-ocr page 1-

WILLIAM PERKINS.

Eene bijdrage tot de kennis der religieuse ontwikkeling iu Engeland
ten tij do van
Koningin Elisabeth.

proefschrift

tri? verkrijging van den graad
van

Doctor in de Godgeleerdheid

aan de Rijks-Univevsiteit te Utrecht
ÓP GEZAG- VAN DEN RECTO li MAGNIFICUS

Dr. A. A. NIJLAND

Hoogleeraar in de Faculteit der Wis- eu Nntnurkim<le
VCU liliNS HESI.lïlT VAN\' DEN\' SENAAT DER l\'NlVKRSiTK/T IV IIF.\'T

openbaar te verdedigen

uj) Donderdag 30 Mei 1912. des namiddags tc 4 uur,

door

JAN JACOBUS VAN BAARSF.L

geboren li- Naaldwijk.

h. P. de swak 1 \\ zoon

lut*.

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

william perkins.

-ocr page 6-
-ocr page 7-
-ocr page 8-

t

-ocr page 9-

WILLIAM PERKINS.

Eene bijdrage tot de kennis der religieuse ontwikkeling in Engeland
ten tijde van
Koningin Eusabeth.

proefschrift

ter verkrijging van\' den graai)
van

Doctor in de Godgeleerdheid

aan de Rijks-Universiteit te Utrecht
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

Dr. A. A. NIJLAND

Hoogleeraar in do Faculteit dor Wis- en Natuurkunde
volgens besluit van den senaat dek universiteit in 1iet
OPENBAAlt TE VERDEDIGEN
op Donderdag 30 Mei 1912, des namiddags te 4 uur,

dook

JAN JACOBUS VAN BAARSEL

goboron te Naaldwijk.

VGruveiilmgö
11. P. nE SWART & ZOON
1012.

-ocr page 10- -ocr page 11-

fflan mijne Ouders.

-ocr page 12-
-ocr page 13-

Aau liet einde van mijne Academische loopbaan gekomen,
is hot mij oen diepgevoelde behoefte, hier openlijk mijne
dankbaarheid te uiten jegens allen, dio aan mijne vorming
in meerder of in minder opzicht hebben meegewerkt.

In do eerste plaats denk ik aan IJ, Hooggeleerde Hoeren
Professoren der Theologische faculteit
Houtsma. Van Veen,
Van Leeuwen
en do hoogleeraren vanwege de Nederl. Ilerv.
Kerk, de Hooggeleerde
1 feeren Cannegieter en DaüHanton.
Aan Uw onderwijs dank ik veel en de vriendelijkheid door

IJ allen jegens mij bofoond. zal bij mij immer in herinnering

* *

blijven.

In het bijzonder dank ik U, Hooggeleerde Heer visscher,
hooggeschatte Promotor, voor het vele. dat Gij voor mij
waart. Onvergetelijk zijn mij de uren. waarin Gij door Uwe
altijd boeiende behandeling, inzonderheid van Calvijns In-
stitutie, mij eon inzicht gnaft in do diepte van het Ge-
reformeerd beginsel. Wat ik ben, ik bon het voornamelijk
door U geworden. Mijn dank ook voor de groote belang-
stelling in woord en daad bewezen, waarmee Gij mijn

-ocr page 14-

VJIl

thans voltooiden arbeid liebt gadegeslagen, voor de wel-
willendheid, waarmee Gij menig kostbaar werk uit Uwe
welvoorziene bibliotheek hebt afgestaan. Dat mijne disser-
tatie over
Perkins waardig mag worden gekeurd naast de
Uwe over zijn leerling
Amesius eene plaats in te nemen,
is mijn hartgrondige wensch. God schenke U nog vele
jaren Uwe onverzwakte kracht te wijden aan de beoefening
der wetenschap, zooals Gij die beschouwt.

Hoewel mijne opvattingen in de laatste twee jaren van
mijn verblijf te Utrecht in sommige punten aanmerkelijk
zijn gewijzigd, heb ik toch nooit in engeren zin behoord
tot de leerlingen der beide Hooggeleerde Heeren Professoren
Valetox en Baljon, wier dood ik in dezen oogenblik met
diepen weemoed herdenk.

Het is mij voorts een aangename plicht de Zeerge-
leerde Heeren Dr. A. G
Duker te Haarlem, die mij in
de beginselen der Hebreeuwsche taal onderwees en Dr.
J. II. Hessels te Cambridge mijn grooten dank te betuigen
voor het verstrekken van belangrijke, hun soms veel
tijdroovende mededeelingen. Gok dank ik de Heeren Ds.
II. A. de Geus te Wilnia, Prof. Dr. H. Y. Groenewegen
te Leiden, Kapelaan H. J. P. Hemsing te Naaldwijk.
Dr. A.
Kuyper -Ir. te Rotterdam en Prof. Dr. P. H. Ritteic
te Utrecht, voor de bereidwilligheid, waarmee zjj inlich-
tingen gaven of mij anders moeilijk bereikbare werken
hebben geleend. De behulpzaamheid van liet, personeel der
Universiteits-bibliotheken te Amsterdam, Leiden en Utrecht
en der Koninklijke Bibliotheek te \'s-Gravenhage kan ik
niet dan hoogelijk prijzen.

-ocr page 15-

Ten slotte nog een woord aan U, mijne vrienden, oud-
leden en leden van Excelsior Deo Juvante en der Societas
Studiosorum Reformatorum. Eene voorname plaats in mijn
Studentenleven voorzeker hebben de uren vol leering en
genoegen, die ik in Uwe gemeenschap mocht doorbrengen,
ingenomen. Wanneer ik later van sommigen Uwer prin-
cipieel zal verschillen, gelijk reeds voor dezen het geval
was, dan blijve het: „Lucerna pedibus meis Verbum tuum"
ons aller leus, het: „Libertas ex veritate" ons aller doel!

-ocr page 16-
-ocr page 17-

INHOUD.

Bladzijde

Voorwoord. vu — ix
Hoofdstuk I. Inleiding. Beknopt overzicht van

Perkins\' leven....................1—G1

Hoofdstuk II. Perkins als godgeleerde . . (13—291

1. Perkins\' eigenaardige denkbeelden aan-
gaande don inhoud der Schrift en de
Godgeleerdheid.........05—91

2. Perkins als exegeet........92—99

3. Perkins nis dogmaticus......100—104

a. Perkins\' Antipapisme......101 — 1 riï>

b. Perkins\' Contra-Remonstrantisme. . 140—104

4. Perkins als ethicus..............165—280

<i. Inleiding...........165-169

I). Perkins\' indeeling der gewetens-
gevallen ......................170—179

<-. Perkins\' leer aangaande het geweten 180—190
</. Perkins" verhouding tegenover do

Mozaïsche wetgeving.......191—200

r. Perkins\' opvatting van do Sabbaths-

kwestio...........L>07—21»

/\'. Por kina\' verhouding tot do Engolsche

Staatskerk....................220—220

</. Perkins\' opvatting van do matigheid 227—239

h. Over de geestelijke vorlntingen en aan-
vechtingen ....................240—259

i. Perkins\' verhouding tegenover hot
bijgeloof......................260—280

5. Perkins als homiloot..............281 — 291

Hoofdstuk III. Sporen van Perkins\' invloed 298—310

Bijlagen..............311—321

Stellingen. 323-328

-ocr page 18- -ocr page 19-

HOOFDSTUK I.

INLEIDING. BEKNOPT OVERZICHT VAN
PERKINS\' LEVEN.

-ocr page 20-
-ocr page 21-

Er werd weinig tegenstand geboden, toen Maria, die
later als «de bloedige» in de geschiedenis bekend zou
staan, haren broeder Eduard VI, koning van Engeland,
opvolgde. Dank zij de belofte, door Maria aan den
Protestantschen adel van Sulïblk en Norfolk afgelegd,
om in de religie geene verandering te brengen, gelukte
liet haar om Lady Jane Grey, de oudste dochter van
den hertog van Sulïblk, die door Eduard als zijne
opvolgster was aangewezen, binnen enkele weken te
overwinnen, en haar ten slotte met haren echtgenoot
ter dood te brengen 1).

Maria echter brak haar woord en vervolgde —gelijk
bekend is — de Protestanten op gruwzame wijze.
Niemand mocht haar rijk zonder paspoort verlaten \'-).
maar desalniettemin vluchtten er velen. Nadat dezen eerst

1  Th. Fuller. The Church History of Britain; from the birth
of Jesus Christ, untill the year MDCXLVIlly
London 1055.
VIII Bk. p. 1, 0, 42.

1). Noal. The History of the Puritans or Protestant Noncon-
formist» from the reformation in 1517 to the revolution in 1(188.
London 1837, Vol. I. p. 59, 03.

-ocr page 22-

smadelijk uit de Luthersche steden, waar zij een schuil-
plaats gezocht hadden, verdreven waren, ondanks de
tusschenkomst van Melanchthon ter hunnen gunste,
vestigden zij zich in Frankfort, Emden, Straatsburg,
Zürich en Bazel i).

Weldra vormden er zich onder de vluchtelingen te
Frankfort twee partijen, ter oorzake van het Book of
Common Prayer, dat door Eduard in de Engelsche
Kerk was ingevoerd1). Reeds onder zijne regeering
was de verdeeldheid daarover aan den dag getreden.
Cranmer en Ridley verschilden daarover met Hooper,
Hogers en de buitenlandsche godgeleerden, die volstrekte
afschaffing wenschten van al wat op de Roomsche pries-
terkleeding en plechtigheden geleek 2). Met een maan-
denlange gevangenisstraf moest Hooper boeten voor
het feit, dat hij geen bisschop wilde worden. Hij had
verschillende bezwaren om de «Aaronietische» kleeding
te dragen. Ten slotte echter gat hij toe en werd hij
tot bisschop gewijd 3).

De kwestie was daarmede — zooals te denken
is — niet van de baan. Integendeel, door zijne ge-
schriften en handelingen droeg Hooper er krachtig toe
bij om de Puriteinsche inzichten te verbreidon.

Mannen als Bncer, professor te Cambridge, en Petrus
Martyr, professor te Oxford, die liet Roomsche mis-

2 8) Noal, 1. c. p. 38.

3  Ncal, 1. c. p. 46—48. Fullor, 1. c. Bk. VII, p. 402.
vgl. art. Hooper in do P.R.E.3 Bd. VIII S. 349 en
ÏHclionary
of National Biography
i. v. Bd. 27, p. 304.

-ocr page 23-

gewaad eene uitvinding van den Antichrist noemden,
hadden evengoed als de Zwitsersche godgeleerden, Hooper
geraden om toe te geven *). Calvijn prees Hooper,
omdat hij geweigerd had gezalfd te worden, maar
meende, dat hij niet zoozeer had moeten strijden tegen
de muts en het linnen kleed1). In een brief, gericht
aan de Engelschen te Frankfort, schreef Calvijn, dat
de uitwendige plechtigheden tot de middelmatige dingen
behoorden en er in de Engelsche liturgie vele dragelijke
dwaasheden waren 2).

Verschillende factoren droegen er echter toe bij om
het verzet te sterken. Zoowel het voorbeeld der vreemde-
lingengemeenten, o. a. die van a Lasco, welke van het
ritueel der Bisschoppelijke Kerk waren vrijgesteld 3), als
dat der kerken van het vasteland, waarmee de voor

1  Calvinus iïullingoro 11 Maart 1551.

(Ed. Schippori Vol. IX. Epistolao ct responsa p. 60a) Sicuti
in recusanda unctiono ejus (i.e. Hopperi) coiistantiiun laudo : ita
(lo pilco ct vcsto linea maluissem (ut illa etiam nou proboni) non
usquo adoo ipsum pugnare: idque nupcr suadobani.

2 li) Calvinus Anglis Francford 14 Jan. 1555.

(1. 1. p. 1)8«) Equidem, ut in rebus nicdiis, ut sunt externi
ritus, facilem me ac flexibilem pracbco: ita nou semper utile
esse judico stultae eoruni morositati, qui nihil do consuotudine
sua remittunt, obsequi. In Anglicana liturgia, qualem describitis,
multas video fuisse tolerabiles inoptias. Vgl. nog Calvinus Pro-
tectori Angliae 22 Oct. 1548 (1. 1. p. 424). Suilt ct alia non
perindb dauinanda fortasso, sed tamen ojusmodi ut excusari non
possunt, chrisma vidolicet et unotionis ccremonia.

3  Neal, 1. c. p. \'19, 50. Vgl. hierover voor don tijd van
koningin Elisabeth. Douglas Campbell,
The Puritan in Holland,
England anil America.
New-York. Vol. 1 1892, p. 494.

-ocr page 24-

Maria\'s vervolgingsijver gevluchten persoonlijk kennis
maakten, was ten dien opzichte van groote beteekenis.

Weldra brak voor dezen — naar men met goeden
grond mocht verwachten — de dag dei\' vrijheid aan.
Maria was gestorven en Elisabeth haar opgevolgd. Men
wist, dat Elisabeth, de dochter van de hervormings-
gezinde Anna Boleyn, gedurende den tijd van Maria\'s
regeering voortdurend in levensgevaar verkeerd had,
hoewel zij uiterlijk den Roomschen godsdienst had
omhelsd1). Maar voor Elisabeth woog de politiek zwaarder
dan de religie. Heylyn, de hofkapelaan van Karei I
en Karei II, wiens Anti-Puriteinsche gezindheid bekend
mag -verondersteld 2), getuigt in zijn
Aerius Rcdiuivus,
dat het redenen van staat waren, die Elisabeth er toe
dreven de Puriteinen in Engeland te vervolgen en toch
de Presbyterianen op alle andere plaatsen te be-
schermen 3).

Haai1 broeder Eduard was in zijn vereenvoudiging van
den eeredienst naar haar zin te ver gegaan *). Zij ver-
langde in de kerken het behoud der beelden, crucifixen

1  N cal, 1. c. i». 83, 84.

2  Aerius lle.divivns or the history of the Presbyteriann from the
year 1536 to the year 1(>47,
London. Second edition lCu\'2. l\'refacc:
Punctually tho Presbyterians of our times havo playcd the
Pharisees. Nee ovuui ovo nee \'lac laeti similiuH.

3  1. c. p. 275 en Neal 1. c. p. 250. VgL H e u 8 s i Kompendium
der Kirch engen ch ich t e
Tübingen 1909 S. 372. Dio Königin wenig
tief veranlagt und religiös gleichgültig wurde durch politische
Rücksichten und durch ihre Jugendeindrücke auf die
protestantische Seite geführt. Katten husch art.
Lambeth-artikel
in P. R. E.3Bd. XI S. 228 cn I). Cara pbell 1. c.p. 439, 448.

•J) Neal, 1. e. p. 55, 8(5.

-ocr page 25-

en kruisen met de geheele pauselijke kleedij i), gelijk
dit ook in haar eigen kapel geschiedde 1). In de tweede
uitgave (1552) van het Common Prayer Book was de
toevoeging aangebracht, dat het knielen geen aan-
bidding beduidde van het brood en den wijn — dan
toch zou het grove afgoderij wezen — en dat het
waarachtig vleesch en bloed van Christus hierin niet
aanwezig waren. Deze toevoeging echter werd door
Elisabeth geschrapt om den Pauselijken en Lutherschen
vrijheid van opvatting te geven 2). Gehuwde predikers
vonden bij haar — ook omdat zij een afkeer had van
liet huwelijk3) — zeer weinig genade4) Fletcher, bisschop
van Londen, werd, omdat hij voor den tweeden keer
getrouwd was, afgezet5). Een harer hofkapelaans, die
gepreekt had ter verdediging van de wezenlijke tegcn-

1  Neal, 1. c. p. 108.

2 Hoylyn, Ecclesia rcslaurata, The history of the Reformation■
of the Church of England
, London 167-1 p. 283 en Neal, 1. c. p.
52, 97. Vgl. Ben them
Engländischer Kirch• und Schulen Staat.
Lüneburg, 1694. S. 77. Weil die Köninginne gerne allo woltc
unter einen Hut, bringen, so wurden die Worte, worin dio corporalis
praesentia ausdrücklich verworfen war, ausgelassen und nur die
spiritualis praesentia-angeführet en S. 137.

3 •I) H. Hallam, The constitutional history of England. Paris 1827.
Vol. I, p. 236.

4 ß) Neal, 1. e. p. 118. Vgl. vooral Strype, The life and acts of
Mr. Parker
, London 1711 p. 107—109 en ook J. Bass Mullinger,
The University of Cambridge from the royal injunctions of 1535 to
the accession of Charles the first
Cambridge 1881 p. 395, alwaar
naar verschillende plaatsen verwezen wordt.

5 ii) Neal, 1. c. p. 366. Zio S try pc, The life and acts of John
mUgifl, London 1718, p. 429.

-ocr page 26-

woordigheicl van Christus\' lichaam en bloed bij liet
Avondmaal, ontving in het openbaar haar dankbetuiging
voor zijn moeiten en godzaligheid1). In 1573 en wederom
in 1578 vertelde zij den Spaanschen gezant, dat zij
aan liet Roomsche geloof vasthield en dat hare ver-
schillen met haar Roomsche onderdanen louter van
politieleen aard waren 2). Voor liet grootste juweel aan
haar koninklijken diadeem hield zij echter haar supre-
matie3), die door de Puriteinen eerbiedig werd erkend,
niettegenstaande hare uitwerking gehaat was k).

Puriteinsche boeken werden onderdrukten Pauselijke
vrijuit verkocht^). Dit behoeft geeiie verwondering te
baren. Dikwijls tocli zei de Koningin, dat zij de Puriteinen

1  D. 11 urno, The history of England, London 1707. Vol. V,
p. 160 Note. Zie ook Hallam, 1. c. Vol. 1, Ch. IV, p. 233.
•t) 1). Campbell, 1. c. p. 151, 160.

2 Vgl. .T. A. F ronde, History of England, vol. V 1870, p. 25.
Zio echter over dc vervolgingen, waaraan do Hoomsolien waren
blootgesteld. Hallam, 1. c. Vol. I. Ch. III.

3  Hoylyn, /lid. of the l\'reshyt., p. 262, vgl. Strype, 1. c. p.
207 en Neal, 1. c. p. 375.

-ocr page 27-

meer haatte dan de PauSelijken1). Parlementsleden,
die in liet Parlement geprotesteerd hadden tegen de
willekeurige handelingen der bisschoppen, en aan liet
wonen der predikanten buiten hunne gemeenten een
einde wilden maken, zond Elisabeth naar den
Tower of
naar een ander kasteel2).

Iliune, de verdediger der Stuarts en de kampioen der
Tory-partij moet zelfs, ziende op de willekeur door
Elisabeth betoond en haar heftige aanvallen op de
vrijheid des volks, erkennen, dat de kostbare vonk dei-
vrijheid alleen door de Puriteinen werd beschermd.
Aan deze secte — zoo gaat hij voort, — wier beginselen
zoo beuzelachtig en wier hebbelijkheden zoo belachelijk
schijnen, zijn de Engelschen de geheele vrijheid hunner
staatsregeling verschuldigd

Weldra (in 1559) werden er twee wetten uitge-
vaardigd: eene betreffende de suprematie der kroon,
waarin aan deze het recht werd toegekend om eene
commissie in te stellen ter bestrijding der ketterij en
eene andere voor de gelijkvormigheid in de liturgie \'*).

1  Neal, 1. o. p. 202. Men boude in het oog, dat Neal een
Independent en Fuller, Ileyly» en Strype hoog kerkelijk waren:
zie Kattonbusoh Art.
I\'uritaner l\'rcsbyterianer in 1\'. K. E.3
Bd. XVI, S. 323.

2  Neal. 1. c. p. 313, 321 en 344, 345.

-ocr page 28-

De strijd der Puriteinen ging niet alleen tegen de
veertigdaagsche vasten, het bidden met het aangezicht
naar het Oosten, de altaren en orgels in de kerken,
den ring bij de voltrekking des huwelijks !), het koor-
hemd, het knielen bij het Avondmaal en liet kruis
slaan bij den Doop, maai- vooral tegen liet Common
Prayer Book met de telkens herhaalde formules bij
het bidden en danken, de vele «interlocutiones et
t responsoria» van den prediker en de gemeente, het
groote getal kerkgebeden en de lectiones uit de
Apocryphe Boeken 1).

Al kan deze strijd na drie eeuwen in sommige opzichten
voor niet meer dan beginselruiterij worden gehouden,
het is onweersprekelijk, dat de Puriteinen een open oog
hadden voor de talrijke verkeerdheden in de Engelsche
liturgie. Met knielen bij het Avondmaal was in verband
met de bovengenoemde2) uitlating uit het Common Prayer
Book in die dagen zeker wel geschikt om de zuiverheid
der belijdenis op dit cardinale stuk in gevaar te brengen
lleylvn spreekt nog eene eeuw later van de oneerbiedige
gewoonte om bij het Avondmaal des Ueeren te zitten.
De «mischiqj/ously practical» a Lasco had dit gebruik uit
Polen in Engeland ingevoerd, wandelend in het voetspoor
der Arianen, die de godheid van Christus loochenen b).
Eveneens kan moeilijk ontkend, dat bet menigvuldig

1  Ben tb cm, a. a. O. S. 868—381.

2  Zie blz. 7.

■1) Vgl. bicrover l)r. A. Kuyper, Onet- Kercdtcnal, Kampen,
1911, blz. 230, 2.\'ll.

r>) 1. c. p. 200 tlvat ii-roverend custoin, tlmt irroverond nnd sawoy
gesture.

-ocr page 29-

herhalen van dezelfde formules een niet gering gevaar
voor het geestelijk leven kan medebrengen.

De wijze, waarop men uitnemende leeraars tot de
genoemde dingen dwong, bracht het tegendeel van
hetgeen men beoogde. De vrijheid van den Christen-
mensch werd er door aangetast

Groot was de haat, dien het optreden der Puriteinen
bij de Hoog Kerkelijken uitlokte. Aartsbisschop Parker2)

!) Zie Neal, 1. c. p. 98. Vgl. li rook, The lives of the Puritans
from the reformatio)! under Queen Elizabeth to the act of Uniformity
in. 1662.
London 1813. Vol. I p. 20. If the popish garments
and ceremonies had been loft indifferent and some liberties allowed
in the use of tho common prayer, the contentions and divisions,
which afterwards followed, would no doubt have been prevented.

-) Parker noemde in ccno hem toegeschreven verhandeling
zijne tegenstanders schismatics, bellio-gods, deceivers, flatterers,
fools-disturbers, factious, wilful entanglers and cncumberers of the
consciences of their herers, etr. etc. (Neal, 1. c. p. 388). Whitgift
betuigde in een brief, aan den Lord Treasurer, dat. de meeste
Puriteinen niels anders waren dan open Breakers and Impugners
of the Lawes, yong in Yearos, prowd in Conccute, contentious
in Disposition. (Strypo, 1. e. Appendix. Bk. Ill, Num. X, p. 66);
they deserve as great punishment as Papists, because both conspiro
against the church. (Noal, 1. c. p. 194). Jacobus 1 schold hen
voor de very Pests of the Church, and Commonwealth, whom —
neither Oaths nor promises bind, breathing nothing but sedition
and Calumnies —protesting before tho Great God. That he should
never find in any Highlander baser Thieves, greater Ingratitude
and more lyes and vile Perjuries, then amongst those Fanatical
spirits he should meet withall. (Heylvn, 1. c. p. 363). — Hot
feit, dat zoowel Whitgift als Jacobus ovorgangers zijn, is nan
hunne bitterheid zeker niet vreemd. In 1580 en 1588 had Jacobus
met zijne geheelo familio eene zuiver Goreformcerdo geloofs-
belijdenis ondertoekend, welke ook door het gcheelc volk word

-ocr page 30-

en zijn tweede opvolger Whitgift, zoowel als koning
Jacobus I, overlaadden hen met de bitterste scheld-
woorden. Echter rhag het niet worden verzwegen, dat
de Puriteinen, ten minste de schrijvers van de Martin
Marprelate tractatenzich evenzeer als hunne voorname
tegenstanders aan het gebruik van grove taal schuldig
maakten.

De eerste tien jaren van Elisabeth\'s regeering be-
zochten de Pauselijken, die in het Noorden van
Engeland de meerderheid vormden 1), in het algemeen
de gevestigde kerk 2). De veranderingen, die er plaats
hadden gegrepen, beteekenden niet zooveel. Aan de
Pauselijke heerschappij was wel sinds jaren een eind
gemaakt, maar de eeredienst was in verschillende
kathedralen zoo luisterrijk, dat vreemdelingen hem
alleen door de taal van den Roomschen konden onder-

1  Noal, 1. c. p. 249.

2  Hcylyn, 1. c. p. 225. Fuller 1. c. IX Bk. p. 97. Neal,
1. c. p. 108.

-ocr page 31-

scheiden J). Voor de Puriteinen echter was geene ware
Godsvereering denkbaar, zonder dat deze innerlijk en
uiterlijk met de voorschriften van Gods Woord over-
eenkwam 2). De botsing kon daarom niet uitblijven.

Een voorstel tot vereenvoudiging van den eeredienst
werd in 1562 door het Lagerhuis met meerderheid van
ééne stem (die van een gevolmachtigde) verworpen,
terwijl de meerderheid der aanwezigen er voor was
(drie-en-veertig tegen vijf-en-dertig3).

Principieel hadden de eerste bisschoppen als Cox,
Grindal, Sandys, Iewel, Parkhurst e. a., na hun terugkeer
uit de ballingschap hun afkeuring over de Pauselijke
kleeding en plechtigheden uitgesproken \'\'). De Geneefsche
godgeleerden rieden thans in onderscheid met Bullinger
en Gnalter in hun brief van den 248len October 1504
aan. om geen leeraarsambt in de Engclsche kerk te
aanvaarden, zoolang zij Uoomsche misbruiken sanctio-
neerde5). Ze stelden hiermee de zeven-en-dertig predi-
kanten in het gelijk, die om des gewetens wille volstrekt

1) Neal, 1. c. p. 108.

2) W. Brad «li a w, A treatise of Divine Worship, tending to
prove, that the Ceremonies imposed upon the Ministers oj the Gospel
in England in present Controversie are in their use unlawful.
Printed 1604. (Mi. VI 3 Truo worship both for matter and
manner, ought to bo according to the prescript rule of Gods Word
only, herdrukt in Brads haw\'s
Sever alt realises of worship and
ceremonies.
London 1660.

•■1) Neal, 1. c. p. 123. Strype, Annals of the Reformation
during the first twelve gears of Queen Elizabeth\'s Happy Iteign.
London 1725. Vol. 12 p. 387—339.

•»") Strype, Annals I p. 177. Noal, 1. e. p. 128—130.

G) Neal, 1. c. p. 132—134. Hoylyn, 1. o. p. 229, die den
brief in 1567 plaatst.

-ocr page 32-

weigerden de priesterkleeding te dragen. Zelfs aarts-
bisschop Parker erkende, dat zij de besten der gedaagden
waren1).

Het Lagerhuis kwam ten slotte tusschenbeide en
wendde zich in 1571 tot Hare Majestoit met de klacht,
dat door gemis aan ware tucht in de kerk velen werden
toegelaten tot dienaren, die schandelijk waren in woorden
en werken. De Koningin echter nam van dit request
geen notitie en zond het Parlement heen 2).

Al deze omstandigheden saamgenomen, is bet te
begrijpen, dat vele Puriteinen zich van de Staatskerk
afscheidden om God naar de inspraak hunner conscientie
te dienen, zonder door de gehate priesterkleeding en
plechtigheden te worden gehinderd. Zij vereenigden
zich daartoe met hunne afgezette leeraars in bosschen,
velden en particuliere huizen. Zoo ontstonden er twee
richtingen onder de Puriteinen: sommigen hielden den
band met de Staatskerk vast, anderen verlieten baar,
wanhopende aan haar herstel, hoewel gevangenisstraf
wachtte 3).

In dezen tijd (15714) valt de oprichting der zoo-
genaamde Prophesyings. Ze waren gebaseerd op het
Apostolisch voorschrift, in 1 Cor. 14: 13 gegeven.
Verschillende godgeleerden voerden daar bet woord
over denzelfden tekst, onder groote belangstelling dei-
opgekoinenen. Fuller\'s getuigenis dienaangaande is

1) Strype, The life and acts of Al. Parker, p. 215.

2) Neal, 1. c. p. 179.

3) Fnller, I. c. p. 102. Neal, I. c. p. 1G0—ÏG\'J.

4) Neal, 1. c. p. 213.

Zie Hallam, 1. c. p. 2GC—268.

t -

-ocr page 33-

bekend: This exercise proved (though often long)
seldome tedious; and peoples attentions, though travelling
farr, were little tired, because entertained with much
variety

Grindal1), bisschop van Londen, bevorderde, zooals
de meeste andere bisschoppen, deze prophesyings zeer.
De oefeningen waren dienstig om de dwalingen van
het Pausdom uiteen te zetten en de kennis der Schriften
onder het volk te verspreiden2). Weldra (1574) werd
er een bevel uitgevaardigd ze te onderdrukken zonder
dat de tusschenkomst van den Raad van State daarin
eenige verandering vermocht te brengenAls «the
principal Patrone and
promoter thereof» nam Grindal
de prophesyings in een uitvoerigen briefs) in bescher-
ming3) zonder dat hij er iets anders dan achteruitzetting
mee inoogstte. Tot een jaar voor zijn dood bleef hij
van zijne aartsbisschoppelijke functie — hij was

1  Mul linger, Univ. Oamb. II, 211. No English prelate of that
age has loft a higher reputation for candour and piety than Grindal.

2  Een levendige beschrijving dor prophesyings vinden wo in
Elizabethan England from nA description of England" bg William
Harrison ed by L. Withington with introduction by Furnivall
London z. j. in do Camclot. Series p. 66—G8. Do oorspronkolijko
uitgave van Harrison\'s work, dateert uit
lf>86. Vgl. nog
J. Hunt, 1. c. p. 96.

3 «) Fuller, 1. c. p. 122—130.

-ocr page 34-

inmiddels primaat van geheel Engeland geworden —
geschorst i).

Er werd eene proclamatie uitgevaardigd, dat al
degenen, die zich tegen de gelijkvormigheid verzetten,
gestrengelijk zouden worden gestraft1), maar — zoo
zegt Heylyn terecht — the Presbyterians were men
of harder metal then to be broken at the first blow,
which was offered to them 2).

De partij der Nonconformisten was in dezen tijd
(1575) zeer machtig geworden 3). Ging bun strijd
in den beginne alleen tegen het vastgestelde ritueel
en het Cook of Common Prayer, nu richtten zij zich
ook tegen de inrichting der Engelsche kerk als
zoodanig 4).

De Puriteinen werden voor een deel Presbyterianen fi).

1  Neal, 1. c. p. 201.

2  I.e. p. 211, vgl. p. 233. Carlyle Introduction to the 1 At era
and Speeches of Cromwell.
London, 1857. Vol. I, p. 2. One wishes
there were a History of English Puritanism, the last of all our
Heroisms. Few nobler Heroisms, at bottom perhaps no nobler
Heroism over transacted itself on this Earth.

3  Fuller, 1. c. p. 107. Hallam, 1. c. p. 242. One thing
was evident, that the puritan malcontents wore growing every
day more numerous, more determined and more likely to win over
the generality of those, who sincerely favoured the protestant, cause.

4  Heylyn, 1. c. p. 235, 236.

-ocr page 35-

Zij dachten hunne presbyteriale organisatie onder de
vleugelen der episcopale groot te brengen \').

Een zestigtal predikanten uit Norfolk, Suffolk en
Cambridgeshire, kwam in 1582 onder leiding van
Cartwright en Travers samen om over het Common
Prayer Book te beraadslagen. Ze wilden eene her-
vorming in de kerk tot stand brengen, zonder zich
van haar af te scheiden. Het Iloek der Artikelen, voor
zoover dit den inhoud van het Christelijk geloof en
de leer der Sacramenten betrof, mocht worden onder-
schreven, maar niet de overige artikelen noch het
Book of Common Prayer, al zou iemand om zijne
weigering van het leeraarsambt worden afgezet: the
"embryo of the Presbyterian discipline, lying as yet
(as it were) in the wombe of Episcopacy-) «Hoe zij
hunne plannen ten uitvoer wilden brengen is een
raadsel» 3). In plaats van hun doel te bereiken, werden

-ocr page 36-

zij in hun ambt geschorstmaar de hoogere en
lagere edelen namen hen in hunne woningen als pre-
dikanten en onderwijzers voor hunne kinderen op 1).

Steeds werden de wetten verscherpt, ja zelfs de
doodstraf over sommige Puriteinen — vooral over
Separatisten — uitgesproken, louter omdat ze Puriteinen,
Separatisten waren2). Donker was in het bijzonder de
toestand geworden, sinds Whitgift Grindal, den vriend
der Puriteinen, in 1583 als aartsbisschop van Kantelberg
was opgevolgd*). In zijn jonge jaren Puriteinsch
gezind 3), was hij dra van inzicht veranderd en werd
hij «ein Mann von geradem Sinn und klarem Willen,
aber heftig, unduldsam und unerbitterlich» 6), «a prelate,
in whom intolerant bigotry and a arbitrary spirit were
the main characteristics»4), de doodvijand van alle
ongelijkvormigen.

Nauwelijks aan het bewind gekomen, vaardigde hij
de volgende artikelen uit, welke ieder aanstaand
leeraar moest onderschrijven:

l". dat de Koningin over alle kerkelijke en burgerlijke

1  Ne al, 1. c. p. 2-19.

2  Hcylyn, 1. c. p. 320.

3 0) P. R. E.3 art. Puritaner I3d. XVI, S. 332.

4  Mullinger, 1. c. p. 454, Notc.

-ocr page 37-

personen en zaken binnen haar gebied de opper-
macht had;

2°. dat het Book of Common Prayer en der ordening
van priesters en diakenen niets bevatte, dat streed
met Gods Woord, en door den ondergeteekende immer
bij den openbaren eeredienst zou worden gebruikt;

3°. dat hij.de negen-en-dertig artikelen der Engelsche
Kerk erkende i).

Tegen het tweede artikel1) rees — zooals te begrijpen
is — van den kant der Puriteinen hevig verzet, maar
niets baatte. De llooge Commissie werd ingesteld om
alle afwijkingen te straffen, terwijl haar bet recht
werd toegekend den eed ex oflicio mero, d. w. z. van
een ieder, dien zij voor verdacht hield, af te nemen 2).

Wel betuigde Whitgift in een brief aan den Lord
Treasurer, dat er in.zijn gebied, behalve in de diocesen
Norwich en Peterborough niet velen waren, die de
artikelen weigerden te onderschrijven, en van dezen
waren de meesten nog mensehen zonder beteekenis
maar de leden van den Raad van State wendden zich
tot hem met de klacht G), dat een groot getal ijverige
en geleerde predikers in het graafschap Essex van hunne

1  Noal, 1. o. p. 262.

2 ») Strypo, 1. c. p. 134, 135.

-ocr page 38-

plaatsen waren geschorst, terwijl voor de vacante plaatsen
slecht befaamde en onkundige predikers werden be-
noemd en in andere gemeenten van dat graafschap een
groot getal personen de plaatsen bezet hielden, die klaar-
blijkelijk ongeschikt waren om hun gemis aan kennis
of die schuldig stonden aan groote gebreken als dron-
kenschap, liederlijkheid van leven, kaartspelen, bezoeken
van bierhuizen, e. cl. g., doch die rustig in het ambt
werden gelaten. Twee honderd inwoners van Essex,
uit de hoogere en lagere kringen der burgerij, klaagden
in de meest krasse bewoordingen, dat het grootste
deel van hunne tegenwoordige predikers ongeleerd en
lui was, of anderszins een liederlijk leven leidde en
dat die weinigen, van wie zij kennis en troost ont-
vingen, tot zwijgen werden gebracht voor kleinigheden
in het Common Prayer Book, ofschoon zij godzalig
waren in woorden en werken 1).

1  Ncal, 1. c. p. 285. Vgl. Brook, 1. c. Vol. I. Introduction

-ocr page 39-

De groote staatsman Lord Burleigh schreef aan
Whitgil\'t, dat naar zijne gedachten de Spaansche
inquisitie niet zoovele vragen stelde 0111 haar prooi te
grijpen en te verstrikken als de llooge Commissie
deed l). Zeker bracht Whitgil\'t vele utiliteits-argumenten
ten gunste van den eed Ex officio mero te berde2).
Er werd verwezen naar Dt. 21:7 en gewezen op
Calvijn, die dezen eed van sommigen — zelfs van een
ouderling3) — geëischt had, tegen wie de beschuldiging
was ingebracht, dat zij gedanst hadden*). Dit alles
echter veranderde niets aan het feit, dat zoowel de
instelling der llooge Commissie als haar wijze van
optreden bij Puriteinen en niet-Puriteinen beide zeer
impopulair was, al hebben de eersten in hunne Milennary
Petition aan Koning Jacobus I den eed Ex olïicio tot

p. 30 en II. Klacht van de inwoners van Cornwallis: We have
about one hundred and sixty churches, the greatest part of which
are supplied by men, who are guilty of the grossest sins some
fornicators, some adultorers, some folons, bearing the marks in
their hands for the said olfeneo; some drunkards, gamesters 011
the sabbath-day etc. M.S. Register p. 3Q0 en Vol. II, p. 160, i. v.
Tli. Carew. Bisschop Aylmer said that he would not. for all the
livings he had, put a poor man out of his living for the fact of
adultery M.S. Register 053, 654.

1) Fuller, 1. c.\'p. 155. I think, the inquisitions of Spain use
not so many questions to comprehend and to intra]) their preyes
vgl. Ncal, 1. c. p. 277.

2) Strypo, 1. c. p. 100—103.

3) Vgl. hiermee 1 Tim. 5: 19.

») Calvin us Farello 1510 (Vol. IX Epist. et Responsa, p. 38)
Censui, ut iuro iurando ad veri confessionem adigercntur-Non
inodo confessi sunt quod volcbamus, scd so eo die saltasso apud
Balthazaris viduam.

-ocr page 40-

op zekere hoogte gesanctioneerd, door te verzoeken,
dat hij minder zou worden afgenomen ■).

De Puriteinsche beweging groeide tegen de verdruk-
king in1). Een wetsontwerp tegen het vereenigen van
meerdere plaatsen en het niet-verblijven in eigen
gemeente werd door het Lagerhuis aangenomen, maar
door het Hoogerhuis verworpen. Zestien grieven werden
er door het Lagerhuis opgesomd 2). Met kracht drong
het aan op het invoeren van een nieuwe kerkregeering
en een ander boek voor den openbaren eeredienst3).
Een voorname factor hiertoe was het houden van geheime
classicale vergaderingen te Londen, in het St. Jolin\'s
College te Cambridge, te Warwick en Northampton,
waar liet Ilook of Discipline van Walter Travers4), latei-
het erkende handboek van het Puritanisme, werd onder-

1  Heylyn, 1. c. p. 288. In the House of Commons the
Puritan at that time had a very strong Party. Zie aangaande
liet overwicht der Puriteinsche gevoelens in het Lagerhuis in
dezen tijd de opmerkingen en aanhalingen bij Hallam
1. c. p., 257, 258.

2  gftrype, 1. c. p. 279. Fuller, 1. c. p. 189 en Ne al,
1. c. p. 293—296.

3 ■l) Strype, 1. c. p., 263.

4 r>) Oorspr. in 1574 te La Koebelle gedrukt onder den titel:
Fcclcsiasticae Disciplinae, et Anglicanae Ecclesiae al) illa aberrationis
plena c Verbo Dei et dilucida cxplicatio (Mullinger, 1. c. p.,
292 en 631). Fuller, 1. c. Bk. IX p. 136. Mr. Walter Travers,
whom I may tenue the ïieckc (allowing .Air. Cartwright for
the head) of the Presbyterian party, the second in honour and
esteem. Roland Usher in
The 1\'reslylcrian Movement 1582—1589

-ocr page 41-

schreven. Men stelde er een gemeenschappelijk program
op, dat den grondslag vormde voor verdere actie.
Vijfhonderd van de tweeduizend predikers, die er in het
geheele Koninkrijk gevonden werden, waren Puriteinsch
gezind

Machtige vrienden telden de Puriteinen aan het hof;
de graven van Ilungtington en Leicester, Walsingham
en Knollys kozen openlijk hunne zijde, terwijl Burleigh
door beide partijen voor een vriend werd gehouden 2).
Ongelukkig voor de Puriteinen echter overleden juist in
dezen tijd enkele hunner hooge beschermers: Leicester
in 1588 en Walsingham in 1590 3).

Elisabeth stelde van haar kant alios in het werk om
aan de gevreesde uitbreiding der Ongelijkvormigheid een

London 1905. Introduction XLVII. "Walter Travers was even
more than Cartwright the intellectual head of this movement,
drafting nearly all the important papors, while Cartwright occupied
rather tho position of administrative head for putting his plans
into operation.

Mul linger.- 1). N. B., i. v., Cartwright en Univ. Cambr,t
1. c. p.. 291 It (i.e. Travers Disoiplina) exercised an influence on
religious thought in England unsurpassed by that of any other
single work. Op do Presbyteriaansche Synode van do Warwick-
shire classis 1588 werd het "erkend als eon draught esscntiall and
necessary for all timos. Niemand kon tot ecnig kerkelijk ambt
onder de Presbyterianen worden gekozen of deelnemen aan hunno
Classiealo, Provinciale of Nationale Vergaderingen, voordat hij
het Book of Discipline had ondorschrovon (Fuller, 1. c. p. 191,
195, en Heylyn, 1. c. p. 290). Vgl. Strypc, 1. c. p. 263,290,
291 en Ncal, 1. c. p. 311, 315.

1) D. Campbell, 1. c. Vol. II p. 168; zio Ncal 1. c. Preface V.

2) H e y 1 y n, 1. c. p. 281. F u 11 e r, 1. c. p. 154. N o a 1,1. c. p. 135.

:») Heylyn. 1. c. p. 285, 304.

-ocr page 42-

eind te maken 1) en wist in 1593 het Parlement een
wet te doen aannemen, krachtens welke ieder, die den
leeftijd van zestien jaren bereikt had, verplicht was
den dienst in de Bisschoppelijke Kerk bij te wonen.
Hij, die dit niet nakwam, zou zonder borgtocht in
de gevangenis worden gezet, totdat hij herroepen had.
Wie weerbarstig bleef, zou voorgoed in ballingschap
moeten gaan en indien hij zonder toestemming dei-
Koningin in het land terugkeerde, ter dood worden
gebracht2). Voor de Roomschen was er in deze wet
— in aanmerking genomen Elisabeth\'s gezindheid —
eene uitzondering gemaakt3).

Weldra vielen er slachtoffers, bijzonderlijk onder de
Brownisten, die toen reeds twintig duizend leden
telden4). Barrow en Greenwood werden opgehangen,
Penry onthoofd5). Udal stierfin de gevangenis0). Op
een gegeven oogenblik was volgens Hume een derde deel
van al de dienaren des YVoords in liet koninkrijk om
hunne ongelijkvormigheid geschorst en afgezet6). Donker

1  In a Pamphlet, called The humble Motion it was affirmed,
That thousands did sigh for the discipline, ten thousands had
sought it and that the most worthy men of every shire had con-
sented to it (Heylyn, 1. c. p. 304).

2  Heylyn, 1. c. p. 321, 322 en Noal, 1. c. p. 346.

3  Dexter spreekt niet ten onrechte van do Romanist leanings
of the queen en een astonishing proviso, 1. c. p. 111.

4 Vgl. P. R. E.3 art. Puritaner Bd. XVI, S. .\'532.

») Noal, 1. c. p. 317.

5  Strype, 1. c. p. 414. Heylyn, 1. c. p. 325 en Noal,
1. c. p. 355, 356.

6  Hut. of Engl. vol. V, p. ."537 bij Brook, 1. c. I, p. 60. Vgl.
Neal 1. c. Preface p. V, die van een vierde deel spreekt.

*

-ocr page 43-

zag de toestand er voor de Puriteinen, bijzonderlijk
voor de Separatisten uit, terwijl hij onder Jacobus I
en Karei 1 nog droeviger zou worden

Zoo was het met liet kerkelijk leven van Engeland
in de dagen van
William Perkins gesteld.

llij werd in 1558 als zoon van Thomas Perkins en
zijne vrouw Anna te Marston Jabbett in liet kerspel
llulkington in het graafschap Waruïckshiro geboren1).

«Hoedaanigh hij zijn kindze jaaren heeft doorglie-
bracht is een zaake boven \'t bereik van mijne memoriën
of aanteekeningen, waarvan ik gheene onderrichting
ontlangen kan. Dit alleen magh ick vrijmoedelijk bc-
vestighen \'t gheene Paulus zeide in 1 Corinthe 13: II:
Doe ik een kindt was, sprak ik als een kindt, was ik
ghesindt als een kindt, enz. Welke kindsheit, ghelijk

1  J. Bass Mullinger in Dictionary of National Biography,
vol. XLV i. v. W. Perkins, Mullinger wordt door Dexter
1. c. p. 258 Note 6 most trust-worthy genoemd.

-ocr page 44-

ze voorbijghaax in eenvoucligheit, zoo ghaan wij die
ook voorbij met stil z wij ghenheit» 1).

Perkins was van gegoede familie. Dit blijkt o.a. uit
liet feit, dat bij liet recht had een wapenschild te
voeren 2)

In 1577 werd hij als pensioner van het Christ College
te Cambridge ingeschreven. Waarom Cambridge en
niet Oxford werd gekozen? Wellicht om deze reden,
dat de universiteit van Cambridge, die in dezen tijd
ontegenzeggelijk grooteren bloei genoot dan die van
Oxford3) als een brandpunt der Puriteinen bekend
stond •\').

Het was de eenige plaats, die de geestelijke macht
niet kon bereiken. Er was n.1. aan de universiteit van
Cambridge door Paus Alexander VI een privilege

1  Het leven en doodt van Mr. Wilhelm Perkins naa do
beschrijving van Thomas Fuller in
Alle de werken ran Mr. If.
Perkins, Amsterdam 11)50. Tom. 1.

2 "-) Ch. H. Cooper en Th. Cooper, Alhenae Cont<i\'<rigicuses,
Cambridge, Vol. II 1861: William Perkins, p. 335—341, p. 341
Arms: S. an eaglet displayed A. on a canton of the second a fess
dancette of the first. — Men lette op hetgeen Dexter zegt, 1. c. p 5:
simple knights and esquires, bearing coats of arms easily to be
had for money by those of good education, who could live without-
manual labor, with lawyers, physicians and the clergy.

3  Mullinger, Un. Cambr. 1L, p. 282. Her superiority to
Oxford, at this time whether in numbers, in discipline or in the
national esteem, is too marked to be gainsaid.

-ocr page 45-

geschonken om jaarlijks twaalf dienaren liet recht te
geven overal in Engeland te prediken zonder dat ze
daartoe vergunning van een der bisschoppon noodig
hadden, welk privilege door koningin Elisabeth schrif-
telijk aan de universiteit was bevestigdx).

Onder de regeering van Eduard VI waren er door
toedoen van aartsbisschop Cranmer, wiens bewondering
voor de Zwitsersche godgeleerde school onbegrensd was,
vele hervormingsgezinde theologen van liet vasteland
tot professoren benoemd. Petrus Martyr Vermigli te
Oxford en Martin Bucer te Cambridge waren onder
dezen de voornaamsten 1).

Nog geen twee jaren mocht Bucer met zijne schit-
terende gaven de zaak der Hervorming in Engeland
dienen. Reeds in 1551 werd hij door den dood aan do
Universiteit van Cambridge ontnomen"). Vruchteloos
was zijn arbeid in geenen dcele geweest. Er gaf nimmer
een professor te Cambridge gedurende een zoo korte
periode onderwijs, die toch zoo\'n diepen indruk maakte
als Bucer2). Zijn stolfelijk overschot werd met groote
plechtigheid ter aarde besteld. Wel kon de bloedige
Maria dit enkele jaren later aan den brandstapel over

1 •i) Mulling er, 1. c. p. 108, 109.

2 Vgl. Brook, 1. c II, p. 83, i.v. Whitaker. The two greatest
men, that ever filled the professors chair in the university of
Cambridge, were Dr Whitaker and the celebrated Mr. Bucer.

-ocr page 46-

*

geven1), maar zijn geest vermocht zij niet te dooven 2).

Met de troonsbeklimming van Elisabeth braken er
betere dagen voor de Universiteit te Cambridge aan, die
door Maria ten gunste van de Roomsche te Oxford
was achteruitgezet3). Het duurde niet lang of er
vormden zich twee partijen: de Hoog-Kerkelijke en de
Puriteinsche. De strijd tusschen deze twee nam weldra
aller hoofd en hart in beslag4).

Cartwright was de man, die voor het Puriteinsche
beginsel tegenover . Whitgift, eens zijn medestander5),
in de brés stond. De geleerde en niet-Galvinistische
,1. Bass Mullinger getuigt van Cartwright het volgende:
«Hij gaf systeem en methode aan het Puritanisme
zijner dagen en moet als de meest invloedrijke
leermeester daarvan in zijn tijd worden beschouwd.
In geleerdheid en oorspronkelijkheid was hij ongetwijfeld
de meerdere van Whitgift •\').»

1  Fuller, The History of the University of Cambridge since
the Conquest
1655, p. 135. Ncal, 1. c. p. 83.

2 -) Strype, 1. c. p. 5. Heresy had taken no little root in
Cambridge, by the meanes of Bucer and Fagius.

3  Mill linger, 1. c. p. 167, 187, 283.

4 1) Strype, 1. o. p. 25. The University ran now much devided
into two factions: whereof the younger Sort, which wore the
Majority, was much for Innovations, and such were followers of
Cartwright\'s Principles; which the graver Sort especially the
Heads, laboured to restrain. DesgclijkN Neal, 1. c. p. 1(.)8. The
scholars of Cambridge were generally with the Puritans, but the
masters and heads of colleges wcro against them.

5  Zie boven.

0) 1). N. B. Vol. IX, i. v. Cartwright.

Vgl. Hunt, 1. c. Vol I, p. 19. He was the earliest complete

-ocr page 47-

In 1569 werd hij tot Lady Margaret professor ge-
kozen — een gewichtig bewijs voor de sterkte zijner
partij l). In zijne voorlezingen viel hij de kerkinrichting
lievig aan en stelde hij bestaande instellingen en prac-
tijken tegenover de apostolische tijden, üe graad van
Doctor in de Godgeleerdheid werd hem ^geweigerd.
Spoedig daarna werd hem door den vice-kanselier Dr.
Mey en de hoofden der colleges verboden voorlezingen
te houden, niettegenstaande hij over het algemeen zoo
populair was, dat hij naar men geloofde tot vice-kanselier
zou zijn gekozen, indien er niet in September 1570
Statuten waren aangenomen, die de inrichting der
Universiteit belangrijk veranderden. Den li00 December
1570 ontzette Whitgift, master van het Trinity-College,
die inmiddels vice-kanselier was geworden, Cartwright
van zijn professoraat en in September 1571 van zijn
fellowship in het Trinity-College, omdat hij geen
geestelijk ambt bekleedde, gelijk door de Statuten van
het College werd vereischt2).

incarnation of Puritanism on its controversial and theological side.
Ileylyn, I. e. p. 289 noemt, hom the vory Calvin of the English.
Fuller,
Hint. Un. Cambr., p. 111. If Cartwright. had the bettor
of it in his learning, Whitgift had the advantage in his temper
en nog Buddensiog, P. R. E.3 i. v. Cartwright. Rd. Ill, S. 735.
Er ist der Vater des englischon Presbytcrianismus.

1) Mul linger, Un. Ctrnb. Vol. II, p. 207.

2) Cooper, A thenar Cautabruj. II, p. 360, 861, i. v. Th.
Cartwright, vgl. Mul linger, 1. c. p. 207—230, die dit. the
most important crisis in the whole history of the university
noemt. (p. 217). Bronnen hiervoor zijn: Fuller,
Hist. Un. Canib.,
p. 110-112. Ileylyn, I.e. p. 227, 228. Strypo, 1. c. p. 18—22
en Appendix Num. IX p. 10, II on Neal, 1. <• p. 173—175;
bovenal Strype,
Annals 12, 623—629 on II 1—4.

-ocr page 48-

Het is te begrijpen, dat de Episcopalen het optreden
van Cartwright met leede oogen aanzagen. Hij toch
was de man, die voor de aanstaande dienaren des
Woords in de Bisschoppelijke Kerk het Gereformeerd
kerkrecht principieel uiteenzette, liet kan niet ontkend,
dat hij daarmee het zaad der verdeeldheid strooide.
Cooper, die anders gewoon is zich strikt van oordeel-
vellingen te onthouden\'), zegt ervan: indien Cartwright
deze gevoelens aanhing, toen hij tot professor werd
gekozen, behoorde hij het ambt niet te hebben aanvaard.
Indien hij ze na zijne verkiezing omhelsde, had hij
onmiddellijk ontslag moeten nemen 1), hetgeen Mullinger
ten volle beaamt 2). Grindal was een van de eersten
die bij Cecil, later Lord Burleigh, den kanselier der
Universiteit, op krachtdadige tusschenkomst aandrong.
Cartwright moest volgens hem zwijgen of van de
Universiteit verdreven worden

Al was Cartwright van den katheder verbannen,
daarmee waren zijne talrijke aanhangers natuurlijk nog
niet verdwenen. Zijn woord had op menigeen een
diepen indruk gemaakt

1  1. c. p. 360.

2  1. c. II, p. 228, 229.

-ocr page 49-

Onder deze omstandigheden nu werd Perkins als
pehsioner van liet Clirist College ingeschreven.
Lanrence
Cha
derton — a great light of Camhridge \') — gaf
hier zijn onderwijs. Deze was door zijn vader om zijn
Protestantisme onterfd 1). Verstrekkend was de invloed,
die van zijne prediking uitging2). Groote scharen uit
de stad en van de Universiteit verzamelden zich rondom
zijn kansel. In 1581 kreeg hij geschil met den
Hemonstrantsch gezinden Peter Baro, over het recht-
vaardigmakend geloofd). In 1584 koos Sir Walter Mildmay
Chaderton tot master van het door hem te stichten
Emanuel-Collegehetwelk weldra in een Puriteinschen
reuk stond0). Een bisschopszetel weigerde hij, maar
nimmer verhief hij zijne stem tegen de bisschoppelijke
regeering. Hij was Puritein en tegelijk een overtuigd
aanhanger der Staatskerk. Ilij pleitte eerder voor toe-
gevendheid aan zwakke gewetens dan voor radicale

1 -) Vita Laurentii C/ut dar toni una eum vita Jacobi Usserii a
Jfilhelmo JHUingham
, Cantabr. 1700, p. 9.

2  Hierover de volgende aneedote: Toen hij eens, na vollo twee
uren gepreekt te hebben zei, dat hij rekening houdend met hot
geduld zijner toehoorders, zou eindigen, riepen allen onmiddellijk
met vorhefiing van stem: wij bidden u, om Gods willo ga vorder,
ga verder. Hij sprak daarop nog gaarne en op aangenamo wijze
een uur lang om-zijne rede te voltooien, 1. c. p. 29, 80 en Fuller
The Iristori/ of the irorthies of Fngland, bondon 1662. Laneashiro II. p.
117. Zie de bezielende bladzijden, die J. B r o w n,
Puritan Preachvig
in En ff land
London, 1900 aan L. Chaderton wijdt, p. (37—70.

i) Fuller, Ilist. Un. Cambr. p. 145. Strype Anmls vol III,
p. -17, 48. Dillingham,
Vila L Ch.y p. 1G, 17.
r>) Dilliughain, 1. c. p. 18, 19.
<t) Fuller,
llist. Un. Cambr. p. 147.

-ocr page 50-

veranderingen. Perkins en Whitaker — zijn zwager —
waren zijne uitverkoren vrienden. Dikwijls vereenigde
hij zich met de broederen in hunne classicale ver-
gaderingen en onderschreef hij het Book of Discipline 1).
Hij vertegenwoordigde met Reynolds, Sparks en
Knewstubs op de Iiampton Conferentie de Puriteinen
en smeekte op de knieën aan Zijne Majesteit, dat bet
dragen van een koorkleed en het gebruik van een
kruis bij den doop niet aan sommige godzalige dienaren
in Lancashire zou worden opgelegd2). Gepubliceerd
heeft hij in zijn meer dan honderdjarig leven (1536—1640),
waarschijnlijk dank zij zijn overgroote bescheiden-
heid, niets dan een klein anoniem verschenen tractaat:
de justificatione coram Deo et fidei perseverantia non
intercisa 3).

Om Perkins te verstaan is het zeker niet van belang
ontbloot op zijn leermeester liet licht te doen vallen.
Zooals uit bet vervolg zal blijken, is het duidelijk, dat
Perkins — evenals zoo velen B) — Chaderton\'s invloed
in sterke mate onderging.

Den eersten tijd echter van zijn verblijf aan de

1  Fnller, Ch. Hut. Bk. IX p. 207 en Strype Life of
Whitgift
p. 328.

2  F uil er, Ch. \'likt. Bk. X, p. 20, 21.

3  Dillingham, 1. c. p. 47. Zie over Cliadcrton Brookl.c.
II p. 445—448 cn D. N. B. vol. IX i. v. L. Ghaderton.

-ocr page 51-

Universiteit was hij bij uitstek spotziek, buitengewoon
verkwistend en verslaafd aan de toenmaals bijzonderlijk
heerschende J) zonde van dronkenschap. Eens, toen hij
aan den buitenkant der stad wandelde, hoorde hij eene
vrouw tot een weerspannig kind het volgende zeggen :
«houd je mond of ik zal je aan dien dronken Perkins
daar geven». Het trof zijn geweten, dat hij onder het
volk tot een spreekwoord was geworden. Het maakte
op hem zulk een diepen indruk, dat het de eerste stap
werd tot zijne bekeering. Toen het den
11 eere behaagde
om hem van de dwaling zijns wegs te bekeeren,
richtte hij onmiddellijk zijne aandacht op de studie der
godgeleerheid en legde hij zich daarop met zulk een
buitengewonen ijver toe, dat hij in korten tijd een bijna
ongelooflijken voortgang in de godgeleerde wetenschap
maakte 1).

«Daar is eene overlevering» — zegt Kuiler in het meest
populaire en karakteristieke van al zijne werken2) —
«dat Perkins zich in zi jne jonge jaren zeer op de studie
«lei1 tooverkunst toelegde. Wellicht vindt dit; overlevering
haar grond in zijne wiskundige bekwaamheden. Dadelijk
toch roept het onkundige volk uit, dat die dingen dooi-
de zwarte kunst gedaan worden, waaraan hunne zwakke
oogen redelijkerwijze geen kleur kunnen bekennen. In
zulk een geval schrijven zij het, wanneer zij niet ten
hemel kunnen opvaren om er een wonder van te

1  Brook, 1. o. i. v. W. Porkins II, p. 126—186 p. 129.

2  zoo Lo81 i o S t o p h o n ovor Fuller\'s Holy and Prophano State
in I). N. B. i. v. Th. Fuller.
The llohj State Cambridge, 1648
Bk. II Ch. 10 The lifo of Mr. Porkii.e p. 80—84 p. 81.

-ocr page 52-

maken, aan de hel toe en houden zij het voor tooverij,
ofschoon het door natuurlijke oorzaken op wettige wijze
kan worden verricht».

Toch is er in zijne werken wel eene aanwijzing te
vinden, die aan die overlevering eenigen vasten grond
biedt. In de inleiding n.1. van zijne
Resolutioyi to the
countrey-man proving it unlawfull for kim to buy or
use our yearely Prognostications
zegt hij: Ik heb deze
wetenschap lang bestudeerd en had nimmer rust, totdat
ik al de geheimen derzelve gezien had, maar ten laatste
behaagde het Gode hare onheiligheid, ja ik durf stout-
moedig zeggen, bare afgoderij, voor mij bloot te leggen,
al wordt zij met een schoonen en gulden schijn
bedekt \')•

In 1580—\'81 legde Perkins het Bachelor of Arts en in
1584 bet Master of Arts-examen af. Den 29slen September
van het laatste jaar werd bij tot fellow van zijn college
gekozen. Zeker werd hij niet zoo vroeg gekozen als
mogelijk was, daar geldelijke beperkingen voor hem
niet bestonden2). Dit laatste is door hem, die in
de geschiedenis der Universiteit te Cambridge niet

1). Vol. UI p. G53. vgl. Brook 1. c. p. 129 IIo gave at the same
time strong proofs of his great genius, by his deep researches into
nature and its secret springs of operation.

2) Biographical Register of Christ\'s College 150\')—1005 and of
the earlier Foundation, Gods house 1448—1505,, compiled by John
Poile, vol. 1 1448—1665. Cambridge 1910,\'i.v. W. Perkins, p. 141.

Brook, 1. c. p. 129 en Coopor, 1. c. p. 335 stellen Perkins\'
verkiezing tot fellow in 1582, zeker wel op gezag van Fui lor
Holy State, p. 80. — Let wcl: do fellows leefden van de inkomsten
van het College (I)uxtor, 1. c. p. 257).

-ocr page 53-

geheel en al vreemd is, uit het reeds meegedeelde wel
af te leiden.

Het moet zeker als een symptoom van inzinking
beschouwd, dat volgens Mullinger1) niets duidelijker
is dan dat de klasse die
betaalde (de pensioners), die-
genen, voor wie de colleges oorspronkelijk bestemd
waren, n.1. de armere studenten, die zich niet konden
onderhouden, begon uit te sluiten of ten minste tot
een lageren rang te brengen -) William Harrison
klaagde er in zijne reeds boven geciteerde «
Description
of England
» over 2), dat het in zijn tijd voor den zoon
van een arme moeilijk was om een fellowship te
verkrijgen, al was hij een nog zoo goede student en
de plaats waardig. In 157G werd er zelfs bij het
Parlement een wetsontwerp ingediend tegen het koopen
en verkoopen van plaatsen in de scholen en de colleges,
welk wetsontwerp de Koningin weigerde te bekrachtigen,
ofschoon het door beide Huizen was aangenomen.
Eenige jaren later, (n.1. in 1580) werd een wetsontwerp
tegen dit misbruik tot wet verheven ").

I)e geriefelijkheden, die de colleges aanboden, waren
zoovele, dat zoowel P. Martyr en M. Bucer als .1. Lipsius
hunne bewondering daarover te kennen gaven 5).

1  1. c. p. 399, Noto 2.

2  1. c. p. 252.

-ocr page 54-

We zouden zeker verre bezijden de waarheid wezen,
indien we dachten, dat Perkins meer om zijne positie
dan om zijne bekwaamheden tot fellow werd gekozen.
Deze waren toch van dien aard, dat ze een ieder wel
moesten opvallen. Niemand minder dan Th. Fuller,
die zelf een verbazingwekkend geheugen had getuigde
van Perkins: «Hij had een veel omvattend hoofd, waarin
voldoende plaats was om alle ingewikkelde strijdvragen
te bergen en hij had het ongetwijfeld in dezen tot eene
groote hoogte gebracht, zoo het prediken hem niet
van dien weg had afgeleid. Hij had een zeldzaam ge-
lukkigen aanleg om boeken vlug te lezen en het
doorbladeren alleen gaf hem een nauwkeurig inzicht in
alle gewichtige dingen daarin vervat, zoodat hij als het
ware als een rijbode door een schrijver heen precies op
alle gedeelten acht nam, alsof hij daarbij in \'t bijzonder
was blijven stilstaan. Zoo spoedig nam hij van de boeken
kennis, dat men zou denken, dat hij niets en zoo nauw-
keurig, dat men zou denken, dat bij alles las» 1).

1  Fuller, 1. c. p. 82, 83.

In de voorredo van zijn Armxlla aurra gericht tot zijn alma
mater, getuigt Perkins: dat allo dingen die or too strekken om
het leven door to gaan of ook tor zaligheid, in mij van u af-
komstig zijn. Want dat ik besta, heb ik naast God aan mijne
ouders te danken maar dat ik wèl ben, dank ik u. Van u heb ik

-ocr page 55-

Met Perkins waren Andrew Willet\'), George Downham,
Cuthbert Bainbridge2), Francis Johnson3) en Richard
Clark fellows van Christ-college1), die daaraan onge-
twijfeld hoogen luister bijzetten. De bloei van Christ-
college was in den laatsten tijd wel eenigszins ver-
minderd. In Februari 1582 werd Edmund Barwell tot
Master van het college gekozen, onder wien het zoowel
financieel als wetenschappelijk achteruitging6). In 1586
bezocht de vice-kanselier Dr. Copcot het college, waar
hij vele dingen vond, die hij verkeerd achtte. De
financiën waren in een treurigen toestand. Het inkomen
der fellow-commoners was van twaalf stuiver op drie
shillings per week gesteld, terwijl de scholars in hunne
rechtmatige toelage werden verkort. De fellows ver-
waarloosden de publieke gebeden wat den tijd en de
kleederdracht betreft, die hiervoor door de statuten van
de universiteit en het college waren aangewezen, liet
deelnemen aan het Heilige Avondmaal werd eveneens
verwaarloosd. De commonplaces6) in de kapel waren vol
personaliteiten en zoo vervelend en lang, dat de voor-
lezingen in de zaal werden nagelaten. Zij, die godge-

bepaaldo wotenschappen ingedronken en ben ik, wat de hoofdzaak
is, een Christon geworden (Lat. uitgave v. 1590).

i) Zie ovor A. Willot Br ook, 1. c. II. p. 281—288 en een
artikel in I). N. B.

Zio over C. Bainbridge Brook, 1. c. 1. p. 396—405.

3) Zie over Fr. Johnson Brook, 1. c. II. p. 89- -106 en een
art. in D. N. B.

4) Strypo, Annah III. p. 441 en Pu 11 er, 1. e. p. 80.

5) Zie over Barwoll, Coopor, 1. e. II. p. 522, 523.

6) Mullinger, l.c.p. 472.Tho commonplaces — diseourses originally
designcd pithily to suggest somo topic for profitnble refloxion and
of which brovity was rogarded as an cssential feature.

-ocr page 56-

leerde diensten of schoolsche oefeningen moesten
vervullen, verwaarloosden hun plicht. Zij aten ge\\foonlijk
buiten het college, droegen geen mutsen en gingen
zonder hunne academische kleedij de stad in, gelijk de
master zelf deed naar het scheen \').

Indien inderdaad, zegt Mullinger1) het geluk van
Christ-college van den master had afgehangen, dan kan
er nauwelijks aan getwijfeld, dat bet lot der vereeniging
niet bijster veel van dat verschild zou hebben, waar-
tegen de fellows zoo krachtig waren opgekomen aan
den vooravond van Barwell\'s verkiezing,2) maar, zoo
voegt Mullinger erbij, van het jaar 1584 tot 1602 werd
bet aanzien van het huis in hooge mate opgehouden
door den naam en het onderwijs van een zijner fellows,
den beroemden William Perkins. Zijn werk in Christ-
college — zoo getuigt hij elders3) — werd, zooals dat
van anderen in andere colleges, niet alleen een deel van
zijne persoonlijke beroemdheid, maar ook van het zeer
verhoogde aanzien en het nut door zijn college verspreid.

