in
Naar aanleiding van art. 131 Gemeentewet
HISTORISCH TOEGELICHT.
-ocr page 2-I
■f. \' ■
f
Jl
-ocr page 3-IN
Naar aanleiding van art. 131 Gemeentewet.
y^CADEMISCH
JP
ROEFSCHRIFT
ïfa macniiging van den rector magnificus
Dr. J. I. DOEDES,
Gewoon Hoogleeraar in de Godg-eleerde Faculteit,
met toestemming van den agademisciien senaat
/ volgens besluit der rechtsgeleerde faculteit,
ter verkrijging van den graad van
^ÖCTOR IN HET ROMEINSCH EN HEDENDAAGSCH RECHT
aan de Hoogesehool te Utrecht,
op Vrgdagr den S3sten Mei 18^3,
des namiddags ten 3 ure,
TE VERDEDIGEN DOOR
pEBOREN TE JIaMPEN.
KAMPEN
LAURENS VAN HULST
1873.
Mu
^ . \'4
f.\'
■ -ito-:\'. ■ .....-
li
«ro
\\ ..i-r-
m
-ocr page 5-^^AN MIJNE ÇUDERS.
-ocr page 6-I
r-v .
V
. ■ A ■
\' ____
C\'est dans la commune, que réside la force des
peuples libres. Les institutions communales sont à la
liberté, ce que les ecoles primaires sont à la sciènce.
De Tocqueville. Democratie en Amérique.
-ocr page 8-.. # . \'
-ocr page 9-INLEIDING.
Wanneer wij de geschiedenis van ons gemeentewezen,
üit het tijdperk der Repubhek en ook reeds vroeger,
nagaan en de toenmalige inrichting van het gemeente-
Wezen met de hedendaagsche vergehjken, valt ons
tusschen deze beide een aanmerkelijk onderscheid in
het oog.
Toen ter tijde vormden alle steden op zich zelve kleine
republiek] es, waren zij zoovele imperia ia imperio en
hierdoor konden dus nuttige en voor het algemeen be-
lang noodzakelijke maatregelen niet zelden door den onwil
eener enkele stad worden tegengehouden. De plaatselijke
besturen oefenden bijna de volle souvereiniteit uit.
Deze souvereiniteit der steden werd door de revolutie
der vorige eeuw vernietigd; zij moest wijken voor twee
hoofdbeginselen die in 1795 voor het eerst bij ons
werden verkondigd: dat geen plaatselijk bestuur zich in
de algemeene staatsbelangen behoort te mengen, en dat
de bijzóndere belangen wijken moeten yoor het alge-
meen belang.
i
-ocr page 10-2.
Zooals het echter veelal geschiedt bij dergelijke groote
gebeurtenissen, helde ook de revolutie te veel naar een
ander uiterste over en verviel, daar zij de een- en on^
deelbaarheid der republiek tot in de minste kleinigheden
wilde doordrijven, in eene ondragelijke centrahsatie. Dit
werd na het kortstondig koningschap van Lodewijk Napo-
leon, niet beter gedurende de vereeniging met Frankrijk:
toen werd toch ook bij ons dat kunstmatige samenstel
ingevoerd, waarbij alle raderen, van het drijfrad af, dat
door het centraal gezag in beweging gebracht werd, tot
het kleinste in het verst afgelegen dorp, in volmaakte
harmonie met elkander bewogen werden. De zelfstandig-
heid der gemeenten werd toen geheel vernietigd. Aan het
hoofd der gemeenten stonden keizerlijke ambtenaren,
maires genaamd, die in alles de bevelen der hoogere re-
geering moesten opvolgen. Tot raadgeving en voorlichting
was hun een Gemeente-Raad toegevoegd, die echter niets
te zeggen had in het Gemeente-bestuur.
Na 1813 waren onze Gemeentelijke instellingen een
mengsel van verouderde regeerings-beginselen en van een
aan de voormalige Republiek niet zelden ontleend zelfbe-
stuur verlamd door de handhaving van fransche centra-
lisatie, totdat de wet van 29 Juni 1851 S. 85, onze
tegenwoordige gemeentewet, de plaatselijke inrichting op
een vasten voet bracht.
Yolgens deze wet staat aan het hoofd der gemeenten
een Raad met een Burgemeester als voorzitter: deze
Raad behoeft voor de meeste zijner besluiten de goed-
keuring der Gedeputeerde Staten en in enkele zelfs de
goedkeuring des Konings.
In één enkel geyal zien wij nog een ander hchaam geroepen
-ocr page 11-ora evenals de Raad, zijne stem uit te brengen. Het is het
geval van yereeniging of splitsing van gemeenten, wan-
neer nog eene commissie uit de ingezetenen opgeroepen
wordt. Art. 131 Gem.wet. Dit is de eenige maal dat wij
de burgerij zelve handelend zien optreden (1). Voor het
overige bestaat al hare macht in het kiezen der leden
voor den Gemeente-Raad, en is zij hiermede wederom
voor 6 jaar van alle werkdadige deelneming aan de plaat-
selijke regeering uitgesloten.
Eene vereeniging of splitsing van gemeenten is zeker
gewichtig genoeg om nevens den Raad, ook nog eens
de stem des volks te hoeren: zouden er echter niet meer
zulke aangelegenheden zijn? bijv. het opleggen van plaatse-
lijke belastingen, het aangaan van bezwarende geldleeningen?
Het beantwoorden dezer vraag wit ik opschorten, tot
ik eerst de vraag heb behandeld, hoe men aan zulk eene
commissie van ingezetenen gekomen is en of er tijdens
onze Republiek in onze gemeente-instellingen niet reeds
iets dergelijks bestond.
In de provinciën Gelderland en Overijssel had men in
elke stad nevens het stedelijk bestuur, nog een ander
regeeringscollege, college van Gemeenslieden of ook wel
Gezworene Gemeente genaamd.
Tegenover de aristocratisch-gezinde magistraat, strekte
dit college, dat uit het volk zelve voortgekomen is,
meestal tot eenen waarborg van de rechten der burgerij.
Zonder zelf eenige daden van bestuur uit te oefenen,
(1) Om niet te spreken van tiet recht dat ieder ingezeten heeft om,
na machtiging der Gedeputeerde Staten, ten zijnen koste namens de
Gemeente een proces te voeren, wanneer hij vermeenen mocht dat He
Gemeente-Raad zulks had behooren te doen. Art. 143 § 3.
diende het aanvankehjk slechts, tot eene controle der
magistraat en moest het zorgen, dat deze, ten koste der
burgerij hare macht niet uitbreidde; tevens vras de ma-
gistraat verplicht om in gewichtige aangelegenheden hunne
toestemming te vragen voor het nemen van besluiten.
Het is thans mijn plan dit college in de verschillende
Geldersche en Overijsselsche steden eens wat meer van
naderbij na te gaan en daarna de vraag te behandelen
of eene weder-invoering dier gezworene gemeente, mutatis
mutandis, in onzen tijd nog wenschelijk zou zijn.
Vooraf echter een vluchtig overzicht van de municipale
regeeringen in Nederland en elders.
m
HOOFDSTUK I.
Werpen wij in de eerste plaats een blik op de ge-
schiedenis van ons vaderland en wel vooral op die der
provinciën Holland en Zeeland, die de hoofdrol speelden
in onze geschiedenis.
De oudste regeeringsvorm in de Hollandsche en Zeeuw-
sche steden was zeer eenvoudig. Aan het hoofd van het
stedelijk bestuur stond de Schout, in zijn regeeringsbe-
wind bijgestaan door de Schepenen. Deze schout, die in
latere tijden onder verschillende benamingen voorkomt
als Hoofdschout, Baljuw, Drost, Hoofdofficier, was een
persoon van zeer groot gewicht, hij representeerde den
Souverein en in zijne afwezigheid kon er geen recht ge-
sproken worden. Zulk eene stad nu heette dan »rechte-
loos te staan."
De instellin\'g van Schepenen had men te danken aan
het recht dat ieder had om door zijne evenkniën gericht
te worden. Het college van Schout en Schepenen kreeg
langzamerhand ook het recht om stedelijke keuren te
maken (1) en zich met de politieke zaken te bemoeien;
<1) van Idsinga (Staatsrecht der Vereenijj. Nederl. IT. 369 v.) spreekt
ook over het reclit dat de mindere overheden hadden om keuren te maken
altijd echter behoudens het recht van den Souverein (1),
De wetgevende macht bleef steeds bij den Souverein
berusten (2).
Langzamerhand zien wij ook de burgerij zelve eeni-
gen invloed op de stedelijke regeering verkrijgen. De
reden was dat er dikwijls geld noodig was en voor den
Graaf en voor de stad zelve, daar er nog geene stede-
lijke kas bestond. Aangezien nu echter de Graaf geene
macht had over de beurzen der ingezetenen, zoo werden
de burgers in massa bij elkander geroepen om hunne
toestemming te geven tot het uitschrijven van belastingen,
terwijl aan ieder, die op het klokgelui niet verscheen,
eene boete opgelegd werd. Zoo vinden wij in een Hand-
vest der stad Alkmaar in 1254 dat een ieder die op
het luiden der klok niet opkomt, een pond verbeurt aan
den Graaf,
Dat oproepen der gansche burgerij hield echter niet
lang stand; zij die niets hadden en dus ook niets hadden
op te brengen, moesten al heel spoedig wegblijven. Dit
vinden wij in Middelburg tijdens Koning Willem. «Man die
gheen huus noch landt en heeft in Middelburch ende in den
schotbrief niet en staet, en mach geen oerconde segghen."
Toen de handel en het vertier in de steden meer toe-
nam, hadden de meeste poorters ook geen tijd om op
die vergaderingen, die nog al menigvuldig waren, altijd
(1) GraafWillem VI bepaalde uitdrukkelijk voor Dordrecht: „Nieuwe
keuren buiten ons of onzen Rechter gemaakt die sullen af ende te niete
Wesen." Hieruit zien wij dat de Graaf het geven van toestemming ook
delegeerde aan zij neu rechter of schout.
(2) Men zouden schout in zijne judieieele-vverkzaamheden als rechSs-
vervolger met den officier vaa Justitie, in zijne overige werkzaamheden
met den burgemeester uit onze dagen kunnen vergelijken.
le veischijnen. Alleen de rijken en vroeden kwamen dus
op. Deze, die nog zeer lang daarna op onbepaalde tijden
werden opgeroepen, vormden zich later allengs tot een
permanent college onder den naam van vroedschap.
Bovendien had men nog Raden fconsiliarii of consules)
die aan het stedelijk bestuur, dat het wat volhandig
kreeg, werden toegevoegd om hun met raad en daad bij
te staan. Kluit vergelijkt ze bij de latere pensionarissen (1).
In belangrijke en vooral in fniantieele zaken werd nu
deze vroedschap altijd door Schout, Schepenen en Raden
gekend bijv. te Rotterdam: »Wij Schepenen en Raad —
dat wij met goedduncke onzer vroedschap ende Rijk-
heid." De afgetreden magistraatspersonen namen gewoon-
lijk eene plaats in onder de vroedschap.
Langzamerhand zien wij nu echter deze vroedschap
een vast college worden, dat de burgerij vertegenwoor-
digen moest en ook door haar werd verkozen. Vooral
ouder Philips den Goede kregen vele steden het voorrecht
om eene vroedschap te hebben; altijd echter werden
déze Privilegien slechts voor een bepaalden tijd gege-
ven. De vroedschap bestond meestal uit 40, 36 of 24
leden: terwijl zij zitting had voor den tijd van 10 jaar.
Zij kreeg nu ook aandeel in het verkiezen der stedelijke
Regeeringen zooals ons blijkt te Delft. In 1445 vergunde
toch Philips de Goede aan de stad om eene vroedschap
van 40 personen te hebben, die — »kiezen zullen bij
»eede 22 personen uijtten allerrijksten, notabelsten, eer-
»baersten, rekkelijsten en vredelijste mannen; ende sul-
»len die presenteren ende overleveren aan den Graye of
(1) Kluit. Hist, der Holh Staatsregeling IV, 167.
-ocr page 16-»zyne Gecommitteerden, om uijten selven gekoren en ge^
»ordonneert te werden 4 Burgemeesteren ende 7 Sehe-
»penen totte gouvernement der stede van Delft, dat jaer
»schaer duur ende." Zoo had men te Leiden ook 40, te
Amsterdam 36 en te Alkmaar 33 leden der vroedschap (1).
Met uitsluiting van alle andere amhtelooze burgers
werd zij thans geroepen om in alle belangrijke zaken hare
beslissing te geven, alleen echter in zaken van huishou-
delijken aard, daar de wetgevende macht aan den Graaf
verbleef en de rechterlijke macht door zijne gedelegeerden,
Schout en Schepenen, werd uitgeoefend.
Wel werd Maria van Bourgondië gedwongen door het
geven van het Groot Privilegie, om de wetgevende macht
ook aan de steden af te staan: het blijkt echter duidelijk
dat dit groot privilegie door haar zoon Philips den Schoone
bij zijne huldiging als Graaf is ingetrokken en wel met
goedvinden der staten, die daartoe in 1494 te Geertrui^
denberg zijn vergaderd geweest (2).
Het recht der steden om vroedschappen te hebben
werd nu weder een tijdelijk privilegie; zooals het steeds
was geweest vóór Maria. Maximiliaan, als voogd over
den minderjarigen Karei, bevestigde de privilegiën, doch
altijd slechts tot zoolang Karei zelf de teugels van het
bewind in handen zou kunnen nemen.
(1) Vgl. Kluit blz. 201. Ook in de andere provinciën zien wij een
dergelijke college bijv. te Groningen onder den naam van wijsheid: dit
bestond uit mannen die kennis van zaken en het vertrouwen der
burgerij bezaten en welke de Regeering opriep om met haar te beraad,
slagen zonder dat zij echter eene stem hadden.
(2) Deze belangiijke stukken, zoo de huldiging als de verklaring dep
staten van Holland zijn te vinden bij Kluit. IV blz. 251,
9.
Ook onder Karei V werden de stedelijke privilegiën
en daarmede ook de vroedschappen bevestigd. Zij wa-
ren allen echter slechts van tijdelijken aard: in som-
mige steden tot een bepaald tijdstip, (zooals o. a. te
Dordrecht); in anderen b.v. te Rotterdam »tot onsen
wederroepen of wederseggen." In plaats nogtans van die
vroedschappen door de burgerij te laten benoemen, zond
Karei in sommige steden Commissarissen om in zijn naam
de keuze te doen. In 1531 werden deze privilegiën we-
der bevestigd, bij gelegenheid dat de staten te Brussel
waren bijeengeroepen om een bede van / 100,000\'& jaars
voor den tijd van zes jaar in te willigen. Daarbij ver-
zochten de staten om »de vroedscippen, veertigen ende
diergelieke te useren durende de beeden" welk verzoek
hun werd toegestaan.
Zoo bleef de toestand toen de tachtigjarige oorlog uit-
brak : Willem van Oranje, eerst nog steeds handelende
in naam van den Koning oefende dus ook nog de Sou-
vereine macht uit: hij bekrachtigde de privilegiën der
steden dan ook, omdat hij haar te veel noodig had gedu-
rende den oorlog.
Tijdens het bestuur van Leycester vinden wij eene
Korte Verklaring van het aloude recht van Holland, welke
de Staten lieten opmaken en waaruit wij het regeerings-
systeem der steden in dien tijd leeren kennen. (1) In
dit stuk vinden wij zeer beknopt de regeeringsvoim der
Holl, steden beschreven. In alle steden waren vroedschap-
pen, die de burgerij moesten vertegenwoordigen (ten ge-
tale van 40, 36, 24 of 20), voor hun leyen of zoo-
(1) Groot Placcaat Boek I bl. 593 en V.
-ocr page 18-10.
lang hun poorterrecht duurde zitting hielden en door
cooptatie zich zelve aanvulden. De vroedschap verkiest
de magistraat en wel absoluut of maakt eene nominatie
waaruit de stadhouder de keuze doet. De justitie
is in handen van den Schout, die thans zich hiermede
alleen bezig houdt, daar zijne overige werkzaamheden
op den burgemeester en schepenen zijn overgegaan.
Wat de macht der vroedschappen betreft, hiervan zegt
de korte verklaring: »bij hen allen is de macht omme
te adviseeren, resolveeren en disponeeren van alle saeken
concerneerende den staat van den Lande ende der stee-
den respective: ende wat \'t selve collegie adviseert, re-
solveert en disponeert werd bij de gansche burgerije ge-
volcht, daertegen nooit eenige inbreuk ofte oppositie van
de Burgeren is gevallen." (1)
Ziehier in \'t kort de toestand der Holl. en Zeeuwsche
steden: de grootste macht berustte bij de vroedschappen
die in den beginne eene vertegenwoordiging van het volk,
later in een onlijdelijke en baatznchtige oligarchie of familie
regeering ontaai\'dden; dit moest dan ook . wel het gevolg
zijn van zulk een wijze van verkiezing. De privilegiën toch
van het recht eener vrije verkiezing der Stedelijke Magistraat,
waren dan ook meer een privilegie voor de regeeriug der
(1) De hoogleeraar Vreede iii zijae Geschied- en Letterkundige Her-
inneringen (Gorinchem 1836) zegt hier tegen: »Geheei iets anders
leerden der burgeren Handvesten en Privilegien bij de Unie van Utreclit
(art. 1) uitdrukkelijk behouden. Meermalen hadden ook onze Edelen
zelfs \'slandf Vorsten, hunne Baljuwen en Schouten, inzonderheid, de
Bnrgemeesteren Schepenen en Raden zich verpHgt gevonden de »alinge
Gemeente" met hare onderscheidene aanvoerders te ontzien. Vgl. aldaar
II W. 37.
11.
stad dan wel Yoor de ingezetenen zelve. Het was zooals
van de Spiegel zegt, als hij handelt over de Historie der Satis-
factie (1) van de stad Goes »van dat soort van privilegiën,
waarin meerder gevaar dan nuttigheid steekt." (2) Bij
eene acte van 12 Sept. 1579 werd nh het privilegie van
Karei de Stoute, dat aan Goes de vrije verkiezing harer
eigen Magistraat schonk, bevestigd, nadat het vorige jaar
die keuze was bekrachtigd door eenen Gecommitteerde
des Prinsen. »Dus was het zoo zeer geen privilegie aan
de Burgerij gegeven maar aan de personen der regenten
en een middel om zich door allerhande wegen in het
gezag te handhaven."
Wat de vroedschappen zelve nog niet deden deed de
toenemende heerschzucht der stadhouders zooals blijkt uit
een aanspraak van een ingezeten uit Alkmaar; (3) alle
winstgevende betrekkingen werden door de vroedschap aan
hare familie en vrienden gegeven en de vaceerende plaatsen
in de magistraat door hen bezet.
Ja zij ontzagen zich zelfs niet om openlijke associatiën
aan te gaan ten einde de winstgevende stadsposten onder
elkander te verdeelen, en te bepalen dat steeds de zoon
(1) Deze Satisfactie in 1777 te Goes uitgegeven en voorzien van een
geschiedkundig overzicht is het verdrag waarbij de stad Goes ei: geheel
Zuid-Beveland ten jare 1577 aan de Staatsche zijde overging : verschil-
lende rechten behield de stad zieh hierbij voor: o a. dat de stad geen
garnizoen behoefde in te nemen, zonder bewilliging der Magistraat.
Dat de Stadhonders zich echter hieraan niet altijd gehouden hebben,
blijkt hieruit dat Willem 111 de stad in 1692 door een beleg van 10
dagen dwong om zijn krijgsvolk binnen te laten. Vgl. bl. 316 en v,
(2) Vgl. aldaar, bl. 3C3 v.
(3) Aanspraak over het Recht van Electien enz. door rublicola
Secundus.
12.
den vader in de magistraat moest opvolgen. Een voorbeeld
van zulk eene aristocratische associatie of correspondentie
vinden w^ij te Vlissingen, waar de stedelijke regenten een
bepaalden rooster aanwezen voor het waarnemen der ver-
schillende Regeeringsbetrekkingen en stedelijke bedienin-
gen en bepaalden welke familien, en op welke wijze zij
daarin moesten plaats nemen. (1)
Dat dit stelsel van wederzijdsche begunstiging nog zelfs
in onze eeuw niet geheel verdwenen was, blijkt ons uit
eene circulaire van den Gouverneur van Zuid Holland
^ I
van 12 Mei 1819, (2) gericht aan de plattelands besturen,
waarin hij waarschuwt tegen het misbruik, dat vooral op
het platteland bestond om plaatselijke postjes onder de
regeeringsleden te verdeden, die ze dan door anderen
lieten waarnemen doch zelf het profijt er van trokken.
Wanneer wij een blik werpen op het gemeente-wezen der
Nederlandsche steden gedurende de Middeleeuwen, dan
mogen wij vooral de Vlaamsche steden niet vergeten. Die
»Grafschaft Flandern" zegt Warnkönig (3), »zeigt uns im
dreizenhten Jahrhundert das Bild eines, sowohl im Ganzen
als in allen seinen Theilen, wohl organisirten Staates."
(1) Te vinden in Mnemosyne van Prof. H. W. Tydeman.
Mengelingen voor wetenschap en fraaije letteren. Dordrecht 1824.
Dl. Xin. bt 151. Zie verder voorbeelden in Kluit III bl. 536.
(2) Deze circulaire is te vinden bij D. J. ten Zeldam Gansvvijk.
Bijdragen tot de geschiedenis van het staatsbestuur ia ons Vaderland
van 1813 tot en met 1845 I bl. 330.
(3) Het voortreffelijke werk van L. A. Warnkönig, getiteld Flan^
drische Staats- und Rechtsgeschichte, geeft ons een ruim overzicht van
de Vlaamsche toestanden in de Middeleeuwen, cf. I bl. 274 V.
Vgl. tevens; Jules van Praet. De l\'origine des communes flamandes
pt de répof[ue de leur établissement (Gand. 1829).
13.
lil het Graafschap Vlaanderen, dat niet alleen de te-
genwoordige provincie Oost- en West Vlaanderen, maar
ook het noordelijk gedeelte van Frankrijk en het zoo-
genaamde Staats-Vlaanderen omvatte, vinden wij reeds in
de tiende en elfde eeuw, bloeijende steden als Brugge,
Gent, enz, De vrijheidszin der poorters, die zich hier
al vroegtijdig en sterk ontwikkelde, spoorde hen aan,
om zelve eenig deel aan het stadsbestuur te verkrijgen
en wel door middel van het hebben van eigene magi-
%
straten. In de oudste tijden vinden wij dan ook reeds
schepenen, die in de dertiende eeuw de wetgevende macht
met den Graaf deelden. Zij beraadslagen vrij van den
dwang van den grafelijken ambtenaar, terwijl een hun-
ner die den titel voert van eerste schepen, burgemeester
of voogd, het voorzitterschap bekleedt.
In hunnen werkkring als regeerings-collegie, behoeven
zij echter in alle gewichtige aangelegenheden, de mede-
werking van een ander eveneens plaatselijk college n.l.
van de Raden (consiliarii, conseillers) Beide collegien
moesten hunne toestemming geven, als de Graaf nieuwe
keuren wilde maken of aan de burgerij belastingen wilde
opleggen.
Ook de rechtspleging werd in de steden door het
college van schepenen uitgeoefend: zij spanden de vier-
schaar, onder voorzitterschap van den grafelijken baljuw
terwijl men voor het gansche graafschap een oppergerechts-
hof had of Hooge Vierschaar onder den naam van Curia
Baronum meorum of curia Flandriae: dit college bestond
uit de hoogste waardigheid-bekleeders en werd gepresi-
deerd door den Graaf zelye.
14.
In Gent (1) voorzeker niet de minst belangrijke onder
de Vlaamsche steden, vinden wij reeds in de 10e eeuw
schepenen, welke waardigheid toenmaals erfelijk was on-
der de voornaamste familiën (2). In 1176 werd er eene
keur door Graaf Philips gegeven, waarbij de Graaf de
keuze der schepenen aan zich trok. Deze schepenen waren
ten getale van 13 en konden alleen afgezet worden we-
gens begane »falsitas". Zij vertoonen ons duidelijk het ware
beeld eener ohgarchische familieregeering, waarom het
dan aan de burgerij geenzins ongevallig was dat er in
12 h2 jaarlijks aftredende schepenen, hoewel door den
Graaf verkozen, werden aangesteld.
In 1228 vinden wij een nieuwe constitutie ingevoerd,
die nog al lang heeft stand gehouden, daar zij door
Ka^el V eigentlijk eerst geheel is afgeschaft. Dit was na-
mentlijk het college der negen en dertig. Deze 39 van
Gent, die in de Ylaamsche geschiedenis zoo bekend zijn
geworden, bestonden uit 3 deelen, het eerste deel vorm-
den 13 schepenen, en het tweede 13 raadsheeren (consiliarii)
en het derde 13 ydle (vacui). De schepenen oefenden de
rechtspleging uit en hadden het opperbestuur, de raden
hadden het opzicht over de voogdijschappen, de erfstel-
lingen, minderjarigen, enz. als ook moesten zij famihe-
veeten bijleggen en vredesverdragen sluiten; de vacui
hadden niets te doen. Deze 3 colleges wisselden nu elk-
ander jaarlijks af, zoodanig dat de vacui, raden werden,
de raden schepenen en de schepenen wederom vacui.
(1) Zie over de inrichting der stedelijke regeering van Gent het
aangehaalde werk van Warnkönig II al. 1 afd. bl. 54 v
(2) Van Praet noemt reeds eene charte communale in 939 van Graa
Boudewün.
\'15
Ontstond er door sterfgeval eene vacature dan werd hierhl
door de schepenen voorzien. Deze constitutie in 1228
door Graaf Ferdinand en Gravin Johanna tot helooning
wegens bewezen diensten aan de stad Gent geschonken,
bleef in weerwil van de vele woelingen en twisten mei
den Graaf, nog in denzelfden vorm standhouden tot
1301 (1). Bij een dezer twisten riepen de 39, die door
den Graaf waren afgezet, de hulp van hunnen leenheer
den Franschen Koning in. Deze die steeds hoopte op een
onderwerping van Vlaanderen aan het fransche gezag,
liet de zaak door zijn Parlement uitmaken, terwijl hij
bij alle latere twisten zijne tusschenkomst deed gelden tot
schade zoowel van de burgerij als van den Graaf. Ge-
noeg hebben de Gentenaren zich sedert dan ook over die
inroeping der fransche tusschenkomst moeten beklagen.
Na in 1301 eenigzins gewijzigd te zijn, hield deze
constitutie nog stand tot in 1540, wanneer zij door
Karei Y werd opgeheven, welke de zoogenaamde concession
Caroline er voor in de plaats stelde, die echter voor
het grootste gedeelte aan het oude municipale recht
was ontleend. Bij deze concession Caroline werd be-
paald dat er twee collegien zouden zijn n.1. de echevins
de la keure {de gewone schepenen) en de echevins
des Parchons (schepenen van gedeele) of de vroegere
consiliarii.
