-ocr page 1-
-ocr page 2- -ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

Spoel vloeistoffen bij chronische
middenooretteringen.

PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van den graad
van

Doctor in de Geneeskunde

aan de rijks-universiteit te utrecht
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

Mr. D. SIMONS

Iloogleeraar in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN

DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE

TE VERDEDIGEN

op Donderdag G Juli 1011, (les namiddags te 4 uur

nooR

HERMAN JAN MARIE PLANTENGA

geboren te Zutphen.

H. DE VROEDE. UTRECHT.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

Aan de nagedachtenis

van mijne Ouders.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

Bij het eindigen mijner academische studiën breng ik
U, Hoogleeraren, van wie ik onderwijs mocht ontvangen,
daarvoor mijn hartelijken dank.

In het bijzonder geldt mijn dank U, Hooggeleerde
Zwaardemaker, Hooggeachte Promotor. Zeer stel ik
op prijs de groote bereidwilligheid, waarmede U mij als
promotor is tegemoet getreden. Voor de belangrijke
voorlichting, die ik ten allen tijde bij \'t bewerken van
dit proefschrift van U mocht ontvangen, zal ik U steeds
erkentelijk blijven.

Het is mij een behoefte, Hooggeleerde wenckebach,
hier te gedenken de hartelijke belangstelling, die ik ge-
durende den tijd, dat ik in Groningen studeerde, van U
mocht ontvangen.

Hooggeleerde eykman, ook U wil ik zeer gaarne dank
zeggen voor de gastvrijheid, die ik gedurende bijna twee
jaar op uw laboratorium mocht genieten.

Zeergeleerde Quix, ook aan U heb ik groote verplichting
doordat U mij het laatste jaar in de gelegenheid steklet
op uw polikliniek te werken. Meer in \'t bijzonder ben
ik U dank verschuldigd, waar ik op deze wijze mij het
materiaal voor dit onderzoek kon verschaffen.

Volgaarne wil ik U, Zeergeleerde sleburgil, hier ter
plaatse, ook mijn hartgrondigen dank betuigen voor den
grooten steun, mij bij mijn onderzoek verleend.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

INHOUD.

Bladz.

INLEIDING.............. 1

EERSTE HOOFDSTUK.

Theorie van Spring en eigenschappen van
colloïden............. 29

TWEEDE HOOFDSTUK.

Methoden van onderzoek....... 41

DERDE HOOFDSTUK.

Gedrag van spoelvloeistoffen t. o. v. alb. en

mucine.............. 57

VIERDE HOOFDSTUK.

.Gedrag van spoelvloeistoffen t. o. v. etter . 83

CONCLUSIE............. 96

STELLINGEN............. 101

-ocr page 12-
-ocr page 13-

INLEIDING.

Sinds jaren bestaat er onder de oorheelkundigen
verschil in appreciatie van de conservatieve en operatieve
methode, waar \'t geldt de behandeling van chronische
ooretteringen. In de nu tot afsluiting gekomen periode,
waarin de operatieve methoden een zekere mate van
afronding hebben bereikt, heeft men althans in de
oorklinieken het grootste gewicht op de operatieve
behandeling gelegd. De conservatieve methoden zijn
zelfs daar echter nimmer geheel op den achtergrond
gedrongen en zijn in de gewone praktijk stellig steeds
als de voornaamste beschouwd.

De conservatieve methoden ter behandeling van
chronische ooretteringen bestaan in:

1° drainage, vroeger met behulp van ontvette watten,

later met gaasstrooken;
2° uitwisschen en\'deppen met gesteriliseerde watten;

-ocr page 14-

3° inpoederingen;

4° uitspoelingen, oorbaden en indruppelingen.

In dit proefschrift zullen wij ons uitsluitend met de
laatstbedoelde methode bezighouden.

De uitspoelingen, baden en indruppelingen hebben
in \'t algemeen plaats met vloeistoffen, die aseptisch,
chemisch onschadelijk en op lichaamstemperatuur ver-
warmd zijn.

De keuze van zulke vloeistoffen is tot dusverre
grootendeels door de ervaring bepaald, waarbij in
\'t algemeen de eisch der asepsis en in sommige gevallen
ook die der antisepsis tot richtsnoer is genomen.

Dit geldt zoowel voor de gevallen, waarin men de
vloeistof als zoodanig tot verdunning van liet exsudaat
als tot mechanische reiniging van de middenoorholte
wil gebruiken.

Theoretisch zou men a priori ook moeten cischen,
dat de vloeistoffen in osmotischen druk met de bloed-
vloeistof overeenstemmen of althans niet te zeer daarvan
afwijken. Aan deze eisch zal wel dikwijls zijn gedacht
zonder ze echter in de praktijk al te scrupuleus door
te voeren.

De chemische onschadelijkheid moet op algemeen
pharmacologische gronden aannemelijk worden geacht
en is ook verder in de bijzondere gevallen door de

-ocr page 15-

klinische beproeving nauwkeurig nagegaan. In bijzondere
gevallen verlangt men naast het negatieve der onschade-
lijkheid een bevorderlijke, adstringeerende of altereerende
werking.

De temperatuur der spoelvloeistofïen wordt in de
moderne oorheelkunde evenals in andere takken der
chirurgie streng in \'t oog gehouden.

Over de beteekenis van de spoelvloeistofien bij de
behandeling van chronische ooretteringen is men het
geenszins eens.

Gaan wij eens dc meeningen na der verschillende
oorheelkundigen, zooals zij die in hunne geschriften
hebben vastgelegd, dan vinden wij in chronologische
volgorde bij
Bürkncr in zijn Lehrbuch der Ohrenheilkunde
op pag. 223: „Was die zur Ausspritzung des Ohres
zu benutzende Flüssigkeit betrifft, so ist vor allem zu
beachtcn, dass sie niemals unter gewaltsamen Drucke
injicirt werden darf, und auf 35—38° C. erwärmt sein
muss. Für viele Fälle, namentlich wenn kein Fötor
besteht, genügt reines abgekochtes Wasser, welchem
man, um die Quellung des Epithels möglichst zu ver-
meiden, etwas Kochsalz zusetzen kann.
Burckhardt-
Mcrian empfiehlt besonders eine 5°/0igc Glaubersalzlösung,
weil dieselbe das Eiweiss des Eiters, das durch pures
Wasser gefällt wird, gelöst zu halten vermag. Mit

-ocr page 16-

Rücksicht auf die wenigstens im Beginne der Eiterung
fast stets im Secrete nachweisbaren Mikroorganismen
ist im Allgemeinen die Injection von antiseptischen
Mitteln anzurathen.

Nach meinen Erfahrungen eignet sich besonders die
zuerst von Bezold in die Ohrenheilkunde eingeführte
Borsäure in 3l/2°/oiger Lösung, welche nicht im mindesten
reizt, allerdings, wie zugegeben werden muss, wohl
auch nur schwach antizymotisch wirkt, vielmehr nur
das Wachsthum und die Vermehrung der Spaltpilze
verhindert. Intensiver ist die antiseptische Wirkung des
in neuester Zeit von Trautmann warm empfohlenen
Jodtrichlorids;. dieses Medicament wird in wässerigen
Lösungen zu Vs—1l2°lo höchstens zu 1 °/0, welche man
sich aus einer 5°/0>een Lösung jedesmal frisch bereitet,
angewandt und ist nach Trautmann besonders angezeigt
bei grossen Trominelfelldefecten und fötider Eiterung.
Da Jodtrichlorid das Metall zerstört, muss es mit einer
Glasspritze, am besten mit Asbcststempel, eingespritzt
werden. Ein Uebelstand, welcher mit der Verwendung
des Medicamentes verknüpft ist, ist das fast regelmässig
auftretende Brennen in der Tiefe des Ohres, welches
ll\'2~ 1 Stunde dauert und zuweilen sich zu einem heftigen
Schmerz steigert; doch ist demselben in der Regel durch
Nachspritzen mit Wasser leicht abzuhelfen. Carbolsäure,

-ocr page 17-

welche ihrer irritirenden Wirkung wegen nur in höchstens
23/0\'\'ser Lösung angewandt werden darf, und Salicylsäure
(nach Politzer 1 Theil eine 10 °/0 alcoholischen Lösung
auf V 3 Liter Wasser) haben sich weit weniger bewährt
als Borsäure. Von Sublimatinjectionen (0,5—1:1000 aq.),
welche am sichersten antibakteriell wirken würden,
muss wegen der Gefahr einer Intoxication in allen Fällen
Abstand genommen werden, in welchen die Spritz-
fli\'issigkeit in grösseren Mengen durch die Tube in
den Schlund abfliesst; besonders zu empfehlen ist, wo
Sublimat gestattet erscheint, die von Kretschmann ange-
gebene Formel 0,1 Sublim., 100,0 aq. dest., 1,0 Acid.
hydrochlor. Kalium hypermanganicum wirkt Wohl ziem-
lich intensiv auf den Fötor, empfiehlt sich aber nicht
wegen der nach seiner Anwendung entstehenden braunen
Niederschläge, welche die Beobachtung erschweren.
Besser bewährt sich Aluminium aceticum, besonders in
der Burowschen Lösung zu 2 °/0, welche häufig rasch
eine Verminderung der Secretion herbeiführt, sowie das
Aluminium acetico-tartaricum, nach Lange in 20 250/o\'
e<-«-
Lösung angewandt, welches indessen bei längerer
Einwirkung weisse Ablagerungen im Ohre bildet. Das
zuerst von Eitelberg empfohlene Crcolin (Pearson) dürfte
in den zur Benutzung
kommenden Concentrationsgraden
kaum als ein wesentliches antibakterielles Medicament

-ocr page 18-

anzusehen sein; die von Eitelberg angegebene Dosirung,
10 g. auf 1j2 Liter Wasser, habe ich gleich anderen
Autoren bald wesentlich reducirt, da es sich zeigte,
dass sie oft sehr heftiges Brennen erzeugte. Obwohl
die Creolinemulsion eine milchig getrübte Flüssigkeit
darstellt, deren mangelhafte Durchsichtigkeit die Con-
trolle der ausgespritzten Secretmassen erschwert, und
obwohl sie beim Abfluss durch die Tube einen unan-
genehmen Theergeschmack hervorruft, ist sie ihrer
bequemen Anwendung und ihrer Wohlfeilheit halber
namentlich für die poliklinische Praxis, etwa im Ver-
hältniss von 5 g. auf 1jo L. Wasser, ein ganz brauch-
bares Mittel, und es lässt sich nicht in Abrede stellen,
dass, wie auch Kretschmann constatirt hat, manche
Fälle von chronischer Mittelohreiterung unter seiner
Einwirkung rascher heilen als bei anderen Medicamenten.
Lysol und Naphthol (Haug) besitzen vor dem Creolin
als Spritzflüssigkeiten keine Vorzüge.

Die besonders von Jacobson gerühmte aqua chlorata
(1 : 2 aq.), welche keimtödtend wirkt, verdient bei sehr
fötiden Eiterungen versucht zu werden. Weniger günstige
erfahrungen habe ich mit dem von Bettinan und von
Bull empfohlenen Wasserstoffsuperoxyd in 30/o\'gcr) nach
Rohrer in 10°/oo\'ser Lösung, gemacht, welches man
nach der Vorschrift\' von Burnett aus BaOo 2 HCl

-ocr page 19-

(= BaClo Ho 02) herstellen kann. Indessen ist dieses
Medicament entschieden brauchbarer als das Pyoktanin,
welches Rohrer in 2°/00teer Lösung zu Ausspritzungen
verwendet; ich kann nur Ludewig darin beistimmen,
dass die Blaufärbung der tieferen Ohrtheile bei der
Methylenblau-Behandlung sehr störend ist.....

Im Allgemeinen kommt es jedenfalls weit weniger
auf die Wahl des Antisepticums an, welches als Spritz-
flüssigkeit dienen soll, wofern nur eine geeignete Con-
centration gewählt wird, als auf die Gründlichkeit der
Ausspritzung, die vollständige und schonende Besei-
tigung des angesammelten Eiters."

Walb deelt in Schwartze\'s Handbuch der Ohren-
heilkunde Band II pag. 258 en 259 bij de bespreking
van de behandeling van chronische middenooretteringen
het volgende mede: „Die antiseptische Behandlung hat
vor allen Dingen den Vorzug, dass sie auch bei
Anwesenheit von Herderkrankungen nicht nur erlaubt,
sondern geradezu gefordert ist und dass in der ersten
Zeit der Behandlung, wo man oft über die Detail-
verhältnisse nur schrittweise klar wird, die antiseptische
Methode allein ohne Schaden eingeleitet werden kann.
Wir sind in der glücklichen Lage, so wenig reizende
Antiseptica zu besitzen, dass dieselben auch mit den
gesunden, resp. geheilten Stellen in Berührung kommen

-ocr page 20-

dürfen, ja diese Stellen werden vielfach nur durch den
dauernden Contact mit solchen Mitteln vor der schädlichen
Einwirkung, welche von den eigentlichen Krankheits-
herden ausgeht, bewahrt. Am längsten im Gebrauch
sind wohl Carbolsäure und übermangansaures Kali.
Die Carbolsäure darf in Wasser gelöst nur in geringer
Concentration angewendet werden, da sie sonst reizt.
Viel weniger reizend ist sie in Verbindung mitGlycerin,
wo sie in 4—10°/o Concentration gut vertragen wird.

Das übermangansaure Kali bewirkt im Ohr Nieder-
schläge, welche störend wirken können. Sehr zu
beachten ist indess die durch dasselbe meist sofort,
wenn auch oft nur für kurze Zeit, herbeigeführte
Geruchlosigkeit. Hierfür reichen schon dünne Lösungen
aus. Die Zahl der sonstigen Antiseptica, welche bei
Behandlung der chronischen Mittelohreiterung empfohlen
worden sind, ist ausserordentlich gross. Jedes neu
auftauchende Mittel findet meist sofort seinen Experi-
mentator auch beim Ohre. Sehr viele sonst bevorzugte
Mittel haben sich indess beim Ohre nicht bewährt. Dies
liegt vorzugsweise einmal an der Reizbarkeit der Gewebe
und zweitens den örtlichen Verhaltnissen. Gehen wir die
gebräuchlichsten der Reihe nach durch, so wäre zunächst
das Sublimat anzuführen, welches nur bedingungsweise
angewendet werden darf: erstens sehr verdünnt (1 : 1000

-ocr page 21-

oder noch schwächer), zweitens nur da, wo kein freier
Abfluss nach der Tuba besteht, da er sonst verschluckt
werden kann. Mehrfach sah ich auch bei so schwachen
Lösungen Reizung entstehen.

