-ocr page 1-

Bij DRAGE TOT DE GESCHIEDENIS
VAN DE HOOGE VIERSCHAAR IN
ZEELAND.

L. W. A. M. LASONDER.

-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

DE HOOGE VIERSCHAAR IN ZEELAND

-ocr page 6-
-ocr page 7-

//Ace//;

Bijdrage tot de geschiedenis van
de hooge vierschaar in Zeeland.

PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van den graad van

II

aan de j^ijks-jjniversiteit te jjtrecht ,
op gezag van den rector-magnificus

Dr. JAN DE VRIES,

Hoogleeraar in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,

tegen de bedenkingen van

DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE

te verdedigen

op DINSDAG 19 JANUARI 1909, des namiddags te 4 uur

door

LAURENS WALRAVEN ADRIAAN MARIE LASONDER,

geboren te Middelburg.

\'s-gravenhage,

MARTINUS NIJHOFF
1909.

I

-ocr page 8-
-ocr page 9-

AAN MIJN PLEEGMOEDER
AAN MIJN AANSTAANDE VROUW

-ocr page 10-
-ocr page 11-

VOORREDE.

Bij de voltooiing van dit proefschrift aan het einde mijner
academische studiën gekomen, is het mij een behoefte een
woord van hartelijken dank te betnigen aan allen, die tot
mijne wetenschappelijke vorming hebben bijgedragen.

In de eerste plaats aan U, Prof. Kernkamp, hooggeachte
promotor. Grij waart het, die, nadat in mijn jeugd mijn
onvergetelijke grootvader, Dr. W. Francken Azn., met zijn
enthusiasten geest mijne liefde voor het heerlijke vak der
geschiedenis had wakker gemaakt, op het Utrechtsche gym-
nasium bij mij die liefde steeds meer hebt weten te ontwikkelen;
gij waart het verder, die, nadat een paar jaren onze wegen
waren uiteengeloopen, aan de academie weder als leer-
meester voor mij geplaatst werdt, en die mij daar door Uw
bezielend onderricht nog maar te meer het hartverheffende
van een dieper doordringen in de historische vraagstukken
hebt doen gevoelen, En ook nu weder, bij het samenstellen
van dit proefschrift, heb ik steeds de grootst mogelijke wel-
willendheid en steun van IJ mogen ondervinden.

Korter dan Prof. Kernkamp waart gij, hooggeachte Mr.
Fruin, nu reeds meer dan vier jaren mijn chef, in de ge-
legenheid mij in mijne wetenschappelijke ontwikkeling gade
te slaan. Maar gedurende dien korteren tijd is het aandeel,
dat gij m. n. in de samenstelling van dit proefschrift gehad
hebt, des te grooter geweest. Het is daarom dat ik direct
na en naast mijn promotor mij wil richten tot U om U nog
eens in het bijzonder dank te zeggen voor de medewerking,

-ocr page 12-

die ik daarbij van U in alle opzichten heb mogen onder-
vinden, en voor de vele nuttige wenken, die ik van U heb
mogen ontvangen.

Grij beiden, Prof. Kernkamp en Mr. Fruin, wilt daarom
wel in de allereerste plaats mijn hartelijken dank aan-
vaarden en er IJ van overtuigd honden, dat ik het mij steeds
als een groot voorrecht zal rekenen, wanneer II mij ook
later Uwe belangstelling in mijne historische studiën niet
zult willen onthouden.

Ook echter den hoogleeraren in de faculteit van letteren
en wijsbegeerte aan de Utrechtsche universiteit ben ik veel
verplicht voor het onderwijs, dat ik van hen heb mogen
genieten. Zelden zal een faculteit in zoo korten tijd zoo groote
veranderingen ondergaan hebben, als hier gedurende mijn
studietijd het geval was. Green van de drie hoogleeraren,
bij welke ik mijne studie in de Nederlandsche Letteren aan-
ving, zijn daar thans meer aanwezig; en een van hen kan
mijn woord van dank helaas! niet meer bereiken. De nage-
dachtenis van Prof. Grallée, den beminnelijken man, die voor
ons studenten in alle zaken steeds zulk een bijzondere be-
langstelling aan den dag legde, zal door mij steeds in
hooge eere worden gehouden. De beide overige hoogleeraren,
Prof. Kalif, thans te Leiden, en Prof. Kramer, thans Direc-
teur van het Huis-archief van H. M. de Koningin, ontvangen
mede mijn dank voor het van hen genoten onderwijs, Prof.
Krämer behalve daarvoor in het bijzonder ook voor de door
hem steeds in mijn persoon betoonde belangstelling.

Yan de leden der faculteit, met wie ik in mijn studietijd
verder in aanraking kwam, zijn Prof. Muller en Prof. Caland
thans nog te Utrecht aanwezig. Hun beiden ook mijn
bijzonderen dank voor hetgeen ik aan hen voor mijne studiën
verplicht ben.

Ten slotte, meer bepaaldelijk in verband met de samen-
stelling van dit proefschrift, een woord van warme erkente-
lijkheid aan allen, die buiten het Zeeuwsche archief mij bij
het verzamelen der bouwstoffen van dienst geweest zijn;

-ocr page 13-

voorbede.

bepaaldelijk aan den Algemeenen Rijksarchivaris Jhr. Mr.
TL H. F. van Riemsdijk, die op de meest welwillende wijze
mij de in den Haag aanwezige stukken, voor mijn onder-
werp van belang, wel beeft willen aanwijzen, en mij bet
werk veel beeft vergemakkelijkt door enkele der oudste
registers van het Hof van Holland op bet Zeeuwscb archief
tijdelijk te deponeeren. Voorts in het bijzonder een woord
van dank aan U, waarde Swaving, met wien ik, door Uwe
vriendelijkheid daartoe in de gelegenheid gesteld, menig
avonduur in het klassieke Middelburgsche stadhuis heb
mogen doorbrengen, om daar hetzij de aan Uw zorgen toe-
vertrouwde schatten, hetzij de uit het Zeeuwsche archief
daar tijdelijk gedeponeerde stukken voor mijn doel te raad-
plegen.

L. L.

Middelburg, 12 December 1908.

ix

-ocr page 14-
-ocr page 15-

INHOUD.

Litteratuur-overzicht
Inleiding ....

Een bronnenpublicatie over de bestuursinrichting onzer
gewesten door de Bourgondisch-Oostenrijksche vorsten,
is zeer gewenscht, blz. 1. — Ook na den tachtigjarigen
oorlog is die bestuursinrichting in hoofdzaak onveranderd
gebleven, blz. 2. — Over ons geheele land kon nooit
een algemeen, centraal bestuur komen, wel in elke pro-
vincie afzonderlijk, blz. 2. — Geldt ditzelfde ook voor
de rechterlijke organisatie ? blz. 3. — Behaaldeiijk aan de
hand van Zeeuwsche bronnen dit na te gaan, blz. 3. —
Onze beschouwingen zijn het best vast te knoopen aan
een historisch overzicht van de liooge vierschaar in Zee-
land, blz. 3. — Berst nog iets over de rechtspraak in
Zeeland in het algemeen, blz. 3. — Drie punten zijn daarbij
in het oog te houden, blz. 3. — Voorop zal staan de
vraag, door wie wordt recht gesproken, blz. 3. — De
geestelijke rechtspraak wordt buiten beschouwing gelaten,
blz. 4. — Ook Zeeuwsch-Vlaanderen buiten beschouwing,
blz. 4. — Ontwikkeling van de rechterlijke organisatie
sedert Karei den Groote, blz. 5. — De graaf van Hol-
land wordt op den duur in Zeeland de hoogste rechter,
echter niet de eenige. De lage rechtspraak gaat over op
ambachtsheeren, een deel van de hooge rechtspraak,
later deze geheel, op hooge heerlijkheden en steden,
blz. 5. — Bovendien komt er op den duur een vast college
ter uitoefening van de grafelijke rechtspraak, blz. 6. —
Op den duur verdwijnt dit college in zijn ouden vorm,
maar de steden Middelburg en Zieriksee nemen de macht
daarvan over, blz. 7. — Bronnenoverzicht: gedrukte
bronnen, blz. 8. — Geschreven bronnen, blz. 11. — Uit
gedrukte inventarissen, blz. 12. — Uit geschreven inven-
tarissen , blz. 14. — Uit archieven buiten Zeeland, m. n. dat
van het Hof van Holland, beter later te handelen, blz. 15.

Hoofdstuk I, De oorsprong en samenstelling van

de hooge vierschaar in Zeeland.....17—34

Bladz.
xvii

1—16

-ocr page 16-

In het westen van ons land hebben de Karolingische
instellingen het meest vasten voet gekregen, in het oos-
ten zijn nog meer de oud-Germaansche toestanden blijven
voortbestaan; ook bij de verdeeling der rechtsmacht blijkt
dit dnidelijk, blz. 17. —■ Ontwikkeling sedert den Ger-
maanschen tijd, en hoe de toestanden onder Karei den
Groote veranderden, blz. 18. — Wat daarvan in ons land
merkbaar is, blz. 19: in Gelderland, blz. 20, in Fries-
land, Groningen, Drente, Overijsel, noordelijk deel van
Holland, blz. 20. — Verhouding tnsschen Holland en
Zeeland, blz. 21. — In 1256 wordt Zeeland aan Holland
in leen gegeven, blz. 24. — Wijze, waarop door den
graaf van Holland in Zeeland wordt recht gesproken,
blz. 25. — Sedert 1290 in een vast college, de „hooge
vierschaar ", blz. 26. — Wijze van samenstelling hiervan,
blz. 26.
— In welken tijd van het jaar de vergaderingen
plaats hadden, blz. 27. — In welke jaren de vierschaar
werd gehouden, blz. 28.

Nadere bijzonderheden over de samenstelling van de
hooge vierschaar, blz. 29. — De „baljuw" en de burg-
graaf, blz. 29. — De „leenmannen", blz. 30. — De vaste
bezoldigde ambtenaren, blz. 30. — De rechtseischer,
hoogbaljuw, later dezelfde als de rentmeester, blz. 31.
— Maar later naast dezen nog de „scout van der hooch-
ster banne", blz. 33. — Korte samenvatting, blz. 34.

Hoofdstuk II, De hooge vierschaar als rechtbank

in civiele zaken en als leenhof.....35—54

De vrijwillige rechtspraak is reeds heel vroeg, en
de rechtspraak in civiele zaken spoedig daarop geleide-
lijk op de afzonderlijke ambachtsgerechten overgegaan,
blz. 35. — Zeker staat op het einde der 15de eeuw alle
rechtspraak in civiele zaken in eerste instantie aan ieder
ambachtsgerecht afzonderlijk, blz. 39. — Hieronder is
niet begrepen de rechtspraak in zaken tusschen „edelen
en aanzienlijke ingezetenen", evenmin de rechtspraak in
civiele zaken in hooger beroep, blz. 40. — Algemeene
beschouwingen over hooger beroep: de graaf heeft altijd
het laatste woord. Ook in Holland en Zeeland blijkt dat
duidelijk, blz. 40. — Wanneer de graaf niet zelf in de
hooge vierschaar had recht gesproken, moest de zaak
altijd nog voor het Hof van Holland in appel komen,
blz. 42. — Oorsprong van dit Hof, blz. 43. — Op den
duur kwam, met voorbijgaan van de hooge vierschaar,
hooger beroep uitsluitend aan het Hof van Holland,
blz. 44. — Voorbeelden ter opheldering, blz. 45. — Ook
in den tijd van de Hepubliek is het Hof van Holland
altijd het hof van appel voor Zeeland gebleven, blz. 47.

De rechtspraak van de hooge vierschaar in leenzaken,
blz. 47. — Verkeerdelijk heeft men vroeger gemeend
dat de hooge vierschaar iets te maken had met vrij-

-ocr page 17-

inhoud.

willige rechtspraak in leenzaken, blz. 48.— Contentieuse
rechtspraak in leenzaken is altijd aan de hooge vier-
schaar gebleven, blz. 50. — Pogingen aangewend om
die aan het Leenhof van Holland te brengen, echter te
vergeefs, blz. 51. — Na den opstand is deze rechtspraak
eerst provisioneel, daarna definitief op Gecommitteerde
-Raden van Zeeland overgegaan, blz. 52.

Hoofdstuk III, De hooge vierschaar als rechtbank

in crimineele zaken..........55—92

Dit is het belangrijkste onderdeel van het onderzoek:
de hooge vierschaar is het langst crimineele rechtbank
gebleven, en, afgescheiden daarvan, staan ons ook uit
vroeger tijd vooral hiervoor belangrijke bronnen ten
dienste, blz. 55. — Wat onder crimineele zaken moet
verstaan worden, blz. 56. — Uit de oudste tijden zijn
uit de rekeningen nog weinig gegevens voor die crimi-
neele rechtspraak van de hooge vierschaar te putten,
blz. 57. — Anders wordt dit na het midden der vijf-
tiende eeuw. Wat de rekeningen ons sedert dienleeren,
blz. 58. — Het uitblijven van de vierschaar tusschen
1454 en 1460 bevestigd uit een tot de bijlagen van de
rekeningen behoorend,register uit die jaren, en in ver-
band daarmede uit een ordonnantie van Karei den Stoute
van 1454, blz. 60. — Waarschijnlijk is de mededeeling
van Eeygersberch, dat er ook in 1469 hooge vierschaar
is gehouden, niet juist, blz. 62. — Het Groot-Privilegie
van 1477 brengt voor een oogenblik een verandering ten
goede. Algemeene beteekenis van dit Groot-Privilegie.
Het is ook voor de rechtspraak in Zeeland van veel be-
lang, blz. 63. — Art. 49 herstelt deels den vroegeren
toestand, en brengt deels nieuwe bepalingen. Een dezer
- laatste nog nader toegelicht uit de aanstelling van een
nieuwen rentmeester uit dat jaar, blz. 66. — Alle be-
palingen bleven slechts een programma, blz. 68. —
Nieuwe pogingen tot verbetering van den toestand in
1490; weder te vergeefs, blz. 69. — De hooge vierschaar
voor Zeeland Bewesten Schelde van 1501, blz. 71. —
Voor Zeeland Bewesten Schelde komt een afdoende rege-
ling in 1517, blz. 72. — Hoe het in Zeeland Beoosten
Schelde gegaan is. Daar een dergelijke regeling in 1512,
blz. 72. — Korte samenvatting, blz. 73.

Gang van zaken ten aanzien der crimineele rechtspraak
in de hooge heerlijkheden en de steden, blz. 74. — Wat
onder hooge heerlijkheid te verstaan is, blz. 74. — Het
proces is tweeledig, blz. 75.

Oorspronkelijke uitgiftebrieven van Duiveland,Bruinisse
en Oud- en JSTieuw Vossemeer, blz. 76. — Gegevens uit
de keuren van Borsele, Dreischor, Sir-Jansland en Scherpe-
nisse, blz, 77. — Heerlijkheden, die stadsrecht hebben
gekregen: Yere, Tholen, St. Maartensdijk, Goes en

xiii

-ocr page 18-

Reimerswaal, de beide laatste tot stad geworden, toen
ze weder direct van den graaf afhingen, blz. 79. —
Middelburg, Zieriksee, Domburg en Westkapelle zijn
van ouds grafelijke steden, blz. 80. — Daarbij voegen
zich later Vlissingen en Brouwershaven, blz. 80.

Voltooiing van het proces op het einde der 15de eeuw,
blz. 81. — Bij het Groot-Privilegie van 1477 alle steden
gelijkelijk in het bezit gesteld van alle rechtspraak, blz.

81. — Ook deze bepaling een doode letter gebleven,
blz. 81. — Nadat ook in 1490 een vergeefsche poging
was aangewend, verkrijgt Middelburg definitief in 1501
rechtspraak in alle zaken, blz. 82. — Ook Zieriksee is
in dezelfde conditie sedert het begin der 16de eeuw, blz.

82. — Hoe het in Reimerswaal gegaan is, blz. 83. —
Voor Tholen en Goes rechtspraak in alle zaken sedert
het begin der 16de eeuw aangenomen uit het feit, dat
de steden Vere, Vlissingen, Westkapelle, Domburgen
Brouwershaven die met zekerheid sedert 1497 bezaten,
blz. 87. — Ten slotte een paar kleinere steden: Cortgene
en St.. Maartensdijk, blz. 87. — Bij de hooge heerlijk-
heden alleen zekere gegevens voor Dreischor en Poort-
vliet, blz. 88. — Bijzondere positie van de laatste heer-
lijkheid, blz. 91. — Korte samenvatting, blz. 92.

Hoofdstuk IY, De hooge vierschaar na onzen afval

93—108

van Spanje

Alleen de hooge vierschaar als leenhof en als recht-
bank in crimineele zaken komt in aanmerking, blz. 93.

Als leenhof bleef de hooge vierschaar bestaan tot het
einde van den landsheerlijken tijd, blz. 93. — In 1582
gaan de functies van de hooge vierschaar op Gecom-
mitteerden Raden over, blz. 94. — Voorloopig ook de
vrijwillige rechtspraak in ]eenzaken, hoewel die oor-
spronkelijk nooit aan de hooge vierschaar, maar altijd
aan „leenmannen", toekwam, blz. 94. — Verkeerde
opvatting over dit punt reeds in de 16de eeuw, blz. 95.
— De zaak wordt definitief beslist in 1613, blz. 98.

De hooge vierschaar als rechtbank in crimineele zaken
onder de Republiek, blz. 99. — Algemeene gang van
zaken, blz. 99. — Afwijkingen ten aanzien van Zeeland
Bewesten Schelde: Vlissingen, Vere, Arnemuiden, Goes,
blz. 100. — Ten aanzien van Zeeland Beoosten Schelde :
Zieriksee, Dreischor, blz. 104. — Aanwijzingen, dat men
het verschil tusschen de vierschaar van Middelburg als
„stadsvierschaar" en als „hooge grafelijke vierschaar"
zelfs op het einde der 18de eeuw nog duidelijk gevoeld
heeft, blz. 106. — Ook in den Pranschen tijd zijn de toestan-
den nog in hoofdzaak onveranderd gebleven, blz. 107.

. 109-117

Besluit

Korte samenvatting van het behandelde, blz. 109. —

-ocr page 19-

inhoud.

Wat wij er uit leeren teil aanzien van de positie van
Zeeland in vergelijking met de overige provinciën, blz. 110. —
Yeel punten van overeenkomst met Holland en Vlaanderen,
blz. 110. — Evenmin als in deze provinciën is er in Zeeland
een sterke centrale rechtspraak, blz. 113. — Wel is waal-
meer dan het oppervlakkig wel schijnt, blz. 114, maar toch
is bij de bestuursinrichting onzer Republiek ten aanzien van
de rechterlijke organisatie het minst centralisatie waar te
nemen, blz. 115. — Verklaring van dit verschijnsel, blz. 115.
— Antwoord op de vraag, aan het begin onzer verhande-
ling gesteld, blz. 116.

Bijlagen................119

I. Vonnis van de liooge vierschaar in een geschil
over tienden, 1519...........121

II. Over de z.g. keur van Zeeland Beoosten Schelde

van 1290 (v. d. Bergh II, n°. 748)..... 122

III. Vonnis van het Hof van Holland in een zaak
in hooger beroep van de vierschaar van Zierik-

see, 1463 .............. 126

IV. Vonnis van het Hof van Holland in een zaak
in hooger beroep van het gerecht van Kouwerve,
1494............... . . 132

V. Mannenbrief en Verlijbrief, 1483...... 134

VI. Privilegie, door Maximiliaan en Philips van
Oostenrijk geschonken aan de stad Middelburg,
betreffende rechtspraak in crimineele zaken over
het platteland van Zeeland Bewesten Schelde,
1490................ 135

VII. Oproeping van Philips van Oostenrijk tot de

hooge vierschaar van 1501........138

VIII. De rekening over de hooge vierschaar van 1501 140

xv

IX. Privilegie, door Karei V geschonken aan de
stad Middelburg betreffende rechtspraak in
crimineele zaken over het platteland van Zee-

land Bewesten Schelde, 1517.......142

-ocr page 20-

Bladz.

X. Privilegie, door Philips van Oostenrijk geschon-
ken aan de stad Middelburg betreffende de
rechtspraak in crimineele zaken over die stad
zelf, 1501. . ............145

XI. Doodvonnis, door de vierschaar van Zieriksee

uitgesproken, 1502........... 148

XII. Yerlijbrief, 1601 ...........149

XIII. Advies van de Rekenkamer van Zeeland aan-
gaande de positie der leenmannen in Zeeland,
1613................150

-ocr page 21-

LI TERATUUR-0 VERZICHT.

A. A. Beekman, Het Dijk- en Waterschapsrecht in Nederland.
\'s-Gravenhage, 1905—1907. 2 dln.

L. Ph. C. van den Bergh., Verhandeling over de oude wijze van
strafvordering in Gelderland, Holland en Zeeland in de XIIIe en XIVe
eeuw. Leiden, 1842.

L. Ph. C. van den Bergh., Oorkondenboek van Holland en Zee-
land, 700—1299. \'s-Gravenhage, 1868—1873. 2 dln.

A. S. de Blécourt, Rechtsbronnen der stad Zierikzee. \'s-Graven-
hage, 1907.

P. J. Blok, Eene Hollandsche stad in de Middeleeuwen. \'s-Graven-
hage, 1883.

P. J. Blok, Eene Hollandsche stad onder de Bourgondisch-Oosten-
rijksche heerschappij. \'s-Gravenhage, 1884.

P. J. Blok, Geschiedenis van het Neder!andsche volk. Groningen,
1892—1893. Dl. I en II.

Marcus Zuerins van Boxhorn. Chronijck van Zeelandt, eertijds
beschreven door de Heer Johan Reygersbergen. Middelburg, 1644.

H. T. Colenbrander, De Belgische omwenteling. \'s-Gravenhage,

D. Deutz, Over de opkomst van de rechtbanken in de Nederlanden
(Staatkundige Academie verhandelingen II. Leiden, 1792).

J. Ermerins, Zeeuwsche Oudheden, 8 dln. Middelburg, 1781—1794.

S. J. Fookema Andreae, Bijdragen tot de Nederlandsche rechts-
geschiedenis. Vierde bundel. Haarlem, 1900.

J. de Premery, Supplement op het oorkondenboek van Holland en
Zeeland. \'s-Gravenhage, 1901.

J. A. 3?ru.in, Het recht en de rechtsbedeeling onder de Republiek
der Vereenigde Nederlanden (Versl. en Meded. Vereeniging tot uitgave
der bronnen van het oude vaderlandsche recht I, blz. 384 vlg. (1884)).

-ocr page 22-

Robert Fruin, De drie tijdvakken der Nederlandsche Geschiedenis
(Verspreide Geschriften I, blz. 22 vlg.).

Robert Fruin, Een Hollandsche stad in de Middeleeuwen (Verspr.
Geschriften I, blz. 49 vlg.).

Robert Fruin, Geschiedenis der staatsinstellingen in Nederland tot
den val der Republiek ed. H. T. Colenbrander. \'s-Gravenhage, 1901.

R. Fruiil, Beschrijving eener verzameling charters en papieren,
afkomstig van Anna van Bourgondië, vrouwe van Ravestein (Yersl.
omtrent \'sRijks Oude Archieven, 1895 blz. 316 vlg.).

R. Fruin, Beschrijving eener verzameling charters en papieren, be-
treffende de provincie Zeeland (Verslagen omtrent \'s Rijks Oude
Archieven 1896, blz. 242 vlg.).

R. Fruin, Het archief der stad Reimerswaal. \'s-Gravenhage, 1897.

R. Fruin, Beschrijving eener verzameling oorkonden, voorkomend
in het Cartularium der heeren van Borselen en Souburg (Versl. omtrent
\'s Rijks Oude Archieven 1902, blz. 272 vlg.).

R. Fruin, Het archief der O. L. V. Abdij te Middelburg. \'s-Gra-
venhage, 1901.

R. Fruin, Het archief van Prelaat en Edelen van Zeeland. \'s-Gra-
venhage, 1904.

R. Fruin, Het recht der stad Reimerswaal. \'s-Gravenhage, 1905.

R. Fruin, Regesten, getrokken uit het archief van Bruinisse (Versl.
omtrent \'s Rijks Oude Archieven 1907, blz. 201 vlg.).

B. J. L. de Geer, Verschil over de crimineele rechtspraak ten platte
lande Bewesten Schelde tusschen Middelburg en Goes (Kronijk van het
Hist. Genootschap XII, blz. 140 vlg. (1856))

J. K. van Goltstein, Over de opkomst en de werking dergeregts-
hoven in het gemeenebest der Vereenigde Nederlanden (Themis II,
blz. 46 vlg. (1840))

J. H. Gosses, De Bisschop van Utrecht, het Domkapittel en de
Groninger prefect (Bijdr. Vaderl. Gesch. en Oudheidkunde, Vierde Reeks
VII, blz. 85 vlg. (1908))

Hugo de Groot, Inleiding tot de Hollandsche rechtsgeleerdheid,
ed. S. J. Pockema Andreae. Arnhem, 1895.

Groot Plaecaatboek van de Staten-Generaal en van de Staten van
Holland en Zeeland, \'s Hage, 1658—1801. 10 dln.

Jaeob van Grijpskerke, \'t Graafschap van Zeeland. Uitgeg. door
het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Middelburg, 1882.

J. van Hall, De handvesten en keuren van Holland en Zeeland in
de XIH® en XlVe eeuw in derzelver onderling verband (Nieuwe Bijdr.
voor Rechtsgeleerdheid en Wetgeving I, blz. 553 vlg.).

-ocr page 23-

LITERATUUR-OVERZICHT.

J. van Hall, De keuren van Zeeland als de oudste wetgeving in
Nederland (Nieuwe Bijdr. voor Rechtsgeleerdheid en Wetgeving IV,
blz. 432 vlg.).

H. Gr. Hamaker, De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder
het Henegouwsche huis. Utrecht, 1879—1880. 2 dln.

A. Hollestelle en P. Laban, Inventaris van het oud-archief dei-
stad Tholen. Tholen, 1888.

B. M. de Jonge van Ellemeet, De verheffing van Arnemuiden
tot stad (Versl. en Meded. Ver. tot uitgave der Bronnen van het oude
vaderlandsche Recht V, blz. 289 vlg. (1907))

H. M. Kesteloo, Wandelingen door de smalstad Domburg. Middel-
burg, 1890.

A. Kluit, Historia critica comitatus Hollandiae et Zeelandiae. Medio-
burgi, 1777-1782. 2 dln.

Chora a Florentio, tutore Hollandiae, Zelandensibus concessa c. 1257
Amstelodami, 1752 (met Hollandsche vertaling).

Knere van den lande van Zeelàndt (1495). Middelburg, 1635.

Coustumen, Statuten, Privelegiën ende Ordonnantiën der stadt
Vlissingen. Vlissingen, 1763.

Ernest Lavisse e. a., Histoire de France depuis les origines jusqu\'à
la révolution. Paris, 1900. Dl. III.

Simon van Leeuwen, Het Roomsch-Hollands Regt. Amsterdam, 1708.

P. A. S. van Limburg Brouwer, Boergoensche charters, 1428—1482.
\'s-Gravenhage, 1869.

A. Meister, Deutsche Verfassungsgeschichte Von den Anfängen bis
ins 15 Jahrhundert, Leipzig, 1907.

P. L. Muller, Regesta Hannonensia. \'s-Gravenhage, 1882.

P. L. Muller, Middeleeuwsch Nederland (Uit P. L. Muller\'s ver-
spreide geschriften, blz. 131 vlg.).

S. Muller Fzn., Het middelpunt in de geschiedenis der Nederlandsche
gewesten (Schetsen uit de Middeleeuwen, blz. 1 vlg.).

Overzieht van de door bronnenpublicatie aan te vullen leemten der
Nederlandsche geschiedkennis, uitg. door de Commissie van advies voor
\'s Rijks Geschiedkundige Publicatiën. \'s-Gravenhage, 1904.

L. D. Petit, Repertorium der verhandelingen en bijdragen betreffende
de geschiedenis des vaderlands. Leiden, 1907.

H. Pirenne, Geschiedenis van België. Antwerpen, 1902—1904. 2 dln.

H. Pirenne, Geschichte Belgiëns. Gotha, 1907. Dl. III.

H. Pirenne, Bibliographie de l\'histoire de la Belgique. Bruxelles-
Gand, 1902.

XIX

-ocr page 24-

M. S. Pols, Die keure van Dreyschor van 2 Januari 1399/1400
(Versl. en Meded. Ver. tot uitgave der Bronnen van het Oude Vader-
landsche Recht I, blz. 3, 30 vlg. (1883))

C. Pijnacker Hordijk, Willelmi procuratoris Egmondensis chro-
nicon. Amsterdam, 1904.

Th. H. P. van Riemsdijk, Het Veluwsche landgericht. Diss. jur.
Utrecht, 1874.

Th. H. P. van Riemsdijk, De oorsprong van het Hof van Holland
(Fruin-bundel, 1894, blz. 183 vlg.).

L. M. Rollin Couquerque, Oude keuren van Vere (Versl. en Meded.
Ver. tot uitgave der Bronnen van het Oude Vaderlandsche Hecht III,
blz. 443 vlg. (1896))

M. Smallegange, Nieuwe Cronijk van Zeeland, le deel (niet verder
verschenen). Middelburg, 1696.

L. P. V. d. Spiegel, Verhandeling over de opkomst, het gezag en
den ondergang der aloude hooge of grafelijke vierschaare in Zeeland
(Verh. van het Zeeuwsche Genootschap der Wetenschappen II, blz. 169
vlg. (1771))

(L. P. v. d. Spiegel), Historie van de satisfactie, waarmede de stad
Goes en het eiland van Zuid-Beveland zich begeeven hebben onder het
stadhouderschap van Prins Willem van Oranje in het jaar 1577. Goes,
1777.

Tegenwoordige Staat der Generaliteitslanden. Amsterdam, 1751.

Tegenwoordige Staat van Holland. Amsterdam, 1742. Deel I.

Tegenwoordige Staat van Zeeland. Amsterdam, 1751—1753. 2 dln.

J. H. de Stoppelaar. Inventaris van het oud archief der stad
Middelburg, 1217—1581. Middelburg, 1883.

J. S. Theissen, Centraal gezag en Friesche vrijheid. Diss. litt. Gron.
1907.

J. de Timmerman, Costumen, Ordonnantiën en Statuten der stad
Middelburg in Zeeland. Middelburg, 1771.

J. Verdam en E. Verwijs, Middelnederlandsch Woordenboek.
\'s-Gravenhage, 1885 enz. 7 dln.

J. Verheye van Citters, De toparchiis et ambactis eorumque in
Zeelandia juribus ac possessoribus, Diss. jur. Trajecti ad Bhenum, 1774.

J. P. van Visvliet, Chronologische tafel van de charters en oor-
konden der graaflijke regeering, 1119—1574. Middelburg, 1878.

J. P. van Visvliet, Beredeneerde inventaris van de charters en
oorkonden der graaflijke regeering, 1112—1450. Middelburg, 1898.

M. H. van Visvliet, De keur van Zeeland van 1495 (EigenHaard,
1894, blz. 492 vlg.).

-ocr page 25-

LITERATUUR-O\'VERZICHT.

M. H. van Visvliet en W. O. Swaving, Inventaris der rechter-
lijke archieven van Middelburg. Middelburg, 1906.

B. Voorda, De crimineele ordonnantiën van koning Philips van
Spanje (1570). Leiden, 1792.

E. Wiersum, Inventaris van het archief der ambachtsheerlijkheid
Bruinisse (Versl. omtrent \'s Rijks Oude Archieven 1903, blz. 213 vlg.).

XXI

-ocr page 26-
-ocr page 27-

INLEIDING.

In het door de Commissie van Advies voor \'s Rijks
Geschiedkundige Publicatiën eenige jaren geleden uit-
gegeven Overzicht van de door bronnenpublicatie aan te
vullen leemten der Nederlandsche geschiedkennis wordt
onder N°. 12 de wenschelijkheid besproken van de
uitgave eener reeks van bronnen over de organisatie
van het bestuur onzer gewesten door de Bourgondisch-
Oostenrijksche vorsten. In de eerste plaats zullen de
correspondenties der landvoogdessen en landvoogden
met den landsheer en met de stadhouders en regeerings-
colleges der noordelijke gewesten daarbij in aanmerking
komen, en nog onlangs is uit het boek van Dr. J. S.
Theissen over Friesland *) gebleken, van welk groot
belang deze zijn kunnen.

Ook echter ander materiaal, m. n. uit onze eigen archie-
ven, zal belangrijke gegevens voor de geschiedenis onzer
bestuursinrichting aan den dag kunnen brengen. Er is
inderdaad op dit gebied nog heel veel te doen. Nog
lang niet genoeg is in bijzonderheden nagegaan, hoe zich
de instellingen, waaronder onze voorvaderen zoo lang

1) J. S. Theissen, Centraal gezag en Eriesche vrijheid, Diss. Litt.
Groningen, 1907.

-ocr page 28-

geleefd hebben, hebben gevormd, hoe in den tijd van
de Bourgondische en de hun opgevolgde Oostenrijksche
vorsten de grondslag is gelegd van de staatsinrichting,
die in hoofdzaak ongewijzigd tot den Franschen tijd
toe is blijven voortbestaan.

Want dit is zeker — en misschien is ook dit niet
altijd voldoende in het oog gehouden — hoeveel onze
worstelstrijd tegen Spanje ook op allerlei gebied anders
gemaakt heeft dan voorheen, onze staatsinrichting is in
vele opzichten onveranderd gebleven, en niet genoeg kun-
nen wij ons verheugen over den zegen, dat vóór Philips II
mannen als Philips de G-oede, Maximiliaan en vooral
ook Karei Y ons land geregeerd hebben en ook daar
met hun machtigen organisatie-geest een staatsinrichting
in het leven hebben geroepen, die zulk een levensvat-
baarheid bleek te bezitten, dat zelfs een storm als
de tachtigjarige oorlog niet bij machte geweest is die
omver te halen. Het is waar, één algemeen bestuur
over alle zeventien Yereenigde Nederlanden moest door
den loop der gebeurtenissen al spoedig na den dood
van Karei Y vervallen, en ook bij zijn leven was het
er bij ons volk nooit recht ingegaan, maar wat des te
meer levensvatbaarheid bleek te bezitten, dat was de
instelling van een goed georganiseerd centraal bestuur
in elke provincie afzonderlijk \').

1) Men vindt een duidelijk beeld van deze algemeene ontwikkeling
in bet Derde Deel van
Pirenne\'s Geschiedenis van België, m. n. Tweede
Boek, Eerste Afdeeling; zie
Colenbrander, De Belgische omwenteling,
o.a. blz. 32, die m.n. voor het Eerste Hoofdstuk van dat geschrift veel
aan de Geschiedenis van België van
Pirenne ontleende. In beide werken
wordt de rechterlijke organisatie slechts zeer ter loops aangeroerd.

-ocr page 29-

Geldt het hier gezegde behalve voor de staats-
inrichting nu ook ten aanzien van de rechterlijke
organisatie ?

In de volgende bladzijden wil ik trachten op die
vraag een antwoord te geven, en wel bepaaldelijk uit
hetgeen Zeeuwsche bronnen ons dienaangaande leeren.

Hoofdschotel zal daarbij zijn de 15e en 16® eeuw,
maar om de zaak goed in het oog te vatten, zullen
wij toch eerst in hoofdtrekken dienen na te gaan de
ontwikkeling van de rechtspraak in Zeeland in de
daaraan voorafgaande eeuwen en aan het slot in het
kort ons voor oogen dienen te stellen, wat er van de
geschetste toestanden onder de Republiek nog is blijven
* voortbestaan.

We treffen daarbij van zeer oude tijden af tot aan
het einde van de Republiek, ja tot den Fransehen tijd
toe steeds een zelfde college aan, onder verschillenden
naam wel is waar, maar dat toch gedurende die geheele
periode een met rechtspraak belast lichaam is gebleven.
Aan een historisch overzicht van dit college, de Hooge
Vierschaar in Zeeland, kunnen wij het best onze be-
schouwingen vastknoopen.

Voor wij daartoe overgaan, echter eerst nog een
enkel woord over de rechtspraak in Zeeland in het
algemeen. Drie punten dienen we daarbij vooral goed
voor oogen te houden.

Vooreerst, wanneer wij hier over rechtspraak spreken,
bedoelen wij altijd vooral de rechtspraak, beschouwd
uit het oogpunt van den geschiedschrijver der bestuurs-
inrichting; met andere woorden op den voorgrond zal
steeds staan de behandeling van de vraag, door wie

-ocr page 30-

achtereenvolgens recht gesproken is, terwijl de vraag,
hoe de rechtspraak plaats had en welke straffen er
op bepaalde misdrijven stonden, steeds alleen van ter
zijde, voor zoover die in verband met ons onderwerp
staat, zal worden aangeroerd.

In de tweede plaats, ons onderzoek zal zich bepalen
tot de wereldlijke rechtspraak. In het bijzonder mag
dit wel met name herinnerd worden voor Zeeland,
waar de geestelijke rechtspraak van Provisor en Deken 1)
in Middelburg, G-oes en Zieriksee znlk een belangrijke
plaats inneemt en deze zich niet alleen over geeste-
lijken uitstrekt, maar voor deze geestelijke gerechten
ook zaken worden behandeld van respectievelyk op
Walcheren, Zuid-Beveland en Schouwen en Duiveland
wonende schuldenaren, door inwoners van Middelburg,
Goes en Zieriksee voor die colleges gedaagd. Met het
einde van den landsheerlijken tijd houdt dit evenwel
op. De geestelijke rechtbanken worden opgeheven en
colleges van Commissarissen van het Landrecht treden
onderscheidenlijk in de drie genoemde steden daarvoor
in de plaats.

En ten slotte, wanneer wij hier van Zeeland spreken,
bedoelen wij altijd alleen de Zeeuwsche eilanden. In
het tegenwoordige Zeeuwsch-Vlaanderen is de ontwik-
keling steeds geheel anders geweest. Niet alleen is het
van 1323 af, toen Zeeland Bewesten Schelde, d.w. z.

-ocr page 31-

de eilanden, gelegen aan den linkeroever van wat wij
thans de Ooster Schelde noemen, voor goed in handen
van den graaf van Holland is gekomen, nog altijd bij
Vlaanderen blijven behooren, maar ook onder de Re-
publiek is Staats-Vlaanderen als deel van de Generali-
teitslanden steeds een geheel van het overige Zeeland
verschillende positie blijven innemen.

Wanneer wij nu, met deze drie punten duidelijk
voor oogen, de rechterlyke organisatie in Zeeland in
het kort in verloop van tijd beschouwen, dan zien wij
oorspronkelijk in den tijd van Karei den Groote den
keizer als eenigen rechtspreker, in wiens naam in de
verschillende gouwen van zijn rijk de graven de recht-
spraak uitoefenden. Maar allengs waren deze gouwen
geheel van het rijk los geraakt en gingen de graven
dus ook in hun eigen naam recht spreken.

