-ocr page 1-

7

VOORZIENING BEHOEFTE
DER BELLIGERENTEN AAN
STEENKOLEN

Mr. g. a. scheltus

-ocr page 2- -ocr page 3-

\'V,

f-

-ocr page 4-

m

■t-

-ocr page 5-

• f

V

-ocr page 6-

r-m

„v.

I

" jÊÂ\'.vivWÇ\'îr, < " sOfc Jj.^,- V

" -" \' s

h

t

\'1

-ocr page 7-

VOORZIENING IN DE BEHOEFTE DER
BELLIGERENTEN AAN STEENKOLEN

-ocr page 8-

- .....

■ . ,.......^ - , " , \'A.

^ ^ T \' 1

A

^ ___ fr?,

-ocr page 9-

voorziening in de behoefte der
belligerenten aan steenkolen

\\

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE STAATSWETENSCHAP AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT NA MACHTIGING
VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS Dr. W. H. JULIUS
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS- EN
NATUURKUNDE VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID TE VER-
DEDIGEN OP DONDERDAG 2 JULI 1908 DES NAMIDDAGS
TE 4 UUR, DOOR
Mk. GERARD ADRIAAN SCHELTUS
GEBOREN TE UTRECHT

Vit"«\'\'\'

P, DEN BOER

SENATUS VETERANORUM TYPOGRAPHUS ET LIBRORUM EDITOR
UTRECHT — lqo8

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

1926 0524

-ocr page 10-

-ocr page 11-

AAN MIJN VADER

-ocr page 12-

\'iM

-ocr page 13-

VOORWOORD.

Gekomen aan het einde van mijn academische studiën
breng ik hier gaarne mijn dank aan de Hoogleeraren
der Juridische Faculteit voor het onderwijs, dat ik van
he7i mocht genieten.

Ik voel mij gedrongen van de gelegenheid gebruik te
maken, om hier ope7ilijk mijn groote erkentelijkheid aan
U, Hooggeleerde
de louter, te betuigen voor de be-
langstelling en steun, die ik van U, mijn Promotor, bij
het samenstellen van dit proefschrift heb mogen onder-
vinden.

Ook den Professoren Molengraaff en Hamaker zij
mijn bijzondere dank gewijd voor de hulpvaardigheid,
die zij, als Eere-voorzitters van het Collegium Themis,
mij steeds betoond hebben bij mijn tverkzaamheden voor
dat gezelschap.

Ik kafi niet nalaten hier een woord van dank te richten
tot de Professoren
LOUIS Renault en de Lapradelle
te Parijs voor de welwille^ide wijze, waarop zij mij,
tijdens mijn verblijf aldaar, bij mijn studie zijn behulp-
zaam geweest.

Verder gedenk ik dankbaar hen allen, die mij met
raad of daad hebben bijgestaan bij het schrijven van
dit boekje.

-ocr page 14-

T-

1

J \'i\'

.....

;...........,.„4 \'

-ocr page 15-

liNHOUD.

Blz.

Inleiding.................... i

HOOFDSTUK I.
Moeten steenkolen als oorlogscontrabande worden

BESCHOUWD?..................39

§ i. T)e oorlooscontrabande in het positief Volkenrecht . . 40

A. Van de Oudheid tot den Bond van de Gewapende
Neutraliteit...............40

B. Van den Bond van de Gewapende Neutraliteit tot

op heden................52

§ 2. De wetenschap over de oorlogscontrabande.....72

A. De subjectieve school...........75

B. De objectieve school......... . . iii

§ 3. Conclusies ten aanzien van de oorlogscontrabande in

het algemeen...............143

§ 4. Beschouwingen over de steenkolen in verband met de

oortogscontrabande en conclusie toi aanzien hiervan 150

HOOFDSTUK II.
Zijn steenkolenleveringen aan belligerente oorlogs-
schepen in de havens en territoriale wateren van
een neutralen staat door de onderdanen van dezen
als geoorloofd te beschouwen?.........
164

-ocr page 16-

De kolenJeveringen in het positief Volkenrecht . . .
A.
De kolenleveringen gedurende den Amerikaanschen

Burger-oorlog.............

«. De feiten.............

De denkbeelden van de arbiters van Genève en
de uitspraak van het scheidsgerecht . . .
y. De Engelsche regels van 31 Januari 1862. .
De kolenleveringen gedui\'cnde den Spaansch-Ameri

kaanschen oorlog............

De kolenleveringen gedurende den Russisch-Japan

schen oorlog.............

De resultaten van de tweede Vredesconferentie .

De ivetenschnp over de kolenleveringen.....

Concbcsies................

lïlz.

164

164
169

180
192

B.

C.

216
236
241

285

D.

§3-

Bijlagen...................

A. De, op de Vredesconferentie van 1907 gesloten, conventie
betreffende de rechten en de plichten van de neutrale
Staten in geval van een zee-oorlog........304

B. De proclamatie van den Gouverneur van Malta van

12 Augustus 1904..............314

Bibliographie..........,...,.,. 317

-ocr page 17-

INLEIDING.

Voordat ik een aanvang maak met de behandeling van
de stof, die ik voor deze studie heb uitgekozen, — n.1.
de quaestie of steenkolen als oorlogscontrabande moeten
worden beschouwd en het vraagstuk in hoeverre een
neutrale Staat aan zijn onderdanen mag toestaan een belli-
gerent oorlogsschip, dat in een zijner havens is binnenge-
loopen of zich in zijn territoriale wateren bevindt, van
steenkolen te voorzien — moet ik ter verduidelijking van
hetgeen volgt de beginselen aangeven, waarop mijn rede-
neeringen zijn gegrond, en tevens eenige gebruikelijke,
min of meer technische termen verklaren.

Het is niet mijn bedoeling meer dan een beknopte toe-
lichting te geven van mijn uitgangspunten. Eensdeels is een
uitgebreide omschrijving hiervan niet noodig, daar mijn
uitgangspunten over het algemeen die zijn, welke de voor-
naamste vertegenwoordigers der wetenschap tot de hunne
hebben gemaakt en die ik dus als bekend mag veronder-
stellen ; anderdeels zou het mij te ver voeren alle begrippen,
waarop ik verder zal bouwen, eerst geheel te analyseeren.
Bij elk betoog is men wel genoodzaakt eenige axioma\'s
aan te nemen.

-ocr page 18-

Een ieder, die dagbladen pleegt te lezen, heeft daarin
ongetwijfeld gedurende den geweldigen strijd, die vóór
eenige jaren tusschen het Czaren-Rijk en het Land van de
^Rijzende Zon werd gestreden, meermalen beschouwingen
aangetroffen over de moeilijkheden, die zich voordeden om
de eskaders, die uit de Oostzee vertrokken met bestemming
naar het Verre Oosten, onderweg van steenkolen te voorzien.

Het groot practisch belang eener voldoende gelegenheid
voor een belligerent zijn vloot van steenkolen te voorzien
zal niemand ontgaan. Davin, een Fransch marine-officier,
schrijft : „Au cours des hostilités, tout commandant d\'un
navire isolé,
a fortiori tout chef d\'escadre aura deux pré-
occupations dominantes: le ravitaillement en charbon et en
munitions,
en charbon d\'abord". i)

Men bedenke, dat de Baltische vloot een afstand van
duizenden mijlen moest afleggen, zonder eenige Russische
haven te kunnen aandoen. De schepen moesten dus, daar
de kolenbunkers van een schip toch slechts een beperkte
ruimte hebben, onderweg herhaaldelijk hunnén kolenvoor-
raad aanvullen. Hiertoe stonden verschillende wegen open.
In de eerste plaats kon de vloot binnenvallen in de havens
van neutrale Staten en trachten daar kolen te koopen;
zij kon zich doen vergezellen door kolenschepen, om van
deze in volle zee kolen over te nemen, waaraan evenwel
nog vrij groote, practische bezwaren zijn verbonden; ten
slotte kon zij kolen laden in de havens of onder de kust
der neutrale Staten van de haar begeleidende kolenschepen
of van de kolenschepen, aan welke zij een
rendez-vous had

i) Davin, Le charbon au point de vue naval. Revue des deux Mondes,
15 Juli 1906, p. 309.

-ocr page 19-

aangewezen. Aangezien Rusland zelf geen steenkolen pro-
duceert, moesten in de laatste twee gevallen commercieele
transacties met leveranciers uit andere landen voorafgaan.

Materieel zou het dus voor een belligerent oorlogsschip
mogelijk zijn zich op deze wijzen van kolen te voorzien
elders dan in zijn eigen havens.

Bestaan hiertegen echter geen juridische bezwaren ? Verzet
in het algemeen de bijzondere rechtstoestand, waarin éen
neutrale Staat zich bevindt, zich niet tegen sommige han-
delingen van den Staat en zijn onderdanen?

Bij eersten oogopslag zal men zich eenigszins verwonderen,
dat bij het uitbreken van een oorlog derden, d. w. z. Staten,
die niet aan den oorlog deelnemen, in een abnormalen
rechtstoestand, genaamd neutraliteit, worden geplaatst. Men
zou geneigd zijn te vergen, dat derden geheel ongestoord
in vrede zouden kunnen voortleven. Dit behoort echter tot
de onmogelijkheden. Niet alleen juridisch, maar ook practisch
is dit laatste waar. In zijn proefschrift drukt Donker Curtius
zich aardig uit: „Les complications des échanges sont telles
aujourd\'hui, que la perturbation dans les affaires survenues
à un point du monde s\'étend de proche en proche à l\'univers
entier comme ces ondes concentriques que produit un corps
pesant qui tombe dans l\'eau." i)

Het heeft echter lang geduurd, voordat erkend werd,
dat de neutrale Staat zich in een specialen, juridieken
toestand bevindt, waaruit voor hem rechten en plichten
voortvloeien. In de alleroudste tijden en ook in de Middel-
eeuwen, toen het ruw geweld hoogtij vierde, was daarvan

I) Donker Curtius, Des navires de guerre belligérants dans les eaux neutres,
p. 47-

-ocr page 20-

volstrekt geen sprake. Worden nu de neutrale Staten
alleen middellijk door de gevolgen van den krijg getroffen,
toen werden vele Staten tegen hunnen zin onmiddellijk
daarin betrokken.

Het behoeft geen verwondering te wekken, dat in
dagen, toen er nog niets was te bespeuren van oorlogs-
recht, toen dus nog geen rechtsregelen door de bellige-
renten tegenover elkaar werden in acht genomen, dezen
bij het bepalen van hun standpunt tegenover de overige
Staten zich alleen door hun eigenbelang lieten leiden.
Zoo werd dan ook het territoir van deze niet geëerbiedigd,
als een oorlogvoerende Staat dit aan zijn belangen dienstig
achtte, terwijl de handel ter zee van de onderdanen der
Staten, die zich buiten den oorlog wilden houden, volkomen
aan de willekeur der belligerenten was overgeleverd.

Tegen het einde van de Middeleeuwen is er evenwel een
eenigszins gunstige wending ten aanzien van den handel
waar te nemen. Belangrijke bepalingen hierover zijn te vinden
in het
Consolato del Mare, dat afkomstig is uit Barcelona en
waarvan de oorsprong gesteld wordt op den aanvang van de
veertiende eeuw. Het behelst het door de gewoonte ge-
vestigde zeerecht, dat destijds in de landen, die het bekken
van de Middellandsche Zee omzoomen, van kracht was.
De beginselen betreffende den handel der neutralen i)

I) Hier en in het vervolg gebruik ik het woord „neutralen" in de betee-
kenis van „onderdanen der neutrale Staten". Feitelijk is deze wijze van
uitdrukken onjuist, daar immers niet de onderdanen, maar de Staten, als
rechtssubjecten, neutraal zijn.

Men vergeve mij dit gebruik kortheidshalve. Eveneens schrijf ik „neutrale
handel" en „neutrale haven", hiermede respectievelijk bedoelende „handel

-ocr page 21-

daarin voorkomende, zijn later door de wetenschap veelal
overgenomen en door de voornaamste Europeesche Staten
bij afwisseling aanvaard i) en miskend, terwijl ze door
Engeland tot den Krim-oorlog werden gehuldigd.

Ten aanzien van den handel der neutralen stelde het
Consolato del Mare den regel, dat de neutrale lading, ook
onder vijandelijke vlag, vrij was, maar dat vijandelijke lading
onder neutrale vlag voor confiscatie vatbaar was, doch het
neutrale schip dan vrij uitging. 2) Hier deden dus de belli-
gerenten in afwijking van hetgeen vóór dien tijd gebruik
was, een concessie ten bate van de neutrale lading en van
het neutrale schip, zich zelf beperkingen opleggende in
hunne rechten. Een scherpe scheiding werd gemaakt tus^
schen de goederen, toebehoorende aan de onderdanen van
belligerenten, en die, toebehoorende aan de onderdanen
van andere Staten, terwijl tevens over schip en lading
afzonderlijk werd beslist.

Langzamerhand werden er, zooals Nys mededeelt, speciale

van de onderdanen der neutrale Staten" en „haven van een neutralen Staat".

Deze terminologie zal, indien met deze verklaring rekening wordt gehouden,
naar ik meen, geen aanleiding geven tot begripsverwarring.

De tweede Vredesconferentie heeft ook aan deze terminologie haar goed-
keuring gehecht. Van de „Convention concernant les droits et les devoirs des
Puissances et des personnes neutres en cas de guerre sur terre" luidt art. 16
aldus: „Sont considérés comme neutres les nationaux d\'un Etat qui ne prend
pas part à la guerre."

Zie R. D. I., IX, 20 serie, 1907, p. 657.

1) Calvo (Le droit international, III, § 2206) deelt mede, dat deze begin-
selen tot de zeventiende eeuw veelal tot basis strekten aan de tractaten, welke
Holland sloot.

2) Pardessus, Collection des lois maritimes antérieures au XVIIIe siècle,
II. P- 303.

-ocr page 22-

tractaten gesloten, waarbij aan de eene partij een zekere
immuniteit werd toegekend voor het geval, dat de andere
partij in een oorlog mocht worden gewikkeld. Sedert het
einde van de veertiende eeuw sloot Zwitserland dergelijke
verdragen. Toch moet ook hier niet gedacht worden aan
hetgeen tegenwoordig onder neutraliteit wordt verstaan. De
genoemde Brusselsche hoogleeraar merkt op, dat de gebrui-
kelijke terminologie uit die tijden, waarin de uitdrukkingen
stille sitzen en unparteisches Verhalten voorkomen, alleen
wijst op een zuiver passieve houding van den Staat, die van
het tractaat profiteerde, i) Maar hoe meer de wereldhandel
zich ontwikkelde ten gevolge van de ontdekkingen van
overzeesche landen en de vestiging van koloniën aldaar,
des te begeerlijker was het voor een belligerent den handel
van zijn tegenstander en tevens den neutralen handel zooveel
mogelijk te benadeelen. Verschillende Fransche besluiten uit
de zestiende eeuw 2) en de bekende
Ordonnance de la Marine 3)
van 1681 verwierpen dan ook geheelde beginselen van het
Consolato del Mare, zoo ook placaten door de Vereenigde
Provinciën tegen het begin van de zestiende eeuw in den
oorlog met Spanje uitgevaardigd, waarbij alle handel met
dit land werd verboden. 4)

Nog vele voorbeelden van de willekeur van den kant der
belligerenten zouden zijn te vermelden. Doch ook de
houding van de niet-belligerenten tegenover de oorlogvoe-
renden was geheel willekeurig. Kleen schrijft hierover; ,Le

1) Nys, Le droit international. III, p. 559.

2) Thonier, De la notion de la contrebande de guerre, p. 13.

3) Pardessus, IV, p. 325.

4) Kleen, Lois et usages de la neutralité, I, p. 354.

-ocr page 23-

neutre, de son côté, favorisait ouvertement celle des deux
parties combattantes qu\'il préférait, lui accordait le passage
sur son territoire, lui facilitait le recrutement, lui fournissait
des armes et des munitions de guerre, lui ouvrait ses ports
et ses places fortes pour servir de base aux opérations
militaires, lui prêtait même parfois des navires de guerre
et des troupes." i) Bezwaarlijk kan men dit ailes een feitelijke
onthouding van den oorlog noemen.

Zooals gezegd, voordat de grenzen getrokken waren
voor de rechten der belligerenten, welke dezen tegelijk
plichten oplegden, kon men moeilijk verwachten, dat aan
de Staten, die zich inderdaad van den oorlog wilden ont-
houden, rechten zouden worden toegekend tegenover de
belligerenten.

Alberico Gentili en Hugo de Groot, aan wie de verdienste
toekomt den grooten stoot gegeven te hebben tot de beoefe-
ning van het volkenrecht, hebben zich in het bijzonder bezig
gehouden met het oorlogsrecht, d. w. z. met te onderzoeken
welke rechten aan oorlogvxDerende Staten toekomen en
welke plichten op hen rusten. De Groot, die deze stof
behandelde, getroffen door de oorlogsmisbruiken, waarvan
hij getuige was, 2) schonk ook zijn aandacht, ofschoon slechts
in geringe mate, aan de positie der neutrale Staten, die hij
medii in bello noemde. Toch blijkt, dat de Groot zich nog
geen zuiver beeld vormde van den rechtstoestand waarin
men den neutralen Staat moet plaatsen, al noemt hij terloops
enkele rechten en plichten van den neutralen Staat.

1) Kleen, t. a. p., I, p. 9.

2) Grotius, De jure belli ac pacis, Prolegomena, XXVIII: „Videbam per
Christianum orbem vel barbaris gentibus pudendam bellandi licenüam".

-ocr page 24-

8

Wat betreft de plichten verkondigt hij voor den tegen-
woordigen tijd zonderlinge denkbeelden: „Vicissim eorum
qui a bello abstinent officium est nihil facere quo validior
fiat is qui improbam fovet causam, aut quo justum bellum
gerentis motus impediantur." Bestaat er twijfel over de
vraag, welke partij een rechtvaardigen oorlog voeit, dan
moet aan beide partijen gelijkelijk doortocht door het gebied
worden toegestaan en moet gelijkheid betracht worden in
het zenden van levensmiddelen aan de legers, terwijl be-
legerden niet geholpen mogen worden. De Groot voegt
hieraan toe, dat het in allen geval voor den neutralen
Staat voordeelig zal zijn met beide partijen een verdrag
te sluiten: „ita ut cum utriusque bona voluntate a bello
abstinere, et communia humanitatis officia utrisque exhi-
bere liceat." i)

Men merke op, dat in het laatste, geciteerde woord ligt
opgesloten, dat dus de vergunning der belligerenten noodig
was, om niet aan den oorlog deel te nemen. Trouwens
volgens de moderne begrippen op dit stuk zou een Staat
die in practijk bracht, hetgeen door de Groot wordt voor-
geschreven, juist daardoor zijn neutraliteit opofferen. Ook
kent de Groot aan de belligerenten rechten toe, welke heden
ten dage aan scherpe critiek worden onderworpen. Elders
zal ik nog in de gelegenheid zijn te wijzen op de uitge-
breide rechten, welke de gevierde geleerde aan oorlog-
voerende partijen geeft tegenover den neutralen handel.
Hier wil ik echter nog vermelden, dat hij toestaat, dat een
belligerent onder zekere omstandigheden plaatsen bezet in

I) Grotius, L. III, C. XVII, § III.

-ocr page 25-

het gebied van een Staat, die niet aan den oorlog deel-
neemt. i)

Heeft de Groot dus begrepen, dat de neutraliteit als een
rechtstoestand moet worden opgevat, te betreuren is het,
dat hij het voorbeeld heeft gegeven
bij de belligerenten de
rechten
op den voorgrond te stellen, bij de neutrale staten
de plichten.
Hij heeft aan de rechten der eersten de supre-
matie toegekend boven die der laatsten, welke voorrang nog
op den huidigen dag is terug te vinden vooral bij de En-
gelsche schrijvers en ook vaak in het positief Volkenrecht.

Nadat aldus de eerste stap was gedaan op den weg, die
moest leiden tot de erkenning van den rechtstoestand,
waarin neutrale Staten zich bevinden, werden langzamerhand
de nieuwe denkbeelden door onderscheidene publicisten
overgenomen en ontwikkeld. Vooral maakte zich op dit
gebied Hübner verdienstelijk, die voornamelijk den handel
ter zee in bescherming nam tegen het machtsmisbruik door
de belligerenten.

Thans kan men wel zeggen, dat er in de wetenschap
een
comimmis opijtio bestaat, die de neutraliteit als juridieken
toestand beschouwt, maar toch is er nog veel strijd — ik
hoop dit nog te zullen aantoonen — over de vraag, welke
gevolgen voor den Staat, die in dezen toestand verkeert,
hieruit moeten worden afgeleid.

Wat het positief Volkenrecht betreft, daar dit, voor een
groot deel gewoonterecht zijnde, niet zoo bij schokken ge-
wijzigd wordt als gecodificeerd recht, waarvan de verande-
ringen gemakkelijk zijn waar te nemen, kan moeilijk worden

I) Grotius, L. II, C. II, § X.

-ocr page 26-

lO

geconstateerd, wanneer juist de nieuwe denkbeelden, waarop
ik boven duidde, daarin zijn overgegaan.

Talrijk zijn de tractaten uit de zeventiende en de acht-
tiende eeuw, waarin de eene partij zich rechten bedong, die
van kracht zouden zijn, wanneer zij neutraal zou blijven
tijdens een oorlog, eventueel door de andere partij te voeren.
Meestal werden dan regelingen getroffen betreffende den
zeehandel, want hoe grooter vlucht deze nam, des te meer
kwam men tot inzicht, dat deze tot de vitale belangen van
den Staat behoorde. In het begin van de achttiende eeuw
kwamen ook reeds eenzijdige neutraliteits-declaraties voor,
zooals die nog in zwang zijn. Nys deelt als bijzonderheid
mede, dat op dat tijdstip in het Groothertogdom Toscane
bij de vaststelling van die declaraties de medewerking werd
ingeroepen van de consuls der belligerenten, i)

Eindelijk is in de zoogenaamde eerste Gewapende Neu-
traliteit (1780) een krachtige uiting te vinden van eenige
Staten, die de rechten, uit de neutraliteit voortvloeiende,
voor zich opeischten en die voornemens waren, zoo noodig,
dezen eisch met de wapenen te ondersteunen. De gunstige
uitwerking, welke dit optreden had kunnen hebben, werd
grootendeels verijdeld door de oorlogen, die ten gevolge van
de Fransche Revolutie Europa voor langen tijd in vuur en
vlam zetten. Verschillende Staten schaarden zich achtereen-
volgens aan de zijde van Engeland, den grooten tegen-
stander van de Gewapende Neutraliteit en met deze was

i) Nys, III, p. 567, 577. — Takahashi deelt mede, dat de Japansche neu-
traliteits-proclamatie van 20 September 1870 is opgesteld in overleg met de
diplomatieke vertegenwroordigers van Frankrijk en Pruisen. (R. D. I., III,
26 serie, 1901, p. 258 en 260.)

-ocr page 27-

11

het spoedig gedaan, al had in 1800 nog een poging plaats
de beginselen daarvan weder in eere te herstellen. Van de
periode van strijd, die nu volgde, was één der kenmerken
de algemeene miskenning van recht.

De Declaratie van Parijs van 16 April 1856, welke uit-
ging van de onderteekenaars van den gelijknamigen vrede,
die een einde maakte aan den Krim-oorlog, erkende ten
volle, dat de neutraliteit rechten en plichten met zich brengt.
Al heeft deze Declaratie slechts enkele punten hiervan
geregeld, toch is zij van groot belang, omdat, op enkele
uitzonderingen na, alle Staten, die toen tot de internationale
rechtsgemeenschap behoorden, hunne instemming daarmede
betuigden, i)

De tweede Vredesconferentie bracht ons een nadere, hoe-
wel nog onvolledige, reglementeering van de neutraliteit.

Nu wil ik verklaren, welke mijn opvattingen omtrent de
neutraliteit zijn.

Vast staat het recht van iederen Staat, om 2) ter beslis-
sing van een internationaal geschil aan een anderen Staat als
ultimum remeditim den oorlog te verklaren. Even onbetwist-
baar is het recht van iederen anderen Staat om voor zich
zelf te beslissen, of hij al dan niet aan dien oorlog zal
deelnemen. In beide gevallen ontleent de Staat zijn recht

1) de Martens, Nouv. Recueil, XV, p. 767. — Slechts Mexico, Spanje en de
Vereenigde Staten weigerden toe te treden. Naar den Beer Portugael (Oorlogs-
en neutraliteitsrecht, p.
287) mededeelt, hebben de gedelegeerden van Mexico
en Spanje op de tweede Vredesconferentie verklaard, dat deze Staten alsnog
toetraden.

2) Hier en in het vervolg gebruik ik het woord „Staat" in de beteekenis
van „souvereine Staat".

-ocr page 28-

12

aan zijn souvereiniteit. i) Immers een van de essentialia van
de souvereiniteit is de bevoegdheid van den Staat zijn
buitenlandsche betrekkingen zelfstandig te regelen.

Wanneer er echter tusschen twee of meer Staten een oorlog
is uitgebroken, dan is het feitelijk onmogelijk, dat alle andere
Staten den invloed van de
indirecte gevolgen daarvan niet
ondervinden. Dit behoeft, dunkt mij, geen nader betoog.
Maar, wanneer twee Staten ter beslechting van een ge-
schil naar de wapenen hebben gegrepen, dan mogen zij
elkaar bestrijden met behulp van de middelen, die het
oorlogsrecht te hunner beschikking stelt; evenwel kunnen
dan de Staten, die niet willen deelnemen aan den oorlog,
m.a.w. die wenschen neutraal te blijven, eischen, dat zij geen
last ondervinden van de
directe gevolgen van den oorlog,
waarin zij geen partij zijn. Hun recht is het den vrede
te handhaven, op geenerlei wijze direct in den oorlog
betrokken te worden, en de plicht van de belligerenten is
het dit recht te eerbiedigen, doch tegelijk rust dan op de
neutrale Staten de plicht zich werkelijk van den oorlog te
onthouden, wat de belligerenten weder mogen vorderen.
Zoo correspondeeren de rechten van den neutralen Staat
met de plichten van den belligerent en de rechten van dezen
met de plichten van den neutralen Staat.

i) Hierop werd met nadruk gewezen in een missive, welke de Japansche
Regeering in 1870 naar Berlijn zond. Ter gelegenheid van den Krim-oorlog
hadden Frankrijk en Engeland het Japansche grondgebied tot neutraal territoir
verklaard. Toen in 1870 in Europa een dergelijke daad weder werd over-
wogen, kwam het ontwakende zelfbewustzijn van Japan hiertegen in verzet
en eischte deze Staat voor zich het recht op te beslissen, dat hij neutraal zou
blijven. Zie Takahashi, R. D. L, III, 2e serie, 1901, p. 255 en 257.

-ocr page 29-

13

Ik heb niet getracht een definitie te geven van het begrip
„neutraliteit". Er bestaan hiervan evenveel verschillende
definities als er schrijvers zijn, die zich aan het samenstellen
hiervan gewaagd hebben, i) Hautefeuille erkent openhartig,
dat het geven van een goede definitie hem onmogelijk
schijnt en ziet er daarom vanaf. 2) Een dergelijke ver-
klaring uit den tegenwoordigen tijd vindt men van Sir
Thomas Barclay; hij acht het „ä peu prés impossible de
donner une brève définition de la neutralité qui en comprenne
tous les éléments". 3)

Geef ik dus geen definitie, wel meen ik, dat de rechten
en plichten, welke voor den neutralen Staat uit de neutraliteit
voortvloeien, hier nog een nadere omschrijving behoeven.
De plichten zijn, als volgt, samen te vatten : i® de plicht
van onthouding; 2= de plicht van onpartijdigheid.

De plicht van onthouding stelt m. i. den neutralen Staat
den eisch zich in alle opzichten te onthouden van daden,
waardoor een der oorlogvoerende partijen
direct geholpen
zou worden in haar krijgsoperaties.

Onder den plicht van onpartijdigheid moet, meen ik, ver-
staan worden, dat de neutrale Staat zich zoo moet gedragen\',
dat hij in geenen deele een der belligerenten boven den
anderen begunstigt door het al of niet toestaan van rechten,
privileges of faciliteiten, die
indirect betrekking hebben op
den oorlog.

1) Verscheidene definities worden medegedeeld door Calvo, III, §2186, e. v.

2) Hautefeuille, Des droits et des devoirs des nations neutres en temps de
guerre maritime, I, p. 365.

3) R. D. I., III, 26 serie, 1901, p. 624.

-ocr page 30-

14

Genoemde plichten van onthouding en van onpartijdig-
heid worden in het algemeen door de hedendaagsche weten-
schap erkend en kunnen tevens als regels van het positief
Volkenrecht worden beschouwd. Staan alzoo de hoofd-
beginselen vast, scherp omlijnd zijn ze niet. Zoowel in de
theorie als in de praktijk treft men zeer uiteenloopende
opvattingen aan omtrent den omvang dier plichten, zoodat
de beteekenis, die ik hieraan hecht, niet moet worden opgevat
als de algemeen erkende.

Onder de schrijvers zijn er sommigen, die den onthou-
dingsplicht meer op den voorgrond stellen, anderen, die
de belangrijkste plaats toekennen aan den onpartijdigheids-
plicht.

Kleen meent, dat ze, ofschoon ze in theorie gescheiden
moeten blijven, in werkelijkheid onscheidbaar zijn: „Tout
acte de partialité est une ingérence et toute ingérence est
partiale." i) Nu geeft Kleen echter twee verschillende om-
schrijvingen van hetgeen hij verstaat onder den onthoudings-
plicht. Eerst schrijft hij : „Ie devoir de ne point s\'immiscer
dans les hostilités ni
agir d\'une manière hostile 2) envers
les parties belligérantes ou l\'une d\'elles." 3) Daar nu de
beteekenis van de gecursiveerde woorden vrij rekbaar is,
zal men, zich aan deze definitie houdende, gemakkelijk
partijdige daden van een neutralen Staat, bijv. bij het ver-
leenen van toegang tot zijn havens aan de oorlogsschepen
van een der belligerenten, kunnen qualificeeren als „agir
d\'une manière hostile" tegenover den anderen belligerent

1) Kleen, I, p. 76, noot i en p. 208.

2) Ik cursiveer.

3) Kleen, I, p. 76.

-ocr page 31-

15

en zoo zal dan tegelijk met den plicht van onpartijdigheid
die van onthouding geschonden worden. Maar elders in
hetzelfde werk geeft Kleen de volgende omschrijving van
den onthoudingsplicht: „l\'abstention de toute ingérence ou
participation dans les hostilités et operations y relatives, ainsi
que de toute action qui concernerait
directeme^it i) la guerre
et par laquelle Ie neutre s\'y immiscerait." 2)

Welnu, wanneer men deze definitie aanvaardt, dan kan
men toch zeker niet zeggen, dat schending van den onpar-
tijdigheidsplicht schending van den onthoudingsplicht impli-
ceert, waar Kleen toch op dezelfde plaats, waar hij de
laatstgenoemde definitie geeft, den onpartijdigheidsplicht
alleen toepasselijk verklaart op hetgeen slechts
middellijk
op den oorlog betrekking heeft. Zoo wordt ook het ver-
leenen van toegang tot de havens van neutrale Staten aan
belligerente oorlogsschepen, waarbij wel degelijk de onpar-
tijdigheid uit het oog verloren kan worden, meestal juist
daarom geoorloofd geacht, omdat het niet onmiddellijk op
den oorlog betrekking heeft. Dat het niet in acht nemen
van den onthoudingsplicht meestal met zich zou brengen
verzaking van den onpartijdigheidsplicht, zie ik ook niet in,
daar deze laatste, ook volgens Kleens definities, betrekking
heeft op een andere categorie van daden dan de eerste.
Hier heeft dus deze moderne specialiteit op het gebied
van neutraliteitsrecht m.i. onjuiste denkbeelden verkondigd.
De beide plichten betreffen verschillende groepen hande-
lingen en moeten gescheiden blijven.

1) Ik cursiveer.

2) Kleen, I, p. 208.

-ocr page 32-

i6

Van den onthoudingsplicht is alleen sprake bij die daden,
waardoor een neutrale Staat aan één belligerent of aan bei-
den directen steun zou verleenen voor zijn krijgsoperaties.

Wanneer ik met Donker Curtius i) als voorbeeld hiervoor
neem den tweeden regel van Washington, volgens welken
de neutrale Staat verplicht is niet te dulden, dat zijn havens
of wateren door den eenen belligerent als basis voor maritieme
operaties tegen den anderen worden gebruikt, dan is daarin
slechts te vinden een absoluut gebod tot onthouding en
is daarin geen element van onpartijdigheid te bespeuren.

De eisch tot onthouding, aan de neutrale Staten gesteld,
is zoo volkomen, dat, mocht er ten behoeve van beide
belligerenten op de meest onpartijdige wijze van worden
afgeweken, de neutraliteit toch geschonden zou zijn. Gesteld,
dat een neutrale Staat onder dezelfde voorwaarden aan beide
partijen een oorlogsschip verkocht, als gevechtseenheid van
gelijke waarde en gesteld, dat de behoefte hieraan bij beide
oorlogvoerenden volmaakt dezelfde was, kortom, dat alle
omstandigheden zoodanig waren, dat er geen spoor van
partijdigheid ontdekt kon worden, dan zou er toch neutra-
liteitsschennis plaats hebben, daar de onthoudingsplicht niet
werd nagekomen.

De plicht van onpartijdigheid is van toepassing op de
betrekkingen tusschen belligerenten en neutrale Staten, die
geoorloofd zijn, omdat zij niet onmiddellijk betrekking heb-
ben op den oorlog, maar die hierop toch middellijk betrek-
king hebben.

Hoewel het dikwijls door de schrijvers niet vermeld wordt,

i) Donker Curtius, p. 62.

-ocr page 33-

17

moet er, naar ik meen, toch indirect verband bestaan, wil
er sprake zijn van den onpartijdigheidsplicht. Wanneer bijv.
een neutrale Staat met een belHgerent een tractaat sloot
over den intellectueelen eigendom, dan zou de andere
oorlogvoerende partij toch niet kunnen eischen, dat de
neutrale Staat met haar een gelijkluidend verdrag sloot.
Wordt echter aan een belligerent oorlogsschip, dat door
een zeeramp getroffen is, toegestaan in een haven van een
neutralen Staat binnen te loopen, dan zal dit feit zeker in
middellijk verband met den oorlog staan. In dat geval ver-
vult de neutrale Staat een plicht, dien de humaniteit hem
oplegt, en kan men niet zeggen, dat hij directen steun
verleent voor de oorlogsoperaties, reden waarom die han-
deling geoorloofd is. Weigert hij nu den toegang tot zijn
havens aan een oorlogsschip van den anderen belligerent,
dat in gelijke omstandigheden verkeert, dan zal hij, doordat
hij tegenover beide belligerenten niet hetzelfde standpunt
heeft ingenomen, toch geen directe hulp aan de eene partij
hebben verstrekt, maar deze zal hij daardoor wel hebben
begunstigd ten nadeele van haar tegenpartij, aan wie dit
niet onverschillig kan zijn en welke zich terecht over de
houding, door den neutralen Staat aangenomen, zal kunnen
beklagen.

De rechten van den neutralen Staat zijn dezelfde als die,
welke een Staat heeft in tijden van algemeenen vrede, voor
zooverre zij niet verkort worden door genoemde verplich-
tingen. Wel is waar komen eenige dezer rechten eerst aan
het licht, wanneer de neutraliteit is ingetreden.

Ik moet hier evenwel de aandacht vestigen op het feit,
dat het karakter van sommige rechten eenigszins wordt

2

-ocr page 34-

gewijzigd. Waar onder gewone omstandigheden een Staat
geheel vrij is zich het niet eerbiedigen zijner rechten te laten
welgevallen en hierover slechts aan zich zelf verantwoor-
ding schuldig is, is dit ten aanzien van eenige rechten niet
het geval, zoodra de Staat neutraal is. De plichten, die op
den neutralen Staat rusten, bestaan gedeeltelijk juist hierin,
dat hij aan den eenen belligerent verplicht is zijn rechten
tegenover den anderen te handhaven. Ik heb op het oog die
rechten, door welker schennis toe te laten de neutrale Staat
directen steun in de krijgsoperaties aan de eene partij ten
nadeele van de andere zou verleenen. Ik schreef reeds, dat
de rechten van den belligerent correspondeeren met de
plichten van den neutralen Staat. Hier heeft dan een belli-
gerent het recht te eischen, dat de neutrale Staat zijn plicht
nakomt, die hier bestaat in het vindiceeren van een recht
tegenover den anderen belligerent.

Hoewel het woord onthouding op zich zelf een negatief
begrip aanduidt, een niet-handelen, hier speciaal een niet-
inmenging in de vijandelijkheden en wat hiermede in direct
verband staat, wordt dus soms toch door den onthoudings-
plicht een actief optreden aan den neutralen Staat voor-
geschreven, en wel telkens, wanneer zijn neutraliteit niet
geëerbiedigd wordt door een der oorlogvoerenden.

Ik wil een voorbeeld geven uit den Russisch-Japanschen
oorlog. Den Augustus 1904 heeft een Japansche torpedo-
jager uit de Chineesche haven Chefou den Russischen torpedo-
jager
Rechitelny, die, uit Port-Arthur ontsnapt, daar zijn
toevlucht had gezocht en op last van de Chineesche autoriteiten
ontwapend was, weggesleept, zonder dat de Chineesche
oorlogsschepen, die daar lagen, eenige poging deden dit te

-ocr page 35-

19

beletten. Zijn de feiten juist weergegeven, i) dan heeft
China door deze oorlogsdaad in zijn haven toe te laten
inderdaad te kort geschoten in de vervulling zijner neutrali-
teitsplichten. Tegenover Rusland was China verplicht zijn
recht op de onschendbaarheid van zijn territoir te doen
eerbiedigen, zoodat de onthoudingsplicht hier actief handelen
vorderde; desnoods met geweld had China deze schennis
van zijn neutraliteit door Japan moeten verhinderen.

De plichten rusten dus op den neutralen Staat. Deze is
echter ook verantwoordelijk voor de handelingen zijner
onderdanen. Wel is waar zal deze verantwoordelijkheid
soms tot een minimum moeten worden teruggebracht en
wel in die gevallen, waarin het voor den Staat feitelijk
onmogelijk is op afdoende wijze preventief op te treden
en aldus zijn gezag te doen gelden. Dit is echter niet het
geval ten aanzien van de daden, die binnen de grenzen
van zijn territoir plaats hebben. Hier, dit moet verondersteld
worden, heeft de Staat dank zij zijn souvereiniteit het recht
en de macht zich te doen gehoorzamen. Mocht het noodig
zijn, dan moet de Staat zijn wetgeving zoo inrichten,
dat deze in overeenstemming is met de eischen van het
Volkenrecht. Een voorbeeld moge ter verduidelijking strekken.
Het Volkenrecht schrijft voor, dat een belligerent oorlogs-
schip, dat in een neutrale haven is binnengevallen, daar
geen wapenen of ammunitie aan boord mag nemen en
vervolgens weder zee kiezen. De neutrale Staat is nu niet
van de verantwoordelijkheid ontslagen, wanneer hij zelf

i) De feiten heb ik ontleend aan Gaborit, Questions de neutralité maritime,
p. 85, e. V.

-ocr page 36-

20

zich onthoudt van het verschaffen van die artikelen. Hier
eischt de onthoudingsplicht weder actief handelen; de neiitrale
Staat is verplicht zoodanige maatregelen te nemen, dat ook
zijn onderdanen geen wapenen of ammunitie leveren, daar
hij ook voor hunne handelingen verantwoordelijk is.

Op dit beginsel bestaat evenwel een belangrijke uitzon-
dering, waarop ik hier de aandacht moet vestigen; ik zal
dan tevens in de gelegenheid zijn nog eenige algemeene
opmerkingen te maken over de onderwerpen, waaraan deze
studie in het bijzonder is gewijd.

De uitzondering betreft namelijk het contrabande-instituut.

Onder oorlogscontrabande moet naar het positief Volken-
recht worden verstaan voorwerpen, die, óf eigendom zijnde van
neutralen, óf zich bevindende aan boord van een neutraal schip,
over zee vervoerd worden naar het gebied van een der bellige-
renten, voor wien zij, hetzij door hunnen aard, hetzij ten gevolge
van omstandigheden in meerdere of mindere mate van nut
zouden kunnen zijn bij het voeren van den oorlog en waarvan
het transport door den anderen belligerent mag worden ver-
hinderd.

Bij het transport van dergelijke zaken ontstaan betrek-
kingen tusschen een belligerent en de
onderdanen van een
neutralen Staat, zonder dat deze daarin wordt betrokken.
Het is nl. gebruik, dat bij den aanvang van een oorlog
elk belligerent bekend maakt, welke voorwerpen hij met
het oog op den oorlog van zoo groot belang acht voor zijn
tegenstander, dat hij den aanvoer daarvan zal beletten.

Dit is het recht van den belligerent, doch er is geen plicht
van den neutralen Staat, die er mede correspondeert, of
het zou deze moeten zijn, dat de neutrale Staat zich niet

-ocr page 37-

2 I

mag verzetten tegen de uitoefening van dat recht door den
belligerent. Nu is het waar, dat de neutrale Staten gewoonlijk
aan de belligerenten vrijheid van beslissing laten over het-
geen deze als contrabande wenschen te beschouwen, maar
toch hebben zij zich herhaaldelijk tegen zulke beslissingen
verzet, zooals later zal blijken. Tegenover den neutralen Staat
hebben de onderdanen zich niet te onthouden van het transport
van wat ook, want den Staat zijn hier geen plichten opgelegd.

De neutralen mogen dus naar een belligerent vervoeren
wat zij willen, i) Ontmoet een schip nu echter ergens op
zee buiten de territoriale wateren van een der neutrale
Staten een oorlogsschip van den anderen belligerent, dan
zal dit, wanneer blijkt, dat het neutrale schip goederen
vervoert, welke door den tweeden belligerent onder de
contrabande zijn gerangschikt, het verdere transport beletten
door het schip op te brengen, terwijl een prijsgerecht van
den nemer een vonnis zal uitspreken over het schip en
de lading.

Hier is dus een zeer bijzondere rechtsverhouding geschapen
tusschen een Staat en de onderdanen van een anderen Staat,
een verhouding, die m.i. niet is te verdedigen, — ik zal
hierop nog nader terugkomen — maar wel eenigszins is te
verklaren.

Toen in vroeger tijden met de rechten van de Staten,

i) Tegenover de belligerenten zijn de neutralen ook niet verplicht hunnen
handel te staken, want, zooals Hall terecht opmerkt: „The only duty of the
individual is to his own sovereign; and so distinctly is this the case, that acts
done even with intent to injure a foreign state are only wrong in so far as
they compromise the nation of which the individual is a member". Hall, A
treatise on international law, I, § 24.

-ocr page 38-

22

die niet aan den oorlog- deelnamen, nog volstrekt geen
rekening werd gehouden, verbood een belligerent, als hij
zich sterk genoeg voelde, allen handel naar zijn tegenstander
of het transport van zekere waren, al naar het hem goed-
docht. Zoolang de neutrale Staten ■— voor zoover deze
reeds de qualificatie van neutraal verdienden — niet machtig
genoeg waren zich hiertegen te verzetten, hadden de oorlog-
voerende Staten vrij spel. Deze moesten zich echter intoomen,
toen de neutrale Staten meer opkwamen voor den handel
hunner onderdanen. Zoo werden tallooze tractaten gesloten,
waarbij de partijen vaststelden, wat zij eventueel als contra-
bande zouden beschouwen. Bestond zulk een tractaat niet,
dan behield een belligerent het recht zelfstandig te be-
slissen van welke voorwerpen hij het transport naar zijn
vijand zou verhinderen.

Daar vroeger, zooals ik reeds schreef, de neutrale Staten
zich in het geheel niet bewust waren, dat er plichten op
hen rustten, was er natuurlijk geen sprake van, dat zij zelf
den uitvoer van contrabande beletten. Het behoorde dus
tot de taak van den belligerent te verhinderen, dat naar
zijn vijand iets werd getransporteerd, dat hij tot de contra-
bande rekende. Tot rechtvaardiging van zijn maatregelen
beriep hij zich op de noodzakelijkheid van zelfverdediging,
die hem daartoe dwong en zoodoende strekte hij de toe-
passing van het oorlogsrecht uit tot de neutralen, die zich
op de open zee bevonden, terwijl het vervoer van contra-
bande een handelsavontuur werd, dat alleen voor de onder-
danen van de neutrale Staten onaangename gevolgen kon
hebben, wanneer hun schip genomen werd, maar waardoor
de neutraliteit ongerept bleef

-ocr page 39-

23

Ten aanzien van de voorwerpen, die gerekend worden tot
de contrabande te behooren, kent zoowel de practijk als
de theorie onderscheidingen. In de eerste plaats de
absolute
contrabande, waaronder verstaan moet worden die voor-
werpen, die door hunnen aard bestemd zijn in het bijzonder
voor den oorlog gebruikt te worden, bijv. wapenen en
ammunitie. Doch ook de
res ancipitis Jisus zijn onder de
contrabande gebracht; dit zijn de voorwerpen, welke ge-
woonlijk voor vreedzame doeleinden gebruikt worden, maar
toch ook bij het voeren van een oorlog van zeker nut
kunnen zijn. Dit is de zg.
relatieve contrabande, waartoe
veelal gerekend werden o. a. paarden, zwavel en salpeter,
de laatste twee artikelen als grondstoffen voor het maken
van buskruit. Het vermoedelijk gebruik voor den oorlog
stempelt dergelijke voorwerpen dan tot contrabande. Ten
slotte heeft de
accidenteele of occasionneele contrabande ook
betrekking op
res ancipitis tisus. Deze voorwerpen be-
hooren nl. tot de laatstgenoemde categorie, wanneer zij door
een belligerent tot contrabande verklaard worden wegens
de bijzondere omstandigheden, die zich in een gegeven
oorlog voordoen, bijv. de groote behoefte aan zulke artikelen,
die bij den vijand bestaat. Zij worden door een belligerent
dus niet altijd tot de contrabande gerekend, maar alleen
in een speciaal geval. Zoo werden dikwijls levensmidde-
len of een zeker soort hiervan als contrabande beschouwd.
Daar de
res anibigui uszis tot de contrabande gerekend
worden wegens het gebruik, dat er vermoedelijk van ge-
maakt zal worden, is het dikwijls gebeurd, dat een belli-
gerent niet onvoorwaardelijk allen toevoer naar het gebied
van zijn tegenstander als ongeoorloofd beschouwde, maar

-ocr page 40-

24

bijv. alleen het transport naar oorlogshavens of naar de
oorlogsvloot van den vijand. Alsdan werd uit de plaatsbe-
stemming de gebruiksbestemming afgeleid. Ook onder de
publicisten zijn er velen, die dit stelsel verdedigen.

Wat betreft de gevolgen, waaraan contrabande bij neming
blootstaat, gewoonlijk zal de contrabande-lading door con-
fiscatie worden getroffen. ïen aanzien van de
res ancipitis
usus
of van sommige hiervan is soms een verzachting in
de gevolgen aangenomen. Bij tractaat werd wel bepaald,
dat zulke waren alleen vatbaar zouden zijn voor sequestratie
tijdens het verdere verloop van den oorlog i) of onderworpen
zouden zijn aan een recht van preëmptie. 2) Dit recht van
benadering of van voorkeur, zooals het door den generaal
den Beer Poortugael wordt genoemd, 3) bestaat hierin, dat
een belligerent den aanvoer van sommige goederen naar
zijn vijand beletten mag, door ze, wanneer hij ze op weg
daarheen aantreft, te koopen, voor welken koop de toe-
stemming van den verkooper dan niet noodig is. Reeds
de Groot wilde, dat in zekere gevallen een schadever-
goeding zou worden betaald. 4) Vooral door de Engelsche

1) In Frankrijk werd de sequestratie toegepast tot 1681. (Kleen, I, p. 443.)

2) De beide bekende prijsrechters, Sir Robert Phillimore (Commentaries
upon international Law, III, § s68) en Sir William Scott, (later Lord Stowell)
geciteerd door Sir Travers Twiss, (The Law of Nations, II, § 146) beschou-
wen het recht van preëmptie als een verzachting van het recht van con-
fiscatie. Daarentegen zegt Ortolan, (Régies internationales et diplomatie de
la mer, II, p. 223), dat de confiscatie een uitbreiding is van het vroegere
recht, volgens hetwelk alleen de preëmptie kon worden toegepast op contra-
bande.

3) J. C. C. den Beer Poortugael, Het Oorlogsrecht, p. 521.

4) L. III, C. I, § V, no. 3 in verband met L. II, C. II, § IX.

-ocr page 41-

25

prijsrechters werd, ook al was het niet bij verdrag bedongen,
dit stelsel toegepast.

Ondertusschen is in de negentiende eeuw het aantal trac-
taten, waarvan de regeling van het contrabande-vraagstuk
het doel is, steeds verminderd, terwijl de tweede Vredes-
conferentie een vruchtelooze poging deed een algemeene
reglementeering in een wereld-conventie op te nemen. De
toestand is nog altijd deze, dat aan iederen belligerent het
recht toekomt te verhinderen, dat naar zijn tegenstander
contrabande wordt getransporteerd, terwijl ook de bellige-
renten beslissen, welke voorwerpen als contrabande zullen
worden beschouwd.

Wat deze beginselen betreft is het positief Volkenrecht
ongewijzigd gebleven, niettegenstaande de Staten zich bewust
zijn geworden, dat de neutraliteit hun plichten oplegt en
niettegenstaande sinds het midden der negentiende eeuw in
de wetenschap zich een strooming heeft geopenbaard, die
de oplossing van het contrabande-vraagstuk niet zoekt in
het verdedigingsrecht der belligerenten, maar in den onthou-
dingsplicht der neutrale Staten. Later zal ik nog in de ge-
legenheid zijn nader de aandacht te vestigen op deze theorie,
welke haar verdedigers voornamelijk vindt onder de publi-
cisten op het vasteland van Europa.

Thans, naar aanleiding van het door mij te behandelen
vraagstuk van de kolenleveringen in neutrale havens, nog
een enkel woord over het recht van asyl.

Aan zijn souvereiniteit ontleent een Staat het recht aan
een schip, dat in een zijner havens wenscht binnen te loopen
den toegang hiertoe te verleenen of te weigeren, i) Telkens,

i) Zoo O. a. Azuni, Droit maritime de l\'Europe, II, p. 405; Ortolan, II,

-ocr page 42-

26

wanneer een Staat den wensch inwilligt, onverschillig aan
welk schip en onverschillig onder welke omstandigheden,
verleent hij asyl, hoewel ik hier natuurlijk in het bijzonder
bedoel het geval, dat aan een belligerent oorlogsschip wordt
toegestaan, in een neutrale haven binnen te vallen, maar ik
moet hieraan dadelijk toevoegen, dat door de meeste schrij-
vers een minder uitgebreide beteekenis aan het woord asyl
wordt gehecht.

Zoo maakt bijv. Hautefeuille onderscheid tusschen reftige
en asile. Hij schrijft : „Dans l\'état actuel du droit des gens,
les vaisseaux battus par la tempête, exposés aux dangers
imminens qui souvent résultent de la navigation, poursuivis
par l\'ennemi, en quelque nombre et quelque forts qu\'ils
soient, trouvent toujours dans les rades neutres et souvent
même ennemies, un refuge momentané.
Je n appelle pas
cette admission temporaire et en quelque sorte forcée, un
asile-,
c\'est le simple accomplissement du devoir d\'huma-
nité .. . une seule chose leur est accordée, un abri contre le
danger; dès qu\'il est passé, ils doivent reprendre la mer . . .
Si ces vaisseaux sont admis dans les ports, s\'ils y trouvent
des secours, soit pour se réparer, soit pour tout autre
motif, c\'est ce que j\'appelle l\'asile ..." Ook dan is er
sprake van asyl, wanneer een schip toegang vraagt, zon-
der daartoe door de omstandigheden gedwongen te zijn. i)

Hetgeen Calvo schrijft, is mij niet recht duidelijk. Ook
hij maakt onderscheid tusschen
refuge en asile, maar hij wijst
niet aan, waarin dat verschil gezocht moet worden. Eén

p. 303; Hautefeuille, II, p. 92; Calvo, III, § 2365; Wheaton, Elements of
International Law, § 434; Gaborit, p. 119.
i) Hautefeuille, II, pp. 93, 99, 100.

-ocr page 43-

27

zinsnede treft mij echter: „Le refuge n\'est au fond qu\'un
devoir d\'humanité, tandis que l\'asile est une manifestation
de l\'indépendance et de la souveraineté nationale." i) Hier
wordt m. i. een geheele verkeerde tegenstelling gemaakt.
Zoowel het een als het ander vloeit uit de souvereiniteit
voort, terwijl de genofemde humaniteitsplicht slechts als
beweegreden zou kunnen worden beschouwd. 2) Ten slotte
komt Calvo op zonderlinge wijze in tegenspraak met zich
zelf. Hij bespreekt de regels, die de Engelsche Regeering-
31 Januari 1862 met het oog op den Amerikaanschen
Secessie-oorlog heeft uitgevaardigd, en welke moesten
worden in acht genomen bij het verleenen van toegang
tot Engelsche havens en wateren aan de oorlogsschepen
der belligerenten. De faciliteiten, die in zulk een geval
vroeger werden toegestaan, werden door deze voorschriften
beperkt. En nu zegt Calvo: „Les prescriptions de ce règle-
ment réduisent l\'asile à un simple droit de refuge. Cette
mesure peut sembler rigoureuse; mais au fond elle est
strictement conforme à ce que la neutralité et les exigences
de la guerre maritime imposent à ceux qui ne veulent
prendre aucune part, même indirecte, aux hostilités." 3)

1) Calvo, III, § 2365. — Onderscheid tusschen refuge en asik wordt ook ge-
maakt door Fiore, Droit international public, III, § 1576.

2) Een dergelijke, minder juiste tegenstelling vindt men bij den Beer Poor-
tugael, die schrijft: „Het recht van asyl moet niet verward worden met het
humanitair beginsel, volgens \'t welk elke haven voor in nood verkeerende
schepen is opengesteld.

Geschiedt het laatste uitsluitend uit menschlievendheid; het eerste wordt
hoofdzakelijk krachtens de zelfstandigheid eener Souvereine nationaliteit uitge-
oefend" (t. a. p., p. 477)-

3) Calvo, III, § 2371.

-ocr page 44-

28

Welnu, hier komt hij dus tot de conclusie, dat ten aanzien
van belligerente oorlogsschepen in neutrale havens het
onderscheid tusschen
re fuge en asile moet wegvallen, terwijl
hij te voren dat onderscheid ook tijdens het bestaan van
den neutraliteitstoestand aangenomen wilde hebben.

Kleen wil van geen onderscheid weten, maar meent, dat,
wil er sprake zijn van asyl, er altijd een of ander gevaar
moet dreigen, waaraan een schip tracht te ontkomen door
toegang tot een haven te vragen: „Celui qui cherchait un
asile, fut toujours censé fuir un mal." i)

Etymologisch moge de beteekenis, die Kleen aan het
woord asyl hecht, de juiste zijn, ik zie er geen bezwaar in,
er hier een ruimere beteekenis aan toe te kennen.

Een neutrale Staat heeft dus het recht asyl te verleenen
aan de oorlogsschepen der oorlogvoerende partijen. Bij de
uitoefening van dit recht moeten natuurlijk de neutraliteits-
plichten in acht genomen worden. Stelt dus een Staat
zijn havens geheel of gedeeltelijk voor de schepen van de
eene partij open, dan kan ook de andere partij vorderen,
dat dit ook voor hare schepen zal geschieden. Anders kan
een belligerent nooit toegang eischen.

De vraag in hoeverre de onthoudingsplicht beperkingen
oplegt aan de uitoefening van het asylrecht, wordt door de
schrijvers in verschillenden zin beantwoord, waarbij meestal
rekening wordt gehouden met de omstandigheden, waaronder
toegang gevraagd wordt.

Zoo wenschte Azuni, 2) thans door vele anderen gevolgd,
reeds, dat een neutrale Staat een oorlogsschip, dat aan de

1) Kleen, II, p. 20.

2) Azuni, Droit maritime de l\'Europe, II, p. 417.

-ocr page 45-

29

vervolging van den vijand tracht te ontkomen, slechts
in een zijner havens mag opnemen onder voorwaarde, dat
dit schip ontwapend en geïnterneerd zal worden gedurende
het verdere verloop van den oorlog, i) Dit standpunt, nu
ook ingenomen door het
Institut de droit international, 2)
is scherp bestreden door Hautefeuille. 3)

De jongste oorlog heeft verscheidene voorbeelden gegeven
van ontwapening en interneering van Russische oorlogs-
schepen onder verschillende omstandigheden. 4)

De conventie ter reglementeering van de neutraliteit, in ge-
val van zee-oorlog, die op de Vredesconferentie van 1907 tot
stand kwam, bevat geen voorschriften, die den neutralen
Staat den plicht opleggen ooit tot dergelijke maatregelen
tegen beüigerente oorlogsschepen over te gaan, doch wel een

1) In denzelfden geest oordeelen Fiore, III, § 1579; Dudley Field,
Outlines of an international Code, § 973; Kleen, I, p. 533; Donker Curtius,
p. 128; Sir John Macdonell, The nineteenth century, Nov. 1904, p. 704. —
Ook Dupuis, § 311, schijnt geneigd te zijn zich bij deze schrijvers aan te ■
sluiten.

2) Art. 42 van het „Règlement sur Ie régime légal des navires et de leurs
équipages dans les ports étrangers". Zie Annuaire XVII, 1898, p. 273, e. v.

3) De reden van de bestrijding is deze, dat Hautefeuille oordeelt, dat het
schip behoort tot het territoir van zijn Staat (II, p. 95, 135). Bestond de
regel „schip is territoir" niet, dan zou hij ook in sommige gevallen den neu-
tralen Staat den plicht opleggen het schip te ontwapenen (II, p. 44).

4) Uit de gevallen, die Oppenheim (International Law, II. § 347) mededeelt,
blijkt dat in den Russisch-Japanschen oorlog verschillende Staten hiertoe zijn
overgegaan. Ontwapend en geïnterneerd werden n 1. de
Askold en de Grossovoi
in Shanghai, de Diana in Saigon, de Lena in San Francisco, de Cesarewitch
en drie torpedojagers in Tsing-Tau, de Aurora, de Oleg en de Jemchug in
Manilla.

Insgelijks geschiedde met de Kouhan in Saigon, de Terek in Batavia, en
met de
Anadyr in Diego-Suarez. (Donker Curtius, p. 128.)

-ocr page 46-

30

bepaling, welke hem het recht toekent dit somtijds te doen. i)
In hoeverre ik het wenschelijk acht, dat een dergelijke
handelwijze als een recht of plicht van den neutralen Staat
moet worden beschouwd, zal ik hier niet uiteenzetten; ik
meen hier te kunnen volstaan met als algemeen beginsel
te stellen, dat een neutrale Staat toegang tot zijn havens
aan belligerente oorlogsvaartuigen mag verleenen, mits door
hem de neutraliteitsplichten, zooals ik ze boven heb aange-
geven, worden in acht genomen. Later zal blijken, dat ik
wel van meening ben, dat bij verschillende concreete gevallen
de omstandigheden, waaronder asyl wordt gevraagd, haren
invloed doen gelden.

Ten aanzien van de havens en van de territoriale zee of
territoriale wateren 2) moeten hier dezelfde beginselen van
kracht verklaard worden.

Over het rechtskarakter van de havens behoef ik niet
verder uit te weiden, daar er eene
communis opinio is, vol-
gens welke de havens gelijk gesteld moeten worden met
het land en ze dus aan de souvereiniteit van den Staat
onderworpen zijn.

Wat de territoriale zee betreft, bestaat er echter een
belangrijk verschil in opvatting, zoodat een nadere aan-
duiding van mijn standpunt mij noodig toeschijnt, 3) hoewel

1) Art. 34 van de „Convention concernant les droits et les devoirs des
puissances neutres en cas de guerre maritime." Zie Bijlage A.

2) Ik zal mij aan deze benaming houden, daar zij algemeen gebruikelijk is,
ofschoon ze min of meer een
petitio principii bevat wat betreft den aard der
strook zee, welke zoo genoemd wordt.

3) Daar m. i. hetzelfde stelsel moet gelden voor havens en voor de
territoriale zee, is het onverschillig, waartoe men de reeden wil rekenen. In
allen geval zijn hiervoor dan ook dezelfde regels van toepassing. Zij, die ten

-ocr page 47-

31

ik met het oog op het bestek dezer stvxdie dit slechts in
grove trekken zal kunnen doen. Ik zal hieraan eenige
opmerkingen vastknoopen naar aanleiding van de beschou-
wingen over dit onderwerp van Donker Curtius, die in zijn
recent werk zich een aanhanger betoont van de leer, welke
aan den Staat een
jus sid generis toekent op de territoriale
zee, terwijl mijn sympathieën gaan met hen, die van oordeel
zijn, dat het souvereiniteitsrecht van den Staat zich ook
over de territoriale zee uitstrekt.

Reeds Hugo de Groot, de beroemde kampioen voor het
mare liberum, was van oordeel, dat op het beginsel der
vrije zee een uitzondering moest worden aangenomen ten
aanzien van de strook zee in de nabijheid der kust,
waarop aan den kuststaat hetzelfde
imperium moest wor-
den toegekend als de Staat heeft op zijn grondgebied,
en dat wel op dezelfde gronden, i) Waar een van de
voornaamste argumenten van de Groot ten gunste der
vrije zee was de onvatbaarhèid van de zee voor inbezit-
neming, vervalt dit argument wat betreft de strook langs
de kust.

Verscheidene schrijvers vonden in het vervallen van het
bezwaar der inoccupabiliteit voldoenden grond om daarop
aan den kuststaat een zeker recht toe te kennen op de
kustzee, terwijl anderen hieraan nog toevoegden dat het

aanzien van de havens andere beginselen huldigen dan ten aanzien van de
territoriale zee, moeten, dunkt mij, in ieder speciaal geval beslissen, waartoe
de reede door haar geographische ligging (of ze al of niet een soort kom
vormt) moet geacht worden te behooren. Donker Curtius (p. 6) stelt de reeden
ééns voor al met de havens gelijk.

i) Grotius, L. II, C. III, § XIII, no, 2.

-ocr page 48-

32

vrije gebruik van de kustzee door den een wel nadeel kon
doen ontstaan voor den ander. Beide rechtsgronden schijnen
mij toe zwak te zijn. Vele schrijvers wijzen er op, hoe het
voor een Staat van groot belang is een deel der zee voor
zijn verdediging te kunnen gebruiken, i)

Al deze argumenten onvoldoende achtende, somt Visser
in zijn belangrijk academisch proefschrift er eenige op, welke
ik hier wil mededeelen wegens de groote waarde, die ik er
aan hecht. Hij schrijft: „Evenzeer toch als voor de defensie,
is die zeestrook van gewicht voor het geheele verdere
staatsleven. Het maritiem verkeer van den Staat en zijn
onderdanen is het meest intens in de onmiddellijke nabijheid
van zijn kusten ; daar bevinden en bewegen zich onophoudelijk
de schepen, die de handelsproducten zijner onderdanen naar
de verste oorden vervoeren, of vreemde waren naar zijn
havens brengen, het terrein dus van het handelsleven van
dien Staat. In dat zeegebied ook kruisen zijn visschersvaar-
tuigen om de zeevoortbrengselen te vangen, waarin de
bevolking zijner kusten vaak haar voornaamste levensonder-

i) Het is merkwaardig, hoe sommige schrijvers het bestaan van een recht
op de territoriale zee uit iets negatiefs verklaren, uit het niet-aanwezig zijn
van bezwaren daartegen. Zoo ook Gaborit (p. 38), die schrijft: „en ce qui
concerne ce qu\'on appelle la mer territoriale, les causes qui font obstacle à
l\'exercice d\'un droit de propriété ou de domination sur la mer cessent plus
ou moins :• ces droits peuvent alors exister en tout ou partie".

Azuni wijst op de uitputtelijkheid der zeestrook, wat het genot hiervan
betreft (I, p. 228) ; Massé (Le droit commercial dans ses rapports avec le droit
des gens et le droit civil, I, § 105) noemt denzelfden grond en vestigt de
aandacht op het gevaar, dat voor den Staat zou ontstaan, indien hem geen
recht op de territoriale zee werd gegeven. Hautefeuille (I, p. 232) schrijft:
„la liberté de la navigation restreindrait considérablement sa jouissance et
compromettrait sa sûreté" (n.1. van den kuststaat).

-ocr page 49-

33

houd vindt. Bovendien dreigen den Staat van daaruit vaak
ernstige inbreuken op zijn tolsysteem, waardoor hij min of
meer zijn nijverheid beschermt of zijn schatkist vult, en
evenzeer kan het licht gebeuren dat vreemde schepen ge-
vaarlijke ziekten in zijn land verspreiden. Bijna geen tak
dus van de zorg, die op den Staat rust, welke niet in de
hoogste mate van zee uit kan worden getroffen." i)

Vooral wordt de argumentatie van Visser ter verdediging
van een zeker recht van den kuststaat op de wateren langs
de kust sterk, wanneer hij er de aandacht op vestigt, dat
niet alleen voor den kuststaat, doch ook voor de andere
Staten zulk een recht van groot belang is. Zijn woorden
luiden: „Men begreep, dat vrijheid, ook van dat gedeelte
der zee, voor allen even noodlottig ware als uitsluitende
heerschappij over de geheele open zee dat zoude zijn.
Zonder erkenning van staatsmacht waren de schepen
blootgesteld aan groote gevaren in dit gebied, dat ge-
woonlijk moeilijker bevaarbaar is en waardoor de grootere
drukte van het verkeer de vlag van een bepaalden staat
alleen wellicht minder waarborg tegen geweld zoude geven,
terwijl thans de internationale plicht van den kuststaat
hem dwingt in dat alles te voorzien. Niet alleen dus diens
belang en diens recht zich te beschermen hebben tot
die erkenning genoopt; evenzeer de behoeften der anderen
aan onmiddellijke en zekere beschutting." 2)

Is er over het algemeen overeenstemming, dat aan den
kuststaat een of ander recht op de territoriale zee toekomt.

1) L. E. Visser, De Territoriale Zee, p. 49.

2) Idem, p. 52.

-ocr page 50-

34

in de wetenschap bhjft de controvers bestaan, welk recht dit is.
Ik meen, dat het niet mogelijk is de genoemde belangen
voldoende te beschermen, indien aan den kuststaat het
sou verein gezag over de territoriale zee wordt onthouden.
Slechts wanneer de souvereiniteit over die zeestrook aan
den Staat wordt toegekend, kan deze afdoende maatregelen
nemen niet alleen in het belang van zijn verdediging en
ten behoeve van de stoffelijke belangen van zijn onderdanen,
maar ook ter, beveiliging van het internationale verkeer,
dat daar plaats vindt.

Er zijn echter ook verscheidene publicisten, die aan dertr
kuststaat alleen een
Jus sui generis toekennen, welk recht
slechts zoover reikt, als de bescherming van de kust en
van de handels- en scheepvaartbelangen noodig maakt,
daar de verdediging daarvan als eenige grond voor een
recht op de territoriale zee beschouwd moet worden. Doch
ik vraag met Visser, i) wanneer men niet aanneemt, dat
de territoriale zee tot het territoir behoort, hoe is het dan
mogelijk, dat de kuststaat gezag uitoefent over personen,
die daar vertoeven? Het is immers een vaste regel, dat het
gezag van den Staat slechts hen bereiken kan, die zijn
onderdanen zijn, en hen, die zich tijdelijk op zijn grondgebied
bevinden, de
subditi temporarii. 2) Een verklaring daarvan
vind ik ook niet bij Donker Curtius, een der jongste ver-
dedigers van de theorie van het
jus sui generis.

Donker Curtius\' bestrijding van de leer, welke den Staat
souvereiniteit over de territoriale zee toekent, vraagt de

1) Idem, p. 87.

2) De uitzondering ten aanzien van de hostes humani generis zij strictae
in terpretationis.

-ocr page 51-

35

aandacht. Het Institut de droit international heeft n.1. ook
den kuststaat souverein verklaard over de kustzee behou-
dens een
jus passagii innoxii ; d. w. z. de kuststaat kan de
onschadelijke doorvaart door de territoriale zee aan vreemde
schepen niet verbieden. Naar aanleiding daarvan vraagt
Donker Curtius: „Mais qu\'est-ce que cette souveraineté qui
est pour ainsi dire mutilée, puisque à peine reconnaît-on
son existence on en limite la sphère d\'action? Une souve-
raineté est exclusive ou elle n\'est pas." i) Zonder te treden
in een beschouwing of het wenschelijk is zulk een recht
van
passagium innoxium te erkennen, 2) wil ik de gestelde
vraag met een wedervraag beantwoorden. Ontzegt de
schrijver dan aan den oeverstaat de souvereiniteit over een
internationale rivier — natuurlijk voor zoover deze zich
binnen de grenzen van zijn grondgebied bevindt — omdat
daarop vrije scheepvaart is erkend? En wanneer dezelfde
schrijver, erkennende, dat het recht van vischvangst in de
kustzee, dat aan de onderdanen van den kuststaat wordt
voorbehouden, zich niet laat verklaren uit een
jus stii
generis,
zegt, dat dat recht ook niet uit de souvereiniteit
kan worden afgeleid, 3) dan verschil ik met hem blijkbaar
in opvatting omtrent hetgeen onder souvereiniteit moet
worden verstaan. Ik zie hierin het recht op algeheele en
uitsluitende machtsuitoefening over alles en allen op het

1) Donker Curtius, p. 19.

2) Hautefeuille, I, p. 235 is trouwens van oordeel, dat de Staat krachtens
zijn souvereiniteitsrechten op de territoriale zee ook de scheepvaart kan ver-
bieden, terwijl Klean,
I, p. 507, wenscht, dat de neutrale Staat den bellige-
renten passage door zijn territoriale zee verhindert.

3) Donker Curtius, p. 22.

-ocr page 52-

36

territoir. Welnu, dan kan de Staat ook uitsluiten van de visch-
vangst, wie hij wil.

Donker Curtius ziet verder in het feit, dat een Staat als
Engeland, dat overigens in zijn wetgeving
(the Territorial
Waters Jurisdiction Act
van 1878) de souvereiniteit over de
territoriale zee erkent, zijn douane- en sanitaire poUtie uitoefent
buiten de grenzen, aan deze zeestrook gegeven, niet alleen
een verzwakking van de souvereiniteitstheorie, maar tevens
een versterking van de theorie, die hij verdedigt, i) Mij
dunkt, in deze handelwijze van Engeland is alleen een
zekere willekeur te constateeren, die in de practijk van dien
Staat meer is waar te nemen.

Wat het positief Volkenrecht betreft. Visser toont aan,
dat vele Staten, o.a. Nederland, de territoriale zee beschou-
wen als te behooren tot hun grondgebied, waarover hun
souvereiniteit zich dus ook uitstrekt. 2)

Ook omtrent de vraag, hoe ver de territoriale zee zich
uitstrekt, heerscht strijd, zoowel in de wetenschap als in de
practijk. Bijnkershoek formuleerde zijn antwoord op deze
vraag: „potestatem terrae finiri ubi finitur armorum vis." 3)
In navolging hiervan werd veelal door theorie en practijk de
grens van de territoriale zee vastgesteld op kanonschots-
afstand van de kust. Een vaste grensbepaling verkiezende,
is men er toe overgegaan een afstand van drie zeemijlen
vast te stellen, te meten van af de laagwater-lijn. 4)

1) Idem, p. 23, 24.

2) Visser, p. 105, e. v.

3) Bijnkershoek, De dominio maris, C. II, geciteerd door Gaborit, p. 39.

4) Eén zeemijl {mille marin) is één zestigste gedeelte van een graad =
1.852 KM. Eén
lieue marine = S-5ö5 KM.

-ocr page 53-

37

De Vereenig-de Staten van Noord-Amerika schijnen het
eerst dezen maatregel te hebben genomen, i) welk voor-
beeld in vele tractaten en wetten is nagevolgd. Het is
duidelijk, dat deze afstand thans niet meer in overeenstem-
ming is met de dracht van het zware kustgeschut.

Het zou mij te ver voeren hier te trachten de vraag op
te lossen, welke wijze van grensbepaling de voorkeur ver-
dient; bij de oplossing hiervan wordt om den voorrang
gestreden door juridische motieven en utiliteitsredenen. Wel
wil ik nog mededeelen tot welk resultaat het
Institut de
droit international
na langen strijd is gekomen.

Na een uitvoerige, schriftelijke voorbereiding, waarbij
aanvankelijk de Fransche hoogleeraar Renault als rapporteur
optrad, die later om gezondheidsredenen als zoodanig moest
bedanken en vervangen werd door Barclay, en na een
driedaagsche discussie te Parijs in Maart 1894 werd daar
ten slotte een reglement aangenomen, waarvan de
considerans
luidt, als volgt: „Considérant qu\'il n\'y a pas de raison pour
confondre en une seule zone la distance nécessaire pour
l\'exercice de la souveraineté et pour la protection de la
pêche littorale et celle qui l\'est pour garantir la neutralité de
non-belligérants en temps de guerre ;" Ingevolge deze opvat-
ting werd de grens van de territoriale zee gefixeerd op zes
zeemijlen, te rekenen van af de laagwater-lijn, terwijl in
oorlogstijd aan de neutrale Staten het recht werd gegeven een
neutrale zeestrook vast te stellen van meer dan zes zee-
mijlen, reikende even ver als de dracht van het kustgeschut. 2)

1) Visser, p. 154.

2) „Régies sur la définition et Ie régime de la mer territoriale," te vinden
in Annuaire XIII, p. 328. De hier van belang zijnde artikelen luiden :

-ocr page 54-

38

Zooals ik reeds opmerkte, vallen m, i. zoowel de havens
als de reeden en de territoriale zee onder de souvereiniteit
van den kuststaat. Wat ik dus in het vervolg met het oog
op de neutraliteit toegepast wensch te zien op de havens, moet
ook uitgestrekt worden tot de reeden en de territoriale zee. i)

„Art. ler, — L\'Etat a un droit de souveraineté sur une zone de la mer qui
baigne la côte, sauf le droit de passage inoffensif réservé à l\'art. 5.