In Brugge (2) vinden wij even als te Gent in de
oudste tijden erfelijke schepenen; in het begin der elfde
(1) De keur waarbij deze constitutie geschonken werd is geheel
afgedrukt bij Warnkonig in zjjn verzameling van oorkonden, achter
het Ilde deel 1ste afd. No, XVIII,
(2) Zie Warnkonig t. a. p. bl. 139, v,
-ocr page 24-16.
eeuw stelde Boudewijn IV, 13 erfelijke schepenen en eveiï
zoovele raden aan, die het opperbestuur over de stad zouden
hebben: deze collegien moesten uit de negen wijken der stad
verkozen worden. Het college van schepenen (schepenen van
de keure) oefende de rechtspleging uit met \'s Graven Baljuw,
als ook het opperbestuur, terwijl het college van raden (sche-
penen van de courps, gemeente), die eenigzins eene ver-
tegenwoordiging der burgerij vormden, met het toezicht
over de handelingen der schepenen belast was en bij ge-
wichtige besluiten zijne toestemming moest geven.
Elk college had een burgemeester aan zijn hoofd.
Later kreeg men even als in de overige Vlaamsche
en ook in de Hollandsche steden. Raadpensionarissen, (I)
vanpensio, bezoldiging, daar zij in tegenstelling met de andere
stedelijke magistraten bezoldigd werden). Daar de schepenen
en raden in de I3de eeuw jaarlijks moesten aftreden, zoo
moesten de nieuwe soms nog met het stadsbestuur ten eene-
male onbekend, van zelf raad nemen bij deze pensionarissen,
welke hierdoor invloedrijk werden. Verder had men nog een
ondergeschikt college van Deelmannen (Schepenen van Ghe-
deele, niet te verwaren echter met de Gentsche, die consiliarii
waren) door den magistraat aangesteld en welke men eenig-
zins met de Romeinsche aedilen vergelijken kan.
De hoogere magistraatsambten waren onbezoldigd; zij
waren honores, magistratus in den Romeinschen zin en
geene munera: evenals in alle Vlaamsche steden, traden
zij hier jaarlijks af.
In de 15e en 16e eeuw vinden wij in Brugge vol-
(1) zie hierover Kluit, bl. 7, alsook Raepsaet, Anayse histor et cri-
tique. Oeuvres Complètes IV No. 399, welke de pensionnaires en de
conseillers vergelijkt.
n.
gens de beschrijving van Damhouder, een legio magi-
straatspersonen, sommige grafelijke als de baljuw en
Schout met hunne onderbeambten, anderen door de bur-
gerij aangesteld, waaronder de voornaamste waren 12
schepenen (senatores) met hunnen burgemeester en 12 raden
(schepenen van de courps) ook met eenen burgemeester,
verder nog deelmannen, pensionarissen, grilRers enz.
Yperen is de eerste Vlaamsche stad, waarin wij een
jaarlijks aftredenden magistraat vinden: namelijk reeds in
1209: de keuze der schepenen geschiedde door 5, door
de burgerij aangestelde, kiezers, terwijl er in 1301 acht
kiezers waren, voor de eene helft door den Graaf, voor
de andere door de burgerij verkozen: nog zien wij
aldaar een college van raadsheeren (raeden van Kamer.)
Hier had men ook nog de betrekking van Voogd, die
eerst als eerste schepen of burgemeester aan \'t hoofd
der schepenen stond; later echter, hoewel steeds het
karakter van stedelijk ambtenaar blijvende behouden, werd
hij meer speciaal belast met de voogdijen. (1)
In Rijssel heerscht zoowel in taal als in gewoonte reeds
eenigermate de fransche invloed. Men had hier 12 eche-
vins, wier voorzitter mayor (maire) was, als ook een
college van prudhommes (vroede mannen): verder nog 8
burgers uit de vier verschillende wijken te kiezen om de
belastingen te heffen en de rekeningen goed te keuren. (2)
In de overige Vlaamsche steden als Damme, Aarden-
l\'ïirg, Kortrijk, Aalst, Dendermonde en ook in het meer
zelfstandige Doornik vinden wij het, in de bovenge-
noemde steden geldend gemeentelijk recht met eenige
(1) Cf. Warnkönig t. a. p. bt 197.\' v.
(2) Cf. Warnkönig II dt II afd. bl. 164. v.
-ocr page 26-18.
kleine wijzigingen eveneens terug. Wij zullen die dan ook
niet verder nagaan doch hiervoor verwijzen naar het be-
roemde werk van Warnkönig. (I)
Ook in de overige Europeesche staten zien wij de kracht
der steden reeds spoedig zich ontwikkelen. Vooral was
zulks het geval met de Italiaansche gemeenten. Tengevolge
toch van de voortdurende oorlogen, waarin gedurende de
Middeleeuwen Italië gewikkeld was met de Duitsche Kei-
zers, begonnen de steden, die nu eens den eenen, dan weer
een anderen machtigen Edele tot Souverein hadden, de op-
permacht aan zich zelve te trekken en noch den een noch
den ander te gehoorzamen. Wel had men in de meeste steden
een gedelegeerde van den Souverein petestas genaamd (dien
men wel het best zal kunnen vergelijken met den schout
in de Hollandsche steden), doch deze potestas oefende
of zeer weinig gezag uit of werd door de ingezetenen
zelve aangesteld en hield dus op een ambtenaar van den
Souverein te zijn. (2) •
In deze steden had men gewoonlijk twee regeerings-col-
legien, een kleinen en een grooten raad. De eerste consilium
credeniiae of credentia genoemd (ook wel consilium juratum
naar den eed van stilzwijgendheid, dien de leden in
(1) Cf. Warnkönig II dl. II afd. Hoofdstuk V. en v. Verg. ook het
dezer dagen in \'t licht verschenen werk van den Advokaat Anton Berg-
man, Geschiedenis der Stad Lier.
(2) Ook in Friesland treffen wij den titel van potestaat aain : hier was
hij insgelijks een gedelegeerde van den Duitschen Keizer en stond aan
het hoofd der provincie. Dat zulk een Keizerlijke potestaat echter hier
al heel weinig te zeggen had en er zelfs dikwijls in het geheel geen
was, is bekend. In 1478 zond Keizer Frederik nog eens 3 commissaris-
sen naar Friesland om eenen potestaat aan te stellen en orde te stellen
op de rechtspleging en het muntwezen. In lange tijden was er toen
geen potestaat geweest. Vgl. van Idsinga Staatsrecht der Ver. Nederlan-
den, volgens de Gesch. van Groningen, enz. II dl, bl. 411.
19.
sommige steden moesten afleggen), diende aanvankelijk
slechts tot raad en voorlichting, doch kreeg langzamerhand
de gansche macht in handen en trok het geheele stads-
bestuur aan zich: hij behandelde ook de buitenlandsche
zaken, zond gezanten uit, ja had zelfs de zorg over de
policie en ook over het krijgswezen. Hij bestond ge-
woonlijk uit 10 tot 15 leden en werd in den beginne
door de burgerij of ook wel door den grooten raad ge-
kozen. Later werd om zijne macht te verminderen het
college met een groot aantal leden vermeerderd en ont-
stond er hierdoor twist in zijn eigen boezem,\'twelk niet
weinig tot zijnen ondergang bijbracht. Zoo werd dit college
te Padua vermeerderd tot een aantal van 60 leden.
Nevens dezen kleinen Raad had men nog een grooten of
breeden Raad gewoonlijk genoemd: parlamentum of consilium
plenum zooals in Genua, ook wel consilium generale. Deze
werd meer beschouwd als eene vertegenwoordiging van
het volk, en nam van de meeste belangrijke zaken ken-
nis, als: het opleggen van belastingen, het voeren yan
oorlog, sluiten van vrede, benoeming der stedelijke be-
ambten, enz. Hij werd door de burgerij, daartoe in
verschillende stadswijken verdeeld, verkozen en bestond
uit een verschillend aantal leden, b. v. te Pisa uit
60, te Modena uit 600 leden en de overige steden
daartusschen in. Ook was hem in Slilaan en Verona het
kiezen van den kleinen Raad opgedragen.
In Siëna was het eenigzins anders: hier toch hadden
alle standen gelijkelijk recht tot de regeering, zoowel
de ridderstand, als de rijke stand der koopheden en
evenzeer de lagere klassen. De gezamentlijke burgerij
koos een college yan 15 (later yan 24) leden, die met
20.
den potestas aan hun hoofd het opperbestuur hadde^ Over
de stad. Bovendien had men nog een college van 15 an-
dere burgers die den bovengenoemden grooten Raad ver-
vingen en in belangrijke zaken v<rerden opgeroepen om hun
gevoelen uit te brengen.
Den rijken middelstand verdroot het echter om het
gezag met de beide andere standen te deelen; hij vrendde
eene poging aan om zelf het opperbestuur in handen te
krijgen, wat echter niet dan na heftigen tegenstand
van den kant der ridders, gelukte. Een college van 9
personen (gewoonlijk de Negen mannen genoemd en zeer
gevreesd) trad met despótiek \'gezag op en had alle macht
in handen.
De andere standen, begeerig om het verloren gezag te
herwinnen, riepen de hulp in van Keizer Karei IV die
juist in Italië was: deze herstelde hen in hun vroeger
aanzien, doch moest met schade en schande leeren, hoe
verkeerd het was zich met eens anders huishouden te
beraoeijen. De drie standen loch inziende dat het den
Keizer alleen te doen was om zelf de macht in handen
te krijgen, sloten zich aan en brachten hem zoo in het
naauw dat hij, een vorst met 5 kroonen, schandelijk de
stad werd uitgejaagd en zich nog gelukkig mocht rekenen
er het leven te kunnen afbrengen.
Zoo wäs de toestand der Italiaansche Gemeenten gedu-
rende de Middeleeuwen. Ongeveer ten minste, want de
gedurige veranderingen en het groote verschil tusschen de
steden zelve, maken het onmogelijk om een juist algemeen
overzicht te geven.
Het euvel van dezen regeeringsvorm was de al te korte
termijn, gedurende welken de magistraat zitting had; in som\'
îi.
mîge steden slechts 2 maanden, doch in de raeesten niet
langer dan een jaar; de tijd was te kort om flinke en
doortastende verbeteringen in te voeren : wat er ver-
richt werd bleef dus meestal half werk. Verder gold
hier de ongelukkige regel dat elk ambt tevens de geschikt-
heid daarvoor medebrengt; de kiezers toch die de beide
collegien moesten benoemen werden door het lot aan-
gewezen. Ook gold de omkooping op een vreeselijke
wijze ; met geld en beloften kon men overal inkomen :
ja er werden zelfs -verzekeringsmaatschappijen opgericht
welke iemand voor een bepaalde som het lidmaatschap
van eenig regeeringscollege waarborgden. (1)
Veel overeenkomst met den regeeringsvorm in de Ita-
iiaansche steden vinden wij in Frankrijk en vooral in de
zuidelijke provinciën.
Langen tijd toch golden hier nog de Romeinsche in-
stellingen, totdat zij ten laatste ook gewijzigd werden
door den Germaanschen en Gallischen invloed. (2) Het meest
begonnen zich de fransche gemeenten te ontwikkelen onder
de Regeering van Lodewijk VI, die terecht begreep, dat
hij in die opkomende macht der steden een voortreffelijk
middel vinden zou, om de toenemende aanmatigingen der
groote leenmannen te keer te gaan. »Alors" zegt Fou-
cart (3), »commença ce grand mouvement qu\'on appelle
l\'affranchissement des communes." Tegen het opbrengen
(1) zie over den regeeringsvorm der Italiaansclle steden: Hüllmann
Stadie wesen des Mittclallers. dl. 111 1)1. 97 en v.
(2) Zie Cli. Giraud. Fssai sur I\'hisKiire du llroit français ,au ÏMoyen
^Ge llS/iG) T. )I. . ,
In zyiie \\ oorrede up liet veik van H. de Pansey. Ou pouvoir
municipal.
22.
van vaak groote sommen verbond de Koning zich daa
om de gemeentehjke vrijheden te erkennen en den steden
eene charte communale te geven (1).
Dat deze opkomst der steden sterke tegenkanting on-
dervond van den kant der groote leenmannen is niet te
verwonderen. Zoo vinden wij de stad Amiens in een
driejarigen krijg gewikkeld met haren Graaf, welke oorlog
in 1117 daarmede eindigde, dat de stad met behnlp van
tJen Koning de overwinning behaalde en de Graaf zich
genoodzaakt zag hare gemeentelijke vrijheid te erkennen.
Ook nog andere steden o. a. St. Quentin, Abbeville
en Corbië, erlangden omstreeks dezen tijd stadsrechten ;
altijd echter zoodanig dat de fransche Koningen het lieten
voorkomen alsof het van hunnentwege uitging: van daar
de regel in de dertiende eeuw: wqu\'en royame de France
nul ne pouvait faire de commune sinon le roi ou avec
le consentement du roi." (2)
De charte communale bepaalde de inrichting, macht en
wijze van verkiezing van het stedelijk bestuur; de over-
heidspersonen heetten maires, eclievins (scabini, schepenen)
en jurés in het Noorden, syndics en consuls in het Zuiden
van Frankrijk. In sommige steden had de burgerij de vrije
keuze van den magistraat, in anderen (zooals b. v. te Rouaan
en Toulouse) slechts het recht om den Koning eene
nominatie aan te bieden, waaruit deze dan de keuze deed.
Over het algemeen was echter de gemeente vrij on-
afhankelijk: zij had hare eigene wetgeving, rechtspleging
(.1) Vgl. over deze fransche Communes en de charte Communale
het werk van : Jules van Praet, De l\'origine der Communes flamandes.
Chap. II.
(2) Foucart bl. XXII.
-ocr page 31-788.
en krijgswezen en vormde ais hel ware eene kleine repu-
hliek. Men had meestal een college dat de uitvoerende macht
alsook de rechtspraak in handen had ( 1 ) en bovendien nog
een lichaam dat met hetzelve de wetgevende macht deelde.
Verder had men nog een soort van steden: villes de
inévoté genaamd. Deze misten alle staatkundige vrijheid
en werden bestuurd door magistraten, welke de Koning
had aangesteld; zij mochten zich echter alleen verheugen
in de burgerlijke vrijheid, waren ontslagen van alle leen-
heeilijke diensten, mochten naar welgevallen trouwen enz.
Deze rechten hadden zij krachtens een octrooi van den Vorst
en niet krachtens eene overeenkomst of verdrag met den
Vorst gesloten, zooals de eigentlijke communes. De ver-
zamehng van rechten eener stad (hetzij eene ville de
prévôté of eene commune) noemde men eene bourgeoisie
en zij die er het genot van hadden heetten bourgeois (2).
Nadat nu echter de Koningen met behulp der steden
de macht der groote leenmannen gefnuikt hadden, begonnen
zij zich, daar de steden hun wat al te krachtig werden,
tegen hare instellingen zelve te keeren: >/comme l\'archi-
tecte qui brise ses échafauds lorsque l\'édifice est construit,
l\'autorité royale aboht successivement, et sur les pré-
textes souvent les plus légers toutes les chartes de com-
mune" (3). Sommige steden zag men zelve de ophef-
fing hunner chartes vragen en verkrijgen b. v. de com-
mune van Roze en Villeneuve in 1374 onder Karei V.
Langzamerhand werd dan ook de gansche gemeente-
(1) Verg. bijv. de stukken behoorende tot de organisatie zoo van de
Judicicele als Politique Secretaryën der Stad Amsterdam [1795, 1796],
(2) T. a. p. bl. XXXII V.
(3) Henrion de Pansey. Du pouvoir municipal bl. 27.
-ocr page 32-lijke vrijheid, die na zooveel strijd vpas verworven, door
de toenemende macht des Konings beperkt en eindehjk
geheel in deze opgelost; in dien toestand bleven zij tot
de Revolutie der vorige eeuw: en deze groote omwente-
ling, die aan zoovelen vrijheid verschafte, liet de gemeen-
ten nog in een slaafsche afhankelijkheid, en ouder den druk
eener alles omvattende centralisatie, moest het publiek
leven in de gemeenten wel geheel en al ondergaan (1).
In Engeland mogen wij wel als de voornaamste be-
weegredenen van de opkomst der steden en der vrije
gemeentelijke ontwikkeling den vrijheidszin der leden
van den handelstand beschouwen. Sommige steden o. a.
Glocester en York stelden eigenmachtig een stedelijk
bestuur aan; anderen kochten dat recht tegen voor dien
tijd onmetelijke sommen van den Koning; bijv. Win-
chester, Dunwich en Yarmouth.
Het opperste college werd gevormd door twee of drie
jaarlijks door de burgerij verkozen Sheriffs (ook wel Bail-
lifs of Stewards genoemd) met een mayor aan het hoofd;
de benoeming van den laatste moest echter steeds door
den Koninklijken ambtenaar of, zooals te Londen, door
den Koning zelve bekrachtigd worden (3). Deze rech-
ten moest men tegen ontzettende prijzen koopen zoo
b. V. Lincoln voor 180 pond sterling en Norwich
voor 108 pond sterling \'s jaars. Bovendien ontzagen
zich de Koningen niet om haar meermalen nog bui-
(1) de Tocqueville, L\'ancien re\'gime et la Révolution, (Paris. 1856),
T. II, Ch. 3.
(2) Liet zulk een Mayor bij plechtige gelegenheden een koperen
(in Londen een gouden of zilveren) staf of scepter voor zieh uitdragen,
een recht door sommigen verkregen, dan kreeg hij den eerenaam van
Lord-Mayor. Hüllmann. UI dl. hl. 70.
25.
tengewone belastingen op te leggen onder bedreiging van
bij vveigering, de privilegien weêr in te trekken.
Zooals ik reeds opmerkte was het vooral de vrijheids-
zin van den handelstand, die de grootste drijfveer dezer
bewegingen was. Aan het hoofd der corporatien waarin
zich de verschillende koopheden hadden vereenigd, ston-
den de Aldermen: deze corporatien die zich eerst uitslui-
tend met handelszaken bezighielden, breidden langzamer-
hand hunnen werkkring uit tot het algemeene stads-
bestuur en zoo zien wij dan ook de aldermen eene plaats
innemen in de gemeentelijke regeering. De GuiWiall (het
gebouw waar zij voor hunne handelsbelangen bijeenkwa-
men) diende van nu af tot stadhuis.
Ook Londen mocht zich reeds op het einde der dertiende
eeuw in een goed geregeld gemeentelijk bestuur verheu-
gen. De Mayor, Sheriffs en Aldermen werden jaarlijks
door de burgerij, daartoe in 24 Wards of wijken (1) ver-
deeld , verkozen.
In de Duitsche steden was het vooral in de 14de
eeuw dat de burgerij een aandeel in het stadsbestuur
l\'egon te verkrijgen. Tot op dien tijd hadden de pa-
tricische geslachten alleen het roer in handen gehad en,
zoowel in den Raad als in het college van Schepenen,
®lle plaatsen ingenomen. In deze eeuw echter begonnen
im de gilden, die door het toenemende handelsver-
keer sterk in aanzien gestegen waren, ook een deel aan
de regeering te verlangen. In de meeste steden ging
(1) Deze verdeeling der steden in wijken vinden wij in alle landen:
ïn ons vaderland heetten die afdeelingen, wijken, espelen of straten:
voor elke wijk was nog weer een bijzonder magistraatspersoon of ook
\'wel een college, dat hare bijzondere belangen moest behartigen.
26.
dit natuurlijk met hevige botsingen tusscheu de verschil-
lende standen gepaard. Slechts in enkele steden o. a. te
Augsburg waren de patriciërs verstandig genoeg om den
gilden op hun verzoek een deel te geven aan het stads-
bestuur, daar zij terecht inzagen dat de geest des tijds
dit .vorderde.
In den stadsraad kregen nu de gilden een aantal bijzit-
ters (assessoren), die zij zelve mochten kiezen; in sommige
steden b.v. te Frankfort mochten zij den raad een dubbele
nominatie aanbieden, waaruit deze dan de keuze deed;
deze bijzitters, die als het ware de burgerij vertegen-
woordigden, hadden nevens de andere raadsleden, zitting
en gelijk recht. Aan het hoofd van den raad stonden een
of meer burgemeesters, terwijl de schepenen, die vroeger
de grootste macht in handen hadden, hunnen werkkring
tot de rechtspleging beperkt zagen.
Te Keulen had in den loop der veertiende eeuw de
burgerij nu eens een aandeel in de stadsregeering,
dan weer werd het hun door de aanzienlijken ontnomen
zoodra deze zich daartoe sterk genoeg gevoelden. Dit had
in 1396 eene uitbarsting ten gevolge welke het overoude
gebouw der toenmalige staatsinrichting deed ineen storten
en een nieuw meer naar den geest des tijds, deed ver-
rijzen. De twee raden, die men even als in Italië ook
hier aantrof, werden opgeheven en in plaats daarvan
één raad onder voorzitterschap van twee burgemeesters
ingesteld. De Raad was samengesteld uit de 36 gilde-
meesters, die zich met een keuze van 13 leden uit
de burgerij zonder onderscheid , tot een getal van 49
aanvulden. De gansche raad benoemde de burgemeesters.
De duur yan hun ambt was een jaar; elk half jaar
\'27
trad de helft af, opdat de nieuw benoemden niet geheel
met de zaken onbekend zouden zijn. De aftredenden wa-
ren eerst na twee jaren weder herkiesbaar. (1)
De grondslag van deze staatsinrichting was het gilde-
wezen: de gansche burgerij hetzij eenig bedrijf uit-
oefenende of niet, ja zelfs de patricische familien, was in
23 afdeelingen verdeeld , terwijl elke afdeeling of wijk
(genoemd naar een of ander gilde of ook wel naar een
straat of iets anders) naar het getal harer leden, een
bepaald aantal afgevaardigden voor den Raad benoemde.
In andere steden b. v. te Regensburg waren de beide
Raden behouden en oefende de een de uitvoerende macht
uit, terwijl hij de wetgevende macht deelde met den ander.
Vatten wij het tot hiertoe gezegde over de gemeenten
in de verschillende landen samen, dan vinden wij dat zich
in Europa vooral in de laatste tijden der Middeleeuwen,
een krachtig streven van de zijde des volks openbaart om
een deel aan de Regeering te nemen. Het is duidelijk
dat de blik des volks zich het eerst wendt naar dat
punt, wat het meest binnen zijn bereik yalt, en waarbij
het het meeste belang heeft: namelijk naar de regeering
van zijn eigen stad. Het wil eenig aandeel hebben in
het bestuur van het gemeenschappelijk goed, en gekend
vvorden in de maatregelen, welke genomen worden in zijn
belang; kan dit niet regelrecht geschieden dan toch mid-
delijk en wel door vertegenwoordigers.
(1) Hüllmann. III dh I I. 318 en V.
-ocr page 36-28.
Uit dit stelsel van vertegenwoordiging zijn in de steden
verschillende soorten van collegiën ontstaan, bijv. raden,
vroedschappen, wijsheid, die allen oorspronkelijk hun macht
aan het volk ontleenen: alle burgers kunnen niet altijd
opgeroepen worden, daarom zenden zij hunne repraesen-
tanten die de zaken voor hen waarnemen en in het stads-
bestuur hunne belangen behartigen.
Een krachtig bewijs van volksvertegenwoordiging, van
het recht dat het volk heeft om in alle gewichtige maat-
regelen, die het stadsbestuur raken, gekend te worden,
vinden wij in een college dat alleen in de Oostelijke en
Noordelijke provinciën van ons vaderland heeft bestaan.
Dit college welks opkomst wij reeds in de Middeleeuwen
moeten zoeken, is rechtstreeks uit het volk zelf voort-
gesproten. Het is ingesteld om \'s volks belangen voor te
staan en te zorgen dat niet de magistraal de grenzen
zijner overschrijde of te lichtvaardig de belangen des volks
uit het oog verlieze.
Dit college in die steden, Gezworene Gemeente, of ook
wel college van Gemeensheden genaamd, zien wij in de
16e eeuw en vooral in het begin van den tachtigjarigen
oorlog nog in macht toenemen, doch dan ook weldra zijn
toppunt bereiken. In de volgende eeuw doch vooral onder
de latere Stadhouders die het plaatselijk bestuur zelve te
zeer drukten en ondermijnden, kwijnt het reeds; het
sleept zijn bestaan nog voort tot de revolutie op het einde
der vorige eeuw wanneer het voor goed werd opgeheven
en voor nieuwe toestanden moest wijken. Beschouwen
wij thans dit college van naderbij.
HOOFDSTUK IL
De Gezworene Gemeente (1) heeft men wel eens verge-
leken bij de Romeinsche tribnni plebis (2) en niet ten
onrechte, daar zij, even als deze, voornamelijk ten doel
had om als een bolwerk der burgerij tegenover den ma-
gistraat te staan en mocht deze zich wat al te groote
macht aanmatigen, hem paal en perk te stellen. Zij werd
dan ook oorspronkelijk door het volk, in den uitgestrek-
ten zin des woords verkozen.
Geen gewichtige besluiten, hetzij over oorlog of vrede
hetzij over de geldmiddelen, konden genomen worden zon-
der haar daarin te kennen. Dit verhaalt ons Metelerkamp:
de Privilegien vorders van verscheidene steden leeren,
dat al van ouds uit het lichaam der Burgerij bijzondere
personen onder verschillende benamingen, gekozen wier-
(1) De naam van gezworen gemeente is niet moeijelijk af te leiden:
6emeente, als een pars pro toto, voor de gansclie gemeente of de bnr-
8®rij: terwijl de bijvoeging van »gezworen" doelt op den ambtseed,
dien (Je leden moesten afleggen. Pestel commentarii de Kepublica Batava.
uitgave van 1782 bl. 370.
(2) Wanneer wij bij Kiliaan het woord: »gesworen van der stadt"
opslaan, dan vinden wij dit ook vertaald door tribuni plebis.
30.
den, welke de accijnsen, zettingen en diergelijke belas-
tingen regelden, en van de Leden der Regeering onder-
scheiden waren; ja, daar worden steden gevonden, in
welke geene belastingen mogen geheven worden, tenzij
de Dekenen van de Gilden, het ligchaam van de Bur-
gerij uitmakende, daarin hadden toegestemd." (1) Dat
de Burgemeester hier die colleges van Gemeenslieden op
het oog heeft, blijkt ons duidelijk.
In sommige steden vinden wij deze colleges bij elke
handeling genoemd, behalve bij de Justitie. In de rechts-
pleging toch hebben zij nimmer eenig aandeel gehad, daar
deze steeds met uitsluiting van ieder ander in handen
was van den magistraat.
Wij treffen de Gezworene Gemeente ook nog in een
andere werkkring aan, daar in de meeste steden de keuze
van den magistraat aan haar was opgedragen: hier moes-
ten de Gemeenslieden de magistraatsleden uit hun midden
kiezen, daar waren zij geheel vrij in hunne keuie.