Zoo was vóór 1323 in Zeeland Beoosten Schelde d. w. z.
op de eilanden Schouwen, Duiveland en Tholen, en in de
heerlijkheid Sommelsdijk, die tot op het einde der Repu-
bliek nog steeds tot Zeeland behoord heeft de graaf
van Holland, in Zeeland Bewesten Schelde de graaf van
Vlaanderen, na dat jaar voor geheel Zeeland de graaf
van Holland 1) de hoogste rechter. De hoogste, echter
niet de eenige. Want reeds zeer vroeg was de vrij-
willige rechtspraak, d. i. voornamelijk de rechtspraak

1  Inderdaad komt in den eersten tijd na 1323 als heer over Zeeland
alleen de „graaf van Holland" voor, die allengs in de officieele stnkken
„graaf van Holland en Zeeland" en eerst sedert o. 1450 uitsluitend
„graaf van Zeeland" genoemd wordt.

-ocr page 32-

in zaken van overdracht van onroerend goed, op de
verschillende ambachtsheeren overgegaan, die op hun
beurt weder tot den graaf in een betrekking van leeri-
roerigheid kwamen te staan. Spoedig daarna geschiedde
hetzelfde met een deel van de contentieuse rechtspraak,
(d. i. de rechtspraak in zaken, waarin twee partijen
tegenover elkander staan). Ja, men ging nog verder.
Sommige heerlijkheden, m.n. de hooge heerlijkheden
kwamen in het bezit van het overige van die conten-
tieuse rechtspraak, m.n. de rechtspraak in crimineele
zaken, sommige geheel en al, andere slechts ten deele.
Welke deze hooge heerlijkheden in Zeeland waren,
zullen wij later in bijzonderheden nagaan. Wij zullen
daarbij dan zien, dat daarmede ook de steden op één
lijn kunnen gesteld worden, een factor, waarmede
zeker ook rekening is te houden, daar in Zeeland,
vroeger dan elders in ons land, deze stedelijke orga-
nisaties al spoedig tot groote ontwikkeling zijn gekomen.

Zoo bleef er dus eerst voor den graaf, later, toen
de groote uitbreiding van zijn gebied onder het Bour-
gondische huis het noodzakelijk maakte, dat hij zich
liet vertegenwoordigen, voor diens plaatsvervanger,
den burggraaf, op den duur alleen rechtspraak over in
de belangrijkste crimineele zaken als moord, doodslag
enz. in de ambachtsheerlijkheden op het platteland,
terwijl bovendien in sommige hooge heerlijkheden enkele
crimineele zaken uitdrukkelijk aan hem bleven voor-
behouden.

En dit niet alleen. Ook in een ander opzicht verander-
den de toestanden. Oorspronkelijk was het gewoonte,
dat de graaf of diens plaatsvervanger, de burggraaf, zijn

-ocr page 33-

rechtspraak uitoefende met zijn leenmannen in de hooge
vierschaar, die na 1323 afwisselend voor Zeeland Be-
westen en Beoosten Schelde te Middelburg en te
Zieriksee werd gehouden. In verloop van tijd werden
de bijeenkomsten van deze hooge vierschaar echter met
steeds grooter tusschenruimte gehouden. Meer en meer
begon men daarom het bezwaar te gevoelen, dat er in
deze zaken, die juist spoedige berechting noodig had-
den x), slechts nu en dan recht gesproken werd, en zoo
krijgen we op den duur dezen toestand: in Zeeland
Bewesten Schelde neemt het stadsgerecht van Middel-
burg, in Zeeland Beoosten Schelde dat van Zieriksee
de functies van de hooge vierschaar over, terwijl
in deze zaken niet de stadsbaljuw van deze steden,
maar de rentmeester-generaal van Zeeland Bewesten
of Beoosten Schelde in de functies van grafelijken
hoogbaljuw als eischer optreedt.

Wel is waar is men in de Republiek vaak in gewich-
tige punten van dezen hoofdregel gaan afwijken; maar
dit is toch zeker, dat men tot de nieuwe rechterlijke
bedeeling in 1811 toe in beginsel aan deze instelling
is blijven vasthouden: zoo spreken nog in 1808 schepenen
van Middelburg over het platteland van Zeeland Be-
westen Schelde recht als „\'s graven mannen Bewesten
Schelde". Zoo zien wij in Zieriksee tot den Franschen
tijd toe hetzelfde voor Beoosten Schelde gebeuren; en
dat niet alleen: deze rechtspraak over het platteland
wordt bovendien nog steeds op een andere plaats dan
die over de stad, nl. in „\'sgraven steen", uitgeoefend.

-ocr page 34-

Ziehier in het kort het onderwerp aangegeven, dat
wij in de volgende bladzijden in bijzonderheden zullen
nagaan. Voordat wij daarmede beginnen eerst echter
nog een enkel woord over de bronnen, vooral de ge-
schreven bronnen, die voor ons onderzoek met name
in het rijksarchief-depot in Zeeland in grooten getale
aanwezig zijn

Ten aanzien van de gedrukte bronnen den-
ken wij natuurlijk allereerst aan de Werken van de
Yereeniging tot uitgave der bronnen van het Oude
Vaderlandsche Recht. Intusschen, al te veel moeten
wij voor ons onderwerp daarvan niet verwachten.
Zeeland is tot nu toe te dezen opzichte vrij stiefmoeder-
lijk behandeld. Yan een zoo allerbelangrijkste stad als
Middelburg laat de uitgave van haar rechtsbronnen nog
altijd op zich wachten. Die van Zieriksee zijn onlangs
verschenen 1), maar de uitgever was zich zoozeer van
de onvolledigheid bewust, dat hij al dadelijk in de
Voorrede een vervolg beloofde. Het volledigst zijn wij
— trouwens ook wat betreft haar archief — nog inge-
licht omtrent de nu reeds sedert bijkans drie eeuwen
met de zee gelijk gemaakte stad Reimerswaal2). En
wanneer wij hierbij dan nog voegen enkele verspreide

1  Rechtsbronnen van Zierikzee, ed. A. S. de Blécourt, 1908.

2  De rechtsbronnen dezer stad zijn verzameld in: R. Eruin, Het
Hecht der Stad Reimerswaal, 1905.

-ocr page 35-

gegevens in de Verslagen en Mededeelingen — een zeer
belangrijke plaats nemen hieronder in de keuren van
Vere, twee maal naar verschillende redacties daarin
voorkomende1) — dan hebben wij alles genoemd, wat
door bovenstaande vereeniging voor Zeeland in de nu
bijna dertig jaren van haar bestaan is gepubliceerd.

Maar toch, wij moeten ons niet te veel hierdoor
laten ontmoedigen. Wij zeiden het reeds, de samen-
stelling van de rechtcolleges zal hoofdzaak voor ons
zijn, niet de wyze waarop werd recht gesproken, en
de stralïen, op bepaalde misdrijven gesteld. En nu
geven de in hoofdzaak in genoemde werken uitgegeven
Voorboden, Costumen, Usantiën en wat niet al meer
vooral voor het laatste een schat van gegevens. Voor
het eerste zijn de door den landsheer aan gewest,
heerlijkheid en stad gegeven keuren van het meeste
belang en deze keuren zijn veeltijds geheel van de ge-
noemde Voorboden, Costumen en Usantiën afgescheiden.

Gelukkig zijn ze ons wel uit andere uitgaven bekend,
ja voor Zeeland verkeeren wij te dezen opzichte zelfs
in een zeer gunstige positie. Met minder dan vier
volledige landkeuren voor geheel Zeeland, die van
c. 1257 2), 1290 3), 13284) en 1495 5) zijn ons bewaard

1  Aldaar I, blz. 302 vlg. en III, blz. 443 vlg.

2  T. d. Bergh , Oorkondenboek van Holland en Zeeland II, N°. 40.

3  v. d. Bkegh a. w. II, N°. 747.

-ocr page 36-

gebleven, alle naar oude copieën (de oudste van
Holland, b.v. die van 1303, zijn ons slechts in veel
lateren druk overgeleverd). Voeg daarbij dan nog het
Groot Privilegie van 1477 *), geldende zoowel voor
Holland als voor Zeeland, dan hebben wij voor Zee-
land daarin een uiterst gewichtige bronnenverzameling.

Ook voor de steden zijn wij in gelukkige conditie.
Ik noemde daareven al de oudste stadskeur van Yere;
zoo hebben wij ook reeds stadskeuren van 1223 voor
Domburg 1) en Westkapelle 2), maar van het meeste
gewicht zijn wel de achtereenvolgens van 1217 af
geregeld bewaard gebleven stadskeuren van Middelburg.
Yan de laatste uit de 16e eeuw (1569) mag hier wel
met name genoemd worden de uitstekende 18e eeuwsche
uitgave van den Middelburgschen pensionaris
de Timmer-
man
, met aanteekeningen van den pensionaris Cornelis
Versluijs
, die ook in het bijzonder voor ons onder-
werp zeer belangrijke gegevens verschaffen. Ook in de
andere groote stedenZieriksee3), Goes4), Reimerswaal5),

1  v. D. Bergh a. w. I, n°. 284.

2  v. d. Bergh a. w. I, n°. 279.

3  De oudste keur van Zieriksee is van 1248 (v. d. Bergh a. w. I, n°. 451).

4  Een bepaalde stadskeur van Goes is niet aanwezig, zie echter
verschillende handvesten bij v.
Mieris, passim, en den geschreven index,
bepaaldelijk op Zeeuwsche zaken, in v.
Miebis voorkomende, door Jacobtjs
Ermerins
, i. v. Goes. Deze index is in copie in het rijksarchief in
Zeeland aanwezig.

5  Zie hiervoor: B. Eruin, Inventaris van het archief der stad Rei-
merswaal, m. n. de daarbij gevoegde regestenlijst. Men vindt hierin
nog verscheidene akten, voor ons onderwerp van belang, die niet in

-ocr page 37-

Tholen Vlissingen 1) en Yere 2) zijn, hetzij in origi-
nali, hetzij in oude afschriften de stadskeuren be-
waard gebleven en in de 18e eeuw in afzonderlijke
uitgaven of, eerst in onzen tijd, in de oorkonden-
boeken of in de werken der zooeven genoemde Ver-
eeniging afgedrukt.

Ook overigens hebben wij voortdurend de Oorkonden-
boeken geraadpleegd: v.
d. Bergh, Kluit, v. Mieris,
verder ook enkele oude akten in het Groot Placcaat-
boek, en eveneens, als voorloopig vervolg op v.
d. Bergh ,
Muller\'
s Regesta Hannonensia en Limburg Brouwer\'s
Boergoensche Charters.

Maar met deze, als alleen in verkorten vorm de
bronnen aangevende, komen wij op het gebied van de
geschreven bronnen, die een nog veel rijker
oogst hebben opgeleverd en waarover ik dus hier
iets nader wil spreken.

Natuurlijk hebben de archieven in Zeeland het belang-
rijkste materiaal geleverd, in de eerste plaats die,

1  Zie voor deze stad de in 1763 gedrukte Coustumen, Statuten,
Privilegiën ende Ordonnantiën der stadt Vlissingen. De oudste hierin
voorkomende keur is van 1315.

2  Eerst in 1574 werd aan Vere door Prins Willem I een uitgebreid
stadsrecht toegekend, zie daarover nader Hoofdstuk IV van deze ver-
handeling. Maar toch was Vere al veel vroeger een stad. De oudste keur
uit de 14® eeuw of het begin der 15e eeuw is de boven (blz. 9, noot 1)
aangehaalde.

-ocr page 38-

berustende in het rijksarchief-depot en verder de archie-
ven der steden.

Intusschen, wat de laatste betreft, voor zoover deze
archieven nu nog onder de gemeentebesturen berusten,
kunnen wij alleen van dat in Middelburg met eenige
zekerheid weten, wat het bevat1). De archieven van
Zieriksee, Groes, Tholen en Yere zijn nog geen van alle
geïnventariseerd 2) en ik behoef er niet aan te herin-
neren : ten aanzien van Ylissingen verkeeren wij in nog
treuriger omstandigheden, daar in 1809 met het bombar-
dement van Ylissingen het geheele archief met het
stadhuis, waarin het zich bevond, een prooi der vlammen
is geworden. Ook hier dus weder: buiten Middelburg
kunnen wij met zekerheid het meest te weten komen over
de verdwenen stad Reimerswaal 3) en voor de andere
steden hebben wij ons in hoofdzaak moeten bepalen
tot die deelen der archieven, die thans als z.g. rechter-
lijke archieven in het rijksarchief-depot berusten en
waarvan de wetenschappelijke inventariseering thans
voor het grootste gedeelte is afgeloopen. Alleen van
Middelburg is tot heden de inventaris dezer rechterlijke

1  Het gemeente-archief van Middelburg is tot 1581 beschreven in:
J. H.
de Stoppelaar, Inventaris van het oud-archief der stad Middel-
burg, 1217—1581, Middelburg 1883.

2  Alleen heeft men voor Tholen uit het jaar 1888 een door A. Holle-
stelle
en P. Laban samengestelde Inventaris van het oud-archief der
stad Tholen, bevattende een chronologische opgaaf en omschrijving van
de charters, oorkonden, rekeningen enz. daarop betrekking hebbende.

3  Het archief van deze stad, dat thans berust in het rijksarchief-
depot in Zeeland, is in Zeeland het eenige stadsarchief, volgens de
nieuwere inzichten wetenschappelijk geregeld: men zie R.
Fruin , Inven-
taris van het archief der stad Reimerswaal, den Haag 1897.

-ocr page 39-

archieven gedrukt *), daar deze zich by uitzondering
ten gemeentehuize aldaar bevinden.

Wat nu verder betreft het rijksarchief-depot in Zeeland,
nog slechts een klein gedeelte daarvan is thans reeds
door gedrukte inventarissen voor een ieder toegankelijk.
Maar gelukkig voor ons, juist van de middeleeuwen
heeft men tot nu toe het meeste werk gemaakt. Wij
denken hier in de eerste plaats aan de nog volgens
de oude inzichten bewerkte inventarissen van den
voormaligen provincialen archivaris v.
Visvliet 1), die
ons, m. n. voor de periode tot 1450, van veel nut zijn
geweest. De stukken van na dat jaar zijn slechts zeer
kort in de Chronologische Lijst beschreven, maar ge-
lukkig hebben wij daarnaast de moderne inventarissen
van Mr. R.
Fruin, geheel volgens de nieuwe methode
naar de herkomst der stukken behandeld, voorzien
van uitvoerige regestenlij sten en indices 2). Ten slotte
zijn alle losse stukken, voornamelijk charters, uit de

1  J. P. van Visvliet, Chronologische tafel van de charters en oor-
konden der graaflijke regering 1119—1574, Middelburg 1878.

Id. Beredeneerde inventaris van de charters en oorkonden der graaf-
lijke regering, 1119—1450, Middelburg 1898.

Het laatstgenoemde werk is na den dood van den bewerker in 1898
door Mr.
Fruin voltooid. Het komt in zijn opzet geheel overeen met
een regestenlijst, maar dan een regestenlijst niet van één bepaald
archief, maar van het geheele archief-depot.

2  Reeds noemde ik den inventaris van het Archief der Stad Rei-
merswaal van 1897; verder bezitten wij uit 1901: Het Archief der
O. L. V. Abdij te Middelburg; uit 1904: Het Archief van Prelaat en
Edelen van Zeeland, beide te \'s-Gravenhage bij
Martinus Nijhoef
uitgekomen.

-ocr page 40-

middeleeuwen, die zich bevinden in het rijksarchief-
depot in Zeeland, en niet behooren tot een der aldaar
aanwezige archieven 1), in verschillende rubrieken
verdeeld, en ieder dezer rubrieken weder in chronolo-
gische orde beschreven in een aantal bijlagen bij de
jaarverslagen van het rijksarchief in Zeeland uit de
jaren 1895 en 1896 2).

Tot zoover de gedrukte inventarissen. Yan de ge-
schrevene noemde ik reeds die van de rechterlijke
archieven. Maar van nog veel grooter belang, ook in
het bijzonder voor ons onderwerp, is de inventaris
van het Archief der Hollandsche Rekenkamer, voor
zoover dat zich in Zeeland bevindt. Dadelijk bij de
oprichting eener afzonderlijke Zeeuwsche Rekenkamer
toch in het jaar 1607 is daarheen van de Hollandsche
Rekenkamer, als wier directe opvolgster in Zeeland de
Zeeuwsche Rekenkamer was te beschouwen, dat ge-
deelte overgebracht, dat op Zeeland betrekking had,
en als voornaamste bestanddeel daarvan een nagenoeg
van 1308 af complete reeks van rekeningen van rent-
meesters, die in Zeeland resideerden 3) en wier rekening
steeds voor de Hollandsche Rekenkamer in den Haag
werd afgehoord. Al deze stukken zijn ook nu nog

1  Losse stukken wel te onderscheiden van deelen en banden.
Laatstgenoemde, uit de middeleeuwen en uit later tijd, zijn in de
Bibliotheek van Handschriften vereenigd. Op dezelfde wijze kan men
de verzameling der losse stukken de Bibliotheek van Charters noemen.

2  Zie Verslagen omtrent \'s Rijks Oude Archieven 1895, blz. 316 vlg.
en 1896, blz. 236 vlg.

3  Enkele van de oudste rekeningen zijn uitgegeven door H. Gr.
Hamakeb in de Werken van het Historisch Genootschap, Nieuwe Serie,
XXIX en XXX.

-ocr page 41-

bewaard gebleven ter zelfder plaatse, waarheen men
ze in 1607 had overgebracht: immers de Zeeuwsche
Rekenkamer heeft de geheele Republiek door altijd
gezeteld in dezelfde lokalen van de Abdij, waar nu
weder het rijksarchief-depot in Zeeland gevestigd is.
Uit deze rentmeestersrekeningen hebben wij voor ons
onderwerp een groot aantal gegevens geput, ook echter,
wat niet zoo dadelijk voor de hand ligt, uit het archief
van de Zeeuwsche Rekenkamer. Daarin bevinden zich
toch als uiterst precieuse bron voor de oudste Zeeuwsche
geschiedenis een aantal spoedig na het ontstaan der
nieuwe Rekenkamer in 1607 samengestelde Copulaat-
boeken, d.w. z. een collectie in verschillende banden
samengebonden onuitgegeven losse stukken, waaronder
vele oude origineelen en verder meerendeels authentieke
afschriften 1).

Met de hier genoemde archieven zijn tevens de voor-
naamste middeleeuwsche bestanddeelen van het rijks-
archief-depot in Zeeland vermeld. Ten slotte wijs ik
nog even op de reeds hiervoor (blz. 14, noot 1) genoemde
Bibliotheek van Handschriften, waaruit voor ons doel
met name van belang zijn de afschriften van oude
keuren enz., die dikwijls een gewenschte aanvulling
hebben gegeven daar, waar de oorspronkelijke keuren
ontbreken.

Behalve de Zeeuwsche archieven kon ons ook in

1  Een. dergelijke verzameling in Copulaatboeken samengebonden
stukken is mede aanwezig in ket Arcbief van de Ambachtsh eerlijklieid
Brninisse, ziek bevindende in ket rijksarchief-depot in Zeeland: zie den
inventaris van dit arekief in Verslagen omtrent \'s Eijks Oude Archieven
1903, blz. 213 vlg., en van dezen inventaris de nrs. 1—14. Ook kieruit
is een enkele maal door mij geput.

-ocr page 42-

sommige opzichten het archief van het Hof van Holland
van dienst zijn: immers dit gerechtshof was ook steeds
over Zeeland bevoegd. In hoeverre wij van dat archief
gebruik hebben gemaakt, zal echter nader blijken in
het tweede hoofdstuk over de hooge vierschaar als
rechtbank in civiele zaken, waarbij vanzelf ook de ver-
houding tusschen de hooge vierschaar in Zeeland en
het Hof van Holland aan de orde zal komen.

-ocr page 43-

HOOFDSTUK I.

De oorsprong en samenstelling Tan de liooge vierschaar

in Zeeland.

Het is een algemeen bekend verschijnsel, dat in ons
land de laat-Frankische of Karolingische instellingen
in de westelijke provinciën den meest vruchtbaren
bodem hebben gevonden, in het oosten daarentegen
nog langen tijd de vroeg-Frankische of Germaansche
toestanden zijn blijven voortbestaan Men denke
slechts aan de marken in Gelderland, de rechtspraak
van buren in de oostelijke provinciën, m. n. Drente,
in denzelfden tijd, waarin in het overige deel van ons
land al nagenoeg overal de Frankische schepenen in-
heemsch waren geworden.

Een duidelijk beeld kunnen wij mede van dit ver-
schijnsel krijgen, wanneer wij er op letten, hoe het in

-ocr page 44-

de verschillende deelen van ons land met de verdeeling
van de rechtsmacht gegaan is

In den Germaanschen tijd zien wij het gouwgerecht,
dat is het gerecht van den lateren Frankischen graaf,
die ten slotte tot den Karolingischen koning zou
worden, vrijwel oppermachtig. De thunginus, of hoe
hij verder heeten moge, heeft nagenoeg de geheele
contentieuse rechtspraak in handen. Hij is de recht-
eischer en rechtspreker in de volksvergaderingen, die
meestal driemaal \'sjaars in verschillende deelen van
zijn gebied worden gehouden en alle zaken, zoowel
hooge als lage, worden daar afgedaan. Hetgeen buiten
deze echte of „niet gebodene" dingen in de „gebodene"
dingen, d. i. in het gerecht van den centenarius, den
lateren schout, wordt behandeld, bepaalt zich tot
niet-contentieuse of vrijwillige rechtspraak, d. i. dus
ook hier weder in hoofdzaak de rechtspraak in zaken
van overdracht van onroerend goed. (Zie hiervóór blz. 5
en 6). Aanvankelijk blijft dit in den tijd der Karo-
lingen — al is het dan met eenige verandering van

-ocr page 45-

namen — vrijwel onveranderd. Maar al spoedig zien
wij wijzigingen. Ook de lagere of schouten-gerechten
gaan meespreken, zeer begrijpelijk, waar het gebied
van de Frankische vorsten, m. n. onder de Karolingen,
zich steeds uitbreidde. Onder Karei den Groote zijn
de drie echte dingen, nu de „tria placita generalia",
nog wel blijven voortbestaan, maar het was er verre
van, dat dit de eenige rechtbanken waren, tot conten-
tieuse rechtspraak bevoegd. Een groot deel daarvan, de
rechtspraak in boetstraffelijke en civiele zaken, — dat
zijn dus alle contentieuse zaken, met uitzondering van
crimineele, waartoe in deze oude tijden nog in hoofd-
zaak lijfstraffelijke zaken behoorden, in ieder geval
steeds zaken, waarby men er niet alleen met het be-
talen van een boete afkwam — was op de schouten-
gerechten overgegaan en het gravengerecht bleef uit-
sluitend een rechtbank in crimineele zaken. En ook
later, nadat het rijk van Karei den Groote is opgegaan
in verschillende rijken en rijkjes, is in ieder daarvan
de graaf de drager geworden van het hooge rechts-
gezag en is in de onderdeelen van het graafschap, de
lage of\' ambachtsheerlijkheden, het gerecht alleen in
lage, d. i. boetstraffelijke en civiele, bovendien ook in
vrijwillige zaken bevoegd.

Ziehier in het algemeen den gang van zaken in
het uitgebreide rijk der Franken. Hoe is het nu ge-
gaan in ons land, dat ook grootendeels daartoe be-
hoorde ?

Lang niet overal even snel heeft de Frankische reor-
ganisatie er ingang gevonden, in het algemeen aldus:
verreweg het meest in het westen, verreweg het

-ocr page 46-

minst in het oosten. Zoo heeft b. v. in de verschillende
staatjes, die te zamen het tegenwoordige Gelderland
vormen, zoo goed als nergens de verdeeling van de
rechtsmacht tusschen graven- en schoutengerecht vasten
voet gekregen. Ten allen tijde, ook onder de Bour-
gondisch-Oostenrijksche heerschappij en zelfs onder de
Republiek, is het gravengerecht hier het eenige gerecht
gebleven, ook bevoegd in contentieuse zaken, een duide-
lijk bewijs dus van de taaiheid der Germaansche
instellingen in deze streken 1).

In het noorden van ons land, met name Friesland,
staan de toestanden eenigszins anders. Oogenschijnlijk
zouden wij denken, dat daar de Frankische invloed al
heel vroeg merkbaar geweest is, waar wij de grietenijen,
overeenkomende met de Frankische schoutengerechten,
reeds van overoude tijden af bevoegd zien in alle,
zoowel crimineele als boetstraffelijke en civiele zaken.
Maar wij hebben dit anders te verklaren. Wanneer wij
bedenken, dat dit juist de streken zijn, in het uiterste
gebied van de Frankische heerschappij gelegen, ja zelfs
voor het grootste deel steeds zelfstandig daarnaast be-
staande, dan wordt het duidelijk, dat wij hier te
doen hebben met toestanden, die hier reeds vóór den
Karolingischen, ja wellicht reeds vóór den Germaanschen
tijd aanwezig waren, en die toevalligerwijze met deze
specifiek Karolingische instellingen een groote over-
eenkomst vertoonen 2). Ook buiten het eigenlijke Fries-
land zijn deze, wij zullen ze nu maar noemenFriesche
eigenaardigheden, al dra merkbaar geweest, het meest

2  Zie over Friesland nader Fockema Andreae, a.w. IV, blz. 52 vlg.

-ocr page 47-

wel in Groningen, maar verder ook in Drente en Overijsel
en in Holland het meest in de noordelijke gedeelten
West-Friesland, Waterland en Amstelland maar hier

— dit moeten wij vooral niet vergeten — toch nooit in die
mate, of er zijn nog altijd duidelijk sporen te vinden, dat
de Franken hier mede een grooten invloed gehad hebben.
Want dit is ten slotte zeker, geen provinciën van ons
land zijn sterker doordrongen van Frankische instel-
lingen dan de westelijke provinciën Holland en Zeeland,
en het meest uit dit zich op het gebied van de recht-
spraak wel hierin, dat hier van vroege tijden af aan

— veel vroeger dan in het oosten van ons land —
duidelijk een scheiding merkbaar geweest is tusschen
aan de eene zijde de hooge grafelijke rechtspraak, door
den graaf in zijn hooge grafelijke vierschaar uitgeoefend,
aan de andere zijde de lage rechtspraak in handen
van de ambachtsheeren in elke ambachtsheerlijkheid
afzonderlijk.

Om ons nu verder uitsluitend tot Holland en Zeeland
te bepalen, wij dienen daarbij vóór alles duidelijk voor
oogen te houden, dat in verband met de langzame
vorming en gedurige uitbreiding van de grafelijke macht
over deze gewesten er altijd verschillende landschappen
zijn blijven bestaan, waar in naam van den graaf het
bestuur en ook de rechtspraak door een baljuw werd
uitgeoefend. Zoo zien wij de baljuwschappen West-
Friesland, Kennemerland, Waterland enz. in het noorden,
Zuid-Holland en andere baljuwschappen in het zuiden,
en zoo was ook Zeeland eigenlijk oorspronkelijk niet

-ocr page 48-

anders dan zulk een onderdeel van het graafschap
Holland, waar echter niet een baljuw, maar een burg-
graaf1) plaatsvervanger was van den graaf. In het
bijzonder geldt dit van Zeeland Beoosten Schelde, dat
zijn de eilanden Schouwen, Duiveland en Tholen en de
heerlijkheid Sommelsdijk, die in tegenstelling met Zee-
land Bewesten Schelde ten allen tijde een deel van Hol-
land hebben uitgemaakt. Het laatste, gevormd door de
eilanden Walcheren, Zuid-Beveland en enkele kleinere
eilanden2), had oorspronkelijk meer met Vlaanderen te
maken en bekend is de lange strijd, tusschen den graaf
van Vlaanderen en dien van Holland over dat gebied
gevoerd.

Gredurende de 12® eeuw en de 13e eeuw was de

1  Zulk een burggraaf was oorspronkelijk, vooral op de grenzen van
een gebied, geplaatst als bevelhebber van een burcht, dus in de eerste
plaats als militaire autoriteit, terwijl hij eerst later tevens hoofd van
bestuur en rechtspraak in het daarbij gevoegde district werd. Onmis-
kenbaar is de verwantschap van den burggraaf in Zeeland met de
burggraven in de drie kasselrijen van het oude Vlaanderen (zie
Pirenne I, blz. 118 vlg.) en ook, hoewel in mindere mate, met dien
van Groningen. Over dezen laatsten vindt men een duidelijke voorstel-
ling in het belangrijke artikel van I. H.
Gosses : De Bisschop van
Utrecht, het Domkapittel en de Groninger prefect, in de Bijdr. voor
Vaderl. gesch. en Oudheidk., Vierde Beeks VII
(1908), blz. 85 vlg. —
Opmerkelijk is, dat het burggraafschap van Zeeland in de oude tijden
altijd vereenigd was met de heerlijkheid Voorne. Daar had de burggraaf
dan ook waarschijnlijk zijn zetel, en het is zoo zeer wel mogelijk,
dat Voorne oudtijds ook tot Zeeland Beoosten Schelde behoord heeft.
Bekend is, dat Voorne later een geheel van Holland en Zeeland af-
gezonderde „vrije" heerlijkheid is geworden (zie Teg. Staat der Ver.
Nederlanden VII, blz.
55 vlg.).

2  Deze kleine eilanden waren Noord-Beveland, toen veel kleiner
dan tegenwoordig, Wolfaartsdijk en Borsele, welke beide laatste eilanden
thans een deel van Zuid-Beveland uitmaken.

-ocr page 49-

toestand in het algemeen deze, dat beide graven in
Zeeland Bewesten Schelde gemeenschappelijk te zeggen
hadden. Ter illustratie kan dienen een oorkonde van
het jaar 1218, waarbij op den 23en December graaf
Ferdinand van Vlaanderen en zijne gemalin Johanna de
goederen van de abdij Rijnsburg te Oostkapelle ontslaan
van heervaart en bede, terwijl op denzelfden dag nog
eens hetzelfde door den graaf van Holland gedaan
wordt 1). Zoo is de bekende, reeds hiervóór op blz. 10
aangehaalde oudste keur van Middelburg in 1217 nog
gegeven door gravin Margaretha van Vlaanderen en
graaf Willem II van Holland gezamenlijk 2) en zoo
zouden er nog tallooze bewijzen kunnen bijgebracht
worden om aan te wijzen, dat Holland en Vlaanderen
hier gelijkelijk macht uitoefenden. De rechtspraak zal
dus mede in beider handen geweest zijn.

Intusschen geheel zeker was men blijkbaar hiervan
niet: dit zouden wij tenminste opmaken uit één van
de vele verdragen tusschen beide vorsten, dat van
19 Mei 1250 3), waarbij gravin Margaretha van Vlaan-
deren eenerzij ds en graaf Willem II van Holland ander-
zijds met zijn broeder een verdrag sluiten over eenige
twijfelachtige punten betreffende Zeeland tusschen de
Schelde en Heidinsee, dat is hetzelfde als Zeeland
Bewesten Schelde. Ten aanzien van de rechtspraak
vinden we hier de volgende merkwaardige bepaling:
„Tercius articulus dubitationis fuit de tenenclis pla-

1  Zie deze beide oorkonden naar de zich in het Algemeen Rijksarchief
bevindende origineelen afgedrukt bij v.
d. Bergh I, nrs. 237 en 238.

2  Zie aldaar I, nr. 261.

3  Dit verdrag is naar het zich in het Algemeen Rijksarchief bevin-
dende origineel afgedrukt bij v.
d. Bergh i, nr. 514.

-ocr page 50-

citis in terra Zelandie, de equitandis bannitis, de
jurisdictione et justitia exercendis. Dicebat enim idem
rex (d. i. Willem II van Holland) quod ipse tenebat
placita, equitabat bannitos, exercebat jurisdictionem et
justiciam in terra Zelandie. Nos vero (d. i. Margaretha
van Vlaanderen) dicebamus, quod hoe non poterat
facere sine nobis vel ballivo nostro. Super hiis ordi-
natum est et compositum, quod ipse et heredes sui;
comités Hollandie, tenentur audire placita, equitare
bannitos et omnem jurisdictionem et justiciam exercere
in terra Zelandie infra terminos suprascriptos, nobiscum
vel cum heredibus nostris, comitibus Flandrie, vel nostro
ballivo, nee ipse sine nobis vel nostro ballivo potest
facere, nee nos sine ipsis illa vel aliqua de predictis.
Item emendas 1) taxare non poterit, nee excauties nee
foresfacta 1) remittere vel de ipsis componere sine nobis
vel heredibus nostris, comitibus Flandrie, vel ballivo
nostro, nee nos sine ipsis, sed omnia, quae de hujusmodi
vel aliis quibuscumque proveniunt, inter nos et ipsos et
heredes suos, comités Hollandie, equaliter dividentur;
et sic in perpetuum dictus rex pro se et suis heredibus,
comitibus Hollandie; promisit se servaturum et nos pro
nobis et heredibus nostris comitibus Flandrie promit-
timus nos servare.1\'

In de eerste jaren na 1250 duurde de strijd nu eerst
nog eenigen tijd voort, maar in 1256 werd er een
definitieve vrede gesloten 2), waarbij o. a. geheel Zeeland

1 1) boeten. 2) misdaden.

2  De tekst van dit vredesverdrag is te vinden bij v. d. Bekgh II,
nr.
3. Het is daar afgedrukt naar Klxjit, Historia critica comitatus
Hollandiae et Zeelandiae II, nr. 217.

-ocr page 51-

Bewesten Schelde „met alle jurisdictiën" door
Vlaanderen aan Holland werd te leen gegeven. Wel
is waar duurde het nog tot 1323, voordat ook deze leen-
band tusschen Vlaanderen en Holland was verbroken,
maar voor de rechtspraak maakt dit geen verschil.
Dit kunnen wij met zekerheid constateeren, dat sedert
1256 in geheel Zeeland de graaf van Holland recht-
spreker is geworden.

Hoe oefende hij nu de rechtspraak uit? Aanvanke-
lijk zeker niet anders dan overal in zijn gebied, dat
is in een op geregelde tijden door hem met een onbe-
perkt aantal zijner leenmannen gehouden vergadering:
om met v.
d. Spiegel te spreken, nog op dezelfde wijze
„als bij de Franken, zoodat er geen vast aangestelde
rechters waren, maar dat iedere leenman, dien het
geluste of dien de vorst verkoor, daar zittinge hadt".

Zoo was er in de keur van c. 1257 1), al heel
spoedig nadat de graaf van Holland ook in Zeeland
Bewesten Schelde vasten voet had gekregen, aan geheel
Zeeland gegeven, nog geen sprake van een vaste
grafelijke vierschaar. Maar toch in Zeeland zou eerder

1  Deze oudste keur van Zeeland is afgedrukt bij v. d. Beegh II,
nr. 40 naar eenige oude afschriften in de registers van de Hollandsche
Leenkamer in het Algemeen Rijksarchief. Een afschrift uit de 15e eeuw-
bevindt zich nog in de Bibliotheek van Handschriften in het Rijks-
archief in Zeeland. In de 18e eeuw (1752) is bij
Tirion een afzonder-
lijke druk van deze keur verschenen in het Latijn en in het Hollandsch.

-ocr page 52-

dan ergens elders in ons land de rechtspraak van den
graaf in handen komen van een vast college.

In de eerstvolgende keur van 1290 vinden wij
daarvan de eerste duidelijke sporen, waar in art. 4,
nadat er eerst is vastgesteld, dat elke nieuw benoemde
baljuw, voordat hij in Zeeland gaat recht spreken, de
keur zal moeten bezweren, het volgende bepaald wordt:
„ Omme dat te beter 1) ende om tslants oerbaer so
siin gheset XLIIII ghezwoornen Bewester Scelt, ende
XXIIII Bioester Scelt in Zeelant/\'
en in het daarop volgende art. 5:
„ Met neghen ghezworen of met meer sal men dinghen
ter vierscarren Bewesterscelt, met seven of met meer
Beoesterscelt."

Met deze „ghezwoornen" worden de edelen, m.a.w.
de leenmannen van den graaf bedoeld, die dezen ook
bij andere handelingen steeds getrouw ter zijde stonden,
en — het is zonder meer duidelijk — voor de diensten
bij de rechtspraak niet werden bezoldigd.

Naast hen komen ook echter enkele bezoldigde
vaste ambtenaren in \'s graven vierschaar voor: in de
eerste plaats de zooeven genoemde baljuw, in de
rekeningen, waar geregeld sedert 1318 zijn wedde
verantwoord wordt, „eischer", „heischer", „opeiseher"

-ocr page 53-

of „uproeper" genoemd, verder de „clerc" of „notarius"
en de „voirsprake" of „advocaet". Blijkbaar zijn al
spoedig de functies van baljuw door de rentmeesters
van Zeeland Bewesten en Beoosten Schelde overge-
nomen, een verschijnsel, dat er, evenals het boven-
aangehaalde art. 4 van de keur van 1290, duidelijk
op wijst, dat men eigenlijk steeds van twee vier-
scharen, een Bewesten en een Beoosten Schelde moet
spreken, die resp. te Middelburg en te Zieriksee
werden gehouden, gelijk men dat duidelijk in het
eerste artikel *) van de keur van 1496 kan lezen.

Ook over den tijd van het jaar, waarin men hooge
vierschaar zal houden, geeft dit artikel een nadere
aanwijzing, blijkbaar zoowel voor die te Middelburg
als die te Zieriksee, „van Paesschen tot Alrehelege-
messe toe, uuytgesceyden van den eersten dage van
Julio totten letsten dage van Augusto, binnen wel-
ken tyde men geene hooge vierscare houden en sal,
noch oick van Alrehelegendage tot Paesschen toe,
ten waere van saken, die gebueren mochten binnen
den selven tyde, ende dat merckelicke nood ware." In
1290 had men nog een andere regeling daaromtrent
en men zat ook een verschillenden tijd van het jaar

-ocr page 54-

te recht in Zeeland Bewesten en in Zeeland Beoosten
Schelde. In art. 2 van de keur van dat jaar heet het:
„Of die baeliu moghen rechten in Zeelant een
maent tusschen Paeschen ende Sinxen, ende een maent
tusschen sinte Lambrechtsdach ende Alreheyligenmisse,
Bewester Scelt, ende VI weken tusschen Sinxen en
den Ougste Bioester Scelt."

Wat ten slotte betreft de jaren, waarin in Zeeland
hooge vierschaar is gehouden, met zekerheid is daar-
omtrent voor de 13® en 14® eeuw weinig te zeggen.
De geheele ontwikkeling wijst er echter op, dat men
aanvankelijk meermalen, waarschijnlijk zelfs jaarlijks,
hooge vierschaar heeft gehouden. In de 15e eeuw
schijnt het echter al minder te zijn geworden, zeker
wel voornamelijk hierdoor, dat het den graaf bij de
groote uitbreiding van zijn grondgebied steeds moeie-
lijker begon te worden zelf daarbij tegenwoordig te zijn.
Merkwaardig is in dit verband, dat
Reygersbekch, die
anders nooit uitdrukkelijk van het houden eener hooge
vierschaar melding maakt, in de 15e eeuw telkens
met name noemt de jaren, dat de graaf in Zeeland
rechtspraak heeft uitgeoefend1), hetgeen het zeer
waarschijnlijk maakt, dat het toen zeker niet jaarlijks
meer plaats had.