Cette zone porte le nom de mer territoriale.

Art. 2. — La mer territoriale s\'étend à six milles marins (60 au degré de
latitude) de la laisse de basse marée sur toute l\'étendue des côtes.

Art. 3. — Pour les baies, la mer territoriale suit les sinuosités de la côte,
sauf qu\'elle est mesurée à partir d\'une ligne droite tirée en travers de la baie
dans la partie la plus rapprochée de l\'ouverture vers la mer, où l\'écart entre
les deux côtes de la baie est de douze milles marins de largeur, à moins
qu\'un usage continu et séculaire n\'ait consacré une largeur plus grande.

Art. 4. — En cas de guerre l\'Etat riverain neutre a, le droit de fixer par
la déclaration de neutralité ou par notification spéciale, sa zone neutre au de-
là de six milles, jusqu\' à portée du canon des côtes.

Art. 5. — Tous les navires sans distinction ont le droit de passage inoflensif
par la mer territoriale, sauf le droit des belligérants de réglementer, et, dans
un but de défense, de barrer le passage dans la dite mer pour tout navire, et
le droit des neutres de réglementer le passage dans la dite mer pour les
navires de guerre de toutes nationalités".

1) Hoewel dus op den neutralen Staat ten aanzien van de havens en van
de territoriale zee dezelfde plichten rusten, zal men toch bij het vaststellen
van de verantwoordelijkheid van den neutralen Staat voor daden, welke hebben
plaats gehad in de territoriale zee, een minder gestrengen maatstaf moeten
aanleggen. Wat betreft de plichten van de beUigerenten, deze zijn in beide
gevallen even absoluut.

Zie hierover het rapport door Renault uitgebracht op de tweede Vredes-
conferentie over de ontwerp-conventie betreffende de rechten en plichten der
neutrale Staten in geval van een zee-oorlog.

Waar ik dit rapport, dat welwillend te mijner beschikking is gesteld, citeer,
zal ik steeds verwijzen naar het artikel van de ontwerp-conventie, waarbij de
beschouwingen behooren, waarop ik de aandacht wensch te vestigen.

Voor de quaestie, waarop ik hier doel, cf. Rapport Renault ad art. i.

-ocr page 55-

HOOFDSTUK 1.

Moeten steenkolen als oorlogscontrabande
worden beschouwd?

Het is mijn bedoeling in de eerste plaats te onderzoeken,
welke positie door het positief Volkenrecht en de moderne
wetenschap wordt ingenomen tegenover de steenkolen in
verband met het contrabande-instituut.

Alvorens echter hiertoe over te gaan, komt het mij ge-
wenscht voor de geschiedenis van de oorlogscontrabande
als instelling van het Volkenrecht, zij het in het kort, hier
weer te geven.

Ik geloof niet, dat het noodig is de practijk der Staten
en de theorieën, door de schrijvers verdedigd, te gelijker tijd
te behandelen, daar er toch van den invloed der laatsten
op het contrabande-vraagstuk in de praktijk weinig te be-
speuren is. Immers vele schrijvers, vooral de Angel-Saksische,
hebben er zich steeds toe beperkt de verdediging op zich
te nemen van de maatregelen, door de regeeringen hunner
landen genomen; zij hebben zoodoende niet zoozeer mede-
gewerkt tot de ontwikkeling van het vraagstuk als wel tot
de handhaving van de eenmaal bestaande gebruiken.

-ocr page 56-

40

§ 1. De oorlogscontrabande in het positief Volkenrecht.

A. Van de Oudheid tot den Bond van de
Gewapende Neutraliteit.

Reeds over de afleiding van het woord contrabande be-
staat verschil van meening. De meeste schrijvers nieenen,
dat het woord afkomstig is van
contra bandum, eene ver-
bastering van
contra bamium\\ het zou dan beteekenen iets,
dat in strijd met een verbod gedaan is, of ook wel datgene,
waarop als straf stond de Pauselijke ban, de excommunicatie.
Gessner meent daarentegen, dat het woord van Italiaanschen
oorsprong is en afgeleid moet worden van
contra bando ;
„de là viendrait aussi contrabandiere, qui désigne le trans-
gresseur, d\'abord des lois relatives aux douanes, et aussi
des lois civiles en général; de là également „contrabando",
violation des lois civiles; en français aussi nous trouvons
le mot „ban" comme synonyme d\'ordonnance", i) Ook
Kleen is deze meening toegedaan.
2)

Reeds in de oude Romeinsche wetgeving treft men een
verbod aan wapenen te verkoopen aan „alienigenis barbaris
cuiuscunque gentis". Dit verbod gold voor de onderdanen
en bondgenooten van het Romeinsche Rijk. In verband met
de neutraliteit stond dit dus volstrekt niet; dit was ook
onmogelijk, omdat er eigenlijk nog geen Volkenrecht be-

1) Gessner, Le droit des neutres sur mer, p. noot 4. — Ook Calvo, IV,
§ 2416, geeft de voorkeur aan de afleiding van het Italiaansche
contmbbando,
„attendu que le plus ancien document dans lequel on le trouve est une charte
itahenne datée de 1445, où le mot latin équivalent
contrabannum est employé
au sujet d\'un commerce prohibé par l\'autorité souveraine d\'un Etat à ses
citoyens en temps de paix."

2) Kleen, Lois et usages de la neutralité, I, p. 350, noot i.

-ocr page 57-

41

stond. Overtreding van dit verbod werd beschouwd als
landverraad en door het inwendige recht met de dood-
straf bedreigd.

In de Middeleeuwen verboden de Pausen gedurende de
kruistochten den handel in wapenen met de ongeloovigen.
Wie in strijd hiermede handelde werd met excommunicatie
bestraft, i) Ook hierin vindt men nog geen spoor van
Volkenrecht, want zulke bepalingen behoorden tot de wet-
geving, door de Kerk aan haar onderdanen opgelegd.

De beteekenis, welke men thans aan oorlogscontrabande
hecht, kon eerst ontstaan, toen het Volkenrecht begon zich
meer te ontwikkelen en hierdoor het begrip neutraUteit
vastere vormen aannam. Het
Consolato del Mare stond den
onderdanen der Staten, die in een oorlog geen partij waren,
toe met de belligerenten te blijven handel drijven, d.w.z.
zoowel de neutrale lading, zelfs onder vijandelijke vlag, als
het neutrale schip ten allen tijde werd vrij verklaard; over
contrabande. werd gezwegen.

In de Roles d\'Oléron 2) en het Visby Sjölag, 3) die regels
bevatten van het zeerecht in de Middeleeuwen, stelden in
beginsel het verbod, naar belligerenten oorlogsartikelen te
vervoeren zonder echter een opsomming te geven van voor-
werpen, waarvan het transport ongeoorloofd was, zoo deelen
althans Kleen 4) en Thonier 5) mede. Ik heb echter in den
tekst dier verzamelingen hieromtrent niets gevonden.

1) Thonier, p. 58, noot 2, vermeldt Pauselijke bullen dienaangaande.

2) Pardessus, I, p. 323.

3) Pardessus, I, p. 463.

4) Kleen, t. a, p., I, p. 350.

5) Thonier, t. a. p., p. 60.

-ocr page 58-

42

De belligerenten zelf gingen er toe over te beslissen,
welke handel naar hunne tegenstanders mocht voortgezet
worden, welke niet. In welken vorm een dergelijke be-
slissing gegoten werd, doet niet ter zake. Het was ten slotte
altijd een verbod zekere artikelen te transporteeren. Wanneer
toch een belligerent bekend maakt, dat hij den aanvoer
van zekere voorwerpen naar zijn vijand zal beletten, terwijl
hij zich nog daarenboven het recht aanmatigt de goederen,
welke hij op weg naar zijn vijand onderschept, verbeurd
te verklaren, waarin toch gewoonlijk een soort straf wordt
gezien, dan meen ik een dergelijke bekendmaking met een
verbod te mogen gelijk stellen.

Hier zij reeds dadelijk opgemerkt, dat ten allen tijde
slechts het transport van contrabande
over zee verboden
werd, gevolg hiervan, dat van de neutrale Staten zelf,
behoudens enkele uitzonderingen, geen medewerking geëischt
werd in het verhinderen van contrabande-vervoer, zoodat
transport over land niet verijdeld kon worden (tenzij een
oorlogspartij een deel van het vijandelijk territoir bezet
mocht hebben); een verbod in deze richting zou dus geen
effect gesorteerd hebben.

Het waren de Hanze-steden, die het betreurenswaardige
voorbeeld gaven, later te gretig door Engeland en de
Vereenigde Provinciën gevolgd, ten aanzien van de contra-
bande geheel willekeurige maatregelen te nemen. Waren
zij in een oorlog gewikkeld, dan beslisten zij, naar het
haar goeddocht, welke goederen niet door de onderdanen
van de neutrale Staten naar haar tegenstanders mochten
worden vervoerd. Het waren niet alleen die voorwerpen,
welke meer in het bijzonder voor oorlogsgebruik bestemd

-ocr page 59-

43

waren, waarvan het transport verboden werd, doch ook
wel voorwerpen, welke slechts voor vredelievende oog-
merken werden gebruikt. Soms verboden zij zelfs allen
handel naar den vijand. Een objectief beginsel lag aan deze
beslissingen niet ten grondslag; veeleer hingen deze af van
het oogenblikkelijk belang, dat de Hanze-steden hadden
bij het belemmeren van dezen of genen handel, i)

Te gelijk, dat het gebruik ingang vond, dat bij iederen
oorlog de belligerenten zelf telkens beslisten, welken handel
zij al of niet als geoorloofd beschouwden, werd de weg tot
grove misbruiken geopend. Met de belangen van de onder-
danen der neutrale Staten werd geen rekening gehouden.
Aan dezen werd feitelijk de wet voorgeschreven door de
oorlogvoerenden, wier besluiten, geheel van de omstandig-
heden afhangende, zeer uiteenliepen. Werd echter de handel
in strijd hiermede voortgezet, dan werden de schepen, welke
met verboden lading in open zee werden aangetroffen, ge-
nomen en den overtreders hing verbeurdverklaring hunner
genomen goederen boven het hoofd. Het werd ten slotte
grootendeels een machtsquaestie ; de omvang van het con-
trabande-verbod hing af van de vraag in ■ hoeverre een
oorlogspartij de macht bezat haar wil op te leggen aan de
onderdanen der neutrale Staten, 2)

Ik hoop later nog aan te toonen hoe afkeurenswaard
zulk een éénzijdige regeling is van een vraagstuk, dat den
geheelen neutralen handel betreft. Echter moet toegegeven

i) Kleen, t. a, p., I, p. 351.

a) F. de Martens (Traité de droit international, III, p. 318) beweert, dat
sommige Staten, o.a. Engeland, soms een oorlog begonnen alleen met het
doel daardoor den neutralen handel een slag toe te brengen.

-ocr page 60-

44

worden, dat de Staat, die, heden neutraal zijnde, op zijn
beurt in een oorlog werd betrokken, op dezelfde wijze optrad
en eveneens dikwijls de meest onverdedigbare regels stelde,
ten einde den handel van anderen te fnuiken. Straks zal
ik er ook nog op wijzen, hoe dezelfde practijken, het eerst
door de Hanze-steden gehuldigd, thans nog, niettegenstaande
de groote ontwikkeling, die sinds dien ook bij het Volken-
recht is waar te nemen, in zwang zijn bij sommige Staten,
zij het dan ook in meer verzachten vorm.

Zooals ik zoo even reeds opmerkte, hebben ook de Ver-
eenigde Provinciën denzelfden laakbaren gedragsregel ge-
volgd en hebben zij, zoolang zij oppermachtig ter zee waren,
hiervan dikwijls gebruik gemaakt, o.a. in 1599, toen zij
allen handel naar Spanje verboden. Een dergelijk verbod,
hoewel niet zoo absoluut, vaardigde Engeland in 1625 en
1626 ook tegen Spanje uit. i)

Verzet van de zijde der neutrale Staten kwam echter
ook wel voor. Toen 22 Augustus 1689 Engeland en de
Vereenigde Provinciën bij het tractaat van Whitehall 2)
overeenkwamen aan de neutralen allen handel met Frankrijk
te verbieden en zij dit verbod wilden handhaven door een
fictieve blokkade van de geheele vijandelijke kust, wat dus
gelijk stond met het behandelen van alle handelsartikelen
als contrabande, slaagden de Scandinavische Staten er in de
uitvoering van dit verdrag te beletten. 3)

1) Kleen, I, p. 354.

2) Dumont, VII, 2« gedeelte, p. 238.

3) Zie Vattel, Le droit des gens, II, § 112 en Hautefeuille II, p. 252. —
Twiss, II, § 133 neemt deze blokkade in bescherming en geeft een andere
lezing van de protesten van Zweden en Denemarken.

-ocr page 61-

45

Ter verontschuldiging van de staatslieden, die den neutralen
handel binnen zulke enge grenzen beperkten, diene, dat de
meest bekende rechtsgeleerden als Gentili en de Groot
theorieën verdedigden, waarin de rechten der neutrale Staten
geheel op den achtergrond werden gedrongen, ■

Zoowel de uiterst krasse besluiten, welke de belligerenten
in zake contrabande dikwerf namen, als het feit, dat, nadat
verschillende Staten in het bezit van koloniën in andere
werelddeelen waren gekomen, de wereldhandel steeds meer
in omvang toenam en de Staten zich bewust werden van
het belang, dat zij hierbij hadden, hebben een kentering
ten bate van den neutralen handel ten gevolge gehad. In
de zeventiende eeuw gingen verscheidene Staten over tot
het sluiten van tractaten, waarin een opsomming voorkwam
van de voorwerpen, die zij als oorlogscontrabande zouden
beschouwen.

Een van de belangrijkste op dit gebied is zeker wel het
tractaat van de Pyreneeën, gesloten 7 November 1659
tusschen Frankrijk en Spanje. De desbetreffende artikelen
luiden :

„Art. XII : En ce genre de marchandises de contre-bande,
s\'entend seulement estre comprises toutes sortes d\'armes
à feu et autres assortissemens d\'icelles : comme canons,
mousquets, mortiers, petards, bombes, grenades, saucisses,
cercles poissez, affusts, fourchettes, bandolieres, poudres,
mesches, salpestre, balles, picques, espées, morions, casques,
cuirasses, hallebardes, javelines, chevaux, selles de cheval,
fourreaux de pistolets, baudriers et autres assortissemens
servant à l\'usage de la guerre.

Art. XIII : Ne seront compris en ce genre de marchan-

-ocr page 62-

46

dises de contre-bande, les fromens, bleds, et autres grains,
legumes, huiles, vins, sel ny generalement tout ce qui
appartient à la nourriture et sustentation de la vie: mais
demeureront libres, comme toutes autres marchandises et
denrees non comprises en l\'article precedent." i)

Dit tractaat beperkt de contrabande dus tot wapenen
en andere voorwerpen, in het bijzonder voor oorlogsgebruik
bestemd, en bovendien paarden, zadels en salpeter.

Art. 19 van het tractaat van Utrecht (11 April 1713)
bevat ongeveer dezelfde opsomming van verboden artikelen
als die, welke voorkomt in het tractaat van de Pyreneeën ;
art. 20 noemt eenige
res ancipitis usus en verklaart uit-
drukkelijk den handel daarin vrij. 2) Dit tractaat werd
onderteekend door Frankrijk, Spanje, Engeland en de
Vereenigde Provinciën, terwijl Venetië en Pruisen nog
toetraden.

Hoewel er, voordat de vrede van de Pyreneeën tot stand
was gekomen, reeds verscheidene verdragen gesloten waren,
waarbij eveneens de contrabande werd beperkt tot wapenen
en oorlogsmunitie — indien ik hier aan dit woord, in navolging
van Fransche schrijvers, een ruimere beteekenis mag hechten
dan gewoonlijk geschiedt en ik daaronder mag verstaan de
voorwerpen, die in het bijzonder voor den oorlog dienen, —
zijn de zooeven genoemde tractaten van belang, aangezien zij
ten grondslag hebben gelegen aan vele andere 3) gedurende
de achttiende eeuw en de eerste helft der negentiende eeuw.

1) Dumont, VI, se gedeelte, p. 266.

2) Dumont, VIII, ie gedeelte, p. 345.

3) Eene opsomming van tractaten, waarin hetzelfde principe gehuldigd
wordt, is te vinden bij Calvo, IV, § 2434, 2436 en bij Hautefeuille, II, p. 320.

-ocr page 63-

lOI

Hier zij opgemerkt, dat de meeste verdragen, waarbij
Engeland ook partij was, op dit punt een volkomen stil-
zwijgen bewaarden, waarvan Hautefeuille zegt „Ie silence
Ie plus absolu, et, a mon avis Ie plus significatif." i) Enge-
land wilde zich gewoonlijk niet binden, maar behield zich
de vrijheid voor ten allen tijde de beslissingen te nemen,
welke het overeenkomstig zijn belangen noodig achtte.

Viel er dus een neiging waar te nemen de contrabande
binnen de m.i. juiste grenzen te brengen, toch waren er
ook nog stroomingen in andere richtingen te bespeuren.
Zoo noemt Calvo een aantal tractaten, die geheele vrij-
stelling van den handel bedongen, 2) terwijl Hautefeuille
eenige verdragen vermeldt, die weder grootere uibreiding
aan de contrabande gaven, welke uitbreiding volgens dezen
schrijver steeds aan buitengewone omstandigheden was te
wijten. 3) Het tot standkomen van al deze verdragen is
echter niet louter het gevolg van een behoefte aan rechts-
zekerheid; dikwijls toch was bij het sluiten van zulke ver-
dragen door machtige staten het motief een concurrent
van voordeelen te berooven, welke hem anders zouden te
beurt vallen. 4)

1) Hautefeuille, II, p. 324.

2) Calvo, IV, § 2437.

3) Hautefeuille, II, p. 324. — In verscheidene verdragen wordt als uitzondering
op de contrabande aangenomen de wapenen en ammunitie, die zich aan boord
bevinden ter verdediging van het schip, de schepelingen en de passagiers.
Een dergelijke uitdrukkelijke vrijste;lling schijnt mij overbodig toe. Immers,
die voorwerpen worden niet naar een belligerent vervoerd, dus missen een
der kenmerken, die ze tot contrabande zouden stempelen.

4) Kleen, I, p. 364.

-ocr page 64-

lOI

Evenwel, voor zoover een Staat zich niet door een tr^actaat
had gebonden, bleef de unilaterale declaratie in gebruik.
Van deze laatste maakte veelal Engeland — doch ook andere
Staten treft dit verwijt — gebruik, om, het voorbeeld van
de Groot navolgende, tal van
res ancipitis tisus onder de
contrabande op te nemen, al werden deze dan ook dik-
wijls voorwaardelijk tot de verboden waren gerekend,
waarbij met de omstandigheden rekening moest worden ge-
houden, bijv. met het feit, dat de voorwerpen voor een
oorlogshaven bestemd waren. Ik zal later nog de aandacht
vestigen op de fouten, welke dit systeem, dat nog op den
huldigen dag door sommige Staten wordt toegepast, aan-
kleven.

In 1780 deden de pretenties van Engeland te dien op-
zichte eenige Staten zich aaneensluiten, teneinde eenige
principes betreffende de neutraliteit vast te stellen en ten
einde desnoods met geweld weerstand te bieden tegen de
maatregelen welke Engeland als belligerent steeds nam, om
den neutralen handel zooveel mogelijk schade toe te bren-
gen. i) Zoo kwam dan op initiatief van Rusland de zgn. eerste
Gewapende Neutraliteit tot stand. In afzonderlijke verdragen
met Denemarken en Zweden werden de beginselen opge-
nomen, die het allereerst voorkwamen in een Russische

i) De houding van Engeland was de aanleiding tot de eerste Gewapende
Neutraliteit volgens G. F. de Martens (Précis du droit des gens, II, § 324),
F. de Martens (Traité de droit international, III, p. 321), en Calvo, III,
§ 2212. — Anderen, o.a. Phillimore, III, § 194^ schrijven het tot stand komen
van de Gewapende Neutraliteit toe aan een hofintrige. Spottend noemt de
laatste schrijver haar bepalingen „the new Russian International Code",

(III, § 195).

-ocr page 65-

49

declaratie van 28 Februari 1780. Verscheidene Staten traden
in 1781 toe. i)

Een van de punten, waarover men op deze wijze tot
overeenstemming kwam, was een enumeratie van contra-
bande-artikelen. Het belang van deze beslissing is voor-
namelijk gelegen in het groote aantal Staten, waardoor zij
werd genomen. De opsomming, welke voorkomt in het
tractaat Rusland-Engeland van 20 Juni 1766 werd algemeen
bindend verklaard. 2) De enumeratie, hierin voorkomende,
komt ongeveer overeen met die uit het verdrag van de
Pyreneeën; paarden zijn echter geschrapt, teugels en zwavel
zijn aan de lijst toegevoegd.

De hoop, dat de uniformiteit, welke men aldus trachtte
te brengen in de reglementeering van de contrabande,
gehandhaafd zou kunnen worden ook tegen Engeland,
bleek weldra ijdel te zijn. De Europeesche oorlogen, die
het gevolg van de Fransche revolutie waren, dwongen
verschillende Staten zich bij Engeland aan te sluiten en
zoo viel de Gewapende Neutraliteit spoedig uiteen.

Wel sloten 16 December 1800 Rusland, Zweden en
Denemarken de tweede Gewapende Neutraliteit, tot welke

1) Zie de Martens, Recueil (i® editie), II, pp. 74, 103, iio, 117. 130,171
en voor verdere acten en correspondentie de Martens, Recueil (le editie),

IV, p. 345, e. V.

2) Dit verdrag te vinden in de Martens, Recueil (le editie), I, p. 145. —
Dat de lijst in dit verdrag niet zoo uitgebreid is, als men van Engeland zou
verwachten, is volgens F. de Martens hieruit te verklaren, dat de handel van
Rusland, uit een commercieel oogpunt beschouwd, geen gevaar opleverde voor
Engeland, waarom deze Staat meende tegenover Rusland een meer liberaal
standpunt te kunnen innemen. Zie Traité de droit international, III, p. 348.

5

-ocr page 66-

\' 50

Pruisen toetrad i) en waarin dezelfde beginselen ten aanzien
van den handel waren neergelegd, doch Engeland slaagde
er spoedig in dezen band te verbreken door Rusland van
de andere contractanten te scheiden en met dezen Staat in
1801 een verdrag te sluiten, waarin gunstige bepalingen
ten aanzien van den neutralen handel werden opgenomen
doordat de contrabande binnen enge grenzen beperkt bleef. 2)

Over het algemeen bleef Engeland echter aan zijn op-
vatting over contrabande vasthouden, zoodat men het slechts
als exceptioneele concessies moest beschouwen, wanneer
Engeland bij conventie restricties toestond, waardoor bijv.,
scheepstimmerhout en levensmiddelen geheel vrij werden
verklaard. Door de eeuwen heen valt er steeds een groot
onderscheid te maken tusschen de opvattingen van het
Britsche Rijk als oorlogspartij en het standpunt door dezen
Staat ingenomen, indien neutraal. Van zijn macht bewust
zijnde verbood het oorlogvoerende Engeland dikwijls den
aanvoer van levensmiddelen naar zijn tegenstander, doch,
wanneer een kleine Staat op zijn beurt een dergelijken
maatregel nam, ontlokte dit protesten te Londen. Zoo werd
in 1715 Denemarken genoodzaakt af te zien van zijn pretentie
het transport van levensmiddelen naar Zweden te beletten. 3)
Geheel in zijn lijn bleef Engeland, toen het in 1793 en 1795
door
Orders in Council allen toevoer van levensmiddelen,
naar Frankrijk verbood; hierop kom ik nog uitvoeriger terug..

Engeland heeft zich dus door de Gewapende Neutraliteit

1) Zie de Martens, Recueil (le editie), VII, p. 516 en suppl. II, p. 344) e. v.,

2) Kleen, I, p. 29, noot i.

3) Hautefeuille, II, p. 447, noot 2.

-ocr page 67-

lOI

niet laten beïnvloeden en, hoe goed deze ook bedoeld was,
grooten, directen invloed heeft ze nooit uitgeoefend, le doordat
de Engelsche diplomatie er in slaagde eenige Staten weder
van den goeden weg af te leiden, o.a. de Vereenigde Staten
door een tractaat van 1795, waarbij levensmiddelen, welke
naar beUigerenten vervoerd worden, voor preëmptie worden
vatbaar verklaard; i) door de woelige tijden in het eind
van de achttiende en in het begin van de negentiende eeuw,
toen verscheidene Staten zich gezamenlijk met Engeland
tegen Frankrijk keerden.

In deze periode werd met rechtbeginselen over het alge-
meen weinig rekening gehouden ; omtrent de afdwalingen
op het stuk van contrabande schrijft Kleen : „Les excès des
guerres de la Re\'volution française, où les abus des pro-
hibitions furent poussés jusqu\'à une obstruction si absolue,
que la notion de contrebande fut pour ainsi dire confondue
avec le blocus fictif, étaient trop outrés et transitoires pour
annuler les progrès déjà gagnés." 2)

Al heeft dus de Gewapende Neutraliteit niet dadelijk die
uitwerking gehad, die verwacht werd, toch hebben ten
slotte verschillende Staten zich aan hare principes gehouden.

Uit dit korte overzicht van de practijk tot de negentiende
eeuw blijkt dus, dat de belligerenten het recht hadden te
beslissen, wat zij als contrabande zouden beschouwen ; dat
langzamerhand de gewoonte ontstond, dat twee of meer
Staten bij verdrag eene regeling omtrent de contrabande
troffen ; waren zij echter niet op deze wijze gebonden, dan

1) Calvo, IV, § 2438.

2) Kleen, I, p. 360.

-ocr page 68-

lOI

behielden zij het recht als belligerent zelfstandig te beslissen,
van welk recht Engeland, weigerende aan een algemeene
reglementeering mede te werken, meestal gebruik maakte.
In de tractaten is sinds het verdrag van de Pyreneeën de
strekking waar te nemen slechts de voorwerpen, die meer
in het bijzonder voor oorlogsgebruik bestemd zijn, als
contrabande te beschouwen; in de meeste tractaten komt
echter de inconsequentie voor, dat ook zwavel en salpeter
onder de verboden voorwerpen zijn opgenomen, in vele ook
paarden. Aan zulk een beperkte opvatting heeft Engeland
slechts zelden zijn goedkeuring gehecht.

Zoo was dus de stand van het Volkenrecht op dit punt,
toen de Fransche revolutie ongeveer geheel Europa gedu-
rende geruimen tijd in oorlogen wikkelde. Verwijzende naar
de opmerking van Kleen, zooeven vermeld, wil ik stilzwij-
gend voorbijgaan de verschillende zeer krasse maatregelen,
in dien tijd door onderscheidene Staten genomen. Aan de
ontwikkeling van het Volkenrecht is dit tijdvak zeer zeker
niet ten goede gekomen.

Nu zal ik overgaan tot een bespreking, ook in het kort, van
het standpunt, dat de Staten ten aanzien van het contrabande-
vraagstuk hebben ingenomen sedert den val van Napoleon.

B. Van den Bond van de Gewapende
Neutraliteit tot op heden.

Na de eerste Gewapende Neutraliteit is het niet meer
gelukt een zoo groot aantal Staten te bewegen tot een
beginselverklaring ten aanzien van de neutraliteit toe te
treden, waarin tevens een opsomming van contrabande-

-ocr page 69-

lOI

artikelen was opgenomen. Wel bevatte de bekende decla-
ratie van Parijs van i6 April 1856 regels omtrent den
neutralen en den vijandelijken handel en stond hierin, dat
contrabande niet vrij uitging, doch ten aanzien van de vraag,
wat hieronder moest worden verstaan, werd geen beslissing
genomen, i) Hieromtrent was op de tweede Vredesconfe-
rentie evenmin overeenstemming te verkrijgen.

De Napoleontische oorlogen buiten beschouwing latende,
ziet men, dat in de negentiende eeuw het conventioneel
recht met betrekking tot deze materie weder op den achter-
grond wordt gedrongen, zoodat het, op een enkele uitzondering
na, weer gebruik werd, dat de belligerenten bij eenzijdige de-
claraties te kennen gaven, wat zij als contrabande beschouwden.
Kleen merkt op, dat deze besluiten zich hoe langer zoo meer er
toe beperkten alleen tot de contrabande te rekenen „les muni-
tions de guerre proprement dites," waaronder hij begrijpt
„les objets faits pour la guerre et y servant dans leur état
actuel immédiatement et spécialement." 2) Ware zijn werk
verschenen, nadat hij had kunnen kennis nemen van het
besluit der Vereenigde Staten in den Spaansch-Amerikaan-
schen oorlog en van de besluiten van Rusland en Japan
in den jongsten oorlog, ongetwijfeld zou hij zich krachtig
verzet hebben tegen de bedenkelijke uitbreiding, welke deze
Staten aan hunne lijsten hebben gegeven, waarin ook weder
een ruime plaats is ingeruimd aan de
res ancipitis ustis. 3)

Doch niet alleen van den kant der oorlogvoerende partijen

1) de Martens, Nouveau Recueil, XV, p. 767.

2) Kleen, I, p. 367 en 370.

3) In de R. G. D. I. P., XI, 1904, p. 353 worden de Japansche en
Russische decreeten scherp gecritiseerd door Kleen.

-ocr page 70-

lOI

zien besluiten het licht, waarin wordt vastgesteld, welke
voorwerpen als contrabande zullen worden behandeld, ook
de neutrale Staten publiceeren van hunnen kant bij den
aanvang van een oorlog soms dergelijke lijsten. Wat is
hiervan de bedoeling? Sommige Staten hebben zich den
laatsten tijd ten doel gesteld, wanneer zij in een oorlog
neutraal willen blijven, den uitvoer van contrabande te ver-
bieden en te verhinderen. Hoewel dit geen plicht is, hun
door het positief Volkenrecht opgelegd, zijn zij hiertoe toch
overgegaan. Verscheidene der moderne schrijvers dringen
er op aan, dat het Volkenrecht in dien zin gewijzigd zal
worden. In geval een neutrale Staat zijn bemoeiingen
uitstrekt tot den uitvoer van contrabande, bevat zulk een lijst
dus een aantal voorwerpen, waarvan de uitvoer met bestem-
ming voor een der belligerenten den onderdanen verboden is.

Doch waar, zooals gezegd, een dergelijk verbod door
het Volkenrecht nog niet vereischt wordt, hebben de, door
neutrale Staten vastgestelde, lijsten doorgaans een andere
beteekenis. De bedoeling daarvan is dan n.1. deze, dat, mochten
de onderdanen tijdens den oorlog in de lijst voorkomende
voorwerpen naar een belligerent uitvoeren, zij dit dan doen
geheel voor hun risico. Zij worden dus gewaarschuwd, dat
de Staat, wiens onderdanen zij zijn, bij eventueele neming
en verbeurdverklaring door den anderen belligerent, wanneer
deze neming en confiscatie regelmatig plaats hebben, niet
voor hen in de bres zal springen. Mochten er echter van
zijn onderdanen goederen genomen worden, welke op de
door hem gepubliceerde lijst niet voorkomen, dan behoudt
hij zich het recht voor door protest en desnoods door andere
maatregelen zich te verzetten.

-ocr page 71-

lOI

Het onderscheid tusschen deze soorten besluiten moet dus
steeds in \'t oog gehouden worden.

Ofschoon zulk eene partieele, eenzijdige regeling van het
contrabande-vraagstuk m. i. zeer ongewenscht is — welke
zienswijze ik nog hoop toe te lichten — hoe zij ook ge-
schiede, hetzij door speciale besluiten, hetzij door eén meer
standvastige interne wetgeving, meen ik toch een beknopt
overzicht van beide te moeten geven, om het standpunt te
doen kennen, dat in de laatste honderd jaren door ver-
schillende Staten in deze quaestie is ingenomen.

Engeland heeft in de negentiende eeuw slechts zelden
een tractaat gesloten, waarin bepaald werd, wat contrabande
is. Calvo vermeldt er een tusschen Engeland en BraziUë
van 17 Augustus 1827. i) Overigens heeft die Staat er
zich altijd aan gehouden, wanneer hij in een oorlog werd
betrokken, bij het uitbreken van of gedurende de vijande-
lijkheden
Orders in Gouncil uit te vaardigen, waarbij werd
vastgesteld, wat hij onder contrabande verstond. Hij bleef
getrouw aan zijn opvatting, dat ook
res ancipitis usus voor
een verbod in aanmerking kwamen; het transport van zulke
voorwierpen w^erd soms absoluut, soms voorwaardelijk ver-
boden. Een vaste regel, die gevolgd wordt, bestaat niet. 2)
De Engelsche Regeering heeft dan ook herhaaldelijk in

1) Calvo, IV, § 2450. — Behalve dit noemt Hall (IV, § 239, noot 4)
nog een tractaat met Portugal in 1820. — Ook dient vermeld een tractaat
van 1848 tusschen Engeland en Denemarken, waarbij elke partij zich verbindt
te beletten, dat hare onderdanen wapenen, munitie en schepen leveren aan den
vijand van den anderen contractant. Zie Rolin-Jaequemyns in R. D. I., II,
1870, p, 706.

2) Cf. Dupuis, Le droit de la guerre maritime d\'après les doctrines anglaises
contemporaines, § 211.

-ocr page 72-

lOI

het Parlement geweigerd te verklaren, wat in het algemeen
onder contrabande moet worden verstaan, er zich op be-
roepende, dat de beslissingen hieromtrent altijd van de
omstandigheden afhangen.

Zoo heeft deze Staat, zich bewust van zijn oppermacht
ter zee, hiervan steeds gebruik gemaakt, om, belligerent
zijnde, naar zijn goeddunken aan de contrabande een uit-
breiding te geven, zooals zijn belangen dit vorderden. Was
Engeland echter neutraal, dan onthield het zich van het
uitspreken van een opinie, maar dan bleek toch wel dik-
wijls, dat het in zoo\'n geval een veel engere opvatting was
toegedaan. Toen bijv. Frankrijk in 1885 tijdens de vijande-
lijkheden tegen China rijst tot contrabande verklaarde,
volgde spoedig een protest van Engeland, i) In 1898
beschouwde Spanje zwavel als contrabande, waarbij het
zich kon beroepen op een traditie van ongeveer anderhalve
eeuw. Hierop kwamen dadelijk klachten van Engeland,
welks onderdanen de zwavel meestal transporteeren van
Sicilië naar de overige havens, waarop Spanje op dezen
maatregel terugkwam.
2) Ook Rusland kreeg dadelijk
objecties van Engeland te hooren, toen het in den jongsten

1) 27 Februari 1885 protesteerde Lord Granville bij Waddington, den
diplomatieken vertegenwoordiger van Frankrijk te Londen, er tegen, dat rijst
in het algemeen als contrabande zou worden beschouwd. Hij kon begrijpen,
dat zulks geschiedde, indien rijst werd toegevoerd naar de vijandelijke vloot
of naar een haven, waar deze zich bevond. (Livre jaune, No. 21.)

Zweden en Noorwegen protesteerden ook tegen den maatregel. (Livre
jaune. No. 25.)

Denemarken protesteerde in principe, zonder er zich verder tegen te ver-
zetten, doch maakte reserves voor de toekomst. (Livre jaune, N". 29.)

2) Le Fur, R. G. D. L P., VI, 1899, p. 461.

-ocr page 73-

lOI

oorlog levensmiddelen onder de verboden artikelen wilde
rekenen, en zag daarop van deze pretentie verder af. i)

Als scherp contrast hiermede wil ik een voorbeeld geven,
hoe Engeland in het begin van den Boeren-oorlog optrad.
Toen legde het beslag op alle levensmiddelen, bestemd voor
de Zuid-Afrikaansche Republieken. Zijn houding veranderde
eerst, toen de Regeering te Pretoria in November 1899
aan Lord Salisbury seinde, dat zij zich dan verplicht zou
zien de krijgsgevangenen met miliepap te voeden. Dit had
tengevolge, dat voor het vervolg o.a. het transport van
graan werd vrijgesteld, maar niet het vervoer van die levens-
middelen, waarvan werd aangenomen, dat zij dadelijk of
uitsluitend voor militaire doeleinden moesten dienen, bijv.
vleesch in blikjes.
2)

Uit de feiten, die ik hier noemde, kan men zich eenigs-
zins een voorstelling maken van de praktijken der Engelsche
Regeering. Een principe te ontdekken, waarop zij gebaseerd
zijn, is niet mogelijk, tenzij men het eigenbelang als zoo-
danig wil aanhierken. 3) Toch moet men rekening hooiden
met het standpunt, dat deze Staat inneemt, wegens den
grooten invloed, dien hij als eerste zeemogendheid uit-
oefent. Het zal niet gemakkelijk zijn het Britsche Rijk te
doen besluiten tot een conventie toe te treden, waarbij het

1) Lawrence, R. G. D. L P., Xll, 1905, p. 7.— Erkend dient echter te
worden, dat Rusland levensmiddelen onvoorwaardelijk als contrabande wilde
beschouwen.

2) den Beer Poortugael, Oorlogs- en Neutraliteitsrecht, p. 322.

3) Volgens Desjardins (Revue des deux Mondes, i Juni 1898, p. 538) is
voor Engeland de geheele contrabande-reglementeering steeds „de l\'ordre
politique et non de l\'ordre juridique", wat m.i, een zeer juiste opmerking is.

-ocr page 74-

zou moeten afwijken van de tot nu toe gevolgde gedragslijn, i)
Hoe nu te verklaren de indiening op de tweede Vredes-
conferentie van een Engelsch voorstel tot afschaffing van de
oorlogscontrabande? Wellicht was dit slechts veinzerij, daar
men toch wel vermoeden kon, dat zulk een voorstel niet
aller goedkeuring zou wegdragen. Misschien was het voor-
stel wel ernstig bedoeld en werd het ingegeven door de
vrees, dat Engeland eventueel met zijn eigen wapenen
bestreden zou kunnen worden ; immers Engeland is, wat
zijn voeding betreft, voor een zeer groot deel afhankelijk
van den aanvoer uit het buitenland; waar nu tegenwoordig
in vele landen een groote uitbreiding aan de oorlogsmarine
wordt gegeven, zou het niet tot de onmogelijkheden be-
hooren, dat in een eventueelen oorlog met Engeland een
machtige tegenstander de voedingsmiddelen tot contrabande
zou verklaren en het transport daarvan dus zooveel mogelijk
zou verhinderen. 2)

De Vereenigde Staten van Noord-Amerika stellen zich
ongeveer op hetzelfde standpunt als Engeland. In hare eerste
levensjaren heeft de republiek de beginselen van de Gewa-
pende Neutraliteit gehuldigd en was zij dus een beperkte

1) Von Bulmerincq deelt mede (Praxis, Theorie und Codification des Völker-
rechts, p. 193), dat voor den aanvang der Brusselsche Conferentie Lord Derby
4 Juli 1874 aan Lord Loftus te Petersburg last gaf aan de Russische Regee-
ring mede te deelen, dat de Engelsche Regeering vi^enschte, dat er niet eenig
onderwerp op den zee-oorlog betrekking hebbende ter Conferentie zou worden
aangeroerd.

2) Het voorstel werd 24 Juli 1907 namens Engeland door Lord Reay
ingediend. Ten slotte werd in de vierde commissie tegengestemd door Duitsch-
land, Frankrijk, Rusland, de Vereenigde Staten en Turkije. Zie den Beer
Poortugael, Oorlogs- en Neutraliteitsrecht, p. 329—334.

-ocr page 75-

lOI

opvatting omtrent de contrabande toegedaan. Ook in eenige
tractaten is hetzelfde weder te vinden, o.a. in het door
Kleen geprezen verdrag tusschen de Vereenigde Staten en
Italië van 26 Februari 1871. i) Dit tractaat noemt als con-
trabande „toute espèce d\'armes et d\'instruments en fer, en
acier, et en cuivre, et tous autres matériaux manufacturés,
préparés et faits expressément pour la guerre sur terre ou
sur mer." 2) Overigens kennen de Vereenigde Staten ook
de splitsing in absolute en voorwaardelijke contrabande.
Zocr o.a. in de instructie van den Minister van Marine van
20 Juni 1898, waar door art. 19 onder de voorwaardelijke
contrabande worden genoemd: „charbon, 3) quand il est
destiné à une station navale, à un port de ravitaillement, à
un ou plusieurs navires ennemis ; matériaux pour la con-
struction de chemins de fer ou de télégraphes et monnaie,
lorsque ces matériaux et cette monnaie sont destinés aux
forces de l\'ennemi ; approvisionnements, quand ils sont
destinés à un ou plusieurs navires de l\'ennemi ou à une
place assiégée". 4)

Ook hier is geen vast richtsnoer te vinden, waaraan de
Amerikaansche Regeering zich heeft gehouden en men zal
dan ook bij een andere gelegenheid of een vermeerdering
of een vermindering van het aantal verboden artikelen
kunnen te gemoet zien, want, wanneer men zich op een

1) Kleen, I, p. 374, noot 2..

2) Calvo, IV, § 2449.

3) Desjardins was voorbarig, toen hij het toejuichte, dat Mac Kinley de
steenkolen niet als contrabande beschouwde. Zie Revue des deux Mondes,
I Juni 1898, p. 540.

4) R, G. D. I. P., V, 1898, Documents p. 14.

-ocr page 76-

6o

objectief standpunt stelt, kan men geen grond vinden,
waarom in 1898 de lijst juist zóó is ingericht en niet anders.

Pruisen, het belangrijkste bestanddeel van het tegen-
woordige Duitsche Rijk, dat als zoodanig nog niet aan
een oorlog heeft deelgenomen, uitgezonderd het laatste
deel van den oorlog van 1870—\'71, heeft zich voornamelijk
gehouden aan de beginselen van de Gewapende Neutraliteit.
Deze zijn ook terug te vinden in eenige tractaten, door
Pruisen gesloten, en in het
Algemeine Landrecht (art. 2034,
2036). i)

Het prijsreglement van 20 Juni 1864 liet zwavel en sal-
peter uitvallen, doch voegde er zadels en teugels bij. 2)

In 1870 bracht Pruisen ook steenkolen op de lijst van
verboden voorwerpen, wat het in 1864 nog niet had gedaan.
Als merkwaardigheid dient hier vermeld te worden, dat
Pruisen, dat als neutrale Staat den uitvoer van contrabande
niet belette, hoewel het gedurende den Krim-oorlog den
doorvoer van wapenen naar Rusland wel verbood, in 1870
als belligerent bij de Engelsche Regeering protesten in-
diende, daar deze den uitvoer van wapenen, paarden en
steenkolen naar Frankrijk toeliet. Het memorandum, dat
Graaf Bernstorff, Pruisisch ambassadeur te Londen, 30
Augustus 1870 tot Lord Granville richtte en waarin dit
protest wordt gemotiveerd, is lezenswaard wegens het ont-
breken van nagenoeg allen rechtsgrond. Bernstorff betoogt
o.a., dat het zeer onbillijk en onreehtvaardig van Frankrijk
was den oorlog te beginnen en dat deze Staat nu ge-

1) de Boeck, De la propriété privée ennemie sous pavillon ennemi, p. 610

2) Kleen, R. D. L, XXV, 1893, p. 129.

-ocr page 77-

holpen wordt, doordat Engeland den uitvoer van de
genoemde artikelen daarheen niet verijdelt. Dit noemt
hij partijdigheid, waartegen hij zich verzet. Maar hij
gaat nog verder. Hij verlangt, dat Engeland tegenover
Pruisen
une neïitralitè bienveillante zal in acht nemen, daar
toch algemeen het goede recht van Pruisen wordt erkend.
Voor dezen Staat eischt hij dus n.b. partijdigheid op. Het
is waar, een dergelijk denkbeeld is ook door niemand
minder dan de Groot geopperd, i) doch wordt tegenwoordig
vrij algemeen veroordeeld, waartoe reeds van Bijnkershoek
het voorbeeld gaf. 2) Toch 4aat Westlake zich nog zoo
medeslepen door het denkbeeld, dat er een
neutralité favo-
rable
kan bestaan, dat hij in tegenstelhng hiermede ook
spreekt over
un acte de neiitralité hostile, 3) wat men een
contradictio in adjecto zou kunnen noemen.

Op het antwoord van Engeland, dat Pruisen tijdens den
Krimoorlog ook niet den uitvoer had verboden, dient de
Pruisische ambassadeur van repliek door aan te voeren,
dat er toen een strijd gevoerd werd van vier tegen één en
dat destijds het nationale bestaan van Engeland niet be-
dreigd werd. 4)

1) Grotius, Lib. Ill, Cap. XVII, § III.

2) Van Bijnkershoek (Quaestionum juris publici hbri duo. Lib. I, Cap. IX)
schreef: „Si recte judico, beUi justitia vel injustitia nihil quicquam pertinet ad
communem amicum ; ejus non est, inter utrumque amicum, sibi invicem hostera,
sedere judicem, et ex causa aequiore vel iniquiore huic illive plus minusve
tribuere vel negare."

3) R. D. I., II, 1870, p. 629.

4) Dit memorandum wordt door Westlake medegedeeld in de R. D. I., II,
1870, p. 619 en is ook te vinden in de Archives diplomatiques 1871—\'72,
(II, p. 430, No. 372).

-ocr page 78-

lOI

Een ieder oordeele voor zich zelf over de waarde van
dergelijke argumenten.

Dat er pogingen gedaan worden in het Volkenrecht te
doen opnemen den eisch aan neutrale Staten hunnen onder-
danen den uitvoer van contrabande te verbieden en zooveel
mogelijk te verhinderen, kan ik niet anders dan toejuichen,
maar dan moeten deze pogingen ondersteund worden door
andere argumenten dan de bovengenoemde en dan moet
ook een Staat, die als belligerent zoo iets vordert, con-
sequent zijn, wanneer hij neutraal is.

Niettegenstaande deze tijdelijke aberratie van Pruisen,
kan toch met voldoening geconstateerd worden, dat het in
het algemeen een meer beperkten omvang aan de contra-
bande geeft dan Engeland en de Vereenigde Staten.

Van Frankrijk kan dit ook getuigd worden. Deze Staat,
die het goede voorbeeld gaf met een beperking der con-
trabande-artikelen bij het tractaat van de Pyreneeën, dat,
zooals ik boven reeds opmerkte, tot grondslag aan vele
andere tractaten heeft gestrekt, heeft zich steeds, behoudens
enkele uitzonderingen, in dezelfde lijn voortbewogen. Zooals
Calvo i) en Hautefeuille
2) opmerken, was de Ordomtance

Op dit memorandum, dat eveneens te vinden is in een un£,egeven Blue
book, No, 61, antwoordde Lord Granville 15 September 1870. In dit ant-
woord verwierp hij het denkbeeld van een
benevolent neutrality, als zijnde in
strijd met alle rechtsbeginselen (Blue book N». 132). Hierop zond Bernstorff
8 October 1870 wederom een uitvoerig vertoog, waarin hij ontkende een
benevolent neutrality van den kant van Engeland gewenscht te hebben (Blue
book No. 187).

Over de resultaten van dit optreden van Pruisen zal ik elders nog iets
mededeelen,

1) Calvo, IV, § 2444.

2) Hautefeuille, II, p. 344.

-ocr page 79-

lOI

de la Marine van 1681 bijna tweehonderd jaren, nadat zij vast-
gesteld was, nog de basis van de Fransche regels op dit
stuk. In de
Ordonnance de la Marine, komt (L. III, T. IX,
art. 11) de volgende bepaling voor: „Les armes, poudres,
boulets et autres munitions de guerre, mesme les chevaux
et équipages qui seront transportez pour le service de nos
ennemis, seront confisquez en quelque vaisseau qu\'ils soient
trouvez, et à quelque personne qu\'ils appartiennent, soit de
nos sujets ou alliez." 1)

In 1854 beschouwde Frankrijk als contrabande behalve
wapenen en ammunitie ook zwavel en salpeter en tevens
„tous les instruments quelconques fabriqués à l\'usage de la
guerre, lorsqu\'ils sont destinés à l\'ennemi." 2) Dit was ook
het Fransche standpunt in 185g en 1870, Ik heb er reeds
op gewezen, dat in 1885 gedurende de vijandelijkheden
tegen China een afwijking plaats vond; toen werd ook
rijst op de lijst van verboden voorwerpen geplaatst, wat na
de protesten van Engeland op eenigszins vreemde wijze
werd gemotiveerd. 3) Deze bijzondere handelwijze wordt
door Selosse verklaard als een represaille-maatregel tegen
Engeland, dat aan Fransche oorlogsschepen in Engelsche
havens het laden van kolen slechts in beperkte mate toe-
stond. 4)

Steenkolen heeft Frankrijk nooit als contrabande beschouwd.

Italië noemt in de Code de la mari7ie marchande (art. 216
als contrabande „les munitions de guerre de toute espèce,"

j) Pardessus, IV, p. 325.

2) Calvo, IV, § 2444.

3) Zie hierover Livre jaune. Nos. 15, 17, 28.

4) Journal Clunet, XXV, 1898, p. 463, noot 2.

-ocr page 80-

lOI

behoudens hetgeen bij tractaten bepaald wordt of bij speciale
verklaring bij het begin der vijandelijkheden, i) Zoo zijn
de bepalingen van de wetgeving voor het geval Italië in
een oorlog neutraal mocht zijn. Ik wees reeds op het trac-
taat met de Vereenigde Staten, waarin een beperkte opvatting
van de contrabande voorkomt.

Oostenrijk hield zich in 1864 ongeveer aan de bepalingen
van de Gewapende Neutraliteit. De neutraliteits-verklaring
van Oostenrijk-Hongarije van 1870 verbiedt eenvoudig, dat
op de schepen van zijn onderdanen naar de belligerenten
voorwerpen worden vervoerd, welke als contrabande worden
beschouwd door het Volkenrecht of volgens de besluiten der
belligerenten, terwijl aan de overtreders van dit verbod de
bescherming wordt ontzegd. 2) Hier verklaart dus een
souvereine Staat openlijk er in te berusten, dat aan zijn
onderdanen door een anderen Staat de wet wordt voor-
geschreven, hoe deze wet ook moge luiden. Opmerkelijk is
het ook, dat er hier gewaagd wordt van twee soorten
contrabande. Staan deze naast elkaar? En indien er strijd
is tusschen hetgeen de belligerenten voorschrijven en de
voorschriften van het Volkenrecht, moet men dan ten slotte
niet aan deze de suprematie toekennen?

Spanje gaf in art. 6 van het decreet van 24 April 1898 3)
eene enumeratie, waarin ook zwavel voorkwam, wat protesten

1) de Boeck, p. 610.

2) Kleen, R. D, I., XXV, p. 142, noot i; Fiore III, § 1597. — Rolin-
Jaequemyns (R. D. I.^ II, 1870, p. 704) doet het voorkomen, alsof Oostenrijk-
Hongarije zich zelf tot taak stelde den uitvoer te verhinderen.

3) Dit decreet wordt vermeld door Le Fur, R. G. D. I. P-, V, 1898,
p. 761, noot I.

-ocr page 81-

65

ten gevolge had van Engelschen en van Italiaanschen kant.
Italië was hierbij geïnteresseerd wegens den grooten uitvoer
van dit artikel uit Sicilië. Deze protesten veroorzaakten een
besluit van Spanje, volgens hetwelk de zwavel tijdelijk
werd vrijgesteld, i) Hoewel aan de opsomming wordt toe-
gevoegd „et en général tous les instruments, ustensiles,
munitions ou objets qui servent a la guerre", schijnt het,
wanneer men den aard der vooraf genoemde voorwerpen
beschouwt, dat hier toch alleen moet gedacht worden aan
zaken, welke in het bijzonder voor den oorlog dienen.

Rusland, dat het initiatief nam tot het sluiten van de
Gewapende Neutraliteit, waarbij ten aanzien van de con-
trabande de Hberale lijst van 1766 als voorbeeld werd
genomen, welke lijst in 1877 ook nog van kracht was, 2)
heeft zich in den oorlog met Japan plotseling op een ge-
heel ander standpunt gesteld en heeft aan de lijst van
■contrabande-artikelen toen zoo eene reactionnaire uitbreiding
gegeven, dat het hierdoor zelfs Engeland heeft overtroffen.

Ter gelegenheid van de West-Afrikaansche Conferentie
te Berlijn in 1884—\'85 had de Russische vertegenwoordiger
nog verklaard, dat zijn Regeering steenkolen niet als con-
trabande kon beschouwen 3) en nu komen niet alleen de
steenkolen doch ook de levensmiddelen voor onder de bij

i> Le Fur, R. G, D. L P., VI, 1899, p. 461.

2) Selosse deelt echter mede (Journal Clunet, XXV, 1898, p. 458), dat in
een Russische ukase van 15 Mei 1877 een opsomming van contrabande-
artikelen voorkwam, die eindigde met de woorden: „et tous les objets destinés
aux troupes de terre ou de mer." In dat geval had die opsomming wel achter-
wege kunnen blijven, want de grenzen, eerst door de enumeratie getrokken,
worden door de toevoeging weder uitgewischt.

3) de Martens, Nouveau Recueil, X, 2® serie, p, 266.

5

-ocr page 82-

lOI

besluit van 14/26 Februari 1904 verboden voorwerpen. 1)
Het merkwaardige van dit besluit is, dat, niettegenstaande
er dus
res ancipitis 2isus in genoemd worden, welke ook
van het grootste belang zijn voor het gebruik in vredes-
tijd, er geen splitsing wordt gemaakt, waardoor sommige
goederen slechts voorwaardelijk zouden worden verboden.
Zulk een onderscheid werd zelfs door Engeland gewoonlijk
gemaakt, dat dan soms op sommige voorwerpen een recht
van preëmptie toepaste.

Na protesten van Engeland en de Vereenigde Staten
heeft Rusland afgezien van zijn pretentie levensmiddelen
onvoorwaardelijk als contrabande te behandelen. 2) Een
protest van Lord Lansdowne ten aanzien van de kolen had
tengevolge, dat de Russische Regeering besloot onderscheid
te maken, of deze brandstof al dan niet voor particulieren
was bestemd. 3)

Japan, voor het eerst in een modernen oorlog met een
Europeeschen Staat gewikkeld, heeft het voorbeeld gevolgd,
door zijn Engelschen bondgenoot gegeven, en het systeem
van tweeërlei contrabande toegepast. Ik wil hier mede-
deelen art. 13 en 14 van het prijs-reglement van 7 Maart
1904, dat in zijn geheel wordt vermeld door Nagaoka,.
destijds attaché aan de Japansche legatie te Parijs. 4)

1) R. G. D. I. p., XI, 1904., Documents p. 11. Ibidem, Documents p. 13
staat een besluit van 8/20 April 1904 waarbij ruw katoen nog aan de lijst
wordt toegevoegd.

2) Lawrence, R. G. D. 1. P., XII, 1905, p. 7 ; Holland, R. D. I., VII,
26 serie, 1905, p. 370.

3) Davin, Revue des deux Mondes, 15 Juli 1906, p. 326.

4) R. G. D. L P., XII, 1905, p. 613.

-ocr page 83-

lOI

Art. 13 luidt: „Seront considérés comme contrebande de
guerre les objets ci-dessous dans le cas où ils sont destinés à un
territoire ennemi ou à l\'armée de terre ou de mer ennemie : —
Les armes, munitions, substances explosives ainsi qvie leurs
matières premières (y compris plomb, salpêtre, soufre, etc.),
et les machines servant à leur fabrication ; ciment, unifor-
mes et objets d\'équipement ; plaques d\'acier, matières pour
la construction et l\'équipement des navires de guerre ou
de commerce ; et en général tous les objets exclusivement
réservés aux usages de la guerre."

Art. 14 luidt: „Seront considérés comme contrebande
de guerre les objets ci-dessous dans le cas seulement où
ils sont destinés, à l\'armée de terre ou de mer ennemie ou
lorsque le navire, qui les porte se dirige vers un port ennemi
et qu\'on peut présumer par leur destination qu\'ils seront
utilisés pour la guerre par l\'armée ennemie : — Les vivres
et boissons, vêtements et leurs matières premières, chevaux,
harnachements, fourrages, voitures, charbon et les autres
combustibles, bois, monnaies, or et argent non monnayés,
matériels pour les installations télégraphiques ou pour la
construction de voies ferrées."

Art. 14 is aldus geredigeerd ten gevolge van een her-
ziening van 9 Februari 1905. Terecht verbaast Kleen er
zich over onder de verboden artikelen terug te vinden ge-
munt geld en ongemunt goud en zilver, van welke zaken
de opname onder de contrabande sinds lang algemeen
veroordeeld is. i) Ook moet men er zich over verwonderen,
dat sommige grondstoffen onvoorwaardelijk tot de contra-

i) R. G. D. I. P., XI, 1904, p. 355.

-ocr page 84-

lOI

bande worden gerekend. In deze lijst komt veel voor, dat
er m.i. niet in moest staan.

Door Thonier wordt nog vermeld i) een circulaire van
den Japanschen Minister van Marine bij het begin van den
oorlog met Rusland gepubliceerd. De, in deze circulaire
voorkomende, enumeratie van voorwerpen, welke onvoor-
waardelijk als contrabande moeten worden beschouwd, ein-
digt met de woorden „et, en général, tous les produits
utilisables dans un but de guerre." Deze enkele woorden
geven een bedenkelijke ruimte aan de toepassing van de
bepaling, waarin de opsomming dan wel achterwege had
kunnen blijven. Deze fout is echter blijkbaar hersteld door
art. 13 van het hier bovengenoemde reglement. 2)

Zweden en Noorwegen hebben zich voornamelijk aan
het beginsel van de Gewapende Neutraliteit gehouden. De
Zweedsche neutraliteits-verklaring van 25 April i8g8 3)
verwijst naar het Koninklijk besluit van 8 April 1854. In
§ 5 van dit besluit staat de opsomming van contrabande,
welke bijna dezelfde is als die van de lijst van 1766. Bij
een besluit van 13 September 1855 wordt hieraan nog lood
toegevoegd, dat hier even zeer misplaatst is als zwavel en

1) Thonier p. 94. — Zie ook R. G. D. I. P., XI, 1904, Documents p. 13.

2) Hier zij nog vermeld, dat de Japansche neutraliteits-proclamatie van
1870 in art. 5 aan Japansche schepen verbood vi^apenen of munitie te ver-
voeren voor den dienst van een der belligerenten.

Rolin-Jaequemyns, R. D. I., III, 1871, p. 369.

3) R. G. D. I. P., V, 1898, Documents p. 36. — De Zweedsche contra-
bande-lijst eindigt met de woorden: „Ainsi que toutes fabricadons pouvant servir
directement à l\'usage de la guerre." Deze woorden doelen waarschijnlijk alleen
op voorwerpen, speciaal voor den oorlog bestemd.

-ocr page 85-

lOI

salpeter, welke grondstoffen toch door de lijst van 1766
onder de verboden waren werden gerekend.

In de Noorsche neutraliteits-verklaring van 28 April
1898 i) wordt verwezen naar het Koninklijk besluit van
7 Maart 1864, dat weder verwijst naar een besluit van
15 Maart 1854, waarvan art. 13 bijna woordelijk hetzelfde
is als § 5 van het genoemde Zweedsche besluit.

Nederland huldigt ook een beperkte opvatting van het
begrip contrabande. Door een Koninklijk besluit van 24 Juli
1870 werd de uit- en doorvoer van ammunitie en buskruit
verboden, 2) terwijl toen tevens zwavel, salpeter en lood
onder contrabande werden begrepen. 3)

Gedurende den Spaansch-Amerikaanschen oorlog werd
door de Regeering in de Staatscourant medegedeeld, dat
verboden was „de uitvoer van wapens, munitie en ander
oorlogsmaterieel naar de oorlogspartijen. Hiertoe moet worden
gerekend de uitvoer van alles wat geschikt is tot onmiddellijk
oorlogsgebruik, echter niet die van onbewerkte grondstoffen,
tenzij deze hoofdzakelijk tot oorlogsdoeleinden verwerkt wor-
den. " 4) Verder wordt in dit besluit ook nog verwezen naar
art. 100 Sr. 5)

1) R. G. D. I. P., V, 1898, Documents p. 39.

2) Buitengewoon bijvoegsel van de Staatse. 24, 25 Juli 1870, No. 173.

3) den Beer Poortugael, Oorlogs- en Neutraliteitsrecht, p. 272 (editie 1900).

4) Staatse. 3 Mei 1898, No. 102.

5) Art. 100 Sr., voor zoover hier van belang, luidt:

„Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren wordt gestraft:
10. hij die, in geval van een oorlog waarin Nederland niet betrokken is
opzettelijk eenige handeling verricht waardoor de onzijdigheid van den staat
wordt in gevaar gebracht, of eenig bijzonder voorschrift tot handhaving der

-ocr page 86-

lOI

In 1904 heeft de Regeering er zich toe bepaald te waar-
schuwen voor het gevaar en de nadeelen verbonden aan
het vervoeren van contrabande, i)

In Nederlandsch Indië bestond in 1904 nog het verbod
van uitvoer, wat blijkt uit § 3 van de voorschriften, welke
met het oog op een eventueelen oorlog 7 Januari 1904 bij
een circulaire (N". 100) van den Gouvernements-Secretaris
aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur werden gezonden.
De opsomming van contrabande-artikelen in § 35 voor-
komende eindigt met de woorden „en verder alle artikelen,
in het bijzonder voor het gebruik in den oorlog bestemd."

Hier zij nog opgemerkt, dat België 2) en Zwitserland 3) in
1870 den uit- en doorvoer van wapenen en munitie verboden.

Uit dit overzicht blijkt, dat er thans nog evenmin van
een uniforme regeling van het contrabande-vraagstuk sprake
is als in vroeger tijden. De poging, die hiertoe aan het
einde van de achttiende eeuw gedaan werd, is niet met
het gewenschte succes bekroond, al heeft zij toch niet na-
gelaten invloed uit te oefenen. Vóór dien trachtte men
aan het gemis van een algemeene regeling nog eenigszins
te gemoet te komen door het sluiten van tractaten, welke
echter te veel verscheidenheid van inhoud opleverden. Nu
is deze weg grootendeels weder verlaten. Weliswaar heeft
de tweede Vredesconferentie getracht te beslissen, wat
contrabande is, doch, zooals ik reeds opmerkte, deze poging

onzijdigheid van regeeringswege gegeven en bekend gemaakt, opzetteHjk
overtreedt;" . . .

1) Bijvoegsel van de Staatse. 12 Februari 1904, N». 36.

2) Rolin-Jaequemyns, R. D. I., II, 1870, p. 704.

3) den Beer Poortugael, Het Oorlogsrecht, p. 449.

-ocr page 87-

lOI

mislukte. Wel is in de conventies betreffende de rechten
en plichten van neutrale Staten in den land-oorlog- en in
den zee-oorlog uitdrukkelijk bepaald, dat de neutrale Staten
den uitvoer van contrabande niet behoeven te beletten, i)

Ieder oorlogvoerende Staat heeft nog steeds het recht
zelfstandig te beslissen, in hoeverre hij den aanvoer van
waren over zee door neutralen aan zijn tegenstander zal
gedoogen. Met de belangen van den neutralen handel,
welke gedeeltelijk samenvallen met die van den neutralen
Staat, wordt geen rekening gehouden. Wat heden nog
wordt vrijgelaten, wordt morgen wellicht verboden, als dat
den belligerent in verband met de behoeften van zijn vijand
beter toeschijnt.

Kan men nu uit de boven medegedeelde besluiten eenige
conclusie trekken^ dan is het deze, dat algemeen vaststaat,
dat voorwerpen, die speciaal voor militaire doeleinden be-
stemd zijn en hiervoor dadelijk bruikbaar zijn, geacht
moeten worden contrabande te zijn. Dikwijls wordt dit
principe verwaterd door de contrabande uit te strekken tot
zwavel, salpeter, teugels, zadels en soms ook paarden. Doch
hierbij blijft het niet. Op voorbeeld van Engeland -hebben
ook de Vereenigde Staten, Japan en Rusland de splitsing
in onvoorwaardelijke en voorwaardelijke contrabande in
practijk gebracht. Tot de eerste werd vaak meer gerekend,
dan hetgeen door de wetenschap gewoonlijk absolute contra-
bande wordt genoemd. Tot de tweede werden dikwijls velerlei
res ancipitis usus gerekend, waarbij dan uit de omstandig-

i) Zie voor de conventie betreffende de rechten en plichten van neutrale
Staten in geval van een zee-oorlog Bijlage A, voor de andere R. D. I., IX,
20 serie, 1907, p. 657.

-ocr page 88-

lOI

heden het vermoedelijk gebruik in den oorlog afgeleid
moest worden. Was er plaats voor een vermoeden, dat de
voorwerpen, op welke wijze dan ook, in den oorlog zouden
worden gebruikt, dan was hun transport verboden. Zoo werd
herhaaldelijk een groot deel van den handel, die uit zijn
aard niet verhinderd mocht worden met neming bedreigd.

Volgens het Volkenrecht is het vervoer van contrabande
ten slotte een handelsavontuur, dat buiten den neutralen
Staat omgaat. Wel hebben eenige neutrale Staten hunnen
onderdanen den uitvoer van contrabande verboden, doch te
veel waarde moet men hieraan niet hechten. Kleen toont
zich zeer ingenomen met de door sommige Staten te dien
aanzien genomen maatregelen, i) doch hij verliest daarbij
uit \'t oog, dat men de motieven der regeeringen niet altijd
kent. De verbodsbepalingen, in 1870 door België en Zwit-
serland uitgevaardigd, kunnen zeer wel in het leven geroe-
pen zijn door de overweging, dat deze Staten, gezien de
nabijheid van het oorlogsterrein, genoodzaakt zouden kunnen
worden gewapender hand hunne neutraliteit te handhaven,
in welk geval zij behoefte zouden kunnen hebben aan de
in het land aanwezige wapenen en munitie.

In aanmerking genomen de op de tweede Vredesconfe-
rentie gevallen beslissing op dit punt, laat het zich niet
aanzien, dat binnen afzienbaren tijd het Volkenrecht op dit
stuk gewijzigd zal worden.

§ 2. De wetenschap over de oorlogscontrabande.

Voordat ik er toe overga de beginselen aan te geven.

i) Kleen, Lois et usages de Ia neutralité, I, p. 382.

-ocr page 89-

lOI

welke m. i. ten grondslag moeten liggen aan de regeling
van het contrabande-vraagstuk, komt het mij gewenscht
voor eerst de theorieën weer te geven, verkondigd door de
voornaamste beoefenaars van het volkenrecht, waarbij ik in
de gelegenheid zal zijn tegen sommige dezer theorieën
mijne bedenkingen te opperen.

Terwijl in de praktijk het contrabande-instituut reeds
lang bekend was, voordat de publicisten hunne pogingen
deden aan deze instelling een vaste juridische basis te ver-
schafFen, hebben zelfs de meest beroemde juristen slechts
geringen invloed op de practijk uitgeoefend. Wel kwam
het telkens voor, dat de verschillende regeeringen hare
maatregelen trachtten te rechtvaardigen door zich te beroe-
pen op het gezag van Hugo de Groot, Vattel, van Bijn-
kershoek, e. a., terwijl op hunne uitspraken ook vaak de
beslissingen der prijsrechters gebaseerd waren, doch hunne
werken hebben over het algemeen het contrabande-vraag-
stuk niet tot ontwikkeling gebracht. (De door mij hier boven
medegedeelde besluiten van Rusland en Japan passen zeer
goed in het kader van dergelijke besluiten van een paar
eeuwen her). Hun invloed ademde grootendeels een be-
houdenden geest. Zoo ziet men dan het eene oogenblik,
dat eene regeering de autoriteit van een volkenrechtsge-
leerde inroept, het andere oogenblik, dat deze weer de daden
van zijne regeering tracht goed te praten, i)

Voornamelijk in de negentiende eeuw kon men een streven

i) Nys (Le droit international, III, - p. 643) schrijft : „Trop souvent les
jurisconsultes et les publicistes se contentaient d\'exposer et de défendre les
théories utiles et profitables au pays qu\'ils servaient, sans autrement se préoc-
cuper de la justice de la cause."

-ocr page 90-

lOI

bij vele juristen van naam waarnemen, om een andere rich-
ting aan te wijzen, waarin de oplossing van de quaestie ge-
zocht moet worden, dan die, waarin zulks meestal geschiedde.

Ik heb hier op \'t oog de schrijvers, die een objectieven
rechtsgrond hebben gegeven aan het verbod van contrabande-
transport en zoo doende ook tot andere conclusies komen
dan de eerste schrijvers, die deze materie hebben behandeld.
Tastbare resultaten, die het succes van hunne pogingen
aantoonen, zijn echter nog schaarsch.

Zij, die het eerst dit vraagstuk behandeld hebben, vroegen
zich nooit af, of de neutrale Staten ook rechten hadden;
zij hebben zich slechts bezig gehouden met de belligerenten
en beschouwden de verhindering van het contrabande-
transport als een middel voor de laatsten om hunne ver-
dediging te waarborgen. Hetgeen de eerste schrijvers op
dit gebied kenmerkt, is het subjectieve standpunt, dat zij
innemen: hun leer beoogt niet de rechten der neutrale
Staten en die der belligerenten met elkaar tot verzoening
te brengen, maar een onbegrensd gebruik van het verde-
digingsrecht aan de belligerenten toe te staan met opoffering
van de handelsvrijheid der neutrale Staten.

Deze zienswijze treft men vooral aan bij de theoretici
van het continentale Europa uit de zeventiende en acht-
tiende eeuw en bij de Angel-Saksische schrijvers van alle
tijden. Zij, die wij kunnen achten te behooren tot de
objectieve school, — want de nieuwe theorie heeft school
gevormd — schenken hunne aandacht zoowel aan de rechten
en plichten der oorlogspartijen als aan de rechten en plichten
der neutrale Staten. Dit complex beschouwende, trekken
zij hunne conclusies ten aanzien van de contrabande en

-ocr page 91-

lOI

komen zij, een objectief standpunt innemende, tot een vasten
regel omtrent hetgeen als contrabande moet worden be-
schouwd. De anderen, de subjectieve school, kennen aan
de belligerenten zelf de beslissing hierover toe; onder de
voorwerpen, welke aldus verboden kunnen worden, rang-
schikken zij vele
res ancipitis usus.

Ofschoon de aanhangers van de objectieve leer niet tot
deze resultaten komen, zijn er toch eenige schrijvers, die
de beginselen van de subjectieve school schijnen te ver-
werpen, maar toch de practische consequenties er van aan-
vaarden. Waar ik hier een splitsing maak tusschen de
schrijvers naar de praemissen, waarvan zij uitgaan en
waaruit zij meestal dezelfde conclusies afleiden, zal ik hen,
die een dergelijk, wankelend standpunt innemen, behandelen
tegelijk met de schrijvers der objectieve school.

Er is een kleine groep schrijvers, wier theorieën leiden
tot het verwerpen van alle contrabande. Wanneer ik straks
mijn denkbeelden uiteenzet, zal van zelf blijken, dat ik mij
met deze theorieën niet vereenigen kan.

A. De subjectieve school.

AlbericO Gentili, die met de Groot de eer deelt, dat
zijn naam wordt in verband gebracht met het vaderschap
van de volkenrechtswetenschap, acht het oorlogsrecht het
belangrijkste en wijdt weinig aandacht aan den neutralen
handel. Toch vermeldt hij het feit, dat, terwijl Engeland
en Spanje in oorlog waren, naar dit laatste land door
neutralen levensmiddelen en voorwerpen voor oorlogsge-
bruik vervoerd werden. Hoewel, volgens hem, het strenge
recht vrijheid van handel waarborgt, kunnen de Engelschen

-ocr page 92-

lOI

zich beroepen op de billijkheid, wanneer zij dergelijken
handel willen beletten. De billijkheid nu laat hij zwaarder
wegen dan het strenge recht. Waar de neutralen aan den
eenen kant hunne handels winst niet willen verliezen, willen
aan den anderen kant de Engelschen niet, dat er iets ge-
schiedt tegen hun welzijn. Dit laatste gaat boven het eerste.
De schrijver stelt het recht op zelfbehoud en verdediging,
behoorende tot het publiek recht, boven het recht handel
te drijven, dat hij, als behoorende tot het privaat recht,
minderwaardig acht. i)

De tegenstelling, door Gentili gemaakt, is onjuist. Het
is niet alleen de handelswinst van eenige particulieren, die
aan den eenen kant op het spel staat. Waar de handel van
de onderdanen tot de vitale belangen van een Staat kan
behooren, zullen de stoornissen daarin zich ook aan den
Staat doen gevoelen; het is dus misplaatst het zelfbehoud
alleen ten voordeele van den oorlogvoerenden Staat als
argument aan te voeren Hieruit volgt tevens, dat ten
onrechte wordt gezegd, dat het, wat betreft den neutralen
handel, alleen een privaatrechtelijke quaestie is. Maar, als
het waar is, dat ook het bestaan van den neutralen Staat
in meerdere of mindere mate afhankelijk is van het al of
niet beletten van den handel zijner onderdanen, dan vervalt
ook de superioriteit van de rechten, die den belligerent
met het oog op zijn zelfverdediging zouden toekomen en dan

I) Alberici Gentiiis de jure belli libri tres, Lib. I, Cap. XXI: „Lucrum
illi commerciorum sibi perire nolunt. Angli nolunt quid fieri, quod contra
salutem suam est. Jus commerciorum aequum est: at hoc aequius tuendae
salutis. est illud gentium jus: hoc naturae est. est illud privatorum: est hoc
regnorum. Cedat igitur regno mercatura, homo naturae, pecunia vitae."

-ocr page 93-

lOI

blijft er toch een onopgelost conflict van rechten bestaan.