Daar het, wegens het groote verschil zoowel in zijne
macht als ambtsduur en verkiezing, moeijelijk is er een
juist overzicht van te geven, wil ik liever de geschiede-
nis van dit college in sommige steden eens nagaan en dan
beginnen met de Gezworene Gemeente in de Overijssel-
sche steden.
1. Wanneer wij spreken van de Overijsselsche
steden, worden hiermede de groote, stemhebbende steden
\\
(l ) Mr. A. H. Metelerkamp. Het voormalig aloud staats- stadhouderlijk-
en stedelijk bestuur in Holland. Tweede Hoofddeel. § 183.
796.
bedoeld: Deventer, Kampen en Zwolle. De overige ste-
den toch werden gerekend tot het platte land en waren
een onderdeel van de Ridderschap, behalve dat in ge-
wichtige gevallen, wanneer er bijv. over oorlog, vrede,
belastingen en verandering der algemeene wetten ge-
sproken werd, de kleine steden Hasselt en Steenwijk
ook als zelfstandige leden ter Staats-vergadering werden
opgeroepen. (1) In andere gevallen bestond die Staten-
vergadering nit afgevaardigden der drie steden en der
Ridderschap: beiden legden gelijk gewicht in de schaal
en wel zoo dat, als een der steden zich bij de Rid-
derschap voegde, zoo deze ten minste eenstemmig was,
of omgekeerd, wanneer een lid der Ridderschap zich bij
de steden voegde en deze eenstemmig waren, er een be-
slissende meerderhsid ontstond. (2) Deze Staten van Over-
ijssel vergaderden jaarlijks benrtelings in eene der steden.
In officieele stukken noemden zij zich: »Ridderschap ende
(1) Pestel, Cap CCCXVI.
(2) Over dit reclit van overstemming, zooals het genoemd werd,
ontstond in het jaar 1783 een hevige twist tusschen de Ridderschap en
de drie steden: de Ridderschap beweerde toch, dat om de meerderheid
aan den kant der steden te verkrijgen, noodig was dat een geheel
kwartier (nl. een der drie deelen, Salland, Twenthe of\'t Land van
VolJenhove) zich aan de zijde der steden schaarde; de steden beweerden
echter dat de stem van eenen enkelen Ridder voldoende was om de schaal
naar haren kant te doen oversIaan.Vgl. hierover de Verhandeling over het
regtvan overstemming door Mr. Gerhard Dumbar (Dev. 1783), uitgegeven
volgens resolutiën der steden Deventer, Kampen en Zwolle en de Ver-
handeling der Ridderschap over het regt van overstemming (, Dev. 1784 :)
Hiertegen kwam weder een stuk van Mr. G. Dumbar. Het regt van
overstemming nader opgehelderd in negen brieven (Dev. 1784), waartegen
van den kant der Ridderschap wederom een stuk kwam getiteld: We-
derleggingen op de brieven van Mr. G, Dumbar. (Dev. 1786.)
32.
steden repraesenterende de Staten van den lande van
Overijssel".
In 1593 vinden vrij voor het eerst Gedeputeerde Sta-
ten als een permanent college voor het dagelijksch be-
stuur der provincie, zonder echter tevens eenig toezicht
uit te oefenen over de magistraten der steden. Dit college
uit 6 leden bestaande, werd voor de eene helft door de
Steden, en voor de andere door de Ridderschap verkozen.
Bij de reglementen van 1675 en van 1750 trok de
Stadhouder echter de keuze aan zich.
De rechtsmacht werd in de steden door de magistraat
uitgeoefend: zij nam kennis van alle zaken: en »exer-
ceerde de Hooge en Laage Jurisdictie so wel in crimi-
nibus laesae Majestatis divinae vel humanae sive per-
duellionis, als in andere misdaden, mitsgaders civile
saaken, terwijl de sententien van Burgemeesteren, Sche-
penen ende Raden der drie steden, in rauwe actie ofte
ook in cas d\'Appel gewesen, zijn geen verdere provo-
catie, reformatie of revisie subject." Dit betoogen de
steden in eene deductie ten jare 1690 aan den Stadhou-
der Willem III gericht, als een protest tegen eene klacht
der Ridderschap (1).
Op het platte land, dat in drie deelen verdeeld was, nl.
Salland, Twenthe en het land van Vollenhove, berustte
de Jurisdictie bij de Ridders, Schouten of andere door
den Stadhouder aangestelde rechters. Van deze vonnissen
was hooger beroep op »de Klaringc." Dit was een soort
van hof van Appèl, samengesteld door de steden en Rid-
(1) Deze deductie is te vinden Lij Mr. J3. J, van Hattuni. Gescli. der
stad Zwolle. Zwolle 1769 IV dl. bl. 132.
33.
derschap; van sommige vonnissen o. a. van die over hals-
misdaden, vras geen hooger beroep.
Zooals bekend is, stond de provincie tot het begin
der 16e eeuw onder den Bisschop van Utrecht, hoewel
in de reeds gemelde Deductie door de drie steden werd
beweerd, dat nimmer eenig Vorst, noch de Utrechtsche
Bisschoppen, noch de Oostenrijksclie Vorsten ooit eenige
Souvereiniteit binnen de steden hebben gehad, dat zij
slechts beschermheeren of protectors waren; zij bewijzen
dit uit verschillende actes en verdragen o. a. met Philips
II en Karei V; ook moesten de vorsten voor zij de stad
mochten intreden, eerst voor de poort een plechtigen eed
afleggen. »Een infallibil teeken" zegt de Deductie »dat
sy niet dan Beschermheren of Principes Pactionati
waren, qui quia jurant, regnant ideoque directe oppo-
siti sint illis principibus, qui quia principes sunt ideo
jurant, quod absolutae potestatis est indicium" (1).
Het uitoefenen der absolute Jurisdictie halen zij verder
als bewijs aan.
Doch hoe het zij, genoeg hierover, daar dit onderzoek,
hoe belangrijk het ook zij, niet direct tot ons onderwerp
in betrekking staat.
In de vijftiende eeuw treffen wij te Deventer (2) de
(1) t. a. p. bl. 141.
(2) Hoogst merkwaardig voor de geschiedenis der Overijsselsche steden
ïs de kronijk van den Kamper burgemeester Arent toe Boecop : deze
kronijk bevat eene geschiedenis van het gebied des Bisschops van Utrecht
vooral echter van het Oversticht. Zij is uitgegeven door het historiesch
genootschap te Utrecht in den Codex Diplomaticus Neerlandicus [Tweede
Serfe Deel V.]; het handschrift bevindt zich in het archief van Kampen.\'
34.
eerste sporen aan eener Gezworene Gemeente, onder den
naam van »meente beraet", \'twelk beteekende eene ver-
gadering der gemeente: dit Wijkt ons uit een stuk van
\'t jaar 1443. Waarschijnbjk is het dat in de oudste tij-
den de gansche burgerij de vrije keuze van de leden der
Gezworene Gemeente had; zij was daartoe in 8 wijken
(hier straten genaamd en hun naam ontleenende aan
deze) verdeeld. Revius beweert, dat in 1422 de leden
der Gemeente door den Raad werden benoemd (1); uit
het stadboek blijkt echter dat in 1486 de Gemeensli-e-
den zelve de ledige plaatsen in hun college aanvulden
en dat hun getal uit 96 leden bestond en wel 12 uit
iedere straat (2). De schrijver van den Tegenwoordigen slaat
van Overijssel meent dat het college van Gemeenslieden
altijd bestaan heeft uit twaalf leden voor elke straat,
waarvan er acht door den Raad en de overige vier door
de Gemeente zelve benoemd werden, terwijl in 1511 de
Gezworene Gemeente de bevoegdheid verkreeg om in
haar college alle ledige plaatsen zelf aan te vullen.
De gezworene gemeente deelde de wetgevende\'macht
reeds van ouds raet den magistraat en had ook het
recht om voorstellen te doen: dit blijkt ons uit een
voorstel door haar in 1478 gedaan om alleen door de
Schepenen de Justitie te laten uitoefenen en door de
Raden de ambten te laten bezetten: het werd echter
van de hand gewezen (3).
Twee zaken sloten van het lidmaatschap, zoowel van Raad
als van Gemeente iemand uit: het in openbaar overspel
(1) Teg. staat van Overijssel III bl. 99.
(2) t. a. p. bl. 100.
.(3) t. a. p. bl, 108-
35.
leven, als ook het zoo diep in schulden zitten, dat
men gepand worden kon (I).
Het bekleeden yan openbare ambten schijnt in die dagen
niet zeer gezocht te zijn geweest: wij vinden ten minste
in alle steden, dat iemand, gekozen in Raad of Meente,
deze betrekking moest aannemen op verbeurte van eene
zware boete. In Deventer bijv. een boete van 20 pond (2).
De overige magistraatspersonen, de Schepenen, kan men
niet altijd juist van de Raden onderscheiden. Zij schäjnen
vooral de rechtspraak in handen gehad te hebben als
ook het dagelijksch bestuur der gemeente.
De Schout, dien men ook hier had als vertegenwoordiger des
Bisschops, schijnt echter meer yan den stedelijken magistraat,
dan van den Bisschop afhankelijk te zijn geweest: hij
bekleedde hoofdzakelijk de betrekking van Openbare Aan-
klager.
De Gezworene Gemeente moest vier maal \'s jaars bij-
eengeroepen worden: zij beraadslaagde dan met den Raad
over allerhande punten, vooral wanneer het betrof de
finanti\'éele zaken, daar de Raad geen geld mocht uitgeven
öf leenen zonder consent der Gemeente.
In sommige gevallen werd niet de geheele Gezworene
Gemeente maar slechts 24 harer leden bijeengeroepen en wel
als zij: (3) »eenigte dedinge of compositie mijt ennigen
Heeren sluiten of maken, dat an, yerbont droege daer de stad
last of coemen mochte." en ook — mirabile dictu, —- daar
(1) t. a. p. bl. 105.
(2) Zoo bepaalde een Coneordäat van 11 Febr. 1608 dat iemand, die,
ter Meente verkozen zijnde, weigerde dezen post op zich te nemen,
50 oude schilden aan de stad moest betalen.
(3) Teg. Staat bl. lil.
-ocr page 44-801.
dit juist publiciteit vereischt bij een welgeordende re-
geering, »wanneer de afgetreden schepenen jaarlijks na
St. Peter rechte en waere rekening doen aan de nieuwe
Schepenen." Ja zelfs moest de Gezworene Gemeente hierbij
een eed van stilzwijgendheid afleggen.
Telken jare op St. Peter had de keuze plaats zoowel
voor de ontbrekende Gemeenslieden als voor Schepenen
en Raad. De geheele Gezworene Gemeente kwam
bijeen; door middel van zwarte boonen (1) werden er uit
elke straat vier Gemeenslieden uitgeloot, terwijl de overige
bleven zitten om de keuze te doen. Hiervoor moesten
de kiezers nog een afzonderlijken eed afleggen (2): »die
wij toe Scepenen, Raet en ter Meente kiezen sullen, dat
wij die kiesen sullen, voer die wijste, voer die beste,
ende voer die nutste tot onser stad behoef." De meer-
derheid der Gemeenslieden in eene straat vormde de stem
dier straat, terwijl de meerderheid der straten de keuze
bepaalde. Bij staking besliste de Raad, die echter ov.eri-
gens geen recht had om de keuze te vernietigen tenzij
men tegen een der gekozenen »alsulcke puncten bij den
Meenten bewijsen mochten, dat hie of die des scepen-
\'doems ende den stoel des Raeds van Deventer nijet weer-
dich of bekweme en weren. (3)." De gemeente moest
de keuze van Raad en Schepenen uit haar midden doen,
van daar dat zij, die niet in den Raad herkozen werden,
hunne plaatsen in de Gezworene Gemeente wederom in-
namen, en wel in dezelfde straat waaruit zij afkomstig
(1) Te Hoorn noemde men het verkiezen of ter stembus gaan, ook
het »te Boon gaen." Velius. Chron. (uitgave vaa 1740) bl. 577.
(2| t. a. p. bl. 113.
(3) t. a. p.
-ocr page 45-37.
waren. Een voorstel door de gemeente in 1511 gedaan;
om dit af te schaffen werd verworpen, even als een=
voorstel van den Raad: »dat men niemand ontsetten
solde nijt den Raed ofte Meente sonder recht, om zich
te verantwoorden," daar de gemeente zich de vrije keuze
wilde voorbehouden.
Deze twee regeerings-lichamen, namelijk de Gezworene
Gemeente en de magistraat, zien wij een voortdurenden
kamp strijden om den voorrang; elk poogde zijn eigen
gezag te verheffen, door dat van het ander te ondermijnen;
een voorstel behoefde slechts bij het eene college warme
ondersteuning te vinden om zeker te wezen van door
het andere afgestemd te worden. Een rijke bron van
twist was het bestuur der gemeene inkomsten; deze liep
in 1515 eens zoo hoog, dat Schepenen en Raad sommige
leden der Gezworene Gemeente, die zich wat al te hevig
hadden uitgelaten, de stad lieten uitzetten.
Ook ontsloeg eens in 1521 de Magistraat, toen er tijdens
den oorlog met de Gelderächen een volksoploop ontstaan
Was en deze het Stadhuis bedreigde, de Gezworene Ge-
meente, die zij van medeplichtigheid hieraan beschuldigde,,
en deed door de Gilden eene nieuwe benoemen.
De hoofdoorzaak van deze gedurige twisten moeten wij
Wel zoeken in het gebrek aan vaste wetten en keuren,.
I
welke noodig waren om de macht der verschillende col-
leges juist af te bakenen, en, zoo zij al bestonden, in
de slechte naleving daarvan; als ook daarin, dat er
geene macht was die boven deze college\'s stond en
hij eventueele conflicten beslissend uitspraak kon doen.
Een ander euvel van dit regeerings-systeem was de
gemeenschappelijke oorsprong yan beide collegien: was
toch bijv. de magistraat een college benoemd door
den Souverein en het college van Gemeenslieden ware
volksrepraesentanten (die niet zooals hier elkander coöp-
teerden) dan zou hun machtige invloed allervoordeeligst
hebben kunnen werken. Een ongeluk kan men het ech-
ter noemen, dat diezelfde Gezworene Gemeente tevens
een kies-college vormde voor den magistraat.
De gevolgen van zulk een systeem zijn dan ook dat,
of beide collegiën elkander door hunne macht verlam-
men en alleen uit zucht om elkander te ondermijnen alle
nuttige en noodzakelijke maatregelen, die het stadsbe-
lang bevorderen, tegenwerken, of dat beide samenspannen
en de regeering ongemerkt in eene allerverderfelijkste
oligarchie herscheppen. Nog eene schaduwzijde hiervan
was dat de Gemeensheden voor hun leven benoemd wer-
den; hoe groot het kwaad ook moge zijn wanneer de
magistraat, zooals in de Italiaansche steden, te kort zitting
heeft, nog grooter is het als men een college van toe-
zicht, dat eigentlijk niet bestemd is om zelf handelend
op te treden, maar eenvoudig geroepen wordt, om wanneer
het noodig is, zijn veto uit te brengen, een te langen
tijd laat zitting houden.
Beter had men gedaan, wanneer men den magistraat
wat langere, hoewel niet levenslange, ambtsduur had toe-
gestaan doch de Gezworene Gemeente jaarlijks had ver-
nieuwd.
Keeren wij echter terug tot de geschiedenis van de
Deventersche Gemeenslieden. Toen Raad en Gemeente
verdacht waren van de gevoelens der Reformatie te zijn
toegedaan, zond de landvoogd in 1587 eenige gemachtig-
den om de Regeering te veranderen. De Raad en de
39.
Gezworene Gemeente werden nu samengesteld uit louteE\'
aanhangers van den Koning en den Roomschen Godsdienst^
Daar men echter voor de Gemeente niet zoovelen kon vinden,
werd het getal harer leden van 96 tot 64 teruggebracht,
zoodat er nu 8 uit elke straat verkozen werden. Toen prins
Maurits in 1591 de stad wederom aan de Staatsche zijde
had teruggebracht, verminderde hij, met goedvinden der
Ridderschap en der andere steden der provincie, nogmaals
haar getal, zoodat er nu 48 waren, dus 6 uit elke
straat. De Magistraat werd nu ook vermindêrd en in
plaats van zooals vroeger 24 leden, werden er thans maar
16 aangesteld, waarvan 12 Schepenen en 4 Raden.
Hun getal is hetzelfde gebleven tot op het einde der
vorige eeuw, niet echter de wijze van verkiezing daar
deze door de stadhouderlijke reglementen nog al werd
gewijzigd.-
Vereischten voor het lidmaatschap der Gezworene Ge-
meente waren: een driejarig bezit van het burgerrecht:
lidmaatschap der Hervormde kerk (en na de Dordtsche
Synode in 1618 van het bovendrijvende stelsel); ook
mocht geen (1) »eigenhorige, onechte, manslachtige ofte
soo raet eenige eerroerige misdaden besmet zijn," ter
Gezworene Gemeente verkozen worden. Hoewel de Ge-
meenslieden niet meer elk hunne respectievelijke straten
vertegenwoordigden, bleef toch deze verdeeHng in hun
college stand houden en mochten bijv. in dezelfde straat,
geene bloedverwanten in het eerste of tweede Kd nevens
elkander zitting nemen. De stemming bleef ook nog op
den ouden voet straalsgewijze geschieden; hieruit volgde
(1) t, a. p. bl. 125.
-ocr page 48-40.
dat, zoo er maar een Gemeensraan in eene straat tegen-
woordig was,\' deze straat toch eene volle stem had alsof
allen tegenwoordig waren. Dit was uitdrukkelijk vastge-
steld bij een Concordaat van 14 September 1536.
Op 22 Februari werd jaarlijks de gewone Raads-
keuze gedaan en tevens de vacaturen in de Gezworene
\'\' Gemeente aange vuld: de Raadskenze moest geschieden of
\'J uit den aftredenden magistraat of uit het lichaam der
, Gezworene Gemeente.
• Wat hunne macht aangaat, deze kunnen wij met korte
11 woorden omschrijven: de uitvoerende en de rechterlijke
macht was geheel in handen van den magistraat, de
wetgevende moest hij echter deelen met de Gezworene
Gemeente. Wanneer een besluit, door de beide collegien
goedgekeurd, kracht van wet had gekregen, noemde men
dit een Concordaat. Zoo vinden wij een Concordaat van
8 Januari 1577, waarbij de Gezworene Gemeente hare
goedkeuring hecht aan een besluit door den Magistraat
genomen ter Statenvergadering, om \'•de Spaansche gar-
nizoenen uit de steden te verdrijven en epn van 10 Mei
van Raad en Gezworene Gemeente, om zich nevens de
andere Leden der provincie te voegen en te vereenigen
met de Generale Staten (1).
Verder mocht de magistraat niet zonder consent der
Gezworene Gemeente, het stadsrecht veranderen of ver-
meerderen, geene vaste goederen verkoopen of bezwaren,
geen geld uitleenen of opnemen »ten ware sake Schepenen
ende Raedt op haeren eedt oordeelden, dat sulks de stad
sonde Sonderlinge vorderlyck zijn;" dit werd nog meer,
(1) Te vinden bij : Bondam. Verzameling van onuitgegeven stukken,
II dl. bl. 6 en 306..
41.
beperkt tot de gevallen van »de hoogste noodzakelijkheids,
en als er geen tijd is om daarvan aan de Gezworene Ge-
meente kennis te geven" (1). De Magistraat mocht, zon-
der de Gemeente, geene nieuwe belastingen opleggen, noch
bestaande accijnsen veranderen noch ze verpachten: geene
eigendommen der stad in erfpacht geven, noch over de
Stads-regaliën of rechten en voorrechten besluiten nemen (2).
Ook verklaarde de magistraat in 1703, dat hij buiten
toestemming der Gezworene Gemeente, niet zoude helpen
besluiten tot het opnemen van penningen voor de pro-
vincie; hierover was lang strijd geweest, als ook of de
magistraat bevoegd was om zonder consent der gemeente
krijgsvolk te werven.
In hare gewone vergaderingen, wanneer zij afzonderlijk
bijeenkwam, had de Gezworene Gemeente ook het recht
(1) Vgl. Teg. staat III bl. 146 v.
(2) ib;d bl. 148.
Over de verhouding der colleges van Magistraat en Gezworene
Gemeente in de Overijsselsche Steden in \'t algemeen vinden wij een
paar juiste regels in de boven aangehaalde Brieven van Dnmbar als
hij zegt: »De magistraat ordonneert en statueert terwijl de Gezworene
Gemeente alleen advis en toestemming geeft." Vgl. aldaar bl. 182. Ook
■Wordt de Gezworene Gemeente wel gezegd te volgen bijv. te Deventer:
"So ist dat Schepenen ende Raed met gevolg der Gesworene Gemeente
baer Stadt- recht op \'t nieuwe hebben doen instellen ende voor een
\'*\'aste onverbreecklike wet besluiten bm van nu voortaen in alle leden
hij eeu jegelick onderhouden ende naergekomen te worden" (t. a. p.
hl. 181) »Zoo vinden wij in het Reglement op de Momberschap in 1771
te Zwolle: Burgemeesteren Schepenen ende Raden der Stad Zwolle hebben
goedgevonden met advijs ende toestemminge van dezelver Gezworen
Gemeente"
Git dit alles blijkt dat de Gezworene Gemeente eigentlijk uit zich
zelve niet handelende optrad, maar alleen de door den Magistraal uit-
gevaardigde wetten, al dan niet bekrachtigde.
42.
om zelf voorstellen te doen of zoo als het genoemd
werd om inhrengens te doen; werd zij echter door den
magistraat voor eene bijzondere zaak bijeengeroepen, dan
miste zij dit recht.
Zien wij nog even welke veranderingen het Regeerings-
Reglement van Willem III in 1675 in het stadsbestuur
heeft gebragt en hoe die veranderingen door de Gezworene
gemeente werden opgenomen.
Nadat in 1672 de provinciën Gelderland en Overijssel
zich aan den Franschen Koning hadden overgegeven,
werden zij na de verdrijving van den vijand wel weder
bij de Unie van Utreeht toegelaten, doch tot hunne straf
werd in de steden het beruchte Regeerings Reglement
ingevoerd, dat de keuze der stedelijke overheden, bijna
geheel in handen bracht van den Stadhouder.
Omtrent de keuze van de Magistraatsleden zoowel als.
van de Gezworene Gemeente, bevatte het Reglement het
volgende: »dat de gedane electie so van gesworen Ge-
meinsluiden, als van Schepenen ende Raedt bij missive
aenstonts sal worden bekent gemaekt aan den Erfstad-
houder deser Provincie, met versoek dat den Hooghge-
melten Erf- Stadhouder de voorsz. gedane electie wil
aggreëren ende met sijn consent bekrachtigen. Ende so
wanneer den Hooghem. Erf- Stadhouder niet en zoude
mogen goedvinden de voorsz. keuze, het sij dan van
Gemeinsluiden, het sij dan van Schepenen, ofte ook van
Raedt, in het geheel ofte ten deele te aggrëeren, dat
den Hooghgemelten Erf- Stadhouder in sulken gevallede
deficieerende Gemeinsluiden, voor so veel hij die niet
sonde mogen komen te aggrëeren, in de respective stra-
ten selfß sal suppleren met bequame personen, uit het
43.
geheele hchaam van de Burgerije, ende voorts uit de
oude Schepenen ende Raden ende uit de Gezworen Ge-
meente, in plaats van de Schepenen ofte Raden, die hij
soude mogen komen te aggreëren, kiezen andere perso-
nen tot Schepenen en Raden voornoemt. Mits dat den
Hooghgemelt. Erf- Stadthouder niemant tot Gemeinslui-
den uit het voorsz. lichaem van de Burgerije, ende nie-
mant tot Schepen of Raedt uit het lichaem van de oude
Schepenen ende Raden, mitsgaders uit het lichaem van
de voorsz. Gemeinsluiden sal mogen verkiesen, dan die
volgens de privilegiën en costumen der voorsz. stadt be-
vonden sullen worden daartoe bevoegt ende gequalificeert
te zijn." (1).
De Gezworene Gemeente protesteerde krachtig hiertegen:
»oordeelende dat het aldergrootste dat tegen ons kan gaan
is het verlos der privilegiën, waar onder oordeelt het
grootste te zijn de vrije absolute electie van ons eygen
Magistraat en Gezworene Gemeente, sonder inzeggen van
iemandt" (2).
De Magistraat raadde der Gezworene Gemeente om,
evenals de andere steden, zich aan het Reglement te
onderwerpen, bewerende dat dit door de nieuw aange-
stelde Regeering en Gemeenslieden was aangenomen. De
Gezworene Gemeente bleef zich echter verzetten, bewe-
rende. dat het Reglement wel in de vergaderingen was
voorgelezen, dat het echter niet behoorlijk in deliberatie
gebracht, noch daarop geadviseerd of geresolveerd was.
Toen nu in 1676 de keuze gedaan was, wilde de
(1) Teg. staat. bl. 128 v.
(2) t. a. p.
-ocr page 52-44
Gezworene Gemeente dadelijk de nieuw verkozenen den
eed laten afleggen tegen den zin van den Magistraat, die de
lijst der gekozenen volgens het Reglement, eerst ter ap-
probatie aan Z. H. wilde zenden. De magistraat gaf toe
en de nieuw verkozenen werden beëedigd, doch onder
reserve der aggreatie van Zijne Hoogheid. De Stadhouder
antwoordde hierop dat hij: «het in eed nemen der ge-
deligeerde personen voor deese male om redenen zoude
oversien en passeeren, maar daar benevens verwag-
ten, dat in het toekomende dezelve informaliteit niet
werde gecommitteerd, also hij in contrarie gevalle genood-
zaakt zoude wesen daar tegens bij andere middelen te
voorsien" (1).
Tegen het naderen van den volgenden keurdag deed
de Magistraat zijn best om de Gezworene Gemeente te
overreden zich nu aan het Reglement te houden en gaf
haar den raad, om op voorstel des Stadhouders de keuze
veertien dagen vroeger te doen, opdat dan de beëediging,
na de aggreatie van Z. H., op den gewonen dag, St. Peter,
zou kunnen plaats grijpen. Op alle vertoogen van den Magi-
straat antwoordde de Gemeente eenvoudig: »dat zij zoude
erschijnen op dag Petri om de keuze te doen conform
het stadtboek" (2).
De Magistraat beducht voor de gevolgen, liet hierop
de Gemeenslieden, hoofd voor hoofd afvragen of zij
zich aan het Reglement dachten te houden of niet.
Nadat zij op het stads-wijnhuis eerst eene resolutie
genomen hadden om bij hun besluit te persisteren dat
zij diensyolgens het Reglement, hetwelk regelrecht met
(1) t. a. p. bl. 132,
(2) t. a. p. bl 133.