Intusschen, wij zullen daarvan straks duidelijker
bewijzen vinden, en tevens zal deze gang van zaken
geheel opgehelderd worden, wanneer wij in de volgende

1  Reygersberch, ed. Boxhorn II, blz. 204 (1433), 229 (1453), 237 (1463),
252 (1469), 349 (1497), 365 (1501).

-ocr page 55-

hoofdstukken zullen zien, lioe de hooge vierschaar, in
de oudste tijden een algemeen gerechtshof, langzamer-
hand steeds meer van haar macht in civiele en crimi-
neele zaken is gaan missen, totdat zij in de 16e eeuw
alleen nog maar rechtbank in leenzaken is gebleven.

Thans nog eenige nadere bijzonderheden over de
samenstelling van de hooge vierschaar. Wij zagen
zooeven, dat er eerst sedert de keur van 1290 van de
hooge vierschaar als vast georganiseerd college sprake
is, allereerst samengesteld uit 44 of op zijn minst 9
„ ghezwoornen" of leenmannen in Zeeland Bewesten
Schelde en uit 24 of op zijn minst 7 „ghezwoornen" of
leenmannen in Zeeland Beoosten Schelde. In dezelfde
keur wordt ook in art. 1 gesproken van een baljuw
in Zeeland, door den graaf voor drie jaar aangesteld
en waartoe altijd alleen een „edele man" zou benoemd
worden, terwijl in art. 4 gezegd wordt, dat alles, wat
niet ter berechting van de lagere rechtbank staat, zal
behandeld worden „voer den grave of voer den bailiu."
Van dezen baljuw nu vinden wij later nooit meer ge-
sproken en allerwaarschijnlijkst is dus het hier vastge-
stelde nooit uitgevoerd en is steeds als van ouds de
burggraaf in Zeeland als „ebenbürtig" met of plaats-
vervanger van den graaf blijven optreden. Ten over-
vloede kan dit blijken uit een akte van 1308 x),
waarbij Jan van Henegouwen de heerlijkheid van
Voorne en het daarmede annex zijnde burggraafschap

-ocr page 56-

van Zeeland tot een vrije heerlijkheid verklaart en waarin
over het bnrggraafschap het volgende te lezen staat:

;;IL Yord bekennen wi hem alse van der borch-
graeffscep van Zeelant, dat syn recht es, zoe wanneer
wi comen binnen Bornesse, alse te rechten in Zeelant,
dat wi dan dien voirseiden G-heraerde, heere van Voerne
ende borchgrave van Zeelant, ontbieden sullen by
ons trecht te besitten. Ende hi es sculdich te komen,
ende daer te bliven op syns selfs cost alzo lange, als
dat rechten duret, het en ware dat hem syn lettede."

En, dat bovendien de burggraaf in vele gevallen
in plaats van den graaf optreedt, is duidelijk te zien
in 1477, in welk jaar er bij art. 49 van het Groot-
Privilegie o. a. bepaald werd, dat er, om een snellere
berechting mogelijk te maken, zouden geordineerd
worden „twaelf geswooren mannen, te weten, seven
Bewesterschelt, ende vijf Beoosterschelt, den welcken
burghgrave ende mannen men by den rade ende
staten ordineren sal soo redelycke wedden, als daer
toe dienen sullen...." Ook daarna is deze term
„burchgrave ende leenmannen" gebleven: in ofticieele
stukken vindt men bijna altyd de hooge vierschaar op
deze wijze aangeduid.

Yan 1477 af aan — het blijkt mede uit het aange-
haalde artikel 49 — zullen deze ordinaris leenmannen
jaarlijks een vaste wedde in geld ontvangen. En inder-
daad zijn reeds van het jaar 1469 af in de rekeningen
jaarlijks zekere uitgaven van „cleederen" verantwoord
voor vijf leenmannen Bewesten en vier Beoosten Schelde.

Uit nog veel vroeger tijd zien wij hetzelfde reeds
voor een andere categorie van ambtenaren van de

-ocr page 57-

hooge vierschaar geschieden. Reeds in de oudste reke-
ningen voor Zeeland Bewesten en Zeeland Beoosten
Schelde, respectievelijk over 1831—1333, 1342—1343
en 1344—1345 *) lezen wij onder het hoofd: „Item
wtghegheven van der knapen cleederen, die mijns
heren goet helpen bedriven ":

„Item Hughe Wouterss., die eescher es in mijns
heren vierscaerne, omme 2 paer cleederen metten voe-
dersen 13 <£ 12 sc."

„Item Pieter, den clerc 3) in mijns heren vierscaerne,
omme 2 paer cleederen metten voedersen 13°£12sc."

en zoo verder geregeld elk jaar tot het einde van
den landsheerlijken tijd toe, terwijl sedert 1408 alleen
in Bewesten Schelde hierbij ook altijd nog de kleedy
wordt verantwoord voor de „voirsprake" of later
„advocaat" van de hooge vierschaar.

Aan al deze, ik zal ze nu maar noemen vaste
ambtenaren is — het blijkt weder ondubbelzinnig uit
de rekeningen sedert 1432 — nu nog bovendien sedert
dat jaar geregeld een zekere wedde in geld uitbetaald
en ook dit is onveranderd zoo gebleven tot aan onzen
afval van Spanje toe.

Nog een enkele opmerking moet ik hier maken,
m. n. ten aanzien van den eerstgenoemden ambtenaar,
den „eescher", „ heyscher", „upheyscher", „uproeper"
of hoe hij verder genoemd mag worden, dat is dus

-ocr page 58-

de rechteischer of baljuw van \'s graven wege Klaar-
blijkelijk zijn later, m. n. sedert het begin der 156
eeuw, diens functies voor het grootste gedeelte op den
rentmeester in Zeeland Bewesten of Beoosten Schelde
overgegaan1), die, zooals wij voor het eerst duidelijk
kunnen zien in het privilegie van 1477, art. 49, ook
als baljuw van \'s graven wege, of zooals het later heet,
als hoogbaljuw optrad. Ten aanzien van misdaden op
het platteland, die voor de hooge vierschaar dienen
berecht te worden, is daar het volgende bepaald:

„ Die rentmeesters van Bewesterschelt ende van Be-
oosterschelt, hare stedehouders ofte hare dienaars, elcx
in sijnen bedryve (zullen) gehouden zijn dien voorsz mis-
dadige te vangen, ende te brengen in den steen, te weten
die gevangen worden Bewesterschelt, in Middelburgh,.
ende die gevangen worden Beoosterschelt, inZierckzee..."

-ocr page 59-

Soms is intusschen toch nog de oorspronkelijke
„heescher" in functie gebleven, echter onder een anderen
naam, immers sedert 1432 is in de rekeningen de
„eescher" verdwenen en vinden wij op deze plaats
altijd gesproken van „ scout van der hoochster vier-
schare", nog later „scout van der hoochster banne".
Wat precies zijn werkzaamheid was, is niet geheel
duidelijk, maar waarschijnlijk is hij eenvoudig voor het
geval de rentmeester niet kan optreden, diens plaats-
vervanger 1). Op den duur wordt het ambt erfelijk en
steeds door een der leenmannen zelf bekleed. Uit 1515
is nog in afschrift een commissie bewaard gebleven
voor „Janne Micault" als „leenman ende schoutet van
onsen hooghen banne van Zeelant", waarin zijn taak
als rechterlijk ambtenaar aldus wordt omschreven:

„ . . . . Onse mannen van leenen te manen
recht, w^et ende justitie te doen ende rechtveerdige
vonnissen te wysene in alle zaecken ende stucken tot

1  v. d. Spiegel, Hooge vierschaar blz. 83 neemt aan, dat deze
„schout" bepaaldelijk in leenzaken optrad. In de eerste plaats is het
niet waar, zooals daar gezegd wordt, dat deze schout optrad bij het
overdragen van leengoederen, immers dit had, zooals wij in Hoofd-
stuk II zien zullen, niet plaats door „burchgrave ende mannen" maar
alleen door „leenmannen". En verder zijn de nog overgebleven vonnissen
in leenzaken te gering in aantal om daaruit de conclusie te trekken,
dat hierbij altijd niet de rentmeester, maar de „schout" als eischer
optrad. Hierachter laat ik als Bijlage I een vonnis van de hooge
vierschaar in een leenzaak volgen. Het is er hier voornamelijk om te
doen, dat wij er duidelijk uit zien, welke positie de „schout" er bij
innam. Ten aanzien van de verhouding tusschen burggraaf en schout
lette men in het bijzonder op de woorden: „In presencie van den
burchgrave ende ter maninghe van den scout."

-ocr page 60-

zijn kennisse ende gerecht staende ende behoorende" *).

Om bet hier gezegde nu nog eens in het kort samen
te vatten is dus de toestand deze, dat, zoolang de
hooge vierschaar bestaan heeft, zij steeds was samen-
gesteld uit den graaf of diens plaatsvervanger, den
burggraaf, met de leenmannen („burchgrave ende leen-
mannen"), sedert 1290 op zijn minst 9 Bewesten en 7
Beoosten Schelde, negen van welke later, met zeker-
heid sedert 1469, als „ ordinaris leenmannen", zooals
de term in het Groot-Privilegie van 1477 luidt, uit
de grafelijke kas een zekere wedde voor hun „ tab-
baertlaken" ontvingen. Naast deze voorname leden
van de hooge vierschaar staan de bezoldigde vaste
ambtenaren, vooreerst de „ heescher", later „ schout
van den hooghen banne" genoemd, vervolgens de
„clerc", later „notarius van mijns heren vierschare"
genoemd, en eindelijk alleen Bewesten Schelde de
„voirsprake" of advocaat, welke allen, evenals later de
„ordinaris leenmannen", oorspronkelijk alleen salaris
ontvingen voor hun „tabbaertlaken", sedert 1432 echter
bovendien nog jaarlijks een vaste wedde in geld.

-ocr page 61-

HOOFDSTUK II.

De liooge vierschaar als rechtbank in civiele zaken
en als leenhof.

Reeds meer dan eens werd er in de voorgaande
bladzijden op gewezen, dat in Zeeland de graaf reeds
vroeg een deel van zijn rechtsmacht, die in de vrij-
willige en een deel der contentieuse zaken, heeft moe-
ten missen.

De eerste was in den tijd van de oprichting der
hooge vierschaar in 1290 reeds geheel in handen der
afzonderlijke ambachtsgerechten *) gekomen. Immers
reeds de oudste keur van c. 1257 bepaalde in art. 26:

„ Omnia spectant ad veritatem comitis, excepta
lantzake 1)".

1  Het is waar, onder den term „lantzake" worden van de vrijwillige
rechtspraak alleen overdrachten van en akten van verband op onroerend
goed (transporten en plechten) verstaan, maar in dien tijd bestond

-ocr page 62-

In 1290 beloofde G-uy van Vlaanderen, geheel in
overeenstemming hiermede, dat, ingeval Zeeland Be-
westenschelde hem werd toegewezen, daar deze regel
zou blijven gelden:

„Tout jugement seront fait par les hommes (dat zijn
de leenmannen), le conté et par le plus grant siute x);
mes les quereles, kon apele landsake, on jugera par
eschievins, einsi ke on a fait jusques aore" 1).

Dat wij inderdaad onder den term „lantzake" 2) in
de keur van c. 1257 zaken betreffende onroerend goed
te verstaan hebben, wordt ons geheel duidelijk uit de
overeenkomstige bepaling van de keur van 1290, waar
in art. é op de in het vorige hoofdstuk aangehaalde
bepalingen over de instelling van de hooge vierschaar
de volgende woorden volgen:

„Daer men alle waerheiden bi sal nemen ende
vonnisse sal sceiden, ende alle dinc berechten voer
den grave of voer den baeliu, ende alle dinc sal be-

1  v. d. Bergh II, nr. 668. Het stuk is niet, zooals daar wordt op-
gegeven, van
1289, maar van 1290, daar in de dateering de Paaschstijl
wordt gevolgd; zie ook Willelmi Procuratoris Chronicon ed.
Pijnacker
Hordijk
, blz. XXI. Dit stuk is ook aangehaald bij Fockema Andreae IV,
blz. 397.

2  In anderen zin komt de term voor in art. 89 van de keur voor
Zeeland van 1290, waar men er blijkbaar zaken van een waterschap,
onder te verstaan heeft.

-ocr page 63-

hoeren tot haerre waerheit sonder eyghendom
van erven, die sal staen scependomme."

Misschien zijn onder „eyghendom van erven", be-
halve overdrachten van onroerend goed, ook reeds
geschillen over het bezit van onroerend goed, dus
zaken, behoorende tot de contentieuse rechtspraak, te
verstaan, en behoorde dus bij de oprichtiüg derhooge
vierschaar in 1290 ook reeds een deel van de recht-
spraak in contentieuse zaken tot de competentie van
de lagere gerechten 1).

Hoe dit zij , vrij spoedig na dat jaar hebben we hier-
omtrent zekerheid. De keuren, in 1328 bijna te gelijker
tijd en vrijwel in dezelfde bewoordingen aan Zeeland
Bewesten en Beoosten Schelde gegeven, bevatten dien-
aangaande vrij uitvoerige gegevens 2). Al dadelijk bevat
deze keur in de negen eerste artikelen uitvoerige be-
palingen over de samenstelling en den werkkring der
colleges van schout en schepenen in de afzonderlijke
ambachten, hetgeen er reeds op wijst, dat hunne be-

2  Ook reeds de keur voor Zeeland Bewesten Schelde van 1290,
wel te onderscheiden van die voor geheel Zeeland uit hetzelfde jaar
(v.
d. Bebgh II, nr. 748). Het is echter hoogst twijfelachtig, ofFlorisV
op denzelfden 13en November 1290, waarop hij geheel Zeeland een keur
gaf, ook deze keur voor Bewesten Schelde heeft uitgevaardigd. Zie
daarover nader Bijlage
II.

-ocr page 64-

voegdheid in de laatste jaren aanzienlijk moet zijn
uitgebreid; en dan lezen wij verder in art. 10:

„So wie van binnen slants van bekender schuit,
daer die dach of leden is ende des Sondaechs aen
den scoutate rechs begheert, daer zal die scoutate
binnen der weeke eenen dach toe legghen, ende hem
recht daer af doen, als voerscreven es/\'

In het volgende artikel 11 treffen wij een bepaling
aan over den tijd, wanneer deze zaken voor schout
en schepenen zullen behandeld worden x). In art. 19
lezen wij:

„Die scoutaten ende scepenen huyt elcker mael-
stede, sijn die scepene edel of onedel, zullen recht
doen in allen sterfhusen van der maelstede, ende dat
besceeden ende deelen, daer mens begheert"; ten
slotte in art. 13:

„So wye ghedaghet wordt van onbekender schuit,
ende binnentslants niet en es, die zal die scoutate
te wetene doen tot synen huse; comt hy niet, daer
zal ommegaen alsulck recht, als scepenen wysen".

Een belangrijk deel van de rechtspraak in conten-
tieuse zaken, die over zaken van schuld, was dus in
1328 reeds in handen van de afzonderlijke ambachts-
gerechten, en wij mogen veilig aannemen, dat daarna
in den loop der 14e en in de 156 eeuw steeds meer
contentieuse zaken van de hooge grafelijke vierschaar

-ocr page 65-

op deze zijn overgegaan en zoodoende de hooge vier-
schaar op het einde der 15e eeuw, of misschien al
vroeger, van de rechtspraak in contentieuse zaken
alleen de crimineele rechtspraak heeft overgehouden,
nadat alle lage gerechten zonder uitzondering in het
bezit waren gekomen van de civiele rechtspraak in
eerste instantie.

De rechtspraak in civiele zaken der hooge vier-
schaar zou dus hiermede spoedig afgehandeld zijn,
ware het niet, dat ik hier nog op twee punten te
wijzen had.

Vooreerst, men zij er wel op bedacht, dat, waar ik
hier spreek van civiele zaken voor ieder ambachtsgerecht
afzonderlijk, daaronder niet worden begrepen geschil-
len tusschen „edelen en aanzienlijke ingezetenen"1).
De behandeling van deze heeft altijd de graaf aan zich
voorbehouden, en blijkbaar heeft ook de hooge vierschaar,
althans als vast college na 1290, daarin nooit iets te
zeggen gehad. Alle vonnissen toch, door v.
d. Spiegel
t. a. p. uit v. Miebis aangehaald 2), spreken niet van den
graaf en zijn mannen, maar alleen van den graaf, en
men kan ze dus veilig rangschikken onder die zaken, die
met de „cas réaux" of „enormitatos" en met de geschillen
tusschen de steden onderling en de steden en het platte-
land altijd tot de uitsluitende competentie van den vorst
zijn blijven behooren3), en die, wat Zeeland betreft,
dadelijk bij de oprichting in 1428 vlg. op het Hof van

1  Zie v. d. Spiegel a. w. blz. 93.

2  a.w. II, 306 (1323), III, 111 (1359) en IV, 190 (1441).

3  Zie daarover o. a. Fruin, Staatsinstellingen ed. Colenbrander,
blz. 35 en 117.

-ocr page 66-

Holland overgingen *). In deze zaken heeft de hooge
vierschaar dus nooit iets te zeggen gehad, en het is
daarom, dat ik ze hier maar even pro memorie vermeld.

Met rechtspraak in civiele zaken in hooger beroep
daarentegen heeft de hooge vierschaar wel gedurende
korten tijd te maken gehad. Ik wil bij dit tweede
punt, waarop ik te wijzen heb, hier nog even nader
stilstaan.

Beroep van een lagere rechtbank op een hoogere
heeft reeds van overoude tijden af bestaan, al is
ook de aard van dat beroep in verloop van tijd be-
langrijk gewijzigd. Intusschen, met dit laatste ver-
schijnsel hebben wij voor ons doel nu minder te maken,
wel met eene andere algemeen geconstateerde waarheid,
waarover
Fockema Andbeae het heeft terzelfder plaatse,
waar hij handelt over de verschillende soorten van
hooger beroep 1), die er achtereenvolgens in verloop van
tijd geweest zijn. Ik bedoel n.1. dit, dat overal, waar
de Frankische schoutengerechten en gravengerechten
bestaan hebben, er beroep is geweest van de eerste
op de laatste. Wij mogen dit dus ook voor Zeeland
aannemen, met alle zekerheid voor die tyden, waarin
de graaf nog zelf in zijn vierschaar te recht zat2).
Toen dit door de groote uitbreiding zijner macht echter
niet zooveel meer mogelijk was en de burggraaf als

1  Bijdr. IV, blz. 449.

2  Vgl. in dit verband ook art. 4 van de keur van Zeeland van 1290,
in \'t bijzonder deze woorden: „ Daer si (d. i. sckout en sckepenen)
spreken tweersins, dat sal men keeren an den gesworene" (d. i. de
hooge vierschaar).

-ocr page 67-

plaatsvervanger voor hem in de hooge vierschaar optrad,
toen bovendien in verband hiermede en door nog vele
andere oorzaken, die wij nader zullen leeren kennen
bij de behandeling van de hooge vierschaar als recht-
bank in crimineele zaken, de zittingen van dit college
steeds zeldzamer werden, was het zeer begrijpelijk,
dat men zich eerst niet tevreden stelde met een uit-
spraak niet van den graaf zelf en later, toen ook door
den burggraaf steeds zeldzamer in Zeeland vierschaar
wTerd gehouden, men erop bedacht was een anderen
weg te vinden om van de uitspraken van de lagere
gerechten in hooger beroep te gaan.

En niet alleen door de rechtzoekenden werd dit
gevoeld. Ook — en dit zeker niet het minst — de
rechtgevende, de graaf zelf, is hiervan altijd ten volle
overtuigd geweest en heeft steeds al het mogelijke
gedaan om duidelijk te doen gevoelen, dat hij altijd
degene was, die in alles het laatste woord had. Reeds
uit oude tijden hebben wij hiervan aanwijzingen.

Zoo noemt van Son, Oorsprong van het Hof van
Holland blz. 258, noot 1, een uitspraak van graaf
Willem VI uit het jaar 1408 naar aanleiding van
klachten, die hem uit Middelburg zijn ter oore gekomen.
De oorspronkelijke brief is nog in het Middelburgsch
archief bewaard gebleven, zie
de Stoppelaar, Inventaris
van liet Oud Archief der Stad Middelburg 115.
Zooals de brief daar beschreven is, schijnt het, dat
deze niets met de zaak te maken heeft; maar voor
ons komt het juist aan op het eerste gedeelte, waar-
van daar gezwegen wordt, en dat aldus luidt:

„Willem enz... laten weten allen onsen goiden luden,

-ocr page 68-

ondersaten ende gemeenten van onser goider stede
van Middelburch ende van onsen lande van Walcheren,
hoe wy verstaen hebben, dat alrehande vloekmaren
gegaen sijn, dat wy meyninge soude hebben sulc
gerecht binnen onser stede voirscreven te setten,
dair ghi ende onse goide stede aen uwen goiden rechten
bi vercort soudt wesen, ende boven recht ende reden
gescyet *) tot onser behoif, des niet en is ende nye
en dochten noch in geenre wijs meyninge en hadden
ende souden oic dat node doen of in eniger maten
gehengen; ende, want wy nyement veronrecht en willen
hebben, so willen wy ende bevelen enen ygeliken, wairt
dat hi van onsen gerecht voirscreven of van enich
van hun veronrecht worde, dat hi dat ons ende
onsen rade aenbrenge, wy willen hem dat
also doen beteren ende ofnemen den ghenen, die dat
dede, dats hem ewelic een ander hoeden sal...

Op de laatste woorden komt het aan, en in verband
met het een en ander heeft v.
d. Spiegel het zonder
twijfel in zijn reeds meermalen aangehaalde verhande-
ling 1) bij het rechte eind gehad, wanneer hij schrijft,
dat naar zijn meening in de gevallen, dat de graaf
zelf te recht zat, er geen hooger beroep van noode
was, in het geval echter, dat de zaak was afgedaan
door diens plaatsvervanger, den burggraaf, er altijd nog
hooger beroep openstond op den graaf zelf.

Trouwens, hoe kan het stelliger gezegd worden dan
in het ook door v.
d. Spiegel eenige bladzijden verder 2)

1  a.w. blz. 100.

2  blz. 105.

-ocr page 69-

aangehaalde art. 23 van het Eerste Capittel van de
keur van 1495:

„Ende wie hem van sulken berechte ghevoelt ge-
graveirt, die sal daer af mogen appelleren voor den
grave of mambour ende die van zynen grooten rade;
ende, zoe wanneer de grave of mambour zelve zit,
soo sal sulck berecht sonder appel, of beroup van
weerden bliven."

en ook in het daarop volgende artikel 24:
„Item, dat schepenen (d.w.z. de lage gerechten) ende
gezworen (d. w. z. de hooge vierschaar) vonnisse sal
beroupen worden, daer ende alsoe als men dat ge-
woenlick es geweest van doene, tzy by appellacie oft
reformacie, naer gelegentheit van der saicke".

Om het dus nog eens kort samen te vatten, men had
in het algemeen dezen toestand: wanneer iemand van
een uitspraak van een lager gerecht in hooger beroep
wilde komen, kon hij in de eerste plaats zijn zaak voor
de hooge vierschaar brengen; maar de zaak was alleen
uitgemaakt, voor het geval de graaf zelf daar tegen-
woordig was. In alle andere gevallen stond er nog van
de hooge vierschaar beroep open op den graaf, d. i. op
het Hof van Holland, dat sedert Philips den Gloede
voor Holland, Zeeland en West-Friesland het grafelijk
gerechtshof was geworden.

Er is veel over den oorsprong van dit gerechtshof
geschreven. Het volledigst vindt men alles bij elkaar
in het artikel van Jhr. Mr.
Th. H. F. van Kiemsdijk in
den Fruinbundel (1894) over den Oorsprong van het
Hof van Holland. Yeel van het daar gezegde kannen
wij voor ons onderwerp stilzwijgend voorbijgaan, maar

-ocr page 70-

deze conclusie is voor ons van groot belang, dat
sedert 1433, nadat men vóór dat jaar ook al herhaal-
delijk, in het bijzonder in 1428, pogingen in die richting
gedaan had, de Raad van den graaf, die oorspronkelyk
hem ook in het bestuur bijstond (zoo werden tot de
oprichting der afzonderlijke Rekenkamer in 1433 voor
dezen Raad ook nog de rekeningen afgehoord), uit-
sluitend rechterlijk college is geworden, en wel rechter-
lijk college in het hoogste beroep voor alle baljuw-
schappen, waaruit toen nog Holland, Zeeland en
West-Friesland waren samengesteld.

Ten aanzien van Zeeland dient hierbij, in onder-
scheiding van de meeste overige baljuwschappen, vooral
op één bijzonderheid gelet te worden. Nemen wij b.v.
het oude Zuid-Holland, dan zien wij daar ten allen
tijde van de lage heerlijkheden eerst hooger beroep op
de te Dordrecht zetelende hooge vierschaar, daarna
van deze op het Hof van Holland x). In Zeeland
daarentegen heeft somtijds direct op het Hof van
Holland beroep plaats gehad, zonder dat daarbij eerst
de hooge vierschaar werd geraadpleegd, en dat niet
alleen, nadat sedert 1501 de hooge vierschaar in haar
ouden vorm niet meer bijeenkwam, maar ook reeds
vóór dien tijd, toen, blijkbaar omdat het toch meestal

-ocr page 71-

zoo vele jaren duurde, voordat er weder een zitting
van de hooge vierschaar in Zeeland werd gehouden,
de zaken reeds direct voor den graaf in zijn nu per-
manent zitting houdend college, het Hof van Holland r
gebracht werden, m. a. w. al spoedig na de definitieve
vestiging van het laatste college in 1438 werden de
hooge vierschaar en het Hof rechterlijke lichamen, die
concurreerend met elkander in hooger beroep recht
spraken. Zoo laat het zich ook begrijpen, dat in de
latere Zeeuwsche keuren, m. n. in die van 1495 (Cap. I,
art. 24) over hooger beroep alleen de vage uitdrukking
is te lezen: „Daer ende also als men dat gewoenlick es
geweest van doene," terwijl er nooit bepaald van hooger
beroep voor de hooge vierschaar wordt gesproken *).

Ik wil ter nadere bevestiging van het hier beweerde
nog eenige plaatsen aanhalen uit de in het Algemeen
Rijksarchief bewaarde oudste registers van het Hof
van Holland. Eerst een plaats uit het jaar 1450 1),.
waaruit men zien kan, dat toen aan de hooge vier-
schaar in hooger beroep nog wel macht werd toegekend.
Een zekere Gillis, bastaard van Haamstede, was van
een vonnis van de Goesche vierschaar direct voor het
Hof van Holland in appel gekomen. De schepenen van
Goes beweerden nu voor het Hof, dat „woude de
voorschreven Gillis hunluiden iets daer af (n.1. van het

1  Te vinden in het Memoriael van Sententiën C, f°. 24. Deze plaats■
is aangehaald in (v.
d. Spiegel) Historie van de Satisfactie van
Goes, blz. 336, een werk, waarin men, meer dan de titel zou doen
vermoeden, veel belangrijks kan vinden over de geschiedenis van
Zeeland in het algemeen, met name ook veel, voor ons onderwerp .
van belang.

-ocr page 72-

tegen hem uitgesproken vonnis) aanzeggen, hy ware
-dat schuldig te doen voorden graave en zyne mannen,
zittende ter hooge vierschaare Bewesten Schelde in
Zeeland, tot welken regte zy henluiden praesenteerden."
En het Hof ging hierop in: immers het slot van het
vonnis luidde aldus: „dat mit regte en goede redenen
die van Groes gedeclineerd hebben, en haar declinatie
van waarde is, wyzende de zaake beregt te weezen
by den geenen en ter plaatse, daar dat behooren zal."
Zoo werd dus in het midden der vijftiende eeuw de
hooge vierschaar soms nog eerst geraadpleegd, ja men
stond er vaak bepaald op, dat dit geschieden zou;
maar de einduitspraak was toch altijd bij het Hof van
Holland >).

Op het einde der 15® eeuw is dit ten slotte de eenige
rechtbank in appel geworden 1). Al heel duidelijk blijkt
dit nu geheel voorbijgaan van de hooge vierschaar uit
een vonnis van het Hof van Holland van 1494, dat
we om het belang der zaak hierachter in zijn geheel
als Bijlage IV laten volgen.

Sedert het einde der 15° eeuw was het dus voor

1  Ook reeds van vóór dien tijd hebben we aanwijzingen, dat soms
niet eerst de hooge vierschaar geraadpleegd werd. Men zie voorbeelden
met betrekking tot Middelburg uit 1434 (Memoriael A1°., f°. 213), Zie-
riksee uit 1435 (Memoriael A 2°., f«. 57 vo)j Reimerswaal uit 1445
(Memoriael F 1°., f°. 56 V) en 1463 (Memoriael G-, f". 15, 20 en 47). Het
zijn hier echter meestentijds zaken, waarin resp. de steden Middelburg,
Zieriksee en Beimerswaal als een der partijen optreden, en die dus
reeds als zoodanig direct tot de competentie van het Hof van Holland
behoorden (zie ook hiervóór, blz. 39).

-ocr page 73-

goed uit met de bevoegdheid van de hooge vierschaar
om recht te spreken in civiele zaken in hooger beroep.

Daarna, ook nog in den tijd der Republiek, is steeds
voor Zeeland het Hof van Holland het eenige appel-
hof gebleven. Wel heeft men meer dan eens, eerst c. 1547,
daarna in 1579 *) en ten slotte in de 17® eeuw, in 1669,
getracht een afzonderlijk Hof van Zeeland op te
richten 1). Steeds echter te vergeefs. Bij het laatste
provisioneele accoord van 1674 tusschen Holland en
Zeeland heeft het Hof zijn bevoegdheid in Zeeuwsche
zaken behouden en eerst na den val van onze federatieve
Republiek, als uitvloeisel van de nu voor ons geheele
land geldende tweede grondwet van 1801, is in 1803
Zeeland een departementaal gerechtshof deelachtig
geworden, dat ook rechtspraak had in Zeeuwsche zaken
in hooger beroep, verder, evenals het Hof van Holland,
ook in enkele civiele zaken in eerste instantie.

Ten slotte een enkel woord over de rechtspraak van
de hooge vierschaar in leenzaken, welke rechtspraak
overal en altijd een geheel afzonderlijk karakter heeft
gedragen, en waarmede, in tegenstelling met de gewone
civiele rechtspraak, de hooge vierschaar tot het einde
toe zich nog steeds is blijven bemoeien. Wel te ver-
staan met contentieuse rechtspraak in leenzaken.
Immers vrijwillige rechtspraak in leenzaken had nooit

1  Zie Eockema Andreae, Bijdr. IV, blz. 416.

-ocr page 74-

voor „burggraaf en leenmannen" of de hooge vier-
schaar plaats.

Het is noodig hierop nog even met bijzonderen
nadruk te wijzen, omdat men licht op een dwaalspoor
zou gebracht worden, o. a. door de bewoordingen van
het zesde punt van beschrijving voor de vergadering
van de Staten van Zeeland van 29 Juli 1582 *):

„Item alzoo Uw E. gelieft heeft dyen van den
Gecommitteerden Raede by provisie tauthoriseren op
de saecken, competerende burehgrave ende leenmannen,
ende dat die van den voorscreven Raede (onder cor-
rectie) nochtans oirboirlicker vinden tot gerieve van
partyen, dat die transporten, die eertijts voor
burehgrave ende leenmannen plagen te ge-
schieden, bij provisie over geheel Zeelant gepasseert
mogen worden

Wij zien uit deze woorden, dat reeds toen een college
als de Staten van Zeeland een verkeerde voorstelling
had van de zaak 1). Ten allen tijde toch is het met
de zaak aldus gesteld geweest2). Wanneer iemand zijn
leen aan een ander wilde overdoen, kon hij dat —

1  Ook later is men steeds aan die opvatting blijven vasthouden.
Zoo stelt v.
d. Spiegel a.w. § 38 het ook nog voor, als of de hooge
vierschaar „stondt over de overdrachten, verkoopingen en belastingen
van leenen, ambachten en tienden."

2  Men zie in het algemeen over het overdragen van leenen Fockema
Andkeae
, Oud-Nederlandsch Burgerlijk Regt I, blz. 293 vlg., nog iets
korter en duidelijker de aanteekening in
de G-boot, Inleiding tot de
Hollantsche Rechtsgeleertheyt ed.
Fockema Andbeae II, blz. 132.

-ocr page 75-

het is zonder meer duidelijk — nooit dan door tusschen-
komst van zijn leenheer, den graaf doen. Maar deze kon
op zijn beurt weder niet tot de beleening van den nieuwen
eigenaar overgaan, als hem niet eerst getoond werd de
brief, waarbij het leen door den ouden leenman aan den
nieuwen
Averd overgedragen. Dit is de z. g. mannen-
brief, aldus genaamd, omdat in de meeste gevallen
bij deze handeling „mannen van de grafelicheyt van
Zeelant", dat zijn dus de leenmannen, als bekrachtigers
van deze overdracht optraden, op dezelfde wyze, als
tegenwoordig de notaris bij overdracht van onroerend
goed. Maar de eigenlijke beleening heeft eerst plaats
door den graaf, of in later tijd in Zeeland in de
meeste gevallen door diens rentmeester Bewesten of
Beoosten Schelde, die bij deze handeling ook de meest
geïnteresseerde was door het geld, dat er telkens bij
zulk een handeling ten behoeve van de grafelijkheid
moest worden betaald Leenmannen nemen dus alleen
in zooverre hieraan deel, dat zij het zijn, die vóór de
eigenlijke beleening den mannenbrief opstellen, maar
nooit is er sprake van een leenakte, ten overstaan
van „burggraaf en leenmannen" of dehooge vierschaar
opgemaakt.

Een enkele maal schijnt men het ook in de 15e
eeuw wel eens uit het oog te hebben verloren, dat

-ocr page 76-

alleen de graaf of diens rentmeester een goed opnieuw
kan beleenen; in het privilegie van 1454, door Karei
den Stoute in naam zijns vaders gegeven, wordt het
ten minste in punt 2 nog eens duidelijk omschreven;

„ Item que nuls, quels quils soient, ayans mauvais
fiefs, soient ambochts, dismes on autres, et qui nont
nuls fils legitismes, ne pourront doresenavant iceulx
fiefs vendre, aliener ne transporter a aultruy, ayans fils
ligitismes ou qui seraient de moindre eage que les
vendants, si non par expres ottroy et consentement
de mon dit tres redoubte seigneur et pere et par ses
lettres patentes, et que avecq ce les transpors de
tous aultres fiefs, queconque quils soient, se feront a
la personne de mon dit tres redoubte siegneur." a)

Het is dus nu duidelijk, dat er van vrijwillige recht-
spraak in leenzaken voor de hooge vierschaar nooit
sprake is. Iets anders is het echter met geschillen
over leenzaken, die steeds voor „burggraaf en leen-
mannen" zijn behandeld, tenminste, voor zoover dat
uit de ons ten dienste staande bronnen is na te gaan.
Yoor de tijden, die voorafgaan aan de 16e eeuw zijn die
bronnen maar zeer schaarsch, gelijk ook te begrijpen
is, waar slechts weinig van zulke zaken zullen zijn
voorgekomen1). Uit de 16e eeuw hebben wij wat

1  Men zon desnoods rechtspraak ia een leenzaak kunnen zien in de
akte, afgedrukt bij
v. d. Bergh II, n°. 137 (Archief O. L. Y. Abdij te
Middelburg, Reg. n°. 49) van het jaar 1266, de akte van 1318, beschreven
ald. Reg. n°. 152, die van 1331 bij v.
Mieris II, blz. 527, en die van
1454, afgedrukt bij
Boxhorn II, blz. 244—247.

-ocr page 77-

meer aanwijzingen, want ook dan is nog altijd de
hooge vierschaar het leenhof voor Zeeland gebleven,
hoezeer men ook steeds getracht heeft geschillen in
leenzaken, (evenals civiele zaken in hooger beroep
kwamen voor het Hof van Holland) te brengen voor
het in 1469 nieuw opgerichte Leenhof van Holland *).
Bij de ampliatie op de keur van 1495 uit het jaar 1515 1)
is daaraan voor goed een einde gemaakt, waar er in
art. 7 bepaald is, dat „sy (d. i. het Leenhof van Hol-
land) hem verdragen eenighe kennisse meer te nemen
int petitoir van de ambochten, leenen ende eerlicke 2)
goeden, in Zeellant gelegen, maer laten die kennisse
daeraf den burchgrave ende mannen van Zeellant,
behoudelic dat de zelve burghgrave ende mannen ge-
houden worden den partien ordinarlic goet, cort ende
onvertogen rechte te doen, tot hueren redelicken
coste."

In het algemeen schijnt men zich aan deze bepaling
gehouden te hebben. Wel is er in de vernieuwde
ordonnantie voor het Leenhof van Holland van 1520 3)
steeds sprake van het leenhof voor „ ons landen van
Hollant, Zeelant ende Frieslant", maar uit enkele
vonnissen, die ons nog in copie in het Eerste Copu-
laatboek der Rekenkamer van Zeeland bewaard zijn

1  In de editie van de keur van Zeeland van 1625 is deze ampliatie
achterin gevoegd. Het citaat is hierboven afgedrukt naar een gelijk-
tijdig afschrift in het Eerste Copulaatboek van de Rekenkamer van
Zeeland.

2  lees: heerlicke.

3  Groot Placcaatboek II, blz 681.

-ocr page 78-

gebleven, kunnen wij duidelijk zien, dat geschillen in
leenzaken nog altijd voor het college van burggraaf
en leenmannen in Zeeland behandeld bleven1). De
copieën zijn waarschijnlijk genomen uit de oorspron-
kelijke registers, die inderdaad in de 16® eeuw in deze
zaken van ons college moeten bestaan hebben.

Wij kunnen dit opmaken uit eenige losse stukken r
nog aanwezig in het Zestiende Copulaatboek (Inv. nr. 12)
van het Archief der Ambachtsheerlijkheid Bruinisse,
f°. 128—131 2). Ze waren overgelegd in een in 1557
voorde hooge vierschaar gevoerd proces tusschen den abt
van Middelburg en eenen Rijcken Pier over het planten
van boomen te Oostkapelle, en een er van is een
extract „ uten registre van zaken, dienende voor burg-
graaf ende leenmannen der graeflicheyt van Zeellant."
Yan dit register is echter op het oogenblik geen spoor
meer te vinden.

Uit al het gezegde blijkt genoegzaam, dat de hooge
vierschaar naast hare andere functies ook altijd die
van leenhof vervuld heeft. Dit is zoo blijven duren tot
na de troebelen. Toen echter zijn deze functies van
haar op het college van Gecommitteerde Raden over-
gedragen, zooals wij uitvoerig kunnen lezen in het
reeds boven blz. 48 genoemde geschreven register
van notulen van de Staten van Zeeland3). Op den

1  Een van deze vonnissen is hierachter afgedrukt als Bijl. I. Dit
zelfde vonnis werd hiervóór blz. 33, noot 1, ook reeds aangehaald, om
daaruit de positie van den „schout van der hooger vierscare" duidelijk te
maken. De beide andere vonnissen dateeren uit de jaren 1542 en 1551^

2  Dit archief bevindt zich in het Bijksarchief-depót in Zeeland, en.
is beschreven in Versl. omtrent \'s Bijks Oude Archieven 1903, blz. 213 vlg..

