-
jes, gewelfde
Laanen, e. d. g.

-ocr page 207- -ocr page 208- -ocr page 209-

CLASSIS XII. o K d. V. \' ■ •

XIF\' Clasfe. V\'^\' Rang.

Eerfte Afdeling , of Heesterachtigen.
Spiraea Opulifolia

Gelderfche-Rooshladige Spirea.

Die fchneehallhlatirige Spierftaude.

Spirêe a feuilles d\'Obier, ou bois a fepi écorcss,

Virginian Gilder - ro fe..

SPIREA OPULIFOLIA, foliis ovatïs trilobis corymbis fedunculatiu

geldersche-roosbladige spirea, met gekwabde getande Bladen en Tuiltjes aan het einde

der Takken

Onder de menigvuldige Spireafoorten, welken onze Plantfoenen verfieren, is deze voorzeker eene der
meestuitftekenden; niet alleen wegens de hoogte die zij bereikt, maar ook wegens de menigte van
Bloemen, die haar als het ware bedekken, en ook vooral wegens haare fchoone Vruchren, die in den
Nazomer haar nog fraaijer maken\'. De
Noord- Amerikaanfche Ptovintiën Kanada en Virgini\'é zijn haar
geboorteland, van waar zij in onze Plantfoenen is overgebragt..

Deze Heester is zeer gefchikt tot geïfoleerde groepen op eene bloemrijke Grasplaats in zomerboschjes.
Tn de maanden May en Junij bekoort zij het oog door haare groote menigte fneeuwwitte Bloemen, en
in de maanden Julij en Augustus door haare rooskleurige Vruchten («), die de halfrijpe Zaaden van
den
Tartaarfchen Ahorn zeer nabij komen , en die, tusfchen de uitgegroeide Bladen uitftekende, een
prachtig en verruklijk gezigt opleveren.

De Bloemen vormen aan het einde der jonge jarige Takken bijna fchermvormïge Bioembundëlen (J). De
benedenftaande bloemfteeltjes zijn met Lovertjes voorzien, die in twee of drie deelen zijn gedeeld (er). De
witte Bloembladen zijn aan den rand eenigzins uitgegulpt en de Kelktanden uitgebreid C^), De draadvor-
mige Meeldraadjes hebben donkerroode Meelknopjes, het geen de witte kleur der Bloemen te meer ver-
heft. Meestal zijn \'er flechts drie Vruchtbeginfels aanwezig, welken een gelijk aantal Vruchtkapfelen voort-
brengen (e), die van twee tot vier kleine ovaale by ons rijp wordende Zaaden (ƒ) bevatten.

li

11

i]f

-ocr page 210-

De gedaante en grootte der ovaale driekwabbige Bladen is verfchillend (g k)-, zij zijn verzeld van
twee fmalle fyngetande in den grond van de Bladfteelen gevoegde Lovertjes (/).

Gedurende den Winter zijn de Knoppen zwart (^k), en de hoekige jonge Takken (/) worden rond,
wanneer zich in den Nawinter de bruine fchors affchilt («2 n). In het geboorteland van deze Heester
maakt men van de Bast Zeeven, en noemt dezelve
Sievebark (Zeevenbast), van waar zekerlijk de Fraa-
fche benaming ^ fipt écorces (met zeven basten) door een kwalijk verftaan verkeerdelijk is afgeleid.

-ocr page 211- -ocr page 212-

k\'-

-ocr page 213-

l A s s I s XXVII. O R D.
XVIF\' Clasfe. IF\'\' Rang.

Robinia Garagana, linn. Robinia Altagana, pall,

Siherifche Rohinia.

Der fibirifche Erhfenhaum.

Faux Acacia de Sibérie.

The Caragana.

robinia caragana, pedunculis JtmpUcibus plurimis-, foliis abrupte pinnatis fub quadrijugis,

petiolis inermibus, leguminibus cyUndrkis.

SIBERISCHE ROBINIA, met enkele Bloemfieelt jes, afgebroken Finbladen en ongedoornde Bladjleelen.

Aan de Rivieren en in de Bosfchen van het gematigd Siberië en Taurië groeit deze Robinia van twaalf
tot veertien voeten hoogte, en de Stam heeft de dikte van een\' arm. Eene gelijke hoogte bereikt hij
in onze Tuinen. In het begin van May fchieten uit de voorjarige gefchalied gefchubde Knoppen de
geele reuklooze Vlinderbloemen, benevens de Bladen op (a), ftaande ieder op een bijzonder Bloemfteelrje,
hetwelk, even als de Bladfteelen, in zijne jeugd hairig is. In de maand Julij of Augustus worden de
geele ronde Zaaden Q) in de rolronde, eenigzins knievormige Peulen (c) rijp, die weldra openfpringen
■en het Zaad uitftorten, indien zij niet vóór de volkomen rijpheid geplukt worden.

De afgebroken vier-, vijf- of zesparigc Bladen hebben, even als de algemeene Bladfteel, aan het einde
zagte ftekels {d) en ftekelige ftoppeltjes.

De drooge Takken zijn groen met roode ftreepen (e), de jonge Scheuten bruin en kantig, de kegel-
vormig gefchubde gefchaliede Bladknoppen groot en de fchubjes geel met een\' bruinen rand.

De voortkweking gefchiedt door het rijpe \'Zaad, het welk het kiemvermogen tot in het derde jaar be-
houdt. In de Lente gezaaid zijnde kiemt hetzelve dadelijk, en de jonge Planten hebben reeds in den
Herfst zo veele fterkte, dat zij in de kwekerij op haare beftemde ftandplaats kunnen geplant worden.
Het Gewas verdraagt geen natten of moerasfigen grond, maar groeit te weliger in ep\' droogen zandigen
bodem, zonder door de ftrengfte koude benadeeld te worden.

Niet alleen verfiert deze Heester Plantfoenen, en verlevendigt onvruchtbaare plaatfen, maar zij kan ook
levendige Heggen en anda: nuttig gebruik gebezigd worden; de Bladen en jonge Looten zijn een

keur-

-ocr page 214-

keurlijk voedfel voor Koejen en Schaapen. Daar zij tot Heggen gebezigd, dikwijls dient gefnoeid te
worden, om dezelven digt te honden, wint men daardoor des te meer voedfel. De Schors dient tot
Bastfteunen en de jonge Looten tot aanhechten. Van het Hout, dat met roode aderen doorweven is,
vervaardigt men fierlijke Gereedfchappen. Het Zaad dient tot voedfel voor het Pluiragedierte, voornaam-
lijk voor Duiven, en kan des noods door den mensch genuttigd worden.

Pallas acht deze Robinia voornamelijk nutdg ter afwering van het ftuifzand. In de Zandwoestijnen
van
\'Silenza vond hij de in het Zand gegraven Stammen Takken fchieten , fchoon zij van de Schaapen
afgegeten en door de
Taurifche Nomaden door het vuur befchadigd waren, waarmede zij het dorre
hooge gras jaarlijks afbranden, om het jonge lucht te geven, fchoten eehter de Stammen telkens wedef
uit, waardoor de Heester dwergachtig wordt gevormd. Zou dit Gewas niet als zodanig tot eene Helm-
plant tegen het verftuiven op onze Duinen gebruikt kunnen worden?

-ocr page 215-

Sib e^\'jleii e Jitskiisi a..

-ocr page 216-
-ocr page 217-

e L A S\' S I S IV. O R D. L
Clasfe, F\' Rang.

Eerfte Afdeling, of met naakte Bloemtrosfen.

Cornus Saiiguinea.

Roodtakklge Kornoeljehoom^

Der gemeine. Hartriegel.

Cornouillèr funguin,

Cmnmon Dog-wood, or BIoody-Twig.
so H N u S s a N\'G u IN e a-, ramis re^is, foUh ovath concoloribus, cymis depresfr^
roodtakkige kornoelje pi oom, met de BJoemtuiltj es bloots-

Niet zo zeer flecrits wegens de uitmuntende fchoonheid, maar ook om aan de éénheid getrouw te blijven*,
heb ik het nodig geacht om deze en andere foorten onder de Tuinheesters op te nemen; te meer daar de Boom
in alle welgeregelde Plantfoenen niét alleen eene plaats vindtmaar ook door eenige uitflekende hoedanighe-
den , verfcheidenheid en afvvisféling oplevert.

Niet alleen in het Zuidelijk gedeelte van Rusjisch Aji\'é ^ en Siberië , maar ook fiï het Noordlijk Amerika en
een gedeelte van
Europa , als in Duitschland, Zweden , omffireeks Farijt en in de Nederlanden , vindt men
dezen Boom in Kreupelbosfchen wild groeijende» De verfchillende hoogte die hij bereikt hangt af van de
hoedanigheid van den grond;, zo blijft hij bij voorbeeld in een\'\' droogen fteenachtigen grond Liag en onaa«*
zienlijk; doch in een\' vochtigen bodem bereikt\'hij eene hoogte van lo. tot i8 voeten;

De Stam rust op een\'\'zwarten fijntakkigen Wortel,döch wordt bij den besten groei nooit dikker dan 6 duK
men in de doorfnede; maar desniettegenflaaude kan het Hout, met fijne aderen doorweven , wegens deszelfe
vastheid en digtheid, zo wei van den Kunstenaar als den Landman gebezigd worden,-

De Bloemen verfchijnen in het voorjaar aan het einde der Takken op Bloemtuilen (ö)»; dezelven* zijn
telkens doar twee zijdelingfehe fcheuten verzeld-, of ftaan in het midden van dezelven
 Dikwijls gev

i«art het zelfs dat zich in de maand September voor de tweedemaal Bloemen aan deze belds fcbeuttn, ver--

ï

-ocr page 218-

tonen. Van alle Bloemen der Koenoeljeheesters, hebben dezen de grootfte Bloembladen, die lancetvormig,
van binnen wit en vóór de ontwikkeling van buiten geelgroen zijn. Haare witte Meeldraadjes hebben geele

Meelknopjes. De groene knodsvormige Stijl is door een op het Vruchtbeginfel zittend geel Honigvaatje om-
vangen.

De aanvanglijk groene, naderhand zwarte met de uitgedroogde Kelk genavelde Vruchten of Beziën, wor-
den in den Herfst rijp. Zij bevatten een groenachdg, fmaakloos, olijachtig fap, een hartvormig, geelachtig
geftreept Zaad (d), en blijven tot in het Voorjaar aan de Takken hangen. Uit deze Vruchten kan men het
zesde gedeelte van hun gewigt, brandbaare Olij persfen.

De Bladen zijn eivormig, toegepunt, geheel, fomwijlen is de rand golvende, aan wederzijden zijn zij
zagthairig, op de benedenvlakte met fchuinfche verheven ribben bedekt en de punt iets teruggebogen,
rustende op gladde van boven gefleufde Bladfteelen (/).

De tegenoverftaande Takken ftaan rechtop. Gedurende den Winter komen de Blad- en Bloemknoppen,
ten aanzien van hunne gedaante, plaatfing en richting, ten vollen met den wkten Kornoeljeboom overéén;
De jonge Takken zijn bloedrood (ƒ;, met witte Hairen bezet, en alleen op die zijde, die in de fchaduwe
ftaat, en groengeel is , zijn zij met glanzend roode punten bezaaid; dezen veranderen aan de andere Takken
in langwerpige, grijze wratten, en bedekken de Schors zodanig, dat de glanzend roode kleur op flechts
weinig plaatfen doorfchijnt

De bekende verfcheidenheid met geel gevlakte Bladen (h) heeft dezelfde hoedanigheden als de witte Kor-
noeljefoort, en wordt door inenting op de Moederfoort voortgeteeld. Men kweekt deze foort door
Zaad en
Wortelfpruiten, zonder moeite voort. Dikwijls gefnoeid wordende, kunnen de
Heggen onder de fchaduwe
van hooge Boomen vry wel voortduren, en men heeft alleenlijk te zorgen, dat ^ij geen gebrek aan vochtig-
heid hebben.

r t I

t\' !

li

i r

\' ^ i

1

-ocr page 219-

! f

à

as t> itaJs.i\'j tj\' c ÏCorïî o eli el» n «ïO- -,

-ocr page 220-

V-

.-.\'-\'J .....

■ À.\\..

J

>

m

-ocr page 221-

C L A S S I S V. O R. D. L
V^\' Clasfe. P\' Rang.
Derde Afdeeling, met rechtopftaanden Steng en veelbloeniige BloensHeeltjes,

Lonicera Diervilla.
Akadifche KamperfaeUe.
Staudige Diervilh,
Chèvre -feuille d\'Acadie.
The Diervilla.

lonicjera dïervilla, racemis terminalihus, foliis ferratiu

ak adi sc he kamperfoelie, imt zij delingfchc Trosfeu m getande Bladen*

Zonder twijfel kan men deze Akadifche Kamperfoelie tot de fchoonfte foorten van dk geflaeht rekenen, en
haar onder de fijne Heesters in uitfi:ekende partijen plaatfen. Tournefort rangfchikt haar tot een bijzonder
geflaeht,
Diervilla genaamd, naar den Franfchen Heelmeester dierville , die haar op Akadïè of Niéuw-
Schotland
het eerst heeft ontdekt. Na hem heeft de Heer i-i. g. cassiglioni dezelve op hoog gelegen berg-
achtige plaatfen in
Noord-Amerika , insgelijks in het wild groeijende, gevonden.

Deze Heester wordt van twee tot dde voeten hoog, is uit verfcheiden fl-ammen famengefleld, welken eene
groote met een rood Merg opgevulde Mergpijp hebben, en wordt ligtelijk door de Uitlopers der kruipende
Wortelen voortgeplant.

In de maand Mai of Junij komen aan de punt der jonge Takken, of in de Bladhoéken der boven vast-
zktende Bladen, de Bloemen voort. In het algemeen fl:aan zij drievouwdig op een\' Hoofdfleel, van welken
de middenfl:e bijna ongeflreeld en aan den bafis met twee Hneaal lancetsgewljze Lovertjes voorzien is (0). De
Bloemkrans is geel, heeft eene trechtervormige pijp, en de rand is in vijf geUike fmalle infiiijdingen gedeeld;
de benedenflie infnijding is breeder dan de overigen, van voren afgerond, van binnen met oranjekleurige vlak-
ken verfierd en digt met korte vsritte hairen bezaaid (b). De Meeldraaden zijn met den Bloemkrans evenlangy

en

-ocr page 222-

en ter plaatfe van hunne invoeging behaird. De Stijl ileekt boven dezen vut, en is van beneden tot in het
midden met afftaande Hairen bezet (f); hij rust op een langwerpig toegepunt Vruchtbeginfel, het welk aan
de eene zijde meer uitgebogen is, en door eene in vijf draadvormige fpitfe lang ingefneden Bloembedekking
wordt gekroond (d. eO 9 welke in een éénhokkig veelzadig Kapfel verandert; iets waardoor deze Heester
van alle andere Kamperfoeliefoorten afwijkt, en waardoor de uitzondering van
tournefort alzins te recht-
vaardigen is.

De Bladen zijn ovaal langwerpig, lang toegepunt, aan beide vlakten glad j hun rand is getand, zij rusten
op korte fteelen en vallen in den Herfst af (ƒ).

De oorfprong der Bladfteelen is in den beginne groen; daar, waar hij in de middenrib van het blad over-
gaat, wordt hij, even als de jonge Scheuten , rood.

De jongfte Scheuten zijn vierkantig, waarvan de fchors aan de zijde die naar de Zon gekeerd is rood C^) ,
m den Winter geelachiig bruin (h) en aan bet oude Hout grijs is (/). De Knoopen zijn ovaal, langwerpig toe-
gepunt, aan de buitenzyde meer uitgebogen, met de punten naar de Takken gekeerd; zy zijn door lancets-
gewijze fpitfe Schubben omvangen, welke in vier rijen ftaan, die aan de buitenzijde behaird en metrcoda
punten bezaaid zijn (^k).

m

-ocr page 223- -ocr page 224-
-ocr page 225-

CLASSIS vn, O a D, I.

VIP\' Clasfe. P\' Rang,
^sculus Flava.

Geele Paardenkastengenhoom.

; Dïêk^ gelbbläkende Roskastanïe,

Pavie h fleurs jaunes.

The yellow-flowering Horfe-chemut.

© ÄSCÜLUS ^ht^Vh^ foliis quinatis fuhtus ad, Costam pubescentihus aqualiter ferrulatis, coroUis tetra-

fetalis, petalorum conniventium unguihus calyce longioribus.

GEelE paardenKASTENGENBOOM5 met vijfvouwdige Bladen, die aan de buitenrih zagthairig
en effe zaagtandig zijn, de Bloemen vierhladig, met de nagelen der aan-
rakende Bloembladen langer dan de Kelk»

Het Noordelijk gedeelte van Carolina wordt voor het Vaderland van deze Paardenkastengenfoort gehou-
den; zulks betwisten echter de Heeren
von wangenheiim en bredemeyeu , die beide op hunne reizen
door deze Gewesten ondanks de zorgvuldigfte naarfporingen dezen boom niet hebben kunnen ontdekken ,
terwijl zij den roodbloeijende in groote menigte hebben zien voortkomen. De meeste
Europeaanfche Tuinen
hébben dezen Boom . uk
Engeland ontfangen, zonder dat men verder zijn geboorteland v^reet. De onder-
ftelling van den heer
f. schmit verdient ten dezen aanzien zekerlijk eenige opmerking. Hij meent dat deze
Boom door wederkerige bevruchting van den gemeenen en roodbloeijende Kastengenboom uit het warme
ItalVè afkomstig is, alwaar \'ook de vruchten rijp worden. De gevolgtrekking hiervan is van linn/eus ont-
leend, die eveneens de afkomst van den
Sorbus hybrida, van den Sorbus auciiparia cn Crataegus aria
heeft aangenomen. Hierbij kan ik de vraag niet onaangeroerd laten, of deze cn dc roodbloeijende wel met
recht onder het geflacht der Paardenkastengen kunnen gerangfchikt worden ? Wat mij betreft, ik ben van ge-
voelen dat dezen volflrekt een bijzonder geflacht verdienen, vermits het afwijkcn.k der-
zich aanrakende in

plaats

-ocr page 226-

plaats van uitgebreide golvende Bloembladen, de idtflekende lengte der nagelen en eindelijk het grooter getaT
van Meeldraaden geheel de verfcheidenheid der Geflachtsdeelen zulks ten vollen doen billijken.

De Boom verduurt onze flrengfte koude beter dsn de roodbloeijende, zo deszelfs flandpfaats rJet te voch-
tig is. Hij groeit van ii tot 20 voeten hoogte en drijft fterke Takken, die meest in twee groote knoppen,
eindigen , welken toegepunte fchubben hebben, zonder kleverig te zijn.

De Bloemen komen in het begin van Junij ten voorfchijn; zij hebben ten aanzien van de invoce;ing en
richting der zijdelingfche Steelen, op welken de kortgefteelde Bloemen in eene reeks naast elkander ftaan (aa\')
veel overéénkomst met de gemeenen;ook is de .Kelk, welke het derde gedeelte van de Bloem uitmaakt, ten
aanzien van den vorm eveneens, maar het getal der Bloembladen, is vier, en dezelven zijn uitgerand elkander
aanrakende, zodat de Bloem zich als gefloten voordoet De- Meeldraaden worden nu zeven dan a^t

m-

getal waargenomen ; ook willen fommigen de veelwijverij opgemerkt hebben , zoveel is althans zeker dat de
Stijlen dikwijls ontbreken, het welk wellig: de oorzaak kan zijn dat wij geen rijpe Vruchten zien.

De Vrijchten zijn ten aanzien-van vorm, kleur en grootte , gelijk aan die van het geflacht c). ITet heer-
lijk aanzien, het welk de knoppen bij hunne ontwikkeling door de helderroode kleur van hunne fchubben
bekomen, wordt by de doorbrekende Bladen merkelijk veranderd; dezen hunne volkomenheid bereikende5.
worden levendig groen, ftaande aan de Takken vijftallig op lange Steelen, zijnde ovaal lancetvormig en fyn
getand (d).

De voortplanting gefchiedt door zoging op de gemeene Stammen. T)e drooge Tak. (j) onderfcheidt zich
van den gemeenen door de effen kleur, en niet kleverige knoopen van den rooden door zijne grootere
dikte.

Wegens het bijzonder aanzien en de ontwikkeling der Knoppen zo wel als wegens de fchoone groene Bla-
den en geringe hoogte
, is. de Boom zeer gefchikt tot Voorjaarsplantingen.

-ocr page 227-

(ï-eeïe Paj«\'\'ileïï --KaX\'iieiig\'ei:Ao«ïit,

-ocr page 228-

%

.... ■__■

4-,
/

■ V -

v^^T-xi-rrl

- - ■

-ocr page 229-

CLASSIS XVIL O K D. IV.

XFIF\' Clasfe. Rang. , •

Het Geflacht. ,

Colutea.

Colutea.
Blafenhaum
BaguenaucVier,
Bladder - Ssnna.

Colutea is een door Theophrastus uit het Gtieksch gevormd woord, en betekent zoveel als verminken.
De bekende foorten groeijen in het Zuidelijk
Europa, Afl\'è en Afrika, in een\' fteenachtigen droogen grond,
zijnde \'er in
Amerika nog geen ontdekt. Men onderfcheidt dezelven in Kruid- of Heesterachtigcn. Opper-
vlakkig kenmerken zij zich door afwisfelend ongelijk gevinde Bladen en Vlinderbloemen, welken op een\' tus-
fchen de Bladhoeken ftaande Hoofdfteel enkele trosfen vormen. De Geflachtsdeelen zijn de volgende.

.De éénbladige Beker of Klokvormige Kelk is in vijf korte, ongelijke, fpitfe, rechtopftaande tanden gedeeld
en voortdurende. De Vlinderbloem heeft een terug gebogen of rechtopftaand Vaandel, de lancetvormige
vleugel aangedrukt, en de Kiel naar bovengekromd. Ondertusfchen zijn deze dëelen dikwijls zeer verander-
lijk, de twee broederige Meeldraadjes zijn of eenvouwdig of negendelig , waarvan het tiende rechopftaat; zij
zijn naar boven gebogen met eenvouwdige Meelknopjes, en omvangen als eene fchede het langwerpig fa-
mengedrukt van boven en onder verdunde vruchtbeginfel, het welk een\' opklimmende Stijl heeft, dragende

een ingerold merk, het welk met korte Hairen geboord, van het midden van den Stijl tot aan de punt is
uitgezet, en zich colomvormig als een hoofdkenmerk voordoet. Meer kenmerkt zich de groote,breede , op-
geblazen , huidige doorzigtige Vruchtpeul, wier bovennaad recht en de benedenfte gebult is; zijnde dezelve
éénhokkig, en aan het benedeneinde de bovenfte naad openfpringende. De veelvouwdige niervormige Zaa-
den zijn aan de benedenfte naad in twee rijën afwisfelende vastgehecht. Deze vrucht is het hoofdzakelijk
kenfchetfend Kenmerk van dit Geflacht en hetgeen hetzelve van alle anderen onderfcheidt.

Al-

-ocr page 230-

Alle de foorten der Colutea hebben gedurende haaren Bloeitijd eene zeer groote fchoonheid, welke echter
bij foinmigendoorde fchielijk groeijende vruchten verminderd wordt.Dit kan mennogdians vóórkomen, enden
bloei langer rekken, wanneer men een groot gedeelte der Peulen vóór derzelver rijpheid afplukt. In het
Zuiden van
Frankrijk , alwaar de boomachtige Heester in het .wild groeit, bezigt men dezelve tot voedfel
voor Koejen, Geiten en Schaapen ; en men wil opmerken , dat dit voedfel het vet en de Melk der laatflien
vermeerdert.

De foorten, welken wij zullen optellen, worden door in het voorjaar in de fchaduw gezaaid Zaad-voort-
gekweekt, ook is het afleggen dienstig: hiertoe bezigt men de voorjarige Takken, of de jongfl:e Scheuten
van hetzelfde jaar. Dezen worden in de maand Juli j, geenen in April afgelegd, en beide vatten tot tegen den
tijd der bevruchting genoegzaame Wortelen. Niet minder vatten Stekken van het ée\'njarig Hout, en zo zij
behoorlijk bevochtigd worden, geven zij in den Herfst planthaare Planten»

i f

-ocr page 231-

CLASS I S XVIL 0 R D. IV.
XFIF\' Clasfe. IV\'^\' Rang.
Eerfte Afdeling, of Heesterachtigen.
Colutea Arborescens.

Boomachtlge Colutea.

Gemeiner Blafenbaum.

Baguenaudier commun.

Common Bladder-Senna.

colutea arbo\'rescens, ellipticis retußsy vexillo gihbis ahhrevlatis, caule fruticofo.

TPOOMAOHTIGE COLUTEA, die boomachtig u, met flompe hartvormige Bladen,

In het Zuidelijk Europa, Engeland, Frankrijk, It alle, voornaamelijk aan den Vefuvius, groeit deze
Heester vrij overvloedig. Die, welken men in
Duitschland wild groeijende vindt, zijn waarfchijnlijk van
verftrooide Zaaden afkomstig. Zij wordt gemeenlijk zes of agt, en in een\' goeden grond wel twaalf of
vijftien voeten hoog. Vermits zij een\' fieenachtigen grond bemint, is zij inzonderheid gefchikt om fteen-
achdge Woestenijen met geringe kosten in nuttige Bosfchaadjes te herfcheppen, in welken de Haazen,
die de jonge Scheutjes bij uitHek beminnen, in den Winter eene goede fchuilplaats vinden, en andere
nuttige Gewasfen dusdoende niet befchadigen.

Wanneer het Voorjaarsfaifoen gunstig is, dat aanhoudende droogte en koude het groen worden niet be-
letten, dan verfchijnen reeds in de maand May de Bloemen aan deze Heester, en bloeijen tot aan het
begin der wederkerende vorst. Zij vormen op laage fijnhairige Hoofdfteelen eenvouwdige drie of agtbloe-
bloemige Trosfen {a"). Iedere Bloem heeft een bijzonder Bloemfteeltje , hetwelk aan deszelfs invoeging
een lancetsgewijs Lovertje heeft. De Bloemkrans is geel. Het Vaandel heeft aan den bafis twee
ftompe verhevenheden, welken met hetzelve allengs naar boven inée\'ngroeijen. De vleugelen zijn met
het Scheepje of Kiel van gelijke lengte, zijnde de uitfnijding aan den bafis der vleugelen klein en het
iiitHeekfel afgerond. De Vruchtpeulen zijn geelachtig groen, en fommige verfcheidenheden iets rood geftip-

péld;

-ocr page 232-

peld; aan de benedenzljde zijn dezelven boogvormig, en vormen met den Vrüchtßeel een\' bijna rechteiï
hoek, in de gedaante van doorfehljnende blaazen met den voortdurenden Stijl. Zij worden van de
Maand Junij tot in den Herfst rijp, en bevatten zwarte niervormige Zaaden. Deze worden in fommige-
jaaren door de Oorwormtjes
{Forficitïa auricularh\'), welke in de Peulen nestelen, dikwijls vernield.

De Bladen zijn fimengefield uit negen tot dertien ongelijkparige tegenoverfiaande langwerpige eivormige
dunne Blaadjes, die op een\' eigen Bladfteel rusten, boven uitgerond en meteen\' fijnen zagten ftekel
voorzien (J). Hunne bovenvlakte is grasgroen, de benedenvlakte fijnhairig.

De Takken en Scheuten zijn rond en jeugdig met witte hairen bezet; in den Winter is de Schors
grijs, zwart gevlakt en met zwarte klieren bezaaid (e). Aan het oude Hout is de Schors gefcheurd
en donker.

De Knoppen zijn eivormig, fi:omp en vlak gedrukt wordende door de voorftaande met bvertjes voor-
ziene lidtekenen der afgevallen Bladen onderfl:eund. Hunne korte van onder breed en van boven fl:om-
pe fchubben, zijn aan de benedenvlakte en aan den rand fijn behakd. Dikwijls ziet men naast de
groote Knoppen twee kleineren, bievattende den eerllen Bloeifem, die zich echter
zelden ontwikkelt.

Het Hont is geel, vast en taai, hebbende eene roode houtachtige Mergpijp; maar vermits de Stam-
men dun zijn, kan hetzelve niet dan tot kleine voorwerpen gebezigd worden»

if

II

i\'

f \\

-ocr page 233-

acJîa.i <rc

-ocr page 234-

I

•\'îsirr

i,,

\'S V-

ti

It

I

m

s

^ ^^m

^iâ^\'.--: ..\' \' \'

>

mm

11

\'ü.y

, -V

4

-ocr page 235-

CLASSIS XXIII. O R D. I.
XXIIP\' Clasfe. F\' Rang.
Acer Platanoïdes.

Zweedfche Ahornboom-.

Die Lenne.

Le Platane.

Norway Mapple.

ACER VL JS.T h\'iio\'io\'E.s, foliis qulnquelohis acuvninatis acute dentatls gïahrisflorihus corymhofls.

zweedsciie ahornboom, vijftandïge gcfpitfte fpits getande gladde Bladen-, de Bloemen in

Kroontjes. ,

In het Noordelijk Europa, Zweden, ZwUJ\'erland, iStiermark, Savoije, op hec Gebergte, In Bosfchen
en Valeijen, en in
Zweden aan het ftrand , groeit deze Boom menigvuldig, zo wel in een\' droogen als
vochtigen grond; en men vindt hem overvloedig aan de oevers van Woudrivieren. Hij heeft eene gelijke
hoogte met den gewoonen Ahornboom; en vermits zijne Bladen eenige overéénkomst hebben met den Platanus,
wordt hem de bijnaam
Platanoides gegeven.

De geelachtig groene Bloemen komen reeds in de maand April, nog eer zich de Bladen ontvouwen, ten

voorfchljn. Zij zijn in rechtopgaande Bloembundelen vergaêrd, welken op een\'gemeenfchaplijken Bloemlleel,
uit het bovenfte einde der takken, tusfchen veelvuldige roodbruine fchubben en jonge verfcheiden kleurige
Bladen uit de Bloeiknoppen opfchieten ^ (a b) , hebben geen reuk, maar geven reeds in het beginnende Voor-
jaar den Boom een zeer fraai aanzien, en dc afvallende Mannetjesbloemen verfpreiden zich op den grond als
een geele fneeuw. Manlijke, zo wel als twceftachtige Bloemen, groeijen op één\' en denzelfden Bloembimdel,
in eene fchermvormige gedaante onder elkander ; ook zijn zij grooter dan bij den gewoonen Ahornboom.
Deze zo wel grooter als fcherravormig ftaande Bloemen , kunnen inzonderheid als een onderfcheidend ken-
merk tusfchen den gewoonen en dezen
Zweedfchen Ahorn aangezien worden.

Het

-ocr page 236-

Vkt Zaad wordt in het begin van Oa:ober rijp, en\'hetzelve moet vóór het afvaïieii -der Bladen verfaméid
V/orden, wanneer de voortplanting het best en zekerst daardoor gefchieden zal. Hetzelve is in gedaante van
de gewoone foort daardoor onderfcheiden dat het niet alleen geelachtig is, maar dat het ook verre uitgerekte
Vleugekn heeft^ die hetzelve
van gedaante eene Nachtkapel doen gelijken (è).

De Bladen zijn glad ,en teder, en meer ten aanzien van himue grootte dan van gedaante onderfcheiden;
fommigen, en voornamelijk de zodanigen die bij den tweeden -groei opfchieten, hebben, jong zijnde, eene
roode kleur (O.
Zij ftaan op lange fteelen , in vijf of zeven lappen gedeeld, en onderfcheiden zich van deti
gewoonen Ahorn daardoor niet ^alleen dat de lappen in fcherpe punten uitlopen, maar ook dat hun rand vau
fcherpe punten is-
voorzien, en dat dezelven diep zijn uitgefneden (J). Van boven hebben de Bladen eene
fchoone lichtgroene kleur, van onder zijn zij witgroen en met verfcheiden ribben doorweven. Sommigen der
oude Bladfteelen .zijn eveneen« rood. De Rups, .i^^^?/.
Difpar. Lintu, en de Maikever , Scarabeus mek\'
lontha
, zouden de jonge Bladen eveneens benadelen als dc andere Ahornboomen, indien zij niet door het
melkvocht, het welk bij de minfte kwetïïng\'\'er uitvloeit, teruggehouden wierden.

De groei en het gebruik ziju eveneens als van de gewoone Ahornboomen; doch het Hout minder digt zijnde
kan hetzelve wel tot Brandhout, manr niet rnt fijne Gereedfchappen en Mnziekinftrumenten gebruikt wor-
den , niettegenftaande de Knoesten en Wortelen fraai gemarmerd zijn.

In Zweden tx). Noorwegen gebruikt men de jonge Bladen als Agurkjes ingelegd, en de grooteren als Moes;^
droog zijnde, kunnen zij als Stro gebruikt worden, en geven zeer goede mist.

Uit het Sap kan , even als uit dat van de andere Ahornfoorten , Suiker bereid worden.

De voortplanting gefchiedt bij ons meest door zoging op de ftammen der gewoone foort. Schoon de Boom
in een koud CHmaat groeit, heeft men toch voorbeelden dat hij bij zeer ftrenge koude geleden., \'maar uit den
Wortel en het benedenfte des Stams jonge fcheuten gedreven heeft.

In den Winter onderfcheiden de Knoopen, inzonderheid, die welken, zo zij aan den Zon zijn bloo.tge-
,fteld, donkerrood rood zijn , den droogen Tak van de andere foorten.

B

-ocr page 237-

Jj\'f
/ ^ •

-ocr page 238-

■ i lx

v. . --

■■■v-ic;

I

r.

. >

te:

mmm.-..
- ^

Crr/^ïS

-ocr page 239-

CLASSIS xxni. O R D. L

Xim Clasfe, F\' Rang,
Acer PÏatanoïdes föliis variegatis,

Zweedfche Ahornhoom, met honte Bladen,
Die Lenne mit fchechgen Blättern.
Platane à feuilles panachées.
The firlped Norway Mapple.

acer platanoïdes, folüs fariegatis, foliis quinquelohîs, acute âentatîs glalms} ßorihm

corymboßs.

ZWEEDSCHE AHORNBOOM, met bontc ^hàtn, met vîjftandige gefpitße, fpHsgetande Bladen\', de

Bloemen in Kroontjes.

Men kan niet bepalen of deze verfcheidenheid door het gezaaide Zaad voortgeteeld is; maar men weet alleen
dat deze foort in
Duitschland fomwijlen wild groeijende is aangetroffen, en, de jonge Looten overgebragt
zijnde op andere Stammen, door den onvermoeiden ijver der Kweekkunst is vermenigvuldigd. Aan de
ongevlekte foort ziet men aan de Bladen van den tweeden groei reeds den overgang tot de bontrooden, zodat

men zeer ligt op den aanleg tot deze verandering kan befluiten.

De Bloemen (ö),de Zaaden (Jf), de drooge Stammen (jj), zelfs de gedaante en omtrek der Bladen (i/j zijn
in alle opzigten met den
Zweedfchen Ahorn gelijkvormig ; en het onderfcheid beftaat alleen in de kleur der
bonte Bladen, die, fehoon niet altijd eveneens, echter telkens met verfcheiden kleuren gemarmerd zijn.

De Bladen van verfcheiden Ahornfoorten willen wel meer in het bonte overgaan ; maar boven allen bezit
deze eene uitnemende fchoonheid. Dit zal men zeer ligt moeten toeftemmen, als men het fchoone marmer en
het inéénlopen der roode en bruine kleuren , verhoogd door een groenachtig geel ais op een lichtgroen tapijt
gefchilderd ziet, en zodanig dat deze kleuren tot op de benedenvlakte doordringen, zo dat zelfs deze als fraai
kan aangemerkt worden.

Voor

-ocr page 240-

Voor den Tuinlief hebber tnoet deze basterdlbort althans zeer aasgeflaam. zijn, vennlts hij de buiteiigedeel-

ten van digtbelommerde ni het gezigt vallende Boschjes, Groeperingen, romaneske plaatfen, Beekjes, e. d. g,,

zodanig daar mede kan ftofferen, dat hier en daar een enkele tusfchen deze en andere bonte foorten geplaatst ^

den groenen wand een gefchildei^d tapyt doet gelijken, en het aplettend oog der lief hebbers aangenaam..
verrast.

Het Zaad wordt flechts enkel en onvolkomen, en is tot de voortkweking niet dienstig, waartoe men dierhal-
▼en de zoging op andere fliammen moet aanwenden. Voor het overige verwijs Ik den Lezer naar het geen bi)
den gewoonen Ahorn met bontc bladen is opgegeven, als zijnde deze verfcheidenheid in alle opzigten daar*
mede overéénkomstig..

-ocr page 241-

cd.XXJK. crai.I.

dXcte Alioruli oom., mei lioui-c 3ila,cLeii.

1\' !
!\' f

-ocr page 242-

à

-ocr page 243-

C L ASS ï S "V. - O Pv D. I.

Clasfe. F\' Rang.
Eerfte Afdeling, of Bezieäclitige ongewapenden.

Ribes Rubrum.

Roode Aalhesfenboom.

Gemeine Johannisheere.
r. Grosfeiller comniun.

Red CourranP.

RIS ES RüETxüM, inemie, racemis glahris florlhus planis, foliis obtiife quinquelohis caule erecto.

p. oode aaleeziënboom, die ongedoomd ts\', met hangende gladdeTrosjes van platachtige Bloemen.

Veele Vruchtdragende Heesters munten enkel door haare fchoonheid uit; deze echter zowel door
nuttigheid als door fchoonheid. Nieraant zal de fchoonheid der roo^ie Vruchten , onder het niet minder
aangenaam groen uitftekende, betwisten; en hoe verkwikkend en voor de gezondheid voordelig de rin-
fche Vrucht is in het heete Jaargetijde is iedereen\' bekend; ten bewijze hier van ftrekt het menigvuldig
aankweken van deze Heester in allfe Tuinen.

ïn de Noordelijke Bosfchen van Zweden, Sib&r-iê Zwitferiand wox&t deze Heester wild groeijende
gevonden. Even alsof de Natuur deze ftreeken, voor het gemis van den Wijnftok fchadeloos wilde
ftellen. De kunst heeft in onze Tuinen door het Zaad verfcheidenheden met verfchil!-nd kleurige
Vruchten voortgebragt, als donker- of heiderrooden, geel- of paerlkleurigen, of met fierlijke witte en
roode ftreepen. Groote faprijke Vruchten groeijen aan welig groeijende Takken. Om die reden dient
men deze Heester in een\' goeden grond alleen ftaande en niet als Heggen te planten. Daarbij moeten
zij jaarlijks van het dorre Hout ontlast, en zelfs de al te welige Takken van het voorgaande jaar,vóór
het uitbotten der Bladen , 5 a 7 duimen ingekort worden.

De Bloemen ziet men bij warm Voorjaarsweder fomwylen reeds in dé Maand April , op hangende

eenvouwdige Trosfen vergaêrd, openbreken (a). Zij zijn geelachdg groen, plat, met infnijdingen der
Kelk terug gebogen. Ieder hangt aan een bijzonder Bloemfteeltje, het welk aan den grond met een
ovaal, puntig, voortdurend lovertje is voorzien, het welk na de voleindigde bevruchting naar beneden
buigt
iß). De Vruchten worden in de Maand Julij rijp, en bevatten, in een aangenaam zuurachtig vocht,
kleine geelbruine Zaaden

De

-ocr page 244-

De Bladen\' zijn vijflappig, aan den grond hartvormig uitgefneden, op de bovenvlakte glad , aan de bene-
denvlakte , voornaamlyk op de adeïen, fijnhairig, en aan den rand ongelijk groot en ftomp getand
{d. e.\').
De wenkbraanwen, die_ aan den huidigen rand der Bladfteelen zitten, zijn weinig behaird, en tusfchen
dezen bemerkt men, even als aan de Bladfteelen, kortgefteelde Klieren,

De jongfte Scheuten hebben in den Winter eene geelachtig bruine Schors CjO» zijnde die van het
oude Hout donker, met grijze vlakken getekend, met weinig wratjes cn fcheurige fchorsfen. De Knoo-
pen zijn ovaal puntig en met zwartbruine ovaalpuntige Schubben bedekt, (fi).
Het gebruik der Vruchten is te bekend om hierover uit te weiden.. Alleen is aan te merken dat de

9

verfcheidenheden. met geel, of ook wit en groenkleurige Bladen (/) eene fchaduwachtige Standplaats
vereisfchen.

Geelkleurige Vruchten vertoont de Afbeelding

-ocr page 245-
-ocr page 246-

■m

r\'

■ - ■ ■

M\'

il

I

Z -

i*

-ocr page 247-

CLASSIS V. ORD. I.

V Clasfe, P\' Rang,
Tweede Afdeling, of grofbezieïge-ftekeligen.
Ribes Cjmosbati.

Stekelbeezïge Besfenhoom.

Amerihanifche Stachelheere.

Grosfeilles h fruits plqiians,

Prikly-fruited Goesherry.

ribes cynasbati, acukïs fuh • axtUarihus, haccïs acuUatis racemojïs,

STEKELBEZIEÏGE BEziëNiiooM, met doomeu mder de Oxelen der Bladen enfiekel\'ige gerHfie

Bezien,

T hun berg en ra lm hebben deze Heester in Noord-Amerika en Japan ontMit. Zij bereikt\' een"
^ mans hoogte, heeft dunne
uitgebreide Takken, welken aan de invoeging der Bladfteelen met eene priemvor-
niige waterpas rechte Stekel zijn gewapend. De Bloemen verfchijnen in de Maand Malj, en zijn van eenige
Bladen omringd ; zij vormen ovcrlnngendc, eenvouwdige Trosfen, die
uit twee tot vijf Bloemen be-

ftaan , hebbende aan den oorfprong van hun Bloemfteeltje een derzelven een bijkans in twee of vijf lappen ge-
deeld Dekblaadje hetwelk aan de Bloem, die aan h;t einde van den gemeenfchaplijken Bloemfteel zit,
tot aan den grond in twee deelen gedeeld, en aan den rand met gefteelde kliertjes verfierd (c) is, welken
men eveneens, zo aan de gemeenfchappelijke als aan de bijzondere Bloemfteeltjes waarneemt

De ovaale Kelk is eenigermate opgeblazen, en de korte infnijdingen der lappen naar vooren behaird Ce");
dezen buigen zich, terwijl de bevruchting voortgaat, terug, en na derzelver voleinding fluiten zij weder
op elkander (ƒ.
g\'). De Meeldraaden zijn langer dan de Kroonbladen (Ji) , en de Stijlen in twee draadvor-
mige deelen gedeeld, welken door eene kleverige ftof verbonden en met een hoofdjesvormig Merk bekroond
zijn. Nu en dan ziet men ook Bloemen met een\' driedeligen Stijl» Zeer merkwaardig is het Vruchtbeginfel
en de opvolgende Vrucht, welken de vergroote figuur naauwkeurig daarftelt. Ovaal en vijfhoekig bij des-
zelfs oorfprong, is hetzelve met zagt ftekelige priemvormige Stekels bezet (/), welken met de in de Maand
Augustus rijp wordende paarskleurige Vrucht meer beftand krijgen
Qk\'), Deze Vruchten bevatten, in een geel-
achtig fap, eenige harde en bruine Zaaden (/)•

De

-ocr page 248-

De Bladen rusten op digt behairde Bladfteelen, wier huidige rand met ongelijk lange gebaarde wenkbraan-
wen bezet is (w).. De bladen zijn bijna vijflappig ftomp en grof getand, en aan den rand naauwlijks en fijn
behaird, zijnde de punten der tanden met ronde vastzittende Kliertjes bezet («). Hun bast is vlak, de
bloemen omvangende van dezelven verwijderd, maar aan welige looten grooter met grooter Koppen en aan
den bladfteel hartvormig uitgefneden.

De jongfte Looten zyn in den Winter met eene bruine fchors bedekt (o), daar de fchors van het oude
Hout bruin en fijngefcheurd is (/»). De Knoopen zijn eenigermate afftaande; zij zijn door ongelijk groote
bruine van boven ftompe en aan den rand witbehairde fchubben bedekt (q), en aan hunne invoeging met
één, bij welige fcheuten met twee, zelden met drie harde Stekels gewapend (f) ; echter ontbreken dezen
aan het boveneinde der fcheuten, en de zwakker takken zijn geheel daarvan verftoken.