-ocr page 53-\'45
het stadsrecht in strijd was, »niet konden of vermochten
consciënties halven aannemen," (1) antwoordden 22 hun-
ner bij de hoofdelijke omvraag, dat zij het Reglement
niet zouden opvolgen.
De Prins gelastte daarop aan den Magistraat om deze
22 leden van hunnen eed te ontslaan en door de over-
geblevenen, 22 anderen in hunne plaats te doen verkiezen;
zijne handelwijze verdedigende met deze woorden: »dat
hem gelaten was de faculteit om te voorkomen, dat deze
kuiperijen en driften die soo vele jaren binnen de voorsz.
stad omtrent de keuze van Schepenen en Raad, tot on-
uytsprekelijk nadeel van \'t gemeyn van de hooghgemelte
Provincie, en van de voorsz. stad in \'t Particulier in
swang hadden gegaan, die selfde confusie niet meer soude
worden veroorzaakt; dat hij verder d\' ambitie van eenige
personen, den dekmantel van Privilegien, tegen hare
eygen aanstellinge en aanneminge seer misbruykende,
noyt sal sacrifieeren, het recht ons competeerende." (2)
Eene dusdanige handelwijze, om maar eenvoudig een
college, dat niet naar zijne pijpen wilde dansen, te ont-
binden, eene dusdanige schennis van alle mogelijke privi-
legiën, veroorloofde zich Willem III en al waren zulke
maatregelen, zooals hij zeide in \'t belang van provincie
en stad (quod etiam probandum est), wie gaf heni dan
iiog het recht om tot zulke uiterste middelen zijn toe-
vlucht te nemen? Hij bekleedde toch slechts de waardig-
heid van Stadhouder, was een dienaar van de Staten der
provincie, , die wederom hunne souvereiniteit aan de ste-
(1) t. a. p. bl. 134.
(2) t. a. p. bl 136 en 137.
-ocr page 54-\'46
den ontleenden en hij matigde zich een recht aan, dat
in onze dagen zich gewis geen constitntioneele koning zou
durven aanmatigen; zulk eene handelwijze kan alleen plaats
grijpen in die landen waar de heerschappij onbeperkt is
en in handen van één persoon voor wiens wil alles moet
buigen.
Het was eene straf voor de provinciën wegens haren
afval van de Unie in 1672. Maar moesten dan deze pro-
vinciën, die door overmacht gedwongen en door Hol-
land in den steek gelaten, op eigen wieken hadden gedre-
ven, die reeds zoo door de vijanden waren uitgezogen,
hare bevrijding nog zoo duur betalen en met het verlies
harer privilegiën gestraft worden?
Neen, zulk eene handelwijze is nooit te verdedigen en
hoe groot Willem Hl ook overigens moge geweest zijn
en welke onschatbare diensten hij aan Europa be-
wezen heeft^ zoo zal zijn zucht naar machtsuitbreiding
en de lichtvaardige wijze. Waarop hij met de privilegiën
omsprong, steeds een smet op zijn grooten naam werpen.
De macht der Gezworene Gemeente aldus verzwakt zijnde,
werd de verkiezing dan ook tot een kinderspel gemaakt,
waar bovendien nog de toenemende macht der aristo-
cratie het hare toe bijdroeg, zoodat de opheffing van het
Reglement na des Stadhouders dood, de Gezworene Ge-
meente uit haren diep gezonken toestand niet meer kon
opbeuren. De gansche regeering geraakte in handen van
eenige weinige geslachten, die alle regeeringsposten en
winstgevende ambten onder hunne leden bij het lot ver-
deelden. Daar nu onder deze omstandigheden de keureed
Om te kiezen: »den wijste, nutste en beste tot stads
behoef," moeijelijk meer te yolgen was, werd er bij een
Concordaat van 8 Februari] 1738 vastgesteld, dat men
onder de woorden : »wijste, nutste en beste" niet had te
verstaan zulke personen, die boven anderen in wijsheid
en andere goede hoedanigheden uitmuntten, maar hen,
die, volgens de beste wetenschap der kiezers wijs en goed
waren, om den Regeeringspost, waartoe zij verkozen wa-
ren, te bekleed en. (1)
Toen nu in 1748, de Stadhouderlijke regeering we-
derom hersteld was, voerde Willem IV in 1750, het
Reglement van zijnen voorganger, mutatis mutandis, we-
derom in en werd de keuze der Leden van Magistraat en
Gezworene Gemeente nogmaals aan den Stadhouder op-
gedragen. Zoo bleef dan ook de toestand tot aan de re-
"volutie.
Werpen wij thans eenen blik op de twééde stad van
Overijssel, namelijk op Kampen. In de kroniek van toe
Boecop vinden wij in de en eeuw aan het
hoofd van gewichtige stukken steeds: »borghmesteren, Sche-
penen ende Raed ende dij ghemenne borgheren der Stadt
van Campen", waaruit wij kunnen opmaken dat, onder
welke benaming dan ook, de burgerij zelve van ouds invloed
op de gemeentelijke regeering heeft gehad. Reeds in die
tijden blijkt ook hier een college van Gemeenslieden te
hebben bestaan. Een naamloos schrijver (2) verhaalt,
dat er een wet is gemaakt in 1350: »Voorts hebben
vvij met onzen rade en metter wysheit van onze stad
gevonden." en beschouwt deze wyslieit, als slechts eene
(1) t. a. p. bl. 144 en 145.
(2) Histories Verhaal van hetgeen te Campen in dea Jare 1740 en
1741 is voorgevallen tusschen Eaad en Meente— Vgl. aldaar bl. 7 en v^
\'48
andere benaming van de Gezworene Gemeente. Tot het
jaar 1519 bhjft de geschiedenis der Gezworene Ge-
meente alhier echter eenigzins duister. Dat zij reeds
veel vroeger bestond is zeker, daar wij haar in 1478
reeds zien oproepen, om een raadsbesluit te bekrach-
tigen, ter hervorming van het Convent der Minrebroeders
te Kampen. Daar dit in het geheim gebeuren moest:
»dede die Raet die Gezwoeren Meente op \'t huys comen
om andere saken te verspreken\'\'. Hieruit zien wij dus,
dat de Gezworene Gemeente toen al mede van andere
zaken ook kennis nam (1).
Ook schijnen er twee Gemeenten te hebben bestaan
in de 15 de Eeuw, daar er eene wet voorkomt van
1460, gegeven door den Raad en de beide Meenten
groot en klein. Eene duidelijke omschrijving van hare
mächt en wederzijdsche verhouding kunnen wij ech^
ter niet geven. Ook is het niet zeker of beide colle-
gien, dan wel een hunner, den naam van Gezworene Ge-
meente voerde. Dat echter geene van beiden de Magistraals
keuze had, maar dat die Raadsbetrekking erfelijk was,
meen ik te mogen opmaken uit de eischen, die de Bur-
gerij stelde in 1519, en waarvan de tweede was, dat
de erfelijke Raad zoude afgezet worden.
In gemeld jaar 1519 werd te Kampen de regeering ver-
anderd, ten gevolge van een oploop der Burgerij en der Gil-
den en werd er eene nieuwe regeeringsvorm ingevoerd. Deze
omkeering vinden wij beschreven in de kronijk van Johaii
(1) Dit besluit is te vinden in de Kamper Kronijken I. De Annaübus
quaedam nota. Uitgegeven door de Vereeniging ter beoefening van
Overijsselsch regt en Geschiedenis. Vgl. aldaar bl, 22 en v.
m
van Breda, die in het begin der zestiende eeuvr secre-
taris der stad was (1).
De burgers stelden eenige eischen aan den Magistraat,
waarvan wel de voornaamste was, dat zij eene Gezworene
Gemeente wilde hebben van 48 leden, die den Raad en
tevens 8 of 10 rentmeesters zouden kiezen, om de stads
eigendommen te beheeren.
De Magistraat gaf toe en bepaalde bij een brief van
4 Januai\'i 1519, dat er eene Gezworene Gemeente door
de burgerij en gilden zoude worden opgericht en dat
deze telken jare des Zondags na Driekoningen een
nieuwen raad en Schepenen zoude kiezen. Zij behoefde
niet gelijk te Deventer uit haar eigen lichaam de keuze
te doen. Hare leden hadden zitting voor hun leven; stierf
er een, dan moesten de overblijvenden dadelijk eene
nieuwe keuze doen en wel: »eer men den doeden ten
kerhove brenget." Voorts benoemde de Gemeente 3
leden van den Raad als kameraars en 12 leden der
gemeente als rentmeesters, waarvan telkens 4 met de 3
kameraars, de stadsgoederen zouden besturen. Tevens
werden de stads broeken en weiden voor alle burgers
gemeen gemaakt.
Omtrent dezen tijd komt eene missive voor van de
burgers en Gilden aan Bisschop Philips, waarin zij zich
beklagen over de regeering der stad. Het stuk schijnt
(1) Deze belangrijke kronijk is ook door de reeds vermelde Vereeni-
ging als een vervolg op de boven aangehaalde Kamper Kronijk uitge-
geven (Deventer 1864). Het eerste deel is voornamelijk vervaardigd door
Jacob Piijndop en Dr. Reijoer Boghermau van Dokkuni, welke beiden in
het laatst der lade en 16^® eeuw achtervolgen« de betrekking van Stads
Secretaris hebben bekleed. (Vgl. het voorbericht op het eerste stuk.)
4
-ocr page 58-50 ■
na de zoo even verhaalde gebeurtenissen opgesteld te
zijn, doch vóór de regeeringsverandering, die den 10
Maart 1520 plaats greep. Zij beklaagden zich vooral
over de erfelijkheid der Raadsheersambten; de zonen
toch, al waren zij ook nog zoo jong, volgden steeds
hunnen vader in de regeering op; dat de leden van den
Raad de stadspenningen ten eigen bate aanwendden, dat
zij nooit rekenschap aflegden, en alle winstgevende
betrekkingen, onder elkander verdeelden. Zij noemen
hiervan verscheidene voorbeelden op, b. v.: »Gheel van
Ingen is in den Raet en syne beide susters mans die
sitten in den raet, ende syn susters soene is in den raet,
ende syn Broeder en Swager, heft hi in de Meente ghe-
coren ende daartoe zyn bastard susters man di heft hi
tot eenen portier ghemaeckt, alsoe dit neit behoerlick is,
dusdanige naevrenden van bloede in den raet te sittene."
De Gezworene Gemeente, zoo gaan zij voort, werd
door den raad aangevuld met zijne vrienden en bloed-
verwanten, zoodat die 7 of 8, die daartoe niet be-
hoorden, geheel overstemd werden door de meerderheid.
Daarom hadden zij nu allen afgezet, die in bloedver-
wantschap waren met de Raadsleden. Verder beklaag-
den zij zich over den erbarmelijken toestand der finan-
tiën en over het verlengen der accijnsen, die slechts
voor 6 jaar waren toegestaan (1), en eindigen met het
verzoek dat Philips den raad zoude afzetten en door de
Gezworene Gemeente een nieuwen zoude laten benoemen.
Daar Philips echter genoeg te doen had met zijne
buitenlandsche aangelegenheden, dan dat hij zich ook nog
(1) Dit stuk is in zijn gelieet te vinden bg van Breda bi. 40,
-ocr page 59-\'51
met de twisten in de velschillende steden doorgaans had kun-
nen bezighouden, zoo schijnt de burgerij, daarin bijgestaan
door de Gilden, zich zelve recht verschaft te hebben.
Wij lezen ten minste van een nieuwen brief van Bur-
gemeesteren, Schepenen en Raad van Kampen in het
volgende jaar 1520 van den 10 Maart, bij welke
tevens de vorige brief van 11 Januari 1519 werd
te niet gedaan (1). In dezen brief werd dan bepaald^
dat er zouden zijn twee Gezworene Gemeenten: eene
groote en eene kleine: de kleine zou gekozen worden
door de vier wijste, voortreffelijkste en nuttigste leden
der gilden, vier dergelijken van St. Anna en vier van
St. Joris-Schutten. Deze kleine gemeente zoude de groote
gemeente verkiezen. Telken jare op Zondag na Driekor-
ningen, lootten er 6 uit de groote en 3 uit de kleine
gemeente door zwarte boonen uit; deze negen Gemeens-
lieden moesten dan de keuze van Schepenen en Raden
doen. Hiertoe werden zij in den Schepenstoren opgesloten
en er niet weder uitgelaten, voor zij het eens waren over
de keuze; hunne keuze was vrij, mits zij kozen goede,
eerlijke en onbesproken burgers, die den Raadszetel waar-
dig, en behoorlijk gegoed waren binnen de vrijheid der
Stad, en geene personen, die elkander nader bestonden
dan in den derden graad van bloedverwantschap.
Die benoemd was in den Raad en die betrekking
weigerde te aanvaarden verbeurde eene boete van 100
oude schilden; voor het weigeren der betrekking van
Gemeensman 50 goudguldens bij de groote en 25 bij
de kleine gemeente. De twaalf rentmeesters en de twee
{i) Deze bl ief is te vinden bij van Bi eda bl. 36.
-ocr page 60-kameraars zouden, even als vroeger bepaald vpas, de stads
eigendommen besturen en hiervan rekenschap doen, aan
den Raad en de groote Gemeente. De hoogere stadsposten
werden door Raad en Meente begeven, de mindere dooi-
den Raad alleen, echter uit de leden der groote Gezworene
Gemeente.
De toestemming zoowel van den Raad als van de beide
Gemeenten was noodig om de stads goederen, zoowel
de roerende, als de onroerende en de renten te vervreem-
den of te bezwaren, om goederen aan te koopen, om belas-
tingen aan de burgerij op te leggen als ook om een besluit
te nemen in gewichtige zaken »daer de stadt oorloege ofte
andere swaere lasten van comen mochte." (1) De beide
Gemeenten zaten ook hier even als te Deventer levenslang.
Deze wijze van verkiezing werd in het volgende jaar we-
der veranderd; de Gezworene Gemeente (waaronder wij
thans de groote te verstaan hebben), werd weer terug-
gebracht op 24 leden, even als voor 1519, terwijl de
keuze van hare leden wederom aan den Raad werd
opgedragen. In het college van Schepenen en Raden,
waren thans 18 leden, terwijl er vroeger 24 waren. (2)
In 1579 kwam de keuze der Gemeensheden nogmaals
(1) t. a. p. bl, 36. Zoo vinden -wij verschillende besluiten, van Sche-
penen, Raad en beide Meenten b. v. een besluit vau 4 Mei 1520 dat
alles wat in I5l9 geschied was, vergeten ea vergeven zoude zijn eu een
van 21 Julij over de wijze van het innen der tolgelden van den tol op den
IJssel; een van 16 Nov. om het Zwolsche diep te versperren en die van
Zwolle te krenken met alle macht zooveel men kan; een van 3 Feb.
1521 om het geschil met Zwolle in een Compromis te brengen: een van
13 Mei om Lubbert van Hattum als afgevaardigde te zenden naar den
Hansedag te Lübeck enz. enz. Zie hierover : Register van Charters en
Bescheiden in het Oud-Archief van Kampen dl. II [Kampen 1863.]
(2) t. a. p. bl. 47.
-ocr page 61-\'53
aan de Gezworene Gemeente zelve en werd de kleine Ge-
meente afgeschaft, zoodat wij van nu af slechts ééne
Gezworene Gemeente vinden van 48 leden, verdeeld in
vier espelen. Die uit den Raad vergeten was (1) nam
wederom plaats in hetzelfde espel, waarin hij gezeten
had.
Daar men het over de eerste keuze niet eens kon wor-
den, werd de tusschenkomst van Zwolle en Deventer in-
geroepen, wier Gedeputeerden op het klooster Windes-
heim, een klein dorpje tusschen Zwolle en Wijhe gele-
gen, bijeengekomen, bepaalden dat de eerste Gezworene
Gemeente voor de eene helft door den Raad en voor de
andere helft door de burgerij zoude verkozen worden.
De keuze van Raad en Schepenen geschiedde van nu
af aan door 12 keurnoten en wel door drie uit elk espel,
bij het lot daartoe aangewezen. Daags te voren werden
de Raad en de Gemeente gezuiverd d. i. elk college
vergaderde in zijn eigen kamer om te beraadslagen, of de
aftredende Raadsleden zich niet schuldig gemaakt hadden
aan wetsovertredingen en onwaardig waren om herkozen
te worden, als ook welke Gemeenslieden waardig waren
om in den Raad gekozen te worden. Op Petri ad Cathe-
dram (22 Feb.) had er wederom eene gewone verga-
dering dér Gezworene Gemeente plaats; de Gemeente vulde
zich zelve dan aan.
Mocht er later om andere redenen, eene buitengewone
vergadering noodig wezen, dan werd deze door den
presiderenden Burgemeester, hetzij op verzoek der Ge-
il)-F.eu zachtere uitdrukking voor: »niet weder herkozen was", vooral
>\'> Overijssel veel gebruikelijk.
• , -
meente zelve, lietzij op dat van den Magistraat belegd. De
Gemeente had echter niet het recht, om uit eigen be-
weging bijeen te komen of m. a. w. geen recht van ver-
hooding.
Wanneer beide collegiën elkander iets voor te stellen
hadden, geschiedde zulks door middel van den Stads-
secretaris. Ook zond de gemeente wel eene commissie
aan den Raad. Nog konden de burgers op dien dag
bij de Gemeente zich komen beklagen, als de Raad
hunne privilegiën geschonden of geweigerd had recht te
Spreken,
De Gemeenslieden waren hier bevoegd, tot het waar-
fnemen van alle openbare betrekkingen, behalve mihtaire,
en gerechtigd om in commissiën de stad naar buiten te
vertegenwoordigen.
Vereischten voor het lidmaatschap der Gemeente waren:
het genot van het Burgerrecht, lidmaatschap der Her-
vormde Kerk; ook w^erd hij uitgesloten, die een bloed-
verwant in den derden graad, in den Raad had zitten.
Vroeger had men nog een geval van uitsluiting nl. een
geboren Hollander kon nooit het burgerrecht hier ver-
krijgen. Deze wet, in 1415 gemaäkt, is later echter in
onbruik geraakt.
Zoo als nu in 1579 de regeering ingericht was, schijnt
het gebleven te zijn; het spreekt van zelf dat het Re-
geeringsreglement van 1675, ook hier zijne drukkende
kracht het gevoelen, zoodat even als te Deventer, de
keuze van beide collegiën door den Stadhouder moest
bekrachtigd worden. Eén punt van verschil bestond
echter nl. »Dat die van de oude Schepenen ende
Raden die in voorzegde nieuwe keuze vergeten, voorbij
\'55
gegaan ofte niet geaggreërd souden mogen wezen, nief
weder sullen komen, in de voorz. gezworen Gemeente
tenzij sij luiden daartoe wederom van nieuws geëligeerd
of verkozen sullen zijn". (1)
Wat de macht der Gezworene Gemeente betreft, wij
kunnen deze vrij wel Vergelijken met die te Deventer ;
sommige punten, waarover wij te Deventer nog wel eens
strijd zien b. v. of de Gezworene Gemeente ook hare toe-
stemming moest geven voor allerlei Provinciale lasten
enz. vinden w\'j hier dikwijls zonder tegenspraak, ten
voordeele der Gemeente beslist. (2)
Voor 1579 vergaderde de Gemeente alhier in hetzelfde
vertrek als de Magistraat terwijl zij dan als het ware
met den Magistraat één collegie vormde; in 1579
(1) Teg. sla-it van Overijssel III bl 368.
(2) \'in 1761 treifen wij eene Justificatie aan van de meerderheid der
Gezworene Gemeente te Kampen waarin o. a. over het stemrecht in de
Staten der Provincie gehandeld wordt. Zij beweren dat de drie kwartieren
Salland, Twenthe en Vollenhove evenals de drie hoofdsteden integrerende
Leden der provincie zijn en elk deel dus een geheel Lid der Regeering vormt-
De leden der Ridderschap beroepen zich hierop in hunne Verhandeling
over het regt van overstemming [bl. 61 en v,] Dümbaï in zijn antwoord
[bl. 99 en V ] beweert dat de Gezworene Gemeente in de Justificatie
nooit aan eene stemming bij derde deelen heeft gedacht en zoo zij er
al aan gedacht heeft, dat zij zich dan deerlijk had vergist. In de We-
derlegging [bl. 152] komen de leden der Ridderschap hier weer tegen
op. Dat de Gezworene Gemeente echter in 1783 van gedachten veran-
nerd was blijkt nit eene resolutie van Eaad en Gezworene Gemeente
d.d, 29 Sept. en te vinden in de eerste verhandeling van Mr. G. Dum-
l>ar [bl. IV]; hierin verklaart zij toch dat het haar aangenaam zal
zijn, dat die verhandeling van Dumbar: »met den druk worde gemeen
gemaakt, egter niet anders dan om te strekken tot informatie van een
onpartijdig Publiek, en zonder dat zij hierdoor wil schijnen over dit
geconstateerd Regt met de Heeren van de Ridderschap in eenig debath
te treeden, of daarvoor van iemand eenige decisie in te wachten".
\'56
verlangde zij echter, zich »apart te bespreken", hetwelk haar
werd toegestaan. Zij benoemde gewoonlijk drie personen,
om hare voorstellen aan den Magistraat over te bren-
gen; deze personen droegen den naam van Woordvoerders
[Taelmannen).
In 1741 had er, zooals ons de bovengenoemde schrij-
ver van het »Histories verhaal enz." meldt, te Kampen
wederom eene opschudding plaats. Gelijk overal was
ook hier het misbruik ingeslopen, dat gewoonlijk alle
posten, zoowel Regeeringsbetrekkingen, als andere, vaak
door enkele Raadsfamili\'én begeven werden, daar meestal
de gansche raad slechts uit 2 of 3 geslachten bestond, zoo-
genaamde Regeeringsfamiliën, die alles in handen hadden.
De Raadsleden sloten zich bij elkander aan en bewerkten
dan de Gezworene Gemeente door allerlei middelen, zoo-
dat zij, zoowel in haar eigen lichaam, als in den Raad,
leden koos, die geheel en al op de hand van den Raad wa-
ren. Op deze wijze kwam, zooals men zich gemakkelijk
kan voorstellen, de gansche macht in handen van eenige
weinigen.
Een aantal leden der Gezworene Gemeente (wier getal
nu tot 36 was gedaald) richtten, om dit misbruik te keer
te gaan, eene confederatie of correspondentie op, ten
einde zich nauwer aan elkander te sluiten en voor elke
verkiezing, hetzij voor een Raadslid of een Gemeensman
candidaten te «tellen en alzoo te voorkomen, dat van
hunne verdeeldheid door die raadsleden misbruik werd
gemaakt: 23 Leden der Gezworene Gemeente sloten zich
bij deze Correspondentie aan.
Die Raadsleden, onder wie vooral een, wiens naam
niet genoemd wordt, de raddraaijer schijnt geweest te
\'57
zijn, zagen in dat, als deze correspondentie bleef bestaan,
zij spoedig hunne macht zónden verliezen en besloten dus
om raet eenen welgemikt en slag er voor goed een einde
aan te maken. Dit gebeurde dan ook en wel kort voor
den keurdag van 1741, toen er een besluit van den
Raad van de puije van het Stadhuis den volke werd
voorgelezen, dat alle leden der Correspondentie voor op-
roermakers en meineedigen verklaarde, wier proces men
na den keurdag zoude opmaken, doch die onbekwaam
waren, om nu de keuze te doen. De twaalf overigen
deden nu de keuze, doch herkozen zoo als wel van zelf
sprak, alle aftredende Raden.
De Raad zorgde voor St. Peter (22 Febr.) de Ge-
meente weer te herstellen: tien van de 24 onderwierpen
zich aan den Raad, terwijl de overige veertien, de een
voor längeren, de ander voor korteren tijd in hunne be-
trekking als Gemeensman werden geschorst, en wel zoo-
danig dat de Gezworene Gemeente eerst in 1754 weer
voltallig zoude zijn. Tevens bepaalde de Raad dat elk
Raadslid, die bij de keuze voor den Raad vergeten was,
wederom zijn plaats als Gemeensman zoude hernemen.
Een toestand, waarin zulke ergerlijke tooneelen kon-
den plaats grijpen, mocht wel hoogst gebrekkig heeten.
Meer dan tijd was het ook in het laatst der vorige
eeuw% en weinig moeite was er voor noodig, om het
oud vermolmde regeeringsgebouw te doen ineenstorten,
®n hoewel eerst na veel stormen en omkeeringen voor
een nieuw en degelijker stelsel te doen plaats maken.
In Overijssels derde slad, de tegenwoordige hoofdstad
-ocr page 66-\'58
der Pro vincie, vinden wij in de oudste tijden slechts één
regeeringscollege nl. 12 Schepenen, welke rechtstreeks
door de burgerij werden verkozen, met eenen Schout aan
het hoofd, door den Bisschop aangesteld.
De Schepenen, die men door bedreiging eener zware
boete, tot de aanvaarding van hun ambt dwingen moest
en die jaarlijks aftraden, om dan weder met hunne mede-
burgers gelijk te staan, schenen der burgerij dan ook vol-
strekt niet gevaarlijk toe. Aan zulke Schepenen begreep
zij veilig de benoeming te kunnen overlaten van hen,
uit welke de kiezers voor hunne opvolgers door het lot
moesten voortkomen. Deze door de Schepenen gekozene
mannen vormden langzamerhand een permanent college,
welks leden hunne betrekking levenslang waarnamen en
welk college de naam verkreeg van Gezworene Gemeente.
Hare werkzaamheid bestond vooreerst dus alleen in
het kiezen van Schepenen, Zij waren alhier ook in 4 straten
verdeeld. Bij deze Gemeenslieden kwamen nu echter nog
drie burgers uit elke straat om met hen de keuze te doen:
»item als woe men die boene zetten zal, is te wet ene,
dat men uth elcke straate IX gued bequame burger te
neme phcht, ende die des eenen jairs ter boene gedopt
synt, sal men des anderen jairs daernae nicht ter boene
verbaden, \'t weten zes van der Gezworen mente ende
drie van goede borgere gesat heeft, dair set men dan
eenen borger na mer en wezen bij gebrek der Menthen
nicht soe voele toe krijgene, mag men wel eenen of twee
Burgers in oiren steeden stellen" (1).
De burgerij bleef dus zelve ook nog eenigen invloed
(1) Teg. Staat, bl. 478 en v.
-ocr page 67-\'59
op de verkiezing uitoefenen. Die burgers en die Gemeens-
lieden werden echter hoogstwaarschijnlijk, door het col-
lege van Schepenen benoemd.
Die Gezworene Gemeente nu begon langzamerhand, meer
invloed ook op het openbaar stadsbestuur uit te oefenen
en moest spoedig, in alle zaken van gewicht gekend wor-
den. Bij de verkiezing van den Magistraat, wist zij zich
spoedig van de haar toegevoegde burgers te ontslaan en
ook de aanvulling van haar eigen lichaam, welke zooals
ik reeds opmerkte, door den Magistraat geschiedde, mocht
zij in 1523 verkrijgen; door den invloed der Gel-
derschen, welke in dien tijd vernietigd werd, was hun dit
recht vroeger onthouden.