Hugo de Groot heeft, hoeveel vi^ij overigens ook aan
hem te danken hebben, aan den neutralen handel geen
dienst bewezen door zijn beschouwingen over de contrabande.
Hij verdeelt alle goederen in drie klassen: i)
i^. die voorwerpen, welke uitsluitend voor den oorlog
gebruikt worden, zooals de wapenen;

2®. de voorwerpen, welke in het geheel niet voor den
oorlog gebruikt worden, zooals die, welke voor het ge-
noegen dienen;

3O. die voorwerpen, die zoowel in als buiten den oorlog
gebruikt worden, zooals geld, levensmiddelen, schepen en
wat hiertoe behoort.

De voorwerpen, welke behooren tot de eerste klasse, zijn
ten allen tijde contrabande, welke tot de tweede behooren,
gaan altijd vrij uit, „in tertio illo genere usus ancipitis distin-
guendus erit belli status." 2) Indien een belligerent zich
niet anders verdedigen kan dan door de goederen, welke
zijnen vijand worden toegezonden, te onderscheppen, dan
„necessitas jus dabit." De goederen mogen dan genomen
worden, doch moeten later teruggegeven worden, tenzij er

1) De jure belli ac pacis, Lib. III, Cap. I, § V, No. 2.

Wat de goederen betreft, door de Groot in de eerste klasse geplaatst,
merkt van Bijnkershoek (Lib. 1, Cap. X) terecht op: „Paucissima sunt belli
instrumenta quae non extra bellum praebeant usum sui. Enses gestamus orna-
menti causa; gladiis advertimus in facinorosos, et ipso pulvere bellico utimur
pro oblectamento, et ad testandam publice laetitiam."

De Groot noemt wapenen als vooi\'beeld van vooi\'werpcn, die tot deze
klasse behooren. Hieruit blijkt, dat de door hem gegeven omschrijving ruimer
bedoeld was, dan de woorden zouden doen vermoeden.

2) Lib. III, Cap. I, § V, No. 3.

-ocr page 94-

nog andere omstandigheden bij in aanmerking komen. In-
dien de operaties van een belligerent verhinderd worden
door den aanvoer van goederen, dan zal hij, die ze aan-
voerde, als hij kon weten, dat zijn handeling schade voor
dien belligerent ten gevolge zou hebben, bijv. bij het beleg
van een stad of de afsluiting van een haven, i) terwijl de
overgave of vrede verwacht werd, die schade moeten ver-
goeden en daarvoor zullen die goederen door den belligerent
genomen mogen worden en in diens eigendom overgaan.

De theorie van de Groot berust dus op het bestaan van
een
jus necessitatis. Elders heeft de Groot aan belligerenten
nog meer rechten toegekend, steunende op de noodzakelijk-
heid 2) en tevens aan de individuen het recht gegeven zich
de zaken van anderen toe te eigenen, wanneer de nood-
zakelijkheid dit gebiedt. De uitoefening van dit recht is
echter aan eenige voorwaarden gebonden. 3)

Straks zal ik mij nog bezighouden met het bestrijden van
dit
jtis necessitatis; hier wil ik nog eenige opmerkingen maken
naar aanleiding van het door de Groot gehuldigde stelsel.

Dat de Groot de voorwerpen, die alleen voor den oorlog
bruikbaar zijn, tot de contrabande rekent, keur ik goed.
Hij rekent ze hiertoe blijkbaar, met hunnen aard rekening
houdende. De goederen van de derde klasse zouden uit
hunnen aard vrij zijn. Dit criteriiim laat hij dus los, maar

1) Hier schijnt een verwarring te bestaan tusschen het contrabande-instituut
en de blokkade. In een geval van blokkade is echter niet van invloed het
feit, dat de overgave of de vrede spoedig te verwachten is. Dezelfde ver-
warring is bij meer schrijvers te vinden, o.a. bij Lampredi, Partie I, § 4.

2) Lib. II, Cap. II, § X.

3) Lib. II, Cap. II, § VI—IX en Lib. III, Cap. XVII, § I.

-ocr page 95-

lOI

zonder er een ander vast criterium voor in de plaats te
stellen. Hij voert nu in, wat in de literatuur den naam
heeft gekregen van
accidenteele contrabande. Om bijzondere
redenen, die zich in een specialen oorlog voordoen, kan
een belligerent
res ancipitis usus, waarvan de Groot een
enuntiatief bedoelde opsomming geeft, tot contrabande ver-
klaren. Als de oorlogvoerende partij zich niet anders ver-
dedigen kan, dan mag zij alle dergelijke goederen, welke
haren tegenstander worden aangevoerd, onderscheppen, ook
al zijn ze voor het meest vredelievend gebruik bestemd. Of
alle andere middelen, om zich te verdedigen, zijn uitgeput
en de belligerent dus, door de noodzakelijkheid gerechtigd,
dezen stap mag doen, staat slechts aan hem ter beslissing.
In hoeverre de handel der neutralen, waarom de Groot
zich volstrekt niet bekommert, ongehinderd zal blijven, zal
geheel afhankelijk zijn van de besluiten der belligerenten.
Een gevaarlijke gelegenheid bestaat er, dat deze besluiten
meer door eigenbelang dan door rechtsbewustzijn zullen
worden gemotiveerd. Door zulk een, eigenlijk ongelimiteerde,
bevoegdheid te geven, is de weg tot willekeur geopend.
Nooit zal vaststaan welke handel vrij, welke ongeoorloofd
is, want telkens kan een belligerent, zich beroepende op
de noodzakelijkheid, over welker aanwezigheid hij alleen
te oordeelen heeft, zijn recht op beslagname uitbreiden.

Het is niet te verwonderen, dat verscheidene Staten in
de practijk gebruik hebben gemaakt van een voor hen zoo
gunstige theorie en dat tal van schrijvers, steunende op het
gezag van hunnen beroemden voorganger, de theorie van
dezen, zij het ook in verschillende nuances, hebben over-
genomen.

-ocr page 96-

8o

de Vattel kent in principe aan de neutralen het recht toe
ongestoord met de belligerenten handel te blijven drijven,
ook zelfs in wapenen en ammunitie ; het betrachten van
onpartijdigheid stelt hij hierbij als eenige voorwaarde.

Hier tegenover stelt hij het recht van den belligerent
zijn tegenstander te berooven van hetgeen deze in de ge-
legenheid zou stellen weerstand te blijven bieden.

Deze rechten komen met elkaar in botsing en de oplos-
sing van dit conflict vindt men in
le droit de nécessité. Dit
recht machtigt den belligerent aan te houden „les choses
appartenantes à la guerre," welke door de neutralen naar
den anderen belligerent worden vervoerd, de Vattel schrijft :
„Elles (les nations neutres) souffrent, il est vrai, d\'une
guerre, à laquelle elles n\'ont point de part ; mais c\'est
par accident. Je ne m\'oppose point à leur droit, j\'use seule-
ment du mien ; et si ces droits se croisent et se nuisent
réciproquement, c\'est par l\'effet d\'une nécessité inévitable." i)

Welke goederen mogen nu niet naar een beUigerent
getransporteerd worden ? Eerst spreekt hij van goederen,
welke direct voor den oorlog dienen. 2) Later zegt hij, dat
de voorwerpen „qui sont d\'usage particulier pour la guerre"
contrabande-waren genoemd worden en vervolgt dan : „Tel-
les sont les armes, les munitions de guerre, les bois et
tout ce qui sert à la construction et à l\'armement des
vaisseaux de guerre, les chevaux, et les vivres mêmes en

1) de Vattel, Le droit des gens, II, § iii. — Men zou opmaken uit
hetgeen Kleen schrijft (R. D. L, XXV, 1893, p. 251), dat de Vattel geïn-
fluenceerd was door Lampredi. Het voornaamste werk van deze dateert echter
van 1788, terwijl
Le droit des gens het eerst werd uitgegeven in 1758.

2) II, § 104.

-ocr page 97-

certaines occasions, oü Ton espère de réduire l\'ennemi par
la faim." i)

Mij dunkt, men kan bezwaarlijk volhouden, dat dit alles
in \'t bijzonder ten gebruike van den oorlog dient. Wat de
Vattel zegt van de levensmiddelen, laat ook veel aan dui-
delijkheid te wenschen over, terwijl aan de belligerenten
gelegenheid tot misbruik van macht wordt gegeven, daar
het blijkbaar aan hen ter beslissing wordt overgelaten, of
de levensmiddelen al dan niet onder de contrabande zullen
worden gerangschikt. Ook in de practijk hebben zijn
woorden aanleiding gegeven tot een quaestie, waarop ik
boven reeds doelde. Ik wil dit voorbeeld uit de geschie-
denis hier vermelden, omdat het zoo duidelijk aantoont, tot
welke geschillen men komt, indien men het bestaan van
accidenteele contrabande toelaat.

8 Juni 1793 werden door de Engelsche Regeering in-
structies 2) aan hare kruisers gegeven, om alle schepen,
geladen met koren en bestemd voor havens van Frankrijk,
destijds Engelands vijand, aan te houden en op te brengen
naar een Engelsche haven, om daar gekocht te worden
door de Regeering of losgelaten te worden, indien er zeker-
heid werd gegeven, dat de lading gelost zou worden in
een haven van een Staat, met Engeland bevriend. De
Vereenigde Staten verzetten zich sterk hiertegen. Het ge-
volg hiervan was, dat de beide Staten 19 November 1794
een tractaat sloten, 3) waarin bepaald werd dat telkens

1) II, § 112.

2) de Martens, Recueil (le editie), V, p. 264.

3) de Martens, Recueil (le editie), VI, p. 336. Art. 18, al. 2 van dit
tractaat luidt:

6

-ocr page 98-

wanneer levensmiddelen, volgens het Volkenrecht contra-
bande geworden, genomen werden, deze niet verbeurd
verklaard zouden worden, maar dat aan de eigenaars schade-
vergoeding betaald zou worden. Aan de belligerenten
werd de macht gelaten levensmiddelen en andere artikelen,
die in het algemeen geen contrabande waren, er toch onder
te brengen.

In plaats van de instructies van 1793, die in het begin
van 1794 reeds waren ingetrokken, doch voordat het trac-
taat was geratificeerd, gelastte een
Order in Council in
April 1795 aan de kruisers opnieuw schepen met levens-
middelen, bestemd voor Frankrijk, op te brengen, opdat de
lading door de Regeering gekocht zou worden.

De Vereenigde Staten beschouwden dit als in strijd met
het tractaat en de quaestie werd gebracht voor de gemengde
commissie, die door het verdrag was ingesteld, om te be-
slissen over vorderingen van Amerikaansche onderdanen
wegens onrechtmatige neming of confiscatie door Engeland..
De Engelsche Regeering verdedigde zich door aan te voeren.

„Et comme la difficulté de convenir des cas précis dans lesquels seulement
les provisions de bouche et les autres articles qui ne sont pas généralement
réputés contrebande peuvent néanmoins passer pour en être, engage à prendre
d\'avance des mesures contre les inconveniens et mal entendus, qui peuvent
en résulter, il est en outre convenu que toutes les fois qu\'aucun article de ce
genre devenant ainsi contrebande, suivant les lois existantes des nations, sera
saisi pour cette raison, cet article ne sera pas néanmoins confisqué, mais
qu\'on indemnisera promptement et complètement les propriétaires, et que les
captureurs^ ou, à leur défaut, le gouvernement au nom duquel ils agissent,
payeront aux capitaines ou propriétaires de ces bâtiments l\'entière valeur de
tous ces articles, en y ajoutant le profit raisonnable qu\' auroit pu faire le
marchand, et en leur tenant compte du fret et du retard de vente causé par
cette détention.\'\'\'

-ocr page 99-

lOI

dat er gegronde hoop bestond Frankrijk te bedwingen door
het veroorzaken van hongersnood en dat in zulke omstandig-
heden de Regeering gerechtigd was levensmiddelen als
contrabande te beschouwen, deze dus te nemen en zich
toe te eigenen, mits den prijs, handelswinst, vracht en
schadevergoeding betalende. Tevens meende zij, dat de
maatregel gerechtvaardigd was door de noodzakelijkheid,
aangezien Engeland bedreigd werd door schaarschte van
koren. Het eerste argument ontleende de Regeering niet
alleen aan het desbetreffende artikel van het tractaat, maar
ook aan de regels van het Volkenrecht, waarvoor zij zich
op de Vattel beriep.

Van Amerikaansche zijde werd hiertegen aangevoerd,
dat de woorden van de Vattel zeer vaag waren en dat de
hoop den vijand te kunnen uithongeren moest vaststaan en
dat dit volgens het Volkenrecht alleen mogelijk was in
geval van blokkade, beleg of insluiting. Dit zou ook zoo
door de Vattel bedoeld zijn, wat zou blijken uit een voor-
beeld, dat hij geeft i) en dat door hem aan de Groot is
ontleend. In dergelijke gevallen liet de Vattel dan ook
confiscatie toe.
2)

Hierop maakte Engeland echter geen aanspraak en terecht,
want de Vattel had een geheel ander geval op het oog.

Wat het tweede argument van de Regeering van St. James
betrof, wierp Amerika tegen, dat er nog wel andere mid-
delen bestonden om te ontkomen aan het gevaar, dat er in
Engeland gebrek aan koren zou ontstaan; dat er dus van
een
jus necessitatis nog geen sprake was.

1) De Vattel, II, § 117.

2) Idem, II, § 113.

-ocr page 100-

lOI

Toen Engeland eenigen tijd later besloot een premie te
betalen voor den invoer van die artikelen, werd spoedig de
markt hiermede overladen.

De commissie besliste ten slotte, dat de eigenaars van
de schepen en de ladingen, die genomen waren ten gevolge
van de insti-ucties, door de Engelsche Regeering gegeven,
volledig schadeloos gesteld moesten worden.

Ik heb gemeend deze quaestie hier te moeten weergeven,
aangezien zij een scherp licht werpt op de gevaren, welke
verbonden zijn aan de erkenning van accidenteele contra-
bande in de praktijk, i)

Lampredi stelt op den voorgrond, dat de neutralen het
recht hebben den handel met belligerenten ongewijzigd
voort te zetten, dat ook zelfs het transport van wapenen
geoorloofd is, mits de neutrale Staten tegenover de bellige-
renten een volkomen onpartijdigheid in acht nemen, want
hij beschouwt onpartijdigheid tegenover de oorlogvoerenden
als den eenigen phcht, die op de neutrale Staten rust. 2)
Dit zijn de voorschriften van het natuurrecht.

Door de neutrale Staten kan echter bij tractaat of stil-
zwijgend aan de belligerenten toegestaan worden te ver-
hinderen, dat aan hunnen tegenstander zekere goederen
worden toegevoerd. Dit noemt Lampredi conventioneele
uitzonderingen op de regels, welke als basis hebben „le
droit général des nations, ou le droit immuable et inviolable
de la nature dont les principes adaptés aux intérêts des
peuples composent ce qu\'on appelle le droit des gens."

1) Zie voor deze quaestie Wheaton, Elements of internationallaw, IV, § 490, e.v.

2) Lampredi, Du commerce des peuples neutres en temps de guerre.
Partie
i, § 3.

-ocr page 101-

Doch ook wanneer door de neutrale Staten deze toe-
stemming noch uitdrukkelijk, noch stilzwijgend is verleend,
dan hebben toch de belligerenten het recht, dat als grond-
slag heeft de noodzakelijkheid, niet alleen den aanvoer
van contrabande-artikelen, maar allen handel naar hunnen
vijand te beletten; dan moet evenwel schadevergoeding
gegeven worden, i)

Lampredi ziet zelf in, dat een belligerent van dit, blijk-
baar onbegrensde, recht een te groot gebruik zou kunnen
maken : „Dans cette extrémité les neutres ne pouvant implorer
la justice humaine contre de pareilles vexations, il falloit,
ou s\'y soumettre en exhalant des plaintes inutiles, ou répous-
sant la force par la force apprendre à ces capricieux
usurpateurs à respecter les droits d\'autrui." 2)

1) Ten onrechte dus schrijft Selosse (Journal Clunet, XXV, 1898, p. 445\\
dat Lampredi van de contrabande „une affaire de convention" maakt en dat
hij aan de tractaten overlaat „le soin de définir dans quelles limites et pour
quels objets le commerce des neutres est restreint pendant la guerre."

2) Lampredi, Partie I, § 4.

In § 5 behandelt Lampredi de quaestie, of een belligerent eischen kan, dat
op het gebied van een neutralen Staat aan zijn vijand geen contrabande-waren
worden verkocht. Daar hij, die zich eerst als verdediger van
le droit de
nécessité
heeft opgeworpen, hier aantoont, hoe onhoudbaar zijn standpunt is,
wil ik hier een merkwaardige passage uit deze paragraaph laten volgen:

„Le belligérant peut faire telle déclaration qu\'il lui plait : mais les nations
indépendantes ne sont nullement obligées de s\'y conformer. S\'il a le droit de
faire tout ce qui est essentiel à sa défense, j\'ai de mon côté le droit incon-
testable d\'user de mon bien comme il me plait. Lorsque j\'en dispose en faveur
des peuples en guerre sans partialité, sans aucune préférence, j\'observe la
seule restriction qui dérive naturellement de la neutralité où j\'ai bien voulu
me renfermer ; dira-t-il qu\'il est contraint par la nécessité de me faire désister
à force ouverte, je pourrois alors le répousser par le même moyen, je pourrois,
le faire encore quand il arrête et confisque les vaisseaux de mes sujets

-ocr page 102-

Ook G. F. de Martens erkent, dat in principe de neutralen
gerechtigd zijn tot het drijven van allen handel met de
belligerenten. Evenwel een oorlogspartij kan niet met on-
verschilligheid toezien, dat haar vijand zich op deze wijze
versterkt met voorwerpen, die onmiddellijk en ongetwijfeld
dienen voor het voeren van den oorlog. Den toevoer daar-
van mag hij dus beletten. Er kunnen zich echter gevallen
voordoen „que le soin de propre conservation devienne la
première de toutes les lois"; in zulke gevallen zou de
sequestratie gerechtvaardigd zijn zelfs van waren, die niet
uitsluitend voor oorlogsgebruik dienen en ten aanzien
waarvan de belligerent in den regel geen maatregelen kan
nemen, i)

SiR Travers Twiss acht het recht der neutralen op vrijen
handel ondergeschikt aan het recht der belligerenten voor
hunne verdediging de noodige maatregelen te nemen.
Daarom moet de neutrale handel zich restricties laten wel-
gevallen.
2)

Hij meent, dat een algemeene regeling van het contra-

chargés d\'armes, et de munitions pour l\'ennemi, si je n\'avois par les mains
liées par un contrat tacite ou formel. Il est bien vrai que la nécessité de sauver
votre vie et vos biens vous permet de violer ma propriété, et ma liberté
mais cela suppose que je n\'ai pas autant besoin que vous de la pleinitude
de mes droits: si j\'estime que leur conservation est nécessaire à la défense
de mes biens et de ma vie, certes je ne suis pas obligé de souffrir votre
invasion, je peux réprimer votre force avec la mienne et vous refuser ce que
vous tentez mêrne licitement de me ravir."

Ik meen, dat Lampredi met deze vroorden zijn eigen leer voor een groot
deel omverwerpt. Het conflict van rechten kan hij niet anders oplossen dan
door er een gewelddadig conflict voor in de plaats te stellen.

1) G. F. de Martens, Précis du droit des gens, II, § 314, 3x5.

2) Twiss, The law of nations, II, § 214.

-ocr page 103-

lOI

bande-vraagstuk onmogelijk is. Immers het zal steeds af-
hangen van de behoeften van de eene oorlogspartij, of de
andere zekere voorwerpen tot de contrabande zal rekenen
dan wel ze vrij zal laten. Paarden bijv. zijn noodig om
een oorlog te land te voeren, scheepsmateriaal zal noodig
zijn voor een zee-oorlog. Derhalve zal de toevoer van
paarden naar de havens van een belligerent op het vaste-
land verhinderd mogen worden, terwijl het transport van
scheepsmateriaal naar een eilanden-rijk, dat zich in oorlog
bevindt, belet zal mogen worden, i)

Wheaton heeft zijn eigen meening omtrent de contrabande
niet uiteengezet. Daar hij echter verscheidene gevallen uit
de practijk mededeelt, waarin het stelsel der accidenteele
contrabande wordt gehuldigd, zonder hierover zijn afkeu-
ring uit te spreken, 2) meen ik, dat hij hiertegen geen be-
zwaren heeft.

Er is echter een passage in zijn werk, waaruit men mis-
schien het tegendeel zou kunnen opmaken. De leer van de
Groot besprekende, schrijft Wheaton nl. : „If the mere hope,
however apparently well founded, of annoying or reducing
an enemy, by intercepting the commerce of neutrals in
articles of provisions (which in themselves, are no more
contraband than ordinary merchandise), to ports not besieged
or blockaded, would authorize that interruption, it would
follow that a belligerent might at any time prevent, without
siege or blockade, all trade whatsoever with his enemy....
The principle is so wide in its nature, that it is, in this

1) Ibidem, II, § 143.

2) Wheaton, Elements of international law, IV, § 480—502.

-ocr page 104-

lOI

respect, incapable of any boundary. There is no solid
distinction, in this view of the principle, between provisions
and a thousand other articles." i)

Hall verzwijgt uit welk beginsel hij de contrabande afleidt.
Wel vermeldt hij, dat het dikwijls de maritieme kracht van
een Staat was, die den doorslag gaf bij het vaststellen van
de contrabande-lijst en dat ook handelsoogmerken hierbij
hunnen invloed deden gelden, 2) maar toch staat hij toe,
dat de belligerent allerlei
res ancipitis usus tot contrabande
verklaart. Aangezien het echter niet zeker is, dat zulke
zaken altijd voor oorlogsdoeleinden gebruikt zullen worden,
zijn ze slechts voorwaardelijk contrabande ; van de omstan-
digheden zal dit afhankelijk zijn. Bij het transport van
steenkolen zal de bestemmingshaven in aanmerking genomen
moeten worden, of deze bijv. een marine-station is. 3)

Ook wat Heffter betreft, heb ik geaarzeld, in welke ru-
briek hem een plaats aan te wijzen. Toch meende ik te
mogen aannemen, zoolang het tegendeel niet is aangetoond,
dat een auteur, die aan een belligerent het recht toe-
kent, zij het slechts onder bijzondere omstandigheden, be-
slissingen te nemen over hetgeen tot de contrabande behoort,
deze ook afleidt uit het verdedigingsrecht der oorlogspartijen.

Heffter beroept zich eerst op de geschiedenis en meent,
dat men, voor zoover men dezen uit tractaten kan opma-
ken, den
usus moet raadplegen, om te zien wat onder
contrabande moet worden verstaan. Dan komt men tot de

1) Ibidem, IV, § 498; § 501» verklaart Boyd zich een voorstander van
de opname van de
res ancipitis usus onder de contrabande,

2) Hall, A treatise on international law, IV, § 236.

3) Ibidem, IV, § 244.

-ocr page 105-

lOI

conclusie, dat alleen aanvals- en verdedigingswapenen en
ammunitie daartoe behooren, „also nur unbedingt zu feind-
lichem Kriegsgebrauche dienendes, nicht problematisches."

Doch even later spreekt hij over „auszergewöhnliche
Gegenstände der Contrebande," waartoe hij rekent paarden,
steenkolen, enz. Tegen den handel in deze voorwerpen
mogen de belligerenten maatregelen nemen, „wenn jenen
Artikeln eine Bestimmung für die feindliche Staatsgewalt
und deren Kriegsmacht mit zureichenden Gründen beizu-
messen steht." Het is dus de belligerent weder, die ten
aanzien van zulke voorwerpen te beslissen heeft, i)

den Beer Poortugael begint met te zeggen: „Onzijdi-
gen moeten zich uit den aard hunner onzijdigheid onthouden
van hetgeen het aanvals- of verdedigingsstelsel der oorlog-
voerenden respectievelijk kan helpen of belemmeren." 2)
Toch geloof ik niet, dat de schrijver hiermede bedoeld
heeft, dat de onthqudingsplicht van de neutrale Staten de
oorsprong is van het contrabande-instituut. Al spoedig
daarop laat hij volgen, dat wegens den beslissenden in-
vloed, dien de omstandigheden kunnen uitoefenen op be-
perking of uitbreiding der contrabande, bij den aanvang
van een oorlog de belligerenten moeten verklaren, wat zij
als zoodanig zullen beschouwen. De leer van Hautefeuille
besprekende, verwerpt hij het denkbeeld, dat een neutrale
Staat daarin zou hebben te beslissen; de prijsrechter „heeft
zich toch niet te richten naar wat een andere Staat al of
niet voor contrabande houdt, maar naar hetgeen de Staat,

x) Heffter, Das Europäische Völkerrecht der Gegenwart, §160.
2) den Beer Poortugael, Het internationaal maritiem recht, p. 439.

-ocr page 106-

lOI

die oorlog voert, wiens kruiser den prijs maakte, daaronder
begrepen heeft," t. m. in twijfelachtige gevallen, i) Ook
hier dus wordt aan het recht van den belligerent een
grootere waarde toegekend dan aan dat van den neutralen
Staat. De reden hiervan is weer te vinden in de oorlogs-
noodzaak, waarop den Beer Poortugael zich beroept bij de
verdediging van de accidenteele contrabande. Wat deze
betreft, wil hij echter, dat bijzondere bepalingen of ver-
dragen daaromtrent worden vastgesteld. Voor zooverre er
daarover geen verdragen bestaan, verklaart hij den belli-
gerent oppermachtig. Hij geeft dezen dan het recht „zoover
de macht reikt om zijne verklaring, waarschuwing of verbod
door de neutralen geëerbiedigd te zien, te verhinderen dat
zijnen vijand worden aangevoerd de waren, waaraan deze
het meest behoefte mocht hebben, niet alleen om feitelijk
oorlog te voeren, maar om — wat daarmede in onmiddellijk
natuurlijk verband is — te kunnen bestaan." 2) Uit deze
ver strekkende woorden moet echter niet worden gecon-
cludeerd, dat de schrijver ook levensmiddelen onder de
contrabande zou willen rekenen, want hier verklaart hij
zich toch tegen.

Naar aanleiding van een uiting van den Oostenrijkschen
Regeeringsraad Dr. Neumann, dat de neutralen geen indirecte
en evenmin een toevallige contrabande kennen, schrijft den
Beer Poortugael: „In zooverre is dit juist, dat alleen de
artikelen der eerste categorie (n.1. de z.g. absolute contra-
bande), die, zooals zij daar liggen, dadelijk tot oorlogsge-

1) Ibidem, p. 441.

2) Ibidem, p. 451.

-ocr page 107-

lOI

bruik kunnen dienen, krachtens algemeene rechtsbeginselen,
als contrabande kunnen worden erkend. Alle verdere uit-
breiding is, volgens Bijnkershoek, louter willekeur. Zij kan
-echter berusten op het conventioneel recht." i)

Ook steenkolen rekent de genoemde auteur tot de contra-
bande. Bij de behandeling van de vraag, of steenkolen
hiertoe gerekend moeten worden, wordt door hem in zijn
jongste werk medegedeeld 2) de, elders door mij te bespreken,
uitspraak van het scheidsgerecht van Genève ten aanzien
van de steenkolen-quaestie, die zich in den Amerikaanschen
Secessie-oorlog voordeed. Ten onrechte echter wordt deze
uitspraak door hem hier geciteerd, want de arbiters, die
uitspraak moesten doen in de
Alabama Claims, hebben niet
geoordeeld over de vraag of steenkolen contrabande zijn,
welke vraag ook niet aan hen was voorgelegd. 3) Ook
wordt door den Beer Poortugael op dezelfde plaats mede-
gedeeld, dat Japan gedurende den Russisch—Japanschen
oorlog aan Frankrijk verweet, dat de Oostzee-vloot in Dakar
en andere Fransche havens kolen had geladen. De vermel-
ding van dit feit is eveneens misplaats, want ook dit geval
staat niet in verband met geschillen over contrabande.
Noch het een, noch het ander kan aangevoerd worden ter

1) Ibidem, p. 456. — In Het Oorlogsrecht (p. 509) staat: „Alle verdere
uitbreiding is,
ook volgens Bijnkershoek, louter willekeur." Hier maakt de
schrijver blijkbaar de woorden van van Bijnkershoek tot de zijne.

2) Oorlogs- en Neutraliteitsrecht, 323.

3) Te vreemder is deze verwarring, aangezien den Beer Poortugael elders
(Annuaire XIV, 1895—\'96, p. 48) terecht zegt, dat de regels van Washington,
waaraan de arbiters van Genève alle quaesties hadden te toetsen, zich niet
met de contrabande inlieten.

-ocr page 108-

ondersteuning van het denkbeeld, dat steenkolen als contra-
bande moeten worden beschouwd, i)

Dit zijn dus de denkbeelden van de voornaamste ver-
tegenwoordigers der subjectieve school. De verschillende
nuances, die zich voordoen, buiten beschouwing latende,
wil ik hunne leer resumeeren.

De aanhangers dier school erkennen ten volle het beginsel,
volgens hetwelk de onderdanen der neutrale Staten volkomen
vrijheid hebben hunnen handel met de belligerenten on-
gestoord voort te zetten. Ja, zij gaan zóó ver, dat zij de
neutralen gerechtigd achten naar de oorlogvoerenden alle
waren te vervoeren, zelfs wapenen.

Daar tegenover stellen zij een even volkomen recht, aan
de belligerenten toekomend, te beletten, dat aan hunnen
tegenstander iets wordt toegevoerd, waardoor deze in zijn
aanvals- of verdedigingsoperaties wordt versterkt, waardoor
deze dus in staat zou worden gesteld den oorlog met meer
succes door te zetten. De versterking van den een levert
toch gevaar op voor den voorspoed van den ander.

Ziehier dus twee rechten, even onaantastbaar en volkomen
in strijd met elkaar.

De oplossing van dit vermeende conflict wordt door hen
gevonden in
le droit de la nécessité. Aan de belligerenten,
wier zelfbehoud op het spel staat, geven zij nl. een recht,
waaraan zij een hoogere rangorde toekennen. Waar de

i) Er zijn meer schrijvers, die het vraagstuk, of steenkolen als contrabande
moeten worden beschouwd en de quaestie van de kolenleveringen in neutrale
havens, niet scherp genoeg van elkaar onderscheiden. Een volkomen verwar-
ring treft men aan bij Desjardins, Revue des deux Mondes, i Juni 1898,
P- 538, 539-

-ocr page 109-

lOI

belligerenten het recht hebben zich te verdedigen, verklaren
zij hen gerechtigd, om, indien zij ter wille van hunne zelf-
verdediging hiertoe gedwongen woorden door de noodzake-
lijkheid, aan de neutralen dien handel te verbieden, dien
zij achten in strijd te zijn met hun eigen welzijn.

De belligerenten krijgen hierdoor dus het recht geheel
zelfstandig te beslissen, in hoeverre zij het recht op vrijen
handel, dat den neutralen Staten overigens toch ten behoeve
hunner onderdanen toekomt, te beperken. Aan deze be-
slissingen hebben ten slotte de neutralen zich te onder-
werpen, tenzij zij hunne goederen aan neming wenschen
bloot te stellen.

In welke mate de belligerenten van hun recht zullen
gebruik maken, zal afhangen van de omstandigheden.
Mocht het noodig geoordeeld worden, dan mag zelfs alle
handel naar den vijand belet worden, zooals Lampredi zegt. i)
Welken vorm de belligerent ook kieze voor zijn besluit,
het komt er feitelijk op neer, dat de eene Staat aan de
onderdanen van alle neutrale Staten voorschrijft, in hoe-
verre zij met zijn vijand mogen blijven handel drijven. 2)
Maar zoo iets is geheel in strijd met de grondbeginselen
van het Volkenrecht. Het recht van een Staat bindende
regelen te stellen reikt niet verder dan zijn territoir, waar-
onder te begrijpen dat deel van het vijandelijk gebied, dat
door hem feitelijk bezet is, en zijn onderdanen. Zoo ver
strekt zich zijn gezag uit en niet verder. 3)

1) Lampredi, Partie I, § 4.

2) Oppenheim, II, § 296, verdediger van dit recht der belligerenten, schrijft
dan ook van
injunctions aan de neutralen.

3) Azuni, de pretenties der belligerenten, welke op le droit de nécessité

-ocr page 110-

lOI

Wanneer een Staat tracht toch verdere uitbreiding aan
zijn gezag te geven, dan tast hij daardoor de souvereiniteit
aan van den anderen Staat, aan wiens onderdanen hij de
wet zou willen voorschrijven, wat als een
casus belli zou
kunnen worden beschouwd. Gedoogde de eene Staat zulk
een inmenging van den andere, dan zou hij daardoor zijn
souvereiniteit prijsgeven.

Juist aan zijn souvereiniteit ontleent een Staat het recht
voor zich zelfstandig te beslissen, of en in hoeverre het
zijnen onderdanen zal worden toegestaan handel te drijven
met die van een anderen Staat, mits deze van zijn kant
dien handel ook goedkeure. En is eenmaal de oorlogstoe-
stand ingetreden, dan blijft dit recht toch van kracht zelfs
ten aanzien van den handel tusschen, de neutralen en de
belligerenten of hunne onderdanen, indien slechts de boven
door mij genoemde plichten door den neutralen Staat wor-
den in acht genomen.

Wanneer daarentegen een neutrale Staat toegeeft aan de
desiderata van een belligerent, dan kan het voorkomen, dat
hij, daargelaten de opoffering zijner souvereiniteit, waarop

zouden steunen, bestrijdende, zegt hiervan (II, p. 102): „le droit universel
des nations refuse cette prérogative aux belligérans, puisque ceux à qui ils
veulent imposer ces lois, ne sont pas leurs sujets, mais entièrement étrangers
et hors de leur puissance, tant qu\'ils ne sont pas ou qu\'ils n\' habitent point
dans des lieux soumis à leur domination."

Vreemd is het, dat Hautefeuille, ofschoon tviree keer (II, p. 227 en p. 440)
ditzelfde citaat van Azuni gevende, deze toch tot de aanhangers van de leer
van het
droit de nécessité rekent (II, p. 311).

Azuni zegt herhaaldelijk (II, p.p. 104, 112, 121, 124, 184), dat de handel
der neutralen volkomen vrij blijft, mits onpartijdigheid betracht worde, tenzij
bij tractaat, den eenigen rechtsgrond voor contrabande, hierop uitzonderingen
zijn gemaakt.

-ocr page 111-

lOI

ik zoo even wees, juist daardoor zijn neutraal standpunt
verloochent. Om een voorbeeld te noemen: Ik merkte
reeds op, dat Pruisen in 1870 protesteerde tegen den uitvoer
van steenkolen uit Engeland. Deze Staat zou daarop, naar
verscheidene schrijvers beweren, — ik hoop nog aan te
toon en, dat deze beweringen onjuist zijn — den uitvoer van
kolen naar Fransche oorlogsschepen in open zee verboden
hebben.

Wanneer dit inderdaad geschied was, zou Engeland, door
op dat oogenblik aan den eisch der Pruisische Regeering
gehoor te geven, dan niet zijn neutraliteit hebben geschonden?

De enkele schepen, die destijds de Duitsche vloot vormden,
waren niet in staat iets te praesteeren en hadden dus geen
behoefte aan kolen. De Fransche vloot, die zich o. a. bezig
hield met het blokkeeren van de vijandelijke kust en van
de havenplaatsen in Noord-Frankrijk, welke door den vijand
bezet waren, kon steenkolen zeer goed gebruiken.

Had Engeland bij den aanvang van den oorlog spontaan
een dergelijken maatregel genomen, dan was het een heel
ander geval geweest.

Zooals ik reeds schreef, zou de grond van dit ver strek-
kende recht der belligerenten gezocht moeten worden in
de oorlogsnoodzaak. Is de oorlogstoestand tusschen twee
Staten ingetreden, dan zouden deze daaraan het recht ont-
leenen alle maatregelen te nemen, die zij oordeelen in het
belang te zijn van hunne aanvals- en Verdedigingsoperaties.
Zij mogen alle middelen aanwenden om de krachten van
hunnen tegenstander te verminderen en hem alles te ont-
houden, wat zijn krachten zou vermeerderen of in stand
houden. Is een belligerent van oordeel, dat de handel in

-ocr page 112-

lOI

zekere artikelen tusschen de neutralen en zijn vijand een
nadeehgen invloed uitoefent op zijn krijgsoperaties, dan zal
hij het transport van die voorwerpen verbieden en verder
beletten.

Aan dit recht, berustende op de oorlogsnoodzaak, wordt
door de verdedigers daarvan een hoogere rang toegekend
dan aan het, eveneens door hen erkende recht der neutrale
Staten op vrijheid van handel voor hunne onderdanen.
Consequent verder redeneerende moet men er dan ook geen
bezwaar in zien ook andere, ja alle rechten der neutrale
Staten ondergeschikt te verklaren aan dat recht der belli-
gerenten. Zoo is de Groot er ook toe gekomen aan de oor-
logvoerenden toe te staan, indien de noodzakelijkheid hen
daartoe dwingt, hunne troepen te zenden over het gebied
van den neutralen Staat en daar zelfs plaatsen te bezetten, i)

Wanneer men dit droit de nécessité eenmaal aanneemt,
is het onmogelijk daaraan grenzen te stellen en dringt de
conclusie zich op, dat aan den oorlogvoerenden Staat vol-
komen vrijheid in zijn handelingen moet worden gelaten,
wat natuurlijk ten gevolge zou hebben, dat de neutrale
Staten zouden worden overgeleverd aan de willekeur der
belligerenten.

Ik heb er reeds op gewezen, dat ook Gentili het recht
op vrijen handel als minderwaardig beschouwde, daar het
handel drijven slechts ten doel heeft het behalen van winst
door individuen. Ik merkte daarbij op, dat deze zienswijze
mij onjuist voorkomt en dat Gentili er geen rekening

I) Grotius, Lib. II, Cap. II, § X. — Hübner, I, I, § 9 bestrijdt reeds
deze denkbeelden van de Groot.

-ocr page 113-

lOI

mede hield, dat een Staat in hooge mate belang heeft bij den
handel zijner onderdanen. Hoewel moet worden toegegeven,
dat het motief van iedere handelsdaad op zich zelf winstbejag
is, kan toch als vaststaand worden aangenomen, dat het
geheele complex van handelsoperaties een overwegenden
invloed kan uitoefenen op den voorspoed van den Staat.
Het nauwste verband bestaat er tusschen de welvaart van
•de individuen en de welvaart van den Staat. Wanneer nu
plotseling ten gevolge van het besluit van een belligerent
de handelsbetrekkingen van de onderdanen van een neu-
tralen Staat met den anderen belligerent en diens onder-
danen gedeeltelijk moeten worden afgebroken, dan zal niet
alleen deze belligerent hierdoor g-etroffen worden, welk
doel men beweert voor oogen te hebben, maar ook de
oeconomische verhoudingen in den neutralen Staat zullen
hieronder ten zeerste lijden. En dan kan zich het geval
•voordoen, waarop ook Lampredi, de groote voorvechter
van het
droit de ftécessité, zoo naief de aandacht vestigt,
dat de neutrale Staat zich rekenschap zal moeten geven,
of hij niet, ten einde zijn eigen bestaan te verzekeren, ge-
dwongen is, ook door noodzaak, zich te verzetten tegen de
maatregelen, die voor hem een gevaar opleveren. Dan zal
hij zich dus ook op de noodzakelijkheid kunnen beroepen
en ook daaraan een recht bntleenen, dat hij zal stellen
tegenover dat van den belligerent. Zoo komt men ten
slotte weer tot het conflict tusschen twee gelijkwaardige
rechten en dan zal de eenige oplossing gevonden kunnen
worden in de kracht der wapenen. Eindelijk wordt het
dus een quaestie van macht, of de neutrale handel onge-
hinderd zal worden voortgezet, dan wel zich zal hebben te

7

-ocr page 114-

onderwerpen aan de beperkingen, welke de belligerenten
gelieven te stellen.

Het is moeilijk de schrijvers te bestrijden, die dit jus
necessitatis
te hulp hebben geroepen ter oplossing van het
door hen steeds aangevoerde conflict, daar zij meestal dit
recht, op de noodzaak steunende, als bestaande in het
positief Volkenrecht hebben te berde gebracht, zonder zich.
de moeite te geven het bestaan daarvan met argumenten te
verdedigen, i) Zij wierpen zich vaak op als de pleitbe-
zorgers der groote, voortdurend in oorlog gewikkelde Staten,
wier onderdanen zij meestal waren. Zij zagen de wille-
keurige maatregelen waartoe die Staten dikwijls hun toe-
vlucht namen en konden ze niet anders billijken, dan door
het recht der belligerenten superieur te verklaren boven
de rechten, welke de neutrale Staten geëerbiedigd wenschten
te zien. Den eenigen grond, die zij voor die superioriteit
konden vinden, zagen zij in de noodzakelijkheid, waarin
de belligerenten zich bevonden. Als een beginsel van het
positief Volkenrecht werd dit gesteld.

Waaruit deze dwaling in hunne redeneering is voortge-
komen, is te verklaren. Op een enkele uitzondering na
hebben zij bij de behandeling van deze stof steeds het oog
gevestigd gehouden op de rechten van beide kanten, terwijl
het bestaan van plichten, welke rusten zoowel op de belli-
gerenten als op de neutrale Staten aan hunne aandacht
ontsnapte. Ware dit niet zoo geweest, dan hadden zij de

i) Ortolan (II, p. 227) zegt naar aanleiding van dergelijke beweringen:
„la nécessité peat bien avoir pour effet de faire excuser la violation des
droits d\'autrui, mais elle ne fonde jamais un droit; l\'idée d\'excuse emporte
par elle-même l\'idée qu\'il y a eu infraction."

-ocr page 115-

lOI

botsing van rechten vermeden en hadden zij als oplossing
hiervan de oorlogsnoodzaak niet behoeven aan te voeren.

Immers, wil een Staat genieten van de rechten, die hem
door zijn neutraliteit zijn gewaarborgd, wenscht hij dus,
dat zijn neutraliteit gerespecteerd zal worden, dan moet
hij — ik wees er in mijn Inleiding reeds op ^— ook de
plichten vervullen, welke inhaerent zijn aan den rechts-
toestand, waarin hij zich bevindt. De schrijvers, wier opinies
ik boven weergaf, hebben zich niet afgevraagd, of deze
plichten misschien ook beperkingen oplegden aan het recht
op vrijen handel. Evenmin hebben zij zich er rekenschap
van gegeven, dat de belligerenten verplicht zijn de neutra-
liteit te eerbiedigen. Is het onmogelijk te voorkomen, dat
een neutrale Staat middellijk te lijden heeft van de gevolgen
van den krijg, de belligerent mag tegen zijn vijand geen
maatregelen nemen, waardoor een neutrale Staat direct
getroffen wordt. Welnu, wanneer een belligerent tot de
onderdanen van een neutralen Staat het verbod richt — ik
herhaal, het is feitelijk een verbod — sommige waren naar
zijn vijand té transporteeren en hij neemt de goederen,
welke in weerwil van dit verbod vervoerd worden in beslag,
treft hij dien Staat dan niet direct? Wordt dan het recht
van dien Staat, om niet direct in den oorlog betrokken te
worden, door den belligerent niet volkomen miskend?

Mij dunkt, dat zoowel de belligerent, die een dergelijk
verbod uitvaardigt, als de neutrale Staat, die er in berust,
dat zulks geschiedt, in strijd met zijn plicht handelt.

Een van de schaduwzijden van dat recht, dat in de
oorlogsnoodzaak zijn grond zou vinden, is dat ook de belli-
gerent natuurlijk zal hebben te beslissen, of hij van dat

-ocr page 116-

lOO

veel omvattende recht gebruik zal maken. Wie moet con-
stateeren, of de oorlogsnoodzaak zich voordoet, of alle andere
middelen uitgeput zijn, of de oorlogsnoodzaak zóó dringend
is, dat men tot de slechts daardoor gerechtvaardigde hande-
lingen mag overgaan? Natuurlijk de beUigerent zelf; een
ander mag zich daarmede niet bemoeien en zou het trouwens
ook niet kunnen beoordeelen; alleen de belligerent kan een
juist inzicht hebben in den toestand, waarin hij zich bevindt.
Sommige schrijvers, o. a. Twiss, die echter niet van de
oorlogsnoodzaak spreekt, i) willen het verbod van handel
afhankelijk stellen van de behoeften van den vijand. Of
die behoeften bestaan, zal ook al weder uitgemaakt moeten
worden door den belligerent, die het verbod uitvaardigt.
Het constateeren van die behoeften zal zijn eigenaardige
bezwaren medebrengen.

In alles dus, wat de contrabande betreft, wordt er met
de rechten der neutrale Staten niet de minste rekening
géhouden. De belligerent, die zelf partij is, zal over alles
te beslissen hebben en de geheele handel van de onderdanen
van alle Staten ter wereld zal van zijn beslissingen, hoe
willekeurig ook, afhankelijk zijn. Kleen merkt op, dat in-
gevolge de gelijkheid der Staten voor het Volkenrecht, ook
de kleinste Staten als belligerenten hetzelfde recht zouden
moeten hebben en schrijft: „Que quelque accident malheu-
reux mette en conflit les principautés de Monaco et du

I) Twiss (II, § 214) drukt zlch uit: „The right of commerce, although it
be a right of natural society, is not a paramount right, and whenever the
right of commerce comes into evident conflict with the right of self-defence,
which is a paramount right, the exercise of the former must be subject to
restriction."

-ocr page 117-

lOI

Montenegro, et que celles-ei soient à même d\'armer de
quelques canons un petit navire, elles pourront donner des
ordres à l\'univers entier, y compris les huit grandes puis-
sances de l\'Europe, de l\'Amérique et de l\'Asie." i) De
hypothese is juist, want wat de belligerent beslist is wet en
een ieder heeft zich hieraan te onderwerpen, doch het staat
ernstig te betwijfelen, of het in de practijk gebeuren zou. Deze
kleine spotternij van Kleen is maar al te gerechtvaardigd.

Dat voor den belligerent een ruime gelegenheid tot
machtsmisbruik ontstond, heeft de geschiedenis te vaak
bewezen. Wat was dan ook gemakkelijker voor den belli-
gerent, die als motief van zijn maatregelen steeds de nood-
zakelijkheid kon aanwijzen en zijn innerlijke beweegredenen
kon verzwijgen, dan, onder het mom zijnen vijand te willen
treffen, den neutralen handel aanmerkelijk schade toe te
brengen, wat dan zijn heimelijke bedoeling was?

Met het oog op het bestek van deze studie, meen ik hier
te moeten volstaan met deze opmerkingen ter bestrijding
van de leer van het
droit de nécessité. 2)

Thans wil ik nog een beschouwing wijden aan de onver-
mijdelijke consequenties van deze leer, waarop ik terloops
reeds wees.

Zij, die de contrabande-instelling haar oorsprong doen
vinden in de oorlogsnoodzaak, waarin de belligerent zich
bevindt, kunnen niet anders dan aan dezen eene ruime be-
voegdheid laten ter beslissing van hetgeen hij als contra-
bande zal beschouwen. Zij kennen dan ook aan hem het

1) R. G. D. I. P„ XI, 1904, p. 360.

2) Voor een uitvoerige bestrijding van deze leer ververijs ik naar Haute-
feuille, II, p. 203—262.

-ocr page 118-

I02

recht toe behalve de zg. absolute contrabande (de wapenen
en hetgeen uit zijn aard speciaal tot den oorlog behoort)
ook sommige of alle
res ancipitis usus tot verboden waren
te verklaren. De wetenschap en voornamelijk de subjectieve
school maakt ten aanzien van deze voorwerpen onderscheid
tusschen
relatieve en accidenteele of occasionneele contrabande.
Toch wordt niet door allen hieronder hetzelfde verstaan.

De relatieve contrabande heeft betrekking op die voor-
werpen, die, ofschoon eigenlijk uit hunnen aard in de eerste
plaats voor vredelievende doeleinden bestemd, toch ook
bruikbaar zijn voor den oorlog en hiervoor dus van belang zijn,
bijv. paarden. Ten aanzien van sommige
ancipitis tcsus v^ordt
somtijds een speciaal verbod geoorloofd geacht, gemotiveerd
door de bijzondere omstandigheden, welke zich in een gegeven
oorlog voordoen, waardoor juist dan die voorwerpen van bijzon-
der belang zijn voor dien oorlog. Als voorbeeld hiervan noem
ik het elders door mij reeds medegedeelde feit, dat Frankrijk
tijdens de vijandelijkheden tegen China rijst onder de con-
trabande rekende. Zoowel wat betreft de relatieve als wat
betreft de accidenteele contrabande wordt door de schrijvers
dikwijls slechts een voorwaardelijk verbod geëischt. Zoo
maakt men dan een onderscheiding, welke men ook in de
practijk terug vindt. Er zijn echter ook schrijvers, die
accidenteele contrabande gelijkstellen met voorwaardelijke.
Zoo schijnt Dupuis te doen. i)

i) Dupuis, § 202. Deze schrijver, die een wrerk gevirijd heeft speciaal aan
de moderne Engelsche wetenschap over het oorlogsrecht ter zee, vestigt er
de aandacht op (§ 208), dat de Engelschen gewoonlijk een andere onder-
scheiding maken dan de schrijvers van het vasteland.

Zoo schrijft Oppenheim het volgende: „Apart from the distinction between

-ocr page 119-

lOI

Het is duidelijk, dat, wanneer men naast de absolute
contrabande nog andere categorieën van verboden waren
erkent, deze, om zoo te zeggen onbegrensd zijn, daar zij
alle artikelen kunnen omvatten, uitgezonderd die voorwerpen,
welke men luxe-artikelen pleegt te noemen. Direct verband
met den oorlog wordt niet als vereischte gesteld om de
goederen onder de relatieve of accidenteele contrabande
een plaats aan te wijzen; dat zij op een of andere wijze in
den oorlog gebruikt kunnen worden, is voldoende. Ik be-
grijp niet, hoe schrijvers, die de contrabande afleiden uit
het verdedigingsrecht van den belligerent, kunnen verklaren,
welke goederen eventueel door een oorlogspartij mogen
worden verboden. Immers
a priori is niet te bepalen, hoe-
ver een belligerent zijn verbod zal moeten uitstrekken.
Hoever men hiermede reeds gegaan is, blijkt o. a. uit de
contrabande-lijst, door Rusland aanvankelijk in den jongsten
oorlog opgesteld.

Naar aanleiding hiervan worden door Lawrence eenige
getallen medegedeeld, die de vermelding waard zijn. Volgens

articles which can be made use of in war and those of ancipitous use, two
different classes of contraband must be distinguished. There are, first, articles
which by their very character are primarily and ordinarily destined to be
made use of in war. In this class are to be reckoned not only arms and
ammunition, but also such articles of ancipitous use as military stores, naval
stores, and the like. They are termed absolute contraband. There are, secondly,
articles which by their very character are primarily and ordinarily not destined
to be made use ^f in war, but which under certain circumstances and con-
ditions may be of the greatest use for a belligerent for the continuation of
the war. To this class belong, for instance, horses, provisions and coal. This
is conditional contraband." (II, § 392).

Hij geeft toe, dat er volstrekt geen eenstemmigheid bestaat, wat betreft de
indeeling van verschillende voorwerpen in deze klassen. (II, § 393).

-ocr page 120-

lOI

hem bedroeg de invoer in Japan in 1902 £ 29.000.000.
Hiervan zou minstens £ 21.000.000 blootgesteld zijn ge-
weest aan neming, als Rusland zijn eerste lijst had gehand-
haafd. Door de concessie, die Rusland deed ten aanzien
van de levensmiddelen, werd de bedreigde waarde terug-
gebracht tot een bedrag van ± £ 16.000.000. Had Rusland
dus een voldoende zeemacht gehad, dan had het, zonder
één haven te blokkeeren, meer dan de helft van den handel
tusschen Japan en de neutralen kunnen verhinderen, i)

Hoever men op deze wijze nog gaan zal, is onmogelijk
te voorzien, vooral wanneer men voortgaat met de grond-
stoffen te verbieden, want van welke grondstoffen kan te
voren vastgesteld worden, dat zij niet eens gebezigd zullen
worden voor het vervaardigen van oorlogsartikelen? 2)

Aangezien de eenige grond, waarop dergelijke verbods-
bepalingen steunen, is het veronderstelde gebruik, dat een
belligerent misschien eens van een of ander soort waren
zal maken, waardoor hem het voeren van den oorlog ge-
makkelijker zal worden gemaakt, is de zich opdringende
consequentie allen neutralen handel naar de oorlogvoerende
partijen te verbieden.

Tot deze, op zich zelf logische, gevolgtrekking komt
Lampredi 3) en eigenlijk ook Funck-Brentano, die zegt:
„Tout ce qui en temps de guerre peut proionger la lutte,
soutenir les forces de l\'ennemi, maintenir sa prospérité et

1) R. G. D. I. P., XII, 1905, p. 7.

2) van Bijnkershoek, L. I. C. X, schrijft: „Si omnem materiam prohibeas ex
qua quid bello aptari possit, ingens esset catalogus rerum prohibitarum, quia
nulla fere materia est ex qua non saltern aliquid bello aptum facile fabricemus."

3) Lampredi, Partie I, § 4.

-ocr page 121-

lOI

rempêcher de se soumettre, peut être proclamé Aontrebandè
de guerre par Tautre belligérant", i) wat met een algemeen
verbod op één lijn is te stellen.

In de geschiedenis ziet men dit stelsel in practijk gebracht
tijdens de Revolutie-oorlogen.

Het rangschikken van res ancipitis itstis onder de contra-
bande is voornamelijk te verwachten van de voorstanders
van de subjectieve leer; toch geschiedt het soms ook,
zooals nog blijken zal, door hen, die de leer van de objec-
tieve school propageeren. Verdediging van de accidenteele
contrabande, in de beteekenis, welke ik gemeend heb daar-
aan te moeten geven, kan niet uitgaan van hen, die de
theorieën der objectieve richting consequent doorvoeren.

Dezen toch ontzeggen den belligerent het recht vast te
stellen, wat als contrabande beschouwd moet worden. Waar
nu juist de accidenteele contrabande voortvloeit uit de bij-
zondere omstandigheden gedurende een bepaalden oorlog
en deze niet ééns voor al van een objectief standpunt over-
zien kunnen worden, moeten deze telkens aan een oorlog-
voerende partij ter beoordeeling v/orden overgelaten, die dan
in een gegeven geval heeft te beslissen, welke voorwerpen
nog ten gevolge van die omstandigheden onder de contra-
bande begrepen moeten worden.

Dit reeds zou voldoende voor mij zijn om de accidenteele
contrabande te verwerpen; toch wil ik ook nog wijzen op
de fatale gevolgen, die deze instelling in de practijk ver-
oorzaakt.

In de eerste plaats worden door haar getroffen goederen;

i) R. G. D. I. P., I, 1894, p. 329.

-ocr page 122-

io6

welke naar hunnen aard voor een vredelievend gebruik
bestemd zijn, ofschoon zij ook voor het voeren van den
oorlog van nut kunnen zijn, zij het dan, dat deze nuttig-
heid slechts\' in verwijderd verband staat met de eigenlijke
oorlogsoperaties. Dit verwijt treft trouwens alle relatieve
contrabande, waarvan men de accidenteele als een
species
moet beschouwen.

Wat dit laatste betreft, Kleen merkt op, dat zich het
geval laat denken, dat de eigenlijke oorlogsammunitie
tijdelijk verboden zou worden door een Staat, die overigens
liberaal genoeg zou zijn om niet altijd het transport van
voorwerpen, welke tot de absolute contrabande behooren,
te verbieden, „mais ce serait un fait exceptionnel" ; i) dit
geval kan daarom verder buiten beschouwing gelaten worden.

Een tweede bezwaar is, dat de omstandigheden, waardoor
de accidenteele contrabande in het leven wordt geroepen,
zich niet altijd reeds voordoen bij den aanvang van den
krijg en dientengevolge gedurende het verloop van den
oorlog, naar gelang een belligerent het wenschelijk acht,
uitbreiding aan de contrabande-lijst wordt gegeven, waar-
door de neutrale handel voortdurend in het onzekere blijft
verkeeren, zich steeds bedreigd voelende door de kans op
nieuwe belemmeringen, die niet te voorzien zijn, daar de
beweegredenen, die daartoe leiden, samenvallen met de
oogenblikkelijke belangen der belligerenten.

Verder is het altijd een der partijen, aan wie het staat
te beslissen, of de omstandigheden aanwezig zijn, waardoor
een of ander verbod gebillijkt zou kunnen worden. Innerlijke

i) Kleen, De Ia contrebande de guerre, p.

-ocr page 123-

lOI

motieven kunnen door geen ander gecontroleerd worden,
waardoor het altijd mogelijk was, dat een belligerent met
de bedoeling een zekeren tak van neutralen handel een slag
toe te brengen, dezen handel i naar zijnen tegenstander ver-
bood, zich beroepende op de omstandigheden, welke hem
daartoe zouden dwingen.

Maar, al is dit niet de drijfveer, die den belligerent doet
besluiten een dergelijke verbodsbepaling uit te vaardigen
en beroept hij zich op de oogenblikkelijke behoeften van
zijn tegenstander, wat gewoonlijk door de schrijvers als
argument wordt aangevoerd, dan vraag ik, hoe kan hij die
behoeften constateeren en, indien hij hiertoe door een goed
ingerichten inlichtingendienst in staat is, zal hij, die er belang
bij heeft door zijn kruisers zooveel mogelijk te doen nemen,
den toestand wel altijd bekijken door een bril, welke geens-
zins partijdig gekleurd is?

Meent een der partijen, dat haar tegenstander gebrek
heeft aan steenkolen, welnu, dan is niets gemakkelijker voor
haar dan het transport hiervan naar den vijand, zij het ook
voorwaardelijk, te verbieden. Dit verbod wil men dan recht-
vaardigen door het bestaan van het vermoeden, dat de
aangevoerde kolen gebruikt zullen worden om de bunkers
van de oorlogsschepen te vullen. Deze vermoedelijke ge-
bruiksbestemming moet dan weer, en wel in eerste instantie
door de executieve organen, meestal de commandanten der
kruisers, afgeleid worden uit de omstandigheden, bijv. de
plaats van bestemming, welke een zeer geliefd criterium is
zoowel in theorie als in practijk.

Ter bestrijding van dit criterium wil ik hier weergeven
een, door Kleen geciteerde, merkwaardige uitspraak van

-ocr page 124-

io8

Sir William Scott (later Lord Stowell), die zijn merk-
waardigheid juist ontleent aan het feit, dat deze bekende
prijsrechter, evenals velen zijner landgenooten, anders een
groote waarde toekent aan het karakter van de bestem-
mingshaven bij de beoordeeling van het karakter der lading
van het genomen schip.

Deze uitspraak bevat het volgende : „le caractère du port
manque de toute signification pour la matière, l\'objet de
contrebande ayant cette qualité, indépendamment de la
nature du port, que celui-ci soit organisé pour le commerce
ou pour la guerre ; du reste la conséquence sera à peu près
la même, puisqu\' une marchandise transportée à un port
commercial peut être conduite de là à un port militaire,
pour être employée, au même but que celui qu\'aurait eu en
vue le transport direct à ce port", i)

Deze uitspraak behoeft geen commentaar ; zij is een
onvoorwaardelijke veroordeeling van het systeem, dat zoo
gaarne door Engelsche prijsrechters is toegepast.

De Boeck vraagt ook, hoe het ooit te bewijzen zal zijn,
dat goederen, welke opzettelijk naar Nantes vervoerd worden,
feitelijk voor Brest bestemd zijn, om daar in het arsenaal
voor oorlogsdoeleinden verwerkt te worden. 2)

De bestemmingsplaats speelt natuurlijk wel een rol in het
contrabande-vraagstuk, doch slechts in zooverre, dat goederen
dan alleen contrabande zijn, wanneer zij getransporteerd
worden naar het territoir van een belligerent. Hierbij moet

1) Kleen (De Ia contrebande de guerre, p. 36) citeert uit Robinson, Reports
of cases argued and determined in the high Court of Admiralty, London, 1800,
1, p. 192; V, p. 305.

2) de Boeck, p. 611, noot 3.

-ocr page 125-

log

territoir dan in de meest uitgebreide beteekenis van het
woord worden opgevat en moet hieronder ook worden
begrepen door een belligerent geoccupeerd vijandelijk ge-
bied. i)

De gebreken, die de relatieve contrabande in het algemeen
aankleven, zijn niet zoo talrijk als die, welke eigen zijn aan
het
species accidenteele contrabande.

Vooreerst is de relatieve contrabande niet het resultaat
van een gelegenheidswetgeving, —
sit venia vet\'bo — zoodat
die groote onzekerheid voor den neutralen handel vervalt.

Vervolgens is het mogelijk, dat er relatieve contrabande
zou bestaan, zonder dat deze te wijten zou zijn aan een
besluit van een belligerent. Zoo gaat niet altijd het be-
zwaar op, dat de relatieve contrabande voortvloeit uit de
eenzijdige, willekeurige bepalingen, door oorlogvoerenden
vastgesteld.

Het laat zich toch zeer goed denken, dat, wanneer aan-
gaande dit onderwerp een wereld-conventie werd gesloten,
hierdoor bepalingen ten gunste van de relatieve contrabande
werden gecreëerd, al zou dit dan zeer te betreuren zijn.

Een belangrijk bezwaar blijft echter van kracht en wel
dit, dat het altijd voorwerpen van vreedzamen aard zijn,
welke gerangschikt worden onder de relatieve contrabande.
De verhindering van den aanvoer van dergelijke voorwer-
pen geschiedt met een beroep hierop, dat zij van groot
belang voor den oorlog zouden kunnen zijn — welk in-

i) Het spreekt van zelf, dat dit reeds territoir van een belligerent was
Men merke echter op, dat ten gevolge van de occupatie, de Staat, tot wiens
territoir het bezette gebied
jure nog behoort, maatregelen kan nemen tegen
den aanvoer van contrabande naar den
occupans.

-ocr page 126-

I lO

direct belang niet altijd ontkend kan worden — doch op
deze wijze wordt dikwijls, bewust of onbewust, de oorlog
eigenlijk gevoerd niet tegen leger en vloot van de tegen-
partij, maar tegen de vreedzame bevolking van den vijan-
delijken Staat én dat wel met behulp van den, aldus beperkten,
neutralen handel.

Doch het is niet alleen de bevolking van den oorlog-
voerenden Staa,t, die getroffen wordt, het zijn ook de neu-
tralen, die belangrijke schade lijden, doordat hun dikwijls
de meest onschuldige handel wordt belet. Over de macht
van een belligerent op deze wijze den wereldhandel ge-
deeltelijk stop te zetten, zegt de Bar, die overigens de
geheele contrabande afgeschaft wil hebben i): „II est évi-
dent que, si cette latitude doit appartenir au belligérant,
celui-ci pourra, durant la guerre, nuire dans une mesure
presque incalculable, non seulement au commerce, mais
encore à l\'industrie et à une grande partie de la produc-
tion de l\'agriculture, des forets et des mines d\'un Etat
neutre, et réduire jusqu\'à la famine une partie considérable
de la population. Tout au moins un Etat belligérant, qui
a une puissante marine de guerre, pourra-t-il à l\'occasion
de la guerre, se procurer au détriment d\'un Etat neutre
des avantages dont l\'effet sera durable, en arrêtant les
navires de commerce neutres et en interrompant ou trou-
blant les relations commerciales qui, comme on le sait, une
fois dérangées, ne se rétablissent pas de sitôt." 2)

Nogmaals vraag ik, is niet de eenige logische conse-

il de Bar, R. D. I., XXVI, 1894, p. 407.
2) Ibidem, p. 402.

-ocr page 127-

111

qiientie van een stelsel, volgens hetwelk de aanvoer ver-
boden mag worden van artikelen wegens eenig nut, dat
zij in verband met den oorlog voor den tegenstander kunnen
afwerpen, dat men allen handel belet, daar immers door
welken handel ook de oeconomische toestanden in den Staat
gewoonlijk worden bevorderd en deze hierdoor eerder in de ge-
legenheid wordt gesteld den oorlog voorspoedig voort te zetten.

Maar toch, al gaat men niet zoo ver, er zal steeds een
neiging bestaan de categorie der relatieve contrabande uit
te breiden, aangezien, dank zij de vorderingen der industrie
en der krijgswetenschap, het aantal zaken, die van nut
kunnen zijn voor oorlogsdoeleinden, zonder hiervoor van
nature bestemd te zijn, voortdurend zal toenemen.

Mogen er dus verschilpunten bestaan tusschen de relatieve
en de accidenteele contrabande, waardoor de eerste minder
verwerpelijk is dan de laatste, toch moeten beide veroordeeld
worden en, het bezwaar tegen de instabiliteit der acciden-
teele contrabande daargelaten, voornamelijk hierom, omdat
zij beide het uitvloeisel zijn — behoudens de mogelijkheid
van een algemeen tractaat wat betreft de relatieve contra-
bande ■— van voorschriften van de belligerenten uitgaande,
welke ik niet kan toelaten en daar beide tot object hebben
den handel in voorwerpen, welke door hunnen aard slechts
middellijk in verband met den oorlog staan en waarvan
het transport juist hierom onbelemmerd mag plaats hebben.

B. De objectieve school.

In de negentiende eeuw hebben verscheidene juristen van
naam geheel andere leerstellingen verkondigd dan die, welke

-ocr page 128-

I 12

boven door mij weergegeven zijn. Zij hebben een ander
uitgangspunt voor hunne theorieën genomen en zijn ook
tot andere conclusies gekomen. In de practijk de verderfelijke
resultaten aanschouwd hebbende van een stelsel, dat in
oorlogstijd aan de oorlogvoerende partijen de beschikking
geeft over het wel en wee van millioenen, die niets liever
wenschen dan de zegeningen van den vrede te genieten,
hebben zij gezocht naar een objectief beginsel, waarnaar
de handel der neutralen zich zou moeten richten en dit
gevonden door hunne aandacht te schenken zoowel aan de
rechten en plichten der belligerenten als aan die der neutrale
Staten. Ten slotte hebben zij uit de plichten der neutrale
Staten afgeleid, dat de handel van de onderdanen van deze
naar de belligerenten zich restricties moet laten welgevallen.
Hiervan uitgaande zijn zij gekomen tot een belangrijke
beperking van hetgeen onder contrabande moet worden
verstaan, terwijl door hen, behoudens eenige afwijkingen,
veroordeeld wordt de accidenteele contrabande alsmede de
opname van
res ancipitis usus, welke ook, onder de ver-
boden zaken.

Een der voorloopers van deze richting was van Bijnkers-
hoek
, ofschoon hij nog de consequenties aanvaardde van
de subjectieve leer.

Zijn uitgangspunt is in de volgende woorden te vinden:
„Si host es simpliciter consideremus ut amicos, recte cum iis
commercia exercemus, et merces quascunque ad eos mittimus,
si consideremus ut amicorum nostrorum hostes, excipiuntur
merces, quibus in bello amicis nostris noceatur, et haec ratio
priorem vindt, quomodocunque enim alteri contra alterum
succurramus, bello nos interponimus, quod salva amicitia

-ocr page 129-

113

non Heet." i) Wat wel en wat niet door de neutralen naar
de belligerenten vervoerd mag worden, wordt door het
Volkenrecht voorgeschreven. Steunende op de voorschriften
van het Volkenrecht veroordeelt hij de classificatie van de
Groot. 2)

Volgens van Bijnkershoek nu, kan men de voorschriften
van het Volkenrecht leeren kennen uit de
ratio en uit den
tistis. Het schijnt mij overbodig toe nog aan te toonen, dat
hij hier ten onrechte de
ratio noemt.

Den tisMS raadplegende, dien men leert kennen uit tractaten
en edicten, komt men tot de conclusie, dat het ongeoorloofd
is, „ad hostem vehere arma, aliave, quae veniunt appel-
latione
xuiv contrabande goederen\'". Hieronder verstaat deze
auteur dan wapenen en oorlogsammunitie. 3) De grond-
stoffen stelt hij vrij en toch keurt hij het niet af, dat in de
meeste, door hem genoemde, tractaten salpeter onder de
contrabande wordt gerekend. Doch dit is niet het eenige
punt, waarop hij met zich zelf in tegenspraak komt. Veel
sterker springt dit in het oog bij het bespreken van het
scheepsmateriaal. Terwijl hij eerst de verdeeling van de
Groot, waardoor ook de voorwerpen
promisctti usjis onder
de contrabande werden gerekend, sterk afgekeurd heeft,
komt hij ten slotte zelf tot de accidenteele contrabande.
Hij verdedigt n.1. de edicten van de Staten-Generaal der

1) Cornelii van Bijnkershoek Quaestionum juris publici libri duo. Lib. I,
Cap. IX.

2) Lib. I, Cap. X.

3) Lib. I. Cap. X: „Excute pacta gentium, quae diximus, excute et alia,
quae alibi exstant, et reperies, omnia ilia appellari
contrabanda, quae, uti
hostibus suggeruntur, bellis gerendis inserviunt, sive instrumenta beUica sunt,
sive materia, per se bello apta."

-ocr page 130-

114

Vereenigde Provinciën van 31 December 1657, 5 December
1652 en g Maart 1689, waarbij scheepsmateriaal tot contra-
bande wordt verklaard. Hij billijkt dit, wanneer het in
bijzondere gevallen wegens bijzondere redenen geschiedt, i)
Of zulk een bijzonder geval zich voordoet en of een bij-
zondere reden daarvoor bestaat zal de belligerent toch
weer moeten beslissen. In de Groot laakt van Bijnkers-
hoek het juist, dat hij te groote macht aan de oorlog-
voerende partijen toekende en nu doet hij dit zelf ook.

In zijn pogingen de besluiten van zijn vaderland te
rechtvaardigen, heeft hij zich laten verleiden zijn systeem
prijs te geven.

Ook Hübner wiens werk omstreeks denzelfden tijd ver-
scheen als het door mij geraadpleegde werk van van Bijn-
kershoek, doet het contrabande-instituut zijn oorsprong nemen
in de plichten der neutrale Staten. 2)

Evenals de Groot komt hij tot een verdeeling van alle
goederen in drie klassen. De goederen, welke uitsluitend
dienen voor gebruik in vredestijd, brengt hij onder in de
derde klasse en stelt hij altijd vrij.

„La première classe contiendra les choses qui ne servent
qu\' à la guerre, ou qui y sont principalement d\'usage ; qui
ont un rapport direct et immédiat à ses opérations ; et
dont par conséquent l\'Usage qu\' et feroient les belligérans^

1) Lib. I, Cap. X: „Quandoque tamen accidit, ut et navium materia prohi-
beatur, si hostis ea quam maxime indigeat, et absque ea commode bellum
gerere haud possit."

2) Hübner, De la saisie des bâtiments neutres, I, p. 186. — Verschillende
schrijvers, o.a. Thonier, p. 103, en Lenoir, p. 201, rekenen Hübner tot de sub.
j actieve school.

-ocr page 131-

115

si elles parvenoient jusqu\' à eux, n\'est point douteux."
Hierna volgt een opsomming van voorbeelden.

„La seconde classe renfermera les choses chargées sur
des bâtiments neutres, qui servent également en temps de
paix comme en temps de guerre ; qui ne sont pas proprement
et uniquement d\'usage à la guerre ; qui ne se rapportent
pas d\'une manière directe et immédiate à ses opérations ;
et dont par conséquent l\'usage qu\' en feroient les belligérans,
si elles leur parvenoient, n\'est point décidé.". Ook hier
noemt hij talrijke voorbeelden, i)

Volgens de voorbeelden, welke hij geeft, verdeelt hij de
goederen vrij willekeurig over de klassen ; zoo plaatst hij
kunstig bewerkte vuurwapenen en blanke wapenen in de
tweede klasse. Terecht merkt Lenoir op, dat zij of in de
eerste geplaatst moeten worden, wanneer het bruikbare
wapenen zijn, of in de derde, wanneer het oude wapenen,
museum-voorwerpen zijn.

Hierop komt Hübner tot een splitsing in tweeërlei con-
trabande, n.1,
contrebande de gïierre au premier chef en
contrebande de gtterre au second chef. Tot welke de voor-
werpen behooren, is van groot belang, omdat hiervan af-
hangt, of bij eventueele neming confiscatie mag volgen
dan wel slechts een recht van preëmptie mag worden uit-
geoefend. 2) Tot welke categorie goederen gerekend moeten
worden, stelt Hübner afhankelijk van de plaatselijke be-
stemming van de waren, terwijl tevens rekening moet worden
gehouden met de boven vermelde indeeling in klassen. 3)

1) Hübner, I, p. 180.

2) Idem, II, p. 96 e. v.

3) Idem, I, p. 192 e. v.

-ocr page 132-

ii6

Met deze aanduiding- van het systeem van Hübner meen
ik te mogen volstaan. Het zou mij te ver voeren — indien
het mij mogelijk -was — een duidelijke resumtie te geven
van de zeer ingewikkelde theorie, welke genoemde schrijver
over de contrabande heeft opgezet. Ik wil er alleen nog op
wijzen, dat zijn conclusies die der subjectieve school naderen,
want hij ziet er geen bezwaar in levensmiddelen en scheeps-
materiaal soms tot de contrabande te rekenen, hierbij acht
gevende op de plaatselijke bestemming.

Noch in de practijk, noch bij de wetenschap heeft Hübner
met zijn stelsel succes gehad.

Een der eersten, die in de negentiende eeuw een andere
richting heeft ingeslagen, dan die, welke door de subjectieve\'
school werd gevolgd, is de Fransche marine-officier
Ortolan
geweest. Wel is waar schijnt het eerst nog, alsof hij op
een dwaalspoor is, waar hij zegt, dat de neutralen hunnen
handel mogen voortzetten „sauf certaines restrictions qui
proviennent de ce que chacun des belligérants a, de son
côté, le droit d\'empêcher que le neutre abuse de cette
liberté pour favoriser son ennemi en ce qui a directement
rapport à la guerre." i)

Later blijkt echter, dat z. i. de verhindering van den
handel in sommige artikelen het gevolg is „du principe
fondamental qui commande aux neutres l\'abstention de
tout acte ayant pour résultat d\'accroître, au détriment de
l\'un des belligérants, les moyens militaires dont l\'autre
dispose pour poursuivre la lutte." 2) Hier zegt hij dus ten

1) Ortolan, Règles internationales et diplomatie de la mer, II, p. 82.