Éi

m

-ocr page 249-

%

-ocr page 250-

r\'

-ocr page 251-

C L A S S I S V. O R. D. t
Clasfe. F\' Rang.

Evonymus Latifolius.

Brcedh\'kdig F aapenhout.

Der hrelthUtterlge Splndeïhaum.

Le Fufain ci larges feu\'illes.

Eroad Icavd Spindle-Tree.

■EVONYMUS latifolius., florlhm plcrhque pentandris , cortice laevi , pedunculh fiUforniihm

teretrlhm muit iflor is.

B-REED BL AD IG V h AVTLiiiiov T, de Bloemnu meest vijfmannlg, de fchors glad en veelhloemlge-
ronde Bloemfleeltjes

Verfcheiden Kruidkundigen, en zelfs linn^eus, waren van gevoelen dat deze Heester een afkome-
-ïing of verfcheidenheid van het Europisch Paapenhout was; ondertusfchen hebben nader waarnemingen en
onderzoek doen blijken, dat dezelve wel degelijk als eene bijzondere foort aan te merken is; bewijzen
hiervan
zijn niet alleen haare grooter Bladen en Vruchten, maar ook de Bloemen, die op denzelfden Stam
vier- of vijfmannig zijn, zonder bovendien de Bloemlleelen en hunne verdeling voor als nog in aanmer^
king te neemen. Bij houttuijn wordt zij nog vermist.

In Siherlë, Bohème ^ Oostenrijk, Karinthi\'é, het Bannaat, Stiermark, Zwttferland in eenige bor-
den van
Frankrijk wordt dezelve wild groeijend gevonden. ïn het wild wordt deze Heester van tien
tot twaalf, maar in een\' goeden Tuingrond gekweekt, altijd tot twaalf voeten hoog; doch blijft in
een\' fteenachtigen , mageren grond laag en fchraal. De welgevoede Stam bereikt van drie tot vijf duimen
in de doorfnede.

Aan de jongfte Looten, die uit de groote Knoopen voortfpruiten, ziet men in de Maand Maij de
Bloemen uit
de Bladhoeken aan hangende, draadvormige, aan het einde in vier- meervouwdig gedeelde
Steeltjes van den grooteren algemeenen Bloemfteel verfchijnen De algemeene Bloemfteeltjes zijn zo
lang, en langer als
de Bladen; hunne verdeling is overée\'nkomftig met die van den Bloemtuil; twee der-
delven zijn kort en eenvouwdig, de overigen in drieën gedeeld. Ieder Bloemtje rust op een bijzonder

Steeltje,j

-ocr page 252-

Steeltje, hebbende eene vier- of vijffpletige geelgroene Kelk; vier of vijf eirond langwerpige uitgebreide
roodachtige Bloemblaadjes (b. Het getal der zeer korte Meeldraadjes is geëvenredigd aan het getal

der Bloembladen, en het groene hoekige Vruchtbeginfel is met een geelachtig kort Merk gekroond.
Dit Vruchtbeginfel verandert in eene onregelmatige vier- of vijfhoekige , vier- of vijf bokkige Vruchtkapfel,
met uitflekende Vleugelen, die fchoon rood, en in de Maand Augustus rijp wordt (c). Deze Kapfel
bevat in elk hokje van één tot drie ovaale met eene groene Schil bedekte zaaden (d), welken in eene
oranjekleurige gefleufde Huid zijn befloten (e). De voortdurende Kelk blijft aan de Zaadkapfel bevestigd.

De tegenoverfi:aande, breede, ovaalpuntige, zeer fijn getande Bladen zijn op de beide vlakten glad,
en rusten op tegenoverfl:aande korte Bladfleelen (ƒ). Zonderling is het dat de Bladen der benedenfle
Takken ovaalpuntig, en die der bovenften ovaal lancetvormig en naar ééne zijde gekeerd zijn.

De Stam is vast, deszelfs Takken zijn rond, glad, groen, met kleine witte naauwlijks zigtbaare
punten bezaaid. De verfcheidenheid in grootte, gedaante, ftand en richting der Knoopen vertoont det
afbeelding van den droogen Tak C^). De groote Knoopen bevatten de vruchtdragende Knoopen (h),
cn de kleiner (/) die, welken eerst in het volgende jaar Vrucht dragen.

In Plantfoenen is deze Fleester tot Najaarsbosquetten om de uitnemend fchoone roode Vruchten bijzon-
der gefchikt. Het Hout kan, even als dat van de
Europïfche foort, gebruikt worden, en de voort-
planting zowel door het Zaadbals door Afleggers gemaklijk gefchieden, daar het Gewas ieder\' Grond verdraagt»

-ocr page 253- -ocr page 254-

s.- ■>:•.....• —

I

S-V\'--

\'f

V

-ocr page 255-

CLASSIS VUT. O R. D. I.

VHF\' Clasfe, F\' Rang.

Derde Afdeling, of met eindelingfchen ftam en opgaande Bloemen,
Dapbne CneoriiiB.

Berg-Peperclaphne.

Der wohlriechende Kellerhais,

Gerau a flmrs odorantes, ^

Narrow leavd Wood - Läurel.

O AP H NE CNEORUM, fiorlhus fasciculatls termlnalibus fesßlihus^ folUs lanceolatls nudls mucronath.

J5ERG-PEPERDAPHNE, met ongefieclde Bloemhoofdjes aan het^ einde der Takken^ en lancetvormigi
kaak gefpiifle Bladen,

Eene der fchoonfte niet flechts onder de Daphnefoorten , maar ook van alle laagbloeijende Heesters
is voorzeker deze foort, niet alleen wegens derzelver over den grond verfpreide menigvuldige fchoone
roode bloemen, maar ook om derzelver aangenaaiïien reuk. Het vaderland van deze voortdurende Heester is
Zwitferland, Hongarß, Oostenryk, het Pyreneefche t\\\\ Appenynfehe Gebergte, Duitschland en Frankryk,
In den natuurftaat zo wel als gekweekt bereikt deze Heester de hoogte van twee fpannen 9 maar zorgvuldig
gekweekt heb ik haar ook wel twee voeten en hooger zien worden.

De veelvuldige, van zeven tot twaalf aan de punten der Takken in een\' bundel vergaêrde fchoonroode
Bloemen {a) verfieren het gewas van het begin tot het einde der Maand Mai, en overdekken den grond als
met een welriekend purper tapyt.

Op de Bloemen volgen kleine langwerpige, ovaale fappige Beziën , die omflreeks de helft van Junij rijp
\'Worden , en geel (h) of roodachtig gefchakeerd zijn (c), zijnde een deel der Bloemen eenigen tijd vas
zittende, doch veranderen bij de volle rijpheid in een\' navel. Dit gefchiedt uit hoofde dat de Bezie binnen
de Bloempijp voortgroeit. De vruchten vallen voorts na haare rijpheid af, en zijn om die reden niet ligt
te vinden. Het Zaad (ß) is ovaal, puntig, en in het langs met eene geele ftreep getekend. Zowel door dit
als door Afleggers wordt deze fchoone Plant het zekerst voortgekweekt, en kan zowel in het vóór- als ia
het najaar verplant worden.

Bs

; fi

-ocr page 256-

De lancetsgewijze zagt flekelige naakte vastzittende Bladen zijn van boven gedeeltelijk donker, gedeelte-
lijk ligt, en van onder grijsgroen.

Aangezien deze Heester voortdurend groen is, kan rnqn dezelve in deu Winter even ligt daaraan als
aan de lichtbruine ftengen onderkennen.

Eene verfcheidenheid met aan den rand bonte of geel getekende Bladen geeft eene zeer aangenaarae-
afwisfeling.

Wil men deze Heester volgens de regelen der aangenaame Tuinkunst voordelig plaatfen , dan dient
men een\' kleinen heuvel met ten gelijken tijde bloeijende Planten, die allen ingevolge haaren aart op den
grond liggen, daarmede te bedekken, dan zou zulks in de nabijheid van eene eenzaame rust- of grasplaats
eene aangenaame afwisfeling opleveren. De Planten hiertoe gefchikt zijn de volgenden:
Daphn Cneorwn
benevens de verfcheidenheid met bonte bladen, Poïygala ckammhuxus en amara, Cytifus-purpureus tu fupi-
ms. Genista pilo fa, AnthylHs montana , Veronica prostrata , Iris pumila,
met geele en blaauwe verfchei-
denheden. Wil men zodanige plaatfen met fmaak omfmgelen, dan zijn hiertoe de
Spirea incifa, hypericin
folia, Lonicera alpigena
en tartarka, met witte en roode Bloemen, Coronilla emsrus^ AmygcUlus natie«
Dictamui alhu$ % Veronica tmrium
eii Scorzonera purpurea het meest gefchikt..

-ocr page 257-

leï\'^.y Pepei\' 1)

O\'Z.

a\'. Txa, I.

-ocr page 258-

m

f

c\' ■

ê-- ■ ■■■
V.

f

I

. . >

1

-

\\

-ocr page 259-

G\' L A S S I S Xn. O K D. IV,
XIF\' Clasfe. IF\'\' Rang.
Het Geflaeht.
Mespilus.

Mispelhoonu
Mispel,
Nefflier.
Medlar.

Dc Mispelboom was onder den naam van Mespilus by de Grieken en Romeinen bekend, en de afkomsf
uit het
Grleksch is by theophrastus en dioscorides te zien.

De onderfcheidingskenmerken zijn vrij wisfelvallig, en lopen dikwijls met die der Cratagus, Sorhn, en
Pyrus inéén; het geen ook wel de reden zijn kan 3. dat nieuwere Kruidkundigen nu de eene foort onder
dit, dan de andere weder onder een ander geflaeht rangfchikken. Dan voor hoe verre zy hiertoe grond
hebben, fi:aat hier niet te beflisfchen; te meer daar het onderfcheidingskenmerk veelal flechts door het ge-
tal der Stijlen bepaald wordt, het geen in dit opzigt niet zeer fl;andvastig is. Dikwijls heeft een Boom
Bloemen met één tot vijf Stijlen, en deze wisfelvalligheid der Bloemdeelen , die als een ontoereikend onder-
fcheidingsteken by deze geflachten v^?ordt aangenomen, heeft naderhand dikwijls aanleiding tot verande-
ringen gegeven. Hierdoor was het dat of enkele foorten onder onzekere geflachten gefteld , of geheele ge-
flachten met anderen zijn veréénigd geworden. Door waarneming wordt het intusfchen klaarblijkelijk dat
het bepalend onderfcheid het naauwkeurigft-e niet is. Wil men by deze onzekerheid den behoorlijken mid-
denweg bewandelen, dan fchijnt het voor als nog meer zeker zich flechts naar van
linn^.us voorge-
ftelde foorten te bepalen, en de twijfelachtige onderfcheidingen by andere geflachten, voornaamlijk by
dat van de
Crataegus aan te ftippen.

De Geflachtskenmerken zyn de volgenden. De Kelk is éénbladig,hol uitgebreid, vyfdelig en voortdu-
rende. De Bloemkrans heeft vyf Bloembladen, welken ten halven rond en in de Kelk zijn ingevoegd,

en dragen eenvouwdige Meelknopjes. Het vruchtbeginfel, beneden aan den Bloemkrans flaande, draagr
t

vijf éénvouwdige opgerichte Stijlen en hoofdjesvormige Merken, De vrucht is eene kogelvormige gena-

vet

-ocr page 260-

O

velde Bezie, die met tegen elkander aanrakende Kelkbladen nis gefloten is; echter is de navel doorboord.
De Vrucht draagt vijf beenachtige bultige Zaaden.

De Bladen der Mespilusfoorten worden bovendien als geheel opgegeven, terwijl die der forhus elfen, en
die der
Cratcegus hoekig zijn; nogthans bepaalt dit niets dat tot een Geflachtskenmerk behoort, zijnde dit
flechts foortlijke onderfcheidingstekenen. Over het overige heeft de Lezer, om zekerer te gaan, flechts de
de Geflachten der
Crakegm en Sorbus te befchouwen.

■I

-ocr page 261-

CLASSIS XII. ORD. IV.
XIP Clasfe. IF^\'^ Rang.
Mespilus Germanica.

Gewomn Mtspelhoom.

Gemeine Mispel.

Nefflier cultivê.

Dutck Neilar.

MESPILUS GERMANICA, inermls, foUls lanceolatis fuhtus tomentaßs, floribus fesflJibus foUtariïs.

GE WO ONE mispelboom, die ongedoornd Is, met lancetsgewijze van onderen wollige Bladen, ds
Bloemen enkel en ongefteeJd.

In het Zuidelyk DintscUand groeit deze Mispelfoort in het wild , en wordt in de Eurnplfche Tuinen,
20 wel als
\'mPsrfiê, door aankweking verbeterd. De Boom is niet alleen door ziine grooter Bladen, Bloe-
men en Vruchten, maar ook door deszelfs ongewapend eindigende Looten re onderfcheiden.

De hier voorgemelde dubbele foorten van Vruchten zijn niet alleen om haare grootte geiicht, maar ook oni
dat zij geen Zaaden hebben (a h c)-, gelijk de doorfnede (c) aanwijst.

In de Maand Junij ziet men aan het einde der nieuw gefchoten Looten meest enkele fchoone witte Bloe-
men (J). Haare Bloembedekking, of Kelk, die naderhand in Vrucht verandert, heeft vijf infnijdingen,
die langer zijn dan de witte, van boven gekartelde Bloembladen (e). Behalven deze Kelkinfnijdingen zijn
aan den bafis derzelven, vier torensgewijze van boven ilompe, van onder fcherpe, fpitsgetande Dekblaadjes
geplaatst, waarvan twee zeer lang boven de Bloem en Kelk uitfteken {fff). De overigen zijn onvol-
maakt en kleiner onder de Blocmdeelen verborgen, echter aan de Vrucht voortdurend

De Nagel der Bloembladen Is zo wel als de agttien- of tweecntwintigtaliige priemvormlge , met geele
Meelknopjes gekroonde Meeldraadjes aan den blnnenfien rand der Kelk ingevoegd; de laatften omringen vijf
van elkander afdaande ronde Merken, dragende draadvormige Stijlen. De kogelvormige met eene vleesch-
achtige ftof befioten Vruchten zijn van boven vlak, en met naar binnen gebogen infnijdingen der Kelk
voorzien {h /z.) Zij bevatten vijf onmiddelijk door het vleesch omvatte Zaaden, wier punten naar den
Vruchtfteel gekeerd en in eene houtachtige gebulte Schil befioten zijn Q), Deze Vruchten v.\'orden in de
Maand Oélober rijp, en vallen gemeenlijk met de Bladen af. Men nuttigt dezelven, even als die van den
iammen Sorbenboom
(^Sorhus Bomesiicaof den Flrginifchen basterd Lotus QDlaspyros Firglnlana\'),

niet

-ocr page 262-

niet voor dat zij murw zyn, het zij rauw of gekonfijt. Zeer wrang zijnde, verminderen zij den loop,
doch onmatig gegeten, veroorzaken zy verftopping en ftuiptrekkingen.

De jeugdige , met wol bedekte Bladen ftaan afwisfelende op korte fleêlen , en hebben aan de Houttak-
ken twee afvallende Dekblaadjes, gelijk ook fommige Bloemtakken. De rand der Bladen is van de punt
af twee derden der lengte of ook wel geheel getand (/(-) en van onderen gewold (/).

De kleine , uit weinig fchubben befi:aande Knoopen ftaan afwisfelend aan de drooge Takken (m) ,
zijnde de Loof- en Bloemknoppen naauwelijks te onderfcheiden. De jongfte Takken zyn glanzig bruin , met
eenige ronde, ongefteelde klieren bezet, en aan het boveneinde , zo wel als in de nabijheid der Knoopen,
met eene wol overdekt. De fchors van het oude Hout is helder van kleur en gefcheurd. Even als\' dat
der Peerenboomen ware het Hout ter bearbeiding gefchikt, bijaldien de Stammen dildïer waren.

li *

0

Het Zaad, kort na de rijpheid gezaaid, kiemt zelden vóór het derde jaar. Het best is de voortplanting
door zoging op wild groeijende Stammen, of op die der Haagappelboomen, maar minder duurzaam op
Peeren-of Kweeboomftammen. De hoogte hangt af van den Grond. Laage heesterachtige ftammen komen
alleen in een\' droogen Giond voort, en fchoon derzelver Vruchten kleiner zijn,zij zijn des te fmaaklijker^

0

-ocr page 263-

I.

O

n e Miîî-ws-llioîJim

S
<

-ocr page 264-

\'èi

i

m

m

«

if

i

- V, ■ : .y; -\'^-

M

-ocr page 265-

CLASSIS XVII. G R D. IV.

XFIF\' Clasfe, IV Rang,
Cytifus Sesfilifoliiis.

Ongefteelde Cytifus,
Der flhllcfe^ Bohnenhamu
Cytije des Jardiniers,
Snmth - round leav\'d Cytifus.

cïtisus sessilifolius, raccmis ére&ls j calydhus hraclea triplici, follis ftoralihus fcspj\'ihm^

ongesteelde CYTisus, met opftaands Trosfen, de Kelken een driedubbel Blikje hebbende\', dc
Bladen bij de Bloemen ongefteeld.

De zwartachtige CydCüs fchijnt op het eerde aanzien niet veel te verfchillen van den ongefteelden;
beide worden ook dikwijls met elkander verwisfeid; evenwel verdwnjnt deze onzekerheid bij eene onder-
linge vergelijking „en het onderfcheid openbaart zich niet alleen ten opzigte der Bloemen en Bladen, maar
zelfs bij den droogen Steng van beide Heesters.

Deze ongefteelde Cytifus groeit in Italië, Spanje en het Zuiden van Frankrijk^ alwaar dezelve menig-
vuldig tot Heggen in de Tuinen gebezigd, en door het Snoeimes in regelmatige gedaanten gevormd wordt.
In onze Luchtftreek is het Gewas vrij dimrzaam, en bereikt eene hoogte van drie tot vijfvoeten.

De Bloemtakken, welken in de Maand Junij Bloemen dragen, zijn meest met ongefteelde, kleine, hart-
vormige , ronde, toegepunte Bladen bezet (<?) ; dikwijls echter ftaan dezelven ook op korte fteelen (h) ,
althans dit heeft altijd by de Bladen van de Hoofdftengen en de gebladerde Takken plaats, welken telkens
op lange Bloemfteelen rusten (c), terwijl die der Bloemftengen vastzittend zijn , iets dat gewis als een
onderfcheidend Hoofdkenmerk kan aangenomen vi7orden.

Een of twee merkelijke onderfcheiden heeft de Bloem zelve; onaangezien zij, en wel voornamelijk het
Vaandel, grooter is (cT), kan dit echter voor geen uitftekend kenmerk aangenomen worden ; doch meer
uitftekend zyn de drie Dekblaadjes aan den grond der Kelk bevestigd (J), terwijl de zwartachtige Cytifus
flechts een enkel aan het Bloemfteeltje heeft. Wijders heeft deze veelvuldige Bloemen op een\' langen Tros
vergaÊrd, maar de ongefteelde flechts ééne tot zeven in getal.

ïa de Maand Augustus worden de breede geelbruine eenigzins gefpikkelde Peulen (/) rijp, en bevatten

wn

-ocr page 266-

van ëén tot zeven bruine ten halve ronde aan den bovennaad der bogtige Penl gehechte Zaaden (g). De
Peul opent zich veêrkrachtig, en flrooit de Zaaden bij hunne rijpwording: dierhalven moet men bij deze,
zo wel als bij de andere foorten, het Zaad vóór de volkomen rijpheid trachten te vergaderen.

In den Bloem- en Bladloozen ftaat is deze ook zeer ligt van de andere foorten te onderfcheiden. In
den Zomer is de zyde die naar de zon gekeerd is paarsrood uitftekend Ch), zijnde de punten der Bladen
te rug gebogen; daarentegen zijn in den Winter de drooge Takken vuurachtig rood (/).

Het plaatfen van deze Heester in eene regelmatige Tuinverfiering is reeds elders opgegeven , en ftaat
gelijk met de andere laage foorten op den voorgrond van hooger gewasfen. Alleen heeft men op te mer-
ken dat de Bloeitijd zeer kort en het nodig is dezelve fpoedig door een ander Gewas te doen vervangen.

B \'

-ocr page 267-

07-

-ocr page 268-

: -ftf r

s

SSÄr

ij.
if ,

■ f^t."

-ocr page 269-

CLASSIS V. O R D. L

Clasfe, P\' Rang.
Lonicera Tartarica.

Tartaarfcke Kamperfoely,

Tartarifche Hechenkirfche.

Chhvrp. "feuilh /lp T/iftarie.

Tartarian upright Honey-fuckk.

tONICERA th^th^lCh^ pedunculis bifloris ^ baccis difiinctis, folUs cordatis ohtufit,

TARTAARSCHE KAMPERFOELV, met tweebloemige ft eeltjes en afgezonderde Bezien, de Bladen

ftomp hartvormig.

Op het eerfle gezigt zou men misleid kunnen worden, om deze met de zwarte Kamperfoely te ver-
wisfelen; doch deze dwaling kan niet langer duren, wanneer men beide foorten onderling met elkan-
der vergelijkt. Het hoofdonderfcheid bepaalt zich tot de infnijdingen der Bloempijp, het getal en
de gedaante der Dekblaadjes, de Vruchten, en zelfs bij de Bladen. Het geen de navolgende Befchrij»
ving nader verklaren zal.

De warmer Provintiën van Aflatisch Rusland, voornamelijk de heuvelen en afdalingen van het
Ahaifche Gebergte, de haagen aan de Oevers der Wolga, van den Samar en RJiymnus, tegenwoordig
Ural genaamd, zijn de geboorteplaatfen van deze fraaije Kamperfoely, welke van vijf tot agt voetea
hoog wordt, en een uitftekend fieraad voor onze Voorjaarsbosquetten verftrekt.

De Bloemen komen in de Maand May, even als die der zwarte Kamperfoely, alleen op iets kor-
ter Bloemfteelen ten voorfchijn, hebbende aan den bafis van het Vruchtbeginfel, zes, in plaats van
vier Dekblaadjes. De twee buitenften dier blaadjes zijn lineüal lancetsgewijze,
en langer dan het
Vruchtbeginfel (a)\', de binnenften zijn ovaal, hol en korter dan de eerften. De Bloemkrans is rood-
achtig, de Pijp aan den grond gebult,
en de Rand tweegelipt. De Bovenlip is in vier ongelijk diepe

iö»

-ocr page 270-

infnijdingen gedeeld, en rechtopgaande; de Benedenlip is langwerpig, van voren ftomp en naar benei,
den gebogen. De Meeldraaden zijn glad en met den hairigen ftljl (b^ van gelijke lengte met den-
Bloemkrans (c).

De Vruchten worden in July rijp, dezelven zijn glanzend rood,, en nog met de lange Dekblaadjes-
voorzien (d), en bevatten eenige vlakke, ovaale, geele Zaaden (e). De Bladen rusten op korte Blad-
fteelen, zijnde ovaal langwerpig, aan de punt iets rond, en aan den bafis fomtijds hartvormig C/).-
Zij zijn op de bovenvlakte donker groen, doch aan de benedenvlakte helderer..

De Takken zijn rond; de jongften hebben gedurende den Winter eene geel- of grijsbruine fchors (g);
maar die van het oude Hout is geelgrijs, met grijze vlakken Qi), terwijl die van het oudfte Hout
fcheurig is» De Knoopen zijn waterpas afftaande (/) en ovaal vierkantig, door bruine, korte, ovaat
fpitfe, boven aan den rand witbehairde in vier rijen ftaande fchubben omvangen.. De in den boven-
hoek zittende Knoop is fcogelvormig.-

De jonge rechte Scheuten leveren fchoone Tabakspijpenfteelen, en de oude Stammen , van twee tor
vier duimen dikte goede Laadftokken en Rottingen. De gebrande Kooien evenaren in hoedanigheid die
van het Paapenhout ter bereiding van Buskruid, en in
Rusland worden, volgens het getuigenis van
den Heer p
all as, de Spaanfche vliegen op de Bladen, die zij zeer beminnen, gevangen.

Eene verfcheidenheid met witte Bloemen en Barnfteenkleurige Vruchten vertoont de figuur

-ocr page 271-

ex

-ocr page 272-

m

■ A\'"--

-ocr page 273-

L A S S I S

VIL

O R D.

FIF\' Clasfe, Rang.

jïlsculus Pavm.

Paauws Paardenkastengenloom.^

Die r.othhïühende Rofskastanie^^

Pavie h fleurs rougesi

Scar kt\' flowering Horfe - Ckesnut.

iE s C u L u S P A VIA , folih quinatis glahris inaqualiter dentatis, coroUii tetrapetalis, pstaïorum:
coniventium unguibus longitudine calya\'h

PAAUWS p\'aari>enkASTENGENBüOM, met agtmannige Bloemen^

Carolina is het Vaderland van dézen fchoonen, doch bij ons tederen Boom, die in zijn Vaderland
boven de vijftien voeten, maar bi] ons zo hoog niet wordt..

Boer have, en zelfs linn^us, hebben hem voor een bijzonder geflaeht gehouden, en de Boom
is door den eersten, naar den
Leydfchen Hoogleeraar pauw, PWia genoemd, en heeft, naderhand"
onder het geOacht
JEsculm gerangfchikt zijnde, flechts dezen naam als bijnaam behouden.

Uit den top der looten fpruiten vijf tot agt duimen lange, rechtopflaande Bloempanaches, wier hoofd-
deel rond en met fijne Hairen bezet is de zijtakjes van dezelve ftaan opwaart, en hebben teip
plaatfe van hunne invoeging in deuHoofdfteel
groene afvallende Dekblaadjes (ê); zij-dragen aan hun buiten-
fte einde twee tot vier Bloemen, waarvan ieder op een bijzonder Bloemfteeltje rust, ftaande de zich openende
Bloem telkens waterpas (c). De éénbladige, roodevijftandige Kelk is meer dan de helft langer dan de.
geheele Bloem , ^^beftaande de Bloem zelve uit vier ongelijk geel en rood geflteepte Bloembladen (e)
Welken zich echter,, wegens de gedaante des Kelks niet geheel kunnen ontvouwen.. Zeven, veelvuldiger
agt ongelijk lange met fijne hairen bezette iets opgekromde Meeldraaden, omringen het langwerpig:
Vruchtbeginfel, hetwelk in eene fchuinfche richting op den Vruditzetel zit, en een\' boven, de Bloem:

■Jiifr

-ocr page 274-

iiltfiekenda opgebogen Stijl onderfleunt (ƒ), De Vruchtbedekking is glad, bruin, zwart en groen ge-
flippeld Cg\') , en bevat één of drie geelbruine Vruchten (A). Deze Vruchten zijn wegens het groot getal
flijllooze Bloemen Qets hetwelk de plaats der rangfchikking onder de zevende Clasfe meer betwist, da»

V.

het veranderlijk getal der Meeldraaden) zeer zeldzaam, en worden ook niet bij ons, gelijk in Italië ea
Frankrijk, ten vollen rijp.

De Bladen zijn uit vijf lancetswijze aan den rand fijn getande glanzige blaadjes famengedeld; twee
van dezen, die het naast aan het middenfte ftaan, hebben aan het benedeneinde ongelijk lange
blad vlakten (/ /).

De Knoopen zijn kleiner dan die der andere foorten , niet kleverig, en hebben afgeronde Schubjes
De voortkweking gefchiedt het best door Zaad, als men hetzelve bekomen kan. De Stam wordt onge-
lijk fteviger en duurzaamer dan die welke op de gewoone Paardenkasteng geënt of gezoogd is.

De Boom vereischt in zomerbosquetten eene fchaduwachtige plaats, en bloeit als dan in de maand
Junij. In kleiner beplantingen kan hij tot bedekking van Westlijke Muuren dienen, en benevens dc
Rohinia hispidaltn Halodendron, de Calycanthus floridus, Cephalantus occidentalis, Cornus floridus,
flricta
en circenata. Spirea alpina en tomentofa gebezigd worden. In dezen ftand kan hij, even als
tedere Alp- of Zomer gewasfen, welken de zon benadeelt, voortduren, vermits de winterzon hem dan

flechts weinig uuren in den namiddag beftraalt, en het vroegtijdig nadelig kiemen belet wordt.

r

-ocr page 275-

o^ó.

f

I.

-ocr page 276-

X

ƒ .

A

-ocr page 277-

CLASSIS XII. O R D. V,
XIF\' Clasfe, Rang,

Mespiliis Canadenfis.

Kanadifche Mispelhoom.
Canadifche Mispel,
Alifier du Canada.
Canada - Medlar.

mespilus canadensis , 5ovato ohlongis glabris ferratis acutlusculis.

PYR. BOTRYAPIUM foliis ollongo-elliptids cuspidatis glahris, florlhus racemofts, petolis llntari-^lanceolaüs^
germinibus puhescentihus, calycinis fegmentis glahris.
WILD.

KANADISCHE MISPELBOOM, die ongedoomd is, met langwerpig eironde^ gladde, getande

fpitsachtige Bladen,

Deze Mispelfoort is eene dier geenen, welke ten aanzien van haare Geflachtskenmerken door de
Kruidkundigen in twijfel worden getrokken.
Linn^us rangfchikt dezelve onder de Mispelen, wil-
den
ow, volgens ehrhard, onder de Peeren (zie hierboven) , anderen plaatfen haar onder de Cra-
txgus^
en laatftelijk wordt zij als een bijzonder gedacht onder den naam van Amelanchier opgegeven.

Daar wij de Geflachtskenmerken hier boven volgens linn^us opgegeven hebben, kunnen wij hier
niet in de gefchillen treden, maar oordelen het gevoeglijk deze foort met
linn/eüs onder de
Mispelen te tellen.

Menigvuldige witte Bloemen verfieren dezen inboorling van drooge laagten in het Noordelijk ^«jm^rf,
tevens met de ontwikkeling der Bladen, die, jeugdig, digt met eene witte wol bekleed zijn. Het
Gewas is een voornaam fieraad van voorjaarsbosquetten, hetwelk zelfs in het najaar door de menigte
hoogroode half rijpe Vruchten, die allengs donker paars worden, nog vermeerderd wordt.

I

-ocr page 278-

De Bloemen formeren nan het bovenfte einde der voorjarige Scheuten rechtepftfjande Bloemtrosfen (a\').
Elk rust op een bijzonder, van een afvallend Dekblaadje voorzien Bloemfteeltje, en ^e Kelk heeft vijf
fpitfe infnijdingen, vijf langwerpige, ftompe Bloembladen, en vijftien tot twintig draadsgewijze witach-
tige Meelknopjes dragende Meeldraadjes zijn in den binnenften rand van den Kelk ingevoegd. De
van boven vijfdelige, maar beneden geheele Stijl rust op een uit den Kelk eenigzins voor ftekend Vrucht-
beginfel , het welk in de Maand Juny in eene rijpende hoogroode (h), daarna donkerpaarfche tienhok-
kige Vrucht verandert, die in ieder hokje één ovaal langwerpig bruin Zaad bevat, hetwelk met de
punt naar den Vruchtzetel gekeerd is (c).

De ovaale, of hartvormig ovaal gefteelde Bladen ftaan afwisfelend, zijnde getand, en, ten vollet?
uitgegroeid, op beide vlakten glad en donkergroen In den Herfst worden zij rood, vervolgens

I

geel en vallen af.

De Knoopen zijn langwerpig, met de punt naar den Tak gebogen (e), en met zeven of a^ on-
gelijk groote, roodbruine, op de binnenvlakte fijnhairige Schubben bezet. De dikker Bloeiknoopen ftaan
aan de pimt der zwakke Scheuten (ƒ), aan de fterkeren van den laatften Zomer afwisfelend, en de
Bladknoopen onder dezen. Eene roodbruine fchors met grijze vlakken bedekt de jonge Looten, ge-
durende den Winter; die van het oude Hout is donkerer, zonder veel fcheuren.. De tweede Bast
fmaakt en riekt naar Amandelen.

Het Za-ad, ftraks na de rijpheid gezaaid, kiem® in het volgende Voorjaar, en de Heester draagt dik-
wijls reeds in het derde jaar Bloemen. Zij drijft veele Wortelfpruiten, maar wordt niet hoog, daar die ,
welken op de
Crat<egus zijn geënt, van vijftien tot twintig voeten hoog worden.

Het Hout is wit en taai, en kan tot kleine gereedfchappen gebezigd worden. De menigvuldige Vruch\'.
ten voeden het gevogelte, en deze Heester is voor Faifandericn zeer nuttig, door het
Zaad ligt voort te
kweken en door haare Wortelfpruiten ligt te verm.enigvuldigen,.

-ocr page 279-

/^fxil. T.

15«;
ii

-ocr page 280-

-i- - ■

î

1

___

..it

m-

•i\'if

\'Mâ.

-ocr page 281-

CLASSIS XIL O a D. L
Z/F Clasfe, F\' Rang.
Eerfce Afdeling, of Heesterachtigen.
Spir^ea Media.

Middelhuare Spïnea.

Die mittelhare Spierftaude»

spir.-ea media, foUls ovato-ïanceolatis aliernis , fuperiorihus apice aquaHter ,lnferioribus inaqualiter
ferratis, floribus umbellato - racemop,s lateralibus.

middelbaare spiriea, met ovaal langwerpige of overhoekfche aan de bovenfle punt gelijk^
heneden ongelijk zaagtandige Bladen, de fchermvormige Bloemtrosfes zijdelings voortkomende.

Deze bijzondere foort van het geflacht Spiraa fchijnt het oog der Rangfchikkers ontglipt te zijn,
want men vindt dezelve niet aangetekend. Het zou dus gewaagd fchijnen dat men haar hier afzon-
derlijk doet voorkomen, bijaldien niet haare onveranderlijke en bijzonder uitftekende kenmerken, gelijk
mede het gevoelen van den Heer
f. s c h m i d t , die haar het eerst als zodanig opgeeft, zulks ten
vollen billijkte. De foortlijke benaming van de voornoemde Kruidkenner heb ik niet willen veranderen ;
maar bedoeld de kenmerken, naar het mij best voorkwam, op te geven, en laat de zekerer bepaling
aan het oordeel van den bevoegden Kenner ter verbetering over.

Gmelin heeft deze Heester het eerst in Siberië aan de Rivier Irtls gevonden, en zij fchijnt
dezelfde te zijn, welke
ammon Spiraa follis var lis hirfutis noemt.

Deze Heester komt het meest de Gamanderlijnbladi^e nabij; evenwel zijn de volgende kenmerken te
opmerklijk om haar niet te kunnen onderfcheiden. De Bloemen zijn zonder reuk; op de Takken van
hetzelfde jaar voortkomende, formeren zij bijna fchermvormige Bloemtrosfen («); maar zo dezelven aan
de zijden der Takken van den voorgaande Zomer voortkomen, zijn zij losfer, min of meer langwer-
pige nederhangende eenvouwdige Trosfen, waaraan de Bloemen doorgaans grooter zijn dan de eerstge-
Eieldcn (b). Ieder Bloem heeft aan haar\' eigen Bloemfteel nabij den Kelk een bijzonder blikje. De

Kelk

-ocr page 282-

Kelk, de Bloembladen, de Meeldraaden, mitsgaders de voor dezelven flaande Schubjes komen met de
Gamanderlljnbladige ten vollen overe\'én, doch haare vijf vruchtbeginfelen zijn hairig en de Stijl uitgebreid 5
zij groeijen tot ovaal hairige kapfelen, met van ée\'n ftaande naar buiten gerichte punten (c
c). Ieder
Kapfel bevat vier tot zeven langwerpige aan beide einden toegepunte bruine Zaaden (d d).

De jonge Takken, die bij de Gamanderlljnbladige Spirea hoekig zijn, zijn bij deze rond en met
eironde, lancetvormige, bijna ongefteelde overhoekfche Bladen bezet (e), zijnde die der Bloemtakken
klein, fijn getand, en, zeer jeugdig, aan den rand fijn behaird (ƒ), terwijl die, welken aan takken
ftaan die eerst in het volgende jaar Bloemen dragen, niet alleen grooter zijn, maar ook aan den omtrek
der punt ongelijk zaagtandig zijn ingefneden, en, jong, op beidé vlakten met fijne hairen bedekt zijn.

In de eerfte dagen van Junij worden de Takken bijna twee voeten lang, met Bloemen geheel overdekt,
die aan de nederhangende Takken omhoog ftaan, en op deze wijze het aanzien hebben als of zij van ter
zijde waren opgefchoten.

De Knoppen aan den droogen Tak zijn klein Qg), en, even als de Schors der jonger Takken, die
veel van de vorst liiden, bijna roestkleurig.

Dikwijls wordt deze Heester, met de door thunberg in Japan ontdekte en Spïfcsa incija ge-
naamde verwisfeld, doch ten onrechte, daar die ons klimaat niet eens doorltaat».

I> E-

i I
V ^

I

li i
ï

li

li 1

i 1
L- \'
T\\

-ocr page 283- -ocr page 284-

-\'te

-.J. ;-

I

4 f

A

If

•I

-ocr page 285-

C L A s S I S XVII. O R D, III.

XFIP\' Clasfe, IIF^ Rang,
Roknia Halodendron.

Gryze Rohinia.

Der filzlge Schotendorn,

Faux Acacia a feuilles argentêes,

The Hahdendron.

robinia halodendron, FeduncuUs trlflorh, foUis abrupte pinnatls hljugls ferlceh, petïoJb

fplnescentlhm perfiftentlbus, ïeguminihus veficarlis,

grijze robinia, met driebloemige Bïoemfieeltjes, ongelijk gevinde paarige fluweelachtige Blaadjes,
doornachtige voortdurende Bladfteeltj,e,s en opgeblazen Peulen.

De bijnaam van iederePlantfoort zal doorgaans een onderfcbeidend kenmerk betekenen; evenwel kan men
zich wel eenige afwijking van deze wet veroorloven. In dit opzigt kan men ook de benaming vaiï
Halodendron, Zoutboom, aan deze foort toeftaan, vermits zij op zoutachtige plaatfen groeit. Intusfchen
heb ik beter geoordeeld haar in onze taal, in navolging van andere taaien, met den naam van
Grijze
Robinia
te beftempelen, wegens de zilverkleur der Bladen; en te meer nog,, daar dezelve bij hoqttuijn
niet ftaat aangetekend.

In Siberië, meest aan de Rivier de Irtis, groeit dezelve op naakte drooge velden; alwaar men veele
Zoutpoelen vindt, en verfpreidt zich tot in het oostelijk
Tartarijê,

Met het begin van Junij verfcliijiien aangenaam riekende Bloemen aan de Takken van het voorgaande
jaar, twee-, zelden drietallig
(a 0), op een\' gemeenfchaplijken Bloemfteel, in de hoeken der ftekeligc
Bladfteelen van het voorgaande jaar
Qb). Iedere Bloem heeft een bijzonder kort Steeltje, maar dezelven
vallen ligt voorts naar het bloeijen af, en dragen in onze luchtftreek zelden Zaad, denkelijk uit oorzaak dat
in onzen Grond het oorfpronglijk zoutachtig gedeelte ontbreekt, waardoor her Gewas in ftaat gefteld
wordt om het Zaad (c) voort te brengen , hetwelk in eene korte opgeblazen Peul
(d) zit, en in het
Geboorteland van den Herfst, wanneer het rijp wordt, tot in het Voorjaar blijft zitten..

Ten gelijken tijde met en op dezelfde plaats als de Bloemen komen drie ongelijk lange Bladfteelen,

wel-

If

-ocr page 286-

welken teder twee langwerpig ovaale Blaadjes dragen, die aan het boveneinde eene fterke ftekel heb-
ben, en, even als de vijftandige Kelk, de jonge Scheuten, Blad- en Bloemfteelen, met een fijn dons
bedekt zijn , iets, hetwelk het Gewas buiten den bloekijd een treurig aanzien geeft.

De Looten, die gedeeltelijk zo aan het einde der Takken als zijdelings voortkomen, zijn afwisfelend,
en met vier golvend bogtige langwerpig ovaale Blaadjes bezet, welken flechts op de benedenvlakte met
een fijn dons bedekt zijn (ƒ) Zij ftaan op een\' gemeenfchaplijken Steel, tegenover elkander, hebben eene
fcherpe ftekel, en aan den grond twee dekblaadjes, welken naderhand tot ftijve ftekels groejjen (g K):
van daar hebben de Looten eëïie driefcekelige gedaante (/) als onderfcheidend kenmerk in den bladloozen
ftaat. Aan de zwakkere Looten, die in het volgend Jaar bloeijen, zijn de dekblaadjes kort en teder,
echter flerk genoeg om fl;ekels te zijn.

Daar het Zaad zo zeldzaam is, gefchiedt de voortkweking door zoging op de Rohinia Caragana,
Afleggers of Wortelfpruiten,

-"r» ■•

Wegens de zeldzaamheid en den fchielijken groei kan dit\' Gewas ter vermeerdering van afwisfeliug
gebruikt worden. Hetzelve vereischt eene fchaduwachtige plaats, tusfchen de Alpgewasfen
Kalmiat
A-^ahas
en Magnolia\'s^ en een\' Westlijk gedekten ftand.

-ocr page 287-

Crl\'TKC Solîiilia .

-ocr page 288-

I -

I

f

>

i t

........

■ •"■■Ji

ti

V\'-

. .. ilÄa

es

i

-ocr page 289-

CLASSIS XVII. O R D. III,
XVIIt Clasfe, IIF\' Rang.
Cytifus Purpureus,

Faarsrooda Cytifus,

Der Furpurrothe Bohnenhaum.

Cytife a fleurs rouges.

Red flowering Cytifus\'.

CYTISUS PURPUREUS, florihus atillarihus folitariis pedunculaiis, cauUbus procumbentihm

foliolis ohovatis leguminibusque linearibus fuhrepandis.

PAARSROODE CYTISUS, met enkele gefleelde oxelbloemen, nederliggende Stengen, de Blaadfss

omgekeerd eirond en de Feul lineaal en iets uitgebogen.

Strelen de andere Cytifusfoorten op hoogere Stammen door derzelver ryke Bloemenpracht het oog,
deze doet zulks niet minder, offchoon laager bij den grond kruipende, en op het eerfte gezigt niet bij-
zonder, maar in de nabyheid des te uitftekender fraai zijnde. Even deze hoedanigheid maakt haar ook
bij uitftek gefchikt ter fchakering van onderfcheiden kleuren in een levend bloemtapijt, gelijk zulks
reeds elders en inzonderheid bij de befchouwing der
Daphne, e. z. v. is aangemerkt.

De tamelijk hooge Bergen van Karinthil, de Ukraine en Kroatië zijn de geboorteplaatfen van deze
Heester, alwaar zij op fommige woeste en kruiden dragende plaatfen groeit. De Heester, laag zijnde,
wordt niet hooger dan één of twee voeten, en verfpreidt haare liggende takken langs den grond. Uit
de hoeken der Bladen ziet men in de Maand May van één tot drie paarsroode welriekende Bloemen
voortkomen (jt d), welke het Gewas geduurende drie weeken het verruklijkst aanzien geven. Niet
flechts de Bloemen hebben het aangenaame der kleuren tot haar voordeel, maar zelfs de Kelken zijn
met roode en groene ftreepen gefchakeerd.

Eveneens zijn de op de Bloemen volgende Peulen gekleurd doch zij worden bij derzelver rijp-

wor-

-ocr page 290-

wording zwart (c), en bevatten van één tot zes Zaaden (J). De lineaale, van boven bogtige eti alfi
het ware iets cirlielvormige gedaante der Peulen is een voornaam kenmerk van dezelven.

De langwerpige omgekeerd eivormige gefpitste bladen zijn fomwijlen zagthairig, van boven donker-
en van onderen grijsgroen (e e), zijnde overigens de geheele Plant glad.

Gedurende den Winter zijn de drooge Takken zeer ligt daaraan te onderfcheiden, dat vjin den
grond van eiken Knop twee verheven lijnen tot de volgenden daar beneden ftaande adopen (ƒ),
en dusdoende dezelven eenigzins hoekig doen worden.

De voortkweking gefchiedt door Zaad of Afleggers, en gedurende den eerften Winter vereischt dc
jonge Plant eenige bedekking.

-ocr page 291- -ocr page 292-

\'Ci?

f.. 1.

• f

.......

