-ocr page 1-
-ocr page 2-

V

\\

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

HET SOCIALE UTILISME
VAN BENTHAM.

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
OP GEZAG TAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS Mr.
D. SIM O NS, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT
DER RECHTSGELEERDHEID, TEGEN DE BEDEN-
KINGEN TAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
VOOR DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID,
TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 27 JANUARI
1911, DES NAMIDDAGS TE VIER UUR, DOOR

JAN HENDRIK JACOBUS ANTONIE GREYVENSTEIN

GEBOREN TE BARKLYOOST, KAAPKOLONIE.

-ocr page 6-

- »

• , -, » \' - F
- .

•• * .

i a- :

\' *

V*

.

W-

■ <■-

-ocr page 7-

:: AAN MIJN OUDERS ::
OPGEDRAGEN IN HARTELIJKE
LIEFDE EN DANKBAARHEID

-ocr page 8-

s* , •

* *

%

at

■ «.

4

v" * \'

■vi

* ■

-

»

...,

• c

«

-ocr page 9-

Met dit geschrift neem ik afscheid van de Utrecht-
sche Universiteit. Ik doe het met een warm gevoel van
dankbaarheid.

Allereerst mijn oprechten dank aan U, Hoogleeraren
der Theologische Faculteit. Uw onderwijs heeft een groo-
ten invloed gehad op mijn geestelijke vorming. Uw per-
soonlijke vriendelijkheid en welwillendheid zal steeds zeer
hoog door mij worden gewaardeerd.

Mijn hooggeachten Promotor, Professor Visscher,
breng ik in dubbele mate mijn dank voor de hulpvaardig-
heid en bizondere aandacht aan mijn werk geschonken.
Uw persoonlijke belangstelling zal mij altijd in aange-
name herinnering blijven.

Tegelijk neem ik afscheid van Utrecht en van het
schoone, vrije Nederland. Dikwijls zal ik met verlangen
terugdenken aan het land van de
Oranjes met zijn
schitterend verleden. Veel heb ik daar geleerd, veel
echte hartelijkheid, vriendelijkheid en belangstelling onder-
vonden. Mijn innigen dank aan allen, die ze mij hebben
bewezen 1

-ocr page 10-

*

\' \' \' \'

_

» .

• v. .\'> v, . rv

»

-ocr page 11-

INHOUD.

Bladz.

Hoofdstuk I. Inleiding................1

Hoofdstuk II. Bentham\'s Leven en Werken . 33

Hoofdstuk III. Zijn Theorie der Zedelijkheid . 64-

Hoofdstuk IV. De Toepassing zijner Grondbegin-
selen op \'t politieke en sociale
Leven.........107

Hoofdstuk V. Waardeering en Beoordeeling . 179

-ocr page 12-

«

»

, ï .. . - -

, t .......

I\'

-ocr page 13-

INLEIDING.

Met het oog op hare methode kan men de ge-
schiedenis van de Ethiek in twee groepen indeelen.
Niet altijd zijn de grenslijnen even scherp getrokken.
Soms kruisen ze elkander. In hoofdzaak echter staan
ze tegenover elkander. Zo gaan uit van verschillende
standpunten.

De speculatieve methode begint met algemeene
begrippen, met axiomen en definities en tracht langs
deductieven weg tot de gewenschte resultaten te komen.
De empirische methode begint met de waarneming
van zedelijke feiten, in de geschiedenis gegeven of ge-
lijktijdig zich openbarend op de verschillende gebieden
van \'t zedelijk leven. Langs inductieven weg komt
men dan tot algemeene wotten. Voor beide methoden
blijven de problemen dezelfde, maar men tracht ze
langs verschillende wegen op to lossen.

Een typisch voorbeeld van do empirische methode
vinden wij in het utilismo van Bentham. Bowring,
die B

e n t h a m\' s letterkundige nalatenschap redi-
geerde, zegt: „Mr. Bontham lias mentioned, that in
all his pursuits and inquiries one idea was constantly

-ocr page 14-

operating on his mind. If Bacon with his „Experimen-
talize" ! was justly honored for doing more than any
man who had preceded him for the diffusion of the
philosophy of physics, Bentham with his ever present
maxim „Observe"! — is entitled to the first rank
among those who have successfully labored for the
advancement of the philosophy of morals"

Niet alleen uit het oogpunt van de methode, maar
ook in de behandeling van de vraag naar het doel van
ons leven is er een antithese in de moraal. Aan den
eenen kant heeft men een idealistische opvatting van
dat doel, en kent men aan het geluk slechts een be-
geleidende beteekenis toe. Aan den anderen kant ziet
men in het geluk \'t hoofddoel van ons bestaan. Deze
eudaemonistische opvatting van de moraal openbaart
zich in verschillende vormen al naar omvang en inhoud
van het geluk, dat men zich als levensdoel voorstelt.
De meest klassieke vorm is \'t Epicurisme. En het
Epicurisme is het type, waartoe \'t Utilisme behoort.
Beide èn in de methode èn in de opvatting van het
levensdoel was Epicurus do voorlooper van Ben-
tham.2) Dit nauw verband eischt een inleidende be-
handeling van het Epicurisme.

Onbevredigd door de platonische wijsbegeerte en
ontevreden met de politieko, maatschappelijke en gods-
dienstige toestanden, begon Epicurus de zelfstandige
beoefening der philosophie. Afgezonderd van \'t gewoel

-ocr page 15-

der groote wereld, vergaderde hij in zijn tuin te Athene
een aantal toegewijde leerlingen. Boven den ingang
van zijn tuin plaatste hij de vriendelijke uitnoodiging
„Vreemdeling, hier zal het U welgaan, hier is het
hoogste goed, de lust". In eenvoud en trouwe vriend-
schap leefde hij daar met zijn leerlingen. De onzelf-
zuchtigheid en mildheid van zijn aard, de zuiverheid
van zijn gezindheid en de onbevangenheid van zijn
oordeel hebben een diepen indruk gemaakt op zijn
volgelingen, die hem vurig vereerden.

Na den dood van E p i c u r u s bleef de school
langen tijd te Athene voortbestaan. Hoewel zijne ge-
schriften alle zijn verloren gegaan, ging toch zijn in-
vloed uit over Griekenland en later over de Romeinscho
wereld. Omstreeks 150 v. C. gaf L. Amafinius de
leer van Epicurus in \'t Latijn terug. In 90 v. C.
leerde de Epicurist Phaedrus te Rome, waar hij
onder zijn hoorders ook Cicero telde. De man, die
vooral ertoe bijdroeg om de leer van Epicurus in
de klassieke oudheid en in don modornon tijd te ver-
breidon, was de Romeinschen dichter Lucretius,
94—54 v. C. Zijn gedicht: „de natura rerum" vormt
een van de beste bronnen voor de kennis van \'t Epi-
curisme. Naast de Stoa was de leer van Epicurus
langen tijd een heerschende macht in de beschaafde
Heidenwereld. Ondor alle rangen telde ze aanhangers.
Plotina, de gemalin van Trajanus, was oen over-
tuigde Epicuristo. Eerst in de viordo eeuw moest het
Epicurisme wijken voor \'t overwinnend Christendom.
Dat het zelfs toen nog groote macht en aantrekkelijk-
heid bezat,blykt uit \'t getuigenis van Augustinus.

-ocr page 16-

Hij verwierp het alleen op grond van de loochening
der onsterfelijkheidsleer.1) Seneca spreekt met hooge
achting van Epicurus, als van iemand, die goede
en juiste zedelijke voorschriften heeft gegeven getui-
gende van grooten ernst. 1) Marcus Aurelius
verwijst naar hem als een waardig voorbeeld, hoe men
de krankheid dragen moet. Toen E p i c u r u s ziek
was, dacht hij niet aan zijn ziekte en sprak daar niet
over, maar hield zich bezig met de vraag, hoe men
naar den geest gelukkig en vrij van zorgen kon zijn.3)

Bij Epicurus stond op den voorgrond het actu-
eele leven. De vraag, die hij zich stelde en trachtte te
beantwoorden was: wat moet ik doen om gelukkig te
zijn ? Hij moest dus onderzoeken waarin \'t geluk
bestond en hoe men het bereiken kon. In zijn onder-
zoek paste hij de empirische methode toe. Zijn op-
merkzaamheid werd gevestigd op hot feit, dat allo
levende wezens de smart vlieden en uit een natuur-
drang de lust zoeken. In deze twee factoren: de
smart en de lust, had Epicurus zijn uitgangspunt
gevonden. En dit uitgangspunt was tevens de vinger-
wijzing naar \'t einddoel. Dit einddoel was de realisatie
van de lust en de negatie van de smart. Hierin vond
Epicurus den inhoud van het geluk.

Daartegenover werd hij getroffen door do smart

-ocr page 17-

en de ellende, zoodat hij gedrongen werd ook de oor-
zaken daarvan op te sporen. Hij vond die in onkcmde,
bijgeloof en vrees. Onkunde omtrent het worden en
wezen der dingen en bijgeloof en vrees als onvermijde-
lijk gevolg van die onkunde.1) Met het doel den mensch
hiervan te bevrijden en hem op die wijze het geluk te
verzekeren, stelde hij een theorie van de wereld op.
Hij wordt dus niet door waarheidsdrang gedreven, niet
geleid door de begeerte om de dingen te verklaren,
maar door praktische overwegingen met een bepaald
doel. Hij wil de menschen verlichten om daardoor de
goden en \'t bijgeloof uit de wereld te verdrijven en
hen vrij te maken van de vrees. Zijn bekendheid met
de atomistiek van Democritus gaf hem hiertoe
het gewenschte middel in de hand. Met enkele wijzi-
gingen sloot hij zich dan ook bij Democritus\'
atomentheorie aan.

Dit leidt er ons toe eerst stil te staan bij de
Physica van Epicurus. Het axioma van zijn Physica
is: niets ontstaat uit niets en niets wordt tot niets.
De grondbeginselen aller dingen zijn dus eeuwig en
onvernietigbaar. Die beginselen zijn de atomen en de
ledige ruimte. Do atomen zijn oneindig in getal, hoe-
wel ze niet oneindig zijn in verscheidenheid. Zo ver-
schillen alleen in vorm, grootte en gewicht. Van iedere
verscheidenheid is er een oneindig aantal. Daar ze
eeuwig en onvernietigbaar zijn, is een deoling tot in

-ocr page 18-

\'t oneindige uitgesloten. Door hun gewicht zijn ze in
eeuwige beweging. Voorwaarde van die beweging is
de ledige ruimte waarin noch boven, noch beneden is
en waaraan geen grenzen zijn. Wij
denken ons de
beweging naar beneden. In de ledige ruimte is alle be-
weging even snel, merkte Aristoteles met juistheid
op. D e m o c r i t u s heeft das volgens E p i c u r u s
ongelijk als hij beweert, dat de atomen elkander aan-
treffen door de ongelijke snelheid van hun beweging.
De oorzaak van hun ontmoeting is een andere en ligt
in hun eigen wezen. Er is in de atomen een vrije,
spontane drang een weinig af te wijken van de lijn-
rechte valbeweging. Hierdoor botsen ze tegen elkander
aan en kunnen dus samenvloeien. Uit deze samen-
vloeiende en samengevloeide atomenmassa zijn ont-
staan de verschillende deelen van ons wereldsysteem
en van een oneindig aantal werelden en tusschen-
werelden. De aarde is hot middelpunt van ons systeem.
Dat het in al de voorstellingen van E p i c u r u s niet
zoozeer te doen was om de juiste verklaring als om
een verklaring, die aan zijn praktisch doel beantwoordde,
bewijst het feit dat zijn volgeling Lucretius ons
vrij laat in de keuze tusschen de verschillende ver-
klaringen van \'t zelfde natuurverschijnsel. *)

Uit de aarde is achtereenvolgens ontstaan het
planten- en het dierenrijk. Uit hot levenloozo is het
levende, organische opgekomen. Voor den overgang
verwijst Lucretius naar het voodings- en naar hot

-ocr page 19-

ontbindingsproces. Ontstaan en vergaan is verbinding
en ontbinding van stofatomen, die in voortdurende
beweging zijn.

In den aanvang bracht de aarde uit haar rijkdom
en jeugdige krachten allerlei grillige wezens voort.
Deze waren echter niet bestand tegen den strijd om te
bestaan en niet geschikt voor voortplanting en gingen
derhalve onder. Door kracht en moedigheid, sluwheid
en snelheid handhaafden zich andere soorten en werden
vermenigvuldigd. Eindelijk verscheen ook de mensch
als natuurproduct. Krachtig en gespierd, ruw en wreed
was die oermensch. Geen kleeding had hij noodig.
Yan nature had hij voldoende weerstandsvermogen
tegen koude en hitte. In woeste horden zwierven ze
rond op de bergen en in de wouden. De vruchten der
aarde verschaften voedsel en water vonden ze in de
rivieren en in de beken, die er ruischen langs de ber-
gen. Ze sliepen in bosschen en holen en bedekten zich
met takken. Sterkere vijanden ontvluchtten zij en
zwakkere vielen ze aan. Hun wapens waren de handen,
nagels en tanden, later ook steonen en knodsen. Do
menschen onderling bekommerden zich niet om elkan-
der. Ieder zorgde voor zich zelf. De zelfzucht was de
eenigo drijfveer aller handelingen.1) Het was oen toe-
stand zooals H o b b e s dien later bespreekt als een
oorlog van allen togen allen.8) Ieder mensch was do
wolf voor den ander. Later begonnen zo hutton te

1  Vgl. Hobbos, Leviathan, Reprintod from tboEditiou
of 1651, Clarendon Press, Oxford, p. 94 vv. Of tbo Naturall
Condition of Mankind, as concerning their Felicity, and misery.

-ocr page 20-

bouwen en zich met vellen te kleeden. Man en vrouw
kwamen onder één dak samen te wonen en dit was de
oorsprong van het familieleven. Het kind in zijn
hulpeloosheid en gehechtheid aan de ouders werkte
verteederend op hen. De dicht bij elkander wonenden
kwamen overeen vriendschap te sluiten en de vrouwen,
kinderen en zwakken te beschermen. Geluiden en ge-
baren dienden als communicatiemiddel. Hieruit ont-
wikkelde zich later de taal. De bliksem bracht het
vuur op aarde, of de wrijving van takken door den
wind tegen elkaar gedreven. Men ontdekte het vuur
en nam het in dienst. Door de werking van \'t vuar
werden de metalen ontdekt en gebruikt. De landbouw
en nijverheid kwamen op en bloeiden. Steden en
vestingen werden gebouwd. Men stelde koningen aan,
personen, die uitblonken door hun lichamelijke gestalte
of kracht, en later door hun rijkdom. Mot eer en aan-
zien kwamen ook nijd en vijandschap, die allereerst de
koningen trof, zooals de bliksem \'t eerst de hoogste
boomen treft. Een toestand van geweld en wanorde
was het gevolg. Doch men werd er spoedig moede
van en kwam overeen wetten te maken, en zich
vrijwillig daaraan te onderwerpen. Do overtreders
werden door het gezag gestraft. En al ontdekte men
ze niet, dan werden ze toch door vrees van ontdekt te
worden gekweld, want het kwaad beloont zijn meester.
Kunsten en wetenschappen worden in het leven ge-
roepen en vlijtig beoefend. Maar met de vooruitgang
in ontwikkeling en beschaving nam ook de weelde toe.
Men verloor al meer en meer zijn vroegoren een vond.
Men wilde schitterende en kostbare gewaden, prachtige

-ocr page 21-

huizen met marmeren fonteinen en beelden. Men jaagde
naar zilver en goud en kende slechts als eenig doelwit
het genot. Vandaar zooveel onrust, strijd en smart.
De macht, die deze ontwikkeling geleid heeft, is het
toeval. De onbewuste en bewuste strekking van alles
is het
nut. In de bezielde natuur waren de werkende
factoren lust en onlust. De regelmaat en orde, die we
in de natuur zien, is een bloot toevallige. Er is geen
doel. Alles is toeval. Door juiste kennis der dingen
trachtte Epicurus de goden, den godsdienst en
het bijgeloof uit de wereld te verwijderen. Niet dat
hij het bestaan van goden ontkende. Hij geloofde aan
hun bestaan, zooals Cicero meent, als bescherming
tegen den volkshaat, waarschijnlijk ook, zooals ande-
ren meenen, om ze als idealen van gelukzaligheid
voor te stellen. Die goden leven ergens in de tus-
schenwerelden, met onsterfelijke lichtlichamen en ge-
nieten de eeuwige gelukzaligheid. Ze kennen geen leed
of smart. Geen govaren kunnen hen bereiken. Zij
bekommeren zich evenmin om het roepen en zuchten
en bidden dor menschen als oin hun lasteren en mis-
daden. Ze worden evenmin bewogen tot medelijden
door offers, als tot toorn door overtroding. Dat zij zich
niet bemoeid hebben of bemoeien mot het ontstaan, \'t
onderhouden on bestieren der dingen, blijkt ook uit
zooveel onvolkomenheid en ondoelmatigheid in de
natuur. Waarom treft dan soms do bliksem de tempels
opgericht tot hun eer? Vanwaar hebben ze dan hot plan
van alles? Vanwaar de macht om dat alles te doen?

De domme menigte weet niet de oorzakon der
dingen en roept in onkunde de goden te hulp in den

-ocr page 22-

nood. Als de storm woedt, de bliksem verblindend
licht, de donder rolt, als de aarde rommelt en beeft,
dan wordt de menigte door vrees aangegrepen. Die
vrees drijft ze naar tempels en altaren, in onkunde
opgericht. Zij stellen feest- en vastendagen in, en
brengen offers, altijd nutteloos en vruchteloos, soms
onmeedoogend wreed. Niet alleen in angstige toestan-
den openbaart zich dit godsdienstig bijgeloof, maar het
doordringt het gansche gebied des levens. Het eenige
middel om al dit kwaad, oorzaak van zooveel ellende,
te bestrijden is de natuurwetenschap.1) Verlichting is
verlossing. Kennis is macht. Lucretius roemt
E p i c u r u s als den eerste, die het heeft durven wagen
zich te verzetten tegen de drukkende lasten der goden,
de eerste, die licht bracht in de duisternis van \'t bij-
geloof. *)

Voor Epicurus is de mensch niets meer dan een
natuurwezen, product van atomen en toeval. De ziel
van den mensch is samengesteld uit de fijnste lucht-,
warmte- en damp-atomen. Hierbij komt een vierde
element zóó fijn dat men er geen naam aan geven
kan, en dat zich nergens mede vergelijken laat. Dit
naamloos gedeelte heeft zijn zetel in de borst en is
drager van het gevoel. Het beheerscht en bestuurt do
zieledeelen, terwijl het gevoel zich door de andere
zielatomen ovor het heele lichaam verspreidt. Als de
dood intreedt, dan wordt do ziol ook ontbonden. Er is
dus geen leven na dit leven, or is goen onsterfolijk-
heidsbeginsel in den mensch. De dood is het einde. De

-ocr page 23-

mensch heeft das niet te vreezen voor de afschuwelijke
straffen der onderwereld, vrucht van bijgeloovige phan-
tasie. Zoolang wij er zijn, is de dood er niet, en als de
dood er is, zijn wij er niet. Met tal van argumenten
tracht Lucretias in het derde boek van zijn gedicht
het onsterfelijkheidsgeloof te bestrijden. Op deze wijze
wil het epicurisme de vrees, bron van zooveel ellende,
vernietigen om het geluk in dit leven te verzekeren.
De mensch is naar zijn wezen zuiver materie. Bij zulk
een opvatting laat zich de theorie der kennis gemakke-
lijk vaststellen. Onze kennis is kennis der materie. De
zinnelijke waarneming is de eenige kenbron en de
toetssteen van al onzö kennis.1) Van de oppervlakte der
natuurvoorwerpen stroomen voortdurend naar allo kan-
ten heen, kleine beeldjes van die dingen. Deze beeldjes
treffen onze zintuigen en brengen door middel van do
zintuigen de zielatomen in beweging. Deze beweging
veroorzaakt de gewaarwording, is do gewaarwording.
De overgang van beweging tot bewustzijn wordt ons
niet verklaard. Door herhaaldo waarneming van dezelfde
objecton met behulp van onzo horinnering vormon we
ons begrippon, die we door middel van de taal bewa-
ren en die we in de toekomst projecteeren s) als van
toepassing op alle soortgelijke waarnemingon. Zoodra
wij boven hot gebied dor waarneming uitgaan, komen
wij op dat van do meening.8) En hier loopon wij go-
vaar te dwalen. Dit is het geval met het oordeel over

-ocr page 24-

toekomstige gebeurtenissen en de verborgen gronden
der verschijnselen. De eenige vaste grond, dien we
hebben, is de zinnelijke waarneming en we moeten
hieraan alles onderwerpen. Ze is de eenige norm der
waarheid. Als we daaraan twijfelen ontnemen we ons
alle zekerheid in denken en handelen. Ze is altijd
waar en onze zintuigen verdienen, ieder op zijn eigen
gebied, ons volstrekt vertrouwen. Het eene zintuig
kan het andere niet tegenspreken of verbeteren. Het
zinsbedrog bewijst niets hiertegen. De waarneming
is ook hier waar en het zintuig vertrouwbaar. De
dwaling is het gevolg van een onjuist oordeel des
verstands, dat het waargenomene met het werkelijke
vereenzelvigt. Welke kenmerken het psychisch beeld,
dat met de werkelijkheid overeenkomt, onderscheiden
van een psychisch beeld, waaraan geen werkelijk object
ten grondslag ligt,zegt Epicurus ons niet. De wijze
moet het maar weten 1

De zelfwerkzaamheid van den geest berust even-
eens op lichamelijke aanraking en beweging. Ieder
oogenblik is het bewustzijn mot zijn psychischen inhoud
oen complex. Ontelbare kleine beeldjes van allerlei ge-
stalte, raken voortdurend onzen geest aan. Wo merken
ze niet op, omdat zij zoo klein en fijn zijn en omdat
wij er onze aandacht niet aan geven. Als onze wil
de aandacht doet waken, dan worden wo gewaar wat
we wenschen gewaar te worden. Wij moeten onzen
geest voorbereiden en concentreoren op wat we willen
waarnemen.1) Epicurus verklaart ons niet, hoe wij
onzen geest op iets kunnen voorbereiden, iets kunnen

-ocr page 25-

wenschen zonder een voorafgaande voorstelling er van.

Dat we dikwijls verwarde denkbeelden hebben,
verklaart hij uit de vermenging en samensmelting van
voorstellingen, die door verschillende objecten zijn op-
gewekt. Vandaar zulke beelden als sirenen en cen-
tauren. De werkzaamheid van den geest in droomen
is een voortzetting van de werkzaamheid in wakendon
toestand. Dan helpen ons echter de aandacht en het
geheugen niet, en derhalve is de beeldengang zoo
ongeregeld.

Onze wil is waarneming omgezet in lichamelijke
beweging. De wil is volkomen vrij en die vrijheid
wordt opgevat in den zin van indifferentie.s) Deze
wilsvrijheid wordt gegrond op de spontaneiteit in de
afwijkende beweging der atomen. Aan den anderen
kant wordt naar den vrijen wil des menschen ver-
wezen om de vrijheid der atomen te rechtvaardigen.1)
We hebben dus een cirkolreduceering. E p i c u r u s
handhaaft de vrijheid van don wil om den mensch to
verlossen van het noodlot.

De eigenschappen, die wo aan de dingen waarnemen,
zijn deels objectief en onafscheidenlijk aan de dingen
verbonden, zooals warmte aan vuur. Ze hangen af van
de samenstellende atomen on wijze van samenstelling.
Andero eigenschappen zijn toevallig en subjectief. Zo
zijn aan verandoring on vornietiging ondorworpen. De
kleur, \'t goluid, do smaak, do reuk behooron tot deze

1  Lucrotius, 1. c.

-ocr page 26-

eigenschappen. Zij zijn \'t gevolg van toevallige
verhoudingen en werkingswijze der atomen.

Iedere gewaarwording gaat gepaard met een aange-
naam of onaangenaam gevoel, met lust of onlust.
Hierin is gegeven de positieve basis van de ethiek
van E p i c u r u s. Zijn Physica en Kanoniek was voor-,
bereiding tot de Ethiek. De eenige wezenlijke factoren
voor E p i c u r u s zijn de atomen in de ledige ruimte,
het toeval in de atomenwereld, de zinnelijkheid als
wezen van den mensch en als uitgangspuQt maatstaf
en grens van al onze kennis. Het is dus heel natuur-
lijk, als wij in de ethiek het atomisme en het sensu-
alisme op den voorgrond zien treden, \'t Object van
de zedelijkheid is de individu, als zinnelijk wezen.
De vraag naar het „summum bonum", die kenmerkend
is voor de Grieksche wijsbegeerte, is ook de groote
vraag voor E p i c u r u s. Het hoogste goed vindt hij
in een gelukzalig leven. En „het begin van een geluk-
zalig leven is de Lust". De natuur zelf wijst dit aan
door een lustdrang in alle levende wezens. De last is
doel en maatstaf van ons leven. Het eenige absoluut
goede is de lust. Het eenige absoluat kwade is de
onlust. Maar hoewel iedere lust goed is, bestaat or
toch een verschil in de lust. Wat op zichzelf goed is,
kan pijnlijke gevolgen hebben. Om aan dit bezwaar te
ontkomen en de juiste waardo van de lust te bepalen
zoekt Epicurus naar het eigenlijk doel van de last.
Dat vindt hij in de bevrediging van behoeften. Hij
gaat onze behoeften na en onderscheidt drie groote
groepen, de natuurlijke en noodzakelijke, do natuurlyko

-ocr page 27-

maar niet noodzakelijke, de onnatuurlijke en derhalve
ook niet noodzakelijke. Deze laatste groep is rijk aan
smart. De bron daarvan is de ijdelheid en eerzucht.
Ze worden te duur betaald en moeten als waardeloos
afgewezen en veracht worden. De tweede groep geeft
kleur en afwisseling aan \'t leven. We moeten ons
daardoor echter niet laten binden en beheerschen, maar
vrij daar tegenover staan en ze aan ons onderwerpen.
De eerste groep kan men noemen de biologische groep.
Het levensbehoud eischt hun vervulling, en smart is
het gevolg, als ze niet vervuld worden. Het doel van
de lust is dus meer negatief dan positief. Als in de
levensbehoeften voorzien is, dan is dat doel bereikt.
Ons geluk bestaat niet in de veelheid van kunstmatige
behoeften en verfijnde middelen om daaraan te voldoen.
Het eenvoudige natuurleven wordt het ideaal. Het
streven naar rijkdom en pracht, het leven in weelde,
het jagen naar eer en roem, het roemen op hooge
afkomst, dit alles vermeerdert do smarten. Hot is een
gevolg van gebrek aan oordeel en inzicht. De wijsheid
moet ons te hulp komen. Hier wordt do verlichting
ook de verlossing. Do wijsheid wordt hot boste middol
om de gelukzaligheid te bereiken, en als zoodanig ook
hoogste dougd. Do wijze wordt als het ideaal getoekend.
Hij is als do man, die veilig aan den wal staat, terwijl
de groote menigto is als de drenkeling, die door do woesto
golven van don onstuimigen oceaan heen en weer go-
slingerd wordt. Do wyze bezit do voorwaarde tot
goluk in eigen gemoedstoestand. Gemoedsrust, inner-
Hjko harmonie, blijmoodigheid van geest is z\\jn doel,
\') Vgl. Lucrotius, 1. c. Lib. II, Soc. I.

-ocr page 28-

terwijl rusteloosheid, gejaagdheid en disharmonie in
eigen innerlijk leven anderen al han gelak ontnemen.
Vrijheid van lichamelijk lijden en de rast des gemoeds
door middel van de wijsheid, dit is voor Epicurus
het hoogste goed. De wijsheid is hoogste dengd, de
samenvatting van alle dengd. De deugd, is het eenig mid-
del tot geluk. Zoo hoog stelt Epicornsde wijsheid, dat
hij beweert dat het beter is ongelukkig te zijn door
met
verstand
te handelen, dan geluk te hebben bij een
onverstandige daad. Epicurns maakt dus een groot
onderscheid in de lust en stelt het innerlijke en gees-
telijke, het blijvende veel hooger dan het zinnelijke, het
momenteele en voorbijgaande. Hierin overtreft hij verre
Aristip|pns, die in de positieve lust en in het oogen-
blikkelijke zingenot, het hoogste goed ziet. Zeer dicht
komt E pi en ras bij het ideaal van den stoicijn. Dit
reinigt hem van den spreekwoordelijken laster op zijn
naam gelegd, en redt hem van do eenzijdige gevolg-
trekkingen van enkelen zijner leerlingen. Maar toch
blijft het waar, dat het verschil door hem gemaakt in
de lust niet berust op de zelfstandige waarde van het
geestelijke, doch alleen op hot feit, dat het voorwaarde
is voor het grootst mogelijk geluk. „Sapiens semper
beatus". „Clamat Epicurus non posse jucunde vivi,
nisi sapienter, honeste justeque vivatur." l)

De wijsheid als hoogste deugd en bosto middel
tot geluk openbaart zich in verschillende vormen. Met
het oog op het tegenwoordige is zij
Tcmperentia, zelf-
beheersching. Door deze deugd onthoudt men zich van

\') C i c o r o: De Fin, I, 18. — door S c h o 11 o n aange-
haald,
Geschiedenis der Godsdienst en Wijsbegeerte, blz. 113.

-ocr page 29-

alle genot, dat door zijn gevolgen het ware geluk ver-
nietigt, men offert de toekomst niet aan \'t oogenblik op.
Zij is
Fortitudo als men de dingen goed onder de oogen
ziet en zich weet te beschermen tegen dreigend gevaar.

De philosophie moet de mensch te hulp komen als
de ware levenswijsheid en levenskunst. Hierin alleen
ligt haar waarde. E p i c u r u s spoort aan om op
iederen leeftijd de wijsbegeerte te beoefenen.

Als de wijze zijn leven zoo inricht, dat hij zich
duidelijk rekenschap geeft van den weg, die naar het
geluk leidt en dien weg bewandelt, dan hoeft hij niets
te vreezen. Wordt hij ook soms door smart overvallen
dan zet hij er zich overheen door do herinnering aan
het verleden en door do hoop op toekomstig geluk.
De wijze is altijd gewapend tegen de smart. De smart
zelf is of schorp on hevig, maar dan is zij snel voorbij,
of als ze lang duurt is zo licht en dragelijk. En wordt
de smart ondragelijk, dan kan hij zich bevrijden door
zich te werpen in de armen van den dood. Hij opent
de poorten der oeuwigo rustE p i c u r u s kent geen
ander levensdoel dan om to genieten. Daar zijn geen
hoogere idealen, waaraan de mensch zich wyden kan.
De smart is het absolute kwaad. Ze is geen middel
voor hom tot vorming van hot karakter on tot opvoe-
ding van do persoonlijkheid.

Hoewol in hot atomistischo systeom van Epicu-

\') H a o c k o 1 sprookt zich in züno Wclträtsel (Taschon-
ausgabo S. 125) op dozolfdo wljzo uit:

„Das bosto was wir uns nach oinom tilchtigon, nach
unserem beston Gowisson Gut angewandten Lobon wünschen
könnon ist dor owigo Friodo dos Grabos: „Ilorr schonko ihnon
die ewige Ruho".

-ocr page 30-

rus alleen plaats is voor den individu en het in-
dividueele geluk is de individu toch ook lid van de
gemeenschap en als zoodanig staat hij in verschillende
verhoudingen tot anderen. Hoe laat zich nu het geluk
van den individu in overeenstemming brengen met dat
van anderen? Dit kan alleen geschieden door al de
levensverhoudingen dienstbaar te maken aan eigen
welzijn. Al wat het geluk van den kant der samen-
leving bedreigt, moet men zooveel mogelijk vermijden.
Als zoodanig wordt het familieleven beschouwd. Het
huwelijk bindt de vrijheid en is bron van veel ellende.
De liefde is tijdelijke waanzin en brengt veel smart.
Het huwelijk moet derhalve niet gezocht worden.1)

Naast het huisgezin wordt ook het politieke leven
beschouwd als oorzaak van verdriet. De aanleiding tot
deze beschouwing lag gedeeltelijk in de toestanden
van zijn tijd. Hopelooze verdeeldheid op staatkundig
gebied begunstigde Philippus van Macedonië
om Griekenland aan zich te onderwerpen. Tevergeefs
hadden Demosthenes en anderen er zich tegen
verzet. De nieuwe staatsvorm bracht groote verande-
ring in het maatschappelijk leven. „Van persoonlijke
vrijheid, van republikeinsche gelijkhoid was geen sprake
meer; de despotio heerschte en begon den vrijen Griek-
schen geest te knevelen. Aan den anderen kant gaf hot
hof het voorbeeld van weelde en verkwisting, dat door de
rijken en aanzienlij kon maar al te gaarne werd gevolgd.
De betrekkelijke eenvoud van het vroegere Grieksche
leven maakte plaats voor steeds luxueuser pracht. De
nieuwe wereldsteden waren even vol paleizen als
\') Vgl. Lucrotius, 1. c. Lib. IV, Sec. XXI.

-ocr page 31-

vroeger Athene vol burgerwoningen. De weelde in
kleeding en huisraad was ongeloofelijk. Ook het open\'
bare leven werd hoe langer hoe kostbaarder; de pu-
blieke feesten in Alexandrië, Antiochië en Athene
gegeven, overtroffen in prachtige schittering alles wat
tot dusverre ergens was gezien".Geen wonder dat
meer ernstige geesten zich allengskens terugtrokken
en in eigen innerlijk leven en innerlijke onafhankelijk-
heid heil zochten. De opkomst van de twee groote
nieuwe philosophische scholen, de Epicureische en de
Stoicnijsche, valt juist in dezen tijd. Ze kenmerkten
zich ook beiden door hun afkeer van het gewoel dér
wereld. 2) Epicurus staat onverschillig tegenover
het staatsleven. De staat heeft voor hem alleen waarde
als middel om het individueele geluk te dienen. Zijn
taak is den individu te beschermen. Het doel van alle
wetgeving en straf ligt in de veiligheid en vrijheid
van den individu. De wetten zijn voor de boozon on
dwazen. De wijze heeft zo niet noodig, want hij ont-
houdt zich van onrecht, omdat hij het nadeol er van
inziet. De boozen kunnen wel do wet ontduiken en
de wettige straf ontgaan. Ze blijven echter niet vrij,
want ze worden gekweld door do vrees van ontdekt
te zullen wordon. Lucretius symboliseert do onder-
aardscho straffen van de Griekscho mythologie en past
ze toe op misdadigers, in dit leven.8)

-ocr page 32-

Bij de Epicureische beschouwing van het recht en
van de straf geeft ook weder het nut don doorslag.
De handhaving van \'t gezag is een geweldsdaad, die
ingrijpt in het recht, dat ieder krachtens de natuur op
alles heeft. Het recht bij Epicurus is het recht
van de meerderheid en van den sterkste. Macht is
recht. De verplichting tot gehoorzaamheid aan de
wetten rust op het eigenbelang.

De eenige vorm van het gemeenschapsleven, die
Epicurus ten volle handhaaft, is de vriendschap.
Maar ook de vriendschap staat in dienst van het per-
soonlijk geluk. Epicurus grondt de vriendschap op
den wederkeerigen steun en bescherming, die voor-
waarde is van levensrust en levensgeluk. Doch het
praktische leven maakt ware vriendschap alleen moge-
lijk op grond van belangeloosheid. Die belangeloosheid
kan men beschouwen als middel van \'t eigenbelang.
Dit past in zijn systeem, maar Epicurus zelve
was ruimer dan zijn systeem. Voor hem was de
vriendschap iets meer dan eigenbelang. Voor hom kon
de vriendschap zoo nauw samenbinden, dat de dood
van een vriend pijnlijker is dan \'t verlies van eigen
leven. Wat hij, naar \'t algemeen karakter der oudheid,
niet vond in \'t huwelijk, wat hij niet vond in \'t staats-
leven, dat vond hij in de vriendschap. En naast de
pythagoroische kent de oudheid geen botor voorbeeld
van oprechte en reine vriendschap dan hot idoaal, dat
Epicurus daarvan aanprees. Door middel van de
vriondschap trachtte E p i c u ru s to voldoen aan de
eischen van do menschelijke natuur als sociaal wezon.
„Epicur und seine Jünger habon geworbon und die

-ocr page 33-

Gemeinschaft fest organisiert. Durch ganz Griechenland
erstrekte sie sich, ein Staat im Staate mit faster Verfas-
sung, zusammengehalten nicht nur durch Briefwechsel
und Wanderpredigt, sondern durch gegenseitige mate-
rielle Unterstützung. Epicur verstand es einen Ge-
meinsinn wachzurufen, der mit recht dem in den alten
Christengemeinden lebenden verglichen ist." l)

Het systeem van Epicurus is geen verdediging
van het zinnelijk genot, maar een protest daartegen
en tegen de verfijnde weelde van maatschappelijke
oververzadiging. Het is echter een systeem zonder
kracht. De individu als zinnelijk wezen is uitgangspunt
en einddoel. Er kunnen geen hoogo idealen zijn, die
het leven vorheffen en den monsch bezielen met het
vuur der toewijding. Als de mensch zijn geluk ver-
loren heeft door eigen schuld of door de schuld van
anderen, is er geen vooruitzicht om het ooit terug te
krijgen. In de grootste teleurstellingen, in het bitterste
lijden is het eenige uitzicht de dood. Het oppervlak-
kige optimistische Epicurisme kan leiden tot innerlijke
ledigheid en wanhoop.

Alleen het Evangelie met zijn boodschap van
verlossing, overwinning en eeuwig leven kon on hoeft
het Epicurisme overwonnen. Die overwinning was
ochter tijdelijk omdat het Christendom zelf in den
loop der eerste eeuwen op vorkeordo banen word
geleid on vervormd. De idee van het oudo Romeinsche
Rijk, schijnbaar vernietigd, trad op in een niouwon
vorm in de Roomsch Katholieke Kerk. Het Christendom

\') Ivo Brun 8, aangehaald door Eu eken, Lebensan-
schauungen der grossen Denker,
4 Aufl. 1902, S. 92.

-ocr page 34-

werd een kerkelijke en staatkundige organisatie, die met
geweld trachtte alles te omvatten en te beheerschen.
Het actueele leven daalde in de waardeering door
overschatting van de traditie en de historie aan den
eenen kant en van het toekomstig leven aan den
anderen kant. Een scherpe tegenstelling werd er ge-
maakt tusschen God en natuur. De theologie was de
hoogste wetenschap en regina Scientiarum. De natuur-
wetenschap werd weinig beoefend en stond onder
sterken theologischen invloed. Waar kerk en theologie
en een dogmatisch geloof alleen heerschen willen, daar
is de individueele vrijheid uitgesloten en heeft de in-
dividu slechts beteekenis als lid van de kerk. Het
Epicurisme kan echter alleen bloeien op den bodem
van het- individualisme. Door Renaissance en Hervor-
ming werd het recht van den individu en de vrijheid
van persoonlijke overtuiging herwonnen. Daarmede
werd de voorwaarde geschapen voor do vrije beoefe-
ning der wetenschap. Waar in de middeleeuwen de
nadruk gelegd werd op het bovennatuurlijke, kwam in
den nieuwen tijd meer het natuurlijke op den voor-
grond. De natuurwetenschap, gebouwd op de empirie,
begon al meer en meer de heerschappij der theologie
te verdringen. De consequente vertegenwoordiger van
het naturalisme in de oudheid was E p i c u r u s.
De herleving van het Epicurisme lag dus in den geest
van den nieuwen tijd. Als vertolker daarvan verscheen
Gassendi (1592 — 1655). „Seine Erneuerung des
Epicureismus hat durch die Anknüpfung an die neuere
Naturforschung einen ungleich höheren Werth in der

-ocr page 35-

Geschichte der Wissenschaft als die Erneuerung irgend
eines anderen antiken Systems.".

Reeds op 16jarigen leeftijd was G a s s e n d i pro-
fessor in de Rhetoriek. Later te Parijs werkzaam als
professor in de Mathematiek, verzamelde hij rondom
zich een groot aantal hoorders, mannen van naam en
van verschillenden leeftijd. In een werk, waarin hij de
wijsbegeerte van Aristoteles bestrijdt, komt zijn
voorliefde voor Epicurus aan den dag. Hij handhaaft
de leer van het oneindig aantal werelden en prijst de
moraal van Epicurus aan. In 1647 schreef hij in
acht boeken „De vita et moribus Epicuri". In dit werk
verdedigt hij Epicurus tegen den laster in den loop
der eeuwen aan zijn naam verbonden. „Epicurus
zag dat alle menschen door den drang hunner natuur
voortgedreven worden naar de eene of andere lust. Hij
onderzocht alle soorten van lust en vond, dat er niets
algemeener, standvastiger en gemakkelijker te ver-
krijgen was dan de gezondheid van het lichaam en de
rust des gemoeds. Dit beschouwde hij derhalve als
het hoogste goed en voegde erbij, dat de deugd alleen
het meest geschikte middel was om deze lust te
verkrijgen. De wijze, de deugdzame is hij, die door
matigheid en zelfbeheersching zorg draagt voor zijn
lichamelijko gezondheid, voor zoover zijn natuurlijke
gesteldheid het toelaat, maar die vooral zich moeite
geeft om de gemoodsrust to behouden door oen deugd-
zaam leven en de overwinning der hartstochten.....

De ware en echte lust bestaat niet in do daad zelf

\') U_oberwog—Heinze, Orundriss der Geschichte der
Philosophie,
IX Aufl., Berlin. 1901-1905, III S. 101.

-ocr page 36-

of in de beweging, gelijk Aristippus wil, maar inde
vrijheid van lichamelijk lijden en geestelijke onrust".

In de physica sluit G a s s e n d i zich zeer nauw
aan bij Epicurus. In tegenstelling met dezen heeft
de physica voor hem niet slechts ethische waarde.
G a s s e n d i is in de eerste plaats natuur-philosoof.
De grondelementen zijn de ledige ruimte en de atomen.
De atomen zijn naar hun wezen één, zij verschillen
alleen in grootte, gewicht en vorm. Ze zijn onvernietig-
baar en derhalve niet deelbaar tot in het oneindige.
Ze zijn in voortdurende beweging krachtens hun ge-
wicht en hun onverliesbaren „impetus" door God hun
ingelegd. De samengestelde lichamen brengen elkander
in beweging. De aarde en \'t water brach-ten planten-
en dierenrijk voort. Alle verandering is beweging der
atomen, alle vergaan is ontbinding van atomen. Voor
het wereldsysteem is de hypothese van Copernicus
de eenvoudigste, maar, daar de Bijbel het leert, moet
men aannemen, dat de aarde in rust is on moet men
zich bij Tycho de Brahe aansluiten. Gassendi
erkent de onmogelijkheid om de gewaarwording langs
mechanischen weg te verklaren, maar een andere
hypothese kan haar evenmin verklaren. Om den schijn
van orthodoxie te redden, neemt hij aan, dat God do
eerste oorzaak van alles is, de Schepper dor atomen.

