1. •
*\' 1
■t » \'*\' \' \'
- \\1\'*> \' I"
\' {
H" *
i;.
• «.
\'4
* *
a nf
*
« , \'
V* À . 1
J,
r ÂÎS /
7 ï 1
» . .
t .:; > V
\' > »
• . . •■ *
» -, »
. lil
-ocr page 6- -ocr page 7-TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN
aan de Rijks-Universiteit te Utrecht
op gezag van den rector magnificus
Hooglccraar in dc Faculteit der Wis- cn Natuurkunde
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID
TE VERDEDIGEN
op Maandag 6 Mei 1912 des namiddags te 4 uur
DOOR
JACOBA ALBERTINA VAN VERSCHUER
geboren te Arnhem
senatus veter/norum tytographus et librorum ed1t0r
Utrecht — 1912
I
Aan mijne Moeder
en
Aan de nagedachtenis van mijnen Vader
-ocr page 10- -ocr page 11-Gaarne, Hooggeachte Professor Simons, maak ik van de mij hier
geboden gelegenheid gebruik, U mijn welgemeenden dank te betuigen
voor de groote bereidivülighcid, waarmede U mij bij het schrijven van
mijn proefschrift steeds behulpzaam zijt geweest, daarbij tijd noch
moeite sparende.
Ook wil ik hier een woord van oprechten dank aan de overige Hoog-
leeraren der Juridische Faculteit voor het van hen genoten onderwijs
niet achterwege laten. Eene behoefte is het mij hierbij in het bij-
zonder wijlen Professor Hamaker te gedenken.
Ten slotte spreek ik mijne erkentelijkheid uit aan allen, die mij door
het verstrékken van gegevens cn anderszins verplicht hebben.
*
}
-ocr page 13-Biz.
Inleiding...................1—6
HOOFDSTUK I.
Amerika...................7—67
§1. Voorbereiding tot de Juvenile Court
Aanleiding tot, het ontstaan der Juvenile Court laws 7—11
Beteekenis der chancery jurisdiction......8
Het onvoldoende Engelsch-Amerikaansche voogd\\]recht 10
Vereenigingen tot bestryding van de verwaarloozing
"YVettelyko bepalingen tegen do verwaarloozing der
Wetteiyke bepalingen ton aanzien der misdadige jeugd 13
§2. De Juvenile Court laws.......16—56
Totstandkoming in Illinois van do Act to regulato the
treatment and control of dependent, neglected and
delinquent children............16
Het nieuwe, aan deze wet ten grondslag liggonde
beginsel..................
De door deze wet gegeven definities van „dependent"
en „neglected"..............21
Totstandkoming in Colorado van de Act concerning
delinquent children............22
Korte inhoud van de wetten van Illinois en Colorado
-ocr page 14-Blz.
De Juvenile Court.............23
Instelling der vervolging...........24
Yoorloopige onderbrenging van kinderen in de deten-
Terechtzitting...............26-31
Taak der probation officers ter terechtzitting ... 27
Beperking der openbaarheid..........28
Het weinig ceremonieel karakter der zittingen. . . 29
De door den rechter ten aanzien der kinderen te
nemen maatregelen.............31
§ 3. Probation...............32—56
De probation, geen specifiek kenmerk der Juvenile
De probation ontstaan uit het instituut der voorwaar-
delijke veroordeeling (suspension of the sentence). 33
Het groote voordeel van de probation boven de voor-
waardelijke veroordeeling zonder meer.....35
Ontstaan der probation in Boston.......35
Tweeledige taak der probation officers......37
Suspension of further proceedings.......41
Duur der probation.............42
Het report-system.............43
Afdoening buiten rechten door de probation officers. 47
Vrijwillige en ambtelijke probation officers .... 48—55
Regeling van het probationwerk in Chicago.... 49
Verdeeling van het werk tusschen ambtenaren en
vrijwilligers in Indianapolis.........50 •
Regeling in den Staat New-York........53
De groote waarde dor probation voor do rechtspraak
der Juvenile Courts............55
§4. Contributory delinquency......56—59
Noodzakeiykheid der contributory delinquency wetten. 56
De eerste dezer wetten in 1903 in Colorado tot stand
Korte inhoud dezer wet...........56
/
-ocr page 15-Biz.
§5. Eindbeschouwingen over het Ameri-
kaansche Juvenile Court systeem . 59-67
HOOFDSTUK II.
Engeland...................
§1. De aan de Children Act van 1908 voor-
afgaande wettelijke voorschriften
ten aanzien van verwaarloosde en
misdadige kinderen.......
De Industrial- en Reformatory Schools Acts. .
Juvenile Offenders Act van 1847 ......
Summary Jurisdiction Act van 1879 ....
Pogingen tot wettelyke invoering der probation
Probation of First Offenders Act van 1887 . .
Youthful Offenders Act van 1901......
