-ocr page 1-

TIJDSCHRIFT

nnriirm

liiiliiJjjj

rr

voor

■nu i ï

uitgegeven door de

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland.

ONDER REDACTIE VAN

G. J. HEIGEVELD,

Leeraar aan \'s Rijks 1

A. J. JAIÏÏE,

Dirtricts-Veearts voor het veeartsenijkundig Staatstoezicht in de Provincie Limburg en Noord-Brabant.

J. J. HINZE,

Paardenarts le kl.

VIJFDE DEEL.

utrecht,

w. f. dannenfelser,

1874.

-ocr page 2-

-

:

M

si, \'<rt jj«m* \' ; ii\'j\'ÎS iv\'ü \' *

Snelpersdruk van H. C. A. THIEME te Nijmegen.

-ocr page 3-

INHOUD VAN HET VIJFDE DEEL.

Veeartsenijkunde.

Bladz.

Het een en ander over het mond- en klauwzeer en de over-
brenging dezer ziekte op den mensch , door A. J.
Janné . 1
Typhus lumbalis en het Stalmiasme ? van den Heer Lameris ,

door C. Mazure Sr...................12

Pissteenen bij Ossen, door F. W. van Dulm......16

Adhaesive maagdarmontsteking onder verschijnselen van koliek
bij het paard. Waargenomen door J. C.
Kegelaer ... 63

Statistiek der longziekte.............67

Sprokkelingen................72

Myten, als oorzaak van darmontsteking. Choralhydrat
bij koliek. Eene koe als min voor een veulen. Amputatie
der baarmoeder bij een hond. Ontlasting van een groo-
ten blaassteen bij eene merrie. Chloroform bp uitzakking
der baarmoeder. Een symptoom voor kalfkoorts. Veepest.

Traumatische Tetanus, door F. W. van Dülm......135

Vergiftiging, door Zwavelwaterstofhoudend drinkwater , met

doodelijken afloop, door F. A. Deijermans......138

Braking bij een paard, door denzelfde........139

Influenza in den winter van 1872 op 1873 op het eiland

Goedereede en Overflakkee, door denzelfde......140

Bloedspuwing bij een paard, door denzelfde......144

Draaiziekte onder de Schapen. Hydrocephalus hydatideus, door

E. L. van Mervennée............146

Omstulping van den Endeldarm met overgang in versterf,

door denzelfde...................148

-ocr page 4-

inhoud.

Bladz.

Verwonding van den Endeldarm bij een paard, door den zelfde. 149
Korte bijdrage omtrent de zoogenaamde lenden typhus bij paar-
den , door
J. C. Kegelaer Sr. en Th. J. F. Kegelaer. . 199

Koliek bij een veulen, door Th. J. F. Kegelaer.....203

Verloskunde.

Repositie van den uitgezakten draagzak, door J. A. Hinze . 48
Mededeelingen omtrent het gebruik van de verloskundige

zaag, door denzelfde.............19

Afscheuring der baarmoeder bij eene koe, door L. Swart . 152
Kraakbeenachtige verharding van het Osteum XJteri bij eene
kalfkoe , door E. L.
van Mervennée.......153

Teratologie.

Twee misgeboorten bij het rund (een acormus en een stro-
phocephalus). Medegedeeld door Gr. J. W.
Berghuijs en
J. C.
de Man. (Met 2 platen)..........73

G-ezondheidsleer.

Recherches sur la ventilation naturelle et la ventilation artifi-
cielle, principalement dans les étables ainsi que la porosité
de quelques matériaux de construction par le professeur
Dr. Max Märker ; traduit avec l\'autorisation de l\'auteur

par J. Leyder, professeur à l\'institut agricole de l\'état, à
Gembloux. Door
J. J. Hinze..........21

G-eneesmiddelleer.

Het carbolzuur , door H. Mars...........92

lets over het kali chlorium, door F. W. van Dulm. . . . 106

VI

Het carbolzuur, door H. Mars. (Vervolg van bladz. 106) . 155

Veeteelt.

Is het Nederlandsche rundvee afkomstig van het Holsteinsche
vee of omgekeerd ? door G,
J. Hengeveld......38

-ocr page 5-

inhoud.

Bladz.

Verkooping van korthoornvee in New-York , door denzelfde . 107

Ongehoornd vee (met afbeelding) , door denzelfde . . . . 112
Telling
en nommering van het rundvee in den Wilhelmina-

polder, door E. L. van Mervennée . ........175

Onderlinge rasvermenging van vier runderrassen tot een be-
paald doel, door G. J.
Hengeveld ....... . 204

Een praatje over het exterieur van ongehoornd rundvee, door

denzelfde..................210

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in lederland.

Brief van den heer Wirtz............176

Verslag van de 13e algemeene vergadering......241

Eijks Veeartsenijschool.

Promotien van kweekelingen..........62 , 198

Pare vaecinogène, door Dr. Mao Gillavry.......197

Bericht omtrent de veeartsenijschool en naamlijst van kweekelin-
gen , enz. (
Vervolg van bladz. 248 IVe deel) .... 247

Overzicht van de nieuwste boekwerken over vee-
artsenijkunde en aanverwante vakken.

Door J. J. Hinze . . . ........ 53, 124 en 219

Boekaankondiging.

Traité de la police sanitaire des animaux domestiques, par J.

Reynal, door A. J. Janné...........118

Etude zöotechnique appliquée spécialement à la multiplica-
tion , à l\'amélioration de nos troupeaux de bêtes bovines ,
etc., par F. J. Gérard door G. J.
Hengeveld .... 216

Gemengde berichten.

Jubilé bij het 50-jarig professoraat van Dr. C. H. Hertwig,
aan de Berlijnsche Veeartsenijschool......130, 193

vii

-ocr page 6-

INHOUD.

Bladz.

Standbeeld van Claude Bourgelat........130 , 193

Honderdjarig bestaan der Veeartsenijschool te Koppenhagen . 130
Onderscheiding aan den Heer A. T. Verhaar verleend door Z.

M. den Keizer van Oostenrijk..........130

Necrologie.................131

Vestiging en verplaatsing van veeartsen........131

Aanneming der Veeartsenijkundige wetten.......191

Veeartsenijkundige wetten............230

Een stamboek voor Nederlandsch rundvee.......251

Benoemingen, overleden en verplaatsingen.......254

Correspondentie................254

Verbeteringen...... .........255

-ocr page 7-

Verbeteringen.

BI. 93

reg. 6

v.b.

staat het lees uit Salicylzuur

» 10

v. b.

»

Andromida

»

Andromeda

» 13

v.b.

»

Benzoo

»

Benzoéhars

» 95

» 10

V. 0.

»

vlakken

»

vlokken

» 4

v. o.

»

Riechenbach

»

Reichenbach

» 3

v. O.

»

Corup-Besarez

»

Gorup-Besanez

Ï> 103

9 3

», O.

»

albuminerie

»

albuminuric

» 105

» 1

V. b.

i>

alchol

»

alcohol

» 147

» 7 en

9 v.b.

»

Coenuris

s

Coenurus

» 10

v.b.

»

metamorphose

»

metagenese

» 150

» 11

v. o.

»

explotatie

i>

exploratie

» 152

» 11

V. 0.

»

eiernes

Tl

eiernest

» 171 noot » 8

v. o.

»

acide stearine

»

acidi stearini

(stearici)

» 172

» 1

V. 0.

»

vogeleiwit

))

pluimaluin

» 173

» 10

v.b.

))

en modulos

»

in modulos

» 474

» 4

v. b.

»

Natrum

»

Natrium

Op BI. 62 en 198 is bij het bericht van den uitslag van het
eindexamen verzuimd te vermelden dat de H. H. van der Meulen,
Ballanché , de ,Tong en Hubenet
met lof zijn bevorderd tot vee-
artsen.

-ocr page 8-

-

i®«* \' • ■ j-

-ocr page 9-

Veeartsenijls.un<ie.

Het een en ander over het mond- en klauwzeer en de
overbrenging dezer ziekte op den mensch.

Door A. J. JANNÉ.

Ofschoon het mond- en klauwzeer eene ziekte is, die
in de geschiedenis der veerampen reeds lang vermeld wordt,
schijnt het toch , dat zij , bij haar uitbreken als algemeen
heersehende ziekte, in de laatste vijftig jaren eenige
veranderingen heeft ondergaan. Immers, zij verschijnt niet
meer alleen na lange tusschenpozen als eene uitgebreide »Wan-
derseuche" , maar komt thans ook schier telken jare, nu in
de eene, clan in de andere landstreek voor, treft dan sorti-
W]jlen slechts ééne, dan weder meer diersoorten, ver-
toont zich vaak slechts in weinige stallen of op enkele hoe-
Ven en verdwijnt; — of wel zij verkrijgt, vooral in den
nazomer en in den herfst, eene grootere uitgebreidheid en
berokkent clan eenige schade aan de veehouding in den
lande.

Niet altijd en niet overal ziet men deze ziekte met dezelfde
kwaadaardigheid heerschen. Meermalen tast ze in de eene
streek met boosaardigheid om zich heen, laat bij de dieren,
die ze aangreep hardnekkige complicatiën achter, terwijl ze
elders, op datzelfde oogenblik, veel zachter optreedt, alleen
in de mondholte gelocaliseerd blijft en hare perioden snel,
gunstig en zonder lastige of doodelijke naween, doorloopt.

De épizoötie van 1872 was hiervan weder een sprekend
voorbeeld. In Frankrijk, zoowel als in België, wordt algemeen
S^klaagd over het kwaadaardig karakter, dat de ziekte daar,

V. \' 1

-ocr page 10-

verleden jaar, vertoond heeft; ten onzent daarentegen (ten
minste in Limburg) wordt in \'t algemeen geconstateerd, dat
ze zeer goedaardig is geweest en enkel hare slachtoffers ge-
zocht heeft onder de melk-kalveren en de biggen, onder
welke jonge dieren dan ook veel doodelijke gevallen zijn waar-
genomen. 1)

Wat de besmettelijkheid van het mond- en klauwzeer be-
treft , zoo weten wij, dat ook deze ziekte, evenals vele an-
dere besmettelijke kwalen, hare anti-contagionisten heeft gehad.
Yeel is er over, voor en tegen deze besmettelijkheid geschre-
ven en gewreven en nog op den huidigen dag zijn er hard-
nekkigen, die aan geen smetstof gelooven en alleen waarde
hechten aan den z. g. epizoötischen invloed; wel een bewijs,
dat de vraagstukken omtrent de al of niet besmettelijkheid
eener ziekte, al schijnt hunne oplossing nog zoo ontwijfel-
baar , nog immer aanleiding geven tot bestrijding van het
algemeen aangenomene; hoeveel te meer moet dit niet het
geval zijn, wanneer het eene ziekte geldt, die, evenals het
mondzeer, niet zuiver contagieus is , en ook zeer vaak eenen
miasmatischen oorsprong heeft.

Van dieren op menschen zou de besmetting zeldzaam zijn.
Alleen door de inwerking der
vaste smetstof zou ze, volgens
Haubner, mogelijk worden. Hoe dit ook zij, de proeven van
Hertwig, Marin en Yilain, zoowel als de inentingen van Coo-
per en Emerij en meer anderen hebben aangetoond, dat ook
de mensch voor de ziekte vatbaarheid bezit. Wel heeft men

1) Terloops kunnen we hier nog vermelden , dat er een geval van mond-
zeer
is waargenomen bij drie paarden van een landbouwer te Heugem, ge-
meente Gronsveld. De Heer A., veearts te Maastricht, die van het geval
bericht geeft, schijnt zelf bij die gelegenheid besmet te zijn geweest; er
ontstond bij hem zwelling van het mondvlies, met ontwikkeling van
aphtae
op het tandvleesch en op de lippen. Den vijfden dag waren deze verschijn-
selen verdwenen. Bij de drie paarden was het verloop goedaardig; na
14 dagen waren ze volkomen hersteld. — Paarden zouden voor het vluch-
tig\' contagium onvatbaar zijn; het is dus waarschijnlijk, dat deze dieren,
in het onderhavig geval, in aanraking zijn geweest met de vaste smetstof,
die aan voederstofïen van zieke runderen was blijven kleven.

-ocr page 11-

getracht 1) de waarde der proeven van prof. Hertwig te ver-
kleinen en te betoogen, dat ze niet als afdoende bewijzen kun-
nen beschouwd worden, omdat het mogelijk zou kunnen wezen,
dat de koe wier melk door den Berlijnschen hoogleeraar ge-
bezigd is om op zich zeiven te experimenteeren, behalve aan
het
mondzeer tevens aan de z. g. vcdsche pokken geleden heeft.
Deze en dergelijke redeneeringen hebben echter niets om het
lijf. Dat in de\' geneeskunde, als wetenschap, die geheel
op de waarneming van feiten berust, eene strenge kritiek on-
ontbeerlijk is, zal wel niemand ontkennen; die kritiek echter
mag nooit in spitsvondigheden ontaarden en, wat de experi-
menten van Hertwig betreft, mag men gerust aannemen, dat
een ervaren man, zooals hij toen reeds was, zich van de
noodige voorzorgen heeft weten te omringen, toen hij, in het
belang der wetenschap, zijne eigene gezondheid ten beste gaf,
om over een belangrijk vraagstuk, dat zoo nauw verbonden
is met de volksgezondheid, eenig licht te verspreiden.

Te Leeuwarden werd er, in 1869, door de 2de sectie der
vereeniging ter bevordering van volksgezondheid 2), met het
0og op de toenmaals algemeen onder het rundvee in de pro-
vincie heerschende tongblaar (
mondzeer) een onderzoek inge-
steld omtrent de vraag: »of en in hoeverre die ziekte ook
»kon worden geacht van invloed te zijn op de hoedanigheid
»der melk, dermate dat het gebruik dier vloeistof, afkomstig
»van aan genoemde ziekte lijdende runderen, als schadelijk
»voor den gebruiker kon worden beschouwd, en, zoo ja, of en
»welke maatregelen dienden te worden aanbevolen, hetzij om
»dit gebruik te keer te gaan of althans daartegen te waar-

1) Nouveau dictionnaire pratique de Méd. Vét. par MM. H. Bouley
et Raynal. — Tome premier, art.
Aphtes.

2) Zie: Verslag van de werkzaamheden der vereeniging ter bevorde-
ring van volksgezondheid te Leeuwarden in 1869. Leeuwarden bij J. R.
Miedema. Bladz. 4—9.

De tweede sectie bestond uit de H.H.Bruinsma, Voorzitter, Bloember-
gen , rapporteur , en Prakke. Zij had tot taak het onderzoek omtrent de
v°lksvoeding, het drinkwater en de volksdranken.

-ocr page 12-

4

»schuwen, hetzij om den schadelijken invloed, zoo mogelijk
op te heffen/\'

Na de litteratuur over dit onderwerp te hebben geraad-
pleegd, zoo lezen we verder in het verslag, vond de sectie
zich al spoedig bevestigd in hare meening, dat men niet dan
met de meeste behoedzaamheid in dezen een oordeel be-
hoorde te vellen en zich vooral van de juistheid en waar-
heid van beweerde feiten diende te overtuigen.

In \'t midden latende, van welken aard het contagium zij,
dat de ziekte op den mensch kan overbrengen, mocht, volgens
de sectie als zeker worden aangenomen, dat de mensch
daarvoor niet ten eenen male onvatbaar is, ofschoon de over-
brenging niet dan bij uitzondering plaats vindt.

Het ingesteld onderzoek had intusschen een negatief re-
sultaat en bij gebrek aan feiten, die het bewijs hadden ge-
leverd , dat werkelijk schadelijke gevolgen der ziekte voor den
mensch waren opgemerkt, die het nemen van maatrege-
len van de zijde der vereeniging noodzakelijk konden doen
achten, werd overeenkomstig de conclusie der sectie besloten,
zich vooralsnog van het nemen of aanbevelen van bijzondere
maatregelen te onthouden. — Er was overigens reeds eene
waarschuwing van gedeputeerde Staten der provincie uitge-
gaan en de aandacht der ingezetenen was dus behoorlijk op het
onderwerp gevestigd geworden. Daarbij was tevens het mid-
del aan de hand gegeven, om de nadeelige gevolgen van het
gebruik der bedoelde melk zoo veel mogelijk te voorkomen,
n.1. door eene voorafgaande koking.

Die voorafgaande koking hebben ook wij reeds sedert jaren
steeds aangeraden, wanneer men ons raadpleegde omtrent de
schadelijkheid der melk, afkomstig van koeien, die door het
mondzeer waren aangetast. Ook hebben we de vaste overtui-
ging dat, onder het heerschen der ziekte, de schadelijke hoe-
danigheden, die de melk daarbij kan verkrijgen, zich veel va-
ker zouden openbaren, als die melk , voor dat ze gebruikt
wordt, niet
in verre de meeste gevallen door het koken van
hare schadelijke beginselen gezuiverd was.

A

-ocr page 13-

Enkele malen waren we in de gelegenheid, de overbren-
ging van het mondzeer door het gebruik van zieke melk op
den mensch te kunnen waarnemen. Voor zoo ver ons ge-
heugen reikt, willen we hier een paar van die gevallen aan-
stippen. De Heer v. K.....toenmaals te Roermond, dronk

sedert jaren eiken morgen, als gezondheidsmaatregel, bij zijn
ontbijt een groot glas versche melk. Deze gewoonte had hij
nog, toen in 186... het mondzeer onder de runderen alhier
nog al vrij hevig heerschte. Toevallig met hem sprekende,
deelde hij mij mede, dat hij, sedert een dag of wat, veel
last had van zwelling der tong en zweertjes op dezelve en
aan de lippen; ook had hij den dag te voren wat koorts en
lichte keelpijn gehad en gevoelde zich nog niet »lekker." Bij
nader onderzoek bleek het, dat de melkboer, bij wien hij iederen
dag de melk liet halen, het mond- en klauwzeer onder zijne
koeien liadr Het gebruik dier melk werd natuurlijk onmid-
dellijk gestaakt en na eenige dagen was de Heer v. K. vol-
komen hersteld.

Een paar jaren later, toen ook de ziekte algemeen ver-
spreid was en te Roermond heerschte, had eene dergelijke be-
smetting plaats bij twee jongetjes van J. F ..., een mijner
huurlieden. Deze kinderen liepen schier eiken morgen naar
bunnen grootvader melk drinken van koeien, hevig aan het
Mondzeer lijdende. Het uitbreken der blaasjes werd bij deze
knapen, gedurende een paar dagen, door koorts, verloren eet-
lust en misselijkheid voorafgegaan.

Sedert deze waarnemingen, die ik hier slechts zeer beknopt
heb kunnen mededeelen, en sedert de loffelijke nasporingen
der Friesche vereeniging, zijn er nu weer eenige jaren ver-
loopen. Het is mij onbekend of er later hier te lande na-
dere onderzoekingen van dien aard zijn gedaan. Middeler-
wijl zijn er in dat tijdsverloop, zoowel in de wetenschappelijke
tijdschriften, als in de politieke bladen, wederom verscheidene
gevallen vermeld geworden, die de vatbaarheid van den mensch
voor de smetstof van het mondzeer bij de koe schijnen te be-
wijzen.

-ocr page 14-

Bij eene enkele dier waarnemingen, nu onlangs in België
gedaan, willen we blijven stilstaan, en op haar de aandacht
diergenen onzers lezers vestigen, die de Belgische veeartsenij-
kundige tijdschriften niet lezen. 1)

Oud-Ervelé, op een afstand van 4—5 KM. van Leuven ge-
legen, is een dorp van ongeveer duizend inwoners ; vele oude
traditiën worden daar in eere gehouden en onder anderen
hebben de ingezetenen nog het recht van, onder zekere voor-
waarden, hun vee op de gemeenteweide te laten grazen. Ge-
durende den zomer (1872) verscheen ook daar het mond- en
klauwzeer, en wel in die mate, dat de boeren verklaarden
het nog nimmer zoo hevig te hebben gezien. Onder de kal-
veren was dan ook de sterfte buitengewoon. Veeartsenijkun-
dige hulp werd noch gevraagd, noch verstrekt.

In den loop der maand September 1.1. kwamen eenige zie-
ke personen uit
Ervelé den raad inroepen van den med.
doet. Hnlin te Leuven. De patienten hadden allen zweren aan
de voeten, aan de handen, en eenigen onder hen hadden ze
ook in den mond. Verwonderd over den ongewonen aard
dier aandoeningen, over de overeenkomst die ze met elkan-
der hadden en niet minder over het bericht, dat er verschil-
lende personen gestorven waren, die dezelfde ziekteverschijn-
selen vertoond hadden, vermoedde Dr. Hulin, dat er hier eene
algemeene ziekte-oorzaak in het spel moest wezen, die wel
zeer waarschijnlijk een besmettend karakter had. Dit zijn
gevoelen scheen hem te meer gegrond, toen hij vernam, dat
gedurende den zomer eene besmettelijke ziekte onder het vee
van het dorp had geheerscht. De bedenkelijkheid inziende
van een gelijktijdig heersehen dezer ziekte onder menschen
en vee, besloot de heer Hulin de zaak nader te gaan onder-
zoeken. Te dien einde wendde hij zich tot den arrondisse-
ments-commissaris en begaf zich verder bij den gouverne-

1) Zie : Annales ,de méd. Véter. publiées à Bruxelles. Janvier 1873.
Bladz. 1.
De la fièvre aphteuse et de\'sa communication des bêtes bovines:
à l\'homme;
par Hugues.

-ocr page 15-

xnents veearts te Leuven, den heer Crèvecoeur, om de noodi-
ge inlichtingen te erlangen nopens den aard der ziekte van
het vee.

Den 27 Sept. begaf zich Dr. Hulin, vergezeld door den
veearts Crèvecoeur en den paardenarts le klasse Hugues
naar
Oud-Ervelé. Bij het onderzoek bleek het volgende :
In een huisgezin, bestaande uit de ouders en drie kinderen:
lo. Een meisje, tusschen de 7 en 8 jaren oud, vertoonde
achter in de mondholte twee onregelmatige zweren, waarvan
de oppervlakte bedekt was met een dunne laag
pus; op den
rand van een der dikke toonen insgelijks eene zweer, die
dieper en grooter was dan die in de mondholte; twee
dagen later verscheen er eene blaar aan de inwendige vlakte
der bovenlip.

2o. Een jongetje van 12 jaren had tusschen de beide
voorste toonen eene diepe zweer ter grootte van 1—1%
centimeter. De mondholte was vrij.

3o. Een jongen tusschen de 15 en 16 jaren had eene zweer
in de voetholte, juist daar, waar de huid het dunste is;
deze zweer was ovaal en hare oppervlakte met etter bedekt;
geen ziekte-proces in de mondholte.

Het rundvee dezer lieden had aan het mondzeer geleden
was slechts sedert korten tijd hersteld. De kinderen
^aren reeds eene maand ziek; zij hadden de gewoonte
steeds barrevoets over den stalmest en langs den weg te
loopen; zij konden zich niet herinneren ongekookte melk
te hebben gedronken. — Wat den koestal betreft\', deze
heeft onmiddellijk gemeenschap met de huiskamer.

Het beloop van dat ziekte-proces was, in het kort ver-
meld, het volgende: 1) Aanvankelijk vertoonde zich een rood
stipje,\' waarop vooral de aandacht van den patiënt getrok-
ken werd doot eene steeds heviger wordende jeukte. Wel-
dra ontwikkelde zich daar eene blaar, die door het wrijven

1) De latere inlichtingen hebben aangetoond dat de symptomen bij
patienten in het dorp dezelfde waren.

-ocr page 16-

spoedig werd opengescheurd en waaruit zich. alsdan eene
kleine hoeveelheid helder vocht ontlastte. Daarop vormde
zich eene korst, die ook weer spoedig afviel en eene kleine
zweer achterliet; werd deze niet spoedig gecauteriseerd en
in hare ontwikkeling gestuit, dan werd ze al grooter en
grooter en van het oogenblik dat zich deze zweer ontwikkeld
had, liet de ondragelijke jeukte na.

Bij afwezigheid van den burgemeester vervoegden zich de
mannen der kunst bij den secretaris der gemeente; deze
ambtenaar verklaarde zelden eene zoo groote sterfte onder
de gemeentenaren te hebben gezien; alle sterfgevallen hadden
plaats gehad ten gevolge van
keelziekte. Verder werden door
hem de volgende inlichtingen verstrekt:

lo. Jongen van 8 jaren, gestorven clen 11 Augustus; hij
had wonden aan de toonen;

2o. Meisje van 6 jaren, gestorven den 13 Augustus ten
gevolge van keelziekte. Het is de zuster van het meisje
onder No. 6 vermeld. De vader dezer kinderen heeft ook
aan keelziekte geleden, terwijl de moeder puisten aan de
handen gehad heeft met hevige jeuldng;

3o, Jongen van 4 jaren, den 23 Aug. gestorven; keel-
pijn met speekselvloed; de ziekte heeft slechts 2 dagen ge-
duurd ;

4o. Meisje van 5 jaren, gestorven op 1 September, na
slechts twee dagen aan keelpijn te hebben geleden;

5o. Meisje van 2 jaren, dood na verzwering aan de
voeten\';

6o. Meisje van 6 weken, na 2 dagen aan keelziekte te
hebben geleden;

7o. Jongen van 1 jaar, aan keelziekte gestorven;

8o. Jongen van 4 jaren ; naar het zeggen van den vader
had dit kind dezelfde ziekte aan de handen gehad, die zijne
koeien aan de klauwen vertoond hadden. Na 5 dagen volgde
de dood.

9o. Meisje van 14 jaren; den derden dag aan keelziekte
gestorven ;

-ocr page 17-

lOo. Jongen van 8 jaren, den 24 September gestorven,
na gedurende 9 dagen aan keelziekte te hebben geleden.
Onder het braken werden stukken van het epitkelium ont-
last.

Verder werd er nog een ziek jongetje van 10 jaren onder-
zocht; het was de broeder van het kind onder No. 10; hier
ook waren zweren achter in de mondholte.

Ook werd er vernomen, dat twee volwassene personen
aan hetzelfde ziekte-proces waren gestorven, terwijl later
zich nog bij Dr. Hulin kwamen aanmelden een jongen van
13—14 jaren, met zweren in de kniebuiging en aan de
linkerheup, en vervolgens een meisje van 16—17 jaren, met
eene wond aan een harer duimen en een
ulcus in de keel.

Het is onmogelijk, zegt de heer Hugues, die deze waar-
nemingen mededeelde aan de veeartsenijkundige vereeniging
in Zuid-Brabant, in al deze feiten iets anders te zien dan
de gevolgen eener besmetting van het mondzeer. Wel wordt
ér door den geneesheer, die de eerste patienten behandeld
heeft, beweerd, dat men te doen heeft gehad met een
Crou-
peus proces
; dit is echter eene dwaling : er waren kinderen,
lijdende aan keelziekte, wier ouders verklaarden, dat ze
dezelfde verschijnselen vertoonden, als degene die gestor-
Ven waren. Dr. Hulin bespeurde niets, dat de aanwezigheid
eener croupeuse aandoening kon doen vooronderstellen, terwijl
do veeartsenijkundigen, die bij het onderzoek tegenwoordig
Waren, in de aanwezige zweren veel overeenkomst zagen
met die van het mond- en klauwzeer bij het vee.

Die groote sterfte in een zoo kort tijdsbestek, het heersclien
van het mond- en klauwzeer onder de runderen in dat
dorp, het gemeenschappelijk grazen van dat vee op de
gemeente-weide, het zachte jaargetijde, waarin de kinderen
barrevoets konden loopen, de liefkozingen der kinderen
en der ouders onderling, in dit alles lag eene gunstige ge-
legenheid voor eene besmetting.

Terecht wordt verder aangemerkt, dat, om de noodige
Zekerheid in deze zaak te verkrijgen, er een tegen-onderzoek

-ocr page 18-

had moeten plaats hebben: het inenten van de ziektestof, af-
komstig van de lijders , aan eenige runderen, had wellicht
allen twijfel opgeheven. Dit was echter niet mogelijk. Er
waren geene runderen beschikbaar en de zweren waren bij
depatienten met phenylzuur behandeld, zoodat waarschijnlijk
het contagium reeds vernietigd was.

Alle zieken, die door Dr. Hulin behandeld werden, genazen.
Het cauteriseeren met
acid. chlorhydr. had de meest gewenschte
uitkomsten.

Later kwam er te Oud-Ervelé een lid van de geneeskun-
dige commissie. In zijn verslag aan de autoriteiten , komen
verschillende beweringen voor, zegt de Heer Hugues, die
zoowel in het belang der wetenschap, als in het belang der
waarheid, dienen gereleveerd en wederlegd te worden.

Vooreerst wordt in dat verslag niet aangenomen, dat
de ziekte, waaraan zoovele menschen hebben geleden en
waaraan verschillenden gestorven zijn, het gevolg is ge-
weest van de overbrenging van de
stomatitts van het vee
op den mensch, maar dat zulks veeleer moet worden be-
schouwd als de gevolgen eener
croupeuse laryngitis. Hoe
kunnen echter, zoo vraagt H., de in dat dorp algemeen
heerschende ziekteverschijnselen en de groote sterfte onder
de lijders toegeschreven worden aan een
croupeus ziekte-proces,
daar vooreerst de aanwezige zweren volstrekt geen over-
eenkomst hadden met de zweren, die bij
croup worden waar-
genomen , en er daarenboven vele zieken gestorven zijn, die
alleen verzweringen hadden aan de handen of de voeten,
terwijl er bij hen volstrekt geene symptomen van
laryngitis
bestonden.

Ook wordt beweerd, dat, volgens de verklaring van
den burgemeester, het mondzeer onder het vee thans veel
goedaardiger zon geweest zijn dan in \'69, in welk jaar er
echter geene gevallen van besmetting op den mensch zijn
voorgekomen. Nu hebben de inwoners van het dorp juist
het tegendeel verklaard. In 1869 zijn er geen sterfgevallen
onder het vee waargenomen, terwijl verleden jaar veel jong

-ocr page 19-

vee aan de ziekte is gestorven. Dit is overigens volkomen
in overeenstemming met de berichten, die uit alle oorden des
lands en ook uit den vreemden verstrekt werden. Algemeen
wordt aangenomen, dat de ziekte in 1872 veel boosaardiger
geweest is dan ooit 1).

Eindelijk wordt nog aangevoerd, dat de menschen reeds
ziek waren, vóór dat het mondzeer uitgebroken was onder
het vee. Het is echter voldoende de registers van den bur-
gerlijken stand open te slaan, om zich van het tegendeel te
overtuigen. Het eerste sterfgeval had plaats op 11 Aug.,
en toen was de veeziekte reeds aan het afnemen. Bij den
veehouder, in wiens huis het eerste onderzoek had plaats
gehad, was het vee toen al eenigen tijd hersteld en de
kinderen lagen sedert eene maand ziek. Nergens werden
er den 27 Sept. runderen gevonden, die nog wezenlijk
ziek konden heeten; die het nog waren verkeerden in het
stadium der herstelling."

In hoeverre nu hier besmetting van mond- en klauwziek
vee op den mensch heeft plaats gehad, en of ook de inwo-
ners van
Oud-Ervelé onder den invloed van eenen bijzonderen
kiekte-genius" hebben verkeerd, kunnen wij niet beslissen.
Zeker is het, dat hier eigenaardige verschijnselen bij de lijders
waargenomen, en om de groote sterfte onder die lijders
verklaren, komt het ons, evenals aan den heer Hugues,

1) Dit is alleen juist voor zoover het de melkkalveren en de jonge
varkens geldt. In Limburg was in 1872 het mondzeer over het algemeen
goedaardig bij volwassene dieren.

Wij voor ons houden die ziekte vooral voor kwaadaardig wanneer
ze, bij een langdurig verloop, met ernstige complicatiën gepaard gaat en
hardnekkige verzweringen aan de klauwen na zich sleept; vooral
aan deze verzweringen zijn er in vorige epizoötiën, in dit gewest, vele
runderen bezweken , terwijl er andere waren , die wel herstelden, maar
maanden lang als levende geraamten in de weilanden ronddwaalden.
Bit nu, hebben we verleden jaar niet gezien. In het algemeen bepaalde
zich de aandoening tot de mondholte; bij enkele koeien verschenen er
levens blaren op het uier; maar overigens verliep het ziekte-proces zeer
snel.

-ocr page 20-

12

noodzakelijk voor, eene algemeene infectie en wellicht wel
eene septische vergiftiging aan te nemen, daar het toch niet
denkbaar is, dat eenige zweren, die zich bij eenigen der
patienten alleen op de ledematen ontwikkelden, voldoende
zouden zijn geweest, om die sterfte te veroorzaken.

Nuttig hebben we het geacht, de geschiedenis der ziekte
te
Oud-Ervelé hier mede te deelen. Het heerschen van de
mond- en klauwziekte onder de veekoppels is, in de laatste
jaren, geene zeldzaamheid meer; schier elk jaar ziet men ze
thans verschijnen , en of ze nu altijd en onder alle omstan-
digheden , zoo geheel onschuldig is als sommigen wel bewe-
ren , en of de mensch (onder medewerking van tot heden
nog onbekende invloeden, die bij hem eene bijzondere vat-
baarheid voor het contagium kunnen te voorschijn roepen),
niets van haar te vreezen heeft, zullen verdere waarnemin-
gen nog moeten leeren. Aan de schadelijkheid der melk,
en dit zeggen we Haubner na, wanneer ze in genoegzame
hoeveelheid en ongekookt, gebruikt wordt, kan niet meer
getwijfeld worden, en wat de consumtie van het vleesch
betreft, zij hier alleen aangemerkt, dat het slachten van
vee, dat aan het mond- en klauwzeer lijdt, niet zoo zelden
plaats heeft, als men over het algemeen wel denkt. Dit
geldt vooral voor vette schapen en varkens, als deze dieren
het eigendom zijn van slagers; deze toch, bevreesd voor de
spoedige vermagering van hun vee ten gevolge der ziekte,
haasten zich, door het gebruik van hun slachtmes, zich
zoo veel mogelijk voor schade te vrijwaren.

Typhus lumbalis en het Stalmiasme? van den Heer Lameris.
Door C. MAZURE Sr.

Het artikel, onder den titel van stalmiasma door col-
lega Lameris in het Veeartsenijkundig Tijdschrift, 4e deel,
le afl. geleverd, geeft mij aanleiding terug te komen op de

■ -"■ vj

-ocr page 21-

zoogenaamde Typhus lumbalis, door mij beschreven in het
Repertorium 1851 , 4e jaargang bladz. 310.

Eene beschrijving te leveren van de gevallen, welke ik
later bijna ieder jaar heb waargenomen, acht ik overbodig,
en zal daarom straks alleen de hoofdverschijnselen, aan deze
ziekte eigen, nog opgeven.

De reden waarom ik in 1851 aan deze ziekte den naam van
typhus lumbalis heb gegeven, was, dat de vele namen waar-
mede zij bestempeld werd, aanleiding tot misverstand gaven.
Om dat te voorkomen, verbond ik aan den ziektenaam het
hoofdverschijnsel: onvermogen om op te staan , lendenlam-
heid.

Dat schimmel deze ziekte te weeg bracht, was den Zeeuw-
schen veeartsen reeds duidelijk gebleken; maar aangezien men
algemeen in Zeeland , ook bij het Prov. bestuur, wist wat
men onder dien ziektenaam te verstaan had, zagen wij geen
redenen om dien te veranderen, al erkennen wij ook gaarne,
dat vergiftiging door schimmel bij paarden meer rationeel
was.

Tot het aannemen van schimmel als oorzaak, daartoe
gaven de volgende waarnemingen ons, meenen wij, het recht.

le. De ziekte houdt op, zoodra ander en zuiver voedsel
Wordt gegeven.

2e. Was de ziekte geweken en begon men, na eenige
Weken, op nieuw met het beschimmeld voedsel te voederen,
zoo begon de ziekte weder.

3e. Indien enkele paarden op gezonde stallen met voedsel
yan stallen , waardoor de ziekte ontstaan was, werden gevoe-
derd , werden ze door dezelfde ziekte aangetast, zonder dat
aan de overige iets abnormaals werd waargenomen, zoodat
ook in dezen aan geen besmettelijkheid kon gedacht worden.

Het is bekend dat warmte, vochtigheid en weinig lucht
voorwaarden zijn, die de ontwikkeling van schimmel zeer
bevorderen, en waar zou men dus een geschikter plaats daarvoor
kunnen vinden dan in onze boerenschuren? De dieren staan
bijna allen in hetzelfde gebouw naast elkander, omringd door

-ocr page 22-

verschillende hooi- en stroosoorten , die tot voedsel moeten
dienen; hier zal wel de plaats zijn, waar warmte ontwikkeld
wordt. De faecale stoffen, urine en de dierlijke uitwase-
mingen kunnen zeker wel als tweede voorwaarde gelden en
de derde zal zeker wel in de bergplaatsen van hooi en stroo
aanwezig zijn, om de kleine maar verschrikkelijke vijanden
van onzen veestapel te doen ontwikkelen, hetgeen trouwens
door microscopische onderzoekingen telkens bij het uitbreken
der ziekte wordt bevestigd.

De ziekte komt bijna jaarlijks in Zeeland voor en richt be-
langrijke schade aan. Ofschoon door de landbouwers sterk
op schimmel wordt toegezien, valt het gif niet altijd onder
het bereik hunner waarnemingen en worden zij er door over-
vallen.

De hoofdverschijnselen bepalen zich tot verlamming, koliek,
onderdrukte werking der zenuwcentra, vertraagde hartswer-
king en verwijde pupil; altijd zijn deze verschijnselen in
meerdere of mindere mate aanwezig en duiden dus op eene
zelfde ziekteoorzaak, hetgeen voor ons reeds lang eene vin-
gerwijzing was, om aan de werking van een plantaardig
vergift te denken.

In bovenstaande meen ik eenige overeenkomst te zien met
de ziekte, beschreven door collega Lameris, en neem daarom
de vrijheid hem eenige opmerkingen en vragen te doen over
de voor hem en ons onbekende ziekte.

Ie.. Zijn naar mijne overtuiging oude bedompte stallen
zeer geschikt, om schimmel op het voedsel te ontwikkelen,
want de voorwaarden zijn daar nog meer aanwezig dan in
nieuwere.

2e. Ook hier komt de ziekte op stallen voor, waar geen
ander voedsel dan boonen-, erwten-, haver-, gerste- en tar-
westroo gevoederd wordt en waarop bij microscopisch onder-
zoek cryptogamen gevonden worden. De ziekte kwam door
verandering van voedsel tot staan.

3e. Bij vriezend en dooi weder ontstaat de ziekte zeer
zeker. Hoe vaak is het ieder bij vriezend weer niet opge-

-ocr page 23-

vallen, dat er in de stallen door nauwkeurige afsluiting een
vochtige warmte heerscht, en hoe heerlijk is dat voor de
ontwikkeling Van die alom verspreide schimmelsporen.

Dezelfde oorzaken vindt men ook bij dooi weder.

4e. Ook hier overvalt de ziekte de dieren meestal des
nachts. Maar worden de paarden bij dag ook met haksel
gevoederd, waardoor zooveel schimmel en sporen verstuiven
en dus onschadelijk gemaakt worden, dit is des nachts juist
omgekeerd; hier denke men slechts aan de gist, hoe de
schimmelgroei toeneemt als de voorwaarden gunstig zijn.
Bovendien moet in rekening gebracht worden, dat bij de
landbouwers de paarden zelden bij dag liggen, omdat ze dan
geen stroobed hebben en er veel beweging in den stal is.

5e. Hebt ge ook effect gezien van uwe afzondering zon-
der verandering in den leefregel? Wij nooit! Altijd zette
ik mijn paard bij het bezoeken mijner patienten bij de zieke
op denzelfden stal, zonder eenig gevolg.

6e. Hebt ge de ziekte ooit zien ontstaan bij groen voeder?
Wij nooit. Stalmiasma werkt natuurlijk ook dan en voor-
beelden daarvan zouden moeten aanwezig zijn om de ziekte
aan die oorzaak toe te schrijven.

En nu ten slotte nog iets over de behandeling: allereerst het
Wegnemen der oorzaak, wat bereikt wordt door het toedienen
van zuiver hooi of stroo, zoo mogelijk wortelen met haksel.
Dadelijk wordt door mij een drasticum aan gezonde en zieke
dieren toegediend om de cumulatieve werking van het gif tegen
te gaan. Phenylzuur met zemelen in het drinkwater, overigens
naar omstandigheden. Het recht zetten der zieke dieren, met
de minste drukking der daartoe benoodigde werktuigen, is
behoefte, om daardoor het doorliggen zooveel mogelijk tegen
te gaan.

-ocr page 24-

Pissteenen bij Ossen.
Door F. W. van DULM.

In mijn 4 V2 jarige praktijk had ik reeds 4 malen gelegen-
heid pissteenen bij ossen waar te nemen en wel:

lo. bij een hokkeling één steentje in de Svormige bocht
der uretra, dien ten gevolge bersting der blaas.

2o. bij een tweejarigen os 2 steentjes in genoemde bocht,
na ontdekking daarvan slachting van den patiënt.

3o. bij een tweejarigen os 4 steentjes in bovengenoemde
bocht en ruim 200 in de blaas: piswegsteen-operatie, daarna
slachting.

4o. bij een 1% jarigen os vijf steentjes in de uretra in de
achterste kromming deaëvormige bocht, benevens ongeveer 150
steenen zoo groot als erwten in de blaas. De gevallen kwamen
allen in den staltijd voor, doch onder zulke verschillende ver-
houdingen , dat geene gemeene oorzaak aan te toonen was,
tenzij men krachtige voeding bij gemis van beweging als zoo-
danig wil aanmerken. — Een enkel woord over de verschijn-
selen. Deze bepaalden zich in \'t algemeen tot verminderden
drinklust, afwisselenden eetlust, weinig versnelde ademhaling,
versnelde pols (80—100), min of meer opgezetheid van den buik
en droogte der haren, aan \'t uiteinde van den koker aanwezig.
Wat dit laatste aangaat, daarop kan men niet al te veel
afgaan, aangezien ik in een geval heb gezien (sub. 4) dat
de haren steeds vochtig waren, ontstaande door nu en dan
druppelsgewijs urineeren , niettegenstaande later de aanwe-
zigheid. bleek van vijf piswegsteenen, die echter aan de bene-
denvlakte van een smal sleufje voorzien waren.

Van grooter gewicht is \'t onderzoek van den pisweg, direct
boven den balzak, om de aanwezigheid van steenen waar te
nemen , en van de blaas door \'t rectum die, wanneer men den
patiënt in de eerste dagen van ziek zijn onder de oogen krijgt,
zeer vol en gespannen is. Is men echter eerst na verloop
van 5 a 6 dagen in staat de blaas te onderzoeken, dan vindt

-ocr page 25-

men baar in den regel gebarsten; men voelt dan zeer weinig-
door \'t rectum, \'t geen de herkenning zeer kan bemoeie-
lijken, tot men na een of twee dagen de soms enorme buik-
zwelling waarneemt. In een geval (sub 4) had ik geduren-
de 20 dagen gelegenheid waarnemingen te doen. \'t Voor-
naamste laat ik hier volgen. Een paar dagen voor mijne
komst had \'t dier reeds minder gedronken dan gewoonlijk
en was de eetlust nu en dan weinig.

Ie dag. Het dier stond vlug te kijken, geen eetlust, een
weinig tympanitis, iets gebogen rug, had iets stijfs in het achter-
stel bij \'t op zij gaan, haren aan den koker droog en in el-
kander gekrompen. Ademhaling rustig, pols versneld (80).

3e dag. Over \'t algemeen lusteloozer en stijver, de blaas
sterk gevuld. Onduidelijk waarneembare knobbeltjes in de
Svormige bocht van den pisweg. De kokerharen vochtig, drup-
pelsgewijs urineeren (overigens dezelfde toestand).

4e dag. De algemeene toestand dezelfde. De buik sterker
opgezet. Blaas bijna niet waarneembaar.

6e dag. Pols (100) zeer versneld. De ademhaling een
Weinig versneld, \'t bindvlies der oogen vuil rood gekleurd,
öe omvang van den buik zeer toegenomen, de kokerharen
droog ; het dier staat bijna onophoudelijk ; eetlust zeldzaam;
zeer wemig.

10e dag. Pols nog sneller (110), de ademhaling versneld
overigens dezelfde toestand.

14e dag. Toestand dezelfde, de ademhaling veel sneller,
de omvang van den buik was verschrikkelijk. Ontlasting van
ruim 40 liters vocht door middel van de trocart uit de
buikholte.

20e dag. De patiënt dood, de buik

weer bijna den vroegeren

omvang.

De sectie gaf \'t genoemde aantal steenen, benevens ééne
4 centm. lange scheur in den bodem der blaas.

2

V.

-ocr page 26-

\\

VerlosïsLuncie.

Reposiiie van den uitgezakten draagzak.

Door J. A. H1NZE.

Veearts te Mijdrecht.

Wel raag een der moeielijkste verloskundige gevallen ge-
noemd worden, de omstulping der baarmoeder , volgeperst
met darmen. Dit in de praktijk niet zeldzaam voorkomende
geval is voor den aankomenden veearts nog al van belang,
hoofdzakelijk om de handgrepen (die men meest door on-
dervinding moet krijgen) te kennen.

Mijne in de laatste jaren gevolgde handelwijze bestaat
hierin: het dier op den rug te leggen, de vier beenen bij
elkander te binden, om zoo het achterste gedeelte, bv.
een half voet of iets meer, op te lichten, een hout tus-
sehen de vastgemaakte beenen te steken en deze door een
paar man te laten opbeuren, of men bediene zich van een
katrol. — Nadat de uitgezakte baarmoeder van de nage-
boorte en onzuiverheden ontdaan is, wordt zij rechtuit, al-
tijd eenigszins in de hoogte vastgehouden, ten einde door
eene zachte drukking de uitgezakte darmen in de buikholte
terug te brengen, waarna zij vervolgens op de gewone
wijze gemakkelijk wordt binnengebracht. De verdere be-
handeling is bekend.

-ocr page 27-

Mededeelingen omtrent het gebruik van de verloskundige zaag.
Door denzelfde.

Daar het gebruik der verloskundige zaag nog niet ge-
noegzaam bij alle collega\'s bekend is, wil ik dit toelichten
en bij de embryotomie aanbevelen.

Het instrument is gemakkelijk te gebruiken en kan ge-
noegzaam bij elke wegneming van het kalf gebezigd worden.
Wanneer de verkleining bij natuurlijke liggingen en buiten-
gewoon t zware kalveren te pas komt , begin ik met de huid
om het been los te maken (met eenen gewonen spatel) om
daarna het been er uit te trekken; doch ingeval dit nu
nog niet gemakkelijk gaat, wordt de zaag gebruikt, deze
wordt dan langs het losgemaakte been heengeschoven tot
boven het schouderblad, ten einde de bovenste spieren of
het (schouderblad) kraakbeen in eene schuinsche richting
door te zagen. Zoo ook kan de zaag
onder het schouderblad
worden geschoven, om de spieren te doorsnijden. Verder
kan het werktuig worden gebruikt om een gedeelte van den
hals en de rugwervelen door te zagen ; ook kan men het bekken
van onderen en ter zijde losmaken, ten einde de stukken
des te gemakkelijker met een tang te kunnen wegnemen.
Het spreekt van zelf dat het deel, wat men zagen wil,
goed stevig moet worden vastgehouden, hetzij door haken
of met een tang. Zijn de weggezaagde stukken weggenomen,
dan kan men gemakkelijk de hoofden van een der dijbeende-
ren bekomen om dezen tusschen een tang te pakken, of er
een strop om te leggen, om er het been uit te laten trek-
ken , als wanneer zoodanige verlossing nog al spoedig afloopt.

Bij staart- of stuit-geboorten, waarbij verkleining wordt
aangewezen, is ook de zaag zeer gemakkelijk. Men begint met
den anus zooveel mogelijk open te snijden; nu wordt de
zaag er ingebracht, om het bekken van onderen, boven en
ter zijden door te zagen, de beenderen zooveel mogelijk los
te maken door de spieren met de vinger-bistourie door te snij-

-ocr page 28-

den , om ze des te gemakkelijker te kunnen uittrekken. Ver-
volgens kan men de dijbeenderen bekomen, welke weer op de
gewone wijze naar buiten moeten worden gehaald. Zijn de
beide achterbeenen op deze manier van binnen doorgehaald,
dan gaat men verder en neemt de buiksingewanden, ribben
enz. weg tot men de schouderbladeren kan bekomen; ook
deze worden dan naar buiten getrokken enz.

Bij geboorten waarbij de kop alleen in de geboorte komt,
en deze buitengewoon groot is, ook bij geboorten van kal-
veren met twee koppen, kan ook de kop door de zaag ver-
kleind worden, hetzij door die in den mond van het kalf te
brengen om de onderkaken er zoo mogelijk af te zagen, of,
zoo men hem ver genoeg naar buiten kan krijgen, deze af
te slachten en zoo ver mogelijk los te maken, om dien met
eenige wervelen tegelijk af te zagen en weg te nemen. —
Nu is er gelegenheid een voorbeen te bekomen, waarmede
men op de gewone wijze te werk gaat enz.; is men nu tot
het achterstel genaderd, dan wordt op dezelfde wijze als bo-
ven gehandeld, door het bekken te doorzagen, de losse stukken
weg te nemen, een der dijebeenderen tusschen eene tang te
nemen; is deze goed gevat dan krijgt men door eene lichte
trekking het geheele stuk en daarmede is de zaak ten einde.
Wat aangaat de verdere behandeling, deze kan elk naar
omstandigheden regelen.

Bij alle verkeerde liggingen gaat men op dezelfde wijze
te werk; zijn er b. v. twee achterbeenen in de geboorte,
en het kalf te zwaar , dan wordt de huid om een der beenen
zoo ver mogelijk losgemaakt en de zaag er langs heen ge-
schoven om de spieren en het heupgewricht te doorsnijden.
Bij misgeboorten en zoogenaamde kalveren, die het binnenste
buiten zijn gegroeid, is de zaag ook zeer gemakkelijk, zoodat
ik den praktischen veearts dit instrument ten zeerste aanbeveel,
mij overtuigd houdende dat, wanneer het in goede handen
komt, er veel nut en gemak ,van zal worden ondervonden.

-ocr page 29-

Gezond.licid.slecr.

door

i. J. HÏN2E.

Recherches sur la ventilation naturelle et- la ventilation
artificielle, principalement dans les étables ainsi que la po-
rosité de quelques matériaux de construction par le professeur
Dr. Max Marker ; traduit avec l\'autorisation de l\'auteur par
J. Leyder, professeur à l\'institut agricole de l\'état, à Gem-
bloux. 1873. Bruxelles, G. Mayolez; Paris, P. Asselin.

Dit werkje, groot 86 bladzijden, kwam mij dezer dagen in
banden en daar het onderwerp van behandeling mij zeer aan-
trok, nam ik het met genoegen ter lezing en de inhoud heeft
mij niet teleurgesteld. Integendeel, men vindt hier een schat
van omvangrijke en leerzame onderzoekingen aangaande de
natuurlijke en kunstmatige ventilatie van stallen, onder de
meest verschillende omstandigheden, alsmede bijzondere on-
derzoekingen omtrent de poreusheid van verschillende bouw-
materialen , werkelijk van zeer veel gewicht voor de ven-
tilatie.

Dit noopte mij, de hoofdzaken van deze onderzoekingen
in ons tijdschrift kort mede te deelen, niet twijfelende of het
onderwerp zal ons allen belang inboezemen.

Het zwaartepunt, niet alleen van de genees-, maar ook van
de veeartsenijkunde, is toch grootendeels en terecht verlegd,
door zulks niet zoozeer te zoeken in het genezen van zieke
organismen, als wel in het wegnemen van de oorzaken, die
het lichaam ziek kunnen maken. Eene van die oorzaken
ligt zeker in een ongezond verblijf (stal) van onze huisdieren

-ocr page 30-

en elke poging, om onze kennis aangaande een gezond ver-
blijf te vermeerderen, moet dus volgaarne aangegrepen wor-
den.

Het vraagstuk omtrent de ventilatie is tot op beden vol-
strekt nog niet opgelost; de onderzoekingen van Dr. Max
Marker geven ons daaromtrent weder veel licht en vooral
een zekere aanwijzing omtrent den weg, waar langs verder
voortgegaan kan worden.

Hoewel men zeer veel over ventilatie spreekt en deze hier
en daar ook in toepassing brengt, heeft men zich meestal
tevreden gesteld met haar slechts qualitatief op te vatten,
zonder acht te geven op de vraag hoeveel lucht daardoor in
de stallen instroomt, - hoeveel bij deze of gene bouworde
van den stal voor elk dier verkregen wordt enz., vragen ,
welke ons door Max Marker beantwoord worden, moge het
niet geheel en al nauwkeurig zijn, dan toch bij eene vrij
juiste benadering.

Reeds in 1867 heeft Dr. Max Pettenkofer, 1) Hoogleeraar
in de hygiène te Munchen, aangetoond, dat de muren van
alle woningen , lucht doorlaten. Als proef nam hij een stuk
kalk van cylindrischen vorm 12 c.m. lang en 4 c.m. in door-
snede. Dit stuk kalk werd met eene laag gesmolten was bedekt
en daardoor luchtdicht gemaakt met uitzondering evenwel van
de beide tegenover elkander staande ronde oppervlakten. Door
het aanbrengen van glazen trechters op de onbedekte vlakten
van den kalkcylinder , welke met kleefwas luchtdicht om den
rand van den cylinder vastgehecht werden, was het mogelijk
aan de eene zijde blazende, eene voor het uiteinde van den
anderen trechter gehoudene kaarsvlam nit te blazen. Dezelfde
proef laat zich bewerkstelligen met een baksteen of met een
stuk hout, mits men slechts zorg drage, deze voorwerpen in
te sluiten, zoodat de lucht niet zijdelings kan ontsnappen.

De luchtwisseling, die alzoo door de poriën van de muren
(bevorderd door het verschil in temperatuur der buitenlucht

1) Zeitschrift für Biologie, 1867.

-ocr page 31-

en die in de stallen) plaats heeft, noemt men natuurlijke of spon-
tane
(vrijwillige) ventilatie.

In 1869 heeft Dr. Max Marker 1), het groote gewicht van
deze ontdekking voor de stallen onzer huisdieren inziende,
met Dr. Schultze, daartoe door den hoogleeraar Dr. Henne-
berg in Göttingen aangespoord, eenige onderzoekingen in het
werk gesteld.

In 1871 heeft Märker 2) nog latere en uitgebreidere onder-
zoekingen gedaan, welke, zooals boven vermeld is, ook in het
franseh zijn vertaald. — Deze uitgebreide onderzoekingen
hadden . plaats in negen verschillende soorten van paarde-
en veestallen, waarvan eene nauwkeurige beschrijving voor-
afgaat , waarop negen tabellen volgen van de waarnemingen
in eiken stal met opgave van de verhoudingen , waaronder die
hebben plaats gehad.

De eerste vraag, welke dadelijk gesteld wordt, is deze:
in welke mate kan de lucht van een stal met de uitschei-
dingen van longen, huid enz. verontreinigd worden, zonder
dat het welzijn der dieren daaronder zichtbaar lijdt.

Op het voetspoor van Pettenkofer heeft ook Dr. Max Mär-
ker de hoeveelheid koolzuur in de lucht van den stal be-
schouwd als maatstaf voor de verontreiniging. Hoewel de
hoeveelheid koolzuur nu juist niet alleen als het schadelijkst
van de lucht moet beschouwd worden, maar deze ook hoofd-
zakelijk door kleine hoeveelheden organische stoffen bedorven
wordt, kan zij in zooverre als maatstaf beschouwd worden,
daar zij in verhouding staat met de overige veranderingen,
die de lucht ondergaat.

In dit opzicht heeft M. gevonden, dat de huisdieren
naar evenredigheid minder ventilatie noodig hebben dan de
mensch.

1) Henneberg\'s Journal für Landwirtschaft 1869. H. Schultze und
Mr. Märker: über den Kohlensäuregehalt der Stallluft und den Luft-
wechsel in Stallungen.

2) Untersuchungen über natürliche und künstliche Ventilation in Stall-
gebäuden von Dr. Max Märker. Göttingen 1871.

-ocr page 32-

Terwijl nl. Pettenkofer aangeeft, dat de kamerlucht niet
meer dan één duizendste deel koolzuur mag bevatten, hebben
de onderzoekingen van M. geleerd, dat stallucht, bevattende
2Va a 3 duizendste deelen koolzuur als goed kan wprden
beschouwd, terwijl 3 a 4%0 als maximum kan geacht wor-
den , zijnde de lucht dan nog als voldoende te beschouwen.

In één opzicht is het zelfs raadzaam, de hoeveelheid kool-
zuur tot op genoemd bedrag te houden. Bene der eerste
hygienische voorwaarden in de stallen is nl., het onderhouden
eener gemiddelde temperatuur. Terwijl wij nu in onze eigene
woningen door meer of minder kostbare verwarmingstoestel-
len eene temperatuur kunnen onderhouden die wij wenschen,
wordt de warmte in de stallen meestal uitsluitend verkregen
door de ademhaling.

Hét is dus onmogelijk, de hoeveelheid koolzuur in de stallen
terug te brengen tot op het bedrag in onze woningen, daar
men alsdan die stallen te koud zou maken. In den loop der
onderzoekingen hebben zij slechts één lokaal gevonden, waar
de ventilatie sterk genoeg was, om de hoeveelheid koolzuur tot
op 1%0 te verminderen, maar tevens geconstateerd, dat bij
1,2 a 1,3%6 koolzuur de temperatuur tot 8,5 a 9° C. daalde,
eene temperatuur, welke als te laag moet worden beschouwd;
terwijl in de meeste stallen, waar de lucht 2 a 4%0 kool-
zuur bevatte, de normale temperatuur 12 a 15° C. bedroeg.

Bij onze huisdieren schijnt evenwel de bovengenoemde ver-
houding van organische stoffen en het koolzuur niet zoo te zijn
als in de menschelijke woning, maar schijnen de eerste min-
der te zijn, blijkende uit de grootere hoeveelheid koolzuur ,
die in de stallucht kan worden verdragen. Terwijl nl. eene
hoeveelheid van 5—7%o koolzuur in eene kamer, deze on-
geschikt maakt er een dag in te verblijven, is dit niet het
geval in eenen stal met dezelfde hoeveelheid koolzuur door
dieren voortgebracht. M. heeft meermalen verscheidene uren
achtereen in een stal doorgebracht, waar de lucht 8—10%o
koolzuur bevatte, zonder nadeel te ondervinden.

In een koestal, waar de hoeveelheid tot 13,56°/0() was ge-

-ocr page 33-

stegen, was de lucht zwaar en drukkend en bij eene hoe-
veelheid van 17,07%o was de ademhaling moeielijk en werden
hevige pijnen op de borst ondervonden. Ook de dieren on-
dervonden nadeel, blijkbaar door diepe en moeielijke ademhaling.

De hoeveelheid versche lucht, die voor elk dier per uur
vereischt wordt, bedraagt minstens 30. a 40 kubieke meters
op 500 kilo groot vee en 40 a 50 kub. meters op 500 kilo klein
vee, omdat bij deze laatste de ademhaling sneller is. In ieder
geval schijnt het evenwel raadzaam de ventilatie (zoo de
omstandigheden het toelaten) tot op 50 a 60 kub. meters per
uur te brengen.

Verdere onderzoekingen hebben geleerd, dat de samenstelling
van de lucht op verschillende hoogten van den stal nagenoeg
gelijk is , evenzoo de temperatuur , welke bij eene reeks van
onderzoekingen hoogstens een verschil van 1,2° C. opleverde.

Deze onderzoekingen hebben vooral eene praktische waarde
voor de ventilatie.

In de meening n.1. dat het koolzuur, zwaarder dan de lucht,
zich hoofdzakelijk in het onderste gedeelte van den stal zou
bevinden, heeft men gecompliceerde ventilatie-toestellen uit-
gedacht , welke op verschillende hoogten een aanvang namen,
welke toestellen evenwel overbodig zijn.

Bijzonder belangrijk zijn de onderzoekingen omtrent de
boven aangeduide
natuurlijke ventilatie. — Hoewel bij de
bepaling daarvan eenige onjuistheden voorkomen, nl. door
spleten en kleine openingen, zoowel aan de deuren als ven-
sters, zoo is de ventilatie, ook volgens de onderzoekingen van
Pettenkofer, die daardoor plaats vindt, onbeduidend te noemen,
in vergelijking met die door de poreusheid der materialen
veroorzaakt. Bij die onderzoekingen heeft M. zich dan ook
enkel er toe bepaald, de groote openingen te
sluiten en is de
zeer geringe luchtwisseling door bovengenoemde kleine ope-
ningen en spleten welke niet te vermijden zijn, mede onder
de berekening begrepen 1).

4) Tot op deze onderzoekingen bestonden slechts weinig gegevens om-

-ocr page 34-

Juist deze natuurlijke ventilatie is voor onze stallen van
het meeste gewicht, vooral in den winter, wanneer het te
koud is, om deuren en vensters open te zetten, en zij alzoo
werkelijk de eenige ventilatie uitmaakt.

De sterkte dier natuurlijke ventilatie hangt nog van ver-
schillende omstandigheden af:

le. Yan de grootte der ventileerende muurvlakten en niet
van den kubieken inhoud, waaruit volgt, dat in een kleinen
stal eene betrekkelijk sterkere ventilatie plaats vindt dan in
een grooteren, daar op elk stuk vee in een kleinen stal bij
gelijken kubieken inhoud meer ventileerende vlakte komt dan
in een grooteren. — Dikwerf was eene uitgebreide venti-
leerende muuroppervlakte enkel voldoende, door middel der
natuurlijke ventilatie , de zuiverheid van de lucht in den stal
te onderhouden.

2e. Yan de materialen, waaruit de stallen zijn opgebouwd.

Dichte kalksteenen of zoogenaamde bloksteenen zijn weinig
doordringbaar voor de lucht, terwijl muren van tichel- of
leemsteen oneindig meer lucht doorlaten.

3e. Yan de kracht van den wind, die soms de sterkte der
gewone natuurlijke ventilatie tot het viervoudige kan ver-
hoogen.

4e. Van den regen, welke de natuurlijke ventilatie zeer
vermindert, doordien de poriën met water gevuld en alzoo
ondoordringbaar worden voor de lucht.

Behalve dat natte muren nog op eene andere wijze nadee-
lig werken, blijkt reeds hier hunne groote schadelijkheid, nL
door het afweren van de lucht.

Verder is gebleken, dat een poreus plafond een grooten
invloed op ,de natuurlijke ventilatie uitoefent. In een stal

trent de mogelijke sterkte der natuurlijke ventilatie; alleen had vroeger
de opperbouwmeester Pauli te Munchen uit proefnemingen van Pettenkofer
berekend, hoe groot de ventilatie per vierkanten meter per uur en voor
1 graad temperatuurverschil moet zijn voor de buitenvlakte van den muur
van Pettenkofer\'s kamer van 75 kub. meters inhoud. Hij heeft daarvoo
0,245 kub. meters lucht gevonden.

-ocr page 35-

met een weinig doordringbare gepleisterde zoldering, was de
kracht der ventilatie nauwelijks de helft van die, in stallen
voorzien van poreuse zolderingen.

In eene tabel (X) worden de resultaten der natuurlijke
ventilatie in de vroeger beschreven negen stallen medege-
deeld.

Uit deze onderzoekingen blijkt, dat de gemiddelde ventilatie
voor één quadraatmeter wandvlakte en een temperatuurver-
schil van 1° C. per uUr bedraagt:

bij muren van zandsteen

kalkbloksteen
tichelsteen .
kalktuf
leemsteen

afwijking werd gevonden bij den paardestal
van Reinhausen, van zandsteen gebouwd, waar de ventila-
tie slechts 0,74 kub. meters bedroeg, welke zwakke ventilatie
aan een massief en weinig doordringbaar plafond moest wor-
den toegeschreven, terwijl nog eene andere groote afwij-
king werd waargenomen in den schaapstal van Berzum, uit
tichelsteen gebouwd; op eenen dag, dat het regende, lieten
de muren slechts 1,68 kub. meter lucht door, terwijl den
volgenden dag bij droog weder het doorlatings-coëfficient
2,83 bedroeg.

Wat het meest in \'t oog valt is dit, dat 1 □ meter op-
pervlakte uit gedroogden leemsteen, ten naastebij twee maal
zooveel lucht ventileert als 1 □ meter muuroppervlakte van
gebranden leem of tichelsteen. Men ziet daaruit, dat de leem
door het branden aanmerkelijk dichter wordt. Op gelijke
wijze verschilt de poreusheid bij de beide genoemde bouw-
stoffen; bij gedroogden leem beslaan de poriën 60 percent en
bij gebrande tichelsteenen ongeveer 25 percent van het volumen.

1,69 cub. meters
2,32 »
2,83 »
3,64 »
5,12 »

De grootste

De zandsteen heeft alzoo het minste doorlatings-coëfficient 1);

1) Onder doorlatings-coëfficient wordt verstaan de sterkte der natuur-
lijke ventilatie op 1 O meter muuroppervlakte per uur. — De boven
opgegeven cijfers zijn de doorlatings-coëfficienten.

-ocr page 36-

of dit enkel aan de mindere poreusheid dan wel aan de
meerdere hygroscopiciteit moet worden toegeschreven, is niet
zeker uit te maken. Zeer waarschijnlijk wordt door deze
laatste eigenschap de poreusheid bij den zandsteen verminderd.

Muren van kalkbloksteen hebben een grooter doorlatings-
coëfficient, hoewel de kalksteen integendeel veel compacter en
minder poreus is. Hier komt evenwel in aanmerking eene an-
dere omstandigheid, n,l. deze: de onregelmatige bloksteenen ,
voor het bouwen gebezigd, hebben een grooter aanvullings-
middel noodig; dit bindmiddel is hetzelfde bij de meest ver-
schillende bouwmaterialen n.1. de mortel. Deze mortel of
kalk nu is zeer poreus en van daar de grootere poreusheid
der muren van kalkbloksteen gebouwd.

Men heeft de gemiddelde kalkmassa berekend, die men
bij het gebruik van verschillende bonwsteenen aanwendt.
Dit is bij zandsteen % tot % , bij kalkbloksteen x/3 , bij
kalktuf %, bij baksteen % tot % van den geheelen muur.

Door het gebruik van gepleisterde plafonds in de stallen,
gaat een groot gedeelte van de voordeelen, die de poreusheid
der bouwmaterialen voor de ventilatie en het onderhoud dei-
gebouwen aanbiedt, verloren. In dergelijke gevallen is men
verplicht, eene sterke kunstmatige ventilatie in het leven te
roepen, die in de gunstigste gevallen nimmer al de voor-
deelen van de natuurlijke ventilatie kan aanbieden. Even-
min is het aan te raden , het metselwerk door cement te
beschutten of met asphalt te bekleeden. Men kan alsdan
a priori eenen ongunstigen invloed op de natuurlijke venti-
latie verwachten en verzekerd zijn, dat men juist in derge-
lijke stallen de nadeelen van eene bedorvene en vochtige
lucht zal ondervinden.

De meest rationeele ventilatie is en blijft toch die, welke
ons de poreusheid der bouwmaterialen aanbiedt.

Uit de proeven, in de verschillende stallen genomen, blijkt
verder, dat 30 kubieke meters lucht, zijnde het minimum
voor één stuk groot vee, worden geleverd door:

-ocr page 37-

Volgens deze cijfers zouden stallen moeten gebouwd wor-
den met de navolgende muuroppervlakten:

voor 10 stuks, 20 stuks, 30 stuks, 40 stuks groot vee,
van zandsteen 178 356 534 712

» bloksteen 129 258 387 516

» baksteen 106 212 318 424

» kalktuf \' 82 164 246 328

» leemsteen 59 118 177 236

Deze cijfers nu stellen ons verder in staat, den kubieken
inhoud van de respectieve stallen te berekenen, er bij reke-
nende dat de hoogte bedraagt 4 meters, en dat elk stuk
groot vee eene breedte noodig heeft van 1 a 1,2 meter en
de dieren zijn geplaatst in rijen van tien.