De invloed van Gassendi werd niet alleen in
Frankrijk, maar ook in Engeland ondervonden. Lord
Herbert of Cherbury (1581-1648) zond aan
hem zijn hoofdwerk: „Tractatus de veritate", waarop

\') Vgl. Be vita et moribus Epicuri, Lib. III Cap. I. Opera
Tom. V. p. 192, 193.

-ocr page 37-

hij van Gassendi een langen brief ontving. Hobbes
maakte kennis met hem te Parijs en kwam onder
zijn invloed. En Hobbes was de man, die den stoot
gaf aan de ontwikkeling der Ethiek in Engeland1),
negatief door den tegenstand, dien hij wekte bij C n d-
worth en anderen, en positief door de moraal los te
maken van de Theologie en op onafhankelijken bodem
te plaatsen. Vooral was zijn invloed groot op de school
van Bentham.2)

Ontevreden met de scholastiek te Oxford, legde
Hobbes zich t,oe op de mathematische wetenschap-
pen. Evenals Cartesius en Spinoza vond hij in
de mathematiek de eenige zuivere methode. Maar deze
mathematische methode vulde hij aan door de empiris-
tische van B a c o. De materie en de bewegingswetten
zijn de grondfactoren van zijn systeem. In tegenstelling
möt E p i c u r us en G a s s e n d i vat hij echter niet
de materie atomistisch op, maar corpusculair zooals
Descartes en Spinoza. Uit dezo twee factoren
tracht hij nu alles mechanisch te verklaren. De licha-
men verdeelt hij in twee groote groepen, de natuurlijke
lichamen, waaraan hij grootte en boweging toeschrijft,
en de kunstmatige. Tot deze laatsto behoort de staat,
\'t „corpus politicum". Op do grens van beide neemt
de mensch zijn plaats in als factor en bewerker van
den staat.3)

-ocr page 38-

Voor H o b b e s zijn alle psychische werkzaamhe-
den niets anders dan resultaat van beweging, of beter
uitgedrukt, niets anders dan soorten van beweging,
want „motion produceth nothing but motion". De
gewaarwording als zoodanig is „Fancy". „Sense in all
cases, is nothing els but originall fancy, caused by
the pressure, that is, by the motion, of externall
things upon our Eyes, Eares, and other organs thereunto
ordained." 2) Alle kennis brengt hij terug tot de ge-
waarwording. Verbeelding is „decaying sense".3) Her-
innering is verbeelding uit een ander oogpunt beschouwd,
\'t Verstand is de verbeelding, in beweging gebracht
door woorden of willekeurige teekenen.4) De spraak,
de voornaamste en meest voordeelige ontdekking van
den mensch, onderscheidt hem van het dier. Zij stelt
hem in staat redelijk te denken en de wetenschappen
te beoefenen. Denken is een rekenen met termen.6)
De waarheid bestaat in de zuiverheid der definitie.6)
De gewaarwording en de gedachte is echter niet wille-
keurig maar een noodzakelijk gevolg van al wat in de
ervaring voorafgegaan is. Alles wordt beheerscht door
de wet der mechanische noodwendigheid. Ook op dit
punt wijkt Hobbos af van Epicurus on komt
hij overeen met latere materialisten.

Niet alleen thooretisch, maar ook practisch reageert

-ocr page 39-

de mensch op de buitenwereld. In deze praktische
reactie vindt Hobbes de natuurlijke basis der moraal.
De gronddrang der menschelijke natuur is de drang
naar \'t levensbehoud. De lust en de onlust worden de
drijfkrachten des levens. De lust bevordert \'t levens-
behoud en is goed, de onlust belemmert het en is
kwaad. Het ethische gaat op in het biologische.
Krachtens hun natuur streven alle menschen dus
naar lust. Ieder mensch heeft recht op alles wat hem
lust verschaffen kan. En zoo is de eene mensch van
nature de wolf voor den ander. „Homo homini lupus".
De natuurlijke toestand is derhalve een „Bellum
omnium contra omnes".8)

Er is geen zedewet. Goed en kwaad zijn indivi-
dueel en relatief. Maar waar allen op alles recht
hebben, is niemand van iets zeker, daar hij allen tegen
zich heeft. De eerste voorwaarde voor het levensbehoud
is veiligheid en vrede. Deze voorwaarde wordt in den
natuurlijken staat gemist. Terwillo daarvan is men
tot een overeenkomst gekomen.3) Ieder moest een
deel van zijn recht en vrijheid opgeven. Daar dit
maatschappelijk verdrag dus conventioneel was, kon
het ieder oogenblik vernietigd worden. Om dit te
voorkomen heeft men alle macht en vrijheid overge-
dragen op een enkelen wil, die alzoo de drager en
vertegenwoordiger van den gemeenschappelijken wil
werd. Als beste vorm van zulk een gemeenschappelyken

-ocr page 40-

wil beschouwt H o b b e s de absolute monarchie. De
absolute monarch heeft recht op alles, omdat de oor-
spronkelijke toestand in hem is gecentraliseerd. Hij
bepaalt wat goed en kwaad, wat recht en onrecht is.
Boven allen en alles verheven, is hij alleen God ver-
antwoordelijkheid schuldig. Zijn onderdanen hebben
persoonlijk geen macht en geen recht meer. Hun oor-
spronkelijk recht op alles is overgegaan in volkomen
rechteloosheid. De anarchie is veranderd in \'t absolu-
tisme. In den absolutistischen staat ligt de kunstmatige,
conventioneele basis van de moraal. Ook hier is goed
en kwaad, recht en onrecht, individueel en relatief. De
willekeur van een despoot wordt de hoogste zedewet.

Evenals bij E p i c u r u s rust bij H o b b e s de
moraal aan den eenen kant op naturalistische basis
en aan den anderen kant met den staat op conventie,
en zijn do groote drijfkrachten des levens lust en
onlust, die identisch zijn met goed en kwaad, recht
en onrecht. Minder consequent spreekt H o b b o s
ook nog van een Goddelijke wet der rode als maatstaf
voor hot zedelijke, van \'t geweten, van naastenliefde
en edelmoedigheid zelfs in den natuurstaat.Do lijn
door Epic,urus, Gassendi en Hobbes gevolgd,
trekt nu Helvétius door. Consoquent verkondigt
hij, dat er geen ander drijfveer tot handelen is dan
de
zinnelijke lust. Als student reeds bestudoerdo deze
Locke\'s „Essay concerning human Understanding"
en word een aanhanger van dezen wijsgeer, wions empi-

-ocr page 41-

risme en sensualisme hij tot het uiterste doorvoerde in
de moraal. In 1758 verscheen zijn werk „De 1\'Esprit",
dat heftigen tegenstand wekte. Onder invloed der gees-
telijkheid word dit hoek door do Sorbonne veroordeeld
en op last van \'t Parlement openlijk verbrand. Men
gaf voor dat het de vermogens van den mensch be-
perkte tot de zinnelijkheid, de ondeugd begunstigde
en edele motieven tot de deugd miste. H e 1 v é t i u s
herriep herhaaldelijk zijn stellingen, doch te vergeefs.
Hij moest zijn betrekking aan \'t hof nederleggen, trok
zich torug op een landgoed in Normandie, waar hij
zich wijdde aan de wijsbegeerte en de bevordering
van landbouw en nijverheid.

Zijn boek begint hij met een aanhaling van
Lucretius:

„Unde animi constet videndum

Qua flant ratione et qua vi quaeque gerantur

In terris"........

Dit geeft ons een aanwijzing naar \'t gedachten-
verband, waarin \'t systeem van Helvétius thuis
hoort. Hot is zuiver materialistisch en sensualistisch.
Het wezen van den monsch is de zinnelijkheid, en de
zinnelyke lust, positief en negatief, is do eonigo drijf,
veer van al onze handelingen.

Saint-Surin vat don inhoud van do vier boeken,
waaruit „De 1\'Esprit" bestaat, aldus samon:

1. Al onze vermogens laten zich terugbrengen
tot de zinnelijkheid (sensibilité physiquo); zich her-
innoren, vergelijken, oordeelon zyn in wezen niets

-ocr page 42-

anders dan gevoelen; wij verschillen van de dieren
alleen door uiterlijke organisatie.

2. Het belang (1\'intérêt) gegrond op zucht tot
genot en vrees voor smart is de eenige drijfveer van
ons oordeel, onze handelingen en aandoeningen. Wij
hebben geen vrijheid van keuze tusschen \'t goede en \'t
kwade; het absoluut goede bestaat niet; de begrippen
van recht en onrecht veranderen met de gewoonten.

3. De ongelijkheid van verstand hangt niet af
van veel of weinig aanleg. De oorzaak ligt in de onge-
lijkheid van begeerte naar onderricht, en die begeerte
spruit voort uit de hartstochten, voor welke alle normale
menschen in gelijke mate vatbaar zijn; wij kunnen
dus allen den roem najagen met hetzelfde enthou-
siasme; wij zijn alles verschuldigd aan de opvoeding.

4. De schrijver stelt vast, welke ideeën men
hecht aan de verschillende benamingen van den geest,
zooals genie, verbeelding, talent, smaak, gezond ver-
stand, vernuft, enz.

Lust en onlust zijn dus de drijfkrachten in het
leven. Zij openbaren zich in de hartstochten, dio in dienst
staan der ontwikkeling. De monsch zonder hartstocht
blijft onontwikkeld. Al de persoonlijke en sociale
deugden zijn gevolg van opvoeding. Het is de taak
der opvoeding de persoonlyke en sociale belangen in
overeenstemming te brengen. Do boste opvoeder en
moralist is de wetgevor, die door middel van loon en
straf de eenheid van het persoonlijko en het algemoene
welzijn bevordert. Het nut van \'t algemeen wordt op
deze wijze gemaakt tot doel en norm van al ons
streven.

-ocr page 43-

Het oordeel over het werk van Helvétius is
zeer verschillend. Yoltaire zegt dat de titel dubbel-
zinnig en het boek vol is van gemeenplaatsen of opper-
vlakkigheden, het nieuwe dat het bevat, is onwaar of
twijfelachtig. Niemand heeft het hooger lof toegezwaaid
dan Dr. Bowring, die Bentham\'s werken redigeerde.
„Great indeed was the contribution which that book
brought to the science of morals and legislation; but
it would be most difficult, in a few sentences, or even
pages, to convey a correct estimate of all it did, and
all it left to do. For sometimes it blazes forth in the
splendor of a midday sun, throwing light and truth
over the whole domain of thought and action, — anon
that light is veiled in clouds of darkness, leaving the
gazer to wonder how it should be so suddenly with-
drawn. There are to be found flashes of eloquence,
rather than the steady lustre of reason; the lightning
that dazzles, for a moment with more than needful
splendor, which the oppressed eye would often fain
exchange for the regular and quiet illumination which
the ordinary lamps of evening provide".l)

Op Bentham heeft Helvétius een beslis-
senden invloed uitgeoefend. Moer dan iomand anders
had Helvétius hom voor het beginsel der utiliteit
gowonnon, en zijn levenstaak bepaald.3) Hot boek,
dat hem met ijver en vuur bezielde voor \'t Utiliteits-
beginsel was
„De VEsprit". „It was from thence he

-ocr page 44-

took encouragement flattering his efforts with the
assurance that they would not be useless"1). Hel-
vétius was feitelijk de eenige van wien Bentham
erkende, dat hij hem veel was verplicht, „the first
moralist, who turned with steady eye to the utilita-
rian principle".3)

En zoo zijn wij gekomen tot Bentham, wiens
arbeid voor de ontwikkeling van het utilisme de
grootste beteekenis heeft gehad en die daardoor een
diepgaanden invloed heeft geoefend op het geestes-
leven van West-Europa.

-ocr page 45-

HOOFDSTUK II.

JEREMY BENTHAM,
zyn leren cn zjjn werken.

Jeremy Bentham zag het levenslicht op 15
Febr. 1748 in Red Lion Street, Houndsditch, Londen.
Zijn vader was procureur en hoewel hij geen drukke
Praktijk had, wist hij genoeg te verdienen door het
koopen en verkoopon van land. Hij was iemand van
een gebiedend, rusteloos on eerzuchtig karakter, niot
bizonder fijn beschaafd. Hij vond, dat het eene noodigo
was, „vooruit" to komen.

Zijn moedor, Alicia Grove, was do dochter
van een koopman, een zachte, edelo vrouw. Van haar
spreekt Bontham altijd mot liofdo on tooderheid.

Jeremy was eon kloin, zwak en tengor kind,
uiterst govoolig van aard. Reods vroog gaf hy blijken
van buitongewonon aanleg on van liofdo tot de studio.
Als kind van drie jaar vond mon hem eons verdiept in
liet lezon van Rapin\'s
History of England J). En lator
getuigde hij, dat hij het mot voldoening gelozon had.

-ocr page 46-

Toen hij nog geen vier jaar was begon zijn vader hem
de elementen van Latijn en Grieksch te leeren. Het
Grieksche Nieuwe Testament was een van zijn leerboe-
ken. Doch de vader begreep zijn zoon niet. Het waren
twee geheel verschillende karakters. De zoon was terug-
houdend en schuchter. De eerzuchtige vader was onver-
moeid in zijn pogingen om het gevoelige kind vooruit
te drijven. Iedere gelegenheid nam hij waar om de aan-
dacht van anderen op hem te trekken. En dan had hij
de onverstandige gewoonte om anderen te vertellen van
de groote gaven van zijn zoon, terwijl deze er bij was.
Men noemde hem den „kleinen wijsgeer" en bracht
hem onder den indruk, dat hij een genie was. Men
leerde hem met minachting op andere kinderen neer
te zien en ze als dom te beschouwen. Een heel enkel
keer mocht hij met kinderen van zijn leeftijd omgaan.
Prettige kinderboeken werden hem ook onthouden.
Wat hij lezen mocht? Rapin, Burnet\'s
Theory of the
Earth
, Cave\'s Lives of the apostles, Stow\'s Chronicles.
Zoo werd ijdelheid en trotschheid bij hem aangekweekt
en zijn jeugd versomberd door do eenzaamheid. Later
klaagde hij over de „solitude and insipidity of my
existence".

Zijn jeugd was echter niet enkel somborheid.
Prettige horinneringon had hij van hot leven buiten
de stad, te „Barking" bij de ouders van zijn vader,
en vooral to „Browning Hill" bij zijn grootmoeder
Grove. Hier had alles voor hem oen bokoorlijkheid,
de tuin, de boomen en de kerkklokken van Boghurst,
zoo onbeschrijfelijk rein en heldor. Browning Hill was

-ocr page 47-

voor hem een „paradijs". Hij bleef altijd een vriend
der natuur, van velden, bloemen en planten.

Toevalligerwijze kreeg hij ook enkele boeken, die
hem boeiden, Richardson\'s
Clarissa Harlowc, Gil Bias,
Gulliver\'s Travels.
Zijn Fransche onderwijzer leerde
hem een boek kennen, dat op hem een zeer diepen
indruk maakte en van beslissenden invloed was op
zijn geestelijke vorming. Het was do
Télémaque van
F é n é 1 o n. Vooral de beschrijving van de konings-
keuze op Kreta en de antwoorden op de vraag naar
den besten regeeringsvorm trokken zijn levendigste
belangstelling. Een van die antwoorden was hem een
vingerwijzing naar het Utilisme. Hij las ook de
Candide
van Voltaire en enkele van zijn historische werken,
doch begreep er niet veel van.

Van zijn zevende tot zijn twaalfde jaar bezocht
hij de Westminster school.Het was voor hem een
ongelukkige tijd. Ziekelijk gevoelig van aard werd hij
gekweld door angst. Kinderlijke overtredingen knaag-
den aan zijn geest. Zijn zwakke gezondheid en sombere
terughoudendheid lieten hem niet toe deel te nemen
aan de kinderlijke spelen, \'t Onderwijs was slecht. De
onderwijzers deden geen moeite om hem te begrijpen.
Toch maakte hij flinke vorderingen. Hij leerde den
Catechismus van buiten en kon zijn Latyn en Grieksch
zoo goed, dat sommige leerlingen hem moermalen hun
werk lieten doen.

In 1759 stierf zijn moedor aan wie hij zeer ge-
hecht was. Het volgende jaar werd hij door zijn vader

\') Works, X. p.p. 26 et seq.

-ocr page 48-

naar Oxford gebracht en daar als „commoner" inge-
schreven van Queen\'s College.1) Hier was hij niet minder
ongelukkig dan op Westminster school. Hij was zeer
jong en zeer klein voor zijn jaren en dan in studenten-
kleeding! Om de aandacht nog meer op hem te trek-
ken liet zijn vader hem een zijden toga dragen, terwijl
de andere studenten toga\'s van gewone stof droegen.
Hij moest de Negen en dertig Artikelen der Angli-
caansche Kerk onderteekenen en had er ernstige be-
zwaren tegen. Toen hij die uitsprak, werd hom het
zwijgen opgelegd. Men antwoordde hem, dat onwetende,
onkundige jongelingen hun oordeel niet mochten stellen
tegenover dat van de heiligste, beste en wijste mannen
die er geleefd hebben. Hij onderteekende, maar met
innerlijken afkeer en had er altijd berouw van. In
latere werken 2) sprak hij hierover met bittere ver-
ontwaardiging en beschouwde zulk een handelwijze
als een middel om valschheid en onverschilligheid voor
de waarheid aan te kwoekon.

B o n t h a m kreeg als „tutor" een zekeren J o f-
forson, een zwaarmoedige, norsche „protostantscho
monnik". Hij gaf zich geen moeite uit te vindon, wat zyn
„pupillen" reeds wisten. Bentham werd dus gedwon-
gen zich bezig te houden met hetgeen hij al geleord
had. Slechts Watt \'s
Logic, Sanderson\'s Com-
pendium artis Logicae
en Rowning\'s Compendious
System of Natural Philosopliy
werdon er bij gevoegd.

De toelage, die hij van zijn vader ontving, was
niet voldoende. Hij geraakte in schuld on grooto ver-

\') Works, X. p.p. 35 et seq.

B.v. „Swear not at all"-Works, V. pp.. 187 ot soq.

-ocr page 49-

tegenheid, doch hij had den moed niet zijn vader
hierover te spreken. Een ander moest het in orde
brengen. Zijn vader had nooit zijn vertrouwen kunnen
winnen. Toen hem eens al zijn geld te Oxford ontstolen
werd, vertelde hij ook dit niet aan zijn vader.

Het oordeel van Bentham over Oxford is
scherp. De tutors brachten de morgenuren door met
nuttelooze herhalingen en hun avonden met kaartspel.
De „Seniores" van de universiteit, waaronder ook
sommige professoren en tutors, waren over het alge-
meen losbandig, onvriendelijk en vervelend. De „under-
graduates" waren lang niet matig in eten en drinken.
„Mendacity and insincerity, — in these I found the
effects the sure and only sure effects of an Englisch
University Education".1)

In 1763 vorwierf hij den graad van B. A. en ging
terug naar huis. Zijn vader had hem voor de rechten
bestemd en hij werd in ditzelfde jaar lid van „Lincoln\'s
Inn". Tegen het eind van \'t jaar ging hij torug naar
Oxford om Blackstone to hooren. Blackstono
hield oen reeks van lozingen, die in hoofdzaak den
inhoud vormden van zijn commentaren (1765-1769). Ze
konden Bentham\'s aandacht niet boeien. „I imme-
diately detected his fallacy respecting natural rights".2)
Intusschen woonde hij ook enkele zittingen bij in de
„Court of King\'s Bench" waar de zaak van Wilkes
werd behandeld en Lord Mansfield presideerde.
Lord Mansfield was een van de weinigo personen,

-ocr page 50-

die Bentham bewonderde. „He was one of the Gods
of my idolatry".1) Hij betooverde Bentham door
zijn „grimgibber",2) d. i. zijn hoogdravende redevoerin-
gen. In 1766 verkreeg Bentham den graad van M. A.
en in \'t volgend jaar verliet hij Oxford voor goed. Hij
ging naar Londen om daar als advocaat te praktizeeren.
Zijn vader koesterde de hoop, dat hij spoedig tot den
hoogsten trap van roem en eer zou stijgen. Bitter
werd hij teleurgesteld. Bentham kreeg een paar
zaken om te behandelen, maar zijn eerste gedachte
was steeds ze zoo spoedig mogelijk uit den weg te
ruimen. Nooit trad hij openlijk op om te pleiten. Zijn
arbeidsveld zou niet de balie zijn, maar de studeer-
kamer. In 1759 reeds las Bontham de Memoirs van
Teresa Constantia Philips. „Strong as was
the first draught, which I had taken from the sweet
fountain of Telemachus, still stronger was the second." 3)
De beschrijving van een rechtszaak in verband met
het ongelukkig huwelijk van Teresa, maakte een
diepen indruk op hom. „Particulars are not romemberod,
nor matters it that they should. What is remembered
is — that while reading and musing, the Daemon of
Chicane appeared to me in all his hidoousness. What
followed? I abjured his empire. I vowed war against
him. Mij vow has been accomplished".4) Zijn beroep
bracht hem nu in onmiddellijke aanraking met de
rechtstoestanden. De eerlijke Bentham vond zo

1  Ibid., X. 45.

>) Ibid., X. 35.

<) Ibid., X. ,35, 77; Rationale of Judice al Evidence, Works
VII. 219—220.

-ocr page 51-

een „Augias-stal", die gereinigd moest worden. Vurig
verlangde hij naar verbetering, naar hervorming. Hier
vond hij dus zijn aangewezen taak. Doch hij stond als
in een doolhof, waarin hij den weg niet wist. In de
jaren 1768 en 1769 legde hij zich met ernst toe op de
studie van de heerschende philosophie. Hij voelde zich
aangetrokken tot Locke en Helvétius, Hume
en Priestley, Montesquieu en Beccaria.
Bij Locke vond hij vorm en methode,bij Helvétius
de stof. „A digest of the Laws is a work that could
not have been executed with advantage before Locke
and Helvétius had written".1) Toen hij het derde
boek van Hume\'s „Treatise on Human Nature" las,
was het hem als voelde hij schellen van zijne oogen
vallen *).

Bij Priestley, in zijn Essay on Government
(1768) vond hij deze gedachte uitgedrukt, „That the
greatest happines of the greatest number is the foun-
dation of morals and legislation".s) Hier had hij don
weg gevonden door den doolhof heen, oen stroom om
door den Augias-stal heen te leiden. Evenals Archi-

-ocr page 52-

medes riep hij in verrukking uit „Heureka".Hoe
hij daarop te werk ging, zegt hij zelf. „I got hold
of the greatest happiness principle: I asked myself
how this or that institution contributed to the grea-
test happiness. Did it contribute? If not, what insti-
tution would contribute to it ?" 2) Bij het licht van dit
beginsel ging hij niet alleen de openbare instellingen
onderzoeken, maar ook de grondslagen van staat en
maatschappij, van zedelijkheid en godsdienst. Met on-
vermoeiden ijver heeft hij zich toegelegd op den arbeid.
Meer dan vijftig jaren heeft hij zelden minder dan acht
uren per dag gewerkt, dikwijls meer. Gemiddeld schroef
hij tien tot vijftien folio pagina\'s per dag. Hij koesterde
de hoogste verwachtingen van zijn werk. Hij hoopte
niet minder te zijn dan een Newton in do staatkundige
en moreele wereld, zoowel in zijn vaderland als daar-
buiten. Hij wilde den scepter van een alleenheerschor
over die wereld zwaaien, \'t Is een kernmerk van
nieuwe ideeën of nieuwe vormen van oude ideeën, dat
ze komen mot
hot gezag van een alleonheer3cher.
Bentham meende hot utilitoitsidee in al zijn omvang
ontdekt te hebben en dat deze ontdekking oven be-
langrijk was als die van de wet der zwaartekracht. Hij
hoopte van allo kanten do warmsto belangstelling to
zullen ondervindon. Doch koudheid en onverschilligheid
word zijn deel. Hij was als do stem oons roopendon
in do woestijn. Vooral van de zijde dor juristen onder-
vond h\\j dit. Zij legden er zich op toe olk onderzoek
naar de gronden van den staat en het recht zorgvuldig
tegen te worken. Bentham kon geen woorden vin-

-ocr page 53-

den scherp genoeg tegen de „vervloekte juristen", die
alleen hun eigenbelang op \'t oog hadden. Ironisch zegt
hij : „Barristers are so called a Barrando from barring
against reformation the entrance of the Law".1) Aan
den Hertog van Wellington schreef hij in 1828: „Om-
trent zestig jaar geleden heb ik het leger der juristen
verlaten en sedert dien tijd heb ik voortdurend een
guerilla oorlog tegen hen gevoerd".2) Het hoeft nauwe-
lijks gezegd te worden, dat zijn ijver hem tot ovordrij-
ving en eenzijdigheid voerdo.

Een brief aan zijn vader in 1776 leidt ons in zijn
studie in. „I am now upon my capital work, I mean
„The critical Elements of Jurisprudence, — collecting
materials and putting them into the form in which I

propose that it should stand____The part that I am

now upon is the law of Personal Injuries: from thence
I shall proceed to the law relative to such acts as
are Injuries to property and reputation. This will
includo the whole of the Criminal Law relative to
such offences as have determinate Individuals for their
object. This part may be characterized by the name
of the Law relative to Private Wrongs. The remain-
der will como under the Law relative to Public
Wrongs 3) ... Provious to this will come that part of
the work which contains the gen oral principles by
which the execution of those dotails is governed. Of
this preliminary part the plan is pretty well settled
and the materials in good part collected".4)

1 \') Works, X. 12.

2 *) Ibid., XI. 9.

3 \') Ibid., X. 77.

-ocr page 54-

Elders blijkt, dat hij zich voorgesteld had zijn
beginsel toe te passen in een reeks van werken, die
hij achtereenvolgens in het licht wilde geven, nl.:

1. Principles of legislation in matters of civil law;

2. Principles of legislation in matters of penal law;

3. Principles of legislation in matters of procedure;

4. Principles of legislation in matters of reward; 5.
Principles of legislation in matters of constitutional
law; 6. Principles of legislation in matters of political
tactics; 7. Principles of legislation in matters of inter-
national law; 8. Principles of legislation in matters
of finance; 9. Principles of legislation in matters of
political economy; 10. Nomography, method and ter-
minology. Over al deze onderwerpen heeft hij werken
nagelaten, doch niet in deze systematische volgorde
geschreven en ook niet alle voltooid.

In 1776 verscheen zijn eerste werk anoniom,
„The Fragment on Government". Dit werk maakte
grooten opgang. Men schreef het toe aan vorschillondo
beroemde mannen: Lord Mansfield, Lord Cam-
den, Dunning. Het word geschreven naar aan-
leiding van enkole stollingen uit do bovengonoomde
commentaron van Sir William Blacks to no, die
aan een heftige critiek onderworpen werden. Door de
onverstandigheid van zijn vader kwam hot uit, dat
Bentham do schrijver was. Opmorkelijk is het, dat
toen men wist, wie do schryvor was, het boek dadelijk
minder verkocht werd. En „niemand uit do groote
wereld kwam om zijn fakkel aan te steken bij dat

-ocr page 55-

kaarsje". Toch had dit werk een zeer belangrijk ge-
volg voor Bentham. Het was de aanleiding van een
kennismaking met Lord Shelburne, later Markies
van Lansdowne. Er ontstond een warme en blijvende
vriendschap tusschen hen. Het was een keerpunt in
Bentham\'s loven. Deverlegene, overgevoelige jonge-
man, weinig geschikt om zich aan de groote wereld
op te dringen, vond hier een bron van hoop en moed.
„Lord Shelburne raised me from the bottomless
pit of humiliation and made me feel I was something".1)
Hoewel zijn toewijding aan de groote zaak der mensch-
heid reeds aanwezig was, toch werd er een krachtige
stoot aan gegeven door de vriendelijkheid van Lord
Shelburne en het gezelschap, dat hij in diens huis
aantrof. Op zijn eerste bezoek aan Bowood, \'t verblijf
van Lord Shelburne, bleef hij er meer dan eon
maand. Vele prettige herinneringen heeft hij van daar
in zijn leven meegenomen. Daar ontmoette hij een
nicht van Lady Shelburne, Miss Caroline Fox,
toen dertien of veertien jaar. In 1805, toon Bentham
bij de zestig was en zij elkander in goon zestien
jaren hadden gezien, vroeg hij haar ton huwelijk. Dit
verzoek werd afgewezen en Bentham bleef onge-
huwd. Op zijn ouden dag heeft hij meermalen met
tranen in do oogen gesproken van horinnoringen uit
vervlogen dagen.

Te Bowood had Bont ham oen gunstigo gelo-
genheid zich op de hoogte te stellen met de praktische
politiek. Lord Shelburne was minister-president in
1782-1783. Bontham schatte hem zoer hoog als

-ocr page 56-

persoon, doch niet als wijsgeer en politicus met zijn
„vague generalities". Doch hij behoorde tot de meer
liberale sectie van de Whigs en dat was voor Ben-
"thara een punt van groot gewicht. Verder had hij
overal connexies. Hij was een vriend van Franklin
en van Priestley. Lord Chatham, William
Pitt, Lord Camden, Dunning en anderen uit
de politieke wereld behoorden tot zijn kennissen.
Bentham had dus de gelegenheid met vele van deze
invloedrijke personen kennis te maken. Zijn oordeel
over hen is ongunstig.1) Lord Camden was een
„hobbledehoy and had no polish of manners". Wil-
liam Pitt was ruw, „His manners had little grace
or kindness". „Pitt was like a great schoolboy, scor-
ning and sneering and laughing at everything and
everybody, in terms of great insolence and pretence".*)
„I was monstrously frightened at him, he seemed
frightened at me".

Bentham scheen niet veel indruk op deze
hooge gaston gemaakt te hobbon. Lord Chatham,
William Pitt, Lord Camden en Banks hadden
eens met elkander afgesproken zich ton koste van
hom te vorraakon. Ze zaten samen koffio te drinken.
B o n t h am zei iets en daarop begonnen zo allen
hardop te lachen. Toon hij vroeg waarom, bogonnen
zij opnieuw. En telkens als hij sprak, horhaalden zij
hun grap. Natuurlijk bedoelden zij hot niet als een
hatelijkheid, maar do gevoelige natuur van Bont ham
werd diep gekrenkt.

-ocr page 57-

De groote fout, die hij bij al deze personen vond,
was hun conservatisme. „They all seemed to be wan-
ting in the great elements of statesmanship; always
engaged in discussion about what was, and seldom or
never about what ought to be".

In dezen tijd ontmoette hij ook Johnson en
Goldsmith in „Mitre Tavern". Johnson was
„the pompous vamper of commonplace morality — of
phrases often trite without being true".2) Van Gold-
smith zegt hij: „I was angry with Goldsmith for
writing the Deserted Village. I liked nothing gloomy;
besides it was not true, for there were no such vil-
lages". 3) Het bezwaar van „onwaarheid" wierp hij
vroeger ook tegen „Gullivers Travels" op. Dit is wel een
praktisch bezwaar, maar tegelijk uiting van den door
en door prozaischon geest van Bentham. Het ont-
brak hem aan verbeeldingsvermogen. Het lezen van
een gedicht was voor hem tijdverkwisting. Het was
geen toeval, dat hij schreef: „The quantity of pleasuro
being the same, pushpin is as good as poetry". Do
ironie van \'t lot bracht hem in het bezit van het
huis, waar Milton eens woondo.

Intusschen hield hij zich druk bozig mot allerlei
werkzaamheden. Hij vertaalde uit hot Fransch en
volgde met warmo belangstelling de vragen van den
dag. In 1778 gaf hij in het licht z\\jn „
Observations
on the Hard Labour Bill"
van Eden en Black-
stone. Vooral do ethische en juridische studiën logden

-ocr page 58-

op hem beslag. In 1780 werd zijn belangrijk werk:
„An Introduction to the Principles of Morals and Legis-
lation"
J) gedrukt, doch eerst later in 1789 uitgegeven.

Ook de buitenlandsche toestanden trokken al meer
en meer zijn aandacht, Amerika en vooral Frankrijk.
Het was de vooravond van de Fransche Revolutie.
Reeds in 1770 maakte Bentham een reisje naar
Parijs. Dit had niet veel ten gevolge. In 1778 echter
onderhield hij een drukke briefwisseling met enkele
voorname personen, zooals D\'Alembert, de abbé
M o r e 11 e t. Hij schreef aan D\'Alembert; „It is
indeed high time that the human race should be freed
from all the absurdities or rather, all the atrocities of
our criminal jurisprudence; and if wo may not spee-
dily hope to see this great change, it is a happiness
for which philosophers like you are preparing the way
by your writings, — useful as they aro to society and
honourable to yourself".2) Wat de onmiddellijke aan-
leiding gewoest is tot die briefwisseling, is niet duide-
lijk. Het kan zijn, dat Bentham begon met de
toezending van zijn „
Fragment on Government".3) Hij
zocht overal naar aanknoopingspunten voor zijn denk-
beelden, vooral bij de liberaal gozinden. In Engeland
begon er zich langzamerhand eon groep van vrienden
en geestverwanten rondom hem to vormon. De oersto
was John Lind, die echter reeds in 1781 stierf.
Deze was vroeger predikant gewoost, ging daarna naar
Polen als „tutor" van een Poolschon prins en keerdo

-ocr page 59-

toen terug naar Londen, waar hij als journalist werkzaam
was. Behalve Lind waren er James Trail, advo-
caat en lid van \'t parlement, George Wilson, een
rechter en R o m i 11 y, een trouwe vriend en warme
voorstander van Bentham\'s denkbeelden in \'t
Parlement.

In 1785 ondernam Bentham een reis naar
Rusland, waar zijn jongere broeder Samuel in dienst
was bij Prins P o t e m k i n. Hij bleef er twee jaren,
doch vond in Rusland weinig, dat zijn belangstelling
wekte. In afzondering, in de buurt van Kritchew, hield
hij zich bezig met intellectueelen arbeid. Hij schroef
daar zijn „
Defcnce of Usury", mot een bijgevoegden
brief aan Adam Smith. Ongeveer tien jaar te voren
was het beroemde werk van dezen „
The icealth of
Nations"
verschenen. In strijd met zijn algemeene
beginselen was Smith een aanhanger van de woeker-
wet van Pitt. Bentham paste deze algemeeno
beginselen ook op de routeregeling logisch toe. Adam
Smith zei van dit werk: „The work of a suporior
man. He has givon me some hard knocks, hut in so
handsome a manner that T cannot complain".1) Hij
gaf toe dat de schrijver gelijk had. Het boek werd ook
hooggeroemd door Dr. Thomas Reid van Glasgow.

Gedurende zijn verblijf in Rusland werd hij door zijn
broeder op het denkbeeld gebracht van het „Panopticon"-
schema, eon nationaal verbotoringsgesticht, waar h\\j
jarenlang vergeefschen arboid aan besteoddo.

Zijn vrienden in Engeland, drongen ongeduldig b\\J
hem aan torug te keeren. Allerlei hervormingsplannen

1 \') Works, X. 176.

-ocr page 60-

waren hangende, vooral de herziening der armenwetten
en Bentham was noodig om zijn invloed te doen
gelden. George Wilson schreef hem, dat in zijn
afwezigheid anderen inbreuk maakten op zijn gebied.
„There is a Mr. Paley, a parson and archdeacon of
Carlisle, who has written a book called Principles of
Moral and Political Philosophy, and it has gone through
two editions, with prodigious applause. It is founded
entirely on utility, or, as ho chooses to call it, the
will of God, as declared by expediency, to which ho
adds as a supplement, the revealed will of God."
Niettegenstaande enkele zwakke punten, zooals de eed,
\'t onderschrijven van geloofsartikelen, was het een
uitstekend book, het beste dat volgens Wilson in
Engeland geschreven was over dit onderwerp. Bijna al
wat Paley over de moraal, de regeering, de grondwet
beweerde, oordeelde hij gezond, praktisch en vrij van
het alledaagsche. Daar was veel overeenkomst tusschen
zijn denkbeelden over straf en dio van Bentham.
„I could almost suspect if it were possible that he had
read Your Introduction".*) Dit was natuurlijk uit do
lucht gegrepen, hoewel Wilson er lator nog eens
op terugkwam. In antwoord op deze zinspeling van
Wilson op Paloy schreef Bontham: „I had
ordered horses for England, to take triumphant pos-
session of the throno of Legislation but finding it full
of Mr. Paley, I ordered them back into the stable.
Since then I havo boen tormenting myself to no pur-
pose to find out some blind alloy in the career of famo,
which Mr. Paley\'s magnanimity may have disdained.

-ocr page 61-

After all I have been obliged to go a-begging to my
brother, and borrow an idea of his, which I have
dressed up with a little tinsel of my own".

In 1787 keerde hij terug naar Engeland over
Berlijn door Holland. Het is vreemd, maar deze reis
had bijna geen invloed op de ontwikkeling van zijn
geest. In den grond der zaak had Bentham eigen-
lijk alleen oog voor zijn eigen denkbeelden. Heel weinig
had hij van anderen geleerd.

Na zijn terugkomst ging hij wonen op een boeren-
hoeve te Hendon, dicht bij Londen, om rustig te kun-
nen arbeiden. Bij Lord Lansdowne maakte hij
kennis met Dumont. Dit was voor hem in hooge
mate belangrijk. Dumont was oen Protestantsche
predikant te Genève, maar moest om politieke redenon
Genève verlaten. Hij werd een trouwe volgeling van
Bentham. Zijn verder leven heeft hij gewijd aan oen
Fransche bewerking van Bentham\'s geschrifton om
diens beginselen te verbreiden in Zwitserland, Frank-
rijk en elders. Dumont zou onder andere aan Mira-
beau, zijn vriend en leermeester, uit Bontham\'s
werken do stof verschaft hebben voor onkelo schitte-
rende redevoeringen 1). B o n t h a m noomde M i r a b o a u
in een brief aan Wilson „an incorrigible blackguard,
and also very deficient in common sense".3). Dit is
een van die populaire waardooringswijzon, zooals wy
zo meermalen by Bontham aantreffen.

In latere jaren, na een bijna twintigjarige vriend-
schap, kwam er verwijdering tusschen B o n t li a m

\') Works, x. 185.

*) Ibid., X. 212.

-ocr page 62-

en D u m o n t, tengevolge van enkele onbeduidende
aanmerkingen van deze. Bentham weigerde een
bezoek van hem te ontvangen en zei: „He does not
understand a word of my meaning".Dit was zeker
in hooge mate onbillijk tegenover iemand aan wien hij
hij zoo veel te danken had. Ook de vriendschap met
George Wilson hield geen stand.

Wat Frankrijk betreft, de belangstelling van
Bentham groeide met de ontwikkeling der toestan-
den aldaar. Hij verlangde te deelen in den strijd voor
vrijheid, gelijkheid en broederschap, doch op een an-
dere wijze dan men in Frankrijk deed. Lord Lans-
downe schreef hem op 3 Jan. 1789: „I am very
glad to hear that you intend to take up the cause of
the people in France" 1). Het gevolg hiervan was het
schrijven van verschillende werken. Zijn „
Political
Tactics"
was bestemd voor de „Staten-Generaal". -
„From the best and purest motives possible", schreef
Lansd o w n e aan de la Rochefoucauld er aan
toevoegondo: „The work of no ordinary person".s) Het
heeft do strekking om de gebruiken in hot Engelscho
„House of Commons" aan to bevelen on bedoelt als
leiddraad te dienen bij het organiseeren en besturen
van politieke lichamen. Hij zond oen deel ervan aan den
abbé Morel lot, in do hoop dat het geheel klaar zou
zijn vóór de bijeenkomst van do Staton-Genoraal. In
1816 werd hot voor\'t eerst door Dumont uitgogovon.

In 1790 richtte hij tot do Nationale Vergadoring

-ocr page 63-

zijn „Draught of a Code for the Organisation of the
Judicial Establishment of France".
Hiermede had hij
op het oog de organisatie van het rechtswezen in
Frankrijk. Het volgende jaar zond hij aan de Nationale
Vergadering een exemplaar van zijn „
Panopticon". —
„A mill for grinding rogues honest and idle men in-
dustrious" zegt hij in een brief aan B r i s s o t.
Hij bood zijn persoonlijke diensten aan om een model
gevangenis te komen inrichten en „to become gratui-
tously the gaoler thereof". De tijd was er echter
niet naar. Het is eenigszins vermakelijk te zien, hoe
de goedhartige on vreedzame Bentham de woeste
hartstochten trachtte te bedwingen door zijn dorro
logika! Toch bleven de Franschen niet onerkentelijk
tegenover hem en verleenden hem in 1792 den titel
van Fransch Burgor, mode mot Priestloy, Th.
Payne, James Mackintosh, "Wilborforce,
Washington en anderen. Zelfs hartelijke waardee-
ring viel\' hem ten deel. B r i s s o t, met wien hij vroe-
ger kennis had gemaakt, sprak met grooten lof van
hem, als den weldoener van zijn geslacht, den meest
diepzinnigen rechtsgeleerde van alle tijden, den philo-
soof, wiens geschriften do menschhoid verlichtten en do
zaak der vrijheid bevorderden, ja noemde hem oen
Engel dos Vredes.3)

In 1790 voeldo hij een sterk verlangon om een
zetel in het parlement te verkrijgen. Hij hoopte dat
Lord Lansdowne hem daarin zou stounon, doch

-ocr page 64-

werd teleurgesteld. Hij schreef aan Lord Lansdowne
een brief van een-en-zestig bladzijden, waarin hij
aantoonde dat deze zijn verwachting had opgewekt
en zich nu terug trok. Er kwam een tijdelijke ver-
koeling. Doch het geschil werd spoedig bijgelegd en
de vriendschap hersteld.