68-108
69 — 74
69
69
70
72
72
73
§ 2. Organisatie van Juvenile Courts langs
administratieven weg........74—79
Circulaire van do State children\'s association ... 74
Oprichting der Juvenile Court in Birmingham ... 75
Circulaires van den Homo Secretary aan do Londen-
scho politierechters en do Petty Sessions .... 76
Officieuse toepassing der probation.......78
§3. Probation of Offenders Act van 190 7. 79-87
Voornaamste bepalingen dezer wet.......79
De in 1909 gehouden enquGto naar de werking dezer
wet.....................
§ 4. Children Act van 19 08 ................87
Indeeling dezer wet...............
Deel 5, handelende over Juvenile Offenders .... 89
De drio hoofdbeginselen, waarop dit deel dor wet
berust...................
Gevangenisstraf en vervangende hechtenis slechts bij
uitzondering op kinderen toegepast......92
Biz.
Wettelijke invoering der Juvenile Courts .... 92
Uitsluiting der openbaarheid van kinderzittingen . 93
Afzonderlijke bepalingen der wet voor het Metropo-
litan Court district van Londen.......95
Koninklijk Besluit tot instelling van Juvenile Courts
in dit district.............96
Gang eener kinderzitting in eene Londensche Police
De Juvenile Court van Birmingham.....102
Organisatie der probation bij deze rechtbank . . 103
§ 5. Slot.................106-108
HOOFDSTUK III.
Dultschland.................109—160
§1. Wijze, waarop men in Duitschland
zonder desbetreffende wettelijke
bepalingen gedeeltelijk is gekomen
tot eene bijzondere strafrechtsple-
ging ten aanzien derjougd.....109-134
Oprichting van het eerste Jugendgericht in Frankfort. 109
Circulaire van den Pruisischen Minister van Justistie
betreffende de speciale kinderberechting. ... 110
Regeling van de strafrechtelijke competentio ten
aanzien van kinderen..........111
Competentie van den Vormundschaftsrichter. . . 112 -
Strafrechtelijke verantwoordelijkheid van kinderen 113
De wet „über die Fürsorgeerziehung Minderjähriger"
Het strafproces voor het Frankforter Jugendgericht 117-125
Regeling van het vooronderzoek.......117
Terechtzittingen.............119
Beperking der openbaarheid.........120
-ocr page 17-Blz.
Taak van de vertegenwoordigers der Fürsorge ter
terechtzitting............ . 121
De door den rechter te geven beslissingen ... 123
Vrijheidsstraf en bedingte Begnadigung.....123
Fürsorgeerziehung............124
Voorwaardelijke Fürsorgeerziehung......124
Jugendgerichte in Beieren.........125—128
Bijzondere nadruk, hier op het vooronderzoek gelegd 126
Aanstelling van een afzonderlijken Jugendanvalt . 126
Medewerking der Jugendgerichtshilfe......127
Fürsorgeausschüsse in Westfalen.......128
Kinderrechtbank in Berlijn.........131
§ 2. Ontwerpen..............134-156
Onticerp-Köhne Zu einem llcichagesetz, betreffend
die Ahndung und Verfolgung strafbarer Hand-
lungen, welche von jugendlichen Personen begangen
werden................184—141
Uitsluiting van de strafrech toiyko verantwoordoiyk-
heid voor kinderen benoden do 14 jaar .... 135
Vervanging van hot Einsichtscriterium door hot
criterium dor Besserungsfilhigkeit voor kindoron
tusschen 14 en 18 jaar..........186
De op dezo kindoron too to passon straffen . . . 186
Organisatio der Jugendgerichte........187
De door den kinderrochtor to troffon opvoodings-
maatregelen..............140
Novelle zum Gerichtsverfassungsgesetze.....141 — 144
Uitbroiding van do compotontio dor Schöffongorichto
in zako door kindoron geploegde misdryvon . . 141
Vorming aan do Schöffengerichte van afzondoriyko
kinder-afdeelingen mot Spozialschöffon .... 141
Mogoiykhoid van uitsluiting der openbaarheid by
de berechting van kindoren........148
145-152
Entwurf einer Strafprozessordnung
-ocr page 18-BI*.
Beperking van het legaliteitsbeginsel in het straf-
proces tegen kinderen..........145
Keuze van het O. M. tusschen het indienen eener
klacht bij de rechtbank en het aanbrengen der
zaak bij den voogdijrechter........147
Beslissing door den strafrechter zelf öf verwijzing
van den delinquent van den strafrechter naar den
voogdijrechter.............148
Toevoeging van een verdediger........149
Scheiding van volwassen en jeugdige beklaagden
ter terechtzitting............151
Regeling van de preventieve hechtenis.....151
Vorentwurf zu einem Deutschen Strafgesetzbuch. . 152—156
Verschuiving van de strafrechtelijke meerderjarig-
heidsgrens van het 12e op het 14e jaar. ... 152
Opheffing van het Einsichtscriterium.....153
Ter beschikkingstelling door den strafrechter . . 153
Bevoegdheid van den strafrechter, om ook naast
straf opvoeding te bevelen........154
Strafstelsel ten aanzien van jeugdige delinquenten. 154
Voorwaardelijk uitstel van straf.......155
§ 3. Eindbeschouwing over het in de Duit-
sche ontwerpon noergelogde stelsel
van kinderberechting.......156-160
Vergelijking tusschen dit stelsel on het Amori-
kaansche...............166
HOOFDSTUK IV.