3  Aldaar f°. 136 v°.

-ocr page 79-

10den Mei 1582 is door deze het volgende besluit ge-
nomen :

„ Op de propositie, den Staten gedaen, dat oirbaer
waer te vorsien, dat van allen acten, die voer burgh-
grave ende leenmannen geschiet ende gepasseert
zijn geweest zedert tjaer LXXIItic]l ende daeraff by
den greffier van den selve burchgrave ende leen-
mannen behoort notule ende registre gehouden ge-
weest te zijn, dwelck nyet en is gedaen tzedert
tvoirscreven jaer LXXIIfcicl1 ende noch dagelicx alsnoch
nyet gedaen en wordt, soude daerom alsnu notitie
gehouden behooren te werdden voer de Gecommit-
teerde Raeden van Zeelant; is goet gevonden, dat
alle acten, die eertijts gepasseert zijn geweest voer
burchgrave ende leenmannen, zullen voertaen gepas-
seert wordden voer die van de voirscreven Raeden,
om daer aff behoorlicke notitie te doen houden,
daertoe die van den voirscreven Raede worden ge-
authoriseert by desen, oock om publicatie ten dyen
fyne te doen doen ende om insgelijcx notitie te cry-
ghen ende te doen houden van tgene, dat durende
die troublen tzedert tjaer LXXIIticl1 mach wesen ge-
passeert zonder behoorlicke notitie oft registre daeratf
gehouden te zijn, stellende daertoe sulcke penen van
nulliteyt oft andere, als die gelegentheyt van der zaken
is vereysschende, ende dit al by provisie ende zonder
prejudicie van yemants gerechticheyt."

Men ziet het, eerst is de functie van leenhof nog
slechts provisioneel op Gecommitteerde Raden over-
gegaan. Maar in 1586 is deze toestand bestendigd. In
dat jaar is den 30en Juni door de Staten van Zeeland

-ocr page 80-

bepaald 1), dat „de judicature der zaaken, burggraaf
en leenmannen rakende, mitsgaders de domeinen in
prima instantia mogen komen voor Gecommitteerde
Raaden, en in de 2a instantie voor de Staaten."

1  De Staten-notulen uit de jaren 1583—1586 zijn verloren; men
zie echter den index op de Staten-notnlen van 1575—1586, aanwezig
in het Rijksarchief in Zeeland, (Aanw. 1897, 12), aldaar f°. 181.

-ocr page 81-

HOOFDSTUK III.

Be hooge vierschaar als rechtbank in crimineele zaken.

Wij zijn. thans genaderd tot het belangrijkste onder-
deel van onze verhandeling: de hooge vierschaar als
crimineel gerechtshof. Immers niet alleen, dat, zooals
wij hierna nog in bijzonderheden hopen aan te too-
nen, ook onder de Republiek in zekeren zin de hooge
vierschaar van Zeeland Bewesten en die van Zee-
land Beoosten Schelde als crimineel gerechtshof zijn
blijven voortbestaan, ook uit den tijd daarvóór kun-
nen wij ons een duidelijker beeld vormen van hare
crimineele dan van hare civiele functies, doordat zulke
belangrijke bronnen ons daarvoor zijn bewaard gebleven.
Ik bedoel de nagenoeg van het begin der veertiende
eeuw af volledige reeks van rentmeesters-rekeningen *),
waarin telken jare onder de ontvangsten vrij uitvoerig
de wegens verschillende misdaden aan de grafelijkheid
vervallen boeten worden verantwoord. Deels aan de
hand hiervan wil ik de geschiedenis van ons college
als crimineele rechtbank nagaan.

-ocr page 82-

In de eerste plaats: welke waren de crimineele zaken,
die voor het hooge gerechtshof in Zeeland moesten
behandeld worden? In het algemeen kan men zeggen:
alleen de hoogere crimineele zaken, zooals het reeds
in de keur van c. 1257, in art. 6, luidt:

„ Forefactum dimidii hominis, vel ultra. erit in
gratia comitis. Forefactum inferius dimidio homine,
nisi infra treugas 1), non erit in gratia comitis."

Deze op het eerste gezicht eenigszins duistere om-
schrijving wordt ons duidelijk door de overeenkom-
stige bepaling in de volgende keur van 1290, daarvan
art. 39:

„ Alle wonden ende alle quetsinghe, sonder oghe uut
of hant of voet verloren, ende quetsinghen sullen
ambochtsheeren berechten bi scepenen, wtghenomen
dat bescreven es den grave ...", en art. 33:

„ Soo wie een oghe wort wtghesteken, een hant of
een voet of, die sal men gelden eenen halven man..."

Het daar bepaalde komt dus hierop neer: alle mis-
daden van boven een halven man, waaronder men
dan verstaat misdaden, waarbij minstens een oog, een
hand of een voet zijn verloren gegaan, zal de graaf
berechten; alle misdaden daarbeneden de ambachts-
heer in iedere heerlijkheid afzonderlijk.

Met de laatste is dus hetzelfde geschied als met de
civiele zaken die, zooals in ons Tweede Hoofdstuk
bleek, al spoedig na de oprichting der hooge vier-
schaar overal in eerste instantie aan de afzonderlijke
lage gerechten waren gekomen.

-ocr page 83-

Wanneer wij hier dus spreken over de hooge vier-
schaar als- crimineele rechtbank, zal men steeds wel
in het oog dienen te houden, dat daaronder alleen
hoogere crimineele zaken vallen, die wij eenvou-
digheidshalve met den term „crimineel" zullen aangeven,
terwijl onder den term „boetstraffelijk" lagere crimineele
zaken worden verstaan.

„ Forefactum dimidii hominis, vel ultra, erit in
gratia comitis", zoo heet het in het boven aange-
haalde artikel van de oudste keur van Zeeland van
c. 1257. Dus ook hieruit blijkt, gelijk wij reeds in het
Eerste Hoofdstuk zagen, dat in 1257 de graaf zelf
nog deze rechtspraak in handen had. Eerst in 1290 is
er bepaald van een georganiseerd college sprake, en
eerst sinds dien is dus ook de hooge vierschaar als
crimineel gerechtshof gaan optreden.

Het is waar, voor de veertiende eeuw geven de
rekeningen dienaangaande nog geen bepaalde aanwij-
zingen: immers bij de ontvangsten wordt altijd alleen
gesproken van „ verbornessen in Zeelant", waaronder
wij hebben te verstaan alle mogelijke boeten, in Zeeland
aan de grafelijkheid vervallen, hetzij in verband staande
met een zaak, in de hooge vierschaar behandeld, hetzij
in verband met een zaak voor het gerecht van een
hooge heerlijkheid, stad of ambachtsheerlijkheid. Uit
andere gegevens zijn echter duidelijk de sporen van
rechtspraak in crimineele zaken door den graaf in zijn
hooge vierschaar te bemerken. Zoo geeft in een akte
van 1327 de graaf een breukschuldige de vrijheid

-ocr page 84-

vrij rond te gaan, totdat hij weder te Middelburg
hooge vierschaar zou houden, aldus:

„Wi Willem, grave enz. maken cond allen luden,
want Clays Oem van Zierixee ons verzekert hevet te
comen ter vierscaren in Middelburch van al suiker
broke, als hi mesdede tote Emelisse van den knape,
die daer doet bleven; soe gheven wi hem gheleyde
vryeliken ende al in onsen lande te wanderen van
onsen weghen, sonder archlist, durende ter tyd toe,
dat wi in Middelburch eerst vierscare sullen houden;
ende ombieden allen onsen baeliuwen, ende onsen
luden in onsen lande, dat si hem bescarmen alsoe
langhe, alse onse gheleyde voirsz. duert.

Grhegheven tote Herlem des Vrydaechs na beloken
Paeschen, in \'t jaer XXVI."

Van een halve eeuw later, uit 1361 J), is er nog
een vonnis bewaard gebleven, waarbij de abt van
Middelburg, de heer van St. Maartensdijk, ïïugo Blok,
de schepenen van Middelburg en de rentmeester van
Bewesten Schelde ten overstaan van den ruwaard,
hertog Albrecht van Beieren, uitspraak doen over den
dood van den rentmeester Poppe en van anderen,
d. i. dus duidelijk een uitspraak van de in 1361 ge-
houden hooge vierschaar in Zeeland Bewesten Schelde.

In de 15e eeuw worden de opgaven in de rentmeesters-
rekeningen van groot belang. In die over 1453—1454
(Inv. n°. 33) staat voor het eerst de ontvangst van
de boeten gespecificeerd opgegeven, als volgt ten
aanzien van de in de hooge vierschaar van 1454 ont-
vangen gelden:

-ocr page 85-

„ Ander ontfanc van den bruecken ende composiciën,.
gedadinct ende gecomposeert by den commissarissen,
van mijns genadichs heren wege dair toe geordineert,
als Geert Potter, meister Anthonis Michiel ende de voir-
screven rentmeister, binnen der tijt, dat mijn genadighe
heer, die grave van Charrolois, recht sat ende vier-
scaire hilt Bewesterscelt binnen Middelburch in Zeelant
van den personnen, hier na verclairst, welke vierschare
began den XXlIIIen dach van Maerte anno LIII na
den loop shoofs van Hollant ende geduerde totten XVeD:
dach van Junio daernaestvolgende anno LIIII". Er vol-
gen dan veertien folio\'s van ontvangsten in deze zaken.

De grafelijke vierschaar werd in dezen tijd niet
geregeld meer elk jaar gehoudenGeheel duide-
lijk wordt dat, wanneer wij in de volgende reke-
ningen, die over de jaren 1454—1455, 1455—1456,
1456—1457, 1457—1458 en 1458—1459, wel steeds
den volgenden post onder de ontvangsten aantreffen:
„ Ander ontfang van den brueken, gedadinct by den rent-
meester, binnen der tijt van deser rekeninge, die men
mitter wairheden van der vierscaire niet wel en zoude
moegen hebben betuygen", echter niet een post van
ontvangen boeten in verband met een in die jaren
gehouden hooge vierschaar.

Het eerst vinden wij deze weder, geheel gelijk-
luidend aan die in de rekening over 1453—1454 r
in de rekening over 1460—1461, en uit een en
ander volgt dus ondubbelzinnig, dat er in dezen tijd
alleen in de jaren 1454 en 1460 door den graaf hooge

-ocr page 86-

vierschaar in Zeeland Bewesten Schelde is gehouden.

Nog een ander onwraakbaar getuigenis is ons hiervan
bewaard gebleven in een tot de bijlagen van de rent-
meestersrekeningen behoorend register (Inv. n°. 1740),
getiteld: „ Brueken over al Bewestenscelt in Zeelant
van de persoenen, hierna verclairst, zjnt den jare
LIIII totten jare toe XIÏÏICLX", een register dus,
waarin men opteekende alle boeten, aan de grafelijk-
heid verbeurd, gedurende de zes jaren, dat er geen
hooge vierschaar gehouden werd, en dat nu voor het
eerst was ingesteld in verband met een door Karei
den Stoute in naam zijns vaders in 1454 afgekondigde
ordonnantie x).

Daarin wordt over dit punt het volgende bepaald:

„Premièrement, que tous cas quelsconcques, nuls
exceptes, appartenans a la haulte vierschare de mon
dit tres redoubte seigneur et pere, qui doresenavant
escheront et seront perpetres es metes et limites du
dit pais de Zellande, tant Beoosterschelt comme Be-
westerschelt, seront par les rentemaistres des dis lieux,
presens et a venir, chacun es termes de son officie, enquis
et fait enquerrir bien et dilligement, et registres
par bonne declaracion, ouquel registre iceulx
cas demouront entiere, jusques a ce que mon dit tres
redoubte seigneur et pere ou nous veudrons au 2) dit pais
tenir vierschare, que lors les dits rentemaistres et chacun
deulx rapporteront par devers mon dit tres redoubte
seigneur et pere ou nous tous iceulx cas pour par la

-ocr page 87-

dicte vierschare ou aultrement, comme expeclient serra
en cognoistre et faire, comme de raison appartiendra,
sans ce que les dis rentemaistres puissent ou doyent
iceulx cas ou aucun deulx composer, receler ou remettre
en quelconque maniéré que se soit, dont leur avons
entièrement close et cloons la main, et leur en ostons
toute entremise, auctorite et puissance par ces dicts
présentes ; mais, si les perpetrans des dicts cas veuillent
venir a composicion et amendise diceulx cas sans at-
tendre la vierschare, les dis rentemaistres pourront
rapporter ou envoyer les dis cas ensemble les dicts
perpetrans ou gens, ayans pouvoir pour eulx par devans
mon dit tres redoubte seigneur et pere ou nous en son
absence au lieu la, ou lui ou nous serons pour entendre
ou faire entendre ausdits compositions ; et pour la seurte
du dit droit de mon dit seigneur et pere les dis rente-
maistres prendront les dis cas selon lexigence diceulx
et la faculté des perpetrans, telles et si souffisantes
cautions, que le dit droit de mon dit seigneur et pere
et de partie soit garde, sur peine de recouvrer la
deffaulte sur iceulx rentemaistres."

Opmerkelijk is, dat zoo weinig zaken, in dit register
opgeteekend, ook werkelijk voor de hooge vierschaar
van 1460 in behandeling zijn gekomen, wel een bewijs,
dat men veel gebruik gemaakt heeft van de bevoegd-
heid, ook in deze aangehaalde woorden uitgesproken,
om, voor dat het zoover kwam, eenvoudig zijn misdaad
met den baljuw d. i. denzelfden als den rentmeester,
die het register hield *), te composeeren.

-ocr page 88-

lil de nu volgende jaren, na 1460, is het houden
van de grafelijke vierschaar steeds zeldzamer geworden.
Reygersberch vermeldt op het jaar 1469 nog een zit-
ting van de hooge vierschaar aldus:

„In \'t selve jaer in Junio was hertoch Kaerle te
Middelburch, daar hy ter hoogher vierscharen sadt
met mansmannen ofte leenmannen van Zeelandt, daer
hy selve personelyck drie daghen ter weecke ter justicie
sadt in diversche steden in Zeelandt ende hoorde alle
partijen, soo wel den armen als den rijcken. Ende hy
dede te Middelburch op den vierden dach in Wede-
maent drie ghebroeders in sijnder presentie onthoofden,
omdat se een van sijne dienaers doodt hadden ghe-
smeten ...."

In de van dat jaar bewaard gebleven rekening is
echter geen spoor van deze zitting te vinden, zoodat
het twijfelachtig schijnt, of men
Reygersberch hier wel
mag gelooven en of hij niet veeleer de vierschaar van
1460 op het oog heeft.

Te meer zou men dit vermoeden, daar men in de
rekening over 1469—1470 (Inv. n°. 59) ter zijde van
den post van ontvangst der kleine boeten, die ook
buiten den tijd van de hooge vierschaar konden geïnd
worden, leest: „Ende zy voert advies gehadt op de
verschenen brueken ende noch te verschinen, die ter
vierschare behoren, omdat vele van de voerscreven
brueken verduystert ende verloren bliven, omdat mijn
genadighe heer zelden vierschare houdt".

-ocr page 89-

In de volgende jaren wordt hetzelfde steeds herhaald,
thans echter bij den post van groote boeten.

Sedert de rekening van 1474—1475 (Inv. n°. 68)
toch heeft men een afzonderlijken post ingesteld, naast
dien van de kleine boeten, van „groten brueken Bewes-
terschelt van dootslagen, vredebraken, vrouwecracht
ende andre groote exempte criminele bruecken, die
men gewoonlic is te berechten oft te composeren als
mijn genadighe heer zit ter hooger vierschare,
ende daermede men vertouft ende die ophout, totdat
mijn voorscreven genadighe heer zyne voirscreven vier-
schare hout, ende datter die rentmeester vorscreven
register af hout."

Zoo bleven dus steeds door het uitblijven van een
hooge vierschaar deze zware misdaden ongestraft: een
toestand, waarin dringend verandering moest komen.

Het jaar 1477 zou voor een oogenblik een verande-
ring ten goede brengen. Het is bekend, dat in dat jaar
na den dood van Karei den Stoute een krachtige
reactie tegen het streven naar centralisatie van dezen
en diens voorganger, Philips den Goede, is ingetreden *).
Reeds den 17den Februari 1477 is Karel\'s dochter Maria
van Bourgondië te Gent gedwongen tot onderteekening
van het Groot-Privilegie, dat zou gelden voor alle
provinciën te zamen.

Dit belangrijke stuk, wel eens de Magna Charta
voor ons land genoemd, wilde oogenschijnlijk onze tot
nu toe monarchale staatsinrichting in een constitu-
tioneel veranderen, maar inderdaad werd er weder

-ocr page 90-

geheel het particularisme van iedere provincie afzon-
derlijk door hersteld, waaraan de Bourgondische vorsten
juist getracht hadden een einde te maken. Er volgde
uit, dat nu ook elke provincie een afzonderlijk Groot-
Privilegie moest deelachtig worden, en werkelijk is nog
op denzelfden datum een dergelijk Groot-Privilegie
voor Vlaanderen afgekondigd, en een goede maand
daarna, den 14<ïen Maart d. a.v., het voor ons land meest
bekende Groot-Privilegie voor Holland, Zeeland en
West-Friesland 1). De artikelen 49—56 van dit privilegie
slaan alle in het bijzonder op Zeeland, en dadelijk
art. 49 is voor ons doel van bijzonder gewicht. Het
luidt als volgt:

„Item om te beletten alle quade feyten van doot-
slage, vredebraken, cracht van goede 2), strasse-
ringe 3) ende anders, die dagelicx vele in den landen
ende sommige steden van Zeelandt gebeuren, midsdien
dat men van dootslagen, vredebraken, cracht van
goede, strasseringe ende anders niet en pleecht te
berechten dan ter hoger vierscare van Zeelant, die
dicke zeer lange vertoeft, eer die gehouden wort,
dairomme die dootslagers, vredebrakers, cracht-

1  Dit stuk is afgedrukt G-root-Placcaatboek II, blz. 658 vlg. — Een
korte analyse van de speciaal op Holland slaande artikelen is te vinden
bij
Blok, Een Hollandsche stad onder de Bourgondiscb-Oostenrijkscbe
heerschappij, blz.
72 vlg. — Den tekst heb ik hier afgedrukt naar
het in het gemeente-archief van Middelburg berustende origineel (
de
Stoppelaar
, Inv. n°. 462). Men vindt ook een afschrift in een met
15e eeuwsche hand geschreven register, berustende in het rijksarchief-
depot in Zeeland, in de Bibliotheek van Handschriften.

2  daad van geweld, zie Verdam, Mndl. Woordenb. i. v.

3  straatroof.

-ocr page 91-

doenders ende andere te boudeliker misdoen op hope, al
wairt dat zy gevangen worden, dat zy by uutbrekene
van vangenissen, by verborgen of anders nntcomen
mochten; — soe snllen voirtan alle goede steden,
namelic Reymerswale, Tholen, Goes, Vere, Cortkene,
Ylissingen, Brouwershavene ende andere, diet begeert
ende van noode zijn, bynnen huere vriheit mogen recht
ende justicy doen van dootslagen, vredebraken, cracht
van goede ende van strasseringhe, gelijc zy van anderen
quade feyten gewoenlic zijn van doene1); ende, of
gelike feyten ende misdaden van dootslagen, vrede-
braken ende anders, als voirscreven staet, opt platte-
landt of in die dorpen van Zeelandt geschieden, soe
sullen die rentmeesters van Bewesterschelt ende van
Beoisterscelt, huere stedehouders of huere dienres,
elcx in zynen bedrive, gehouden zijn die voerseyde
misdadige te vangen ende te brengen in den steen,
te weten die gevangen worden Bewesterscelt in Middel-
burch ende die gevangen worden Beoisterscelt te Zie-
riczee, omme die aldaer gerecht te wordene
by den borchgrave van Zeelandt van huere
misdaet, als voirscreven is, by wijsdom
ende vonnisse van gesworen mannen van den
voirscreven lande als voirscreven is; ende om dese
justicie te volcomen soe sal men by den Raide van
Hollandt ende by den Staten van Zeelandt daertoe
ordineren twaelf gesworen mannen, te weten seven
Bewesterscelt ende vive Beoesterscelt, den welken

1  Op liet hier ten aanzien van de steden bepaalde kom ik straks
nader terug.

-ocr page 92-

borcgrave ende mannen men by den voirscreven
Raide ende Staten ordineren sal zoe redelike wedden
als daer toe dienen zullen, ten coste van den voerscreven
lande van Zeelandt, indien de misdadige niet goets
ghenoech en hadde omme die voerscreven wedden te
betalen, behoudelic die steden van Middelborch, Zie-
ricxzee ende alle vriheden int voirscreven landt huers
rechts, kueren, hantvesten ende previlegiën."

Het komt in dit verband vooral op het tweede punt
aan, waardoor de hooge vierschaar („burchgrave ende
mannen") weder gemaakt werd tot een vast, te Mid-
delburg en Zieriksee zitting houdend gerechtscollege
voor alle misdaden, op het platteland van Zeeland
resp. Bewesten en Beoosten Schelde gepleegd.

Hiermede werd dus in zekeren zin de toestand her-
steld, zooals die in de 14de eeuw, en ook nog daarna
tot c. 1450 geweest was.

Een nieuwigheid daarentegen was, dat er nu een vast
aantal bezoldigde „ordinaris leenmannen" kwam.1).

Verder is er nog iets anders, dat wij door deze
artikelen van het Groot-Privilegie duidelijk kunnen
waarnemen, dit nl., dat in elke hooge vierschaar de
rentmeester resp. Bewesten en Beoosten Schelde als
baljuw optreedt2), die te gelijk de zaak opspoort,
aangeeft en onderzoekt. Dat dit inderdaad voor hem

1  Over dit punt: het instellen van vaste „gezworenen" en de hun
uit te betalen jaarwedde zie men ook hiervóór, blz. 30. Het hier ge-
noemde aantal leenmannen, en dat, voorkomende in de rekeningen,
komen dus niet met elkaar overeen. Waarschijnlijk is de verklaring
van dit verschijnsel hierin te zoeken, dat men zich aan de bepalingen
van het Groot Privilegie al spoedig niet heeft gehouden.

2  Zie ook hiervóór, blz. 32.

-ocr page 93-

geen sinecure was, is duidelijk uit een slechts vijf
dagen daarna door Maria van Bourgondië gedane aan-
stelling van een nieuwen rentmeester, wien in deze
zaken aldus een stedehouder wordt toegevoegd: 1)

„Ende dat hem (Anth. Jansz. van Wissekerke) niet
wel doenlic es onse hoighe heerlicheit ende tfait van
der justicie in den selven bedry ve te mogen wel regieren
ende bewaren, Sonderlinge oick, omdat wy bekennen,
dat in den selven onsen lande van Zeelant veel diverssche
bruecken ende mesuzen daghelijcx verschynen ende ge-
vallen ende oick verschenen ende ghevallen zijn, die
mogentlic niet al wel gheregistreert en zijn of ter
kennesse commen en sullen in onse naeste hoghe vier-
scare aldaer, betrauwende der wijsheit, discrecie 2)
ende goede neersticheit van onsen wel gheminden
Martin Gilliszoon van der Steene; —- soe ist, dat
wy om de voordernisse van justicie ende om te ver-
lichtene onsen voornoemden rentmeester nae de oude
gewoente ende costume denselven Martin Gilliszoon
van der Steene gestelt, geordineert ende bevolen
hebben ende met desen onsen brieve stellen, ordi-
neren ende bevelen, dat hy wesen sal stedehouder
ende toesiender van onser voirnoemder hoger justicie
in den voirnoemden bedrive van Bewesterschelt omme
te regieren ende ghetrouwelic te bewaren onder ende
in de absencie van onsen voirscreven rentmeester onse
hoge justicie van allen bruecken ende mesusen, ver-
schenen of te verschynen, het zy van dootslagen,

1  Zie de Stoppelaas, Inventaris van liet Oud-Archief der Stad
Middelburg, nr. 466. Het origineele stuk is bewaard gebleven.

2  Het hs. heeft: „distrecie".

-ocr page 94-

vredebraken, crachten, dieften, paynen, ons toebe-
horende, ofte anderen calaengen ende mesusen, hoe-
danich die wesen mogen, ende daerof zekerheit ende
borghe nemen, of de mesdadigen of beschuldige daer-
voren vangen ende doen vangen, gevangen houdende
in goeden bewaernisse, totdat zy zeker gestelt zullen
hebben ende overcommen zyn mit ons of mit onsen
voirnoemden rentmeester *); tot onsen proffyte alle
manieren van zeedriften, stragiersehe1), bastaerde
ende verholen ofte verzwegen goeden te calengieren,
an te vairdene ende te arresteren van onsen weghen
ende de berijdders 2) of roucken 3) daertoe te redene
ende te bedwinghene tot allen tyden als des vannoode
wezen sal, ende generalic al te doene ende te han-
tieren al, dat een goed stedehouder int voornoemde onse
rentmeesterscipe sculdich ende mogende is van doene,
tot zulken wedden, baten, proffyten ende emolumenten,
als daertoe behoren ende ander stedehouders geplogen
hebben te hebbene in ouden tyden, alsoe lange als
ons believen sal...

De genoemde bepalingen zouden echter slechts voor
een kort oogenblik van kracht zijn. Het ging met
het Groot-Privilegie voor Holland, Zeeland en West-
Friesland, en de daaruit voortvloeiende bepalingen,
al evenzoo als met dat van 11 Februari 1477 voor

1  d. i. gestrande.

2  Volgens Verdam „de persoon, die door den baljuw gemachtigd
wordt, om in een bepaald berijt (d.i. district) de rechtsmacht uit te
oefenen, en hen, die in gebreken waren, na te rijden".

3  In Zeeland vroeger voorkomende benaming voor veldwachter.

-ocr page 95-

alle provinciën gezamentlijk: in hoofdzaak is het slechts
een programma gebleven 1).

Immers spoedig na 1477 hnwde Maria met Maxi-
miliaan van Oostenrijk, die alles deed, om de zaken
weder den zelfden loop als van vóór 1477 te doen
volgen. En de vroegtijdige dood van Maria van Bour-
gondië in 1482 droeg er nog maar toe bij, dat
het particularisme voor iedere provincie afzonderlijk,
in het Groot-Privilegie uitgesproken, geheel op den
achtergrond werd gedrongen.

Ook ten opzichte van hetgeen het Groot-Privilegie
aangaande de rechtspraak bepaalde, was dit het geval.
Een duidelijk bewijs hiervan vinden wij in den con-
siderans van het in 1490 aan de stad Middelburg
geschonken privilegie, dat ik hierachter als Bijlage VI
doe volgen. Er wordt daarin geklaagd, dat er weder,
juist zoo als vóór 1477, sinds lang geen hooge vierschaar
was gehouden, en dat dus ook nu weder de misdadigers
ongestraft konden rondloopen. Wel is waar werden
door hetgeen verder in dit privilegie werd vastgesteld,
deze bezwaren voor het oogenblik uit den weg geruimd:
voortaan zou er in Zeeland Bewesten Schelde geen
afzonderlijke hooge vierschaar meer zijn, maar zou de
stadsvierschaar van Middelburg bij voorkomende zaken
geheel de functiën van de hooge grafelijke vierschaar
vervullen, en zoo zou er dus weer van zelf onafge-
broken een college voor de op het platteland gepleegde
misdrijven zitting houden. Maar ook nu weder was de
gang van zaken juist zoo als in 1477 : in de eerste jaren

1  Zie Pirenne IEL, Duitsche uitgave, blz. 15 vlg.

-ocr page 96-

zijn deze bepalingen zelden of nooit ten uitvoer ge-
bracht. Uit hetgeen wij in de rekening over 1491—1492
(Inv. n°. 94) lezen onder het hoofd van de boeten in
de hooge vierschaar, blijkt dit genoegzaam:

„ Ander ontfanck van brueken, als van dootslagen,
vredebraken, cracht van goeden ende andere groote
exempte criminale brueken, die men gewoonlyc es te
berechten oft te composeren, als de grave zit ter hoogher
vierscaren ende dairmede men vertouft ende hier
ophoudt; hieraf en es niet berecht binnen tyde deser
rekeninge, overmits dat de grave geene vierscare
gehouden noch gezeten en heeft binnen tyde deser
rekeninge; nietmin omme dieswille, dat men in langen
tyde de zelve vierscare niet gehouden en heeft noch in
langen toecommende tyde niet houden noch zitten en
zal, zoo te presumeren ende duchten es, waarby die
mesdadige ongepugniert bliven ende by lancheden van
tyde dairna sterven ende oflivich worden mochten,
ende bliven dezelve bruecken alzo verdonckert, zodat
men die dairna niet en zoude connen gedoen blieken
ende proeven, so heeft de voirnoemde wylen Aelbrecht
Janssoon dairof ontfangen binnen tyde deser rekeninge
tgone, dat hierna volcht."

Zeer zeker zou deze rubriek hier niet zoo omschreven
zijn, wanneer in 1491 en volgende jaren de stads vier-
schaar van Middelburg inderdaad als hooge grafelijke
vierschaar voor Zeeland Bewesten Schelde was opge-
treden. En na 1494 was er natuurlijk geen sprake
meer van: het is toch bekend, dat in dat jaar
Philips de Schoone bij de aanvaarding zijner regeering
de door zijn vader gegeven privilegiën niet heeft be-

-ocr page 97-

krachtigd 1). Het laat zich zoo gereedelijk verklaren,
dat er nu weder, als vroeger, slechts nu en dan in
Zeeland hooge vierschaar werd gehouden.

De eerste hooge vierschaar, waarvan in de nu
volgende jaren wordt melding gemaakt, is die van 1501,
tevens ook de laatste, die zou worden gehouden, en
bovendien degene, over welke ons de uitvoerigste ge-
gevens zijn bewaard gebleven. Met alleen, dat ook hier-
van in het Archief van de Rekenkamer een register
over 1491—1501 aanwezig is van de boeten in zaken,
voor de vierschaar te behandelen2), zooals wij dat
ook sagen voor die van het jaar 1454 — ook hier
weder alleen voor Zeeland Bewesten Schelde —,
bovendien bezitten wij in het Archief v.
d. Spiegel in
het Algemeen Rijksarchief een afschrift van den op-
roepingsbrief3) en, wat wel het belangrijkste is, wij
vinden achter in de rentmeestersrekening over 1500—

1  Dit punt is ook aangeroerd in v. Visvliet en Swaving, Inventaris
van de rechterlijke archieven van Middelburg, Inl. blz.
V.

2  Uit het feit, dat dit register (Inv. n°. 1741) loopt over de jaren
1491—1501 zon men kunnen opmaken, dat in 1490 toch nog eenmaal
het aan Middelburg in dat jaar gegeven privilegie is toegepast in dien
zin, dat de crimineele zaken over het platteland van Zeeland Bewesten
Schelde door de stadsvierschaar op aangeven van den rentmeester van
Zeeland Bewesten Schelde als hoogbaljuw zijn behandeld. Maar daar-
mede strijden weder de woorden van den als Bijl. VII afgedrukten
oproepingsbrief voor de hooge vierschaar van 1501: „hebben voorts
gesloten.... dat alle.... die hem vermeten, hebbende eenige brieven
van remissiën of pardoenen oft andere van composiciën, vercregen

zeedert den jare tsestich____" Hoe het zij, in 1491 was het

zeker weder uit kiermede, getuige den boven aangehaalden post uit
de rekening over 1491—1492.

3  Zie Verslagen omtrent \'s Rijks Oude Arckieven XVIII (1895), blz. 99
vlg.; aldaar n°. 532. Deze oproepingsbrief volgt hierachter als Bijlage VII.

-ocr page 98-

1501 vastgehecht een afzonderlijke rekeningx) over
die hooge vierschaar, waaruit wij een volledig beeld
ontvangen van hetgeen er werd behandeld.

Ik zeide het reeds, na 1501 zou er geen hooge vier-
schaar meer worden gehouden. In den eersten tijd
luiden de hoofden van de boeten in zaken, voor de
hooge vierschaar gereserveerd, weder hetzelfde als in
de boven aangehaalde rekening over 1491—1492, maar
i.n 1517 werd er voor goed voor Zeeland Bewesten
Schelde een nieuwe toestand geschapen. In het in dat
jaar aan Middelburg geschonken privilegie1) vinden wij
toch, voor een goed deel in dezelfde woorden, hetzelfde
bepaald als in dat van 1490 2), zoodat dus nu in het
vervolg voor het platteland van Zeeland Bewesten
Schelde de vierschaar van Middelburg voor goed de
functies van hooge grafelijke vierschaar zou vervullen.

Met uitzondering van het Groot-Privilegie, dat voor
geheel Zeeland bestemd was, hadden de tot hiertoe
aangehaalde bepalingen alleen op Zeeland Bewesten
Schelde betrekking. Toch kunnen wij ons voor Zeeland
Beoosten Schelde de ontwikkeling geheel op dezelfde
wijze voorstellen 3). Het einde was, dat ook hier ten

1  de Stoppelaar a.w. nr. 1090. Dit privilegie is hierachter als Bij-
lage IX afgedrukt.

2  Zie hiervóór, blz. 69.

3  De posten in de rekeningen voor Zeeland Beoosten Schelde zijn
altijd geheel analoog aan de hiervóór aangehaalde posten uit die voor
Zeeland Bewesten Schelde. Men stelle het zich aldus voor, dat altijd
in de jaren, dat er hooge vierschaar werd gehouden, dit gedeeltelijk
te Middelburg, gedeeltelijk te Zieriksee plaats had. Duidelijk blijkt het
ook uit den als Bijlage VII afgedrukten oproepingsbrief voor de hooge
vierschaar van 1501. Men zie voor dit punt ook hiervóór, blz. 27.

-ocr page 99-

slotte de hooge vierschaar in haar ouden vorm verviel en
de vierschaar van Zierikzee reeds in 1512 *) hare vroe-
gere functies overnam, altijd met dien verstande, dat
ook daar de rentmeester van Zeeland Beoosten Schelde
daarbij als hoogbaljuw bleef optreden.

Uit al het voorgaande is het dus duidelijk geworden,
hoe het met de rechtspraak in crimineele zaken van
de hooge vierschaar in verloop van tijd is gegaan. Om het
nog eens kort te herhalen: van het einde der 18e eeuw
af tot c. 1450 toe heeft de hooge vierschaar, naar alle
waarschijnlijkheid ieder jaar, gedurende eenige maanden
zoowel in Zeeland Bewesten als in Zeeland Beoosten
Schelde zitting gehouden. Maar na dat jaar zijn de
zittingen steeds zeldzamer geworden. Alleen in 1454
en in 1460 kunnen wij met zekerheid een zitting con-
stateeren. Dit duurde zoo tot 1477. Toen is er in het
Groot-Privilegie van 14 Maart van dat jaar een bepaling
opgenomen, dat de hooge vierschaar in het vervolg
weder als vóór c. 1450 ieder jaar zou bijeenkomen,
echter nu met een vast aantal bezoldigde leden. Door den
bekenden gang van zaken is echter het Groot-Privilegie,
en dus ook dit artikel daarvan, nooit in practijk ge-
bracht. Al evenmin een in 1490 speciaal aan de stad
Middelburg geschonken privilegie van gelijke strekking.
Maar beter succes had men in het jaar 1517. Toen is voor
Middelburg precies hetzelfde bepaald als in 1490, en het
bepaalde is toen ook werkelijk uitgevoerd, d.w.z. de stads-

-ocr page 100-

vierschaar van Middelburg is voor het geheele platte-
land van Zeeland Bewesten Schelde in crimineele zaken
tevens als hooge grafelijke vierschaar gaan optreden.
In Zeeland Beoosten Schelde geschiedde hetzelfde al
sedert 1512: in dat jaar had de stad Zieriksee een privi-
legie gekregen, geheel analoog aan de privilegies van
Middelburg uit de jaren 1490 en 1517. En zoowel in
Zeeland Bewesten als in Zeeland Beoosten Schelde is
daarna de toestand in hoofdzaak altijd zoo gebleven.

Alleen over het platteland, d.w. z. de lage heer-
lijkheden van Zeeland oefenden sedert het begin der
16® eeuw de stadsvierscharen van Middelburg en Zie-
riksee als hooge vierschaar resp. voor Zeeland Bewesten
en Zeeland Beoosten Schelde de rechtspraak in crimi-
neele zaken uit. Dit alles geldt dus niet voor de hooge
heerlijkheden en de steden, die reeds vóórdien
allengs in het bezit van eigen rechtspraak in crimineele
zaken waren gekomen. Welke die hooge heerlijkheden
en steden in Zeeland waren, en wanneer op ieder van
deze afzonderlijk de rechtspraak in crimineele zaken is
overgegaan, wil ik in de volgende bladzijden nu nog
in het kort nagaan.

Onder hooge heerlijkheden versta ik die heerlijk-
heden, die, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, in het
bezit zijn gekomen van die rechtspraak in crimineele
zaken, die vóórdien aan den graaf zelf was voor-
behouden. Een ander soort van hooge heerlijkheden,
die ik hier liever wil aanduiden met den term
„vrije" heerlijkheden, gelijk er verscheidene in Hol-

-ocr page 101-

land en Gelderland *) gevonden werden, bezat Zee-
land niet. Inderdaad waren in Zeeland alle heerlijk-
heden van ouds in het bezit van den graaf of later
door dezen in leen uitgegeven, en voor de Zeeuwsche
heerlijkheden bestaat het verschil tusschen hooge en
lage in werkelijkheid alleen daarin, dat by de eerste
de graaf op den duur geen of slechts een zeer geringe
rechtsmacht heeft overgehouden, en bij de laatste wel
is waar de ambachtsheer in het bezit was van de
vrijwillige en een zeker deel van de contentieuse recht-
spraak (rechtspraak in boetstraffelijke en civiele zaken)
maar de graaf altijd nog de eerste en eenige rechtspreker
bleef in crimineele zaken, „zaken van boven een hal ven
man1\', zooals het in de keur van Zeeland heet 2).

Hoe kwamen nu de hooge heerlijkheden en de steden
in het bezit van de grafelijke rechtspraak? In het alge-
meen kan men zeggen aldus: eerst is bij de eerste
uitgifte of later aan elke hooge heerlijkheid een deel van
de rechtspraak in crimineele zaken toegekend, terwijl
hetzelfde ook in den regel bij de verleening van stads-
rechten plaats had; en vervolgens is bij de meeste steden
en enkele hooge heerlijkheden op het einde der 15e eeuw
dit proces nog in dier voege uitgebreid, dat toen ook,

1  Dergelijke heerlijkheden waren in Holland Voorne en Putten, en
Arkel, in Gelderland Culemborg; zie o. a.
Fruin, Staatsinst. ed. Colen-
brander
, blz. 66—67. — Men zij er verder wel op bedacht, dat Canteb
de Mttnck
in zijn bekende in 1795 aan de Staten van Zeeland uit-
gebrachte Deductie van de rechten der ambachtsheeren in Zeeland
(grootendeels ontleend aan
Vebheye van Citters , De toparchiis et am-
bactis in Zeelandia constitutis), de hooge heerlijkheden in Zeeland ook
wel met den term „vrije heerlijkheid" aanduidt, zonder daarmede te
bedoelen, dat deze vrij zijn in bovengemelden zin.

2  Zie hiervóór, blz. 56.

-ocr page 102-

hetgeen aan den graaf nog van crimineele rechtspraak
was voorbehouden, op sommige hooge heerlijkheden en
de meeste steden overging.