Bentham begon nu met ijver aan de uitvoering
van \'t Panopticon-schema. De hervorming van de ge-
vangenis had reeds zijn belangstelling gewekt door
den arbeid van Ho war d. De „Hard Labour Bill"
van Blackstone on Eden vestigde opnieuw zijn
aandacht daarop. De oplossing van \'t vraagstuk meende
hij te geven in zijn Panopticon. Jaren van arbeid,
moeite en kosten besteedde hij er aan. Doch het liep
alles op teleurstelling uit. In het begin werd zijn schema
gunstig ontvangen. In 1792 word het in \'t Parlement
besproken en in 1794 word een wetsontwerp aangeno-
men om een model-gevangenis op te richten. Het mi-
nisterie sloot een contract met hem. Zelfs word een stuk
grond aangekocht, doch verdor kwam het niet. Scherpo
woorden schreef hij togen het ministerie Portland
over diens trouwelooze handelwijze. Steun vond hij bij
Wilborforco, dio hem echter aanraadde om een
verdraagzame houding aan te nomen. De zaak bloof
hangende tot 1811. Toen kwam \'t einde. Er word eon
commissie aangestold om rapport uit to brengen en dat
was ongunstig. Het gewichtigste bezwaar was, dat de
directeur het voordeel van den arbeid der gevangenon
ontving. En hoewel Bentham\'s karakter waarborg
was tegen misbruik, word do mogelijkheid daarvan
niet uitgesloten bij zijn opvolgers. Bontham ontving

-ocr page 65-

een geldelijke vergoeding voor zijne bemoeiingen. Doch
de heele zaak liet een diepe teleurstelling en pijnlijke
herinnering bij hem achter. „I do not like to look
upon Panopticon papers. It is like opening a drawer
where devils are locked up, it is breaking into a
haunted house." 1)

Niet alleen het gevangeniswezen, maar ook het
armenwezen dacht Bentham door zijn Panopticon-
beginsel te hei-vormen. Het pauperisme had zich onrust-
barend uitgebreid tengevolge van de groote economische
veranderingen in de laatste heiader 18e eeuw.2) Pitt
bereidde een „Armenwetsontwerp" voor in 1797, dat
Bentham aan strenge kritiek onderwiorp. Die kri-
tiek werd niet gedrukt, doch droeg krachtig er toe bij,
het plan te laten varen.8) Hij schreef een reeks van
artikelen over het armonwezen in „Arthur Young\'s
Annals of Agriculture", die later uitgegeven werden
onder den titel van „Poor
Laws and Pauper Manage-
ment?\'. *)
Natuurlijk met de mislukking van het Panop-
ticon-schema voor do gevangenissen, kwam er ook
niets van voor de armen.

In 1805 verloor Bentham zijn trouwen, invloed-
rijken vriend Lord Lansdowne. Drio jaren later
knoopte hij vriendschap aan met iemand van mindor
directen invloed, maar van grooto boteekenis voor
zijn boginselon. Het was Jam os Mill, do vader van

-ocr page 66-

John Stuart Mill. Ook deze vriendschap bleef niet
altijd ongestoord. Mill was een buitengewoon bekwaam
man, maar was zich ten volle bewust van die be-
kwaamheid en hoogmoedig. Bentham zei van hem:
„His creed of politics results less from love for the
many than from hatred of the few". „He expects to
subdue everybody by his domineering tone, to convince
everybody by his positiveness". 1) Bentham zelf
was licht geraakt en lastig, hoewel hulpvaardig en
hartelijk. Dat de vriendschap oprecht was, bleek uit
een brief van Mill aan Bentham in 1812, waarin
hij de opvoeding van zijn zoon John Stuart aan
Bentham toevertrouwde, ingeval hij zelf vroegtijdig
stierf. Door Mill maakte Bentham ook kennis met
Ricardo. Schertsend zegt deze van Ricardo: „I
was the spiritual father of M i 11 and Mill was the
spiritual father of Ricardo, so that Ricardo was
my spiritual grandson".2) Dikwijls wandelden ze samen
in Hyde Park en dan vertelde Ricardo wat er in
het Parlement omging.

Sedert 1802 trok opnieuw het Rechtswezen Ben-
tham\'s aandacht. Hij schreef oen „
Introductory View
of the Rationale of Evidence"
en de „Rationale of Evi-
dence"
in vijf boeken, later (1827) door J. St. Mill
uitgegeven. Lord Q r o n v i 11 e zond hom een uit-
noodiging om tegenwoordig te zijn op eon vorgadering,
om te overwogen naar de besto middelen om het
Rechtswezen in Schotland te hervormen; hij weigerde,
maar dit gaf hem aanleiding tot hot schrijven van zijn

-ocr page 67-

„Letters on Schotch Reform". Tot dezelfde periode be-
hoort ook zijn
„Summary View of a Plan for a Judi-
catory".
Toen Lord S i d ra o u t h aan de regoering
kwam, koesterde Bentham de hoop zijn idealen
verwezenlijkt te zien. In een onderhoud gaf Lord
Sidmouth hem te kennen, dat hij gaarne zijn raad
zou willen inwinnen voor de hervorming van het
Rechtswezen. Tengevolge daarvan bood hij aan koste-
loos een wetboek van strafrecht samen te stellen. Het
conservatisme echter stond hem in den weg en zijn
plan werd niet ten uitvoer gebracht.

Teleurgesteld in zijn pogingen om \'t Gevangenis-
wezen, het Armenwezen en hot Rechtswezen te her-
vormen, teleurgesteld door het koude, onvorschilligo
„officialisme", werd hij gedreven tot de dieperliggende
oorzaken. Hij begon in te zien, dat men de middelen
tot „\'t grootste geluk voor \'t grootste getal" niet wilde,
omdat men dat doel zelf niet wildo. Er was dus noo-
dig een radicale hervorming van de staatsinrichting.
Hij zag in, dat do fout lag bij do „Matchless Consti-
tution", zooals hij de Engolsche constitutie ironisch
noemde; „our aristocracy-ridden and lawyor-riddon
constitution (in royal and ministerial languago, yclept,
„matchless constitution".1) „We havo not a consti-
tution worth naming" a). Bentham zegt dat hij tot
dezo gevolgtrekkingen gokomon was reeds vóór 1809.
Zijn voornaamste werk zou nu zijn Radikalo Horvor-
ming, do reorganisatie van don Staat. Hierin stond
hij niet alleen. Er waren al vorschillendo Radikalen

-ocr page 68-

bezig met het werk der Hervorming. C o b b e t met
zijn
„Register", John Hunt met zijn „Examiner", Sir
Francis Burditt, Lord Langdale, Brougham,
de latere kanselier e.a. Bentham had weliswaar
geen direct aandeel in het politieke leven, maar van
achter de schermen, door zijn geschriften en begin-
selen, was zijn invloed des te grooter. B u r d e 11
verzocht hem om een plan voor de parlementaire
hervorming, dat opgenomen werd in een reeks van
resoluties, voorgesteld in \'t Parlement door Burditt
in 1818. Een geestverwant vond Bentham in den
Ierschen advocaat, den vurigen Katholiek Daniël
O\' C o n n e 11, die zich noemde: „an humble disciple
of the immortal Bentham".1) De heftige O\' C o n-
nell, een hartstochtelijke voorvechter voor de eman-
cipatie der katholieken, gaf Bentham wel eens
moeite door zijn onverdraagzaamheid en aanvallen op
partijgenooten. ®)

Allengs ontstond er een radicale partij. Met een
gemeenschappelijk doel, op gemeenschappelijken grond-
slag, traden de Utilitaristen op in hot politieke leven.
In 1823 stichtten zij een orgaan, de „
Westminster
Review",
waarvan het eerste nummer vorscheen in
April 1824. Het kapitaal dat noodig was, verschafte
Bentham.

Do voornaamste werken van B o n t h a m dio tot
deze periode behooren, zijn do
„Catechism of Parlia-
mentary Reform", „Radical Reform Bill, with expla-
nations", „Radicalism not dangerous", „Elements of the

») Works, X. 594.

») Ibid., X. 602.

-ocr page 69-

Art of Packing as applied to Special Juries, especially
in Cases of Libel Law", „Sivear not at all „Obser-
vations on a speech bij Peel", „Indications respecting
Lord Eldon".

Ook in andere richtingen was Bentham in dezen
tijd werkzaam. Het was de tijd der kinderslavernij in
Engeland, toen duizenden kinderen, beneden twaalf jaar,
gedwongen werden om te arbeiden zestien on achttien
uren per dag, onder de afschuwelijkste omstandig-
heden. Toen Ro b e r t O w e n, aan \'t hoofd van de
New Lanark-fahrieken kwam, vond hij daar vier of
vijfhonderd van die arme fabriekskinderen tusschen
vijf en tien jaren oud, uit andere parochiën daarheen
vervoerd. Dadelijk begon hij met vorbeteringen aan te
brengen, de arbeiders verstandelijk on zedelijk op te
heffen. Zijn beschouwing was, dat hoe deugdzamer en
gelukkiger de arbeiders waren, hoo voordooliger het
was voor de ondernoming. Do winst was echter niot
hoog genoeg om al do aandeelhouders te bevredigen.
O w e n kon dus zijn plannen niot ton volle uitvoeron.
Het gelukte hom echter de hoelo zaak over to nomon
en die, met de hulp van andoron, op eon anderen
voet in to richten, waar do winst niet hoogor mocht
zijn dan vijf procent. Eon van zijn ondersteuners was
B o n t h a m. Vooral toonde deze levondigo belang-
stelling in do kindoren on do bewaarscholen.

Het ondorwijs in hot algomeon trok zijn aandacht.
In 1815 vinden wij hom bezig mot een plan om oen
z.g. „Chrestomatische" school te stichten, waar degolijk

\') Vgl. Q i b b i n b , English Social Reformera, 111-100.

Vrg. Die Arbeiterfragt u. s. w. von Dr. H o i u r i c h
H
e c k n o r, Borlin, 1908. S. 23.

-ocr page 70-

onderwijs gegeven zou worden op utilistischen grond-
slag. Brougham, Place, Ricardo, William
Allen, Sir James Mackintosh waren onder
de medewerkers. Bentham bood de plaats aan.
Het plan werd echter niet verwezenlijkt. Bentham
schreef een reeks van verhandelingen over de opvoe-
ding, in 1816 uitgegeven onder den titel van
„Chresto-
mathia".
Het bleef echter niet bij de school. Hij vond
dat de kerk hem in den weg stond en viel het heele
kerkelijke systeem aan, vooral den rijkdom der epis-
copalen en de gewoonte van de hoogere geestelijkheid
om elders dan in hun parochiën te verblijven. Sarcas-
tisch zegt hij: „The humility of the church of England
is to be clad in purple and fine linnen and to live upon
turtle, venison and pine apples". 1) Hij deed een aan-
val op de „Catechism" en de „39 Artikelen" van de
Anglicaansche Kerk in zijn „
Church of Englandism"
en zelfs op Paulus in zijn „Not Paul hut Jesus". Ook
schreef hij den inhoud van wat Grote in 1822 onder
den pseudoniem van Philip Beauchamp ver-
werkte in
„An analysis of Natural Religion".")

De laatste twaalf jaren van zijn leven hiold
Bentham zich meer bepaald bezig met de Codificatie.
Hij beschouwde het als een beginsel van recht, dat do
wetten kenbaar zullen zijn en achtte voor dat dool
do codificatie absoluut noodzakelijk. In de
„Codification
Proposals",
(1823), verklaardo hij zich bereid een al-
omvattend wetboek samen to stellon voor ioder volk
met liberalo denkbeelden. Hij bood zijn diensten aan
in Amerika, Rusland, Beieren en Spanjo. Hij begon

1  Lealie Stephen, 1. c. II. 838.

-ocr page 71-

ook met het groote werk „The Constitutional Code",
dat hij nog voor zijn dood voltooien kon. Zijn roem
was nu reeds gevestigd en verbreidde zich al meer
en meer. Het waren de gelukkigste dagen van zijn
lange leven. Overal zag hij teekenen van waardee-
ring. In 1810 reeds schreef hij aan een vriend „Now
at length, when I am just ready to drop into the
grave, my fame has spread itself all over the civilized
world; and, by a selection only that was made A. D.
1802 from my papers, by a friend, and published at
Paris I am considered as having superseded every-
thing that was written before me on the subject of
Legislation. In Germany as well as France, lawyers,
commissioned by their sovereigns to draw new and
complete codes of penal law, have sought to do them-
selves credit by references to that work. In the Rus-
sian language, two translations of it wore mado by
authority. In Spain 2) it was received with enthusiasm,
and was about to bo mado uso of had things turned
out woll there, by the constituted authorities. In my
own country of course, loss said of mo than in any
other: but still my famo spreading, frequent references
and quotations in books, and every now and then a
panegyric in Parliament. Moantine, here I am sitting
and scribbling on in this my hermitage novor seoing
anybody but for somo spocial reason, always bearing
reference to tho sorvico of mankind".3)

-ocr page 72-

Uit Spanje en Portugal, uit Noord- en Zuid-Amerika,
uit Rusland en Frankrijk ontving hij blijken van
waardeering. In 1823/24 was hij lid van het Grieksche
Comité1) met twee zijner volgelingen, Blaquière
en Stanhope en onderhield een briefwisseling met
Mavrocordato en andere Griekscho leiders. Stan-
hope nam een exemplaar van Bentham\'s „
Table
of the Springs of action"
mede naar Griekenland en
trachtte B y r o n daarin te onderrichten. Doch deze
kende de drijfveeren van het handelen beter uit eigen
ervaring. In 1825 bezocht Bentham Parijs. Toen
hij een gerechtshof binnen kwam, stonden al de advo-
caten op om den ouden man te verwelkomen en do
president bood hem een zetel aan zijn rechterhand aan.

Langzamerhand deden de gebreken van den ouder-
dom zich gevoelen. Veel last had hij van zijn oogen
en zijn geheugen begon hem in den steek te laten.
Den 6en Juni 1832 was zijn kracht gesloopt. Kalm
ging hij heen, zonder lijden en zonder strijd. Zijn
laatste woorden zijn kenmerkend voor zijn loven en
zijn leer. „I now feel that I am dying; our care must
be to minimize the pain. Do not let any of the ser-
vants come into the room and keep away the youths;
it will be distressing to them and they can be of no
service. Yet I must not bo alone; You (Bowring)
will remain with me and you only; and then we shall
have reduced tho pain to the least possiblo amount".

Zoo stierf Bentham, do vriend der menschheid,
zonder grenzen en perkon, „though an Englishman by
birth, a citizen of tho world by naturalization".8)

-ocr page 73-

Geen stand of rang, geen godsdienstige overtuiging
sloot hij buiten zijn kring van belangstelling. Katho-
lieken en Dissenters vonden bij hem steun. Een vriend
van armen en verdrukten. De vrijheid in al haar
vormen vond in hem een verdediger, de vrijheid van
het individu en van \'t volk, de vrijheid van denken
en spreken.

Vrij en gezellig in den omgang in zijn kleineren
vriendenkring, was hij ongenaakbaar en ongenietbaar
voor anderen. „An inoffensive recluse, in whom every-
man has a friend, though no man has a companion."*)
Niemand wilde hij ontvangen dan met een bepaald
doei. Toen er eens iemand uit de hoogte zich aan-
meldde „Teil Mr. Bentham that Mr. Richard
Lovoll Edge worth desires to see him", ant-
woordde hij „Tell Mr. Richard Lovell Edge-
worth that Mr. Bentham does not desiro to soe
him". *) Toen Madame D e S t a o 1 in Londen was,
wilde zij hem eon bezoek brengen. Zy vroog Du-
mont haar voor te stellen en voegde er bij „Teil
Bentham I will soe nobody, till I have seen him".
„Sorry for it for then she will nover see anybody"
zei Bentham on woigorde haar to ontvangen.!)
Br. Parr, zijn vriend on bewondoraar, wilde Fox
aan hem voorstellen, doch hij wilde hom niot ontmoe-
ten. „I havo nothing in particular to say to Mr. Fox."

Bijna in onnatuurlijko afzondering leefdo hij in
zijn „hormitage". Geregold las hij do niouwsbladon on

\') Works, x. 439.

XI. 79.

•) Ibid., X. 467.

-ocr page 74-

iedere gebeurtenis trok zijn aandacht. Vele boeken
las hij niet. Hij heeft dan ook heel weinig van ande-
ren geleerd. Zelden of nooit las hij de kritiek op zijn
werk. „Why should I be put out of my way". „I have
much to do I have little time to do it in." Hij was
kinderlijk ingenomen met zijn eigen denkbeelden en
geloofde met al zijn hart, dat ze op den duur triom-
feeren zouden.

De somberheid van zijn jeugd en zijn jongelings-
jaren veranderde in ongestoord geluk en vroolijkheid.
Op 80jarigen leeftijd schreef hij „I am surrounded with
young men and am merrier than most of them". Hij
wist zijn eigen raad op te volgen: „To look always
on the sunny side of things. To forget as speedily as
possible all evils that cannot bo romedied. To hunt
for cheerful thoughts. To be busied with no portion
of the sorrows of the past, but that out of which
some instruction or some felicity is to be derived."

Bij al het goedo dat hy had, is hij niet vrij te
pleiten van lichtzinnigheid. Toon hij mot hot ministerie-
Portland overhoop lag over „Panopticon", deinsde
hij er niet voor terug het godsdienstig karakter van
Lord Balgravo aan te vallen. De edele Wilber-
force vroeg hom verwijtend in oen brief: „is it for
Mr. Bontham, the reformer of the vicious to laugh
at any one as a propagator of Christianity ?"

Bentham was niot arm aan eigendunk. Hy
vertelt dat zijn vader slechts één maatstaf had naar
welke hij het gedrag van andoren, die hij niet begreep,
beoordeelde, \'t Was of „infatuation" of „mystory".

\') Works, X. 893.

-ocr page 75-

Doch hij zelf beschouwde ieder, die van hem verschilde
als „either a fool or a rogue". Burke noemde hij:
„a madman, incendiary, a caster of verbal filth and
possessed by unqualified thirst for lucre1); Cobbet
was „a vile rascal" filled with the odium humani
generis. His malevolence and lying were beyond every-
thing".3) Zoo zouden we meer voorbeelden kunnen
aanhalen. Bentham was zonder twijfel eenzijdig.
Hij had slechts één idee. Zijn eenzijdigheid was echter
die van den hervormer. Geen gebeurtenis en geen
maatschappelijk verschijnsel of hij bezag hot bij \'t licht
van zijn grondidee. En mot zijn praktischen aanleg
vervolgde hij hot tot in zijn vorste vertakkingen. Zijno
werken zijn ongenietbaar door zijn verdeolingen en
ondervordeolingen. Als hij geen woorden vond voor
z\\jn gedachten, maakte hij ze. \'t Engelsch hooft aan
hem te dankon woorden als „international", „codify",
„codification", „maximize", „minimize" en andore.

Als wij in acht nomen den aard en don omvang
van zijn geschriften, zyno oorspronkelijkheid en onaf-
hankelijkheid, staat hii voor ons als een onovortroffon
voorbeeld van do belichaming eoner machtige gedachto
en van de toewijding des lovons aan ééno zaak.

-ocr page 76-

HOOFDSTUK Hl.

De Theorie der Zedelijkheid.

Naar het oordeel van Bentham kunnen alle
stelsels van ethiek herleid worden tot drie grond-
beginselen,
„the Principle of Asceticism" „the Principle
of Sympathy and Antipathy"
en „the Principle of
ütility".
Alleen dit laatste erkent hij als het echte
beginsel der zedelijkheid. De beide andere staan vijandig
tegenover het beginsel der Utiliteit en behooron mode
tot de voornaamste oorzaken van onzedelijkheid
Om als zoodanig aangemerkt en afgewezen te worden,
moet men ze in het rechte licht bezien. De veronder-
stelling van \'t beginsel dor ascese is het streven naar
geluk. Dit streven nu heeft in sommige gevallen meer
smart dan geluk ton govolge. Door eenvoudig hierop
te letten kwam men er toe om hot geluk als iets
kwaads to beschouwen, dat vermeden moest worden.
Men ging zelfs zoo ver, dat men de smart voor iets
goeds hield. Bijgeloof en hoogmoed werkten medo. Door
het bijgeloof neemt het ascetisch boginsol een religieuson
vorm aan en vindt dan vooral onder de domme monigto
zijn aanhangerss). In de uiterste gevallen leidt het

-ocr page 77-

tot zelfkastijding. Hoogmoed zet er een wijsgeerige
stempel op. Minder consequent verwerpt men op dit
standpunt alleen het geluk in zijn lagere vormen,
maar zoekt het in de hoogere, in \'t „honestum", \'t
„decorum" of iets dergelijks. Dit wijsgeerig ascetisme
vindt vooral bij de meer beschaafden bijval. Alle han-
delingen beoordeelen wijsgeerig en religieus ascetisme
beide naar hare verhouding tot het geluk. Maar men
noemt slecht en keurt af wat \'t geluk dient, en om-
gekeerd noemt men goed wat het geluk vernietigt. De
diepere grond echter van de goedkeuring en afkeuring
blijft het streven naar geluk, men keurt af, omdat
men vreest voor straf, d. i. voor smart, men kourt
goed, omdat men hoopt op belooning, d. i. op tookomstig
geluk. De zedelijke overtuigingen van de groote moor-
dorheid dor menschon zijn gekleurd door \'t beginsel
der ascese. En hoe wol hot in zijn toepassing moestal
beperkt blijft tot het persoonlijk loven, is het toch
soms do oorzaak van veel ellendo. Hiorvan getuigt
het fanatismo, dat dikwijls do aanleiding is tot gods-
dienstige vorvolgingon en hoiligo oorlogon.

Hot tweodo beginsel, dat vijandig tegenover het
utilisme staat, is \'t beginsol van sympathie en anti-
pathie. *) Dit komt feitolijk neer op do negatie van
alle beginsol on is in wozon, niots andors dan willo-
keur. Hot zedelijk oordeel hooft hier goen andoron grond
en geen andero rechtvaardiging dan do porsoonlijko
meening. Do zedelijko maatstaf is dus zuivor subjectiof.
Men treft dit psoudo-beginsol aan op alle gebiodon dos
levens on in do voolvulaigsto vormon. Do moosto

-ocr page 78-

stelsels van ethiek zijn uitingen daarvan.1) Nu eens
doet het zich voor als „het zedelijk Bewustzijn"
(Moral Sense) dan weer als het „gezond Verstand"
(Common Sense), of als „Natuurwet" (Law of Nature)
of de „Natuur der Dingen" (Fitness of Things), enz. Al
deze theoriën over de zedelijkheid verschillen wel in
naam, maar ze wortelen in den gemeenschappelijken
bodem van het subjectivisme, dat gelijk staat met
willekeur. En waar men dit verdedigt, heeft ieder
evenveel recht als anderen om zijn eigen meening tot
algemeenen gedragsregel te proclameeren en dan krijgt
men een toestand van zedelijk anarchisme. In do
politiek komt dit beginsel aan den dag in allerlei
declamaties over recht en gerechtigheid, vrijheid en
gelijkheid. De wetgeving en vooral het strafrecht geeft
tal van voorbeelden van de nadeeligo gevolgen van
dit anarchistisch of despotisch beginsel. Ook do geschie-
denis levert haar bewijzen daarvan. \'O

Naast deze twee pseudo-beginsolen noemt Bent-
ham een derde, waaraan hij echter geen zelfstandige
waarde toekent, hot „theologischo Beginsel"3). Hier
verheft men don „wil van God" tot maatstaf van goed
en kwaad, van recht en onrecht en tot onfeilbaren
en universeelen gedragsregel. Bentham wijst hierop
hot gemis aan eenstemmighoid. De theologische moraal
van P a 1 e y is anders dan dio van N i c o 1 o ;
or is
groot verschil tusschen Protestanten en Katholiokon,

1  Principlcs of Morals and Legislation, p.p. 19 et soq.
Thcory of Legislation, p. 21.

-ocr page 79-

tusschen Jansenisten en Jesuiten. En toch allen be-
roepen zij zich op den wil van God. Het groote bezwaar
is te bepalen, wat de inhoud van Gods wil is en hoe
die gekend wordt. Men beroept zich op de Heilige
Schrift als de Openbaring van dien Wil. Maar die
Openbaring bevat geen systeem van politiek en moraal
en men verschilt in de uitlegging daarvan. Bentham
keert de zaak om en zegt, dat we veilig kunnen
aannemen, dat hetgeen recht en goed is, dat is Gods
wil, maar juist daarom hebben we eerst een maatstaf
noodig om uit te maken, wat recht en goed is en
dan eerst weten we wat Gods wil is. Het „theologisch
Beginsel" is dus of een vorm van \'t beginsel der ascese
of van de sympathie en antipathie of van de utiliteit.1)

Vóór Bentham kon opbouwen, moest hij perst
afbreken en het puin van „vague generalities" en
„dogmatisms of theorists" wegruimen. We vinden bij
hem echter geen ernstige en billijke kritiek.2) De kern
van zijn bezwaren tegen allo andere systemen is dat
„they consist all of them in so many contrivances
for avoiding the obligation
of appealing to any oxter-
nal Standard, and for prevailing upon tho reader to
accept of the authors sentiment or opinion as a
reason for
itself.3) Hiermede is aangewezen wat Ben-
tham eigenlijk wil. Hij wil een „oxternal
Standard".
Hij wil de moraal en de politiek op den grondslag van
feiten
stellen, onafhankelijk van theologische en meta-
physische bespiegelingen. Do theologie maakt hij onder-

1 \') Vgl. Principles of Morals and Legislation, p. 125.

2 *) Vgl. Deontology, I. p.p. 72, 73.

3 ) Principles of Morals and Legislation, p. 17.

-ocr page 80-

geschikt aan zijn eigen beginsel of verwijst ze naar
de pseudo-beginselen. Zijn afkeer van wijsgeerig den-
ken toont hij in de waardeering van Socrates en
Plato. „Socrates and Plato were talking non-
sense under the pretence of teaching wisdom and
morality". *) Hun moraal bestond in woorden. En
„vain is the attempt to teach morals by declamation,
or to build theories out of facts opposed to every
thing we know." Van de klassieke schrijvers was
het alleen Epicurus, die het ware beginsel der
moraal kende,3) en het is een ongerijmdheid te denken
dat zijn leer leidde tot de gevolgtrekkingen, die men
er uit gemaakt heeft. Het idealisme van Berkeley
beschouwt Bentham als een paradox. Hij tracht
het op naief praktische wijze te weerleggen. „Suppose
the non-existence of corporeal substances, of any hard
corporeal substance that stands opposite you, make
this supposition and as soon as you have made it,
act upon it, pain, the perception of pain will at once
bear witness against you".4)

Do metaphysica is onderdeel van de logica.s) Do
voornaamste taak der logica is, juiste en heldero
begrippen tot stand te brengen om daardoor de weten-
schap als middel tot het menschelijk geluk te bevor-
deren. ") De methode der logica is do Porphyriaanscho,
do „bipartite", „dichotomous" of „oxhaustivo", die

-ocr page 81-

bestaat in telkens herhaalde tweeledige verdeeling van
\'t onderwerp. Ze is volgens Bentham de eenige
volmaakte methode 1) en wordt dan ook zoo veel mo-
gelijk door hem toegepast.

De metaphysica heeft te doen met een aantal der
algemeenste termen „names of entities". Deze moet
ze analyseeren. Resultaat dezer analyse is de indeeling
van „entities" in „real" en „fictitious entities", een
indeeling, die Bentham heeft overgenomen van
D\'Alembert. 3) Tot de „fictitious entities" rekont
hij al die begrippen, die geen concreten inhoud hobben
(„which do not raise up in the mind any correspondent
images").8) Als typische voorbeelden daarvan kunnen
„deugd" en „plicht" dienen. Van doze groep moet men
onderscheiden de „fabulous entities", die wel is waar
eon concreet beeld voor don geest kunnen roopon,
maar dat geen workelijk bestaan hoeft. Togonovor
„fictitious entities" staan „real entities", namen van
werkelijk bestaande dingen, wier wezen bestaan
insluit. Hiortoo bohooren do matorieolo voorwerpen,
waarvan wo het bestaan konnen zondor rofloctio, door
het onmiddollyko gotuigenis van onzo zintuigen. Ze
zijn do oorzakon onzer zinnolijke gewaarwording. 4)
Ook de motaphysische werkelijkheden, God, do ziol 011
dorgelijko, waarvan wij hot bostaan uit do reflectio
afleiden door oen proces van rodonoering, bohooron tot
dezo groep.s) Daarenboven do psychische werkelijkheden,

1  Rid., 190.

-ocr page 82-

alle individueele gewaarwordingen, zinnelijke indrukken
en ideeën, al wat onmiddellijk in het bewustzijn
gegeven is. Al onze ideeën hebben we door middel
van de zintuigen. „As all our ideas are derived ulti-
mately from the senses, almost all the names we
have for intellectual ideas seem to be derived ultima-
tely from the names of such objects as afford sensible
ideas".2) De grond van al de psychische „entities", die
Bentham beschouwt als „springs of Action", is de
Lust en de Onlust. „Of these, the existence is a mat-
ter of universal and constant experience. "Without any
of the rest these are susceptible of existence; with-
out these, no one of all those others ever had, or
ever could have had, existence".3) Hier verraadt
Bentham zijn geestverwantschap met Locke en
H e 1 v é t i u s.

In de lust en onlust heeft Bentham nude vaste
basis gevonden, waarop hij voortbouwt, een algemeen
ervaringsfeit, onafhankelijk van persoonlijk vooroordeel
en willekeur. Alleen op zulk een ervaringsrealiteit kan
een beginsel steunen, dat beantwoorden zal aan den
eisch van objectiviteit. En hieraan moet de maatstaf
der zedelijkheid voldoen.4)

Van dit ervaringsstandpunt uit tracht B o n t h a m,
op voetspoor van B a c o inductief to werk te gaan.s)
Hij wil het ganscho gebied van het persoonlijk en hot

-ocr page 83-

maatschappelijk leven doorzoeken om algemeene wet-
ten vast te stellen en een systeem van ethiek en politiek
op te bouwen. De eerste wet, die hij vaststelt is dat
het gemeenschappelijke doel van alle handelingen ge-
vonden wordt in hot geluk.1) Deze wet is absoluut.
„Een algemeene geldende wet der menschelijke natuur
is, dat de mensch bij iedere gelegenheid, die gedragslijn
volgt, die naar zijn overtuiging hem tot zijn eigen
grootste geluk leiden zal".2) Dit doet de mensch onver-
schillig wat het gevolg zal zijn voor andoren. Zélfs in
de schijnbaar meest belangelooze handelingon laat hij
zich door dit beginsel leiden. „Dream not that men
will movo their little finger to servo You, unless their
advantage in so doing be obvious to them. Mon never
did so, and never will while human nature is made
of its present materials." 3) Het eigenbelang beheerscht
dus den mensch in al zijn levensuitingen. Eigenbelang
en het streven naar geluk gebruikt Bentham als
woorden van gelijke beteekenis. *)

Wat nu is de inhoud van dat geluk? Omtront
deze vraag laat Bentham ons niet in onzokorheid.
„Solo positivo element of happiness, alias felicity,
alias well-being — ploasures, and thoso determinate
ones: sole nogativo eloment of happiness, exemption
from pains, and thoso equally dotorminate ones." e)
Afgeschoidon van de lust bestaat er geen geluk. Vandaar

1 \') Fragment on Government, p. 118.

*) Constitutional Code, Works, IX. p. G.

\') Deontology, II. p. 183.

4) Principles of Morals and Legislation, p. 2.

-ocr page 84-

dat Bentham zijn algemeen beginsel ook op deze
wijze formuleert: „Nature has placed mankind under
the governance of two sovereign masters, pain and
pleasure. It is for them to point out what we ought
to do, as well as to determine what we shall do. On
the one hand the standard of right and wrong on the
other the chain of causes and effects are fastened to
their throne. They govern us in all we say in all we
think; every effort to throw off our subjection will
serve but to demonstrate and confirm it". Met deze
klassieke uitdrukking van het utilisme begint hij zijn
„Principles of Morals and Legislation". De lust en de
onlust zijn de eenige zaken, die ons in werkelijkheid
belang inboezemen. 2) Bentham laat na ons het
verband aan te toonen tusschen „shall do" en „ought
to do". Doch daarop komen we later terug. Hij kan
zich niet herinneren, dat hij ooit eon andero boteekonis
aan \'t woord „geluk" heeft toegekend dan van een
„aggregate, or compound of which pleasures and the
exemption from corresponding pains woro the solo
elements".3) Mot groote voldoening vond hij ook dezon
uitleg van het woord \'t eerst bij Helvétius, lator
bij Hartley. Dio voldoening pleit voor hot
vermoe-
den, dat hij deze opvatting van hot geluk voor \'t
eerst als iets nieuws bij Helvétius vond. Hot kan
echter ook zijn, dat hij onafhankelijk van dozen tot
dio opvatting is gekomen. Bonthara laat dit in
het midden.3) In de opvatting van geluk als lust en

-ocr page 85-

vrijheid van onlust, staat Bentham op één lijn met
de Cyrenaici en Epicurus.

Als we nu de handelingen der menschen, de poli-
tieke maatregelen en maatschappelijke instellingen
nagaan, dan valt geen eigenschap sterker in \'t oog,
dan hun strekking om dat algemeene levensdoel te
bevorderen of tegen te werken. Deze geluks-strekking
noemt Bentham de „Utiliteit".„By utility is
meant that property in any object whereby it tends
to produce benefit, advantage, pleasure, good or hap-
piness," of negatief uitgedrukt „to prevent the happe-
ning of mischief, pain, evil or unhappiness to the
party whoso interest is considered." 2) Hij vereenzelvigt
niet de utiliteit met de lust, maar plaatst het tot do
lust of \'t geluk in de verhouding van middel tot dool.

In do bepaling van de utiliteit moet de mensch
vrij gelaten worden. Iodor mensch van rijpen leeftijd en
gezond verstand is op zijn eigen inzicht in die bepa-
ling aangewezon 3) on de laatste grond daarvan is do
eigen ervaring en waarneming. „To say, that „If I do
this, I shall got no balanco of pleasure, therefore if
you do it, you will got no balance of pleasure", is
mere presumption and folly. To say, that „If I do this,
I shall got no preponderant pleasure; but if you do
this, you may get a preponderant pleasure, yot it is
not propor you should do it" is absurdity; and if I
apply evil in any shapo to prevont tho act, it is
injustice and injury; and if I call in tho powers of

-ocr page 86-

government to prevent the act, it is tyranny." l) Zelfs
de kortzichtige en onnadenkende menigte vertrouwt de
eigen ervaring en waarneming meer dan het woord
van een ander. Bentham laat slechts één uitzon-
dering toe, namelijk bij \'t kind, waar het verstand nog
niet tot zelfstandigheid gekomen is, of waar het die
zelfstandigheid weer verloren heeft zooals bij een krank-
zinnige. 1) De daden van deze vallen ook niet binnen
het gebied der moraal.

Deze individueele onafhankelijkheid in het bepalen
van het nuttige als middel tot de lust volgt uit het
individueele van de lust zelf. Ieder individu is niet
alleen zijn eigen wetgever, maar ook zijn eigen rechter
ten opzichte van de lust en de onlust. „Every person
is not only the best but, the only proper judge of what,
with reference to himself, is pleasure, and what pain." s)
Niemand kan voor een ander beslissen wat de lust is.
De lust en de onlust is even persoonlijk als de smaak.
Immers de ervaring leert, dat dezelfde oorzaken van
lust en onlust niet bij alle menschen dezelfde gevolgen
hebben. „The quantity of pleasure and pain was not uni-
formly in proportion to the cause".*) Bentham ziet
de oorzaak hiervan in het verschil van „Circumstances
influencing Sensibility".6) Dit is voor hem een van de
moeilijkste gedeelten van do „moral physiology" en
hij wil volstaan met de voornaamste gezichtspunten
aan te wijzen on alzoo het ondorzoek in de rochto

1  Principles of Morals and Legislation, p. 48.

\') Ibid., p.p. 43, et soq., Theory of Legislation, p.p. 33, ot soq.

-ocr page 87-

banen te leiden. Voor ons is het ook niet noodig om
in bijzonderheden te treden van die lange en dorre
analyse der wijzigende factoren. Er zijn twee hoofd-
groepen, de primaire en secondaire factoren. Grondslag
van de eerste groep is de aangeboren lichaams- en
gemoedsgesteldheid. Deze openbaart zich in zekere
physiologische en psychologische eigenschappen, die
door toevallige of opzettelijk aangebrachte omstandig-
heden ontwikkeld of gewijzigd kunnen worden. In ver-
schillende verbindingen treden deze primaire invloeden
te voorschijn in do secondaire, die meer direct in het
oog vallen en gemeenschappelijk eigen zijn aan grootere
of kleinere sociale groepen. Hiertoe behooren sekse,
leeftijd, stand, opvoeding, regeoring, godsdienst, natio-
naliteit en klimaat. Ieder van deze factoren kan geana-
lyseerd worden in een aantal primaire b.v. „stand"
is samengesteld uit een bepaalde soort en mate van
smaak in moreelo en godsdienstige dingen, bepaalde
sympathieën en antipathieën, een bopaald beroep on
economischon toestand. Al dozo factoron, bij verschil-
lende personen in verschillende verbindingon aanwezig,
wijzigen do werking van lust- on onlust-oorzaken.
Bont ham noomt aan zokoro radicale, aangoboron
verschillen bij do menschon, maar legt toch den nadruk
vooral op de uitorlijko omstandighodon. Hierin komt
h\\j veel overeen met Holvétius, dio allo verschillen
verklaart uit uitwendigo omstandigheden en opvoeding.
Do „influencing circumstancos" verschillen, derhalve
hebben do menschon verschillondo vatbaarhoid on be-
hoofton. Ieder kont liet best z\\jn eigen bohooften on

-ocr page 88-

de middelen, die ze kunnen bevredigen. Derhalve moet
de mensch in dezen vrij gelaten worden. De conse-
quentie van deze beschouwing strekt zich uit over de
grenzen der moraal in de wetgeving. Van groot belang
is deze moreele physiologie bij de zedelijke beoordee-
ling van handelingen, bij do waardebepaling der lust-
goederen en bij de toepassing van het strafrecht.

Met de vrijheid van \'t individu hangt nauw samen
de gelijkheid of liever de gelijke berechtiging van alle
menschen. Op dit punt levert Bentham een merk-
waardig voorbeeld van het feit, dat men soms uit twee
tegenovergestelde uitgangspunten tot dezelfde resul-
taten komen kan. „In zijn „
Anarchical Fallacies" 1)
bestrijdt hij op heftige wijze do denkbeelden neergelegd
in de „Verklaring van de Rechten van den Mensch"
door de Nationale Vergadering in Frankrijk. Daarin
wordt, zooals bekend is, verklaard, dat allo menschen
door geboorte vrij en gelijk in rechten zijn en blijven.
Nu beroept Bentham zich op feiten om aan te
toonen, dat die gelijkheid niet bestaat. Hot beginsel
zelf is a priori vastgesteld en in absoluten vormgovat.
Hiertegen komt Bentham op.2) Hij kont slechts
één absoluut beginsel, de heerschappij van do lust.
Beroept men zich op oen natuurtoestand en een „jus
naturale", dan ontkent Bentham dit en boweert, dat
de natuurtoestand is een toestand van rechtolooshoid
en van de onbeperkte heerschappij van \'t oigenbolang.
Het natuurrecht waarop Grotius en Puffondorff
zich beriepen, is oen flctio.s) Recht is eon vrucht van

1  Vgl. Works, II, p. 493.

\') Works, III, p. 220.

-ocr page 89-

wetgeving. Maar nu komt Bentham zelf op het
gebied van de wetgeving met de veronderstelling van
do gelijke berechtiging der menschen. „I have placed
equality among the objects of the law. In an arrange-
ment intended to give to every man the greatest
possible amount of happiness no reason can be assig-
ned why the law should seek to give ono man more
than another".„Everybody is to count for one and
nobody for more than one." De verreikende gevolgen
van dit beginsel op hot gebied van de politiek zullen
later blij kon.

Zien wij terug op hetgeen we reeds bereikt heb-
ben, dan vinden wij de alleenheerschappij van de lust,
die met do onlust een „real entity" is in do ervaring
van ieder mensch; op dit feit moet do ethiek rusten;
de hoogsto rochter over dat foit is do ervarende indi-
vidu en allo individuon zijn numoriok golijk. We heb-
ben echter nog geen onkel zuiver ethisch moment.
Welke verhouding nu bestaat or tusschen de lust on
do ethische praedicaton ? Volgens B o n t h a m is er
slechts oen antwoord mogelijk. Allo othischo praodi-
caten en bogrippon zijn slochts vormen of gezichts-
punten van lust en onlust. Vooreerst voroenzelvigt hij
de lust on de onlust mot het good on hot kwaad on
dan in rolatiovon zin, met do oorzaken daarvan. Niots is
op zichzolf een goed of op zichzelf oen kwaad behalvo
do lust on de onlust. „Ploasuro is in itself a good;
nay, ovon sotting aside immunity from pain tho only
good; pain is itsolf an evil; and indeed without
exception the only ovil; or elso tho words good and

-ocr page 90-

evil have no meaning".x) De lust alleen heeft absolute
waarde, waarvan alle andere waarde-objecten afgeleid
zijn en waaraan ze hun waarde ontleenen. Sarcastisch
zegt Bentham: men heeft onder „summum bonum"
nu eens dit, dan weer wat anders begrepen. Als er
eenige beteekenis aan toe te kennen is, dan is het do
lust, de hoogste lust, d. i. lust zonder onlust, „hap-
piness maximised". Als dit het geval niet is dan is \'t
summum bonum „the Irishman\'s applepie made
of nothing but quinces". 1).

Reeds hebben we gezien in welken zin hij de lust
opvat. We behoeven niet de hulp van Plato of
Aristoteles in te roepen om een kunstmatige
definitie ervan te geven om op die wijze sommige lusten
uit te sluiten of hot bestaan van sommige onlusten
te loochenen. Iedereen weet voor zich zelf, wat de lust
is en alle lust is goed. „Every pleasure is prima facie
good and ought to be pursued. Every pain is prima
facie evil and ought to be avoided".8) Het is alleen
volgens het beginsel der ascese en niet volgens hot
utilismo „that the most abominable pleasure which
the vilest of malefactors ever reaped from bis crime
would be reprobated, if it stood alone". *) Do lust, die
er is in wreedheid, in nijd en kwaadwilligheid, in
dronkenschap en zinnolijkhoid, in welken vorm ook,
is even goed als eenig ander „that is not more intense".