Frankrijk..................161-198
§ 1. Tegenwoordige wijze van strafrechts-
pleging ten aanzien van kinderon. 161
Art. 66 en 67 Code Pénal..........161
Wet van 19 April 1898 ....................162
Wet van 18 Juni 1904......................162
-ocr page 19-BIz.
Wijze, waarop in het bijzonder in Parijs tegen jeug-
dige delinquenten wordt geageerd......162
Verplichte instructie............164
Toevoeging reeds tijdens de instructie van een ver-
dediger uit het sous-comité de défense des enfants
traduits en justice............165
Preventieve hechtenis...........167
Yoorloopige maatregelen door den rechter van
De door Rollet ingevoerde libertó surveillée . . . 169
Wijze waarop volgens Albanel bij eenvoudig besluit
kinderrechtbanken kunnen ingevoerd worden. . 174
Afzonderlijke kinderzittingen bij de Tribunal de la
Seine................176
Opsomming der in do practyk reeds verkregen
procedure tegen jeugdige delinquenten .... 177
§ 2. Ontwerpen..............178-196
Ontwcrp-Deachancl............178—181
Tribunaux pour enfants..........178
Praesumptio van non-discernement bij kinderen be-
neden do 18 jaar............179
Rogoling dor libertó surveillée........180
Ontwerp-Violette.............181—188
Boperking van do door Doschanel ontworpen regeling
tot do Tribunal do la Seine........181
Ontwcrp-Drelon, tot wyziging van art. 4 van do wet
van 19 April 1898........................183
Onticerp Qrimandli............184—188
Con8eils do tutello voor do berechting van kindoron
beneden do 12 jaar.......... 185
Spociale kamor dor rechtbank of althans afzonder-
HJko zittingen voor do berechting van kindoren
boven do 12 jaar............186
Uitsluiting van do grande publicitd......187
-ocr page 20-BI».
Ontwerp Dreyfus (oorspronkelijk en gewijzigd ont-
werp) sur les infractions à la loi pénale imputables
aux enfants mineurs de 12 ans, sur les tribunaux
pour enfants et sur la liberté surveillée . . . 188—196
Tit. 1. Des infractions à la loi pénale imputables
aux mineurs de 12 ans..........189
Uitsluiting van strafvervolging voor kinderen bene-
den de 12 of 13 jaar...........189
De conseil familial van het O. O. voor kinderen
beneden de 12 jaar...........190
Voorloopige maatregelen door den president van
Beoordeeling der feiten door de raadkamer der
civiele rechtbank............190
Beslissing omtrent de te nemen maatregelen door
den Conseil . .............191
Vervanging van den conseil familial van het O. O.
door de raadkamer der civiele rechtbank in het
Instructie door een door deze raadkamer aan to
stellen rapporteur............198
Tit. 2. De l\'instruction des infractions à loi pénale
imputables aux mineurs de 12 à 18 ans, et des
tribunaux pour enfa ts..........198
Verplichte instructie............194
Specialisatie van den rechter van instructie ... 194
De door dezen te treffen voorloopigo maatregelen. 194
m
Organisatie der tribunaux pour enfants.....194
Uitsluiting der openbaarheid.........195
Toelating der pers............196
§8. Rapport door Gastambido aan hot
Comité de défense overgolegd . . 197—108
Bezwaren van Gastambido tegen hot bestaande
Voorstel tot invoering eener geheel afzonderiyke
jurisdictie voor alle jeugdige delinquenten... 197
-ocr page 21-HOOFDSTUK V.
nis.
Regelingen en ontwerpen in verschillende lnnden 199—218
Het ontwerp-Jugendstrafrecht in
Oostenryk..........................199—204
Uitsluiting der strafbaarheid voor kinderen beneden
de 14 jaar..............200
Nieuw criterium van strafbaarheid voor kinderen
tusschen 14 en 18 jaar.........200
Maatregelen ten aanzien van misdadige kinderen . 201
Voorwaardeiyke veroordeeling met toezicht. . . 201
Rehabilitatie..............202
Afzonderlijke kinderzittingen en vorming van
Jugendgerichte.............208
Hongaryo............................204-205
Voorwaardeiyke veroordeeling met toezicht krach-
tens eone wot van 1908 ..................204
Invoering van kindorrechtbanken buiten do wet om 205
Zwitserland..........................205—210
De Schulgerichtsbarkeit in eenige kantons . . . 20G
Tweeërlei richting in hot stroven naar specialo
kindorberechting............207
Hot Gonoefscho ontworp tot oprichting eenercham-
bro pönalo pour onfants.........208
Hot Zürichscho ontworp..........209
Bolgiö................210-215
Regccringsonticcrp.............211—215
Do alleonrochtsprekondo kinderrechter.....212
Door don kinderrechter to treffen maatregolon . . 218
-ocr page 22-Blz.