Salicylsäure wird nur in 1 — 2°/0 Lösung vertragen,
wo dann Alcohol zugesetzt werden muss. Ihre Wirkung
ist sehr unsicher. Das in den letzten Jahren eingeführte
Creolin wirkt am Ohr reizend, wenn die Concentration
nicht eine sehr geringe ist (1 — 2:1000). Die milchige
Beschaffenheit der wässerigen Lösungen erschwert die
Anwendung beim Ohre. Die desodorirende Wirkung
ist manchmal ersichtlich. Ich habe mich indess oft des
Verdachtes nicht erwehren können, dass der Foetor
durch den Geruch des Creolins nur maskirt war, da
er sehr bald wieder bemerkt wurde.

Von weiteren in flüssiger Form anzuwendenden Mitteln
wäre zu nennen der von Politzer empfohlene Alcohol.
Schwartze verwirft denselben ganz und sah schlimme
Folgen danach eintreten. Theoretisch genommen müsste
er sehr gut wirken, da er nicht nur antiscptisch wirkt,
sondern auch austrocknend. Da er indess die Eiweiss-
massen zu starker Gerinnung bringt, so kann der
Eiter unter seinem Einfluss zurückgehalten werden.

Ferner das Resorcin, welches de Rossi empfahl......

Von der Berliner Klinik wurde im Jahre 1884

-ocr page 22-

die Aqua chlorata in zweifacher Verdünnung empfohlen.
Seit jenem Zeitpunkt habe ich besonders in der poli-
klinischen Praxis andauernd Gebrauch von dem Mittel ge-
macht uud halte dasselbe für eine wirkliche Bereicherung
des otiatrischen Arzneischatzes. Dasselbe wirkt des-
odorirend, erzeugt ein sehr rasches Abschwellen und
Abblassen der Schleimhaut."

Op pag. 253 van hetzelfde handboek Staat: „Als
Spülflüssigkeit genügt, besonders, wenn es sich um
die erste Reinigung handelt, wo zersetzte und stinkende
Massen fast nie fehlen, steriles Wasser, und hüte man
sich, ehe man weiss, wie die Gewebe reagiren, vor
dem sofortigen Zusatz von desinficirenden oder gar
adstringirenden Mitteln. Will man nach dieser Richtung
etwas thun, so genügt leichter Kochsalzzusatz. Selbst
die sofortige Anwendung von Borsäurelösungen ist zu
widerrathen, so vielfach ich auch sonst bei der späteren
Behandlung davon Gebrauch mache. Es kann sich
immer mal ereignen, dass dieselbe schlecht vertragen
wird und, wie es besonders bei grossen Perforationen
•sich ab und zu einstellt, sofort profuse wässerige, oder
selbst wässerig-blutige Absonderung darauf folgt, die
dann im Stande ist, das Vertrauen des Patienten be-
denklich zu erschüttern."

Bij Lcrmoyez et Boulay vinden wij in hun Thera-

-ocr page 23-

peutique des maladies de l\'oreille deel I pag. 94: „Le
liquide est aseptique ou antiseptique. En général, un
liquide aseptique, tel que l\'eau bouillie, suffit à tous les
besoins. L\'eau doit être portée à l\'ébullition pendant
vingt minutes, et de préférence, à deux reprises succes-
sives. Il ne faut pas se dissimuler que les diverses
solutions antiseptiques préconisées: eau boriquée, phé-
niquée, salicylée, etc., n\'ont pas de vertus spéciales,
du moment que l\'on cherche simplement à nettoyer
l\'oreille; le liquide de lavage a une action purement
mécanique, celle d\'expulser le contenu du conduit. Son
action désinfectante, quelle que soit sa composition, est
à peu près nulle, puisqu\'il ne doit pas séjourner dans
l\'oreille et qu\'une fois celle-ci nettoyée, on a soin, ainsi
que nous le dirons, d\'enlever toute trace du liquide
injecté. On peut même craindre que l\'addition à l\'eau
de lavage de substances antiseptiques, en particulier
d\'acide phénique, d\'alcool, de sublimé, ne provoque
la coagulation sur places des sécrétions à enlever et
ne s\'oppose ainsi à leur sortie.

Il serait plus logique d\'ajouter à l\'eau une certaine
quantité de sel marin ou de sulfate de soude (9 p. 1000
environ) de façon à créer une sorte de sérum artificiel,
qui dissolve les sécrétions albumineuses déjà coagulées
et détachent celles qui adhèrent aux parois du conduit.

-ocr page 24-

Cette addition de sel serait d\'ailleurs utile à un autre
point de vue : elle empêcherait l\'altération de la muqueuse
au contact de l\'eau pure et sa destruction par osmose."

In het tweede deel van hetzelfde werk lezen wij op
pag. 8: „Les lavages du conduit constituent, avec les
bains d\'oreille, le seul traitement à prescrire lorsque
le malade doit se soigner seul et ne peut recourir à
l\'intervention répétée du médecin. On les ordonne d\'une
à trois fois par jour, selon l\'abondance de l\'écoulement,
• avec de l\'eau bouillie bicarbonatée à 15 p. 100 ou salée
à 10 p. 100; lorsque l\'exsudat est particulièrement fétide,
on remplace avec avantage l\'eau bouillie par une solution
de sublimé à 25 centigrammes par litre; toutefois, si
le liquide injecté refluait dans le pharynx, il faudrait
substituer au sublimé une substance moins toxique,
telle que la résorcine ou le lysol à raison de 5 grammes
par litre; l\'eau chloralée à Vaoo0 ou phénosalylée à
V 1000e sont également bonnes et non toxiques.....

Les injections ne sont pas toujours bien suppor-
tées:
à) elles provoquent parfois du vertige; b) elles
•augmentent souvent l\'abondance de la suppuration et
semblent l\'entretenir indéfiniment. Quand l\'un de ces
deux cas se présente, en particulier lorsque l\'aspect
objectif ne parait pas expliquer suffisamment la per-
sistance de la suppuration, pensez à incriminer les lavages

-ocr page 25-

et supprimez-les; substituez-leur les bains d\'oreilles,
ou mieux le nettoyage
ä sec avec drainage ä la gaze."

In het Lehrbuch der Ohrenheilkunde van Jacobson
en Blau vinden wij op pag. 216 het volgende opge-
teekend: „Demnach beginne man die Behandlung der
chronischen Mittelohreiterung zunächst stets mit ein-
fachen Ausspülungen des Ohres vom Gehörgang aus,
welche meist nur 1 bis höchstens 3 mal täglich applicirt
werden, und benütze hierzu eine blutwarme, sterilisirte
1— 30/0;ge Borsäurelösung oder auch l\'eines abgekochtes
Wasser, welches indessen, damit alle in ihm befind-
lichen pathogenen Keime, auf welche wir Rücksicht zu
nehmen haben, getödtet sind, mindestens 5 Minuten
gekocht haben inuss."

Iets verder lezen we: „An Stelle der Borsäurelösung
kann man zum Ausspritzen bei foetidem Secret zweck-
mässig auch verdünntes Chlorwasser (1 Theil Aqua
Chlori auf 4 Theile Wasser) verordnen, welches die
Schleimhaut rasch zum Abblassen und Abschwellen
bringt.....

Nach dem Ausspritzen mit verdünnter Aqua chlo-
rata muss das Ohr durch öftere Einführung von
Wattetampons gründlich ausgetrocknet werden, weil
sonst leicht durch den Reiz des Chlorwassers Excoria-
tionen an der Gehörgangshaut entstehen. Zum Aus-

-ocr page 26-

spritzen mit Chlorwasser kann man eine Metallspritze
nicht benützen, da Metall durch dasselbe sofort stark
angegriffen wird. Empfehlenswerth sind hier ferner die
von Lucae gerühmten Ausspülungen mit einer Lösung
von Formahn, 15 — 20 Tropfen auf 1 Liter abgekochten
Wassers, bei empfindlichen Individuen in geringerer
Concentration. Besondere und andauernde Reizerschei-
nungen pflegen sich danach nicht einzustellen."

In het „Leerboek der Oorheelkunde van Burger en
Zwaardemaker" vinden wij op pag. 240: „Het is de
stagnatie en de ontleding van secreta, die tot steeds
nieuwe afscheiding aanleiding geeft."

Op pag. 240 en 241 lezen we: „Wat de vochtige
behandeling betreft zoo zijn er gevallen, waarin zij
telkens tot vermeerderde afscheiding aanleiding geeft.
Volgens Walb moeten deze gevallen worden verklaard
door de aanwezigheid in half afgesloten ruimten van
ingedikt secreet of epidermismassaas, die door het
water wel worden bereikt, en daardoor nog meer in
bederf overgaan en sterker prikkelen dan te voren,
zonder dat zij echter geheel worden weggespoten.
In de overgroote meerderheid der gevallen worden
intusschen geregelde, aseptische uitspuitingen uitstekend
verdragen."

Hammerschlag zegt in: Thérapeutique des maladies

-ocr page 27-

de l\'oreille1) pag. 157; „11 y a certains détails à donner
pour ce qui concerne le liquide du lavage. Bien qu\'on
puisse, le plus souvent, obtenir un résultat avec de
l\'eau stérilisée, sans addition d\'aucun médicament, il
est parfois désirable, quand la sécrétion est fétide ou
que la suppuration se prolonge et résiste
à tous les
traitements, de combiner le nettoyage
à une théra-
peutique médicamenteuse de la muqueuse. C\'est pourquoi
on emploie un grand nombre de substances qu\'on
ajoute au liquide de lavage, la plupart
à cause de leur
action antiseptique.

En voici quelques-unes.

1°. Chlorure de sodium (sel marin) 3 gr. 50 pour
un 1/2 litre d\'eau.

2°. Acide phénique (5 gr. à 7 grammes pour !/2 litre
d\'eau). Comby a vu survenir chez les enfants, après
plusieurs jours de lavages
à l\'acide phénique, des phé-
nomènes d\'intoxication (hématurie), qui disparurent avec
la cessation du medicament. Il faut donc, dans le jeune
Age, être très prudent dans son emploi ainsi que dans
celui des autres antiseptiques, surtout quand une partie
du liquide passe dans le naso-pharynx par la trompe et
est avalée.

1  Traduclion et Annotations par Chauveau et Menier. Het oorspronke-
lijke werk stond ons niet ter beschikking.

-ocr page 28-

3°. Lysol (5 à 10 gr. pour 1/2 litre d\'eau).

4°. Crésol (15 gouttes pour lj2 litre d\'eau). Le
crésol n\'est pas assez facilement soluble dans l\'eau et
reste parfois au fond du récipient sous forme de goutte-
lettes; on veillera donc à ce que la solution soit
parfaite avant d\'employer le liquide au lavage.

5°. Formol (5 à 10 gouttes pour 1j2 litre d\'eau).

Le plus souvent on ne peut s\'en servir chez les
enfants, à cause des douleurs qu\'il provoque quand
il vient à couler dans le naso-pharynx Pour le même
motif, il ne faut y recourir qu\'avec précaution chez
l\'adulte.

6°. Bichlorure de mercure2), sublimé (0,10 à 0,50
pour V2 litre d\'eau). Ce que nous avons dit du formol
s\'applique aussi au sublimé; il vaut mieux s\'en abstenir
tout à fait chez les petits sujets.

7°. Permanganate de potasse3) (ajouter au liquide du
lavage quelques gouttes d\'une solution mère, jusqu\'à
ce qu\'il ait pris une faible teinte rosée).

1  Actuellement, on se sert volontiers du lusofovme, nouvel antiseptique,
dérivé du formol, dont il possède les propriétés antiseptiques et non le
pouvoir irritant.

2  Cet antiseptique a l\'inconvénient de former avec les albuminoïdes des
composés insolubles qui suppriment en grande partie son pouvoir bactéricide.

3  Le permanganate de potasse est un antiseptique très puissant et inoffensif.

-ocr page 29-

8°. Eau oxygénée (une cuillerée à café, d\'une solution
à 60/0 pour V2 litre d\'eau).

9°. Essence de térébenthine (Politzer 5 à 10 gouttes
pour 1/2 litre d\'eau).

10°. Acide borique (5 à 15 gr. pour un litre d\'eau).

11°. Phénosalyl (2 gr. pour 1/2 litre d\'eau).

12°. Créoline (commencer par 4 gouttes pour 1jo litre
d\'eau, aller jusqu\'à 6 et 8 gouttes (Eitelberg).

Ce médicament est abandonné à cause de son insolu-
bilité.

13°. Dans le cas de sécrétion fétide, on recommande
l\'emploi de l\'eau chlorée (une partie d\'eau chlorée pour
5 à 10 parties d\'eau).....

14°. Le trichlorure d\'iode (Trautmann). Ce médi-
cament qui rend des grands services dans le cas de
fétidité de la sécrétion, s\'emploie en concentration
progressive, en solution de \'/s à 10/0. D\'après Traut-
mann, on prescrira une solution-mère à 50/0, et au
début du traitement, on ajoutera 25 grammes de cette
solution à un litre d\'eau, plus tard 50 grammes et enfin
200 grammes. 11 ne faut pas que le trichlorure d\'iode
passe par la trompe et encore moins par le nez, dont
il irrite considérablement la muqueuse. On doit donc
l\'injecter sous une faible pression, le malade étant
couché ou la tête très renversée en arrière; on fera

-ocr page 30-

mieux de renoncer tout ä fait ä son usage chez les
enfants.

15°. Loretine (10 grammes pour 1j2 litre d\'eau).

16°. Antinosine (sei de soude de nosophene, en
Solution ä 0,20 et ä 0,50%)."