Als men zich herinnert dat Bentham zich be-
roept op de ervaring en de waarneming, dan is het

-ocr page 91-

ons zeker wel geoorloofd hem te vragen, hoe hij langs
dezen weg komt tot de gevolgtrekking, dat de lust
het eenige goed is, het eenige dat intrinsieke waarde
heeft? Hoe bewijst hij dit? Zijn antwoord is een
wanhoopspoging. Hij redeneert, dat bewijs hier onmo-
gelijk maar ook onnoodig is. Sommige stellingen kun-
nen niet demonstratief bewezen worden. „That which
is used to prove everything else, cannot itself, be proved
a chain of proofs must have their commencement
somewhere".Hij wil dus het grondbeginsel van het
utilisme erkend hebben als een axioom.3) Toch wil hij
zich ook nog op de waarneming beroepen en consta-
teert het feit dat, als men eens een lust ondervondon
heeft, men er dan weer naar streeft. Deze vrijwillige
herhaling van een lustaanbrengendo handeling moet
dan bevestigen, dat de lust een goed is. ^ Op deze
wijze heeft Wollaston even veel recht als axioom
aan te nemen, dat het beginsel der zodelijkheid in de
waarheid bestaat. Zou men niet op deze wijze elke
stolling, die men noodig heeft voor een systeom, kun-
nen verklaren als do „commencement of a chain of
proofs ?". Ook J. St. Mill is er niet in goslaagd do
grondstelling van het utilisme to redden. Hij tracht
to ontkomen door een salto mortalo: „That which is
universally desired is desirable".

Do lust noemt vorschillondo vormon aan, dio we naar
hun oorsprong kunnen groopoeren. Bentham geeft
een lyst van vijftien „simple pleasures of which human

-ocr page 92-

nature is susceptible" *): 1. The pleasures of sense. 2.
The pleasures of wealth. 3. The pleasures of skill. 4. The
pleasures of amity. 5. The pleasures of a good name.
6. The pleasures of power. 7. The pleasures of piety.
8. The pleasures of benevolence. 9. The pleasures of
malevolence. 10. The pleasures of memory. 10. The
pleasures of imagination. 12. The pleasures of expec-
tation. 13. The pleasures dependent on association.
14. The pleasures of relief. In de „
Theory of Legis-
lation"
voegt hij er bij „the pleasures of knowledge".1)
Alleen een totaal gemis van psychologisch inzicht kan
het verklaren, dat Bentham deze lusten als niet
samengesteld beschouwt. Hij vat ze samen onder twee
gezichtspunten. 1. De sociale of „extra-regarding"-groep,
die insluit de „pleasures of benevolence" en de „plea-
sures of malevolence". 2. De egoïstische of „self-regar-
ding"-groe{3, waaronder de overige lusten vallen. In
zijn „
Table of the Springs of the Action" 2) geeft hij,
in eenigszins gowijzigden vorm, een overzicht van do
lusten en onlusten waarvoor do menschelijko natuur
vatbaar is en de motieven van \'t menschelijk handelen
uitmaken. Men zou dit werk als de psychologie van
\'t utilisme kunnen beschouwen. Mill beveelt de studie
daarvan aan allen, dio do wijsbegeerte van Bentham
willen begrijpen ten zoorste aan.3) Dozo lusten maken
de elementen van het geluk uit. Op veelvuldige wijze

1 \') Theory of Legislation, p. 21.

2 ») Works, I. p. 195.

3 ) Dissertations and Discussions, I. p. 359.

-ocr page 93-

kunnen ze met elkander in verbinding treden en elk-
ander wijzigen. In welken vorm het geluk zich ook voor-
doet, altijd kan het tot deze elementen teruggebracht
worden. Deze lustbrengende oorzaken vormen de „goe-
deren" of „waarden" van de utilistische moraal, waar-
van ieder een bepaalde „waarde" vertegenwoordigt en
waardoor een onderlinge vergelijking mogelijk gemaakt
wordt. De waardebepaling en vergelijking van de lust
als gevoelstoestand maakt Bentham mogelijk door
dezen als kwalitatief-gelijksoortig te beschouwen. Hot
ongelijksoortige laat zich niet vergelijken. Toegegeven,
dat de lusten niet verschillen in kwaliteit, maar alloen
in kwantiteit, dan kan men do waardo schijnbaar
mathematisch bepalen. Bentham is door Becca-
r i a op deze gedachte gebracht.*) Do momonten, die
de waarde van de lust voor \'t individu bopalon, afge-
zien nog van de gevolgen, zijn : do
intensiteit en duur,
die samen do hoegrootheid (magnitude) van de lust
uitmaken, hetzij als verleden of toekomstig boschouwd.
Als de lust nog in de toekomstig is, dan komt bij do
„magnitudo" do
zekerheid on de nabijheid (certainty
orprobability ofits arrival; its proximity, propinquity,
remotenoss). Neomt mon ook do lust van andoron
in acht, dan moot mon letton op do
uitgebreidheid
(oxtent), d. i. hot aantal personon, dio er in doelen.
Twee andore momenten, dio op do gevolgen botrekking
hebben, komen orby, n.1. do
vruchtbaarheid (fecun-
dity), waardoor gewaarwordingen van \'t zolfdo soort
voortgebracht wordon, on do
zuiverheid (purity), waar-

-ocr page 94-

door tegenovergestelde gewaarwordingen voorkomen
worden.

Deze waardefactoren zijn verschillend bij ver-
schillende lusten. Ze kunnen elkander aanvullen, maar
ze kunnen ook elkander opheffen. Zoo kan de intensie
met de extensie in strijd komen. Evenzoo kan een
positieve factor, b.v. sterkte, in strijd komen met een
negatieven factor b.v. onzuiverheid. Uit de vrijheid van
het individu, zooals boven aangetoond is, volgt, dat ieder
voor zich zelf weten moet welke waarde hij toekent
aan de verschillende momenten. Naar de meerdere of
mindere mate, waarin deze kenmerken in de verschil-
lende lusten vereenigd zijn, kan men ze in een zekere
rangorde stellen en alzoo een utilistische waardetheorie
opbouwen. Wu n d t *) wijst op de centrale plaats, die
de rijkdom in \'t systeem van Bentham inneemt.

Naast de lust in zijn teleologisch karakter, als \'t
eenige en hoogste goed, staat de lust in een dynamisch
karakter, als het eenige motief. Bentham vestigt
de aandacht op de groote verwarring, die er ten opzichte
van de motieven heerscht. Ten gevolge van de armoede
der taal wordt het woord „motief" in letterlijken en
figuurlijken zin gebruikt. Ook de verschillende woor-

-ocr page 95-

den, die motieven uitdrukken, zijn dubbelzinnig. Niet
alleen wijzen zij een psychisch verschijnsel aan, maar
vervatten tevens een zedelijke beoordeeling. „Com-
monly along with the very name of the motive is
tacitly involved a proposition imputing to it a certain
quality".Door deze „perverse association of ideas",
worden vele woorden, die motieven aanduiden, alleen
in goeden zin gebruikt, b.v. vroomheid, eergevoel,
enz., terwijl een veel grooter aantal, alleen in slechten
zin voorkomen, b.v. zinnelijkheid, gierigheid, enz. Dit
laatste verschijnsel schrijft Bentham gedeeltelijk
toe aan het ascetisch beginsel en aan de neiging van
de meerderheid der menschon om zichzelven te ver-
heffen ten koste van anderen door achter do daden
„slechte" motieven te zoeken.1) Do onvolmaaktheid
der taal is dan ook voor hom de grooto oorzaak waar-
om men zulke scherpe aanvallen gericht heeft tegen
Rochefoucauld, Mandeville en Helvótius.2)
Natuurlijk is Bentham niot de eerstoen eonige, die
op dit wezenlijk bezwaar gewezen heeft. De Bussy
noemt hot dubbolzinnig gebruik van woorden in dit
verband de „Crux ethica". *). Om dit bezwaar volko-
men op te heffen, is er volgons Bontham slechts
één middel: „to lay asido the old phraseology and
invent a new ono".3) Zijn zucht tot juridische nauw-
keurigheid van uitdrukking is zonder twijfel oorzaak
van zijn onmogelijko barbarismen.fl) In dit verband

1 *) Ibid., p. 137 n.

2 ■) Ibid., p. 104 n.

3 •) Vgl. „Chrcstomathia", Works, VIII. p. 36.

-ocr page 96-

stelt hij zich tevreden met samengestelde uitdrukkin-
gen, die slechts het motief aanwijzen, zonder goed- of
afkeuring in te sluiten. Wat het onderzoek op dit
gebied van de ethiek nog moeilijker maakt, is volgens
hem de valsche veronderstelling van wijsgeeren, die
hun subjectieve meening verheffen tot maatstaf van
het zedelijke en het onderzoek naar de motieven
op den voorgrond stellen. Daardoor brengen zij de
menschen op een dwaalspoor. „A motive is substan-
tially nothing more than pleasure or pain, operating
in a certain manner". 1) „No man has ever had can
or could have, a motive different from the pursuit of
pleasure or the shunning of pain". *) Het eenige goed
is de lust, derhalve zijn alle motieven in abstracto
goed. „It follows therefore, immediately and incontes-
tibly, that there is no such thing as any sort of motive
that is in itself a bad one".2) Het motief op zich
zelf genomen, vormt dus geen object van zedelijke
beoordeeling. Het is do lust in een dynamisch karakter
en als zoodanig sluit het zich aan bij do lust in teleo-
logisch karakter. Er zijn evenveel motieven als er
lusten zijn. In zijn „
Springs of Action" geoft Ben-
tham een lijst van motieven, die aan de lusten cor-
respondeeren. Nu leert de ervaring, dat do gevolgon
van hetzelfde motief nu eens overwegend zijn in lust,
dan weer in onlust, en soms neutraal. Dit goldt voor
alle motioven. In overeenstemming hiermede hebben
de meeste motieven een drievoudige torminologie, oon

2 ) Principles of Morals and Legislation, p. 102. Vgl. Deon-
tology,
II. 154.

-ocr page 97-

neutrale, eulogistische en dyslogistische. Zoo is bv. een
van de vormen van het godsdienstige motief in neu-
tralen zin, godsdienst, in eulogistischen zin, vroomheid,
in dyslogistischen zin, bijgeloof. Do waarde van een
motief hangt geheel en al af van de daad en de gevolgen,
die er uit voortkomen. De maatstaf van die waarde
is de utiliteit, de „tendency to produce pleasure".
Het object der zedelijke beoordeeling is dus de lust-
en onlustgevolgen. De maatstaf der zedelijkheid is de
utiliteit. „With respect to goodness or badness, as it
is with everything else that is not itself either pain
or pleasure, so it is with motives. If they are good
or bad, it is only on account of their effects: good on
account of their tendency to produce pleasure or avert
pain : bad, on account of their tendency to produce
pain or avert pleasure"1). Hier ligt hot principieel
verschil tusschen Bentham en zijn bestrijders.
Deze laatsten gronden hun onderzoek op „a vague notion

that in the spring of action____the real quantity and

quality of vice and virtue might be found"; 2) terwijl
hij uitgaat van het beginsel, dat de moralist „has to
do with conduct — with conduct when its consequences
invade the regions of suffering and enjoyment. Ho is
but a despotic intruder elsewhere".3)

Bontham maakt een schorp onderscheid tus-
schen „motive" en „intention". Ondor do intontie
verstaat hij do materioole govolgon, d.i. do lust- en
onlustgovolgon oener handeling, vooruitgozion on bo-

-ocr page 98-

rekend. Naarmate deze gevolgen in de overtuiging en
berekening van den handelenden persoon overwegend
zijn in lust, is de intentie „goed", al komt dit in de
werkelijkheid niet uit door een onvoorziene omstandig-
heid of een foutieve berekening en al is het motief
d.i. de oorzaak der intentie ook wat men gewoon is
„slecht" te noemen. Evenzoo kan de intentie, mutatis
mutandis, slecht zijn, al is het motief goed en de wer-
kelijke gevolgen in lust overwegend. 2) De ervaring
echter leert met voldoende zekerheid dat „in the
ordinary course of things the consequences of actions
turn out conformable to intentions".8) Uit deze rede-
neering kan men afleiden, dat Bentham de intentie
beschouwt als het eigenlijk object van goed- of
afkeuring. „Intentions considered in respect of the
consequences to the production of which they are
directed, or at any rate in respect of tho consequences
which at the time of the intention, a man actually
had, or at least ought (it is supposed) to have had in
view — these together with the acts, which tho inten-
tions in question are considered as having been directed
to the production of, or as having a tendency to pro-
duce — will (it is believed) be seen to be the only
subjects, to which, in tho character of attributes,
such adjuncts as
good and bad can either with spe-
culative propriety or without danger of practical error,
in so far as acts and springs of action aro concornod,
bo attached".4) Nu gaat Bentham vorder on zegt, hot

-ocr page 99-

is een ervaringsfeit, dat er door de herhaling van
dezelfde intenties vaste gewoonten gevormd worden
krachtens het beginsel der associatie. 1) De voorstel-
ling van Lecky, dat Bentham geen gebruik heeft
gemaakt van de leer der associatie is minder juist. 2)
De vaste gewoonten vormen het permanente element
in den menschelijken geest „a kind of fictitious entity",
\'s menschen dispositie d.i. de som van intenties3).
Naarmate \'t leven van den mensch door „goede" inten-
ties bestuurd wordt, zal zijn dispositie „goed" zijn en
omgekeerd. In secondairen zin kunnen we dus ook
aan disposities en gewoonten onze goed- of afkeuring
hechten. *) Doch we moeten het niet vergeten „It is
with disposition as with every thing else: it will bo
good or bad according to its effects: according to the
effects it has in augmenting or diminishing the happi-
ness of the community" *). "Wil men nu ook aan de
motieven zedelijko waardo toekennen, dan kan men
dit alloen doen „in consideration of the most frequent
complexion of their effects" 4). Maar hot is onmogelijk
vasto lijnen to trokkon. Mon moet ieder motief en
bijgevolg ook iedoro daad ovonals iedor persoon indi-
vidueel bohandelen.8) Ongegrond is de bewering van
Hon sol: „Ebonso schoint Bentham sicli auf dom

1 \') Principles of Morals and Legislation, p. 124 n. Vgl.
Deontology, II. p. 144.

3 ") Ibid., p. 120.

4 Ibid., p. 119.

-ocr page 100-

Gebiet der moral nicht das vergegenwärtigt zu haben,
was er auf dem Gebiet der Gesetzgebung so eindring-
lich einschärft, dass nämlich jede Handlung einen
individuellen Akt darstellt und individuell beurteilt
sein will." x)

Met het oog op de meest gewone strekking der
motieven, eenheid te brengen tusschen het geluk van
\'t individu en dat van de overige leden der maat-
schappij klassificeert Bentham ze in: I. Een sociale
groep n.1. Good-will, Love of Reputation, Desire of
Amity, Religion. II. Een egoistische groep (self-regar-
ding) n.1. Physical Desire, Pecuniary Interest, Love of
Power, Self preservation. HI. Een dissociale motief,
Displeasure. Deze rangorde komt dan ook overeen met
de utiliteitswaarde der motieven.

Wat we nu gezien hobbon bij de verschillende
lust- en waarde-factoren vinden wij terug op het
gebied der motieven. Er is geen enkel motief, dat niet
in strijd kan komen met alle andere. En zonder
uitzondering is iedere handeling resultaat van het
sterkste motief of do sterkste groep van gelijktijdig
werkende motieven2) Nu is „in the general tenor of
life, in every human breast selfregarding interest
predominent over all other interests put together.
More shortly thus — Selfregard is predominent — or
thus — Self-preference has placo everywhere" 1). Hioi
tegenover vorzekert Bentham ons „Of all those
motives good-will is that of which the dictates, taken

1 ) Constitutional Code, Works, IX. p. G. Vg). The Book of
Fallacies, Works,
II. p. 482, Deontology, I. p. 181.

-ocr page 101-

in a general view, are surest of coinciding with those
of the principle of utility. For the dictates of utility
are neither more or less than the dictates of the most
extensive and enlightened benevolence".1) In scherpe
tegenstelling staan nu voor ons de „self-regarding
motives" met eigen belang als \'t eenig doel en het
zuiver sociale motief van „good-will" met \'t geluk van
\'t grootst mogelijke aantal als doel. En tusschon beide
staat Bentham „like an ethical Janus, facing both
ways, with a sort of grimace of extravagance, both
in his selfish and in his benevolent aspect." 2)

Om die tegenstelling op te heffen blijft er slechts
een middel over. Men moet zien op de eene of andere
wijze het sterkste motief in dienst te dwingen van \'t
nuttigste, of het nuttigste in het sterkste om te zetten.
Met andero woorden, het eigenbelang moet het alge-
meen belang, don eisch van het sociale utilisme
dienen, of het algemeen belang moot omgezet wordon
in eigenbelang. Bontham beschouwt het dan ook als
de taak van den Deontologist „to give to the social all
the influence of tho selfregarding motive".8) Om dezo
taak to vervullon verlaat hij editor machteloos en
hulpoloos zijn sonsualistischen grondslag om bij het
intellectualisme en legalisme hoil te zooken, bij persoon-
lijko verlichting en staatsgozag. Op den bodom der
verlichting blooit voor hom de deugd op. Hierin toont
zich weer zijn ovoreenkomst met Epicurus en de
oudaemonistischo othiok der oudheid. Op den grond-

1  Deontology, I. p. 28.

-ocr page 102-

slag van \'t staatsgezag vestigt hij de zedelijke ver-
plichting en hierin vertoont hij de geestverwantschap
met Hobbes.

In zijn intellectualistische gedaanteverwisseling
doet zich het utilisme voor als moreele rekenkunde.
Het zedelijk leven lost zich op in goed rekenen en de
onzedelijkheid is „false moral arithmetic".*) In deze
moreele rekenkunde komt het in de eerste plaats aan
op een juiste waardebepaling van de lust. Wat men
hierbij in acht nemen moet is vroeger reeds voldoende
aangetoond. In de tweede plaats moet men de gevolgen
zijner handelingen goed kunnen overzien. Om dit
gemakkelijk te maken onderscheidt Bentham ge-
volgen van de eerste, tweede en derde orde. Onder
gevolgen van de eerste orde verstaat hij alles wat
bepaalde, aanwijsbare personen onmiddellijk of middel-
lijk als gevolg eener handeling treft.2) De gevolgen
van de tweede orde wortelen in de eerste en spreiden
zich uit over de heele gemeenschap of over een onbe-
paalde, onaanwijsbare groep van personen.3) De derde
orde van gevolgen oefent invloed uit op do actieve
vermogens door raiddel van de passieve vermogens. *)
Ze treden in werking als do gevolgen van de tweede
orde langen tijd blijven voortbestaan, b. v. moedeloos-
heid om te werken als de vruchten van den arbeid
telkens door vernietiging bedreigd worden, zooals onder
krijgswet of door roof. Deze analyse van de gevolgon
noemt Ed. von Hartman „Besonders worthvoll

-ocr page 103-

und folgenreich".x) Voor de juiste beoordeeling van
Benthams ultilisme is ze niet zonder belang.

Nu heeft men de gegevens volgens welke het
moreele budget opgemaakt kan worden. Men plaatst
aan den kant der ontvangsten al de lustwaarden en
lustgevolgen en aan den kant der uitgaven al de
onlustwaarden en onlustgevolgen. De som der ontvang-
sten is \'t geluk, de winst, en de som der uitgaven is \'t
verlies. Nu maakt men de balans op en \'t resultaat
wijst aan de zedelijke waarde der handeling. Ben-
tham is te praktisch van aard om vol te houden, dat
men op deze wijze te werk moet gaan bij iedere daad,
bij iedere zedelijke beoordeeling, bij iedere wetgevende
of gerechtelijke handeling.3) „It may however be always
kept in view; and as near as the process actually
pursued on these occasions approaches to it, so near
will such process approach to the character of an
exact ono".s) Ook heeft men reeds overal waar men
een juist inzicht had in zijn oigonbelang, onbewust
dezo methode gevolgd. 1) Vandaar dat er reeds zekere
algomeeno lijnen getrokken zijn tusschen hot zedelijke
en het onzedelijke. Door do associatio van zokero
handelingon met bopaaldo lust- of onlustgevolgen staan
er reeds bepaaldo daden als winst of als verlies ge-
boekt in de zedelijke ovortuigingon. Do dronkenschap

1  In do Deontology logt h\\] moor don nadruk op do be-
rokening van bizondoro govallon, vgl. I. p.p. 00, 08, o.a. Vgl.
A 1 boo,
A History of Engl. Utilitarianism, London, 1902, p. 188.

\') Principles of Morals and Legislation, p. 81.

♦) Ibid., 82, vgl. p. 4.

-ocr page 104-

staat als onzedelijk gebrandmerkt, omdat over \'t alge-
meen de kosten ervan te hoog zijn en een belangrijke
schadepost veroorzaken. We hebben hier in rudiment-
airen vorm de „survival of the fittest" op de ethiek
toegepast. Vindt men echter bij de aanwending van deze
moreele rekenkunde „in the common list of offences
some indifferent action, some innocent pleasure, he
will not hesitate to transplant this pretended offence
into the class of lawfull actions; he will pity the
pretended criminals and will reserve his indignation
for their persecutors".x) Als de som van lusten grooter
was door de onzedelijkheid dan door de zedelijkheid
zou het dwaasheid en onzedelijkheid zijn om zedelijk
te zijn.2)

Door deze moreele rekenkunde krijgt het zedelijk
leven een commercieel karakter. Het kapitaal is het ge-
luk in uitgebreidsten vorm, de pasmunt is de lust, dool
is vermeerdering van \'t kapitaal. „In the commerce
of happiness as in that of wealth the prominent ques-
tion is how to make circulation assist production." 8)
In dezen kring van denkbeelden kan men vooruit
vaststellen hoe Bontham oordeelde over de „zelfver-
loochening" en „belangelooshoid". Alleen de alledaagsche
moraal kan zo volgens hem tot deugden verheffen. Hot
utilismo vraagt geen dofinitiof offer on kent geen be-
langeloosheid. „Disinterestedness may exist among tho
rashand reckloss; but a man disinterested on reflection
is happily seldom to bo found. Show mo the man who

-ocr page 105-

throws, away more of the elements of felicity than he
creates and I will show you a fool and a prodigal.
Show me the man who deprives himself of more good
than he communicates to another and I will show you
a man ignorant of the elementary arithmetic of mora-
lity." J) De „true economy of pleasure" is te trachten
kapitaalvormeerdering „gratis" te bewerken. Waar dit
onmogelijk is moet men het doen met de minste opoo-
fering. Als de opoffering groot moet zijn „let it be ascer-
tained that the happiness will be greater".2) In deze
„spaarbank-opoffering" plaatst Bontham het wezen
der deugd. Vele nuttige handelingen, die het geluk die-
non, kunnen niet als deugdzaam beschouwd wordon, b.v.
hygienische daden. Nuttig en dougdzaam dekkon elk-
ander niot. Dougd is „that which maximises pleasures
and minimises pains". 1) Zo is het afwijzen van \'t
kleiner geluk, dat groot schijnt door zijn nabijheid en
\'t verkiezen van oen grooter geluk, dat klein schijnt
door don verren afstand. Ze veroischt inspanning, strijd,
opoffering. Ze is do ovorwinning van do verzoeking, do
oogonblikkolijke lust, die schaamte on schando in de
gevolgen borgt en vorkiest het togonwoordig lijdon om
in de toekomst rijkelijk boloond to wordon.4) „La vertu,
d\'après Bontham est un sacrifico provisoire ton-
dant au maximum do plaisir".\') Do deugd is dus hot
boste middel tot hot grootste goluk. Zo is niots andors
dan tact.

1 \') Deontology, I. p. 105.

-ocr page 106-

Hoewel er strijd en inspanning ligt in het wezen
der deugd, is dat niet altijd gelijktijdig met de beoefe-
ning daarvan. Ook hier komt de associatie te hulp.
Dingen die vroeger voorwerpen van begeerte waren,
maar te duur werden betaald, veranderen in dingen
van afkeer, en omgekeerd. De begeerten worden, door
de associatie met zekere gevolgen, langs utilistische
lijnen geleid en bevestigd tot gewoonten. En wanneer
de deugd, tot gewoonte verheven, geen strijd meer
kost, dan volgt de spontane zedelijkheid en het top-
punt der volmaking is bereikt. „When things are in
this situation, the virtue so far from being annihilated
has arrived at the pinnacle of its highest excellence,
and shines forth in its brightest lustre. Defective indeed
would that definition of virtue be which excluded from
its pale the very perfection of virtue".

De deugd in haar volmaaktheid is echter niet
absoluut. Voor Bentham is alles relatief behalve
de
Lust. De deugd is voor hot geluk en niet het geluk
voor de deugd. De moreele rekenkunde moet overal
toegepast worden, ook op de deugd. Als het geluk het
vereischt, dan moet de deugd wijken. Er zijn zedelijke
uitzonderingen. De leugen is in sommige gevallen een
boter geluksmiddel dan de waarheid b. v. als men
moord of geweld door middel van een leugen kan
voorkomen of waar men te doen heeft met ernstigo
gevallen van krankheid. In zulko gevallen: „falsehoods
may be innocent and benevolent". Doch alloen „as
long as they do not cause to suspect indifforonce to
veracity". Do moreele rekonkundo moot het zodelyk

-ocr page 107-

karakter bepalen van eerlijkheid en trouw, barmhartig-
heid en dankbaarheid. Als hoofddeugd beschouwt
Bentham de bezonnenheid. „Prudence is man\'s
primary virtue".*) Deze doet zich in verschillende vor-
men voor, b.v. matigheid, zelfbeheersching, enz.

Indien nu ieder mensch de moreele rekenkunde
onfeilbaar toepast „that would obtain for him the
greatest possible portion of felicity; and if everyman,
acting correctly for his own interest, obtained the
maximum of obtainable happiness, mankind would
reach the millenium of accessible bliss; and the end
of morality — the general happiness — be accom-
plished".3) Voor Bentham is het geluk der gemeen-
schap dus gelijk aan de som van het geluk van ieder
afzonderlijk lid. Hij beschouwt de gemeenschap als
„a fictitious body composod of the individual persons
who are considered as constituting as it were its
members. The interest of the community then is,
what? — the sum of the interests of the several
members who compose it". Zooals J. St. Mill het
uitdrukt: „Benthams idea of the world is that of
a collection of persons pursuing oach his soparato
interest or pleasure".4) En zoo wordt indirect en on-
gezocht hot doel van het sociale utilisino bereikt:
„the maximum of obtainable happiness." Hot loopt
uit op dezo paradox: wio hot bost zijn oigen geluk
bovordort, dio bovordert hot goluk van allon hot bost.
Torecht wyst Hon sol *) op do grooto analogie van

\') Deontology, I. p. 190.

■) Ibid., I. p. 12.

\') Principles of Morals and Ixgislation, p. 3.

*) Dissertations and Discissions, I. p. 362.

\') 1. c. b. 8.

-ocr page 108-

Bentham\'s moraal met de politieke economie van
Adam Smith. Deze heeft aangetoond, dat de rijk-
dom en welvaart van allen dan alleen mogelijk is, als
ieder individu zijn eigen rijkdom en welvaart zoekt en
daarin vrijgelaten wordt. Bentham was dan ook
zeer ingenomen met de beschouwingen van Smith,
zooals blijkt uit zijn „
Defence of Usury" en „Manual
Political Economy".

Het kou do opmerkzaamheid van Bentham niet
ontgaan, dat de menschen in het zoeken naar geluk,
hoe verlicht hun egoisme ook moge zijn, elkander toch
in den weg kunnen staan. In het consequente egoisme
zonder meer, ligt op zijn minst, de mogelijkheid van
een „bellum omnium contra omnes". Deze mogelijkheid
moet opgeheven worden en er moeten middelen gevon-
den worden om de verschillende individuen terug te
houden „from jostling one another more than is unavoi-
dable".3) Met het oog hierop brengt Bentham de sociale
motieven naar voren. Hij wijst op do „sympathy" en
de „benevolent affections", gegrond in do menschelijke
natuur.3) Naast „prudence" als hoofddeugd ruimt hij
plaats in voor „benevolence" in negatieven en posi-
tieven vorm, d.i. „probity" en „bonoficence". En on-
voorwaardelijk blijft zijn eisch „the greatost happiness
of the greatest number". Doch mot al deze eerlyke on
ernstige pogingen, komt hij niet uit boven hot indivi-
dueel-eudaomonismo. Sympathie is voor hom „tho
propensity that a man has to derive pleasuro from

\') Works, III. p.p. 3 ot soq.

») Mill, 1. c., I. p. 362.

») Vgl. Deontology, I. 84, 168, 170. II. 132.

-ocr page 109-

the happiness and pain from the unhappiness of other
sensitive beings".1) En op de vraag: Welke motieven
kan iemand hebben om het geluk van anderen in acht
te nemen ? Door welke motieven, of wat op \'t zelfde
neerkomt, door welke verplichtingen (obligations) kan
hij gedwongen worden de uitspraken van gerechtigheid
en welwillendheid te gehoorzamen ? is zijn antwoord:
„It cannot but be admitted, that the only interests
which a man at all times and upon all occasions is
sure to find adequate motives for consulting, are his
own". *) Om zich over de grenzen van \'t individueel-
eudaemonisme heen te helpen, beroept Bentham
zich op een uitwendig gezag, een gezag, dat zich in
anderen vorm voordoet, maar even absoluut is als bij
Hob bes. In dit gezag nu ligt de grond van zedolyke
verplichting. Hot woord „plicht" heeft voor Bontham
geen goeden klank. „Ought" is „the talisman of arro-
gance, indolence and ignorance".... If the use of the
word be admissible at all it „ought" to be banished
from the vocabulary of morals".s) In do plaats daar-
van stelt hij do lust on onlust in nieuwe gestalte, als
loon- en strafmiddel in de hand van \'t gezag. „Thore
is nothing by which a man can ultimately bo made to
do it (d.i. handelen overeenkomstig don eisch van het
utilisme) but either pain or pleasure". *) Als doeltref-
fende middelen tot verplichting troden do lust en onlust
op als „
Sancties" in het moroolo levon. Van uit het
juridisch donken heeft Bentham dozo thoorie in

1  Principles of Morals and Legislation, p. 24.

-ocr page 110-

de ethiek overgedragen.l) Naar haren oorsprong onder-
scheidt hij vier sancties, of groepen van lust en onlust: ®)
„1. The physical sanction. 2. The political or legal
sanction. 3. The social or sympathetic, moral or popular
sanction. 4. The religious sanction." Wanneer de lust
of de onlust in dit leven ondervonden wordt als na-
tuurlijn gevolg onzer daden, zonder \'t ingrijpen van
\'t eene of andere wezen, dan hebben we de werking
der physische sanctie. In deze sanctie ligt de grond
van den plicht tegenover onszelven, de bezonnenheid
(prudence) met zijn vertakkingen van matigheid (tem-
perance) en zelfbeheersching (continence). De lust is de
natuurlijke belooning voor \'t betrachten dezer plichten,
de onlust de natuurlijke straf voor het nalaten daar-
van. Deze sanctie berust alleen op \'s menschen vat-
baarheid voor lust en onlust en kan derhalve overal
en onafhankelijk van de andere sancties in werking
treden. Ze wordt verondersteld bij al de andere en
kan, als zoodanig, beschouwd worden als hare gemeen-
schappelijke basis. Wordt de lust of onlust, de beloo-
ning of straf in dit leven of in het toekomstige verwacht
van \'t onmiddellijk ingrijpen van oen Opperwezon, dan
hebben we de godsdienstige sanctie. De kracht van
deze sanctio ligt in het feit, dat zo ons plaatst in de
onmiddellijke tegenwoordigheid van een alwetond,
rechtvaardig en almachtig Wezen, zoodat ontduiken
niet mogelijk is.3) Haar zwakheid is toe te schrijven
aan de onbepaaldheid en onzichtbaarheid, do onzeker-

-ocr page 111-

heid en verafgelegenheid van haar belooningen en
straffen. Deze missen dus enkele van de voornaamste
factoren, waarvan de waarde der lusten en onlusten
afhangt. Het is de taak der theologen om deze sanctie
zoo zuiver en krachtig mogelijk te doen zijn in dienst
van \'t geluk! In verkeerde banen geleid, wordt ze een
van de bitterste geesels der menschheid. „Look at the
examples of Louis
XI, Philip II and Muley Ishmael, all
three prodigies of devotion and monsters of depravity."
De ongenoegzaamheid van de godsdienstige sanctie
komt duidelijk aan den dag in het feit, dat een kind,
bedreigd door de godsdienstige straf, toch een leugen
vertelt. Deze sanctie neemt bij Bentham een zeer
ondergeschikte plaats in. Zooals reeds vroeger is aan-
getoond, wil hij de moraal onafhankelijk houden van
theologische veronderstellingen. Zijn systeem is door
en door seculair. Terecht zegt S i d g w i c k: „At first
sight the recognition of these supra-mundane conse-
quences may seem to lift B e n t h a m\' s system from
the plain and palpable basis of mundane experience
which constitutes its special claim to our attention.
But the truth is that ho does not seriously tako
account of religious hopes and fears, except as motives
actually operating on human minds which therefore
admit of boing obsorvod and moasurod as much as
any other motives. Ho does not himsolf uso tho will
of an omnipotent and benovolent boing as a means of
logically connecting individual and genoral happinoss".s)
Do sancties die hy in ornst tracht to gebruiken „as a

-ocr page 112-

means ot logically connecting individual and general
happiness" zijn de politieke en moreele sancties. De
politieke sanctie omvat die groep van lusten en onlusten,
waarover de wetten van \'t land beschikken, die volgen
op het gehoorzamen of overtreden van die wetten.
De bepaaldheid is het specifiek kenmerk dezer sanctie.
De handelingen, waarop ze betrekking heeft, de maat
en duur der werking zijn duidelijk omschreven en de
personen, die de uitoefening der straf in handen heb-
ben, zijn allen nauwkeurig aangewezen door de wet.
Aan den eenen kant is die bepaaldheid de oorzaak
van haar onvolkomenheid, daar alleen de daden, die als
misdaden beschouwd worden, vallen onder haar gebied.
Strafrecht en zedelijkheid echter, dekken elkander niet
geheel. Er zijn vele gevallen waarvoor geen wettelijke
regeling bestaat of bestaan kan volgens do beginselen
der utiliteit en waar dus de straf en belooning van de
politieke sanctie niet meer gelden. Aan den anderen
kant is deze sanctie binnen haar bepaalden kring de
sterkste van alle. Kernachtig drukt B o n t h a m het
uit „many men fear the wrath of Heaven, many men
fear loss of character, but all men are acted upon,
more or less by the fear of the jail, tho scourge, the
gallows, the pillory and so forth".J)

Waar de rechtbank van don staat geen invloed
meer heeft om door hoop op belooning of vrees voor
straf de menschen terug te houden van elkander to
benadeelen, daar komt de rechtbank der openbaro
meening to hulp. In het vorschil van sanctie alleon

-ocr page 113-

ligt dus het verschil tusschen politiek en ethiek. In
de openbare meening treedt de moreele sanctie in
werking, de eigenlijke sanctie der moraal. Ze heeft
een sociologisch en psychologisch uitgangspunt.

De mensch is nooit geïsoleerd, maar is een ge-
meenschapswezen. Als zoodanig is hij mot vele en
sterke banden aan zijn omgeving vastgebonden en voor
een groot deel voor zijn geluk daarvan afhankelijk.
Hij is afhankelijk van den goeden wil van do menschen
te midden waarvan hij leeft, die hem bevoordeelen of
benadeelen kunnen. Het eigenbelang verplicht den
mensch dus om op goeden voet te blijven met zijn
omgeving. Dit kan hij alleen doen door hot belang van
anderen niet te veronachtzamen. „A due rogard to tho
felicity of others, is the best and wisest provision for
our own".Uit eigenbelang is do mensch verplicht
rechtvaardig en welwillend jogens anderen te zijn.
„The dependence of man upon his follow men is the
sole source of the extra-regarding, as it is of the bone-
volont principlo".s)

Psychologisch knoopt dezo sanctie zich aan bij do
sociale driften, waarop Bentham reeds hoeft ge-
wezen. Hoewel ze uit ogoïstischon bodem opbloeion,
ontbreken zo bij geon enkelen volwassen monsch.s)
Zo mogen boporkt zijn tot don kleinsten kring, maar
binnen dien kring laten ze, door belooning en straf,
hun invlood goldon. Dadon, dio strokkon om hot geluk
van dozen kring to bovorderon, worden goedgokeurd

-ocr page 114-

en met welwillendheid en eer beloond. Daden, die het
geluk verminderen, worden afgekeurd en met smaad
bejegend. En telkens wordt de kring van sympathie
wijder. „The interests in a family extends to a tribe
from a tribe to a province, from a province to a nation,
from a nation to mankind".J) Met de uitbreiding van
\'t gebied der sociale neigingen, breidt zich ook uit de
werking en kracht der moreele sanctie. Ze beloont het
dienen van \'t algemeen belang door eer, roem, achting
en de vrijwillige diensten, die het gevolg daarvan zijn.
Ze straft de daden tegen \'t algemeen belang door af-
keuring, minachting, schande en smaad en wat hier-
van \'t gevolg mag zijn. De hoop op belooning en de
vrees voor straf door de rechtbank der openbare moe-
ning, verplicht de menschen tot zedelijkheid.

Bentham wijst op de opvoedende waarde van
de moreele sanctie. Door hoop en vrees beheerscht ze
het leven en brengt ze sluimerende motiovon in wor-
king. „By presenting motives we necessitate acts; by
awakening expectation of eventual pain or pleasure,
we influence character".2) Hij geeft een voorbeeld
van de wijze, waarop welwillendheid (benevolence) tot
stand komt en de deugd met \'t geluk verbonden
wordt. Een kind wordt door teokonen van liefde be-
jegend als het op bevel een verboden voorworp neer-
legt. „lts earliest sacrifices are mado to the moral,
the happiness generating principle, and it finds its
recompense. The love of its parents, its brothers and
sisters, its nurse and attendants, grows out of its

-ocr page 115-

physical sensibilities, and these sensibilities are awake-
ned to felicity bij the action of that love". 1) De
mensch ziet concrete voorbeelden van belooning der
deugd: van welwillendheid en gerechtigheid, en de
macht van \'t voorbeeld dwingt hem uit eigenbelang
tot navolging. Ieder individu is lid van de rechtbank
der openbare meening en beschikt over een hoeveel-
heid loon en straf door zijn goed- of afkeuring van
bepaalde daden. Hij werkt alzoo mede in \'t algemeen
belang en tegelijk terug op zich zeiven, omdat \'t eigen
zedelijk oordeel een persoonlijke motiveerende kracht
uitoefent. Persoonlijke goedkeuring van de een of
andere gedragslijn „may lead to its adoption".s) Op
deze wijze tracht Bentham hot ontstaan dor zede-
lijkheid te verklaren uit de hoop op loon, d. i. lust,
en de vreos voor straf, d. i. onlust, on aan te toonen
de identiteit van deugd en plicht en eigenbelang.

Doch ook hior, ovenals bij do godsdionstigo sanctie,
ziet hij do gevaren en afdwalingen van do moreoio
sanctie. „Alas sympathy to a great extent, approbation
to a vast amount, havo froquontly boen excited, not
by acts productive of good but by acts productive of
evil; not by conduct favourable to human happiness,
but dotrimontal and destructive to human happiness
in tho highest degroo: by victory and conquest for
oxample, by depredation, devastation and slaughter
on tho widest scale, or by the acquisition or possession
of power; power in unbounded quantity, howovor
obtained, howovor oxorcised".3) In do bowondering

1 \') Deontology, II. p. 88.

\') Ibid., I. p. 22.

-ocr page 116-

van een krijgsheld ziet Bentham zulk een afdwaling.

Een tweede gevaar, dat zich aansluit bij het voor-
afgaande, is dat de moreele sanctie in twee groote
tegenovergestelde afdeelingen gesplitst is, de democra-
tische en de aristocratische afdeeling „awarding a
very different portion of recompense or punishment
to acts of a similar character".1) De zedelijke over-
tuigingen en de gedragslijnen, die daaruit voortkomen,
worden bij ieder individu bepaald door zijn eigenbelang.
De overtuigingen van een volk worden bepaald door
\'t belang der individuen. Het belang van de demo-
cratische afdeeling is het belang van de meerderheid.
De zedelijke overtuigingen van deze afdeeling, in zoo-
ver ze berusten op een juist inzicht in \'t belang van
deze „subject many", zullen in hooge mate het grootste
geluk van \'t grootste getal dienen. Deze klasse, de
„subject many", bestaat uit de arbeiders, het prole-
tariaat — „the poor, labouring and non-labouring, —
all those who cannot afford a clean shirt every day,
and a suit of clothes every two or throo months". ■)
Tegenover deze klasse staat de aristocratische sectie
„the ruling and otherwise influential few, the highest
rank of the functionaries of the state, with the addition
of such other classes, whose particular interests are in
league with theirs".3) Ook by deze klasse beheerscht
het eigenbelang de zedelykheid. En nu is „in a great,
not to say the greatest, part of the field of morals,
including that of legislation, tho interest common to

-ocr page 117-

the members of this narrow section in direct opposition
to the interest of the other more comprehensive sec-
tion". l) Zedelijk staat de democratische sectie hooger,
omdat ze niet zoo blootgesteld is aan de verzoekingen
van „particular and sinister interest". ®) Doch ook de
democratische sectie dwaalt dikwijls in haar zedelijke
overtuigingen en oordeelvellingen. Maar juist hierin
staat ze tot nu toe te veel onder de macht van de
aristocratische sectie. „De heerschende ideeën van een
tijd waren steeds de ideeën der heerschende klasse".s)
Hoe meer verlicht en zelfstandig hot oordeel der
democratische sectie derhalve wordt, des te gunstiger
zal het zijn voor het algemeen belang, terwijl het
oordeel der aristocratische sectie al meer en meer
vijandig wordt tegen het algemeen belang.4) Bont-
ham antecipeert de zoogonaamdo „klassomoraal".s)

Niet alleen kan do moreelo sanctie mot zichzelf
in stryd komen, maar ook de verschillende sanctios
onderling. „Each of them is according to circumstances
suscoptiblo of such a degree of force as may provo
sufficient, perhaps even the weakest of them, to enable
it to over power any ono or moro of the rest, i. o. to
give determination to human conduct, even while all
those othors aro operating in opposition to it".a) Zoo
kan do moreelo sanctie dadon in bescherming nemon,

-ocr page 118-

die de legale sanctie straft b.v. de overtreding van een
wetsbepaling, die nadeelig is voor \'t grootste geluk
van het grootste getal. Zoo kan de physische sanctie
genoegzame belooning voor een gedragslijn aanbieden
om alle kracht aan de andere sancties te ontnemen.
In plaats van eenheid in streven en belangen te bren-
gen, veroorzaken de sancties zelf weer strijd. Zoo leidt
deze theorie van zedelijke verplichting tot casuïstiek.
Het gelukt Bentham nergens eenheid en harmonie
te verkrijgen noch in de lust en lustwaarde, noch in
de motieven, noch in de belangen, noch in de sancties.
Zijn uitgangspunt is individualistisch en zijn ethiek
blijft atomistisch. Het eenige middel, dat overblijft,
is de verlichting en beschaving, de veranderde maat-
schappelijke toestanden, de wetgevende en constitutio-
neele hervorming. De verlichting van het grootste
getal, de wetgeving en rogeering door het grootste
getal is de noodzakelijke voorwaarde voor do verwer-
kelijking van het ideaal van \'t sociale utilismo: „The
greatest happiness of the greatest number".