Liberté surveillée onder toezicht van délégués. . 214
Regeling van de verantwoordelijkheid van volwas-
senen voor door kinderen gepleegde delicten . . 215
Rusland...............215-218
Wet van 2 Juni 1897 ......................215
Organisatie eener speciale kinderrechtbank in
St. Petersburg.............216
Organisatie van den probation-dienst bij deze recht-
bank ................217
Inrichting van speciale kinderzittingen en aanstel-
ling van speciale rechters van instructie ten
gevolge eener ministerieele circulaire in 1908 . 218
Wetsontwerp uitsluitend op kinderen betrekking
hebbend...............218
HOOFDSTUK VI.
IVederlnnd.................
§1. Overzicht van ons tegenwoordig
stolsel van kinderberechting. . .
De wijzigingen door do kinderwetten zoowel in
formeel als materieel strafrecht aangebracht. .
De rol door Pro Juventute by de strafrechtspleging
ten aanzien der jeugd vervuld.......
Aanstelling in sommige steden van een ambtenaar
voor do kinderwetten..........
Voorwaardelijke niet-vervolging en plaatsing onder
toezicht...............
Het aanhangig maken van do zaak ter terecht-
zitting ................
Terechtzittingen.............
Het optreden ter terechtzitting van O. M. en ver-
dediger ................
219
219-253
219
«
227
229
282
235
236
Verschillende door den rechter ie treffen maatregelen
en hieraan verbonden bezwaren.......242—253
Voorwaardelijke tuchtschoolstraf.......243
Ter beschikkingstelling...........247
Tuchtschoolstraf.............248
§2. Critiek op onze strafrechtspleging
ten aanzien der jeugd..............253—264
Anomalie tusschen formeel- en materieel straf-
rechteiyke bepalingen..........254
Sociale taak des rechters..........255
Onze strafprocedure met den aard dezer taak in
stryd................256
Verschil tusschen het Nederlandsche en het Ame-
rikaansche stelsel van kinderberechting. ... 257
Noodzakelijkheid van speciale rochters.....259
Wenschelijkheid van do invoering der voorwaar-
doljjko veroordeoling met toezicht......260
§ 8- Invooring van speciale kinderrecht-
banken..............................264-811
Behoud van hot strafrechtoiyk karaktor dozor bij-
zondere procedure...........264
Leekenrechtspraak........................266-274
Grondwottoiyko kwestie..........267
Practischo bozwaron tegen leokenrochtspraak . . 269
Hulp door do maatschappelijke krachten aan de
kindorrechtbanken to verleonon.......274
Kindorborechting door den alloonrechtsprekenden
Bezwaren tegen hot opdragen dor kinderberechting
aan den kantonrechter..........277
Kindorborochtiner door eono cnkolvoudigo kamer
Uitbreiding van do bevoegdheid dor politie by do
betrapping op heeter daad.........282
BU.
Het leggen van vóór- en eindonderzoek in handen
van een en denzelfden rechter.......286
Preventieve hechtenis...........289
Terechtzittingen.............289
Uitsluiting van het requisitoir door het O. M. . . 290
Taak van den verdediger..........292
Onmiddellijke uitspraak..........295
De door den rechter te nemen beslissingen .... 301—305
Voorwaardelijk ontslag uit de tuchtschool.... 301
Gewijzigde toepassing der berisping......302
Meerdere vrijheid van den rechter bij de berechting
van overtredingen............302
Zeer korte vrijheidsstraffen.........302
Voorwaardelijke veroordeeling met toezicht ... 303
Uitsluiting van hooger beroep tegen de beslissingen
van den kinderrechter..........305
Beperkte toepassing der cassatio.......308
Leeftijdsgrens met betrekking tot het speciale
Wenschelijkheid van een afzonderlijk wetboek op
do misdadige jeugd betrekking hebbende ... 310
-ocr page 25-Onze eeuw wordt wel eens de eeuw van het kind genoemd. Ook
op strafrechtelijk gebied is deze naam van toepassing. De groote
aandacht toch, die tegenwoordig aan de opvoeding van kinderen in het
algemeen, aan de zorg voor de verwaarloosde jeugd in het byzonder,
gewijd wordt, breidt zich in de laatste jaren hoe langer hoe meer
ook tot de misdadige jeugd uit. Meer en meer gaat men inzien, dat
de jeugdige delinquenten niet alleen eene zeer bijzondero categorie
van misdadigers zijn, maar veeleer in de meeste gevallen niet eens
met den naam misdadiger in den gewonen zin des woords kunnen
bestempeld worden, dat de grens, die tusschen het misdadige en het
niet-misdadige kind wordt getrokken, eigenlijk zoo heel dikwyls wille-
keurig is, dat misdadigheid tyj een kind in zoo heel veel gevallen
het byna onmiddellijk gevolg is van verwaarloozing, of althans aan
eene gebrekkige opvoeding te wyten is en dat dus by de behandeling
der misdadige jeugd veolal meer aan hare bescherming en opvoeding
dan aan hare bestraffing moet gedacht worden. Zeker, misdadige en
verwaarloosde kinderen kunnen en mogon niet op ééne lyn gesteld
worden, maar hot vraagstuk dor verwaarloosde en dat der misdadige
jeugd vertoonen in zoo menigerlei opzicht punten van overeenkomst,
beider oplossing moet zoo dikwijls in dozolfdo richting gezocht worden,
dat beide tezamen eigeniyk als tóén groot probleem moeten beschouwd
worden.