Zooals reeds vroeger is opgemerkt, zal het veel gemakke-
lijker zijn kleine stallen te bouwen met voldoende natuurlijke
ventilatie dan groote, omdat een kleine stal, met denzelfden
kubieken inhoud voor elk dier, eene grootere ventileerende,
oppervlakte oplevert dan een grooteren stal.

Indien b. v. fig. 1 een stal voorstelt waarvan de lengte
a en c 5 meters ; de breedte b en d 2 meters en de hoogte
4 meters bedraagt, en fig. 2 een dubbelen stal met den dub-
belen kubieken inhoud, dan zal de ventileerende oppervlakte
evenwel niet het dubbele bedragen, aangezien de ventilee-
rende oppervlakte c, hier aangeduid door de gepuncteerde
lijn, verdwijnt.

Fig- 1. Fig. 2.

\\ A

I CD -K

! tO O r^

hut
/ ® &D
U

1 □ °

<D

17,8 □ meter muur van zandsteen ;

bloksteen;
baksteen;
kalktuf;
leemsteen.

12,9
10,6
8,2
5,9

b bh\'

d\'

-ocr page 38-

Men verkrijgt alsdan:

1. Inhoud. . . . , 1 ~ 40 kub.naeter. 2.80kub. meter.
Ventileerende oppervlakte, 1 = 56 vierk. » 2.72 vierk. »

Per hoofd alzoo:
Kubieke inhoud . . , 1 =40 kub. met. 2. insgel. 40 kub. met.
Ventileerende oppervl., 1 = 56 vk. » 2. slechts 36 vk. »

De vorige berekening hervattende, veroorloven ons de
cijfers, uitdrukkende de ventileerende oppervlakten, den
volgenden kubieken inhoud vast te stellen:

voor 10 stuks 20 stuks 30 stuks 40 stuks groot vee:

Zandsteen

435

1,770

3,105

4,440.

Bloksteen

66

998

2,003

2,970.

Baksteen

*)

690

1,485

2,280.

Kalktuf

330

945

1,560.

Leemsteen

*)

*)

428

870.

Voor elk stuk vee berekend, verkrijgt men alzoo den
volgenden kubieken inhoud:

Zandsteen .... 43,5 88,5. 103,5 111.
Bloksteen . .

Baksteen .
Kalktuf. .
Leemsteen.

6,5 50 67 74.

*) 34,5 50 57.

*) 17,5 32 39,

*) 1) 14 22.

Men ziet hieruit, dat men niet alleen van sterk, maar
ook van middelmatig poreuse bouwmaterialen stallen\'kan
bouwen, mits niet te groot, waar de natuurlijke ventilatie
voldoende is. In groote stallen en uit weinig poreuse stoffen
opgebouwd, zal men bijna altijd zijne toevlucht tot kunstma-
tige ventilatie moeten nemen.

Alvorens van deze quaestie af te stappen wordt nog op-
gegeven, voor hoeveel stuks vee men eene voldoende natuur-
lijke ventilatie kan verkrijgen in stallen, met behoorlijke
afmetingen, van verschillende constructie:

1  De stallen van voldoende poreuse bouwmaterialen gebouwd, ver-
leenen onder alle omstandigheden, zelfs de kleinste afmetingen, eene
ventileerende oppervlakte voldoende voor 10 stuks vee.

-ocr page 39-

Zandsteen 17,8 vk. mts. oppervl. p. stuk yoor 10 stuks groot vee.
Bloksteen 12,9 » » »
Baksteen 10,6 » » »
Kalktuf 8,2 » » »
Leemsteen 5,9 » » »

Thans blijft nog over te weten, of met eene zoo sterke
natuurlijke ventilatie, de temperatuur in den stal voldoende
en bestendig genoeg en onafhankelijk is van die der bui-
tenlucht. Om deze quaestie op te lossen, heeft de pachter
van de domeinen van Rosdorf, thermometrische waarnemin-
gen gedaan in een zijner stallen, gebouwd van kalktuf,
waarvan de ventilatie bestudeerd was. Deze stal heeft voor
elk stuk vee 40 kub. meters inhoud en eene ventileerende
oppervlakte van 8,94 vierk. meters 1).

Uit deze waarnemingen, gedurende 9 dagen des morgens,
\'s middags en 5s avonds gedaan en in een tabel (XI) me-
degedeeld , blijkt, dat de temperatuur in den stal slechts
uiterst zwak werd beheerscht door de veranderingen in de
temperatuur der buitenlucht; terwijl deze laatste varieerde
van— 4° tot 6° O., bleef die in den stal nagenoeg gelijk,
slechts wisselende van 13" tot 15° C.

DE KUNSTMATIGE VENTILATIE.

In stallen, waar de natuurlijke ventilatie alleen niet vol-
doende is, om de lucht bestendig zuiver te houden, hetzij bij
groote stallen met veel vee (b. v. meer dan 50 stuks), hetzij
bij kleine stallen van slechte constructie , moet men zijne
toevlucht nemen tot de kunstmatige ventilatie, welke hoofd-
zakelijk onderscheiden wordt in:
horizontale en verticale.

10 »
25 »
40 »
60a70»

De onderzoekingen hebben met beide hoofdstelsels plaats
gehad.

1) Alzoo meer dan voldoende, daar uit het laatst gegevene overzicht
blijkt, dat een stal van kalktuf eene ventileerende oppervlakte van 8,2
vierk. meter vereischt voor elk stuk vee.

-ocr page 40-

Van de verticale ventilatie zijn nog verschillende stelsels
beproefd en wel:

1°. De eenvoudige buizen: hetzij aan den zolder begin-
nende, hetzij in den stal tot dicht bij den bodem verlengd,
2°. Het
systeem Kinnel-, bestaande in twee zinken buizen,
eene nauwere door een wijde omgeven. De binnenste cy-
linder steekt eenige duimen buiten de buitenste uit. Het
doel hiervan zou zijn, dat door eene der buizen frissche
lucht aan- en door de andere bedorven lucht afgevoerd zou
worden.

3°. Het systeem Muir 1): zijnde wijde luchtbuizen, welke
door twee kruisgewijze geplaatste middenschotten over de
geheele lengte in vier kokers verdeeld worden. Twee dezer
zouden eveneens de bedorven lucht af- en de twee andere
de frissche lucht aanvoeren.

Ten einde de werking der ventilateurs te bepalen werd
de natuurlijke ventilatie zoo lang voortgezet tot op het
oogenblik, dat de hoeveelheid koolzuur in de lucht van
den stal
constant bleef en daarna werden de ventilateurs in werking
gebracht; de vermindering nu van de hoeveelheid koolzuur
bepaalde de meerdere ventilatie in den stal. Het verschil
tnsschen de natuurlijke ventilatie en die, voortgebracht met
behulp van de -ventilateurs, werd op rekening van deze
laatste geschreven.

In eene bijgevoegde tabel (XII) zijn uitvoerig de uit-
komsten medegedeeld. Daaruit volgt:

De verschillende stelsels hebben gemiddeld de volgende
werkzaamheid getoond:

Eenvoudige kokers: 90,3 kubieke meters;
gedeeltelijk
eenvoudige kokers, gedeeltelijk systeem Kinnel:
110,9 kubieke meters;

1) Zie Tijdsehr. uitgegeven door de Nederlandsche Maats. t. b. v. Nij -
verheid, 1860 bl. 29: Luchtverversehing en afvoering der vloeibare uit-
werpselen in paarden- en kóestallen door G. J. Hengeveld. Een paar
houtsneden op bl. 34 geven een begrip van de wijze der ventileering
systeem Muir.

-ocr page 41-

systeem Muir: 404,5 kubieke meters.

Hiernaar schijnt het systeem . Muir de voorkeur te ver-
dienen boven dat der eenvoudige kokers; het systeem
Kinnel, dat evenwel niet anders onderzocht is dan in ver-
binding met eenvoudige kokers, scheen insgelijks nog voor-
deelen te hebben. Deze meerdere werkzaamheid is even-
wel slechts schijnbaar; wanneer men n.1. de opening van
alle ventilateurs tot dezelfde doorsnede herleidt, dan komt
men tot geheel ajadere resultaten en ziet men, dat bij
gelijke doorsnede de verschillende verticale stelsels dezelfde
werking kunnen voortbrengen. De werking is gemiddeld
1,500 kubieke meters per vierkante meter oppervlakte en
per uur. — Inderdaad verdienen de gecompliceerde ventila-
teurs in geen enkel opzicht de voorkeur boven de eenvoudige
buizen, die even werkzaam, gemakkelijker daar te stellen
en veel minder kostbaar zijn.

Integendeel, zou er nog een nadeel aan de bovengenoemde
gecompliceerde ventilateurs verbonden zijn, dat zij vooral
in den winter, door den sterken toevoer van frissche koude
lucht, de temperatuur te veel doen dalen en alsdan werke-
lijk onbruikbaar zijn.

Een andere quaestie, door onderzoekingen uitgemaakt, is
mede van wezenlijk belang. Men meende nl. de ventilateurs
dicht bij den bodem te moeten doen beginnen, in de meening,
dat de lucht onder in den stal het meest bedorven zoude
zijn. Uit de onderzoekingen, boven reeds medegedeeld, omtrent
de samenstelling van de lucht op verschillende hoogten van
den stal (die overal hetzelfde
is gevonden) bleek reeds, dat
dit niet noodig was. Bovendien zijn vergelijkende onder-
zoekingen in den veestal van Sillium gedaan, waar 4 ven-
tilateurs aanwezig waren tot op 0,44 meter van den bodem
afdalende. De kracht dezer ventilatie bedroeg per
vierkante
meter 1,154.9 kub. meter.

Yan de verlengstukken ontdaan zijnde, bedroeg de kracht
1,841.7 per vierk. meter, zoodat integendeel blijkt dat de
ventilatie veel beter en sterker is, wanneer de buizen
Y. 3

-ocr page 42-

aan de oppervlakte van de zoldering een aanvang nemen.

Welk systeem der verticale ventilatie ook aangewend
wordt, in ieder geval verdient het verreweg de voorkeur
boven de horizontale:

1°. omdat zij veel krachtiger en gelijkmatiger is;
2°. omdat zij veel gunstiger werkt ten opzichte van de
temperatuur en vermindering van tocht.

3°. veel minder nadeelig is voor de vochtigheid in den stal.
Ten opzichte van de kracht bleek uit de proeven, geno-
men in den koestal van Bolzum, waar \'de ventilatie uit ho-
rizontale openingen in de zijmuren bestond, bovendien, om
de werking te versterken, nog trechtervormig verwijd :

Twee dezer openingen evacueerden per uur 478,5, bijge-
volg elk 239,3 kub. meters lucht en per vierk, meter 569,1.
De verticale buizen ventileeren in denzelfden tijd gemiddeld
1,500 kub. meters per vierk. meter opening, zoodat hunne
werking ongeveer 3maal zoo sterk is. Dit verschil zal derhalve
bij gewone zijdelingsche openingen zonder trechtervormige
openingen nog grooter zijn.

Verder wordt de horizontale ventilatie zeer gestoord door
den wind. Proeven , genomen aan den veestal van Bolzum,
waar 5 van deze ventilateurs waren, deden dit sterk uitko-
men. Drie lagen op den proefdag aan de windzijde, 2 aan
de tegenovergestelde zijde. Deze 2 laatste werden geopend;
nu bedroeg de ventilatie 1,095 kub. meter per uur. De 3
eerste nu eveneens geopend wordende, bereikte de ventilatie
slechts eene hoogte van 1,144. Door den sterken wind
ontstond eene zoodanige drukking, dat de lucht belet werd
te ontsnappen; bovendien werd de temperatuur in den stal
tot op 3 graden verminderd, door den invloed van de koude
instroomende lucht. Slechts een enkel geval heeft zich
voorgedaan, waarin de wind ook eenen nadeeligen invloed
had op verticale ventilateurs; de oorzaak lag evenwel daarin,
dat deze ventilateurs in plaats van tot aan den top van het
dak uit te loopen, zich slechts even boven de oppervlakte
van het dak openden.

-ocr page 43-

Bij de verticale ventilateurs blijft de temperatuur in den
stal veel gelijkmatiger, bet binnenstroomen van versche
lucht heeft slechts langzaam door de poriën van het met-
selwerk en door de toevallige openingen plaats en verdeelt
zich gemakkelijker over de geheele uitgestrektheid der wan-
den. Het gevaar van condensatie van waterdamp in den
stal is hier dus veel geringer dan bij de horizontale, die ,
zooals bij den veestal van Bolzum gebleken is, zeer veel
gelegenheid geeft tot het binnenstroomen van koude lucht,
waardoor de waterdampen aan het plafond gecondenseerd
worden en alzoo eene oorzaak worden van de vochtigheid
van den stal.

Eene andere vraag is deze: is het noodig, bij aanwezig-
heid van ventilateurs tot afvoering der onzuivere lucht,
bijzondere openingen te hebben voor den aanvoer van zui-
vere lucht ?

Hoewel Pettenkofer deze vraag ontkennend beantwoordt
en beweert, dat de poreusheid der muren en andere toeval-
lige openingen, voldoende zijn om de noodige hoeveelheid
zuivere lucht te verkrijgen, zijn er toch eenige gevallen
geconstateerd, waar het aanbrengen van tegenopeningen
de ventilatie deed verbeteren, en meent Muir te mogen
aannemen, dat vooral in kleine localen de werking der
ventilateurs door tegenopeningen bevorderd wordt.

Eene bijzondere wijze van ventilatie van den directeur
van de koninklijke stoeterij te Celle, d\'Unger, berustende
op de hierboven beschrevene combinatie, wordt nog mede-
gedeeld.

In den paardenstal van Celle, soliede gebouwd van ti-
chelsteen, waren vier ventilateurs (systeem Muir) niet vol-
doende om de lucht behoorlijk te ververschen. Om in dit
gebrek te voorzien, werden de onderste vakken der beide
deuren vervangen door jalousiën met bewegelijke latten,
welke men tot op verschillende graden kon openen of ge-
heel sluiten. Bij stil weder en zelfs bij matigen wind de
jalousiën geopend zijnde, ontstond geen nadeel, maar bij

-ocr page 44-

ievigen wind ontstond in den stal een intensieve luchtstroom..
Ten einde dit tegen te gaan , werd door den Heer d\'Unger
eene ingenieuse wijze uitgedacht, nl. door binnen aan de
jalousiën een of meer ramen te maken, van fijne metalen
schermen voorzien. Hierdoor werd het gebrek verholpen en
zelfs bij den hevigsten stormwind niet het minste nadeel in
den stal ondervonden. In de meeste gevallen was een enkele
lijst met metaalgaas voldoende om de toestroomende lucht
geregeld te breken en te doen verdeelen, zoodat er geen
nadeel van ondervonden werd.

De ventilatie was nu intusschen zeer goed geworden ;
niet de minste ammoniaklucht werd in den stal meer waar-
genomen.

Eene zaak, vooral in de stallen van gewicht, wordt nog
besproken, nl. welke verhouding er moet bestaan tusschen
de natuurlijke en de kunstmatige ventilatie, om iederen nadee-
ligen invloed op de temperatuur van het geventileerde locaal
te vermijden?

Uit de daaromtrent gedane proeven blijkt, dat de tempe-
ratuursvermindering niets of zeer onbeduidend is, wanneer
de hoeveelheid toegevoerde lucht minder is dan de hoeveel-
heid kub. lucht in den stal bevat. Zij werd niet veranderd,
wanneer de ventilatie 2,5 knb. meter op een vierk. meter
oppervlakte bedroeg, weinig bij eene ventilatie van 3 a 4
knb. meter, daarentegen zeer veel, wanneer het coëfficiënt
der ventilatie 4 kub. meter was, zoodat als uiterste grens
van snelheid 4 knb. meters wordt aangenomen.

Eindelijk wordt in eene tabel (XIII) aangegeven de hoe-
veelheid lucht, die verticale ventilateurs bij de natuurlijke
ventilatie moeten aanbrengen in stallen van verschillende
afmetingen, verschillend bevolkt en van verschillende con-
structie.

In een afzonderlijk artikel wordt nog gesproken over de
vochtigheid in de stallen, veroorzaakt door den waterdamp,
ontstaan door res- en perspiratie, alsmede in sommige vee-
stallen nog door het voederen van warme spoeling.

-ocr page 45-

Hiertegen wordt aangeraden:

1°. den zolder te bedekken met sleclite warmtegeleiders;

2°. het maken van poreuse zolderingen en

3°. de ventilatie zoo intensief mogelijk te maken.

Zich op de hier medegedeelde feiten baseerende, deelt de
schrijver eenige opmerkingen mede omtrent de beste wijze
van ventilatie en de ineonveniënten, daarbij te vermijden.

Vooreerst verdient de verticale ventilatie om de opgegeven
reden verreweg de voorkeur boven de horizontale.

Om bij de verticale ventilateurs den nadeeligen invloed
van den wind te vermijden, moeten zij tot den top van het
dak toeloopen. Bovendien zouden zij nog (evenals bij de
schoorsteenen het geval is), voorzien kunnen worden van
toestellen, welke de storende werking van den wind opheffen.

Eenvoudige luchtbuizen zijn het meest aan te raden. De
ventilateurs van Muir of Kinnel werken volstrekt niet sterker.

Wat de afmetingen der buizen betreft, zoo wordt y10
vierk. meter in doorsnede als de grens aangegeven, die
men niet moet overschrijden. Beter is het, zoo zulks noodig
is, meer ventilateurs te nemen dan grootere, daar bij deze
laatste de ventilatie naar evenredigheid minder zal zijn.

Aan ventilateurs van hout wordt de voorkeur gegeven
boven die van metaal.

De ventilateurs moeten onder de zoldering beginnen, het
verlengen er van naar den bodem is niet alleen nutteloos
maar zelfs schadelijk voor de werking. Eene trechtervormige
verwijding van het begin van de buis moet als nuttig wor-
den beschouwd.

Verder is het raadzaam de ventilateurs van kranen te
voorzien, ten einde de werkzaamheid te regelen.

-ocr page 46-

Veeteelt.

Is het Nederlandsche rundvee afkomstig van het
Holsteinsche vee of omgekeerd?

Door G. J. HENGEVELD.

Uit den brief, dien ik de eer had aan onderscheidene
H. H. Voorzitters van Landbouwmaatschappijen, alsook aan
H. H. burgemeesters en veehouders in Noordholland te zen-
den en die opgenomen is in de
Landb. Court. 1872, No. 50,
is het bekend, dat er bewijzen zijn geleverd om de vergissing
van »the Association of Breeders of Thoroughbred Holstein
Cattle" in Massachusetts te doen ophouden, welke daarin
bestaat, dat men aan ingevoerd vee uit Noordholland den naam
van Holsteinsch vee heeft gegeven. Het doel daarvan was,.
om behalve schriftelijke verklaringen ook historische gronden
aan te voeren, opdat men in N.-Amerika de eer van den
geschonden naam van ons voortreffelijk veeras zoude herstel-
len. Daartoe was het noodig de bewijzen te wederleggen
van het »Holstein Herdbook\'\', waar het den naam »Holstein"
in de plaats stelt voor »Nederlandsch." Daartoe heeft het vol-
gende gediend, hetgeen ik hier mededeel, opdat de belang-
stellenden in ons vaderlandsch rundvee kunnen oordeelen, in
hoever de eer van ons rundvee tegenover een vreemden
naam is gehandhaafd.

De gronden en bewijzen welke het »Herdbook" op bl. 11
aanhaalt, om de rechtmatigheid en oorspronkelijkheid der be-
naming van »Holstein" - aan te toonen, berusten hoofdzakelijk
op eene aanhaling uit het werk van den Engelschen natuur-
vorscher D. Low, van den volgenden inhoud: »Other

-ocr page 47-

persons had resorted for their breeding cattle to Holstein,
whence the finest of the Dutch breed have themselves been
derived
, en een paar regels verder — that the breed formed
by de mixture became familiarny known as the
Dutch or
Holstein
breed." Hieruit zou men opmaken, dat Dutch, d. i.
Nederlandsch, en Holsteinseh vee van hetzelfde gehalte en het
eerste van het laatste afkomstig is. Laat ons eens zien.

Evenals het »Herdbook\'\' een gedeelte van den tekst geeft
uit het werk van Low, zoo zal ik zulks ook doen, waartoe
ik gebruik maak van de fransche vertaling 1) van dat
prachtwerk , waar men bij het begin der beschrijving van
»race courte cornes\'\'\' het volgende leest :

»En comparant ces variétés de bétail avec les races du
continent opposé , on trouve de l\'analogie entre la grande
race des marais et le bétail noir , originaire des plaines et
marécages de Hollande d\'une part, et d\'autre part entre les
espèces plus variées du nord de l\'Humber et celles du Hol-
stein et du Jutland, dont est descendu le meilleur bétail de
l\'Europe Septentrionale. Il n\'est pas déraisonnable de pen-
ser que ces dernières races peuvent avoir été introduites
pendant la première période de colonisation Saxonne par les
Jutes et les Angles qui s\'établirent dans cette partie de

l\'Angleterre.........Mais, à une époque plus rapprochée

de nous , il paraît qu\'on importait fréquemment du bétail du
continent voisin, et qu\'on le mélangeait avec les variétés
indigènes. C\'était surtout des vaches de Hollande, qui étaient
considérées comme les meilleures laitières de l\'Europe sep-
tentrionale."

Er -wordt hier zeer duidelijk en blijkbaar onderscheid ge-
maakt tusschen het voortreffelijke Nederlandsche vee en de
Holsteinsche en Jutlandsche soorten van vee , die men iaat
afstammen »d\'une colonisation Saxonne." Hoe Low eenige
regels verder het Nederlandsche vee wederom kan doen afstam-

1) Histoire naturelle agricole des animaux domestiques de l\'Europe
etc. etc. de David Low traduit par Royer. Les races de la grande Bre-
tagne ..........Le boeuf, pag. \'156.

-ocr page 48-

40

men van het Holsteinsche, zooals de aanhaling in het
»Herdboof hierboven en die ook in de Fransche overzetting
volgt als »d\'où proviennent les meilleures races hollandaises
elles-mêmes" is onbegrijpelijk en blijkbaar vergist Low zich
hier. Dit is de eenige aanhaling van het »Herdbook",
waaraan eenige waarde te hechten is hoezeer het blijk*
baar eene misvatting is. De overige aanhalingen van En-
gelsche schrijvers, Amerikaansch-Duitsche bladen enz. zoo-
als die op bl. 12 , 13, 14—38, 39, 40 en 41 , bewijzen
weinig anders dan dat het Nederlandsche vee van de uitmun-
tendste hoedanigheid is, waarbij het »Herdbook" zich op
de grofste wijze vergist, wanneer het van het Noord-Hol-
landsche vee op bl. 40 herhaalt, wat op bl. 13 uit de »Deut-
sche Farmer-Zeitung," was aangehaald, n.1. : »the original
stock was by no means bred in Holland, but in Holstein.\'\'
Deze »Farmer Zeitung"\' heeft hier waarschijnlijk ook reeds
gezondigd op de vergissing van Low.

Een andere opmerkenswaardige uitdrukking, bijna had ik
gezegd nog een andere groote leugen, bezigt liet »Herdbook"
om den oorsprong van het Nederlandsche vee te zoeken bij de
Holsteinsche runderen, als het zegt bl. 41: Every spring,
thousands of the Holstein heifers are driven to the fields of
Northern Germany and Holland, where people find it more
profitable to buy heifers than to raise them ; and the name
of the breed got confused, so that the name »Holland cow" was
here translated into »Dutch cow \'enz. Hoe komt men er op !

Niettemin geeft men aan het zoogenaamde »Holsteinsche
vee," dat in Noord-Holland opgekocht wordt en waarvan de
eerste invoering in Massachussets plaats had in 1852, 1) en

1) In het »Holstein Herdbook" staan 128 nommers, als : 61 van stieren
en 67 van koeien. Van deze 128 nommers zijn er alleen in 1861 door
den heer Wintrop W. Ghenery 100 stuks ingevoerd, die allen aangekocht
zijn in Noord-Holland. Onder de fraaie dieren die afgebeeld zijn, staat
onder de afbeeldingen: Holstein stier, genaamd Hollander ingevoerd dooi-
den hr. Ghenery uit Noord-Holland. Holstein stier genaamd van Tromp,
ingevoerd (als voren). Evenzoo onder de afbeeldingen der koeien enz.

A

-ocr page 49-

daarna in 1857 enz. doch. de meeste in 1860 zijn ingevoerd,
alle eer die het Nederlandsche vee toekomt, en het schijnt slechts
eene kleine aardrijkskundige vergissing te zijn, dat men het
vee uit Noord-Holland, Friesland , Groningen en Oldenburg
tot Holstein rekent te behooren.

»Herdbook\'\' beroept zich ook nog op een vroeger tijdperk
en neemt daarom waarschijnlijk de vrijheid, om overal waar
het bij zijne aanhalingen moet spreken van »Holland" en
»Dutch Cattle" daarachter onmiddellijk het woord »Holstein"
te voegen.

Deze door het »Herdbook" aangenomen en aangematigde
stelling dat het in N. Amerika ingevoerde zware zwart en
wit gekleurde vee uit de provinciën Noord-Holland en Friesland
»undoubtedly descended from the original stock of Holstein,"
zooals het reeds in den aanvang op bl. 9 zegt, vordert
eene alles afdoende tegenspraak en wederlegging, ter hand-
having van de eer en den naam van het Nederlandsche vee
en zonder mij te laten leiden door de allerwonderlijkste bij-
eengeraapte aanhalingen zal ik alleen aantoonen: le dat ^de
historie van het Hollandsche of Nederlandsche vee van ouder
dagteekening is dan het Holsteinsche; 2e dat het Holstein-
sche vee integendeel afkomstig is van het Hollandsche en
3e dat de naam van Holsteinsch vee slechts eene plaatselijke
benaming is van een veesoort, die daar te huis behoort en
slechts eene verscheidenheid of variëteit van een menigte
runderrassen, die tot dezelfde groep behooren, namelijk tot
de laaglandsehe rassen, waarvan het Nederlandsche veeras
de type of grondvorm is.

Volgens de »Allgemeine deutsche Real-Encyklopadie 1)
ligt de oorsprong van Sleeswijk-Holstein in het duister en
werd Holstein waarschijnlijk door de Kimbren bezocht,
terwijl 100 jaar later de Uomeinsche keizer Caesar Tiberius
met zijn leger en vloot wel voor den Elbemond aankwam,
zonder evenwel den Holsteinschen oever te betreden. Naar

4) Leipzig, F. A. Brockhaus, 1866, 8e band. S. 57 u. s. \\v.

-ocr page 50-

Tacitus kan men aannemen, dat de Holsteinsche Oostzeekuibt
tot aan Meeklenburg en Sleeswijk door zeven kleine duitsche
volkstammen bewoond werd, van welke de Angeln en Warnen
tot op dezen tijd hun naam behouden hebben, terwijl de
overigen versmolten zijn onder den naam van Saksers. In
de 5e eeuw komen de Saksers en Angeln met de Jutten en
Friezen te zamen en verhuizen naar Engeland. Dit is de
landverhuizing der Jutten en Angeln, waarop Low doelt.
Later werden de Holsteinsche Saksers, die ten noorden van
de Elbe woonden, met den naam van Noormannen betiteld,
terwijl eerst in 800 de naam van Holstein in de geschiede-
nis vermeld wordt. In 1128—64 werd het Holsteinsche
landschap Wagrien veroverd en tot het christendom bekeerd
en voor een deel bezet met vreemde kolonisten uit Friesland,
Holland en Westfalen.

Dit zijn geschiedkundige feiten, waarbij gemakshalve nog
gevoegd wordt hetgeen de redacteur van de »Massachusetts
Ploughman" van Zaterdag den 28 Sept. 1872 onder den titel
van »Dutch and Holstein cattle\'\' uit eenen brief van den
heer Charles Mueller, consul der Yereenigde Staten van
Amerika te Amsterdam*, overneemt. »Men moet opmerken,
dat de landbouw in de Nederlanden, lang voor dat die in
andere landen van Europa ontwikkeld was, een hoogen trap
had bereikt, maar niet wetenschappelijk was, terwijl de
landbouw in de andere landen op dezelfde hoogte bleef waarop
de Romeinen, bij hunne invallen, dien hadden gelaten. Wij
hebben hiervan overvloedige en onwederlegbare bewijzen,
maar het is hier tijd noch plaats, om die aan te halen.
Het natuurlijk gevolg daarvan was , dat vorsten en overhe-
den der kerk in andere landen, voor wie die groote vooruit-
gang niet lang onbekend kon blijven, naar Vlaamsche en
Hollandsche boeren begonnen uit te zien en ze aan te stellen
om hunne bezittingen te verbeteren en de landbouwkundige
bronnen van hunne domeinen uit te breiden en daardoor
hun eigen inkomen en dat der kerk te vermeerderen. En
zoo vonden hollandsche kolonisten hun weg in andere landen,

)

-ocr page 51-

hun vee en werktuigen met zicli voerende. De eerste hol-
landsche nederzetting in Duitschland, onder den algemeenen;
naam van Thuringia hekend, dagteekent van het jaar 528.
Van 801—864 lokte St. Ansgar, primaat van Bremen,
Hamburg, Holstein enz. en Vlaming van geboorte, vele zijner
landslieden naar de noordelijke gewesten, terwijl Karei de-
Groote ook Vlaamsehe boeren op de oevers der Elbe zond,
om zich daar te vestigen. Die streek vruchtbaar laag land,,
oostelijk van Bremen tot aan de Oostzee, zag er in die
dagen heel anders uit. Het gedeelte aan de kust, moeras-
sig en onbebouwd , was zoozeer aan de genade van de zee
overgegeven, dat een zachte wind genoeg was om over-
strooming te veroorzaken, terwijl de bewoners, door inwendige
oorlogen ontzenuwd en gewend aan krijg voeren, niet geschikt
waren voor het rustige leven van den landman. Toen ves-
tigden de Duitsche vorsten hunne oogen op Holland, alwaar
soortgelijke stukken gronds tot groote vruchtbaarheid waren
gebracht. De groote verhuizing had echter plaats in de 12.
en 13. eeuw, toen ook de schoone grasvelden langs de Elbe
en Weser ontstonden enz". Verder verwijzen wij naar den
inhoud van het belangrijke onderzoek omtrent deze zaak zooals
de genoemde »Ploughman" dat in zijne kolommen van den heer
Mueller heeft overgenomen en voegen er alleen bij, dat ge-
noemde heer zich daarbij streng aan de historie heeft gehouden.

Dat er behalve de in de bescheiden van den heer Mueller be-
doelde nog meer Nederlandsche nederzettingen zijn, nog noor-
delijker en oostelijker van Denemarken, zooals in 1516 op het
eiland Arnak of Amager, tegenover Kopenhagen en ook in de
omstreken van Dantzig, zelfs in een later tijdperk hernhutters
met hun vee en have , ja zelfs in het noorden van Rusland,
van waar het Cholmogorijnsche veeras zijn oorsprong ver-
schuldigd is, Nederlandsche volksplantingen zijn, is bekend.

Om aan te toonen dat het Hollandsche veeras van ouder
datum is dan het Holsteinsche is dit uittreksel uit de ge-
schiedenis van Holstein voldoende en zullen wij thans die
van Nederland daarmede vergelijken.

-ocr page 52-

Wij beginnen al dadelijk met de komst der Friezen en
Batavieren. De eersten zijn de oudste bewoners en waren be-
kend zich met de veeboederij bezig te bouden. Hunne ge-
schiedenis telt tot 300 jaren voor Christus, terwijl de Bata-
vieren slechts 100 jaren voor Jezus Christus den Rijn kwamen
afzakken. De landen der Friezen besloegen de geheele streek
ten noorden van den Rijn tot aan de Noordzee, waartoe be-
hoorden Oost- en West-Friesland, tegenwoordig de provinciën
Groningen, Friesland, Drenthe en Noord-Holland, waarvan
alleen Groningen tot Oost-Friesland behoorde, benevens de
provinciën Utrecht, Overijssel en Zuid-Holland. Tacitus zegt 1)
van Friezen en Batavieren, dat zij vee bezaten, dat niet
uitmuntte in schoonheid, maar in menigte. De bijzonderheden
van Tacitus en Julius Caesar vermelden nog, dat de Friezen
en Batavieren elkander betaalden met koeien, schapen en
geiten en aan hunne kinderen ook jok- en ploegossen, vee en
paarden ten huwelijk gaven.

De Friezen en Batavieren beijverden zich in het aanleggen
van weiden en beveiligden zich voor overstroomingen door
heuvels en terpen op te werpen, waarvan de sporen in ge-
heel Friesland en Groningen overal aan te wijzen zijn. Yan
de kleur van hun vee is alleen bekend, dat zij de witte
kleur godsdienstig vereerden.

Het is alleszins aan te nemen, dat de Friezen, die 300 jaren
voor Jezus Christus de Nederlanden in het noorden reeds
bevolkten en de alluviale gronden voor hunne veehoederij be-
werkten, in latere eeuwen meer noordwaarts tot aan de Elbe
zich hebben verspreid, terwijl eerst in de 5e eeuw zij zich
verbonden met de Jutten en Angelsaksers tot eene verhui-
zing naar Engeland, en diegenen der Friezen, die zich aan
deze verhuizing aansloten, waren geene West-Friezen, maar
Oost-Friezen, die Oldenburg en de streken ten zuiden van de
Elbe bewoonden. Evenals de Jutten en Angeln werden zij

1) Het rundvee enz, van G. J. Hengeveld. Haarlem, Erven Loosjes,
D. II. bl. 7 enz.

-ocr page 53-

tot die verhuizing genoopt door de onherbergzaamheid der
riviermondingen van Wezer en Elbe, terwijl de tegenwoordige
marschlanden toen nog slechts wadden en oningedijkt waren,
door welke woeste gesteldheid der onbewoonbare ondiepten
en alluviën ook de Romeinen belet werden, met hun leger
aldaar eene landing te doen beproeven. Nog een ander be-
wijs, clat de bewoners der landerijen en landschappen ten noorden
van de Elbe en aan de Westkusten van Holstein, Sleeswijk,
Angeln en Jutland, bekend onder den naam van Noormannen
en Denen, niet in hun bestaan konden voorzien en zich
het allerminst op de rustige veehoederij toelegden, zooals de
Friezen en Batavieren, vinden wij in de onophoudelijke
strooptochten en rooverijen ter zee, alsmede in de invallen in
ons land, waar zij alles kwamen plunderen, wegvoeren en
wat zij niet konden meenemen verbrandden en de rustige
bewoners vermoordden. Dit hield aan van de 9e tot de 11e
eeuw en zij waren zoo belust op buit, dat zij niet alleen langs
de zeekusten plunderden, maar zelfs de riviermonden opvoeren
tot Wijk bij Duurstede , Nijmegen en den IJssel.

Lang voor dezen tijd in de le, 2e, 3e en 4e eeuwen na
Jezus Christus deden de Romeinen hun voordeel met de vee-
hoederij der Friezen , door hun schattingen op te leggen van
koehuiden en vleesch, terwijl zij hunne dapperste krijgers
namen uit de Batavieren.

Holstein met zijne tegenwoordige vruchtbare marschgronden
was toen nog niet als zoodanig bekend, en in later tijd, toen
het als Holsteinsch hertogdom, met Sleeswijk, Angeln, Tondern
Jutland bekend werd, behoorde het aan Denemarken en
waren het Denen.

Na deze uit den aard den zaak zeer korte chronologische
opgave, is het aan geen twijfel meer onderhevig, dat de
veehoederij in de Nederlanden reeds langen tijd
bestond, eer
daaraan in Holstein kon gedacht worden, en is het aan te
nemen , dat de kolonisten uit Friesland, Holland en Westfalen
van 1128 tot 1164 ook aldaar hun vee overbrachten, zoodat
het tegenwoordige Holsteinsche vee of liever het vee in Holstein

-ocr page 54-

afstamt van het vee der Friezen , Hollanders en Westfalen.

Na en misschien tegelijk met deze kolonisatie hebben wij
iet oog te vestigen op een ander merkwaardig verschijnsel ,
waaruit »Herdbook" waarschijnlijk zijn verzinsel op bl. 41
put, hiervoren op bl. 39 gemeld, en waaruit men besluiten
zou, dat door de invoeren uit Holstein het aloude en be-
roemde vee in Holland en Friesland in Holsteinsch vee ver-
anderd was. Zien wij wat daarvan bekend is.

Van de 14e eeuw af tot in de 18e werden er jaarlijks
een groote menigte Deensclie ossen in de grasrijke wei-
den van Noord-Holland, vroeger West-Friesland, vetgeweid
en op de wekelijksche Noord-Hollandsche markten verkocht.
De oudste dezer markten is die van Hoorn , die reeds in
1311 gevestigd was en alwaar in 1389 aan de »Denen en
Eijderschen" door Albrecht, Hertog van Beieren vergund
werd eene wekelijksche ossenmarkt te houden. In 1605 werd
deze Deensche ossenmarkt aan Hoorn ontnomen en naar
Enkhuizen verlegd, alwaar in 1624 een aantal van 11769
ossen verkocht werden. 1) Ook in Amsterdam bestond een
magere ossenmarkt, »die zijn begin neemt in \'t voorjaar ,
in de maand April, doch zonder gezetten tijd, alzoo zulks
aan weer en wind gelegen is, vermits de Beesten uyt Dene-
marken en Holsteyn alsdan mogende overkomen, om hier
te lande
vet te weiden, meest over zee te scheep gebracht
werden" 2). De Enkhuyser markt is in 1740 geheel naar
Amsterdam verlegd, en wat de aanvoer van magere en
vette Deensche en Holsteinsche ossen betreft, deze is geheel
verloopen en opgehouden.

De vroegere invoeren dus van Deensch vee naar Noord-
Holland bestonden niet in »
heifers" (vaarzen) zooals »Herd-
book" dit op bl. 41 zegt, maar het waren
magere ossen, die

1) Het rundvee, 2e deel bl. 21 en G. Brand, Historie van Enkhuysen ,
1666.

2) T. v. Domselaer, Beschrijvinge van Amsterdam, 1665. III boek,
m. 193 en IV boek, bl. 237.

-ocr page 55-

men liet vetweiden op de vruchtbare weiden der ingedijkte
polders en op de markten te Hoorn,. Enkbuizen en Amster-
dam als vet en slachtvee verkocht.

Wij willen niets verzwijgen noch in een scheef licht
plaatsen en den steller van het »Herdbook" zijn volle be-
komst geven, waarom hier nog vermeld zij, dat er in de
vorige eeuw onderscheidene invoeren hebben plaats gehad
van Deensch vee en wel van
jong en kalf vee. Dit was ten tijde
van de runderpest, die duizenden onzer schoonste runderen
uit Friesland en Holland wegrukte, waarom men, om eenigermate
het boerenbedrijf gaande te houden, de overgeblevenen der
kudde aanvulde met
klein Deensch vee en kleine Duitsche
koeien, die met de overgeblevenen en gebeterden gekruist
werden. Het waren »Deensche, Holsteinsche en kleine
Duitsche koeien , waarvan de meeste kleiner van stuk waren
dan liet echte ras 1) enz.\'\' Letterlijk staat er i.n genoemde
verhandelingen het volgende: Dat men zich in 1769 ge-
noodzaakt zag, het benoodigde vee in het graafschap Bentheim,
in het Oldenburgsche, in Munsterland, in Hanover en
andere oorden van Duitsehland te koopen. In de «tegen-
woordige staat van Friesland» 2) staat »dat men (door de
veepest) genoodzaakt was van buiten allerlei
klein vee in te
voeren, vooral Deensch. Doch \'t geen aanmerkenswaardig
was, hoe
klein en afzichtelijk deze dieren ook zijn, wanneer
ze met het aanzienlijke Friesche hoornvee vergeleken wor-
den" enz.

Het spreekt van zelf wanneer de voeding verbetert , ook
het .lichaam der runderen in ontwikkeling spoedig toeneemt
en dat, door «de vermenging van het eene ras met het
andere» met eene overvloedige voeding, (die de ingevoerde

1) P. C. Scheltema, in de verhandelingen der Maatschappij ter bevor-
dering van den landbouw. XV deel 2e st, bl. 3. Zie »het rundvee» 2e deel,
bl. 61.

2) Tegenwoordige Staat der Nederlanden, XVI deel, 1789. bl. 576
en verv.

-ocr page 56-

runderen in hun geboorteland ruisten, — immers men kocht
van de minste soort uit gebrek aan geld en uit armoede —)
men »binnen twee en drie generatiën" en kruising met het
inlandsche Friesche vee weder goed en geschikt melkvee
bezat, hoezeer het ras er mede terug was gegaan." 1)

Bij eene eerlijke opvatting van het bovenstaande is het
duidelijk, dat het
hollandsche of friesche ras van rundvee,
sedert zijne vestiging alhier, van onberispelijke afkomst is en
minstens eenen geslachtsboom kan toonen van 2000 jaren,
iets wat men van het Holsteinsche vee op verre na niet
getuigen kan, terwijl men de waarheid niet verwringen zal
door de vooronderstelling, dat het laatste vee afstamt van het
eerste.

Wij zijn genaderd tot den tegenwoordigen tijd en beginnen
met te vragen, of het thans voor eenen algemeenen naam
van een groep van onderscheidene variëteiten van vee, die
echter allen zekere ontegensprekelijke overeenkomst en
eigenschappen bezitten , zooals het Hollandsche, Friesche,
Oldenburgsche , Holsteinsche, Breitenburgsehe vee enz. ge-
oorloofd is, den naam van eenen der opgenoemde streken
daaraan te geven, met eenige schijnbare oorspronkelijke bewijzen,
of dat men , in zoodanig geval daaraan eenen echt histori-
sehen naam moet toekennen. Ik geloof dat men dan het
laatste moet kiezen, en dan zoude de naam van
Holstein
vervangen moeten worden door Fries. Het vee der boven-
genoemde streken en landen is afkomstig van
friesch vee
en zelfs het »Herdbook" zal dit moeten toestemmen.

De hoofdkenmerken van dit Friesche vee vinden wij met
zijne melkgevende en voor vleeseh en vetgroei uitstekende
eigenschappen, in alle zoo even genoemde verscheidenhe-
den en landen terug, met dit onderscheid, dat het naar
gelang de bodem vruchtbaarder, het klimaat zachter en de

1) Scheltema, t. a. p.

-ocr page 57-

verpleging zorgvuldiger is, het ook het meeste ontwikkeld,
melkrijker, zwaarder en van fijner weefsel zal zijn, waar al
deze voorwaarden in de volmaaktste evenredigheid tot el-
kander staan, terwijl iedere afwijking, hetzij in de vrucht-
baarheid van den grond, hetzij van het klimaat of der
verzorging, eenige verandering voortbrengt in de grootte,
zwaarte, melkrijkheid en fijnheid. Om nn volkomen bekend
te zijn met de juiste en ware eigenschappen, aan de varië-
teiten van deze soort van vee in de genoemde landstreken
eigen, is het beter dat men het eenen plaatselijken naam
geeft, zooals Noord-Holland , Friesland, Groningen, Olden-
burg, Breitenburg enz., dan een eollectiefnaam, zooals
de naam van Engelsch vee, Nederlandsch of Hollandsch
vee, Duitsch of Germaansch vee en dergelijken. Niet alle
Engelsch, Nederlandsch en Duitsch vee bezit dezelfde eigen-
schappen en daarom is zulk eene benaming niet de ware.
Daarom hebben Sturm 1) en Schmalz 2) reeds voor 50 jaren
ongeveer voorgeslagen om een veegroep, die aan dezelfde
voorwaarden van bodem en klimaat is onderworpen, ook
daarnaar te noemen en van daar is de naam ontstaan
van het vee der
bergen, der hoog- en der laaglanden. Het
is onder de laatste benaming, dat het vee der kusten van

1) Dr. Sturm. Ueber Racen, Kreuzungen und Veredlung der Land-
wirtschaftlichen Hausthiere. Elberfeld, 1825.

2) Dr. Friedrich Schmalz. Neue Ansichten und Erfahrungen über Ra-
cebildung. Königsberg, 1848.

Op S. 54 huldigt Schmalz de indeeling van Sturm, die de volgende
vaststelt:

»A. Niederungsrace, — Urkuh, — holländische, — friesische Kuh;

B. Race der Gebirge, — Abgeartete, — gerade das Gegentheil von
A., — Schweizerkuh , und

C. Mittelrace, — Höhenrace, — bildet den Uebergang von A. zu B.,
fränkische Kuh.

S. 55. Zu der Race A. gehören: die holländische als Representant,
die Friesische, die Odenburgische und überhaupt alle Niederungsracen,
die diesen Character deutlich an sich tragen, weil er durch den Aufent-
haltsort so wesentlich bedingt ist."

Y. 4

-ocr page 58-

de noordzee met zijne vele en rijke alluviën in Noorwegen,
Denemarken, de Nederlanden, België en een gedeelte van
Frankrijk bekend is, en men als bet oudste, onverbasterd-
ste en deugdzaamste veesoort het Hollandsche vee als de
type daarvan aanneemt, waarvan het alleruitstekendste in
Noord-Holland, Friesland, Groningen en een deel van Over-
ijsel wordt aangetroffen. Alle andere variëteiten zijn van
minder gehalte, hetzij grover, lichter en andere eigen-
schappen, hetgeen evenwel aan dit vee der genoemde laag-
landen niets van zijne waarde in zijn landstreek ontneemt.

Sedert de laatste jaren neemt de uitvoer van bijna alle
variëteiten van Nederlandsch vee jaarlijks toe. Overal in
Europa hoort men van het Hollandsche ras, en het wordt
evenals in vroegere eeuwen onder dien naam aangekocht
en naar Duitschland, Rusland, Frankrijk, Zweden, België
en Engeland bij duizenden uitgevoerd. Wanneer men eenige
Massificatie zou verlangen der deugdelijke eigenschappen van
het laaglandsche vee, dan komt bovenaan het vee in de
provinciën Holland, omdat aldaar de genoemde voorwaarden
van bodem, klimaat en verpleging in de gunstigste verhou-
ding tot elkander worden aangetroffen; daarop kan volgen
het in Pruisen aangrenzende vee langs de Weser, Jade of
het Oldenburgsche vee en dan het vee langs de Elbe en
de marschlanden van Holstein, voornamelijk de Wilster,
Kremser en Ditmarschen, daarna het kleinere Eider vee,
Angler, bet Jutlandsche, doch allen weder in sommige eigen-
schappen van elkander verschillende. Zuidelijk grenzende
aan de hollandsche provinciën volgen het vee in Vlaande-
ren, zoowel het Belgische als Fransche Vlaanderen, het
Normandische, hgt Bretonsche en het kleine vee der eilan-
den Alderney, Guernsee en Jersey en in Engeland het be-
roemde korthoorn vee.

Ten overvloede nog de volgende aanhalingen uit Mayjjl):

1) Dr. George May, Das Rind, München, 1863, He Theil, § 38 u. s.w.,
Verlag von Jul. Grubert.

-ocr page 59-

»Das Holländische Yieh bildet die eigentliche Niederungsrace,
welche sich über die Niederlände, Flandern, Normandie, Ol-
denburg und Dänemark ausbreitet." Verder op Seite 41, »das
oldenburgische Vieh gehört der holländischen Race an und
wird auch als ostfriesisches Vieh bezeichnet, da es theilweise
noch in Hannoverischem Friesland vorkommt. In der Um-
gebung von Bremen wird es Bremervieh geheiszen" ; op Seite
42: »Das holsteinsche und Breitenburger Vieh in den Wilster
und Krempner Marsch ist.......gleich hinsichtlich des ec-
kigten Bau, nähert sich doch die Breitenburger in ihrem
Bau mehr den
schöneren Holländerrind." Er zijn nog meer
schrijvers van naam aan te halen, doch wij laten het hier-
bij. Wij houden voor voldoende bewezen dat de naam van
»Holstein vee\'\' een
plaatselijke naam is, en geen collectief naam,
dien men aan vee, in Noord-Holland aangekocht, mag toeken-
nen. Wij hebben ten slotte nog een goed vertrouwen op de
waarheidsliefde en humaniteit der stellers van het »Herdbook"
en der Amerikaansche »breeders," die hollandsch vee of af-
stammelingen daarvan bezitten en verwachten, dat zij aan dit
vee den naam zullen geven dien het toekomt, hunne bena-
ming van »Holstein Herdbook\'\' zullen laten varen, der waar-
heid hulde doen en daarvoor in de plaats stellen »Holland
Herdbook" 1).

Dit stuk is in Nov. 1872 geschreven en kort daarna met
de ontvangen verklaringen naar Boston gezonden. Volgens
mijne berichten heeft de bedoelde »association" toegegeven, dat
de benaming van Holland Herdbook de juiste zon zijn. Maar,
erkennende dat door deze bemoeiingen de naam van ons vee
behouden blijft, blijft men blootgesteld aan dezelfde willekeu-
rige of onwillekeurige vergissing. Het is niet
alleen voor ons
van het grootste belang den naam te behouden, die ons recht-
matig toekomt maar men behoorde aan te toonen, dat het

1) Het »Böhmische Heerbuch" o. a. is eerlijker in zijne opgave.

-ocr page 60-

door vreemdelingen hier te lande aangekochte vee zuiver onver-
mengd
nederlandsch vee is. Daartoe kan bovenal dienstig
zijn , het denkbeeld van den hl*. Amersfoordt (zie
Purmerender
courant
van 30 April jl. en Landb. Cour. N.) te verwezenlij-
ken en een veestamboek voor Nederland aan te leggen. De
hr. A. heeft mij reeds toezegging gedaan voor eene opgave van
zijnen 18 jaren ouden nederlandschen veestam en wanneer
men hierin belangstelt, ben ik wel bereid een stamboek voor
ons land aan te houden, waarin ieders veestam kan opge-
teekend worden, na deugdelijk onderzoek naar de echtheid
der opgave. Bij verkoop naar het buitenland of waarheen
ook licht men een extract uit het veestamboek en bewijst
daarmede de identiteit van zijn vee.

-ocr page 61-

OVERZICHT VAN DE NIEUWSTE UITGAVEN OVER
VEE-ARTSENIJKUNDE EN AANVERWANTE
VAKKEN.

1ste halfjaar 1873.

Nederlandsche.

Darwin , Ch. , Het uitdrukken der gemoedsaandoeningen bij den
mensch en het dier, bewerkt door
Dr. H, Hartogh Heys van
Zouteveen
; met 25 houtsneefiguren en 7 photographische platen,
lste aflevering. Compleet in 8 of 10 afleveringen a 60 ct. \'s Gra-
venhage, Joh. IJkema.

Hartogh Heys van Zouteveen , Dr. H., Het Darwinisme door Emile
Ferrière. 1ste aflevering. Compleet in 5a 6 afleveringen a 65
ct. \'s Hertogenbosch , van Heusden.

Hekmeyer , F. C., Het zieke vee en zijne behandeling.....ƒ 1.60

Schuurman, L. N., Wet van 20 Juli 1870, regelende het vee-
artsenijkundig staatstoezicht en de vee-artsenijkundige politie, be-
nevens de besluiten enz. ter uitvoering dier wet. 2de tot 22 Nov.
1872, bijgewerkte druk. Zwolle, W. E. J. Tjeenk Willink.. . ƒ0,25.

Wal , K. J. van der , Iets over lenden-typhus. Wenken en raad-
gevingen bij deze ziekte aan landbouwers en veehouders. Goes ,
F. Eleeuwens & Zoon. ............ƒ0,25.

Weezel, S. J. O. P. van, (burgemeester van Eist) Wet op het
vee-artsenijkundig staatstoezicht en de vee-artsenijkundige po-
litie met eene geschiedenis harer vaststelling. Arnhem , D. A.
Thieme......................ƒ2,40.

-ocr page 62-

Duitschk.

Ableitner , Dr. K., lieber die Notwendigkeit einer Revision der
Gesetzgebung und die polizeil. Maszn ahmen bei Seuchen und
ansteck. Krankheiten der landwirthschaftl. Hausthiere. Mit Vor-
wort über darauf bezügl. Reichsverhandlgn. Von
Prof. Dr, Karl
Birnbaum
. Leipzig. 1872. 12 gr,

Adam, Th., Veterinair-ärtzliclies Taschenbuch für 1873, 13de Jahrg.
Würzburg. Staheischen Buch- und Kunsthandlung. Elegant in
Leinwand geh. mit Brieftasche und Gummiband. . . 1 fl. 24 kr.
oder 25 Sgr.

Ammon , Carl Wilh. , allgemeines Hausvieharzneibuch u. s. w.
Zum Gebrauch f. Thierärtze, Oeconomen u. Landleute , aufs
Neue bearb. und durchgesehen von Hofgesttitmtr.
C. Ammon.
4e. vermehrte u. verb. Auflage. (300 S.) Berlin, Gülker &
Co.............Va thlr.; Cart. % thlr.

Beyer, Karl., allgemeines Thierarzneibuch oder gründl. Anwei-
sung die Krankheiten der Hausthiere zu erkennen und zu heilen.
Für jeden Viehbesitzer. 4e Auflage (Recepten nach dem neuen
Mass und Gewicht.) (248 S). Langensalza, Schulbuchhandl... 18 Sgr.

Beurtheilung von Pferden bei Ausstellungen , die. Herausge-
geben mit Genehmigung der Oberdirection des Reichsgestüts-
wesens. Auf Wunsch der Herrn Oberdirigenten der Reichspfer-
dezucht aus dem Russischen in\'s Deutsche übertragen von
Prof.
Jessen
. Dorpat 1872. (28 S.) 45 kr. (rhein.)

Böhm, J., die Schafzucht. 2—7e Lfg. (bis Seite 384.) Jede

Lfg. . ................V2 thlr.

(Zie : vierde deel van dit tijdschrift. bladz. 123.)

Czermak, Prof. Joh., Nachweis echter »hypnotischer" Erscheinungen
bei Thieren. (18 S.) Wien, Gerold\'s Sohn......4 gr.

Damer , Dr. , der wohlberathene Land- und Hauswirth. Mehr als
300 werthvolle Recepte , Vorschriften und Belehrungen aus der
Land-, Haus- und Gartenwirtschaft, Gesundheitspflege und
Thierheilkunde u. s. w. (70 S.) Leipzig, Schneider......V4thlr.

Dammer, Dr. Otto., Kurzes chemisches Handwörterbuch, 2e bis

4e Lfg. (bis S. 256.) Jede Lfg..........10 gr.

(Zie: vierde deel van dit tijdschrift. bladz. 123.)

Darwin, Charles, Ueber die Entstehung der Arten durch natür-

-ocr page 63-

liehe Zuchtwahl oder die Erhaltung der begunst. Rassen im Kampfe
um\'s Dasein. Aus dem Engl, übersetzt von H. G.
Bronn. Durch-
gesehen und berichtigt von J.
Vict. Carus. 5e Aufl. Mit dem
Portrait des Verf. (584 S.) Stuttgart. E. Schweitzerbart... 3*4 thlr.

Darwin , Charles , der Ausdruck der Gemuthsbewegungen bei dem
Menschen und den Thieren. Aus dem Engl, übersetzt von J.
Vict. Carus , Mit 21 eingedr. Holzschnitt, und 7 heliograph.
Taf. (384 S.) Stuttgart. E. Schweitzerbart.....thlr.

Eck , G. C. , Neues und vollständiges Handbuch der Thierheilkunde
und Viehzucht, für alle Landwirthe und Thierbesitzer , enth.:
Zucht, Wartung , Pflege der Pferde , Rinder, Schafe u. s. w.
Begründet auf eigene prakt. Erfahrgungen mit Benützung berühmter
und bewährter Autoren , Thierärtze und Landwirthe. (992 S.)
Mohrungen , Rautenberg...........2*/2 thlr.

Feser , Prof. Joh. , Lehrbuch der theoretischen und praktischen
Chemie für Aertze, Thierärtze und Apotheker. Mit 172 in den
Text eingedr. Abbildungen und e. färb, spectral taf. Zweite Hälfte

(v. S. 369—1050). Berlin, Hirschwalel......3% thlr.

Idem........Kompleet......52/3 thlr.

Forster , Prof. Dr. L., Recept-Taschenbuch für Thierärtze. 2.
vermehrte und umgearbeitete Auflage. Wien, Braumuller. Taschenb.
form. (578 S.)..............
2% thlr.

Görgey v. Görgö u. Toporez , Ob.-Lieutn. Geo. , und Ob.-Lieutn.
Ed. Bauer , Leitfaden d. Pferdewesens f. k. k. Cadetten und Of-
ficiers-Aspiranten. 4 Abschnitte mit 108 in den Text gedr.
Holzschnitt. (169 S.) Wien, Seidel, u. Sohn. ... 1 thlr. 18 gr.

Heinrich , J., Der praktische Thierartz. Gemeinverständlicher Leit-
faden der Gesundheitspflege, Krankheits- und Heilmittellehre
unserer landwirthschäftlichen Hausthiere. 3. Vollständig neu bearb.
Aufl. Mit 3 (lith.) Taf. Abbildungen. (128 S.) Berlin, Wiegandt
und Hempel...............2/3 thlr.

Heinze , Theodor. , Pferd und Reiter oder die Reitkunst in ihrem
ganzen Umfange. 3. verb., stark vermehrte Auflage. In 3 Büchern :
Pferdekunde, Reitkunde und Abrichtungskunde. Mit 118 Text-
Illustrationen und einem Titelbilde. (512 S.). Leipzig, Verlags-
buchhandlung von Otto Spamer. geh. 2% thlr. geb. 3 thlr.

Hochstetter , W., Das Kaninchen , dessen Beschreibung , ratio-
nelle Behandlung und Züchtung. Mit Holzschnitten. 3e. verm.

/

-ocr page 64-

Auflage. Stuttgart. Schickhard u. Ebner......lOSgr.

Klingan Dr. Heinr. , die Maul- und Klauenseuche , ihr Entstehen
und ihre Behandlung. Ein Handbüchlein für Viehbesitzer, Aertze ,
Beamte. (34 S.) Graz. Verlag Leikam Josephsthal. • . 6 gr.
(2. unveränderte Abdruck.)
Klingan , Dr. Heinr. , der Pferderotz und die Mittel, sich und
seine Hausthiere dagegen zu schützen. Ein Handbüchlein für
Pferdebesitzer, Aertze, Beamte. (32 S.) Graz, Verl. Leykam

Josefsthal. . \'..............6 gr.

Koppe\'s , J. G., Unterricht im Ackerbau u. in der Viehzucht.
Mit Koppe\'s Portrait und Biographie. 10© Aufl. Herausgeg. von
Prof. Dr. Emil V. Wolff. Berlin, Wiegandt u, Hempel. le—3e

Lfg. (S. 1—240). Jede Lfg........; . Va tblr.

Löbe , Dr. Wilh. , der landwirtschaftliche Fortschritt. Eine Dar-
stellung der belangreichsten Erfahrungen , Verbesserungen und
Erfindungen in Acker- und Wiesenbau, Viehzucht, Thierheilkunde
etc. 3e Band, Das Jahr 1872 umfassend. (133 S.) Leipzig.

Heinrich Schmidt.............a/3 thlr.

Lobe , Dr. Wilh. , die Ernährung der landwirtschaftlichen Haus-
thiere nach naturwissenschaftlichen Grundsätzen. 2e Ausg. Mit
63 in den Text gedr. Holzschnitt. (688 S.) Leipzig. Heinr.

Schmidt................2J/2 thlr.

Massregeln zur Verhütung der Rinderpest. Gesetz vom 7 April
1869 mit Instruction vom 26 Mai 1869. Durch Anmerkungen
erläutert von
Gerlach geh. Medicinalrath, Prof. Director etc.
Berlin 1872. Fr. Kortkampf. (43 S.)
Massregeln gegen die Rinderpest. (8 S.) Linnich , Quos.. . 3/4 gr.
Mayr, Otto., allgemeines Oesterreichisch-Ungarisches Gestütbuch.
Verzeichniss der in Oesterreich-Ungarn befindl. Engl. Vollblut-
Pferde, nebst ihrer Abstammung, 1. Thl. (266 S.) Wien. F.

Beck. ...............geb. 8 thlr.

Meier , W., die Koliek bei Pferden. Unfehlbare und doch billigste.
Heilung derselben ohne Medicamente. Mit e. Anschluss über das
sogenannte Verfangen und einige tödtl. Krankheiten anderer
Hausthiere, besonders für jeden Pferdebesitzer unentbehrlich.

(15 \'S.) (Sund). . \'........... . % thlr.

Menzel , Dr. Paul , Otto s Jos. , Milchsecretion keine Race- eigen-
schaft. Quellenstudie im Interesse der Milchviehzucht. (448 S.)

-ocr page 65-

Danzig, Käfemann. ............3 thlr.

Mittheilungen für Thierärtze. Herausgegeben vom Vorstande des
Schleswig- Holstein. Thierärtzl. Vereins. 2e Heft. (112 S.) 1872.

Hamburg, Gassman Sort. ..........2/3 thlr.

le und 2o Heft..............29 gr.

Neidschütz , M. v., Studien zur Entwicklungs-Geschichte des
Schafes. Ein Beitrag zur algemeinen Culturgeschichte. 2e Heft.

— (214 S.) Danzig, A. W. Käfemann......1 thlr.

Neumann , De. Isidor. , Beiträge zur Kenntniss der Lymphgefässe

der Haut des Menschen und der Säugethiere. Mit 8 Tafeln. (31

S.) Wien, Wilh. BraumuUer.........2 thlr. ,

Pflug , Prof. Dr. G., Amtlicher Bericht des Congress deutscher
Thierärtze zu Frankfort a. M. am 21 und 22 Aug. 1872. Auf
Grundlage cler Stenograph. Protocolle zusammengestellt. (127

S.) Augsburg , Lüderitz, in Comm........5/6 thlr.

Plötz , Prem. Lieut. Arndt v. , die Entstehungsgeschichte des En-
glischen Vollblutpferdes, sein Einfluss auf die Pferdezucht und Cul-
tur Englands. Eine hippologische Skizze aus Sachverstand. Au-
toren zusammengestellt und erläutert. (28 S.) Halberstadt,

Fischer.................V4 thlr.

Rhode, Prof. Dr. 0., die Schweinezucht. Mit 12 lith. Racebildern
und in den Text gedr. Holzschnitten in Lfg. le und 2e Lfg. (S 1

— 96) Berlin. Wiegandt und Hempel. ... Jede Lfg.. . . V2 thlr.
Rhodiczky , Eug. v., Studien über das Schwein. Beiträge zur Kennt-
niss der Natur , Abstammg , Racenlehre , Geschichte , Verbrei-
tung und nationalökonom. Bedeutung des Hausschweines. (447
S.) Wien , Faesy u. Frick.......... 1 Vs thlr.

Rhosenbach , Dr. J., Untersuchungen über den Einfluss der Car-
bolsäure gegen das zustand bekommen der pyämischen und
putriden Infection bei Thieren. Habilitations schrift. Mit 4 lith.

Tafeln. (39 S.) Göttingen, Peppmüller......% thlr,

Rinderpest, die Schrecken und Gefahren der, Mit Gesetz. Mass-
regeln gegen die Rinderpest betr. vom 7 April 1869 und In-
struction zur Ausführung obigen Gesetzes , vom 26 Mai 1869 ,

(16 S.) Linnich, Quos............1V2 gr.

Rosenberg, Dr. Alex. Prof an der Thierarzneischule zu Dorpat.
Ueber die Entwicklung des Extremitäten-skeletes bei einigen
durch Deduction ihrer Gliedmassen charakterisirten Wirbelthieren.

-ocr page 66-

Mit 3 Tafeln. Leipzig, Engelmann........

Bueff , Dir. Dr. A., das Scheeren unserer Hausthiere (Klipping-
tondage
) vom diätetischen, physiologischen, geschichtlichen und
practischen Standpunct. (32 S.) Berlin, Wiegandt u. Hem-

pe!

25 gr.

Ys thlr.

Schmidt , G., die Laryngoscopie an Thieren. Experimentele Studien
aus dem physiologischen Institut in Tübingen. Mit 3 Steindruck

taf. (106 S.) Tübingen,

Schneider , Prof. Ant. , Untersuchungen über Plathelminthen.
(76 S.) mit 5 Steintafeln. Giessen, Ricker.....1V2 thlr.

Semmer , Alex, aus Livland. Untersuchungen über die Entwicklung
des Meckel\'schen Knorpels und seinen Nachbargebilde. Inaugural.
Dissertation zur Erlangung des Grades eines Magisters der Ve-
terinärkunde. (76
S.) Mit 2 lith. Tafeln. Dorpat 1872. . . .

Stohmann , Prof. T., Biologische Studien. Erstes Heft, Arbeiten
der agricultur-chemischen Versuchstation Halle, Mit 3 lith. Ta-
feln. (179 S.) Braunschweig. C. A. Schwetske und Sohn (M.
Bruhn).................lVa thlrv

Vétérinair- Kalender für das Jahr 1873. Herausgegeben von den
Professoren
C. Muller und F. Roloff. 2 Theile (le Theil ele-
gant als Taschenbuch gebunden).......1 thlr. 5 sgr.

Wachtler , G. Ritter , v., zusammengefaszte Grundsätze über
Zucht und Haltung v. Pferden und Rindern. 2. verb. Aufl. Mit
4 Taf. in Tondruck. (105 S.) Wien, Gerold\'s Sohn, in Comm.....1 thlr.

Weber, C., die Stallhaltung der Pferde. Für Militär und Civil,
Oeconomen , Thierärtze , Architecten , Beamte und Alle, die sich*
um d. Pferdes u. unser Hausthiere Wohl und Wehe bekümmern
wollen oder sollen. Mit 2 lith. Taf. (125 S.) Würzburg, Stu-
ber.................... thlr.

Winckler, Ferd. , der Lichtträger (Phosphorus) im Reiche des
Organischen Lebens oder die wahren Ursachen epid. Krankhei-
ten der Menschen, Thiere und Pflanzen, nebst ihren naturkund-
lich-prakt. Schutz- und Redressir- Heilmitteln, synthetisch-
chemisch erforscht und constatirt. (287 S.) Ratibor, Wichura u.
Co. . ....................1 thlr.

Wolff , E., W. Funke und C. Kreuzhage , Versuche über das
Verdauungsvermögen verschiedener Schafrassen f. Erhaltungs-
futter und Mastfutter. Ausgeführt auf der Versuchstation Ho-

-ocr page 67-

henheim im. Winter 1870/71. (39 S). Berlin, Wiegandt und

Hempel................2/3 thlr.

Weiske , Hügo , Dr. , Beiträge zur Frage über Weidewirthschaft
und Stallfütterung sowie über Ausnutzung des bei verschiedenen
Ernte-methoden gewonnenen Rauh-futters. (73 S.) Breslau, W. G.

Korn..................12 sgr.

Zipperlen , Prof. W. , die Landespferdezucht in Wurtemberg (59

S), Ulm, Ebner..............*/s thlr.

Zündel , A., Das Scheeren der Pferde , als ein Fortschritt in der
Gesundheitspflege. Physiologisch und practisch besprochen. —

Stuttgart, Schickhardt u. Ebner.........40 kr.

Het aantal Duitsche tijdschriften (8) in het vierde deel van dit
tijdschrift bladz. 198 opgegeven is dit jaar weder met één ver-
meerderd n. 1. :

Zeitschrift für praktische Vétérinair-Wissenschaften, herausgege-
ben von
Prof. Feser , Prof. Leonhardt , Prof. Metzdorf, Prof.
Pütz, Prof. Roloff , Prof. Vogel, Prof. Zürn, Dr. Winkler,,
Zündel, Hartmann
und v. Niederhaeusern. Redigirt von Prof. Dr.
H. Pütz
, Direktor der Veterinärschule in Bern.