«Na zijn intreden in de bediening, liet hij liet eerst
zijn licht schijnen voor degenen, die zaten in duisternis
en schaduw des doods, n. 1. de gevangenen in het kasteel
van Cambridge, menschen, die (zooals over het algemeen
in zulke plaatsen) in Engeland buiten bet Christendom
leefden, die de middelen, ter hunner zaligheid ontbeerden,
gebonden wat hunne lichamen aanging, maar los van
leven, ja dikwijls gebrandmerkt in hun vleesch, en met

1  1. c. p. 473.

2  zie 1. c. p. 310.

3  1. c. p. 398.

-ocr page 57-

een toegeschroeid geweten. Perkins wist zooveel invloed
bij den cipier te verkrijgen, dat d<3 gevangenen geboeid
naar bet Graafschapshuis werden gebracht, dichtbij,
waar hij voor hen iederen Zondag predikte. Zoo was
de gevangenis zijne parochie, zijne menschenmin zijn
patroon, die hein met dit ambt begiftigde en zijn werk
was al zijn loon. Menigen Onesimus teelde hij hier en
hij was het instrument ter bevrijding der gevangenen
uit de gevangenschap dei- zonde. Toen dit begon bekend
te worden, werden sommigen van goede hoedanigheden
uit de naburige parochies zijne hoorders en achtten het
een feest zich te voeden uit de mand der gevangenen.
Hierdoor werd hij later prediker der St. Andries-
parocliie in Cambridge, waar hij bleef tot den dag zijns
doods»!). Zijn inkomen bestond geheel uit de vrijwillige
gaven zijner gemeente, vermeerderd door giften van
aanzienlijke lieden in de nabuurschap, onder welke Mr.
Wendy van lhislingfield de voornaamste was1).

«Nadat Perkins in dit openbare ambt was bevestigd,
bestonden zijne hoorders uit collegianten, stedelingen
en inenschen van het platteland. Dit vereischte die
bijzondere gaven der bediening, waarmee de Voorzie-
nigheid hem rijkelijk begiftigd had. In al zijne verhan-
delingen waren zijn stijl en zijn onderwerp berekend
op do bevatting van het gewone volk, terwijl terzelfder
tijd de godzalige studenten hem met bewonde-
ring hoorden. Luther was gewoon te zeggen: «dat
dienaren, die de verschrikkingen der wet prediken,

1) Pul Ier, 1. c. ]>. 81.

\'-) Coopor, l. o. p. 335, Zio liot loven on doodt van Mr.
Wilhelm Perkins naa du beschrijving van Thomas Fuller.

-ocr page 58-

maar niet de onderwijzing en vertroosting van het
Evangelie brengen, geen wijze bouwmeesters zijn; zij
trekken neer, maar bouwen niet weder op». Maar
Perkins\' preeken waren
geheel wet en geheel Evangelie.
Hij was een zeldzaam voorbeeld van die tegenover-
gestelde gaven, die elkaar in zoo uitstekenden graad
in denzelfden prediker ontmoetten; zoowel de kracht
en donder van Boanerges, om zondaren tot besef van
hun zonde en gevaar te brengen en ben van liet verderf
te verdrijven, als de overredingskracht en troost van
Barnabas om den wijn en de olie, die de vertroosting
van het Evangelie aanbiedt, in hun gewonden geest te
gieten» *).

Fuller — zelf bijzonder populair als prediker -) —
getuigt van Perkins3): Zijne preeken waren niet zoo
eenvoudig, of de godzaligste geleerde moest ze bewon-
deren, noch zoo geleerd, of de eenvoudigste kon ze
verstaan. Werd er van Socrates gezegd, dat hij het
eerst de torenhooge beschouwingen der wijsgeeren ten
dienste van de praktijk en zedelijkheid naar beneden

-ocr page 59-

bracht, zoo kon van onzen Perkins worden getuigd,
dat hij de school op den kansel bracht. Na hare
geschillen van hunne zwaarwichtige schooltermen te
hebben ontdaan, maakte hij er eenvoudig en gezond
voedsel van voor het volk. Hij was een uitnemend
heelmeester voor een gebroken ziel en een twijfelmoedig
geweten.

Na dit laatste in hoofdzaak te hebben overgenomen,
gaat Dr. II. Visscher aldus verder1): «Maar aan de
andere zijde schijnt hij ook Paulus\' woorden in toe-
passing te hebben gebracht: «Wij dan, wetende den
schrik des Ileeren, bewegen de menschen tot bet geloof».
Het woord «verdoemenis» kon hij met zulk een nadruk
uitspreken, dat het nog langen tijd een somberen nagalm
in de ooren der schare achterliét2).

In een tijd als de onze, waarin men er op uit is zelfs
het verschrikkelijkste nog in een lieflijken vorm té
hullen, mag dit laatste misschien ietwat zonderling
klinken, het bewijst niettemin voor den aangrijpenden
.ernst, waarmede hij sprak. Dat hij den weg kende om
het hart der toehoorders te treilen, blijkt zeker wel
hieruit, dat hij als catecheet van Cbrist College bij het
verklaren der geboden de toepassing zoo juist wist aan
te leggen, dat veler hart er door tot verootmoediging
kon worden gestemd» 3).

Moge de schildering van Kuiler, die Perkins tot het

1  a. w. biz. 15.

2  1. c. p. 82.

3  1. c. And when Catochist of Christ College, in expounding
the Commandments, applied thorn so home, able almost to make
his hearers hearts fall down and hairos to stand upright.

-ocr page 60-

model van een geloovigen dienaar maakt*), wellicht
ietwat overdreven zijn, zij geeft ons zeker wel het recht om
met A. B. Grosart in zijn
Memoir of Richard Sibbes,
opgenomen in zijne uitgave van de volledige werken
van R Sibbes, te spreken van «Perkins\'s seraphic, yet
pungent ministry»1) en van de «stern reproofs, bold invec-
tives, burning remonstrances, prophet-like appeals of
William Perkins» 2). Cotton Mather, de Thomas Fuller
van New England kon zich aan den indruk, dien Perkins
op hem uitoefende, moeilijk onttrekken, maar hij weer-
stond en smoorde die overtuiging door het ijdele geloof,
dat een godzalig man te worden hem verhinderen
zou een geleerd man te worden. Toen hij de klok
hoorde luiden voor de begrafenis van Perkins, verheugde
zijn geest zich heimelijk in zijne bevrijding van die
krachtige bediening des Woords, waardoor zijn geweten
zoo dikwijls was benauwd In grooten getale stroomden
de scharen uit de universiteit en de stad te zamen
om Perkins te hooren3). De verslagenen van geest
kwamen van verre en nabij tot hem en ontvingen
veel vertroosting uit zijn onderwijzingen4). Vele twijfel-
moedigen ondersteunde hij met zijne persoonlijke raad-

1  Edinburgh 1862. Vol. I, p. XXXVI.

2  1. c. p. XXXIX.

3  Fuller, 1. c. p. 81. Vgl. Dillingham, 1.1. p. 11. Concio-
nibus idem (i.e. Perkins), eousquo inclaruit artemquo illam in
tantum evexit, ut Usserins noster, Magnum illud Ecclesiao llofor-
matac luminare, hujus imprimis vestigiis insistere ac cum ju ven is
es8et, totnm fere Perkinsium concionando oxprimere non dubitarit.

4 \'0 Fuller, Abel Ifcdivivus, p. 431—434 hij Brook,I.e. II p. 130.

-ocr page 61-

gevingen1). Toen hij echter ouder was geworden,
veranderde hij zijne stem en liet hij veel van zijne
vroegere scherpte varen, terwijl hij dikwijls getuigde
dat het prediken van genade de eigenlijke plicht van
de evangeliedienaren was2).

11ij schijnt — zegt Mullinger3) de kunst bezeten te
hebben om zijn betoog op te zetten naar de strikt
logische methode, die toen in zwang was, terwijl hij
den eenvoud van taal bewaarde, die hem voor ieder
begrijpelijk maakte. Zijne vermaardheid als godgeleerde
schreed nauwelijks minder vlug voort dan die als prediker
en o]) een tijdstip, toen het geschil tusschen de Angli-
caansche en Puriteinsche partijen in de universiteit zijn
hoogtepunt had bereikt, werd hij bekend om zijn onver-
holen tegenstand tegen alles, dat in de zaak van het
ritueel naar lloomsche gebruiken riekte.

Met Puritanisme had bijzonderlijk in Christ-College
diep wortel geschoten. Ongelijkvormigheid was er hand
over hand in doorgedrongen \'). Laurence Chaderton\'s
onderwijs zal daaraan zeker niet vreemd zijn geweest.

Weldra werd er tegen Perkins eene aanklacht
ingediend, dat hij den 13,lcn Januari 1587 in een
«eonunon place» in Christ college vóór de viering
van het Avondmaal gehouden, dit als een bederf in de

1  S. Ward in zijno voorrode voor Gr. Perkinsi Probloina do
romanae lidoi omentito catholiciBino in (1. Perkinsi opera Genevae
Apud Petrum et Jaoobum Chouot MD CXI, p. 224.

2  F uil er, Holy State, p. 82.

3  I). N. B. i. v. W. Porkins.

•) Strype, AnnaU IL1 j). 439. Nonconforniity was gotten in
greatly into tlio Collogo.

-ocr page 62-

Engelselie Kerk aanwees, dat de dienaar des Woords
liet brood en den wijn niet van een ander ontving,
maar zelf nam, dat knielen bij het ontvangen van het
sacrament bijgeloovig en antichristelijk was en dat bet
eveneens verkeerd was het aangezicht naar het Oosten
te wenden.

11 ij werd den 19en Januari voor den vice-kanselier
Dr. J. Copcot en sommige hoofden der colleges \') Perne,
Bell, Goad, Norgate, Betts, Barwell en Nevill geroepen
om zich te verantwoorden. Hij weigerde daar voldoend
antwoord te geven, tenzij hij zijne beschuldigers mocht
kennen. Men dacht nu, dat het \'t beste was sommigen
van dat college, die hem hooi den, onder eede te onder-
vragen. Daarop werden Thomas Bradocke, Thomas
Osborne, Robert Baynes en Cuthbert Bainbridge geroepen
wien deze vragen werden gedaan:

1. Of Perkins in zijne verhandeling op voornoemd
tijdstip gehouden, leerde, dat liet een bederf in onze
kerk was, dat de dienaar het Avondmaal niet uit de
hand van een anderen dienaar ontving, omdat, hetgeen in
onze kerk gebruikelijk is, geen grond heeft iu het Woord?

2. Of hij bet knielen, wanneer we het Sacrament
ontvangen, bijgeloovig en anti-christelijk noemde?

3. Of hij bet knielen naar het Oosten als een bederf
onder ons aanwees?

Op a l deze vragen gaven de getuigen, deze op de eerste en
gene op de tweede en derde, een bevestigend antwoord -).

-ocr page 63-

Hierop werd Perkins toegestaan te zijner verdediging
te spreken. Hij zeide tot zijne geestelijke rechters, het
volgende: «Terwijl deze leer des geloofs en van een goed
geweten voor de gemeente moet worden toegepast, is
het door Gods Voorzienigheid aldus geschied, dat ik
haar op mijzelven moet toepassen. Men denkt van mij,
dat ik een onderwijzer van dwaalleeringen ben. Men
beveelt mij eene geruststelling te geven, hetgeen ik in
waarheid van ganscher harte wil doen:

Wat bet bedienen van bet Avondmaal aan zich zeiven
betreft, was dit mijne meening: dat liet in deze plaats
beter is bet van een ander te ontvangen, dewijl wij hier
met ons dertienen dienaren zijn, omdat de dienaar op
deze wijze niet alleen het Sacrament ontvangt, maar
ook eene goedkeuring van zijn broeder, dat hij een
waardig ontvanger is. Er wordt gezegd, dat ik zeide: dat
deze handeling onwettig was en een bederf in onze
kerk; ik zeide bet niet en waarlijk, ik verklaar plechtig voor
God, dat, indien ik het had gezegd, dezelfde tong, die
het zeide, liet zou herroepen, opdat God de eere mocht
hebben en schaamte en verwarring voor mij zou zijn.

Il< zeide niet, dat knielen afgodisch en antichristelijk
is. Ik loochen dit. \') Mijne meening was deze, dat van
de twee houdingen, die gebruikelijk zijn, zitten en knielen,
zitten bet meest passend is, dewijl Christus zat en de

materiaal bijeen, voornamelijk uit geschreven bronnen, wolko hij
in t\\v<u> oii veertig doolon ovcrsolircof. Hot gozondo oordeel
011
de nauwkourigo zorg in dezo verzameling botoond, geven lmar
eene ongowono waarde. Mullinger in 1).
N. B. i. v. Th. Baker.

l) Brook, 1. c. p. 132 heeft abusievelijk: „I romomber" in
plaats van „I ronounce".

-ocr page 64-

Paus knielt gelijk .Tewel \') tegen Harding opmerkt. En in
middelmatige dingen moeten wij ons, zoover als wij
kunnen van afgoderij verwijderen. Dit leerde Calvijn
mij in eene preek op Deut. 7. Bucer veroordeelde het.

Ik ben van deze meening, dat iemand het met een
goed geweten mag doen, want ik bën er ver van af
om iemand te veroordeelen. En ik bid u, hoe kunnen wij
ons geheel vrijspreken, die eerst zitten, op de knieen
vallen, wanneer het brood komt en nadat wij het ont-
vangen hebben, wederom opstaan en aldus op gelijke
wijze met den wijn doen.

Ik houd het zien naar het Oosten of Westen voor
middelmatig1), hetwelk dien overeenkomstig moet
worden gedaan, maar ik verwonder mij er over, waarom
bet kruis nog steeds in bet venster staat en waarom

1  vgl. Heylyn 1. c. p. \'329.

In 1594 a new Pulpit — was set up at the Spittle (in
London) with the Preacher\'s face turned toward the South, which
had before been towards the West: for so in former times the
Pulpits were generally placed in all Churches of England to the
end, that the peoples faces, in all acts of Worship, might look
toward the East, according to the custom of the Primitive
times... In which first they were showed the way by Sir Walter
Mildway in his Foundation of the Chapel of Emanuel College
1585. Who being a great favourer of tho Puritan faction gave
order for this Chapel to stand North and South and thereby gave
example unto others to affect the like.

-ocr page 65-

wij ons naar het einde der kapel keeren bij den afloop
van de eerste en tweede les. Wij worden bevolen
iederen schijn des kwaads te mijden.

Deze dingen heb ik gezegd om iedereen in deze
vergadering gerust te stellen en te toonen, dat ik bet
gezag niet veracht. Indien ik dit mag bereiken, Gode
zij dan geprezen, maar indien niet. Gods wil ge-
schiede! Ik beken dit zoo vrijwillig mogelijk. Ik zocht
niet de onrust dezer vergadering. Verder verklaar ik,
dat ik deze dingen op een beteren, meer geschikten tijd
had kunnen zeggen» 1).

liet blijkt niet of Perkins\' verdediging aan zijne ker-
kelijke rechters voldeed dan wel of hij eenige bijzondere
berisping of verdere vervolging onderging2), maar
zeker is het, dat hij sinds dezen tijd meer behoedzaam
in zijne openbare verhandelingen heeft gesproken. Zijne
sympathieën echter met de Puriteinsche partij bleven
onverminderd 3).

In 1589 was hij een van de acht-en-zestig Masters
of Arts, tevens voor het meerendeel fellows, die eene
smeekbede bij Lord Burleigh inzonden ten gunste
Van twee fellows van Christ College, n.l : Francis
Johnson en Cuthbert Bainbridge. Beiden waren ter
oorzake hunner preeken, in de St. Mariekerk gehouden,
ïii de gevangenis geworpen. De eerste in hot bijzonder
had de schriftuurlijkheid en noodzakelijkheid van
den presbyterialen vorm der kerkregeering in het

2  Brook, 1. c. i>. 133.

3  Mnllinger in l). N. B. i. v. W. Perkins.

-ocr page 66-

openbaar verdedigdChaderton, Whitaker, Goad,
Perkins en vele anderen protesteerden tegen de onwettige
wijze, waarop genoemde fellows door den vice-kanselier
Dr. Nevil en sommige hoofden der colleges werden
bejegend.

Mullinger oppert het vermoeden, dat Perkins\' gevoel
van de strengheid, waarmee Johnson en Bainbridge
door Whitgift, zoowel in de universiteit als elders,
werden behandeld, in de voorrede van zijne
Armilla
aurea
(uitgaven van 1590 en 159-2) wordt aangeduid.
Zij is gedateerd: in het jaar van de laatste lijdzaamheid
der heiligen2).

Heeft Mullinger gelijk, dan komen hierin zeer zeker
Perkins\' Puriteinsche neigingen — zij het ook bedekt —
aan den dag. De smeekbede op zichzelve bewijst niets.
Deze richtte zich alleen tegen de machtsoverschrijding,
waaraan de vice-kanselier c.s. zich schuldig maakten
door een aanslag te plegen op het wettig recht van
beroep op de universiteit 3).

Zooals wij boven reeds zagen, werden er in deze
jaren verschillende geheime synoden gehouden. Weldra
kwam hieraan een einde. Thomas Stone toch, predikant
te Wareton in Northamptonshire, werd den 27Bten Juli
1591 door den rechter van instructie voor de Star-

-ocr page 67-

/

Chamber van \'s morgens zes tot \'s avonds zeven uur
ondervraagd op grond van een eed, dien hij den
vorigen dag voor den Procureur der Koningin plechtig
had afgelegd. Hij maakte de plaatsen bekend, waar
(Londen, St. .lolin\'s College te Cambridge, Northampton
en Kettering), de tijden, wanneer en de personen, die
(Travers, Cartwright, Chaderton, Snape, Johnson,
Bradshaw, e. a.), aan de Presbyteriaansche Synoden
hadden deelgenomen. Zooals te begrijpen is, werd zijne
handelwijze door zijne broederen zeer veroordeeld 1),
alhoewel hij zestien argumenten ter zijner verdediging
aanvoerde 2).

Toen deze eene schakel ontglipt was, werd weldra
de geheele keten verbroken. Stone\'s ontdekking verhin-
derde voor de toekomst al de formeele, d. w. z. classicaio
en synodale samenkomsten. Volgens Bancroft behoorde
ook Perkins tot hen, wier namen Stone genoemd
had2). Geroepen oni voor de llooge Commissie te ver-
schijnen, legde hij als zoovele anderen *) den eed «ex

1  Zie Snape\'b jammerklachten over het verraad van den
valschen broeder bij Heylyn, 1. c. p. 305. Cartwright\'» optreden
was anders dan dat van Stone: gene onderging nl. ter oorzako
van zijne weigering don eed ex oUicio af te loggen eene gevange-
nisstraf van bijna twee jaar, totdat hij op voorspraak van Whit-
gjft —
0011 brief van Jacobus VI aan de koningin ten gunste
van Cartwright (zio blz. 12) vermocht 7,oor weinig — uit de ge-
vangenis word gelaten, (l-\'ul Ier,
Ch. Hut. Uk. IX, p. 197—204.
Noal, 1. c. p. 342).

2  Daungoroua Positions ch. 7, p. 39 bij Fullor, l.\'c. p.211.

«) II. Alvey, Th. Edmunds, Ed. Littleton, .1. Johnson, Th.

Barbar, Hen. Cluavely, Ant. Nutter bij Strype, l.ife of Whitgift,
p. 371.

-ocr page 68-

ofïicio» af. Hij zeide, dat Cartwright, Snape en anderen,
die niet genoemd werden, in liet St. John\'s College
te Cambridge, twee jaar geleden, in conferentie samen-
kwamen over de kwestie der kerkregeering

Om verschillende redenen legden bovengenoemde
personen den eed af: wijl hij door een wettigen
magistraat werd afgenomen; wijl de magistraat recht
bad de waarheid in zaken, die de openbare veiligheid
betroffen, uit te vorschen; wijl het onmogelijk was
de dingen eenigszins langer geheim te houden, daar
vele brieven van de broederen onderschept waren;
wijl er niets misdadigs was geschied in hunne ver-
gaderingen en de magistraat erger dingen van hen
kon vermoeden dan waar waren en ofschoon hunne
bekentenissen sommigen in verlegenheid konden brengen,
zij anderen, die verdacht werden, konden bevrijden.
In hoeverre deze redenen hen, die bekenden, rechtvaar-
digen, laat ik — zegt Neal1) — den lezer over; maar
het is zeker, dat zij hunne vrijheid kochten ten koste
van die hunner broederen; want zij genoten de gunst
om vrijgelaten te worden en leefden voort, zonder dat
hun in liet vervolg moeite werd aangedaan.

.Met goed recht zegt Dr. II. Visscher, dat Perkins, van
zwakheid niet vrij te pleiten, geen martelaarsbloed bad-\'»).
Hij bracht evenwel niet door deze min edele daad de
broederen in
moeilijkheid 4): ze waren erin Of hij den

1  1. c. p. 343.

k) Vgl. beneden Ilfdst. II, ƒ: l\'orkin\'s verhouding tegenover
de Engelscho Staatskerk.

•<) Dr. II. Visscher, a. w. blz. 1G.

-ocr page 69-

eed :il of niet aflegde, zou op dit oogenblik aan den stand
dei- zaken niets veranderd hebben. Verder zwijgen was
— indien al principieel eisch van beginsel— praktisch
nutteloos.

Er wordt beweerd, dat Perkins een tijd lang door
aartsbisschop Whitgift van zijn ambt werd ontzet of
tot zwijgen gebracht. Brook neemt dit aan op gezag
van Granger1). Cooper is zoo vrij dit bericht in twijfel
te trekken, zeker wel op grond van het feit, dat Perkins
volgens Fuller, in deze zaak niet zeer werkzaam was
geweest. Na deze mededeeling geeft Fuller de volgende
karakterbeschrijving van Perkins ten dezen opzichte:
Wat ook zijn bordeel was ten aanzien van de kerk-
regeering, nimmer bemoeide hij zich daarmee in
zijne prediking. Wanneer hij door anderen geperst
werd omtrent de wettigheid der onderschrijving, dan
weigerde hij zijne meening dienaangaande te kennen
te geven, blijde zijne rust te genieten en aan anderen
de vrijheid van geweten te laten Salomo\'s opmerking
werd door hem bewaarheid: Als iemands wegen den
Heere behagen, zoo zal hij ook zijne vijanden met hem
bevredigen. Zijn vroomheid gaf hem de gelegenheid
vrijelijk te prediken en dwong oprechten eerbied voor
hem al\', zelfs van degenen, die met hem van gevoelen
verschilden: want allen hielden Perkins voor een
profeet, een nauwgezet en getrouw uitdeeler van Gods

1  Brook, I. c. II, p 188 verwijzend vau Granger Biog. Hut.
vol. 1 p. 219. Desgelijks R. I\' slier in zijn The Presbyteria» Movement
1582-1589, p. 19.

-ocr page 70-

wil, zooals deze in Zijn Woord beschreven is. *) Zijn
vreedzaam gedrag en groote naam in de geleerde wereld
beschutten hem — zegt Neal1) — tegen de vervolgingen,
die zijne broeders trolFen.

Nog in één voorval zou hij zijdelings betrokken
worden. Tegen Perkins\'
Golden Chaine, waarin hij het
supralasarisme verdedigde, dat ook Whitaker aanhing,
ontstond eenige oppositie van den kant van Peter Baro.
Deze had reeds meer dan twintig jaren lang eene leer
der voorverordineering bepleit, die verschilde met die
van Calvijn en zijne volgelingen. In den persoon van
W. Barret, fellow van het Gonvil en Caius college,
greep men hem aan 2). Deze hield in 1595 in de
St. Mariekerk eene prediking, waarin hij zich kantte
tegen het volstrekte besluit der verwerping zonder dat
ei- rekening werd gehouden met de zonde en tegen
de verzekerdheid des geloofs. Hij beweerde, dat men
van de genade kan vervallen en sprak in zeer onvriende-
lijke woorden over Calvijn, Beza, Martyr, Zanchius, e. a.
Tenslotte na drie conferenties door hem met Goad,
Whitaker, Preston, Chaderton e.a. gehouden, las hij in
de St. Mariekerk eene herroeping zijner dwalingen voor,
. maar op zulk een oueerbiedigen toon, dat hij wederom
aanstoot gaf. Vele fellows van de verschillende colleges
onderschreven nu een stuk, waarin zij verklaarden,
dat Barret\'s herroeping eer nieuwe beleedigingen toe-

1  Neal, 1. c. p. 378.

2 4 Heylyn, 1. e p. .\'J40.

-ocr page 71-

voegde dan voldoening gaf. Barret verdedigde zich daarop
in een brief aan Whitgift tegen het verwijt van onrecht-
zinnigheid en wees er op, dat Perkins, dien hij den
euvelen moed had een homuncio quidam — een obscuur
mannetje — te noemen, in zijn pas (April 1595) verschenen
Exposition of tlic Creed de leer van de nederdaling ter
helle waagde te bestrijden, welk artikel volgens Barret
door de Kerk zeer vastelijk werd beleden \').

Perkins verstond onder dit artikel Christus\'verkeeren
onder de slavernij des doods.1) De beschuldiging, die
llarret tegen Perkins inbracht was onhoudbaar. Perkins,
mócht met zijne verklaring afwijken van de in de
Engelsche kerk heerschende gevoelens omtrent dit punt,
hij weersprak het artikel van de nederdaling ter helle
niet, dat immers voor verschillende opvattingen ruimte
liet. \'•>)

Uitgenomen deze feiten ging Perkins\' leven kalm

1  Vol. I p. 233. Christ was thoroin (i.e. in the grave) held
in captivity and bondage under death.

Art. 3 van de Confessio Anglicana luidt in zijn in 1562
gewijzigden vorm aldus: I)e descciiKu Christi nd inferos. Quemad-
moduul Christus pro nobis mortuus est et sepultus, itn est etiam
crcdendus ad inferos descensisse.

Zio hierover Fuller, Ch. llid. IX Bk. p. 72.

In the kings Articles (i.o. king Edliard VI) it is believed,
that Christ wont down to Hell (to preach to the Spirits there),
which hist, clause is left out in these Articles and men left to a
latitude concerning the cause, time and manner of his Descent.
Zie over den strijd in de Kngelscho Kerk aangaande de nederdaling
ter helle. S try po, 1. o. p. 501—501-. Vgl. nog Hunt
llelig,
thought
1, J». 126—128.

-ocr page 72-

voorbij \'). Eenmaal (nl. op onze Lieve Vrouwedag 1590)
werd hij in den tijd van zijn fellowship tot deken ver-
kozen Tot het einde van 1591 vervulde hij deze waar-
digheid. Op St. Michielsdag 1595 werd hij voor den
laatsten keer uitbetaald, waarschijnlijk na zijn huwelijk 1).

Baro beklaagde er zich eens over in een brief aan
Dr. Andrews, die toen bij den Aartsbisschop vertoefde,
dat Perkins den vorigen Zondag—de brief is gedateerd
20 Januari 1595 — getracht bad Overal2) te weerleggen.
Deze leerde, dat Christus voor\' allen was gestorven.
Overal verlangde, dat dit aan Dr. Andrews mocht worden
bekend gemaakt. Want hij had — indien hij zich niet
vergiste — van de bisschoppen van Kantelberg en
Londen verkregen dat diegenen, die hein in zijne pre-
diking Pro-Christo tegenspraken, tot reden zouden
worden gebracht. Hij voegde er aan toe, dat er voor
den vrede betere maatregelen zouden worden genomen,
indien brieven van dien aard mochten verkregen worden
om dien man (d.i. Perkins) te doen inbinden.4).

Aan dit verzoek schijnt echter geen gehoor te zijn
gegeven. Tot den dag zijns doods heeft Perkins in de

1  J. Peile, Biographical Register of Christ\'s College, p. 141.

2 a) Mul linger, Un. Camb. II, p. 500, 501. None of his con-
temporaries, however, left behind them in academic circles a deeper
impression of varied capacity and luminous intelligence.

-ocr page 73-

St. Andrieskerk den vollen raad Gods mogen verkondigen.\')

Tegen liet einde van zijn leven leed Perkins zeer
aan eene nierziekte. Hij droeg zijn lijden met een
merkwaardig geduld In den laatsten aanval van zijne
krankheid, kort voor zijn dood, riep hij, toen een vriend
om matiging van zijne pijnen bad, uit: Houd op, houd
op, bid zoo niet, maar bid den IJeere
0111 mij geloof
en geduld te geven en laat Hij mij opleggen wat Hem
behaagt1). „

Drie-en-veertig jaren oud2), den 18en December 10023)
blies Perkins den laatsten adem uit4).

Er is verteld — verhaalt Fuller 5) — dat hij overleed

1  Brook, Vol II. p. 133.

2 besides, the devil is most busio on the last day of his Term and a

3 I) Ch. J. Jöehor, Al/gc meines Gelehrlen Lexicon Leipzig, Drittcr
Theil 1751 i. v. W. Perkins S. 1395, 1396.

4  Fuller, Holt/ S/ale p. 84. IIo was born the first and dyed

5 the last year of Queen Elizabeth, so that bis lifo streamed in
equal length with her reign, and they both had their fountains,
and fulls together.

-ocr page 74-

in den strijd van een ontrust gexvéten. Dit was echter
niet het geval. Wel riep hij immer: genade, genade!
Nu hebben sommige omstanders dit verkeerdelijk uit
wanhoop verklaard, alsof Perkins Gods gunst niet
gevoelde. Maar wie kon een lange redevoering van
hem verwachten, waar ieder woord in eene zoo hevige
krankheid door pijn werd geaccentueerd?

Hij werd zeer plechtstatig op kosten van Christ-
college begraven, hetwelk er aanspraak op maakte
om zijne begrafenis te betalen, evenzeer als het voor
zijne opvoeding gezorgd had. De Universiteit en istad
wedijverden in liefde, wie de meeste droefheid daarbij
zou uitdrukken1). Dr. Mountague2), later bisschop van

1  Ygl. H. Holland, lleroologia Anglicn Arnhcmiensis 1620
p. 220, 221 universis Academicis eius mortem doloro ot lachrymis
prosequentibus et supremo honorc funebribusque oxequijs celeberrime
pro more Acadcmiae decoratus fuit.

2  toon master van Sidney Sussex college, vroeger een fellow
commoner van Christ-college en een van Perkins\' warmste ver-
dedigers tegen don aanval van Peter Baro (I). N. B. i. v.
W. Perkins).

-ocr page 75-

\\

Winchester, hield de begrafenisrëde en vervulde op
uitnemende wijze zijne taak. Hij nam als tekst: Mozes
mijn dienstknecht is dood. Hij sprak niet grooten lof
van Perkins\' geleerdheid, vroomheid, werken en het nut,
door hem verspreid\').

Kort voor zijnen dood maakte Perkins zijn testament,
gedateerd den lüe" Octoher 1002. llij vermaakte aan
de armen van de St. Andries\' parochie de som van
veertig shillings2) en aan zijne geachte en waarde
vrienden Edni. Rarwell, .1. Mountague I». I)., Laur.
Chaderton, master van het Emanuel-college, llich.
Foxcroft en Th. Cropley M. A., Nath. Cradock, zijn
schoonbroeder, lietgelieèle huis, waarin hij toen woonde,
met de daaraan grenzende huizen en erven in de stad
Cambridge om verkocht te worden en liet geld te
verdoelen in drie gelijke deelén, één deel aan zijn
vrouw Timothye eiNIe twee andere aan zijne kinderen,
geboren oi\' niet geboren, llij wilde ook, dat de prijs
van al zijne roerende goederen onder zijne vrouw en
kinderen zou worden verdeeld. Zijne vrouw Timothye
wees bij tot eenige uitvoerster zijner wilsbeschikking
aan of in hot geval, dat zij overleden mocht zijn, voordat
bet testament rechtsgeldig was verklaard, benoemde
hij als zoodanig Nath. Cradock. llij vermaakte eveneens

-ocr page 76-

aan zijn vader, moeder, broeders en zusters elk tien
shillings; aan Richard Love, apotheker, en zijne schoon-
zuster Catharine Cradock elk vijf shillings en aan zijn
schoonzoon John Hinde zijn Engelschen Bijbel. Cradock
en Croplev werden aangewezen als degenen, die over
alles toezicht moesten houden. Deze wilsbeschikking
werd door zijne weduwe voor Dr. William Smith, den
vice-kanselier, den 12cn Januari 1603 bevestigd1).

Mrs. Perkins, die naar het blijkt eene weduwe was2),
toen Perkins haar huwde, bad na zijn dood nog twee
echtgenooten. Zijne dochter Anna huwde3) met John
Brookes, predikant te Chesterfield *•).

Hij had — zegt Fuller5) — eene vroolijke natuur en
een aangenaam karakter. Wel was hij voor vreemden
teruggetrokken en gesloten. Hij liet hen een lieele poos
kloppen, voordat hij hen wilde opendoen, maar bij de
minste bekendheid was hij opgewekt en zeer gemeen-
zaam.

Hij was van eene middelmatige groottehad een
blozende gelaatskleur, licht haar en was zeer corpulent.
Zijne rechterhand was lam, hetgeen aan H. Holland
een eigenaardig puntdicht in de pen gaf4).

2 2) Uit het feit nl., dat Perkins bij zijn dood een schoonzoon had.

3  Het loven en de doodt v. Mr. W. P.: Hy liet naa een
Vrouwo mot veele kinderen.

4  Fuller, 1. c. p. 84. Zie Hoofdstuk 111.

-ocr page 77-

Sommigen werpen tegen — zegt Fuller \') — dat
zijne leer, die alles tot een volstrekt besluit herleidt,
allen ijver verlamt en de zenuwen van \'s menschen
pogingen ter zaligheid afsnijdt. Want door alles aan
den wind van Gods Geest toe te schrijven, die blaast
waarheen Hij wil, laat hij niets over aan de roeiriemen
van \'s menschen ijver, hetzij om het verkrijgen der
zaligheid te helpen ofte verhinderen, maar zet hij eerder
de deur wijd open voor teugellooze zorgeloosheid Was
dit de scherpste opmerking tegen Perkins\' leer, zijn
leven was daarop een genoegzaam antwoord, zoo vroom
en vlekkeloos, dat de boosaardigheid er bevreesd voor
was in zijn goeden naam te bijten, waarin zij, naar zij
wist, haar tanden niet kon zetten 2). Maar God — zegt
Holland -- 3) over onze zonden vertoornd, heeft zijn zeer
getrouwen dienstknecht in de kracht van zijn leven
naar de hemelen overgebracht, als ware deze wereld
hem al te zeer onwaardig.

Ilij was gewoon ter herinnering aan zijn plicht boven
den titel van al zijne boeken te schrijven: Gij zijt een
dienaar des Woords; denk aan uw ambt1).

Zij die hem Doctor in de Godgeleerdheid noemen,

i) 1. o. p. 82.

-\') Vgl. Holland, 1. 1. p. 221. Ilic cximius vir, euius vitu
doctrinae suao fuit eonsona, snnctc ot incontaminate vixit. Quod
nostris iniquissimis tomporibus est maxime ranini exemplum en

lJr ook, 1. c.v p. 184 As liis prcachiug was a just commcnt upon
his text: so liis practicc was a just commont upon bis preaebing.

8) 1. 1. p. 221.

•i) Ward, 1.1. Verbi Minister es, boe age Brook, 1. e. p. 131
en Co o per, 1. e. p. 337. Thou art a Minister of the Word,
mimi tby business.

-ocr page 78-

dwalen. Eén stamboom maakt hem tot een jongeren
broeder van Sir Christopher Perkins, Dr. in de beide
rechten, een vermaard diplomaat. Het is mogelijk, maar
die stamboom maakt hem onnauwkeuriglijk tot den zoon
van George Perkins en Maria Hayward, zijne vrouw 1).

Fuller bezocht zijn gral in de St. Andrieskerk te
Cambridge. Het bedroefde hem te moeten zien, dat de
kerk, waarin deze heilige werd begraven, op liet punt
stond in te storten. Jacob zei van Bethel: Hoe vreeselijk is
deze plaats. Jk ben bedroefd — zoo gaat Fuller voort —
dat het in een heel anderen zin van de St. Andrieskerk
kan gezegd worden, welke allen, die haar naderen, met
vreeze voor haar ondergang vervult2).

Perkins\' portret is in de gezelschapszaal van Clnist
college. Dit portret werd gegraveerd voor de Heroologia
van 11. Holland, terwijl er een ander gegraveerd portret
is in Lupton Mod. Prot. Divines3).

2  Fuller, Hut. Univ. Cambr. p. 157.

Vgl. Het leven on do doodt van Mr. W. Perkins. Hy haddo
geen ander ghedenkteeken dan zyne eighene dueghden, uitghenomon
dat eenigo zegghen, dat de vlakke steenen, dio zyn graf dekten,
waaren ghcmaakt van Marber om do waerdc lichaamcn, die
daaronder laaghen.

3  I). N. B. i. v. W. P. vgl. Cooper I.e. p. 311. The portrait
of Mr. Perkins has boon engraved in the Heroologia and by
Simon Pass, William Marshall, Cf. (flovor, li. Elstracke, T. Matham
en E. Kgerton.

-ocr page 79-

Met deze bijzonderheden besluiten wij ons overzicht
van Perkins\' leven en gaan wij over tot de behande-
ling zijner «praestantissima volumina et opuscula» \').

-ocr page 80-
-ocr page 81-

HOOFDSTUK II.
PERKINS ALS GODGELEERDE.

-ocr page 82-
-ocr page 83-

1. Perkins eigenaardige denkbeelden aangaande den
inhoud der Schrift en de Godgeleerdheid1).

Voordat wij er toe overgaan Perkins als godge-
leerde te schetsen, deelen wij mee, dat liet niet onze
bedoeling is een beeld te ontwerpen van zijne geheele
tbeologie. Dit zou weinig zin hebben. Het is uit het
voorafgaande reeds duidelijk, dat Perkins een gerefor-
meerd theoloog was Dit zou op zichzelf natuurlijk niet
voldoende wezen oin eene dissertatie aan hem te wijden,
indien hij niet een man was geweest, die eene eigene,
persoonlijke visie over de dingen had. Hierbij hopen we in
ons tweede hoofdstuk stil te staan, opdat zijne beteekenis
voor de geschiedenis der Godgeleerdheid moge blijken.

Beginnen we daartoe niet onze aandacht te bepalen,
bij hetgeen volgens Perkins de inhoud der Schrift en
de Godgeleerdheid was, om daarna te onderzoeken, hoe
hij zich de encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid
— zij het ook in nuce — dacht.

I)c inhoud der Schrift is eene wetenschap, genoegzaam

i) Dezo betiteling in ontleend aan liet opschrift van het eerste
hoofdstuk van Perkins\'
ijoWeu chaine.

Tel voorkoming van misverstand zij hier opgemerkt, dat Perkins\'
werken door ons immer, ton zij het tegendeel blijkt, geciteerd worden
naar do uitgave van J. Logntt to Londen, in tweo folio-doelen,
(1626, 1017) mot haai supplement in «5cu foliodeel, gedrukt door
C. Logge, 1Ü18.

-ocr page 84-

om wel te leven. Zij omvat vele heilige wetenschappen,
van welke ééne de voornaamste is en de anderen
dienaressen zijn.

De voornaamste wetenschap is de Godgeleerdheid.

Zij is de wetenschap om eeuwig gelukzalig te leven.
Gelukzalig leven ontstaat uit de kennisse Gods, Joh.
17 : 3, Jes. 53 : 11. En daarom ontstaat het op gelijke
wijze uit de kennis van ons zeiven, aangezien wij God
kennen door in ons zeiven te schouwen.

De Godgeleerdheid bestaat uit twee deelen: het eerste
handelt over God, het tweede over Zijne werken.\').

Deze encyclopaedologische opmerkingen vormen liet
fundament, waarop Perkins\' dogmatisch gebouw is
opgetrokken, dat in
A (jolden chaine or the description
of theologie Containing the order of the causes of
Salvation and Damnation, according to Gods word
als
een eerbiedwaardig monument voor ons oprijst.

Eene aan genoemde beschrijving voorafgaande tabel
somt de dienaressen van den inhoud der Schrift op:
ethica, oeconomica, politica, kérk regeering, het Joodsche
gemeenebest, homiletiek en schoolregeering.

Zooals men licht inziet, is er tegen de inrichting van
dit fundament wel een en ander in te brengen. Kerk-
regeering en Homiletiek toch worden hulpwetenschappen
om den inhoud der Schrift recht te verstaan, waarvan
de Godgeleerdheid de voornaamste, heilige wetenschap
is. Ze staan dus buiten het organisme der II. God-
geleerdheid, die de wetenschap is om eeuwig geluk-
zalig te leven.

Gegeven dit onjuist uitgangspunt terecht. «Vat men

-ocr page 85-

toch eenmaal de Theologie op, niet als een complex
van wetenschappelijke kennis, maar als een systema
salutis, dan kan in strengen zin alleen de Dogmatiek
tot de Theologie gerekend worden — tengevolge van
dit soteriologisch karakter moest Keckermann\'s Theo-
logie uiteraard haar algemeene heteekenis inboeten. l)

Keckermann toch was uitgegaan van eene soort-
gelijke definitie als Perkins: Theologia est prudentia
religiosa ad salutem perveniendi2) en zag dienovereen-
komstig in de Godgeleerdheid een disciplina operatrix
et idcirco methodo analvtica tradenda. Hij bedoelt de
ethica als een Ethica e S. Literis reformata et com-
pleta3) Hetzelfde eisclit hij voor de Oeconomica en
Politica.4) Want zegt hij: et harum disciplinarum
propinqua e Systemate Theologico petuntur, et tota
etiam doctrina e S. Literis reformatur ac completur,
ut doctrina de Coniugio eet (p 478). Zoo ontstaat dus
voor hem een subordinatie van alle deze studiën aan
de Theologie, gelijk dit ook het geval is niet de talen
en andere propaedeutische studiën; en ten deele ook
met de Kerkhistorie, het Kerkrecht, enz. Ook voor deze
vakken toch weet Keckermann in het corpus Theologiae
nog geen plaats te vinden5) Hij wijkt in zijn opvatting
van het
wezen der Theologie van zijn Gereformeerde

1) I)r. A. Kuypor Kiicycl. der lf. Oodgel. Kampen 1909 1-.
1)1 z. 209, 210.

2) Opera omnia (ïenevao Apud Petrum Aubertum MDCX1V
IIó p. G7.

») 1. >78. Ethica quodammodo Thcologiao Hubordinatur.

\') I. 178. Quod autom do Ethica-diximus, id etiam do Oecono-
mica ot Politica dobot. intelligi.

5) Dr. A. Kuypor, a. w. blz, 209.

-ocr page 86-

tijdgenooten geheel af; zoo formeel als materieel. Formeel,
door dien hij hun teruggaan op de idee der Gods-
kennisse in God zeiven geheel glippen laat; en mate-
rieel, in zooverre het doel der Theologie bij hem niet
de eere Gods, maar de zaligheid van den zondaar is.
Al heeft hij als goed Gereformeerd theoloog uitnemend
gevoeld, dat ook de niet-theologische studiën in verband
moesten gezet met den wortel der religie, tot helderheid
heeft hij de verhouding tusschen de philosophie en de
Theologie allerminst gebracht en hij kon dit niet, omdat
het begrip, dat hij zich van de Theologie vormde,
onjuist was. — Elke organische opvatting van de theolo-
gische wetenschap ligt hem nog verre» 2).

Dit lange citaat betrelfende Keckermann\'s beteekenis
voor de geschiedenis der theologische Encyclopaedie
is bijna zin voor zin van toepassing op de encyclopae-
dologische grondbeschouwingen van Perkins.

Voorzeker, in onderscheiding van Keckerman heeft hij
deze ideeën niet uitgewerkt, het is een dor geraamte,
dat er in het eerste hoofdstuk van zijn Golden Chaine
voor ons ligt.

Amesius heeft in zijn Medulla Theolocfica Perkins\'
definitie der Godgeleerdheid verdiept3) en haar verder
uitgewerkt. Voor Amesius is de Theologie doctrina Deo
vivendH) Potiores sunt partcs tv^oiag quam tvöaii*<>i>iaiih).
Beiden hebben — evengoed als Arminius6) — gewis

J) a. w. blz. 205.

2) a. w. blz. 210.

3) Dr. H. Vissohor, a. w. blz. 88.

•») Med. Lib. 1. Cup. 1. 1.

5) 1. c. 8.

0) Arminius\' definitie der Theologie luidt aldus: Opera theol.

-ocr page 87-

den invloed van Petrus Ramus «le plus grand philosophe
français du XVIe siècle»1) ondergaan. Ramus definieert
tocli in zijne
Commentarii dc religione christiana de
Theologie als doctrina bene vivendi—Theologia autem
docet bene vivere, id est, Deo bonorum omnium fonti
congruenter et accommodate2).

«Tegen zulk een begripsbepaling van de Theologie
moet geprotesteerd. Aan het wezen der Theologie als
kennisse Gods wordt tekort gedaan. De hoogleeraar
Bavinck heeft dan ook in «De Banier» van 12 October
1894 tegen deze bepaling der Theologie met de volgende
woorden protest aangeteekend : «De richting, door
Amesius in de theologie voorgestaan, deed aan het
wetenschappelijk karakter der Godgeleerdheid tekort.
Het gaat niet aan om (de Theologie) te omschrijven
als eene wetenschap om Gode te leven. Ook de kennisse
Gods heeft hare eigene en zelfstandige waarde» •i).

Wel moet er op gewezen, dat Perkins al aanstonds

Lugduni Batavorum 1029 p. 389, objeotum doctrinac illius sou
sciontiuo proxinium ot inuuodiatum non ost ipso Deus, sod oilioium
ot actio hominis quam Deo praestare tonotur — Qua de causa
theologia non thooretica sciontia son doctrina est, sed practica, acti-
onoui postulans totins hominis. Disput, priv. Thesis I, de ipsa Theol.

I) Ch. Waddington. Ramus Sa vir, ses écrits rl ses opinions.
Paris 1855, p. 10.

-) Francfor, 1594. Lib. 1. Cap 1. p. (5. Vgl. hiermee het woord
van Calvijn,
Cathrchismns ecclesiae Genevensis: Do fido Vol. VI11,
p. 12: Ergo vol in do satis porspicimus, nihil passe homini
infelicius contingere quam Deo non vivero. — Sic res habet.

3) W i 11 e, m A m e, /. c s, Vijf horken tan de conscient ie, uitgegeven
door ir. Qeesink
, Amsterdam 1890, blz. IV.

-ocr page 88-

aan zijne definitie heeft toegevoegd, dat gelukzalig leven
ontstaat uit de kennisse Gods, maar dit neemt niet
weg, clat hij feil ging door de genoemde kennisse naast
zijne definitie te stellen in plaats van haar in deze op
te nemen. Het resultaat hiervan was geen ander dan
dat hij evenals Keckermann tot een organisme der II.
Godgeleerdheid niet kon geraken, maar staan bleef bij
een agglomeraat van «heilige wetenschappen», alle ont-
leend aan den inhoud der H. Schrift, waarvan de eene
wel, de andere niet tot het corpus Theologiae behoort.
Theologie was in haar diepste wezen voor hem
Dogmatiek, soteriologisch van karakter.

Gelukzalig leven heeft zijn oorsprong in de kennisse
Gods en daarom — zoo voegt Perkins erbij echt in den
geest van Augustinus *) en Calvijn 1) —op gelijke wijze
in de kennis van ons zeiven, omdat wij God kennen
door in ons zei ven te schouwen.

Perkins heeft op het voetspoor van Augustinus en
Calvijn met deze laatste woorden een stelling geponeerd,
die tot ernstig misverstand aanleiding kan geven. Het
is immers een feit, dat de mensch nimmer door
zelfkennis tot ware Godskennisse is gekomen dan alleen
indien hij leefde bij het licht van Gods Woord 2).

1 ) Inntit, Lib. 1 Cap. V. 3 ut Douw approhcndamus extra nos
egredi opus non est.

2 ) De zondige mensch mist adaequate zelfkennisse en eerst
bij bet licht van Gods woord herkent bij zijn ware gestalte". Pr.
A. Kuyper, a. w. II, blz. 564.

-ocr page 89-

Perkins heeft — evenzeer als de beide genoemde
kerkvaders — dit ook beseft, blijkens de verklaring in
zijn
Treatise of mans imaginationsdat sinds den val van
Adam het geweten door de erfzonde evenals alle andere
vermogens der ziel verdorven is, zoodat iemand iets
x kwaads kan bedenken zonder dat zijn geweten het
hem zegt.

In plaats dat Perkins als Keckerman consequent de
analytische methode kiest als gevolg van zijne onjuiste
definitie der Godgeleerdheid, 2) is zijne behandeling
synthetisch. Hij verdeelt de Theologie — zooals we
reeds zagen — in twee deelen. Van zaligheid wordt
door Perkins na de bepaling der Theologie met geen
woord gesproken; alleen zegt hij, waaruit gelukzalig
leven ontstaat. Dan gaat hij eenvoudig verder: over
God.

«Das reformirte Lehrsystem folgt dem synthetischen,
von oben herab deducirenden Wege: Gott, dann seine
Werke, die innern (decreta), die äussern (exsecutio).
Einzig Keckermann forderte den analytischen Weg, um
unsre praktische Theologie von speculativer Philosophie

sicher zu scheiden»3).

___ i

Dr. IL. Ha vi n ck, n. w. 12, p. 591. Ruiten do openbaring ook
kont. do menseli zichzelvon niet.

IV, p. 500. Om God to vinden —hebben we dus niet buiten ons
zeiven te gaan — maar indalende iu ons zeiven vinden wij God
— oeno lierloving van do panthoistiseho mystiek.

1) Ch. Sect 1. Vol II. p. 462.

2) Dr. IL Ba vi nek, a. w. 1, p. 5)2.

3) Pr. A. Schweizer. IHc Glaubenslehre der erang, refort». Kirche
Zürich, 1811. L S. XIII vgl. Dr. W. (iasz. Geschichte der Pro-
(ca fau tischen Dogmatil-
Berlin 1854 I 8. 390.

-ocr page 90-

Perkins maakt op dezen regel geene uitzondering dooi\'
na de behandeling van den locus de Deo te spreken
over Zijne werken, die hij verdeelt in Zijn besluit en
de uitvoering van Zijn besluit \').

In het eerste gedeelte handelt Perkins achtereen-
volgens over God en de natuur Gods, het leven Gods,
Gods heerlijkheid en gelukzaligheid en over de personen
van het Goddelijk Wezen 1).

Dat er een God is, blijkt 1°. uit den loop der natuur;
2°. uit de natuur van de ziel des nienschen; 3". uit
het onderscheid, dat er bestaat tusschen eerzame en
oneerzame dingen; 4\'. door den schrik des gewetens;
5°. door de besturing van burgerlijke gemeenschappen;
(3°. de orde van alle oorzaken, die immer tot iets
voorafgaands zijn te herleiden; 7°. de bepaling van alle
dingen tot hun verschillende doeleinden; 8°. de over-
eenstemming van alle menschen, die wel bij hun
verstand zijn 3).

Folders ) noemt Perkins vijf verschillende bewijzen
voor het bestaan Gods, n.1.: het kosmologisch, historisch-
theologisch, dat uit het geweten en het in den mensch
aanwezig zijn van de Godsidee en het physico-theologisch
bewijs.

In onderscheiding van de genoemde plaats uit de Cases
of conscience wordt er in de Golden Chaine op deze

1  1. c. ch II—V

-ocr page 91-

stellingen geene toelichting gegeven. Perkins gaat een-
voudig over tot de beschrijving van God, Jehovah Elohim.
De eerste naam verklaart ons Gods natuur, de tweede
Zijn Personen. Gods natuur is Zijn levend en volmaakt
wezen. De volmaaktheid van Gods natuur is hare vol-
strekte gesteldheid, waardoor zij in zichzelve geheel en
al volledig is. De volmaaktheid van Zijne natuur is öi\'
hare eenvoudigheid, of hare oneindigheid. Door de een-
voudigheid van Zijne natuur is Hij vrij van alle rede-
kunstige betrekking in bewijsredenen \'), waaruit blijkt,
dat Gods natuur onveranderlijk en geestelijk is. Gods
oneindigheid heeft twee zijden: Zijne eeuwigheid en
onmetelijkheid 1).

Door het leven Gods is de Goddelijke natuur in
voortdurende handeling. Dit geschiedt door drie eigen-
schappen, die Gods werking jegens Zijn schepselen
openbaren: Zijne wijsheid, wil en almacht. Gods wijsheid
bestaat in voorwetenschap en raad. Gods wil wordt liefde
en haat of genade en gerechtigheid genoemd. Gods
macht kan onderscheiden in eene volstrekte en eene
daadwerkelijke2).

Uit de voorafgaande eigenschappen vlooien Gods
heerlijkheid en gelukzaligheid voort l).

Het volgende hoofdstuk, dat liet eerste deel der
Theologie besluit, spreekt over de personen der Godheid.
Perkins maakt hier de opmerking, dat noeli de Schriften

1  1. o. oh LI.
8) oil. III.

2 *) ch. IV.

-ocr page 92-

bepalen, noch de Kerk weet, wat liet wezenlijk onder-
scheid is tusschen uitgang en genereering.

Het tweede deel, dat gewijd is aan de behandeling
der werken Gods, neemt C. VI—LVIII in beslag, welke
onevenredigheid gereedelijk daaruit kan verklaard, dat
het Perkins\' uitgesproken doel is eene uiteenzettnig te
geven van de orde des heils. Anders dan in zijne
bepaling der Godgeleerdheid neemt hij bij het delinieeren
van het. doel der werken Gods een zuiver theologisch
standpunt in: het is de openbaring van de heerlijkheid
Gods. Het werk Gods is — zooals gezegd — of Zijn
besluit of de uitvoering daarvan. Door het besluit
Gods heeft God noodzakelijk en toch vrij van eeuwigheid
bij zich zeiven alle dingen bepaald. Gods voorwetenschap
is met Zijn besluit verbonden en gaat inderdaad
daaraan vooraf, hoewel niet ten aanzien van God, maar
van ons, aangezien kennis vóór den wil en het volvoeren
van een werk gaat. De uitvoering van Gods besluit
bestaat in Zijne werkingen Zijne werkdadige toelating,
de werking is oorzaak van al hetgeen goed is, de werk-
dadige toelating gaat over al hetgeen kwaad is1).

• Gods besluit, voor zoover het den mensch betreft, wordt
de voorverordiueering genoemd, waardoor Hij alle men-
schen tot een bepaalden en eeuwigen staat heeft voorbe-
schikt of ter zaligheid of ter verdoemenis om Zijne heer-
lijkheid te openbaren. De middelen,ter volvoering van de
voorverordiueering zijn tweevoudig: schepping en val\'-).

Achtereenvolgens bespreekt Perkins nu de schepping

1  ch. VI.

-ocr page 93-

van engelen \') en van den mensch, den staat der recht-
heid, de zonde en den val der engelen, den val en de
ongehoorzaamheid des menschen, de erfzonde, dadelijke
zonde en straf der zonde. 2)

Na alzoo de middelen ter volvoering van Gods voor-
verordineering te hebben besproken, gaat Perkins over
tot de verkiezing en Jezus Christus als haar grondslag.
De voorverordineering bestaat uit twee deelen: ver-
kiezing en verwerping. Tot de uitvoering van het besluit
der verkiezing behooren drie momenten: de grondslag, de
middelen, de trappen. De grondslag is Christus Jezus3),
door Zijn Vader van eeuwigheid geroepen om het Midde-
laarsambt te vervullen tusschen God en alle menschen
en tusschen God en de geloovigen alleen. *)

C. XV—XVIII handelen over Jezus Christus, diens
vleesch wording en ambten. Christus\' lijden wordt hier door
Perkins tot den laatsten tijd voor Zijn dood beperktft)
en de nederdaling ter helle verstaan van Zijn verkeeren
onder de smadelijke heerschappij des doods gedurende
den tijd van Zijn verblijf in het graf. Hd. 2 :24, Ef. 4: 9.

C. XIX—XXXIV spreken over de uitwendige middelen

1) Deze zijn ook volgens Perkins beelddragers Gods. eh. VII.

2) eh IX—XIV.

8) eh. XV.

■1) eb. XVIII. vgl. Au Exposition of the Creede Art: Of the
Church and Predestination Vol. I. p. 282 Christ — himselfe was
first, of nil predestinate as ho was to bo our head — and we
secondly predestinate in him, because God ordained that the
execution of mans election should be in him.

r>) Anders bv. An Exposition of the Creede, Christs humiliation Vol I p.
18Ü. Tho timo of the passion was from the very birth of Christ
to his resurrection.

0) ch. XVIH. Zie boven biz. 68,

-ocr page 94-

(1er verkiezing. Deze zijn Gods verbond en liet zegel
daarvan. Gods verbond is Zijn verdrag met den mensch
betreffende liet op eene zekere voorwaarde verkrijgen
van het eeuwige leven. Er is een verbond der werken
en een verbond der genade. Met verbond der werken
vindt zijne uitdrukking in de zedewet. De zedewet is
dat deel van Gods woord, dat den mensch volmaakte
gehoorzaamheid beveelt, zoowel in zijne natuur als in zijne
daden. De Tien Geboden vormen de saamvatting van de
geheele wet en het verbond der werken \'). Ter juiste ver-
klaring van de wet geeft Perkins eenige regelen, die in
hoofdzaak niet die van Calvijn overeenkomen 2).

Na de verklaring der wet en van haar verschillend
gebruik voor onwedergeborenen en wedergeborenen,
volgt de behandeling van het ver.bond der genade.
Door het verbond der genade belooft God uit genade
Christus en Zijne weldaden en eisclit Hij wederom
van den mensch, dat hij Christus door het geloof
aanneemt en zich van zijne zonden bekeert. Hit verbond
wordt ook een testament genoemd, want het wordt
bevestigd door den dood van den testamentmaker.
L)it verbond, hoewel één in wezen, wordt onderscheiden
in Oud en Nieuw Testament. De prediking van het
Evangelie is het gewone middel om geloof in de ziel
te wekken3); de Sacramenten zijn van de prediking

1) ch. XIX.

2) Inst. II VIII 6—10.

Golden Chaîne ch. XIX The negativo bindeth at all times and
to all tunes: and the aflirmativo bindoth at all tiinos hut not to
all tinies: and thereforc négatives are of more force. Desgelijks
Cotes of conscience lik. 2. Ch. 12. I Quest. Vol. II. p. 86.

3) ch. XXXI.

-ocr page 95-

des Woords de aanhangselen 1). C. XXXII-XXXIV
zijn aan hunne behandeling gewijd. Bij de uiteenzetting
van den doop geeft Perkins als zijne meening te
kennen, dat de kinderen ter oorzake van het geloof
der ouders in het verbond gerekend worden
2).

liet laatste moment aangaande het besluit der ver-
kiezing betreft de trappen ter verwerkelijking. Deze
zijn: Gods liefde en de openbaring van Zijne liefde.
Deze openbaring geschiedt aan uitverkoren kinderen
en aan menschen van rijperen leeftijd. De kinderen, die
op eene geheime en onuitsprekelijke wijze door Gods
Geest Christus zijn ingeplant, verkrijgen de eeuwige
zaligheid3). De openbaring van Gods liefde aan menschen,
gekomen tot jaren des onderscheids, heeft bijzonderlijk
vier trappen. Hom. 8:30, I Cor. 1 ; 30: de eerste trap is
een krachtdadig roepen, dat in eene verkiezing bestaat,
welke eene afscheiding is van een zondaar uit den
vervloekten staat des menschen en in de wederkeerige
gave van God den Vader, waardoor II ij den te redden
zondaar aan Christus schenkt en dezen wederom daad-
werkelijk aan den zondaar, zoodat bij deze vereeniging
de geheele persoon van iederen geloovige waarlijk
verbonden wordt met den geheelen persoon van onzen
Zaligmaker Christus, God en mensch, eene geestelijke
vereeniging*). De tweede trap is de rechtvaardigmaking,

1) rli. XXXII.

2) Desgelijks Cases of contcience 2 Bk. Oh. IX. I Quest. Vol II.
p. 75 en
A treati.v hom to lire and thai treil Vol. I p. -löG.

3) ch. XXXV.

•») ch. XXXVI. In do Lat. uitgave v. 1590 is dit korter behan-
deld. Vgl. ook
The rujht tcay of dying tcefl. Vol. I. p. 49<1 en Cases of
contcience.
Bk. I. ch. 9 Sect. 3. Vol. II. p. 36.

-ocr page 96-

bestaande uit vergeving der zonden en toerekening
van Christus\' gerechtigheid \'). De derde trap is de
heiligmaking, te verdeelen in afsterving en opwekking 1)
en de vierde, de laatste trap: de héerlijkmaking2).

Hiermee is de laatste schakel van de gulden keten
voltooid, de weg der zaligheid beschreven, de verkiezing
tot haar einddoel gekomen. Echter zijn in Perkins\'
Golden Chaine — zooals blijkens den titel te verwachten
is — aan deze keten nog enkele schakelen vastge-
klonken. Na thetisch toch zijn eigen leerbegrip te
hebben uiteengezet, gaat hij er toe over om de opvatting
der Roomsche Kerk betreffende de orde van de
oorzaken der zaligheid te bestrijden3). Daarna licht hij
het besluit der verwerping en de uitvoering van dit
besluit toe en keert hij zich daarbij vooral tegen de
leer der voorverordineering, zooals zij door sommige
jongere Godgeleerden werd voorgesteld 4).

Bij de uitvoering van het besluit der verwerping moeten
beschouwd de grondslag of het begin en de trappen of
de voortgang daarvan. De grondslag van de volvoering
van het besluit der verwerping is de val van Adam °)
Verworpenen zijn of kinderen of menschen van rijperen
leeftijd. Verworpen kinderen worden, zoo spoedig als

1  ch. XXXVIII.

2 ■3) ch. XLVIII

3 ■«) ch. 21. Dit hoofdstuk is in do uitgave v. 1590 veel korter.

4  ch. LI—LVH Het hoofdstuk tegen de jongere godgcleorden
ontbreekt in de uitgave v. 1590.

ö) Desgelijks: An Kxpositimi of the Crect/e: of the Church and
predcstination. Vol. I. p. 288.

-ocr page 97-

zij geboren zijn, om de schuld der erfzonde in Gods
verborgen oordeel aan zicli zei ven overgelaten en ster-
vende door God voor eeuwig verworpen. Verworpenen
van rijperen leeftijd worden of geroepen (n 1. niet
krachtdadig) of niet geroepen \'). Bij de verworpenen,
die geroepen worden, heeft de uitvoering van het besluit
der verwerping drie trappen: n.1. eene erkenning van
Gods roeping, een weder vervallen en eene veroor-
deeling 1).

In het volgende hoofdstuk worden vier dwalingen
der Remonstranten opgenoemd, die Perkins tracht te
weerleggen, waarbij we in verband niet afzonderlijke
tractaten aangaande deze leerstellingen nader zullen
stilstaan.

De drie volgende capita2) handelen over den toestand
der verworpenen hij hun dood, hij het laatste oordeel
en in de hel, terwijl c. LVIII de Golden Chainc besluit
met de toepassing der voorverordineering, welke toepas-
sing uit twee momenten bestaat: het oordeel over\'s men-
schel) persoonlijke voorverordineering en baar gebruik.
De uitverkorenen kunnen zeker zijn van hunne verkiezing,
niet uit hare eerste oorzaken, maar eerder uit hare
laatste gevolgen: het getuigenis des II. Geestes en de
werken der heiligmaking.

Hiermee hebben we een overzicht van Perkins\' systeem,
zooals dit in zijn Golden Chaine voor ons ligt. Gelijk
we reeds gezien hebben, staat bet organisme der theologie

1 l) oh. LIII.

2  oh. LV—LVU.

-ocr page 98-

hem niet helder voor den geest, evenmin als haar verband
met de overige wetenschappen. Dat de verkiezing met
hare keerzijde, de verwerping, in deze dogmatiek
onevenredig naar voren treedt, valt gereedelijk te
verklaren uit het doel, dat de schrijver zich met zijn
arbeid heeft voorgesteld. Verkiezing en verwerping
worden parallel behandeld, alleen de middelen vallen
bij de verwerping weg!).

Na de behandeling van het fundamentum-electionis,
Jezus Christus, volgt de Verbondsleer. liet verbond dei-
werken wordt formeel
losgemaakt 2) van den staat der
rechtheid, al wordt het ook materieel in het desbetreffende
hoofdstuk geleerd 3).

In onderscheiding van Calvijn4) bijv. bespreekt Perkins
de zedewet onder het werk- en niet onder het genade-
verbond, alwaar zij blijkens haar eigenaardig pro-
hibitieven vorm meer thuis behoort5), iets wat nog
sterker uitkomt, wanneer men, gelijk hij, het opschrift
subsumeert onder het eerste gebod. Een zonderlingen

1) Echter Vol. I. p. \'288: sinne-u subordinatc mennes of damnntion.

. 2) ch. XIX.

3) ch. IX Man\'s calling is the service of God in the observation
of bis commandements and tho dressing of tbc garden of Heden.

4) Inst Lib. II. 0. VIII.

5) I)r. A. Kuyper, E. Foto Dordraceno 1905. III. p 475. Tusschcn
dc zedewet die God aan Adam inscbiep en tusschen de wet der
Tien geboden ligt een hemelsbreed verschil Toch kan Jezus hiermee
(n.1. Gij zult God liefhebben boven alles en uw naaste als u zelvon)
helder en duidelijk de zedenwet aanduiden, gelijk die Adam in-
geschapen was in het Paradijs. Vgl. Dr. A Kuyper,
Tractaat
ran den Sabbath.
Amsterdam 1890. blz. 86, 87 en I)r. H.Bavinok,
a. w. II. blz. 618 desgelijks.

t

-ocr page 99-

indruk maakt het voorzeker, wanneer Perkins in hfdst.
XXX handelt over het gebruik der wet bij onweder-
geborenen en wedergeborenen en daarop laat volgen:
«Tot nu toe hebben wij gesproken over liet verbond
der werken en de wet, nu volgt het verbond der genade».
Elders laat Perkins op het verschil tusschende moreele
wet en den Decaloog het rechte licht vallen*).

Het behandelen van Christus\' Persoon en Werk vóór
het verbond der werken strijdt tegen alle goede orde.
liet -verbroken werkverbond is de onderstelling van
Gods genadegift in Jezus Christus.

Perkins noemt de middelen ter volvoering van Gods
Voorverordineering streng supralapsarisch tweevoudig:
schepping en val en staat na de bespreking hiervan
uitvoerig bij de verkiezing en verwerping stil.

Over de Kerk wordt niet gesproken: het is een golden
chaine containing the order of the causes of saluation
and damnation, en geen alzijdig bewerkte dogmatiek, die
Perkins aanbiedt. Hij vraagt in de
voorrede 2) niet
zoozeer te letten op hetgeen zeer gering door hem ge-
schreven is, als wel op zijne bedoeling: hij verlangt
met de overigen zijn penning te werpen in de schatkist
der Engelsche Kork. Toch zal zijn werk tegelijk eene
description of Theologie wezen. Vandaar het dualistische,
dat den geheelen opzet van zijnon arbeid aankleeft. We

-ocr page 100-

hebben recht van eene description of theologie i) eene
doorwrochte dogmatiek te verwachten, maar Perkins\'
definitie der Godgeleerdheid doet het soteriologisch
element tegelijk zóó naar voren treden, dat verschillende
loei of worden gemist of slechts zeer oppervlakkig
behandeld. De hoofdzaak is de ordo salutis, de wijze,
waarop
wij komen tot een eeuwig gelukzalig leven,
waarin zeker de eere Gods aan den dag treedt. Met
tractaat is in overeenstemming met zijn titel. Met is
eene beschrijving der theologie, waarin de catena salutis
het hoofdmoment vormt; minder eene wetenschappelijke
uiteenzetting van de door God geopenbaarde waarheden
dan wel eene beschrijving van de wijze, waarop Hij het
besluit der verkiezing en verwerping realiseert.