Hierin juist ziet Baernreither *) den grooten vooruitgang onzer dagen
op dit gebied, dat langzamerhand do verlaten, mishandolde, lichamelyk
en geestoUjk abnormale, vorwaarloosde en misdadigo jeugd wordt
beschouwd als „eine einzige Erscheinung, die uns in verschiedenen
Entwicklungsstadien gegenübertritt". Het kind, dat de strafwet heeft
overtreden, wordt hoe langer hoe minder beschouwd als de misdadiger,
die in de eerste plaats gestraft, doch als een kind, dat vóór alles
geholpen moet worden en welks behandeling, ook daar waar straf
vereischt is, niet alleen in graad, maar ook in aard algeheel van die
van volwassen misdadigers moet verschillen.
De beweging ten gunste eener principieel van die van volwassenen
afwijkende behandeling van jeugdige delinquenten heeft zich niet tot
het terrein van het materiëele strafrecht alleen beperkt, maar heeft
zich vooral in de laatste jaren ook tot het strafproces uitgebreid.
De overweging, dat niet alleen de door den rechter ten aanzien van
het kind te treffen maatregelen, maar ook de geheele aan die
maatregelen voorafgaande procedure een speciaal karakter moest
dragen, heeft in verscheidene landen geleid tot de oprichting van
kinderrechtbanken, hetzij krachtens wettelijk voorschrift, hetzy krach-
tens in de practijk getroffen regelingen, of wel tot het neerleggen van
voorstellen hieromtrent in wetsontwerpen. In deze kinderrechtbanken
wordt in zekeren zin het hoogtepunt bereikt van het streven naar
eene behandeling der misdadige jeugd naar hare eigenaardige behoeften.
Immers, daar waar met recht van eene kinderrechtbank kan worden
gesproken, is zij iets meer en iets anders dan alleen eene rechtbank,
waar jeugdige delinquenten afgezonderd van volwassenen worden
berecht; het gaat hier niet slechts om eene afzonderlijke, maar
bovenal om eene speciale rechtbank, eene speciale proceduro soms,
speciale eischen ook, aan de met deze rechtspraak belasto rechters
te stellen.
Hoewel de kinderrechtbanken, die ik tot onderwerp van dit proef-
schrift heb gekozen, op het gebied van het formeelo strafrecht thuis
behooren, spreekt het vanzelf, dat ook kwesties van materieel straf-
rechtelijken aard hierbij van tyd tot tyd ter sprake moeten komen,
zooals b.v. de in verschillenden zin opgolosto vraag, of hot al of niet
wenscheiyk is, eene leeftijdsgrens te stellen, boneden welke do straf-
rechtelijke verantwoordelijkheid absoluut is uitgesloten en zoo ja, op
welken leeftyd deze grens moet gesteld worden, alsmede de kwestie,
volgens welk criterium b\\J het strafrechtelijk aansprakelijke kind
over de vraag „straf of opvoeding?" moet beslist worden.
Bovendien is de kinderrechtbank eene rechtbank, die zeer byzondere
-ocr page 27-maatregelen heeft toe te passen, waarvan de bespreking niet geheel
achterwege kan blijven, te meer daar de meeste wetten of wetsont-
werpen, hetzij dat zy bijzonderlijk op de speciale kinderberechting
betrekking hebben, hetzy dat zij deze als een onderdeel van rechter-
lijke organisatie en strafprocesrecht behandelen (zooals in Duitschland,
waar de speciale competentie inzake door jeugdige personen bedreven
delicten in de novelle op de rechterlijke organisatie, de speciale voor-
schriften aangaande de desbetreffende strafprocedure in het ontwerp
strafprocesrecht worden gevonden) zoowel strafprocessueele als ook
materieel strafrechtelyke bepalingen bevatten.
Zijn dus straf- en strafprocesrecht by de behandeling van de
berechting van jeugdige delinquenten door speciale rechtbanken niet
steeds streng te scheiden, zoo houde men het iny ten goede, dat ik
in dit proefschrift soms bij onderwerpen stil sta, die, hoewel een
onderdeel vormende van het vraagstuk der kinderberechting, bij
eene bespreking van kinderrechtbanken in den engen zin des woords
niet noodzakelijkerwijze behoeven besproken te worden.