Dit tijdschrift verschijnt maandelijks ter grootte van 1 V2 a 2

vellen druks en kost,........... l2/3 thlr.?

De redactie stelt , zich vooral ten doel de nieuwere resultaten
van de wetenschap tot een praktisch doel en voor den praktischen
veearts geschikt mede te deelen; het levert daartoe oorspronke-
lijke artikels over het een of ander onderwerp, bewerkt naar het
tegenwoordig standpunt der wetenschap.

Bijzondere mededeelingen, proeven enz. worden niet medege-
deeld , tenzij die van directe waarde zijn voor de praktijk.

Het wijkt dus in zijne richting af van de andere duitsche tijd-
schriften en mag werkelijk , te oordeelen naar de medewerkers en
naar hetgeen wij er reeds van gezien hebben, eene aanwinst
van de periodieke literatuur worden genoemd. — Tot op heden
zijn reeds\'5 nummers verschenen, waarin
o. a. voorkomen: eene
korte geschiedenis van de geneeskunde door Prof.
Pütz. — Het
tegenwoordige standpunt van de aetiologie der épizootiën door Prof,,
Feser, — Wetten en verordeningen tot beteugeling der longziekte

-ocr page 68-

door Prof. F. Rohlof. — De cellulair pathologie door Prof. Pütz ,
alsmede eenige bijzondere kortere mededeelingen.

Verder is eindelijk nog verschenen Heft IV , Bancl XXIV des
Afchiv\'s der Gesellschaft schweizer. tffleràrtze. — (vóór 8 ja-
ren in 1865 is Heft. 1. verschenen). Daarin wordt tevens de me-
dedeeling gedaan , dat
Prof. Dr. Bollinger voortaan als mede-
redacteur voor de technische werkzaamheden voor de drukkerij zal
zorgen en het nu te hopen is, dat dit tijdschrift weder geregeld
zal verschijnen.

Fransciie.

Amagat , le Dr. A. L., Étude sur les différentes voies d\'absorbtion
des médicaments. (130 p.p.) Paris 1873. J. B. Baillière et

fils....................2 fr.

Bénion, A., Traité de l\'élevage et des maladies des animaux ,
des oiseaux de basse-cour et des oiseaux d\'agrément, avec fig, P.

Asselin................Cart. 7 fr.

Bouley , H. Maladies contagieuses du bétail. P. Asselin. . 2 fr. 50 cent.
Colin , G. Prof, à l\'école vétérinaire d\'Alfort, membre de l\'aca-
démie de Médécine. Traité de physiologie comparée des ani-
maux , considérée dans ses rapports avec les sciences naturelles,
la médecine , la zootechnie et l\'économie rurale. 2e édition cons.
augmentée avec fig. intercalées dans le texte. 2. vol. in 8<> en-
semble 1794 pp. Paris 1871—1873. J. B. Baillière et fds .. 26 fr.
Darwin. Ch. , l\'origine des espèces au moyen de la sélection natu-
relle ou la lutte pour l\'existence dans la nature. Trad. et aug-
mentée d\'un nouveau chapitre et de nombreuses notes et ad-
ditions de l\'auteur par J. J.
Modlinié. 8o. avec pl. C. Reinwald

et Cie. Cart. à l\'angl. . ...........8 fr.

Débost , Emile. , Cinésie équestre. Nouvelle étude du cheval et princi-
pes inédits d equitation rationelle et de haut-école. Étude dé-
diée à l\'homme de cheval et à l\'écuyer militaire. Paris 1873.

80. 184 ...................6 fr.

d\'Étreillis. — Les chevaux de pur sang. etc. Paris 1873. (457

P- P-).......,...........

Dufaillit. Le nouveau vétérinaire pratique à l\'usage des cultiva-
teurs et des personnes qui se livrent à l\'élève et au commerce

-ocr page 69-

des bestiaux. Paris 1872. 80. avec 7 pl.......3 fr.

Gaume , Alexandre. — Remarques sur les chevaux de guerre, par
un ancien soldat. — H. Pion..........3 fr.

Houel , Éphrem. — Du cheval de service, production, élevage
et dressage. —■ Goin.............1 fr.

Horand, Dr. et Pedch , M. chef à l\'école vét, de Lyon, Du chlo-
ral, études cliniques et expérimentales, recherche de ses antido-
tes. Paris 1872.
80. 142 pp. . . .........

Jacoby. Dir. Prof. Dr. F. R., Races chevalines de France et de
Belgique, leurs caractères , leur production et leur élevage.
80.
95 p.p. Erfurt 1873 Keyzer.............1 thlr.

Kuhn. Le Dr. Jules., Traité de l\'alimentation des bêtes bovines
d\'après les données de la science et de la pratique. Trad. de
l\'allemand sur la 5. édition par F.
H. Robbin. In 80. avec
fig. G. Masson............ . . . 5 fr.

Larcher , O., Mélanges de pathologie comparée et de tératologie.
Fasc. 1.
80. avec. pl. P. Asselin......2 fr. 50 cent.

Magne , J. IL , Traité d\'agriculture pratique et d\'hygiène vétéri-
naire générale. 4e édit. revue et augm. avec la collaboration de
C.
Baillet. In-12- avec fig. et cartes 1873. P. Asselin. . . 7 fr.
Cette édition sera publiée en 3 vol., qui paraîtront avant la fin
de l\'année.

Marker le Dr. Max. — Recherches sur la ventilation naturelle
et sur la ventilation artificielle, principalement dans les étables
etc. trad, par
J. Leyder. 80. (Bruxelles, Mayolez) P. Asse-
lin................2 fr. 50 cent.

Mègnin , J. P., De la gale du cheval, étudiée dans ses trois varié-
tés sarcoptique , psorotique et symbiotique et des animalcules
qui la produisent. —
80. 109 p. p. avec 3 pl. Paris 1872. 25 gr.

Pietrement , C. A., Second mémoire sur les chevaux à 34 côtes.
80. Paris. 1873..............

----— C. A., L\'origine des chinois et l\'introduction du che-
val en Chine.
80. Paris 1873.........

Reynal, J. Traité de la police sanitaire des animaux domestiques.
— In-
80. P. Asselin. .............Cart. 16 fr.

"Wehenkel, Prof., Fragments de Tératologie. 1. la polydactylie •

2. hyperdactylie. 80. Paris 1872........ .

J. J. Hinze.

-ocr page 70-

Rijles vccartsenij school.

Op het jl. gehouden examen zijn tot veeartsen bevorderd de,
heeren A. van der Meulen, J. Hoogland, H. van Staa, J. Folmer
J. Jansma en E. A. Kok.

De commissie belast met dit onderzoek bestond uit de buiten-
gewone commissie, zijnde de heeren: dr. H. van Capelle, referen-
daris bij het ministerie van binnenlandsche zaken , profr. dr. T.
Halbertsma te Utrecht en dr. G. van Overbeek de Meijer, adjunct-in-
specteur voor het geneeskundig staatstoezicht in de provincie Utrecht,
benevens de gewone commissie: de heeren directeur en leei\'aren
van
\'s rijks veeartsenijschool.

Aan het admissie-examen is door 22 aspiranten deelgenomen,
waarvan er 10 aan de vereischten hebben voldaan.

-ocr page 71-

VEEARTSENIJKUNDE.

Adhaesieve Wlaagdarmontsteking onder verschijnselen van
koliek bij het Paard.

Waargenomen door J. C. KEGELAER,

Rijks- en Provinciale veearts, te Hulst.

Op den llden Nov. 1872, werd mijne hulp ingeroepen bij
een ongeveer 16jarig bruin ruinpaard van den Molenaar
Y. E. te S.

Bij mijne aankomst werd mij bericht, dat het paard vóór
14 dagen door hem was aangekocht en van toen af,
bij het gebruik in de molenkar, nu en dan koliekverschijn-
selen had vertoond, die echter telkens, nadat bet wat rust
genoten had?, waren overgegaan. Nu echter was de toestand
zoo erg, dat het paard zich gedurig liet vallen, wederom
opsprong, al de verschijnselen van een hevige koliek ver-
toonde, terwijl eet- en drinklust geheel waren verdwenen
en de pols tot 70 slagen in de minuut was geklommen.

Ik diagnostiseerde indigestiekoliek en gaf daartegen sulph.
sod., met pulv. herb. byosciami en stroop tot likking gemaakt,
waarop de toestand beterde en het paard weldra volkomen
gezond scheen.

Den 14den werd het paard wederom in de kar gebruikt —
dezelfde ziekteverschijnselen keferden terug, en de vorige mid-
delen, met bijvoeging van pulv. rad. gentian. werden toege-
diend, waarop de ziekteverschijnselen wederom verdwenen.

Den 18den herhaalden zich bij het gebruik in de kar de
vorige ziekteverschijnselen. — Nu werd een purgans voor-
V. 5

-ocr page 72-

geschreven, dat ontlasting van vele dunne meststoffen ten
gevolge had, en eenige dagen lang eene schijnbare gezond-
heid, ook bij het gebruik in de kar, deed terugkeeren. Het
was echter slechts schijnbaar, want den 5den December her-
haalden zich, evenals te voren, bij het gebruik in de kar,
de verschijnselen van koliek. Nogmaals werden verkoelende en
pijnstillende laxantia toegediend en de buik met linim. volat.
c. pulv. cantharid. ingewreven, waarop eene goede reactie
volgde en de gezondheid schijnbaar terugkeerde.

Na eenige dagen was de ziekelijke toestand echter weder-
om teruggekeerd. Nu verklaarde ik den eigenaar, dat ik van
de verdere behandeling van het paard afzag , dewijl ik een
onoverwinnelijk organisch gebrek in de buiksingewanden
meende te moeten aannemen, en verzocht hem, om mij, bij
eventueel sterven van het paard, daarvan te verwittigen,
ten einde sectio caclaveris te kunnen doen, en mij daar-
door in de gelegenheid te stellen , mij rekenschap te geven,
van die telkens terugkeerende ziekteverschijnselen.

Die toestand duurde voort tot den 20sten JaiL. 1873,
waarop het paard onder verschijnselen van hevige koliek
is bezweken.

De sectie werd door mij en mijn zoon, op den 21 sten daar-
aanvolgende gedaan en leverde het volgende op :

Na het wegnemen der bekleedselen van de buikholte ,
vertoonde zich de maag door adhaesieve ontsteking vastlig-
gend aan het middenrif, terwijl de blinde darm door vlokkige
plastische nieuwvorming aan het buikvlies was vastgehecht.

Aan het weivlies des blinden darms hingen verscheidene,
in den vorm- en ter grootte eener vijg gesteelde lipomen,
terwijl tusschen het weivlies en den spiervezelrok der dikke
darmen (vooral des blinden darms) zich donkerpaarsch grauwe
nieuwvormingen vertoonden.

De dunne darmen waren gedeeltelijk door gangreen aan-
gedaan, — de darmscheilsaderen sterk met bloed opgevuld
en de nieren vergroot.

In het bekken der linker nier bevond zich etterachtige

-ocr page 73-

slijm en een gladde ronde niersteen ter grootte eenergroote
erwt.

De milt was vergroot en murw, — de lever leemkleurig
grauwpaarseli gevlekt en derzelver bloedvaten sterk gevuld.

De borstholte bevatte bloederig water - - de longen waren
tezamen gevallen — het hart en de Aorta waren tot het
dubbele van hun volumen uitgezet — de hartkamers met
bloeupoliepen gevuld en in het hartzakje bevond zich een
roodkleurig troebel water.

Op de navraag , die ik gedaan heb aan den verkooper ,
(op wiens verklaring ik vermeen te mogen staat maken), of
bij gemeld paard vóór den verkoop eenige verschijnselen van
koliek waren opgemerkt, werd ontkennend geantwoord.

Uit het spoedig verschijnen der koliektoevallen bij het ge-
bruik in de molenkar en uit de bevinding bij de sectie,
vermeen ik echter te mogen aannemen, dat er bij den ver-
koop reeds eene adhaesieve ontsteking van maag en darmen
plaats had, die echter onopgemerkt is gebleven, dewijl het
paard (als zijnde landbouwpaard) sedert eenige weken geen
landwerk meer te verrichten hebbende, zich rustig op stal
bevond. Ook bij den molenaar vertoonde het paard geene
ziekteverschijnselen, wanneer het rustig op stal kon blijven,
geene krachtinspanning moest doen , noch sterke bewegingen
moest maken.

Het heugt mij niet, in mijne ruim 40jarige praktijk één
paard te hebben geopend, waarbij adhaesieve ontsteking en
vastligging der darmen op eenigszins uitgebreide schaal werd
waargenomen, en ik maak daaruit de vooronderstelling op, dat
deze bij paarden zelden voorkomt, terwijl het schijnt, dat
(evenals bij het rundvee dikwijls wordt aangetroffen) zij zeer
gevoelloos kan bestaan, zonder hare aanwezigheid door
ziekteverschijnselen te verraden.

De telkens bij het gebruik terugkeerende koliekverschijn-
selen zullen wel hunne verklaring vinden in het rekken en

-ocr page 74-

-wrijven van de maag, de darmen en het buikvlies, bij sterke
beweging en krachtsinspanning.

Ik heb gemeend mij van deze korte mededeeling niet te
mogen onthouden, dewijl ik vermeen, dat zulke torpide
adhaesieve ontstekingen bij het paard zelden voorkomen,
en de literatuur, voorjzoover mij bekend, er maar schraal
van voorzien is.

Hulst, Sept. 1873.

-ocr page 75-

STATISTIEK DER LONGZIEKTE 1).

Aantal gevallen van Longziekte sedert 1 Januari 1873.

Tijdperken

--

—---

--------

--------------

------

------------------

--—

——>—

van

Het Rijk.

Zuidholland .

Noordholland.

Utrecht.

Friesland.

4 weken.

1871

1872

1873

1871

1872

1873

1871

1872

1873

1871

1872

1873

1871

1872

1873

I.

1089

429

284

373

94

142

496

172

47

207

89

33

7

44

50

II.

V 969

537

274

271

123

. 77

482

195

83

185

123

42

14

53

60

III.

i 757

545

220

203

110

91

414

205

44

118

144

32

2

56

46

IV.

550

442

191

152

97

82

248

173

36

142

95

34

1

47

39

V.

439

487

241

123

140

128

185

153

23

122

96

41

7

75

46

VI.

395

310

280

89

60

115

179

81

28

101

52

52

12

88

85

VII.

299

191

138

! 120

35

65

88

48

\'12

75

45

20

5

49

37

VIII.

222

141

116

119

51

38

47

39

9

47

24

30

4

25

38 i

IX.

347

169

119

194

72

50

63

54

7

78

29

36

2

11

24

X.

343

287

132

155

101

54

68

75

6

103

47

29

3

44

42

XI.

304

172

94

80

100

39

79

12

13

38

XII.

155

126

47

36

53

36

34

19

4

30

XIII.

209

173

30

62

57

25

38

28

59

49

Het jaar.

6078

4009

1969

1061

2480

1295

1329

803

133

609

1) De redactie is door eene bevriende en belangstellende hand in staat gesteld bovenstaande tabel in dit Tijdschrift op te nemen.
Men bekomt daardoor een juist overzicht van den tegenwoordigen toestand der Longziekte in ons land en van den uitslag der po-
gingen, die onvermoeid door de regeering in het werk worden gesteld, om van dezen kanker onder het rundvee bevrijd te worden,
waartoe alle kans van welslagen bestaat. De redactie houdt zich voor deze en dergelijke mededeelingen zeer aanbevolen.
G. J, H.

-ocr page 76-

SPROKKELINGEN 1).

1. IViyten, — als oorzaak van darmontsteking.

Te Northeim (Baden) stierven kort na elkander eenige
paarden aan darmontsteking.

De oorzaak hiervan werd in het hooi gezocht, waarin, hij
nauwkeurig onderzoek, eene groote hoeveelheid dierlijke
organismen van microscopische kleinte gevonden werden.
Het waren myten, behoorende tot de soort Acarus foe-
narius
(Koch) , de hooimyt, waartoe ook de kaasmyt, en die
welke zich op gedroogde vruchten voordoen, behooren.

Bij voorkeur leven zij in bewoonde plaatsen, zooals zaad-
drogerijen, vooral echter in hooi, stroo, afval; ook wel aan
gedroogd vleesch en vruchten.

Gewoonlijk leven zij in menigte bij elkander en kunnen ,
wanneer zij slechts vochtigheid hebben, het zeer lang zonder
voedsel doen.

Wanneer zich alzoo ziekten van bovengezegden aard voor-
doen , zal het geraden zijn hooi en stroo microscopisch te
onderzoeken, daar op het beste voeder, wanneer het op eene
bedompte, muffe plaats wordt bewaard , deze parasiten zich
snel ontwikkelen en, in grooten getale aanwezig, moeielijk
te vernietigen zijn.

(Thierarzt No. 2 Februari 1872).

2. Choralhydrat bij koliek.

Reinhardt Kr. Th., wendde choralhydrat 10—15 grm. (—
2 Va—4 dr.) in vereeniging met zwavelzure zouten, bij koliek
met zeer goed gevolg aan.

Zelfs bij aanwezigheid van vrij hevige koorts, 80 polssla-
gen p. m., toegediend verdween de pijn reeds na de eerste gift.

(.Thierarzt No. H Novemb., 1872).

\'1) No. 1 tot en met 7 der sprokkelingen zijn ingezonden door den
heer D. van der Sluijs, Veearts te Barendrecht.

-ocr page 77-

3. Eene koe sis min voor een veulen
Door 1GEL,

Veearts te Munderkingen.

Eene vierjarige merrie, welke 14 dagen voor het einde
van den drachttijd een tamelijk krachtig veulen geworpen had,
was hiertegen zeer onverschillig en gaf geen melk. De
eigenaar trachtte dit gemis te vergoeden, door het veulen
met koemelk te voeden. Op een morgen het veulen melk
willende brengen, zag hij tot zijne verwondering , dat het
aan eene op stal staande koe zoog en deze het geduldig toe-
liet. Op aanraden van Igel molk de eigenaar de koe niet
meer, doch liet ze door het veulen zuigen. De koe had drie
maanden te voren gekalfd.

Tusschen de koe en haar pleegkind ontstond eene ge-
trouwe gehechtheid, zoodat het laatste haar, twee maal
daags, als zij naar buiten gevoerd werd om te drinken,
getrouw naliep, terwijl het zich om zijn eigen moeder niet
meer bekommerde.

Na twee maanden werd het veulen gespeend, groeide goed
en was op zijn derde jaar een krachtig ontwikkeld paard.

(Hering. Repertor. 1872. He Heft).

4. Amputatie der baarmoeder bij een hond.
Van OLVER.

De prolapsus der baarmoeder had reeds e enige uren ge-
duurd en deze kon door de sterke zwelling niet gereponeerd
worden. Er werd tot de amputatie overgegaan. Dicht aan
de vulva werd een ligatuur gelegd en het er achter liggende
gedeelte afgesneden. De rest werd teruggebracht en het
dier een versterkend middel gegeven. De nabehandeling be-
stond in het verstrekken van licht, doch voedzaam voeder,
nevens toediening van portwijn en tinei, aconit. In korten
tijd was de hond geheel hersteld.

{\'Hering. Repertor. 1873. Iste Heft).

-ocr page 78-

5. Ontlasting van een grooten blaassteen bij eene merrie.
Von GRIMM.

Een rijpaard (merrie) vertoonde sedert twee jaren bij tus-
sehenpoozen licbte koliekverschijnselen, waarbij bet zich tevens,
als in hooge mate hengstig aanstelde,, en er uitvloeiing
van stinkende slijm uit de vulva plaats bad.

Grimm dacht met een baarmoeder catarrh. te doen te heb-
ben en wendde hiervoor inspuitingen aan van kalkwater
met tinct. myrrh., doch zonder gevolg. De aanvallen werden
heviger, de uitvloeiing nam toe en de slijm werd met bloed
gemengd. Vooral na het rijden kwamen deze verschijnselen
sterk te voorschijn.

Grimm besloot hieruit, dat de uitvloeiing niet uit de baar-
moeder kwam, maar uit de blaas moest komen, en veroor-
zaakt werd door sedimenten of steenen.

Om dit gebrek weg te nemen, moest de blaas van haren
abnormalen inhoud ontlast worden. Hoe , dit was Grimm
onduidelijk. Hij kwam op het idee, dat de blaas, tijdens de
partus, door de sterke dolores wordt geledigd, en dat der-
halve een kunstmatig opgewekte contractie van de uterus
wel dezelfde uitwerking kon hebben. — Zoo gezegd, zoo
gedaan.

Hij spoot een afkooksel van secale cornutum in den uterus.
De uitwerking hiervan verwekte schrik en onrust bij Grimm.
Hij dacht, dat de gezamenlijke bekkenorganen uitgeperst
zouden worden, eindelijk na eenig aanhouden dezer verschijn-
selen hoort hij een knal, en ziet, dat een groote steen met
kracht achter het paard wordt geslingerd. (Gelukkig dat hij
er niet achter stond.) — Het paard was van de pijn bevrijd,
en het proces had geene verdere nadeelige gevolgen.

(Magaz. f. gesammt. Thierhk 1872, 6ste Heft).

(Het komt mij bijna ongeloofelijk voor, dat de secale
cornut., op een ledigen -slappen uterus zulk een uitwerking-
zou hebben. Kan hier de mogelijkheid ook bestaan, dat de
secale op de blaascontractie heeft gewerkt? v. d. S.)

-ocr page 79-

6. Chloroform bij uitzakking der baarmoeder.
Door RQBERT
RITZ.

Het komt soms voor, dat de repositie van de uitgezakte
baarmoeder door bet hevig persen, in zoodanige mate belem-
merd en verhinderd wordt, dat men het dier moet dooden.

Robert Ritz wendde in dergelijke gevallen als hulpmiddel
met zeer gunstig gevolg de chloroform aan.

Zoo geeft hij een geval op van eene koe, waarbij de ute-
rus volkomen omgestulpt en de nageboorte nog vast met
de cotylydones was verbonden.

Na herhaalde vergeefsche pogingen om den uterus op de
gewone wijze in te brengen, sloeg de eigenaar voor het dier
te dooden.

Ritz wilde evenwel nog een middel beproeven en nam zijn
toevlucht tot de chloroform.

IN adat het dier hiervan flink had ingeademd (de hoeveel-
heid wordt niet opgegeven, wel de wijze van inademing,
nl. doordien de hals van de flesch in een neusgat werd ge-
stoken) , verminderden de hevige weeën en kon de repositie
zonder verdere storing plaats hebben.

De chloroform heeft hierbij alzoo een drieledig nut, nl. :
minder gevaar van baarmoederontsteking, besparing der
krachten van het dier, en besparing der krachten en zweet-
verlies van den reponent.

(Magaz. f. ges. Thierhk. 1872. 3e Heft).

1. Een symptoom voor kalfkoorts.

Dagot maakt op een tot nu toe niet vermeld verschijnsel
bij kalverziekte opmerkzaam.

Het is eene verandering der cornea, die spoedig voorbijgaat,
en hierdoor licht over het hoofd wordt gezien. Nadat, ge-
durende een uur sterke traanafscheiding heeft plaats gehad
wordt het oog zeer droog. Beziet men nu de cornea, dan is
deze dof en als ware er met de nagels op gekrabt.

Dagot zegt, dat dit verschijnsel nooit ontbreekt, en kon,

-ocr page 80-

wanneer de ziekte nog niet duidelijk herkenbaar was, hier-
uit met zekerheid tot de diagnose besluiten.

Het symptoom duurt niet gedurende het geheele verloop
der ziekte , maar verdwijnt meestal reeds voor de genezing.
Slechts in één geval bleef het voortbestaan. Na de her-
stelling van beide oogen was hierbij de cornea met 5—6
kleine doffe vlekken bezet, hetwelk aan de oogen een eigen-
aardig voorkomen gaf.

(Thierarzt No. 8 Aug. \'1873, overgen. uit het Recueil de méd. Vété-
rin. No.
4 1873).

8. Veepest.

Duitschland. — Te Deutsch-Pickar (Kreitz Beutken, Re-
gierungs-bez. Oppeln) brak in de laatste dagen van October
de Veepest uit; 25 runderen moesten worden afgemaakt.

Oostenrijk-Hongarije. Nieuwe gevallen kwamen voor

in Neder-Oostenrijk (Kreitz Sechshans) en in Hoog-Oosten-
rijk (Kreitz Steijer).

(Wochenschrift f. Thierheilk. no. 47/.

Duitschland. — De veepest is uitgebroken te Heindsch-
lag (Kreitz Wolfstein) in Neder-Beieren. Vóór dat de ziekte
behoorlijk onderkend was , waren er reeds 25 stuks runde-
ren in drie stallen van twee bouwhoeven gestorven. — Te
Wildenvaniia (Kr. Wegscheid) en te Sonnen wordt het be-
staan der veepest vermoed. Overa 1 werden daar scherpe
maatregelen genomen en de uitvoering derzelve aan militairen
toevertrouwd.

Oostenrijk-Hongarije. — In Opper-Oostenrijk heeft zich de
veepest snel verspreid ; zij brak uit te Urfahz-Linz, te Welz,
te Steiiz, te Kintdorf, te Wartberg, te Schlierbach-Scute-
ren enz. Te Strinzing gem. Wartberg werd zij ingesleept
door een koppel runderen die te Vreumarkt gekocht, en
herkomstig waren uit Stiermarken en Karinthië.

(Wochen sehr. f. Thierheilk. no. 48/. A. J. J.

-ocr page 81-

Teratol ogie.

Twee Misgeboorten bi] het Rund (een Acormus en een Stropho-

cephalus).

Medegedeeld door G. J, W. BERGHUIJS.

Provinciaal Veearts le kl.

en J. C. DE IV!AM.

Med. doet. te Middelburg.

Acormus.

In liet jaar 1872 werd in Walcheren bij een landbouwer
een kalf geboren , dat bijkans uit niets anders bestond dan
uit een kop; het was, zooals bij belangrijke misvormingen
zoo vaak geschiedt, een tweeling-kalf, het laatst geborene
van de twee , en , zooals eveneens gewoonlijk wordt waarge-
nomen , het andere kalf had volstrekt geene gebreken. Zulk
eene monstrositeit, waarbij wel de kop bestaat, maar niet
de romp , of bijna niets van den romp , is bij de Teratologen
bekend onder de namen van Asomia en Acormus. De eerste
naam, waaraan wijlen Prof. Vrolik de voorkeur gaf, beteekent
zonder lichaam: de tweede, naar wij meenen, door Gurlt
in de wetenschap ingevoerd, of althans door hem gebezigd,
beduidt
zonder stam, zonder truncus : wij keuren het laatste
woord
Acormus beter, ofschoon het onduidelijker is, daar zij,
die weinig aan Botanie hebben gedaan, misschien niet weten,
dat
cormus stam beteekent; wij keuren het beter dan Asomia,
omdat een kop met evenveel recht een lichaam heeten mag
als een volkomen
acephalus, waar de tronk bestaat zonder kop.

Deze soort van misgeboorte komt bij de dieren zoowel als
bij den mensch voor. Wij bezitten geene bibliotheek, die

-ocr page 82-

ons in staat kan stellen de jongste literatuur over dit on-
derwerp na te gaan. Wij kennen van een menschen-acor-
nras eene afbeelding raet beschrijving in het bekende plaat-
werk van Yrolik (1): het geldt een mensehenkop te Eupen
bij Aken geboren, en in der tijd beschreven door denDuit-
schen hoogleeraar Nicholson (2) en uit lateren tijd een\'
anderen menschen acormus door Carolus Rumpholz beschre-
ven en afgebeeld in zijne ten jare 1848 te Halle verdedigde
Inauguraal-dissertatie (3). Verder uit zijn handboek een geval
van Rudolphi — een ander van Barkow te Breslau , vermeld op
het jubilé van Tiedeman (Ned. Weekbl. v. Gen. 1854) en
eindelijk een oud geval uit Lycosthenes. Bij Yrolik wordt ook
vermeld, afgebeeld en wijdloopig beschreven een acormus
kalf; dit monstrum komt, zooals natuurlijk is, in menig
opzicht overeen met het exemplaar, dat in onze handen
kwam, maar het is toch , om dat woord eens te gebruiken,
nog minder interessant dan het onze. Het is ons ook be-
kend , dat er eenige jaren geleden , in het land van Hulst op
eene landhoeve van wijlen doctor Yogelvanger een acormus-
kalf geboren is ; doch dat exemplaar is voor de wetenschap
verloren gegaan.

Wij begrijpen alzoo, dat wij niet met iets nieuws voor
den dag komen, wanneer wij eene beschrijving en eene af-
beelding trachten te geven van het gemelde monstrum, maar
wij beseffen van den anderen kant, dat het, ook voor de
wetenschap, ter vergelijking, zijn nut kan hebben vele van
die zonderlinge schepsels te kennen; en wij vonden ons er
te meer toe aangemoedigd , omdat er in het bekende, of-
schoon reeds van 1838 dateerende werk van Isid. Geoffroy St.
Hilaire (4), nog geene melding van zulke exemplaren ge-

(1) W. Vrolik, De vrucht van den mensch en der zoogdieren, Amst. 1849.

(2) Nicholson, de monstro humano sine trunco nato. Diss. Berol. 1837.

(3) C. Rumphok, de monstro trunco carente. Diss. Halis. Saxonum 4848.

(4) Isid. Geoffroy St. Hilaire , Histoire des anomalies, ou traité de
Teratologie. Brüx. 1838.

-ocr page 83-

75

maakt wordt, en omdat wij in een werk van 1859 (1),
vermoedelijk naar hetgeen in het groote werk van
Gurlt,
dat niet tot onze beschikking stond, geschreven staat, dezen
merkwaardigen volzin lezen: »Acormus
ohnrumpf. Diese Miss-
»geburt besteht aussehlieszlich ans einem unregelmässigen
»Kopfe, der mit einem oder zwei Zwillingen zugleich vor-
kommt , und ist bisher nur
beim Menschen beobachtet worden."

De schedel of kop, waarvan op plaat 1 de afbeelding in
profiel gegeven wordt, is kleiner dan een voldragen kalfs-
kop : van voren naar achteren zal hij omstreeks 2 palm
(decimeters) lang zijn, bij eene breedte tusschen de plaatsen
der wandbeenderen van 11 of 12 cent. De verlossing, die
tegelijk plaats greep met »de haal" of nageboorte van het
eerste kalf, was dan ook volstrekt niet moeilijk ; het is dus
vermoedelijk niet aan den partus , maar veeleer aan druk-
king in utero, en denkelijk wel lang vóór de geboorte, toe
te schrijven, dat de zachtere deelen van den kop, die trou-
wens in zijn geheel vrij week was , eenigszins waren te za-
mengedrukt en plat geworden; hierdoor was de onderlinge
betrekking der deelen wel wat gewijzigd, vooral van on-
deren ; wij komen hierop later nog terug, maar willen al
aanstonds doen opmerken , dat men zulke onregelmatigheden,
die aan gemis van ruimte of aan drukking toe te schrijven
zijn, gewoonlijk bij zulke wanschepsels aantreft: het men-
schenhoofd, door Rumpholz beschreven, droeg er ook in hooge
mate de sporen van.

De slordige wijze, waarop de kop van de placenta of van
de vliezen was afgesneden , belette ons, om het verband na
te gaan tusschen moeder en vrucht; in het deel, dat wij als
mesenterium zullen leeren kennen — en hiermede moet de
kop met de overige deelen verbonden geweest zijn — von-
den wij twee, betrekkelijk kleine slagaderen, die naar den
kop toeliepen.

(1) Chr., Jos Fuchs. Path. Anatomie der Haussäugethiere. Leipzig 1858
fel. 405.

-ocr page 84-

De kop is overal met sterke en zwarte haren bedekt: deze
ontspringen op de kruin, veel duidelijker dan anders pleegt
te gebeuren uit één centrum; daar ter plaatse is de schedel
een weinig ingedrukt en bevindt zich vermoedelijk de naad
van twee beenderen. Naar achteren en naar onderen is de
haargroei minder sterk ontwikkeld; naar achteren zijn de
haren kroesig, zooals men dit gewoonlijk bij kalveren ontmoet;
in ons geval was echter het onderscheid nog al sterk. De
schedelkap schijnt in zijn geheel voorhanden te zijn, doch
de dikke huid, die hem bedekt, laat met moeite beenderen
doorvoelen ; zoo zij bestaan, of liever zoo het bedekkende
peesweefsel in verbeening is overgegaan, dan moeten in allen
gevalle de schedelbeenderen zeer dun en buigzaam geweest
zijn. Aan de basis cranii is de beenwording sterker uitge-
drukt : daar hebben de beenderen eene meer vaste hoedanig-
heid. Yan een halswervel of van andere rudimenten van een ske-
let is niets voorhanden. In het geval van Rumpholz waren er
nog kleine bewijzen van een wervel en van lagere beenrudi-
menten : bij ons niet. Er is geene zoogenaamde hersenbreuk,
geene opening in de gesloten schedelholte; doch onder den
rand, waar de huid ophoudt en overgaat in de aanhangsels
van den kop , vindt men, nagenoeg in het midden, een klein,
naar boven niet doorloopend zakje, in omtrek ongeveer zoo
groot als een halven gulden ; dit zakje had de boer per onge-
luk opengesneden , doch het kan niet veel langer geweest
zijn : immers het deel, dat er in lag , was gaaf van rand
en niet doorgesneden. VVjj vonden namelijk in het zakje een
uit twee eenigszins ongelijke, rond eindigende stukken bestaand
orgaan van witte kleur; het kan naar onze meening niet
anders geweest zijn dan een klein rudiment van een rugge-
merg, dat sporen droeg van uit een rechter en een linker
deel te bestaan, en dat als bekleedsel niets bezat dau een
verlengstuk van het harde rnggemergvlies; er ontsprongen
geene zenuwen uit. Het is op de plaat zoo goed mogelijk
aangeduid.

De schedel loopt naar voren in een puntig beeneinde uit;

-ocr page 85-

daar ter plaatse houden de haren op en verkrijgt de huid het
zwarte, knobbelige , eigenaardige voorkomen, dat aan den
neus eigen is, den zoogenaamden neusspiegel; wij zijn dus
zeker, dat wij hier met den neus en met het neusbeen te
doen hebben. De neus in easu staat een weinig scheef, en
gelijkt weinig op een neus, omdat er geene neusgaten op
volgen , en hij integendeel rond en scherp eindigt. Op eenigen
afstand evenwel van die neuspunt vonden wij , verborgen
in de huid, twee kleine, driehoekige groefjes, die nog niet
de grootte bezaten van eene erwt; zij eindigden blind en
hadden dus schijnbaar niets te maken met het zoo even be-
schreven bovenstuk van den neus; wij meenen echter ze voor
rudimenten van neusgangen te moeten houden. Ook in het
menschen-foetus van Rumpholz vonden wij zulk een groefje
afgebeeld , op eenigen afstand van het uitwas , dat daar den
eigenlijken neus voorstelde. De plaat beeldt het linker groefje
af. De onderkant van den neuswortel, zoo willen wij de neus-
punt noemen, is roodachtig van kleur en bezit sporen van
mediane scheiding ; naar achteren toe eindigt die vlakte blind.
Het vlies , dat die ondervlakte bekleedt, heeft het voorkomen
van een slijmvlies; het gelijkt meer op het slijmvlies van
den, neus dan op dat van het gehemelte of van den mond;
het bevat geene rimpels, geene tepeltjes en is bekleed met
plaveisel epitelium, waarvan de meeste cellen plat en plaat-
vormig zijn; andere evenwel zijn meer cilindervormig.

Het is, zooals wij met een enkel woord reeds te kennen
gaven, uit het scheef staan van den neuswortel, en het ver-
draaid zijn van de neusbeenderen, duidelijk dat hier in utero
reeds lang vóór de geboorte eene zijdelingsche drukking moet
hebben plaats gehad: deze drukking is de oorzaak, dat men
in de profielteekening niet alleen de linksche zijde van den
neuswortel ziet, maar ook de ondervlakte, en er vloeit uit
voort, dat er dus aan de linkerzijde, onder den neus, betere
gelegenheid moet hebben bestaan voor de ontwikkeling van
den kop dan aan de rechterzijde.

Ter zijde van den neuswortel liggen de oorschelpen. Deze

-ocr page 86-

zijn niet regelmatig van gedaante; het zijn geene holle,
schuitvormige, door kraakbeen min of meer gesteunde or-
ganen , geschikt om geluidsgolven op te vangen, maar dikke,
kwabvormige aanhangsels ; ter nauwernood ziet men aan
de binnenzijde iets, dat pan eene schelp zou doen denken.
Inwendig volgt op die holte eene spleet, nauw van ge-
daante en dus niet gelijkende op een gehoorgang; sondeert
men die spleet, dan stuit men op been; er is derhalve geen
trommelvlies. Er schijnt evenwel eene trommelholte te be-
staan ; althans in de ruimte , die wij weldra als mondholte
zullen leeren kennen, vindt men, rechts en links van den neus,
in de diepte, eene andere spleet, die eveneens op been-zelf-
standigheid stuit; de diepte dier spleet beantwoordt aan de
plaats, die men ook langs de oorspleet bereikt, en deze
opening kan dus niet anders zijn dan de
tuba Eustachii, de
beenige namelijk; van eene kraakbeenige tuba is geen spoor
voorhanden; er moet dus eene trommelholte, of een rudiment
er van aanwezig zijn, vermoedelijk zonder gehoorbeentjes.

Aan het achterhoofd bevinden zich twee zachte, kwab-
vormige aanhangsels ; zij schijnen zich tot de huid te bepalen,
en doen zij dat, dan kan hun morfologische beteekenis geene
andere zijn dan die van huidverlengsels, hoedanige men, zoo-
als bekend is, in normalen toestand wel bij de geiten ziet.

Van bovenkaaksbeenderen is evenmin iets te bespeuren
als van jukbeenderen ofjukbogen; de ruimte onder den neus,
die op de plaat openstaande afgebeeld is, maar die vóór de
geboorte minder ruim was, stuit van boven en achteren
tegen het wiggebeen en het slaapbeen. Van een onderkaaks-
been valt niets meer dan de plaats te bespeuren. Er ligt namelijk
onder den neus , en dus ook vóór en lager dan de oorkwabben
eene dikke, vleezige, of met vet gevulde massa, met huid-
weefsel overtogen , waarin nergens eenig bewijs \' van been-
vorming te ontdekken is. Het spreekt dus van zelf, dat wij
niet noodig gehad hebben naar bovenste of onderste tandkassen
te zoeken.

Deze vleeschmassa, die de onderkaak vertegenwoordigt,

-ocr page 87-

is echter niet overal met haar bedekt ; aan den bovenkant
blijft er eene ruimte over zonder haar: het is aan slijm-
groefjes duidelijk te zien, dat het de mucosa is van den
mond; immers de hier en daar verspreide, grootere en klei-
nere , ronde of ovale openingen kunnen niet anders zijn dan
die van slijmklieren; hier en daar ziet men ook tepeltjes.
In het midden verandert dat slijmvlies van aard; het is
daar bruin rimpelig en volop met kleine tepeltjes bezet;
kortom er is eene tong , ongeveer 55 mill. lang en 1 % a
2 cent. breed. De tong is evenwel niet vrij, van achteren
is er nauwelijks eene scheidingslijn te bespeuren; aan den
voorkant echter begint de tong zich ais zelfstandig orgaan
te ontwikkelen; daar ziet men duidelijk, dat het eene tong
is , doch er is geene ruimte of geene huidplooi, die de wan-
gen vertegenwoordigen zou; het behaarde gedeelte van de
huid grenst zoo onmiddellijk aan het slijmvlies van de tong,
dat men de plooien van de eerste in de randen der laatste
uitgedrukt ziet.

Geheel naar voren is de tong reeds vrijer: er is een apex
linguae
, er is zelfs een frenulum, een paar millimeters groot.
Yóór de tong ligt eene onderlip, ovaal, ruim één cent. lang;
de tong past zoo nauwkeurig in die halve maan , dat men
bij oppervlakkige beschouwing niet bespeuren zou , dat het
afzonderlijke deelen zijn. De tong ligt wel in bet midden,
maar toch verschoven ; het is ook hier duidelijk, dat zij
in
utero
gedrukt heeft gelegen tegen den linker zijkant van
den neus: rechts was dus de zoogenaamde mondholte geheel
gesloten , links was er eene ruimte opengebleven, waarop wij
weldra terugkomen. De kop werd dus in de baarmoeder
gedrukt, evenals een doodshoofd in de doodkist; schedels
uit oude begraafplaatsen hebben veelal, door de drukking
van den daarboven liggenden grond, eene verschuiving naar
ééne zijde, die op regelmatige wijze spleten en scheuren in
de beenderen veroorzaakt, Vruchten met ledematen kunnen
vóór de geboorte eene hun hinderlijke ligging nog wat ver-
anderen : onze kop kon dat niet.

V. 6

-ocr page 88-

De mondholte, of,schoon vrij ruim, was dus in ons geval
geene ruimte, die door kaken, wangen en lippen gevormd
werd, maar eenvoudig eene huidspleet, van boven door de
ondervlakte der neusbeenderen begrensd, van achteren door
wiggebeen en slaapbeen, en van onder door eene weeke
huidmassa, waarin zich eene tong en een beginnend onder-
lipje hadden gevormd ; van eene bovenlip geen spoor. Die
ruimte, wij zagen het reeds, staat links en rechts met het
gehoor in verband, en de tong is van achteren eenigszins
asymmetisch en nog zoo weinig verheven, dat de zooge-
naamde brug van de tong ontbreekt. Aan beide zijden van
den tongwortel vindt men eene opzwelling, die aan eene
ophooping van klieren — amandelen of ondertongs speeksel
klieren — doet denken. Van een tongbeen, dat zooals
bekend is, bij ruminantia uit een lichaam en takken be-
staat , was niets te voelen.

Die spleet of mondholte had nu de weg moeten v.ijn naar
de keel of den slokdarm; van deze organen is echter bij
ons kalf niets te bespeuren ; de holte eindigt blind in een
punt boven den tongwortel en vlak onder de
spleten, die
wij voor tubae hebben gehouden. Het slijmvlies beantwoordt
aan het bovenste van den neus en aan het onderste van
den mond.

Er ligt evenwel in die ruimte nog een los , vrij deel van
veel belang, het is eene blaas. waarschijnlijk vroeger met
eene waterachtige stof gevuld , thans plat, ineengeschrom-
peld ; de kleur is roodachtig, ten gevolge van den vroeg
ingetreden dood. Die blaas ontwikkelt zich uit de diepte
aan het onder uiteinde van de neusbeenderen; rechts is er
geene blaas te zien; het is, alsof zij verdrongen is naar de
linkerzijde en dat zij daar de beschikbare ruimte heeft inge-
nomen boven de tong; de blaas hangt buiten den kop, en
is dus voor een deel van buiten zichtbaar, echter niet zóó-
veel als de plaat aanduidt. Door die ligging in de linker
ruimte is het onduidelijk geworden, of er rechts ook zoo eene
blaas had moeten zijn, dan wel of er maar ééne blaas ge-

-ocr page 89-

weest is met centralen steel en met verschuiving naar links.
Er is aan die blaas geene afzonderlijke organisatie te zien:
slechts vindt men van onderen er een langwerpig beenrudi-
ment in van omstreeks 2 cent. lengte. Inwendig is de blaas
ledig en naar achteren eindigt zij blind. Wat is de betee-
kenis van die, oogenschijnlijk beter op een tong dan de tong
zelve gelijkende blaas ? Is het de mucosa van den neus, die
daar aanwezig is zonder steunsels van huid of beenderen ,
zonder splitsing in rechter en linker zij en zonder sponsbeen-
deren , boezems of neusgangen ? of is het alleen het linker
neusvlies ? of is het een oog ? Het volgende kalf zal het
ophelderen.

Van een romp was niets voorhanden: slechts bevonden
zich van onderen aan den kop twee kwabvormige, gedraaide
organen , die den indruk gaven van rudimenten van eene
lever of twee nieren te zijn. De plaat geeft eene onjuiste
afbeelding er van, omdat door het onderzoek de niervor-
mige gedaante te loor is gegaan. Dat aanhangsel bleek uit
twee
ansae intestinales te bestaan , uiterlijk bijna gelijk van
voorkomen, maar inwendig zeer verschillend: slijm-, spier-
en weivliezen waren in beide behoorlijk ontwikkeld; of echter
de twee afzonderlijke , zeer bochtige en gekronkelde deelen
met elkander in verband stonden, konden wij niet ophel-
deren , omdat wij ze daartoe geheel van het haar verbindende,
gekronkelde darmscheil hadden moeten los praepareeren. In
het vezelachtige mesenterium verliepen de arteries, waarover
wij boven spraken. — In het ingewand waren de gewone
vlokjes en het epithelium voorhanden ; de eene kwab bestond
uit onderscheidene, onderling gemeenschap hebbende holten
of bochten, waarvan de mueosa door de gedaante der plooien
zeer verschillende gedeelten vormde, zoodat dit deel hoogst
waarschijnlijk de maag vertegenwoordigde : het andere stuk
kwam meer met een darm overeen, waarvan de mucosa
geene vastzittende plooien bezat. Beide stukken eindigden
aan beide zijden natuurlijk blind, omdat er geen slokdarm
en geen rectum bestond. — Ook aan den menschenacormus

-ocr page 90-

van Barkon zag men eene darmlis en eene maagverwijding.

Van tongbeen , larynx , schild- of borstklier , van longen,
hart of groote vaten, van pancreas , lever , genitalia of pis-
organen was niets te zien.

Het geheele kalf was dus een gebrekkige kop met een.
darm-rudiment.

Strophocephalus. PI. 2 en 3.

Met bovenbeschreven, naar onze meening hoogst belang-
rijk, product eener tweeling-conceptie had zeer veel overeen-
komst een andere kalfskop , die , eveneens in Walcheren ,
ten jare 1860 door eene primipara werd ter wereld gebracht;
deze kop verheugde zich evenwel in een lichaam ; het was
geen acormus, maar om de benaming van Geoffroi St. Hi-
laire te bezigen, een strophocephalus, hetgeen trouwens
onze acormus ook was. Met dien naam hebben de Terato-
logen de koppen bestempeld , waarbij de neus verkeerd staat,
te weten niet beneden maar boven de oogen; strophocephaal
beteekent »verdraaide of averechtsche kop." Men kan de
beide schedels ook plaatsen onder de
cyclopien. Wij veroorlo-
ven ons van dit minder zeldzame voortbrengsel, ter wille
van vergelijking, ook een paar afbeeldingen te geven; de
tweede, waarbij men van onderen tegen den kop opziet, is
in zoo verre onnatuurlijk , dat er van onderen eene ronde
grens geteekend is en niet de omtrekken van een hals.

Deze zwartharige kop dan is overal met haar bedekt, dat
echter nergens het kroesig voorkomen heeft van sommige
deelen van no. 1. met een minder in het oog vallend cen-
trum op de kruin. Op zijde zitten twee zeer groote ooren,
maar gewone , niet kwabvormige als in den acormus en met de
bekende randen en verdiepingen aan kalfsooren eigen. Tus-
schen de ooren bevindt \'zich natuurlijk de schedel, zonder
de aanhangsels van no. 1. Het kalf was voldragen; de
schedelbeenderen zijn stevig, maar het volumen van den

-ocr page 91-

schedel is zóó, dat wij alle reden hebben om te gelooven ,
dat het kalf, indien het viabel ware geweest, toch nooit
eene geniale koe zou geworden zijn. Er was dus wel geene
acranie of hersenbreuk, maar microcephalie.

Van voren nu eindigt die schedel alweder in een snuit,
maar door het ontbreken van het aangezicht vormt die
snuit alweer een op zich zelf staand orgaan, »eene
trompe".
Die snuit buigt zich plotseling, aan de voorpunt van de ste-
vig ontwikkelde neusbeenderen, haaksgewijs naar de plaats,
waar het aangezicht zijn moest, hetgeen al aanstonds aan
het geheel een vrij excentriek voorkomen geeft. Dat om-
gebogen deel bestaat uit kraakbeen, en er is overigens aan
de snuit, die aan stevige neus- en aan ook van ter zijde
ontwikkelde voorhoofdsbeenderen bevestigd is , niets ■merk-
waardigs behalve de lengte; zij eindigt van voren in twee
goed gescheiden neusgaten met een
septum.; weefsel en haren
hebben niets abnormaals, doch naar achteren eindigen die
holten blind tegen de grondvlakten van den schedel. Er
schijnt geen beenig tusschenschot, geen ploegbeen, waar-
schijnlijk zelfs geen zeefbeen voorhanden te zijn. Wij betwij-
felen daarom of ons kalf, niettegenstaande het den schijn
voor zich had, wel iets fijner van reuk zou geweest zijn
dan no. 1. — Ook deze snuit is — zie de tweede plaat —
een weinig verdraaid of verschoven naar de linkerzijde, doch
minder dan de vorige.

Onder dien haaksgewijzen neus, die uitstekend te pas zou
gekomen zijn om het dier op te hangen, vinden wij weder
de blaas van den eersten kop. Hier heeft zij , wegens den
niet in ontbinding verkeerenden toestand, waarin het dier
geboren werd, niet eene roode maar eene witte kleur. Die
blaas — 5 cent. breed en 4 lang — ligt nagenoeg goed
in het midden, echter met geringe neiging naar den linker-
kant ; zij heeft in het midden eenige aanduiding van gepro-
jecteerde scheiding, en op elke zijde van deze eene duide-
lijke cornea, die, door dood en spiritus troebel geworden ,
wel geen scherpe grenzen heeft, maar toch eene blauwe

-ocr page 92-

kleur, en eene onduidelijke pupil, niet van ovale maar van
ronde gedaante, laat doorschemeren. Yan afzonderlijke oogen
is geen spraak ; zij zijn te zamen tot één zak vereenigd, maar
toch zoo verre ontwikkeld, dat men duidelijk opmaken kan
wat de beteekenis van die witte blaas is, terwijl zij tevens
opheldert, wat de roode blaas beteekent van no. 1, die ook ter-
zelfde plaatse lag, en wel dezelfde grootte had, maar waarin
zich nog niets geïsoleerd had , dat naar oogen geleek. In
beide koppen staat dus het oog onder den neus in plaats van
er naast of er boven; van een gewoon kalf zou men kunnen
zeggen , dat het zijn neus ziet , van de onze , dat zij hun
oogen besnuffelen. Het is dit, wat aan zulke koppen zulk
een vreemd uiterlijk geeft, en, zooals wij zeiden, den naam
strophocephalus heeft doen ontstaan.

Was no. 2 in hersenorganen vooruit bij no. 1, omgekeerd
was dit het geval met het aangezicht. Er is geen spoor van
eene mondholte, dus is er ook geen gehemelte of geene tong;
er zijn geene opperkaken of onderkaak, geene juk-, ploeg-, of
gehemeltebeenderen en natuurlijk ook geene neusschelpjes;
de gansche massa boven het strottehoofd vormt een met
haren bezet deel, dat doorloopt tot aan de oogblaas. Yan
eene gedifferentieerde mucosa of van lippen bestaat niets.

Het overige van het kalf was goed gevormd; er was een
normale larynx en pharynx, en zelfs een tongbeen, dat
doorliep naar de plaats , waar de
cavitas glenoideci van het
slaapbeen had moeten liggen. De keelholte eindigde , naar
boven toe, blind.

Zie afbeeldingen van soortgelijke koppen van lammeren
bij Geoffroi St. Hilaire, atlas plaat 7. en Vrolik tab. 58.

Beide bovenbeschrevene monstra moesten bewaard worden:
wij konden dus de inwendige structuur niet onderzoeken en
zouden ons daarom gaarne tot het bovenstaande bepalen.
De gedachte evenwel, dat dit tijdschrift voor veeartsenijkun-
de enz. in handen komt van practische mannen, die eveneens

-ocr page 93-

zulke afwijkingen in kunne practijk ontmoeten kunnen en
door den aard hunner bezigheden weinig lust zullen gevoelen
om in Embryologische boeken naar verklaring te zoeken van
zulke afwijkingen, doet ons de vrijheid nemen,
ojj enkele

punten te wijzen, die uit het medegedeelde voortvloeien.

»

1°. Bijna altoos is de Acormus een tweeling; hij deelt
dit voorrecht met andere belangrijke monstrositeiten. Ook de
door Rumpholz en Barkon beschreven menschen-acormus
was een tweeling, die drie dagen later geboren werd dan
zijn welgeschapen broeder. Beide foetus hebben dan gewoon-
lijk hunne circulatie uit ééne en dezelfde placenta. maar
een ware funiculus umbilicalis kan de acormus niet hebben,
omdat hij geen arteria umbilicalis heeft; is er een kop alleön,
dan bestaat er toch een soort van funiculus. In ons geval
bestonden er ook rudimenten van ingewanden ; daarom was
er ook een vlies, dat met een mesenterium overeenkwam :
hierin liepen de twee kleine arterien, die naar het hoofd
toegingen; men kan dus deze twee slagaders beschouwen
als overblijfsels van de
vasa omphalo-meseraica of misschien
van de twee primitieve aorta\'s; of liever, in plaats van twee
naar de placenta gaande slagaderen moeten er twee arteries
zijn blijven bestaan , die het bloed uit de placenta naar den
kop voerden en in ons geval zich in het vlies verspreidden ,
dat te gelijkertijd diende én voor darmscheil én voor com-
municatie tusschen moeder en kind. Indien de placenta niet
verwijderd ware geworden, zou die communicatie duidelijker
geweest zijn. — Deze slagaderen waren klein van inhoud ,
en dit is misschien de oorzaak, waarom in kop No. 1
zich weinige deelen ontwikkeld hebben, die tot hun
ontwikkeling veel kalkzouten noodig hadden. — Vele schrij-
vers (1) verklaren echter de zaak anders en houden in casu
de twee uit de placenta afkomende arteries voor carotiden,
en nemen aan, dat al de overige arteries en organen ge-

•1) Dr. Aug, Förster. Die Missbildungen des Menschen. Jena 1865.

-ocr page 94-

atrophieerd zijn. Hoe het zij , liet bloed, dat naar den acor-
mus toestroomt, is arterien-bloed; dit is bij liet foetus of
liever in den funiculus minder voedzaam dan bet veneuse, en
van daar misschien de slechte ontwikkeling van den kop.

2°. Het is wel bekend, dat men de monstra per defectum
niet altoos kan verklaren uit mechanische drukking op
embryo, of funiculus; wij willen daarom ook niet beslist
aannemen, dat de acormus en vooral niet de slechte ont-
wikkeling van kop No. 2 te verklaren is uit drukking van
het tweeling kalf; wij meenen er echter op te moeten wijzen ,
dat, evenals men bij den bij Yrolik en Rumpholz afgebeelden
menschen-acormus sporen van drukking vond , ook in ons
geval No. 1 in hoogen graad en No. 2. in lichten graad de
bewijzen opleveren , dat er in utero , en wel lang vóór de
geboorte eene drukking heeft plaats gehad, waarvan de
»verschuiving" het gevolg; was.

3°. In beide koppen was de haargroei sterk, ook op de
slecht ontwikkelde deelen; in No. 2 kwam de haargroei tot
aan de oogblaas — van oogharen was natuurlijk geene
spraak, omdat de difformiteit tot stand kwam op een tijd ,
toen de oogleden nóg niet waren gevormd — in No. 1 reikten
de haren tot nabij de tong, terwijl daarentegen de onder-
vlakte van den snuit geene huid of haren had ; dit verschil
moet hieruit verklaard worden , dat die ondervlakte in No. 1
de ondervlakte vertegenwoordigt van het neus- of van het
voorhoofdsbeen en in No. 2 van den kraakbeenigen neus. —
Het is bekend, dat de haargroei bij monstra sterk kan zijn;
zij ontbreekt wel bij anencephalie en op den zak van spina
bifida, maar dit komt, doordat dan het huidweefsel geatro-
phieerd is; bij den hoogsten graad van acormus, waar
schier niets van orgaan-vorming bestaat, waar men dus bijna
niets vindt dan band- -en vetweefsel —
anideus noemt men
zulke producten — kan de haargroei zoo sterk zijn, dat men
ze in vroegere tijden voor »haarballen" heeft aangezien. —

-ocr page 95-

Dusdanige zijn afgebeeld bij Yrolik, Geolfroi St. Hilaire en
anderen.

4. De peervormige aanhangsels aan het achterhoofd van
No. 1 zijn waarschijnlijk , zooals wij zeiden , huidaanhang-
sels ; wy meenen evenwel hen, wien zulke monstra onder
de oogen mochten komen, er opmerkzaam op te moeten maken,
dat wij ons misschien vergissen. Het kunnen ook deelen zijn,
die verlengsels van de hersenen bevatten, of met de oorspron-
kelijke hersenblaas in verband staande waterblazen. — Het
is bekend, dat men bij spina bifida in lichten graad dikwerf
niets vindt dan een serum bevattend gezwel op den rug.

5. De roodgekleurde zak van No. 1, ofschoon in geen
enkel opzicht op een oog of op oogen gelijkende, is wel
wezenlijk eene doorgegroeide , primitieve oogblaas ; het blijkt
ten duidelijkste uit No. 2, waar de beginselen van oogen zicht-
baar zijn. Wij willen er hier nogmaals op wijzen, dat in
alle gevallen van strophocephalen en in vele van cyclopie, de
oogen
onder den neus liggen, omdat zij, niet door de ont-
wikkeling van den neus tegengehouden wordende, uit hunne
oorspronkelijke plaats naar voren groeien. Immers, in den
schedel liggen de oogzenuwen, ook in goed ontwikkelde
sujetten, onder de reukkwabben. Wanneer dus het neusor-
gaan geen ploeg- of zeefbeen of geene bovenkaken heeft
en alleen uit den snuit of uit het bovendeel van den neus
bestaat, dan groeit de snuit recht naar voren, dikwijls haaks-
gewijs naar boven of naar onderen , en de oogen liggen dan
onder den snuit. — Bij den mensch ontstaat daaruit de zoo-
genaamde olifantskop.

6. Onze beide monstra vertegenwoordigen dus gevallen
van cyclopie. Dat men wel in No. 2 doch niet in No. 1 sporen
aantreft van oogen , kan alleen hieruit
verklaard worden ,
dat de oogblaas van No. 1 een vroeger stadium vertegen-
woordigt dan die van N°. 2. Immers, het is uit de ontwikke-

-ocr page 96-

lings-leer bekend, dat er in de oorspronkelijke oogblaas
niets van oogen te zien is; de cornea en iris ontwikkelen
zich uit samensmelting van die blaas met de uitwendige huid
— de lioornplaat. — In onze gevallen is die vergroeiing en
instulping in No. 1 al zeer spoedig verhinderd, en in No. 2
wel begonnen, maar, misschien door atrophie dier hoorn-
plaat, een weinig later gestuit: immers ook in No. 2 waren
cornea, iris en pupil nog zeer primitief.

Het is in de ontwikkelingsleer , naar wij meenen, nog niet
uitgemaakt of er uit de hersenblaas primitief twee oog-
blazen. uitgroeien of ééne, die zich later scheidt. Onze monstra
kunnen dit niet beslissen; zij schijnen wel te pleiten voor ééne
blaas , maar bet kan evenzeer gebeurd zijn , dat de twee pri-
mitieve blazen in No. 2 versmolten zijn en dat in No. 1 de
rechter oogblaas geatrophieerd is.

In den eersten tijd ligt de oogblaas reeds boven den eersten
visceraal-boog en daarom moet ook in cyclopie het oog, al
ligt het nog zoo vreemdsoortig, toch steeds boven de deelen
liggen, die uit dien eersten boog, waarover weldra, ontstaan.

7. Men zegt, dat de uitwendige, kraakbeenige neus zich
zelfstandig uit het huidweefsel — hoornplaat — ontwikkelt
aan de punt der vroegtijdig reeds gescheiden neusbeenderen;
is dit zoo , dan verklaart dit, waarom zich dit deel rudimen-
tair in No. 1 en Vrij volledig in No. 2 heeft kunnen ont-
wikkelen, ofschoon er geen reukorgaan bestond. Beide monstra
maken intusschen op ons den indruk , alsof er van het reuk-
orgaan iets meer moet bestaan hebben, dat door atrophie is
ten gronde gegaan.

8. De ontwikkelingsleer geeft verder aan, dat zich in de
eerste tijden van het vruchtleven, in de ruimte tusschen den
eersten visceraal-boog, waaruit onder anderen de onderkaak
ontstaat, een uitsteeksel vormt, het voorhoofds uitsteeksel ge-
naamd , dat van de schedelbasis naar beneden groeit en in-
eensmelt met twee andere zijdelings naar elkander toegroei-

-ocr page 97-

ende uitsteeksels; zoodoende ontstaan de bovenkaken en de
tusschenschotten van zeef- en ploegbeen. Ontbreken nu die
uitsteeksels, of worden zij, eenmaal gevormd zijnde, door de
eene of andere oorzaak Vernietigd, dan kan er geen neusholte
en geen gehemelte zijn , en de mondholte moet dan dóór-
loopen tot aan de basis cranii en tot aan de ondervlakte der
voorhoofds- en neusbeenderen : dit geval zien wij in No. 1. —
Wanneer daarenboven de eerste visceraal-boog zelf mislukt,
dan ontbreekt ook de onderkaak, en de zoogenaamde kopdarm
ligt dan onmiddellijk onder de basis cerebri; dit geval zien
wij in No. 2, waarin de oogblaas en de ondervlakte van den
schedel of liever van het voorhoofdsbeen onmiddellijk volgen
op den hals. In No. 2 zagen wij niets van eene onderkaak,
die in No. 1 door eene zekere niet verbeende massa werd
vertegenwoordigd: daarom vinden wij ook in No. 2 niets
van eene tong of van lippen.

9. Nog weet men uit de evolutie-leer, dat de zooge-
naamde kopdarm , — dat is het bovenste deel van het on-
der het naar voren gebogen hoofd liggende deel der darm-
buis —- blind eindigt en niet met de spleet communiceert,
die later in mond èn neusholte verandert. Ontstaat er dus
in die vroegste tijden een stilstand in de ontwikkeling der
monddeelen of \'eene atrophie van het gelaat, dan blijft de
darm gesloten. Dit verklaart, waarom de mondholte van no.
1. naar achteren blind eindigt, terwijl er zelfs geen pharynx
bestaat, en waarom in no. 2., waar de pharynx aanwezig-
is met larynx en tongbeen maar zonder mondholte, toch
die pharynx ook blind moest eindigen onder de huid.

10. Van de vier visceraal- of kieuwbogen, die zich in
den eersten tijd ontwikkelen boven en vóór de kopdarmholte,
ontspruiten , zegt men :

uit no. 1. onderkaak, hamer en aambeeld;
» no. 2. stijgbeugel, trommelholte, tuba en meatus, de
processus styloideus, de kleine hoornen van

-ocr page 98-

het tongbeen, met het ligam. stylo-hyoideum

uit no. 3. groote hoornen en lichaam van het tongbeen
» no. 4. de deelen onder het tongbeen.

Wat er nu van die producten bij onze monstra is overge-
bleven , valt niet te beslissen, omdat het gehoororgaan niet
onderzocht is. In no. 1 vonden wij eene rudimentaire onderkaak
en, als overblijfsel van de eerste, onder den eersten visce-
raal-boog gelegene kiemspleet, de tuba en meatus, maar geen
tongbeen of lagere deelen: in no. 2. daarentegen geen on-
derkaak , wel tongbeen en larynx, en vermoedelijk lagen
ook, onder de huid, de tuba, trommelholte en meatus. In
no. 1. heeft dus de eerste kieuw boog minder geleden dan in
no. 2. Deze ongelijkheid, in verband beschouwd met de
ontwikkeling der uitwendige ooren, wettigt, naar wij mee-
nen, het vermoeden , dat wij minder te denken hebben aan
een primitief
»arrêt de développementdan wel aan absorb-
tie van deelen, die reeds gevormd waren. — Alles bewijst
intusschen, dat die onregelmatigheid reeds vroegtijdig moet
ontstaan zijn.

11. Onze acormus, die natuurlijk geen hart heeft, en
daarom door de schrijvers (b.v. Förster. 1. c. bl. 61) tot
de groep der
Acardiaci gerekend wordt, bewijst op nieuw,
dat een embryo zonder hart kan leven ; het is misschien altoos
een tweeling, die door het andere foetus gevoed wordt.

Maar wanneer men in de handboeken leest, dat de acar-
diaci nooit een kop hebben, dan bedenke men er bij, dat
het toch vrij gedwongen is, om een Acormus onder die Acar-
diaci te plaatsen, en wanneer men andere schrijvers, b.v.
Serres 1) vroeger zag volhouden, dat eene monstrositeit af-
hangt van de ontwikkeling van het slagaderen- of zenuw-
stelsel, dan leere ons de acormus ook dit, dat die leer
valsch is, evenals het verkeerd is om , zooals Vrolik deed,

1) M. Serres. Principes d\'Embryogénie, de Zoogénie et de Térato-
génie. Paris 1860 (in de Mémoires de 1\'Acad. d. sciences. b. v. bl. 512
en verv.)

-ocr page 99-

te veel waarde te hechten aan het ontbreken der onderkaak.

12. Eindelijk: in 110. 1. bestond van het gansche kalf,
behalve de kop , niets dan een rudimentaire darm, die al
aanstonds kronkelingen vertoonde, ofschoon hij al de ruimte
had om zich te ontwikkelen. Wij meenen er uit te mogen
opmaken, dat de leer der handboeken valsch is, die ons leert,
dat de ingewanden zich daarom kronkelen, omdat zij sneller
groten, dan de buikwand; wil men trachten die kronke-
lingen te verklaren, dan zou men, dunkt ons , beter kun-
nen zeggen, dat zij zich moeten kronkelen, omdat het taaie
peesachtige darmscheil ze naar ééne plaats toetrekt.

-ocr page 100-

Oeneesmicicielleer.

Het Carbolzuur,

overgenomen uit het Oesterreichische Vierleljahresschrifl,

door H MARS.

Onder de geneesmiddelen, die in den laatsten tijd in de
geneeskunde veelvuldig aanbevolen en beproefd werden ,
neemt liet Carbolzuur niet de laatste plaats in, niettegen-
staande , dat de groote verwachtingen, die men van zijne
werking koesterde , zich niet in alle gevallen verwezenlijkten.

Het Carbolzuur — Phenylzuur — Phenylalcohol, Phenyl-
oxydehydraat — Phenyligzuur , Phenol, Phenolzuur, Phen-
zuur , Spirol, Salycon , Acidum carbolicum, Acide carbolique
ou phenique, phenol ou spirol. carbolic acid — bestaat uit
C12 H12 O2 en wordt ten opzichte van zijn chemische natuur
dan eens voor een eigenaardig neutraal Kchaam, dan eens
voor een zuurhydraat verklaard.

Eenigen houden het voor een éénatomig alcohol, anderen
weder voor eene oxyde-verbinding van Benzol. Het werd
het eerste door Bunge in 1834, in houtteer ontdekt en onder
den naam Carbolzuur\' beschreven.

Laurent maakte het in 1840 voor hef eerst chemisch zuiver,
en noemde het Phenylhydruur, later Phenylhydraat.

-ocr page 101-

Voorkomen en bereiding.

Het meeste vindt men het C. in de producten der droge
destillatie van organische zelfstandigheden, hout, beenderen,
steenkolen; de steenkolenteer is het echter, waaruit het
verkregen wordt.