In onderscheiding van zijn leerling Amesius*) is de
invloed door Ramus materieel op Perkins uitgeoefend
niet groot. Formeel echter is Perkins\' wijze van behan-
deling aan die van Ramus in sommige opzichten verwant.
Dit behoeft ons niet te verwonderen. Ramus\' logica was te
Cambridge3), gelijk op vele andere — in het
bijzonder

-ocr page 101-

gereformeerde — universiteiten (Bazel, Herborn, Hei-
delberg) de heerschende.

Met de formeele wetenschappen zelve houdt Perkins
zich niet bezig. Slechts even duidt hij aan, hoe hij zich
de verhouding van andere wetenschappen tot de theologie
denkt. Nergens worden er in zijne werken zuiver wijsgee-
rige ideeën ontwikkeld of gehandeld over het wezen en
de functie der logica, door Ramus dialectica genoemd 1).

Ramus en Perkins waren niet ééns geestes. Wel was
gene tot het Calvinisme toegetreden, doch zijne huma-
nistische geaardheid liet hem niet toe het Calvinisme
tot den bodem te peilen 3). Volkomen terecht zegt
P. Lobstein: Renaissance und Reformation, classische
Bildung des Humanismus und religiöse Einwirking des
Evangeliums, das sind in der That die characteristischen
Züge der Individualität Ramus2).

/

2 •f) P, Lobstein, Petrus Ramus als Theologe. Strassburg 1878.
S. 2. vgl. S. 8G. S. 32. Ramus luvt keineswegs dio religiösen Motive
und den logischen Nerv (dor reformirten Theologie) in entspre-
chender Wciso erkannt und gewürdigt. Dies gilt vor Allem von
der Prädestinationslehre en S. II. Dio scharten logischen Kauten
und Spitzen des Systems sind abgeschliffen und dio tieferen

-ocr page 102-

In de -praefatio van zijn Commentarii de religione
Christiana
zegt Ramus, dat men naast de goddelijke
getuigenissen en voorbeelden van Oud en Nieuw Verbond
om ieder deel der theologie in \'t licht te stellen, de
menschelijke van vermaarde dichters, redenaars, histo-
rieschrijvers als kruidmiddelen 0111 den honger naar
het hooren en lezen te bevorderen, niet moet gering-
schatten, niet om daaraan eenige goedkeuring voor de
religie te ontleenen, maar opdat het duidelijk zij, dat de
Christelijke Godgeleerdheid niet zoozeer van de geaard-
heid der menschen is verwijderd, of zij beschijnt inet
een zeker natuurlijk licht alle volken.

In de werken van Perkins is daarvan niet het minste
te bespeuren. Integendeel, met beslistheid keert hij zich
tegen eene dergelijke wijze va\'11 behandeling 1) zooals
wc dat van een Puritein a priori kunnen verwachten
Dat wil niet zeggen, dat Perkins daarom in het geheel
geen oog heeft voor de werking der gemeene gratie.

-ocr page 103-

Met nadruk wordt door hem telkens op hare hooge
beteekenis gewezen \'). Alleen op een enkel punt heeft
hij, gelijk wij later hopen te zien, haar miskend2).-—

Ramus\' definitie der Godgeleerdheid\'neemt Perkins,
zooals we gezien hebben, in grondgedachte over.
Evenwel verdeelt hij de theologie naar Ramus\' voor-
beeld niet zooals later zijn leerling Amesius zou doen
in: geloof in God en daden des geloofs3), maar hij neemt
als Calvijn e. a. de ethiek in het corpus der dogmatiek
op, zonder beide zelfs formeel te scheiden.

I) Gods restraining grace. Agraiite of musierdteed. II Coiicl. Vol. I.
j). 638.
Of Gods free grace and mans free tril/. Vol. I. p. 729.
Oases of conscience. 3 Bk. Ch. 1. Vol. II. p. 113. A treatise of
predestination.
Vol. II. p. 626.

-) In hoofdstuk 12, van zijn Golden Chaine spreekt Perkins
over do overblijfselen van liet beeld Gods in den monscli. Bij
rekent daartoe in den geest zekere begrippen van goed en kwaad,
die voldoende zijn om den monscli van alle verontschuldiging voor
Gods rechterstoel te beroovcn. Bom. 1:19, 20; in het geweten een
waakzame kracht als het oog van con wachter waardoor do
ongebreidelde loop van \'s mensohen geneigdheden gedeeltelijk wordt
bestraft en gedooltolijk onderdrukt, Hom. 2: 15 en in den wil een
kiesvrijheid. Kom. 2:11 maar elders wordt do mensch door hem
oon beelddrager Satans genoemd :
Mans natural/ imaginations, ch. X.
Sect. 2 Vol. II. p. 181. Man by nature boaroth the imago of the devill
en op
Matth. :~>:U7. Vol. III. p. 82. by nature wo carriein us and
about us as lively an imago of the Devill in sin as any ehildo
doth of his naturall father.

•\'<) P. Ramus Comment de relig Christ. Lib. 1. c. II. p. 10
Thcologia continotur lido in Deum ot lidoi actionibus G. Amosii
Medulla theol. Lib. 1. Cap. 2. Theologiao dime sunt partes, fides
et obsorvantia. Dozo vordeoling komt ook reeds bij do kerk-
vaders voor (Gasz
Geschichte der Christ. Kt hik. Berlin 1886. II.
S. 1.38.

-ocr page 104-

(

Onjuist is het, zooals Dr. W. Geesink beweertL), dat
de Puriteinen onder invloed van de philosophie van
Petrus Ramus het primaat van den wil leerden, hetgeen
blijken moet uit Perkins\' en Amesius\' bepalingen dei-
Godgeleerdheid. Met ronde woorden betoogt Perkins
het primaat van het intellect: liet verstand is de
voornaamste factor, dienend om den geheelen mensch te
regeeren en te besturen; het is daarom gesteld om
in de ziel te zijn wat een voerman op een wagen is\'-\');
de
wil hangt van de rede af3). Hij houdt zich dus,
om met Prof. Geesink te spreken, aan de Thomistisch
Calvinistische leer dienaangaandein onderscheiding
van zijn leerling Amesius ö).

1) De ethiek in de Gereformeerde Theologie, 1897, blz. 31, 32.

2) A treatise of conscience, Ch. 1 Vol. I p. 517. Understanding
is the more principall part, serving to rule and order the whole
man; and therefore it is placed in the soule to be as the waggoner
in the waggon.

Vgl. A Beformed GathoUke. Of Free will Vol. I p. 560. The
minde must approove and give assent, before the mil can choose
or will.

A treatise of vians imaginations, Ohapt VII Sect. 2 Vol. II p. J 75.
How farre the frame of the mindo, which is the principall part
of the soule, is corrupt for thoughts and imaginations, so farre
is tho will, the inforiour part of the soulo, corrupt in willing.

3) A treatise of Gods free grace and mans free will. Vol. 1 p. 722
will depends on reason.

a. w. blz. 31. Dat I\'orkins\' uitleggiug op Alatth. 6:23 dit.
niet weerspreekt is duidelijk: Before tho fall the minde ruled
and directed tho will and affoctions but now these inforiour powers
rule or rather overrule the minde. Vol. Ill p. 173, 174.

5) Vijf boeken van de Consciëntie, Bk. 1 Hfdst. VII Med. Theo I.
Lib. 1. Caj). 1 $ 9. Primum et proprium Theologiae subjectum
esse voluntatem.

-ocr page 105-

Hiermee hangt samen, dat Perkins Ramus\' definitie
van liet geloof\') niet overneemt zooals later zijn
leerling zou doen 1). Maakt Ramus het geloof tot iets
subjectiefs, Perkins brengt het objectieve element naar
vören als hij zegt, dat het geloof eene gave Gods is,
waardoor wij getuigenis geven aan Gods Woord, liet
zetelt in het verstand des menschen en niet in den
wil \'•>). liet moge waar zijn, dat Perkins in hfdst. XXXVI
van zijn Golden Cliaine van liet geloof eene bepaling
geeft *), die meer in den geest van Ramus is en het
intellectueele element doet terugtreden — schoon niet

1  Amosius, 1.1. Lib. 1 Cap. 3 Fides est acquiescentia cordis
in Deo tanquam in authore vitae vel salutis aoternae.

-ocr page 106-

vernietigt\') — de gegeven citaten zijn voldoende om
aan te toonen, dat bij Perkins het karakter der theologie
als wetenschap van de kennisse Gods niet weg is door niet
het weten, maar het willen het eerste te stellen en
dientengevolge de fides als res ipsae credendae uit te
wisselen voor iets in het subject
zelf 2).

Neonomistische tendenzen komen bij Perkins nu en
dan duidelijk te voorschijn1). Meermalen stelt hij de
wettelijke gerechtigheid, die in Adani en Christus was,
tegenover de evangelische, die in de bekeerden wordt
gevonden2). God neemt het verlangen 0111 te gelooven voor
een levend geloof aan 3), zooals het verlangen van den
geheelen mensch om te gehoorzamen voor volledige ge-
hoorzaamheid 6). Christus heeft ons niet alleen van

1 3; Op Gal. 5 : G (Vol. II p. 314) Faith laies hold 011 Christ:
then followes justification. Zie echter Perkins\' uiteenzetting over
het leerstuk der rechtvaardigmahing in zijn
Reformed Catholike,
•Vol. I p. 567—574.

2 4) Bijv. op Matth. 5 : 17, Vol. III p. 33.

3  A Reformed Calholikc: of implicite faith, Vol. I p. 605, 606.

<i) An Exposition of the Greed: Of Faith Vol. 1 p. 126. A grain«
of musterd. seed.
Ill Conclus. Vol. I p. 641, Of Gods free grace-and
mans free teilt.
Vol\' II p. 737, Cases of Conscience I 7, Vol. II,
p. 24, 25 en II 2, 2, Vol II p. 53,
A treatise of Christian Eguitic
Vol. II p. 450. A declaration of spirit nail Desertions Vol. 1 p. 419.
God acccpts the will for the decde.

-ocr page 107-

den vloek der wet bevrijd, maar ook van hare streng-
heid !).

Deze practicale neigingen werden ongetwijfeld door
Ramus, den «usuarius» zeer bevorderd. Was voor dezen
het doel der wetenschap niet de practijk en de be-
oefening in plaats van de kennis der dingen ? 2)

Formeel is Ramus\' methode3) voor Perkins niet
onvruchtbaar gebleven. Zooals Ramus wilde4), begint
Perkins zijn Golden Chaine met de bepaling en indeeling
der Godgeleerdheid. Volgens Waddington6) ónder-
scheidde Ramus in zijne dialectiek twee deelen: het

1) Jiule, rs. 3} Vol. III 502. Christian liborty standeth in a
doublé freedome: froin the morall Law; froni the ceremoniall.
From the Morall Law; 1° froin the curse of the Law; 2° froni tbc rigour
of it, which requireth porsonall and perfect obedicnco; this rigour
is niodcrated by Clirist en
A ireatise nf Christian Equitic, Vol. II,
p. 150. Clirist came to save us from the rigour of the law, not
froni the obedicnco to it.

-) Ramus, 1.1. Lib. 1, Cap. 1, p. <5. Finis enim doctrinae
non est notitia rernm ipsi snbieotarum, «od usus et exeroitatio.

3) .1. Ti de ma n, Renioiuitr. en Ramisme, a. w. blz. <110. Het was
ook niet «ene bijzondere leer, die men van Hanius overnam. Het
was een methode van onderzoek en van behandeling der zaken,
waarin hij voorging.

I) Vgl. Ten noman n, Qeschichte der Philosophie, Neuntcr Band
Leipzig 1814, S. 428.

r>) 1. c., p. 340 on 364. De werken, waaruit Waddington
citeert: Dialeotiqno van 1555 en Scliolao physicao staan niet ter
mijner beschikking, daar zij in gcono oneer openbare bibliotheken
aanwezig zijn (zie dc lijst van de in onzo bibliotheken aanwezige
werken van Ramus bij Tidcman, a. w. blz. 408, 409).

Zie over Ramus vooral v. Prun tl in Si/zitngsberichte der königl.
lager. Akademc der Ifisxenichaf/en.
(IMiilosopliisoh-philologischo
und historische Classc Jhrg. 1878. Zweiter Band B. 157—169.

-ocr page 108-

weerleggende en het bewijzende deel. Zooals wij latei-
zullen zien, droeg het toepassen van deze onderscheiding
er toe bij aan Perkins\' Reformed Catholike die liooge
polemische waarde te geven, die zijn naam door geheel
Europa beroemd heeft gemaakt.

Het volgen van eene vaste methode door Perkins
zoowel bij de exegese der Schrift als bij het schrijven van
polemische werken is ongetwijfeld door Ramus aange-
wakkerd \').

Bij de behandeling van het Onze Vader1) b.v. bespreekt
Perkins — al is het niet bij elke bede volledig — den
samenhang, de beteekenis, de nooden, waarover geklaagd
moet, de genadegiften die verlangd, en de dwalingen
die weerlegd worden. Desgelijks staat Perkins bij de
uiteenzetting van de tien geboden in de Golden Chaine
stil bij de verklaring, het ontkennende en het bevestigende
deel van elk gebod en wijst hij in zijn Reformed Catholike
achtereenvolgens — zij het ook weer niet zonder uit-
zonderingen — op de overeenstemming met de Iloom-
schen, het verschil, de tegenwerping der Pauselijken en
zijne redenen. Gewezen moet ook op het veelvuldige
gebruik dat Perkins in zijne werken van het syllogisme
maakt2).

1  Vol. 1 p. 328—346.

2  A treatue of conscience, Ch. 2, Vol. I p. 535, 536.

A Reformed Catholike, Ch. 1, Vol. 1 p. 559, 560.

Cotes of conscience, Bk. 1 Ch. 7 Soet. 5 Vol. II p. 25.

The Arte of prophecying, Ch. 3, Vol. 11 p. 647.

-ocr page 109-

Dat Perkins formeel onder den invloed van Ramus
staat, kan ons niet verwonderen: integendeel — dit is
van een kweekeling der universiteit te Cambridge in
zijn tijd apriöri te verwachten.

Materieel echter heeft hij zich — zooals uit het
bovenstaande genoegzaam blijkt — behalve in zijne
bepaling der Godgeleerdheid en zijne neonomistische
tendenzen, van dien invloed weten vrij te houden en
in onderscheiding van zijn begaafden leerling zoowel in
zijne verdeeling der Theologie als in zijne leer van het
primaat van het intellect en zijne definitie van het geloof
de gangbare Gereformeerde beschouwing onomwonden
vastgehouden.

-ocr page 110-

2. Perkins als exegeet.

Voordat wij er toe overgaan om Perkins\' beteekenis
te schetsen voor de dogmatiek en de ethiek, willen
we wijzen op zijn exegetischen arbeid. Hij betoont zich
ten dezen opzichte een eclit kind der Reformatie. „Het
is de periode der «Schriftuurverklaarders». Luther,
Zwingli, Calvijn. Beza, Oecolampadius, Bullinger, hebben
vooral als zoodanig grooten naam verworven. Exegese
is de hoofdschotel der Theologische studiën

De vruchten van Perkins\' exegetischen arbeid vinden
we in de reeksen predicatiën, waarin hij — gelijk Calvijn
en anderen voor en na hem — geheele bijbelboeken
of belangrijke hoofdstukken behandelde. Zijne exegetische
werken zijn de navolgende: eene uitlegging van de
Bergrede, Math. 5, (5, 7 2), een commentaar op het elfde
Hoofdstuk van den brief aan de Hebreeën en het eerste
vers van het twaalfde hoofdstuk :j), op de drie eerste
hoofdstukken der Open baring4), op de verzoeking van
Christus6), op de twee eerste verzen van het tweede

-ocr page 111-

hoofdstuk van Zephanja1), twee verhandelingen over
het ambt der bediening, aan welke .fob 33 : 23, 24 en
.les. G : 5, 6, 7, 8 en 9 ten grondslag werden gelegd 2),
een commentaar op den geheelen brief van Judas,
vervat in 66 preeken3), een op de eerste vijf hoofd-
stukken van den brief aan de Galatiërs 4), de hoofd-
inhoud van preeken, die drie jaren lang des Zondags
werden gehouden, het laatste door Perkins eigenhandig
geschrevene werk, dat door 11. Cudworth werd ver-
volgd B), eene uitlegging van het gebed des Ileeren op
de wijze van een catechismus11) en eene van den twee-
en- dertigsten en den honderdtienden Psalm.

Voor het meerendeel zijn deze exegetische werken
eerst na Perkins\' dood uitgegeven op verzoek van
de uitvoerders zijner laatste wilsbeschikking, door
Th. Pierson, Wil. Crashaw, beiden dienaren des Woords,
en door Th. Tavlor, Th. Pickering, II. Cudworth. De
uitgaven van 11. Ilill, B. I). werden door Th. Pierson
herzien. „ \' .

Omdat Perkins\' commentaren — zooals gezegd — de
neerslag zijn van zijne preeken 5), ligt hot voor de
hand, dat zij practiseh van aard zijn. Zijne wijze van

5  Zie over Perkins\' methode van preeken 5: Porkins als

-ocr page 112-

behandeling is zeer eenvoudig. Gewoonlijk geeft hij eerst
eene uiteenzetting (exposition, meaning) van den tekst,
om daarna te wijzen op het nut (use), dat wij er uit
kunnen trekken.

Wat Dr. H. Visscher opmerkt van Amesius1), dat
hij in zijne Lectiones den studenten niet alleen de
vrucht toonde van zijn studie, maar ook den weg wees,
dien hij gevolgd had om ze te verkrijgen, geldt mutatis
mutandis van Perkins.

In zijne Prophetica sive de sacra et unica concionandi
ratione Iracfattis ncrvosissimus
spreekt hij uitvoerig over
het Woord Gods, de uitlegging der Schriften, de wijzen
van uitlegging en het recht snijden van het Woord2).
Met gebruikmaking van eene grammaticale, rhetorische
en logische analyse moet de Schrift worden gelezen
Uitleggen bestaat in het verklaren van de woorden en
redenen der Schrift, zoodat liet blijkt, dat er één
geheele en natuurlijke zin is. De Roomsche Kerk - - zegt
Perkins — neemt een viervoudigen zin aan: den letter-
lijken, allegorischen, tropologischen en anagogischen.
Maar er is slechts één enkele zin en deze is de letterlijke \').

2  c. Ill, IV, V, en VI.

-ocr page 113-

Eene allegorie is alleen eene zekere wijze om denzelfden
zin te uiten. De anagogie en tropologie zijn wijzen om
den zin toe te passen. De voornaamste uitlegger der
Schrift is de Heilige Geest. Het hoogste en volstrekte
middel ter verklaring is de Schrift zelve. De middelen
aan de Schrift ondergeschikt zijn: de analogie des
geloofs, de omstandigheden van de plaats, die behandeld
wordt en het vergelijken der plaatsen \')•

De analogie des geloofs is eene z.\'kere samenvatting
der Schriften, opgemaakt uit de duidelijke plaatsen. Zij
bestaat uit twee deelen: n.1. het geloof, dat in het
Apostolisch symbool wordt behandeld en de liefde, die in
de tien geboden naai\' uitdrukking vindt. De omstandig-
heden van de voorgelegde plaats zijn deze: wie tot wien?
Dij welke gelegenheid, tijd, plaats? Voor welk doel? Wat
gaat vooraf en wat volgt? De vergelijking van plaatsen
is tweevoudig: de eerste is de vergelijking van de voor-
gelegde plaats met zich zelve, wanneer zij elders in de
Heilige Schrift wordt aangehaald. Hierbij geschieden er
dikwijls veranderingen om verschillende redenen2). De
tweede vergelijking is die van de voorgelegde plaats

-ocr page 114-

met andere plaatsen en deze zijn wederom gelijk of niet
gelijk !). Deze laatste komen schijnbaar in zegswijze of
in beteekenis niet overeen1).

De wijzen van uitlegging zijn overeenkomstig de te
behandelen plaatsen der Schrift. Deze zijn öf naar den regel
en duidelijk öf verborgen en duister. Analoge plaatsen zijn
zulke, die op het eerste gezicht een duidelijken zin hebben
overeenkomstig de analogie des geloofs. Verborgen
plaatsen zijn die, welke moeilijk en duister zijn. De
regel te harer verklaring is deze: indien de natuurlijke
beteekenis der woorden klaarblijkelijk verschilt met de
analogie des geloofs of inet zeer duidelijke plaatsen der
Schrift: dan is de andere zin, die van de voorgelegde
plaats gegeven wordt, natuurlijk en gepast, indien hij
overeenkomt met tegengestelde en gelijke plaatsen, inet
de omstandigheden en woorden der plaats en inet
de natuur der zaak, waarover gehandeld wordt2). Uit
dezen vruchtbaren regel vloeien vele gevolgtrekkingen
voort, die noodig zijn voor het verstaan der Schriften:
een ontbrekend woord wordt terecht aangevuld, indien
het overeenstemt met de analogie des geloofs en met

1  1. c., p. 654.

2  1. c., p. 654.

-ocr page 115-

de omstandigheden en woorden van dezelfde plaats\').
Indien die andere uitlegging van de voorgelegde plaats
gegeven, den eenen naam verandert voor den anderen,
dan bevatten de woorden der plaats eene redefiguur1).
Een algemeen woord wordt in bijzondere beteekenis
gebruikt en omgekeerd : allen voor menigeen en menigeen
voor allen, niets voor iets gerings2). Grammaticale en
rhetorische eigenschappen der woorden geven aan deze
eene verschillende beteekenis3). Alle tropen geven iets
met nadruk te kennen en schenken, behalve dat zij ons
door hunne schoonheid aangenaam aandoen, voedsel
aan het geloof. Indien het zal duidelijk gemaakt worden,
dat de tegenstrijdigheid der ongelijke plaatsen niet bestaat
in dezelfde zaak, maaralleen in naam of niet overeenkom-
stig hetzelfde gedeelte of niet in hetzelfde opzicht of niet
op dezelfde wijze of op denzelfden tijd, dan worden de
plaatsen in overeenstemming gebracht4).

In gewijde tijdrekeningen worden om de slechtheid
van den Vorst of zijn naam of het aantal jaren,
dat hij slecht regeerde, weggelaten, 1 Sam. 13: I,
Math. 1 : 8 6). Wanneer de natuurlijke zin van de voor-
gelegde plaats met bovengenoemde hulpmiddelen wordt

1  1. o., p. 656.

2  1. o., p. 657.

3 «) 1. c.. p. 558.

4 (!) 1. c , p. 660. Vgl. In/rodiiction of a harmonie of the boolr*
of the o!d and urm Testament.
Vol. II p. 680. Om to verklaren,
hoe Christus nu
drie dagen opstond, terwijl Hij slechts zes-en-dertig
uren in het. graf was, moot men het middengedeelte van don tijd
verdubbelen.

-ocr page 116-

gegeven, dan zal die beteekenis van een woord, dat
verschillende dingen beteekent, gegeven worden, welke past
bij de plaats. Wanneer in den Bijbel een gegeven
woord, hetzij een Hebreeuwsch of een Grieksch, ten
eerste overeenstemt met de grammaticale constructie
en met andere vast staande voorbeelden, indien het ook
overeenstemt ten opzichte van den zin met de omstandig-
heden en bedoeling der plaats en met de analogie des
geloofs, dan is aldus de echte en natuurlijke zin

Het is geoorloofd allegorieën bij te brengen, want ze
zijn bewijzen, ontleend aan gelijke dingen en Paulus
gebruikt ze in zijn onderwijs dikwijls, 1 Cor. 9:9. Maar
ze moeten met deze voorzorgen gebruikt: ze moeten
spaarzaam en sober worden aangewend, zij mogen niet
gezocht zijn, maar geschikt voor het onderhavige onder-
werp; zij moeten kort behandeld en gebruikt worden
ter onderrichting des levens en niet om eenig pont des
geloofs te bewijzen1).

We zouden aan de waarheid te kort te doen, wanneer
wij niet erkenden, dat Perkins\' exegetische voorschriften
vrij onbeteekenend zijn en gewrongen gestileerd. Om
billijk te oordeelen moeten we niet vergeten, dat hij
natuurlijk geen voorstelling had van het tekstcritisch
apparaat, waarover wij thans beschikken. Valsche har-
monistiek gal\' hem dikwijls opmerkingen in de pen, die
niet meer dan naieve uitvluchten waren. Overeenkomstig
de door hem gegeven regelen heeft Perkins de II. Schrift

1 ) ch. 6., 1. c., p. G64. Vgl. op He.br. 11: 11. Vol. Ill p. 89.
Allegories are charil y and sparingly to bo taught, else much
unsound doctrine may cumber mens consciences.

-ocr page 117-

geexegetiseerd. Spaarzaam bezigde bij allegorieën. Jes
11:6—8 wordt immer door hem vergeestelijkt1); Deut.
22 : 10, 11 eveneens2) — we zullen later zien, welke
leering hij uit dit woord meent te kunnen trekken.

Met vrucht echter kunnen zijne exegetische werken
nog worden geraadpleegd. Dr. E Williams getuigde, dat
Perkins\' commentaar op den brief aan de Galatiërs even
gezond is als die van Luther, maar methodischer en
meer omvattend3). In het algemeen kan worden getuigd,
dat Perkins\' exegetische studiën met eere verdienen ver-
meld te worden onder de vele exegetische werken waarop
de Gereformeerde Theologie kan bogen 4).

1  Of Gods free grace and mans free iril/. Vol. I p. 722. In the
Church of the new Testament a little Child, that is. Ministers,
otherwise wcake and silly men shall by their doctrine rule and
guide wolves, leopards, lyons. that is, fury and cruel men by
nature en op
Uebr 11 : !>, Vol. ill p. 7(1, Jitde cs JO, Vol. Ill
p. 067.
Gal. 5: 15, Vol. II p. 1128 en An Reposition afiheVretdt,
Vol. I p. 309.

2  Op Gal. 1 : <>, 7 Vol. II p. 166.

3 \'I) Bij Austin Allibone, A Critical dictionary of English
Literature,
Philadelphia, 18.r>!)~ 1871. Vol. II p. 1564 i. v. Perkins.
His Commentary on the Epistlo to the Galatians is equally souni
as Luthers\' but more methodical and comprehensive. Zie over hem
J). N. U. Vol. LXI p. 394 i. v.

•I) Niet oneigenaardig zegt Perkins ergens op Gal. 3:27
(Vol. II p. 265) Commentaries are needful! to the studie of the
Scriptures and the best commentario to a mans own selfo is his
owno baptismo en op
I : 2(> (Vol. II p. 301) Scripture is both
the glosso and the text. And the principall mennes of the
interpretation of Scripture is Scripture it solfe.

-ocr page 118-

3. Perkins als dogmaticus.

Terecht zegt Br. Visscher!), dat de theologen in
Amesius\' dagen ons de bouwlieden van Israëls tweeden
tempel voor den geest roepen. «Ook Amesius\' arbeid
draagt een polemische kleur. Aan controversen van
allerlei aard heeft hij zijne krachten gewijd. De tijd en
de omstandigheden, waarin hij leefde, gaven er aan-
leiding toe».

Zooals het den leerling ging, was het ook den meester
gegaan. Twee vijanden had het Gereformeerd Protes-
tantisme in West-Europa bijzonderlijk te bestrijden:
lloomschen en Remonstranten. Bellarminus en Arminius
kwamen tegen de cardinale Gereformeerde leerstukken
in verzet1). Perkins stond in dien strijd in het voorste
gelid. De controvers met Rome was in vollen gang, die
tegen «some later Divines in Germanie» 2), die toen nog
geen Remonstranten heetten, kwam op.

In aansluiting daarmee laten wij Perkins\' Antipapisme
aan zijn Contra-Remonstrantisme voorafgaan.

1 -) Vgl. Dr. L. A. van Lange ra ad, Wet Vroledanhrhc.
Vaderland,
Utrecht 1908, i. v. Arminius.

2  A (rolden, Chaine tabel voor p. 107.

-ocr page 119-

a. Perkins\' Antipapisme.

Bij de behandeling van Perkins\' Antipapisme kan
liet natuurlijk onze bedoeling niet zijn de controvers
tusschen Rome en liet Protestantisme, bijzonderlijk het
Gereformeerd Protestantisme, volledig te behandelen,
liet is onze taak het aandeel te schetsen, dat Perkins
in dezen strijd heeft gehad. We zullen daartoe een
beknopt overzicht geven van zijne tegen Rome gerichte
strijdschriften ]), opdat zijne groote beteekenis als pole-
micus tegen de Roomsche kerk moge worden ingezien.

-ocr page 120-

De Roomsche Kerk herstelde zieli van de slagen, die
haar door de Reformatie waren toegebracht. Het Jezuï-
tisme was opgetreden, de Contra-Reformatie aangevangen
en hare zegevierende loopbaan begonnen. Oostenrijk,
Beieren en Baden werden in enkele jaren door de
Spaansche paters met behulp van den wereldlijken arm
voor den Heiligen Stoel herwonnen, de vloedgolf der
Hervorming binnen enger perken teruggedrongen
Vele Engelschen waren Roomschgezind: wellicht de helft
der natie — misschien nog meer — was, zooals men
beweerde, het oude geloof toegedaan1). Te Üouay,
straks te Rome, werd een college voor studeerende
jongelieden van Engelsche afkomst opgericht. Jezuieten
doorreisden in het geheim het rijk van Elisabeth.
Roomsche geschriften werden alom verspreid2). Bellar-
minus, de groote kampioen voor Rome\'s Kerk, gaf

1  a. a. O. S. 56; vgl. S. 16.

Ne al, 1. c. p. 249. Dexter, 1. c., p. 87, As late as 1585.
Edward Rishton asserts, that the majority of the nobility, the
country gentlemen and the farmers were unmistakably Catholic
and that not a county excepting those near London and the
Court and scarcely any towns but those on the sea-coast had
accepted Protestantism. (Zie boven biz, 12).

2  Zie v.\' Ranke, a. a. O. S. 59, 60.

-ocr page 121-

zijne «Disputationes» uit, vrucht van den religieusen
en wetenschappelijken bloei, door Rome sinds het midden
der zestiende eeuw bereikt. Bellarminus kwam met
argumenten, geput uit Schrift en traditie, om daarmee
de Protestanten te weerleggen \'). Principieel voerde hij
den strijd. De argumenten zijner tegenstanders gaf hij
zoo volledig en trouw weer, dat men een tijd lang de
verbreiding van zijn werk in Italië niet gaarne zag2).

Vele Protestantsche theologen achtten het plicht eene
bestrijding van Bellarminus\' meesterwerk uit te geven.
Perkins bleef niet achter, al is het waar, dat hij den
geleerden Jezuiet meer indirect dan direct bestreed. Op
den rand van zijn
treatise of Gods free gracc and mans
free will
wordt meermalen naar Bellarminus\' de gratia
et libero arbitrio
verwezen 3).

Hoe deze over de Gereformeerde leer dacht, blijkt
genoegzaam uit de praefatio van zijn werk, waar hij o.a.
dit neerschreef: wat kan er meer goddeloos en dwaas

1) The Catholic Encyclopedia, i. v. Bellariuinc Vol. II. This monu-
mental work-made an immense Impression throughout Enropc.
Nor lias it even yet been superseded as the classical book 011 its
subjects matter.

Wetz er und Weite\'s Kirchen lexihon, 2« Aufl II Baud i.v. Bel-
larmin. B. disputationes ist das ausführlichste Werk, welches zur
Verteidigung des katholischen Glaubens, namentlich gegen die
Angriffe der Protestanten, bis auf den heutigen Tag erschien.
Die Zahl der Gegenschriften ist kaum zu berechnen. Das 17 Jahr-
hundert weist keinen bedeuterenden protestantischen Theologen
auf, der nicht mit einem Auti-Bellarmin in die Oeifentlichkeit
getreten wäre.

2) Thiersch (Hauek) i.v. Bellarmin in de P. R. E.3

3) Prima controversia principalis Tertiae Controvcrsiac generalis
Tomi Tcrtii Bellarmini Disputationuni.

\\

-ocr page 122-

worden uitgedacht dan God, die de bron is van goedheid
en gerechtigheid, tot bewerker van alle snoodheden en
schanddaden temaken? Maar dit doet Petrus Martyr in
zijne uitlegging op het tweede boek der Koningen en
Johannes Calvijn in het eerste boek, hoofdstuk 18, § 4
zijner Onderwijzing*). Perkins nu gordt zich aan om
dit standpunt te verdedigen, dat God naar de meening
des grooten kardinaals tot «auctor peccati» maakt.

Tegen het ceremonieel der Roomsche Kerk richt
Perkins zich principieel in de tweede plaats, al is het
grootste gedeelte van zijn anti-papistischen arbeid daaraan
gewijd. De vraag: hoe een zondaar gerechtvaardigd wordt,
was voor hem de alles-beheerschende gelijk wij in het
vervolg zullen zien. Zijn vroeger leven (zoo mogen we
veronderstellen) zal hierbij zeker van beteekenis zijn
geweest. Schrift en ervaring beide brachten hem tot de
belijdenis van \'s menschen volstrekte onmacht en van
Gods absolute Souvereiniteit.

Perkins beschuldigt de Roomsche Kerk in de
voorrede van genoemde verhandeling ervan 1), dat zij
eene vijandin is van de genade Gods, omdat zij ten
eerste de vrijheid van \'s menschen wil verheft en de
genade Gods vermindert en ten tweede de verdienste-
lijkheid der werken als eene medeoorzaak met de genade
Gods verbindt, bij hetgeen zij de tweede recht vaardig-
making noemt2).

1  Yol. I p. 718, 719.

2 ;{) Zie (lo bewijsplaatsen beneden blz. 112, 118, 120.

-ocr page 123-

Eene algemeene inleiding betreffende de natuur van
den wil laat Perkins aan zijne verhandeling over Matth.
23 : 37, 38 voorafgaan. De wil is volgens hem een ver-
mogen om te willen, niet te willen, te kiezen, te weigeren,
op te schorten, en afhankelijk van de rede. De eigenschap
van den wil is zijne vrijheid, die eene vrijheid is van
dwang, maar niet van alle noodwendigheid \') Gedwongen
wil is geen wil, maar noodwendigheid kan met den wil
samengaan. God wil vele dingen met eene volstrekte
noodwendigheid, bijv. de eeuwige genereering des Zoons,
den uitgang des II. Geestes, het doen van gerechtigheid,
en llij wil dit alles met de meest volmaakte wilsvrij-
heid2). Noodwendig\' willen de goede Engelen hunne geluk-
zaligheid en het doen van gerechtigheid : want zij kunnen
de zonde niet willen en toch willen zij dit alles vrijelijk;
ja zelfs de noodwendigheid om niet te zondigen is de
heerlijkheid en het sieraad van den wil3). De zekerheid
van Gods besluit vernietigt de toestemming van \'s men-
schen wil niet, maar buigt haar zachtkens en lokt haar.
I)e vrijheid van den wil bestaat in een dubbel vermogen:
de vrijheid van tegenspreking en de vrijheid der tegen-
strijdigheid 4). De wil wordt door deze vrijheid onder-
scheiden van de neigingen der natuurlijke dingen, die
zich altijd op dezelfde wijze toonen en van de begeerten
der beesten 5).

Na deze algemeene beschouwingen over den wil,

1) Vgl. op Gal- 4:28 Vol. II p. 304 en op Openb. 1Vol.
III p. 210.

2) Vgl. p. 740.

3) 1. c., p. 722.

4) Zio hierover Dr. A. Ku y p o r Jr., Joh annex Maccoviu», blz. 293.

r>) 1. c., p. 723.

-ocr page 124-

handelt Perkins over den wil van Christus, in dit geval
over zijn goddelijken wil, die ook de wil is van den Vader
en van den H. Geest. Deze is of wil des besluits of wil
des hevels. De waarheid van deze onderscheiding kunnen
we zien bij aardsche vorsten, die het beeld Gods dragen.
Een koning besluit bij zichzelven naar zijn welbehagen,
wat gedaan zal worden en wat niet. Dit is zijn wil.
Wederom geeft hij eenig deel van zijn verborgen wil
aan zijne onderdanen te kennen, als de gelegenheid zich
zal voordoen. Dit is ook zijn wil. De wil des besluits
is Gods voornemen overeenkomstig Zijnen Raad. Nochtans
is Zijn Raad geen regel voor Zijn wil. Want daar is
niets liooger dan Zijn wil en Zijn Raad ook is overeen-
komstig Zijn wil. welke de goedheid zelve is. In Gods
wil is eene volstrekte macht. Hij is de eerste oorzaak
van alle dingen zonder uitzondering \') en gaat, ofschoon
er in God eene wetenschap is van dingen, die mogelijk
zijn, ofschoon zij nooit zullen zijn, aan de goddelijke
wetenschap van dingen, die zekerlijk zullen zijn,
vooraf1). De wil Gods is de oorzaak van de goedheid der
dingen Ofschoon Hij de zonde niet eigenlijk wil, omdat
Hij haar haat, zoo wil Hij toch, dat zij in de wereld is.
Want ten opzichte van den Raad Gods is het goed, dat
er kwaad zij. De wil des besluits, die voor ons verborgen
is, is niet de regel voor onze handelingen en ons geloof.
De wil des hevels, waarvan in onzen tekst sprake is,
is eigenlijk niet de wil Gods zooals de wil des besluits,

1  1. c., p. 724. Vgl. p. 741 en op <lui. 3:8 Vol. IIp. 230en
An ExpoHjtion of tlic ürce.de: of the Church and Predestination
Vol. I p. 293.

-ocr page 125-

want hij is een gevolg van dezen1). Hij wordt soms
duidelijk, soms duister voorgesteld. Duidelijk door Gods
Woord, Zijne toelating en Zijne uitwerking. God geel\'t
Zijn wil op duistere wijze te kennen, niet om Zijn
schepsel te bedriegen, maar om het goede voor Zijn
schepsel te bevorderen2).

Om \'s menschen wil te verstaan, moet er over de
natuur en over de kracht van dien wil worden ge-
handeld. Zijne natuur kan uit zijne daden worden
opgemaakt en zijne kracht is verschillend overeenkom-
stig den vierderlei staat des menschen: den staat der
rechtheid vóór den val, den staat der verdorvenheid na
den val, den staat der wedergeboorte na de bekeering
en den staat der heerlijkheid na dit leven. In Adams
wil waren vrijheid en verantwoordelijkheid. Die vrijheid
was tweevoudig: eene vrijheid om eenvoudig te willen
of niet te willen of op te schorten: eene vrijheid der
natuur, zonder welke er geen wil kan zijn en eene
vrijheid der genade, welke eene macht is om wél niet
of wel te willen3).

De vrijheid, welke na Adams val in den mensch is
overgebleven, toont zich in drie soorten van hande-
lingen: natuurlijke, die aan menschen en beesten gemeen
zijn, menschelijke (d. w. z. die alleen aan menschen eigen
zijn) en kerkelijke4), die betrekking hebben op de uit-
wendige plichten der Godsvereering.

De hoofdverschillen tusschen ons en Home, zegt

1  1. c. p. 724.

2  1. c. p. 725.

3  1. c. p. 727.

-ocr page 126-

%

Perkins, liggen in hetgeen de wil niet kan doen in den
verdorven staat des menschen: ofschoon de vrijheid der
natuur blijft, is nochtans de vrijheid der genade, d. i.
om wèl te willen, verloren., uitgebluscht, vernietigd, dooi-
den val van Adami). Men brengt hiertegen in, dat God
sinds den val van Adam aan den mensch verschillende
geboden heeft gegeven om zich te bekeeren, te ge-
looven, welke geboden ij del zijn, tenzij er eene wils-
vrijheid is ze t.e doen of niet te doen, maar Perkins
antwoordt: deze geboden zeggen niet wat we kunnen,
maar wat we moesten doen. Ze zijn daarom niet ijdel,
omdat ze de middelen van Gods Geest zijn om in ons
het goede te volbrengen, dat Hij gebiedt. We geven
toe, dat de wilsvrijheid niet vernietigd is, maar verwond:
omdat, ofschoon de vrijheid der genade om wèl te willen
verloren is, toch de vrijheid der natuur om te willen
blijft1).

Hieruit volgt o. a., dat een natuurlijk mensch door
zijne wilsvrijheid zonder geloof en de hulp Gods zich
voor zijne bekeering en rechtvaardigmaking niet kan
voorbereiden. De bekeering van een zondaar toch is
eene schepping. Evenmin kan een zondaar — en deze
kwestie is de voornaamste van alle — zijne bekeering
of wedergeboorte willen2). God wederbaart ons niet

1  1. c. p. 731.

2 3) 1. c. p. 733. Dit strijdt niet — zooals duidelijk is — met
Perkins gedachten aangaande de werken der voorbereiding, waarover
we in zijne
Oasen of conscience I Bk. Oh. V. IQ,uest (Vol. II p. 13)
het volgende lezen: 1 God geeft de uitwendige middelen dei-
zaligheid, bijzonderlijk de bediening des Woordsi 2. God brengt
hierop het gemoed des menschen tot eene beschouwing der wet

-ocr page 127-

tegen onzen wil in, maar toch zoo, dat de gewilligheid
om wedergeboren te zijn, niet van ons is, maar van
God. Ten aanzien van de orde der natuur begint de
wil door God bekeerd te worden, voordat hij dit kan
willen; ten opzichte van tijd geschiedt dit tegelijk1).

Omdat het ongerijmd is te denken, dat een schepsel
eene oorzaak van zijne schepping zou zijn, is de leer van
hen, die drie werkzame oorzaken bij \'s menschen be-
keering aannemen: Gods Geest, Gods Woord en de wil
des menschen, ongerijmd2).

In hoofdzaak is deze voorstelling gelijk aan die in
„A
Reformed Catholike", al zouden we oppervlakkig
meenen, dat Perkins zich lijnrecht tegenspreekt. Toch
is dit — behalve in een ondergeschikt punt — niet alzoo.
Er is meer eene nuanceering van zegswijze, dan wel een
diepgaand verschil. De handelingen van den gevallen
mensch, zegt Perkins in genoemd werk3), zijn drieledig:

om uit haar in het algemeen te zien wat goed en wat slecht is.
3. Na eene ernstige beschouwing der wet doet God iemand bij-
zonderlijk zijne eigene zonden kennen. 4. Op het zien zijner
zonden treft God het hart met eene vreeze, die uit de wet is.
Deze vier handelingen zijn\'inderdaad geenc vruchten der genade,
want zoover kan een verworpene komen, maar zij zijn alleen
werken der voorbereiding, die aan de genade voorafgaan. — Zie
hierover Pr. A. Kuyper:
Hel icerk van den Heiligen Geest,
Amsterdam 1888 II blz. 110—124, bijz. blz. 122, 123, De ge-
mene gratie
, Amsterdam—Pretoria 1902—1904, II blz. 195—203,
I)r. H. Visscher, a. w. blz. 125—131, Dr. A. Kuyper Ji\\,
a. w. blz. 339—352, 360—365, en Dr. H. üavinok, a. w. IV,
blz. 9—11, die naar verschillondo literatuur verwijst.

1) 1. c. p. 734.

2) 1. c. p. 735.

8) : of Free-will. Vol. 1 p. 558.

-ocr page 128-

natuurlijk, menschelijk en geestelijk. In al deze heeft de
mensch een vrijen wil. Tot de menschelijke handelingen
rekent Perkins hier terecht cle vervulling van
burgerlijke
en kerkelijke plichten. De geestelijke handelingen betreden
het koninkrijk der duisternis of het koninkrijk Gods.
Een vrijen wil heeft de mensch om te zondigen en hij
doet dit tevens noodwendig. Iemand, die in eene gesloten
gevangenis is, moet noodzakelijk daar blijven, maar hij
kan zich nochtans binnen de gevangenis vrijelijk be-
wegen: zoo kan \'s menschen wil niets dan zondigen,
hoewel hij dit vrijelijk rloet. Wat betreft de geestelijke
handelingen, die het Koninkrijk Gods aangaan, zegt
Perkins met de Rooinsche Kerk, dat in de eerste bekeering
van een zondaar \'s menschen wil als een medewerker
met Gods genade samengaat. Want in de bekeeririg van
een zondaar zijn drie dingen vereischt: het Woord, Gods
Geest en \'s menschen wil: want \'s menschen wil is niet
in elk opzicht lijdelijk, maar is handelend bij de bekeering
der ziel. Wanneer iemand bekeerd wordt, dan wil hij
door Gods genade zijne bekeering1).

Dat deze wijze van voorstelling anders is dan in de
verhandeling: over de vrije genade Gods en den vrijen wil
des menschen, is duidelijk. Perkins wil hiermee echter
niet zeggen, dat \'s menschen wil
uit ziehzelven in de
eerste bekeering van een zondaar medewerkt, gelijk
de lloomschen leeren, deze doet dit alleen door genade.
Want ieder mensch is van nature dood in de zonden:
daarom wil iemand zijne bekeering geheel en alleen

1  Ygl. op Op. 3: 20. (Yol. III p. 368). In the conversion of a
sinner there be tliree workes: the lioly Ghost, the Woril and
mans will.

-ocr page 129-

door genade1). Rij de bekeering van een zondaar schrijft
het Woord alles aan God toe en niets aan \'smenschen
vrijen wil. Er is in \'s menschen bekeering niet eene
natuurlijke maar eene bovennatuurlijke medewerking
dooi" genade2). Met gebruikmaking dikwijls van dezelfde
beelden, worden deze stellingen in
A treatise of Gods
free grace and mans free will
, en A Reformed Catholike
toegelicht; het is één geest, die de verhandeling over
de vrije genade Gods en den vrijen wil des menschen
en den Gereformeerden Katholiek doortintelt: de geest
van de alleswerkende genade Gods.

De beantwoording nu van de vraag, hoe Perkins kan
zeggen, dat \'s menschen wil met Gods genade in de
eerste bekeering van een zondaar in zeker opzicht mede-
werkt, en elders dat \'s menschen wil bij zijne bekeering
geene werkzame oorzaak is, is niet moeielijk. Immers
— ook hij maakte, gelijk gewoonlijk in de Reforma-
torische Theologie geschiedde3), in zijne terminologie
geen voldoende onderscheid tusschen wedergeboorte
en bekeering, al wordt dit zakelijk wel bij hem ge-
vonden.

Het verschil tusschen ons en de Roomsche kerk in
liet stuk van den vrijen wil — zegt Perkins4) — is dit:
zij beweert, dat de vrijheid dor genade om wél te willen
alleen verzwakt en gevangen gehouden wordt door de
zonde; maar wij zeggen, dat zij door den val van Adam

1  1. c. p. 559.

2  1. c. p. 560.

3  Dr. H. Bnvinck, a. w. IV, blz. 58.

4 1) A treatine of Gods free grace and mam free wtll, p. 735.

-ocr page 130-

geheel en al verloren en vernietigd is1). Ofschoon wij
noodwendig zondigen, omdat de vrijheid der genade
verloren is, zoo zondigen wij toch vrijelijk, omdat de
vrijheid in het kwade blijft.

De derde staat des menschen is die der wedergeboorte,
waarin \'s menschen wil eene drievoudige vrijheid heeft:
eene vrijheid der natuur, der zonde en der genade. Bij
de bekeering eens zondaars zijn twee momenten op te
merken, die
wij achtereenvolgens als wedergeboorte en
bekeering onderscheiden: 1°. haar grond bestaat in het
instorten van nieuwe hoedanigheden en genegenheden
in den geest, den wil en de aandoeningen des harten:
dit is Gods werk en hierin zijn we volstrekt lijdelijk;
2°. de openbaarwording van dit werk Gods in nieuwe en
geestelijke handelingen: \'s menschen wil is hierbij niet
alleen een voorwerp, maar ook een instrument; terwijl
wij na de wedergeboorte met de genade Gods beginnen
mee te werken2).

Uit zichzelven is de hernieuwde wil onbekwaam goede
werken voort te brengen3). Er is geene gave Gods in ons

1  Bekend is de bepaling van Trentsche concilie: Decretum de
jusiificatione Sessio VI Cap. 1. Omnes homines — usque adeo
servi-peccati et sub potestate diaboli ac mortis, ut non modo
gentes per vim naturae, sed ne Iudaei quidem per ipsam etiam
litteram legis Moysi, inde liberari aut surgere possent; tametsi
in eis liberum arbitrium minime extinctum esset, viribus licet attenu-
atum et inclinatum.
De decreten van het Trentsche concilie zijn
hier geciteerd naar J. P.L.Dan z,
Libri Symbolici ecclesiae romano-
catholicae.
Vimariae 1836.

2  1. c. p. 736.

3  1. c/p. 737.

-ocr page 131-

zonder onzen wil en in iedere goede handeling komen
Gods genade en \'s menschen wil samen1).

De laatste staat is die der heerlijkheid, waarin eene
zekere vrijheid is om alleen te willen, hetgeen goed is;
dit is inderdaad de volmaakte vrijheid2).

De overeenstemming tusschen Gods wil en \'s menschen
wil bestaat hierin, dat Gods wil eene souvereine heer-
schappij heeft over den wil des menschen. God onder-
houdt den wil alleen als wil en niet als verdorven wil.
Iets dergelijks zien we in de natuur: wanneer iemand
hinkt bij het wandelen, is de beweging van het lichaam
van de ziel afkomstig en wordt zij door haar onder-
houden, maar het binken, hetwelk met de beweging
gepaard gaat, vindt zijne oorzaak niet in de ziel, maar in
het gebrek van het been of den voet3). Zonde volgt op
het besluit Gods in den wil des menschen als een
post, niet als een propter. Wanneer God Zijne onder-
houding en regeering aan den wil onttrekt, kan deze
uit zichzelven niets dan verkeerd willen, zooals de stok
in mijne hand dadelijk valt, wanneer ik slechts mijne
hand terugtrek
4). God houdt alleen op den wil des
menschen hulp te schenken, waartoe Hij niet gebonden
is; daarom is het kwade geen gevolg van Gods wil. God
regeert den wil der boozen door hem bv. in zijn verderf
te laten storten; evenals wanneer de eigenaar van een
vallend huis dit niet wil schoren noch afbreken, maar
alle verhinderingen wegneemt en de aarde er omheen

1  1. c. p. 738.

2  1. c. p. 739. Zio boven blz. 105.

3  1. c. p. 739.

-ocr page 132-

weggraaft zonder het fundament te raken, opdat liet
huis, wanneer het valt, recht terneer kan vallen 1). Dat
er vaten zijn, sommige ter eere, sommige ter oneere,
staat niet in de macht van het leem, maar in den wil
van den pottebakker.

Zooals er eene overeenkomst bestaat tusschen Gods
wil en \'s menschen wil, zoo is er tusschen \'s menschen
wil en Gods geopenbaarden wil verschil, gelijk uit Matth.
23 : 37 blijkt. De Scholastici onderscheidden daarom Gods
genade in eene genoegzame en eene krachtdadige2).
Perkins antwoordt daarop, dat uit genoemden tekst blijkt,
dat God den Joden eens genoegzame genade gaf om
Zijne geboden te houden, n.1. in de schepping. Desgelijks
leert Jes. 5, dat God aan Zijn wijngaard deed hetgeen
voldoende was om een goeden wijnstok goede vruchten
te doen voortbrengen, ofschoon niet voldoende om de
natuur van een boozen wijnstok te veranderen en tot
een goeden te maken.

Werpt men tegen, dat God niemand verlaat, tenzij
hij eerst God verlaat, dan antwoordt Perkins: dat er
tweëerlei wijze is om door God verlaten te worden:
eene ter beproeving, en eene andere ter bestraffing. Nu
gaat de eerste aan \'s menschen zonde, waarin hij God
verlaat, vooraf en de andere volgt er op. De genade,
welke inderdaad genoegzaam is ter zaligheid, is ook
krachtdadig, n.1. de gift der wedergeboorte, waarin God
niet alleen de macht geeft om bekeerd te worden, maar
ook den wil en de daad.

Tenslotte\'wordt de wijze beschreven, waarop Christus

1  1. c, p. 740.

2  1. \'c. p. 741.

-ocr page 133-

de bekeering van Jeruzalem wilde, n.1. in liefde en
geduld. Alle aandoeningen worden Gode figuurlijk toe-
geschreven. Er zijn in Hem twee trappen van haat: de
ééne is negatief, wanneer God als een volstrekt Heer
naar Zijn welbehagen Zijne bijzondere liefde sommigen
schenkt en anderen weigert: de tweede is positief, wanneer
Hij Zijn schepsel haat en verfoeit: deze volgt op de zonde,
terwijl de eerste haar voorafgaat1).

Werpt men tegen, dat van God gezegd wordt, dat Hij
vaten des toorns maakt, voor het verderf bereid, dan
antwoordt Perkins, dat deze plaats omzichtig en behoed-
zaam moet worden verstaan. Hij houdt dit voor hare
beteekenis, dat God vaten des toorns maakt door Zijn
besluit om sommigen voorbij te gaan en hen ten opzichte
van Zijne liefde en genade te verlaten. En ofschoon
God dit naar Zijn geheim en rechtvaardig oordeel
doet, zoo vervult Hij nochtans geene van deze vaten
met Zijnen toorn, totdat zij met ongerechtigheden zijn
bevlekt; en ofschoon zij voor het verderf zijn bereid,
zoo worden zij toch nooit verdelgd dan om hunne
zonden2).

Hiermee hebben we eene beknopte analyse gegeven
van Perkins\' verhandeling over de vrije genade Gods en
den vrijen wil des menschen. We onthouden er ons
hier van eenige critische opmerkingen te maken over
Perkins\' standpunt in verband met het feit, dat hij in
zijne disceptatio de Praedestinationis modo et ordine
itemque de amplitudine gratiae divinae, waarbij we

1  1. c. p. 742.

2  1. c. p. 743.

-ocr page 134-

later zullen stilstaan, voor een goed deel dezelfde kwestie
behandeld heeft.

In A Reformed Catholike1) zijn meesterstuk2), wil
Perkins, zooals het titelblad vermeldt aantoonen, hoe dicht
wij bij de tegenwoordige Roomsche Kerk mogen komen,
in verschillende punten der religie en waarin wij voor
goed van haar moeten scheiden.Onder een Gereformeerden
Katholiek verstaat Perkins (zoo schrijft hij in de voorrede)
iemand, die aan dezelfde noodzakelijke hoofdstukken
der religie met de Roomsche Kerk vasthoudt, echter zóó,
dat hij alle dwalingen in de leer, waardoor genoemde
religie verdorven is, afsnijdt en verwerpt. Hij vraagt
vergiffenis voor de orde, die hij volgt bij het behandelen
der verschillende punten: want hij heeft ze opgesteld
één voor één, zooals ze hem voor den geest kwamen,
zonder te letten op de wetten der methode. Boven de
verhandeling staat Openb. 18:4: Babyion toch is Rome.
Wel onderscheiden de Pauselijken twee Rome\'s: het
heidensche en dat waarvan de Paus het hoofd is, maar
dit is eene ijdele en dwaze onderscheiding3). Uit de ge-
noemde woorden (Openb. 18:4), die een gebod Gods
bevatten, maakt Perkins op, dat al degenen, die zalig
willen worden, moeten heengaan en zich afscheiden van
het geloof en de religie der Roomsche Kerk, zooals deze
tegenwoordig is3).

1  Vol. I p. 555—624.

2  Mullinger. Univ. Cambr. II p. 475. Perkins\' Reformed
Catholike ranks as his masterpiece.

3  l.\'c. p. 557.

-ocr page 135-

Bij de behandeling der verschillende punten volgt
Perkins — zooals we reeds opmerkten — een vast
schema: overeenstemming, verschil, zijne redenen, do
tegenwerpingen der Pauselijken. De punten, die hij be-
handelt, zijn de volgende: over den vrijen wil, over
de erfzonde, de verzekerdheid der zaligheid, rechtvaar-
digmaking van een zondaar, over verdiensten, vol-
doeningen voor de zonde, over overleveringen, over
geloften, over beelden, over werkelijke tegenwoordigheid,
de offerande van de Mis, over vasten, den staat der
volmaaktheid, vereering van gestorven heiligen, tus-
schenkomst van heiligen, ingewikkeld geloof, over het
vagevuur, over de oppermacht, over de krachtdadig-
heid der Sacramenten, over geloof, over berouw en
over de zonden der Roomsche Kerk: te zamen twee-
en-twintig onderwerpen.

Perkins begint met den vrijen wil, ofschoon deze, gelijk
hij zegt\'), niet het voornaamste geschilpunt vormt. Het
belangrijkste hoofdstuk is ongetwijfeld het vierde, waarin
hij handelt over de rechtvaardigmaking. We willen
hiervan een beknopt overzicht geven, opdat we een
indruk mogen krijgen van den bouw van Perkins\' mees-
terwerk, dat — zooals we in ons laatste hoofdstuk zullen
zien — in den strijd tegen Boine van zoo groote be-
teekenis is geweest.

De leer aangaande de rechtvaardigmaking, stelt
Perkins in vier momenten voor: 1°. dat de recht-
vaardigmaking eene handeling Gods is, waardoor liij
een zondaar vrijspreekt en hem tot het eeuwige leven

-ocr page 136-

aanneemt om de gerechtigheid en verdienste van Christus;
2e. dat rechtvaardigmaking bestaat in vergeving dei-
zonden door de verdiensten van Christus\' dood en in
de toerekening van Christus\' gerechtigheid\'). Onder
Christus\' gerechtigheid hebben we tweëerlei te ver-
staan: Zijn dulden, bijzonder in Zijn dood en lijden; en
Zijne gehoorzaamheid in liet vervullen der wet. 3C. dat
rechtvaardigmaking louter uit Gods genade geschiedt,
verkregen alleen door de verdienste van Christus; 4°. dat
de mensch gerechtvaardigd wordt door het geloof alleen.

De leer der Roomsche Kerk aangaande de rechtvaardig-
making luidt aldus: aan de rechtvaardigmaking gaat eene
voorbereiding vooraf, welke gedeeltelijk door den 11. Geest
en gedeeltelijk door de macht van den natuurlijken vrijen
wil gewerkt wordt2). In de voorbereiding onderscheiden
zij den grond der rechtvaardigmaking en de zaken, die
daaruit voortvloeien. De grond is geloof3), hetwelk zij
beschrijven als eene algemeene kennis, waardoor wij ge-
looven, dat de leer van Gods Woord waar is4). Zaken,

--y

1) Desgelijks: dolden Cliaine Ch. 37. (Vol. I, ]>. 81). Instilla-
tion hatli two parts, remission of sins and Imputation of Christ\'s
righteousnesse.

Vgl. op Matth 6 : 12 (Vol. 111. p. 140). Remission of sins is
not our whole justification en
Jude vs. 3 (Vol. III. p. 499).

2) Vgl. Concil. Trid. Sess. VI. Cap. 1 zie boven blz. 112;
cap. 5 — qni per peccata a Deo aversi erant, per ejus excitantem
atque adjuvantem gratiam ad eonvertenduni se ad suam ipsorum
iustificationem, eidem gratiae libere assentiendo et cooperando,
dispon(u)ntur. Can. 4 en 9.

3) Concil. Tri dent. sess. VI. cap. VIII, fides est, huinanae
salutis initium, fundamentum et radix omnis Justificationis.

4) Catechismus Romanus I, 1, 1 Cuius (i. e. lidei) virtus

-ocr page 137-

die uit dit geloof voortvloeien, zijn bv. een zien van onze
zonden, liefde tot God. Op deze voorbereiding volgt
de rechtvaardigmaking zelve, welke eene handeling
Gods is, waardoor Hij iemand rechtvaardig maakt. Zij
bestaat uit twee momenten: De eerste rechtvaardiging
maakt een zondaar .van een boos man een goed man
door de vergeving van zonde en de instorting van innerlijke
gerechtigheid, welke bijzonderlijk in hoop en liefde be-
staat; de tweede maakt een goed man tot een beter
man, door middel van de werken der genade1).

Het eerste voorname verschil bestaat in de oorzaak
der rechtvaardigmaking2). Leeren de gereformeerden, dat

1  Vgl. Bellarmini. Disputatious de controversiis christianae
Jidei adversus huius temporis havreticos.
Editio tertia. Ingolstadii
1590—1593. De Instificatione impii. Lib. IV, Cap. XVIII. Prima
justifieatio, qua homo ex impio fitiustus; secunda justificatio, qua
iustus eflicitur iustior. Zio ook 1. 1. Do Verbo Doi. Lib. I, Cap.
XVIII.

-ocr page 138-

de voldoening, door Christus in Zijn dood en gehoor-
zaamheid aan de Wet volbracht, den zondaar wordt
toegerekend, Rome meent, dat zij onze voldoening is en
niet onze gerechtigheid, waardoor wij rechtvaardig voor
God staan, aangezien zij in den persoon van Christus als
een onderwerp is inklevende1). Hetgeen (volgens Rome)
ons rechtvaardig voor God maakt en teweegbrengt, dat
wij tot eeuwig leven worden aangenomen, is vergeving
der zonden en de hebbelijkheid van innerlijke gerechtig-
heid of liefde met de vruchten daarvan2). De Protestanten
stemmen toe, dat de hebbelijkheid der gerechtigheid,
welke heiligmaking wordt genoemd, eene uitnemende
gift Gods is en het voorwerp van onze rechtvaardigniaking
voor de menschen, daar zij er toe dient om te verzekeren,
dat wij met God verzoend zijn. Dit is het eerste verschil-
punt in de zaak der rechtvaardigmaking; indien er
niet meer punten van verschil waren, dan zou dit
alleen voldoende zijn om ons te verhinderen onze

1  Bell ar minus. 1. 1. De gratia et libero arbitfio. Lib. I,
Cap. IV. At nos per obedientiam unius Christi iustos muitos
constitui existimamus in eo sensu, ut merito obedientiae Christi
reconcilietur nobis Deus et ab eo iustitia donemur, quae sit
qualitas animae nostrae infusa et inhaerens.

Titel van het zevende hoofdstuk van het tweede boek Do
Iustifieatione: lustificationem non consistere in imputatione iustitiae
Christi.

2  Coucil. Trident. Sess. VI, Cap. VII. Iustifieatio non estsola
peccatorum remissio sed et sanetificatio et renovatio intorioris
hominis.

Bellarminus 1.1. De Justificatione Lib. II, Cap. III.
Quod si iustifieatio est ablutio et sanetificatio; sequitur, ut justi-
ticatio non sit sola peccatorum remissio sine interna sanotificatione.
Desgelijks Cap. VI.

-ocr page 139-

v religies te vereenigen, want hierdoor vernietigt de
Roomsche Kerk het fundament. Perkins wijst op Jes. 64:6,
. 1 Cor. 4:4, 2 Cor. 5:21, Rom. 5 :19\'), de toestemming
der oude kerk.

Om te bewijzen, dat er eene inklevende gerechtigheid
in de zaak " van onze rechtvaardigmaking voor God
is2), werpen de Roomschen legen, dat het dwaas is dat
iemand rechtvaardig zou worden gemaakt door de ge-
rechtigheid van een ander, maar — het is heel anders
met de gerechtigheid van Christus; zij is de zijne en
onze tezamen uit kracht van het verbond der genade.
Zij zeggen: indien een zondaar door Christus\' gerech-
tigheid gerechtvaardigd wordt, dan zal ieder geloovige
even rechtvaardig als Christus zijn3), maar Christus\'
gerechtigheid — zegt Perkins — wordt niet aan ons
toegepast, zooals zij in Christus is, maar alleen voor
zoover zij dient om onzen persoon voor God te rechtvaar-
digen. Zij stellen daartegenover, dat, indien wij waarlijk
door Christus\'gerechtigheid rechtvaardig worden gemaakt,
Christus waarlijk een zondaar is door onze zonden4),

1) 1. p. 568.

2) Concil. Trident. Sess. VI, Cap. XVI. Quae onini justitia
nostra dicitur quia per earn nobis inliaerentem justificamur, ilia
oniui Dei est, quia a Deo nobis infunditur per Christi merituin.

Bollarniiii us, 11. Do Iustificatione Lib. II Cap. VII. Si
vere nobis imputaretur Christi iustitia, ut per earn iusti habcro-
mur ao eenseremur, perinde ac si proprie nostra esset intrinseca,
fornialisque iustitia, profecto non minus iusti liabori censerique
deberemus quam ipse Christus, proindo debereuius clici atque
haberi Redeinptores et Salvatorcs mundi atque alia id genus
voeabula et attribnta reeipore, quod est absurdissimum.

4) Bollarminus, 1.1. Do Iustificatione Lib. IL Cap. VII.
Si per iustitiam Christi, nobis imputatam vore dici possunius iusti

-ocr page 140-

maar Perkins antwoordt hierop, dat wij met eerbiedenis
van Christus\' Majesteit op eene goede wijze mogen
zeggen, dat Christus waarlijk een zondaar was, niet
door eenige instorting van zonde in Zijnen allerheilig-
sten persoon, maar omdat onze zonden op llem wer-
den gelegd. Een andere tegenwerping is deze: indien
iemand door toerekening rechtvaardig wordt gemaakt,
dan oordeelt God zondaren rechtvaardig\'); — echter
wanneer God een zondaar door Christus\' gerechtigheid
rechtvaardigt, dan houdt hij terzelfder tijd op ten
opzichte van schuld een zondaar te zijn1). De pauselijken
zeggen: hetgeen Adam nooit verloor, werd nimmer door
Christus geschonken: hij verloor nooit toegerekende ge-
rechtigheid, daarom werd deze hem nooit gegeven —
maar deze stelling is onjuist2). Zij beweren: de reclit-
vaardigmaking is eeuwig, maar de toerekening van
Christus\' gerechtigheid niet, want zij houdt op bij het
einde van dit leven, maar volgens Perkins is de toere-

1  1. c. p. 569.

2  Bellarmin us, 1.1." De lustificatione Lib. LI Cap. VIT. In
Adam non perdidiuuis iustitiam imputatam neque esse ad imaginem
et similitudinem Dei, per imputationem sed veram iustitiam in-
haerentem per quam vere similes eramus Deo; igitur per Christum
veram iustitiam Deique similitudiuem non extrinsccam tantum,
imputatamque r\'eeipimus.

-ocr page 141-

kening van Christus\' gerechtigheid is wel eeuwigdurend.