In het bijzonder denk ik hier aan de z.g. „probation", in het kort
te vertalen als „voorwaardelyke veroordeeling met toezicht", het
eerst in Amerika zoowel voor volwassenen als kindoren in zwang
gekomen, thans aldaar een onmisbaar bestanddeel van de rechtspraak
der „Juvenile Courts" vormende en ook in Europa door de voor-
standers eener afzonderlijke rechtspraak voor kinderen als een dei-
meest bolangrijko elementen daarvan beschouwd.
Do kwestie der kinderrechtbanken en van al wat er mee samen-
hangt is van groot actueel belang; schier overal is zy aan de orde
van den dag. In vele landen, waar hot tot oone wotteiyko invoering
ervan nog niet is gekomen, is men, zooals b.v. in Duitschland en
Frankrijk, tengevolge van voorschriften van administratieven aard
van de rechteriyko macht zelve uitgaande, of wel tengevolgo van
ministerieele aanschryvingen, nog vóórdat eone wotswyziging in dit
opzicht is tot stand gekomen, reeds tot de oprichting van kinder-
rechtbanken in min of meer boperkten zin overgegaan en ook elders
is _de practische invoering aan do wettelyko regeling dezer instelling
voorafgegaan.
Hieruit blykt wel, hoe urgent do kwestie is, hoezeer men do
iioodzakeiykheid voelt eener afzonderiyke berechting der misdadige
jeugd.
Ook op verschillende aan dit onderwerp gewijde congressen1),
zooals op de in 1909 en 1910 resp. te Charlottenburg en München
gehouden „Deutsche Jugendgerichtstage", waar weliswaar voornamelijk
de Duitsche toestanden en de Duitsche ontwerpen een onderwerp
van bespreking uitmaakten, maar toch ook afgevaardigden uit andere
landen over den stand der beweging in hun vaderland rapport uit-
brachten2), alsmede op het-in Juni 1911 te Parijs gehouden „congrès
international des tribunaux pour enfants", waar afgevaardigden zoo-
wel uit Amerika als uit vele landen van Europa samenkwamen, is
duidelijk gebleken, hoezeer allen, die zich met de zorg voor de ver-
waarloosde en misdadige jeugd bezighouden, de invoering van speciale
rechtbanken als onafwijsbaren eisch eener goede kinderberechting be-
schouwen, al mogen dan op onderdeelen der kwestie de opinies
soms uiteengaan.
In zijn oproep tot deelname aan dit laatste congres, zegt Marcel
Kleine, op wiens initiatief het is georganiseerd : „La progression con-
stante de la criminalité juvénile se manifeste à l\'heure présente
„dans la plupart des pays civilisés. Ce phénomène social tient à des
„causes profondes et complexes qu\'il importe sans doute de rechercher
„et de combattre; mais il importe aussi de donner aux enfants délin-
quants les moyens de se relover, en les confiant à des institutions
„capables de les sauver. De ce besoin social est née l\'institution ad-
mirable des Tribunaux pour Enfants dont la portée est attestée par
„de remarquables résultats."
Niet heb ik in dit proefschrift alle wetten of wetsontwerpen op
het instituut der kinderrechtbanken en wat daarmee samenhangt
betrekking hebbende, of wel alle dienaangaande in de verschillende
landen in de practyk getroffen regelingen besproken. Ton eerste zou
dit m\\j te vèr voeren ; ton tweede meen ik, dat het nut hiervan niet
groot zou zyn, daar toch vele landen, wier rechterlijke organisaties
veel overeenkomst met elkaar hebben, ook wat betreft hetgeen op
het gebied van de specialisatie der kinderberechting geschiedt, zeer
veel gemeenschappeiyke trekken vcrtoonen en dus de beschrijving
van do toestanden zoowel in hot eene als in hot andere land ons in
1 Ook op hot internationaal penitentiair congres, in 1910 in Washington go-
houden, kwam de kwestie der kinderrechtbanken ter sprake.
2 Revue 1\'Enfaat van Maart 1911.
-ocr page 29-menigerlei opzicht slechts in herhalingen zou doen vervallen en ons
niet zou helpen een duidelijker beeld te verkrijgen van wat in het
algemeen het karakter der speciale kinderrechtbanken is. En hierom
toch is het ons te doen, vooral met het oog op de aan het slot te be-
handelen vraag in hoeverre en op welke wijze ook ten onzent eene
bijzondere berechting voor jeugdige misdadigers moet worden inge-
voerd. Vandaar dan ook, dat ik de bespreking, althans de meer uit-
voerige bespreking van het systeem der kinderrechtbanken tot die
landen heb beperkt, waar de op dit gebied reeds tot stand gekomen
wetgeving, de bestaande ontwerpen of wel de in de practijk in dit
opzicht ingestelde pogingen hiervoor bijzonder in aanmerking komen.