Moeielijk is het om met juistheid het tijdstip aan te
wijzen, waarop die samengekomen burgers eene Gezworene
Gemeente hebben gevormd. Van Hattum noemt reeds in
1329 eene Gezworene Gemeente (Ij. De schrijver van den
Tegenwoordigen staat komt hier echter tegen op (2) en
meent dat het in dat stuk gebruikte woord »gemeente" nog
volstrekt niet het bestaan eener gezworene gemeente be-
wijst. Tevens haalt hij uit het oude stadsrecht eene plaats
aan, waarin volgens hem voor het eerst eene gezworene
gemeente voorkomt. Het stuk dagteekent van 1402 (3).
Omstreeks 1400, verhaalt ons Arent toe Boecop, had
er een zware twist plaats tusschen burgemeesteren, sche-
penen en raad en de gilden, oldermans met vele van »dije
tretfelixsche burgeren". De oorzaak was dat de gilde-
(3) van Hattum. V dl. bl 9.
(2) t. a. p. bl. 483 noot 7.
t. a. p. bl. 482.
\'60
m
meesters eenïg aandeel in de ilegeering wilden hebben.
De Magistraat liet daarop heimelijk eenig krijgsvolk in
de stad brengen en overviel daarmede de vergaderde gil-
den. Sommigen werden op staande voet onthoofd, anderen
nit de stad verbannen (1).
Uit een oproer der gilden in 1416, en uit hunnen
eisch om even als de Gezworene Gemeente ook in be-
langrijke zaken gekend te worden, blijkt ons destijds het
bestaan der gemeente (2); alsook dat zij toen reeds in
belangrijke zaken werd gekend. Van de vijftiende eeuw
af deelde de Magistraat de wetgevende macht met de
Gezworene Gemeente en moest deze op vaste tijden bij-
een geroepen woorden. Hiervan vinden wij reeds eene
oorkonde in 1448 (3).
De Magistraat bestond in de oudste tijden uit Sche-
penen en Raden. Zoo vinden wij reeds in 1387: »Nos
scabini et consulatus concordavimus" en in 1396: »Wij
Scepen ende Raat der stad van Swolle". Eerst in 1443
treffen wij voor het eerst den naam van Burgemeester
aan (4).
Zoo als ik hierboven reeds opmerkte, onderging de Gezwo-
rene Gemeente in 1523 eene verandering. Vroeger had de
stad zich bij een twist met den Bisschop in de armen gewor-
pen van Karei van Gelder die haar echter spoedig de druk-
kende kracht zijner vriendschap liet gevoelen, daar, op zijn aan-
drang alle gewichtige betrekkingen door den Raad aan Gel-
derschen werden gegeven. De Gezworene Gemeente kwam
(1) Codex Diplomaticus t. a. p. 1>1. 431,
(2) Van Hattum. I. bl. 288 eii v.
(3) Teg. staat. bl. 481.
(4) t. a, p.
-ocr page 69-\'61
hier tegen op en wilde, om onafhankelijk te zijn het
recht hebben zich zelve te kiezen. Dit verkreeg zij dan
ook en tevens dat de Raad in \'t vervolg geen krijgsvolk
meer mocht aannemen zonder hare toestemming. Deze
vermeerderde invloed der Gemeenslieden was echter den
Gelderschen een doorn in het oog. De Drost van Salland,
een Geldersman, liet de Gemeenslieden gevangen zetten op
het stadhuis ten einde hen te dwingen van hunne privi-
legiën wederom afstand te doen. Zijne pogingen leden
echter schipbreuk op de vastberadenheid der Gemeenslie-
den, en, daar het volk te wapen liep, was hij wel ge-
noodzaakt hen weder te ontslaan, terwijl met behulp der
beide andere Overijsselsche Steden, spoedig de Geldersche
aanhang geheel uit de Stad werd verdreven. Na die
! evrijding werden de privilegiën der Gezworene Ge-
nieente nogmaals bekrachtigd, en het getal leden dat
tot nu toe 48 bedroeg werd verdubbeld; (1) dit getal
schijnt echter later Moeder op 48 te zijn teruggebracht.
Op last van Alva werd in 1573 de regeering nogmaals
Veranderd, het aantal leden zoowel van Magistraat als
Van het college van Gemeenslieden op de helft vermin-
derd en het recht om de Gezworene Gemeente te kiezen
Weder naar den Raad overgebracht. Dt! reden van die
vermindering was, dat men hier evenmin als te Deventer
zoo veel getrouwe aanhangers des Konings vinden kon
om door hen alle plaatsen zoowel in Raad als Meente
te doen bezetten.
De Magistrï^t bestond nu uit zes Schepenen en zes
Iladen, terwijl het college van Gemeensheden uit 24
vau Hattum 11 U. 254.
-ocr page 70-\'827
leden bestond. De geheele Gemeente werd afgezet; som-
mige der ontslagen leden werden echter in de nieuwe
Gemeente herkozen (1). Toen de stad tot de Staat-
sche zijde was overgegaan, verkreeg de Gezworene Ge-
meente in 1578 herstel harer vroegere rechten, bij
een brief dd. 14 Sept. van den Magistraat en werd haar
de vrije keuze én van zich zelve én van Schepe-
nen en Raad wederom toegestaan. »Dat van nu voor-
taan de Gezwoeren Gemeente, die van den gemeente en
voorts die Gemeente den Raedt sonder eenich inseggen
van ons, setten, kiezen, eligeren, en den vrijen koer
daarvan hebben soelen" (2). Ook werd in 1579 het ge-
tal Gemeenslieden wederom op 48 gebracht. Verdere ge-
wichtige gebeurtenissen, hebben de Gezworene Gemeente
niet getroffen behalve ook natuurlijk de invoering van het
Regeerings-reglement van 1675.
\' Werpen wij thans een blik op de inrichting en macht
der Gezworene Gemeente zoo als die na den dood van
Willem III werd Vastgesteld bij het Stadsrecht van 24
Jan. 1703. De gemeente zit voor haar leven en vult jaar-
lijks op St. Lucas (13 Dec.) de vacatures in haar lichaam
aan; dit geschiedt door twaalf keurnoten, welke jaarlijks
uitloten, met dien verstande, dat er 3 uit elk der 4 stra-
ten geloot worden en dat zij, die in het vorige jaar de
keuze verricht hebben, het daarop volgende jaar, niet
weder tot de loting worden toegelaten.
Om tot Gemeensman of lid van den Magistraat benoem-
baar te zijn wordt nu gevorderd P Het lidmaatschap der
(t) vau Hattuin Hl dl. bl, 130.
(i) id. bl. 170.
\'63
Hervormde kerk 2® het bezit vai) eenig onroerend goed bin-
nen de stad of hare vrijheid. 3° het bezit van het groot
Burgerrecht. 4" eene driejarige inwoning in de Stad (6
jaar voor de Magistraatsleden). 5° de leeftijd van 25
jaar of het Doctorschap in Rechten (voor den Magistraat
werden beide vereischten gevorderd of de leeftijd van 30
jaren). Verder zijn nog uitgesloten Hollanders, eigenho-
rigen, onechten, manslachtigen en allen die tot eene on-
teerende straf zijn veroordeeld geweest; zij die in dienst
van eene andere Provincie, Stad, of eenigen Heer, of in
den krijgsdienst zijn, als ook de Schout van Zwolle ; ieder
die eene bediening heeft bij de Provinciale Munt, en
allen, die den leden in de op of nederdalende linie of in
den tweeden graad van bloedverwantschap in de zijd-
linie bestaan.
Eene der voornaamste werkzaamheden van de Gezworene
Gemeente is ook hier het verkiezen van den jaarlijks aflre-
denden Magistraat, die uit 16 Leden, Burgemeesteren ge-
naamd, bestaat waarvan 8 Schepenen zijn en 8 Raden.
Even als te Kampen mag ook hier de keuze uit de gansche
Burgerij geschieden. Een hd van den Magistraat niet we-
derom herkozen zijnde, valt ipso jure in de Gezworene
Gemeente. Die gekozen is tot raadshd en de betrekking
Weigert te aanvaarden, betaalt eene boete van 50 oude
schilden; voor de Gemeensheden is die boete 25 goud-
guldens.
VVat overigens de macht der Gezworene Gemeente
betreft en in welke zaken zij hare toestemming moet ge-
ven, dit vinden wij uitgedrukt in eenige artikelen van
bet Stadsrecht, die ik hier laat volgen: »Over zaken die
stads welvaren en der ingezetenen in \'t gemeen be-
\'64
treffende, als mede over alle aan- of afstellingen van
schattingen en diergelijke zaken, wordt bij Schepenen en
Raad ende Gezworene Gemeente gezamentlijk gehandeld
en gedisponeerd en kan de eene zonder de andere daar-
in niets besluiten. Zullen ook Schepenen en Raden geene
verbindtenissen met eenige Heeren ofte steden mogen
ingaan, noch eenige vaste goederen van de stads of gees-
telijke Domeinen verkopen, verbuiten, veraheneeren, ver-
erfpagten of in eenigerlei manieren beswaren, noch ook
penningen ten laste van de stad opnemen, als met ken-
nisse en inwiUinge van de Gezworene Gemeente. Noch ook
geen nieuwe wetten maken of de gemaakten veranderen of
afschaffen als met onderling gemeen consent; gelijk mede
niet zonder zodanig consent nieuwe gilden, of in het\'toeko-
mende eenigerhande nieuwe officianten met eenig tractement
ten laste van de stad zullen mogen aangesteld worden" (1).
Dit over de Gezworene Gemeente in Zwolle. Wij heb-
ben thans de drie Overijsselsche hoofdsteden afgehandeld;
ook in de kleine steden der Provincie treffen wij Gezworene
Gemeenten aan; zij waren echter niet zoo onafhankelijk
in hare keuze als die der groote Steden en stonden
altijd eenigzins onder toezicht der Staten van het gewest.
Het reglement van 1675 stelde de Steden Hasselt en
Steenwijk (2), wat de keuze betreft, met de groote Steden
gelijk, terwijl in de overige kleine steden de keuze door
de Gedeputeerde Staten bekrachtigd moest worden.
(1) Teg. Staat. bl. 602.
(2) Verg,, over de bloedige onlusten te Steenwijk in 1747 en 1748
en de executie van Fledderus, naderhand in zijne eer hersteld, de Apo-
logie van Petrus Hofstede. [Rotterdam 1785.]
\'Gd
§ 2. Het college van Gemeenslieden w^as met eenige\'
weinige veranderingen, in de Geldersche steden op de-
zelfde leest geschoeid, als in de Provincie Overijssel.
Gelderland was tijdens de republiek in drie deelen,
kwartieren genaamd, verdeeld: in de eerste plaats het
kwartier van Nijmegen, waarin de kleine steden Tiel,
Bommel, Culenborg, benevens de Betuwe; de tweede
plaats werd ingenomen door het voormalig graafschap
Zutphen met de steden Doesburg, Doetinchem, Grol,
enz., terwijl in de derde plaats kwam het kwartier van
de Velnwe met Arnhem tot hoofdstad en de kleine ste-
den Harderwijk, Elburg, Hattem en Wageningen. In
vroegere tijden had men nog een vierde, nl. het kwar-
tier van Roermonde, dat zich later in de Generaliteits-
landen en in het kwartier van Nijmegen heeft opgelost.
In tegenstelling met Overijssel, waar alleen het platte-
land in drie deelen was verdeeld, maakten ook hier de
drie Hoofdsteden deel uit van de drie kwartieren (1).
Elk dezer kwartieren nu vormde een afzonderlijk ge-
heel; het had zijn eigen kwartiersvergaderingen, waar-
aan de afgevaardigden der Steden en der Ridderschap
deel namen; deze vergaderingen beshsten over de huishou-
delijke zaken van het kwartier, legden belastingen op enz.
Het kwartier van Nijmegen nu was het eerste in rang.
In de stad Nijmegen, de van ouds beroemde Rijksstad,
treffen wij in de vroegste tijden reeds eene instelling aan,
welke wij kunnen vergelijken met de latere Gemeensheden.
Het was een College, dat den naam droeg van het Gild
(1) Zulk eene verdeeUng treffen wij ook aan in de Provincie Friesland,
die toen eveneens in drie deelen verdeeld was nl. Oostergoo, Westergoo
en de Sevenwolden.
\'66
van St. Nicolaas, bestond uit 200 Leden en werd geko-
zen door de overige Gilden. Dit college verbeeldde als
het ware de gansche burgerij en de, aan zijn hoofd staan-
de, acht Hoofdmannen, hadden nevens de andere over-
heidspersonen, zitting en stem in den Magistraat. (1) De
burgerij had bovendien nog invloed op de Regeering, daar
de overeenkomsten in 1441 en 1471 niet alleen geschied-
den in naam van Burgemeesteren, Schepenen Raad en
Hoofdmannen, van het St. Nicolaas Gild, maar zelfs in naam
der gemeene burgeren. Ook richtten de Keizers hunne
brieven, zoo wel aan de burgerij als aan den Magistraat. (2)
In 1579 trad Nijmegen toe tot de Unie van Utrecht,
werd er later wederom afgescheurd doch hernam hare
plaats in 1591. In weerwil van alle privilegiën en vrij-
heden veranderde Prins Maurits eigenmachtig de Regee-
ring. Hij zette het St. Nicolaas Gild als regeeringslichaam
af en stelde in deszelfs plaats een college van 32 Ge-
meenslieden, als vertegenwoordigers , der burgerij, docli
ontnam hun het recht, om de raadsleden te benoemen,
hetwelk hij zich zelf voorbehield, (3) daar hij op de nomi-
natiën door de Gemeenslieden voorgedragen, volstrek!
geen acht sloeg.
Aan de twisten der Remonstranten en contra Remon-
stranten nam ook Nijmegen ijverig deel. In 1617 liep
het zoo hoog, dat er door den Prins gecommitteerden
(1) 1 Teg. Staat van Gelderland bl. 217.
(2) Grondwettige herstelling. II bl. 12 en 13. In hun eerste deel op
bl. 48 verhalen de schrijvers dat iu 1316 Schepenen, Burgemees-
ters en de Gezworene Gemeente van Nijmegen, hunnen Hertog Rein-
oud 1 afzetten. Hieruit zoude dus blijken, dat de Gezworene Gemeente
reeds in dien tijd bestaan heeft.
(3) H. de Groot. (Histor. L. II) zegt: »Abrogata sodalitatum po-
testate, quod seditionibus alimentum fuerat" enz.
\'67
werden gezonden om de zaak te onderzoeken. Een groot
gedeelte toch der Gemeenslieden, die der Arminiaansche
partij waren toegedaan, had zich hevig tegen den Magis-
traat verzet, toen deze eenen Contra-Remonstrantsch ge-
zinden predikant uit Zutphen had ontboden om den dienst
waar te nemen; ja zelfs verdreven zij hem van den pre-
dikstoel. Ook van den Magistraat zelve waren verscheidene
leden de Arminiaansche gevoelens toegedaan. (1)
Na den dood van Willem II, in 1652, herkregen
de Gemeenslieden weder eenig deel in het bestuur.
Deze vreugde was echter van korten duur, daar de
stad in 1672 door de Franschen werd ingenomen, en in
1674 aan Staatsche zijde teruggebracht, iq 1675 door
het Regeeringsreglement, dat even als in de Provincie
Overijssel ook in de Geldersche steden werd ingevoerd,
hare grootste vrijheid verloor.
Volgens het reglement zoude van nu af de Magistraat
bestaan uit 20 en het College van Gemeenslieden uit
32 leden. De eersten werden door Willem III om de
drie jaar benoemd, terwijl de laatsten ad vitam zitting
hadden. In de eerste jaren werden zij in gewichtige
gevallen nog wel eens geraadpleegd, later echter hoe
langer hoe minder. Daar de vacaturen in hun college
door den Prins niet werden aangevuld, stierven zij lang-
zamerhand uit, zoodat het in het begin der vorige eeuw,
nog slechts uit 6 leden bestond (2).
(1) De verschillende rapporten over deze zaak zijn te vinden inde
»Stukken voor de Geschiedenis des Vaderlands. Uit het archief van
Hilten V. bl. 33 en V.
(2) Teg. staat. bl. ?20.
-ocr page 76-\'68
Na het overhjden van den Koning-Stadhouder, had
de macht der Aristocratie in Nijmegen zich toch weder
zoo vast gevestigd, dat aan eene hersteUing van de
Gemeensheden in hun vorig aanzien zelfs niet gedacht werd.
In naam bleven zij de gansche eeuw nog wel bestaan,
terwijl hun getal op 20 was teruggebracht. Inderdaad
hadden zij echter niet veel meer in het stadsbestimr te
zeggen en de weder invoering van het Reglement in 1750
door Willem IV bracht daartoe het hare ook nog bij.
Gedurende de revolutie van 1795, zien wij de Gezworene
Gemeente evenwel wederom handelende optreden: in de ver-
slagen der Geldersche Kwartiersvergaderingen vinden wij
ten minste verschillende verklaringen van den Magistraat van
Nijmegen dat hij met goedvinden van het college van Ge-
meensheden, het een en ander had besloten (1). De collegiën
van Magistraat en Gemeenslieden lagen echter nog al eens
met de burgerij overhoop; in 1795 dienden daarom eenige
ingezetenen bij den Landdag te Zutphen een protest in tegen
de door den Magistraat gezondene gecommitteerden »dat
al het geene de Gecommilteerdens dier stad mogten uit-
brengen en daarstellen, zijl, van geene verbindende kragt
hielden, terwijl Raad en Gemeente, willekeurig tegen
den wil des volks wederrechtelijk de vacante plaatzen in
den Raad en Gemeente binnen gem. stad hadden ge-
suppleerd" (2). Bij het debat over het al dan niet weder
invoeren der rechtstreeksche verkiezingen, rakelde men
nog wel eens de voormalige hevige tooneelen uit de ge-
(1) Zie de Quartiers-recesseu van 30 Jan. en 6 Febr , 14 Apriï, 28
Juli 1795 enz., waarin wij telkens de Gemeenslieden genoemd zien.
(2j Zie het reces van den Landdag van Gelderland vau 10 Sept. 1793.
G9
schiedenis van onze Gemeenten op, zooals ons blijkt uit
de rede van een der repraesentanten in de Nationale Ver-
gadering, het hd Krieger; »in de historie van Nijmegen
vindt men de verschrikkelijkste voorbeelden van zodanige
volkskeuze, daar ployerijen genoemd, wel eens wierd de
verkozene partij door de andere door den drank verhit,
onthoofd, of uit de vensters van hel Raadhuis opgehan-
gen" (1).
Dat ook de Tielsche burgerij reeds vroeg een aandeel
in de gemeentelijke regeering heeft gehad, toont een pri-
vilegebrief van Hertog Reinond in 1371, waarin gewag
gemaakt wordt van Schepenen, Gezworenen der slad en
Gezworenen der gilden. Deze Gezworenen der slad schij-
nen hetzelfde college te zijn geweest, als dal der latere
Gemeensheden (2). Op hunnen eed mochten zij raet de
Schepenen nieuwe keuren en accijnsen vaststellen en ston-
den de belangen der burgerij voor. Bij het verdrag van
14 Oct. 1566, treffen wij Gedeputeerden der burgerij
aan, als moetende hunne toestemming geven tol het in-
nemen van krijgsvolk van elders gezonden (3). Ook in 1582
komen de Gedeputeerden voor, als inwilligende het voorstel
van den Magistraat om nog een tijdlang de licenten te
geven, om de stad daarmede uit hare lasten te helpen (4),
De Magistraat, bestaande uit 7 Schepenen en 2 Bur-
gemeesteren, werd jaarlijks door het hof van Gelderland
gekozen; hij trachtte in 1651 eene levenslange aanstel-
(1) Deze rede is te vinden in het Dagverhaal der handelingen van
de Nat. Verg. in 1797, bl. 558.
(2) Mr. E. D. Rink, Beschrijviug der stad Tiel, bl. 249,
(■>) Vgl. bl. 55.
Vgl. aldaar bl 257.
-ocr page 78-\'70
ling te verkrijgen alsook het recht om de vacatures in zijn
eigen lichaam aan te vullen, of zoo als men het noemde
octrooi tot eene vrije keuze. Na vele tegenstribbelingen
van het hof, gelukte dit echter door toedoen van de
Landschapsvergadering.
Om nu de burgerij, die hierdoor voor een willekeurig gezag
van den Magistraat bevreesd werd, voor zich te winnen en
,een waarborg tegen de verregaande heerschzucht der re-
geering te geven, werd er op 22 Maart 1652 een col-
lege van 6 Gemeenslieden aangesteld; deze zouden tegen-
woordig zijn bij het opnemen der stadsrekening en hunne
toestemming moeten geven tot het bezwaren of verkoopen
van stads goederen. De Magistraat liet hen echter uit-
sterven, zoodat er in 1674 nog slechts één lid was, en
het Reglement van 1675 hen geheel ophief (1).
In 1703 zien wij wederom een College van veertien
Gemeenslieden aangesteld; aan hen werd het toezicht
over de stads finantiën opgedragen, en zonder hunne toe-
stemming mocht de Magistraat geene lasten heffen, goede-
ren bezwaren of verkoopen of gelden opnemen; alle aan-
schijvingen van land- of kwartier-dagen moesten hun
worden medegedeeld, terwijl bij verschil van dit college
met den Magistraat de gilden uitspraak zouden doen.
Het Reglement van 1754 hief het college wederom op.
In 1795 echter herleefde de instelling van 1703 we-
der (2) doch moest het volgende jaar wijken voor eene
(1) Verg. Bink, bl. 264.
(2) Wij vinden eene verklaring van Magistraat en Gemeenslieden van
Tiel gedaan, in de kwartiers-vergadering, waarbij zij erkennen dat de
opperheerschappij resideert in den boezem van het volk. Zie het kwarr
tiersreces van Nijmegen van 6 Feb. 1795,
7i
aieuwe, waarin het college van Geineenshéden vervangen»
werd door een Commité van toezicht en waakzaamheid^,
door de stemgerechtigde burgers benoemd.
Gelijk te Tiel had men ook te Bommel een college
van 4 Gemeenslieden, dat eveneens door het reglement,
van 1675 werd opgeheven, doch later wederom her-
leefde. (1)
In Culeuborg, dat nog lang eenen, al was het dan
ook van de Gelderschen afhankelijken Graaf, en hierdoor
eene eigene stads-regeering had, vinden wij geene Ge-
meenslieden : in de tweede helft der vorige eeuw, treffen
wij als leden der stedelijke regeering slechts twee Bur-
gemeesters en negen Schepenen aan. [2)
Ook in Zutphen de hoofdstad van het tweede kwar-
tier van Gelderland, vinden wij al in de oudste tijden een
college van Gemeenslieden, en wel hier bepaaldelijk
onder den naam van Gezworene Gemeente. In de veertiende-
eeuw moet dit college reeds bestaan hebben en in echte
stukken uit 1413 en lateren tijd treffan wij het steeds aan.
Dit blijkt nog uit eene remonstratie ten jare 1783, door de^
Gezworene Gemeente aan den Magistraat overgeleverd (3).,
(1) Op eene dergelijke kwartiers-vergadering verklaarde de burgerij
alhier, door het College van Gemeenslieden wettig opgeroepen, dat zij
nimmer zou gedoogen dat het tegen de Rechtea van den Mensch strjjdende
Monopolie [op wijnen en sterke dranken] aldaar ter plaatse wederom
werd ingevoerd. Vgl. het Kwartiers-reces van Nijmegen van 14 April
1796. Hieruit blijkt dat te dier tijde het Collega van Gemeeusliedea
ook te Zalt-Bommel nog bestond.
(2) Teg. Staat bl. 325.
(3) Grondwett. herstell. II bl, 16.
-ocr page 80-\'72
Na den dood van Willem III, die ook hier zijn regle-
ment had ingevoerd, werd er in 1705 weder eene nieuwe
wijze van bestuur ingesteld. De Magistraat zoude even
als de gemeenslieden, om de drie jaar aftreden en dan
door het volk op nieuw worden benoemd.
Dan de stedelijke Regeering hierdoor hare heersch-
zucht niet kunnende botvieren, wendde zich in 1717 tot
de Provinciale Staten om eene levenslange aanstelhng te
verkrijgen. Deze verkregen zij dan ook door het plakkaat
van 21 Oct. 1717, waarin de Staten te kennen gaven:
»dat het gezag der Overheden naar regten in de steden
competeerende zeer verzwakt en genoegzaam vernietigd,
de Justitie en Politie buiten trein, en de fmantien buiten
executie waren gebragt geworden, tot groot nadeel van
de Provincie in het Generaal en der Steden in het par-
ticulier." Zij besloten dus: »Dat de Magistraten in
de respective steden, daar ce triennale regering, of voor
eenigen tijd van jaren, was ingevoerd, voortaan hun le-
ven lang zouden aanblijven, zonder te kunnen of te mogen
worden ontzet, dan bij regterlijke sententie."
Toen de Gemeenslieden dachten, dat deze bepaling ook
op hen van toepassing zoude zijn, kregen zij van den
Landdag ten antwoord, dat het plakkaat, hetwelk den
Magistraat ad vitam aanstelde, »alleen concerneerde de
Magistraten van de steden en geensints de Gemeens-
luiden." (1)
Het college van Gemeensheden, nu bestaande uit 36
leden, had dezelfde macht als in de overige Geldersche
steden. Twee hunner waren provisor oyer de gasthuizen
(1) Teg. Staat bl. 368,
-ocr page 81-\'73
en kerkmeester, twee anderen weidegraven, met het toe-
zicht over de stads weiden belast (1), terwijl er bij het
afleggen der stads rekening en verantwoording steeds vier
moesten tegenwoordig zijn.
Bij de weder-invoering van het Regeeringsreglement in
1750 werden de Gemeensheden voor hun levendoorden
Stadhouder benoemd, waarmede dan ook hier de laatste
sporen der gemeentelijke vrijheid verdwenen.
Ook in de kleine steden van dit kwartier had men
colleges van Gemeenslieden; zoo waren er in Doesburg
24, in Lochem 12 en in Doetinchem 20. In de laatst-
genoemde stad had men behalve de 20 Gemeenslieden,
(waarvan er 10 door de burgerij en 10 door de Gilden
werden verkozen) nog een college van 40 Gecommit-
teerden (20 uit de burgerij en 20 uit de Gilden); dit
college verkoos gezamentlijk met de Gemeenslieden den
Magistraat, gelijk zulks bepaald was bij eene resolutie
der Staten van Gelderland van 4 Mei 1719. (2)
Werpen wij thans nog een blik op de Gemeentelijke
regeeringen in het laatste kwartier nl. het kwartier der
Veluwe, en wel in de eerste plaats op de hoofdstad Arnhem.