-ocr page 119-

HOOFDSTUK IV.

Do toepassing zjjner Grondbeginselen op het
politieke en sociale leien.

De bestaande sociale en politieke toestanden vond
Bentham in strijd met zijn grondbeginselen. Zijn
ontevredenheid over do bestaande orde openbaarde
zich reeds duidelijk in zijn studententijd to Oxford
en word door zijn ervaringon aldaar nog versterkt.
Te Oxford moest hij zich onderworpen aan allorloi
formaliteiten en regelen, waartegen z\\jn vrye geest
innerlijk in verzet kwam. Do ruwheid, huichelachtig-
heid on onoprechtheid van do heele omgeving, wekten
bij hem een bitteren afkeer. „Tho genius of the placo
is a compound of orthodoxy and corruption: corruption
to give it force in tho world; and orthodoxy to cover
its advances from tho people, and fVom the scrutiny
of the party\'s conscionco". Zoo schreef do jongo
Bentham in zijn „Commonplaco Book".Aan don
immatriculatio-eod aldaar en do algomoeno verbrokiug
daarvan schroeflij toe do corruptie dorpublioke moraal
on do bolommoring van verstandol\\jken vooruitgang.

\') Works, X. p. 7G.

-ocr page 120-

Met veel warmte en beslistheid trachtte hij later aan
te toonen de ondoeltreffendheid en schadelijke over-
bodigheid van den eed in het algemeen en bepleitte hij
de afschaffing daarvan.In heiligen ernst beschouwde
hij de „Church of England Universities" meer als
hinderpalen in den weg van nuttige kennis, dan als
instellingen, waar de hoogste belangen van een volk
gediend werden. Diep doordrongen van zooveel onver-
schilligheid en zoo weinig ernst, ligt het voor de hand,
dat hij geen groote verwachting van, noch achting voor
de personen kon hebben, die daar worden opgeleid.
Voor een groot gedeelte is zijn antipathie tegen de
Anglicaansche geestelijkheid zonder twijfel geboren uit
de ondervindingen, opgedaan te Oxford, met den over-
wegenden klerikalen invloed aldaar. Hij is zeer bitter
tegen de geestelijkheid in \'t algemeen. „In England
the clergy are scorpions which sting us. On the con-
tinent they are dragons which devour us".2) Naast de
geestelijkheid waren het de advocaten, die hij mot toe-
nemende heftigheid aanviel. Deze twoo maatschappe-
lijke groepen hadden volgens hem een groot aandoel
in de „Sinister interests", waartegen hij zijn loven lang
met alle kracht streed.

Doch het was niet alleen de kennismaking met
de personen en toestanden te Oxford, dio hom vormdo
tot den radikalen hervormer van lator. Lord Shel-
burno, dio vroegor reeds Priostloy on Prico,
devoorloopers van Bonthara, begunstigde, nam ook
hom onder zyn bescherming en noodigdo hem uit naar

>) Swear not at all, Works, V. p.p. 187 et aeq.

») Works, X. 74.

-ocr page 121-

Bowood, zooals reeds vroeger werd gezegd. In dezen
tijd had Bentham nog beslist aristocratische en
absolutistische neigingen. Sprekend over W i 1 k e s, de
man, die zulk een stoot gegeven heeft aan de demo-
cratische beginselen in Engeland,1) zegt Bentham:
„I never saw him but once. I was a determined aris-
tocrat in his time — a prodigious admirer of Lord
Mansfield, and of the king. There was a horrible
outcry against Wilkes for turning the king\'s ministers
out of office, and I said why should the king not
discharge his servants at will like any other person ?...
I was however a great reformist, but never suspected
that the people in power were against reform. I sup-
posed they only wanted to know what was good in
order to embrace it." ®) Door zijn kennismaking mot
een aantal gezaghebbende mannen werd hij ontnuch-
terd. In zijn gedenkschriften geeft hij interessante
mededeelingen omtrent zijn verblijf te Bowood on do
hooge bezoekers aldaar. De houding, die dezen tegen-
over hom aannamen, was zoo onverschillig, dat zo aan
minachting gronsdo. Dit kon niet anders dan op
Bentham een diopen indruk makon. Zijn ervaringen
te Bowood hebben niot woinig or too bygodragon om
een sterk democratischen goest bij hom wakker te
roopon, om hom in te nemon togen deze rogeerings-
porsonen on het heelo systeom, waarvan z\\j do gezag-
voerders waren. Tusschon Camden do „Whig" on
Mansfield do „Tory" morkte h\\j slochts woinig
verschil op. Camdon was tevredon met den bostaan-

\') Vgl. Roylanco Kont, 1. c. p.p. 44 ot eoq.

\') Works, X. p. 66.

-ocr page 122-

den rechtstoestand, van „geweld" en „intimidatie",
van „corruptie" en „bedrog", van „plundering" en
„onderdrukking" in verschillende graden; hij wilde noch
verbetering noch verergering. Mansfield daaren-
tegen was meer actief; zijn begeerte en zijn streven
was erop gericht den toestand zooveel mogelijk erger
te maken, het lot van de supplianten wilde hij vol-
komen afhankelijk maken van zijn willekeur en eigen-
belang. Te Bowood kwam Bentham tot de overtui-
ging, dat al de staatslieden, die hij daar ontmoette,
het groote element van de staatsmanskunst misten.
„Always engaged in discussion about what was and
seldom or never about what ought to be." 1) Hij was
er nu echter nog niet zoo doordrongen van als later,
dat het eenige motief van de regeerende personon overal
was een weldoordacht eigenbelang, dat zich uitte in
een systematisch onderdrukken en plunderen van het
volk. De dwalingen van de regeering schreef h\\j nu
nog toe aan nalatighoid en zwakheid. 3)

Het is van groot belang te letton op de persoon-
lijke levenservaringen van Bentham. Er bestaat zulk
een nauw verband tusschen zyn persoonlijken aanleg,

1  „If at any time they have suffered the nation to bo
preyed upon by swarms of idle pensioners or usolesa placomen
it has rather been from negligence and imbecility, than from
any settled plan for oppressing and plundering tho peoplo. If at
any time they havo sapped tho sources of national wealth by
cramping commorce and driving the inhabitants into imigration,
it has been with other views and in pursuit of other ends".

Later voegde hU de veelzeggendo aanmerking hierbij:
„So thought anno 1780 and 1789 - not so anno 1814" -
Works,
I. p. 6 n.

-ocr page 123-

zijn levenservaringen en de ontwikkeling van zijn leer.
Uit schijnbaar nietige voorvallen heeft hij meermalen
groote gevolgen getrokken.

De juridische wereld, met de tallooze misstanden,
waarmee Bentham door de praktijk in aanraking
kwam, gaf den doorslag aan zijn geestelijke werk-
zaamheid en maakte hem tot „the great questioner of
things established".1) Zijn heele werkzaamheid is uit
en voor het practische leven ontstaan.

In de allereerste plaats was Bentham rechts-
philosoof en rechtshervormer. Het was daarom zeer
natuurlijk, dat hij de belangrijkheid van \'t recht bi-
zonder hoog aansloeg. Als het voor ons van veel belang
en nut was, beweerde hij, de samenstelling te kennen
van de lucht, die we inademen, was het zeker van
niet minder belang en nut de beginselen te kennen
van het recht, waaronder we veilig leven kunnen. En
het was van niet minder belang te streven naar ver-
betering van dit recht.\') De man, die zich tegon dit
streven verzette, moest bestroden worden als eon

1  Dit schrijft Bentham onder den indruk van don
ontwaakten wotonschappoiykon geest. „The age wo livo in is
a busy ago; in which knowledge is rapidly advancing to
porfection. In the natural world in particular, ovory thing
teems with discovory and with improvement. Tho most distant
and rocondito regions of tho oarth travorsod and oxplorod —
the all vivifying and subtle olomont of tho air so recently
analyzed and mado known to us, — aro striking ovidonces,
wore all othors wanting, of this pleasant truth". -
A Fragment
on Government,
Editod by Montaguo, Oxford, 1891, p. 8.

Bont ham was niet onbokond mot do workzaamhoid
van Priostloy op\'t gobiod van do Chomio. Hij zelf had eon
voorliofdo voor do Chomio on Botanlo. Dozo natuurwetenschap-
poHlko noiging was niet zondor invlood op ztfn mothodo.

-ocr page 124-

vijand van \'t geluk der menschheid. Zulk een vijand
meende Bentham gevonden te hebben in den con-
servatief SirWilliam Blakstone („everything-
as-it-should-be Blakstone"), de schrijver van de „Com-
mentaries on the Laws of England". 1) Bentham\'s
eerste aanval tegen de bestaande orde was dan ook
op Blackstone gericht en met hem op den chao-
tischen en irrationeelen toestand van het Engelsche
rechtswezen. En dit was het begin van een lang leven
van strijd tegen bestaande meeningen en instellingen.
Om de kracht van zijn argumenten te voelen en het
doel van zijn streven te begrijpen is het noodzakelijk,
ons een denkbeeld te vormen van dat rechtswezen,
zooals Bentham het zag.

Reeds stond bij hem vast, dat het hoogste doel
van den wetgever en van \'t geheelo rechtswezen moest
zijn „the greatest happinoss of the greatest number".
Het bestaande rechtssysteem vond hij hoe langer hoe
meer in strijd met dit doel. Dit toonde hij aan uit do
bestaande procedure wettens) (de „adjectivo laws",
zooals hij ze noemde in tegenstelling met de „substan-
tive laws", de bestaande wetten, die door de „adjectivo
laws" toegepast en uitgevoerd moesten worden).

B o n t h a m beweerde, dat het grootste getal van
de loden der maatschappij, de armen, onder het be-
staande systeem geen deel hadden aan de beschorming
der wet. Dat was het gevolg van wat hij smalend

1  Over dezo afdoeling van \'t recht heeft Bentham
zeer voel goschrovon. Vgl.
Principles of Procedure, Works, II,
1-188,
Rationale of judicial Evidence VI on VII, Swear not at all
V, 187-229 o. a.

-ocr page 125-

noemde „the trade of justice" door „Judge & C o.".
Deze rechts-handel bestond in de directe en indirecte
belastingen op proceshandelingen, die toch de. bescher-
ming der wet verwezenlijken moesten. Men trachtte
de directe belastingen op \'t recht te verdedigen door
voor te geven, dat ze ongegronde en onbeteekenende
processen zouden tegenhouden. Met nadruk kwam
Bentham hiertegen op. Ongegronde en onbeteeke-
nende processen bestonden er niet en door het recht
te belasten gaf men een wapen in de handen van
rijken en oneerlijken tegen de groote meerderheid der
minder gegoeden. Het recht toch was de zekerheid der
wet voor alles wat voor ons hooge waarde had, be-
zitting, vrijheid, eer, \'t leven zelf en was dus het
hoogste bezit, dat allo andere insloot. Do onthouding
van het recht was derhalve het grootste nadeel en
onrecht, dat iemand treffen kon. „It is not robbery
only, enslavement only, insult only, homicide only - it
is robbery enslavement, insult, homicide, all in one."1)
De belasting op het recht boteekendo niots minder
dan den armen\'t recht te onthoudon. De bezittondon
haddon de natuurlijke voordoeion van don rijkdom,
eon goede opvooding, den invloed van stand en hooge
connecties. Zij hadden dus nog andoro middolon om
\'t kwaad te weren. De eenigo sterkte der armen, met
hun onkundo en intellectuoele onbekwaamheid on bo-
rooving van politieko macht, lag in do boscherming
der wet. In antwoord op een schrijven van rechter
Ashhurst, die boweerdo dat niomand zoo laag was,
dat h\\j buiten do bescherming der wot stond, antwoordde

-ocr page 126-

Bentham, negen en negentig uit de honderd ston-
den feitelijk huiten die bescherming; allen die niet
25 pd. st. of 25 X 25 pd. st. konden wagen aan een
kans op recht.1) Hij legde den nadruk op kans: „I
say
chance: remembering how great a chance it is that,
although his right be clear as the sun he loses it by
a quible". =)

Deze wantoestand was in strijd met\'t sociale utilisme,
en vermeerderde de reeds bestaande ongelijkheid tus-
schen de bezittenden en de bezitloozen. Bentham
ijverde voor de rechtsgelijkheid van allen en daarom
pleitte hij voor de afschaffing van dit onrecht tegen
armen.

Meer nog dan tegen de directe belastingen kwam
hij in verzet tegen de indirecte lasten, dio de oorzaak
waren van zoovele misbruiken op \'t gebied van \'t
recht. Steeds heftiger werd hij in zijn aanvallen en
bitterder in zijn toon, steeds scherper in zijn kritiek
op het bestaande systeem en de personen die het
verdedigden, de rechters en advocaten, „Judge & Co",
„the lawyer tribe", „the profound constitutionalists
who worship precedent as the tost of excellence". A1
meer en meer zag hij in het heelo rechtssysteem
niets anders dan een uitvloeisel van weldoordachte
„sinister interests".

-ocr page 127-

In deze „sinister interests" zag hij ook de oorzaak
van het verzet tegen alle verandering en verbetering
waarnaar hij streefde. Enkele hooggeplaatste personen
in \'t bijzonder worden \'t voorwerp van zijn aanvallen.
Lord Eldon „finding the practice of the court of
chanchery replete with fraud and extortion on or soon
after his coming into the office of chancellor, formed
and began to execute a plan for the screwing it up
for his own benefit, to the highest possible pitch; to
wit, by assuming and exercising a power of taxation
and for that purpose setting his own authority above
that of parliament." Eldon „planned and established,
by act of Parliament a joint-stock company composed
of the Westminsterhall chiefs and dishonest men of
all classes".*)

De vorm, waarin de „sinister interests" vastgesteld
werden en waarvan al dio „lasten" \'t „handeldrijven"
in het recht, de „afpersing" door rechters en advocaten
een gevolg was, zag B e n t h a m in do wij zo, waarop
de rechters bezoldigd worden. De gebrekkigo inrichting
van do vroegere maatschappij had do gerechtelijke
procedure onder de macht gesteld van den rochter in
plaats van den wetgever. Als belooning voor zijn
arboid on do uitoefening van zjn macht, ontving hij
oen honorarium (fee) van don eischer.s) Nu geldt van
den rechter, ovenals van ieder ambtenaar en ieder
mensch deze grondwaarheid, dat do goede vorvulling
van zyn plichten afhangt van de ovoroonstemming
daarvan mot z\\)n oigenbolang. Waar er str\\jd is tus-

-ocr page 128-

schen belang en plicht, daar zal de plicht moeten
wijken voor het belang. Waar de officieele plicht van
een ambtenaar in strijd is met zijn eigenbelang, daar
zal hij de officieele plicht d. i. het belang van anderen
prijsgeven voor zijn eigenbelang, bij iedere gelegenheid,
die zich hiervoor aanbiedt. Het „self-preference" be-
ginsel is een absoluut beginsel bij Bentham. Door
het beloonen van rechters en andere ambtenaren met
een honorarium bij iedere gelegenheid van een bewezen
dienst, of voor een geschreven document, wordt hun
plicht in lijnrechten strijd gesteld met hun eigenbelang.
En dit geschiedt in evenredigheid met den tijd daaraan
besteed, of de lengte en aantal documenten. Het is dan
in \'t eigenbelang van den ambtenaar de documenten
te vermeerderen en den tijd te verlengen en het heele
systeem van procedure te compliceeren.1) Uit do wijze
van bezoldiging is dus ontstaan het gecompliceerde,
technische systeem van do Engelsche procedure. Zoo
verklaart Bentham het.

Deze technische procedure, die men verzachtend,

-ocr page 129-

doch verleidend, de regelmatige noemde, kenmerkte
zich door den overvloed van regelen en formaliteiten,
waardoor ze in dichte duisternis gehuld werd. Daarin
lag een groote winst voor rechters en advokaten, „the
benefit of both branches of the fraternity, professional
and official". Vandaar een heele reeks van vondsten
ten koste van \'t recht. De gerechtshoven werden ge-
scheiden in „Law Courts" en „Equity Courts". De
rechtszaken werden verwezen van \'t eone hof naar
het andere, waardoor do draad van \'t getuigenis afge-
broken werd en onnoodige kosten en vertraging en
ergernis veroorzaakt werden. De partijen werden
uitgesloten van de tegenwoordigheid der rechters. De
rechtbanken waren buiten bereik door don afstand.
De taal der wet was onbegrijpelijk. Vooral sedert de
„Normandische verovering" had hot tochnischo systeem
zich ontwikkeld. Deze gebeurtenis betreurt Bentham
als een grooto nationale ramp. Hij ziet terug op den
tijd der Anglosaxen als op een verdwenen gouden
eeuw. Toon heerschte er een natuurlijk systeem van
procedure, door on door „democratisch". Een plaats-
vervanger van den koning presideerde. Do vrije burgers
tradon op als rechters. De betrokken partij on waren
persoonlijk aanwezig on ieder was bogeorig zijn eigen
zaak bloot te leggen on te verdedigen. En in dezelfde
rechtsvergadering van \'t vrije volk, waar eon zaak
begonnon word, daar werd zo ook geöindigd. Overliet
hoelo land vorsproid waron or lokaio rochtbankon in
voldoende nabijhoid en aantal. Er bestond geon onder-
scheid tusschen rechtsgeleerden on volk, tusschon do
taal van hot rocht on de taal van het volk. Bentham

-ocr page 130-

roemt ook de Israëlitische rechtspraak om zijn natuur-
lijken eenvoud, de groote openbaarheid en de eerlijk-
heid. x) Sedert de verovering der Normandiërs werd
het anders. De koning stelde rechtbanken in, die voor
speciale gevallen over het heele land jurisdictie hadden.
Daardoor werd het heele land één groot rechtsgebied
voor enkele gerechtshoven. De gebrekkige verkeers-
middelen en de ruwheid van de tijden, maakten de
hulp van gevolmachtigden noodzakelijk. En zoo ont-
stond er onder den naam van „attorneys" en „serjeants"
een heele groep van professioneele rechtsgeleerden, die
het natuurlijk in hun belang vonden, dit systeem
verder te ontwikkelen. Die Normandische rechtsgeleer-
den verdrongen niet alleen de volksrechtbanken, maar
ook de volkstaal. Een soort Latijn en Fransch werd
de judicieele taal. Dit was een middel om den invloed
van het volk op \'t rechtswezen te vernietigen en \'t

\') Under the Mosaic Codo justice was administered at
the
gales. Why at the gates ? Evon because there was the
greatest affluence of passengers: affluence — not of paid, but of
gratuitous observers, and thereby inspectors, on the principle
above submitted to the Honorable House (d. i. in de
Petition
for Justice).
Of factitious expense or delay, in no shape undor
that system, is any trace visible. Exclusion of parties from
judges presence, — unintelligible language — useless
written
instruments — subornation aud practico of lying — cessation
of judge\'s service for six and twolvo months togethor - blind
fixation of times for judicial operations — mechanical substi-
tuted for mental judicature - useless transference in bandying:
add decision on grounds avowedly foreign to the morita —
jurisdiction when it should bo ontiro, split and spliced - of
any one of all these abominations, not a vestigo visible.

Whence now, this difference? Whonco, but that tho God
of Moses was the God of justice; the God of Judge & Co., the
Demon of Chicane,
Supplement to the Petitions for Justice, Works,
V. 644.

-ocr page 131-

voordeel van „deskundigen" te vermeerderen. De on-
kenbaarheid van de „substantive laws" toch is soms
de oorzaak van overtreding en de onkenbaarheid van
de „adjective laws" geeft het rechtsmonopolie aan de
advocaten, de vijanden van \'t volksgeluk.l)

Een gevolg van de onkenbaarheid, duisterheid en
twijfelachtigheid van \'t technische systeem was de
noodzakelijkheid van \'t juridische interpreteeren der
wetten. Dit hielp mede om \'t systeem dieper wortelen
te doen schieten en grooter omvang te doen aannemen.
Volgens Bentham had het woord interpreteeren in
den mond van oen jurist een geheel anderen zin dan
bij andere menschen. In plaats van don eigenlijken
zin en de bedoeling weer te geven, beteekonde hot de
wederrechtelijke uitoefening van wetgevend gezag. Met
of zonder \'t bedriogelijke voorwendsel de eigonlyke
bedoeling van don wetgever weer te geven, cijferde
men die bedoeling weg on stolde men een andor wet
in de plaats daarvan. Hiermodo werd het beginsel van
willekour in \'t recht ingevoerd on word \'t wetgovend
gezag door den rechter gousurpoerd met een nasleep
van kwade gevolgon. B o n t h a m beweert, dat op dezo
w\\jzo de helft van de Engelscho wet ontstaan is. Men
oordeeldo naar analogie van vroegere vonnissen over
geiyksoortigo govallon. Ieder vonnis van een rechter

\') Weinig vorbotoring zag Boutham in do vorandoring,
in 1731 tot stand gokomon ondor invlood van Blackstono,
waardoor\'t Engelsch horstold word als rechtstaal. De technische
woordon blevou toch voortbestaan, b.v. felony, larcony, enz.
„Blackstono triumphod whon upon tho translation of tho
lawyera dog-Latin scripturos into a sort of Englisli, tho dark-
ness was but t.he moro visiblo".
Rationale of Judicial Evidenct,
Works,
VII, p. 283.

-ocr page 132-

of groep van rechters diende weer tot regel voor een
volgend geval. Zoo groeide de „Common Law" —
„Judge-made Law" steeds aan en
Dam steeds toe in
onduidelijkheid en onkenbaarheid, een „immense chaos".
En de wijze waarop de rechters deze wet maakten,
zegt Bentham aan „Ashhurst & Co." was: „Just
as a man makes laws for his dog. When your dog does
anything you want to break him off, you wait till he
does it and beat him for it".1) En spottend zegt hij,
dit is het systeem, waar men geen woorden van lof
genoeg voor vinden kan. Van Coke tot Blackstone
roemt men het als „the perfection of reason", „the
wisdom of ages".

Met deze „Common Law" hebben we tegelijk een
ander euvel, waar Bentham scherp tegen op kwam,
het gebruik maken van ficties in do rechtsgeleerdheid,
„judge-made law" is „tho region of fictions". Hier is
alles fictie, behalve de usurpatie van wetgevend gezag.
Bentham heeft reeds aangetoond, dat de ganscho
„Common law" vrucht is van deze usurpatie in het be-
lang van de rechters. Om dit te verdedigen en den
schijn van wettigheid er aan te goven, zijn do rechts-
geleerden gedwongen do toevlucht te nomen tot leugen
en bedrog. „A fiction of law is a wilful falsehood, having
for its object the stealing legislative power by and for
hands which could not or durst not openly clain it
- and, but for the dolusion thus produced, could not
exercise it".J) Deze opzettelijke vervalsching is dus
het groote middel van willekeurige macht, hot middel,

1  A Fragment on Government, Works, I. p. 243.

-ocr page 133-

waardoor do rechtsgeleerden de wetten uitleggen in
overeenstemming met hun „sinister interests". Voor
Bentham, in zijn eenzijdigen ijver, staat het vast,
dat in Engeland „lying constitutes the basis of judicial
procedure".*) Hij geeft tal van voorbeelden van zulke
juridische ficties. Men veronderstelde de afwezigheid
van een persoon, die tegenwoordig was en omgekeerd;
men veronderstelde het werkelijk bestaan van denk-
beeldige personen als borgen „John Doe", „Richard
Roe"; men beschouwde denzelfden persoon als tegelijk
levend en gestorven, enz.

Het oordeel van Bentham over het heele rech-
terlijke systeem is zeer hard. „Tho whole judicial
system, with everything that belongs to it is a perpe-
tual hotbed for tho raising a perpetual crop of depre-
dation and oppression in every imaginable shape, with
proportionable profit to Judgo & Co. as ofton as it
breaks out in the shape of litigation".3) Met onver-
moeiden ijver streed hij voor de afschaffing van dit
tochnische systeem van procedure.

Tegenover dit kunstmatig en gekunstold systoom,
geboren uit „sinistor interests", steldo B e n t h a m
het
natuurlijke stelsol van procedure. Hij noemde hot
ook \'t „domostic systom", omdat hij hot typo daar-
van zag in het familiolevon. Als twee kinderen eon
geschil hebbon ovor spoolgoed, roept de vader zo boi-
don in zijn tegenwoordigheid; hij hoort zo beiden aan
en spreokt zijn oordeol uit overeenkomstig de feiten.
Daarmede is de zaak afgehandeld en de kindoren zijn

-ocr page 134-

met elkaar verzoend. Hier heeft men een voorbeeld
van natuurlijke rechtspraak. Ze kenmerkt zich door
de afwezigheid van regelen en formaliteiten, evenals
de gezondheid zich kenmerkt door de afwezigheid van
ziekte en de vrijheid door de afwezigheid van dwang.
Op de meest directe en doelmatige wijze, zonder af-
legging van den eed, tracht men de feiten aan beide
kanten van \'t rechtsgeding in \'t helderste licht te
stellen en op grond van die feiten velt men \'t vonnis.
Zooveel mogelijk tracht men noodeloos lijden van
onschuldigen, armen en verdrukten te voorkomen
en alleen de schuldigen te treffen. Het rechtswezen
wil Bentham democratiseeren. „The fountain of
justice is the nation, through the channel of the legis-
lature. Justice shall not be administered in the name
of the king, or any single person." l) Daarom wil hij
de grootst mogelijke openbaarheid in do rechtbanken
als middel van publieke controle op de rechtspraak.
Daarom wil hij de volkstaal als de taal van het recht.
Daarom wil hij den grootsten eenvoud in de procedure
en de rechtsgelijkheid van allen. Daarom wil hij de
eenvormigheid van de rechtbanken en de enkele rech-
ter met vast salaris, dio de volle verantwoordelijkheid
voor zijn vonnis dragen kan. Bereikt men dit alles,
dan heeft men den besten waarborg voor de grootste
intellectueele, moreele en actieve geschiktheid der
rechtsambtenaren en tegelijk een minimum van erger-
nis, vertraging en onkosten. Want „Official aptitude
maximised" is tegelijk „expense minimised". *)

-ocr page 135-

Met de afschaffing van het technische stelsel van
procedure en de invoering van het natuurlijke, ismen
reeds een groote stap nader aan het groote doel van
het sociale utilisme. Dat hoogste doel van staat en
wetgever kan echter niet bereikt worden zonder de
hervorming van de „substantieve" wetten zelf en een
wetgeving op utilistischen grondslag. „The ultimate
utility of the adjective laws will therefore depend
altogether upon the utility of the substantive laws....
Unless the substantive law be conformable to the
greatest happiness of the community, the use made
of the body of adjective laws on that occasion cannot
be conformable to that same end".1).

Volgens het beginsel van \'t utilisme kan het
doel van de wetgeving geen ander zijn dan het geluk
van de maatschappij. Dat hebben we reeds gezien.
Ook hebben we gezien, dat het grootste geluk van de
maatschappij is het grootste geluk van het grootste
getal individuen, en dat de zorg voor zijn eigen geluk
aan \'t individu zelf overgelaten moet worden. Hieruit
volgt reeds do taak van den wetgever. Hij moet
slechts \'t individu beschermen togen lijdon („onlust,
„pain"). Iedoro wet is op zich zelf een beperking van
de individuoele vryheid on iedere boperking van de
vrijheid gaat gepaard mot een natuurlyk gevoel van
onlust in meerdere of mindore mate. Iedere wet is
dus op zich zelf een kwaad en dit is een genoegzame
roden tegon de wot, indien or geen gewichtiger redon
voor do wet bestaat, indien het voordeel van de wet
niet grooter is dan het nadeel.

1 ) Principles of Judicial Procedure, Works, II. p. 0.

-ocr page 136-

Met de taak van den wetgever is ook zijn methode
aangewezen. In de bevordering van het grootste geluk
voor \'t grootste getal moet hij zich laten leiden door
de ervaring en de waarneming. Hij moet alleen op
de lust- en onlustgevolgen letten en als een koopman
zijn inkomsten en uitgaven, zoo moet hij die gevolgen
nauwkeurig balanceeren. Van de predomineerende ge-
volgen hangt het karakter van de wet af. „Every
legislator and writer on legislation who understands
his business, proceeds in his accounts as a merchant
does in his: has a debtor side as well as a creditor
and neglects not any more to make his entries on
one side than on another".

Van het standpunt van den wetgever laat het
geluk zich onder vier gezichtspunten beschouwen:
bestaansmiddelen, overvloed, gelijkheid en zekerheid.
„Investigating more distinctly in what that happiness
consists we shall find four subordinate ends: subsis-
tence, abundance, equality, security". *) Alle wet-
gevende arboid heeft zich rondom doze vior punten te
concentreeren, de bostaansmiddelon te verzekeren,
overvloed voort te brengen, do gelijkheid te bevorderen
en de zekerheid te handhaven. Hoewol ze theoretisch
gescheiden zijn, vallen ze dikwijls praktisch samen on
dezelfde wet kan zo dus allo tegelijk dienen. Het kan
echter ook gebeuren, dat zo ouderling in strijd komen.
Zoo kan de gelijkheid een verdeeling van den rijkdom
vorderen, die onvoreenigbaar is met de zekerheid. In

-ocr page 137-

zulke gevallen moet aan het eene of andere doel de
voorrang toegekend worden. De middelen van bestaan,
de overvloed en de gelijkheid hebben slechts op het
tegenwoordige betrekking, terwijl de zekerheid ook de
toekomst omvat en de noodzakelijke voorwaarde is voor
\'t verwerkelijken der andere doeleinden. Do zekerheid
verdient dus in gevallen van strijd den voorrang in
de wetgeving.

Wat de bestaansmiddelen en den overvloed betreft,
met betrekking tot deze heeft de wetgeving een nega-
tieve taak. Ze moet slechts den arbeid en de vruchten
van den arbeid beschermen tegen aanslagen van
buiten en verder vrij laten. De natuur zelf zorgt voor
motieven van voldoende kracht om de bestaansmidde-
len te verwerven. Behoeften en bovrediging, onafschei-
delijk verbonden met onlust en lust, zijn in dit opzicht
doelmatiger dan de besto wetgeving. Waar de kracht
van de physieko sanctie dus genoegzaam is, daar is de
politieke sanctie overbodig. De overvloed is slechts \'t
gevolg van de voortgaande werking van dezelfde oor-
zaken, dio do bestaansmiddelen waarborgen. „Wants,
onjoymonts, thoso univorsal agonts of socioty, having
begun with gathoring tho lirst sheaf of corn, proceed
to build magazines of abundanco, always increasing
but nevor filled".Hot ingrijpen van do rogooring is
dus nutteloos on schadelijk, daar allo dwang of bo-
perking van de vrijheid eon vormindoring van \'t geluk
tengevolgo heeft.

Do rijkdom van do maatschappij is do rijkdom
van de individuen, die do lodon dor maatschappij uit-
maken. Do regeoring moot aan do individuoolo lodon do

-ocr page 138-

grootst mogelijke vrijheid geven in al hun economische
verhoudingen. De utilistische wetgever stelt het zich
derhalve ten doel om alle belemmeringen op handel
en nijverheid uit den weg te ruimen. In alle phasen
van het economisch proces in de maatschappij wil
Bentham de grootste vrijheid van \'t individu. Vrij-
heid van contractsluiting, van binnén- en buitenland-
schen handel is en noodzakelijk uitvloeisel van \'t
sociale utilisme. In \'t
„Defence of Usury" 1) tracht
Bentham aan te toonen hoe onstaatkundig het is
door wettelijke bepalingen de rentestandaard vast te
stellen. In dit opzicht gaat hij zelfs verder dan Adam
Smith met wien hij het over \'t algemeen eens is.
Hij verdedigt de stelling: dat geen minderjarige, die
normaal is, vrij en welbewust handelt, er in verhinderd
moet worden om op de meest voordeelige wijze een
leening te sluiten, evenmin behoort hij, die \'t geld
leent, er in verhinderd te worden zijn eigon voor-
waarden te stellen. Wat dus de maximisatie van den
rijkdom betreft, als onderdeel van de maximisatie van
\'t geluk, moet het beginsel van de regeoring zijn:
„Be quiet", „Laissez fairo". Dit zet B o n t h a m meer
uitvoerig uiteen in\'
„A Manual of Political Economy". *)
Al wat de industrie noodig heeft is do zekerheid en
de vrijheid. „The request which agriculturo, manu-
factures, and commerce present to governments, is
modest and reasonable as that which Diogenes made
to Alexander." „Stand out of my sunshino". „We have
no need of favour — wo require only a secure and

1  Ibid., in. p.p. 32 et seq.

-ocr page 139-

open path".1) Uitzonderingen worden alleen dan toe-
gelaten als \'t voordeel overwegend is.

In deze beginselen ligt duidelijk de kern van de
latere „Manchester school", die van zooveel belang in
\'t politieke leven van Engeland geworden is door den
invloed van mannen als C o b d e n en Bright.3)

Over de gelijkheid spreekt Bentham met de
grootste omzichtigheid. Hij verwerpt de abstracte ge-
lijkheid, die op de rechten van den mensch gegrond is.
In Frankrijk trachtte men die door de Revolutie te
venvezenlijken en in Engeland werd zij door Thomas
Paine en de vroegere radicalen verkondigd. Ook de
Amerikaansche „Declaration of Rights" beschouwt
Bentham als een „hodge-podge of confusion and
absurdity in which the thing to be proved is all along
taken for granted".3) De grootste fout daarvan acht
hij de veronderstelling van natuurlijke rechten als
uitgangspunt, zonder \'t minste bewijs voor hun bestaan
en de verdediging daarvan door „vague and declama-
tory generalities". Bentham wil geen natuurlijke
rechten, geen „declamations" on „vague generalities".
Hij wil bowyzon, hij wil feiten. De golykheid, die h\\j
wil, is dus geen
abstracte gelijkheid, maar oon prak-
tische gelijkheid
,4) die steunt op de psychologische
feiten van lust en onlust.

1  Vgl. Roylanco Kont, I. c. p.p. 377 ot eoq. Ben-
jamin K i d d,
Principles of Western Civilisation, London, 1008,
p.p. 21 et soq.

\') Works, X. p. 63.

<) Wat Bentham in dit vorband mot gollJkhoid bo-
doolt, is do economischo goiykhoid, gelphoid ton opzichto
van do „distribution of property". -
Theory of Legislation,
p. 07 n.

-ocr page 140-

De utiliteit van deze praktische gelijkheid verde-
digt Bentham door de volgende stellingen: iedere
hoeveelheid bezitting vertegenwoordigt een zekere hoe-
veelheid van geluk, een grooter bezitting vertegen-
woordigt ook een grooter geluk, afgezien van de
persoonlijke geluksvatbaarheid, de uitwendige omstan-
digheden en de reeds gevestigde verwachtingen. Doch,
hoe grooter reeds de bezitting van een persoon is, hoe
kleiner is de geluksvermeerdering bij ieder successieve,
gelijke, bezitsvermeerdering. De vermeerdering van \'t
geluk is dus niet in evenredigheid met de vermeerde-
ring van bezitting. Plaatst men aan den eenen kant
duizend boeren, die ieder iets meer bezitten dan
ze noodig hebben om te leven en aan den anderen
kant een vorst, die evenveel bezit als al de boeren
samen. Niemand zal kunnen volhouden, dat het geluk
van den vorst even groot is als dat van al de boeren
samen, misschien niet eens tweemaal zoo groot. Op
grond van deze „pathologische" wetten,1) komt Bon-
tham tot de gevolgtrekking „So far as is consistent
with security the nearer to equality the distribution
is, which the law makes of the matter of property
among the members of the community the greater is
the happiness of the greatest number: and accordingly
this is the proposition which, so far as can be done
without preponderent prejudice to security ought, at
all times and in all places to bo established and
maintained".2) Wil men echter de gelijkheid bevorderen
door een gelijke verdeoling van den rijkdom, zonder
te letten op de hoogere waarde van de securiteit, dan

-ocr page 141-

stuit men op allerlei praktische bezwaren. Veronderstel
dat de meerbezittende 1000000 pd. st. heeft en de
minder bezittende 10 pd. st. Neemt men nu van den
rijke 1 pd. st. weg om aan den arme te geven, dan is
in dit geval de winst aan geluk grooter dan \'t verlies.
Maar is \'t verschil in bezitting slechts gering dan ver-
andert de zaak. Door dan van den een weg te nemen
en aan den ander te geven, kan \'t verlies aan geluk
de winst beduidend overtreffen, want de mensch is
meer gevoelig voor verlies dan voor winst. Als men
alleen de gevolgen van de eerste orde in aanmerking
neemt d. i. \'t niet bezitten en de smart van \'t per-
soonlijk verlies, dan geeft Bentham toe „that on
the supposition of a new constitution coming to be
established with the greatest happiness of the greatest
number for its end in view, sufficient reason would
have place for taking the matter of wealth from the
richest and transferring it to the less rich till the
fortunes of all were reduced to an equality, or a
system of inequality so little different from perfect
equality that the difference would not bo worth calcu-
lating". Als men echter mede in Tokening brengt de
gevolgen van de tweode en dordo orde d. i. \'t gevaar
van to verliezen on de vreos daarvoor, die zich over
de heelo maatschappij kunnen verbreiden en do ver-
lamming van don ondernemingsgeest en daardoor van
arbeid en industrio ten gevolgo kunnon hebben, dan is
\'t resultaat omgekeerd. In plaats van de maximisatie
van \'t geluk, krijgt men dan vooreerst do algemeeno
vernietiging daarvan en daarna ook do ondermijning

-ocr page 142-

van \'t bestaan zelf. Bentham wil dan ook \'t ge-
lijkheidsbeginsel, als onderdeel van \'t hoogste doel der,
wetgeving, opgevat hebben als „the minimization of
inequality", „the inequality minimizing principle"l) van
de wetgeving. Hij wil dit doel aan den tijd overlaten
en wil een langzaam voortgaande ontwikkeling in de
richting van gelijkheid. Wat \'t gelijkheidsbeginsel wel
eischt, al gaat het ten koste van al de andere leden
der maatschappij, is de maximisatie van het loon der
arbeiders. Zij immers maken de groote meerderheid
uit van de maatschappij.

De economische gelijkheid van allen is de nood-
zakelijke veronderstelling en consequentie van \'t sociale
utilisme. Of men daartoe komt door een systematisch
communistische wetgeving, dan wel of de tjjd en de
ontwikkeling der maatschappij langzamerhand daartoe
leidt, maakt niet veel verschil. Het doel, dat bereikt
wordt is hetzelfde.

Bentham tracht aan deze consequentie te ont-
komen door het hooger beginsel der zekerheid, dor
„security". Het voornaamste doel van don wetgever
met het oog op \'t grootste geluk voor \'t grootste getal
is de zekerheid.2) Hierin ziet B o n t h a m het speci-
fiek kenmerk van de beschaving en de edelste vrucht
der wet. Zonder do wet is er geen zekerheid en dus
ook geen waarborg voor bestaansmiddelen en voor
overvloed. Om het groote voordeel der wot duidelijk
in \'t licht te stellen verwijst hy naar den toestand
van de primitieve volken. In de opvatting van dezen

-ocr page 143-

toestand toont Bentham zich op nieuw een geest-
verwant van H o b b e s te zijn. Voortdurend bedreigd
door den hongersnood, die soms heele stammen ver-
nietigt, bestaat er een bittere strijd om \'t bestaan.
Die strijd veroorzaakt de wreedste oorlogen en maakt
den mensch tot een verslindend dier voor zijn inede-
mensch, „Homo homini lupus", in een toestand van
„bellum omnium contra omnes". In tijden van oorlog
en revolutie als de wetten der zekerheid opgeheven
zijn, krijgt men bijna een herhaling van dezen toestand.
In weinige oogenblikken worden de vruchten van
jarenlangen arbeid verwoest. Tegenover deze ruwe
toestanden, zoo rijk aan ellende en arm aan geluk,
staat die, waarin de wet heerschappij voert. Ook dan
nog is er bedrog en ongerechtigheid, die in \'t verborgene
de vruchten van den arbeid willen genieten, zonder
daarvoor te werken; ook dan nog zijn er vele vyanden
van vlijt en arbeid. Doch de wet mot haar straffen en
belooningen biedt aan eon ieder de bescherming van
zijn arbeid en do vruchten daarvan. Allen genieton
do zekerheid, die de wet biedt.