Aangaande de wijze der rechtvaardigmaking is er
tusschen Roomschen en Protestanten deze overeenkomst,
dat beiden belijden, dat een zondaar door het geloof ge-
rechtvaardigd wordt. Maar er is drieërlei verschil. De
pauselijke verstaat daaronder een algemeen geloof,
waardoor iemand de artikelen der religie voor waar houdt.
Maar het Protestantisme houdt vast, dat het geloof,
hetwelk rechtvaardigt, een bijzonder geloof is, waardoor
de mensch aan zichzelven de beloften van gerechtigheid
en eeuwig leven door Christus toepast. Uit de leer der
rechtvaardigmaking door het geloof snijdt de Roomsche
Kerk het voornaamste deel weg: want in het recht-
vaarcligmakend geloof is tweeërlei vereischt: kennis, in
het Woord geopenbaard, betreffende de middelen der
zaligheid en eene toepassing der gekende dingen aan
ons zeiven, welke wij vertrouwen noemen. Nu erkent
Rome het eerste, maar zij loochent het tweede, hetwelk
juist het wezen ervan is1).

liet tweede verschil is, dat de Roomsche Kerk zegt:
we worden door het geloof gerechtvaardigd, omdat het
een zondaar voor zijne rechtvaardigmaking geschikt,
maakt. Door het geloof wordt \'s menschen geest ver-

1  Zie boven blz. 118, Aanm. 4.

Concil Trid. Sess, VI.Cap. IX en XII,Can.XIII.Siquisdixerit,
omni liomini ad reniissionein peccatorum asscquendam necessarium
esse ut. credat corto et absque ui la baositatione propriao infir-
niitatis et. indispositiouis peccata sibi esso remissa anathema sit.
Can. XIV. Si quis dixerit hominem a peceatis absolvi aejustifieari
ex eo quod se absolvi ae justifieari certo credat, aut ncminem vere
esso justificatum nisi qui credat. se csso justificatum ot, hac sola
fide absolutionem et justificationcm perflci: anathema sit.

-ocr page 142-

licht in de kennis van wet en Evangelie en wanneer
het hart aldus voorbereid is, stort God er de hebbelijkheid
van liefde en andere deugden in, waardoor een zondaar
voor God gerechtvaardigd wordt1). De Protestanten daar-
entegen beweren, dat het geloof rechtvaardigt, aangezien
het een bovennatuurlijk instrument is, door God in het
hart des menschen bij diens bekeering ingeschapen,
waardoor deze Christus\' gerechtigheid tot zijne rechtvaar-
digmaking aangrijpt2). In de Roomsche leer\'schuilt eene
tweevoudige dwaling: 1°. zij laat het geloof, dat recht-
vaardigt, aan cle reclitvaardigmaking zelve voorafgaan,
zoowel in de orde der natuur als des tijds, terwijl naar
het Woord Gods iemand, wanneer hij gelooft, op hetzelfde

1  Concil Trident. Sessio YI. Cap. VI. Disponuntur autem
ad ipsani justitiam dum excitati divina gratia et adjuti, fideni ex
auditu concipientes, libere moventer in Deum, credentes vera
esse, quae divinitus revelata et promissa sunt; atque illud in-
primis a Deo justificari inpium per gratiam ejus, per redernp-
tionein, quae est in Christo Jesu : et
„dum" peccatores se esse
intelligentes, a divinae justitiae timore quo utiliter concutiuntur
ad considerandam Dei inisericordiam se convertendo in spem
eriguntur, fidentes Deum sibi propter Christum propitium fore;
illumque tamquam omnis justitiae fontem diligere ineipiunt, ac
propterea moventur adversus peceata per odium aliquod et detesta-
tionem, hoc est, per eam poenitentiam quam ante Baptisruum agi
oportet; denique dum proponunt suscipere Baptismuni inchoare
novam vitam et servare divina mandata. Cap. VII. Hanc dis-
positionem seu praeparationem justificatio ipsa consequitur, quae
non est sola peccatorum remissio, sed et sanctiticatio et renovatio
interioris hominis per voluntariam sucseptionem gratiae et donoruni.

Opmerkelijk is de vrij groote overeenstemming tusschen hetgeen
Perkins hier tegenover de Roomschen bestrijdt en elders zelf betreffende
de werken, der voorbereiding poneert (zie hoven blz. 108, Aanm. 3).

2  1. c. p. 570.

-ocr page 143-

125

oogenblik gerechtvaardigd en geheiligd wordt; 2°. beweert
Rome, dat het geloof, hetwelk volgens haar niets anders
is dan eene verlichting des geestes, den wil opwekt,
terwijl het Protestantisme de beschouwing is toegedaan,
dat het geloof rechtvaardigt, voorzoover het een instrument
is om Christus met zijne gehoorzaamheid toe te passen,
waardoor de mensch gerechtvaardigd wordt.

Het derde verschil betreffende het geloof is dit, dat
Rome de reclitvaardigmaking door het geloof niet
volstrekt opvat, want niet door het geloof alleen, maar
ook door andere deugden als hoop, liefde, enz. komt de
reclitvaardigmaking tot standIn Luk. 7 : 47 wordt de
liefde niet tot eene aandrijvende oorzaak gemaakt om
God te bewegen aan de vrouw hare zonden te vergeven,
maar alleen töt een teelten om te toonen, dat God deze
aireede vergeven had. De meening van Paulusin Rom. 8:24
is alleen deze, dat we de zaligheid nog niet in bezit
hebben, maar er geduldig op wachten 2).

Het derde verschil aangaande de reclitvaardigmaking
betreft dit punt: in hoeverre goede werken vereischt
zijn. De Roomsche Kerk beschouwt goede werken als
de verdienende oorzaken zijn van de tweede reclitvaar-
digmaking, die zij de dadelijke, noemt. Goede werken
zijn middelen om de eerste reclitvaardigmaking, welke

j) Concil Trident. Scss VI Cap. VII. Nam fides, nisiad eam
spcs accedat ot caritas, neque unit perfecte cum Christo neque
corporis ojus vivum membrum efficit.

Bellarminus, 1.1. De Iustificatione Lib. I Cap. XVIII Ad
hanc autem infusionem disponit quidem actus fidei, sed disponunt
ctiam actus timoris, pocnitentiae aliarumque virtutnni, sed praeter
cacteros, actus dilectionis sinc dubitatione disponit.

2) 1. c. p. 571.

I

-ocr page 144-

zij de hebbelijke noemt\'1), te vermeerderen. In dit opzicht
is er overeenstemming, dat goede werken, gedaan door hen
die gerechtvaardigd zijn, Gode behagen en daarom een loon
hebben; dat goede werken noodig zijn ter zaligheid, niet
als oorzaken, maar als gevolgen van het geloof; en dat
zij even noodig zijn als merksteenen op den weg en als
de weg zelf om ons tot het eeuwige leven te leiden.
Het Protestantisme houdt ook vast, dat de rechtvaardige
in zeker opzicht door de werken gerechtvaardigd wordt:
.lak. 2 : 21. Maar het juiste verschil is dit: Rome be-
schouwt de werken als de oorzaken der rechtvaardig-
making2); het Protestantisme daarentegen vat de werken
als teekenen en vruchten der rechtvaardigmaking voor
God op2). In dezen zin moet de plaats van Jacobus
verstaan.

Tot staving van dit alles wijst Perkins op Rom. 3 : 28
(24, 27), Gal. 5:3; goede werken kunnen geene verdie-
nende oorzaak der rechtvaardigmaking zijn, waarop zij
beide in tijd en in orde der natuur volgen. Als Rome

1  Concil Tri dent. Sess. VI Cap. VIII. Gratis-justifieari ideo
dicamur quia nihil eorum, quae Juatificationem praecedunt, sive fidcs,
sive opera ipsam lustiflcationis gratiam promerctur en cap. X Justifi-
cati — per observationem mandatorum Dei et Ecclesiae, in ipsa
justitia per Christi gratiam accepta, cooperante fide bonis operibus
crescunt atquo magis justificantur Can. XXIV en XXXII.

Bell ar minus, 1.1. De Iustificationc. Lib. IV Cap. XVIfl.
Homo per peccatum mortuus, non potest merito operum suorum, se
iustificare, sed posteaquam a Deo iustus faetus est, potcst rccte
vivendo iustitiam in se alere et augere atque ita operibus iusti-
fieari, Desgelijks 1.1. De verbo Dei Lib. I. Cap. XV11I.

2  1. o. "p. 572.

-ocr page 145-

zich beroept op Ps. 7 : 8 (S. V. 9), dan wijst Perkins
aan, dat er tweëerlei gerechtigheid is: de eene van den
persoon, de andere van de zaak of handeling; van de
laatste spreekt David hier; desgelijks Ps \'106:31.

Eene andere tegenwerping is deze, dat de Schrift
die menschen welgelukzalig prijst, die goede werken
doen: Ps. 119 : 1; zij worden echter niet eenvou-
dig weg zalig gesproken, maar omdat zij in Christus
zijn »).

Verschillende personen worden in de Schrift gepre-
zen om hunne volmaaktheid. Er is echter tweëerlei
volmaaktheid: eene volmaaktheid in deelen en eene in
trappen. Wanneer ons nu bevolen wordt om volmaakt
te zijn, dan moet dit gebod verstaan van de volmaakt-
heid in deelen, want die in trappen kan in dit leven
niet worden bereikt. Wel worden we geoordeeld naar
onze goede werken, maar door deze niet rechtvaardig
verklaard. Het oordeel immers is eene handeling Gods,
waardoor iemand rechtvaardig verklaard wordt, die
reeds rechtvaardig is en reclitvaardigmaking is eene
andere handeling Gods, waardoor Ilij hem rechtvaardig
maakt, die van nature onrechtvaardig is. Werpt men
tegen, dat het gelooven in Christus een werk is, hetgeen
insluit, dat wij door alle werken der wet kunnen ge-
rechtvaardigd worden, dan is het antwoord, dat het
geloof op twee wijzen moet beschouwd: 1°. als een
werk, hoedanigheid of deugd ; 2e. als een instrument om
Christus\' verdienste te ontvangen. We worden nu door
het geloof als instrument gerechtvaardigd: niet dat het

-ocr page 146-

geloof, op zichzelf beschouwd, iemand rechtvaardig
maakt, maar liet voorwerp des geloofs, hetwelk is de
aangegrepen gehoorzaamheid van Christus1).

We hebben hiermee een beknopt overzicht gegeven
van een zeer typeerend hoofdstuk van Perkins\'
Rcformed
Catholike.
Principieel heeft hij hier de Gereformeerde
opvatting van het stuk der rechtvaardigmaking, welke
elders2) door hem feitelijk weersproken werd, uiteengezet
en op heldere wijze het fundamenteele verschil met de
leer der Roomsche Kerk dienaangaande in het licht
gesteld. Ook van het neonomianisme is hier — gelijk
duidelijk is — geen spoor te vinden.

\'t Kan natuurlijk onze bedoeling niet zijn om even
breedvoerig bij de andere punten stil te staan, die in
dit werk ter sprake komen. Het was ons doel met deze
uiteenzetting der rechtvaardigmaking een inzicht in de
methode te geven, die Perkins bij zijn werk toepaste,
dat — zooals we in ons slothoofdstuk zullen zien —
een machtigen indruk maakte. Het moge waar zijn, dat
Perkins weinig
nieuwe argumenten in het geding brengt,
het blijft zijn hooge verdienste, gelijk die ook door
tegenstanders is erkend3), dat hij de verschillen, die
Rome en Genève van elkander scheiden, in een beknopt
bestek helder heeft aangewezen en het Gereformeerde

1  1. c. p. 574.

2  Op Hebr. 11 : 7. (Vol. Ill, p. 50). God dotli not justifio him,
that lieth rotting in his former sinnes, and weltring in his old
corruptions; but him that beleeveth in Christ and ropenteth of
his sinnes. — God iustifieth no wickcd man, but makes him first
iust and righteous in and by Christ and then accounts him so.

3  Zfo Hoofdstuk III.

-ocr page 147-

beginsel met klem van redenen tegen de tegenwerpingen
der pauselijken heeft verdedigd, terwijl dit alles hem
het oog niet heeft doen sluiten voor het feit, dat men
in andere cardinale stukken samen ééne lijn trok 1).

In het slot van zijn werk maakt Perkins de eind-
rekening met Rome op. Hij erkent, dat in de tegen-
woordige Roomsche Kerk de ware Kerk Gods is als
koren in het kaf, hetgeen niet van de samenkomsten
der Turken en andere ongeloovigen kan worden gezegd,
aangezien bij dezen geen enkel middel ter zaligheid is,
terwijl de Roomsche Kerk de Schrift en den Doop
heeft2).

Vraagt men of zij eene kerk is, dan luidt Perkins\'
antwoord: wordt onder deze kerk een rijk verstaan,
waarvan de Paus het hoofd is en de leden al degenen,
die hem voor hun hoofd erkennen, dan is zij geene
Kerk Gods. Zij heeft het Woord en den Doop niet voor
haar zelve, maar voor de ware kerk Gods in haar3).
Hare zonden zijn: atheisme, want zij werpt door nood-
zakelijke gevolgen ten deele van haar leer en ten deele
van den dienst Gods omver, hetgeen zij nog wèl heeft
gehandhaafd; afgodendienst4), ontucht, hetgeen blijkt
uit het dulden van
bordeelens) en het toelaten van het
huwelijk tusschen personen buiten den vierden graad;

1) Zie beneden blz. 137.

2) 1. c. p. GIG. Vgl. Cases of conscimce. \'2 Bk., Ch. VIII, Vol.
II, p. 73.

») 1. c. p. G17.

4) 1. e. p. 618.

r\') Perkins denkt waarschijnlijk aan een catechismus van 149-1:
„Die öffentlichcn Frauenlüiusor und Bordclle ftir dio ledigen
Grcselle, dio keino AVciber liaben und nicht zur Keuschheit ver-

-ocr page 148-

toovenarij: door liet wijden der hostie en liet doen van
bezweringen; meineedigheid, daar een pauselijke dubbel-
zinnig mag antwoorden tegen de directe bedoeling van
den ondervrager in, omverwerping van vele geboden Gods
en tenslotte liegen om haar geloof te rechtvaardigen.

Ten bewijze van de zonden van afgodendienst en
het liegen heeft Perkins nog twee uitvoerige tractaten in
het licht gegeven, waarvan het eene getiteld is:
A
warning against the idolatry of the last times and an
instruction touching religious or divine worship1).
Het
woord «afgod» — aldus Perkins — wordt gebruikt voor
zulk een beeld, dat opgericht wordt om een valschen
of waren God voor te stellen. Het eerste stemmen allen
toe en het laatste blijkt daaruit, dat het gouden kalf,
een beeld van Jehovali, dooi- Stephanus een afgod wordt
genoemd. De algemeene eigenschap van afgoden is, dat
zij
niets zijn in de wereld. 1 Cor. 8 : 42).

Op driëerlei manier kan er een afgod worden opge-
richt; le. indien God anders wordt voorgesteld dan Hij
zich in Zijn Woord heeft geopenbaard, waarvan we twee
bekende voorbeelden hebben, n.1.: wanneer de ware
God wordt voorgesteld buiten Vader, Zoon of H. Geest
of buiten Christus. Het eerste doen Turken of Joden

bunden sind, sind gestattet". Erst die Reformation hat - und
zwar unter groszem Widerstreben — die Bordelle abgeschafft bij
Tholuck a. a. O. Erstc Abtüeilung
Die akademischen Znslande
Halle 1853, S. 262.

Dezelfde beschuldiging vinden we in A. Papist cannot goe beyond
a Beprobate,
Vol. I, p. 399, op Matth. 5 : 19, Vol. III, p. 38,
Matth. 5 : 31, 32, Vol. Hl, p. 68, Openb. 2 : 6, Vol. III, p. 279.

1) V.ol. I, p. 669—716.

2) 1. c. p.\' 072.

-ocr page 149-

en de menigte, die ziel) een God maakt van louter
genade en geene gerechtigheid. Het laatste doet het
concilie van Trente, dat Christus van \'Zijne menschheid
berooft en Hem Zijne ambten ontneemt1).

De tweede manier een afgod op te richten is het
vereeren van God anders dan Hij in het Woord heeft
geopenbaard2). Wanneer God vereerd wordt niet over-
komstig Zijn wil, maar naar het goeddunken en den
wil des menschen, dan wordt niet de ware God vereerd,
maar een God van menschen vinding. Een duidelijk
voorbeeld is dit: wanneer God voorgesteld of vereerd
wordt in eenig beeld van \'s menschen verzinning, dan
wordt er terstond een dubbele afgod gemaakt: het eene
is het;beeld, dat voorstelt, het andere de voorgestelde
God, die hierdoor in een afgod wordt veranderd 3).

De derde manier een afgod op te richten is deze:
wanneer hetgeen Gode eigen is, gegeven wordt aan de
schepselen. Dit geschiedt op drieërlei wijze: 1°. wanneer
de godheid aan eenige andere dingen welke ook,
wordt toegeschreven, die van nature geen goden zijn.
Valsche goden zijn die der heidenen en der Roomschen3).
Die der Roomschen zijn de maagd Maria4) en de paus6).
2". Wanneer eigenschappen van de godheid of han-

1  1. c. p. 673. Ygl. A treatise of mans imaginations, Ch. 3,
Vol. II, p. 461.

2  1. c. p. 674.

3 •i) 1. c. p. 677.

4 (!) 1. c. p. 679. Zie A Papist cannoi goe beyond a Repro bate. The
3 Argument, Vol. I, p. 100. Popo Niohoks sayth.- Constat sum-

-ocr page 150-

delingen haar eigen, worden toegeschreven aan de
schepselen: de Roomsche kerk maakt de heiligen1), de
Sacramenten, de werken, het brood in het Avondmaal
tot afgoden. 3e. Wanneer Gods vereering aan schepselen
wordt toegebracht2), zooals de Roomsche kerk dit doet
aan engelen en gestorven heiligen3), beelden en reli-
quien 4).

In het verdere gedeelte van deze verhandeling spreekt
Perkins over de bewaring van onszelven van de afgoden
en de vereering Gods, die we, aangezien ze niet huius
loei zijn, laten rusten.

Het verdient vermelding, dat Perkins er geen bezwaar
tegen heeft God in den vorm van een oud man of van
eene duif voor te stellen, zooals dit in Prentbijbels ge-
schiedt, want de gedaanten, waarin de Vader, de Zoon
en de II. Geest verschenen zijn, waren niet hun beelden
maar alleen waarneembare teekenen hunner tegen-
woordigheid 5). Evenmin heeft Perkins — vrij Bijzantijnsch
— er bezwaar in om te knielen voor den staatsiezetel
of den brief van een vorst — want dit is niets meer
dan eene burgerlijke v.ereering om hem daarmee onze

1  1. c. p. 679.

2  1. c. p. 680.

3  1. c. p. 681.

4 4) 1. c. p. 683.

5 Ö) 1. C. p. 675 en Openb. 1 : 13, Vol. III, p. 247.

-ocr page 151-

getrouwheid te toonen. Dit knielen heeft voldoenden
grond in liet Woord Gods, maar het knielen voor een
beeld van een gestorven heilige is religieus en houdt
dientengevolge meer dan eene burgerlijke vereering in,
zooals de pauselijken zeiven erkennen. Het argument
bewijst niets — zegt Perkins1) — tenzij men zich wil
houden aan ééne en dezelfde wijze van vereering.

Het laatste anti-papistische werk van Perkins, dat
te bespreken overblijft, is zijn
Problema de romanae fidei
ementito catholicismo
bovengenoemd2). Zijn probleem
of stelling luidt aldus: het is onmogelijk voor eenig
Pauselijk Godgeleerde ter wereld uit de echte gedenk-
stukken der concilies en der Vaderen en uit hun na-
tuurlijken zin en beteekenis aan te toonen, dat het
geloof van de tegenwoordige Roomsche Kerk in die
punten, waarin zij verschilt van de Evangelische Kerken
waarlijk Katholiek is.

Katholiek neemt Perkins in den zin van Vincentius
Lerinensis en Augustinus Vóór de bewijsvoering van
het Probleem bespreekt Perkins het gezag der Vaderen
en hunne manier van schrijven. Zij leeren en verdedigen,
dat de canonieke Schrift in zichzelve de volmaakte
regel is bij alle geloofsgeschillen. Hunne getuigenissen
willen zij alleen zoover zien aangenomen als deze
overeenstemmen met den regel des gelools en de
geschriften van Profeten en Apostelen. In vele stukken
der Godgeleerdheid hebben de Vaderen zeer ongeschik-

1  A Reformed Catholike Of Images. Vol. I. p. 589 en The
idolatry of the last linies
p. 681.

2  Eng. Vort. in Vol. II p. 485—002,
1. c. p. 48G,

-ocr page 152-

telijk gesproken: 1°. wanneer zij daartoe bewogen werden
in de hitte van het dispuut; 2°. omdat zij in hunne
vermaningen dikwijls te rhetorisch waren; 3°. omdat zij,
wanneer er geen geschillen waren, eenigszins zorgeloos
hebben gesproken; 4°. omdat zij dikwijls hunne wijze
van spreken aan het gewone volk ontleend hebben; 5°. J)
omdat zij door de menigte overwonnen nu en dan tot
bijgeloovigheid werden gebracht en sommige dingen
uit vrees verborgen; 6°. omdat zij somtijds van sommige
dingen verhalender wijze spreken en niet verzekerend.
Daarom zijn er in de werken der Vaderen dwalingen
en soms zeer groote, gelijk zij zeer duidelijk erkennen.1)

Perkins geeft eene opsomming van onechte twijfel-
achtige of bedorven wérken der Vaderen, tegelijk met
eenige dwalingen, welke de onkundigen onder hen in
hunne werken hebben ingevlochten 3) en ten laatste de
oorzaken van het bederf der Apostolische religie. De

1  1. c. p. 488. Niettegenstaande Perkins, zooals uit liet boven-
staande overvloedig blijkt, zeer critisch tegenover de werken der
„Oudvaderen" stond, werd het heui, evenals Whitaker, ten laste
gelegd, dat hij dezen tot Puriteinen maakte (alzoo
Het leven
en doodt van Mr. IF. PerJcins).
G-asz teekent de verhouding van
de theologen der Engelsche Kerk tegenover de kerkelijke oudheid
aldus: (
Geschichte der protest. Dor/mat. III Berlin 1862 S. 297). Mit
dem biblischen Standpunkte verband sich eine ungemeine Hoch-
schätzung des kirchlichen Alterthums und zuweilen eine über-
schwengliche Vorstellung von der Herrlichkeit des apostolischen
Zeitalters. Die Ueberzeugung, dasz der Protestantismus nur über-
lieferte Irrthümer und Miszbräuche ausmerzen wollte ohne etwas
neues zu erstreben, findet sich in der englischen Kirche weit
schärfer als in der deutschen ausgeprägt.

-ocr page 153-

leer der religie is door menigeen verdraaid en verwrongen
naar de meeningen dei\' heidenen T).

De Vaderen buigen de leer der Kerk (opdat zij niet
te hard zou schijnen) naar de natuurlijke rede en in de
kwesties van zonde, vrijen wil en geloof redeneeren zij
meer als wijsgeer en dan als Godgeleerden zooals b.v.
Athanasius en Clemens. De godsdienstige gebruiken en
gewoonten der heidenen werden (met eene kleine ver-
andering) — en wel door Christenen — in den vorm der
Godsvereering gebracht. De kerk heeft de gewoonten
en plechtigheden der Joden, die afgeschaft waren, weer
ingevoerd1).

Aldus is de inleiding voor de bewijsvoering van het
probleem, hetwelk Perkins heeft samengesteld betreffende
de voornaamste loei der Godgeleerdheid, waarover toen
geschil bestond.

De vorm van dit werk is aan de wiskundige weten-
schappen ontleend, waarop de schrijver gewoon was
zich van kind af aan toe te leggen2).

De korte inhoud van zijne bewijsvoering heeft de
strekking aan te toonen, dat de voornaamste hoofd-
stukken der Roomsche religie of:
1°. niet werden aan-
genomen sinds de tijden van Christus en Zijne Apostelen;
2°. of indien zij toen reeds werden aangenomen, dit
niet geschiedde als artikelen des geloofs, maar alleen
als meeningen en waarschijnlijke gissingen; of 3". dat
in alle plaatsen de zuiverste kerken ze nooit in denzelfden

1  1. c. p. 506.

2 •\'<) S. Ward, in de voorrede van de Latijn\'nche uitgave van
P. Problema, p. \'224. Zio boven blz. 33.

-ocr page 154-

zin aanhingen als de pauselij ken dit deden op het concilie
van Trente1).

Zestig punten worden daartoe besproken en toegelicht
uit de Schriften der Ouden, om dan tot het resultaat
te komen, dat geen apostel, geen heilige Vader, geen
zuivere Katholiek gedurende 1200 jaren na Christus
ooit die leer van al de beginselen en gronden der religie
aanhing of beleed, die nu door de Roomsclie Kerk
wordt geleerd en door het concilie van Trente is be-
zegeld 2).

Volledigheidshalve teekenen we hier aan, dat Perkins
in zijne
Golden Chaine, Ilfdst. 51, de Roomsclie leer
betreffende de orde des heils uiteenzet, «eene zeer
godslasterlijke leer», om dan hare dwalingen op te
sommen en punt voor punt (ten getale van zeventien)
te weerleggen.

Hiermee hebben we een beknopt overzicht gegeven
van de verschillende werken, die Perkins tegen de
Roomsclie Kerk, «het Babylon der Openbaring» in het
licht heeft gegeven. De controvers was in zijn tijd in
vollen gang — aangewakkerd als zij werd door de ver-
schijning van Bellarminus\' meesterwerk.

Als echt Gereformeerde heeft hij principieel den strijd
tegen Rome aangebonden3), zonder de leuze: liever

1  1, c. p. 507.

2  1. c. p. 602.

3  Ranke a. a. O. II Ed. S. 10. Oline Zweifel in nocli ent-
sehiederem Gegensatz gegen die römische Lehre als das Luthertum
stand die calvinistische Auffassungsweise: eben in der Epoche,
von der wir handeln, bemächtigte sie sich der .Geister mit un-
widerstehlicher Gewalt.

-ocr page 155-

Turksch dan Paapsch tot dc zijne te maken i). Met de
Turken noemt Perkins de Joden in eenen adem als
loochenaars der H. Drieëenheid, die de Roomschen, zij
het in naam, belijden1). Wel spreekt Perkins van de
religies der Turken, Joden en Pauselijken, drie groote
onderdeelen van het Atheisme, maar toch onderscheidt
hij de pauselijke religie van de beide voorafgaand en2).
Kinderen van Joden en Turken mogen niet worden
gedoopt, die van de Pauselijken wel3). Aan den anderen
kant zegt Perkins, dat de doop, afgescheiden van het
Evangelie, niets beteekent. De.doop in de vergaderingen
der Roomsche Kerk is als de beurs van een eerlijk man
in de hand van een dief4). De tegenwoordige Roomsche
Kerk is niet waard, een deel van Christus\' Kerk op
aarde te worden geacht0). Een Pauselijke kan door zijne
religie niet verder komen dan een verworpene"), hoewel
Perkins het elders aan Gods genadig oordeel overlaat,

1  The idolatry o/ last times, Vol. I, p. 674.

2  A treatise of^mans imaginations, Ch3., Vol. II, p. 460, 461,
wo must indeed distinguish the religion of the Papists from the
two former (i. e. the religion of the Turkes and of the Iowes).
Ygl.
The Combate between Christ and the Devi/l. Matth. 4 : .9. Vol.
Ill, p, 401. The three great religions of the lew, Turke and
Papist propound such a worship unto men, wherein God is not
worshipped, but the Devill en op
llebr. 11 : 5. Vol. Ill, p. 30.

3  Gal. 3 : 27. Vol. II, p. 263, 264.

4  An Exposition of the Creede. Of the Church. Vol. 1, p. 305
en
Openb. 3 : 1. Vol. Ill, p. 329.

0) Matth. 5 : 1!). Vol. HI, p. 39.

") Titel van eene verhandeling. Vol. I, p. 396, vgl. p. 404.

-ocr page 156-

of de weg der pauselijken de zoekenden gewoonlijk
tot God brengt of niet1). Met is voor Perkins duidelijk,
dat de Paus de Antichrist is2). Het beest uit de zee
is het Romeinsche keizerrijk, het beest uit de aarde
de kettersche apostolische Roomsche Kerk3). De sprink-
hanen, die voortkomen uit den bek van het beest,
beteekenen de Roomsche geestelijkheid4), maar Bellar-
minus zag in de ster van Op. 9 M. Luther en in de
sprinkhanen de Protestantsche leeraars5)! We moeten
niet denken, dat Perkins alleen de Roomsche Kerk geen
kerk noemde; de Anabaptistische vergaderingen vormden
er volgens hem evenmin eene6).

Nog was de Roomsche Kerk de bitterste vijandin van
de Gereformeerde waarheid in West-Europa, maar
andere vijanden vertoonden zich, door Perkins niet

1  Hebr. 11 : 5. Vol. Ill, p. 32.

2  An Exposition, of the Creede: Christs last judgement. Vol. I,
p. 260.
A Case of conscience. Vol. I, p. 424. The idolatry of the last
times.
Vol. I, p. 688. The Antichrist in all likelihood is the Bishop
of Rome.
Openb. 2 : 1. Vol. Ill, p. 261: though Antichrist be
not one particular man, but a state and company of men in the
succession of the Pope.

Mans naturall imaginations. Ch. 5, Vol. II, p. 471. That man
of sin is the Pope of Rome.

3  Openb. 1 1. Vol. Ill, p. 207.

4  .hide vs. 12. Vol. Ill, p. 555.

5  P. R. E3. i. v. Bellarmin.

6  Openb. 2 : !). Vol. Ill, p. 286.

An Exposition of the Creede. Of the Church. Vol. I, p. 306.
As for the assemblies of Anabaptist, Libertines — Arrians — they
are no Churches of God, but conspiracies of monstrous heretikes.

-ocr page 157-

minder krachtig bestreden, verwant aan Bellarmiims.
Deze nieuwe tegenstanders beproefden hunne destruc-
tieve kracht aan het cor ecclesiae — het waren de
jongere «Duitsche» godgeleerden, die in Arminius hun
eminenten verdediger vonden.

-ocr page 158-

b. Perkins\' Contra-Remonstrantisme.

We hebben reeds gezien, dat in Perkins\' Golden Chaine
een hoofdstuk gewijd was aan eene nieuw uitgedachte leer
der voorverordineering, die door enkele jongere god-
geleerden in Duitschland werd aangehangen \'), nadat hij
eerst zijn eigen standpunt dienaangaande had uiteen-
gezet. Dit was niet het eenige, dat er van zijne hand
over deze kwestie verscheen. Hij richtte zich 11.1. tegen
deze godgeleerden in zijn
De Praedestinationis modo et
ordine et de amplitudine gratiae divinae Christiana et
perspicua diseeptatio.

Deze diseeptatio werd door Arminius in een Examen
modestum libelli, quem D. Guielmus Perkinsius apprime
doctus Theologus, edidit ante aliquot annos de praedes-
tinationis modo el ordine itemque de amplitudine gratiae
divinae
bestreden1), maar wederom door Maccovius in
zijn
Fragmenta Praeleetionum contra Arminium pro
Perkinsio
verdedigd.

Nevens genoemde diseeptatio heeft Perkins in zijn
Exposition of the Creede, zooals te verwachten is, bij
de behandeling van het artikel: over de kerk, vele
bladzijden aan de voorverordineering gewijd2). Hij staat
eerst bij de waarheid ervan stil, waarin hij vier momenten

1  Lngduni Bata votum 1C>12.

2  Vol. I, p. 278—298.

-ocr page 159-

beschouwt: 1°. wat de voorverordineering is; 2°. welke
hare orde ; 3°. welke hare deelen; 4°. welk nut zij heeft
en bespreekt daarna de tegen haar indruischende leugen.
We zullen nu deze disceptatio nader beschouwen in
verband met andere plaatsen uit Perkins\' werken.

De voorverordineering — aldus Perkins — is de Raad
Gods betreffende den staat des menschen buiten dit
tijdelijk of natuurlijk leven. Want wat het natuurlijk
leven aangaat, zijn wij allen gelijk; het is in den Raad
Gods slechts eene voorbereiding voor het geestelijk en
hemelsch leven. Het hoogste doel der voorverordineering
is de openbaring van de eere Gods, ten deele in Zijne
barmhartigheid, ten deele in Zijne gerechtigheid\').

Het gewone middel tot volvoering van dezen Raad
is tweevoudig: schepping en toelating van den val.
Men zegt, dat God het kwade niet verhindert, wanneer
Hij ophoudt den geest te verlichten en den wil te buigen
om Zijne stem te gehoorzamen. Deze toelating van het
kwade geschiedt om een grooter goed voor het geheel,
hetgeen uit zou blijven, indien God het kwade niet
toeliet. Want was er geen zonde, dan zou er geene
plaats zijn voor de lijdzaamheid der martelaren noch
voor de offerande van Christus op het kruis gebracht.
Felix Culpa. De toelating op zichzelve is een middel
van het besluit, maar de val is een middel (tot volvoering

-ocr page 160-

J

van het besluit) alleen door de beschikking Gods. \')
De toegelaten val geschiedt slechts, omdat God
dien wil; toch is de wil Gods niet de oorzaak van den
val, maar de wil des menschen door God aan zichzelven
overgelaten. Het behaagde Hem alleen bevestigende
genade te weigeren of niet te schenken. Perkins maakt
dit duidelijk met het voorbeeld van een vallend huis1),
waarbij we reeds eerder hebben stilgestaan2).

De voorverordineering bestaat uit twee momenten: het
besluit der verkiezing en het besluit der verwerping.
In het besluit der verkiezing heeft God bepaalde men-
schen bestemd tot Zijne heerrijke genade in het ver-
krijgen hunner zaligheid en van het hemelsch leven
door Christus. In het besluit der verkiezing is er tweëerlei
daad van Gods Geest (voor zoover wij het kunnen
begrijpen)": de eerste betreft het einddoel, de laatste de
middelen, die tot het einddoel voeren3).

1  1. c. p. 606, 607.

2  Zie boven biz. 113, 114.

3  p. 607. Ygl. Vol I p. 281. It is the proportie of the reasonable
creatures to conceive one thing after another, whereas God con-
ceives all things at once with ono act of understanding. Never

-ocr page 161-

In liet besluit der verkiezing is de eerste daad een
voornemen, waardoor God bepaalde menschen die ge-
schapen moeten worden tot Zijne eeuwige liefde en genade
aanneemt met voorbijgaan der overigen, welke daad
geschiedt louter tengevolge van Gods wil zonder in
het schepsel of iets goeds of iets boos aan te merken.
De tweede daad is het voornemen om te zaligen, waar-
door Hij dezelfde menschen, die in Adam moesten vallen,
tot zaligheid en hemelsche heerlijkheid bestemt. Deze
laatste baant een weg voor de volvoering van de eerste
en betreft niet gelijk cle eerste daad menschen, die
geschapen moeten worden, maar die gevallen zijn1).

Het besluit der verwerping is een werk van Gods
Voorzienigheid, waardoor Hij besloten heeft, bepaalde
menschen ten opzichte der bovennatuurlijke genade
voorbij te gaan ter openbaring van Zijne gerechtigheid
en toorn in hun gerechtvaardigd verderf of het is Zijn
wil, waardoor Hij sommige menschen in de zonde laat
vallen en de straf van veroordeeling voor de zonde
oplegt2).

In het besluit der verwerping is de eerste daad liet
voornemen Gods 0111 sommige menschen te verlaten en
Zijne gerechtigheid in hen bekend te maken. Deze daad
heeft een einddoel, maar geenc aandrijvende oorzaak

tholesso for our understanding wo may distinguish the counscll
of God into two acts or degrees: the purpose of God himsolfe and
the execution of the former.

1. c. p. 608.

2) Vgl. Vol. I p. 287. Election always implies a rcfusall (279)
necossarily by the law of contraries there is an opposite decree
of reprobation.

-ocr page 162-

buiten Godi). Zonder te letten op iets goeds of kwaads
in bet schepsel ontspringt zij louter in het welbehagen
Gods. Want de wil Gods is de oorzaak der oorzaken,
waarbij wij moeten blijven. Ieder mensch is, zooals Paulus
verzekert, voor God als leem in de hand des potte-
bakkers: en daarom maakt God overeenkomstig Zijn
hoogste gezag vaten des toorns en vindt ze niet. Maar
Hij zou ze niet maken, doch gemaakt vinden, indien
wij zeggen, dat God in Zijn eeuwig besluit menschen
alleen wil voorbijgaan, voor zoover zij zondaren zijn
en niet voor zoover zij menschen zijn om zeer recht-
vaardige, schoon ons onbekende redenen1). Indien God
menschen verwierp, omdat Hij voorzag, dat zij Hem
wilden verwerpen, zou de verwerping niet van God,
maar van de menschen zeiven
afhangen 3) en de ver-
achting van het Evangelie valt niet voor bij kinderen,
die buiten liet verbond des Evangelies sterven-i).

De tweede daad is de verordineering tot straf of

1  Vgl. Vol. I p. 288. Though the causes thereof be not knowne
to us, yet causes there be, knowne to him and iust, thoy are: yea
the very will of God itselfe is causo sufficient, it being the
absolute rule of iustice.

-ocr page 163-

rechtvaardig verderf1). De verordineering op zicli-
zelve2), waardoor iemand tot straf wordt verordineerd,
geschiedt naar den zeer rechtvaardigen wil Gods,
echter niet zonder de erf- en dadelijke zonde in aan-
merking te nemen. Toch is de zonde geene oorzaak
van het besluit der verwerping3), maar ten opzichte
van orde gaat zij in Gods voorwetenschap vooraf,
niet aan gene eerste, maar aan deze tweede daad.
De vergelijkende voorverordineering4), waardoor wel
de een en niet de ander, die in denzelfden toestand is,
tot straf wordt veroordeeld, dient om de vrijheid van
Gods wil te toonen bij de uitdeeling der bovennatuurlijke
weldaden. Waarlijk, indien God al degenen, die 11 ij
verlaat, zou veroordeelen, dan zou Hij niet onrecht-
vaardig zijn. Want wij willen bij het dagelijksch dooden
en slachten van beesten niet voor onrechtvaardig ge-
houden worden evenmin als we het inderdaad zijn:
echter beteekenen we ten opzichte van God niet
zooveel als eene vlieg ten opzichte van ons 5). De ooi-
zaak van deze vergelijkende verordineering is alleen de
wil Gods zonder te letten op eenige zonde. Tn deze
tweede daad der verwerping zijn twee trappen: een
rechtvaardig verlaten en een veroordeelen om de

1) Vgl. Mt. 5: 29, 30. Vol. III p. 63.

2) the simple ordination.

:!) Vgl. Jade vs. 4. Vol. III p. 516. Not that sinne ia a cause
of the decreo (of damnation) moving God unto it, hut that lie
decreeth uot condemnation without respect of sin.

4) The coraparative ordination.

5) Vgl. Vol. I p. 287, Mt. 5 : 29, 30. (Vol. III p. 63), Mt. 7:23
(Vol. III p. 251), Jnde va. 25 (Vol. III p. 597).

\\ .

-ocr page 164-

zonde. De eerste geschiedt ter beproeving, de tweede
volgt op de zonde1).

Hiermee heeft Perkins zijne leer van de voorveror-
dineering uiteengezet. Verschillende beschuldigingen
worden er volgens liern tegen ingebracht. De eerste
daarvan is, dat naar de Gereformeerde leer bepaalde
menschen en wel slechts weinigen zijn uitverkoren2),
de tweede, dat God menschen tot het helsche vuur heeft
verordineerd en hen te dien einde heeft geschapen,
dat Hij hen zou verderven. Perkins antwoordt daarop:
de onderscheiding van de dubbele daad in de verwer-
ping \'moet vastgehouden worden3): verwerping ten
opzichte van de eerste daad is volstrekt d.i. ten opzichte
van het doel het schepsel te verlaten om gerechtigheid
daarin tot openbaring te brengen: want we kunnen in
het schepsel geen reden bedenken, waarom het Gods
wil was dit voorbij te gaan. Ja, de zonde zelve is na de
verlating en rechtvaardige toelating Gods: daarom kan
zonde in geen geval de oorzaak der toelating en ver-
lating zijn.

Desniettegenstaande is de verwerping ten opzichte

1) 1. c. p. 611:

2) 1. c. p. 611.

3) Vol. I, p. 287. By the vertue of this decree God cannot be
said to create any to damnation, but to the manifestation of bis
iustice and glory in his due and deserved damnation: and the
doing of this is absolute iustice. We\'must distinguish between
Gods purpose to hate and actuall hating. Now indeed God before
«ill worlds did purpose to hate some creatures and that iustly so
farre forth as his hating of them will serve for the manifestation
of his iustice but he neither hates them indeed nor loves them before
they are and therefore actuall hatred comes not in, till after the
creatipn.

-ocr page 165-

der tweede daad, d. i. ten opzichte van liet voor-
nemen om te verdoemen niet volstrekt, maar om de
zonde. Want niemand gaat verloren .dan door zijne
eigene schuld en niemand is volstrekt voor de hel ver-
ordineerd dan om zijne zonden 1). God schiep dén menscli
niet eenvoudig om hem te verderven, maar opdat llij
Zijn oordeel mocht openbaren in het rechtvaardige
verderf van den zondaar. Nu is het niet hetzelfde het
verderf van een menscli als njensch en het verdiende
verderf van een mensch als zondaar te willen. Hier
moet men ook letten op het oordeel van Cameracensis
ofschoon God eenig schepsel eeuwig zou straffen of
smart aandoen of geheel en al vernietigen zonder dat
er eenige zonde in gevonden werd, zoo zou llij toch
overeenkomstig de Schrift niet onrechtvaardig of wreed
daarmee handelen2).

De derde beschuldiging is deze: dat het noodlot der
Stoïcijnen door ons wordt ingevoerd. We zeggen, dat
Adams val plaats greep doordat God dien niet alleen
vooruit wist, maar ook wilde3). Gods wil is tweevoudig:

1  Vgl. Vol. I, p 288. Howsoever God hath purposed to refuse
men because it so pleased liirn, yet when his purpose comes to
execution, he condcmneth no man but for his sins en
Hc.hr. 11: 2!).
(Vol. HI, p. 160) God will never forsake any of his servants
before they iirst forsake him. It was never heard, that God did
ever forsake any, that did seeke him.

-ocr page 166-

algemeen en bijzonder. Dooi\' den bijzonderen wil keurt
God eene zaak goed en volbrengt Hij haar. Door den
algemeenen wil, wil God, dat iets er niet is en dat
het om zekere redenen zal gebeuren. En hier hangt,
hetgeen gedaan moet. niet af van Gods wil, maar alleen
van liet schepsel, dat valt. Het is iets anders iets op
zichzelf te willen en iets te willen om de uitkomst i).
Er is eene drievoudige daad van Gods wil: de eerste,
waardoor God iets wil door het te willen en op deze
wijze wil Hij hetgeen in zich zelf goed is; de tweede,
waardoor Hij iets niet wil door het niet te willen en
de derde, welke tusschen de beide voorgaande in ligt:
op deze wijze wil God iets door het slap en traag niet
te willen en aldus zeggen wij, dat God de uitkomst
van het kwade wil2).

Wij verfoeien volstrekt het Stoïcijnsche noodlot, aan-
gezien het eene inhaerente noodwendigheid in de dingen
legt, die zelfs God zou binden want hoewel wij ge-
looven, dat het Godsbesluit onveranderlijk en daarom

will These two parts of the eounsell of God must be ioyued
together.

1) 1. c. p. 613.

2) 1. c. p. 615, 616 Vgl. Vol. I, p. 293. Letterlijk zegt
Perkins: The third and last action is l\'cmisse, and in the middest
betweene both, wherby he willeth some thing by nill ing it slackely
or remissely, that is, when bee partly willeth it and partly nilleth
it, or else so farre forth wils it, as that for iust causes he nils it.

Alaccovius in zijne Praelectiones echter zegt het volgende, p 7 :
Dicit porro Arminius quod permissio 11011 sit veile nee etiani
nolle sed medius quidam actus. Verum falsissimum hoc. Nam
voluntatis actus duo sunt: unius, quo fertur in aliquid sive quo
acceptat aliquid, alter quo rejicit et repudiat aliquid.

-ocr page 167-

noodwendig is, was het toch in God zelf vrijl). Wij
zeggen, dat Gods besluit de tweede oorzaken en de
ware vrijheid van \'s menschen wil bepaalt niet door
dwang, alsof iemand gewelddadig een steen zou werpen,
maar door haar te neigen en zacht te buigen door
voorwerpen uitwendig aan het verstand getoond (zooals
van een hongerig schaap gezegd wordt, dat het wegge-
trokken wordt door het zien van gras2). De nood-
wendigheid van Adam\'s val was in haar betrekking tot
de vrijheid van \'s menschen wil volkomen te vermijden
en toch overeenkomstig de uitkomst der handeling was
zij onvermijdelijk3).

De vierde beschuldiging is deze, dat volgens de Ge-
reformeerden het grootste gedeelte der menschheid van
Christus en van alle zaligmakende genade verstoken is4).
Christus verlost de wereld, d.w. z.: alle volken in dit
laatste tijdperk der wereld5). Dat God wil, dat alle men-
schen zalig worden (1 Tim. 2 : i), is te verstaan van hen,
die zalig worden. Eigenlijk moet deze plaats verstaan
worden van hen, die in de laatste wereldperiode leven. God
wil er zalig zien van allen stand en rang. Allen wordt
soms distributief genomen en dan beteekent het elk
persoon afzonderlijk, soms collectief en dan beteekent
het eenigen en niet iedereen, lleeds Aristoteles heeft
de dubbele beteekenis van dit woord opgemerkt0). Gods

N

1) 1. c. p. 618.

\'-) 1. c. p. 619. Vgl. Of (ïods J\'ree grace and mam free icitl.

Vol. I p. 740.

3) 1. c. p. 620 vgl. Vol. I p. 294,

4) 1. c. p. 621.

5) 1. c. p. 622.

0) 1. c. p. 6253. Vgl. Hand. 17: 30, Col. 1:26, 2 Cor. 6: 2.

-ocr page 168-

eerste wil kan niet wederstaan (Rom. 9 :19) en daarom
is die algemeene voorafgaande wil betreffende de zalig-
heid van iedereen in Christus iets bedriegelijks 1).

liet is duidelijk, dat Pérkins met deze beginselen
onverzoenlijk stond tegenover de volgende opvatting:
God schiep iedereen in Adam voor het eeuwige leven.
Hij voorzag den val en wil onbepaald, dat alle menschen
na den val zalig worden, indien zij zullen gelooven:
deze wil Gods is de voorverordineering; verkiezing
is in overeenstemming met de voorwetenschap van
toekomstig geloof, verwerping met die van ongeloof.
De dwalingen hiervan somt Perkins op: dat uit deze
opvatting eene bepaalde algemeene verwerping volgt,
indien men niet gelooft. Ja, hieruit volgt, dat God met
deze gevoelens bezield jegens allen noch iemand ver-
kiest noch verwerpt, waaruit volgt, dat God tevergeefs
bij zichzelf heeft voorgesteld liet hoogste en volstrekte
einddoel van Zijne raadslagen, hetwelk bestaat in liet
meedeelen Zijner goedheid in waar geluk aan ieder
mensch. Deze opvatting schrijft God een zekeren be-
paalden wil toe, die geheel en al van \'s menschen wil
afhangt2). Zij neemt eene bepaalde voorwetenschap
omtrent het booze der schuld aan zonder dat er eenig
besluit betreffende de uitkomst der schuld voorafgaat;
zij leert, dat Christus van zijn kant iedereen met God

Zie op Gal. 3: 8 (Vol. II p. 231) en Cases of conscience 1 Bk.
Ch. 7 Seet. 3 (Vol. II p. 23). Bij de uitlegging van
Openb.2: 4
(Vol. III p. 271) lezen we de volgende exegese van Ex. 32:
32 Moses prayeth: if not, blot me out of thy book. That place
must be understood with this condition: if it bee possible.

1) 1. c. p. G24.

2) 1. c. p. 627.

-ocr page 169-

heeft verzoend, en dat nochtans zeer velen wat de
uitkomst aangaat, veroordeeld worden, hetgeen on-
gerijmd is; zij maakt zaligmakende genade (welke
inderdaad bovennatuurlijk is) geheel en al algemeen1);
zij leert, dat Gods voorwetenschap van ons geloof en
ongeloof de regel der voorverordineering is, hetgeen
gansch verkeerd is2); zij leert, dat waar en zalig-
makend geloof kan verloren worden, hetzij geheel, hetzij
voor altijd3); zij schrijft iedereen een vrijen wil toe,
die door genade naar beide zijden is te buigen en dat
het in iemands wil staat zich te wenden tot de ge-
schonken genade door hulp der algemeene genade of
dezelve door de zwakheid der verdorven natuur te ver-
werpen4); zij is in strijd met zichzelve, want ze zegt
dat God aan alle menschen alle hulpmiddelen der natuur
en genade schenkt en deze aan niemand in die mate
ontbreken, dat hij de zaligheid niet vermag te verwerven,
maar Perkins zegt, dat God aan sommige overtreders deze
middelen niet geeft, omdat Ilij hen alleen eene macht
geeft te volharden in het geloof, als zij willen5); deze
hypothese is niets anders dan liet opsieren van zekere
opvattingen, die de Kerk in vroeger eeuwen veroordeeld
heeft. Perkins besluit dan met de opmerking, dat deze
opvatting wel overeenstemt met de leer der voorver-
ordineering, zooals zij in de pauselijke scholen wordt
aangehangen, ja zelfs daaraan schijnt ontleend te zijn.

!) 1. c. p. 028.

2) 1. c. p. 031.

3) 1. c. p. 032.

4) 1. c. p. 036.

5) 1. c. p. 038.

-ocr page 170-

In het vier-en-vijftigste hoofdstuk van zijne Golden
Glutine
noemt Perkins vier dwalingen der Remonstranten:
1°. dat er eene algemeene verkiezing is, waardoor God be-
sloten heeft iedereen zonder uitzondering door Christus
te verlossen; 2°. dat God den val van Adam wel vooruit
wist, maar niet door een eeuwig besluit voorbeschikte;
3°. dat God, wijl Hij de ongehoorzaamheid van sommigen
zag, tot hunne veroordeeling besloot; 4°. dat God iedereen
zonder uitzondering tot de kennisse des Evangelies roept.

Ten opzichte van het eerste punt merkte Perkins op,
dat Christus alleen een Verlosser is voor wie Hij een
voorspraak is en een voorspraak is Hij alleen voor den
geloovige. Teksten als Joh. 17:9\'), Rom. 11:32, 1 Tim. 2:4,
2 Petr. 3:9 zijn te verstaan van allen, die gelooven.
1 Joh. 2:2 beteekent wereld, de vergadering der uit-
verkorenen1). God besloot zijn schepsel niet te verwerpen,
omdat Hij het tot haat bestemde. Het is niet hetzelfde
te haten en tot haat te bestemmen.

Ten opzichte van de tweede dwaling wijst Perkins
er op, dat er niet het minste in de natuur is, of het
geschiedt naar het besluit Gods. Matth. 10 : 30. Zelfs
Herodes en Pontius Pilatus deden al wat Gods handen
raad te voren bepaald had, dat geschieden zoude.

De derde dwaling wordt volgens Perkins o. a. hiermee
weerlegd: indien vooruitgezien geloof niet de oorzaak
is van het besluit der verkiezing, kan het niet gebeuren,
dat het gebrek van vooruitgezien geloof de oorzaak
zou wezen van het besluit der verwerping, maar eerder

1 ) Vgl. Vol. I, p. 296.

-ocr page 171-

zooals geloof in de orde der zaken op de verkiezing
volgt, zoo ongeloof op verwerping. Want is er dezelfde
verhouding bij de aan elkaar tegengestelde dingen. Vele
kinderen en idioten verlaten het leven zonder ooit het
Evangelie veracht te hebben. Ezau werd door God om
geen andere reden gehaat dan omdat het Hem aldus
behaagde.

De vierde dwaling blijkt wel hieruit, dat vele millioenen
nooit van het Evangelie hebben gehoord.

Hiermede hebben wij zoo beknopt mogelijk een over-
zicht gegeven van Perkins\' denkbeelden aangaande het
cor ecclesiae door de leidende gedachten uit zijne des-
betreffende schriften naar voren te brengen.

Het feit, dat Arminius zich beijverd heeft Perkins\'
disceptatio, die in de Latijnsche uitgave van Perkins\'
werken1) ternauwernood vijf-en-veertig foliokolommen
telt, in een geschrift van niet minder dan twee-honderd-
en-zestig — zij het duodecimo — bladzijden te weer-
leggen, bewijst, dat de indruk, door Perkins\' tractaat
ook hier te lande gemaakt, groot is geweest. Het was
toch Arminius\' bedoeling niet in de eerste plaats om
in dit uitvoerige geschrift thetisch zijne eigene ge-
dachten uiteen te zetten, maar eerder om Perkins te
bestrijden. Hij volgt dezen daartoe op den voet, vooral
in het eerste gedeelte van zijne meesterlijke critiek.
Zin voor zin neemt hij onder zijn scherp ontleedmes2)
oin Perkins\' betoog te toetsen aan de regelen, die deze

1  Genevae Cho\'et 1611.

2  J. Tideman a. w., blz. 112. Wie Arminius\' geschriften
maar inziet, ontwaart terstond het logische dialectische karakter,
dat zij dragen.

-ocr page 172-

zelf heeft opgesteld: dat de leer der voorverordineering
gebouwd moet worden op de Schrift en overeenstemmen
met de grondbeginselen der algemeene rede en die
kennisse Gods, welke bij liet licht der natuur kan worden
verkregen. Erkend moet, dat Arminius in verschillende
punten Perkins afdoende heeft weerlegd en aangetoond,
dat deze zich meer dan eens tegenspreekt. Meermalen
vervalt Arminius echter, zooals in het vervolg zal blijken,
in hetzelfde euvel, dat hij in zijn tegenstander gispt.

Het is hier niet de plaats om een uitvoerig overzicht
te geven van zijn
Examen modestum1) Dit valt buiten
ons bestek. Slechts enkele hoofdmomenten uit Arminius\'
geschrift willen wij in het licht stellen, die de zwakke
punten in Perkins\' betoog helder doen uitkomen.

Perkins maakt zich al aanstonds aan eene petitio
principii schuldig, zooals Arminius hem elders verwijt2)
als hij tot de kennisse Gods, die door het licht der natuur
kan worden verkregen, bijv. deze leerstukken rekent,
dat niets goeds kan worden gedaan, tenzij God het
volstrekt wil en werkt, dat geen kwaad kan worden
vermeden, tenzij God het verhindert, dat Gods wil
gekend wordt niet alleen door het geschreven woord,
maar ook door hetgeen geschiedt3). Arminius stelt nu
aan Perkins terecht deze vraag: schijnen U al die grond-
stellingen natuurlijke en algemeene begrippen toe?
Weinigen onder de menschen is liet gegeven die te
kennen en te begrijpen De geheele schaar van Pela-

1) By rneans whereof lie attained grcat esteein with all mode-
rate men: zoo Heylyn in zijn
Aërius Redivivus p. 375.

2) 1. 1. p. 240.

3) Perkins\' epistle to the leader vóór de treaiiue of predesiination.
Vol. II, p. 605.

-ocr page 173-

gianen .en Semipeiagianën in de kerk zelve was er
mee onbekend, en de meening der Grieksche en Latijnsche
wijsgeeren dienaangaande blijkt wel uit dit gezegde:
dat we er zijn, is ons door de Goden gegeven, dat we
goed zijn, hebben we van onszelf1). De beschuldiging,
dat bepaalde menschen en wel slechts zeer weinigen zijn
uitverkoren, is, volgens Arminius, terecht geene beschul-
diging. De Schrift zelve zegt: weinigen zijn uitverkoren,
vrees niet, gij klein kuddekes). De beschuldiging, dat
God menschen heeft geschapen om ze te verderven,
Wordt dooi- Perkins weersproken. Arminius wijst nu op
Perkins\' erkenning, dat God naar Zijn volstrekt voor-
nemen het schepsel heeft verlaten, tengevolge waarvan
de zonde noodwendig naar Perkins\' gevoelen ontstaat3)
maar Arminius ziet zich genoodzaakt te erkennen, dat
er geene reden kan worden aangegeven, die niet tot
Gods wil te herleiden is, waarom Hij aan het eene
volk de middelen des heils doet toekomen en aan het
andere niet en den eenen rnensch het geloof geeft
en den anderen niet, welke wil echter niet alle oor-
zaken in den mensch voorafgaat1). Dat geeft aan Maccovius
in zijne
Fragnienta Praelectionum contra Arminium pro
Perkinsio
6) recht tot de opmerking, dat Arminius het
zwaard geeft om hem te onthalzen; hij leert toch, dat
God wil, dat allen zalig worden, maar indien God niet

ï) in p. 8.

2) 1. 1. p. 100.

3) t. 1. p. 101.

•4) 1. 1. p. 199.

5). Opgenomen in Johannes Maccovius Redivivus: ten wnnuscripta
ejus typ is exscripta opera Nicolai Arnoldi.
Editio altera Amstcl-
odaiuensis ll>f>4, p. 7.

-ocr page 174-

aan ieder afzonderlijk de middelen geeft, die ter zalig-
heid leiden, dan volgt daar volstrekt uit, dat God niet
wil, dat ieder afzonderlijk zalig wordt.

Er is volgens Arminius een werkelijk verschil tus-
schen doen en toelaten: toelating toch is eene handeling
tusschen willen en niet willen in n.1. van den «slappen»
wil1). Echter is het aflaten van eene handeling ook tot
eene handeling te herleiden2): het is duidelijk, dat
de toelating Gods niet werkeloos is3), lid. 4: 28 leert
ons, dat God de boosheid der Joden zeer liefelijk be-
stuurde \'). Arminius erkent, dat God van alle hande-
lingen, die door de schepselen volbracht worden, de
oorzaak is, maar hij verlangt alleen, dat die werking
Gods zoo wo.\'dt uitgelegd, dat door haar niets aan de
vrijheid van het schepsel wordt te kort gedaan, opdat
cle schuld der zonde Gode niet wordt toegeschreven4)
Hiermede komt niet wel overeen, hetgeen we elders
lezen5): indien het lust alles saam te vatten, zullen
we zien, dat van de handeling zelve van het
vloeken niet zoozeer Simei dan wel God de bewerker is.
Op eene andere plaats richt Arminius zich tot Perkins
met de (sit venia verbo) waarlijk naieve woorden : indien
gij echter begrijpelijk kunt maken, hoe deze twee naast
elkander kunnen bestaan, dat God het komen der
zonde kan willen en de mensch desniettemin door een

1  1. 1. ]>. 4, 21

2  1. 1. p. 145.

3  ]. 1. p. 149.

4  1. 1. p. 17G.

5  l.\'l. p. 117.

-ocr page 175-

vrijen wil zondigt, dan hebt ge het pleit gewonnen1).
Arminius zou n.1. willen, dat deze twee momenten met
elkander werden verzoend: hoe de val komt, terwijl God
dit wil en de wil Gods niet de oorzaak van den val is2).

Omdat Perkins zegt, dat de zonde louter gevolg is
van het besluit, waaruit volgt, dat de oorzaak der zonde
het besluit is, maakt hij volgens Arminius God tot
auteur der zonde3). Het staat echter vast, meent Arminius,
dat de toelating der zonde de opschorting is der open-
baring van den goddelijken wil of van het aanraden
dezen te gehoorzamen of zelfs van beide11), waardoor
God in zijn gedachtengang niet de auteur der zonde
schijnt te worden. Vrijheid en noodwendigheid ver-
schillen essentieel. Op eigen gezag haalt Perkins het
voorbeeld, der engelen aan, die vrij en noodwendig
Gode gehoorzamen6). liet is ongerijmd vrijheid met nood-
wendigheid en deze met gene te willen verzoenen6).
Verkeerdelijk zeggen sommigen, dat God noodwendig
en vrij goed is. God toch is noodwendig wat Hij is. Het
is zoo verkeerd te zeggen, dat God vrijelijk goed is,
dat dit niet verre is van Godslastering7).

Het besluit om den mensch te scheppen gaat aan het
besluit der voor verordineering vooraf«). De dood van
Christus gaat in de orde der oorzaken aan het besluit

1) LL p. 128.

2) 1. 1. p. 25.

8) 1. 1. p. 129, f. ]). 17.

4) 1. 1 p 157.

5) 1- 1. p. 144. \' \'

<i) 1. 1. p. 138.

7) 1. 1. p. 106.

s) 1. 1. p. 19.

-ocr page 176-

der verkiezing en verwerping vooraf, om welke reden
Christus zonder onderscheid van verkorenen en ver-
worpenen voor allen gestorven is. De Schrift zegt dui-
delijk en met ronde woorden, dat Christus voor allen
is gestorven, zelfs voor hen, die verloren gaan. Hom.
14: 15, 2 Petr. 2: 1 1). Perkins verwart de verwerving der
verlossing met hare toepassing2). God verplicht zich
toch aan de wereld den Middelaar te geven hetzij zij
wel of niet gelooft3).

Het onderscheid, dat Perkins maakt tusschen de toe-
lating van den val en den toegelaten val schijnt voor
Arminius niet te bestaan 3). Perkins zegt, dat God de-
uitkomst der zonde wil, dat is, dat de zonde gebeurt, maar
niet de zonde zelve, welk onderscheid ongerijmd is4).
Laat het waar zijn, dat God in Zijne bijzondere doeleinden
(Jes. 5, Math. 23, 2 Petr. 3:9) teleurgesteld wordt,
zoo kan Hij toch niet in Zijn doel in het algemeen
falen5) Hand. 2: 23, 4: 28, 2 Sam. 16: 10, Jer. 34:22,
Klaagl. 3: 37 hebben met den val van Adam niets te
maken. Deze toch is het begin der zonde en al het
overige vindt plaats, nadat de zonde in de wereld is
ingetreden en de menschen door de zonde bedorven
zijn7). Perkins\' antw\'oord, dat God wil, dat allen zalig
worden, die zalig worden, maakt de Apostel belachelijk, —
zegt Arminius terecht, die op zoo dwaze wijze zijne

1  1. 1. p. 184.

2 1. 1. p. 187.

3  1. 1. p. 24.

4  1. 1. p. 112.

5 0) 1. 1. p. 60.

-ocr page 177-

%

vermaning bevestigt1). Ongerijmd is liet te zeggen, dat
de veroordeeling van hen, die verloren gaan, afhangt van
henzelven, ook al gaan zij niet verloren dan om hetgeen
zij verdiend hebben2). Arminius kiest3) de partij van
Bellarminus, daar ook deze een onderscheid maakt
tusschen genoegzame en krachtdadige genade, hetwelk
Porkins ontkende4)^

Arminius sluit het betoog over dit punt met deze
woorden: ik heb zeker niet de verdediging van Bel-
larminus op mij genomen noch zou ik dit willen. Maar
het is noodzakelijk, dat we de waarheid liefhebben,
door wien zij ten slotte ook gezegd wordt5). Aan het
einde betoogt Arminius, dat alle menschen door eenige
roeping geroepen worden6).

Tot dusverre ons uiterst beknopt overzicht van
Arminius\' critiek. Perkins heeft op haar niet kunnen
antwoorden: toen zij uitkwam, was hij reeds overleden.
Maccovius zou voor hem later den handschoen opnemen
en Arminius op veelzins gelukkige wijze bestrijden.

We willen nu ten slotte nog eene korte beschouwing hou-
den over de wijze, waarop Perkins zijn standpunt uiteenzet.
Boven zijne verhandeling: over de wijze en orde der
voorverordineering en de uitgebreidheid van .Gods genade
staat: de orde der voorverordineering in den Geest Gods,
voor zoover de schrijver deze uit de Schrift kon opmaken.
I let is duidelijk, dat Perkins, van dit standpunt uitgaande,

1) 1. 1. p. 191.

2) 1. 1. p. 197.

3) 1. 1. p. 2-18.

4) 1. c. Vol. II p. 6:16.

ö) 1. 1. p. 256.

0) 1. 1. p. 259.

-ocr page 178-

door n.1. de zaak van Godszijde in te denken supralapsarier
moest zijn1). «Het einde is het eerste in de bedoeling
van den handelende»2). Daaraan wordt alles onderge-
schikt gemaakt: schepping en val. De fout om in de
praedestinatie uitsluitend «het raadsbesluit Gods te zien
over het eeuwig lot van <le met bewustheid begaafde
creaturen»2), komt bij Perkins sterk uit. Het onder-
scheid tusschen de voorverordineering en de verkiezing
bestaat voor hem evenals voor zoovele theologen uit
zijn tijd en daarna hierin, dat de voorverordineering ook
de verwerping in zich sluit. Zelfs is Perkins\' gezichtskring
nog beperkter dan die, waarvan bovengenoemde definitie
der praedestinatie blijk geeft: hij concentreert alle
aandacht op den staat des menschen na dit leven,
hetgeen overeenkomstig zijne bepaling der Godgeleerd-
heid niet anders te verwachten is3).

Nadrukkelijk bepaalt hij de voorverordineering als
een deel van den Raad Gods, waardoor Hij voor alle
tijden bij zichzelven besloten heeft sommigen genadig
te zijn en anderen voorbij te gaan5) Aan den anderen
kant neemt Perkins in het besluit der verkiezing de
middelen op om tot het einde te komen, wat met de
bepaling en indeeling der voorverordineering niet wel

1  Dr. A. Kuyper. De gemeene gratie. II blz. 96.

2  Dr. A. Kuyper, a. w. blz. 98, vgl. blz 91, 620, 621.

3  Vlg hiermee Dr. A. Kuyper De Vleeschwording den IFoords,
Amsterdam 1887, blz. 217 en He gem gr. II blz. 104. Het.
besluit der voorverordineering omvat heel de historie en
blz. 606.

-ocr page 179-

overeenkomt. Schepping en val *) (toelating van den
val -) zijn niet alleen de gewone middelen ter volvoering
van Gods voorverordineering, maar zij worden ook
door Perkins eenigermate als heilsfeiten beschouwd,
die geschied zijn om een grooter goed mogelijk te
maken.

Eene reprobatio negativa gaat aan de reprobatio positiva
vooraf. Verkiezing en verwerping hebben haar laatste
oorzaak in den wil Gods. Ze zijn louter daden van Gods
souvereiniteitDesniettegenstaande wordt niemand
veroordeeld, zonder dat de erf- en dadelijke zonden
in aanmerking worden genomen, ofschoon Perkins dit
in abstracto wel mogelijk acht. «Feitelijk vinden we hier
dus een cirkelredeneering, waarin realisme en nomina-
lisme elkaar ontmoeten, maar waarin het nominalisme
de overhand behoudt; rechtvaardige oorzaken determi-

1) Golden Uhaine, Ch. VII.

2) Vol. II p. 60G.

Ditzelfde Nominalisme vinden we keer op keer in Perkins\' werken:
An Exposition of the Ureede: The incarnation Vol. I p. 177, 178.
if it had so pleased God, lice was able to have laide downe
an othor kinde of way of mans redemption then by the incarnation
of the Sonne of God: and he appointed no other way because bee
would not.
Mans naturall imaginations Oh. IX Sect. 4 Vol. II p.
180. God created us in his owne image, when as bee might if it.
had so pleasod him, havo made us Toades and Sorponls.
dude
vs. 1. Vol. III. p. 575. God could have staied this corruption
in \\dams person; why ho did not, the reason is neither knowno
nor to be enquired. Dit. alles is het tegendeel van bet. bedacht-
zamo woord, dat wij lezen op
dude vs. !). Vol. Ill p. 49(3. We
must not dispute — what God can doe, but what lie will doe; so
far as he hath revealed.