... . ■ \'

.. -. ■

\'O

- -

0

3

-ocr page 293-

CLASSIS V. O R D. L

Clasfe, Rang.

Tweede Afdeling, of rechcopilaande, met twee Bloemfteekjes*
Lonicera Alpigena.

Alpifcke Kamperfoely,

Alpen Hecken - Kirfche.

Chhvre-feuille des Alpes.

Red berried upright Honey- Suckle.

LONICERA ALP IGEN A ,hlfloris, baccis coadunatis didymis; foliis ovali-Ißnceolatis.

ALPISCHE KAMPERFOELij, met twee Bloemfteeltjes en famengegroeide gepaarde bezien\', de

Bladen lancetswijze ovaal.

Het hooge Gebergte van het gematigd Europa is de natuurlijke groeiplaats van deze drie ä vijf voeten
hooge, korttakkige en zeer duurzaame, aangenaame Heester, welke zich zowel door haarè kvendig groene
glanzende Bladen, als bruinroode Bloemen tot Voorjaarsplantfoenen aanbeveelt, en door haare roode kers-
achtige Vruchten de Zomerbosquetten verfiert.

De Bloemen ontwikkelen zich tegen het einde van April of in het begin van May op een\' langen hoofd-
fleel. De Bloemkrans heeft eene zeer korte, beneden bultige Bloempijp, en bekvormig verzengden rand,
wiens benedenlip fmal en naar beneden gebogen, en de bovenfle breed en viertandig is (a). De Meel-
draaden zijn zowel beneden als aan haare invoeging fijnbehaird. De eenvouwdige Stijl is van gelijke lengte
met de Meeldraadjes, die op het van boven getande Vruchtbeginfel zitten, en het Merk fchaalvormig (¥),

De beide naast elkander flaande Vruchtbeginfelen zijn of aan hunnen bafis , of geheel famengegroeid (0 ;

zij hebben flechts vkr lovertjes, waarvan de twee binnenften eirond en groen, en de buitenften lineaal

lancetvormig, roodachtig, en , even als de kleineren , met gefteelde klieren bezet zijn (d). De Vruchten

-^ijn glanzend rood, meer of min famengegroeid (ee)\', zij rijpen in Julij en Augustus, hebbende veelal

de

-ocr page 294-

de gedaante van Spaanfche Kersfen, wanneer, het geen echter zelden gebeurt, beide-volkomenvoortkomeoi
Ieder bevat ée\'n of twee volkomen zaaden (ƒ).

De tegenoverftaande Bladen zijn onder de rechtopfiaande Kamperfoelijen de grootften; zij zijn ovaal ^
langwerpig toegepunt, aan den bafis final toelopende, aan den rand en de benedenpijp fijn behaird, op
beide vlakten glad en glanzend, zitten op korte Bladfleelen {g) en vallen in den Herfst af.

De Takken zijn kort, rond en dik; de jongflen hebben, gelijk het oude Hout, eene aschgrijze, met
een dun eveneens gekleurd huidje omvangen Schors (Ji), hetwelk zich van de onder dezelve langs lopende

draaden ligt affchilt, en zich naderhand allengs van de nieuwe fchil affcheidt (/). De Knoopen zijn
groot, ovaal vierkant, aan de Takken affiaande, hebbende ovaalfpitfe in vier rijën ftaande fpitfe fchub-
ben , waarvan de twee buitenfte kleinften glanzend grijs, en de grooteren grijsbruin zijn.

-ocr page 295-

Aljifcîic- Kam p erfo eli?.

-ocr page 296-

Bafis hartvormige gedaante (<?)• Derzelver rand is fpits, ongelijk zaagtaiidig, op heidevlakten, echter
aan de benedenvlakte met geele, doorzigtige , vastzittende ronde Klier-tjes bezaaid, die men ook aan de

fijnhairige Bladfteelen en jonge Scheuten waarneemt. Van de priemvormige withairige wenkbraauwen,

*

waarmede de huidige zoom der Bladfieelen bezet is, ziet men ook eenigen op de zijden der Bladfteelen
zeiven.

De jongfiie Scheuten zijn in den Winter met eene lichtbruine Schors bekleed (ƒ), die het ouder Ho^^t
met grijze Vlakken doet voorkomen (g), en met in wratjes veranderde kliertjes bezaaid is. De ovaale
Knoppen zijn in rondachtig grijze aan den rand behairde, met geele klieren verfierde fchubben befioten.
Twee van den bafis der Knoppen aflopende verheven lijnen geven de Takken eene hoekige gedaante.

-ocr page 297-

C^^. TT û7rl. J,

-ocr page 298-

Jri

ÎW

\\ ^

/I

li %

- f

-ocr page 299-

CLASSIS V. O RD. in.
Clasfe, IIF\' Rang,
Het Geflacht.
Staphylea.

Pïmpernoote»

JFimpmiufs.

Faux Pistachier.

. Bladdemui,

De Geflachtnaam Staphylea, eene verkorting van Stap\'hylodendron, betekent naar het laatfte woord
Druivenboom, zeker om de trotschachti^e famenftelling der hangende Bloemen.

In eene gematigde Noordelijke luehtftreek vindt men de twee alhfer belïénde foorten van deze eenvouw-
dig fchoone Heester, aan vruchtbaare Beelïjes, Rivieren, Meiren en op laage vochtige plaatfen. Zij
bieden den Tuinliefhebber eene vermeerdering van menigvuldigheid voor Voorjaarspartijen aan , daar zij
om het fchoone groen der famengeftelde Bladen zowel als de hangende Bloemtrosfen, geen onaangenaam
fieraad opleveren.

De kentekenen van het Geflacht, het welk thans bijna onder den derden Rang der vyfde Clasfe bepaald
wordt, zyn eene vijfdelige, fchoon gekleurde holle, den Bloemkrans evenaardende Kelk, bevattende het
Vruchtbeginfel. De Bloemkrans heeft vijf langwerpige rechtopftaande Bladen, even als de Kelk. Uit het
Vruchtbeginfel ziet men vijf langwerpige, holle honigdraaden verfchijnen; die tusfchen vijf\'langwerpige
met eenvouwdige Meelknopjes gekroonde Helmdraadjes ftaan, en tusfchen de Bloem en den Kelk zijn
ingevoegd. Het dikachtige twee- of driedelige Vruchtbeginfel onderfteunt twee of drie eenvouwdige
naauwlijks langer dan de Helradraadjes zijnde Stijlen, met ftompe, holle, aanrakende Merken. Vruch-
ten zijn twee of drie opgeblazen flappe met een\' zijden naad famengegroeide huidige, geaderde Vruchten,
die door een fchotvlies in twee vakken gedeeld zijn, en aan de punt naar binnen openbarsten. De
twee Zaaden zijn beenachtig rond, met eene fchuin afgeftompte puntdie zijdelings aan de punt eene
Ichuinfche groef voorftelt.

-ocr page 300-

De Voortplanting gefchiedt het best door Afleggers , en de in Maart afgelegde Takken hebben in het
volgende Voorjaar ter verplanting toereikende wortelen. Langzaamer gefchiedt zulks door
het Zaad, het
welk eerst in het tweede jaar kiemt, en langzaam groeijende Planten levert. Die door Stekken is zo
onzeker als onnodig, daar het Gewas wortelfpruiten in overvloed geeft.

Wil men de Heester tot een wezenlijk fieraad plaatfen, dan moet zij onder ten gelijke tijden met
afhangende Bloemen bloeijende Gewasfen vermengd worden, als b. v. de
Rohinia pfeudo-acacia,
Cytifus laburnum, Acer penfylvanicum, Berberis, Ribes floridum, Halefïa
en Sophora tetraptera. Deze
fchoonheid wordt vermeerderd door het tusfchenmengen van Gewasfen met opfiaande Bloemen, als
Rofa bicolor, Spirasa chamadrifoUa, Syringa lacinlata. Rhododendron ponticum ^ benevens eenige foorten
van
Amerikaanfche Doorns en Mispelen. Het contrast vermeerdert, even als de fchoonheid, door de
flingerende met fchoone blaauwe ten zelfden tijde bloeijende
Atragene alplna, deze zal de Heester allen
luister bijzetten,
zo zij haare veelvuldige ranken om dezelve heen flingerende, en van de bovenfle
Takken
haare fchoonheid, om zo te fpreken op de benedenfte uitftort.

-ocr page 301-

CLASSIS V. OR D. III.

Clasfe, IIF\' Rang,
vStaphylea Piniiata.

Gevinde Pimpernoate,
Die funfblattrlge Pïmperniifs.
Nez coupé,
OU faux Pistache,
The common Bladdernut,
staphylea p in n A t a , foliis plnnatis.

gevinde p iM pe R n o o T e, nict gevinde Bladen,

Deze zo eenvouwdig fcTioone Heester wast in geheel het gematigd Europa, Pallas vond haar ook
in
Georgie, alwaar de halfgeopende doemen in Azijn gelegd en als Kappers gegeten worden.

De uitgebreide Wortel Urekt tot bafis van verfcheiden Stammen , welken in een\' goeden grond van
twaalf tot agttien voeten hoog en twee of drie duimen dik worden. De Stammen zijn rechtopgaande,
en, even als de gevinde Bladen, tegenover elkander fi:aande. De jongfie Takken hebben eene groote
inet wit merg gevulde Mergpijp, op welken zich de Bloeitakken ontwikkelen , omringd door vier
gevinde Bladen, uit vijf ovaal ftitfe, fijngetande, kortgefteelde Blaadjes famengefteld {a a), welken aan
\'^en bafis van den algemeenen Bladfteel twee fmalle, lineaale, witte, afvallende Dekblaadjes hebben
^^ veelal kleiner zijn dan die der Houttakken (c). Aan het einde van deze Bloeitakken, waarvan
telkens twee den groei van het voorgaande jaar beperken (d), komen de nederhangende Bloeitrosfen,
^ie in haare volkomenheid uit één tot vijfentwintig Bloemen zijn famengefteld, welken drietallig op
^en bijzonder Bloemfteeltje en eenigermate van ellcander ftaande op den algemeenen Bloemfteel zijn
Wgevoegd, terwijl elk op een afzonderlijk Bloemfteeltje rust
(e e\') -, aan den bafis der Bloemfteeltjes
2ïjn vier lineaale afvallende Dekblaadjes, waarvan \'er één aan den grond des algemeenen Bloemfteels zit.

l^e Bloemen ontwikkelen zich in de Maand Maij met de Bladen tevens. De Bloembedekking is ^ even
sis de kleur der Bloembladen, wit, aan de zonzijde van buiten rood gefchakeerd; de infnijdingen zijü
Uitgebreid met de punt naar binnen gebogen, brceder dan de Bloembladen, die zich niet meer
openen

dan

-ocr page 302-

dan da\'; men de gecle meelknopjes der draadvormige, witte, gladde, met, dc Bloem evesü lange Meel-
draadjes kan vernemen.

Het opgeblazen gladde Vruchtbeginfel rust op een\' vijfkantlgen Vruchtzetel, en onderfteunt even
veel draadvormige witre met de Meeldraaden even lange Stijlen als bevruchte Kapfelen, welken, gelijk de
vergroote figuuren aanwijzen, in het midden uitgebogen en van boven met ftompe Merken zijn veréé-
nigd (ƒƒ). De Kapfelen, meest ten getale van twee of drie, groeijen naderhand tot huidig opgebla-
zen ovaale geaderde Vruchten, die zich aan de punt naar binnen openen, en in Augustus rijp wor-
den (gg^ leder Kapfel is in twee vakken verdeeld, bevattende van zes tot tien Zaaden , waarvan
flechts édn of twee volkomen worden; zij zijn hard, glad, bruin, aan den bafis ftomp (k) en worden
door eenige Kerkgenootfchappen tot Roozenkransjes gebezigd ; zij hebben een\' onaangenaam zoeten fmaak,
en eene pistachekleurige, eenigzins olijachtige zelfftandigheid , en veroorzaken bij kinderen h;vige
brakingen.

De ovaalfpirfe, ongelijk groot gefchubde Knoopen, ftaan op de jonge Takken tegen over elkander,
en bevatten de Bloemtakken gedurende den Winter. Eene gladde Schors bekleedt de jonge Takken,
waarvan de éénjarigen met veele verheven bultjes en de anderen met witte ftreepen bezet zijn, die
Raderhand tot verdiepte fcheuren groeijen (/)

V.

-ocr page 303-

il

/

-ocr page 304-

- i

À

«

■Jü

■ ---V

-ocr page 305-

O R De

V.

XII.

I S

C L A

XIF\' Clasfe, V\'^ Rang.
Mespilus Amelanchier.

Oostenrijkfche Mispelboom,
Quentelheer-Strauch.
Amelanchier, ou Alißer ä feuilles rondes,
The Amelanchier

mespilus amelanchier, inermis, foliis ferratis fuhtus hirfutis*

p y r. a m e l a n c hl e r, ßUis fahrotundo - elüpticis acutis, fuhtus puhefcsntihus: floriius raeemops, petalls lanteolatii,

germinilus ful/villoßs, calycinis fegmenth glabris. WILD,

oostenrijksche mispelboom, die ongedoornd is, en de Bladen ovaal zaagswijze getand en

van onderen ruig heeft.

Ook deze Mispelfoort wordt door wildenow onder het geflaeht der Peeren geplaatst, enkel om de
peerachtige veelzadige Vruchten, Dezelve groeit in
Duitschland, Oostenrijk, Zwitferland, Frankrijk en
in de meeste Zuidelyke landen van
Europa, op drooge fteenachtige hoogten. De Heester bereikt eene
hoogte van drie tót vijf voeten, en heeft veel overée\'nkomst met den
Kanadifchen Mispelboom, behalven
dat deze, uitgenomen de Bloemen en Vruchten, in veele opzigfen kleiner is.

De Bloemen ontwikkelen zich ook laater dan die der voornoemde foort, en de Bloemtrosfen zijn ook
flechts uit vier of zeven Bloemen famengefleld (a b), de Bloembladen lineaal lancetswijs en fliomp,
en vijf Sij^ylen, zijnde de gearmde Bloemfleeltjes van elspuntig draadvormige donzige afvallende
lovertjes omvangen. De zwartachtige blaauwe Vruchten, die zo groot als eene Aalbezie worden, zijn
rechtopfl:aande, en worden in Augustus rijp j zij zijn vijfhokkig, fappig en zoet van fmaak, en be-
vatten in elk hokje twee langwerpige Zaaden
(d).

De Bladen zijn ovaal, fi:omp, zaagtandig, jeugdig van buiten donzig, ouder zijnde kaal, naauwlijks
«en\' duim lang, en met twee zljdelingfche aan den Bladfl:eel gegroeide elsvormige dekblaadjes (0 voorzien.

Ge-

-ocr page 306-

Gedurende den Winter zijn de Jongfte Looten licht geelbruin; aan het boveneinde verfchijnen de
korte vierkante Bloeifemknoppen ("ƒ), laager de kleiner vlakke aangedrukte Bladknoopen (H), zijnde ]
beide uit lichtroode fchubben famengefteld.

De Voortplanting gefchiedt beter door zoging op Haagappelboomen dan door het Zaad, alzo dan de
Stammen langzaam en minder welig groeijen.

-ocr page 307-

cc. XJI, Y.

-ocr page 308-

Î1

TV-\'--

. r

. tj-

. .....-

ï>> ■

P^fü fei --\'A^JPSïV^,» • - ■ • - ■ \' >

it

•A-V

A A

1

,1

-ocr page 309-

O R D.

L

XTL

XIF\' Clasfe, F\' Rang.
£erfce Afdeling, of Heesterachtigen.
Spira^a Crenata.

Gekartelde Spirea.

Die fpanifche Spierftaude.

Spirèe crenelée.

The white Spanish Spir<ea.

SPIREA CRENATA j foliis obovatis acutis apice dentatls trinerviis: corymbis confertis pedunculatis.

GEKARTELDE SPIREA, met langwerpige aan de punt gekartelde Bladen en zijdelingfche

Bloemfieelt jes.

De groeiplaats van deze Spireafoort wordt opgegeven in Siberië en Hongaryë. Ondertusfchen heeft
BAELIER eene gelijkfoortige in Spanje ontdekt; evenwel fchijnt\'er. eenig verfchil tusfchen beide te
zijn, het welk ten minften eenige onzekerheid baart; dat zij intusfchen zeer veel overéénkomst heeft met
de St» Janskruidbladige is niet te ontkennen.

De Bloemen verfchljnen bijna aan de geheele lengte der Voorjarige Scheuten, op ongefteelde fchermen
vergaêrd, die door eenige Bladen zijn verzeld, fpruitende uit de afwisfelend ftaande knoopen («).

Ieder Bloemfteel draagt flechts eene enkele Bloera, welke kleine, in vergelijking met de overige foorten,
fmalle, aan de punt gekartelde Bloembladen heeft, welker zijden elkander niet aanraken, en tusfchen
welken de kelktanden omhoog ftaan. De Meeldraaden zijn in den Kelk ingevoegd, en met de Bloembladen
yan gelijke lengte. De Zaadkapfelen, welken het kleine groene Vruchtbeginfel omvangen, ftaan omhoog,
zijn langwerpig en bevatten kleine ovaal langwerpige Zaaden (Jf), die echter bij ons niet geheel rijp
worden.

De Bladen ftaan afwisfelend aan de fterker Scheuten; zij zijn langwerpig, ongetand, of aan de punt
^én. (O of drievouwdig (d) gekarteld, aan de zijde geheel tegen den Bafis fmal, bijna ongefteeld, op

dc

-ocr page 310-

de beide vlakten glad, en met drie bijna gelijk lopende Ribben voorzien j die. welken aan de zwakker
fcheuten voortkomen, formeren een\' afwisfelend ftaande bundel van vier tot zeven fmalle aan de punt
naauwlijks gekartelde Bladen C^.)

Gedurende den Winter is de Schors der andere Takken bruin (f)-, die. der jonge grijs welken
zich affchillende den Tak bloedrood doet voorkomen (Ji). Van alle foorten heeft deze de naauwfte
Mergpijp; zij bloeit het vroegst van allen, en is zelfs nog eenigermate zeldzaam.

In Voorjaarspartijen dient zij met de St. Janskruidbladige om kleine groepen te formeren, welken de
veelvuldige boogvormige uitgebreide en in de lengte met bloemen bedekte fijne Takken een fchilderach-
tig aanzien geven. De Heester bemint eene eenigzins fchaduwachtige ftandplaats, wordt van drie tot
vijf voeten hoog, en befiaat, vrijftaande, een\' omtrek van vier of vijf voeten.

-ocr page 311-

-e. SpxraeÄ.

OTcü. J.O

-ocr page 312-

■f

> /

^Iv.

1

■ ■ ■ .

j

-ocr page 313-

CLASSIS XXIIL o K I.

XJIIF\' Clasfe, F\'\' Rang.
Acer Saccharinum.

Suikergevende Ahorn-loom...
Der Zucker - Ahorn,
rErahIe à Sucre\'.
The Su gar Mapîè,.

äcer säc e ha-RINUM,/ö/m* quhquepartîto-paîmatîs acumînato âentatîs, fuhus puhesfcentîh\'uu-

suiKERGEVENDE AHORNBOOM, de Bladen vîngerswîjze In vijven gedeeld, met fpitfe tandjes.

Op Bergen en in tusfchen dezelven gelegen vlakten, aan de oevers van Beeken en Rivieren, groeit
in een\' goeden, vlakken, vochtigen, echter niet moerasfigen grond deze Ahornfoort in
Kanada^..
Maryland tn Penfylvaniê \'m
het wild.

De niet riekende, zowel manlijke als tweeflachtige Bloemen zijn klein en niet zeer fraai\'(«) » ftaan op
dezelfde tros onder elkander en komen met de Bladen tevens te voorfchijn. De gemeenfchaplijke
Bloemfteel is-met eenige kleine Bladen en geelbruine dekblaadjes voozien.

Het Zaad (c) wordt hij ons in October rijp, en door middel van hetzelve gefchiedt de voortplanting-
het zekerst. Het Zaad, dat onmiddelijk uit
Amerika overkomt, en niet bedorven is, wordt hiertoe-

het best geoordeeld. De inenting gefchiedt wel op den gewoonen Ahornboom, maar men wil dat<
deze boomen weinig of geen Suikerfap geven.

Door de Bladen (d é) is dez foort van den Acer Pfeudo \' Platanus, rubrum , dafscarpim bezWaarlyk-
te onderfcheiden, dewijl dezen, even als andere vyflappigen, uitgerekte punten hebben; intusfchen zy«-
de bogten van den Suiker-Ahorn tusfchen de lappen zeer wijd, bijna even, ten minften zeer fpaarzaam
met groote Tanden bezet. Dè grondvlakte der jonge Bladen is hartvormig uitgerend, eit-
die der ouden gelijk; daarenboven is de benedenvlakte met: zeer fijae witgrijze hairtjes bezet (è)^
ïerw\'yl die van andaren fterkhairig ia.

-ocr page 314-

Het zekarfte kenteken is aan de Jonge Looten (g), die eene glanzend geelbruine Schors en zwart-
bruine fpitfe knoopen hebben (ƒ), terwijl die van den
Acer pfeudo-platanus en dafycarpum afgerond zijn.

In plantfoenen vindt de Boom op vrijë plaatfen, in geïfoleerde groepen zijne plaats. De fchielijke
groei in koude ftreeke\'n, op vochtige Weilanden, eenigzins befchaduwd, levert binnen twintig Jaaren
een zeer goed brandhout, eene genoegzaame reden om de voortplanting in het groot aan te bevelen.
Neemt men daarbij in aanmerking dat uit het fap met weinig moeite een Suiker kan bereid worden,
die, offchoon niet ten vollen dien uit het Suilcerriet evenaardende, echter vrij goed is, dan zal deszelfs
aankweking nog zo veel nuttiger zijn. In
Europa zijn reeds onderfcheiden proefnemingen nopens het
laatile Voortbrengfel gedaan, en wel in
Harbke, alwaar de oudlle Boomen van Duitschland zijn. In
Amerika gefchiedt zulks als gewoone Landbezigheid, gelijk men in de Befchrijvüig van de Heemi
».USCH, KALM, SC HOEP F en anderen de behandeling kan vinden»

\\

-ocr page 315-

(eer ^-yacA-cz-p-e-T\'zzzw .

^ïils.e.ï o\'eeTciifle ^JIMI\'JI Ij«

SSJII. ôzrl.l, .

-ocr page 316-

■ S\'"

L-

t: I

"\'issi

3

V,

I

. t\'A-

■ ■ - "V

i:

i ■

- \'. -r: M

r\'a

■ï

m

- v\'"!

-ocr page 317-

C L A s s I s IV. ORD, r.
W Clasfe, Rang,
• Het Geflacht.
Ptelea;

Lederbloem.

Lsderhïume,

La Ftdea^.

Trefoil.-

4

.\'Bttka h een uit het Grieksch overgenomen woord, het welk in die taal Vleuger betekent, en met
recht op de Vrucht van deze Heester, welke door^ eene vliezige huid zich als gevleugeld voordoet,
toepaslijk.
Dioscoriües heeft deze benaming aan onzen Ypenboom, wiens vrucht insgelijks gevleu-
geld is , gegeven. De Nederduitfche benaming van
Lederbloem is van de lederachtige Bloembladen afge-
leid, even als een Iloogduitfche naam Gewiirzflaude-Nwa-dim aangenaamen geur der Bloemen, die \'savonds-

de lucht doordringt.-.

Men heeft-tot dus verre flechts de déiiige hierna te befchrijven foort FteUa trifoUata ontdekt; althans
zo men dezelve van het Geflacht
Dodonea, onder het welk zij door linn^us in het eerst gerang-
fchikt wierd, weder affcheidt, en bijzonder ftelt. Dat deze Heester onder de
Dodonea, en wel in de
VlIIfle Clasfe was geplaatst, kon men onmogelijk goedkeuren, want het gebeurt flechts zeer zeldzaam
dat men agt Meeldraaden vindt; maar meestal vier, en met dit al wordt zij nog ten onrechte onder
de IVde gerekend, vermits zij in den naauwflen zin onder de
Folygmnia (veelflachtige) of XXIlIfle
Clasfe behoort, als hebbende tweeflachtige vruchtbaur vrouwlijke en onvruchtbaar manlijke Bloemen op
één\' Stam, welken echter meestal vier manlijke- Meeldraaden hebben, en onderfcheiden worde» als volgt:

De Kelk, zo wel der manlijke als der vrouwlijke Bloem, is vierdelig, klein, fpits, en voorts afval--
lende. De manlijke en vrouwlijke Bloem heeft vier Bloembladen, die langwerpig, hol openftaande,.

grooter dan de Kelk en lederachtig, zijn. De Meeldraaden der manlijke Bloemen zijn vier, fomtijds vijf-

zes1-

-ocr page 318-

«es- of seventallig, elspuntig, rechtopftaande, niet eene omgekromde punt, breede aan den van binnen
vlakkigen bafis, bijna zo lang als de Bloem, en ten balve ronde Meelknopjes, daartegen vindt
men
dezelven in de vrouwlijke Bloem korter en onvruchtbaar. Het Vruchtbeginfel der manlijke Bloem is
ovaal, klein en onvruchtbaar, de Stijl zeer kort, aan de punt tweedelig, en de Merken verflenst;
het
Vruchtbeginfel der vrouwlijke Bloem is mede ovaal, doch famengedrukt en grooter. De Stijl is kort en
famengedrukt, en de twee Merken fl:omp en affl:aande. De Vrucht is eene halve ronde tweehokkige
drooge Bezie, en groeit famengedrukt met een\' huldigen gevleugelden rand. De enkele Zaaden zljti
langwerpig, naar boven verdund.

Somwijlen zijn de Meelknopjes, der vrouwlijke Bloemen met vruchtbaar ftuifmeel bedekt, m om die
rsden het Gewas onder de XXlIIfte Clasfe te rangfchikken.

-ocr page 319-

LASS

IV.

L

ORB.

Clasfe, Rang.
Ptelca Trifoliata.

DrieMadlge Lederhloem,
\' Die Dreiblättrige Lederblutns,

La Ptelea U trois feuilles,

The fhrubhy Trefoil.
ptelea trifoliata, folHs ternatis,
driebladige lederbloem, tnet drievouwdige Bladen.

De eerftc Zaaden van deze Heester, die uit Carolina en Virglnië naar Engeland gebragt zijn,
wierden door felle vorst vernield. Beter daagden de
door catesby in het jaar 1724 aangebragten,
en wierden federt veelvuldig in de
Europïfche Tuinen verplant. Thans verdraagt deze Heester de winter-
vorst , doch de overmaat van dezelve befchadigt de jongfte Scheuten. In een\' met leem en Zand ver-
mengden niet te vochtigen grond, groeit zij van twaalf tot twintig voeten hoogte, en vier tot zeven
duimen middenlijn. De Takken groeijen geregeld, en de kroonen geven een digte lommer.

Aan het einde der jongfte Scheuten ontwikkelen zich in de maand Junij vijf tot tientakkige fchermtros-
fen met Bloemen die even als de droevige Damastbloem
{Hesperis tristis^ van reuk zijn (a). Ieder
Bloem rust op een bijzonder Bloemfteeltje, het v/elk, even als de Kelk en buitenvlakte der Bloem, met
aanliggende hairen bekleed U. De Bloemen zijn of ftijlloos tweeflachtig, of zodanigen wier Meelknopjes
zonder ftuifmeel zijn, en op bijzondere Stammen groeijen. De eerften zijn gelijk de vergroote figuur
(b\')
ganwijst, en onvruchtbaar, hebbende een\' drie-, vier- of vijffpletigen Kelk, drie, vier of vijf Bloembla-
den en evenveel met den Bloemkrans even lange priemvormige Meeldraaden, die van beneden tot op de
helft alleen aan de binnenzijde met v;itte afftaande Hairen bedekt zijn (c), en geele, tweehokkige Meel-
knopjes dragen. Diergelijk eene bekleding hebben de korte, pijlvormige, bladachtige onvruchtbaare
Meelknoppen dragende Meeldraadjes der vruchtdragende Bloem
(d). De Bloemen hebben meestal een\'
vieifplstlgeu Kellc§ vier Bloembladen en even zo veel Meeldraaden, Het vlakgedrukt Vruchtbeginfel

heeft

-ocr page 320-

heeft een\' met twee (lompe Merken gekroonde Stijl (e). Zij dragen veel Zaad , en zelfs op enkelftaan-

de Stammen, zonder invloeijing van anderen. De vleugelvruchten zijn meestal tweehokkig (f), en door-
een doorzichtigen vleugelrand omvangen
(g). Somtijds is de Vrucht driehokkig, en dienvolgens drie-
hoekig en driegevleugeld. Het in ieder hokje voorhanden zwartbruin klein zaadje wordt in Augustus rijp,
*

De Bladen zijn uit drie ovaale boven en beneden toegepunte, ongetande op beide vlakten gladde-
Blaadjes famengefteld (h); zij ftaan afwisfelend op ronde Bladileelen, die met het middenblaadje om-
trent even lang zijn, en hun bafis bedekt de aanftaande knoopen.

In den Winter, en reeds in de maand A-Ugustiis worden de jonge Scheuten bruin, en in het midden-
van het merkteken der afgevallen Bladen ziet men het voorftekend merk der aanftaande knoopen (/)

De aangenaame geur, dien de Bloemen \'s avonds uitwaasfemen, en tevens het aangenaam levendig
groen, hetwelk met de halfrijpe geelgroene Vruchten, een bekoorlijk gezigt oplevert, verfchaft deze
Heester met recht eene plaats in onze Plantfoenen. Haar fchielijke groei, gemakltjke voordfvveeking-
door het Zaad, en het witte goed brandende Flout maakt dit gewas ook voor Houtplantaadjen be-
langrijk. De Inboorlingen in
Kanada gebruiken de verfche Bladen tot het helen van wonden en, als
Thee tegen de wormen.

Eene verfcheidenheid met vijf Bladen, e. z. v. moet door inenting voortgekvveckt worden, nangezi^
het Zaad alleen de oorfpronglijke vierbiadige voortbrengt,.

II

-ocr page 321- -ocr page 322-

-ocr page 323-

heeft een\' met twee (lompe Merken gekroonde Stijl (#). Zij dragen veel Zaad, en zelfs op enkelflaan-
de Stammen, zonder invloeijing van anderen. De vleugelvrnchten zijn meestal tweehokkig (ƒ), en door-
een doorzichtigen vleugelrand omvangen C^). Somtijds is de Vracht driehokkig, en dienvolgens drie-
hoekig en driegevleugeld. Het in ieder hokje voorhandden zwartbruin klein zaadje wordt in Augustus rijp»

De Bladen zijn uit drie ovaale boven en beneden toegepunte, ongetande op beide vlakten gladde-
Blaadjes famengefteld
(h)-, zij ftaan afwisfelend op ronde Bladfteekn, die met het middenblaadje om-
trent even lang zijn, en hun bafis bedekt de aanftaande knoopen.

In den Winter, en reeds in de maand Augustus worden de jonge Scheuten bruin, en in het midden^
van het merkteken der afgevallen Bladen zkt men het voorftekend merk der aanftaande knoopen (O

De aangenaame geur, dien de Bloemen \'s avonds uitwaa&femen, en tevens het aangenaam levendig
groen, hetwelk met de halfrijpe geelgroene Vruchten, een bekoorlijk gezigt oplevert, verfchaft deze
Heester met recht eene plaats in onze Plantfoenen. Haar fchielijke groei, gemaklijke voordiweeking
door het Zaad, en het witte goed brandende Hout maakt dit gewas ook voor Iloutplantaadjen be-
langrijk. De Inboorlingen in
Kanada gebruiken de verfche Bladen tot het helen van wonden en, als
Thee tegen de wormen.

Eene verfcheidenheid met vijf Bladen, e. z. v. moet door inenting voortgekweckt worden, aangezien,
het Zaad alleen de oorfpronglijke vierbladige voortbrengt..

-ocr page 324- -ocr page 325-

-ocr page 326-

ongedeelde Bladen zijn vrij digt; die, welken aan de Vruclittakken verfchijnen, hebhen veel overéénkomst
met den altoos groenen gedoornden Mispelboom,
Mespilus Pyracantha (/), en zijn zo wel ten aanzien
^der grootte als der gedaante van die onderfcheiden waarmede de groote Takken bezet zijn. In den Herfst
worden zij eerst aan den rand, daarna geheel rood , en vallen allengs af.

De jonge Takken blijven gedurende den Winter groen (/) en hunne uitgerekte, afftaande Knoopen, ziju
uit kleine ovaalfpitfe roodachdge Schubben famengefteld (m). De Schors der oude Takken is grijs en
de oudfte fcheurig. Het Hout is vast en geel, maar kan bij ons om de zwakheid en geringen omvang,
tot geen voordeel aangewend worden, zo als in het Vaderland van deze Heester, \'

-ocr page 327-

c- c

-ocr page 328-

CA

/twä

T
i

■■X

-ocr page 329-

€ L A S S I S VÜI. O R D, I
VIIF\' Clasfe, F\' Rang.
Eerfte Afdeling, of met zijdelingfche Bloemea.
Daphne Alpina.

Alpifche Daphne.

Der Alpen Kellerhah,,.

Thymelèe des Alpes

Alpine Wood-Läure!.~\\

DAPHNE ALPINA, florihus fesfiUhus .aggrcgatls Jaieralihus, foliis lanceolaih\', obtusiufculis fuhms
tomentofls..

alp IS CHE DAPHNE, met cngefleeld famengegaérde zijdelingfche Bloemen, en-^latfcetvofmigé fiomp-

achtige Bhden,,die van onderen wollig ztjn.

Dit fraalje rechttakkige Heestertje groeit tot - eene el hoogte en een vinger dikte op de n-aar Italië of
ten Zuiden afhellende laagere Alpen, doch mede omftreeks Fiime, van eenige voeten hoogte en een
duim middenlijn. In dit oord bloeit hetzelve reeds in April, doch op de Alpen eerst in jVI.aI} of Junij*
Sommige beweren dat hetzelve ook omftreeks
Geneye gevonden wordt. ..

De witte, eenigzins paarfche Bloemen ftaan aan=het einde der Takken vijf of meer, zelden minder
in getal, .en v/el in eene fchermvormige famengaêfing; zij hebben in rolvormige met.aanliggende vlokkeiï
bezette Bloempijpen en eene in vier ovaale infngdingen gedeelde opening. .

Gedurende den Bloeitijd of gemeenlijk nä denzelven , fpruiten uit den gemeenfchaplijken knop meesr
twee tegen over elkander ftaande Scheuten, waarvan, de Bladen afwisfelend, van boven donker-, maar
op de benedenvlakte lichtgroen zijn. Door dezen groeitrant gefchiedt het dat de Bloemen , die in het
eerst aan het einde der Takken geftaan hebben, thans uitgebloeid zynde, als Vruchten ter zijde
ftaan, en in ovaal langwerpige, rijp zijnde, roode, fappige, in de lengte met eene ftreep getekende
i Bezie veranderen (h) , welke een ovaal fpits Zaad (c) bevati.

Dt.

-ocr page 330-

De aan het einde der Takken met de Bloemen ten gelijken tijde voortrpruitende, en om dezen in
een\' kring ftaande Bladen (d) zijn ovaal elliptisch kortftelig, aan het boveneinde afgeftompt, of fpits
met een\' gladden rand; zij zijn, even als de Bloemen, met aanliggende vlekken, van boven bleek-,
van onderen lichtgroen, en vallen
ni den bloeitijd af.

De Schors der oude Takken is aschkleurig, en die der jongeren in den bladloozen ftaat bruin, en
en met zwarte verheven punten bezet (e). De Knoppen zijn groenbladig (ƒ).

De Voortkweking gefchiedt door het Zaad; doch vermits dit zeldzaam is, moet het afleggen ge-
bezigd worden.

Gedurende den dag zijn de Bloemen zonder reuk, maar tegen den avond en \'s nachts verfpreiden
zij een\' zeer aangenaamen geur, welke dien der
Orchis odoraiisjima, welriekend Standelkruid, nabij komt.
Deze uitmuntende hoedanigheid wijst deze Heester in plantfoenen haare plaats aan op wandelingen,
die in de koele zomeravonden bezocht worden en met andere welriekende gewasfen een\' aangenaamen
Balzemgeur verfpreiden. Men plant haar op eene voor zon en koude veilige plaats.

Eene variëteit onder den naam van Chamaka fabmdica, met geheel grijze Bladen en witte Bloemen,
dient tot afwisfeling.

i>

\'b

-ocr page 331-

X

ÜTÜ.

-ocr page 332- -ocr page 333-

O n a

XIL

V,

I 3

C L A

XIF\' Clasfe, V\'^ Rang,
Mespilus Chamae - mespilus,

Alpifche Mispelhoom.

Berg-Mispelflrauch,

/

Außer Nain,

Bastard Ouincei

lïESPJLUS CHAMAE-MESPÏL US, inermis, foliis ovalihus acute ferratis glahris, florihus cor^jmhofi

capitatis,

ALPISCHE MISPELBOOM, die ongedoomd is, met oi>aale fpitsgetande gladde Bladen, en trosachtige

Bloemhoofd] es-.

De Natuur heefc de Alpen van het gematigd Europra tot eene groeiplaats beftemd van deze twee
drie voeten hooge Heester. Derzelver donkergroene, glanzige vaste Bladen, en roozenroode fchermtrosfen-,
die de eindtakken van het voorgaande jaar verfieren, geven haar eene plaats onder de bloeijende Heesters,,
welken het oog des v,7andelaars, wanneer zij hoogere bloeijende bosquetten omfingelen, of nabij wandel-
wegen geplaat&t zijn, zoo wel in het voorjaar door de. Bloemen, als in het najaar door de Vrucfiteia ,..
firelen.

De afwisfelend ftaande Bladen hebben korte Bladfteelen, die langwerpig ovaal, fcherp getand, en
volkomen uitgegroeid, op de beiden vlakten glad zijn (0). Aan de Houttakken ziet men witte afvallen-
de Stippeltjes, en fomwijlen kliertjes. De Bloemen zijn in gedraaide Schermtrosfen vergaêrd, elk op>
een bijzonder Bloemfteeltje, hetwelk door een afvallend rood lovertje onderfteund is
(ß). De met het:
Vruchtbeginfel famengegroeide Kelk heeft vijf infnijdingen, en is met eene fijne wol bedekt.. De vijfi\'
Bloembladen zijn ovaal, openen zich niet ten vollen, en vallen ligt af; zij otnvatten veertien tot twin-
tig aan den rand des Kelks ingevoegde Meeldraaden, die rondachtige Meelknopjes dragen. Één tot drieg-,
sneest twee korte ftijlen, met ftompe Merken, rusten op het beEotea Vruchtbsginfel,,ei3 zijn bij hunn«.;
invoeging met eene
witte wol overtogen.-

-ocr page 334-

De fchoone roode Vrachten, die in het Najaar onze Tuinen zo verruklijk verfieren rijpen in haat
vaderland in September, maar in onze Tuinen eene Maand vroeger; zij zijn vijfkantig, en, ten vollea
ïijp, geelroodkleurig, zij bevatten in een zoetachtig geel vleesch flechts twee lederachtige vakken, die,
.door een middenrif van elkander gefcheiden, ieder een glad, bruin, met de kromme punt naar den
Vruchtfl:eel gekeerd Zaad bevatten , waar van echter zelden meer dan één rijp wordt. Dit Zaad,
wanneer, hetzelve in den Herfst gezaaid wordt, kiemt in het volgend Voorjaar. Op zodanig eene wijze
geplant, blijft de Heester, gelijk op de Alpen, flechts eene laage Sruik, doch bij de kunstige voortplan-
ting door zoging op Haagappelboomen wordt zij vier a vijf voeten hoog.

Gedurende den Winter zijn de jongfle Takken met de Bloeiknoppen aan hun einde 0 en de zijde-
lingfche Bladknoppen (ƒ) met een grijs gevlakte fchors bedekt
(g) , die aan het oude Hout kleurig wordt.
De .Blad- en Bloeiknoppen zijn ovaalpuntig met geelgroene fchubben. Men moet in het oog honden dat
deze Alpifche Mispelboom altijd eene befchaduwde plaats vereischt.

-ocr page 335-

1

.JLa CI

Alpifelie

-ocr page 336-

3

i ■
\\ ■

\'-.■■f.\'/- ■

■. .V

: /

V

■F\'

t--

-ocr page 337-

CLASSIS XVII. O R O. IV.

XFIF\' Clasfe, IW\' Rang.
Robinia Pygmaea.

Dwergachtige Rohinia.

Der Zwerg- Schotendorn.

Faux Acacia Nain.

The Dwarf-Acacia.

ROBINIA p Y G M ^ A peduncuUs fitnplicthus 5 foliis quaternatis fesfilihus.

DWERGACHTIGE ROBINIA, met enkele Bloemßeehj\'es, de Bladen hij vieren en ongefteeld.

Dit nog niet zeer menigvuldig Heestertje groeit zeer welig in Siheri\'è, aan geene zijde van het
meir
Baikal. Niettegenllaande hetzelve jaarlijks door het afbranden van het gras vernield wordt,
fchiet hetzelve toch telkens weder nieuwe goudkleurige takken ter lengte van eene el, die van de Inwoo-
ners tot vliegenwaaijers vergaêrd en in de
Siberifche Steden ter markt gebragt worden. Op plaatfen
alwaar het vuur deze Heester niet deert, of door het vee niet wordt opgegeten, groeit zij tot eene
hoogte van vier of vijfvoeten. Dat ziilk eene bevallige duurzaame Heester tot omfingeling van hoo-
ger plantfoenen, of tot afwisfeling in laager Bloembosquetten bij uitftek gefchikt is, zal de Tuinlief-
hebber niet ontkennen^ en tusfchen de
Spiraa tomentofa, Cytifus purpureus, capltatus en eenige laager
Spiroeafoorten niet ongaarne geplaatst zien.

De Bloemen komen in de Maand Junij enkel tusfchen de Bladhoeken (a) ten voorfchijn. Dezen zij?i
uitftekend onderfcheiden door haare niet zeer lange gladde Bloemfteelen, welken omftreeks het midden
door een gewricht geleed en omvangen zyn door twee bijna ongefteelde Bladen, die ieder uit vier of zes
blaadjes zijn famengefteld. De Peulen, die in de maand Augustus rijp worden, zijn bruin ^h), fprin-
gen van zeiven open en ftrooljen haar eveneens gekleurd zaad (c).

Aan de jonger Scheuten ftaan de bladen enkel (J) en afwisfeiende, hebbende dezelfde gedaante als die,
\'\'kelken de Bloemen vergezellen, zijnde allen ftomp en fmal, met bladerige lancetswyze ftoppeltjes voorzien.

Uit

-ocr page 338-

Uit een\' wortel die in den grond kruipt, en bijna van fmaak is als Zeetboat, J^iruit dit Heestertje in
pinkdikke Stammetjes omhoog, die eene groenachtig goudglanzige Schors hebben (ƒ) , en zich in dunne
rijsjes verdelen. Door de twee aan den bafis naauwlijks merkbaare overblijvende Bladfleeltjes en Stop-
peltjes worden de jonge Scheuten in den bladloozen ftaat eenigermate fijnftekelig. (/).
Deze Heester fchijnt in het klein te zijn het geen de
Rohinia frutescens in het groot is, en kao

even als deze voortgeteeld, geplant en gebezigd worden.

-ocr page 339-

îr (s-axJilio\'e

-ocr page 340-

■-WJ

Vf-;

m

-ocr page 341-

CLASSIS XXIIL O R D. L

XXIW\' Clasfe, F\' Rang.

Acer Laciniatum, Du Rou

Acer crispum, Lauth,

Acer Platanoides - Laciniatum, Aitton.

Scheurhladige Ahornboom.

Der Krausblätterige Ahorn,

/

Er able h Feuilles\'Uciniées,

The Cut-leaved Mople.

ACER LACINIATUM, folüs quinquelobis laciniatis argute dentatis, retroflexo-crispatis,

ACER LACINIAT UM, foHls laciniatis, G M E L I n.

SCHEURBLADIGE AHORNBOOM, met vjfkwabbige gefcheur de, fcherpgetande, teruggebogen,

gekrulde Bladen.