Van groot vertrouwen in de waarde der spoelbehande-
ling van middenooretteringen getuigt het oordeel dat wij
bij
Bönninghaus aantreffen, waar hij in zijn Lehrbuch der
Ohrenheilkunde op pag. 225 zegt: „Vorbedingung für
Heilung ist natürlich gründliche Reinigung nicht nur
des Gehörganges, sondern auch der Pauke, soweit das
letztere überhaupt möglich ist. Diese Reinigung ist nur
denkbar durch Ausspülung. Wer in dunklem Drange
eine Zeitlang auf die Spülbehandlung verzichtete, und
sie durch Trockenbehandlung zu ersetzen suchte, kehrte
bei chronischer Mittelohreiterung gewiss reumütig zur
Spülung zurück. Dieses Fiasco der Trockenbehandlung
hat seinen Grund darin, dass die Gaze, auch wenn sie
rite durch die Perforation bis in die Paukenhöhle einge-
führt wurde, wegen der dickeren Beschaffenheit des
• Sekrets nicht genügend saugt und dass das einfache
Trockentupfen, dass als Methode für sich ebenfalls
empfohlen wurde, günstigenfalls nur die in der Perfo-
ration freiliegende Stelle des Promontoriums reinigt,
nicht aber noch einen Teil des hinter dem Perforations-

-ocr page 31-

rande verborgen liegenden Gebietes. Als Spülflüssigkeit
benutzt man hier ebenfalls abgekochtes Wasser mit oder
ohne Zusatz von Desinfizienzien z. B. von Borsäure".

In het Lehrbuch der Ohrenheilkunde van Politzer
treffen wij aan op pag. 380: „Als Spülflüssigkeit bei
geruchlosem Ohrenflusse benützt man entweder sterili-
siertes (aufgekochtes) Wasser oder eine sterile physio-
logische (0,9) Kochsalzlösung. Die Temperatur des
Spülwassers beträgt 26 —28° R. Hat der Ausfluss einen
üblen Geruch, so wendet man als Spülflüssigkeit Lysol
(10 — 15 Tropfen zu */4 Liter Wasser) oder das von
Lucae warm empfohlene Formalin (10 — 15 Tropfen zu
1 Liter aufgekochten Wasser) an. Nebst dein kann als
desinfizierendes Mittel dem Spülwasser (\'/i Liter) ein
Teelöffel einer Solutio Kali hypermanganic. (1,0 : 2000)
zugesetzt werden. Bei profuser, blennorrhoischer Sekre-
tion habe ich nach Anwendung eines Zusatzes von
4 bis 5 Tropfen Oleum terebinth. (nicht Spirit. terebinth.)
zu 0,3 Liter warmem Wasser als Spülflüssigkeit ein
baldiges Nachlassen und Sistieren des Ausflusses beob-
achtet." Op pag. 381 vinden we: „Über die Wirkungs-
weise der Arzneistoffe bei den Mittelohreiterungen lässt
sich gegenwärtig kein bestimmtes
Urteil abgeben. Wir
wissen nur so viel, dass manche
Medikamente durch
ihre antibakteriellen, desinfizierenden und antiseptischen

-ocr page 32-

Eigenschaften, andere durch ihre den kranken Geweben
Wasser entziehende adstringierende Wirkung einen
günstigen Einfluss auf den Verlauf der Eiterungsprozesse
•im Mittelohre üben."

Dat Politzer de conservatieve behandeling der chro-
nische middenooretteringen allerminst verwerpt, blijkt
wel uit hetgeen we verder lezen op pag. 381: „Die
antiseptische Behandlung hat sich unter den bisher
üblichen Behandlungsmethoden der chronischen Mittel-
ohreiterung als die wirksamste erwiesen. Auf Grund
der bisherigen Erfahrungen kann mit Bestimmtheit
behauptet werden, dass sie bei den einfachen, nicht
komplizierten Mittelohreiterungen häufiger und rascher
zum Ziele führt als die früheren Behandlungsmethoden.
Dass die antiseptische Behandlung bei Karies, Choleste-
atom, bei massenhaften Granulationen in den Neben-
räumen der Trommelhöhle oder bei unzugänglichen
Eiterherden im Schläfebeine sich als wirkungslos erweist,
und dass diese Prozesse nur durch operative Eingriffe
zur Heilung gebracht werden können, ist aus der Natur
dieser Prozesse erklärlich, keineswegs aber hinreichend,
den therapeutischen Wert der Antiseptika bei den
chronischen Mittelohreiterungen auf ein geringes Mass
herabzudrücken."

Körner deelt in zijn Lehrbuch der Ohren-, Nasen-

-ocr page 33-

und Kehlkopfkrankheiten op pag. 276 het volgende
mede: „Dem Spritzwasser Sublimat, Karbolsäure oder
Borsäure zuzusetzen ist überflüssig, denn in der geringen
hier zulässigen Konzentration und bei der kurzen Be-
rührung mit den Pathogenen Mikroben bringen selbst
Sublimat und Karbolsäure keinen Nutzen, können viel-
mehr, wenn sie duch die Tube abfliessen, geschluckt
werden und dadurch schaden. Soll die vielfach ange-
wendete Borsäure wirken, so muss man sie in Pulver-
form (Acidum boricum alcoholisatum) anwenden."

Ostmann zegt op pag. 92 van zijn Lehrbuch der
Ohrenheilkunde: „Die Spülflüssigkeit soll mit Ausnahme
der Fälle, wo man besondere Zwecke der Desinfektion
oder Desodoration verfolgt, indifferent, steril und
37 — 38° Celsius warm sein. Wir wählen also für ge-
wöhnlich physiologische Kochsalzlösung (80/oo NaCl),
neben welcher bei Mittelohreiterungen 2 °/0 Borsäure-
lösung in Betracht kommt." Op pag.
291 vinden wij
nog: „Die chemische Wirkung der Spülflüssigkeiten ist
im allgemeinen von geringer Bedeutung."

In Gray, The Kar and its diseases, kunnen we het
volgende over de behandeling van chronische midden-
ooretteringen lezen op pag.
193 en 194: „The most
important matter however, is the local treatment of the
disease. In former times astringents were used locally

-ocr page 34-

to a great extent. With the advent of antiseptic surgery
and the knowledge of the causes of suppuration, these
applications came to be used less and germicides more.
More recently still it has been found that even germicides
fail very frequently, and aurists now consider that the
most important matter in the treatment of the disease
is the removal of the secretion. This removal is effected
by various methods, some of which will now be
described.

The method most commonly employed for the purpose
of removing the discharge is that of syringing through
the meatus. The method is not very satisfactory in
obstinate cases, since the water does not by any means
get into all the various cavities in which pus may be
present. In simple cases, however, it is usually quite
sufficient for the purpose, and the surgeon should not
employ the more complicated methods, to be described
later, if the simple syringing will suffice.....

The liquid employed for the purpose should not be
water alone, but should contain some ingredient either
of an astringent or antiseptic nature. The solutions
\'employed for syringing are numerous, the most impor-
tant being boracic acid, 10 per cent., carbolic acid,
1 per cent., sulphate of zinc, 1 per cent., chloride of
zinc, 1 per cent., and so on with other antiseptics and

-ocr page 35-

astringents. Solutions of ordinary sanitas are in general
quite as satisfactory as those just mentioned. No doubt
there are cases in which the former solutions will be
more efficacious than sanitas, but such are few in
number. The strength of the solution employed is
25 per cent.; it is not painful or irritating, and the
smell is pleasant rather than the reverse. In all pro-
bability, sanitas owes its value to the peroxide of
hydrogen which it contains. The writer has found
solutions of peroxide of hydrogen equal in value to
those of sanitas for the purpose of cleaning the ear.
The strength used varies from 10 per cent, to 50 per cent.,
and none of these solutions cause pain save in rare
cases. This substance has, as is well known, the
peculiar property of forming a foam when it comes
into contact with pus, and in all probability the bubbling
and foaming which result when the substance enters
the tympanum will help to clean thac cavity more
thoroughly than other solutions used in the same way.
Another efficacious solution is that of chlorine-water,
particularly in those cases in which the secretion is
foul-smelling. The strength employed is 1 part of
chlorine-water to 4 parts of pure water, or, if this
should cause pain, it may be diluted to half that strength.
The smell of chlorine is disagreeable to some people,

-ocr page 36-

and the substance has not such great advantages over
others that patients should be inflicted with the smell
of it, when other solutions may suffice equally well.....

Formalin in weak solution has in recent years been
recommended by Lucae for the purpose of syringing
out the discharge. This substance is a powerful germi-
cide, but unfortunately, it is also extremely painful in
anything but the weakest solutions. Ten to twenty
drops of formalin in a pint of water is quite strong
enough, at any rate at the commencement of treatment;
and, indeed, it will be found that patients will not
stand stronger preparations even after having used it
for some time. Should any of the solution pass down
into the pharynx, it will produce a burning sensation
in the throat, and the patient should then gargle with
cold water and swallow some at the same time. The
writer has not found the formalin treatment very satis-
factory.

According to many authors the instillation of water,
with or without chemical substances dissolved in it,
is not a satisfactory form of treatment under any con-
ditions. It must not be understood that water is not
to be syringed into the ear, but only that it must be
carefully dried out afterwards. The author\'s own
experience in this matter is in accordance with the

-ocr page 37-

view just expressed, and he now never employs watery
solutions except for the immediate purpose of removing
discharge."

Urbantschitsch deelt in zijn Lehrbuch der Ohren-
heilkunde op pag. 128 het volgende mede over spoelvloei-
stoffen: „Wünscht man keine medikamentöse, sondern
eine neutrale Flüssigkeit zur Auspritzung zu verwenden,
so benütze man ein schwach kochsalzhaltiges Wasser
(ca. 1 Kaffeelöffel voll auf 1 1.), da im Falle einer
Trommelfellücke ein gewöhnliches Wasser auf die
Schleimhaut irritierend einwirkt. Anstatt Natriumchlorid
eignet sich auch Glaubersalz in derselben Konzentration
wie Kochsalz. Wie nämlich die Untersuchungen von
Miescherjun. ergaben, besitzt besonders der frisch ge-
bildete Eiter einen Eiweissstof, der in reinem Wasser
unlöslich ist und den nur die Salze und Alkalien des
Serums in Lösung erhalten; bei Verdünnung mit Wasser
wird dieser Körper gefällt und bildet einen Kitt zwischen
den Zellen, wodurch Lamellen entstehen; bei Benützung
einer schwachen Lösung von Natron sulfur. oder Mag-
nesia sulfurica erhält man dagegen eine gleichmässige
Mischung, in welcher die Eiterkörperchen frei suspen-
diert sind.

Als antiseptische Ausspritzungsflüssigkeit dienen u. a.
schwache Lösungen von hypermangansaurem Kali (tief-

-ocr page 38-

rote Lösung, ohne besonderen Stich ins Violette), Lysol,
Carbol (beide als 1 — 2°/0\'&e Lösung), Formalin (4—5
Tropfen auf 1ji 1. Wasser), bei fötidem Gerüche Kreolin
(zu 3—4 Tropfen auf 1j4 1. Wasser), Aqua chlorata zu
gleichen Teilen mit Aqua dest."

Zooals we uit de aangehaalde citaten zien, bestaat
er allerminst eenstemmigheid over de waarde van de
verschillende spoelvloeistoffen. Vrij algemeen echter is
men het er over eens, dat de werking van het uit-
spoelen van het middenoor bij etteringen hoofdzakelijk
een mechanische reiniging is, maar tevens, dat deze
zoo volkomen mogelijk moet zijn, zij het, dat de
behandeling zich beperkt tot deze uitspoelingen of, dat
zij gevolgd moet worden door het aanwenden van andere
medicamenten, desinfecteerende of adstringeerende.

In de jongste vergadering der Nederlandsche Keel-,
Neus- en Oorheelkundige Vereeniging]) heeft Prof.
Zwaardemaker de aandacht gevestigd op de theorie
van Spring. Volgens deze theorie berust een reiniging
door wasschen, naast verdunning, oplossing en direct
•chemische werking, op de zeer fijne colloïdale ver-
deeling van het vuil.

1  Zie Verslag in het Nederlandseh tijdschrift voor geneeskunde 19n.
Eerste helft n°. 14.

-ocr page 39-

Het scheen gewenscht van dit gezichtspunt uit de
verschillende in den loop der jaren in de otiatrie het
meest gebruikte spoelvloeistoffen in hunne verdeelende
werkzaamheid op ooretter te onderzoeken. Volgaarne
aanvaardde ik de opdracht dit onderzoek in bijzonder-
heden uit te voeren en in dit proefschrift te beschrijven.

De spoelvloeistoffen, die onderzocht werden, zijn de
volgende:

Acidum boricum 3 0/o.

Acidum salicylicum 1:600.

Aqua chlorata 1 :4 deelen aqua destillata.

Chloras kalicus 3

Chloretum liydrargyricum 0,1 °/00 chloretum natri-
cum 0,9 °/0.

Chloretum natricum 0,9 °/0.

Citras natricus 1%.

Coeruleum mcthylenicum med. 1 :40000.

Fonnalinum lj°/0o-

Jodium trichloratum 1 °/0.

Liquor Burowi bereid volgens Nederl. Pharmacopee
Ed. IV.

Lysol 1 °/0.

Natrium perboricum 2°/0.

Natrium tetraboricum neutrale. Verzadigde oplossing.

Permanganas kalicus 0,025 °/0.

-ocr page 40-

Phenolum 2%.

Pyoctaninum 2 °/0.

Resorcinum 4 °/0.

Solutio peroxydi hydrogenii. 1 °/0 H2 Oo.

Sulfas natricus 5 °/0.

Van deze vloeistoffen bleken echter jodium trichloratum,
natrium perboricum, phenolum, pyoctanine, sulfas natricus
voor ons onderzoek onbruikbaar, daar wij in \'t ultra-
microscoop daarin een zeer groot aantal grove en fijne
deeltjes waarnamen, die wij als verontreiniging der
gebezigde grondstoffen beschouwen. Lysol en resorcine
zijn op zich zelf colloïdale oplossingen en bleken ook
voor ons onderzoek ongeschikt te zijn.

-ocr page 41-

EERSTE HOOFDSTUK.

W. Spring heeft in \'t Zeitschrift für Chemie und
Industrie der Kolloiden Bnd.
IV Heft 4 pag. 161 en 162
in een artikel getiteld: „Einige Beobachtungen über die
Waschwirkung der Seifen" verschillende meeningen
omtrent het mechanisme van het wasschen medegedeeld.