Yan weinige hooge heerlijkheden is ons de eerste
uitgiftebrief bewaard gebleven, en bij nog minder zijn
daarin ook bepalingen over de rechtspraak opgenomen.
Bij enkele intusschen zijn hierover gegevens te vinden.
Zoo wordt bij de uitgifte van Duiveland in 1408 1)
bepaald, dat de graaf zal behouden „ zulke breuken
van doodslagen en vredebraken, die denzelven ver-
klaard aan zig te behouden," terwijl hetzelfde geldt
van de in 1467 by dit land door indijking gevoegde
heerlijkheid Bruinisse, waar in den bedijkingsbrief ten
opzichte van de rechtspraak bepaald wordt, dat men
daar recht zal spreken, „als men pleecht ende hantiert
int oude lant vanDuvelant" 2). Ook bij Oud-en Nieuw-
Yossemeer, dat in 1410 is ingedijkt en dadelijk door den
graaf aan afzonderlijke heeren is uitgegeven, leest men in
den uitgiftebrief 3) o. a.: „Behoudens aen ons, ende onse
naerkomelinghen, doodtslach binnen vrede ende zoene,
moordt, veeroof4), vrouwekracht ende zeevonden..."

Nog meer dan uit de oorspronkelijke uitgiftebrieven
kunnen wij voor ons doel uit latere gegevens opmaken.
Zoo is in de keur van Borsele van 1418 5), dat in

1  Zie Teg. Staat van Zeeland II, blz. 480.

2  Zie den bedijkingsbrief in Arcbief van de Ambachtsheerlijkheid
Bruinisse, Inv. nr.
1, f°, 178 vlg. (Zie hiervóór blz. 15, noot 1).

3  Zie Reigersberch, ed. Boxhorn II, blz. 180—181.

4  Bedoeld wordt natuurlijk reeroof = lijkenberooving.

5  Een 15e-eeuwsche copie van deze keur bevindt zich in een register,
berustende in de Bibliotheek van Handschriften van het Rijksarchief
in Zeeland. De keur komt bij v.
Mieris niet voor.

-ocr page 103-

hetzelfde jaar tegelijk met Cortgene aan de Borsele\'s-
was uitgegeven1), o. a. het volgende bepaald:

„Waer ghescille of perlamente staen binnen deser
heerlicheyt, daer gheen dootslaghe noch won-
den binnen vrede gheschiet en sijn, daer sal
die scoutate met drien scepenen den ghenen, die der
saken niet bliven en wille, an viere goede knapen moghen
ghyselen in een huus, daer den scoutate gevoghen sal
te gane, ende niet daeruut te scheidenne tot des hy
volvaerdich es te blivenne, ende dat voer scepenne
verpeynt te hebbene also datter die keersluden 5) by
bewaert sullen wesen .... ende, waert dat sy (d. i. de
vier keersluden) des niet eens en waren eenen overman
te kiesenne, so sal die scoutate van tsheeren weghen
overman wesen ende tsegghen segghen metten vier
keersluden voirscreven ende, waert dat yement yeghens
eenich van desen puente dede, die verbuerde yeghens
den heere, also dickent als hyt dede, een boete van
tsechtich pont."

Zoo is er ook voor Dreischor, dat reeds sinds over-
oude tijden aan afzonderlijke heeren toebehoorde, een
keur van het jaar 1400 2), waarin het voor ons aan-
komt op de volgende woorden uit punt 6:

„Ende dese cracht berechten onsen bailliu van Dreys-
scher; die nu ter tijt3) is off namels wesen sal, mitten
scepenen van den lande van Dreysscher mit eenen Son-
daechsen bode op een dagh in die weke; uuytgenomen

1  Zie den uitgiftebrief bij v. Mieris IV, blz. 461.

2  Zie Versl. en Meded. Ver. Oud-Vaderl. Recbt I, blz 310.

3  Het hs. beeft „ter".

-ocr page 104-

drierhande crachten ende brant te stichten, welcke drye
saken wy aen ons zelven houden te berechten mit
onser heerlicheyt,\'1 ongeveer overeenkomende met punt
24 van de keur voor Sir-Jansland van 1372 r):

„Item vrouwen te vercrachten, brant te stichten,
kercken te rooven houden wy aen ons zelven te
berechten."

Ten slotte haal ik in dit verband nog aan de keur
voor het in 1406 bedijkte Scherpenisse van 1420 2),
waarvan het eerste punt aldus luidt:

„ Johan by der gratiën Goidts hertoghe van Lothrijck,
van Brabant ende van Lymburch, marckgrave des
Heylichs Rijcx, graeve van Henegouwen, van Hollandt,
van Zeelandt ende heere van Vrieslandt doen condt
allen luiden, dat wy omme liefde ende gunste, die
wy dragen ende hebben tot onsen lieven ende getrouwen
raedt, heeren Florens tot Borselen, heere te Zuylen
ende te Sinte Mertynsdijck, op deze tijt tresorier van
onsen lande van Hollandt, van Zeelandt ende van
Yryeslandt, ende oock om veele getrouwer diensten,
die hy onsen voorvaderen ende ons tot menighen tyden
ghedaen heeft ende ons, oft Grodt will, noch doen sali,
den selven onsen getrouwen heeren Florens ende zynen
naekomelingen gegeven hebben ende gheven met desen
brieven alsulcke punten ende handvesten, vryheiden
ende rechten, als hiernae gheschreven staen, dats te
weten: In den eersten; soo wat bruecken binnen der

1  Archief van de Ambachtsheerlijkheid Bruinisse, luv. iir. 8, f°. 149 v°.

2 diverse, Cas L", f°. 46 v°. vlg. Beide akten ontbreken bij v. Mieris.

-ocr page 105-

prochie van Scharpenisse gevallen off tot eeniger tijt
geschien moghen, die sall onse getrouwe heere Floris
voorgenoemdt ende zijn naekomelinghen berechten off
doen berechten by vonnisse der schepenen van der selver
prochie, ten waere dat eenighe luyden van
buyten d\'een aen den anderen dootslaghe
deden, die sullen wy off onse naekomelin-
ghen, graeven te Hollandt ende te Zeelandt,
selver berechten tot onser hoogher vier-

schaer____ In oirkonde des soo hebben wy desen

onzen openen bryeff doen beseghelen met onsen grooten
zeghele uythangende. Ghegheven te Sint Mertynsdijck
negenthien daeghen in Aprille in den jaer ons Heeren
duisent vyer hondert ende twintich."

Sommige hooge heerlijkheden hebben later stads-
recht gekregen. Als voorbeeld dienen Yere, Tholen en
St. Maartensdijk. Uit de keuren van deze steden, voor
zoover ze bewaard zijn gebleven, is duidelijk, dat de
stadsvierschaar reeds van het begin af een deel van
de eertijds aan den graaf toekomende crimineele recht-
spraak in handen had.

Met de steden Groes en Reimerswaal is het eenigszins
anders gesteld. Deze heerlijkheden hebben eerst stads-
recht gekregen in een tijd, toen ze al weder in den
boezem der grafelijkheid waren teruggekeerd. Met Goes
was dit het geval c. 1300 x), met Reimerswaal c. 1350 1).
Van vóór die jaren is voor ons onderwerp van hun
lotgevallen niets bekend, maar dit is zeker, dat zij,
zooal niet sedert, dan toch na die jaren, in het bezit

1  t. a. p. II, blz. 269.

-ocr page 106-

waren van een deel van de vroeger aan den graaf
toekomende crimineele rechtspraak. Ten overvloede
kan voor Goes nog getuigen een privilegie van het jaar
1405 *), waarin o. a. het volgende is te lezen:

„ Soo wanneer eenige dieven ofte quaden binnen onser
voorscreven stede gevangen ofte aengetast worden,
dat dan onse baliou, burgmeesters ende schepenen
ende gerechten, die dan in der tijdt wesen suilen, over
dyen dief ofte quaetdoender rechten sullen mogen van
onsent wegen, en niemandt anders....1

Middelburg (een stad van vóór 1217) en Zieriksee
(een stad van vóór 1248) waren van ouds grafelijke
steden. In de oudste keur van Zeeland van c. 1257,
art. 191, worden ze met Domburg en Westkapelle,
die beide in 1223 van den graaf stadsrecht hadden
gekregen2), „exempt van die keur11 genoemd en dit-
zelfde wordt herhaald in den aanhef der keur van 1290.
Inderdaad zien wij dit ook nader in de keuren van
deze steden bevestigd, in zooverre daarin allerlei be-
palingen zijn opgenomen over berechting van een groot
deel van de misdaden van „boven een halven man."

Behalve Goes en Reimerswaal, voegen zich in de
14e en 15e eeuw bij de vier genoemde grafelijke steden
nu nog Ylissingen en Brouwershaven. Middelburg,
Zieriksee, Goes en Reimerswaal zijn na dien steeds
grafelijke steden gebleven; Westkapelle, Domburg,
Ylissingen en Brouwershaven zijn echter successievelyk

1 17e-eeuwsche register met „privilegiën der stad Goes", berustende in
de Bibliotheek van Handschriften ia het Rijksarchief in Zeeland (Aanw,
1905, ri°. 46). 2) Zie hiervóór, blz. 10.

-ocr page 107-

aan afzonderlijke heeren, de Borseles, in leen uitge-
geven *).

Hoe is nu — om tot ons tweede punt te komen —
het hier geschetste proces op het einde der 15e eeuw
voltooid ? Wij willen daartoe eerst de steden beschou-
wen en beginnen met opmerkzaam te maken op een
zinsnede in het ook reeds hiervóór, blz. 64, aangehaalde
art. 49 van het Groot-Privilegie van 1477:

„Soe sullen voirtan alle guede steden, namelijk
Reymerswale, Tholen, Goes, Vere, Kortchene, Vlis-
singhe, Brouwershaven ende andere, diet begheert
ende van noede zijn, binnen huere vriheit moghen
recht ende justicie doen van dootslaghen, vredebraken,
cracht van guede ende strasseringhe, ghelijc sy van
andere quade feyten ghewoenlyc sijn van doene".

Hiermede zijn dus op eenmaal alle steden, zoowel
grafelijke als niet-grafelijke, in het bezit gesteld van
alle rechtspraak zonder uitzondering, ten minste, wan-
neer wij aannemen, dat dit voor de hier niet genoemde
grafelijke steden Middelburg en Zieriksee reeds vóór
dat jaar het geval was. Daartoe bestaat m. i. alle grond,
wanneer wij van Middelburg zien, dat deze stad in het
in het vorige hoofdstuk, blz. 60, genoemde register van
boeten, in 1454 voor de volgende hooge vierschaar van
1460 aangelegd, in het geheel niet genoemd wordt.

Intusschen, evenals zooveel, dat na den dood van
Maria in 1482 niet meer van kracht bleef, zou ook dit
artikel van het Groot-Privilegie een doode letter worden.

-ocr page 108-

Duidelijk blijkt dit uit het in 1490 aan Middelburg
geschonken privilegie *), dat ik in het vorig hoofdstuk,
blz. 69, al voor het platteland van Zeeland Bewesten
Schelde te pas bracht, en waarin, behalve voor het
platteland, ook voor de stad rechtspraak in alle
zaken werd verkregen.

Zooals daar ook reeds werd opgemerkt, ook dit
privilegie is na de meerderjarig wording van Philips
den Schoone niet van kracht gebleven. Maar het zou
nu niet lang meer duren, of de inwoners van Middel-
burg kregen voor goed hun zin. Den 23en October 1501
kreeg de stad bij privilegie 1) van Philips den Schoone
rechtspraak in alle zaken binnen hare muren, althans
voor den tijd, dat er geen hooge vierschaar werd
gehouden, ja spoedig daarop, 30 Juni van het volgende
jaar, werd dit nog in dier voege uitgebreid, dat ook
misdaden, onder het gebied van de hooge vierschaar val-
lende en vóór 23 October 1501 in Middelburg gepleegd,
door de vierschaar van de stad zouden worden berecht2).

Voor Zieriksee bezitten wij minder gegevens dan
voor Middelburg. Een gelukkig toeval echter heeft van
het rechterlijk archief van Zieriksee het oudste register
van crimineele vonnissen over de jaren 1498—1524
bewaard doen blijven, en hierin komen uit de eerste
jaren reeds herhaaldelijk doodvonnissen voor, een van
welke, uit het jaar 1502, ik hierachter als bijlage
doe volgen 3). Ook Zieriksee heeft — wij kunnen dat

1  Afgedrukt hierachter als Bijlage X.

2  Zie de Stoppelaab, a.w. nr. 884.

3  Bijlage XI.

-ocr page 109-

hieruit gerust besluiten — sedert het begin der 16e
eeuw eigen rechtspraak in alle crimineele zaken.

Onder de bij art. 49 van het Groot-Privilegie gepri-
vilegieerde steden wordt ook Reimerswaal genoemd.
Evenwel,\'voor deze stad was het daar bepaalde slechts
een bekrachtiging van een privilegie van vier jaren
vroeger, uit 1473 *), waarbij, onder vele andere voor-
rechten, aan de stad ook eenige gunstige bepalingen
aangaande de crimineele rechtspraak werden toegekend.
Het hierop betrekking hebbende gedeelte luidt als volgt:

„Omdat onse baeliu van onse voerscreven stadt van
Reymerswaele niet en mach na die privilegiën van
onsen voerscreven lande van Zeelant belasten, calen-
gieren noch in justitiën stellen, puniren noch corrigeren
die quaetdoenders, mesdoencle binnen den limiten ende
palen van zijnder officiën, dan van eenen halven man
ende daeronder alleenlic, het en zy, dat wier zijn in
propre persone, aldaer doende ende exercerende justi-
tie, ende dat wy aldaer in langhen tyden niet ghe-
weest en hebben, ende en is niet blikende, dat wy
aldaer goelicx zijn moghen also saen ende dicwil, alst
noot waer; waerby vele dootslaghen, versekerthede,
breken, crachten ende ander grote quade saken, faicten
ende excessen aldaer daghelicx ghedaen ende ghecom-
mitteert worden, dan of1) de mesdoenders gaen ende
verkeeren daghelicx payselic ende rustelic; sonder puni-
tie oft correctie te hebbene, achter ende 2) onse voer-

1  Het origineel heeft: „dairof".

2  Het origineel heeft: „ende in".

-ocr page 110-

f

screven stadt, ghevende ende stellende alleenlic eene
cleene borchtocht, in groter cleenhede ende onweerden
van
Justitien ende in dier wijs, dat die goede luden
derselver onser stadt ende van den platten landen daer-
omtrent gheseten so gepersequeert, ghemoyt ende
verlast zijn, als dat zy leven moeten ende duen huer
labuer ende comanscap by groten duchte, danghiere
ende vreesen, alsoe zy segghen, die selve supplianten
hebben ons zeer oetmoedelic ghebeden, dat ons wil
ghelieven te gheven macht, auctoriteyt ende
moghentheyt onsen voerscreven baeliu ende
den voerscreven burchmeesteren ende sce-
penen van Eeymerswale, teghenwoerdich
ende toecomende, te vanghen ende te doen
vanghen, letten ende houden alle quaet-
doenclers in huere jurisdictie, ende van
hueren mesdaden ende delicten, hemlieden
ghehoert, doen recht, wet ende justitie
omme ende jeghen elcken in allen sticken
ende saken, criminale ende civile, also wy
selve in onse persoon sou den moghen doen,
opdat wy aldaer ware, twelcke wesen sal die
grote welvaert van onser justitiën, die versekerheit
ende bescermenisse van onse voerscreven ondersaten
ende de vermeersinghe van onser auctoriteyt, heer-
licheyt ende domaynen in boeten, breken ende ander-
syns, de welcke hier voermaels ghesijn hebben van
zeere cleender weerden, bydat onder decsel ende schijn
van den privelegiën van den voerscreven lande van
Zeelant men aldaer gheen recht noch justitie ghedaen
en heeft van den voerscreven fayten ende mesusen

-ocr page 111-

■zynder vyftich 1) jaren voerleden ende tijts meer. . .
— waeromme wy, aenghesien ende gheconsidereert de
sake voerscreven . .. hebben hemluyden gheconsenteert
ende gheaccordeert, consenteren ende accorderen,
dat hanghende ende ghedurende den tijt van XII
jaren eerstcomende ende daerna tot onser wederrou-
pene onse voerscreven baeliu metten voer-
screven burchmeesteren ende scepenen van
onser stadt van Reymerswale, tegenwoer-
dich ende toecomende, zullen moghen ken-
nen ende wysen van allen fayten, crimen,
excessen ende anderen sticken, criminele
of civile, die g he vallen ende ghescyen zul-
len in onse voerscreven stadt, vriheit ende
scependom van diere, also wy selve doen
souden ende moghen doen, opdat wy in
onse persoen aldaer hilden die voerscreven
vierscerre, zoet voerscreven is, niet jeghen-
staende eenigherande aude privilegiën, kueren oft
costumen ter contrariën, behouden emmer dat die
punitie, correctie ende bueten, die men wysen sal jeghen
die quaetdoenders ende delinquenten, die hier voertijts
behoerden ter kennisse van der voerscreven vierscerre,
men wysen sal, also men die wysen soude in de voer-
screven vierscerre, ende in sulcker manieren, dat van

1  Er staat in het origineel duidelijk „viftich". En toch was er in
1460 nog een hooge vierschaar gehouden. Misschien wordt er gedoeld
op een tijd, toen de hooge vierschaar nog geregeld ieder jaar bijeen-
kwam. Wanneer deze veronderstelling juist is, dan moet men aan-
nemen, dat sedert c. 1425 de hooge vierschaar niet meer geregeld elk
jaar zitting hield. (Zie echter hiervóór, blz. 73).

-ocr page 112-

stick en, daerof die voerscreven vierscerre wysen soude
cracht offc confiscatie ende verbuerte, hetzy van lyve
oft van guede, die voerscreven baeliu, burchmeesteren
ende scepenen ghehouden werden dat also te wysene ende
by advyse van onsen voerscreven rentmeester, tegen-
woerdich ende toecomende, dewelcke ontfanghen sal
tonsen profyte die voerscreven bneten, compositiën
ende verbnerten, die men wysen sal yeghens die con-
dempneerde ende verwonnene van den voerscreven
sticken, die plaghen toebehoerne ter voerscreven vier-
scerre , diewelcke rentmeester ghehouden sal wesen
daerof ontfanc te doene ende rekeninghe elcx tjaers,
als ende geiijck van den anderen penninghen van zynen
ontfanghe, van denwelcken vonnessen, wijsdommen
ende condempnatiën die voerscreven baeliu, burchmees-
teren ende scepenen staen zullen te reformatiën van
den voerscreven luyden van onsen Rade van Hollant1).\'"
„ Gedurende den tijd van XII jaren eerstcomende
ende daerna tot onser wederroupene1\' zou deze be-
paling van kracht zijn. Of na 1485 de graaf deze
bepalingen nooit heeft herroepen, valt zeer te be-
twijfelen. Er is ons echter niets van bekend al kunnen
wij dit met zekerheid constateeren, dat in de gerechts-
rol van Reimerswaal geen voorbeelden te vinden zijn
van crimineele zaken, die vroeger door den graaf zelf
werden behandeld. Waarschijnlijk is dus Reimerswaal
in de 16e eeuw niet meer in het bezit van eigen
rechtspraak in alle crimineele zaken geweest.

1  Door de laatste woorden wordt dus bevestigd, hetgeen wij hier-
vóór, blz. 44, zeiden, dat er reeds in de 15® eeuw somtijds direct beroep
was op het Hof van Holland, met voorbijgaan van de hooge vierschaar.

-ocr page 113-

Voor Tholen en Goes bezitten wij uit den tijd van
na 1477 voor ons doel weinig of geen aanwijzingen,
maar er is alle reden
om, evenals voor Middelburg en
Zieriksee, ook voor deze grafelijke steden sedert het begin
der 16e eeuw rechtspraak in alle crimineele zaken aan
te nemen. Immers ook voor de niet-grafelijke, aan de
Borseles toebehoorende, steden Vere, Vlissingen, West-
kapelle, Domburg en Brouwershaven hebben wij reeds
uit 1497 een akte, die geen twijfel overlaat. Ik bedoel
het privilegie van Maximiliaan van 18 November 1497
waarin duidelijk wordt bepaald, dat, op verzoek van
Philips van Bourgondië, heer van Vere enz., de aan
dezen toebehoorende steden voortaan rechtspraak zou-
den hebben in alle crimineele zaken.

Ten slotte nog een paar kleinere steden, aan bijzon-
dere heeren in leen uitgegeven: Cortgene en St. Maar-
tensdijk. Cortgene, tot stad geworden in 1481, was in
1418, gelijk met Borsele, in leen uitgegeven, zoodat voors-
hands, evenmin als in Borsele, hier de ambachtsheer
in het bezit van alle rechtspraak zal geweest zijn.
Intusschen wordt het toch in het Groot-Privilegie van
1477 genoemd onder de steden, die van de rechtspraak
van den graaf onafhankelijk waren; maar, hoe het er
verder mede gegaan is, daarvoor ontbreken alle ge-
gevens. In het begin van de 16° eeuw is het oude
Cortgene trouwens ondergeloopen en eerst in 1681 is
er weder een nieuw Cortgene ontstaan.

Waarschijnlijk eerst na het Groot-Privilegie is St.
Maartensdijk tot stad geworden. Wellicht, dat het

-ocr page 114-

daarna al spoedig rechtspraak in alle zaken heeft ge-
kregen, maar zekerheid is hierin voorshands niet te
verkrijgen, daar uit de 16e eeuw van deze stad nage-
noeg geen rechterlijke stukken zijn bewaard gebleven.

Yeel minder dan bij de steden is bij de hooge
heerlijkheden van een uitbreiding der rechtsmacht
op het einde der 15e eeuw sprake. De eenige zekere
gegevens zijn te vinden voor
Dreischor, dat in 1528 aan
de grafelijkheid is teruggevallen *). Twee jaren daarna
is uitdrukkelijk bepaald, dat door den graaf aldaar
een baljuw zou worden aangesteld, die de schepenen
zou mogen machtigen om kennis te nemen van alle
zaken, zoowel crimineele als civiele.

Ten slotte wil ik hier nog noemen de heerlijkheid
Poortvliet, die, hoewel vroeger nooit aan een afzon-
derlijken heer uitgegeven, toch zonder eenigen twijfel
sedert de 16e eeuw eigen rechtspraak heeft gehad in
alle zaken. Men zie daarover o. a.
Ermerins, Zeeuwsche
Oudheden, VIII, waar blz. 141 een doodvonnis is af-
gedrukt, door het gerecht van Poortvliet uitgesproken
in 1555. Dat de inwoners van deze heerlijkheid ook
al vóórdien meer rechtspraak verlangd hadden, kan
blijken uit een brief van 1478, die in een 17e eeuwsch
afschrift in het Archief van de Rekenkamer is bewaard
gebleven, en waarvan het op de rechtspraak betrekking
hebbende gedeelte aldus luidt:

„Maxi mi li aan ende Maria, by der gratiën Grodts her-
toge van Oostenrijck. . .. allen den geenen, die desen
jegenwoordigen brief! sullen sien, saluyt. — Doen te

-ocr page 115-

wetene, dat wy ontfangen hebben de ootmoedige
supplicatie van onsen geminde de bailliuw, schont,
schepenen ende gemeene ingesetenen ons dorps, parochie
en heerlychede van Poortvliet in ons landt ende
graeffschap van Zeelant, inhoudende, hoe dat tselve
dorp, parochie ende heerlycheyt van Poortvliet altijts
toebehoort heeft ende noch toebehoort naectelick ende
in allen justitiën, hooge, middelen ende lage, den
grave ende gravinne van Hollant ende van Zeelandt,
sonder dat eenige vasallen, ambachtsheeren, eenich
recht daarinne hebben, maer werden alle civile boeten
ende breucken, aldaer vallende ende verschynende,
berecht by den bailiuw, schout ende schepenen, aldaer
gestelt van wegen des voorscreven graven oft gravinnen
van Hollant ende van Zeelant, sonder middele, ende
ais van den criminele oft lijflycke saecken, die staen
ten berechte van der hooger vierschaere van Beoos-
terschelt in Zeelant, ende heeft den rentmeester aldaer
van sgraven wegen daerafF die kennisse.... ende
oock mede, mits dat onse rentmeester van Beooster-
schelt gehouden is te houdene syne dageiyxe residentie
binnen onser stadt van Ziericzee, als hooftstede wesende
van Beoosterschelt, daer ons voorscreven dorpe ende
heerlycheyt van Poortvliet bet dan drie mylen verre
aff gelegen is, ende dat men ten minste drie veeren
ofte wateren overvaren moet, eer dat men daer can
gecoomen , waaromme de misdadige, als sy gebreuckt
ende misdaen hebben criminelick, dickwils ontcomen,
eer den rentmeester van Beoosterschelt de kennisse daer-
alï hebben magh, alle welke saecken, die onbehoorlick
ende ondeuchdelick sijn ende oock in grooter cleynic-

-ocr page 116-

heit ende verminderinge van onser hoocheyt ende
heerlycheyt, die wy hebben in de selve plecke van
Poortvliet, coomen te grooten griefve, schade ende
ongenoechte van den inwonenden van diere, ende
meer doen souden, waere henluyden by ons op al
niet verleent onse gratie ende voorsienichede.... —
waarom wy, overgemerckt de saken voorscreven
hebben deselve supplianten .... gegeven, verleent ende

geconsenteert____in soo verre als den criminelen saecken

aengaet, dat, soo wanneer den bailliuw oft schout van
Poortvliet yemanden van criminele saecken gevangen
sal hebben, hy sal gehouden wesen dat terstont te
doen vercondigen ende laten weten den voorscreven
onsen rentmeester van Beoosterschelt, ten eynde dat
hy de misdadige selve haele ofte doe halen tot Poort-
vliet, ende die brengen in den steen tot Ziericzee, opdat
hy wille, ende, daer hy niet en wilde ende deselve
bailliu oft schout den voorscreven misdadigen leverde
ende brochte tot Ziericzee in den steen, dat deselve
rentmeester, de voorscreven bailliu oft schouth alsdan
betalen sal de redelycke costen, daeromme by den-
selven bailliuw oft schout gedaen, dewelcke misdadige
persoon te berechten staen ende blyven sal
tonser voorscreven hooger vierschare van
Beoosterschelt in ons lant ende graeffschap
van Zeelant, omme aldaer geprocedeert te werdene
theurder absolutie off condemnatie in der manieren
ende alsoo men van outs gewoon is geweest te
doene.... — In oircondschepen van desen soo hebben
wy hier aene gedaen hangen onsen seegel. Gegeven in
ons huys in den Hage, in Hollant, den sesten dagh van

-ocr page 117-

April in tjaer onses Heeren duysent vier hondert acht
en zeventich naer Paesschen."

Het was dus vooral wegens de ligging ver van Zie-
riksee af, dat de inwoners van Poortvliet verandering
van den bestaanden toestand wenschten; maar tevens
blijkt uit deze akte, dat hun wensch in 1478 nog niet
geheel vervuld was en nog altijd hun zaken voor de
hooge vierschaar te Zieriksee bleven behandeld.

Zooals ik al zeide, sedert de 16° eeuw had Poort-
vliet wel rechtspraak in alle zaken, maar toch niet
op dezelfde wijze als in eene heerlijkheid, die aan
een afzonderlijken heer was uitgegeven. Juist doordat
Poortvliet steeds aan den graaf zelf bleef behooren,
was het zeer goed denkbaar, dat deze zijn eigen
schout en schepenen daar ook met de rechtspraak
in crimineele zaken belastte. Het gerecht trad hierin,
dan ook in deze zaken als liooge vierschaar op,
evenals de stadsvierscharen van de grafelijke steden
Middelburg en Zieriksee over de ambachtsheerlijkheden
resp. op het platteland van Zeeland Bewesten en
Beoosten Schelde. Dat daarbij de crimineele rechtspraak
aan Poortvliet zelf kwam, en niet aan Tholen, de
eenige grafelijke stad op het eiland van dien naam 1),
zooals men veeleer zou vermoeden, vindt zeker wel
voor een groot deel zijn verklaring hierin, dat juist
gedurende de jaren 1505—1549 de stad Tholen aan
den graaf van Bergen in pand was gegeven en dus
de graaf van Zeeland gedurende dien tijd hier niets
te zeggen had.

1  Veel later, in 1706, is dit na den verkoop van Poortvliet inder-
daad ket geval, zie Teg. Staat van Zeeland II, blz. 550.

-ocr page 118-

Alles bij elkaar genomen, kunnen wij dus veilig
concludeeren, dat in Zeeland, op enkele uitzonde-
ringen na, alle steden, zoowel grafelijke als niet-
grafelijke, en eveneens de hooge heerlijkheden, van
het begirï der 16® eeuw af in het bezit waren van
eigen rechtspraak in alle crimineele zaken. Alleen in
enkele hooge heerlijkheden bleef een deel van die
rechtspraak aan den graaf voorbehouden.

Zoo had dus de macht van den graaf over de hooge
heerlijkheden en steden sedert het begin der 16e eeuw
bijna geheel afgedaan en, toen na 1501 de hooge vier-
schaar in haar ouden vorm was vervallen, bleven de
stadsvierscharen van Middelburg en Zieriksee in crimi-
neele zaken alleen nog als hooge grafelijke vierschaar
optreden over de lage heerlijkheden op het
platteland resp. van Zeeland Bewesten en Beoosten
Schelde.

-ocr page 119-

HOOFDSTUK IY.

De hooge vierschaar na onzen afval van Spanje.

In de vorige hoofdstukken heb ik getracht een beeld
te geven van het hoogste rechterlijke college in Zee-
land in den landsheerlijken tijd. Ik wil in dit hoofdstuk
nu nog in korte trekken nagaan, wat daarvan na
onzen afval van Spanje is overgebleven.

De hooge vierschaar als rechtbank in civiele zaken
zal daarby geheel buiten beschouwing kunnen blijven:
immers, zooals wij zagen, als zoodanig is in eerste
instantie al zeer vroeg haar rechtsmacht op de lagere
rechtbanken overgegaan, terwijl men civiele zaken in
hooger beroep sedert de eerste helft van de 16e eeuw
uitsluitend voor het Hof van Holland behandelde. Alleen
dus de hooge vierschaar als leenhof en als rechtbank
in crimineele zaken komt hier in aanmerking.

Als rechtbank in geschillen over leenen
is de hooge vierschaar in den landsheerlijken tijd nog
tot het einde toe blijven voortbestaan. Maar toen
zijn er ook dadelijk belangrijke wijzigingen gekomen.

Reeds bij de eerste rekeningen toch, door de nieuwe

-ocr page 120-

regeering afgehoord — voor Zeeland Bewesten Schelde
over 1578—1579, voor Zeeland Beoosten Schelde over
1578 — zijn de posten van „wedden11 en „cleederen11
voor de leenmannen en vaste ambtenaren van de
hooge vierschaar niet ingevuld of doorgeslagen.

Yan de vaste ambtenaren merkt men later niets
meer, en deze zijn dus blijkbaar allengs van zelf ver-
dwenen , doordat ze wegens het vervallen van de hooge
vierschaar als leenhof, overbodig geworden waren.

Met cle bezoldigde „ordinaris leenmannen1\' was het
een eenigszins ander geval. Om dit goed te begrijpen
moet ik er hier allereerst aan herinneren, hoe, zooals
ook hiervóór, blz. 48, al bleek, in 1582 de Staten van
Zeeland reeds provisioneel Gecommitteerde Raden
met de werkzaamheden, die vroeger door de hooge
vierschaar in leenzaken verricht werden, belast hadden,
daarbij ook met het verhef van leengoederen, hoewel
dit laatste oudtijds nooit voor de hooge vierschaar
gedaan werd, maar steeds door den graaf of diens
eersten ambtenaar, den rentmeester in Zeeland. Wel
is waar moest hieraan, m. n. bij het verkoopen van
leenen, eerst een handeling van overdracht ten over-
staan van eenige voorname edellieden, ook „leen-
mannen" of kortweg „mannen11 genoemd, zijn vooraf-
gegaan; maar deze „mannen11 hadden niets te maken
met de negen „ gezworenen of leenmannen" van de
hooge vierschaar 1).

Met dat al, zooals ook reeds op blz. 48 bleek, de
Staten hadden reeds geen duidelijke voorstelling meer

1  Men zie in dit verband ook Bijlage V.

-ocr page 121-

ervan, hoe de stand van zaken vroeger geweest was.
Gecommitteerde Raden werden in 1582 door hen be-
last zoowel met het overdragen van leengoederen als
met de contentieuse rechtspraak in leenzaken, met de
laatste definitief in 1586 Hoe het met het over-
dragen van leengoederen verder gegaan is, kan uit
het volgende blijken 1).

Reeds twee maanden nadat in Mei 1582 Gecommit-
teerde Raden voorloopig hiermede belast waren, werd
er verandering gewenscht, zooals duidelijk uit het
zevende punt van beschrijving voor de vergadering van
de Staten van Zeeland van 29 Juli 1582 2) kan blijken:

„Item alzoe Uw E. gelieft heeft dyen van den Ge-
committeerden Raede by provisie tauthoriseren op de
saecken, competerende burchgrave ende leenmannen,
ende dat die van den voorscreven Raede (onder correctie)
nochtans oirboirlicker vinden tot gerieve van partyen,
dat die transporten, die eertijts voor burchgrave ende
leenmannen plagen te geschieden, by provisie over
geheel Zeelant gepasseert mogen worden respective in
elcken quartiere voor drye ordinaris leenmannen, telcker
plaetse residerende, die men by affixie van placaten

1  Het hier volgende over het overdragen van leengoederen is wel
niet in eigenlijken zin tot de geschiedenis van de hooge vierschaar
behoorende, maar, doordat men reeds zeer spoedig na onzen afval van
Spanje de leenmannen als personen, te wier overstaan de „mannenbrief"
werd opgemaakt, en als leden van de hooge vierschaar met elkaar is gaan
vereenzelvigen, is zulk een behandeling hier toch wel te rechtvaardigen.

2  Zie het geschreven „Register van de Staten van Zeeland, 1580—
1583," f°. 149 vlg. De gedrukte notulen van de Staten beginnen eerst
met 1589.

-ocr page 122-

ofte billetten soude mogen doen vercundigen daertoe
alleen geauthoriseert te zijn met expressie ende seclusie ,
dat transporten, voor andere leenmannen voortaen te
passeren, souden nul ende van onweerden wesen, om
voorts verlijtbrieven daerop verleent te worden naer-
volgende Uw E. voirige resolutie; sal Uw E. gelieven
opt voorscreven voorwerpen van die van den Ra ede
te letten, ende dyenvolgende eenige bequame persoonen
te committeren tot leenmannen in elcken quartiere,
daer des wert gerequireert, ende voorts daerinne te
resolveren, als den dienst van den lande in dyen deele
grootelycx is verheysschende."

3 Augustus d. a. v. is de zaak in de Staten in be-
handeling gekomen en is het volgende besloten:

„Naerdyen opt opineren van die van Middelburch, dat
oirboir waere tcollegie van burghgrave ende leenmannen
ten desen fyne ende anderssins tot directie van den zaken,
tselve collegie van oudts competerende, te erigeren van
nyeuws tselve, is eendrachtelick affgeslagen, als onge-
raetsaem bevonden tselve collegie voer alsnoch te
erigeren; is tot voerderinge van desen by provisie gere-
solveert ende belast, dat men sal scryven aen de steden,
wesende van de Staten, ten eynde zylieden ierstsdaechs
overseynden die namen ende toenamen van de leen-
mannen , residerende binnen huere stadt ende quartiere,
om daeruuyt oft sulcke andere, als zylieden daertoe
bequaem hebben, vier oft vijff by den Staten in elcken
quartier by provisie gecommitteert te wordden ende
geauthoriseert tot ordinaris leenmannen by publicque
uuytsettinge van billetten, sulcx ende ten fyne, in
desen vermeit."

-ocr page 123-

Niet meer dus het college van Gecommitteerde
Raden was in het vervolg belast als getuige op te
treden bij het overdragen van leengoederen, maar die
functie ging van nu af aan over op een bepaald aantal
door elk der steden aan te wijzen personen. Inderdaad
zien wij dan ook 20 September 1582 van wege Mid-
delburg, Ylissingen, Zieriksee, Goes en Tholen resp.
vijf, twee, vijf, vier en vier leenmannen gecommitteerd.
Het was nu echter de vraag, hoe men deze leen-
mannen had op te vatten, eenvoudig als voorname
heeren of ook tevens als de rechtverkrijgenden van
de leden der vroegere hooge grafelijke vierschaar, die
als zoodanig steeds een zekere jaarwedde hadden ont-
vangen. Deze overwegingen zien wij uitgesproken in
het jaar 1584 in het elfde punt van beschrijving voor
de Staten-vergadering van 27 Februari1) van dat jaar:
„Item alsoo die leenmannen, nu in Zeelandt by U. E.
gestelt, versocht hebben op de leste dachvaert ende
vergaderinge van den Staten alhier betalinge van
het ordinaris pensioen, den leenmannen van outs toe-
commende, ende dat bevonden wort by de voorgaende
rekeninge van de domeynen, dat in Bewesterschelt
maer vier leenmannen ende insgelijcx in Beoisterschelt
gelycke vier leenmannen eertijdtszijn gegaigeert geweest,
elcx met zestien schellingen gr. vlaems sjaers, ende
dat nu die vorscreven leenmannen zijn in getaele in
Bewesterschelt tot elff ende in Beoisterschelt tot negen

1  De Staten-notulen uit de jaren 1583—1586 ontbreken. Een afschrift
van de punten van beschrijving met de daarop genomen resolutiën
voor deze vergadering is echter bewaard in het Eerste Copulaatboek
van de Zeeuwsche Rekenkamer f°. 470.

-ocr page 124-

persoonen, sal U. E. gelieven opt tractement van de
leenmannen te ordonneren, wien men voor ordinaris
leenmannen sal honden, ende wat betalinge men hun
zal doen."

Intusschen, de zaak is toch nog niet uitgemaakt,
en de Staten hebben 7 Maart d. a. v. eenvoudig het
volgende besloten:

„Alsoo die judicatuere van leenmannen alsnoch is
cesserende, wordt raedtsaem gevonden dit noch te laeten
op sijn beloop ende yeder van de gecommitteerde
leenmannen in elck quartier te houden in gelycken
graet zonder alsnoch distinctie te maecken van
ordinaris oft gegaigeerde leenmannen."

Geruimen tijd zou het duren, voordat er in deze zaak
een definitieve beslissing werd genomen. Eerst den 6en
Maart 1615 1) werd door de Staten van Zeeland de zaak
voor goed uitgemaakt en bepaald, dat er overeenkomstig
het uitvoerige advies van de Rekenkamer voortaan zou-
den zijn zieven ordinaris leenmannen Bewesten Schelde,
zes Beoosten Schelde en vier in Tholen, of, zooals het
later heet, een leenhof te Middelburg, te Zieriksee en
te Tholen, ten overstaan waarvan voortaan alle over-
drachten van leengoederen zouden plaats hebben2).
Dit advies van de Rekenkamer geeft een duidelijke

1  Zie gedrukte Staten-notulen op dien datum.

2  Zie nader Teg. Staat I, blz. 98, 109, 431 en II, blz. (101). Dui-
delijkheidshalve laat ik in Bijlage XII een in den tijd van de Republiek
door Gecommitteerde Raden gepasseerden verlijbrief volgen, om goed
te doen zien, dat de functie van „leenmannen" in dezen tijd geheel
dezelfde is gebleven, en dat dus deze „leenmannen", evenmin als die
uit den landsheerlijken tijd, iets met de hooge vierschaar hadden uit
te staan. Vgl. hiermede ook Bijlage V.