2) Ibidem, II, p. 176.

-ocr page 133-

117

duidelijkste, dat volgens hem de rechtsgrond van het
contrabande-instituut gezocht moet worden in de verplich-
ting tot onthouding, die door de neutraliteit wordt opgelegd.
Ortolan wil, dat de neutrale Staat zijn bescherming ontzegt
aan den handel, die door zijn onderdanen in strijd met dren
plicht mocht worden gevoerd.

Van welke goederen moet het transport als ongeoor-
loofd beschouwd worden? Alleen van die voorwerpen,
welke slechts gebruikt kunnen worden voor den aanval en
de verdediging, i) Ging men verder, dan zou men met de
omstandigheden van den oorlog rekening moeten houden,
ten gunste van de belligerenten
le droit de nécessité, welks
bestaan hij ontkent, moeten inroepen en men zou geen
regel kunnen vaststellen toepasselijk op alle gevallen. Hij
wenscht ook, dat de grondstoffen en andere voorwerpen,
die zoowel in oorlogs- als in vredestijd gebruikt kunnen
worden, zullen worden vrij gelaten.

Toch wil hij nog uitzonderingen op dezen regel toestaan.
Hij kent n.1. aan de belligerenten het recht toe grondstoffen
toch als contrabande te behandelen in sommige buitenge-
wone gevallen, „où ces marchandises formeraient véritable-
ment une contrebande déguisée"; dit doet zich voor „lorsque
ces objets sont tellement préparés et choisis et portés en
pièces ou par matériaux séparés dans des circonstances

i) Hier geldt dezelfde opmerking, die ik reeds maakte naar aanleiding van
de woorden van de Groot. Ook Ortolan bedoelde iets anders dan hij schreef ;
want als voorbeeld van dergelijke zaken noemt hij „les armes et les munitions
indispensables à l\'usage de ces armes." — Dergelijke onjuiste uitdrukkin-
gen treft men aan bij Hautefeuille, II, p. 317; Gessner, p. 94; Fiore, III,
§ 1600.

-ocr page 134-

ii8

telles que la fabrication ou l\'usage hostile auquel ils sont
destinés devienne incontestable." i)

Ortolan wil echter niet, dat men hem verwijt op deze
wijze facultatieve contrabande in te voeren en zou zijn
concessies intrekken, indien men ze wilde generaliseeren.

Deze concessies leveren inderdaad groot gevaar voor
misbruik op en hebben toch veel overeenkomst met het,
ook door hem bestreden systeem der accidenteele contra-
bande, al begrenst hij zijn uitzonderingen tot zekere
speciale voorwerpen, in klein aantal, van groot nut voor
den oorlog, alleen voor het geval die voorwerpen wer-
kelijk vermomde contrabande zijn. Ik begrijp dit niet
precies. Dergelijke onderdeden en grondstoffen zijn contra-
bande of ze zijn het niet, maar de wijze, waarop ze ver-
voerd worden doet den aard der zaken niet veranderen en
kan niet als criterium gelden. Ook moet, volgens Ortolan,
rekening gehouden worden met de vermoedelijke gebruiks-
bestemming en wordt door hem aldus weer de weg geopend
tot groote willekeur van den kant der belligerenten.

Hautefeuille een lijvig werk wijdende speciaal aan de
rechten en plichten der neutrale Staten in den zee-oorlog,
heeft er met den meesten nadruk op gewezen, dat de
plichten der neutrale Staten den rechtsgrond vormen van
het contrabande-instituut. 2) Voordat hij er toe overgaat

1) Ortolan, t. a. p. II, p. 231, e. v.

2) Hautefeuille, Des droits et des devoirs des nations neutres en temps de
guerre maritime.

Het geheele vraagstuk wordt door Hautefeuille behandeld in Deel II, Titel
VIII, terwijl in Titel VII de vrijheid van handel besproken wordt en het
droit de la nécessité wordt bestreden.

-ocr page 135-

iig

zijn theorie omtrent de contrabande uiteen te zetten, bestrijdt
hij eerst de meeningen van hen, die aan de oorlogvoerenden
het recht toekennen verbodsbepalingen ten aanzien van
den neutralen handel uit te vaardigen. Waar men zich ter
verdediging hiervan meestal beroept op
le droit de la néces-
sité,
schenkt hij zijn bijzondere aandacht aan dit door
velen erkende recht, welks bestaan door hem wordt ge-
loochend.

Niet alleen verwerpt hij het recht der belligerenten
beperkende bepalingen te maken wat betreft den handel
der neutralen, doch hij ontzegt ook aan dezen de volkomen
vrijheid van handel met de oorlogvoerenden. Aan dezen
handel worden juist beperkingen opgelegd door de neutra-
liteitsplichten, die volgens hem voortvloeien uit
la loi primi-
tive Oll divine,
n.1. den plicht der onpartijdigheid en dien
der onthouding van alle onmiddellijke daden van vijandig-
heid tegenover een der oorlogspartijen. Deze tweede plicht
schrijft voor „de ne pas se mêler de la lutte, de n\'y prendre
aucune part, de ne prêter aucun secours efficace aux com-
battans, ni à l\'un d\'eux, et, par conséquent, de ne pas
armer leur bras d\'objets susceptibles de rendre la lutte ou
inégale, ou plus terrible." i)

Wordt nu deze plicht verwaarloosd en worden er toch
aan een der belligerenten wapenen toegevoerd of op het
territoir van den neutralen Staat verkocht, 2) dan mogen
deze door den anderen belligerent, voor zoover mogelijk,
onderschept worden en kan deze zich wreken over de

1) Hautefeuille II, p. 304 in verband met p. 306.

2) Idem, II. 424—438.

-ocr page 136-

20

schennis van den neutraUteitsplicht door den oorlog te ver-
klaren aan den Staat, die toegelaten heeft, dat zijn onder-
danen een on wettigen handel dreven. Zoolang echter een
dergelijke plichtsverzaking niet heeft plaats gehad, moeten
de belligerenten de onafhankelijkheid der neutrale Staten
eerbiedigen en kunnen zij in verband hiermede aan den
neutralen handel niet de minste restrictie opleggen. Een
beperking of een uitbreiding te geven aan de klasse van
goederen, die onder de contrabande gerekend moeten
worden, is hun dus ook onmogelijk, i)

Welke goederen als contrabande beschouwd moeten worden,
wijst
la loi primitive aan. Als zoodanig zijn dan te be-
schouwen „les seuls objets immédiatement destinés à devenir,
entre les mains du possesseur, un moyen direct d\'attaque
ou de défense, uniquement propres à la guerre, sans qu\'il
soit nécessaire, pour leur donner cette qualité, de leur faire
subir aucune préparation, aucune transformation par l\'in-
dustrie." De contrabande moet dus beperkt worden „aux
armes, instrumens et munitions de guerre, façonnés et fa-
briqués exclusivement pour servir dans la guerre."
2)

Hautefeuille kent dus slechts één soort contrabande. Het
stelsel van relatieve en accidenteele contrabande verwer-
pende, concludeert hij ten aanzien van de steenkolen, dat
de handel hierin met de oorlogvoerenden als geoorloofd moet
worden beschouwd. Wel voorspelt hij, dat bij een even-
tueelen oorlog sommige Staten en in \'t bijzonder Engeland
de steenkolen onder de verboden waren zullen rangschik-

1) Idem, II, p. p. 305, 306, 315, 316.

2) Idem, II, p. 317.

-ocr page 137-

121

ken. i) Dat hij dit goed gezien heeft, hebben de feiten
aangetoond.

Hoewel ik mij in het algemeen wel kan vereenigen met
de leer, door Hautefeuille ontwikkeld, gaat deze schrijver
m. i. te ver, als hij den neutralen Staat ook verantwoor-
delijk wil stellen voor den
verkoop van contrabande-artikelen
op zijn territoir.

Hautefeuille drukt zich uit „de ne pas fournir des armes
aux mains de ceux qui doivent s\'en servir pour frapper." 2)
Hoe dit geschiedt en waar dit geschiedt, is hem volkomen
onverschillig, het kan in geen geval geoorloofd zijn.

Maar ik vraag mij af, hoe kan de verkooper altijd
weten, welk gebruik er van die wapenen gemaakt zal
worden ? Wanneer hij ze transporteert naar beUigerent
gebied, dan kan hij uit die bestemming in verband met
den aard dier goederen bijna met absolute zekerheid de
gevolgtrekking maken, dat ze voor oorlogsdoeleinden
gebruikt zullen worden. Vandaar dat dit transport ten
eenenmale verboden is.

Doch, wanneer hij ze verkoopt en levert in zijn eigen
land, is het een heel ander geval; dan zal hij niet altijd
weten met wien hij handelt. Immers de agenten, die voor
rekening van den belligerent de kooporders uitvoeren, zullen
zooveel mogelijk zorg dragen hunne qualiteit verborgen te
houden, waarbij nog komt, dat het voor den neutralen
vStaat onmogelijk is van zulke handelstransacties op de
hoogte te zijn. Dit laatste kan niet gevergd worden

1) Idem, II, p. 413.

2) Idem, II, p. 425.

-ocr page 138-

122

evenmin als van den verkooper geëischt kan worden,
dat hij weet, aan wien en voor welk doel hij levert, i)

Ik zie ook niet in, waarin de oorlogshulp aan een belli-
gerent zou bestaan. Wat helpt het den belligerent, dat hem
in een neutralen Staat een partij wapenen verkocht en ge-
leverd zijn, zoolang niet overgegaan wordt tot den uitvoer
van deze?

Wanneer Phillimore vraagt: „Is the cannon or the sword
the less dangerous to the belligerent, because they were
purchased within the limits of neutral territory?" en hij
concludeert dan, dat de
locus in qiio hier irrelevant is, 2)
dan meen ik te moeten opmerken, dat die verkochte en
geleverde voorwerpen, zoolang ze zich bevinden binnen
de grenzen van den neutralen Staat, volstrekt geen gevaar
opleveren. Iets anders is het wanneer zij uitgevoerd
worden.

Waar Hautefeuille zich steeds beroept op la loi divine
en hieruit ook afleidt, welke voorwerpen onder de contra-
bande begrepen moeten worden, dringt zich de vraag
op den voorgrond, hoe Japan en andere Staten, waar het
Christendom niet clan bij uitzondering wordt beleden en
die toch tot de internationale rechtsgemeenschap behooren,
het karakter van de verschillende voorwerpen leeren
kennen.

1) Terecht schrijft Massé: „que le neutre qui se borne à vendre chez lui,
à la différence de celui qui porte ces marchandises au belligérant, n\'est pas
tenu de rechercher qui les lui achète, pour qui elles sont achetées et quelle
est leur destination ultérieure." Zie Le droit commercial dans ses rapports
avec le droit des gens et le droit civil, I, § 202.

2) Phillimore, III, § 238.

-ocr page 139-

123

Onder de eersten, die de door Hautefeuille verdedigde
theorieën onderschreven hebben, behooren
de Pistoye en
Duverdy. Ook zij doen uit de plichten der neutrale Staten
het verbod voortspruiten van verkoop op en uitvoer uit het
gebied van een neutralen Staat van contrabande-waren, i)
Welke voorwerpen hiertoe behooren, wordt beslist buiten
de belligerenten om : ,,C\'est la nature des choses qui, par
elle-même, fait que les neutres doivent s\'abstenir du transport
de telle ou telle marchandise". Zich vervolgens plaatsende
op het standpunt der Fransche practijk en van het Fransche
recht, kunnen zij niet toelaten, dat volgens de behoeften van
het oogenblik andere voorwerpen tot de contrabande zouden
worden gerekend dan die, welke genoemd worden in art. 11
van de
Ordonnance de la Marine en in de tractaten, door
Frankrijk gesloten.

Evenals vroeger masten en zeilen door Frankrijk vrij-
gesteld werden, zal dit nu het geval zijn met de steen-
kolen. De schrijvers vestigen echter de aandacht op het
geheel andere standpunt, door Engeland ingenomen, en op
het gevaar, dat hierin voor den neutralen handel ligt op-
gesloten.
2)

Ook Massé gaat van het m. i. juiste beginsel uit. Hij
schrijft, dat de neutraliteit ophoudt „lorsque le commerce,
au lieu d\'être pacifique, a un rapport direct avec la guerre,
et que ceux qui le font se rendent en quelque sorte les
auxiliaires des belligérants." 3) Dit nu heeft plaats, zoodra

1) de Pistoye et Duverdy, Traité des prises maritimes, I, p. 394.

2) Ibidem, I, p. p. 404, 405.

8) IWassé, I, § 194. — Met klem komt Massé echter op tegen het denk-

-ocr page 140-

124

men, al is de handel ook het doel, aan de belligerenten
voorwerpen toevoert geschikt en noodig voor aanval of
verdediging, want deze begunstigende, neemt men onmid-
dellijk deel aan den oorlog, i)

Als hij onderzoekt, welke voorwerpen als contrabande
moeten worden beschouwd, verlaat hij het goede spoor en
maakt hij een splitsing in twee klassen; de eerste klasse
omvat voorwerpen, welke alleen hun gebruik in den oorlog
vinden; de tweede omvat de voorwerpen, welke gelijkelijk
aan den oorlog en den vrede dienstbaar zijn. 2)

Doch nu komt Massé nog- met een nieuw kenmerk voor
den dag ; tot de tweede klasse behooren slechts die voorwerpen
„qui, utiles en temps de paix, trouvent pendant la guerre un
nouvel emploi par leur aptitude à servir à l\'attaque et à la
défense." Of dit kenmerk bij een voorwerp aanwezig is,
schijnt men niet in het algemeen te kunnen beslissen.
Welk gebruik er van gemaakt zal worden, moet telkens
afgeleid worden „des circonstances de temps et de lieu dans
lesquelles le transport à l\'ennemi s\'en effectue, des quantités
importées, de la nature des besoins et du genre de guerre. " 3)

beeld van Hautefeuille, dat ook de passieve handel verboden moet worden.
I, § § 199, 202, 203.

1) I, § 198.

2) I, § 206. — In § 207 verklaart hij nader, welke goederen tot de eerste
klasse gerekend moeten worden, nl.; „les choses qui, étant d\'utilité première
à la guerre, y trouvent leur emploi sinon absolument unique, du moins sérieux
et principal: telle est la poudre; et celles qui, n\'ayant pas encore la forme
d\'instrument préparé pour la guerre, ou qui, n\'étant pas dans un état tel
qu\'elles puissent y être employées immédiatement, n\'ont plus à recevoir qu\'une
préparation qui les y approprie immédiatement sans en changer la nature : tels
sont le soufre et le salpêtre."

3) I, § 208.

-ocr page 141-

125

Het meest zonderlinge is echter, dat Massé ééns voor al
beslist, dat levensmiddelen nooit tot de tweede klasse gere-
kend kunnen worden, maar steenkolen wel. Hoe nu? Wil
hij zeggen, dat de levensmiddelen in oorlogstijd dezelfde
toepassing vinden als in vredestijd, dan begrijp ik niet, hoe
hij er toe komt van de steenkolen het tegendeel te ver-
klaren.

Dit onderscheid, door Massé gemaakt, lijkt mij zeer
willekeurig, terwijl ten slotte zijn geheele systeem, in de
practijk toegepast wordende, tot groote willekeur aanleiding
zou geven, i)

Phillimore zegt niet met zooveel woorden, welke de
rechtsgrond is, waarop volgens hem de contrabande rust.
De verkoop op het gebied van den neutralen Staat wordt
door hem echter ongeoorloofd geacht. 2) Aangezien het
verdedigingsrecht van den belligerent toch niet zoover
reiken kan, meen ik, dat Phillimore dus uit de plichten
van den neutralen Staat het verbod van contrabande-
transport afleidt.

Phillimore keurt echter de onderscheiding, door de Groot
ten aanzien van de zaken gemaakt, goed. Hij zegt, dat
met de omstandigheden rekening gehouden moet worden,
en dat zoowel de staat van den oorlog als het karakter,
de bestemming en de hoeveelheid van de lading invloed

1) Hier zij nog opgemerkt, dat Massé (I, § 213) ten aanzien van de goe-
deren, behoorende tot de tweede klasse, aan de belligerenten slechts een recht
van tijdelijke beslagname of van preëmptie toekent.

2) Phillimore, Commentaries upon international law, III, §§ 238, 240; hij
citeert III, § 237 ook uitspraken van Demosthenes en Lord Granville, waaruit
men misschien mag besluiten, dat hij tot de objectieve school behoort.

-ocr page 142-

126

moeten uitoefenen op de beslissing of res ancipitis usus
contrabande zijn of niet. Accidenteele contrabande noemt
hij noch onrechtvaardig, noch onzedelijk. Zonder hiervoor
verdere argumenten aan te voeren, beroept hij zich op de
beslissingen der Amerikaansche en Engelsche prijsrechters. i)
Ik zal niet trachten hier weer te geven het systeem van
Bluntschli, indien men ten minste bij hem over een systeem
kan spreken. 2) Zijn beschouwingen over contrabande in
weinig woorden te resumeeren, is mij onmogelijk. Wel wil
ik op enkele punten daaruit de aandacht vestigen.

Bluntschli is van oordeel, dat de neutraliteit van een
Staat niet wordt geschonden, wanneer particulieren wapenen
uitvoeren naar een oorlogspartij „ohne die Absicht der
Kriegshülfe, lediglich in Form des Handelsgeschäfts." Wat
echter ongeoorloofd is en, als ik den schrijver goed begrijp,
strijdig met de neutraliteit is, is „die Absicht der kriege-
rischen Beihülfe." Of dit opzet aanwezig is, moet uit de
omstandigheden geconcludeerd worden. Hij schrijft: „Wird
der Handel heimlich gemacht und volzogen, wird er nur
einseitig einer Partei gewährt, so darf wohl daraus ge-
schlossen werden, dass Kriegshülfe beabsichtigt und die
Form des friedlichen Geschäfts nur zur Verbergung jener
Absicht gewählt worden sei." 3)

Mij dunkt, bij transport van contrabande zal de beweeg-
reden zelden zijn het verlangen aan een belligerent steun
te verleenen. Hoogstwaarschijnlijk zal de te verwachten

1) Ibidem, III, § 252.

2) Ik moet bekennen, dat er evenveel voor te zeggen is Bluntschli bij de
subjectieve school te behandelen, als bij de objectieve.

3) Bluntschli, Das moderne Völkerrecht, § 765.

-ocr page 143-

127

handelswinst het motief zijn. i) Dat zulke transporten, zoo
mogelijk, in het geheim geschieden, spreekt van zelf, aan-
gezien men de aandacht der agenten van de oorlogspartij,
voor welke de lading niet bestemd is, niet op den uitvoer
wil vestigen. Hieruit te concludeeren tot dat opzet is on-
billijk. Ook is het zeer goed denkbaar, dat de handelaars
slechts naar één partij willen uitvoeren, zonder dat zij dit
doen ten einde deze te helpen. Gesteld een oorlog Engeland-
Nederland, dan zouden Fransche leveranciers wel zoo verstan-
dig zijn geen contrabande over zee te transporteeren naar Ne-
derland ; waarschijnlijk zouden zij het weldoen naar Engeland.

Transport van res ancipitis usus, o. a. van steenkolen, mag
een belhgerent verhinderen, indien uit de omstandigheden
blijkt de bestemming voor oorlogsdoeleinden en
die Absicht
der Kriegshiilfe.
Dit laatste criterium behoeft echter niet
altijd aanwezig te zijn; soms treedt hiervoor in de plaats
„die Gefahr für Verstärkung des Feindes." 2)

1) Zoo ook G. F. de Martens, II, § 315 en Perels, p. 237. — In anderen
zin Lenoir. Weliswaar meent hij ook, dat men met het motief van hem, die
wapenen vervoert, geen rekening heeft te houden, maar toch zal bij dezen
meestal de bedoeling bestaan een belligerent te helpen.

Hij schrijft (p. 289) : „II s\'agit en effet de marchandises qui, par leur nature
même, sont destinées à des usages belliqueux. Le neutre qui expédie de
semblables marchandises chez un belligérant sachant donc parfaitement quel
emploi en sera fait par ce dernier, il semble bien que l\'intention commerciale
ne puisse jamais exister seule. En effet, l\'intention de secours s\'impose d\'elle-
même, en raison de la nature des objets transportés".

Dit lijkt mij een zonderlinge redeneering. Al bestaat die wetenschap ook,
dan blijft de drijfveer dezelfde. Op een enkele uitzondering na, zal het den
handelaar onverschillig zijn, welken belligerent hij door zijn transport toevallig
helpt en het liefst zal hij de beide belligerenten als zijn afnemers hebben.

2) Bluntschli, § 805.

-ocr page 144-

128

De neutrale Staat is verplicht verzendingen van wapenen
in het groot, „welche nach den Umständen als Kriegshülfe
erscheinen," te beletten. Hier laat Bluntschli dus het opzet
vervallen, doch spoedig komt hij hierop weer terug, i)

Gessner verwijt in de eerste plaats aan de Groot zijn
theorie over de
res ancipitis usus, die een schromelijke uit-
breiding van het begrip contrabande heeft ten gevolge gehad
en waarop Engeland zich nog gaarne beroept, 2) bestrijdt
vervolgens de meeningen van hen, volgens wie er alleen
conventioneele contrabande zou bestaan. 3)

Als zijn meening geeft hij te kennen, dat de beginselen
van het Volkenrecht voorschrijven, dat Staten, die de voor-
deelen der neutraliteit voor zich opeischen, zich ook er van
moeten onthouden aan den oorlog deel te nemen of eenigen
steun aan belligerenten te verleenen, welke voorwaarde niet
wordt vervuld, indien aan een oorlogspartij waren worden
geleverd, die alleen in den oorlog gebruikt kunnen worden.
Ook hier verzet hij zich tegen de Groot, waar deze den
oorlogvoerenden het recht toekent den neutralen handel te ver-
bieden voor zoover deze hunne krijgsoperaties belemmert. 4)
Gessner stelt den neutralen Staat verantv/oordelijk niet
alleen voor den uitvoer van contrabande, doch ook, even-
als Hautefeuille, voor den verkoop op zijn gebied. 5)\'

Alleen wapenen en ammunitie worden door dit verbod
getroffen, zoo beslist het positieve recht in overeenstemming

1) Idem, § 766.

2) Gessner, Le droit des neutres sur mer, p. 72.

3) Ibidem, p. 87.

4) Ibidem, p. 94.

5) Ibidem, p. ii5.

-ocr page 145-

129

met de theorie, behoudens wijzigingen van den algemeenen
regel door tractaten. i)

woolsey neemt een ander standpunt in dan men van een
Amerikaansch auteur verwachten zou. Het contrabande-
instituut afleidende uit de plichten der neutrale Staten, 2)
wil hij een duidelijke, positieve definitie voor contrabande,
waarvan men de vaststelling niet kan overlaten aan de
belligerenten alleen: „There must be certain kinds of articles,
such as afford direct assistance, not to the enemy, but to
the enemy\'s military operations, and known beforehand,
and hence implying a departure from the spirit and rules
of neutrality, which can be seized and confiscated." 3)

Niets nu kan als contrabande beschouwd worden, tenzij het als
zoodanig beschouwd wordt door het Volkenrecht of de speciale
conventies tusschen partijen. 4) De leer van de accidenteele
contrabande maakt nog geen deel uit van het Volkenrecht.

Het is niet dan aarzelend, dat ik Calvo een plaats inruim
onder de aanhangers van de objectieve school. Calvo toch,
op uitgebreide schaal weergevende de practijk der Staten,
de beslissingen van prijsrechters en de meeningen van
schrijvers, onthoudt zich over het algemeen van het geven
van duidelijke critiek en weet zijn eigen opinie meestal
achter zijn woorden verborgen te doen blijven.

1) Ibidem, p. 142.

2) Woolsey, Introduction to the study of international law, II, § 178 en

§ 184.

3) n, § 180.

4) Deze tegenstelling tusschen the law of nations en express conventions
betiveen certain parties
doet vreemd aan, alsof de laatste niet tot het positief
Volkenrecht zouden behooren. Met het eerste heeft Woolsey waarschijnlijk
den
usus bedoeld.

10

-ocr page 146-

30

Het hoofdstuk, waarin hij zijn eerste beschouwingen aan
het contrabande-vraagstuk wijdt, draagt tot titel „Principes
généraux de la neutralité et devoirs des neutres" en hierin
zegt hij duidelijk, dat de levering van vi^apenen door een
neutralen Staat zelf aan belligerenten in strijd is met de
neutr aliteitsplichten.

Wat betreft transporten van dergelijke zaken, verricht
door zijn onderdanen, deze heeft de neutrale Staat slechts
te beletten, indien ze plaats hebben, „dans des circonstances
qui masqueraient sous forme de transactions commerciales
l\'intention réelle de seconder une cause plutôt que l\'autre." i)

Toch schijnt Calvo geneigd te zijn van den neutralen
Staat te eischen, dat hij den
verkoop van contrabande-
artikelen op zijn territoir verhindert. 2)

\' Waar hij verder als vereischte stelt „qu\' il y ait un lien
commun entre le fournisseur neutre et le destinataire belli-
gérant, avec préméditation de nuire aux intérêts de l\'autre
belligérant", alvorens er van contrabande sprake kan zijn, 3)
heeft de neutrale handel weinig van hem te vreezen, aan-
gezien deze
animus adjuva^idi, zoo ooit aanwezig, steeds
zeer moeilijk te bewijzen zal zijn.

Hoewel Calvo sommige res ancipitis usus tot de contra-
bande rekent, stelt hij de steenkolen, ofschoon aarzelend,
toch vrij. 4) Vrijstelling van de stoommachines kan hij
moeilijk toelaten, vooral wanneer er grond is te gelooven,
dat zij bestemd zijn voor vijandelijke arsenalen.

1) Calvo, Le droit international théorique et pratique, III, § 2.327.

2) IV, § 2487-

3) IV, § 2465.

4) IV, § 2460.

-ocr page 147-

131

Kort daarop keurt dezelfde schrijver het echter ten zeerste
af de bestemmingsplaats als criterium aan te nemen, om het
karakter vast te stellen van
res ancipitis testis i) en veroordeelt
hij hiermede min of meer de voorwaardelijke contrabande.

Naar het oordeel van Fiore brengt het juridisch begrip van
de neutraliteit met zich mede de volkomen onthouding van
allen steun aan de oorlogvoerenden en hieruit vloeit voort
het verbod van het transport van contrabande. 2) Mocht
dit verbod overtreden worden door de onderdanen van een
neutralen Staat, dan zou deze daarvoor niet verantwoor-
delijk zijn. 3)

Als verboden moet men beschouwen het transport van
de voorwerpen, „qui peuvent servir immédiatement et unique-
ment ä faire la guerre," De belligerent kan echter een
uitbreiding geven aan de contrabande, hetzij uit kracht
van speciale tractaten, hetzij door middel van besluiten,
door hem bij het begin van den oorlog afgekondigd en
door de neutrale Staten aanvaard. 4)

Op deze wijze zou ook het transport van steenkolen
ongeoorloofd verklaard kunnen worden. 5)

Waar Fiore tot hier toe vrij getrouw blijft aan de leer
van de objectieve school, maakt hij plotseling een zwen-
king, waardoor hij bedenkelijk dicht komt te staan bij de
Vattel en andere kampioenen voor de accidenteele contra-
bande. Hij schrijft n.1. : „11 peut parfois se rencontrer des

1) IV, § 2463.

2) Pasquale Fiore, Nouveau droit international public, III, § 1591.

3) in, § 1559 en § 1561.

4) III, § 1600.

5) III, § 1604.

-ocr page 148-

132

circonstances entièrement exceptionnelles, par suite desquelles
il devient permis de défendre le transport chez l\'ennemi de
certains objets, dont il a un pressant besoin et dont la
privation pourrait diminuer ses forces et abréger sa résistance."

En zoov^aar, de voedingsmiddelen noemt hij als voorbeeld.

Goederen, waarvan het transport op deze wijze wordt
verboden, wil Fiore echter niet met den naam van contra-
bande bestempeld zien, terwijl ze ook niet vatbaar zijn voor
confiscatie, want een dergelijke jurisdictie op de open zee
zou een aanranding zijn van de rechten der andere souve-
reine Staten. De belligerent mag het transport alleen ver-
hinderen onder voorwaarde van volkomen schadeloosstelling.

Maar heeft er dan geen aanranding van rechten plaats
door zulk een onteigening, zooals Antoine, de commentator
van Fiore, dit noemt ? Door den naam contrabande te laten
vallen, verandert men het stelsel niet.

In Dudley Field vindt men ook, in tegenstelling met zijn
landgenooten, een ernstig bestrijder van alle contrabande,
die zich verder uitstrekt dan „articles manufactured for and
primarely used for military purposes in time of war." Zoo
blijven vrij „those classes of goods which cause the most
embarrassing questions and most frequently threaten the
peace of neutrals." i)

F. de Martens heeft niet duidelijk aangetoond, welk
standpunt hij ten aanzien van de contrabande inneemt. Soms
stelt hij den neutralen Staat verantwoordelijk.

Eerst deelt hij mede, dat in 1877 Rusland aan Engeland
vroeg 50 millioen patronen, door Turkije te Birmingham

i) David Dudley Field, Outlines of an international code, § 859

-ocr page 149-

133

besteld, die naar Constantinopel gezonden moesten worden,
in beslag te nemen. Engeland weigerde ; de Martens billijkt
dit. Wanneer particulieren de risico willen loopen, aan con-
trabande-transport verbonden, dan is dit niet voldoende om
een neutralen Staat te beschuldigen, dat hij zich in den
oorlog wil mengen, i)

Kort daarop komt de hiermede onvereenigbare uitspraak
voor: „En tout cas, quand un bâtiment, chargé de contre-
bande de guerre, navigue à destination d\'un port dépendant
d\'un Etat belligérant, la neutralité est certainement violée. " 2)
Volgens deze woorden is de neutrale Staat dus wel be-
trokken bij dat transport. Vervolgens komt hij hierop nog
eens terug en maakt dan restricties, schrijvende : „En général,
on ne peut reprocher à un Etat neutre que les violations
de la neutralité préméditées par lui ou par ses représentants.
Une violation commise par de simples particuliers, sujets
d\'un Etat neutre, et qui font, par exemple, le commerce
de la contrebande de guerre ou qui prennent part à la
lutte, etc., ne peut pas être reprochée au pays auquel ils
appartiennent et ne suffit pas pour motiver des actes d\'hos-
tilité contre lui. Cependant s\'il est prouvé que les autorités
du pays neutre sont restées inactives, alors qu\'elles connaissaient
cette violation ou celle qu\'ont pu commettre des étrangers vivant
sur leur territoire, l\'Etat en question devra indemniser la puis-
sance belligérante lésée dans ses intérêts par suite de ces faits. " 3)

Maar dan blijft het mij een raadsel, hoe hij de houding
van Engeland in 1877 kan goedkeuren.

1) F. de Martens, Traité de droit international, III, pp. 343, 344.

2) Ibidem, III, p. 353-

3) Ibidem, III, p. 358.

-ocr page 150-

134

Waar de Martens eerst zegt, dat de neutralen contra-
ban dehandel kunnen drijven
a leurs ris que s et perils, uit hij
nu de meening, dat de neutrale Staat voor dien handel
verantwoordelijk is, indien hij van dien handel kennis draagt.

Bij deze meening kan ik mij aansluiten, wanneer er nog
wordt bijgevoegd, dat de Staat eveneens aansprakelijk is
in de gevallen, dat aangenomen kan worden, dat hij kennis
moest dragen van dien handel. Uit hetgeen ik hier mede-
deel," blijkt, dat de Martens zijn standpunt niet helder
uiteengezet heeft; van iemand, die zulk een reputatie geniet,
had men iets anders mogen verwachten.

Wat betreft de goederen, die tot de contrabande gerekend
moeten worden, is de Martens geneigd de oplossing van
Phillimore te aanvaarden, i)

Onder hen, die in den laatsten tijd zijn opgestaan als
verdedigers der objectieve leer, wordt zeker de belangrijkste
plaats ingenomen door den voormaligen Zweedschen diplo-
maat
Kleen.

Op zijn voorstel werd in 1892 te Genève door het Institut
de droit international
besloten de quaestie van de oor-
logscontrabande in studie te nemen. Kleen, die met Brusa
tot rapporteur werd benoemd, heeft toen over dit onderwerp
een zeer belangwekkende monographic geschreven, die tevens
als rapport moest worden beschouwd bij het ingediende
voor-ontwerp, z)

1) Ibidem, III, p. 350.

2) R. Kleen, De la contrebande de guerre et des transports interdits aux
neutres. In Annuaire XIII, 1894—\'95, p. 75 wordt door de rapporteurs naar
dit werk verwezen. — Ook te raadplegen de artikelen van Kleen in R. D. L,
XXV, 1893, PP- 7, 124, 239, 389 en XXVII, 1895, p. 59.

-ocr page 151-

135

Ook in zijn lijvig werk, gewijd aan de neutraliteit in het
algemeen, wordt dezelfde materie op uitgebreide schaal
door hem behandeld, i)

Een open oog hebbende zoowel voor het recht der neu-
trale Staten op vrijen handel voor hunne onderdanen, als
voor het recht van den belligerent te eischen, dat aanzijn
tegenstander geen militaire bijstand wordt verleend, zoekt
hij naar een oplossing om deze rechten met elkaar te ver-
zoenen: „Les prétentions équitables des deux parts peuvent
et doivent être conciliées par la règle médiatrice, qui d\'un
côté, et par égard pour le belligérant, défend absolument
et sans condition tout transport à l\'ennemi qui impliquerait
un secours direct, et particulièrement militaire, et de l\'autre
côté, et par égard pour le neutre, ne défend rien de plus." 2)
Deze regel domineert de beide tegenstrijdige rechten.
Waar nu overigens alle plichten, door de onderdanen der
neutrale Staten in acht te nemen, hun moeten worden op-
gelegd door hunne regeeringen, bestaat er geen reden hierop
een uitzondering te maken ten aanzien van de contrabande.
Staat men nu aan de belligerenten toe rechtmatige daden
der neutralen te bestrijden, d. w. z. daden, die hunne eigen
regeering niet behoeft te vervolgen, dan onttrekt men de
neutralen aan de wetten van de neutraliteit, om hen aan
de oorlogswetten te onderwerpen. Het is dus de neutrale
Staat zelf, die uitvoer en verkoop van contrabande moet
verbieden en verhinderen. 3)

Aangezien men, zich op een objectief standpunt stellende.

1) R. Kleen, Lois et usages de la neutralité, I, p. 348—452.

2) De la contrebande de guerre, p. 24.

3) Ibidem, p. 49.

-ocr page 152-

136

niet kan toelaten, dat iedere oorlogvoerende partij steeds
eigenmachtig beslist, welke voorwerpen door dat verbod
getroffen zullen worden, moet hieromtrent een algemeen
geldend reglement worden vastgesteld.

Kleen stelt voor daarin de volgende definitie op te nemen :
§ I — Sont réputées contrebande de guerre les munitions
de guerre proprement-dites, c\'est-à-dire les objets qui, expres-
sément faits pour la guerre, et y servant dans leur état
actuel immédiatement et spécialement, sont sujets à saisie,
s\'ils sont livrés à un ennemi." i)

In § 2 laat hij hierop volgen: „Les choses qui entrent
dans la composition de semblables objets sont également
réputées contrebande, s\'il suffit de les réunir ou juxtaposer,
sans autre travail, transformation ou perfectionnement, pour
en faire les objets prohibés selon le § i®"^\'."

Dat het misplaatst is in deze definitie de gevolgen, aan het
vervoer van contrabande verbonden, te vermelden, heeft de
schrijver later begrepen, want in het werk, dat hij eenige jaren
later het licht deed zien, heeft hij dit nagelaten.
2) Kleen verzet
zich sterk tegen alle relatieve en accidenteele contrabande.
3)

1) Ibidem, p. 19. — De munitions proprement dites {lato sensu) stelt Kleen tegen-
over de
munitions de guerre stricto sensu, „qui ne sont que des appartenances
ou accessoires des armes". (Lois et usages de la neutralité, I, p.373, noot i.)

2) Lois et usages de la neutralité, I, P- 370- — den Beer Poortugael had
in zijn nota aan het Instituut naar aanleiding van dit voor-ontwerp reeds de
aandacht gevestigd op het minder gewenschte van die vermelding. (Annuaire
XIII, 1894 — \'95i P- 52)- In het definitieve voor-ontwerp, aan het Instituut
aangeboden, is de gewenschte wijziging dan ook reeds aangebracht. (Annuaire,
XIII, 1894—\'95, p.
ICI.)

3) De Ia contrebande de guerre, p. 31, e.v.; Lois et usages de la neutra-
lité, I, p. 396, e.v.

-ocr page 153-

137

De definitie van Kleen schijnt mij toe gelukkig gekozen
te zijn. Alleen met den aard der zaken wordt rekening
gehouden. Kleen ontkomt aan het verwijt, dat vele schrijvers
treft, die eischen, dat de voorwerpen
alleen aan den oorlog
dienstig zijn, om tot de contrabande gerekend te kunnen
worden. Hij wenscht, dat ze
in \'t bijzonder voor den oorlog
dienen en laat dus toe, dat zij ook in vredestijd nut af-
werpen. i) Onder zijn definitie zijn niet begrepen voorwerpen,
die uit hunnen aard speciaal voor vredelievende doeleinden be-
stemd zijn, doch tevens in den oorlog gebruikt kunnen worden
(paarden, levensmiddelen, steenkolen, enz.) Ook vallen niet
onder zijn definitie de grondstoffen, die nog een andere
bewerking moeten ondergaan dan de eenvoudige samen-
voeging, welke door § 2 wordt toegelaten.

Evenals Hautefeuille heeft Kleen zijn systeem tot in de
uiterste consequenties willen doorzetten en heeft hij gemeend
daarom den neutralen Staat aansprakelijk te moeten stellen
zoowel voor den actieven als voor den passieven handel in
contrabande-artikelen, door zijn onderdanen gevoerd. Met
nadruk wijst hij ook op het zonderlinge van de instelling,
waarbij alleen transporten
over zee ongeoorloofd zijn, doch
die
over land vrij uitgaan. Wanneer men, het objectieve
standpunt innemende, den Staat verantwoordelijk stelt voor
het eene, moet men het ook voor het andere doen.

In aansluiting hierbij wil ik het resultaat mededeelen,
waartoe het
histitut de droit international is gekomen. Hier-

1) „Notre définition n\'a pas pour effet d\'exclure des prohibitions les objets
essentiellement militaires, par la raison que leur usage en temps de paix est
fréquent et répandu, mais seulement d\'en exclure ce qui est d\'essence plutôt
pacifique." (De la contrebande de guerre, p. 28, noot i.)

-ocr page 154-

138

mede wil ik echter geenszins zeggen, dat het Instituut zich met
de objectieve leer heeft vereenigd. Het contrabande-reglement,
dat ten slotte tijdens de zitting te Venetië (i8g6) is vast-
gesteld kan niet beschouwd worden als de weerspiegeling
van een
communis opinio der hedendaagsche wetenschap
ten aanzien van het onderhavige vraagstuk. Toch is het
niet van alle belang ontbloot, daar de voormannen op volken-
rechtelijk gebied bij de samenstelling er van hunne mede-
werking hebben verleend.

Dat deze vrucht der wetenschap zonder moeite ter wereld
is gekomen, kan niet verklaard worden. De achtste commissie
toch, die met de voorbereiding van dit onderwerp belast
was, veranderde telken jare van systeem, terwijl in de
algemeene vergadering, waarin het reglement definitief werd
vastgesteld, groot verschil van meening heerschte, daar
natuurlijk ook hier de beide stroomingen, op welker aan-
wezigheid in de literatuur en in de geschiedenis ik de aandacht
vestigde, om den voorrang streden, i)

Oorspronkelijk vereenigde de commissie zich met het
voor-ontwerp van Kleen, terwijl de corapporteur Brusa
verklaarde geheel in te stemmen met het door Kleen opgestelde
rapport. Hierin zette deze zijn geheele leer uiteen, terwijl de
principes daarvan in het voor-ontwerp w^aren neergelegd.

i) Voor alles wat betreft de schriftelijke voorbereiding, de mondelinge
beraadslagingen en het aangenomen reglement, zie men :
Annuaire XIII, 1894—\'95, p. 50—125 en p. 346—349;
Annuaire XIV, 1895 —\'96, p. 33—66 en p. 191 —193;
Annuaire XV, 1896, p. 98—125 en p. 205 — 233.

Verder hierover te raadplegen de door mij genoemde monographie van
Kleen en diens artikelen in de R. D. L, XXV en XXVII en een artikel van
L. de Bar in de R. D. I., XXVI, 1894, p. 401.

-ocr page 155-

139

In 1894 te Parijs werd echter door de commissie reeds
een gewijzigd ontwerp ingediend en door Perels een tegen-
ontwerp. i)

In 1895 te Cambridge, waar geen der beide rapporteurs
aanwezig was en waar het aantal leden der commissie
vermeerderd was, werd het ontwerp-Kleen geheel losge-
laten en te gelijk het te voren ingenomen standpunt prijs
gegeven en werd een geheel nieuw voorstel, in den geest
van het ontwerp-Perels, als grondslag voor de beraadsla-
gingen aan het Instituut aangeboden. 2)

Van de plichten der neutrale Staten wordt hierin gezwe-
gen en uitdrukkelijk wordt verklaard, dat degene, die ver-
boden voorwerpen naar een belligerent vervoert, dit doet
ä ses risques et perils. Dientengevolge is alleen transport
over zee verboden. De enumeratie van contrabande-waren
is weggelaten en de gelegenheid voor belligerenten wordt
weer opengesteld de
res ancipitis tistis tot contrabande te
verklaren.

Eindelijk heeft Kleen nog een nieuw ontwerp aange-
boden in de hoop de beginselen te Parijs en te Cambridge
aangenomen met elkaar te verzoenen. 3)

Dit projet transactionnel, dat in verband met het voor
oogen gestelde doel belangrijk afwijkt van het oorspronkelijk
ontwerp (o. a. wordt de verantwoordelijkheid der neutrale
Staten niet meer ter sprake gebracht) en ook veel beknopter
is, werd in Venetië als basis van beraadslaging genomen

1) Het gewijzigde ontwerp te vinden in Annuaire XIV, p. 33.
Het ontwerp-Perels te vinden in Annuaire XIV, p. 64.

2) Annuaire XIV, p. 192.

3) Annuaire XV, p, 122.

-ocr page 156-

40

en vervolgens, zij het ook niet ongewijzigd, tot reglement
verheven in de algemeene vergadering van 29 Septem-
ber 1896.

In § I werd op voorstel van Desjardins de omschrijving,
door Kleen gegeven, vervangen door een enumeratie der
contrabande-artikelen (Hmitatief). i)

In § 4 vindt men een door Kleen steeds verdedigd principe
terug, nl. de afschaffing van de relatieve en accidenteele
contrabande, doch in de volgende paragraaph heeft men
onder een anderen naam door een achterdeur weder binnen-
gehaald, wat men juist verwijderd had.

De generaal den Beer Poortugael heeft nl. een amende-
ment ingediend, om een recht van preëmptie toe te staan. 2)

1) In de zitting te Copenhagen (1897) werd het „Règlement sur les prises
maritimes" (van 1887) in overeenstemming gebracht met het contrabande-
reglement. In § 30 werd zonder discussie de definitie van Kleen opgenomen.
Zie hierover Annuaire XVI, 1897, p, 44—46 en p. 311.

2) Annuaire XV, p. 222.

De hier van belang zijnde artikelen van het reglement, dat in zijn geheel
wordt medegedeeld in Annuaire XV, p. 230, e.v., luiden als volgt:

„§ I—Sont-articles de contrebande de guerre: i" les armes de toute nature ;
2" les munitions de guerre et les explosifs ; 3° le matériel militaire (objets
d\'équipement, affûts, uniformes, etc.) ; 4° les vaisseaux équipés pour la guerre ;
les instruments spécialement faits pour la fabrication immédiate de munitions
de guerre ; lorsque ces divers objets sont transportés par mer pour le compte
ou à destination d\'un belligérant.

La destination pour l\'ennemi est présumée lorsque le transport va à l\'un
de ses ports, ou bien à un port neutre qui, d\'après des preuves évidentes et
de fait incontestable, n\'est qu\'une étape pour l\'ennemi, comme but final de la
même opération commerciale.

§ 3 •—■ Sous la dénomination de munitions de guerre doivent être compris
les objets qui, pour servir immédiatement à la guerre, n\'exigent qu\'une simple
réunion ou juxtaposition.

-ocr page 157-

141

Hoewel bestrijdende de opname van allerlei res ancipitis
usiis
onder de contrabande, zeide hij : „il se peut que, dans
un cas donné, un Etat belligérant ait un intérêt majeur
à ce que certains articles d\'approvisionnements ou autres
n\'atteignent pas les ports ennemis. Si nous voulons sauve-
garder les droits des neutres, nous ne fermons pas les yeux
devant des nécessités impérieuses qui peuvent se présenter
inopinément dans les guerres. Donnons aux belligérants le
droit de préemption."

Dit had ten gevolge, dat een concessie werd gedaan aan
de juist verworpen theorieën en aan den belligerent werd
toegekend „à son choix et à charge d\'une équitable in-
demnité, le droit de séquestre ou de préemption quant aux
objets qui, en chemin vers un port de son adversaire, peuvent
également servir à l\'usage de la guerre et à des usages
pacifiques", (art. 5).

\'t Is waar de gevolgen zijn voor hen, op wier handel dit
recht wordt toegepast, minder drukkend, dan wanneer ver-

§ 3 — Un objet ne saurait être qualifié de contrebande à raison de la seule
intention de l\'employer à aider ou favoriser un ennemi, ni par cela seul qu\'il
pourrait être, dans un but militaire, utile à un ennemi ou utilisé par lui, ou
qu\'il est destiné à son usage.

§ 4 — Sont et demeurent abolies les prétendues contrebandes désignées sous
les noms, soit de contrebande relative, concernant des articles
{itsus ancipitis)
susceptibles d\'être utilisés par un belligérant dans un but militaire, mais dont
l\'usage est essentiellement pacifique, soit de contrebande accidentelle, quand
lesdits articles ne servent spécialement aux buts militaires que dans une
circonstance particulière.

§ 5 — Néanmoins, le belligérant a, à son choix et à charge d\'une équitable
indemnité, le droit de séquestre ou de préemption quant aux objets qui, en
chemin vers un port de son adversaire, peuvent également servir à l\'usage de
la guerre et à des usages pacifiques."

-ocr page 158-

142

beurdverklaring dien handel zou treffen, doch het beginsel
blijft afkeurenswaardig, zijnde in strijd met het principe,
dat alle neutrale handel vrij blijft, voor zoover deze niet
bestaat in het vervoer naar een belligerent van goederen,
die door hunnen aard in direct verband met den oorlog
staan.

Het is ook vreemd in een reglement betreffende de con-
trabande een bepaling te vinden over voorwerpen, waarvan
uitdrukkelijk is verklaard, dat ze niet tot de contrabande
kunnen worden gerekend.

Dat dit reglement het resultaat van wederzij dsche con-
cessies is, is er duidelijk aan te bemerken. De »afwezigheid
van Kleen bij de debatten te Venetië zal haar invloed wel
hebben doen gelden, evenals de zonderlinge houding van
den corapporteur, die bij den aanvang der beraadslagingen
verklaarde ten aanzien van het vraagstuk een ander stand-
punt te hebben ingenomen, i) welke plotselinge
volte-face
den Beer Poortugael de opmerking ontlokte, dat zij getuigde
van onvoldoende bestudeering van het onderwerp. 2)

Kan dus het resultaat mij niet bevredigen, de beraad-
slagingen zijn zeer zeker belangwekkend geweest en de
raadpleging hiervan leert ons de opvattingen kennen van
de voornaamste vertegenwoordigers der moderne weten-
schap. Helaas valt er nog steeds groote verdeeldheid te
constateeren ook wat betreft de fundamenteele quaesties.

i) Annuaire XV, p. 206. Hier blijkt, dat Brusa, die zich eerst één ver-
klaarde met Kleen, geneigd is aanhanger te virorden van de leer van de

subjectieve school.

2) Annuaire XV, p. 209.

-ocr page 159-

143

§ 3. Conclusies ten aanzien van de oorlogscontrabande
in het algemeen.

Wat betreft mijn conclusies ten aanzien van het contra-
bande-vraagstuk, ik meen, dat zij reeds bij de behandeling
van het voorafgaande hier en daar aan het licht zijn
gekomen, vooral bij mijn pogingen om de aandacht te
vestigen op de m. i. zwakke punten in de betoogen der
schrijvers en op de misbruiken, in de practijk voorkomende.
Toch wil ik ze hier kortelijk samenvatten.

Voorop zij gesteld de souvereiniteit der Staten, krachtens
welke iedere Staat beslist, of hij aan een oorlog zal deel-
nemen dan wel neutraal zal blijven.
Terthim non datur.

Heeft hij besloten neutraal te blijven, dan staan naast
de rechten, die de Staat aan zijn neutraliteit ontleent, de
plichten, die voor hem uit dezen bijzonderen rechtstoestand
voortvloeien en welke hij moet in acht nemen op straffe
van anders de eerbiediging zijner rechten niet te kunnen
eischen.

Met de rechten van den neutralen Staat correspondeeren
de plichten van den belligerent niets te doen, waardoor hij
neutraliteitsschennis zou plegen, terwijl met de plichten van
den neutralen Staat correspondeeren de rechten van den
belligerent om te eischen, dat de neutrale Staat niets zal
doen of toelaten, waardoor de neutraliteit zou worden
geschonden.

Dit alles schept een complex van rechtsverhoudingen
tusschen
Staten, daar deze de rechtssubjecten in het Volken-
recht zijn.
Niet aan de individuen, die de bevolking van
een Staat vormen, worden door het Volkenrecht rechten

-ocr page 160-

144

toegekend en plichten opgelegd in verband met de neutra-
liteit. Wel geschiedt dit door de interne wetgeving van hun
vaderland, dat over het algemeen verantwoordelijk is voor
de daden van zijn onderdanen en dientengevolge hun
sommige handelingen moet verbieden en beletten.

De plichten, die op den neutralen Staat rusten, zijn alle
terug te brengen tot den onthoudingsplicht en den plicht
van onpartijdigheid.

Mogen nu de neutralen ongestoord hunnen handel voort-
zetten met de regeering of de onderdanen van een oorlog-
voerenden Staat?

Er bestaat een zekere klasse van goederen, die van nature
voor oorlogsgebruik bestemd zijn en waarvan de toevoer
aan een belligerent een daadwerkelijken steun voor den
oorlog zou vormen, ook wanneer zij aan particulieren worden
toegezonden, aangezien het, met het oog op hunnen aard,
meer dan waarschijnlijk, bijna zeker is, dat zij niet in handen
dier particulieren zullen blijven doch in den oorlog voor
militaire doeleinden gebruikt zullen woorden.

Mag het transport daarvan toegelaten worden?

Het Volkenrecht kan aan de individuen geen onthouding
voorschrijven. Worden door hen zulke zaken getranspor-
teerd, dan kunnen zij, geen rechtssubjecten zijnde, ook niet
de neutraliteit schenden.

Ook is het m. i. niet te verdedigen, dat een verbod dien-
aangaande van een oorlogvoerenden Staat uitgaat, want
de onderdanen van een neutralen Staat vallen niet onder
de rechtsspheer van den belligerent, zoolang zij zich niet
bevinden op het territoir van dezen of op door dezen bezet
vijandelijk gebied.

-ocr page 161-

145

Wel heeft echter een belligerent het recht te vorderen, dat
aan zijnen vijand geen rechtstreeksche hulp voor de krijgs-
operaties worde verleend.

Rest nog de vraag, of de neutrale Staat verplicht is zulk
transport te verhinderen. M. i. is dit wel het geval. De neutrale
Staat is de eenige, die den uitvoer van wat ook uit zijn
gebied verbieden kan. De neutrale Staat is ook verantwoor-
delijk voor de handelingen zijner onderdanen. Wanneer nu
de neutrale Staat toelaat, dat zijn onderdanen die nader te
omschrijven goederen, die op zich zelf een oorlogshulp vor-
men, naar een belligerent uitvoeren, dan kan ik hierin niet
anders zien, dan dat hij directen steun voor de krijgsopera-
ties verleent, wat zijn plicht hem verbiedt. In het vervoer
door de particulieren schuilt dan niet de neutralitéitsschennis,
maar wel in het feit, dat de neutrale Staat dat toelaat.

Naar mijn meening is dus het eenig juiste beginsel, dat
aan den neutralen Staat de eisch wordt gesteld aan zijn
onderdanen (waaronder ook te begrijpen zijn zij, die tot
een ander Staatsverband behooren, doch zich op zijn terri-
toir bevinden) den uitvoer van contrabande naar belligerent
territoir te verbieden en zooveel mogelijk te verhinderen.

Ik geef toe, dat de laatste woorden vaag zijn. i) Een
absolute verhindering kan echter niet gevergd woorden.
Heeft de Staat al het mogelijke gedaan, om contrabande-
uitvoer te voorkomen, dan gaat hij vrij uit.
Impossibilium
nulla est obligatio
is ook hier van kracht.

i) Het komt meer voor, dat men zich met min of raeer vage uitdrukkin-
gen tevreden moet stellen. Ik heb slechts te verwijzen naar de woorden
due diligence in den tweeden regel van Washington of naar de uitdrukking
■ de zorg van een goed huisvader in ons B. W.

10

-ocr page 162-

146

Neemt men met mij aan, dat de onthoudingsplicht den
neutralen Staat gebiedt zijnen onderdanen te verhinderen
de handen van den belligerent van wapenen, enz. te voorzien,,
dan moet men uitvoer zoowel over zee als over land onge-
oorloofd verklaren.

Het eene toe te laten en het andere te verbieden heeft
dan geen zin meer. Dat dit tot nu toe altijd gebruikelijk
is geweest, is, zooals ik reeds boven opmerkte, daaraan te
wijten, dat het geheele contrabande-instituut steeds meer
door de macht der oorlogvoerenden dan door rechtsregels
werd beheerscht. Hun macht nu, reikte niet verder dan de
open zee. Zoo werden dan transporten over land als ge-
oorloofd beschouwd, alsof deze ten slotte niet hetzelfde
effect hadden als aanvoer over zee. Zoo gebeurde het
dan, dat de contrabande-handel werd beschouwd als een
handelsavontuur, zooals o.a, de Amerikaansche prijsrechter
Story het noemde, i) dat slechts een overtreding was van
door een belligerent gestelde normen en welks slagen af-
hankelijk was van het al of niet ontmoeten van een
belligerenten kruiser.

Het vraagstuk moet echter op juridisch terrein opgelost
worden en dan behooren de leidende beginselen te zijn,
dat de belligerent het recht heeft te vorderen, dat de
neutrale Staat zijn plicht nakomt en dus aan de andere
partij geen rechtstreekschen steun voor de krijgsoperaties
verleent, wat hij wel zou doen, indien hij contrabande-
uitvoer toestond,
2)

1) Zoo deed Story in een uitspraak, medegedeeld en bestreden door
Phillimore, III, § 246.

2) Aangezien ik mij voor dit deel mijner studie voornamelijk heb ten doel

-ocr page 163-

147

Eens vooral moet het nu ook vaststaan welke zaken
behooren tot de categorie van goederen, waarvan de uit-
voer verboden moet worden.

De beslissing hierover aan belligerenten over te laten
vloeit noodwendig voort uit de leer, die het contrabande-
instituut zijn oorsprong doet nemen uit het recht der oorlog-
voerenden, doch dit is niet meer te verdedigen, zoodra men
deze leer verwerpt.

Leidt men deze instelling echter af uit een objectief be-
ginsel, dan bestaat er evenmin reden voor om de beslissing

gesteld te onderzoeken, welke voorwerpen tot de contrabande moeten worden
gerekend en ik toch tot de conclusie kom, dat de uitvoer van steenkolen vrij
moet zijn, meen ik hier te kunnen volstaan met mijn zienswijze betrekkelijk
de verantwoordelijkheid van den neutralen Staat vluchtig aan te stippen,
zonder in een verdere verhandeling hierover te treden. Voor een uitgebreide
uiteenzetting van dit vraagstuk raadplege men Hautefeuille (II, p. 298, e. v.)
en Kleen (Lois et usages de la neutralité, I, p. 378, e. v. en De la contre-
bande de guerre, p. 46, e
.V.).

Ik wil hier nog een merkwaardige passage weergeven uit het recente werk
van den Engelschen hoogleeraar Oppenheim. Het denkbeeld van de verant-
woordelijkheid van den neutralen Staat in een verre toekomst voor verwezen-
lijking vatbaar achtende, schrijft hij (I § 51, n». 5): „The question is merely
one of the standard of public morality. If this standard rises, and it becomes
the conviction of the world at large that supply of arms and munition by
subjects of neutrals is apt to lengthen wars, the rule will appear that neutrals
must prevent such supplies."

Ook Woolsey zegt: „L\'usage de permettre ce commerce aux sujets des
Etats neutres ou belligérants à leurs risques et périls, et de ne pas le leur
interdire formellement, est l\'un des plus grands vices du droit international
actuel. La guerre n\'est pas seulement une source de lucre pour les neutres;
c\'est grâce à eux qu\'elle se prolonge." Deze uitlating als antwoord op een
vragenlijst wordt door Albéric Rolin medegedeeld in een rapport aan het
Instituut. Zie R. D. L, VII, 1875, b. 608.

-ocr page 164-

148

hierover toe te kennen aan de belHgerenten als om de
neutrale Staten hiermede te belasten.

De gewoonte van vele Staten om, neutraal zijnde, ook
een lijst van contrabande-waren te publiceeren naast en
tegenover de door belligerenten vastgestelde lijsten, die
hiertoe door het positief Volkenrecht tot op den huidigen
dag gerechtigd zijn, is ook af te keuren. Of de belligerenten
hebben dat recht, óf zij hebben het niet, maar nu zij het
eenmaal hebben, moet dat recht, dat dan toch zijn grond
heet te vinden in de noodzakelijkheid, waarin de belligerent
zich bevindt in verband met zijn verdediging, ook geheel
onbeperkt zijn en moeten de neutrale Staten den handel
hunner onderdanen op genade of ongenade aan de besluiten
der oorlogvoerenden overleveren, i)

Doch m. i. is er bij de beantwoording van de vraag,
welke voorwerpen tot de contrabande gerekend moeten
worden, geen plaats voor subjectieve appreciatie. Een alge-
meen leidend beginsel, waaraan men zich ten allen tijde
kan vasthouden, moet voorop gesteld worden en, indien
mogelijk, vastgelegd worden in een wereld-conventie. 2) Dan
zal de pas afgesneden worden aan willekeur en de aanleiding
tot vele geschillen zal daardoor vervallen.

Ik meen, dat dit het geval zal zijn, wanneer aangenomen

1) Westlake (R. D. I., II, 1870, p. 626) kent den neutralen Staten uit-
drukkelijk het recht toe „de résister à telles décisions qu\'ils croiraient exorbi-
tantes", zonder te verklaren, waaruit hij zulk een recht afleidt en zonder aan
te wijzen, wiens besluit ten slotte den doorslag geeft.

2) Zie over de wenschelijkheid om deze quaestie bij tractaat te regelen het
rapport, aangeboden door Albéric Rolin aan het
Institut de droit international
in R. D. I., VII, 1875, p. 605.

-ocr page 165-

149

wordt^ dat alleen die voorwerpen als contrabande moeten wor-
den beschouwd, die
door hunnen aard tot den oorlog behooren.
Er zal dan slechts één soort contrabande bestaan, de absolute.

De relatieve en accidenteele contrabande worden afgeschaft,
de eerste verwerpelijk, voornamelijk, omdat door haar de
meest vreedzame handel wordt getroffen; de accidenteele
contrabande, aan welke hetzelfde gebrek inhaerent is, nog
meer af te keuren wegens haar instabiliteit en daar zij nog
meer aanleiding geeft tot willekeur en zij alleen in het leven
kan worden geroepen door den wil der belligerenten, terwijl
beiden de fout aankleeft, dat de opname van waren onder
de relatieve of accidenteele contrabanda haar grond vindt
in het nooit bewijsbare, vermoedelijke gebruik, waarvoor
die waren zullen dienen.

Welke voorwerpen nu staan in zoo\'n innig verband met
den oorlog, dat het toelaten van den uitvoer daarvan naar
beUigerent gebied als daadwerkelijke, rechtstreeksche steun
voor de krijgsoperaties moet worden aangemerkt?

Een limitatieve opsomming te geven lijkt mij ondoenlijk,
aangezien door iedere nieuwe uitvinding op dat gebied
een dergelijke lijst haar actualiteit zou verliezen.

Er moet dus gezocht worden naar een omschrijving, die
de kenmerken aangeeft, waarnaar steeds, welke vorderingen
de krijgswetenschap en de technische wetenschap ook mogen
maken, de voorwerpen beoordeeld moeten worden ter beslissing
van de vraag, of zij als contrabande moeten worden beschouwd.

Ik meen, dat als oorlogscontrabande moeten worden be-
schouwd de voorwerpen, welke van nature in het bijzonder
voor oorlogsgebruik bestemd zijn en, zooals zij daar liggen,
onmiddellijk daarvoor gebezigd kunnen worden.

-ocr page 166-

50

Hieronder moeten ook worden begrepen de voorwerpen,
welke, om aan deze voorwaarden te voldoen, slechts be-
hoeven te worden samengevoegd.

§ 4. Beschouwingen over de steenkolen in verband met de
oorlogscontrabande en conclusie ten aanzien hiervan.

Mijn standpunt tegenover de vraag, of de steenkolen al
dan niet als contrabande beschouwd moeten worden, is uit
het bovenstaande licht op te maken. Dat ik de steenkolen
in geen geval onder de contrabande-artikelen kan rang-
schikken, is duidelijk.

Even duidelijk is het echter, dat de voorstanders van
relatieve en accidenteele contrabande gaarne de kolen hier-
onder opnemen.

Dat de opname ervan in het systeem van de Groot en
diens onmiddellijke navolgers gepast zou hebben, valt niet
te betwijfelen.

Waar zij indertijd zeilen en andere scheepsbenoodigd-
heden dikwijls tot de verboden waren rekenden, zij het ook
voorwaardelijk, zouden zij heden ten dage dezelfde houding
tegenover de kolen aannemen.

Het vraagstuk betreffende de kolen is natuurlijk eerst
actueel geworden, sinds de toepassing van den stoom als
beweegkracht het belang van de kolen aanmerkelijk ver-
meerderde in verband met de bewegelijkheid der oorlogs-
marine, Toen hebben zich dadelijk verscheidene juristen, en
in de eerste plaats de Engelsche, er gretig op geworpen,
om nu ook de kolen aan den neutralen handel grootendeels
te onttrekken.

-ocr page 167-

151

Zoo ook Phillimore, die de beslissing, of steenkolen in
een gegeven geval contrabande zijn, wil doen afhangen o.a.
van de getransporteerd wordende
hoeveelheid, i)

Ik zou willen vragen: Hoeveel ton moeten er aan boord
van het aangehouden schip zijn, wil het vermoeden gerecht-
vaardigd zijn, dat die kolen niet voor de industrie of andere
vreedzame doeleinden gebezigd zouden worden, doch voor
uitrusting van de oorlogsvloot ? Kan de industrie ook niet aan
groote voorraden behoefte hebben ? En kan een betrekkelijk
geringe hoeveelheid niet even goed haar nut voor de oorlogs-
vloot afwerpen, indien de aanvoer daarvan maar dikwijls
genoeg herhaald wordt ? In de praktijk zou de grens waar-
schijnlijk zóó laag gesteld worden, dat het met een alge-
heele verhindering gelijk zou staan.

Hall, de vele nuttige diensten, door de kolen voor vreed-
zame doeleinden bewezen, tot hun recht doende komen, is
van oordeel, dat de bestemming voor een belligerente haven
alleen niet voldoende is, om daaruit het vermoeden af te
leiden, dat zij voor oorlogsgebruik bestemd zijn. Doch kan
men aantoonen, dat het uiterst waarschijnlijk is, dat zij
bestemd zijn voor den oorlog gebruikt te worden, wat men
dan moet afleiden uit het karakter van de bestemmingshaven,
dan moeten zij als contrabande worden beschouwd. 2)

1) Phillimore, III, § 266. Hij meent, dat kolen als contrabande kunnen
worden beschouwd krachtens den
Order in Council van 18 Februari 1834.
Het schijnt mij ten minste toe, dat hij deze gevolgtrekking maakt; anders had
hij dezen
Order in Council hier niet te berde moeten brengen. Dit besluit
echter, voor zoover door hem medegedeeld, houdt niets in over contra-
bande, doch bevat wel een verbod van uitvoer van sommige artikelen uit
Engeland, zoodat zijn gevolgtrekking mij onjuist voorkomt.

2) Hall, IV, § 244.

-ocr page 168-

152

Na zijn afkeuring geuit te hebben over het standpunt
van Rusland in den jongsten oorlog, dat de kolen
onvoor-
zvaardelijk
als contrabande wilde beschouwen, welke pre-
tentie Rusland, naar Davin mededeelt, i) later liet vallen,
oordeelt Lawrence, dat de vermoedelijke gebruiksbestemming
den doorslag moet geven. Al kan de besHssing van den
nemer hierover nu niet altijd volkomen juist zijn, van de
tien keer zal zij negen keer goed zijn „and the tenth
must be accepted with resignation as one of the untoward
incidents of a desperate game." 2)

Ook Oppenheim neemt voor de kolen de vermoedelijke
gebruiksbestemming als criterium aan. 3)

Van de schrijvers van het Europeesche vasteland zijn
o. a. Heffter, Massé, Bluntschli, den Beer Poortugael en
Perels dezelfde zienswijze toegedaan, al zijn hunne rede-
neeringen niet altijd volkomen eensluidend. 4)

Hier tegenover staan de schrijvers, die de volkomen
vrijheid van den steenkolenhandel bepleiten. Om een greep
te doen uit de literatuur, die \'zich in deze richting beweegt,
noem ik Hautefeuille, Fiore, Calvo (hoewel deze er zich
slechts aarzelend over uitlaat), de Boeck, Kleen en Lenoir. 5)
Zij allen leggen den nadruk op de onmisbaarheid van kolen
voor allerlei vreedzame doeleinden; ofschoon het groote

1) Davin, Revus des deux Mondes, 15 Juli 1906, p. 326.

2) Lawrence, War and neutrality in the far East, pp. 162, 163.

3) Oppenheim, IL § 392—394-

4)\'Heirter, § 160; Massé, I, § 208; Bluntschli, § 805 ; den Beer Poortugael,
Het Oorlogsrecht, p. 513; Perels, p. 250.

5) Hautefeuille, II. p. 413; Fiore, III, § 1604; Calvo, IV, § 2460; de
Boeck, p. 619; Kleen, Lois et usages de la neutrahté, I, p. 420 ; Lenoir, p. 345.

-ocr page 169-

153

belang er van voor de bewegingen van de oorlogsmarine
erkennende, kunnen zij toch niet toelaten, dat steenkolen
als contrabande worden beschouwd, aangezien zij niet door
haren aard in rechtstreeksch verband met den oorlog staan.

Het Institut de droit international rekent in zijn reglement
de kolen ook niet tot de contrabande.

Volledigheidshalve wil ik hier nog vermelden de denk-
beelden van twee hoogleeraren, die de kolen ten allen tijde
als contrabande behandeld willen zien. Zoo oordeelen n.1.
de Rus Kamarowski bij de bespreking van een werk van
een zijner landgenooten i) (bij een landoorlog wil hij echter
de kolen vrijlaten) en Funck-Brentano, die als zijn meening
te kennen geeft, dat „tout commerce dont l\'interdiction peut
amener l\'ennemi ä composition peut être proclamé contre-
bande de guerre." 2)

De verdeeldheid over deze quaestie, welke men op het
gebied der theorie waarneemt, vindt men ook terug in de
practijk. In de eerste plaats is er een viertal tractaten,
waarin uitdrukkelijk
le char bon van de contrabande wordt
uitgesloten. Deze vrijstelling is geschied door het tractaat
Frankrijk—Engeland van 24 Februari 1677 (art. 4); 3) door
het tractaat van Utrecht van 11 April 1713 (art. 20); 4)
door het tractaat Frankrijk—Vereenigde Staten van 6
Februari 1778 (art. 24); 5) en door het tractaat Frankrijk —
Engeland van 26 September 1786 (art. 23). 6)

1) R. D. I., VIII, 1876, p. 397.

2) R. G. D. I. P., I, 1894, p. 329.

3) Dumont, VII, le gedeelte, p. 327.

4) Dumont, VIII, le gedeelte, p. 345.

5) de Martens, Recueil (le editie), I, p. 685.

6) de Martens, Recueil (i® editie) II, p. 680.

-ocr page 170-

154

Het is echter duidelijk, dat men aan de vrijstelling, in
deze verdragen verleend, thans niet veel waarde kan hechten.
Ik moet trouwens bekennen, dat, ik er niet zeker van ben,
dat deze tractaten de steenkolen op het oog hebben. Twee
dezer tractaten spreken over
charbon, de beide andere over
charbon a foiirneau. Ik veroorloof mij de vraag te stellen,
die ik bij de Fransche schrijvers niet beantwoord vind, of
deze tractaten misschien duidden op houtskool, dat althans
vroeger behoorde tot de ingrediënten voor het vervaardigen
van buskruit.

Selosse vermeldt nog eenige tractaten uit lateren tijd,
waarin de bepaling voorkomt, dat contractanten den uitvoer
van kolen niet zullen verhinderen, i) o. a. een tractaat
Frankrijk—België van i Mei 1861. Dit is echter een handels-
tractaat, hier van geen belang. 2)

In de oorlogen, waarin de kolen hare moderne toepassing
hebben gevonden, hebben de Staten ook verschillende stand-
punten ingenomen.

Tijdens den Krim-oorlog konden Frankrijk en Engeland
niet tot overeenstemming komen aangaande de vraag, wat
als contrabande moest worden beschouwd, met dit gevolg,
dat Frankrijk weigerde kolentransporten te verhinderen,
terwijl de Engelsche Regeering bij monde van Sir James
Graham in het Lagerhuis verklaarde (9 Mei 1854), dat aan
de marine-officieren instructies waren gegeven, volgens welke
in ieder bijzonder geval het karakter der kolen moest worden
vastgesteld naar de bestemmingshaven „and from any

1) Journal Clunet, XXV, 1898, p. 456.

2) de Martens, Nouveau Recueil, XVII, p. 328.

-ocr page 171-

155

reasonable presumption they might entertain as to the use
to which the commodity of coal was to be applied", i)

Uit deze woorden ziet men, dat aan de commandanten
der kruisers wel een zeer groote ruimte ter beoordeeling
werd gelaten.

Tevens komt hier aan het licht een eigenaardig gevolg
van het recht der belligerenten te beslissen, wat als contra-
bande moet worden beschouwd. Want waaraan moest de
neutrale handel zich mi houden ? Ontmoette een kolentransport,
bestemd voor een Russische haven, een Fransch oorlogsschip,
dan kon de reis ongestoord voortgezet worden, doch bij
een ontmoeting met een oorlogsbodem van Frankrijks
bondgenoot, bestond er veel kans voor neming.

In 1859 werden door Oostenrijk, Frankrijk en Sardinië
de kolen vrij gelaten, terwijl beide laatstgenoemde Staten
verklaarden, dat zij dit als een permanenten regel wenschten
te beschouwen. 2) Het standpunt, dat de Engelsche Regee-
ring toen innam, is te vinden in een schrijven van het
Departement van Buitenlandsche Zaken, gedateerd 18 Mei
1859, volgens hetwelk het prijsgerecht van den nemer
heeft te beslissen, of kolen contrabande zijn of niet; tevens
gaf de Regeering als haar meening te kennen, dat terecht
kolen in vele gevallen als contrabande werden beschouwd
en verklaarde zij, dat de zinsnede betrekkelijk contrabande
in de neutraliteits-proclamatie niet bedoelde den kolenuitvoer
te verhinderen. 3)

Bij gelegenheid van den Fransch-Duitschen oorlog ver-

1) Hansard, Parliamentary Debates, third series 1854, Vol. 133, p. 38.

2) Kleen, Lois et usages de la neutralité, I, p. 420.

3) Dit schrijven is 21 Juli 1870 door Gladstone in het Lagerhuis voorgelezen.

-ocr page 172-

156

klaarde de Fransche Regeering wederom uitdrukkelijk in
een nota d.d. 26 Juli 1870 kolen niet tot de contrabande
te rekenen, i)

Pruisen, dat in 1864 evenals Denemarken de kolen nog
vrijstelde, 2) veranderde nu van standpunt en richtte nu
protesten tot de Regeering te Londen wegens den vütvoer
van kolen uit Engelsche havens ten behoeve van Frankrijk.
Boven wees ik reeds op een vertoog hierover van den
Pruisischen ambassadeur te Londen en op de zonderlinge
stellingen, die men daarin tot Volkenrechtelijke normen
wilde verheffen.

In het bijzonder beklaagde Bernstorff zich over het feit,
dat drie Engelsche kolenschepen de Fransche vloot in de
nabijheid van Helgoland van kolen hadden voorzien. 3)

Gladstone had vóór dien tijd en wel 21 Juli 1870 in het
Lagerhuis medegedeeld, dat tegenover de vraag, of kolen
contrabande waren, de Regeering hetzelfde standpunt innam
als in 1859 4) en in een circulaire, die Lord Granville aan
de Engelsche diplomatieke vertegenwoordigers 12 Augustus
1870 verzond, wordt de leer verdedigd, dat Engeland uit-
voer van kolen niet kon beletten, aangezien het dan ook
zelf zou moeten beslissen, wat onder contrabande zou moeten
worden verstaan en dit wordt niet mogelijk geacht. 5)

Welke zijn nu de resultaten geweest van de vertoogen
uit Berlijn tot het Kabinet van St. James gericht?