Do psychologische grond voor \'t nut dezer zeker-
hoid hot verband daarvan met do lust on onlust, vindt
Bontham in do
verwachting (expoctation). In dit
feit ligt de grooto belangrijkheid van dit beginsel. In
zyn vatbaarheid voor lust on onlust is de mensch niet
beperkt tot het tegenwoordige. Hy hooft reeds een
voorloopige ondervinding van toekomstig geluk of
smart. Dit ligt in hot wozon van de verwachting.
„Expectation is a chain which unitos our present

-ocr page 144-

existence to our future existence, and which passes
beyond us to the generation which is to follow. The
sensibility of man extends through all the links of
this chain".1) Het beginsel der zekerheid eischt nu,
dat de verwachtingen, door de wet in \'t leven geroepen,
ook door de wet gewaarborgd zullen zijn. Waar dit
het geval niet is, daar is teleurstelling, smart, kwaad,
het gevolg. Passen wij dit beginsel toe op den eigen-
dom of \'t privaatbezit, dan komt de beteekenis er van
nog helderder aan den dag. Bentham ontkent het
bestaan van een natuurlijk eigendom. Door deze ont-
zegging van alle natuurrechten aan den primitieven
mensch streeft hij zelfs Hobbes voorbij. Wel is er
in de natuurstaat een natuurlijke verwachting, nut te
zullen trekken uit zekere voorwerpen, die men in zijn
bezit heeft. Maar de grond van deze verwachtingen is
de persoonlijke kracht. Zoolang iemand de sterkste is,
kan hij zich het genot van die voorwerpen verzekeren.
Het aantal dezer gevallen is echter zeer beperkt en
zulk een primitief eigendom is zoo onzeker, dat men
het niet als zoodanig kan beschouwen. Zoodra er ech-
ter de geringste overeenkomst bestaat om de bezitting
van anderen te respecteeron, dan is de wet in beginsel
ingevoerd. Wat hier in beginsel aanwezig is, treedt in
de beschaafde maatschappij op den voorgrond. Eigen-
dom en de wet, die de zekerheid van \'t eigendom
waarborgt, komen tegelijk te voorschijn en worden
tegelijk vernietigd. Nu is \'t bezit niets andere dan de
basis van vorwachtingon, n.1. de verwachtingen van
genot en voordeel, verbonden aan het voorwerp onzer

-ocr page 145-

Dezitting „The idea of property consists in an esta-
blished expectation, in the persuasion of being able to
draw such or such an advantage from the thing
possessed, according to the nature of the case".*) De
zekerheid is in wezen niets anders dan de handhaving
van de verwachtingen, die gegrond zijn op de wetten.
De afsluiting en bebouwing van een stuk land in de
zekere verwachting de vruchten van zijn arbeid te
genieten, is alleen mogelijk door de zekerheid der wet.
Daarin üggen dan ook de motieven tot vlijtigen arbeid.

Nu voelt Bentham oen bezwaar. De vraag
kan zich voordoen of de zekerheid van \'t privaatbezit
niet slechts voor de bezittende klasse voordeelig is,
maar tevens zeer drukkend voor do bezitsloozon. Is
hot grootste getal dan niet voel meer ongelukkig in
een maatschappij, die op \'t privaatbezit rust? Een
maatschappij, waar \'t privaatbezit niet gewaarborgd
is, staat voor Bentham gelijk met den natuurtoe-
stand. De armoede is niet het gevolg van do wetten,
die \'t privaatbezit beschermen, maar is de natuurtoe-
stand. In dien toestand leoft men b\\j den dag en krijgt
niets zonder gevaarvolle inspanning. Veel botor is \'t
lot van don arme in do beschaafdo maatschappij. De
arbeid is moor gorogold, \'t loon is zokordor, do too-
stand van do vrouw is beter, \'t kind en do grijsaard
zijn beschermd en het cijfer der bevolking noemt
snoller too. Allo klasson der maatschappij hebben
voordeel van de sociale ordo, dio op \'t privaatbozit rust.
Het overwicht van goluk ligt dus niet aan don kant
van don natuurtoestand, zooals Rousseau beweerde.

-ocr page 146-

Bentham erkent, dat het recht van privaateigen-
dom dikwijls misbruikt wordt en soms een wapen is
in de hand van tirannie. Maar hij ontkent de bewering
van Beccaria, !dat \'t privaatbezit een vreeselijk
en wellicht onnoodig recht is. Deze stelling ondermijnt
de sociale orde. Niet het beginsel van privaatbezit is
gevaarlijk, maar de algemeen menschelijke begeerte
om te genieten zoo spoedig mogelijk en liefst zonder
inspannenden arbeid. „It is that desire which is ter-
rible ; since it arms all who have not against all who
have. The law which restrains that desire is the noblest
triumph of humanity over itself" *)

Krachtens het verband van \'t beginsel der zeker-
heid met de verwachtingen en met het geluk eischt
het overal behoud van de actueel bestaande verdeeling
van den rijkdom, hoo verschillend van aard en lust-
gevolgen ze ook mogo zijn. Men kan geen andere ver-
deeling tot stand brengen dan door onteigening en dit
zou zijn de ondermijning van de algemeene zekorheid
met de gevolgen van vrees, gevaar en verlamming
der industrie. Waar derhalve de zekerheid en de go-
lijkheid met elkandor in strijd zijn, daar moet men do
gelijkheid prijsgeven. Do zekerheid is do basis van \'t
leven; bestaan, overvloed, geluk, allos hangt daarvan
af. De gelijkheid is slechts ondergeschikt en de vol-
komen gelijkheid is absoluut onmogelijk. Onteigening
mot het doel de gelijkheid te bovordoren is dus oen
onherstelbaar kwaad. Tegen \'t communisme merkt
Bentham op, dat zonder de bescherming van \'t
privaatbezit er geen voldoende motiovon zijn voor

-ocr page 147-

arbeid, vlijt en spaarzaamheid. „In such an order of
things there would be only one wise course for the
governed — that of prodigality; there would be but
one foolish course - that of industry"1). Hij geeft wel
toe, dat uit godsdienstig enthousiasme of uit verwante
oorzaken, kleine vereenigingen tot stand kunnen komen,
die het communisme als grondbeginsel huldigen. Doch
de regel is, dat er spoedig twee klassen ontstaan, de
fanatieken, die in allerlei ondeugden van \'t bijgeloof
vervallen en „lazy rogues", die op de anderen leven.
Hij wijst op de practische bezwaren aan zulk een
„levelling system" verbonden. Het zal oen drukkend
inquisitiestelsel noodzakelijk maken om voortdurend
de gelijkheid te bewaken en te horstelion en te voor-
komen, dat de een zijn werk niet op do schouders van
een ander legt. De straf zal do plaats moeten innomon
van don vrijen arbeid en do natuurlijke belooning. En
hoe zal de verdoeling van den arboid zijn? Wie zal
het minsto werk moeten verrichten? Hij beschouwt
het als een onrechtvaardig systeom, dat alleen gehand-
haafd kan worden door middel van politieke en gods-
dienstige slaverny.

Bentham moet natuurlijk allo moeito doen om
het communisme te bostryden, om aan eone nood-
zakoiyko consoquontio van zyn eigen stelsel te ont-
komen. Vooral in verband mot zyn staatsloer beoft
men hom dikwijls verweten, dat zijn doel is „subvorsion
of the rights of property" en „anarchy". Mot kracht
bestrydt hy dozo beschuldigingen in zyn
„Radicalism
not Dangerous". *)

-ocr page 148-

Er is echter niet altijd strijd tusschen de zekerheid
en de gelijkheid. De verwachtingen van \'t individu
houden op met den dood en daarmede ook de behoefte
aan de zekerheid. Hier is een gelegenheid voor den
wetgever om in te grijpen zonder schade aan \'t geluk.
Hij kan het successierecht zoo beperken, dat hij de
opeenhoping van rijkdom in de handen van enkelen
voorkomt en alzoo voortgaat in de richting van de
gelijkheid. Welke motieven er dan zullen zijn om meer
op te sparen dan men voor zijn persoonlijk gebruik
noodig heeft, waar geen natuurlijke en naverwante
opvolgers zijn, zegt Bentham ons niet.

Ook de vereffening van andere sociale ongelijk-
heden wil Bentham aan een langzaam proces over-
laten. Reeds ziet hij bij \'t volk, waar de landbouw,
handel en nijverheid bloeit, een ontwikkeling in de
richting der gelijkheid. Waar de wet geen monopoliën
begunstigt, den handel en de nijverheid vrijlaat, daar
ziet hij, zonder revolutie of wettelijk ingrijpen, steods
een grooter wordend getal menschen opklimmen tot
de bezittende klassen en een stoeds toenemende gelyk-
heid. Dit is het noodzakelijk gevolg, zegt Bentham,
van de gewoonten, geworden onder armoede en ryk-
dom. De rijken zijn over \'t algemeen ijdel en ver-
kwistend en willen genieten zonder arbeid. De armen
zijn gewoon aan ontbering, vindon genot in spaar-
zaamheid en vlijt. En zoo komt er al moor en meer
gelijkheid. „Thus we may concludo that Security,
while preserving its place as the supreme principle
leads indirectly to Equality; while equality, if taken

-ocr page 149-

as the basis of the social arrangement, will destroy
both itself and security at the same time".

Hoe lijnrecht deze opvatting van den ontwikkelings-
gang der maatschappij staat tegenover de socialistische,
blijkt duidelijk uit een vergelijking met de eerste
paragraaf van het
„Erfurter Programma". 1) Volgens
deze opvatting van het economisch proces der maat-
schappij, die rust op \'t privaatbezit en de vrye con-
currentie, zakt een al grooter wordend getal men-
schen af tot \'t proletariaat, terwijl de rijkdom zich
ophoopt in do handen van een steeds kleiner wordend
aantal kapitalisten. De arbeidsmiddelen worden ge-
monopoliseerd in do handen van dit kleine getal kapi-
talisten en grootgrondbezitters, die alle voordeel trek-
ken van do grootero productiviteit van den arbeid.
Voor \'t proletariaat en do verdwijnende middelklasse,
de kleine burgors on boeren, beteekent dit proces een
stijgendo toeneming van de onzekerheid van \'t bestaan,
meerdere ellende, druk, knechtschap, vernedering on
uitsluiting. Volgons B o n t h a m waarborgt dus \'t pri-
vaatbezit de zekerheid van \'t bestaan, de vermeerdering
van don nationalen r\\jkdom on is hot de geloidolyko
weg tot geiykheid. Volgens M a r x daarentegen leidt
\'t privaatbezit tot toonemondo onzekerheid van bestaan,
tot nationalo verarming en grootero klassontogonstelling.

Het sociale utilismo kenmerkt zich door zyn rela-
tiviteit. Het is een systeem van compromis. Men moot
overal borekenen en aan don kant, waar hot hoogste

1  Vgl. Karl Kautsky, Het Erfurter Program. Be-
workt naar do Co Duitscbo uitgavo door C. van Gel dor, 2o
druk, Amsterdam, 1909, p. 19.

-ocr page 150-

cijfer is, daar is de waarheid en de waarde. Zoo wil
Bentham ook geen volstrekte zekerheid maar een
praktische. Daardoor vindt hij ruimte voor de verplichte
bijdragen tot de onkosten van den staat.*) Wijl deze
bijdragen door een wettelijk stelsel geregeld worden,
hebben ze alleen het kwaad van de eerste orde ten
gevolge. Het is de opoffering van de zekerheid om de
grootere zekerheid te handhaven. De staat, die de
minste opofferingen vordert is de beste. Deze opoffe-
ringen moeten beperkt blijven tot wat absoluut nood-
zakelijk is voor de bescherming tegen binnen- en
buitenlandsche vijanden, voor leger en vloot, voor de
politiemacht en de administratie van het recht.

Hetzelfde voorbehoud geldt ook van andere takken
van zekerheid. De rechten van den persoon en van de
eer kunnen niet gehandhaafd worden dan door het
strafrecht en het strafrecht kan niet uitgevoerd worden
dan ten koste van den persoon en de eer.

Als twijfelachtige gevallen, waarin voorziening
moet gemaakt worden door verplichte bijdragen, noemt
Bentham do armenzorg, do openbare eoredienst,
do bevordering van kunsten en wetenschappen.

De Armenzorg. Do economische positie van do
groote meerderheid der bevolking, do arbeidorsklasse,
is altijd onzeker, ook bij de grootste sociale welvaart.
Ziekte, natuurlijke rampen, handelscrisissen, kunnen
ze ieder oogenblik in ellendo storten. Vooral het kind
en de ouderdom zijn blootgesteld aan veel gebrek on
lijden. Voor de bestrijding dezer kwade dagen z\\)n er,
onafhankelijk van de wetgeving, slechts twee middelen,

-ocr page 151-

de spaarpenningen en de philanthropic. „If these two
resources would always suffice, we ought, by all means
to avoid any legal interference for the succour of the
poor. A law which offers to indigence an aid inde-
pendent of industry is, to a certain extent, a law
against industry - or at least against frugality".
De motieven tot arbeid en spaarzaamheid zijn behoefte
en vrees voor toekomstige behoefte. Neemt men deze
motieven weg, dan bevordert men de luiheid en de
verkwisting. Dit beschouwt Bentham als het grooto
bezwaar tegen inrichtingen voor armen. Hij is er
echter van overtuigd, dat de genoemde middelen niet
tooreikend zijn. Men kan niet verwachten dat iemand,
die alle kracht moet inspannen om in de dagelijksche
behoeften te voorzien, nog sparen kan. Slechts een
zeer gering aantal arbeiders vordienen iets meer dan
ze eiken dag noodig hebben en door onnadonkenheid
(„an error of logic") sparen zo niet op. Ook do phi-
lanthropic heeft haar gobroken. Ze is een ongelijke
verdoeling van de lasten, want torwijl de meest humane
on dougdzame leden dor maatschappy vrijwillig bijdra-
gon om den nood van anderen lenigen, woigeron do
giorigon. Zoo wordt de zelfzucht bevordord aan don
eenen kant on aan den andereu kant do humaniteit,
„that first of virtues" gestraft. Eon groot bezwaar tegen
de philanthropio ligt in do vordooling van do bijdragon,
de onderscheiding tusschon werkelijke bohoofligon on
onbeschaamdo, lage bedelaars. Met hot oog op doze
praktisclio bozwaron legt Bonthara hot algemeen
beginsel neer, dat do wetgever een gorogoldo armenbe-

-ocr page 152-

lasting moet heffen, terwijl dan onder de armen te
verstaan zijn alleen zij, die het noodzakelijke behoeven.
Dit rechtvaardigt hij door de bewering dat de smart,
die gelenigd moet worden, grooter is, dan het verlies
door verplichte bijdragen geleden.

De openbare Eeredienst. De godsdienst staat voor
Bentham op gelijke lijn met de gevangenis, de
politiemacht en de administratie van \'t recht. Terwijl
deze de politieke sanctie handhaven, moet de godsdienst
zorg dragen voor de religieuse sanctie. De godsdienst is
de voor- en achterhoede van de wet en de eeredienst is
dus een onderdeel van den algemeenen veiligheidsdienst
en moet als zoodanig door den staat ondersteund worden.
Uit dit oogpunt kunnen zelfs zij, die de waarheid van
den godsdienst ontkennen, niet weigeren tot zijn onder-
houd bij te dragen, want ook zij deelen in het nut
daarvan. Bentham wil niet de ééne kerk boven de
andere bevoorrechten, maar wil ze allen steunen. Hij
beschouwt het als een dubbele verbreking van do
zekerheid, een volk te verbieden de openbare belijdenis
van zijn eigen godsdienst en het tegelijk te verplichten
bij te dragen voor een godsdienstige belijdenis, die z\\j
niet erkennen. Do geschiedenis van Ierland heldert dit op.

Het zou echter niet meer dan een consequente
toepassing van zijn beginselen z\\jn, als men tot het
besluit komt, dat allen moeten bijdragen tot do kork
van de meerderheid van de loden dor maaatschappij.
Immers in het utilistische systeem is do stem der
meerderheid in alle zakon beslissend.

Kunsten en Wetenschappen. Nuttige kunsten en
wetenschappen laat Bentham buiten beschouwing.

-ocr page 153-

ui

Het spreekt vanzelf, dat deze door publieke bedragen
gesteund moeten worden. Maar hij stelt zich de vraag
of we verplicht zijn bij te dragen tot de bevordering
der fraaie kunsten? Daar de uitgaven voor dit doel
in vergelijking met de noodzakelijke bijdragen zeer
gering zijn, en daar alles tegelijk ingevorderd kan
worden, veroorzaakt die kleine som geen merkbaar ge-
voel van verlies. Verder pleit er voor, dat de fraaie
kunsten in een land, het vreemdelingenverkeer beguns-
tigen en alzoo een bron van inkomsten en nut worden.
Toch wil hij de bevordering der fraaie kunsten liever
overlaten aan vrijwillige bijdragen. Hij wijst op hot
misbruik van theater en circus te Athene en Rome.
Hij voegt er echtor niet bij, dat het volk te Rome niet
alleen riep om spelen, maar ook om brood!

Onder do meer sprekende voorbeelden van aan-
vallen op de zekerheid noemt Bentham ongelijke
belastingen, belastingen op nijverheid, levensbehoeften,
proceshandelingen, de kunstmatige verhooging van do
geldswaarde, de verlaging van de rentevoet, de opheffing
van pensioenen on ambten zonder schadeloosstelling,
de ontbinding van kloosters, enz.

Bentham w\\jst op den grooten invloed van op-
voeding on onderwijs op de vorming van politieke
begrippen en de opvatting van rechtsbeginsolon. Niets
is onverschillig op het gebied van do politiok, wat
niet onverschillig is op het gebied van de zedelijkheid.
Slechte dingen good to praten is oon vorvalsching van
het zedelyk besef en leidt tot verkoordo politieke
beginselen. Een vruchtbaro bron hiervan is de onjuiste
voorstelling van do geschiedenis. Volgons Bentham

-ocr page 154-

tracht men vooral in de oude geschiedenis te veront-
schuldigen de aanslagen op de zekerheid, die onverdedig-
baar zijn. „The altar of the public good demands bar-
barous sacrifices as little as the altar of te Divinity".

Daar het „algemeen belang" een abstractie is,
afgeleid uit de individueele belangen, moet de wetgever
altijd de individueele belangen in het oog vatten. De
individueele belangen zijn de werkelijke belangen. De
souvereiniteit van den individu is het middelpunt van
Bentham\'s gedachtenkring.

Na deze uitvoerige analyse zien we duidelijk op
welke grondslagen een utilistische wetgeving rusten
moet. De hoofdzaak is de zekerheid en het groote ge-
wicht daarvan volgt uit de lust en onlust in ver-
band met de verwachtingen. Om deze utilistische wet-
geving te verwezenlijken, stelt Bentham zekere
praktische voorwaarden, waaraan ze voldoen moet.

De eerste en moeilijkste voorwaarde is, dat de
wetten aan de verwachtingen moeten voorafgaan.
*) Geen
geslacht is een tabula rasa ten opzichte van verwach-
tingen. Zelfs in den natuurstaat is er de verwachting,
te behouden en te genieten wat men heeft. Allerlei
oude wetten en gebruiken geven aan de verwachtingen
van ieder geslacht een zekere richting. Een wetgoving,
die een nieuwe orde tot stand tracht te brengen, gaat
er tegen in. Als een wet, dio tegen den stroom van
verwachtingen indruischt, beslist noodzakelijk is voor
\'t algemeen belang, dan moet de tijd bemiddelend optre-
den. Zulk een wet moet niet dadelijk in werking komen,
maar \'t nieuwe geslacht met zijn verwachtingen voor

\') Tkeory of Legislation, p.p. 148 et seq.

-ocr page 155-

de nieuwe orde voorbereiden. Als we ons herinneren,
dat B en t h a m de Engelsche „Common Law" beschouwt
als feitelijk een „ex post facto" wet, dan begrijpen
wij hoe weinig ze aan deze voorwaarde voldoet.

De tweede voorwaarde is, dat de wetten békend
zullen zijn.
Hoe meer ze in overstemming zijn met de
reeds bestaande verwachtingen, die het gevolg zijn
van vroegere gewoonten, des te beter is de kans op
algemeene bekendheid. In kiem toch zijn ze reeds
aanwezig in den geest van \'t publiek, als zij de sanctie
van den wetgever verkrijgen. Daar de verwachtingen
zich als vanzelf richten op de meest belangrijke zaken,
\'t leven, de bezitting, de eer, enz., zoo is er een zekere
eenheid van opvatting met betrekking tot de misdaden,
die met deze zaken in verband staan. Er is dus een
groep van algemeene misdaden, waarvan men een
algemeene bekendheid kan veronderstellen. Geen over-
treder is derhalve vrij te pleiten wegens onbekendheid
met de wetten, die deze algemeene misdaden betreffen,
b.v. moord, diefstal, enz.

Indien wo ons niet vergissen, doet Bentham
hier evenals elders, waar hij spreekt van
natuurlijke
verwachtingen, een boroep, zij het dan ook onbewust,
op een
natuurlijken aanleg in den mensch, waardoor
deze recht en onrecht, goed on kwaad van elkandor
kan onderscheiden. Daardoor komt hij in strijd met
zichzelf, want hy begint met een zedelijk blanco.

Een derdo voorwaarde is, dat de wetten consequent
zullen zijn. Deze voorwaarde hangt nauw samon mot
de voorafgaande. Hoo meer samenhangend de wetten
zijn, hoe eenvoudiger en gemakkelijker het is, zo te
kennen. De eene wet roept dan als vanzelf een over-

-ocr page 156-

eenkomstige voor don geest. Hoe minder uitzonderingen,
en gecompliceerde qualificaties des te beter. Een goed
voorbeeld van gebrek aan consequentie levert de En-
gelsche „Common Law" — fruit of too superstitious
a respect for antiquity"!

De vierde voorwaarde is, dat de wetten overeen
zullen komen met het beginsel der utiliteit.
Dit is het
centrale punt, waarop alle verwachtingen gericht zijn.
De wetten moeten altijd vergezeld zijn van een door-
loopende „Rationale", om het verband van iedere be-
paling aan te toonen met de lust en de onlust. Toevallig,
maar voorbijgaand, kan het geval zich voordoen, dat
een wet in overeenstemming met de utiliteit is, hoe-
wel zij met de meening van den dag strijdt. Zoodra
men de utiliteit duidelijk aantoont, zal echter, de
tegenstand verdwijnen.

De wetten moeten een systeem vormen. Ook dit
draagt bij tot de betere en meer gemakkelijke bekend-
heid daarmede. Stijl en methode moeten zoo eenvoudig
mogelijk zijn. Het wetboek moet een populair hand-
boek zijn, zoodat allen het kunnen gebruiken en in
twijfelachtige gevallen kunnen raadplegen zonder de
hulp van „advocaten" en de noodzakelijkheid van
„uitleggén".

De wetten moeten gemakkelijk en zeker uitvoer-
baar
zijn. Hierin ligt voor een groot deel de kracht
van de wet. Hoe gemakkelijker een wet ontdoken kan
worden, des te geringer is do overeenkomst met de
utiliteit. Allerlei verbodsbepalingen op hot gebied van
den handel zondigen tegen dit beginsel. „A multitude
of rules easily eluded form so to speak, a lottery of

immorality in which individuals stake their money

*

-ocr page 157-

against the legislator and the custom house" 1*) Hoe
meer de wetten met de bestaande verwachtingen over-
eenkomen hoe gemakkelijker de uitvoerbaarheid.

Als laatste voorwaarde stelt Bentham de letter-
lijke uitvoering
der wetten. Dit zal gedeeltelijk afhan-
gen van de wetten en gedeeltelijk van de rechters. De
toepassing van verouderde en verouderende wetten op
nieuwe toestanden geeft aanleiding tot het juridisch
uitleggen der wetten, dat Bentham altijd als „juris-
terij" beschouwt. Dit ondermijnt de rechtszekerheid.
Hoe moeilijk en duister en onsamenhangend de wetten
ook wezen mogen, als ze in boeken vastgelegd zijn,
bestaat er toch altijd de mogelijkheid ze te kennen,
hoe onvolkomen ook. Maar waar de willekeur van den
rechter den wil van den wetgever vervangt, daar is
dit onmogelijk, omdat een willekeurige handelwijze
zich vooruit niet kennen laat. En door dit actueele
kwaad en de mogelijke gevolgen wordt de rechts-
zekerheid bedreigd.

Deze voorwaarden maken de codificatie der wet-
ten absoluut noodzakelijk. Daarop legt Bentham
bizonderen nadruk.

In meer dan een van deze eischen komt Ben-
tham overeen met Hobbes, die den eenvoud in de
wetgeving verdedigde. *) Eenvoud en gezond vorstand
zijn kenmerkende eigenschappen van Bontham\'s
systeem. Of er echter aan deze voorwaarden, die hij
aan een goede wetgeving stelt, gemakkelijk voldaan
kan worden in \'t moderne loven met zyn gecompli-

») Thcory of Lcgislation, p. 153.

\') Qraham, Englisch Political Philosophy, p. 231.

-ocr page 158-

ceerde verhoudingen, kan men ernstig in twijfel trek-
ken. Sir Henry Maine wijst op de groote moei-
lijkheid de wetten algemeene kenbaarheid te geven. *)

Zien we in kort de toepassing van de beginselen
van \'t sociale utilisme op het
strafrecht. Hier hebben
we te doen met twee euvelen, de misdaad en de straf.
Bentham beschouwt als misdaad: „every act which
we think ought to be prohibited by reason of some
evil which it produces or tends to produce". De uit-
wendige oorzaken van de misdaad ziet hij in de
slechte wetgeving en slechte maatschappelijke instel-
lingen. De wetgever zelf veroorzaakt dikwijls tegen-
strijdigheid in de motieven, daar hij een onnoodigen
strijd in \'t leven roept tusschen de natuurlijke en de
politieke sanctie, tusschen de moreele en de religieuse
sanctie. Als hij streeft naar grooter eenheid van deze
krachten en ze allen tracht dienstbaar te maken aan
het groote doel, dan zal er bij de menschen veel meer
innerlijke eenheid zijn en de neiging tot misdaad al
meer en meer verminderen. „Individuals are what the
laws made them." 3) Er zijn echter ook innerlijke
oorzaken van misdaad, hoewel het bij Bentham
vaststaat, dat „the human heart is not corrupted by
any inherent and incurable perversity". De drie
innerlijke bronnen van misdaad zijn gebrek aan zelf-
Deheorschiiig, haat en roofgierigheid. De misdaden, dio
uit de onmatigheid voortvloeien, wil Bentham liefst
oedekken met den mantol der humaniteit. Hierin komt
hot rigorisme van het ascetisch beginsel veel te kort.

>) Vgl. Graham, 1. c. p. 230.

\') Theory of Legislation, p. 239.

\') Judicial Establishment, Works, IV, p. 406 n.

<) Theory of Legislation, p. 467.

-ocr page 159-

De misdaden die uit den haat voortkomen, ziet Ben-
tham allengs verdwijnen met den vooruitgang der
beschaving. De onuitputtelijke bron van misdaad is
de hebzucht, waartegen de strijd voortdurend gevoerd
moet worden.

Om de misdaden te bestrijden, zijn er directe en
indirecte middelen. De indirecte middelen nemen zoo-
veel mogelijk de macht om kwaad te doen weg en
verzwakken dus de verzoeking. Met het meeste voordeel
worden ze toegepast in de intellectueele en moreele
opvoeding „in directing the inclinations of men, in
putting into operation the logic of the will".

Het directe middel, waardoor de misdaad bestre-
den wordt, is de straf. De straf echter is evengoed
als de misdaad een kwaad. Nu moet men gaan wegen
en berekenen waar de geringste geluksvermindering
is, door de straf of door de misdaad. Hiertoe is aller-
eerst noodig, dat het strafrecht bevat een lijst van
alle daden, die men als misdaden rekent, met een
duidelijke beschryving daarvan en een rechtvaardiging
uit \'t utilistisch beginsel en in de tweede plaats do
gepaste straf voor elke misdaad en oen utilistische
verdediging. 1)

Om tot een rechtvaardige toepassing van do straf
te komen, moet men weer gaan wogen het kwaad van
do misdaad, dat alleen door do govolgon van do eerste,
tweede en derde ordo bepaald wordt en het kwaad
van de straf, dat bestaat in \'t verbod, in de vrees on
in het ondergaan van de straf.

Geen straf is gerechtvaardigd waar de uitkomst

1  Ibid., p. 860.

-ocr page 160-

een balans van kwaad overlaat. Bentham noemt
vier zulke gevallen op 1). 1. Waar de straf verkeerd
wordt toegepast, b.v. waar geen misdaad is. 2. Waar
de straf geen uitwerking kan hebben, b.v. bij ontoe-
rekenbaren. 3. Waar de straf overbodig is, waar men
n.1. hetzelfde doel bereiken kan door een zachter
middel. 4. Waar de straf te duur is.

Van belang is het er op te letten, dat hij nadruk
legt op de individueele behandeling van zaken. Dezelfde
straf voor dezelfde misdaad is een onrechtvaardig
beginsel. In ieder geval moet men in acht nemen de
persoonlijke gevoeligheid van den overtreder en de
omstandigheden, die daarop inwerken. Hoewel het ka-
rakter geen essentieel moment is, moet er toch op
gelet worden, omdat het verzachtend of verzwarend
kan medewerken.

De straf moet zoo gekozen worden, dat het nadeel
daarvan opweegt tegen \'t voordeel van de misdaad.
Hoe grooter dus de verzoeking is en hoe moeilijker
de ontdekking van de misdaad, des to zwaarder moet
de straf zijn. Consequent zou dus de straf op diefstal
veel zwaarder moeten zijn voor den arme dan voor
don rijke. Staat de misdadiger voor de keus van
twee misdaden, dan moet de straf zoo geregeld zijn,
dat hij de kleinste kiest.

Om volgens deze regelen toegepast te kunnen
worden moet de straf zekere eigenschappen hebben,
waarvan de meest belangrijke zijn de vatbaarheid voor
graduatie, de gelijkheid en commensurabiliteit, do
economie en de herroepelijkheid.

-ocr page 161-

Het groote doel van de straf is: af te schrikken,
ze moet anderen tot voorbeeld dienen. Ze heeft echter
ook een preventief en reformatorisch karakter en moet
trachten \'t geleden kwaad te vergoeden. Ze moet
echter nooit vergeldend zijn, daar dan niet de utiliteit
maatgevend is, maar \'t beginsel van sympathie en
antipathie.

Daar geen enkele straf al deze eigenschappen in
zich vereenigt, is een verscheidenheid van straffen
noodzakelijk. Met B e c c a r i a pleit Bentham voor
de afschaffing van de doodstraf. De doodstraf is in de
meeste gevallen onnoodig, ondoeltreffend en altijd onher-
roepelijk. Zijn overtuiging is „that by good laws almost
all offences may be reduced to acts which can be
repaired by simple pecuniary compensation, and thus
the evil of offences may be almost wholly done away".1)
Naast de geldelijke vergoeding beantwoordt zonder
twijfel do gevangenisstraf het best aan de eischen van
Bentham. Maar hier stuit hij op den erbarmelijken
toestand van \'t gevangeniswezen. Zijn verdiensten als
horvormer van \'t gevangeniswezen zijn niet gering,
zooals wo later zien zullen.

De eerste stap om do horvorming van \'t rechts-
wezen tot stand to brengen was do
codificatie van \'t
rocht. We hebben er reeds op gewezen, dat dit een
noodzakelyk gevolg is van de voorwaarden, die Ben-
tham stelt aan oen goede wetgeving. De codificatie
was een van z\\jn lievelingsonderwerpen. Leslie
Stephen noemt hom „a codifying animal".s) Bon-
tham zelf schrijft aan Admiraal Mordvinoff„I

-ocr page 162-

am alive; though turned of eighty two, still in good
health and spirits, codifying like any dragon".1) Zoo
doordrongen was hij van het hooge belang der codifi-
catie, dat hij vrijwillig zijn diensten aanbood, zich
bijna opdrong, om voor verschillende landen wetboeken
samen te stellen.2)

Een alomvattend wetboek moet bestaan uit een
algemeen deel en verschillende onderafdeelingen. Al
de bepalingen, die de gansche maatschappij betreffen
worden samengebracht in één algemeen wetboek. De
bepalingen, die speciale maatschappelijke klassen, bi-
zondere beroepen en plaatsen gelden, vormen ieder een
klein afzonderlijk deel. De wetten worden zoo volledig
mogelijk opgesteld en in de eenvoudigste taal en stijl.
Iedere bepaling gaat vergezeld van een verklaring, die
de redenen, d. i. het verband met \'t utilistisch grond-
beginsel aantoont.

Het algemeen wetboek wil Bentham tot het
voornaamste boek van \'t volk maken. Het moet op de
scholen geleerd en, zooals bij de Joden, in den open-
baren eeredienst voorgelezen worden. De kennis daar-
van vereischt hij als voorwaarde voor \'t genieten van
politieke rechten. De bizondere gedeelten moeten in
bezit zijn van elke klasse van personen, die daarbij
belang hebben. In winkels en concertzalen, op do
markt en langs do wegen moeten do noodige wetten
kort en duidelijk worden opgesteld.

Door middel van een dergelijke codificatie hoopte
Bentham twee dingen te bereiken, de algemeene be-
kendheid van de wet en de goede toepassing daarvan.

-ocr page 163-

De popularisatie der wet stelt iedereen in staat om
zijn eigen zaak te bepleiten, zijn eigen advocaat te
zijn. De uitvoering van algemeen bekende wetten zal
niet langer in belang van rechters en advocaten zijn,
maar in belang van het volk, van het grootste aantal.

Bentham wil dus allereerst de wetten en door
middel daarvan de menschheid hervormen. De eeuw
van \'t geluk wil hij inleiden door een
model wetboek.
Doch daarnaast stelt hij een aantal model inrichtingen
op sociaal gebied.

Hij begint met een model gevangenis. Er bestond
alle reden voor zijn optreden op dat gebied en het
getuigt zeker van zijn groote welwillendheid en van
zijn mensclielijkheidsideaal. Met warmen lof spreekt
hij van de onzelfzuchtige toewijding en de groote ver-
diensten van Howard1), als hervormer van het ge-
vangeniswezen. De behandeling der gevangenen op de
gevangenisschepen in de Theems, de deportatie naar
New South Wales, gaf Bentham aanleiding om op
\'t voetspoor van Howard te volgen. De oplossing van
\'t heele vraagstuk van \'t gevangeniswezen lag volgens
hem eenvoudig in een doelmatig gebouw. Mot een
merkwaardig optimisme spreekt hij van do wonderen,
die hierdoor te boroiken zijn: „morals roformod —
healtli proserved — industry invigorated — instruction
diffusod - public burthens lightoned - Economy seatod,
as it wero, upon a rock - the gordian knot of the
Poor-Laws not cut but untied - all by a simple ideal
in Architecturo" 1s) Dit plan zet hij in een uitvoerige

-ocr page 164-

verhandeling uiteen onder den titel van „Panopticon
or Inspectation House".
*) Zooals de titel reeds eenigs-
zins aanduidt, ligt \'t- grondidee in de volledigheid van
inspectie. Uit een centrale plaats moet de opzichter
voortdurend het geheel kunnen overzien. Dit bereikt

men het best door een cirkelvormig gebouw. In het

/

midden is de kamer van den inspecteur, zóó ingericht
dat hij allen zien kan, zonder zelf gezien te worden.
Aan den cirkelomtrek zijn de cellen met ramen aan
den buitenkant en aan den binnenkant met een raster-
werk afgesloten. Tusschen de opzichterskamer en de
cellen is een open ruimte. Bentham geeft allerlei
technische aanwijzingen om \'t gebouw zoo doelmatig
en hygiënisch mogelijk in te richten. Het beheer wordt
bij contract geregeld. De inspecteur is tegelijk de con-
tractant. Hij ontvangt voor ieder gevangene een zekere
som, met het recht de gevangene voor zich te laten
werken. Nu is het in zijn eigen belang, dat de ge-
vangenen zoo vlijtig en zoo goed mogelijk werken. Door
belooning en straf zal hij dit bereiken. Natuurlijk is het
gevaar van afbeulen niet uitgesloten. Hiertegen neemt
Bentham allerlei voorzorgsmaatregelen. De verant-
woordelijkheid en bevoegdheid van den contractant
wordt nauwkeurig omschreven. Brood en water moet
hij altijd in voldoende hoevoelhoid aan de gevangenen
verschaffen. Straf mag hij alleen in buitengewone ge-
vallen toedienen, moet daarvan nauwkeurig aanteeke-
ning houden en dan nog kan men de tegenwoordigheid
van een getuige vereischen. Het waarschijnlijke sterfte-
cijfer per jaar wordt berekend en daarvoor krijgt

-ocr page 165-

de contractant een vastgestelde som, terwijl hij zelf
verpücht is voor ieder werkelijk sterfgeval en voor
ieder ontsnapte een zeker som te betalen. De grootste
waarborg voor de goede behandeling is de grootst
mogelijke publiciteit, geregelde verslagen, altijd vrije
toegang voor \'t publiek. De ontslagenen worden niet
aan hun lot overgelaten. In de gevangenis hebben ze
nuttige handwerken, vlijt en spaarzaamheid geleerd.
Na ontslag worden ze verder voortgeholpen. In dit
heele plan wil Bentham, zoo veel mogelijk, plicht
en eigenbelang vereenigen. Van deze vereeniging ver-
wacht hij op ieder gebied de beste vruchten.

Hetzelfde grondbeginsel wil hij ook toepassen
op werkhuizen, armenhuizen, fabrieken, gestichten,
hospitalen en scholen. Zulke model-inrichtingen moetpn
over het geheele land verspreid zijn.

Twintig jaren heeft hij gewerkt om zijn plan te
verwezenlijken. Eindelijk leed het schipbreuk, naar hij
meende op den persoonlijken tegenstand van Qeorge
III, het hoofd van de „ruling few", „treacherous",
„solfish", „tyrannical", „vehemently attached to all
abuses", „violently opposed to all roforms", „a hypo-
crito and a liar".Zoo noemt Bentham nu don-
zelfden koning, dien hij bij de troonsbostijging mot
een lofdicht begroette. Zoo is er langzamerhand een
algeheele omkeer gekomen in zijn politieke beschou-
wingen. Van een konings- en aristocratisch- gezinde
hervormer is hij geworden do republikeinsclio, anti-
aristocratische radikaal. Zijn vroegere gezindheid

-ocr page 166-

schrijft hijzelf geheel en al toe aan zijn opvoeding en
omgeving.

Door zijn teleurstellende ervaringen en door de
ontwikkeling van zijn grondbeginselen en de toepassing
daarvan op \'t politieke en sociale leven kwam hij er
allengs toe, om in den koning en in de aristocratie
de gevaarlijkste vijanden van het volksgeluk te zien.
Deze verandering heeft op hem zulk een invloed gehad,
dat hij later het geheele proces der geschiedenis zag
in het licht van een klassenstrijd, de „ruling few"
tegenover de „subject many". Uitdrukkelijk verklaart
hij, dat onder de Engelsche regeering ten allen tijde,
de bewindhebbers belangen en begeerten hadden in
directen strijd met de belangen der onderdanen. En
daar zij de macht in handen hadden, hebben zij ook

-ocr page 167-

altijd met het oog op hun eigenbelang gehandeld. En
wat voor Engeland waar was, dat gold volgens hem
ook overal.1) De Revolutie van 1688 weieens door
hem genoemd „a glorious innovation", kwam hem al
meer en meer voor als een verandering slechts in
naam — „substituted Guelph to Stuart and added
corruption to force". De Koning, Lords en Commons
en hun protégé\'s vormen samen een bondgenootschap
van „Co-plunderers" en „Co-oppressors" tegenover al
de andere leden der maatschappij, de „Co-plundored"
en „Co-oppressed". Tot de protégé\'s behooren dan in
de eerste plaats de „fee-fed lawyer", verder de „tax-
fed" or „rent-fed priest", de groote grondbezitters en
kapitalisten. Bentham noemt ook soms de regee-
rende weinigen, de „wealthy few" tegenover de „non-
wealthy".3) Zoo antocipeert hij feitelijk de antithese
van kapitalisme en proletariaat.

Do vertegenwoordiging van \'t volk is voor hem
oen systeem van „sham representation".3) De twee
grooto politioke partijen in Engeland worden geleid, vol-
gens Bentham, door een gemeenschappelijk belang.
Het verschil tusschon de „Torios" on „Whigs" bo-
schrijft hij in een brief aan \'t Spaanscho volk (1820)
aldus: „You have heard of our two parties the Torios
and tho Whigs: tho Tories oppressors and plunderers

1  Ibid., IX. p. 143.

\') Uit eon totaal van 668 lodon wordon or 487 bonoorad
door „Peers", „Commoners" on Rogeoring. Vgl.
Works, III,
p. 530. Verder L e s 1 i o S t o p h e n:
The English Utilitarians,
I. p. 14. Door do „Friends of tho People" word in 1793 aange-
toond dat 807 leden gekozen werden door 154 personen.

-ocr page 168-

in possession; the Whigs their successors in expec-
tancy. Can you believe it? According to a set of
principles, openly and deliberately avowed by- both
parties, making fortunes for the ruling few, at the
expence of the subject many is the very end of

government*)____The contest now is — not between

Tories and Whigs: for though divided against one
another in the contest for plunderage, these, it has
been for sometime seen, are by a stronger community
of sinister interest, united against the people. No: not
between Tories and Whigs; but between the ruling
few on the one part, and the subject many on the
other, is the real contest." *)

Bentham spot mot de voorstelling van Black-
stone, die de Engelsche constitutie hield voor do
best mogelijke, omdat ze de voordeelen in zich ver-
eenige van een Monarchie, een Aristocratie en een
Democratie. s) Men zou evengoed kunnen besluiten
zonder de praemissen te veranderen, zegt Bentham,
dat ze al de nadeelen bezit van een Monarchie, Aris-
tocratie en een Democratie. Voor hem staat de „match-
less constitution", zooals hij zo spottend noemt, gelijk
met „Aristocracy-ridden", „lawyer-ridden Constitu-

-ocr page 169-

tion". Hij gaat zelfs zoover dat hij, evenals Thomas
Paine vroeger, het bestaan van een Engelsche con-
stitutie ontkent. Ze is een „fictitious entity, a creature
of the imagination".1)

Het noodzakelijk gevolg van \'t algemeene „Self-
preference" beginsel is, dat deze „ruling few" steeds
meer er naar streven hun macht en rijkdom en eere-
titeJs, d.i. „matter of Corruption" te vermeerderen, ten
koste van \'t geluk van \'t grootste getal. Tevergeefs
hoopt men op de verwezenlijking van \'t sociale utilisme
zoolang deze toestand blijft. Tevergeefs hoopt men op
hervorming van \'t rechtswezen, van do gevangenis of
welke hervorming ook, daar de machthebbende per
sonen zich verzetten tegen alle hervorming, omdat ze
overal vreezen voor „innovation", die hun belang be-
dreigt. „Yain therefore — vain for ever, will be all
hope of relief, unless and untill the form given to
the Government is such, that those rulers in chief,
whose particular interest, are opposite to the universal
interest, shall have given place to others whose par-
ticular interests have been brought into coincidence
with that same universal interest; in a word till the
interest-junction-prescribing principle shall have been
carried into effect." 9) De oenige uitkomst voor \'t
sociale utilisme ligt in een radikale politieke hervor-
ming. Een
radikale Democratie, waarin do eenheid
van belang tusschen regoorders en onderdanen wordt
gerealiseerd, is nu hot doel van Bontham\'s streven.