Chevreuil meende, dat zeepen in aanraking met water
zouden ontleed worden in zure zouten van geringe
oplosbaarheid en in vrij alkali of in basische zeepen.
Het alkali zou dan de vetstoffen van het vuile voorwerp
door verzeeping oplossen en de ontvette deeltjes zouden
in de zure zouten zoodanig ingesloten worden, dat zij
niet opnieuw op de voorwerpen konden kleven.

Spring verklaart deze meening voor foutief, omdat,
zoo de aktieve massa van \'t water voldoende was om
de zeep te dissocieeren, zij toch ook de verzeeping der
vetstoffen zou voorkomen. Daar de verzeeping zeer

-ocr page 42-

langzaam geschiedt, zou het ook niet begrijpelijk zijn,
dat de reiniging door het wasschen in weinige oogen-
blikken tot stand komt; nog minder zou het verklaarbaar
zijn, waarom die reiniging beter in geconcentreerden
toestand plaats vindt (die nl. minder gedissocieerd is)
dan in een meer verdunde zeepoplossing.

Jevons geeft een meer mechanische verklaring: door
de toevoeging van zeep aan \'t water zou de opper-
vlaktespanning verhoogd worden, de Brown\'sche be-
weging der gesuspendeerde deeltjes zou intensiever
zijn, deze deeltjes zouden zich met kracht op de te
reinigen voorwerpen neerslaan, de deeltjes van het
vuil in beweging brengen en verwijderen.

Deze theorie elimineert geheel den invloed van de
hardheid van \'t water.

In eveneens meer mechanische richting bewegen zich
Ilillger, Falk en Knapp. Wij gaan deze meeningen
echter met stilzwijgen voorbij om te komen tot de
theorie van Spring zelf.

Het vuil moet met de zeep een standvastiger adsorptie-
verbinding vormen dan die, welke het met het gegeven
lichaam vormde.

Tot beter begrip dienen wij hier een kort verslag op
te nemen van een van Spring\'s experimenten. Wanneer
we een suspensie maken van roet in water en we

-ocr page 43-

filtreeren deze suspensie door filtreerpapier dan wordt
dit filtreerpapier zwart. Keeren wij het filtreerpapier
om, dan zal het niet gelukken door verder water op
het papier te gieten de roetdeeltjes te verwijderen.
Maken wij echter een suspensie van roet met een zeep-
oplossing en filtreeren deze suspensie dan zal het filtreer-
papier niet zwart worden; de geheele roet-zeepemulsie
loopt door het filtreerpapier. Het filtreerpapier kan bij
de roetsuspensie in water niet als zeef gewerkt hebben,
want in dit geval zouden wij hebben kunnen verwachten,
dat het omgekeerde zou waargenomen worden; de
roetdeeltjes in waterige suspensie toch zijn kleiner dan
roetdeeltjes in zeepoplossing. Spring verklaart dit ver-
schijnsel dan ook door eene verbinding die zou opge-
treden zijn tusschen de roetdeeltjes en de cellulose van
het filtreerpapier. In een zeepoplossing nu zouden de
roetdeeltjes een veel krachtiger adsorptieverbinding met
de zeep hebben aangegaan.

De theorie van Spring is op ons vraagstuk recht-
streeks alleen toepasselijk, wanneer wij de lysoloplos-
singen in het oog vatten. Dan zou men met den grooten
Luikschen chemicus aan een adsorptieverbinding van
het vuil — het in omzetting verkeerende exsudaat — met
de zeepdeeltjes kunnen denken. Maar dit geval hebben
wij niet in het bijzonder willen beschouwen, omdat het

-ocr page 44-

klinisch niet zeer gewichtig is. Wel zijn lysolspoelingen
in een aantal gevallen van oorettering met succes toe-
gepast, maar algemeen ingeburgerd heeft de methode
zich niet. Men is altijd weer tot andere spoelvloeistoffen
teruggekeerd. Voor die kan men echter een analoge
redeneering opstellen. Immers
dan zal het vuil — het
in omzetting verkeerend exsudaat — het volledigst en
het snelst kunnen worden opgeruimd, wanneer het in
een nieuwen colloidalen toestand kan worden gebracht,
gelijk het vuil in Spring\'s geval door de zeep. De
nieuwe colloidale toestand zal een gelijkmatige ver-
menging moeten zijn van het vuil met de spoelvloeistof,
zoodat het eerste vrijgemaakt wordt van de onderlaag,
waaraan het door adsorptie is gehecht en het tweede de
zoo juist losgemaakte agglutinaties en fibrinevormingen
in steeds fijner verdeeling doet overgaan.

De mogelijkheid zulk een toestand te bereiken is
afhankelijk van het ontstaan van een nieuw evenwicht
van eenige stabiliteit. Het exsudaat, met zijn vlokken
en stolsels, vaak zeer taai en voor geen drainage vat-
baar, moet uit den oorspronkelijken colloidalen toestand
worden overgebracht in den nieuwen, die gekenmerkt
is door een dispersiemiddel, dat zich onbeperkt laat
verdunnen en een disperse phase, die zóo fijn verdeeld
en zóo gelijkmatig is, dat een afvloeiing langs fijne

-ocr page 45-

spleten en kanalen daardoor niet is bemoeilijkt. Wanneer
dit het geval is, zal een opvolgende drainage de meest
volledige reiniging, die denkbaar is, tot stand brengen,
zelfs in afgelegen holten, die voor mechanische reiniging
ten eenenmale onvatbaar zijn.

Waar het in de verschillende hoofdstukken te beschrijven
onderzoek in nauw verband staat met de eigenschappen
van colloide oplossingen, moge in de volgende blad-
zijden voornamentlijk aan de hand van hetgeen Ostwald
in het Handbuch der Biochemie des Menschen und der
Tiere Band I pag. 839 en volgende daaromtrent meedeelt,
een en ander over colloiden worden vermeld.

Brengen wij in een bepaalde ruimte twee of meer
verschillende phasen bij elkaar, dan spreken wij van
een heterogeen systeem.

Volgens de definitie van Gibbs, die wij citeeren naar
Dr. H. W. Bakhuis Roozeboom verstaan we onder
phase: „Es sind die in sich gleichförmigen aber unter
einander in Aggregatzustand, Zusammensetzung oder
Energieinhalt verschiedenen Erscheinungsformen einer
und derselben oder mehrerer zueinander gebrachter
Substanzen." Elke phase kan zoowel vast, vloeibaar

l) Die heterogenen Gleichgewichte vom Standpunkte der Thasenlehre
pag. Ii.

-ocr page 46-

»

of gasvormig zijn. We onderscheiden twee- of meer-
phasige systemen.

Onder gewone omstandigheden kan men het getal
en de soort der phasen van een systeem macroscopisch
bepalen. Voegt men bv. bij krijtpoeder water en schudt
men beide stoffen in een glas goed dooreen, dan vindt
men na bezinken het witte poeder op den bodem en
het water daarboven. In spuitwater ziet men de kool-
zuurgasbelletjes zich van het water scheiden, zoodra
de druk vermindert, waardoor het gas in het water
werd opgelost gehouden.

Van deze systemen verschillen de colloide oplossingen
doordat de afzonderlijke phasen als zoodanig niet met
het bloote oog te onderscheiden zijn. Hun komen o. a.
de volgende twee eigenschappen toe:

1° de aanrakingsoppervlakten der phasen hebben een
groote oppervlakteontwikkeling en kromming. Hoe
kleiner toch de deeltjes in een bepaald volumen zijn,
hoe grooter de gezamentlijke oppervlakten dezer deeltjes
zullen zijn. Onder specifieke oppervlakte verstaat men
het quotiënt van oppervlakte en volumen.

2° de phasen zijn in \'t systeem zóo verdeeld, dat
\'t geheele systeem uiterlijk homogeen schijnt m. a. w.
het is net alsof ook in \'t kleinste volumen van \'t systeem
dezelfde ruimteverdeeling der phasen en dezelfde samen-
stelling bestaat.

-ocr page 47-

Heterogene systemen met de beide genoemde eigen-
schappen noemt men microheterogene, resp. disperse
heterogene systemen of volgens von Weimarn disper-
soiden. In den regel is de eene phase in den vórm
van gescheiden volumina, welke beweeglijk of niet
beweeglijk kunnen zijn, verdeeld in de andere. De andere
phase is samenhangend en wordt alleen door de meestal
zwevende deeltjes van elkaar gescheiden. Deze deeltjes
kunnen zijn vast; we spreken dan van suspensies,
vloeibaar (emulsies) of als blaasjes (schuim). De fijn
verdeelde phase is dan de disperse phase en de samen-
hangende phase is het dispersiemiddel. Hoe grooter
de deeltjes zijn, die de disperse phase uitmaken, hoe
geringer, zegt men, is de dispersiteit.

In \'t algemeen nu bezitten twee verschillende stoffen
ook verschillende optische eigenschappen, zoodat in
grove heterogene systemen macroscopisch een onder-
scheiding der phasen naar hun kleur, brekingscoüfli-
cienten enz. mogelijk is. Bij dispersoiden neemt de
moeilijkheid dezer onderscheiding met den stijgenden
graad van dispersiteit toe, daar het physiologisch con-
trast met dien graad van dispersiteit steeds kleiner
wordt.

Alle dispersoiden, waarvan het dispersiemiddel gas-
vormig of vloeibaar is, vertoonen bij een voldoenden

-ocr page 48-

graad van dispersiteit en bij gebruik van vergrootende
optische methoden een roteerende, trillende, soms
dansende, springende, huppelende, voortschrijdende
beweging, die naar den ontdekker Brown\'sche beweging
genoemd wordt.

Deze beweging hangt af:

1° van de specifieke oppervlakte der gezamentlijke
deeltjes. Zij wordt levendiger, al naar mate de deeltjes
kleiner zijn.

2° van de eigenschappen van het dispersiemiddel,
waarvan een grootere viscositeit de beweging ver-
langzaamt.

3° van de temperatuur. Stijgt deze, dan wordt de
beweging sneller.

4° van de concentratie van de disperse phase; door
verdunning neemt de beweging meestal af.

De graad van dispersiteit van een systeem kan ver-
anderen door een toestandsverandering, die in een der
phasen of in beiden wordt teweeggebracht bv. door
samenklonteren van de deeltjes, zooals dit bij de
zoogen. coagulatie plaats heeft.

Onder coagulatieprocessen verstaan we toestandsver-
anderingen, waarbij de verhoudingen van disperse phase
en dispersiemiddel bijna altijd leiden tot het verdwijnen
van de gelijkmatige verdeeling der beide phasen in de

-ocr page 49-

ruimte. Deze voert tot de vorming van stolsels,
druppeltjes, vlokken, vliesjes, koeken enz., die uit de
stof van de disperse phase bestaan en, die mettertijd
op den bodem zinken of zich aan de oppervlakte van
het dispersiemiddel afzetten. Hierdoor ziet men in
\'t ultramicroscoop, en ten slotte in \'t microscoop, het
optreden van grootere deeltjes, die zich langzamerhand
nog meer vergrooten; de Brown\'sche beweging houdt op.
Als resultaat der coagulatie treedt een grof disperse
systeem op, waarin de disperse phase als een samen-
hangende vloeistoflaag, een netvormig weefsel of een
amorphe of kristallijne neerslag zich kan vertoonen.
Deze coagulatieprocessen kunnen met meerdere of
mindere snelheid optreden (analogie met kristallisatie-
processen en met neerslagvormingen op grond van
chemische processen). Het verschil in snelheid van
optreden der coagulatie kan zeer groot zijn en schommelt
tusschen onmeetbaar groot en onmeetbaar klein.

Indien men bij een gecoaguleerd colloid systeem de
voorwaarden zóo kiest, zooals deze waren in niet-
gecoaguleerden toestand van het systeem, dan zal in
sommige gevallen dat systeem met zeer verschillende
snelheid in den dispersen toestand terugkeeren; zeer
snel treedt deze bv. op bij eiwit en een neutraal zout.
Men spreekt hier van een reversibele coagulatie in

-ocr page 50-

tegenstelling met een irreversibele, waarbij-dit in \'t geheel
niet of alleen zeer langzaam mogelijk is.

Coagulatie\'s treden op in twee-, maar toch veel meer
in meerphasige systemen. Het meest bestudeerd zijn
de coagulaties, waarbij een derde phase in \'t colloide
systeem ingevoerd werd. Deze derde coaguleerende
phase kan van weinig dispersen aard zijn of eveneens
colloid of moleculair- of ionen-disperse zijn.

Daar de stabiliteit van een disperse systeem (d. i. dus
de bestendigheid van zijn dispersiteitsgraad) en van
de voor het bloote oog homogene verdeeling van de
disperse phase toeneemt met den graad van dispersiteit,
zoo treden de coagulatieprocessen eerder op in minder
disperse systemen, m. a. w. wil men coagulatieprocessen
vermijden, dan kieze men de omstandigheden zóo, dat
de dispersiteit der disperse phase zoo groot mogelijk zij.

Van groot gewicht voor het ontstaan van coagulaties
zijn de adsorptieprocessen. In een oplossing toch is
de concentratie in de lagen van aanraking van het
systeem met andere phasen steeds een andere als in
het inwendige van dat systeem. Het zuivere dispersie-
middel verandert ook in oppervlaktespanning door het
oplossen der disperse phase. Deze oppervlaktespanning
kan verlaagd of verhoogd zijn. In vele gevallen ver-
toonen colloide systemen een geringere oppervlakte-

-ocr page 51-

spanning dan het zuivere dispersiemiddel tegenover de
een of andere derde phase. In deze gevallen treden
concentratieverhoogingen of verdichtingen der disperse
phase aan de grenslagen m. a. w. adsorptieverschijnselen
op en deze kunnen ten slotte tot coagulatie voeren.

Tusschen ware oplossingen en colloidale systemen
bestaan overgangen in zooverre als groote moleculen
ook bij ware oplossingen bij verfijnd onderzoek even
goed als colloidale stelsels optische inhomogeniteit
kunnen vertoonenWanneer men echter van die
bijzondere gevallen afziet, zullen tusschen ware op-
lossingen eenerzijds en colloidale oplossingen andererzijds
gewichtige optische verschillen zijn waar te nemen 1).