1) Archives diplomatiques, 1871—\'72, I, p, 269, n"^. 249.

2) den Beer Poortugael, Het Oorlogsrecht, p. 513.

3) Blue book, n". 74.

4) Hansard, Parliamentary Debates, third series, 1870. Vol. 203, p. 648.

5) Archives diplomatiques, 1871 —\'72, I, p. 350, no. 322.

-ocr page 173-

157

Door tal van schrijvers, o.a. door Calvo, Hall, Bluntschli,
Kleen, Perels en Selosse wordt medegedeeld, dat de Engelsche
Regeering ten gevolge van die protesten besloot te verbieden
den uitvoer van kolen met directe bestemming voor de
Fransche oorlogsvloot op zee, doch den uitvoer naar Fransche
havens op handelsschepen toe te laten, i) Geen dezer
schrijvers noemt echter de bron, waaruit hij de wetenschap
omtrent dit feit geput heeft. Gaarne zou ik echter op hun
gezag voor waar aannemen, hetgeen zij vermelden, indien
er voor mij geen ernstige redenen bestonden de juistheid
hunner mededeelingen te betwijfelen.

In het Blauw-boek, dat de Engelsche Regeering naar
aanleiding van den Fransch-Duitschen oorlog heeft ge-
publiceerd, komt ook voor de geheele correspondentie,
gevoerd tusschen Graaf Bernstorff en Lord Granville. De
laatste deelt aan den eersten in een schrijven van 15 September
1870 mede, dat o. a. op grond van een handelstractaat
met Frankrijk de export van kolen
niet verhinderd kan
worden. 2)

Ook blijkt èn uit een memorandum van Bernstorff, d.d.
8 October 1870, 3) èn uit het antwoord hierop van Granville,
d.d. 21 October 1870, 4) dat de Engelsche Regeering zich,
ingevolge de
Foreigfi Enlistment Act, ten doel stelde te
beletten, dat Engelsche schepen ten behoeve der kolen-

1) Calvo, IV, § 2460; Hall, IV, § 244; Bluntschli, § 805; Kleen, Lois et
usages de la neutralité, I, p. 421; Perels, p. 250; Selosse, Journal Clunet,
XXV, 1898, p. 460.

2) Blue book, N». 132.

3) Blue book, No. 187.

4) Blue book, No. 219.

-ocr page 174-

loB

transporten als store-ship door Frankrijk zouden worden
gehuurd of gekocht.

Ook verdienen vermelding de woorden, welke 22 April 1898
door den
Attorney General in het Lagerhuis zijn gesproken.

Toen werd hem door het Parlementslid Davitt in verband
met quaesties, waartoe de Spaansch-Amerikaansche oorlog
aanleiding gaf, de vraag gesteld, of Engeland tijdens den
oorlog van 1870 uitdrukkelijk had geweigerd „to allow
British coal to be carried to a French fleet lying in the
North Sea."

Hierop werd namens de Regeering geantwoord: „On a
suggestion made in 1870 that there was an intention to
charter some colliers to serve as storeships to attend the
French fleet, instructions were given that inquiries should
be made with a view to the detention of any such vessels
if an offence against the Foreign Enlistment Act were in
contemplation, but no action was found necessary, as there
was no evidence that any such intention existed." 1)

Hieruit meen ik de gevolgtrekking te moeten maken,
dat een verbod, als waarop de genoemde schrijvers wijzen,
niet is uitgevaardigd, al is het dan misschien ook in over-
weging genomen.

Trouwens men verlieze niet uit oog, dat, indien de
Engelsche Regeering een dergelijk verbod had uitgevaardigd,
dit dan zou geschied zijn ter handhaving van de bijzondere
bepalingen van de
Foreign Enlistment Act, 2) doch niet,
omdat de Regeering kolen als contrabande beschouwde.

1) Hansard, Parliamentary Debates, fourth series, 1898, Vol. 56, p. 809.

2) De inhoud van deze wet te vinden o.a. bij Wheaton, p. 662.

-ocr page 175-

159

waarvan de uitvoer door deze wet niet wordt belet.

Het tegendeel wordt door sommige schrijvers wel beweerd,
o. a. door John M. Go ver, i) maar dit is niet in overeen-
stemming met de zienswijze der Engelsche Regeering.

Deze blijkt duidelijk uit een nota (21 Maart 1885) van
Granville aan Waddington, den Franschen ambassadeur te
Londen, waarin wordt medegedeeld, dat aan de gouverneurs
van Hong-Kong, Ceylon en Straits Settlements instructies
zijn gezonden, die behelsden, „that, whilst carrying out the
provisions of the Foreign Enlistment Act as to equipment
they are not to interfere with any shipments of coal made
in the way of trade, and having the character of a commercial
transaction. 2)

Gedurende den Japansch-Chineeschen oorlog van 1894
werden door geen der partijen aan den kolenhandel beletselen
in den weg gelegd.

Een kenschetsend voorbeeld van de vaderlandsliefde der
Japanners mag hier niet onvermeld blijven. Uit vrijen wil
staakten dezen nl. den uitvoer van kolen naar de Chineesche
havens, hoewel hun eigen depots ruimschoots voorzien

1) Journal Clunet, XXV, 1898, p. 539.

2) Livre jaune, N". 32.

12 Mei 1898 antwoordde de Attorney General in het Lagerhuis op een
desbetreffende vraag van Sir Edward Gourley nopens de contrabande in het
algemeen, dat de
Foreign Enlistment Act den uitvoer daarvan niet verbood.
(Hansard, fourth series, 1898. Vol. 57, p. 1083.)

Bij de behandeling van het wetsontwerp werd 4 Augustus 1870 door het
lid van het Lagerhuis Lowther wel een poging gedaan zulk een verbod op
te nemen (Hansard, third series, 1870. Vol. 203, p. 1550). Zie ook de be-
raadslagingen in het Lagerhuis op 28 Maart 1871 (Handsard, third series,
1871. Vol. 205, p. 781.)

-ocr page 176-

i6o

waren voor de behoefte hunner oorlogsvloot. Het gevolg
hiervan was, dat de Australische kolen, die tot op dat
tijdstip de concurrentie met de Japansche niet hadden kunnen
doorstaan in China, hier nu een belangrijken afzet vonden.
Hierop oordeelde de Japansche Regeering het raadzaam
den kolenuitvoer naar China wieder aan te moedigen, i)

In den Spaansch-Amerikaanschen oorlog werden de kolen
niet onder de contrabande gerangschikt door het Spaansche
decreet van 24 April 1898, 2) terwijl zij volgens de instructie
van den Amerikaanschen Minister van Marine (20 Juni
1898) als contrabande moesten woorden beschouwd, indien
bestemd „a une station navaïe, a un port de ravitaillement,
a un ou plusieurs navires ennemis." 3)

Nog voordat de belligerenten hun standpunt hadden
kenbaar gemaakt, werd (21 April) in het Lagerhuis door
het lid Davitt de aandacht van de Engelsche Regeering
gevestigd op het feit, dat het waarschijnlijk was, dat uit
de Engelsche koloniën kolen naar de belligerenten zouden
worden uitgevoerd en werd de vraag gesteld, of de Re-
geering voornemens was bekend te,maken, dat kolen tot
de contrabande moesten worden gerekend.

Balfour antwoordde hierop: „We cannot lay down the
principle that coal is contraband of war in the unqualified
manner suggested by the hon. Member. It no doubt, very
frequently is contraband, but not of necessity, or under
all circumstances." 4)

1) Journal Clunet XXII, 1895, p. 695.

2) Vermeld door Le Fur in R. G. D. I. P., V., 1898, p. 761, noot i.

3) R. G. D. I. P., V, 1898, Documents p. 4.

4) Hansard, Parliamentary Debates, fourth series, 1898, Vol. 56, p. 656,

-ocr page 177-

lÖI

Zooals ik reeds opmerkte, is in den jongsten oorlog Rus-
land zoo ver gegaan aanvankelijk allen steenkolentoevoer
naar zijn tegenstander te verbieden, terwijl volgens het
Japansche reglement het karakter van de kolen afhan-
kelijk werd gesteld van de vermoedelijke gebruiksbestem-
ming.

De Engelsche Minister van Buitenlandsche Zaken deelde
in een schrijven, gedateerd 25 November 1904, aan de
Chamber of shipping in the United Kingdom mede, dat het
den Engelschen reeders niet veroorloofd was hunne schepen
te vervrachten met het doel de Russische vloot van steen-
kolen te voorzien en dat wel ingevolge de
Foreign En-
listment Act,
sect. 8, § 3 en § 4 en sect. 30. Uitdrukkelijk
werd er echter bijgevoegd, dat de handel in contrabande
geoorloofd was. i)

Opzettelijk heb ik hier telkens behalve het standpunt,
waarop de belligerenten zich plaatsten, tevens Engelands
houding vermeld, in de eerste plaats wegens den invloed,
dien de machtigste zeemogendheid op de beslissingen der
overige Staten zou kunnen uitoefenen en in de tweede plaats
om het ongegronde aan te toonen in de verwijten, die door
eenige schrijvers, o.a. door Kleen 2) en Thonier 3) tot En-
geland gericht worden wegens zijn houding. Zij verwijten En-
geland in 1870 ten behoeve van zijn industrie, die toen belang
had bij kolenuitvoer, van houding veranderd te zijn. Dit nu is
m.i. onjuist. Engeland heeft toen wel geweigerd den uitvoer

1) Journal Clunet, XXXII, 1905, p. 248.

2) Kleen, Lois et usages de la neutralité, I, p. 421 en De la contrebande
de guerre, pag, 164.

3) Thonier, p. 79 en 222.

I I

-ocr page 178-

102

te beletten, maar heeft ook nooit beweerd, dat een
dergelijke verhindering door het positief Volkenrecht ge-
ëischt werd en heeft tevens terecht verklaard, dat volgens
het positief Volkenrecht de belligerenten soms kolen als
contrabande konden beschouwen, zonder dat de neutrale
Staat hierover een beshssing kon nemen.

Zoo was de zienswijze der Engelsche Regeering èn in
1859 èn in 1870 èn later. Dat Engeland in 1854 kolen
voorwaardelijk tot contrabande verklaarde en dit waar-
schijnlijk ook in de toekomst als belligerent zal doen, is.
geheel in overeenstemming met het eens ingenomen stand-
punt, dat het steeds correct heeft gehandhaafd, maar dat
m. i. in den grond verkeerd is.

De maatregelen der Staten, die kolen tot de contrabande
rekenen, kunnen niet genoeg worden afgekeurd.

Dat kolen een wapen zouden zijn, wat door een enkelen
schrijver wordt beweerd, is niet vol te houden.

Wel zijn zij een artikel ambigtii tistis. Maar behoef ik
nog te wijzen op het overwegend belang van de steenkolen
voor vreedzame doeleinden? Heb ik nog aan te toonen de-
enorme stoornis, die een absoluut of gedeeltelijk verbod
van vervoer van steenkolen naar de belligerenten kan ver-
oorzaken in de oeconomische toestanden zoowel van de
bevolking der oorlogvoerende als van die der neutrale
Staten ?

Ik meen, dat een ieder zich hiervan een voorstelling kan,
maken.

Wel moet ik toegeven, dat heden ten dage zich geen.
zee-oorlog laat denken zonder reusachtige voorraden kolen..

Doch nogmaals vraag ik, als alles verboden moet worden,^

-ocr page 179-

63

wat va7i belang voor den oorlog is, waar moeten dan de
grenzen getrokken worden?

De Fransche professor de Boeck heeft indertijd in zijn
proefschrift zoo juist opgemerkt:

„Ce n\'est pas, en effet, l\'importance pour la guerre, c\'est
le lien avec la guerre, qui sert à classer les marchandises
au point de vue de contrebande; ce n\'est pas directement,
mais d\'une manière tout à fait indirecte, que la houille
augmente les moyens d\'action offensifs et défensifs des
belligérants: la houille est un agent de locomotion; le
commerce doit en être libre, tant de la part des neutres
que des sujets ennemis." i)

Behoudens hetgeen de Boeck hier zegt van den handel
der onderdanen van de belHgerenten, waarover ik geen
oordeel heb uit te spreken, kan ik mij volkomen met zijn
woorden vereenigen.

i) de Boeck, p. 620.

-ocr page 180-

HOOFDSTUK IL

Zijn steenkolenleveringen aan belligerente oorlogs-
schepen in de havens en territoriale wateren van
een neutralen Staat door de onderdanen van
dezen als geoorloofd te beschouwen?

§ 1. De kolenleveringen in het positief Volkenrecht.

A. De kolenleveringen gedurende den
Amerikaanschen Burger-oorlog. .

Het innemen van kolen door belligerente oorlogsschepen
in de havens en territoriale wateren van neutrale Staten
heeft ook een volkenrechtelijk vraagstuk in het leven ge-
roepen, dat, hoewel nog arm aan literatuur zijnde, reeds
rijk aan feiten is.

Voordat de wetenschap hieraan meer speciaal haar aan-
dacht wijdde, moest er een oorlog uitbreken, waarin feiten
voorvielen, die ernstige wrijving ten gevolge hadden tus-
schen een der belligerenten en een der machtigste neutrale
Staten.

Ik bedoel den Amerikaanschen Burger-oorlog. Wel is
waar is dit kolen-vraagstuk niet de volkenrechtelijke quaestie,

-ocr page 181-

65

die dezen oorlog in het bijzonder kenmerkt en is het door
de Regeering te Washington slechts secundair opgeworpen,
maar toch was het al of niet toestaan van het laden van
kolen in neutrale havens van groot belang, vooral door de
eigenaardige positie, waarin een der partijen zich bevond.

Wat toch was het geval? Alle havens van de Geconfe-
dereerde Staten werden door de zeemacht van de Gefede-
reerde Staten effectief géblokkeerd. Het gevolg hiervan
was niet alleen, dat het voor de Zuidelijke Staten zeer
bezwaarlijk was de oorlogsschepen, op hunne eigen werven
als zoodanig ingericht, te doen uitloopen (een enkel maal
gelukte dit, zoo o. a. brak 30 Juni 1861 de
Sumter door
de blokkade van de Mississippi-monden, i) maar ook, dat
de schepen, die eenmaal in volle zee waren, van welke
werf ook afkomstig, aangewezen waren op neutrale
havens, om hunne voorraden aan te vullen, tenzij zij het
wilden wagen door de blokkade heen hunne eigen havens
te bereiken.

Zoo waren er schepen van de Zuidelijke Staten, die, in
Engeland gebouwd en van stapel geloopen en daar of in
andere neutrale havens verder uitgerust, ver uitgestrekte
kruistochten maakten, zonder gedurende hunne oorlogs-
carrière ook maar ooit te zijn binnengevallen in een van
de havens der Staten, waaraan zij hunne commissie ont-
leenden.

Nu wil ik hier dadelijk er op wijzen, dat gebrek aan
brandstof toen ter tijde nog niet zoo zwaar drukte op een
schip, als dat thans het geval is. Alle schepen waren toen

i) Raphael Semmes, Service afloat, p. 114.

-ocr page 182-

66

tevens nog van zeilen voorzien en deze werden van meer
belang geacht dan de stoom, die slechts subsidiair als be-
weegkracht werd gebezigd. Zoo wordt dan ook door Semmes
medegedeeld in zijn interessante
mémoires, waarin hij zijn
avonturen met de
Sumter en de befaamde Alabama beschrijft,
dat hij, zoodra hij bemerkte, dat het laatste schip een
uitstekend zeiler was, zich voornam zoo veel mogelijk
onder zeil te werken en dat hij dit ook tot het laatst toe
heeft volgehouden; slechts een zestal schepen heeft hij
buitgemaakt, gebruik makende van het stoomvermogen
van zijn kruiser, i)

Ten allen tijde was het gebruik geweest onder zekere
omstandigheden in neutrale havens toegang te verleenen
aan belligerente oorlogsschepen en aan deze toe te staan
zich te voorzien van hetgeen zij noodig hadden, mits één
voorwaarde werd in acht genomen, n.1. dat zij niemand of
niets aan boord namen, waardoor zij de haven zouden ver-
laten in een strijdvaardiger toestand dan dien, waarin zij
verkeerden, toen zij binnenliepen. 2)

Geheel onbegrensd is de bevoegdheid van den neutralen
Staat hier dus niet. Wellicht had de groote vrijheid, waar-
van de neutrale Staten in dezen gebruik maakten, nog
geen aanleiding tot grieven gegeven, indien zich hier niet
de bijzondere omstandigheden hadden voorgedaan, waarop
ik zoo even duidde: aan den eenen kant de kruisers der
Noordelijke Staten, die, zoo noodig, ten allen tijde hunne

I) Semmes, p. 420.

a) Dit verbod komt thans voor in art. r8 van de in Bijlage A opgeno-
men conventie.

-ocr page 183-

67

eigen havens konden opzoeken, om in hunne behoeften te
voorzien en dus volkomen vrijheid van beweging behielden,
ook al werd hun de toegang tot neutrale havens ontzegd,
mits zij er voor zorgden zich niet te ver van hunne kusten
te verwijderen, aan den anderen kant de vloot der Gecon-
federeerde Staten, geheel afhankelijk van de gastvrijheid
door de neutrale Staten verleend en tot werkeloosheid
gedoemd, indien haar deze gastvrijheid werd geweigerd.

Voor de zeemacht van de eene partij was de houding
der neutrale Staten slechts van matig belang, voor die
der andere partij was zij eene levensquaestie.

En toch zou waarschijnlijk het innemen van kolen in
neutrale havens nog niet tot reclames hebben geleid, indien
niet Engeland gedurende dezen oorlog in andere opzichten
de neutraliteitsplichten zoo grovelijk had geschonden. Im-
mers de wijze waarop Engeland, niettegenstaande de veel-
vuldige protesten van Adams, den diplomatieken vertegen-
woordiger der Vereenigde Staten te Londen, toeliet, dat in
zijn havens schepen werden gebouwd, uitgerust, bemand,
terwijl het een publiek geheim was, dat dit geschiedde
voor rekening van de Geconfedereerde Staten en dat deze
schepen bestemd waren als oorlogsschepen in dienst gesteld
te worden, had terecht algemeene verontwaardiging opgewekt
bij de Gefedereerden, aan wier handel zeer belangrijke
schade werd toegebracht door de kruisers, die de vijand
zich op deze wijze had weten te verschaffen.

Na afloop van den oorlog heeft dan ook de Regeering
der Vereenigde Staten zich genoodzaakt gezien tegen
Engeland de eischen in te stellen, gezamenlijk bekend onder
den naam van de
Alabama Claims, welke ten slotte geleid

-ocr page 184-

hebben tot het sluiten van het tractaat van Washington
(8 Mei 1871), waarbij het scheidsgerecht van Genève werd
ingesteld. \'

De geschiedenis van het tot stand komen van dit scheids-
gerecht, alsmede de uitspraak, die het resultaat was, mag
ik in het algemeen als bekend veronderstellen, i)

De quaestie van de kolenleveringen in Engelsche havens
aan de „kaperschepen der insurgenten\'\' of „zeeroovers,"
zooals de Gefedereerden de kruisers der Geconfedereerden
plachten te betitelen, nam onder
de A/aóama C/azms slechts
een ondergeschikte plaats in —het tractaat van Washington
maakte van deze speciale quaestie geen gewag — en het-
geen hieromtrent te berde werd gebracht, diende min of
meer ter illustratie van de geheele houding van Engeland
tijdens den oorlog.

Toch is het vreemd, dat de schrijvers, die sinds dien
hunne aandacht geschonken hebben aan het vraagstuk van het
kolen laden in neutrale havens, dit meestal zeer opper-
vlakkig hebben behandeld en zich blijkbaar ook niet de moeite
hebben gegeven kennis te nemen van de denkbeelden van
de arbiters van Genève hierover.

De eerste, naar ik meen, die hier met de uitspraak van
het scheidsgerecht rekening houdt, is de Lapradelle (weldra

1) Voor een kort overzicht van de neutrahteitsquaesties door den Secessie-
oorlog tusschen de Vereenigde Staten en Engeland ontstaan en van de op-
lossing daarvan verwijs ik naar Calvo III, § 2263 — § 2289.

2) Ook den Beer Poortugael houdt rekening met hetgeen de uitspraak van
Genève omtrent de kolenleveringen bevat (De Tijdspiegel, November 1905
p. 213), evenals Donker Curtius, p, 165 en van Karnebeek (Onze Eeuw,
September 1905, p. 460).

-ocr page 185-

169

gevolgd door Gaborit 2)) in een belangrijk artikel, waarin
hij zijn opinie mededeelt nopens de houding, door Frankrijk
aan te nemen tegenover de vloot van Rodjestwenski op
haar tocht naar het Verre Oosten. Ik wil dit voorbeeld
navolgen. Het is waar, dat een nader onderzoek van de
uitspraak van Genève in aF hare onderdeelen eene enorme
studie zou vereischen, waaraan door de Lapradelle hét stil-
zwijgen der schrijvers wordt toegeschreven, i) doch ik meeti
hier te kunnen volstaan met te onderzoeken, hetgeen namens
beide partijen is aangevoerd en hetgeen de arbiters als hun
gevoelen hebben geuit over het onderdeel, waarop ik hier
meer in het bijzonder het oog heb gevestigd.

Alvorens ik hiertoe overga, wil ik een aantaL feiten
mededeelen, die niede oorzaak zijn geweest van het in-
stellen Van de eischen door de Vereenigde Staten.

Het zal dan dadelijk blijken, dat ook andere Staten dan
Engeland er geen bezwaar in zagen hunne havens vóór de
belligerente kruisers open te" stellen én hun volkomen
vrijheid .te geven hunne bunkers te vullen mét de aan
particulieren toébehoorende kolen, daar aanwezig.

a. De feiten.

Om ook de houding dier andere Staten te doen uit-
komen, kan ik, geloof ik, niet beter doen dan het een en
ander te ontleenen aan het reeds vermelde boek van den
energieken commandant van de
Sumter en de Alabama.

Reeds zes dagen, nadat de Sumter aan de blokkeerende

i) R. G. D. I. P., XI, 1904, p. 539, noot i.

-ocr page 186-

lyo

schepen voor de Mississippi-delta was ontsnapt, loopt zij
te Cienfugos op Cuba binnen. Na loo ton kolen geladen
te hebben vertrekt zij den volgenden dag (7 Juli 1861). i)

16 Juli komt de Sumter bij gebrek aan kolen voor St. Anna
op Curagao. De Gouverneur Crol weigert eerst toegang
tot de haven te verleenen, hiertoe aangespoord door den
consul der Gefedereerde Staten. Den volgenden dag komt
de Gouverneur op zijn besluit terug, nadat er onderhande-
lingen waren aangeknoopt en nadat de
Sumter eenige
bommen had geschoten over het huis, waarin de koloniale
autoriteiten in rade waren vereenigd. (Ik wil hopen, dat deze
laatste mededeeling beschouwd moet worden als humbug,
die bij Semmes meermalen is waar te nemen.) De
Sumter
vertrekt 24 Juli, toen de bunkers geheel gevuld waren met
goede Engelsche kolen en na aanwerving van eenige man-
schappen. 2) Als dit laatste geschied is, is hier ongetwijfeld
in strijd met de neutraliteit gehandeld.

In zijn proefschrift deelt Loudon mede naar aanleiding
van dit bezoek aan Curagao, dat hij echter in Augustus
doet plaats hebben, zich waarschijnlijk vergissende met het
bezoek aan Paramaribo, dat in die maand plaats vond, dat
dit klachten van den Amerikaanschen gezant Pike bij de
Nederlandsche Regeering ten gevolge heeft gehad. Door
dit schip gastvrij op te nemen, zou de Nederlandsche Re-
geering bewezen hebben de Geconfedereerde Staten als
zoodanig te erkennen, anders had de toegang geweigerd
moeten worden aan het schip, dat aan zeeroof schuldig was.

i ) Semmes, p. 138—145.
2) Semmes, p. 151—160.

-ocr page 187-

171

Hierop heeft de Minister van Buitenlandsche Zaken
(Mr. J. P. P. Baron van Zuylen van Nijevelt) in zijn ant-
woord uiteengezet, dat de
Sumter noch een zeeroover, noch
een kaper was, doch een regelmatig oorlogsschip en dat het
Volkenrecht wil dat men beide partijen op gelijken voet
behandelt, daargelaten de vraag, of een van beide erkend
was als zelfstandige Staat of niet. Nederland weigerde dan
ook zijn gedragslijn te wijzigen of zijn ambtenaren te
désavoueeren, doch verklaarde de voorwaarden voor toe-
lating voor beide partijen te zullen verscherpen, i)

30 Juli viel de Stimter al weder binnen te Port of Spain
op Trinidad, waar zij vier dagen bezig was met kolen
laden. Kolen aan het gouvernement toebehoorende werden
geweigerd; 2) vertrek 5 Augustus. Nadat zij in Fransch
Cayenne niemand gevonden had, die haar kolen wilde
verkoopen, 3) kw^am zij ig Augustus te Paramaribo, waar
zooveel mogelijk kolen werden ingenomen, waarvoor tien
dagen besteed werden. 4)

6 September aankomst te Maranham (Brazilië). Na eenige
wrijving kreeg de
Sumter ook hier vergunning ad libitum
kolen te laden. 5)

Te Fort de France op Martinique, waar de Sumter
9 Novem.ber verscheen, weigerde de Gouverneur Maussion

1) J. Loudon. De „drie Regelen" van Washington, pp. 65, 69, 70, 90.
Zie hierover ook Papers relating to the treaty of Washington. Washington,

1872. L p. 222 en IV, p. 326 e. v., waar de hieromtrent gevoerde brief-
wisseling gedeeltelijk wordt weergegeven.

2) Semmes, p. 177—T87. Papers-Washington, 1, p. loi; II, p. 291.

3) Semmes, p. 194.

4) Idem p. 200.

5) Idem p. 214.

-ocr page 188-

172

de Condé terecht haar gouvernementskolen te verkoopen,
doch gaf haar volkomen vrijheid van particulieren te koopen,
wat zij dan ook te St Pierre deed. i)

Na eenigen tijd nu komt de Sumter een bezoek brengen
aan de Europeesche havens, doch nu zou het door een
samenloop van omstandigheden ook spoedig met haar
oorlogscarrière gedaan zijn.

Toen zij 2 Januari 1862 te Cadix het anker liet vallen,
werd haar eerst gelast binnen 24 uren te vertrekken; zij
gaf hieraan geen gevolg en kreeg ten slotte toch toestem-
ming te dokken en werd zelfs opgenomen in een dok, dat
den Staat toebehoorde. Den Januari moest zij op

bevel van de Spaansche Regeering het anker weder lichten,
terwijl zij bij gebrek aan geld geen kolen had kunnen
koopen. 2)

Van Cadix zette zij koers naar Gibraltar, de laatste haven,
die zij binnenliep met de vlag der Geconfedereerde Staten
in top. De Gouverneur Codrington gaf vergunning kolen
te laden. Doch wat gebeurde er nu? Hier was weder een
van die menschen, die door Semmes geschetst worden als
behoorende tot het schuim van de maatschappij en die hij
met verwijten overlaadt wegens de moeilijkheden, die zij
hem steeds in den w^eg hebben gelegd, nl. een consul der
Gefedereerde Staten. Deze nu wist te bewerken, dat de
kolenmarkt voor de
Sumter gesloten bleef. Toen Semmes
tot den Gouverneur een verzoek richtte om gouvernements-
kolen, werd dit natuurlijk niet ingewilligd.

1) Semmes, p. 232—249.

2) Idem p. 295 — 304.

-ocr page 189-

173

Zonder kolen zijnde en niet kunnende vertrekken met
.behulp van zijn zeilen, aangezien drie vijandelijke oorlogs-
schepen zich ophielden in de nabijheid van de haven, zag
Semmes zich genoodzaakt, na een paar maanden te Gibraltar
gelegen te hebben, zijn schip buiten dienst te stellen en
vertrok hij naar Southampton. De
Stunter werd eenigen
tijd later te Gibraltar verkocht, i)

Ondertusschen was te Liverpool voor rekening der Ge-
confedereerden een schip op stapel gezet, dat, eerst bekend
zijnde als de „290", later de vermaarde
Alabama werd, een
schip, dat zijn bekendheid niet alleen te danken heeft aan
zijn succesvol optreden tegen de vijandelijke handelsvloot,
maar ook aan de neutraliteitsschennis, waarmede de bouw,
de uitrusting en de bemanning gepaard gingen. Zoo blijft
dan ook de naam van dit schip voor altijd verbonden aan
de eischen, die de Vereenigde Staten later tegen Engeland
hebben ingesteld ten gevolge van de houding, door Enge-
land tijdens den oorlog aangenomen.

29 JuH 1862 liep de „290" de haven van Liverpool uit
en kwam in Augustus te Terceira (Azoren) aan, waar
verder wapenen, ammunitie en kolen aan boord werden
genomen. Hier kwam ook Semmes, die het bevel over het
-schip op zich nam en den 24®^®» Augustus werd het anker
gelicht en de
Alabama, nu voor het eerst onder dezen
naam, de vlag der Geconfedereerde Staten in top, begon
haar kruistochten. 2)

Aanvankelijk liet zij zich soms van kolen voorzien door

1) Semmes, p. 312—345.

2) Semmes p. 409; Papers-Washington, I, p. 151.

-ocr page 190-

174

het kolenschip de Agrippina, die haar ook op Terceira
kolen had gebracht om over te laden, en waaraan als
rendez-voits werd aangewezen een niet of weinig bewoond
eiland. Voor dit doel kwamen de
Alabama en de Agrippina
in November 1862 samen bij het Braziliaansche eiland
Blanquilla i) en 23 December 1862 bij de Arcas-eilanden
in de Golf van Mexico. 2) WelHcht is deze maatregel toe
te schrijven aan de vrees, dat niet alle Staten dezelfde
gastvrijheid zouden verleenen als voorheen. Semmes schrijft
ten minste naar aanleiding van de moeilijkheden, die hij
te Cadix ondervond: „I had learned by experience that all
the weak powers were timid, and henceforth, I rarely
entered any but an English or a French port." 3)

Vooral de Engelsche havens deed de Alabama aan. Zoo
kwam zij 5 Augustus 1863 te Kaapstad. Na ingenomen te
hebben „such suppHes as we needed", waaronder, meen ik,
hier geen kolen moeten worden verstaan, ging zij nog
eenige dagen naar het een weinig Oostwaarts gelegen
Simon\'s Town aan de Simon\'s Bay.

16 September na eene afwezigheid van een maand kwam
zij hier weder terug, laadde kolen en vertrok 24 September. 4)
In den eerst volgenden tijd wordt groote zuinigheid be-
tracht ten aanzien van de brandstof en eerst 23 December
worden weder kolen ingenomen te Singapore, vanwaar de
Alabama 24 December weder vertrekt, 5) om 20 Maart 1864

\\) Semmes, p. 517.

2) Semmes, p. 538.

3) Semmes, p. 304.

4) Semmes, p. 649—672.

5) Semmes, p. 715.

-ocr page 191-

175

weder te Kaapstad het anker uit te werpen. 21 Maart
worden kolen geladen en 25 Maart licht de
Alabama het
anker met het doel een Fransche of Engelsche haven binnen
te loopen, om daar te dokken en eens degelijke herstellingen
te ondergaan, i)

Zij viel 11 Juni te Cherbourg binnen. Kort na haar
aankomst verscheen voor de haven de vijandelijke kruiser
Kearsarge. Nu werden kolen geladen met de speciale be-
doeling zee te kiezen, om dan slag te leveren.

Den Juni 1864 voer de Alabama voor het laatst uit.

Na een strijd van ruim een uur werd de Alabama in den
grond geboord. 2)

Behalve deze twee waren er ook nog andere schepen
van de Geconfedereerde Staten, tegenover welke door En-
geland een houding werd aangenomen, die in de Noordelijke
Staten geacht werd in strijd te zijn met de neutraUteit en
die dan ook gedurende en na den oorlog ernstige klachten
aan de Regeering te Washington ontlokte.

Zoo o. a. de Nashville, een groote raderstoomboot, die
voor kruiser werd ingericht en 26 October 1861 uit het
geblokkeerde Charleston ontsnapte. Zij kwam 30 October
in de Engelsche haven St. George (Bermuda), waar zij met
toestemming van den Gouverneur 600 ton kolen aan boord
nam. Na van hier 5 November vertrokken te zijn, ankerde
zij den 21®^®" van dezelfde maand te Southampton. Hier
bleef zij tot 4 Februari 1862, nadat zij eenige herstellingen
had ondergaan en 150 ton kolen had gekocht. 20 Februari

1) Semmes, p. 737 —745-

2) Semmesj p. 755.

-ocr page 192-

176

was de Nashville al weder op Bermuda en nam daar weder
150 ton kolen in. i)

Gaborit deelt mede, dat in dit laatste geval aan de
Nashville te land kolen werden geweigerd ingevolge nieuwe
instructies, die aan de Gouverneurs der Engelsche koloniën
waren gezonden, maar dat deze maal kolen werden geleverd
door het Engelsche schip
Mohawk. 2) In de door de Ameri-
kaansche Regeering uitgegeven
Papers relating to the treaty
of Washington
vind ik hieromtrent niets vermeld. Wel wordt
hier medegedeeld, dat toen ter tijde de, nader te bespreken,
instructies van 31 Januari 1862 Bermuda nog niet hadden
bereikt. 3)

De Florida, eerst genaamd Oreto, was ook in Engeland
van stapel geloopen en werd in den zomer van 1862 verder
voor oorlogsdoeleinden uitgerust in de haven van Nassau en
te Green Cay (Bahama-eilanden). 26 Januari 1863 liep zij
weer te Nassau binnen, bleef daar 36 uren (volgens de
Engelsche lezing 26 uren) 4) en nam een hoeveelheid kolen
aan boord, die voldoende was voor drie maanden. Toch
viel de
Florida 24 Februari reeds binnen in de haven van
Barbados, waar zij ongeveer 100 ton kolen laadde.

16 Juli liet zij het anker vallen te Bermuda. Hier werd
een volle lading Cardiff-kolen ingenomen, die daar uit Halifax
gebracht werden door het schip
Harriet Pinckney. Vervolgens
stak de
Florida den Atlantischen Oceaan over, om zich te

1) Papers-Washington, I, p. p. 132, 133.

2) Gaborit, Questions de neutralité maritime, p. 270.

3) Papers-Washington, IV, p. 527.

4) Papers-Washington, IV, p. 114.

-ocr page 193-

177

Brest van andere machinerieën te voorzien. In Juni iS
werd het anker weder te Bermuda uitgeworpen; gedurende
haar verbHjf van negen dagen aldaar nam zij 135 ton kolen
aan boord (volgens de Engelsche lezing slechts 80 ton), i)

De Shenandoah, eertijds bekend onder den naam Sea King,
speelde eene minder belangrijke rol op het laatst van den
oorlog. Zij ankerde 25 Januari 1865 te Sandridge, een stadje
gelegen aan de haven van Melbourne. Tijdens haar verblijf
hier werden herstellingen verricht, manschappen aange-
worven en 300 ton kolen, die haar uit Liverpool waren
toegezonden, ingenomen. Het vertrek had 18 Februari
plaats. 2)

Wat de laatste drie schepen betreft, heb ik de feiten
■ontleend aan de memorie, namens de Vereenigde Staten
aan het scheidsgerecht van Genève aangeboden .(C\'ö.yé\'
of
-the United States).
In de Engelsche memorie zijn de feiten
niet tegengesprokep, tenzij op sommige détail-punten, waarop
ik hier en daar ook wees.

Er hebben zich ook nog enkele andere gevallen voor-
gedaan, waarbij het laden van kolen tot klachten leidde,
doch die gevallen zijn van minder belang.

Reeds gedurende den oorlog had de wijze, waarop in de
Engelsche havens aan verschillende kruisers der Gecon-
\'federeerden gastvrijheid werd verleend, aanleiding gegeven
tot vertoogen uit Washington tot het Kabinet van St. James
gericht.

De wrijving, die ontstaan was ten gevolge van de facili-

1) Papers-Washington, I, p. 133—145 en p. 298.

2) Papers-Washington, i, p. 165—180, IV, p. 85.

12

-ocr page 194-

178

teiten, die aan de Sumter waren toegestaan, had tot resul-
taat, dat de Engelsche Regeering nieuwe instructies vast-
stelde, die moesten worden in acht genomen bij het ver-^
leenen van asyl in de havens van het Koninkrijk en van
de Overzeesche bezittingen.

Deze instructies, gedateerd 31 Januari 1862, bevatten de
vermaard geworden regels, die Engeland getracht heeft
ingang te doen vinden in het positief Volkenrecht, waarin
Engeland in zooverre geslaagd is, dat die regels sinds dien
door verscheidene Staten klakkeloos zijn overgenomen in
hunne neutraliteits-proclamaties of in de instructies, gegeven
ter handhaving van de neutraliteit.

De regels, waarop ik doel, luiden:

„No ship of war or privateer of either belligerent shall
hereafter be permitted, while in any port, roadstead, or
waters subject to the territorial jurisdiction of Her Majesty,
to take in any supplies, except provisions and such other
things as may be requisite for the subsistence of her crew;
and except so much coal only as may be sufficient to carry
such vessel to the nearest port of her own country, or to
some nearer destination ; and no coal shall be again supplied
to any such ship of war or privateer in the same or any
other port, roadstead, or waters subject to the territorial
jurisdiction of Her Majesty, without special permission, until
after the expiration of three months from the time when
such coal may have been last supplied to her within British
waters, as aforesaid." i)

Of het wenschelijk is dezen regels een plaats aan te wijzen

ï) Papers-Washington, I, p. 226 zijn de instructies volledig vermeld.

-ocr page 195-

179

in het Volkenrecht, zal ik later kunnen bespreken. Indien
echter Engeland van meening is geweest alleen door het
uitvaardigen van deze instructies den klachtenstroom uit
Washington te stuiten, dan heeft het al zeer weinig succes
gehad, want, daargelaten de overigens vaak met de neu-
traliteit strijdige gedragslijn door Engeland gevolgd, heeft
het de regels, die het ten slotte toch
proprio moUc heeft
vastgesteld, wanneer het op de uitvoering daarvan aankwam,
herhaaldelijk overtreden.

Immers de regel, volgens welken er drie maanden ver-
loopen moesten zijn, alvorens hetzelfde schip weder in een
Engelsche haven kolen mocht innemen, werd niet nageleefd
in het geval van de
Alabama, die 21 Maart 1864 te Kaapstad
kolen laadde, nadat zij dit 23 December 1863 nog te Singapore
had gedaan. Dezelfde regel werd tevens veronachtzaamd,
toen de
Florida 24 Februari 1863 te Barbados kolen aan
boord nam, terwijl zij 26 Januari 1863 hetzelfde te Nassau
had gedaan. Zoo ook laadde de
Nashville in Februari 1862
kolen op Bermuda, hoewel er nog geen drie maanden waren
verstreken, sinds zij dit gedaan had te Southampton, i)

Wat betreft den regel, die de hoeveelheid kolen beperkte
tot die, welke noodig was om de naaste eigen haven of
een nadere bestemming te bereiken, hiermede werd de hand
gelicht ten aanzien van de
Florida in allen geval te Nassau
(Jan. 1863), zoo ook niet te Barbados (Febr. 1863). Te Nassau
toch ontving de
Florida 130 ton volgens de Engelsche vaststel-
ling (volgens de Amerikaansche
180 ton), terwijl het rapport

i) Hier diene ter verontschuldiging, dat de nieuwe instructies op Bermuda
nog niet bekend waren.

-ocr page 196-

i8o

van Engelsche deskundigen 46 ton voldoende achtte om
Wilmington, de naastbij zijnde haven van de Geconfedereer-
den te bereiken, i)

De municipale wet was hier dus zeer zeker geschonden.
In hoe verre de arbiters van Genève van oordeel waren,
dat, afgezien hiervan, Volkenrechtelijke normen waren over-
schreden, wil ik thans onderzoeken.

/3. De denkbeelden van de arbiters van Geneve e7i de
uitspraak van het scheidsgerecht.

Ten aanzien van de Alabama, de Florida en de Shenandoah
werd naast de quaestie van den bouw, enz. in neutrale
havens aan het scheidsgerecht ter beslissing voorgelegd de
quaestie van het innemen van kolen in neutrale havens.
Met betrekking tot de
Sumter en de Nashville werd de
tweede quaestie als de belangrijkste aan het oordeel der
arbiters onderworpen.

Artikel VI van het tractaat van Washington, waarbij
overeengekomen werd een scheidsgerecht in te stellen, gaf
de regels aan, die den arbiters tot leiddraad moesten strekken
bij het vormen van hun oordeel over de vraagstukken,
waarover zij uitspraak hadden te doen, naast de alge-
meene rechtsbeginselen, die met die regels niet onvereenig-
baar waren. 2)

1) Papers-Washington, IV, pp. 113, 114.

2) Het tractaat. in zijn geheel te vinden Papers-Washington, I, p. 12.
Art. VI luidt: „In deciding the matters submitted to the Arbitrators they

shall be governed by the following three rules, which are agreed upon by the
High Contracting Parties as rules to be taken as applicable to the case, and

-ocr page 197-

i8i

Bij de onderhavige quaestie was het de tweede regel,
waaraan de feiten getoetst moesten worden. De vraag moest
dus beantwoord worden, of de havens, waar de genoemde
schepen kolen hadden geladen, gebruikt waren als operatie-
basis of niet.

by such principles of International Law, not inconsistent therewith, as the
Arbitrators shall determine to have been apphcable to the case :

Rules

A neutral Government is bound —

First, to use due diligence to prevent the fitting out, arming, or equipping
within its jurisdiction, of any vessel which it has reasonable ground to believe
is intended to cruise or to carry on war against a Power, with which it is
at peace; and also to use like diligence to prevent the departure from its
jurisdiction of any vessel intended to cruise or carry on war as above, such
vessel having been specially adapted, in whole or in part, within such juris-
diction, to warlike use.

Secondly, not to permit or suffer either belligerent to make use of its
ports or waters as the base of naval operations against the other, or for the
purpose of the renewal or augmentation of military supplies or arms, or the
recruitment of men.

Thirdly, to exercise due diligence in its own ports and waters, and as to
all persons within its jurisdiction, to prevent any violation of the foregoing
obligations and duties.

Her Britannic Majesty has commanded Her High Commissioners and Pleni-
potentiaries to declare that Her Majesty\'s Government cannot assent to the
foregoing rules as a statement of principles of International Law which were
in force at the time when the claims mentioned in Article I arose, but that
Her Majesty\'s Government, in order to evince its desire of strengthening the
friendly relations between the two countries, and of making satisfactory pro-
vision for the future, agrees that in deciding the. questions between the two
countries arising out of those claims, the Arbitrators should assume that Her
Majesty\'s Government had undertaken to act upon the principles set forth
in these rules.

And the High Contracting Parties agree to observe these rules as between
themselves in future, and to bring them to the knowledge of other maritime
Powers, and to invite Ihem to accede to them."

-ocr page 198-

i82

Nadat de uitspraak had plaats gehad, heeft de agent der
Vereenigde Staten J. C. Bancroft Davis bij zijn Regeering
een rapport uitgebracht, waarin hij ook weergeeft het stad-
punt der verschillende arbiters tegenover de, aan hun oordeel
onderworpen, vraagstukken ingenomen. Waar hij resumeert
hetgeen nopens de
supplies of coal door de Vereenigde
Staten was aangevoerd in de memorie, die hij zelf had
opgesteld, treft mij een zinsnede, die mij toeschijnt een
zonderlinge redeneering te behelzen.

Hij schrijft nl.: „It was maintained in the American Case
that the proofs showed that the insurgent cruisers were
permitted to supply themselves with coal in British ports
in greater quantities and with greater freedom, and with
less restrictions than were imposed upon the United States;
and it was insisted that, in consequence of these facts, there
was an absence of neutrality, which made those ports bases
of hostile operations against the United States under the
second rule of the treaty." i)

Hij concludeert dus ten slotte, dat de tweede regel van het
tractaat van Washington is overtreden, wat hij indirect
doet voortvloeien uit de partijdige houding, door Engeland
aangenomen. Dit lijkt mij vreemd. Door sommige daden
toe te laten in zijn havens, kan een neutrale Staat beschul-
digd worden zijn territoir als operatiebasis te hebben laten
gebruiken. Door aan den eenen belligerent meer faciliteiten
toe te staan dan aan den anderen, kan een Staat aanleiding
geven tot het verwijt, dat hij zijn onpartijdigheidsplicht heeft
geschonden. In beide gevallen zou neutraliteitsschennis

I) Papers-Washington, IV, p. 47, Protocol XXXI.

-ocr page 199-

183

hebben plaats gehad. De bewering echter, dat het niet
gelijkelijk toestaan van faciliteiten het territoir in operatie-
basis zou doen ontaarden, lijkt mij niet vol te houden.

Doch nog vreemder acht ik het, dat de Amerikaansche
agent neerschrijft, dat de
absence of neutrality de havens
operatiebasis deed worden. Hoe nu ? Laat een neutrale
Staat toe, — terwijl hij dit verhinderen kan — dat zijn
havens als operatiebasis worden gebruikt, dan impliceert
dat zeer zeker volgens den tweeden regel van het tractaat
van Washington schennis van de neutraliteit, doch in de
voorstelling van Davis wordt het gevolg juist als oorzaak
gequalificeerd.

Het komt mij voor, dat hij, aan wien de behartiging van
de belangen van de Vereenigde Staten voor het scheids-
gerecht was opgedragen, bij het schrijven van de door mij
gewraakte zinsnede niet
due diligence heeft betracht in zake
nauwkeurigheid van uitdrukking.

Wat betreft de individueele opinies van de arbiters, wegens
het belang, dat m.i. hieraan moet worden toegekend, zal ik
ze mededeelen in de bewoordingen, die de arbiters gebezigd
hebben om hunne gedachten uit te drukken,

De voorzitter. Graaf Sclopis, aangewezen als arbiter door
den Koning van Itahë, laat zich, als volgt, uit:

„I can only treat the question of the supply and ship-
ment of coal as connected with the use of a base of naval
operations directed against one of the belligerents, or as a
flagrant case of contraband of war. I will not say that the
simple fact of having allowed a greater amount of coal
than was necessary to enable a vessel to reach the nearest
port of its country constitutes in itself a sufficient grievance

-ocr page 200-

84

to call for an indemnity. As the Lord Chancellor of England
said on the lath of June, 1871, in the House of Lords,
England and the United States equally hold the principle
that it is no violation of international law to furnish arms
to a belligerent. But if an excessive supply of coal is
connected with other circumstances which show that it was
used as a veritable
res hostilis, then there is an infringement
of the second rule of Article VI of the treaty. It is in this
sense also that the same Lord Chancellor, in the speech
before mentioned, explained the intention of the latter part
of the said rule. Thus, when I see, for example, the
Florida
and the Shenandoah choose for their field of action one, the
stretch of sea between the Bahama Archipelago and Ber-
muda, to cruise there at its ease, and the other, Melbourne
and Hobson\'s Bay, for the purposes, immediately carried
out, of going to the Arctic seas, there to attack the whaling
vessels, I cannot but regard the supplies of coal in quantities
sufficient for such purposes as infringements of the second
rule of the sixth article;" en naar aanleiding van de
Shenandoah te Melbourne nog: „As to the supply of coal
in so large a quantity as that which the vessel received
from Liverpool, in addition to that with which she was already
furnished, it can only be regarded as a preparation for
hostile expeditions against the commerce of the United
States, and this falls precisely within the scope of the second
rule of Article VI of the treaty." i)

Burggraaf d\'ltajuba, aangewezen door den Keizer van
Brazilië, legde in de voorlaatste vergadering op 9 September

i) Papers-Washington, IV, p.p. 74, 90, 94.

-ocr page 201-

i85

1872 bij het vaststellen van de act of decision de volgende
verklaring af:

„Viscount dTtajuba, while signing the decision, remarks,
with regard to the recital concerning the supply of coals,
that he is of opinion that every government is free to
furnish to the belUgerents more or less of that article." i).

J. Staempfli, aangewezen door den President van den
Zwitserschen Bond, constateert in de eerste plaats, dat ten
aanzien van de
Florida de Engelsche regels van 31 Januari
1862 overtreden zijn en gaat verder:

„They (the repeated supplies of coal) are, in particular,
contrary to the second rule of the treaty according to which
a neutral state may not allow its ports to serve as a base
of operations for carrying on war or cruising." Wat betreft
de
Shenandoah merkt hij op, dat zij te Melbourne in staat
was als zeilschip zee te kiezen: „The supply of coal was
not, therefore, a necessary condition of the neutral asylum,
and, in supplying her with so large a quantity of coal, the
capacity of the ship for making war was increased, just as
much as by the recruitment of her crew which took place."

Naar aanleiding van de Sumter geeft hij als zijn oordeel
te kennen: „The permission given to the
Sumter to remain
and to take in coal at Trinidad, does not in itself constitute
a sufficient basis for accusing the British authorities of having
failed in the observance of their duties as neutrals; because
this fact cannot be considered by itself, since the
Sumter,
both before and after that time, was admitted into the ports
of many other states, where it staid and took in coal, and

I) Papers-Washington, IV, p. 47, Protocol XXXI.

-ocr page 202-

it is proved that the last supply she obtained to cross the
Atlantic did not take place in a British port; so that it
cannot be held that the port of Trinidad served as a base
of operations for the
Stimter.\'" i)

G. F. Adams, die tijdens den oorlog de diplomatieke
vertegenwoordiger der Gefedereerde Staten te Londen was
en krachtens aanwijzing van den President der Vereenigde
Staten zitting nam in het scheidsgerecht, uit zich als volgt:
„The difficulty is obvious how to distinguish those cases
of coals given to either of the parties as helping them
impartially to other ports, from those furnished as a base

of hostile operations...... It is plain that a line must be

drawn somewhere, or else no neutral power will consent
ƒ Q to furnish supplies t^ any belligerent whatever in time of war.

I So far as I am able to find my way out of this dilemma,

it is in this wise: The supply of coals to a belligerent in-
volves no responsibility to the neutral, when it is made in
response to a demand presented in good faith, with a single
object of satisfying a legitimate purpose openly assigned.
On the other hand, the same supply does involve a res-
ponsibility if it shall in any way be made to appear that the
concession was made, either tacitly or by agreement, with
a view to promote
or complete the execution of a hostile act."

Dit dus als criterium aannemende, onderzoekt Adams
vervolgens de verschillende gevallen, die zich hebben voor-
gedaan, afzonderlijk." 2)

Sir Alexander Cockburn had zitting in het scheidsge-

1) Papers-Washington, IV, p.p. 114, 116, 134, 136.

2) Papers-Washington, IV, p.p. 149, 168, 207, 211, 213.

-ocr page 203-

recht, door de Koningin van Engeland hiertoe aangewezen.

Ik kan niet nalaten hier de aandacht te vestigen op het
vreemde standpunt, door dezen arbiter ingenomen. Daar hij
zich niet kon vereenigen met de uitspraak, zooals deze ten
slotte door het scheidsgerecht is vastgesteld, heeft hij zich
van onderteekening hiervan onthouden en een zeer uitvoerige
nota aangeboden om zijn houding te rechtvaardigen. In deze
nota nu, komt een merkwaardige zinsnede voor, waar deze
arbiter van zich zelf spreekt als „sitting on this tribunal
as in some sense the representative of Great Britain." i)
Zonder te treden in een nadere beoordeeling van deze ont-
boezeming, moet ik toch opmerken, dat deze nota, voor
zooverre ik daarvan heb kennis genomen, mij toeschijnt
meer het werk te zijn van een pleitbezorger voor Engeland,
dan van een scheidsrechter, zoowel wat betreft haar inhoud,
als wat betreft de terminologie, door haar auteur gebruikt
bij het weerleggen van hetgeen namens de Vereenigde
Staten werd aangevoerd.

Bij het kennis nemen van de opinie van Sir Alexander
Cockburn houde men dus rekening met het feit, dat, volgens
zijn eigen erkentenis, de geschillen, die aan het oordeel
van het scheidsgerecht werden onderworpen, voor hem niet
volkomen
res inter alios actae yidcc&a..

Hij stelt op den voorgrond, dat het positief Volkenrecht
geen grenzen stelt aan de hoeveelheid kolen, die verstrekt
mag worden, hoewel deze wel beperkt kan worden door
den neutralen Staat. Engeland heeft dergelijke bepalin-
gen vastgesteld 31 Januari 1862. Al wat hieraan vooraf-

i) Papers-Washington, IV, p. 418—424.

-ocr page 204-

gaat komt niet in aanmerking voor bespreking. Nu de
municipale wet eenmaal bepalingen daaromtrent bevat, heeft
een belligerent het recht te vorderen, dat deze gelijkelijk
tegenover beide partijen wordt uitgevoerd: „If both are
treated alike there can be no cause of complaint. Again, to
constitute an offense against the law of neutrality, there
must be, as to constitute an offense against any law, a
malus
anhmis,
a mens rea — an intention to contravene the law i) —
here, that of showing undue favor to the one belligerent to
the disadvantage of, the other.... In all such cases of
alleged infraction of neutrality, the true question should be,
not whether a few tons, more or less, of coal have been
allowed to be taken, but whether there has been an honest
intention to carry out the regulations fairly and impartially."
Die
onpartijdigheid tegenover de belligerenten is in acht
genomen.

„But a novel and, to my mind, most extraordinary propo-
sition is now put forward, namely, that if a belligerent
ship is allowed to take coal, and then to go on its business
as a ship of war, this is to make the port from which the
coal is procured "a base of naval operations," so as to come
within the prohibition of the second rule of the treaty of
Washington .... The rule of international law, that a bellige-
rent shall not make neutral territory the base of hostile opera-
tions, is founded on the principle that the neutral territory is
inviolable by the belligerent, and that it is the duty of the
neutral not to allow his territory to be used by one belli-
gerent as a starting-point for operations against the other. ...

s) Dit is een bewering, die ik niet voor mijn rekening zou willen nemen.

-ocr page 205-

It must be, I think, plain that the words "base of opera-
tions" must be accepted in their ordinary and accustomed
sense, as they hitherto have been understood, both in common
parlance and among authors who have written on inter-
national law. Now the term "base of operations" is a military
term, and has a well known sense. It signifies a local
position which serves as a point of departure and return
in military operations, and with which a constant connection
and communication can be kept up, and which may be fallen
back upon whenever necessary. In naval warfare it would
mean something analogous — a port or water from which
a fleet or a ship of war might watch an enemy and sally forth
to attack him, with the possibility of falling back upon
the port or water in question, for fresh supplies, or shelter,
or a renewal of operations."

Vervolgens wijst Cockburn er op, dat op deze wijze door
de kruisers der Geconfedereerden geen gebruik is gemaakt
van de Engelsche havens en constateert hij tevens, dat ook de
schepen der Noordelijke Staten herhaaldelijk groote hoe-
veelheden kolen in die havens hebben gekregen onder
dezelfde omstandigheden, i)

Uit het bovenstaande blijkt dus, dat volgens Sclopis en
Cockburn, het toestaan van kolen laden in een neutrale haven
op zich zelf, zonder meer, geen neutraliteitsschennis is. Dit
zou het kunnen worden in verband met andere omstandig-
heden, waardoor de haven operatiebasis zou worden,

Adams is van oordeel, dat de bedoeling, waarmede de
toestemming tot het innemen van kolen wordt gegeven.

i) Papers-Washington, IV, p. 418—424.

-ocr page 206-

I go

dit stempelt tot een daad in strijd met de neutraliteit of
daaraan een onschuldig karakter geeft.

d\'Itajuba heeft de uitdrukkelijke verklaring afgelegd, dat
z. i. den neutralen Staat ten aanzien van het toelaten van
kolenverstrekkingen volkomen vrijheid van handelen toekomt.

Wat Staempfli betreft, de Lapradelle zegt van hem, dat
hij dezelfde meening is toegedaan als d\'Itajuba. i) Een der-
gelijke uitlating van Staempfli heb ik echter nergens aan-
getroffen en ik acht mij dan ook niet verantwoord deze
woorden van de Lapradelle te onderschrijven. Uit hetgeen
Staempfli als zijn oordeel te kennen geeft naar aanleiding van
de
Sumter, kan\'men wel, meen ik, besluiten, dat ook hij in
de kolenverstrekkingen op zich zelf niets ongeoorloofds
ziet, wel echter in
the repeated supplies, die de Florida ge-
werden en in de toestemming, aan de
Shenandoah te Melbourne
gegeven, om kolen in te nemen.

Dit zijn dus de individueele denkbeelden der arbiters.
Men vindt ze niet duidelijk terug in de conclusies en de
definitieve uitspraak van het scheidsgerecht,

In de vergadering van 23 Augustus 1872 werden de door
den Voorzitter gestelde vragen, of Engeland door eenige
daad of door nalatigheid te kort had geschoten in het ver-
vullen van de plichten neergeschreven in de drie regels
van artikel VI van het tractaat van Washington, of erkend
door de beginselen van het Volkenrecht, niet onvereenig-
baar met die regels, ten aanzien van de
Sumter en de Nashville ■
met algemeene stemmen ontkennend beantwoord. De gelijk-
Ivüdende vraag met betrekking tot de
Alabama werd met

i) R. G. D. I. p., XI, 1904, p. 538.

-ocr page 207-

igi

algemeene stemmen bevestigend beantwoord, hetgeen ook
geschiedde ten aanzien van de
Shenandoah, echter met 3 — 2
stemmen, i) In de vergadering van 26 Augustus 1872
werd met 4—i stemmen de verantwoordelijkheid van Enge-
land vastgesteld wat betreft de
Florida. 2)

Men houde echter in het oog, dat er over de kolenquaestie
feitelijk geen beslissing is gevallen. Ten aanzien van de laatst
genoemde drie schepen drongen zich immers veel ernstigere
quaesties op den voorgrond, nl. de bouw, uitrusting, bewa-
pening en bemanning in Engelsche havens van de
Alabama
en de Florida en wat de Shenandoah betreft voornamelijk
de werving, die plaats had gedurende haar verblijf in de
haven van Melbourne.

Uit de bewoordingen van de uitspraak, die 14 September
1872 gedaan werd en waaraan, zooals ik reeds opmerkte.
Sir Alexander Cockburn zijn medewerking onthield, blijkt
niet dat Engeland verantwoordelijk is gesteld voor de daden
tegenover eenig schip alleen ten gevolge van het toestaan
van kolen laden.

De zevende considerans luidt nl.: „whereas, in order to
impart to any supplies of coal a character inconsistent with
the second rule, prohibiting the use of neutral ports or waters,
as a base of naval operations for a belligerent, it is neces-
sary that the said supplies should be connected with special
circumstances of time, of persons, or of place, which may
combine to give them such character." 3)

1) Papers-Washington, IV, p. 37, Protocol XXV.

2) Papers-Washington, IV, p. 38, Protocol XXVI.

3) Papers-Washington, IV, p. 50. Decision and award of the Tribunal.

-ocr page 208-

igz

Hieruit blijkt dus ten duidelijkste, dat volgens het oordeel
van het scheidsgerecht van Genève het innemen van kolen
door belligerente oorlogsschepen in neutrale havens
an imd
für sich
geen neutraliteitsschennis impliceert. Wanneer echter
nog andere voorwaarden vervuld worden, dan kan het in
verbinding daarmede ontaarden in het gebruik maken van
die havens als operatiebasis en op deze wijze zou dan de
neutraliteit worden geschonden. Men hoede er zich echter voor
te groote waarde toe te kennen aan hetgeen over de quaestie
in deze uitspraak wordt beslist. Immers, waar de meeningen
der arbiters nog al uiteenloopend waren, konden deze hier
niet geheel tot haar recht komen. De gekozen redactie
zal ten slotte waarschijnlijk het gevolg van een soort com-
promis geweest zijn. i) Later zal ik in de gelegenheid
zijn te doen blijken, dat ik mij niet vereenigen kan met de
denkbeelden der arbiters over het onderhavige onderwerp.

Thans zal ik overgaan tot een nadere beschouwing van
de speciale regels, die Engeland in den Amerikaanschen
Burger-oorlog vastgesteld heeft.

y. De Engelsche regels van jl Januari 1862.

Nog in een ander opzicht is de Burger-oorlog van belang
geweest voor de materie, die ik hier behandel, nl. door de,
boven door mij reeds vermelde, regels, die Engeland zich
in den loop van den oorlog heeft gesteld.

In zooverre is er overeenkomst tusschen de uitspraak van

i) Phillimote merkt op (III, § 156), dat het gebrek aan eenstemmigheid
in het algemeen afbreuk heeft gedaan aan het gezag van de uitspraak.

-ocr page 209-

193

het scheidsgerecht van Genève en de Engelsche regels van
31 Januari 1862, dat noch die uitspraak, noch de uitvaardiging
van die regels algemeen bindende normen van het positief
Volkenrecht hebben kunnen vaststellen. Immers de uitspraak
van Genève gaf slechts de oplossing van een geschil tusschen
Engeland en de Vereenigde Staten, zonder op eenige wijze
bindende kracht tegenover derden te hebben, hoeveel invloed
zij overigens ook zou hebben kunnen uitoefenen
in jure
consUUiendo
ten gevolge van de autoriteit van hen, die in
het scheidsgerecht zitting namen.

De regels, volgens welke een belligerent oorlogsschip in
de havens en territoriale wateren van Engeland geen grootere
hoeveelheid kolen mocht innemen, dan die, welke voldoende
was om de naaste eigen haven te bereiken en er drie
maanden moesten verloopen, alvorens hetzelfde schip we-
derom kolen mocht laden (behoudens uitzonderingen onder
bijzondere omstandigheden), waren een uiting van de souverei-
niteit van Engeland en dienden als instructies voor de execu-
tieve organen. Waar zij het uitvloeisel waren van de souve-
reiniteit van Engeland, had een ieder, die aan de Engelsche
jurisdictie was onderworpen, ze na te leven. Hiermede
zijn de grenzen van de machtspheer dezer regels getrokken,
die natuurlijk samenvallen met de grenzen van die jurisdictie.

Het is vreemd bij een Engelschen schrijver naar aanlei-
ding van bedoelde regels de, naïef klinkende, uitdrukkelijke
verzekering aan te treffen: „States are bound by Interna-
tional Law, not by British regulations, however excellent
they may be." i) Het is waar, menig Engelschman zou
gaarne het tegendeel gelooven.

i) Lawrence, War and neutrality in the far East, p. 124.

13

-ocr page 210-

194

Bij de verdere ontwikkeling van het positief Volkenrecht
is er weinig of niets te bespeuren van invloed, uitgeoefend
door de uitspraak van Genève. i) Daarentegen hebben
verscheidene Staten de regels van 31 Januari 1862 tot de
hunne gemaakt.

Waaraan moet dit worden toegeschreven? Aan de sug-
gestieve kracht, die er van Engeland als eerste zeemogend-
heid uitgaat? Misschien wel. Maar dan schijnt het mij toe,,
dat de verschillende regeeringen, die het voorbeeld van,
Engeland volgden, zich niet voldoende rekenschap hebben,
gegeven van hetgeen de bepalingen, die zij geheel of ge-
deeltelijk overnamen, eigenlijk wel beteekenden.

Daar deze vermaard geworden regels bij de oorlogen,,
die in de laatste veertig jaren gevoerd zijn, herhaaldelijk
— ik zal dit straks nog aantoonen — eene plaats hebben
gevonden in de reglementen, die de neutrale Staten voor
de handhaving hunner neutraliteit plegen vast te stellen,
zonder dat zij echter geacht kunnen worden deel uit te
maken van het positief Volkenrecht, komt het mij ge-
wenscht voor nader te onderzoeken, welke bedoeling heeft
voorgezeten bij het maken van deze bepalingen en welke
resultaten men bereikt, wanneer zij in de praktijk worden
toegepast.

Hoe zijn deze regels ontstaan? Zooals ik boven reeds-
opmerkte, heeft de Engelsche Regeering ze vastgesteld
ten gevolge van de vertoogen uit Washington, die in het,
leven waren geroepen door de mate van gastvrijheid, die
de kruisers der Geconfedereerde Staten in verschillende

1) Volgens van Karnebeek, t. a. p., p. 461, beweegt de Fransche practijk,
zich in de lijn van het vonnis van Genève. Zoo ook Donker Curtius, p. 169.,

-ocr page 211-

195

Engelsche havens, voornamelijk in de koloniën, genoten
en waarbij vooral de kolenleveringen een voorname rol
speelden.

Door de uitvaardiging dezer regels nu meende Engeland
te gemoet te komen aan de bezwaren, die door de Ver-
eenigde Staten tegen de houding van Engeland werden
ingebracht.

Ik merkte ook reeds op, dat tijdens het verdere verloop
van den oorlog de toepassing der nieuwe bepalingen nog
al wat te wenschen overliet; de Lapradelle zegt hierover:
„Après avoir permis le lancement, l\'armement et l\'équipe-
ment de leurs croiseurs dans les eaux anglaises, la Grande-
Bretagne pouvait-elle leur refuser du charbon? Le premier
secours était si grave, et le second demeurait, relativement,
si léger." i)

Aangenomen echter, dat de Engelsche Regeering wer-
kelijk voornemens was de regels nauwgezet te doen naleven,
waarom zijn dan juist
deze bepalingen gemaakt?

Ik heb getracht eene verklaring te vinden bij Phillimore,
die gedurende den Burger-oorlog ■ Zazt;
Officer of the Crozvn
was en wiens advies dus waarschijnlijk wel ingewonnen zal
zijn bij het vaststellen der regels. Edoch, Phillimore geeft
hierover geen nadere inhchtingen.

Eene aanwijzing is echter te vinden in den aanhef van de
instructies van 31 Januari 1862, waarin
àe considerans yoot-
komt: „Her Majesty being fully determined to observe the
duties of neutrality during the existing hostilities between
the United States and the States calUng themselves "the

I) R. G. D. I, P., XI, 1904, p. 535.

-ocr page 212-

ig6

Confederate States of America" and being, moreover, re-
solved to prevent, as far as possible, the use of Her Majesty\'s
harbors, ports and coasts, and the waters within Her Ma-
jesty\'s territorial jurisdiction, in aid of the warlike purposes
of either belligerent," enz. i)

In deze zinsnede treft mij één woord, dat op mij den
indruk maakt hier geheel misplaatst te zijn, ik bedoel het
woord
moreover. Dit schept hier eene tegenstelling, als be-
hoorde het misschien niet tot de neutraliteitsplichten zooveel
mogelijk te voorkomen, dat van de neutrale havens gebruik
wordt gemaakt voor oorlogsdoeleinden. Dat kan toch nooit

m

bedoeld zijn, waar de instructies juist geheel loopen over
het gebruik van de havens voor oorlogsdoeleinden. Men mag
toch niet aannemen, dat dit woord hier bij ongeluk is binnen-
geslopen. Men kan evenmin aannemen, dat de bekende regels
niet ter handhaving der neutraliteit waren vastgesteld, maar
om een daarbuiten liggende reden. Moet het gebruik van
dat woord misschien in dien zin verklaard worden, dat
Engeland aldus een voorbehoud voor de toekomst wilde
maken, zoodat het, toen niet erkennende, dat de gemaakte
bepalingen door de neutraliteitsplichten werden voorge-
schreven, later zijn handen vrij zou. hebben.? 2)

Dit woord dus verder buiten beschouwing latende, meen
ik uit den vermelden
considerans de gevolgtrekking te mogen
maken, dat Engeland van oordeel was, dat, indien aan de

ï) Papers-Washington, I, p. 226.

2) In de instructies, die tijdens den Fransch-Duitschen oorlog door Lord
Granville werden gegeven (19 Juli 1870) en waarin de regels van 31 Januari
1S62 werden vernieuwd, komt woordelijk dezelfde aanhef voor. (Phillimore,
III, § 168, deelt deze instructies mede zonder eenig commentaar.)

-ocr page 213-

197

belligerente oorlogsschepen slechts werd toegestaan kolen
tot de naaste eigen haven of nadere neutrale bestemming te
laden en aan hetzelfde schip niet vóór het verloop van
drie. maanden weder verlof daartoe w^erd gegeven, het
hierdoor zou ontkomen, wat betreft de kolenleveringen, aan
het verwijt zijn gebied voor oorlogsdoeleinden of voor
operatiebasis, wat, geloof ik, hier hetzelfde is, te laten ge-
bruiken. i)

Werd dus toegelaten, dat deze beperkingen werden over-
schreden, terwijl de verantwoordelijke autoriteit hiervan
bewust was, of geacht kon worden hiervan bewust te moeten
zijn, behoudens bijzondere omstandigheden, waaronder van
de strenge bepalingen der instructies mocht worden afge-
weken, dan zou dat neutraliteitsschennis impliceeren, want
daardoor zou men dan toegestaan hebben, dat neutraal
territoir als operatiebasis werd gebruikt, daar toch als cri-
terium hiervoor gesteld werd, zij het dan ook niet
expressis
verbis,
de hoeveelheid kolen, die toegestaan werd en de
herhaling van die vergunning binnen drie maanden.

Welk standpunt namen de arbiters van Genève in ten
aanzien van de Engelsche regels ? Voor zooverre deze door
hen niet stilzwijgend werden voorbijgegaan, werden ze ver-
worpen in hunne individueele oordeelvellingen, terwijl er
in de uitspraak van het scheidsgerecht ook niet van ge-

i) Later kom ik nog uitvoerig op het begrip operatiebasis terug. Ik meen
voorloopig reeds te mogen aannemen, dat de verbodsbepalingen in de in-
structies betreffende het gebruik van Engelsche havens voor oorlogsdoel-
einden, voor zoover hiermede bedoeld wordt voorbereidselen tot oorlogsdaden
en niet deze zelf, gelijkgesteld mogen worden met het verbod die havens
als operatiebasis te gebruiken, al werd deze terminologie eerst later meer
algemeen gebruikelijk.

-ocr page 214-

198

waagd wordt. De feiten toetsende aan den tweeden regel
van Washington, maakten de arbiters ter beslissing van de
vraag, of door het innemen van kolen Engelsch territoir
als operatiebasis was gebezigd, geen gebruik van het
criterium, dat door de regels van 31 Januari 1862 aan de
hand werd gedaan.

De Engelsche Regeering achtte blijkbaar het innemen
van kolen niet altijd strijdig met de neutraliteit. Zij stond
toe, dat daarvoor van hare havens werd gebruik gemaakt,
doch wilde misbruik voorkomen, en maakte daarvoor voor-
schriften. Wat kan nu de reden geweest zijn, dat, nu dus
toegestaan werd een beperkte hoeveelheid kolen in te nemen,
deze afhankelijk gesteld werd van den afstand tusschen de
haven, waar de vergunning gevraagd werd en de dichtst
bijzijnde haven van het land waartoe het schip behoort?

Ik kan mij deze bepaling niet anders verklaren, dan door
aan te nemen, dat men geredeneerd heeft, dat een schip,
door de omstandigheden gedwongen een neutrale haven
binnen te loopen, door de verstrekking van kolen in de
gelegenheid mag worden gesteld een van zijn eigen havens
te bereiken, terwijl dan aan deze redeneering ten grondslag
moet hebben gelegen de gedachte, dat de aldus gegeven
kolen niet aangewend zullen worden voor eenige beweging,
die een oorlogsoperatie beoogt. In dien gedachtengang zou
dan de vaart naar de haven van het eigen land op
zich zelf als van onschuldigen, vreedzamen aard moeten
worden beschouwd. De hulp verleend, om de naastbijzijnde
eigen haven te bereiken, moet dan worden gerekend vol-
doende te zijn, aangezien het schip zich daar verder zal
kunnen voorzien van hetgeen het noodig heeft.

-ocr page 215-

199

Is het gerechtvaardigd een hoeveelheid tot de naaste
eigen haven toe te staan, dan bestaat er geen bezwaar tegen
vergunning te geven kolen te laden voor een meer nabij
gelegen neutrale haven, wat dan ook door den Engelschen
regel wordt toegelaten.

Gaborit meent, dat aan een schip, dat zich van zijn eigen
havens verwijdert, volgens den Engelschen regel slechts zoo-
veel kolen mogen worden verstrekt als noodig zijn om een
neutrale haven te bereiken, welke dichter bij is dan de
naaste eigen haven, i) Aangezien dit verschil in afstand zeer
gering kan zijn, zou het in de practijk van weinig belang
zijn, of de kolen werden toegemeten naar de naaste eigen
haven dan wel naar een iets nader gelegen neutrale haven.

Is hetgeen Gaborit schrijft juist, dan zou men ook moeten
aannemen, dat de Engelsche Regeering ook haar aandacht
had geschonken aan het geval, dat een schip kolen vraagt,
terwijl het in zijn bedoeling ligt zich van zijn eigen havens
te verwijderen. Gaborit deelt echter niet mede, waarop zijn
meening gebaseerd is. Noch in de instructies zelf, noch in
de haar toelichtende missive van i6 Juli 1863, 2) vind ik
grond, om mij bij hem aan te sluiten. Daarentegen meen ik
uit de woorden van deze missive juist een tegenovergestelde
conclusie te mogen trekken. Daarin staat nl., dat een schip
kolen mag laden „in such quantity as may be necessary
to carry such vessel to the nearest port of her own country,
{or,
of coïirse, 3) any nearer port)". Uit deze woorden maak
ik op, dat het eerste eenvoudig het tweede impliceert.

1) Gaborit, p. 353.

2) Papers-Washington, IV, p. 433.

3) Ik cursiveer.

-ocr page 216-

200

Zonder hier reeds te treden in een nadere beschouwing
van de vraag, of men aan het varen op zich zelf een on-
schuldig of een vijandig karakter moet toekennen, wil ik er
toch op wijzen, dat er geen reden voor bestaat juist het
varen naar een haven van den Staat, waartoe het schip
behoort, in het bijzonder als onschuldig te kenmerken. Aan-
genomen, dat de haven, waarheen het schip koers zet, niet
door den vijand geblokkeerd wordt, dan zal het daar verder
aan de verdediging van de haven kunnen deelnemen, het
zal zich daar met andere schepen kunnen vereenigen, om
nadere instructies ten uitvoer te brengen, kortom het schip
zal dan allerlei daden kunnen verrichten, die zich in niets
onderscheiden van andere krijgsoperaties. En toch zal de
commandant van het schip in de neutrale haven om kolen
gevraagd hebben met het doel voor oogen die daden te
gaan uitvoeren, al stonden deze hem misschien nog niet
scherp omlijnd voor den geest. Ik zie dan ook niet in, waarom
aan een commandant, die de, zij het ook oprechte, bedoeling
heeft naar een vaderlandsche haven te gaan, eerder kolen
toegestaan mogen worden, dan aan een, die tot doel van
zijn tocht een vijandelijke haven heeft. Beiden beoogen
ten slotte krijgsoperaties.