Deze is eene in alle opzigten twijfelachtige foort van Ahornboom, die alle oplettendheid verdient, zo
men in de bepaling van dezelve niet wil misfen.
Duroi fchijnt hem het eerst als foortlijk te hebben op-
gegeven; na hem heeft
aitton gemeend hem als varieteit te moeten befchouwen van den Zweedfchen
Ahorn; wildenow, van wien wij eene naauwkeurige bepaling te gemoet zien, is zo verre nog niet ge-
vorderd om hem als varieteit, foort of bijzonder geflaeht aan te merken, en
houttuin heeft hem ook
niet aangetekend. Wat mij aangaat, ik meen door vergelijking met de overige foorten hem volfl:rekt voor
als nog als eene bijzondere foort te moeten befchouwen, althans zolang tot mij door ondervinding zal ge-
bleken zijn dat het Zaad van dezelve of eene andere oorfpronglijke foort voortbrengt, het geen ik nog niet
heb kunnen waarnemen, of door de gedaane waarnemingen van anderen heb kunnen ervaren, naardien de
voortplanting door onze Boomkwekers meest door inenting of zoging verricht wordt. Intusfchen fchynen
de ukfliekende onderfcheidingstekens zodanig te zijn, dat men meer gerechtigd is om hem voor eene bijzon-

de-

-ocr page 342-

dere foort dan voor eene verfcheidenheid te benden. Dit gen §n ander is de reden dat ik mij veroorlof van^
denzelven eene foortlijke befchrijving te geven, die , voor zo verre Ik weet, nog niet voorhanden is.

De Bloemen verfchijnen in de maand Maij, met of vóór de opkomende Bladen, in losfe blocmbunde»
len («). De Bloemen hebben althans eene verfcheidenheid, zo wel ten aanzien des In vijf deelen Ingefije-
den kelks, welken tegen den bafis draadvormig toelopen (zie de vergroote Bloem h,\'), als de te rug gebo-
gen Bloembladen
(c.), in de hier afgebeelde famenflachtlge Bloera, maar ook het Vruchtbeginfel, het welk,
vier wezenlijke en vier onechte Stijlen heeft, doet deze
verfcheidenheid-te veel uitdeken (d..e.\') en een by-
zonder geOacht erkennen. Ondertusfchen is mij bij onderzoek aan verfcheiden Bloemen gebleken , datv-,
deze laatfle foort van Bloemen vruchtbaar en de overige onvruchtbaar zijn , en in de laatile hst Vruclubegin-
fel zelfs , zodanig en als het ware afgefnedeq ggvormd, de Stijlsa niet eens opfchietea en voor geen be-
vruchting vatbaar fchijnen.

De vijf kwabbig fcherpgetande Bladen zijn omgebogen, op de heldergroene bovenvlakte als-golvende
gekruld en op de geelgroene benedenvlakte als hol, flaande op lange roodachtige fleelen tegen over elkander (/\')o,
Zeer fraai zijn de eerst opkomende Bladen der Bloembundelen, eerst naar binnen gedraaid paarsrood {g),
meer ontwikkeld helder- of \'roozenrood (/), en de binnenzyde van den knop vermlllioenrood Qk).

De drooge Takken fchijnen wel eenige overééiAomst met den Zweedfchen Ahorn te hebben; echter
verfchillen de eind- of Bloeiknoppen, wier buitenfchubben eenigermate ruig zyn (/).

De hoogte der Heester is-naar gefleldheid van den grond onderfcheiden, en het gewas overéénkocieiig
óe bedoelde verfcheidenheid te plaatfen»

-ocr page 343-
-ocr page 344-
-ocr page 345-

1

ö CLASSIS\' XV. OK D. h

Clasfe, F\' Rang.

Tweede Afdeling, of met naakte Bloemtrosfen.
Cornus Strlcta.

Stijve Kornoeljehoom.

Der Hartriegel, mit aufrechten Zwelgen.

Cornouille Stricte,.

The uprïght Dog-woocf.

cornus stricta, ramis ßrictis, foliis ovatis concoloribus nudiusculis, cymis paniculatis.

stijve kornoeljes oom, met rechtopftaande Takken, ovaale evenkleurige naakte Bladen en-

gepluimde Bhemtuilen.

In Zuidelijk gelegen Noord - Amerikaanfche Provintiën groeit deze van agt tot tien voeten hooge Hees-
ter, als inboorling van dezelven; zij fchiet uit een\' veelgetakten wortel, veele rechtopgaande ftijftakkige
Stammen, die twee ä drie duimen dik zijn, en eene, fcheurige roestkleurige Schors hebben. Deze Hees-
ter is nog niet zeer algemeen, en ook bij
houttuin niet aangetekend;, zij bemint eene voorde
winterkoude befchermde ftandplaats en een\' vruchtbaaren met zand vermengden bodem^

De Bloemen verfchijnen tegen het einde van Junij,, op naakte pluimvormige, vijf- tot zevendelige
Bloeitrosfen (a). Iedere Bloem rust, even als bij de overige foorten, op een bijzonder, eenigermate
hairig bloemfteeltje; zij bevat priemvormige witte Meeldraaden, met blaauwacbtige Meelknopjes en een
loodachtig honigvat, waarmede het Vruchtbeginfel-geltroond is^

De Bloemen worden door flechts weinig Vruchten vervangen; deze worden in den Herfst rijp, en
aijn blaauw (ß)-, zij bevatten in een wit walgachtig fap eene rondachtige Noot (c\'), die tot het voort-
kweken even zo dienstig is als het Afleggen.

Het Zaad wordt in vlakke Bloempotten, in goede zandachtige Aarde gezaaid,, en kiemt in het
tweede jaar; maar de jonge Plantjes willen in het begin wel- voor de vorst bewaard zijn. Ook
kan deze voortteling door zoging met Takjes bQwerkftelIigd worden, bijaldien men dezelven op de

©

-ocr page 346-

Corms faffguinea (roodachtige), of liever fericea (zijdeachtige) aanwendt, en hoe digter zulks bij den
grond gefchiedt^ hoe gemaklijker het afleggen naderiiand is.

De op korte Bladfteelen tegenover elkander zittende Bladen zijn op beiden vlakten glad, beneden
witachtig, en hebben eene verheven rib.

De jonge Takken evenaren eenigermate, behalven dat de kleur meer roodachtig is, die van den ge-
woonen Kornoeljeboom
(Cornus masculd), aleen ontbreken aan dezen de Bloeiknoppen, die zich op het
einde van het Voorjaar eerst in de jonge fcheuten ontwikkelen en in den Zomer ontvouwen, en uis
dien hoofde in den Winter aan den Stam niet zijn waar te nemen, fchoon de Bladknoppen zich duide<»
lijk vertonen {è).

Deze Heester geen bijzonder uitftekende fchoonheid hebbende, dient dezelve alleen tof verandering.,
voornamelijlt naast
Comus circinata ferkea is het verfchii aanmsrklijk«

&

-ocr page 347-

l^.Xl^l ûîrl.l.

-ocr page 348-

I ir

:

I\'

l

-

-ocr page 349-

CLASSIS IV. O Tv D I
r/\'\' Clasfe, F\' Rang.

t

Tweede Afdeling, of met makte Bloeitrosfen.

Cornus Circinata.

Rondbladige Kornoeljehoom.

Der rundhiattrige Hartriegel.\'

Cornouilier a feuilles rondes.
Round leaved Dog-wood.

■COUNUS cm GIN ATA, ramis verucoßs, foliis orhicuUtis fuhtus tommoßs canis, cymis depresßs,

aoNDüLADIGE KORNOELJEEOOBI, met wrattige Takken., ronde, van huiten donzig gfijzs

Bladen en nedergedrukte Bloemtuilen.

Deze niet onbevallige Kornoeljefoort is uit Pennfylvanië in onze Tuinen verplant; zij is niet zeer alge-
meen, en ook bij
hout tin niet bekend. Haar ftam bereikt eene hoogte van vijf tot zes voeten, en de
dikte van een\' arm, en fpruit uk een\' witaehtigen getakten wortel omhoog. De ftammen zijn in veele te-
genoverelkander ftaande ukgebreide takken verdeeld, dikker dan die der overige foorten, en met bruinach-
tige wratten bezet (Ji).

Aan het eind der purperkleurige met ftreepvormige vlakken getekends Takken van hetzelfde jaar ontvou-
wen zich de Bloemen op rechtopftaande, drie tot viif gearmde Bloeitrosfen (a) , die , even als die van den
zijde ächtigen Kornoeljeboom
(Cornus fericea), vóór de volkomen ontwikkeling met afvallende dekblaadjes
voorzien zijn. Iedere Bloem wast op een afzonderlijk kort Bloenifteeltje, hetwelk met een klein priemvor-
mig dekblaadje aan den bafis bezet en eenigzins hairig is.

De Bloembladen zijn wk, en de evenkleurige Meeldraaden, die laager zijn dan die der overige foorten,
onderfteunen geele Meelknoppen. Het witte Honigvat rust op een groen, eenigermate hairig Vruchtbe-
ginfel, en fchijnt na de bevruchting eenigzins purperkleurig. De blaauwachtige in
October rijp wordende

Vruch-

-ocr page 350-

Vruchten worden door de vorst wit, en bevatten in een groen fap eene platgedrukte tweehokkige Noor
(c). Naardien dezen zelden ten voorfchijn komen, is meninde noodzaaklijkheid om de voortkweking van
deze Heester, door zoging of enting op de zijdeachtigen Kornoeljeboom
(Cornus Sericea) te bewerkftel-
ligen.

De op korte gevlakte Bladfleelen zittende cirkelronde Bladen C^) zijn van voren llakkenhuisvormig toe-
jgerold (O; zij zijn van boven groen, en van onder zagthairig grijsgroen, jeugdig zijnde, wollig.

De bladlooze jonge Takken evenaarden die van den roodachtigen Kornoeljeboom (Cornus fanguined) ,
en onderfcheiden zich flechts daardoor dat zij dikker en met langwerpige wratten bezet 2ijn (ƒ); alleen aan
de naar de zön gekeerde zijde zijn zij purperkleurig C^), en geen Bloemknoppen, uit hoofde derlaate
ontwikkeling, gelijk bi] de andere foorten te befpeuren.

De menigvuldige wratten, waarmede de jonge Takken zijn beset, zijn genoegzaame reden dat de wder
Seliois grijs en fcheurig wordt«

■ \'""r

-ocr page 351-

7-

-ocr page 352-

my-mm

m.

-ocr page 353-

O R D.

V.

ï S

C L A

V^\' Clasfe, F\' Rang,

Eerfie Afdeling, of rechtopftaande en veelhloemige Bloemfteeltjes.
Lonicera Sjmphoricarpos.

\' KaroUnifche Kamperfoely.
Amerikanifche niedrige Symphorkarpos,
Chhvre-feuille h petites feuilles.
Shruhhy St. Peters wort.
tONlCERA SYMPHORICARPOS, capituUs later alihus pedunculatis, foliis petiolatis*
KAROLINISCHE KAMPEiiFOELY, met zijdelingfche gefleelde Hoofdjes en gefleelde Bladen.

In de gematigde Provintiën van Noord-Amerika, Virginie, Carolina en Kanada groeit deze laage
Heester met zeer dunne Takken; zij wordt ten hoogden vier voeten hoog, en behoort onder het gering
getal dier gewasfen, die zo wel in de fchaduwe als in de zon even goed groeijen»

De Bloemen, die tegen het einde van Augustus of in het begin van September zich ontwikkelen, zijn
klein en klokvormig, ftaande in digte veelbloemige trosfen op een\' korten hoofdfteel gegaêrd, wordende
door de Bladen, die, tegenoverftaande, den bogtrgen dunnen tak eene gevinde gedaante geven, bedekt,
of ftaan onder de Bladen (a)-, zij zijn ongefteeld, en hebben aan den bafis van het eironde verlengde
Vruchtbeginfel twee tegenoverftaande dekblaadjes, en een\' klokvormigen, roodachtigen, in vijf ovaale,
gelijke infnijdingen gedeelden Bloemkrans, die zolang als de Meeldraaden en de hairige met een geel ten
halven kogelvormig merk gekroonde Stijl is, gelijk de vergroote figuuren
h tn c aanwijzen.

De Vruchten worden in October rijp , en vormen paarsroode geknopte trosfen, (d), en verfieren ge-
durende de helft van den Winter de Takken. In elke tros worden meest twee of drie, of geen der
Vruchten ten vollen rijp; zij zijn met de overblijvende Kelktanden gekroond, en hebben vier hokken,
waarvan flechts de twee grootften ieder een ovaal Zaad bevatten, en de twee kkinen ledig zjn.
«.f is de vergrootte en ^ de natuurlijke gedaante van het Zaad.

De

-ocr page 354-

De Bladen rusten op korte Steelen, zijnde ovaal, van voren met een* kruidachtigen ftekel bezet, op Se-
bovenvlakte glad en donkergroen C^), op de benedenvlakte grijsgroen, en eenigermate met korte:
Hairen bezet.

De Takken en Scheuten zijn rond; de jongften hebben eene met korte hairen digt bezette Schors»,
waardoor deze een grijs aanzien bekomt, doch dezelve wordt aan het ouder Hout glad, roodachdg
bruin en fcheurig. Tak en Stam hebben aan de afdelingen en geledingen, en ook waar de jongde
Scheuten zijn ingevoegd , bukige uitgroeifels (//). De Knoppen zijn kleinen ovaal, met ovaalfpitfe-
fchubben, waarvan de vier buitenften bruin en de binnenften helder rood zijn..

Deze Heester is merklijk van dè overige Karaperfoelijs daardoor onderfcheiden , dat zij in den^
droogen ftaat zich als geftorven voordoet. De lange, dunne op den grond kruipende looten, die digt:
boven den wortel voortkomen en in den zomer ligt wortel fchieten, bevorderen de vermeerdering van
deze voor Najaarsbosquetten zeer gefchikte Heester.

Castiglioni merkt aan dat in zijn Vaderland de Wortels en de Takken als een zeker middel
tegen de tusfchenpozende koorts door de Inboorlingen gebruikt worden.-

-ocr page 355-

©

-ocr page 356-

"if

m .

■ ».

if

r\'
»

V- : -^s

-ocr page 357-

CLASSIS V. O R 1?.

Clasfe, IRang,
Eerfte Afdeling, of ongewapende.
Ribes Petraeum.

Rotfen Bezien-hoorn.

Felfen Johannh-Beere.

Grosfeiller de roche.

Rock - Courrent.

EIBES peTRASUM, inerme, racemis plloftufculh erectis, florihus pïaniufcuUs, foliis acuminato-

lohatis incifo- dentatls, caule erecto.

rotsen bezienboom, die ongedoomd is, met iets halrlge rechtopfiaande Trosjes, hljna platte

Bloemen , met toegepunt - kwahhlge ingefneden getande Bladen, de Stam
rechtopftaande,

In Bohemen, op het Reuzengebergte en op den Mont d\'or is deze natuurlijke Alpenheester zo wel te
vinden, als op de met fneeuw
 Alpen, alwaar haare korte, zich weinig verheffende Takken haar

tegen de drukking van het fneeuwgewigt, beveiligen, het welk haar op haare natuurlijke ftandplaats,
alwaar de Winter lang duurt, gedurende het grootfte gedeelte van het jaar drukt; deze haar zo na-
tuurlijk eigenaartige Alpengedaante wordt door de cultuur in geenen deele verminderd; en het gematigd
rood, waarmede de Natuur haare bloemen tekende, doet haar onder haare medefoorten op eene bevalli-
ge wijze uitfteken; daarenboven is het eene bijzonderheid dat deze Heester in onze Tuinen, waar zij
drie a vier voeten hoog wordt, tégen de eigenaartige hoedanigheid der Alpgewasfen , ook op eene zonni-
ge ftandplaats welig en tierig groeit.

De Bloemen komen in de maand Mei op eenvomvdige rechtopftaande Trosfen, van één tot drie in

getal, uit één\' knop voort (0 h). Iedere Bloem rust op een kort Blocmfteeltje, hetwelk beneden meteen

voortdurend ovaal ftomp dekblaadje voorzien is (zie de vergroote figuur c)* De kringvormige infnij-

-- din-

ll

-ocr page 358-

dingen der bloembeclekkiiig zyn lïltgebreidj aan de binnenvlakte rood, en tnet evenééiisgekleurde zeer
korte Hairen digt bezaaid (d^. De omgekeerd hartvormige Bloembladen {e) zijn rnet de Meeldraaden van
gelijke lengte, en omvangen een\' ten halven tweedeligen rooden op een\' tolvorraigen gladden vruchtbo-
dem rustende StijL De Vruehten vs^orden bij ons in Julij rijp, maar op de natimrlijke groeiplaats
Augustus; zij zijn rond en rood, grooter dan de gewoone Aalbezie; zittende aan zwaare nederhangende
Trosfen ("ƒ) en bevatten in een wrang zuur fap eenige kleine bruine Zaaden.

De Bladen, die ten aanzien van grootte en gedaante aanmerklijk van elkander verfchillen h) , heb«-
ben eene vaste zelfftandigheid, zijn drie of vijf kwab big, meer of min hartvormig uitgefneden, aan den
rand fijnbehaird, groot en ongelijk getaand, op de beide vlakten glad, rustende op lange Bladfteelen5.
die flechts weinig huidig en met ongelijk lange wenkbraauwen. bezet zijn, waar tusfchen kortgefteelde
klieren ftaan.

De jongfte Looten zijn rond, in den Winter in eene bruine zich affchillende fchfl gewikkeld, terwijl
de onder deze fchil liggende fchil grijs is, en aan het oude Hout eene donkerbruine kleur aanneemt Q).
De van de looten eenigzins afftaande Knoppen (/) zijn met ongelijke zwarte ovaalfpkfe fchubben om-
tangen.

-ocr page 359- -ocr page 360-

^iSÄ: 3

^■-vr,
g

ÏÎ

i

5 ^

JÎ m

i.r\'

-ocr page 361-

CLASSIS V. ü R t

Clasfe. F\' IRang,

Het Geflaeht.
Rhododendron,

Roozelaar,
Rofen - lorbeen
Rofaye,

^ Rhododendron»

Het Uit het Gnetsch famengeftelde woord Rhododendron betekent het begrip van Roozenboom in de tegen-
ivoordige levende Taaien. Offchoon de Bloemen van_^dit te befchrijven geflaeht eene met de roozen eeniger-
mate overeenkomstige gedaante hebben, is het echter verre dat men dezelven Roozen, maar wel roosachtige
Bloemen zou kimnen heten. Dit gevoelde men in alle taaien: van daar de Nederduitfche benaming
Rooze-
Jaar,
de Hoogduitfche Rofen - lorbeer m de Franfche De Hoogduitfche verdient eenige voorkeiu",

vermits zij, met betrekking tot de lauvvrierachtige Bladen, het geheele Gewas naar den omtrek bepaalt.

Men telt reeds tien bekende fo orten van dit Geflaeht, die allen in fchoonheid uitmunten, en als verheven
fieraaden van het Plantrijk aangemerkt kunnen worden. De meeste foorten zyn heesterachtigen , met altoos
groene onregelmatig verftrooide Bladen. De Bloemen verfpreiden zich aan de punt der voorjarige Takken , uit
bijzondere Bloeiknoppen, die men reeds in de maand Augustus van de lioutknoppen kan onderfcheiden.

De Geflachtskenmerken zijn de volgenden ï

De Kelk is vijfdelig of vijffpletig en voortdurend. De Bloemenkrans is éénbladig, rader- of trechtervor-
mig, aan den rand uitgebreid, met fomtijds rondachtige Knoppen. De tien draadvormige naar buiten ne-
dergebogen Meeldraaden zyn zolang als de Bloem,en dragen ovaale, eenvouwdige, van boven open Meel-
knopjes. De draadvormige, even lange, met een ftomp Merk gekroonde Stijl rust op
een vijfhoekig
Vruchtbeginfel, hetwelk in eene\'ovaale, hoekige, vijf bokkige, vijfdelige Zaadkapfel verandert, die, van
boven openfpringeiide, in elk Hokje veele kleine Zaaden bevat.

Da

-ocr page 362-

De voortkweldng van deze fchoone Gewasfen vereischt eene bijzondere zorgviïldigheid, en wordt doorheï
Zaad of door het afleggen der Takken bewerkftelügd. De jonge Plantjes kunnen zonder gevaar niet voor
het tweede jaar verplant worden. De voortteling door het Zand is ook niet zeer ligt, ten minsten op
onzen bodem, om dat de Zaailingen over het algemeen zeer zwak enteder zijnde\', zwakke Gewasfen ople-
veren. Het Gewas vereischt eene ligt befchaduwde fl:andplaats, turfaarde of loofaarde met een derde
fijn zand; ook moeten de Plantjes flechts onder de fchaduw van
zodanige Bloemen üaan, die diep in den
grond wortelen, zonder wortelfpruiten te fchieten; hiertoe zijn gefchikt de
Gkdltfchiat, Sophorai de klein-
bladige
Esch, Siberifche Robinia de breed- en fmalbladige Gytifus; daarentegen is de nabijheid der
volgende en andere zeldzaame Gewasfen, als Ypen, Populieren , Moerbeziën, Robinias, Syringen, Sumaky
Lycium, Doorns, Braamboozen, Eraamen, Roozenboom, e. z. v. ten hoogflien nadelig.

-ocr page 363-

C L A S ï

X.

I

O R. D.

x^\' Clasfe. Rang.
Rhododendron Ponticum.

Levantfchs Roozelaar.
Pontifcher Rofen-lorbeer.
Rofaye Pontique,
Purple Rhododendron,

rhoboö ENDRON PONTICUM, foVth ohlongis glahris, utrinque concoloribus, corymhis terminally

hm 5 corolUs companulato - rotatis, petalis lanceolatis.

2. E V A N T S 6 H E R O 0 z E L A A R , glanzige, lancetvormige, wederzijds gladde Bladen, en einde-

llngfche Bloemtrosjes.

De fchitEerende pracht zo^^-^el als de verruldijke fchoonheid van deze Heester, zal ieder roemen, die
dezelve in haare
vuik^» gezien heeft; en wien is thans dit zo algemeen bemind gewas onbekend

gebleven ? Oni hetzelve in zijne volkomen fchoonheid te fchiWeren, wordt het penfeel van den dichter
vereischt; terwijl de Kruidkundige enkel met bewondering bij deszelfs famenftel vertoeft.

De met Beuken en Eist begroeide fteenachtige ftranden van het gematigd Morgenland en de vruchr-
baare ftreeken van het Zuidelijk
Spanje, in de nabijheid van Gibraltar, voeden deze prachdge vier a vijf
voeten hooge Heester, die door de thans minder moeilijke aankweking tegenwoordig zulk een uitftekend
fieraad voor onze tuinen is.

De Bloemen, die zich in de maand Junij, fomwijlen in de maand Maij, aan het bovenfte einde dei\'
takken van het vorige jaar ontwikkelen, bloeijen tot tegen het einde der maand Julij in eene groote hoe-
veelheid ; zij zyn paarsrood en op uitgebreide fchermtrosfen vergaêrd («). De Kelk is zeer klein, heeft
ftompe, naauwlijks zigtbaare infnijdingen, en is, even als de jonge nog niet ontwikkelde Bladen, Blad-
fteelen en jonge Scheuten met groene vastzittende Kliertjes digt bezet. De bloem is in vijf ongelijke»
langwerpig lancetvormige, zeer uitgebreide infiiijdingen gedeeld, waarvan de bovenften breeder dan de ove-
ïigen zijn (Jt). Op de binnenzyde der Bloemkppen tegen den bafis i& eene goudgeele vlek, die als met

Geöd-

-ocr page 364-

Goudzand gehippeld is. Aan het begin der infnijding vindt men eene plooi (c), zonder dat dezelve In
eene Klier eindigt, als bi] de
Rhodod. max,, het geen als een onderfcheidend kenmerk kan aan.sezien
worden. De Meeldraadjes zijn bogtig, neder- en opwaarts gebogen, en dragen langwerpige dubbel faam-
gegroeide, gladde, paarfche, van boven opene Meelknopjes, die het ftnifraeel als in een balg bevatten.
Het in vijf deelen openfpringend Vruchtbeginfel (ß) bevat veele kleine Zaaden. De voortdurende op beiden
vlakten gladde op kleine fleeltjes ftaande, rijp zijnde lederachtige Bladen zijn langwerpig fpits, van boven
glanzend, van onderen grijs groen De Bloeiknoppen zijn groot, en van gelijkvormige Schubjesach-
tige bruine dekblaadjes omvangen (ƒ), welken die der Houtknoppen evenaren. De Takken en Looten
zijn gelijk aan de overige foorten. De bewooners van
zijn ^in den waan dat de uitwaasfeming van
deze Heester nadelig is, en verbannen dezelve uit hunne Tuinen.

Op het Landgoed Boekenrode, aan de Leijdfche Vaart, zo uitmuntend wegens deszelfs Plantfoen, waar
vau men op het eene gedeelte onder
Magnolias Kalmias Azaleas Andromedas en andere vreemde Hees-
ters , onder een\' vreemden Hemel gelooft te wandelen, en aan de andere zijde zich van een\' aan volkomen-
heid grenzende Vaderlandfchen Landbouw omringd ziet, als onder het befluur van den zo kundigen als
gullen menschlievende zeer geächten -bezitter den Heer
n., van ests, mogelijk is, zag ik zodanig een*
Roozelaar,die, in het twaalfde jaar ftaande, de hoogte van negen en een\' halven voet, en in den omtrek
der Takken in het midden gemeten 4a voeten bereikt, gelijk ik zelf heb gemeten bij het vriendelijk onthaal

van den geächten bezitter. Wanneer men deze Heester van verr« riF .........^^J voor net eerst ziet, van

onder tot boven met eene menigic ictiuunbloeijende Bloemen bedekt, dan ftaat men verbaasd, en vraagt
niet ten onrechte: is \'er wel iets fchooner?

-ocr page 365- -ocr page 366-

m

W&i-\'\'

m.

- ^-ï.:.-. • • - ■ ■ ■■ -

- \' \'yy

V •

- i \'
t

I..

-ocr page 367-

classis XII. O R 3> V.

XIP\' Clasfe, Rang,
Mespilus Pyracantha.

Gedoomde Mispelboom»
Immer-grune Mispdi
Bulsfon ardenti

«

*

Pyracantha, or Ever-green Thorm

MISPï\'LUS pyracantha, fplnofa, follis lanceolato-ovatis crenatls, calydhus fructus obtujfs.

oedoornde mispelboom, die gedoomd Is, met lancetswijze eivormige gekartelde Bladen en

^ftompe Fruchtkelken,

Hoe minder het getal der in den harren Winter groenende Gewasfen is , hoe aangenaamer en ver-
rukUjl?er het oog geftreeld wordt, wanneer hetzelve onder de met fneeuw bedekte Gewasfen groene en
andere kleuren zien uitfteken en den treurigen Winter verlevendigen. Onder de weinige Gewasfen,.
welken de weldadige Natuur ons ten dien einde aanbiedt, is" onze gedoomde Mispelboom een der
uitmuntendften, omdat hij niet alleen met zijne fchoone hoogroode Vruchten, maar ook, eenigzins in de
fchaduwe ftaande, door zyne glanfend
groene Bladen, even als de Palm en Htilst, bij het ééntonig wit
der fneeuw in de bevrozen Natuur verrasfend affteekt. Dat zulk een Gewas, offchoon in de Bosfchen*
vaji het Zuidelijk ^\'
wöj);\'? ,^omftreeks den Olympus en den Caucafus wild groeijende, eene plaats in onze
Tuinen verdient, zal niemant betwisten, die deszelfs overrijke Bloeiferas in de maand Junij en deszelfs-
Vruchten onder het fomber en afvallend groen zijner medebroederen heeft waargenomen.

De Bloemen ontvouwen zich in de maand Jmiij aan de einden der koite Bloeifemtakken in zulk éene-
groote menigte, dat zij dikwijls de geheele Heester bedekken. Zij ftaan in ovaalbloemige fchermtrosfen\'
vergaêrd, elk op een bijzonder fteeltje, dat aan den bafis met een dekblaadje bezet is (a a"). De Bloem-
bedekking of Kelk heeft.>ijf korte uitgebreide tanden, en op het bovenfte gedeelte zijn de Bloembladen en;
£0 of 24 geele Meelknopjes dragende Meeldraaden ingevoegd. Vijf korte ftomp gemerkte ftijlen zijnti

aan«

-ocr page 368-

aan de binnenzyde meï het Zaad veréénigd. \'De vermillioenroode Vruchteni) worden in \'ét
maand September rijp, en bevatten in eene meelachtige zelfftandigheid vijf ovaalrond hoekige hard-
fchillige Zaaden (c), die van binnen\'in den Kelk uitfteken en ter voortplanting zeer gefchikt zijn,
zo
zij
voorts in den Herfst gezaaid worden«

De Takken zijn zwak en buigzaani, en vereifchen onderfleuning, zo zij niet aan paaien gehecht
worden. De jongde looten eindigen in een\' \'flckel, die in\' het volgende jaar, wanneer de aan dezelve
ftaande Knop zich tot een takje ontwikkeld heeft, zich voordoet als aan deszelfs zijde voortgekomen
te zijn
(d d). De Bladen ftaan overhoeks op korte Bladfteelen, zijnde aan den rand fijn gekarteld (e),
maar v/ellg groeijende getand (ƒ), jong zagthairig, meer uitgegroeid digt en fterk gebaard. Zij vallen
in den Winter niet af, maar. nemen later, en bij felle vorst eene. zwartbruinachtige glanzende kleur aan.

De voortplanting gefchled door het Zaad , hetwelk gemaklijk kiemt. Jonge in de aarde gebogen
Takken, geven in het volgende jaar plantbaare Stammetjes; ook wortelen de ftekken zeer gaarne op
. .eene vochtige ftandplaats in de fchaduwe. Het Hout is wit, maar in vergelijking met andere foorten
week. Het gevogelte, en vooral de Musfchen , zoeken de Vruchten flechts in den hoogften nood,
het geen deze Heester, bij toenemende vorst in wintertuinen al haar fiergad doet behouden»

-ocr page 369-

xiL r:

à

-ocr page 370-

/

ä

■B

-ocr page 371-

CLASSIS V. ORÖ L

Clasfe, F\' Rang,
Tweede Afdeling, of grofbezige Stekellgen.
Kibes Diacantlia.

Tweefiekelige Bezienhoom,
Zweyflachelichte Stachelheert,
Grosfeiller h deux épities*
Two\'fpin\'d Goos-herry,

,a.iSES OIACAN TH A, gemiftatis fiipularibus ^ foUh cmeiforml-tripartitis dentatis ^ fiorihui

racemofts,

TWEESTER ELI GE BEZië-NBOOM, met dühhele Lovertjesjiekelefi, mgvormtge driedelig getande

Bladen en troswyze Bloemen,

"Deze Heester heeft de opmefklljke hoedanigheid dat zy als middenfoort tusfchen de ongewapende e»
\'grofbeziëge of ftekelige gerangfchikt en als de overgang van de eene tot de andere afdeling kan aangemerkt
worden. Ten aanzien der Bloemen en Vruchten is zij aan de eerfte gelijkvormig, maar wegens de Bladen
en ftekels evenaart zij de tweede, en vertoont in allg opzigten, een aanmerkelijk in de Kruidkunde vrij
-zeldzaam verfchijnfel. Dit bekrachtigt ook het vermoeden dat deze foort enkel door vermenging met ftekc-
i\'gen en ongewapenden voortgebragt en dus voortdurend is.

In een\' leem- en fteenachdgen eenigzms zouten bodem, aan de Rivieren van Taurie en Siberië groeit deze
nog niet algemeen, ook bij
houttuin niet bekende Heester in het wild, en wordt van drie tot vijf
voeten hoog. Haare Takken ftaan jechtop, en worden in het Voorjaar groen. De Bloemen verfchijnen
-gerst in de maand Mai, wanneer het loof reeds volkomen is; zij zijn op rechtopftaande eenvouwdige
trosfen gegaêrd (<?), en hebben aan den grond van haar ba\'fis een lineaal lancetswijs Dekblaadje, hetwelk voor
aan den rand kort en .fijn behaird en voortdurend is. Op verfcheiden Bloeitakken vindt men vol-

ko-

-ocr page 372-

komen tweeflachtige Bloemen,,.en wedfP onvdkoraen zoiider Vruchtbeguii«!,-,pe vergroote figuur (t\')
en de in natuurlijke grootte op den Tak (d) verbeelden de eerflie en (^f) de tweede, zijnde de onvol»-
komen fraaijer dan de anderen. De eivormige Vruchten Wordén op bet einde van den Zomer rijp, zija -

rood, en bevatten in een zuurachtig fap vier Zaaden, die grooter dan die <^r ongewapende zijn (g). De-

Bladen zijn driekwabbig, wigvormig (Ji) , ongelijk groot en fi:omp getand, op beide vlakten glad, en aan

den bijna onmerkbaaren huldigen rand der Bladfleèlen met ongelijk laage priemvormige met kleine gekroonde

wenkbraauwen voorzien, die fomtijds ook aan de,nabij den Bladfteel zittende tanden der Bladen voorkomen.
Bij de jonge onvruchtbaare Struiken zijn de Bladen minder wigvormig, aan den Bladfteel ingefneden en
onvolmaakt driekwabbig.

Van twee aan de invoeging der Bladfteelen ftaande priemvormige ftijve Stekels (/) heeft het Gewas zijn\'
naam ontleend. In den Winter zijn de jongfte Takken met eene okerbruine fchors bedektdie aan de oude
donkerer en grijs gevlakt is. De Knoppen zijn aangedrukt
(Je). Ovaal fpits, met hchtbrulne Schubben,
tiie in\' eene zagte afftaande ftekel eindigen. Aan de invoeging der Knoppen ftaan tegen over\'elkander twee
iets naar beneden gebogen bruine ftijve Stekels (w), met dezen zijn ook de tietigfte Takken onregelmatig es-
^.jijklijk voorzien,,even gelijk men zulksbij,alle andere.foorten der ftekelige Beziënboomen
bemerkt,...

-ocr page 373- -ocr page 374-

■ - ■ ■\'av—-\'\'-"^-\'--.\' " ■ *

tï-

li

■V -

m

SS

-ocr page 375-

classis XII. o r d.
Clasfe, V^\' Rang,
Mespilus ArbutifoUa.

Vir ginifchs Mispelboom,

Erdbeerbaumhlatterige Mispel, . •

Außer U feuilles äArhoußer,
Arbutus leaWd Medlar,
mespilus ae.bütifolia, inermis, foUis lanceolatis crenatis fuhtus tomentofis*_,

pyrus arsutifolia, folVu oUvafis acumiiiatis ferratis, fuhtus tomentoßs, rachi fupra glaniuUf&
florihus corymhofiSf
wild.

VÏRGINISCHE MISPELBOOM, die engedoornd is, met lancetswij ze gekartelde van -anderen

wolUge Bladen,

Meer in de vochtige flreeken van Virgintè dan in het gematigde Noord- Amerika wordt deze fchoone
heesterachtige Boom in het wild groeijende aangetroffen.

Menigvuldige witte Bloemen met purperroode Meelknoppen verfieren denzelven in de maand Mai, en
deze fchoonheid wordt nog verhoogd door glanzend groene Bladen, die zich met de Bloemen ten zelfden
tijde ontwikkelen en het Gewas voor onze bloeijende Voorjaarsbosquetten des te belangrijker maken, ter-
wijl de rijpe roode vruchten en de rood wordende Bladen het Najaarsgroen aangenaam fchakeren.

De Bloemen verfchijnen op de eindtakken van het voorgaande Jaar, op fchermtrosfen van twaalf tot
twintig vergaêrd (d). Ieder rust op een bijzonder Bloemflieeltje en heeft een\' gladden in vijf gekleurde
infnijdingen gedeelden Kelk, die met het Vruchtbeginfel famengegroeid is, de overige Bloemdeelen zijn
^ijf holle witte Bloembladen, meest twintig draadvormige, met purperroode Meelknopjes, gekroonde en
san den Kelk ingevoegde Meeldraaden, en van twee tot vijf groene van onderen met eene witte wollige
selfftandigheid omvangen Stijlen. Op de Bloemen volgen in Augustus ronde roode rijpe Vruchten C^),

die

-ocr page 376-

diö naar bet getal de Stijlen svan-/20 veel ledéraehtige Hotvken hebben-, en- in elk derzelven twee bruine
glun?Jgc Zaaden bevatten (d), die met d|3 kromme punt naar den Vruchtlleel gekeerd zij\'n. Deze on--
middelijk na dc rijpwording gezaaid, kiemen in het Voorjaar, en geven binnen drie Jaaren verplantbaare
Stammetjes van drie tot vier voeten hoogte^j»., waar tegen de op den liaagappelboom gepropten van zes tot
tien voeten hoog worden.

De ovaal lancetfpitfe of lancetswijze Bladen ftaan op korte gootvormige Bladfteelen, jong aan de be-
nedenvlakte gewolduitgegroeid op beide vlakten glad en de rand fijn gekarteld (<?)• De tanden der
kartelingen zijn, even als die van de middenrib, op de bovenvlakte met langwerpige, ongefteelde, jong.
doorfchijnende naderhand gekleurde klieren bezet.

De jongfte Looten zijn in den Winter door eene geelbruine met "geele vlakken bezette Schil omvangen,
die aan de ouder Takken grijs en aan het oude Hout zwartachtig en iets fcheurig is. De-Bloemknoppen
zijn aan de bovenftë, de Bladknoppen aan de benedenfte deelen der jongfte f\':heuten ingevoegd; de eerfta
zi|n langwerpig rond, met-de punt naar het Hout gebogen (ƒ) en grooter dan de Bladknoppen. Beide
zijn met paarsroode van binnen gladde, aan den rand met langwerpige Kfieren voorziene Schubben
bedekt.

Van het witte taaije Hout kan men geen voosdeel trekken, vermits hetzelve niet dik\'is. De Bezien
blijven, zo zij van de vogels niet opgegeten worden, lang in den Winter hangen.

Van deze foort kent men verfcheiden vai-ieteiten, als eene met groote breede Bladeir en zwarte Vruch-
ten (O cn eene andere met geelachtige witte Vrüchten...

-ocr page 377-
-ocr page 378-

I

, > -St

É

-ocr page 379-

CLASSIS XIL O R D, VUL
XIF\' Clasfe. FIIP\' Rang.

Het Geflacht.

Calycanthus.
Kelkhlom.
Kelchhlume.
Calycanthe.
Aïl-fplce.

De uit het Grieksch famengeftelde Latijnfche benaming Calycanthus betekent liet begrip dat men zich
van de Kelkbloem vormt. Kelkbloemen zijn zodanigen bij welken zich noch de hoedanigheid des Kelks
cn der Bloemkroonbladen noch de kleur van beide onderfcheidt, zodat beide ééne en dezelfde gedaante
daarftellen, terwijl bij alle anderen zich beide deelen genoegzaam onderfcheiden, behalven echter die, bij
welken de Kelk geheel ontbreekt, en
bij de Bloem alleen, doch volkomen, de Bloembladen aanwezig zijn,
en integendeel bij anderen in den naauwften zin de zogenaamde Bloemkransbladen ontbreken, en de Kelkbla-
den alleen zich vertonen.

Onze hier te befchrijven Kelkbloem heeft nogthans eenige verfcheidenheden, die haar als onderfcheidend

kenmerk toekomen, gelijk de foortbefchrijving dezelve in \'t bijzonder en genoegzaam doet kennen.
Onder de twaalfde klasfe gerangfchikt zijnde, heeft dit geflacht een\' éénbladigen, bekervormigen, ge-

fchubden Kelk, met gefleufde lancetswijze Blaadjes, van welke de bovenflen allengs grooter wordende, en
eenigermate met de Bloembladen zijn overéénkomende.

Strikt genomen zijn \'er geen Bloembladen aanweezig, zomende veelvuldige binnenfle Bladen niet als
Eodanig wil aanmerken, die echter foortlijk verfchillen.

Menigvuldige elsvormige Meeldraadjes zyn aan den hals der Kelk ingevoegd, .en aan de punt van dezen
langwerpige gefleufde Meelknopjes vastgehecht, deze vergezellen veele in elsvormige hairige Stijlen eindigende 3,
famengedrukte met de Meeldraadjes even lange Vruchtbeginfelen, wier Merk klierachtig ftomp is.

Hl

-ocr page 380-

De drooge peerachtige, omgekeerd ovaale Kelk wordt veranderd in de gedaante der Vruclit, en bevat
veele door den uitgedroogden Stijl ftaartvormige Zaaden.

Tot heden telt men flechts twee foorten van dit geflacht, welken echter zelfs ten aanzien der Bloera
foortlijk verfchillen, waarvan de befchrijving der
CaJycanthus fioridm de kentekenen opgeeft.

I

i

-ocr page 381-

€ L A S S I S XII. O -K D. VIII.

XIF\' Clasfe, FIIF\' Rang,

Calycantlius Floridus.
/

KaroUnifche Kelkbloem.

Carolinifche Kelchhhme,

Calycanthe de la Caroline.

Caroline All-fpice.

Calycanthus Floridus, laciniis Calyci^ih interioribus lanceolatis.

KaROLINISCHeKelkeloem, de hlnnenfle Bloemblaadjes langer.

Üeorgie en Karollna zijn het natuurhjk Vaderland van dit onze Tuinen verfierend Gewas, het welk
van vier tot vijf voeten hoogte in de fchaduwe aan de oevers van Beeken en Rivieren of op vochtige Wei-
landen groeit, en in ons klimaat op eene wel befchermde plaats ook zonder bedekking zeer wel
voortkomt.

De takken ftaan zonder veel Bladen uitgebreid tegen over elkander , en de Bloemen , die in de
maand Junij alleen aan het einde der jonge Takken verfchijnen (a d) , verfpreiden \'s avonds een\' haar
eigenaartigen aangenaamen reuk. De naar benedengebogen Bloembladen zijn even lang als de evenkleurige
Kelkbladen en daardoor onderfcheiden zij zich van de
Calycanthns precox (Chineefche Kelkbloem), wier
Bloembladen ook korter zijn dan de Kelkbladen ; deze laatfle is ook als Japansch Gewas gevoeliger voor
ons klimaaat, en verduurt hetzelve niet ligt. De eerfle wordt ook dikwijls met de laatfle verwisfeld,
en door Bloemisten aan onkundigen als zodanig uitgevent. De donkerbruine kleur der Bloemen is ver-
ruklijk fehoon , en dezelve wordt nog verhoogd door de menigvuldige fehoon geele langwerpige Meel-
knoppen , die op de elspuntige Meeldraadjes zitten, (zie de vergroote fig. b.) binnen dezen ziet men
eene menigte Vruchtbeginfelen, die in elsvormige famengedrukte met de Meeldraadjes even lange Stijlen
eindigen en geklierde Merken hebben (c). De Vrucht wordt in September rijp, dezelve is geen eigenlijke

Vruchf,

: I

é

-ocr page 382-

Vrucht, maar de opgedroogde omgekeerd eivormige bezieachtige Kelk (d); die van buiten met kleverige
klieren bezet is; hij bevat naarmate van zijne grootte drie tot dertig onmerkbaar behairde ftaartvormige
Zaaden (e f), en heefi, even ais de fchors, denzelfden kruideachtigen reuk.

De kortgefteelde ovaal fpitfe Bladen zijn wel aan de oppervlakte glad, maar te rug geftreken ruw,
aan de benedenzijde met witte fijne Hairen digt bezet (g K), zij vallen in den Herfst af. en zijn dikwijls
rimpelig.

De Takken hebben eene groote Mergpijp, de jongften zijn vierkant met eene zwartbruine Schors, die
met langwerpige wratjes bezaaid (/), en oud wordende fcheurig is. De lidtekens der afgevallen Bladea
zijn voorftaande, en onderfteunen een\' kleine ftompen met "korte lovers digtbezetten Knop (JC).

De voortkweking gefchiedt door bewortelde in het Voorjaar afgelegde jonge Takken, die een vol Jaar
vereifchen, alvorens zij van de moederplant afgenomen kunnen worden. Die door het zaad vereischt fijne
Zand- en Houtaarde; in de fchaduwe ftraks na de rijpwording in potten gezaaid, kunnen nogthans de
jonge plantjes niet voor het derde of vierde jaar in dc open lucht gepiaaisi wuiacu.