Terwijl sommige stoffen in vloeistoffen een zoodanige
verdeeling ondergaan, dat die deeltjes tusschen de
deelen van de vloeistof door geen van de ons ten
dienste staande optische hulpmiddelen zichtbaar gemaakt
kunnen worden, zijn er weer andere stoffen, waarbij
weliswaar een zeer fijne verdeeling optreedt, die door
middel van \'t microscoop niet kan waargenomen worden,
maar waarbij wij door middel van donkerveldbelichting
of ultramicroscopie die verdeeling wel kunnen waar-

1  Zsigmondy, Zur Erkenntnis der Kolloide, pag. 7 en 8.

-ocr page 52-

nemen. De eerstgenoemde stoffen heeten kristalloiden
en hun verdeeling in de vloeistof is een moleculaire
verdeeling; de andere noemt men colloiden en hun
verdeeling heet een colloidale. De door geen optisch
middel zichtbaar te maken deeltjes heeten amikronen; de
tweede (waarschijnlijk molecuulverbanden) submikronen.

Be oplossingen der colloiden noemt men solen en
de toestandsveranderingen in die solen noemt men gelen
(gelatinisatie, coagulatie, pectinisatie).

Is het oplosmiddel in \'t geval van colloiden water
dan spreekt men van hydrosolen.

Waar wij reeds met een enkel woord spraken over
de grens van \'t microscopisch zichtbaar zijn, dient hier
opgemerkt te worden, dat deze ligt bij 1/3 golflengte
van \'t violette licht. De waarde 0,2 (t is dus ongeveer
die uiterste grens. Van hieraf begint het gebied der
colloidale oplossingen, dat zich uitstrekt tot een grootte
der deeltjes van ongeveer 1
(*,u, (= 1/iooo

-ocr page 53-

TWEEDE HOOFDSTUK.

In dit hoofdstuk zullen wij een beschrijving geven
van de methoden van onderzoek, die door ons gevolgd
werden.

§ 1. Tyndallphenomeen.

Dringt zeer intensief licht,
zooals zonlicht of booglicht
door een dispersoid dan
worden de stralen door de
afzonderlijke deeltjes der
disperse phase gebogen en
gepolariseerd en doen de
door de lichtstralen ge-
troffen deeltjes zich lichtend
voor. Dit verschijnsel noemt
men Tyndallphenomeen.

Gieten wij de te onderzoeken vloeistof in een glazen
bakje met gladde wanden, (zie afbeelding) en plaatsen
wij dit bakje in een lichtkegel van door lenzen gecon-

-ocr page 54-

centreerde lichtstralen, afkomstig van een booglamp
(in casu gebruikten wij er een van 9 ampère), zoodat
deze lichtkegel in de breedte door de vloeistof dringt,
dan hebben wij die vloeistof in de conditie\'s gebracht,
waarin het Tyndallphenomeen in de donkere kamer
zeer fraai zichtbaar is. Daar bijna alle organische
stoffen fluoresceeren, wanneer zij door intens licht be-
schenen worden, is het verstandig \'t licht door middel
van pikrinezuur geel te maken. Men voorkomt de
fluorescentie daarmee echter niet geheel. Om derhalve
het Tyndallphenomeen van de nog overgebleven fluo-
rescentiekegel te onderscheiden, hebben wij steeds onze
toevlucht genomen tot de bezichtiging door een nicol,
waarbij . blijkt, welk aandeel het gepolariseerde licht
aan \'t lichtverschijnsel heeft. Men kan \'t gepolariseerde
deel nl. geheel doen verdwijnen door het nicol loodrecht
op \'t vlak van polarisatie te stellen. Wat overblijft, is
fluorescentielicht of \'t licht afkomstig van grove aan
den glaswand klevende partikeltjes.

Volgens Lord Rayleigh liggen de deeltjes, die Tyndall-
phenomeen geven öf in \'t gebied der ultramicroscopie
öf ze zijn nog kleiner, bij zeer sterk licht afdalend tot
zelfs Viooo van de golflengte van \'t licht. Zulk sterk
licht gebruikten wij echter niet; wij moesten ons tevreden
stellen met een lamp van 9 ampère. Vandaar, dat het

-ocr page 55-

Tyndallphenomeen, dat wij waarnamen, slechts werd
teweeggebracht:

1° door in \'t donkerveld waarneembare deeltjes (mi-
kronen en submikronen);

2° door in \'t ultramicroscoop waarneembare deeltjes
(submikronen);

3° door alle kleinere colloidale partikeltjes (amikronen).

De lichtintensiteit van \'t Tyndallphenomeen werd
bepaald door middel van rookglazen van verschillend
uitdoovingsvermogen. De uitdoovingskracht dezer glazen
werd bepaald door middel van den vetvlekphotometer
van Bunsen 1).

Wij vonden, dat:
rookglas n° 11 3/10 van \'t licht van éen kaars doorliet

n

12

•V10

n

n

»

n

11

n

n

13

3/io

»

\' n

»

n

11

n

»

14

2/io

»

»

n \'

»

11

n

»

15

n/ioo

n

n

n

»

11

n

n\'

16

5/ioo

»

»

n

n

11

»

»

17

~i 100

n

n

n

n.

11

n

Bij combinatie\'s van glazen moeten de fractie\'s van
doorlating met elkaar worden vermenigvuldigd 2).

1  Zie Lehrbuch der Experimentalpliysik filr Studirendc van Dr. E. Warburg
pag. 224.

-ocr page 56-

De lichtsterkte van het Tyndallphenomeen is afhan-
kelijk :

1° van het aantal deeltjes.

2° van de grootte der deeltjes.

Volgens Cotton en Mouton neemt de lichtsterkte
toe in \'t quadraat van de toename der grootte van de
deeltjes.

§ 2. Donkerveldbelichting.

Indien we ons in een vertrek bevinden, waarin het
zonlicht door de ramen ruimen toegang heeft, zullen
we dikwijls in de lucht van dit vertrek niets waarnemen.
Sluiten we echter de luiken, zoodat slechts door een
fijne spleet of liever door een klein gaatje het zonlicht
in \'t vertrek dringen kan, dan zien we in \'t verloop van
de in \'t vertrek gedrongen lichtstralen fijne stofdeeltjes
zweven. Van ditzelfde principe, dat berust op het
beginsel van Huygens, waaruit te verklaren is, dat
punten, die1 eenmaal door de trillende beweging zijn
getroffen, zelf als nieuwe middelpunten van trilling te
beschouwen zijn, wordt gebruik gemaakt bij de donker-
veldbelichting.

Bij de methode, zooals wij die in ons onderzoek
toepasten, werden door een vlakke spiegel evenwijdige

1  Les Ultramicroscopes et les Objets Ultramicroscopiqucs.

-ocr page 57-

stralen teruggekaatst in een paraboloidcondensor, waarbij
de centrale stralen teruggehouden worden door een
opgeplakt zwart stukje papier. De randstralen door-
dringen verder den condensor, een laagje cederolie,
dat wij als een druppel op den condensor leggen, dan
het objectglas (hoogstens 1 m.M. dik), waarop wij de te
onderzoeken vloeistof brachten, bedekt met een dek-
glaasje. De lichtstralen, die op hun weg door de te
onderzoeken vloeistof geen stoffelijk deeltje ontmoeten,
worden in \'t dekglaasje totaal teruggekaatst. De ver-
lichte deeltjes doen nu in dit onderzoek denzelfden
dienst als de stofdeeltjes in \'t vertrek, waarvan we
hierboven spraken. Het verschijnsel, dat de door licht-
stralen getroffen fijne deeltjes als zelfstandige licht-
bronnen werken, noemt men buiging of diffractie.

Wij zien dan de fijne deeltjes als lichtende puntjes
op een donkeren achtergrond, althans als de deeltjes
ver genoeg van elkaar verwijderd zijn om als afzonder-
lijke puntjes waargenomen te kunnen worden. Zijn de
deeltjes bijzonder klein dan zien we ze niet meer als
lichtende puntjes, maar als een grijze nevel. Zijn de
deeltjes nog fijner, dan zijn ze niet meer te differentieeren.

Wij gebruikten bij onze onderzoekingen den spiegel-
condensor van Reichert (als oculair Leitz 1, als objectief
Hartnack 8), waarbij evenwijdige stralen afkomstig van

-ocr page 58-

een booglamp (16 ampère) teruggekaatst werden en
door den condensor drongen. De gang der stralen is
het best te begrijpen uit onderstaande figuur, overge-
nomen uit Gaidukov, Dunkelfeldbeleuchtung und Ultra-
mikroskopie:

„P ist ein plankonvexer Glaskörper, dessen konvexe
Krümmung ein Rotations-Paraboloid darstellt. B ist die
Zentralblende, welche Strahlen von der Apertur o bis
1,1 abhält. In der Oberfläche des Objektträgers O
lie gt der Fokus der Paraboloids. I ist die Immersions-
schicht (hiervoor gebruikten wij ingedikte cederolie)
zwischen Paraboloidkondensor und Objektträger."

In het beeld, dat wij bij donkerveldbelichting waar-
namen, ziet men eën menigte mikronen, waarvan de
grootere stil liggen en de kleinere Brown\'sche moleculair

-ocr page 59-

beweging vertoonen. Bovendien ziet men submikronen
Brown\'sche beweging uitvoeren; door deze onderscheiden
zich de deeltjes in de vloeistof van de aan \'t dekglas en
voorwerpglas klevende vuiligheden. Deze laatste kunnen
zeer hinderlijk zijn. Voor het reinigen van dekglazen
en voorwerpglazen raadt Cotton en Mouton aan een
oplossing van permang. kal., hierna spoelen met water,
dan koningswater, weer spoelen in water, ten slotte
kal. causticum, waarna krachtig met water nagespoeld
moet worden. De glaasjes mogen slechts met pincetten
aangeraakt worden.

Ook kan men de glaasjes, na ze in alcohol gereinigd
te hebben, met krijtpoeder wrijven, daarna in konings-
water leggen en ten slotte flink met water spoelen.

Het best beviel ons het gebruik van spiegelglas
dek- en objektglazen, die in alcohol en aether gereinigd
werden, daarna met een linnen doek niet te krachtig
gedroogd werden en voor \'t gebruik met een penseel
werden afgeveegd. Vooral voor objektglazen voldeed
ons deze methode zeer goed.

De achtergrond, waartegen de mikronen en submi-
kronen zichtbaar zijn, is in colloidale oplossingen zelden
geheel zwart; meestal licht ze met een grijze tint. Deze
wordt veroorzaakt door de tallooze amikronen, welke
zich, individueel onzichtbaar, in de vloeistof bevinden.

-ocr page 60-

§ 3. Ultramicroscopie.

Wij gebruikten het apparaat van Siedentopf en
Zsigmondy , waarvan nevenstaande afbeelding toont
hoe het voor ons onderzoek werd opgesteld.

Bij de onderzoekingen met \'t ultramicroscoop was
de lichtbron dezelfde, die wij gebruikten bij \'t Tyndall-
phenomeen.

Een lens gaf van de lichtbron een reëel beeld in het
verticale vlak van een nauwe spleet. Deze spleet
is voorzien van twee mikrometerschroefjes, die een
reguleering van hare afmetingen mogelijk maken. Men
geve aan de lengte van de spleet waarden tusschen
Vio en 1/io m.m. en aan de breedte een waarde, die
teruggebracht kan worden tot op 4/10o m.m. Bij de
waarnemingen moet de lengte van de spleet horizontaal
liggen. De stralen, uitgaande van de spleet, worden
verzameld door een convergeerende lens, die een ver-
kleind beeld van de spleet geeft. Aan de andere zijde
van dit beeld bevindt zich een zwak objectief (AA van
Zeiss), dat van de spleet een beeld geeft, dat juist
gelegen is in de as van \'t microscoop. Dit beeld is
verkleind tot omstreeks V30 van de afmetingen van de

1 i) Cotton et Mouton, Les Ultramicroscopés et les Objets ultramicrosco-
piques, pag. 40.

-ocr page 61-
-ocr page 62-

spleet. De verlichtende bundel heeft dus in \'t midden
van het veld van \'t microscoop een minimum-breedte
van ± 3 ^ en een minimum diepte van 11I2 t*. Dit
lichtbeeldje nu verlicht de kleine en kleinste deelen van
de vloeistof, die wij willen onderzoeken en die vervat
is in een kleine cuvette, die gevormd wordt door een
opzwelling, die op een bijzondere wijze geslepen is en
geplaatst is in het beloop van een glazen buis, waar-
door men gemakkelijk vloeistof kan laten circuleeren
voor de reiniging. De cuvette is verbonden aan \'t ob-
jectief van het microscoop door middel van een van
een veer voorziene montuur, die ze tevens tegen schok-
ken beschermt. Haar stand ten opzichte van de buis
van het microscoop is dan onveranderlijk en de bewe-
ging van deze buis dient voor de verticale regeling ten
opzichte van de verlichtende lichtbundel.

Men ziet op de afbeelding den trechter, die dient
om de te onderzoeken vloeistoffen in te gieten. Een
kleine caoutchoucbuis ter rechterzijde, die men door
een knijper kan afsluiten, dient om de vloeistoffen weg
te laten vloeien.

Wij gebruikten bij ons onderzoek Oculair 2 en Objek-
tief C van Zeiss.

Het onderzoek van vloeistoffen met behulp der ultra-
microscopische verlichting eischt groote voorzichtigheid

-ocr page 63-

met betrekking tot de conclusies, daar \'t nauwelijks
mogelijk is een vloeistof te vinden, die absoluut vrij is
van daarin zwevende deeltjes. De lichtstralen, die een
absoluut van deeltjes vrije vloeistof doordringen, zöuden
bij \'t ultramicroscopisch onderzoek niet zichtbaar kunnen
zijn. Wij noemen daarom een zoodanige vloeistof met
Spring optisch leeg. Het water uit de leiding van
\'t physiologisch laboratorium bleek ons zóo weinig
deeltjes te bevatten *), dat wij dit geschikt oordeelden
om hiermede onze vloeistoffen grootendeels te bereiden.
Wij filtreerden de vloeistoffen door met leidingwater
natgemaakt hard filtreerpapier.