Meer uitvoerig heb ik allereerst behandeld Amerika en Engeland,
waar de „Juvenile Courts" reeds wettelijk zyn ingevoerd. Vooral de
geschiedenis van ontstaan en werking der Amerikaansche „Juvenile
Courts" is van belang, niet slechts omdat zy, zooals we zullen zien,
een zoo eigenaardig karakter dragen, maar vooral omdat zij kunnen
gezegd worden de voorloopsters te zyn geweest van het thans in
Europa, z|j het dan ook met belangrijke afwykingen, zich baan bre-
kende systeem.
Vervolgens is eene plaats ingeruimd aan de bespreking van do
Duitsche en Fransche kinderrechtbanken. Weliswaar kan in geen
dezer beide landen nog van een wettelyk stelsel worden gesproken
en is zelfs in Duitschland de wetteiyko invoering voorloopig van de
baan; toch is wat dit laatste land op dit gebied reeds praesteert wel
de moeite der vermolding waard, juist omdat eruit biykt, hoeveel
hier door regelingen buiton do wet om en door het opdragen der
kinderberechting aan do meest daartoe geschikto personen reeds kan
worden bereikt; terwijl Frankrijk, ofschoon wat daar tot nu toe
inzake specialisatie van kinderberechting is bereikt een zeer bescheiden
omvang heeft, hierom eene bespreking verdient, omdat verwacht mag
worden, dat do op dit gebied on op dat der Jibertó surveillóe" be-
staande ontwerpen, welko reeds door een deel der volksvertegen-
woordiging ,;ijn aangenomen, binnen niet al te langen tijd tot wet
zullen worden verheven.
Met name moest ook ovon worden stilgestaan bij hot Oostonrjjk-
sche ontwerp, dat in tegenstelling met het Duitscho, eene speciale
kinderwet beoogt in te voeren en zoowel het matorieele als het
formeele op jeugdige personen betrekking hebbende strafrecht hoeft
samengevat, en bij het aan het eind van 1911 door den Minister van
Justitie in Belgie ingediende ontwerp, dat, terwijl tot nu toe de be-
rechting van jeugdige delinquenten in Belgie vrijwel hetzelfde karakter
draagt als in Frankrijk en eene bijzondere behandeling daarvan mij
dus niet noodig voorkwam, thans in vele opzichten verder gaat dan
de Fransche ontwerpen.
Na eene korte vermelding van den stand der kinderberechting in
enkele andere landen, volgt een overzicht hiervan in ons eigen land,
eene korte critiek hierop en ten slotte de ontwikkeling van eenige
denkbeelden omtrent de wijze, waarop wellicht eenige verbetering
ware aan te brengen. Immers, al mogen we met recht trotsch zijn
op onze in 1901 tot stand gekomen kinderwetten, waardoor we velen
tot voorbeeld kunnen strekken, het betaamt ons daarom niet, nu
ook tevreden met het reeds verkregene, voor de nieuwere zich op
dit terrein ontwikkelende denkbeelden de oogen te sluiten. Wij leven
tegenwoordig zoo snel; onze kinderwetten zyn reeds ruim tien jaar
oud; indien we in dit opzicht niet willen verachteren, zullen we met
het oog op wat elders reeds geschied is of bezig is te geschieden,
ons hebben af te vragen, in hoeverre zjj herziening behoeven.
HOOFDSTUK I.
AMERIKA.
§ 1. Over het algemeen wordt aangenomen, dat de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika, en wel in het bijzonder de Staat Illinois met
zijne „Juvenile Court law" van 1899, de bakermat der kinderrechtbanken
zijn geweest. Wanneer we echter zien, hoe reeds lang vóór 1899, niet
alleen in verscheidene der andere van de Vereenigde Staten, maar even-
eens in Canada en Australiëx), bepalingen zijn aangenomen, die vele
trekken vertoonen van wat tegenwoordig als het ,Juvenile Court
system" pleegt bestempeld te worden, dan vragen we ons af, waarom
juist de Illinoische wet van 1899 als de oorsprong van de instelling
der kinderrechtbanken moet worden beschouwd, of dit systeem fei-
telijk niet reeds lang vóór 1899 bestond. Toch zullen we deze laatste
vraag niet geheel bovostigend mogon beantwoorden.
Immers, al kunnen we niet zeggen, dat Illinois in z\\jno in 1899 tot
-ocr page 32-stand gekomen wet plotseling is voor den dag gekomen met een in al
zijne trekken nieuw en onbekend systeem, al zullen we moeten toegeven,
dat de wetgever van Illinois zich bij het samenstellen zijner „Juvenile
Court law" heeft bediend van de op dit gebied in zwang zijnde
practijken van andere Staten, zoo mogen we dezen Staat toch de
eer niet onthouden, de kinderberechting eene nieuwe phase te hebben
doen intreden. Afzonderlijke kinderberechting in dien zin, dat terecht-
zittingen voor kinderen naar plaats en tijd gescheiden van die voor
volwassenen moesten plaats hebben, werd niet meer voldoende
geacht: geëischt werd thans, dat speciaal in kinderzaken competente
rechters over jeugdige misdadigers zouden rechtspreken volgens eene
methode, die zoowel wat haar materieel- als wat haar formeel-
strafrechtelijken kant betreft, van de tegen volwassen misdadigers
gebezigde afwijkt. Later zullen we deze nieuwe methode van kinder-
berechting uitvoerig bespreken. Thans willen we eerst nagaan, hoe
zij in den loop der 19e eeuw in de Vereenigde Staten, zoowel op het
gebied van maatschappelijken arbeid als op dat der wetgeving, is
voorbereid geworden.
