tee vebkbijging van bek gbaad
VAN
DOCTOR H HEI ROMEIICH M HEDENDAAGSCH REGT
AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,
na machtiging van
DEN RECTOR MAGNIFICUS
gewoon hoogleebaae in de godgeleerde faculteit,
M!ET TOESTEMMING- YAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT
en
VOLGENS BESLUIT DEE RECHTSGELEERDE FACULTEIT,
TE VERDEDIGEN
op Vrijdag den 27sten Juni 1878, te 8 uren,
DOOE
GEBOREN TE KOUDEKERKE (PROV. ZEELAND).
-ocr page 2- -ocr page 3-«
Ten onregte beweert savigny (System VI. 167)
dat de bezitter ter kwader trouw, zoo hij vóór de
litis-contestatio door nalatigheid het bezit eener
zaak heeft verloren, tot vergoeding dier zaak ge-
houden is.
Niettegenstaande L. 66 § 6. D. de legatis II.
kan, zoo aan iemand zijne eigene zaak is vermaakt,
waarop een vruchtgebruik of pandrecht ligt, dit
legaat geldig zijn.
Ten onregte beweeren dernburg (Pfandr. dl. II.
bldz, 187) en bachofen (Pfandr. bldz. 565) dat de
pandkooper na de uitwinning niet gehouden is den
prijs te betalen.
IV.
De schoonzoon is aan zijne schoonmoeder on-
derhoud verschuldigd, nadat zijn huwelijk met hare
dochter door echtscheiding is ontbonden en er geene
kinderen uit dat huwelijk gesproten meer in leven
aijn.
V.
Art. 832 al. 2 B. W. ontheft den langstlevende
der ouders niet van de verpligting om hypotheek
te geven overeenkomstig art. 390 B. W.
VI.
De benoeming tot executeur testementair van
den door venia aetatis meerderjarig verklaarden,
is bestaanbaar.
Volgens art. 212 B. W. behooren de vruchten ,
welke bij de ontbinding des huwelijks te velde
staan, doch daarna ingeoogst worden, niet tot de
gemeenschap van winst en verlies.
Volgens art. 307 en volg. B. W. is de curator
over eenen krankzinnigen niet bevoegd tot het in-
stellen eener actie tot het ontkennen der wettig-
heid van het kind uit de vrouw van zijn curandus
geboren.
Eene particuliere telegraafmaatschappij, die een
berigt heeft aangenomen, verder geadresseerd dan
hare lijn strekt, maar voor welks overbrenging zij
het volle loon heeft ontvangen, is verantwoorde-
lijk jegens den afzender, wanneer het telegram,
op hare lijn juist overgebragt, op de verder strek-
kende lijn is verloren gegaan.
De geneeskundige, die volgens art. 9, al. 2 der
-ocr page 6-wet van 1 Juni 1865 (Stbl. 60), regelende de
uitoefening der geneeskunst, de bevoegdheid heeft
tot het afleveren van geneesmiddelen is niet als
koopman te beschouwen. Men kan hem derhalve
niet verpligten, als hij het bedrag zijner rekening
wegens genees-, heelkundige visites en geleverde
medicamenten in regten invordert, tot openlegging
zijner boeken.
XI.
De faillissementskosten en het loon van de cu-
rators moeten niet bij voorkeur door de concurrente
schuldeisschers gedragen worden, maar door alle
schuldeischers, ieder voor een evenredig aandeel.
XII.
Teregt beweert holttos (Faill. bladz. 404 en
405) dat, wanneer de baten van den boedel niet
toereikende zijn om de kosten van het faillissement
te dekken, de curators enz. hiervoor verhaal op
de schuldeischers hebben.
XIII.
Volgens art. 68 W. v. B. Rv. is ook de eischer
geregtigd een derde tot vrijwaring op te roepen
Iemand die als getuige in eene strafzaak ge-
dagvaard, niet behoorende tot het kerkgenootschap
der Doopsgezinden, op grond van gemoedsbezwaren
weigert den eed af te leggen, kan met het doen
eener belofte niet volstaan.
XV.
Art. 19 der wet van 29 Juni 1854 (Stbl. N°.
102) is alleen dan van toepassing, wanneer de op-
neming in het gesticht niet is geweigerd.
XVI.
Art. 317 C. P. is niet van toepassing op hem,
die de zwangerschap der vrouw niet kende.
XVII.
Het beginsel van het reglement van krijgstucht
van 29 Juni 1799, krachtens hetwelk militairen
alleen ter zake van delicta propria aan de militaire
jurisdictie onderworpen waren, verdient de voor-
keur boven het thans geldende.
Arbeidsverdeeling, streng doorgevoerd, is na-
deelig voor den werkman.
XXIII.
Onjuist zijn de woorden van makx „Alle Wah-
ren sind nur bestimmte Massen festgeronnener Ar-
beitszeit.
XXIV.
Het, koopen van een product alimenteert den
arbeid niet.
Het verduisteren van goed uit eenen faillieten
boedel, door de vrouw van den gefailleerden, als
bewaardster daarvan aangesteld, valt in de termen
van art. 408 C. P.
XIX.
De bepaling der C. P., volgens welke de gif-
menger en de brandstichter, schoon zij de nadeelige
gevolgen nog tijdig hebben gekeerd, de volle straf
kunnen ondergaan, is af te keuren.
XX.
De predikant heeft eene regtsvordering tegen
den Staat tot uitbetaling van zijn tractement.
XXI.
Het door eenen boekhandelaar uitgeven en in
zijn winkel verkrijgbaar stellen van eene leerrede,
waarvan tot nog toe geen afdruk bestond, valt
niet in de termen der wet van 25 Jan. 1817
(Stbl. N°. 5).