En wat, indien het schip, kolen geladen hebbende en
inderdaad naar de naaste vaderlandsche haven koers zet-
tende, onderweg een vijandelijk oorlogs- of handelsschip
ontmoet ? Men kan toch niet eischen van den commandant,
dat hij den vijand opzettelijk ontwijkt? En toch zijn de kolen
juist gegeven, omdat de reis naar die haven zoo\'n onschuldig
karakter droeg,

Ook kan zich het geval voordoen, dat de naastbij-

-ocr page 217-

20i

zijnde eigen haven geblokkeerd wordt. Hierin binnen
te dringen is toch zeer zeker een oorlogsdaad, al wordt
daarbij ook geen schot gelost. Desniettegenstaande moet
er bij de toepassing van de bekende regels geen rekening
worden gehouden met de vraag of de naaste haven ge-
blokkeerd is of niet. „In case of such blockade it will
rest with the officer in command to seek some more con-
venient destination," i) zoo luidt het in de missive, welke
door de Engelsche Regeering i6 Juli 1863 aan den Gou-
verneur van Barbados werd gezonden en ter interpretatie
moest dienen van eenige minder duidelijke punten in de
oorspronkelijke instructies.

Wanneer de naaste eigen haven door den vijand genomen is,
doen zich ook eigenaardige bezwaren voor. Had bijv. in den
jongsten oorlog de Oostzee-vloot kolen gevraagd te Sabang en
was aldaar de regel van de naaste eigen haven toegepast, dan
zou die machtige vloot aldus in de gelegenheid gesteld zijn
Port-Arthur te gaan heroveren, den Beer Poortugael meent
zelfs, dat in dat geval volgens den regel kolen tot Wladi-
wostok verstrekt hadden moeten worden, 2) doch de regel kent
m. i. geen uitzondering voor het geval van feitelijke occupatie.

Als de ratio van den regel van de naaste eigen haven
werkelijk die is geweest, welke ik veronderstel, dan zijn
toch de gemaakte bepalingen weinig doeltreffend geweest.
De bepalingen toch — hierop zij de aandacht nadrukkelijk
gevestigd — bevatten geen nadere aanwijzing, of bij het
verleenen van de vergunning rekening moet worden
ge-

1) Papers-Washington, IV, p. 433.

2) De Tijdspiegel, November 1905, p. 215.

-ocr page 218-

202

houden met de richting, waarin het schip zich beweegt.\'
Uit dit stilzwijgen moet men de gevolgtrekking maken,
dat die richting niet als factor moet worden beschouwd
bij het vaststellen van de hoeveelheid, die toegestaan mag
worden. Onverschillig moet het dus geacht worden of het
schip koers zet naar vijandelijk gebied, dan wel naar zijn
eigen land. i) Ten allen tijde zal dus de afstand tusschen
de haven, waar om kolen gevraagd wordt en de naaste
haven van den Staat van het schip, als maatstaf dienen
bij de berekening van het
quantum kolen. Ook dan wan-
neer het
luce clarius is, dat de bestemming van het schip
een vijandelijke haven is, zal men zich toch houden aan
de fictie, dat het schip op weg is naar zijn vaderland.
Het merkwaardige gevolg hiervan kan zijn, dat een schip,
naar mate het zich verder van zijn land verwijdert en
hierdoor den vijand meer nadert, grootere voorraden kolen
erlangt. Dus, hoe dichter bij den vijand, des te meer kolen,
kan soms het, toch zeker niet gewilde, resultaat zijn van de,
toepassing van den regel. Eveneens wanneer het schip vol-
strekt niet voornemens is, zich voorloopig naar een of andere
haven te begeven, doch het doel beoogt te kruisen, om
zoo doende aan \'s vijands handelsvloot afbreuk te doen, dan
zullen toch de kolen toegemeten worden volgens dezelfde
berekening.
2)

i) Uit het Rapport Renault ad art. 19 maak ik op, dat dit het standpunt
was, waarop Engeland zich ter Vredesconferentie plaatste.

a) Uit de zoo even door mij genoemde missive van 16 Juli 1863 blijkt
wel, dat het niet de bedoeling was kolenverstrekkingen toe te staan voor
kruistochten, doch eerst
post factmn werd er rekening gehouden met het doel,
waarvoor de kolen werden gebruikt, d. w. z., dat een schip, dat kruisende

-ocr page 219-

203

Deze fictie zal dan ook natuurlijk herhaaldelijk in strijd
met de werkelijkheid zijn. Er is, dunkt mij, evenveel reden,
om
a priori aan te nemen, dat de kolen gebruikt zullen
worden om den vijand te bereiken als voor het vermoeden,
dat zij zullen dienen om het vaderland op te zoeken. Ik
kan mij in het geheel niet vereenigen met de woorden van
de Lapradelle : „II se peut qu\' avec le supplément chargé
l\'escadre regagne, sans combattre, un port de sa nation.
Dans le doute le neutre a le devoir de faire cette supposi-
tion." i) Des te meer verwondert mij deze passage, daar
dezelfde schrijver kort daarop een vernietigend oordeel
over deze veronderstelling neerschrijft in de woorden: „La
supposition du départ pour le port national le plus proche
reste une pure fiction — plus qu\' une fiction, presque une
feinte: une hypocrisie, qui n\'est plus digne du neutre." 2)
Bij eene afkeuring dezer fictie sluit ik mij gaarne aan.

Bij de toepassing van den regel in de practijk doen zich
nog eigenaardige moeilijkheden voor met betrekking tot de
berekening van de hoeveelheid kolen, die geleverd mag
worden. Immers, al staat de afstand vast naar de haven,
waarvoor de kolen worden toegestaan, dan staat daarmede
nog niet vast, hoeveel ton een willekeurig schip noodig
heeft om die haven te bereiken. Daartoe zal nog een op-
gave van den commandant noodig zijn van hetgeen er nog

zijn kolen had verbruikt, niet in aanmerking kwam voor een toepassing van
de uitzonderingsbepaling, wat betreft een herhaald verlof binnen verloop van
drie maanden.

1) R. G. D. I. P., XI, 1904, p. 556.

2) Ibidem, p. 558.

-ocr page 220-

204

in de bunkers is, i) terwijl ook een belangrijke factor bij deze
berekening is het kolenverbruik van het schip, dat de aanvrage
doet. Dit kolenverbruik nu, hangt ten nauwste samen met de
vaart, die het schip loopt. De snelheid schijnt hierbij van
groot belang te zijn. Ik heb toch vermeld gevonden, dat een
groote kruiser met 1500 ton kolen een afstand van 10.000
mijl kan afleggen, wanneer hij 10 knoopen loopt, doch
slechts 1.500 mijl, als hij 21 knoopen maakt. 2) Waar men
van te voren onmogelijk kan bepalen, welke vaart het
schip onder nog onbekende omstandigheden zal loopen, kan
ook bezwaarlijk de hoeveelheid kolen vastgesteld worden,
die het schip zal noodig hebben, tenzij men als zoodanig
altijd het maximum wil aannemen, dat wel benaderd kan
worden en waaraan het schip behoefte heeft om zijn grootste
snelheid te kunnen ontwikkelen. En in dat geval kan men
toch niet van den commandant eischen, dat hij steeds die
maximum-snelheid handhaaft. De weersgesteldheid, die hem
dit onmogelijk kan maken, daargelaten, is het immers zijn

1) Indien ik de instructies van 31 Januari 1862 goed lees, staat er eigen-
lijk niet met zooveel woorden in, dat er rekening moet worden gehouden
met de hoeveelheid kolen, welke nog aan boord is. Dat dit toch moet ge-
schieden, meen ik te mogen besluiten uit de interpretatie der regels door de
Laiv Officers of the Crown (Papers-Washington, IV, p. 433). Nam men dit
niet aan, dan zou een schip, dat nog een voldoenden voorraad kolen heeft om
een zijner havens te bereiken, toch nog zooveel kolen mogen laden, als
noodig zijn om den afstand af te leggen tusschen de haven, waar het schip
zich bevindt en de naaste haven van den Staat, waartoe het schip behoort.

In de Nederlandsche nota, voorkomende in de Staatse. 3 Mei 1898, N«.
102, wordt dan ook gezegd, dat „de voorraad kolen niet verder mag worden
aangevuld, dan noodig is," enz.

2) Revue de Paris, October 1904, p. 760.

-ocr page 221-

205

plicht, zoowel zuinig te zijn met zijn kolen, als de machines
van zijn schip te sparen.

Den regel van de naaste eigen haven acht ik dus ver-
werpelijk, aangezien deze uitgaat van de niet te verdedigen
fictie, dat de bestemming van het schip steeds een zijner
eigen havens is en daar er bovendien geen grond voor
bestaat aan een schip op weg naar een zijner eigen havens
eerder kolen toe te staan, dan wanneer het zich naar vijande-
lijke havens begeeft, daargelaten de practische bezwaren,
die zich voordoen bij het berekenen van de hoeveelheid
kolen, die toegestaan mag woorden.

Nog een enkel woord over den tweeden regel, volgens
welken aan hetzelfde schip niet ten tweeden male kolen mogen
worden toegestaan in een Engelsche haven, tenzij sedert
den eersten keer drie maanden zijn verloopen, behoudens
uitzonderingen ten gevolge van bijzondere omstandigheden.

Deze regel laat zich gemakkelijker verklaren dan de eerste.

Zooals ik reeds opmerkte, w^as waarschijnlijk het doel, dat
de Engelsche Regeering zich voor oogen stelde bij het
vaststellen der instructies, die deze regels bevatten, te
voorkomen, dat Engelsch territoir als operatiebasis gebruikt
zou worden.

Wfilnu, men stelde gewoonlijk als voorwaarde, alvorens toe
te laten, dat een daad eene haven tot operatiebasis stempelde,
dat deze daad herhaaldelijk was gepleegd. De veelvuldigheid
er van werd dus als kenmerk aangenomen.

Zoo zegt ook de memorie, namens de Vereenigde Staten
aan het scheidsgerecht van Genève aangeboden, bij de be-
spreking van den tweeden regel van Washington: „coal
cannot be stored there (in neutrale havens) for successive

-ocr page 222-

2o6

supplies to the same vessel, nor can it be furnished or
obtained in such supplies." i) Sir Alexander Cockburn,
nagaande, wat men moet verstaan onder „base of warlike
operations," wat hij een militaire uitdrukking noemt, laat
zich aldus uit: „If a military or naval officer were asked
whether a ship merely putting into a port to coal, and
then going to sea again, possibly on a particular warlike
expedition, but without any idea of returning to or com-
municating with such port, for the next three months, can
be held to be using it is "a base of operations," he would
certainly laugh at the simplicity of the question." 2)

Vermoedelijk dus om te ontkomen aan het verwijt, dat
door zich steeds herhalende kolenleveringen aan hetzelfde
schip een haven het karakter van operatiebasis zou aan-
nemen, is het verbod opgenomen aan hetzelfde schip binnen
drie maanden wederom kolen toe te staan.

Het spreekt van zelf, dat de termijn eenigszins wille-
keurig is gekozen. Dat zou ook moeilijk anders kunnen, de
Lapradelle schrijft: „A la rigueur, cette règle pourrait
s\'expliquer par la nécessité d\'un certain temps pour regagner
le port national, s\'y recharger complètement, rentrer en
campagne, puis, occasionnellement, revenir." 3) Op die wijze
zouden dan de eigen havens operatiebasis blijven. In den
Secessie-oorlog, toen alle havens der Zuidelijke Staten ge-
blokkeerd waren, werd dit doel niet bereikt. Maar men
moet dezen regel, geabstraheerd van dezen oorlog, in het

1) Papers-Washington, I, p. 71,

2) Papers-Washington, IV, p. 423.

3) R. G. D. I. p., XI, 1904, p. 558.

-ocr page 223-

207

algemeen beschouwen. Dan schijnt het mij toe verkeerd te
zijn een bepaalden termijn vast te stellen. Het gewenschte
resultaat zal men eerder bereiken, indien bij ieder geval
rekening wordt gehouden behalve met den tijd, tusschen
twee aanvragen verstreken, tevens met de ligging van de
neutrale havens, waar de kolen worden gevraagd ten opzichte
van de naastbijzijnde havens van den Staat, waartoe het
schip behoort. Ik bedoel dit aldus: wanneer bijv. de Ver-
eenigde Staten in een oorlog gewikkeld zijn, waarbij Enge-
land neutraal is en een Amerikaansch schip heeft kolen
geladen op Bermuda en komt, alvorens drie maanden ver-
streken zijn, weder op Bermuda of op een van de Bahama-
eilanden om kolen vragen, dan zou het geen zin hebben
deze te weigeren op grond van den regel van de drie
maanden, indien men ten minste de verklaring, die de
Lapradelle van den regel geeft, mag aannemen. Immers
door den geringen afstand, die de genoemde eilanden van
de Amerikaansche kust scheidt, zou het zeer goed mogelijk
zijn, dat het schip na zijn eerste bezoek aan Bermuda een
zijner eigen havens is binnengeloopen, zich daar voorzien
heeft van alles, waaraan het behoefte had en vóór het
verloop van drie maanden een dier eilanden weder aandoet.
Wanneer nu de regel werd toegepast i) en dus de kolen
werden geweigerd, zou men verder gaan dan de bedoeling

i) Afwijkingen van de strenge bepaling zijn volgens de reeds meer ge-
noemde missive van i6 Juli 1863 alleen geoorloofd, „if it is mado to appear
that, owing to real necessities arising from stress of weather, the coal origi-
ginally given has been prematurely exhausted before it was possible that the
vessel could, under existing circumstances, have reached the destination for
which the coaled. (Papers-Washington, IV, p. 434).

-ocr page 224-

2o8

van den regel was. Was er echter geen vaste termijn
bepaald en hield men rekening met de afstanden van de
havens onderling, dan zou men eerder het doel bereiken,
dat men miste bij toepassing van den régel, ofschoon men
dan nog geen zpkerheid daaromtrent zou hebben.

Aan den anderen kant laat zich zeer goed het geval
denken, dat een schip zich na verloop van drie maanden
weder aanmeldt, zonder ondertusschen in een zijner eigen
havens te zijn geweest, zoodat ook dan de regel niet het
beoogde effect sorteert.

Mijne conclusie is dus, dat ik de opname van de beide
Engelsche regels van 31 Januari 1862 of van een van
deze in het positief Volkenrecht niet gewenscht acht.

B. De kolenleveringen gedurende den
Spaanse h-A merikaanschen oorlog, i)

De oorlog, die - in April 1898 tusschen Spanje en de
Vereenigde Staten uitbrak als gevolg van den opstand op

i) In de oorlogen, die gewoed hebben sinds den Secessie-oorlog en vóór
den Spaansch-Amerikaanschen oorlog, is onder de volkenrechtelijke quaesties,
die daardoor opgeworpen zijn, het vraagstuk van de kolenleveringen in neutrale
havens op den achtergrond gebleven. Dit is zeer goed verklaarbaar. Het
lag aan den aard der oorlogen. In geen dier oorlogen werd door de oorlogs-
marine een belangrijke rol gespeeld. Dientengevolge deden zich bijna geen feiten
voor, die met betrekking tot het onderwerp, dat mij hier bezig houdt, wrijving
tusschen neutrale Staten en belligerenten veroorzaakten. Ook werden door
neutrale Staten op dit gebied geen nieuwe gezichtspunten geopend. Wel
valt reeds langzamerhand de invloed te bespeuren van de Engelsche regels
van 31 Januari 1862. Engeland verklaarde 19 Juli 1870 dezelfde regels weder
van kracht (Phillimore, III, § 168), terwijl ook de Vereenigde Staten tijdens
den Fransch-Duitschen oorlog die regels overnamen. (Dupuis, § 314).

Het standpunt, door Engeland ingenomen tijdens de vijandelijkheden tus-

-ocr page 225-

2og

Cuba en Spanje zijn koloniën deed verliezen, heeft eenige
verklaringen, proclamaties, enz., van neutrale Staten in het
leven geroepen, die een, zij het ook korte, nadere beschou-
wing waard zijn.

Waar een zee-oorlog te wachten stond, de vijandelijke
Staten ver van elkaar verwijderd lagen en de koloniën van
de eene partij op aanzienlijken afstand van het moederland
verdedigd moesten worden, was het vermoeden gewettigd,
dat, zoo al niet door de oorlogsschepen van de beide
tegenstanders, dan toch in allen geval door de Spaansche
oorlogsbodems een beroep op gastvrijheid in neutrale havens
zou worden gedaan.

Van daar, dat door verscheidene neutrale Staten de . ge-
dragslijn, in een dergelijk geval te volgen, werd vastge-

schen Frankrijk en China in 1885, wordt in het door de Fransche Regeering
uitgegeven Geel-boek niet duidelijk medegedeeld. Eerst meldt de Fransche consul
te Hong-Kong aan Ferry, den Franschen Minister-President, dat Engeland aan
■ de belligerenten slechts toestaat in zijn havens in te nemen „le charbon néces-
saire pour gagner le port le plus proche, et
qui ne soit le théâtre d\'aucune
hostilité;
cela une fois en trois mois pour chaque navire" (Livre jaune, N^, 2).

Naar aanleiding hiervan seint Ferry aan Waddington, Fransch ambassadeur te
Londen : „Nos vaisseaux de guerre n\'auront plus la faculté de faire du char-
.bon dans les ports anglais, du moins ne pourront-ils y prendre que la quantité
de charbon nécessaire pour gagner
le port le plus proche du théâtre des opéra-
tions navales."
(Livre jaune, N". 3).

Er is hier blijkbaar een vergissing in het spel. De twee lezingen van de
Engelsche regels stemmen niet met elkaar overeen. Welke lezing ook de juiste zij
\'(dç tweede is zeer onwaarschijnlijk), het schijnt, dat het Engelsche standpunt in
1885 niet geheel overeenkomstig Engelands antecedenten was.

Gefifcken (R. D. L, XX, 1888, p. 542, noot i) zegt, dat Engeland den
regel van de naaste eigen haven toepaste.

14

-ocr page 226-

2 lo

steld en gepubliceerd. Hoe de bepalingen ten aanzien van
het toestaan van kolen luidden, wil ik nu nagaan.

Ik wijs er dadelijk op, dat er geen spoor is waar te
nemen van een meer algemeen gehuldigden regel.

Wel is waar hebben eenige Staten gemeend het voor-
beeld, door Engeland gegeven, te moeten volgen en hebben
zij een der regels van 31 Januari 1862 of beide overge-
nomen, maar daar tegenover stonden verschillende andere
Staten, die bleken niet in te stemmen met hetgeen daarin
was, bepaald.

Haïti (9 Mei 1898) heeft den regel van de naaste eigen
haven overgenomen, Nederland (3 Mei 1898), i) Japan (30
April 1898) en Denemarken (4 Mei 1898) hebben in de
door hen uitgevaardigde instructies de beide Engelsche
regels opgenomen, terwijl China in eene proclamatie, waar-
van ik den datum niet vermeld vind, den regel vaststelde
van het tijdsverloop van drie maanden en eene hoeveelheid
kolen toestond, voldoende om de naaste bestemming te
bereiken, wat, dunkt mij, ten gevolge had, dat een schip
in de gelegenheid zou zijn zijn bunkers geheel te vullen, daar
een schip meestal zal trachten een zoo groot mogelijk traject
af te leggen zonder eene haven aan te doen en de naaste-
bestemming bij eene dergelijke vrijgevigheid dikwijls zal
samenvallen met de plaats, waar de kolenvoorraad zal zijn
uitgeput.

i) Le Fur prijst de flinke wijze, waarop de Gouverneur van Curaçao de
regels toepaste, toen einde Mei 1898 een Spaansch eskader de haven wilde
binnenloopen, doch slechts aan twee schepen werd toegestaan te ankeren en.
kolen te laden. (R. G. D. L P., VI, 1899, p. 215, noot 3)

-ocr page 227-

2 i i

Engeland verklaarde wederom dezelfde regels van kracht
(23 April 1898).

Verscheidene Staten hebben in hunne neutraliteits-procla-
maties volstaan met te verwijzen naar de algemeene rechts-
beginselen of naar de plichten, door het Volkenrecht opge-
legd. Zoo deden Mexico (22 April 1898), België (26 April),
Venezuela (29 April), Griekenland (i —13 Mei), Roemenië
(4—16 Mei), Chili (i Juni), Argentinië (11 Juni), i)

t) De proclamaties, enz., zijn te vinden als volgt :

Nederiand R.

G. D. I. P., V,

1898, Documents, p. 33 1

Haïti

Ibidem,

P-

26

Japan

Ibidem,

«

30

Denemarken

Ibidem,

6

China

Ibidem,

W

4

Engeland

Ibidem,

19

Mexico

Ibidem,

W

32

België

Ibidem,

I

Venezuela

Ibidem,

V

41

Griekenland

Ibidem,

25

Roemenië

Ibidem,

»

35

Chili

Ibidem,

M

4

Argentinië

Ibidem,

,f

35

Zweden

Ibidem,

36

Frankrijk

Ibidem,

y

18

Noorwegen

Ibidem,

39

Portugal

Ibidem,

W

34

Rusland

Ibidem,

W

35

Italië

Ibidem,

ff

28

Columbië

Ibidem,

5

Brazilië

Ibidem,

W

I.

-ocr page 228-

212

Andere Staten stelden uitgebreide instructies vast, waarin
ook bepalingen voorkwamen, die moesten in acht genomen
worden tegenover de oorlogsschepen der belligerenten in
hunne havens, zonder dat deze echter iets behelsden omtrent
de kolenleveringen. Aldus handelden Zweden (25 April),
Frankrijk (26 April), Noorwegen (28 April), Portugal (28
April) en Rusland (18—30 April).

De Italiaansche neutraliteitsverklaring (25 April) verwijst
naar de vigeerende wetten, d, w. z. het Koninklijk besluit
van 6 April 1864 en de
Code de la marine marchande. Art.

10 van dat besluit en art. 24g van dat wetboek schrijven
voor, dat belligerente oorlogsschepen eerst 24 uren na hunne
aankomst kolen mogen laden.

Duitschland publiceerde geen declaratie.

Door Columbië werd volgens een circulaire van den
Minister van Buitenlandsche Zaken (2 Mei) toegestaan kolen
te laden, indien het bleek, dat het schip daarvan was ont-
bloot, doch de hoeveelheid mocht niet grooter zijn dan die,
welke strikt noodzakelijk was om de naastbijzijnde
vreemde
haven te bereiken.

De grenzen zijn hier dus nog nauwer getrokken dan in den
Engelschen regel, die kolen toestaat tot de naaste
eigen haven
van het schip. Toch acht de Lapradelle de Columbiaansche
regeling voordeelig voor den belligerent, aangezien zij,
volgens hem, zou impliceeren, dat de belligerent gemachtigd
werd de richting te kiezen, waarin hij wil verder gaan. Ja
zelfs gaat de Lapradelle voort: „par le port le plus proche

11 faut d\'ailleurs entendre le plus proche ou trouver du char-
bon,
ce qui donne encore, au subside, une certaine marge. " i)

-ocr page 229-

213

Ik kan geen vrijheid vinden deze, door niets gewettigde,
ruime interpretatie te onderschrijven.

Ook Le Fur, in de belangrijke studie, door hem gewijd
aan de volkenrechtelijke vraagstukken, die gedurende den
Spaansch-Amerikaanschen oorlog de aandacht tot zich
trokken, houdt zich aan de letter van den tekst. Wel wijst
hij op ernstige moeilijkheden, die zich bij de toepassing
daarvan zouden kunnen voordoen. Indien nl, in het na-
burige land dezelfde regel van kracht is en — dit vergeet
Le Fur er bij te voegen — ten opzichte van dit land ook
juist de haven, van waar het schip komt, de naastbij ge-
legen vreemde haven is, dan zou het schip gedwongen
worden tusschen die beide havens te blijven heen en weer
varen, zonder zich naar elders te kunnen begeven, i) Den
regel, door Columbië vastgesteld, kan ik niet anders be-
schouwen dan als een beperking van den Engelschen regel
van de naaste eigen haven.

De bepalingen, die Brazilië heeft gemaakt met het oog
op de handhaving zijner neutraliteit, zijn te vinden in een
circulaire, die de Minister van Buitenlandsche Zaken aldaar
tot zijn ambtgenooten heeft gericht (29 April). Omtrent de
kolenleveringen vind ik hierin het volgende vermeld:

„Les navires des belligérants prendront du combustible
uniquement pour la continuation du voyage. Sera prohibé
l\'approvisionnement en charbon pour les navires qui par-
courront les mers voisines du Brésil pour s\'emparer des
embarcations de l\'ennemi ou pratiquer quelque autre genre
d\'hostilités. Au navire qui aura reçu une fois du combustible

i) Le Fur, R. G, D. l. P., VI, 1899, p. 215.

-ocr page 230-

214

dans nos ports on ne permettra pas de nouvel approvi-
sionnement, si ce n\'est quand il sera écoulé un délai
raisonnable qui fasse croire que ledit navire est revenu, après
avoir accompli son voyage à un port étranger."

De Lapradelle meent, dat Brazilië hier in zekere mate
door de Engelsche regels is geïnspireerd, i) Ik. zie dit er
niet in. Juist de speciale kenmerken van de Engelsche regels,
n.1. de aangegeven grenzen van de hoeveelheid kolen, die
ingenomen mag voorden en de vaste termijn, binnen welken
niet ten tweeden male levering mag plaats hebben, ontbreken
in de Braziliaansche voorschriften. Wat de hoeveelheid be-
treft, deze wordt hierin volstrekt niet beperkt. Kolen moeten
geweigerd worden, indien het schip blijkbaar voornemens
is in de nabijheid oorlogsoperaties te verrichten. Het kruisen
met behulp van de kolen, in een Braziliaansche haven inge-
nonien, heeft men willen voorkomen. Vandaar ook, dat een
ander maal kolen geladen mogen worden, als er vermoeden
bestaat dat het schip ondertusschen eene andere (vreemde)
haven heeft aangedaan, dat dus de kolen niet verbruikt
zijn met kruisen. Door deze bepalingen heeft men willen
beletten, dat de havens als operatiebasis zouden worden
gebruikt en of dit feit zich voordoet, wordt afhankelijk gesteld
van de omstandigheden, waaronder om kolen wordt gevraagd.

Van den invloed van de Engelsche regels bemerk ik dus
niets. Ik meen zelfs, dat de Braziliaansche instructies dichter
staan bij die van andere Staten, waarin van de kolen in
het geheel niet gewaagd wordt, zooals bijv. de Fransche
instructies. Bij geen oorlog hebben deze ooit iets bevat over

i) t. a. p., p. 538, noot 5.

-ocr page 231-

215

de kolenleveringen; wel wordt hierin uitdrukkelijk verboden,
dat de havens als operatiebasis worden gebruikt, i) De
handhaving van dit verbod zal waarschijnlijk medebrengen,
dat aan belligerente oorlogsschepen niet zal worden toege-
staan maar steeds
ad libitum kolen te komen halen in
Fransche havens. 2) In zooverre is er dus wel overeenkomst
tusschen de Fransche en de Braziliaansche instructies. Al-
leen heeft men in de laatste nog getracht de gedragslijn,
te volgen door de autoriteiten, met de uitvoering daarvan
belast, nader aan te duiden.

Tijdens den oorlog van 1898 heeft zich de quaestie voor*
gedaan, hoe de regel van de naaste eigen haven geïnterpreteerd
moet worden, of er al dan niet rekening moet gehouden
worden met de richting, waarin het schip zich beweegt.

De feiten worden door Le Fur medegedeeld. 3) Een
eskader onder bevel van den admiraal Camara begaf zich
in Juni van Spanje naar de Philippijnen door het Suez-kanaal.
In Port-Said werd verlof gevraagd kolen te laden. De
Egyptische Regeering, onder pressie van Engeland en van

1) Ook de volgende bepaling komt in deze instructies in 1898 voor: „II ne
peut être fourni à un belligérant que les vivres, denrées, approvisionnements
et moyens de réparations nécessaires à la subsistance de son équipage et à
la sécurité de sa navigation." Hierdoor zou misbruik met betrekking tot de
kolenleveringen ook voorkomen kunnen worden, al is de beperking ook zeer
vaag aangeduid.

2) Cf. Rapport Renault ad art. 20.

3) Le Fur, R. G. D. 1. P., VI, 1899, p. 217, Le Fur citeert (p. 217, noot 4)
een bericht uit
Le Temps van 2 Juli 1898, volgens hetwelk de Amerikaan-
sche consul te Port-Said den geheelen daar beschikbaren voorraad kolen opge-
kocht zou hebben voor de Amerikaansche eskaders. Heeft men hier misschien
te doen met een verboden depot? Het bestek mijner studie Iaat mij niet toe
hier verder op in te gaan.

-ocr page 232-

2 l6

Amerika, weigerde dit verlof onder voorwendsel, dat de
voorraden aan boord nog voldoende waren. Hierop zond
de Spaansche Regeering kolenschepen naar naar Port-Said,
doch nu verzette de Khedive er zich tegen, dat de over-
lading in de haven zou plaats hebben. Ten slotte werd dit
toch toegestaan onder voorwaarde, dat het geheele eskader
naar Spanje zou terugkeeren, wat ook geschiedde. Kolen
voor de Philippijnen werden dus geweigerd ; met de richting
van het eskader werd geen rekening gehouden.

Een dergelijke beslissing is voor de vrijheid van beweging
der belligerenten natuurlijk allernoodlottigst, maar bij zulk
eene interpretatie vervalt een érnstig bezwaar, dat ik tegen
den Engelschen regel heb aangevoerd, nl. de fictie, waarop
hij berust.

Veel belangrijks voor de ontwikkeling van het kolen-
vraagstuk heeft deze oorlog dus niet opgeleverd. Anders is
dit geweest met den Russisch-Japanschen oorlog, waaraan
ik thans mijn beschouwingen zal wijden.

C. D e kolenleveringen gedurende den
Russisch-Japanschen oorlog.

Heeft dei geweldige strijd, die een viertal jaren geleden
in het verre Oosten gestreden is, overvloedig stof opgeleverd
ter bestudeering voor deskundigen op het gebied der krijgs-
wetenschap te land^^n ter zee, ook heeft gedurende dien
oorlog menig feit plaats gehad, dat de aandacht der beoefe-
naars van het volkenrecht tot zich moest trekken. In het
bijzonder waren de rechten en plichten der neutrale Staten
bij verschillende gebeurtenissen betrokken. Om slechts een

-ocr page 233-

21-]

greep te doen uit de Vele voorbeelden, die daarvan te geven
zijn, noem ik: 9 Februari 1904, eenige uren na de opening
van de vijandelijkheden op de reede van Port-Arthur,
dreigde een Japansch eskader de Russische kanonneer-
booten
Variag en Koreetz in de haven van Chemoulpo, een
havenplaats van Korea, dat neutraal was, aan te vallen ;
na het gevecht, dat buiten de haven plaats vond, werden
de bemanningen dezer schepen opgenomen door oorlogs-
schepen van neutrale .Staten (Engeland, Frankrijk en Italië);
de zonderlinge positie, waarin Mantsjoerije, deel van het
neutrale China, verkeerde, daar het door Rusland bezet
was ; het feit, dat in onderscheidene neutrale havens belli-
gerente oorlogsschepen, die daar een toevlucht zochten,
werden ontwapend en geïnterneerd, i)

Door deze en andere voorvallen, waarbij telkens de zoo
delicate vraag naar voren werd gebracht, of er neutraliteits-
schennis had plaats gehad, werden vele pennen in beweging
gebracht. 2)

1) Hoewel slechts bij uitzondering, hadden zich reeds meer gevallen van
ontwapening voorgedaan, Woolsey (II, § 158) deelt mede, dat reeds in 1850
door Lubeck ontwapening geëischt werd van een Sleeswijk-Holsteinsch oorlogs-
schip, gevlucht voor een Deensch tegenstander, doch hij laat zich hierover uit
in afkeurenden zin. Politis deelt hierover mede (R. G. D, I. F., VIII, igoi, p. 354,
noot 3), dat de Sleeswijk-Holsteinsche kanonneerboot
von der Tann neutraliteits-
schennis in de Lubecksche wateren had gepleegd en dat dientengevolge Lubeck
zijn havens voor beide partijen sloot en het besluit nam schepen, die des-
niettegenstaande binnenvielen te ontwapenen en te interneeren.

Reeds Azuni (II, p. 417) wenschte in sommige gevallen ontwapening en inter-
neering. Hij wordt evenals Galiani, aan wien Azuni zijn denkbeelden ontleend
schijnt te hebben, op dit punt heftig bestreden door Hautefeuille (II, p. 123, e. v.J.

2) Naar aanleiding van deze gebeurtenissen deed Lawrence zijn, door mij
reeds geciteerd, boekje het licht zien, terwijl ook Gaborit een studie wijdde

-ocr page 234-

2i8

Onder de vraagstukken, die vi^erden opgeworpen, behoorde
ook dat van de kolenleveringen in neutrale havens. De
omstandigheden drongen er toe, dat deze maal deze quaestie
moest geacht worden van bijzonder belang te zijn. Vooral
na lo Augustus 1904 werd die quaestie actueel. Op dien dag
toch wist Japan zich de suprematie ter zee te verzekeren
door een geweldigen slag toe te brengen aan de Russische
vloot, die toen een poging aanwendde de haven van Port-
Arthur te verlaten, om zich naar Wladiwostok te begeven,
een poging, die volkomen faalde en ten gevolge had, dat
verschillende Russische schepen in neutrale havens binnen-
liepen, waar zij verder tot werkeloosheid gedoemd werden,
aangezien zij daar ontwapend en geïnterneerd werden,
terwijl de overige schepen, voor zoover zij niet in den
grond waren geboord, weder hun toevlucht zochten in de
geblokkeerde haven van Port-Arthur.

De eenige manier waarop Rusland aan Japan de opper-
macht ter zee weder kon ontnemen, was een andere vloot
uit te rusten en te zenden van uit de Oostzee. Hiertoe
besloot de Russische Regeering, die reeds bezig was
een reserv^e-eskader uit te rusten. 12 October 1904 verliet
de Oostzee-vloot onder bevel van Rodjestwenski Reval,
om den vermaarden tocht naar het Verre Oosten te aan-
vaarden, den tocht, die, zooals bekend is, eindigde met

aan de inviolabiliteit van neutrale wateren, het asj\'lrecht en de kolenlevering
in neutrale wateren. Het proefschrift van Donker Curtius behandelt deze quaesties
ook. Verder zijn tal van artikelen over neutraliteitsquaesties verschenen in
verschillende periodieken. Wat betreft artikelen van de hand van Nederland-
sche schrijvers, vestig ik de aandacht op die van van Karnebeek en den Beer
Poortugael over de kolenlevering in neutrale havens.

-ocr page 235-

219

de algeheele nederlaag, die einde Mei 1905 in de zeeëngte
Tsoe-Sjima aan deze moderne armada werd toegebracht.

Om dezen tocht te volbrengen, moest een afstand van
28.000 K.M. worden afgelegd. Het is duidelijk, dat het
onmogelijk was de reusachtige hoeveelheid kolen, hiervoor
benoodigd, in de bunkers mede te nemen. Onder weg
moest men zich telkens opnieuw van kolen voorzien. Veel
hing dus af van de faciliteiten, die te dien aanzien door
de neutrale Staten werden verleend, vooral, omdat Rusland
geen enkele haven bezat tusschen de Oostzee en Port-Arthur.

Geen wonder, dat, waar de houding door de neutrale
Staten, wat betreft de kolenleveringen in hunne havens, aan-
genomen, van zoo groot belang was voor het welslagen
van den tocht, verschillende schrijvers hieraan hunne aandacht
geschonken hebben, zoowel kort vóór als na dien tocht.
Deze uitingen der wetenschap zal ik later nader beschou-
wen. Thans wil ik nagaan, welk standpunt de neutrale
Staten hebben ingenomen.

Dit is te vinden in de declaraties, proclamaties, instructies,
enz., die de neutrale Staten na het uitbreken van den
oorlog hebben gepubliceerd, i)

i) Deze declaraties, enz., zijn te vinden, als volgt;

Engeland R. G. D. I. P., XI, 1904 Documents p. 7.

Denemarken „ n » P- 14

Zweden en Noorwegen „ „ „ „ lo en 15.

Spanje „ „ „ „ 2.

Italië . „ „ „ 9.

België „ „ „ „I.

Duitschland r i< n II ■\'■■

China .. » , »2.

Mexico n II II II 9-

-ocr page 236-

220

Engeland hield zich aan de bekende regels van 31 Januari
1862, die werden opgenomen in de instructies, door den
IMinister van Buitenlandsche Zaken Lansdowne uitgevaardigd
(10 Februari 1904). Denemarken (27 April 1904) stelde
dezelfde regels vast, behoudens de wijziging, dat het kolen
toestond tot de naaste eigen haven,
die niet geblokkeerd zuas.
Zweden en Noorwegen, die in hunne neutraliteitsverklaring
(10 Februari 1904) eerst verwezen naar vroegere besluiten
daaromtrent, namen later (30 April 1404) de Engelsche
regels over, doch brachten daarin dezelfde wijziging aan
als Denemarken had gedaan.

Hier zij nog opgemerkt, dat zoowel door Denemarken
als door Zweden en Noorwegen toegestaan werd kolen in te
nemen naar een neutrale haven, waaraan echter niet is toege-
voegd, dat deze neutrale haven minder ver verwijderd moet
zijn dan de naaste eigen haven; wel wordt in dit geval een
speciaal verlof van de autoriteiten als vereischte gesteld, wat
dus waarschijnlijk zal zijn, om misbruiken te voorkomen. Ook
werd door de Scandinavische Staten de toegang geheel verbo-
den tot de door onderzeesche mijnen verdedigde oorlogshavens.

Onderscheidene Staten hebben gemeend te kunnen vol-
staan met te verwijzen naar de algemeene rechtsbeginselen
op het stuk van neutraliteit. Zoo deden Spanje (i i Februari
1904), Italië (11 Februari 1904), België (12 Februari 1904), i)

Oostenrijk R. G. D. I., XI, 1904, p. i.

Frankrijk „ „ „ „2.

Nederland „ „ „ „ 9. en Staatse. 12

Februari 1904.

Egypte „ „ „ „ 10 en 17.

i) België heeft een navolgenswaardig voorbeeld gegeven door in vredes-
tijd een reglement vast te stellen met bepalingen, tijdens de neutraliteit in

-ocr page 237-

22 1

Duitschland (13 Februari 1904), China (13 Februari 1904),
Mexico (13 Februari 1904) en Oostenrijk (17 Februari 1904).

De Fransche instructies stemmen woordelijk overeen met
die, welke de Fransche Regeering in 1898 heeft gegeven, i)
De gedragslijn, die Frankrijk tegenover de Oostzee-vloot
heeft gevolgd, ontlokte vertoogen aan de Regeering te
Tokio en werd door Japansche en Engelsche schrijvers aan
scherpe critiek onderworpen. Ik zal later nog in de gele-
genheid zijn hierop terug te komen.

Nederland dat in 1898 aanhanger bleek te zijn van de
beide Engelsche regels, maakte nu slechts de bepaling, dat
zonder voorafgaande machtiging van de bevoegde plaat-
selijke autoriteit geen kolen aan een belligerent oorlogsschip
mochten worden verschaft (12 Februari 1904). 2)

Een novum op dit gebied bracht ons de Regeering van

acht te nemen. Dit reglement van i8 Februari 1901 staat in art. 11 toe,
dat ingenomen vs^orden, „des provisions dont la nécessité aura été démontrée;"
art. 12 schrijft voor, dat de schepen bij het binnenloopen hunne bestemming
moeten opgeven „ainsi que les autres renseignements nécessaires pour déter-
miner, le cas échéant, les réparations ou les approvisionnements en vivres et
charbon qui pourraient être nécessaires." Deze eenigszins vage beperkingen
gaan zeer zeker verder dan door het positief Volkenrecht wordt geëischt.
Politis deelt den inhoud van dit reglement, waaraan door hem een artikel
wordt gewijd, mede R. G. D. I. P., VIII, 1901, p. 342, noot 3.

1) Deze instructies worden door Mérignhac besproken in het Journal
Clunet XXXII, 1905, p. 592, e. v.

2) Naar den Beer Poortugael mededeelt (De Tijdspiegel, November 1905,
p. 211), werden in Nederlandsch Indië de regels van 31 Januari 1862 van
kracht verklaard. Behalve naar de naaste eigen haven kon een schip echter
ook kolen innemen, ten einde de naaste haven van een bondgenoot te bereiken.

Deze bepalingen zijn ook te vinden in § 17 en § 18 van de instructies,
die bij circulaire (No. looj van den Gouvernements-Secretaris 7 Januari 1904
aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur werden gezonden met het oog op
de handhaving der neutraliteit bij een eventueelen oorlog.

-ocr page 238-

222

den Khedive in de bepalingen, die zij in verband met de
neutraliteit maakte en welker totstandkoming meestal aan
Engelsche invloeden wordt toegeschreven, i)

De Egyptische Regeering publiceerde nl. twee nota\'s, lo
en 12 Februari 1904, die beide bepalingen behelsden over
de kolenleveringen, waarin veel overeenkomst is te vinden,
maar die toch niet geheel eensluidend zijn. Ik zal mij
houden aan die van 12 Februari, als zijnde de laatste.

Deze bevatte in de eerste plaats de regels van de naaste
eigen haven en van het tijdsverloop van drie maanden (in
de eerste nota kwamen deze niet voor). Hier worden dus
de uiterste grenzen aangegeven, door de autoriteiten in acht
te nemen. Nadere beperkingen volgen echter. Geen schip
mag nl. kolen Iaden, alvorens het van de bevoegde autoriteit
een schriftelijke machtiging heeft bekomen, waarin vermeld
staat de hoeveelheid kolen, die geleverd mag worden. Tot
het verleenen van deze machtiging mogen de autoriteiten
niet overgaan, dan nadat zij van den commandant van het
schip een schriftelijke verklaring hebben gekregen, die bevat
een aanwijzing van de bestemming van het schip en van
de Jioeveelheid kolen, die nog aan boord is.

Volgens het model van deze verklaring moet de com-
mandant zich op zijn eerewoord verbinden, dat hij na vertrek
uit de Egyptische haven zich met zijn schip onmiddellijk
en rechtstreeks naar de opgegeven bestemmingshaven zal
begeven. 2)

1) de Lapradelle, t. a. p., p. 541, in fine) Lawrence, p. 134; Gaborit, p. 287.

2) De Fransche tekst van de verklaring, die naast den Engelschen tekst
in het Egyptische officieele blad is opgenomen, luidt aldus:

Je...... commandant le navire de guerre.....au service de Sa Majesté

-ocr page 239-

2 2.\'

Wat hiervan te zeggen? Men zal moeten aannemen, dat
het weder de bedoeling van de Egyptische Regeering was,
evenals in 1898, geen rekening te houden met de richting
van het schip — als toch de kolen werden toegestaan naar
een punt ter keuze van het schip, dan zou de verklaring
in het geheel geen zin hebben, tenzij de bedoeling was
kruisen te beletten — zoodat alleen kolen zouden wor-
den toegestaan naar de naastbijzijnde haven, zonder acht
te slaan op de werkelijke bestemming van het schip. Om
te voorkomen, dat de kolen, die op deze wijze werden toe-
gestaan, toch gebruikt zouden worden om de werkelijke
bestemming te bereiken, werd de belofte geëischt, dat het
schip zich onmiddellijk zou begeven naar de haven, waar-
voor de kolen werden toegemeten en om te beletten, dat
er onder weg gebruik zou worden gémaakt van de kolen,
om schepen te jagen, moest de belofte ook inhouden, dat
de aangegeven haven langs de directe route zou worden
opgezocht.

Het is zeker, dat door deze voorwaarden aan de kolen-
verstrekking te verbinden aan den regel van de naaste
eigen haven het halfslachtig karakter wordt ontnomen, dat
hem anders kenmerkt.

Het gevolg hiervan zou zijn, dat aan een schip geen kolen
worden toegestaan, om te gaan naar het gebied, waar vij-
andelijkheden plaats hebben of verwacht worden, tenzij de

Impériale l\'Empereur de.....déclare sur l\'honneur, par la présente, que la

quantité de charbon actuellement à bord du navire sous mon commandement
ne dépasse pas .... tonnes, .et je m\'engage sur l\'honneur que le navire sous
mon commandement, après avoir quitté le port de....., procédera immédia-
tement et par la route directe vers le port de.....

-ocr page 240-

224

naaste eigen haven juist binnen dat gebied gelegen is. In
casu
werd het den Russischen schepen onmogelijk gemaakt
zich in Egyptische wateren van kolen te voorzien, om
koers te zetten naar het Verre Oosten. Dat Rusland dit
nadeel ondervond, terwijl Japan daaronder niet te lijden
had, kan echter niet geweten worden aan de Egyptische
bepalingen, maar wel aan het feit, dat Japan geen vloot
naar Rusland heeft gezonden. Anders zou het ook zijn
hoofd gestooten hebben. Mochten alle of vele andere
Staten er toe overgaan dezelfde regels vast te stellen, als
Egypte heeft gedaan, dan zou daarvan het gevolg zijn, dat
het den Staten, die weinig of geen kolenstations bezitten,
moeilijk zou vallen een zee-oorlog te voeren. Het verwondert
mij, dat de Lapradelle en Gaborit hierop niet wijzen. Blijk-
baar is dit aan hunne aandacht ontsnapt. Zij toch keuren
ten sterkste af of de nog te vermelden proclamatie van den
Gouverneur van Malta, welke ten slotte hetzelfde resultaat
oplevert.

Mag een neutrale Staat echter een dergelijke belofte
vergen van den commandant van het schip?

Mag een souvereine Staat aan een orgaan van een an-
deren souvereinen Staat, als hoedanig een oorlogsschip te
beschouwen is, een dergelijke voorwaarde stellen, mag
hij naar de bestemming van het schip vragen? Ik meen
deze vragen bevestigend te moeten beantwoorden, i) Vast
staat het recht van een Staat zijn havens geheel te sluiten,
welk recht uit de souvereiniteit voortvloeit. Wenscht een
Staat nu niet van dit
paramotmt right gebruik te maken,

i) de Lapradelle (t. a. p, p. 556 en 558)\', beantwoordt deze vragen ont-
kennend.

-ocr page 241-

225

■dan heeft hij toch het minder omvattende recht zijn havens
voorwaardelijk open te stellen, i) Men moet niet vergeten,
dat een schip steeds de aldus aangeboden gastvrijheid kan
-weigeren. Trouwens aan het verleenen van asyl worden
meestal voorwaarden verbonden, bijv. een maximum tijd
van verblijf werd veelal vastgesteld. 2)

Ik zie dan ook niet in, waarom het verlof tot het innemen
van kolen, welk verlof de Staat
nooit verplicht is te geven,
niet afhankelijk zou mogen worden gesteld van de vervul-
ling van zekere voorwaarden. 3)

1) Hautefeuille (II, p. 92) schrijft: „L\'asile est donc un droit du neutre,
il peut l\'accorder ou le refuser à son gré aux deux belligérants, exclure les
bâtiments de guerre ou les corsaires, ou ne les admettre que sous les condi-
tions qu\'il lui convient de fixer: pourvu qu\'il les traite tous deux également,
ils n\'ont pas le droit de se plaindre." — In denzelfden geest den Beer Poor-
tugael (Het internationaal maritiem recht, p. 381). — Zoo ook Rapport Renault
■ad art. 9 en ad art. 26 : „Un Etat neutre a le droit d\'interdire l\'accès de
ses ports aux navires de guerre des belligérants ou de soumettre cet accès
,aux conditions que bon lui semble."

2) Dergelijke voorvs^aarden, door den neutralen Staat spontaan gesteld,
moeten scherp onderscheiden worden van die, welke het positief Volkenrecht
oplegt en voor de vervulling waarvan de neutrale Staat zorg moet dragen,
bijv. het verbod, dat er in een neutrale haven wapenen en ammunitie aan boord
worden genomen.

Thans is door de meer genoemde conventie van 1907 nopens den termijn
van verblijf in art. 12 een bindende bepaling vastgesteld, waarvan dé redactie
echter veel speling overlaat. Cf. Bijlage A.

3) Gedurende den Amerikaanschen Secessie-oorlog lieten de Law Officers
of the Crown
zich uit, als volgt: „It would appear to us that the suggestion
of sending an officer on board to verifj\' in each case the necessity of coaling,
would be likely to give great offense to belligerent men-of-war; but of course
it would be competent to Her Majesty\'s government, if they thought fit, to
make such a verification the condition of liberty to coal in Her Majesty\'s ports."

Papers-Washington, IV, p. 433.

13

-ocr page 242-

226

Het bezwaar, dat de commandant gedwongen zou worden
de bestemming van zijn schip bekend te maken, vervalt,
wanneer mijn veronderstelling juist is, dat de Egyptische
Regeering niet van zins was met de richting van het schip
rekening te houden. In dat geval immers is er slechts één
absoluut naaste eigen haven, die dan ook de bestemmings-
haven zal worden, want anders worden geen kolen toegestaan.

Zoolang echter in de naburige Staten niet dezelfde regels
van kracht zijn als in Egypte, zullen de belligerenten toch
nog hunne vrijheid van beweging behouden. Immers de
Regeering van den Khedive staat ook kolen toe voor een
aangewezen neutrale haven, die minder ver is verwijderd
dan de naaste eigen haven, i) Indien daar minder strenge
bepalingen gelden, zullen daar dus kolen geladen kunnen
worden, om den voorgenomen tocht voort te zetten.

Welke sanctie op de Egyptische regels is er, indien een
commandant zijn gegeven woord niet gestand doet ? Hierin
moet toch ook worden voorzien, daar het in verschillende
oorlogen al te duidelijk gebleken is, hoe lichtvaardig een
eerewoord gegeven en gebroken wordt. Reeds een paar
weken na het uitbreken van den Russisch-Japan sehen oor-
log deed zich zoo\'n geval voor. Bij de opening der

Art. 12 van het Belgische reglement van 18 Februari 1901 eischt, dat de
commandant van het schip bij het binnenvallen in de haven, de bestemming
van het schip opgeeft en inlichtingen omtrent den kolenvoorraad geeft. Zie Politis,.
R, G. D. I. P., VIII, 1901, p. 342, noot 3.

i) Waarschijnlijk zal hier bedoeld zijn, — al staat het er niet met zooveel
woorden — dat die neutrale haven gelegen moet zijn in de richting van de
naaste eigen haven. Anders zou de geheele regeling haar doel volkomen
missen. Toch kan men ook nu aan de strenge strekking daarvan ontkomen,,
zooals ik hier boven aangaf.

-ocr page 243-

227

vijandelijkheden was het Russisch Middellandsche Zee-eska-
der onder bevel van admiraal Wirenius op weg naar
het Verre Oosten en bevond het zich grootendeels in de Roode
Zee. Dit eskader werd teruggeroepen. Een van de kruisers,
de
Dmitri Donskoi, vroeg te Port-Said vergunning kolen
te laden met bestemming voor Cadix. Dit werd toegestaan,
maar de kolen werden gebruikt om te kruisen voor den
noordelijken ingang van het Suez-kanaal, waar verschei-
dene neutrale handelsschepen werden aangehouden, i)

Lawrence, die overigens de Egyptische regels goedkeurt,
wijst ook op dit gemis aan sanctie, dat hij wil verhelpen
door de bepaling in de regels op te nemen, dat schip en
commandant, die op deze wijze van de geleverde kolen
misbruik maken, in geen van de havens van denzelfden
neutralen Staat gedurende denzelfden oorlog meer vergun-
ning zullen krijgen tot het innemen van kolen. 2)

Een dergelijke bepaling zou weinig waarde hebben, daar
de Egyptische regels toch reeds het verbod bevatten, dat
aan hetzelfde schip binnen drie maanden weder kolen wor-
den toegestaan. Een afdoende maatregel, die mij echter te
streng toeschijnt, zou zijn het boycotten van ieder oorlogs-
schip van den Staat, waartoe de overtreder behoort. Evenwel
hetgeen Egypte voorschrijft, is nog niet in het positief
Volkenrecht opgenomen. Worden dus de kolen gebruikt, om
een andere bestemming te bereiken dan die, welke in de
afgelegde verklaring is aangegeven, dan heeft er nog geen
neutraliteitsschennis plaats. Mocht de Egyptische Regeering

1) Lawrence, p. 115.

2) Lawrence, p. 136.

-ocr page 244-

228

er toe besluiten in zoo\'n geval aan alle andere schepen
van dien belligerent kolen te weigeren, dan zou zij daar-
door zelf te kort schieten in de vervulling van haar plichten.
Dit laatste zou ook gebeuren, wanneer de raad van Lawrence
werd opgevolgd en dus aan het schip, dat zijn kolen heeft
misbruikt, voor het vervolg kolen werden geweigerd, i)

Egypte heeft dus den regel van de naaste eigen haven,
zooals deze gemeenlijk werd toegepast, eng beperkt, doch
het kan niet bewerken, dat de gemaakte regeling altijd het
gewenschte effect zal sorteeren.

Bij de Regeering van den Khedive is dus de bedoeling
waar te nemen zoowel in 1898 als in 1904 de faciliteiten
betreffende kolenleveringen in nauwe grenzen te omsluiten.
Ik ben geneigd met de bovengenoemde schrijvers dit toe
te schrijven aan den overwegenden invloed, dien Engeland
uitoefent in het land van den Nijl, dat op deze wijze dienst
moest doen als proefterrein voor nieuwe denkbeelden, die
Engeland langzamerhand heeft willen doen ingang vinden
in het Volkenrecht. In deze opvatting wórd ik gesterkt
door het feit, dat, toen de oorlog reeds een half jaar
geduurd had, door den Gouverneur van Malta ten gevolge
van instructies, uit Londen ontvangen, een proclamatie
gepubliceerd werd die een aanmerkelijke beperking be-
vatte van de tot op dat oogenblik door Engeland ge-
huldigde regels. De handelwijze van de Egyptische Regee-
ring h?d dus moeten dienen, om het publiek voor te be-

i) Zie art. 9 van de conventie betreffende de rechten en de plicliten van
neutrale Staten in geval van een zee-oorlog in Bijlage A. — Zie ook Rapport
Renault ad art. 9.

-ocr page 245-

229.

reiden op de maatregelen, die Engeland voornemens was
te nemen.

Voordat ik er toe over ga bedoelde proclamatie mede
te deelen, meen ik eerst de aandacht te moeten vestigen
op eene uiting van een gezaghebbend volkenrechts gel eerde,
welke ongetwijfeld mede van invloed zal zijn geweest op het
uitvaardigen der ^alteser proclamatie.

Ik bedoel eene lezing, die 25 Mei 1904 in de Royal United
Service InstitJition
gehouden werd door Lawrence, leeraar
aan het
Royal Naval College te Greenwich. Kort daarop
verscheen deze lezing in druk met den inhoud van een
viertal andere lezingen, alle gewijd aan volkenrechtelijke
quaesties, door den Russisch-Japanschen oorlog opgeworpen,
vereenigd tot het reeds meermalen door mij geciteerde
boekje.

In de lezing van den 2 5®ten Mei werd het vraagstuk van
de kolenleveringen in neutrale havens behandeld en wees
Lawrence er op, dat men het oog gevestigd moest houden
op een algeheele verhindering van kolenleveringen, maar
hij zag er bezwaar in dit voor te stellen en te gelijk vol te
houden, dat kolen, niet voor oorlogsdoeleinden bestemd, geen
contrabande zijn. Deze aarzeling heeft hij echter later onge-
grond verklaard, zooals blijkt uit de voorrede van zijn werk.
Toch acht hij het oogenblik voor een absolute verhindering
nog niet gekomen : still hold that total prohibition, though
eminently desirable in itself, is impossible for the present;
but the supposed inconsistency vanishes when we consider
that the supreme importance of a commodity for warlike
purposes does not make it less supremely important for
domestic uses. The need of coal for both can hardly be

-ocr page 246-

230

exaggerated; and therefore it is advisable that neutral should
not permit combatant vessels to be supplied with it in
their ports, while belligerents should not attempt to stop a
neutral trade in it for the purpose of supplying the wants
of the ordinary civilian population of the enemy\'s country." i)
Zijn standpunt ten aanzien van de kolenleveringen wordt
uitvoerig door hem ontwikkeld. Ik zal hierop later nog
terugkomen, want zijn beschouwingen verdienen zeer zeker
de aandacht.

Geheel onverwachts kwam dus het verbod uit Malta niet,
al had Lawrence dan ook niet durven hopen, dat zoo\'n
verbod reeds zoo spoedig zou worden uitgevaardigd.

Er waren nog meer voorteekenen. In het Engelsche
Parlement werd 11 Juli 1904 eene verscherping der vigee-
rende regels aangekondigd. Toen stelde Gibson Bowles in
het Lagerhuis de vraag, of de Regeering voornemens was
voor het toestaan van kolen laden als voorwaarde te stellen
„a satisfactory engagement that any belligerent man-of-war
allowed to be supplied with sufficient coal to carry her to
the nearest port of her own nation will in fact proceed to
that port direct, and will not use the coal supplied for
proceeding elsewhere, in order to carry on operations of
war against the other belligerent." Hierop werd door Balfour
geantwoord, dat instructies waren gegeven „for carrying
out the conditions to which my hon. friend refers." 2)

Een wijziging van de Engelsche regels in den geest der
Egyptische bepalingen was dus te verwachten.

1) Lawrence, Preface, p. 6.

2) Hansard. Parliamentary Debates, fourth series 1904, Vol. 137, p. 1219.

-ocr page 247-

231

Engeland had dadelijk na het uitbreken van den oorlog
de bekende regels van 31 Januari 1862 i) weder van kracht
verklaard, maar het schijnt de gewoonte van sommige
Engelsche koloniën te zijn in verband met de neutraliteit
eigen proclamaties te publiceeren, die onderling niet altijd
gelijkluidend zijn. 2)

Op Malta waren 12 Februari 1904 ook de regels van de
naaste eigen haven en van het tijdsverloop van drie maan-
den toepasselijk verklaard. Malta was echter midden in het
gebied gelegen, dat de Russische kruisers voor hunne
kruistochten hadden uitgekozen, terwijl het tevens lag aan
den kortsten weg naar het Verre Oosten, dien een eventueel
uit te zenden eskader zou kunnen nemen.

Zoo waren de omstandigheden, toen de Gouverneur van
Malta, Sir Charles Mansfield Clarke de vermaard geworden
proclamatie van 12 Augustus 1904 uitvaardigde, waarin
bepaald wordt, dat noch aan een vloot, noch aan eenig
oorlogsschip van een der oorlogspartijen, op weg naar het
gebied, waar vijandelijkheden plaats hebben, of zich bege-
vende naar eenig punt met het doel neutrale schepen, ver-
dacht van het vervoeren van contrabande, aan te houden,

i) Zoowel Nys (Le droit international, III, p. 587) als Holland (R. D. I.,
VII, 26 serie, 1905, p. 365) merkt op, dat de regels van 10 Februari 1904
die van 31 Januari 1862 nog nader beperkt hebben, aangezien thans de nadere
neutrale bestemming genoemd moet worden. Al stond dit niet in de oude regels,
toch moest dit in den Secessie-oorlog ook reeds geschieden, zooals blijkt uit
het advies van de toenmalige
Law-Officers of the Crown. Cf. Papers-Was-
hington, IV, p.
433-

3) Dit wordt door de Lapradelle medegedeeld, t. a. p., p. 547, noot i,
die hiertoe citeert John Macdonell, Some notes on neutrality. Journal of the
Society of comparative legislation, 1899, p. 68.

-ocr page 248-

232

toegestaan zal worden gebruik te maken van de havens,,
reeden of wateren, onderworpen aan de Engelsche jurisdictie,,
om zich van kolen te voorzien, op welke wijze dan ook.
Uitgezonderd blijft het geval, dat schepen door een zeeramp
zijn getroffen, in welk geval de regel van de naaste eigen
haven toegepast zal worden, i)

Ziehier dus de nieuwe regel, dien Engeland door middel
van een zijner koloniën, als ware het, om het terrein te
verkennen, gelanceerd heeft en die dadelijk door verscheidene
schrijvers van het vasteland in de sterkste bewoordingen
gewraakt is.

Ik meen hier te kunnen volstaan met den inhoud dezer
proclamatie zonder verder commentaar mede te deelen. Te
gelegener plaatse zal ik omtrent dit tweede
novum, dat de
groote strijd in het Oosten op het gebied der kolenleveringen
heeft verwekt, mijn meening mededeelen. 2)

1) Deze proclamatie is in haar geheel door mij opgenomen in Bijlage B.
De
Times van 23 Augustus 1904, waarin ook de Engelsche tekst van de
Malteser proclamatie voorkomt, meent, dat ook aan de Gouverneurs der
overige koloniën instructies zijn gezonden, om proclamaties in gelijken geest
uit te vaardigen.

2) Het ongewenschte van een dergelijke tusschentijdsche verandering van
de bepalingen, die een neutrale Staat met het oog op de handhaving van
zijn neutraliteit bij den aanvang van een oorlog heeft vastgesteld, springt in
het oog. Zoo Hcht laadt een Staat, die gedurende den oorlog hierin veran-
deringen aanbrengt, den schijn op zich tegenover een der belligerenten een
partijdige houding aan te nemen. Het onderhavige geval is hiervan een spre-
kend voorbeeld. Terwijl het iederen dag verwacht kon worden, dat een
nieuw eskader uit de Oostzee uitgezonden zou worden, een eskader, dat zeer
moeilijk het Verre Oosten zou kunnen bereiken zonder de gastvrijheid van
neutrale havens in te roepen, vooral met het oog op het innemen van kolen,
terwijl het tevens zich liet aanzien, dat de Japansche vloot geen expedities
zou ondernemen ver van haar havens, sloot Engeland, wiens talrijke havens

-ocr page 249-

233

Naast de houding van Engeland steekt scherp af de
gedragslijn, die Frankrijk tegenover de Baltische vloot heeft
gevolgd. De Fransche neutraliteitsvoorschriften geven over
het algemeen groote vrijheid aan de belligerenten ; daarin
wordt bijv. geen termijn vastgesteld voor het verblijf van de
oorlogsschepen der krijgvoerende partijen in de Fransche
havens, hoewel door de neutrale Staten gemeenlijk geen
ongelimiteerd verblijf in hunne havens wordt toegestaan.
Over steenkolen wordt in die voorschriften gezwegen, of-
schoon, zooals ik reeds opmerkte, daarin toch bepalingen
voorkomen, die ten doel hebben onbeperkte kolenleveringen
uit te sluiten.

Van de Fransche liberaliteit op dit gebied is door de
Russen dankbaar gebruik gemaakt. Zoowel het gros van
de Oostzee-vloot, dat den tocht om de Kaap de Goede
Hoop maakte, als de later uitgezonden eskaders onder com-
mando van de admiraals Felkersam, Dobrotovsky en Nebo-
gatoff, die de kortere route door het Suez-kanaal namen,
schijnen herhaaldelijk in havens en territoriale wateren van
Frankrijk korter of langer verblijf te hebben gehouden en
daar kolen te hebben ingenomen, zij het meestal van kolen-

over de geheele wereld verspreid zijn en zoo goed te stade zouden kunnen
komen aan de Russen, dezen de gelegenheid af van die havens gebruik te
maken om kolen te laden. Deze maatregel deerde Japan niet in het minst. Dit was
toevallig, een gevolg van de omstandigheden. Men vermijde echter, ter voorkoming
van conflicten, ook den schijn van partijdigheid. Daarom is het zoo gewenscht
dat, zoolang op dit stuk de rechten en plichten der neutrale Staten niet
volledig in een wereld-conventie zijn vastgelegd, de verschillende Staten te
dien aanzien in vredestijd reglementen vaststellen, zooals België dat reeds
gedaan heeft i8 Februari 1901.

Cf. den vierden considerans van de conventie, opgenomen in Bijlage A.

-ocr page 250-

234

schepen, die de eskaders vergezelden of speciaal daartoe
in die havens waren gekomen.

Bijzonderheden hierover worden medegedeeld door Gaborit,
die daaraan vastknoopt een weerlegging van de bezwaren,
welke van den kant der Japanners zijn gerezen tegen
de faciliteiten, die Frankrijk toestond aan de Russische
eskaders, die zich naar het oorlogstooneel begaven, i) Ook
Nagaoka geeft de route van de Oostzee-vloot weder, maar
verbindt daaraan een scherpe critiek op de door Frankrijk
aangenomen houding.
2) Volgens Mérignhac heeft de Japansche
Regeering zich te Parijs beklaagd over het innemen van
kolen te Cherbourg, Dakar, Algiers, Djibouti en Majunga. 3)

Uit de mededeelingen van deze schrijvers blijkt, dat er
weinig zekerheid bestaat omtrent de feiten. Het schijnt, dat
de Fransche en de Japansche Regeering herhaaldelijk van
meening verschilden over de vraag of een feit zich binnen
de Fransche territoriale wateren had voorgedaan of niet.

Waar mij dus slechts gebrekkige gegevens ten dienste
staan, moet ik er mij van onthouden Frankrijks houding
tegenover de Russische oorlogsschepen aan critiek te on-
derwerpen.

Hoe was dus de stand van het positief Volkenrecht ten
opzichte van het vraagstuk der kolenleveringen in neutrale
havens, voordat de tweede Vredesconferentie samenkwam?

Macdonell doet het voorkomen, alsof de regel van de
naaste eigen haven en de regel van het tijdsverloop van

1) Gaborit, p. 191, e. v.

2) R. G. D. I. P., XII, 1905, p. 627, e. V.

3) Journal Clunet, XXXII, 1905, p. 593.

-ocr page 251-

235

drie maanden tot de voorschriften van het positief Volkenrecht
behoorden. Een Russisch oorlogsschip — zoo zegt deze
publicist, die zijn artikel schreef, voordat de Malteser pro-
clamatie het licht zag, •— zou dan ook, van Kroonstad te
Malta komende, hier vi^el kolen kunnen bekomen, om terug te
keeren, maar niet om naar Port-Arthur te gaan. Macdonell
vervolgt; „Of course this restriction might be evaded by
coaling repeatedly first at the port of one State and then at
that of another. But a neutral State which winked at such
evasions of a tolerably well-recognised rule would justly be
held blamable by any international Court", i)

Uit hetgeen ik boven geschreven heb, blijkt voldoende,
dat deze schrijver hier veel te ver gaat. „Quod volumus
credimus libenter" is toepasselijk op hem, die — in een
eenigen tijd later gepubliceerd artikel — de regels van 31
Januari 1862 noemt: „regulations which have been generally
followed." 2)

In hetgeen ik boven medegedeeld heb omtrent de gedrags-
lijn, door de verschillende Staten gevolgd, is geen regel te
ontdekken, welke binnen vaste grenzen beperkingen stelt
aan de kolenleveringen. Sommige Staten zien echter in het
voorschrift, dat neutrale havens niet als operatiebasis
mogen worden gebruikt, een vingerwijzing tot beperkingen.
\' Ten einde aan dezen eisch, door het Volkenrecht gesteld,
te voldoen, hebben eenige Staten voor zich de regels van
de naaste eigen haven en van het tijdsverloop van drie

1) Sir John Macdonell, Some Duties of Neutrals. The Nineteenth Century,
Maart 1904, p. 505.

2) Sir John Macdonell, The Rights and Duties of Neutrals. The Nineteenth
Century, November 1904, p. 703.

-ocr page 252-

236

maanden vastgesteld, meenende door het naleven van deze
regels ten allen tijde gedekt te zijn tegen het verwijt, dat
hunne havens door de kolenleveringen het karakter van
operatiebasis zouden hebben aangenomen.

Zooals ik heb aangetoond, w^as er den laatsten tijd een
neiging waar te nemen ten opzichte van de kolenleveringen
verdere beperkingen toe te passen, door den regel van
de naaste eigen haven aldus te interpreteeren, dat aan een
schip dan alleen kolen mogen worden toegestaan, wanneer
het zich inderdaad naar die haven wil begeven.

D. De resultaten van de tweede
Vredesconferentie.

Welke bepalingen heeft de Vredesconferentie van 1907
ons gebracht?

Er is een conventie gesloten betreffende de rechten en
plichten van neutrale Staten in geval van een zee-oorlog, i)
Deze conventie bevat vrij uitvoerige bepalingen, die in acht
genomen moeten worden, wanneer aan belligerente oorlogs-
schepen tot de havens en territoriale wateren van een neu-
tralen Staat toegang wordt verleend. Vele dezer bepalingen
zijn voor den neutralen Staat slechts facultatief, d. w. z.
dat ze slechts toegepast moeten worden, indien ze niet
derogeeren aan de wetten van den neutralen Staat. Zoo
wordt door art. 12 voorgeschreven als maximum duur van
het verblijf 24 uren, behoudens in de gevallen, voorzien
door de conventie èn behoudens de bijzondere bepalingen,
door den neutralen Staat vastgesteld. Niet afgeweken mag

i) De conventie is in zijn geheel door mij opgenomen in Bijlage A.

-ocr page 253-

237

er echter worden van art. 5, volgens hetwelk het den belli-
gerenten verboden is van neutrale havens en wateren een
operatiebasis te maken en in het bijzonder het daar vestigen
van radio-telegraphische stations door een belligerent. Deze
laatste handeling zou dus volgens de Conferentie een
neutrale haven in operatiebasis doen ontaarden. Welke
andere daden ook dit gevolg zouden hebben naar het
oordeel der Conferentie, weet ik niet, daar ik de pro-
cessen-verbaal der beraadslagingen nog niet heb kunnen
raadplegen, aangezien zij nog niet gepubliceerd zijn en ik
het niet uit de bepalingen der conventie kan opmaken,
terwijl de toelichting van artikel 5 in het rapport van
Renault, dat op welwillende wijze te mijner beschikking is
gesteld, op dit punt zeer beknopt is. Waar zoo bijzonder
de aandacht wordt gevestigd op één handeling, die eene
neutrale haven tot operatiebasis zou stempelen, meen ik de
conclusie te moeten trekken, dat, wat betreft de overige
handelingen, die in afzonderlijke artikelen gereglementeerd
zijn, de grond van deze reglementeering
niet gezocht moet
worden in het algemeen verbod, om van eene neutrale haven
een operatiebasis te maken ; anders toch zou het geen zin
hebben, juist die ééne handeling, welke, wel is waar,
exempli
gratia
wordt vermeld, op te nemen in het artikel, hetwelk
dat verbod bevat, i)

i) In het onmiddellijk er op volgend artikel komt de bepaling voor, dat
een neutrale Staat geen oorlogsschepen ter beschikking mag stellen van een
oorlogspartij. Dit nu heeft niets te maken met het verbod havens als operatie-
basis te gebruiken, reden te meer, waarom het artikel, dat dit verbod bevat,
niet opgevat moet worden als inleiding tot hetgeen volgt, maar als op zich
zelf staand.

-ocr page 254-

238

Zoo zijn dan ook afzonderlijk geregeld de kolenleveringen
in neutrale havens.

Art. 19 der conventie stelt vast, dat belligerente oorlogs-
schepen in neutrale havens en op neutrale reeden slechts
kolen mogen laden, om de naaste eigen haven te bereiken
behalve in die neutrale Staten, waar als regel geldt, dat
de eigenlijke kolenruimen geheel mogen worden aangevuld.

Dit voorbehoud moet als een voordeel voor het schip
beschouwd worden, telkens wanneer dit zich in eene neutrale
haven bevindt, die van de naaste eigen haven van het
vaartuig gescheiden wordt door een dusdanigen afstand,
en wanneer de voorraad kolen, nog aan boord aanwezig,
een dusdanig punt bereikt heeft, dat de hoeveelheid kolen
benoodigd, om de naaste eigen haven te bereiken kleiner
zou zijn dan de hoeveelheid, die noodig is om de eigenlijke
bunkers aan te vullen.

Art. 30 bevat den imperatieven regel, dat slechts ééns
in de drie maanden door hetzelfde schip in een haven van
denzelfden neutralen Staat kolen mogen worden ingenomen.

Heeft deze conventie dus den triumph gebracht van de
Engelsche regels van 31 Januari 1862? Is dezen regels
vijf-en-veertig jaren, nadat Lord Russell ze uitvaardigde,
een plaats toegewezen in het positief Volkenrecht ?

Neen. Wel is waar is den neutralen Staten de plicht
opgelegd bij het toestaan van kolen den termijn van drie
maanden in acht te nemen, maar overigens wordt het aan
de neutrale Staten overgelaten ten aanzien van de hoeveel-
heid bepalingen te maken, zooals het hun goeddunkt. Alleen
zal het in de toekomst niet meer kunnen voorkomen, dat
een schip behalve zijn bunkers alle mogelijke ruimte met

-ocr page 255-

239

kolen vult en deze ook op het dek laadt, zooals de Florida
tijdens den Amerikaanschen Burger-oorlog- te Nassau deed. i)

Heeft de neutrale Staat geen regels vastgesteld, dan zal
de regel van de naaste eigen haven moeten worden toege-
past. 2) Men houde in het oog, dat er aan de belligerenten
volstrekt niet een recht op kolen wordt toegekend, dat
trouwens ook nooit bestaan heeft, al zou men uit de woor-
den van sommige schrijvers de gevolgtrekking kunnen maken,
dat het tegendeel waar was. Waar het schip het ook vrage,
onder welke omstandigheden dit ook geschiede en wat
ook het kennelijk doel van het schip zij, de neutrale Staat
zal steeds vrij blijven voor zich zelf te bepalen, hoeveel
kolen hij toestaat, mits er drie maanden verstreken zijn
sinds de laatste verstrekking aan dat schip in een haven
van dien Staat heeft plaats gehad en met in achtneming
van het genoemde, zeer onbeduidende voorbehoud ten aan-
zien der quantiteit.