1  Historical Profaco to the second Edition of A Fragment
on Government
in d® Works, I. p. 240.

-ocr page 170-

De Democratie van de Yereenigde Staten van Amerika
dient hem tot voorbeeld.x)

Dit „philosophisch Radicalisme" in Engeland, met
Bentham aan \'t hoofd, drong zich in de eerste
decenniën van de 19e eeuw al meer en meer op den
voorgrond, totdat het allengs een machtige beweeg-
kracht in de Engelsche politiek werd. „The uprising of
the Philosophical Radicals was the greatest force, of a
purely speculative kind, that had ever been felt in
English Politics, and nothing did so much to democra-
tise our institutions".2)

Het Radikalisme in Engeland was geen nieuw ver-
schijnsel, maar had reeds een eerste periode doorge-
maakt, toen de „Benthamieten" optraden. De schrik,
die de Fransche Revolutie verspreidde en de Jaco-
bijnscheRadicalen, Thomas Paine en William
Godwin, hebben het echter in discrediet gebracht. Het
volk was door en door Tory-gezind en vijandig jegens
deze beweging. Te Birmingham werd het huis van
Priestley verbrand en eindelijk moest deze do wijk
nemen naar Amerika om daar, door z\\jn volk miskend
en onbegrepon, in ballingschap te sterven. De Radicalen
werden van regeeringswego streng vorvolgd, openbare
vergaderingen en vrije toespraken verboden, aan de
pers \'t zwijgen opgelegd en private brieven door do
regeering geopend. Bentham teekent den politiekon
toestand aldus: „Gagging Bills - suspension of Habeas
Corpus act — interdiction of all communication between
man and man for any such purpose as that of com-
plaint or remedy — all those have become precedent -

-ocr page 171-

all these are in preparation - all these are regarded
as things of course".

Aan den kant van de regeering waren er personen,
die zelfs \'t aandringen op hervorming van de recht-
bank beschouwden als een teeken van hoogverraad.
Aan dien kant was er de grootste zelfvoldaanheid met
de bestaande politieke orde. Men beschouwde de
Engelsche constitutie met een soort van godsdienstigen
eerbied als de beste sedert „de schepping" en daarom
als onverbeterlijk. Lord Eldon, tegen wien Ben-
tham bittere aanklachten heeft kan men als voor-
beeld nemen. Deze toch vermaande plechtig het Hooger
Huis de constitutie even zuiver te bewaren voor het
nageslacht als zij haar van de voorouders ontvangen
hebben. s) Tegen deze zelfgenoegzaamheid en dezen
„voorvaderendienst", zooals Bentham hot stoero
conservatisme van hot Engolscho volk noemde en trots
de groote onpopulariteit van hot radikalisme, trok hy
te velde. Hij deed het mot zooveel felheid on met zoo
weinig aanzien des persoons, dat men zich verwonde-
ren mag, dat ook hy niet word vervolgd. Dit kan men
alleen verklaron uit het feit, dat hy porsoonlyk weinig
invloed had on dat zyn geschriften veel meer lezors
afschrikten dan aantrokken. Zyn optredon vorwokte
dan ook in hot begin hooi weinig opspraak. Hy was
or zich pijnlyk van bowust haast geon lozors te zullen
vinden onder de genoemde politieke toostandon. - Hy
vond nooit voel lezers. — „Sad condition of human

-ocr page 172-

naturel — untill the cup of calamity, mixed up by
misrule, has been drunk to the very dregs, never has
the man a chance of being heard, who would keep it
from mens lips".1) Hij begon dus als de stem des roe-
penden in de woestijn. Een onwaardeerbare hulp kreeg
hij in 1808 in James Mill, de groote propagandist
van het philosophisch Radikalisme. Een nieuwe stoot
werd er aan gegeven, door \'t stichten van de invloed-
rijke
„Westminster Review" in 1824. En reeds toen
telde deze beweging onder de aanhangers een groep
van mannen, wier namen onsterfelijk geworden zijn in
de politieke geschiedenis van Engeland.

In zijn politiek, propagandistisch karakter heeft
het sociale utilisme groote overeenkomst met de So-
ciaal-Democratie. In meer dan een opzicht was het de
voorlooper daarvan. „Bentham\'s position is in one
respect unique. There have been many greater thin-
kers ; but there has been hardly any one whose ab-
stract theory has become in the same degree the
platform of an active political party. To accept the
philosophy was to bo also pledged to practical appli-
cations of utilitarianism".2)

Wat nu was de inhoud van het utilistische Pro-
gramma? In hoofdzaak ging het om het stemrecht.
Hot philosophisch Radicalisme stelde vier eischen:
algemeen kiesrecht, gelijkheid van kiesrecht, jaarlijk-
scho verkiezing en geheime stemming.

Wat het eorsto aangaat bepleit Bentham het
algemeen stemrecht op grond van de lust en de onlust.

1 >) Plan of Parliamentary Reform, Works, III. p. 436.

») L o a 1 i o S t o p h o n, 1. c. I. p. 236.

-ocr page 173-

Alle menschen zijn vatbaar voor lust en onlust. Alle
menschen, zonder uitzondering, zoeken hun geluk. En
het geluk van den armste en geringste, beteekent
evenveel voor \'t algemeen geluk als het geluk van
den rijkste en machtigste. Als deelname inde hoogste
constitutioneele macht een geluksmiddel of waarborg is,
dan bestaat er geen reden om aan een enkel lid der
maatschappij dat recht te ontzeggen. Bezitting is geen
grond om het aan den een toe te kennen en don ander
uit te sluiten. Bij de toepassing van de utilistische bere-
kening vindt Bontham de balans ten gunste van de alge-
meenheid van het kiesrecht — „the universal-interests
comprehending principle". Dit beginsel wil hij zoo ruim
mogelyk toepassen. Er zijn echter gegronde redenen
om enkele maatschappelijke groepen uit te sluiten.

1. Do minderjarigen, wier uitsluiting slechts tijdelijk is.

2. De militairen, als groop. Togen individuen heeft hy
geen bezwaar, maar „collected in a mass under the
command of C-r-Goneral (Corrupter-Genoral — zoo noemt
Bentham den Koning) and Co., thoy might in any
part of the country or in many parts of the country
at once, bo set a-rolling like an avalancho, overwhel-
ming as they rolled, the settled population of electoral
districts".1)

3. De ongeletterden. Do uitsluiting is slechts tydelyk
en door oigen inspanning kunnon zy zelven dozo dis-
qualificatie wegnomen. Do kiosgorochtigdo toch moot
niet ongeschikt zyn voor zyn plicht. En „it is to
reading that the people owo all thoir strongth; that
strength at which even thus oarly tyrants tremble." *)

1  Ibid., p. 660.

-ocr page 174-

4. De vrouwen. Principieel bestaat er voor Bentham
geen grond aan haar het stemrecht te onthouden. In
moreele en intellectueele geschiktheid staan zij bij de
mannen niet ten achter. Zij hebben evenveel aanspraak
op geluk en op deelname in werkzaamheden, die dat
geluk bevorderen en verzekeren, als de mannen.Ben-
tham wijst op reeds bestaande ongelijkheden, die
weggenomen zullen worden als \'t stemrecht aan de
vrouw wordt toegekend. Hij wil echter, tengevolge van
de vooroordeelen, hierop niet aandringen. Het utilisme
weet zich overal te accommodeeren. De verdediging
van \'t vrouwenkiesrecht echter, ligt op do lijn van
het sociale utilisme. Wel is waar, James M i 11 was
er tegen, omdat naar zijn inzicht, de belangen van de
vrouw samenvallen met die van den vader of den
echtgenoot.1) Daarentegen was John St. Mi 11 de
man, die den stoot aan deze beweging gaf. In zijne
handen werd de eerste petitie aan \'t parlement om
vrouwenkiesrecht neergelegd.

Bentham is niet altyd consequent in zijn qua-
lificatie-eischen. Het algemoon kiesrecht beschouwt h\\j
soms als consequentie van een abstracte idoe en wil
het kiesrecht alleen toegekend hebben aan menschen,
die politieke eerlijkhoid en voldoende konnis hebben,
terwijl hij het weigert aan bezitloozen en misdadigers. 1)
In het aanvaarden van „householders" kiesrecht als
eerste stap om \'t algemeen kiesrecht to verkrijgen, zion
we weer het accommodeerend karakter van \'t utilisme.

Naast do practischo algemeenheid van het kies-
recht (virtual universality) wil Bontham ook do

1  Thcory of Legislation, p. 81.

-ocr page 175-

praktische gelijkheid van de waarde en \'t effect der
stemmen. Hoe grooter aantal stemmen door één zetel
vertegenwoordigd, des te kleiner is hun waarde in
vergelijking met andere. Daarom moeten de kiesdis-
tricten zoo gelijk mogelijk verdeeld zyn.

Jaarlijksche verkiezing. De jaarlijksche verkiezing
beschouwt hij als de noodzakelijke voorwaarde om de
volkomen afhankelijkheid van den kandidaat van zijn
kiezers en zijn onafhankelijkheid van den „corrupter-
General" te verzekeren. De trouw aan de belangen der
kiezers wordt daardoor gewaarborgd en de verzoeking
van omkooperij verzwakt. Bentham zag deze ver-
zoeking als een actueel gevaar. De invloed van den
koning was zeer groot. Hij had tot zijn beschikking
allerlei corruptiemiddelen, rijkdom, macht, eeretitels,
de kolonies en \'t leger. Dat hij dit gevaar zag was in
volkomen overeenstemming met zijn grondbeginsel, dat
men in gewijzigden vorm met Walpole kan formuleo-
ren: „Every man has his price". Vandaar ook, dat
B o n t h a m zooveel nadruk legt op do nauwkeurige
omschrijving on wettelijke vaststelling van de bevoegd-
heid en de plichten van alle oponbaro ambtenaren. De
mensch handelt immers altijd uit eigonbolang en dient
wat zyn eigenbelang hot bost diont. Daarom „mini-
mise confidence" maar „maximise responsibility". Niet
op het persoonlijk karakter maar op het wettelijke
reglement komt hot aan.

De mensch diont wat zijn eigenbelang hot best
diont! Hieruit volgt de noodzakelijkheid van de
geheime
stemming.
Dit is hot belangrijkste punt op het utilis-
tische program, evenals do rechtszekerheid by de wot-

-ocr page 176-

geving. De betrekkelijk geringe waarde van een enkele
stem in vergelijking met het totaal en het hypothetisch
karakter van \'t persoonlijke voordeel daaraan verbonden,
wegen niet genoegzaam op tegen een werkelijk, tast-
baar voordeel in den vorm van een geschenk of om-
koopgeld. Om dit te voorkomen moet alle hoop op
onmiddellijke, persoonlijke winst uitgesloten worden.
Veronderstelt men de algemeenheid van \'t kiesrecht,
dan wordt \'t gevaar van omkooperij noggrooter, daar
de meerderheid van het volk toch tot de arme klasse
behoort, die werkelijke finantieele behoeften heeft.
Doch veel erger dan \'t gevaar van omkooperij, is nog
het gevaar van terrorisme. De massa van \'t volk is
afhankelijk van de gunst en de ongunst van de bezit-
tende klasse en ze kunnen dus op allerlei wijze ge-
dwongen worden hun stem uit te brengen, niet zooals
ze willen, maar zooals ze moeten. Door omkooperij en
terrorisme is de vrijheid en zuiverheid van de stem-
ming in werkelijk gevaar. De openbare stemming levort
de groote meerderheid van de democratie over aan
„titled country terrorists, and corruption eating and
corruption-hunting court divines ready to join hand with
hubble-bubble city corruptionists, for the protection of
a commissionod associate". *) De oenige waarborg tegen
vervalsching en dwang is do geheime stemming. Zelfs
zonder de algemeenheid en gelijkhoid van \'t kiesrecht
en de jaarlijksche verkiezing is de gohoime stemming
oen sterk onderpand voor do radikale horvorming on
tevens do eersto stap in dozo richting. In een briof aan

\') Plan of Parliamcntary Reform, Works, III. p. 488.

-ocr page 177-

Daniel O\'Connell, raadt Bentham aan, uit
taktiek de andere punten van \'t radikale program
voorloopig te laten rusten en de geheime stemming op
den voorgrond te stellen. „The bugbear and abhorrence-
moving Radical Reform would thus be laid aside."

Wat hoopt Bentham door deze radicale her-
vorming te verkrijgen? In de allereerste plaats zeker
de volkomen souvereiniteit van het volk. Het volk
kiest zijn afgevaardigden, die B o n t h a m meer be-
schouwen wil als „agents", „deputies" en niet als
zelfstandig optredende vertegenwoordigers. Door dezo
afgevaardigden maakt het volk zelf zijn wetten. Dit
vormindert het nadeel aan alle wetten en alle regee-
ring verbonden. Do wetten zijn dan eigenlijk resultaat
van de volksovertuiging, van de ideeën omtront rechten
en plichten, misdaad on straf, dio er in don volksgeest
leven. Eon resultaat hiervan is, dat do politieke sanctie
in volkomen overeenstemming gebracht wordt mot do
moreole sanctie. Het bezwaar, dat wo aan \'t einde van
\'t vorig hoofdstuk gozion hobben, wordt dus opgeheven.

Een tweede gevolg van do radikale hervorming
is de voortdurende contrôle van het volk op zijn afge-
vaardigden. Dit boroikt Bontham door de jaarlijk-
sche verkiezing en door zijn oiscli om een nauwkeurigo
on volledige publicatio van al do toespraken te goven,
dio in \'t Huis worden gehoudon. Dozo voortdurondo
publioko contrôle draagt woer er too by om do boste
mannen in do regoering te krijgen, om do moroolo, de
intollectueole en actiovo goschikthoid vau do afgovaar-
digden to maximiseeren.

\') Works, X. p. (301.

-ocr page 178-

Eindelijk verkrijgt Bentham de volkomen een-
heid van belang tusschen het volk en zijn afgevaardig-
den. Het eigenbelang van dezen zal ze dwingen het
algemeen belang te dienen. Hun eigenbelang zal in
volkomen overeenstemming zijn met hun plicht en zoo
is de eerste voorwaarde van de politieke utilistische
moraal vervuld.

De vraag doet zich voor, welke regeeringsvorm
Bentham het meest geschikt acht om de souve-
reiniteit van \'t volk tot zijn recht te laten komen.
Na al wat reeds gezegd is, behoeft men niet om een
antwoord verlegen te zijn. Met geestdriftige bewonde-
ring ziet hij in de Vereenigde Staten van N.-Amerika
de democratie verwezenlijkt, zonder de gevaren, die
men zoo vreest, de anarchie en de opheffing van het
privaat bezit. Als men hem voor de voeten werpt,
dat hij republikein is en het koningschap wil vernie-
tigen, dan roept hij sarcastisch uit: „Extuinguish
monarchy? — suppress, extirpate the peorage? —
Oh, not I indeed; nothing would I extinguish; nothing

would I extirpate;____that which you havo continue

to have — and God bless you with it".Als regel
voor zijn hervormingsstreven wil hij niets uitroeien,
dat niet mot het wezen dor hervorming strijdt. Hij
pleit alleen voor de rechten dor democratie, voor do
„subject many", „the poor sufTering and starving
people". Zijn ideaal echter is do republiek. De politioke
staten, voor welke hy zijn „Constitutional Code" bo-
doelt, zijn republieken.8) In verband met dit werk

\') Plan of Parliamentary Reform, Works, III, p. 441.

») Constitutional Code Works IX, p. 1.

-ocr page 179-

schrijft hij aan admiraal Mordvinoff in 1824 „I
am on the point of completing a Constitutional Code,
having for its object the bettering this wicked world
by covering it over with Republics". *) Hij gaat verder
en tracht aan te toonen, dat \'t bestaan van een ko-
ningschap onvereenigbaar is met het hoogste doel
der regeering, \'t grootste geluk van \'t grootste aantal.
Evenals alle menschen, staat ook de koning onder de
absolute heerschappij van \'t eigenbelang. Zijn eigen-
belang strijdt met het belang van do meerderheid.
Derhalve is hij krachtens zijn natuur tegen iedere
verandering, die aan die meerderheid ten goede moet
komen. Ook is er aan \'t koningschap onafscheidelijk ver-
bonden, de corruptieve invloed van rijkdom, eeretitels,
benoemingen enz. Daarom „to conflrm tho existence
of the kingly office would bo to sanction a principle
opposite to the only justifiablo ond of govornment." 8)

Dezelfde houding, die Bontham inneemt tegen-
over den koning, neemt hij in tegenover „the House
of Lords". Geen enkel lid van dit huis is er, dat niet
deelt in de „sinister intorests" aan \'t koningschap ver-
bonden. Het belang van de aristocratie strijdt mot het
algomeen belang. Daar do afgevaardigden van het volk
de bolangon van alle klassen vertegenwoordigen, is er
geen reden voor \'t bostaan van eon ander lichaam
dan do volksvertegenwoordiging. To meer trekt hy to
velde tegen zulk een lichaam, omdat hot niet onder
de voortdurendo contrölo van \'t souvoroino volk staat,
niet door dat volk gekozon, maar door een botrokkolijk

») Works, X, p. 542.

») Constitutional Code, Works, IX. p. 145.

-ocr page 180-

kleine bevoorrechte klasse van menschen met hun
klassebelang, dat strijdt met \'t algemeen belang. Met
verontwaardiging spreekt hij van \'t veto-recht van
„the House of Lords", waardoor het de belangrijkste
maatregelen vernietigen kan, maar, zegt hij met scherpe
ironie, „this is legitimacy and social order, under the
matchless constitution, the envy and admiration of the
world".l) .Zoolang „the House of Lords" bestaat, is
het grootste geluk voor \'t grootste getal niet te ver-
wezenlijken.

Bentham wil ook niets weten van een Tweede
Kamer, die samengesteld wordt volgens dezelfde be-
ginselen als de Kamer van Yolksafgevaardigden, de
„Supreme", „Sovereign Assembly", en waar dus toch
ook de identiteit van belangen gewaarborgd zou zijn.
Het eenige nut van zulk een Tweede Kamer kon
slechts zijn, de overhaasting te voorkomen. De vrees
voor overhaasting is echter ongegrond, daar volgens
zijn kiesstelsel toch het volk zijn beste en bekwaamste
mannen afvaardigt en zelf hot voto-recht in zijn macht
hoeft. Het nadeel van zulk een Tweede Kamer over-
treft verre \'t nut daarvan. Verlies van tijd en geld,
de heerschappij van een minderheid, gelegenheid voor
„sinister interest", onnoodige complicatie, zijn de
noodzakelijke gevolgen daarvan. Zijn besluit is „the
supreme legislative authority is undivided. It is lodged,
the whole of it, in ono body, composed of represen-
tatives located by the supremo constitutive". 1)

-ocr page 181-

Op een paar punten dient nog gelet te worden
om hun nauw verhand met de grondbeginselen van
\'t Philosophisch Radicalisme. Zooals we reeds gezien
hebben, beschouwt Bentham de zuivere democratie,
in een republiek verwezenlijkt, als zijn ideaal.

Hoe staat hij nu tegenover een koloniale politiek,
tegenover de imperialistische idee? Hij ontkent niet het
nut van koloniën als afzetgebied voor een overtollige
bevolking.1) Als er een goed koloniaal stelsel is, dan
kan er een nieuw volk geboren worden met sterke
natuurlijke, sociale en politieke banden aan het moeder-
land gehecht. Maar dit weegt niet op tegen de nadoelen
aan koloniale bezittingen verbonden. Bontham wil
dit op oconomische gronden aantoonen. Hij wil Enge-
land bewogen goen nieuwe kolonion te stichton on do
reeds bestaande onafhankelijk te verklaren. Mot blijd-
schap ziet hij don tijd tegemoet, wanneer de kolonis-
ten van \'t grooto Australia zich vrij gemaakt zullen
hebbon on de regeering zuiver democratisch zijn zal.J)
Hij verwerpt elk koloniaal stelsel, als onvereonigbaar
met zijn grondbeginselen. Wat hij aan \'t Fransche
volk zegt, is ook op andere volken van toepassing:
„You choose your own government: wliy aro not
othor peoplo to choose thoirs"?3) Met do afschaffing
van do koloniale bozittingen ziet hij een groot gedeolto
van de corruptiemiddelen on één dor vruchtbaarste
oorzaken van den oorlog vordwijnon.

-ocr page 182-

De oorlog is de groote verwoester van \'t mensche-
lijk geluk en oorzaak van nameloos lijden. Het is dus
natuurlijk dat een man als Bentham, die naar
zijn diepste overtuiging zijn leven wijdde aan den
dienst der menschheid en aan de bevordering van \'t
geluk dier menschheid, zich met allen ernst verzet
tegen den oorlog. Hij gloeit van verontwaardiging als
hij daarover handelt. Hij beschrijft den oorlog als „the
greatest of scourges and the greatest of crimes" als
„murder, rape, devastation on a vast scale" als „mis-
chief upon the largest scale".*) Aan wolken kant ook
de overwinning mag zijn, de oorlog is in zijn wezen
onzedelijk en verderfelijk voor \'t geluk van \'t grootste
getal. Hot belang van het volk wordt nooit door den
oorlog gediend, doch slechts het belang van de regee-
rende weinigen. Het imperialisme is eon uiting van
dit belang. Mon wil kolonies hebben, zijn gebied uit-
breiden en vermeerdert daardoor de oorlogskansen on
de kansen der weinigen om hun „sinister interest" to
dienen. Ton einde dit feitelijk dool te verbergen on
eon anderen schijn er aan te geven, worden „bedrogs-
termen" gebezigd, „room", „oer", „waardighoid". Met
een schijn van belangeloosheid spreekt men van „pa-
triotisrae" en „nationaliteit." Op deze wijze is men er
in geslaagd, de moreelo sanctie onverschillig to stem-
men tegenover de vernietiging van zoovool geluk on
zelfs eon zekere bewondering te kwooken voor „helden-
daden", die niets anders dan do maximisatie van ellende
tengevolge hebben en alzoo tot de grootste misdaden
behooren. „Of all that is pernicious in admiration, the
\') Deontology, I. 93, III. 30&

-ocr page 183-

admiration of heroes is the most pernicious; and how
delusions should have made us admire, what virtue
should teach us to hate and loathe, is amongst the
saddest evidences of human weakness and folly" 1).
Zoo algemeen is de immoraliteit van de moreele
sanctie op dit gebied, dat kerk en staat, de „ruling
few" en de „subject many" samen schijnen te stem-
men in \'t beschermen van onzedelijkheid en misdaad
in den ruimsten omvang.

Als vredesapostel wijst Bentham ook devredes-
middelen aan. Hij betreurt het, dat er geen wetboek
bestaat, dat al de internationale aangelegenheden nauw-
keurig regelt en wil zulk een internationaal wetboek
tot stand brengen. Natuurlijk is ook hier als overal
de utiliteit maatgevend, de grootste gemeenschappelijke
utiliteit van allo volkon. Dit is, zooals Bentham
het uitdrukt „their line of least resistance".Do
internationale wetgever moet zich laten leiden door
dezelfde beginselen als do nationale, zooals vroeger
werd uiteengezet. Een internationaal wetboek is dus
het eerste veroischte voor den wereldvrede. Een vau
de gevolgen zyner beginselen is do internationale vrij
handel.

Met hot oog op latere richtingen zijn vooral twoo
punten in zyn „Plan of an universal and perpotual poaco"
belangrijk. Wo kunnon ze slechts oven aanstippen,
nl. do beperking van don krygsmacht en de stichting
van een internationaal hof van arbitrage.

In verband met de beperking van den krijgsmacht

-ocr page 184-

roept Bentham zijn volk toe: „Oh my countrymen 1
purge your eyes from the film of prejudice, extirpate
from your hearts the black specks of excessive jealousy,
false ambition, selfishness and insolence". 1) Omdat zij
macht hadden, de meeste macht onder de volkeren,
daarom zijn zij de grootste zondaars geweest en hebben
zij het meeste onrecht gedaan. En daarom zegt hij,
moeten zij beginnen met de hervorming en de beperking
van leger en vloot. Als waarborg voor de eerlijkheid
der volken tegenover elkander, moet men aan alle
internationale maatregelen, de grootste openbaarheid
geven. „The principle which throws a veil of secrecy
over the proceedings of the foreign department of the
cabinet is pernicious in the highest degree, pregnant
with mischiefs superior to everything to which the
most perfect absence of all concealment could possibly
give rise".3)

Tegen bona fide-oorlogen ligt het middel in een
internationaal hof van arbitrage samengesteld uit twee
afgevaardigden uit ieder volk. Al zijn handelingen
moeten openbaar zijn. Al zijn uitspraken moeten ge-
rapporteerd en in de verschillonde staten bekend ge-
maakt worden. Hiertoe is natuurlijk noodzakelijk de
algemeene vrijheid van de drukpers. Als laatste toe-
vlucht moet een onhandolbare staat in den Europeeschon
ban gedaan worden.

Neemt men de voorstellen van Bentham aan,
dan is hij ervan vorzekord, dat hot vrederijk verschijnen
zal, waarin \'t beginsel van \'t grootste geluk algemeen
heerschend zijn zal.

1 \') Principles of International Law, Works, II. 553.

-ocr page 185-

Zooals meermalen gebleken is, ziet Bentham
in, dat de moreele sanctie niet altijd te vertrouwen is.
De moreele sanctie is voor hem niets anders dan pro-
duct van opvoeding en van de sociale en politieke
verhoudingen, waarin de mensch leeft. Onder de sociale
en politieke orde, waartegen Bentham zijn leven
lang gestreden heeft, kon hij dus niet verwachten, dat
de moreele sanctie in overeenstemming zou zijn met
de utilistische beginselen. Daar bestaat zooveel voor-
oordeel, zooveel verwarring in de begrippen omtrent
loon en straf, over doel en maatstaf der zedelijkheid.
En dan nog „unhappily for the members of tho demo-
cratical section, their conceptions, their judgments,
their suffrages, their language have till this time been
placed almost completely under the guidance, and
almost, as it were, at the disposal of those of the
aristocratical".1) Ook hoeft de opvoeding, voor zoover
men dio genoten heoft, reeds een verkeerde wending
gegeven aan de moreele sanctie, door de immoreele
boekon, dio den oorlog bewonderen en een vereoring
voosheiden opwekkon. Vooral heoft Bontham een
afkoer van do klassieke oudheid. Hoowol op andore
gronden zou hij die, mot Hobbes, uit het onderwijs
willen verbannen.

Hij botreurt do grooto onkunde, dio er bestaat
omtrent ons werkeiyk eigonbolang. En zoo dikwijls wordt
aan hot karaktor toegeschreven wat slechts een gevolg
is van onkunde. „It is from ignorance and weaknoss
that men deviate from tho path of roctitude more
frequently than from selfishness and malovolence". *)

1  Principles of International Law, Works, II. p. 553.

-ocr page 186-

Daarom zijn een goede opvoeding en goed onderwijs
een onmisbare vereischte voor de zedelijkheid. De zede-
lijkheid is immers niets anders dan de berekening van
eigenbelang, een weten waar te geven en waar te
nemen. Deugd is kennis van eigenbelang, de verlichte
is de deugdzame.

Doch het eigenbelang van de „ruling few" wordt
gediend door de onkunde van de menigte en daarom
willen zij geen volksopvoeding, daarom roepen de kle-
rikalen, hun trouwe bondgenooten, „no reading", „no
writing", „no Lancaster".l) Dat Bentham zich ook
hier aan grove overdrijving schuldig maakt, behoeft
nauwelijks gezegd te worden.

Het vraagstuk van de volksopvoeding was reeds
brandend geworden. Toen Bentham optrad, was
men langzamerhand ontwaakt tot \'t besef van de
hooge noodzakelijkheid de mindere klassen onderwijs
te geven in lezen en schrijven. De Zondagscholen en
de scholen van Hannah Moro in Somorsetshire
hadden reeds de aandacht van de godsdienstige wereld
op dit vraagstuk gevestigd. ®) En vooral do stryd tus-
schen Bell en Lancaster wekto de levendigste
belangstelling. In 1805 liet koning GeorgelU Lancas-
ter bij zich komen en sprak den wensch uit, dat
iodor kind in zyn koninkryk zou onderwezen worden
zóó, dat hot den Bijbel lezen kon. Deze wensch was \'t
begin van dien heftigen stryd. Lancaster was een
kwaker on Boll oen episcopaal. Do klerikalon waren
bang voor den invloed van Lancastor. Bisschop

-ocr page 187-

Marsh preekte en schreeljbroohtfres tegen hem. Hij
werd aangevallen door de
„Quarterly Revieio", \'t Tory-
orgaan. Met geestdrift werd Bell ondersteund door
mannen als Southey en Coleridge. In 1811
stichtte men de „National Society" om de kinderen
der armen op te voeden volgens de beginselen der
Episcopale Kerk. Dat men tegen Lancaster opkwam
is waar en in zoover heeft Bentham gelijk. Maar
hij verwart den tegenstand tegen \'t neutraal onderwijs
met een tegenstand tegen \'t onderwijs in \'t algemeen.
Lancaster werd verdedigd en gesteund door de
„Edinburgh Revieio". De utilisten stonden aan zijn kant.
Verschillende pogingen werden in \'t werk gesteld om
opvoedingsinrichtingen te stichten vrij van klorikalen
invloed. Zoo is het plan van do „Chrestomathic-school"
voor don middenstand ontstaan, waarvan vroeger reeds
melding is gomaakt. Hior zou mon do methode van
Lancastor volgen. Met zijn gowonen ijvor wydt
Bontham zich nu aan de verdediging en philoso-
phischo ontwikkeling van dit plan. En men kan \'t niet
ontkonnon, dator vele nuttige wenken to vinden z\\jn
in z\\jn „
Chrestomathia".

Een systeom van nuttig onderwys op zuiver
neutrale basis, dat is het doel van Bonthara. H\\j
sluit don godsdienst uit, omdat do godsdienst velen
uitsluit en er op andore wijze in \'t godsdionstig on
derricht voorziening kan gomaakt wordon. In verband
met \'t vorkrygen van kennis on do ontwikkeling van
don geest gaat h\\j van dozo veronderstelling uit: „Expo-
rionco, observation, experiment: in these throe words

-ocr page 188-

may be seen the sources of all our knowledge. Of
these experience is without effect any farther than it
has had observation for its accompaniment; and in
the very idea of experiment that of observation is

included. Upon observation therefore it is.....that

everything depends".Daar niets het kind zoo boeit,
als de levende natuur en er niets is, waarvan de
eigenschappen en verhoudingen meer in \'t oog vallen,
dan van de voorwerpen der levende natuur, moet men
daarmee beginnen. De vormen en kleuren en andere
eigenschappen van de natuurlijke voorwerpen spreken
tot de zintuigen, voornamelijk \'t gezicht en \'t gehoor.
De zintuigen worden dus ontwikkeld en daardoor ook
het waarnemingsvermogen en \'t geheugen. Bij een
volgende stap wil hij, naast de waarneming en \'t ge-
heugen, ook \'t oordeel ontwikkelen, door de waarnoming
van punten van overeenkomst en onderscheid tusschen
de verschillende voorwerpen. Hij wil zijn leerstof zoo
rationeel mogelijk ordenen, zoodat er een natuurlyk
verband tusschen de verschillende trappen ontstaat.
Dit verband moet bij iedere gelegenheid duidelijk in
\'t licht gesteld worden. Hot beginsel van associatie
bindt dan de verschillende gedeelten samen en bevor-
dert de herinnering en \'t duidelijk begrijpen. Van het
eenvoudigste wil Bentham voortgaan tot het meer
ingewikkelde, van het bekende tot het onbekende,
van het meest nuttige tot \'t mindor nuttige. Zijn
voornaamste vakken zijn de natuurwetenschappon, de
Botanie en de Zoölogie, Mineralogie en Chemie. Trots
de moeilijkheid, die er schuilt in de vreemde termen —

-ocr page 189-

Bentham zelf maakte een groot aantal, die gelukkig
nooit ingang gevonden hebben — zijn ze toch bijna
zonder uitzondering gemakkelijker, dan de dorre spe-
culatieve grammatische regelen van doode talen. Het
staat bij hem vast: „Among the known subjects of
intellectual labour, not many it is believed, can be
pointed out that have less in them of intrinsic use,
especially since the stock of translations has been
completed, than the dead languages".x) Hij komt er
tegen op, dat er zooveel tijd aan deze vakken wordt
gegeven. Het bestaande stelsel is een „woorden"stelsel,
en waar „dingen" \'t voorwerp van onderwijs vormen,
spreekt men er veel ovor, maar stelt ze niet aanschou-
welijk voor. Hij legt den nadruk op \'t aanschouwelijk
onderwijs. Waar de dingen zelf ontbreken, moeten
voorbeelden en modellen de plaats innemon. Het
„Scholar-Teacher Principle", *) een van de grondbegin-
selen van Boll on Lancaster, stelt hij zeer hoog.
Ook de bolooning door eereplaatsen, korte lesson, veel
variatie.

Zoo wil Bentham geen schoolsche pedanten
kwoeken, maar een steeds grooter wordend aantal ver-
standige, nuttige, tevreden en gelukkige menschen;
niet den hoogmoed voedon, maar de persoonlijko vry-
heid, do algemeene welwillendheid on do waro zede-
lijkheid bevorderen.

Zyn taak is nu afgedaan. Mot al den ernst van
een eerlyk gemoed heeft hy or naar gestreefd zyn
eigen landgenooton en de wereld te toonon, dat do

-ocr page 190-

verwerke ijking van zijn beginselen het grootste geluk
brengt. Met groot zelfvertrouwen en een naief opti-
misme zegt hij: „Bentham is the most ambitious
of the ambitious. His empire — the empire he aspires
to — extending to, and comprehending the whole hu-
man race, in all places, in all habitable places of the
earth, at all future time." „Twenty Years after I am
dead, I shall be a despot".

Zijn hooge aspiraties en deze aanspraak op de

alleenheerschappij berusten in hoofdzaak op____een

modelgevangenis en een modelschool, op een model-
wetboek en een modelstembus. Door deze uitwendige
middelen wil hij de ingeboren zelfzucht overwinnen,
de menschheid hervormen, de verschillende sancties
in harmonie brengen en het grootste geluk voor \'t
grootste getal verwerkelijken.

Zijn hervormingsstreven was geheel en al op hot
uiterlijke gericht, op de omgeving en de omstandig-
heden. In de opvatting van de maatschappij als een
verzameling van individuen beweegt hij zich op de
lijn der Fransche Encyclopedisten, de wegbereiders
der Fransche Revolutie.

-ocr page 191-

HOOFDSTUK V.

Waardeering en Beoordeeling.

Het oordeel, dat over Bentham geveld wordt, is
zeer uiteenloopend. De een dweept met hem als een
van de vruchtbaarste Engelsche denkers van zijn tijd.1)
De ander spot met hem en zijn „huisbakken wijsheid",
als ,,\'t genie inde burgerlijke domheid".8) Tusschen deze
twee uitersten ligt tal van verschillende meeningen.

Er heerscht vrij groote eenstemmigheid over zijn
groote beteekenis op het gebied van juridische en
sociale hervorming. Nemen wij in acht zijn bedoeling,
zijn buitengewone energie, zijn bewonderonswaardigen
ijver, waarmee hij bezield was voor zijn ideaal, \'t
grootste geluk van de menschheid, dan moeten wij
hem zeer hoog schatten. Met kracht hoeft h\\j de
onnoodige oorzaken van „delay", „expense" en „vexa-
tion" in do rechtspleging bestreden. Boekdoelen heoft
h\\j geschreven om de misstanden op sociaal en poli-
tiek gebied aan te toonen. En hij wist niet alleen af
te breken maar ook op te bouwon. Herhaaldelijk hoeft
hy mot duideiykheid en boslistheid do beginselen

-ocr page 192-

uiteengezet, waardoor de wetgever zich moest laten
leiden. Een bepaald doel heeft hij den wetgever en
het volk voor oogen gesteld om na te streven, het
grootste geluk der gemeenschap. Green zegt, afge-
zien van de dwalingen zijner hedonistische psychologie
„no other theory has been available for the social or
political reformer, combining so much truth with such
ready applicability. No other has offered so comman-
ding a point of view from which to criticise the pre-
cepts and institutions presented as authoritative".1)
Dit is zeker geen geringe waardeering van een prin-
cipieelen tegenstander.

Zijn toegewijde arbeid op \'t gebied van de rechts-
hervorming is niet zonder vrucht gebleven. Sir Henry
Maine erkent „I do not know a single law reform
effected since Bentham\'s day which cannot be
traced to his influence".3)

Inde politiek heeft hij voortdurend strijd gevoerd
tegen „sham representation" en tegen den overwegen-
den invloed van een betrekkelijk kleine groep van
bevoorrechte personen. De geest der democratie in
Engeland was reeds wakker geworden, toen hij optrad.
Met schorpen blik zag hij de teekenen dos tijds en
greep hij de gelegenheid aan een beslisten slag te
leveren tegen do tirannie der minderheid. Zyn harts-
tochtelijke vrijheidsliefde en waarheidszin hebben hem
ertoe geleid dikwijls scherpe, bittere dingen te zeggen
tegen corruptie en „sinister interests". ;Zijn oog bleef

1  Vgl. Graham, English Political Philosophy, London,
1907. p. 180.

-ocr page 193-

gesloten voor het goede in de bestaande orde. Wij
kunnen hem echter zijn overdreven eenzijdigheid ver-
geven omdat hij, trots zijn eigen grondbeginsel, nooit
zichzelf heeft gezocht, maar de belangen van zijn volk
en van de menschheid, afgezien nog van de vraag, of
zijn grondbeginselen juist waren en of wij zijn middelen
goedkeuren. Hij was zonder twijfel een van de krach-
tige factoren in de worsteling voor de groote constitu-
tioneele hervormingen in Engeland in de vorige eeuw.
Aan den strijd, die de eerste „Reform Bill" is vooraf-
gegaan, hoewel nooit in \'t openbaar, heeft hij leidend
deelgenomen. „In the great strugglo that ensued Ben-
tham took a leading part, and it was his principles
as given in his
Plan of Parliamentary Reform that
largely prevailed, not indeed fully at the first Reform
Bill, but at the second".l) Hij heeft echter ook pro-
blemen op den voorgrond gesteld, waarmede men in
Engeland, nu honderd jaar later, nog bezig is. Ik noem
slechts den toestand van den arbeider, \'t vrouwen-
kiesrecht, „the House of Lords".

Op sociaal gobied hoeft hij zich verdienstelijk ge-
maakt door zijn pogingen om \'t gevangeniswezen te
hervormen, armenzorg te regelen en de volksopvoeding
te bepleiten.

Wat mon zeker ook niet vergoten mag is, dat hij
niouwo krachten in werkzaamheid heeft gebracht, nieuw
ondorzook hooft gowokt. Vooral is or onder zijn invlood
eon nieuwe stoot gegeven aan do booofening on den
vooruitgang der sociale wetenschappen. Hij was het

-ocr page 194-

middelpunt van een groep mannen, die hun beste
krachten hebben gewijd aan de studie der sociale en
andere wetenschappen. „The range of the Benthamic
philosophy, including as it did, politics and morals,
political economy, metaphysics logic, theology and
analytic psychology, was very wide". Men denke
slechts aan mannen als James Mill, John St.
Mill, Ricardo, Austin en Grote. Nemen wij
dit feit in acht, dan is de lof door J. St. Mill aan
Bentham toegezwaaid zeker niet overdreven. Hij
noemde hem naast Coleridge „the teacher of the
teachers" 1), „the great seminal mind of England in
his age".s)

Bentham legde in\'t bijzonder den nadruk op
die waarheden, met welke de bestaande leerstellingen
en instellingen in strijd waren. Hij is alzoo geworden
„the father of English innovation, both in doctrines
and institutions".s)

De groote praktische waarde van Bentham\'s
theorie is echter onafhankelijk van den theoretischen
grondslag, waarop zij rust. Het was hem in do eerste
plaats niet te doen om de speculatieve zuiverheid van
een theorie, maar om een „werkhypthese". Hij miste,
daarbij een van de grootste vereischten, die aan den
wijsgeer gesteld moeten worden, ul. ernst en bekwaam-
heid om zich in te denken in de gedachten van anderen.
Wij behoeven tot toelichting hiervan niet verder te

1  J. St. Mill, 1. c. p. 380.
«) Ibid., p.p. 331-334.

-ocr page 195-

gaan dan zijn bestrijding van de anti-utilistische ethische
theoriën.1) Zonder onderzoek en bewijsvoering verwerpt
hy, op een minachtende wijze, alle beschouwingen
over natuurrecht, natuurwet, \'t zedelijk bewustzijn,
de rede enz. als zoovele vormen van „ipsedixitism".
Men moet echter ook in deze bestrijding meer een-
praktisch dan een theoretisch doel zoeken. Terecht
heeft men opgemerkt „Bentham\'s fundamental objec-
tion to other types of moral theories than his own
was not so much philosophic or theoretic as it was
practical. He feit that every intuitional theory tended
to dignify prejudice, convention, and fixed customs,
and so to consecrate vested interests and inequitable
institutions". *)

Dat zijn behandeling van de ethiek meer uit prac-
tische overwegingen is ontstaan, dan uit zuiver we-
tenschappelijke behoefte, blykt uit het feit, dat zijn
voornaamste werk daarover eigenlijk dienen moest als
inleiding tot eon werk over \'t strafrecht. *)

Zijn praktische hervormingsdrang heeft hem er
toe geleid overal te vragen naar het nut van het be-
staande in praktyk en theorie. Hij behandelt de ethiek
alleen om hot nut.

Schleiermachor overdrijft als hy van de

Engelschen zegt „Jene stolzen Insulaner.....kennen

keine andere Losung als gewinnen und g e n i e s-
son, ihr Eifer für die Wissenschaften, für die Weis-
heit des Lebons und für die heilige Freilieit, ist nur

-ocr page 196-

ein leeres Spielgefecht. So wie die begeistersten Ver-
fechter der letzteren unter ihnen nichts tun, als die
nationale Orthodoxie mit Wut verteidigen, und dem
Volke Wunder vorspiegeln, damit die abergläubige
Anhänglichkeit an alte Gebräuche nicht verloren gehe,
so ist es ihnen eben nicht mehr Ernst mit allem
übrigen, was über das Sinnliche und den nächsten
unmittelbaren Nutzen hinausgehet. So gehen sie auf
Kenntnisse aus, so ist ihre Weisheit nur auf eine

jämmerliche Empirie gerichtet" .....En toch is het

zeker niet toevallig, dat het Utilisme juist in Engeland
door Bentham en Mill zijn klassieke uitdrukking
gevonden heeft.