In het beeld, dat men bij ultramicroscopisch onder-
zoek waarneemt, kunnen wij onderscheiden grove onbe-
weeglijke deelen, fijne beweeglijke deelen op een
achtergrond, die bij aanwezigheid van sub- resp. a-mi-
kronen van een donkeren of lichteren grijze tint of bij
afwezigheid daarvan geheel donker is. De submikronen
kunnen, als ze niet te dicht bij elkaar liggen als afzon-
derlijke grijze schijfjes worden waargenomen; wij zeggen
dan, dat de achtergrond nog in submikronen te difie-
rentieeren is. Gaan de schijfjes in elkaar over, dan
zal de achtergrond egaal grijs zijn.

i) Men ziet in ilit leidingwater slechts heel enkele grove en fijne partikeltjes
op een donkeren achtergrond.

-ocr page 64-

§ 4. Ionenmigratie.

De colloidale deeltjes zijn veelal electrisch geladen,
zelfs is die lading voor hen de conditio sine qua non,
waardoor ze in oplossing blijven. Neemt men de lading
weg dan klonteren ze samen en de agglutinatie of
coagulatie treedt op. De lading is slechts voor een uiterst
gering deel van de colloidale stoffen zelf afhankelijk;
vermoedelijk is zij zoo goed als geheel aan geadsor-
beerde ionen te wijten.

Ook in onze vloeistoffen bezitten de colloidale deeltjes
grootendeels een lading, zoodat zij, wanneer men een
electrische stroom door de vloeistof laat gaan, met
dien stroom worden meegevoerd öf er zich tegen in

bewegen. Deze migratie kan onder \'t microscoop worden

-ocr page 65-

gadegeslagen. Wij gebruikten daarvoor de inrichting
van Zwaardemaker 1) (zie figuur).

De gebogen einden der zinkstaafjes worden, nadat
zij geamalgameerd zijn, gedompeld in een oplossing
van 1 deel gelatine op 20 deelen zinksulfaat-solutie
(verz. opl.). Om de gelatine in zinksulfaat-sol. te kun-
nen oplossen, moet ze eerst met een weinig water
vloeibaar gemaakt worden.

Nu worden deze zinkstaafjes op het objectglas gelegd,
zóo dat de in de vloeistof gedompelde einden in de
kleine reservoirtjes komen te liggen. Daarna worden
de reservoirs verder aangevuld met een oplossing van
1 deel gelatine op 20 deelen 1 °/0 NaCl. Men zorge
hierbij, dat de NaCl gelatine een goed contact vormt
met de ZnSO^ gelatine der zinkstaafjes.

De electroden worden gebruikt met een spanning van
8 a 10 volts. De te onderzoeken vloeistof wordt nu
in de tusschenruimte tusschen de reservoirs op het
objectglas gebracht en bedekt met een klein dekglas.
Nu wordt het apparaat gelegd op den condensor van
Reichert, die met een druppel immersieolie bedekt
wordt, waarbij we verder geheel de opstelling ge-

1  Beschreven in zijn Leerboek der 1\'liysiologie, Eerste deel pag. 56.

-ocr page 66-

bruikten zooals die in § 2 bij de donkerveldbelichting
beschreven is.

Sluiten wij nu den stroom, dan blijkt, dat sommige
deeltjes zich naar de anode, andere naar de katode
begeven. Voor zoover het submikronen geldt, kan
men dit met het oog volgen; voor zoover het ami-
kronen betreft, kan men dit alleen waarnemen door
het neerslaan der deeltjes aan een der polen; dit
geschiedt, wanneer ze aan die polen worden ontladen.

§ 5. Viscositeitsbepaling.

De viscositeit (taaiheid) of inwendige wrijving van een
vloeistof is gelijk aan den arbeid, die noodig is om de
deelen van die vloeistof ten opzichte van
elkaar te verschuiven.

Meestal wordt de relatieve inwendige
wrijving vergeleken met water van dezelfde
temperatuur als de onderzochte vloeistof
heeft. Hieruit wordt door die van water als
eenheid te nemen, door vermenigvuldiging
met de absolute inwendige wrijving van
het water de gezochte viscositeit gevonden.

Voor de meting gebruikten wij een van
Ostwald afkomstig apparaat (zie figuur).

Met een pipet wordt een bepaald volumen
(eenige c.M.3) der te onderzoeken vloeistof

H

W

-ocr page 67-

in \'t wijde been gebracht en door middel van een
caoutchoucslang met ballon zoover in het nauwe been
opgezogen, dat ze boven het merkteeken a komt; wordt
dan met opzuigen opgehouden, dan daalt de vloeistof door
haar zwaarte en men bepaalt met behulp van een aftik -
horloge den tijd, dien de vloeistof noodig heeft om van
a tot b te stroomen. Onder geheel dezelfde voorwaarden
wordt ook de bepaling met gedestilleerd water gedaan.

De capillaire buis moet omstreeks 10 c.M. lang zijn
en bij de eiwithoudende vloeistoffen, zooals wij onder-
zochten was de wijdte °/7 raM. (diam.); de bol tusschen
de merkteekens moet zóo groot zijn, dat de tijd voor
\'t doorloopen voor water van kamertemperatuur onge-
veer 100 seconden bedraagt. Het apparaat moet nauw-
keurig loodrecht geplaatst worden in een doorzichtige
thermostaat.

Voor eene oplossing van albumine, resp. mucine in
de door ons onderzochte vloeistoffen kregen wij de
volgende waarden:

-ocr page 68-

RELATIEVE VISCOSITEIT

Paardcnscrumalbumine

Murine

I

: ioooooo.

I : ioooooo.

Acidum boricum 3°/0

1,084

1,061

Acidum salicylicum 1: 600

1,054

1,047

Aqua chlorata 1:4 aq. dest.

1,065

1,258

Aqua depurata

1,021

1,150

Chloras kalicus 30/o

1,011

1,002

Chloretum hydrargyricum 0,l°/oo

NaCl 0,9°/0

1,047

1,151

Chloretum natricum 0,9°/0

1,044

1,181

Citras natricus 1 °/0

1,063

1,063

Coeruleum methylenicum med.

1 : 40000

1

1,164

Formalinum l°/00

1,058

1,098

Liquor Burowi

1,023

1,063

Natrium tetraboricum neutr.

1,412

1,440

Permanganas kalicus 0,025°/0

1,023

1,011

Solutio peroxydi hydrog. 1 °/0 H202

1,084

1,098

i) De bepalingen hadden plaats bij een temp. van i8°.

t

-ocr page 69-

DERDE HOOFDSTUK.

Daar eiwitstoffen en mucine aangegeven worden als
hoofdbestanddeelen van etter bij chronische otorrhoëen,
zijn wij ter voorloopige orienteering ons onderzoek
begonnen met liet nagaan der verhouding der ver-
schillende spoelvloeistoffen ten opzichte van albumine
en mucine.

De door ons gebruikte albumine was een 3 °/0 paarden-
serumalbumine door welwillendheid van Dr. W. E.
Ringer aan ons afgestaan. De wijze van bereiding
moge hieronder volgen:

Paardenbloed wordt in hooge cylinderglazen opge-
vangen; \'t serum wordt afgepipetteerd. liet serum
wordt vermengd en goed geroerd met een gelijk volumen
van een verzadigde oplossing van ammoniumsulfaat;
er ontstaat dan een praecipitaat van serumglobuline.
Na filtreeren bevat het filtraat serumalbumine en anor-

-ocr page 70-

ganische zouten. Dit filtraat wordt weer met ammonium-
sulfaat vermengd, totdat de vloeistof gaat opaliseeren.
Hierna wordt met azijnzuur de vloeistof aangezuurd;
waarbij zich het serumalbumine afscheidt. Men laat
dit een dag staan; het serumalbumine wordt dan
kristallijn en kan gemakkelijk afgefiltreerd worden. Dit
afgefïltreerde serumalbumine wordt opgelost in zuiver
water (met een spoor ammoniak neutraliseeren). Dit
wordt weer tot kristallisatie gebracht door ammonium-
sulfaat en weer azijnzuur toe te voegen. Het wordt
weer afgefiltreerd, opgelost, geneutraliseerd en lang
gedialyseerd, eerst in leidingwater en ten slotte in
gedestilleerd water.

Ook de voor ons onderzoek gebezigde inucine was
Dr. Ringer zoo vriendelijk steeds voor ons te bereiden
volgens de methode, die Hammarsten in zijn Lehrbuch
der Physiologischen Chemie pag. 53 aangeeft: „Dass
in grosseren Mengen am Leichtesten zu erhaltene Muzin,
das Submaxillarismuzin, kann auf folgende weise rein
erhalten werden. Das von Formelementen freie, mög-
lichst wenig (von Blutfarbstoff) gefärbte, filtrierte Wasser-
extrakt der Drüse versetzt man mit so viel Salzsäure
von 25 p.c., dass die Flüssigkeit 1,5 p.m. HCl enthält.
Bei Zusatz von der Säure wird das Muzin dabei sogleich
gefällt, löst sich aber bei Umrühren wieder auf. Wird

-ocr page 71-

diese saure Flüssigkeit unmittelbar darauf mit 2 — 3 Vol.
Wasser verdünnt, so scheidet sich das Muzin aus und
kann durch neues auflösen in Säure von 1,5 p.m.,
Verdünnung mit Wasser und Auswaschen damit ge-
reinigt werden." De op deze wijze verkregen mucine
werd door toevoeging van zeer verdunde NaOH opgelost.

In de volgende tabellen zijn de resultaten van het
onderzoek van de verhouding der verschillende spoel-
vloeistoffen ten opzichte van albumine en mucine weer-
gegeven :

-ocr page 72-

donkerveleui

Condensor Reichert, Oculciifyit

Onderzochte stof.

Paardenserumalbumine 1 op 1000 3°/0 acid

boric............

Paardenserumalbumine 1 op 1000 acid

salicyl. 1 : 600 ........

Paardenserumalbumine 1 op 1000 aqua

chlorata 1 : 4 aq. dest......

Paardenserumalbumine 1 op 1000 aqua

depur............

Paardenserumalbumine 1 op 1000 chloras

kalicus 3%.........

Paardenserumalbumine 1 op lOOOchloretum
hydrargyricum 0,1 °/00 NaCl. 0,9°/o,
Paardenserumalbumine 1 op 1000 chlore

tum natricum 0,9°/o......

Paardenserumalbumine 1 op 1000 1°/Q ci

tras natricus.........

Paardenserumalbumine 1 op 1000 coeru

leum methylenicum med. 1 :40000 .
Paardenserumalbumine 1 op 1000 l°/0(

formalinum..........

Paardenserumalbumine 1 op 1000 liquor

Burowi...........

Paardenserumalbumine 1 op 1000 natrium

tetraboricum neutrale......

Paardenserumalbumine 1 op 1000 perman

ganas kalicus 0,025°/0......

Paardenserumalbumine 1 op 100Ö solutio
peroxydi hydrogenii 1 °/0 H202 . .

-ocr page 73-

it\'hfth i, Objectief Hartnack S.

Lichtend charakter
van den
achtergrond.

Beweeglijke
deeltjes.

Ionenmigratie in opl. 1 : 100.

Weinig
niet talrijk
geen
| niet talrijk
niet talrijk

weinig
niet talrijk
matig aantal
weinig
weinig
weinig
vrij talrijk
talrijk
weinig
heel licht grijs
donker
licht grijs
donker
donker
donker
vrij donker
licht grijs
vrij donker
vrij donker

grijs

zwak lichtend
grijs
licht grijs

deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bew. zich naar pos. pool. Coag.

treedt bijna dadelijk a. beide polen op.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar neg. pool.

Coagulatie treedt op aan neg. pool.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.

-ocr page 74-

Aanteekeningen bij de tabel:
Hoewel wij oorspronkelijk een oplossing 10/oo methy-
leenblauw voor ons onderzoek wilden bezigen, bleek
ons bij het nagaan van het Tyndallphenomeen, dat deze
oplossing zóo geconcentreerd was, dat het licht daar-
door geheel geabsorbeerd werd. Wij namen nu steeds
sterkere verdunningen en werden bij een verdunning
1:40000 van een methyleenblauwoplossing, die 2 X 24 uur
matig verwarmd was, getroffen door het optreden van
een rooden lichtkegel door de vloeistof, welke lichtkegel
bij \'t draaien van het nicol bleek zijn ontstaan aan fluor-
escentie te danken te hebben. Toch wilden wij niet
nalaten na te gaan of en zoo ja, welken invloed moge-
lijkerwijs deze slappe methyleenblauwoplossing kon
hebben op de verdeeling van albumine, mucine en etter.
Rangschikking naar het aantal schotsen:
( aqua depurata
( chloras kalicus

( acid. boricum
b }

( natrium tetrab. neutr.
citras natricus
coeruleum methyl, med.
formalinum
liquor Burowi
permang. kal.

-ocr page 75-

chloret, hydrargyricum
chloret, natricum

d

e

^ acid. salicylicum
^ sol. peröxydi hydrog.

ƒ aqua chlorata

Rangschikking naar het aantal onbeweeglijke deeltjes:
a acid. boricum

/ aqua depurata
chloras kalicus
chloretum natricum
b ( citras natricus
formalinum
natr. tetrab. neutr.
^ permanganas kal.

c acid. salic3Tl.

d liquor Burowi

f aqua chlorata

e

( chlor. hydrarg}\'ricum

coerul. methyl, med.
( sol. peröxydi hydrog.

Rangschikking naar het aantal beweeglijke deeltjes:
a aqua chlorata

-ocr page 76-

/ acid. boricum
\\ chloret, hydrargyricum
J coerul. methyl, med.
\\ formalinum
I liquor Burowi
\\ sol. peroxydi hydrog.

c citras natricus

Iacid. salicylicum
aqua depurata

ichloras kalicus
chloretum natricum
e natrium tetrab. neutr.
f permanganas kalicus

Rangschikking naar het lichtend charakter van den
achtergrond:

; acid. salicylicum

I aqua depurata

a \\

I chloras kalicus
1 chloret, hydrargyricum
( chloretum natricum
b coeruleum methyl, med.
{ formalinum

Ï liquor Burowi
permang. kalicus

-ocr page 77-

iaqua chlorata
citras natricus
, sol. perox)^di hydrog.

e acid. boricum

f natr. tetrab. neutr.