Toen in 1225 deze plaats door Graaf Otto III tot
eene vrije stad werd verklaard, behelsde o. a. het Charter,
hetwelk deze verklaring inhield, nog, dat de stad onder het
bewind van een Raad zoude staan, die aldaar zou geko-
zen worden »en dat in dezelve geene schatting ofte op-
boeringe gemaakt mag worden : buiten der borgeren wil.\'\'
(1) Vgl. nog over dit onderwerp Dr. J. van Vloten. De weidevraag
te Kampen en Genemiiiden kortelijk besproken [Deventer 1866].
(3) Teg. Staat bl. 381 v.
\'74
Ook later bijv. in 1478 bij eene schikking met den
Hertog van Kleef zien wij niet alleen den Magistraat, maar
ook de Gilden en de Gemeente zelve uitdrukkelijk als
mede-contractanten optreden.
Voor den tijd van Maximiliaan treffen wij hier echter
nog geen vast cöllege van Gemeenslieden aan. Deze Vorst
bepaalde in 1487, dat de burgerij zes Gilden, bestuurd
door zes Gildemeesters, zoude hebben; »deze zullen zon-
der geroepen te worden, het recht hebben, om in den
Raad te komen en aldaar de klagten der burgeren voor
te dragen, met denzelven Raad te overleggen al het geen
tot de neeringen en ampten en tot het welzijn, de eer
en den bloei der stad zal behooren; en te onderzoeken
de bestiering der finantiën; en zonder dezer toestemming
zal noch vrede noch oorlog gemaakt, noch belastingen
geheven noch de eigendommen der stad verpand noch
vervreemd kunnen worden" (1).
In alle stukken vinden wij deze Gildemeesters genoemd
nevens de Schepenen en Raad en in gewichtige zaken
werden zij steeds gekend, bijv. bij de huldiging van
Willem hertog van Kleef in 1538 tot hertog van Gel-
derland werden de Gildemeesters op het stadhuis ontbo-
den »om die Fürst vurss. toe hulden mit willen ind we-
ten der gansser Gemeijnten", waaruit wij kunnen opmaken
dat zij eigentlijk bij uitstek de burgerij vertegenwoordig-
den (2). Ook vinden wij nog een vroeger stuk van 1489 met
dezen aanhef: »Richter Burgemeisteren, Schepenen en
Raet mitten Gildmeisteren der stad van Arnhem" (3),.
(1) Groiidw. Herstelling II, bl. 18.
(2) Vgl. van Hasselt, Aruhemsche-Oudheden II, bl. 188.
(3) IV bl. 17.
-ocr page 83-\'75
Zoo vinden wij al verder eene overeenkomst tusschen Magi-
straat en Gilderaeesters, dat de stedehjke statuten jaarlijks
eens gelezen zouden vForden. Deze statuten, die slechts voor
één jaar rechtsgeldig waren, moesten jaarlijks geheel voor-
gelezen worden, en tevens werden dan daarin de noodige
verbeteringen gemaakt (1).
Deze 6 Gildemeesters moesten nog bovendien in on-
derhandeling treden met eene commissie uit de burgerij,
Verordente genaamd en in 1502 ten getale van 24 bij-
eengeroepen. Uit deze Verordente is de Gezworene Gemeente
ontstaan; zij maakten toch langzamerhand een permanent
college uit, dat op vaste tijden door het volk werd ver-
kozen. In 1557 werd bepaald, dat dit college uit 18
leden zou bestaan en in alle gewichtige zaken als ook in
het begeven van sommige ambten zou gekend worden.
In 1563 waren zij weder ten getale van 24 en mocht de
Magistraat geene beslissing nemen ten aanzien der stads
inkomsten, lasten en goederen, buiten hunnetoesteraming(2.}
In 1579 gaven de Gemeenslieden hunne bewilliging tot
het toetreden bij de Unie van Utrecht, in 1580 tot de afzwe-
ring van Philips 11 (3), in 1584 tot de opdracht der Souve-
(1) Vgl. van Hasselt, Arnhemsche Oudheden II, bl. 139 en tevens Mr.
L. A. J. W. Baron Sloet van de Beele. Dat Kondich-boek der stadZüt-
phen in de Nederl. Jaarb. der bh. den Tex en van Hall, van 18-45
bl. 423—460, 563—580.
(2) Bij van Hasselt vinden wij een brief van het Hof van Gelderland
aan den Hofraad van Kleef, waarin het hof meldt dat de sleutels der
stad in bewaring zouden blijven bij Burgemeesteren en Eaad met de
vier Gildemeesters alsook, dat zij dien morgen met ..Burgemeisteren,
Scheffen vnd Kaïth vnd erordenten der Gemeijuden alhie zu Arnhem
gehandelt, vnd hauen sich aller gebrechen fruntlieh und lieblich onder
eynanderen verglychen und verdragen." Deze brief is van 23 Maart
1539. Vgl. van Hasselt IV, bl. 55.
(3) Teg, staat, bladz. 483 No. 7,
-ocr page 84-7(3
reiniteit aan Frankrijk; in 1602, toen zij ten getale van
48 waren, namen zij kennis van de punten van beschrij-
ving, die op den Landdag verhandeld moesten worden en
in 1648 van het vredesverdrag van Munster (I).
In 1702 werden ook hier de bepalingen van het Re-
glement ter zijde geschoven en eene driejarige regeering
ingevoerd, welke echter even als te Zutphen, in 1717
in eene levenslange veranderd werd.
De Gemeenslieden werden ook om de drie jaar, door
de burgers en de Gilden verkozen; elke corporatie nl.
burgerij en Gilden, benoemde één candidaat, uit welke
dan de Magistraat de keuze deed. Bij eene vacature in den
Magistraat, boden de Gemeenslieden, wier getal van 48
verdubbeld werd door bijvoeging van gecommitteerden uit
de Gilden en burgerij, aan den Magistraat eene nomina-
tie van twee personen aan, waaruit deze dan de keuze
van een Schepen deed.
Zoo was de toestand in het tweede Stadhouderlooze
tijdperk, waaraan door de wederinvoering van het Re-
geerings-Reglement in 1750 een einde gemaakt werd (2).
Ook in de kleine steden van de Veluwe, treffen wij
even als elders, het college van Gemeenslieden aan. In
Elburg waren zij ten getale van 12, waarvan er 6 door
de burgerij en 6 door de Gilden verkozen werden, in
dier voege dat elk der zes Gilden, nl. het Visschers,
Lakenmakers, Linnenwevers, Kleermakers, Schoenmakers
(1) De Gemeenslieden hadden eene afzonderlijke kamer voor hunne
beraadslagingen; in deze kamer werden tot 1718 toe, de privilegiën der ■
stad bewaard, hetwelk nog al van hunnen invloed op de stedelijke
regeering getuigt, vau Hasselt III, hl. 120,
(2) ïeg. Staat, bl, 4.57.
-ocr page 85-»
/ l
en St. Josephs Gilde, een lid afvaardigde. Zij werden
naar welgevallen der kiezers, nu eens voor hun leven,
dan weder voor een bepaald aantal jaren benoemd.
De verkiezing van Bnrgemeesteren, Raden en Schepe-
nen wisselde af; zij werden of door de burgers en Gil-
den onmiddelijk benoemd of door den Magistraat zelf
uit eene nominatie, al naar mate de democratische of
aristocratische partij de bovenhand had. De Gemeensheden
namen deel aan de benoeming van Gecommitteerden naar
de Staten- of Kwartiersvergaderingen en aan de hun te
geven instructie, het maken van plaatselijke reglementen
of keuren, het opleggen van belastingen en andere gel-
delijke aangelegenheden (1).
In het Regeerings-reglement, werd over de Gezwo-
rene Gemeenten in de kleine steden in het geheel niet
gesproken: Yitringa maakt hier uit op, dat de Prins zich
hiervan de benoeming niet wilde toeëigenen, daar hij
deze plaatsen te onvermogend achtte om van haar iets
te vreezen te hebben.
In 1705 zien Vt^ij de burgerij in verschil met den
Magistraat over de benoeming der Gemeenslieden, waar-
bij de Magistraat toegaf, echter slechts voor één jaar.
Deze geschillen duurden onophoudelijk voort, tot er in
1707 een stedelijk Regeeringsreglement werd opgemaakt
»door de gecommitteerdens van de gequalificeerde Gilden en
eenige gecommitteerdens van de gequalificeerde burgeren"
waarbij het geheele stadsbestuur zou geregeld worden en
(l) Veel merkwaardigs voor de Geschiedenis van Eiburg vinden wij
in het Gedenkschrift van Mr. C. L. Vitringa [Arnhem 1857] Vgl. aldaar
1ste stuk bl. 151 en v.
\'78
de Gemeenslieden huniien vroegeren invloed op de regee-
ring zouden hernemen, Dit Reglement, waartegen zich de
Magistraat en bovendien een gedeelte der burgerij hevig
had verzet, schijnt, al is het niet in het notulenboek der
regeering opgenomen, toch facto tot 1717 gegolden te
hebben (1), toen ook hier het plakaat der Staten, over de
aanstelling van den stedelijken Magistraat, dat ik reeds bij
de vorige Geldersche steden genoemd heb, werd ingevoerd.
Het stadsbestuur ontaardde nu ook hier, in eene
verregaande familie-Regeering, en de laatste overblijf-
selen van de macht der GemeensUeden, werden voor
goed vernietigd; dit blijkt uit eene resolutie van 22
Jnlij 1743, waarbij 4 Schepens-zonen tot supernume-
raire Schepenen werden benoemd, om elk in geval van
aftreding of dood hunner vaders, dezen op te volgen
in hun Schepensambt. Bovendien werden er nog andere
leden der Schepenen-famihën tot supernumeraire Sche-
penen benoemd, terwijl er tevens bepaald werd aan wien
ieder hunner moest opvolgen (2). En deze resolutie werd
nog wel door de Gezworene Gemeente en de burgerij
bekrachtigd.
Toen in 1751 door Willem IV drie Gemeensheden be-
noemd waren, vroegen deze aan den Magistraat eene instruc-
tie, om hunne attributen te leeren kennen. Eene hiertoe
door den Magistraat benoemde Commissie rapporteerde,
dat de Gemeensheden in 1674 van hunnen eed waren
ontslagen, dat er onder de regeering van Willem III
geene geweest waren en dat sedert de Stadhouderlijke
(1) Vgt. Vitringa bl. 155 en v.
(2) Vgl. iq. bl. 157 V. V.
-ocr page 87-\'79
regeering, de Gemeenslieden nooit in meer zaken dan thans
waren gekend geworden. Hieruit ziet men dus dat die
commissie het reglement van 1707 of niet gekend heeft,
of dat zij er eenvoudig maar geen acht op heeft willen
slaan.
In het onstuimig jaarl784 stond de Gemeente echter open
eischt\'e van den Magistraat inzage in de handelingen der
stedelijke regeering; zoo ook begeerde zij eene kamer op
het stadhuis, waar zij zoude kunnen raadplegen; onder
verplichting van geheimhouding harer beraadslagingen,
werd haar eerste verzoek toegestaan; ook verkreeg zij
eene vrije kamer (1).
In het volgend jaar begonnen echter de woehngen
opnieuw, nu eens met den Magistraat en dan weder tus-
schen de Burgerij en Gilden onderling (2). In den Magistraat
waren twee leden het met de Patriottische partij, die de
gansche Gezworene Gemeente bezette, eens, zoodat in de
gecombineerde vergaderingen de Patriotten de overhand
hadden, maar de aristocratie in de vergaderingen van den
Magistraat; van daar allerlei tegenstrijdige besluiten. Boven-
dien haalden zij zich nog de vijandschap der Staten, die
deze woelingen al met wantrouwenden blik aanzagen,
op den hals.
Eene publicatie toch van de Geldersche Staten, waarbij
strafbepalingen tegen de schrijvers van oproerige requesten
en adressen, waren vastgesteld, weigerde de Regeering van
Elburg af te kondigen in weerwil van het meerendeel van
den Magistraat die er voor was. De Staten, na gepoogd
(O Vgl. Vitringa bl. 152 en v.
(2) t, a. p, bl. 163 V.
\'80
te hebben de Gezworene Gemeente tot gehoorzaamheid
over te halen, besloten ten laatste krijgsvolk tegen de
stad te doen oprukken, waarop de Patriotten om bloed-
vergieten te voorkomen, de wijk namen naar Kampen en
andere plaatsen, tot dat in 1795 de revolutie hen weder
in staat stelde, naar hunne vaderstad terug te keeren (1).
Van de drie overige stemmende steden van het kwar-
tier der Veluwe Hattem, Harderwijk (2) en Wageningen
behoef ik niet te spreken, daar hare regeeringsvorm,
die ook bestond uit eenen Magistraat en een College van
GemeensKeden, eveneens was ingericht en door dezelfde
wetten geregeerd werd als de overige, kleine Geldersche
steden.
§ 3. Niet alleen in de Oostelijke, neen ook in de Noor-
delijke Provinciën van ons Vaderland, treffen wij dusda-
nige colleges van vertegenwoordigers der Gemeente aan.
Zoo vinden wij o. a. dat de Unie van Utrecht, ondertee-
kend is van wege de Stad Sneek, zoowel door eenen
(1) Hen, die iets meer van deze twisten willen weten verwijzen wij
naar het aangehaalde werk van Vitringa, die alle onlusten voor zoo
verre zij de slad Elburg betroffen uitvoerig beschrijft.
(2) Hoe ook hier na den dood vau Willem III de Gemeente het
hoofd opstak, blijkt uit eene Resolutie van de Gequalificeerde Gilden
en Gemeenslieden van Harderwijk dd, 10 April 1703, waarbij zij den
Magistraat van hunnen eed ontslaan, terwijl zij als reden opgeven:
Nademaal het God Almagtig belieft heeft sijn Gesegenste Majest. Konink
William door de dood tot hem over te nemen, waardoor de Stadhou-
derlijke Eegeringe tot haar eerste oorzaak, het Regt der volkeren, is
gedevolveert of vervallen : Soo is het enz." Deze Resolutie is te vinden
in de reeds aangehaalde Herinneringen van Mr. G. W. Vreede. I bl. 62.
8\'i
gecommitteerde van de Gemeente, als van den Magistraat^
In 1637 werd hier een nieuw reglement ingevoerd, hou-
dende, onder anderen, instelling van 26 Gemeenslieden
of Vroedschappen, die nevens de 4 Burgemeesters, 4s
Schepenen en 2 Bouwmeesters, het stadsbestuur voeren
zouden. In een stuk van hetzelfde jaar, komt het college
van Gemeensheden ook voor, onder den naam van Ge-
zworene Gemeente (1).
Ook in Leeuwarden had men eene Gezworene Ge-
meente van 13 leden. In 1657 smolt zij met den Magi-
straat tot één college van Vroedschappen samen, terwijl
zij in 1751 weder daarvan werd gescheiden en ten ge-
tale van 40 verkozen werd. Zij bleef toen bestaan
onder den naam van Vroedschap (2). Zoo ook te Harlingen.
Over het algemeen zijn zij hier echter van een an-
deren aard, als in de Oostelijke provinciën; zij zijn
meer met het stadsbestuur zelve belast, terwijl zij in
Gelderland en Overijssel slechts toezicht op de handelin-
gen der regeering hielden. Pestel noemt hen dan ook
nSenatores" in Friesland (3), doch in Overijssel Collegium
Civium Delectorum Juratorum" (4).
In de stad Groningen vinden wij in de 14de eeuw
het eerst een vast college van Gemeenslieden, dat met
den Magistraat de wetgevende macht deelde.
Idsinga haalt in zijn werk vele stukken aan, die
ons bewijzen dat al vroeg een dergelijk college, hetzij
onder den titel van Gezworene Gemeente of onder een
(1) Teg. Staat van Friesland III bl. 270 V.
(2) ld. II bl, 226 V.
(3) Gomment de Rep. Bat. § CCCVIH.
(4) t. a. p. j CCG.KV.
-ocr page 90-\'82
anderen naam heeft bestaan, o, a. een stuk van 1398,
waarbij zich de stad aan den Bisschop van Utrecht (toenmaals
Frederik van Blankenheim) onderwerpt; het stuk begint
met de woorden: »Wij Burgemeisters, Raat ende ge-
meene Stad van Groeningen" (1); in een ander van 1420
lezen wij: »Burgemeesteren, Raet und Gemeente in
Groningen" (2), terwijl er in 1491 een brief voorkomt
van: »Borgemeesteren, Raad, Gezworene Gemeente en
Wijsheid der Stad Groningen" t)ver het handhaven der
rust tegen de toenemende geweldenarijen en strooperijen
op de kloosters (8).
Dat wij, als er in oude oorkonden van Oemeente ge-
sproken woïdt, daaronder niet de gansche burgerij maar
slechts een bepaald college te verstaan hebben, blijkt
duidelijk uit een brief van Frederik den Roomsch-
Koning van 5 Julij 1493, welke brief aldus aanvangt:
»Getrouwe, Lieve, Raad, Borgemeesteren, Schepenen,
Hopmans, Reglers, Officiere, Rectoors, allen, en elk be-
zonder, Borgeren en Inwoonderen, sampt de Gemeente
der Stadt Groningen enz." (4) Hier wordt de Gemeente
dus afzonderlijk genoemd en wij zullen dus daar wel de
Gezworene Gemeente ónder le verstaan hebben. Een
brief van Keizer Maximiliaan in 1494 spreekt ook van:
»Burgemeesteren, Raadt ende Gemeente in Groningen".
Bovendien had men hier nog een soort van Yroedschap,
welke de Wijsheid der Stad genoemd werd (5) Later
(1) Staatsrecht der Vereenigde Nederlanden volgens de Geschiedenis
van Groningen enz. II bl. 28.
(2) id. bl. 252. (3) id. bl. 424. (4) id. bl. 435.
(5) Zoo vinden wij wetten van 1446. tegen het burgerschap der
Hollanders, Van 1448 omtrent het regt en tijd van praescriptie: van
\'83
treffen wij eene vertegenwoordiging der Gilden aan,
Oemene Achte genaamd, welke ook eenigen invloed op
het stadsbestuur verkreeg. De Gezworene Gemeente bleef
hier altijd meer of minder gezag behouden: volgens
eene resolutie van 17 Junij 1601 verklaarde de stad:
»zig over eene op te richtene Provinciale Münte, buiten
de Gezworene Gemeente, niet te kunnen inlaten."
In 1594, toen bij het aansluiten der Stad Groningen
aan de Unie van Utrecht, het reeds aangehaalde tractaat
van Reductie, de rechten der stad regelde, was er bepaald
dat: »de stads Regieringe sal bestaen bij de Magistraet"
doch tevens dat »die van Groeninghen sullen onvercort
sijn ende blijven in alle hunne Privilegien, Liberteijten,
Rechten, en Vrijheden," waarbij dus de rechten der Ge-
zworene Gemeente volkomen voorbehouden werden (1).
Zij bleef dan ook de wetgevende macht uitoefenen met
den Magistraat; dit werd bevestigd door het Reglement
Reformatoir van 27 Nov. 1749, dat in art. 2 bepaalde:
»Dat de Stadsregeering zal bestaan in Burgemeesteren
en Raad, met assumtie van de alsdan in eed zijnde of
effective Taalmannen en Gezworene Gemeente, die tot
alle zaken, het welzijn van de stad en Provincie concer-
nerende, door Burgemeesteren en Raden zullen geroepen
1450. over de orders omtrent het dagvaarden ; van 1459 over het
verkoopen der erfgoederen door onmondige personen. Van 1468 en 1476
omtrent de breuken en het dragen van verholene wapenen. Al dezé
wetten zijn gemaakt door Burgemeesteren en Raad, Swoorne Meente
met de Wijsheid der stad, vgl. H. L. Wichers, Verklaring van het
tractaat van Reductie der stad Groningen aan de Unie van Utrecht.
Inleiding bl. 180.
(l) Vgl. de Verklaring van het Tract, v. Reductie bl. 391
worden, imperio et jurisdictione exceptis." Onder de zaken
»der provincie concernerende," verstaat Wichers, alleen die
zaken^ welke hoewel de stad aangaande, toch bij de
Staten, een punt van deliberatie uitmaakten (1) en niet
die zaken, die alleen de provincie raken.
In de vorige eeuw werden de leden der Gezworene
Gemeente om de twee jaren door, uil haar eigen lichaam
uitgeloote, keurnoten verkozen, terwijl haar college uit
36 leden bestond. Jaarlijks kozen zij den Magistraat (2)
terwijl aan hun hoofd drie Taalmannen stonden. Dit
van de Gezworene Gemeente in de stad Groningen.
Ook op het platte land der Noordelijke provinciën treffen
wij steeds eene Gemeente aan, die van alle belangrijke zaken
kennis moest nemen. Zoo vinden wij eene oorkonde van
1395, waarbij Drenthe zich onderwerpt aan den Bisschop
van Utrecht en die aldus aanvangt: »Wij Wijsheid Ge-
zworen en Gemeene Landt van Drente maecken condt
allen luijden enz" (3). In den brief waarbij Hertog Al-
brecht van Beijeren in 1398 door Oostergoo en Wester-
goo gehuldigd werd, heet het: »wij prelaten, hovelingen
Grietmannen en Richteren en alle Gemeene Meente van
Oostergoe en Westergoe" (4) terwijl er ook gesproken
wordt van de »Gemeijne Meente van Honsinghelande, van
Fiveligelande, van Oldampt ende van Rederlandt" (5)^
Ook vinden wij nog melding van Ghemeene Rechters en
Meente der Landen yan Vriesland. (6).
(t) t. a. p. bl. 400.
(2) Pestel. Rep. Bat. § CCCXXIV.
(3) Zie Idsinga t. a. p. bl. H.
(4) ibid. bl. 25.
(5) ibid bl. 51.
(6) ibid bl. 36.
-ocr page 93-\'85
De inrichting der Gezworene Gemeente in die Ge-
westen was bijna gehjk aan die der Geldersche en
Overijsselsche steden, met eenige geringe wijzigingen,
voortspruitende uit het verschil in zeden en gewoonten
der later Vereenigde Provinciën.
Holland Zeeland en Utrecht, kenden deze colleges niet;
evenwel had de stad Utrecht, behalve Raad en Schepenen,
nog een College van (1), die zoowel wat hun
neu naam, als wat hun ambt betreft, met de Engelsche Al^
dennen kunnen vergeleken worden. Zij waren eene vertegen-
woordiging der Gilden en hadden zitting in den Raad. In
1455 had er echter eene verandering in de regeering plaats
en werden deze Oudermannen geroepen, om afzonderlijk te
beraadslagen, ten einde hen van den grooten invloed, dien
Schepenen en Raden, op hen uitoefenden te bevrijden en
hun een meer zelfstandig karakter te geven (2).
Bij het schetsen der Gezworene Gemeente was het
mijn doel, om te doen uitkomen, hoe in ons Vaderland,
en niet het minst in de Oostelijke Provinciën, reeds van
de vroegste tijden af, de burgerij, al miste zij ook dik-
wijls alle andere politieke vrijheid, toch steeds een groot
belang heeft gesteld in hare Gemeentelijke huishouding,
en het stadsbestuur nooit geheel uit hare handen heeft
willen geven. ^
(1) Vgl. Utrechtsche Jaarboeken door Mr. Kasper Burman Il bl. 28
Deze Oudermanaeii of Oldermannea werden ook nog in Groningen
gevonden: Zg waren daar ook representanten der burgerij en gewoonlijk
de notabelste ingezetenen der stad. Vgl. Oudheden van het Gooregt en
Groningen door Prof. A. Ypey en Mr. H. O. Feith [Gron. 1836].
(2) Utr. Jaarboeken II. bl. 24G en v.
-ocr page 94-$6
In de Middeleeuwen zien wij dezen invloed, op de
Gemeentelijke regeering langzamerhand ontstaan, en zich
in de zestiende eeuw meer en meer uitbreiden; de tachtig-
jarige oorlog heeft dien invloed niet verminderd, integen-
deel, juist de kracht, welke de Vereenigde Provinciën
naar buiten ontwikkelden, was een gevolg van den vrij-
heidszin der burgerij en in deze periode onzer geschie-
denis is het vooral, dat de Gemeentelijke vrijheid het
grootst is geweest. Toen echter na den vrede van Mun-
ster een tijdperk van rust voor de Republiek aanbrak, toen
de ingezetenen voor geene gevaren meer beducht, alleen op
uitwendige welvaiart bedacht waren, verslapte de veerkracht
der burgerij; de ingezetenen begonnen onverschillig te wor-
den voor hunne vrijheden, en nu vangt dan ook het tijdvak
dier aristocratische familie-regeering aan, die vooral in de
vorige eeuw al te zeer hier te lande geheerscht heeft.
Aan alle Gemeentelijke vrijheid was de doodsteek
gegeven en de steden zuchtten onder den druk van des-
potische Burgemeesteren en Raden, toen oppermachtig
in hunne steden, totdat de Revolutie der vorige eeuw
hierin verandering bracht.
De omwenteling brak echter niet geheel met de geschie-
denis ; de Geldersche en Overijsselsche representanten in
de Nationale Vergadering, die de colleges van Gemeens-
lieden in hunne steden altijd gekend hadden, maakten
hen ook bekend bij de Hollandsche vertegenwoordigers,
zoodat men in de eerste Constitutie van 1798, hoewel
deze de Gemeentebesturen geheel tot administratieve amb-
tenaren verlaagde, toch nog in art. 194 de bepaling vast-
stelde dat er geene plaatselijke belasting door de Gemeente-
besturen mocht opgelegd worden »dan na alvorens daar-
\'87
omtrent le hebben gehandeld, en te zijn overeengekomen
met de gevolmachtigden\' uit de stembevoegde Burgerij ,
binnen die Gemeente." Art. 75 der Staatsregeling van 1801
en art 67 der Constitutie van 1805 (1) namen deze be-
paling over (2) De wet van 13 April 1807 en de invoe-
ring der fransche wetten maakten hieraan eerst voor goed
een einde. (3)
Dien invloed van de burgerij op het stads bestuur mer-
ken wij vooral op in de Gezworene Gemeente: niet zooals
zij later door de Reglementen van 1675 en 1750 geworden
is, eene Stadhoudelijke instelling, maar zooals zij in den
beginne was, eene vrije volksvertegenwoordiging. Wat zij
eigentlijk zijn moest en bij haren oorsprong ook geweest
is, vinden wij zeer juist uitgedrukt in de Grondwettige
Herstelling van Neerlands Staatswezen, waar de schrijvers
zeggen: »Hun college moet enkel bestaan in een college
van toezicht: zij moeten de oogen zijn des volks om te
waken voor de handhaving der Politieke wetten, zoowel
van die, aan welke de regeering, als aan welke het
volk is onderworpen: Zij moeten voorkomen, dat de
(
(1) Deze constituties zijn te vinden bij: van de Poll, Verzameling
van Wetten en besluiten, bl. 21, 207 en 284.