In zijn formule „the greatest happiness of the
greatest number" had Bentham een praktisch her-
vormingsmiddel gevonden en dat was hem genoeg. Wat
niet met hem overeenkwam was „nonsense ethics",

„nonsense psychology", „verbal principles.....preten-

ces for governing and directing without reason".3) In
dat hei-vormingsbeginsel lag het ideaal, waarnaar hij
streefde. Daaraan ontleende hij zijn maatstaf voor de
waardebepaling van wetgeving en openbare instellingen.

De onmiskenbare verdiensten van Bentham
op praktisch gebied ende groote draagkracht van zijn
hervormingsbeginsel zijn onafhankelijk van den inhoud
van dat beginsel. Bontham\'s ideaal past niet in
zijn levensbeschouwing, maar is veel meer in strijd
daarmede. Daarom schijnt het iny volkomen juist wat

-ocr page 197-

Green zegt: „We may give Utilitarianism, therefore,
full credit for the work it has done in rationalising
the order of social and political life, while holding at
the same time that its hedonistic interpretation of
well-being, if logically carried out, would deprive it of
any practical influence for good; and that-as this
interpretation in a speculative age comes to be more
dwelt upon by the individual it may itself induce
practical evils, from which deliverance must be sought
in a truer analysis of the ultimate good for man". 1)

Wij hebben reeds gezien, dat Bentham de lust
beschouwt als den inhoud van het grootste geluk. De
lust is voor hem het centrale punt, waarom alles gaat.
Dit geeft hij aan met de woorden, waarmode hij zijn
Principles of Morals and Legislation begint: „Nature
has placed mankind under the governance of two
souvereign masters,
pain and pleasure. It is for them
alone to point out what we ought to do as well as
to determine what we shall do. On the one hand the
standard of right and wrong, on tho other the chain
of causes and effects, aro fastened to their throne.
They govern us in all we do, in all we say, in all wo
think".\') Daar de onlust doorgaans slechts\'t nogatievo
is van don lust, kunnen we in \'t vervolg alloen van
dezen sproken.

Wat ons allereerst treft is hot tweolodig karaktor,
waarin do lust optreedt, in eon natuurlijk of psycho-
logisch karaktor en oen ethisch karaktor. In het psy-
chologisch karaktor verschijnt do lust als \'t absolute

-ocr page 198-

motief en doel van alle handelingen. De lust alleen
bepaalt „what we shall do". Daaraan is vastgebonden
„the chain of causes and effects". In zijn ethisch
karakter treedt de lust op als maatstaf der zedelijk-
heid, die vaststellen moet „what we ought to do", „the
standard of right and wrong". Daar nu de maatstaf
der zedelijkheid noodzakelijk ligt in haar einddoel, in
wat ze beschouwt als \'t hoogste goed, zoo wordt de
lust verklaard als hoogste goed en einddoel der zede-
lijkheid.

Nu volgt er uit de beschouwing van Bentham
van tweeën één, óf alle handelingen zijn goed en dan
houdt de zedelijkheid op, óf de lust als absolute drijf-
veer is een ander dan de lust als maatstaf en einddoel
der zedelijkheid. Bentham begint dus met een
dubbelzinnigheid.

Hij stelt de lust voor als de eenige en absolute
oorzaak van al ons begeeren, doen en laten, \'t motief
van al ons willen en handelen. Het motief is altijd
„some pleasure or pain; some pleasure, which the
act in question is expected to be a means of conti-
nuing or producing: some pain which it is expected
to be a means of discontinuing or preventing. A
motive is substantially nothing more than pleasure
or pain operating in a certain manner".1) „A motive
must be the prospect of some pleasure, or other
advantage to bo enjoyed in future".") „Nothing but
the expectation of the eventual enjoyment of pleasuro
in some shape can operate in the character of a mo-

-ocr page 199-

tive".x) En de lust als motief is niet die van anderen,
maar van den handelenden individu zelf „not only the
best, but the only proper judge of what, with reference
to himself is pleasure and what pain".s) Alleen voor
het eigenbelang van den handelenden persoon bestaan
er altijd adaequate motieven. Het uitgangspunt van
Bentham is dus geheel egoistisch-hedonistisch.

Hoe komt hij tot dit beginsel ? B o w r i n g ver-
haalt, dat Bentham zich voortdurend op de waar-
neming heeft beroepen.4) En dezo zelf verklaart:
„Experience, observation, experiment; in these three
words may be seen the sources of all our knowlegdgo". *)
„Experience is the foundation of all our knowledge,
and of all our reasoning — the sole guide of our con-
duct, the sole basis of our security".8) Het zou dus
voor de hand liggen te besluiten, dat Bentham tot
zijn grondbeginsel gekomen is door do waarneming.
Nu zal niemand het good recht van de waarnemings-
methode op \'t gebied der ethiok ontkennen. Maar dan
is het ook een eerste eisch van ornst en waarheids-
liefde om het gebied dor waarnoming zoo wijd mogelyk
uit te breiden. Dan mag men goen enkele bron voor
de kennis van zedelijke feiten buiten rokoning laten.
Taal en letterkunde, othnologio en geschiedenis moeten
ons materiaal leveren. En vooral moet een nauwkeurige
waarneming en omvattende analyse van den inhoud

-ocr page 200-

van den menschelijken geest ons voorlichten. Aan deze
eischen heeft Bentham niet voldaan. Zijn waar-
neming concentreert zich rondom een enkele reeks van
natuurlijke verschijnselen, het streven naar lust en de
afkeer van onJust. Uit deze beperkte en eenzijdige
waarneming maakt hij een generalisatie en zoo komt
hij tot zijn grondbeginsel. Nu gaat hij alle feiten, die
daarmede in strijd zijn wegverklaren of wegcijferen.

Meer waarschijnlijk echter is, dat Bentham niet
door de waarneming gekomen is tot zijn grondbeginsel,
maar dat hij het heeft overgenomen als een dogma van
de gelijktijdige sensualistische associatie-psychologie.

Locke leerde, dat de menschelijke ziel is gelijk
een blad wit papier gereed om te ontvangen alles
wat de gewaarwording en de ervaring er op schrijven
zullen. Aangeboren is den mensch alleen het stroven
naar geluk en de afkeer van smart. „Dit zijn inder-
daad aangeboren praktische beginselen, die voortdurend
in ons werkzaam zijn en onophoudelijk invloed uit-
oefenen op onze handelingen. Die beginselen kan men
waarnemen bij alle personen, bij ioderen leeftijd, altijd
en overal".Deze leer is door H e 1 v é t i u s in de
moraal tot het uiterste gedreven. Het gansche be-
wustzijnsleven trachtte H a r 11 e y uit do zinnelijke
gewaarwording te verklaren door middel van de asso-
ciatie der ideeën. Mot instemming\'sprak Bontham
van Hartley\'s poging om de gewoonte op deze wijze
te verklaren. In gewijzigdon vorm werkto J a m o s
Mill de associatie-psychologie nader uit.

-ocr page 201-

Het gansche voorstellings- en wilsleven is volgens
deze theorie een mechanische aaneenschakeling van
zinnelijke gewaarwordingen. In dezen kring van sen-
sualisten heeft Bentham geestelijk geleefd. L o c k e
noemde hij „the first master of intellectual truth"
H e 1 v é t i u s „the first moralist who turned with
steady eye to the utilitarian principle" 1). Het is dus
geen gewaagde veronderstelling te besluiten, dat Ben-
tham tot zijn grondbeginselen, zijn opvatting van
de menschelijke natuur, niet door waarneming ge-
komen is. Hij heeft het van de sensualisten over-
genomen. Hij staat dus feitelijk niet op empirisch,
maar op aprioristisch standpunt en heeft zijn tegen-
standers niets te verwijten van „ipse-dixitism". Zijn
aprioristisch standpunt komt ook uit in do axioma-
tische vereenzelviging van den lust met het goede en
onlust met hot kwaad 8).

Dat de lust een belangrijke rol speelt in de moti-
veering onzer handelingen en dat de verhouding daar-
van tot onze begeerte zeer ingewikkeld is, kan niemand
ontkennon. In het grondbeginsel van Bentham echter,
dat onzo lust altijd het eenigo motief onzer daden is,
schynt me drieërlei dubbelzinnigheid te schuilen.

Vooreerst ligt er oen dubbelzinnigheid in zyn
egoïsmo (solf-regard, self-proforonce). Dit komt in twoe-
ërlei vorm voor zonder dat Bentham zo onderscheidt
en uit elkaar houdt. In zyn ruwsten vorm verkondigt

1 \') R o y 1 a u c o K e n t, 1. c. p. 224.
*) Deontology, II. p. 31.

-ocr page 202-

dit egoïsme, dat er achter al onze daden do koele be-
rekening van ons eigenbelang ligt. W\\j z\\jn geheel
onverschillig voor de vreugde of smart van anderen,
tenzij wij er ons eigen belang in zien. Dezen vorm
van \'t egoïsme schijnt Bentham te verdedigen, als hjj
den nadruk legt op het provisorisch karakter van alle
zelfopoffering J) en als hij uitdrukkelijk zegt „ Dream
not that men will move their little finger to serve
you, unless their advantage in so doing be obvious to
them. Men never did so, and never will, while human
nature is made of its present materials"3). Achter
iedere reddingsdaad met eigen levensgevaar, moet men
dus zoeken de hoop op geldbelooning of een reddings-
medaille of een eervolle vermelding in \'t dagblad.3)

Op dit standpunt is het duidelijk, dat de zedelijk-
heid niets meer is dan een gelukkige waarschijnlijk-
heidsrekening. De hoofddeugd is „selfregarding-prudence"
en lost zich op in handigheid. Onzedelijkheid is een
misrekening der kansen. Hier is het plicht van iedero
gelegenheid zooveel mogelijk te profiteeren met de
minste persoonlijke zelfopoffering. „Let happiness be
obtained gratis where it can — where it cannot be
had without sacrifice, let the sacrifice be as small as
possible" 1). Waar men dan toch eigenlijk bedoelt
handigheid of onhandigheid, schranderheid of domheid,
geluk of ongeluk is het een misbruik van termen te
spreken van zedelijkheid en onzedelijkheid, van goed

1 

-ocr page 203-

en slecht, van deugd en ondeugd. Men moet op dit
standpunt de zedelijke praedicaten vervangen door
economische of commercieele.

Het is deze zijde van Bentham\'s utilisme, die
aan Carlyle zulke scherpe woorden ontlokte, „A
Mechanical Profit-and-Loss Philosophy" J). „Call ye that
a Society... where there is no longer any Social Idea
extant; not so much as an Idea of a common Home,
but only of a common over-crowded-Lodging-house?
Where each, isolated, regardless of his neighbour, tur-
ned against his neighbour, clutches what he can get
and cries „Mine" and calls it Peace, because, in the
cut-purse and cut-throat Scramble, no steel knives, but
only a far cunninger sort can be employed" s)

Een geheel anderen zin legt Bentham in het
woord „selfregard" als hij spreekt over de sympathie.
Hier gebruikt hy egoïstisch voor „das Verhalten des-
sen, der des Wohls anderer sich annimmt, weil es ihm
selber nicht gleichgültig ist, der ihr Wehe lindert und
dadurch auch sich selbst Erleichterung verschafft" 8).
Zoo zegt Bentham „In self-rogard even sympathy
has its root" *) en verklaart hij „sympathetic sensibi-
lity" als „the propensity that a man has to derive
pleasure from the happiness, and pain from the unhap-
piness, of other sensitive beings" *). Het spreekt van-

\') Sartor Resartus, Evoryman\'s Library, Duit, London,
p. 124.

*) Ibid, p. 174.

\') Paulson, System der Ethik, 7 u. 8 aufl. Stuttgart u.
Berlin 1906, I. S. 248-

<) Constüutional Code, Works, IX. p. 192.

•) Principles of Morals and Legislation, p. 60.

-ocr page 204-

zelf, dat wij ons evenmin in ons handelen als in ons
denken van onszelf los kunnen maken. Alleen door
motieven, die zich tot onzen eigen wil richten kunnen
wij in beweging gebracht worden. Al onze daden zijn
in dezen zin egoïstisch. Maar dit is toch heel iets
anders dan \'t grove berekenende egoïsme. En nu vat
Bentham beide begrippen samen zonder onder-
scheid en legt hij als absoluut beginsel neder: „In
the general tenor of life, in every human breast, self-
regarding interest is predominant over all other inte-
rests put together. More shortly thus, — self-regard
is predominant — or thus, — self-preference has place
everywhere" a).

Een tweede dubbelzinnigheid ligt in zijn voorstel-
ling van de verhouding tusschen de lust, de begeerte
en de daad. Deze verhouding is zeer verschillend. Zeer
zeker kan de lust zijn het onmiddellijk object van de
begeerte, van \'t willen en streven. Iemand kan zich
aan den lust en den wellust overgeven, hij kan een
slaaf van zijn lusten zijn. Wij kunnon ons het gedrag
van een wellusteling niet anders voorstellen. In dit
geval ligt de lust vóór den handelenden persoon in
de toekomst en wordt bereikt of niet bereikt, door
middel van een gedragslijn, die men met \'t oog op dien
lust volgt. Hier wordt de gedragslijn bepaald door het
vooruitzicht op den lust.

Een andere verhouding ligt in het feit van de
begeerte zelf en in de daad van \'t willen of kiezen.
„Immer wenn wir etwas wollen, so liegt darin not-
wendig, dass das eigentlich Gewollte, odor der End-

>) Constitutional Code, Works, IX. p. 6.

-ocr page 205-

zweck unseres Wollens, uns als ein relativ Lustvolles,
Befriedigendes, Beglückendes vorschwebt".1) Het bloote
feit, dat wij aan iets de voorkeur geven boven iets
anders, bewijst dat wij er niet onverschillig tegenover
staan. Er is op het oogenblik der keuze een zeker
lustgevoel verbonden aan de gedachte, dat wij het
object onzer begeerte verkrijgen zullen. Hier is de
lust iets actueels, iets tegenwoordigs en niet te ver-
warren met den toekomstigen lust, die volgen zal als
onze begeerte vervuld wordt. Nu wijst Si dg wiek er
op, dat als wij met den lust bedoelen, hetgeen onze
keus bepaalt, hetgeen een aantrekkingskracht op onzen
wil uitoefent, het dan tautologisch is te beweren, dat
wij den lust begeeren, of dat wij een object begeoren,
naarmate het ons meer lust verschaft dan een andor.3)
Dan begeeren we, omdat we begeeren. Maar „taking
pleasure in an idea" is heel iets anders dan „aiming
at the idea of pleasure".5)

Meer nog dan in de voorstelling van \'t object
onzer begeerte ligt er een lustgevoel in het beroiken
daarvan. Iedere vervulde begeerte brengt als resultaat
een lustgevoel met zich mede, terwijl do onvervulde
begeerte teleurstelling, onlust veroorzaakt. Doch dit
resultierend lustgovoel is niet hot object van onzo
bogeerto maar hot teeken, dat we ons doel bereikt
hebben. „Befriedigung oder Lust ist nicht das was
gewollt wird, sondern sio ist der Ausdruck dafür dass

-ocr page 206-

der Wille erreicht hat was er will". 1) Zoo heeft on-
getwijfeld de val der monarchie in Portugal in hooge
mate voldoening en lustgevoel gebracht aan de repu-
blikeinsche partij aldaar. Maar men moet bizonder
gevangen zitten in een theorie, als men beweert, dat
dat lustgevoel \'t motief en doel van jarenlangen arbeid
is geweest en dat het streven naar een nieuwen
regeeringsvorm slechts een middel daartoe was.

Op een andere verhouding tusschen den lust en
de handeling dienen we nog even te letten. Dit geldt
\'t proces der handeling zelf. De ongehinderde voort-
zetting van ieder begonnen werkzaamheid van welken
aard of oorsprong en met welk doel ook, gaat gepaard
met lustgevoel, terwijl verhindering of onderbreking
vergezeld gaat van onlust. Dit is het geval reeds met
bloote impulsieve handelingen. En zoo kan het ge-
beuren dat „round all our impulses, merely as such,
there twine, as it were, secondary possibilities of
pleasant and painful feeling, involved in the manner in
which the act is allowed to occur", de „pleasures and
pains of achievement".") Nu kunnen deze „pleasures
of achievement" op hun beurt doel van ons handelen
worden.s) Het spel kan hier tot voorboeld dienen.

Al deze verschillende verhoudingen tusschen den
lust en de daad, vat Bentham, door gebrek aan
juiste waarneming en nauwkeurige onderscheiding en
door een overdreven zucht naar vereenvoudiging onder

\') P a u 1 s e n, 1. c. I. S. 258.

\') William James, The Principles of Psychology, Lon-
don, 1902, II. p. 556.
\') Ibid, II. p 557.

-ocr page 207-

één gezichtspunt samen. Al onze handelingen zijn
volgens hem te herleiden tot de begeerte naar lust.
Deze verwarring leidt hem alzoo tot de miskenning
van de groote verscheidenheid van drijfveren in den
menschelijken geest, den rijkdom on adel van de
menschelijke natuur. Zijn bekrompen theorie doet te
kort aan de menschelijke ziel.

Dat de wil niet gericht is op een subjectief gevoel
of een gevoelstoestand, maar op een objectief doel,
behalve in sommige gevallen, die meestal door het
algemeen zedelijk bewustzijn worden afgekeurd, blijkt
uit tal van feiten. In de eerste plaats wijzen we öp
die handelingen, die in direct verband staan met het
organisch leven, waarvan het behoud van individu en
geslacht afhangt. Deze werkzaamheden behooren even-
goed thuis in het plantenrijk, waar ze onafhankelijk
zyn van \'t gevoel, als in het dierenrijk. De oorzaken
daarvan „spread upwards into our kind from an in-
sentient realm of natural history; and would be
required here as in the plants, though we were as
little susceptible of sensation as they. To any individual
creature needing nourishment, and belonging to a race
needing renewal, they or their equivalents are indis-
pensable". 1) Op goede gronden toont Martinoau
aan, het bestaan van oen hoole reeks motieven, die
in hun normale werking niets te makon hebben met
een berekening van lust en onlust. Deze primaire
motieven „are essentially disinterested in thoir action,
simply impelling us hither and thither, without choice
or reckoning of ours". *) Ze drijven instinctief naar een

1  Ibid, n. p. 167.

-ocr page 208-

aanpassend object of een natuurlijke uiting. Zoodra
dat object bereikt of de natuurlijke uiting voltooid
is, houdt hun aandrang op. In al deze instinctieve
en impulsieve handelingen gaat de lust, in gevoel of
voorstelling niet aan de werkzaamheid vooraf, maar
is ze het ongezochte en onbedoelde gevolg van de ge-
lukkige uitvoering daarvan.

Tot hetzelfde resultaat komt P a u 1 s e n, die ook
in het zelfbewuste leven deze verhouding tusschen
het willen en handelen als de normale beschouwt.
„Und dies Wesensverhältniss ist bleibend: der Wille
Voraussetzung der Tätigkeit und Lust. Auch bei dem
entwickelten, zum selbstbewusstsein gekommenen
Willen ist es nicht anders: er ist gerichtet nicht auf
vorgestellte Gefühlserregungen der Lust, sondern auf
ein Objectives, auf die Sache, auf die Tätigkeit, auf
die Zustandsveränderung. Eine mehr oder minder be-
stimmte Vorstellung des objectiven Erfolges geht bei
den entwickelten Willen der Entschliessung vorher,
und sie ist oft auch, nicht immer, eine lustbetonte.
Dagegen eine Vorstellung von Lust überhaupt, zu dor
die Tätigkeit als Mittel zum Zweck sich verhielte,
komt als Motiv des Wollens überhaupt nicht vor". 1)

Van zuiver psychologische zijde komt Jam os
sterk er tegen op alle motieven te vereenzelvigen met
het streven naar lust. „Pleasuros and pains are far
from being our only stimuli. With tho manifestations
of instinct and emotional expression, for oxamplo,
they have absolutely nothing to do". Hij noemt het
„a narrow teleological suporstition" al onze daden te

1  James, 1. c. II. p. 550.

-ocr page 209-

verklaren als gevolgen van een bewust of verborgen
begeerte naar lust of afkeer van smart.

Niet alleen bewijst de psychologie \'t bestaan van
tal van motieven onafhankelijk van eigen lust bereke-
ning, maar ook \'t bestaan van
altruïstische motieven.
Deze motieven zijn de oorzaak van daden, die onmid-
dellijk het welzijn van anderen als doel hebben. In
een ondeelbaar oogenblik, vóór er tijd of gelegenheid
is voor de berekening van de lust- of onlustgevolgen,
grijpt de aanblik van \'t gevaar of lijden van een ander
ons aan, brengt onzen wil in beweging en dringt tot
ingrijpen en redden. De moeder, die gevaar ziet voor
haar kind, spoedt onmiddellijk voort om het te redden,
al moet zij haar eigen leven er bij inschioten. Het
hulpelooze en zwakke wekt onmiddellijk het medelijden
op, dat in verdediging en bescherming overslaat, waar
het noodig blijken mocht. Uit sympathie voor een
vriond handelt men soms in strijd met de eischon van
\'t eigenbelang. Iemand moet een verwonderlijk armoe-
dige opvatting van do menschelijke natuur hebben,
als hij alle daden van toewijding, alle daden, waar
eigen gomak, eigon rust, eigen gezondheid, eigen leven
opgeofferd wordon voor eon ander, wil vorklaron uit
oen berekening van eigenbelang. „The passionato de-
votion of a mother — ill horsolf, porhaps — to a sick
or dying child is perhaps the most simply beautiful
moral spoctacle that human life affords. Contemning
ovory danger, triumphing ovor evory difficulty outlas-
ting all fatigue" En dit allos is niet slechts \'t gevolg
van oen blind instinct, maar van een wel bowusto en
overlegde gedragslyn.

-ocr page 210-

Gevolg van blind instinct! Men zou kunnen tegen-
werpen, dat onze handelingen, die in het instinctieve
en impulsieve wortelen niet behooren tot \'t gebied
der zedelijkheid.

Tot dit bezwaar heeft Bentham geen recht.
Voor hem toch zijn de
gevolgen object van zedelijke
waardeering. Hij heeft geen recht te vragen naar de
bron, waaruit ze ontspringen om dan een gedeelte
daarvan buiten het gebied der zedelijkheid te bannen.

Indien alle instinctieve daden buiten \'t gebied der
zedelijkheid liggen, waarom wordt een instinctieve
uiting van wreedheid of laagheid algemeen afgekeurd,
terwijl zulk een uiting van goedhartigheid of zelf-
opoffering algemeen bijval vindt ? Al deze instinctieve
drijfveeren, waar tegenover het algemeen zedelijk be-
wustzijn niet onverschillig staat, bewijzen, dat de
menschelijke ziel geen zedelijk blanco is, zooals \'t
utilismo wil, maar wijzen heen naar den zodelijkon
aanleg daarin aanwezig.

Geen wonder is het, dat \'t utilismo in zijn egoïstisch
hedonistisch uitgangspunt, met zijn beschouwing van
do menschelijke natuur als een zedelijk blanco, met
geen hooger opvatting van den mensch „than a Vul-
ture that flies through the universe seoking after
Somewhat to eat; shrioking dolefully bocause carrion
enough is not given him"door hot algemeen zedelijk
oordeel verworpen wordt.

Locky stolt de vraag in hoover dezo theorie
overeenkomt met de algomoene gevoelens on do taal

-ocr page 211-

der menschheid. Zijn antwoord is, dat naar dezen
maatstaf beoordeeld, geen theorie meer nadrukkelijk
verworpen wordt. Bij alle volken en in alle talen
wordt er een scherp onderscheid gemaakt tusschen
eigenbelang en utiliteit aan den eenen kant, deugd en
belangeloosheid aan den anderen kant. De woorden
eer, recht, gerechtigheid en dergelijke brengen geheel
andere dingen voor den geest dan de woorden voor-
zichtigheid, scherpzinnigheid en eigenbelang. „The
universal sentiment of mankind represents self sacri-
fice as an essential element of a meritorious act and
means by self-sacrifice the deliberate adoption of the
least pleasurable course without the prospect of any
pleasure in return. A selfish act may be innocent,
but cannot be virtuous and to ascribe all good deeds
to selfish motives is not a distortion but a negation
of virtue" 1). Het utilisme ontkent zelfs de mogelijk-
heid van hetgeen door \'t algemeen zedelijk oordeel
beschouwd wordt ais \'t eigenlijk wozen van een edele,
belangelooze daad.

Op een ander feit, later door Sidgwick ge-
noemd „the Paradox of Hedonism", vestigt Lecky
do aandacht. Waar de wil zich richt op den lust als
z\\jn object, daar wordt z\\jn doel dikwijls juist gemist.
Do heilzame, rustgevende invloed van het gebed op
den bidder wordt algemeen orkond ook afgezien van
do vraag naar de gebedsvorhooring. Wordt ochter deze
heilzame uitwerking van het gobed \'t directo doel van

-ocr page 212-

\'t bidden, dan ondervindt men die nimmer. Met dit
doel voor oogen kan men toch evengoed nederknielen
voor een afgod! Evenzoo is het met het innerlijk ge-
luk der deugd. „The pleasure of virtue is one which
can only be obtained on the express condition of its
not being the object sought".S i d g w i c k toont
aan, dat de intellectueele genoegens niet verkregen
kunnen worden als men direct daarnaar streeft, doch
slechts als men zich over zichzelf heen zet en zich
geeft aan het onderwerp van zijn studie. „In order to
get them one must forget them".3) De kunstenaar
ondervindt een gloed van genot terwijl hij de ver-
werkelijking van zijn ideaal in de heerlijkste toonen
of schoonste kleuren aanschouwt, maar hij moet opgaan
in dat ideaal en niet het subjectief gevoel tot doel
stellen. „Zoo wie zijn leven zal zoeken te behouden,
die zal het verliezen; en zoo wie het zal verliezen,
die zal hot in het leven behouden."3) Dit is een
levenswet van algemeono goldigheid.

Een waarheid, die overal geldt is deze : „dor Trieb
und das Verlangen der Betätigung ist voor aller Vor-
stellung von Lust, nicht umgekehrt die Vorstellung
von Lust vor dem Trieb, ihn erst hervorbringend oder
erweckend". 4) Aandrift en verlangen, motief en dool
is
objectief. Het object kan zeer verschillend zijn. Dat
hangt af van de opvoeding, do omgeving en het
persoonlijk karakter. In gevallen, die door \'t algemeen

-ocr page 213-

zedelijk bewustzijn worden afgekeurd, kan het object
zijn zingenot. Het kan echter ook zijn de volkomen
overgave aan den wil van God al eindigt dit in een
kruis.

Het utilisme begint met een psychologische fictie
en verliest daardoor alle theoretische waarde.

Er ligt niet slechts in de beteekenis van „egois-
tisch" en van „lust" een dubbelzinnigheid. Hetzelfde
geldt ook het gebruik van „motief".l) Het is van veel
belang hierop te letten, omdat Bentham daaruit
gewichtige gevolgen trekt.

In de eersto plaats bedoelt hij met motief niets
anders dan een blinden drang, die voortdrijft in de
eene of andere richting, zonder voorstelling van doel
of gevolgen. In de tweede plaats gebruikt hij motief,
zonder waardevorandering, in nauw verband met een
duidelijke voorstelling van \'t doel en do gevolgen. In
boide gevallen ontzegt hij aan \'t motief alle zedelijke
waarde en staat het dus moreel volkomen gelijk. Een
voorbeeld kan dit opheldoren. Zonder voorbedachten
rade, zonder bedooling of voorstolling van do gevolgon
wordt er een geweerschot door een jongen golost op
oon aantal personen mot noodlottigen afloop. Zyn
motief was oen lustdrang in don vorm van nieuws-
gierigheid on hoeft volgens Bont ham goen zedeljjko
waarde. Een struikroover overvalt eon eenzamen rei-
ziger, ontneomt hom zijn loven om zijn geld. Ook
hier is \'t motief eon lustdrang, in den vorm van
„pecuniary interest",1) op zich zelf dus oveneens

1 \') Dowey and Tufts, 1. c. p. 249.

») Principles of MoraU and Legislation, p. 109.

-ocr page 214-

zedelijk neutraal. Bentham verwart hier een lust
drang met een drang naar lust in een bepaalden voor-
gestelden vorm.

Hij tracht zich te redden door het verschil in de
zedelijke waarde der handeling te zoeken in de inten-
tie, de bedoeling, de voorgestelde en gewilde gevolgen
in termen van lust en onlust. Maar in het eerstge-
noemde geval is er geen bedoeling en \'t motief is
zonder zedelijke waarde. Die daad valt dus geheel
buiten het gebied der zedelijkheid en het heeft der-
halve geen zin hier van een neutraal motief te spreken.
In het tweede geval is er wel een bedoeling, maar
geen motief in neutralen zin. Hier is het motief geen
blinde lustdrang, maar onafscheidelijk verbonden met do
voorstelling van het doel, do middelen en de gevolgen.
Een zuiver neutraal motief kan alleen bestaan waar
geen bedoeling of intentie is en bestaat dus, volgens
Bentham\'s eigen opvatting, voor de zedelijkheid
niet, daar deze te doen heeft met de bedoeling en de
gevolgen. „When forsight enters, intent, purpose enters
also, and with it a change of motive from innocent,
because blind, impulse, to deliberate, and hence to
virtuous or blameworthy interest in affecting a certain
result. Intention and motive are upon the same moral
level. Intention is the
outcome foreseen and wanted;
motive, this outcome
as foreseen and wanted. But the
voluntary act, as such, is an
outcome, forethought and
desired
, and honce attempted".1)

Door de scheiding van motief en intentie miskont
Bentham de organiacho eenheid van de vrijwillige
daad.

1 ) Der way and Tufte, I. c. p. 250.

-ocr page 215-

Ditzelfde bezwaar geldt ook zijn eenzijdige be-
schouwing van de lust- en onlustgevolgen als \'t eigen-
lijk object der zedelijke beoordeeling. Schijnbaar ziet
hij dat object in de bedoeling en in het karakter
(disposition). Hij komt daardoor echter in tegenspraak
met zich zelf. „Is there nothing then about a man
that can properly be termed good or bad, when, on
such or such an occasion he suffers himself to be
governed by such or such a motive? Yes, certainly:
his disposition" 1). Nu hangt voor Bontham zelf
het karakter geheel en al af van de motieven. „The
nature of a man\'s disposition must depend upon the
nature of the motives he is apt to be influenced by:
in other words, upon the degree of his sensibility to
the force of such and such motives". *) De motieven
zijn eveneens de oorzaken van de intentie. „The causes
of intention are called motives" 8). Het wezen van
hot karakter ligt dus in de heerschendo motieven. Het
bestaan en do verandering en het verschil van bedoeling
hangt af van de motioven. In karakter en bedoeling
komt het, volgens B o n t h a m zolf, oigonlijk op do
motioven aan en toch hebben zo zedelijk geen waardo I
Men zou evengoed kunnen sprekeu van een gevolg
zondor oorzaak 1 Doch Bentham ontneemt woer
aan de bodooling on \'t karakter alle zelfstandige zede-
lijke waarde. Zo hebbon slechts secondaire waardo. „It
is with dosposition as with every thing elso: it will
bo good or bad according to its efTects"4).

1  Ibid, p. 142.

») Ibid, p. 88.

♦) Ibid, p. 131.

-ocr page 216-

Bentham blijft consequent „effect-moralist".
Dan echter, staat ook de daad van een hond, die een
drenkeling redt precies op dezelfde zedelijke lijn als
een gelijksoortige daad van een mensch; dan is de
wind, die een huis omver waait even onzedelijk als
de brandstichter. Dan valt alle onderscheid tusschen
het bloot natuurlijke en specifiek zedelijke weg. Op
het standpunt van Bentham is dit onderscheid niet
te handhaven. Vandaar dat hij het nuttige met het
zedelijke, het schadelijke met het onzedelijke vereen-
zelvigt. Daarmede stelt hij de gevolgen van mensche-
lijke en dierlijke handelingen en van natuurlijke ver-
schijnselen op dezelfde lijn.

Bij Bentham is er geen plaats voor do zelf-
standige zedelijke waarde van \'t karakter en de per-
soonlijkheid. Evenals hij de zedelijkheid tracht af te
leiden uit iets dat niet zedelijk is, lost hij ze weder
op in een middel tot het niet-zedelyke, de lust.

Opzettelijk heb ik nog niet gesproken van hot
„grootste geluk". Dit toch is slechts de som, do ver-
menigvuldiging van de lust. Deze vermenigvuldiging
sluit natuurlijk in de commonsurabilitoit van don lust
on de soortgelijkheid, de qualitatieve gelijkwaardigheid
daarvan. B o n t h a m aanvaardt deze consequontie en
geeft de factoren aan de hand, die men bij de verge-
lijking en de berekening van lust-hoeveelheden in acht
nemen moet 1).

De eerste moeilijkheid bij deze berekening ligt in
de vaagheid en onbotrouwbaarhoid van de herinnerings-
beelden onzer psychische toostandon \'). Dit geldt in

-ocr page 217-

nog hoogere mate van do ideëele voorstelling van
dergelijke toekomstige toestanden. Daardoor wordt de
directe vergelijking en juiste kwantitatieve waardebe-
paling dezer subjectieve toestanden onmogelijk. Het
eenige redmiddel is, dat de vergelijking en waarde-
bepaling overgedragen wordt op de lustvoorwaarden,
de goederen. Zoo wordt het utilisme een
goederenleer.

Bentham maakt geen onderscheid tusschen de
geestelijke en de materieele goederen. Dezelfde be-
rekeningsfactoren gelden voor beide. Daar nu het
materieele, \'t concrete zich veel gemakkolijker bereke-
nen laat, verkrijgt zijn systeem een sterk materialis-
tische kleur. Zijn gehoele hervormingswerkzaamheid
concentreert zich dan ook op het uiterlijke, \'t mate-
rieele. Do rijkdom neemt oen eerste plaats in. Do
gelukkigste, die derhalve ook de bosto is, is h\\j, dio
in de meest gunstige finantieele en maatschappelijke
positie vorkeort. Het getal derzulken zoekt Bontham
zoo groot mogelijk te makon. Waar hot geluk en de
zedelijkheid daarvan afhankelijk gemaakt worden, daar
kan het „grootste geluk voor het grootsto gotal" alleen
bereikt worden door do finantieele en maatschappelyko
gelijkheid van allen. En dit kan slechts tot stand
komon waar mon hot communismo huldigt. Op deze
consequontie stuit Bontham af. Zoo ligt or in zyn
oischen in zijn idoaal, oon innerlijke onmogelijkheid.

Een twoodo bezwaar is, dat hot foitelijk onmogelijk
is alle gevolgon te overzien. Dorhalve zal do bereke-
ning on vorgolijking van do gevolgen, die toch do
zedelijke waardo van een daad bepalen, altijd slechts
partieol zijn. Hierbij komt nog, dat dozelfdo daad ondor

-ocr page 218-

verschillende omstandigheden verschillende gevolgen
hebben kan en zoo ingewikkeld, dat men geen balans
opmaken kan. Nemen wij b.v. den oorlog. In de
eerste plaats zijn alle gevolgen nadeelig. Dan echter
komt er een opbloei van handel en nijverheid, een
herleving van kunst en wetenschap. Welke gevolgen
leggen \'t grootste gewicht in de schaal?

Het grootste bezwaar ligt in de innerlijke tegen-
strijdigheid tusschen de intensieve en extensieve lust-
kwantiteit. Waaraan moet men de voorkeur geven,
aan de meest intensieve hoeveelheid van persoonlijke
lust of aan een hoeveelheid lust, verdeeld onder \'t
grootste getal? Volgens het uitgangspunt van Ben-
tham zeker aan de eerste, volgens zijn einddoel aan
de tweede. Theoretisch geoft de eerste den doorslag,
practisch de tweede.

Er ligt in \'t utilisme van Bentham een tegen-
strijdigheid tusschen einddoel en uitgangspunt, die hij
niet kan opheffen. Zijn uitgangspunt veronderstelt en
rechtvaardigt \'t streven naar \'t grootst mogelijk indi-
vidueel geluk. De individuen leven naast elkander,
zonder een innerlijke band om ze zamen te binden.
Er is geen basis voor de solidariteit van de mensch-
heid. Hiernaast staat het einddoel, dat het streven
naar het grootste geluk voor het grootste getal gebiedt.
Het uitgangspunt rust op een natuurwet, die ieder
dus gehoorzamen moet. Voor z\\jn einddoel heoft Ben-
tham goen andere basis, dan hot voor te stellen als
de beste wijze om het individueelo geluk te realiseeren
en zoo tracht hy het individueele geluk met dat einddoel
kunstmatig te vereenzelvigen. Het eenige middel, waar-

-ocr page 219-

door dit verkregen kan worden, is de belooning of de
straf, de lust of onlust, door zekere uitwendige mach-
ten, de sancties. Het hangt af van de handigheid of
onhandigheid van den individu in hoe ver hij zich
laat binden door deze verplichtende uitwendige macht.
De zedelijkheid wordt op gelijke lijn met het strafrecht
gesteld. De zedelijke verplichting wordt opgelost in
vrees voor straf en hoop op belooning. Het plichts-
besef is een illusie.

\'t Utilisme kan groote tact en handigheid, gepaard
met een hoeveelheid durf, voortbrengen, maar nimmer
een persoonlijkheid. Het hoogste zedelijk leven is de
schijnbaar meest volkomen onderwerping aan de wet-
geving, het volgen van de algemeene gewoonte on de
schijnbaar meest absolute gehoorzaamheid aan den
wil van de meerderheid al bestaat die meerderheid
ook uit booswichten.

Het utilisme huldigt aan den eenen kant oen
onwaar individualisme en aan den anderen kant leidt
het tot de onwaardige vernietiging van alle individu-
aliteit door de overmacht van een numerieke meerder-
heid. De massa-regeering op ieder gebied van \'t leven,
is er een noodzakelijk gevolg van. Het recht en do
zedelijkheid hebben geen othischon grond, maar be-
rusten, ter laatste instantie, goheel en al op het toe-
vallig sociale milieu on op de berekening van winst
en verlies.

De Christen kan mot deze utilistische beschouwing
van \'t loven geon vrede hobbon. Het Christendom
toch ziet do menschheid in een gansch ander licht.
In dit licht wordt „het gansche geslacht der monschen"

-ocr page 220-

beschouwd als „gemaakt uit éénen bloede". De maat-
schappij is dus een organisch geheel en geen aggregaat
van individuen, zooals het utilisme wil. Hieruit volgt
als eerste levenseisch de actieve naastenliefde en de
belangelooze toewijding aan den dienst der menschheid.
Weliswaar ziet het Christendom de menschheid nog
uit een ander oogpunt, als onder de drukkende macht
der zonde. Vandaar zooveel zelfzucht en eigenbelang,
zooveel koudheid en hardheid in de wereld en zooveel
misstanden en onrecht ook op sociaal gebied. Het
Christendom maakt ernst met het feit der zonde.
Maar tegelijk beschouwt het de menschheid als voor-
werp van Gods ontferming, die door Christus vergeving
en verlossing aanbiedt, een nieuw leven wekt en daar-
door het ruwe en verfijnde egoïsme overwint. God
zelf doet wat de mensch niet doen kan.

Het Koninkrijk Gods, waarin \'t ideaal van \'t
Christendom zijn hoogste uitdrukking heeft, daarin
vindt de Christen zijn eindbestemming en tevens de
bevrediging van zijn diepste behoeften.

-ocr page 221-

STELLINÖÉN.

I.

In het Utilisme van Bentham wordt de plaats
van het zedelijk gezag ingenomen door de stem dei-
meerderheid.

II.

Streng doorgevoerd, leidt het uitgangspunt van
het Utilisme tot de ontkenning der ethiek.

III.

Het Neo-Malthusianismo is de consequente toepas-
sing van het Utilisme op de bevolkingsleer.

IV.

Hot Animisme leidt noodzakelijk tot voorvaderen-
dienst.

V.

Een adaoquato kennis van God is voor do mon-
schelyko rode onmogelijk en daarom moet alle tlioo-
dicoe mislukkon.

VI.

Do Roligionsphilosophie bohoort encyclopaedisch
niot tot \'t gebied der theologie, maar tot dat dor
philosophie.

-ocr page 222-

VII.

Het Oude Testament maakt geen principieel on-
derscheid tusschen de ceremonieele, de burgerlijke en
de zedelijke wet.

VIII.

De volksvoorstelling van „den dag van Jahve",
door Amos bestreden H. V:18, is niet het gevolg
eener eenzijdige opvatting van de profetie van Joël.

IX.

In Psalm XLIX: 16 en LXXIII: 24 wordt \'t
eeuwigheidsbewustzijn en daarmede \'t geloof in de
persoonlijke onsterfelijkheid uitgesproken.

X.

Het Pelagianisme draagt een deistisch karakter.

XI.

De Athanasiaansch-Niceonsche leer is een verzot
tegen den invloed der Helleenscho wysbegeorte op \'t
Christendom.

XII.

In Johannes 1: 42 lozo men 7rpürog in plaats van

7TpC)tsv\'

XIII.

De bewering van Krenkol, dat Paulus een
„opileptiker" was, is ongegrond.

XIV.

In Rom. VI: 23 : tol cfovix rr,q afixpriag Qxvxtoq,

-ocr page 223-

is OavjcT5* op te vatton als de samenvattende uit-
drukking van al de gevolgen der zonde, de physieke,
zedelijke en geestelijke.

XV.

Er is geen gegronde reden voor de bepaling op-
genomen in de „
Wetten en Bepalingen voor het Bestuur
van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk in Zuid-
Afrika
, Art. 31: „Kinderen boven de zeven jaren zul-
len niet worden gedoopt vóór dat zij belijdenis van
hun geloof hebben afgelegd, dan in zeer bijzondere en
dringende gevallen, door den Kerkeraad te beoordeolen."

XVI.

De neutrale school in Zuid-Afrika geeft onderwijs,
dat niet aansluit bij de opvoeding in do Christelijke
gezinnen en brengt dus bij hare tegenwoordige inrich-
ting schade toe aan de volksontwikkeling.

XVII.

„Daar de school de opvoeding der kindoren in
het huisgezin voortzet, rust op do Christenouders de
plicht voor hun kinderen zulk oen school te zoeken
of te vragen, waar er in één geest mot hon gearbeid
wordt en niet wordt afgebroken wat thuis wordt op-
gebouwd". — W. A. J o u b o r t,
De Verhouding van
Gelooven en Weten
onz. p. 185.

-ocr page 224-

»

* W «

f

»

»

<

* >

fr-

• •

-■V- ;

* -

ik. .

* «

-ocr page 225-
-ocr page 226-
-ocr page 227-
-ocr page 228-