In den inhoud der conventie is dus geen spoor terug te
vinden van den geest, die zich sedert korten tijd in de
practijk van enkele Staten openbaarde, den geest, die tot
zeer enge beperkingen leidde. Al staat nu dus vast, dat
dergelijke beperkingen geen postulaat zijn van het positief
Volkenrecht, toch zal het nog moeten blijken, of sommige
Staten niet, desniettemin zulke beperkingen eventueel zullen
invoeren. Ongetwijfeld zouden zij hiertoe het recht hebben,
want er is geen sprake van, dat de conventie den onder-

1) Papers-Washington, IV, p. 113.

2) De aandacht zij er op gevestigd, dat ten aanzien van kolenvoorzieningen
in de territoriale zee van den neutralen Staat geen bepalingen zijn gemaakt.

-ocr page 256-

240

teekenaars den plicht oplegt kolenverstrekkingen toe te
staan. Indien echter een Staat van dit recht gebruik maakte,
zou hij er zich niet meer op kunnen beroepen, dat de
neutraliteit het eischte en de verontwaardiging, die er zeker
door opgewekt zou worden, zou nog grooter zijn dan die,
welke het gevolg was van de uitvaardiging der Egyptische
en Malteser voorschriften.

Hetgeen deze conventie bepaalt, bevredigt mij zeer zeker
niet, zooals nader zal blijken, wanneer ik mijn eigen denk-
beelden nopens de kolenleveringen ontwikkel. Toch moet
met vreugde geconstateerd worden, dat door deze gedeel-
telijke codificatie van het Volkenrecht uit den weg is ge-
ruimd de groote onzekerheid, die er bestond betreffende de
rechten en plichten der neutrale Staten op het stuk van
het asylrecht in het algemeen en van de kolenleveringen
in het bijzonder. Vooral door de kleine Staten moet dit
resultaat der tweede Vredesconferentie dankbaar aanvaard
worden.

Is er aldus in het positief Volkenrecht een open quaestie
minder, i) voor de wetenschap blijft de quaestie bestaan en

i) Men vergete echter niet, dat de conventie niet door alle Staten is onder-
teekend. Of er ten slotte Staten tegen art. 19 hebben gestemd is mij onbekend.
Uit het Rapport Renault ad art. 19 blijkt echter wel, dat er nopens de onder-
havige quaestie groote verdeeldheid bestond en dat de transactioneele redactie
van het artikel in het
Comité d\'Examen van de 3e Commissie tot stand is
gekomen, terwijl de Vereenigde Staten, Engeland en Japan zich onthielden
van stemming.

Ad art. 20 noemt Renault den termijn van drie maanden willekeurig en
merkt hij tevens op, dat, wanneer een schip korten tijd, nadat het in eene
neutrale haven kolen heeft geladen, weder daar of in eene nabijzijnde haven
van hetzelfde land kolen laadt, deze haven hierdoor operatiebasis wordt.

-ocr page 257-

241

wel voornamelijk voor hen, die van oordeel zijn, dat de
oplossing, welke aan het vraagstuk is gegeven,
niet de
juiste is.

§ 2. De wetenschap over de kolenleveringen.

Het zou zeer bezwaarlijk zijn de talrijke vertegenwoor-
digers der wetenschap, die zich, vooral in de laatste jaren,
hebben bezig gehouden met de behandeling van de quaestie
der kolenleveringen in neutrale havens te classificeeren als
aanhangers van verschillende systemen. Daarvoor zijn de
standpunten, welke door hen worden ingenomen, te
verschillend. Wel is waar zou men dadelijk een groep
schrijvers kunnen aanwijzen, die hunne sympathie te kennen
geven voor de Engelsche regels van 31 Januari 1862. Ook
is er een reeks publicisten, die de regels van de naaste
eigen haven en van het tijdsverloop van drie maanden
verwerpen; deze schrijvers zouden weder onderverdeeld
kunnen worden in een aantal, die deze regels te eng
vinden i) en anderen, die nog tot verdere beperkingen
concludeeren. 2)

Een dergelijke classificatie schijnt mij echter ongewenscht
toe, omdat de praemissen, waarvan uitgegaan wordt door

1) Tot algeheele vrijheid van kolenlevering concludeert Boyd ad Wheaton
§ 434a en Woolsey, II, § 159; — Fiore, III, § 1564 staat kolen toe „jusqu\'à
un port (ä-2 son pays"; — Twiss, II, § 219 stelt geen grenzen.

2) Tot engere beperkingen komen Nys, Journal Clunet, XXXI, 1904, p.
1047; Nagaoka, R. G. D. I. P., XII, 1905, p. 630; Lawrence, War and
neutrality in the far East, p. 129 ; den Beer Poortugael, De Tijdspiegel, Novem-
ber 1905, p. 214; Politis, R. G. D. L P., VIII, 1901, p. 360; Holland, R.
.D, I, VII, 26 serie, 1005, p. 365.

16

-ocr page 258-

242

de schrijvers, die tot dezelfde conclusie komen, zeer uiteen-
loopend zijn, terwijl omgekeerd vaak, wanneer de praemissen
dezelfde zijn, de conclusies volstrekt niet eensluidend zijn.
Ik zal nog in de gelegenheid zijn er op te wijzen, hoe
verschillend de resultaten zijn, waartoe zij komen, die als
uitgangspunt hebben genomen den regel, volgens welken
een belligerent de havens en territoriale wateren van een
neutralen Staat niet als basis voor zijn maritieme operaties-
mag gebruiken.

Ten einde toch een overzicht te geven van de denkbeelden
welke de laatste jaren over de kolenleveringen verkondigd
zijn, wil ik hier, terwijl ik mij voorloopig nog van critiek
onthoud, een resumtie geven van de theorieën van hen, die
aan deze quaestie in \'t bijzonder hunne aandacht hebben
geschonken.

In het interessante artikel, dat de Lapradelle aan deze
quaestie heeft gewijd, i) wordt door dezen schrijver met den
meesten nadruk er op gewezen, dat de kolen niet dienen
voor den strijd, zooals de wapenen en de ammunitie, maar
voor de navigatie en dat, al zijn de kolen het middel, om
het oogenblik van het gevecht te bespoedigen, de snelheid
op zich zelf toch onschadelijk is. Hoewel een belligerent
oorlogsschip in eene neutrale haven zijn strijdkracht niet
mag verhoogen, mogen aan het schip wel reparaties plaats
hebben, waardoor zijn beweegkracht wordt hersteld. Evenals
er herstellingen verricht mogen worden aan de schroef en
de machines, mag ook voorzien worden in het gebrek
aan kolen.

i) R. G. D. I. P., XI. 1904, p. 531, e. V.

-ocr page 259-

243

Het is waar, de kolen helpen de belligerenten om elkaar
te naderen; maar dit is geen bezwaar, wanneer slechts voor
beide partijen op hetzelfde oogenblik en op hetzelfde punt
de mogelijkheid bestaat kolen in te nemen. Dat de gelegen-
heid hiertoe bestaat, is een van de voorwaarden van het
normale gebruik van de zee en het zijn niet „les conditions
de la navigation", maar „les conditions de la guerre", welke
de neutrale Staten verplicht zijn te beperken.

Nu zou het kunnen gebeuren, dat een schip met de geladen
kolen rechtstreeks naar den vijand stevende en de kolen
dus bij het gevecht gebruikt werden, doch de neutrale
Staat behoeft dit niet te veronderstellen. De kolen worden
over het algemeen ingenomen voor een onzeker doel en de
neutrale haven doet alleen dienst als basis van navigatie.

Toch kan het soms geschieden, dat de haven in operatie-
basis ontaardt door het innemen van kolen, doch, alvorens
hiervan sprake kan zijn, moet er zekerheid bestaan omtrent
de plannen van den belligerent en moet de uitvoering van
deze plannen, de oorlogsdaad zelf, binnenkort te wachten
zijn. In de uitspraak van het scheidsgerecht van Genève
is de nabijheid van de militaire operatie als criterium voor
operatiebasis te vinden. Verloopen er meer dan vier en
twintig uren tusschen het laden van de kolen en de
oorlogsdaad, dan is de neutrale haven niet als operatie-
basis gebruikt en de neutraliteit dus niet geschonden.

Verboden is ook de kolenlevering aan een schip, dat
onophoudelijk naar dezelfde haven of dezelfde reeks neu-
trale havens terugkeert en de kolen gebruikt, om op de
loer te liggen naar vijandelijke schepen. Gelijktijdige leve-
ring aan een groep schepen is geoorloofd.

-ocr page 260-

244

de Lapradelle eindigt zijn beschouwingen met ernstig te
waarschuwen tegen de nieuwe richting, welke door Enge-
land en door eenige Engelsche publicisten wordt aangewezen
en welke moet leiden tot absolute kolen weigering.

In de denkbeelden van Gaborit i) zijn wel eenige punten
van overeenkomst te bespeuren met hetgeen de Lapradelle
verkondigt. Het uitgangspunt van Gaborit is, dat de be-
trekkingen tusschen neutrale Staten en belligerenten slechts
gestaakt moeten worden, voor zoover zij van den kant der
neutrale Staten een inmenging in de vijandelijkheden met
zich zouden brengen. In de levering van steenkolen kan
niets vijandigs worden gezien, daar deze voor het varen
dienen, al spelen zij ook eene rol bij het gevecht. De neu-
trale Staten zijn bijna verplicht kolenleveringen toe te staan,
want een ieder moet in de gelegenheid gesteld worden te
genieten van de vrijheid der zee.

Ofschoon de kolen geen element van het gevecht zijn,
kan het toch gebeuren, — dit is zelfs waarschijnlijk —
dat men de ingenomen kolen gebruikt, om zich naar de
plaats der vijandelijkheden te begeven. Dit echter is den
neutralen Staat onverschillig. Deze heeft geen hulp ver-
leend aan den strijder, maar aan den schipper. Het kolen
laden op zich zelf kan nooit neutraliteisschennis zijn. Het
kan echter ongeoorloofd worden, wanneer het samenvalt
met het gebruiken van neutrale wateren als operatiebasis.

De neutrale Staat moet zijn oogen niet geheel sluiten voor
het innemen van kolen, wat toch niet geheel onbeperkt mag
plaats hebben. Want, al heeft hij zich niet te bemoeien met

i) Questions de neutralité maritime, pag. 302, e. v.

-ocr page 261-

245

hetgeen de belligerent voornemens is te gaan doen na het
kolen laden, hij moet zich toch rekenschap geven, waarom
hij zijn toestemming verleent; dit doet hij, om den belligerent
in staat te stellen zijn reis voort te zetten en desnoods naar
zijn eigen land terug te keeren. Maar het mag niet voor-
komen, dat een schip voortdurend in dezelfde neutrale
wateren terugkeert, om zich van kolen te voorzien, telkens
de behoeften der navigatie voorwendende. Op een eerste
verzoek om kolen moet evenwel niet afwijzend beschikt
worden. Zoowel ten aanzien van de hoeveelheid kolen als
ten aanzien van de frequentie van het laden door hetzelfde
schip moeten beperkingen in acht genomen worden, opdat
de kolenleveringen niet met andere feiten zulk een samenstel
van daden vormen, dat den neutralen Staat verweten zou
kunnen worden dat hij zijn wateren als operatiebasis heeft
laten gebruiken. Wat dit betreft kunnen de Engelsche regels
van 31 Januari 1862 voor de autoriteiten als een vinger-
wijzing dienst doen, doch verkeerd is het deze regels onder
alle omstandigheden bindend te verklaren. Gaborit is van
oordeel, dat zijne conclusies in overeenstemming zijn met
de uitspraak van het scheidsgerecht van Genève.

Donker Curtius i) kent den belligerenten het recht toe in
neutrale havens kolen te laden. Wel is waar kan de navigatie
zoowel voor oorlogsdoeleinden als voor vreedzame doel-
einden dienen. Maar men moet de navigatie niet be-
oordeelen naar haar doel, men moet haar beschouwen
als een onzijdige daad, welke op zich zelf noch vijandig,
noch vriendschappelijk is. Dit is de grondslag, waarop

1) Des navires de guerre belligérants dans les eaux neutres, p. 177, e.v.

-ocr page 262-

246

de geheele maritieme solidariteit berust. Raakt men daar-
aan, dan stort ineen, wat men met zooveel moeite heeft
opgebouwd. Met het oog hierop verheft hij zijn waarschu-
wende stem tegen de nieuwe Engelsche leer. Aangezien
de kolen een beweegmiddel en geen strijdmiddel zijn, moe-
ten de kolenleveringen niet beperkt worden. Doch, wanneer
in een gegeven geval de navigatie ophield een onschuldige
operatie te zijn en een vijandige daad werd, dan zou het
recht op kolen vervallen. Dit doet zich voor bij kruistochten,
want kruisen is varen met het doel militair politie-toezicht
uit te oefenen. Dan is de navigatie zelf een oorlogsdaad en
niet meer het middel om die daad te verrichten. Daarom
mogen geen kolen toegestaan worden aan een belligerent,
die voornemens is er mede te gaan kruisen. Geschiedde dit
toch, dan zou de neutrale haven in operatiebasis ontaarden.
Ten einde te voorkomen, dat de ingenomen kolen voor
kruistochten gebruikt worden, stelt Donker Curtius voor,
dat, alvorens aan een schip toestemming wordt verleend
kolen te laden, de commandant van het schip zich op zijn
eerewoord moet verbinden de kolen te zullen gebruiken,
om rechtstreeks zijn bestemming op te zoeken. Verbindt de
commandant zich hiertoe, dan mogen hem zooveel kolen
toegestaan worden, als hij noodig heeft.

Dit alles geldt slechts voor de havens en de reeden. Ten
aanzien van de kolenleveringen in de territoriale zee zijn
noch onderscheidingen, noch beperkingen te maken, daar
de kuststaat op die strook zee slechts een recht heeft,
voor zoover dit door de veiligheid van de kust wordt
vereischt.

Het is niet gemakkelijk in het artikel over de kolen-

-ocr page 263-

247

leveringen van de hand van den Beer Poortugael i) den
draad van het betoog te vatten, daar deze schrijver telkens
zijn gedachtengang onderbreekt ter bestrijding van de
argumentatie over hetzelfde onderwerp van van Karnebeek,
welke bestrijding hij zich met zijn schrijven ten doel heeft
gesteld. Toch wil ik trachten zijn beschouwingen te resu-
meeren.

den Beer Poortugael deelt mede, dat hij in Maart 1904
tot onzen Minister van Buitenlandsche Zaken een memorie
heeft gericht naar aanleiding van de voorschriften, welke
waren vastgesteld ter handhaving der neutraliteit in Oost-
Indië. In die memorie werd betoogd, dat de toepassing van
den regel van de naaste eigen haven aldaar de haven, waar
de kolenlevering plaats had, operatiebasis zou doen worden,
want op die wijze zouden de Russische eskaders in staat
gesteld worden zich te begeven naar Port-Arthur en aan
den te verwachten strijd deel te nemen. Tot staving zijner
meening beroept hij zich op de uitspraak van het scheids-
gerecht van Genève. Hij stelde in zijn memorie ten slotte
voor te verbieden steenkolen te verstrekken, behoudens het
toestaan van een kleine hoeveelheid, om te voorzien in
dringenden zeenood, want steenkolen zijn niet meer alleen
stuwkracht; door de toepassing van electriciteit en hydrau-
lische kracht aan boord van een modern oorlogsschip zijn
de kolen een machtig oorlogsmiddel geworden.

In zijn memorie had den Beer Poortugael het vonnis van
Genève met het begrip operatiebasis alleen te berde ge-
bracht, om op het eenige bestaande houvast te wijzen.

i) De Tijdspiegel, November 1905, P- 210, e.v.

-ocr page 264-

248

Daar nu Nederland rioch door het tractaat van Washington
noch door eenig ander tractaat op het stuk van kolen-
leveringen is gebonden, moet men zich aan de algemeene
beginselen van het internationaal recht houden. De neutrale
Staat moet in acht nemen de plichten van onthouding, niet-
toelating en onpartijdigheid.

Sinds den Amerikaanschen Burger-oorlog is het karakter
van de steenkolen principieel veranderd; zij dienen thans
ook voor den eigenlijken strijd, zijn dus ook strijdkracht
geworden. Of de kolenverstrekking
animo adjuvandi plaats
heeft dan niet, doet niets ter zake; de levering zal altijd
ongeoorloofde bijstand zijn. Het recht van asyl mag nooit
ontaarden in het strijdbaar maken van oorlogsschepen, maar
moet zich bepalen tot hulp bij schipbreuk, averij of anderen
ernstigen zeenood. Wanneer een schip door kolengebrek
niet meer zee bouwen kan, dan kan het kolen krijgen tot
de naaste neutrale haven, soms voor de terugreis naar zijn
eigen uitvoerhaven, of het kan zich doen interneeren.

van Karnebeek i) is van oordeel, dat kolenleveringen
alleen dan ongeoorloofd zijn, wanneer daardoor de neutrale
haven of de territoriale zee van den neutralen Staat het
karakter van operatiebasis aanneemt, hetgeen alleen het
geval kan zijn, wanneer
vari daar uit wordt geopereerd.
Indien ten tijde der kolenlevering redelijkerwijze niet was te
verwachten, dat met
die kolen zou worden gevochten, dan
kan ook niet gezegd worden, dat door de kolenlevering
het gebied van den neutralen Staat in operatiebasis is ont-
aard. Terwijl over het algemeen
to take a station een van

1) Onze Eeuw, September 1905, p. 466, e. v.

-ocr page 265-

249

de kenmerken is van het gebruik van een haven als operatie-
basis en dientengevolge het enkel aandoen van een plaats
tot aanvulling van den kolenvoorraad deze plaats nog
niet operatiebasis doet worden, vervalt het genoemde cri-
terium, wanneer de kolen worden ingenomen niet alleen
ter vervolging van de reis, maar ook om er den vijand mede
te bestoken. Immers iri dit geval wordt het schip niet
alleen reisvaardiger gemaakt, wat geoorloofd is, maar tevens
slagvaardiger, wat ongeoorloofd is. Maar hierom behoeft
het nog niet verboden te worden, dat kolenleveringen plaats
hebben in een haven, van waaruit met aangevulde bunkers
vijandelijkheden zouden kunnen worden gepleegd, mits door
de verstrekte hoeveelheid de eene belligerent niet in staat
gesteld worde den anderen belligerent of diens gebied te
bereiken. Vervolgens verzet van Karnebeek zich sterk tegen
de nieuwe Engelsche en Japansche leer, waarvan absolute
kolenweigering het einddoel is. Hij kan niet toelaten, dat
op deze wijze voor de meeste Staten onder sommige om-
standigheden de zee-oorlog onmogelijk gemaakt zou worden.
Hij vestigt daarbij de aandacht op het feit, dat het bij
kolenweigering Nederland onmogelijk zou zijn, als de nood
aan den man kwam een vloot uit te zenden naar Indië ter
verdediging van zijn koloniaal bezit. Tevens zou ons het
• gevaar bedreigen, dat een andere Staat ter vermeerdering
van het aantal zijner kolenstations ons Sabang zou willen
ontnemen. Met de belangen van Nederland is de nieuwe
leer dus niet overeen te brengen.

Er is verder een groep publicisten, aan wier meeningen
ik hier geen nadere aandacht zal schenken, hoe gezagheb-
bend hunne namen overigens mogen khnken. Ik bedoel hen.

-ocr page 266-

250

die hunne denkbeelden op dit punt zonder verdere argu-
mentatie neerschrijven en zoo doende zonder meer zich doen
kennen als voorstanders van de Engelsche regels van 31
Januari 1862 of hunne adhaesie aan deze regels betuigen,
zich plaatsende op het standpunt van den tweeden regel
van het tractaat van Washington, zonder echter nader aan
te duiden, wat zij onder operatiebasis verstaan. Tot hen
behooren, F. de Martens, i) Dudley Field, 2) Oppenheim, 3)
Perels 4) en Mérignhac 5).

Door hen, die den neutralen Staat het recht toekennen
toe te staan, dat in zijn havens aan belligerente oorlogs-
schepen in meerdere of mindere mate steenkolen worden
geleverd, wordt veelal als grond voor dit recht aangevoerd,
dat de humaniteit en de behoeften van de navigatie eischen,
dat een neutrale Staat mag toelaten, dat een schip, dat
gebrek aan kolen heeft, op deze wijze wordt geholpen.

Ik wensch hier onmiddellijk op den voorgrond te stellen,
dat m. i. aan den humaniteitsplicht reeds voldaan zou worden,
wanneer een neutrale Staat een met ledige of bijna ledige
bunkers rondzwalkend schip voor verdere gevaren behoedde,
door aan dit schip toestemming te geven in een zijner ha-
vens binnen te loopen. Wanneer men verder gaat en wenscht,
dat een schip in zulk een toestand verkeerende ook kolen
zal mogen innemen, dan kan men niet meer beweren, dat
ook dit door de humaniteit wordt gevorderd; in zulk een

1) F. de Martens, III, § 133.

2) Field, § 974.

3) Oppenheim, II, § 346.

4) Perels, p. 216.

5) Journal Clunet, XXXII, 1905, p. 596.

-ocr page 267-

251

geval toch komt men te gemoet aan de behoeften van de
navigatie.

Meestal wordt dus betoogd, dat een neutrale Staat het
recht moet hebben kolenleveringen toe te laten. Dit is
natuurlijk geheel iets anders dan een
droit au charbon, dat
den belligerenten zou toekomen. Donker Curtius schijnt
dit recht aan de oorlogvoerende Staten te willen toekennen, i)

Het is mij onmogelijk mij met een dergelijke opvatting te
vereenigen. In mijn Inleiding heb ik als mijn meening te
kennen gegeven, dat een Staat het recht heeft ten allen
tijde zijn havens te sluiten voor wie ook. Dit gaat zelfs zoo
ver, dat
jure ook toegang geweigerd kan worden aan een
schip, dat in nood verkeert, al geef ik natuurlijk dadelijk
toe, dat zulk een handelwijze den Staat terecht als een
verzaking van zijn humanitaire verplichtingen verweten zou
worden. Trouwens bij den zoo even genoemden schrijver
zelf vindt men een plaats, waar hij den neutralen Staat
het recht toekent zijn havens geheel of gedeeltijk te sluiten, 2)
wat in overeenstemming is met zijn praemissen, volgens
welke de havens moeten worden beschouwd deel uit te
maken van het territoir van den Staat, 3) doch wat niet
valt te rijmen met een recht op kolen, dat de belligerent
zou kunnen doen gelden.

Dat de eischen, welke de navigatie stelt, bij een oorlogs-
schip van een oorlogvoerenden Staat, die zelf geen of weinig
kolenstations bezit buiten het moederland, de behoefte doen

1) Donker Curtius, pp, 165, 169,178. Zoo ook de Lapradelle, R. G. D. I. P.,
XI, 1904, p. 533.

2) Donker Curitius, p. 127.

3) Idem, p. 6.

-ocr page 268-

252

ontstaan in een neutrale haven\' binnen te loopen, om daar
zijn kolen voorraad aan te vullen, is duidelijk.

Doch hoe verdedigt men nu het recht van den neutralen
Staat om toestemming te geven, dat in den nood van het
schip wordt voorzien?

Sommigen vergelijken de steenkolen met den wind. Zoo
doet de Lapradelle i) en nog een ander, die zich achter de
anonymiteit verschuilt en zich uitlaat in de volgende be-
woordingen : „Renouveler la source d\'énergie motrice des
vaisseaux est un droit naturel. Je dis bien : droit naturel,
car enfin, si nous n\'avions pas la vapeur, me refuseriez-vous
le vent nécessaire à enfler mes voiles?" 2) Deze vraag
te beantwoorden lijkt mij overbodig, doch wel moet ik mij
verzetten tegen de minder gelukkig gekozen vergelijking
van de kolen met den wind. Wil men de kolen vergelijken
met een element van de scheepvaart uit vroeger tijden, men
trekke dan een vergelijking met de zeilen. 3) Wel is waar
werd er destijds geen bezwaar tegen gemaakt, dat een
beUigerent oorlogsschip zich in een neutrale haven van
nieuwe zeilen en toebehooren voorzag, doch men moet niet
uit het oog verliezen, dat het nog niet zoo heel lang ge-
leden is, dat men ten aanzien van de neutraliteitsplichten
in het algemeen zeer ruime opvattingen had; hierop wees
ik boven reeds. 4)

1) R. G. D. I. p., XI, 1904, p. 551, in fine.

2) Revue de Paris, 15 October, 1904, p. 759.

3) Zoo doet dan ook Selosse, Journal Clunet, XXV, 1898, p. 445.

4) „La notion de la neutralité est devenue plus stricte et les devoirs des
neutres sont compris de nos jours d\'une façon beaucoup plus rigoureuse qu\'il y
a un siècle" schrijft Politis, R. G. D. I. P., VIII, p. 350.

-ocr page 269-

253

De meeste schrijvers bezondigen zich echter niet aan der-
gehjke gewaagde vergehjkingen, maar kennen aan de kolen
een onschadelijk karakter toe, meestal tevens wijzende op
het onschadelijk karakter van de navigatie.

Wanneer nu de Lapradelle i) en Gaborit 2) ten bewijze
hiervan de vraag stellen of een schip met zijn steenkolen
strijd kan voeren, dan beantwoord ik met hen deze vraag
beslist ontkennend en ga ik niet zoover als den Beer Poor-
tugael, die de kolen in de tegenwoordige omstandigheden
niet meer alleen als stuwkracht maar tevens als strijdkracht
beschouwt. 3) Wel heb ik er bezwaar tegen aan te nemen,
dat de navigatie, waarvoor de kolen dan dienen, van zoo
onschuldigen aard is, als men gaarne wil doen voorkomen.

Nu vraag ik met den Beer Poortugael: „Is niet een
oorlogsschip van een oorlogvoerenden Staat, zoodra het
buitengaats is, zooals het daar reilt en zeilt, bestemd om
te vechten?" 4) Ik meen, dat een oorlogsschip, waarvan
de commandant zijn plicht doet, in oorlogstijd geen bewe-
ging maakt, welke niet in verband met den krijg staat.
Daargelaten het geval, dat een schip een haven binnenloopt,
om te ontkomen aan een dreigend gevaar, dat ook veroor-
zaakt kan worden door gebrek aan kolen, moet men aanne-
men, dat van iedere beweging het doel, al is dit dan niet
altijd dadelijk te verwezenlijken, een oorlogsdaad is. 5) Te

1) t. a. p., p. 551.

2) Gaborit, p, 308.

3) De Tijdspiegel,\' November, 1905, p. 219.

4) Ibidem, p. 221.

5) Natuurlijk kan zich ook het geval voordoen, dat een machtige Staat, in
oorlog met een zvi\'akken tegenstander, in de gelegenheid blijft geheele eskaders

-ocr page 270-

254

onwaarschijnlijk klinkt dan ook het antwoord, dat de com-
mandant van een Fransch eskader gedurende den Fransch-
Duitschen oorlog gaf op aanmerkingen van de Japansche
autoriteiten naar aanleiding van het kruisen van dat eskader
in de territoriale wateren van Japan, „que la flotte ne faisait
pas de croisières dans le but de chercher des prises, mais
uniquement pour la santé des équipages." i)

Is het niet zeer inconsequent het voor te stellen, alsof
het varen van een oorlogsschip van geheel onschadelijken
aard is en te gelijkertijd het marcheeren van troepen van
een oorlogspartij over neutraal gebied als een ongeoorloofde
daad te beschouwen ? Dit laatste toch geschiedt thans vrij
algemeen. Zoowel het positief Volkenrecht als de wetenschap
eischt
tegejiwoordig van een neutralen Staat, dat hij belet,
dat over zijn territoir troepen van een der belligerenten
trekken. 2) Zelfs, als de neutrale Staat met het oog op zijn
eigen veiligheid hiertegen geen bezwaar had, zou hij toch
verplicht zijn zich er tegen te verzetten, wat alleen zijn
grond hierin vindt, dat een neutrale Staat, die het wel
toestond, zijn grondgebied voor oorlogsdoeleinden zou laten
gebruiken, wat niet geoorloofd is. 3) Al kan men nu den
marsch van een belligerent leger niet bepaald een daad

of uniteiten af te zonderen, om bij neutrale Staten bezoeken te brengen, die
de
comitas gentium kent. Zulke exceptioneele gevallen meen ik uit mijn be-
schouwingen te mogen elimineeren.

1) Takahashi, R. D. I., 2e serie, 1901, p, 263.

2) G. F. de Martens stelde dezen eisch nog niet. Précis du droit des gens,
II, § 310. — Zie art. 2 en 5 van de op de tweede Vredesconferentie gesloten
„Convention concernant les droits et les devoirs des Puissances et des personnes
neutres en cas de guerre sur terre" in R, D. L, IX, 2e serie, 1907, p. 657.

3) Cf. Kleen, Lois et usages de la neutralité, I, p. 503.

-ocr page 271-

255

van hostiliteit noemen, toch erkent men, dat er een innig*
verband bestaat tusschen de bewegingen der troepen en de
vijandelijkheden, anders zou de grond van het genoemde
verbod vervallen. Maar dan moet men ook aan de bewe-
gingen van een belligerent oorlogsschip hetzelfde karakter
toekennen. Zoowel bij het leger als bij de vloot is de
beweging het middel, om met den vijand in aanraking te
komen. Onverschillig is het, of men te doen heeft met één
gevechtseenheid, dan wel met een machtige vloot onver-
schillig de plaats-bestemming van het schip. Ik ga dan ook
niet mede met Nagaoka, die meent, dat de Russische Oost-
zee-vloot in bijzondere omstandigheden verkeerde „par la
nature même de sa navigation et par son but qui était de
se rendre en Extreme-Orient et d\'y prendre part a des com-
bats, elle constituait une véritable expédition hostile." i)
Is het dan niet van ieder oorlogsschip de bestemming te
strijden, hoe zwak de uniteit ook moge zijn ? Ook het schip,
dat zich naar een zijner eigen havens begeeft, doet dit niet,
om zich verder aan den strijd te onttrekken, maar om van
daaruit aan de verdediging van zijn land of aan den aanval
op den vijand deel te nemen.

Dit laatste wordt stilzwijgend ontkend door de voor-
standers van den regel van de naaste eigen haven, welke
juist berust op het onschuldig karakter van de navigatie
voor het geval een schip een zijner eigen havens als be-

i) R. G. D. I. p., XII, 1905, p. 629. — Holland zag blijkbaar ook iets
bijzonders in den tocht van de Oostzee-vloot. Immers hij billijkt de afkondi-
ging der Malteser proclamatie, welke hij noemt „une mesure plus rigoureuse
que nécessitait la marche offensive vers les eaux orientales de la flotte russe
du Pacifique." R. D. I., VII, 2e serie, 1905, p. 365.

-ocr page 272-

256

stemming heeft. Uit het feit, dat zij alleen voor dat doel
de verstrekking van kolen geoorloofd achten, blijkt
implicite,
dat zij aan de navigatie niet altijd hetzelfde karakter toe-
kennen. Bijna allen komen er trouwens ten slotte toe den
onschuldigen aard van de navigatie onder zekere omstan-
digheden te loochenen.

Zoo wenscht Donker Curtius, dat de commandant van
een schip, die in een neutrale haven toestemming vraagt,
om kolen te laden, een schriftelijke verklaring aflegt, in
den geest van de verklaring in 1904 geëischt door de Re-
geering van den Khedive, ten einde te voorkomen, dat de
geleverde kolen gebruikt worden, om mede te kruisen. Hij
schrijft: „Pour nous, embarquer du charbon destiné à croiser
et gêner le commerce même ennemi, c\'est faire opération
hostile, car c\'est se servir du charbon comme instrument
de lutte, puisque c\'est ici la navigation qui est l\'acte belli-
queux et non plus un simple moyen pour accomplir cet
acte."
t) Een neutrale haven zou in operatiebasis ontaarden,
indien een schip daar in de gelegenheid werd gesteld kolen te
laden, om deze al ki\'uisende te verbruiken. Dit geldt ook voor
de reeden, die de schrijver aan hetzelfde regime als de
havens onderworpen wil zien. Wat betref de territoriale
zee, ten aanzien waarvan hij aan den kuststaat slechts

i) Donker Curtius, p. 179, in fine. — Donker Curtius noemt kolen laden
in het veronderstelde geval
opération hostile en vervolgt in één adem, dat de
levering de haven transformeert in operatiebasis. Hier is een begripsverwar-
ring; ofschoon het mij niet helder voor oogen staat, wat onder operatiebasis
verstaan moet worden, heb ik toch wel opgemerkt, dat er steeds mede gedoeld
wordt op de voorbereidselen tot vijandelijkheden en niet op deze zelf, welk
onderscheid de genoemde schrijver hier uit \'t oog verliest.

-ocr page 273-

257

een jtis sui generis toekent, een recht, dat niet verder reikt
dan de beveiliging van de kust vereischt, daar laat hij den
belligerenten volle vrijheid kolen in te nemen, i)

Deze gedachtengang lijkt mij niet zuiver. Volgens de woor-
den van Donker Curtius zelf moet men het feit, dat een belli-
gerent kolen laadt, om daarmede te kruisen qualificeeren
als
operation hostile. Dit zal het dan zijn, waar het ook ge-
schiedt, ook wanneer het plaats vindt in de territoriale
zee. Maar als het werkelijk een
operation hostile is, heeft
dan de vijand niet het recht een dergelijke handeling te
beletten? Zoo ja, dan zal toch zeker de veiligheid van de
kust bedreigd worden.

Ik heb echter nog eene bedenking tegen de theorie, die
Donker Curtius verdedigt. Ik kan niet toegeven, dat de
navigatie in geval van een kruistocht van anderen aard is
dan in andere gevallen. Het kruisen op zich zelf is voor
den tegenstander niet gevaarlijker dan de tocht van een
oorlogsschip
via recta naar een vast punt. Door te varen
alleen heeft nog nooit een kruiser een schip buit gemaakt.
Ten slotte zal er altijd een daad van geweld of een bedrei-
ging hiermede plaats moeten hebben, wil een kruiser eenig
schip nemen. De snelheid moge bij die schepen, aan welke
speciaal als taak aangewezen wordt den handel van den
vijand zooveel mogelijk afbreuk te doen en den aanvoer
van contrabande naar den vijand te verhinderen, van grooter
belang zijn dan bij andere scheepstypen, omdat zij dikwijls
jacht hebben te maken op snelvarende handelsschepen, er
zal altijd slechts van een quantitatief en nooit van een

i) Idem, p. i8o.

16

-ocr page 274-

258

qualitatief verschil sprake zijn. Bij elk scheepstype, niet het
minst bij de torpedoboot, is de snelheid bij iedere krijgs-
operatie een factor, waarmede de commandant ernstig rekening
heeft te houden. De aard van de navigatie en ook van de
steenkolen is onder alle omstandigheden dezelfde en wanneer
Donker Curtius, het tegenovergestelde willende aantoonen,..
schrijft: „On conçoit un navire qui combat sans charbon, on
ne conçoit pas qu\'il croise les soutes vides", i) dan maakt hij,
een juiste opmerking maar een onvolledige, waardoor hij
een scheeve voorstelling van zaken geeft. Immers met volle
bunkers, doch ongewapend zal ook een kruiser geen succes,
hebben. Ook bij kruistochten is de navigatie niet het doel,
zooals genoemde schrijver meent, maar het middel evenals
bij de andere bewegingen van oorlogsschepen in oorlogstijd.

Donker Curtius staat echter niet alleen, wanneer hij on-
derscheid maakt tusschen het geval, dat een schip toestem-
ming vraagt kolen te laden met het doel daarmede te gaan
kruisen en het geval, dat de kolen voor andere doeleinden
zijn bestemd. Eenige voorbeelden, die wel is waar eigenlijk
niet behooren in het kader van deze paragraaph, mogen
dit aantoonen.

Reeds gedurende den Amerikaanschen Secessie-oorlog
waren de
Laiv-Officers of the Crown, waartoe Phillimore-
behoorde, van oordeel, dat de reeds herhaaldelijk door mij,
genoemde regels van 31 Januari 1862 aldus moesten worden,
geïnterpreteerd „that coal ought not to be supplied to either
belligerent, except in such quantity as may be necessary
to carry such vessel to the nearest port of her own country, .

I) t. a. p., p. 178.

-ocr page 275-

259

or to some nearer destination; and that by these latter
words it is not intended to include a mere cruising desti-
nation, but some definite port or place", i) In overeenstem-
ming hiermede waren ook de nadere instructies door den
Duke of Newcastle aan de koloniale autoriteiten gezonden,
welke instructies voorkomen in de missive, gedateerd 16 Juli
1863, van de Engelsche Regeering aan den Gouverneur te
Barbardos. 2)

Hetzelfde onderscheid vindt men weer in de, boven aan-
geduide, Egyptische neutraliteits-proclamatie van 12 Februari
1904, volgens welke de commandant van een belligerent
oorlogsschip zich moet verbinden zich met de kolen, die
hem worden toegestaan, onmiddellijk en rechtstreeks te
begeven naar de opgegeven bestemmingshaven, terwijl in-
gevolge de Malteser proclamatie van 12 Augustus 1904
geen kolen mogen worden verstrekt aan schepen, waarvan
het doel is neutrale schepen, die verdacht worden contra-
bande te vervoeren, aan te houden (van kruisen tegen de
vijandelijke handelsvloot wordt geen gewag gemaakt); doch
ook voor het geval een belligerente vloot zich naar het
oorlogstoon eel begeeft, moeten kolen geweigerd worden
volgens deze proclamatie. 3)

Ook hier wordt dus aan het kruisen het onschuldig
karakter ontzegd, 4) maar niet aan deze navigatie alleen.

1) Papers-Washington, IV, p. 433.

2) Papers-Washington, IV, p. 434.

3) Zie Bijlage B.

4) Zoo ook de, boven medegedeelde, Braziliaansche bepalingen van 29 April
1898, terwijl boven tevens bleek, dat Sclopis en Staempfli een onderscheid
maakten in denzelfden geest als Donker Curtius.

-ocr page 276-

200

Zonderling is het echter, dat alleen wordt verboden de
verstrekking van kolen, bestemd voor kruistochten, gericht
tegen den verdachten
7ierct7\'dlen handel. Wel is waar was
in de nabijheid niet te verwachten, dat Japansche handels-
schepen door Russische kruisers zouden worden vervolgd,
noch dat Japansche oorlogsschepen daar jacht zouden maken
op de handelsvloot onder Russische vlag, maar, naar ver-
luidt, waren dezelfde instructies, als die welke door den
Gouverneur van Malta zijn gepubliceerd, ook naar de
overige Engelsche koloniën gezonden, in de nabijheid
waarvan dergelijke feiten wel zouden kunnen plaats vinden.
Het verschil in aard tusschen kruisen in het eene geval en
kruisen in het andere geval ontsnapt mij en het feit, dat
Engeland hierin toch een onderscheid maakte, kan ik mij
alleen hieruit verklaren, dat Engeland begreep op deze
wijze te handelen in het belang van den contrabande-handel
van zijn onderdanen. Dat een dergelijke zijdelingsche hulp
niet onwelkom was aan dezen, begrijpt men, indien men
weet, dat gedurende 1904 alleen naar Wladiwostik 120.000
ton Engelsche kolen verscheept moeten zijn en dat in
November en December 1904 door Japan in Engeland
orders moeten geplaatst zijn tot een totaal bedrag van
200.000 ton kolen, i) terwijl beide belligerenten deze brand-
stof als contrabande beschouwden, zij het dan ook niet
onder alle omstandigheden.

. Meestal echter wordt alle navigatie als onschuldig be-
schouwd, maar daarom wordt toch nog niet aan belligerente
oorlogsschepen toegestaan in neutrale havens kolen in te

i) Gaborit, p. 333, noot i.

-ocr page 277-

201

nemen zoo dikwijls als zij willen en in zoo groote hoeveel-
heid als zij wenschen. Hiertegen verzet zich, zoo zegt men,
de regel, dien men haast overal verkondigd vindt, volgens
welken een neutrale haven door een oorlogspartij niet mag
worden gebruikt als basis van maritieme operaties, i) Dit verbod,
geformuleerd als plicht van den neutralen Staat om zulk
gebruik van zijn havens en wateren te voorkomen, komt
ook voor in den reeds meermalen door mij genoemden
tweeden regel van het tractaat van Washington.

Wat moet men nu verstaan onder basis van maritieme
operaties? Het is mij onmogelijk hierop een afdoend ant-
woord te geven. Er is misschien nooit in de praktijk en
in de theorie bij het vaststellen van rechten en plichten
eene uitdrukking zoo algemeen gebruikt als deze, terwijl
het zoo weinig vaststaat, welke beteekenis daaraan gehecht
moet worden. Om aan te toonen, hoe weinig scherp om-
lijnd het begrip operatiebasis is, wil ik eenige voorbeelden
geven van hetgeen men in verband met de neutrahteit door
deze terminologie heeft willen uitdrukken.

Men veroorloove mij nogmaals af te wijken van het
onderwerp, dat het hoofd van deze paragraaph aangeeft,
ter opsporing van de beteekenis van het begrip operatiebasis.

De meeningen van de arbiters van Genève, die de kolen-
leveringen, welke tijdens den Secessie-oorlog aan de kruisers
der Geconfedereerde Staten in Engelsche havens hadden
plaats gevonden, aan den tweeden regel van het tractaat
van Washington moesten toetsen, heb ik boven meer
in

i) Deze regel wordt veelal door hen, die aan de territoriale zee hetzelfde
rechtskarakter toekennen als aan de havens, tot de territoriale zee uitgestrekt.

-ocr page 278-

202

extenso medegedeeld. In het kort herhaal ik er hier eenige.
Sclopis was van oordeel, dat, wanneer een belligerent in
een neutrale haven een voldoende hoeveelheid kolen inneemt,
om daarmede onmiddellijk te gaan kruisen, die haven
operatiebasis wordt, i) Sir Alexander Cockburn verstaat
onder operatiebasis eene haven (of water), waar een oorlogs-
schip den vijand opwacht, om dan daaruit te voorschijn te
komen en hem aan te vallen en daarna terug te vallen op
die haven, om nieuwe voorraden te laden, of om de haven
als schuilplaats te gebruiken, of om de operatie te her-
nieuwen. 2) Adams laat de vraag, of eene neutrale haven
als operatiebasis wordt gebruikt, afhangen van den
animus,
waarmede de toestemming tot het laden van kolen wordt
gegeven. 3)

Het standpunt, toenmaals door de Vereenigde Staten in-
genomen, is te vinden in de memorie, namens de Ameri-
kaansche Regeering aan het scheidsgerecht van Genève
aangeboden. Daarin staat: „No act shall be done to make
the neutral port a base of operations. Ammunitions and
military stores for cruisers cannot be obtained there; coal
cannot be stored there for successive supplies to the same
vessel, nor can it be furnished or obtained in such supplies." 4)
Deze opvatting ontlokte aan Sir Roundell Palmer in zijn
pleidooi voor de tegenpartij de opmerking: „It is evident
that if this phrase, "base of operations" were to be taken
in the wide and loose sense now contended for by the

1) Papers-Washington, IV, p. 74.

2) Papers-Washington, IV, p. 422.

3) Papers-Washington, IV, p, 149.

4) Papers-Washington, I, p. 71.

-ocr page 279-

263

United States, it might be made to comprehend almost
every possible case in which a belligerent cruiser had taken
advantage of the ordinary hospitalities of a neutral port." i)

Hier valt ook op te merken, dat de Amerikaansche op-
vatting ook in strijd is met den tweeden regel van Was-
hington, die een tegenstelhng maakt tusschen het gebruik
van eene neutrale haven als operatiebasis en het gebruik
er van voor de vernieuwing of vermeerdering van militaire
voorraden of wapenen of voor de werving van manschappen,
welke handelingen eveneens verboden worden.

In de Fransche instructies ter handhaving van de neutraliteit
tijdens den Russisch-Japanschen oorlog, door den toenmaligen
Minister van Marine Pelletan gegeven, vind ik de volgende
regels: „a) Les bâtiments admis au bénéfice de l\'asile doi-
vent entretenir des relations pacifiques avec tous les navires
mouillés dans le même port, et, en particulier, avec les
bâtiments appartenant à leurs ennemis; â) Lesdits navires
ne peuvent, à l\'aide de ressources puisées à terre, augmenter
leur matériel de guerre, renforcer leurs équipages, ni faire
des enrôlements volontaires, même parmi leurs nationaux;
c) Ils doivent s\'abstenir de toute enquête sur les forces,
l\'emplacement ou les ressources de leurs ennemis, ne pas
appareiller brusquement pour poursuivre ceux qui leur
seraient signalés, en un mot, s\'abstenir de faire du lieu de
leur résidence la base d\'une opération quelconque contre
l\'ennemi." 2)

Ik moet echter bekennen, dat het mij niet recht duidelijk

1) Papers-Washington, III, p. 435.

2) R. G. D. I. P., XI, ioo4j Documents, p. 3.

-ocr page 280-

204

is, of hier alleen de handelingen, sub c verboden, beschouwd
moeten worden als daden, welke eene haven tot operatie-
basis stempelen, of dat ook feiten in strijd met hetgeen
sub a en sub b wordt voorgeschreven, geacht moeten
worden hetzelfde gevolg te hebben.

In het door Politis medegedeelde Belgische reglement
betreffende de toelating van vreemde oorlogsschepen in de
wateren en de havens van België (i8 Februari 1901) wordt
door art. 15 ten aanzien van toegelaten belligerente oorlogs-
schepen bepaald : „Iis doivent s\'abstenir de tout acte ayant
pour but de faire du lieu d\'asile la base d\'une opération
quelconque contre leurs ennemis, comme
aussi i) de toute
investigation sur les ressources, les forces et l\'emplacement
de leurs ennemis." 2)

Wat betreft de op de tweede Vredesconferentie gesloten
conventie betreffende de rechten en plichten der neutrale
Staten in den zee-oorlog, deze onthoudt zich van het geven
van eene omschrijving van het begrip operatiebasis. Wel
bevat art. 5 van deze conventie het verbod aan bellige-
renten van neutrale havens en wateren de basis van maritieme
operaties tegen den vijand te maken en verbiedt datzelfde
artikel
exempli gratia 3) den belligerenten daar radio-tele-
graphische stations op te richten of eenig toestel, bestemd,
om als communicatie-middel te dienen met belligerente strijd-
krachten te land of ter zee. 4) Veel opheldering- geeft dit
artikel dus niet.

1) Ik cursiveer.

2) R. G. D. I. P., VIII, 1901, p. 342, noot 3.

3) Cf. Rapport Renault ad art. 5.

4) Zie Bijlage A.

-ocr page 281-

265

Noch uit de unilaterale verklaringen der Staten, noch uit
de tractaten blijkt duidelijk, wat onder operatiebasis verstaan
moet worden. Weinig overeenstemming valt er te constatee-
ren. De Regeering der Vereenigde Staten meende, blijkens
hetgeen namens haar voor het scheidsgerecht van Genève
werd aangevoerd, dat, alvorens kolenleveringen eene neutrale
haven het karakter van operatiebasis gaven, er eene zekere
frequentie van die handeling tegenover hetzelfde schip moest
zijn waar te nemen, terwijl de Fransche instructies van 1904
zwijgen van eenige frequentie, die noodig zou zijn, voordat
de daarin genoemde daden op eene neutrale haven het stempel
van operatiebasis drukken.

Het Belgische reglement van 1901 bevat naast het verbod
eene Belgische haven als operatiebasis te gebruiken
tevens
het verbod aldaar een onderzoek in te stellen naar de res-
sources, de stellingen en de krachten van den vijand. Volgens
de Fransche instructies daarentegen stempelen deze hande-
lingen eene haven juist tot operatiebasis. Naar aanleiding
hiervan nog één opmerking. Men zegt dikwijls, dat operatie-
basis een militair begrip is. Welnu, niettegenstaande de
Fransche instructies de onderteekening dragen van een Fransch
admiraal, durf ik het te betwijfelen, of er veel marine-
officieren te vinden zullen zijn, die het met Pelletan eens
zijn, dat zij eene haven als operatiebasis gebruiken, wanneer
zij, met hun schip daar vertoevende, de bedoelde inlich-
tingen omtrent den vijand trachten in te winnen, ook al
herhaalt dit feit zich niet meer. Het zou iets anders zijn,
als het stelselmatig geschiedde of als er in de haven een
inlichtingendienst georganiseerd was, doch de genoemde
instructies kennen reeds aan het op zich zelf staande

-ocr page 282-

266

feit kracht toe een haven operatiebasis te doen worden.

Wendt men zich nu tot de wetenschap om voorlichting
omtrent de beteekenis van de zoo gebruikelijke uitdruk-
king, dan ontdekt men weldra, dat men in de literatuur te
vergeefs de gewenschte opheldering zoekt,

Zooals ik zoo even reeds opmerkte, gaan sommige schrij-
vers, m. i. terecht, uit van de meening, dat operatiebasis
een militair begrip is.

Met het oog hierop hebben dan ook Hall en Holland
een bekend strategicus geraadpleegd, n.1. Jomini, die eerst
den generaalsrang bekleedde in de legers van Napoleon I
en later in Russischen dienst overging. Volgens het citaat,
dat Hall uit een werk van Jomini geeft, beschouwde deze
als operatiebasis het gebied, „from which an army (or a
naval force) draws its resources and reinforcements, that
from which it sets forth an offensive expedition, and in which
it finds a refuge at need." i) Het Fransche citaat, door
Holland gegeven, stemt hiermede niet woordelijk overeen,
al heeft het natuurlijk dezelfde strekking. 2)

Hall bespreekt het geval van de Shenandoah in de haven
van Melbourne tijdens den Secessie-oorlog en verwerpt,
steunende op de omschrijving, gegeven door Jomini, het
denkbeeld, dat deze haven operatiebasis zou zijn geworden,
aangezien men als criterium hiervan boven alles
continued use
moet aannemen. Het wil mij voorkomen, dat deze opvatting
in de definitie
hineinhiterpretiert is. In de bewoordingen,
door Hall mededeeld kan ik ten minste niet hetzelfde lezen.

1) Hall, IV, § 221, citeert uit Jomini, Précis de l\'art de la guerre, le partie,
chap. III, art. i8.

2) R. D. I., VII, 2e serie, 1905, p. 362.

-ocr page 283-

267

als hetgeen hij er uit haalt, al zie ik in die woorden wel, dat
de mogelijkheid moet bestaan, dat een leger of vloot op
hetzelfde punt terugvalt. De opinie van Hall wordt dan ook
volstrekt niet algemeen gedeeld.

Wanneer men, ten einde de opvatting omtrent het
begrip operatiebasis in de strategie te leeren kennen, bij
een Nederlandsch specialiteit te rade gaat, dan leest men
b^ij den generaal den Beer Poortugael.: „In de krijgs-
kunde is de operatiebasis de grondslag, de lijn der
plaatsen, waarop de operatiën zijn geconstrueerd of ontworpen,
welke vandaar uitgaan, en waar de voorraden zich bevinden,

om leger of vloot te voorzien van het noodige...... Ook

het op eene plaats opwachten, vandaar aanvallen, er weer
terugkeeren, om zich wederom schuil te houden, er voorraad
opdoen met het oog op nieuwe aanvallen en expedities, dit
alles is niet inherent aan het begrip. Het
kan msids behoeft
niet te geschieden." i)

Deze schrijver is dan ook van oordeel, dat, indien indertijd
te Sabang kolen waren geleverd aan de Oostzee-vloot, Sabang
operatiebasis zou zijn geworden. Tot staving zijner meening
toetst hij een veronderstelde kolenlevering te Sabang aan de,
elders door mij vermelde, uitspraak van de arbiters van
Genève en schrijft hij: „Nu scheen het duidelijk, dat de
voorwaarden van
tijd: tijdens de vaart van de Oostzee naar
Port-Arthur, van
plaats: Sabang neutraal en Port-Arthur
oorlogshaven van Japan\'s vijand, van
personen: aan de eene
zijde
de Nederlandsche stee^ikolenleverancier, alias de Neder-
landsch-Indische regeering, 2) aan de andere zijde de com-

1) De Tijdspiegel, November 1905, p. 220.

2) Ik cursiveer.

-ocr page 284-

268

mandanten der Russische oorlogsbodems, Sabang voorzeker
zouden stempelen tot Russische operatiebasis." i)

Wat wil den Beer Poortugael zeggen met de door mij
gecursiveerde woorden? Bedoelt hij hiermede, dat er te
Sabang — ik ben met de toestanden aldaar niet bekend —
geen kolen, toebehoorende aan particulieren, te verkrijgen
zouden zijn, dat daar alleen gouvernementskolen voorradig
zijn? Als dat het geval is, dan kan ieder betoog over
operatiebasis achterwege blijven. Niet alleen, dat er in de
wetenschap eene
communis opinio bestaat, volgens welke
het aan de regeering van een neutralen Staat ten eenenmale
verboden is aan een belligerent oorlogsschip steenkolen te
leveren, 2) maar zelfs Engeland, dat in den Secessie-oorlog
overigens tegenover de Geconfedereerde Staten blijken gaf
van eene zeer ruime opvatting van zijne plichten, w^eigerde
te Trinidad aan de
Szimter gouvernementskolen 3) en deed
hetzelfde ten aanzien van de
Florida op Bermuda. 4)

Hall staat echter niet alleen, wanneer hij als zijn meening
te kennen geeft, dat er eene zekere frequentie van dezelfde
soort feiten moet plaats hebben, alvorens er sprake kan zijn van
operatiebasis. Boven deelde ik reeds het oordeel van Sir
Alexander Cockburn mede, die tot dezelfde conclusie komt,
terwijl Lawrence in verband met de kolenleveringen als een
criterium voor operatiebasis noemt „returning again and again

1) De Tijdspiegel, November 1905, p. 213.

2) Zoo o.a. Politis, R. G. D. I. P., VIII, 1901, p. 360; Gaborit, p. 318;
de Lapradelle, t. a. p., p. 555.

3) Papers-Washington, II, p. 291.

4) Papers-Washington, IV, p. 435.

-ocr page 285-

269

for shelter and further suppHes." 1) Ook van Karnebeek laat
zich in denzelfden geest uit. Hij schrijft: „Het begrip operatie-
basis is eigenlijk een militair begrip, dat volgens schrijvers
uit de school van Hautefeuille en Ortolan, Kent, Story,
Lawrence en Stengel duidt op een neutrale plaats van waar
uit de eene belligerent den andere opwacht of aanvalt en
waarheen hij terugkeert om zich wederom schuil te houden
en zijn voorraden zoo noodig te vernieuwen met het oog
op nieuwe aanvallen en expedities. Er is voor noodig wat
de Fransche schrijvers noemen een
s\'etablir en de Engel-
schen
to take a station.\'" 2) Dit laatste criterium wordt door
van Karnebeek later echter weder geheel losgelaten. Na
er den nadruk op gelegd te hebben, dat geen haven operatie-
basis is, tenzij
van daaruit wordt geopereerd, past hij dit
toe op de kolenlevering en maakt hij onderscheid tusschen
het geval, dat een schip kolen inneemt alleen met het doel
zijn reis voort te zetten, wat geoorloofd is, aangezien het
schip dan slechts reisvaardiger wordt, en het geval, dat er
kolen geladen worden, die voor het gevecht bestemd zijn,
waardoor het schip slagvaardiger wordt, wat niet geoor-
loofd is.

In het laatste geval „komt het zelfs op het al of niet
bestaan van de bedoeling om naar de plaats van inneming
terug te keeren niet aan." Hij meent, dat te Vigo en Mada-

1) War and neutrality in the far East, p. 123; zie ook Le Fur, R. G. D. I. P.,
VI, 1899, p. 220.

2) van Karnebeek, t. a. p., p. 465. De uitdrukking van den schrijver, dat
operatiebasis op een
neutrale plaats duidt, is in het algemeen natuurlijk onjuist,
doch is te verklaren uit het feit, dat het geheele betoog van den schrijver
betrekking heeft op de neutraliteit.

-ocr page 286-

270

gaskar aan de Oostzee-vloot kolen mochten worden geleverd,
want daarmede was noch de Japansche vloot, noch Japansch
gebied te bereiken. Is zulks echter in de Camrahn-baai ge-
schied, dan zou deze daardoor operatiebasis zijn geworden." i)
Het betoog van de Lapradelle beweegt zich eenigszins
in dezelfde richting in zoover, dat bij beiden een factor
van belang is de afstand tusschen de haven, waar de kolen
geladen worden en de plaats, waar de operaties geschieden.
Hij schrijft: „Ce ne sont pas les actes de guerre plus ou
moins lointains, mais les actes de guerre rapprochés qui sont
à considérer. Si l\'acte n\'est pas prochain, le territoire n\'est
pas une base. 2) Zich beroepende op den bekenden
conside-
rans
uit de uitspraak van het scheidsgerecht van Genève,
vervolgt hij, dat de kolen voorziening in eene neutrale haven
slechts dan verdacht zou zijn „si le neutre avait conscience
de servir de base à un dessein précis, et non pas d\'instru-
ment approximatif à quelque incertaine recontre. Pour qu\'on
puisse parler de base d\'opération, il faut qu\'il y ait précision
du dessein et proximité de l\'exécution." 3}

„Wanneer zal dit zich voordoen ? Op energieke wijze wordt
door de Lapradelle de knoop doorgehakt: „La prise de
charbon dans les ports neutres, en cours de route vers le
théâtre de la lutte, à plus de vingt-quatre heures de navi-
gation, ne saurait être incriminée du chef de la deuxième
des règles de Washington." 4) Deze uitspraak, niet nader

1) van Karnebeek, t. a. p., pp. 466, 467.

2) R. G. D. I. P., XI, 1904, p. 560.

3) Ibidem, p. 561.

4) Ibidem.

-ocr page 287-

271

gemotiveerd, bevredigt mij niet. De limiet, door de Lapra-
delle gesteld, is zeer willekeurig gekozen, al meent de
schrijver dan ook, in de voorschriften van sommige Staten
eene aanwijzing te zien in de richting, welke hij inslaat,
de Lapradelle zal dan moeten erkennen, dat er neutrali-
teitsschennis plaats had, toen de
Alabama te Cherbourg kolen
laadde, om de
Kearsarge, die voor de haven lag, te gaan
bestrijden, want toen was er
précision du dessein et proxi-
mité de rexécïition.
Maar hoe nu, indien de Kearsarge op
het laatste oogenblik voor den strijd was weggevaren?
Zeker is het, dat een neutrale Staat op deze wijze slechts
zelden zich genoodzaakt zal zien tot weigering van verlof
tot kolen laden over te gaan. Trouwens dit geval zal zich
nooit voordoen, wanneer het waar is, wat de Lapradelle op
eene andere plaats nopens het innemen van kolen schrijft:
„que le caractère vrai, militaire ou pacifique dépendra des
circonstances qui suivront, et que nul ne peut encore pré-
voir." i)

Gaborit, die zich ook beroept op het oordeel van de
arbiters van Genève, 2) verzet zich tegen deze opvatting.
Hij kan niet toelaten, dat een neutrale Staat verschillende
regels zou moeten toepassen, naar gelang de haven, waar
gastvrijheid gevraagd wordt min of meer verwijderd is van
het tooneel van de vijandelijkheden of naar gelang er
binnen korteren of längeren tijd een gevecht wordt ver-
wacht. 3) Volgens hem heeft de neutrale Staat zich ook niet

1) Ibidem, p. 556.

2) Gaborit, p, 339.

3) Idem, p. 225.

-ocr page 288-

212

bezig te houden met de vraag, wat de belligerent voor-
nemens is te gaan doen na vertrek uit zijn wateren, i)

Ik wil ten slotte nog weergeven eene zinsnede uit art.
42 van het reglement, dat 23 Augustus 1898 te \'s-Graven-
hage door het
histiüit de droit international is aangenomen.
De zinsnede, waarop ik de aandacht wil vestigen, luidt:
„Les navires des belligérants doivent, en port neutre, se
conduire pacifiquement, obéir aux ordres des autorités,
s\'abstenir de toutes hostilités, de toute prise de renfort et
de tout recrutement militaire, de tout espionnage et de
tout emploi du port comme base d\'opérations." 2)

Deze alinea, ofschoon niet voorkomende in het oorspron-
kelijk ontwerp, is zonder eenig debat aangenomen. 3) Wat
het Instituut onder operatiebasis verstaat, blijkt niet. Immers
men zal moeten aannemen, dat de opsomming, die in deze
zinsnede voorkomt niet bestemd is, om aan te geven, w^elke
daden een haven in operatiebasis veranderen, want het
voorschrift zich te onthouden van vijandelijkheden heeft
toch niets te maken met operatiebasis, daar dit begrip altijd
op
voorbereiding tot vijandelijkheden doelt. Is mijn ziens-
wijze juist, dan wordt volgens het Instituut, in overeen-
stemming met den tweeden regel van Washington, eene
haven geen operatiebasis, wanneer er versterkingen worden
ingenomen of manschappen aangeworven. Het eerste stempelt
een haven
zvel tot operatiebasis volgens Jomini en Hall,

1) Idem, p. 311.

2) Het „Règlement sur le régime légal des navires et de leurs équipages
dans les ports étrangers" is te vinden in Annuaire XVII, 1898, p. 273.

3) Men zie voor de rapporten, beraadslagingen, enz., Annuaire XV, 1896,
p. 15 e.
V., Ann. XVI 1897, p. 186 e. v., Ann. XVII, 1898, p. 231 e. v.

-ocr page 289-

273

het laatste heeft hetzelfde gevolg naar het oordeel van
Holland, i) als ik hem ten minste goed begrijp.

Ik zal nog in de gelegenheid zijn eenige opmerkingen
te maken naar aanleiding van de denkbeelden, door
de verschillende schrijvers in hunne theorieën verkon-
digd. Ik heb hier in de eerste plaats het licht willen
doen vallen op het feit, dat de meeningen zoowel der
Staten als der juristen omtrent hetgeen onder opera-
tiebasis moet worden verstaan, zoozeer uiteenloopend zijn.
Op enkele verschilpunten heb ik in het bijzonder gewe-
ien, doch deze zijn niet de eenige, welke geconstateerd
kunnen worden.

Nu wil ik gaarne met den Beer Poortugael aannemen,
dat er weinig officieren zullen zijn, die niet weten, wat
operatiebasis beteekent, maar uit het bovenstaande blijkt
toch wel, dat die beteekenis nog niet is doorgedrongen tot
het besef der juristen. En wanneer men zich als leek op
militair terrein om voorlichting wendt tot genoemden
deskundige, dari vindt men bij hem eene definitie, die mis-
rschien genoeg zegt voor den militair, maar die den jurist
onbevredigd laat. Ter verduidelijking van hetgeen ik bedoel,
laat ik deze definitie hier nog volgen: „Evenals in de
meetkunde de basis van een driehoek de grondslag, zijde
of lijn is, waarop die is geconstrueerd en waarop die rust,
is in de krijgskunde de operatiebasis de grondslag, de lijn
der plaatsen, - waarop de operatiën zijn geconstrueerd of
ontworpen, welke vandaar uitgaan, en waar de voorraden
zich bevinden, om leger of vloot te voorzien van het

i) R. D. I., VII, se serie, 1905, p. 362.

-ocr page 290-

274

noodige." Die vergelijking met de meetkunde gaat echter
niet op; zij brengt ons in den waan, dat de basis der
operaties altijd een lijn moet zijn, wat toch niet het geval
is. Die lijn kan een punt worden, zooals de schrijver later
zelf opmerkt; zoo was in 1812 voor het terugtrekkende
Fransche leger Smolensko, in 1831 voor het Nederlandsche
leger Eindhoven operatiebasis; zoo is voor de operaties in
den zee-oorlog meestal een haven de basis; deze kan altijd
verlegd worden, i) Wat betreft het ontwerpen van de
operaties op die lijn of op dat punt, moet hieronder worden,
verstaan, dat het noodig is, dat dit ontwerp te voren in
het
plan de campagne is opgenomen? Zoo ja, dan zou dus,
wanneer de Oostzee-vloot voornemens was geweest te
Singapore kolen te laden en zij, hier geen toestemming
verkrijgende, teruggekeerd was naar Sabang en zich daar
van kolen had voorzien, deze laatste plaats daardoor niet.
operatiebasis zijn geworden. Zoo neen, dan zal eene haven
dadelijk basis worden, wanneer een schip toevallig gedwon-
gen w^ordt haar aan te doen, daar kolen inneemt, terwijl
de commandant nieuwe plannen beraamt en na vertrek van
daaruit uitvoert, altijd aangenomen, dat kolen moeten wor-
den begrepen onder de voorraden, waarvan in de definitie
zonder nadere aanduiding sprake is. Nog rest mij eene vraag
te stellen, die antwoord behoeft. In de definitie wordt
gesproken van „de lijn der plaatsen, waar de voorraden
zich bevinden, om leger of vloot te voorzien van het noodige."
Wordt hiermede bedoeld, dat die voorraden daar met een
bijzonder doel aanwezig zijn, nl.
ten einde te strekken ter

i) den Beer Poortugael, t. a. p., p. 220.

-ocr page 291-

275

voorziening in de behoeften van leger of vloot, dat dus die
voorraden daar opzettelijk ter beschikking van de intendance
van den belligerent liggen? Ik meen in het woordje
om
een bevestigend antwoord op deze vraag te moeten lezen.
Maar dan komt men tot eene zeer beperkte opvatting van
het begrip operatiebasis. Dan zal men eene oorlogspartij
nooit kunnen verwijten eene neutrale haven als operatiebasis
te gebruiken, wanneer een van haar schepen daar binnen-
loopt en daar van een particulier voorraden koopt, hoe
dikwijls en waar dit ook geschiede, tenzij door bemiddeling
van de intendance van den belligerent deze voorraden daar
met deze speciale bestemming gereed lagen, welk feit den
neutralen Staat onder zekere omstandigheden misschien als
het toelaten van een verboden depot zou kunnen worden
geïmputeerd.

Zoolang eene definitie nog tot dergelijke vragen aan-
leiding geeft, schijnt het mij onmogelijk toe, daarop juridische
constructies op te trekken.

Ik meen voldoende aangetoond te hebben, dat er groote
verdeeldheid bestaat omtrent de beteekenis, welke aan de
uitdrukking operatiebasis gehecht moet worden. Wenscht
men toch deze terminologie- te gebruiken, mij wel; maar
men beginne dan met eene duidelijke enumeratie te geven
van de daden, welke aan eene plaats of aan eene reeks
plaatsen het karakter van operatiebasis verleenen, in welke
richting eene aanwijzing wordt gegeven door de instructies
van Pelletan. Heeft een schrijver op deze wijze vastgesteld,
wat hij met de uitdrukking bedoelt, dan kan het gebruik
ervan een zeker gemak opleveren. Anders vermijde men
dit gebruik, dat ook volstrekt niet noodig is, want ten slotte

-ocr page 292-

276

kan en moet men alle daden, waarvan men onderzoeken
wil, of zij in strijd zijn met de neutraliteit, toetsen aan de
algemeene rechtsbeginselen, waardoor de neutraliteit wordt
beheerscht. Ook het verbod betreffende het gebruik van
neutrale havens als operatiebasis kan slechts hieruit voort-
vloeien.

Ik wensch hier nog eenige nadere beschouwingen te
wijden aan het standpunt, dat door Lawrence ten aanzien
van de kolenleveringen is ingenomen. Ik was reeds in de
gelegenheid te wijzen op het boek, dat Lawrence het licht
deed zien, toen de Russisch-^Japansche oorlog nog slechts
eenige maanden woedde. Dit werk heeft ten gevolge van
de nieuwe gezichtspunten betreffende dit kolenvraagstuk,
die daarin werden geopend, terstond de aandacht der juristen
tot zich getrokken en tevens de critiek. Lawrence wenscht
dan, zooals ik reeds opmerkte, in de toekomst algeheele
verhindering van kolen voorzieningen in neutrale havens.
De gronden, waarop hij, speciaal het oog gevestigd hou-
dende op den voorgenomen tocht van de Oostzee-vloot
naar het Verre Oosten, dit prohibitie-stelsel doet steunen,
zijn uiterst zwak.

Hij schenkt eerst zijn aandacht aan de houding van de
Fransche autoriteiten te Djibouti tegenover de vloot van
admiraal Wirenius en neemt Frankrijk in bescherming
tegen de scherpe critieken, waaraan het van uit Engeland
bloot stond wegens hetgeen te Djibouti was gebeurd. Hij
erkent daarbij, dat het positief Volkenrecht noch een« grens
stelt aan den duur van het verblijf van belligerente oor-
logsschepen in neutrale havens, noch den regel van de
naaste eigen haven voor de kolenvoorzieningen voorschrijft,

-ocr page 293-

277

al mag een neutrale Staat hiervoor wel beperkende bepa-
lingen vaststellen. Wel eischt het Volkenrecht, dat een
neutrale Staat den belligerenten belet zijn havens en wateren
als operatiebasis te gebruiken, welk postulaat ook in de
Fransche neutraliteitsvoorschriften voorkomt. Deze norm is
echter te Djibouti niet overtreden: „A full supply was al-
lowed, but there was no returning again and again for
shelter and further supplies. In other words, the port was
not used as a naval base." Zoolang aan eene Japansche vloot
dezelfde faciliteiten niet worden geweigerd, is er geen reden
Frankrijk neutraliteitsschennis te verwijten. Evenwel acht de
schrijver het standpunt door Engeland sinds 1862 ingenomen
verkieslijk boven het Fransche standpunt, i)

Vervolgens gaat Lawrence er toe over vluchtig te wijzen
op de belangrijke rol, die de kolen spelen in den strijd
van een modern oorlogsschip en schrijft dan : „ A belligerent
which can obtain full supplies of it in neutral harbours gains
thereby an enormous advantage. The neutral may be per-
fectly willing to grant similar supplies to the other side,
but its wants may never be so great, and consequently the
assistance given to it may never be so effective. Besides,
it is of the essence of neutrality that no aid should be given
to the belligerents, and this is by no means the same thing
as giving aid to both equally." 2)

Ziehier een betoog, waarin eenige Fransche publicisten
terecht dadelijk het ontleedmes hebben gezet. De eerste
zinsnede van het citaat, dat ik hier geef, bevat ongetwijfeld

1) Lawrence, War and neutrality in the far East, p. 120—125.

2) Idem, p. 126.

-ocr page 294-

278

waarheid; dit zal zelfs niet ontkend worden door hen, die
overigens ten aanzien van de kolenleveringen de grootst
mogelijke vrijheid bepleiten. Hetgeen in de tweede zinsnede
wordt gezegd, is op zich zelf ook niet onjuist, doch hierin
ligt een niet uitgesproken verwijt opgesloten tegen den
neutralen Staat, die door omstandigheden, welke buiten hem
omgaan, meer afdoende, geoorloofde hulp verleent aan den
eenen belligerent dan aan den anderen. Hiertegen komt de
Lapradelle in verzet en hij maakt de juiste opmerking, dat
de neutraliteit slechts gelijke voorwaarden heeft te stellen
voor beide belligerenten, maar dat de natuur kan maken,
dat de mogelijkheid daarvan gebruik te maken niet dezelfde
is voor beiden en hij vervolgt: „Si les neutres devaient
modifier leur droit toutes les fois que ces conditions chang-
ent, il n\'y aurait plus de droit de la neutralité" i) en later:
„Aussi bien la question n\'est pas de savoir si, de telle ou
telle concession, l\'un des belligérants a plus de besoin
que l\'autre, mais simplement si telle ou telle concession
est contraire au droit de la neutralité." 2)

Ook Gaborit bestrijdt deze uitlatingen van Law^rence in
de volgende bewoordingen : „Le neutre n\'a pas le devoir de
faire que les deux belligérants aient chez lui les mêmes
avantages, il doit seulement
pervtettre qu\'ils puissent les
y avoir." 3)

1) de Lapradelle, R. G. D. L P., XI, 1904, p. 553.

2) Ibidem, p. 555.

3) Gaborit, p. 316. — Azuni (II, p. 121) zegt ook, dat het den neutralen
Staat niet aangaat, wanneer, niettegenstaande deze de onpartijdigheid betracht,
de neutraliteit voor de eene partij gunstiger is dan voor de andere. — Woolsey
(II, § 157) schrijft: „Almost every privilege conceded by neutrals would be apt
to injure more to the benefit of one than of the other of two hostile

-ocr page 295-

279

De laatste zinsnede van bovenstaand citaat uit het boek
van Lawrence bevat een
petitio principii. De schrijver zal
toch toegeven, dat men te ver gaat, wanneer men
alle hulp,
aan een beUigerent verleend, in strijd met de neutraliteit
acht. Hij zal dan hebben aan te toonen, dat het toestaan
van kolen laden tot de ongeoorloofde hulp behoort; hij
blijft echter in gebreke dit te doen. i)

Den beraamden tocht van de Oostzee-vloot besprekende —
de eerste uitgave van het boek van Lawrence dateert van
Juni 1904 — voorspelt hij, dat deze armada het Verre
Oosten zal bereiken met behulp van de kolen, welke zij in
de havens der verschillende neutrale Staten zal innemen.
Geen voorschrift van het Volkenrecht zou dan overtreden
worden, zelfs zou men binnen de grenzen van de Engelsche
regels van 31 Januari 1862 blijven, „and yet Japan is ex-
posed to a great danger, which otherwise she would not
have had to meet. Doubtless all the neutral States concer-
ned would grant her the same facilities we have supposed

nations. A rule of greater fairness would be to allow nothing to the belli-
gerents, which either of them would object to, as being adverse to his interests ;
but this rule would be subjective, fluctuating, and probably impracticable,"

i) Ik meen bij Gaborit, p. 318 (deze opmerking geldt ook voor de Lapra-
delle, t. a. p., p.
555) een onjuiste bestrijding van de leer van Lawrence
te vinden. Hij verwijt dezen schrijver, dat hij geen onderscheid maakt tusschen
faire en laisser faire. Hij schrijft: „Enfin l\'on pourrait répondre encore à M.
Lawrence qu\'en
permettant aux belligérants de s\'approvisionner dans ses eaux l\'Etat
neutre ne lui
donne pas, à proprement parler, une assistance, il laisse seulement
les particuliers, ses ressortissants, vendre leur charbon aux navires en relâche
chez lui." Als het waar was, dat de neutrale Staat op deze wijze eigenlijk
geen hulp verleende, dan zou de consequentie zich opdringen, dat de kolen-
leveringen door particulieren ten allen tijde geheel vrij moesten zijn. Elders
(p. 347) wenscht Gaborit echter beperkingen.