Chemisch zuiver verkrijgt men het salicylzuur (Gerhard)
wanneer men deszelfs dampen, door een zwart gloeiende
buis drijft, of het zuur met bijtende kalk destilleert, waarbij
het in koolzuur en O. gescheiden wordt. Ten opzichte van de
bereidingswijze , werd in den laatsten tijd door Broughton
de Andromida Leschinaultï aangehaald, welke bijzonder rijk
aan Salicylzure methylosyd is. 1)

Het vormt zich buitendien nog bij vele andere processen,
zooals bij droge destillatie van Benzoöhars (E. Kopp), van
Botanybaaihars (Stenhouse), van Moerbeienlooizuur (R.
Wagna), van chinazuur (Wöhler), bij het leiden van azijn-
zuur of alcoholdampen door een gloeiende buis (Berthold),
uit Pelosin door destillatie met chroomzuur. Het ontstaat
verder uit Anilin en Salpeterzuur (Hofmann), uit Salpeter-
zure Diazobenzol door koken met water (Griess), uit de
Benzosulfozuren door smelting met Kalihydraat (Kekulé), uit
Glycerine door destilleeren met Chloorcalcium (Linneman en
Zotta).

Wöhler\'s opgave, dat het 0. in het castoreum zou voor-
komen , en daarvan zijn reuk zou hebben, werd weersproken;
evenzoo zou het volgens Staedeler in normale urine van
menschen , koeien en paarden voorkomende C.. slechts een
omzettingsproduct zijn.

Tot bereiding van C. gebruikt men bijna uitsluitend steen-
en bruinkolen teer.

De methoden berusten allen op de omstandigheid, dat zijn
kookpunt boven 150°C ligt, zoodat het voornamelijk voor-

1) Wiggers, Jahresbericht für Pharmacognosie.

-ocr page 102-

komt in de zware olïen, die men hij de rectificatie van
teer verkrijgt; verder op zijn eigenschap , zich met alealïen
te verhinden, waardoor het van de indifferente koolwater-
stofverbindingen kan gescheiden worden.

Volgens Lanrent geschiedt de bereiding op de volgende
wijze: Het gedeelte van de ruwe steenkolenteer-olie, het-
welk bij de destillatie tusschen 150—200°C. overgaat, wordt
afzonderlijk opgevangen, vervolgens wordt er eene verza-
digde oplossing van kalihydraat en buitendien nog gepul-
veriseerd kalihydraat bijgevoegd , waarmede het C. zich tot
een witte, deegachtige kristallijne massa verbindt. Deze
verbinding van O. met kali , blijft bij toevoeging van water
opgelost, terwijl de overige bijmengingen zich olieachtig
afscheiden. Nadat men deze olie van de waterige zoutop-
lossing gescheiden heeft, wordt bij de laatste zoutzuur ge-
daan , dat nu het C. uit zijne verbinding met kali, als olie-
achtig C. afscheidt. Dit wordt afgeschept, met water
gewasschen , dan met Chloorcalcium gedroogd en gezuiverd.
Stelt men het dan verkregene product aan eene temperatuur
van 10°C. bloot, dan kristalliseert het zuivere C., en men
laat er het vloeibaar geblevene, door omkeeren der flesch .
in droge lucht afloopen.

Eigenschappen,

Het chemisch zuivere C. is een vast lichaam , kristalli-
seert in lange kleurlooze naalden — prisma\'s van het twee-
ledig stelsel — is bijna zonder reuk of smaak; het spec.
gewicht is bij 18oC. 1.065 ; het smelt bij 41<>C. volgens ande-
ren bij 42o, kookt bij
I880C. Eenmaal vloeibaar geworden,
wordt het slechts verre beneden zijn smeltpunt vast. Men
veroorzaakt zijn weder vastworden door sterke afkoeling en
bijvoeging van eenige kristallen. Het is zeer hygroscopisch,
en vervloeit spoedig, daar reeds de geringste hoeveelheid
water voldoende is, het te doen vervloeien en een helder
kleurloos , sterk lichtbrekende vloeistof te vormen , om welke

-ocr page 103-

ïeden het in goed gesloten vaten moet bewaard worden.

Yolgens een opgave van M. S. Parisel, scheen het, dat
het C. altijd vloeibaar is, en de kristallisatie aan een ge-
halte aan Naphtalin is toe te schrijven 1) , hetwelk daarom
door de fabrikanten opzettelijk daarin zou gedaan worden.
Latere onderzoekingen van Schulze hebben dit niet bevestigd.

Ontstoken, brandt het C. met roetgevende vlam, op papier
geeft het eene aan de lucht weder verdwijnende vetvlek.
Bij inwerking van zonlicht worden de kristallen zwak rood.
Zuiver C. is in 20 dln. water oplosbaar, en de oplosbaarheid
neemt met de verontreiniging af; de oplossing reageert
neutraal, en daaruit wordt het C. door zouten , met na-
me door keukenzout, geprecipiteerd. In aether, alcohol,
glycerin, vetten en aetherische oliën (Schroff) is het in
iedere verhouding, in azijnzuur tamelijk oplosbaar.

Jodium lost zich in G. met roodbruine kleur op. Zwavel
lost zich er ook in op. Bij het koken ontwijkt zwavelwa-
terstofgas, en bij koud worden verkrijgt men eene vaste
witte kristalmassa.

Het 0. is verder een oplossingsmiddel voor colophonium —
copal — en vele andere harsen; eiwit echter wordt, zelfs in
zeer verdunde oplossingen, door C. gecoaguleerd , lijm-oplos-
singen worden in witte vlakken geprecipiteerd.

Droge lijm daarentegen zwelt op tot een witte, taaie ,
kleverige massa, die , aan de lucht blootgesteld, indroogt,
bij verwarming tot een dradentrekkende substantie smelt,
en in water onoplosbaar is.

Langen tijd achtte men het O. identisch met het door
Riechenbach in 1832 in beukenhout-teer ontdekte Kreosoot.
Corup-Besarez heeft echter onlangs door verscheidene waar-
nemingen buiten twijfel gesteld, dat beiden geheel verschillen-
de lichamen zijn.

1) Om op Naphtalin te onderzoeken, lost men het te onderzoeken C.
n water op. Voorhanden N. (zelfs 1 :200 C) slaat als wit poeder neder,

Y. 7

-ocr page 104-

Hoofdverschillen tusschen beiden zijn:

Kreosoot.
Blijft bij sterke afkoeling
nog vloeibaar.
Geheel oplosbaar.

Laat zich daarmede helder
vermengen.

Wordt nauwelijks iets
opgenomen.

Lost zich ook wel gemak-
kelijk in kaliloog op, levert
echter slechts moeielrjk
eene kristallijne verbinding.

Wordt nauwelijks iets
opgenomen.

Veroorzaakt daarmede een
helderbruin, spoedig donker
wordend mengsel.

Heeft een spec. gewicht
van 1.057.

Kookpunt 203° C.

De reactie, dat een dennenspaan, met een C. oplossing
doortrokken, en dan door verdund zoutzuur gehaald, aan
de zon blootgesteld violet wordt, terwijl hij bij Kreosoot-
water in \'t geheel niet of groen gekleurd wordt, gaat niet
door, daar zij dikwijls in \'t geheel niet, dikwijls juist te-
genovergesteld plaats heeft, ja zelfs veel dennenhout, zonder
meer, met zoutzuur blauw of groen wordt (Dragendorf).

Reactie op Carbolzuur.

Tot opsporing en constateering van het C. geeft Hagel-
de volgende regelen aan:

Carbolzuur.
Kristalliseert zuiver zijnde
geheel.

Is in zwavelkoolstof ge-
heel onoplosbaar.

Wordt, niet een gelijke
hoeveelheid collodium ge-
schud , een gelatineuse mas-
sa.

Is in verdunde azijnzuur
gemakkelijk oplosbaar.

Lost zich gemakkelijk in
kaliloog op, en uit de op-
lossing verkrijgt men kris-
tallijnen van C. kali.

Lost zich geheel en ge-
makkelijk in ammoniak
vloeistof op.

Vormt met ijzerchloride
oplossing een intensief vio-
let gekleurd mengsel.

Heeft een spec. gewicht
van 1.065.

Kookpunt 188° C.

-ocr page 105-

Is eene op C. te onderzoeken vloeistof alcalisch , zoo maakt
men haar met verdund zwavelzuur neutraal; is zij zuur,
zoo maakt men haar met natron bicarbonaat zwak alcalisch.
Het als een olieachtige laag zich afscheidende C. wordt met
vloeipapier of aether, kortom op geschikte wijze, afgenomen.

Is het door verontreiniging zeer donker gekleurd, zoo kan
men het C. in water van - - 20° oplossen en dit, na af-
scheiding der niet opgeloste stoffen, dadelijk op C. onder-
zoeken , en wel:

a. Men doet bij 1 of 2 volumen van dit O. houdende
water, 1 volume van een mengsel van 5 grm. water en 2
droppels officineel ijzerchloride oplossing.

Het mengsel kleurt zich mooi blauw, en behoudt deze
kleur minstens een half uur (onderscheid van morphine),
bij koking wordt het troebel en koffiebruin (onderscheid van
looizuur). Schudt men het mooie blauwe mengsel met benzin
of chloroform, zoo kleuren zich deze geel en het mengsel
blijft blauw.

b. Vermengt men 2 volumen van C. houdend water met
1 volume 25% salpeterzuur en kookt men het, zoo kleurt
het zich bruinrood; er vormt zich pikrinsalpeterzuur, het-
welk met benzin er uitgehaald kan worden en dan bij ver-
damping terugblijft.

c. Wordt chloor in een C. houdend water geleid, zoo
kleurt zich het laatste donkergeel, wordt troebel en scheidt
dan kleurloos trichloorphenol in zware droppels af, welke
kristallijn verharden.

Landolt geeft het broomwater op als een gevoelig en zeker
reagens. Er vormt zich Tribroomphenol, hetwelk zich als
een geelwit neerslag afscheidt.

E. Salkowski roemt zeer de volgende onderzoekings-me-
thode:

Men doet bij de te onderzoeken vloeistof ca. V4 ammo-
niak , dan eenige droppels chloorkalkoplossing (1: 20 water,)
en verwarmt dan zacht; bij sterk C. gehalte treedt de
blauwkleuring dadelijk op, bij geringer gehalte moet men

-ocr page 106-

iets langer wachten, en krijgt slechts eene groene verkleu-
ring. Te sterke verwarming en het bijdoen van te veel chloor-
kalk-oplossing vernietigt de reactie. Door bijvoeging van zwa-
vel en zoutzuur gaat de blauwe of groene kleur in roode
over.

Quantitaüeve bepaling van Carbolzuur.

Om het C. in zijn vormen en verbindingen, waarin het in
den handel voorkomt, quantitatief te bepalen, heeft Leube
eene methode aangegeven, welke op de vergelijking van
de ongelijke intensiteit der blauwe verkleuring door ijzer-
chloride met zuivere C., onder gelijke omstandigheden, berust.

De bepalingswijze van Hager is echter beter; algemeen
gezegd, berust deze op de oplosbaarheid van C. in chloro-
form , in alle verhoudingen, en op de onoplosbaarheid van
dit mengsel in water; hij laat de chloroform koud verdam-
pen , en weegt het overblijvende C.

Voorkomen in den handel.

In den handel komt het C. in verscheidene soorten van ver-
schillende zuiverheid voor. De fabriek van Calvert en Comp.
levert 5 soorten :

N». 1. is alleen voor inwendig gebruik bestemd. Hager
vond dit C. volkomen kleurloos, gekristalliseerd, bij -f.
40°C. smeltende, in 20 dln. alcoh. oplosbaar, bijna zonder
reuk en smaak, geheel zuiver en vrij van kresylalcohol en
andere phenolen, welke moeielijker in water oplossen, en
daarom reeds in C. te herkennen zijn , wanneer het meer
dan 20 dln. water tot oplossing noodig heeft.

No. 2. Tot uitwendig gebruik geschikt, is ook geheel
kleurloos, bevat echter volgens Hager 2.6% water , en spo-
ren van kresylalcohol. - Het smelt bij 34° en lost zich eerst
in 25 dln. water op.

No. 3. Hoofdzakelijk voor desinfectie bestemd, bevat 5.5%

-ocr page 107-

water en behalve kresylalcohol nog andere zware phenolen.
Het smelt bij 27° en wordt eerst in 40—50 dln. water op-
gelost ; riekt sterk empyreumatisch.

No. 4. Is de minste qualiteit in kristallijnen vorm, en
wordt bijzonder tot desinfeetie van stallen gebruikt.

N°. 5. Is door water geheel vloeibaar, kleurloos, sterk
riekend, wordt met 20 dln. water vermengd om Mortonpis-
soirs enz. te reinigen. 1)

Officineel Carbolzuur.

De Oostenrijksche militaire-Pharmacopae van 1872 vordert:

Bet C. moet bestaan uit kleurlooze , naaldvormige, door
opname van water vervloeiende kristallen, die met den tijd
bruin worden , bij 34° smelten, in 20 dln. water, in wijn-
geest en aether in iedere hoeveelheid, en ook in azijnzuur
oplosbaar moeten zijn. De kristallen moeten in verdunde
kaliloog geheel oplossen, zonder daarbij specifiek lichtere oliën
of kleine kristallen uit te scheiden, die bij verwarming bo-
ven 80° smelten.

De Nederlandsche apotheek van 1872 zegt:
Eene kristallijne massa, of, als het weinig water bevat,
eene olieachtige vloeistof, beiden kleurloos of licht- roodach-
tig , naar kreosoot riekend en van 1.065 soortelijk ge-
wicht, In de lucht verbrandt het met eene walmende
vlam. Na de verbranding van de afgescheiden kool mag
het niets achterlaten.

In zeer sterken spiritus, aether, glycerine en eene ge-
concentreerde oplossing van natron-hydraat is het gemakke-
lijk oplosbaar; moeielijker in terpentijnolie. Het vereischt
achttien tot twintig deelen water ter oplossing. Die oplossing

1) Is in het begin kleurloos, wordt langzamerhand donkerbruin vaa
klear. Vert.

-ocr page 108-

verandert de kleur van reageer-papier niet, stremt eiwit r
en wordt onder toevoeging van eenige druppels eener oplos-
sing van ijzerchloride, violet gekleurd.

(Bewaar het, in een goed gesloten flesch , op eene don-
kere plaats. —
Vert.)

Werking.

Het O. is een der machtigste antiseptische middelen. In dit
opzicht werd de volgende proef genomen : Van 2 stukken van
een in rotting overgegaan stuk vleesch , werd het eene ge-
durende een half uur in eene chloorkalk-oplossing gelegd en
daarna gewasschen , het andere in eene 1% C. oplossing ge-
dompeld en daarna gedroogd. Dadelijk na deze behandeling had
het eerste stuk den vuilen reuk volkomen verloren, het twee-
de stonk nog boven het C. uit. Na verscheidene weken ech-
ter , dat beide stukken in de vrije lucht hingen , stonk het
met chloorkalk behandelde stuk als te voren; het met G.
behandelde stuk had niet den minsten reuk, was goed gecon-
serveerd, alleen ingedroogd. Vergelijkende proeven , die Plug-
ge nam met C. en andere dergelijke middelen , zooals: ijzer-
vitriool , chloorkalk, hypermangaan kalium , organische zuren
en ook chinine, waren geheel ten gunste van het C.

De veronderstelling dat de antiseptische en desinfecteerende
werking van het C. berust op verhindering van oxydatie-pro-
cessen is niet juist, daar door proeven (Crooke) bewezen is,
dat verschillende oxydatie-processen in C. houdende lucht
even spoedig en volledig tot stand komen als in gewone
lucht. Daarentegen werd experimenteel bewezen, dat alle
gisting, welke door middel van organische wezens geschiedt,
snel ophoudt. Deze verschijnselen worden bevestigd door
de werking van dit zuur op water, dat verschillende infuso-
riën, monaden, rotiferen enz. bevatte.

De diertjes werden als door één slag gedood, bij toevoe-
ging van eene zwakke C. oplossing. Dezelfde proef werd
met rottend bloed en een in omzetting zijnde kaas gedaan,

-ocr page 109-

en overal de vitaliteit opgeheven van de zich daarin bevin-
dende organismen. Volgens Plugge kunnen geen lage or-
ganismen leven in vloeistoffen, die 1—iya % C. bevatten^
De gisting-processen, waarvan niet aangetoond kan worden,
dat zij door organische wezens veroorzaakt worden , zooals
de omzetting van zetmeel in dextrine enz., worden door
toevoeging van C. niet gestoord.

Hager meent het C. als onwerkzaam te moeten beschou-
wen , ten minste op de wijze zooals men het aanwendt en
aanwenden moet bij smetstoffen, die niet van levende fer-
ment-lichamen afhangen, en door deze verder voortgeplant
worden, b. v. syphilitische etter, neusslijm van aan kwaden
droes lijdende paarden, mazelen en roodvonkmiasma. De
zelfomzetting van deze stoffen wordt door C. verhinderd,
dus worden zij geconserveerd , uitgezonderd de albumine of
proteïne-stoffen, die gecoaguleerd worden.

Doch niet slechts de lage organismen worden spoedig
gedood , ook voor insekten , hunne eieren en larven zijn C.
dampen doodelijk. De insecten zelf hebben grooten afkeer
van C. Zoo vertelt Biard, dat hij, zoo dikwijls zijn huis door
de groote witte Mexicaansche mieren bedreigd werd, slechts
eenige droppels C. behoefde te sprenkelen, waarop zij eene
andere richting namen.

Over de inwerking van C. op organische weefsels , heeft
Neumann het volgende gezegd : De bloedlichaampjes vloei-
en te zamen en vormen doorzichtige hyaline blazen ; andere
blijven bestaan en verliezen slecbts hunne kleurstof; nog
andere worden grooter en zijn van binnen met een praeci-
pitaat van kleine moleculen gevuld, waarschijnlijk globuline.
Sa langere intensieve inwerking , verschijnen heldere blaas-
jes en blazen , welke op verschillende wijze veranderde bloed-
lichaampjes bevatten, gelijkende op het na de behandeling
der bloedlichaampjes met olie ontstaande traptogeenmem-
braan. Op de plaats waar de bloedlichaampjes van elkaar
geweken zijn , ziet men netvormige praecipitaten , waarschijn-
lijk van vezelstof. ISJa langere inwerking wordt eindelijk het

-ocr page 110-

bloed melkachtig troebel, hetwelk men op het objectglas met
het vrije oog ziet. Dezelfde veranderingen zag Brücke aan
salamanderbloed. Aan de dwarsgestreepte spiervezelen, treedt
de dwarsstreeping duidelijker te voorschijn. De spierbundels
worden doorzichtiger. Een stuk vleesch gedurende 24 uren
in C. gelegd werd vaster, onder het microscoop vertoonen
zich de primitief bundels geheel onveranderd, ook zijn de
kernen van het sarcolemma niet zichtbaar, zooals bij azijn-
zuur. Met C. gebalsemde lijken zouden na 3—4 maanden
volkomen onveranderde ingewanden gehad hebben, en pa-
thologische praeparaten zouden evenals versch zijn en hunne
# microscopische structuur behouden hebben.

Carbolzuur inwendig genomen.

Over de werking van C. inwendig heeft Tulier bij men-
schen proeven gedaanen wel dat hij begon met 0.12 C.
opgelost in 4.0 glycerine en vermengd met 40.0 water. Daar
deze dosis geen bijzondere werking toonde, steeg hij lang-
zamerhand met 0.05 , en vond , dat mannen, namelijk drin-
kers 0.75 en zelfs 1.0 gedurende verscheiden dagen zeer goed
verdragen, zwakke personen en vrouwen werden reeds be-
zwaard door 0.6. Hij gelooft 0.4 als volle dosis te kunnen
stellen. Elliotson en Taylor vonden 2.05 , zelfs 6.0 in ver-
dunning dagelijks zeer goed te verdragen.

Bezwaren, die men zag optreden, waren branding in de
keel bij het innemen, duizeligheid , zwaarte van het hoofd ,
dat na twee tot acht minuten ontstaat, maar na 15—60 mi-
nuten weder verdwijnt. Duidelijke hoofdpijn , en gezichts-
storingen zag Tulier nooit, daarentegen somtijds kleverig
zweet en zwakke vertraagde pols. Dikwijls veroorzaakt het
maagpijn, ja alle symptomen van een maagcatarrh. Op de
darmbeweging oefent het geen invloed uit, maar de darm-
gassen verliezen hun vuilen reuk. Het C. wordt als zooda-
nig geresorbeerd, komt in de circulatie, wordt spoedig en
geheel weder uitgescheiden , zoodat eene- ophooping in het

-ocr page 111-

organisme of eene cumulatieve werking niet te vreezen is.
Een gedeelte wordt zeker tot zuringzuur geoxydeerd, het
grootste gedeelte door de urine verwijderd.

Deze wordt dikwijls groen tot zwart gekleurd, somtijds
komt deze kleur eerst door staan aan de lucht te voorschijn.
De donkere kleur treedt op opvallende wijze veelvuldiger
hij uitwendige aanwending op; toch staat de heldere of don-
kere kleur geenszins in verhouding met een geringer of grooter
gehalte aan C. (Salkowski). Men behoeft dus niet met het
gebruik van C. uit te scheiden, zoodra de urine een donkere
kleur aanneemt. Het optreden van albnmine in de urine
is niet constant; in eenige gevallen vertoonde zich stran-
gurie. Een klein gehalte C. is voldoende, om de urine lang
voor omzetting te bewaren. Salkowski kon C. in de urine
aantoonen bij kleine dosis 0.9 pro die, zelfs bij 0.3 ca. 36
uren na het innemen, doch het hield spoedig op na het uit-
scheiden niet het C.

Carbolzuur een Vergift.

Het C, is een vrij hevig vergift. Volgens Hasselt zijn 8.0
onverdund genomen voor honden en kleine dieren doodelijk.
Bij menschen zijn verscheidene vergiftigings-gevallen bekend,
waar het C. meestal in plaats van sterken drank gedron-
ken werd; eenige ook na uitwendig gebruik (Greys, Hain-
worth , Wallace , Zimm , Kohier , White , Scherer , e. a.)
Het voornaamste symptoom der C. vergiftiging bij vogels en
zoogdieren is volgens Husemann en Ummethun, zeer hevige
clonische krampen, waarop bij doodelijken afloop , een toe-
stand van paralysis en collapsus volgt, met constante da-
ling van temperatuur en gevoeligheid , sterke vermeerdering
van speeksel en tranensecretie, meest ook dyspnöe. Zelfs
bij schijnbare beterschap , kan na 1—2 dagen een lethale
afloop voorkomen, waarschijnlijk door plaatselijke aandoenin-
gen veroorzaakt. Albuminerie is even weinig constant als
donkerkleuring cler urine. Bij den mensch ontbreken volgens
de tot nu toe gedane waarnemingen de convulsiën.

-ocr page 112-

Anatomische bevinding.

De anatomische bevinding is bij menschen en dieren ge-
lijk. De teekens der plaatselijke aandoeningen in mond,
keel en slokdarm, zijn witte, geschrompelde plekken; even-
zoo komen aan de kleine curvatum van den maag, en in
het duodenum, witte droog schijnende vlekken met rooden
rand voor (Taylor). Volgens anderen komen vlekken met
zwart centrum en groenen rand op de plooien van den
darm voor. Het slijmvlies is dan eens lei-grauw, dan eens,
voornamelijk in het duodenum ontstekingachtig rood. De
luchtwegen zijn dan slechts veranderd, wanneer C. er in
kwam. Het bloed is donker , vloeibaar, ongelijkmatig ver-
deeld , zoodat bijzonder de schedelholte, lever en milt hy-
peraemisch zijn. Vettige degeneratie van de lever en andere
organen is niet constant of karakteristiek. Als bij zonder
door het vergift aangedane deelen , moeten volgens Huse-
mann en Ummethun in het bijzonder de hersens beschouwd
worden, terwijl de peripherische zenuwen en de medulla
spinalis slechts op ondergeschikte wijze aangedaan worden.
De dood volgt bij warmbloedige dieren na zeer groote giften
door stilstand der respiratie.

Carbolzuur uitivendig aangewend.

Uitwendig aangewend, veroorzaakt het €. in eene ver-
dunning van 1 :1000—100 slechts eene geringe schrompe-
ling der huid , eene 5% oplossing zacht branden , perkament-
achtige hoedanigheid, en in kleine stukjes afstooting van
epidermis.

Wordt eene huidplaats met geconcentreerd C. bestreken,
zoo vormt zich een witte vlek, die vervolgens rood, gevoe-
lig en heet wordt. De epidermis stoot zich af, en er blijft
nog lang (volgens Lemaire 2 jaar) een donkerbruine vlek
over. Diep ingrijpende verstoringen worden door Robert op-
gegeven , door Husemann ontkend. Door bijvoeging van azijn

-ocr page 113-

/

wordt de werking op de huid versterkt, door alohol, gly -
eerine, olie en aether verminderd. Slijmvliezen worden on-
der hevig branden verhard en melkwit.

Dat door uitwendige aanwending van O. sterfgevallen voor-
kwamen , is reeds gezegd.

Ten laatste zij nog vermeld , dat Subiss veelvuldig abortee-
ren zag bij dieren , ten gevolge van C. gebruik, welke wer-
king Brusaeo ontkent.

(Vervolg hierna.)

-ocr page 114-

Iets over hei Kali Chloricum.
Door F. W. VAN DULIW.

Veearts te Eist.

Dit zuurstofrijke zout heb ik gedurende bijna twee jaren
voorgeschreven, \'tls mij gebleken, dat \'t een der werkzaamste
middelen is , zoowel uitwendig als inwendig, die wij bezitten.

Wat het uitw. gebruik aangaat, roem ik vooral de wer-
king bij oppervlakkige, zoowel als bij diepere ontstekingen
der huid en der zichtbare slijmvliezen, met of zonder ont-
vellingen gepaard, zoowel van acuten als chronischen aard.

Inwendig gebruikt, bewijst de chloorzure potasch mede
uitstekende diensten. In
de eerste plaats noem ik hare werking
tegen acute maagdarm catarrh, catarrhale en rheumatische
koortsen enz. 1), in een woord, ik geloof dat dit medicament
een veelvuldiger toepassing in de veeartsenijkunde verdient
dan daaraan tot nog toe te beurt viel.

Zeer nauwkeurig is Prof. Vogel omtrent dit middel in
zijn: »Taschenbuch der Thierarztlichen Arztneimittellehre."
(Stuttgart; Verlag v. Paul Nefl).

Een opmerking ten slotte. Niet genoeg kan ik waar-
schuwen tegen vermenging van chlor. kal. , met ant. crud.
of flor. sulf.

Wrijft men eerst de chlor. kal. en mengt vervolgens een
der genoemde middelen er voorzichtig bij, zelden heeft men dan
iets te vreezen. Heeft men echter \'t ongeluk omgekeerd te werk
te gaan , nam. de chlor. k. te wrijven
na bijmenging van
ant. crud. of sulf ar, zoo volgt, hoe harder men wrijft, des
te eerder in den regel een
explosie, niet alleen gevaarlijk door
de brandwonden die men bekomt, maar vooral ook door de
hevige uitwerking der ontstaande gassen (chloorosyde enz.)
op de luchtwegen.

Ik zelf heb mij op bovengenoemde wijze door overhaasting
een fameuse brandwond en bronchitis bezorgd.

1) De redactie houdt zich voor meer uitvoerige mededeeling aanbevolen;
cök voor de enzoovoorts.

-ocr page 115-

Veeteelt.

Verkooping van korthoornvee in New-York.

Op den 10en Sept. jl. is het korthoornvee verkocht van
den Hon. Samuel Campbell, van New-York Mills, New-York,
aan onderscheidene Amerikaansche en Engelsche liefhebbers.
De prijzen, voor dat vee besteed, hebben een ongekende hoog-
te bereikt. Vooral de Engelschen stelden er groot belang in.

De volgende lijst der verkochte dieren, zooals die in
»Monthly Report of the department of Agricultnre for Au-
gust and September, 1873 1)" is opgenomen en waaraan
men vertrouwen kan schenken, daar zij door dit officieel
»report" is overgenomen, kan voor de Nederlandsche vee-
liefhebbers en fokkers ten voorbeeld strekken, welk groot
belang men stelt in goed en deugdelijk fokvee.

Om niet alleen de verbeelding op te wekken en de oogen
te doen schitteren door de duizenden dollars, die er voor vele
exemplaren zijn besteed, volgt hier de geheele opgave.

KOEIEN.

Duehesses.

1. Duchess of Oneida, rood bont, geboren 24 Januari,

1) Dit rapport is mij welwillend toegezonden door den heer Charles
Maeller esq., Consul der Vereenigde Staten van Amerika met een klein
uittreksel uit de bovenbedoelde lijst , zooals dat in de Amsterdamsche
courant van 30 Oct. jl. heeft gestaan.

-ocr page 116-

1870 , vader 106 Lord of Thorndale (28458) moe-
der 8e Duchess of Geneva, gekocht door Lord

Stelmersdale , Engeland.........19,600

7e. Duch. of On., roodbont, geb. 3 Aug.; 1872
vader 2e Duke of Oneida (9926), moeder
le
Duch. of On.; A. I. Alexander, Kentucky . . 19,000
10e. Duch. of Geneva, grauw , geb. 15 Mei 1867,
vad. 2e Duke of Geneva (23752), moed. 5e Duch.
of Gen.; H. W. B. Berwick, Schotland, agent

Lord Bective............ 35,000

Se. Duch. of On., grauw, geb. 12 Nov. 1872, vad.
4e Duke of Gen. (7931) moed. 10e Duch. of Gen.,

voor dezelfde............15,300

13e. Duch. of Thorndale, rood, geb. 25 Febr. 1867 ,
vad. 10e Duke of Thornd., (28458), moed. 10e
Duch. of Thornd., voor Hon. A, B. Conger

Waldberg, Haverstraw , New-York.....15,000

4e. Duch. of On., rood, geb. 17 Jan. 1872, vad.
4e Duke of gen. (7931) moed. 13e Duch. of
Thornd., E. G. Bedford en T. I. Megibben, Ken-
tucky ............... 25,000

8e. Duch. of Gen., roodbont, geb. 28 Juli 1866,
vad. 3e Lord Oxford, (22200,) moed. le Duch.
of Gen., R. Parin Davies , Engeland .... 40,000
10e. Duch. of On., roodbont, geb. 8 April, 1873,
vad. 2e Duke of On. (9926,) moed. 8e Duch. of

Gen., A. I. Alexander, Kentucky..... 27,000

9e. Duch. of On., grauw, geb. 2 Maart, 1873,
vad. 2e Duke of On. (9926) moed. 12e Duch.
of Thomb., Mr. Berwich voor Lord Bective. . 10,000
12e. Duch. of Thornd., grauw, geb. 13 Oct. 1865,
vad. 6e Duke of Thornd. (23794) moed. Duch.

of Thornd., Hon.,A. B. Conger......5,700

3e. Duch. of On., grauw, geb. 19 Maart, 1871,
vad. 4e Duke of Gen., (7931), moed. 8e Duch.

-ocr page 117-

of Thornton , Mr. Holford, Engeland .... 15,600
8e. Duch. of Thornd., grauw, geb. 11 Sept. 1862,
vad. 3e Duke of Airdrie, (23717,) moed. Dueh.
of Tordham, C. F. Wadsworth, Geneseo, New-

York . .............. 450

15e. Duch. of Gen., rood, geb. 20 Juni 1870, vad.

4e Duke of Gen. (7931,) moed. 12e Duch. of
Gen., twijfelachtig ras, en ,

5e. Duch. of On., gestorven na het opmaken van
den catalogus.

Oxfords.

3e. Countess of Oxford, rood, geb. 3 Juli 1871,
vad. Baron of Oxford (23371,) moed. 2e Coun-
tess of Oxf., Hon. A. B. Conge......9,1.00

2e. Css. of Oxf., rood, geb. 22 Dec. 1866; vad. 2"
Duke of Gen. (23752,) moed. Gem (edelge-
steente) of Oxf., A. W. Griswold, Malvern Farms,

Morrisville , Vermont.......... 2,100

12e. Maid of Oxf., rich roan, geb. 18 Oct. 1872;
vad. 4e Duke of Gen. (7931,) moed. 2e maid
of Oxf., Colonel Lewis G. Morris, Tordham ,

New-York.............6,000

2e. Maid of Oxf., grauw, geb. 22 Oct. 1862, vad.
Grand Duke of Oxf. (16184,) moed. 20e Oxf., A.

W. Griswold..................6,000

3e. Maid of Oxf., rood bont, geb. 21 Sept. 1863;
vad. gr. Duke of Oxf. (16184,) moed. 20e Oxf.,
Warnock v. Megibben, Kentucky.....1,000

7e. Lady of Oxf., rood bont, geb. 2 Nov. 1863,
vad. 6e Duke of Thorndale (23794,) moed. 2e
Lady of Oxf. Hon. A.B.Cornell, Ithaca, New-

York ............... 200

I2e. Lady of Oxf., rood bont, geb. 15 Dec. 1869; vad.
10e Duke of Thornd. (28458,) moed. 7e Lady
of Oxf., Mr. Holford, Engeland......7,000

-ocr page 118-

Miscellaneous.

Onder dezen naam behooren een aantal runderen van ver-
schillenden ouderdom , waarvan de namen , het nommer van
het stamboek en de namen der koopers hier niet worden
opgegeven, maar alleen het jaar hunner geboorte met de
koopsom, waarvan de vaarzen en kalveren, die in en sedert
1871 geboren zijn, zoo veel mogelijk bij elkander zijn gevoegd,
om het overzicht der daarvoor bestede prijzen gemakkelijker
te maken.

Geboren in

Koopsom in

Geboren in

Koopsom in.

het jaar:

Dollars:

het jaar:

Dollars :

1868

3,100

1870

400

1868

700

1870

2,000

1867

700

1863

325

1864

550

1867

1,025

1867

250

1864

875

1870

450

1867

270

1870

775

1868

1,500

1861

205

1868

800

1870

2,500

1868

3,000

1867

800

1868

800

1860

600

1869

1,000

1864

1,425

1867

525

1870

225

1867

555

1869

1,700

1868

250

1867

3,250

1868

1,125

1868

1,100

1868

500

1863

305

Jongere

dieren.

1862

400

Geboren in

Koopsom.

1866

475

1871

5,000

1867

1,525

1872

4,000

1863

300

1871

1,100

1866

500

1872

525

1867

425

1871

2,050

1868

500

1872

525

-ocr page 119-

Geboren in

Koopsom in

Geboren in

Koopsom in

het jaar:

Dollars;

bet jaar:

Dollars:

1872

400

1871

500

1873

405

1872

500

1873

305

1872

700

1872

2,300

1871

425

1872

1,000

1873

1,700

1873

900

1872

825

1872

800

1872

500

1872

1,300

1872

1,725

1872

2,300

1871

3,100

1872

1,600

1873

530

1873

1,600

1872

1,725

1873

950

1871

1,000

1871

800

1871

525

1873

500

1872

?

Stieren.

Dollars.

1. 2e Duke of Oneida, rood, 3 Aug. 1870; M. J.

Megibben, Cynthiana, Kentucky .....12,000

2.. 4e Duke of Oneida, rood bont, 16 Jan. 1872,
onder voorwaarde dat bij voor springstier gebou-

den zal worden, Hon. A. B. Cornell .... 7,600

3. Alderman, 1871, voor Hon. A. B. Cornell . . 250

4. Advance, 1871, James Mix, Illinois .... 180

5. Wild Oats, W. R. Duncan, Illinois .... 160

6. 7e Duke of Oneida, A. W. Griswold .... 4,000

7. Waterman, B. P. Goff, Clark Country, Kentucky. 325

8. Fidalgo, W. R. Duncan ........ 275

9. Miel Boy, Mr. Palmer, Virginia............300

10. Prince Alfred, Tbomas Dun, London, Obio . 600

11. 10e Earl of Oxford , Hon. A. B. Cornell . . . 2,500

12. Roderigo, C. M. Lansing, Attica, New-York . 200

13. 6e Lord Oxford, Simon Beattie......1,300

14. Bufus, Prof. M. Miles, Lansing, Michigan . . 350
Y. 8

-ocr page 120-

15. Baron Bates de 5®, Hon. A. B. Cornel] . . . 525

16. Bright Butterfly, dezelfde........ 200

17. Stierkalf yan Lady Worcester de 4e, Simon Beattie. 450
Van de bovenstaande stieren zijn N°. 5—11 jaarlingen, al

de anderen zijn van 1873. N°. 1, 3, 4, 6, 8, 10 en 12 zijn
gewonnen door de 4e Duke of Geneva; N°. 2 door Baron
of Oxford; N°. 5 door Royal Duke of Oxford; N°. 7 door
Royal Briton en N°. 9, 11, 13, 14, 15, 16 en 17 door de
2e Duke of Oneida.

Geheele opbrengst der verkooping.

Dollars. 1)

11 Duchesses, door elkander 21,709 ieder . 238,800
7 Oxfords, » » 4,514 » . 31,600
74 Andere vrouwelijke runderen, 1,086 ieder. 80,375

92 Koeien, vaarzen en kalveren, gemiddeld

ieder 3,813 ........... 350,775

17 Stieren en stierkalveren . gemiddeld 1,836. 31,215

109 Stuks per hoofd......... 381,990

De 8e Duchess of Thorndale, die te oud is om haar nog te
laten kalven, is mede onder de overigen begrepen. Om dezelfde
reden zijn zes andere koeien verkocht voor de slachtbank.

Ongehoornd Vee. (Met afbeelding.)

Op de landbouwtentoonstellingen in 1872 gehouden te
Utrecht en \'s Gravenhage, waren er premiën uitgeloofd voor
ongehoord vee. Te Utrecht waren in Juni slechts twee
ongehoornde melkkoeien, die niet bekroond zijn geworden
omdat zij te laat bij het bestuur dier tentoonstelling waren
aangegeven. Op de internationale vee-tentoonstelling enz.
te \'s Gravenhage bij gelegenheid van het 25jarig bestaan

4) De Dollar = f2,50 Nederlandsch of een rijksdaalder, In Engeland
gerekend tegen 4 Shs.

-ocr page 121-

der Hollandsche Maatschappij van Landbouw waren er ver-
scheidene exemplaren van dat soort, o. a. van een paar
landbouwers onder Wassenaar, waarschijnlijk pachters op
boerenhofsteden van Z. K. H. prins Frederik, die bekend
staat als voorstander van het hoornlooze vee , van den heer
Y. Scholten van Aschat te Roosendaal en van de Ne-
derlandsche stichting Mettray bij Zutphen. Onderscheidene
premieën zijn voor deze dieren toegekend.

Het is naar aanleiding van het programma dezer inter-
nationale tentoonstelling en de opgave van de namen dei-
bekroonde inzenders, als ook door de welwillendheid van
den heer van Driel, rijksveearts 1 kl. te Stratum , dat ik
bekend werd met den heer Scholten van Aschat en diens
pogingen om eene kudde ongehoornd vee te bekomen. De
schriftelijke en mondelinge mededeelingen van den heer S.
v. A. zijn van dien aard . dat zij verdienen bekend te wor-
den onder de beminnaren van veefokkerij in het algemeen
en meer bijzonder aan degenen. die er niet tegen opzien
ook eens een proef te wagen met koeien of vee zonder
hoorns. Er zijn voor de melkerij zoo vele mislukte proeven,
met opoffering van veel geld, genomen met het engelsche
kort-koornvee, waarom dan niet ook eens een enkele maal met
ongehoornd vee. Of het vee korte of geen hoorns draagt,
het verschil is te gering om het niet te durven wa-
gen. Het is wraar, voor den boer die gewoon is aan het zien
van koppen met hoorns en daaraan gehecht is, is het een
afschuwelijk leelijk ding, een stier of koe zonder hoorns;
andere redenen echter dan gewoonte en gehechtheid daaraan
kan hij voor zijn afkeer ook niet opgeven. Evenals bij
zoovele zaken is ook hier deze gehechtheid aan het oude weder
in zijn nadeel, want valt er bij het proefnemen met het
vette durham- of korthoornvee voor de melkerij geld te
verliezen, hier geldt het eene proefneming, waarmede geld
te verdienen en nimmer geld te verspelen is. Men heeft
daarom nog geen afstand te doen van het gezicht van een
koeie- of stierekop met hoorns en zich slechts te gewennen aan

-ocr page 122-

boomloos vee, evenals men gewoon is aan gehoornde en on-
gehoornde rams- en schapekoppen.

Er is dus bij eene proefneming met ongehoornd vee geen
verlies te vreezen , maar wel voordeel te berekenen en te
behalen. Alle berichten over dit vee stemmen geheel met
elkander overeen en de gunstige en voord eelige eigenschappen
er van, zoowel voor melkrijkheid als vetgroei, worden overal
bevestigd.

Numan houdt het hoornlooze rundvee voor rustiger en
zachtaardiger dan het gehoornde vee , beide eigenschappen
die men wenseht voor melkafscheiding , vet- en vleeschgroei;
de melk der hoornlooze runderen is, onder gelijke omstandig-
heden , van beter hoedanigheid en in grooter hoeveelheid :
een ongehoornde koe zou in 237 dagen 474 liters melk meer
opbrengen dan de gehoornde; het procentisch roomgehalte
is bij de hoornloozen meer ; de beleedigingen, die zij elkander
toebrengen, zijn niet zoo gevaarlijk als die dergehoornden enz. 1)
Wijlen de heer Dutröne , die een fransche ongehoornde
veestam , het Sarlabot ras , uit kruising met Suffolk", Angus.
Galloway en Normandisch vee verkreeg, roemt en bevestigt
dezelfde eigenschappen en voegt nog andere daarbij.

De inlichtingen uit deze omstreken, alwaar men zeer
verspreid nog enkele hoornlooze afstammelingen aantreft
van het ongehoornde koetje van wijlen den Gouverneur-
Generaal van der Capellen (1826) , komen met boven-
staande geheel overeen en men verzekert, dat de onge-
hoornden zich gemakkelijker voeden , beter in het vleesch
blijven, terwijl het vleesch meer geregeld doorweven is met
vet, smakelijker in het gebruik en, de koeien, wat wel het
meest zal gelden, tegen hooger prijs verkocht konden worden
aan de Utrecktsche vleeschhouwers dan het gehoornde vee.

In de jaarverslagen der kolonie Nederl. Mettray, alwaar
men in 1866 een stier ten geschenke ontving van het Sar-
labot ras van den heer, Dutröne en zich daardoor een on-
gehoornden veestam verschafte, vindt men dezelfde opmer-
1) Het rundvee, 2e deel, bl. 265—271, bij Loosjes te Haarlem, 1865.

-ocr page 123-

kingen. Vergelijk tevens wat dr. L. Mulder, die zich mede
aan de verspreiding van het hoornlooze vee heeft gewijd,
blijkens de Landb. cour. 1871 en 1872, daarover mededeelt.

Er bestaat dus geen de minste andere reden, waarom men
zich niet even goed en zelfs met meer voordeel van ongehoornd
vee zou kunnen bedienen als van gehoornd, dan de onge-
woonte van het zien van koeien zonder hoorns. Men is de
hoorns bij het rundvee zoo gewoon, dat men zich nu een-
maal een rund niet anders kan voorstellen dan met hoornen
versierd. Waar moest het heen met al de spreekwoorden aan
die hoorns ontleend als het vee geen hoorns bezat ? —

Intusschen, niet allen denken daarover op dezelfde wijze
en onder degenen die er van afzien om de koe bij de hoorns
te nemen, komen wij hier terug op de kudde ongehoornd
vee van den heer Scholten van Aschat te Roosendaal.

Zijne schriftelijke mededeelingen omtrent den oorsprong en
de eigenschappen zijner kudde zijn de volgende:
Zij bestaat uit: 2 koeien, oud 12 jaar.

5 stuks, waarin het 3e kalf ligt.

4 id » » le » » 2% j.

1 stier van bijna 2 jaren oud.

7 vaarskalveren beneden het jaar.

19 stuks.

Deze dieren stammen allen af van de eerste afstammeling
van een in ons land ingevoerde Suffolk koe, en werd door de
eigenaresse daarvan cadeau gedaan aan den heer Scholten van
Aschat. Niettegenstaande dit kalf, toen het daartoe oud genoeg
was, door een gehoornden stier is gedekt, heeft het onge-
hoornde nakomelingen voortgebracht, waarmede de fokke-
rij , hoezeer in bloedverwantschap , kon worden voortgezet ;
daaruit is de genoemde kudde voortgekomen. De heer S. v.
A. heeft daarbij met veel bezwaren te kampen gehad, doch
deze zijn thans opgeheven, hoewel hij bevreesd is, dat deze
zuivere en zeer nauwe bloedverwantschap ten nadeele van
zijne kudde zal uitloopen, waarom hij heeft getracht ander
bloed van ongehoornd vee er in te brengen.

-ocr page 124-

De melkgevende eigenschappen der kudde komen geheel
overeen met hetgeen daaromtrent hierboven in het algemeen
gezegd is. Bij de opgave der hoeveelheid boude men in het
oog dat de streek, waar zij geweid en gevoed wordt, hooge
zandgrond en deels heidegrond is , zoodat de opbrengst op
klei- en veengronden meer zoude bedragen.

3 jarige koeien die slechts eens gekalfd hebben, geven
20—24 liters melk, welke laatste gift niets buitengewoons
is en onder de ouderen zijn er die 28—30 liters geven,
o. a. de moeder (Mariann) van den stier, waarvan de afbeelding
hierbij gevoegd is , gaf dezen zomer 30 liter en een andere
koe, de oudste van den koppel, dus 12 jaar, gaf nog meer,
De hoedanigheid der melk is zeer goed; 12 liters melk le-
veren 5 ons boter.

Ook de vetgroei is uitstekend bij eene voeding met hooi
en pulpe, In Jan. 1873 leverde de vader (Sultan) van den
bedoelden stier, op 4 jarigen leeftijd en bij genoemde voeding,
1044 oude ponden schoon aan den haak.

Deze gemakkelijke voeding en groei is de oorzaak van
eenig bezwaar, misschien wel toe te schrijven aan de bloed-
verwantschapsteelt ; want hoewel de heer S. v. A. stelsel-
matig de dieren niet laat bevruchten voor in het 3e jaar,
zoodat zij tusschen 2Va en 3 jarigen ouderdom het eerste
kalf brengen, heeft hij toch reeds voorbeelden, dat de
spoedige en gemakkelijke vetwording het opnemen van het
kalf eenigszins bemoeielijkt, hetgeen hij verhelpt door ze in
het voorjaar , wanneer zij naar de weide gaan, te laten be-
springen , of wel, door ze tegen dien tijd wat schraal te
voederen. De gewone voeding der dieren is overigens, des
zomers de weide , waarbij de kalveren nog karnemelk ont-
vangen , en des winters pulpe en ;hooi. De melkdieren
worden wat beter gevoed en ontvangen nog lijnkoek of groen.

Ook de heer S. v. A. zegt, dat de boeren over het alge-
meen afkeerig zijn van zijne ongehoornde familie, doch al -
leen wegens het gemis der hoornen. Zij vreezen dat de belgische
kooplieden ze niet willen koopen , maar erkennen toch de

-ocr page 125-

meerdere deugdelijkheid van het ongehoornde boven het
gehoornde vee.

Ten bewijze van deze deugdelijkheid wijst de hr. S. v. A.
op de voorkeur, die de opkoopers van vetgeweid vee gewoon-
lijk aan de ongehoornden geven , en dat men er over begint
na te denken blijkt daaruit, dat zekere v. N., landbouwer in
den polder van Kruisland, van den hr. S. v. A. een stier heeft
gekocht, omdat hij den voorgaanden winter had waarge-
nomen , op verschillende dagen, dat het jong vee, niet
anders gevoed dan met pulpe en hooi, niet alleen vet was
en door de slachters op 300 halve kilo\'s werd geschat,
maar er veel beter uitzag dan zijne dieren, die op dezelfde
wijze gevoed werden.

Terugkeerende naar de afbeelding van den hoornloozen stier,
waarvan de hr. S. v. A. de photographie heeft laten ver-
vaardigen , zoo is het noodig , bij het beoordeelen van dit
dier in het oog te houden , dat het gefokt en gevoed is
op de gezegde wijze, dat het 13 maanden oud was toen
het gephotographeerd werd en dat de geleider er is bij-
gevoegd, om vergelijkender wijze over de ontwikkeling te
oordeelen. Deze, de geleider, is 5% voet lang. De stier
heeft op de internationale tentoonstelling te \'s Gravenhage
in 1872 op den leeftijd van 9 maanden den lsten prijs,
gouden medaille, behaald tegen een afstammeling uit het
Sarlabot ras. Een dito van het Sarlabot ras verloor het
mede tegen den vader van den stier, die de 2de gouden
medaille bekwam en reeds vroeger te Geertruidenberg met
een zilveren medaille was bekroond.

Het ongehoornde vee, dat met ons hollandsch of\' friesch
vee het meest overeenkomt, is het engelsche Suffolk ras,
een uitstekend melkrijk veeras, waaruit ook de heer Dutröne\'s
Sarlabot ras deels is voortgekomen. Beter is het bij eene
beproeving en kruising, zulks te beginnen met Suffolk
dan met de afstammelingen van het Sarlabot ras, om licht
te bevatten redenen. G. J. H.

-ocr page 126-

Traité de la police sanitaire des animaux domestiques
par
J. Reijnal, directeur de Vécole vétérinaire d\'Alfort ,
professeur de police sanitaire et de jurisprudence commer-
ciale à la même école etc.
— Paris\', P. Asselin, 1873. Prix
16 Francs.

De laatste jaren maken een nieuw en leerzaam tijdperk uit
in de geschiedenis der veerampen. Toen, in 1865, de veepest
het westelijk Europa kwam bestoken , waren hare vroegere ver-
woestingen schier door elkeen vergeten en weinig dacht men, dat
die gevaarlijke vijand van den veestapel zich , langs voor hem tot
heden nog ongebaande wegen , zoo sluipend en zoo onverwacht
zou vertoonen.
Ai mochten ook eenige waarschuwende stemmen op
de mogelijkheid van een zoo noodlottig bezoek gewezen hebben ,
die stemmen riepen in de woestijn, en de aangetaste landen stonden
tegen den bestoker zoo niet ongewapend , dan toch met zeer ge-
brekkige weermiddelen. Talrijke slachtoffers waren reeds gevallen,
eer velen nog wilden weten , dat men werkelijk te doen had met
de Runderpest, terwijl anderen de lessen van vroegefën tijd ver-
getende , in den waan verkeerden de kwaal te kunnen fnuiken met
de middelen , die de nieuwere wetenschap , volgens hen , aan de
hand gaf. Schier ongestoord kon de ziekte dan ook aanvankelijk
hare gewone verwoestingen aanrichten en aan den veestapel slagen
toebrengen . waarvan de naweeën nog voortduurden , toen nieuwe
rampen kwamen opdagen en een onzinnige en gruwelijke oorlog ,
tusschen twee groote natiën uitgebroken, aan de veepest ander-
maal de gelegenheid openstelde hare steppen te verlaten , om den
jammer en de ellende in de door den oorlog reeds zoozeer ge-
teisterde landstreken te vermeerderen.

-ocr page 127-

Hoeveel schade de laatste invasiën der Runderpest aan landbouw
<an veeteelt ook hebben toegebracht, die schade is uit een ander
oogpunt beschouwd, toch ook we! leerzaam geweest. Meer dan
ooit te voren wordt er, na die veerampen, ingezien, dat het niet
genoeg is de middelen ter vermeerdering en ter verbetering van
den veestapel te zoeken en te bevorderen , maar dat het even zoo
noodzakelijk mag geacht worden , een zoo belangrijk gedeelte van
den nationalen rijkdom tegen het steeds dreigend gevaar van alge-
raeene besmetting bijtijds te kunnen beschutten en den ondergang
van duizenden veehouders te verhoeden. Het groote nut, ja de on-
misbaarheid eener goed geregelde • Veeartsenijkundige politie be-
hoeft heden voor niemand meer betoogd te worden. In de
preventieve maatregelen , die deze nuttige staatsinstelling aan de
hand geeft, ligt toch het eenige middel om de besmettelijke vee-
ziekten reeds bij hare eerste verschijning snel en zeker te beteugelen,
zonder dat het, in de meeste gevallen, daarbij noodig wordt, de
toevlucht te nemen tot de drukkende repressieve maatregelen, die
vereischt worden , wanneer aan het contagium tijd en gelegenheid
is gelaten, zich in den lande te verspreiden.

Deze en meer andere beschouwingen kwamen bij ons op, na het
lezen van het belangrijk werk van den verdienstelijken directeur
der Alfortsche Veeartsenijschool, J. Reijnal, ons daarbij verheu-
gende , dat wij ten onzent, in de wet van 20 Juli 1870, reeds
verwezenlijkt mogen zien , hetgeen elders nog steeds behoort tot
de
pia vota.

De rang, dien Reijnal, door zijne talrijke en degelijke schriften
op het gebied der wetenschap heeft verworven , is den lezers van
dit tijdschrift genoegzaam bekend. Zijne jongste pennevrucht »
ver-
handeling over de vétérinaire \'politie
" , waarvan de voorrede reeds
in April jl. bij wijze van prospectus , door den uitgever werd ver-
spreid , beantwoordt dan ook geheel aan de goede verwachting, die
men daarvan, bij het lezen dier voorrede, reeds mocht koesteren.
Het werk draagt den stempel van eene grondige kennis en het
bevat niet alleen eene rijke bron van leerzame bouwstoffen en be-
scheiden , maar het is daarenboven met zooveel methode en met
zooveel helderheid geschreven , dat wij het ons tot een aangenamen
plicht maken, dat nuttig boek hier met groote ingenomenheid aan
ie kondigen.

-ocr page 128-

Te recht zegt de schrijver, bij den aanvang zijner voorrede, dat
de veeartsenijkundige politie vroeger nimmer een zoo algemeen
belangwekkend vraagstuk is geweest als thans, omdat de nood-
wendigheid om den veestapel te vermeerderen en te behouden nog
nimmer zoo dringend en zoo algemeen gevoekrwerd als tegenwoordig.

Frankrijk , en men kan er gerust bijvoegen : vele andere volk-
rijke landen in Europa, niettegenstaande de rijkheid hunner natuur-
lijke hulpbronnen, produceeren te weinig vee in evenredigheid tot
de behoeften van hunne bevolking. Deze toestanden nu, maken het
noodzakelijk de rassen der nuttige landbouwdieren te vermeerderen
en leggen verder de verplichting op, ze tegen besmettelijke en doode-
lijke ziekten zooveel mogelijk te beschermen. Aan deze laatste in-
gewikkelde taak heeft Reijnal zijn deel willen nemen en daartoe
zijne rijke ondervinding en veeljarige studie ten algemeene nutte
cijnsbaar gesteld. In eenvoudigen en toch boeienden stijl, wijst hij
aan hoe de besmettelijke veeziekten zich verbreiden, hoeveel schade
zij jaarlijks aan den landbouw in Frankrijk veroorzaken , ten ge-
volge der gebrekkige vétérinaire dienstregeling in dat land, en hoe
dringend noodzakelijk het is, dat hierin de reeds zoolang verlangde
wijzigingen gebracht worden, ten einde de veeartsenijk. politie in over-
eenstemming te brengen met de eischen van den tegenwoordigen tijd.

Vroeger grasseerden de besmettelijke epizoötiën slechts na lange
tiisschenpoozen in de landen, die verre van hare bakermat gelegen
zijn. Het mond- en klauwzeer, de longziekte bleven in eenige
streken beperkt en Frankrijk leerde de veepest eerst kennen na de
groote oorlogen, die het voerde tegen Rusland en Oostenrijk, Vóór
dat Engeland zich gedwongen zag de noodige hoeveelheid slachtvee ter
voeding zijner inwoners, in verre gewesten te gaan aanvullen, had het
nóch de schaapspokken, nóch de tongblaar gekend. Evenzoo
was het
gelegen met de vereenigde Staten van Amerika, met Australië en met
de Kaap, waar de longziekte, vroeger geheel onbekend, zich eerst ver-
breidde, toen zij er door (men zegt) Hollandsch vee werd ingesleept.

Maar, terwijl het noodlottig ontstaan der zoozeer gevreesde
veeplagen eertijds zeldzaam en geheel toevallig was , heeft zulks ,
ten gevolge der verplaatsing van groote massa\'s vee en van de snel-
heid, waarmede het vervoer -er van geschiedt, thans veel menigvul-
diger plaats ; daartoe draagt ook bij de voortdurende vernieuwing
der veekoppels in de stallen en in de weiden , om aan de
steeds

-ocr page 129-

stijgende behoeften der algemeene consumtie te kunnen voldoen ,
terwijl anderzijds, en dit dient vooral gezegd te worden, de gebrek-
kige inrichting der vervoermiddelen , in ruimere mate dan men
meent, de oorzaak wordt van het onderhouden en het verspreiden
der smetstoffen. Wat Frankrijk betreft, toonen de statistieke opgaven
aan, dat in dat land, alleen gedurende de jaren
1866, 1867,1868,
Ï869
en 1872, 1,028,070 runderen, 6,537,052 schapen en 906,847
varkens uit Rusland , Oostenrijk, de vorstendommen en Algerië
werden ingevoerd. Op de voornaamste markten verkocht, wordt
dat vee dan verder naar kleinere steden vervoerd en in den lan-
de verspreid , om daar in de behoeften der vetweiderijen , suiker-
fabrieken en branderijen te voorzien.

Men ziet uit dit alles aan welke gevaren het inlandsch vee voort-
durend is blootgesteld en hoe dringend en gebiedend de noodzake-
lijkheid is , het tegen de vernielende en snelwerkende invloeden
der ingesleepte smetstoffen te beschermen ; van den anderen kant
vorderen de omstandigheden en de toestand van den veestapel in
vele landen, dat men daar voortdurend de toevlucht moet nemen
tot de markten in den vreemde om de inlandsche markten be-
hoorlijk te kunnen voorzien en, zonder aan vele en dringende
belangen te kort te doen, zou het onmogelijk zijn den handel in
vee en in producten of afval van dit, te belemmeren of te schor-
sen. Het vraagstuk, dat zich Reijnal derhalve ter oplossing gesteld
heeft, is het volgende : de eischen eener goed ingerichte veeartsenij-
kundige politie overeen te brengen met de algemeene belangen
des lands. Dit vraagstuk nu heeft de geleerde directeur der Al-
fortsche school, steunende op eene rijke ondervinding en op tal-
rijke en langdurige waarnemingen , naar ons bescheiden oordeel,
in zijn degelijk en duurzaam werk grootendeels opgelost.

Ter inleiding doet de schrijver het gewicht en het nut uitkomen
der veeartsenijkundige politie , verklaart vervolgens de zinverwant-
schap van vele termen, die men in de verschillende schrijvers aan-
treft en gaat dan verder over tot de geschiedenis der gezondheids-
politie van het vee, waarvan de eerste sporen reeds gevonden
worden in Virgilius, Collumella en Yegetius , terwijl zij in den
"Venetiaan Frascator, in 1514, haren eersten wetgever ontmoet
en in Frankrijk voor het eerst een vorm aanneemt in het besluit
van 10 April \'1714 om daar verder over te gaan in de latere de-

-ocr page 130-

creten en beschikkingen van 18 Dec. 1848 , 15 Febr. en 3 April
1849, 3 Mei en 3 Nov. 1851.

Nu volgt het lste Hoofdstuk , waarin de schrijver de bepaling
geeft van het karakter der ziekten, waarop de maatregelen der vee-
artsenijk. politie toepasselijk zijn. Hij verklaart daarin verder
wat men onder
besmetting en wat onder infectie te verstaan heb-
be enz. In het 2e Hoofdstuk worden op meer bijzondere wijze
de epizoötische en de enzoötische ziekten behandeld, hare oorza-
ken onderzocht en het verband nagegaan, dat er bestaat tusschen
haar, de epidemiën en de epiphytiën. De noodlottige gevolgen der
epi- en enzoötische ziekten en hare prophylaxis sluiten dit hoofdstuk.

Het 3de is gewijd aan de vétérinaire politie in Frankrijk;
de verschillende documenten, die eigenlijk dit gedeelte der veeart-
senijkundige wetenschap in dat rijk uitmaken, worden door den
schrijver, wat hun wezen en strekking betreft, zorg. uldig ontleed,
ten einde de maatregelen, die daarin aangegeven worden, in een
der volgende hoofdstukken , op iedere ziekte in het bijzondar te
kunnen toepassen , voor zoover n.1. ze heden nog aan de eischen
der wetenschap voldoen en niet, als ongangbare muntstukken, door
anderen dienen te worden vervangen-

Het 4e Hoofdstuk handelt over de verplichtingen der houders en
hoeders van verdacht of ziek vee , mitsgaders over die der bevol-
king in het algemeen en verder over hetgeen aan de verschillende
autoriteiten en aan de veeartsen zeiven te doen staat, zoodra het
geldt maatregelen te nemen tegen dreigende of ingesleepte smetstof.

In het 5e Hoofdstuk vinden wij een overzicht der algemeene
maatregelen van de veeartsenijk. politie en een onderzoek nopens
de wijze, waarop ze dienen te worden toegepast. Tot in de klein-
ste bijzonderheden en met de meeste nauwkeurigheid wordt hier
alles opgenomen, wat betrekking heeft tot de
aangifte, het onder-
zoek
, de verschillende wijzen van afzondering, de telling, het
schatten, het merken van ziek of verdacht vee, terwijl verder
met dezelfde nauwkeurigheid wordt gesproken over het schorsen
der veemarkten en het oprichten van markten in de nabijheid der
slachthuizen , over de slachterijen aan de grenzen , over het afma-
ken , het begraven van gestorven of gedood vee en eindelijk over
de billijkheid eener voldoende schadevergoeding, waarop de eigena-
ren van gedood vee aanspraak hebben.

-ocr page 131-

De hoofdstukken, die wij tot hieraan met onze lezers doorge-
bladerd hebben , vormen als het ware het eerste gedeelte van het
werk. In het tweede, niet minder belangrijk gedeelte wijdt Reij-
nal twaalf hoofdstukken aan de studie der besmettelijke ziekten
van het vee. Voor zoodanig moeten naar zijn oordeel gehouden
worden :
de veepest, de longziekte, het mond- en klauwzeer , de
pokken bij schapen , de horsepox, de cowpox, het miltvuur,
de chanker ziekte, de parel ziekte, de kwade droes
en huidivorm,
de dierenschurft, het kwaadaardig klauwzeer
en de hondsdol-
heid;
met de meeste zorg worden de maatregelen behandeld die,
op elke dezer ziekten in het bijzonder , toepasselijk zijn.

In het voorlaatste hoofdstuk wordt de ontsmetting besproken en
daarbij gewezen op de beteekenis van het woord
desinfectie , zoo-
als het in pathologischen zin, behoort te wox\'den verstaan.

Het 19e hoofdstuk is eene verhandeling over de wetenschappe-
lijke keuring van het vleesch. Om behoorlijk te kunnen voldoen
aan hetgeen bij de vleeschkeuring , — zal deze zijn wat zij zijn
moet, — gevorderd wordt, is de empiristische kennis door de on-
dervinding in de slachthuizen verkregen , op verre na niet voldoen-
de. De pathologische anatomie, zooals zij in de moderne weten-
schap verstaan wordt, benevens in vele gevallen , de microscoop
en de scheikundige reactieven, zijn bij het onderzoek der dierlijke
weefsels en vochten ten eenen male onontbeerlijk.

En zoo hebben we dan in \'t kort en in de hoofdzaken het be-
langrijk werk van den Heer Reijnal hier aangekondigd. Dit werk
strekt èn den schrijver ,èn der »fransche" wetenschap tot eer ; het
zal niet alleen aan de veeartsen en aan allen die , van verre of
van nabij , belang hebben in den welstand van den veestapel, zeer
welkom zijn , maar ook door hen , die als wetgevers of bestuurders
in den lande de ware belangen van landbouw en veeteelt ter
harte nemen , met vrucht gelezen worden.

Aan het slot van het werk is nog toegevoegd eene gekleurde en
sierlijk uitgevoerde kaart, aanwijzende den loop der veepest in midden-
Europa van af het jaar 1711 tot een harer laatste invasiën, in 1867.

De druk of liever de geheele typographische bewerking van het
boek getuigt van franschen smaak en de schoone engelsche band,
waarin 1012 bladz. kl. Octvo bevat zijn, wijst op engelsche stevigheid.

Roermond, September 1873. A, J. JANNË.

-ocr page 132-

OVERZICHT VAN DE NIEUWSTE UITGAVEN OVER
VEE-ARTSENIJKUNDE EN AANVERWANTE
VAKKEN.

2de halfjaar 1873.

Nederlandsche.

Verslag aan den Koning van de bevindingen en handelingen van
het veeartsenijkundig staatstoezicht in het jaar 1872, — \'s Gra-
venhage , van Weelden en Mingelen. 1873. . . . Prijs
f ?

Duitsche.

Adam, Th., landwirtschaftliche Thierkunde und Thierzucht. Eine
kurze Anleitung zur Beurtheilung der landwirthschaftl, Haus-
thiere nach deren Bau und Form mit Rücksicht auf ihre Nüt-
zungen , sowie zur rationellen Haltung und Züchtung, dann zur
Kenntnisz der wichtigsten Krankheiten derselben mit Einschluss
der thierärztl. Nothhilfe. Mit erläut. (eingedr.) Ilolzschn. (256. S.)
Augsburg, Lüderitz. 1873........... 1 thlr.

Adam , Th., Vétérinairarztliches Taschenbuch. 14. Jahrg. 1874.

(414 S.) Würzburg, Stahel, geb........% thlr.

durchschossen.............1Y6 thlr.

Baumeister\'s , Pferdezucht für Thierärzte, Gestütsbeamte und
Landwirthe. 4. gänzlich umgearbeitete Auflage von
Dir. Dr. A.
Rueff. (226 S. mit eingedr. Holzschnitt.) Stuttgart, Schick-
hardt en Ebner............1 thlr. 6 gr.

Böhm , Doo. J., Die Schafzucht nach ihrem jetzigen rationellen
Standpunkt. Mit färb. Taf. und in den Text gedr. Holzschn.
8-9 Lfg, (bis Seite 469) Berlin, Wiegandt, Hempel en

-ocr page 133-

Parey. . . . ..........jede ,Lfg. Va thlr.

Böhm , C. L., Kurze practische Anleitung für alle Viehbesitzer,
welche ihren Hausthieren in den am häufigsten vork. Erkran-
kungsfällen durch sorgfält. Auffass.g. der sämmtl. sinnlich wahr-
nehmbaren Krankheitserscheingn. m. den dagegen erprobten
homoöpathischen Heilmitteln auf die einfachste Weise u. s. w.
selbst Hilfe leisten wollen. (53. S.) Leipzig , Schwabe. V6 thlr.

Cohnheim, Prof. Dr. Jul., neue Untersuchungen über die Entzün-
dung. (85 S.) Berlin , Hirschwald........24 gr.

Dammer , Dr. Otto , Kurzes chemisches Handwörterbuch zum
Gebrauch f. Chemiker , Techniker, Aerzte etc. 5. Lfg. (bis S. 320)
Berlin , Oppenheim..........jede Lfg. 12 gr.

Darwik , Gh., das vari\'iren der Thiere u. Pflanzen im Zustande der
Domestication. Aus dem Engl, übersetzt v. J.
Vict. Carus, 2.
durchgesehene, u. , berieht. Ausgabe. 1. Bd. mit 43 (eingedr.)
Holzschn. Stuttgartt, Schweitzerbart......3l/3 thlr.

Feser , Prof. John., die Notliwendigkeit der Beform des thier-
ärztlichen Unterrichts in Deutschland, bewiesen durch die Ge-
schichte der Münchener Tbierarztneischule. Vortrag, geh. bei der
Schlussfeier der Königl. Bayer. Central Thierarzneischule am
6. Aug. 1873. (34 S.) Berlin, Hirschwald......8 gr.

Flemming , Dr. Bericht über die 25. Versammlung des Vereins
meckl. Thierärzte und über das Vereinsjahr 1871—72. Lud-
wigslust. 1873. (30 S.)...............