Het afkookfel derTalcken zal aan de metWisrauth toebereide Wol eene duurzaame Kaftanjebruiiie kleis:
geven.

-ocr page 383-
-ocr page 384-

K

\'.f m

rM-

\'V - -

."Tas- ■

y

i .

" - /

Ï"

^rr-V-

■«■-Ä»

Û-iç

-ocr page 385-

^ 1 A S s ï S XVlï, O ^ D IV.

XFIP\' Clasfe, JF^\' Rang.^
Cytifus Supinus.

Burkende Cytifus t
De kriechende Bohnenbaim.

Cytife rampant.
Trailing Cytifus.

cytisus" supïnus, florihus peduncülatis fuhhiMtis axillar thus, caule decumhente, foUolis ohevatt

ohtufis.

h urkeni>b. cytisüs, niet- Kroontjeshlosmen aan het einde-, zelden opßaande, de Bladen eirond.

Öostenryk ha Bdnnaat, Sihërie m ook Ifali\'è, voeden déze kmipende Heester op drooge heuvels,
akkers en aan* de wegen in aanmerklijken overvloed. Alleen wegens\'de verfcheidenheid en tot afwisfeling
wordt zij in Plantfoenen geplaatst; en fchoon zij zeer veel overéénkomst hebbe met den zwartachiigen en-
hoofdvormigen Cytifjs^ heeft zij niettemin onderfcheidonde kentekenen. .

Uit een\' duim-dikken Wortel drijft déze Heester één è\'twee voeten lange Takken, waarvan de jongften
alleen Bloemen en Bladen dragen
(aa.\') Bij deze jongae Takken zijn de drievouwdige Bladen zeer klein
C^), even als bij den zwartachtigen Cytifus, maar onder worden dezelven grooter (c)»

De in April bloeijende Bloemen ftaan meestal getweed telkens tusfchen de oxelen der dubbele

Bladen 5 die altijd uit één\' knop voortkomen. Somwijlen ziet men ook meer dan twee, echter nooit meer
dan vier Bloemen uit één\' Knop verfchijnen , het geen-een zeer onderfcheidend kenmerk is.

Even gelijk alle de deelen van deze Heester met fijne digte, korte, witte Hairen bezet zijn, en die\'
Sjen ook aan-de jonge Takken gedurende den Winter waarneemtzijn de Peulen insgelijks daarmede.-

-ocr page 386-

bezet, die daardoor een grijszwart, niet onaangenaam aanzien hebben (e), en /een geeiachtig in Junjj
rijp wordend Zaad bevatten C ƒ) 5 liet welk in een\' goeden grond twee tot drie voeten hooge en even
zo breede Bosfchen geeft.

De in den Winter drooge Takken zijn door hunne roodachtige met hairen bezatte roedevormige gedaants
Ce onderfcheiden Q),

-ocr page 387-

L£.:rni. vrd.JT.

i: :

-ocr page 388-

J

R ....

©

-ocr page 389-

CLASSIS XX. O R D. VL

XX\'\' Clasfe, FF\' Rang,
Het Geflaeht.

Aristolochia^
Osterlucie,
Osterluzei^.
Aristolochie,
Birth-wort.

Dioscorides beeft eene foort van dk Geflacht Aristolochia genaamd, omdat hetzelve zich bi]
eenige toevallen in het Kraambed, naar zijne waarneming, bijzonder werkzaam heeft getoond; en tot dus
verre is deze benaming door de Kruidkundigen niet alleen aangenomen, maar ook aan dit geheele
Geflaeht toegekend.

Alle foorten van dit Geflaeht kenmerken zich door eene zonderlinge gedaante der Bloemen. Grootendeels
zijn dezelven flingerende Gewasfen, met Hout- of Kruideachtige Stengen, groeijende meest in eene warme
of gematigde luchtflireek.
Linnjeus plaatst dit Gewas in de twintigfle Clasfe, welke zodanige Gewas-

ün bevat, wier Meeldraaden met den Stijl famengegroeid zijn. Nieuwere Kruidkundigen, die het getal
\'.Ier Clasfen verminderen, plaatfen hetzelve in de zesde, en wel onder de navolgende voorwaarden:

De Bloemkrans is éénbladig, pypvormig, aan den grond buikig, aan den rand meestal fcheef, tong-
vormig verlengd, rustende op een hoekig Vruchtbeginfel, hetwelk een zeer korte met een zesdelig Merk
gekroonde Stiji onderfleunt, en aan welken zes vastzittende vierhokkige Meelknopjes zijn vastgegroeid. De

Vrucht is eene zeskante zeshokkige Kapfel, welke in ieder hokje verfcheiden vlakke famengedrukte Zaaden
bevat.

Ziehier daarentegen de bepaling van Linn^us:

De Kelk ontbreekt. Da Bloemkrans is éénbladig pijpvormig en ongelijk, aan den grond buikig, tea
naastenbij balvormig en opgezwollen; de Pijp is langwerpig, zeshoekig rolrond, de rand verwijd, bene-
den

-ocr page 390-

den uitgerekt, in eene -tongvormjge gedaante. De Meeldraaden ontbreekenj d3aren!;egen zijn zes vier»
hokkige Meelknopjes op de Merken vastgegroeid.

Het Vruchtbeginfel is langwerp\'g beneden zittende en hoekig. De Stijl is naauwlijks zigtbaar, en het
Merk bijna bahond, zesdelig uitgehold. De Vruchtkapfel is groot, zeskant, zeshokkig, en bevat veel&
gedergedrukte opllggende Zaaden.

Bij fommigen is de Vrucht veranderlijk, nu ten halven rond, dan lang^

-ocr page 391-

CLASSIS XX. e R D. VL
XXfl\' Ciasfs. FF\' Rang.

Eerde Afdeling, of met een\' rankende heesterachtigen Steng,
Aristolochia Sipho.

SpuUvormige Osterlucie.

Grofsblattrige Osterluzey.

Aristolochie a grandes feuilles.

Large leaved Blrth-wort.

aris tolochia sipho, follls cordatls, caule voluhlli, pedunculls unlflorls ,hractea ovata Inftructls ,

corolhs adcendentilus, limho trifido aqualt.

SPUITVORMIGE OSTERLUCIE, met hartvormige toegepunta Bladm ^ de Steng randende y de

èénhloemlie Bloemfteel met een eivormig Dekhlaadje voorzien,
en de randen der omhoogrijzende Bloemen driedelig gelijk.

DeBosfclien[van Vlrginïè m^Pennfylvanië voeden dit fchoone grootbladige rankende heesterachtige gewas,
hetwelk zich van twintig tot dertig voeten lioogte om boomen als anderszins heenüingert.

Aan den bundelachtig faraengeftelden wortel verdeelt zich de Stam in verfcheiden ftengen, van welken we-
der afwisfelende ronde dunne, zich flingerende Scheuten voorkomen (0), die met afwisfelende hartvormig
toegepunte gefteelde Bladen bezet zijn (j?) , waarvan de rand golvend is, de beide vlakten glad zijn, de
lengte agt tot tien en de breedte zes tot agt duimen beflaat.

De Bloemen van de maand Juny komen aan de ranken van het voorgaande jaar, boven elkander
ftaande (O ,en dievanjuly tot September in de Bladhoeken der Jonge fcheuten (J) op bijzondere Bloemfteeljes
voort, het welk aan den ooriiirong met een hetzelve omvattend fchubje (e) en in het midden een hartvor-
mig afvallend dekblaadje heeft (ƒ).

De in den avond eenigzins riekende bloem zelve is eene groene zwart bruin geiiderde pijp , vvelke
rond
en in drie gelijke rondachtige, iets fpitfe vlak uitgebreide kwabben gedeeld is, die vóór derzelver

©nt-

-ocr page 392-

ontvouwing een\' driekanten lioed gelijken (/^f). Het Merk is rond , driekleppig , driepuntig, en de Meel-
knoppen tweehokkig (/> De rolvormige zeshoekige , zeshokkige Vruchtkapfel wordt drie tot vijf duimen
lang en wordt bij een\' warmen nazomer bij ons rijp en fpringt naar de lengte zelfs met een gedeelte van

den vruchtfteel in zes deelen; zij bevat veele ovaale vlakgedrukte Zaaden, die getvveeddigt op elkander lig-
gen, met een\' huidig doorzigcigen zaadhuid aan den rand digt omvangen en dooreen\' draad aan de tus-
fchenruimten aan den rug der kapfel bevestigd zijn; ook is die van de twee zaaden dia het verst van dea
vruchtfteeel af is alleen vruchtbaar.

De jongfte tot laat in den Herfst groene ranken hebben eene groene zwart purperkleurige gladde Schors
; de tweejarigen zijn groen met langwerpige wratten, en de anderen gefcheurd (/). Aan van de Bla-
den overblijvende Merken ftaan in eene loodrechte lijn drie kegelvormige ftompe knoppen, waarop, de
bovenefte den
rank van het toekomende jaar en de twee anderen de Bladen bevatten (m), zijnde met wit-
te zijdeachtige korte Hairen digt bezet.

Het geelgroene Hout is als de fchors week en fponsachtig, heefc een\' hartsachtigen bitteren Terpentijn-
füiaak en een* fterken Campherreuk, die in den Wortel nog fterker is, zodat men dit Gewas niet alleen
als een fieraad
vau uuzc Tuinen bezigt, maar ook welligt tot eene nuttige artfenij zou kunnen gebruiken.

De voortplanting voor het zaad is onzeker , beter wortelen de jonge ranken in het voorjaar in den grond
gelegd, ook fchieten de oude ftammen aan of boven den grond ranken , die ligt wortel vatten en dus ge-
ciaklijk opkomen. Over het algemeen vereischt dit Gewas een\' goeden vruchtbaaren grond, maar kan ia
sand niet voorkomen.

ir

-ocr page 393- -ocr page 394-

Ks\'

m

-ocr page 395-

C-^ h A S a l s XXIII. O RD. I.
XXIIF\' Clasfe. F\' Rang.
Acer Tartaricum.

Tartaarfche Ahornhoom..

Tartarifcher Ahorn.

Erahie de la Tartaria,

Tartarian Maple.

tartaricum, foUis cordatisy indiviftvferratii^ lQhn()hfoletk,fiorümrawnQ compofit* \'\'
erecto-, \'

TARTAARSC HE AHORNBOOM,\' met\' hartvoTmigè onverdeelde getande Bladen, die flaauw gekwahd

zijni de Bloemen troswijze-hehbende.

Aah de oevers ■ van de Wolga\' en in CrV^/Zë groeit deze Aiiornfoört-, naar haar Vaderland genoemd, •
ïn\'onze Tuinen en Houtplanifoenen bereikt zij eene hoogte van twintig en meer voeten; althans ik heb \'
\'er gezien die zö hoog waren als de andere foorten. Niet zo zeer om de fchoonheid der Bloemen als wel \'
om de verfcheidenheid der Bladen, maar meestom de fchoone helderroode doorfchijnende Vruchten in het ~
begin van den Herfst Is deze Boom een wezenlijk fieraad onder de andere\'groene Boomen ^ bij welken
hij \'
daardoor te meer affteekt.

De Bloemen zijn uit drie of vyf bundelen famengefteld, zittende op een\'rechtopftaande\'Steel en ko-
men in de maand Junij ten voorfchijn. Ieder vereeniging der drie Bloemfteelen is met twee* lancetswijze \'
tegenoverftaande na het uitbloeljen afvallende Dekblaadjes bezet -

Voorts volgen op- de Bloemen, zelfs wanneer zij nog niet geheel üitgebïoéid zijn, de fchoone door-
zigtige Vruchten (c), die, zo lang zij groeijen deze roode kleur behouden, maar tfgen October rijp wor-
denxle, verandert dezelve in eene bruine (JT),

tegenoverftaande Bladen zijn allen hartvormig getand, maar de eene rond CO amdere gekwabd
(ƒ), weder een andere-golvende ingebogen ■

-ocr page 396-

De jonge Sebsuteu gijn yoodbruin (k), en de Knoppen aan de punt bmin^
Het Zaad is ter voortkweking het best gefchikt j en beter dan alle andere handelwijze daaromtrent,
ïlet gezigt van dezen Boom .doet den Tuinliefhebber dadelijk befluiten om denzelven tot afwisfeling ea
wel zeer dikwijls tusfchen anderen te plaatfen j alzo door derzelver verfcheidenheid de afwisfeling pp hes
nangenaarast wordt onderhouden.

-ocr page 397-

TaxlaaxT^fclie Ali oriili o oui.

-ocr page 398-

u

s
f

>--

I

-ocr page 399-

CLASSIS V. O Pv D. I.

. , Clasfe, Rang,
Eerfte Afdeling, of zuurachtig ongewapenden.
llibes Glandulofum.

Geklierde Bezi\'ènhoom.

Drußgte Johannisheere.

Grosfeiller Couché.

^ Glandulous Courrant,

ribes GLANDULOSüM, inerme, racemis er eet is piloß) - glanduloßs, florihus planiusculis, foliis

acuminato-lohatis dentatis, caule adfcendente radicante,

geklierde bEZiENBOOM, die ongewapend is, met rechtop ftaande hairig-klierige Trosfen, de

Bloemen vlak, fpitsgekwaht getande Bladen, en dß opklimmende fteng
■wortel fchietende.

Deze Beziënboom is zeer verfchillende van alle de anderen, die ongewapend zijn, voornamelijk ten
aanzien der hairige Vruchten (O, gelijk mede wegens de kruipende wortelfchietende Stengen, waarfloor
de voortkweking ongemeen fpoedig kan bewerkftelligd worden. Met dit al is dit Heestertje nog niet
zeer gemeen; hetzelve fchijnt niet overäl te willen tierenzelfs niet in die ftreeken welken met zijn
Vaderland,
Terra nova of New-foundland, een eiland ten oosten van Noord-Amerika, op dezelfde
breedte liggen.

<

Het gewas is eene laage langs den grond uitgebreide Heester, met wortelfchietende Stengen. De
Bloemen verfchynen ten gelijken tijde met de ontwikkeling der Bladen, op rechtopftaande eenvouwdige
Trosfen (a). Uit ieder knop komt flechts ééne Tros. » ledére Bloem heeft een bijzonder Bloemfteeltje,
het welk van onderen met een voortdurend kort lineaal lancetswijs dekblaadje voorzien is
(ß), het welk,
even als de algemeene Trosfteel, met paarskleurige ftijve hairen bezet is. De kringvormige infnijdin-
gen van deü Kelk op deszelfs buitenvlakte, gelijk mede het Vruchtbeginfel, zijn Van gefteelde klieren

over-

-ocr page 400-

«verdekt. De paarsroode Bloembladen en de met dezelven verbonden Meeldraaden omvangen twee van
boven vanééngebogen Stijlen, rustende op een kegelvormig afgeftompt Vruchtbeginfel. De rijpe Vruch-
ten , op hangende Trosfen vergaêrd, zijn rond en rood, met drooge hairen bezet (c); zij worden in
Julij rijp, en bevatten in een zuurachtig vocht eenige vlakke bruine Zaaden.

De Bladen zijn lang gefteeld, meest vijf kwabbig toegepunt (d), hartvormig uitgefneden, jeugdig fijn
behaird, maar volwasfen glad, en aan den kant ongelyk en groftandig, ftaande aan de huidige bekle-
ding van de Bladfteelen ongelijk lange priemvormige, met klieren bezette wenkbraauwen.

De ronde Takken hebben eene bruine met veripreide klieren bezette Schors (e), welke aan het ouder
hout fcheurig en bruingrys gevlakt is (ƒ)- De met de punten eenigzins afftaande Knoppen C^) zijn
ovaal toegepunt, en in ovaalfpitfe aan den rand behairde roode fchubben gewikkeld. De jonge gekwetste

of ingefneden Takken hebben een\' aangenaamen met dien van den zwarten Aalbeziënhoom overéénko-
mende reuk; doch de wortels zijn. zeer lieflijk van geur.

. \'r

i

-ocr page 401-

ûyrù.J.

-ocr page 402-

. .V V -v ■ ^

il • .

SS®

•.V

-ocr page 403-

CLASSIS X, O R D. ï,

Clasfe. V\' Rang,

Rhododendron Chamfiecistus.

Laage Roozelaar..

Niedriger RofenJorheer,.

Rofaye Chatnéciste.

The Chamacistus.

pvhododendron ch am^\'ecistus j/c/w ellipticis acutiuscuïis gïandulofo\'ciliatis nudis, cardïïs

rotatis, petalis ohtußs.

laage roozela-ar, met gehairde Bladen en raderachtige Bloemen-,

De overige op vrijen grond bij ons gekweekte foorten van Roozelaaren mogen in fchitterende pracht
liitmiraten, en alle aandacht tot zich treldten, niet minder verrukkelijk te aanfchouwen is deze kleine,
bijna op den grond onder het kreupelhout kruipende laage foort, wegens de zagte, inéénfmeltende
fchoonheid der kleuren; geeft men daarbij acht op\' het geheele famenftei der deelen, dan zal men inde-
daad in ieder eene nieuwe fchoonheid opmerken.

Op de hoogfte, het geheele jaar door met fneeuw bedekte toppen der Alpen groeit deze Heester in
de rotsklooven, waarin zij met haare menigvuldig vezelige wortelen vastgehecht is.

De fchoon lichtpaarfche zagt in wit overgaande Bloemen (a) zijn radervormig, en van die der anders-
foorien aanmerklijk onderfcheiden; zij komen gepaard of enkel, zelden in dricn te voorfchijn, en ftaaii\'
op de eindknoppen der voorjarige Takken, aan lange, roode, met gefteelde klieren digt bezaaide Bloem-
fteeltjes welken aan hun ftandpunt van ovaale uitgeholde Schubjes- bij wijze van lovertjes om"»-
vangen zijn.

De tot op den grond gedeelde Kelk is insgelijks aan den kant der infiiijding en op de buitenvlakte zeer
fchoon met roode gefleufde klieren verfierd (ß). De fchoone uitgebreide, witte op een\' paarfchen grondi

Mg-

-ocr page 404-

liggende bogtige Meeldraaden, met roodbruine op wit liggende Meelknopjes (e) en de ftompe, bogtige,
bijna doorzigtige Stijl (ƒ) verfraaijen de Bloem te meer.

De kleine ovaal lancetswijze, op beiden vlakten groene aan den rand met hairen bezette Bladen (g^
en die welken alleen aan de jongfte éénjarige Takken zitten, vallen in het tweede jaar af, maar
nemen op beiden zijden eerst eene roestkleur aan, welke nogthans vrij ooglijk is.

Plet is overvloedig bewezen dat Amerikaanfche en zelfs Oost-Indifche planten zich ligter aan onzen
grond gewennen dan zodanigen die op hemelhooge rotfen, tusfchen de klooven en als in een\' eeuwig
durende winter groeijen; dit is ook de reden dat deze Heester in onze Plantfoenen nog eene zeldzaam-
heid of geheel niet te vuiden is; maar men plaatfe dezelve in digte fchaduwe, onder het laage hout
en vooral tusfchen fteenen ruïnen, het geen de vefelige, overal uitfpruitende en tusfchen alles indrin
gende
wortelen fchijnen te vereifchen, en deze oplettendheid zal ook in onze landftreek met den
wasdom en bloei dezer fchoone Heester beloond worden.

-ocr page 405-

La-ai? .

I a

-ocr page 406-

!

y

iK .

-ocr page 407-

XII. O R D. \' IV.

XIF\' Clasfe. IF\'^\' Rang.
Mespilus Pumila.

Laage Mhpelhoom.
Zwerg\' MispeL.

Außer ä feuilles de Potrier.
Dwarf Medlar.

PILUS PUMILA, ïnermis, foliis ohlongo• ovatis crenatis, fuhtus argentiis. Lod iges Cat;

C L A S S I

MES

\' ^AGE MISPELBOOM, J/V oHgedoomd is, met hngwerpig ovaale gekartelde Bladen, die van on-
deren zilverachtig wit zijn.

Met veel waarfchijnlijkheid zou men deze Heester voor eene varieteit van de Mespilus arhutifoUa
Virginifchen Mispelboom kunnen houden, bijaldien zij niet zulke aanmerklijk onderfcheidende kenmerken
had, en men uit dien hoofde niet eenigermate gerechdgd fcheen om haar als eene bijzondere foort aan te mer-
ken , ten minften zolang, tot men door herhaalde proefnemingen overtuigd ware dat de kenmerken aanhou-
dend en altoos dezelfden waren. Deze proefnemingen zelf te doen had ik nog geen gelegenheid, maar niet te
min fchroom ik geenszins deze onzekerheid op te geven, en andere Tuinliefhebbers aan te moedigen om de
vereischte proefnemingen te doen..

Bij de vroegere Kruidkundigen was deze Heester niet bekend; zij is niet by linn^^eus en hout-
tuin
, zelfs niet bij wildenow aangetekend. Lamark, lodiges , marshall,
F. SCHMIDT zijn, voor zo verre mij bekend is, de éénigen die melding van dk fchoone kruipende
Heestertje maken. De vergelijking met de
Mespilus arbutlfolia zal de best befchrijvende opheldering geven.

He-t gewas groeit, even als het laatstgenoemde, in Virginlë, kruipende, en wordt flechts eenige fpan-
nen hoog. Hetzelve onderfcheidt zich vooreerst daardoor dat het veel laager is dan het andere; de Tuiltrrs.
fen der Bloemen zijn meer lang C^) ; de platjes der Bloembladen rusten op langer nagelen, en de Meelknop-
pen zijn hoogrood. Aanmerklijker is de Kelk die, even als de bruinroode en witte Vruchten C^
met een fijn dons bekleed is, en dat het Zaad geen gebogen punt heeft id}.

-ocr page 408-

De Bladen zijn vän boven rondachtiger, van onder zilverachtig grijs, fcherp getand (e) en van die der
voornoemde verfchillend.

De Stammen en Takken hebben veelvuldige bruine ringen, zijn, van den grond oprijzende, bogtig
(£), en door lange voortkruipende met veele Wortels voorziene vefelen (ƒ) zeer aanmerklijk. Even
door deze veelvuldige Wortelen, welker uitlopers -g) met Bloemen verfierd zijn, wordt het gewas het

best voortgekweekt. Hetzelve bemint een\' vochtigen verfchen grond en fchaduw, maar fehoon onder de
fchaduw niet ligt eenig gewas tierd, is dit Gewas des te voordeliger, vermits hetzelve zo doende tot\'de
laagfte verdiepingen en tot omfingeling van bloeijende voorjaarsgroepen kan gebezigd worden.

De Takken en Knoppen zijn in den bladloozen ftaat volftrekt aan die der Mespilus arbutifoUa gelijk-
vormig, zijnde derzelver Jarige Schors ligtbruin (Ä) en die der anderen grijsachtig»

-ocr page 409- -ocr page 410-

-Vf-

m-

r -

« ^

m

m

V:

"i

Is

ir

le:

-ocr page 411-

CLASSIS XVII. O R D. IV.

XFIP\' Clasfe, IF^ Rang.
Robinia Frutescens.

Heesterachtige Rohinia*

Der vierhlattrige Erhfenflratich.

Faux Acacia de Siherie ä quatre feuilles.

The fhruhhy Acacia.

ROBINIA FRUTESCENS, pedunculis ßmpUcihus Qgeniculatis), foUi^ quaternatis, fub petiolatis,

terminatis fpina inermi.

heesterachtige robinia, met enkele (gekniede\') Bloemßeeltjes, de Bladen in vieren ?
kortgeßeeld, en in een^ flappen doorn uitlopende.

De oevers van de Wolga, in Siberië, maar inzonderheid de Heuvels en Vóór-Alpen van het
Tyolsch gebergte voeden deze Heester; in onze Tuinen wordt zij zes voeten hoog.

In het laatst van de maand Mai, drijven de voorjarige Scheuten volgens haare geheele lengte tus-
fchen de Bladen ééne of twee naast elkander ftaande groote fchoone geele Vlinderbloemen
Qaa) , ftaande
ieder op een\' bijzonderen langen gladden, in het midden afgeknikten of geknieden Steel
(b). Op deze
Steelen volgen even gelijk afhangende Peulen (c), die in Augustus rijp worden, openfpringen en het Zaad
uitftrooijen; om die reden moet hetzelve vóór het volkomen rijp worden vergaêrd en door het liggen
rijp worden om te zaaijen.

De uit vier heldergroene glanzige Blaadjes famengeftelde Bladen (f) zitten afwisfeiende op een
gemeenfchaplijk kort Steeltje; zij zijn aan het boveneinde van een\' zagten Stekel voorzien, en aan den

grond

-ocr page 412-

grond van twee Stekelige BijKaadjcs, die in verband met den algemeenen Bladileel , de Takken een
eenigzins drieftekelig aanzien geven , en enkel aan den droogen Tak onder de nieuwe Knoppen
voortduren.

De Zaaiplanten zijn in het tweede jaar ter verplanting nog niet llerk genoeg; maar deze Heester
kan ook door Stekken en Afleggers voortgekweekt worden.

Deze Heester groeit zo fchielijk niet als de Rohinia caragana, waarmede deze echter in duur en hoe-
danigheid zeer veel overéénkomst heeft, en als zodanig kan geplaatst worden.

De jonge fcheuten zijn tedererj en flechts daardoor kunnen beiden* foorten in den droogen ftaat van el-,
kander onderfcheiden worden.

-ocr page 413-

ûrd..

^ra-l&jre-^u.

u\'Stera.pmiwx

4 6

a

-ocr page 414-

- m

f

i\'

m

f -

v-

t: :

I

I

rl

-ocr page 415-

CLASSIS XVIL\' O R D. IV.
XFIF\' Clasfe. IF-\' Rang,
Cytifiis Capicatüs.

Hoofdjesvormige Cytifus.

De gdopfte Bohnenhnum,

Cytlfe Capité.

PoUhearlng Cytifus.

cyttsus capitatus, florlhus capitatis, ramis erectis ftrictls teretrihus. villofis, foUolis ovato-eU

lipt iels villofis, hraBea lineari fuhcalycina.

HOO fdjë s vormjg e CYTisus, met hoofdjesvormige Bloemen, rechtopftaande, rechte, ronde ,

vlokkige Stengen, ovaal-langwerpige vlokkige Blaadjes en een,
langwerpig Kelklovertje^.

Men heeft deze Heester eertijds met den hurltenden Cytifus verwisfeld, gelijk dezelve ook als zodanig bij?
HOUTTUIN is aangetekend, doch bij eene naauwkemige vergelijking, verfchillen beiden aanmerklijk.
Meer overéénkomst fchijnt zij te hebben met den
Cytifus hlrfutus, die van veslen als eene varieteit der-
Capitatus aangemerkt wordt; ook hebben beide zo veel uiterlijke gelijkvormigheid, dat het overtollig ware.
van den eerden eene Afbeelding te geven.

Deze Heester groeit in Oostenryk, Italië, Sicilië tn Duitschland op boschrijke bergen; in Tuinen tiert
zij bijna op iederen grond, en wordt alleen aan de bovendeelen door hevige vorst befchadigd , terv/ijl dC:-
wortelfpruiten des te weliger dryven en bloeijen.

De Bloemen komen in Junij en Julij aan de punten der Takken ten voorfclüjn {abc\'), zijnde geel, met:
gepijpte, buikige, tweegelipte hairige Kelken (^d), en flaan van 9 tot 12 in getal bijéén,. Nabij onder de
Bloemknoppen komen vier of zes, meer of minder, jonge Takken ten voorfchyn, die rondom den Stam
eene fchermvormige gedaante uitmaken , en aan wier punten telkens nieuwe • Bloemknoppen verfchijnen
(b), en dus de Heester in een\' beftendigen bloei houden, zodat men naden eerflen bloei de Heester dem
geheelen Zomer door ziet bloeijen en vrucht dragen {b e)- Het is opmerklijk dat de welige Takken la»
ter blc«ijen dan de minder fleurigen
Qi b), zodat men Mai Bloemen , in Julij Bloemen eu rijpe Vruchten-^,
maar in Augustus alleen Bloemen ziet.

Bè:

-ocr page 416-

De bruingehairde Peulen Qe") bevatten een bruin genaveld Zaad (ƒ).

De Pleester heeft ftijve ronde vlokliige takken, en drietallige, langwerpig ovaale blaadjes, welken op vlok-
kige bijna gootvormige fteeltjes ftaan; deze Blaadjes zyn kortgefteeld of vastzittende, van boven
donker-
groen, beneden bleek, vlokkig, aan den grond teruggegebogen, hebbende aan den grond van het Blad-
fteeltje een drietandig Blaadje.

De Schors der jonge jarige Scheuten is groen (e), die der ouden helderbruin.

De jongften , en ook wel de ouderen, worden door felle vorst vernield, maar drijven van onder weder op;
en vooral de wortelfpruiten hebben in Julij zulke fchoone Bloemen als de voor de vorst befchermde
Hees-
ters, Vermks de Takken zich te zeer uitbreiden, moet de Heester zodanig geplaatst worden dat de groei
van andere gewasfen door dezelve niet belet worde; ook kan het oudere Gewas het verplanten niet wel
verdragen.

De voortteling gefchiedt door het Zaad en de Wortelfpruiten. De plaatfing tusfchen andere gewasfen is

reeds verfcheiden maaien opgegeven; en ik wijs den Jezer derwaarts, zo hij evenredigheid en fchoonheid
in zijn Plantfoen verlangt.

0

-ocr page 417-

. -.1

ljes vormip-e
J J

■Y „„y -rrr-

ô^ô\'âttitJ .

Mil p- e C

-ocr page 418-

I-

, y.

V\'-

r

\' ■

\\ ■

-ocr page 419-

I s XXIIL Ö R D, L

XXXIIP\' Clasfe. F\' Rang.
Acer flriatum, du rol erhard.

Acer Pennfylvanicum, linn. ^ hort. kew.

Geftreepte Ahornboom.

Der Geflreifte Nordmnericanifihe Ahorn.

Erable a feuilles de Tilleul.

Pennfylvanian Maple.

ACER STRIATICUM, DU Roi: foUis fub qubiquelobis imequaiiter ferrulatis, flor urn raanio cow^
pofito erecto , pedicellis fuhdivifis.

gestreepte ahornboom, met bijna vijf kwabbige, ongelijk zaagachtige Bladen ^ de fameti-
gefielde Bloemtros rechtop ftaaande, en ten halven gedeelde Bloemjieeltjes.

ACER P

PENNSIJLVANISC

ennsylvanicum, linn. folUs trilobis acuminatis ferrulatis, floribus racemofts.

he ahornboom^ met driekwabbige fpits gekartelde Bladen en trosgewljzt
Bloemen.

Deze uitmuntend fclioone Aliornboom, die niet zo zeer wegens zijne hoogte en la-uin uitmunt, heeft
eene aangenaame bevalligheid, zo wel uit hoofde van het zagte groen als het eigenaartige van zij\'ne bij-
zondere deelen. Om die reden is hij ook meer gefchikt tot fierlijke, vrolijke en aandoenlijke groepen,
dan tot zodanigen, die grootfche gewaarwordingen moeten inboezemen. Hij is oorfpronglijk uit de
Noord-Amerikaanfche Provintiën
Kanada, Maryland en Pennßhanie, hebbende aldaar eene door
gebergte befchermde ftandplaats en een\' vcchdgen grond. In zijn vaderland wordt hij van go tot 40
voeten hoog, doch bij ons zelden hooger dan
16 tot 20 voeten. Linn/eus noemde hem voormaals
Jcer Pennfylvanicum. Do roi en erhard hebben echter beter geoordeeld den boom naar zijne
uitflekende kentekenen der geflreepte Schors
Acer ßriatum te noemen, alzo het kenmerk daardoor dui-
delijker wordt.

In

C L A s

-ocr page 420-

In de maand Mai verfcbijnen de Bloemen op beneden rechtopftaande, van boven voorover hangende
fchoone losfe trosfen, zijnde afwisfelend met een ovaal dekblaadje aan den grond van het bijzonder
Bloemaeeltje voorzien (a). Het Blad , het welk het naast aan de Bloemtros zit, heeft een fchoon
fchedevormig -paarsrood omwindfel. Vruchtbaare en onvruchtbaare Bloemen zitten dikwijls op dezelfde
tros, fomwijlen verfcheiden. Het Zaad (e), dat in September rijp wordt, heeft dezelfde gedaante als
dat der overige Ahornfoorten.

De Bladen zijn in verfcheiden infnijdingen verdeeld , fomtijds in vijf (b), meestal in drie (dX Op
welige Scheuten vindt men Bladen van zeven duimen breed en negen lang , bereikende telkens de midden-
fle kwab de helft der lengte; zij zijn aan den rand dubbel fcherp getand, jeugdig, aan de beneden-
zijde met geele Hairen uitgegroeid, op de beiden vlakten even glad, echter door de bladribben beneden
eenigermate rimpelig. De Bladfteelen, die tegenover elkander ftaan, zijn bruinrood, aan den grond
gootvormig uitgehold.

De Bladlooze jonge Scheuten zijn in den Winter rood (e), en de langwerpige Knoppen helderrood (ƒ).
De Schors van de jonge Takken is naar de zon gekeerd wit en rood (g) en aan de ouderen wit en
groen geftreept; het geen den Boom niet alleen de bijzondere benaming, maar denzelven ook in den
winter een aangenaam aanzien geeft.

De Boom kan door het Zaad voortgekweekt worden, maar gemeenlijk gefchiedt zulks door zoging op
den gewoonen Ahornboom. Deze zoging is echter nier zeer voordelig, want vermits flechts het beneden-
fte gedeelte des Booms zijne oorfpronglijke gedaante houd , is de Stam niet tot den grond, maar alleen tot
aan de plaats der zoging geftreept, en verdient in dit opzigt de voortkweking door Zaad de voorkeur.

-ocr page 421-

\'177V

-ocr page 422-

I fc

ÏM:

V\'

(i

Tt^\'.-

-ocr page 423-

C L A S S I s

IV\' Clasfe. F\' Rang,
Het Geflaeht.
Cephalantus.
Kogeïhoom.

• Knopfbaim.

Boutonier,
Button - Wood,

De benaming Cephalantus is uit het Grieksch afgeleid, en* betekend woordlijk, volgens die Taal,
Hoofdbloem. Hoe het ook zij, ik kan deze benaming , vermits zij het beeld van een Hoofd zsl
uitdrukken, niet gantsch met de gedaante der Bloem zelve overéénbrengen. Het is waar dat men in
de Kruidkunde zodanige Bloemen Hoofdjesbloemen noemt, doch dan zijn zij niet zo geheel kogel-
rond als dezen. Maar
linn/eus heeft in de benaming van deze Heester zijne eigen opgeftelde wet
Overtreden, van namelijk het geflaeht zo veel mogelijk naauwkeurig naar de ukwendige gedaante te
benoemen; in dit geval ware de kogelvormige gedaante de meest in het oog vallende, en de benaming
Spharocephalus ongelijk beter en pasfender geweest. Houttuyn fchijnt zulks ook bemerkt te hebben,
en heeft daarom met oordeel de Nederduitfche benaming in die van Kogelboom veranderd.

Tot heden is \'er flechts ééne foort, welke in Noord-Amerika groeit, bekend en op onzen bodem
verplant;
linn^üs heeft haar onder de vierde Clasfe gerangfchikt, gelijk wij hierna zullen zien.

De Geflachtskenmerken zijn de volgenden:

Eene menigte Bloemtjes is op een\' kogelronden Bloemzetel, zondef algemeen omwindfel of Bloembedck-
gegaêrd; ieder Bloeratje ftaat met het ondereinde in een trechtervormig kuiltje, met een\'
vierfple-

tigen

O R. D. L

-ocr page 424-

tigeii rand, liet welk vOor de bijzondere Bloembedekking of Kelk, of liever voor eene zaadkroon is te
houden, naardien dk ondereinde niets dan het vruchtbeginfel zelf i?. De algemeene Bloemzetel is don-
zig en de bijzondere Bloembedekking-van onderen hairig. De algemeene of famengcgaêrde Bloemen
zijn, als de bijzondere, regelmatig, in-vier of vijf deelen ftarvormig gedeeld, trechtervormig en fpits.

De vier Meeldraaden zijn bijna in den Bloemrand ingevoegd, korter dan de Bloerarand, en de Meel-
knopjes vastzittende, eerst rond, voorts fpits en ged^

Het Vruchtbeginfel is benedenftaande , de Stijl langer dan de Bloem ^ het Merk rond en knodsvor-
ffiig. Eene algemeene Vruchtbedekking ontbreekt, maar deze is over de kogelvormige oppervlakte in>
vierhokkige verdiepingen verdeeld, welke enkele lange, aan den bafis verdunde pijramidaale gewolde
Kapfelen bevat, die meest flerj. of bij misvorming tweevouwdige in tweehokkige verdelingen zittende
Zaaden bevat.^

-ocr page 425-

C .L A S S I S IV. O Pv D. 1.

IF\'^ Clasfe. F\' Rang,
Cephalantus Occidentalis.

Amerikaanfche Kogeïhoom,

Der Ktrginifche Knopfhaum.

Le Boutonnier de Virginis.

The Button - wood.

CEPHALANTUS OCCIDENTALIS, foliit oppofitis temlsque.

amerikaansche KOGELBOOM, tegenover elkander fiaande en drievouwdige Bladen.

In het Noordlijk Amerika, Carolna en New-Tork, groeit deze Heester aan laage digtbefchaduwde
oevers van Beeken en Rivieren in een\' vochtigen grond, tot eene hoogte van drie tot vijf voeten.
Het is nog niet zeer lang geleden dat deze Heester bij ons algemeen is geworden; en zij is ons deste-
meer welkom om haaren laaten Bloeitijd, alzo zi| onder het Herfstbloeifd gantsch niet onaangenaam

en de bloeiwijze zelve zeer bevallig is.

De Hoofdjesbloemen verfchijnen eerst in Augüstüs of September aan het einde der Takken van
denzelfden Zomer op lange Steelen, zes of zeven bij elkander ftaande (0); zij verfpreiden een\' aange-
naamen reuk, en vormen uit veele kleine witte Bloemen famengeftelde kogels. De rand van iedere
bijzondere langgepijpte Bloemkroon is in vier ovaale uitgebreide infnijdingen gedeeld, gelijk fig. b van
-de vergroote Bloem aanwijst; zij bevat vervolgens vier Meeldraadjes, een\' zeer langen boven de Bloera
mtftekende Stijl, met een afgeftompt knodsvormig Merk (c), het welk eenigen tijd na de uitbloeijing
aanwezig is (d).

Het Vruchtbeginfel, op het welk de éénbladige, vierdelige, aan den grond met ßjng Hsirsn voorziene
Bloembedekking rust 0, is aan den algemeene Vruchtzetel (ƒ) ingevoegd»

De

-ocr page 426-

De Vruchten (g) worden bi] ons niet h\'gt rijp; zij befisan uit veele omgekeerd kegelvormige met
de Bloembedekking gekroonde twee-of vierhokkige kapfelen (k), van welken ieder hokje een langwerpig
Zaad bevat, het welk uit, zijn Vaderland overgebragt, zeer wel tot voortplanting bij ons is gefchikt.
De Bladen zijn ovaal langwerpig toegepunt, digt en effen van rand en donkergroen van kkur, ftaande

over elkander gepaard (/) of ook in drieën.

De uk het Zaad voortgeteelde Gewasfen vereisfchen in hunne jeugd en \'s Zomers fchaduwe en
herhaalde bevochtiging, maar in den Winter befcherming voor de Vorst.

Deze Heester laat zich ook zeer wel door Afleggers en Stekken voortkvveken; bij de laatften wordt
het wortelfchieten verhaast, zo men ze op een runbed fteekt, het welke met ten minsten 8 duimen
goede Tuinaarde verhoogd is.

De geheele Heester groeit ftruikachtig, de oude Takken zijn bruin en de iongen met eene rood-
achtige Schors (/) bedekt.

-ocr page 427-

1

Ä jnr en(.X

-ocr page 428-
-ocr page 429-

C L A S S I

V.

I.

O Pv D.

F\'\' Clasfe. Rang.

Tweede Afdeling, of rechtopftaande met tweebloemige Steekjes.

Lonicera Xylosteum.

Roode Hondshezien.

Gemeine Heckenhrfchs.

Chevre - feuille des Buisfons,.

Fly Höney - fücklé.

eontcera ^YI.O^\'V^VU, pedunculls bijloris, baccis dlstlnctis, foliis tnugerumls puVescentihm.

roode hondsbeziën, met tweebloemige Steeltjes, en afgezonderde Beziën:, de Bladen niet

gekarteld: ruig,.

Ih de meeste ftreeken van Europa groeit deze Kamperfoelij, tot eene hoogte van vier tot zeven^
voeten, in de Bosfchen en Heggen overvloedig in het wüd.

De Bloemen ontvouwen zich in de maand Maij op een kort Hoofdftèeltje, het welk, even als^
de jongfte Scheuten en Bladfteelen, met korte Flairen bedekt is. De Bloemkrans is geelachdg wit (J) ,.
van buiten met korte Hairen bezet en aan den bafis van de Pijp gebult. De Bloemrand is in twee
lippen gedeeld, waarvan de bovenlip breed is met vier ftompe tanden; maar de benedenlip is fmal,.
langwerpig en naar beneden gebogen
(li). De nevens elkander ftaande vergroote Vruchtbeginfelen (c)
hebben aan hunnen bafis zes dekblaadjes, waarvan de vier binnenften ovaal en korter zijn dan het:
Vruchtbegmfel\', en even als dit met klieren bezet, de twee buitenften langer, lancetswijze sn hairig
Deze Vruchten worden in Julij en Augustus rijp, hebben eene donkerroode glanzige kleur (e), en.
bevatten weinige ovaale vlakke zaaden
(f). Men moet met déze Beziën omzigtig zijn, daar zlU..
veelvuldig gegeten, hevige brakingen veroorzaken.

De Bladen zijn gefteeld, ovaal, kort toegepunt, aan den bafis rondachtig, bij ds Vlakten mtr
aanliggende fijne Hairen en aan de benedenvlakte digter bezet

-ocr page 430-

De Looten zijn rond en dun; de jongden hebben eene giijze met wratjes bezette Schors , welke \'m
het oude Hout niet van kleur verandert, maar fcheurig wordt De Knoppen ftaan bijna waterpas

^uitgebreid (O? zij zijn rolvormig toegepunt, dun en lang, van ovaale Schubben omvangen, waarvan
de buitenften klein, bruin en glad, doch de binnenften grooter en aaa de beiden vlakten met witte
Hairen bezet zijn.

Het Hout Is geelachtig wit, vast, taai en zeer hard; uit dien hoofde, en wegens de naar de
lengte lopende fchilferende tweede Schors
zo wel als om de breekbaare pijpvorffiige Takken, hebben
de Ouden liet Gewas den naam van
Xy/osteum, of Beenhout gegeven.

-ocr page 431-

K e: sieai

-ocr page 432-

• \'i

! Î

S-V-.. - ■■ . - .■.■••

i

\'nf-.

1 I
if

V

^ 3

f-

: rr

1 *

■v.- -.„v-^

-ocr page 433-

CtSASIsV. OR33. I,

Clasfe. F\' Rang,
Tweede Afdeling, of met rechtopftaande tweebloemige Seeeltjes.
Lonicera Coerulea.

Mlaaum Hondsbeziên.

Blauheerige Heckenkirfche.

Chevre-feuUk a fruits bleus».

Blue\' berrled upright Honey - fuckle.

ÏLONICERA cois.KVï.t,Ai peduMcuIls hlflorls, haccis coadunatis glohofis, Jiylis tndivifïs,

BLAAUWE HONDSBEZiëN, met tweehloemtge Steeltjes, en famengegroeide iBezien, de Stijlm

onverdeeld,

Deeze Alpenheester van het Zuidelijk Europa- groeit ook in Afle op het hooge Altalfche Gebergte ,,
In bergachtige wouden, in het Oostlijk
Siberië en in Kamtfchatka fommigen willen haar ook op
Amerikaanfche Eilanden gezien hebben. Zij wordt in onze Plantfoenen van vier tot zeven voeten

hoog, en bloeit van alle Kamperfoelijfoorten het eerst.