-ocr page 296-

296

them to grant to Russia. But the last thing she is likely to
want is to send a squadron into the Baltic. Clearly it is a
case of
summum jus, summa injuria."" i)

Te veel houdt Lawrence het oog gevestigd op een con-
creet geval, op den jongsten oorlog en te veel laat hij zich
leiden door zijn sympathie voor Japan. Uit zijn woorden
zou men de gevolgtrekking maken, dat het de plicht van
den neutralen Staat is, den eenen beUigerent te behoeden
voor de gevaren, welke hem van den kant van zijn vijand
bedreigen. Dat Japan in het door Lawrence veronderstelde
geval door een ernstig gevaar bedreigd zou worden, zegt
op zich zelf niets. 2) Daaruit volgt nog niet, dat de neutrale
Staat, die kolen Iaden toelaat, hierdoor in strijd met zijn
plicht handelt. Met het feit, dat Japan niet voornemens was
een vloot naar de Baltische Zee te zenden, behoefden de
neutrale Staten geen rekening te houden. Men kan van den
neutralen Staat toch niet vergen, dat hij, bij het vaststellen
van zijn neutraliteitsvoorschriften, zich laat leiden door de
bijzondere plannen der belligerenten en dan de eens vast-
gestelde regels wijzigt naar gelang de plann«n der oorlog-
voerenden worden veranderd.

Zwak zijn de juridische argumenten, door Lawrence voor
het prohibitie-stelsel aangevoerd, doch ik heb tot nu toe
gezwegen van het argument, dat voor hem waarschijnlijk
den doorslag heeft gegeven, n.1. het belang van zijn vader-
land. Met eene bewonderenswaardige openhartigheid be-
spreekt hij het groote voordeel, dat voor Engeland zou

1) Lawrence, t. a. p., p. 128.

2) Zie van Karnebeek, t. a. p., p. 472.

-ocr page 297-

281

voortvloeien uit eene algemeene huldiging van dat stelsel,
doch hij verheft te gelijk zijn waarschuwende stem tegen eene
te snelle invoering ervan door Engeland alleen. Ik acht
hetgeen hij hierover schrijft belangrijk genoeg om het hier
woordelijk te doen volgen. Lawrence schrijft dan :

„In England a strong body of naval opinion would sup-
port the prohibition of all supplies of coal to belligerent
vessels in our ports. But though this is the ideal to be
aimed at, not only for ourselves but for the whole civilised
world, it may be doubted whether many states are yet ripe
for so great a change. We can, of course, set the example;
but if it is not followed, no appreciable progress is made,
while we assume a fresh burden when neutral, and reap
no benefit when belligerent. We have to remember that
France has not yet come up to our standard of forty years
ago. Her policy with regard to coal in warfare is to place
no restrictions upon the trade in it. The word is not to be
found in her recent Neutrality Circular. Evidently the
thing is reckoned among the supplies which a belligerent
vessel may receive in neutral waters, though the quantity
taken at any one time would probably be limited by the
rule which confines such supplies to what are necessary
for the security of navigation, while the too frequent
repetition of occasions of coaling would be checked by
the provision against the use of any French port as
a base of operations. But, taken at their best, French
rules require strengthening; and the question for us to
consider is whether a further advance on our part would be
more likely to bring our neighbour into line with us, or
confirm her in her present position. No doubt our interests

-ocr page 298-

282

would be served by complete prohibition, if it could be made
general; and for this reason other states may decline to
follow any lead we may give. As we are beter off for
coaling-stations than any other power, and have greater
facilities for keeping our fleets supplied by colliers, we
could not fail to benefit by a change which would make
men-of-war dependent upon coal obtained in their own ports
or from their own supply-ships. On the other hand, we have
more to lose than most states by the present system. Our
sea-borne trade is so enormous, and so essential to our
w^elfare, that an enemy could do vast damage by means of
two or three swift and well-handled commerce-destroyers,
which might for a time obtain coal in neutral ports, though
we had succeeded in closing all their own against them. Our
neighbours are well aware of this; and they know in addition
that the change, if made, would either greatly restrict their
operations at sea, or lay upon them the necessity of acquiring
distant coaHng-stations. All things being considered, we could
hardly expect many of them to follow us in adopting a rule
of total prohibition, in spite of its manifest necessity from
the point of view of perfect and impartial neutrality, and
its desirability as tending to curtail the area of war. To
make it and apply it in complete isolation would, as we
have seen, operate in two ways. It would restrict our trade
in coal when neutral — a result which would doubtless
appear undesirable to the great majority of us, though the
more thoughtful might welcome a rule which prevented to
some extent the transfer to other powers of a resource
which cannot be replaced, and ought to be carefully hus-
banded for our own defence. Further, it would not, when we

-ocr page 299-

283

were at war, restrain our enemies from obtaining supplies
in neutral ports, because, by the supposition on which we
are arguing, no country but our own would prohibit them.
The conclusion seems forced upon us that we had better
not try to act alone, and that at present there is little chance
of persuading other powers to join us. But the matter
should be kept in view by our rulers, and whenever op-
portunity offers to induce a group of maritime states to
make the change, it should be taken without hesitation.
It may come if at some future time a powerful belligerent,
who has suffered severely by the grant of large coaling
facilities to its enemy, pursues Fra,nce, or any other of the
laxer powers, with persistent claims for reparation, fol-
lowing the precedent of the United States against Great
Britain in the matter of the
Alabama and her sister cruisers." i)

Ziehier dus de gedachtengang van Lawrence. Het lijkt
mij niet te gewaagd het vermoeden uit te spreken, dat het
ten slotte alleen de belangen van Engeland zijn geweest,
welke Lawrence bewogen hebben zijn theorie, die tot
kolen weigering leidt, op te trekken.

Ik zal mij niet verdiepen in de quaestie dezer specifiek
Engelsche belangen, welke dikwijls te veel hunnen invloed
doen gelden op de juristen van het Britsche eilandenrijk, 2)
waarvan velen onder de min of meer heimelijke leuze
„Britannia, rtile the waves!" uit het oog schijnen te verliezen,
dat er nog eene internationale rechtsgemeenschap bestaat en

1) Lawrence, t. a. p., p. 129—132.

2) de Lapradelle schrijft (t. a. p., p. 550): „Le premier devoir d\'une
thèse anglaise est sans doute de s\'accorder étroitement avec la dernière con-
ception de l\'intérêt national."

-ocr page 300-

284

dat aan de belangen van deze die van hun vaderland ge-
subordineerd zijn.

Zij, die het prohibitie-stelsel bestrijden, laten niet na de
aandacht te vestigen op de versterking van de toch reeds
zoo machtige positie van Engeland ter zee, welke het ge-
volg zou zijn van de invoering van het nieuwe systeem
van absolute kolenweigering, zoo o.a. van Karnebeek i)
en Gaborit. 2) Evenwel, de Lapradelle, die ook de theorie
van Lawrence geheel verwerpt, vreest niet dat de verwe-
zenlijking van de denkbeelden van dezen vermeerdering van
Engelands macht ten gevolge zal hebben. 3)

Nu Lawrence voor Engeland het tijdstip nog niet geko-
men acht, zijn theorie in de practijk toe te passen, schijnt
het hem gewenscht toe regels vast te stellen in den geest
van de, elders door mij medegedeelde, Egyptische neutra-
liteitsvoorschriften van 12 Februari 1904. 4)

Wat in het betoog van Lawrence m.i. te prijzen valt, is,
dat hij het bijna geheel losmaakt van den regel, die het
verbod van operatiebasis bevat.

Zij, die hunne theorieën hierop optrekken, komen tot de
meest uiteenloopende conclusies, zelfs dan, wanneer zij
meenen aan operatiebasis dezelfde beteekenis toe te kennen

1) van Karnebeek, t. a. p., p. 469.

2) Gaborit, p. 328.

3) de Lapradelle, t. a. p., p. 562; elders (p. 550) laat dezelfde schrijver
zich echter uit, als volgt: „Si les neutres se faisaient, désormais, scrupule
de livrer aux belligérants le charbon nécessaire, il en résulterait, pour l\'Angle-
terre beiïigérante, un surcroît de force et de pouvoir. Par cette nouvelle maxime,
le droit de la neutralité mettrait la sanction dernière à l\'Impérialisme britannique."

4) Lawrence, t. a. p., p. 134.

-ocr page 301-

285

als de arbiters van Genève. Men legge slechts naast elkaar
de conclusies dienaangaande van den Beer Poortugael, de
Lapradelle en Gaborit.

Een oogenblik is den Beer Poortugael in het, naar mijn
oordeel, goede spoor en schakelt ook hij den regel met het
verbod van operatiebasis uit, schrijvende, dat men de daden
van een neutralen Staat te toetsen heeft „aan de groote
algemeene beginselen van het internationaal recht," terwijl
hij vervolgt, dat de plichten van den neutralen Staat zijn
„onthouding, niet-toelating en onpartijdigheid." i) Al spoedig
komt hij, ter bestrijding van de argumentatie van van Kar-
nebeek, weder terug op het begrip operatiebasis, zonder die
algemeene beginselen voldoende uit te werken. Toch zou
dit de aangewezen weg zijn geweest, dien ik nu zal trach-
ten te volgen.

§ 3. Conclusies.

Ik wees er reeds op, dat, zoolang het begrip operatie-
basis niet zuiver gedefinieerd is, het ongewenscht is een
regel te formuleeren, volgens welken het verboden is, dat
de havens en territoriale wateren van een neutralen Staat
door een belligerent als operatiebasis worden gebruikt. Een
dergelijke regel is, tenzij het genoemde begrip door eene
definitie scherp omlijnd wordt, niet alleen onbruikbaar maar
ook overbodig bij het bepalen van de handelingen, welke
een belligerent op het territoir van den neutralen Staat niet
mag verrichten en welke dus door deze niet mogen worden

i) den Beer Poortugael, De Tijdspiegel, Nov. 1905, p. 218.

-ocr page 302-

2 86

toegelaten. Een neutrale Staat heeft toch slechts in acht te
nemen den onthoudingsplicht en den onpartijdigheidspHcht,
zooals ik deze in mijn Inleiding heb aangeduid. Wil men
dus de houding van een neutralen Staat beoordeelen, dan
heeft men alleen te onderzoeken of zijn handelen en zijn
niet-handelen in overeenstemming met deze plichten is
geweest.

Een Staat nu heeft het recht toegang tot zijn grondgebied
te verleenen of te weigeren aan wie hij wil. Ook, wanneer
hij neutraal is, behoudt hij dit recht tegenover de bellige-
renten, mits hij slechts zorg drage, dat hij hierbij zijn
plichten nakomt. Wat betreft het toelaten van georganiseerde
militaire afdeelingen van een belligerent, ook hieromtrent
heeft de neutrale Staat zelf te beslissen. Besluit hij er toe
dergelijke afdeelingen toe te staan zijn grenzen te over-
schrijden, dan moet hij echter beletten, dat zij zijn grond-
gebied weder verlaten, om opnieuw aan den strijd deel te
nemen; deed hij dit niet, dan zou hij, door eene belhgerente
legerafdeeHng aldus in de gelegenheid te stellen óf zijn
vijand te ontwijken, óf dezen gemakkelijker te bereiken, óf
weder op krachten te komen, directen steun aan de oorlogs-
operaties verleenen, zijn onthoudingsplicht dus schenden.
Ook ten aanzien van zijn havens en territoriale wateren heeft
een Staat krachtens zijn souvereiniteit hetzelfde recht. Oorlogs-
schepen der oorlogvoerenden kan hij, neutraal zijnde, daar toe-
laten of afwijzen, naar het hem goeddunkt, i) behoudens in-
achtneming der plichten, uit de neutraliteit voortvloeiende. De

i) Cf. Rapport Renault ad art. 9, waar dat recht boven discussie verheven
wordt verklaard.

-ocr page 303-

303

humaniteit zal echter onder zekere omstandigheden den
neutralen Staat nopen af te zien van de uitoefening van zijn
recht toegang te weigeren. Dit geval zal zich telkens voor-
doen, wanneer een schip, dat door een of ander gevaar wordt
bedreigd, asyl vraagt. De aard van het dreigend gevaar kan
zeer verschillend zijn. Zoo kan het gebeuren, dat een schip
zich genoodzaakt ziet asyl te vragen door averij, veroorzaakt
door den vijand of door natuurlijke invloeden; ten gevolge
van gebrek aan manschappen, om met het schip te manoeu-
vreeren, gebrek aan levensmiddelen of aan brandstof; het
is ook mogelijk, dat het schip vergunning vraagt binnen
te loopen, ten einde dekking te zoeken voor opkomend
noodweer of te ontkomen aan de vervolging van den vijand.
Is men algemeen van oordeel, dat onder zulke omstandig-
heden door een neutralen Staat asyl mag worden verleend,
zonder dat deze hierdoor te kort schiet in het nakomen zijner
plichten, er bestaat geenszins overeenstemming bij het beant-
woorden van de vraag, hoe ver hij mag gaan bij het ver-
leenen van hulp in de verschillende gevallen. Mij interesseert
hier slechts het geval, dat een schip toegang vraagt, hiertoe
gedwongen door gebrek aan kolen.

Een schip, in volle zee, welks kolenvoorraad uitgeput is of
onvoldoende is, om zijn bestemming te bereiken, verkeert in
nood of zal op een gegeven oogenblik in nood verkeeren, tenzij
zijn bunkers nog bijtijds worden aangevuld. Vraagt dat schip
nu, om aan het reeds aanwezige of het toekomstige gevaar te
ontkomen, opgenomen te worden in de haven van een neutralen
Staat, dan zal deze — de humaniteit vordert dit — dat schip
ook vergunning geven binnen te loopen. Eischt de humaniteit
nog meer tegemoetkomingen van den neutralen Staat ?

-ocr page 304-

Volgens Kleen wel. Kleen, wiens opvattingen omtrent de
neutraliteit zeer streng zijn, ontzegt den neutralen Staat het
recht zijn havens voor belligerenten open te stellen, tenzij
deze zich in nood bevinden, wat het geval is, wanneer zij
gebrek aan kolen hebben. Deze uitzondering wordt voor-
geschreven door de humaniteit, welke dan tevens den neu-
tralen Staat den plicht oplegt toestemming te geven tot het
laden van kolen, benoodigd om de naaste eigen haven van
het schip te bereiken, i) Waarom deze schrijver juist deze
hoeveelheid als maximum vaststelt, deelt hij niet mede.
Maar is het wel juist opgemerkt, dat het een postulaat van
de menschlievendheid is, het schip in de gelegenheid te
stellen zijn kolenvoorraad aan te vullen ? Mij dunkt, dat
Kleen hier te ver gaat. Aan de plichten, door de humaniteit
opgelegd, is voldaan, zoodra het schip in eene haven is toe-
gelaten en daardoor het schip en de bemanning ontrukt
zijn aan het gevaar, dat onmiddellijk dreigde. Het schip
wordt door den neutralen Staat niet gedwongen weder zee
te kiezen — al wordt soms het alternatief gesteld binnen
zekeren termijn te vertrekken of gedurende het verdere
verloop van den oorlog te blijven — wordt dus ook niet
genoodzaakt met ledige bunkers weder te vertrekken, waar-
door het opnieuw aan gevaren zou zijn blootgesteld. Ware
het anders, werd het gesommeerd het anker te lichten,
zonder dat het kolen had mogen innemen, ja voorwaar,
dan zou dien Staat de blaam treffen onmenschelijk gehan-
deld te hebben.

Men kan bezwaarlijk volhouden, dat een neutrale Staat

i) Kleen, Lois et usages de la neutralité, I, p. 529, e. v.

-ocr page 305-

289

ter wille van de humaniteit moet toelaten, dat een schip zich
de middelen verschaft, om zijn reis voort te zetten, zijn doel
te bereiken. Is het schip eenmaal in eene neutrale haven, dan
is het buiten gevaar i) en dan heeft de Staat, die het daar
heeft toegelaten^ zijn moreelen plicht vervuld; hier buiten
valt het verleenen van hulp voor het vervolgen van den
onderbroken tocht. Wil nu de commandant van een schip, om
toch zijn bestemming te bereiken, met onvoldoenden voor-
raad kolen uitloopen, dan zal hij tegenover zijn chefs verant-
woordelijk zijn voor de wijze, waarop hij den hem toevertrouw-
den oorlogsbodem met zijn bemanning aan gevaren blootstelt.

In het reglement, dat het Institut de droit international
23 Augustus 1898 te \'s-Gravenhage aannam, is de invloed
van Kleen, die met Féraud-Giraud rapporteur was, zeer
duidelijk te bespeuren. Zijn leer aangaande het asylrecht
is in art. 42 van dat reglement neergelegd, ook wat be-
treft de kolenverstrekkingen. 2)

Er zijn vele schrijvers, die, het verleenen van asyl aan
beüigerente oorlogsschepen onder alle omstandigheden ge-
oorloofd achtende of alleen in gevallen van nood, het toe-
staan van kolenleveringen, zij het ook op beperkte schaal,
als in overeenstemming met de neutraliteit beschouwen. Ik
heb hierop reeds de aandacht gevestigd, maar ik moet er
nog met een enkel woord op terugkomen. Bij Gaborit
vindt men het denkbeeld verkondigd, dat het bijna de

1) Aangezien eene neutrale haven voor het asyl vragende schip een veilige
plaats is, begrijp ik niet, dat Hall (§ 221) het zonder meer goedkeurt, dat
kolen worden toegestaan „for reaching a place of safety".

2) Zie Annuaire, XVII, 1898, p. 285. Op pag. 67 van hetzelfde Annuaire
is de toelichting van Kleen te raadplegen.

16

-ocr page 306-

2QO

plicht van maritieme Staten is elkaar met kolenleveringen
te helpen, sinds de vrijheid der zee niet meer betwist wordt.
Hij schrijft: „Ne serait-ce pas, en effet, y apporter une véri-
table restriction, ne serait-ce pas aussi une contradiction
aussi inexplicable qu\'indigne des nations civilisées, que de
refuser aux navigateurs les moyens de jouir de cette liberté
qu\' on a mis des siècles à leur reconnaître?" i) Ik moet
hier opmerken, dat, naar ik meen, het beginsel van de
vrijheid der zee zijn erkenning niet in de eerste plaats te
danken heeft aan het feit, dat volgens het rechtsbewustzijn
het den Staten mogelijk gemaakt moest worden elkaar te
bestrijden, doch dat dit beginsel voornamelijk zijn grond
vindt in de behoeften van de ontwikkeling van vreedzame
belangen. In dien geest laat Gaborit zich elders ook uit. 2)

Donker Curtius neemt de solidariteit tusschen de zee-staten
in bescherming, welke te gronde zou gaan, indien het
denkbeeld veld won, dat de navigatie geen onschuldig
karakter had, want hierdoor zou men tot beperking der
kolenleveringen komen. 3) Ik acht deze solidariteit zeer
nuttig, doch ik wensch haar niet in stand te houden, indien
dit slechts kan geschieden door de oogen te sluiten voor
den onthoudingsplicht der neutrale Staten.

Dat er verscheidene Staten zijn, die op utiliteitsgronden
die solidariteit wenschen te bevorderen, valt niet te loochenen.
Het zijn die Staten, welke, geen of niet genoeg kolenstations

1) Gaborit, p. 310, m fine.

2) Idem, p. 29.

3) Donker Curtius, p. 173. — Volgens Mérignhac (Journal Clunet XXXII,
i9o5.> P- 596) worden de kolenleveringen gerechtvaardigd door de internatio-
nale solidariteit eij. de humanitaire eischen.

-ocr page 307-

2gi

langs de wereldzeeën bezittende, zich niet vrijelijk, onafhan-
kelijk van de hulp van anderen op die zeeën kunnen bewegen.
Zij geven zich rekenschap, dat zij eventueel als belligerent van
de vrijgevigheid van andere Staten profijt zouden kunnen
trekken en dat het voor hen, wanneer zij neutraal zijn, gemak-
kelijker en voordeeliger is, indien zij kolen mogen
toestaan, i) Het komt mij dan ook voor onjuist te zijn, wat
een van de leden van het scheidsgerecht van Genève,
Adams, blijk gevende van een profetischen blik, aangaande
eene mogelijke algeheele kolen weigering als zijn opinie te
kennen gaf: „The safest course in any critical emergency
would be to deny altogether to supply the vessels of any
of the belligerents, except perhaps when in positive distress.
But such a policy would not fail to be regarded as selfish,
illiberal and unkind by all belligerents." 2) Blijkbaar zou
Adams er op dezelfde wijze over denken als de belli-
gerenten, wier vermoedelijk oordeel hij hier mededeelt. Ik
meen echter, dat behalve wat betreft Engeland en de Staten,
die in gelijke positie mochten verkeeren, het verwijt van
egoïsme geen doel zou treffen om de zoo even genoemde
redenen; dat een neutrale Staat, die tot kolenweigering
overgaat, geen liberaal standpunt inneemt, geef ik toe, doch
er moet eerst bewezen worden, dat een liberaal standpunt
hier het goede is, voor dat het tegendeel hiervan als verkeerd
mag worden beschouwd; dat de houding van den Staat

1) Politis verklaart de Engelsche regels van 31 Januari 1862 als het
resultaat van een transactie tusschen den plicht van den neutralen Staat,
welke kolenweigering voorschrijft en de belangen van den neutralen handel,
welke door kolenweigering aanmerkelijk schade zou lijden. Zie R. G. D. I. P.,
VIII, 1901, p. 360.

2) Papers-Washington, IV, p. 148.

-ocr page 308-

292

door de belligerenten onvriendelijk genoemd zou worden,
is mogelijk maar onbillijk. Wanneer toch een neutrale Staat
een maatregel neemt, dien hij
bona fide overeenkomstig zijn
plicht acht en waardoor hij geen rechten van anderen te
kort doet — immers den belligerenten komt een recht op
steenkolen niet toe — mogen de belligerenten hem dit dan
euvel duiden? de Lapradelle en Gaborit, die zich steeds
gaarne op de opinies van de arbiters van Genève beroepen
ter ondersteuning hunner beschouwingen, versterken hun
standpunt volstrekt niet door ook deze woorden van Adams
ten gunste van hunne theorieën aan te halen.

Een neutrale Staat mag dus kolen weigeren, doch moet
hij het ook doen? Ten slotte draait bij de beantwoording
hiervan alles om de opvatting, die men heeft omtrent
den aard der navigatie. Dit komt ook duidelijk uit in
de tegenstelling, die de Lapradelle maakt bij zijn be-
strijding van Lawrence: „Le devoir des neutres est de
resserrer les conditions de la guerre, non celles de la navi-
gation. Les canons, les fusils, les troupes sont une condition
de la guerre ; le charbon n\'est qu\'une condition de la navi-
gation. La course n\'est pas la lutte. La vitesse n\'est pas
l\'armement. Les armes ne peuvent s\'épuiser qu\' à la bataille.
Le charbon ne peut se consommer qu\' à la route." i) Uit
deze woorden blijkt, dat zoodra de Lapradelle een ander
standpunt zou innemen ten aanzien van de navigatie, hij
ook een andere theorie zou verkondigen met betrekking
tot de kolen.

Na mijn beschouwingen hierboven over den aard der navi-

i) De L., t. a. p., p. 552.

-ocr page 309-

293

gatie laat mijn antwoord op de vraag, die ik zooeven stelde,
zich gissen. Ik gaf als mijn meening te kennen, dat men
moet aannemen, dat een belligerent oorlogsschip, welke
zijn bewegingen ook zijn, steeds het doel nastreeft, waarvan
de verwezenlijking nabij of meer verwijderd kan zijn, vijande-
lijkheden te plegen. Al kan ook niet ontkend worden, dat de
navigatie op zich zelf geen direct nadeel aan de tegenpartij
kan berokkenen, toch kan men niet aan de bewegingen
van de maritieme strijdkrachten een onschuldig karakter
toekennen, evenmin als dit mogelijk is ten aanzien van de
bewegingen der strijdkrachten te land. Het karakter van de
kolen kan men slechts bepalen in verband met het karakter
van de navigatie. Het is m.i. dan ook onjuist, wat Gaborit
zegt, nl. dat men zich moet afvragen, of de kolen op zich
zelf een element van den strijd zijn en dat de neutrale Staat er
zich niet mede behoeft te bemoeien, wat het belligerente schip
voornemens is te gaan doen na het vertrek uit zijn haven, i)
Argumenteerde men in deze richting verder, dan zou men
er toe komen den neutralen Staat toe te staan zijn oorlogs-
schepen aan de belligerenten te verkoopen, want ook een
oorlogsschip op zich zelf is iets onschadelijks; de neutrale
Staat geeft zich echter rekenschap voor welk doel hoogst
waarschijnlijk zulk een schip zal worden gebruikt en dien-
tengevolge ziet hij zich verplicht op geenerlei wijze zijn
oorlogsbodems ter beschikking van een belligerent te stellen. 2)
Nu geef ik toe, dat het zeer moeilijk voor den neutralen Staat
zou zijn in elk concreet geval zich eene meening te vormen

i) Gaborit, p. 311.

s) Zie art, 6 van de in Bijlage A afgedrukte conventie,

-ocr page 310-

294

omtrent het gebruik, dat vermoedehjk van de kolen gemaakt
zal orden, met de onderscheidingen, zooals de Lapradelle
en van Karnebeek ze wenschen, ten einde hiervan te laten
afhangen, of eene haven als operatiebasis wordt gebruikt, maar
dit is ook niet noodig. Eens voor al staat het vast, dat de
kolen niet dienen voor het gevecht, al worden zij ook tijdens
den strijd gebruikt, maar voor de navigatie, welke in mijn
oogen echter niet onschuldig is. Ik ga mede met den Engel-
schen hoogleeraar Holland, als hij schrijft, dat de vraag of
een schip zijn kolenvoorraad mag aanvullen in eene neutrale
haven onder zekere omstandigheden gelijk staat met de vraag
of de belligerente oorlogsschepen in neutrale havens dat
mogen aan boord nemen, wat ze in staat zal stellen den vijand
op te sporen en te manoeuvreeren gedurende het gevecht,
dat zij hem leveren, i) Onverschillig is het mij of de kolen
gebruikt worden vóór of tijdens den strijd, zoodat het mij
onmogelijk is mij te vereenigen met de opvatting van van
Karnebeek, die hier een onderscheid wil maken, 2) dat mij
zeer subtiel voorkomt en waardoor de neutrale Staat
voor bijzonder lastige en gewichtige beslissingen wordt
gesteld. Te gelijk nu met het uitspreken van een oordeel
over de navigatie valt het vonnis over de kolenleveringen.
Zoodra men aanneemt, dat het karakter van de navigatie
niet onschuldig is, dringt zich de conclusie op — dit ziet
men ook bij hen, die slechts in zekere gevallen, bijv. bij
kruistochten, de navigatie veroordeelen — dat de neutrale Staat
niet mag toestaan, noch dulden, dat in zijn havens en territoriale

i) R. D. I., VII, se serie, 1905, p. 365.
s) van Karnebeek, t. a. p., p. 466,

-ocr page 311-

295

zee aan belligerente oorlogsschepen steenkolen worden ge-
leverd door zijn onderdanen. Staat de neutrale Staat dit
wel toe, dan schendt hij zijn onthoudingsplicht.

Eén uitzondering op dezen regel moet ik echter toelaten,
ïot nu toe heb ik steeds verondersteld, dat de neutrale
Staat het schip, dat gebrek aan kolen had, in een zijner
havens opnam. Het geval kan zich echter voordoen, dat de
neutrale Staat aan het schip geen veilige ligplaats in zijn
havens of territoriale wateren kan of wil toestaan. Dan zal
de neutrale Staat natuurlijk moreel verplicht zijn het schip
kolen te laten innemen. Door aan dezen humaniteitsplicht
te voldoen, schendt hij dan zijn neutraliteit niet. In dit
speciale geval zou ik er zelfs geen bezwaar in zien, wan-
neer de neutrale Staat bij gebrek aan kolen, aan particu-
lieren toebehoorende, zelf de kolen verstrekte. Doch hoever
mag men in zulk een geval gaan?

Men moet hierbij niet uit het oog verliezen voor welk
doel de kolenverstrekking dan toegelaten wordt. Dit ge-
schiedt, om het schip in de gelegenheid te stellen eene
veilige ligplaats te bereiken. De kolenvoorraad zal dus
aangevuld moeten worden, totdat de hoeveelheid voldoende
is, om den afstand tot de naaste vreemde haven af te leggen,
mits deze geen haven zij van den anderen belligerent, noch
door dezen feitelijk bezet zij. Immers dwong men op deze wijze
het schip naar eene vijandelijke haven te gaan, dan zou het
doel niet bereikt worden, waarvoor de kolen juist verstrekt
worden. Ik geef toe, dat, wanneer eene hoeveelheid wordt
toegestaan, welke verder reikt dan eene vijandelijke haven,
deze natuurlijk dan ook te bereiken zal zijn. Dit is dan
echter geheel toevallig en desnoods zal men, om te voor-

-ocr page 312-

komen, dat de kolen gebruikt zullen worden, ten einde die
haven te bereiken, van den commandant van het schip
eene verklaring kunnen vorderen, dat hij dat niet zal doen.
Natuurlijk zal men nooit kunnen voorkomen, dat het schip,
op weg zijnde naar de naaste vreemde haven, den vijand
ontmoet en slag levert. Dit is dus de eenige uitzondering
op den regel voor kolenweigering, welke m. i. geoorloofd is.

Ik weet het, niet alleen mijn argumentatie zal niet aller
goedkeuring wegdragen, doch vooral de slotsom, waartoe
ik kom, zullen velen onaannemelijk achten. Hen, die bovenal
de stijgende macht van Engeland vreezen als gevolg van
de invoering van het prohibitie-stelsel, doe ik opmerken,
dat ik meende in mijn betoog met dergelijke bezwaren
geen rekening te moeten houden. Deze, welhcht gegronde,
vrees voor de machtsuitbreiding van een bepaalden Staat
zal ongetwijfeld niet nalaten invloed uit te oefenen op de
overige Staten bij het vaststellen hunner houding. Voor
politici is daarin een argument van waarde gelegen, maar
voor hen, die alleen den juridieken kant van het vraagstuk
beschouwen, niet.

Ook van Karnebeek acht kolenweigering uit den booze;
hij schrijft: „Eene opvatting, die Nederland beletten zou,
als de nood aan den man kwam, zijn schepen naar Indië
te zenden, schijnt voor Nederland onaanneembaar" en hij
waarschuwt er voor, dat de integriteit van ons koloniaal
bezit op \'t spel zou worden gezet door aanname van het
principe van kolenweigering, daar begeerte naar kolen-
stations hiervan het gevolg zou zijn. i) Inderdaad twee

i) van Karnebeek, t. a. p., pp. 474, 475.

-ocr page 313-

297

sterke arg-umenten voor hem, voor wien de keuze van
arg-umenten onbegrensd is. Voor mij zijn ze thans onbruik-
baar, aangezien ik mij voorgenomen heb mij zooveel moge-
lijk op juridisch gebied te blijven bewegen, mijn beschou-
wingen abstraheerende van de belangen van een bijzonderen
Staat.

Het eigenaardige in de theorie van van Karnebeek is, dat
zij, in de practijk toegepast, ten slotte dikwijls tot hetzelfde
resultaat zal komen als de door hem bestreden leer, welke
tot kolenweigering leidt. Het betoog van van Karnebeek
is in het kort samen te vatten, als volgt: Eene neutrale
haven mag door belligerenten niet als operatiebasis worden
gebruikt. Wordt kolenlevering door een neutralen Staat
toegestaan, terwijl redelijkerwijze is te verwachten, dat de
ingenomen kolen niet alleen voor de reis maar ook tijdens
het gevecht zullen worden gebruikt, dan wordt de haven
hierdoor operatiebasis; in eene haven, van waaruit met
aangevulde bunkers vijandelijkheden zouden kunnen wor-
den gepleegd, mogen toch nog kolen aan den beUigerent
worden verstrekt, mits de hoeveelheid kleiner blijve, dan
dat daardoor de vijand of diens gebied bereikt zou kunnen
worden. Te Vi go en op Madagaskar mochten dan ook
kolenleveringen aan de Oostzee-vloot plaats hebben, maar
niet in de Camrahn-baai. i) Waar ik nu aan de Oostzee-
vloot zou hebben willen aanraden thuis te blijven, tenzij
zij voornemens was in volle zee kolen te laden, lokt van
Karnebeek haar uit haar vaderland weg, haar langs het
grootste deel van de te volgen route vrijheid van kolen

i) van Karnebeek, t. a. p., pp. 466, 467.

-ocr page 314-

2g8

innemen waarborgende, totdat er een oogenblik zou komen,
waarop die vloot met het oog op een te verwachten treffen
met den vijand de grootste behoefte zou hebben aan eene
aanvulling van haar kolenvoorraad en . . . haar kolen zouden
worden geweigerd, met het gevolg, dat alle schepen, welke
geen voldoenden voorraad kolen meer in de bunkers zouden
hebben, om verder te stoomen en den vijand slag te leveren,
een vergeefschen tocht zouden hebben gemaakt. Het systeem
van van Karnebeek, toegepast op een Nederlandsch eskader,
dat in oorlogstijd ter bescherming van onze koloniën werd
uitgezonden, zou hierop neerkomen, dat aan dit eskader
in verschillende havens de grootste faciliteiten zouden worden
verleend, maar, dat er toch een groote kans zou bestaan,
dat dit eskader zijn bestemming wel nabij zou komen,
doch ze juist niet zou kunnen bereiken, aangenomen, dat
een vijandelijke vloot in de nabijheid onzer koloniën de uit
Nederland gezonden versterkingen opwachtte en dat dit feit
bekend was. In dit geval zou er immers ergens eene haven
liggen, waar in verband met den afstand tusschen die plaats
en het punt, waar de vijand ligt te wachten of in welks
nabijheid hij met hetzelfde doel kruist, geen ongelimiteerde
kolenverstrekkingen meer mogen plaats hebben, doch waar
deze moeten worden beperkt tot eene hoeveelheid, waarmede
de vijand niet te bereiken is. Eene dergelijke beperking
zou ook zijn voorgeschreven, indien onze overzeesche be-
zittingen zich geheel of gedeeltelijk in handen van den
vijand mochten bevinden. In menig geval zou Nederland
dus volstrekt niet gebaat worden door het stelsel van den
genoemden schrijver. Dit zou ook ten gevolge hebben, dat
bij een oorlog tusschen Europeesche staten in de Euro-

-ocr page 315-

299

peesclie wateren altijd slechts een minimum kolen zou
mogen worden toegestaan, wat gelijk zou staan met weigering.

van Karnebeek wijst er bij zijn bestrijding van de leer van
de absolute kolenweigering nog op, dat de oorlog
qua talis
een rechtmatig middel is, dat niet ten bate van enkelen ten
nadeele der overigen mag worden verkort, i) Ook andere pu-
blicisten, in de veronderstelling, dat het er ook toe zal komen,
dat in de havens en de territoriale wateren van een neutralen
Staat door een belligerent oorlogsschip van een ander schip
geen kolen mogen worden overgeladen — dit vraagstuk
is niet op te lossen analoog met de oplossing van de
quaestie, welke ik thans behandel — vreezen, dat de zee-
oorlog voor velen, zoo niet onmogelijk, dan toch zeer
bezwaarlijk zal worden. Maar wil men dan, dat de neutrale
Staat de voorwaarden schept, waardoor het anderen Staten
mogelijk wordt elkaar te bestrijden? Er zijn vele Staten,
voor welke het ten eenenmale onmogelijk is ooit een oorlog
met elkaar te voeren. Een oorlog tusschen Zwitserland en
Servië is door het positief Volkenrecht onmogelijk ge-
maakt. Moet men nu aannemen, dat hierin ten onrechte de
bepaling opgenomen is, volgens welke belligerente troepen
niet over het territoir van een neutralen Staat mogen
trekken ? Eerder ben ik geneigd de vraag van Barclay
bevestigend te beantwoorden: „Etant donné que la guerre
est un malheur, la tendance réformatrice du droit inter-
national ne devrait-elle pas consister notamment ä augmenter
les difficultés de la faire?" 2)

i) van Karnebeek, t. a. p., p. 475.
3) R. D. I., III, 20 serie, 1901, p. 628.

-ocr page 316-

3 CO

^ Ik erken, dat, werd nu de absolute kolenweigering inge-
voerd, sommige Staten hiervan meer profijt zouden trekken
dan andere, maar ik betwijfel, of er ter wereld wel één
rechtsnorm bestaat, die voor allen, die er door gebonden
worden, gelijke voor- en nadeelen met zich brengt. Dit is
echter niet aan de gestelde regels te wijten, maar aan het
feit, dat de verschillende rechtssubjecten niet in dezelfde
omstandigheden verkeeren. Het doel van den rechtsregel
mag nooit zijn sommigen te bevoordeelen, anderen te be-
nadeelen, al zal dit ook soms het gevolg er van zijn. Zoo zou
dan Engeland waarschijnlijk, zoolang de gordel van kolen-
stations, dien hij om den aardbol gespannen heeft, onge-
schonden blijft, meer baat vinden bij de invoering van den
regel van kolenweigering dan andere Staten, i) Zoodra
echter Engeland werd gedwongen een deel dezer kolen-
stations aan anderen af te staan, zou dat voordeel geringer
worden en zou — ik geloof, dat deze veronderstelling niet
te gewaagd is — de oppositie tegen het invoeren van dien
regel zeer verzwakken, daar toch voor vele bestrijders de
kans op den wasdom van Engelands macht een hoofdbe-
zwaar blijft.

Indien nu de belligerenten gedwongen werden hunne
brandstof in volle zee van hunne kolenschepen over te
nemen, zou dit ongetwijfeld groote bezwaren met zich
brengen, doch Donker Curtius gaat te ver, als hij zegt, dat

i) Maar dan is ook iedere beperking van de kolenleveringen voor Engeland
voordeelig. Politis (R. G. D. I. P., VIII, 1901, p. 361) en Macdonell (The
nineteenth Century, Maart 1904, p. 505) merken dan ook op, hoe de invoe-
ring van de regels van de naaste eigen haven en van het tijdsverloop van drie
maanden voor Engeland van belang is.

-ocr page 317-

317

deze handeling alleen bij buitengewoon gunstige weers-
gesteldheid mogelijk is, dus eigenlijk nooit, i) De Fransche
marine-officier Davin geeft hieromtrent andere inlichtingen.
Hij deelt de resultaten mede, welke een Engelsch oorlogs-
schip, de
Trafalgar, heeft verkregen met behulp van een
Amerikaansch trolley-systeem van Lidgerwood-Miller : „Par
forte brise, le
Trafalgar, remorquant le charbonnier à la
vitesse de 11 noeuds, a pu faire sans difficulté, 40 tonnes
à l\'heure." En deze deskundige laat hierop volgen: „Le
problème du ravitaillement à la mer peut donc être considéré
comme résolu." 2) Wel is waar heeft, naar dezelfde schrijver
mededeelt, de
Magnificent, eveneens van de Engelsche
marine, in 1905 aan den wal kolen ladende, 255 ton per
uur bereikt en is er dus nog een belangrijk verschil tusschen
de resultaten, die men verkregen heeft, doch dank zij de
voortdurende vorderingen van de techniek is te verwachten,
dat ook ten aanzien van het kolen innemen in open zee
verbeteringen zullen worden uitgevonden. Maar al was dit
niet zoo, ik meen met dergelijke overwegingen geen reke-
ning te moeten houden. Men heeft zich slechts at te vragen,
wat de plicht van den neutralen Staat is. Heeft nu de
plichtsbetrachting van deze ten gevolge, dat het voeren
van den zee-oorlog met grooter moeilijkheden gepaard gaat,
dan zie ik hierin geen aanleiding ten aanzien van dien
plicht van standpunt te veranderen ; aan velen zal dat ge-
volg zelfs een reden tot juichen geven.

Hen, die bevreesd zijn, dat kolenweigering ten gevolge
zou hebben, dat aan neutrale schepen met willekeurige

1) Donker Curtius, p. 174.

2) Revue des deux Mondes, 15 Juli 1906, p. 326.

-ocr page 318-

302

bestemming op zee door de belligerenten de kolen zouden
worden ontnomen, i) meen ik te moeten doen opmerken,
dat niets het vermoeden wettigt, dat men weder tot zulk
eene grove miskenning van recht vervallen zou. 2)

De gevoelens van verontwaardiging, welke de Malteser
proclamatie opgewekt heeft, kan ik niet deelen. Wel kleven
er fouten aan de afkondiging daarvan, doch deze zijn van
geheel anderen aard dan die, welke men gewoonlijk daarin
gezien heeft. Het is m. i. verkeerd, dat men deze speciale
bepalingen heeft gemaakt met het oog op een speciaal
geval, terwijl deze bepalingen ook niet ver genoeg gaan. 3)
Voor de vaststelling van dergelijke regels, en dan nog in
meer beperkenden zin, bestond ten allen tijde reden, ook
al had er nooit een plan bestaan de Baltische vloot uit te
zenden. Noch het aantal der schepen, noch het doel van
den tocht gaf aanleiding tot bijzondere maatregelen. Ten
aanzien van één gevechtseenheid met welke bestemming
ook moet op dezelfde wijze gehandeld worden als tegenover
een machtig eskader, waarvan de bekende bestemming is
het gebied, waar de operaties plaats hebben. Iedere uniteit
heeft steeds als doel voor oogen het plegen van vijandelijk-
heden en alle bewegingen staan daarmede in het nauwste
verband en kunnen niet beschouwd worden los van die
vijandelijkheden. Met het oog hierop wordt toestemming

1) Dupuis, § 311; Politis, R. G. D. I. P., VIII, 1901, p. 358.

2) Naar Geffcken mededeelt, heeft zich in 1877 i" den oorlog tusschen
Chili en Peru zulk een geval voorgedaan. Aan een Engelsch schip vi^erden
kolen ontnomen door de
Huascar, welke daarop door den Engelschen admiraal
de Horsey werd aangevallen. R. D. I., XX, 1888, p. 453.

3) Zie Bijlage B.

-ocr page 319-

303

gevraagd kolen te laden. Verleent een neutrale Staat deze
toestemming, dan stelt hij het belligerente schip of de belli-
gerente vloot hierdoor in de gelegenheid die bewegingen
te maken, waardoor de beoogde daden van hostiliteit ge-
pleegd kunnen worden. Zoo iets kan ik niet anders quali-
ficeeren dan als het verleenen van directen steun voor de
krijgsoperaties.

Weigering van toestemming tot het laden van kolen zal
dus altijd het antwoord moeten zijn, behoudens de eene
uitzondering, die ik hier boven aanwees.

Wil men mij verwijten, dat ik bij mijn beschouwingen
in dit boekje te weinig of geen rekening heb gehouden
met practische bezwaren, men bedenke dan, dat mijn doel
was het schrijven van een academisch proefschrift, waarbij
het juridisch terrein voor mij aangewezen was. Aan anderen
staat het utiliteitsgronden aan te voeren, de voor- en na-
deelen van stelsels in de praktijk te overwegen. Het is
toch geen bloot toeval, dat op de groote conferenties ter
codificatie van het Volkenrecht naast de juristen zitting
genomen wordt door staatslieden, diplomaten en militaire
deskundigen.

Zeer waar zijn de woorden van Brocher de la Fléchère;
„Le droit positif ne peut pas se passer d\'opportunisme; la
science doit formuler un idéal tout en reconnaissant qu\'il
n\'est pas toujours réalisable." i)

i) R. D. I., I, 2e serie, 1899, p. 350.

-ocr page 320-

BU LAG E A.

Convention concernant les droits et les devoirs des
Puissances neutres en cas de guerre maritime, i)

(hidications des Souverains et Chefs d Etat) — En vue de
diminuer les divergences d\'opinion qui, en cas de guerre
maritime, existent encore au sujet des rapports entre les
Puissances neutres et les Puissances belligérantes, et de
prévenir les difficultés auxquelles ces divergences, pourraient
donner lieu ; — Considérant que, si l\'on ne peut concerter
dès maintenant des stipulations s\'étendant à toutes les cir-
constances qui peuvent se présenter dans la pratique, il y
a néanmoins une utilité incontestable à établir, dans la
mesure du possible, des règles communes pour le cas où
malheureusement la guerre viendrait à éclater ; — Considé-
rant que, pour les cas non prévus par la présente Conven-
tion, il y a lieu de tenir compte des principes généraux
du droit des gens ; — Considérant que c\'est, pour les
Puissances neutres, un devoir reconnu d\'appliquer imparti-
alement aux divers belligérants les règles adoptées par elle ; •—
Considérant que, dans cet ordre d\'idées, ces règles ne de-
vraient pas, en principe, être changées, au cours de la
guerre, par une Puissance neutre, sauf dans le cas où l\'ex-

1) Geteekend door Argentinië, België, Bolivia, Brazilië, Bulgarije, Chili,
Columbië, Dominicaansche Republiek, Frankrijk, Griekenland, Guatemala, Haïti,
Luxemburg, Mexico, Montenegro, Noorwegen, Panama, Nederland, Peru, Perzië,
Rusland, Salvador, Servië, Siam, Uruguay, Venezuela. De Dominicaansche
Republiek heeft reserves gemaakt ten aanzien van art. 12, Perzië ten aanzien
van art. 12, 19 en 21, en Siam ten aanzien van art. 12, 19 en 23.

-ocr page 321-

305

périence acquise en démontrerait la nécessité pour la sauve-
garde de ses droits ; — Sont convenus d\'observer les règles
communes suivantes qui ne sauraient, d\'ailleurs, porter aucune
atteinte aux stipulations des traités généraux existants, et
ont nommé pour Leurs Plénipotentiaires, savoir : —
(Désig-
nation des Plénipotentiaires) ;
— Lesquels, après avoir déposé
leurs pleins pouvoirs trouvés en bonne et due forme, sont
convenus des dispositions suivantes :

Article lef. — Les belligérants sont tenus de respecter
les droits souverains des Puissances neutres et de s\'abstenir,
dans le territoire ou les eaux neutres, de tous actes qui
constitueraient de la part des Puissances qui les toléreraient
un manquement à leur neutralité.

Art. 2. — Tous actes d\'hostilité, y compris la capture et
l\'exercice du droit de visite, commis par des vaisseaux de
guerre belligérants dans les eaux territoriales d\'une Puis-
sance neutre, constituent une violation de la neutralité et
sont strictement interdits.

Art. 3. — Quand un navire a été capturé dans les eaux
territoriales d\'une Puissance neutre, cette Puissance doit,
si la prise est encore dans sa juridiction, user des moyens
dont elle dispose pour que la prise soit relâchée avec ses
officiers et son équipage, et pour que l\'équipage mis à bord
par le capteur soit interné, — Si la prise est hors de la
juridiction de la Puissance neutre le Gouvernement capteur,
sur la demande de celle-ci, doit relâcher la prise avec ses
officiers et son équipage.

Art. 4. — Aucun tribunal des prises ne peut être con-
stitué par un belligérant sur un territoire neutre ou sur un
navire dans des eaux neutres.

20

-ocr page 322-

3o6

Art. 5. — Il est interdit aux belligérants de faire des ports
et des eaux neutres la base d\'opérations navales contre
leurs adversaires, notamment d\'y installer des stations radio-
télégraphiques ou tout appareil destiné à servir comme
moyen de communication avec des forces beUigérantes sur
terre ou sur mer.

Art. 6. — La remise, à quelque titre que ce soit, faite
directement ou indirectement par une Puissance neutre à
ime Puissance belligérante, de vaisseaux de guerre, de
munitions, ou d\'un matériel de guerre quelconque, est
interdite.

Art. 7. — Une Puissance neutre n\'est pas tenue d\'empêcher
l\'exportation ou le transit, pour le compte de l\'un ou de
l\'autre des belligérants, d\'armes, de munitions, et, en général,
de tout ce qui peut être utile à une armée ou à une flotte.

Art. 8. — Un Gouvernement neutre est tenu d\'user des
moyens dont il dispose pour empêcher dans sa juridiction
l\'équipement ou l\'armement de tout navire, qu\'il a des motifs
raisonnables de croire destiné à croiser ou à concourir à
des opérations hostiles contre une Puissance avec laquelle
il est en paix. Il est aussi tenu d\'user de la même surveil-
lance pour empêcher le départ hors de sa juridiction de tout
navire destiné à croiser ou à concourir à des opérations
hostiles, et qui aurait été, dans ladite juridiction, adapté en
tout ou en partie à des usages de guerre.

Art. 9. — Une Puissance neutre doit appliquer également
aux deux belligérants les conditions, restrictions ou inter-
dictions, édictées par elle pour ce qui concerne l\'admission
dans ses ports, rades ou eaux territoriales, des navires de
guerre belligérants ou de leurs prises. — Toutefois, une

-ocr page 323-

307

Puissance neutre peut interdire l\'accès de ses ports et de
ses rades au navire belligérant qui aurait négligé de se
conformer aux ordres et prescriptions édictés par elle ou qui
aurait violé la neutralité.

Art. lo. — La neutralité d\'une Puissance n\'est pas com-
promise par le simple passage dans ses eaux territoriales
des navires de guerre et des prises des belligérants.

Art. II. — Une Puissance neutre peut laisser les navires
de guerre des belligérants se servir de ses pilotes brevetés.

Art. 12. — A défaut d\'autres dispositions spéciales de la
législation de la Puissance neutre, il est inderdit aux navires
de guerre des belligérants de demeurer dans les ports et
rades ou dans les eaux territoriales de ladite Puissance,
pendant plus de 24 heures, sauf dans les cas, prévus par la
présente Convention.

Art. 13. — Si une Puissance avisée de l\'ouverture des
hostilités apprend qu\'un navire de guerre d\'un belligérant
se trouve dans un de ses ports et rades ou dans ses eaux
territoriales, elle doit notifier audit navire qu\'il devra partir
dans les 24 heures ou dans le délai prescrit par la loi locale.

Art. 14. — Un navire de guerre belligérant ne peut
prolonger son séjour dans un port neutre au delà de la
durée légale que pour cause d\'avaries ou à raison de l\'état
de la mer. Il devra partir dès que la cause du retard aura
cessé. — Les règles sur la limitation du séjour dans les
ports, rades et eaux neutres, ne s\'appliquent pas aux navires
de guerre exclusivement affectés à une mission religieuse,
scientifique ou philanthropique.

Art. 15. ^—^ A défaut d\'autres dispositions spéciales de la
législation de la Puissance neutre, le nombre maximum des

-ocr page 324-

3o8

navires de guerre d\'un belligérant qui pourront se trouver
en même temps dans un de ses ports ou rades sera
de trois.

Art. i6. — Lorsque des navires de guerre des deux
Parties belligérantes se trouvent simultanément dans un port
ou une rade neutres, il doit s\'écouler au moins 24 heures
entre le départ du navire d\'un belligérant et le départ du
navire de l\'autre. — L\'ordre des départs est déterminé par
l\'ordre des arrivées, à moins que le navire arrivé le premier
ne soit dans le cas où la prolongation de la durée légale
du séjour est admise. — Un navire de guerre belligérant
ne peut quitter un port ou une rade neutres moins de
24 heures après le départ d\'un navire de commerce portant
le pavillon de son adversaire.

Art. 17. — Dans les ports et rades neutres, les navires
de guerre belligérants ne peuvent réparer leurs avaries que
dans la mesure indispensable à la sécurité de leur naviga-
tion et non pas accroître, d\'une manière quelconque, leur
force militaire. L\'autorité neutre constatera la nature des
réparations à effectuer qui devront être exécutées le plus
rapidement possible.

Art. 18. — Les navires de guerre belligérants ne peuvent
pas se servir des ports, rades et eaux territoriales neutres,
pour renouveler ou augmenter leurs approvisionnements
miHtaires ou leur armement ainsi que pour compléter leurs
équipages.

Art. 19. — Les navires de guerre belligérants ne peuvent
se ravitailler dans les ports et rades neutres que pour com-
pléter leur approvisionnement normal du temps de paix. —
Les navires ne peuvent, de même, prendre du combustible

-ocr page 325-

309

que pour gagner le port le plus proche de leur propre pays.
Ils peuvent, d\'ailleurs, prendre le combustible nécessaire
pour compléter le plein de leurs soutes proprement dites,
quand ils se trouvent dans les pays neutres qui ont adopté
ce mode de détermination du combustible à fournir.

— Si, d\'après la loi de la Puissance neutre, les navires
reçoivent du charbon que 24 heures après leur arrivée, la
durée légale de leur séjour est prolongée de 24 heures.

Art. 20. — Les navires de guerre belligérants, qui ont
pris du combustible dans le port d\'une Puissance neutre,
ne peuvent renouveler leur approvisionnement qu\' après trois
mois dans un port de la même Puissance.

Art. 21. — Une prise ne peut être amenée dans un port
neutre que pour cause d\'innavigabilité, de mauvais état de
la mer, de manque de combustible ou de provisions. —
Elle doit repartir aussitôt que la cause qui en a justifié
l\'entrée a cessé. Si elle ne le fait pas, la Puissance neutre
doit lui notifier l\'ordre de partir immédiatement ; au cas
où elle ne s\'y conformerait pas, la Puissance neutre doit
user des moyens, dont elle dispose pour la relâcher avec
ses officiers et son équipage mis à bord par le capteur.

Art. 22. — La Puissance neutre doit, de même, relâcher
la prise qui aurait été amenée en dehors des conditions
prévues par l\'article 21.

Art. 23. — Une Puissance neutre peut permettre l\'accès
de ses port et rades aux prises escortées ou non, lors-
qu\'elles y sont amenées pour être laissées sous séquestre
en attendant la décision du tribunal des prises. Elle peut
faire conduire la prise dans un autre de ses ports. — Si la
prise est escortée par un navire de guerre, les officiers et

-ocr page 326-

3IO

les hommes mis à bord par le capteur sont autorisés à
passer sur le navire d\' escorte. — Si la prise voyage seule, le
personnel placé à son bord par le capteur est laissé en liberté.

Art. 24. — Si malgré la notification de l\'autorité neutre,
un navire de guerre belligérant ne quitte pas un port dans
lequel il n\'a pas le droit de rester, la Puissance neutre a
le droit de prendre les mesures qu\'elle pourra juger néces-
saires pour rendre le navire incapable de prendre la mer
pendant la durée de la guerre et le commandant du navire
doit faciliter 1\' exécution de ces mesures. — Lorsqu\'un
navire belligérant est retenu par une Puissance neutre, les
officiers et l\'équipage sont également retenus. — Les officiers
et l\'équipage ainsi retenus peuvent être laissés dans le
navire ou logés, soit sur un autre navire, soit a terre, et
ils peuvent être assujettis aux mesures restrictives qu\'il
paraîtrait nécessaire de leur imposer. Toutefois, on devra
toujours laisser sur le navire les hommes nécessaires à son
entretien. — Les officiers peuvent être laissés libres en
prenant 1\' engagement sur parole de ne pas quitter le
territoire neutre sans autorisation.

Art. 25. — Une Puissance neutre est tenue d\'exercer la
surveillance, que comportent les moyens dont elle dispose,
pour empêcher dans ses ports ou rades et dans ses eaux
toute violation des dispositions qui précèdent.

Art. 26. — L\'exercice par une Puissance neutre des
droits définis par la présente Convention ne peut jamais
être considéré comme un acte peu amical par 1\' un ou par
1\' autre belligérant qui a accepté les articles qui s\'y réfèrent.

Art. 27. — Les Puissances Contractantes se commu-
niqueront réciproquement, en temps utile, toutes les lois.

-ocr page 327-

311

ordonnances et autres dispositions réglant chez elles le
régime des navires de guerre belligérants dans leurs ports
et leurs eaux, au moyen d\'une notification adressée au
Gouvernement des Pays-Bas et transmise immédiatement
par celui-ci aux autres Puissances Contractantes.

Art. 28. — Les dispositions de la présente Convention
ne sont applicables qu\'entre les Puissances Contractantes
et seulement si les belligérants sont tous parties à la
Convention.

Art. 29.— La présente Convention sera ratifiée aussitôt
que possible. — Les ratifications seront déposées à la Haye.
— Le premier dépôt de ratifications sera constaté par un
procès-verbal signé par les représentants des Puissances
qui y prennent part et par le Ministre des Affaires Etran-
gères des Pays-Bas. — Les dépôts ultérieurs de ratifications
se feront au moyen d\'une notification écrite, adressée au
Gouvernement des Pays-Bas et accompagnée de l\'instrument
de ratification. — Copie certifiée conforme du procès-verbal
relatif au premier dépôt de ratifications, des notifications
ntentionnées à l\'alinéa précédent, ainsi que des instruments
de ratification, sera immédiatement remise par les soins du
Gouvernement des Pays-Bas et par la voie diplomatique
aux Puissances conviées à la Deuxième Conférence de la
Paix, ainsi qu\'aux autres Puissances qui auront adhéré à la
Convention. Dans les cas visés par l\'alinéa précédent, ledit
Gouvernement leur fera connaître en même temps la date
à laquelle il a reçu la notification.

Art. 30. — Les Puissances non signataires sont admises
à adhérer à la présente Convention. — La Puissance qui
désire adhérer notifie par écrit son intention au Gouver-

-ocr page 328-

312

nement des Pays-Bas en lui transmettant l\'acte d\'adhésion
qui sera déposé dans les archives dudit Gouvernement. —
Le Gouvernement transmettra immédiatement à toutes les
autres Puissances copie certifiée conforme de la notification
ainsi que de l\'acte d\'adhésion, en indiquant la date à laquelle
il a reçu la notification.

Art. 31. — La présente Convention produira effet pour les
Puissances qui auront participé au premier dépôt des ratifica-
tions soixante jours après la date du procès-verbal de ce
dépôt et, pour les Puissances qui ratifieront ultérieurement ou
qui adhéreront, soixante jours après que la notification de
leur ratification ou de leur adhésion aura été reçue par le
Gouvernement des Pays-Bas.

Art. 32. — S\'il arrivait qu\'une des Puissances Contractantes
voulût dénoncer la présente Convention, la dénonciation sera
notifiée par écrit au Gouvernement des Pays-Bas qui com-
muniquera immédiatement copie certifiée conforme de la
notification à toutes les autres Puissances en leur faisant
savoir la date à laquelle il l\'a reçue. — La dénonciation
ne produira ses effets qu\'à l\'égard de la Puissance qui l\'aura
notifiée et un an après que la notification en sera parvenue
au Gouvernement des Pays-Bas.

Art. 33. — Un registre tenu par le Ministère des Affaires
Etrangères des Pays-Bas indiquera la date du dépôt de rati-
fications effectué en vertu de l\'article 29, alinéas 3 et 4,
ainsi que la date à laquelle auront été reçues les notifications
d\'adhésion (article 30, alinéa 2) ou de dénonciation (article 32,
alinéa i). — Chaque Puissance Contractante est admise à
prendre connaissance de ce registre et à en demander des
extraits certifiés conformes,

-ocr page 329-

313

En foi de quoi, les Plénipotentiaires ont revêtu la présente
Convention de leurs signatures.

Fait à la Haye, le dix-huit octobre mil neuf cent sept,
en un seul exemplaire qui restera déposé dans les archives
du Gouvernement des Pays-Bas et dont des copies, cer-
tifiées conformes, seront remises par la voie diplomatique
aux Puissances qui ont été conviées à la Deuxième Con-
férence de la Paix.

-ocr page 330-

B IJ L A G E B.

Anno Domini 1904.

Proclamation.

By His Excellency Sir Charles Mansfield Clarke, Bart.,
Knight Grand Cross of the Most Honourable Order of the
Bath, Knight Grand Cross of the Royal Victorian Order,
General in His Majesty\'s Army, Governor and Commander-
in-Chief in and over the Island of Malta and its Depen-
dencies, and Commander of the Troops serving within
the same.

Whereas by Proclamation N°. i of the 12\'^ February
1904, by which certain provisions were made for the ob-
servance of strict neutrality in these Islands in, and during,
the war between Japan and Russia, We did, in the name
of His Majesty, order and direct as follows: —

"3. No ship of war of either belligerent shall hereafter
be permitted, while in any port, roadstead, or waters subject
to the territorial jurisdiction of His Majesty, to take in any
supplies, except provisions and such other things as may be
requisite for the subsistence of her crew, and except so
much coal only as may be sufficient to carry such vessel
to the nearest port of her own country, or to some nearer
destination, and no coal shall again be supplied to any such
ship of war in the same or any other port, roadstead, or
water subject to the territorial jurisdiction of His Majesty,
without special permission until after the expiration of three
months from the time when such coal may have been

-ocr page 331-

315

last supplied to her within British waters as aforesaid."

Whereas in giving the said order We were guided by
the principle that belligerent ships of war are admitted into
neutral ports in view of exigences of life at sea and the
hospitality which it is customary to extend to vessels of
friendly powers;

And whereas this principle does not extend to enable
belligerent ships of war to utilize neutral ports directly
for the purpose of hostile operations;

We therefore in the name of His Majesty order and
direct that the above quoted rule N°. 3 published by the
Proclamation N°. i of the 12\'\'\' February 1904, in as much
as it refers to the extent of coal which may be supplied to
belligerent ships of war in British Ports during the present
war, shall not be understood as having any application in
case of belligerent fleet proceeding either to the seat of
war or to any position and positions on the line of route
with the object of intercepting neutral ships on suspicion
of carrying contraband of war, and that such fleet shall
not be permitted to make use in any way of any port,
roadstead, or waters subject to the jurisdiction of His
Majesty for the purpose of coaling either directly from the
shore or from colliers accompanying such fleet, whether
vessels from such fleet present themselves to any such port
or roadstead or within the said waters at the same time
or successively, and 2"\'^. that the same practice shall be
pursued with reference to single belligerent ships of war
proceeding for purpose of belligerent operations as above
defined; provided that this is not te be applied to the case
of vessels putting in on account of actual distress at sea,

-ocr page 332-

3I6

in which case the provision of rule N°. 3 as published by
proclamation N°. i of the February 1904 shall be

applicable.

The Palace, Valetta, this 12"\' day of August, 1904.

By command,

R. Micallef
Acting Lieutenant Governor
and Chief Secretary to Government.

God save the King.

-ocr page 333-

BIBLIOGRAPHIE.

Anonymus. — L\'escadre de la Baltique. Revue de Paris, Oct. 1904,
p. 746.

Azuni (D. A.). — Droit maritime de l\'Europe. Paris, 1805.

Bar (L. de). — Observations sur la contrebande de guerre. R. D.I.,
XXVI, 1894, p. 401.

Barclay (Sir Thomas). — De la responsabilité des Etats neutres
relativement aux actes de leurs citoyens. R. D. I., III (2^ serie),
1901, p. 623.

Beer Poortugael (J. C. C. den). — Het oorlogsrecht. Breda, 1882.

Beer Poortugael (J. C. C. den). — Het internationaarmaritiem
recht. Breda, 18B8.

Beer Poortugael (Jhr. J. C. C. den). — Kolenlevering door
neutralen. De Tijdspiegel, Nov., 1905, p. 209.

Beer Poortugael (Jhr. J. C. C. den). — Oorlogs- en neutrali-
teitsrecht. \'s-Gravenhage, 1907.

Bluntschli (J. C.) ~ Das moderne Völkerrecht. Nördlingen, 1878.

Boeck (C. de). — De la propriété privée ennemie sous pavillon
ennemi. Thèse. Paris, 1882.

Bijnkershoek (C. van). — Quaestionum juris publici libri duo.
Lugduni Batavorum, 1737.

Calvo (G.). — Le droit international théorique et pratique. Paris, 1881.

Davin. — Le charbon au point de vue naval. Revue des deux
Mondes, 15 Juli, igo6, p. 309.

Desjardins (A.). — La guerre hispano-américaine et le droit des
gens. Revue des deux Mondes, i Juni, 1898, p. 518.

Donker Gurtius (F.). — Des navires de guerre belligérants dans
les eaux neutres. Thèse. Bordeaux, 1907.

Dupuis (G.). — Le droit de la guerre maritime d\'après les doctrines
anglaises contemporaines. Paris, 1899.

Field (Dudley). — Outlines of an international Gode. New-York,
1872.

Fiore (P.). — Nouveau droit international public (trad. Antoine).
Paris, 1886.

-ocr page 334-

3I8

Gaborit (R.). — Questions de neutralité maritime soulevées par
la guerre russo-japonaise. Paris,
1906,

Gentilis (A.). — De jure belli. Oxford, 1877.

Gessner (L ). — Le droit des neutres sur mer. Berlin. 1865.

Gover (John M.). — De la fourniture du charbon ou autres
provisions aux belligérants. Journal Clunet, XXV,
1898, p. 535.

Grotius (Hugo). — De jure belli ac pacis. Amstelaedami, 1667.

Hall (W. E.). — A treatise on international law. Oxford, 1890.

Hautefeuille (L. B ). — Des droits et des devoirs des nations
neutres en temps de guerre maritime. Paris,
1849.

Heffter (A. W.). — Das Europäische Völkerrecht der Gegenwart
(bearbeitet von Geffcken). Berlin,
1882.

Holland (T. E.). — Les devoirs des neutres dans la guerre mari-
time et les événements récents (trad. Nys). R. D. I. VII,
2e serie,
1905, p. 359.

Hübner. — De la saisie des bâtiments neutres. La Haye, 1759.

Karnebeek (Jhr. Mr. Dr. H. A. van). — Een brandend neu-
traliteitsvraagstuk. Onze Eeuw, Sept.,
1905, p. 458.

Kleen (R.). — De la contrebande de guerre et des transports
interdits aux neutres. Paris,
1893.

Kleen (R.). — Le droit de la contrebande de guerre. R. D. I.,
XXV,\'
1893, p. 7, 124, 239, 389.

Kleen (R.). — Réponse aux objections présentées contre le projet
de règlement sur la contrebande de guerre, R. D. I., XXVII,

1895.- p. 58-

Kleen (R.). — Lois et usages de la neutralité. Paris, 1898.

Kleen (R.). ~ Les décrets prohibitifs du Japon et de la Russie
en matière de contrebande de guerre. R. G, D. I. P,, XI,
1904,
P- 353-

Lampredi (J. M.). — Du commerce des peuples neutres en tems
de guerre (trad, de Serionne). La Haye,
1793.

Lapradelle (A. de). — La nouvelle thèse du refus de charbon
aux belligérants dans les eaux neutres, R, G. D, I. P., XI,
1904, p. 531,

Lawrence (T. J,). — War and neutrality in the far East. London,
1904.

Lawrence (T. J.). — La question de la contrebande de guerre.
R. G. D. L P., XII,
1905, p. 5.

Le Fur (L.). — La guerre hispano-américaine. Chronique. R. G. D.
L P., VI,
1899, p. 55.

-ocr page 335-

319

Lenoir (J.). — Evolution de la notion de contrebande de guerre.
Thèse. Paris, 1907,

Loudon (J,). — De „drie Regelen" van Washington. Proefschrift.
Leiden, 1890.

Macdonell (Sir John). — Some duties of neutrals. The Nine-
teenth Century, Maart, 1904, p. 503.

Macdonell (Sir John). — The rights and duties of neutrals. The
Nineteenth Century, Nov. 1904, p. 697.

Martens (F. de). — Traité de droit international (trad. Léo).
Paris, 1883—1887.

Martens (G. F. de). — Précis du droit des gens moderne de
l\'Europe (édit. Vergé). Paris, 1858.

Massé (M. G.). — Le droit commercial dans ses rapports avec le
droit des gens et le droit civil. Paris, 1861.

Mérignhac (A.). — Des règles françaises de neutralité. Journal
Clunet, XXXII, 1905, p. 592.

Nagaoka. — Etude sur la guerre russo-japonaise au point de vue
du droit international. R. G. D.I. P., XII, 1905, p. 603.

Nys (E.). — Le charbon et les devoirs de la neutralité. Journal

Clunet, XXXI, 1904, p. 1046,
Nys (E.). — Le droit international. Paris, 1906.
Oppenheim (L.), — International law. London, 1906.

Ortolan (T.), — Règles internationales et diplomatie de la mer.
Paris, 1864.

Perels (F.). — Das internationale öffentliche Seerecht der Gegen-
wart. Berlin, 1903.
Phillimore (Sir Robert). — Commentaries upon international

law. London, 1874.
Pistoye (A. de) et Duverdy (Gh.). — Traité des prises maritimes.
Paris, 1855.

Politis (N.). — Admission des bâtiments de guerre étrangers dans
les eaux et ports du Royaume de Belgique. Chronique. R. G.
D. I.
P., VIII, 1901, p. 341.

Rolin-Jaequemyns. — La guerre actuelle. R. D. I., II, 1870, p. 643.

Selosse (L.). — Le charbon contrebande de guerre. Journal Clunet,
XXV, 1898, p. 441.

Semmes (Raphael). — Service afloat. London, 1887.
Takahashi (SakuyÉ). — La neutralité du Japon pendant la guerre
franco-allemande.
R. D. I., III (2^ serie), 1901, p. 255.

-ocr page 336-

320

Thonier (A.). — De la notion de contrebande de guerre. Thèse.
Bordeaux, 1904.

Twiss (Sir Travers). — The law of nations. Oxford, 1875.

Vattel (E. de). — Le droit des gens. La Haye, 1758.

Visser (L, E,). — De territoriale zee. Proefschrift. Amersfoort, 1894.

Westlake (J.). — Est-il désirable de prohiber l\'exportation de la
contrebande de guerre? R. D. I., II, 1870, p. 614.

Wheaton (H.). — Elements of international law. (Edit. Boyd).
London, iT"

Woolsey (T. D.). — Introduction to the study of international
law. London, 1875.

Annuaire de l\'Institut de droit international.

Archives diplomatiques.

Blue book. State Papers, LXXI, 1871. Further correspondence
respecting the war between France and Germany. London,
1871.

Dumont. — Corps universel diplomatique du droit des gens.

Hansard. Parliamentary debates.

Livre jaune. Documents diplomatiques. Affaires de Chine. Paris, 1885.

Martens (G. F. de) et ses continuateurs. — Recueil des principaux
traités, etc.

Nederlandsche Staatscourant.

Papers relating to the treaty of Washington. Geneva Arbitration
Washington, 1872.

Pardessus. — Collection des lois maritimes antérieures au XVII«
siècle. Paris, 1828.

AFKORTINGEN.

Annuaire = Annuaire de l\'Institut de droit international.

R. D. I. =: Revue de droit international et de législation comparée.

R. G. D I. P. = Revue générale de droit international public.

Journal Clunet — Journal de droit international privé.

-ocr page 337-

STELLINGEN.

I.

Het staatsdoel volgens de leer van Rousseau is niet te
verwezenlijken.

II.

De onvatbaarheid om door dwang te worden verwezen-
lijkt, is geen reden, om het bestaan van een positief
Volkenrecht te ontkennen.

III.

De belligerenten hebben jure constituendo niet het recht
te beslissen, wat als oorlogscontrabande moet worden
beschouwd.

IV.

Steenkolen moeten niet als oorlogscontrabande worden
beschouwd.

-ocr page 338-

V.

Het neutraliteitsrecht verbiedt in het algemeen den neu-
tralen Staat toe te staan of toe te laten, dat in zijn havens
en territoriale wateren aan belligerente oorlogsschepen
steenkolen worden geleverd door zijn onderdanen.

VI.

De koloniale verordening van Curagao van den 8sten
Maart 1906 (Publicatieblad No. 10), houdende bepalingen
omtrent vestiging binnen de kolonie Curagao, in den zin
van het Reglement op het Beleid der Regeering, is in
strijd met dit Reglement (in het bijzonder met de artikelen
6 en 7).

VII.

Artikel 7 5 van het Reglement op het Beleid der Regee-
ring van Nederlandsch-Indië, zooals dit artikel is gewijzigd
bij de wet van 31 December 1906 (Stbl. No. 346), laat niet
toe, dat ten aanzien van de Europeanen van de in Neder-
land geldende wetten wordt afgeweken, om de aldus ge-
maakte bepalingen toepasselijk te kunnen verklaren op de
groepen, genoemd in artikel 75
sub b.

VIII.

Artikel 69 van de Algemeene Politie-verordening van
Hilversum, luidende:

-ocr page 339-

„Het is aan bestuurders verboden bij kerken, concert-
lokalen, schouwburgen of andere vereenigingsplaatsen, als-
mede bij spoorwegstations de rijtuigen anders op te
stellen, of anders op te rijden dan volgens aanwijzing der
Politie" ;

bevat geen verboden delegatie van wetgevende macht,
(Zie arrest H, R. 2 April 1907, Stbl. No. 8517,)

IX.

Ten onrechte kent Bmjs (De Grondwet I, p. 215) aan de
goedkeuring van verdragen door de Staten-Generaal, geëischt
door artikel 59 der Grondwet, het dubbele karakter toe „èn
van een machtiging om te ratificeeren èn van een gebod
aan de onderdanen om na de ratificatie de goedgekeurde
bepalingen na te leven."

X.

Tegen de heffing van evenredige schoolgelden door de
overheid bestaan geen principieele bezwaren.

XI.

Ten onrechte schrijft Mr. Tasman (Sociaal Weekblad 14
December 1907), dat gradatie in evenredigheid met den
welstand der verbruikers het eenig juiste beginsel is bij
de vaststelling van de tarieven voor de overheidsbedrijven.

-ocr page 340-

XII.

Bij de oprichting en de uitbreiding van industrieele
ondernemingen wordt te weinig rekening gehouden met het
feit, dat de kracht der maatschappij tot kapitaalvorming
beperkt is.

XIII.

De uitgaven voor den bouw van openbare lagere scholen
moeten door de gemeente uit de gewone inkomsten worden
bestreden.

-ocr page 341- -ocr page 342- -ocr page 343- -ocr page 344-