Wij meencn er de aandacht op te moeten vestigen,
dat het gedrag van de verschillende vloeistoffen eerst
van waarde is, als we de verschillende in deze en de
volgende tabellen genoemde eigenschappen met elkaar
combineeren en ons niet bepalen tot één onderdeel.

-ocr page 78-

ULTR AMiC

Oculair Zeiss

Onderzochte stof.

Tyndall uitgedoofd door ([

een rookglas, dat
van \'t licht van één kaars
doorlaat:

Paardenserumalbumine 1 op millioen 3°\'0

acid. boricum.........

Paardenserumalbumine 1 op millioen acid

. salicylicum 1 : 600 .......

Paardenserumalbumine 1 op millioen aqua

chlorata 1:4 aq. dest......

Paardenserumalbumine 1 op millioen aqua

depurata...........

Paardenserumalbumine 1 op millioen

chloras kalicus 3°/0......

Paardenserumalbumine 1 op millioen chlore
tum hydrargyricum
0,1° [00 NaCl 0,9 °/0
Paardenserumalbumine 1 op millioen chlo

return natricum 0,9°/o......

Paardenserumalbumine 1 op millioen citras

natricus 1 °/0.........

Paardenserumalbumine 1 op millioen coe

ruleum methylenicum med. 1 : 40000
Paardenserumalbumine 1 op millioen for

malinum 1 °/00.........

Paardenserumalbumine 1 op millioen liquor

Burowi...........

Paardenserumalbumine 1 op millioen na

trium tetraboricum neutrale. . . .
Paardenserumalbumine 1 op millioen per
manganas kalicus 0,025°/o ....

6/1000
6/1000
6/1000
15/1000
15/1000
15/1000
15/1000
15/1000

15/1000
15/1000
6/1000
15/1000

-ocr page 79-

vtlCROSCOPIE

s pkjeet ief Zeiss C.

Onbeweeglijke
deeltjes.

Beweeglijke
deeltjes.

□r
ars

Differentiatie

v/d
achtergrond.

Lichtsterkte

v/d
achtergrond.

enkele

matig aantal

nog even te
differentieeren

vrij donker

enkele

vrij talrijk

(weinig beweeglijk)

nog te
differentieeren

weinig lichtend

talrijk

weinig

nog te
differentieeren

weinig lichtend

matig aantal

zeer weinig

niet te
differentieeren

donker

enkele

weinig

niet te
differentieeren

donker

vrij talrijk

weinig

nog even te
differentieeren

zwak lichtend

matig aantal

weinig

nog te
differentieeren

vrij donker

vrij talrijk

matig aantal

nog te
differentieeren

vrij donker

enkele

weinig

nog te
differenticeren

enkele

zeer talrijk

goed te
differentieeren

goed lichtend

enkele

\\

weinig

niet te
differentieeren

donker

enkele

vrij talrijk

nog te
differentieeren

zwak lichtend

enkele

weinig talrijk

nog even te

differentieeren

zeer zwak
lichtend

-ocr page 80-

Aanteekeningen bij de tabel:

Niettegenstaande wij de oplossing van H2Oo na toe-
voeging van albumine, mucine en etter door middel
van de waterstraalluchtpomp trachtten te ontgassen,
gelukte ons dit niet, zoodat bij het onderzoek in \'t donker-
veld en ultramicroscoop gasbelletjes optraden, die ons
zelfs het onderzoek in \'t ultramicroscoop onmogelijk
maakten.

Rangschikking naar de sterkte van \'t Tyndallphe-
nomeen (toenemend):

aqua depurata
chloras kalicus
chloretum hydrargyricum
chloretum natricum
citras natricus
formalinum
liquor Burowi
permang. kalicus

acid. boricum
acid. salicylicum
aqua chlorata
natr. tetrab. neutr.

-ocr page 81-

Rangschikking naar \'t aantal onbeweeglijke deeltjes:

acid. boricum
acid. salicylicum
chloras kalicus
coerul. methyl, med.
formalinum
liquor Burowi
natr. tetrab. neutr.
permang. kalicus

aqua depurata
chloretum natricum

chloretum hydrargyricum
citras natricus

d aqua chlorata

Rangschikking naar het aantal beweeglijke deeltjes:

a aqua depurata

f aqua chlorata

\\ chloras kalicus

j chloretum hydrargyricum
b \\ ,
j chloretum natricum

/ coerul. methyl, mód.

^ liquor Burowi

-ocr page 82-

^ acid. boricum
( citras natricus

d permang. kalicus

j acid. salicylicum
( natr. letrab. neutr.
f formalinum

Rangschikking naar differentiatie van den achtergrond:
f aqua depurata
a < chloras kalicus
^ liquor Burowi

j acidum boricum
acidum salicylicum
aqua chlorata
chlor, hydrargyricum
b / chlor, natricum
citras natricus
coerul. methyl, med.
natr. tetrab. neutr.
\\ permang. kalicus

c formalinum

Rangschikking naar de lichtsterkte van den achtergrond:

r aqua depurata
a -j chloras kalicus
v. liquor Burowi

-ocr page 83-

acid. boricum
chloretum natricum
citras natricus
permang. kalicus

chloret. hydrargyricum
natr. tetrab. neutr.

acid. salicylicum
aqua chlorata

formalinum

-ocr page 84-

DONKER VELP-B

Oculair Leitz

Onderzochte stof.

Mucine 1 op 1000 acid. boricum 3°/0. .

Mucine 1 op 1000 acid. salicylicum 1 op 600
Mucine 1 op 1000 aqua chlorata 1 : 4
aq. dest...........

Mucine 1 op 1000 aqua depurata . .

Mucine 1 op 1000 chloras kalicus 30/o
Mucine 1 op 1000 chloretum hydrargy

ricum 0,1 °/00 NaCl. 0,9°/0 . . .
Mucine 1 op 1000 chloretum natricum
0,9 0/o ...........

Mucine 1 op 1000 citras natricus 1 °/0.

Mucine 1 op 1000 coeruleum methyle
nicum med. 1 : 40000 ......

Mucine 1 op 1000 formalinum 1 °/00 .

Mucine 1 op 1000 liquor Burowi . .

Mucine 1 op 1000 natrium tetraboricum
neutrale...........

Mucine 1 op 1000 permanganas kalicu?
0,025°/o...........

Mucine 1 op 1000 solutio peroxydi hydro
genii l°/0 B>02........

Schotsen.

enkele
veel
veel
vrij veel
niet talrijk
zeer talrijk
niet talrijk
matig aantal
talrijk
veel
veel
zeer weinig
enkele
vrij veel
enkele grove, veel
fijnere
matig aantal

vrij talrijk

talrijk, bestaande
uit fijnere deeltjes
talrijk

weinig

weinig

vrij talrijk

vrij veel

zeer weinig

weinig

zeer weinig

veel

w
t

We

zee
b

-ocr page 85-

\\

^BELICHTING.

l i Objectief Hartnack S.

Lichtend charakter
van den
achtergrond.

Beweeglijke
deeltjes.

Ionenmigratie in opl. 1 : 100

2eer talrijk, groote
beweeglijkheid
el || weinig

vrij talrijk

matig aantal

weinig, geringe
bewegelijkheid
Weinig en weinig
beweeglijk
veel

vrij talrijk

zeer talrijk

zeer talrijk

niet talrijk

talrijk

zeer talrijk, groote

beweeglijkheid
weinig

gnjs

donker
vrij donker
zwak grijs
zwak grijs
donker
donker
vrij donker
zwak grijs
grijs
grijs
matig lichtend
zwak grijs
licht grijs

deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
mucine wordt direct gecoaguleerd, is

niet te onderzoeken,
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar neg. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
Geen beweging te zien. Dadelijk treedt
sterke coagulatie op aan beide polen,
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.
Geen coagulatie.

-ocr page 86-

Rangschikking naar het aantal schotsen in toenemende
mate:

a natr. tetrab. neutr.

f acid. boricum
b \\

( permang. kalicus
c citras natricus

Schloras kalicus
chloretum natricum

f aqua depurata
c \\

( sol. peroxydi hydrogenn

Iacid. salicylicum
aqua chlorata

Iformalinum
liquor Burowi

g coeruleum methyl, med.

h chloretum hydrargyricum

Rangschikking naar het aantal onbeweeglijke deeltjes:

acidum boricum
liquor Burowi
permang. kalicus

chloretum natricum
citras natricus
natrium tetrab. neutr.

-ocr page 87-

c aqua chlorata

( aqua depurata
d ^

( coerul. methyl, med.

c formalinum

ƒ acid. salicylicum

r chloras kalicus
g J chlor, hydrargyricum
(. sol. peroxydi hydrogenii

Rangschikking naar het aantal beweeglijke deeltjes:

iacid. salicylicum
chloras kalicus
chlor, hydrargyricum
( sol. peroxydi hydrogenii

b aqua depurata

c liquor Burowi

^ ^ aqua chlorata
l citras natricus
c natr. tetrab. neutrale
ƒ chloretum natricum
acidum boricum
coerul. methyl, med.
formalinum
permang. kalicus.

-ocr page 88-

Rangschikking naar het lichtend Charakter van den
achtergrond:

r acid salicycum
a «j chloret, hydrargyricuin
l chloret, natricum

^ f aqua chlorata
( citras natricus

!aqua depurata
chloras kalicus
coerul. methyl, med.
permang. kalicus

d sol. peroxydi hydrogenii

r acid. boricum
e< formalinum
I liquor Burowi

ƒ natr. tetrab. neutr.

-ocr page 89-
-ocr page 90-

!

ULTRAMR

Oculair Zeiss

Onderzochte stof.

Tyndall uitgedoofd door

een rookglas, dat
van \'t licht van één kaars
doorlaat:

Mucine 1 op millioen acidum boricum
3°/0 ............ .

Mucine 1 op millioen acidum salicylicum
1 :600 ............

Mucine 1 op millioen aqua chlorata
1:4 aq. dest......... .

Mucine 1 op millioen aqua depurata . .

Mucine 1 op millioen chloras kalicus 3°/0

Mucine 1 op millioen chloretum hydrar-
gyricum 0,l°/oo NaCl. 0,9°/o . . .

Mucine 1 op millioen chloretum natricum
0,9°/o ............ .

Mucine 1 op millioen citras natricus 1 °/0

Mucine 1 op millioen coeruleum methy-
lenicum med. 1 : 40000 ......

Mucine 1 op millioen formalinum l\'/oo •

Mucine 1 op millioen liquor Burowi . .

Mucine 1 op millioen natrium tetraboricum
neutrale...........

Mucine 1 op millioen permanganas kalicus
0,025°/o............

15000/1000000

1800/1000000

6000/1000000
6000/1000000

15000/1000000

6000/1000000

15000/1000000
15000/1000000

720/10000000
15000/1000000

90/1000000
33000/1000000

-ocr page 91-

■fcROSCOPIE.

Objectief Zeiss C.

i?-eer weinig grove
Alrijke uiterst fijne
talrijk

enkele

enkele

talrijk

zeer weinig

vrij veel

enkele

matig aantal

wéinig

geen

weinig

matig aantal

matig aantal

enkele

weinig, geringe
beweeglijkheid
zeer veel fijn

zeer vele

verdeelde
matig aantal

weinig
niet talrijk
zeer talrijk
niet talrijk

Differentiatie

v/d
achtergrond.

niet te
differentieeren
nog even te
differentieeren
te differentieeren

nog even te
differentieeren
nog even te
differentieeren
nog even te
differentieeren
nog even te
differentieeren
te differen-
tieeren
niet te
differentieeren
nog even te
differentieeren

niet te
differentieeren
nog juist te
differentieeren
nog even te
differentieeren

Lichtsterkte
v/d

achtergrond.

weinig lichtend

weinig lichtend

vrij sterk
lichtend
zwak lichtend

zeer zwak

lichtend
zeer zwak
lichtend
vrij goed
lichtend
zwak lichtend

zeer zwak
lichtend
zwak lichtend

zeer zwak
lichtend
vrij sterk
lichtend
zwak lichtend

-ocr page 92-

Rangschikking naar de sterkte van \'t T3\'ndallpheno
meen (opkl.):

a permang. kalicus

[ acidum boricum
1 chloras kalicus
b s chloretum natricum
I citras natricus
t liquor Burowi

!aqua chlorata
aqua depurata
chloret, hydrargyricum

d acidum salic}\'licum

e formalinum

f natr. tetrab. neutr.

Rangschikking naar het aantal onbeweeglijke deeltjes
a natr. tetrab. neutr.

! acidum boricum
aqua depurata
chloras kalicus
coerul. methyl, med.
c chloretum natricum

l liquor Burowi
" {

| permang. kalicus

-ocr page 93-

e formalinum
ƒ citras natricus

f acidum saiicylicum
g < aqua chlorata

I chlor, hydrargyricum

Rangschikking naar het aantal beweeglijke deeltjes:
a chloras kalicus

Iacid. saiicylicum
chlor, hydrargyricum
1 coerul. methyl, med.
( formalinum
aqua chlorata
aqua depurata
citras natricus
f liquor Burowi

d

( permang. kalicus
Y acidum boricum
c \\ chloretum natricum
^ natr. tetraboricum neutr.

Rangschikking naar de differentiatie van den achtergrond

acidum boricum
a «j coerul. methyl, med.
liquor Burowi

-ocr page 94-

j acid. salicylicum

I aqua depurata

\\ chloras kalicus

J chlor, hydrargyricum
b \\

i chlor, natncum
formalinum
natr. tetrab. neutrale
permang. kalicus

Iaqua chlorata
.

citras natricus
Rangschikking naar de lichtsterkte van den achtergrond
f chloras kalicus
) chlor, hydrargyricum

a

] coerul. methyl, med.
( liquor Burowi

Iaqua depurata
citras natricus

- N ,

J formalinum
( permang. kalicus

Ïacidum boricum
acidum salicylicum
d chloretum natricum
aqua chlorata

natrium tetrab. neutr.

-ocr page 95-

VIERDE HOOFDSTUK.

Voor het opvangen van de etter uit het middenoor
gebruikten wij glazen Hartmann\'sche canulen, waarvan
wij het lumen bepaalden met behulp van een oculair-
en objectiefmicrometer.