De Bloemen komen tegen het einde van April,, of in het begin van May , op korte Bloemfteeltjes.
ten voorfchijn (aa^y zij zijn geelachtig wit van buiten, eenigzins hairig aan den bafis der Pijp, en-
aan den rand in vijf infnijdingen gedeeld. De Meeldraaden zijn langer dan de Bloem (J), en korter
dan de met een holrond Merk gekroonde Stijl
(e ej. Deze Hondsbezie is van alle de overige met
twee Bloemfteeltjes voorziene foorten daardoor onderfcheiden , dat op lederen Bloemfteel flechts één.
©vaal Vruchtbeginfel met twee Stijlen C^) en twee Bloemkroonen voorkomt^, overigens

heeft het Vruchtbeginfel twee lineaale, hairige Dekblaadjes (h), en verandert in eene ovaale blaauws^
Bezie CO» ^^^ar welke de Heester genoemd is, en die van voren met twee kleine ronde raet wiï ovate

ioï^

-ocr page 434-

holligheden C-^) betekend is. De Vrucht wordt in Juny rijp, en bevat in een paarsrood fap negen tot
twaalf bruinroode Zaaden.

De Bladen zijn ovaal, of ovaal langwerpig, van voren rond, jeugdig fijnhairig, meer oud op beiden
vlakten glad, en flechts aan den rand hairig; zij ftaan op korte Bladfteeltjes, welken op weelderige Scheu-
ten aan de invoeging door een ovaal, de Takken omvattend nevenblad famengegroeid zijn (/).

De uitgebreid ftaande Takken zijn rond, jeugdig behaird, maar gedurende den Winter rood of paars-
bruin (m). Aan de zonzijde is de kleur Aschbruin, en aan het oude Hout is de Schors fcheurig («).
De Knoppen ftaan getweed, en aan de welige Scheuten drievouwdig boven elkander, op iedere zijden der
Scheuten waterpas, en door het overige der Bladfteelen onderfteund
(o p); zij zijn ovaal ftomp, van klei-
ne Schubben omvangen, in twee bijzondere lederachtige grijze famengebogen fpitfe Schubben gerold, wel-
ken hen geheel omvangen en voor de Wintervorst befchermen.

-ocr page 435-

! K sitai

dz..

-ocr page 436-

r- S\'-

m:

%Wl

Ü

■.;t Su:.;-

.....

■ I
■ï»

t ■ -

m

m

IJ. V

f i

Wir" -, \' .-

\'i-

-ocr page 437-

CLASSIS XII. O R D. I.
XIF\' Clasfe, F\' Rang, ,
Philadelphus Coronarius.

Weïriekcnch Philadelphus,
Der wilde Jasmin;
La Syringa a ßeurs d\'orange.
The white Syringa, or Mock - Orangi.
philadelphus coronarius, foliis fuhdentatis,
welriekende philadelphus, met eenigzins getande Bladen,

In het Zuidlljk Europa, in alle Tuinen vindt men deze uifmuntend fchoone Heester. Linn^,us
geeft Verona, in Italië, als haare oorfpronglijke groeiplaats op, volgens dodon/eus is zij uit
Spanje äfkomfiig.. Doch daartegen verzekert clusius, die het grootfte gedeelte van Europa heeft
doorgereisd, dat
hij haar nergens in het wild groeijende heeft gevonden. Waarfchijnlijk is het Zuid-
lijk gedeelte van Europa haar Vaderland", dewijl haare Z\'aaden bij ons niet ligt rijp worden.

De bekoorlijke fchoonheid der Bloemen, en derzelver vooral in den avond verre uitgebreide en dïn
Oranjebloeifem evenarende Geur , maken deze Heester tot een\' lieveling in de prachtigfte Hofftedea

20wel als in de geringe Tuintjes der mindere clasfen.

Deze Heester bloeit ten gelijken tijde met de RMnia hispida , en bij de befchrijving van die

Heester hebben wij opgegeven op-- welk eene wijze ook deze in fraalje en aangenaame Groepen kan
geplant worden.

Ik kan hier niet voorbij aan te merken dat de Heester door het fnoeijen zich in allerhande gedaan-
ten last vormen, maar ook daardoor^ wordt zij tevens van haare bloeifems beroofd, alzo de jonge

-ocr page 438-

Bloeitakken afgefueclen worden en dus geen bloeifem kunnen drsgen. Men moet dierhalven om deze
reden bedacht zijn dat, ingeval men in het eene jaar de Heester haare gedaante gegeven heeft, roei
in het volgende jaar niet te fnoeijen hebbe, en dan eerst zal het gewas welig bloeijen.

De fchoone witte Bloemen groeijen aan het einde der jonge Scheuten van hetzelfde Jaar, zijnde
de zomerbloemen met de zon omgerold. In de hoeken der bovenaan ftaande Bladen ftaan twee kort-
gefteelde Bloemen
(a d). Tusfchen dezen fpruit de jonge Bloeitak, die boven van één tot vier paar
tegen elkander overftaande Bloemen draagt, en met eene enkele eindigt (h^. Iedere Bloem heeft aam
den grond van haaren Bloemfteel, een fmal Dekblaadje (c) het welk, even als de jonge Looten, met
ftijve korte hairen bezet is. De Kelk is in vier ovaalfpitfe infnijdingen gedeeld (J) en de Bloera
vierbladig; is de Kelk vijfdelig, dan is de Bloem ook vijfbladig, het geen meestal bij de jonge Bloe-
men plaats heeft. De bloem is veelvouvvdig dubbel, of liever\' twee- of drievouwdig. De Stijl naar
evenredigheid vier- of vijfdelig, en bij de Vrucht tot in den grond des Kelks gefpouwen. Dezelfde
evenredigheid heeft de vier- of vijfhokkige Vruchtkapfel (e e) ; ieder hokje bevat veele kleine Zaa-
den (ƒ) die echter zelden rijp worden en ter voortplanting ongefchikt zijn, en waartoe men zich met
goed gevolg van Afleggers, Stekken en de veelvouwdige Wortelfpruiten bedient.

De Stam wordt zes voeten hoog, met tegenoverftaande Takken en Bladen; de laatften zijn ovaal
langwerpig, getand, toegepunt, glad en kortgefteeld (g).

De Schors van den Stam is aschgrijs, die der jonge Takken roodbruin (^h"). De Takken en Steng
sijn zeer knoppig, hol en vol merg.

-ocr page 439- -ocr page 440-

......JP:;--

vl-

v.,

■ï

- .. a

F \'
■i C

s

. • : -

M

-ocr page 441-

O R. D.

xn.

IV.

C L A

XW Clasfe, W Rang,
Spirsea Sorbifolia.

Sorhenhladige Spirea.

Ute SpierUnghaumhlättrIge Spierftaude,

Spirée h feuilles de Sorbier,

Service-tree-leaved Spirm,

SPIREA SORBIFOLIA, foltis pinnatis\', foliolis uniformibus ferratis, caule fruticofo, floribu$

paniculatis,

SORBENBLADiGE SPIREA, met gevinde Bladen\', de Blaadjes getand, de Steng heesterachtig,

de Bloemen gepluimd,

Siberië, aan het welk wij zo veele fchoone Gewasfen, waarmede thans onze Tuinen verijkt zijn ,te dan-
ken hebben , is ook het Vaderland van deze fchoone Heester, welke onze Plantfoenen zo veel luister bij-
zet. Zij groeit in vochtige, moerasfige Wouden van het Oostlijk
Siberië, en is voor ons van des te meer
waarde, daar zij eerst in Augustus bloeit, een tijdilip dat zo veele andere Gewasfen reeds uitgebloeid zijn,
en het afnemend fchoone Jaargetijde niet veel bloeijende Heesters meer oplevert.

Deze Heester bereikt bijna een manshoogte en de dikte van een\' arm. In de fchaduwe en in een\' voch-
tigen losfen grond drijft zij veele Scheuten, welken evenredig dik zijn , en eene groote met bruin merg (ƒ)

opgevulde Mergpijp hebben. Aan het einde van de bijna kruidachtige Stengen verfchijnen de witte doe-
men, in eene Pluim vergaêrd van omtrent een fpan lengte (d). Ieder Bloemje ftaat op een\' bijzonderen
Bloemfteel, die aan den grond met een lovertje bezet is. De Bloem bevat bijna dertig Meeldraaden, die
langer zijn dan de Bloembladen. Vier of vijf geele Vruchtbeginfelen, met draadvormige Stijlen en gekopte
Merken, veranderen in vier of vijf Vruchtkapfelen, die echter uit hoofde van den laaten Bloeitijd bij ons
niet ten vollen rijp worden.

Dc

-ocr page 442-

De Biaden ftaan overhoeks, zijn ongelijk gevind, en uit negen tot dertien bijna ongefteelde zasgswyze
Blaadjes famengefteld (b), welken op beiden kanten vlak zijn en aan den grond van den algemeenen Blad^
fteel twee lancetswijze ongetande tegen elkander overftaande Stoppeltjes hebben (c).

Gemeenlijk lijden de Toppen der Vruchtdragende Takken van de Wintervorst. De voortplanting ge-
fchiedt door menigvuldige Uitlopers.

De fchors van de oude Takken is rood en wit geftreept (d), en fchilt zich op enkele plaatfen vaiï
den Stam. De Knoppen zijn groot, en groeijen reeds in den Vóórwinter aanmerklijk (e).

Deze Heester zou op afdalende grasoevers van Vijvers en Beeken in groote Plantfoenen door haare by-
zondere uitftekende gevinde Biaden in groepen gegaêrd eene bijzonder goede afwisfeling maken; doch
zij moet niet in de nabijheid van tedere of zeldzaame Planten geplaatst worden, welken door de veels
uitlopers ligtlijk benadeeld of vernield konden worden»

-ocr page 443- -ocr page 444-

^"f-^hki

t

iC

n

V ■•\'m.if

m

fi

5

-ocr page 445-

classis XVII. o r d. IV.
XPW\' Clasje. W Rang.

Robinia Spinofa, linn. Rob. ferox. pal las.

Gedoomde Rohinia.

Der Stachïichte Schotendürn.

Faux Acacia éplneux.

The thorn^d faïfe Acacia.

robinia spinosa, pedunculls fimpllcibus , foliis a^-upte-plnnatls ,ft(h quadrijugis, folioUs cunea-

iis glahris, ftipulis petioUsque fpinescentlhus.

GEDOORNDE ROBINIA, mst enkele Bloemfleeltjes, afgebroken Vinbladende Stoppeltjes en

Bladfteelen doornachtig.

Aan den Westlijken oever van het Meir Selenga in Siberi\'è v\\7ast deze in veele opzigten fraaije en bij-
sonder gevormde Heester overvloedig in de leem van zoute valeijen, en is de éénige der in
Siberië groei-
jende foorten, welke leem en een\' vochtigen grond bemint. Men meent dat deze foort omftreeks
Peking
ook niet zeldzaam is, en dat de Chineezen de lange drooge Takken in bosfchen gebonden tot beveiliging
van hunne Heiningen en Schuttingen bezigen, om door de doorns de nieuwsgierigenen dieven te weren.

In het begin der maand Junij verfchijnen bij ons de bijna ongefteelde Bloemen in de hoeken van Heken-
de Bladfteelen Qi); telkens zijn dezelven van drie tot vijf kortgefteelde Bladfteelen omvangen, van
welken ieder vier even breede lancetswijze blaadjes draagt {h).

Het gebeurt fomwijlen dat \'er meer Bloemen uit één* Bladhoek voortkomen, en wel voornamelijk nan de
benedenfte deelen der bloeijende Takken; (c); in dit geval ontvouwen dezelven zich op elkander volgende,,
en wel zodanig dat de Heester bijna den geheelen Zomer met Bloemen, rijpe en onrijpe Vruchten bezet

is, zodat men in September, fomtijds nog in Odober, het gewas met enkele Bloemen verfierd

-ocr page 446-

ziet; en de Peulen, die op de in Augustus bloeijende Bloemen volgen , blijven niet alleen tot in het vol-
gend voorjaar aan de Struik hangen , maar behouden ook het daarin zijnde lichtbruine Zaad (g). • Het is
wijders opmerklijk dat waar meer Bloemen uit een\' Bladhoek komen, telkens ééne alleen en niet meer ten
gelijken tijde bloeijen.

De Bladen aan de jonge Scheuten ftaan afwisfelend op een\' voortdurende aan het einde ftekeligen- ge-
meenfchaplijken Bladfteel, welke weder vier C^) zesof agt (i) tegenoverelkanderfiaande evenbreede

lancetswijze Blaadjes draagt; bovendien is de gemeenfchaplijke Bladfteel nog onderfteünd door twee fte-
kende Stoppeltjes , welken echter in den Winter hunne ftijfheid verliezen (/).

De drooge Stam is in den Winter groen met bruine verheven ftreepen geftreept (w); de kleur der Tak-
ken is licht- en donkerbruin. De bladfteelen veranderen in fpitfe voortdurende Doorns («) , tusfchen
welker Hoeken en de drooge Stoppeltjes de lichtgeele Knoppen voor het volgende Jaar uitbotten (o).

De voortplanting en plaatfing is evenredig aan die der Robinia frutescens, omtrent dq bijzondere
plaatfing is alleen nog aan te merken dat vrijftaande Gewasfen met hunne door elkander liggende Tak-
ken tot vier voeten hooge kogelvormige kruinen groeijen,.

-ocr page 447-

Ol-licl.e

O.J

-ocr page 448-

-

t

t
I

rl:?\'-

; î I

V
i

■1

I

m \\

pf

-ocr page 449-

CLASSIS X. O K D. Ï,

■TW?"

Ciasß. F\' Rang.
Rhododendron Ferrngineum.

Roestkleurige Roozelaar.

Rostfarbiger Rofenlorbetr.

Rofaye ferrugineufe.

Rusti\'leaw\'d Rhododendron.

rhododendron ferrugikeum, foUis glahris, fuhtus leproßs\', corollis infundibullformibus.

roestkleurige roozelaar, met gladde, van onderen fchurft achti ge Bladen-, de Bloem

trechterachtig.

Hoog boven de oppervlakte der Zee, aan het uiterfle grenspunt van alle vegetatie, op de Oostenrykfche

en Zwitferfche Alpen, op de Pyreneèn en op de Karpatifche Gebergten heeft de Natuur ook voor deze
fchoone
Heester cenc plaats beflemd in de nabijheid van nog nndere Planten, die de zuivere lucht op de
hoogte beminnen. Hier ter plaatfe en onder den invloed van de haar omvloeijende Berglucht, is zij
dik-
wyls het éénige Heesterachtige Gewas, het welk zich boven zijne mindere nabuuren verheft. De Heester
bereikt de hoogte van twee tot drie voeten, en niettegenllaande alle aangewende vlijt zal zij in onze Tuinen
deze hoogte niet bereiken; ja, het is zelfs moeilijk genoeg om het Gewas, onmiddelyk van zijne geboorte-
plaats overgebragt, te behouden. Maar men kan ook beter daarin flagen, wanneer men hetzelve niet
ineer rechtftreeks uit zijn vaderland overbrengt, maar de Heester door het herhaald Zaaijen van bij ons rijp
geworden of overgebragte Zaaden allengs aan onze min zuivere lucht en minder vasten grond gewend,
niettegenllaande de Planten telkens in de fchaduwe van andere Boomen dienen te ftaan. Langs dezen
weg worden niet alleen veele Gewasfen van warmer Gewesten,
maar ook menig fchoone Inboorling der
Ysbergen
voor onze Tuinen aangewonnen,

m

-ocr page 450-

Het waie overtollig iets tot roem van de fchoonheid der Bloempracht te zeggen, die of het eerflie gezigt
den Befchouwer verrukt, en het Gewas met recht eene der eerde plaatfen onder onze bloeigende Heesters
aanwijst.

Ten zelfden tijde dat de Levantfche Roozelaar zijne hoogere Bloempracht ontvouwt, bloeit ook deze
laager geltamde Heester.

In het laatst van Mai of het begin van Juny ontvouwen zich de fchoone hoogroode, ongelijke, nedergebo-
gen Trechterbloemen , wier twee benedenfte Bloembladen fmaller dan de overigen zijn, in korte eenvouwdige
Tuiltrosfen aan het einde der jonge Takken gegaêrd
(a). De Bloemkroon, de Bloemfteelen (li), Kelk en
Vruchtbeginfel (c
d), de nieuw ontvouwen Bladen (e ƒ) zijn aan weêrskanten met geele, doorzigtige,
vlakke, ronde Kliertjes bezaaid; zodra ondertusfchen de Bladen
hunne volkomenheid bereikt hebben, ver-
dwijnen deze Klieren van de oppervlakte en veranderen op de benedenvlakte in roestkleurige Schubben (g),
welken deze vlakte bedekken en aaa dezelven een roestkleurig aanzien, zowel als de bijnaam, geven,
Fig. k vertoond dusdanig fchubbig Blad vergroot.

De Bladen zijn overigens glad en ovaal. De Bloemknoppen zijn aan het einde der Takken in groote
geelgroene en bruine Schubben gerold; de Schors der Stengen is ten halven grijs en bruin. Somwijlen,
ccliter zeldzaam, vindt men verfcheidenheden met witte Bloemen.

Men wil dat het nuttigen van deze Heester voor de Lastdieren dodelijk is, maar dat integendeel de
l^ieeuwhoenders
(Tefrao Lagvpui) de uicgcpiRce giooic JJIucuikiiuppeu ais ceni astiigcuaaui whiteivocdfei
gretig verteren.

-ocr page 451-

\'-e -U.Q02: eliia.r .

-ocr page 452-

■nnBBBS^ËXdaSfl

üMMif^iiniairmBa

-m

m

-ocr page 453-

S I S XII. O R

XIF\' Clasfe. Rang.

Eerfte Afdeling, of Heesterachtigen.

Spiraea Hypericifolia.

St. Janskruidhkdige Spirea.

Die Johannis-Krauthlattrige Spierflaud:.

Spirée a feuilles de Millepertms.

Hypericum leaved Spiraea.

SPIR-<EA HYPERICIFOLIA, foUis obovatis integerrlmis, umhellis fesftUhus.

ST. jANSKRüiDBLADiGE SPIREA, mtt flomp eironde efenrandlge Bladen en ongeßeelds

kroontjes.

Deze St. Janskruidbladige Spirea is uit Canada afkomftig, en tbans eene verfierende afwisfeling in bynt
alle Europifche Tuinen, alzo zij ons klimaat niet alleen bijzonder wel verdraagt, ook in den voorgrond ea
tot omfingeling van Bosquetten, benevens andere Heesters, zo wel als tusfchen Bloempartijen, bij uitftek
gefchikt is. Haar vroege en eenigzins aanhoudende Bloeitijd gerechtigt haar niet flechts, maar zelfs de
geheele gefteldheid der Heester vereischt eene tot afwisfeling gefchikte ftandplaats. Zij bereikt eene hoogte
van vier voeten, en de zich uitbreidende omtrek heeft dezelfde maat.

De Bloeitijd is gemeenlijk het midden der maand Mai. De fchoone witte groote Bloemen, met omge-
keerd , ovaale Bloembladen zijn niet te rug gebogen, en vi^orden door op dezelve uitgebreide Meeldraaden
en geele Meelknoppen niet alleen, nniar ook door de hooger geele Merken op den grond der Bloemen aan-
merklijk verfierd. In fchermen vergaêrd zijn zij langs de eene zijde van het boveneinde der Steng (a)
naast elkander geplaatst, en hebben dus een zo wel fraai als ongewoon aanzien. De Bloemen, ieder
op een\' bijzonderen langen Bloemfteel zittende, komen voort uit gefchubde enkel ftaande Bloemknoppen, en
deze Bloemfchermen zijn van onderen met kleine Blaadjes omvangen,

Dc

C L A

-ocr page 454-

Da Vruchlkapfekn (S) zijn gcetadiüg bruin, door den lichtbruinen I\\c!k gedragen; zij verdrogen gc^^
nieenlijk zonder Zaad te geven; doch het gemis van dit voorttelingsmiddel wordt door de veele Uitlopers
ïijklijk vergoed.

De omgekeerde eironde Bladen flaan afwisfelend en lopen in een\' fteel uit (c) , zijnde aan de benedentak-
ken groot en doorzigtig, aan het boveneinde op uitftekende Takjes gegaêrd, kleine, bijna langwerpig en
veelvuldig (d). Somtijds fchieten tusfchen deze nog Bloemfchermen of enkele Bloemtjes op (O*

De voortkweking door het Zaad bij ons onmogelijk zijnde, wordt dezelve door de menigvuldige uit de
Wortelen opfchietende jonge Stammetjes vervangen, welken nogthans fomwijlen merklijk verfchillen, en
waarvan de naastvolgende plaat en Befchrijving eene der voornaamfte verfcheidenheden opgeeft.

De Winterknoppen zijn klein en naauwlijks merkbaar, de Bloeitakken dun, derzelver Buitenfchors grijs 5^
de Binnenfchors goudgeel. Gedurende den Winter fchilt zich de Buiten- van de Binnefchors af^
Zk
de Afbeelding op de volgende Plaat,

-ocr page 455-

y 3

11

/ . / . / , •

-ocr page 456-

m

e •

m

-ocr page 457-

i [

I S XII. O R

XIF\' Clasfe, IV^\' Rang,
Eerfte Afdeling, of Heesterachtigen.
Spiraea Fh^pericifolia, varietas,

.^/r^^, verfcheidenheid.

Dk Johannis-Kraut-blättrige Spierftaude, varietäf.

Spirée ä feuilles de Millepertuis, variétt.

Hypericum leaved Spircea, variety.

SPiRiEA HYPERICIFOLIA, varietas,obovatis, fuperne crenatis, umhellis fesßlibus fparßs,

ST. JANSKRUIDBLADIGE SPIREA vcrfcheidenheid, met omgekeerd ovaale van hovengekarteldt
Bladen en vk^zittende verfpreide Bloemfchermen.

Het is den Kruidkundigen, en zelfs den enkelen Bloemkenner genoegzaam bekend dat Bloemzaaden, van
de eene of andere foort uitgefpreid zijnde, fomtijds veele van de Moederplant zeer verfchillende foorten
voortbrengen: vandaar, bij voorbeeld, de menigvuldige afwisfelingen bij de Tulpen, Hyacinthen, Auricu-
la\'s, Angelieren, e. z. v. zonder dat echter derzelver Zaad dezelfde verfcheidenheid weder voortbrengt,
maar telkens de Moederplant weder nadert. Zodanige verfcheidenheden hebben wij \'er reeds eenigen in dit werk
tot afwisfeling opgegeven. Het gebeurt ook wel dat door Stekken zich verfcheidenheden voordoen, doch
zeldzaam dat uit den Moederftam of wortelen zich ten zelfden tijde verfcheidenheden opdoen, gelijk zulks
bij de ^
Spircza hypericifolia plaats heeft, en waarvan wij hier eene van de meest ftandvastig blijvenden tot
voorbeeld voorftellen.

Deze Heester althans fehlet uit de^Vortelen als Spruiten op; van dezelven afgenomen en verplant zyiidss
heefc zij de volgende gedaante:

De

C L A S

-ocr page 458-

Dc Bloemen en uloeitijcj zijn mt Moederplant gelljkvörmig en ger^ktijdig; waar 4e fcbermsn der cerfl«;
2ijn niet als die der voornoemde langs de eene zijde van den fteng gegaêrd, maar afwisfelende om denzelven
vcifpreid (aa), doch eveneens aan het einde der Bloeitakken van boven met eenige Bladen beperkt, en
Biet kleinere effenrandige Blaadjes omvangen.

De Vruchtknoppen en Zaaden zijn ten vollen overéénftemmende.

Meer aanmerklijks is \'er in de Bladen; offchoon omgekeerd eirond, zijn dezelven van boven aanmerklijk
gekarteld\', en behouden aanhoudend dezelfde gedaante.

Gedurende den Winter is de drooge fteng met de Moederplant gelijkvormig; en ik bedoel flechts de wegens
gebrek aan ruimte op
deze plaat geplaatfte afbeelding, namelijk de kleine naauwlijks raerkbaare Bloeiknop»
peo (sj, de grijze
zich affchillendc Bovenfchors C^), en de goudgeele tweede Schors,

-ocr page 459-

ïaiis Ki\'iaad-IslaillPje SlïXi\'ea

St. ::

-ocr page 460-
-ocr page 461-

CLASSIS xn. O K D. IV,

XII\'^ Clasfe, Rang,
Mespilus Cotoneaster.

Riiighkdige Mhpelhoom,
Qiiitten Mispel,
Nefjlter Cotoneaster,
Dwarf Oiilnce,

mespilus cotoneaster, inermis, foliis ovatis integerrlmis acutiuscuïis fuhtus torn entofis,
germinihus gïahris, baccis di-vel triff ermis.

ruigbladige mispelboom, die ongedoomd is, met geheel efenrcndige eironde Bladen.

Deze laage Heester groeit zowel in het Zuidelijk en Noordelijk Europa als in het Noordelijk Jfiè op af-
hangende rotfen van hooge Bergen, en offchoon zij haare Takken uitbreidt, grjeit zij echter niet in de
hoogte.

De Bloemen verfchijnen reeds in de maand Mar, en ontvouwen zich uit bijzondere aan de Takken van
den laatften groei afwisfelend aanhangende Bloeiknoppen, ten getale van twee tot vijf op af hangeude Bloem-
fteelen (ö). De vijf roodachtige Bloembladen zijn zeer weinig, en eveneens als de 15 of no met eveneens-
gekleurde Meelknopjes bezette Meeldraaden aan den binnenrand der Bloembedekking ingevoegd. Twee tot
vyf van geiyke lengte als de Meeldraaden aan den grond hairige Stijlen zijn van binnen aan de hoekige zijde
van de harde fchillen der Zaaden bevestigd. De Bloembedekking, in het vsrvolg tot Vrucht wordende,
heeft vijf ftompe infnijdingen , die naderhand vleeschachtig worden, en zich naar binnen buigen.

De Vruchten worden in Augustus rijp, en geven door haare helderroode kleur de Heester een ver-
ruklijk aanzien; zij bevatten in eene geele meelachtige zelfftandigheid zo veele met de punt naar den
Vruchtfteel gekeerde Zaaden als \'er Stijlen aanwezig waren C^) , die echter niet allen tot volkomen rijpheid
geraken , en in de Vrucht boven uitdringen.- Deze Zaaden kunnen, zo zij oniaiddelljk na de rijpwording in

dêiJ

-ocr page 462-

den grond worden gelegd, ter voortteling dienen, en geven Plantjes, die echter in de ecrfte twee jaarcË
flechts langzaam groeijen.

De Bladen hebben korte Steelen, hun Rand is effen, maar gewenkbraauwd; de bovenvlakte is donker-
groen (é), doch de« benedenvlakte, gelijk de Blad- en Bloemfiieelen, de jonge Takken, Knoppen en
Vruchten, met eene Wol bezet (ƒ). In de nabijheid der Bloemen zijn dezelven klein en rond, maar aan
de Houttakken groot en eirond; in den Herfst worden zij fchoon rood, en vallen eerst laat af.

In den bladloozen ftaat zijn de jonge Takken met eene bruine, met dunne Wol overtrokken Schors (g)
bedekt, welke aan de ouder Takken minder gewold, grijsgevlakt (h\') en aan het oude Hout fcheurig
wordt (/). De fchubben der Knoppen zijn bruin, en fliaan aan de grootere met Wol bekleede Bloeiknop-
pen uitgebreid (X-).

De voortkweking kan, behalven door het Zaad, ook do<^r Zoging, Afleggers en Stekken verricht wor-
den. Liefhebbers die treffende verfcheidenheden in hunne aanlage beminnen, kunnen deze Heester in een
fchoon Boomtje herfcheppen, wanneer zij derzelver jonge Takken op 5 a 7 voeten hooge Stammen van
Haagappelboomen of Doorns
QCrah-egus) laten zogen , het zij nevens de natuurlijke Bloeitakken of enkel.

Nog wordt eene andere foort in Europa, en voornamelijk omflreeks ïVeenen wild groeijende opgegeven,
welke dezen ruigbladige Mispelboom zeer nabij komt, maar hooger van groei en grooter van Bladen is,
en fchermvormige Bloemen draagt. Naar alle waarfchijnlijkheid zal dit de
Mespilus or iem al is van

A u M A w zijn.3

w

i

-ocr page 463-

v.- C olcyicaj/c?^ .

lltiiii\'lîla.clio-e r.Jls « oiii,

.i.

-ocr page 464-

a

■ ^^

l-^Js"

■ :

-ocr page 465-

CLASSIS XXL O R D. HL

XXP\' Clasfe. IIF\' Rang,
Het Geflaeht.
Comptontß,.
Comptonia,
Comptonie.

Comptome. \' • . .

Comptonia^

De Heesterfoort, eertijds door linn^us onder het Geflaeht LtquUamhar gebragt, wierd naderhand
door
ai ton, ter eere van een\' Engelfchen Bisfchop te Londen, die grootbelang ftelde in het bevorderen
der Kruidkunde, met den geflachtsnaam
Comptonia benoemd, en alzo van de voormaals onder den naam
van
Liquidamhar asplenifoUtm of peregrinum bekende Heester het nieuwe geflaeht gevormd.

Zeker is het dat de Geflachtsdeelen van beiden zeer verfchillende zyn, en het is gevolglijk ook niet ten
onrechte dat men ze van elkander fcheidt, ten einde langs dezen weg meer zekerheid in het onderzoeken te
bekomen en dwalingen te vermijden.
Wildenow heeft ook deze verandering reeds aangenomen, en in
zijn\'
Species Plantar urn dit nieuwe Geflaeht als foortlijk voormaals onder den naam van Liquidamhar pe-
regrinum
linn., oï asplenifolium naar du ha biel als Comptonia asplenlfolia gefl:eld. Hetzelfde heb-
ben
gaertner, schreber cu ventenat rceds vóór hem gedaan, en dezen hebben genoegzaam
gezag bij mij om oók dit voorbeeld te volgen.

De Geflachtskenmerken van deze onder de XXIße of éénhuizige Clasfe gerangfchikte Heester zijn ét
»volgenden :

Ma n Ulke Bloemen,

D® algemeene Keijs, of Bloembedekking heeft de gedaante van een rolrond Katje, het weik doorgaans

met

-ocr page 466-

Kset holle, niervormige, toegepiinte, afvallende, en losfe Schubjes gefchalled is. Daarentegen is de bi>
zondere Bloembedekking tweebladig, met gelijke fchubsgewijze Blaadjes, en korter dan de Katjesfchubjes»
De eigenlijke Bloemkrans ontbrekende, wordt deze vervangen door drie Meeldraadjes, die korter dan de
Kelken gegaveld zijn. De Meelknopjes zijn zestallig en tweekleppig,

Frcuwlijke Bloemen.

Dezen ftaan op een ovaal Katje, hetwelk overal digt met éénbloemige Schubjes gefchalied is, even als-
de manlijke. De bijzondere Bloembedekking is zesbladig, met parlge, tegenoverftaande, draadvormige ^
van onderen huidige Blaadjes, die langer zijn dan de Schubjes van het Katje, en de plaats van den on^
brekende Bloemkrans vervangen. Het Vruchtbeginfel is ten halven rond, en heeft twee hairvormige St^»
len. De Vruchtbedekking ontbreekt, en het Zaad is eene ovaale éénhokkige Noot zonder klepjes.

-ocr page 467-

CLASSIS XXI. O E. D.

XJP\' Clasfe, IIP\' Rang,
Comptonia Asplenifolia. ai ton.

Liquidambar AsplenifoHum. l i n n»
Varenkruidhladige Amherhoom,
Der Farrenhrauthlattrige Sioraxhaum,
Comptonie h feusUes de Cèterach.
Fern- leaw\'d Comptonia.

\'EOMÏ\'TONÏA ASPLENIFOLIA, Vel LIQUIDAMBAR A S P L E N IF 0 L ï U M, foUh ohlongii

aJternatim finuatis,

varenkrtfidbladige amberboom, met langwcrpigt, overJioth g e golfde Bladen.

Even als op onze Heiden de Boschbezien èn Varen, groeit deze Heester in dc Wouden van Nei^-
Tork, New-Gernfey en Noord - Carolina, ter hoogte van omtrent twee voeten, in zulk eene groote
menigte, dat »ij zelfs den groei der Houtzaaden belet. Desniettegenllaande, en vermits deze weligheid in
onze ftreeken geen nadeel doet, is deze Heester, om haare fraaije Bladvorming, en tot afwisfeling in onze
Plantfoenen, nabij flingerende wandelwegen, in kleine Groepen geplant, zeer aangenaam en verrasfend,
voornamelijk in de nabijheid van y^s^/w,
Jndromeda\'s, Faccinia\'s Rhododendrons, Myrica\'s mCalicanihus.
Alleen heeft men te zorgen dat zij, even als deze opgenoemde Heesters, op eene fchaduwachtige, voor
ruwe winden befchermde en eenzaame plaats ftaat, die da Winterzon niet befchijnt; ook moet zij \'s Win-
ters eenigzins bedekt worden.

De manlijke en vrouwlijke Bloemen openen zich ten gelijken tijde met het uitbottend Loof. Aan de
Takken van het vorige Jaar ontvouwen zich de manlijke Bloemen in de bovenfte Bladhoeken
(a 0) , en
ïesds in den Herfst ziet men dezelven in den bladloozen ftaat («), als rolvormige Katjes, die in het Voor-
jaar

1

-ocr page 468-

aar verlengd afhangÊii ß"), en uit niervormige kng toegepuntej afvallende, halve en heelc los gefchaliedi
Schubjes zijn famengefteld, van welken ieder flechts ééne Bloem zonder Bloemkrans*
met naauwlijks be-
merkbaare, uit twee evenlange fchubswijze blaadjes beftaande Bloembedekking bevat, en drie zeer korte,
tweegevorkte Meeldraadjes onderfteunen zes tweekleppige met een welriekend ftuifmeel gevulde Meelknop-
jes. (Zie de vergroote figuur f).

De vrouwlijke Bloemen komen uit den Knop die het naast bij de Manlijken ftaat uit een klein ovaal digt-
fchubbig Katje ten voorfchijn ; de fchubben gelijken de Manlijke, maar zijn aan den grond meer afgerond (J) j
zij bevatten , als deze, flechts ééne Bloem, die geen kroon, maar eene uit veele draadvormige, hairige aan
det; rand withuidige Blaadjes gevormde Bloem.bedekking heeft, die gedurende den Bloeitijd naauwlijks merkbaar is,
maar zich allengs verwijdert en de Schub in lengte overtreft
(e). Iedere \'^\'chub omvat niet alleen het rond-
ächtig van twee evenbreede, roodgekleurde Stijlen voorzien Vruchtbeginfel
(f) , maar ook de daaropvol-
gende kleine, harde, gladde, glanzige, met vijf ftreepen in de lengte getekende éénhokkige, éénzadige
Vrucht (zie de vergroote figuur Ä), en waaraan vijf tot negen ftukken eene foort van kogclvorrnige kortge-
ftselde Vrucht famenftellen, die in Augustus rijp wordt, afvalt en dadelijk ingefameld moét worden.

De miltkruidachdge Bladen zijn op beiden vlakten glad, ftaan op korte, van twee afvallende Stoppeltjes
voorziene Bladfteelen , afwisfelend aan de jonge bruinhairige Takken (O, zijnde derzelver rand omgerold
zij bevatten eene wezenlijke ollj, en de jonge Bladen geven, gewreven wordende, een\'\'balfmncken
reuk, dié zelfs de gedroogde Bladen ook nog op gloeijende kooien verfpreiden. -

In den ^Vinter zijn de jonge Takken evenéénshairig (/), maar worden glad aJs de uitgebotte Takken
hunne volkomenheid hebben De Katjes vertonen zich reeds in den Vóórwinter aan de punt der

Takken (o).

De voortplanting gefchiedt döor het onmiddelijk na de rijpwording in vlakke met Hout en Bladeren

gevulde Pötten geftrooide Zaad, door Afleggers en Uitlopers. De jonge Planten moeten , even als de ou-
den,
voor de vorst bewaard worden; de laatften worden op de Aarde nedergebogen, en met IMosch of
Loof bedekt,
en VTanneer daarop nog ved fneeuw gehoopt vi^ordt, is zulks zeer nuttig,.

-ocr page 469-

Av

; e 11 Ili-xii si™ b J. a sli e

4.5

oin..

-ocr page 470-

Mv

li;

TF
1

: :

•■Çv^r^^vO.- s. ■

, - ■. \' i\'"

\\m

. • If

W

\' vV - ■ • ■

ra

-ocr page 471-

CLASSIS XXÏÏÏ. O R. D. I
XXUP\' Clasfe, F\' Rang,

Acer Monspesfulanvim,
Montpellierfche Ahornbom.
Der franvfifche Ahorn.
ErahJe de Montpellier,
Montpellier maple.

acer monspessulanum, foliis trilohis integerrimis glahrh annuis.

m o n-tpelliersche ahornboom, we/ driekwabhige ongedoornde Bladen, die jaar lijh nfvalUn.

De benaming wijst reeds genoegzaam aan in welke landflreek deze Aljornboom bij voorkeur te vinden
is, te weten omftreeks
Montpellier, en wijders door geheel Frankryk. Desniettegenftaande groeit hij ook,
in alle zuidelijke gewesten van
Europa, als Italië en htrie, alsmede in Duitschlatid, doch hij wordt in
die ftreeken niet zeer hoog, maar meer ftruikachtig, en eene Heester van omtrent de tweede of derde hoog-
te, anders wordt de Boom tamelijk hoog. Gedurende den bloeitijd verfchaffen de fchoone afhangende
Bloembundels een verruklijk aanzien, en de Boom zou
alleen daarom eene plaats in onze Plantfoenen ver-
dienen, ingevalle geen andere hoedanigheden hem daartoe bevoegd maakten.

In de maanden April en Mei komen uit de boveneinde der Takken de Bloemen ten gelijken tijde met de
jonge Bladen ten voorfchijn. De Bloemen ftaan bij haaren oorfprong tusfchen twee en drie Bladen, die op
een\' gemeenfchaplijken Bladfteel uit de Knoppen opfchieten, en door de nog aanwezige Schubben zijn om-
vangen, maar zich weder in twee of drie bijzondere bladfteelen verdelen (a ö). Eveneens ftaan zowel de

weeflachtige als vrouwlijke Bloemen op een\' gemeenfchaplijken nedergebogen Bloemfteel\' gegaêrd (i»), die
sich naderhand in verfcheiden kleinere Bloemfteelen verdeelt, van welken ieder een bijzonder Biocmtje draagt,
fn zodoende in het geheel genomen nederhangende Bloembundelen in \'den vorm van Kwasten verbeelden.

Som-

k

-ocr page 472-

Somwijlen zijn deze Bloemfteeltjes nog eens verdeeld, en op de eene zyde van haare verdeling met
Stoppeltje betekend (0. De manlijke , Bloemen hebben vijf tot agt boven dezelven uitftekende Meeldraaden ;
in de vergroote figuur (O , daartegen , zijn die der tweeflachtige Bloemen kort (ƒ) en met langwerpige, korte 5,
dubbele Meelknopjes voorzien (vergroot fig. ƒ) , welken geen ter bevruchting bekwaam Stuifmeel bevatten,
en met zodanige tweeflachtige Bloemen evenaarden ten opzigt der onvruChtbaare Meelknopjes die van den
geraeenen, den Suiker gevende en den geftreepten Ahornboom.

Het Zaad (g), het welk in zijn Vaderland in September rijp wordt, rijpt niet ligt bij ons, en dierhalves
dient men de voortkweking door Stekken en Afleggers te bewerkftelligen. De eerfte voorjaarsbladen zijn onge,
tand; maar die welken bij de tweede uitbotting of Stengbladen, of die welken, nadat de eerften door de
infecten zijn afgegeten, opkomen, zijn diep ingefneden, fomwijlen drie en vijf kwabbig , aan wederzijden
glad, en zijn niet alleen ten dien aanzien, maar ook in de geheele gedaante verfcheiden (h).

De jonge Scheuten zyn bruin en zwart geftippeld (/)• De kleine gefchubde zwarte Knoppen zitten ge-
paard tegenover elkander, met de punt naar buiten gekeerd (k). Over het geheel is de Boom door zijne
regelmatig over het kruis ftaande Takken zeer v/el te onderkennen , en bereikt door eene goede cultuur
bij ons eene aanmerklijke hoogte.

-ocr page 473- -ocr page 474-

> -V -rV

\'i
Wi

----- V --j- . >

-ocr page 475-

e L A S § I

IP^\' Clasfe. Rang.
Cornus Paniciilata.

Plu\'mbloemige Kornoeljehoom,

Der Hartriegel mit rhpenformigen Blumm.

Cornmiller k fleurs en Bouquet,

Panicled Dogwood,

cornus pan\'iculata, ramis erectis, foliis ovatis fuhtus canis, cymis paniculatis.

PLUIMBLOEMIGS kornoeljeboom, met recht opflaande Takken, ovaale van buiten grijzt

Bladen en pluimvcrmige Bloemfteelen,

De oppervlakkige overéénkomst van dezen met den ftijven Kornoeljeboom en dat hij hetzelfde Va-
derland heeft, zou deze beiden welligt met elkander doen verwisfelen, in geval men nie*: fomtnige
voornaame kentekenen tusfchen beiden waarnam. De ongelijktakkige Bloempluimen hebben aanleiding
gegeven tot de benaming van deze nog zeldzaame Heester.

Uit den vierdeligen witachtigen wortel, groeijen verfcheiden 5 a 5 voeten hooge Staramen, die ds
dikte van een\' ar.öi bereiken., en in veele rechtop tegenover elkander overftaande Takken zijn verdeeld.

In het begin van Junij, en dus laater dan de overige foorten, bloeit deze Heester. De kleine witte
Bloemen verfchijnen ten zelfden tijde met de Takken van de tweede Scheut {a a). De Bloemen be-
vatten korte draadvormige Meeldraaden, geele Meelknopjes en een wit Honigvat, het welk het groene
Vruchtbeginfel kroont {It). De witte Vruchten worden in October rijp, en bevatten groene rondach-
tigeü&aü5p door welke de Heester, zo wel als do.)r Afleggers of inenting wordt voortgekweekt.

ovaale of ovaal iarieèts\'^ijze Bladen Qd) zijn ia het eerst roodachtig, en aan wederzijden glanzig9

heï

Ö E D»

1

-ocr page 476-

liet geen derzelver fchoonheid gedurende de eerlle weeken van Mai aanmerklijk vermeerdert. Zij vallèiï
eerst laat in den Herfst af, en verfieren, in geval eene vroege vorst dezelven nier vernielt, de Heester
nog met een helder groen, wanneer het reeds geel wordende Gras zijne kracht heeft verloren en de-
Thujas, de ^unlperus en meer andere altoos groene gewasfen in hun bruinachtig winterkleed de nabij-
heid van het bar faifoen verkondigen. Om deze reden ware deze Kornoeljehoom in niet te digte
groepen te plaatfen, nevens de laatgroenende
Bacharïs haVmifolla , Lonicera periclimenum, itaVtcum
de Genista sihirica, tusfchen welken de laatrijpende Vruchten van den Mespilus pyracantha en den
Hex aquifolimn uitfteken, ftaande op een glanzig tapijt van Finca major en minor; omflingerd van
de
Hedera helix ^ die allen alsdan nog fchoonheden opleveren, wanneer de Asters en Solidago\'\'s reeds-
uitgebloeid zijn, en de afgevallen Bladen van andere Boomen reeds onder den voet fchuifelen. Ook de
Pulmonaria officinalis, "htt Cyclamen europaeum met hunne fchoongefchakeerde Bladen, de Äw^m
capnoides verdienen eene plaats nabij het pad dezer groepen van den fchaarsgroenen November.

De jonge Takken zyn bij de aannadering van den Herfst op de zonzijde eenigzins purperkleurig («),
doch aan de andere geelgroen (ƒ); in den Winter zijn zij glanzig rood, hetwelk in het Voorjaar in
geelgroen verandert, met kleine bruine glanzige puntjes bezet, die in gevorderden
ouderdom de Schors
der Stammen overtrekt, en dezelve grijs en fcheurig doet worden.

ïa fommige Boomcatalogusfen wordt deze Heester Cornm novae Belgiae gcnoemd>.

-ocr page 477- -ocr page 478-

îîïrrpiftj!

I -

f -

■\'A

-v

: --

: V "

s - i

S^lüiii_____. ^

"^tjfe.

-ocr page 479-

CL A S S l S

C/as/è. F\'
Rhododendron r^laxlmii m.

flrginifche Roozekar.
f^irginifcher Roozenhrheir.
Rofü
\'js a grandes feuilles.