Frey, Rittm. L., das Reitpferd. Erkennen d. Alters, Ankauf,
Pflege , Wartung , Krankheiten u. Trainiren. 2. vermehrte und
verb. Auflage, mit 4 litb. Taf. (52 S.) Darmstadtt. Zernin. Vs thl.

Gestüt-Buch , deutsches. Geschichte und Beschreibung deutscher
Gestüte von J. v.
Schwartz , Rittmstr. und A. Krocker. 2. Bd.
(375
S.) Berlin, Wiegandt, Hempel en Parey. . . 4 thlr.

Gunther, Thierarzt J. A., die Rinderpest, ihre Verheerungen
und ihre Bekämpfung durch praktische Vorbeugungsmittel. Ein
Rathgeber für Landwirthe und Viehzüchter, welche sich vor den
Gefahren dieser Seuche schützen und vor beträchtl. Schaden
bewahren wollen. (63 S.) Leipzig, Wilfferodt.....8 gr.

Gunther , Dir. Prof. Jahresbericht der königl. Thierarztneiscliule
zu Hannover. Herausgegeben von dem Lehrer-Collegium. 5.
Bericht über 1872. Mit 1 (lith.) Taf. Abbildungen (103 S.)

-ocr page 134-

Hannover, Schnorl en van Seefeld.......1 thlr,

Hahn, Kreisthierarzt Carl, 4 Wochen in Mezöhegyes. — Mittei-
lungen über das königl. Ungar. Staatsgestüt daselbst. Mit e.
(lith.) Plane d. Gestüts und
\'1 Futtertabelle (in qu. 4.) gr. 8.
(32 S.) Stuttgart, Schickhardt und Ebner.....% thlr.

Haubner, Mebicinalrath Prof. Dr. G. C., landwirtschaftliche
Thierheilkunde. Die inneren und äusseren Krankheiten der
landwirthschaftlichen Haussäugethiere. 6. vermehrte und verbes-
serte Auflage. 2. Abth. Die äusseren Krankheiten (von S.
374- 824) Berlin, Weigandt und Hempel. . . . thh.

Kompleet.....3ya thlr.

Haubner, Prof. Dr. G. C., Bericht über das Veterinairwesen im
Königreich Sachsen für das Jahr 1872. Herausgegeben von der
königl. Commission für das Veterinairwesen. 17. Jahrg. (179 S.

mit 1 Steintaf. in 4.) Dresden , Schönfeld.....i1/^ thlr.

Hertwig , Prof. Dr. C. H., Praktisches Handbuch der Chirurgie
für Thierärzte, neue vermehrte Auflage. Berlin 18. Verlag von

A. Hirschwald..................

Hüxley , T. H. Handbuch der Anatomie der Wirbelthiere. Deut-
sche vom Verfasser autorisirte und durch original Zusätze des-
selben bereicherte Ausgabe. Uebersetzt von
Dr. F. Ratzel. Mit
110 in den Terxt gedruckten Holzschnitten. (422 Seiten) Breslau

J. U. Kern\'s Verlag...............

Janke , Dr. Heinr., die Schafschau auf der Wiener Welt-Thier-
Ausstellung im Sommer 1873. (51 S.) Prag. Calve. . x/3 thlr.
Jessen , Prof. P., zur Frage über die Reinheit der Race d.
Orlow\'schen Träberpferdes. Aus dem Russ. übersetzt (142 S.)

Wien, Braumüller............l2/3 thlr.

Kaninchen , das zahme, e. nutzbares Hausthier. Leichtfassliche
Anleitung zur Gewinnbring. Zucht desselben. 2. verm. Auflage

(40 S.) gr. 16. Dessau Reissner.........8 gr.

Klingan, Lehr. Dr. Heinr., der Rinderarzt. Eine gemeinverständl.
Belehrg. über die am häufigsten vorkomm. Rinderkrankheiten und
ihre Heilung nebst ein Anhang über Seuchen. (113 S.) Graz,

Leuschner und Lubensky...........16 gr,

KoNHäüSER, Franz, Die Krankheiten des Hundes und deren Be-
handlung. Wien, W. Braumüller 1874...... 28 gr.

Koppe\'s , J. G. Unterricht im Ackerbau und in der Viehzucht.

-ocr page 135-

Mit Koppe\'s Portr. und Biographie. 10 Auflage. Herausgegeben
und durch Zusätze vermehrt von
Prof. Dr. Emil v. Wolff.
4—7 Lfg. (bis S. 496.) Berlin , Wiegand, Hempel und Parey.

jede Lfg. ;..............Y3 thlr.

Zie : bladz. 56 van dit tijdschrift 5e. deel.

Kühn, Prof. Dr. Jul. die zweckraässigste Ernährung des Bindviehes,
gekrönte Preisschrift. 6. verm. u. verb. Auflage. Mit 62 in den
Text eingedr. Holzschnitte v.
Prof. H. Bürkner. (292 S.)
Dresden, Schönfeld. ..........1 thlr. 18 gr.

Lehnert , Hugo , Fingerzeige bei dem Handel mit Nutzvieh,
Beschreibung unser wichtigsten Rindviehracen, Rath bei Aus-
wahl der Race , Kauf und Transport, nebst Anh. »der Sand-
boden und die Rindviehhaltung." (76 S.) Berlin, Wiegandt,
Hempel und Parey. .............1 thlr.

Löll , Dr. L., ein bewährtes Mittel gegen die Bräune der Schweine.
Nebst Anleitung zur Verhütung, Erkennung uud radicalen
Heilung dieser Krankheit. Nach eigenen Erfahrungen für jeden
Landmann verständlich dargestellt. 2. Auflage. (15 S.) Würzburg,
Stuber.................. 6 gr.

Mittheilungen aus der thierärztlichen Praxis im preussischen
Staate. Mit bewilligg. d. Ministeril der landwirthschaftl. Ange-
legenheiten aus den Veterinair—Sanität,s—Berichten der königl.
Regierungn. zusammengestellt von
Prof. C. Müller und Prof.
Dr. F. Roloff. 23.
Jahrg. Berichts .Tahr 1871/72 (188 S.) Berlin,
Hirschwald ...............% thlr.

Moerder, J. v., die Pferdezucht in Rusland. Ein kurzer Ueber-
blick. (16 S.) Wien, Rosner..........4 gr.

Niedschütz, M\'. v. Studien zur Entwicklungs-Geschichte des Schafes.
Ein Beitrag zur allgemeinen Cultur-Geschichte. 3e Heft. —
(230 S.) Danzig, A. W. Käfemann........1 thlr.

Oesterlen , Dr. Fr., Die Seuchen, ihre Ursachen , Gesetze, und
Bekämpfung. Tübingen, H. Laupp. . . . . 3 thlr. 15 gr

Pohlenz, Rob., Kunst u. Methode der Züchtung. (101 S.) Praag,
1874. Calve. ..............% thlr.

Rückert , Dr. E. F., Handbuch der Thierheilkunde nach homoö-
pathischen Grundsätzen. Eine deutl. Anleitung die Krankheiten
der Pferde , Rinder , Schafe etc. sicher zu erkennen und schnell
durch Anwendung der Homoöpathie zu heilen. 3e sorgfältig
Y. 9

-ocr page 136-

durchgeseh. und mit den neuesten Erfahrungen vermehrte Auf-
lage. Mit einer Abbildg. (Holzschnitt taf. (186 S.) Leipzig, Will-
ferodt. . . ..............V3 thlr.

Rueff , Dir. Dr. A. v. Das Pferd in seinen Racen, Farben und
Gangarten. Eine hippologische Monographie. Zugleich Text
für die Wandtafeln zur Darstellung der Racen , Farben und
Gangarten des Pferdes. (102 S.) Ravensburg, Ulmer. . V3 thlr.

RuefF , Dir. Dr. A. v. Wandtafeln zur Darstellung der Racen ,
Gangarten und Farben des Pferdes. Zwei in Farbendruck ausge-
führte Tableaux , gezeichnet und lith. v. C. H. Votteler. Imp.

Fol...................2 thlr.

Ook in Album formaat.

Samuel, Doc. Dr. S., Entzündungsprocess. (90 S.) Leipzig, F. C.
W. Vogel............. ... % thlr.

ScHäFER, J. C., homöopathische Thierheilkunst. Ein ganz eigen-
thiimlich eingerichtetes und dadurch sehr leicht faszl. und schnell
Rathgeb. Hülfsbuch für jeden Viehbesitzer u. s. w. lle verb.
Auflage. Mit einer Abbildung (Holzschnitt taf.) (\'174 S.) Nord-
hausen , Biichting.............3/4 thlr.

Schiffmann , C., Das französische Kaninchen (Lapin) und dessen
rationelle zucht in Deutschland.
3. vermehrte und verb. Auflage.
(23 S.) Berlin , Wiegandt...........8 gr.

Schmid, Regr. Dr. Friedr. Chr. und Fror. Wolfrum , prakti-
sche Anleitung zur chemischen Prüfung der Arztneistoffe und
Chemisch-pharmaceut. Praeparate. Ein method. Leitfaden für
Aerzte, Thierärzte, Apotheker etc. (151 S.) Augsburg, Rie-
ger...................1 thlr.

Schröder , Ch. Frhr. v. , eipiges über englische Fleischschafe.
(24
S.) Hamburg.............% thlr.

Schwabe , Dr. Wilmar , Illustrirter Hausthierarzt. Die innerl. und
ausser 1. Krankheiten der Pferde , Rinder, Schafe , Ziegen etc.
und d. Federviehes, die Verhütung und Behandig. derselben
nach den Grundsätsen der homöopatb. Heilmethode, 3e Auflage.

Mit 50 Abbildungen (eingedr. Holzschn.) (475 S.) Leipzig,
Schwabe, cart. ........1 thlr. geb. iy4 thlr.

Vogel , Prof. Dr. Ed. Jul., Lehrbuch der physikalischen Diagnostik
der Krankheiten der Hausthiere, Zum Selbststudium für Thierärzte.
Mit 25 in den Text. gedr. Holzschn. (520 S.) Stuttgart 1874.

-ocr page 137-

Neff. ..................3 thlr.

Weidenhammer , Generalsekr. Dr. Rud., Thièrproductionslehre
(118 S.) Leipzig, Quandt und Händel. ......24 gr.

Fransche. •

Clarapède, Ed., Recherches sur la structure des annélides séden-
taires. Avec un portrait et 15 planches chromolith. gr. 4.
(199 pp.) Basel............1 thlr. 18 gr.

Huart du Plessis. La Chèvre, gr. 12. Libr. agricole. 1 fr. 25 cent.

Lenoble Du Teil , Jules. — Etude sur la locomotion du cheval
et des quadrupèdes en général , considérée dans ses rapports avec
l\'équitation et la représentation des quadrupèdes à toutes les
variétés de ces allures, gr. 4. avec pl.......12 fr.

Pinel , Honore. Le cheval usuel ou demi-sang ; ses producteurs ,
son élévage , etc. gr. 8.........3 fr. 50 cent-

Richard (du Cantal) , A.. , Dictionnaire raisonné d\'agriculture
»

et d\'économie du bétail suivant les principes élémentaires des
sciences naturelles appliquées. 2e édit. 2 vol., in 8. . .16 fr.

Robin , Ch. Prof, d\'histologie à Paris. Anatomie et physiologie
cellulaires ou des cellules animales et végétales, du protoplasma
et des éléments normaux et pathologiques qui en dérivent
640 pag. avec 83 fig, intercalées dans le texte. Paris 1873.
Librairie J. B. Baillière et fils..........16 fr.

Salle , J. B. V. — Recherches sur la nature des affections
typhoïdes du cheval. In 12........3 fr. 50 cent.

Soubeiran, E. — Traité de pharmacie. 8e édition entièrement
refondue par J.
Regnauld. In 8. 2 vol. avec fig. Librairie de
G. Masson................19 fr.

Villeneuve, Flayosc. le Cte H. de. — L\'unité dans la création
et les limites actuelles dans la variabilité des espèces. —• In 8.
J. B. Baillière et fils..............2 fr.

J. J. Hinze.

-ocr page 138-

GEMENGDE BERICHTEN.

Prof. Goubaux van de Alfortscbe Veeartsenijschool is door
de geneeskundige academie te Parijs, ter vervanging van den
overleden Veearts U. Leblanc, onder liare leden opgenomen.

Den 20. October waren er 50 jaren veiioopen, sedert Dr. C.
H. Hertwig het professoraat aan de Veeartsenijschool te Berlijn
had aanvaard. De Koning van Pruisen, zijne belangstelling
in het heugelijk feest, dat bij die gelegenheid aan de school
werd gevierd , willende doen blijken en tevens aan den waar-
digen Nestor onder de Veeartsenijkundigen Zijne hooge er-
kentelijkheid betoonen, voor de diensten aan den lande en
aan de wetenschap bewezen, liet, door eenen Ho ogen Amb-
tenaar , aan den jubilaris het
Officiers Kruis van den Rooden
adelaar
overhandigen.

Bij gelegenheid van het 100 jarig bestaan der Veeartse-
nijschool te Koppenhagen werden de proff. Stockflet en Fren-
chen tot ridders der Orde van Danebrog, prof. Jessen te
Dorpat en Hering te Stuttgart tot kommandeurs 2e. klasse
dierzelfde orde benoemd, terwijl de Staatsraad en Veeart-
senijk. Bendz het onderscheidingsteeken erlangde van Burger
v, Danebrog.

Aan de Veeartsenijschool te Alfort, zal op de hoofdbinnen-
plaats het marmeren standbeeld geplaatst worden van Clau-
dius Bourgelat, de stichter der eerste Vee-artsenijschool.

Het blok marmer, waaruit dit standbeeld zal vervaar-
digd worden, is een geschenk van de »Administration des
Beaux-Arts" te Parijs.

De Heer A. T. Verhaar, Prosector aan \'s Rijks Veeartsenij-
schopl, heeft van Z. M. den Keizer van Oostenrijk de wel-
verdiende onderscheiding ontvangen, van het gouden kruis

-ocr page 139-

van verdienste met de kroon, voor de inzending naar de
Weener Tentoonstelling van zijne gipsafgietsels en praepa-
raten van pathologisch-anatomische voorwerpen , in het bij-
zonder de Runderpest betreffende. Zij zijn aangekocht voor
een landbouwschool en eene gelijke collectie is gevraagd
voor de landbouwschool te Pesth.

NECROLOGIE.

Auguste IJvart, oud inspecteur der Veeartsenijscholen in
Frankrijk, is, kort geleden, in hoogen ouderdom overleden.

VESTIGING EN VERPLAATSING
YAN VEEARTSEN.

Door de benoeming van den heer Prakke tot districtsvee-
arts voor het veeartsenijkundig staatstoezicht in Friesland, is
de betrekking van stadsveearts te Leeuwarden vacant geko-
men. Onlangs is daarvoor benoemd de heer Bosscher, veearts
te Yeendam, die deze benoeming niet heeft aangenomen en
*n zijne plaats is daarop gekozen de heer M. Verdenius ,
veearts te Dokkuru. Dokkum vacant met tractement.

De in Juni jl. geëxamineerde veeartsen zijn gevestigd als
volgt:

de heer A. van der Meulen te Apeldoorn ,

» H. van Staa
» J. Hoogland

« » E. A. Kok

» T. Folmer
» J. Jansma

» Sneek,
» \'s Heerenberg,
» Haarlemmermeer ,
» Joure,
» Rotterdam.

-ocr page 140-

VERKLARING DER AFBEELDINGEN.

Plaat I.

A. Linker neusgroeve.

B. Snuit.

C. Rechter oor.

D. Tong.

E. Onderlip.

F. Oogblaas.

G. Linker oor.

H. H. Maag en darm.

I. Mesenterium.
K. Huidaanhangsel.

Het in den tekst vermelde ruggemergszakje is niet afgebeeld.

Plaat 13 en III.

A. Snuit.

B. Oogblaas,

C. Linker oor.

Plaat IV.

Een ongehoornde stier van den Heer Scholten van Aschat te
Roosendaal.

-ocr page 141-
-ocr page 142-
-ocr page 143-

Strophocephalus.

-ocr page 144-
-ocr page 145-

AllIil. ôy. wmaiuJlof-lith. ü i:c

On geho or ix de S tier
van de ist Heer Schölten va n A s chat.

à

-ocr page 146-
-ocr page 147-

ï?ts OXX Jjls.\'HJOlCS.©

Traumatische Tetanus.

Door F. W. VAN DÜLIV1,

Veearts te Eist.

Een 8jarig merriepaard toonde hevige pijn in den linker-
achtervoet. Drie dagen geleden had men voor \'t eerst
kreupelgaan ontdekt. Bij onderzoek bleek , dat de hoornzooi
was losgeweekt door een troebel daaronder verzameld vocht.

Nadat ongeveer y3 gedeelte der zool (voor zoover los) was
weggenomen, werd als oorzaak ontdekt een kleine, ronde,
met onregelmatige randen voorziene wond, van een halve
c.M. diepte, in den buiten-steunsel hoek. Waarschijnlijk had
een voor eenige dagen ingetrapten spijker hiertoe aanleiding
gegeven. Een doelmatig ijzer en behandeling mei? acid. phe-
nyl. had in 6 a 7 dagen geheele genezing ten gevolge.

Ongeveer een week hierna werd mrj bericht, dat \'t inmid-
dels weer in gebruik gestelde paard, kreupel ging, doch
thans aan 7t rechter achterbeen. Den volgenden dag vond
ik \'t paard met een zeer gespannen, wijden gang in de ach-
terbeenen en verminderden eetlust, welk laatste verschijnsel
reeds een paar dagen \'t geval was geweest. Een dag later was
de beschreven gang ook in de voorbeenen waar te nemen.
De eetlust bleek echter niet te
verminderen, eerder \'t ver-
mogen
om te kauwen en te slikken. De pols was nor-
maal en de ademhaling een weinig versneld. Op den na-
middag van dezen dag, direct na eene prikkelende in wrij-
ving der huid, kreeg het dier een hevigen krampaanval van
bijna alle spieren, \'t viel en lag onder hevigen angst, ver-

V. 10

-ocr page 148-

draaien der oogeix, buitengewoon benauwde ademhaling, on-
geveer 10 minuten, waarna, door het weer op de been te
helpen, na aanwending van koud water op de ingewrevene
plaatsen, genoemde verschijnselen langzamerhand bijna geheel
verdwenen.

\'t Dier stond daarna tamelijk rustig onder de volgende ver-
schijnselen: Wijden stand der voor- en achterbeenen, gestrekte
hals en staart. Alle spieren, voor zoover zichtbaar, waren
zeer gespannen en hard. De mond was moeielijk zoover te
openen dat men twee vingers op elkaar tusschen de laden
krijgen kon; de tong hard en niet te voorschijn te halen ; de
neusgaten wijd open, waren, evenals de ooreii, stijf en hard.
De blik starend, de pupil zeer verwijd en de temperatuur
der huid koud.

Beloop en behandeling. Gedurende de eerstvolgende twin-
tig dagen was \'t aantal polsslagen bijna aanhoudend ver-
minderd (30—40), heel zelden vermeerderd (70—80). De
ademhaling daarentegen was aanhoudend versneld (50—60),
soms buitengewoon, vooral \'s avonds (88). De ontlasting van
mest was vertraagd, die van urine geschiedde de eerste 3 da-
gen slechts met behulp van een catheter. \'t Paard verma-
gerde sterk en viel meermalen, vooral in \'t laatste gedeelte
van dit tijdvak, van uitputting neer, waarop telkens de bo-
ven opgegevene verschijnselen zich herhaalden, echter ook
even spoedig verdwenen, zoodra \'t dier weder stond. De
temperatuur der huid bleef gedurende \'t geheele verloop eer
koud dan warm, slechts waneer de patiënt geruimen tijd had
liggen spartelen, brak hem \'t zweet hier en daar uit. De
stal was van zeer weinig stroo voorzien, uit vrees voor strui-
kelen, aangezien de beenen bijna niet gebogen konden wor-
den, overigens zoo stil en donker mogelijk gemaakt, \'t Voed-
sel gedurende dit tijdvak, verstrekt, bestond uit een krach-
tige dunne slobbering, met strenge onthouding van alle vaste
voedingsmiddelen, niettegenstaande hierin grooten trek be-
stond. Het slikken der slobbering ging in den regel zeer
moeielijk en zeer dikwijls volgde daarop hevig hoesten.

-ocr page 149-

De eerste 8 dagen werden eenige malen daags klisma\'s
aangewend, bestaande uit een sterk aikooksel van tabak. In
de eerste dagen bard gebald, bleef de mest toch gedurende
\'t gebeele verloop de gebondenheid van stal-koemest behou-
den en werd er dus geen bepaald dunne mest ontlast.

De behandeling bestond in \'t volgende: eenige malen daags
inwrijving der wangen en keel met een zalf, bestaande uit
estr. belladon. spir. en Axung porcin. en verder in sub-
cutane injectien van aeet. morph. en sulph. atrop. op de

wijze

als volgt:

le dag 5 grein acet. morph.

2e

13 »

» » in

2 maal: voor- en namidd.)

3e

9 »

» » -j-

2 grein

sulf. atropin.

4e

15 »

» » y>

1 »

» »

5e

voorin. 10 »

» >) »

1% »

» »

»

namid. 5 »

» » »

1 »

» »

6e

14 »

» » »

iv2 »

» »

7e

i1/* »

» »

8e

iva »

» »

9e

voorm.

2 »

» »

»

namid.

1 »

» »

10e

iv2 »

» »

12e

1% »

y> »

14e

lya »

» »

16e

1 »

y> »

Een paar dagen na de laatste injectie begonnen enkele
verschijnselen langzamerhand terug te treden, o. a. de ver-
snelde ademhaling en trismus; de pols, hoewel zwak, was
overigens normaal; \'t getal ademtochten nam zoo sterk af,
dat er, eenige dagen na verloop van meer genoemd tijdvak
slechts 14—16 te tellen waren. De moeielijkheid in \'t slik-
ken bleef nog verscheidene dagen eenigszins bestaan en het
opstaan kon eerst na 8 weken zonder hulp geschieden.

-ocr page 150-

Practïscfoe gevallen.
Door F. A. DEIJERMANS.

Veearts le kl. te Dirksland.

1. Vergiftiging, door Zwavelwaterstofhoudend drinkwater,
met doodelijken afloop.

, In de maand Augustus A. P. werd mij een merrieveu-
len van gekruist Oldenburgsch-Clevelandsch ras ter behande-
ling aangeboden van den Heer Johs. Born, bouwman te Mid-
delharnis. Dit paard stond, ongeveer 14 dagen na gespeend
te zijn, op stal met groene klaver en haver als kortvoeder,
had ruim 13 weken gezogen, was kloek, schoon gevormd
en zonder gebreken. Sedert het op stal was gekomen, was
het sterk afgevallen, hetgeen men aan het speenen toe-
schreef. Eindelijk, bij mijne komst, at het weinig en
dronk nagenoeg niets, lag veel, en wanneer het stond,
nam het eene treurige houding aan ; de oogen stonden flauw,
eenigszins diep. Verder nam men waar: bonzende hartslag,
kleine en versnelde pols, bleeke en kwalijk riekende ontlas-
ting, opgetrokken flanken en over het geheel lusteloosheid.
Ik diende amara en resolventia toe, met gevolg dat zij twee
dagen later eenigszins verbeterde, ofschoon de ontlasting
dun, met onaangenamen reuk en aasachtig werd; ik liet
den derden dag eene inf. flor. cham. vuig. met vinum opii
aromatic, toedienen, waarop de eetlust zeer verbeterde. —
Des avonds had de patiënte wederom als in den beginne van
den staltijd, ten naasten bij een emmer water gedronken en
den daarop volgenden morgen was zij bij mijne komst reeds
overleden. Deze plotselinge dood bevreemdde mij zeer. Ik
kon, hoeveel belang ik er in mocht stellen, de sectio cada-
veris niet bijwonen, en moest mij vergenoegen met de op-
gave van den vilder, en deze deelde mij mede, dat de dar-
men en de maag eene bijzonder roode, zelfs op enkele plaat-
sen violette kleur hadden, de nieren waren donker van kleur
en week.

-ocr page 151-

In diezelfde dagen, waarvan hierboven gesproken is,
kwamen de melkkoeien van denzelfden eigenaar \'s avonds
op de afgeheinde mestvaalt overnachten, om over dag op de
stoppelvelden en grepskanten geweid te worden; er was bui-
tenwater in de polders ingelaten, dientengevolge was het
slootwater bijzonder zout; vandaar dat deze runderen \'s avonds
gretig het opgepompte welwater, dat men voor haar klaar
zette , dronken.

Nu was de melk , welke men namiddags melkte , volkomen
goed, maar die van \'s morgens totaal onbruikbaar; reuk en
smaak was sterk en onaangenaam, zelfs na het koken van
de melk.

Het was de oplettende vrouw des huizes, die op het drink-
water bedacht werd en verzocht, om de koeien uit eene
andere plaats te laten drinken, met het gevolg, dat de melk
goed bleef. Deze bevinding aan den Heer A. Korteweg,
Geneesheer aldaar, mededeelende, raadde deze haar aan, een
flesch vol versch opgepompt water aan den Heer A. Teepe
Apotheker te Middelharnis te geven , tot onderzoek; op reuk
en smaak reageerde deze direct zwavelwaterstof en bevond,
dat een flesch vol voldoende zoude zijn, om een jong dier te
doen sterven. De raad werd gegeven, eene luchtkoker
in de wel te plaatsen. Bovendien liet de eigenaar door
goten en buizen al het regenwater, dat van de schuur konde
gezameld worden, in de wel loopen; nauwelijks hiermede ge-
reed zijnde, kwam de regentijd van dezen nazomer, als wan-
neer dit bericht mij eerst werd medegedeeld.

De wel was in de schuur en geheel toegemetseld.

II. Braking bij een paard.

In de maand September 1.1. werd mij een paard ter be-
handeling aangeboden door Evert Witte, landbouwer te
Ouddorp.

Het was een zwaar, zesjarig ruinpaard, sterk gevoederd,
en zag er welgedaan uit. Op eens zag de eigenaar, dat het
paard niet konde eten, en was hij verplicht de kribbe schoon

-ocr page 152-

te maken, aangezien het kortvoeder bezoedeld was met slijm,
dat door den neus en den bek als het ware werd opgestooten.
Bij mijne komst zag ik hetzelfde verschijnsel; behalve slijm
ook gekookte garst, hetgeen de eigenaar dienzelfden och-
tend had toegediend; ik gaf pulv. opii 4, carbon, sodae 12,
twee malen daags, waarop patiënt, na de derde gift, niets
meer opgaf. Op den derden dag verwisselde ik de carb. sodae
met ipecacuanha en verklaarde hem den vierden dag voor
hersteld. Tot heden heeft de eigenaar het paard als voor-
heen goed laten werken en niets meer bespeurd.

Hierbij moet ik nog voegen, dat het een vroolijk en dar-
tel dier was, terwijl het bij zijne ongesteldheid afgetrokken
en steeds met den kop naar clen grond hangende was. Tegen
het braken, toonde het onrust, trippelde heen en weder, en
was , na veel of weinig gebraakt te hebben, een wijle rustiger,
at traag klaverhooi, en spoelde meer den bek, dan dat het
dronk uit clen emmer , welke steeds bij de krib gehouden werd.

Het braken ging als gewoonlijk met eene samentrekkende
beweging van hals en buikspieren gepaard en de hoeveel-
heid wisselde zeer af, naarmate het voedsel of drank opge-
nomen had; soms was de opgebraakte hoeveelheid ruim een
emmer vol, overigens een hoeveelheid van y2 a 1 kan, naar-
mate het vastere stoffen waren.

Volgens den eigenaar zag hij steeds bij eiken drank be-
terschap volgen, zoodat na de tweede gift er wel eenig vocht
uit den neus vloeide, doch met geringe beweging van den
aals enz. en zonder dat er vaste stoffen bij waren.

III. Influenza in den winter van 1872 op 1873 op het eiland
Goedereede en Overflakkee.

De herfst van het jaar 1872 was regenachtig en koud,
de werkpaarden hadden veel geleden en niet minder de jonge
paarden, welke tot laat in de weide liepen. Catarrh en des-
zelfs gevolgen bleven niet achter; onderscheidene gevallen
van maag- en darmcatarrh deden zich voor, tot eindelijk half

-ocr page 153-

November in eenige stallen zich bronchitis openbaarde.
Dit was het geval bij de heeren veehouders A. Bosschieter,
L. v. Beek Lz. en L. v. Es Jz., onder de gemeente Melissant,
G. Bosschieter, Js. Roodzant, onder Dirksland, en D. v. Weel
Az. en L. A. v. Weel te Middelharnis, te zamen ongeveer
140 paarden , zoowel ouden als jongen.

Op de meeste stallen was ongeveer de helft, op enkele een
derde, op een waren allen aangetast; op dezen stal stonden
22 stuks , waarvan de helft beneden de vier jaren oud.

Een driejarige merrie werd eerst aangetast met catarrh. in-
testin., welke spoedig herstelde ; weldra volgde echter een droge,
scherpe hoest met een klinkenden toon, bezwaarde ademhaling
met een zagend geruisch, verminderden eetlust, hangenden
kop of steunende in de krib , ongelijkmatig zweeten, pols
ruim 90 slagen , temperatuur 40 tot 41°, hartslag onvoel-
baar in de drie eerste dagen, later allengs merkbaarder;
al de verschijnselen van bronchitis namen toe, en herstelden
volkomen binnen den tijd van 14 dagen, — ofschoon het
paard in omvang veel verloren had en, dit eerst langzamer-
hand bijkwam. Er waren wel drie weken verloopen.

Bij een tweejarigen ruin ging de ziekte gepaard met long-
ontsteking , ongeveer 8 dagen nadat hij ongesteld was ge-
worden ; aanvankelijk herstelde de patiënt onder verschijnselen
van bronchiaal-catarrh; de eetlust was toegenomen, de hoest
losser en de kritische afscheiding trad in ; doch den 12 den dag
nam de temperatuur toe, bereikte 42°, ademhaling versneld,
de tusschenribbige spierbeweging zichtbaar, buik opgetrok-
ken , de mest klein gebald , wankelende beweging ; het paard
stierf in den vorm van influenza den 17den dag. De lijk-
opening leverde borstwater en hepatisatie der longen.

Een 6-jarige , veulen dragende merrie met bronchitis en
maag-catarrh, welke laatste spoedig herstelde, de bron-
chitis langzamer, met veel ontlasting van slijm uit den
neus.

Een jaarling , merrie , kreeg plotseling eene hevige zwelling
onder de kaak, nadat zij een paar dagen lusteloos was geweest

-ocr page 154-

en traag in het eten; deze zwelling week langzamerhand
zonder abcesvorming.

Op een der andere stallen zag ik een paar gevallen van
neus-catarrh.

Bij bovengemelden Heer D. v. Weel Az. waren twee
tweejarige paarden aangekocht op de (rorinchemsche markt;
beiden hadden veel geleden en in de weide geloopen; ook
de reis per stoomboot was zeer ongunstig; zij waren bezet
met lange haren, dikke afhangende buik, weeke huid, en
bij een er van was de rug, lenden en kruis bedekt met
escantematischen uitslag. Nadat zij ongeveer drie a vier
dagen op stal waren geweest, bemerkte men een scherpen
drogen hoest, welke soms zoolang aanhield, dat zij zicht-
baar afgemat waren, de eetlust was traag, met zichtbare
afmagering, de gang wankelend, de ademhaling werd moeielijk,
de hartslag duidelijk — eindelijk zelfs aan beide zijden voelbaar,
de hoest klinkend, ontlasting eerst spaarzaam , later week,
van dun, bloederig en slijmerig vocht met afgestooten slijm-
vliesbekleedsel, zweeten enz., tot zij den 14en en 17en dag na
de eerste verschijnselen der ziekte stierven.

Deze stal was warm en in den beginne bijzonder stoffig ,
aangezien men met de machine dorschte en de vloer voor de
ruiven der paarden lag; dit hinderde de beide patienten
uitermate. Deze en andere hindernissen werden opgeruimd
en alles werd aangewend tot eene goede verzorging van de
overige paarden , met dat gelukkig gevolg, dat er geene ver-
dere ziektegevallen werden waargenomen.

Bij pneunomie werd tart. emet. met of zonder merc. dulc.
gegeven, later resolveerende en expectoreerende middelen.

De keel of borstwanden werden met ol. terebinth. camph.
en het geheel lijf met stroowisschen gewreven.

Bij gastritische toestanden gaf ik sulph. sodae en kleine
giften merc. dulc., klisteeren van ol. linii met inf. flor.
cham. Bij slappen en weeken mest inf. flor. cham. en kleine
giften laud. liq. Syd.

Bij laryngitis en traeheitis, goed omwikkelen met wollen

-ocr page 155-

lappen, inwrijven met nngt. merc. en bij hevige pijnen»
met bijvoeging van est. hyosciam., later linimt. vol.

In het algemeen is aangeraden het zorgen voor versche
lucht, reinhouden der stallen, goed voedsel, haver , paar-
dewortelen en goed hooi; zoo mogelijk het drinkwater ver-
zachten met een weinig meel, en sommige slobbering met
meel en tarwezemelen; wanneer het slikken moeielyk valt,
dampbaden van warm water.

Bij neus-catarrh inwendig resolventia en adstringentia en
inspuitingen van solut. nitr. argent.

Bij diarrhae opium in deeoct. et inf. van alth. en flor. cham.
en in hardnekkige gevallen nitr. argent.

Toen ik meende, dat deze epizootie geweken was , zag ik
nog onderscheidene gevallen van abcesvorming aan de na-
velstreek, onderbuikstreek, borst en voorborst en in een enkel
geval aan den voorarm ontstaan, ook metastatische zwellin-
gen der gewrichten, die meestal hardnekkig waren.

Bronchitis duurde in den regel 14 dagen en sommige
waren , nadat zij hersteld en blijkbaar gezond waren, drie
tot vijf weken nog dun en slap ; enkele dieren, in gevallen
met geringe longontsteking, waren zoo sterk vermagerd, dat zij
na acht weken nog niet tot den vroegeren toestand kwamen.

Opmerkelijk was het, dat op den stal van den Heer G.
Bosschieter er niet een gezond bleef en binnen acht dagen
allen aangetast waren. Vooral de jonge paarden, drie- en
tweejarige het hevigst; van de vijf veulendragende merriën
was er een het ergst aangetast; van de vier jaarlingen kwam
er een slechts met zwaren hoest, zonder verdere merkbare
storingen af.

Hoewel deze stal verre de beste en ruimste was , liep er
een hevige luchtstroom door. Dat gebrek werd hersteld, maar
te laat.

Ook zijn mij nimmer zoovele gevallen van hoefontsteking,
rotstraal en rap voorgekomen als in deze lente; de meeste
kwamen op de stallen voor, die weinig aan bronchitis
hadden geleden.

-ocr page 156-

IV. Bloedspuwing bij een \'paard.

Op den 3 Febr. dezes jaars werd ik in den morgen bij een
7jarig ruinpaard geroepen , toebehoorende aan S. Plooster ,
landbouwer onder Sommelsdijk.

De patiënt had den 31 Januari buitengemeen moeten trek-
ken op slechte binnenwegen met diepe en ongelijke sporen,
daarbij was het weder guur en koud.

Daags na den arbeid was het paard onwel, zooals men
zich uitdrukte, en den daaraan volgenden dag bijzonder afge-
trokken , met weinig eetlust, steeds achteruitstaande en op
den halster hangende.

Op den morgen van mijn komst zag men veel bloed in en aan
de wanden van de krib, tegen den muur, waartegen het paard
stond, en de buik en borst waren als het ware met bloed be-
smeerd, vooral tegen de rechterborst; de beide neusgaten waren
vol bloederig schuim. Men vertoonde mij stremsels van onge-
veer 15 a 20 grammen, welke men in de krib gevonden had.

Patiënt stond soms slaperig of lichtte het hoofd omhoog,
langzaam achterover wat naar de rechterzijde, zakte vervol-
gens met het geheele lichaam als het ware achterover in-
een met gesloten oogen, en sprong clan als verschrikt wak-
ker, ging naar de krib, strekte den hals recht uit, at een
weinig en herhaalde alsdan de vorige beweging.

De pols was groot en onregelmatig van 33 tot 45 slagen ;
de hartslag moeielijk voelbaar , de ademhaling versneld en
moeielijk ; de buik opgetrokken; bij de geringste beweging was
het dier afgemat, enkele malen brak een onregelmatig zweet
uit, het haar stond dqf en overeind, de temperatuur van de
huid was over het geheel koucl, in den anus 39° ; patiënt was
groot en sterk, 7 jaren oud en van een bedaard temperament.

Dat hier eene scheuring of barsting in de longen plaats gehad
had, was mijne overtuiging, en de kleur van de ontlaste bloed-
massa , licht en donkerrood, was zoo arterieus als veneus.
De hoeveelheid bloed, welke het ontlast heeft, kon ik niet ge-
noeg bepalen, wel wetende, dat het eene groote vertooning

-ocr page 157-

maakt. Ik cleed eene aderlating van ongeveer 6 pond, die
den patiënt zeer verlichtte en de beweging met het hoofd deed
ophouden. Deze toestand hield ruim een uur aan. Vervolgens
diende ik patiënt drie poeders toe, elk uit tart. emet. 4, nitr.
potass. 24, pulv. sein. lini 8, bestaande, om de drie uren een
poeder met lauw water in te geven.

In den namiddag, ongeveer 4 uren, hoestte patiënt dikwijls,
hing met het hoofd laag op den grond ; uit den neus vloei-
den dunne stralen bloed en met het hoesten kwam telkens
schuimend bloedstremsel, waarbij hij zeer benauwd was.

De temperatuur was 41°, het dier rilde over het ge-
heele lichaam, en toen het warm werd, liep er het meeste
bloed uit den neus. Deze ongelijke toestand van koude en
warmte was vervolgens na nauwkeurige waarneming gedu-
rende 1 a iya ure tusschenpoozend. Ik liet om de drie uren
elix Hall. 12 op eene flesch decoct. sem. lini toedienen,
waarop den 4 Febr. veel beterschap volgde. De patiënt was
vlugger en toonde goeden eetlust, Het laatste medicament
werd herhaald, drie malen daags.

Tegen den avond nam de koorts toe en dit duurde twee uren
zonder opgeven van bloed; deze toestand herhaalde zich den 5
Febr. weder tegen den avond en toen kwam er uit de neusvleu-
gels een bloederig schuim; de koorts duurde ongeveer drie
uren, waarna patiënt rustig werd en geregeld bleef eten. Op
den 6 Febr. gaf ik sulph. chinin. bas. 8, acid. sulph. 4, aq.
com. 90, om de twee uren l/3 in te geven met water. Sedert
is de koorts niet meer waargenomen en is de patiënt aan
de natuur overgelaten.

In de eerste dagen streng diëet, slobbering van garste-
meel; later een weinig haver eu dagelijks ongeveer drie pond
hooi, later na het wegblijven der koorts gewoon voedsel, dat
bestond uit het kort van den dorschvloer en lucerne hooi om
het van lieverlede tot zijn normale hoeveelheid te brengen.

Op den zesden dag na mijne komst zag ik eenig etter-
achtig slijm aan den neus, hetgeen met het hoesten werd uit-
gestooten, dat na den 8sten dag niet meer werd waargenomen,

-ocr page 158-

waarop ik de patiënt bij eenigszins goed weder een paar malen
daags in de vrije iuelit liet afstappen. Den 14 Febr. kon ik
niets meer waarnemen en hem voor hersteld opgeven.

Draaiziekte onder de Schapen. Hydrocephalus hydatldeus.
Door E. L. VAN MERVENNEE,

provinciaal veearts te Goes.

Op den 18 Maart 1869, werd mijne hulp ingeroepen door
W. de Pouw, schaapherder in den Wilhelminapolder. Bij
mijn bezoek deelde de herder mij mede, dat onder zijne
schapen (allen éénjarige lammeren,) eene ziekte heerschte,
volgens zijn zeggen deuzigheid; dat er in den loop van dit
jaar vijftig en in het vorige jaar ruim zeventig lammeren aan
die ziekte gestorven waren. Ik vooronderstelde, uit de ver-
schijnselen aan de nog zieke schapen waar te nemen, met
de draaiziekte te doen te hebben. Op mijne vraag aan den
herder, of hij, bij de gestorven en afgemaakte schapen, ook
blaaswormen in de hersenen had gevonden, deelde hij mij
mede, dat bij alle door hem geopende schapen blaren in
de hersenen waren gevonden, doch geene wormen. Daar
toevallig dien morgen een lam gestorven was, had ik het
genoegen, den schedel door middel van eene zaag te kunnen
openen, en vond werkelijk eenige blaren op de oppervlakte
der hersenen, die met eene heldere vloeistof waren gevuld,
en waarin zich eenige zeer kleine witte vlokjes vertoonden.
De kersenzelfstandigheid was op die plaats ingedrukt en
geatrophieerd.

Volgens zeggen van den herder geschiedde het draaien
het meest naar die zijde, waar hij de blaren had gevonden;
bij enkele kon hij ze aan den schedel voelen, daar hij op
die plaats met den vinger kon indrukken. Een schaap zeide
hij, er van genezen te hebben, door met zijn mes den weeken
schedel te doorsnijden.

Daar de herder meende, dat de oorzaak van deze ziekte

-ocr page 159-

bestond in het vatten van koude, verzekerde ik hem, dat
dit niet de oorzaak kon zijn, maar dat wellicht zijn hond de
aanleiding van deze noodlottige ziekte was. Hierop wenschte
hij eene nadere verklaring. Ik trachtte hem zoo duidelijk
mogelijk uit te leggen, dat in de blaren, door hem in den
kop der schapen gevonden, wel degelijk wormen aanwezig
waren, dat dit hersenblaaswormen (coenuris cerebralis) zijn,
en dat deze zich ontwikkelen uit de larven van den band-
worm van den hond (taenia coenuris). Ik legde hem de gan-
sche metamorphose uit en de wijze , waarop de bandworm van
den hond zich tot hersenblaasworm bij het schaap ontwikkelt.
Met open mond luisterde hij naar mijne verklaring en scheen
er wel geloof aan te hechten, doch was niet te overtuigen,
dat zijn hond de oorzaak kon zijn, daar hij nog nimmer
bespeurd had, dat die wormen ontlastte !

Ik sloeg hem voor, zijn hond eenigen tijd af te zonderen
en dezen eens flink te laten purgeeren, ten einde de wormen,
wanneer zij mochten aanwezig zijn, af te drijven; doch hier-
van wilde hij niets hooren , immers zijn hond was gezond,
dezen te laten innemen om te purgeeren en zulks voor
zieke schapen, dat was den hond ziek maken.

Daar ik mijn gewenscht doel niet kon bereiken, begaf ik
mij rechtstreeks naar den heer Gr. J. van den Bosch, direk-
teur van den Wilhelminapolder, ten einde mijne opinie
aangaande de ziekte onder de bewuste schapen mee te dee-
len, wat betreft de oorzaak en de maatregelen daartegen
te nemen.

Als maatregel gaf ik op, den hond te dooden, doch daar
deze het eigendom van den herder was, kon hiertoe niet zoo
gemakkelijk worden overgegaan.

Daar de herder ook van het dooden zijns honds niets wilde
weten, werd door den heer van den Bosch besloten, dat
hij zich van een anderen bond moest voorzien.

Dit gebeurde, doch de herder, in plaats van zijn hond
af te maken, verkocht hem aan een zekeren Burggraaf, schaap-
houder te Wemeldinge. Ook bij dezen brak eenigen tijd

-ocr page 160-

daarna de draaiziekte onder de lammerschapen uit. Burggraaf
verkocht enkele éénjarige lammeren aan een landbouwer in
het eiland Tholen, alwaar de ziekte ook onder diens scha-
pen uitbrak. De zoon van den herder de Fouw, was insge-
lijks met het drijven eener kudde lammerschapen belast in
den Wilhelminapolder, en het gebeurde meer dan eens, dat
vader en zoon elkaar bij het drijven ontmoetten, en de
hond van de Fouw Senior, in de kooi van zijn zoon kwam.

Ook bij deze kwamen eenige gevallen van draaiziekte voor.
Het opmerkelijkst is , dat na het verwijderen van den hond,
de gevallen van- draaiziekte allengskens verminderden en
eindelijk ophielden, zoodat hier wel degelijk het bewijs
werd geleverd, dat de hond de oorzaak van het ontstaan
en het onderhouden der draaiziekte onder de schapen was.

By de overige herders in den Wilhelminapolder was deze
ziekte niet onder de schapen heerschend, zij waren ook niet
met den bewusten hond in aanraking ^geweest.

Omstulping van den Endeldarm met overgang in versterf.
Door denzelfde.

Op den 12 Juni 1869, werd mijne hulp ingeroepen dooi-
den landbouwer J. C. onder Kloetinge, bij een zwart, twee-
jarig merriepaard, lijdende aan gedeeltelijke uitzakking van
het rectum, hetwelk reeds in gangreen was overgegaan.

Het uitgezakte deel was zwart gekleurd, bloedig, gerim-
peld, gescheurd, onpijnlijk bij drukking, en kon niet worden
ingebracht, — bovendien waren de staartharen in de scheu-
ren vastgekleefd.

Op de bovenste vlakte bevond zich eene sleuf, waarlangs
de mest ontlast werd. Yolgens zeggen van den eigenaar
was het paard er reeds eenige dagen aan lijdende, doch daar
hij reeds beproefd had om het paard, dat in de weide liep
bij jong rundvee, te naderen en dit niet gelukte, besloot hij
het maar aan de natuur over te laten, denkende dat het wel

-ocr page 161-

van zelf verdwijnen zoude; doch in plaats van te verdwijnen,
verergerde het gebrek in die mate, dat het paard er merkbaar
door leed. Het werd dun en opgetrokken, de eetlust ver-
minderde, het lag meestal en stond soms met het achterstel
te schuren tegen het houten hek. \'

Daar ik pas in de praktijk was en dit de eerste patiënt
bij dien landbouwer was, die van den afloop weinig goeds
voorspelde, trachtte ik hier al mijn krachten aan te wenden,
ten einde het paard te genezen, daar zulk een zeldzaam voor-
komend geval mij in de uitbreiding mijner praktijk wellicht
zou steunen.

Mijne behandeling bestond eerst in het reinigen van het uit-
gezakte deel, waarbij de staartharen hoog werden opgebon-
den, ten einde nieuwe prikkeling voor te komen en het paard
werd zoo geplaatst, dat het verhinderd werd, met het ach-
terstel te schuren. Verder liet ik het voortdurend bevochti-
gen, met een decoct. cort. querc. cum acet. vini. — Daar
ik met deze behandeling, drie dagen had laten voortgaan
en geen den minsten vooruitgang bespeurde, besloot ik om het
uitgezakte en in gangreen overgegane deel te scarificeeren.
Om dit uit te voeren, liet ik het paard plaatsen voor een on-
derdeur, ten einde voor slagen gevrijwaard te zijn. Met de
bistourie deed ik eenige insnijdingen, waarbij een weinig
donker gekleurd bloed uitvloeide, doch overigens aan het
paard niet de minste pijn veroorzaakt werd, verder werd het ge-
scarificeerde deel nat gehouden met een wassching, bestaande
uit: decoct cort. querc. cum sachari saturni, waarbij ik
het genoegen had, den volgenden dag het deel veel kleiner en
ingekrompen te vinden. Bij mijn bezoek op den derden dag
was het geheel verdwenen en heeft het paard er nimmer
meer ongemak van gehad.

Verwonding van den Endeldarm bi] een paard.
Door denzelfde.

Den 9 Juni 1872, des namiddags werd mijne hulp inge-

-ocr page 162-

roepen, bij een twaalfjarig bruin merriepaard, toebehoorende
aan den landbouwer C. (1 onder Kloetinge.

Anamnesis. De eigenaar deelde mij mede, dat, daar bet
bewuste paard bengstig was , bij bet dien morgen bad la-
ten dekken, door een grooten vijfjarigen bovenlandscben hengst
van een zeer vurig temperament ; dat bij den sprong, de hengst
tweemaal in den aarsdarm was geweest, hetgeen hij meende
te mogen aannemen, omdat de koker, na den sprong, met
meststoffen was bezoedeld.

Diagnose. Bij mijne komst lag het paard in de weide,
met de beenen onder het lijf, en den kop ter zijde gebogen.
\'Nadat het overeind was gekomen, stond het lusteloos, met
de aehterbeenen onder het lijf, het hoofd naar beneden; de
blik was strak, de pols sloeg onregelmatig en versneld.

Het paard kwispelde gedurig met den staart en had een
weinig ontlasting gehad, dat met hevig persen gepaard ging,
waarbij de mest met gestold bloed omhuld was. Dikwijls,
doch te vergeefs , trachtte het paard al persende zich van
zijne meststoffen te ontdoen; urine-ontlasting was nog
niet gezien, bovendien had het paard een irritatiekoorts en
gaf door het gedurig omzien naar het achterlijf pijn te ken-
nen ; de gang was stijf en gespannen.

Uit het bovengezegde door den eigenaar en het gedaan
onderzoek, vooronderstelde ik met eene verwonding van den
endeldarm te doen te hebben, hetwelk helaas, bij de explo-
tatie maar al te zeer werd bewaarheid. In het bovenste ge-
deelte van den zijwand des endeldarms en wel in z. g. ka-
mer, ontwaarde ik een overlangs gescheurde gapende wond,
ter lengte van circa vijf centimeters. Met de hand indrin-
gende, voelde ik een zakvormige verwijding, die met mest
was opgevuld.

Na die verwijderd te hebben, vooronderstelde ik, omdat de
wond niet doordringend was en de zak werd gevormd door
het buitenste darm vlies, dat er eene verscheuring van het
slijmvlies en den spierrok bestond.

Prognose. Nadat ik den eigenaar met het gevaarlijke

-ocr page 163-

van de verwonding en het onzekere der genezing had be-
kend gemaakt, stemde hij toe in de behandeling, die dan ook
op de volgende wijze werd ondernomen.

Behandeling. Inwendig werd toegediend: R. mercnr. dulc.
8, nitr. potass. pnlv. bace. juniper.
a 120, far. lin., syrup.
comm. q. s. ad pill. n°. 5, DS. 4 x d. 1 pil. — Na eerst
den endeldarm voorzichtig met de beoliede hand van mest te
hebben ontruimd, werden er lavementen gezet met een af-
kooksel van herb. malv., hyose. et sem. lin., en op de
lenden en het kruis natte dekken gelegd.

Den volgenden morgen was ik verhinderd het paard te be-
zoeken. Op den morgen van den tweeden dag vond ik het
nog in denzelfden toestand, behalve dat er iets meer
weeke mest ontlast werd, dat met minder persen vergezeld
ging, doch waarbij zich nog wat gestold bloed bevond, welk
laatste bij het uitpersen der lavementen ontlast werd.

Dezelfde behandeling werd volgehouden.

Den 4en dag na mijn eerste bezoek was aan het paard
merkbare beterschap te bespeuren, het kreeg meer eet-
lust, was niet zoo lusteloos als vroeger, ook was het persen
minder, de mestontlasting was geregeld en van gestold bloed
niets meer te bespeuren.

Het zetten van lavementen liet ik staken, evenzoo de natte
dekken op het kruis. Inwendig liet ik met de pillen voort-
gaan, waarin slechts vier gram merc. dulc. Den 18en bezocht
ik het paard andermaal en had het genoegen, het hersteld
te zien.

11

V.

-ocr page 164-

Verlosls-undL©.

Afscheuring der baarmoeder bij eene koe.
Door L. SWART.

Districtsveearts voor Noordholland, benoorden het IJ.

In de Purmerender Courant van 23 Nov. 1873, kwam
eene advertentie voor, waarbij belangstellenden werden uit-
genoodigd, tegenwoordig te zijn, bij de slachting der vette
koe van den veehouder K. Ooms te Avenhorn, op Vrijdag
28 Nov. voorm. ten 11 ure, ten huize van P. Mul, welke
koe den 24 Mei 1872, den draagzak had
verloren. Boven-
dien kreeg ik eene schriftelijke uitnoodiging. Ik ben bij
de slachting geweest, en vond \'t geval zoo belangrijk, dat
ik het corpus delicti heb medegenomen en opgezonden voor
de ziektekundige verzameling van \'s Rijks veeartsenijschool.
Bij de opening der buikholte heb ik alleen opgemerkt, dat
het net, aan de linkerzijde, aan den buikwand was vast-
gegroeid , dat het linker eiernes aanwezig was en het
regter niet te vinden. De koe zal wel ruim 50 kilo vet af-
geworpen hebben. Omtrent de verlossing deelde de eigenaar
het volgende mede : de koe moest haar 2e kalf brengen, de
achterbeenen kwamen voor, de verlossing was moeielijk,
zoodat met kracht was getrokken; onmiddellijk na de ge-
boorte van het kalf volgde de uterus. Daar het dier in \'t
land afkalfde, ontdeed men zich van wat kleederen, om
het uitgezakte deel mede te bedekken; intusschen stond de
koe op , het lijf slingerde heen en weder en eindelijk viel
het er af. De koe werd mede naar huis genomen en hield

-ocr page 165-

zich zeer goed; evenwel in den nazomer vermagerde zij
zichtbaar, doch zij haalde later weer op en is tot Juli 1.1.
gemolken. Daar mij een dergelijk geval niet bekend was,
heb ik gemeend, het in het tijdschrift mede, te deelen. Uit
het preparaat blijkt, dat de uterus aan het collum uteri is
afgescheurd en daar gecieatriseerd.

Kraakbeenachtige verharding van het Osteum Uteri bij
eene kalfkoe.

Door E. L. VAN iVlERVENNÉE.

In den nacht van den 12 October 1873, werd mijne hulp
ingeroepen door J. Maters, opzichter aan de kweekhoeve in
den Wilhelminapolder, bij eene Zeeuwsch-durham volbloed,
voldragen kalfkoe, waarbij, volgens zijn zeggen, de verlos-
sing niet kon plaats vinden. Bij de exploratie bleek mij,
dat er eene vernauwing van den baarmoedermond bestond,
zelfs in dien graad, dat ik met den vinger niet in den
uterus kon indringen. Het osteum uteri was gespannen
en zeer verhard; ik vooronderstelde met eene kraakbeenige
verharding van dit deel te doen te hebben, hetgeen later
ook werd bevestigd. Daar de koe volkomen in barensnood
verkeerde en krachtige weeën had, zoo zelfs, dat, door het
hevig persen, het rectum gedeeltelijk omgestulpt was, moest
de verlossing bepaald plaats hebben; doch op welke manier
deze ten uitvoer te brengen ?

Daar de koe sedert geruimen tijd aan eene chronische
longaandoening leed, en dien ten gevolge zeer verma-
gerd was en voor de verdere voortteeling geen waarde meer
had, werd besloten haar op te offeren, ten einde het kalf,
dat nog in leven was, te behouden.
Twee wegen stonden mij hiertoe open:
ten le den baarmoedermond met het mes te verwijden, of
ten 2e de keizersnede langs de witte lijn te verrichten.
Het eerste was mij bepaald onmogelijk, daar wegens de

-ocr page 166-

nauwte van den uterusmond en de krachtige weeën de
bistourie niet kon aangewend worden. De tweede manier
kwam mij verkieselijker voor.

Ik besloot den slacbter te laten halen, ten einde met be-
hulp van dezen, de keizersnede te verrichten.

De slachter, een man van jaren, doch zeer handig en rijk
aan ondervinding, deelde mij mede, dat hij, een paar jaar
geleden, eene kalfkoe met hetzelfde gebrek had geslacht, en
daarbij door het openen langs den buik, twee kalveren le-
vend ter wereld had gehaald. Ik besloot tot deze laatste
wijze over te gaan.

Tot dit einde werd de koe gespannen en voorzichtig tegen
den grond gelegd, door het afsnijden der beide halsslagade-
ren , gedood, en werd door mij onmiddellijk de opening van
den buik langs de witte lijn verricht; daarop traden darmen
en baarmoeder te voorschijn, deze laatste werd open gesple-
ten , waarop de vliezen volgden, die ik opende en het ge-
noegen had een levend roodbont stierkalf ter wereld te
brengen.

De koe werd verder afgeslacht en bij het nazien der baar-
moeder vond ik den hals van den uterus zoo hard, dat ik
met de bistourie moeielijk kon insnijden. Verder bespeurde
ik, dat de rechter longvleugel door een etterzak gedeeltelijk
verwoest was.

Zoodanig voldragen stierkalf heeft een enorme waarde,
wanneer het één jaar oud is. Zulke kalveren worden ver-
kocht voor
f 300.-—, om als springstier te dienen.

-ocr page 167-

G-eneesmicldLelleer»

Carbolzuur.

Zijne aanwending in de Veeartsenijkunde,
door H. MARS.

IVervolg van bl. i05.J

De aanwending van het C. in de Veeartsenijkunde is nog
van jongeren datum dan in de geneeskunde voor menschen,
en uitgaande van de voortreffelijke desinfeetiekracht van
het C., beproefde men het voornamelijk tegen de verschil-
lende infectieziekten. Zoo heeft men in Engeland, om
zijne werking op het contagium van de runderpest na te
gaan, de volgende proeven genomen:

Men nam boomwol, gedurende geruimen tijd doortrokken
met lucht uit eenen stal met vee, dat in hoogen graad aan
runderpest leed, en stelde een gedeelte van deze wol gedu-
rende een half uur aan de carbolzure dampen bloot. Ver-
volgens werd van twee gezonde kalven, bij het een, de ge-
desinfecteerde , bij het ander de niet gedesinfecteerde wol
onder de huid gebracht. Het eerste kalf bleef gezond, bij
het tweede brak de ziekte uit. In zooverre is de proef niet
geheel zuiver, dewijl op dezelfde plaats de runderpest reeds
heerschte, en het kalf op den tijd der inenting, reeds be-
smet kon geweest zijn.

Ten volle verdient echter de ondervinding van Crooke de
opmerkzaamheid, dat de runderpest op geen pachthoeve uitbrak
of zich verbreidde, waar het C. op doelmatige wijze gebruikt

-ocr page 168-

werd. De reuk van het praeparaat schijnt aangenaam voor
het vee te zijn; het knaagt gaarne aan het met O. bestre-
ken houtwerk, en O. houdend water wordt spoedig met
graagte gedronken. Bovendien is eene kleine toevoeging
van O. bij het drinkwater, tijdens het heerschen van runder-
pest zeer goed, terwijl het in Engeland zelfs voor gezond
vee wordt aanbevolen 1).

Ten eerste verkrijgt men hierdoor reeds reiniging van het
meestal met lagere organismen bezwangerde water, ten
tweede wordt het C. gedurende eenige uren uitgeademd, en
op deze wijze de omringende lucht gedesinfecteerd, waar-
door de dieren voor opneming van smetstof door mond en
neus worden gevrijwaard. Hierbij valt nog op te merken,
dat de vraag of C. zelfs niet met goed gevolg tegen de begin-
nende ziekte zou aan te wenden zijn, nog niet opgelost is.

Crooke en Parker roemen ten minste de buitengewone resul-
taten, die zij verkregen. Ook op het vasteland heeft men
met C. goede resultaten gekregen; zoo werd in Parijs de
verbreiding van deze ziekte in den acclimatisatie-tuin, slechts
door dit middel verhoed. Bij miltvuur wordt door fransche vee-
artsen (Meissonier, Lemaitre, Bouley e. a.) het C. bij voor-
keur aangewend, en wel voor paarden en runderen 10.0,
voor schapen 1.0 in waterige oplossing, als drank 2—3
maal daags, evenzoo als klisteer (10-—15 op 1000 Aq.), dan
tot wasschingen bij zwellingen (1 : 2) of tot wassching der ge-
maakte insnijdingen (1,5: 10). Ruppreeht deed proeven en vond,
dat besmettelijk bloed met C. gemengd, niet meer besmette.

1) Tijdens het heerschen der runderpest in en om Schiedam (1865—67)
is het drinken van Carbolzuurhoudend water en het dagelijks bespren-
kelen en afspoelen van den stalbodem met uitstekend gevolg toegepast.
De dieren dronken het gaarne en bleven op zulke gedesinfecteerde stal-
len van de ziekte verschoond. Ook paarden drinken het zonder tegen-
stand , behalve in den beginne; doch een weinig dorst lijden overwint
den afkeer spoedig. Onlangs heeft een paard, lijdende aan kwaden
droes , gedurende 12 a 13 weken dagelijks 60 grammen acid. phenylic.
door het drinkwater gedronken, zonder tegenzin en met behoud van den
eetlust. G. J. H.

-ocr page 169-

Geënte konijntjes werden bij subcutane aanwending van
C. niet ziek, en twee spoataan aan miltvuur lijdende run-
deren genazen na 3—4 malige subcutane aanwending van
eene oplossing 0.3 : 3.0.

Bij varkens bad Brauer van C. goede diensten (25.0 C. :
500 Aq. dagelijks 2—3 eetlepels). Ebensbach wendde klis-
teeren aan van 1.0 C.

Over de werking van O. bij droes heeft Gerlach proeven
gedaan; hij behandelde etterig neusslijm als ook het neusslijm-
vlies, met droeszweren bezet met C. (1 : 24) en entte hiermede in.
Het dier bleef gezond. Hij kwam tot de gevolgtrekking,
dat G. het droescontagium verstoort, en dat droes en worm-
zweren bij locale aanwending van C. geneeskracht krijgen,
ja zelfs kunnen genezen , hetgeen met geen ander genees-
middel gelukt is, en dat de droes gecoupeerd kan worden,
zoolang hij nog locaal is.

Tot inspuitingen in den neus zijn 1 °/0 oplossingen in water,
tot behandeling der zweren 10 °/0 oplossingen in olie aan
te bevelen; bij inwendige aanwending 50.0 later 100.0 met
althaewortel in likking of pillenvorm, of ook slechts onder
het voedsel gemengd , eerst dagelijks, later om den 2den dag.

Proeven, door anderen genomen, leverden deels gunstige,
deels negatieve resultaten, zoodat nog geen zeker oordeel
kan gegeven worden. Hetzelfde geldt voor worm.

Ook tegen het mond- en klauwzeer wordt met zeer goed
gevolg in den laatsten tijd het C. aangewend, en wel tot
wasschen van den mond en bij zweren aan het uier (70
1000 of volgens
Stockfleth 1 : 200), bij klauwzeer 120 :
1000 Aq. of lijnolie.

Brusasca geeft dagelijks inwendig 1.0 in veel water.
Over proeven met O. bij longziekte, genomen aan de Bel-
gische Veeartsenijschool, bericht Dessart:

Drie longzieke koeien kregen in verloop van 14 resp. 28
en 8 dagen, 225, 420 en 124 ^rni. C., in water opgelost.
Het gevolg was volkomen negatief, alle drie gevallen ein-
digden doodelijk.

-ocr page 170-

Priestman beveelt echter het C. aan, om de verdere uitbrei-
ding van de longziekte tegen te gaan, en verkiest dit bo-
ven de door hem vroeger veelvuldig uitgevoerde enting.

Bij Septicaemie, Pyaemie en aanverwante ziekte-toestanden,
wordt het C. op dezelfde wijze als bij miltvuur aangewend.

Bij neusbloedingen of chronische catarrh van den neus-
en de nevenholten, evenzoo bij kaak- en voorhoofdsboezem-ont-
steking, zijn injecties van C. van goed gevolg.

Vogel beveelt het C. aan, gegoten op heete baksteenen, tot
inademing bij purulente bronchitis, longgangreen, croupeuse
en diphteritische processen; verder bij kramphoest en honden-
ziekte. Bij de longwormziekte geeft
Smiele C. met Camphor
spiritus, mostaard en bittere middelen, en als nakuur Lu-
pinen.

Bij chronische maag- en darmontstekingen, hardnekkige
diarrheën van de herkauwers, doorloop, darmdiphteritis ,
ingewandswormen roemt
Vogel het O. in verbinding met bit-
tere of aromatische middelen, of ijzer.

Saint Cyr geeft bij Enteritis diarrhoïca der honden 0.5 —
1.0 O. in kamillen of lindebloesemthee, met zeer spoedig
en gunstig gevolg.

Hertwig wendt C. inwendig aan bij pisvloed en bloedpissen.

Saint Cyr roemt bij chronische blaascatarrh injecties in de
blaas (1 : 300); dezelfde injecties werden met goed gevolg
aangewend bij putride endometrites, tengevolge van terug
gebleven en rottende nageboorte.

Hertwig en Weiss bevelen de injecties aan bij catarrh van
de baarmoeder en scheede.

Veelvuldiger vindt het C. aanwending als bijvoeging tot
zuiveringswater of bij olie tot drenking van verbandstukken ,
bij de verschillendste wonden, b. v. huidversterf in het ver-
loop van typhus, bij abcessen, schoftdrukkingen, nek-, kraak-
been- en beenfistels.

Zeer gunstig zijn de berichten over de werking van C. bij
de verschillendste huidziekten; zoo bij schubvlecht in den
vorm van linementen, bij Ekzema tot wasschingen verdund

-ocr page 171-

of in verbinding met gips tot bestrooiing van de aange-
dane plaatsen.

Pauli gebruikte bet C. met nut, in verbinding met pe-
troleum en groene zeep, bij verouderde gevallen van mok
bij bet rund. Het C. in verbinding met lijnolie of glycerine
is zeer aan te bevelen bij de brandmok.

Adam vindt hierbij de C. zalf zeer werkzaam. Tegen het
door Trycbophyton tonsurans veroorzaakt uitslag, is bet in
water opgeloste C.of anders C. zalf en zeep bijzonder werkzaam.

Adam beveelt het aan in verbinding met groene zeep (1 : 8)
tegen haarzakmijten van den hond.

Philippi heeft C. in verbinding met sublimaat met goed ge-
volg aangewend bij vliegenmaden in de voorhuid en scheede dei-
schapen. Evenzoo is het bestrijken met verdund Carbolzuur
goed, om vliegen enz. van de dieren en van onbedekte
wonden af te houden. Tegen luizen van de lammeren is
het indompelen van de dieren in verdund C. zeer werk-
zaam, evenzoo tegen vlooien van de honden.

De mededeeling van Tranzl, volgens wien een middel-
matig groote hond na eene wassching van 1 C. op 100 wa-
ter en 10 azijn vergiftigingsverschijnselen vertoonde en
niettegenstaande oogenblikkelijk toegepaste herhaalde was-
schingen met zuiver water na 14- uur stierf, is hierbij ech-
ter in \'t oog te houden.

Bij schurft van paarden, schapen, honden en katten
wordt C. veelvuldig aangewend.

Bij schurft der schapen geeft Zundel de navolgende be-
handeling aan: 1500.0 C., 1000.0 bijtende kalk, potasch en
groene zeep van ieder 3000.0, worden tot een dik deeg
gemaakt en in 260 liter warm water opgelost. Dit bad is
voor 100 schapen voldoende. De wol zou niet geverfd en
het wasschen begunstigd worden. Zijn de schapen in hoo-
gen graad schurftig, zoo wordt de bewerking na 3 dagen
herhaald. Gelijke gunstige resultaten werden in Pruisen ge-
kregen door bijvoeging van C. bij de Walsche loog of bij
eene tabaksaf koking.

-ocr page 172-

Adam gebruikte de Carbolzeep uit de fabriek van James
Buchan
en Comp. in Nieuw-York, waarvan 500.0 in 9 liters
warm water opgelost voor 10 schapen voldoende zijn; bij
kopschurft van de katten verkreeg hij door herhaald dun
inwrijven met carbolzalf gunstige resultaten.

Bij de oorworm van de honden is volgens Adam geen
werkzamer middel dan het carbol zuur. Het oor wordt te
voren met zeepwater goed gereinigd, en daarna eene oplos-
sing van 1.0 C. en 15.0 wijngeest en 60.0 water, dagelijks
een koffielepel vol, ingedruppeld, en zooveel mogelijk met
de geheele inwendige bekleeding van den gehoorgang in
aanraking gebracht.
André prijst eene dergelijke behande-
ling bij de schurft, bij de konijnen optredende aan de inwendige
vlakte van den oorschelp en in den uitwendigen gehoorgang.