Aan deze glazen canule werd een nauwsluitend
caoutchouc buisje bevestigd, dat met een glazen staafje
kan afgesloten worden. Bij sterk slijmige exsudaten
moet men dikwijls nog de etter met een pipet
opzuigen.

Hieronder zijn de resultaten van ons onderzoek in de
volgende tabellen weergegeven:

i) Gaarne wil ik hier de beeren de Klcyn, Carstens, Minkema, Jonker
en van Loghem hartelijk dankzeggen voor de luilp mij bij het verschaften
van de etter verleend.

-ocr page 96-

DONKERVELD

Condensor Reichert, Ocnlaiï

Onderzochte stof.

Schotsen.

Onbeweeglijke
deeltjes.

Etter 1 op 100 acidum boricum 3 0/o . .

talrijk

matig aantal

Etter 1 op 100 acidum salicylicum 1 :600

talrijk

talrijk

Etter 1 op 100 aqua chlorata 1 : 4 aq. dest.

talrijk

matig aantal

Etter 1 op 100 aqua depurata ....

enkele

matig aantal

Etter 1 op 100 chloras kalicus 3 °/0 . .
Etter 1 op 100 chloretum hydrargyricum
0,l°/oo NaCl. 0,9°/o......

Etter 1 op 100 chloretum natricum 0,9 °/0

enkele
zeer weinig
vrij veel

matig aantal

veel (sterk licht-
brekend)
■ vrij veel

Etter 1 op 100 citras natricus 1 °/0. . .
Etter 1 op 100 coeruleum methylcnicum
med. 1 : 40000 .........

matig aantal
matig aantal

weinig
veel

Etter 1 op 100 formalinum 1 °/00 . . .

zeer veel

geen

Etter 1 op 100 liquor Burowi ....

weinig

vrij talrijk

Etter 1 op 100 natrium tetraboricum neutr.

niet talrijk

weinig

Etter 1 op 100 permang. kalicus 0,025 °/0
Etter 1 op 100 solutio peroxydi hydro-
genii 1 °/0 IL O,.........

matig aantal
talrijk

vrij veel
veel

-ocr page 97-

)

~B E L I C H TING.

ir Leitz i, Objectief Hartnack 8.

Lichtend charakter
van de
achtergrond.

Beweeglijke
deeltjes.

Ionenmigratie.

zeer weinig

zwak grijs

weinig

licht grijs

enkele

donker

niet talrijk

donker

talrijk

donker

vrij talrijk

donker

matig aantal

grijs

talrijk

licht grijs

weinig

licht grijs

weinig

vrij donker

weinig

donker

weinig

donker

zeer talrijk

don kei-

weinig

donker

deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Coagulatie aan pos. pool.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar neg. pool.

Coagulatie aan neg. pool.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.
deeltjes bewegen zich naar pos. pool.

Geen coagulatie.

-ocr page 98-

Aanteekeningen bij de tabel:
Dat wij bij onze onderzoekingen omtrent het gedrag
der verschillende vloeistoffen ten opzichte van etter, deze
100 maal, terwijl wij albumine 1000 maal verdunden, be-
rust op de overweging, dat een groot gedeelte van het
eiwitgehalte van de etter toe te schrijven is aan het
eiwitgehalte der etterlichaampjes, zoodat dit eiwit veel
moeilijker in oplossing komt dan het serumalbumine. Daar
het mucinegehalte van de etter zeer wisselend is, en het
ons niet mogelijk was bij de zeer geringe hoeveelheden
etter, die wij steeds bij ons onderzoek konden gebruiken
het juiste mucinegehalte procentisch te bepalen, hebben
wij hiermede bij onze etteronderzoekingen tot onzen
spijt geen rekening kunnen houden. Met dit mucine-
gehalte is trouwens ook geen rekening gehouden door
Hoppe-Seyler, die in zijn analyse1) voor etter opgeeft:
water 90,56
fixa 9,44

eiwit 7,72
mineralen 0,78.

In geen der door ons genoemde Hand- of Leerboeken
der oorheelkunde staat een gedetailleerde opgave van
een analyse, speciaal van ooretter.

1  Geciteerd naar Gerhartz in Oppenhcimer\'s Handbuch der Biochemie
Bnd. 2 Theil 2.

-ocr page 99-

Rangschikking naar het aantal schotsen (opklimmend):
r aqua depurata

a < chloras kalicus
v. chloretum hydrargyricum

b liquor Burowi
r citras natricus

c < coerul. methyl, med.
v permang. kalicus

d natrium tetrab. neutr.

e chloretum natricum

f acidum boricum
l acidum salicylicum
ƒ < aqua chlorata

I solut. peroxydi hydrog.
I formalinum

Rangschikking naar het aantal onbeweeglijke deeltjes:
a formalinum
citras natricus

c

acidum boricum
aqua chlorata
aqua depurata
chloras kalicus

-ocr page 100-

/- chloretum natricum
< liquor Burowi

^ permang. kalicus

r chloretum hydrargyricum
e j coerul. methyl, med.
v sol. peroxyd. hydrog.

f acidum salicylicum

Rangschikking naar het aantal beweeglijke deeltjes:

a aqua chlorata

b acidum boricum

i acidum salicylicum
coerul. methyl, med.
formalinum
I liquor Burowi
I natr. tetrab. neutrale
\\ sol. peroxydi hydrog.

chloretum natricum

aqua depurata
6\'. chloretum hydrargyricum

( chloras kalicus
ƒ .

( citras natncus
g permang. kalicus

d < liquor Burowi

-ocr page 101-

Rangschikking naar het lichtend Charakter van den
achtergrond:

aqua chlorata

1 aqua depurata

\\ chloras kalicus

I chloretum hydrargyricum
a ( .

\\ liquor Burowi

ƒ natrium tetrab. neutr.

[ permang. kalicus

* sol. peroxydi hydrogenii

b formalinum

c acidutn boricum

Ïacidum salicylicum
citras natricus
L coerul. methyl, med.

e chloretum natricum

-ocr page 102-

U L T R A MI

Oculair Zeiss 2>s

Onderzochte stof.

Tyndall uitgedoofd door
een rookglas, dat
van \'t licht van één kaars
doorlaat:

Etter 1 op 1000 acidum boricum 3°/0. .

Etter 1 op 1000 acidum salicylicum 1:600

Etter 1 op 1000 aqua chlorata 1 : 4 aq. dest.

Etter 1 op 1000 aqua depurata ....

Etter 1 op 1000 chloras kalicus 30/o . .

Etter 1 op 1000 chloretum hydrargyricum
0,l°/oo NaCl. 0,9°/o......

Etter 1 op 1000 chloretum natricum 0,9°/o

Etter 1 op 1000 citras natricus 1% . .

Etter 1 op 1000 coeruleum methylenicum
med. 1 : 40000 .........

Etter 1 op 1000 formaline 1 °/00 ....

Etter 1 op 1000 liquor Burowi ....

Etter 1 op 1000 natrium tetraboricum
neutrale............

Etter 1 op 1000 permanganas kalicus
0,025°/o............

540/1000000
1800/1000000

6000/1000000

6000/1000000
6000/1000000

6000/1000000
6000/1000000
15000/1000000

90/1000000
15000/1000000

720/1000000
15000/1000000

-ocr page 103-

CROSCOPIE.

bjectief Zeiss C.

Onbeweeglijke
deeltjes.

Beweeglijke
deeltjes.

Differentiatie

van den
achtergrond.

Lichtsterkte

van den
achtergrond.

vrij veel

matig aantal

te differentieeren

zwak lichtend

vrij talrijk

matig aantal

nog te

zwak lichtend

differentieeren

talrijk

matig aantal

te differentieeren

vrij goed

lichtend

vrij veel

matig aantal

te differentieeren

goed lichtend

geen

enkele

niet te

zeer zwak

differentieeren

lichtend

matig aantal

vrij talrijk.

te differentieeren

goed lichtend

zeer veel

matig aantal

te differentieeren

zwak lichtend

vrij talrijk

matig aantal

nog te

zwak lichtend

differentieeren

vrij talrijk

talrijk

nog even te

vrij goed

differentieeren

lichtend

talrijk

vrij talrijk

nog te

matig lichtend

differentieeren

enkele

matig veel.

niet te

zeer weinig

differentieeren

lichtend

matig aantal

vrij talrijk

nog te

matig lichtend

differentieeren

geen

weinig

nog te

vrij goed

differentieeren

lichtend

-ocr page 104-

Rangschikking naar de sterkte van \'t Tyndallphe-
nomeen in toenemende inate:

citras natricus
a <| liquor Burowi
permang. kalicus

aqua chlorata
aqua depurata
b { chloras kalicus

chloretum hydrargyricum
chloretum natricum

c acidum salicylicum

d natrium tetrab. neutr.

e acidum boricum

ƒ formalinum

Rangschikking naar het aantal onbeweeglijke deeltjes:

( chloras kalicus •
a 1

( permang. kalicus

b liquor Burowi

f chloretum hydrargyricum
( natrium tetrab. neutr.

-ocr page 105-

! acidum boricum
acidum salicjdicum
» v aqua depurata
I citras natricus
(. coerul. methyl, med.

( aqua chlorata
( formalinum

ƒ chloretum natricum

Rangschikking naar het aantal beweeglijke deeltjes:

a permang. kalicus

b chloras kalicus

acidum boricum
acidum salicylicum
aqua chlorata
c l aqua depurata

chloretum natricum
citras natricus
k liquor Burowi

, chloretum hydrargyricum
d ; formalinum
( natrium tetrab. neutr.

e coerul. methyl, med.

-ocr page 106-

Rangschikking naar de differentiatie van den achtergrond:

] fonnalinum
/ natricum tetrab. neutr.
\' perinang. kalicus

c acidum boricum

i aqua chlorata
I aqua depurata

d

1 chloretum hydrarg}Ticum
chloretum natricum

Rangschikking naar de lichtsterkte van den achtergrond:

( chloras kalicus
a < .
( liquor Burowi

! acidum boricum
acidum salicylicum
chloretum natricum
citras natricus

c

fonnalinum
natrium tetrab. neutr.

-ocr page 107-

aqua chlorata
coerul. methyl, med.
permang. kalicus
( aqua depurata
l chloretum hydrargyricum

-ocr page 108-

CONCLUSIE.

De ideale spoelvloeistof zal die zijn, waarhij we bij
het onderzoek in het donkerveld en door het ultrami-
croscoop geen andere optische verschijnselen zien op-
treden dan de uiterst fijne verdeeling van het weg te
wasschen vuil (het in omzetting verkeerend exsudaat)
op dezelfde wijze als deze zich in de vloeistof van
Spring vormde, toen het roet zijn hechte adsorptie-
verbinding aanging met de zeepdeeltjes. Beschouwen
wij het eiwit en de mucine van het exsudaat als het
weg te wasschen vuil, dan zal deze reiniging het zekerst
tot stand komen, wanneer dit eiwit en deze mucine in
. den vorm van uiterst fijne micellen worden verdeeld.
Dit laatste zagen wij in sommige vloeistoffen met groote
gelijkmatigheid gebeuren. Deze vloeistoffen moeten
dan ook van het hier ingenomen standpunt als bij
uitstek geschikte vloeistoffen gelden.

Wij meenen op grond van de resultaten van ons

-ocr page 109-

onderzoek als de meest geschikte spoelvloeistoffen bij
chronische middenooretteringen te mogen aanbevelen:
chloras kalicus, liquor Burowi, permanganas kalicus.
Reeds genieten zij in dit opzicht een zekere reputatie.
Het verdient alleszins de overweging ze in deze richting
verder te beproeven. Verder komen zeker nog als
goede vloeistoffen in aanmerking: sol. chloreti hydrar-
gyrici c. add. NaCl. (0,90/o) en natrium tetraboricum
neutrale.

Als een zeer ondoelmatige vloeistof moeten wij aqua
chlorata noemen.

Gewichtig is het nu deze uitkomst te vergelijken
met de resultaten der viscositeitsbepaling, waaruit blijkt,
dat de door ons aanbevolen vloeistoffen ook behooren
tot die, welke vermengd met albumine of mucine de
geringste viscositeit geven. (Zie tabel).

-ocr page 110-
-ocr page 111-

STELLINGEN.

-ocr page 112-
-ocr page 113-

STELLINGEN.

I.

Bij chronische middenooretteringen zijn chloras kalicus,
liquor Burowi en permanganas kalicus als spoelvloei-
stoffen het meest aan te bevelen.

II.

De kracht van de inspiratiespieren volgens de be-
rekening van Donders is te laag.

III.

Voor de structuur der gelen is de ratentheorie van
Bütschli de meest waarschijnlijke verklaring.

-ocr page 114-

IV.

Voor de zelfreiniging van rivierwater zijn lage dierlijke
organismen van groote beteekenis.

V.

Het is zeer wenschelijk, dat in Nederland spoedig
begonnen wordt met de stichting van openlucht-scholen.

VI.

Bij het streven de pest te doen verdwijnen, verdient
uitroeiing van de arctomys bobac ernstig in overweging
genomen te worden.

VII.

Het bewijs, dat maltose minder glycogeen zou vormen
dan dextrose en laevulose is door Murschhauser niet
geleverd.

VIII.

\' Bij eenvoudige reiniging der handen in de chirurgie
gebruike men vaste zeep, geen zeepspiritus. Deze
laatste diene alleen daar, waar, gelijk bij inwrijving in
de huid, de gelegenheid bestaat de spiritus volledig te
laten verdampen.

-ocr page 115-

IX.

. De openingen aan de verticale vlakten van de wervel-
lichamen van den mensch zijn geen foramina nutricia.

X.

Wanneer men bij hypophysistumoren ter wille van
de gezichtsstoornissen operatief wil ingrijpen, is punctie
van den tumor door den achterwand van den sinus
sphenoidalis het meest aanbevelenswaard.

XI.

De toxische amblyopie is waarschijnlijk een primaire
retinaaandoening.

XII.

Een regeering, die de dwangverpleging mogelijk wil
maken van dronkaards, die niet tegen de strafwet
zondigden, ga een stap verder en regele de gedwongen
geneeskundige behandeling van lijders aan chronische
vergiftiging.

-ocr page 116-
-ocr page 117- -ocr page 118-
-ocr page 119-
-ocr page 120-