Broad leavd Rhododendron.

rhododendron maximum , /o///V chlongis glahrls fuhtus discolorihus umhellis ter min allbm

corollis rotatis, petalis fubrctunrlis.

virginische roozelaar, met glanzige ovaale flojr.pe geaderds Bladen, die ee-a" fpltfm

omgebogen rand en êénhloemlge Steeltjes hebben.

Zo wel de pracht der Bloeraeti, als het aanhoudend groene Loof, waar ciede deze vijf a zs^ voeten
Hooge Heester de vochtige vruchtbaare fl-reeken van
Pennfylvanië., Firginie. en Carollna veifiert, (leb-
ben haar door de Tuiniiefhebbers in
Europa doen ontfangenen zij verfiert niet alleen onze, maar ook
de bloemrijke Tuinen der Japanneezen , van wier Eiland men zelfs meent dat zij eene inboorling is.
In onze Tuinen is zij voornamelijk gefchikt voor
eene Noordelijk afhangende plaats, die tot een fchoon
gezigt beftemd is, of wel op een\'heuvel tot een= aangenaam voorwerp. De Gewasfen, in wier gezel-
fchap zij voornamelijk
mimmt, z\\]ri Andromedas, Kalmias, è&Rodora, Clethra ,Chionanthus, Cephalantut
Ceamtus, Itea, Fóthergilla,
welken allen dezelfde zorgvuldigheid en bedekking tegen de ftrenge vorst
In den Winter, en de middaghitte in den Zomer vereifshen, of nabij de oevers van vijvers en beeken,
in dc fchaduwe van
Ghditfchia^s Sophora\'\'s, Robinia\'s, Cytifus, doch zij moeten geenszins in de nabij-
heid van Olmen, Populieren, Moerbeziën, Syringen, Sumak, Lycium, Braamboozen en Roozen ge-
plaatst worden.

O Ps

-ocr page 480-

De Bloemen ontwikkelen zicü in het begin van Juüj op den een\' of twee duimen langen Eloemfleel,
in de gedaante van rechtopftaande Tuiltrosfen (a), doch niet gehjk de Heer w
i lde n o w meent in
de geftalte van eenvouwdig vastzittende Tuilen, hetgeen enkel bij de nog niet geheel ontvouwen Bloemen

plaats heeft. De Bloemkelk is klein en in rondaehtige infnijdingen gedeeld (b). De Bloemkrans is zeer
uitgebreid, deszelfs infnijdingen zijn langwerpig rond, hebbende aan de gronden eene plooi, die van
weêrskanten met eene roode kortgefteelde klier is voorzien (c). De bovenfte infnijding is breedér dan
de overigen , en op de binnenzijde met groenachtig geele fchaduwen getekend. De Zaadkapfel Qf)
bevat in haare doorfnede Qe) het langwerpige Zaad (ƒ).

De jongfte ontwikkelde Takken, de Bloem- en Bladfteelen, de Kelk en de jonge Bladen zijn met vast-
zittende roode klieren digt bezaaid. De lederachtig glanzende geaderde, op de benedenzijde miskleu-
rige, aan de punt omgekeerde Bladen (g) zijn jeugdig aan de benedenzijde met een digte vilt bedekt,
die bij hunne volkomenheid in kleine aangedrukte bruine Schubben verandert, waardoor deze vlakte de
roesikleur aanneemt. De Takken zijn rond, de jongeren hebben eene donkergroene, de ouden eene geel-
achtig bruine, en het oudfte hout eene grijze Schors. De Bloemknoppen zijn groot en ovaal toege-
punt, door langwerpig ronde, de lovertjes evenarende Schubjes omvangen. De veele kleine Houtknop-
pen zijn ovaal rond, langwerpig in fmalle ovaal lancetswijze Schubjes gewikkeld.

Ook deze fchoone Heester bevindt zich in een\' zeer weelderigen groei op den vrijen grond, op het
Buitenverblijf van den Heer j.
n. van eys, bij de Rhod. Pont. nader vermeld.

i

-ocr page 481-

Til \' 9 •iiiiicil e li O O z ej

O z pj a fiJ".

-ocr page 482-

■ \' ■-

h;\'

• ■ V • , ■

.ftifS^

-ocr page 483-

c L A S S I S XVIL ORD. IV.
XFIF\' Clasfe, IF\'\' Rang,
Colutea Pocockii. aiton & wildenow.
Colutea Procumbens. l\'heritier.

Pocacks Colutea,

Fococks Blafenhaum»

Baguenaudlcr d\'/llep,\'

PöcocFs Bladder • Senn&,

«olütsa p0c0c£ii« Wild. Foliolls fuhrotundo - eUlptkls ohtufiifimh mucronatii ,

gibhls thngatis adfcendentlhus , caule frutlcofo,

fococks colutea, met ten halve rond - elUptlfche, zeer fiompe zagt f} el? e li ge Bkadjst-,

Vaandel huiten verlengd opklimmende, en de Stam heesterachtig.,

PococK, die de Heester het eerst in het Oosten ontdekt, en omflreeks veelvuldig gevoE^.-

icn heeft, bragt haar naar Engeland over. Zij onderfcheidt zich voornaamlijk daard\'>or dat haare.
Takken zeer ongelijk boven den grond zijn uitgebreid, waardoor zij het meest van de overigs-:

Golutea^s verfchilt. Zij vereischt in onze Plantfoenen gedurende den Winter eene. matige bedekking.

De Bloemen verfchijnen voor de eerfte maai in de maand\'Maien voor de tvrcede in Augustus ew
September;, zü ftaan of enkel , of dubbel, of ook wel in drieën Qc^ . op een\' Hoofdfteel,^di@.
uit de oxclen der Bladen voorkomt, en zijn de grootften van alle- Gókteafoorten, leder
rust op een?
Mjzonder Bloemfteeltje, hetwelk bij deszelfs invoeging in.den Hoofdfteel één of twee zeer kleine Lo-
vertjes heeft, welken ook aan den bafis var den Kelk. sigtbaar worden. De Bloemkrans heeft eew^
Jig geel« kleur;, het Vaandel is groot, en heeft aan den grond tivee vrijftaand®. omhoog.; ge^

-ocr page 484-

îîchte vlakke kd-ten De vleugels zyn laHcetswîjze eu fpits, en hebben;^ aan de benedenzijdc

tsen min of meer voorftaande tand (e) 5 zij zijn langer dan het Schubje, welks uitfuyding in den
bafis groot en het uitfteekfel daartegen kort en-ipits is (ƒ). De Peulen, zo zij op den Maibloeifem
volgen, worden reeds in julij rijp; zij zijn aan den benedenzijde gebogen, op beiden vlakten met
roode punten digt bezaaid, en befchrijven met den vruchtlleel een\' ftompen hoek
Çg\'),

De Bladen hebben aan den grond twee lancetswijze hairige ftoppeltjes , en zijn uit dertien tot negen-
tien omgekeerd ovaale, aan beiden einden toegepunte Blaadjes ftimengefleld (*), die op korte Steeltjes
rusten, op de oppervlakte groen en glad, maar aan de benedenzijde met witte opliggende hairen
bezet zijn (h H).

De Takken zijn lang, rond en fijn behaird, en zelfs ten aanzien der Knoppen gelijkfoortig met de
boomachtige Colutea, zijnde alleen door den bochtigcn groei en richting van denzelven onder-
fcheiden CO*

r*: iVfl\';«. Deze betekening der Blaadjes is veel toepasfïUjker d«8 die van den Heere wildenow, boven vermeld.

-ocr page 485-

/c\'S

ct. jan:, ûjd.jy.

à

-ocr page 486-

......-

4

f

V- /

-ocr page 487-

CL a s î S XVJ. O\' ïl D. IV.

XTir^ C/asfe, W Rang.

Colutea Apcrta. môncii.
Coiutea Cruenta,
aiton.

Openfiaands CoJutca.-

OJfenfîehtnder Blafsnhaum.
B\'ûguenaudier fanguhi.
Blood • flowering Bladder-Senna.
ve 0 l u t E A A p E R T A.. MoHch. Folîolls cordatis, leguminibus antice apertis.

openstaande COLUTEA. niet hartvormige Blaadjes-, de Peulen van voren geopend.
COLUTEA CRUENTA.- Aitoîî. FolioUs cuneiforml • obcordatîî, vexilU gibhis ohtufis minimis.

BLOED ROODE COLUTEA, met Wigvormig-omgekeerd hartvcrmtge Blaadjes, de Faandelbiilt

zeer klein en Jïomp.-

Het is moeilijk te beflisfchen wïe der Schrijvers deze Heester naauwkeurig befchreven en benoemd
h?eft, naardien ieder nier alleen zuivere kenmerken, maar ook toepaslijke Naamen aan dezelve heeft

gegeven, zo dat men door deze twijfelachtige bepaling in het onzekere is, of \'er nvec zodanige ge-
wasfen beftaan, dan wel één niet eene dubbele benaming.- Ik voor mij, zo ik kiezen moest, zou
telkens de benaming afleiden van een uitftekend kenmerk, en hiertoe is, naar mijn oordeel, [de
charakteristieke opening van de Peul meer gefchikt dan di kleur. Schoon
wildenow dit kenmerk
in zijn Befchrijving opgeeft, noemt hij echter de Heester
Colutea- cruenta, en plaatst die welke hier
Colutea aperta ss^iàx genoemd, als eene varieteit van
scopoli. Ondertusfchen geloof ik dat dit

ver-

-ocr page 488-

.verfchll alleen daarin tc zoeken is , dat de twee foorten , namelijk die , welke wij als Cofute orienta/rs
en Co/utea aperta opgegeven hebben, hier verwisfeld zijn, en dat de Colutea orientalh die geen is,
v/elke bij ons als
Colutea Cruenta bekend ftaat, maar dat de Colutea aperta minder bekend of niet
genoegzaam onderfcheiden isi

De hier bedoelde foort groeit op de Bergen en in de Bosfchen van het zuidelijk gedeelte van het
Schiereiland de
Kr\'m, of aan de afhangende rotfen van het zuidtlijk gedeelte van èif^ Kaukafus, Zij

vormt eene drie 4 vier voeten hooge, en wegens de veele uitlopers „zeer uitgebreide Struik.

De Bloedkleurige Bloemen verfchijnen voor de eerfte maal in Mui , en voor de tweede in Augustus-.;
zij zijn in eenvouwdige twee- of vierbloemige trosfen op een\' bijna gladden Hoofdfteel gegaêrd. De
Bloemkrans is de kleinfte van de hier opgegeven foorten, hebbende een rond van boven uitgegulpt en
van onder met twee verhevenheden voorzien Vaandel (c). De Vleugelen (jf) zijn van voren ftomp,
cn korter, dan de Kiel (e (?) wier uitfiiljding aan den bafis klein cn het uitfteekfel afgeftompt is. De
Penl heeft, zodra zij Zich formeert, boven aan de punt eene zich uitftekend voordoende opening (/) 9
welke naarmate van den groei in evenredigheid toeneemt, en bevat zwartachtige niervormige Zaa-
den C^).

De Bladen hebben aan den Bafis twee zeer kleine ftoppeltjes, en zijn uit zeven k negen grijsgroene,
vleesachtige, rondachtige, aan den bafis toegepunte, van boven meer of min uitgegulpte Blaadjes
famengefteld (^h).

De Takken zijn rond en kort; de jongften hebben in den Winter eene grijze met zwarte vlakken en
klieren bezette
Schors, en zijn rechtopftaande. De Knoppen zijn even als die der Boomachtige
Colutea, maar de aan den Bafis ftaande Lidtekenen (0 aan de afgevallen Bladen hebben zeer kleine
Stoppeltjes.

-ocr page 489- -ocr page 490-

.ttekr

t.\'
i

\'i à

Î

mm r-

mm:

\'\'Vi/-

-ocr page 491-

C ï. A S s ï S X. O R D. 11.

XW Clasfe, IF\' Rang,

Het Gedacht.

BacHaris.

Roerkru\'ul,

Bacharïs.

Bachante.

9-

Grundfel-Tree.

Welke verklaring men naar de mening der Ouden aan den oorfpronglijken naam van het gedacht
Bacharis geven moet, is onzeker. Volgens d ioscoridf.s, bij wien men hetzelve het meest vindt
aangetekend, fchijnt het een wijn- of drinkvat te zijn, even als of de Plant aan
b a c c h u s ware toe-
gewijd. In het Grieksch betekent
Bacharh een welriekend Kruid, het geen ook door de Latijnen zo
verftaan wordt, hoewel hetzelve door
virgilius voor een kruid genomen wordt, dat het vermogen
had om toverij krachtloos te maken.

De Kruidkimde telt tegenwoordig veertien foorten der Bacharis-, doch het zijn alle uitheerafche

of buiten Europa groeijende gewasfen, ten zij men de Bacharis Dioscoridis, of Levantfche, als eena
Europeaanfche wilde aanmerken ; het is desniettegenftaande waarfchijnlijkst dat zij uit
Egypte afkomftig
en door verplanting in de Levant overgebragt is. Eenigen, en vooral de Levantfche, zijn zeer
welriekend, inzonderheid de wortel, waarom zij ook van fommigen Kaneel-, Hazel- en Vrouwenwortel
genoemd wordt. Zodanigen die in
Europa zijn overgebragt, moeten in aan het klimaat van hun
Vaderland evenredig warme huizen gehouden worden; en het is flechts de
Bacharis halimifolia, die
©nder eenige bedekking, gedurende den Winter onzen grond en ons klimaat kan verdragen.

De Gellachtskenmerken zijn de volgenden:

De

-ocr page 492-

De gemeenfcbaplijke Kelk is rolrond, doorraengd met tweenachtige en Vrouwlijke bloemen. De bij.
zondere Bloemkrans der tweeflachtige Bloem is trechtervormig en vijfdeh\'g; maar die der vrouwlijke-
naauwlijks zigtbaar, of ontbreekt geheel. De tweeflachtige Bloemtjes hebben vyf zeer kleine hairvor-
mige Meeldraadjes, en rolronde gepijpte Meelknopjes. Het Vruchtbeginfel, zowel van de tweeflachtige
als vrouwlijke Bloem is eivormig, de Stijl draadvormig, zo lang als de Bloem, en het Merk tweedelig.

De eigenaartige Vruchtbedekking ontbreekt, en wordt door den voortdurende onveranderden Kelk ver-
vangen. De tweeflachtige en vrouwlijke Zaaden, zijn enkclftaande, kort en langwerpig, het Pluis
hairvormig, en de Vruchtzetel naakt.

Bij fommige foorten is het Pluis zeer kngj by anderen bereikt hetzelve naauwlijks de lengte van
den Kelk,

-ocr page 493-

CLASSIS XIX, O B. d.
XW\' Clasfe. IF\' Rang.

Badraris Flaliirjifolia,

Breedbladig Roerkruid.
Meldenblatterige Bacharis,
B^chants de Firginie.
Virginian Grundfel - Tree.

HARIS H A LIM Ï F O LIA , foU\'ts obovatis fuperne cmarginato crenatis.

BAG

.IREEDIÏLABIG ROERKRUID, met flomp eironde Bladen, die aan het einde met uitrandingeH

gekarteld zijn.

Iu Europa wordt geen Bacharisfoort gevonden; en het is deze alleen, die in de open lucht onder
«ene matige bedekking niet flechts kan behouden worden, maar zelfs op eene voor de flirengfle vorst
beveiligde plaats beflendig groen blijft. In haar Vaderland,
Zuid-Carolina en Virgini\'é, bereikt zy
eene hoogte van twaalf voeten , en vormt zich tot een vrij uitgebreid gewas, welks takken geflreept
zijn, en zich aan het einde in veele bloemtakjes verdelen. De Bloemen op deze Heester komm
voort uit de oxelen der ovaal lancetswijze Bladen, in eene rolvormige gedaante, meestal getweed (^
ï),
aan het einde der Bloem^ïeelen fomtijds drie {V) en viervouwdig (c), behoudende voor het overige dc
bij het Geflaeht opgegeven gedaante, enkel met deze verandering, dat de witte diinne draadvormige
Stijl, een rood tweedelig Merk (jT) heeft, op een naar de lengte gefleufd Vruchtbeginfel rust, en raet
het pluis tevens de lengte der Bloemen overtreft, het geen de vergroote figuur (è) aanwijst.

De Bladen flaan afwisfelend, en verfchillen ten aanzien van hunne gedaante aanmerklijkj aan de
fterker Takken zijn zij ruitvormig, en derzelver rand is van de punt tot in het midden met weinige
maar groots tanden gekorven (J); naar de Bloemtakken trekt hun omtrek allengs inéén, en dan zija

zij

-ocr page 494-

zij omgekeerd ovaal, of ovaal lancetvormig (g), en aan de Bloeitakken nog fmaller en ongetand (h).

Allen zijn zij aan wederzijden met witte klieren digt bezaaid, het geen hunne kleur grijsgroen doet

voorkomen.

ITet Zaad wordt bij ons zelden volkomen rijp en tot de voortteling bekwaamj doch naaidien de
Stekken der Heester zeer ligt wortel fchieten, wordt dit gebrek daardoor vergoed; zelfs wanneer zij in
April op eene fchaduwachtige plaats in goede met zand vermengde Aarde gelegd worden, bloeljen zij
reeds in den Herfst van hetzelfde jaar.

De grijze Schors, die de jonge Takken in den Winter bedekt, is, even als de Bladen, voornamelijk
aan het boveneinde, digt met klieren bezet (/), terwijl de fchors van het ouder hout ruigachtig don-
kerbruin geftreept is (k). De Knoppen zijn niet gcfchubd, maar worden door eene geelachtige door-

fcbijncnde harst tegen de wintervorst befchermd.

Offchoon deze Heester geenszins wegens haaren fraaijen bloeifem ecn3 plaats in onze bloelbosquetten
verlangt, is zij nogthans om haaren laaten bloei en voortdcrend groen niet te verwerpen. De laatfte
in bloei zijnde verfiert zij den wijkende Zomer, en herinnert dat de ouderdom niet gantschlijk van alle
bevalligheid verftoken is; tevens bereidt zij ons vóór tot de wlnterrust der groenende Natuur.

Deze Heester en andere diergelijke laate Gewasfen, als Saïiclago ^Coreopfis Chrysfocoma, Rofa motchata,
Heltanthus giganteus,
mitsgaders de met hooggekleurde Vruchten pronkende Fleesters, als Mespilus
pyracantha, Ilex aquifoUum, Buxus femper virens, Taxus haccata, Prunus lupjanica,
en Lauro
cerafus , Sorbus aucuparia, Firburnwn opulus
en lantana, Berberis vulgaris, Evonymus europmss,
Cratcegus oxyacantha, cordata, crus galll,
en de meeste Rooaen, verfieren de bosquetten in de
nabijheid van tot de jagt of vogelvangst beftemde gebouwen , of op hoogten , waar men in bet laate
Salfoen de warme zonneftraalen nog wil genieten.

-ocr page 495-

Ly

-ocr page 496-

©

-ocr page 497-

CLASSIS XXIII. O R D. I.

XXIIP\' Clasfe, P^ Rang,
Acer Negundo.

Virginifche Ahornhom.

Der Esfchenhlattrige Ahorn.

Erühïe a feuilles de Fréne.

Afh leaved Muple,

acer negundo, foliis cowpofttis, florihus racemofis,

vir g ï ni s c n e a h o r n b o 0 m , famengefielde Bladen en troswijze Bloemen.

Virginie voedt op moerasachtige plaatfen en aan de oevers van Beelïen en Rivieren dezen bijzonder
fchoonen en wegens zijne fraai groene Bladen van alle andere foorten zeer onderfcheiden Ahornboom.
De Stam gaat recht op, is beneden eenigzins fcheurig, hooger is hij, zo wel als de Takken, glad,
«n de kleur der Schors aschgrijs.

De lange, eenigermate groene Bloemen komen bondelsgewijze uit de zijden der Takken, en hangen aan

lange, zwakke roodachtige Steelen naar beneden («). De manlijke Bloemen verfchijnen in het begin

van de maand April, alvorens de Bladen uitkomen maar de vrouwlijke komen agt of tien dagen

later op bijzondere ftammen ten voorfchijn (c). Medicus heeft aan de vrouwlijke kapfel drie, en

drie a vier Stampers, en in den manlijken Stam de Bloemkroon ontbrekende met vier of vijf Meel-
draaden waargenomen.

Het Zaad (d) wordt tegen het einde van September rijp; zo het gebeurt dat manlyke en vrouw-
lijke Stammen verre van elkander afftaan, dan wordt het Zaad ledig en onvruchtbaar. Dat men zo«
danige Staramen .net bij clkan \'or geplaatst had was zekerUik de reden en eenige oorzaak waarom
in fummige ftreeken het Zaaa rer vuuuplanting onvruchtbaar was. Ondertusfchen is deze voorzigtig-

heidS\'

-ocr page 498-

kddsmsatregel des te minder nsdig , aangezien daor het (lekken der jonge C^ooten deze boom ligt
menigvuldig wordt voortgebragt.

De ongelijk gevinde Bladen beftaan uit drie of v^f famengeftelde, met of zonder infnijdingen voorziene,
lancetswijze aan den rand getande Blaadjes (j). De twee tegenover elkander ftaande roodachtige
Bladfteelen zijn aan hunnen bafis met elkander verbonden, en omvangen den Tak, zo dat men geen
knoppen kan zien zonder den Bladfteel af te breken (ƒ) Gedurende den Winter vormen de Blad-
fteellidtekeiis eene bruine verhevenheid, of eene zoom die een helder groen fchildje omvangt (g).

De Schors der jonge Takken is glanzig groen Qt) fomtijds met eene witte wol bedekt; ook zijn de
jorge knoppen wit en gewold.

Deze Ahornboom verduurt onzen Winter zeer goed, en bereikt eene aanmerklijke hoogte. Van
WAKGENHEiM heeft.\'er van 70 tot 80 voeten hoogte en 233 voeten doorfnede gezien. Hij groeit

in een\' vochtigen grond buitengemeen fnel en levert in weinig jaaren een overheerlijk hout voor
Schrijnwerkers en Wagenmakers, dat in
Amerika boven het Esfenhout wordt geacht. Ook is het-
zelve tot brandftof cn kooien zeer bruikbaar, en verdient in alle opzigten ook bij ons veelvuldig aan-
geplant te worden. Alleen vereischt de Boom eene voor den wind befchermde ftandplaats, om zijne
fchoone gedaante, het fraai en levendig groen der Bladen, verdient hij eene voornaame plaats in onzg
Lustbösfchen.

In Amtrika bereidt men ook Suiker van dezen Boom.

Ff

-ocr page 499-

ont.

I »

-ocr page 500-

.if

-«ïi;\'*

-ocr page 501-

CLASSIS V. ORD. L

V^\' Clasfe. P\' Rang.

Eerfte Afdeling, of zuurachtige ongewapendeu.
Ribes Alpinum.

Alpifihe Beziënhoom. ^

Alpen Johannis - Beere.

Grosfellkr des Alpes.

Alpen Currant.

ribes alpinum, inermc, racemls er eet Is, hract eis flore longiorihus..

AL PI SC HE o/BERGBEzrëN BOOM, die ongedoomd is, met rechtopftaande Trosfen, de Blikjes

^ langer dan de Bloem.

Deze ongewapende Heester behoort tot die gewasfen welken op het Noordlijk gedeelte van onzen
Aardbol eene uitgebreide ftandplaats van de natuur ontfangen hebben. Zij bewoont de bergach-
tige ftreeken van
Zweden tot Frankrijk , en van Schotland tot Kamtfchatka. In fommige oorden
is zij tweehuizig; zij wordt gemeenlijk flechts drie of vier voeten hoog, maar in de fahaduwe en op
een\' goeden grond kan zij wel de hoogte van agt voeten bereiken.

De Bloemen ontvouwen zich in de maand May, en zyn in eenvouwdige rechtopftaande Trosfen
gegaêrd. Volkomen en onvruchtbaare tweeflachtige Bloemen. De eerfte C^) en de laatfte (c) zijn in
vergroote (h) en natuurlijke {d) gedaante voorgefteld. Deze laatften , hoewel zij geen vruchten dragen ,
geven de Heester door haare geele kleur een fleurig aanzien , om deze reden geeft men in de Plant-
foenen aan deze de voorkeur boven de vruchtdragende ftammen, die gedurende den bloeitijd m.in-
der fchoon zijn.

Roode vastzittende klieren verfieren den algemeenen Bloemfteel, even als het Bloemfteeltje (e),

het

-ocr page 502-

het welk aan zijn\' bafis vastzit,, een wit, ovaal lancetswijs voortdurend Blikje heeft (fj, hetwelk lan«
ger dan de Bloem en aan den rand met gefteelde Klieren bezet is
ig).

De Vruchten worden in Augustus rijp; zij zijn helderrood, klein (fi) cn bevatten in een zuur*
achtig laf vocht flechts weinige zaaden..

Onder de ongewapende Beziënboomen heeft deze Heester de kleinfte Bladen , die reeds eenige over-
éénkomst met de Aalbezien hebben; zij zijn drie- of vijfkwabbig, ongelijk groot, en ftomp ge-
tand (O j m de jeugd op de oppervlakte met eenige hairen bezet, op de benedenvlakte glad. De
Bladfteelen zijn fijnbehaird, hoog en. mede van ongelijk lange gefteelde klieren voorzien, die ook aan.
den huidigen rand te voorfchijn komen..

De jongfte Takken hebben in den Bladloozen ftaat eene geelbruine gladde Sehors (»), die aan
het oude Hout grijs wordt. (/). De Knoppen zijn, in vergelijking met de overige foorten, dun,
lang, fpits, ftaan rechtop , en ongelijk groote, witachtige, van boven met eene korter een weinig
vm. de punt afftaande Schubben omvangen dezelven,.

ill

-ocr page 503-

Joo.
y

-ocr page 504-

M

t-\'üt:- -- ■ "

-\'é \'i

i f

Mm

( :,

-ocr page 505-

CLASS

HI.

V.

O E. D-

F\'^ Clasfe, IIF\' Rang,
Staphylea Trifolia.^

Orlehladige Pimpernoot,
Die Dreibiatterige Pimpernufu
Nez\'coupé de
Tlrginie.
The three- leavsd Bladder-nut,
staphylea trifolia, folUs ternatis,

driebladige pimpernoot, met drievouwdige Bladen»

Aan de oevers van het Mek Champlaln in de NoordUjke ftreekea van New - Tork, bereikt deze Hees-
ter, in het wild groeijende, de hoogte van 8 a
ïo voeten. Zij bloeit in haar Vaderland even als bij
ons in de Maand May, of bij eene laate Lente in het begin van Junij»

De Bloemen komen aan de Takken van de jonge Scheuten ten voorfchijn , en formeren afhangende
Trosfen (a) , echter zijn dezelven korter en uit minder Bloemen famengerteld dan bij de andere
foort. Dezelve ftaan drievouwdig, ieder op an bijzonder Bloemfteeltje, ieder is weder met een lang
haing Bloemfteeltje op den algemeenen Bloemfteel ingevoegd,, en bij hunnen oorfprong met twee wiite
lineaale hairige dekblaadjes voorzien (b).

De voortdurende witte , in vijf ftnalle infnif\'^ingen gedeelde Bloeinbedekking is hier korter dan de mei
hunne punten uitgebreide (Vlnembl;jdep; deze Bloembladen bevatten vijf draadvormige van beneden tot de
helft van derzelver lengte naar buiten toe hairige witte gecIe Me-lknopjss,, hier vergroot voorge-
fteld !\'</ ; deze nnvangen we Ier een\' vijfüa.itigen V^\'ruditzetel, rusrende op een met wiire hairen
bezet Vruchtbej^infel (e), hec welk w.« Ier drie driadvormige aan elkander gedrukte ftiilen draagt (jO 9
waarvan ^e ^\'\'^le M rken e-ie npte ffedam-e »leNben, g üjk de verg oote fi-^uur
(g) aanwijst,.

Dk Viuc\'.itbej^iufcl vcr-uid^it ïn a. ^.us Uo iu eene njpc Vrucht, ui dc gedaante van eene iwee- of drie-

-ocr page 506-

hokkige, opgeblazen, huldacbtige, puntig famengegroeide Kapfd en bevat in ieder hokje zes ©f
zeven aan die der andere foort gelijkvormige, hoewel kleiner, maar harder cn glanziger Zaaden (/),
waarvan echter in ieder hokje flechts één of twee tot volkomenheid geraken.

De uit de Takken tegenover elkander ftaande Bladen (/(•) zijn uit drie ovaal fpitfe, getande en jeug-
dig iets hairige Blaadjes famengefteld, van welken de tegenover .elkander ftaande aan den algemeenen Blad-
fteel ingevoegd en bijna ongefteeld zijn, en het enkel ftaande alleen gefteeld is. Deze Bladen hebben
aan den bafis van den algemeenen Bladfteel twee fmalle, witte, hairige Lovertjes (/), en derzelver drie-
vouwdige gedaante is de reden der foordijke benaming.

De jongfte ronde Takken, aan welke de ovaale, uit vier ovaale holle fchubben gevormde Knoppen in
tweeën (m), fomwijlen in drieën Qj) tegenover elkander voortkomen, hebben eene groote Mergpijp (<?),

.en eene geelbruine glanzig gladde Schors; die der twee jarige takken is bruin, digt met witte verheven
wratjes bezet, die naderhand in lange witte .ftreepen verouderen, en aan de zwarte fchors van het ouder
Hout, hetwelk wit en taai is, fcheuren veroorzaken.

De voortplanting en plaatfing gefchiedt even eens als van de andere foort, behalven dat de Planten uit
bet Zaad in hunne jeugd gevoeliger voor de koude zijn dan die der
Staphylea pinnata»

-ocr page 507-

/A

-ocr page 508-

â

I

I

fvar -

....

i

-ocr page 509-

c L A s s I s X. O a D. L

X\'\' Clasfe. P\' Rang.

I

Rhododendron Hirfutum.

Rm\'ge RoozeJaar.

Haariger Rofenlorbeer,

Rofaye velu.

Hairy Rhododendron.

rhododendron hirsutüm, foliis ellipticis acutiuscuïis fuhtus punctatis, corollis infundihu-

liformihus.

ruige roozelaar, met korte op den rand gehairde Bladen en trechterachtige Bloemen.

Op het eerfte gezigt zou men dezen en den roestkleurigen Roozelaar voor e\'én en hetzelfde Gewas hou-
den, maar deze fchijnbaare overéénkomst houdt op, zodra men beiden naauwkeurig onderzoekt, zonder
ze zelfs eens met elkander te vergelijken. De Bloemen en Bladen van den eenen hebben roestkleurige
vlakken, doch die des anderen zijn wit, en bovendien met veele hairen bezet, die aan deze deels eea

geheel ruig voorkomen geven.

Deze Roozelaar is een inboorling der Zwitlèrfche, Pyreneefche, Oostenrijkfche en Karpathifche Al-
pen. Hij ve^rkiest eene laager ftandplaats dan de Roestkleurige, en wordt aldaar ook in zeer groote
menigte gevonden.

De roode Bloemen ftaan, even als bij den Roestkleurigen Rhododendron, op eenvouwdige Tuiltrosfen
gegaêrd
(0), maar zij onderfcheiden zich daardoor dat zij zich laater ontvouwen, een\' aangenaamen
geur verlpreiden, (waarom zij ook Alpenbalfem genaamd worden) en eene tot den grond gefpouwen
Bloembedekking hebben ; daarenboven zijn de Bloemen witter en de buitenfte bladen met witte ftippels
en hairen bezet
Qt) , zelfs zijn dezen op den Bloemfteel, het Vruchtbeginfel en de Vruchtbcdekking aan-

we-

-ocr page 510-

wezig, gelijk de vergroote figuur (c) , die daarenboven met een droag, bruin», langwerpig ovaal lovert-
je aan den Bloemfteel
Cd) voorzien Is, aanwijst.

De Elliptifche Bladen zyn aan den rand met hairen bezet (0 > en i" ^en jeugdigen ftaat op beiden
vlakten, echter meer op de benedenzijde, met witte, doorfchijnende. vlakke klieren als bezaaid, die nog-
thans verdwijnen bij volkomen en meer uitgegroeide Bladen, en op beiden vlakte in een gematigd groen
veranderen. Fig. ƒ vertoont een ftuk van een vergroot blad met de voorn, klieren en hairen bezet.

Op de Alpen groeit dit Heestertje zeer menigvuldig, maar belet overal den groei van andere Gewas-
fen; ook zou hetzelve voor de lastdragende dieren zeer nadelig zijn. Nogthans bemerkte de Graaf
VAN WALDSTEiN op zijue Relzcu dat de Bewoners otnftreeks den Eina en van het KarpathifcheGe-
bergte het zeer kleine zaad zorgvuldig vergaderen en hetzelve als, fpecerij in plaats van Peper in hun»
.ag eenvouwdige fpijze zonder eenig nadeel gebruiken.

n

-ocr page 511-

û^\'d-. I.

Où\'.

4?

-ocr page 512-

ft

I

-ocr page 513-

XIF\' Clasfe. -P\' Rang

Het Geflaeht.

Philadelphiis.

Jasmin,
Sjringa,
Syringa,

Ten onrechte leidt men de benaming van dit geflaeht af van den Egyptifchen Koning philabelpiius. ^eer
waarfchijnlijis heeft daartoe de Befclirijving van ATHENiEus, de éénige die onder deze benaming van eene
Heester melding maakt, u-elke bij de Parthen
PhiiadeJphus genoemd wierd, aanleiding gegeven, om reden
dat de Takken willekeurig als levend zich tegen eikanderen voege en, en weder vanéén weken, ontfin-
gen en baarden, dat de dunste Takken zodanig netswijze waren famengevoegd, en zodanig famenge-
fteld dat dezelven ondoordringbaare haagen voor de Tuinen uitleverden. Deze Befchrijving laat ons meer

• ■ >

op de famenftelling van het Griekfche woord PhiiadeJphus, het welk by ons broederliefde

betekent, befiuiten, dan de eerfte reden, waarvan ons geen andere toereikende grond bekend is.

Twijfelachtig is het verder of de bij ons zogenoemde Heester dezelfde is welke de Parthen dusdanig noem-
den,
naardien wij geen der kentekenen aan dezelve waarnemen, die door den voornoemden Schrijver
worden opgegeven. Dat dezelve als Haagen gebezigd en in bijna lederen Boerentuin gevonden
wordt, is aan haare fchoonheid en algemeen beminde keurlijk fchoone en welriekende Bloemen toe
te fchrijven.

Gemeenlijk noemt men deze Heester Jasmijn, ook v^el mtte Syring, maar beiden deze benamingen
siju oneigen, alzo Jasmijn en Sijring geheel andere Plantgeflachten bij ons betekenen.

De Gefiachtsdeelen en Kenmerken zijn de navolgenden,, hebbende linn^sus het Geflaeht onder
ét XHde Clasfe gerangfchikt.

Dfi

XII.

C L A

O R D.

-ocr page 514-

De Kelk of Bloembedekking is éénbladig, vier-of vijfdelig, toegepunt en voortdurende. De Bloem-
bladen zijn vier- of vijftallig, ten halven rond, vlak, groot en uitgebreid. Twintig of vijfentwintig
elsvormige Meeldraadjes van gelijke lengte met den Kelk,
zijn op denzelven ingevoegd, en dragen
rechtopftaande vier gefleufde Meelknopjes. Het Vruchtbeginfel ftaat beneden de Bloem en Kelk, en
draagt een\' draadvormigen drie- of vierdeligen
Stijl, met eenvouwdige Merken. De Vruchtkapfel is beneden

)

ovaal en van boven toegepunt, beneden aan den Kelk bedekt, van boven onbedekt, vier- of vijf hok»
kig, vier- of vijf kleppig, met overdwarfche middenrifTen. De veeltallige Zaaden zijn langwerpig, klein,
nederliggende, met een Zaadvlies en aan den rand van het verharde middenrif gehecht. De Zaad-
vliezen zijn knodsvormig toegepunt, aan den grond .getand^

-ocr page 515-

CLASSIS XII. O R ß. ï.

XW\' Clasfe. Rang.
Philadelphus Coronarius nanus,-

Laaggroeijends PhUadtlphuu
Niedriger Jasmin,
ï\'hiladelphus coronarius n a N u s, dtclinatfSi

laaggroeijende philadelphus, mtt nedergthogsn TakkèHi

Deze laaggroeijende Philadelphus wordt voor eene verfcheidenheid van den reeds befchreven gehou-
den. Dit zou men uit de hier na op te geven verfchijnfelen kunnen
opmaken, fchoon het Gewas

weder anderen oplevert die dit vermoeden twijfelachtig maken, en dit zijn voornamelijk de aanhoudend
laagblijvende gedaante van het Gewas aan den eenen, en het nederbuigen der Stengen aan den ande-
ren kant. Wat hiervan met zekerheid te houden zij is niet te beflisfchen voor men door de
voortteeliHg uit het Zaad het\' onderfcheid kan bevestigen. In hoe verre Proefnemingen hierover

eenig licht verfpreidenj kan ik niet verzekeren, vermits \'er geen Proefnemingen van anderen bekend\'
zijn, en ik nog.niet in de gelegenheid geweest heb om zelf waarnemingen te doen. Dat de Plant
niet ligt bloeit is bekend, en dit is welligt de reden van ^ de nog niet genomen proeven, en tevens -
van de onzekerheid der onderfcheidingen.

Naardien het Gewas niet hoog wordt en befl:endig zijne dwergachtige gedaante behoudt, is hetzelve
zeer gefchikt ter beplanting van Bloemperken, tusfchen
andere bloeijende Heesters, als laage Roozen
Cytifus purpureus, Robinia pigmtza, Spirm falicifolia, tn moet onder zodanigen eens goede uitwer-
king doen.

De geheele Heester wordt naauwlijks anderhalven voet hoog; zij heeft nedergebogen Takken j
en. aan het einde van dezelven ftaan enkele zeldzaam bloeijende Bioem^ ^ van - agt tot zestien Bloea;-

-ocr page 516-

bladen, en deze vermenigvuldigde Bloembladen laten zeker eene verfcheidenheid van eene andere
foort en onvruchtbaarheid vermoeden, hoewel anderszins gewasfen met vermenigvuldigde Bloembladen
niet altijd onvruchtbaar zijn.
De Bladen zijn, in vergelijking met die van den
Philadelphm fmaller, op de bovenvlakte met witte

nederliggende, naar de punt Punt van het blad toelopende ftijve hairen bezet (i)»

De Plant wordt door Afleggers en Stekken voortgekweekt. De Planten van deze Heester bloeijen
selden, en behouden telkens de dwergachtige gedaante, zonder eenige verandering.

-ocr page 517-

y/-:;

n.jji.ivdï.

{. iiaixiLü .

IMiiLuiä\'lpJi si N „

-ocr page 518-
-ocr page 519-

CLASSIS V. ORD, IV,

Clasfe, IF\'^ P.ang,
Cytifus Auflriacus,

Oostenrijk fche Cytifus.

Der OistreicUfchs Bohntnhaum.

Cytife d\'Jutriche.

Siherian Cytifus.

CYTISUS AUSTRIACUS, floribus umhellatis termlnalibus, cauUbus erectis, foliolis lanceolatis

utrinque attenu^tis flrigofo -puhescentibus.

. öOSTENR IJ KSCHE CYTISUS, met Krooutjesbloemen aan\'het einde, de Stengen opffaande ^ dt

Bladen lancetvormig.

In Siberië, Italië, Hongaryè en Oostenrijk groeit deze Cytifus, hoewel hl} in het land, waar naar
hij genoemd is niet zeer menigvuldig is.

Het lichtgrijze groen, veroorzaakt door de veele digt aanliggende witte hairen, waarmede de jonge
Scheuten, de Bladen en Bloemkelken als met zijde bedekt zijn, geven deze Heester een zilverkleurig
voorkomen, wier Takken, aan het einde met fchoone lichtgeele Bloemen bekroond, een bevallig aanziei
hebben, vooral wanneer de Heester tusfchen donkergroene Gewasfen in laage Bosquetten geplaatst is.
Daar
zij flechts eene hoogte van 4 of 5 voeten bereikt, en haare veelvuldige Takken eene vrij digte
kruin uitmaken, kan zij met voordeel in den voorgrond van hooger Bosquetten en in enkele partijen,
zelfs in Bloemperken geplaatst worden.

De Bloemen verfchijnen in Julij, en doordien de onderflien later ten voorfchijn komen, bloeic de
Heester bijna den geheelen Zomer door. De Takken groeijen rechtop, en eindigen in een uit negen tot
dertien Bloemen beftaande tuil (<?). De weelderig groeijende Takken drijven uit de bovenvenüe blad-
hoeken meer Scheuten, waarvan ieder een Bloemtuil draagt.

-ocr page 520-

De Meeldraaden zijn allen famengegroeid. De Bloembedekking is aan de benedenlip tweeiaKtiig (è)
en aan den grond met drie kleine voortdurende Lovertjes bezet CO*

De Peulen zijn paarsrood, met lange witte fijne glanzige naar de punt toelopende hairen bezet
die de Vrucht een fraai aanzien geven; zij bevatten het Zaad
(e), het welk in September rijp wordt.

De Bladen zijn drievouwdig grijsgroen, hairig, gelijk het geheele Gewas, lancetvormig (ƒ), en niet
cvaal, waardoor zij zich van den
Cytifus capitatis onderfcheiden. Na het afvallen der Bladen blijven
dt vm de Vorst niet befchadigde jonge Takken den geheelen |Winter door groen (g).

-ocr page 521- -ocr page 522-
-ocr page 523-

CLASSIS XXIII. O P, ö. I.

-fa

XXIW\' Clasfe, Rang,
Acer Montaniim, Wild. Hort, Kew,

Acer Penfylvanicum, DUROi.
Berg\' Ahornieam,

Nord-Amerikanifcher Berg-Ahorn.
Erahle de la Msntagne.
Mountaln - Muple.

acer montanumj foUis fuhquinque lohis acutis ferratis fuhtus pubescentihus , racemk

compofttis erectis.

BERG-AHORNBOOM, met hij na vij\'f kwabbige fpitfe. zaagswijze van buit en zagthairige Bladen,

en famengefielde epflaande Trosfen.

In Noord- Amerika, in Canada, op de hooge Aleguanfche Gebergten tot in Florida, vindt mea
dezen Boom.
Van wangenheim heeft hem op de gebergten van Pennfylvani\'è gtyorMn. Daar de
ontdekking van dezen Boom onder de nieuweren behoort, kon dezelve aan
houttuin nog niet
bekend zijn, en dus wordt ook de Befchrijving van denzelven bij hem niet gevonden.

De Boom bereikt in zijn Vaderland eene hoogte van i6 of ao voeten, echter moet de grond niet
al te droog zijn; althans de hoogte is onderfcheiden naar den grond waarin de Boom ftaat. Over

het algemeen wordt hij in onze Luchtftreek een Boom van de tweede hoogte.

De Stam is rechtopgaande, cn de witgroene langwerpige Bloemtrosfen komen tegen het einde van
May ten voorfchijn, en ftaan aan de punt der Takken ; het Zaad wordt in Augustus rijp.
De Bladen (c) zijn rondachtig, voor het grootfte gedeelte driekvvabbig, lang toegepunt ,aan den rand

is-

-ocr page 524-

ingezaagd, op de bovenfte vlakte glad en donkergroen, en van onder bleek, raet fijne Hairtjes bezet,
ftaande afwisfelend tegenover elkander op lange paarsroode Steelen, en verfchillen onderling iiv
grootte.

De jonge Takken en Scheuten Qd) zijn aan de punt met eene bruine Schors bezet, en hebben eenige
overé<^nkomst met die van den geftreepten Ahorn. De voortkweking en plaatfing zijn dezelfde als bij-
den even genoemden.

De Variëteit met bonte Bladen (0? even zo geplaatst worden, als bij de Aar pfeudo-phtanm
var, en Platanoides] var, is opgegeven.

-ocr page 525-

^llXC5X\\tS—- O O «

O

-ocr page 526-
-ocr page 527-

CLASSIS IV, O R D. L

IF\'^ Clasfe. F\' Rang.
Tweede Afdeling, of mee naakte Bloemtrosfen.
Cornus alcernifolia.