-ocr page 180-

neeren Gods wil, maar Gods wil is weer de regel voor
de rechtvaardigheid» *).

Ter illustreering van het feit, dat God naar Zijn
welbehagen sommige menschen dooi" middel van Adams
val en hunne eigene verdorvenheid besloot voorbij te
gaan, wordt Perkins niet moede de vergelijking bij te
brengen, dat wij menschen vrijmoedig een os of schaap
ten onzen nutte of een haas of een patrijs voor ons
genoegen dooden, zonder dat hij eenigszins het wreede
van dit beeld schijnt te beselfen. Om echter tegenover
hem niet onbillijk te worden, dienen we wel in het oog
te houden, dat hij met dit beeld bleef in den stijl zijns
tijds, die veelzins ruwer was dan de onze1). Ter ver-
goelijking van zijne handelwijze zou Perkins ongetwijfeld
hebben aangevoerd, dat de Heilige Schrift eveneens
beelden gebruikt, die met het zijne eenige analogie
toonen en op God overdragen hetgeen van een mensch
onbehoorlijk is2), maar meer dan eenige analogie met

1  Zie beneden blz. 238 over de beren-, hanen- en stierengevechten
onder de regeering van koningin Elisabeth.

2  Vgl. Hebr. 11 : 8 (Vol. Ill p. 61). That, that is injustice or par-
tiality
Avith man, is justice with God en Cases of conscience 3
Bk. Ch. 4. Sect. 4 II Quest Vol. II p. 141. It is sometimes the
use of Scripture to expresse things lawfull by a comparison,
drawne from things unlawfull: as in the Parables of the unrigh-
teous Judge, the uniust Steward and the tlieefe in the night.

-ocr page 181-

het, naar ons gevoel, Gode onwaardige beeld van Perkins
toon en zij niet.

De orde der voorverordineering moet overeenstemmen
— zegt Perkins — met de kennisse Gods, die bij liet
licht der natuur kan worden verkregen. Het is echter
een feit, dat allen, die bij het licht der natuurlijke
Godskennis leven, zich eerder in den gedachtengang van
Arminius dan in dien van hem kunnen vinden\'). Naar
waarheid zegt Dr. A. Kuyper, in lijnrechte tegenstelling-
met Perkins: Geheel dit denkbeeld van verharding en
verstokking is dan ook zoozeer in openlijken en onver-
zoenlijken strijd met al wat ons menschelijk hart ons
ingeeft, dat nooit één eenig mensch uit zichzelven of uit
eigen verbeelding tot zoo ontzettende voorstelling van
het Goddelijk Wezen zou gekomen zijn2).

Gewrongen, om niet te zeggen onbeholpen, bijv. in
de kwestie van den «slappen» wil, zijn dikwerf Perkins\'
redeneeringen.Uitvluchten worden niet gemist (o.a. in zijne
exegese op 1 Tim. 2 : 4), gevolg van het feit, dat hij
evengoed als zijn tegenstander Arminius liet verband
tusschen Gods souvereiniteit en den causalen samenhang
der dingen eener- en \'s menschen verantwoordelijkheid
en zedelijk bewustzijn anderzijds trachtte te verklaren,
inplaats van allereerst te erkennen, dat het hier gaat
over ondoorzoekelijke oordeelen, waarover dan ook geen
stellige uitspraak vallen kan3) In elk stuk onzer be-

\') Dr. H. Ba vi n c k, a. w. 111 blz. 554. Allo godsdiensten, buiten
de Christelijke, zijn uutosoterisch en
Wijsbegeerte der Openbaring,
Kampen 1908, blz. 194 desgelijks.

2) Het werk van den II. Geest, Amsterdam 1888. Dl. III, Hfdst,.
XXXII. De liefde die verzengt, blz. 228 en 233.

\'\'\') Dr. A. Kuyper. De. Vleescliwording des Woords, blz. 223.

-ocr page 182-

lijdenis gaapt de klove tussehen het oneindige en eindige,
tusschen tijd en eeuwigheid, tussehen Schepper en
schepsel, en over deze klove kan ons menschelijk inzicht,
noch onze menschelijke redeneering ooit een begaanbare
brug slaan. Over die klove gluurt en zweeft alleen het
geloof1).

Zijn diep besef van de souvereiniteit Gods bracht
Perkins er toe de logische lijn in \'zijne uiteenzetting
van de orde der voorverordineering zoover te laten
doorloopen2), dat hij onmiddellijk moest terugnemen,
hetgeen hij eerst had gesteld, terwijl Arminius door
zijne vraag aan Perkins, of hij ook begrijpelijk kon
maken, hoe deze twee naast elkander kunnen bestaan,
dat God het komen der zonde kan willen, en de mensch
desniettemin met een vrijen wil zondigt, voor de Schrif-
tuurlijke leer der voorverordineering zijne oogen toonde
gesloten te hebben.

1) Dr. A. Kuyper. Be Vleeschwording des Woords, blz. XXXIV,
vgl.
E. Voto II blz. 172: het voegt ons zoowel de volstrekte
vrijmachtigheid
Grods als de volstrektheid onzer schuld volmondig
te belijden, erkennende dat het
verband tusschen beide ons niet
is geopenbaard en
De gem. gr. II blz. 044.

2) Dr A. Kuyper. De. Vleeschwording des /Poon/«, blz. XXXIV.
De logische lijn kan in geen goede uiteenzetting der Christelijke
religie doorloopen.

-ocr page 183-

4. Perkins als ethicus.

a. Inleiding.

Het was een natuurlijk gevolg van den dooi\' de Her-
vormers principieel tegen Home aangebonden strijd,
dat men van Protestantsche zijde in den beginne te
weinig oog had voor het goede, dat de Middeleeuwen
aan liet nageslacht hadden overgeleverd. Men had Rome\'s
juk afgeworpen, men kwam — altoos in gebondenheid
aan het Woord — op voor de vrijheid van den christen-
mensch, zoodat systematische uiteenzetting der facienda
van ondergeschikt belang scheen tegenover die der
credenda. De veertiende en vijftiende eeuw hadden tal
van geschriften zien verschijnen, die handelden over
moeilijk te beslissen gewetensgevallen. De noodzake-
lijkheid van zulk eene moraaltheologie was met het
biecht- en boetesysteem gegeven1). Hoofdvraag was
dikwijls, hoe ver men kon gaan zonder het gebod Gods
te overtreden. Het kwam alles op het uiterlijke neer.

Te verwonderen is het daarom niet, dat de groote
Hervormers van eene dergelijke casuistiek niet wilden
weten. Luther, Melanchthon en Calvijn keerden zich
tegen haar. Nuriquam non ex quaestione quaestio oritur

\') Pr. Paul sou. System der Et hik, 7<\' unrt «So Aull. St.utt.gart.
mul Berliu 1900. Brt. -I, S. 179 cnGass.
Die, lehre rom(lewrnen.
Berlin 1809. S. 44, 45.

-ocr page 184-

teekende Germanie\'s Praeceptor bij I Tim. 2: 4 aan1).
Calvijn toornde tegen zoo ontelbaar vele menschelijke
overleveringen, die even zoovele strikken waren om de
ongelukkige zielen te worgen — hij streed niet tegen
gewijde en nuttige instellingen der kerk, die dienden
ter bewaring van goede orde of betamelijkheid of vrede2).
Meermalen gaf hij — evengoed als Luther en Melanch-
thon — raad hoe te handelen: zijn beroemd consilium
over het nemen van rente dankte daaraan zijn ontstaan.
Wat wonder dan, dat men in systeem zocht te brengen,
hetgeen de Reformatoren partieel in brieven en tractaten
hadden nedergelegd3). Op het oogenblik, dat men dit
deed, was de Protestantsche casuistiek door Gass een-
maal geringschattend «der Liickenbüsser der Moral»
genoemd geboren 3). Perkins was haar vader 4).

Het is niet toevallig, dat juist een Gereformeerde
deze taak ondernam. Sieffert verklaart dit eensdeels
uit de omstandigheid, dat de Gereformeerde Kerk meer
bloot lag voor het gevaar van wettelijkheid dan de
Luthersche en anderdeels uit het feit, dat de Gerefor-
meerde theologie op het gebied der ethiek eerder

1  Grass. Geschichte der christlichen Ethik. II Bandes, erste Abt.
Berlin 1886. 8. 152; vgl. S. 147.

2  Calvijn. Instit. IV. C. 10. 1 on 2.

3  a. a. O. S. 147.

4 r)) A. Schweizer. Die Enlwickelung des Moralsyslems in der
reformirten Kirche,
in Theol. Studien und Kritiken. Erstes Heft.
Jhrg. 1850. S. 50. In England und Schottland wurde frühzeitig
das Ethische in Form einer einfachen und praktisch ascetischen
Casuistik angebaut, zuerst von Wil. Perkins.

-ocr page 185-

werkzaam was1). Dat de waardeering der casuïstiek d.i.
der onderrichting over de rechte plichtmatige wijze
van het zedelijk handelen voor de enkele practische
gevallen
overal\'1) gevolg is van eene eenzijdig wettelijke
en rechtelijke opvatting van het zedelijk leven, waarbij
men minder op de zuiverheid der gezindheid en dei-
zedelijke beweeggronden dan op het door bepaalde
voorschriften te regelen uitwendige doen den nadruk
legt2), schijnt mij in zijne algemeenheid te sterk gezegd
en geldt, gelijk wij in het vervolg zullen zien, zeker
niet van Perkins.

Vrees voor het antinomisme, een gruwel, die bijzonder
in de Gereformeerde Kerk gevonden werd, bracht de
opstellers van den Heidelberger Catechismus er toe om
de wet in de leer der dankbaarheid te behandelen3).
Zij is ongetwijfeld een voorname factor geweest om
de beoefening der ethiek eerder in de Gereformeerde
kerken dan in de Luthersche tot bloei te brengen4)

1  T R. E3. a. a. O. S. 119.

2  P. R. E3. a. a. O. S. 117.

Vgl. Dr. W. Geesink, a. w. blz. 151. In de Puriteinsche
richting stak o. a. dit gevaar: dat met hun echt Calvinistisch
staan op de wet des Heeren als norm des levens een zeker
nomismo gepaard ging.

.4) Dr. W. Geesink a. w. blz. 13.

3 Dr. A. Knyper. E. Foto III, blz. 479.

4 ">) Ohr E. Luthardt. Geschichte der christlichen Ethik. Leipzig
1893. Th. 11, S. 212. .Ie strenger die Prädestination gefaszt
wird, um so mehr pflegt die Ethik vom puritanischen Geiste
behorrseht, zu sein. Es ist in der Kigenthündiehkcit der rofor-
mirten Religiosität begründet, dasz die Ethik auf reformirtem
Hoden besonders zahlreiche Behandlung erfuhr. Vgl. J. II.

-ocr page 186-

en juist voor de strengst orthodoxe theologen een
spoorslag om eene ethiek te ontwerpen.x)

Het samenstellen van eene casuistiek lag geheel in
de lijn van het Puriteinsch beginsel. Het streng vast-
houden toch aan de Heilige Schrift, om zich door haar
te laten regeeren leidt gedurig tot de vraag, wat ge-
oorloofd is en wat niet. Daarbij kwam, dat de Puriteinen
schouwburgbezoek, dansen en kansspelen, door anderen
voor middelmatige dingen gehouden, als zonde be-
schouwden. Het gevolg was natuurlijk, dat zij naar de
pen grepen om hun standpunt te rechtvaardigen.2)
Men vroeg niet — zooals bij de Roomschen — hoe
ver men het gebied van het geoorloofde wel kon uit-
strekken, maar wat bevorderlijk was voor het behoud der
heilsverzekerdheid; men wilde niet zooals ginds uit-
wendige geboden opstellen, maar men zocht het Christelijk
geweten tot een daadwerkelijk handelen op te wekken.3)

Schol ten. De leer der Hervormde Kerk, 4e uitg. Leiden 1870, II,
blz. 19. De Kalvinisten werden juist wegens het op den voor-
grond stellen van de moraal
Reformatio Hervormden bij uitnemend-
heid genaamd en I\\. So hm.
De geschiedenis der kerk. 2° druk,
Nijkerk 1904, blz. 177 en 189.

1) A. Schweizer, a. a. O. S. 7. Der Umstand verdient
beachtet zu werden, dasz bei den Keformirten gerade die strengst
orthodoxen Theologen die ethische Theologie angebaut haben,
in der lutherischen Kirche hingegen Melanchthon und seine
Schule eu
Die Protestantischen Ventraldogmen in ihrer Enticickelimg
innerhalb der reformirten Kirche.
Zürich 1854—1856. I. S. 170.
Es waren ja immer die strengsten Calvinisten, welche die strengste
Moral aufstellten.

2) Dr. Geesink, a. w. blz. 31.

3) P. Ii. E3. a. a. ,0. S. 119.

Vgl. Grass. Die Lehre vom (jetcissen. S. 67. Die protestantische

-ocr page 187-

«De theoloog, die als een op den voorgrond tredend
kerkleeraar deze pietistische godsdienstigheid, welke in
Engeland was ontwaakt, voor het eerst wetenschappelijk
aangreep, haar systematiseerde en met het bewustzijn
van een hervormer der theologie op den academischen
leerstoel en in geschriften vertegenwoordigde en die
in zoover als de eigenlijke vader van het Pietisnie
kan worden aangeduid, was William Perkins. In al zijne
geschriften treedt de op de opbouwing van het in-
wendige leven gerichte tendenz als het belang naar
voren, waardoor zijne behandeling en bearbeiding der
wetenschap volstrekt beheerscht is»Vele tractaten
heeft hij in dezen geest in het licht gegeven. Zijn
treatise ol the cases of conscience, spant onder deze
de kroon.

Casuistik ist naiv und unschuldig, sic will nur ratheu und
zurechtweisen; die Jesuitische methodisch und tendenziös — sie
will die Gewissen beherrschen.

l) H. Hcppe. Geschichte des Pietismus und der Mystik in der
refonnirten Kirche.
Leiden 1879. S. 2-1.

-ocr page 188-

1). Perkins\' indeelin<j der gewetensgevallen.

Zijn whote treatise of the cases of conscience, waarin
jiij alle hoofdpunten der dogmatiek en der moraal met
rechtstreeksche betrekking op de behoeften van het
inwendige leven ontwikkelt\') bestaat uit drie boeken:
het eerste behandelt den mensch, op zich/elven be-
schouwd, het tweede den mensch in zijne betrekking
tot God, het derde behandelt hem in betrekking tot
zijn medeinensch.

In de voorrede zet Perkins grondslag en orde van
de verhandeling uiteen. IJit het oogpunt, dat er eene
zekere wetenschap of leer geopenbaard is in het Woord
Gods, waardoor de gewetens der zwakken kunnen
worden opgericht en tot rust gebracht, beziet Perkins
de te behandelen stof. De grondslagen betreffen het
belijden, de trappen van goedheid in zaken en daden, de
trappen der zonde en de onderwerping en de macht
van het geweten 2).

Bij de verlegenheden van het geweten is het passend
en geschikt, dat er altijd eene persoonlijke belijdenis
worde afgelegd.

Wat betreft de trappen der goedheid, er is eene
ongeschapene goedheid: God zelf en eene geschapene:
waardoor het schepsel goed is. Er is eene algemeene
of natuurlijke goedheid in de schepselen en eene meer

1) Heppe, a. a. O. S. 25.

2) -Vol. II. I Bk. Ch. 1.

-ocr page 189-

bijzondere of moreele. Door de algemeene goedheid
worden alle schepselen door God aangenomen en erkend,
die hen heeft geschapen en beschikt. Behalve deze is
er eene bijzondere of zedelijke goedheid, welke aan-
genaam is aan de eeuwige en onveranderlijke wijsheid
Gods. In zedelijk goede handelingen zijn twee trappen,
want zij zijn of alleen goed op zichzelve of goed zoowel
op zichzelve als in hem, die ze verricht1).

Zonde is in haar wèzen wetteloosheid. Vierderlei is
in haar te onderscheiden: de overtreding, de schuld,
de straf en de smet2). Menigvuldig zijn de verschillen
in de zonde. De eerste soort moet afgeleid uit de oor-
zaken der zonde in den menscli, welke drieëerlei zijn:
rede, wil en geneigdheid. De verschillen der zonde ten
opzichte der rede zijn deze: sommige worden bewust,
andere onbewust gepleegd. Uit den wil ontspringen drie
verschillende soorten van zonde: sommige geschieden
onmiddellijk door den wil, andere buiten den wil 0111, en
nog andere zijn van gemengden aard, welke gedeeltelijk
met, gedeeltelijk tegen den wil geschieden. Uit de ge-
neigdheid komen voort zonden van zwakheid en van
verwatenheid3).

Ten opzichte van haar voorwerp, hetwelk de wet is,
is de zonde tweevoudig: er zijn zonden van overtreding
en van nalating. Er zijn roepende en duidbare zonden;
zonden tegen God en tegen de menschen; zonden buiten
het lichaam en tegen het lichaam; zonden van andere
menschen of met anderen gemeen; sommiger zonden

0 1.

2) I. 2. Sect. 1 011 2.

3) Sect. 3.

-ocr page 190-

zijn bekend voor hunne bevestiging tot kerkelijke ambten,
die van anderen niet ( I Tim. 5 : 24). Zonde kan worden
verzwaard of verlicht, waaruit blijkt, dat alle zonden
niet gelijk zijn, zooals de" Stoïcijnen meenden1).

De laatste grondslag betreft de onderwerping en macht
van het geweten2), waarbij we later breeder zullen
stilstaan.

In zijne reeds bovengenoemde indeeling der gewetens-
gevallen volgt Perkins3) in tegenstelling met Danaeus,
die de plichtenleer naar den Decaloog behandelt4),
Calvijn, die onder verwijzing naar Tit. 2:11,12, dezelfde
verdeeling toepast5).

De vragen, die den mensch op zichzelven beschouwd
betreffen, zijn drieërlei: wat een mensch moet doen,
opdat hij in Gods gunst moge komen en behouden
worden: hoe hij in zijn geweten van zijne zaligheid
verzekerd kan zijn; hoe hij zich kan oprichten, wanneer
hij in benauwdheid is of gevallen0). Wat de eerste

. i) Seet. 4—11.

2) I. 3.

3) I. 4.

4) Danaeus. EtJiices Clnistianae libri tres. Gcncvae 1588. Lib.
1. Cap. 24, fol. 109a. Ita demum perfecte Ethice Christiana
traditur, quum deceui divinae Legis praecepta exponuntur.

5) Instit. III. C. 7. 3. Jam omnes vitae actiones ad tria membra
restriiigit (go Paulus), sobrietateiu, justitiani et pietatem, ex quibus
sobrietas baud dubie tam castitatem et temperantiam quam purum
et frugalem temporalium bonorum usum et inopiae tolerantiam
denotat..
JustUia autem omnia aequitatis officia compleetitur ut
reddatur unieuique quod suum est. Sequitur
piëta*, quae nos a
muudi inquinamcntis sogregatos vera sauctitato cum Deocoujugit.

«) I: 4.

-ocr page 191-

m

vraag aangaat: in het bewerken van de zaligheid des
menschen zijn twee bijzondere daden Gods: het geven
van de eerste en de tweede genade. Hij, die in Gods
gunst wil staan, moet zich voor God vernederen, in
Christus gelooven, over zijne zonden berouw hebben en
nieuwe gehoorzaamheid aan God betoonen1). Van zijne
zaligheid kan men in zijn geweten verzekerd zijn door
het getuigenis van den Geest Gods, die in ons woont
en van onzen geest, door den H. Geest vernieuwd2). In
benauwdheid des geestes, waarvan vrees en wanhoop de
twee trappen zijn, kan men vertroost worden door het
juist toepassen van de belofte des eeuwigen levens,
nadat eerst onderzocht is, of de persoon in benauwdheid
eenige beginselen der genade in zich heeft3). Debijzondere
benauwdheden ontstaan dooi\' eene goddelijke verzoe-
king4), uitwendige verdrukkingen5), verzoeking tot gods-
lastering0), door \'s menschen zonden7), en \'s menschen
lichaam8).

Het tweede boek (over den mensch in zijne betrek-
king tot God) bestaat uit vier hoofdstukken: betreffende
de Godheid, de Schrift, de religie of de vereering, Gode
verschuldigd, en den tijd der Godsvereering, namelijk

1) I. 5.

2) I. 6. sect. 1.

3) I. 7.

4) I, 8.

Ö) I. 9.

<>) I. 10.

7) I. 11.

8) I. 12.

-ocr page 192-

den Sabbath1). Aangaande de Godheid zijn er twee
voorname vragen: of er een God is en of Jezus de
zoon van Maria, de Zone Gods en de Verlosser der
Wereld is2).

De tweede vraag betreft de waarheid der Schrift, of
zij het ware Woord Gods is3).

De derde vraag betreft de religie. Religie wordt niet
altijd in een en denzelfden zin gebezigd: scms duidt
zij den geheelen inhoud der leer aan, in het geschreven
Woord geopenbaard, hetwelk voorschrijft, wat geloofd
en gedaan moet worden als noodig ter zaligheid, dan
weer drukt zij de innerlijke deugd des gemoeds uit,
waardoor deze leer geloofd en de plichten der laatste
gedaan worden ter eere van de Majesteit Gods. Aldus
opgevat wordt zij in de Schrift Godzaligheid genoemd,
in welke beteekenis Perkins bet woord hier neemt.

Religie of godzaligheid bestaat uit twee onderscheidene
momenten: kennis Gods en vereering Gods, 1 Kron.
28 : 9. Dienovereenkomstig zijn er twee vragen betrel-
fende de religie: hoe God gekend en hoe Hij vereerd
moet worden. God moet, noch kan gekend worden zooals
Hij in zichzelven is, maar zooals Hij zich aan ons in
Zijne schepselen heeft geopenbaard en voortgaat dit te
doen, voornamelijk in Zijn Woord4).

De vereering Gods is tweevoudig, namelijk inwendig
en uitwendig. Inderdaad is alle Godsvereering geestelijk,
zelfs die, welke wij uitwendig noemen, hoewel niet op

1  II. 1.

2  II. 2.

3  II. 3.

4  II. 4.

-ocr page 193-

zichzelve, maar door de kracht van de inwendige Gods-
vereering, waaruit zij voorkomt. De inwendige vereering
bestaat uit twee factoren: Gode te aanbidden en aan te
hangen. Aanbidding rust op twee voorname beginselen
des harten: verloochening van ons zeiven en verheffing

O O

van de Majesteit Gods. Vier deugden zijn in haar te
onderscheiden: vrees, gehoorzaamheid, geduld en dank-
baarheid. Wij hangen Gode aan door geloof, hoop, liefde
en inwendige aanroeping\'). Tot de uitwendige vereering,
welke door het lichaam in woord en daad geschiedt,
behooren vele bijzondere zaken, die Perkins tot acht
hoofdstukken terugbrengt, namelijk: gebed, het hooren
van het gepredikte Woord, het gebruik der Sacramenten,
uitwendige aanbidding, belijdenis, eed, geloften, vasten2).
Tien hoofdstukken wijdt hij aan de behandeling dezer
onderwerpen.

Met de bespreking van de vierde vraag, n.l. betreflende
den tijd der Godsvereering, d.i. den Sabbathdag, eindigt
het tweede boek 3).

De gewetensgevallen met betrekking tot onzen naaste
omvatten al de vragen, die den mensch aangaan als
lid van eenige gemeenschap, hetzij huisgezin, kerk of
gemeenebest. Nieuw is deze verdeeling — zooals bekend
is — niet. Luther was er reeds in voorgegaan \'\').

Dit alles wordt in het derde boek tot de deugd herleid.

1) II. 5.

2) II, G.

3) II, 16.

Tres enim hiorarohias ordinavit. deus contra diabolum scil. oeco-
noniiani, politiam, ccclesiam, 4, 191. Opp. Jen. 1.524, hij L u th ar d t
a. a. O. II. H. 28. Vgl. Perkins op M
alth. 5:16. Vol. 111. p. IK).

-ocr page 194-

Overeenkomstighet verschil in deugd onderscheidt Perkins
drieërlei. Deugd is eene gave van den Geest Gods en een
moment in de wedergeboorte, waardoor een inensch
geschikt wordt, gemaakt 0111 wel te leven. Zij is dus geene
hebbelijkheid des gemoeds, verkregen en bevestigd dooi-
de gewoonte.

Omdat zij een moment in de wedergeboorte is, is er
een verschil tusschen heidensche en Christelijke deugden.
Gods genade in den mensch is tweevoudig: stuitend en
hernieuwend. Stuitende genade komt voor bij de heidenen,
maar bij de Christenen zijn de deugden der heidenen
niet alleen ter inperking van de geneigdheden, maar
ook ter hernieuwing van het hart. Kuischheid bijv. was
in Joseph een genadegift van Gods Geest, die zijn hart
vernieuwde, maar zij was in Xenocrates eene algemeene
genade, die alleen diende om de verdorvenheid van zijn
hart te beteugelen. Hetzelfde kan worden gezegd van
de gerechtigheid van Abraham, een Christen, en van
Aristides, een heiden. Het is eene dwaling van sommige
wijsgeeren, dat de echte natuur der deugd bestaat in
een middelmaat. Dit is slechts gedeeltelijk, niet geheel
waar. Want de middelmaat zonder hernieuwing dei-
geneigdheden beteekent niets, om welke reden alle
deugden, die niet met deze hernieuwing zijn verbonden,
niet beter dan zonden zijn. Deugd behoort tot den geest
of tot den wil des menschen. De deugd des geestes is
wijsheid. De deugd van den wil heeft of op onszelven
of op anderen betrekking. De deugd, welke ons aangaat,
betreft twee voorname punten: de wrekende en de
begeerende macht. Zachtmoedigheid betreft de wrekende,
matigheid de begeerende macht. Deugden, die anderen

-ocr page 195-

aangaan, zijn of hoffelijkheid als vrijgevigheid of billijk-
heid. Deze laatste bestaan gedeeltelijk in het doen van
billijkheid als rechtvaardigheid, gedeeltelijk in het ver-
dedigen en handhaven van haar als vastberadenheid.
Al deze deugden — behalve de laatste — worden in het
derde boek achtereenvolgens besproken \').

Bij een dezer belangrijke hoofdstukken zullen we later
nog stilstaan; liet is ons hier alleen te doen om de wijze,
waarop Perkins zijn casuistiek ontwerpt. Al aanstonds
treft ons liet systematische, dat aan zijn arbeid ten
grondslag ligt. De vingerwijzingen van Luther en Calvijn
heeft hij — naar wij mogen vertrouwen — niet ver-
waarloosd. Geleidelijk spint zich de draad van zijn betoog
af. De eerste protestantsche casuistiek was eene vol-
dragen vrucht. In methodische behandeling overtreft
zij die van Amesius2). De gang van Perkins\' betoog is
beter 3).

Hiermee willen we niet zeggen, dat zijne indeeling

!) (\'li. II—VI. Waarom (le laatste deugd niet behandeld wordt,
is duidolijk uit het voorwoord van Th. Pickeriug: I doe now at
the lenght offer unto thy view (Christian reader) the whole
Treatise of Case-divinitie, so farre as the Author proceeded in the
dcliverie thereof before bis death.

2) Lu t. hardt, a. a. O. Th. II, S. 215, gaat zelfs zoover met
te zeggen, dat Amesius do onderwerpen „in bunter Folge" be-
handelt. Deze critiek is echter onbillijk: zie Dr. H. Vissehor,
a. w. blz. 169. Heter Sieffert art.
Kasuistik in P. li. I<A lid.
X. S. 120. Infolgo ihrcs (d. h. Amesius\' Schrift de consoientia)
reicheren Inhaltes kam sie noch mehr in Gebrauch (als Perkins\'
Kasuistik), obsehon sie wenigcr systematisch ist..

;>) Over de tegenstrijdigheid, die er bestaat tusschen Perkins\'defi-
nitie van het geweten en de govallen die hij behandelt, zie beneden,
blz. 188, 189.

-ocr page 196-

deeling der deugden geheel en al van gewrongenheid
is vrij te pleiten. Zachtmoedigheid heeft volgens hem
betrekking op ons zeiven: hoe wij onze wraak zullen
matigen, doch is van onze gedragingen jegens anderen
niet los te maken, hetgeen uit Perkins\' behandeling
zelve blijkt1). Omgekeerd bespreekt hij onder de recht-
vaardigheid — eene deugd, die anderen betreft — de eer,
die iemand aan ziclizelven verschuldigd is. Het is
duidelijk, dat hij in deze punten aan zijn theoretischen
opzet niet getrouw is gebleven, maar dezen heeft laten
vallen voor de eischen der praktijk.

Zijne Puriteinsche geestesrichting komt in zijne definitie
der deugd wel aan het licht. Terecht zegt hij, dat de
deugd, eene gift van Gods Geest, zoowel bij Christenen
als bij heidenen wordt gevonden, zonder dat er in
soort en naam verschil bestaat, doch dit wordt door
hem in hetzelfde oogenblik teruggenomen, wanneer hij
de deugd een moment in de wedergeboorte noemt.
Immers: deze toevoeging heeft tengevolge, dat aan de
heidenen deugden irt eigenlijken zin moeten ontzegd
en de gemeene gratie, die zoo heerlijk schittert in de
openbaring van wijsheid, zachtmoedigheid, matigheid,
vrijgevigheid, rechtvaardigheid en vastberadenheid niet
voldoende tot haar recht komt, al wijst Perkins ook
telkens in zijne geschriften — zooals wij reeds boven
gezien hebben2) — naar haar henen. De continuiteit
in het ethische leven gaat op deze wijze — zooals
Ur. Geesink terecht opmerkt — geheel te loor3). liet

1  Bh. III. Ch. 3.

2  Zio blz. 85.

3 3) a. w. blz. 33, 34. Door aan don niet Christen per so het

-ocr page 197-

gaat niet aan om kuischheid en gerechtigheid bij den
Christen tot een moment in de wedergeboorte en bij
den heiden tot een factor der gemeene gratie te maken.

Perkins is de eerste, die wijst op de verschillende
soorten van zonden1). Dat zijn werk rijke vrucht heeft
afgeworpen, zullen we in het laatste hoofdstuk zien.

praedicaat vir probus et honestus te ontzeggen, miskent, men
— en dit is het kenmerkende in de puriteinsche r\'chting — de
werking der gemeene gratie, verliest men de continuïteit van het
ethische leven en komt men in strijd met Kom. 2 : 14.

Vgl. Dr. A. Kuyper. De Gemeene gratie, II, blz. 630, 049.
i) Luthardt, a. a. O. S. \'214.

-ocr page 198-

c. Perkins\'\' leer aangaande het geweten.

In zijn discourse of eonscience, wherein is set downe
the nature, properties and difj\'erenees thereof: as also
the way to get and keepe a good Conseience
, heeft Perkins
uitvoerig uiteengezet, hetgeen hij in liet derde hoofdstuk
van het eerste Boek van zijne Cases of Conseience heeft
aangestipt. Genoemde verhandeling bestaat uit vier
hoofdstukken: wat het geweten is; de functie van het
geweten, waarin behandeld wordt, hoe men van iets
kan zeggen, dat daardoor het geweten gebonden wordt;
over het onderscheid in het geweten, waarbij de vrijheid
van geweten wordt besproken en de vraag, of iemand
onfeilbaar zeker kan zijn van zijne zaligheid en \'s men-
schel» plicht aangaande het geweten, welke is het te
verkrijgen en te behouden.

liet geweten — zoo leert Perkins — is een factor
van het verstand in alle redelijke schepselen, hunne
bijzondere daden voor of tegen hen beoordeelende. II ij
toont dit aldus aan: bij het formeeren dei\'ziel plaatste
God in haar twee voorname vermogens: verstand en
wil. In het verstand wederom zijn twee momenten: het
eerste bestaat alleen in het onderzoek en de beschouwing
der waarheid en leugen; het tweede in het onderzoek
en de beschouwing van iedere bijzondere handeling om
na te speuren, of zij goed of slecht is. Het eerste moment
\'wordt het theoretisch, het tweede moment het practisch

-ocr page 199-

verstand genoemd. Onder liet laatste moet liet geweten
begrepen, omdat liet zijn eigenschap is om over de
goedheid en slechtheid van zaken of gedane handelingen
te oordeelen. Perkins zegt, dat het geweten een factor
in den geest of in het verstand is om aan te toonen,
dat het geweten niet eene bloote wetenschap of oordeel
van het verstand is (zooals men gewoonlijk schrijft),
maar eene natuurlijke kracht, vermogen of geschapen
hoedanigheid, waaruit wetenschap en oordeel als ge-
volgen voortvloeien. Dit bevestigt de Schrift, doordat
zij verschillende werken en handelingen aan het geweten
toeschrijft, als beschuldigen, verontschuldigen, ver-
troosten, verschrikken: welke handelingen daaruit niet
zouden kunnen voortvloeien, indien het geweten niets
meer dan eene handeling of daad des geestes was.

Zeker stemt Perkins toe, dat het genomen kan worden
voor eene soort daadwerkelijke kennis in den geest des
menschen. maar om eigenlijk te spreken: deze kennis
moet voortvloeien uit een vermogen in de ziel, waarvan
d(i eigenschap is de grondbeginselen en gevolgtrekkingen
des geestes op te nemen en toe te passen en door
toepassing te beschuldigen ol\' te verontschuldigen.
Indien men tegenwerpt, dat het geweten geen natuurlijk
vermogen kan zijn, omdat het kan verloren gaan,
dan antwoordt Perkins: indien het geweten verloren
gaat, geschiedt dit alleen ten opzichte van het gebruik,
zooals met de rede in een dronken man het geval is.
Hij voegt er aan toe, dat het geweten alleen in redelijke
schepselen is te vinden, dat wil zeggen, in menschen
en engelen. Hierdoor wordt het geweten ontzegd aan
de redelooze dieren en aan God den Schepper, die

-ocr page 200-

gerechtigheid in Zichzelven zijnde, geen geweten behoeft
om Zijne daden te regelen en te besturen. Het eigenlijke
doel van het geweten is te oordeelen over zaken, die
gedaan zijn, waardoor het geweten onderscheiden wordt,
van alle andere gaven des geestes als begrip, meening,
wetenschap, geloof, wijsheid. De zaken, waarover het
geweten oordeelt, zijn \'s mênschen eigen daden. Het
houdt zich niet bezig met algemeenheden, het heeft
alleen betrekking op bijzondere handelingen en dat niet
op weinige, maar op alle. De wijze, waarop het ge-
weten oordeelt, is het vellen van een oordeel voor of
tegen het schepsel. Het geweten is van goddelijke natuur,
door God gesteld tusschen Hem en den mensch 0111
als een scheidsrechter uitspraak te doen. Daarom de
naam avvud?j(!i<; of conscientia, conscientie, datgene,
hetwelk twee tezamen bindt en hen tot deelgenooten
maakt in de kennis van een en hetzelfde geheim: deze
verbinding bestaat alleen tusschen den mensch en zijn
God1).

De functie van het geweten is tweevoudig: ge-
tuigenis geven of oordeelen 2). Het geweten geeft
getuigenis door vast te stellen, dat een ding gedaan of
niet gedaan is. Er zijn twee handelingen van het

1  1. c. Ch. I. Vgl. Cases of conscience, I. 3 en II. 2, 11
en
A treatise of conscience. Ch. 2. p. 519. Conscience is (as it. were)
a little God, setting in the middle of mons hearts. Conscience
apart by itselfe from the binding power of Gods commandement
hath liberty and is not bound either to accuse nor excuse but is
apt to doc either of them indifferently.

2  Vgl. Cases of conscience. II. 2, 1. 1. Vol. II, p. 51. The
conscience hath in it two principall actions: testimonie and
indgement.

-ocr page 201-

verstand, de eene is eenvoudig, welke bloot dit of dat
opvat of denkt, de andere is wederkeerig of de voor-
gaande verdubbelend1), waardoor iemand bij zich/elven
opvat of denkt, wat hij denkt. Deze handeling behoort
eigenlijk tot het geweten2). Een oordeel te vellen is te
bepalen, dat iets wèl of verkeerd gedaan is. Hier moeten
we letten op twee dingen: de oorzaak, die het geweten
een oordeel doet vellen en de manier, waarop liet dit
doet. De oorzaak is, hetgeen het geweten bindt. Dat is
eigenlijk of oneigenlijk. Eigenlijk bindt datgene, hetwelk
eene volstrekte en souvereine macht in zichzelf heeft
om dit te doen. Dit is het Woord Gods3). Oneigenlijk
bindt, wat geenerlei macht of deugd in zichzelf heeft
om het geweten te binden, maar dit alleen doet door
het gezag en de kracht van Gods Woord of eenig deel
daarvan. Het is drievoudig: menscbelijke wetten, een
eed, eene belofte!|).

Het geweten velt een oordeel in of door eene wijze
van redeneeren, die eene practische sluitrede genoemd
wordt. Dij deze redeneering wordt het geweten geholpen
door \'s mensehen geest en herinnering, liet geweten

1  doubting, drukfout voor doubling.

2 -) 1. c. ]». 518. Ygl. A (realise of naiurall imaginations, Ch. 3. Sect. 1.
Vol. II. p. 161. . There be in man two kindea of cogitations: the first
is a single cogitation — and this is properly called the minde;
the other is a reflox cogitation — whereby a man iudgeth that he
knoweth or thinkoth this or that and it is commonly called
Conscience. Now since Adams full, the conscience is corrupt by
originall sinnc wheneo it comes to passe, that conscience cannot
do his duty in giving true testimony concerning mans imaginations.

3  I. c. p. 519.

4) 1. c. p. 525. Vgl. Cases of conscience. 1. 3.

-ocr page 202-

velt een oordeel hetzij over zaken, die gebeurd zijn of\'
over zaken, die zullen geschieden. Over gebeurde zaken
op tweëerlei wijze: hetzij door te beschuldigen ofte
veroordeelen, hetzij door te verontschuldigen en vrij te
spreken1). Het geweten velt een oordeel over toekomstige
zaken, door te voorzeggen en als het ware inwendig
in het hart te spreken, dat iets wel gedaan.mag worden2).
Het is het begin van een goed werk, dat het geweten
allereerst zijn oordeel oprecht velt, dat iets gedaan
mag worden en Gode aangenaam is. Uit dezen regel
vloeien drie andere voort: hetgeen met een twijfelend
geweten gedaan wordt, is zonde; hetgeen met een
dwalend geweten gedaan wordt, is zonde; wat tegen
het geweten gedaan wordt, ofschoon het dwaalt en
misleid wordt, is zonde voor hein, die het doet3). Zonder
richtsnoer van Gods Woord kan liet geweten geene
goede richting aangeven Ofschoon de wet der natuur
inderdaad eenige richting aan de hand doet, zoo
is zij toch bedorven, onvolmaakt, onzeker en wat er
recht en goed in is, is vervat in het geschreven Woord
Gods 4).

Het geweten is goed of slecht. Een goed geweten is
zulk een, dat recht overeenkomstig Gods Woord veront-
schuldigt en vertroost. Want de uitnemendheid van het
geweten bestaat niet in beschuldigen, maar in verontschul-
digen. Een goed geweten is goed door schepping of door

1  1. c. p. 535.

2 ») 1. c. p. 536.

3  dnbitante, errante, repugnante conscientia.

l) 1. c. p. 537. Vgl. Cases of conscience. I, 3. Zio: Lobstein.
Jjie Elhik Calvins. Straesburg 1877. S. 137.

-ocr page 203-

wedergeboorte. Adams geweten was goed door schepping
en verontschuldigde alleen in den staat der rechtheid.
De eigenschappen van het wedergeboren geweten zijn
tweeerlei: Christelijke vrijheid en verzekerdheid dei-
zaligheid i). De plichten van een wedergeboren geweten
zijn tweevoudig: op eene bijzondere wijze getuigenis geven
en verontschuldigen, liet getuigt, dat wij kinderen Gods
zijn en de gerechtigheid van een goed geweten, d. i. een
ernstig voornemen om Gode te behagen bezitten1), liet
verontschuldigt, d. i. reinigt en verdedigt iemand voor
God tegen al zijne, beide lichamelijke en geestelijke
vijanden.

In een boos geweten schuilt eenige goedheid voor
zoover liet een middel is ter volvoering der goddelijke
gerechtigheid. Een boos gewetenis dood of ontwaakt2).
Een dood geweten heeft twee trappen: het is sluimerend
of toegeschroeid. In het ontwaakte geweten, dat be-
schuldigt of verontschuldigt, bestaat vierderlei verschil:
het beschuldigt iemand voor het doen van kwaad, voor
het doen van goed, het verontschuldigt liet doen van
kwaad3) en het weldoen somtijds van vleeschelijke
menschen

\'s Menschen plicht betreffende het geweten is twee-
voudig: \'K Indien we een goed geweten missen, moet

1 ) 1. c. p. 548.

2 3) 1. c. p. 549.

3 ) Dezo beide worden gevonden in afgodendiennnrs en bij-
geloovigen.

5) 1. c. p. 550.

-ocr page 204-

men voor alles trachten het te verkrijgen, want het
wordt den mensch niet door de natuur, maar door de
genade gegeven. Voor het verkrijgen van een goed ge-
weten zijn drie dingen noodzakelijk: eene voorbereiding-
de toepassing van het- geneesmiddel (het bloed en de
verdienste van Christus), de herstelling van het geweten
(wanneer het door den H. Geest getuigt, dat we Gods
kinderen zijn 2". Nadat men een goed geweten ver-
kregen heeft, moet men trachten het te behouden2).

Tot dusverre ons overzicht van Perkins\' discourse of
couscience.
In tegenstelling met zijn leerling Amesius
heeft hij de gewetenstheorie der scholastiek niet over-
genomen. Hij wijkt daarin van de gangbare protes-
tantsche theologie af1). Ue onderscheiding van synte-
resis en conscientia wordt door hem niet gemaakt2).
Dit behoeft niet op rekening te worden gesteld van het
feit, dat hij de Scolastici minder grondig had bestu-
deerd. Integendeel — met bewustheid gaat hij een
anderen weg. Het geweten -- zegt hij immers — is
niet eene bloote wetenschap of oordeel des verstands
(zooals men gewoonlijk schrijft), maar eene natuurlijke
kracht. Perkins geeft ook de reden op, waarom hij van de

1  Vgl. Dr. W. Geesink, a. w. blz. 19.

2 4) Hoppe. Das Gewissen. Regensburg 1875. S. 255. Diese
Tbeilung zwischen Synteresis und Syneidesis war aber
sinnig und
richtig und inusz beibehalten werden als: Anlage und sich bc-
thatigende Function. Vgl. Kahler.
Das Gewissen in P. R, 103.
Ed. VI. S. 646—654.

-ocr page 205-

Scolastici afwijkt1): het Woord schrijft verschillende
werken en handelingen als beschuldigen en veront-
schuldigen, vertroosten, verschrikken aan het geweten
toe, welke handelingen daaruit niet zouden kunnen
voortvloeien, indien het geweten niets meer dan eene
handeling of daad des geestes was. Op afdoende wijze
echter wordt deze reden door Amesius weerlegd 2).

Een gevolg van zijne opvatting is, dat Perkins aan
Adam in den staat der rechtheid de actie der conscientie
moet toekennen. Eene bekwaamheid om te beschuldigen
ontbrak bij Adam niet, indien later daartoe eene ge-
legenheid zou worden geboden3). Deze gelegenheid is
bij Christus en de gezaligden in den hemel uitgesloten,

1  Thomas Aquinas, Dominicus Bannes en Antoninus worden
aan den rand met name genoemd.

In Th om. A q. Summa theol., p. 1, q. 79, art. 13 lezen we:
conscientia si proprio snmatur, potentia non est., sed actus, quo
scientiam nostram ad ea, quae agimus, applicamus, quam applica-
tionein sequitur vel testificatio vel ligatio vel excusatio.

2  Gr. Amesii. De conscientia el eins iure rel casibus, Anistelo-
dami 1000. Lib. 1. Cap. 1, 4. Rationem etiam.addit (sc Pcrkinsius)
suae sententiae — sed plano invalidam quoniam effeota istius
modi tribuuntur in Scripturis ipsis cogitationibus, de quibus non
potest dubitari, quin sint actus Kom. 2:15 cogitationibus sese mutuo
accusautibus aut. etiam dcfendentibus. Katio est, quia res motu
faotae non tantum sunt effecta moventis, sed etiam ipsius motus.
Praeterea 1). P. eodom loco et online consoientiam ponit cum
intelligentia, opiniono scientia, (ido ac prudontia: sed nemo haec
ita definiret, ut habeantur pro distinctis animao facultatibus. — In
dezen geest ook do 17 Disputationes ethicae in 1612 en 1613
onder voorzitting van Jacob Martini t.e Wittenborg gehouden
(Lu t, hardt) a- a. O. Th. II. H. 183, 184.

3  oh. III p. 538.

-ocr page 206-

wellicht de reden, waarom Perkins van een oordeel der
conscientie bij hen niet spreekt. Desniettegenstaande
wordt het bi
j alle redelijke schepselen, menschen en engelen
gevonden. God, die gerechtigheid in Zichzelven is, behoeft
geene conscientie om Zijne daden te besturen. Het is
duidelijk, dat Perkins tengevolge van zijne definitie van
het geweten het juiste spoor is bijster geraakt. Het feit,
dat hij aan God geen geweten kan toekennen, had hem
er toe moeten leiden de gewetensactie ook aan de
engelen en Adam in den staat der rechtheid te ontzeggen1).
Zijne definitie liet dit niet toe: eene natuurlijke kracht,
vermogen of geschapen hoedanigheid kan uit den aard dei-
zaak niet tengevolge van de zonde, die eene deformatie van
het zijnde is, ontstaan. «Het geweten is niet het bewustzijn
van de gemeenschap Gods met den menscli. Het is veeleer
het tegendeel, het is juist een bewijs, dat de gemeen-
schap met God gestoord is»2). Minder helder is het ook
gedacht, dat Perkins eerst zegt, dat het geweten zich
niet met algemeenheden bezig houdt, maar alleen met

i) Dr. A. Kuyper. E. Foto III blz. 502. Adam zoo lang hij
nog buiten de zonde stond, kende deze actie der consciëntie niet.
Bij de gezaligden in den hemel is deze conscientie actie volstrekt
ondenkbaar. En evenzoo moet volgehouden, dat zulk een corscion-
tieoordeel ook aan den Christus geheel vreemd was. De conscientie
ontwaakt eerst bij den zondaar en door de zonde; vgl. blz. 500,
alwaar Perkins\' opvatting ongerijmd genoemd wordt. Zie over deze
kwestie: Dr. A. Kuyper,
De gem. gr. I. Hdst. XXII. I)e con-
scientie en het werkverbond Ou II blz 10.

In denzelfden geest Sc blei er mach er. Der Chriitliche Glanhe.
§ 83 en D. Chantepie de la Saussaye, Beoordeeling van het
werk van Dr. J. II. Schollen over de leer der Hervormde Kerk,
Tweede
Druk. Utrecht z.j. blz. 324.
.2) I)r. H. Bavinck, a. w. III blz. 170.

-ocr page 207-

\'s menschen bijzondere handelingen en dat hij later aan het
geweten de getuigenis toeschrijft, dat wij kinderen Gods
zijn en de gerechtigheid van een goed geweten bezitten1).

Ter verklaring van het wezen van het geweten gaat
Perkins etymologisch te werk. Dat dit zijne bezwaren
heeft, kan niet worden ontkend2). Hij volgt hierin —
evenals in de beteekenis, die hij aan het geweten toe-
schrijft — Calvijn3). De overeenkomst is letterlijk. Voor
beiden is het geweten iets, door God tusschen Hem
en den mensch geplaatst om als een scheidsrechter
uitspraak te doen. Het velt een oordeel door eene wijze
van redeneeren, die eene practische sluitrede wordt
genoemd. Antoninus van Florence sprak van de cons-
cientia als een quasi concludens scientia, wier taak het

1  Vgl. den titol van het tractaat: A case. of conscience, the great cat
that ever was: how a mau mag know, whether he be the childe of
God, or no.

\'-) Zie over de etymologie der woorden auvtidijaij conscientin,
geweten en hare waarde G. II. Lamers,
Zedekunde, Groningen
1901 biz. 235, 241—243. Hoppe a. a. 0. S. 247. Sie drücken
mittelst ihrer Vorsilbe ein Wissen aus, das man entweder mit einem
Anderen gemeinschaftlich weisz oder das man blosz mit sich
selbst
weisz.

H) Instil. Ill c. 19. 15. Operae pretium est teuere, quid sit
conscientia. ac dofinitio quidem ex etynio vocis petenda est. Nam-
sicuti quuui mente intelligentiaqne homines apprehendunt rerum
notitiam, ex eo dicuntur scire, undo et scientific liomen ducitur: ita
quum sensum habont divini judioii quasi sibi adjunctum testem,
<|ui sua peccata cos occultare non sinit, quin ad judicis tribunal
rei pertrabantur, sensus ilie vocatur conscientia. Est onim quiddam
inter Deum et homineiu medium, quia hominem non patitur
in si^ ipso supprimere quod novit, seil eo usque persequitur douoe
ad reatum adducat.

-ocr page 208-

is «testilicari, accusare, solvere et ligare \').» Melanchthon
was de eerste onder de Hervormers, die liet geweten
een practisch syllogisme luid genoemd, waarvan de
eerste term, de maior, de wet of het Woord Gods is,
de tweede term en de conclusie de toepassing vormen,
welke hetgeen recht gedaan is, goedkeurt of het misdrijf
veroordeelt, op welke goedkeuring blijdschap, op welke
veroordeeling droefheid in liet hart volgt1). De overeen-
komst tusschen Antoninus van Florence en Melanchthon
met Perkins ten dezen opzichte is duidelijk. Aangaande
het wezen van het geweten evenwel heeft Perkins zijne
eigene gedachten, afwijkend van die, welke uit de
scholastiek in de protestantsche theologie waren over-
genomen. In plaats, dat hij daardoor de kwestie tot
meerdere helderheid heeft gebracht, heeft hij haar veeleer
vertroebeld — gelukkig zonder het ethische leven zelf
schade aan te doen.

1  Melanchthon. Definition es Mnltarnm appellutionum, quarum
in ecclesia usus est.
Anno 1552 en 1553.

Conscientia est Syllogismus practicus in intellectu, in quo maior
propositie est Lex Dei seu quodcunque verbum Dei, vobis aliquid
praecipiens. Minor vero et eonclusio sunt applicatio approbans recte
factum vel condemnans delictum, quam approbationem in corde
sequitur laeticia et condemnationem dolor naturali ordine sancito
a Deo.

-ocr page 209-

d. Perkins\' verhouding tegenover de Mozaïsche wetgeving.

Dr. Geesink heeft o. a. dit als een gevaar in de Puri-
teinsche richting aangewezen, dat de Puriteinen tusschen
de voorbijgaand nationale en blijvend menschelijke
beteekenis van Israel\'s wetgeving niet de juiste en scherpe
onderscheiding maakten, hetgeen dan ook uitkomt in
hunne Sabbatstheorie en ook hierin, dat zij b v. aan
Israels lex forensis eene schier onveranderde geldigheid
meenden te moeten toekennen1). Perkins is bijzonderlijk
op dit laatste punt een typeerend voorbeeld der Puriteinen.

Niet ten onrechte maakt Schweizer-), de opmerking,
dat juist bij de zoo innige versmelting van het Geneefsche
staatswezen met de Reformatie menige idee der oude
Theocratie navolgenswaard moest voorkomen. Luthardt
spreekt van het doppelseitigen reformierten Prinzip der
Absolutheit Gottes und der Theokratie2). Beide begin-

1  Blz. 31. vgl. Kat ten bus cli, Art, Puritaner in P. R. E3.
Bd. XVI. S. 331. Das .Mosaische Gésetz nach seinem juridischen Teile
gilt auch den christlichen Fürsten, die davon keinen Nagel ab-
weichen dürfen : so dio Presbyterianen

2  a. a. 0. S. 248.

-ocr page 210-

S3len vinden we bij Perkins zeer ver doorgetrokken.
Hoever hem liet principe van Gods absoluutheid bracht,
hebben we reeds gezien in onze uiteenzetting van Perkins\'
supralapsarisme. Zijn theocratisch principe is thans aan
de beurt.

Een afzonderlijk tractaat betreffende zijne verhouding
tegenover de Mozaische wetgeving heeft Perkins niet
geschreven. Toch was hij als Gereformeerd ethicus
wel verplicht zijn standpunt dienaangaande uiteen te
zetten. In zijn
treatise of conscience en zijn com-
mentaar op den brief aan de Galatiërs heeft hij enkele
bladzijden aan deze kwestie gewijd, voor zijne ethiek
van zoo hoog belang.

De vraag naar de geldigheid der burgerlijke wet was er
eene, die in Perkins\' dagen onder de theologen tot de
brandende kon gerekend worden. Calvijn had zich over
haar in het laatste hoofdstuk zijner
FnstitUtie zeer vrij
uitgelaten. Handelend over de politieke regeering, be-
spreekt hij het gevoelen van hen, die de Mozaïsche
wetgeving willen overbrengen in de hedendaagsche
maatschappij. Hij noemt x dit eene onjuiste en dwaze
meening1) Gelijk deceremonien konden afgeschaft, terwijl
de godzaligheid behouden en ongedeerd bleef, zoo kunnen
ook de voortdurende plichten en geboden der liefde
blijven, terwijl de rechterlijke instellingen zijn opgeheven.
En indien dit waar is, dan is aan alle volkeren afzon-
derlijk de vrijheid gelaten om wetten te maken, welke
hen, — naar zij voorzien hebben — nuttig zijn, die
echter aan dien blij venden regel der liefde moeten
getoetst, opdat zij, hoewel van anderen vorm, dezelfde

I) Lib. IV. Gap. XX 14.

-ocr page 211-

strekking mogen hebben1). De Heere heelt de Mozaïsche
wet niet door Mozes\' hand overgeleverd, opdat zij
onder alle volken zou worden bekend gemaakt en overal
van kracht zou zijn2).

Men ziet, dat Calvijn ten opzichte van de geldigheid
der burgerlijke wet in zijne
Institutie een zeer vrij
standpunt inneemt. In zijne
praefdtio commentarii in
quatuor libros Mosis, in formam liarmoniae digestos
spreekt hij echter van de tien geboden, waarin God den
regel om godzalig en rechtvaardig te leven kort, maar
volledig heeft saamgevat, mits wij niet de uitleggingen
daarvan scheiden, welke de wetgever verstrooid heeft
toegevoegd. Daarom moeten we wijsheid gebruiken,
opdat hetgeen met de geboden verbonden is, de wet
voor ons ongerept boude. In alle burgerlijke wetten
wordt volstrekt niets gevonden, dat iets aan de
tweede tafel ter volmaking toevoegt, waaruit volgt,
dat behalve de tien geboden niets verlangd kan worden
als regel om goed en wel te leven. Calvijn neemt dus
hier een veel behoudender standpunt in dan in het
genoemde hoofdstuk zijner
Institutie.

lunius heeft in een afzonderlijk tractaat: de legibus
iudicialibus et earum obseruatione
zijn gevoelen
dienaangaande uiteengezet3). Acht-en-dertig stellingen
laat hij aan zijn betoog voorafgaan. Hij erkent, dat er
in die wetten een onveranderlijk en een veranderlijk
gedeelte is (Stelling 12). Onveranderlijk is al hetgeen met
eene bepaalde reden door Hem, die gezag heeft, verordi-

1) 1. 1. 15.

2) 1. 1. 10.

liibl. Hoform. I ed. Kuyporus, Auistelodiimi 1882, p. 331)—392.

-ocr page 212-

neerd is tot algemeen welzijn overeenkomstig den vorm
der eeuwige rede, welke God in de natuur heeft afge-
sehaduwd of in het Woord uitgedrukt (Stelling 13),
hetgeen wij op drie wijzen leeren kennen: in beginsel,
voorwerp en doel (Stelling 14), terwijl al het overige
in de menschelijke wetten veranderlijk is (Stelling 19).
Ook Eeza heeft als vele andere Gereformeerde theologen
over deze kwestie een tractaat geschreven, dat tot titel
draagt:
Lex Dei Moralis, Cefemonialis et Politica1).

Er waren twee uitersten: sommigen (d. w. z. Anabap-
tisten en Antinomianen) meenden, dat de geheele bur-
gerlijke wet met insluiting van de moreele geboden
was afgeschaft en anderen, die volhielden, dat de Chris-
tenen nu evengoed als de Joden vroeger verplicht
waren
tot onderhouding der geheele burgerlijke wet2).
De ontwikkeling liep daarop uit, dat men den middenweg
bewandelde: dat de burgerlijke wet bond in algemeene
en zedelijke grondslagen en dat dezelfde burgerlijke wet
in overige dingen, welke niet zoozeer betrekking hadden
op het gemeenschappelijk recht der natuur, maar meer
het bijzondere en burgerlijke recht van het Joodsche
volk vaststelden, een voorbeeld voorhield om na te volgen,
overeenkomstig de geschikte reden van plaats, tijd en
personen, meer wellicht dan de rechtsinstellingen van
Grieken en Romeinen3).

1  Zie: B. de Moor. Commmtarina perpetnm in Johannis Marckii
Compendium tlieologiae christianae didac.tieo-e.lcuclie.nm.
Pars Seounda
Lugduni Batavorum, 17G3, p. 549.

-ocr page 213-

Deze opvatting opende de deur voor allerlei subjecti-
visme. Het hing van ieders persoonlijkheid af, wat hij
wel of niet tot de algemeene en zedelijke grondslagen der
burgerlijke wet rekende, die voor ons nog van kracht
waren. Kenmerkend hiervoor is b.v. hetgeen Petrus van
Mastricht dienaangaande leert: *

Deze Wetten (n.1. de richterlijke wet) als zodanige
heeft Godt aan Israël alleen voorgeschreven hiertoe:
— opdat hij de Christelijke Overheden zou aanraden
en aanzetten om hunne onderdanen naar billijke
rechtvaardige en zooveel mogelijk geschieden kan, met
deze richterlij ke overeenkomende Wetten te bestieren
en te regéren\'). Onvruchtbare polemiek was het
gevolg. Inconsequent was tenslotte iedereen — ook
Perkins.

Gods Woord — zegt Perkins in zijn treatise of
coiiscience
— is wet ol Evangelie. De wet is drie-
voudig: moreel, burgerlijk, ceremonieel. De moreele
wet is vervat in den
decaloog2). Deze is de wet der
natuur, bij de schepping geschreven in de harten van
alle menschen. Zij bindt daarom de gewetens van alle

tot doze conclusie gekomen, dat men hier t,c onderscheiden heeft
tusschen do
beginselen, die aan deze Mozaische wetgeving ton
grondslag liggen en tusschen den
bepaalden vorm, waarin deze be-
ginselen in do Mozaische wetgeving hun toepassing vinden en
Advies in zake het graramen tegen Artikel XXXFI der Belijdenis
blz. 20, 27. In de zoogenaamde burgerlijke wetgeving van Israël
liggen beginselen opgesloten, die voor alle tijden en voor allo
volkeren geldon.

1) Beschouwende en praktikale Uodgeleerdhe.it. IV Dcol. Rotter-
dam, Utrecht, 1753, blz. 8, 1).

2) 1. c. oh. II. Vol. I, p. 511).

-ocr page 214-

menschen te allen tijde. De burgerlijke wetten van
Mozes zijn zulke, die sociale gerechtigheid voorschrijven.
Zij werden bijzonderlijk door God aan de Joden gegeven.
Indien de maatschappij der Joden nu in den ouden
toestand verkeerde, zouden zij nog steeds evenals vroeger
binden Maar met andere naties en bijzonder de chris-
telijke maatschappij in deze dagen is dit niet het geval.
Sommigen zijn van meening, dat de geheele burgerlijke
wet geheel en al is afgeschaft, terwijl anderen in het
tegenovergestelde uiterste vervallen en het er voor
houden, dat de burgerlijke wetten de Christenen even-
zeer als de Joden binden. De veiligste weg is het
midden tusschen beide te houden. Daartoe moeten de
burgerlijke wetten van Mozes overeenkomstig haren
inhoud en haar doel onderscheiden worden. Sommige
zijn wetten van bijzonder, andere wederom van alge-
meen recht. Wetten van bijzonder recht zijn zulke, die
gerechtigheid voorschrijven overeenkomstig den bij-
zonderen toestand van de Joodsche maatschappij en
zijne omstandigheden, tijd, plaats, personen, zaken en
handelingen. Burgerlijke wetten van algemeen recht
zijn zulke, die gemaakt zijn overeenkomstig de wet of
het instinct der natuur, aan alle menschen gemeen,
en deze binden ten opzichte van haren inhoud de
gewetens niet alleen van de Joden, maar ook van de
volken — evengoed als de inoreele wet. Men kan
weten, of eene burgerlijke wet eene wet van algemeen
recht is, indien deze twee dingen in haar worden
gevonden: l®. indien wijze menschen niet alleen onder
de Joden, maar ook onder andere volken door hun
natuurlijke rede en hun geweten deze billijk, recht-

-ocr page 215-

vaardig en noodzakelijk hebben geoordeeld en bovenal
hun oordeel hebben gerechtvaardigd, door voor de
maatschappij wetten vast te stellen van denzelfden
inhoud als de burgerlijke wetten aan de Joden gegeven \');
2°. indien zij dient om een van de tien geboden uit te
leggen en te bevestigen1): of indien zij dient om
een van de drie staten: huisgezin, gemeenebëst en
kerk te bewaren.

De ceremonieele wet schrijft plechtigheden en orde-
ningen voor in de uitwendige Godsvereering. Zij moet
in drie tijdvakken beschouwd: vóór de komst en den
dood van Christus, toen zi j de gewetens der Joden bond,
in tien tijd van de Evangelieverkondiging door de
Apostelen toen zij middelmatig was, en in den tijd na
de verkondiging van het Evangelie, toen de plechtig-
heden der Joodsche kerk onwettig werden 2).

Hetgeen Perkins in zijn commentaar op den brief
aan de Galatiers zegt1) komt neer op hetgeen we in zijn
Ireatise of conscience hebben gevonden. Hij geeft bij
de verklaring van genoemden pericoop enkele voorbeelden.
De wet, die iemand beveelt om zijn broeder zaad te
verwekken, is louter burgerlijk en daarom afgeschaft.
De wet der tienden is gedeeltelijk ceremonieel en gedeel-
telijk moreel en betreft speciaal het land Kanaiin. Want
naar mate de landen rijker of armer zijn dan Kanaan,
moeten hunne gaven voor den Dienst des VVoords meer

1  Vgl. op Matth. 5 : 17. Vol. III, p. 33 en Gal. 3 13. Vol.
II, p. 239.

2  1. c. p. 521.

•i) 3 23—2,0. Vol. II, p. 251, 252.

-ocr page 216-

of minder zijn1). De wet, waarbij wordt voorgeschreven,
dat een dief liet viervoudige moet vergoeden of slaaf
worden, betreft Kanaan en die landen. Maar in Europa
wordt eene strengere wet vereischt: uitgenomen sommige
gevallen, wordt diefstal met den dood gestraft. De wet,
waarbij de Israëliet, die zal aanporren om andere
goden te gaan vereeren, ter dood gebracht zal worden,
Deut. 13: 6, dient tot instandhouding van het eerste
gebod en moet daarom gehandhaafd2). Desgelijks is
het met het gebod om eene heks ter dood te brengen,
Ex. 22: 18, of om hem te dooden, die den naam
Gods lastert. Lev. 24: 16 3). Wie zijn vader of
moeder vloekt, Lev 20: 9, wie iemand slaat, dat
hij sterft, Ex. 21: \'12, wie echtbreuk pleegt met
zijns naasten huisvrouw, Lev. 20: 10 4), zal zekerlijk
gedood worden 5).

Perkins wijst tot staving van zijn gevoelen — evenals
Calvijn —6) ook op de wetten der heidenen. Egypte-
naren, Grieken en Romeinen stelden zoowel op moord
als op het plegen, van echtbreuk de doodstraf. Om het

1 !) Vgl over de geschiedenis der tienden in Engeland. -J. Hunt.
lleligions though! in England, Vol. I, p. 143—146,

2  Desgelijks op Malth. 7 : 15. Vol III, p. 236, 237.

3 Desgelijks The. Combat between Christ and the Dcvill. Matlh.
1 : 9.
Vol. Ill, p. 402.

4  Desgelijks op Jnde vs. 7. Vol. Ill, p. 533.

5  1. c. p. 251, 252. Desgelijks Gal. 5 : !). Vol. II, p. 316.

6 0) Ad Deut. 22 : 22. Communi juro gentium mortis poena
semper adulteriis inilicta fuit: quo turpius est magisque pudendum
Christianis non imitari saltern profanos homines. Lege Julia non
minus graviter quani ipsius Dei punitur adultorium.

-ocr page 217-

laatste te bewijzen, herinnert Perkins aan Juda, Nebukad-
rezar, Draeo en de Romeinen1).

Uit het licht door de natuur geschonken volgt b. v.,
dat een man geen vrouwenkleed, noch eene vrouw het
kleed eens mans zal aantrekken2).

In zijn Oeconomie or Houshold Government. A short
survey of the right manner of ereeting and ordering
a Family, according to tlie Seriptures
3) komt eveneens —
zooals a priori te verwachten is — Perkins\' zienswijze
over de geldigheid der Mozaïsche wetgeving aan den
dag. Verschillende voorschriften voor het heden worden
aan haar ontleend — en andere weer verworpen.

De wet, dat de eerstgeborene een grooter deel van
zijns vaders goederen zal hebben dan zijne broeders
is blijvend en laat geene uitzondering toe, dan alleen
in het geval van klaarblijkelijke boosheid \'). In het
huwelijk is de vader de voornaamste bezorger van
het kind4). Ken vader mag — zoo teekent Perkins op
Gal. 4: 1 aan ü) — zijn kind bevelen te trouwen en
een persoon te trouwen van deze of die hoedanigheden.
Of hij zijn kind mag bevelen, dezen of dien persoon te
trouwen, betwijfelt Perkins. Wat de kinderen aangaat,

1  Trealise of conscience. Vol. I, p. 521.

2  Gal. 3 : 23—25. Vol. II. p. 252.

Desgelijks Cases of conscience. 3 Bk. Cli. I. Sect. 3. Vol 11. p.
136 en
Golden Chaine Ch. 26. Vol. 1. p. 61.

3  Vol. III. p. 669—700.

4  1. e. p. 695 en op Gal. 4 : 1. Vol. II. p. 269.

") Vgl. Dr. A. Knyper. De gein. gr. III, blz. 314 over het
Huwelijksformulier.

-ocr page 218-

die in overspel of hoererij werden verwekt, zij zijn
van het voorrecht uitgesloten, dat zij anders in de
gemeente mochten verkrijgen, Deut. 23: 2\'). Er moet
bijzonderlijk voor gezorgd, dat geloovigen niet worden
uitgehuwelijkt aan ongeloovigen. Bij de wet moest dit
verboden en hare overtreding gestrengelijk gestraft,
Ex. 34: 15, 161). Alleen den .loden was het door God
toegestaan om hunne kinderen te verkoopen, Ex. 21: 72).
Gods wet geeft wel iemand de vrijheid zichzelven aan
een ander te verkoopen, Lev. 25: 45, Deut, 15: 12, al
hoewel deze gewoonte, waar zij is afgeschaft, onder
Christenen niet meer in stand gehouden moet worden \'\').