-ocr page 125-

uiteenzetting van de zaak en ik heb het daarom als
Bijlage XIII afgedruktEr blijkt tevens duidelijk
uit, dat van nu af aan de bezoldigde leenmannen in
Zeeland voor goed zijn afgeschaft.

Bepaald bezoldigde ambtenaren van de hooge vier-
schaar zijn er dus onder de Republiek niet meer aan-
wezig, en toch kan men zeggen, dat dit college in
zekeren zin nog tot het einde der Republiek is blijven
voortbestaan. Hoe dat mogelijk is, zal duidelijk worden,
wanneer wij nu nog even in het kort nagaan, wat
er van de hooge vierschaar als rechtbank in cri-
mineele zaken is geworden.

Bij de behandeling van ons college in die hoedanig-
heid bleek het, dat resp. sedert 1512 en 1517 de
stadsgerechten van Zieriksee en van Middelburg, het
eerste over het platteland van Zeeland Beoosten, het
laatste over het platteland van Zeeland Bewesten
Schelde de functiën van de hooge vierschaar in cri-
mineele zaken hadden overgenomen, maar dat die ge-
rechten daarbij niet eenvoudig als vierschaar van die
steden, maar als „sgraven mannen Beoosten en Be-
westen Schelde", dus als hooge grafelijke vierschaar
optraden. Nog duidelijker wordt dit, wanneer wij zien,
dat daarbij niet de baljuwen van die steden, maar de
rentmeesters van Zeeland Beoosten en van Bewesten
Schelde de functies van officier uitoefenden.

Tevens volgt daaruit echter onmiddellijk, dat er voor

De registers met adviezen van de Eekenkamer beginnen eerst
met .1634. Dit advies is eckter bewaard gebleven in een afschrift in
het Eerste Copulaatboek van de Zeeuwscke Rekenkamer, f°. 473 vlg.

-ocr page 126-

deze hooge vierschaar geen afzonderlijke bezoldigde
ambtenaren meer behoefden te zijn: de rentmeesters toch
werden naast hunne overige werkzaamheden belast met
die van hoogbaljuw, en ,,\'s graven mannen" waren geheel
dezelfde als de leden van de stadsvierschaar resp. van
Zieriksee en Middelburg. Het ware te denken geweest,
dat allengs beide functies van deze etadsvierscharen
geheel in elkaar gevloeid waren, te meer, daar later
ook in deze zaken te Zieriksee de stadsbaljuw in plaats
van den rentmeester als officier is gaan optreden. Dit
is echter niet geschied.

Tot het einde van cle Republiek toe is het steeds
duidelijk merkbaar, of de gerechten van Middelburg
en Zieriksee in een zaak over inwoners van hun eigen
stad dan wel over bewoners van het platteland optreden.
In het laatste geval heeten ze steeds „\'s graven mannen
Bewesten of Beoosten Schelde", en treedt daarbij
— te Middelburg ten allen tijde, te Zieriksee alleen
vóór 1576 en later alleen in sommige speciale ge-
vallen — niet de stadsbaljuw, maar de eerste grafe-
lijke officier, nu in den tijd van de Republiek de
rentmeester, als rechtseischer op.

Toch heb ik nog op enkele afwijkingen te wijzen,
die zich in verloop van tijd hebben voorgedaan.

In de eerste plaats in Zeeland Bewesten Schelde.
M. n. op het eiland Walcheren is de zaak op den duur
eenigszins anders geworden. Het is bekend, dat direct
na de inneming van den Briel in 1572 al dadelijk,
nog in dezelfde maand April, de steden Ylissingen
en Yere zich aan de zijde van den Prins geschaard
hebben en clat eerst in het jaar 1574 na een

-ocr page 127-

langdurig beleg Middelburg dat voorbeeld beeft ge-
volgd 1). Vlissingen en Yere moesten daarvoor beloond
worden en de Prins heeft zich hierin niet onbetuigd
gelaten. Nog geen maand na de overgave van Middel-
burg, op 19 Februari 1574, heeft Willem I aan beide
steden, aan Ylissingen op 2 Maart, aan Yere op
11 Maart2) belangrijke privilegiën geschonken. Ten
opzichte van ons onderwerp zijn daarin de volgende
bepalingen van gewicht.

Artt. 17 en 18 van het aan Ylissingen 2 Maart
1574 geschonken privilegie luiden onder meer als
volgt:

„XVII. Item hebben oick geaccordeert ende ge-
octroyeert, dat... de prochiën van Soutelande, St. Jans-
kercke, Serboudenskercke, Crommenhoucke, Biggen-
kercke, Coudekercke, Westersouburgh, Oostersouburgh3),
Ritthem ende Welsinghen ende de inwoenders van dyen,
sullen te rechte staen binnen der voirsz. stadt van
Ylissinghen, voer schout en kuerschepenen aldaer
jegewoirdelyk gecreëert.

XVni.... Belangende de hooge jurisdictie der
voirn. prochiën, hier te vooren geëxerceert by den
rentmeester van Bewesterschelt, dezelve zal bedient
worden by den bailiu der voirn. stadt ter judicature
van burgmeesters ende scepenen der zei ver."

Geheel overeenkomstig hiermede is, hetgeen te lezen

1  Zie Reijgersberch ed. Boxhorn II, blz. 545 vlg.

2  Zie deze beide privilegiën in bun gebeel afgedrukt in Reijöers-
beroh
ed. Boxhorn I, blz. 195 vlg. en 228 vlg. Zie het privilegie van
Vlissingen ook in Costumen van Vlissingen, ed.
1763, blz. 161 vlg.

3  De drie laatste parochiën zijn bij Reijgersberch overgeslagen.

-ocr page 128-

staat in de artt. 2 en 3 van het aan Yere geschonken
privilegie van 11 Maart d. a. v.:

„ II. Item .. . dat de prochiën van Sandijck, Cleeuwers-
kercke, Schellacht, Gapinghe, Serooskercke, Polder,
Oostcappel, ende St. Aechtekercke, midtsgaders Dom-
burch buyten, ende d\'inwoonderen van dien ... sullen
te rechte staen binnen der voorsz. stadt van der Vere,.
voor schout ende keurschepenen, aldaer teghenwoor-
dich ghecreëert...

III... Belanghende de hooghe jurisdictie der voornoem-
der parochiën, hier te vooren geëxerceert by den Rent-
meester-ghenerael Bewesterscheldt, dat die bedient sal
worden by den bailliu der voorghenoemder stadt, ter ju-
clicature van burgermeesters ende schepenen derselver."

Bij beide privilegies komt het hier vooral op de laat-
stelijk genoemde bepalingen aan. Er blijkt uit, dat in
1574 aan de stadsvierschaar van Middelburg alshooge
grafelijke vierschaar Bewesten Schelde de rechtspraak
in crimineele zaken over een aanmerkelijk deel van het
platteland van Walcheren is ontnomen, en gegeven aan
de steden Yere en Ylissingen, die — ik vestig er hier
nog in het bijzonder de aandacht op — deze zaken
zouden behandelen, niet op aangeven van den rent-
meester, zooals men zou vermoed hebben, maar van
den betrokken stadsbaljuw.

En nog was dit voor Middelburg op Walcheren niet
het eenige verlies. Nog een andere ambachtsheerlijk-
heid op Walcheren werd door den Prins, eveneens in
Maart 1574, van wallen en vesten voorzien en tot
stad verheven. Ik bedoel de heerlijkheid Arnemuiden.
Ten aanzien van de rechtspraak zou deze nieuwe

-ocr page 129-

stad dadelijk geheel op denzelfden voet als Middelburg
te staan komen. Arnemuiden kreeg dadelijk rechtspraak
in alle crimineele zaken en de stadsvierschaar van
Middelburg als hooge grafelijke vierschaar moest dus
ook deze rechtspraak voortaan missen.

Echter niet alleen over het platteland van Wal-
cheren, ook. over het geheele overige platteland van
Zeeland Bewesten Schelde had de stadsvierschaar van
Middelburg als hooge vierschaar rechtspraak in crimi-
neele zaken. Zoodra de opstandelingen in 1572 op Wal-
cheren vasten voet hadden gekregen en ook Middelburg,
dat nog Spaanschgezind was, begonnen te belegeren, is
daarin tijdelijk verandering gekomen. Yan Brussel uit
toch gaf de Raad van State bevel, dat voorloopig de
berechting van alle misdadigers in dat deel van Zeeland
Bewesten Schelde, dat nog niet was afgevallen, niet meer
te Middelburg, maar te Goes zou plaats hebben. Toen
in 1574 ook Middelburg prinsgezind was geworden, was
er natuurlijk nog reden te meer om dezen toe-
stand te bestendigen, maar iets anders werd het, toen
in 1577 Goes en Zuid-Beveland op satisfactie overgingen.
Yoor de hand lag het, dat Middelburg als van ouds
weder de rechtspraak in crimineele zaken over het ge-
heele platteland van Zeeland Bewesten Schelde zou
gaan uitoefenen. Goes wilde hiervan echter niets weten,
maar ten slotte werd na veel strijd de vroegere toestand
toch weder hersteld. Den len Juli 1586 werd door de
Staten van Zeeland besloten „den rentmeester Bewesten

li Het privilegie voor Arnemuiden is thans gedrukt in Versl. en
Meded. Ver. Bronnen van het Oud-Vaderlandsche Eecht, V, Ail. 4 (1907).

-ocr page 130-

Schelde in zijn oude possessie te mainteneren1)."

In Zeeland Beoosten Schelde was sedert 1512 een
dergelijke toestand geschapen als sedert 1517 in Zee-
land Bewesten Schelde. De stadsvierschaar van Zierik-
see trad sinds dat jaar voor het platteland als hooge
grafelijke vierschaar op, aanvankelijk ook met den
rentmeester Beoosten Schelde als hoogbaljuw. In
tegenstelling echter met Middelburg is dit in Zieriksee
niet zoo gebleven. Kort na het prinsgezind worden
van deze stad en nog voordat in 1576 de stad weder
korten tijd door de Spanjaarden was genomen, is op
den 2811 Juli 1574 door de provisioneele regeering
van Zeeland, „Gouverneurs ende Gedeputeerden", aan
den rentmeester alle macht in deze zaken ontnomen,
zooals dat duidelijk staat opgeteekend in de provisio-
neele commissie voor den baljuw van Zieriksee van
dien datum 2):

„ Op huyden den tweeden dach Juli anno vijfthien
hondert vierentzeventich die Gouverneurs ende Ge-
deputeerde Raden des lants van Zeelant, verstaen
hebbende, hoe dat opt pretext van seker geschil ende
differentie, gemoveert by Tristram Jhane, rentmeester-
generael van Zeelant Beoosterschelt, de justitie ten
platten lande van Beoosterschelt niet en hadde haren
behoorlycken cours ende voortganck; hebben tot vor-
deringe van deselve geordonneert ende ordonneren by

1 1 > Deze geheele geschiedenis is uitvoerig behandeld in (v. d. Spiegel)
Historie van de Satisfactie van Goes, 1777, blz. 346 vlg., zie ook Er-
merins
, Zeeuwsche Oudheden VII, 1, blz. 64 en B. J. L. de Geer in
Kroniek v. h. Historisch Genootschap XII, blz. 141 vlg.

2  Zie Achtste Copulaatboek van de Rekenkamer van Zeeland, f°. 55 vlg.

-ocr page 131-

desen, dat meester Caspar van Vosberge als bailliu
der stede van Ziericzee, hangende tvoorscreven geschil
ende different, by provisie ende tot alder stont by
Syne Excellentie daervan geordineert sal wesen, tvoor-
screven sijn offitie ende ampt steecken r) ende excerceren
sal over tvoorscreven platte lant van Beoosterschelt,
wesende by der ordonnantie van Zijnder Excellentie
aan de voorscreven stede van Ziericzee geannexeert;
bevelende eenen ygelicken ten voorschreven platten
lande ende alle andere, dat sy den voornoemden baillin
oversulcx respecteren, obedieren ende gehoorsaem zijn
ende voorts int exerceren van tselve sijn officie, als
van noode sijnde, alle hulp ende bystant doen. Actum
tot Middelburgh in tlants Raat, ten dage ende jare als
boven..."

Nadat in 3 576 Zieriksee weder aan den Prins was
gekomen, is deze toestand zoo gebleven. In de commissie
voor Tristram Jhane als rentmeester van Beoosten
Schelde toch komt deze zinsnede voor1):

„ Dit alles, soo syne voorsaten in offitie, rentmeesters-
generael van Zeelandt Beoosterschelt ende Dreisschere
tzelve offitie bedient hebben, uuytgesondert de hooghe
jurisdictie over Beoosterschelt voorscreven, dat wy
(omme redenen) gegonnen hebben den jegenwoordighen
bailliu van Ziriczee."

Dit alles geldt niet alleen voor den „jegenwoordighen
bailliu" van 1576. Ook later is de stadsbaljuw van
Zieriksee steeds tevens als hoogbaljuw Beoosten Schelde
blijven optreden, en slechts een klein deel van zyn

1) lees: „strecken".

1  Zie t. a. p. f°. 57.

-ocr page 132-

macht heeft de rentmeester later weder terug gekregen.

Behalve dat in 1625 en 1660 de rechtspraak in
misdaden, gepleegd in verband met gestrande goederen
en enkele andere dergelijke zaken — eigenlijk be-
hoorende tot de „ cas réauxen dus in dit verband
niet thuis behoorende — uitdrukkelijk aan den
rentmeester is toegekend, hebben wij nog uit 1705 1)
een duidelijke aanwijzing, hoezeer men toch nog ge-
voelde , clat eigenlijk de rechtspraak over de crimineele
zaken op het platteland rechtens niet aan den stads-
baljuw van Zieriksee toekwam. In dat jaar gingen de
Staten van Zeeland er toe over, de hooge heerlijkheid
Dreischor met de daarbij behoorende ambachtsheer-
lijkheden Zonnemaire en Noordgouwe te verkoopen.
De hooge rechtspraak behielden de Staten echter voor
zich zelf. Ook in die heerlijkheden werd het stadsgerecht
van Zieriksee als hooge grafelijke vierschaar over Be-
oosten Schelde met de uitoefening daarvan belast.
Echter niet de stadsbaljuw van Zieriksee, maar de
rentmeester van Zeeland Beoosten Schelde zou daarbij
als hoogbaljuw optreden.

En in Zeeland Bewesten Schelde èn in Zeeland Be-
oosten Schelde zijn dus, de geheele Republiek door, de
stadsvierscharen van Middelburg en Zieriksee als hooge
grafelijke vierscharen blijven voortbestaan, en daarbij
in Zeeland Bewesten Schelde geheel, in Zeeland Be-
oosten Schelde gedeeltelijk de betrokken rentmeester
als hoogbaljuw. Hoezeer men in die steden steeds op

1  Zie over deze zaak Teg. Staat II, blz. 430.

-ocr page 133-

de rechtspraak over het platteland gesteld is gebleven,
daarvan is nog uit de allerlaatste jaren van de Republiek
een duidelijk voorbeeld te vinden.

In 1787 werd het wenschelijk geoordeeld over het
aan den mond der Schelde gelegen fort Bath, even
als dat indertijd ook bij de forten Lillo en Lief\'kens-
hoek geschied was, het bestuur geheel aan Gecommit-
teerde Raden van Zeeland te brengen. Ten opzichte
van de crimineele rechtspraak opponeerde echter Mid-
delburg ten hevigste. De Staten van hun kant (Staten-
notulen 17 Mei 1790) betoogden wel, dat „ookomtrent
de crimineele jurisdictie binnen hetzelve (hoezeer niet
dan een lastpost zijnde) geene uitzondering behoorde
plaats te hebben, maar, evenals in de gemelde forten,
behandeld, daar het niet alleen met den aart van een
besloten fort strijdig zoude zijn, dat een ander rechter
binnen hetzelve jurisdictie oeffende, maar ook de
groote geëloigneerdheid der residentie van \'s graven
mannen Bewesten Schelde, aan welke de jurisdictie
daar ter plaatse over het platteland bij delegatie is
opgedragen, de crimineele justitie binnen het fort niet
dan gebrekkig, langwijlig en voor den lande ten
uitersten kostbaar zoude maaken." Het kon echter
niet baten. Den 28e:a Juli 1790 moest door de Staten
van Zeeland het volgende besluit worden genomen:

„Yermits de heeren van Middelburg hebben gediffi-
culteerd om als \'s graven mannen van Zeeland
Bewesten Schelde af te zien van de crimineele juris-
dictie .... in het Fort te Bath, wordt de uitoefening
(daarvan) aan die heeren .... overgelaaten.\'1

Ook na den val van de Republiek is over het algemeen

-ocr page 134-

in Zeeland, nog gedurende den geheelen Franschen tijd,
de rechterlijke organisatie in hoofdzaak onveranderd
gebleven. Het belangrijkste feit is, dat er na de grond-
wet van 1801 sedert 1808 nog een afzonderlijk Depar-
tementaal Gerechtshof van Zeeland is gekomen, maar
dit was geheel de rechtverkrijgende voor Zeeland van
het Hof van Holland, dat steeds nog, zooals wij meer
dan eens zagen, voor Holland en Zeeland samen was
blyven fungeeren. Zaken van de hooge vierschaar in
Zeeland zijn nooit aan dit gerechtshof opgedragen, al
bevatten de notulen van dit hof uit de jaren 1803 en
1804 ook langdurige onderhandelingen hierover. Er is
echter nooit iets van gekomen, en toen ons land in
Juli 1810 bij Frankrijk werd ingelijfd, was de recht-
spraak in crimineele zaken over het platteland nog
geheel als vroeger aan de stads vierschaar van Middel-
burg en die van Zieriksee als hooge grafelijke vier-
schaar toekomende.

-ocr page 135-

BESLUIT.

Vatten wij ten slotte het in de vorige bladzijden-
geschetste nog eens in korte trekken samen, dan zien
wij in hoofdzaak het volgende: oorspronkelijk was alle
rechtspraak in handen van den graaf, hetzij dan van
dezen zelf, hetzij van de grafelijke vierschaar. Voordat
deze laatste een georganiseerd lichaam was geworden,
waren echter reeds de afzonderlijke ambachtsheerlijk-
heden in het bezit gekomen van een deel der grafelijke
rechtspraak, m. n. die in boetstraffelijke en civiele zaken.
Aan de grafelijke vierschaar was alleen nog gebleven
rechtspraak in leenzaken, rechtspraak in hooger beroep
in civiele zaken en rechtspraak in crimineele zaken,
altijd, voor zoover deze laatste niet op de afzonder-
lijke hooge heerlijkheden en steden was overgegaan.

Met het einde der 15e eeuw moest de hooge grafelijke
vierschaar de rechtspraak in hooger beroep geheel aan
het Hof van Holland afstaan, en zij hield in de
16e eeuw dus alleen nog de rechtspraak in leenzaken
en die in crimineele zaken over. En van deze beide
zou alleen de laatste ook nog na onzen afval van
Spanje aan de hooge vierschaar blijven voorbehouden:

-ocr page 136-

immers de rechtspraak in leenzaken kwam aan het
college van Gecommitteerde Raden.

Men ziet het dus, het langst bleef ons college als
rechtbank in crimineele zaken bestaan, en het is
daarom, dat wij vooral bij het beschouwen der hooge
vierschaar in deze functie tevens een duidelijk beeld
kunnen krijgen van de ontwikkeling der geheele rech-
terlijke organisatie in Zeeland, ja, nog meer, de
positie, welke Zeeland, in vergelijking met de naburige
provinciën, ten opzichte van de rechterlijke organi-
satie heeft ingenomen, kan daaruit duidelijker aan
den dag komen.

Laten wij toch voor het oogenblik de vrijwillige
rechtspraak, die reeds in zeer vroegen tijd op de af-
zonderlijke ambachtsheerlijkheden is overgegaan, en
de allerhoogste rechtspraak, die steeds aan den vorst
zelf bleef voorbehouden en dus altijd door diens
allerhoogste college, voor Zeeland het Hof van
Holland, werd uitgeoefend1), buiten beschouwing,
dan treft het ons, dat in alle deelen van ons land
gelijkelijk de rechtspraak in boetstraffelijke en civiele
zaken, sedert, laten wij zeggen c. 1300, in handen
was van de gerechten in iedere ambachtsheerlijk-
heid afzonderlijk, maar dat er juist ten aanzien van
de crimineele rechtspraak verschillen zijn waar te
nemen.

Ik wil daarbij dan vooral het oog richten op de
met Zeeland het meest verwante provinciën Vlaanderen
en Holland. Immers in Gelderland, Utrecht en Over-

1  Zie nader liiervóór, blz. 39.

-ocr page 137-

ijsel was de toestand eenigszins anders. Wij zagen
het reeds hiervóór, blz. 19 vlg., dat daar, althans in
de middeleeuwen, eigenlijk nooit sprake is van recht-
spraak, in ambachtsheerlijkheden door schouten-
gerechten uitgeoefend, maar dat het graven- of het
gouwgerecht steeds in het bezit van alle rechtspraak
is gebleven.

Voor Holland kunnen wij in dezen niet anders dan
de ontwikkeling in ieder der baljuwschappen afzon-
derlijk nagaan, of liever die in de noordelijke en
oostelijke baljuwschappen West-Friesland, Waterland,
Amstelland en Gooiland ter een er en de zuidelijke en
westelijke baljuwschappen Zuid-Holland, Schieland,
Delfland, Woerden, Rijnland en Kennemerland ter
anderer zijde.

In de eerstgenoemde zien wij het grootste verschil
met Zeeland. Daar heeft, kennelijk onder invloed van
Friesland *), de ontwikkeling steeds van onderen
op plaats gehad, d. w. z. oorspronkelijk had elk
schoutengerecht op zich zelf alles te zeggen en eerst
later is daar door de steden een zekere centralisatie
gekomen. Yan een grafelijke rechtspraak en dus ook
van een hooge vierschaar was daar dus eigenlijk gezegd
nooit sprake, en op den duur vormde zich om elke
stad een zekere kring, over welken het gerecht in de
stad de hooge rechtspraak in crimineele zaken uit-
oefende.

Wij zien een dergelijk verschijnsel ook in Vlaanderen,
maar de ontwikkeling was daar geheel verschillend.

-ocr page 138-

Geheel als in Zeeland was daar oorspronkelijk alle
rechtspraak in handen van den graaf en de grafe-
lijke vierschaar. Vormde zich hieruit in Zeeland een
vierschaar Bewesten en een Beoosten Schelde, in
Vlaanderen is deze splitsing nog verder doorgevoerd.
Voor verschillende deelen van het land kwamen af-
zonderlijke hooge rechtscolleges, als b.v. dat van het
Vrije van Sluis, van Hulster Ambacht, van Axeler
Ambacht, en ook namen enkele steden: Biervliet,
Ter Neuzen en Sas van Gent bij de rechtspraak over
hun eigen gebied die over het platteland op zich,
op dezelfde wijze als wij dit in Zeeland bij Vlissingen
en Vere zagen gebeuren en ook hier aldus, dat de
vierschaar niet, als in Middelburg en Zieriksee als
hooge grafelijke vierschaar („\'s graven mannen")
optrad, maar eenvoudig als stadsvierschaar, evenals
zaken uit de stad zelf, deze zaken van het platteland
behandelde.

Het zuiverste is het karakter van grafelijke vier-
schaar, ook in later tijd, nog in de zuidelijke en weste-
lijke baljuwschappen van Holland bewaard gebleven.
Overal is daar in de steden naast de vierschaar een
college van „baljuw en leenmannen" voor het platteland
blijven bestaan, welke colleges ook nog altijd colleges
van hooger beroep zijn gebleven, ook dit in tegen-
stelling met Zeeland, waar, zooals wij zagen, op den
duur het beroep uitsluitend aan het Hof van Holland
is gekomen.

Intusschen in laatste instantie was er ook van de
genoemde colleges van „baljuw en leenmannen" steeds
beroep op het Hof van Holland mogelijk. Voor Vlaan-

-ocr page 139-

deren geldt hetzelfde van den Raad van Vlaanderen,
die hier geheel dezelfde positie innam als het Hof van
Holland voor Holland en Zeeland en welks zetel, nadat
een deel van Vlaanderen tot Staats-Vlaanderen, d. i.
een der Generaliteitslanden, was geworden, niet langer
te Gent maar — merkwaardig genoeg — te Middel-
burg was gevestigd.

Nog in meerdere mate was dit voor Vlaanderen dan
voor Holland en Zeeland van belang, omdat, in tegen-
stelling met de laatste provinciën, daar, behalve hooger
beroep in civiele, ook hooger beroep in crimineele zaken
mogelijk was *).

Het is hier niet de plaats op al deze zaken nog
nader in te gaan. Uit het gezegde is dit echter duidelijk,
dat in geen der genoemde provinciën, in Zeeland zoo
min als in Vlaanderen en de verschillende deelen van
Holland, m.n. in crimineele zaken, in allen deele een
krachtige, van één centraal lichaam uitgaande recht-
spraak kan worden waargenomen.

In civiele zaken had men, zooals wij zagen, in
laatste hooger beroep altijd nog voor Holland en Zee-
land het Hof van Holland, voor Staats-Vlaanderen
den Raad van Vlaanderen, maar in crimineele zaken

-ocr page 140-

was het in iedere stad en hooge heerlijkheid de daar
zetelende vierschaar, die het laatste woord had te
spreken, ja somtijds had zulk een stad of hooge heer-
lijkheid zelfs ook over een groot gedeelte van het daar
omheen gelegen platteland te zeggen.

Oppervlakkig beschouwd zien wij ook in Zeeland dit
verschijnsel bij de steden Middelburg en Zieriksee; im-
mers bij
Fruin, Staatsinstellingen ed. Colenbrander blz. 121
staat te lezen, dat na de opheffing der hooge vierschaar
de crimineele jurisdictie van deze resp. over het platte-
land van Zeeland Bewesten en Beoosten Schelde op
de rechtbanken van Middelburg en Zieriksee is over-
gegaan. Beter drukt zich
Fockema Andreae, Bijdr. IV,
blz. 402 uit, wanneer hij zegt, dat in 1489 het gerecht
van Middelburg onder den hoogbaljuw het
recht kreeg om te kennen van alle doodslagen en
vrede braken over het kwartier Bewesten Schelde, en
dat sedert
1511 1) voor Zeeland Beoosten Schelde geheel
dezelfde toestand werd geschapen met het gerecht van
Zieriksee als middelpunt.

Inderdaad is — en ik hoop in deze verhandeling
dit punt duidelijker en juister dan dit bij
Fruin en
Fockema Andreae het geval is, te hebben in het licht
gesteld, — na de opheffing der hooge vierschaar in
het begin der 16e eeuw de macht van deze in crimi-
neele zaken wel is waar overgegaan deels op de stads-
vierschaar van Middelburg, deels op die van Zieriksee;

1  Men leze hier 1512.

-ocr page 141-

maar in deze zaken zijn die vierscharen geheel als
plaatsvervangers van de grafelijke hooge vierschaar
gaan optreden: de schepenen werden in die zaken
altijd „;s graven mannen" genoemd, en, wat het voor-
naamste is, niet de baljuw van de stad, maar de
grafelijke rentmeester, de hoogbaljuw, trad daarbij steeds
als rechtseischer op. Wel degelijk heeft dus in Zeeland,
meer dan in Holland en Vlaanderen, in ieder geval in
meerdere mate dan het ons bij oppervlakkige beschou-
wing toescheen, sedert het begin der 16e eeuw, en
daarna ook de geheele Republiek door, steeds een cen-
trale grafelijke rechtspraak over het platteland bestaan.

Altijd echter alleen over het platteland; de steden
en hooge heerlijkheden bleven altijd in het bezit van
eigen rechtspraak in crimineele zaken, en dit kunnen
wij in ieder geval constateeren, dat er bij de bestuurs-
inrichting van Zeeland ten aanzien van dat onderdeel,
dat meer bepaaldelijk de rechterlijke organisatie omvat,
het minst van centralisatie kan worden gesproken.

De verklaring ligt voor de hand J). Op het gebied
der staatkundige organisatie was er in iedere provin-
cie, in de eene meer, de ander minder, reeds vóór
onzen opstand tegen Spanje een vrij groote mate van
centralisatie bereikt, en de toestanden zijn in de
Republiek vrijwel onveranderd blijven voortbestaan.

-ocr page 142-

Op het gebied der rechterlijke organisatie daarentegen
was dit proces in de dagen van Karei V en Philips II
nog slechts in wording *) en door onzen onvermijde-
lijken worstelstrijd tegen Spanje kon het onmogelijk
verder worden doorgevoerd.

Vandaar dat in den tijd van onze Republiek, in
elke provincie afzonderlijk, de staatsinrichting veel
meer een eenheid vertoonde dan de rechtspraak:
immers over de rechtsmacht tusschen steden en hooge
heerlijkheden onderling en tusschen deze en het Hof
van Holland werden steeds eindelooze geschillen ge-
voerd. Ook de geschiedenis van Zeeland kan daarvan
schier op iedere bladzijde getuigen.

Het behoeft, dunkt mij, geen verder betoog —
en ik wil hier eindigen met de beantwoording der
vraag, in den aanvang van mijn verhandeling gesteld
— evenmin als aan onze staatsinrichting heeft aan
onze rechterlijke organisatie, zooals die zich in den
loop van de 15e en 16e eeuw had ontwikkeld, de
tachtigjarige oorlog iets wezenlijks veranderd. Had zich
echter reeds vóórdien in elke provincie een goed ge-
organiseerd centraal staatsbestuur gevormd, op het

-ocr page 143-

gebied der rechterlijke organisatie was in iedere
provincie een dergelijke eenheid nog slechts in wording.
De tachtigjarige oorlog heeft den verderen groei van
die eenheid gestuit; zonder onzen worstelstrijd tegen
Spanje zouden wij dan ook ongetwijfeld veel eerder
in het bezit zijn gekomen van die eenheid van recht-
spraak en eenheid van wetgeving, die ons, zooals
het nu geloopen is, eerst het genie van een Napoleon
heeft geschonken.

-ocr page 144-
-ocr page 145-

BIJLAGEN.

-ocr page 146-
-ocr page 147-

(Zie hiervóór, blz. 33, noot 1).

1519 Februari 21.

Burggraaf en leenmannen (d. i. de hooge vierschaar) doen uitspraak
in het geschil over tienden tusschen Anihuenis van Bourgoingnen in
der name van jonevrouwe Clare van Wackene, en Hemdrick Piek
Ottezoon van Beest.

Op tgeseil ende different, geresen voer burchgrave, scout ende
leenmannen der graeflicheit van Zeellant tusschen edele ende waarde
Anthuenis van Bourgoingnen, heisschere in der name van jonevrouwe Clare
van Wackene, zijnder gesèlnede, ter eendere, ende Hemdrick Piek Ottezoon
van Beest, verweerer, ter ander zyden, spruytende ter zaicken van dat
de voornoemde verweerer nyet en heeft willen aenveerden zeker somme
van penningen, by den voornoemden heysscher genamptiert in handen
van Wisse Jacobszoon van der Lisse als leenman der voirscreven graef-
licheyt ter causen van drie ende een half ghemeten een quartier thienden,
liggende in Zuyt-Bevelant in de prochie van Cloetingen, die wylen mer
Andries Andries, in zijn leven ridder, heere van Wackene ende rent-
meester van Bewesterscelt in Zeellant opten XIIIIen in Januario XVC
vijfthienne, stijl van Hollant, vercocht den voornoemden verweerder, de
welcke thienden de voirscreven Antheunis in den name van jonevrouwe
Clare van Wackene, zijnder geseluede, dochter van den voirscreven wylen
mer Andries Andries, geaenboert ende genaest heeft naer de kuere ende
costumen van Zeellant, naerdien dat de voirscreven partiën int lange
ten diverssche verleyde rechtdagen gehoort hebben geweest in heyssche,
andworde, replique ende duplique, ende oick ghesien by den voornoomden
mannen den mannebrief, die de voirscreven heysschere heeft van der
voirscreven aenbordinghe der voirscreven thienden, in daten den XVIIen
in Decembre XVC zesthienne, dat tzelve geschiet es geweest ende byhem
daer van genamptiert de voornoemde penningen binnen den jare onder
den voirscreven Wisse, die hv, volgende de voornoemde keure, behoirde te

-ocr page 148-

namptieren voir de voirscreven thienden, naerdat de voirsereven verweerer
de zelve thienden geeoeht hadde als voeren, ende oick eene missive, by
de welcke de drye leenmannen, die gezegelt hebben den voornoemden
mannebrief, gescreven hebben aen den voornoemden verwerer voer texpi-
reren van tvoirscreven jaer, hoe dat de zelve heysscher geaenboirt ende
genaest hadde de voirscreven thienden in den naem als boven, ende de
penningen daer van genamptiert in den handen als voren;

Soe eist, dat de voirscreven mannen, geconsidereert hebbende alle tgene,
dat ter materiën dienende was, hebben in presencien van den burch-
grave ende ter maninghen van den schout gewesen ende wysen
voer recht, dat dezelve heysschere, in den name als boven, blyven salop
zijn aenbordinghe van de voirscreven III-| gemet 1 quartier roede thienden,
ende dat hy heffen zal de vruchten der voornoemde thienden van den
voornoemden ougst XVC achtiene, ende voirt, dat de zelve heysscher ende
verwerer om zekere redenen, den voirscreven mannen daer toe porrende,
hebben zullen an huer zeiven de eosten, by elek van hen gedaen ter
saicken als boven, behouden dat zy tsamen betalen zullen de vacaciën
van den burchgrave, scout, mannen ende greffier, die zy ten diversschen
reysen in de zelve saicke gevaceert hebben.

Aldus gedaen te Middelburch by ons "Wisse Jacobszoon van der Lisse,
Pieter Blocxzoon, Guillame Bardaille, Cornelis Hemdricxzoon van Grips-
kercke ende Woutre van Domburch als leenmannen voornoemt. Toirconden
onsen zegele hier aen gehangen, ende dit opten XXIen in Februario vijf-
thienhondert ende achtienne, stijl van Hollandt.

Afschrift uit het zich in het Archief van de Hollandsche Eekenkamer
in het Rijksarchief-depot in Zeeland bevindende Register van akten van
beleening, uitgegeven door den rentmeester van Zeeland Bewesten Schelde
Adolf Heedinck , 1517—1585, Inv. nr. 1747, 3de kohier, fol. 31 vlg.

-ocr page 149-

wezig in het Algemeen Rijksarchief te \'s-Gravenhage. Het is zeer op-
merkelijk, dat art. 1 nagenoeg geheel eensluidend is met art. 1—9 van
de keur voor Zeeland Bewesten Schelde van
1828 (v. Mieeis II, blz.
418 vlg.) en art. 10—17 met art. 10—34, vermeerderd met de eerste
alinea van het slot van die keur. De volgorde is eenigszins anders, en
bovendien zijn in de keur van
1290 enkele artikels van de keur van
1328 tot één artikel samengevoegd, op deze wijze:
Keur
1290 art. 2 = Keur 1328 art. 10

id.

5>

3 =

id.

ji

11

id.

n

4 =

id.

»

14

id.

!)

5 =

id.

»

15-

-16

id.

n

6 =

id.

»

17

id.

»

7 —

id.

n

18

id.

J!

8 =

id.

»

19

id.

»

9 =

id.

!J

12-

-13

id.

9

10 =

id.

»

20-

-21

id.

»

11 =

id.

»

22-

-23

id.

12 =

id.

»

24-

-26

id.

»

13 =

id.

S

27-

-80

id.

n

14 =

id.

J!

31

id.

ti

15 =

id.

»

82

id.

16 =

id.

»

33

id.

»

17 =

id.

I)

34 al. 1 van het slot.

18 en

19 van de

keur van

1290

worden in die van 1328

niet gevonden, maar deze komen weder in hoofdzaak overeen met artt.
135 en 136 van de keur voor geheel Zeeland van 1290 (v. d. Bergh II,
n°. 747), op deze wijze:

Keur 1290 voor geheel Zeeland.

(v. d. Bergh II, n°. 747).

Van dat die chore niet en
onderseheit.

CXXXY. Alle dinc, dat dese
chore niet en besceet, dat zullen
die ghezwoorne sceden bi haren
eede, ende daer si twifelike of
spreket, wat die menynghe daer
of es, dat meerre gevolch van
den ghezwoerne sal voren gaen in

Keur 1290 voor Zeeland Bewesten
Schelde,
(v.
d. Bergh II, n». 748).

XVIII. Alle dat die koire niet
en bescheyt, dat zullen die ge-
zwoirne bescheyden met hairen eede
ende dairt twyfelick of spreect,
wat die meyninge dairof is, dat
meerre gevolch van den gezwoir™
nen zal voeren gaen in wairhede,

-ocr page 150-

waerheden, in vonnessen ende in
allen dinghen, die hem toebehoeren.

Van Zeeusschen Mercken.

CXXXVI. Daer dese chore int
beghin spreect van haren mercken,
dat verclaersen wi, dat ment aldus
sal verstaen tusschen Casant ende
Graveninghe, Honttnuden ende die
zee, ende alle die gront, ende alle
die landen, die hier binnen ghele-
ghen sijn, wtghenomen die voersz.
poortren, ende daer si spreect bin
deser chore, dat es bin desen voersz.
mercken.

Om dat wi voernoemde Florys,
grave van Hollant ende Zeelant,
willen, dat dese chore ende dese
wet ghebonden blive ende gestade
in allen poynten, die hier voer-
screven siin, soe hebben wi ons
hier in ghebonden ende binden alle
die ghene, die na ons sullen wesen
heeren van Zeelant, ziin si van
ons ghecomen, te zweeren, te be-
zeghelen ende te verscrivene, dats
noot ware, dese chore in allen
poynten, als si nu ghescreven es,
eer wi of yemende van onsen
nacommers, of yemende van haren
weghe in Zeelant moghen rechten,
wilden wi of yement, die na ons
comen sal omme tlant te besittene
in heerlicheden, dese letteren bre-
ken, of deeren in eenighen poynten
dese chore ende dese wet.

in vonnissen ende in allen dingen
die hem toe behoeren.

Dair de keure spreect int begin
van hairen marcken, dat ver-
clairen wy dat ment aldus ver-
staen zal, tuschen Kaedsant,
Grevenisse, Hontemude ende die
zee, ende alle die gront ende alle
die lande die hier binnen gelegen
zijn, vuytgenoemen die voirgen.
poirteren, ende dair zy spreect
binnen der koire, dat is binnen
der voirs. koire.