(2) Het Reglement van Gemeentebestuur der stad Amsterdam, door
het Departementaal bestuur van Holland in 1802 bekrachtigd, vrerkte
dit beginsel verder uit en bepaalde nog in Art. 37, dat telken jare op
31 Januarij de rekening van het vorige jaar, aan zeven Gecommitteer-
den uit de Gemeente zou worden aangeboden, ten einde die rekening
op te nemen en te beoordeelen. Een\' geheel hoofdstuk van dit reglement
was verder getiteld : «van- de Gecommitteerden uit de Gemeente tot het
overleggen van stedelijke belastingen en de wijze van raadplegen met
dezelve." Zij waren hier vijftien in getal en een ander college dan het
in Art; 37 genoemde,
(3) Mr. W. G. van de Poll. De Gemeentebesturen onder de Staats-
regelingen van 1798, 1801, 1805 en 1806 ("s Gravenhage 1849.)
\'88
regten en vrijlieden van den een zoo min als van den
ander worden geschonden — en moeten op gezette tijden
het bestuur der finantien onderzoeken ■—; zij moeten
ieder burger, wiens voorrechten geschonden worden, ver-
dedigen, wanneer de regenten zulks mogten verzuimen,
hunne toestemming in den naam des volks geven, tot het
heffen van bijzondere stadsbelastingen en eindelijk op
hetzelfde gezag iederen Regent, die een overtreder is
van zijnen plicht, voor de wettige rechtbanken gerechtelijk
aanklagen, en in proces vervolgen" (1). Zoodanig moesten
deze colleges zijn ; ons overzicht heeft ons echter doen zien,
dat zij dit niet waren en bij eene nadere beschouwing
merken wij al zeer spoedig drie groote gebreken op, welke
hun aankleefden.
In de eerste plaats waren zij hunne eigene kiezers;
dit toch is geheel in strijd met het beginsel eener vrije
volksvertegenwoordiging; op deze wijze moesten zij wel
ontaarden in eene familieregeering en in plaats van de
rechten en privilegiën der burgerij te beschermen, er
veeleer op uit zijn, om hun eigen macht en aanzien uit
te breiden.
Een tweede gebrek dezer colleges was, dat zij tevens
kiescolleges vormden voor de leden van den Magistraat;
hieruit moest natuurlijk op sommige plaatsen een ver-
gelijk van de Gezworene Gemeente met den Magistraat
voortvloeijen, ten nadeele van de burgerij. Hoe zou toch
een college louter bestemd ter controle van den Magi-
straat goed kunnen waken tegen de te groote heerschzucht
der Gemeentelijke regeering, als het zelf, en in verscheidene
(I) Deel II bl. 34.
-ocr page 97-\'89
plaatsen uit zijn eigen boezem, de Magistraatsleden verkoos?
Zeer terecht merken dan ook de schrijvers der Grondwettige
Herstelling op, als zij over de verkiezing der Magistraats-
leden door die Gezworene Gemeente spreken (1): »Hier-
door immers zouden zij een college uitmaken van kiezers,
welk, indien het te eeniger tijde met de regeering sa-
menspande zeer ongevoelig de heilloze aristocratie zoude
verheffen, gelijk die steden zelve alwaar men kiezers
heeft, het overtuigend voorbeeld daarvan opleveren" (1).
Thans kom ik tot het derde gebrek, dat wij in de
toenmalige inrichting dier colleges van Gemeenslieden vin-
den; en dit — last not least ■— is dat de leden dier
colleges voor hun leven benoemd werden. Door eene
levenslange zitting toch, verloren deze colleges geheel
het karakter eener ware volksvertegenwoordiging en be-
gonnen zij eene afzonderlijke macht in het stadsbestuur
uit te maken; zouden zij als eenvoudig college van toe-
zicht goed kunnen inwerken op de Regeering der Gemeente
dan moesten zij ten minste jaarlijks aftreden, of nog beter
voor elk speciaal geval, waarin hunne goedkeuring vereischt
werd, op nieuw benoemd worden.
Waren de colleges vrij gebleven van deze drie groote
gebreken, dan zoude het bestuur in de Steden door hunnen
invloed tegengehouden, ook nooit in die heilloze oligarchie
hebben kunnen ontaarden, waarvoor nu echter bij de
toenmahge inrichting de kiemen ruimschoots voorhanden
waren.
Doch genoeg van hen; thans rest mij noch de taak
om een blik te werpen op onze tegenwoordig geldende
fl) " n. blz. 29
-ocr page 98-\'90
Gemeentewet. Velen hebben deze wet beschouwd als
een ideaal eener Gemeentewetgeving; anderen keuren
hare beginselen zeer sterk af en beschuldigen haar van
geheel tegen de geschiedenis onzer Gemeente-instellingen
aan te druischen.
Wat hier van zij, en hoe goed ook onze Gemeente-
wet moge wezen, volmaakt is zij niet en zij die haar
verwijten van tegen de geschiedenis te zondigen hebben,
mijns inziens, niet geheel en al onrecht; ook voor onze
Gemeentewet valt er nog veel te leeren uit de geschiedenis.
HOOFDSTUK HL
Men heeft in onze Gemeente-wet wel eens gegispt, dat
zij eene al te groote zucht naar centralisatie verraadde.
Is deze beschuldiging verdiend? Alvorens tot het beant-
woorden dezer vraag over te gaan, wil ik liever eerst eens
nagaan, wat centralisatie beteekent.
Onder centralisatie, in den zin waarin dat woord hier
gebruikt wordt, hebben wij de zoogenaamde administra-
tieve centralisatie te verstaan; eene zoodanige laat de
zorg voor alle bijzondere belangen van de deelen opklim-
men tot het centraal gezag ; dit laatste regelt dan even-
zeer de bijzondere belangen ais de Rijksbelangen. In een
land, waar eene aoodanige centralisatie heerscht, kan zelfs
in het kleinste grensdorpje niets gebeuren of het opper-
gezag, in het midden gezeten, bemerkt zulks onmiddelijk;
het is even als een groot spinneweb: valt er bij het
uiterste draadje een vliegje in, de spin voelt het en snelt,
uit haar middelpunt, naar de bewuste plek heen (1)»,
(t) G. K. van Hogendorp trok hier reeds tegen te velde, als hij
spreekt over de Grondwet van 1815. «Het groote kwaad van het Fran-
sche bestuur bestond in die centralisatie, welke alle plaatselijk belang
en bestuur in de ongerijmdste afhankelijkheid brengt van het algemeen of
\'92
Hoe verlammend zulk eene centralisatie op het publiek
leven eener natie moet vrerken, is duidelijk: zij verlaagt
toch alle ondergeschikte besturen, provinciale en gemeen-
telijke, tot vperktuigen in handen der hooge regeering,
doodt de geestkracht dier besturen en weerhoudt hen,
daar zij weten dat tcrch alles van hooger goedkeuring af-
hangt, van het vormen en uiten van nieuwe denkbeelden.
Een ander bezwaar hiervan is, dat de hooge Regeering,
overladen met allerlei bezigheden, die eigenlijk bij de la-
gere besturen thuis behooren, hare voornaamste werkzaam-
heden, de zorg voor de algemeene Rijksbelangen, wegens
gebrek aan tijd en veelheid van werk niet naar behooren
kan waarnemen; bovendien kan de centrale Regeering,
wier zetel meestal ver verwijderd is van de Gemeenten,
die zij besturen moet, wegens gebrek aan plaatselijke ken-
nis en het ontvangen van dikwerf verkeerde inlichtingen,
nooit zoo goed op de hoogte der plaatselijke toestanden
zijn, als die plaatselijke besturen zelve.
Terecht kunnen wij nog vragen met Bastiat: L\'esprit
ést il donc toujours au centra, jamais aux extremités"?
Van alle landen in Europa heeft deze centralisatie voor-
zeker wel in Frankrijk den diepsten wortel geschoten-
hier is hare geboortegrond en van hier uit heeft zij zich
over de andere Staten min of meer verspreid. In Frank-
rijk bestond zij reeds onder de Bourbonsche Vorsten;
nationaal bestuur. Wij waren van het eene uiterste in het andere ge-
vallen. Onder het oude Gemeenebest kon er geen verbond gesloten
worden met vreemde mogendheden buiten toestemming van de regeering
der kleinste steden, en nu kon er geen reparatie gedaan worden aan
het gemeentehuis van een dorp buiten verlof van den minister.\'^
[Bijdragen tot de huishouding van Staat dl. VllI, bl. 313],
getuigde het bekende gezegde van Lodewijk XIY : »L\'état
c\'est moi", niet reeds van een alles in zich opnemenden
centrahsatiegeest ? De revolutie op het einde der vorige
eeuw, die bijna alle oude toestanden omverwierp en er
nieuwe voor in plaats stelde, die in geheel Europa ha-
ren machtigen invloed liet gevoelen, die het toppunt der
vrijheid meende bereikt te hebben, hield echter nog
krachtig vast aan het beginsel der almacht van den Staat
in alle deelen : zij beperkte veeleer de gemeentelijke vrij-
heid dan haar uit te breiden.
Er is misschien geen land ter wereld, waar een iedef
zoo den mond vol heeft van vrijheid, als in Frankrijk,
doch ook geen land, waar die ware vrijheid in zoo ge-
ringe mate bestaat als in datzelfde Frankrijk. De Fransch-
man, die zich met het: liberté, liberté chérie uit de
Marseillaise op de lippen, den meest vrijen man ter wereld
waant, is nog ver van de ware vrijheid af. Want wat
baat het hem of hij al zijn stem kan geven aan zijnen
vertegenwoordiger, en hierdoor al eenigen invloed op de
algemeene regeering uitoefene, zoo hij niet den minsten
invloed op het bestuur zijner eigene Gemeente uitoefent?
De ware vrijheid neemt een begin bij de gemeente-
lijke vrijheid : eerst als deze op hechte grondslagen is ge-
vestigd, kan de staatkundige vrijheid van waarde zijn. Dit
leert ook de Tocqueville in zijn Democratie en Amérique :
»Sans institutions communales une nation peut se donner
un gouvernement libre, mais elle n\'a pas l\'esprit de la
liberté. Des passions passagères, des intérêts d\'un moment,
le hasard des circonstances peuvent lui donner les formes
extérieures de l\'independance; mais le despotisme refoulé dans
l\'intérieur du corps social, reparaît tôt ou tard à la surface" (1).
\'94
Nog minder dan van de Revolutie, konden de Gemeen-
ten van Napoleon de ware vrijheid verwachten. Onder
hem is dat groote raderwerk opgericht, waarvan wij ook
een tijdlang een deel hebben uitgemaakt, en dat door de
hooge regeering in beweging gebracht werd. Van den
maire af tot den minister toe vormde alles een aan-
eengeschakelde keten van ambtenaren: de nietigste zaken
moesten naar boven en van boven langs den weg van
prefekten en onder-prefekten kwam de beslissing (2).
Wel is er in Frankrijk een weinig verbetering aan-
gebracht door latere wetten (3): altijd echter blijft nog
het beginsel der centralisatie sterk in Frankrijk heer-
schen. Gelukkig mogen wij ons rekenen dat het stelsel
van Napoleon maar zulk een korten tijd bij ons heeft
bestaan.
iiB
(1) De la Démocratie en Amérique. I bl. 96.
(2) Een aardig staaltje hiervan deelt ons de heer Sloet tot Oldhnis
mede, in zijn opstel; centralisatie en staatkundige vrijheid [geplaatst in
het Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en Statistiek dl. XXII en XXIII]:
Een boer vraagt vergunning om op een woest stukje gemeentegrond,
tegen betaling eener jaarlijksche grondrente van 35 Centimes, eene
woning te bouwen ; voor de inwilliging van dit verzoek is noodig : een
schriftelijk verzoek aan den maire : een verzoek van dezen aan den
onderprefekt en van den laatste aan den prefekt, om den Gemeente»
Raad te beleggen; vergunning van den prefekt hiertoe; vergadering
van den Gemeenteraad: taxatie van deskundigen, bewilliging van den
Eaad op het verzoekschrift : verzending hiervan aan deti prefekt, door
dezen aan den Minister en door den laatsten aan het Hoofd van den
Staat en door dezen aan den Staatsraad:\' terugzending aan Minister,
prefekt, onder-prefekt, maire: deze laatste geeft dan eindelijk aan den
verzoeker het gevraagde verlof. [Vgl. dl. XXIII. bl 10]. Zie ook van
Kampen. Geschiedenis der Fransche Heerschappij in Europa Vil. 223 en v.
(3) Loi sur l\'organisation municipale van 21 Maart 1831 en Loi sur
l\'administration municipale van 18 Juhj 1837.
\'95
Meer nut heeft Pruissen getrokken uit de ondervinding
opgedaan in het begin dezer eeuw. Toen toch het land door
den oorlog met Napoleon in 1806 bijna geheel verpletterd
was, begreep de Koning, door Stein voorgelicht, dat er
geen beter middel was om zijn volk uit dien diep gezonken
toestand wederom te verhelfen, dan door het publiek leven
zijner onderdanen op te wekken, en dit doel meende hij het
best te kunnen bereiken, door het invoeren eener meer libe-
rale, en naar den geest des tijds geschikte inrichting der ste-
delijke besturen : door den burgers zelve invloed te geven op
de Regeering huimer stad en hen zelve hunne eigene huis-
houdelijke zaken te laten regelen. Dit doel beoogde de
Städte-Ordnung van 1808. Zij huldigde het beginsel dat
de burgerij zonder inmenging van hoogere macht, hare
eigene plaatselijke overheden kiezen en hare gemeente-
huishouding besturen moet. De gevolgen bleven dan ook
niet achter: de veerkracht die het Pruissische volk in
1813 ontwikkelde was niet het minst het gevolg van
hare vrije gemeentelijke instellingen.
Uit eene administratieve centralisatie vloeit natuurlijk
voort, dat alle publiek leven in de bui*gerij wordt uitge-
doofd, daar zij in die zaken, welke haar het meest ter
harte gaan en die zij het best in staat is te doorzien, vol-
strekt niets te zeggen heeft. Wel kiest zij haren Gemeente-
Eaad, doch zij ziet tevens in dat het vrij onverschil-
lig is, wie er wordt verkozen, daar de leden van den
Raad geheel onder controle staan van het hooger gezag
en eigentlijk niets meer dan machines zijn, die goed noch
kwaad kunnen doen, doch in al hun doen en laten voort-
bewogen worden door die machtige hooge regeering, die
overal de ziel van is. Een onmiddelijk gevolg hiervan is.
9Ö
dat zij zieh niet of ten minste weinig, met de terkiezim-
gen zal inlaten. Terecht zegt de Tocqueville sprekende
van de gemeentelijke inrichting van Nienvy-Engeland :
»11 fant bien se persuader que les affections des hommes
ne se portent en général, que là, où il y a de la force.
On ne voit pas l\'amour de la patrie régner long-temps,
dans un pays conquis. L\'habitant de la Nouvelle Angle-
terre s\' attache à sa commune non pas tant parce qu\'il
y est né, que parce qu\'il voit dans cette commune une
corporation libre et forte, dont il fait partie et qui mérite
la peine qu\'on cherche à la diriger."
»II arrive souvent en Europe que les gouvernants eux-
mêmes regrettent l\'absence de l\'esprit communal; car tout
le monde convient que l\'esprit communal est un grand
élément d\'ordre et de tranquillité publique; mais il ne
savent comment le produire; en rendant la commune forte
et indépendante, ils craignent de partager la puissance so-
ciale et d\'exposer l\'Etat à l\'anarchie. Or, ôtez la force
et l\'indépendance de la commune, vous n\'y trouverez
jamais que des administrés et point de citoyens." (1)
Op de vraag of onze Gemeentewet de beschuldiging van
eene zoo drukkende centralisatie, zooals die in Frankrijk
bestaat, verdient, durf ik gerust een ontkennend antwoord
geven. In Frankrijk toch heeft de gemeentelijke vrijheid
moeten bukken voor de centrale eenheid: daar draait een
groote spil, waarom alle prefecturen zich bewegen, terwijl
(1) t. a. p. LI, 107.
-ocr page 105-\'97
deze laatsten op hunne beurt de mairien weer in beweging
brengen. Zulk een geest ademt onze Gemeentewet niet.
Zij beschouwt echter de Gemeenten als minderjari-
gen , die hare belangen nog niet behoorlijk kunnen
behartigen en in gewichtige gevallen de toestemming
hunner voogden, in onze wet de Gedeputeerde Staten,
noodig hebben. Onze Gemeentebesturen toch zijn zeer
afhankelijk van de hoogere Regeering: in verscheidene
gevallen kunnen hunne besluiten niet werken zonder toe-
stemming dier Regeering, in andere min beteekenende wordt
alleen mededeeling gevorderd. Buiten weten der Gede-
puteerde Staten kunnen zij eigentlijk niets doen. Ja zelfs
is in sommige gevallen aan de Gedep. Staten opgedragen
om ambtshalve in de werkzaamheden der Gemeente-
besturen in te grijpen.
In de eerste plaats wordt de vrije huishouding der
plaatselijke besturen reeds beperkt door het grondwettig
recht des Konings, om de besluiten der Gemeentebesturen,
die met de wetten of het algemeen belang in strijd zijn,
te vernietigen. Art. 140 juncto art. 133 Gr. wet. Welk
een ruim veld wordt door deze bepaling den Minister
aangeboden om zich met alle gemeentelijke verordeningen
bezig te houden! »De uitdrukkingen toch: algemeen lelang
en strijd met de weiten zijn zeer rekbaar en inderdaad,"
zegt de Bosch-Kemper, »is er bijna geen besluit van een
Gemeentebestuur uit te denken, hetgeen met behulp van
die woorden niet aan de censuur van Gedeputeerde Staten
onderworpen en door de centrale Regeering kan vernie-
tigd worden. Bij de mogelijkheid, die voor eene verre-
gaande inmenging der Algemeene Regeering in geheel
huishoudelijke zaken door de Gemeentewet geopend is,
\'98
mag men inderdaad zich verbhjden, dat de Generale Re-
geering van hare bevoegdheid om besluiten van Gemeente-
besturen te vernietigen, een spaarzaam gebruik heeft ge-
maakt." (1) Dat echter de Minister wel eens van deze
bevoegdheid in vreemde gevallen heeft gebruik gemaakt,
bewijst de Hoogleeraar door verschillende voorbeelden: o. a.
de Minister had een post van eene plaatselijke begrooting
geschrapt, waarbij een som was uitgetrokken om bij zittingen
voor kiesbureaux en langdurige avondwerkzaamheden, kolfij
en thee kosteloos aan de Raadsleden te schenken. (2)
Op zulk eene wijze kan men al zeer gemakkelijk alle
gemeenteraads-besluiten van algemeen belang verklaren (3).
Onze Gemeentewet, die hierin de Belgische (4) getrouw
is gevolgd, stelt het denkbeeld, dat de Gemeente slechts
als een administratief onderdeel beschouwt, te veel op
den voorgrond; hieruit volgt onmiddelijk dat ook de
Algemeene Regeering het recht moet hebben, om gemeen-
ten, die zich niet volkomen naar haar zin gedragen, eens
flink terecht te zetten. En dit behoort toch niet zoo te
wezen. De Minister Thorbecke, de man wien wij onze
tegenwoordige Gemeentewet verschuldigd zijn, zeide zelf in
een zijner brieven aan den heer Groen van Prinsterer,
den 17 Nov. 1830. »wij hebben in onzen tijd, mijns
oordeels, het Provincialisme oneindig minder dan de cen-
(i) Wetenscliap der Zamenleving. Dl, III bl. 615,
(3) t. a. p.
.(3) Onze tegenwoordige Minister heeft echter bij eene missive aan
den Commissaris des Konings in de provincie Zuid-Holland verklaard,
dat hij van oordeel was, dat het centrale gezag eerst als het geroepen
werd,doch nooit uit eigen beweging,zijne tusschenkomst moest laten gelden,
(4) Loi communale de la Belgique van 30 Maart 1836.
-ocr page 107-\'99
tralisatie te vreezen en wij mogen waarlijk wel de aan-
matigingen van de laatste door het eerste temperen."
In onze Gemeentewet schijnt echter meer vrees voor het
eerste, dan voor de laatste te heerschen. In de Kam^r
toch verklaarde de Regeering, dat men de Gemeente-
besturen in de eerste plaats moest beschouwen als onder-
geschikt aan hel algemeene Rijksbestuur en daarna als
zelfstandige besturen. (1)
De tegenstanders onzer Gemeentewet wilden de Ge-
meente in de eerste plaats beschouwd hebben als een
zelfstandig geheel, als het ware als een gezin: de heer
Wintgens, de rustelooze bestrijder dier wet, sprak
dan ook aldus in de Tweede Kamer: »Ik stel de ge-
meentelijke regeering daarin met de familie gelijk. Men
zou den vader van het huisgezin, die in het oog van
het bestuur onbehoorlijk de zaken beheerde, dan ook
moeten te regt zetten, tot zijn pligt brengen en des noods
de regelen moeten voorschrijven, waarnaar hij verder zou
moeten te werk gaan. Evenzoo is het met de Gemeente-
besturen: zij moeten zelfstandig zijn in dat beheer het-
welk hun alleen aangaat en dat zij uitoefenen onder het oog
der Gemeente: zij moeten zijn magistraatspersonen en geene
geëmploijeerden van het Gouvernement" (2). Thorbecke
(1) »Mag ik" vraagt Thorbecke, »met een woord herinneren, waar-
door onze provinciën vrij zijn geworden? Zij hebben het aan onze
provinciale en gemeentewet te danken." (Parlementaire Redevoeringen
^an Mr. J. R. Thorbecke. Sept. 1863 — Sept. 1864 bl. 152.) Of wij
echter, al zijn de gemeenten na de invoering der Gemeentewet vrijer
geworden, zulks juist aan de Gemeentewet te danken hebben, blijft
nog de vraag.
(2) Bijblad tot de Staats-Courant. (Handelingen van de Tweede Kamer
1850-1851) bl. 719.
-ocr page 108-\'100
zelf leerde vroeger in zijne Aanteekeningen: »Het begiasel is
dat eene provincie gelijk eene plaatselijke gemeente zich
zelve regeer e; in zaken van Rijksbelang, naar regels van
hooger hand, in zaken van provincie huishouding naar
regels van eigen gezag." En een w^einig verder: De
Grondwet wil dat de algemeene Regeering onverdeeld
behoore aan het geheel; dat niet zij handele voor pro-
vinciale of plaatselijke gemeente, waar deze handelen kan
voor zich zelve. Zij wil deze organen van het Staats-
wezen tot zelfregeling en zelfhandhaving, in harmonie
raet het geheel, verpligten." (1)
Wanneer wij de wet nagaan, dan vinden wij bijna in
elk geval inmenging der Gedeputeerde Staten in de ge-
meente-huishouding : en wij zouden bijna tot de vraag
komen of de wetgever niet gemakkelijker de gevallen
had kunnen aangeven, waarin die inmenging niet gevor-
derd wordt. Volgens art. 206 moeten de Gedep. Staten,
onder \'s Konings goedkeuring, voorschriften geven waarnaar
de plaatselijke begrooting moet ingericht worden; art. 207
vereischt de toestemming der Gedep. Staten, opdat de
begrooting kunne werken, terwijl art. 212 hun de macht
geeft, om ambtshalve uitgaven op de begrooting te bren-
gen. En als wij art. 194 eens inzien, welk eene lange
lijst van gevallen treffen wij daar niet aan !
Verder vinden wij in onze Gemeente-wet nog eene
reeks van gevallen, waarin eenvoudige mededeeling ge-
vorderd wordt van de verordeningen, door het Gemeente-
(l) Thorbecke Aant. 11 bl. 76. Zie hierbij uit vroegere jaren. Mr.
Daam Fockema. Herinneringen bij opkomende gedachten enz, [Leeuwar-
den 1831] bl. 12, 68 en v.
\'101
Bestuur gemaakt, aan de Gedep. Staten (1). Ora dat te
verdedigen raerkt de Hoogleeraar J. A. Fruin, in zijn
opstel de Gemeentewet en de centralisatie, aan: »de
medegedeelde verordeningen krijgen daardoor een raison
(Têtre en eene date ceHaine, een waarborg dien niemand
overbodig zal achten, wanneer hij verneemt dat het in
den goeden ouden tijd, niet ongewoon was, genomen be-
sluiten te antidateeren." (2) Bij het tegenwoordig stelsel
van publiciteit in alle handelingen van het Gemeente
bestuur, zouden echter dergelijke misbruiken niet licht
kunnen voorkomen, en kwamen zij voor, welnu een
klacht daarover zou niet lang uitblijven en ware het niet
vroeg genoeg, om eerst dan de tusschenkomst der Gedep.
Staten te laten gelden? Nu deze bepalingen eenmaal in
de wet zijn opgenomen, is het gevolg dat de verordenin-
gen eerst raison d\'être verkrijgen door de mededeeling
aan Gedeputeerde Staten, zij zouden anders echter even
goed haar raison d\'être aan den Gemeente-raad zelve
ontleenen kunnen.
En zou het in het algemeen niet beter zijn, de Ge-
deputeerde Staten eerst tusschenbeide te laten komen,
bij punten van verschil of zoodra er eene klacht inkwam ?
De openbaarheid waarborgt den ingezetenen toch vol-
doende tegen de autocratie der Gemeente-Besturen,
Waarvoor men — en te recht — vroeger zoo be-
(1) Bijv. art. 6 (verdeeling der Gemeenten in afdeelingen voor de
verkiezingen), art. 28 (de rooster der aftreding voor de leden van den
Gemeenteraad), art. 53 (reglement van orde), art. 55 (.werkkring der
^■aste commlssiën) art. 193 enz, enz.
(2) Overgedrukt uit de Bijdragen tot de kennis van het Staats-
ïrovineiaal en Gemeentebestuur in Nederland, Vgl, aldaar bl. 194.
\'102
vreesd was; doet thans een Gemeente-Bestuur iets,
dat buiten zijne macht of bevoegdheid hgt, welnu de
weg is voor elk ingezeten open, om zijne grieven aan de
Gedep. Staten kenbaar te maken en van hen eene be-
slissing te vragen (1). Zulk een karakter zou de waardig
heid van het college van Ged. Staten meer verhoogen
dan dat van bedillers der Gemeente-Besturen, zooals thans
meermalen gebeurt, waarvan hier een voorbeeld.