In hoofdstuk X, waarin gehandeld wordt over de ge-
meenschap van gehuwde personen, wordt met geen
woord de eisch van doodstraf op echtbreuk gesteld.
Hierin schuilt voldoende aanwijzing, dat dit tractaat uit
Perkins\' jongere jaren dagteekent; zijne latere geschriften
leeren wel anders.

Dat een man zijne vrouw mag wegzenden, omdat
hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, Deut,
24 : 1, is geene moreele maar eene burgerlijke wet3).
Want onder de bijzondere wetten der Joden waren de
wetten van toelating, die het kwaad duldden, dat niet
kon vermeden ter voorkoming van een grooter kwaad.
Zoodanig was de wet betreffende woeker, Deut. 23:20,
en veelwijverij, Deut. 21 : 15. Hiertoe behoort ook

1  Chr. Oecon. Ch. V. p. G79.

2  Ch. VTII. p. 685. Desgolijks op Gal. 4 : 1. Vol. II, p. 269.

3  ML 5: 31, 32. Vol. III p. 68.

-ocr page 219-

de Engelsche wet op den woeker, die, zonder dit
goed te keuren, liet nemen Van tien ten honderd
toestaat ter vermijding van een nog grooteren
woeker \'). Mozes\' echtscheidingswet keurde evenmin
eene scheiding 0111 elke onbeteekenende oorzaak goed,
maar duldde haar ter voorkoming van een grooter
kwaad1).

Het nemen van rente wordt door Perkins — in
onderscheiding van de meeste Engelschen 2)— met klem
van redenen verdedigd3). Het is gepast dat hij, die door
iemands geld verdiend heelt, dezen alle mogelijke dank-
baarheid bewijst. Al is het geld op zichzelf niet vrucht-
baar, toch wordt het door het goede gebruik van den
leener zeer vruchtbaar gemaakt, evenals grond niet
vruchtbaar is, tenzij hij bebouwd wordt. Perkins onder-
scheidt ter rechtvaardiging van zijn standpunt tusschen
rente en woeker, welke onderscheiding — zooals men

1 2) 1. C. Ml. r>: 31, 32.

2 ) De Moor, 1.1. II p. 933. Iieformati quoque multi, Zwinglius
nempc, Musculus, Aretius; praecipue Angli, quorum plerique
damuant omncs Usuras. Desgelijks Ramus
Comment II. 10 p. 173.
Poonus rapinac species est: idcoque prohibitum.

3 ) A Golden Chaine. Ch. 27. Vol. I p. 63, vgl. op. Ml. ~> .■ 12.
Vol. lit 1» 94.

-ocr page 220-

202

%

weet — aan het oude Israël onbekend Was \'). In Perkins
gedachtengang moest het renteverbod (Deut. 23 : 19,20)
niets dan eene bepaling zijn, die, wijl lijnrecht voort-
vloeiend uit liet achtste gebod van gelijke kracht was
als Deut. 23 : 17 bijv., eene consecutie van het zevende:
dat er geen hoer zal zijn onder de dochteren Israels
en geen schandjongen onder de zonen ïsraëls, waarop
Perkins zich in zijn strijd met de Roomschen betredende
het toelaten van bordeelen met kracht beroept -).

Wel ziet hij in, dat het in praktijk brengen van
deze Oud Testamentische wetten op niet te onder-
schatten moeilijkheden zal stuiten. Stelt men op echt-
breuk de doodstraf3), dan moeten ontelbaar vele personen
gedood worden, zegt men wellicht, maar Perkins
antwoordt, dat we moeten doen hetgeen Gods wil is,
en de uitkomst der dingen aan God moet worden
overgelaten4). Atheïsten en afvallige Protestanten, die
mispriester worden, verdienen ter dood gebracht te
worden5). De grootste marteling, die door \'s menschen
brein kan worden uitgedacht, is te goed voor Atheïsten °).

1) De Moor 1.1. p. 932. Et falluntur qui auctoritate Scripturae
niti credunt earn duplicis Foeneris distinctionem qua *]ttu pro
Usura illicita rvain pro Foenore licito habetur. Calvijn op Ex. 22:
25, Lev. 25: 35—38. Deut. 23: 19, 20. Deus generaliter damnat
quamlibet sortis accessionem. Zie Strack
Wucher bei den Hebräern
in P.R.E3. Ed. XXI. S 518—521.

2) A Reformed Catholike. Vol. I p. 619.

3) Vgl. op. Gal. 5: li). Vol. II p. 330. It will be never well
with humane society till adulterers bee made fellons, their lives
taken from them and their goods coniiscate.

4) Gal. 3: 24. Vol. II p. 252.

5) Vol. II p. 251, 252.

ß) Cases of conscience, 2 Ek. Ch 2. 1. Vol. II p. 49. Desgelijks

-ocr page 221-

Uit het feit, dat de wet Gods de Joden in eenigheid
vé.n geloof en liefde moest bewaren, volgt, dat in een
godvruchtig en christelijk gemeenebest., waar de ware
religie is gevestigd, geen andere religie mag worden
toegelaten

In zijn Reformed Catholike2) zegt hij, dat de Roomschen
in Engeland niet om hunne religie gedood worden,
hoewel zij het verdienen, Deut. 13 : 5 (S. V. 0), maar
om het verraad, dat ze plegen. Zij, die zelden of nooit
de gemeentelijke samenkomsten bezoeken, behooren door
het gezag van den magistraat tot verbetering te worden
gebracht3).

An Exposition of the Creede: Of God. Vol. I p. 128 en Gal 2:17.
Vol. II p. 211. Atheists are not bettor then devils. Maws natural!
Imaginations.
Cli. III. Vol. II. p. 461 en Heb. 11: 5, Vol. Ill p. 30.
Atheists are Monsters in nature and devils incarnate, worse than
the devill hiniselfe: for bee in indgenieut never was an Atheist.
Such a one deserves tonne deaths.

1) Gal. 3: 24. Vol. II p. 249.

Vgl. Gal. 5: 15. Vol. II p. 324. The toleration of two religions
in one kiugdonie is the overthrow of peace.

Op Ml. 7: 15. Vol. Ill p. 236. This Couimaudement sheweth
that it is not lawfull to grant to any man or to any people, the liberty
of their owne conscience in the matters of religion, permitting
them to professe what religion they will: for how should false
prophets be avoided, when every man may freely professe what
he will in religion 2 Kron. 34: 32.

2) Vol. I. p. 616.

•\'!) Of Dirine and religious Worship. Vol.\' I p. 710. Gal. 1: 3.
Vol. II p. 191. Recusants may be conipolled to the exercises of
religion.

Do volgende opmerking van Perkins getuigt niet van bijzonder
irroot, geloof in de kracht, die or van den Dienst des Woords
uitgaat; op
Hebr. 11: 27. Vol. Ill p. 149. Unlesso with the sword

-ocr page 222-

Zooals we zagen, heeft Perkins dus in vele punten de
consequenties van zijn principe aanvaard. Hij heeft de
geldigheid van dat deel der Mozaïsche wet, dat diende
tot omheining van de Wet der Tien Geboden, voor de
christelijke maatschappij vastgehouden — de wetten
echter, die hij te slap of te streng vond, heeft hij alleen
voor de Joden van toepassing verklaard1). Op zuiver
practisehe gronden, rekening houdend met de eischen van
het moderne leven, heeft hij een principe omvergestooten,
dat eeuwen lang de spil was geweest van het geheele
commereieele leven der Christenheid. Gebaseerd op
het mutuum date, nihil inde sperantes van den Heere
Jezus (Lucas 0 : 35) en op Aristoteles\' regel: pecunia
pecuniam parere non potest, ontving dat beginsel van
Mozes\'burgerlijke wet een gaarne gewaardeerden steun2).

Perkins stond in zijne conclusie van ketterdoodstraf
zooals bekend is, niet alleen. Beza had op het voetspoor

1 of the Spirit, there he joyned the temporall sword of the Magis-
trate to refornie mens lives, and to keepe them from open sinne
against the law of &od and to urge them to the duties which
the Minister teacheth, surely, their teaching and preaching will
be to small effect.

Ygl. nog A treatise of callings. Vol. I p. 764.

1) Over Ex. 12: 19 en 31: 14, 15 (dat hij, die het Pascha
niet houdt en den Sabbath schendt, gedood zal worden) wordt
door Perkins ganschelijk gezwogen.

2 ) Mr. P. A. Diepenhorst, Calvijn en de economie, Wagenin-
gen 1901. Hfdst. II § 3. Do gronden van liet renteverbod.
Rose her
System, der Volhswirth schaft. I. Die Grrundlagen der
Nationalökonomie, 4e Aufl. Stuttgart 1861 S. 376—382. Vgl.
(H. P. .Tacobson f) E. Sehling
Wncher, kirchlieho Grcsctze
darüber in P. R. E».\' Bd. XXI S. 521—528.

-ocr page 223-

van öalvijn1) in zijn tractaat: de haereticis, a civili
magistrate puniendis
, het recht daartoe voor de Overheid
nadrukkelijk gevindiceerd. Danaeus meende dit gemak-
kelijk uit Deut. 18: 20, 1 Kon. 18: 40, 2 Kon. 10: 21
te kunnen
bewijzen2). Iunius leidde in zijne reeds ge-
noemde verhandeling eveneens uit Deut. 13: 6, 8, Ex.
22: 18 af3), dat zij niet geduld mogen worden, die door
eene goddelooze kunst den waren God verworpen hebben.

Het zou onbillijk zijn Perkins te verwijten, dat hij
stellingen heeft voorgedragen, die gemeengoed waren
van zijn tijd en die zoowel door Roomschen als Luther-
schen en Gereformeerden4) werden beaamd. Met was
de antieke staatsbeschouwing, die de eenheid van religie

1) jFidelia expositio error«m Michaé\'Us Serreti et brevis eorundem
refntatio: nbi docetnr jure gladii coërcendoa ease haereticos.
Tom.
VUL p. 511—517. .T. Knox was, zooals te denkon is, dezelfde
opvatting toegedaan. .T. Köstlin, art. ./.
Knox in P. R. FA
Bd. X. S. 608.

2) Danaeus Ethiees Cliristianae. II. c. 13. fol. 185b.

3) 1. 1. p. 359. Deut. 13 : 6, 8, Ex. 22 : 18, hao leges politine
principium et fundamentum habent ab aeterna et, naturali et.
divina lege. Hao conclusionés tam sunt necessariao qnam principia
ipsa.

4) Zio hot Advies, blz. 19, 31. Dr. H. Bavinok, a. w. IV.
blz. 448, 449. Dr. A. Kuyper.
Tractaat van de Reformatie der
Kerken.
Amsterdam 1884. blz. 186.

Vgl. over do Puriteinen in hot, bijzonder: Neal, 1. c. p. 380.
Their (i. 0. the Puritans) notions of the civil and religions rights
of mankind woro derived too much from the theocracy of the Iewes.
vgl. p. 95.

Brook, 1. c. I. I\'rofaco, p. XXI. Many of them (i. 0. the
Puritans) had but little acquaintance with the rights of conscienco.
Vgl. p. 5lJ.

-ocr page 224-

bij alle burgers insloot1), welke zich bij Perkins met
nadruk deed gelden. Alleen wordt deze concessie door
hem gedaan, dat de Overheid slechts van doen heeft
met het publieke leven der menschen en daarom geene
heerschappij mag uitoefenen over de conscientien, waar-
over God alleen heeft te gebieden 2). Hierin betoont hij
zich een echte zoon van het Gereformeerd Protestan-
tisme 3). Niets Calvinistisch was hem ook in dit opzicht
vreemd.

1) Dr. H. Visscher. Grijpt als 7 rijpt. Utrecht 1905. blz.
23—25 en
Religion mul soziaks Leben bei den Naturvölkern. Bonn
1911 11 d. I. S 91, 92.

2) Gp Jude vs. 8. Vol. III. p. 536.

The civill authority stretcheth onely unto the outward man —
but not. to the- soule and conscience, of wbich God is the onely
Lord and Governour. Vgl. op
Gal. 5 15. Vol. II. p. 324. Though
faith in the heart and conscience in itselfe be free in respect of
mans authoritie, yet is not the publishing of faith and the profession
of faith free in like sort, but it stands subicct. to the power of
the Magistrate.

3) Advies, blz. 22, 32.

Dr. H. Visscher, a. w. blz. 25, 26.

Dr. A. Kuyper. Be gem. gr. III. blz. 187.

-ocr page 225-

o. Perkins\' opvattint/ van de Sabbathskwestic.

Het mag als bekend verondersteld, dat in Perkins\'dagen
de Sabbatbskwestie in Engeland aan de orde van den
dag kwam. Zij vervulde in de laatste jaren van Elisabeth\'s
regeering aller hoofd en hart. In 1595 gaf Dr. Bound
zijn tractaat over den Sabbath uit, nadat Greenham hem
reeds was voorgegaan\').

Bound betoogde in zijne verhandeling, dat het gebod
om iederen zevenden dag te heiligen zooals dit in den
Mozaïschen decaloog luidt, moreel en blijvend is, dat
de Christenen even streng gehouden zijn op den dag
• les lleeren te rusten als de Joden dit waren op den
Sabbath, daar dit een van de moreele geboden is, die
allen gelijk gezag bezitten.

liet is bijna ongeloofelijk — zoo gaat Kuiler voort — -)
hoe meesleepend deze leer was, gedeeltelijk teroorzake
van hare zuiverheid en gedeeltelijk om de uitnemende
godzaligheid dergenen, die haai\' aanhingen. Heylyn
getuigt er van3), dat deze opvatting in zeer korten tijd
de meest betooverende dwaling, de meest populaire

-ocr page 226-

dwaasheid werd, die ooit onder het Engelsche volk ver-
spreid was.

Thomas Rogers was de eerste, die tegen Bound\'s
«Sabbattistische goddeloosheden» optrad met dit gevolg,
dat Whitgift in 1599 Bound\'s boek verbood, en opper-
rechter Popham \') in 1600 verbood het te herdrukken.
Dit werkte niets anders uit, dan dat de Zondag door
eene wolk werd bedekt om weldra in meerder schit-
tering te herrijzen. Hoe meer vrijheid het volk werd
aangeboden, des te minder wilde het van haar weten 2).

Het is te verwachten, dat Perkins in zijne verschillende
werken bij deze belangrijke kwestie betrekkelijk uit-
voerig stilstaat. Hoofdstuk 23 van de
Gulden Keten en
het vierde gedeelte van het tweede boek der
Gewetens-
gevallen
zijn aan haar gewijd. Hetgeen Perkins in zijne
uitlegging op den brief aan de Galatiërs (3 : 23—25 en
4 : 10) en op de drie eerste hoofdstukken der Open-
baring (1 : 10) aanteekent, kan daarbij als toelichting
dienen.

De eerste en voornaamste vraag betredende den
Sabbathdag — zegt Perkins3). — is deze: of het in de
vrijheid van de kerk Gods op aarde staat om den
Sabbath van den zevenden dag op een anderen te ver-
zetten? Bij het beantwoorden van deze vraag wil hij

\') Naar verhaald wordt, is deze tot zijn dertigste jaar toe, als
de gelegenheid zich voordeed, struikroover geweest. (I). Ca ni p b e 11,
1. c. Vol. I, p. 366).

2) Fuller, 1. c. p. 228, 22ü.

Neal, 1. c. p. 302. The roligious observation ol\' the sabbath
became the distinguishing mark of a Pnritan.

•«) Cases of coiiscience. 2 Uk. Ch. XVI.

-ocr page 227-

— merk zijne voorzichtigheid op — geen beslist oordeel
uitspreken, maar alleen in het midden brengen, hetgeen
hij voor het meest waarschijnlijk houdt. Hij beantwoordt
de vraag ontkennend — contra de Iloomsche Kerk\') —
om deze redenen: dat de substantie van het vierde
gebod onveranderlijk is. Nu is het heiligen van de rust
op den zevenden dag de substantie van het vierde
gebod, om welke reden dit door geen schepsel mag
worden veranderd. Opdat de waarheid hiervan blijke,
moeten twee dingen beschouwd: wat veranderlijk en
tijdelijk is in den Sabbath en wat moreel en blijvend
2).
Tijdelijk en ceremonieel is de gestrenge en stipte rust,
aan de Joden voorgeschreven. Deze bestond in de stipte
onderhouding van drie dingen: de .lood mocht op den
Sabbath geen reis ondernemen, ten behoeve van eigen
bezigheid, Ex. 10 : 29; hij mocht geen vuur op den
Sabbathdag aansteken, Ex. 35:en geen last dragen,
•Ter. 17 : 21. Dit was geheel en al tijdelijk en typisch,
daar de Sabbath ten opzichte van die wijze van rusten
een toeken van de meest strikte geestelijke rust van
alle zonde was3). Ceremonieel en tijdelijk was het, dat
de Sabbath een bijzonder teeken was tusschen God en
Zijn volk, Ex. 31 : 13. Hij was een teeken van hunne

\') Catechism«.s Roman us. Coloniue 1611. Pars tor tin. Cap. IV,
14, p. 546. Placuit Ecclesiae Dei, nt <lici Sabbathi oultus (it.
celebritas in Donunioum transferretur diem.

\'-) vgl. op Cat. 3 23—25. Vol. II. p. 251. In the commando-
raent .of the Sabbath somo things are morall, some cereinoninll,
some iudiciall.
8)
Oat. 3 : 2.7—25. Vol. II. p. 251 desgelijks.

-ocr page 228-

heiliging en door God verordineerd om de eeuwige rust
van Gods kinderen in het Koninkrijk der hemelen af
te beelden. Tijdelijk was, dat de Sabbath op een be-
paalden dag moest gevierd, n.1. den zevenden van de
scheppingen wel met bepaalde plechtigheden. Ceremonieel
was, dat de Sabbath gevierd moest ter herinnering
aan de bevrijding uit Egypte, Deut. 5: 15\').

Blijvend en moreel in den Sabbath zijn bijzonderlijk
drie momenten: 1°. dat er een rustdag zou zijn, waarop
menscli en beest zich na den arbeid mochten verkwikken;
2°. dat deze dag geheiligd zou worden d.i. afgezonderd
voor de vereering Gods; 3\'. dat een zevende dag gewijd
zou zijn voor een heilige rust en dat deze heilige rust
zou inacht genomen worden op een zevenden dag —
niet op dezen of dien zevenden dag, maar op één van
de zeven. Dat dit moreel is, blijkt hieruit: dat de
Sabbath op \'den zevenden dag door God in het Paradijs
werd ingesteld, vóór alle ceremoniën. Indien men
tegenwerpt, dat de Sabbath later tot eene ceremonie
is gemaakt, dan antwoordt Perkins, dat dit niets be-
teekent. Dit is ook het geval met het huwelijk, dat de
geestelijke eenheid tusschen Christus en Zijne Kerk
moest afbeelden — en toch blijvend is. De instelling van
den Sabbath in het Paradijs had twee zijden: zegening
en heiliging. God zegende den Sabbath ten opzichte
van Zichzelvcn en heiligde hem ten opzichte des men-
sclien. De redenen voor het vierde gebod zijn algemeen
en onvergankelijk. Zij hebben het doel aan te dringen
op eene rust eiken zevenden dag. De woorden: «zes
dagen zult gij arbeiden» zijn een gebod, terwijl de

i) Sect. 1.

-ocr page 229-

schepping van hemel en aarde in /es dagen door den
Ileere het voorbeeld is voor \'smenschèn werken1).

De tweede reden, waarom Gods kerk geene vrij-
heid heeft om den Sabbath van den zevenden dag op
een anderen te verzetten is deze, dat de Sabbath in
het Nieuwe Testament (naar alle waarschijnlijkheid)
verbonden is aan den dag, welken wij den dag des
Ileeren noemen en wel (volgens Perkins\' meening) door
Christus zeiven. Openb. 1: 10, I Cor. 1(3:2, Joh. 20:19,
2G en Hand. 2: 1, 20: 7. Perkins veronderstelt (want
in deze punten moeten wij met waarschijnlijkheden te
werk gaan), dat die dag de dag des Heeren is ge-
noemd, omdat, zooals God op den zevenden dag na de
schepping rustte, zoo ook Christus op dezen dag rustte
van zijn Verlossingswerk2); zooals Christus bet laatste
Avondmaal in de plaats stelde van het Pascha, zoo
stelde Hij den eersten dag der week in plaats van den
Joodschen Sabbath8). Metgeen was voorgebeeld, was

!) De uiteenzetting in het drieëntwintigste hoofdstuk der
Armilla aitrea, die in 1590, vijf jaar vóór het tractaat van Bound
Verscheen, is ten principale hieraan gelijk.

Vgl. op ML 5 : 35. Vol. III p. 36 en op dal. I 10. Vol. II
p. 286. It may beo, the first, words, Remembor the Sabbath day
to sane ti fie it and the words: In it thou shalt doe no manner of
worko, are spoken of the Iowes\' Sabbath; but the words: Sixo
daios shalt thou labour and the seaVenth day is the Sabbath of
the Lord thy God, are morall and oontaine a perpetuall truth.

-) Vgl. Proem of a harmonie of the bOokcx of /he oh! anil jieic
Testament.
Vol. II p. 681.

:!) Op Openb. 1 ld zegt Perkins duidelijker: The Sabbath of
the Iowes was changed to maintaine the libertio of the Church
of the new Testament, whereof this was a great part, that they
Were freed from the ceremonies of the lewes.

-ocr page 230-

om deze reden voorgeschreven. Nu was de dag des
Heeren voorgebeeld door den achtsten dag, waarop de
kinderen der Joden werden besneden, om welke reden
het voorgeschreven was, dat hij op den achtsten dag
zou worden gevierd.

De derde reden is deze, dat God de Ueere der tijden
en der gelegenheden is, Hd. 1 : 10; Dan. 2: 21. Antiochus
Epiphanes wordt door den H. Geest veroordeeld, omdat
hij de tijden veranderde.

Had de Kerk al vrijheid den Sabbath te veranderen,
dan moest die verandering binnen de grenzen van eene
week geschieden en niet daarbuiten, want de Kerk van
het Nieuwe Testament heeft meer kennis en genade
dan het volk van het Oude Testament en moet daarom
meer ijver betoonen voor den dienst Gods\'). Col. 2:16
en Gal. 4:10 spreken van het verschil in dagen, dat dooi-
de Joodsche ceremonieele wet van kracht was2). Ook
Itom. 1.4:5 pleit niet tegen Perkins\' gevoelen. In het
Nieuwe Testament zijn alle dagen gelijk ten opzichte
van hunne geschiktheid voor de vereering Gods en toch
kan er onderscheid in dagen zijn ton opzichte der orde,
hetgeen Paulus nergens veroordeelt. Om beter dit onder-
scheid te vatten, moeten we een verschil opmerken
tusschen den Joodschon Sabbath en den onzen. De
Joodsche Sabbath was tegelijk de tijd van de vereering
Gods en een deel Zijner vereering, maar de Sabbath
van het Nieuwe Testament vormt, ofschoon hij een
noodzakelijke tijd der Godsvereering is, geen deel van

-ocr page 231-

haar. Wel hielden Paulus, Barnabas en Timotheus
Hd. 13: 14, 16: 13 zoowel den Joodschen Sabbath als
den dag des lleeren, maar zij deden dit met het oog
op de zwakheid van de pas geroepen heidenen en Joden.
Ja, wanneer Paulus op den dag des Heeren tenten
maakte en alleen op den Joodschen Sabbath rustte
lld. 18: 3, 4, dan moeten we bedenken, dat hij dit
uit noodzaak deed om de zaligheid der Joden\').

De tweede vraag betreffende den Sabbath is deze:
hoe de Sabbath van het Nieuwe Testament moet ge-
vierd? Hiertoe wordt tweëerlei vereischt: eene rust en
eene heiliging dezer rust tot een heilig gebruik, n.1.
den dienst Gods. Betreflende de Sabbathsruste zijn er
drie. verschillende opvattingen. De eerste opvatting is
deze: dat we gebonden zijn de uiterlijke rust van den
dag des lleeren even nauwgezet te onderhouden als de
•loden den Sabbath. Maar dit gevoelen2) is niet ver-
dedigbaar: de ceremonieele wet moest dan — ten minste
voor een groot gedeelte — nog van kracht zijn. De
tweede opvatting betreflende de Sabbathsrust is vlak
tegengesteld aan de voorafgaande: dat men op den Sab-
bathdag (nadat de openbare Godsvereering is geëindigd)
vrijheid heeft om of aan den arbeid te gaan, 61\'zich op
eerzame wijze te ontspannen. Maar deze opvatting —
zegt Perk ins — doet hel gebod totaal te niet, omdat zij
veronderstelt, dat alle dagen gelijk zijn, mits alleen de
openbare Godsvereering plechtig gevierd wordt, hetgeen
ook op een werkdag, onverschillig welken, gedaan kan
worden. De derde opvatting, welke Perkins de beste en

1) Soct. 3.

-) Dat van Bound : zie boven blz. 207.

-ocr page 232-

de veiligste vindt, houdt het midden tusschen de beide
uitersten. Zij houdt deze twee stellingen in: dat men
op den Sabbathdag van het Nieuwe Testament te rusten
heeft van den gewonen arbeid van zijn beroep, want
de rust zelve was geen ceremonie, maar de strikte en
nauwgezette manier van rusten, als ook, dat in deze rust
verschillende soorten van arbeid met een goed geweten
mogen gedaan worden, voornamelijk twee: werken, die
heilig zijn en onmiddellijk noodzakelijk, en zulke, die
buiten geval van noodzaak in de Christelijke vrijheid
mogen gedaan. Deze laatste waren den Joden verboden:
vuur aanmaken, bereiden van voedsel, enz. Alleen gees-
telijke ontspanningen in den Heere zijn geoorloofd, niet
bijv, schieten, jagen, worstelen. Vermaak, dat met arbeid
gepaard gaat, moet stilstaan op den dag, waarop het
werken gestaakt wordt\'). Handwerkslieden bijv. mogen
wel, als de gelegenheid zich voordoet, \'s morgens ol
\'s avonds op den Sabbathdag in hun beroep een werk
verrichten, mits onder dit voorbehoud, l1\'. dat het gedane
werk aan niemand ergernis geeft, 2°. dat het niet den
geest van den werker of van iemand anders aftrekt om
den Sabbath publiek of privaat te heiligen, 3e. dat het
geen winstgevend werk zij, maar een van barmhartigheid
of daartoe strekkend, 4e. dat het dient tot onmiddellijk
behoud van leven, gezondheid ol goederen2).

Het tweede, in de heiliging van den Sabbath des
Nieuwen Testaments vereischt, is de heiliging van de

1  Desgelijks .1 irealite of calling». Vol. 1. p 775.

-ocr page 233-

rust, welke niets anders is dan hare wijding tot een
religieus gebruik, dat is, tot de praktijk der Godsver-
eering. Deze heiliging is openbaar of persoonlijk. De
openbare is de plechtige volbrenging van geestelijke
werken, die in het tweede en derde gebod bevolen
worden en strekken ter openbare vereering. Persoonlijke
heiliging van den Sabbath bestaat in de voorbereiding-
voor de openbare godsdienstoefening, in overdenking
van het gepredikte woord en van de schepselen en in
beoefening van werken der liefde en barmhartigheid1).

De derde vraag betreft het begin van den Sabbath.
Perkins antwoordt daarop, dat de Sabbath in den morgen
begint en tot den volgenden morgen voortduurt, liet
is voegzaam, dat de Sabbathdag zou beginnen op het
tijdstip dat Christus opstond, want hij wordt gehouden
ter gedachtenis aan Zijne opstanding.

Zooals we zien, is Perkins zich in zijne beschouwingen
niet immer geheel gelijk gebleven De gansche strekking
van zijn betoog in zijne
Cases of Conscicnce is tegen
de twee uitersten van Anabaptisten en Puriteinen ge-
richt. Hij de eersten was er metterdaad van het
houden
van een rustdag geen sprake meer2), voor de laatsten

werkzaamheden, als ploegen, zaaien, maaien, thuisbrengen van
don oogst, Ex. 34 :21 verboden zijn, evengoed als eene uitwendige
waarneming van don Sabbath zonder do innerlijke kracht, der
godzaligheid, Jes. 1 : 14, 15. Vgl.
The nature and praclUe of
repinlance.
Ch. 7. IV Com. Vol. I. p. 160 en op Matth, 5 : 12,
Vol. XII. p. 92.

1) Sect. 2.

2) Dr. W. Geesink. Fan 11 eer en Ordinantiën. II1. Amsterdam
1908, blz. 540. •

Dr. A. K u y p e r. Tractaat ran den Sabbath, Arasterd. 1890, blz. 65v.

-ocr page 234-

was het Sabbathsgebod louter moreel. «Tint 4 gebodt
van de godtlycke Wet is yet Ceremoniaels ende vet
Moraels» was de kern van zijn betoog. De Puriteinsehe
opvatting, dat de Christelijke rustdag het karakter van
den Israëlietischen Sabbath moest dragen, werd door hem
nadrukkelijk verworpen. De Sabbathsruste was voor
Perkins, al hoewel zij geene ceremonie was — om met
Dr. A. Kuyper te spreken — religieus
micldcl en geen
religieus
doel1). Het is eveneens aan alle Sabbattisme
gespeend, dat hij het in Christelijke vrijheid verrichten
van werken, die niet bepaald noodzakelijk zijn, geoor-
loofd acht. In zijne uitlegging op Gal. 4:10 laat hij
zelfs de mogelijkheid open, dat behalve de woorden:
«zes dagen zult gij arbeiden en de zevende dag is de
Sabbath des Heeren uws Gods», het geheele vierde
gebod ceremonieel is, maar in het besproken hoofdstuk
van zijne
Cases of conscience is hij behoudender. Hij
zegt toch hierin, dat een rustdag voor mensch en beest
en eene heiliging van den rustdag (een in de zeven
dagen) tot de substantie van het vierde gebod behoort.
Hiermee komt Perkins metterdaad tot het Sabbattisme
dei\' Puriteinen en erkent hij voor moreel bindend,
hetgeen bij de paedagogische bedoeling van het volk
Israël behoorde2). Behalve in dit punt en eene beneden
te noemen eigenaardigheid komt Perkins\'opvatting neer

1) a. w. blz. 05.

2) Een dier kan aan den Sabbath geen deel nemen, eenvoudig
omdat Sabbathsruste niet bestaat in niets doen, maar integendeel
in het volop bezig zijn in een andere levenssfeer — en het dier
van" die andere levenssfeer niets verstaat, aldus terecht Dr. A.
Kuyper a. w. blz. 13!» en stelling XXXVI blz. 158.

-ocr page 235-

op die, welke in de Gereformeerde Kerken van ons land
de gangbare is geworden \')•

Gezochte redeneeringen worden bij Perkins niet gemist:
de omzetting van den zevenden op den eersten dag
wordt daarmee o. a. door hem in navolging van Cyprianus
en Augustinus gemotiveerd, dat op den achtsten
dag de kinderen der Joden besneden werden, hetgeen
een afbeelding moet zijn van den dag des lleeren. Op-
merkelijk is in de geheele behandeling der kwestie
Perkins\' bescheidenheid. Hij wil geen beslist oordeel
uitspreken, of het in de vrijheid van Gods kerk
staat den Sabbathdag van den zevenden dag op een
anderen te verzetten, maar alleen in het midden brengen,
hetgeen hij voor het meest waarschijnlijk houdt. De
Sabbathdag is naar alle waarschijnlijkheid verbonden aan
den dag des lleeren. Hij veronderstelt (want in deze
punten moeten wij steeds met waarschijnlijkheden te
werk gaan), dat de Sabbathdag van het Nieuwe Testa-
ment de dag des lleeren is genoemd om twee redenen
Volgens Perkins begonnen de .loden hun Sabbath
waarschijnlijk in den morgen. Hij geeft alleen van
de groote feesten nis Pascha en den grooten Ver-
zoendag toe, dat zij van den avond tot den morgen en
van den avond tot den avond werden gevierd. Ilij
beroept zich voor zijne opvatting, omdat eene gevolg-
trekking uit Gen. 1 van geene kracht is, daar het met

-ocr page 236-

de vaststelling van den tijd anders is dan met liet gebruik
van den vastgestelden tijd\') op Matli. 28: 1, welke
plaats ook door andere geleerden op gelijke wijze wordt
verstaan-). Zooals men weet, was zijne opvatting niet
de juiste3). Ook op dit punt toonde Perkins — in
tegenstelling met zijn begaafden leerling4) — geen oog
te hebben voor het verschil tusschen den Sabbath dei-
Joden en den Zondag der Christenen5).

Een zwak punt in Perkins\'betoog was, dat hij ter
inscherping der Zondagsheiliging Oud en Nieuw Tesla-
mentische teksten in éénen adem citeert, maar tevens
andere teksten uit het Oude Testament weglaat, omdat
zij volgens Perkins niet van toepassing zijn op onze
Zondagsviering. In het drie-en-twintigste hoofdstuk van
de
gulden keten wordt in een kort bestek ter bevestiging
van het negatieve gedeelte van het vierde gebod:

t

1) Oases of conscience, 2 Bk., Ch. XVI 3 Question Vol. II. p.
112. Hij is dus van zijne ten deele juiste opvatting in zijn
Ex-
position of the Creede
: Christ\'s Buriall, Vol. I. p. 230, terugge-
komen: the evening wherein the Sabhath was to begin according
to the manner of the Iewes, which begann their daics at Sunne
setting from evening to evening, according to that in Genesis:
the evening and the morning was the first day.

Vgl. Bavinck, a. w. II. biz. 507, 529. Gen. 1 rekent den
dag van morgen tot morgen.

2) Prof. J. >1. S. Baljon in zijn Commentaar op het Evangelic
tan Matthews.
Groningen 1900. biz. 424.

3) W. Lotz. Sabbath. art. P. R. E3- Bd. XVII. S. 291.

») Amesius, Med. Theol. II, C. 15, 36.

5) Vgl. Dr. A. Kuyper, a. w. biz. 108. Over Israel zou het
licht. .opgaan, voor ons
is het opgegaan en daarom begon Israels
Sabbath
in den avond als de dag zou komen, maar vangt hij
voor ons
in dm morgen aan, als liet licht er is. Vgl. blz. 52.

-ocr page 237-

bezoedel den Sabbath des Hoeren niet gewezen op
Math. 24:20, lvlaagl. I : 7, Lev. 19 :30, Ex. 10:29, Neb.
13 : 15-19, Ex. 34:21, Jes. 1: 14, 15 en 2 Tim. 3:5,
terwijl in hoofdstuk XVI van het tweede boek der
gewetensgevallen Ex. 16 : 29 en Neb. 13 : 15—17 voor-
schriften zijn ter strikte onderhouding der Joodsche rust.

Amesius ging in zijne Sabbathsbeschouwing verder en
was ten dezen Puritein1). Perkins\'Sabbathsopvatting is
— zooals uit het voorafgaande genoegzaam blijkt — de
bestudeering lieden nog overwaard. Hem komt de eere
toe, een der eerste theologen te zijn geweest, die de
Gereformeerde Sabbathsbeschouwing, (afgezien van een
paar detailpunten) principieel heeft toegelicht-).

i) Zie l)r. H. Vissolier U. Jmsiui en/... blz. 187—L\'OO.

\'■*) Vgl. Dr. A. Kuyper a. \\v. blz. 06, 75.

-ocr page 238-

f. Perkins\' verhouding tol de Engelsche Staatskerk.

In eene verhandeling over Perkins als godgeleerde
mag zekerlijk zijne verhouding tot de bisschoppelijke
Kerk niet 011 vermeld blijven. We weten reeds, hoe hij
zich als fellow van Christ-college over verschillende
.ceremoniën dier kerk had uitgelaten. Het was zijne
begeerte in haar te blijven, niettegenstaande het vele,
dat hem als Puritein moest hinderen. Vandaar, dat we
gedurig in zijne werken, zoowel het verlaten der Kerk
als het bespotten der Puriteinen, ten strengste veroor-
deeld zien.

Indien de Kerk dwaalt in het wezen dei\' leer of in
het fundament, dan moeten we overwegen, of zij uit
menschelijke zwakheid of uit hardnekkigheid dwaalt.
Geschiedt het uit zwakheid, dan mogen we haar niet
verlaten. Daaruit zien we, dat niemand zich van de
Engelsche kerk mag afscheiden\'). Christus en de
Apostelen scheidden zich niet van de Joodsche kerk af,
wier doctores — de Schriftgeleerden en de Pharizeërs —
in sommige fundamenteele leerstukken dwaalden. Dit
voorbeeld moet ons loeren de Engelsche kerk niet te
vor laten om sommige gebreken, die in haar gevonden
worden1).

1  Matth. 5: 29, 30, Vol. III p. 65.

Mallh. 7 : 6, p. 221, Math. 7: 2!), p. 264.

-ocr page 239-

Toen ile Joden den Heere.des Levens hadden gekrui-
sigd, bleven zij nog eene kerk (indien er eene kerk
op aarde was) en de Apostelen scheidden zich van
hunne vergaderingen niet af, totdat zij door de apo-
stolische bediening voldoende overtuigd waren, dat
Christus de ware Messias was. Zoolang eene kerk zich
niet van Christus scheidt, moeten wij van haar niet
scheiden. Hieruit blijkt, dat de handelwijze van hen,
die zich van ons afscheiden, zeer slecht en scheur-
makend is1).

Aan den anderen kant zijn de klachten, die Perkins
aanheft over den spot en hoon, waarvan de Puriteinen
het mikpunt waren, zeker niet minder in aantal. Wie
weet niet, dat diegenen, die ernst maken met het leiden
van een nieuw leven, met bijnamen en schimpscheuten
worden bejegend?2) Wie worden zoo met verachtelijke
termen van «Puriteinen» en «Preciesen» gebrandmerkt
als zij, die het meest trachten de reinheid des harten
in een goed geweten te verkrijgen en te behouden?:<)

1  Au Erposition of the (reede\'. Of the Churoh, Vol. I p. 307.

\'-) An lirpositiou of the (-reedf: Clirist\'s rosurrcction. Vol. I,
p. 211. Vgl. Croation of Angels, p. 149.

Of Gods free groet and wans free tcill. Vol. I, p. 744.

A trealise of caVings. Vol. I. p. 753.

Man* naturall imaginations. Ch. 5. Vol. II. p. 172.

Matth. (1 83. Vol. III. p. 189.

•■1) Matth. 5 8. Vol. III. p. 15- vs. II . p. 21; Matth. 7 : 1.
p. 195;
vs. 2ü. p. 258; r». 29. p. 263.

-ocr page 240-

In deze zorgelooze dagen wordt religie «preciesheid»
geacht en hare belijdenis een voorwerp van verachting1).
Zij, die eenige goede dingen hebben, worden in dezen
tijd gewoonlijk voor huichelaars uitgemaakt en hunne
religie voor huichelarij2).

Zonder er opzettelijk bij stil te staan, kan Perkins niet
nalaten bij de behandeling van zich daartoe leenende
Schriftplaatsen zijn gemoed uit te storten, wanneer hij
de vervolging aanschouwt, waaraan vele vromen in zijne
dagen, waren blootgesteld of de rassche veroordeeling,
door velen over zijne kerk uitgesproken.

Op bitteren toon zegt hij. dat zij, die van de Engelsche
Kerk scheiden om het bederf, dat in haar gevonden
wordt, verre zijn van den Geest van Christus en van
Zijne Apostelen3), dat de Brownisten en Sectariers blind
en gek zijn, dié niet kunnen zien, dat de Engelsche
Kerk een prachtige hoop van Gods koren is4).

Zijn ideaal is, gelijk dat van Cartwright en zoovele
anderen, de verbreiding der Gereformeerde waarheid in
de van Roomsche smetten niet geheel en al gezuiverde
Anglicaansche Kerk. Hiermee hangt ongetwijfeld samen,
dat hij verschillende dingen verdedigt, waaraan een
Roomsche bijsmaak niet te miskennen valt.

liet vasten, gelijk dat in de Engelsche Kerk in zwang
was, werd door Perkins meermalen in bescherming

2  Gal. 5 : 21. Vol. II. p. 335.

3  The Oom lm te betreeën Chrht and the Deri/l. Matth. 1 Vol.
III. p. 389.

4  An. exhortation lo repentance. Zeph. 1 : 1, 2. Vol. III. p. 425.
These Hrownists and Seotiiries are blind and besotted.

-ocr page 241-

genomen Om verschillende redenen veroordeelt hij het
vasten der Roomschen. Het voorschrijven van bepaalde
tijden, die noodzakelijk moeten worden in achtgenomen,
strijdt met de vrijheid, die Gods Kerk ten dezen op-
zichte heeft. De Engelsche kerk legt deze tijden niet
met noodzaak, noch ter zake der religie op, maar uit
burgerlijke en politieke oogmerken \').

In zijn Reformed Catholike2) geeft Perkins nader te
kennen, wat hij met dit laatste bedoelt: n.l.omhetvee
te laten voorttelen en het beroep der visschers in stand
te houden! Overbodig is het te zeggen, dat de redenen,
die hij voor een
bepaalden vastentijd aanvoert, wel arm
zijn. hetgeen niet het geval is, wanneer hij de beteekenis
der religieuse vasten in het algemeen, haar oorzaak,
wijze en doel, uiteenzet.

Vraagt men, welke houding in het gebed moet worden
aangenomen, dan antwoordt Perkins, dat God in Zijn
YVoord geen enkele bijzondere houding van het lichaam
beeft voorgeschreven, hoewel liet Woord Gods zekere
algemeene regelen geelt om bij het openbare en per-
soonlijke gebed in acht te nemen. Wij moeten ons in
bet openbare gebed er mee tevreden stellen de lolfelijke
wijze en gewoonte te volgen van die bijzondere Kerk,
waartoe wij belmoren. Want het afwijken van de ge-
woonten van bijzondere Kerken veroorzaakt in zulke
gevallen dikwijls scheuring en oneenigheid3).

Hoe Perkins verder over de vele gravamina dacht, diode

-ocr page 242-

Puriteinen tegen de Engelsche Staatskerk hadden1), komt
op geene enkele plaats in zijne werken uit. Zorgvuldig
heeft hij elke goed- of afkeuring dienaangaande ver-
meden. Alleen over de formulier-gebeden heeft hij breed-
voerig zijne meening uiteengezet, zooals we in een volgend
hoofdstuk zullen zien.

Slechts op één bepaald punt wordt het Perkins te
machtig. Hij kan niet nalaten daartegen meermalen
zijne stem te verheffen. Hij noemt het n.1. eene zonde
van de dienaren tegenover hunnen naaste, dat zij Gods
Woord niet volgens hunnen last prediken en hij gispt
het feit, dat tal van leeraren niet in die bijzondere
gemeente wonen, welke hun is toevertrouwd2).

Van Puriteinschen zin3) getuigt ook de vermaning,
dat de studenten zich niette lang aan die studiën moeten
geven, die iemand van de praktijk der hooge bediening
afhouden4). Eigenaardig Puriteinsch is ook, dat Perkins
den ouders op het hart bindt, dat zij met zorg en overleg
passende namen aan hunne kinderen moeten geven,

1  zie boven blz. 10.

2  Golden Ghaine. Ch. 25. Vol. I p. 55.
The Arte of prophecy in;/. Vol. II p. G72.

3 Vgl. A second treatise of the duties and dignities of the Ministrrie.
Vol. Ill p. 444: carelessc Non-residency.

4 :!) Mnllinger. Un. Gam.hr. II p. 275. The Puritan party — wore
never weary of asserting that the almost continuous residence of
theso beneficed fellows at collego instead of at their cures was
detrimental both to the University and to the Church, tcrwijl
Whitgift (lit verdedigde, 1. c. p. 270-

A treatise of the duties etc. Job. 33: 23, 24. Vol. III p. 434.
Vgl.
Jude vs. 12, Vol. Ill, p. 555.

-ocr page 243-

welke hen kunnen herinneren aan Gods beloften, god-
zaligheid of eenigen goeden plicht1).

Of Perkins de onderschrijving van Whitgift\'s artikelen
afkeurde, is twijfelachtig2).

De suprematie der kroon in kerkelijke zaken werd
door hem grif erkend. Hij verweet aan Th. Becket,
aartsbisschop van Kantelberg, die het eerst het koninklijk
gezag in geestelijke zaken verwierp, dat hij inderdaad
gehoorzaamheid aan zijn koning weigerde3). Na het
voorval van 1587 heeft hij zich blijkbaar in het openbaar
omzichtiger uitgelaten, zoodat zijn stelselmatig ontwijken
van vele quaestieuse punten niet vreemd is.

De vermaningen, die hij in het hoofdstuk betreffende
de wijsheid in zijne
Cases of conscience geeft4), zijn
typeerend voor zijn standpunt in kerkrechterlijke
aangelegenheden. Wij moeten aan den invloed van den
tijd, waarin wij leven, toegeven, zegt hij, voor zoover dit

1  The government of the tongue. Ch. 5. Vol. 1 p. 444.

2 Zie Hoylyn, Aërius Itediviws p. 254. It was agreed by Snapo
and Cartwright, that the Minister in Baptizing Children should
not admit of any such names as had been used in the time of
Paganism, the names of Idols and the like. Out of which Forge camo
their Accepted, Ashes, Consolation, Dust, Fromabove, Kill sinn etc.

-) zie bovon biz. 51.

3 •\'*) \'The demonstration of the problemethe Primacy of the bishop
of Rome. Vol. Ill p. 585.

4 In den geest der koningin was zeker wel hot volgendo: The
plainc truth is, that the Church goods and lands may be sometimes
upon some occasions alienated. Kings and Princes, that are the
Patrons and Protectors of the Church may alienate Church lands
(where they are oxcessc).
dude vs. 12. Vol. Ill p. 555.

4Ï Bk. :J. Ch. 2. Vol II p. 110.

-ocr page 244-

vereenigbaar is met liet behoud des geloofs en van een
goed geweten. Hij motiveert dit o. a. nader rnet een
beroep op Hd. 15, dat de Apostelen om de zwakheid
der Joden het gebruik der besnijdenis en de onthouding
van het bloed en het verstikte toelieten— Indien
wij de goede dingen niet op die uitnemende manier
kunnen doen, zooals we zouden willen, moeten we ons
rnet het mindere tevreden stellen Pred. 7:16. Wees
niet al te rechtvaardig!

-ocr page 245-

g. Perkins\' opvatting van de matigheid.\'

Wie bekend is met de wijze, waarop de Puriteinen
menigmaal door hunne tegenstanders werden afgebeeld 1),
kan niet licht den indruk van zich afzetten, dat een
rigoristisch ascetisme den grondtoon van hun leven
vormde. Reeds Calvijn wordt door Baudrillart in zijn
«oeuvre magistrale»2)
Histoire du luxe een «Lycurgue
protestant»3) genoemd. Na de teekening van het rigorisme
van Charron, volgens wien het zich kleeden reeds eene
soort weelde zou zijn1), zegt hij: «La Réforme protes-
tante s\' esl montrée souvent rigoriste dans le même sens.
Qui le fut plus que Calvin à Genève?4)

Spreekt het niet vanzelf, dat men hetzelfde rigorisme
zoo mogelijk nog verscherpt, bij de Puriteinen meent
aan te treffen, die in sommige punten, b.v. in de Zondags-
heiliging Calvinistischer waren dan Calvijn zelf?

Toch is dit niet zoo. Wij zullen tenminste van
Perkins zien, dat hij — evenmin als Calvijn — in een
eenzijdig klagen over het bederf der weelde opging,

1 \') Strype Annals II p. 5, when they walked in the Streets,
they hung down their Heads, looked austerely, and in Company
sighed much and seldom or never laughed: so Whitgift.

2 ) Alzoo E. do Laveloye in zijn Ia- socialisme contemporain,

3 Bruxelles, La Haye 1881, p. 424.

4 ö) 1. o. p. 39-

-ocr page 246-

maar toonde voor alle — mits eerzame — genieting eene
plaats te hebben.

Breedvoerig bespreekt Perkins de kwesties betreffende
de matigheid. Bijna de helft van het derde boek van zijne
Cases of conscience wordt er aan gewijd1).

Hij definieert matigheid op gebrekkige wijze als eene
deugd, die begeerte of lust matigt. Deze matiging bestaat
in het gebruik van rijkdommen, van spijs en drank,
van kleeding, van genoegens, waaronder de vermaken
worden behandeld. Wij zullen natuurlijk bij al deze
punten niet even breed stilstaan, maar alleen het meest
belangrijke naar voren brengen.

Sommige rijkdommen en goederen — zegt Perkins —
zijn noodzakelijk, andere niet. Deze noemt de Schrift over-
vloed. Ze zijn in tweeërlei opzicht noodzakelijk: voorde
natuur of voor den persoon des menschen. Zonder de
eerste kan de natuur en het leven niet wel onderbonden
worden; zonder de laatste \'smenschen staat en waar-
digheid niet. Perkins heeft een open oog voor het be-
trekkelijke hiervan. Hij denkt er niet aan dienaangaande
eene voor allen en altijd en overal geldende mate van
genoegzaamheid vast te stellen. Deze is veranderlijk2).
Indien iemand naar goederen verlangt, die niet nood-
zakelijk zijn voor zijne natuur of persoon, zondigt hij.

Er zijn twee soorten goede dingen: sommige zijn
eenvoudig goed, d. i. zoowel in zichzelven als voor ons

1  I.e. 3 Bk. Cli. -1 ]). 124—143.

2  1. c. p. 125. Vgl.: W. Roscher. System der Folfomrlhschafl I.
Die Grundlagen der Nationalökonomie, -Je Aull. 18(31, S. 44G, Der
Bogriff Luxus ist. ein durchaus relativer.

-ocr page 247-

b.v. vergeving van zondenen andere, die hoewel
zij goed in zichzelven zijn, niet altijd goed zijn voor
ons b. v. overvloed van rijkdommen2).

Er zijn volgens Gods Woord drie gevallen, waarin
iemand alles moet verlaten: indien hij buitengewoon
en onmiddellijk geroepen is om het Evangelie aan alle
volken te verkondigen: wanneer iemand voor het be-
lijden van Christus\' naam van alles beroofd wordt in
dagen van beproeving; wanneer in tijd van vervolging,
hongersnood en oorlog de nood zoo groot is, dat zij
een oogenblikkelijken bijstand eischt, die op geene
andere wijze kan verkregen dan door het geven en
verkoopen van de goederen, die iemand heeft3).

De pauselijke practijk om zich aan vrijwillige armoede
over te geven heeft geen enkelen grond, tenzij iemand
eene bijzondere roeping en bevel van God heeft om
aldus te doen. De wet der natuur schrijft een onderscheid
in bezittingen en eigendom van landerijen en goederen
voor, welke wet door het Evangelie niet wordt ver-
nietigd. Matth. 19: 2I
bevat een persoonlijk en bijzonder
gebod, Matth. I0: 9 een tijdelijk1)-

In de tweede plaats bespreekt Perkins de vragen,
die de matiging van onzen lust in het gebruik van spijs
en drank betreften. Er moet onderscheid in de spijzen
worden gemaakt om redenen van gezondheid, I Tim.
5: 23, ergernis I Oor. 8: 13, Mom. 14, van burgerlijke
en politieke orde. Zoo zijn er in onze maatschappij

1  1. c. p. 125.

1. o. p. 120.

••<) II Qunont. p. 127.

•<) p. 128.

-ocr page 248-

vleesch- en vischdagen vastgesteld ten algemeenen
nutte1). Het verbieden van het bloed en het verstikte,
Hd. 15: 20, gold alleen voor een tijd, zoolang de Joden
zwak bleven, maar niet ten opzichte van het geweten.
Met een goed geweten mag iemand wel niet tegen,
maar toch bezijden de wet op verboden tijden vleesch
eten2). Wij mogen de schepselen in Christelijke
vrijheid gebruiken, niet louter uit noodzaak om onzen
honger te voldoen en onze dorst te lesschen, maar
ook vrij en mild tot Christelijk genot en genoegen.
Want deze vrijheid heeft God aan alle geloovigen toe-
gestaan. Om reden van deze vrijheid, door Christus
voor ons verworven, mogen wij deze en dergelijke
schepselen Gods met blijdschap en verheuging gebruiken .3)

Wat de matiging van onzen lust in het gebruik van
kleeding aangaat, merkt Perkins op, dat gouden en
zilveren versierselen, kostbare steenen enz. wettig
mogen worden gedragen — niet door allen, maar
alleen door hen, bij wie zij passen4). 1 Tim. 2: 9, I
Petr. 3: 3 richten zich tegen het misbruik in zwelgerij en
overdaad. In deze dingen moeten we letten op het
oordeel en voorbeeld van bescheidene, ernstige en
spaarzame personen in icderen rang en stand5). Men
mag niet eene mode in andere landen gebruikelijk,
hier invoeren. Zeph. 1 : 8. Deze ééne zonde heeft het

\') Sect. 2. I Quest p. 129 (zie boven blz. 228).

2) 1. c. p. 130.

3) II Quest. p. 131.

4.) Sect. 3. I Qucst. p. 134.

Desgelijks op Hibr. 11: U. Vol. III p. 11. I denio not the
use of gorgcous apparell to thosc, to wliom it belongs.

5) II Quest. Sect. 1 p. 135.

-ocr page 249-

Engelsche volk gebrandmerkt als liet meest ijdele volk,
dat er onder den hemel is\'). De bedoeling der
kleeding is drievoudig: ter wille der noodzakelijkheid,
der eerbaarheid2) en der eere des lichaams. Afgekeurd
moet, dat verschillende personen gewoon zijn kleederen
van zulk een snit te hebben, dat hals en borsten
voor een groot deel onbedekt blijven3). Onder verwijzing
naar Izebel wordt eveneens alle soort blanketsel afge-
keurd, omdat blanketten een bewijs is, dat men in
Gods werk gebreken vindt. Degenen, die zich daarmee
afgeven, zijn — zegt Perkins met Tertullianus —
des duivels dienaressen. Wel mogen we eenige mis-
maaktheid in het lichaam zoeken te bedekken4),
maar alle veinzerij (waartoe blanketten behoort) wordt
veroordeeld. Wij moeten van onze kleeding een geestelijk
gebruik maken. Wanneer wij onze kleederen uitdoen,
dan worden wij vermaand den ouden mensch al\' te
leggen; wanneer wij onze kleederen aandoen, dan be-
hoort dit ons te leeren ons voor te bereiden, dat
we Christus zullen ontmoeten. Indien wij van onze
kleeding niet dit gebruik maken, dan gebruiken wij

i) 1. c. p. 136. Vgl. hiermee A Re.formed üatholike. Vol. I
1». 620, to traveil out of the precinets of the Cliurch onely lor
ploasurcs sake and to seo strango fashions hatli no warrant, waartoe
de niet ongegroiulo vrees meewerkte, dat men hij zijn terugkeer
met pauselijke gevoelens zou besmet zijn; zie Strypo
Life of
Whilgift
, p. 91.

-\') Sect. 2 p. 137.

•\'*) 1. c. p. 138. Vgl. Openh. U: 17. Vol. III p. 361. Ifnecessity
would ponnit, the wholo body botli face and hands should bo
covored.

1) I. o. p. 138.

-ocr page 250-

haar niet recht, maar misbruiken wij haar veeleer 1),
Het laatste gedeelte van het hoofdstuk is het meest
belangrijke. Het behandelt vragen, die weldra brandend
zouden worden 2). Het gaat n.l. over de matiging van
onzen lust in het gebruik van genoegens en ontspan-
ningen. De eerste vraag is deze: of ontspanning voor
een Christen geoorloofd is. Perkins beantwoordt haar
bevestigend. Rust van den arbeid met verfrissching van
lichaam en gemoed is noodig. De Christelijke vrijheid geeft
ons het recht Cods schepselen te gebruiken, niet slechts
voor onze nooddruft, maar ook voor een gepast en be-
hoorlijk genot. De tweede vraag is deze: welke soorten
van ontspanningen geoorloofd en betamelijk zijn en welke
niet. Alle geoorloofde uitspanning — zegt Perkins —
bestaat alleen in het gebruik van middelmatige dingen,
die in zichzelven noch bevolen, noch verboden zijn. Uit
genoemden regel volgt driëerlei: 4. ontspanning mag niet
bestaan in het gebruik van heilige dingen, daarom is
het wel gezien, dat de tooneelspelen, die in verschillende
steden van Engeland in gebruik waren, zijn afgeschaft,
aangezien zij niets anders waren dan de geheel of ge-
deeltelijk in een spel veranderde Hijbelschegeschiedenis3).
2. Ontspanning mag niet gezocht in de zonden en over-
tredingen der menschen. Zij behooren ons stof tot

1 0 1. c. p. 139.

2  Vgl. Dr. H. VisBoher a. w. biz. 175—187.

-ocr page 251-

droefenis te geven. Daarom moeten de gewone tooneel-
stukken afgekeurd want zij zijn niet anders dan eene
voorstelling van de ondeugden en misdrijven der
menschen\'). Ook het dansen moet afgekeurd, n.1. het
gemengde dansen van mannen en vrouwen (bijzonder
na plechtige maaltijden), vergezeld van vele dartele
gebaren. Het is niet beter dan een blaasbalg van
wellust en onreinheid. Het dansen van Mozes, Aiiron
en Mirjam bij de Roode Zee, van David voor de Ark,
van de dochters van Israël, toen David de overwinning
behaalde op Goliath, was van eene andere soort: niet
gemengd, maar enkel mannen te zamen en vrouwen
O]» zichzelven. De oorzaak van hun dansen was geeste-
lijke vreugde en het einde daarvan lof en dankzegging.
Pred. 3 : 4, ps. 30 : 12, Jer. 31 : 4, spreken van het
bovengenoemde heilige dansen en niet van het dansen
in onzen tijd, het dansen in eigenlijken zin, maar
van de vreugde, die in dansen haar uitdrukking vindt.
3. We mogen geen ontspanning maken van Gods oor-
deelen of van de straffen der zonde, Lev. 19 : 14.
Daarom hebben wij ons niet met hem, die van nature
dwaas is, te vermaken. Toch durft Perkins het feit,
dat de aanzienlijken narren in hunne woningen hielden,
niet veroordeelen, want zij mogen dit doen om een
dagelijksch schouwspel van Gods oordeel voor oogen
te hebben en te bedenken, hoe God op gelijke wijze
met hen had kunnen handelen. Desniettegenstaande
is het vinden van een geestelijk genot in de dwaasheid
van zulke personen niet loffelijk. De berenstrijd en het

-ocr page 252-

hanengevecht zijn geen geschikte ontspanningen, liet
stierengevecht is eenmaal in gebruik en wordt daarom
in ouderscheiding van eerstgenoemde vermaken door
het burgerlijke gezag bevolen. De tegenzin en de wreed-
heid. welke het eene beest toont tegenover het andere,
is de vrucht van onzen opstand tegen God en moet
ons eerder brengen tot droefenis dan tot blijdschap.

Spelen kunnen in drie soorten verdeeld: spelen van
vernuft of ijver, kansspelen en eene menging van beiden.
De eerste zijn zulke, die door de kunde en ijver des
menschen verricht worden, als bijv. schieten, worstelen,
muziek, schaken. Alle deze, die voornamelijk afhangen
van de kloekheid van verstand en lichaam, zijn zeer
aanbevelenswaardig.

Kansspelen zijn zulke, waarbij het toeval alleen regeert
en het spel bepaalt, zooals het dobbelen en verschillende
kaartspelen. Zuivere kansspelen zijn naar de overeen-
stemming van godzalige theologen ongeoorloofd om de
volgende redenen. Zuivere kansspelen zijn inderdaad
loten. Het lot wei-pen nu is eene godsdienstige hande-
ling, waarin wij aan God de beslissing over gewichtige
dingen laten, die op gecne andere wijze kunnen beslist
worden Bij het lot werpen zijn vier momenten te onder-

-ocr page 253-

scheiden: eene toevallige daad door ons verricht als het
werpen van een dobbelsteen; de toepassing dezer daad
ter beslissing van eenig bijzonder geschil, waarvan de
beëindiging vrede, orde en liefde onder de menschen
handhaaft; de belijdenis, dat God een souverein Rechter
is om dingen te beslissen, die op geen andere wijze
kunnen worden beslist; 4. eene smeekbede, dat God dooi-
de beschikking van het lot, wanneer het geworpen is,
de uitkomst zal willen bepalen, Hand. 1 : 24, 25, 2G.
Omdat dus het lot werpen eene plechtige, godsdienstige
handeling is, mag dit niet voor vermaak worden gebezigd.
Zulke spelen zijn geen ontspanning, maar geven veeleer
stof tot verwekking van onstuimige hartstochten, als
vrees, droetheid, enz. Hebzucht is gewoonlijk hun aller
grond \').

De derde soort spelen zijn van geinengden aard. Zij
worden gedeeltelijk door het toeval, gedeeltelijk door
het vernuft beheerscht. Toeval begint hier het spel en
kunde behaalt de overwinning. Hiertoe belmoren sommige
kaartspelen. Nu is de gewone opvatting der theologen,
dat zij evenmin moeten aanbevolen als eenvoudig ver-
oordeeld worden en indien men ze gebruikt, dan zeer
spaarzaam. Anderen houden die gemengde spelen voor
ongeoorloofd en oordeelen, dat de uitdeeling zelve der

-ocr page 254-

kaarten een lot is, omdat zij eene louter toevallige
handeling is. Maar Perkins houdt de loutere uitdeeling
der kaarten voor geen grooter lot dan het uitdeelen van
eene aalmoes, wanneer de vorstelijke aalmoezenier de
hand in zijn zak steekt en aan den een zes, aan een
tweede twaalf, aan een derde twee stuivers geeft, zonder
eene keuze te doen. Deze toevallige verdeeling is geen
lot, maar alleen eene toevallige handeling. Nu zijn er in
een lot twee dingen: eene toevallige handeling en de toe-
passing dier handeling ter beslissing van eene bijzondere
en onzekere uitkomst, liet uitdeelen der kaarten is wel
eene toevallige handeling, maar de beslissing der on-
zekere overwinning hangt in gemengde spelen niet
van het uitdeelen der kaarten, maar van het vernuft
en de kunde, ten minste van den wil des spelers af.
Echter is het veel veiliger en beter zich van gemengde
spelen te onthouden dan ze te gebruiken. Waar zij
zijn afgeschaft, moeten ze niet weer hersteld, omdat,
naar de gewone ervaring leert, vele misbruiken en
ongelegenheden met hen gepaard gaan.

De derde vraag is deze: hoe moeten wij ons ont-
spannen? Ter beantwoording hiervan geeft Perkins
eenige regelen

liet blijkt genoegzaam, dat Perkins een gezonde
Puritein is. Van alle rigorisme en ascetisme is hij
afkeerig. Ilij ziet de veelvormigheid van tijden en
standen en ontleent aan de Heilige Schrift terecht slechts
enkele grondregelen, die ons in deze dingen kunnen en
moeten leiden. De veelvuldige klachten, die hij in zijne
werken over de grootschheid, bijzonderlijk ten opzichte

\') Lil Quaest p. 142.

-ocr page 255-

der kleeding, aanheft, schijnen als we eene autoriteit
als Dexter mogen gelooven, niet ongegrond te zijn ge-
weest 1). In zijne veroordeeling van tooneel, dans en
kaartspel is Perkins vertegenwoordiger van het Puri-
teinsche 1) en tegelijk echt Gereformeerde standpunt2).
Het peil der stukken, die in Perkins\' dagen in den
schouwburg vertoond werden, stond zeker niet hoog.
Taine zegt ten minste van de karakters, die door de
tooneelsch rij vers ten tijde van koningin Elisabeth werden
uitgebeeld: zij hebben een vocabularium van vuile
woorden, even volledig als dat van Rabelais en zij
putten het uit. In dezen tijd en op dit tooneel was
welvoegelijkheid iets onbekends. De. gesprekken der
heeren en dames waren vol ruwe zinspelingen. We
zouden een bierhuis van het laagste allooi moeten
vinden om nu dergelijke woorden te hooien1).

Perkins\' leerling Amesius3), die breed er uitwerkte,

1  Zie boven blz. 108.

2 •\') Dr. A. Knypor. Hol Calvinisme. Amsterdam—Pretoria. hlz.
Of», (50.

3 G) De eonteienfia. bib, V.Cap. 31), 23. Choreau vulgaroa vel ludierae

-ocr page 256-

wat zijn leermeester beknopt had saamgevat, is in al
deze punten niet minder streng. Eenige onzekerheid valt
er wel bij Perkins op te merken. Zoo bv. wordt het
houden van hofnarren door hem afgekeurd, tenzij het

— o sancta simplicitas — dienen moet om Gods oordeel
staag voor oogen te hebben. Beren- en hanengevechten
zijn ongepaste ontspanningen, maar bij het houden van
stierengevechten legt hij zich niet zonder inconsequentie
neer1). Het geestelijk gebruik, dat we volgens Perkins
van onze kleeding moeten maken, is zeker wel een
ptraßccoietii <x).).o ytvog. Sieffert, voorzeker geen vriend van
de casuistiek getuigt van Perkins\'
cases of conscience 2).
«Der Geist seines Buches ist ein streng puritanischer,
aber doch nicht gerade extrem rigoroser, insofern er
wohl Schauspiel, Tanz, Tierhetzen, Hazardspiele, aber
nicht allen Luxus, alle Vergnügungen, nicht einmal alle
Spiele verwirft.» Deze beoordeeling is juist.

In Prinzipien-reiterei is. Perkins nergens in dit hoofd-

saltationes, rnixtae vol sociao inter viros et midieres habitae sunt
prorsus (lamnandae; 2(5 Ludici scenici, talos saltom, quales iain
in
U8U vulgari liabentur, sunt prorsus damnandi. ,Cap. 45, 10.
Variis modis vertitur (se. contractus sortium) in peccatum — si

— vel absque gravi causa vel absque roverentia adbibeantur.

\') Hoogere en lagere standen zochten in deze dingen hun ver-
maak. Koningin Elisabeth vergastte hierop do vreemde gezanten,

— zelve schepte ze er bijzonder veel gonoogen in. I). Campbell
1. c. Vol. I, p. 341.

2) P. R. E3. lid. X. S. 120. Art Kasuistik. Vgl. Hoppe, n.a.
O. 8. 25. In seiner Schrift de casibus eonscientiao eifert or (d. h.
Perkins) für die strengste äussere Lebouszucht, z. B. in der
Sonntagsfeier; daher ist aber sein Urtheil über alles, was das
innere Lebeu angebt, oiu mildes und freies.

-ocr page 257-

stuk vervallen. Eerder is hij in sommige punten te
slap dan te streng. Ilij was er verre van af om in
eene geforceerde beginselvastheid (b.v. bij de spelen
van gemengden aard) zijne kracht te zoeken. Vrij heelt
ook hij tegenover de dingen der wereld gestaan. Het
was alles van hem — maar hij was van Christus.

-ocr page 258-

h. Over de geestelijke verlatingen en, aanvechtingen.