Bij huid waterzucht werden met het beste gevolg da-
gelijks 5—10.0 in 1000—1500.0 water in 3 keer om de
2—3 uur gegeven (Dessart) Volgens
Bekker zou bij straal-
lijden G. met zwavelaether gemengd, van groot nut zijn,
omdat de aether een sneller en dieper indringen in de zieke
deelen bewerkt. 1 Deel O. en 10 dln. zwavelaether worden,
na vooraf schudden, dagelijks 3 maal met fijne stralen op
de zwerende deelen gegoten.

Hoewel in het voorgaande bij de afzonderlijke ziekten
meest de aanwending van het C. opgegeven is, zoo kan
toch voor het gemakkelijk overzicht eene bijeenvoeging van
de recepten nuttig zijn. Zij werden ontleend aan Toïstus
receptzakboekje. Inwendig geeft men het C. in water of in
eene aromatische infusie, of met eenig bindmiddel in den
vorm van likking of pillen.

De gift is volgens: Hertwig. Adam. Wem.
Bij paarden en runderen: 5—15.0 2—4.0 8—16.0
» schapen en geiten: 2—5.0 0.5—1.0 2—5.0

» varkens:
» honden:

2—3.0 0.5—1.0 2—4.0
0.25—1.0 0.1—0.5 0.5—1.0

Uitwendig gebruikt men oplossingen in water, olie, gly-
cerine, wijngeest of men wendt het C. in zalfvorm aan.

-ocr page 173-

R E 0 E P T E N.

Septicaemie.

1. 11. Calc. chlorat. 15.0
Acid, carbol. 4.0
Syrup.

Pulv. rad. althaeae.q. s.
D. S. Elect, antiseptic.

2. Rc. Acid, carbol. 5.0
Aq. 500.0

D. S. Aqua phenylica.

Mond- en Klauwzeer,

3. IV. Acid. carbol. 75.0
Aq. 1000.0

D. S. Om mond en zweren
mede te bestrijken.

5. R,. Acid. carbol. 4 0
01. lini 30—60.0
D. S. Alsboven.

4. Ro. Acid. carbol. 5.0
Aq. 1000.0

D. S. Als 3. (Stockfletb).

6. IV- Acid. carbol. 30.0
Spir. vini. reet. 120.0
D. S. Alsboven.

Miltvuur.

7. iV. Acid. carbol, cryst.

10-15—25.0
Spir. vini. reet. 25.0
Aq. teped. 1000.0
D. S. Op eens in te geven
voor paard of rund.

9. IV. Acid. carb. 10—15.0
Spir. vini. reet. 60.0
Aq. font. 1000.0
D. S. Voor klisteeren.

(Fransche Veeartsen.)

8. iV. Acid. carbol, cryst.

20.0

Spir. vini. reet. 60.0
Aq. font. 100.0
D. S. Wassching voor de
gezwellen.

10. Rc. Acib. carbol. 15.0
Spir. vini. reet.

vel
01. oliv.
vel

Aq. 60—90.0
D. S. Ter bevochtiging van
de open plaatsen.

-ocr page 174-

11. \\y. Acid. carbol. 4.0
Camph. pulv. 8.0
Pulv. trifol. fibrin. 90.0

Pulv. rad. alth. 30.0 Den paarden of runderen
Aq. font. 9.3 drie maal daags 1 pil te geven,

ut fiant Pill. No. 6. (Hasselbach).

Chronische Neuscatarrh, Neusbloeding.

12. Ro. Acid. c. gtt. 10—20
Spirit, vini 30—60
Aq. font. 120—240
D. S. Tot inspuitingen.

13. Re. Acid. carbol. 4.0
Tinct. myrrhae 15.0
Aq. dest. 60.0
D. S. Als 12. (Haubner).

Long wormziekte.

14. K*. Acid. carbol. 60.0

Spirit, vini 540.0
Aq. font. 720.0
D. S. Een lam dagelijks 1 eetlepel vol te geven.

(Gerlacb).

Pneumonia gangraenosa. Hondenziekte.
R*. No. 1. (Trasbot). EU No. 2 (Saint-Cyr).

Enteritis diarrhoica.

15. k. Acid. carbol. 0.5—1.0

Inf. cbamom.
vel

Flor. tiliae ,cx 15.0 ad 180.0

D. S. Drank. (Saint-Cyr).

-ocr page 175-

Darmwormen.

tV. No. 14.

Pisvloed en Bloedpissen.

16. IV. Inf. herb. absynth.

ex. 15.0 ad. 180.0
Acid. carb.
1.25—2
D. S. 3—4 maal daags
den bond 1 eetlepel
vol te geven.

17. SV- Acid. carbol.

Pulv. rad, althaeae.
Extr. liquirit aa 4.0
M. f. mass. pill, en 9
form. pill. No. 30.
D. S. Den bond driemaal
daags 1 — 5 stuk

Baarmoederontsteking, Catarrh van de baarmoeder of scheede.

18. IVv Inf. summit, sabin. ex. 60.0 ad. 700.0
Acid. carb. 15.0

D. S. Tot inspuitingen.

Wonden.
12.0

20. IV. Acid. carb.

Glycerine aa
vel

21. IV. Acid. carb.

19. R^. Acid. carb. 8
Spir. vini.

Inf. cbamom. aa550
D. S. Tot verband.

15.0

15.0
60.0

01. oliv.
D. S. Als No. 19.

Schubvlecht.

22. IV. Acid. carbol. 4.0
Aq. dest. 90.0
D. S. Ter bevochtiging der
zieke plaatsen des
morg. en des avonds.

23. IV. Acid. carbol. 4.0
Glycerin. 90

alleen of nog
Bals. peruv. 1.25
m. f. linimentum.

D S. Gedurende 4 dagen
dagel. y4 inwrijven.

-ocr page 176-

iüi

24. . Acid. carbol.

Bals. peruv. iä 1.25
üngt. emoll. 30.0
M. f. linimentum.
D. S. Als 23. Bij zeer teere
honden.

Ekzema.

25. Ra. Acid. carbol. 4.0

Calc. sulf. .30.0
M. f. pulv.
D. S. Om de aangedane
plaatsen mede te be-
strooien.

Parasieten.

27. iV- Acid. carbol. 15.0 28. IV. Hydr. muriat. corr.
Spir. vini. 150.0 1.25

Aq. font. 300—600 Acid. carbol. 15.0

D. S. De haren daarmede Spir. vini. 90.0

te bevochtigen. (Te- Aq. destill. 600.0

gen Luizen). D. S. Inspuitingen in de

(Gerlach). scheede of voorhuid.

(Bij Vliegenmaden.
(Philippi).

29. Acid. carbol.
Flor. sulf.
Benzin.

Kali carb. ^ 15.0
Sapon. virid.
Äsung, porc. ää 120.
D. S. Inwrijving bij haar-
zakmij ten. (Macorps).

Mok van het rund.

26. IV. Acid. carbol. 30.0
Petrol. 60.0

Sap. virid. 350.0
D. S. Tot inwrijving.

(Gerlach).

-ocr page 177-

165
Schurft.

30. R,- Aci(ï\' carbol. 8.0
Axung. porc. 150.0
f. ungt.
D. S. Tot in wrijving bij
schurft.

32. fy,. Acid. carb. 3.0
Aq. font. 720
D. S. Als 30. (Hertwig).

34. IV. Acid. carbol. 30.0
Arsen. alb. 2.0
Sapon. virid. 180.0
f. unguent.
D. S. Tot inwrijving.

Het paard moet 24 uren na
de eerste inwrijving met tabaks-
decoct gewasschen, dan de in-
wrijving herhaald worden en
den volgenden dag eene was-
sching van het geheeleligchaam
met chloorkalk oplossing plaats
hebben. (Magaz. fiïr Thierheil-
kunde).

31. IV. Acid. carbol. 30.0

Flor. sulf. 60.0

Adip. suillae 120.0
D. 8. Als 30.

33. SV. Acid. carb. 45.0
Spirit, vini. 450.0
Aq. f. 1200—1350
D. S. Tot wassching voor
een paard.

(Gerlach).

35. tV- Glycerini 100.0
Acid. carbol 2.0
01. terebinth, reet.
Laud. liq. Syden-
hamm. aa 1.0

D. S. Tweemaal daags 3 —
4 droppels in het ooi-
van het Konijn te
druppelen. (André).

Straalkanker.

36. [V • Acid. carbol. 15.0
Spir. vini 60.0
D. S. Tot verband.

37. IV. Acid. carbol. 4.0

Tinct. myrrh. 15.0

Aq, dest. 60.0
D. S. Als 36.

-ocr page 178-

Handelwijze bij Carbolzuurvergiftiging.

Boven werd aangegeven, dat het C. een hevig vergift
is, en er blijft dus over nog iets over de handelwijze bij
vergiftigingen te zeggen.

Calvert sloeg de boomolie voor als tegengift, dat echter
niet voldeed ; evenzoo weinig werkten curare en oxydeerende
zelfstandigheden.

Husemann en Ummethun vonden, dat C. aan eene basis
gebonden, veel zachter werkte, en sloegen alzoo suikerkalk
voor. Bij tijdige aanwending werden dieren gered, die zelfs
de viervoudige doodelijke dosis bekomen laadden. Voor braak-
middelen wordt wegens de inwerking op den slokdarm en
het mogelijke indringen van C. in de luchtwegen gewaar-
schuwd.

Kohier raadt de lediging van den maag door middel van
de maagpomp aan met behulp van water, zooals
Moslee dit
bij een man die c.a. 11,0 gedronken had, met goed ge-
volg gedaan heeft. Dan eerst moet glycerine en sulph.
zinc. gegeven worden. Ter neutraliseering van het achter-
gebleven C., dienen eiwitzelfstandigheden, b. v. fijn gehakt
vleesch, eieren met water of melk verdund. ^Stimulantia
en analeptica moeten in het rectum aangewend worden.

De herstelling na eene vergiftiging gaat bij menschen en
dieren zeer spoedig.

De nadeelige en doodelijke werking is volgens Hamberg
toe te schrijven aan de vreemde en in \'t bijzonder aan de
onder 176° overdestilleerende vuilriekende bijmengsels.

Carbolzuur als desinfectiemiddel.

Reeds vroeger werd over de desinfecteerende werking van
het C. gesproken, en inderdaad speelt het C. bij de desin-
fectie een eerste rol.

Ter desinfectie voor privaten, riolen, gootsteenen, even-
als voor goten en straten is het C. bijzonder geschikt, in

-ocr page 179-

het eerste geval geconcentreerd en in het tweede niet 1000
deelen water gemengd. In goten wordt daardoor de rot-
ting der afgevoerde stoffen tegengegaan, en, in plaats van
cle hoogst onaangename en schadelijke rottingsgassen, ont-
staat alleen een weinig koolzuur en moerasgas.

Volgens Schering is een mengsel van 70 dln. gips, 20 dln.
ijzervitriool en 10 dln. C. als strooipoeder ter desinfectie
zeer doelmatig. Heeft men een vloeibaar desinfectiemiddel
noodig, zoo kan men dit mengsel met water tot eene brei
maken. In ieder geval is deze oplossing beter dan de hier
en daar voorgeschreven oplossing van een mengsel van 1
dl. C. zure kalk en 3 dln. ijzervitriool.

Ziurek beveelt de volgende bereiding aan van C. zure kalk:
100 dln. gebrande kalk, worden met slechts zooveel water
overgoten , als tot het tot poeder vervallen van de kalk noodig
is. Onder het verkregen poeder wordt , na volkomen bekoe-
ling, 5 dln. C. met eene dunne straal gegoten en goed
vermengd. Het geheel wordt dan door een zeef geslagen.
Yoor 2 kub. voet massa zijn 2 liters poeder voldoende.

Een krachtig werkend vloeibaar desinfectiemiddel verkrijgt
men door vermenging van het vloeibare gedeelte van het
overblijfsel bij de bereiding van chloor uit zoutzuur en bruin-
steen, hetwelk Mangaanchlorid, vrij zoutzuur en het zich
voortdurend langzaam ontwikkelende mangaansuperchlorid be-
vat, met 2 — 3 % C. G. zure kalk (20 °/0) wordt veel-
vuldig gebruikt. Het voordeel hiervan bestaat in eene voort-
durende werking. Het koolzuur van de lucht maakt name-
lijk geleidelijk het C. vrij, dat zich langzaam en in vol-
doende hoeveelheid verbreidt, om desinfecteerend te kunnen
werken, zonder aan de kleur der voorwerpen te schaden,
of door den reuk zoo lastig te zijn als het chloorgas. Deze
omstandigheid dient vooral bij de desinfectie van zieke-
kamers in aanmerking genomen te worden.

Om besmette stallen, vee- of transportwagens te desinfec-
teeren is eene C. oplossing of eene oplossing van C. natron,
hetwelk zeer vluchtig is, aan te bevelen. Het is echter beter

V. 12

-ocr page 180-

met eene kalkmelk te wassclien, die eenige percenten O.
bevat.

Hier dient eene opmerking vermeld te worden, die in den
laatsten tijd gemaakt is. Wordt namelijk slachtvee langen
tijd in op zulke wijze gedesinfecteerde wagons getranspor-
teerd en dan dadelijk geslacht, dan zou het vleesch eenen
ergen C. reuk krijgen en niet te gebruiken zijn.

Linnen en beddegoed, verbandmateriaal enz. wordt ge-
noegzaam gedesinfecteerd, wanneer men het in C. zuur water
weekt en daarin tot koken verhit. Het goed lijdt hierdoor
niets.

Andere gebruikswijze van Carbolzuur.

In de techniek wordt, zooals bekend is, het C. gebruikt om
hout te drenken, namelijk dat van spoorwegliggers, volgens
de methode van Bettell.

De uit Australië, Buenos-Ayres enz. in groote hoeveel-
heid naar Europa geïmporteerde beenderen van wilde run-
deren, kwamen vroeger meestentijds in slechten toestand en
half bedorven aan, ontwikkelden eenen onverdragelijken
reuk en waren slechts voor mest te gebruiken. Tegenwoor-
dig echter worden zij voor de verzending met C. behandeld,
komen dientengevolge goed geconserveerd aan en zijn voor
alle draaiwerk geschikt. Evenzoo was het met de run-
derhuiden, die tegenwoordig een onbeperkten tijd geconser-
veerd blijven, door ze gedurende 24 uren in water te dompelen,
dat 2 % C. bevat, en daarna te drogen. En waarschijnlijk
zullen in het vervolg ook bloed, ingewanden en ander afval
van de in die streken geslachte dieren met (3. tot een voor
vervoer geschikte krachtige mest gemaakt worden.

Het C. vindt verdere aanwending bij de bereiding van
kleurstoffen, zooals pikrinzuur, aurin, phenylbruin, rosol,
azulin enz.

-ocr page 181-

Preparaten.

Catgut, Katte-darm, (niet te verwisselen met de zooge-
naamde
silkivorm gut, fil de Florence, slechts uit ongesponnen
zijde bestaande) bestaat uit de dunne darmen van het schaap.
Gewoon Catgut is voor chirurgische doeleinden niet bruik-
baar , want zoodra het in vloeistoffen komt, wordt het week
en glibberig, zoodat de knoopen zeer gemakkelijk los laten.
Om het deze nadeelige eigenschappen te ontnemen, legt
men het in eene C. emulsie, bestaande uit: 1 dl. gekristalli-
seerd C. met 5 % water vloeibaar gemaakt en 5 dln. olijf-
olie , doch zoo, dat het niet in de zich spoedig afscheidende
waterige laag komt. In den beginne zwelt
Catgut in deze
vloeistof op, wordt ondoorzichtig, week en glibberig; na ver-
loop van eenige weken herkrijgt het op merkwaardige wijze
zijne doorzichtigheid, en wordt vast als zijde. Het
Catgut
moet in de emulsie minstens twee maanden zonder om-
schudden en bij lage temperatuur bewaard blijven. Na
dezen tijd kan men het onbepaald daarin laten, zonder dat
het zijne eigenschappen verliest; het schijnt zelfs hoe lan-
ger hoe beter te worden. (Schultze).

Antiseptische gaas wordt gemaakt, door gewoon gaas te
dompelen in een boven een dampbad verhit mengsel van
5 dln. hars, 7 dln. paraffin en 1 dl. gekristalliseerd C., en
het dan, om de overmaat van de massa te verwijderen , in
meerdere lagen tusschen walsen te laten doorgaan, zoodat
het gaas dan iets minder dan zijn eigen gewicht van de massa
opneemt, en de mazen van het gaas toch vrijblijven. De
verbinding van het 0. met hars heeft het voordeel, dat de
hars het 0. hardnekkig bindt, daarom een minder sterke,
maar eene des te langer durende antiseptische werking heeft;
buitendien wordt het niet zoo licht door het wondsecretum
aangedaan. De bijvoeging van paraffine, heeft slechts ten
doel om aan de massa de kleverigheid , die zij anders zou
hebben, te ontnemen. (Schultze.)

-ocr page 182-

Het protective is de engelsche groene geoliede zijde, over-
eenkomend e met onze gewaste stof, aan beide zijden echter
met een doorzichtige laag copallak overtrokken.
Lister strijkt,
nadat de lak gedroogd is, nog een mengsel v^n 1 dl. Dex-
trine, 2 dln. zetmeel en 16 dln. waterige oplossing van C. er
op , en laat dan opdrogen, opdat het
protective, voor de
aanwending , des te gemakkelijker met eene 1 % ^ oplos-
sing afgespoeld kan worden. (Schultze.)

Gecarboliseerde zijde. Witte zijde wordt in een heet meng-
sel van gesmolten was en 0,1 % C. gedompeld, dan er
uitgenomen en ter verwijdering van de overvloedige wasmassa
door een doek getrokken. (Schultze.)

Coton charbonné. Tot verband bij wonden, om rotting te
voorkomen, in plaats van compressen.

Gekamde boomwol wordt gedrenkt met een mengsel
bestaande uit: 100 dln. spiritus van 0,95 specif. gewigt, 15
dln. C. en 6 dln. fijn houtskoolpoeder, dan uitgedrukt en
met een dik vloeibaar (alcoholrijk) collodium zoodanig over-
trokken , dat slechts de peripherie van den boomwolbal met
een collodiumlaag bedekt is. Vóór de aanwending worden spo-
ren van alcohol en aether met water van de oppervlakte ge-
spoeld.

Ceratum acidi carbolici: 10 dln. varkensvet, 5 dln. witte
was, 1 dl. canadaschen terpentijn worden samengesmolten
en na bekoeling wordt 1 dl. C. bijgevoegd. (Böhme.)

Charta phenylata. Hager noemt zoo een met C. gedrenkt
papier, ter omhulling van vleesch en licht rottende zelfstan-
digheden , waarvoor het gedurende verscheidene dagen ge-
schikt is. Ook om er putride wonden mede te bedekken is
het zeer geschikt.

-ocr page 183-

Acidi stearini p. 5 (1)

Calori leni liquatis ad misce:
Acid. carbol,
p. 2

quo fapto inter agitationem affunde
Paralïïni depurat. p. 5.

antea leni calori liquatas
Mixtura bene agitata seponatur, ut refrigrescat
et massam solidam praebeat.

Met deze massa wordt fijn zijdepapier gedrenkt, evenals
men waspapier niet was maakt.

Natrum carbolicum vormt eene gele of bruine massa van
talgconsistentie, smelt reeds bij geringe warmte, en stolt dan,
koud wordende, tot eene zacbte, uit glanzende naalden en
blaadjes bestaande massa, lost gemakkelijk in water op, ver-
vloeit in de lucht, neemt daaruit koolzuur op en zet zich
daarmede langzamerhand in eene witte, droge, harde massa
om. Bij verhitting in aanraking met de lucht wordt het zout
fraai fuchsinekleurig en vervloeit dan tot eene roode stroop-
vormige vloeistof. Het is bijtend.

Liquor natri carbol is eene oplossing van C. zure natron ,
hetwelk onder den naam van Natrum carbolicum somtijds
door artsen gevraagd wordt, en waarvan
Schultze een voor-
schrift gegeven heeft, dat volgens Hager luidt:

(1) Ro Acide stearine p. 5 ,

maak het vloeibaar door eene zachte warmte en voeg er bij:
Acid. carbol, p. 2 ,

giet er, na dit gedaan te hebben, al roerende bij :
Parafini depurat. p. 5,

dat vooraf door eene zachte warmte is vloeibaar gemaakt-
Het mengsel, goed geschud, worde weggezet, opdat het
bekoele, en eene vaste massa geve. (vert.)

-ocr page 184-

Ro Natr. caust. sieci. p. 1 (1)

solve in:

Aq. destill. p. 3

Liquori adde:

Acid. carbol. p. 3.

leni calori agitandoque solutione

per acta affundi

Aq destil. p. 3

Serva liquorem in lagenis obturatis

a luce remotis.

Olfactorium anti-catarrhoicum noemt Hager een door hem
beproefd riekmiddel, waarvan hij het volgende voorschrift geeft:

Rr Acid. carbol........ 5.0 (2)

Liq. ammon. caust. off . 6.0

Aq. destill.........10.0

Spir. vini rectif......15.0

M. Detur ad vitrum orificio amplo instructum epis-
tomi suberino obturandum ad dimidiam capacitatem usque
alumine plumoso trito repletum.

(1) gp Natr. caust. sicci p. 1

lost op in :

Aq. destill. p. 3
voegt bij de oplossing :
Acid. carbol p. 3

wanneer de oplossing geschied is, giet er met zachte warmte
en onder schudden bij :
Aq. destill.
 p. 3

Bewaar het vocht in flesschen met een stop voorzien op een
donkere plaats. (vert)

(2) Ro Acid. carbol. 5.0

Liq. ammon. caust. off. 6.0
Aq. dest. 10.0

Spirit, vini. rectiftiss 15.0

M. Het worde gedaan in eene flesch, voorzien van eene wijde ope-
ning , gesloten met een kurken stop, tot de helft van den in-
houd gevuld met gewreven vogeleiwit. (vert.)

-ocr page 185-

Bij chronische bronchiaal catarrhen met moeielijke ophoes-
ting der slijm en dyspnoë aan te raden.

Sapo desinficiens phenylatus wordt volgens Hager bereid:

Bp Saponis eocoinii ree. parat, et adhuc calidi p. 150 (L,
Agitando immisce liquorem paratum ex

Acid carbol, dep. p. 6

Olei citri p. 1

Kali hydric. sicci p. 2

Spirit, vini fortior p. 10

Tum massa en modulos imprimatur.

Kreosootzeep, medegedeeld door Häger,.
Men verzeept 15.0 Schapevet en
15.0 Cocosolie met
15.0 Kaustische kalioplossing van
1.45 sp. Gr.

mengt de verkregene zeep met:
15.0 fijn poeder van puimsteen
4.3 Kreosoot
1.25

2.5 Citroenolie

Een adstringeerend, eiwit coaguleerend en de bovenste
huidlaag oplossend middel, hetwelk niet bijtend, maar slechts
gering prikkelend werkt.

Carbolzeepen uit de fabriek van James Buchau en comp,
te Nieuw-York, van
Bernatzki en comp, te Hamburg, wer-
den door Adam in vele gevallen met goed gevolg aangewend.

(1) Bp Versch gemaakte kokoszeep en daarbij verwarmd p. 150
meng al roerende een vocht bij , feereid uit:

Acid. carbol, dep. p. 6

Olei citri p. 1

Kali hydric. sicci p. 2

Spirit, vini fortior p. 10

Dan worde de massa in vormen gedaan.

-ocr page 186-

Er komen 3 soorten voor :

De Carbol-desinfecteerzeep , Carbol-schapezeep en de zoo-
genaamde Carbolzalf.

Natrum — Baryta — Zincum sulfo carbolicum wordt vol-
gens
Schering als desinfectiemiddel, en door berlijner en en-
gelsclie artsen als mondwater gebruikt in oplossing van 0.24
tot 30.0 aq., evenzoo Cuprum sulfo carbolicum als mondwa-
ter 0.12 : 30.0.

Geheimmiddelen, waarin C. een hoofdrol speelt.

Tïnctur zum Bepinseln bei Diphtheritis van Karig te Ber-
lijn , is volgens
Hager een mengsel van 15 dln. C., 8 dln.
jodium tinctuur, 60 dln. water, waarin het grootste gedeelte
C. onopgelost en jodium houdend op den bodem ligt.
Salbe
gegen Salzfluss und Flechten
van Zwarzlose te Berlijn, werd
reeds vroeger door Hager aanbevolen onder den naam : Un-
guentum ad Ekzema salinum, en wordt verkregen , wan-
neer men

10 dln. Geele was,
30 » Yet,
2 » Carbolzuur,
1 » Perubalsem
tot eene zalf maakt.

Eau de Charbon van Dr. Chattami is volgens de Industrie-
Matter
1871 y3 pond, door fuchsine zwak rood geverfd
C. water, aromatisch gemaakt met eene oplossing van 1 drop-
pel pëpermuntolie en 8 droppels chloroform en 20 gram
spiritus.

Phenisirte Pastillen van Dr. Quesnevïlle tegen stemzwakte ,
heeschheid , vuile adem.

Phenisirtes Wasser van denzelfden, als drank, voor was-
schingen, inspuitingen, u,itslag, karbonkels, puerperaal, ty-
pheuse en intermitteerende koorts enz.

Phensaure van denzelfden. Tegen vergiftige beeten en steken.

-ocr page 187-

Veeteelt.

Telling en nommering van het rundvee in den Wilheiminapolder.

Door E. L. VAN IVSERVENNÉE.

Op groote hoeven en uitgestrekte boerderijen, of daar
waar men door kruising zijn vee veredelen wil, worden
stamboeken aangelegd en is het noodzakelijk het vee te nom-
meren, ten einde het te herkennen.

De wijze van nommering, zooals die hier in den Wil-
heiminapolder geschiedt, is de engelsche manier; deze is
zeer gemakkelijk en eenvoudig, als volgt:

Het geschiedt door insnijdingen in de ooren, een sneetje
of liever nog het uitknippen van een langwerpig stukje op
de punt van het linkeroor is 200, en op het rechteroor
100; aan den bovenrand van het linkeroor 30, aan het rech-
ter oor 3, aan den onderkant van het linkeroor 10 en van
het rechteroor 1. De overige nommers verkrijgt men door het
uitknippen van een of meer stukjes, hetzij op de punt of
aan den boven- en onderrand. Bij de schapen geschiedt
het op dezelfde wijze als bij het rundvee; doch daar telt nog
een gaatje in het midden der linker oorschelp 800 en in de
rechter oorschelp 400.

-ocr page 188-

maatschappij ter\'bevordering der vee-
artsenijkunde in nederland.

De volgende brief is ter opname in het tijdschrift ontvangen
den 5 Januari, 1874, bij een schrijven van den len Secretaris van
wege het Hoofdbestuur der Maatschappij d.d. 4 Januari, 1874.

Utrecht, 19 Augustus 1873.

Aan den Heer 1 en Secretaris der Maatschappij
ter bevordering der Veeartsenijkunde in Ne-
derland.

Weledele Heer!

Na de verslagen der algemeene vergaderingen , die in het 4de
deel van het Tijdschrift geplaatst zijn, gelezen te hebben , zou ik
gaarne eenige opmerkingen aangaande sommige daarin voorkomende
zaken , waarin ik persoonlijk betrokken ben, onder de aandacht
van de leden der Maatschappij willen brengen.

Ik neem daarom de vrijheid mij tot U te wenden, met het be-
leefd verzoek, aan dit schrijven eene plaats in eene volgende afle-
vering van het Tijdschrift te willen bezorgen. Acht Gij het noodig,
dit verzoek aan het oordeel van het Hoofdbestuur te onderwerpen,
wees dan zoo goed zulks uit mijn naam te willen doen.

Dat aan mijn verlangen zal voldaan worden , daarvan durf ik
mij niet verzekerd houden; immers , nog niet lang geleden heb
ik zelf ondervonden, dat het spreekwoord
les absents ont tort zich
ook in Uwe Maatschappij , zoowel bij het Hoofdbestuur als in eene
algemeene vergadering , de ruimste erkenning weet te verschaffen.
Intusschen meen ik toch, dat, én mijne vroegere bemoeiingen

-ocr page 189-

voor hetgeen ik achtte te zijn de belangen Uwer Maatschappij, én
de onmogelijkheid waarin ik verkeerd heb, mij in zekere alge-
meene vergadering tegen een persoonlijken aanval te verdedigen,
dat beide mij tegen het verwijt van onbescheidenheid zullen be-
hoeden , wanneer ik voor dezen brief eene plaats in het Tijdschrift
vraag.

Mijne opmerkingen hebben betrekking , vooreerst op eene zuiver
huishoudelijke zaak, de bejegening namelijk , die mij van wege de
Maatschappij is te beurt gevallen; ten andere op hetgeen van
eenige door mij gedane veeartsenijkundige mededeelingen in de
verslagen is opgenomen.

In de buitengewone algemeene vergadering van 25 Maart-1872,
waarin eene nieuwe feest-commissie voor de viering van het halve-
eeuwfeest der Veeartsenijschool moest gekozen worden , is , blij-
kens het officieel verslag , in dat opzicht het volgende geschied :
(Tijdschrift, IV , blz. 244—45.)

1°. De Maatschappij heeft, op voorstel der afd. Gelderland,
besloten — »op aangegeven gronden\'\' — (welke die gronden
waren , zegt het verslag niet)
geen initiatief te nemen tot die
feestviering.

2°. De Maatschappij heeft, op voorstel der afd. Gelderland ,
haar leedwezen te kennen gegeven over de volgende ^handelin-
gen" van mij :

a. dat ik den 24 December 1871 aan mijne medeleden der
feest-commissie bericht heb gegeven van mijn uittreden uit die
commissie;

b. dat ik mijn mandaat niet heb neergelegd in de algemeene
vergadering
, van welke ik het had ontvangen ;

c. dat ik verzuimd heb, zoo spoedig mogelijk eene algemeene
vergadering bijeen te roepen; dat deze vergadering slechts op
initiatief van den ondervoorzitter en den 2en secretaris is belegd
en
te laat samenkomt om de beoogde feestviering te houden ;

d. dat door dit verzuim de geregelde gang van zaken veel heeft
geleden
, zoodat onder anderen de feestviering niet zal doorgaan.

3°. De Maatschappij heeft besloten , ter gelegenheid der 14de
algemeene vergadering een
feestmaaltijd te houden , waaraan »alle
veeartsen en leerlingen der veeartsenijschool kunnen deelnemen";
zij heeft daartoe eene
feest-commissie benoemd en aan deze een

-ocr page 190-

crediet van f 150 verleend. (De vroegere commissie voor de feest-
viering
mocht zich verheugen in een crediet van — f 75!).

Dat die , natuurlijk tot eene feestviering uitgedijde feestmaaltijd,
welke in de maanden Augustus of September moest plaats hebben,
geruimen tijd voor ultimo September, immers den 11 den dier
maand , plaats gehad heeft, is bekend. Dat de Maatschappij daar-
toe
het initiatief heeft genomen, zal zelfs de afd. Gelderland niet
kunnen ontkennen. Dat de
feestviering aan de verwachting in de
ruimste mate heeft beantwoord, — wat het aantal deelnemende
veeartsen betreft, misschien uitgezonderd (?) — heb ik gehoord
van zeer velen van hen , die er deel aan hebben genomen. Bijge-
volg, —
de feestcommissie ivas intijds , volkomen gereed!

Naar aanleiding van die feiten en tegenover die beschuldigingen
veroorloof ik mij het volgende
ter overweging te geven. Er is nu,
meen ik,, sedert die algemeene vergadering genoeg tijd verloopen,
dat die overweging zonder vooroordeel zal kunnen geschieden.

Bij de opening der 7de alg. verg., den 9. Sept. \'69, bracht ik
het eerst de viering van het halve-eeuwfeest onzer school ter sprake,
en vroeg tevens de medewerking der Maatschappij tot het uitge-
ven , bij die gelegenheid , van eene geschiedenis der veeartsenij-
kunde en der veeartsenijschool in Nederland. (Tijdscli. III, blzz.
162—3). In de hoofdbestuursvergadering van den 6 Juli \'71, waar
alleen de Heer Aalbers , penningmeester, en ik, voorzitter, tegen-
woordig waren , en onder anderen het programma der 9de alg.
verg. (1871) opgemaakt werd, deed ik het voorstel tot die feest-
viering , zooals het in dat programma is opgenomen. En wat nu
den aard der te houden feestviering betrof, ik voor mij wenschte
aanvankelijk niet anders dan een
zuiver huishoudelijk feest; om
meer dan ééne reden ; niet het minst o. a. om hen te weren, die
wegens niet-betalen der contributie als leden der Maatschappij ge-
schrapt waren en hunne schuld niet zouden willen voldoen. (Zie
Tijdsch. III, blz. 167.) Ik heb mij echter neergelegd bij het ver-
langen van de meerderheid in de alg. verg., dat het feest voor
alle Nederlandsche veeartsen toegankelijk zou zijn. Inderdaad kon
het met
dit feest ook moeilijk anders. Maar, — indien de dis-
cussiën over de algemeene inrichting van het feest uitvoerig ge-
notuleerd zijn , dan zal uit die notulen ten stelligste blijken , dat
ik mij, en gesteund door vele leden der vergadering, verklaard

-ocr page 191-

heb: tegen het inviteeren van hooge autoriteiten uit stad , pro-
vincie en lande, waarop rnen van zekere zijde aandrong, — tegen
het inviteeren van buitenlandsche veeartsen , zooals een lid , spe-
ciaal voor sommige Belgische, wenschte, — tegen deze en gene
grootsche plannen aangaande de soort van muziek, vuurwerk,
enz. — tegen .... kortom , dat wij ons met kracht verzet heb-
ben tegen het houden van een schetterend en schitterend, of, om
de eigen uitdrukking te bezigen , van een Ȏblouissant" feest, zoo-
als zeker lid zulks heel geurig verlangde.

Zoo, had ook ik er dan krachtig op aangedrongen , clat het feest
zijn zou collegiaal en »recht huiselijk" (zie Tijds. IV, blz. 114),
in een woord , dat het zijn zou in hoofdzaak hetgeen het nu ge-
weest is. En onder die stilzwijgende voorwaarde aanvaardde ik het
lidmaatschap der feestcommissie, dat mij , nagenoeg eenstemmig,
werd aangeboden.

De heeren Gijsbers , Huffnagel, Mulder, W. Hekmeijer , Aalbers
(als plaatsvervangend lid) en ik werden in September\'71 benoemd
tot leden der feest-commissie. Zou bij een van die Heeren de mee-
ning bestaan hebben , dat die benoeming in September geschied
was , ten einde men reeds vóór of in den aanvang van het jaar
1872 met de feestregeling zou kunnen beginnen? Stellig niet. Al-
len wisten , dat zij zoo vroegtijdig benoemd waren , alléén omdat
de Maatschappij slechts éénmaal \'s jaars vergadert. En zoo kwam
het dan ook, dat, toen ik den 24. Dec. om bijzondere redenen
als lid der feest-commissie bedankte,
die commissie zich nog niet
geconstitueerd had, en niet een enkel harer leden rechtstreeks of
zijdelings, van zijn verlangen daartoe had doen blijken.

En nu ben ik gereed om mijne akte van beschuldiging , hiervo-
ren onder 2o opgenomen , te wederleggen.

Ad a. Dit punt is mij niet recht duidelijk. Dat ik om bijzonde-
re , onvoorziene redenen bedankt heb , is , meen ik , niet veroor-
deeld geworden ; dat ware al te dwaas geweest. Men heeft het
den anderen Heeren trouwens ook niet kwalijk genomen, dat zij,
ofschoon de leden der commissie individueel en niet solidair be-
noemd waren , na mij voor en na uittraden. De Heer Mulder trad
het eerst uit; naar beweerd is , omdat ik , dus één lid , uitgetre-
den was ; en zulks in weerwil van het beschikbaar zijn van een
plaatsvervangend lid en van de verplichting tot assumptie van twee

-ocr page 192-

leden buiten de Maatschappij. Voor de juistheid van dat beweren
kan ik niet instaan. Het verslag zegt alleen (Tijdsch. III, bl. 244)
dat, in antwoord op de vraag van den afgevaardigde van Zuid-
Holland naar de redenen van het bedanken van de leden der feest-
commissie , de Heer Mulder eenige ophelderingen dienaangaande
heeft gegeven ; welke die ophelderingen waren, laat het verslag
geheel in het duister.

Dat ik aan al mijne medeleden kennis gaf, zal zeker niemand
willen laken; het was immers, zoolang de commissie nog niet ge-
constitueerd was, dus nog geen secretaris had, precies zooals het
behoort.

Uit het onder a vermelde (de overweging no. 1 in het verslag)
kan dus stellig , ook al overweegt men nog zoolang , geen laakba-
re daad gedistilleerd worden.

Ad b. Maar hoe nu ? Bestaat er , naast de Maatschappij, ook
nog
de Algemeene Vergadering, met eigen rechten ? Leven wij
nog, b. v. in den tijd van het Centraal Veeartsenijkundig Genoot-
schap ? — De afdeeling Gelderland of haar woordvoerder schijnt
in de wet der Maatschappij andere dingen te kunnen lezen dan er
in staan. Wanneer ik tot Uwe Maatschappij, wier leden eenmaal per
jaar samenkomen , onder anderen ook om zulke zaken af te doen
waartoe haar vertegenwoordiger, het Hoofdbestuur, niet bij machte
is; wanneer ik tot Uwe Maatschappij, onverschillig op welken dag
van het jaar, iets te zeggen heb, dan wend ik mij tot haar ver-
tegenwoordiger , het Hoofdbestuur. Wanneer b. v. een bestuurslid
als zoodanig bedankt, dan doet hij dat immers in eene kennisge-
ving aan het Hoofdbestuur (den ln secretaris).

Welnu; toen ik bedankt heb , heb ik daarvan in kennis gesteld
U Mijnheer den len Secretaris, dus het Hoofdbestuur. Met eene
y>de
Algemeene Vergadering
," die ik trouwens als eigen macht in Uwe
Maatschappij in het geheel niet gekend heb, had ik volstrekt niets
te maken. In het onder
b vermelde een verzuim te zien, vind ik
inderdaad een ongerijmdheid. En (curieus genoeg!) mijne medele-
den der feest-commissie hebben juist gedaan gelijk ik. Toen b. v.
de Heer Mulder, daags na mij , bedankte voor het mandaat dat
hij in de 9de alg. verg. had ontvangen , wat deed hij toen ? Ver-
zocht hij toen aan den voorzitter eene alg. verg. te beleggen,
waarin hij dat mandaat zou kunnen neerleggen ? Och neen , hij gaf

-ocr page 193-

dood eenvoudig aan mij (voorzitter) kennis, dat hij, »wegens hem
daartoe moveerende redenen", zijn ontslag moest indienen. Geheel
naar behooren ; maar de Heer Mulder schijnt zulks voorbijgezien
te hebben , toen hij de bovenvermelde overweging no. 2 voordroeg.

Ik zeg het nogmaals : de alg. verg. is niets anders dan eene sa-
menkomst van de leden der Maatschappij : eigen rechten heeft zij
hoegenaamd geene ; een zelfstandig lichaam , een congres b. v., is
zij volstrekt niet; mij op grond van het onder
b (de overweging
no. 2 in het verslag) vermelde te willen beschuldigen , heeft een-
voudig geen zin ; en , in ieder geval, die beschuldiging alléén op
mij en niet op den Heer Mulder en de overige leden toepasselijk
te maken , is, ronduit gezegd , belachelijk.

Ad c. Uit het zoo even gezegde is gebleken , dat ik, evenmin als
de andere Heeren, aan eene alg. verg. behoefte had om daarin
mijn mandaat neer te leggen; voor dat doel behoefde er dus gee-
ne belegd te worden —
noch spoedig, noch langzaam. Maar het
is der afd. Gelderland blijkbaar met al hare overwegingen niet recht
helder geweest: de nevelachtige redactie van de akte van beschul-
diging bewijst dit ten volle.

Toen door het achtervolgens bedanken der commissie-leden eene
buitengewone alg. verg, noodzakelijk was geworden , ten einde eene
nieuwe commissie te benoemen, had ik , zooals U bekend is, het
voornemen , het Hoofdbestuur in het voorjaar samen te roepen en
zoodanige vergadering te doen beleggen; geheel overeenkomstig
mijne meening , dat, voor een feest als hier zou plaats hebben ,
de feest-commissie zonder de minste inspanning bijtijds gereed
zou zijn, wanneer,vzij omstreeks Mei de zaak ter hand nam.

En dat die meening niet onjuist was , blijkt uit het feit, dat
de nieuwe commissie , den 25. Maart benoemd, eerst in (\'t laatst
van ?) Mei aan het werk is gegaan , zooals haar secretaris mij heeft
medegedeeld , en drie weken vóór ultimo September volkomen ge-
reed was.

Intusschen ontving ik van U, den 7. Febr., de mondelinge mede-
deeling , dat de Heeren bestuursleden van Driel en Westholz, bij
missive van 4 Febr., eene bestuursvergadering »binnen den kortst
mogelijken tijd te houden" hadden gevraagd. Ik verklaarde mij daar-
toe onmiddellijk bereid, doch wegens verhindering Uwerzijds kon
die verg. niet vóór 14 Febr. plaats hebben. Wat daarin geschied

-ocr page 194-

is , weet Gij even goed als ik ; maar het zou mij aangenaam zijn
dat ook anderen het wisten , en daarom breng ik het, voor zoo
ver dit onderwerp betreft, hier ter sprake. Door U werd voorge-
steld de buiteng. alg. verg. te houden op Palmmarktdag, 25 Maart,
in de hoop dat op dien dag vele leden ter vergadering zouden ko-
men. Bij cle bespreking van dit voorstel is door mij gevraagd , of
de Heeren die in deze het initiatief hadden genomen , dat tijdstip
wellicht niet te laat achtten ; maar ook de Heeren van Driel en
Westholz meenden, evenals Gij (en ik natuurlijk) , dat de nieuwe
commissie alsdan nog ruimschoots tijd zou hebben tot regeling van
de feestviering. Bijgevolg\', wat
c betreft (de overwegingen no. 3 en
no. 4 in het verslag): de alg. verg., die gehouden is den 25. Maart,
om eene nieuwe feest-commissie te benoemen, is tijdig belegd ge-
weest ; zij zou
óók nog tijdig plaats gehad hebben , als zij , zon-
der eenig initiatief van wie ook , op voorstel van den voorzitter en
overeenkomstig diens voornemen belegd was geworden. Dat Gij
die overtuiging met mij zult deelen , daarvan durf ik mij verzekerd
houden.

Ad d. »De geregelde gang van zaken heeft door dit verzuim
veel geleden ," zoo klinkt het verder in de akte van beschuldiging
(de overweging no. 5 van het verslag). En waarin heeft die ge-
leden ? »Onder anderen" (welke die »anderen" toch wel zijn mogen!)
daarin, »dat de feestviering niet kan plaats hebben". Alzoo, geen
feestviering ! en dat énkel door de schuld van Wirtz! Wat won-
der , dat allen met Dr. Mulder c. s. in koor uitriepen : steenigt hem !
Best; maar........toen gingen ze heen en benoemden een feest-
commissie en vierden feest, — juist alsof er Mets gebeurd ware.

Nog een enkel woord , en het zal in deze zaak mijn laatste
zijn.

Toen ik als lid der feest-commissie bedankt had , was ik voorzit-
ter Uwer Maatschappij gebleven; als zoodanig dacht ik de 11de alg.
verg. te zullen openen en leiden. Zoodra ik vernomen had , hoe
men in de buiteng. verg. van Maart \'72 het besluit had weten uit
te lokken, dat ik hiervoren in zijne gronden geanalyseerd heb,
nam ik natuurlijk mijn ontslag als lid der Maatschappij. Ik deed
dit — n\'en déplaise de overweging no. 2 van de tweede motie —
in een brief aan het Hoofdbestuur.

Dien brief, Mijnheer de 1ste Secretaris, had ik U beleefdelijk

-ocr page 195-

erzocht te willen voorlezen in de 11de alg. verg,; maar tot mijn i eed-
v wezen heb ik in het verslag dier verg. van Dr. Mulder (Tijdsch.
IV, bl. 187) — door het Hoofdbestuur, naar het schijnt, ook to t
het zijne gemaakt — daarvan niets vermeld gevonden.

Wat, in de tweede plaats , de door mij bedoelde veeartsenijkun-
dige mededeelingen betreft, wensch ik slechts het zoo bijzonder
onvolledige van het verslag hier en daar eenigszins aan te vullen
en het onjuiste te rectificeeren ; een en ander overeenkomstig het
door mij gesprokene. Ik neem echter de vrijheid daarbij eens
voor al op te merken , dat de redactie der verslagen , ook in deze ,
geheel voor rekening van den verslaggever blijft en ik mij daar-
voor niet in \'t minst aansprakelijk acht.

I. In de 7de alg. verg. 1) kwam onder punt 6 ter sprake de
voorbehoeding der schapen tegen huidworm. Het verslag zegt,
dat ik toen mededeelingen gedaan heb »omtrent het dooden der
larven door benzine en op het moeilijk dooden door andere midde-
len heb gewezen".

Deze mededeelingen waren in hoofdzaak de volgende :

Ik heb de gevoeligheid dezer Lucilia-larven voor drie stoffen be-
proefd, voor creosoot, acid. pyrolignosum en benzine. Larven, die
in
acid. pyrolignosum geplaatst werden , bleven zich levendig be-
wegen; na 15 minuten, zonder in water afgespoeld te zijn, tusschen
rottend vleesch geplaatst, waren zij blijkbaar zeer weinig aange-
daan en weldra even normaal als te voren. Larven, die in zuivere
creosoot geplaatst werden , bewogen zich aanvankelijk zeer levendig,
maar na verloop van 15 minuten zwak; alsdan in water afgespoeld
en tusschen rottend vleesch geplaatst, waren zij den volgenden dag
geheel normaal. Van 10 larven, die in
benzine geplaatst werden,
alsdan onmiddellijk ineenkrompen en bijna geheel onbeweeglijk en
stijf werden, en na verloop van iya minuut in water afgespoeld
en tusschen rottend vleesch werden geplaatst, waren eenige uren
later 6 stuks dood , 2 den volgenden dag hersteld en de 2 andere

1) Het verslag der 7e alg. verg. is het laatste, dat door mij als leSe-
cret. is opgemaakt. De hiervolgende onderwerpen sub I en II, die op
die vergadering door den hr. Wirtz zijn besproken, komen nog voor mij-
ne rekening. De hr. W. voldoet hier tevens aan zijne belofte, op die verg.
gedaan , om het gesprokene later schriftelijk te zullen mededeelen. Zie
bl. 56, D. IV van dit tijdschrift. G. J. H.

Y. 18

-ocr page 196-

nog vele dagen na dien uiterst zwak en traag in hare beweging.
Van 12 larven, die gedurende V2 minuut in benzine verkeerd had-
den en daarna, geheel beweegloos en stijf, onafgespoeld tus-
schen rottend vleesch geplaatst werden, heeft geen enkele meer
eenig teeken van leven gegeven. Als parasiticidum handhaaft dus
de benzine tegenover de Lucilia-larven -— en waarschijnlijk ook
andere Musciden-larven — den roem, dien zij tegenover volkomen
insecten , zooals de Trichodecten , PediculinenPhilopteren , etc.
etc. verkregen heeft.

II. In dezelfde vergadering heb ik ter sprake gebracht. ondei
punt 9, de
jparelziekte en gevraagd, of hier te lande waarnemingen
gedaan zijn , die voor
a. de erfelijkheid en b. de besmettelijkheid
dezer ziekte pleiten.

Dat deze ziekte erfelijk is, daarover was men het reeds vroeger
vrij wel eens; maar dat zij besmettelijk zou zijn, deze meening
was betrekkelijk nieuw. Ik heb dan ook de redenen uiteengezet,
waarom een en ander door mij te gelijk ter sprake werd gebracht.

Toen in \'t laatst van 1865 de onderzoekingen van Villemin aan-
gaande de besmettelijkheid der tuberculose van den mensch de ge-
neeskundige wereld in rep en roer hadden gebracht , duurde het
niet lang , of van verschillende zijden werd te dezer zake op de
parelziekte de aandacht gevestigd. Zoo kwam weder ten volle aan
de orde de vraag, of deze ziekte eene tuberculose is, ja dan neen.
In \'t kort heb ik aangetoond, welk verschil van meening daarom-
trent bestond; hoe , op zuiver histologische gronden, namelijk wat
hunne textuur en het voorkomen van de hen samenstellende cellen
betreft , de neoplasmata der parelziekte door de eene partij voor
lympho-sarcomen gehouden worden ; hoe daarentegen de andere
partij, inzonderheid op clinische gronden, er niet aan twijfelt, dat
cle ziekte van tuberculeusen aard is; hoe eindelijk Leisering getracht
heeft beide meeningen tot elkaar te brengen, door het anatomisch
en histologisch verschil, dat de ziekte-processen bij de parelziekte
en de tuberculeuse plithysis van den mensch aanbieden , als niet
essentieel te beschouwen en geheel op rekening te plaatsen van
het soortverschil tusschen mensch en rund ; en hoe Leisering, in
overeenstemming met die ,meening, voorgesteld heeft de nieuw-
vormingen der parelziekte met den naam van rundertuberkels te
bestempelen.

-ocr page 197-

Ik heb er op gewezen , hoe twee vragen thans ter beantwoor-
ding stonden : Is de parelziekte identisch met de tuberculose van
den menseh ? Is de parelziekte besmettelijk ? maar tevens, hoe, in-
dien het antwoord op de eerste vraag bevestigend zou luiden , de
tweede als overbodig mocht beschouwd worden. Vooral echter heb
ik de aandacht er op gevestigd , dat, zoo de parelziekte werkelijk
besmettelijk is, mijns inziens veel, zeer veel wat thans op rekening
der erfelijkheid gesteld wordt, buiten twijfel geheel aan de besmet-
telijkheid zal moeten toegeschreven worden.

Wat de tweede vraag betreft, deelde ik mede , hoe in de Aca-
démie de Médecine te Parijs Bouley, uit naam van Cruzel, een der
meest ervaren rundveeartsen van Frankrijk, het gevoelen verdedigd
had, dat aan de besmettelijkheid niet te twijfelen viel, en hoe onlangs
Chauveau dit experimenteel had bewezen ; hoe namelijk bij drie
vaarzen , die opzettelijk aangekocht waren in eene bergstreek waar
geene parelziekte voorkomt, en aan welke men ziekelijk ontaarde
gedeelten uit de longen van aan die ziekte lijdende runderen had
ingegeven , de parelziekte zich binnen korten tijd in den hoogsten
graad ontwikkeld had.

Wat de eerste vraag betreft, vestigde ik ten slotte de aandacht
er op, dat Chauveau toen ten tijde begonnen was langs experimen-
teelen weg die identiteit zoo mogelijk te bewijzen , dat hij tot dat
doel aan runderen tuberculeuse stof uit de longen van den mensch
had ingegeven.

III. Wat de subcutane injectie van veratrine betreft, (Tijdsch.,
IV , blz. 237) heb ik medegedeeld , dat ik tegen acuut spierrheu-
matisme bij het paard daarmede, a 13—20 Cgr. pro dosi, soms
een gunstig resultaat, maar soms slechts eene tijdelijke beterschap
heb verkregen , en dat, naar het mij voorkwam , de ook door
anderen waargenomen sterkë zwelling te wijten was aan het ge-
bruik van te sterken spiritus als oplossingsmiddel der veratrine.

IV. Van hetgeen ik in de 9de vergadering over darm-invaginatie
bij het rund
heb medegedeeld, vermeldt het verslag (Tijdsch., IV,
blz, 238) een en ander dat hier en daar minder juist is. Ik heb
een specimen van deze darminvaginatie laten zien , waarbij om-
streeks 2 Meter darm geïnvagineerd zijn, en gezegd, dat de eenige
mij bekende waarnemingen dezer dislocatie in Nederland waren,
die van den Heer van Staa , ééne van den Heer Jennes en ééne

-ocr page 198-

van den Heer Eggink, terwijl mij uit de buitenlandsche literatuur
meer dan 30 gevallen bekend waren, waarvan de oudste mede-
deelingen uit Engeland afkomstig zijn. Ik betoogde dat het wen-
sehelijk was , dat de practici op deze anomalie meer de aandacht zou-
den vestigen , aangezien er reden bestaat om aan te nemen , dat zij
meer voorkomt dan men wellicht thans meent , en daarbij de kans
dikwijls verre van slecht is om met goed gevolg eene operatieve
behandeling te beproeven ; te meer omdat, zoo de operatie niet
gelukt, daarmede verder niets verloren is.

Over het ziektebeeld (koliek en verstopping) en de onderkenning
sprekende , heb ik niet gezegd , dat men »een hard, cylindervor-
mig lichaam in den endeldarm had waargenomen", maar dat men,
met de hand in den endeldarm , de gesteldheid der darmen in de
flankstreken en de schaambeenstreek onderzoekende, meermalen
het geïnvagineerd gedeelte als een hard , eenigszins elastisch en
cylindervormig , overigens beweeglijk en soms bij drukking pijnlijk
gezwel duidelijk had kunnen voelen.

En wat de operatieve behandeling betreft (laparotomie in eene der
flanken , naar buiten brengen van het geïnvagineerd stuk darm ,
reponeeren der dislocatie door middel van drukken en kneden,
schuiven en trekken, enz.) deelde ik mede , dat de fransche vee-
arts Luscan de eerste en in Frankrijk tot heden , naar \'t schijnt,
de eenige is geweest, die ze , en met goed gevolg, verrichtte; dat
zij in Duitschland door Eisele , Ruchte en Meijer ten deele met
gunstigen afloop werd aangewend ; en dat, kort geleden, Prof.
Degive (niet »Beguine") te Brussel met het beste gevolg geope-
reerd had.

V. Be vermoedelijke oorzaken van dyspnoea glotto-paralytica
bij het paard werden in dezelfde vergadering door mij besproken.
Wat het verslag dienaangaande mededeelt, Tijdsch., IV , bladz.
239) vordert eenige rectificatiën.

Deze eenzijdige stembandverlamming kan willekeurig veroorzaakt
worden door , op eene of andere wijze, de geleiding op te heffen
öf in één N. recurrens vagi öf in één N. vagus op eene plaats,
waar de genoemde tak den stam nog niet heeft verlaten. Ik heb
er op gewezen , hoe reeds 50 jaren geleden Bouley jeune , Girard
fils en Dupuy op clinische en experimenteele gronden de Recurrens-
verlamming als eene oorzaak der z. g. piepende dampigheid

-ocr page 199-

beschouwden, maar dat de veranderingen, die de larynx in zoo-
danig geval aanbiedt, hun onbekend waren gebleven.

De bekende Engelsche veearts Youatt (niet »Younk") was de
eerste , die (in 1833) de atrophie der larynx-spieren als eene oor-
zaak van deze dampigheid deed kennen; hij meende echter, dat
deze atrophie niet de primaire stoornis was, maar beschouwde als
zoodanig in de eerste plaats de vormverandering van den larynx.
En deze laatste , meende hij, ontstond op zuiver mechanischen
weg, b. v. door drukking van de achterkaak.

Het is deze theorie , die in later tijd, meer ontwikkeld en eenigs-
zins anders uitgedoscht, bij herhaling op den voorgrond is getreden.
Zoo o. a. beweerde de Heer F. C. Hekmeijer in 1860, dat, volgens
zijne meening, eene aandoening van den N. recurrens niet de meest
gewone oorzaak der cornage is; maar stelde hij , naast de slijm-
vliesverdikking bij chronische catarrhale laryngitis en tracheitis ,
als eene zeer veelvuldige oorzaak in het bijzonder op den voor-
grond (evenals Percivall in 1840 had gedaan) de verkromming
van den larynx en de trachea door te sterk bijbrengen of bijtoo-
men bij de dressuur of het gebruik van het paard. Als de waar-
schijnlijke oorzaak , waarom dit gebrek in den regel ter linkerzij-
de voorkomt, nam hij (evenals Percivall) aan, dat bij het bij-
brengen of bijtoomen het paard van nature meer geneigd is naar
de linker- dan naar de rechterzijde af te buigen , dat bijgevolg de
larynx aan de linkerzijde meer aan drukking blootstaat.

Ik heb verder stilgestaan bij de verdiensten van Günther, den
vader, en bij zijne voortreffelijke monographie van het jaar 1834;
en niet minder bij de verdiensten van zijn zoon, den tegenwoor-
digen directeur der Hannoversche school. Hoe zij beiden langs
operatieven weg beproefd hebben, bij dit gebrek te verkrijgen,
dat ook tijdens de krachtige inademing de glottis eene voldoende
ruimte zou behouden, en welke de resultaten hunner vele proeven
zijn geweest, is daarbij uiteengezet geworden. Bij de door mij
gestelde vraag waren deze echter nevenzaken en daarom zal ik er
hier niet verder bij stilstaan.

Toen Bouley op het denkbeeld kwam , dat men ter genezing
van dit gebrek de doorsnijding van den slappen stemband zou kun-
nen beproeven, en dit denkbeeld, als een geheel nieuw, in Juli
\'68, in de Société centrale de méd. vét. de wereld inzond , over-

-ocr page 200-

188

kwam hem wat reeds aan zoo menig Franschman was overkomen,
die er niet genoeg op gelet had dat de wereld zich verder uit-
strekt dan de grenzen van Frankrijk. Günther, de zoon, maakte
het namelijk in een schrijven aan dat genootschap duidelijk, dat
het nieuws van den Heer Bouley buiten Frankrijk reeds oud was.
Maar , en daarom stipte ik dit aan, toen Bouley in de Société cen-
trale die operatie had besproken, werd de cornage er ook uit een
aetiologisch oogpunt aan de orde gesteld ; toen ontbrandde er tus-
schen Goubaux en Coïin een vinnige en langdurigejprioriteits-strijd
over de vraag, wie van hen het eerst de aandacht er op had ge-
vestigd , dat de recurrens-verlamming daarom slechts links wordt
aangetroffen , omdat de linker N. recurrens onder aan den hals
over de voorvlakte der luchtpijp loopt, terwijl de rechter ter zijde
daarvan is gelegen, en aldus alleen de eerste blootstaat aan de
drukking van het haam.

Verder gaande kwam ik tot de ontwikkeling van mijne hier vol-
gende eigen meening , die ik reeds sedert jaren te gelegener tijd
voor mijne leerlingen heb behandeld. Ofschoon ik die in de alg.
verg. duidelijk genoeg , naar ik meen, ontwikkeld heb , zal toch
stellig niemand ze uit het verslag kunnen opmaken.

De dyspnoea glotto-paralytica kan , de ervaring leert het, het ge-
volg zijn van ziekteprocessen in de omgeving van den N. vagus of
den N. recurrens , hetzij in de borstholte , (pleuritis , nieuwvor-
mingen, in \'t bijzonder klierhypertrophiën en klierabscessen in het
voorste mediastinum) hetzij aan den hals of in de keelstreek (absces-
sen, wonden, kneuzingen , gezwellen , enz.). Waarom onder zulke
omstandigheden juist de linker N. recurrens bijna zonder uitzon-
dering de verlamde zou zijn , is niet in te zien; wel , ten deele,
voor zoover de oorzaken hiervoren genoemd in de borstholte zijn
gelegen, aangezien de linker een grooten weg door de borstholte
aflegt , terwijl de rechter er slechts ternauwernood in verschijnt.
Maar bij duizenden paarden die aan cornage lijden, zijn dergelij-
ke oorzaken, noch in de borstholte noch aan den hals, stellig niet
aanwezig. Dat kan bijgevolg de reden niet zijn. Ook de meening van
Goubaux of Colin is volstrekt niet afdoende ; de vele rijpaarden reeds,
die nooit een haam gedragen hebben en toch cornard zijn, bewijzen
het tegendeel. Toch ligt, mijns inziens, de oorzaak van dit ver-
schijnsel in de eigenaardige ligging van den linker N. recurrens.

m

-ocr page 201-

De linker N. recurrens bezit daarin , dat bij zich om den boog
der aorta omslaat en daartegen aanligt, een normalen aanleg om
onder zekere , overigens normale omstandigheden ziekelijk aange-
daan, namelijk atrophisch en onwerkzaam te worden, doordat hij
wordt gerekt en gedrukt. Die omstandigheden zijn: versterkte
hartswerking met sterkere uitzetting der aorta na iedere kamer-
systole , — gepaard met eene gestrekte houding van hals en hoofd,
waardoor alle deelen, die aan de voorvlakte van den hals zijn ge-
legen , dus ook deze N. recurrens , in meerdere of mindere mate
gerekt en gespannen worden. Wellicht is de gedurende langen
tijd periodiek inwerkende sterkere uitzetting der aorta soms op zich
zelve reeds -voldoende.

De cornage is bij het Engelsche renpaard, men mag zeggen, een
alledaagsch gebrek. Welnu , men stelle zich voor: een paard in
ren , waarbij hoofd , hals en rug van1 boven ééne rechte lijn vor-
men , waarbij de linker N. recurrens alsdan, naar het mij toeschijnt,
meer gespannen moet liggen om den boog der aorta ; men neme
daarbij verder aan , dat de aorta krachtiger en sterker uitgezet
wordt dan gewoonlijk; clan valt het moeilijk te ontkennen, dat dit
een nadeeligen invloed op die zenuw zal moeten uitoefenen. (Hoe
de verslaggever mij kan laten vertellen van een ding dat hij «Mor-
tis glottis" noemt, begrijp ik niet.) Het komt mij echter niet on-
waarschijnlijk voor, dat ook bij andere paarden , die niet zulke
snelle bewegingen maken maar zich bij hun arbeid soms boven-
matig moeten inspannen, de verplaatsing, die de slagaderwand aan
den boog der aorta ten opzichte van den linker N. recurrens onder-
gaat , voor die zenuw op de bedoelde wijze nadeelig kan zijn.

Ik heb er echter op gewezen, dat wel is waar volgens de onder-
zoekingen van Colin die uitzetting der aorta zeer gering is, maar
dat zulk onderzoek natuurlijk alleen bewerkstelligd is bij het lig-
gende paard en geopenden borstkas , en dus geen voldoenden maat-
staf kan zijn voor de veranderingen , die dit vat ondergaat bij het
snelloopende of zich hevig inspannende paard.

VI. In mijne vrije mededeeling over Eustrongylus gigas (Tijdsch.,
IV, blz. 240) heb ik gezegd , dat van de aanwezigheid van dezen

parasiet opgeteekend waren.........1 of 2 gevallen bij het runcl

en eenige weinige (wellicht maar een zevental echte) gevallen bij den
mensch. Ik heb er tevens op gewezen, dat de in de verg. ver-

-ocr page 202-

ld O

toonde wormen , met nog 3 of 4 dergelijke , toevallig gevonden
werden in het vertoonde nierbekken van een wegens dolheid ge-
dooden hond , en hoe daardoor nog eens het vermoeden was opge-
rezen , dat de dolheid met de aanwezigheid dezer parasieten in
oorzakelijk verband zou staan ; eene meening, die reeds voor langen
tijd , onder anderen door Boerhave , is uitgesproken, en zeker wel
eene nalatenschap mag heeten van de Clamorgan , die bijna drie
eeuwen geleden , het allereerst deze wormen — deze »slangen",
zooals hij ze noemde — in de nieren van 3 wolven heeft gevon-
den en den beet van zulke wolven voor vergiftig verklaarde.

Aan het einde van mijn brief, die langer geworden is dan ik
zelf wenschelijk acht, kan ik de vrees niet onderdrukken , dat de
beschikbare ruimte in het Tijdschrift niet zal toelaten dat aan
mijn verzoek geheel voldaan worde. Mocht zulks het geval wezen,
dan wil ik dat verzoek gaarne beperken ; het zou mij dan zeer
aangenaam zijn , als enkel de eerste helft van den brief, waarin
het in de buitengewone algemeene vergadering van Maart 1872
voorgevallene wordt besproken , eene plaats zou kunnen vinden.

U mijn dank betuigende voor de moeite die Gij U zult willen
geven , heb ik de eer te zijn

Uw dienstwillige dienaar
A. WIRTZ.

-ocr page 203-

G-emengci© laericlateii.

OVERLEDEN. De heer C. Th. Ie Comte , in 1828 bevorderd
tot veearts der le kl. en gevestigd te Middelharnis.

De heer H. J. L. H. Houba, in 1867—68 en 69 een geacht
en veelbelovend leerling aan de Veeartsenijschool, doch die door
eene ongeneeslijke ziekte genoodzaakt was zijne studiën te laten
varen.

BENOEMD. De toenemende uitbreiding en hevigheid der long-
ziekte in Friesland vorderde meer veeartsenijkundige hulp bij de
uitvoering der wet op de besmettelijke veeziekten van 20 Juli
1870, Staatsblad No. 131 en de daaruit voortgevloeide koninklijke
besluiten. Daartoe is de heer L. Swart, districtsveearts voor Noord-
Holland benoorden het IJ , tijdelijk verplaatst naar Sneek.

Tevens zijn tot plaatsvervangende veeartsen in Friesland be-
noemd de heeren P. C. Buijterse en J. F. Laméris, respectievelijk
veeartsen te Sneek en te St. Anna-Parochie.

De heer A. J. de Bruijn , paardenarts le klasse met den rang
van Majoor , is op den dag der viering van het 25 jarig kronings-
feest door Z. M. benoemd tot ridder der orde van den Nederland-
schen Leeuw.

AANNEMING DER VEEARTSENIJKUNDIGE WETTEN.

Eindelijk mogen de aan de Veeartsenijschool te Utrecht opge-
leide en bevorderde veeartsen zich verheugen in twee wetten,
door de 2e Kamer Staten-Generaal dezer dagen aangenomen,
regelende het Veeartsenij kundig onderwijs en de uitoefening der
Veeartsenijkunde.

Behoudens de kleine wijzigingen, die er in de regeeringsontwer-

-ocr page 204-

pen door amendementen zijn aangebracht en die het hoog begin-
sel der wetten gelukkig ongeschonden laten, is zooveel toch zeker,
dat de groote meerderheid der Kamer voor beide wetten gunstig
gestemd is en , de eerstgenoemde met 49 tegen 1 en de tweede
met 54 tegen 10 stemmen aangenomen zijn.

Ce onvermoeide pogingen der oudere veeartsen, die sedert ruim
40 jaren op eene regeling van de uitoefening der veeartsenijkunde
hebben aangedrongen , in het belang der wetenschap zoowel als
van den vaderlandschen veerijkdom , en niet uitsluitend voor hun
eigen beurs, zoo als , schandelijk genoeg , een enkel lid der 2e
Kamer (de heer Begram) zich liet hooren ; de herhaalde pogingen
der Maatschappij van veeartsenijkunde , van het centraal veeartse-
nijkundig genootschap en van zoovele maatschappijen van land-
bouw, vooral de Hollandsche Maatschappij , de Geldersche en an-
dere lichamen ; van zoovele voorstanders eener rationeele behan-
deling van het zieke vee. die, zoo zulks nog noodig mocht zijn, bij de
jongste veepestrampen overtuigd konden worden en overtuigd zijn
geworden van de hooge noodzakelijkheid eener wettelijke regeling —
alle deze gezamenlijke aanvallers hebben de overwinning behaald
en gezegevierd op vooroordeel en onkunde. Eere aan die allen ,
aan de ontwerpers en aan de ministers, die reeds in 1855, 1869
hunne ontwerpen aanboden doch zagen verwerpen , maar bovenal
eere aan den tegenwoordigen minister Geertsema , die herhaalde-
lijk toont een groot voorstander te zijn van wetenschappelijke op-
leiding en richtige uitoefening der veeartsenijkunde.

