-ocr page 1-

STELLINGEN

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD

VAK

DOCTOR II HET ROMEINSCH EI HEDENDAAGSCH RECHT

AAN

DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,

na machtiging van den rector magnificus

DR. J. I. DOEDES,

GEWOON HOOGLEEKAAR IN DE GODGELEEIillE FACULTEIT,

MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHE!* SENAAT

EN

VOLGENS BESLUIT VAN DE RECHTSGELEERDE FACULTEIT,

te verdedigen

op Vrijdag den 28" November 1873, des namiddags ten 3 ure,

DOOR

CORNELIS PIJNACKER HORDIJK,

-ocr page 2-
-ocr page 3-

STELLINGEN.

i.

Ten onrechte leeren blume (Rhein. Mus. IV : 6)
en
el vehs (Pract. Arbeiten N°. 2), dat de fiscus
onbeheerde nalatenschappen slechts als bevoorrecht
occupant verkrijgt.

II.

Onjuist is de meening van Arndts (in de voort-
zetting van Glück\'s Pandecten, deel XLVI bl. 355
en vlg.), dat in het Justinianische Rom. recht
het legaat geldig is, dat van den blooten wil van
een derde is afhankelijk gesteld.

-ocr page 4-

In 1. 10 D. de reb. dub. (XXXIV : 5) moet in
plaats van «in utrumque» «neutrimque» gelezen
worden.

IV.

Terecht wil gordon (Praetermissor. juris civilis
cap. 5, in Otton. thesaur. II col. 871 sqq.) de 1.
54 § 3 Dig. de legat. I. aldus lezen: «sipars heredum
nominata sit in legando
hereditarias partes heredes
debent, si vero oranes,
viriles».

V.

Ten onrechte leeren gaupp (LexFrancorum Chama-
vorum) en anderen, dat de «Notitia vel comme-
moratio de illa euua, quae se ad amorem habet»
in Hamaland te huis behoort.

VI.

In cap. 42 dezer «Notitia» zijn, zooals zöpfl
(Die Euua Chamavorum bi. 57 en vlg.) terecht
leert, de woorden «nulla portio» tusschen «similiter»
en «in filiam» weggevallen.

VII.

Art. 27 al. 3 B. W. is niet toepasselijk op den
ambtenaar van den Burg. Stand, die in een geboorte-

-ocr page 5-

acte een voornaam opneemt, welke door de wet
van 11 Germinal An XI niet is toegelaten.

VIII.

De rechtsvordering van art. 619 B. W. kan alleen
door den bezitter, niet door eiken houder, worden
ingesteld.

IX.

Terecht geeft Mr. opzoomer (Het Burgerlijk
Wetboek verklaard, D. IV. bl. 7) een ontkennend
antwoord op de vraag, of het recht van grondrenten
in zijn natuur overeenkomt met het karakter van
een zakelijk recht.

X.

Onjuist is de bewering van Mr. van boneval
faure
(Nieuwe Bijdr. D. XVI bl. 220), dat naar
onze wet het tiendrecht als een zakelijk recht op de
vruchten, niet op den grond, moet worden beschouwd.

XI.

De gemeenten zijn niet bevoegd zich bij plaat-
selijke verordening privilegie toe te kennen voor de
haar verschuldigde belastingen.

-ocr page 6-

Door af- en overschrijving op het grootboek der
nationale schuld van het eene hoofd op het andere
grijpt geene schuldvernieuwing plaats.

XIII.

Ten onrechte leeren Mr. wiersma (De natuur
van den tijdloop van openbare fondsen) en Mr.
goudsmit (Kansovereenkomsten), dat het «Reines
Differenzgeschaft» noch spel noch weddingschap is.

XIV.

Zoodra den commissionair geleverd is, verkrijgt de
commissiegever den eigendom der voor hem gekochte
goederen, mits deze bij die levering niet met andere
vermengd zijn.

XV.

De acceptant van een wisselbrief is, ook al is de
handteekening van den trekker valsch, tot betaling
gehouden.

