TEE VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
van
DOCTOR II m MEIM EN HEDENDAAGSCH RECHT
aan de hoogeschool te utrecht,
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
:Dr. J. I. DOEDES,
GEWOON HOOGLEEBAAU IN DE GODGELEEBDE EACCLTEIT,
MET TOESTEMMING- YAN DEN ACADEMISOHEN SENAAT
EN
VOLGENS BESLUIT DER RECHTSGELEERDE FACULTEIT,
TE VERDEDIGEN
op Maandag den 80sten Juni 18 78, des namiddags ten 2 ure,
door
CORNELIS HENRICUS VAN TIENHOVEN,
-ocr page 2-gedeukt BIJ G. A. van hopten, te uteecht.
-ocr page 3-L. 32 § 1. D. de legibus (1. 3) strijdt niet
met L. 2. C. quae sit longa cons. (8. 53).
Het recht van vruchtgebruik werd in het Ro-
meinsche Becht niet verloren bij overdracht aan
een ander, dan den eigenaar. [§ 3. I. de usufr.
(2. 4); L. 66. D. de jure dotium (23. 3)].
De actio stricti juris of condictio moet ver-
klaard worden uit de onevenheid, in den ver-
mogenstoestand van schuldeischer en schuldenaar
bestaande.
IV.
De zoogenaamde verklarende wetten hebben,
tenzij het daarin bepaald is uitgedrukt, geen
terugwerkende kracht.
Indien de moeder op grond van art. 405
al. 2 E. W. de voogdij verliest, en een ander
in hare plaats tot voogd wordt aangesteld, heeft
haar minderjarig kind zijn woonplaats bij dien
voogd.
VI.
In het geval van art. 522 B. W. mogen niet
in aanmerking komen de gereede gelden, die
in den boedel gevonden worden, of die van ver-
kochte goederen of afgeloste kapitalen voortko-
men; noch datgene, wat de afwezige later als erf-
genaam, legataris, of begiftigde moge ontvangen.
De boedelbeschrijving, bedoeld in art. 533 B.
W. moet bij authentieke akte plaats hebben,
indien er geen bewindvoerder benoemd, of deze
niet tegenwoordig is.
Te recht oordeelde de Hooge Raad in zijn
arrest van 6 Juni 1873 (W. 3595), dat de
erfdienstbaarheid van weg ten dienste van een
fabriek minder bezwarend is, dan ten dienste van
een openbare zwem- en badplaats.
Het is onbillijk en onjuist, dat in onze wet-
geving de erkende natuurlijke kinderen ten op-
zichte van de moederlijke nalatenschap bij de
wettigen zijn achtergesteld,
X.
Het fidei commissum de residuo bevat niet
stilzwijgend een vulgaire substitutie.
XI.
Maatschappijen tot vervoer van goederen kun-
nen hunne verplichting tot vergoeding wegens
verlies of schade door reglementen — mits vol-
doende bekend — wijzigen of beperken.
XII.
De betrokkene, die op den dag van protest
aan een der in art. 182 W. v. K. genoemde
personen het bedrag des wissels aanbiedt, be-
hoeft geen protestkosten te betalen.
XIII.
Te recht heeft onze wetgeving het verzeker-
-ocr page 7-baar belang tot de essentialia van het assuran-
tie-contract gebracht.
XIV.
De post-administratie is bevoegd, de aan
den gefailleerde geadresseerde brieven aan den
curator ter hand te stellen.
XV.
Alle uitspraken van den voorzitter der arr.
rechtbank, in kort geding gedaan, zijn beslis-
singen bij voorraad.
XVI.
De artt. 116 en 117 Wtb. v. B. Ev. zijn
niet van toepassing op de bedienden, die wei-
geren den Iiechter-Commissaris de in art. 805
al. 1 W. v. K. bedoelde inlichtingen te geven.
XVII.
Het mislukt misdrijf moest in onze wetge-
ving zwaarder strafbaar gesteld zijn, dan po-
ging.
— 10 —
XVIII.
De levenslange tuchthuisstraf is af te
keuren.
XIX.
Poging tot bigamie is strafbaar.
XX.
Het hooger beroep in strafzaken is wen-
schelijk.
XXI.
De gewoonte, om in crimineele zaken een
der jongste advocaten den beschuldigde als ver-
dediger toe te voegen, is af te keuren.
XXII.
De constitutioneele monarchie eischt tot hare
zuivere toepassing een regeeren in den geest der
parlementaire meerderheid.
Art. 14 Gem. wet is van toepassing, indien
hij die tot. lid van den raad verkozen, na de
goedkeuring zijner geloofsbrieven maar voor
het afleggen van den in art. 39 gevorderden
eed, verklaart de hem opgedragen betrekking
niet te aanvaarden.
De artt. 134 en 144 Gw. geven aan de pro-
vinciale staten en gemeentebesturen een ruimere
bevoegdheid bij de uitoefening van het petitie-
recht, dan bij art. 9 Gw. uitgedrukt.
De algemeene dienstplicht is geen noodzake-
lijk gevolg van de gelijkheid aller burgers voor
de wet; het wensckelijke harer invoering be-
hoort aan gronden van staatsbelang te worden
getoetst.
XXVI.
Ten onrechte stelt men het loon der werk-
lieden afhankelijk van de verhouding tusschen
vraag en aanbod.
XXVII.
Het is wenschelijk, dat ook hier te lande de
coöperatieve vereenigingen bij de wet geregeld
worden.
XXVIII.
Het aannemen van den gouden standaard is
voor ons land aan te bevelen.