Wie zal zich verwonderen, dat, op het vernemen van het heuge-
lijk bericht, (door den directeur der veeartsenijschool aan de ge-
zamenlijke leerlingen onmiddellijk en terwijl zij aan tafel zaten me-
degedeeld ,) er een luid gejuich opging en de Nederlandsche drie-
kleur binnen weinige oogenblikken op het gebouw wapperde !

Er is geen twijfel of alle collega\'s zullen met de opgetogen
gevoelens van directeur en leerlingen ten volle instemmen.

12 Juni. G. J. H.

-ocr page 205-

JUBILÉ BIJ HET 50-JARIG PROFESSORAAT VAN Dr. G. H.

HERTWIG, AAN DE BERLIJNSCIIE VEEARTSENIJSCHOOL.

Door den directeur en de leeraren der Utrechtsche veeartsenijschool
zijn, op den dag zijner feestviering, den 29 Oct. des vorigen jaars,
hunne photographische portretten met begeleidenden brief van
gelukwensching en huldebetoon den beroemden jubilaris aange-
boden.

G. J. H.

STANDBEELD VAN CLAUDE BOURGELAT.

Door de heeren A. J. Janné en A. W. H. Wirtz is de volgende
uitnoodiging aan de collega\'s rondgezonden.

G. J. H.

Aan de Veeartsen en de Kweekelingen der
Veeartsenijschool in Nederland.

Het veeartsenijkundig Frankrijk maakt zich gereed een sclioonen
plicht te vervullen, een plicht van dankbaarheid.

Het wil eene blijvende h\'dcle brengen aan de groote verdiensten
van den man , die door de oprichting der eerste veeartsenijschool
het veeartsenijkundig onderwijs vestigde , en die , met
Etienne-
Guillaume
en vooral met Philippe-Etienne Lafosse , aan de we-
tenschappelijke beoefening- der veeartsenijkunde het aanzijn gaf.

Op het hoofdplein der veeartsenijschool te Alfort zal een stand-
beeld verrijzen van

CLA.UJ9E SSOlTRGEIiAT.

Eere der Commissie, die daartoe het initiatief heeft genomen.

Maar wat Boürgelat gewrocht heeft, kwam niet enkel zijn va-
derland ten goede.

Verre buiten Frankrijk\'s grenzen wekte zijn voorbeeld navolging,
onderwees hij door zijne geschriften , en werden de vruchten van
zijn rusteloozen arbeid en van dien zijner leerlingen verspreid door
hen, die het buitenland naar Lyon en Alfort ter schole zond.

De gedachtenis van dezen man te eeren is plicht — overal waar
veeartsenijkunde bestaat.

En zoo mogen ook wij niet onverschillig schijnen tegenover de
oproeping, die de Heeren Huzard , Bouley, Reynal, Prudhomme en

-ocr page 206-

Leblanc tot hunne landgenooten hebben gericht. Het plan verdient
waardeering door ongevraagde medewerking.

Wij vertrouwen, dat deze meening bij U algemeen instemming
zal vinden , en zijn gaarne bereid de bijdragen (
mits de persoon-
lijke bijdrage de som van twee gulden niet te boven ga)
in ont-
vangst te nemen van hen, die met ons van hunne belangstelling
willen doen blijken. Van den uitslag onzer poging zal later verslag
worden gedaan.

Moge onze verwachting niet teleurgesteld worden.

10 December 1873. A. J. JANNÉ,

Districtsveearts te Roermond.

A. W. H. WIETZ,

Leeraar der Veeartsenijschool te Utrecht.

Opgaaf van de bijdragen, die tot op heden
ingezonden zijn, in antwoord op de uitnoo-
diging tot deelneming, wélke bij circulaire
dd.
10 December 1873 tot de Veeartsen
en de Iiweekelingen der Veeartsenijschool

werd gericht.

Arntz (Th. H. L.) , Kweekeling.........ƒ1,—

Ballanché (J. N.), Kweekeling..........» 2,—

Billroth (I. C.), Districtsveearts te Groningen . ... d 1,—

Boots (F.) , Prov.-Veearts te Oss.........» 2,—

Bruin (A. de), Kweekeling..........» 1,—

Bruijn (A. J. de), Majoor-Paardenarts te Utrecht...» 2,—

Duim (F. W. van), Veearts te Eist........» 2,—

Ebens (J.) , Plv. Districtsveearts te \'t Zandt . . . . . » 1,—

Effen (J. C. van), Onderwijzer a. d. V. A. School. . . » 1,—

Eggink, (H. F.), Kweekeling.........» 1,50

Engelse (H. A. den), Kweekeling........» 1,—

Esveld (D. F. van), Paardenarts 3e kl. te Utrecht. . . » 2,—

Flohil (M.), Kweekeling............» 1,—

Harst (L. J. van der) , Leeraar a. d. V. A. School . . » 2,—
Hekmeijer (F. C.) , Leeraar a. d. V. A. School ...» 2,—

Hengeveld (M. J.), Plv. Districtsveearts te Amersfoort . » 2,—

Horsen (W. van), Onderwijzer a. d. V. A. School . . » 2,—

Hubenet (B. I. C.), Kweekeling.........» 1,—

-ocr page 207-

Huiten (L. van), Kweekeling..........f 1,

Huijsmans (J. B.), Plv. Districtsveearts te Rotterdam. . » 2,—

Ittman (H. C.) , Kweekeling . .........» 1,—

Janné (A. J.) , Districtsveearts te Roermond.....» 2,—

Janné (H.), Kweekeling...........» 2,—

Janné (L. T.), Plv. Districtsveearts te Roermond ...» 2,—

Jong (H. de) , Kweekeling...........» 2,—

Kegelaer (H. I.) , Veearts te Hontenisse......-» 1,—

Kegelaer (J. C.), Plv. Districtsveearts te Hulst. . . » 1,—

Kegelaer (Th. I. F.) , Veearts te Hulst......»4,—

Kleijburg (J.), Veearts te Ridderkerk.......» 2,—

Laer (Dr. J. R. E. van) , Leeraar aan de V. A. School. » 2,—
Laméris (J. F.), Paardenarts 2e kl. te Venlo . . . . » 1,—
Laméris (J. F.), Plv. Districtsveearts te St. Anna Parochie » 2,—

Linden (H. van der), Kweekeling........»4,—

Loman (C.), Kweekeling...........» 4,—

Lucieer (M.), Kweekeling...........» 1,—

Ludwig (F. A.), Paardenarts le kl. te \'sHage. ...» 2,—
Mac Gillavry (Dr. Th. H.) , Directeur der V. A. School. » 2,—
Mazure (C.) , Plv. Districtsveearts te Zierikzee . ... y> 2,—

Mazure (C. M.) , Kweekeling........... 1,—

Mazure (J.) , Prov. Veearts te Brouwershaven.....» 2,—

Mazure (M. Luteyn) , Plv. Districtsveearts te Oostburg . » 2,—
Meulen (A. van der) , Veearts te Apeldoorn(een coupon ä) » 1,98

Mingels (W.), Kweekeling...........» 1,50

Montens (A. J.) , Plv. Districtsveearts te Zevenbergen . » 2.—
Overbosch (A.), Paardenarts 3e kl. te Venlo . ... » 1,—

Poels (J.), Kweekeling . ...........» 2,—

Reimers (H.) , Plv. Districtsveearts te Dalen.....» 1,—

Reimers (H. C.), Kweekeling.................1,—

Rijssel (Th. van), Kweekeling.......... 15

Schilperoort (C.), Kweekeling........... 1,—

Schimmel (W. C.) , Paardenarts 3e kl, te Breda. ...» 2,—
Schröder (W. F.), Paardenarts le kl. te Amersfoort. . » 2,—
Stickel-Schoemaker (H. M.), Paardenarts 2e kl. te \'s Hage

(een coupon ä).............» 1,485

Thomassen (P.) , Plv. Districtsveearts te Maastricht . . » 2,—
Valewink (D. C.) , Paardenarts 3e kl. te \'sHage. . . » 2,—

-ocr page 208-

Verhaar :(A. T.), Prosector a. d. V.-A.-school . ... f 2,—

Vermast (P. F.) , Kweekeling..........» 1,—

Veijs (J.) , Prov. Veearts te Cadzand . (een coupon ä) » 1,485

Vlamings (A. J.), Kweekeling.........» 1,—

Wal (W. G. van der), Kweekeling. ....... » 1,—

Weitzel (F. Th.), Leeraar a. d. V.-A.-school . . . . » 2,—

Westholz (J. M. D.) , Plv. Districtsveearts te Nijmegen . » 2,—

Wight (Th. G. I.), Plv. Districts-veearts te Bellingwolde . » 2,—

Wirtz (A. W. H.), Leeraar a. d. V.-A.-school . . . . » 2,—

Wurfï (J. L. van der) , Paardenarts 2e kl. te Roermond. » 1,—

IJpes (P. IJ.) , Veearts te Beerta........» 1,—

Totaal. . . f 100,95

De ondergeteekenden verklaren zich bereid , nog tot uiterlijk 31
Augustus e. k. bijdragen in ontvangst te nemen.
Utrecht, 43 Juni 1874.

A. J. JANNÉ.
A. W. H. WIRTZ.

Behalve het verzoek, om deel te nemen aan de oprichting van
een standbeeld voor Glaude Bourgelat, oorspronkelijk uitgegaan van
H.H. professoren der Veeartsenijschool te Alfort, is er nog een ge-
volgd van H.H. professoren der Veeartsenijschool te Lyon. Claude
Bourgelat toch was de grondvester der beide inrichtingen , die de
allereerste waren in Europa. De stichting te Lyon dagteekent van
1762 en te Alfort van 1765. Beide scholen mogen zich beroemen
op denzelfden stichter en beide willen thans de gedachtenis aan
hem bestendigen.

G. J. H.

-ocr page 209-

Hijls-s Vecartsenijscliool.

PARC VACCINOGÈNE.

De heer J. F. Laméris, rijksveearts te St.-Anna Parochie, heeft
in September van het vorig jaar drie lammeren geënt met koepok-
stof van het kalf, hem verstrekt .uit den voorraad van het Pare
Vaccinogène naast \'s Rijks Veeartsenijschool. Volgens mededeeling
van genoemden heer heeft de enting geen resultaat gehad. Op
12 Juni 1.1. is in het Pare Vaccinogène een ram geënt met koepok-
stof van het kalf. Na 5 X 24 uren (\'17 Juni) was een groot aantal
pokken ontwikkeld, waarvan entstof verzameld werd. Hier en daar
vertoonden zich op laatstgenoemden datum nog kleine verheven-
heden tusschen de ontwikkelde pokken ; den 20sten Juni hadden
die kleine verhevenheden zich eveneens tot flinke pokken ontwikkeld.
Onder toezending van op den 17den verzamelde stof (lste generatie
van het schaap) noodigde ik den heer Laméris uit zijne proefne-
mingen te herhalen.

Op den 17den werden bij een schaap met de van den ram ge-
wonnen stof 40 piqures op en voor het uier gemaakt, die op den
22sten ongeveer 40 goed ontwikkelde pokken opleverden. Het dier
scheen niet vrij van koorts te zijn; temperatuur, in het rectum ge-
meten, 41° C., polsslagen 140. Van de pokken der 2de generatie
werd wederom een aantal glaasjes met entstof gewonnen.

Het doel mijner mededeeling is belangstellenden uit te noodigen
de proefneming te herhalen. Gaarne stel ik daartoe mijn voorraad
ter beschikking. De vraag is nu of mijne geënte schapen thans
beschut zijn tegen schaapspokken ? Kan iemand mij stof bezorgen,
gewonnen van schapen aan ware schaapspokken lijdende , dan zal
hij mij zeer verplichten ze mij toe te zenden.

Utrecht, 3 Juli 1874. Mac Gillavry,

-ocr page 210-

De uitslag -van het eindexamen tot het bekomen van den graad
van veearts is geweest dat van de 10 candidaten 8 zijn geslaagd,
nl. de heeren J. N. Ballanché, H. de Jong, B.
J. C. Hubenet, A.
C. Ittman, F. G. van Bijssel, A. J. Vlamings, A. van Charldorp en
W. M. Mingels.

Dit examen is afgenomen door den directeur en leeraren der
Veeartsenijschool in tegenwoordigheid der buitengewone staatscom-
missie de HH. Dr. L. J. Egeling, inspecteur voor het geneeskundig
staatstoezicht in Zuid-Holland , Dr. G. van Overbeek de Meijer,
adjunct-inspecteur -voor Utrecht en Gelderland en Professor Dr. T.
Halbertsma te Utrecht.

G. J. H.

Op het vernemen van de aanneming der wetten op het onderwijs
en de uitoefening der Veeartsenijkunde, ook door de le Kamer der
Staten-Generaal, werd wederom aan de Veeartsenijschool en aan
de direkteurswoning de nationale driekleur uitgestoken , terwijl er
onmiddellijk door den Eaad van Bestuur der inrichting een adres
van dankbetuiging werd gericht aan den Minister van Binnenlandsche
Zaken voor zijne belangstelling in de Veeartsenijkunde en krach-
tige houding bij de indiening en verdediging der genoemde wetten.

5 Juli \'74. G. J. H.

-ocr page 211-

Veeartsenijls.iiii<ae.

Korte bijdrage omtrent de zoogenaamde lendentyphus
bij paarden.

Door J. C. KEGELAER Sr. en Th. J. F. KEGELAER,

Rijks- en Provinciale Veeartsen te Hulst.

Op den 12 Januari 1874 werd door den empirist P. de F.
te H. hulp ingeroepen bij een vaal ruinpaard, circa 11
jaren oud, toebehoorende aan A. E. in de gemeente Neuzen,
hetgeen volgens zijne opgaaf scheen te lijden aan lendentyphus
en wel in bijna hopeloozen toestand, terwijl er voor 3 a 4
weken aldaar reeds twee paarden gestorven waren, die dezelfde
ziekteverschijnselen hadden vertoond. Daar mijn vader mij
voor de waarneming en behandeling van gemeld paard be-
stemde, zoo vertrok ik per eersten spoortrein naar Neuzen en
verder naar de hoeve van A. R. in den Zevenaarspolder.

Aldaar aangekomen, vernam ik, dat bovengenoemde patiënt
vóór 7 dagen was neergestort en 5 dagen had gelegen zonder
te kunnen opstaan, doch, dat hij sedert een paar dagen met
eenige hulp was overeind gebracht.

Bij mijne aankomst bij den patiënt nam ik de volgende
ziekte verschijnselen waar:

Het paard bevond zich staande, maar was niet in staat
van zijne plaats te komen zonder om te vallen — heupen
en uitstekende punten waren reeds rauw geworden door de
drukking bij het liggen — de beenen waren zuchtig ge-
zwollen - - de slijmvliezen der oogleden waren opgezet,
livide, en van eene in \'t oranje spelende kleur- die van den
Y. 14

-ocr page 212-

neus waren paarsch, loodkleurig, waterachtig vochtig — de
tong was met een vuilgeel beslag belegd — het uitzien van
het paard was zeer torpide — de eetlust was nagenoeg ge-
heel verdwenen — de peristaltische beweging\'der darmen zeer
gering en de drinklust opgewekt — de meststoffen werden
zelden afgezet, waren brijig, zwart van kleur en verspreidden
een ondragelijken stank — de pis was geelkleurig en werd
zelden ontlast — de pols was menigvuldig, week en even-
als de hartslag bijna onvoelbaar — de ademhaling was rustig,
maar zeer zwak.

Het gebruikte voeder bestond in haver, boonestroo, tarwe-
kaf en grashooi. Op \'de hoedanigheid van het gebruikte voeder
was niets af te dingen. Het drinkwater bevond zich in een
gedolven put, in de nabijheid van de mestvaalt , was brak
en zag er troebel uit. De paarden werden driemaal daags bij
de put gelaten , alwaar zij naar hartelust konden drinken.

Nog 5 paarden stonden op stal, waarvan de zieke patiënt
reeds was afgezonderd. De slijmvliezen van de oogen en neus-
holten dezer paarden vertoonden reeds de bovengenoemde
oranje en paarsche loodkleur , doch in mindere mate dan
bij patiënt. — De voorzegging van het zieke paard was zeer
ongunstig.

Het drinkwater werd voor al de paarden veranderd en uit
een andere, iets verder gelegene , put genomen.

Voor het zieke paard werd voorgeschreven:
R. Croc. martis

Pulv. cortic. peruv. a grm. 40,0
Pulv. bacc. juniper.
Pulv. radic. gentian. a grm. 80,0
Pulv. camphor. grm. 16,0
M. f. pulver. N°. IV.

DS. 3 maal daags V3 p. met stroop tot likking maken
en op den tong te smeren.

Den I4n vond ik den patiënt iets beter en minder torpide. —
Dezelfde middelen werden den 15n voorgeschreven en verzonden.

Den 18n was het paard veel beter, had goeden eetlust en

-ocr page 213-

werd daarom door den eigenaar ruim gevoederd met haver
en roggebrood, waardoor eene indigestie ontstond, die den toe-
stand wederom zoo verergerde, dat voor het leven van den pa-
tiënt gevreesd werd. Dientengevolge ontving ik den 20n een
brief, waarin ik werd-verzocht, patiënt, die wederom gevaarlijk
ziek was, te komen bezoeken , ten einde zoo mogelijk nog
hulp te kunnen verleen en.

Den 21n reed ik per eersten spoortrein er heen, en bevond
den indigestietoestand reeds iets beter, de eetlust was in aan-
tocht. Tegen het te veel voederen, vooral op eens, werd
gewaarschuwd,

Den 22n werden dezelfde middelen voorgeschreven, echter
niet tot 4, maar tot 6 poeders gebracht, om er 2 m. d. %
poeder met stroop gemengd van op den tong te smeren.

Op den 28n bezocht ik den patiënt wederom, en had het
genoegen hem geheel hersteld te vinden en van de lijst dei-
zieken af te schrijven.

Aan de 5 nog betrekkelijk gezonde paarden werd aan ieder
paard 100 grm. alöes hepatica , 3 m. d. 1/3 gedeelte in te
geven , voorgeschreven. Hierop volgde een ruim laxeeren.

Onder het drinkwater werd dagelijks door ieder paard een
gewoon bierglas bierazijn gebruikt.

De 5 paarden bleven gezond en hiermede hield de ziekte op.

Daar het vermoeden omtrent de oorzaak der ziekte op het
slechte drinkwater viel, zoo verzocht mijn vader mij, uit
ieder der beide drinkputten een 8 ons fleschje vol mede te
brengen, ten einde het te kunnen onderzoeken, waaraan
ik
bij mijne tweede visite op den 14n Jan. voldeed.

Het scheikundig onderzoek van het water uit de put, die
in de nabijheid van den mestvaalt was gelegen, en steeds
als drinkwater voor de paarden had gediend , leverde vele
zoutdeelen op, zoodat het bijna aan zeewater gelijk, zeer
hard, en daardoor ongeschikt was om te drinken.

Het microscopisch onderzoek, waarin wij welwillend door
den Heer Martin, stadsgeneesheer alhier, met zijn mikros-
koop werden bijgestaan, leverde een enorm aantal bacteriën

-ocr page 214-

op. Van kogelvormige of puntbacteriën ? (Microcoeeus), die
zich in alle richtingen snel bewogen, waren er een onnoe-
melijk getal aanwezig, en het was een wezenlijke lust om
deze eenigen tijd waar te nemen. Nu en dan kwamen er
ook eenige gegolfde (vibrio rugula) te voorschijn, die zich
bij hunne beweging als een aal schenen te kronkelen ; en-
kele groepen lagen als dood , bewegingloos , schijnbaar ten
getale van 10 a 12 bij elkander, in het gezichtsveld. —■
Het water uit de meer van den mestvaalt afgelegen put,
hetgeen nu als drinkwater werd gebruikt, was bijna helder,
bevatte weinig zoutdeelen , en slechts enkele bacteriën.

In het water, genomen uit de put van eene andere hoeve,
die ook niet ver van den mestvaalt gelegen was en alwaar
geene zieken waren voorgekomen, bevonden zich ook eenige
zoutdeelen en bacteriën, terwijl in het water, genomen uit
een put, gelegen iu eene weide, zonder met slooten of andere
wateren gemeenschap te hebben en dat als regenwater be-
schouwd moest worden, geene zoutdeelen noch bacteriën wer-
den waargenomen.

Daar de patiënt volkomen hersteld is, en wij daardoor niet in
de gelegenheid zijn geweest om het bloed of andere afge-
scheidene vochten, vooral microscopisch te onderzoeken, zoo
weten wij niet of zich daarin bacteriën hebben bevonden;
wij stellen ons echter voor, zulks bij voorkomende gelegen-
heden te doen, ten einde, als het mogelijk is, de oorzaak en
het wezen dezer noodlottige ziekte te leeren kennen. — Dat
in het bloed van aan Anthrax lijdende dieren bacteriën zijn
gevonden, is reeds genoeg bekend, doch dat zulks bij len-
dentyphus zou plaats hebben, hiervan weten wij nog niets ; —
ware zulks ook het geval, dan was het onderzoek langs
welken weg zij in het ligchaam komen? en wat zij daar
doen ? dunkt ons , vooral aanbevolen.

Wij hebben gemeend wel te doen met deze korte mede-
deeling ter plaatsing in te zenden en er de aandacht onzer
geachte collega\'s, bij het onderzoek hieromtrent op te vestigen.
Hulst, Aug. 1874.

-ocr page 215-

Koliek bij een veulen.

Door Th. J. F. KEGELAER.

Provinciaal Veearts te Hulst.

Op den 11 Mei 1874 werd ik verzocht hulp te verleenen
hij een ziek hengstveulen van 3 maanden oud , behoorende
aan de Wwe.
J, A. in den Cambronpolder. Onmiddellijk
begaf ik er mij naar toe, en aldaar aangekomen, ontwaarde
ik bij het jonge dier verschijnselen van hevig koliek met
opstopping van mest.

Hiertegen liet ik 125 grm. oleum ricini met een halve
flesch water ingeven.

In plaats van water had men bij vergissing eene flesch
genomen, waarin zich ongeveer % liter jenever bevond, de
oleum ricini er ingeschud en dit het veulen ingegeven;
bij het ingeven was het veulen zeer weerstrevig geweest,
doch alles was goed naar binnen gegaan. Nauwelijks was
zulks gebeurd, of de dienstmeid, die de vergissing ontdekt
had, liep op hooge beenen naar den stal, en zeide : »wat
doet ge nu ? gij geeft het dier jenever in!" doch het was
te laat, de patiënt had de noodige slokjes binnen.

Daar het veulen met zijne moeder in één stal stond, zoo
liet ik het verwijderen en in de aan huis gelegene weide
brengen, waarin het zich langzaam voortbewoog. — Spoedig
liet zich aanzien, dat het veulen ten gevolge van den ge-
bruikten jenever een goede roes aanhad, en het was potsierlijk
om te zien, hoe het met slappe beenen links en rechts defi-
leerde, tot het zich in een verdoofden toestand op den bodem
ter ruste begaf en bijna bewegingloos een paar uren bleef
liggen; daarna scheen het van zijn roes geheel en al te zijn
hersteld, ohne Tv atzen jammer zu haben, sprong op, werd bij
zijne moeder in den stal gelaten en begon onmiddellijk te
zuigen, zonder nog eenige ziekteverschijnselen te vertoonen.

Des anderen daags werd mij bericht, dat het veulen geheel
hersteld was en eene goede hoeveelheid brijachtige mest had
ontlast.

Hulst, Augustus 1874.

-ocr page 216-

Veeteelt.

Onderlinge rasvermenging van vier rundveerassen tot een
bepaald doel.

Op een half uur afstand van Stuttgart ligt op een berg-
rug de prachtige villa of het slot Kosenstein , dat aldaar in
1823—24 door Koning Wilhelm van Wurtemberg is ge-
bouwd en alwaar hij ook gestorven is. Het geheel is 239
Wurtembergsche morgen groot. Aldaar liet Z. M. Wilhelm
in een ruim park een Sennerei of boerenwoning inrichten,
waar hij , zooals bij al zijne landbouwondernemingen , het
scboone met het nuttige wenschte te vereenigen, o. a. hier —
behalve proeven met het kruisen van vreemde, voornamelijk
Sehwijtzer en Hollandseke veerassen en met de hoenderteelt, —
een nieuwen rundveestam te scheppen , die de vier voor-
naamste nuttige eigenschappen , als :
melkrijkheid , snellen
groei, aanleg voor mesterij
en geschiktheid der ossen voor
den arbeid
, op de meest voordeelige wijzen , in zich ver-
eenigde.

Deze proef begon reeds in 1828, zooals de hierbij ge-
voegde stamboom dit aantoont, en er werden met de grootste
zorgvuldigheid daartoe vier rassen gekozen, het Hollandsche,
het Sehwijtzer, het Alderneij en het inlandsche Limpurger
ras. Ook heeft men bij enkelen nog Zebu bloed gevoegd.
De stamboomen der koeien Leda, :Hirsche en Klara wijzen
voldoende aan, op welke wijze men ze gekruist en ver-
mengd heeft. Er is een veestam uit voortgekomen die,
in lichaamsvormen en aanleg onberispelijk is met het oog
op bovenstaand doel. De heerschende kleur is wit of room-

-ocr page 217-

kleurig en men schrijft de eigenschappen, die de stam thans
bezit, aan de volgende voorouders toe.

De witte kleur aan het Hollandsche vee; de lichaams-
grootte stamt mede af van dit en het Schwijtzer vee ; door
den invloed van het Limpurger en Alderneij vee zijn de
lichaamsvormen fraaier en het weefsel fijner geworden.
Het lange volhouden der melkgeving komt weder van de
Hollandsche vermenging. De goede hoedanigheid der melk
is aan het Limpurger en Alderneij bloed toe te schrijven ;
de melkrijkheid stamt zoowel af van het Hollandsche, het
Zwitsersche als het Limpurger ras.

Wat het arbeidsvermogen der ossen aangaat, zoo schrijft
men de kracht der dieren aan het Hollandsche en de vol-
harding aan het Limpurgsche vee toe.

Om over de melkrijkheid te oordeelen, dienen de volgende
opgaven, behalve die der koeien, waarvan de stamboomen
hier volgen.

1858. 1859. 1860.

De koe Bawie geb. in 1853 gaf . . 1560 3029 2257
» » Favorit » » 1854 » . . 1642 2390 2361
» » Doris » » 1855 » . . := 1416 2088
» » Helene » » 1856 » . . — 1197 1848
» » Bebele » » 1857 » . . — — 1722

masz 1) melk.

Het gemiddeld bedrag van

24 koeien was per stuk 1885 1600 1695

Het gemiddeld bedrag van 6

Holl, koeien op Rosenstein was in 1860 1264

masz 1) melk.

Deze opgaven en de stamboomen zijn ontleend uit: die
Gestüte und Meiereien Sr. Maj. des Königs von Württem-
berg, von Freihr. J. v. Hügel u. Hofdom. Rath Schmidt.
Stuttgart, 1861. De berekeningen zijn er bijgevoegd.

1) De Oostenrijksehe masz is = 1.42 liter, of twee Pruissische quarters.

-ocr page 218-

STAMBOOM VAN DE KOE LED V.

Moederlijke zijde.

Holl. Stier
Jacob I

geb. Maart 1828. Holl. Stier

Vaderlijke zijde.

Limpurger
Koe

SchwijtzerKoe

Freude
geb. Oct. 1837

Holl. Stier
Pollux
geb. Mei 1838,
dezelfde, die hier-
naast aan de moeder-
lijke zijde
voorkomt.

Schwijtzer Koe

Holl. Koe
Doria
wit
geb. Maart
1833

Stärle
geb. Oct. 1838

I

Holl. Stier
Jacob II
wit

geb. Dec. 1831

Limp. Koe

Spies
geb. -1833

Holl. Stier j

Kilian II Stier

wit Astor

eb. Februari geb. Oct.

1835 1834

Holl. Limp.
Koe
Blassle
geb. Juni 1831

Holl. Schwijtz. Stier
Teil
geb. Sept. 1840
I__

Holl. Schwijtz. Koe
Schimmele
geb. Maart 1842
___ I

Holl. Stier Schwijtz. Koe
Kilian III Freude
geb. Oct. 1840 geb. Aug. 1841

, -1.......^ 1 ,

Holl. Schwijtz. Koe
Sträusle
geb. Jan. 1845

Holl. Schwijtz. Stier
Nimrod
geb. Jan. 1845

Holl. Stier
Pollux
geb. Mei 1838
I_

Koe
Spies
Juni 1837
I

Holl. Koe
Blaue
!

Koe
Bawie
Dec. 1842.

Holl. Stier
Jacob III
jeb. Febr. 1842

Witte Stier Hugo
geb. Juni 1849

Witte Koe Häuptle
geb. Febr. 1847

"Witte Koe Leda, geb. Februari \'1852,

-ocr page 219-

Hoeveel % bloed bezit de koe L e d a ?

NB. Bij deze en de volgende berekeningen zijn de ouder-
paren ieder op 100°/o gesteld, bet product in zijn
gebeel ook op 100%, nl. van ieder der ouders
50%. — Het spreekt van zelf, dat de overerving
niet altijd zoo gelijkmatig verdeeld plaats heeft, maar
kan plaats hebben.

Vaderlijke zijde.

HolL stier Schwijtzer koe.

Ie generatie _100% -f- 100% = 200.

Produkt = 50%
ld. der 2e generatie = 50% -)-
Het produet der 3e generatie = 50%
de stier
Hugo.

Moederlijke zijde.

Holl. stier met Limp. koe.

le generatie

100%

100%

= 200.

Product =

50%

50%

= 100.

2e generatie

150%

50%

= 200.

Product —

75%

H-

25%

= 100.

3e generatie

75%

25% 100

= 200.

Product -

37,50%

12,50% 50

= 100.

4e generatie 137,50% 62,50% =200,

Product = 68,75% 3L25% =100.

5e generatie 168,75% _31,25% = 200.

Het product = 84,375% -f- 15,625% = 100.% w
de koe
Hauptle.
Hugo
paart met Hauptle en brengt de koe Leda voort in de

6e generatie. Hugo bezit: Hauptle bezit:

Holl. bloed Schwijtz. bloed Holl. bloed Limp. bloed

50% 50% Hauptle 84,375% 15,625% = 200.

de koe Leda bezit dus
25% 25%

42,1875% 7,8125% = 100.
25,—

dat is 25% 67,1875% 7,8125% = 100.

Ter verduidelijking dient te worden opgemerkt, dat bij de

50% = 100.
50% = 100
50% = 100% is

-ocr page 220-

3e generatie van moederszijde weder een volbloed Limpurgev
koe is genomen en bij de 4e en 5e generatie , weder een
volbloed Holl, stier.

De koe Leda is geboren in 1852. Zij gaf in 1858 — 2948
masz, in 1859 — 2244 masz 1) en in 1860, 2538 masz 1) melk.
Haar laatste kalf bracht zij in April 1860.

STAMBOOM VAN DE KOE HIRSCHE.

Moederszijde.
Limp. Stier Alderney Koe

Vaderszijde.
Holl. Stier Limp. Koe
_i-s

Holl. Stier Holl. Limp. Koe

Jacob Blassle

geb. Dec. 1831 geb. Junil831

Limp. Alderney Koe
Holl. Stier Fanny I

Jacob, 1831 geb. Nov. 1831

I l .

Koe
Blaue
eb. Nov.
1834

Witte Stier Holl. Koe Witte Holl.
Assur Tiger Stier

geb. Oct. geb. Febr. Koller
1834 1835 geb. Apr. \'1836

1

Witte Koe
Holl. Stier Fanny II
Epple geb. Dec.
;eb. Apr. 1839 1839
_L__1_

Witte Koe

Emma
geb. Febr.
1838
I_

Holl. Stier

Kilian
geb. October
1840

Stier Elias
b. Januari 1842

Koe Fanny III
geb. Maart 1844

Witte Koe Hirsche
geb. Februari 1846.

STAMBOOM VAN DE KOE KLARA.

Moederszijde.

Vaderszijde.

Freude
geb. October
1832
I

Pollux Stärle

geb. Mei geb. October

1838 1838
__\'

Schwijtz. Koe Hoil. Stier Schwijtz. Koe Limp. Koe Alderney Stier

•n_____D.,11.,5, CiS„ln A.Tiv.0 f Ruil

Mina I
geb.
1829
I

Bull
geb. Juli
1836

, I

Holl. Schwijtz.
Stier Nimrod
geb. 1845
I

I____

Holl. Schwijtz.
Koe Schimmele
geb. 1842

Limp. Aid. Koe Alderney Stier

Mina II Nimrod

geb. Jan. 1841 geb. April 1842

_L

WTitte Holl. Schwijtz.
Stier Nimrod
geb. Jan. 1845

Witte Aldern, Limp.
Koe Mina III
geb. Maart 1846

Witte Koe Klara
geb. Jan. 1849.

■1) Zie de noot op bl. 205.

-ocr page 221-

Bloedkwantiteit van de koe Hirsche,

Vaderlijke zijde. Moederlijke zijde.

Product Holl, bloed Limp. bloed Product Holl, bloed Limp. bloed Aid. bloed

legen. 50% 50% legen. 50% 25% 25%.
2e » 75% 25% 2e » 75% 12,5% 12,5%.
3e » 87,5% 12,5% 3e » 87,5% 6,25% 6,25%.
4e » 93,75% 6,25% geeft koe Fannij III.

geeft stier Elias.
Elias paart met Fannij III waaruit de koe Hirsche. Hirsche
bezit nu 90,675% Hollandsch, 6,250% Limpurgsch en 3,075%
Alderneij bloed.

Hirsche is geboren in 1846 en brackt op haar 13e jaar in
Juli 1859 haar laatste kalf. In 1858 toen zij reeds 12 jaren
oud was gaf zij 2788 masz , in 1859, 1921 masz en in 1860
op den ouderdom van ruim 14 jaren 2117 masz melk.

Bloedkwantiteit van de koe Klar a.

Vaderlijke zijde. Moederlijke zijde.

Product Holl, bloed Schwijtz. bloed Product Limp. bloed Aldern. bloed

le gen. 50% 50% le gen. 50% 50%.

2e » 50% 50% 2e gen. 25% 75%.
geeft stier
Nimrod. geeft koe Mina III.

Nimrod \'paart met Mina III waaruit koe Klara. Klara bezit
nu 25% Hollandsch, 25% Schwijtzer , 12,5 Limpurgsch en
37,5 Alderney blced.

Klara is geboren in 1849 en gaf in 1858 , 2440 masz ?
in 1859, 1963 masz en in 1860, 2564 masz melk. Zij was
toen bijna 12 jaren oud.

-ocr page 222-

Een praatje over het exterieur van ongehoornd rundvee, (l)
Door G. J. HENGEVELD.

In de Landb.-Cour. van 3 Sept. j.1., No. 36, geeft de
heer W. Sluis zijne bevinding op over bet ongehoornde
vee, op eene landb.-tentoonstelling in 1871 te Wolverhamp-
ton in Engeland gehouden, waarvan hij aanteekeningen en
Massificatie der melk- en zaadspiegels gemaakt had , en is
het hem gebleken: »dat het ongehoornde vee geen lof ver-
dient door de melkrijkheid; de zaadspiegels der stieren waren
buitengewoon slecht geteekend !"

Welk ongehoornd ras dit was , wordt niet gezegd, b. v.
het Suffolk, Angus of Galloway. Evenmin wordt er gewag
gemaakt, of het zuiver of vermengd ras was, welken aanleg
de dieren bezaten in lichaamsvorm en weefsel, en er schijnt
alleen geoordeeld te zijn naar den vorm der spiegels.

In 1872 bleek het den hr. S. op de internationale ten-
toonstelling van Landb. te \'s Hage :

»dat het ongehoornde vee geen aanspraak had op beter
eigenschappen, wat de kwantiteit en de kwaliteit der melk-
productie aangaat, boven het gehoornde vee.....er waren

er onder, die het kenteeken bezaten, aanduidende, dat als
een koe op nieuw drachtig is, er eene groote vermindering
in de melkopbrengst ontstaat, en niet weer herstelt."

1) In de 2e afl. van dit tijdschrift komt op bl. 112 een stukje voor
over »ongehoornd rundvee" met afb. Dit is in het Bijblad No. 14 der
Landb. Courant 1874, met toestemming overgenomen. In de Courant nu
van 3 Sept. jl. No. 36, staat een artikel van den heer W. Sluis te Beemster,
waarin het ongehoornde vee en de stier, door de afbeelding voorgesteld,
worden afgekeurd. Dit vorderde eenige wederlegging en gaf aanleiding
tot het bovenstaande, dat te gelijker tijd ook ter plaatsing aan de Landb.
Courant is toegezonden.

G. J. H.

-ocr page 223-

Met dit kenteeken zal waarschijnlijk bedoeld worden,
schildjes ter zijde van de kling.

In 1873 op de landb.-tentoonst. te Huil bleek het den
hr. S. alweer :

»bij mijn onderzoek naar de melk- en zaadspiegels , dat
het ongehoornde vee geen lof verdient boven de durhamsehe
koe en stier."

Ook hier is weder alleen afgegaan op den vorm der spie-
gels en zulks nog wel in vergelijking met durhamvee.

Eer wij verder gaan met aanteekeningen uit bovenbedoeld
stukje te lichten, is het noodig een oogenblik te toeven en
te spreken over den grondslag, waarop de hr. S. zijn af-
keurend oordeel over het ongehoornde vee grondvest.

Naar zijn gebruik of nut kan men in het algemeen de
lichaamsvormen van het rund onderscheiden in :

den melkvorm, met overwegenden aanleg tot melkafschei-
ding ;

den vleesch- en vetvorm, met overwegenden aanleg voor
vleesch- en vetgroei;

den werkvorm , met overwegenden aanleg voor spieront-
wikkeling en arbeid ;

den gemengden vorm, met aanleg zoowel voor het een als
het ander, b. v. aanleg voor vet- en vleeschgroei met melk-
rijkheid, waarbij de aanleg meer of minder kan overhellen
naar de eene of andere eigenschap , zooals wij in ons land
zoovele prachtige exemplaren bezitten; aanleg voor spier-
kracht met vetgroei enz.

Men stelle zich nu het volgende voor: een zuivelboer en
veefokker moet zijne kudde aanvullen en gaat naar de markt.
Er staan twee fraaie koeijen, de een met overwegenden
vleesch- en vetvorm en uitgebreiden melkspiegel, le klasse
le orde, om met den hr. S. te spreken; terwijl de andere
een uitstekenden melkvorm heeft, maar slechts een matig
uitgebreiden melkspiegel. Welk dier moet gekozen worden
met het oog op het doel, melkrijkheid en fokkerij ? — Het
tweede dier moet gekozen worden. De lichaamsvorm is er ,

-ocr page 224-

de melkspiegel moet slechts in het nageslacht ontwikkeld
worden , door de keus van eenen fokstier met dergelijken
aanleg in zijnen lichaamsvorm, met uitgebreiden zaadspiegel
en onbesproken afkomst van vaders- en moederszijde.

Een ander voorbeeld. Dezelfde fokker treft op de markt
aan twee koeien, beide als in den melkvorm gegoten, doch
waarvan de eene een meer uitgebreiden melkspiegel bezit
dan de andere. Ongetwijfeld moet hier de eerste gekozen
worden, als de dieren overigens in alle eigenschappen met
elkander gelijk zijn. Men kan ook de tweede nemen als er
niets beters te vinden is. Bij deze tweede neme men hetzelfde
in acht, met betrekking tot eenen springstier , als bij het
le voorbeeld. De stier corrigeert no. 2 en doet de eigen-
schappen van no. 1 behouden blijven bij de nakomelingen.

Bij den aankoop of het aanhouden van fokstieren ter
verbetering van het melkvee, heeft men dezelfde lichaams-
vormen ter bepaling van den aanleg in het oog te houden
als hierboven omtrent de koeien is opgemerkt.

En nu vraag ik: is de grondslag, waarop de hr. Sluis zijn
oordeel over bet ongehoornde vee grondvest, de ware ? —
Kan men een ras, slag, stam of familie van vee zoo maar
afkeuren, zonder acht te slaan op het ras, de afstamming,
het weefsel en den lichaamsvorm ter bepaling van den
aanleg ? — Het echte, zuivere en onvermengde ongehoornde
Suffolk veeras b. v. is beroemd om zijne melkvormen ; daar-
om kunnen er wel eene menigte exemplaren een gering
ontwikkelden melk- of zaadspiegel bezitten, door onkunde
en onoplettendheid der fokkers, die in het algemeen in En-
geland zich meer toeleggen op vleesch- en vetvorm. Met
ons Nederlandscbe melkras en met al de veerassen dei-
kustlanden van de Noordzee is dit hetzelfde geval. Allen
zijn ontegenzeggelijk melkrassen en bezitten de melkvormen,
behooren daarom tot de melkrijke rassen, maar men mag
ze niet veroordeelen om het gebrekkige of ontbrekende in
slechts een enkel melkteeken. Zooals met de bovenstaande
voorbeelden is aangewezen, gebruike men die dieren of men

-ocr page 225-

schaffe ze zich aan niet den toeleg, bij de paring den vorm
te behouden en dit teeken te verbeteren, ten minste als
zuivelbereiding en fokkerij de hoofdbedoeling zijn der boer-
derij. Alleen heeft men daarbij te zorgen niet al te over-
bouwde dieren te bekomen, door te ver te gaan met zijn
doel, want wie het onderste uit de kan wil hebben, dien valt
het lid op den neus , en een eenzijdige toeleg is geen nor-
male veeteeltkundige regel.

Eene andere aanteekening uit het art. van den hr. Sluis
betreft de teekening van een ongehoornden stier van den hr.
Scholten van Aschat te Roosendaal (bl. 112 enz. van dit Tijdsch.),
waarvan gezegd wordt, »dat die van geen beste afkomst is, en
dat het ongehoornde rundvee ook in ons land nog niet constant
melkrijk kan zijn , zoolang men stieren gebruikt als de af-
gebeelde stier." Dit oordeel, waar trouwens heel wat op te
zeggen valt, is niet uitgebracht op grond van den meer of
minder uitgebreiden zaadspiegel, want die is op de teeke-
ning niet te zien, maar, dat de zaadspiegel niet deugt,
leidt de hr. S. af, »omdat bij een besten zaadspiegel de zak
zoo voorlijk geplaatst is, dat die gedeeltelijk voor de billen
uithangende , gedeeltelijk zichtbaar is , als het dier in een
natuurlijke positie staat." Ergo, de zak zit niet op de rechte
plaats. Ik vraag, kan iemand, wiens neus wat scheef, krom
of verdraaid staat, minder goed ruiken dan een met een
rechten neus? (1) Is een stier, wiens zak wat naar achter of
vooruit staat, minder geschikt voor den sprong dan een
wiens zak in het juste milieu geplaatst is ? Doet ook hier
ras, afkomst, lichaamsvorm, aanleg , ouderdom en de fijn-
of grofheid van het weefsel, niets af? Wederom vraag ik
hier, is het oordeel van den heer Sluis over de plaatsing
van den zak, niet al te gewaagd ? Die zoogenaamd verkeerde
stand van den balzak kan niet anders dan als schoonheidsge-
brek aangerekend worden. Evenmin als men een afkeurend

1) Is die vergelijking oorspronkelijk of behoort zij aan een van de
leden der Commissie ter voorbereiding van een Stamboek?

-ocr page 226-

oordeel mag uitspreken , alleen afgaande op den vorm van
melk- of zaadspiegel, zoo min kan er ook voldoende geoor-
deeld worden over de deugdelijkheid als springstier en den
vorm van den zaadspiegel, alleen afgaande naar de plaatsing
van den balzak.

De gewone boeren en veefokkers verschillen onderling
over de eigenschappen, die zij aan den balzak wenschen.
Sommigen willen , dat hij uit het midden van de schaam-
streek duidelijk en niet al te laag afhangt; anderen hebben
mij verzekerd , dat hij goed gesloten en gerimpeld aan de
schaam moet sluiten; derden oordeelden , dat de balzak de
donkere kleur van het haar, en vierden, dat hij integendeel
de witte kleur van de huid moet bezitten. Nu komt de
hr. S., die naar het »voorlijk van de billen" ziet. Op de
bovengenoemde eigenschappen van den stier, zooals ras enz.,
schijnt minder gelet te worden en daarop komt het toch
voornamelijk aan. Zaadspiegel, plaatsing , afhangen of op-
gekrompen (hetgeen N.B. van anatomisch-physiologische oorza-
ken afhangt), kleur en wat men meer aan den balzak mocht op-
merken , zijn meer bijzaken, die men, als ras, lichaamsvorm,
aanleg ouderdom en weefsel naar doel en keus zijn, in de tweede
plaats kan onderzoeken, waarbij evenwel de zaadspiegel,
voor toekomstig melkvee, eene voorname plaats bekleedt.

Zie , op deze wijze kan men de eigenschappen van een\'
springstier voor onderscheidene doeleinden onderzoeken en
behoeft men zich van de vage uitdrukking , zooals ik die
dikwijls hoor en gehoord heb, dat men naar een »goeden
stier" moest uitzien , niet te bedienen.
Goed sluit alles in
zich. In dezen zin opgevat is dan ook de raad van den
hr. Sluis aan het eind van zijn stukje een goede raad,
waarmede hij reeds zijn voordeel doet en gedaan heeft, en
waarbij ons Nederlandsche vee en alle andere melkrassen,
zoowel ongehoornde als gehoornde, zeker in deugdelijkheid
zullen vooruitgaan. —

Nog slechts een enkele vraag over den ongehoorn-
den stier van den hr. Scholten van Aschat. Heeft de hr.

-ocr page 227-

Sluis bij bet uitbrengen van zijn oordeel er wel op ge-
rekend , dat de afbeelding, in No. 14 van het
Bijblad
der Landb.-Cour.
, 1874, die is van een ruim éénjari-
gen stier, 13 maanden, dus van een dier, dat bij het
vervaardigen van de photographie ter nauwernood een
pinkstier was, bij welke jonge dieren de zichtbaarheid van
den balzak zeker wel verschillen zal met die van stieren op
rijper en op volwassen leeftijd ? De stier is op de internati-
onale Landb.-Tentoonstelling te \'s Hage , in 1872 , die de
hr. S., zooals wij gezien hebben, ook bezocht heeft, met goud
bekroond op den leeftijd van 9 maanden. De Jury aldaar
zal toch wel geweten hebben wat en waarom zij goud
toekende. En nu over deze zakkwestie punctum.

Eindelijk meen ik, — voor allen die belang in de zaak stel-
len en die bekend wenschen te zijn met de
voor- en nadee-
len van ongehoornd vee, al schijnt het soms pedant, — te
mogen verwijzen naar mijn werk »het Rundvee", in het le
deel bl. 269—71 en in het 2e deel, bij de beschrijving van
het rundvee in de provincie Utrecht, bl. 470. Verder naai-
de »Landbouw-Couranten", Nos. 6, 17, 18 en 20 van 1871,
Nos. 6 en 9 van 1872, No. 2 van 1873, No. 37 van dit jaar
en het bovengenoemde
Bijblad dier Courant, mede van 1874.

Daar ik toch reeds zooveel gevraagd heb , mag er nog
wel eene vraag bij.

Moet het nog bewezen worden, of het noodig is op
de landbouwscholen , die er zijn en zullen komen (?) en op
de Rijks-landbouwschool, als zij er is, grondig
raskennis,
exterieur, veeteelt
en gezondheidsleer onzer nuttige landbouw-
dieren te onderwijzen ?

Utrecht, Sept. 1874.

15

V.

-ocr page 228-

Boel£.aanls.ond.iging;.

Étude zoötechnique, appliquée spécialement à la multi-
plication , à Vamélioration de nos troupeaux de bêtes
bovines ainsi qu\'à l\'introduction , la naturalisation,
Vélève et l\'emploi économique de la race de Durham en
Belgique par F. J. Gérard, exprofesseur de zootechnie
aux écoles d\'agriculture de Verviers (Liège) et de Rolle
lLuxembourgj ; Actuellement professeur de zootechnie,
de thérapeutique générale, de pharmacodynamie, d\'hy-
giène , etc. à l\'école de médecine vétérinaire de VEtat à
Cureghem-lez-b\'ruxelles, à Bruxelles, à Leipzig
, à
Livourne, A. Lacroix, Verboeckhoven et Cie., éditeurs
et à Paris,
1867.

Reeds te lang is verzuimd , het nuttige werkje van onzen ge-
leerden Belgischen collega in dit tijdschrift aan te kondigen, en het
was waarschijnlijk geheel in het vergeetboek gekomen , ware het
niet, dat collega Janné mij een present-exemplaar er van toezond,
en mij tot de annonce uitnoodigde. Ik bezit nu 2 exx., daar de hr.
Gérard vroeger, bij de uitgave van zijn werkje, mij met een
vriendelijk schrijven een ex. had vereerd ; waarop ZEd. , bij de
dankbetuiging, tevens met mijn gunstig oordeel over zijnen zake-
lijken en beknopten arbeid bekend was geworden.

Wanneer er eenig oordeel gevraagd wordt en men vindt, dat be-
kwamer zaakkundigen hun allergunstigst oordeel hebben uitgebracht,
zooals, gelijk men in de »préface" lezen kan, het geval is met het
oordeel van den beroemden zaakkundige en een der bekwaamste vee-
kenners in Frankrijk, de hr. Eugène Gayot, overbekend door zijn uitge-
breid werk met den hr. Moll over het Rundvee, dan zou kritiek zeker
misplaatst zijn, vooral eenige jaren later dan de uitgave van bet werk-

-ocr page 229-

je dateert. Misschien was er thans eenige kritiek te geven , om-
dat op het gebied der veeverbetering en veeteelt in de laatste jaren
veel strijd gestreden is, zooals men in het werkje van den hr. Gerard,
bij zijne bespreking der theoriën van Settegast, Baudement, Sanson
en anderen, reeds genoegzaam kan opmerken. Na 1867 toch wordt
er vinnig gestreden over atavismus, constantheid, individualpotenz,
het normale individu als anderszins, waarbij Settegast, Nathusius,
Weidenhammer, Biber enz. om strijd hunne theoriën ontwikkelden
en waaruit genoegzaam blijkt, dat de geleerden en de practische
veefokkers onderling over de grondslagen van hunne wetenschap
en kunst het nog in lang niet eens zijn. Zoo lang men daar nog
niet aan toe is, kan men in ieder geval van het onderhavige
werkje zeggen, dat de leer, die de hr. Gerard voorstaat, eene
gezonde natuurleer is , waarbij iedere veeverbeteraar en veefokker,
vooral in België, zich wel zal bevinden. Om eenig overzicht te
bekomen van den rijken inhoud, volgen hier de onderwerpen waar-
over de hoofdstukken handelen.

1. Algemeene staat en landbouwkundige opmerkingen over den

Belgischen veestapel, bl. 11—21.

2. De eigenschappen van het Belgische vee met betrekking tot

melkrijkheid, vleesch- en vetgroei en arbeid. Het Ardenner-
ras als type voor werkvee en het Vlaamsche kustras als melk-
en slachtvee. Anatomisch-physiologische eigenschappen van
het Ardennerras, bodem , klimaat, voeding en verpleging.
Veehuishouding in de Ardennen. Verbetering van het ras.
bl. 21.—73.

3. Het Vlaamsche veeras, oorsprong en afstamming; bodem ,

klimaat, voeding in de landbouwende gewesten , waar het
te huis is ; anatomisch-physiologische eigenschappen en ver-
betering van het Vlaamsche ras. bl. 73—81.

4. Het fokken van zuiver Durham-vee in België; beschouwing

over de oorspronkelijke woonplaats en hare omgeving van
dit ras; zijn overbrenging naar de lage kustlanden en zijne
gemakkelijke akklimatisatie in die landbouwende streken.
Verschil tusschen het Durham-vee, dat geboren en opgevoed
is in lage streken en dat der hoogere gronden ; de waar-
de der verschillende eigenschappen uit een physiologisch,
zoötechnisch en speculatief gezichtspunt, bh 81-106.

-ocr page 230-

5. De echte Durham-os beschouwd als de beste machine om spoedig

vleesch en vet te bekomen; bewijzen daarvoor; hoe men
dit oswerktuig moet onderhouden en behandelen om er het
hoogste voordeel mede te verkrijgen; melkwaarde van het
durhamvee ; redenen waarom het dan eens goed , dan weder
middelmatig of slecht melkgevende is; inrichting van het en-
gelsche Herdbook en de waarde er van om de afstamming en
zuiverheid te kunnen nagaan. Physiologische beschouwing over
de stellingen bij de vorming van eenig ras, »dat de zuiverheid
en ouderdom van het bloed te verkiezen is boven de eigen-
schappen van het fokdier," ofwel, /;het fokdier is alles en de
bloedouderdom niets." Hoe men in Engeland het Durham-
vee opvoedt, bl. 106—145.

6. Over de melkgevende eigenschappen der Durham-Belgische

mestiezen, bl. 145—153.

7. Over de voortbrenging van vleesch der Durham-Belgische mes-

tiezen. bl. 153—164.

Men ziet het, de inhoud is zeer belangrijk en meer dan waard
om er kennis mede te maken. Het is in gemakkelijk en vloeiend
Fransch geschreven en wel te verstaan , zelfs voor hen , die niet
gewoon zijn dagelijks Fransch te lezen. De uitgave is in klein 8V0.,
167 bladzijden. De prijs is zeker niet hoog en zal waarschijnlijk
ƒ1.50 nederl. niet overschrijden.—

En hiermede doet het mij genoegen op aansporing van collega
Janné een oude schuld te hebben afgedaan.

Sept. 1874.

G-. J. Hengeveld.

-ocr page 231-

OVERZICHT VAN DE NIEUWSTE UITGAVEN OVER
VEE-ARTSENIJKÜNDE EN AANVERWANTE
VAKKEN.

lste en 2de kwartaal 1874.

Nederlandsche.

Hekmeyer , F. C., Handleiding tot de leer van het hoefbeslag en
Leerboek voor hoefsmeden, veeartsenijkundigen en paardenliefheb-
bers. Met een uitslaande plaat. Tweede vermeerderde druk.
Leiden , D. Noothoven van Goor........
f 0.90.

Verslag aan den Koning van de bevindingen en handelingen van
het veeartsenijkundig staatstoezicht in het jaar 1873. — \'sGra-
venhage , 1874. ...........

Duitsche.

Arnica , die. Kurze Anweisung zur Bereitung und Anwendung die-
ses Heilmittels bei Krankheiten der Menschen und
Thiere. Nebst
eine Anleitung zur Behandlung von Verwundgn., Verletzgn., Kno-
chenbrüchen, Verstauchgn., Verrenkgn., Verbrenngn. und Erfriergn.
nebst ein Anhang über die Anwendg. von in der Homöopathie
noch sonst gebrauchl. äusserl. Heilmittel. Von e. prakt. Artze. 2.
verrn. u. verb. Auflage, gr. 8°. (52 S.) Leipzig, Schwabe. % thlr.

Beyer , Reg. R. Dr. Ed. , Bericht über die Verwaltung und den
Stand d. Medicinal- und Vétérinairwesens d. Reg-Bezirks
Düsseldorf f. d. J. 1872. gr. 4. (126 S.) Oberhausen, Spaar-
mann.................% thlr.

Bestimmungen über das Militair-Vétérinair-Wesen. gr. 8. (53 S.)
Berlin , C. Pfeiffer.............XU tlilr.

-ocr page 232-

Bürchner, Herm, , Taschenbuch der thierärztlichen Geheimmittel-
lehre. Eine übersichtl. Darstellg. und Krit. Beleuchtg. v. Arznei-
Geheimmitteln , nebst ein Anhang v. Geheimmitteln zum Haus-
und landwirthschaftl. Gebrauche mit Angabe ihrer Zusammensetz-
ung, Bereitungsweise und Wirkung, ihres Preises, Werthes und
Gebrauches etc. Zum Gebrauche für Thierärzte und Apotheker ,
sowie zur Belehrg,, und Warng für Thierbesitzer und Landwirthe.
gr. 8. (111 S.) Augsburg , Schmidt\'s Verlag. . . . V2 thlr.

Böhm , j., die temporäre Thierausstellung zu Wien , abgeh. vom
31 Mai bis zum 9 Juni 1873, Reisebericht. gr. 8. (60 S.) Dres-
den , Schönfeld..............2/3 thlr.

Böhm , Doc. J., die Schafzucht nach ihrem jetzigen rationnellen
Standpunkt. Mit färb. Taf. und in den Text gedr. Holzschn. lOe
Lfg. 2e Bd. (S. 1—32). Berlin, Wiegandt, Hempel und Parey.
Jede Lfg................i/2 thlr.

Zie : vijfde deel van dit tijdschrift. bladz. 124.

Dammer , Dr. Otto , kurzes chemisches Handwörterbuch zum Ge-
brauch für Chemiker , Aerzte, Thierärzte etc. 6. Lfg. (S. 321
—376). Berlin, Oppenheim .... Jede Lfg . . 12 gr.

Zie : vijfde deel van dit tijdschrift. bladz. 125.

Darwin , Ch. , das Variiren der Thiere und Pflanzen im Zustande
der Domestication. Aus dem Engl, übersetzt v.
J. Vict. Carus.
2. durchgesehene und bericht. Ausgabe. 2. Bd. Stuttgartt ,
Schweitzerbart.............3Y3 thlr.

Zie: vijfde deel van dit tijdschrift. bladz. 125.

Deutsche Gestüt-Album. Photographien vorzügl. Pferde, von H.
Schnäbeiis.
Hrsg. unter Mitwerkung von H. Nathusius, J. v.
Schwartz und A. Krocker.
40e oder Schlusslfg. Berlin, Wiegandt,
Hempel und Parey.............3 thlr.

Pürstenberg, (Prof. Dr. M.) und Prof. Dr. 0. Rhode, die Rind-
viehzucht. Mit 21 lith. Race-bildern und vielen in den Text gedr.
Holzschn. le Bd. 12—18 (Schluss) lfg. Berlin. Wiegandt, Hem-
pel und Parey.......Jede Lfg. . . 2 thlr.

Fellenberg-Ziegler, (A. v.)., kurze homoöpathische Arzneimittel-
lehre v. d. charakterist. Skizzenbilder v. 130 der wichtigsten ho-
moöpath. Arzneimittel bei Krankheiten der Menschen und Thiere.
2. verb. und bedeutend verm. Aufl. gr. 8. (131 S). Leipzig,
Schwabe, geb..............12 V2 gr.

-ocr page 233-

Fleischmann , Dß. Wilh., Bericht über die temporäre internationale
Thier-ausstellung zu Wien, gr. 8. (32 S. mit 1 Steintaf.) Wien.

Faesy & Frick

Flotow , Maj, G. v. , die Schroth\'sche Heillehre in Anwendung
auf die Thierheilkunde, gr. 8. (17 S.) Berlin, Grieken. . 4 gr.
Friebberger , Prof. F. Die Kolik der Pferde. Sechs klinische

Vorträge. Berlin , A. Hirschwald,

Fries , Mabt. , die Geflügelzucht in ihrem ganzen Umfange. Mit
16 color.-Steintaf. 8. (176 S.) Stuttgart, Neff. . 1 thlr. 6 gr.

Froriep, Rob., die Pferde-Rassen. 117 Abbildn. v. Pferden aller
Rassen mit einer Darstellung der Anatomie, d. Alters, der Hüfe,
etc. Mit charakterist. Texte. 6e Auflage. 1 Blatt, in gr. Fol.
mit eingedr. Kpft. Leipzig, E. J. Günther in Mappe. 1 thlr.

Giebel , Dir. Prof. Dr. C. G., Insecta epizoa. Die auf Säuge-
thieren und Vögeln schmarotz. Insecten, nach
Chr. L. Nitzsch
Nachlass bearbeitet. Mit 20 color. Taf. Fol. (308 S.) Leipzig ,
0. Wigand. ..............45 thlr.

Gunther , J. A., die Rotzkrankheit des Pferdes. Anleitung um
seine Hausthiere vor dieser verderbl. Krankheit zu schützen und
sich selbst vor erhebl. Schaden zu bewahren. Zum Gebrauche
für Pferdebesitzer, Thierärzte, Landwirthe u. s. w. Nebst ein
Anhang:
Stallhaltung und Gesundheitslehre des Pferdes gr. 8.
(63 S.) Leipzig , Wilfferodt.........% thlr.

Hageborn , F. , Ackerbau und Viehzucht nach den Gesetzen der
Natur und der Praxis. Mit 25 eingedr. Holzschn. gr. 8 (298
S.)
Leipzig, Reichenbach............1 thlr.

Hager , Dr. Herm. , Untersuchungen. Ein Handbuch zur Untersu-
chung , Prülung und Werthbestimmung aller Handelswaaren,
Natur- und Kunsterzeugnisse , Gifte , Lebensmittel, Geheimmit-
tel , etc. Mit zahlreichen (eingedr.) Holzschn. In Lieferungen,
bis lOe Lfg. Leipzig, E. Günther.......101/» thlr.

Havemann , Ferd. , Anleitung u, Grundriss zu R. Seguin\'s franzö-
sicher Kaninchenzucht, um mit geringen Kosten in der Zucht
d. zahmen Kaninchens e. überall einträgl. Erwerbszweig zu
begründen.
2. verb. Aufl. gr. 16. (44 S. mit 1 Tabelle in gr.
8. und
1 Steintaf. in gr. 4.) Quedlinburg, Ernst. . l/3 thlr.

Heerdbuch, Nieder-österreichisches, für Rinder. Verzeichniss v. In-
dividuen und Stammen edler Thiere. Hrsg. v. d. k. k. Landwirth-

8 gr.

2/3 thlr.

-ocr page 234-

schafts-Gesellschaft in Wien. Mit 2 chroraolith. Karten (in gr. 4).

gr. 8. (80 S.) Wien. Faesy & Friek,

Hochstetter , Wilh. das Kaninchen , dessen Beschreibung, ratio-
nelle Behandig. und Züchtg. 4. verb. Auflage. 8. (57 S.) Stutt-

gart, Schickhardt & Ebner,

Jahresbericht der königl. Thierarztneischule zu Hannover. Hrsg. v.
dem Lehrer-Collegium durch den
Dir. Prof. Günther. 6e Bericht
1873. Mit 3 (lith.) Taf. Abbildgn. gr. 8. (132 S.) Hannover,
Schmorl & v. Seefeld.......... 1% thlr.

Johnen , Dr. , die Wuthkrankheit. Eine Belehrung für Nichtärzte.
gr. 8. (31 S.) Düren, Hamel.........V6 thlr.

Koppe\'s, J. G., Unterricht im Ackerbau und in der Viehzucht. Mit
Koppe\'s Portr. und Biographie. lOe Auflage. Herausgegeben und
durch Zusätze vermehrt von
Prof. Dr. Emil v. Wolff. 8—15
(Schluss) Lfg. gr. 8. mit 1 Holzschn. Taf. Jede Lfg. */8 thlr.

Löbe , Dr. Wilh., der landwirthschaftliche Fortschritt. Eine Dar-
stellung der belangreichsten Erfahrgn., Verbessergn., und Er-
findgn. in Acker- und Wiesenbau, Viehzucht, Thierheilkunde
etc.
4. Bd. Das Jahr 1873 umfassend, gr. 8. (153 S.) Leipzig,
Heine. Schmidt........... ... 2/3 thlr.

Lossow , A. F., die Hasen-Kaninchen (Lapins) und deren rationelle
Zucht, Pflege und Mästung. 2 Aufl. gr. 8. (15 S. mit eingedr.
Holzschn.) Berlin, Lorentz..........i/4 thlr.

LiJDTi\'N , A., Vorschläge zur Förderung der Pferdezucht im Gross-
herzogth. Baden, gr. 8. (105 S.)
mit 1 chromolith. Taf. Karls-
ruhe , Gutsch..............i/a thlr.

May, Prof. Dr. Geo. , die Störungen in dem Gesiechtsieben der
Zuchtrinder und das Verkalben der Kühe. gr. 8. (71 S.) München
(Grübert)................12 gr.

Mitschke-Collande, F. v., die thierzüchterischen Controversen der
Gegenwart. Eine Beleuchtung der durch H. v. Nathusius und
H. Settegast vertretenen Züchtungstheorien in Rücksicht ihres
Gegensatzes und ihrer Bedeutung für die Praxis, gr. 8. (188 S.)
Breslau , Trewendt............1% thlr.

Mittheilungen aus der thierärztlichen Praxis im Preussischen
Staate. Mit Bewilligung des Ministeriums der landwirtschaftlichen
Angelegenheiten aus den Veterinair-Sanitäts-Berichten der König-
lichen Regierungen, zusammengestellt von
Prof. C. Müller und

% thlr.

V, thlr.

-ocr page 235-

Prof. Dr. F. Roloff. gr. 8. (188 S.) Berichtjahr 18721873,—

Berlin , A. Hirschwald..............

Personal , das medicinal und veterinär-ärztliche und die dafür
bestehenden Lehr- und Bildungsanstalten im Königreich Sachsen
an 1 Januar 1874. Auf Anordng. d. königl. Ministeriums d.
Innern bearbeitet, gr. 8. (144 S.) Dresden, Kuntze. . 12 gr.
Petersen , C., die Rindviehzucht im landwirthschaftlichen Betriebe
und die Mittel zur Hebung derselben, gr. 8. (144 S.) Danzig,

Kafemann................1 thlr.

Pillwax , Prof. Dr. J., Lehrbuch des Huf- und Klauen Beschlages

4. verm. Auflage. Mit 112 (eingedr.) Holzschn. gr. 8. (273 S.)
Wien , Braumuller.............2 thlr.

Plötz , Pr. Lieut. Arndt, v,, das Halbblutpferd als Cavalleriepferd,
seine Leistungsfähigkeit und die Erhöhg. derselben durch Erziehg.
Dressur und Tranirg. Eine hippologisch-cavallerist. Studie, gr.

8. (24 S.) Halberstadt, Fischer........V4 thlr.

Püts , Prof. Dr. Dir. , die Maul- und Klauenseuche.-Gemeinver-
ständlich dargestellt, gr. 8. (48 S.) . Bern , Dalp. . 1ji thlr.
Regulativ für die Prüfung der Thierärzte, welche das Fähigkeits-
Zeugniss zur Anstellung als Kreiz-oder Departementsthierarzt zu
erwerben beabsichtigen, gr. 8. (7 S.) Berlin, Hirschwald. 3 gr.
Redares, M., die Kaninchenzucht od. Anleitung mit geringen Kos-
ten und Raumersparniss durch rationelles Verfahren e. rentables
Unternehmen zu begründen. Aus dem Franz. 5e Aufl. bearb.
und nach neueren Quellen und Erfahrgn. wesentlich umgestaltet
v. Roh. Oettel. gr. 8. (109 S. mit 1 Steintaf. in qu. 4) Weimar,

B. T. Voigt...............% thlr.

Reimer , J. v., der homöopathische Thierarzt, Hülfsbuch für alle
Viehbesitzer , welche ihre Pferde , Rinder , Schafe , Schweine ,
Ziegen schnell und sicher selbst zu heilen wünchen. Aus der
Erfahrg. gesammelt gr. 8. (71 S.) Hildburghausen, Kessel-

ring.................V3 thlr.

Rhode, Prof. Dr. 0., die Schweinezucht. Mit 12 lith. Racenbildern
u. vielen in den Text gedr. Holzschn. 3—6 (Schluss Lfg. gr. 8 (bis

5. 311) Berlin, Wiegandt, Hempel und Parey. Jede Lfg. Vä thlr.

Zie: vijfde deel in dit tijdschrift. bladz. 57.
Rohlwes\' Vieharzneibuch oder Unterricht, wie der Landwirth Pferde,
Rinder, Schafe , Schweine, Ziegen und Hunde aufziehen, warten,

-ocr page 236-

füttern und ihre Krankheiten erkennen und heilen soll. 21 e Autlage.
Nach dem jetz. Stand der Wissenschaften vollständig neu bear-
beitet von den Kreis-vet. Aerzten
H. Renner und M. Rothermel.
gr. 8 (255 S.) Berlin, Wiegandt, Hempel & Parey. geb. 5/6 thlr.