XVI.

Door de clausule van art. 513 W. v. K. H. gaat
de bewijskracht van het cognoscement ten aanzien
van de soort of de hoeveelheid der ingeladene goe-
deren ook tusschen hen, die aandeel in de lading
hebben s en de verzekeraars verloren.

-ocr page 7-

Ook liet ophouden met betalen van burgerlijke
schulden mag de grond zijn der faillietverklaring
van een koopman.

XVIII.

Terecht besliste de Hooge Raad bij arrest van
12 April 1861 (W. 2269) dat uit art. 127 W. v.

B. R. V. niet volgt, dat den vreemdeling het recht
niet zou toekomen, om den in Nederland verblijf
houdenden vreemdeling voor den Nederlandschen
rechter te dagvaarden.

XIX.

In strafzaken is extensieve interpretatie altijd
toegelaten. Analogische uitbreiding is geoorloofd,
zoo dikwijls ze voor den beschuldigde, beklaagde
of veroordeelde voordeelig is.

XX.

Voor het misdrijf van art. 295 C. P. is de wil
om te dooden noodig.

XXI.

Ten onrechte leert de Hooge Raad, dat art. 434

C. P. toepasselijk is «op het in brand steken van
des daders eigen huis met het oogmerk om zich

-ocr page 8-

daardoor van de verzekerde som meester te maken,
al zij het ook, dat de brand geen gevaar aan per-
sonen of eigendommen van anderen heeft veroor-
zaakt\' of kunnen veroorzaken.»

XXII.

Onjuist is de meening, dat voor de strafbaarheid
van polïcie-overtredingen noch dolus noch culpa
noodig is.

XXIII.

Bij zamenloop van misdrijven verdient het cumu-
latie-stelsel ook voor geldboeten afkeuring- Tegen
het absorptie-stelsel bestaan, ten minste bij mate-
riëlen concursus, evenzeer overwegende bezwaren.

XXIV.

Bij voorziening in cassatie in strafzaken heeft
de advocaat van den veroordeelde of van rechts-
vervolging ontslagene het recht om te antwoorden
op de voordracht van den Proc.-Generaal bij den
Hoogen Raad.

XXV.

De wet op de middelen geeft aan de regeering
het vereischte verlof om de belastingen te heffen.
De belasting-wetten dienen slechts om de wijze
van heffing vast te stellen.

-ocr page 9-

De Koning is niet onbepaald bevoegd om dispen-
satie te verleenen van algemeene maatregelen van
inwendig bestuur.

XXVII.

Zoomin in 1813 als bij de Grondwet van 1814
is aan Willem I de onverdeelde oppermacht opge-
dragen.

XXVIII.

Ineensmelting der thans bestaande liberale en
conservatieve partijen is gewenscht.

XXIX.

Terecht leeren wagner, brëntano, sciimoller
en hun geestverwanten in Duitschland, in over-
eenstemming met Mr.
opzoomer in Nederland, ook
met het oog op de arbeiders-kwestie, dat absolute
grenzen der Staatsmacht niet zijn aan te wijzen,
en dat alleen cle omstandigheden in elk bijzonder
geval bepalen kunnen, of en in welke mate de
Staat handelend moet optreden.

XXX.

Arbeid is een koopwaar, doch met twee bijzon-
dere eigenschappen. De arbeid is onafscheidbaar

-ocr page 10-

van den persoon des arbeiders. De arbeider is in
den regel arm.

XXXI.

Behartiging verdienen de woorden van wagner
(Rede über die Sociale Frage, bl. 9): «Auch an die
höheren, wohlhabenden Classen sind wichtige An-
forderungen ethischer Art im Interesse einer rich-
tigeren Behandlung der socialen Frage zu stellen. . ..
Der übertriebene Luxus der wohlhabenden und
reichen Classen ist zu verurtheilen, nicht blos aus
dem Gesichtspuncte des richtigen ökonomischen
Interesses dieser Classen selbst, sondern mehr noch
im Interesse der unteren Classen.