XIX. Omdat wy voirn. Floris
grave van Hollant willen dat dese
koire ende dese wet gestaede blyve
ende gehouden in allen pointen,
die hiervoren gescreven sijn, zoe
hebben wy ons hierinne gebonden
ende binden voir alle diegeene
die na ons commen zullen ende
weesen heeren van Hollant, zijn
zy van ons gecommen of niet van
onsen lyve comraende, te zweeren,
te verstaevene dairt noot is dese
koire in allen pointen als zy nu
gescreven is, eer wy of yemant
van onsen nacommers of yemant
van hairen wegen in Zeeland moe-
gen rechten, wilden wy of yemant
die nae ons commen zal ende tlant
besitten ende heerlicheden breken,
letten of deeren in eenigen pointen
dese koire ende dese wet, so verthien
wy ons ende voir onse naecommers
die de heerlicheyt besitten zullen
van Zeelant hier jegens alle helpé,

-ocr page 151-

Ende omme dat wi dit ghe-
tronwelike willen houden, sonder
arghelist in allen poynten, so hebben
wi dese chore bi onsen vriën wille
ghezworen op die heylighe Ewan-
gelium ende bezeghelt mit onsen
zeghelen, ende willen, dat onze
nacomers dit doen ende houden
dat hier voerscreven es.

Ghegheven in Walgheren ter
Campvere, int jaer ons Heeren
M. CC., ende XC. des Manedaghes
na sinte Macrtijns dach in den
winter.

sterckenisse ende allen raeden van
allen onsen eedelen luyden, van
allen onsen poirteren ende van der
gemeenten die woenen in Zeelant
of hiernae woenen zullen. Ende
vertien ons voir allen dengeenen
die besitten zullen dese heerlicheyt
nae onse recht ende alle dinck
die beletten moegen dese koire ende
dese wet Omme dat ick getrouwe-
lick wil houden zonder argelist
in allen pointen dese wet ende
dese koire by onsen vryen wille,
gezwoeren up die heylige ewangelie
ende besegelt mit onsen zegele,
ende willen, dat ons naeommers
dit doen ende houden dat hier-
voeren gescreven is.

Gegeven in Walcheren te Kamp-
vere in den jaere ons Heeren duysent
IIC ende XC, des Manendaechs nae
sinte Martensdach in den winter.

Men bemerkt het, geheel met elkander overeen komen deze artikelen
niet: in de keur voor Zeeland Bewesten Schelde komt zelfs een geheele
zin voor, die in de keur voor geheel Zeeland ontbreekt, maar andere
aanwijzingen duiden er, dunkt mij, toch bepaald op, dat men de artt. 18
en 19 van de keur voor Zeeland Bewesten Schelde eenvoudig van de
keur voor geheel Zeeland uit dat zelfde jaar 1290 — men houde ook
wel in het oog, dat voor ons van deze alleen maar een gebrekkige copie
uit veel later tijd is bewaard gebleven — heeft afgeschreven, en vooral
wel deze aanwijzing, dat in de keur, die uitsluitend voor Zeeland Be-
westen Schelde gelden zou, dezelfde grenzen worden genoemd («tus-

seben Casant ende Graveninghe 1), Hontmude ende die zee----») als

in de keur voor geheel Zeeland. Alles bij elkaar, geloof ik, dat wij veilig
mogen aannemen, dat Floris Y in 1290 op denzelfden dag, waarop de

1  I). i. de zuidelijke (Cadzand, een nu nog bestaande plaats in
Zeeuwsch Vlaanderen) en noordelijke (Grevelingen, het water tusschen
Schouwen en Goeree) grens van geheel Zeeland.

-ocr page 152-

keur voor geheel Zeeland werd vastgesteld, niet ook nog een afzonderlijke
keur voor Zeeland Bewesten Schelde heeft uitgevaardigd, en dat deze
dwaling ontstaan is, doordat men twee eeuwen later, op het einde der
15 de of in het begin der 16 de eeuw, in het bovengenoemde privilegie-
boek van Zieriksee eerst alle 34 artikelen, en de eerste alinea van het
slot van de keur voor Zeeland Bewesten Schelde van 1328 in 17 arti-
kelen heeft afgeschreven — alleen van deze 17 artikelen staat, merk-
waardiger wijze, ook in het handschrift boven de tekst een inhoudstafel
opgeteekend — waarop men toen direct de beide laatste artikelen, of
liever de beide laatste artikelen en het slot van de keur voor geheel
Zeeland van 1290 als art. 18 en 19 heeft doen volgen.

Nr. 748 dient dus in het Oorkondenboek van v. d. Bergh, Tweede
Deel, te worden geschrapt.

III.

(Zie hiervóór, blz. 46, noot .1).

1463 December 5.

Het Hof van Holland doet in hooger beroep uitspraak in een ge-
schil tusschen Jan Huyge Boomszoon en het gerecht van Zieriksee,
optredende voor Betsman Huge Boomszoon over een lijfrente van
twee pond \'sjaars, en verwijst de zaak eerst naar de hooge vierschaar,
door den graaf voor Zeeland Beoosten Schelde te Zieriksee te houden.

Roerende mejster Jan Huyge Boomszoon contra den scepenen ende
gerechte der stede van Zieriexe.

Appel.

Gezien by den hove van Hollant tproces declinatorie hangende tusschen
meester Jan Huyge Boomszoon, eysscher ende clager, an die een zyde,
ende den scepenen ende gerechte der stede van Zieriexe als partye forme
ende Betsman Huyge Boomszoon partye inthime, verweerders, an dander;

Seggende die voirscreven clager, hoe dat die voirscreven Betsman Huyge
Boomszoon, partye inthime, in der maendt van Novembri int jair duysent
CCCCLIX lestleden angesproken heefft den voirscreven eysscher voir den voir-
screven gerechte van Zieriexe omme ende ter cause van zeker lijfrenten van
II £ gr. sjairs, die die voirscreven partye inthime den voirscreven eysscher
jairlicx eysschende ende manende was ende die welke lijfrenten die voir-
screven Betsman, partye inthime, zeyde, dat hij die gelooft hadde Aechte

-ocr page 153-

Willem Janszoon dochter, dair die voirscreven eyscher up seyde ende
andwoirde, dat hy den voirscreven Betsman metten nieten en bekende
sculdich te wesen; ende nadat die voirscreven scepenenen ende gerechte
partyen an beyden zyden al int lang gehoirt hadden, so hebben zy tot
prouffijt ende voirdele van die voirscreven partye inthime hoer vonnisse
dairvan gepronunchiert ende uuytgesproken; ende wairover dat die voir-
screven evsscher zeker vix van relievemente in cas van appellacye van
mynen genadich heer, den hartoge van Bourgongnen, grave van Hollant
ende van Zeellant vercregen heefft (als hy him bevoelde belast ende ge-
greveert te wesen by den voirscreven vonnisse) inhoudende tvoirscreven
relievement committemus up mijn heren den Stedehouder ende Raide
van Hollant, ende concludeerde dair omme die voirnoemde eysscher,
dat mit onrecht ende quade cause by den voirscreven van den gerechte
hy gecondempneert is geweest, ende dat tvonnisse van dien sculdich is
ende behoirt gereformeert ende te nyeute gedaen" te wesen als onrechte-
licken ende abuyselicken gegeven, ende voirt den voirscreven verweerders
ende partye inthime, even veer dattet een ygelic van hunluyden angaen
mach, gecondempneert te hebben in alsulke costen, als hy tot deser in-
stantie gedaen heefft;

Wairtegens dat die voirscreven verweerders by een exceptie decli-
natorie zeyden ende proponeerden, hoe dat die voirscreven stede van
Ziericxe is een oude en notable stede, bynnen den lande van Zeellant
gelegen, die welke mit veel schone hantvesten, privilegiën ende rechten
van den edelen voirvaderen mijns genadichs heren, shartogen van Bour-
goengnen, grave van Hollant ende van Zeellant, alle saliger gedachten,
beghift ende begaeft is, ende die by den selven mynen genadich heer
geconfirmeert sijn, navolgende welke hantvesten, privilegiën ende rechten,
ende Sonderlinge van enige van dien, soe zijn aldair van wegen mijns
voirscreven genadichs heren die burgermeesteren ende scepenen van der
voirscreven stede van Ziericxe gheëedt ende gecommitteert omme enen
ygelicken recht ende justicie te doen ende te administreren na uuytwy-
singe den kupren, verboden, hantvesten, privilegiën, rechten, costuemen
ende haircomen der voirscreven stede van Ziericxe, uuyt crachte van welken
hantvesten die voirscreven burgermeesteren ende scepenen hebben die
hantieringe der justicie bynnen der selver stede geplogen ende geëxerceert
van also ouden haircomen ende langen tyden, dat gheen memory van
menschen en is ter
contrari, ende ymmer Sonderlinge van dese ende ge-
lycke saken zo hebben die voirscreven burgermeesteren ende scepenen
altijt gekent ende na den rechten der selver stede hoer
vonnissen dair-

-ocr page 154-

op uuytgesproken ende gegeven, sonder dat nye belet noch geimpediert
en sijn geweest mit enige appellacie, reformatie off provocatie, mitgaders
oic, dat ye tot hairtoe die voirscreven burgermeesteren ende scepenen
buyten der voirscreven stede dairomme te rechte betogen zijn geweest;
nietmin, indien die voirscreven meester Jan, eysscher,. roerende deser sake,
dair questie om is, ende boven dat duechdelicke vonnisse, by hunluvden
uuytgesproken, van den voirscreven burgermeesteren ende scepenen hem
van tselve vonnisse belagen wille, dat hy dat sculdich is te
doen voir mynen voirscreven genadich heer, off
mynen genadich heer van Charroloys, zynen eeni-
gen ende oudsten zoon, voir die vierschare van
Beoisterschelt in den lande van Zeellant ende
nergens anders, ende dat alle die ghene, die tusschen Bornesse
ende Heydenzee, in welker bepalinge dat die voirscreven van Ziericxe
mit anderen steden mede begrepen ende gelegen sijn, nergens anders te *)
rechte sculdich en sijn te staen dan voir die vierscharen van Bewester-
schelt ende Beoisterschelt, twelke also by vonnissen van leenmannen der
graeflicheyt van Zeellant verclairt, gewijst ende uuytgesproken was in
der vierschare, die by mynen voirscreven genadich heer van Charroloys
in der vierschare van Bewesterschelt tot Middelburch geseten ende ge-
houden was in den jare van LIIII lestleden;

Zeggende oic die voirscreven verweerders, dat in stivenisse, starcke-
nisse ende confirmatie van desen onlancx belieft heefft denselven mynen
genadich heer van Charroloys te gönnen ende te geven tot bede ende
versoucke van den edelen ende goeden steden des lants van Zeellant, int
consenteren van deser jegenwoirdiger bede, zeker privilegiën ende hant-
vesten, ende die welke dat by mynen genadich heer, den hertoge voirscreven,
geconfirmeert ende gevesticht sijn die, onder anderen punten, by expresse
inhouden ende verclaren, dat van nu voirtan alle die ghene, die geseten
ende wonachtich zijn tusschen Bornesse ende Heydenzee niet en sullen
mogen gedachvaert worden mit enigen mandementen noch anders, om
gheenrehande sake dattet zy, dan alleen bynnen den palen van den voir-
screven landen van Zeellant, elc int zyne ende dair hy mit rechte behoirt
na den kueren ende rechten van den selven landen, ende dat navolgende
desen die graven ende gravinDen vag den voirscreven lande van Zeellant,
voirvaders mijns voirscreven genadich heren, van ouden haircomen hebben
up titel van gelycke privilegiën ende ymmer van so langen tyden, dat

IJ Het bs. heeft: „ste".

-ocr page 155-

gheen memorye van mensschen en is ter contrary, die voirscreven vier-
schare
up den poirteren bynnen der voirscreven stede van Ziericxe altijts
mit den scepenen aldair geseten ende gehouden, in welker vierschare
gehandelt, gesproken ende gedecideert worden airehanden questiën ende
saken, also wel roerende onbehoirlicke vonnisse als van alrehande excessen,
by den suppoosten van den gerechte aldair gebuert ende gedaen; seyden
voirt die voirscreven verweerders, dat de selve mijn genadich heer int
consenteren van deser jegenwoirdiger bede den voirscreven edelen ende
goeden steden van den lande van Zeellant noch een ander privilegie
gegondt ende geconsenteert heefft, by de welke dat deselve mijn genadighe
heer den edelen ende goeden steden voirscreven beloeft heefft te onder-
houden ende te doen onderhouden alle hoer brieven, privilegiën ende
rechten, gelijc hy dat tot zijnre blyder incomste ende huldinge van desen
lande beloofde, ende, omme merckelic te onderwysen, dat mijn voirscreven
genadighe heer den hertoge ende mijn genadighe heer van Charroloys, zijn
hoich geboren zoon, ymmer belieft , dat die justicie, berecht ende admini-
stracie van allen saken, hoedanich die sijn off wesen mogen, verschinende
ende vallende in den voirscreven lande van Zeellant, aldair berecht sullen
wesen ende nergens anders, ende, opdat die rechtvorderinge aldair niet
belet en soude worden mit vix, die enige op hoir sinister te kennen geven
subreptiverlick vercrygen souden mogen, gelijc die voirscreven eysscher
gedaen heeft, als clair ende openbair is, soe heeft die voirscreven mijn
genadighe heer den voirscreven edelen ende goeden steden van Zeellant
int consenteren van deser jegenwoirdiger bede noch geconsenteert een
ander privilegie ende hantveste, by expresse inhoudende, dat van nu
voirtan zijnre genaden niet gehengen en sal, dat die rechten van zynen
voirscreven landen van Zeellant belet off becommert sullen wesen mit
vix noch anderssins in kennisse van zaken, voir hunluyden hangende ende
wesende, die nae hoeren rechten, kueren ende privilegiën hunluyden
sculdich sijn toe te behoren, imponerende dairop silencie an allen synen
officieren ende rechteren, ende
Sonderlingen synen stedehouder ende raide
van Hollant;

Ende concludeerden mitsdesen die voirscreven verweerders ende
desgelijcx die voirscreven partye inthime, dat mit onrechte ende quader
cause die voirscreven eysscher over hunluyden gecroont, geclaecht ende
die voirscreven vix van relievemente vercregen heeft, ende dat dat voirt-
stel van denselven eysscher sculdich is bekent te wesen een onbehoirlicke
nyeuwicheyt, contrarie den rechten van den lande van Zeellant upgeset,
ende dat dair omme dese sake, dair questie oin is, by sententie van den

9

-ocr page 156-

hove sculdich is geremitteert ende gerenvoyeert te wesen
tot berechte ende judicature van der voirscreven vier-
schare van Beoisterschelt in Zeellant, ende mitsdien den
voirscreven eysscher te condempneren in alsulke costen, als partye forme
ende oic partye inthiroe tot deser instantie gedaen hebben;

Tegens welke andwoirde die voirscreven eysscher replicierde ende
seyde, dat dese sake, dair questie om is, geen nyeuwicheyt en is, want
die voirscreven verweerders dicwil van hoeren onrechten vonnissen alhier
te hove1) peremptoirlic geandwoirt ende te rechte gestaen hebben, ende
dat men niet geplogen heeft in die vierschare van Bewestersehelt off
Beoisterscelt reformacie te intenteren off te betrecken, noch nye gehoirt
noch gesien en is geweest, dat men in enige van den voirscreven vierscharen
enige kennisse neempt van civile saken. penninclicke sculden ende van
dagelicxen rechten, gelijc dese sake is, dairvan dat alhier questy is, mer
van crachte, geweit, dootslagen ende andere diergelycke brueken ende
criminele saken angaende der hoicheyt ende souveraineteyt van mynen
voirscreven genadighen heer, ende dattet oic nye gesien en is geweest, dat
men collegiën van wetten van dagelicxe rechten, ende
Sonderlinge van pen-
ninclicke 2) sculden ende civile saken, betreet off dairvan proces inten teert
tot enich van den voirscreven vierscharen, mer sulc ende civile zaken
ende vonnissen van wetten souden by appelaciën off reformaciön alhier
te hove behoren ende berecht werden, ende, off die voirscreven verweerders
handvesten hadden, dat men hoer poirters nergens betrecken en soude
mogen dan ten rechte van Zeellant, zo en soude dat nochtans denselven
verweerders alhier niet mogen baten, angesien dat zy van der sake, dair
questie om is, die eerste instantie ende voirkennisse gehadt hebben, te
weten tusschen den voirscreven clager ende eysscher an die een syde,
ende Betsman, hoeren poirter, partye inthime, an dander ende dat oic
dieselve privilegiën ende hantvesten hoir niet vorder extenderen en souden
dan tusschen singulare ende private personen, dat die voirscreven ver-
weerders niet en sijn, mer sijn collegie van wetten ende representeren
den gehelen buyck ende lichaem van der voirscreven stede;

Ende concludeerde dairomme die voirscreven eysscher, dat by
sententie van den voirscreven hove die excepcie declinatorie van den
voirscreven verweerders sculdich was van onwairden gewijst ende te
nyeute gedaen te sijn als qualicken geëxcepiert ende declineert te hebben,

1  Het bs. beeft: „albier te hove alhier".

2  Het hs. heeft „pennincke".

-ocr page 157-

«ende dat dairomme die voirscrevcn verweerders sculdich ende gehouden
souden wesen te rechte te staen peremptoirlicken te andwoirden ende
rechts te plegen upten eysch ende bedachte van denselven anlegger;

IJp ende tegens welke replycke die voirscreven verweerders zeyden,
proponeerden ende dupliceerden, dat men niet sculdich en is te presu-
meren quaet te geschien by yemende, Sonderlinge ymmer van quade
vonnissen te geven van scepenen, die omme een ygelicken recht ende
justicie te doen geëedt sijn, ende dat men na hoereu ouden privilegiën
ende rechten, ende oic die nyeuwe hantvesten ende privilegiën, die zy
■onlancx vercregen hebben van mynen voirscreven genadich heer van
Charroloys ende geconfirmeert by mynen voirscreven genadighen heer den
hertoge, synen vader, by expresse ende generaelicken begrepen heefft sonder
enich onderscheyt, excepcie ofte reservatie, dat men ghenenpoirter buyten
-den lande van Zeellant vervolchen noch betrecken en zal mogen in gheinre
manieren dattet sy, in twelke die hoicheyt ende souverainiteyt des selffs
mijns genadichs heren niet vermindert noch gecleynt en is, want, wairt
dat enige onrechte sententiën ofte vonnissen gegeven waren by scepenen
tot Ziericxe, alst niet en sijn, die mach sijnre genaden verhalen ende
reformeren in de voirscreven vierschare van Beoisterschelt, makende sulke
nyeuwe scepenen, als hem belieft, ende die te nyeute doen na den rechte
-ende costume der selver stede; ende, behouden die wairdicheyt van den
voirscreven eysscher, dat beneficy van appellacie en is ymmer den be-
zwairden ende gegreveerden mitten vonnisse van den voirscreven verweerders
niet benomen, want, indien dieselve clager zeggen wille by tvoirscreven
-vonnisse gegreveert ende belast te sijn ende hy dat sustineren will, dat
mach hy doen reformeren by den edelen persoon mijns genadichs heren,
hem sittende in syne voirscreven vierschare van Beoisterscelt in Zeellant,
ende dat van die privilegiën, handtvesten ende rechten van der voir-
screven stede ende van die interpretacie van dien nyement en behoirde
,juge off rechter competent te wesen dan die ghene, die se gegeven heeft;

Ende concludeerden dair omme dieselve verweerders ende partye
inthime, gelijc zy boven in hoer andwoirde declinatorie gedaen hebben,
makende eysseh van den costen mit veel meer anderen langen redenen
ende voirtstellen, by beyde den voirscreven partyen in hoeren scrifturen
voirtgestelt ende geproponeert;

Gesien voirt by den voirscreven hove alle alsulke munimenten, brieven
ende documenten, als partyen an bevden zyden produceren ende overgeven
hebben willen omme die verificatie ende approbacie van hoeren redenen
.ende vermeten, by hunluydea in hoeren voirscreven scrifturen voirtgestelt

-ocr page 158-

ende geproponeert, mitten reprochen ende salvaciën, dairup dienende, ende
voirt al, dat tot deser materie dienende is geweest; gehoirt, verstaen ende
mit rype deliberacie van raide overgewegen, ende Sonderlinge die cleynic-
heyt ende nature van der sake, dair questie omme is;

Tvoirscreven hoff in den name mijns genadich heren, shertogen van
Bourgoengen, grave van Hollant ende van Zeellant wijst voir recht, dat
die declinatorie, voirtgestelt by die van den gerechte van Ziericxe als-
partye forme ende Betsman Huyge Boomszoon, partye inthime, even verre
ygelic van hun dat angaen mach, verweerders, welgefondeertis, remit-
terende ende renvoyerende dairomme tberecht
ende judicature van deser sake, dair questie om is,
ter vierschare ende ter plaitse, aldair ende also
dat behoirt, condempnerende voirt den voirscreven clager ende
eysscher in den costen, by die van den gerechte van Ziericxe ende oic
partye inthime gehadt ende geleden tot deser instancie, ter tauxacie van
den voirscreven hove.

Gedaen en gegeven onder tsignet etc. opten Vcn dach in Decembri
anno XIIIICLXIII, dairby ende over waren Alcmade, Assendelff, Hael-
wijn, Eycke, Bouverye ende Wouter.

Afschrift uit het zich in het Archief van het Hof van Holland in het
Algemeen Rijksarchief-depot te \'s-Gravenhage bevindende „Memoriael van
Sententiën G", f°. 39 vlg.

-ocr page 159-

voirnoemde eysscherse te niete gedaen te hebben dat -vonnisse, by den
burggrave ende mannen van Zeelant, in cas van appelle geweesen ende
gepronuntieert ofte te minsten geretroaeteert ende gereformeert naar style
van rechte, ende concludeerende de procureur generaal van Hollant, alzoe
tvoirnoemde vonnisse geweesen was by den burggrave ende mannen
voirnoemt als by incompetente rechts in materie van appelle buyten
auctoritayte van den prince, datte tselve vonnisse ende procedueren by
den voirnoemden burggrave ende mannen met alle, dat dairnae gevolcht
was, te niete gedaen sonde weesen, ende dairtegens die verweerers, die
contrarie sustineerden;

Soe heeft tvoirnoemde hoff, den sei ven partyen int langge gehoirt,
gesyen dat voirnoemde vonnisse ende overgeweegen hebbende alle, dat tot
deeser mateeriën dyenende was, in den name ende van weegen ons alder-
genadichsten heeren, den Roemsschen coninck ende hertoge Philips, sijnre
genaden zoon, onsen erfachtigen heere, eertshertogen van Oostenrijcb,
hertoge van Burgongon, graven van Hollant te nyete gedaen ende
doet te nyete mitsdeesen die procedueren ende vonnisse
voirnoemt, by den voirnoemden burggrave ende mannen
gedaen, gehouden ende gepronuntieert tusschen den voir-
noemden partyen mit alle, dat dairnae gevolcht is ge-
weest, als by incompetente gedaen ende gepronuntieert
in cas van appelle; ende verclairt, dat die vonnisse, geweesen tusschen
den principale partyen voornoemt by dien van Couwerve *) ende gecon-
firmeert ende geapprobeert by den dijegrave ende gezwooren van Beoosten
Yersicken hoere effect sorteeren sullen ter tijt toe, dat dieselve gerefor-
meert ende by reformatie geretracteert, te niete gedaen off anders geap-
pointeert sal weesen, ende compenseert die costen, tusschen den voirnoemden
partyen gedaen, ommo 1) redenen, den voirnoemden Hove dairtoe porrende.

Actum XXV in February anno XCIII secundum cursum curie. Present
stedehoudere, Ruysch, Abbenbrouck, Dorp, Almonde, Schoonhoven,
Beerendrecht, Mye, Assendelff, Oem.

Afschrift uit het zich in het Archief van het Hof van Holland in het
Algemeen Rijksarchief-depöt te \'s-Gravenhage bevindende „Memoriaal Z",
f°. 161 vlg.

1  Het bs. beeft: „ommen."

-ocr page 160-

V.

(Zie hiervóór, blz. 49, noot 1 en blz. 94).

1°. Mannenbrief.

1483 Pebruari 13.

Mannen der grafelijkheid van Zeeland oorkonden, dat Pieter Pieters-
zoon van Domburch aan de vrouw van Ravestein 72 gemeten 1121j<i
roeden ambachts, liggende in Zoutelande en Werendijck, heeft over-
gedragen.

Wj Aelbrecht Janszoon van Wessenkerke, Danckaert Bettezoon van
Scellacht, meester Adriaen Adriaenszoon van Hamerstede, mannen der graef-
licheyt van Zeelant kennen, dat voir ons gecomen is Pieter Pieterszoon van
Domburch, ende verlyede hem dies, dat hy vercocht ende overgedragen
heeft ende mit desen brieve vercoopt ende overdraecht in rechten, vryen
eygendomme hoge geboren ende vermogende vrouwe van Eavestein etc.
twee ende tseventich gemeten hondert twaelf ende een half roede ambachts
by den breede, liggende in de prochiën van Zoutelande ende Werendijck,
mit ambachtsrecht ende al ambachtsgevolch ende toebehoren, ende de
voirnoemde Pieter verliede hem dies, dat myne voirnoemde vrouwe van
Eavestein him al voldaen ende wel betaelt heeft den eersten penninck
initten laesten van dese ambachte met zyne gevolge voirscreven.

Des toirconde soe hebben wy mannen bovengenoempt onsen zegel
hieran gehangen opten XIIIen dach in Februario int jaer vierthien
hondert twee ende tachtich, naer scryven shooffs van Hollant.

Afschrift uit het zich in het Archief van de Hollandsche Eekenkamer
in het Rijksarchief-depot in Zeeland bevindende Eegister van akten
van beleening, uitgegeven door den rentmeester van Zeeland Bewesten
Schelde Anthonis Janszoon van Wissenkerke , 1477—1484 (Inv. nr. 1743),
4de kohier, f°. 33.

2°. Verlijbrief.

1488 Pebruari 14.

Anthuenis Janszoon van Wissenkerke, raad en rentmeester in Zee-
land Bewesten Schelde, beleent de vrouw van Ravestein met 72 gemeten
112\' j2 roeden ambachts, liggende in Zoutelande en Werendyck,
nadat Pieter Pieterszoon van Domburch haar die had overgedragen.

-ocr page 161-

Anthuenis Janszoon van Wissenkerke, raidt mijns genadichs heren
shertogen van Oesterjjck, van Bourgongen etc. ende rentmeester van
Bewesterschelt in Zeelant doe cont allen luyden:

Alzoe my gebleken is van mijns genadichs heren mannenbrief der
graeflicheyt van Zeelant voirnoemt, an dewelcken desen mynen brief ge-
hecht is, dat hoechgeboeren ende vermogende vronwe, mijn vrouwe van
Ravestein etc. gecocht ende vercregen heeft tegens Pieter Pieterszoon van
Domburch in rechten, vryen eygendomme twee ende tseventich gemeten,
hondert twalf ende een halve roede ambachts by der breede, ambachtsrecht
mit al ambachtsgevolch ende toebehoren, als die voirscreven Pieter jeghens
mynen genadich heer gecocht heeft, liggende in de prochiën van Zoute-
lande ende Werendijck;

Soe ist, dat ic van wegen mijns voirscreven genadichs heren, behouden
eenen yegelycken zijns rechts, verliet ende verleent hebbe, ende mit
desen brieve verlye ende verleene myne voirnoemde vrouwe van Eavestein
de voirscreven LXXII gemeten CXII1^ roeden ambachts mit alle zyne
sconisse, gevolge ende toebehoren, omme by huer ende huere nacommelinge
te houden ende te gebruycken tot eenen rechten Zeeusschen leene, gelijck
ende in alre manieren als de voirnoemde Pieter Pieterszoon van Dom-
burch dat beseten ende gebruyct heeft.

Des toirconde mijns zegels hieran gehangen opten XIIIIen dach in
Februario int jaer XIIIICLXXXII naer scryven shoofs van Hollant.

Afschrift uit hetzelfde register als het voorgaande stuk, -lde kohier, f°. 33.

YI.

(Zie hiervóór, blz. 69 en 82).

1490 Januari 20.

Maximiliaan en Filips van Oostenrijk dragen aan de wet van
Middelburg de kennisneming en berechting op van alle tot nu toe
aan de hooge grafelijke vierschaar voorbehouden crimineele zaken over
het platteland van geheel Zeeland Bewesten Schelde.

Maximiliaen bi der gracie Gods Roemsch coninck, altijt vermeerder
srijcx, ende Philips bi derselver gracie ertshertogen van Oisterijck, her-
togen van Bourgoengnen, van Lotharingen, van Brabant, van Lymborch,

-ocr page 162-

van Lutsemborch ende van Gelre, graven van Vlaendren, van Tyrol,
van Artoys, van Bourgoengnen, palatinen van Henegouwe, van Holland,
van Zeeland, van Namen ende van Zuytphen, maercgraven des Helichs
Rijcx, heeren van Vriesland, van Salins ende van Mechelen;

Allen den genen, die desen onsen brief zullen zien, saluyt.

Alsoe onse wel geminde die buergermeesteren, scepenen ende raedt
van onser stede van Middelburch in Zeeland ons tegewoordelick verthoent
hebben, hoe zy ons hier voirtijts by supplicaciën te kennen gegeven
hebben gehadt, dat ter causen van den dootslagen, vredebraken ende
anderen, delicten ende misusen, die dagelij cx gedaen ende gecommitteirt
waren int quartier van Bewesterschelt in onsen voirscreven lande van
Zeeland by den ingeseten ende anderen, aldair verkeerende, vele ende
diveerssche twisten, inconvenienion ende ongenouchten gebuerden ende
navolchden, zonderlinge overmids dat men over alsulke quaetdoenders noch
van den voirscreven delicten geen recht ofte justitie doen en mach dan alleen-
lick by onser hooger vierschare van Zeeland ende wv selve aldair wesende
in persoon, by den welken ende dat onze voirscreven hooge vierschare
zoe zelden gehouden wort die voirscreven quaetdoenders bliven ongepugniert
van hueren voirscreven delicten ende misusen ende, dat meer is, zy con-
tinueren onder tdexel van dien zoe lanck zoe meer in hueren voirscreven
misdaden ende misusen tot grooten achterdeele ende dimunicie van jus-
titie, ons oetmoedelick biddende daerinne te willen voirsien in voirder-
nisse van justiciën, ende dat ons gelieven wilde hemlieden te gönnen
ende te consenteren kennesse te mogen nemen, recht, wet ende justitie
doen over die voirscreven quaetdoenders van allen doodslagen ende
vredebraken, die int voirscreven quartier van Bewesterschelt gevallen
zouden, gelyck wy zelve zouden mogen doen mit onser voirscreven
hooger vierschare van Zeeland .... 1)

Doen te wetene, dat wy, die saken voirscreven overgemerct, den voir-
noemden buergermeesteren, scepenen ende raide van onser voirscreven
stede van Middelborch. supplianten, genegen wesende tot huerer voirscreven
bede ende versoucke, ende om sekeren redelycken ende merckelycken redenen,
ons dairtoe porrende, hebben by deliberacie van die Inden van onsen
groeten rade gegonnen, geconsenteirt ende gewillekuert, gönnen, consen-
teiren ende willekueren, hemlieden gevende macht ende auctoriteyt uuyt

1  Het weggelaten stuk betreft een geheel andere zaak ■ de ver-
zekering van bet vrije verkeer binnen Middelburg van alle vreemde
kooplieden.

-ocr page 163-

Sonderlinge graeie by desen onsen brieve, dat zy vannuvoirtan
zullen mogen kennen van allen dootslagen ende
vredebraken, die geschien ende gevallen sullen
int voirscreven quartier van Bewesterschelt ende
voirt recht, wet ende justicie doen over alle die
gene, die de voirscreven dootslagen ende yrede-
braken gedaen ende gecommitteirt zullen hebben
of zouden mogen committeren in toeco ramenden
tyden ende die in de gevangenesse van onser voir-
screven stede van Mid[del]borch gebrocht ende ge-
levert sullen worden, hetzy by onsen rentmeester
van Bewesterschelt ofte by onsen bailliu van
Middelborcb. voirscreven, in der tijd wesende, al
naer de rechten, kueren [en] de costumen van
onsen voirscreven lande van Zeeland, gelijck
ende in alder manieren als wy zouden mogen
doen mit onsen vassalen ende leenmannen, zit-
tende te rechte tonser voirscreven h[ooger] vier-
schare van Zeeland____*)

Ontbieden dairomme ende bevelen onse besonder lieve ende getrouwe
die cancellier ende lieden van onsen grooten raide, die stedehouder ende
lieden van onsen raide, by ons geordineert in onsen landen van Holland,
Zeeland ende Vriesland, onsen rentmeesters van Bewest ende ßeoister
schelt in1) Zeelandt, baillius van Middelborch, van den watre ende
van den lande tArmude ende allen anderen onsen rechteren, justicieren,
officieren ende onclersaten, dient angaen mach, dat zy die voirnoemde
buergermeesteren, scepenen ende raed van onser voirscreven stede van
Middelborch, supplianten, doen, laten ende gedoogen van deser onser
gracie, octroye, willekueringe, confirmatie, ampliacie ende van al den
inhouden van desen in der voirmen ende manieren, voren verhaelt, rus-
telic, vredelick ende vulcommelick genyeten ende gebruycken sonder
hemlieden te doen noch te laten geschien eenich hinder, letsel ofte
moeyniesse ter contrariën, want ons alsoe gelieft.

In kennessen van desen zoe hebben wy onsen segel hieran doen hangen.

Gegeven in onser stadt van Mechelen den XXen dach van Januario

1  Het hs. heeft: „en".

-ocr page 164-

int jair ons Heren dusent CCCC negen ende tachentich, ende srijcx van
ons coninck int vierde jaer.

Op de vouw: By den conynck ter relacie van den rade

get. Numan.

Afschrift naar het zich in het Archief der Gemeente Middelburg be-
vindend origineel. (Inv.
de Stoppelaak, Nr. 610.)

VII.

(Zie hiervóór, blz. \'71, noot 3).

1501 Maart 19.

Philips de Schoone doet een oproeping om de hooge vierschaar in
Zeeland Bewesten en Beoosten Schelde resp. te Middelburg en te
Zierïksee te doen samenkomen.

By den aertshertooge van Oostenrijc, hertooge van Bourgondiën, van
Brabant, graeve van Vlaanderen, van Hollant, van Zeelant.

Allen onsen ambochtsheeren, heemraden ende ondersaten, die onsen
rentmeester alsoowel Bewest als Beoosterschelt in onsen lande van
Zeelant saluyt.

Omme correctiën en punitiën te geschieden van den doodslagen, moorde
ende zoenbraecken, tvechten en andere diversche faiten, geschiedt zeedert
thouden van de leste hooge vierschare en gebleeven ongecorrigeert tot
den dage van hedent, oick omme to versoecken en te beletten, dat ge-
lycke nyet meer en geschien tot ruste, conselatie en vreede van den
selven onse ondersaten en inwoonenden van onsen lande van Zeelant
voorscreven, ende ommen andere zaiken ende reedenen, ons dairtoe
porrende, willende oock useeren ende gebruycken van de hoogheit, preï-
minentiën ende heerlicheden, dairof onse voirsaten, graven van Zeelant
van saliger memoriën in gelycke stucken gebruyct (hebben), hebben wy
gedelibereert en geslooten zijn te houden, oft by eenen (van) onsen stede-
houders te doen houden onse hooge vierschare in tselve ons lant van
Zeelant, eerst binnen onse steede van Middelburch van tquartier van
Bewesterschelt, ende die te beghinnen des Dicendages nair den Sondach
Misericordiae, welcken dienen wert den XXVII dach van de maent van April,
nu naestcomende, ende dan nog binnen onser steede van Ziericzee voor

-ocr page 165-

tquartier Beoosterscelt, tot sulcken dage beginnende, als wy dan by
andre brieven sullen doen beteickenen;

Hebben voorts geslooten en geordonneert, ordonneeren by deezen, dat
alle dieghene, hetzy Bewest- ofte Beoisterscelt voorscreven, die hem ver-
meten, hebbende eenige brieven van remissiën of pardoenen oft andere
van compositiën vercregen zeedert den jare tsestich lesleden tot den
voorscreven daghe van heedent, hetzy van onsen voorscreven voorouders,
van onsen oft van heuren officieren oft van onsen, in wat manieren dat
die zy, dat zy ende elc van hem zynen voorscreven brief bringe ende
legge oft overgeve copie authentycq van dien voorscreven, tijds voor den
voorscreven XXVII dach van April naestcomenden, in handen van onsen
lieven en getrouwen secretaris en griffier van den selven onse hooge
vierschaer, meester Jaeob Ingelraven, op penen van versteeken te zijn
van de benificiën ende effecten van dien;

Waeromme wy u allen, ende elcken zoendelinghen, ontbieden en scerpelic
beveelen met... voirt bevelen oic onsen balliuws van Middelburg voor-
screven , van Ziericzee, Goes, Bemerswaale, Tholen, alle schouten in elcken
parochiën en tot elcke maelsteeden binnen onsen voorscreven lande van
Zeelant, en elc van hem byzonder, dat zy deeser onser wille, elc in haren
beliefte, ordonneeren, condigen en uitroepen ten plaatse ende oic ten
tyden, als men costumelic en gewoonlic is publicatiën te doen, ten eynde
dat elc hierof geadverteert zy, en hem dairin regelen mach.

Gegeeven in onsen stede van Brugge opten XIX dach van Maart int
jaer ons Heeren duzent vijftien hondert.

Aldus onderteykent: By mijn heere den Ertshertooge:. Haneton.

Afschrift naar een 18de eeuwsche copie, zieh bevindende in het thans
in het Algemeen Rijksarchief depöt te \'s-Gravenhage berustende Archief
van den raadpensionaris van Holland Laurens Pieter van de Spiegel.
(Inv. nr. 532).

-ocr page 166-

VIII.

De op blz. 72 bedoelde rekening (Archief der Rekenkamer, Inv.
n°. 110) is getiteld:

„Eerste ende leste rekenynge Pieters uuten Wijngaerden, rentmeester
Bewesterscelt in Zeelant, Tan den pennyngen, by him geheven ende ont-
fangen van denghenen, die by mijns genadichs heren vierschare, gehouden
binnen zijnre genaden stede van Middelbureh in den maenden van Meye,
Junius 1), Julius, September ende October anno XVC ende een, gecon-
dempneert zijn geweest ende sommige geeomposeert navolgende tregister,
daerof gehouden by meester Jacob Ingelraven, greffier van derselver
vierschare, van den beghyntsel totten eynde" 2).