Het kan natuurlijk niet onze bedoeling zijn al de
geschriften, waarin Perkins\' piëtistische gezindheid aan
het licht komt, te besprekenWij zullen ons bij enkele,

1) Deze geschriften zijn: A treatise, tending unto a declaration
whether a man be in the estate of damnation or in the estate of
grace. Vol. I, p. 354—420, welke uit acht kleine verhandelingen
bestaat: How farre a Reprobate may goe in Christian religion.
The estate of a true Christian in this life, which also sheweth
how farre the elect being called goe beyond all Reprobates in
Christianity. A Dialogue to the same purpose gathered out of the
savorie writings of Master Tindall and Bradford. How a Reprobate
may performe all the Religion of the Church of Rome. The
conflicts between Satan and a Christian. How the word of God
is to be applied aright unto the conscience. Consolations for the
troubled consciences of weakc Christians. A Declaration of certaine
spirituall Desertions. — A Case of conscience, resolued out of
the word of God: How a man may know whether ho bee the
childe of God or no. Vol I, p. 422—428. A direction for the
government of tho tongue according to Gods Word, p. 440—452.
Two treatises: 1. Of the nature and practise of Repentance, p.
454—469; 2. Of the Combate of the Flesh and Spirit, p. 469—474.
A treatise how to live well in all estates and times, specially
when helpes and comforts faile, p. 475—486. A salvo for a sicke
man: or a treatise containing the nature, differences and kinds
of death: as also the right manner of dying well. And it may
servo for spirituall instruction to 1°. Marriners, when they goe
to sea. 2. Souldiers when they goe to battell. 3. Women when

-ocr page 259-

de meest kenmerkende, bepalen om alzoo een indruk te
ontvangen van den geest, door welken zij allen gedragen
worden1).

they traveil with cliilde, p. 488—514. A declaration of the truc
rnanner of knowing Christ crucified, p. 625—634. A graine of
inusterd seede: or, the least measure of graee, that is or can he
effectuall to salnation, ]>. 637—644. The true gaine: more in
Worth then all the goods in the world, p. 045—608. Epieikeia
or a treatiso of Christian equit.y and moderation. Vol. II, p.
430—452. A treatise of mans Imaginations showing his natnrall
evill thoughts; his want of good thoughts; the way to reforme
them, p. 450—483. An Exhortation to Repentancé grounded upon
Zeph. 2 : 1, 2. Vol. III, p. 411—427.

1) Heppe, a. a. O. S. 0.

Der Pietismus ist eine spezifisch, protestantische evangelisch
kirchliche Erscheinung, welche zu definiren ist. als das Streben
nach Vervollständigung der Kirchenreformation des sechzehnten
Jahrhunderts als einer blosen Reform der Lehre durch Fjrwecknng
der piëtas oder durch oino Reform des Le
bens.

Wanneer wij Perkins een Pietist noemen, dan weten we zeer
wel, dat er tusschen het Duitsche Pietismo en het zijne een
groot onderscheid bestaat, voornamelijk uitkomende in liet. ver-
schillend standpunt,, dat. beiden tegenover de kerk innemen. Echter
mconen we Perkins met alle vrijmoedigheid onder de Pietisten te
mogen rekenen, in \'t. bijzonder om de wijzo, waarop hij het
Christelijk leven met zijn „verlatingen en aanvechtingen" toekent..
Vgl. C. Mirbt, die (Art.
Pietismus in P. R K». Bd. XV. S.
7111) evenals Prdf. Dr. H.H. Kuypor in „
De Heraut" van 10 Maart
11)12 N°. 1784 het Pietisme voor eone beweging in de Lutherscbe
Kerk van Duitscliland gedurendo de 17«\' en 18l\' eeuw houdt:
Allen pietistischon Richtungen und Typen aber ist die, wonn auch
veschieden stark ausgeprägte Meinung gemeinsam, in einem regen
religiösen Gefühlsleben die normale Bothiitigung lebendiger Frömmig-
keit zu erblicken. Uit het bovenstaande volgt, dat wo de argu-
mentatie van Liz \\V. Goeters.
Die Vorbereitung des Pietismus

-ocr page 260-

Perkins werd niet moede te herhalen, dat men
met een bloot uitwendig voor waar houden der geopen-
baarde waarheid niet kan volstaan, maar dat zij (om eene
volksuitdrukking te gebruiken) «bevindelijk moet worden
gekend». Tegenover eene doode orthodoxie, die gevaar
liep om in leerheiligheid ten onder te gaan, legde hij
den vollen nadruk op de praktijk der godzaligheid.
Whitaker had reeds in 1573 een
KaTTj^ia^iue ij nqioxij

TTCtiSévaii Tijg yoiaviuvwv fvatpiluj, ri) it \'EXXrji\'cov xal rij

P^uctiojf ötaltKTCj txdoOt\'nsu uitgegeven, waarin het
Puriteinsche Pietisme werd bepleit \'J Perkins ging op
dit voetspoor voort. «Spirituall desertions and assaults»
vormen de onderwerpen, waarover hij gaarne handelt,
zooals men dit van een godvruchtig man als hij was,
kan verwachten 1).

Onder al de werken van Gods eeuwigen Haad is er geen
wonderlijker dan verlating2). Deze is eeuwigen tijdelijk.
Door de eeuwige verlatingen verlaat God om recht-
vaardige oorzaken, Hem zeiven bekend, geheel en voor

1  Vgl. Heppe, a. a. O. S. 2H. Anmerkung 1. Bezeichnend
fiir den spezifiseh pietistischen Oharakter dieser in Knghind
heimiseh gewordenen Iteligiositiit int., was der liinchof Mali in
seider Helhstbiographie heziiglich seiner Muiter beriehtot: How
often I hlesaed the meniory of those divino passagen of
experi-
mental Divinity
, whioh I have heard from her mouth. Temptations,
deierfionx and spiritual comfort» irere her nsual theme.

2 :{) A declaration of certaine spirituall Deserlions.\\ol 1, p. 415.

-ocr page 261-

eeuwig Zijn schepsel, ter volvoering waarvan God booze
menschen en verworpenen in dit leven met verschil-
lende bijzondere verlatingen bezoekt. Dit doet Hij
door hen tijdelijke ol\' geestelijke weldaden te schenken
behalve die, welke de belofte des eeuwigen levens heeft1).
Voordat verklaard kan worden, welke de verlatingen
zijn, waarmee God Zijne uitverkoren kinderen bezoekt
moet dit worden vastgehouden: hij, die eens in
den staat der genade is, zal daarin voor eeuwig
blijven. Hieruit volgt, dat de verlatingen van Gods uit-
verkorenen ten eerste gedeeltelijk zijn, ten tweede
tijdelijk. Ofschoon deze verlatingen slechts voor een tijd
zijn, is toch geen deel van liet leven eens Christen-
menschen van haar vrij. Er zijn twee manieren, waarop
God Zijne dienstknechten verlaat: nl. door het wegnemen
van de eene genade en er eene andere voor in de plaats
te stellen en door Zijne genade als het ware in een
hoek van het hart te verbergen2). In het laatste geval
zijn de uitverkorenen als de hoornen in den wintertijd.
Dit geschiedt, omdat de lleere zeer dikwijls in en door
iels tegengestelds iets anders werkt, De genadegiften
Gods,
«\'igen aan de uitverkorenen, worden begonnen, ver-
meerderd en openbaar gemaakt in of door, hetgeen met
haar in strijd is. In deze verlating kan een niensch
geen verschil bespeuren tussehon zichzelven en een

1 , .

verworpene. Indien met deze verlating een gevoelen van
Gods toorn gepaard gaat, dan kwelt deze verborgene
u» geestelijke verzoeking den geest des menschen meer
dan alle pijnbanken en galgen ter wereld. Hare aan-

1) 1. c. p. 415.

2) 1. c. p. 417.

-ocr page 262-

vallen zijn gelijk die van eene koorts: Tob. 6 : 3, 4;
Ps. 6 : 2, 3, 4, 5 (S. V.). Hieruit volgt volgens Perkins,
dat men, wanneer een Evangeliebelijdër op zijn uiterste
wanhoopt, liet verborgen oordeel aan God moet
overlaten en in liefde het beste van hem denken1). God
neemt ten allen tijde maar bijzonderlijk in groote ver-
zoeking, naar Zijne groote genade den wil voor de
daad aan. Ja, om verder te gaan, wanneer een Evan-
geliebelijder de hand aan zichzelven slaat, moet men,
ofschoon dit een vreeselijk geval is, steeds dezelfde
meening vast houden. Gods oordeélen zijn zeer ver-
borgen. Iemand kan zich zelfs in den doodstrijd
bekeeren. Niemand is in staat om de hodemlooze
diepten der genade en barmhartigheden, die in Christus
zijn te begrijpen.

Er zijn twee wijzen, waarop iemand verlaten kan
worden: nl. in straften in zonde. Verlating in straf heeft
dan plaats, wanneer God uitstelt het kruis en de kastijding,
Zijnen kinderen opgelegd, te verzachten of weg te nemen.
Verlating in zonde heeft plaats, wanneer God den bijstand
Zijns Geestes onttrekkend den mensch in eenige daad-
werkelijke en smartelijke zonde laat vallen. Zooals de
geneesheer tegen de natuur van vergif een krachtdadig
geneesmiddel maakt om de gezondheid te herwinnen2),
zoo redt God door de zonde Zijne dienstknechten van
de zonde, maakt Hij van de zonde een geneesmiddel

1 • \') 1. c. p. 418. Desgelijks The righl teug of dgitig treil. Vol I
p. 492. Despajre, whether it arise of wcakenesse of nature or of
oonscienee of sin: thougli it lall out about tlio time of death,
canuot preiudice the salvation of tbem, that are erteetually caüed.

2 ) 1. c. p. 419.

*

-ocr page 263-

om trots ter neer te werpen. God gebruikt deze ver-
latingen met di\'ieërlei doeleinde: 1°. ter kastijding van
zonden, die vroeger in \'s menschen leven zijn geschied;
2°. opdat llij den tegenwoordigen staat Zijner dienaren
zou beproeven; soms gebruikt de Deere deze verlating
ter openbaring van eene verborgen zonde, opdat de
godzalige te dieper vernederd worde en te ernstiger
om vergillenis smecke, soms dient zij om de verborgene
genade des harten te verlevendigen; 3°. ter voorkoming
van zonde. Menigvuldig is het gebruik, dat de goede
Christenen van hunne verlatingen moeten maken1).

Benauwdheid des geestes—zegt Perkins in zijne Cases
of conscience
2) — is er, wanneer iemand in zijn
geweten en dientengevolge in zijn gemoedstoestand
betreffende zijn staat voor God ontrust en ontsteld is.
In deze benauwdheid zijn twee trappen: vrees en
wanhoop. Alle geestesbenauwdheid heelt haren oorsprong
in verzoeking, die begonnen is of aanhoudt. Verzoekingen
zijn tweevoudig: der beproeving of der verleiding. Ver-
zoekingen der beproeving overkomen aan de menschen
ter onderzoeking en ten bewijze van de genade Gods,
die in hen is. De verzoekingen der beproeving zijn
tweevoudig: een dadelijke en onmiddellijke strijd van
liet geweten met de wraak Gods en de beproeving
van hel kruis, dat is, van uitwendige verschrikking.
De verzoekingen der verleiding zijn zulke, waarin
de menschen verlokt worden om van God en Christus
af te vallen tot eenig soort van kwaad. Zij zijn drie-
voudig: onmiddellijk van den duivel, van \'s menschen

1  1. c. p. 420.

2 -\') Bk. 1. Ch. Vil. Vol. 11 p. 22.

-ocr page 264-

eigene zonden en uit de verdorven inbeelding. Het
beste en zekerste algemeene geneesmiddel voor al deze
soorten van verzoeking, die den mensch overkomen,
is de toepassing van de belofte des eeuwigen levens in
en door liet bloed van Christus 1). Bij het behandelen
van den rechten weg om iemand in benauwdheid te
vertroosten, somt Perkins de beginselen der genade op.
Zoo is een verlangen om bekeerd te zijn en te gelooven
in een geroerd hart en geweten geloof en bekeering zelve,
ofschoon niet in de natuur, dan toch in de aanneming
Gods2). Eene goddelijke smart, waardoor iemand bedroefd
is over zijne zonden, omdat zij zonden zijn, is het begin
der bekeering en inderdaad de bekeering zelve. Indien
iemand smart koestert over de hardheid van zijn hart,
waardoor het gebeurt, dat hij geen smart kan gevoelen,
dan heeft hij ongetwijfeld eenig deel der goddelijke
smart ontvangen3). Een vast voornemen en een ge-
moed gewillig om alle zonde te verlaten en zich naar
God te keeren is (ofschoon tot nu toe geen uitwendige
bekeering blijkt) een goed begin van ware bekeering
en bezinning. Iemand lief te hebben, omdat hij een
Christen en een kind Gods is, is een waarneembaar
en zeker teeken, dat iemand deel heeft aan de ware
liefde Gods in Christus \'\').

De eerste benauwdheid ontstaat door eene goddelijke

.\'!) 1. c. p. 22. Sect. 1 en 2.

■2) Vgl. Ch. II. Sect. 3 p. 4.

8) Vgl. 2. Bk. Ch. X p. 83. If there were no grace in the
heurt, corruption and hardnesse could not be feit.

4) Sect. 4, p. 24, 25.

-ocr page 265-

verzoeking soms op het bedrijven van eene schandelijke
zonde, die het geweten wondt, zooals bij Kain, Judas
en Saul, soms ook, wanneer er geen zonde is bedreven
en er geene reden kan worden opgegeven dan deze,
dat God het alzoo wil gelijk bij Job en Daniël1). Deze
verzoeking heeft vele en zeer vreemde gevolgen. Zij
bewerkt uitwendig eene verandering in het lichaam :ils
ware zij eene brandende koorts. Zij doet de ingewanden
rijzen, de lever in het lichaam rollen en brengt eene
groote hitte in de beenderen en verteert het vleesch
meer dan eene ziekte kan doen. Dat dit zoo is, blijkt
behalve uit de ervaring, uit het Woord Gods, Ps. G: 8
(S. V.); 32 : 4, Job 30 : 30, 16 : 8. Want een benauwd
hart moet noodzakelijk een kwijnend lichaam tengevolge
hebben2). In het geval van verdrukking moeten we
niet door gevoelen, maar door geloof leven \').

De tweede benauwdheid ontstaat door uitwendige
verdrukkingen. Oefening, welke bestaat in een nauwgezet,
onderzoek van het geweten ten opzichte van zoude, eene
ernstige en hartelijke belijdenis daarvan voor God en
een afbidden, dat is een ernstig gebed tot God om
vergeving derzelve, is evenals de overdenking der troost-
volle leeringen, die in het Woord Gods aangaande
verdrukkingen zijn nedergelegd, een onmiddellijk genees-
middel tegen deze benauwdheid3.. Al deze leeringen

1  1. c. Sect. 2 p. 26, 27.

2 2) 1. c. Sect. 3 p. 27. Vgl. Ch. V. Sect. 2 p. 15. In sorrow lor
sinnc there are two things: to bo displeased for our sin nes, to have a

3 r>) Ch. IX. Soct. 1 en 2 p. 29.

-ocr page 266-

herleidt Perkins tot vijf voorname troostgronden. Hij
doet dit op eene wijze, door Heppe terecht met deze
woorden gekarakteriseerd: «Die inneren Kämpfe und An-
fechtungen, die geistlichen Verlassungen, Prüfungen und
Versuchungen, durch welche sich der Ohrist hindurch
arbeiten und in welchen sich das neue Leben bewähren
und wachsen muss, schildert Perkins — oft in ergreifender
Weise1), maar aangezien het een langdurig eil vervelend
werk zou zijn al deze verdrukkingen in het bijzonder
te beschrijven tegelijk met hare eigene en onderscheidene
vertroostingen — zooals Perkins zelf zegt — bespreekt
hij alleen drieërlei • verdrukkingen met hare genees-
middelen2). Hij beperkt zich tot liet uitstellen der be-
vrijding3), lichamelijken en tijdelijken dood4) en satanische
kwelling, waardoor zoowel personen als plaatsen worden
bezeten of anderzins lastig gevallen0).

De derde geestesbenauwdheid ontstaat uit de ver-
zoeking tot godslastering0). Soms komt /.ij louter van de
inblazing des duivels5). Door verschillende kenteekenen
kan iemand de gedachten, die van den duivel zijn, van
zijne eigene gedachten onderscheiden De gedachten
des duivels komen als de bliksem in een huis, zijn lijnrecht

1  a. a. O. 8. 26.

2  I. o Sect. 1 p. 31.
1. c. Sect. 2 i». 31.

3 1) 1. o. Scct. 3 ]». 34.

4 •Tl- c. Sect. 4 i». 37.

5  1. c. Sect. 1 p. 39.

-ocr page 267-

gericht tegen het licht der natuur, waarvan de vonken
in ons door de zonde niet zijn uitgebluscht. ledereen
denkt van nature eerbiedig van God, ofschoon onze
gedachten zeer verdorven zijn. Bij het eerste ontvangen
dezer duivelsche gedachten wordt de persoon door eene
buitengewone vrees getroffen, wordt zijn vleesch beroerd,
volgen ziekte en bezwijming, die door \'s menschen
eigene gedachten niet veroorzaakt worden. Godslasterlijke
gedachten kunnen gewoonlijk niet uit iemands hart
voortkomen dan alleen bij de verworpenen. Maar degenen,
die aldus benauwd worden, zijn eerzame, burgerlijke
menschen en belijden ten minste voor het uiterlijk het
Evangelie, ja soms komen die gedachten voor bij hen,
die ware leden van Christus zijn. Daarom is het duidelijk,
dat die gedachten van buiten komen, ja van den duivel,
die ze in het gemoed werpt1).

De vierde geestcsbenauwdhcid ontstaat tengevolge van
\'s menschen zonden of liever tengevolge van eene
bijzondere zonde, die men bedreven heeft. Zij is meer
of minder hevig-).

De vijfde geestesbenauwdheid ontslaat uit \'s menschen
lichaam •"\'). liet lichaam, dat verdorven is, verhinder!
het werk der ziel, niet door het werk der ziel of de

1 !) I. o. Sect. 2 p. 3\'J, \'10.

Hiermee komt zeker niet geheel en al overeen, dat Perkins
den
nienseh in den staat der zonde een beelddrager Satans noemt.
(Zie boven blz. 85, Aaniu. 2). Had Perkins zieh immer in den
geest van dit gedeelte uitgelaten, Sieflert\'s verwijt (zie boven
blz. 167) ware zeker op hem ook van toepassing geweest.

-ocr page 268-

bekwaamheid om te werken weg te rtemen, maar door
te maken, dat de ziel verdorven werk voortbrengt. Het
lichaam veroorzaakt de zielsstoornis op tweeerlei wijze:
dooi- zwaarmoedigheid of eenige vreemde verandering
in de deelen van liet lichaam

Omstandig worden al deze punten door Perkins nader
uitgewerkt zonder dat hij in eene vermoeiende wijd-
loopigheid vervalt. In hoofdtrekken schetst hij hier liet
bevindelijke leven van den Christen met zijne worste-
lingen en aanvechtingen, waarover hij ook in zijne
Gulden Cliaine bij de behandeling van de derde trap
der openbaring der liefde Gods betrekkelijk uitvoerig
spreekt1).

De heiligmaking, die uit afsterving en opwekking
bestaat,2) beeft de bekeering met hare vruchten ten-
gevolge *). De vrucht der bekeering is een Christelijke
wandel, waarin we in navolging van Christus\' voorbeeld,
Gode nieuwe gehoorzaamheid bewijzen. Deze bestaat
in de verloochening van onszelveu en het belijden
van Christus. De verloochening van ons zeiven bestaat
wederom in den christclijken strijd en het geduldig
dragen des kruises5). De christelijke strijd wordt
gestreden tusschen den verleider en den Christen
krijgsknecht. In den krijgsknecht zijn twee dingen aan
te merken: zijn tegenstand en zijn val3). De aanvallen

3 0) 1. c. Ch. XL.

-ocr page 269-

zijn drieërlei: de eerste betreft des Christens kracht-
dadige roeping, de poging van den duivel om \'snicnschen
geest te verblinden en zijn hart te verharden, opdat
Gods Woord in hem niet ter zaligheid verke1). De
tweede betreft het geloof, welke verzoeking in eene
inbeelding bestaat, die de duivel in de harten van god-
zalige menschen werpt; bv. deze: gij zijt niet uitver-
koren 2). De derde betreft de heiligmaking. Deze ver-
zoeking is een aanzetten tot de zonde overeenkomstig
de gesteldheid van iederen niensch naar de gelegenheid
zich aanbiedt3). De middelen ter bestrijding dezer aan-
vechtingen worden aangegeven en gewezen op de plichten,
die op den Christen rusten1).

Onder de vele praktische geschriften, die Perkins in
het licht gegeven heeft, verdient vooral zijn:
a yraine
of musterd-scede\'. or the least measure of (/race that is
or can be ejfecluaU to salualion
genoemd te worden,
door lleppe zeer juist als „eine der lioblichsten Schriften
Perkinsens" gekarakteriseerd4). Perkins poneert in dit
kleine traclaat zes stellingen, die de vermelding wel
waard zijn, omdat zij zijne gedachten over de bekeering
beknopt, maar helder uitdrukken0). Iemand, die slechts

1  1. c. Ch. XL1.

2 -\') 1. c. Ch. XL1I.

3  1. c. Ch. XL1I1.

4 ") Vgl. The nature am! practise uf repentance. Ch. 1. Vol. 1

-ocr page 270-

begint bekeerd te worden, is al op dat oogenblik een
echt kind Gods, ofschoon hij inwendig meer vleeschelijk
dan geestelijk is. De bekeering van een zondaar wordt
niet in één oogenblik gewrocht, maar in verloop van tijd
en door zekere maten en trappenEr zijn vier ver-
schillende genadewerken in ieder kind Gods: zijn
eenheid met Christus, zijn aanneming tot kind, zijn
rechtvaardigmaking en zijn bekeering. In tijdsorde worden
zij allen op één oogenblik gewrocht, maar in de orde
der natuur volgt de bekeering op de drie eerste ge-
nadewerken2). II. De eerste materieele beginselen van
de bekeering eens zondaars of\' de kleinste mate van
hernieuwende genade heeft de beloften van dit en het
toekomende leven. III. Een standvastig en ernstig ver-
langen niet. God verzoend te zijn, te gelooven en zich
te bekeeren wordt, indien het in een geroerd hart is,
door God als verzoening, geloof en bekeering zelve
aangemerktHieruit volgt, dat God de poging van den
geheelen mensch om te gehoorzamen voor volmaakte
gehoorzaamheid aanneemt. IV. Het in ons zien en ge-
voelen van het gebrek van eenige genade, die tot de zalig-
heid behoort, is genade zelve4). V. Hij die begonnen
is zich aan Christus en Zijn Woord te onderwerpen,
wordt, ofschoon hij tot nu toe met de meeste hoofd-

p. 455. Repentance is a worke of gracc arising of a godly sorrow,
wlicreby a man turnes from all liis sins unto God and bringeth
forth fruitcs worthy amendment of lifo.

!)• Desgelijks The nature and practhe of repentance. Ch. III.
Vol. I p. 157.

2) 1. c. Vol. I p. 637.

•\'*) 1. c. p. 638. Desgelijks op andere plaatsen (zie boven blz. 88).

4) 1. c. p. 641.

-ocr page 271-

stukken der religie onbekend is, nochtans, indien hij
er zorg voor draagt om toe te nemen in kennis en in
beoefening te brengen, hetgeen hij weet, door God als
een waar geloovige aangenomen\'). VI. De genoemde
beginselen der genade zijn onecht, tenzij zij toenemen 1).

Perkins\' combate of the flcsii and spirit is eene ver-
klaring van Gal. 5 : 17. Ilij ontleedt den tekst en merkt
daarbij o. a. op: De ziel des menschen bestaat uit twee
factoren, verstand en wil. In bet verstand is een dubbele
strijd. De eerste strijd gaat tusselien de kennis van het
Woord Gods en de natuurlijke onwetendheid 2), ter oor-
zake waarvan bet kind Gods, dat waarlijk met kennis
van het eeuwige leven is verlicht, zelfs in den grond-
slag der religie kan dwalen, wanneer natuurlijke blind-
heid de overhand behoudt. De tweede strijd gaat tusschen
geloof en ongeloof. De wil, omdat hij gedeeltelijk wel
en gedeeltelijk niet is wedergeboren, wil op hetzelfde
oogenblik gedeeltelijk wel en gedeeltelijk niet, hetgeen
goed en hetgeen kwaad is. Om reden van dezen strijd
ontstaat er in den godzalige, wanneer de verdorvenheid
tegenover de genade in wil en genegenheden de overhand
krijgt, een zekere doodschheid des harten, die door den

1 lutioii in the minde, an inclination in the will and aflections,

2 and indeavonr in lifo and convorsation to abandon and leavo all

-ocr page 272-

verstokte niet, door een ander wel wordt gevoeld i).
In dezen strijd tusschen vleescli en geest, die alleen
gevonden wordt in rechtvaardig en heilig gemaakte
personen 1), heeft do geest in den loop van \'s menschen
leven en hij het einde de overhand na nochtans eenige
nederlagen geleden te hebben2). Zwakheidszonden
worden alleen bedreven door hen. die wedergeboren
zijn, want de onwedergeborene zondigt met zijn geheele
hart
4).

In zijn treatise of mans imaginations geeft Perkins
uitgaande van Gen. 8 : 21 eene breedvoerige uiteen-
zetting van \'s menschen natuurlijke booze gedachten,
zijn gebrek aan goede gedachten en den weg om deze
te verbeteren. Het eerste voorname punt, dat Gen.
8 : 21 betreffende het maaksel van \'s menschen natuur-
lijke hart ons leert, is dit: de bedenkingen en inbeel-
dingen van iederen mensch zijn van nature slecht3),
\'s Menschen natuurlijke gedachten betreffen God, den
naaste of hemzelf. Betreffende God zijn ei- in den
mensch vier booze hoofdgedachten: I. dat er geen
God is. 2. dat het Woord Gods dwaasheid is, waarom
men het ook niet wil gehoorzamen, 3. het is eene ijdele
zaak God te vereeren, 4. eene gedachte van wantrouwen:
God let niet op mij. Uit deze laatste gedachte ontstaan
alle verschrikkingen des gewetens, alle verbaasdheden
des harten, ja wanhoop zelve. Onder alle booze gedachten

1  1. c. p. 473.

2  1. c. p. 472.

-ocr page 273-

verhindert deze het ineest rechtstreeks de zaligheid \')•
Iemands hooze gedachten tegenover zijn naaste zijn
tweeerlei: zij worden niet. ofwel ingewilligd2). Deze
gedachten zijn niet te allen tijde in het gemoed
des menschen, maaralleen wanneer daartoe gelegenheid
geboden wordt;, zij zijn in alle menschen van nature
zonder uitzondering3). Er zijn voornamelijk vier booze
gedachten van nature in den mensch, die hemzelf
betreffen4): 1. gedachten van trots. Waar deze gedachte
van trots regeert, daar is de geest der genade niet;
wanneer alle andere zonden in een mensch sterven,
sterft deze gedachte van trots nietf>). 2. gedachten van
iemands eigengerechtigheid. 3. gedachten van veiligheid
in tijd van vrede. 4. gedachten van terneergeslagenheid
in tijd van ellende.

Ifet tweede voorname punt is het gebrek aan goede
gedachten in ieder mensch van nature. In tijdelijke
zaken zijn ze verdorven en zeer zwak, in geestelijke
zaken ontbreken ze geheel en alü). Uit deze beschou-
wing betreffende \'s menschen natuurlijke inbeeldingen
kunnen we het volgende loeren: dat do Schrift Gods
Woord is, dat men van nature geen vrijen wil ten
goede heeft, een tijdig voorkomen en onderdrukken
van booze inbeeldingen en een berouw over de booze
gedachten"). Om onze gedachten te hervormen moeten

i) 1. c. Ch. III.

2j 1. c. Ch. IV.

3) 1. c. Sect. 3.

4) 1. c. Ch. V.

5) 1. c. Sect. 1.

ö) I. c. Ch. VI.

7) 1. c. Ch. VII.

-ocr page 274-

zij in gehoorzaamheid aan God gebracht, onze harten
bewaard en tot God opgeheven worden. Wij moeten
arbeiden om door Gods Geest in onze harten verzekerd
te zijn van onze bijzondere verzoening met God en
ons wijden aan geestelijke overdenkingen \').

De geestelijke overdenkingen, die dienen voor de
hervorming onzer gedachten, betreffen God of onszei ven:
Gods tegenwoordigheid, Zijne oordeelen, Woord en
werken2) en onze persoonlijke zonden, onze ellende
door onze zonden, onze bijzondere verzoekingen, ons
bijzonder einde, onze nauwkeurige verantwoording en
onzen persoonlijken staat voor God3).

Zooals gezegd, heeft Perkins nog vele dergelijke
tractaten geschreven. Het meegedeelde echter zij vol-
doende om den geest te leeren kennen, die door de
overige geschriften heentintelt. «Durchweg» zegt IIeppe
haar
waarheid4) — «luit Perkins in seinen Schriften
die speziellsten Zustiindc und Verhiiltnisse, die er seelsor
gerlich beleuchtet, im Auge». Hij wijst daartoe zeer terecht
op
A salve for a siclcc mant). Dit geschrift omvat volgens
hem «drei verschiedene Abhandelungen, von denen
die erste tür Seeleute, die zweite fi\'ir Soldaten, die
dritte fi\'ir Kranen in Kindesnoth bcstimmt ist». Deze be-
schrijving is echter niet juist en toont, dat lleppe het
werk zelf niet las, doch den titel verkeerd begreep. Het

-ocr page 275-

geschrift bestaat uit ééne verhandeling, van welke Pred.
7:1
b (S. V.) het motto vormt.

Dat het onmiddellijk gelooven van de gewone geloovigen
even natuurlijk en evenzeer met hun zelfbewustzijn
gegeven is, als het onmiddellijk
weten voor het prin-
cipium naturale gegeven is met het ontwaken van ons
natuurlijk zelfbewustzijn, vindt in Perkins een princi-
pieelen tegenstander. Iloe sterk het geloof ook zij —
zegt hij — zoo zal het, zoolang wij in deze wereld leven,
met tegenstrijdig ongeloof vermengd zijn. Velen onder
ons, door groote onwetendheid verblind, zeggen, dat
zij het geloof hebben, maar zij hebben het niet. Vraagt
men hen, hoe lang zij dit geloof hebben, dat God hun
Vader en de Zoon hun Verlosser is, dan zullen zij
antwoorden: zoolang zij zfich kunnen herinneren. Vraagt
men hen, of zij ooit aan Gods goedgunstigheid twijfelden,
dan zullen zij zeggen, dat zij 0111 de geheele wereld ook
niet één keer zouden willen twijfelen. Doch de toe-
stand dezer mensehen is te beklagen: want hoewel zij
zich iets kunnen wijsmaken, hebben zij toch heele-
inaal geen gezond geloof, want juist sterk geloof
wordt door verzoekingen en twijfelingen aange-
vallen1). In denzelfden geest laat Perkins zich in zijn

1 -) An Exposition of the < \'recite: Of Faith. Vol. 1, p. 127. vgl.
p. 121) en
An Exposition upon the Lord* Prayer: Amen Graces to
be desired. Vol. I, p. 346, the heart, that never felt doubting is
not filled with faith, but with presumption. As for them, which
arc molested with doubtings and complaino of them, they have
lesse cause to I\'eare. Vooral:
The estate of a Christian in this life
Vol. I, p. 369. If the beleeving Christian have alwaies bad that

-ocr page 276-

commentaar op iïebr. 11 : 11 uit: Gewoonlijk hebben
wij een gelool" als een korrel mosterdzaad en een berg
twijfel. Waar geloof is, vertoont zich immer twijfel1).

Perkins\' pietistische neigingen komen in verschillende
punten zooals duidelijk is zeer sterk uit. Het feit, dat
eene door dronkenschap ontsierde jeugd achter hem
lag, zal zeker niet vreemd zijn aan de wijze, waarop
hij het christelijk leven beschrijft en aan de scherpte,
waarmee hij hen bejegent, die de bekeering in de
prille jeugd stellen. \'«Busskämpfe» moeten doorgemaakt
worden, die ziel en lichaam beide ten zeerste benauwen 2).
«Schon hier begegnet uns wie im späteren Pietismus
das unruhige Achthaben auf das innere religiöse Emp-
findungsleben um in diesem die Gewähr der Wieder-
geburt und des richtigen geistlichen Standes zu finden»3).
Desniettegenstaande neemt Perkins aan, dat alle in het

peace from the beginning of his daies, he may easily deceive
himselfe by taking the numnesse and security of a defiled con-
science for the true peace of conscience. Zic nog op
Qal. 5 17.
Vol. II, p. 328. There are a number amongst, us, that say — that
they doe perfectly belecve in Christ, and ever did, that they
lovo God with all their hearts, and did never so much as doubt,
of the mercy of God. But t.heso men are voide of the grace of
God, they are like empty barrels, that make a great sound: thoy
never knew what is ment by the combato of the flesh and spirit..

1) Vol. Ill, p 85. Vgl. Ope,ib. 3 : 17. Vol. Ill, p. 358. en A
treatise of conscience.
Ch. III. Vol. I, p. 548.

2) Hoo Calvijn hierover dacht, zie P. Lobst.ein Die Ethik
Calvins.
S. 75, 70. Indem Calvin die poenitentia als die Gosanunt-
aufgabe des christlichen Lebens darstellt, - - ist. die Notwendig-
keit des liusskampfes principiell ausgeschlossen.

3) Lut.hardt, a. a. O. S. 252.

-ocr page 277-

verbond der genade levenden als wedergeborenen zijn
aan te merken

«In klarer, ernster, theilweise volksthi\'imlicher
Sprache»2) heeft Perkins zijne practisch-theologische
geschriften te boek gesteld. Dat zijn woord niet vruchte-
loos is geweest, zullen we in ons laatste hoofdstuk zien.

1) Zie beneden: Perkins als honiileet. blz. \'287, 288.

2) Heppe, a. a. O. S. 27.

-ocr page 278-

i. Perkins verhouding tegenover het bijgeloof.

\' «II faut juger les écrits d\' aprês leur date» is een
stelregel, die het primum verum vormt voor den geschied-
schrijver. Verwaarloozing van dezen regel leidt tot
eeue onbillijke beoordeeling van de grootste mannen
uit andere tijden, die anders dachten en handelden dan
wij thans. Een volstrekten maatstaf vermogen wij niet
aan te leggen, als het gaat om de waardeering van
historische verschijnselen. Wij moeten de personen zien
in het licht van hun tijd, om hun geen onrecht te doen.
Dit moet bijzonderlijk op den voorgrond gesteld als het
er op aankomt de verhouding te bepalen, waarin iemand
staat tot het bijgeloof.

liet is daartoe noodig ons er allereerst rekenschap van
te geven, wat onder bijgeloof te verstaan is. «Was der
eine Aberglaube nennt, ist für den Anderen ein festste-
hendes Dogma», zegt Dr. A. Lehmann terecht1). Ilij geeft
daarom van bijgeloof slechts eene formeele definitie:
«Aberglaube ist jede Annahme, die entweder keine
Berechtigung in einer bestimmten Religion hat oder in
Widerstreit steht mit der wissenschaftlichen Aulfassung
der Natur einer bestimmten Zeit» 2). Welke echter de
wetenschappelijke opvatting der natuur in een bepaalden

\') Dr. A. Lehmann. Aberglaube und Zauberei. Deutscht;
autorisierte Ausgabe. Stuttgart 1898. S..\'!. Den tweeden druk hob ik
niet kunnen raadplegen.

2) a. a. O. S. 6.

-ocr page 279-

/

tijd is, kan gezien de principieele verschillen, die zich
tussclien de natuuronderzoekers voordoen, evengoed als
tusschen de beoefenaren van andere wetenschappen1)
niet worden omschreven. Telkens wisselt de norm, die
men aanlegt, telkens is het bijgeloof een ander.

Geen Gereformeerde bijv. zal Balthazar Bekker louter
als bestrijder van het bijgeloof typeeren2). Hij deed
immers te kort aan leerstukken, die tot den wezenlijken
inhoud van het Gereformeerd — om niet te zeggen
van het Christelijk — beginsel behooren. «Dat om den
mensch te plagen bose Geesten op de aarde souden
nodig zijn, dat vind ik echter niet. De doorgaande taal
dei" H. Schrifturen is, dat Gods gelovig volk geduriglik
van bose menschen word gequeld: van bose Geesten
blijkt dat niet so klaar» 3).

De norm, die wij bij Perkins aan moeten leggen, is
de II. Schrift. Hij nam haar bij zijne verhandeling over
de tooverij tot basis. Veel werd er in zijn tijd en den
daaropvolgende!) over deze zaak geschreven. We zullen
hier geen uitvoerig overzicht geven van de omvangrijke
literatuur, die er over dit onderwerp verscheen. I let zij
ons voldoende in herinnering te brengen, dat zoowel
onder Hoomschen als onder Protestanten voor- en
tegenstanders van het geloof in heksen werden
gevonden.

1  Zio I)r. A. Kuypor. En egel. der H. Godgel. II, blz. 97—132
en
De ge,», gr. III. Bijlage blz. 28, 29.

2 2) Aldus Dr. W. 1\'. C. Knuttel. Balthazar Bekker, de bestrijder
raii hi-l bijgeloof,
\'h Gravonliiigo 190G.

3 •\'<) B. Bok kor. De betoverde WeereUl. Bk. II, blz. f>5. Aiuflterdam
1091.

-ocr page 280-

De Protestantsche arts Johann Wier, leerling van
Agrippa van Nettesheiin, gaf
111 1563 zijne vijf boeken
De Praestüjiis daemonum et incanlaiionibus ac vcneficiis
uit. Ilij was na zijn leermeester de eerste, die met be-
slistheid tegen de heksenvervolging te velde trok*). We
zouden feil gaan, zoo we dachten, dat Wier aan geene
magische kunsten geloofde. Integendeel — hij verdedigde
zelfs, dat \'s menschen lichaam door den duivel kon
opgenomen en door de lucht heen gedragen worden,
gelijk de ondervinding bewees (Dan. 14, Matth. 4)1). Hij
was een strijd begonnen met bedriegelijke geesten en
spoken2), maar Bodin, een van de uitstekendste wijs-
geeren in Europa, door velen van zijne tijdgenooten voor
den bekwaamsten man gehouden, die toen in Frankrijk
was opgestaan"), verwijt hem, dat hij goddelijke dingen
op schandelijke wijze tegen God gebruikt3) en zich
gewapend heeft tegen de eere Gods0). Zijne loosheid,
dat de duivel de toovenaars doet gelooven, dat zij doen,
wat hij zelf verricht en zij daarom niet moeten gedood
worden, is al te grof4). Niemand, die ook maar eenigszins

1  De Praesligiis daemonum etc. ed. 1568, Lib. III. Cap. XII.
p- 242. vgl. Lib. II. Cap. IV.

2 3) Praefatio ad Lectorem. p. 14.

3 * 5) Refutation des opinions de Jean Wior in: De ta demono-
manie des sorciers.
Paris 1581. p. 219. Divinis ad versus Deum
nefarie utitur.

4  1. c. p. 228.

-ocr page 281-

door de eere Gods is getroffen, kan zulke godslasteringen
zonder gerechtvaardigden toorn lezen \').

In 1584 publiceerde Reginald Scott zijne Discover//
of Witchcraft
,1) waarin hij — om met Lecky te
spreken — liet bedrog en de begoochelingen van het
systeem met eene stoutmoedigheid ontmaskerde, die
geen voorafgaand schrijver had bereikt en met eene
bekwaamheid, welke weinig volgende schrijvers hebben
geëvenaard2). Koning,Tacobus l, «verdediger desgeloofs»,
gaf tegen de verdoemelijke opvattingen van Scott, die
door zijne loochening van tooverij de oude dwaling der
Sadduceeen n.1. de ontkenning van het bestaan van
geesten handhaafde en tegen die van Wier, die door
zijn ijveren voor de straffeloosheid van toovenaars en
heksen duidelijk bewees een van dit gilde te zijn3),
zijne
Daemonologie uit. Twee jaar later (1599) verschenen
de vermaarde
Disquisitiones magicne van den .lezuit
Martin del llio, «der gewaltigste Verfechter des llexen-
prozesses; unter allen Hexenverfolgern-unstreitig der ge-
lehrteste und schlaueste6).

1 -) Vertaald in het Nedcrlandsch door Th. en G. Basson 16I57.

8) II. Lecky, 1. c. Vol l l>. 112, 113.

2 Vgl. I\'littf Zijckler Hexen — und llcxenprozem• in 1\'. li.
FA Bd. VIII S. 30- -36.

3 ■I) The snorken of the wok/ hit/h mul viujhty prince James, bondon
1616, i>. 91, 92. I\'reface of the Daemonologio.

-ocr page 282-

Aan Cambridge University was de kwestie in booge
mate actueel Het proces van Warbois (1593) riep de
instelling in het leven, dat jaarlijks een theologisch
student in King\'s College, tegen eene belooning van
veertig shillings, eene voordracht over de hekserij zou
houden\'). Het kan ons daarom niet verwonderen, dat
Perkins aan dit vraagstuk eene reeks predicatiën heeft
gewijd2). Hare volledige titel luidt:
A discourse of the
damned art of witchcraft, so farre forth as it is revealed
in the scriptures and manifest by true experience.
Ook
elders, in zijn commentaar op den brief aan de Galatiërs
bijv. (3 : 1 en 5 : 20) heeft Perkins deze kwestie —
natuurlijk veel beknopter — besproken.

In zijne bovengenoemde verhandeling, die Ex. 22: 18 tot
motto draagt, bestrijdt Perkins hen, die bet er voor houden,
dat tooverij niets anders is dan louter inbeelding3). Hij
het behandelen van genoemd tekstwoord moeten onder-
scheidenlijk twee punten worden overwogen: wat een
heks is en welke hare verdiende straf.

Voordat Perkins van eene heks eene beschrijving
geeft, bespreekt hij de natuur der tooverij, voorzoover
zij in (le boeken van Oud en Nieuw Testament wordt
voorgesteld en de uit echte ervaring van geleerde en god-
zalige mannen kan worden opgemaakt.

1) Soldan-Heppe a. a. O. S. 144.

Vgl D. Campbell 1. c. Vol. II p. 115. Note. It was an age
of boundless credulity and superstition in England, says Drake;
the belief in witchcraft was shared by every one.

2) Vol. TII p. 607—652.

8) Op Gal. 3: 1. Vol. ii p. 221. Here Paul takes it for a
confessed truth, that there is witchcraft and witches en
Ml. 7: 1.
Vol. Ill p. 1%.

\\

-ocr page 283-

Betreffende de toóyerij handelt Perkins óver drie punten:
1. wat tooverij is; 2° wat de grondslag is van hare geheele
beoefening; 3. hoe vele verschillende soorten zij telt.
Hij definieert haar als eene booze kunst, die dient om
met behulp van den duivel wonderen te bewerken, voor
zoover God dit in gerechtigdheid toelaat1). De regelen
voor deze kunst werden eerst door Satan uitgedacht,
in oude tijden aan goddelooze personen geopenbaard,
die ze aan anderen van hand tot hand meedeelden2).

Er zijn twee soorten van wonderen: waarachtige en
duidelijke of leugenachtige en bedriegelijke. Het doen
van een waarachtig wonder is een soort schepping, welke
noodzakelijk alleen Gode eigen kan zijn, Ps. 136 : 43). Be-
driegelijke wonderen, die ook buitengewone werken ten
opzichte des menscheli zijn, omdat zij niet voortkomen
uit den gewonen loop der natuur, zijn nochtans geen
wonderwerken, omdat zij gedaan worden door de kracht
der natuur en niet eenvoudig boven of tegen de natuur
maar boven en tegen haar gewonen loop. Deze nu worden
gedaan door den Satan en zijne werktuigen \'\'). Des duivels
wonderen zijn tweesoortig: begoochelingen of werkelijke
handelingen. Er is eene begoocheling van de uit-
wendige zinnen of van liet verstand. De zinnen kan de
duivel bedriegen door het verderven van de vochtig-
heid van het oog ol\' door het veranderen van de
lucht, liet gaat des duivels macht echter te boven om de

1  Vgl. op Gal. UO. Vol. 11 p. 832. Witckoraft signifle« all
curious art wrought by the devill.

2 a) Oh. I. Sect. 1.

-ocr page 284-

substantie van eenig schepsel in die van een ander te
veranderen: door dit bedrog beelt de Roomsche
Kerk zich in tijden van blindheid en onwetendheid
zeer verrijkt. Door de begoocheling van het verstand
deed de duivel menigeen gelooven, dat hij een koning
of een profeet was, zooals verschillende tooveressen
zich voor katten, vogels, muizen, enz., hielden. Dat zij
daarin werkelijk veranderd zijn, zooals de inquisities
van Spanje en andere landen verbalen, kan om den
bovengenoemden regel niet waar zijn\').

De echte werken des duivels zijn geen echte wonder-
werken, omdat zij de kracht der natuur niet te boven
gaan. Het zijn wonderen der leugen, ten aanzien van
des duivels oogmerk in het verrichten daarvan. Hij is
in staat otn in den vorm en gedaante eens menschen te
verschijnen en dat niet door de zinnen te bedriegen, maar
door een waar lichaam aan te nemen1).

De grondslag van al de praktijken der tooverij is een
verbond, gesloten tusscben de tooveres en den duivel.
Ps. 58:5, Deut. 18: II, de praktijk des duivels zich
aan te bieden om een verbond met den menscli te
maken en de algemeene belijdenis van alle tooveressen

1  1. c. p. (512. Op. Ml. 4: 5. Vol. Ill 388. By this wo see
that men may bo transported by the Dpvill from place to placc.

-ocr page 285-

en toovenaars bevestigen dit volkomen\'). Krachtens
haar verbond met den duivel beval de tooveres van
Endor hem in de gelijkenis van Samuel te verschijnen.
Het verbond tusschen den duivel en een toovenaar is
öf uitdrukkelijk en open of verborgen en geheim1).
Het eerste wordt door plechtige woorden weder-
zijds vastgesteld, waartoe de toovenaar van zijn kant
voor het heden of zijn handschrift of een gedeelte van
zijn bloed geeft als een pand en handgeld om den
koop te verzegelen2). Het tweede is daar, wanneer
iemand bijgeloovige gebedsformulieren gebruikt, waarin
hij uitdrukkelijk de hulp van den duivel verlangt of
wanneer iemand bijgeloovige middelen gebruikt om iets
te doen gebeuren, die (naar hij weet) op zichzelven
zulke kracht niet bezitten om dit teweeg te brengen
zonder de bijzondere werking des duivels3).

Tooverij is waarzeggend of werkend. Waarzegging is
een functie der tooverij, waardoor men vreemde dingen,
hetzij geschiede, tegenwoordige of toekomende, dooi\'de
hulp des duivels kan openharen. Door Satans influiste-
ringen kunnen de tooveressen weten, hetgeen in andere
landen gebeurt6). Zulke dingen, welke God door den
duivel wil volbracht zien, kan deze voorzeggen, omdat
hij ze van te voren door de openbaring en aanwijzing
Gods weet.

1  Vgl. sl golden c/iaitie. Ch. XXI. Vol. 1 p, 3\'J, 40 en Gal..
5: 20.
Vol. II p. 882, 833.

2  1. e. p. 615.

3  1. e. p. 616.

-ocr page 286-

Waarzegging geschiedt met of zonder middelen. Zij
geschiedt door zulke middelen, die ware schepselen
Gods zijn, of door die, welke louter zijn verzonnen\').
Waarzegging door de ware schepselen Gods geschiedt
door de vlucht en het geschreeuw der vogels, de in-
gewanden der beesten, sterren, droomen en loten1).
Het kan somtijds gebeuren oin den scherpen reuk
van den raaf, dat er daar spoedig een doode zal
wezen, waarheen hij staande op eene hooge plaats, zich
wendt en schreeuwt2). Het kan niet ontkend, dat de
sterren de oorzaken zijn van sommige dingen. Ze zijn
de algemeene oorzaken der natuurlijke dingen, zoodat
niemand door de sterren bijzondere gebeurtenissen recht
kan bepalen \'). Alle sterren hebben bare werkingen op de
lichamen dei- inensehen, maar omdat al hare krachten
tezamen vermengd zijn in het onderwerp, waarop zij
werken, kunnen zij niet meer onderscheidenlijk gekend
worden. De werkingen echter der zeven planeten, bij-
zonderlijk van zon en maan zijn duidelijk en volkomen
bekend3).

In zijn eerste4\') geschrift A friiilfull dialoyiic cuitccr-
nintj Uic end of the world
is Perkins op dit punt meer
beslist. De sterren brengen menigmaal onweders, wervel-
winden, droogte, voortdurenden regen en kunnen alzoo

1  1. c. Seet. 2.

2  1. c. p. 619.
■1) 1. c. p. 620.

3 ") Dit, blijkt uit do opdracht van NV. Crasbaw, een van Perkins
beste leerlingen (Zie boven blz. 93) aan Lord Scroöpe.

4  1. c. p. G18.

-ocr page 287-

de oorzaken wezen van sommige krankheden, schaarsch-
lieid en overvloed1), hetgeen hij in zijne latere ge-
schriften niet zonder voorbehoud aanvaardde2). Indien
men tegenwerpt, dat de
mee3te voorspellingen, die
gedaan worden onder inachtneming van regelen der
sterrekunde, uitkomen, dan geschiedt zulks omdat hierin
op zijn minst eene verborgene duivelskunst schuilt, zoo al
niet een open verbond met Satan3). Wat droomen aan-
gaat, er zijn goddelijke, natuurlijke en duivelsche
droomen4). Zij, die zich naast het altaar van Apollo
neerlegden om aldaar te slapen, ontvingen in een droom
van den duivel het antwoord, waarvoor zij kwamen. De
droomen der Manicheën, Anabaptisten en Familisten
werden eveneens door den duivel bewerkt5).

De tweede wijze van waarzegging geschiedt door
verdichte en verzonnen middelen, wanneer Satan ge-
raadpleegd wordt in de gedaante van een dooden man,
dus door necromancie of zwarte kunst, I Sam. 28. Ver-
schillende redenen geeft Perkins op, waarom het niet
de echte Samuel was, die aan Saul verscheen

Waarzegging zonder middelen bestaat in de voor-

Dn O

spelling en openbaring van toekomende dingen alleen
door den omniddolijken bijstand van een waarzeggenden
geest: de vrouw te Philippi, lland. \'16: 16 had den

1  1. c. Vol. III p. 170.

2  Vgl. .-/ golden c/minr Ch. XXII. Vol. I p. 44. The foroe mul
iiftturo Imtli «if planets and lixc<l stnrros uro not. so mnnifost.

3 :t) Discour™ of trilchcrafl, I. c. p. 621.

4 «) I. i\'. p. 628.

5 «) I. c. Heet. III p. 6\'26.

-ocr page 288-

geest in haar, de tien Svbillen den geest buiten haar 1).

Werkdadige tooverij is het verrichten van wonderen.
Bezwering en begoocheling behooren daartoe2). Be-
zwering is het doen van wonderen door eene toover-
spreuk3). De werken door bezweerders gedaan, zijn:
het verwekken van stormen, vergiftigen van de lucht,
verzengen van koren, dooden van het vee en benadeelen
van menschen, teweeg brengen van vreemde kwellingen
in de lichamen van menschen en andere schepselen en
het genezen daarvan, liet uitwerpen van duivelen e. d. g.
Als bewijs hiervoor hebben wij de eenparige overeen-
stemming van alle eeuwen met de verhalen van de
belijdenissen der tooveressen om deze dingen aan het licht
te brengen, zoodat hij, die dit betwijfelt, even goed
twijfelen kan, of de zon \'s middags wel schijnt4).

Eene tooverspreuk is een vers, dat uit vreemde woorden
bestaat, gebruikt als een wachtwoord voor den duivel
om hem wonderen te doen verrichten, hetgeen de
tooverspreuk op zichzelve niet vermag5). Dat er uit het
oog van boosaardige personen met de gezichtsstralen

1  1. c. Sect. IV p. 628.

2  Ch. IV p. 629.

3  A Golden Chaine. Ch. XXI. Vol. I p. 40 en Gal 5: 20.
Vol. II p. 332, 333.

4 4) 1. c. Sect. 1 p. 629. Vgl. A Golden Chain«. Ch. XXI. Vol I
p. -10. They which spread abroad by their writing or otherwise
that, Witches are nothing else but melancholicke doting women
who through the divels delusion suppose that they themselues
doe that which indeed the divell doth alone — by the same
nieanes they may defend murther, adultery and what other sinne

« soever (duidelijk tegen Wicr gericht).

5 6) 1. c. p. 630.

-ocr page 289-

schadelijke qh booze uitademingen voortkomen, die
andere personen vergiftigen of dooden kunnen, is eene
even dwaze als oude nieening. Een bezweerder kan de
slang betooveren, niet door de kracht van de woorden
der tooverspreuk, maar door de macht des duivels1).
Tot dit hoofdstuk der bezwering behooren verschillende
andere practijken der tooveressen zooals het gebruiken
van teekenen, beelden of figuren, amuletten, duivel-
banningen, van den naam Jezus, het bekruisen van hot
lichaam, en het strijken van eene tooveres om de
tooveres te ontdekken 2J.

Begoocheling is de misleiding van het oog met een
vreemden kunstgreep, die gedaan wordt boven den ge-
wonen loop der natuur. Het oog wordt misleid door
het verderven van de vochtigheid van het oog, veran-
deren van de lucht of van het voorwerp, dat gezien
wordt. Een gedenkwaardig voorbeeld van kunstgrepen,
door begoocheling gedaan, buiten en boven misleiding,
hebben we in Ex. 7, 8 en 0. liet hier verhaalde gaat
de gewone grenzen der natuur te bovenPerkins neemt
om verschillende redenen aan, dat deze handelingen der
loovenaars
louter verschijningen waren en geen werkelijk
voortgebrachte dingen \')•

Een toovenaar is een Magiër, die in een openbaar of
een geheim verbond wetens en willens toestemt om de
hulp en den bijstand van den duivel te gebruiken bij
het verrichten van wonderen5). Er zijn twee soorten

\') I. c. 682.
4 1. c. p. 688, 034.
3) 1. c. Soct. II ]». 635.
■») 1. c. p. 636«
ö) 1. c. Ck. V p. 030.

-ocr page 290-

van toovenaars: slechte en goede1). De goede toovenaar
is het gevaarlijkste en verfoeilijkste monster. Hij doodt
de ziel, de slechte kwetst alleen het lichaam2). De
toovenaar moet met den dood gestraft worden3).

De vraag of de toovenaars van zijn tijd dezelfde zijn
als die, welke door Mozes\' wet worden veroordeeld \'1),
beantwoordt Perkins bevestigend4). Voor de ontdek-
king van een toovenaar worden twee dingen vereischt:
onderzoek en overtuiging. Dit zijn teekenen, die sterke
vermoedens opwekken: indien iemand algemeen als
een zoodanig persoon berucht staat, indien een mede-
toovenaar van iemand zulk eene getuigenis geeft,
indien na vervloeking dood of ten minste eenig onheil
volgt; indien dadelijk na vijandschap, twisting of bedrei-
ging een onheil volgt0); indien de verdachte persoon
de zoon of dochter, dienstknecht of dienstmaagd,
vriend of naaste buur van een bekenden toovenaar
is; indien — n.1. volgens Sommigen — de verdachte

1  1. c. p. 637.

2  1. c. p. 638. Vgl. The government of the tongue. Ch. V.
Vol. 1 p. 144. The words used in tho way of a bodily cure, bo
they in themselues never so good, are no better than the divels
sacraments.

How to lice and that well. Vol. I p 483, upon the faith in the
aforesaid ccrcnionics there followes a Satanicall operation in the
effecting of a cure desired. Op
Hehr. 11: 20. Vol. Ill p. 124.
Indeed blesscrs arc most vile and wretched creatures, the wretched
limbs of the Devill.

3  1. o. p. 639.

4 n) 1. c. Sect. II 642.

-ocr page 291-

persoon liet merkteeken des duivels draagt en ten
slotte onstandvastig is of in zijne wel overwogen ant-
woorden met zichzelven in tegenspraak *). Het onderzoek
kan geschieden enkel door ondervraging of ook door
pijniging. Dit laatste mag ongetwijfeld wettig en met
een goed geweten worden aangewend, doch alleen dan,
wanneer sterke en zware vermoedens daaraan vooraf-
gaan en de persoon weerbarstig is. Van Godsoor-
deelen als b.v. het aanvatten van een rood verhit
ijzer, zinken of drijven van den verdachten persoon,
toont Perkins zich afkeerig, want hetgeen op deze wijze
geschiedt, komt van den duivel-). Een waar bewijs is
de vrijwillige belijdenis der misdaad, afgelegd door den
verdachten persoon en de getuigenis van twee getuigen
te goeder naam bekend. Indien zij b.v. kunnen bewijzen,
dat de verdachte persoon den duivel heeft aangeroe-
pen3) of een waarzeggenden geest heeft onderhouden en
met dezen in den vorm van eene muis, kat of eenig
ander zichtbaar schepsel samenkomsten heeft gehad *)
of dat hij het gelaat van een verdacht persoon, die af-
wezig was, in een spiegel heeft laten zien6) en toover-

1) 1. o. p. 643.

2) 1. c. p. 643.

«) 1. o. p. 614.

4) Perkins neemt als Augustinus cn vele anderen (zie Sol da n-
liep po a. a. O. 1 S. 08) de mogelijkheid van gemeenschap
tussehen den duivel cn eene heks aan.

Golden Ohaine Cli. XXVI (7. Coiuraand). Vol. I p. 58, Why
should not a spirit as woll have sooielie with u witch as to eate
meute?

r\') Vgl. The Cotnhale heiteer» ChrisI and the Devill. Mt 4: 8. Vol.
III p. 897.

The Dovill can rescmble things done long since and a farreoff.

-ocr page 292-

middelen gebruikt heeft; indien zij op grond vun hun
eigen kennis kunnen verzekeren, dat die verdachte man
of vrouw dingen voorspeld heeft vóórdat ze geschiedden,
stormen beeft verwekt of de gedaante van een dooden
man heeft doen verschijneni). liet is Satans gewoonte
iets te belooven, totdat het verbond bekrachtigd is
maar, wanneer het zoover is, gebruikt hij alle middelen
iemand openbaar te maken door zijne boosheid jegens
alle menschen en zijne onverzadigbare begeerte 0111
hen onmiddellijk en volledig te bezitten, die hij in de
banden van zijn verbond heeft verkregen1). Tegen het
gevaar van tooverij kan men zich beschermen dooi\'
te zijn in het verbond der genade. Gods kind kan be-
tooverd worden zooals uit het Woord blijkt. Satan
vergenoegt er zich niet mee zijne boosheid te toonen
door de personen leed aan te doen maar hij
breidt dit ook uit tot het kwellen van de plaatsen,
waar zij wonen door de lucht te besmetten e. d.g. Met
eenige krachtdadige middel om dit kwaad weg te nemen
is de heiliging van de plaats onzer woning l)t. 2U : 5.
Geheele landen en koninkrijken worden bijzonderlijk

1  1. c. p. 645.

3} Vgl. Coxes of conscience. 1 lilt. Ch. IX. Sect. 4. Vol. II p. 37.
Possession is known by two sigues: when the (levill in evidently
present either in the whole body or in some part ofitjwhenhee
hath rule of the said body cither in whole or in part; as for
example: when the divell possesseth the instruments of the voice
and makes a man to speake Latine, tireeke, Italian or other
tongues, which hee understandeth not.

-ocr page 293-

door liet aanvaarden van het Evangelie van de toovei ij
bevrijd1). De Roomschen meenen, dat er in Gods kerk
eene gewone gave is, waardoor sommigen duivelen
kunnen uitwerpen en de nadeelen verhelpen, die dooi-
de toovenaars ontstaan2), maar dit duurde niet veel
langer dan \'200 jaren na Christus\' geboorte3). De toove-
naars van zijn tijd moesten, volgens Perkins, krachtens
Mozes\' wet, met den dood worden gestraft\'1)

Hiermee hebben we beknopt Perkins\' verhouding
tegenover het bijgeloof uiteengezet. Met klem van
redenen heeft Perkins het bestaan van toovenaars ver-
dedigd. Hij ging daartoe op het voetspoor der groote
reformatoren Luther en Calvijn op de Schrift terug.
«Es war speziell die kirchliche Magie (der Apparat mit
Bibelstellen und Beschwörungen, geweihten Bildern,

1  1. c. p. 646, 647. Vgl. Cases of conscience. 1 Bk. Ch. IX. Sect.
4. Vol. il p. 38. Men must not-abide there, whore it is ccrtenly
knowne, that, the Lord bath given the divcll power and libertie
(39). That whioh wo doe in meates and drinkes, is also to lie
done in the houses and places where we dwell. We must sanctilie
them to our use by the word and prayer;
The Combat* between
Christ and the DM ML 4.1
Vol. ill p. 374, Mt. 6\': 13. Vol.
Ill p. 148, 150. Vooral
A treatise of conscience. Ch. 111. Vol. 1
]). 539. To blesso our dwelling places (Dcut. 20: 5), when we
first enter into them, is the best way that can be to preserve
them from tno casualties of fire within and lightning from heaven
and from the annoyance and molestation of cvill spirits and other
judgements of God.

2 \'-\') 1. c. p. G48.

3 ;t) 1. c. p. 649. Vgl. The Pro\'deme. Images and reliques.Vol.il
p. 523 en
Mt. 7 : 22. Vol. Ill p. 249. This gift, of miracles doth
not now befall the Church of God.
•i) 1. c. p. 650.

-ocr page 294-

Weihwasser, Brot, Salz, Oel, Zetteln und Münzen) gegen
welche die Reformatoren Protest erhoben. Bezüglich den
Frage nach der Möglichkeit der Zauberei standen sie —
Luther jedenfalls — wohl auf dem allgemeinen Stand-
punkt ihrer Zeit1). Dit. kan woord voor woord ook
van Perkins getuigd worden. Er kan niet aan getwijfeld
worden, dat Perkins\' opvattingen over dit onderwerp de-
zelfde waren, die door onze vaderen werden gekoesterd2).

Met alle kracht heeft Perkins het bijgeloof bestreden,
als men daaronder de overtuiging verstaat: «dat er
geheimzinnige middelen bestaan om de kwade gevolgen
van een demonische inwerking te breken, wanneer er
heil wordt gezocht in een amulet, in een talisman,
in een tooverspreuk of in een bezwering en het demo-
nische met demonische middelen bestreden wordt3)».

1  Dr. A. Lehman n a. a. O. S. 102.

2 Ygl. Soldan-Heppe a. a. O. Bd. 1 S. 498—500. ïloxenver-
folgung in Grenf. — Let vooral op hetgeen Calvijn bij
Dent.
IX : 10, 11
aanteekent, waar hij een zuiverder standpunt inneemt
dan Perkins. (Tom. I p. 353). Dcnique temporum onniuin expe-
rientia eonvincit, homines perverse euriosos saepe a Satana per
magos didicisse quod humanitus cognosci non poterat. Deoperum
effectu sive inortuos exeitet, sive fascinet homines et bnita anima-
lia sive ineantationibus novas facies rebus induat
sic habendum
ei/, quaecumque
r idetur edere miracula, vier au esse praesiigias. At que
ut ml pater lenebrarutn, cerium est nihil posse nisi apiid iucrednlm
(cursiveering van ons), quorum obtenebratae sunt mentes, ut album
a nigro non discernant-Quare nihil miruiu si Dei pcrmissu vol
elementa turbet vel morbis et aliis noxis infostet reprobus, vel
oculis phantasmata abjiciat.

2) II iM. and M. Dexter 1. c. p. 40.

;!) Vgl. Dr. A. Kuyper. I\'m llege, Kampen 1911. Eerste doel,
blz. 224.

-ocr page 295-

Aan de Roomsche religie verweet Perkins, dat zij voor
een groot deel louter tooverij is1). Het is volgens hem
duidelijk, welk eene monsterachtige en ongelukkige religie
de Roomsche Kerk verdedigt, die gedeeltelijk uit heiden-
sche, gedeeltelijk uit Joodsclie plechtigheden bestaat2).
Door zijne bijgeloovigheid is hij echter in hetzelfde
euvel vervallen. Het exorcisme vond in hem op grond
van een verkeerd begrepen Oud-Testamentischen tekst
(Deut. 20: 5) een verklaard voorstander. De voorstel-
lingen, die hij koesterde aangaande de \' macht des
duivels, deden hem de beteekenis der gemeene gratie
op dit punt miskennen3). Laten we echter op zijn
Creditzijde zetten, dat hij reeds in zijne jonge jaren be-
wezen heeft, dat het volkomen ongeoorloofd was de
jaarlijksche voorspellingen te koopen en te gebruiken4).
De bijzondere staat en zaken der menseheii kunnen op
geen enkele wijze door de sterren van te voren worden
aangeduid5): vertrouw U alleen aan de Voorzienigheid
(Jods toe0). Kometen en vlammende sterren zijnevenwel
dreigende teekenen van (Sods hevig misnoegen, hoewel
er zijn, die den mensch in slaap willen wiegen door te

1  ./ Golden, ühaine. Oh. XXI. Vol. I p. 10.

Vgl. op Ml. 7: lü. Vol. III p. 238. The ltowinh priests by
sorcerie cast out Devils and euro strange diseases and so delude
the siniple.

2  A treatrn of conscience. Ch. II. Vol. I p. 521.

3 8) Vgl. l)r. A. Kuyper. De getn. gr. 11, blz. 261, 262.

4 •1) A resolu/ion lo the counlreg wan /irovtng it utlerly unlawfull lo
bug or n.ic our jeaiely I\'rognoslicaiiont.
Vol. III, p. (iö.\'l—(>(17.

5 0) 1. o. p. 661.

-ocr page 296-

vertellen, dat zulke teekenen voortkomen uit den gewonen
loop der hemelen1). Desgelijks is het beven en schudden
der aarde een teeken van den grooten en buitengewonen
toorn Gods ter oorzake van het feit, dat wij God niet
kennen noch ook voorliet nieerendeel ons er om bekoni-
, meren Hem te leeren kennen2).

In dit hoofdstuk behoort nog even eraan herinnerd te
worden, dat volgens Perkins het doode lichaam gewoonlijk
bloedt of eenig ander getuigenis geeft, wanneer de
moordenaar er bij wordt gebracht, waarvoor ïnoeielijk
eene andere reden kan worden opgegeven dan de ver-
borgen en onmiddellijke hand Gods, die zich hierin
machtig betoont om geheime zonden door vreemde
middelen aan het licht te brengen3). In zijne
Ca.scs of
conscience
is hij hiervan teruggekomen. Een onderzoek
door een tweegevecht is van dezelfde natuur als het
onderzoek doen naar een moordenaar, door het bloeden
van een aangeraakt of betast lichaam, dat zeer twijfel-
achtig en onder alle andere middelen het onzekerste is

Dat Perkins aan de verschijnselen, die in den Bijbel
tooverij genaamd worden, eenige daaraan ten grondslag
liggende realiteit heeft toegekend, kan niet anders dan
zeer verklaarbaar worden geacht. Rome heeft de dae-
monische realiteit van dit bijgeloof steeds in bescher-
ming genomen»). Dr. A. Kuyper zegt daarover even

1  1. c. i». 66;{.