Wlsfelbladïge Kornoeljehoom.

Dtr Hartriegel mit wechfehweis flehenden Blattern.

Cornouilier ä feuilles placées elternativement,.

The alterned-leaved Dog-wood-,

CORNUS ALTERNiFOLiA, foliis altemis.

w rssE L B L AD I cE KO R N O E Lj E BO O M\', met afgewisfelendflaande Blaieir^

Deze Kornoeljefoort wierd van Penfylvani\'ê mzx Frankrij\'k ovQxgéyvVigt, en van daar door liet overig
Europa verfpreid. Zij is eene der hoogde foorten en de ée\'nigc met lange afwisfeiende Eladileelen, dia,
even als de bloei- en overige Takken afwisfelend ftaan.

De wortel is even eens als\'die\' der andere foorten; cn iilt dezen fehler een Stam met uitgebreide,
ronde,
gedeelde Takken, die met eene grijze Schors bekleed\'zijn.. De Boom groeit op een\' vruchtbaar
zandigen niet
te zagten grond, wordt 12 a 20 voeten hoog en 3 a 6 duimen dik..

Aan het einde der fcheuten van het vorige jaar ontvouwen zich tegen het einde van Junij vlakke-

Tuiltrosfen, wier afwisfelend ilhandé Bloemtakken- fijnhairig zyn, en\'veele met witte draadvormige-
Meeldraaden en een wit Honigvaatjè voorziene Bloemen onderfteunen («). Aan den bafis van den ins-
gelijks hairigen algemeenen Blöeitak ontvouwt zich gedurende den Bloeitijd uit denzelven Bladhoek een^
Tak aan wiens zijde de naderhand verlengde Bloemtuil fchijnt voortgekomen te zijnen uk deS\'

gelfs boveneinde tusfchen twee bijna tegenover bevestigde Bladen twee gladde groene Scheuten (c)
vocrtgi\'oeijen, waar van de eene telkens langer is dan de andere id), die
beiden echter flechts kortge-

-ocr page 528-

fteelde Bladen hebben, tusfchen welken zich nog eens twee fcheuten ontwikkelen, in alle opzigten ge-
lijkvormig aan die uit welken zij voortgekomen zijn (<?).

De Boom geeft flechis weinige Vruchten, die in September rijp worden; zij zijn donker paars, bij
de volle rijpheid roodbruin (ƒ), en bevatten in een groen fap eene rondachtige noot C^), welke de
grootfte van alle Kornoelje foorten, en even als die van de
Cornus florfda, ter voortkweking gefchikt is.
Deze voortkweking kan wijders door zoging op defi gemeenen Kornoeljeboom bewerkftelligd worden;
maar het enten wordt daardoor bezwaarlijk , dat de bijzondere ontvouwing der Takken zulks niet
gedoogt.

De Bladfteelen zijn langer dan de ongelijk ovaal fpitfe, van boven groen., van onder witachtig Qi) in
de jeugd fijnhairige roodbruine (/) Bladen.

De Schors der éénjarige jonge Scheuten is in den zomer groen en met weinige witte punten bezaaid-;
dit fchoone groen verandert in den winter in eene donkerbruine glanzende kleur (y^-) , en de witte pun-
ten worden aan de driejarige Takken tot grijze wratten, welken de Schors der oude Stammen digt over-
trekken. De Bloem- en Bladknoppen zyn ongefteeld, ftaan afwisfelend, en zijn in den winter aan die
van den witten Kornoeljeboom gelijkvormif.

-ocr page 529-

A

-ocr page 530-

I ^

O •

i i

ff

ê i

W

-Ti-

l

» i.

-ocr page 531-

CLASSIS V. O R D. V.
F\'\' Clasfe, Rang,
Derde Afdeling, of mee veelvouwdige en\'dubbel famengeftelde Bladen,

Het Genacht.
Arallai

Aralia.

Aralis, oder Angeïikenhaum.

Aralie,

Aralin or, Angelica-Tree.

Dèn oorfpronglijken Naam van dit Gedacht kan ik niet opgeven; ook is dézelve aan geen ichrijver
bekend, en het is te onzeker dien tc willen afleiden van Akker ter beploeging gcfciiikt, het geen, vol-
gens BECKMANN, ceue geheel andere betekenis heeft. Intusfchen is>deze Naam door het gebruik in
alle Taaien gewettigd,.

In Europa, groeit geen fóort van dit Geflacht; in China, Japan , op eenigen vm dé Amillifche Eilan-
den
en in eenige gematigde provinriën van het vaste land van Amerika zijn de foorten alleen verfpreid.
Zij hebben eenige overéénkomst met de fchermplanten , maar verfchillen van dezelven daarin, dat hét
Zaad niet naakt, maar in eene fappige Vrucht befloten is,.

De Geflachts kenmerken zyn de volgenden r

Het kleine of bijzondere Schcrmtje heeft een klein omwindfel. Offchoon de algemeene Scherm aan de
Aralia fpinofa ook een groot omwindfel heeft, is zulks echter flechts famengefteld uk de Doorns van^
den algemeenen Bloemfteng, die zich daar zelfs fehijnen te vcréénigen.

De Kelk is vijftandig, klein en bovenftaande..

De Bloemkrans heeft vijf ovaale, fpkfe vastzittende terug gebogen Bloembladen.i

Iléti

-ocr page 532-

iïet getal der Meelknoppen is Vijf, die elsvormig en zo ,!ang als de Bloemkrans zyn, en ten hake
•ronde Meelknopjes dragen.

Het Vruchtbeginfel is ten halven rond, en zit beneden den Kelk; de vijf korte Stijlen zijn voortduren-
de, zitten op het Vruchtbeginfel, cn hebben eenvouwdige Merken.

Het Vruchtbeginfel verandert in een ten hslven ronde, gedreepte , gekroonde vijfhokkige Bezie, die
in ieder hokje een hard langwerpig Zaad bevst.

De /Iralia fpimfa, die wij hier te befchrijven hebben, verdient zo ten aanzien van haaren Heng als
van haare Bladen onder alle Boom-en Heesterachtige .Gewasfen in.onze Plantfoenen eene bijzondere op-
lettendheid, en evenals
Cornus aïternïfoUa , Ailanthus ghndulofa, Gingo biloba, Fraxinus pndula
Kotlruiteria paniculaia, Pinus pendula
en Qjmnocladus canadenfis, die allen ten aanzien van hunne
gc;!aante vasi de bij ons voortdurende Boomen mcrklijk verfchillen, en op kleine met Zooden bedekte
Hoogten eakel dienen geplant te worden.

Deze Aralia wordt ligt door wortels vermenigvuldigd, die zonder eenig nadeel in de laatfte helft van
April van den üam kunnen genomen worden. Men fnijdt dezelven in ftukken van eene fpan lengte,
piant ze in goede Tuinaarde en bedrooit ze een\' halven duim hoog raet fijn zand. Zo lang men geen
fooQr van de opkomende Scheuten ziet, moeten de wortelen bevochtigd, doch voor aanhoudende regen
zorgvuldig bewaard worden. Zodra men ondertusfchen ziet dat de Scheuten opkomen , is deze zorg-
vuldigheid niet meer nodig.

De Siammetj.is worden tot tegen den winter 5 tot ro duimen hoo^, en zijn in het vólgend voorjaar
ter verplanting gefchikt. De voortkweking do< r hei Zaad is kngwijlig en onzeker,
doordien het zaad
bij ons zelden rijp wordt, en uit \'het gebcorteland komende meestal het kieravermogen heeft verloren.

-ocr page 533-

C L A S S I

V.

V.

O R D.

V^\' Clasfe, Rang.

Derde Afdeling, of met veelvouwdig dubbel famengeftelde Bladen»

Aralia fpinofa,

Cer.oornde Aralia.

Stachelige Aralia , oder Angeïikenhaum.

Ar alis, su Angêlique êpineufe.

Thorny Aralia or, Angelica-Tree,

ARALIA SPINOSA, arhorescens, caule fsliisque acuieatis.

GEDOORNDE ARALIA, <//<; hoomachtig is, (Ie Siam zo wel als de Bladen gedoomd.

Meestal ia Virginiè, zelden in Penfylvanie en de Bahamifche Eilanden wordt deze Aralia foort
in het wild groeijende gevonden. Matig bedekt kan zij ons klimaat zeer wel verdragen. Uit een\' fponsach-
tigen; onregelmatig uitgebreiden wortel rijst de 8 aia voeten hooge ftam,\'die met korte Doorns bezet (ö\')
en met kringvormige van de Bladfteelen overgebleven lidtekens bet:kcnd is De Boom wordt 315
duimen dik, heeft eene groote Mergpyp., en verdeelt zich in flechts weinige oniegelmatige Takken, aaa

wier boveneinde de Bladen CO zich ontvouwen.

De Bloemen komen in September aan het einde der Scheuten van hetzelfde Jaar in eene zeer takkige
pluimachtige gedaante gegaêrd ten voorfchijn. Dc Hoofdtakken , gelijk bier een afgebeeld is, zijn 9 a 15
Duimen lang, aan hunne Punt, en aan de zijden verdelen zij zich in kleinere Tiikj:s van 235 du men
lengte, waararn de Schermtjes veifchijnen, en centen halven kegelvormig eenvouwdig Schermtje dra-
gen, het welk door een uit veele kleine lancetswijze fmalle Blaadjes beftaand omwindfel aan den bafis van
de behairde Bloemfteeltjes omvangen is
{d). Alle verdelingen van deze Bloeitakken zijn even eens met
enkele bruine drooge Lovertjes bezet. De Bloemkrans is geelachtig wit (r) , en vak voorts met de ovaa-
le

è

-ocr page 534-

ie 2-,kelknopjes dragende Meeldraadjes-onmiddelijk, na bet bloeijen af. De .Stijlen zijn gediiroide den
bloei digt aan elkander gevoegd (ƒj, maar breiden zich uit,, zodra het Vruchtbeginfel zich vergroot,
het welk van boven met den vijftandigen kelk famengegroeid is (ƒ). Het Vruchtbeginfel verandert in eene
ovaale vijflcantige, met de ftijlen en den kelk. gekroonden.
(g tweede Plast) vijfhokkige (ä), fappige,
paarsbruine Bezie, die bij aanhoudend warm weder op het einde van October rijp wordt, en in ieder
hokje één ovaal vlak hard Zaad bevat (/)..

De uitgebreide Bladen zijn dikwijls drie voeten läng, dubbel en drievouwdig gevind,.en aan hun
hoofd« en bijzondere fteelen\' met enkele Doorns bezet (k). Wanneer zich nogthans aan deze Takken
Bloemen ontvouwen, dan worden deze Bladen kleiner, zijn uit-minder Blaadjes famengefteld, en heb-
ben zo min aan de bijzondere als aan de algemeene Bladfteelen Doorns (/ eerfte pl.) De gevinde Bla-
den ftaan aan de Floofdfteelen, even als-de Blaadjes, tegenover elkander (f/j), en zijn uit 3 a 15 Kort-

gelleclde ovaale, fpitfe, ftompgetande, op beiden vlakken gladde Bladen famengefteld, waarvan het
laatfte enkel ftaande op een\' aanmerklijk laager Bladfteel rust Bij de invoegingen van deze gevinde
Bladen zijn aan den Hoofdfteel enkele Bladen» bevestigd, aan. de anderen gelijkvormig (i?), en die by
een\' weelderigen groei even eens gevind zijn.,.

Stam en Takken zijn boven dikker dan benedên, en zyn daar door van den gewoonen vorm van
alle andere Boomen onderfcheiden. Zij zijn met eene groenbruine Schors bedekt, die met ovaale wratjes
bezaaid, en met ftiive, priemvormige doorns,, voornamelijk aan den benedenrand van den Bladfteel, over-
gebleven merken bezet, is. De jongfte Takken eindigen in een\' grooten kegelvormigen Kn^p, die in
fpitfe, bruine,, ongelijk groote Schubben gerold is, wier punten, even als-die van de kleine, vlakke aan-
gedrukte zijknoppen ing,cfiiedcn zijn. (Zie c. eerfte plaatj».

-ocr page 535-
-ocr page 536-
-ocr page 537- -ocr page 538-

s-
m

V

■ - .. i. ii;
t , " ■ \' V.

... \' B

-ocr page 539-

CLASSIS XVII. O R D, IV.

XPIF\' Clasfe. Rang.

Colutea orientalis.

Oösterfche Coluiea. m ö n c h. ; \'

Orisntalifcher Blafenhatm,

Baguenaudier du Levant.

Oriental Bladder - Senna.

colutea orientalis, Mönch. fruticofa, folioUs ohcordatis, vexulis gibbis adfcendentihm,

ïeguminihus apice claufls.

oostersche colutea, die heester achtig is met omgekeerd hartvormige Blaadjes, de

huiten van het vaandel opklimmende en de Peulen aan de
punt gefloten.

De benaming Colutea cruenta, orientalis, fanguinea fchijnt van veelen voor dezelfde Plant aangeno-
men te worden.
Aitton heeft die, welke door mönch beter aperta genoemd is, als cruenta op-
gegeven; maar nu is deze van de
fanguinea te onderfcheiden, en deze fchijnt mij niet dezelfde, masr
veeleer eene varieteit te zijn, en uit dien hoofde, als ook om dat
mönch de Plant veel naauwkeuriger
opgeeft dan
wildenow, zo onder de benaming van Cruenta,ook lamark en cavanil-
l e
s onder die van orientalis, meen ik reden genoeg te hebben om aan de benaming en befchrijving van
mönch de voorkeur te geven cn dit zelfs door zijne gronden te ftaven. Hy neemt namelijk datL in-
n/eus
met deze foort en \'die der Colutea aperta bekend is geweest toen hij dc Colutea arborescens be-
fchreef; want even deze Heester, wier Peulen telkens van voren gefloten zijn, heeft met het Grondge-

flacht

-ocr page 540-

facLt van linn^üs dezelfde evenredigbcid\', blijft ook uit het zaad gekweekt, tdkens onveranderd,,
fchoon hetzelve van zodanige Stammen is gekozen, die onder de anderen ftaan.

Het Zuidelijk Duitschland, Italië, Tmrie en de Levant zijn het Vaderland van deze Heester. Zij bloeit
van de maand Maij af rot bijna den geheelen zomer door. Haar ftam bereikt eene hoogte van 6 a 8
voeten , en drijft gemeenhjk lange uitgebreide Takken..

De in Maij zich ontvouwende Bloemen formeren op een*" naauwlijks behairden Bloemfténg, die ffechts
de helft van de lengte der Bladen bereikt, eene uit twee tot zeven famengeftelde eenvouwdige Bloemtros
(a b). Iedere Bloem rust op een bijzonder Bloemfteeltje, het welk aan de invoeging met een kleia fpits
dekblaadje voorzien is. De Bloemkrans heeft eene brui\'nroodachtige kleur (c), die kort vóór.het afbloei-
jen in een onzuiver bleek geel C^) overgaat. Het Vaandel (j) he
«ft aan den bafis twee vrij in de
hoogte ftaande vlakke toegepunte geele bulten. De vleugels (ƒ) zijn fmal en lancetvormig, zo lang
als het Scheepje
Cg), welks uitfheiding klein is, terwijl de uitfteekfels haakswijze naar den nagel ge-
bogen zijn. De Peulen van den eerften bloeifèm worden in Julij rijp, en vormen met den vruchtfteel
fien\' eenigzins fpitfen hoek; de benedenzyde is niet volkomen boogvormig, maar recht tegen de punt
aanlopende, en de vlakte met roode punten digt bezaaide (h^. ftaande peulen, die telkens van vooren
geopend zijn en blyven.

De Bladen hebben aan den bafis twee lancetswijze voortdurende dekblaadjes, en zijn famengefteld
uit II a 15 dunne omgekeerd hartvormige kortgefteelde Blaadjes (O , die van voren een\' kleinen ftekel heb-
ben , en aan de oppervlakte grijsgroen ,, maar aan de benedenvlakte bleeker zijn..

De Takken en Knoppen zijn gelijkvormig aan die van de Colutea arborefcens, alleen zijn de Knoppen
der eerfte uitgebreider en bij deze korter bij één, hebbende bij hunne ontwikkeling eene paarsgroene kleur.
De Schors (k) is aan de jonge Scheuten donker grijs en met enkele klieren bezet»

-ocr page 541-

f >1

{ ^

É

-ocr page 542-

\'mm.

... ^

; >_____ _

■ •• . - -.

) Ik

...

k

-1

t. ■ - :. - - V .

■-i-rii «, ■ .

-ocr page 543-

CLASSIS XXilL O R 0. I,
XXIIP\' Clasfe, P\' Rang,

Acer Dafycarpiim.

Ruigs Ahornboom,

Rauher Ahorn.

Erable rougs.

Silvery or, fattin Mapk,

^cer dasyc ar p um ,palmato • quinquelobis acuminatU ferratis fubtus pubefcentibus alba-

glaucis, floribus Capitato umbeUatis, germlnibus tomentofis. Wildenow.

ruige ahornsoom, met handvormige Fijfkwabbige, zaagtandige van onderen zagthairig wit

grijze Bladen; de Bloemen in Hoofdjesvormige Schermen gegaêrd-, hst
vruchtbeginfel gtwold.

Houttuin heeft ook de tweehuizigheid van dezen Boom opgemerkt, en noemt hem met anderen
den Manlijken Ahorn. Naanwkeurige naarfporingen hebben geleerd dat hier een misflag plaats had, en
deze wel degelijk eene bijzondere foort uitmaakt, het geen niet alleen de Bladen , maar ook de Bloemen
en nog meer het ruige Vruchtbeginfel genoegzaam aantonen. Ook deze Boom is, zo wel als gene, een
inboorling van de moerasfige en vochtige Bosfchen van
Pennfylvanrè cn Carolina, wordt aldaar 53 a 60
voeten hoog, heefc zo ten aanzien der hoogte als wijze van groeijen en de Bladen, de meeste overéén-
komst met den rooden, het geen tot de voornoemde dwaling aanleiding heeft gegeven.

De eertijds zogenaamde Mannetjes bloemen zijn ongefteeld, in hoofdjesvormige kopjes ia de Bladhoe»
ken vergaêrd, en eveneens rood van kleur (a). Zij verfchijnen agt a twaalf dagen vroeger, maar wor-
den ligt door de vorst aangedaan en vallen vroegtijdig af. Het Vruchtbeginfel is gewold , de Vleugelen

©ra-

-ocr page 544-

0A;hocg flaande. fïet Zaad heeft zo ten aanzkn van rijp worden als voorteling veei overéénkomst met
dat van den Rooden Ahorn.

De Bladen flaan op tengere groene of roode fleelcn gepaard tegenover elkander, zij zijn handvormig,
vijfkwabbig, zaagtandlg, diep ingefneden van boven blaanwachdg groen, beneden fraai wit en vil-
tig,
(b c). De Kwabben zijn lancetswijze fcherp toegepunt.

De Takken zijn van onder met eene aschgrijze Schors (d) bedekt, maar die der jongeren is helder
grijsgroen, iets roodachtig (e) , voor het overige met den rooden gelijkvormig.

Bij gebrek van Zaad worden beiden Boomen op den Acer pfeudo- Platanus geënt of in de aarde af-
gelegd ; nogthans is de voordeligflie voortkweeking die door het Zaad.

Wat de plaatfing betreft, zullen de Groepen van den Rooden Ahorn met ten zelfden tijde bloeijende
Gewasfchen, als
Cornus mas. Sa\'lx caprsa mas. Daphne mszereum tv^ Imreola, die zonder Bladen
bloeijen, gemengd met de altoos groenende foorten dc
Thuya orientalis , JSIespiluspyracantha, Ilex ttqui-
folium, Hedera helix,
e. z. v. op een\'grond , beplant met Maartviooltjcs, Maagdeliefjcs, Prlmulaveris
en Hepatica\'s, in de cerfle dagen van het voorjaar geen onaangenaam aanzien hebben. Is het dat men
nog
Crocus vernus, Scllla hlfolia en Ranunctilus ficarla, tusfchen beiden plant, dan wordt het Bloem-
tapijt des te fraaijer. Ook in den Herfst is deze groep nog fchoon, vermits de Bladen van dit gewas
eene roode kleur aannemen, maar voornamelijk zo men de laatfte Bloemen van October daarmede ver-
éénigt,als bij voorbeeld Colch/rufn
antumnale. Aster amelleus, Solidago virga aurea. Cyclamen, e. z. v.

-ocr page 545-

ù/f.JJII. ^ -rd. I.

-ocr page 546-

ïi

\\ :
i ■

r i

f

; f

I I
;
i

-ocr page 547-

XXIIL O R D,

I.

S.

C L A

XXIIF\' Clasfe. F\' Rang.
Acer Pvubrum.

Rcode Ahornboom.

Der rothhlühende Ahorn.

Erahle rouge d\'Amérique,

Scarlit fi\'jwer\'d Maple.

A c E11 R u B Pv u M , folih fuhqulnquelohh, acuih ferratis fuhtus glaucefcentibus, florihus umhellatls
erectis, germinihus glahris*
Wildenow,

R00DE AHORNBOOM, met vijfkwahbige, eenigermate getande, van onderen blaauwachtige Bla-^

den, en enkele bijéèngegaêrde Bloemfleeitjes.

ïn vroeger tijden heeft men gemeend dat deze Ahornfoort haare DIoemen op verfcheiden Stammes
voortbragt, en om die reden de eene foort
Acer ruhrum masculinum of manlijke genaamd. Laatere waar-
nemingen hebben bewezen dat de laatde eene bijzondere foort en van de eerfte wel degelijk onderfchei-
den is. Deze roode Ahornboom groeit in de vochdge moerasfige Bosfchen van
Pennfyhanie en Firgi\'
niê, wordt vrij hoog, doch niet zeer dik.

De Bloeiknoppen zijn in maand Januarij reeds tamelijk groot, de Bladknoppen daartegen kleiner,helder
rood, ftomp met hunne punten van de roodachtige Takken afftaande. De tvveeOachtige en manlijks
Bloemen komen dikwijls in de helft van de maand Februarij, Maart en zeker in April ten voorfchijn ; zij
zijn fchoon roodachtig (0 b) cn verfieren den Boom daar door eenige weeken vroeger dan de Bladen ten voor-
fchijn te komen. De Bloemen zijn rechtopftaande, in fchermen gegaêrd, en het Vruchtbeginfel is glad.

Het Zaad (c) wordt reeds tegen het einde van Maij rijp. Hetzelve is zo ligt aan zijnen zetel ge*

hecht,

\\

É

-ocr page 548-

:3ccht:, (lat ds miafb. wind het dost afvallen; om dic reden moet men hetzelve vóór de volle riipheid
fnfainelen , op eene fchaduwachtige plaats in losfe aarde zaaijen , en een\' duim hoog met aarde bedekken ,
dan kan men ze;r ligt nog in hetzelfde jaar veelvuldige jonge Hammetjes opkweken, die van zeer veel
belang cn nut zijn , aangezien het Hout tot allerhande werktuigen gebruikt en dat de Boom , op moe-
rasfigc en andere nietswaardige plaatfen zeer ligt voorkomende, in Houtarm.e ftreeken voordelig kan worden.

Het onderfcheid tusfchen de Bladen van beiden Boomen wordt zeer ligt bemerkt aan de Bladen van

de Takken van den zogenaamden manlijken boom, die in het volgend voorjaar bloeijen; hetzelfde is ook
aan de fterkere , maar naauwlijks zigtbaare fcheuten bemerkbaar.

De Bladen van dezen boom zijn drie of vijfkwabbig, ongelijk fcherp zaagtandig, van boven helder-
groen\'en glad, en van onder grijsgroenachtig, met eene witte yüt overtrokken (d),

In den winter is deze Boom- bijzonder aan zijne Bloeiknoppen kenbaar. De jonge Takken zijn alsdan
roodachtig bruin , met geele punten beftrooid; de Knoppen rood. Wegens gebrek aan luimte heeft
men op de Plaat de Afbeelding der drooge Takken niet kunnen plaatfen.

Nog is aan te merken dat deze Boom niet zo hoog wordt als de zogenaamde manlijke, maar dat het
Hout voor Kunstenaars en Handwerkers beter gefchikt is. Men vervaardigt van hetzelve Borden, Spin-
wielen, Rollen, Pooten voor Stoelen en Ledikanten, e. d. g. Wegens de fchoone marmering wordt
hetzelve zeer gezocht tot Kastenmakersv/erk, en boven het Kersfen- en Nootenboomen hout geacht;, ook
kan men met de Bast zo wel Linnen als W^ollen ftoffen donkerblaauvv verwen».

I

-ocr page 549-

y/c\'c/^

-ocr page 550-
-ocr page 551-

cl assis« XXIIL o r. d.

XXIII-^\' Clasfè. F\' Ram.

Acer Creticum.

Levamfehs Ahornhootn,

Der Kretlfche Ahorn.

Erable de Crète.

Cretan Maple.

acïr creticum,pertnnantihus cuneatis trilohis integerrimis kils lat er alihus hreviorlbus,

eor-^jmhis pauclfloris erectis.

levantsche ahornboom, met driehvahhlgs ongetande rulgaohtlge Bladen, die nieê

afvallen.

fi

Deze foort heeft veel overéénkomst met den Kleinen Ahornboom; en het geen ten aanzien der
Bladen gezegd is , geldt ook hier; alleen zijn dezelven ten aanzien van gedaante (0 h) onderfcheiden ; ook
komen zij laater ten voorfchijn, en blijven bij een\' gunstigen Herfst tot in November groen.

Deze Boom wordt door eenige Schrijvers, waaronder wildenow, met den naam v^n Acer femper
.^irens
genoemd. Het is eene zeer langzaam groeijende kleine Struik, die men meent uit Canada afkom-
ftig te zijn. Ik twijfel zeer of zij ons klimaat wel verdraagt en zo al, dan is zij van weinig belang voor
plantfoenen, alzo men bemerkt heeft dat zij gedurende agt jaaren Hechts twee voeten gegroeid is. De
Wortel onder den grond groeit meer dan dc Stam boven denzelven,

Aaa

î.

-ocr page 552-

Am de jonge Sdieiiüen (d) Is geen ander onderfcheid te bemerken dan dat die van den Kleinen ^
Ahorn langer en dunner zijn.

Daar wij geen Zaad van denzelven kunnen vergaderen j. is de inenting op de ftsmmen van den Ac^f-
-eampestre ter voortkweking aan te prijzen,-

-ocr page 553-

! J î\'-\'^r itulleli e Ah o riili s

rc.xxiîi. I.

è

-ocr page 554-

m

e

■ \'-<1

I.;

-\' •t. .>

fe

--% -

*

I&

\' .-■h\' ;

-ocr page 555-

CLASSIS

MJIP\' Clasfe, Jß^ Ran.-.
Acer Caiiipcstre.

Kkïr.t Ahornhoom,

Der Meine Deutfche Ahorn,

Petite Erahls.

Common Maple,

ACER. CAMPESTRE, foïiis quinquelohis integerrimis, loBis ohtußs, majorihus ahßjleie fuhßnuatis,

corymhis erectis,

KLEINE AHORNBOOM, met gskwahäe of flompe, uitgeguïpte Bladen.

Deze in de meeste ftreeken van Europa en ook in Holland menigvuldig groeijen ie Boora wordt fom-
v^ijlen als laage Heester in Heggen, fomwijlen als een aanmerklijke Boom aangetroflèn. Deszelfs Hout is
vrij hard , vast en geaderd, en wordt door Schrijnwerkers en Draaijers tot het vervaardigen van Kimstwer-
ken gebezigd.

De niet zeer fraaije twcellachïige geelachtig groene Bloemen verfchijnen in de Maand Maij ten gelijken
tijde met de Bladen ; zij zijn of in eene Tros gegaérd {a), of ftaan afgefcheiden op byzondere Stammen.

Het Zaad {h) wordt in October_ rijp, maar valt tevens met de Bladen af. Hetzelve kan ter voortte-
ling dienen, niettegende het afleggen wel zo goed tot dit oogenblik dient.

De meeste driekwabbige Bladen van zwakkere Takken (c) zijn ten aanzien van hunne gedaante weinig
onderfcheiden ; maar te meer zijn het zulken die aan de weliger Scheuten gs oeijen (J) ; zij zijn van bo-
ven helder- beneden grijsgroen ; de Bladfteelen meestal rood. . ""

De Schors van de jonge Takken is in den Winter gevlakt, ruwen gefcheurd (è) en als zodanig bui-
ten gemeen kenbaar.

In

O ?v p, L

-ocr page 556-

in Spanje groeit Êcnc verfcheidenlieid van deze foort j bij de fchrljvei\'S ojider den naam van Acef hts-
pmscum campestrehéiznè;
deze fort is tederer dan de onze; ook vindt men eenige bontbladigen , die zeer ge-
fchikt zyn tot eene aangenaame fchakering en afwisfeling in Plantfoenen.

Op vochtige plaatfen groeit de Boom zeer weelderig, ea vooral op zodanigen die dikwijls overflroomd
worden. Om die reden is bet zeer voordelig, deze benevens andere foorten, die eeh\' vochtigen bodetn
beminnen op zodanige plaatfen te planten, alzo het Hout meer voordeel aanbrengt dan het
minder goede
Tan de witte Populieren,

k

-ocr page 557-
-ocr page 558-

\\

-ocr page 559-

CLASSIS XVII. O R D, IV.

XFir^ Clasfe, Rang,

Cytifus Alpinus.

Smalbladige Cytifus,
Schmalblättrige Bohnenba um,

m

Faufse Ebene der Alpes,
Alpine Laburnum,

cytisus alpinus, racemis laxis, foliis ovatis lanceolatls,

SMALBLADIGE CYTISUS, met losfe Bloemtrosfen, en ovaal lancetswijze Bladen,

Ter onderfeheiding van den voormaals door den Heer houttuin in het Nederdtiitsch zogenoem-
den Alpifchen Cytifus heb ik dezen naar de Hoogduitfche benaming den ftnalbladigen genoemd. Naar-
dien de natuurlijke Groeiplaats van den
Cytifus Laburnum niet in Zwitferland, maar in de Bergwou-
den tusfchen
Oostenrijk en Hongarije is, komt hem de benaming van Alpifchen niet toe, welken flechts
die geen kan dragen, welken in de Midden-Alpsn van
Zwitferland zijne woonplaats heeft. Behalven
dit onderfcheid zijn \'er nog anderen kentekenen, welken dezen als eene bijzondere foort kunnen doen
befchouwen. Geen der nieuwere fchrijvers tot op
wildenow maakt gewag van denzelven, behal-
van MILLER in zijn Woordenboek van
suckow in zijne angewandte Botanik,

Deze Heester heeft zeker zeer veel overéénkomst met den Cytifus laburnum , doch zij bereikt onder
denzelfden invloed zijne hoogte niet.

De Bloemen verfchijnen veertien dagen laater dan die van den Cytifus laburnum\', zy formeren, uit
kleiner Bloemtjes beftaande, zeer lange Bloemtrosfen («); het voornaamfle kenmerk van dezen is een
klein teder Lovertje, hetwelk op de gladde Bloembedekking zit, maar dadelijk afvak, zodra de Bloem-
knop zich opricht.

Bloem

-ocr page 560-

Bloem en Bladüeel zijn glad, en de Bladen naaiiwkeurig ovaal lancetswijze cn fmal (h\'), en op bd-
den vlakten even glad.

De Peulen beüaan uit zeer dunne fchillen (c) Het Zaad is roodbruin (d). De glanzige aan de zon-
zijde paarsbrum in den Winter fletschgroene kleur der jonge Scheuten CO is insgelijks een kenteken,
hetwelk zelfs de mingeoefende Kruidkenner opmerkt.

Geen bijzondere waarnemingen aangaande de voortteehng van deze foort door het Zaad kunnende op-
geven , vertrouw ik op de waarnemingen van den Heer
f. s c h m i t t , die verzekert dat hij eene en de-
zelfde foort uit het Zaad dat zorgvuldig voor alle vreemde vermenging bewaard was, heeft zien voort-
komen , welke Planten even als alle Alpengewasfen, in de jeugd zeer gevoelig voor de heete zon wa-
ren en dat de volgroeide Stammen ook in de fchaduwe beter tierden dan op door de zon fterk befche-
nen plaatfen. Deze Heester ware dus zeer voordelig op zodanige plaatfen van Plantfoenen waar gebrek
aan licht groei cn fteurigheid belet.

M

-ocr page 561-

1

É

-ocr page 562-

• •

»

I

-ocr page 563-

C L A S S I S V O R D. I.

V^\' Clasfe, P\' Rang,

Tweede Afdeling, of Grofbezieïge ftekeligen.
® Ribes Grosfiilaria.

Ruige Kruisbeziênhoom.
■Gemeine Stachelheere,
Grofssiller êpineux ordinaire.
Common Goosberry,

RIBES GROS SULARIA, ramis aculeatis, petiolorum cilicis piloßs , baccis hirfutis.

RUIGE KRUiSBEZiENBOOBi, met gedoomde Takken, de Bladfieeltjes op de kanten hairig, at

Vruchten ruig.

Deze en de gladde kruisbeziënboom worden dikwijls met elkander verwisfeld, alzo beiden verfcheiden
aanmerklijke kentelcenen met elkander gemeen hebben, die nogthans zeer wel te onderfcheiden zijn; ook
verfchillen beiden zeer veel ten aanzien van hunne oorfpronglijke groeiplaats. Deze groeit voornamelyk
in de hoogere bergachtige üreeken van de Voor Alpen van het Noordlijk Europa, maar geenszins in de

gewoone wouden.

Een der voornaamfle kentekenen van deze foort, en waardoor zij van de GrosfuJaria uva cr.spa on-
derfcheiden is, zijn de gefleelde klieren, waarmede het Vrucfitbeginfel (0) en de Vruchtfteel bezet zijn,

doch die geenszins aan de roodkleurige fijnbehairde Bloembladen (b\') gevonden worden. Dit kenteken
blijft aan de rijpe (c), zelfs aan de verdroogde Vrucht voortduren, en laat zich ook met behoorlijke
oplettendheid waarnemen, maar met een vlugtig overzigt welligt met gemeene hairen verwisfelen. Deze
gefteelde klieren, welken aan de Lovertjes en Vruchtfteelen voortkomen , blijven ook aan de Vruchten
van deze foort aflcomstige verfcheideuheden , onveranderlijk, niettegenftaande zij zelden ten voorfchijn komen.

De

-ocr page 564-

De Bladen der weelderige Scheuten {d) zijn ten aanzien der grootte verfchillende van die welken nabij
de Bloemen ftaan (/), zij zijn drie of vijfkwabbig, ftomp, naauwlijks getand, op beiden vlakten met fijne
hairen digt bezaaid, en aan den huidigen rand van den Bladfteel met behairde ongelijk lange wenkbraau-
wen voorzien.

De Takken zijn rond, met waterpas ftaande ftekels gewapend, die enkel (ƒ) of drietallig (g) aan de
^invoegingen der Knoppen, maar fomwijlen bij een\' weelderigen groei aan de Takken tusfchen de Knop-
pen zonder regelmatigheid ftaan.

De Schors der jonge Scheuten is in den Winter geelachtig grijs . die van de andere Takken is asch-
grijs met kleine wratjes bezet. De Knoppen zijn rolvormig toegepunt, en in roodbruine,, fmalle, aan
den rand terug gebogen Ieder achtige Schubbenbeflotcn,

Pit

-ocr page 565- -ocr page 566- -ocr page 567-

O Pv D,

V,

L

L A

f\'\' Clasfe. P^ Rang.
Tweede Afdeling, of grofbezieige Stekeligen.
Ribes Uva crispa.

«

Gladde Kruhheziënhoom.
Glatte Stachelheere.
Grofseiller épineux des jardins. .
Smoatk-fruitet Goosberry.
ki%es uva crispa, ramis aculeatis, baccis glabris, pedicellis hractea momphylla.

gladde kruisbszienboom, met gedoomde Takken en gladde Beziën , de fieeltjes één\'

hladig geblikt.

Men heeft vaa deze zeer bekende in het Noordlijk gedeelte van Europa en het naast aan liggende
in Bosfchen en Haagen wildgroeijende Struik zeer veel verfcheidenheden , die zo wel ten aanzien
van de kleur en grootte der Vruchten als van de meerdere of mindere bewapening der Takken allen ver«

fchillend zijn.

Deze Struik blijft altijd laager dan de Ruige Beziënboom , en onderfcheidt zich van denzelven daar»
door dat het Vruchtbeginfel en de buitenfte vlakten van de Bloembedekking flechts fijnbehaird zijn
«n niet met gefteelde kliertjes zijn bezet, gelijk de beiden vergroote Bloemen op de Plaaten aantonen.
De Bladen zijn flechts dun behaiid, aan den rand groot en ftomp getand , en aan de Bladfteelén met

ongelijk lange wenkbraauwen behaird De Vruchten zijn van flechts weinige Hairen voorzien, fom-
migen zijn geheel glad; zij zyn rood (O, groen C^) of geelachtig. (O en bevatten in een aangenaam
zuurachtig vocht eenige bruine harde Zaaden..

Ia

-é V

-ocr page 568-

In den Winter hebben de jongfle eenigermate hoeliige Takken eene geelgrijze Schors, die aan het on-
der Hout donkergrijs wordt. De ovaal fpitfe Knoppen zijn met bruine aan den rand eenigzins omgerol-
de Schubben bedekt, en aan hunnen bafis meestal met drie waterpas uitgebreide harde doorns voorzien (ƒ).

Ten aanzien van aangenaame afwisfeling in laage Vruchttuinen , en meer nog ten aanzien van het
huishoudelijk gebruik is deze Struik van veel belang. Volgens de Proefnemingen zo wel hier reeds bekend
als in Engeland verder voortgezet, wordt uit de Vruchten een zeer goede Wijn geperst» Naardien het
infamelen*der Vruchten wegens de Doorns eenigszins bezwaarlijk valt, belleden
de Engelfchen aan de
uit het Zaad gewonnnen minder ftekelige verfcheidenheden veel zorgvuldigheid.

Ingeval deze Proefnemingen geheel aan haar doel beantwoorden, dan verkrijgen daardoor de Noord-
lijke landen van
Europa, waar de Wljnftok net voortkomt een zeer nuttig Surrogaat, en het ware al-
zo te wenfchen dat men in deze ftreeken meer acht op deze wijngevende Plant floeg.

Met de Knoppen, die men in een lang zakje in een vat met Wyn hangt, meent men eene geringe
foort een\' Muskaatgeur te kunnen geven.

-ocr page 569-

1 S vV O R D. ï.

C/^xy^. Rang,
Het Geflaeht.

■v

Ceanothus.

Ceanoihus.

Ceanothus,

Cêanothc,

Ceanothus.

Het Griekfche woord, waarvan de benaming van dit GeOacht is afgeleid, betekent in die Taal een\'
Doorn, en deze benaming is door
theofrastus san eene Plant (welke is ons onbekendj gegeven.
Welke betrekking deze benaming op eenig gedeelte van het Gellacht heeft, dat wij te befchrijven heb-
ben, *kan ik even zo weinig bevroeden j en het fchijnt mij dat dit Geflacht flechts zodanig genoemd is
\'cih dat het toch genoemd moest zijn.

Het GeOacht Ceanothus bewoont oorfpronglijk de heete Gewesten van Jße, Afrika, Amerika en
Nieuiv- Holland, en de meesten moeten bij ons in de Orangehuizen gehouden worden. De éénige foort
Ceanothus americanus, die wy hier te befchrijven hebberf, verdraagt onder eene goede bedekking, ons
Wlnterfaifoen.

Ten aanzien der Geflachtskenmerken komt deze foort zeer veel overéén met den Rh&mmus ftylics
m Casßne,
maar onderfcheidt zich door de volgende kentekenen:

De Bladbedskking of Kelk is tol. of peervormig en éénbladig, de rand vijfdelig fpits, deze fpitfe
fnijduigen naderen elkander met hunne naar binnen gebogen punten; dezelve is voortdurende. Da vijf
BiOêffibladen zyn gelijk, mn halven rond, zakvormig hol, famengedrukt, zeer flomp, openflaande,

klei-

C L A s

ni-

-ocr page 570-

kleiner dan de Kelk, zitten op dezen, verlengde nsgdefij die zo lang als het Bloemblad zijn, flckcu
uit de infnijdingen van den kelk.

Vijf elsvormige , rechtop tegenover üaande Bloembladen van gelijke lengte met de Bloem fiaan aau
den grond van ieder Bloemblad, die den halven ronde Meelknopjes dragen. Op het driehoekig vrucht-
beginfel rust een rolronde ten halven driedeligg Scljl, die zo lang is als de Meeldraadjes, met ftom-
pe Merken.

Hec Vruchtbeginfel verandert in eene met eene vleefchige zelfllandigheid omvangen Vrachtkapfel, dis
ftomp, terug gedrukt en met Knopjes onderfcheiden is, en bevat in elk hokje een enkel ovaal Zaad.

! f

F

t hl

!

r[\\ i

-ocr page 571-

Ki\'iixs Ses

K I,

-ocr page 572-

I

ëf

•L

-ocr page 573- -ocr page 574-

- .

i

•Vi

J\'-\'r,

-ocr page 575-

CLASSIS V. O R D. L

V^\' Clasfe. F\' Rang.
Ceanothiis Americanus.

Amerikaanfche Ceanothus.

Amerikanifcher Ceanothus oder Sekelbaum.

Ceanote d\'\'Amêrique.

American Ceanothus.

CEANOTHUS AMERICANUS, foUis cordato• ovatis acuminatüs triplinerviis , paniculis axijla*

rihus eJongatis,

AMERIKAANSCHE CEANOTHUS, met drierihhige Bladen.

De warmere Provintiën van Noord- Amerika , inzonderheid Virginie en Carolina, zijn het Geboor-
teland van deze drie a vier voeten hooge Heester. Zij groeit in de gedaante van eene uit verfcheiden
dunne ftammetjes famengeftelde ftruik in een\' met fijn zand vermengden frisfchen niet te vochtigen Grond.

De Bloempn verfchijnen afwisfelend van Junij tot September aan het bovenfte gedeelte der ftammen in
veelbloemige, langgefteelde en in de Bladhoeken ingevoegde lange Pluimen (^z). Iedere enkele Bloem,
zo als dezelve hier vergroot wordt voorgefteld, rust op een Bloenifteeltje , het welk, even als de Kelk,
Bloembladen en Meeldraaden, wit is Qi).

De eerst bloeijende Bloemen brengen reeds in de maand Augustus bij ons rijpe en volkomen vruch-
ten; van deze vertoont de %.
c de Vruchtkapfel in haare natuurlijke , d in eene vergroote gedaante,«
het drievouwdige Zaad in de drie hokjes eveneens vergroot, ƒ de natuurlijke grootte van ieder enkel
Zaad,
g hetzelve vergroot, h het met da Zaadfchil doorgefneden vergroote Zaad.

De in de nabijheid der Bloemen ingevoegde Bladen zijn ovaal ftomp toegepunt (/), maar verder af-

ftaan-

-ocr page 576-

ftaande aan den Bladfteel hartvormig uitgefneden (/è) , aan den rand fijn en ongelijk getand, aan dè op.
psrvlakte glad, aan de benedenzljde, inzonderhand aan de ribben, met korte zagte hairen bezet, en
voorts in den Herfst afvallende.

De takken hebben eene groote IMergpljp, de jongften zijn met eene geelachtige Schors bekleed, die
in den Winter eene helderroode kleur aanneemt Ql^ , en aan het ouder Hout bruin is (/»). De Knoppen
zijn klein, ovaal rond, en met gladde van buiten roodachtige Schubben bedekt.

De in de lucht gedroogde jOnge Bladen worden door. de Inboorlingen als eene zeer aangenaame en
gezonde Thee gebruikt, die zy Nevv-Jerfey^ Thee noemen.

I S^tS^^M

Hoewel aan de Bloemen van deze Heester het voorrecht van een\' aangenaamen geur ontbreekt, heefr
de Natuur dit rijklijk vergoed door in de roode Schors van den wortel eene geneeskracht te plaatfen
tegen eene .vernielende kwaal, die bij de natuurlijke Inwoners van deze ftreeken even-zo weinig, onbe-
kend is als bij dc Zuid-Zee-Eilanders, namelijk de. Venusziekte..

a

-ocr page 577- -ocr page 578- -ocr page 579-

■m

-ocr page 580-