Rueff , Dir. A. v. , Race , Haar und Gang des Pferdes. Eine hip-
pologische Monographie. Mit 32 in Farbendruck ausgeführte
Abbildungen , gezeichnet und lithographirt von
C. W. Votteler.
gr. 4 (68 S.) Ravensburg, Ulmer. . geb. m. Goldschn. 4 thlr.

Séguin , R., Anleitung und Grundriss zur französischen Kaninchen-
zucht , um mit geringen Kosten in der Zucht d. zahmen Ka-
ninchens e. überall einträgl. Erwerbszweig zu begründen. Nach
Séguin\'s Mscr. von
Ferd. Havemann. gr. 16 (30 S. mit 2
Tabellen). Quedlinburg , Ernst...... ... 1/3 thlr.

Settegast , H., und v. Gorizutti. Landwirtschaftliches Thierracen-
Album. Photographirt auf der Weltausstellung zu Wien 1873 von H.
Schnäbeli. 12 Lfgr. 121 Blatt. Berlin. Schnäbeli. 90 thlr. 22 Va gr.

Siegmunb , Ferd. , gemeinnütziges Thierarzneibuch. Fachgemässe
Anleitung alle Krankheiten der Hausthiere richtig zu erkennen,
zu beurtheilen und zu heilen u. s. w. Nach dem neuesten Stand-
punkte der Wiener Schule und mit Berücksicht. der wichtigsten
Entdeckgn. und Forschgn. auf dem Gebiete der Thierheilkunde
bearb. le Lfg. gr. 8 (48 S.) Wien , Hartleben. . . % thlr.

Spengels, J. W. die Fortschritte des Darwinismus. 8. (100 S.)
Leipzig, E. H. Maijer............16 Sgr.

Thomas , d. alten Schäfers, allgemeines Vieharzneibuch , seine Ku-
ren an Pferden, Rindvieh , Schafen , Schweinen , Ziegen und
den übrig. Hausthiere, sowie seine Kenntnisse, Erfahrgn. und Hilfs-
leistgn. bei den Geburten der Pferde. Von ihn selbst in seiner
Mund- und Schreibart beschrieben und zum Nutzen seiner Ne-
benmenschen hrsg. v. seinem Sohne, den Schäfer Thomas in Weis-
senborn. Ile Auflage gr. 8 (383 S.) Glogau, Flemming. geb. 1 thlr.

Vétérinair-Kalendeb für das Jahr 1874. Hrsg. von den Professo-
ren
C. Müller und F. Roloff. 2 Theile. (le Theil elegant als
Taschenbuch gebunden) Berlin , A. Hirschwald. 1 thlr. 5 Sgr.

Wagenfeld\'s Vieharzneibuch und Gesundheitspflege der landwirth-
schaftl. Hausthiere. Gründlicher und leicht fassl. Unterricht die
Krankheiten der Hausthiere zu verhüten , zu erkennen und zu
heilen. 13e umgearbeitete Auflage vom Départ. Thierarzt R.

-ocr page 237-

Kühnert. Mit 156 in den Text gedr. Abbildungen, gr. 8. In
Lieferungen. Ersch. 1 —5 Lfg. (bis S. 240.) Berlin, Gebr. Born-
traeger................Jede. Lfg. % thlr.

Wagner , J., die rationelle Kaninchenzucht. Nach Erfahrgn. in
Frankreich und Deutschland gesammelt, gr. 8. (26 S.) Leipzig, Hr.
Schmidt.................6 gr.

Wigand , Prof. Dr, Alb. , der Darwinismus und die Naturforschung
Newtons und Cuviers. gr. 8. (462 S.) mit eingedr. Holzsclin.
Braunschweig, Vieweg & Sohn........4 thlr.

Wilkens , Prof. Dr. Mart. über die Organisation und das Praemii-
rungssystem auf Rindviehschauen, gr. 8 (25 S.). Wien, Faesy
& Frick. ................8 gr.

Zerrenner\'s , J. F. , Cur und Hufschmied. Lehre vom Hufbeschlag
und von den wichtigsten äusseren Krankheiten des Pferdes, wie
deren Heilung. 5e verm. Auflage von
Friedr. Ant. Zürn. Mit ein.
Atlas enth. 11 lith. Taf. und 133 Abbildungen. (245 S.) Wei-
mar , Voigt..............1V4 thlr.

Zielke , Bernh. , die Rinderzucht. Anleitung zur Züchtg und Haltg
d. Rindes für mittlere und kleinere Grundbesitzer. 2 unverän-
derte Auflage. Mit 4 Racebildern. (Holzschn. taf.) und anderen
(eingedr.) Holzschn. gr. 8 (56 S.) Berlin , Wiegandt, Hempel &
Parey.................% thlr.

Zürn, Prof. Dr. F. A., die Schmarotzer auf und in dem Körper un-
serer Haussäugethiere, sowie die durch erstere veranlassten Krank-
heiten, deren Behandig. und Verhütg. 2e Band. Die pflanzl. Para-
siten. Mit 4 (lith.) Taf. Abbildungen gr. 8 (474 S.) Weimar ,
Voigt................ . 3 thlr.

Het lste deel »Thierische Parasiten" verscheen in 1872. Zie 4e deel
van dit tijdschrift. bladz. 225. Prijs van het geheele werk. 4x/2 thlr.

Fransche.

Annuaire officiel des courses au trot, concours hippiques et écoles
de dressage 1873; publié sous la direction de la société d\'encou-
ragement pour l\'amélioration française de derni-sang. In 16, 298
pag. Paris..................

Basserie, (lieut. colonel). Manuel hippique sommaire de l\'éleveur
cultivateur, enseignement professionnel dédié aux élèves adultes
des écoles rurales et aux jeunes officiers des remontes militaires

-ocr page 238-

en vue de leurs rapports avec l\'élevage. 3e éd. \'144 pag. Paris,

Goin........... ........1 fr.

Baumgartner , B., Les races bovines de la Suisse. Elève , soins
et utilisations. Traduit de l\'allemand. Avec 6 planches chromolith.

In 8. 99 pag. Basel, Georg........2 fr. 50 cent.

Beillard , M., Des chevaux. — Art de les bien conduire, mener et

soigner. 2 éd. In 8, 36 pag. Versailles.........

Belleville , E., La rage, au point de vue physiologique. In 8, 16
pag. Toulouse..................

Bénion , Ad. , (médecin vétérinaire) traité complet de l\'élévage
et des maladies du mouton (ln-12 avec fig.) Paris. Asselin. 9 frs.
Béthune , (le Comte de) (membre du conseil général, député des
Ardennes) Amélioration de l\'espèce chevaline. Réponse au rap-
port adressé par M. le directeur du dépot d\'étalons de Montier-
en-Der au conseil général des Ardennes. In 8o 16 pag. Mézières.
Bévière , C., (méd. vét. à Grenoble) Étude sur l\'amélioration de
la race chevaline dans le département de l\'Isère. In 8o. 35 pag.

Grenoble. . . .•...............

Bouley, H., (inspecteur général des écoles vétérinaires) Conféren-
ces faites à la société départementale d\'agriculture de la Nièvre
sur les maladies contagieuses du bétail , peste bovine , fièvre

aptheuse, cocotte etc. In 8o 109 pag. Nevers......

Bouley , Paul (docteur en médecine). Pathologie comparée. De
l\'ostéomalacie chez l\'homme et les animaux domestiques. In8ol34

pag. et 3 planches. Paris. Asselin.........3 frs.

Bouley , H. (Insp. gén. des écoles vét.) et Reynal (dir. de l\'école
vét. d\'Alfort). Nouveau dictionnaire pratique de médecine, de chi-
rurgie et d\'hygiène vétérinaires ; publié avec la collaboration
d\'une société de professeurs vétérinaires et de vétérinaires pra-
ticiens. — In 8o Paris. Asselin............

Bourgeois, J. B. Victor, de l\'Apomorphine. Recherches sur un

nouvel émétique. In 8o 61 pag. Paris...... fr. lVa*

Bourrel , M. J., (ex-vétérinaire de l\'armée.) Traité complet de la
rage chez le chien et le chat ; moyen de s\'en préserver. In 8o 136

pag. et pl. Paris, Asselin...........3 fr.

Calendrier officiel des courses de chevaux, 1873; publié sous les
auspices de la société d\'encouragement pour l\'amélioration des
races de chevaux en France , d\'après les documents fournis par

-ocr page 239-

Ja dite société et par l\'administration des haras ; par le se-
crétaire de] la société d\'encouragement (Jockey-club). Un cha-
pitre est spécialement consacré aux courses d\'Angleterre et de Bel-
gique. In 12 768 pag. Paris.............

Colin , M. (Prof, à l\'école vét. d\'Alfort) Nouvelles recherches ex-
périmentales sur l\'action des matières putrides et srr la sep-
ticaemie. Mémoire lu dans les séances des
1, 14 et 21 Octobre 1873
de l\'Académie de médicine. In 8 77 pag. Paris. G. Masson. .
Darwin , Ch., — L\'expression des émotions chez l\'homme et les
animaux , traduit de l\'anglais par les docteurs
s. Pozzi et René
Benoit
. Avec 21 gravures sur bois et 7 pl. photographiées. In

8o (408 pag.) C. Reinwald et Cie........10 frs.

---, Ch. , La Descendance de l\'homme et la sélection sexuelle.

Traduit de l\'anglais par J. J. Moulinie. 2 éd. revue sur la der-
nière édition anglaise par E. Barbier. Préface par Cari Vogt. 2 vol.

In 8o , avec fig. C. Reinwald et Cie......16 frs.

Daru. Eugène Baron, Encore un mot sur la question des haras.

3e lettre à M. M. les députés. In 8o 15 pag. Paris.
Débost , E., Résumé de cinésie équestre. In 8o 14 pag. Paris.
Decroix , M. E., (vétérinaire milit.). Des moyens d\'augmenter la
production et de prolonger la conservation du cheval de guer-
re. — In 12o, 44 pag. Paris.........75 cent.

Decroix , M. E. , Situation de l\'usage alimentaire de la viande de

cheval. — In 8°, 8 pag. Paris...........

Dubos, Ernest (vétérinaire de l\'arrond. de Beauvais). La peste bo-
vine dans le département de 1\' Oise pendant les années 1870,

1871 et 1872. In 8°, 53 pag............

Duhousset , E., (lieutenant-colonel). Etudes sur les allures, l\'exté-
rieur et les proportions du cheval. Analyse de tableaux représentant
des animaux. Dédié aux artistes. In 8° 63 pag. et 8 pl. Paris. 3 fr.
Figuier, Louis, L\'année scientifique et industrielle. 17 année

(1873) In 18. 583 pag. Paris...... . 3 fr. 50 cent.

Gobin , A. (Prof, de zootechnie à l\'école d\'agriculture de Montpel-
lier). Précis pratique de l\'élevage des lapins, lièvres , léporides
en garenne et clapier. Domestication, croisement, engraissement,
hybridation , produit. Illustré de nombreuses gravures intercalées

dans le texte. 198 pag. Paris.........2 frs.

Goubeaux , Arm. (prof, à l\'école lfort). Contributions ana-

-ocr page 240-

228

forniques à l\'étude de plusieurs faits de la parturition chez les
femelles des animaux domestiques. In - 8. 95 pag. Paris. . .
Guilbert , M. (ex méd. vét.) Le vétérinaire actif, contenant un
traité complet de toutes les maladies et accidents, auxquels sont
journellement exposés tous nos animaux domestiques , avec l\'in-
dication des traitements les plus simples à employer pour leB
premiers soins indispensables, pour éviter tous désastres dans les

maladies. In - 8°. , 452 pag. et 8 pl. Paris.......

Herpin , Fr., Aux chasseurs, — L\' art de guérir les maladies
des chiens suivi de: la rage et les moyens de la prévenir. 2e
éd. In-12. 84 pag. Paris, Didot frères, fils et cie.
Hocquart , E., le vétérinaire pratique, traitant des soins à donner
aux chevaux , aux boeufs , à la bergerie , à la porcherie, à la
basse-cour, etc. 6e éd., augmentée et entièrement revue par
M.
L. Vétérinaire. In -18. 324 pag. Paris Le fèrre.
Hurtrel d\'arboval , L. H. J. Dictionnaire de médecine, de chi-
rurgie, d\'hygiène vétérinaires, illustré de nombreuses figures in-
tercalées dans le texte ; édition entièrement refondue et aug-
mentée de 1\' exposé des faits nouveaux observés par les plus cé-
lèbres praticiens français et étrangers par A.
Zundel, vétérinaire
supérieur d\'Alcase-Lorraine. 3 vol. publiées en 6 parties in 4.

Paris. J. B. Bailière et fils..........50 frs.

Huvellier , M., (méd. vétér.). Destruction des vers blancs et des

hannetons. In-12, 38 pag. . ...........

Lagondié, le comte J. de. — Le cheval et son cavalier. Ecole
pratique pour la connaissance , 1\' éducation, la conservation, l\'a-
mélioration du cheval de course, de chasse et de guerre. — 2
vol. In - "18 avec fig. Paris , J. Rotschild. . . 7 fr. 50 cent.
Leques , L. Etude sur la réorganisation du corps des vétérinaires
militaires. In - 12. 25 pag. Paris, Tanera. ... 50 cent.
Liger , F. La Ferronnerie ancienne et moderne ou monographie du
fer et de la serrurerie. Tome I. In - 8. 334 pag. avec 239 fig. et
16 planches. Paris. L\'ouvrage sera complet en 2 vol. 25 cent.
Le Brun-Dalbanne , (président de la société académique d\'Aube).

Le cheval. Esquisse de son histoire. — In - 8.......

Lissonde , L. , du chloral hydraté ; étude chimique, physiologique
et thérapeutique. In-8. 112 pag. Paris. . . . 2 fr. 50 cent
Marey , E. J. La machine animale. — Locomotion terrestre et

-ocr page 241-

aérienne. 299 pag. Paris.............

Médecine vétérinaire rurale , ou étude des causes des maladies,
qui affectent les animaux domestiques, des moyens de les neutrali-
ser et des soins à donner aux malades; suivi d\'un formulaire
pharmaceutique ; par un vétérinaire agronome. In 8°. 531 pag.

Paris , Garnièr frères...............

Mémoire de la société vétérinaire de la Seine-Inférieure et de 1\' Eure.

Années 1871—1872. In 8°. 184 pag. Rouen.......

Moncoq. — Transfusion instantanée du sang. Solution théorique et
pratique de la transfusion immédiate chez les animaux et chez
l\'homme. — 2e éd. In 8°. 352 pag. et pl. Paris. De la Haye.
Observations de la société d\'encouragement pour l\'amélioration des
races de chevaux en France sur le rapport de la commission
parlementaire, chargée d\'examiner la proposition de loi sur les

harras. In 4°. 37 pag. Paris......... . . .

Paysan, exposé sur les inconvénients de 1\' organisation actuelle de
la maréchallerie dans les régiments. In 16°. 15 pag. Paris. .
Plasse , M. V., (vétérinaire à Niort). Cryptogamie parasitaire. In

8°. 36 pag. Paris...... ..........

Rage, La, Détails statistiques, géographiques et historiques, avec
l\'indication de divers remèdes et d\'un moyen de prévention, que
son auteur donne comme infaillible. In 32. 14 pag. Avignon.
Simon , M. P. , (médecin vétérinaire) à Paris. Observations sur la
spontanité de la rage dans la race canine. Mémoire adressé à

M. A. Bouley. In 8°. 29 pag. Paris..........

Tabourin , M. F. , Prof, à l\'école vét. de Lyon. — Sur la spon-
tanité et la contagion des maladies virulentes. Lettre adressée

à M. H. Bouley. In 8°. 32 pag. Paris. Asselin......

Vallon, A., (Prof, d\'hippologie). — Cours d\'hippologie à l\'usage
de M. M. les officiers de l\'armée, de M. M. les officiers des
harras, les vétérinaires, les agriculteurs et de toutes les person-
nes qui s\'occupent de questions chevalines. Adopté pour l\'en-
seignement hippologique dans l\'armée par décision ministérielle
du 1. Juin 1863; 2e édition. 2 vol. In 8°. 1377 pag. Paris,

Dumaine.................14 frs.

Valson , C. A. Prof. , Le Darwinisme. — In 8°. 23 pag. Paris,
Vincens, Is, le docteur. — Recherches expérimentales pour servir à
l\'histoire de l\'herpès tonsurant chez les animaux. In 8°.
43 pag.Paris.

-ocr page 242-

Het aantal fransche tijdschriften, is dit jaar met één vermeer-
derd n. 1. Annales de Zootechnie et de médecine vétérinaire,
publiées par
E. Darbot et Ch. Cornevin , vétérinaires. 1874.
le Année. In 8o. Paris, Asselin. .... par an . 8 frs.
paraît tous les mois.

J. J. Hinze.

Voeartsenij3x.und.ige wetten,

WET van den 8sten Juli 1874, tot regeling van het
onderwijs in de veeartsenijkunde en van de voor-
waarden tot verkrijging van het diploma van
veearts.
(Stbl. no. 99.)

Wij WILLEM III, bij de Gratie Gods , Koning der Ne-
derlanden , Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog
van Luxemburg , enz. , enz. , enz.

Allen , die deze zullen zien of hooren lezen , salut! doen te weten :

AIzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk
is het onderwijs in de veeartsenijkunde en de voorwaarden tot
verkrijging van het diploma van veearts bij de wet te regelen;

Zoo is het, dat Wij , den Raad van State gehoord en met ge-
meen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en ver-
staan , gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze :

§ 1. van de rijks-veeartsenijschool.

Artikel 1. Er wordt van Staatswege onderwijs gegeven in de
veeartsenijkunde aan eene Rijks-veeartsenijschool. Deze school is
bestemd tot opleiding van veeartsen.

De kosten komen ten laste van het Rijk, de baten worden in
\'s Rijks schatkist gestort.

Artikel 2. Aan de Rijks-veeartsenijschool wordt onderwijs ge-
geven in:

lo. natuurkunde ;
2o. scheikunde ;

3o. natuurlijke historie (plant-, dier-, delfstof- en aardkunde);
4o. kennis der voeder-, vergift- en artsenijplanten en artsenij-
warenkennis ;

-ocr page 243-

5o. ontleedkunde der huisdieren ;

60. weefselleer en physiologie der huisdieren ;

7o. natuurlijke historie , leer van het uitwendig voorkomen (zoo-
genaamd extérieur) en raskennis der huisdieren ;

80. gezondheidsleer der huisdieren en veeteelt ;

9o. kennis van den hoef en het hoefbeslag;

lOo. ziektekundige ontleedkunde der huisdieren ;

llo. algemeene en bijzondere ziektekunde en geneesleer der
huisdieren ;

12o. heelkundige ontleedkunde, heelkunde, operatie- en verband-
leer der huisdieren en leer der hoefziekten ;

13o. verloskunde der huisdieren;

14o. veeartsenijkundige geneesmiddelleer en vergiftleer ;

15o. veeartsenijkundige kliniek en artsenijmengkunde ;

16o. gerechtelijke veeartsenijkunde en veeartsenijkundige politie;

17o. geschiedenis en literatuur der veeartsenijkunde.

Artikel 3. Het bepaalde in de artt, 5 , 13, 14, 17 , 29 , 31 ,
32 en 33 der wet van 20 Juli 1870 (
Staatsblad no. 131) is niet
van toepassing op het terrein van \'s Eijks veeartsenijschool.

Artikel 4. Het onderwijs wordt gegeven door leeraren en onder-
wijzers. De geheele cursus duurt 4 jaren. In de vakken , waar-
over het bij art. 9 vermelde natuurkundig examen loopt, wordt
onderwijs gegeven in de twee eerste en in die , waarover het bij
art. 10 bepaalde veeartsenij kundig examen loopt, wordt onderwijs
gegeven in de twee laatste studiejaren. De geschiedenis en lite -
ratuur der veeartsenijkunde worden in het laatste studiejaar be-
handeld.

Niemand wordt als leerling tot \'s Rijks veeartsenijschool toege-
laten , die niet bij examen de blijken heeft gegeven de voorbe-
reidende kundigheden te bezitten, vereischt om met vrucht de
lessen te kunnen bijwonen. De vakken, waarover dat examen loopt,
de verdere vereischten tot toelating van leerlingen , de regeling
van het onderwijs en de verplichtingen van de leeraren en de on-
derwijzers , alsmede de werkkring en bevoegdheid van den directeur
en van den raad van bestuur, hunne betrekking tot het overige
personeel en de inwendige regeling der school, worden bij alge-
meenen maatregel van inwendig bestuur geregeld.

Artikel 5. Het bestuur der school is opgedragen aan eenen

Y. 16

-ocr page 244-

directeur en eenen raad van bestuur, samengesteld uit leeraren
der school.

Artikel 6. De directeur, de leeraren en onderwijzers worden
door Ons benoemd, geschorst en ontslagen. Zij genieten eene
jaarlijksche bezoldiging uit \'s Rijks kas; de directeur geniet boven-
dien vrije woning of ontvangt eene\'schadeloosstelling, daarvoor
door Ons te bepalen.

Artikel 7. Voor den directeur en de leeraren komt, voor de
berekening van hun pensioen, als diensttijd mede in aanmerking
de tijd, dien zij , krachtens eene vaste aanstelling van Ons, Onzen
Minister van Binnenlandsche Zaken of van een gemeentebestuur
ontvangen, als onderwijzer bij eene inrichting van openbaar onder-
wijs hebben doorgebracht.

§ 2. van de voorwaarden tot verkrijging van het diploma
van veearts.

Artikel S. Het diploma van veearts wordt verkregen door het
met goed gevolg afleggen van :

a. een natuurkundig examen , en

b. een veeartsenijkundig examen.

Artikel 9. Het natuurkundig examen betreft zoowel de theorie
als de praktijk. Het theoretisch gedeelte betreft de vakken , ge-
noemd in art. 2 , onder 1,2, 3, 5, 6, 7,8 en 9; het prak-
tisch gedeelte de vakken , genoemd in art. 2 , onder 4 , 5 en 9.

Artikel 10. Het veeartsenijkundig examen betreft zoowel de
theorie als de praktijk. Het theoretisch gedeelte betreft de vakken,
genoemd in art. 2, onder 10, 11 , 12, 13, 14 en 16; het prak-
tisch gedeelte de vakken , genoemd in art. 2 , onder 12 , 13 en
15 , en toegepaste leer van het uitwendig voorkomen (extérieur)
der huisdieren , benevens de voederkennis.

Om tot het veeartsenijkundig examen te worden toegelaten,
wordt gevorderd , behalve het bewijs dat de candidaat het natuur-
kundig examen met goed gevolg heeft afgelegd , eene verklaring-
van den directeur der Rijks-veeartsenijschool of van een tot uit-
oefening van de veeartsenijkunde bevoegden persoon, dat de candidaat
gedurende minstens twee jaren de genees- en heelkundige behan-
deling van zieke dieren gevolgd heeft, alsmede dat hij , in tegen-
woordigheid van een veearts , bij de grootere huisdieren (paard of

-ocr page 245-

rund) minstens tien gewone verlossingen bijgewoond en minstens
twee buitengewone verlossingen verricht heeft.

Artikel 11. Vrijgesteld van het examen:

lo. in de vakken , genoemd in art. 2, onder 1 en 2 , zijn zij ,
die het getuigschrift bezitten van met goed gevolg afgelegd examen,
vermeld in art. 57 van de wet van 2 Mei 1863
(Staatsblad no. 50);

2o. in de vakken, genoemd in art. 2, onder 1 , 2 en 3, en var
dat in artsenijwarenkennis , zij , die met goed gevolg het natuur-
kundig examen hebben afgelegd , volgens art. 4 der wet van 1
Juni 1865
(Staatsblad no. 59), of die volgens art. 8 derzelfde
wet de bevoegdheid van hulpapotheker bezitten , alsmede zij , die
aan eene Nederlandsche hoogeschool den graad van candidaat in
de geneeskunde hebben verkregen ;

3o, in de vakken , genoemd in art. 2 , onder 1 , 2 , 3 en 4,
zij, die volgens art. 9 der wet van 1 Juni 1865
(Staatsblad no. 59)
de bevoegdheid van apotheker bezitten.

Artikel 12. Het natuurkundig examen wordt ten minste een-
maal \'s jaars afgenomen door den directeur en de leeraren van
\'s Rijks-veeartsenijschool. Deze kunnen zich daarbij door de onder-
wijzers doen bijstaan.

Het veeartsenij kundig examen wordt ten minste eenmaal \'s jaars
afgenomen door eene commissie, waarvan de leden , en uit dezen
de voorzitter en de secretaris, voor drie achtereenvolgende jaren
door Ons worden benoemd.

Voor ieder lid wordt door Ons een plaatsvervanger benoemd.

De leden van deze commissie genieten reis- en verblijfkosten
en vacatiegeld door Ons te bepalen.

Onze Minister van Binnenlandsche Zaken bepaalt den tijd en de
plaats van het samenkomen der commissie.

Artikel 13. Aan hem, die met goed gevolg het examen volgens
art. 9 heeft afgelegd , wordt kosteloos een diploma uitgereikt.
Voor het diploma van veearts, verkregen na met goed gevolg
afgelegd examen volgens art. 10, wordt, in de schatkist gestort
f 20.

Artikel \'14. De examens worden in het openbaar gehouden,
met uitzondering van die in de verloskunde , de operatieleer en de
kliniek, welke alleen kunnen bijgewoond worden door hen , die
daartoe vergunning bekomen van den voorzitter der commissie, met
het afnemen van het examen belast.

-ocr page 246-

Artikel 15. De commissie van examen zendt uiterlijk binnen
eene maand na afloop harer werkzaamheden een verslag van haren
arbeid aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken.

§ 3. overgangsbepaling.

Artikel 16. Aan de leerlingen, die vóór het in werkingtreden
dezer wet tot \'s Rijks-veeartsenijschool zijn toegelaten , kan , op
hun verlangen , na een met goed gevolg afgelegd examen op de
tot dusver gevolgde wijze , een diploma als veearts worden uitge-
reikt.

§ 4. slotbepaling.

Artikel 17. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons
te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen , dat deze in het Staatsblad zal worden ge-
plaatst , en dat alle ministeriëele departementen , autoriteiten, col-
legiën en ambtenaren , wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige
uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Montreux , den 8sten Juli 1874.

WILLEM.

Be Minister van Binnenlandsche Zaken ,
Geertsema.

Uitgegeven den zeventienden Juli 1874.

Be Minister van Justitie,
de Vries.

WET van den 8sten Juli 1874 , tot regeling van
de uitoefening der veeartsenijkunst.
(Stbl. no. 98.)

Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Ne-
derlanden , Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog
van Luxemburg , enz. , enz. , enz.
Allen , die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten :
Alzoo Wij in overweging genomen hebben , dat het noodzakelijk
is , de uitoefening der veeartsenijkunst bij de wet te regelen ;

Zoo is het, dat Wij , den Baad van State gehoord en met ge-
meen overleg der Staten-Generaal , hebben goedgevonden en ver-
staan , gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze :

-ocr page 247-

§ 4. algemeene bepalingen.

Artikel 1. Uitoefening der veeartsenijkunst, waaronder de wet
het verleenen van genees- en heelkundigen raad of bijstand voor
vee als bedrijf verstaat, is alleen geoorloofd aan hen, die , na af-
gelegd examen hier te lande , eene akte van bevoegdheid tot die
uitoefening hebben verkregen.

Uitoefening der verloskunst van het vee en het doen van heel-
kundige operatiën op gezond vee zijn, met uitzondering van inenten,
aan ieder geoorloofd.

Artikel 2. Wij behouden Ons voor, personen, die na afgelegd
examen in een ander Rijk de bevoegdheid tot uitoefening der
veeartsenijkunst in haren geheelen omvang hebben verkregen, tot
uitoefening daarvan hier te lande toe te laten. De bepalingen de-
zer wet zijn alsdan op hen van toepassing.

Artikel 3. Zij , die eene akte van bevoegdheid als veearts be-
zitten , zijn bevoegd, ten behoeve van vee, de geneesmiddelen,
door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken volgens art. 30 der
wet van 4 Juni 4865 (
Staatsblad no. 64) aangewezen, ook be-
neden de hoeveelheid te verkoopen , daarbij voor elk dier midde-
len bepaald.

Behalve ten behoeve van het door hen behandelde vee, verkoo-
pen zij geene vergiftige zelfstandigheden, dan aan veeartsen of
op hun voorschrift, of wel op schriftelijke en onderteekende aan-
vraag , aan andere, doch bij hen bekende , personen.

De vergiftige zelfstandigheid wordt afgeleverd in een verzegeld
voorwerp , waarop, nevens den naam, het woord
vergift duidelijk
staat uitgedrukt.

§ 2. van de veeartsen.

Artikel 4. Alvorens de praktijk uit te oefenen , doen de vee-
artsen hunne akte van bevoegdheid viseeren door den districts-veearts
in den kring, waarbinnen zij zich wenschen te vestigen. Dit visum
wordt kosteloos verleend.

Zij geven , op vertoon van de geviseerde akte van bevoegdheid
aan de burgemeesters der gemeenten, waarin zij praktijk wenschen
uit te oefenen , kennis van hun voornemen.

Artikel 5. Zij, die gebruik maken van de bevoegdheid hun bij
art. 3 verleend, voorzien de voorwerpen , waarin zij genees-

-ocr page 248-

middelen afleveren , van een door hen onderteekend en gedagtee-
kend opschrift, houdende aanwijzing van den eigenaar , houder of
hoeder en van de soort van het dier, waarvoor het middel bestemd
is. De wijze van gebruik wordt daarbij vermeld met bijvoeging
van het woord
vergift, wanneer het geneesmiddel vergiftige be-
standdeelen bevat. In dit geval wordt het opschrift op rood papier
geschreven.

Artikel 6. Zij schrijven in een register elke aflevering van ge-
neesmiddelen in art. 3 bedoeld, met vermelding van den dag waarop,
en van den persoon ten behoeve van wiens vee de aflevering is
gedaan.

De districts-veearts is bevoegd van des morgens 7 tot des avonds
9 uur de woningen van de veeartsen in zijn district binnen te
treden, ten einde inzage te nemen van dit register, dat, des ge-
vorderd, door den veearts aan hem vertoond moet worden.

Het wordt gedurende twintig jaren bewaard en bij overlijden
van den veearts door zijne erfgenamen aan den districts-veearts
gezonden , die voor de verdere bewaring zorg draagt.

Artikel 7. Zij , die gebruik maken van de bevoegdheid, hun bij
art. 3 verleend, bewaren de vergiften, door Onzen Minister van
Binnenlandsche Zaken, krachtens art. 7 der wet van 1 Juni 1865
(,Staatsblad no. 61) aangewezen , in ééne of meer voor de bewaring
van vergiften uitsluitend bestemde en afgesloten kasten. Op deze,
zoowel als op de voorwerpen, waarin vergiften bevat zijn , moet
het woord
vergift duidelijk vermeld worden. Een sleutel van die
kasten berust bij den eigenaar; een tweede verzegelde sleutel is
steeds ten zijnen huize voorhanden.

Bij overlijden van of bij het verlaten der praktijk door een der
in dit artikel bedoelde veeartsen , worden de sleutels der vergift-
kast binnen 24 uren door de erfgenamen of den bewindvoerder
of bij ontstentenis van dezen door de huisgenooten ter hand gesteld
aan den burgemeester der gemeente. Wordt de vergiftkast door
een anderen veearts overgenomen, dan worden dezen de sleutels
ter hand gesteld.

Artikel 8. Bij het verkoopen in het openbaar van de in art. 3
dezer wet bedoelde geneesmiddelen , mogen de vergiftige zelfstan-
digheden alleen worden verkocht aan apothekers, aan geneeskundigen,
tot het leveren van geneesmiddelen bevoegd, en aan veeartsen.

-ocr page 249-

De verkoop geschiedt niet, dan na minstens vijf dagen vooraf-
gegane schriftelijke kennisgeving aan den districts-veearts.

Artikel 9. De in art. 7 dezer wet bedoelde vergiften moeten,
des gevorderd , door den veearts aan den districts-veearts worden
vertoond , die bevoegd is te dien einde tusschen 7 uur des mor-
gens en 9 uur des avonds de woningen van de veeartsen in zijn
district binnen te treden.

Artikel 10. Blijkt bij onderzoek, dat niet voldaan is aan eene
of meer der bepalingen van de artt. 6 , 7 of 8 , dan maakt de
districts-veearts daarvan proces-verbaal op.

Artikel 11. De veeartsen zijn verplicht onverwijld aan den dis-
tricts-veearts in den kring , waarbinnen hunne woonplaats gelegen
is, en aan den burgemeester der gemeente, waar het geval plaats
had , kennis te geven van alle door hen opgemerkte veeziekten ,
die besmetting van vee of van rnenschen kunnen veroorzaken of
op andere wijze gevaarlijk voor den gezondheidstoestand van den
mensch of van den veestapel kunnen worden.

| 3. strafbepalingen.

Artikel 12. Met gevangenisstraf van 7 dagen tot ééne maand
en geldboete van
f 50 tot ƒ200 te zamen of afzonderlijk wordt
gestraft degene , die de veeartsenijkunst,, zonder daartoe bevoegd
te zijn, uitoefent.

Overtreding van het tweede of derde lid van art. 3. van de artt.
4, 5, 6 , 7 , 8 , 9 , 11 , 18 of 19 dezer wet en weigering door
de veeartsen om den districts-veearts in hunne woning toe te laten,
wordt gestraft met geldboete van ƒ 5 tot ƒ 50.

Bij herhaling van eene der in de vorige zinsnede bedoelde over-
tredingen binnen twee jaren na de eerste veroordeeling , kan de
boete tot het dubbele gebracht en daarenboven eene gevangenisstraf
van 3 tot 8 dagen opgelegd worden.

Artikel 13. Art. 463 van het Strafwetboek en art. 20 der wet
van 29 Juni 1854 (
Staatsblad no. 102) zijn toepasselijk op de misdrij-
ven , voorzien bij art. 12.

§ 4. overgangsbepalingen.

Artikel 14. Zij , die vóór het in werking treden dezer wet een
diploma van veearts aan de Rijks-veeartsenijschool hebben verkregen,
blijven bevoegd tot uitoefening der veeartsenijkunst.

-ocr page 250-

BESLUIT van den 10de?i Augustus 1874, bepa-
lende dat de toetten van
8 Juli 1874 (Staats-
blad nos. 98 en 99)
in werking treden op 1 Sep-
tember
1874. (Stbl. no. 118).
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods , Koning der Ne-
derlanden , Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog
van Luxemburg , enz. , enz. , enz.
Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken,
van 1 Augustus 1874, no. 201 , 9de afdeeling ;

Gezien de laatste artikelen van de beide wetten van 8 Juli
1874 (
Staatsblad n°s. 98 en 99):

Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen , dat deze wetten
in werking treden op 1 September 1874.

Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uit-
voering van dit besluit, dat in het
Staatsblad zal worden geplaatst,
en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Re-
kenkamer.

Montreux , den lOden Augustus 1874.

WILLEM.

De Minister van Binnenlandsche Zaken ,
Geertsema.

Uitgegeven den negentienden Augustus 1874.
De Minister van Justitie ,
de Vries.

-ocr page 251-

Dertiende algemeene vergadering , gehouden
te Utrecht op
1 September 4 874, ten 10 ure
des morgens in het Gebouw voor Kunsten en
Wet en schappen.

A. H u i s li o u d e 1 ij k e werkzaamheden:

lu. De voorzitter, de heer J. Hufïnagel, opent de vergadering
met eene toespraak. Hij herinnert, dat de veeartsen , en deze
Maatschappij vooral, sinds jaren eene wet op de uitoefening der
veeartsenijkunde verlangden. Zulk eene wet is er nu. Heden is
zij in werking gekomen. Die dag is een feestdag , waarmee de
voorzitter cle Vergadering van harte geluk wenscht. Het Hoofdbe-
stuur heeft den Minister van Binnenlandsehe zaken voor zijne wets-
voordracht en hare verdediging bij adres dank gezegd. Maar er zijn
nog volksvertegenwoordigers , die het empirisme in bescherming ne-
men. Laat ons, zegt de voorzitter , aan dezulken door onze da-
den toonen , dat zij in dwaling verkeeren. Met dien wensch opent
hij de vergadering.

2°. De volmachten zijn in orde bevonden. Aanwezig zijn de af-
gevaardigden van de afdeelingen Zuid-Holland 14 stemmen; Noord-

1) Tot heden is er bij de redactie geen officieel Verslag der 12e Alg.
Verg. in 1873 ingekomen en het hier bovenstaande Verslag der 13e Alg.
Verg. jl., zijn wij verschuldigd aan het ijverig en onvermoeid lid, corres-
pondent der Maats., de heer Dr. L. Mulder, die dit reeds .op 1 Oct. jl.
geplaatst had in het Bijblad No. 20 der Landb. Cour., waarvan Z.Ed. de
hoofdredacteur is en waaruit het met zijne toestemming is overgenomen.

-ocr page 252-

BESLUIT van den 10den Augustus \'1874, bepa-
lende dat de toetten van
8 Juli 1874 (Staats-
blad nos. 98 en 99)
in iverking treden op 1 Sep-
tember
1874. (Stbl. no. 118).
Wij WILLEM IIÏ, bij de gratie Gods, Koning der Ne-
derlanden , Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog
van Luxemburg , enz. , enz. , enz.
Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken,
van 1 Augustus 1874, no. 201, 9de afdeeling ;

Gezien de laatste artikelen van de beide wetten van 8 Juli
\'1874 (
Staatsblad nos. 98 en 99):

Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen , dat deze wetten
in werking treden op 1 September 1874.

Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uit-
voering van dit besluit, dat in het
Staatsblad zal worden geplaatst,
en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Ee-
kenkamer.

Montreux , den lOden Augustus 1874.

WILLEM.

Be Minister van Binnenlandsche Zaken ,
Geertsema.

Uitgegeven den negentienden Augustus 1874.
Be Minister van Justitie ,
de Vries.

-ocr page 253-

Dertiende algemeene vergadering , gehouden
te Utrecht op
1 September 1874, ten 10 ure
des morgens in het Gebouw voor Kunsten en
Weten schappen.

A. Huishoudelijke werkzaamheden:

lu. De voorzitter, de heer J. Huffnagel, opent de vergadering
met eene toespraak. Hij herinnert, dat de veeartsen , en deze
Maatschappij vooral, sinds jaren eene wet op de uitoefening der
veeartsenijkunde verlangden. Zulk eene wet is er nu. Heden is
zij in werking gekomen. Die dag is een feestdag , waarmee de
voorzitter de Vergadering van harte geluk wenscht. Het Hoofdbe-
stuur heeft den Minister van Binnenlandsche zaken voor zijne wets-
voordracht en hare verdediging bij adres dank gezegd. Maar er zijn
nog volksvertegenwoordigers , die het empirisme in bescherming ne-
men. Laat ons, zegt de voorzitter , aan dezulken door onze da-
den toonen , dat zij in dwaling verkeeren. Met dien wensch opent
hij de vergadering.

2°. De volmachten zijn in orde bevonden. Aanwezig zijn de af-
gevaardigden van de afdeelingen Zuid-Holland 14 stemmen; Noord-

1) Tot heden is er bij de redactie geen officieel Verslag der 12e Alg.
Verg. in 1873 ingekomen en het hier bovenstaande Verslag der 13e Alg.
Verg. jl,, zijn wij verschuldigd aan het ijverig en onvermoeid lid, corres-
pondent der Maats., de heer Dr. L. Mulder, die dit reeds op 1 Oct. jl.
geplaatst had in het Bijblad No. 20 der Landb. Cour., waarvan Z.Ed. de
hoofdredacteur is en waaruit het met zijne toestemming is overgenomen.

-ocr page 254-

Brabant—Limburg 18 stemmen; Utrecht 11 stemmen; Gelderland
20 stemmen ; algemeene afdeeling 1 stem per aanwezig lid, totaal
17 leden (onder welke de Directeur van \'s Rijks veeartsenijschool
en het corresp. lid dr. L. Mulder uit Arnhem) , van welke 4 afge-
vaardigden en nog eenige bezoekers.

3q. Bij afwezigheid van den len secretaris wordt door den 2en
secretaris , de heer Westholz, mondeling verslag uitgebracht over
den toestand der Maatschappij. De secretarissen der afdeelingen
voldeden traag aan hunne verplichting. Om die reden is het gewone
schriftelijke jaarverslag nog niet gereed.

De heer penningmeester Aalbers doet verslag over de geldmidde-
len en legt den volgenden staat over:

Op 1 Januari 187 4.

Inkom sten.

Saldo van A. P.............f 230.68

Contributie van leden...........» 118.50

» Afd. Noordbrabant en Limburg ...» 50.00

» » Zuidholland........» 27.00

» » Gelderland.........» 40.00

» » Utrecht..........» 20.00

f 486.18

Uitg aven.

Bankiersonkosten........... . f 5.05

W. F. Dannenfelser...........» 251.16

J. M. D. Westholz...........» 23.50

Nadeelig slot der feestcommissie.......» 7.50

Kamerhuur..............» 3.50

Reiskosten..............» 22.—

Contanten in kas............» 173.47

f 486.18

De rekening wordt in handen gesteld van eene commissie ten
fine van onderzoek , die, na haar te hebben nagezien , tot goed-
keuring adviseert onder dankbetuiging aan den penningmeester.
Conform.

-ocr page 255-

4°. Aan de orde komt de benoeming van een penningmeester ten
gevolge van periodieke aftreding. Uitgebracht werden 68 stemmen,
van welke erlangen de tegenwoordige titularis 57 en de heer Over-
bosch 11. De heer Aalbers is dus herbenoemd , en houdt die be-
noeming aan, totdat punt 6 , verhooging van contributie , aan de
orde zal zijn.

5°. Benoeming van een len secretaris, daar de heer F. Th. Weit-
zel als zoodanig bedankt heeft. Uitgebracht worden 68 stemmen ,
waarvan de heer v. d. Harst te Utrecht er 67 bekomt. Aan den
benoemde , die niet aanwezig is, zal daarvan kennis gegeven worden.

6°. Voorstel van het Hoofdbestuur : »verhooging van contributie."
Zuid-Holland en Gelderland verlangen , dat het Hoofdbestuur eene
bepaalde verhooging zal voorstellen. De penningmeester ontwik-
kelt , dat de Maatschappij met de tegenwoordige contributie ach-
teruitgaat. De redactie van het tijdschrift ontving zelfs de
f 100
niet, die haar voorleden jaar toegestaan zijn. Het Hoofdbestuur
meent, dat de contributie op ƒ 5 kan gebracht worden; er is geen
verhouding tusschen wat de leden betalen en aan drukwerk ont-
vangen. Over een en ander wordt door verschillende leden van ge-
dachten gewisseld. De voorzitter stelt nu voor, de contributie voor
de leden der algemeene afdeeling te bepalen op
f 5 , en de retri-
butie voör de afdeelingen aan de algemeene kas op ƒ 3 per lid.
Dit voorstel komt in omvraag, en wordt met algemeene stemmen
aangenomen.

7°. Voorstel van de afd. Zuid-Holland : art. 28 te veranderen als
volgt:

»De afgevaardigden ter algemeene vergadering moeten voorzien
zijn van eene volmacht van het Bestuur hunner afdeeling, waaruit
blijkt, hoeveel leden tegenwoordig waren op de afdeelings-verga-
dering, waarin zij tot afgevaardigden benoemd zijn. Bij de stemmingen
wordt door hen , voor ieder lid op de laatstgenoemde vergadering
aanwezig, ééne stem uitgebracht.

De leden der afdeelingen , die niet op de afdeelingsvergadering
tegenwoordig zijn geweest, kunnen persoonlijk hunne stem uit-
brengen op de algemeene vergadering."

Utrecht wil lezen in plaats van »hoeveel leden" »welke leden."
Gelderland wenscht \'t laatste gedeelte uit het voorstel weg te la-
ten. Zuid-Holland vereenigt zich met de wijziging van Utrecht. Het

-ocr page 256-

voorstel wordt nu met die wijziging aangenomen met 48 tegen 20
stemmen (afd. Gelderland.)

Een nieuw lid wordt aangenomen bij de algemeene afdeeling.

Na eene korte pauze komt aan de orde :

B. Behandeling van opgegeven onderwerpen.

1. Zijn er hier te lande ook waarnemingen gedaan omtrent de
besmettelijkheid van tuberculose ? Bij absentie van den voorsteller,
de heer J. J. Hinze, wordt dit punt aangehouden.

2. Secundaire gevolgen van kalverziekte, ingeleid door den heer
Westholz. De spreker citeert de voornaamste verschijnselen van
gangreneuze voetontsteking bij het rund. Hij heeft die zien ont-
staan een of twee dagen, nadat het dier van de kalverziekte hersteld
scheen te zijn. Hij gelooft niet, dat dit proces een gevolg is van
het liggen , maar meent dit als een metastatische ontsteking te
moeten opvatten. Enkele gevallen hadden een zeer snel verloop en
eindigden steeds in den dood. Den heer Smit kwam ook zulk een
geval voor , eindigende met verlies van den ondervoet.

3. Blijft een van longziekte hersteld rund al dan niet nog eeni-
gen tijd het\' vermogen om te besmetten behouden, zoo ja, hoe lang ?
ingeleid door den heer Huffnagel. Op verschillende plaatsen in Noord-
Holland en Utrecht kwam longziekte voor, zonder dat er andere
oorzaken konden opgespoord worden, anders dan dat er van long-
ziekte hersteld vee was aangekocht. Spreker is en blijft een voor-
stander van afmaken van ziek vee; zes en meer maanden lang
houdt naar zijne meening een rund het vermogen om te besmet-
ten. Herstelde koeien doen kwaad , daarmee wordt veel gehan-
deld. Een der sprekers, de heer Reimers, bevestigt dat ook uit
zijne ervaring; hij houdt een hersteld dier voor gevaarlijk, vooral
als de hoest niet geheel is geweken. Hij acht \'t beter er desnoods
100 af te maken dan één te laten beteren.

De heer Huffnagel acht afzondering zonder afmaking van ziek
vee onvoldoende ; de heer Reimers hecht volstrekt niet aan spon-
tane ontwikkeling van longziekte. De heer Stempel haalt een voor-
beeld van Hering aan , waar eene koe na 2 jaren tijds blijken gaf
nog in geenen deele hersteld te zijn. Ook hij meent, dat herstel-
de koeien in hooge mate bijdragen tot verbreiding van de ziekte.

-ocr page 257-

Een ander spreker, de heer Kegelaar , heeft geheel dezelfde er-
varing. De heer Smit is ook niet voor transigeeren met de ziekte;
afmaken wil hij ; een halve maatregel is geen maatregel.

4. Welke zijn de resultaten der inenting tegen longziekte in
besmette koppels ? De heer Stempel leidt deze vraag in. Hij heeft
waargenomen , dat afmaken van ziek vee en inenting van \'t er bij
staande geschikt is om de longziekte te beteugelen ; hij ontwikkelt
dit in het breede , ook door voorbeelden aan te halen, waar eeni-
ge dieren oningeënt bleven, gelijk voorkomen kan bij drachtige die-
ren. De heer Kegelaar bericht ook nog over zijne ondervinding .
in Belgie zag hij van inenting in besmette koppels de beste uit-
komsten , mits \'t zieke vee werd afgemaakt. De heer Smit wijst
er op , dat de inenting goed moet geschieden , want dat daarop
veel aankomt. Hij deelt ook de meening van den heer Stempel
De heer Reimers vraagt, wat er van aan is , dat men door inen-
ting de longziekte op een stal brengen kan. De heer Huffnagel ent-
te plus minus 20,000 stuks vee in ; hij kreeg geen ervaring, dat
een stal door inenten wordt geïnfecteerd. Hij gelooft wel , dat \'1
geschiedt, maar dan is er niet goed te werk gegaan ; mogelijk
kwam er een gebeterde koe in , of smetstof op andere wijze. Hii
vernam wel eens , dat er in Friesland op vreemdsoortige wijze is:
ingeënt, b. v. zonder dat de staarten van haar zijn ontdaan. De
inenter kan zoo de schuld worden van wat men aan de inenting
toeschrijft. De heer Dogteroni hecht veel aan herinenting; de smet-
stof kan licht verloren gaan , d. i. geen voldoend doel treffen. Hij
is voor afmaken van ziek en er bij staand vee , niet voor inenten
van besmette koppels. Hij meent, dat de tegenwoordige wijze van
handelen geen doel treft. De heer Huffnagel haalt gemeenten aan ,
waar \'t afmaken van ziek en verdacht vee schatten zou gekost
hebben, en dat de door de regeering gevolgde weg althans in Noord-
Holland en Utrecht uitstekende resultaten oplevert.

De heer Aalbers neemt nu de benoeming als penningmeester
aan.

C. V r ij e mededeelingen over v e e a r t s e n ij-

kunde, veeteelt en hare hulpwetenschappen.

De heer Reimers deelt mee , dat Drenthe betrekkelijk veel te-

-ocr page 258-

ringlijders heeft, en daar geen tuberculose voorkomt onder het
vee; althans in zijne praktijk kwam dat niet voor ; hij hecht dan
ook niet aan de besmettelijkheid van tuberculeuse runderen. De
heer Huffnagel meent, dat de melk van zulk vee infecteert. In
Holland komt veel tuberculose voor; er is bijna geen markt, waar
zij niet te zien is. De heer Kegelaar meent, dat de ziekte van het
vee op den mensch overgaan kan ; hij gelooft zelfs een bepaald
geval daarvan te kunnen aanwijzen.

Dr. Mac Gillavry merkt op , dat men scherp onderscheiden moet.
Er wordt veel voor tuberculose bij den mensch gehouden, wat geen
tuberculose is; kaasachtige pneumonie is volstrekt geen tubercu-
losis. Aan besmettelijkheid van de parelziekte hecht hij niet veel;
trouwens, zij zal uiterst weinig voorkomen. Er zijn behalve tuber-
culosis nog andere processen , die tot longtering, d. i. verwoesting
van longweefsel, aanleiding geven.

De heer Mac Gillavry oppert de quaestie , of men niet te veel
hecht aan besmettelijk en te weinig overweegt, dat dezelfde oor-
zaken, die een dier ziek maken, ook op den mensch van invloed
kunnen zijn. Zoo komt in denzelfden tijd dat mond- en klauwzeer
voorkomt, bij den mensch (ook bij den haas, zegt een ander)
blaasjesvorming voor op de slijmvliezen. Bij besmetting moeten
we noodig iets stoffelijks (stel lagere organismen b. v. bacteriën)
aannemen , en daarnaar dan ook zoeken , vooral als er raad moet
gegeven worden hoe verdere besmetting tegen te gaan. Hij zou
gaarne de gelegenheid hebben , bij een gebeterde longzieke koe
naar bacteriën te zoeken.

De heer Stempel bericht de verwerping door eene merrie van
drie veulens, onder Abcoude.

De heer Smit deelt een geval van blindheid na onweder bij een
paard mede; het dier was beverig en zenuwachtig; de blindheid
herstelde niet. De heer Stempel zag iets dergelijks bij twee vaar-
zen , die trouwens herstelden.

De heer Mazure Jr. nam een aneurisma van den zaadslagader
bij een os waar. In het tijdschrift zal hij er nader op terugko-
men. Ook de heer Reimers deelt een geval van bloeduitstorting
mede, wel ter hoeveelheid van een grooten wateremmer, bij eene
koe. De heer Stempel verlangt waarnemingen over verscheuring
van de baarmoederbanden bij omdraaiing van den uterus ; de oor-

-ocr page 259-

zaak schijnt niet voldoende opgelost; hij zag er wel 4 en 5 in één
jaar. Een der aanwezigen bericht hieromtrent ook uit zijne erva-
ring van twee koeien, die naar de markt geweest en gevallen
waren. Een ander lid observeerde de omdraaiing van de baarmoe-
der van een paard. De heer Mazure Jr. zegt, dat de omdraaiing
veel meer voorkomt dan vroeger.

D. Opgave van onderwerpen ter behandeling in-
d e 1 4e a 1 g e m e e n e vergadering.

Voor de eerstvolgende algemeene vergadering worden geen vraag-
punten opgegeven.

De penningmeester wenscht in de wet te doen opnemen, dat er
géén uitgaven boven de f 10 geschieden mogen zonder voorkennis
van den penningmeester. De voorzitter acht dit te behooren tot de
competentie van het Bestuur.

Nog 3 leden treden toe tot de algemeene afdeeling.

Daarna sluit de voorzitter de vergadering*

RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL.

Als een vervolg op de veranderingen en uitbreiding, die de veeart-
senijschool te Utrecht ondergaat sedert onze vorige opgave in het
4e deel van dit tijdschr. bl. 248 en verv. , dienen de volgende bij-
zonderheden •\' Het toenmaals in aanbouw zijnde pare vaccinogène
is geheel voltooid en reeds in werking sedert de maand Mei 1873 ,
zooals reeds gebleken is uit de bijdrage van den directeur van
\'s rijks veeartsenijschool, de hn dr. Mac Gillavry, op blad. 197 van
het 5e deel van dit tijdschr. Met genoemden directeur zijn daarin
op vaste dagen en uren werkzaam dè H.H. doctoren Dompeling, Pen-
ning en Land. Op sommige uren wordt er tegen betaling en op
andere uren gratis ingeënt met altijd versche koepokstof, waartoe
bestendig kalveren worden aangekocht.

leder geneeskundige kan van die versche koepokstof bekomen ,
gratis en op franco aanvrage.

Dé inrichting zelve is niet begrepen in de eigenlijke administratie

V. 17

-ocr page 260-

248

der veeartsenijschool. Zij staat op het grondgebied der laatste,
maar heeft overigens haar eigen beheer.

Voorts is een geheel nieuwe paardenstal met kliniekzaal en op de
lste verdieping met een locaal voor het pathologisch kabinet en
leerzaal bijna voltooid. Er is plaats voor 28 paarden.

Evenzoo is een nieuwe hondenstal voor 32 honden bijna afge-
werkt , alsmede een daarneven staande wagenschuur. Geheel afge-
bouwd en reeds in gebruik gesteld zijn een stal voor verdacht kwaad-
droezige paarden en een dito voor dolle honden of die van dol-
heid verdacht zijn.

Naast het pare vaccinogène, op de plaats van de vroegere sme-
derij, is thans een nieuwe verrezen met 8 vuren en een afdak van
glas en ijzer voor de paarden, die beslagen moeten worden.

Eindelijk hoopt men ook nog op eene vernieuwing en verbete-
ring van den sedert jaren voor paarden gebruikten ziekenstal, een
geheel nieuwen koestal enz., waarvoor op de begrooting van 1875
eene som is uitgetrokken, die op de goedkeuring wacht der 2e en le
kamer der Stat en-Generaal.

Naamlijst der kweekelingen aan \'s Rijks Veeartsenijschool

SCHOOLJAREN 18«/T4 EN 1874/75.

Vervolg van bl. 252 , 4e deel.
18 73/r4.
4e Studiejaar.

prov. Utrecht.

Limburg.

Drenthe.

Zeeland.

Utrecht.

Z.-Holland.

N.-Brabant.

Zeeland.

H.

C. lttmann 1),

van

Amersfoort,

A.

van Charldorp 2),

»

Venlo ,

B.

J. C. Hubenet,

»

Hoogeveen ,

C.

M. Mazure ,

»

Zierikzee,

J.

N. Ballanché 1),

»

Utrecht,

H.

de Jong 3),

»

Ridderkerk ,

A.

J. Vlamings,

»

Dinteloord,

F.

G. van Rijssel,

»

Poortvliet,

1) Voor paardenarts hier te lande. 2) Voor koloniën. 3) Extern.

-ocr page 261-

W. M. Mingels,

van

Kessel ,

prov\'

Limburg.

J. Poels ,

»

Ven ra ij ,

»

id.

3e Studiejaar.

A. de Bruin ,

van

Krimpen a/d Lek,

prov

Z.-Holland.

A. A. de Man 1),

»

Middelburg,

»

Zeeland.

J. L. G. Cayaux 2) ,

»

Leeuwarden ,

»

Friesland.

P. F. Vermast,

»

Scherpenisse ,

»

Zeeland.

F. H. L. Arntz,

»

Huissen ,

»

Gelderland.

J. J. F. Dhont,

»

Middelburg,

»

Zeeland.

H. F. Eggink ,

»

Laren ,

»

Gelderland.

J. W. H. Lemmens,

»

Beek ,

»

Limburg.

G. J. Mos,

Assen ,

»

Drenthe.

C. N. Schoorel ,

Katwijk ,

»

Z.-Holland.

C. Schilperoort,

»

Dinteloord,

y>

N. -Brabant.

H. H, Huizinga,

»

Baflo ,

»

Groningen.

P. G. Eland ,

»

Klundert,

»

N.-Brabant.

E. A. L. Quadekker ,

»

Middelburg ,

»

Zeeland.

2e St

udiejaar.

A. J. Kostei\',

van

Veendam ,

prov.

Groningen.

D. P. F. Driessen,

»

Horst,

»

Limburg.

W. G. van der Wal 2)

, »

\'s Hage ,

»

Z.-HoIIand.

H. A. P. Brunt,

»

Bodegraven ,

»

id.

L. J. Hoogkamer,

»

St. Annaland ,

»

Zeeland.

A. F. Driessen ,

»

Horst,

»

Limburg.

M. Lucieer,

»

Groede ,

»

Z beland.

le S t u d i e j a a r.

A. D. Oosterbaan ,

van

Olst,

prov.

Overijssel.

C. Loman 3),

»

Texel ,

»

N.-Holland.

J. de Man ,

»

Middelburg ,

»

Zeeland.

P. J. de Haan ,

»

Oss,

»

N.-Brabant.

H. A. L. Janné 3),

»

Roermond ,

y>

Limburg.

J. de Jongh ,

»

Goes,

D

Zeeland.

G. H. Hoogland 3),

»

Utrecht,

»

Utrecht.

■1) Voor paardenarts hier te lande. 2) Voor koloniën.

3) Extern,

-ocr page 262-

c.

van Heelsbergen ,

van

Dordrecht,

prov.

Z.-Holland„

J.

H. J. Cloot,

»

Berg Terblijf,

»

Limburg.

p.

Wigeri van Edema,

»

Weststellingwerf,

Friesland.

E.

Brilman ,

»

Noordbroek ,

»

Groningen.

L.

van Hulten ,

»

Veendam ,

»

id.

H.

van der Linden,

»

Alphen,

»

Z.-Holland.

G.

J. M. Hemmes,

»

Mook ,

• »

Limburg.

G.

J. C. van der Starp ,

£

Schiedam ,

»

Z.-Holland.

J.

H. van Oijen ,

»

Dordrecht,

»

id.

M.

Flohil 3),

»

Brouwershaven ,

»

Zeeland.

H.

G. Eeimers ,

»

Dalen ,

»

Drenthe.

H.

A. den Engelse,

»

Fijn aard ,

»

N.-Brabant

L.

J. Rijnenberg 3) ,

»

\'s Hage ,

»

Z,-Holland.

Mi

L H. Duijsens 3),

»

Eijsden,

»

Limburg.

1874/r5. 1)

4e studiejaar.

C. M. Mazure , J. Poels , A. de Bruin 3), H. F. Eggink , A. A.
de Man 1), P. F. Vermast, F. H. L. Arntz , J. J. F. Dhont, J.
W. H. Lemmens , J. L. G. Caijaux 1), C. Schilperoort en E. A.
L. Quadekker.

3e studiejaar.

C. N. Schoorel, H. H. Huizinga, P. G. Eiand, G, J. Mos, D.
P. F. Driessen , A. F. Driessen , H. A. P. Brunt, M. Lucieer , A,
J. Koster , W. G. van der Wal 2) en L. J. Hoogkamer.

2e studiejaar.

Jjf van Huiten, M. Flohil 3), G. J. C. van der Starp, J. de
Jongh , H. C. Reimers, E, Brilman, J. H. van Oijen, C. van
Heelbergen , H. van der Linden , A. D. Oosterbaan , J. de Man en
G. J. M. Hemmes.

1  De woonplaatsen der kweekelingen van het 4e, 3e en 2e studiejaar-
staan vermeld in de opgave over 187l/74.

1) Voor paardenarts hier te landa. 2) Voor koloniën. 3) Extern.

-ocr page 263-

le

studiejaar.

H. J; Cloot 3)

van

Berg Terblijf

prov.

Limburg.

A. A. den Engelse

»

Fijnaard

»

N.-Brabant.

G. H. Hoogland 3)

»

Utrecht

»

Utrecht.

L. J. M. Rijnenberg

»

\'s Hage

»

Z.-Holland.

M. J. H. Duijsens

»

Eijsden

»

Limburg.

C. Patmos 3)

»

Waddingsveen

»

Z.-Holland.

A. C. Korteweg

»

Leerdam

id.

J. J. Westbroek 3)

»

Schoonhoven

id.

A. M. Vermast

»

Scherpenisse

»

Zeeland.

H. L. Ellerman

»

Capelle a/d. IJssel

»

Z.-Holland,

W, H. van der Poel

»

Groote Lindt

id.

A. J. van Velzen

»

Schiedam

id.

GEMENGDE BERICHTEN.

Een stamboek voor Nederlandsch rundvee. Op de Verga-
dering van de Commissie, benoemd door de Hollandscbe
Maatschappij van Landbouw en van afgevaardigden van
verschillende Maatschappijen in Nederland, tot voorbereiding
van
een stamboek van het Nederlandsche rundvee , gehouden
te Amsterdam den 31 Julij 1874 , is besloten dat de onder-
scheidene afgevaardigden *) aan hunne Maatschappijen ver-
slag zouden doen van de »ontwerpstatuten" voor de Ver-
eeniging »het Nederlandsche rundveestamboek" en van de
modellen A, B en C van het ontworpen stamboek, zooals
die gezamenlijk besproken en aangenomen waren. Tevens om
die Maatschappijen en allen die in het behoud van den van
oudsher beroemden naam van het Nederlandsch rundvee

3) Extern.

*) Ook aan de Maatschappij ter bevordering van Veeartsenijkunde in
Nederland is eene uitnoodiging gericht om op die Vergadering een afge-
vaardigde te zenden. Daartoe was benoemd de heer H. J. H. Stempel,
ondervoorz. der Maats., die echter volgens zijne kennisgeving verhinderd
werd de Vergadering bij te wonen.

-ocr page 264-

belang stellen , aan te moedigen en op te wekken deel te
nemen aan deze Vereeniging.

Volgens de »statuten" telt de vereeniging leden, begun-
stigers en leden-afgevaardigden.

Het lidmaatschap kost f 10,— \'sjaarlijks, begunstigers
zijn zij, die minstens
f 25,— per jaar betalen ; de Maat-
schappijen hebben het recht om voor elke
f 50,—, die zij aan
de Vereeniging schenken, één afgevaardigde te zenden naar
de Algemeene Vergadering, en Maatschappijen die
f 300,—
jaarlijks geven, zijn bevoegd één Commissaris aan het Be-
stuur toe te voegen.

Voor de inrichting van het stamboek voor Nederlandsch
rundvee
is aangenomen:

A. Een stamboek voor stieren van zuiver onvermengd
ras.

B. Een stamboek voor koeien van onvermengd ras en

C. Een aanhangsel van het stamboek voor koeien en
stieren van gemengd ras.

Op de Algemeene Vergadering der Hollandscke Maat-
schappij van Landbouw, gehouden te Dordrecht den 19
September jl., is besloten eene som van ƒ 300,— aan de
Vereeniging jaarlijks toe te kennen, waarvoor zij dus een
Commissaris aan het Bestuur kan toevoegen.

In de maand November a. s. zal er weder eene Alge-
meene Vergadering gehouden worden. Zij , die nader met
een en ander bekend willen worden, verwijzen wij naar het
»Verslag" der Vergadering te Amsterdam, dat te vinden is
in het »Bijblad van de Landbouw Courant", 1874, N°. 15.

Zijn er collega\'s, die lust hebben lid te zijn der Vereeni-
ging of nader ingelicht wenschen te worden, dan is de
ondergeteekende bereid aan hun verlangen te voldoen.

G. J. H.

Veeartsenijkundig staatstoezicht. Daar wij nog niet in staat zijn
de geheele indeeling daarvan op te geven, zie de noot op bl.

-ocr page 265-

257 , 4e deel van dit Tijdschr., zoo deelen wij hief slechts mede,
dat er weder eenige verandering is gekomen in de standplaatsen
en districten dei\' districtsveeartsen. Den heer L. Swart, die voor
eenigen tijd van Alkmaar naar Sneek was verplaatst, zie hl. 191
van dit deel, is den 15. Aug. als standplaats aangewezen Baren-
drecht, voor het gedeelte van Z. Holl. bezuiden de Maas en de
provincie Zeeland als één district; de hr. Huffnagel is ontheven
van de provincie Utrecht, met bijvoeging van het noordelijk
deel van N. Holland , en dus districtsveearts voor het district
de provincie N. Holland; aan den hr. Alers is toegevoegd de
provincie Utrecht, met ontheffing van het deel van Z. Holland en
de provincie Zeeland , waarvoor de hr. Swart is benoemd. De
respectieve plaatsvervangende districtsveeartsen voor al die distric-
ten zijn benoemd gebleven , alleen met verandering der bovenge-
noemde districtsveeartsen waaronder zij werkzaam zijn.

Benoemd. De veearts J. N. Ballanché, tot paardenarts 3e kl.
bij het regiment rijdende artillerie en de veearts A. C. Ittmann,
tot paardenarts 3e kl. bij het 2e regiment huzaren.

Overleden. De paardenarts 3e kl. J. H. Sorber, bij de O. I.
kavallerie te Atsjin.

De paardenarts le kl. J. L. N. Weisenbruch, bij de kavallerie
hier te lande.

Verplaatsingen en veranderingen. De paardenarts 3e kl. H. Mars,
is voor een tijd van vijf jaren overgeplaatst bij de kavallerie in O. I.

Voortaan zullen de bevorderings-examens voor de H. H. paarden-
artsen 3e en 2e kl. door een beperkt getal leeraren der veeart-
senijschool, door den chef van den veeartsenijkundigen dienst bij het
leger hier te lande (de Majoor de Bruin ,) en door een Kapitein
paardenarts worden afgenomen. Zoo is het examen voor paar-
denarts 3e kl. van de H.H. Ballanché en Ittmann afgenomen dooi-
de HH. de Bruin en Houba, de laatste kapitein paardenarts , en
door de leeraren der veeartsenijschool Wirtz en van der Harst.

Het was te wenschen, dat het examen voor paardenarts 3e kl.,
dat gewoonlijk wordt afgenomen twee a drie maanden na de be-
vordering tot veearts aan de veeartsenijschool, geheel verviel, te

-ocr page 266-

meer, omdat de tegenwoordige eischen voor het admissie-examen,
om als gewoon leerling op de school te kunnen worden opge-
nomen , hooger zijn dan die van het departement van oorlog en
het eindexamen tot veearts voor beiden gelijk staat. Nog beter was
het misschien, wanneer de examens ter bekoming van een hoogeren
rang voor de HH. paardenartsen geheel vervielen, en de promotie
naar anciënniteit en volgens de rangorde bij de bevordering tot
veearts aan de school verkregen , in acht genomen kon worden.

Het bevorderingsexamen van paardenarts 2e kl. tot le kl.
wordt in het vervolg alleen afgenomen te \'s Hage , door den chef
van dienst en twee paardenartsen le kl.

Gr. J. H.

Correspondentie.

De bijdragen door den heer P. ,f. Vermast te Scherpenisse zijn
te laat ontvangen , om nog in deze afl. te kunnen worden opge-
nomen, en zullen in de le afl, van het 6e deel geplaatst worden.

Heeren collega\'s en belangstellenden worden verzocht hunne
bijdragen, berichten, mutaties, sterfgevallen en verdere bijzonder-
heden, voor 15 December a. s. te willen inzenden.