Le \'briefjes voor eene Raadsvergadering te Kampen
waren, hoewel buiten schuld van het Gemeente-Bestuur,
niet op den behoorlijken tijd (2 X 24 uren van te voren)
aan de leden bezorgd. Daar nu op deze vergadering tevens
een begin gemaakt werd met de behandeling der be-
grooting voor 1873, verzoekt een der Raadsleden, die
niet tegenwoordig geweest vv^as, vernietiging dier begroo-
ting bij de Ged. Staten, daar in strijd met art. 42
Gemeente-wet de leden van den Raad niet tijdig genoeg
waren opgeroepen. Bij besluit van 31 Dec. 1872 ant-
woordden de Gedep. Staten op deze grief o. a. »dat —
hoezeer het verzuim van de tijdige bijeenroeping eener
vergadering van den Raad eene laakbare oriregehnaligheid
blijft — thans evenwel dat verzuim geene aanleiding kan
geven om de begrooting, als vastgesteld in eene onwettige
vergadering te vernietigen, enz. enz." (De begrooting was
nl. later in een wettige vergadering eerst definitief vast-
gesteld). De Gedep. Staten moesten beshssen op het ver-
zoek van een ingezeten en de begrooting bf vernietigen
(1) Dat voorlieen bij het college der Souvereine Staten vóór 1795,
de ambtgenooten of geestverwanten der plaatselijke Regeeringen, zoo-
danige klachten weinig konden Laten, merkte Elie Luzac op. Hollands
Rijkdom III 267 en v. *
\'103
üf goedkeuren. Geenzins is hun echter de macht gege-
ven om de Gemeente-Besturen te bedillen en een goed
of afkeurend oordeel over hunne handelingen te vellen.
Deze macht geeft hun geen enkele vret. Hiertegen meende
dan ook de Gemeente-Raad krachtig te moeten protes-
teeren (1).
De Gemeente-wet beschouwt het hoofd der Gemeente,
den Burgemeester, ook nog te veel als een Staatsambtenaar
(2), daar de ingezetenen zelve niet den minsten invloed op
diens aanstelling hebben. In plaats van een Gemeente-
lijke Magistraat is hij een geëmployeerde van het Rijk ;
bovendien laat Art. 61 al. 2 de benoeming geheel vrij.
De heer Sloet tot Oldhuis in het reeds aangehaalde op-
stel (3) noemt dit: »schier eene beleediging den consti-
tutioneelen zin van ons volk aangedaan.." Hoe licht zal
bovendien het ontslag van een Burgemeester, niet zijn
reden in de eene of andere politieke drijfveer kunnen
hebben? En getuigt het niet van eene soort van gering-
schatting en minachting der Gemeente-Besturen, wanneer
hun hoofd steeds gevaar loopt zonder eenigen grond door
de Oppermachtige Generale Regeering ontslagen te worden?
Art. 191 laat verder den Commissaris van politie
door den Koning benoemen, doch door de Gemeente be-
(1) wie deze zaak mocht willeii onderzoeken, of de begrooting ver-
nietigd moest worden, óf niet [dat ik hier onbesüst laat], zie hier-
over: Open brief aan de kiezers van Kampen van W. G. Boele Lid
van den Gemeente-Raad (Kampen 1873) en het protest van den Ge-
meente-Baad hiertegen.
(2) Behalve in zijn traktement, daar dit de Gemeente raag betalen
art. 205 a.
(3) Vgl. LI. 123.
-ocr page 112-\'lOi
zoldigen: is liij een Staatsambtenaar, welnu dat het
Rijk hem ook bezoldige, doch zoo niet dat dan het Rijk
die benoeming ook aan de Gemeente-Besturen overlate.
Verder behoeven de Gemeente-besturen, wanneer zij met
andere Gemeenten hunne gemeenschappelijke belangen
willen regelen, daartoe eerst de machtiging der Gedep.
Staten, art. 121. Gaat dit ook niet wat al te ver?
De weinige belangstelling, die de burgerij koestert bij
de Gemeente-Raads verkiezingen, is volgens den heer Sloet
ite wijten aan de geringe macht der Gemeente-besturen,
daar zij slechts brokstukken in de werktuigen van het
Rijksbestuur uitmaken. De Hoogleeraar Fruin komt hier
tegen op en vraagt of de weinige belangstelling bij de
verkiezingen voor de Tweede Kamer, ook tot oorzaak
heeft, dat deze slechts een brokstuk is in de werktuigen
van het Rijksbestuur?
Deze vergelijking gaat echter niet altijd door: de in-
gezetenen zullen steeds meer belang blijven stellen in
hun eigen Gemeentelijk bestuur dan in de algemeene
Lands-Regeering. Dit is dan ook zeer natuurlijk. Men
spreke zelfs met den ontwikkelden standen vooral\' op
het platte land met den boerenstand over de kolo-
niale politiek of over de rechterlijke organisatie. Het is
hem volmaakt onverschillig of de liberale politiek dan
wel de conservatieve in het koloniaal bestuur de boven-
toon heeft en bf alle hoven, dan wel sommige zullen
opgeheven worden. Spreek hem echter over het bestuur
zijner eigene gemeente, over het aanleggen van wegen en
kanalen, het bouwen van scholen enz. en hij zal u zijne
belangstelling in het gesprek niet onthouden.
Een andere reden yan mindere belangstelling bij \'de
-ocr page 113-\'105
Kamer-verkiezingen is, dat de candidaten voor het lidmaat-
schap vaak ten eenemale aan de kiezers onbekend zijn";
niét zelden ziet men toch, dat de een of andere Haagsche
advokaat, alleen om de richting of partij, welke hij voor-
staat, tot candidaat in een verwijderd kiesdistrict wordt\'
geproclameerd; de kiezers wetende, dat het hun toch niet
baten zal, al stemmen zij een ander, blijven dus lie-
ver rustig te huis.
Zonder nu de Gemeente besturen geheel als brokstuk-
ken in de algemeene Rijks-regeering te willen beschou-
wen, zou toch, door hen meer zelfstandig en onafhan-
kelijk te maken, ook de pubheke geest meer bevorderd
worden. Wij zijn echter reeds vooruitgegaan sedert de
invoering onzer Gemeente-wet, die, al is zij nog met
vele gebreken behebt, toch onmiskenbaar zeer veel nuttigs
heeft tot stand gebracht. In het verslag der Staatscom-
missie tot de Grondwetsherziening in 1848, Koning Wil-
lem II aangeboden, luidt het o. a.: »Het is ongeloofelijk
en Uwe Majesteit vermoedt niet, hoe vreemd de ingeze-
tenen tot dusver aan kennis en behandeling zelfs van de
dagelijksche aangelegenheden der plaats hunner woning
zijn gebleven. ïntusschen moet staatsburgerschap bij een
werkzaam plaatselijk burgerschap beginnen" (1).
Onmondige kinderen! Ziedaar naar het oordeel van
een Lid der Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, nog
in 1864 geuit (2), de toestand onzer Gemeenten onder
(1) Zie hel verslag dier Commissie bl. 53.
(2) II. V, d. Heim zegt: »ik verlang niet een 1200 tal kleine rejJu-
bliekjes in Nederland, maar die Amalgame, waarbij de kleinste land-
gemeente in Drenthe, in eigen bestuur en beheer even onmondig wordt
beschouwd, als de groote koopstad of schitterende residentie, behoorde
\'106
de tegenwoordige Gemeentewet! Doch hierin verschillend
van minderjarige kinderen, dat zij nooit meerderjarig worden!
Men heeft gevreesd dat eene te groote machtsuitbrei-
ding der gemeente-besturen lichtelijk aanleiding zou kun-
nen geven, tot eene verregaande autocratie dier besturen en
heeft daartegen een waarborg willen zoeken in het toe-
zicht der hoogere regeering. Ware het niet beter, om
evenals de heer Wintgens in de Tweede Kamer op-
merkte (1), daartegen een waarborg in de rechtstreeksche
verkiezingen te zoeken? »Wij leven," zeide de Minister Thor-
becke, (2) »in eene monarchie met een algemeene wetge-
ving, met ministers, die te waken hebben voor de naleving
der wetten, niet alleen door de ingezetenen maar ook door
de besturen, groote en kleine...... Men heeft de oude
Oligarchien in zijne gedachte, ik zeg niet de zelfstandig-
heid — want dat is een gansch ander begrip — van
provinciën en gemeenten, de ohgarchiën welke men ha-
ren gang liet gaan; wat die heeren daar in hunne ge-
meenten of provinciën besluiten, waarom dat gecontroleerd
van boven? Laat liever, zegt de heer v. Goltstein, van
onderen, laat het volk controleeren; laat het liever aan
de plaatselijke overheid en burgerij over, tot dat er eens
een volksoploopje kome, en dan zal men wel gedwongen
worden om te keeren, zoo lang de keer duurt. Het is de
oude geschiedenis van onze repubhek, in vele opzigten
ten minste aldus te worden verbeterd, dat men eer de kleine gemeente
aan het gevaar overgaf van te groote vrijheid, dan de groote stad ten
gerieve harer zwakkere zuster ook nog op de kinderkamer te houden.
[Gemeente-belastingen. Amsterdam 1804 bl. 8.]
(1) Bijblad t. a. p.
(2) Parlement-Redevoeringen [Sept. 1864 —Sept. 1865] bl. 332.
-ocr page 115-\'107
eene treurige geschiedenis, waaraan onze grondwet een
einde heeft gemaakt. De Minister van Binnenlandsche
Zaken mag de provinciale en plaatselijke besturen op die
wijze niet te werk laten gaan." Deze woorden getuigen
nog al van het beginsel eener krachtige centralisatie alsook
dat de Regeering de macht moet hebben om, zoo noodig,
de lagere besturen op hun plaats te zetten.
En zijn de woorden, gesproken bij de bekende zaak der
Gemeente Vledder, toen die mannen niet naar \'s Ministers zin
wilden handelen, dat »dit de geschiedenis is eener anarchie,
die ik niet dacht, dat wij ooit in dit land zouden beleven."
(1) ook geen bewijs hiervoor? En toen bij diezelfde zaak
de Staten van Drenthe een post, die de Gemeente Vled-
der anders zoude bezwaren, weigerden op hunne be-
grooting te brengen, sprak de Minister de woorden: »Het
zal den Staten van Drenthe weinig baten, dat zij gewei-
gerd hebben die kosten op hunne begrooting te brengen;
zij zullen die toch moeten dragen; het is niet anders;
zoo lang wij in een monarchalen Staat leven, moet dit
beginsel van orde, in onze wetgeving gevestigd, de over-
hand behouden" (2).
Zoodanige handelingen zijn mogelijk onder onze Ge-
meentewet ; de wet laat den minister van Binnenlandsche
Zaken alle handelingen der gemeente-besturen controleren
«n zoo hij het wenschelijk acht, ligt het in ziijn vermo-
gen om alle Gemeente-Raads besluiten te doen vernietigen.
Zonder dat wij nu juist den weg eener algeheele zelf-re-
geering der Gemeenten, zooals die in de Vereenigde Staten
(1) t. a. p. bt 356.
(2) t. a. p. [Sept. 1863-64] bt 150.
-ocr page 116-\'108
heerscht, behoeven te betreden, geloof ik tqph, dat men
zonder de eenheid van het Rijk te verbrokkelen, aan
onze Gemeenten eene meerdere mate van onafhankelijk-
heid kon schenken en de knellende banden, waarin zij, door
de vrees voor verbrokkeling, gesmeed zijn, wel wat los-
ser kon maken.
Volkomene emancipatie en totale onafhankelijkheid is
niet wenschelijk en ook niet mogelijk in een constitntio-
neelen regeeringsvorm; wel echter mindere afhankelijkheid
van de hoogere Regeering: deze behoort niet de macht
hebben om, enkel wanneer zij zulks begeert, onwillige ge-
meenten eens terecht te kunnen zetten en te bedillen in
hare werkzaamheden.
De Hoogleeraar Fruin erkent ook, dat onze Gemeente-
wet nog niet is, zooals zij wezen moet, als Z.H.Geh zegt:
»Toch — ik moet het nog eens zeggen — is de wet,
ook in mijne oogen, niet volmaakt. Sommige harer be-
palingen hebben ongetwijfeld herziening noodig, en har-
telijk hoop ik dat die herziening niet te lang zal uit-
blijven" (1). Dit sprak de Hoogleeraar in 1863, nu
tellen wij 1873!
Thans rest mij nog het onderzoek, op hoedanige wijze
men de zelfstandigheid onzer Gemeenten meer op den
voorgrond kon plaatsen, en haar wat minder afhankelijk
maken van de hoogere regeering. Dit zon mijns in-
ziens het best kunnen geschieden, door eene wederin-
voering van een College van GemeensKeden, gezuiverd
(1) De Gemeentewet en do centralisatie bl. 200.
-ocr page 117-\'109
van die gebreken, welke het in de vorige eenwen aan-
kleefden en louter als een college van toezicht, zonder
zelf eenige macht uit te oefenen. In één geval bestaat
zoo iets reeds; nl. in art. 131; bij vereeniging of splitsing
van Gemeenten, moet nevens den Raad eene commissie
uit de ingezetenen worden opgeroepen, om hun oordeel
uit te brengen, over het ontwerp regelende de wijze en
voorwaarden der vereeniging of splitsing.
Een vooideel hiervan zou zijn, dat de burgerij
zelve meer invloed op hare Gemeentelijke Regeering
verkreeg: tegenwoordig is die invloed al heel spoedig
afgeloopen: men komt even ter stembus en voor 6 jaar
zijn de kiezers weer tot algeheele werkeloosheid gedoemd.
»Het vrije volk" zegt de Hoogleeraar Opzoomer (1),
»kiest zijne heerschers, maar in die keus is al zijn le-
venskracht uitgeput. Van dit oogenblik af wordt het in
al zijn doen en laten beheerscht. Semel jussit, semper
paret. Toch moet het zich een vrij volk wanen, het moet
droomen zijn eigen meester te zijn." En een weinig ver-
der: »Menigeen dacht het toppunt van geluk te hebben
bereikt, toen hij de leden van zijn Gemeenteraad zelf,
onmiddelijk kon helpen kiezen, er toe mee mocht werken,
om zijn gevolmachtigden aan te stellen. Maar mistroostig
daalde hij af uit die hoogte van zijn geluk, toen voor
een congres, een tentoonsteUing, een muziekfeest, het
bezoek van een potentaat, een wedstrijd van schutters en
vvat niet al, die gevolmachtigden over zijn zuur verdiend
geld, tot het geven van feesten beschikten, waaraan hij
zelf misschien niet eens deel mocht nemen. Het is op-
(1) Grenzen der Staatsmacht, bl. 4.
-ocr page 118-HO
merkelijk welk een sterk afkoelend bad voor politieke
geestdrift een verhoogd belastingbiljet is" (1).
Zoolang het stelsel eener regeering door middel van
vertegenwoordiging in gemeentelijke zaken nog bestaat,
zullen dergelijke klachten nog wel eens gehoord worden.
Daar men echter in Europa, moeijelijk het Amerikaansche
stelsel, dat geene vertegenwoordiging in gemeentelijke
zaken kent (2), zou kunnen invoeren, moet men
trachten de vertegenwoordiging zoo zuiver mogelijk te
maken, en door niet alles aan de gewone vertegenwoor-
digers over le laten, de burgerij het recht geven om in
gewichtige gevallen, zich zelf te laten gelden. Dit werd
reeds ingezien, door Metelerkamp in 1786, toen hij zijn Ad-
vies als lid der Staten van Holland over de vertegenwoordi-
ging uitbracht : »en wel zo, dat hetzelve (het volk) niet ver-
ondersteld kan worden zich geheel en al, zonder iets voor
(.1) In dien geest beklaagde reeds in de vorige eeuw Rousseau
in zijn Contrat Social, de Engelschen; »Le peuple Anglais pense t-il-être,
libre! il se trompe fort; il ne l\'est que durant les élections des mem-
bres du Parlement; sitôt qu\'ils sont élus, il est esclave, il n\'est rien.
Dans ces courts moments l\'usage qu\'il en fait merite bien qu\'il la perde.*\'
[Vgl. E. J. Schimmelpenninck. De imperio popnlari rite temperato. bl.
40. noot].
(2) In de Amerikaansche en vooral in de Nieuw-Engelsche Gemeenteu,
welke ons de Tocqueville in zijn Democratie en Amérique, beschrijft,
oefenen de kiesgerechtigden in hunne vergaderingen zelve de wetgevende
macht uit. Voor het dagelijksch bestuur der gemeente, stellen zij twee
of drie jaarlijks aftredende select-men aan, terwijl alle Gemeente-amb-
tenaren ook jaarlijks door hen worden benoemd. In Amerika geldt de
regel, dat de individu de beste en eenige rechter over zijne particuliere
belangen is, en dat de maatschappij zijne handelingen niet mag leiden,
tenzij zij door zijn daad beleedigd wordt of behoefte heeft aan zijne
medewerking. Worden de bestuurders der Nieuw-Engelsche Gemeenten,
te autocratisch, welnu binnen kort moeten zij weer aftreden en ligt het
aan de kiezers, om hen niet weder te benoemen. Zie meer hierover
bij de Tocqueville I bl. 95 en v.
ill
zich te behouden, te hebben willen ontdoen van deszelvs
oorsprongelijke magt, maar integendeel aan zich gereserveerd
gehouden te hebben, om in buitengewone gevallen — zijn
opperste recht over zijne repraesentanten te doen gelden,
en zijne ware vrijheid te maintineren en te beschermen" (1).
Zulk eene zuiverder vertegenwoordiging zouden wij,
mijns inziens tevens verkrijgen, door eene wederinvoering
dier Gemeenslieden, welke niet zooals vroeger een per-
manent college zouden vormen, doch voor elk, door de
wet te bepalen geval, moeten verkozen worden, ten
einde evenals in het geval van art. 131, hun oordeel
en bovendien hunne toestemming te geven voor gewichtige,"
door den Raad genomen, besluiten; dat zulk een college
voor een bepaakl geval verkozen en dus door de bur-
gerij als het ware met een speciaal mandaat belast, meer
de uitdrukking van den wil des volks zoude zijn, dan
een Gemeenteraad, die met een generaal mandaat is be-
kleed, valt licht te beseffen.
Wanneer men in plaats van steeds de hoogere Re-
geering hare toestemming te laten geven, hiermede
zulk een College belastte, zou men bovendien nog het
voordeel hebben dat men meer deskundige beoordeelaars
had.
Nemen wij bijv. art. 234 Gem.-wet, waarin bepaald wordt
dat, voor het invoeren, wijzigen of afschaffen der plaatselijke
belastingen, de goedkeuring des Konings noodig is. Wan-
neer men nu, in plaats van die Koninklijke goedkeuring in
schijn, die toch altijd eene ministeriëele is, de toestemming
vorderde van een college van Gemeenslieden of commissie
(1) Mr. A. H. Metelerkamp. Het voormalig aloud Staats- Stadliouder-
\'ijk en Stedelijk bestuur van Holland-, bl. 109 § 3 [1804],
\'112
uit de ingezetenen, zou men hierdoor gewis meer waar-
borg van kennis en behartiging der zaak verkrijgen.
Eene commisie van ingezetenen, die op de hoogte
der plaatsehjke toestanden is, zal toch beter over het
al of niet drukkende eener belasting kunnen oordee-
len, dan een in den Haag residerend Minister, die mis-
schien uit een geheel ander gedeelte van het Rijk af
komstig, yaak totaal met de plaatselijke toestand dier ge-
meente onbekend zal zijn en dus meestal op het verslag
der Gedeputeerde Staten, hetwelk het besluit van den
Gemeente-Raad vergezelt, zal moeten afgaan.
Iets dergelijks vinden wij reeds in de vroeger vermelde
Staatsregelingen van 1801 en 1805, alsook in dePruissische
Städte-Ordnung, van 1808 bepaald: dat geen gemeente-
bestuur belastingen mocht opleggen zonder goedkeuring van
Gecommitteerden uit de burgerij, in Pruissen van de
Stadt-verordent en (een college dat naast den Magistraat
staat en in gewichtige gevallen zijne toestemming moet
geven). Deze Stadt-verordenten zonden wij met de hier
boyen beschreven Gemeenslieden kunnen vergelijken.
De wet moest yolstaan met, zooals zij nu tevens doet,
alleen algemeene regelen te geven voor het uitschrijven
der belastingen, doch de verdere beslissing aan de burgerij
zelve overlaten.
Zulk eene commissie zon in andere belangrijke geval-
len, als daar zijn: het verkoopen der gemeentelijke vaste
eigendommen, het aangaan van geldleeningen, het aankoo-
pen yan vaste goederen en in andere zaken yan gewicht,
gehoord kunnen worden. Ook zou zulk eene Commissie
jaarlijks kunnen verkozen worden tot het goedkeuren der
gemeentelijke begrooting en het aanhooren der rekening
\'113\'
én verantwoording, zooals wij zulks in 1802 te Amster-
dam reeds aantreffen. Art. 37 van het reglement van Ge-
meente-Bestuur van Amsterdam bepaalde toch, dat de
Stadsrekening van het voorgaande jaar jaarlijks aan Ge-
committeerden uit de Gemeente zoo worden ter hand ge-
steld, om deze te beoordeelen (1).
Een bezwaar bij het oproepen eener dergelijke com-
missie zoude zijn, dat in kleine Gemeenten een geschikt
aantal leden daarvoor niet zou kunnen gevonden wörden.
Zulke kleine gemeenten zouden echter wat de keuze
van eene dusdanige commissie betreft, met een paar andere
vereenigd, de keuze kunnen doen en bijv. élke Gemeente
een of twee leden daartoe afvaardigen, die dan gezataentlijk
zulk eene dusdanigè commissie zouden vormen. De invoe-
ring eener dergelijke commissie en de uitsluiting van de
gedurige tusschenkomst der hoogere regeering in ge^
meentelijke zaken zoude hoogst wenschelijk zijn; de
volksgeest zou hierdoor meer verhoogd worden, daar de
burger meer invloed op zijn Gemeente-huishouding zou
verkrijgen.
De Gemeenten moeten vrij gemaakt worden van de ad-
ministratie en regeerzucht; en daar de ware vrijheid haren
oorsprong onder af neemt, zullen de vrije gemeen-
ten de bakermat van een vrijen burgerstand zijn, welke
noodig is voor de werkzame uitoefening van het Staats-
burgerschap.
(1) Art. 63 der Staatsregeling van tSOI bepaalde nog, dat het ont-
werp, regelende de inrichting van elk Departementaal bestuur, ter
goedkeuring van de stemgerechtigden van dat Departement moest wor-
•ïen aangeboden.
\'114
Mocht dan eene gemeente-wetsherziening in dien zin, dat
de gemeenten minder afhankehjk gemaakt worden niet ver
meer af zijn : en mochten wij spoedig vau eiken Nederlander
kuonen getuigen wat de Tocqueville vandenNieuw-Englan-
der zegt : »11 s\'attache à sa commune parce qu\'elle est forte
et indépendante; il s\'y interesse parce qu\'il concourt à
la diriger; il l\'aime, parce qu\'il n\'a pas à s\'y plaindre
de son sort: il place en elle son ambition et son avenir;
il se mêle à chacun des incidents de la vie communale:
dans cette sphère restreinte, qui est à sa portée, il s\'es-
saie à gouverner la société ; il s\'habitue aux formes sans
lesquelles la liberté ne procède que par revolutions, se
pénètre de leur esprit, prend goût à l\'ordre, comprend
l\'harmonie des pouvoirs, et rassemble enfin des idées clai-
res et pratiques sur la nature de ses devoirs, ainsi que
sur l\'étendue ^e ses droits.\'\'
I.
Het is niet noodig, om met Buschke (Zeitschrift für
Civil-Recht und Process. N. F. II) in lex 4 § 7 Dig.
de usurpationibus et usucapionibus (XLI, 3), in plaats van
non sufficit te lezen non officit.
H.
De verjaring van bouwmaterialen wordt niet gestoord,
door ze in een gebouw te voegen.
III.
De actio in factum, de mortuo inferendo komt den
erfgenaam toe.
IV.
De regel mobilia sequuntur personam geldt bij ons niet.
V.
De giften van art, 223 en v. B. W. moet men als
erfstellingen en met als schenkingen beschouwen.
\'116
Wanneer de man curator is over zijne onder curateele
gestelde vrouw, behoeft er geen toeziende curator be-
noemd te worden.
VII.
Ook wanneer het legaat uit een bepaalde zaak bestaat,
heeft de legataris slechts een persoonlijke rechtsvordering.
YIII.
Eene verbindtenis om zaken van eene bepaalde soort
te leveren, is eene verbindtenis om te doen.
IX.
Ten onrechte wordt er door sommigen beweerd, dat
een wissel aan de order van den trekker, eerst door het
endossement een volkomen wissel wordt.
X.
Wanneer een verkooper recht heeft van reclame bij
faillissement, heeft hij dat recht verloren, als de waren
aan een derde verkocht zyn, ook al zijn die waren vóór
het faillissement weêr in den eersten boedel teruggekeerd.
XI.
De schuldvorderingen, door het faillissement opeischbaar
geworden, zijn vatbaar voor compensatie.
XII.
In zaken van koophandel ware het verkieselijk, om aan
de gewone rechters, eenige leden van den handelsstand,
als assessoren toe te voegen.
XIII.
Wenschelijk ware het, dat, wanneer eene der partijen
toestemming gekregen had tot pro deo procedeeren, de
tegenpartij per se van dezelfde vergunning kon gebi^uik maken.
\'117
XIV.
De vreemdeling door een ander vreemdeling hier te lande
in rechten betrokken wordende, kan even als ware hij
Nederlander, vorderen dat de eischer de cautio judicatUM
solvi stelle.
XV.
Wenschelijk ware het om, vóór de in art. 234 Gem. wet
gevorderde Koninklijke goedkeuring, het gevoelen eener
commissie van ingezetenen te vernemen.
XVI.
De ingezetenen eener Gemeente behoorden eenigen in-
vloed te hebben op de keuze van hunnen burgemeester.
XVII.
Art. 140 juncto art. 133. Grondwet luidt te onbestemd.
XVIII.
Wanneer iemand door den Gemeente-Raad wordt aan-
gesteld om, zonder daarvoor bezoldiging te genieten, in de
gevallen van art. H9 Gem. wet den Ontvanger te ver-
vangen, is hij door die benoeming niet uitgesloten van het
Udmaatschap van den Raad.
XIX.
Ten onrechte beweren Chauveau en Helie (Theorie du
C. P. ch. 43), dat het kind ophoudt nouveau-né te zijn,
wanneer het ingeschreven is in de registers van den bur-
gelijken stand, of drie dagen na de geboorte.
XX.
Hij, die iemand wil vermoorden, doch een naast dezen
staanden persoon treft, is strafbaar wegens poging tot
moord van den eerste en wegens onvoorzichtigen doodslag
van den laatste.
\'H8
XXL
Tegen den beklaagde, die op den dag in de hem ge-
dane dagvaarding uitgedrukt, is verschenen, doch op een
lateren rechtsdag, waarop de behandeling zyner zaa^ is
bepaald, wegblijft, kan verstek worden verleend.
XXIL
De tijd van de verjaring der strafvordering (praescriptio
criminis), moest ook in geval van vervolging, aanvang
nemen van het oogenblik, dat het misdrijf is bedreven.
XXIIL
Het is niet wenschelijk voor eene G-emeente, een uit-
gebreid grondbezit te hebben.
XXIV.
De patent-belasting behoort afgeschaft te worden.
XXV.
Het invoeren van een successie-recht, in de rechte lijn
is af te keuren.