Het opschrift van binnen luidt als volgt:

„ Eerste ende leste rekeninge Pieters uuyten Wijngaerde, raedt mijns
genadichs heren des ertshertoghe van Oistenrijck, hertogbe van Bour-
goengen, grave van Zeelant etc. ende zijn rentmeester Bewesterschelt in
Zeelant van den ontfange van den condempnaciën, criminele, cvvile
boeten, broecken ende composiciën, die in zijnre genaden vierschare,
begonnen te houden binnen zyne stede van Middelbureh den XVIen dach
van Meye anno duyst vijfhondert ende een ende dezelve vierschare wordt
continuelycken gehouden ende onderhouden in zynen name by joncker
Florys van Yselsteyn, als stedehoudere by mynen genadigen heer dair-
toe gestelt ende gemachticht, eerst gedurende die voirscreven maendt van
Meye ende van Junius, ende naderhandt de maent van Septembris tot
ultima Octobris in tselve jaer XVC ende een, dat alle zaken doe upge-
scort ende gecontinueert worden toten eersten rechtdage nair Paesschen
anno XV° ende twee navolgende tinhouden van der nieuwer keure, dair-
up gemaect by mynen genadigen here tot versoucke van dien van den
lande van Zeelant3), binnen welken tyde ter selver vierschare voir stede-
houdere ende mannen diverssche persoenen gecompareert, verwonnen,
gecondempneert ende enighen geeomposeert zijn geweest om der redenen
wille ende anders in der manieren, in dese tegenwoirdighe rekeninge
verclaert, van alle tguendt dat de voirnoemde rentmeester ter cause van

1  Het hs. heeft: „ Junis".

2  Dit register is nog bewaard gebleven in het Archief der Reken-
kamer (zie hiervóór, blz. 71).

3  Zie keur 1496 I, art. 1 vlg.

-ocr page 167-

der voirnoemde vierschare ende van den voirnoemden bruecken, condemp-
naciën ende composiciën, daerinne geëxplotiert ende gedadingt, ontfangen,
ende dairtegens wederomme uutgegeven heeft binnen den tijt voirscreven."\'

De posten van ontvangst betreffen alle ten behoeve van de grafelijkheid
ontvangen boeten, en wel in twee rnbrieken: eerst die, gevallen in de
maanden Mei en Juni, vervolgens de „cyvile boeten ende bruecken van
den maenden van September ende October." De term „cyvile boete"
heeft men niet in letterlijken zin op te vatten: wij lezen toch in deze
posten herhaaldeliik van: „cyvile boete ende beteringhe van eenen
dootslagh." Met dat al, ook boeten in lagere crimineele zaken worden
hier verantwoord, en zoo wordt het duidelijk, dat in deze hooge vier-
schaar van 1501 alle crimineele zaken verantwoord worden, zoowel
„die men gewoonlic is te berechten oft te composeren, als mijn genadighe
heer sit ter hoger vierscare" als „criminele saicken van dieften ende-
anders, dair van genen node en is de voirscreven vierschare te verwachten."
In de rentmeestersrekening over 1500—1501 is de laatste rubriek daarom
met „ niet" verantwoord.

Op de ontvangsten volgen de uitgaven, eerst een rubriek van vacatie-
gelden voor den stadhouder en de leenmannen, ook voor den advocaat-
fiscaal, schout en griffier der hooge vierschaar. De laatste ambtenaren
krijgen deze vacatiegelden nog buiten en behalve hetgeen zij jaarlijks
aan wedden ontvingen (zie nader hiervóór, blz. 31).

Vervolgens komt een rubriek van „uuytgheven in penningen, betaelt.
den commissarissen, gheordonneirt van mijns genadichs heren weghe",
daaronder ook de rentmeester, „die inscheljjcx gecommitteert was ende van
den eersten totten lesten onledich, ende gevaceert heeft in de selve vier-
schare als omme alle preparatie te doen maken der voorgaende vierschare
aengaende, alsoe dat blijct by mijns genadichs heren bevele onder zijn
hanteyken, in daten den XXen in Maerte anno XVC nae tscriven shoofs,,
hem aldaer bevelende met alder nernsticheyt, alle excusaciën cesserende,
die bereet te doen maken ende. in dat doende de mannen der graef-
licheyt van Zeelant, die uuyt bescryven van mynen genadighen heer voor-
screven alle daghe vergadert hebbeu ten huyse van den zeiven rentmeester,
ende dagelijx heeft moeten zenden boden, notarisen ende andere om te
vergaderen de boucken, registeren ende papieren, daer de leste vierschare

-ocr page 168-

mede gehouden was, ende aldaer zijn recepisse of moeste geven hemlieden
die weder te leveren; ende insgelijx heeft dese rentmeester dagelijx
moeten sitten in de selve vierschare om alle gevangenen te laten halen
in de vierschare ende wederomme uuytleyden in mijns genadichs heren
vangenisse, alsoe dat zeer wel van noode was, ende mitsdesen dese
rentmeester gevaceert heeft van den voorscreven XXen daghe van Maerte
voorscreven totten lesten daghe van Juni daeran1), ende wederomme
van den eersten daghe van September totten lesten dage van October oick
daeran volgende, die tsamen maken den tijt van CLXIII daghen tot
IIII sc. gr. sdaechs facit XXXII £ XII sc. gr."

De post is intusschen door de Eekenkamer doorgeslagen, en zoo is deze
som niet aan den rentmeester uitbetaald, o. a. op dezen grond, dat hem,
behalve zijn gewone jaarwedde, ook al reeds de 20ste penning van de in
de vierschaar geïnde boeten toekwam. Men kan dit nader bevestigd zien
op f°. 22 van deze rekening, waar nog enkele andere „uutgheven van
wedden" verantwoord worden.

Behalve deze en andere vacatiegelden en salarissen vindt men onder
de uitgaven ten slotte nog de volgende rubrieken vermeld:

f°. 14. „Uuytgheven in reysen ende voiaigen van doerwaerders."
f°. 19 v°. „Uutgeven van justiciën van den lyve ende anders, gedaen
binnen den tyde der voirscreven vierschare."

f°. 20 v°. „Uuytgeven van reparaciën ende oncosten, gedaen an mijns
genadichs heren vangenisse in Middelburch van een nieuwe huys, twelck
by den stadthoudere ende commissaryssen van der hogher vierscare be-
steedt was te temmeren ende maitsen."
f°. 22 v°. „Uutgheven van bodeloonen."
f°. 30. „Uutgeven van reysen."

IX.

(Zie hiervóór, blz. 72).

1517 October 8.

Karei V bepaalt, dat voortaan voor Zeeland Bewesten Schelde het
stadsgerecht van Middelburg de functiën van hooge grafelijke vier-

-ocr page 169-

Bijlage IX.

schaar zal vervullen; maar dat in die zaken de rentmeester van
Zeeland Bewesten Schelde als hoogbaljuw zal blijven optreden.

Kaerle by der gracie Gods coninck van Castille, van Leon, van
Grenade etc. allen den gheenen, die dezen onsen brief zullen zien, saluyt.

143

Van weghen ons beminden Adolf Hardinck, rentmeester van Bewes-
terscbelt in Zeellant is ons verthoent gheweest, hoe dat uut een quade
oude usancie, meer voedende ende tenderende tot quaetheyt dan voor-
deringhe van der justicie ende van den ighemeynen welvaert, eenighe
hebben willen mainteneren ende segghen, dat men in onse graefelicheyt
van Zeellant gheen justicie zoude moghen doen van dootslaghen dan als
onse hooghe vierscharre van Zeellant ghehouden werd in presencie van
den grave of van zijn mamboirr, dat nyet en ghebuert dan binnen
twintich of dertich jaeren eens, twelck anziende de burchmeesters, scepenen
ende raet onser stede van Middelburch in onsen voirscreven lande van
Zeellant ende dat zulcke dootslaghen tot onser voirscreven vierscharre
ghereserveert waerön, hadden voortijts vercreghen van wylen onsen zeer
lieven heer ende vader die coninck van Castillen zaligher ghedachten zynen
openen brieven van ottroye, by denwelcken hemlieden gheghonnen ende
gheaccordeert was, dat zy buyten den tyde van onser voirscreven hooghei\'
vierscharre zouden moghen hebben ende nemen alle kennisse, berecht
ende execucie van allen dootslaghen, die ghecoinmitteerd werdden in de
voirscreven stede van Middelburch, tArnemuyde ende jurisdictie der
zeiver1); nu ist zoe, dat onder tdexel van de voirscreven usancie
veele ende diversche dootslaghen te meer geperpetreert werdden, want
die delinquanten ende dootslaghers mainteneren nyet alleenlick nyet
justiciabel te zyne ter cause van hueren dootslaghen, maar oick te
moghen hanteren ende converseren duer tlant, mits stellende caucie te
rechte te commen ter voirscreven vierscharre, zoedat, eer die ghehouden
werdt, de meestendeel van den voirnoemden delinquanten zijn overleden
met vechten, fortune oft anderssins ende die te lyve blyven absenteren
hen, soedat lettel justicie ende punicie over de voirscreven misdadighe
ghedaen ende gheadministreert word, mitswelcken is te duchten, dat zoe
\'lancx zoe meer de voirscreven dootslaghen ghecommitteert zullen wordden
ende dat de voirnoemde mesdadighe persevereren zullen in hoere stoutheyt,
quaetheyt ende blyven zonder punicie zonderlinghe in den bedrive van
den officie des voorscreven thoonders, dat hem verre strect ende begrijpt

1  Gedoeld wordt op bet bier als Bijlage X afgedrukte privilegie van
1501.

-ocr page 170-

int platte lant, tot grooten achterdeele van den ghemeenen welvaert van
den goeden mannen, die gaerne in payse ende vreede leven zouden,
tenzy dat by ons hierop nyet voerzien en wordde, ons ootmodeliek bid-
dende, dat tot voirderinghe van justitie ende ten eynde dat zoe veele doot-
slaghen voortan nyet en ghebueren ons believe hem1) te gönnen,
accorderen ende macht gheven, dat hy ende zijn
nacommers in officie zulcke dootslaghers met
justicie moghen vervolghen tot huerer condemp-
nacie of absolucie ende execucie van tghewijsde
inclus, ende dat den voirscreven van den gherechte
van Middelbureh bevolen wordde, dat zy tot dachte
ende vervolghe van den voirscreven thoondere
ende ter manynghe van hueren wettelicken maen-
dere1) daarover justicie doen nae gheleghent-
heit van der sake, nyetjegenstaende de voirscreven oude usancie
ende kuere van Zeellant, ende hem hierop doen expedieren onse opene
brieven van octroye ende commissie in behoirlicker voorme;

Soe eyst, dat wy, de saken voirscreven overghemerct ende hierop
ghehadt tadvyä van onsen lieven ende getranwen de stedehouder, president
ende luyden van den Rade ende Rekenynghen in Hollant, wij hebben,
den voirnoemden supplianten gheneghen wesende, tot zijnder voirscreven
bede ende begheerte gheghonnen, geoctroyeert ende geaccordeert ende uut
onse zonderlinghe gracie, auctoriteyt■ ende volle macht gönnen, ottro-
yeren ende accorderen voor hem1) ende zijn nacommers in
officie, hemluyden committerende ende expres
bevel ghevende mits desen onsen brieve, dat nyet-
jeghenstaende de voirscreven oude usancie ende
kuere ons voirscreven lants van Zeellant ende
zonder preiudicie derzelver in anderen zaken zy
van nu voortan zullen moghen by justicie vervolghen
in tbedrijf van huer officie allen dengheenen, die
eenighe dootslaghen g h e p e r p e t r e e r t zullen hebben
ende jeghens dezelve dootslaghers procederen tot
huere condempnacie of absolucie ende execucie
van tghewijsde inclus, willende ende ordonnerende
den scepenen ende gherechte onser voirscreven
stede van Middelbureh, nu ende in der tijt wesende,

1) D. i. de rentmeester.

1  D. i. de baljuw van Middelburg.

-ocr page 171-

dat z y op de dachte ende vervoleh ons voirscreven
rentmeesters van Bewesterschelt, jeghewoordich
ende toecom mende, ende ter manynghevanhueren
wettelicken maendere1) wysen, recht ende justicie
doen over den voirscreven dootslaghers naer ghe-
leghentheyt der saken ende huere vonnissen doen
executeren zonder verdrach of diss i m ulac i e, op
peynne van daerof a r b i tr a 1 i c k g h e s t r a f t e n d e g h e -
corrigeert te z y n e al s v a n o n g h e h o o r s a e m h e y t e n d e
overtreders van der justicie;

Ontbieden daaromme ende bevelen den voirscreven van onsen Eade ende
Rekeninghe in Hollant, bailliu van Middelburch ende allen anderen onsen
rechteren, justicieren ende officieren, dien dat angaen sal moghen, hueren
stedehouderen ende een yeghelick van hen bezonder, soe hem toebehoren
sal, dat zy den voirnoemden suppliant ende zijn voirscreven nacommers
in officie van dese onse gracie, octroy, oorlof, ordonnancie ende com-
missie doen, laten ende ghedooghen rustelick, vredelick ende volcommelick
ghenieten ende ghebruicken sonder hemlieden te doen noch te laten
geschien eenich hinder, letsel of moyennisse ter contrariën, want ons
alsoe belieft.

Des toorconden zoe hebben wy onsen zeghel hieran doen hanghen.

Ghegheven in onse stede van Bruessel den Villen dach van Octobri
in tjaer ons Heren duust vijfhondert ende zeventhien, ende van onsen
rycken tweeste.

Oheteyckent op den ploy: By den conynck in zynen Rade: Yer de Rue.

Afschrift uit het zich in het Archief der gemeente Middelburg bevindend
«Privilegieboek III», f».
24 vlg. (Inv. de Stoppelaak n°. 1090).

X.

(Zie hiervóór, blz. 82).

1501 October 23.

Philips de Schoone kent aan het gerecht van Middelburg recht-
spraak toe in alle crimineele zaken over de stad zelf, ook in die
zaken, die vroeger aan de hooge vierschaar voorbehouden waren,
behalve gedurenden den tijd, dat deze vierschaar werd gehouden2).

1  D. i. de baljuw van Middelburg.

2  Na 1501 is dit echter niet meer gebeurd.

-ocr page 172-

Philips by der graciën Gods eertshertoge van Oistenrijck , hertoge van
Bourgoingnen , van Lotharingen, van Brabant, van Stiere, van Karinten,
van Crain, van Lemborch, van Lutcemborch ende van Gheldre, grave
van Ylaenderen, van Habsborch, van Tirol, van Artois, van Bour-
goingnen, Palsgrave ende van Henegouwe, lantgrave van Elsaten, marc-
grave van Burgouwe ende des Heylichs Kijcx, van Holland, van Zeellant,
van Phirt, van Kiburch, van Namen ende van Zuytphen grave, heere van
Vrieslant, opter Windismarck, van Portenauw, van Salims ende van
Mechelen, allen den gonen, die desen onsen brief zullen zien, saluit.

Wy hebben ontfaen die oitmoedige supplicacie van onsen welge-
minden, die burchmeester, scepenen ende raidt van onser stede van
Middelborch in onsen lande van Zeellant, inhoudende, hoe dat in onser
voirscreven stadt van Middelborch, die de principale stede van onsen voir-
screven lande van Zeellant is, ende onder die jurisdictie van derselver, alzoe
aldair vele manieren van volcke converserende zijn, dagelycx gebueren ende
gecommitteert wordden vele ende diversche maleficiën, misdaden endemesusen,
als van dootslaghen, cracht van goeden, vredebrake ende andere onredelycke
mesusen, maer omme dieswille dat de selve supplianten hier voortij ts
nyet gewoonlyck en zijn geweest te nemen oft te hebben eenige kennesse
oft judicature van den zeiven dootslagen, vredebrake ende cracht van
goeden, excederende XXII £ ende dat die gereserveert zijn geweest tot
onser hoger vierscare van Zeellant, die nyet dyckwyle gehouden en wordt,
overmits andere onse groote nootzaicken ende affairen die voirscreven
misdaden, delicten ende mesusen blyven dickwyle ongepugniert, welck
gebreck van pugnicie ende correxcie dickwyle cause ende occasie is, dat
de voirscreven misdaden, criemen ende maleficiën lancx zoe meer ende
grootelycke gecommitteert wordden ende dat die mesdadige persevereren
in hoire quaetheyt tot grooten achterdeele van den gemeenen welvaert van
den goeden mannen, die geerne in payse ende vrede leven zouden, ons
dairom zeere oitmoedelyc biddende de voirscreven supplianten om te
obvieren de voirscreven mesusen, delicten, criemen ende mesbrueken, dat
onser geliefte zy hen te consenteren, willecoren ende accorderen voir
hen ende hoir naecommelingen in wette, dat zy van nu voirtan
souden mogen hebben ende nemen berecht, ken-
nesse,. judicature ende excecutie van allen ge-
lycken dootslagen, vredebraken ende cracht van
goeden, excederende de zelve XXII £, die voirtan
gecommitteer[t z] uilen [z] ij n in onser voirscreven
stede van Middelborch, tot Ernemude ende voirt

-ocr page 173-

overal onder die jurisdictie van der zelve....1)
Soe eyst, dat wy, tguent, des voirscreven is, overgemerct, den voir-
screven supplianten genegen wesende tot hoire voirscreven bede ende
supplicacie hebben geconsenteert, geoctroieert ende accordeert, ende uuyt
onse speciale gracie, auctoriteit ende volle macht consenteren octroyeren
ende accorderen mits dezen onsen voirscreven brieve, dat, buyten
den tyde van onser voirscreven hooger vierschare,
aldair zy ende hoire n a e c o m m e 1 i n g e n in wette van
nu voirtan zullen moghen hebben end[e] nemen alle
kennesse, berecht, judicature ende execucie van allen
dootslagen, vredebrake ende cracht van goeden,
alsoewel van diegone, die exce deren XXII £ als van
diegone, die n y et en e x c e d e r e n XXII £, d i e van nu
voirtan gecommitteert zullen wordden in onse voir-
screven stede van Middelborch, tot Ernemude ende
voirt overal onder die jurisdictie van der selver—

Ontbieden dairom ende bevelen onsen zeere lieven ende getrouwen
die cancellier ende luyden van onsen grooten Eaide, stedehouder ende
luyden onser camere van den Eaide in Hollant, stadhoudere ende mannen
van leene, houdende onse voirscreven vierschare in Zeellant, rentmeesters
van Beoist ende Bewesterschelt ende alle anderen onsen rechteren, justi-
cieren ende officieren, hoiren stedehouderen ende eenen yegelycken van
hen. dien dit angaen oft roeren mach, dat zy den voirscreven suppli-
anten van desen onsen jegewoirdigen octroie, oirlof ende consent ende
van al den geheelen inhouden van dezen gelic ende in der manieren voir-
screven doen, laten ende gedoogen rustelic, vredelic ende volcommelicge-
nyeten, useren ende gebruyken, sonder hen ter contrarien te doene, laten
oft gedoogen gedaen te zyne eenich hinder, letsel oft moeyenisse in
eeniger mameren, want ons alsoe gelieft gedaen te zyne.

Des toirconden zoe hebben wy onzen zegel hieran doen hangen.
Gegeven in onse stad van Bruessel den XXIIIer1 dach van October
int jaer ons Heeren duysent vijf hondert ende een.

Op de vouw staat: By mynen heere den ertshertoge ter relacie van
den Eaide
 get. Barradot.

Afschrift naar het zich in het Archief der gemeente Middelburg be-
vindend origineel. (Inv.
de Stoppelaar n°. 868).

1  De uitgelaten woorden betreffen een andere zaak.

-ocr page 174-

XL

(Zie hiervóór, blz. 82).

1502 Augustus 6.

Doodvonnis, door de vierschaar van Zieriksee uitgesproken tegen
Gornelis Jacobszoon, schoenmaker van Antwerpen.

Daer es bekent, dat Cornelis Jacobs, scoemaber van Antworpen, of
alsoe zijn cerstelycke name es, gevraeeht ende ondersocht op tgeene, dat
hem de heer anleyde van diefte ende andere quade faiten, over hem
selven bekent ende geleeden heeft buuten yseren ende bande toet diver-
schen stonden, ertst opten IIIIen dach van Augusto in dit jegewoerdige
jaer anno XV° ende II6, tsavonts ten XIen uren of daeromtrent, ende
tsander daechs voer de noene omtrent negen uren, ende noch weederomme
opten selven dach geïtereert ende verhaelt tsavonts omtrent IX uren:

In den ertsten, dat hy toet Mecheelen omtrent den vleeshuuse gestoolen
hadde een stuc waenslaken, lanc XXVIII ellen of daeromtrent, welke
hy vercocht heeft voer II £ gr;

Dat hy ter Gouwe in de laetste paerdemarct uut eens mans burse
gestoolen heeft IIe gouwen Francvoirtsche guldenen;

Dat hy te Dordrecht in de laetste opscoote van den scutters uut eens
scutters burse gestoolen heeft IIe gouwen leuwen;

Ende dat hy oic binnen deeser steede van Zeerixee in de laetste marct
gesneeden heeft IIe vrouwenbursen, deene met eenen Rinschen gulden;
ende dander met IIe Rinsche guldenen, daerinne wesende, of daeromtrent.

Ende al dit bovendien, dat hy hiervoirtijts toet Brugghe, omdat hy
eens mans geit uut zijn borse binnen tsprineen hove gestoolen hadde, op
de caexse aldair gestaen heeft, en gegeselt es geweest, ende oie om gelycke
dieverie, als van diversche cramerie ende twee Scalen, gegeselt heeft
geweest binnen Antworpen.

Sentencie, dat hy segens de heer dairave verbuert heeft zijn lijf
ende goet, behoude zijn getrouwede wij ff, indien hy eenige heeft, huer heur
behoirlyck deel, ende dat de heer gehouden es den voirscreven Cornelis
Jaeobszoon te doen aenvaerden ende bringhen buuten onder de galghe ende
hem daer te baste, te ysere ende te houte doen hanghen ende verwur-
ghen, toetdat hy van de levende live gecoemen es toeter doot.

Afschrift uit het zich in het Archief van de Vierschaar van Zieriksee
in het Rijksarchief-depot in Zeeland bevindende Register van vonnissen in
crimineele zaken 1498—1520.

-ocr page 175-

XII.

(Zie hiervóór, blz. 98, noot 2).

Verlij brief.

1601 October 30.

Gecommitteerde Raden van Zeeland beleenen Aemoult van Ceters
met 21l2 gemeten 37 roeden ambachts, liggende in Orijpskerke, nadat
Jan van Bekerke liem die had overgedragen.

Die Gecommitteerde Raden van de Staten slandts ende graeffelicheyt
van Zeelandt doen kondt ende kennelick een en veder, dient behoort, dat
ons duechdelick gebleken is by eenen openen, bezegelden
transportbrief, gepasseert voor dry leenmannen der
graeffelicheyt voorseyt, in date den XXIIIen Octobris 1601,
duer denwelcken onsen jegenwoordigen getransfixeert ende bezegelt is,
dat meester Jan van Bekerke overgedragen, overgegeven, gecedeert ende
getransporteert heeft, drouch over, cedeerde ende transporteerde mits desen
in rechten, vryen eygendomme aen ende ten behouve van Aernoult van Ceters
een stuck leenlant, groot twee gemeten ende een halff, zevenendertich roeden,
gelegen in de prochie van Grijpskerke, tquartier van Walcheren, binnen
de gemereken, in den transportbrieff verhaelt, versouckende de voorscreven
partye leenlants gestelt thebben ten registre ende op den name van den
voornoempden van Ceters;

Soo ist, dat wy Gecommitteerde Raden voorscreven (behoudens eenen
yegelicken zijn recht) den voornoempden Aernoudt van Ceters verlijdt
ende verleent hebben, verlyden ende verleenen midts desen onsen brieve
de voorscreven II1/2 gemeten XXXVII roeden leenlandts, gelegen als
boven, midt dat hy gehouden werdt te betalen tot proffyete van de graef-
felicheyt in handen van den rentmeestere-generael van Zeelandt Bewester-
schelt Pieter van der Hooge, die daeraff in rekeninge verantwoorden sal,
tbehoorlick recht van versouck ende overzetterie, daerthoe staende, te
weten een pont zwarten tournois te XL gr. vlaems tpont van de
gemete, beloopende in Vlaemschen gelde ter somme van acht schellingen
negen gr. vlaems, omme voorts tvoorscreven leenlant te houden,
bezitten ende gebruyeken voor hem, zynen erffgenamen ende nacomme-
lingen, manhoiren in rechte linie, van de voorscreven graeffelicheit tot
eenen rechten Zeeuwschen leene, te verheergewaeden. alst versterft, met

-ocr page 176-

een jaer renten oft twintich stuyvers van II gr. vlaems tstuck van den
gemete, behoudelick, dat desen jegenwoordigen brieve sal gelevert worden
in de Bekencamer van Zeelandt omme aldaer angeteeckent ende geregistreert
te werden als naer behoiren, zonder fraude.

In kennisse der waerheyt zoo hebben wy Gecommitteerde Baden tsegel
ten zaecken van de Staten slandts ende der graeffelicheyt voorseyt hieronder
aen doen hangen op den naestlesten dach der maent van Octobris anno 1601.

Onder opt spatium van den voorscreven verlijtbrieff stont:

Bij kennisse van mij , ende was onderteekent: P. van der Hooge.

Op de plycke stont aldus\' Ter ordonnantie van den voorscreven Bade
ende ter relatie van den rentmeester Bewesterscbelt,
geteeckent: B. de Jonge.

Was voorts besegeit met eenen uuythangenden segel in rooden wasse.

Afschrift uit het zich in het Archief van de Kekenkamer van Zeeland
bevindende „ Gele register B", f°. 76.

XIII.

(Zie hiervóór, blz. 99).

1613 October 7.

Advies, door de Eekenkamer van Zeeland uitgebracht aan de Staten
van Zeeland in zake de positie van de leenmannen in dat gewest.

Omme U. M. E. volgens derselver last, ons by notule van den
XIIIen Martii 1613 lestleden in handen gestelt, te adviseren opt stuck
van de leenmannen van Zeelandt, sullen U. M, E. believen te verstaen,
dat by de oude rekeningen ende munimenten, specialick oock by de
keure van Zeelant wort bevonden, dat voortyden totten anvanck van de
lestgeleden oorloge toe zeker ordnmris gegaigeerde leenmannen zijngecommit-
teert geweest, die met burchgrave ende andere graeffelicke officieren de
hooge vierschaere hielden ende aldaer kennisse ende judicature hadden
nyet alleen van alle questiën, vallende ter cause van eenige leengoeden
tusschen particuliere, maar oock over alle tsgraven zaecken, zoo van
tberijdt, beden ende schot als andersins, achtervolgende de voorscreven
keure van Zeelant, sijnde daerover gecommitteert ende gegaigeert ge-
weest achtervolgende de rekeningen van de graeffelicke domeynen eenen
burchgrave, hebbende tot ordinaris gaige LXIIII £ te XL grooten

-ocr page 177-

sjaers ende voorts over Bewesterschelt eenen schout tot
XVIII £ boven IUI £ XVI sc. tot een tabbaertlaken, eenen advocat-
f i s c a e 1 tot LVII £ XII sc. boven gelycke tabbaertlaken ende eenen
notaris oft clercq van de voorscreven vierschaere tot wedden
X £ boven tabbaertlaken, midsgaders vij ff ordinaris leen-
mannen, hebben alleenelick elcx tot een tabbaertlaken IIII £ XVI sc.,
alles te XL grooten als vooren tsjaers, ende over Beoosterschelt
eenen schout, hebbende tot wedden ofte retenue XVIII £ sjaers,
eenen notaris tot VI £ ende voorts vier ordinaris leen-
mannen, yeder IIII £ XVI sc. sjaers, al te XL grooten alsvooren.

Doch volgens de keure vermochten dandere edele van den lande, die
ter voorscreven vierschaere commen wilden, aldaer mede terschynen ende
sessie te hebben om mette voorscreven ordinaris gecommitteerde opinie
ende vonnisse te helpen gevene, maer de voorscreven ordinaris gecom-
mitteerde waeren gehouden telcker vierschare ende, des beschreven zijnde,
te compareren, gelijck oock by eenige transporten van leengoeden be-
vonden wert, dat nyet alleen de voorscreven ordinaris gecommitteerde
leenmannen, maer oock andere besitters van leengoeden als leenmannen
van Zeelant daarover gestaen ende gesegelt hebben, ende dit alles totten
anvanck van de leste oorloge toe, gelijck vooren geseyt is.

Maer tszedert de voorscreven oorloge zijnde veel der voorgaende oude
formen, zoo van j udicatueren als anders, gecesseert ofte verandert, soo is
midtsdien, oock nae de cessatie van tschot ende berijdt, de voorscreven
vierschaere opgehouden ende in plaetse van dien provisionelick by U. M. E.
goet gevonden H. E. Gecommitteerde Eaden tauctoriseren om
kennisse ende judicature te nemen van de differenten, ter cause van de
voorscreven leengoeden vallende, ende voorts sekere persoonen in yeder
quartier respective tot gerieve van partyen te committeren om als leen-
mannen te staene over de transporten ende diergelycke passeringen dien-
angaende te zegelen, tot drye conjunctim, midts genyetende tzegelrecht van
partye, sonder eenige gaige, al twelcke tot noch toe is geachtervolcht ende
volgens de verclaringen van de respective rentmeesters die wy hierop hebben
gehoort, ten comptoire derselver, alwaer de steenrollen ende andere cohieren
van de goede ende quaede Zeeuwsche leenen oock berusten, geobserveert.

Derhalven, indien IT. M. E. vooralsnoch nyet raedtsaem en souden
vinden tcollegie van burehgrave ende leenmannen tot directie van de
zaecken, tselve collegie als van outs competerende, van nyeuws te erigeren,
soo dunct ons (onder correctie), dat tot gerieve van partyen de voor-
screven provisionele ordre dient onderhouden, ende ten dien fyne in ordi-

-ocr page 178-

naris eedt geeontinueert ende successive telckens gesurrogeert seker getal
van leenmannen, zulcx als U. M. E. sullen believen tordonneren,
bastant O tot gerieve van partyen, als vooren: tenminste voor ende ter
plaetsen van tcomptoir van Bewesterschelt totte nombre
van v ij f f v e, voor Beoisterschelt viere, ende voor T h o 1 e n
drye, die telckens, des versocht zijnde, gehouden zullen zijn over de
passeringen als vooren te staene ende te segelen, ende dat oversulcx
de jegenvvoordige vacante plaetssen, ende zoo voortan van tyde te tyde
met zulcke andere gequalificeerde persoenen, hebbende ten minste
over de hondert gemeten ambochts oft thien gemeten thienden oft thien
gemeten graeffelick leenlants, als U. M. E. daartoe zullen believen ten
fyne ende op eedt als vooren te committeeren, blyvende nyettemin de
voorighe gecommitteerde, als voordesen, geeontinueert; ende al waert,
dat zy oft eenige van hen zulcx, als voorsereven is, nyet en souden
zijn gequalificeert, daeraff gedispenseert, ende geconsidereert, dat alle
besitters van Hollandtsche leenen aldaer als leenmannen over alle
passeringen van transporten van leengoeden mogen staen, soo dunct ons,
dat alle de besitters indifferentelick van goede Zeeussche leenen, zoo
wanneer deselve haere leenen alhier verheven ende den behoorlicken eedt
(als sijnde tprecipuum in materie van leenen) gedaen sullen hebben,
eensamentlick alle edelluyden van Zeelant zullen mogen over transporten
staen ende segelen als vooren, desgelijcx mede alle besitters van quade
Zeeussche leenen, hebbende ter nombre van ambachten, thienden oft
leenlanden, vooren vermeit, midts mede al vooren gedaen hebbende den
voorschreven gerequireerden eedt, ende dat oock alle de passeringen ende
segeltochten respective geschieden ten comptoiren van de respeetive
rentmeesters, mitsgaders in forme ende getale, als voor desen is geobserveert;

Ende hopende mitdsdesen U. M. E. voorsereven last voldaen te hebben
sullen, latende alles tUwer M. E. wyser voorsienicheyt ende dispositie,
hiermede

Edele etc. den YIIeu Octobris 1613.

Rekencamer.

Afschrift naar een gelijktijdige copie, zich bevindende in het Eerste
Copulaatboek van de Rekenkamer van Zeeland, f°. 472 vlg.

-ocr page 179-

ERRATA

Blz. 9, r. 9 v. b. staat: rechtcolleges
lees : rechtscolleges
„ 25, r. 2 v. b. staat: te leen
lees :
in leen
27, r. 11 y. b. staat: 1496
lees : 1495
„ 39, r. 9 v. o. staat: enormitatos
lees : enormitatos
„ 51, r. 6 v. o. staat: 1625
lees : 1655
„ 128, r. 8 v. b. staat: belagen

lees : beclagen
„ 140, r. 1 v. o. staat: 1496
lees : 1495
„ 149, r. 17 v. b. staat: halff,
lees : halff

v , Vlii. tJ\'j\\JU.ȕi3UXi \\-A djj.uu uaoiiap xx < i x.), UIZ. (O V lg.J

neemt aldaar blz. 88 ten onrechte aan, dat de „schout1\'
van de hooge vierschaar alleen in leenzaken optrad.

IV.

De oorkonde, afgedrukt bij v. d. Berge, Oorkonden-
boek van Holland en Zeeland II, n°. 748 (1290) be-
hoort aldaar te vervallen.

-ocr page 180-

naris eedt geeontinueert ende successive telckens gesurrogeert seker getal
van leenmannen, zulcx als B. M. E. sullen believen tordonneren,
bastant 1) tot gerieve van partyen, als vooren: tenminste voor ende ter

Afschrift naar een gelijktijdige copie, zich bevindende in het Eerste
Copulaatboek van de Eekenkamer van Zeeland, f°. 472 vlg.

1  in voldoenden getale, vgl. ook Bijdr. en Meded. Hist. Genootsck.
XXIX (1908), blz. 289 en Du Cange i. v. bastare.

-ocr page 181-

STELLINGEN.

I.

Het streven naar centralisatie onder de Bourgondisch-
Oostenrijksche vorsten heeft meer sporen nagelaten in
de staatsinrichting dan in de rechterlijke organisatie.

II.

Fruin, Staatsinstellingen, ed. Colenbrander, blz. 121
zegt ten onrechte: Onder Filips den Schoone werd de
(hooge) vierschaar (van Zeeland) opgeheven.

III.

v. d. Spiegel, Verhandeling over de opkomst, het
gezag en den ondergang der hooge vierschaar in Zee-
land (Verh. Zeeuwsch Genootschap II (1771), blz. 76 vlg.)
neemt aldaar blz. 83 ten onrechte aan, dat de „schout"
van de hooge vierschaar alleen in leen zaken optrad.

IV.

De oorkonde, afgedrukt bij v. d. Bergh, Oorkonden-
boek van Holland en Zeeland
TL, n°. 748 (1290) be-
hoort aldaar te vervallen.

-ocr page 182-

Y.

Boxhoen, Chronijk van Zeelant II, blz. 555, en in
navolging hiervan Teg. Staat
II, blz. 200 noemt ten
onrechte de ambachtsheerlijkheid Westkapelle-buiten
onder die ambachtsheerlijkheden, die sedert
1574 ten
aanzien van de rechtspraak in boetstraffelijke en civiele
zaken onder de landsvierschaar te Ylissingen ressor-
teerden.

VI.

Bij de behandeling der vaderlandsche geschiedenis
onderscheide men de geschiedenis van Nederland als
staat wel van die van Nederland als beschavings-
eenheid.

YII.

Een geschiedenis van Nederland als staat kan
eigenlijk eerst een aanvang nemen met onzen afval
van Spanje.

VIII.

Nederland als beschavingseenheid heeft
zich in de 13e eeuw voor het eerst duidelijk in Vlaan-
deren gemanifesteerd. Een geschiedenis van Nederland
als beschavingseenheid beginne men dus met een ge-
schiedenis van de opkomst van Vlaanderen, en men
behandele de geschiedenis van de andere deelen van
Groot-Nederland al naarmate die zich bij de Vlaamsche
beschaving hebben aangesloten.

-ocr page 183-

Vlaanderen heeft zoowel vóór, in als na de eeuw
der Artevelde\'s op Zeeland steeds grooten invloed uit-
geoefend; onder meer kan dit blijken, wanneer men
de staatsrechtelijke ontwikkeling der Zeeuwsche en
Hollandsche steden met elkander vergelijkt.

X.

Men kan thans met vrij groote zekerheid vaststellen,
dat de uitvinding der boekdrukkunst ongeveer tegelijker-
tijd hier te lande en in Duitschland heeft plaats gehad,
met dien verstande, dat Laurens Janszoon Coster te
Haarlem het eerst het drukken met gegoten
letters heeft toegepast en G-utenberg te Mainz geheel
onafhankelijk van dezen uit de aldus gedrukte Haar-
lemsche Donaten het proces van het lettergieten heeft
weten terug te vinden. Dit laatste is al op zich zelf
als een besliste uitvinding te beschouwen.

XI.

De methode, door Helmolt c.s. in hunne Weltgeschichte
gevolgd, verdient geene aanbeveling.

XII.

De bij J. Kuijper , De Republiek der Vereenigde
Nederlanden in kaart en woord, Leiden 1898, voor-
komende kaart van „Zeeland en Staats-Vlaanderen in
de helft der 18® eeuw", en de begeleidende tekst
aldaar blz. 41 vlg. geeft een in vele opzichten ondui-
delijke en onjuiste voorstelling van de staatkundige
indeeling dier landen onder de Republiek.

-ocr page 184-

Het eerste lid van het in oude stukken vaak voor-
komende woord „verlijtbrief" hangt samen met het
werkwoord „verliën". De spellingen „verlijtbrief, ver-
lijdtbrief" zijn dus onjuist.

XIY.

Er bestaat in het Nederlandsch een woord „ bastant
met de beteekenis: genoegzaam.

XV.

Ten onrechte beweert Beekman in Tijdschr. Aardr.
Genootschap 1906, blz. 6, dat men in het Middel-
nederlandsch naast lede, leede enz. een vorm lode kan
aannemen.

XVI.

In Jonckbloet\'s Geschiedenis der Nederlandsche Let-
terkunde is een te groote plaats ingeruimd aan de
behandeling van het tooneel in de 17® en in de 196
eeuw.

XVII.

Ten onrechte voegt Kalff in zijne Geschiedenis der
Nederlandsche Letterkunde Hl Cornelis Everaert bij
die schrijvers, die onder den invloed der Hervorming
gestaan hebben.

XVIII.

Dat Vondel bij de samenstelling van zijn Lucifer
de figuur van Wallenstein voor den geest gezweefd

-ocr page 185-

heeft, blijkt niet zoozeer uit den inhoud van dit stuk
zelf als wel uit de vóór dat stuk gevoegde opdracht
aan Keizer Ferdinand III.

XIX.

De in officieele stukken geregeld voorkomende spel-
ling Zierikzee is uit etymologisch oogpunt niet te
verdedigen.

XX.

Het teeken ou in de Zeeuwsche plaatsnamen Souburg
en Zoutelande, hoewel dialectisch in beide woorden als
oe uitgesproken, duidt twee etymologisch verschillende
klanken aan.

XXI.

Het is niet mogelijk uitsluitend langs taalkundigen
weg de juiste herkomst van het Ohd. Hildebrandslied
op te sporen.

XXII.

De tijdens de expeditie naar Turkestan in 1904 ont-
dekte handschriften hebben schrifturen aan den dag
gebracht, opgesteld in een taal van beslist Indo-Ger-
maansch karakter, die meer overeenkomst met de
West-Europeesche talen vertoont dan eenige andere
taal in Azië.

XXIII.

De van in of vóór 1857 dagteekenende ontwerp-
archiefwet van
Bakhuizen yan den Brink (zie Ned. Ar-
chievenblad 1908—1909, blz. 83 vlg.) is voor onzen
tijd in vele opzichten verouderd.

-ocr page 186-

In een openbare bibliotheek behooren alleen die
handschriften te worden opgenomen, die, geschreven
vóór den tijd van de uitvinding der boekdrukkunst,
als zoodanig met gedrukte werken gelijkstaan.

XXV.

Het is een eisch des tijds, dat ook de kerkelijke
archieven op wetenschappelijke wijze worden geregeld.

-ocr page 187-

s

-ocr page 188-
-ocr page 189- -ocr page 190-
-ocr page 191-
-ocr page 192-