2  Oal. 4 : !). Vol. 11, p. 282.

3 ») Hebr. 11 : 2. Vol. III, p. 21.

-ocr page 297-

waar als schoon1): De Christelijke Kerk wist uit het
Evangelie; ze wist van haar Heere en Koning, dat deze
demonische werkingen metterdaad maar al te werkelijk
zijn. De toen door de Kerk en de Overheid begane
fout bestond dan ook niet daarin, dat ze wisten en
voelden met een onheilige demonische macht te doen
te hebben, maar dat ze deze macht in stee van haar
enkel geestelijk te bestrijden, met het zwaard en met
den brandstapel te keer gingen. Ons Avond maalsformu lier
betrad den beteren weg2).

1) Pro Rege. T, blz. 223.

Vgl. De gem. gr II, blz. 400, 101 en de Heraut n°. 174ti. Tooli
kan niet worden ontkend, dat deze Goeten, Magiern, of boe men
ze noemde, over wondorbare krachten beschikten, die niet een-
voudig door ze leugen en bedrog tc boeten op zij waren te zetten.
— En in de oudheid en thans hooren wc van bet contact van
den eenen
geest van don mensch mot den geest van dei) anderen
monsch. Hot tijdelijk inwonen vnn een anderen geest in nigen
geest doet vanzelf aan do Uozotcnen uit do dagon van .Jezus ver-
schijning deuken. Do verhalen, die ons thans uit do kringen der
Spiritisten toekomen, strooken in dit opzicht met de Kvangelischo
verhalen en n°. 1717. Al donken we er niet aan al deze
verschijnselen (n 1. van het spiritisme) voor verzonnen of ingebeeld
te verklaren. — De realiteit van veel in het spiritisme moet
volmondig worden erkend. (Van do Voleinding XXI en XXII).
In den zelfden geest Dr. II. Bavinok,
a. w. 111, blz. 197.

2) Vgl. Ziïok lor. Spiritismus in P. Ii. FA Bd. XVIII. S. 664.
Die düiiioniHlisflho Theorie ist die der christlich-orthodoxen Gegner
des Spiritismus. Wirkliche Kundgebungen aus der Geistenwelt
liiszt auch sio durch die Produktionen der Medien wenigstens
der echten und hervorragend kräftigen bewirkt worden eine
Erneuerung des Goeten und Mysterionunwoficns eines Jamblicbus
(Harlesz), ein nicht von Gott eröffneter und gegebener, sondern
die Seele gefährdender Weg (Luthardt) u. s. w.

-ocr page 298-

Perkins nu is daarin feil gegaan, dat hij in vele
opzichten het Roomsche, in oorsprong heidensche, bijge-
loof, zij het ook niet onveranderd, heeft overgenomen,
ofschoon daarin elementen waren, vreemd aan hetgeen
de H. Schrift ons leert, en die in vroeger eeuwen voor
en na Perkins nameloos veel jammer over de mensch-
heid hebben uitgestort1).

1  Soldan— Heppe, a. a. O. passim. Bd. I. S. 452, 453.
Man hat die Zahl der vom Ende des fünfzehnten Jahrhunderts
an wegen Hexerei Verurtheilten gesucht und es hat sich gezeigt,
dass dieselben nach Millionen zu berechnen sind en Lehmann,
a. a. O. S. IUI.

-ocr page 299-

5. Perkins als liomileet\').

Nadat wij in do voorgaande bladzijden bij Perkins
als exegeet, dogmaticus en ethicus hebben stilgestaan,
rest ons thans nog zijne homiletische verdiensten te
beschouwen, waaraan hij ten tijde van zijn leven zulk
een groot deel van zijn roem dankte.

Wij hebben reeds in ons eerste hoofdstuk gezien,
hoe hij als prediker in het Graafschapshuis voor de
gevangenen en later als dienaar des Woords in de
St. Andrieskerk te Cambridge een grooten naam ver-
wierf als een bijzonder ernstig en krachtig prediker2).

Zijne theorie der predikkunde, welke heden nog
behartiging verdient, heeft bij uiteengezet in zijne
Prophetica sive dc sacra cl unica concionandi ralionc
tractatns ncruosissimus
3). llij sloot zich in deze ver-
handeling — gelijk hij aan het slol mededeelt — aan
hij Augustinus, Hemingius, llyperius, Erasmus, lllyricus,
Wigandus, Jacobus Matthias, Th. Beza en Fr. lunius.

De profetie, zegt Perkins, is eene openbare en plechtige
rede van den prediker strekkend ter eere Gods en ter

\') Vgl. l)r. ir. Vissoher a. w., blz. 201—206. Amosius iiIr
hoiniloet.

2) M u 11 inge r D. N. H. i. v. W. Porkius. Zie boven bis. 39—13.

•\'!) ICngolscho vertaling in Vol. II p. 013—1»73.

-ocr page 300-

zaligheid van onzen naaste1). Zij bestaat in liet prediken
van liet Woord en liet opstellen der gebeden Iedere
profeet is deels de stem Gods in bet prediken en deels
deels de stem des volks in het bidden. Prediken van
het Woord is profeteeren in den naam en de plaats
van Christus, waardoor menschen geroepen worden tot
den staat der genade en daarin bewaard blijven1). Het
volledige voorwerp der prediking is het Woord Gods2).
IJe prediking is eenerzijds eene voorbereiding voor de
preek en anderzijds hare verkondiging. Ue voorbe-
reiding vereischt uitleggen en recht snijden. Uitleggen
bestaat in de ontleding der woorden en gedachten
fier Schrift, opdat er één geheele en natuurlijke zin
voor den dag komt3). Door het recht snijden wordt
het Woord geschikt gemaakt om het volk Gods te
stichten. Het recht snijden is zoowel ontleding als

1  (Mi. II. Vjrf. Gal. 8: 1. Vol. II p. 222.

The effectuall and powerfull preaching of the word stands in
three things: true and proper interpretation of the Scripture and
that by itselfe; for Scripture is both the glossc and the tjxt,
savory and wholesome doctrine, gathered out of the Scriptures
tmely expounded; the application of the said doctrine cither to
the information of tho iudgomont or to tho reformation of the life.

Zie over bet ambt van den prediker of conscience, 2 Hk.

Ch. VI. III. Quest Sect. 1. Vol II p. 6(i.

Of Divine am! religious Worship. Vol. I p. 715.

An Exposition of the Prayer. Vol. I p. 828.

2  Ch. HI.

3  Ch. IV.

-ocr page 301-

toepassing. Door ontleding wordt de voorgelegde plaats
in hare verschillende leeringen uiteengezet, zoodat niet
slechts de inhoud wordt vermeld, maar ook hetgeen
daarin wegschuilt door gevolgtrekking aan den dag
wordt gebracht\'). Door de toepassing wordt de recht
afgeleide leer op verschillende wijze geschikt gemaakt,
zooals plaats, tijd en persoon dit eischen2). De toepas-
sing is geestelijk of practisch. De eerste bestaat uit
leering of weerlegging; de tweede uit onderrichting en
terechtbrenging3). Niet alle leeringen moeten aan het
volk worden voorgesteld, maar alleen die, welke ge-
schiktelijk op onzen tijd en den tegenwoordigen toestand
der Kerk mogen toegepast, opdat de hoorders niet dooi-
de menigte daarvan overladen worden

Aangezien het gebruikelijk is, dat predikanten uit
het hoofd voor het volk spreken, moet hier iets omtrent
het geheugen toegevoegd. Ken geheugen, dat overeen-
komstig de regelen der kunst, vervuld is met plaatsen
en beelden, zal zeer gemakkelijk zonder arbeid de preekeu
doen onthouden, maar verdient geen aanbeveling. De
bezieling van hel beeld, hetwelk de sleutel der herinnering
is, is goddeloos, omdat zij ongerijmde, onbeschaamde
en ijdele overdenkingen eiseht en inzonderheid die, welke
de meest verdorven begeerlijkheden van hot vleesch
prikkelen. Zij verstompt den geest en het geheugen, omdat
zij eene drievoudige herinnering voor ééne vereiseht:
der plaatsen, der beelden en der zaak, die behandeld

1) Ch. VI.

2) Ch. VII.

3) Ch. VIII.

*) 1. o. ]>. 669.

-ocr page 302-

moet worden. Met is daarom geen onnutte raad, dat de
prediker ijverig met behulp van eene goede ordening
in grondbeginselen, sluitredenen en methode de ver-
schillende bewijsgronden en toepassingen der leeringen,
de toelichtingen van de toepassingen en hare orde
inprent zonder onderwijl bezorgd te zijn voor de woor-
den. De studie dergenen, die hunne geschreven preeken
woord voor woord van buiten leeren, beeft velerlei
ongemak. Er wordt groote arbeid voor vereischt. Als
men, door vrees bevangen, over één woord struikelt,
ontstelt de gemeente en verwart men zichzelven. De
voordracht, gebaren en heilige bewegingen der aan-
doeningen worden verhinderd, omdat het gemoed zich
er geheel en al op richt, dat bet geheugen, onder
zijn last bezwijkend, den spreker niet in den steek
laat!).

Bij de verkondiging dei* preek zijn twee dingen
vereischt: liet verbergen van menschelijke wijsheid en
de betooning des (ieestes. Wel moet de dienaar per-
soonlijk in vrijheid de kunsten, wijsbegeerte en het
verschil van lezingen bij hel opstellen zijner preek
gebruiken, maar hij behoort deze alle in het openbaar
voor het volk te verbergen, en daarmee in het minst
niet te pronken: artis etiam est celare artem2). I)e

Ch. IX. Perkins\' zegswijze is, zooals ieder lezer aanstonds
begrijpt, de oorzaak van «Ie gewrongenheid der beide voorgaande
bladzijden (zie reeds boven blz. 98).

-) Vgl. The dutte* and dignitie* of the Ministerie. Job. 33: 23,
24. Vol. III
p. 430. To speake in the demonstration of Gods
Spiiit is to speake in sneb a
j/tainheime and yet suoh a powerful-

-ocr page 303-

betooning des Geestes wordt openbaar in wijze van uit-
drukking of in gebaren. Do wijze van uitdrukking moet
geestelijk en vol van genade zijn. De betooning des Geestes
is er, wanneer de dienaar des Woords zich zóó gedraagt,
dat zelfs onwetende personen en ongeloovigen kunnen
oordeelen, dat liet niet zoozeer hij is die spreekt maar de
Geest Gods in en door hem\'). Daarom moeten noch
kunsttermen, noch Grieksche en Latijnsche zinnen in de
preek worden ingevlochten. Zij verwarren het gemoed der
toehoorders, hinderen het verstaan der dingen, die gezegd
worden en trekken het gemoed van het voorgestelde
naar iets anders2). Hier moet men ook het vertellen
van verhalen en alle onheilige eiï belachelijke woorden
nalaten. De wijze van uitdrukking is vol genade, wanneer
daarin de genade des harten wordt uitgedrukt. Deze

ncsse as that the capacities of the simplest may perceive, not
man but (roil teaching them in that
plajnnexxc and the conscience
of the mightiest, may feele not man but God reproving them in
that
powerftihtew.

1) Ch. X p. (570.

\'-) Vgl. op. Mt .>: 7. Vol. Ill p. 13. There is a carnall and
humane kinde of preaching, which now adaies takes place; wherein
nothing is so much regarded as the vaunting of wit, memory and
learning by "flue contrived sentences, multiplicity of quotations,
variolic of allegations, of Fathers, Schoolomon and other learning,
but herein is no mercy nor compassion to the pooro smile; op
ML 7 :<! (Vol. Ill p. 208), Op. \'.>: 24 (Vol. Ill p. 328) en Gal.
1 : C, 7
(Vol. 11 ]». Kit»). This euriousncsso and discontentment
the Lord condemnes, when lie forbids plowing with the oxe and
the asse and the wearing of til« garments of linsi-Woltio. I)t. 22:
10, 11. *

-ocr page 304-

genade behoort tot den persoon of tot de bediening. De
genade des persoons is de heiligheid des harten en een
onberispelijk leven. Hoewel zij geen dienaar maakt, is
zij toch zeer noodzakelijk. Omdat de leering van het
woord moeilijk is te verstaan en te doen, behoort de
dienaar aan hetgeen hij leert, door zijn voorbeeld uit-
drukking te geven. De ongodzalige begrijpt, hoewel hij
de Schrift verstaat, nochtans in zijn hart den imven-
digen zin en ervaring van het Woord niet. Het is voor
Gods aangezicht vloekwaardig, dat godzalige woorden
zouden samengaan met een ongodzalig leven. liet is
een vreemd gezicht, een dwalenden gids en een genees-
meester vol zweren te zien\'). Het eenvoudige volk
ziet niet de bediening aan, maar den persoon des die-
naars. Hij moet zelf eerst godzalig zijn, die godzalige
aandoeningen in anderen zal opwekken2). De genade
der bediening is: bekwaam te zijn om te leeren. liet
is niet alleen schoon en loffelijk, indien deze gave er is,
maar zij mag niet ontbreken. Op het Niceensche en
Miletiaansche concilie werd het als een straf opgelegd
om den naam van een Dienaar des Woords te dragen,
maar niet het Evangelie te prediken3). De gebaren
bestaan in de intonatie der stem of in de houding des
lichaams1).

1  Hetzelfde beeld bij Hyperum: Longe est tnrpissimuni, mï <jitt
se profitetur medicnm nliosque vult morbis liberaro, ipse soateut
ulreribus hij .T. J. vnn Oostorzoo,
Practiwhe theologie, Utreoht
1895. Eerste deel, blz. 274.

2) 1 c. p. 671.

3) Vgl. .1 Golden Chaine. Ch. XXV. Vol. I p. 55.

1. o. p. 672.

-ocr page 305-

Teil slotte spréékt Perkins over het opstellen der ge-
beden, het tweede deel der profetie. Hunne inhoud
moet bestaan uit de nooden en zonden van het volk
en de genadegiften Gods en zegeningen, die het behoeft.
De vorm der gebeden zij aldus: alleen de dienaar moet
spreken en het volk aan het einde zijn toestemming te
kennen geven door het zeggen van «Amen». Hand. 4 : 24,
Neb. S : (j, 1 Cor. 14 : lü\'). Bij het gebed moeten
overwogen de inhoud, orde en wijze, waarop het in het
openbaar tot stichting des volks wordt uitgesproken2).

Ten besluite geeft Perkins de orde en den korten
inhoud van de geheiligde en eenige methode der prediking:
den tekst duidelijk uit de Canonieke. Schriften lezen,
den zin en het begrip van het gelezene door de Schrift
zelve geven, weinige en nuttige leerstukken uit den
echten zin afleiden en de recht afgeleide leeringen
toepassen op het leven en de manieren der menscheii
in eene eenvoudige en duidelijke rede, terwijl Perkins
als den korten inhoud aanduidt: éénen Christus te
prediken, door Christus tot lof van Christus3).

Het is opmerkelijk, dat Perkins ondanks zijne piëtis-
tische lendenzen keer op keer den prediker voorhoudt,

\') 1. c. Cl». XI, p. 672 on f\'«« of ameimce. 2 lik. Ch. VI.
III Queat. Vol. II, p. 66.

1. 0. y. 67:5. Vgl. op Matth. C : 7. Vol UI, p. 116. In
Mooie8. 5:1- wc havo expresse coninmnd not onely to propiiro
our hearts, but our words also. wlien we oouio bofore God in
prayer.

1. o. p. 678. Vgl. op Opmh. 2 : 5. (Vol. 111, p. 273). We
linve no warrant, at this day to proacb tbo law barelv, wbich
only maketh the wound without lbo Gospel, which alono shewoth
the remedy.

-ocr page 306-

dat hij naar het oordeel der liefde behoort aan te nemen,
dat alle gemeenteleden uitverkoren zijn, hetgeen Perkins
staaft meteen beroep op de Apostelen, Ef. 1:4,1 Thess. 1:4,
1 Petr. 1:1,2 1). Elders zegt hij echter, dat niet één op de
tien, ja nauwelijks een op de duizend God prijst en
dankt2), dat het grootste deel der bijzondere kerken
uit dienstknechten in schijn bestaat3)

Het is bekend, dat men in Perkins\' tijd tegen for-
muliergebeden niet zoo groote bezwaren had als men
er thans over het algemeen tegen heeft liet was een
van de geschilpunten tusschen de Anglicaansche Kerk
en de Puriteinen, of de Kerk aan hare dienaren een for-
muliergebed mocht voorschrijven\'\'). Barrow en Green-

1  An Exposition of the Orer.de: Of the Predestination. Vol. I,
p. 282. Christ\'s Arraignement, p. 190.

Of Divine and religions worship. Vol T, p. 709. Gal. 3 : 12. Vol.
IT, p. 285, 236.
Matth (i : 1. Vol. III. p. 105. II ehr. 11 : IS.
Vol. Ill, p. 119. Openb. 2 : 7. Vol. Ill, p. 308, .V : i, p. 329.

2  An Exposition of the Oreede. The title Sonne. Vol. 1, p. 171.

3 •\'0 Openb. 2 : 20. Vol. Ill, p. 316.

-ocr page 307-

wood noemden een formuliergebed een afschuwelijken
afgod, even walgingwekkend voor God als zwijnevleesch
voor de JodenPerkins nu staat in dit opzicht tegenover
de strenge Puriteinen. Hij houdt een vastgestelden
gebedsvorm hetzij openbaar, hetzij persoonlijk voor nuttig
on noodzakelijk, zoowel wat den inhoud en wijze als zelfs
indien de noodzakelijkheid het eischt, de woorden betreft.
Hij somt daartoe verschillende redenen op: hetgeen God
verordineerd heeft, is nuttig en noodig. Nu heeft
God het gebruiken van een vastgestelden gebedsvorm
verordineerd, Num. ü : 23, 24, Ps. 92. In de meeste
menschen is cene blooheid, dat zij de begeerten huns
harten voor anderen niet in de gepaste orde kunnen
uitspreken. De oude kerk Gods gebruikte lang voor
den tijd van het Pausdom een vastgestelden gebedsvorm.
Men werpt tegen, dat het lezen van eene preek, geschreven
door een ander, geen preek is en daarom het herhalen
van een formuliergebed geen gebed. Dit beteekent niets
volgens Perkins: want in het lezen van eene geschreven
preek kan iemand niet de gave der profetie tot uit-
drukking brengen, maar in het lezen van het formulier-
gebed wel de gave dos gebeds toonen: namelijk een
hart, geroerd over zijne zonden, een hongerig verlangen
naar genade en een dankbaar hart voor Gods barm-
hartigheden De tweede tegenwerping is, dat het
gebruiken van een formuliergebed de goede bewe-
gingen des Geestes onderdrukt en uitdooft. Dit zou
eenig gewicht hebben, indien iedereen zulk een mate

-ocr page 308-

des Geestes ontving, die hem hiertoe bekwaamde i).

Perkins is zich op dit punt niet immer geheel gelijk ge-
bleven. In zijne
Prophetica, geschreven volgens Th. Tuke,
die haar uit het Latijn in het Engelsch vertaald heelt,
in zijne jongere jaren (1592), geeft Perkins aanwijzingen
voor het opstellen van gebeden, terwijl hij in zijne
uitlegging op de Bergrede, door Th. Pierson in 1008
gepubliceerd, met alle kracht voor een formuliergebed,
publiek en privaat, opkomt. Hieruit mag opgemaakt,
dat Perkins zich op dit punt steeds meer van de volbloed
Puriteinen verwijderd en bij de praktijk der Engelsehe
Kerk heeft aangesloten1).

Onder de Puriteinsche predikers staat Perkins vooraan2).
Zijn tijdgenoot Willet noemt hein een «concionatorem
celeberrimum»3). .1. Brown wijdt in zijn
PurilanPrcachiny
in England
aan Perkins «a Puritan preacher of more
than ordinary spiritual power» vele bladzijden4). Om
den studenten ware bezieling te geven, geeft Rrown
den korten inhoud weer van de voornaamste punten

1  Zio ook hel Iei\'eii ra doodt run Mr. //\'. Verkin* in Allo
de werken. Tom. I.

Hy gebruikte doorgluuvns voor zijne Predikatiën — een ghozetto
vorm van bidden, niet uit gliebreok van veracheidenheit der
Htofl\'e — maar uit een hoilighe en Ilemolsohe drift vondt hij dit
meest vorderlijk voor zijn volk.

2  Zie Hoofdstuk 1.

3 \'*) J. 1\'eile. Biographicallieguler of C/irid\'a College. Vol. I, p. 141.

-ocr page 309-

der toespraken, door een «meesterwerkman» (n.l. Perkins)
voor bepaalde theologische studenten en predikers ge-
houden. Zij handelen over de roeping tot den dienst
des Woords, beschrijven de plichten en waardigheden
dier roeping \')• Hoog zijn de eischen, die hij daar
evenals in zijne
Prophetica, aan den prediker stelt. Aan-
grijpend zijn de bladzijden, waarin hij het ideaal van
den dienaar des Woords teekent. Treilend door eenvoud
en warmte hebben deze verhandelingen na drie eeuwen
hare bekoring nog niet verloren. Kan van Perkins
worden gezegd, dat zijn leven een voldoend antwoord
was op de bedenkingen, die tegen zijne leer der ver-
kiezing werden ingebracht\'-), zoo kan van hem als
homileet worden getuigd: hetgeen hij theoretisch den
studenten en predikers voorhield, heeft, hij praetisch
verwezenlijkt.

-ocr page 310-
-ocr page 311-

HOOFDSTUK III.

SPOKEN VAN PERKINS\' INVLOED.

-ocr page 312-
-ocr page 313-

Zoo ooit de gelegenheid schoon is zich te verdiepen
in allerlei minder oi\' meerder gegronde vermoedens, dan
zeker bij de bepaling van den invloed, die van iemand
is uitgegaan. Hier in het bijzonder verkeeren wij dik-
wijls in het gebied van het onbewijsbare. Verder dan
tot een bepaalden graad van waarschijnlijkheid vermogen
wij het in dezen meestal niet te brengen.

Wat Perkins betreft, overdrijven we niet, wanneer
wij zeggen, dat de invloed door hem uitgeoefend, zeer
groot kan worden genoemd. In den kerkelijken strijd
tusschen Anglicanen en Puriteinen trad hij minder, op
den voorgrond. Sommige punten in kwestie worden door
Perkins met geen enkel woord aangeroerd, hetgeen zeker
eene bedekte veroordeeling is van de praktijk, te dezen
opzichte door de Engelsche Kerk gevolgd. In andere
punten kiest hij partij soms voor de Puriteinen, meest
voor de Anglicanen. Desniettegenstaande moet hij in het
algemeen voor een Puritein worden gehouden, zoowel
om zijn deelnemen aan de geheime synoden, door de voor-
mannen der Puriteinen belegd \')»alsom de wijze, waarop hij
het Christelijke leven
met zijne naar de wereld toegekeerde
zijde teekent. Moge dus de kracht, die er in den ker-
kelijken strijd van hem uitging gering zijn geweest1), te

1  Zio hoven Kuilers opmerking lilt. 51.

-ocr page 314-

grooter was de invloed, door hem als godgeleerde uit-
geoefend .

Als polemicus heeft hij vele lauweren behaald. De
publiceering van zijn «A
Reformed Catholike» in 1597
was, getuigt Mullinger1), eene belangrijke gebeurtenis in
betrekking tot het geheele geschil tusschen Rome en het
Protestantisme. De bekwaamheid en de oprechte geest, die
uit deze verhandeling spraken, werden door de meest
bevoegde beoordeelaars van beide zijden erkend. De
Roomsche schrijver William Bishop, bisschop van Chal-
cedon, erkende gaarne, ofschoon hij het boek in zijn
liefor-
mation of a Catholic Dcformed bij W. Perkins
(2 parts
160i —1607) aanviel, dat hij geen boek van gelijken omvang
had gezien, dooi\' een Protestant uitgegeven, dat of meer
materiaal bevatte, of naar eene betere methode was be-
werkt 2), terwijl Robert Abbot, later bisschop van Salisbury,
in zijn antwoord aan Bishop,
A Defence of the Reformed
Catholike of Perkins, published in tlivee separate pavls
1606—9,
Perkins\' grooten arbeid en moeite ter bevor-
dering
van de ware religie en opbouw der kerk prees1).

-ocr page 315-

Perkins werk werd zelfs in liet Spaansch vertaald en
— zoo voegt Fuller er stekelig bij— geen Spanjaard
durfde van dien tijd af de uitdaging van onzen kampioen
aannemen; ja, hun inquisitie verkoos haar liever met
martelingen dan met argumenten te beantwoorden.

Zijne piëtistische geschriften werden bijzonder in het
buitenland hoog geschat. Hij was de vader van het
Puriteinsche Calvinisme, wiens talrijke practisch theo-
logische geschriften in wijden kring hunne werking
deden gevoelen, zegt Luthardt2) op het voetspoor van
Heppe, ilie Perkins den eigenlijken vader van het Pië-
tisme noemt. Zijne practisch theologische geschriften
vonden om hunne klare, ernstige, in zeker opzicht
populaire taal, ras de wijdste verbreiding, zoodat door
Perkins het zaad van het Piëtisme met volle hand ver
over alle landen is uitgestrooid. L)e vruchtbaarste werk-
zaamheid oefenden de geschriften van Perkins natuurlijk
in
Kngeland uit, waar tegen het einde der zestiende
eeuw
geheele steden door de macht van het Piëtisme
waren aangegrepen 3).

In tegenstelling mei. de werken van zijn uit Hemenden
leerling\')» waren de zijne bijzonder populair. Dit blijkt
daaruit, dat zijne geschriften na zijn dood in de meeste

-ocr page 316-

moderne talen werden overgezet. «Zij spreken ïVieer
tongen dan de maker ooit verstond»De in het Engelsch
verschenen werken werden bijna onmiddellijk in het
Latijn vertaald, terwijl verschillende zijner verhande-
lingen in het Welsh. Iersch, Hollandsch, Spaansch en
Italiaansch werden overgezet1). Van zijne Armilla aurea
verschenen er in twintig jaren niet minder dan vijf-
tien uitgaven2).

Vele malen werden Perkins\' werken uitgegeven.
Zeer onvolledige uitgaven van zijne verzamelde werken
verschenen er te Cambridge in 1597, 1(300,1603, 1(305;
eene ineer volledige uitgave drie deelen folio 1008,1600,
1012: te Londen in 1000, 1012, 1616; te Geneve in
het Latijn fol. 1611, 2 deelen 1011—1618 en 1624*).

Eene bijna complete3) uitgave van Perkins\' werken ver-
scheen te Amsterdam in 1659, H deelen folio vertaald door
H. Uilenbroek, ziekentrooster Verschillende tractaten
hadden reeds in onze taal het licht gezien, zooals b.v.
de gulden keten, in 1(30(3 vertaald door Ph. Hnvl. dienaar
van .Tezus Christus te Zevenhoven. Deze verwijst weer
naar de vertaling van Perkins werken door Vincentins
Meuzevoet, dienaar der gemeente van Christus- te

1 -) Aldus J. Lcgatt. ïii do voorrede aan den Lezer in zijne uit-
gave van Perkins werken, 15 December 1612.

2 ;I) Hickinann, Hint Qninq. p. 500 bij Mnllinger. I). N. 1>.
i. v. \\V. P.

3 •\') Dn bijna volledige opgave van Perkins\'werken in (!oopor
Alhenae Vaniabrigimsea i. v. word door Mnllinger I). N. 15.
i. v. aangevuld.

-ocr page 317-

Schagen1). Cooper zegt2), dat er eene HollandscËe uit-
gave van sommige van Perkins\' werken in 1598 te
Leiden gepubliceerd is en vijf van zijne tractaten te
Amsterdam in 1611 verschenen. Perkins
Gewetensgevallen
werden — zegt Schweizer3) — door Wolfgang Mayer
Hannover 1603 in het Latijn vertaald en verschenen in
het Duitsch van de hand van Sprïmgli, Predikant in
Frauenfeld, Bazel 1610, naar eene andere door Dixus
bezorgde Latijnsche uitgave en nog eens in het Duitsch
te Leipzig 1690.

Wel mag Holland naar onzen Perkins, als naar «een
zeer gelukzaligen, beroemden en gespierden Theoloog
verwijzen die door den liefelijken geur, welke zoowel
van zijne leer als van zijn leven uitging niet alleen alle
landstreken van Groot-Brittannië heeft doordrongen,
maar ook in Frankrijk, Duitschland, Nederland en in
een deel van Spanje is beroemd geworden. Want. vele
van zijn geleerde werken zijn in het Fransche, Duitsche
en Teutonische taaleigen overgezet».

«liet was jammer» — zegt Fuller4) — «dat Perkins
zelf niet meerdere van zijne geschriften uitgaf, want

0 Voorredo »lezer uitgave.

1. c. II p. 341.

3) a. a. O. S. 50.

Zie ook J ö o h e r . Htyemeine» Gtlekrten h-jricon Dritter Thoil 17(31.
i- v. — myrothecium h. e. de recta ratione vivendi et nioriendj,
«o Luc Stockleu, ins Deutsche übersetzt, — do rouiaa. fidei ementito
CatholioiBino; de uatura et praxi resipiaoentiae, welche beide Schriften
Th. Draxus latei niaoh vortiret Decalogus do statn veri Christiani
i» hac vita, den Bernh. Niciius Ancnnianius 1664 zu Ende
deatsoh ediret.

0 Itoly State p. 83.

-ocr page 318-

ofschoon sommige van zijne nagelaten werken goede
voogden vonden, waren toch niet alle zoo gelukkig
en inderdaad geen min is voor een kind, wat een
moeder is».

Door Perkins werden hier volgens Dr. A. Kuyper\')
de Engelsche practizijns, gelijk men ze noemde, d. i.
van uit het Engelsch vertaalde stichtelijke werken, in-
geleid 2). In de beste kringen zette men (in de laatste
anderhalve eeuw) de lectuur van onze oude moralisten
voort, zoodat zelfs Perkins en Teelinck niet geheel in
onbruik raakten3). Johann Spelgarden, die in kwaad ge-
rucht van Sabbattisme gekomen was, zuiverde zich van
deze aanklacht op de synode der classe van Zuid-1 Iolland
in Juli 1020 te LTsselstein gehouden «ende verclaerde
dat dienaengaende sijn gevoelen, noopende de Theoria
geen ander gevoelen was als der voortrelïelijcker Leeraeren
onser kercken DD. Iunii, Perkinsii, Bezae etc.»*)

Dat Teellinck, tijdens zijn verblijf in Engeland, een
diepen indruk van Perkins\' geschriften ontvangen heeft,
is bekend 5), evenzeer als de eerbied, dien Voetins hem
toedraagt. Ilij noemt hem «Homerus ille practicorum
omnifariae theologiae ac scientiarum callentissiinus
Perkinsus» 6).

\') Tractaal tan den Sabbaih 1)1/.. 66.

-) 7,ie beneden citaat van Voetius.

8) K. Volo. III blz. 455.

•) Tractaat van den Sabbaih blz. 75.

r>) Dr. W. .T. M. Engel berts, //\'. Teellinck, Amsterdam 1898,
blz. 96.

,f) Dhceptalio de Itixu ah-ar. IJltraj. 1660: ad Lectorein. Qnod
contra Thcologornm practicorum, <■/«/\'
ex .Inglia ccrlalim hue (n.1.
in de kwestie van het dobbelen) •adrehunlur quorum non pauei in

-ocr page 319-

\\

Dr. W. Geesink getuigt, dat Perkins\' geschriften nog
onder ons Gereformeerde volk gelezen worden\'). De
uitnemende Ds. J. H. Gulderarm, in zijn tijd de primus
inter pares van Friesland\'s predikanten, was een ijverig
bestudeerder \\an zijne werken2).

Fuller\'s opmerking — aldus Mullinger-\'5) —dat Perkins
liet eerst de torenhooge beschouwingen der wijsgeeren
ten dienste van praktijk en zedelijkheid naar beneden
bracht, wijst het ware geheim van Perkins\' opinerkelijken
invloed aan. Terwijl hij de geleerdheid zijner hoogeschool
verzoende door zijn behoud van de schoolsche methode in
zijne behandeling der godgeleerde kwesties, liet hij de
duistere en onvruchtbare onderwerpen, die toen ge-
woonlijk ter bespreking in de scholen uitgekozen werden,
varen en door zijne ernstige en warme behandeling van
de voornaamste leerstellingen der Christelijke godge-
leerdheid, won hij het oor van een groote schare.
Methode en gloed toonden zich in zijne geschriften

linguam nostratem aut latinnra tunto eitm studiosorum et ministrorum
fr\'uctu transferuntur oporam suam inter oomplures nlios otiiun
commodantibuH colobribus in Bolgio ecolesiasticis Meusevoet, etc
etc., quod, inquam, talium editio, lectio, imitatio, privntim publi-
ceque ita
iv nonnulis doprimitur no traducitur; 11011 aliter ac si
Homerus illc practicorum omnifariao thcologiae ac scientiarum
callontissimu8 Perkinsus eninque secuti sunt Poltonus, Pres tonus
Whately, Ö. Ward, Daniël Dyck. Jeremias Dyok, Hildersham,Paulus
Baynes, Bioliold plures Eogorii, Sibs, Kduardus Raynolds. —
Voetius citcort. Perkins met instemming zoovele koeren, dat bet
onmogelijk is hiernaar in een noot to vorwijzen; zie daartoo do
onvolledige opgave in Pijlago B.

I) /W« !heren Ordinantiën, tweede deel I blz. 655.

-) D. v. Popta in Da Gereformeerde Kerk. No. 1187,0 Juli 1911.

«) I). N. B. i. v. W. P.

-ocr page 320-

»

in zeldzame verbinding. Zijn gezond oordeel blijkt uit
de wijze, waarop liij zich vrij hield van liet alles op-
slorpende geschil over liet duizendjarig rijk en zijne
krachtige verwerping van liet heerschende geloof in
sterrenwichelarij.

Zijne vermaardheid als leeraar was gedurende de
laatste jaren van zijn leven — vergeet hierbij niet, dat
hij op betrekkelijk jeugdigen leeftijd overleed — in de
universiteit ongeëvenaard en weinige theologische stu-
denten verlieten Cambridge, die niet in eenige mate
getracht hadden van zijn onderwijs voordeel te trekken1).
Toen hij overleed, was zijne vermaardheid nauwelijks
minder dan die van Whitaker, de trots en het sieraad
van Caiïibridge2), toen deze zeven jaar te voren eveneens
in de kracht van zijn leven, nog geen zeven-en-veertig
jaren oud, werd weggerukt3). Perkins was als het
ware zijn opvolger. De geheelc zeventiende eeuw door
werden Perkins\' geschriften bestudeerd als van iemand,
die slechts weinig minder gezag had dan llooker of
Calvijn4). Niemand stond hi j het godzalige Engelsche volk
hooger aangeschreven dan hij6). Ilij was «ein Ilaupt-

• ) Desgelijks in Univ Cainbr. II p. 328. The afterwards celobrateil
VV. Perkins, wliose theologieal reputatie», some ten years later (i. r.
than 1595) was ïinsurimssed among the divines of liis sehool.

2) Churton bij Mullinger 1. c. p. 339, Mullinger 1). N. B.
i. v.
Huro. Wliitaker, tho most distinguishud Knglisli thoologian
of liis day. i. v. Whitaker No Knglisli divine of the six-
teentli century surpassed Wliitaker in the cstinmtion of his
contemporarie8.

3) Mullinger Unit. C\'avibr. p. 476.

■«) I). N. B. i. v. W. P.

r>) I) ex ter, 1. c. p. 40.

m

-ocr page 321-

Vertreter der calvinischen Lehre in England»1). Mij
was — zegt Dillinglnun2) — een onsterfelijk sieraad
onzer kerk, die naar verhouding van zijn korten
levensduur, zoovele geleerde, godzalige en gespierde
geschriften heeft nagelaten, als zeker weinig anderen
gedaan hebben, hoewel hun een langer leven was
beschoren.

Phineas Kletcher, geen te minachten beoordeelaar, die
Perkins in het laatste jaar van zijn leven wellicht had
hooren onderwijs geven, sprak hem dertig jaren daarna
toe als: «ons wonder, levend, hoewel lang dood»3). Joseph
Mede, Bisschop Richard Montague, Ussher4), Bramhall
(in zijn geschil met den bisschop van Chalcedon, William
Bishop), Herbert Thortidike, Benjamin Calamy s) en niet
weinig andere uitnemende sieraden van beide partijen

1 \') A. Schweizer, Die Protest. Fejttraldogweu in ihrer Ent-
Wickelung inner halb der reformierten Kirche. II. I 85(5 S. 52.

2  Fi/a L. (\'hnder/oni p. M. Quorum ut unmn saltom memorem,
ex illius (i. e. Chadortoni) sohola prodiit. immortale illud Ecclesiae
nostrae deeus (Perkinsium volo) qui pro illo vitae suae brevi
eurriculo tot scripta roliquit tam doote, pio et nervöse scripta
qiiot alii oerto pauci quantumvis longiore tomporis intervallo.

3 3) Kletcher Pootioall Miscellanics cd. Grosart ILI 2li.\'t our-
wondcr, — living, though long dead bij Mnllingor
l\'nir (■aiuhr.
II p. 475 cn I). N. B. i. v. W. 1».

4  Dillingbam Fila Ihterii p 55 Quin et bacserunt animo
quaodam o Perkinsii concionantis ore calamo oxcopta illiqnelecta
do die Dominico sanctificando.

ß) I). N. B. i. v. None of bis books were so much thuiubcd
and marked as tbc works of the puritan William Perkins,
porticularly bis Cases of conscience.

-ocr page 322-

in de kerk voeren min of meer dikwijls zijn gezegden
als gezaghebbend aan

John Robinson, de stichter der Congregationalistische
gemeente in Leiden, die van Perkins\' catechismus een
nieuwen druk bezorgde, verbreidde Perkins\' invloed
over eene grootere sfeer dan Amesius, zijn meest begaafde
leerling wellicht1). Telkens haalt hij hem in zijne
werken aan2). In zijn
Justification oj Separation 421
verwijst Robinson naar hem met diepen eerbied even
als W. Bradford (Mist. 0). Elf copieën van Perkins\'
verhandelingen zijn in de lijst van Brewsters bibliotheek3).
Churton betitelt hem als den geleerden en vromen,
maar Calvinistischen Perkins 4) en Toplady noemt hem
den geleerden, heiligen en werkzamen Perkins0).

Bisschop Hall geeft van Perkins de volgende karak-
teristiek: hij blonk uit door een helder oordeel, eene
zeldzame vaardigheid om de duistere voorstellingen der

1  D. N. B. i. v. W. P. Browne Hint, of Congregationalism in
Norfolk mul Suffolk citeert (p. (i7) uit .1. Quick\'« Iconen Sacrne
Anglicannc: Mr. Perkins was then a famous minister of Cam-
bridge and it pleased God that young Ames shoull be called out
of his naturall estate of sin and misery bij ye lowd voice of his
powerfull ministery.

2 J. Brown, 1\'itrilaii preaching in England p. 71.

3  Dexter i. e. p. 260.

6) Life of NoiceU p. 323.

4 0) Historic l\'roof II p. 179.

Deze beide laatste citaten bij Brook Liven of the 1\'aritans.
Vol. II p. 134.

-ocr page 323-

scholen te verduidelijken en eene gemakkelijke ver-
klaring van de meest ingewikkelde onderwerpen 1).

Zijne werken munten uit door hun vroomheid, geleerd-
heid, uitgebreide kennis der Schriften en eene streng
Calvinistische bewijsvoering 2). .1. Orton, die zelfver van
Calvinistisch was2), vond Perkinseen uitnemend schrijver.
Zijn stijl is de beste van iemand van zijn tijd of den daarop-
volgenden en vele gedeelten in zijne geschriften zijn gelijk
aan die van de beste schrijvers in moderne tijden. Hij is
oordeelkundig en duidelijk, heeft een rijken inhoud en
eene diepe Christelijke ervaring. Ik wenschte wel — aldus
.1. Orton, — dat alle dienaren, bijzonderlijk de jongeren
hem lazen, daar zij er overvloedige bouwstof voor hun
werken in zouden vinden. Ilij heeft eenige verhande-
lingen tegen de Pauselijken geschreven, blijkt een echte
Calvinist te zijn geweest, maar hij heeft vele bewonderens-
waardige dingen in de practische godgeleerdheid. Zijne
werken zijn in Engeland weinig bekend, maar worden
in Duitschland nog steeds geschat. Vele ervan zijn in
sierlijk Latijn geschreven en andere in het Duitsch
vertaald

Voor zijn tijd is Perkins\' stijl bijzonder zuiver en
net. Ilij had een helder hoofd en muntte uit in het
bepalen en ontleden der onderwerpen. Zijn stijl is echt

1  A. Al li bon 0 A cr Uical dictumary of Kngliah Lilerainrc i. v.
\\V. Porkins.

2 ■») Orton Lettors\' to a young Clorgyman, 1791 p. 39, bij A.
Kippin
Biograph. DrUann, Lomlon 1778—93. Vol. V. p. 312.

-ocr page 324-

Calvinistisch, maar hij dreef de idee der verwerping
te ver door1).

Zijne werken zijn te zeer onderschat: geleerd, geestelijk,
Calvinistisch en practisch, heilig en evangelisch 2).

Mosheim zegt van hem: «Hij was een der beroemdste
schrijvers en Predikers der werkdaadige Godgeleerd-
heid zijner Eeuwe. Hij heeft deze Hoofdweetenschap,
welke Calvin en zijne Medegenooten in een ruwen en
onvolmaakten staat gelaaten hadden, tot eene regel-
maatige gedaante gebragt en met eenige maate van
nauwkeurigheid uitgelegd3).

Hoffmann noemt Perkins «Sanctissimum et exercita-
tissimum Theologum, inprimisscriptis, quae Christianam
praxin sapiunt, clarissimum»*) en Holland4) prijst Perkins
als een «non modo sedulus et summe industrius Con-
cionator, verum etiam variarum excellentissimarnm
tractationum solidissimorumque commentariorum, qui
iam extant conscriptor». De kinderen van Arminius be-
titelen hem als een «raraeeruditionis virum, celeberrimum
quondam in alma AcademiaCantabrigiensi Theologum»5).

1  Dr. E. Williams C. P. cl. 1843, 293, 305.

2  Biekerstetb C. S. cd. 1841, 411. Do beide laatste citaten
bij Al li bone 1. c. i. v. W. P.

3  Kerkelijke Geschiedenissen, Amsterdam 1771—1774. VII bil.
214. Dit citaat is door A. Ypey,
Beknopte letterkundige Geschiedenis
der syslew At ische Godgeleerdheid,
Groningen 1793- 1798, tweede
deel blz. 278 en Hallam Literature of Europe I edition 1854.
I 561 en II 508 (zie Allibone 1. c. i. v. NV. I\'.) overgenomen.

4 5) 1. 1. p. 220.

5 °) Voorrede Tan bet Examen modestum.

-ocr page 325-

Heylyn getuigt1), van Perkins, dat liij een wel bekend
godgeleerde, maar daarbij een overtuigd Presbyteriaan
was. Neal spreekt2) van hem als van den eerbied-
waardigen en geleerden W. Perkins, een van de meest
vermaarde practicale schrijvers en predikers van zijn
tijd. Zijne werken toonen, dat hij een zeer vroom,
heilig en werkzaam godgeleerde is geweest. Walton zegt
van hem, dat hij van een zeer zachtmoedigen geest
en van groote en geheiligde godgeleerdheid was.3) Hij
was zeer geleerd en godzalig \').

Zooals wij reeds gezien hebben, staat .1. Brown in
zijn
Puritan Preaching in England breedvoerig bij
W. Perkins stil: «a man at once so learned as a scholar,
so able as a preacher and so widely inlluential as a
spiritual force»6) en Mullinger wijst op de «widely
extendcd results» van Perkins bekeering6).

Wanneer wij letten op al deze getuigenissen en
oordeelvellingen, kunnen we niet anders dan instemmen
met Allibones\' opmerking7): «het is niet weinig merk"
waardig, dat in dezen tijd, waarin zooveel begraven
godgeleerdheid wordt opgegraven, Perkins\' werken niet
zijn uitgegeven. Weinig schrijvers toch zijn meer ge-
prezen».

Zijn gesproken woord oefende, indien mogelijk.

1) 1. o. p. 340.

2) 1. c. p. 878.

:i) lleliqniae irollmwiae, bondon lGfil.

■I) Mnlhnin, llarl Mucett. London 1808-1811. Vol. VII p. 71,

5) 1. o. p. 72.

ö) Univ. Cambr. II p. 482.

7) i. v. W. P.

-ocr page 326-

nog meer kracht uit dan het geschreven. Welk een
indruk hij op Cotton Mather maakte, hebben wij reeds
boven gezien\'). Jaren later voelt Amesius zich gedron-
gen het volgende getuigenis af te leggen1): aangenaam
is mij steeds de herinnering aan dien tijd, toen ik
weleer als jongeling den vermaarden Perkins hoorde
in den uitnemenden kring der studenten. Hij sprak
zóó, dat hij hen degelijk in de waarheid onderwees,
krachtdadig opwekte tot een streven naar de godzalig-
heid en toebereidde voor het koninkrijk Gods en tegelijk
toonde hij hun ook door zijn voorbeeld aan, op welke
zaken zij zich voornamelijk moesten richten om naar
hunne kracht de ware religie ter eere Gods en ter
zaligheid des menschen gelukkig te bevorderen. Hij
liet er velen achter, ontgloeid in ijver voor zijn leer,
die deze ook onder de aanblazing Gods in de god-
zalige gemeenten van ons Engeland gebracht hebben,
doen aanwassen en beroemd gemaakt.

1  Praefatio ad Lectorem in De cou trient ia et rins iureret catibut:
Grata inihi scmper illius temporis rocordatio, quaudo juvonis
olim audivi Cl. D. Perk in si um in egregia stndiosornm corona
ita concionantem ut eosdem solide instituerit in veritate, efflcaoiter
excitaverit ad studium pietatis, instructos rcddiderit ad rcgnum
Dei et simul etiam exeniplo suo ipsis monstrarit, (juibus rebus
praocipue intenderent, ut religionem verain in potentia sua ad
Dei gloriam et saluteni bominum fcliciter possint promovere.
Muitos tarnen reliquit illius doctrinao studio aeeensos, quieandem
etiam piis concionibus por Angliam nostram Deo adspirante,
currere, crescere et glorifipari feeerunt.

Merkwaardig, dat Amesius, evenals do kindoren van Arminius,
(Titel en voorrede van bet
Examen mntkttnm), Perkins Doctor noemt,
wat tocb onjuist schijnt te zijn.\' — Zie boven blz. 5\'J, GO.

-ocr page 327-

Toch is het niet te ontkennen, dat Perkins in latere
eeuwen bijzonderlijk in zijn vaderland zeer op den
achtergrond is geraakt. Orton sprak dit met zoovele
woorden uit1).

In zijne voorrede aan den lezer vóór zijn Leven van
Whitgift, noemt Strype vele bekende godgeleerden uit
den tijd van Elisabeths regeering, maar Perkins niet.
Benthem vermeldt in zijn aangehaald werk slechts even
Perkins\' Art of Prophecy2). Munt noemt hem in zijn
Religious thoughl in England zeer terloops3).

Perkins was ongetwijfeld een man van buitengewone
talenten. Hij verdient — niettegenstaande zijn vroeg-
tijdigen dood — een der eerste godgeleerden zijner eeuw
te worden genoemd. Zijne jongere tijdgenooten hebben,
meer dan een later nageslacht, dit als 0111 strijd erkend»
Vele lof- en puntdichten zijn op hem gemaakt\')• Het
meest bekende is het volgende:

O Mihi post nullos, Perkinse colende, Ministros,
Qui fueras verbi Buccina magna Dei
Dextera, quantum vis fuerat tibi manca docendi,
Pollebas mira dexteritate tarnen
Vox tua viva viros coelesti Nectare pavit
Mortua scripta volant docta per ora virum6).

1  Zio boven blz. 305.

2  a. ii. O. S. 198.

3 •\'») Vol. I. i». 134, 107, 251.

-ocr page 328-

De middelste dezer verzen werden door Fuller aldus
vertaald\'):

Though nature thee of thy right hand bereft,
Right well thou writest witli the hand, tliat \'s lelt.

Hij noemde Perkins daarom een Eliud, die meteene
linksche pen de Roomsche zaak doorstak.

Vóór de Latïjnschë uitgave van Perkins\' werken
bij Chouet te Genève, 1611, vinden we de volgende
Parodia seu Perkinsi Epitaphium Ex P. B. poematis
desumptum:

Te iuvenem rapuere Deae, fatalia nentes
Stamina, eum seirent moriturum teinpore nullo
Perkinsi, tibi si eanos seniómque dedissent.

Mocht dit proefschrift er toe medewerken om de
beteekenis van Perkins beter te doen kennen als van
een der uitstekendste gereformeerde godgeleerden, die
een veelzijdigen invloed heeft uitgeoefend op de ver-
breiding van het gereformeerd beginsel in Europa in
\'t algemeen en op liet Christelijk leven in Nederland
in \'t bijzonder. Zijn verdienste te huldigen, de nagedach-
tenis van dezen groote in Israël levendig te houden is het
doel, door dozen arbeid nagestreefd. In het herdenken der
groote mannen, weleer door Uod verwekt om het licht
Zijner waarheid te verbreiden, schuilt tevens een
hoopvol
uitzien naar de toekomst, waarin een verjongd Calvi-
nistisch beginsel zijn bezielenden adem weder zal doen
gaan over den akker van ons volksleven.

-ocr page 329-

BIJLAGEN,

-ocr page 330-
-ocr page 331-

BIJLAGE A.

Baker Mss. Yol. XXX, p. 292. i)

Complaint was made unto me of Mr. Perkins of
Christs Colledge, that in a common place made by him
the 13th of Januarye, in the same Colledge, before the
celebration of the Supper, he noted this as a corruption
in our Church, that the Minister doth receave the bread
& wine, not at the hands of another Minister, but doth
take it himselfe. That to kneele when we receave the
Sacrament is superstitious & Antichristian; & that
another corruption it is to turne our faces toward the
East.

JOHN COPCOT.

The sayd Mr. Perkins was called to his answeare the
19th of January before the Vicechancellour, Mr. I). Pei ne,
Mr. D. Bell, Mr. I). Goad, Mr. I). Norgate, Mr. D. Betts,
Mr. Harwell, en Mr. Nevill. Where denying to answeare
sufficiently, uulesse he might k no we his Accusers, it was
thought mete to examine some of that Colledge that
heard him, upon their otlies Whereupon were called
Mr. Bradocke, Mr. Osborne. Mr. Banes, & Mr. lkiin-
bridge, nnto whome these Interrogatories were ministred :
I. Whiter Mr. Perkins in his common place made at ye
tyme before mentioned did teach that it was a corruption,
in onr Churche, that the Minister did not receave at
thi! hand of another minister, because that which is

-ocr page 332-

used in our churche is without warrant of the word?

2. Whither he did name kneling when we receave
the Sacrament, superstitious & Antichristian?

3. Whither he did note kneling toward ye East to
be a corruption among us?

Mr. Osborne ad lmum Res. that lie heard it not, for
he was not at the beginning

Ad 2dum Resp. Affirmative / rrn _ ,

. . _ „ ktr rii. Osborne.

Ad 3um Resp. Affirmative i

Mr. Bradocke. Ad 1—Resp. AffirmativeW^^^
Ad 2mum Resp. Affirmative)

Ad 3um He dothe not well remember, whither he
spake of kneling toward Ye East, or of setting the
Communion Table that waye.

Mr. Banes, ad lmum Resp. He did speak of that, but
doth not remember what attributes lie gave unto it.

Ad 2dum Resp. Affirmative ) ,, , . T> .

1 . ^ . J Robert Raines.

Ad 3um Resp. Affirmative >

Mr. Bainbridge, ad lmuB llesp. Affirmative.

Ad 2dum. He thought our Saviour did sitt, & it was
better to. come neerer unto that which he did, then
unto that which was used in tyme of Popery.

Ad 3um He noted that it might be better otherwise
then to knele toward the East.

[From an original]

CUTHBKRT UAINRRIGG.

p. 293 headed: Mr. Perkins his common place [so
endorsed].

Whereas this doctrine of fayth & a good conscience
is to be applied to the Congregation, it is by Gods

-ocr page 333-

providence so come to passe, tfiat I must applye it
unto my selfe.

1 am thought to be a Teacher of erroneus doctrine.
I am irijoyned to satisfye, & in truth 1 am most
willing with all my hart to do yt.

Of ministring the Communion unto a Mans on selfe,
this was my opinion, that in this place it was better
to receive from another, because we are 13: Ministers,
& by this meanes the minister not only receiveth ye
Sacrement, but also receveth an approbation from his
Brother, that he is a worthy Receaver.

It is sayd, that 1 sayd, this Action was unlawfull 8c -
a corruption of our Church. 1 sayd it not, truly I
protest before God, that if 1 had sayd it, the same tong
which did say it, should unsay it, that God might have
ye Glory, & shame & confusion might be unto me.

I sayd not that kneeling was Idolatrous Antichristian
I do renounce it. My opinion was this, that of the 2:
gesturs which are used, sitting & kneeling, sitting is
more convenient, because Christ sat, the Pope he kneeleth.
luell cont: Harding. And in things indifferent, we must
go as far as we can from Idolatry. This Mr. Calvin
taught me in a Sermon upon ye 7: of Dent. Bucer
Censur. Lit.

I am of this mind, that 1 think a man may use it
with a good conscience, for I am far from condemning
anv. And I beseche you, how can we altogether cleare
our selfes, which sitting before, fall down of our knees,
when the bread cometh, & having receaved it, rise up
a guy no, & so do in like manor unto ye wine.

I hold loking into the East or Weast to be indifferent

-ocr page 334-

& to be used accordingly: but this I mervell at, whye
the Crosse standeth still in the window. & why we
turne our selfes toward the end of the Chappell, at the
end of ye first & second Lesson. We are commanded
to llye every showe of Evill.

These things I have sayd to satisfye every man in
this Congregation & to showe that 1 despice not
Authoritie; which yf this will doe, God be praysed, yf
not, Gods will be done.

1 confess most freely this thing. I did not seek the
disquit of this Congregation: yet that I might have
spoken them at a better tyme more convenient.

[This seems to be in Mr. Perkins own hand, the same,
I (i. e. Dr. J. 11.1 lessels) presume, that was deliver\'d in the
Chappel, & after to the Vicechancellor.

-ocr page 335-

BIJLAGE B.1)

Tii Voetius, Excrcitia Pietatis lezen we :

prolegomena p. 15: «De monachorum origine et pro-
gressu liic non agimus; videri possunt Daneus in 1
Timoth. 4:7, Per kinsus2) in Problemate, Antagonistae
Bellarmini.»

p. 41 : «Exploratio seu inquisitio in propriam cons-
cientiam tractari potest ad Zephan. 2, vers. 1. 2: ad
qnem extat concio Perkinsi».
p. 158 «Praeter Uookerum praxin resipisicentiae expli-

cant Perkinsus etc»____ «Non paruin etiam huc

conferent Perkinsus in tvfaia ad Hab. 2 vers. 4 et in
concione ad Zepli. 2 vers. b Zie ook p. 28(3, 303.

p- 170: «Videatnr ad liunc textum (sc. I Tim. G,
Phil. 3) concio Perkinsi, eni titulus: De vero lucro.»
p. 183: «Perkinsus de resipiscentia». v
|i. 213: »Zelum in omnium virtutum exercitio, etc.
De quo Perk i n sus».

p. 288 handelt Voetius «de praxi conscientiae» en
I». 281) heet het: «De quibus ex
professo agit tractatus
de conscientia Perkinsi»

p. 378: »Si cui tarnen peculiaris meditatio instituenda,
ei indico Perkinsi libelhnn do imaginationibus.

p. 382: «eximius tractatus Wilhelnii Perkinsi de
rcgimine linguae».

1  Zio hoven hlz. 801. Po copie vnn deze bijlage dank ik aan
don Zeergeleerden Heor l>r. A. C. Pukor te Haarlem.

2 -) Wij spaticoron.

-ocr page 336-

p. 385: »Sed consulant studiosi laudatos modo Per-
kinsum et Althusiurn.»

p. 453: «De tentatione Christi» cf Perkinsus.
p. 466: De diabolicis injectionibus», — hinc est, quod
expertissimi practici Perkinsus, lib. 1. Casuum. cap.
13 et Job. Downamus part. 1, lib. 3, cap. 11. in materia
tentationum eas non praeterierint».

p. 469: vide exemplum Johan. Knoxi, relatum aPer-
kinso in Euthanasia».

p. 473: «Perkinsus lib. et cap. cit.utiturphrasibus:
mcnti incuti, in mentes produci, in monies in fundi: An
immediate, an vero mediate per phantasiae turbationem
hoe fieri velit, non satis explicat».

p. 507: an quis sit electus, sen praedestinatus, an
fidem habeat justificantem, etc. etc. I)e quibus Per-
kinsus, in variis opusculis».

p. 523: «Inter quos, quod ad praxin visi mihi exccllere
Perkinsus, Cowperus etc.»

«Qui aliis in operibus banc materiam tractant ant
attingunt, sunt Perkinsus lib. I Casuum»; etc.

«Quibusannumera Pi1 rk i nsi Granum Sinapi., aliosque
tractatus».

p. 533: «Videri possunt quae de iis (sc. de desertio-
nibus spiritualibus)
compendinsc Amesius libr. 2 (las.
Consc. Cowperus in dialogo cdito cum tract, do Con-

temptu mortis et in Anatomia consc. cap. II____plcniux,

Perkinsus in variis tractatibus... plcnissime Johannes
Downamus de Militia Christiana.... scripserunt».
p. 335: «et Perkinsus in tract, do Desertionibus
spirit.».

p. 537 rangschikt Voetius «Perkinsus onder de ex-

-ocr page 337-

pertissimi Medici Spirituales», met Downamus, Doltonus
en Abrenettus.
Cf. Perkinsum de Casibus conscient, c. 12, sect.
2.
p. 540: «Memorabilia exempla coelestis jubili et raptus
amorosi, post sponsi reditum ac restitntam consolationem

indicat____Perk in sus, De Desertionibus; ut chartae

paveamus."

p. 548 «quae verba etiam Armillae suae aurcae sub-
jecit Perki usus».

«Scbolastico-practica metbodo et viva delineatione
P e r k insu s.

p. 552: «Sic de Chambierio Leicestriensi Perk in su s
De desertionibus Spiritualibus, et de Francisco Spira.
Idem cum aliis cit. in nostro Tliersite, sect. 3, p. 292».

p. 557: «Sunt tamen inter Thieologos, ut Musculus,
Perkinsus, aliiqne qui melius de illo (sc. Francisco
Spira) sentiunt Ego statuerein oppressum fuisse», etc.

j). 561 : «De morte exstant recentiorum tractatus
(piam plurimi: . . . Perkinsi hit., angl. belg.»

p. 562: «Aliqua notata babes a Pork in so, Sam.
Wanlo», etc.

j). 595: «et hide a Perkinso in tract.de Euthanasia».
]t. 596: «De repellendis rationibus ad infidelitatem,
dinidentiam, desperatiouem, oh multitudinem, magnitu-
dinem et turpitudinem uostroruin peccatorum,ox professo
agit Perkinsus in Dialago conllictnm inter Satanam
et Christianum continente».

p. (»11: Juniores compcndio progressum superstitionis
vidobunt in Perkinsi problomato catholico».

p. 030: «(inter quos memini lectum et probatum
mihi olim Per k i nsu in)».

-ocr page 338-

In Voetius\' Disputationes Selectac, 5 deelen in 4°, komt
Perkins\' naam telkens voor; bijv.:

t. II, p. 503, in de disputatie, die handelt over de
«praxis fidei» heet het: «Contraria miseria infidelium
tanta est, ut ea satis describi et deplorari nequeat»; en
dan verwijst Voetius naar Perkin. cateches. et varia
Opuscula».

p. 511: «Quod docent emortualia in martyrologiis et
vitis sanctorum notata, et partem aliquam enotata a
Perkinso in Euthanasia», etc.

t. II, p. 1110, handelt de disputatie over «probationes
spirituum», en het luidt: «De conscientiae judicio et
tranquillitate quae et qualiasint vide Perkinsum», etc.

t. Ill, p 4, waar sprake is van de «theologia practica»,
en de «conciones», die daarop betrekking hebben; hier
heet het: «Quam bic emicuerint scriptores Angli, jam
inde a Perkinso (ex quo een foute perenni, etc.) infra
tribus verbis indicabimus».

p. 7: «Eandem dedit Perkinsus tit. Probleinatis
Catholici».

«. . . quae postremae Perk in si i alioruinque tracta-
tibus, ac disputationibus ex theologia practica decerptis
praepositae sunt».

p. 10: imprimis jam inde a Perkinso practicorum
Anglorum Homero usque in hunc diem».

p. 23: cctheologi practici et concionatores in nostra
Bibliotheca designati e. gr. Perkinsus, Paynes,
Boltonus, Dan Dyke, Joh. Downamus, Prestonus», etc.
p. 25: Per kin si catechesis».

-ocr page 339-

p. 30. Tot de «autöres casuistici» rekent Voetius ook
Perkinsus.

t. III, p. 08, waar sprake is van de „praecisitas»,
schrijft Voetius: De illa agunt scriptores concionum,
quales Perkinsus», etc.

etc. etc. etc.

In den Auctie-Catalogus van Voetius\' Bibliotheek
(verkocht 10 Sept o. s. 1077; zie Dr. A. C. Duker
Gisbertus Voetius dl. III, blz. 29, aant. 4,) staan vermeld:
pars 1, theol. in fol., N°. 147:
l)e theologische werken
van Willem Perkins,

idem, theol. in8°, N°. 101 : Perkins, Tegen de Gierig-
hegdt;
Perkins, Verquiclcinge voor een benauwde
conscientie.

N°. 172, Perkinsus, De Praedestinationis modo et
ordine et de Amplitudine gratiae divinae.
N°. 380, Perkinsus, Decisiones casuum Conscienliae.
en in pars II, theol. in 4", No. 100: Perkinsins,
Problema de Romanae fidei ementito Catholicismo.

theol. in 8°, N°. 154, Perkinsus, Casus conscienliae;
N°. 239, Perkins, Van den Staet eens Christen*;
N\'. 477, Perkinsus. Varia opuscula theologica;
N°. 743, W. Perkins, Van de praedestinatie Godls:
N°. 903, W. Perkins, Cases of conscience.

-ocr page 340-
-ocr page 341-

STELLINGEN,

-ocr page 342-
-ocr page 343-

Tusschen algemeene en bijzondere openbaring bestaat
een specifiek verschil.

II.

De poëtische verklaring van het verhaal van den
zonnestilstand (Jos. 10 : 12—44) is onaannemelijk.

III.

Met de n-Sif worden in den 82en Psalm geen
bovenaardsche wezens bedoeld.

IV.

De voorstelling, alsof aan het absoluut monotheïsme
onder Israël henotheïsine voorafging is onhoudbaar.

V.

i

I Petr. 2 : 7 leze men met Prof. Dr. J. M. S. Baljon
(Commentaar op de Katholieke brieven, Utrecht 1904,
lil/. 109, I 10). ófiïv ovv iv Tififi roitf nutxumimv. aTTurrovniv
fit Xilïof ii(>oaxon[iuTUi xui nttQtt uxuvdakuu.

-ocr page 344-

C a 1 v ij ii verklaarde den 2dcn Petrusbrief voor echt.

VII.

Matth. 3:13—17 en 4: 1—11 veronderstellen Jezus\'
Messiasbewustzijn.

VIII.

De vraag, of het Woord vleesch zou zijn geworden,
indien Adam niet gevallen ware, behoort niet te
worden gesteld.

IX.

De historische methode kan niet leiden tot de kennis
van het wezen der religie.

X.

De voorstellingen over paradijs, val en verlossing,
welke bij de natuurvolken gevonden worden, kunnen
niet uit traditie worden verklaard.

XI.

liet huwelijk heelt zich niet ontwikkeld uit onge-
regelde sexueelc verhoudingen, maar is gegrond in de
menschelijke natuur.

XII.

Eene Christelijke Overheid behoort de Neo Malthu-
sianistische propaganda strafbaar te stellen.

-ocr page 345-

Met verschijnsel, dat aan het begin der dogmen-
historische ontwikkeling de strijd over de Godsleer
staat, moet verklaard worden uit de principiëele tegen-
stelling tusschen Christendom en heidendom in zake
de beschouwing der verhouding tusschen God en wereld.

XIV.

De politiek van den Prins van Oranje met betrekking
tot de religie bedoelde verdeeling der kerkelijke goe-
deren naar de gezindten.

XV.

O ld en bar nevelt was in belijdenis Contra-Remon-
strant.

XVI.

Tusschen de Gereformeerden en de ethischen bestaat
een principieel, tusschen de ethischen en de modernen
een gradueel verschil.

XVII.

De modernen kunnen op den naam «Christen» geene
aanspraak maken.

XVIII.

Aan eene publieke universiteit ten onzent is geene
plaats voor eone faculteit der 11. Godgeleerdheid inden
Gereformeerden /.in des woords.

-ocr page 346-

Zangkoren ter opluistering van den eeredienst leiden
tot verroomsching van het gemeentebewustzijn.

XX.

Met verdient geene aanbeveling in onze Gereformeerde
godsdienstoefening eene uitgewerkte, zich steeds mono-
toon herhalende liturgie in te voeren.

XXI.

Met herstel der Gereformeerde Kerk moet gezocht
worden in den weg van het uiteengaan der verschillende
richtingen, die door de Synodale organisatie kunst-
matig worden saamgehouden.

-ocr page 347-

ERRATA.

8, regel 1 v.o. : zei in plaats van zeide.

Aanm. regel 7 v.o.: en in plaats van and.
10, regel 7 v o. stuk in plaats van /»int.
14, regel 2 v.b.: zij in plaats van deze.
20, Aanm. regel 4 v.b. en in plaats van and.
27, Aanm. regel 3 v.b. Gramberg in plaats van Grilnberg
46, Aanm. regel 4 v.o.: Mildirag in plaats van ftlihhnag.
(19, Aanm. regel f> v.o.: Cathechwnus in plaats van
Catechismus.
regel 4 v.o.: in de in plaats van inde.
id. itl. passe, in plaats van passe.
78, Aanm. regel 7 v.o.: 21 in plaats van LI.
!)(>, Aanm. regel ö vo.: tegengestelde in plant» van
tegenstrijdige.

124, Aanm. regel ö v.o. siteseptiniiein in plaats van
susrepUonem.

184 Aanm. regel "> v.b.: dezen in plaats van deze.
142, rogol (> v.o : heerrijl: in plaats van heerlijk.
1Ö8, Aanm. regel 1 v.b.: Ghnet in plaats van Chanel.
157, Aanm. rogol II v.b.: f inplaats van cf.

enz.

-ocr page 348-
-ocr page 349- -ocr page 350-
-ocr page 351-

f.

•I

-ocr page 352-