Wanneer we trachten na te gaan, wat het geweest is, dat Amerika
zoo bijzonder geëigend heeft doen zijn tot het doen ontstaan en
bloeien der kinderrechtbanken, dan vinden we als een der voornaamste
oorzaken, behalve het groot optimisme, dat den Amerikanen, niet
het minst op het terrein der opvoeding eigen is, de door den
Amerikaanschen rechter tengevolge z\\jner Chancery-bevoegdheid
tegenover het kindervraagstuk ingenomen positie. Wat hebben we
nu eigenlyk onder „Chancery jurisdiction" te verstaan?
In Engeland kent men sinds overoude tijden het ambt van den „Clian-
cellor", eene instelling afkomstig van de keizers van het Oosterscho
rijk, die steeds een Chancellarius als raadsman dienst doende by zich
hadden, vervolgens door het Vaticaan overgenomen en"eindeiyk ook
overgewaaid naar het Engelsche hof. Hier is de „Lord High Chancollor"
een hoogwaardigheidsbekleeder met zeer uiteonlooponde functies, van
wien o. a. gezegd wordt, dat hy is „the goneral guardian of all
infants, idiote and lunatics".
Het invoeren van het ambt van den „Chancollor", die als raadsman
des Konings de koninklijke praerogatieven had te handhaven, heeft
in de Engelsche rechtspraak een eigenaardig dualisme doen ontstaan.
Langzamerhand komen scherp tegenover elkaar te staan de „Common
Law Courts" als handhavers der wet en de „Court" van den „Chancellor"
(Chancery Court) als handhavers der koninklijke praerogatieven. Waar
zij soms worden geroepen in dezelfde zaken recht te spreken, oor-
deelen de eerste naar het strenge recht, de laatste naar het beginsel
der billijkheid (equity).
De jurisdictie van de „Chancery Court" was deels „exclusive", deels
„concurrent", deels „auxiliary". „Exclusive" was ze o. a. wanneer
het de rechten van getrouwde vrouwen, kinderen en krankzinnigen
betrof.
Hoewel in 1873 tengevolge van de „Act of judicature" de court
van den Chancellor met de andere „Superior courts" in de „Supreme
Court of judicature" werd samengesmolten, kan men toch niet zeggen,
dat hiermee het verschil tusschen de „Common law" en „de Equity"
rechtspraak heeft opgehouden te bestaan. Voor de „Chancery division"
van de „High Court of Justice" komen nog steeds dezelfde soort zaken,
die vroeger kwamen voor de „Chancery Court", zooals de rechtspraak
in zaken fideï-commissen en stichtingen, het benoemen en afzetten
van voogden enz. De contentieuse jurisdictie is wel ten deele aan
de „Chancery division", maar toch grootendeels aan „King\'s Bench",
eene der andere afdeelingen dor „Supreme Court" opgedragen.
De houding door den Engelschen Chancery-rechter ingenomen
tegenover de uitoefening van vaderiyke macht on voogdy was van
oudsher eene heel b|jzondoro; mits de beginselen der biliykheid in
het oog houdend, hooft hy steeds de bevoegdheid gehad, aan deze
macht een einde to maken, wanneer zy z. i. misbruikt word. De
„Chancery Courts" treden hier op niet alleen als rechterlijke, maar ook
als uitvoerende macht; zij spreken niot alleen recht in zake vaderiyke
macht en voogdij, zy oefenen haar tevens in hoogster instantie uit:
„This Court (d. i. do Chancery Court) interferes for the protection of
„infants, qua infants, by virtue of the prerogatives which belong
„to the Crown as parous patriae, and the exercico of which is dole-
,gated to tho Great Seal"1). „It was not a jurisdiction", zoo staat
er elders, „to determine rights as between a parent and a stranger,
„or as between a parent and a child. It was a patornal jurisdiction,
„a judicially administrative jurisdiction, in virtue of which the Clian-
„cery Court was put to act on behalf of the Crown, as being the
„guardian of all infants, in the place of a parent, and as if it were
„the parent of the child, thus superseding the natural guardianship
„of the father" *).
Deze Chancery-bevoegdheid nu, in het kort te omschrijven als
„de bevoegdheid tot het uitoefenen van het oppertoezicht over alle
onmondigen", die in Engeland van de Court van den Chancellor was
overgegaan op de „Chancery division" van de „Supreme Court of judi-
cature", is in Amerika, waar het Engelsche recht is gerecipieerd
geworden, terstond op een deel der rechtbanken overgegaan. Evenals
in Engeland heeft echter ook in Amerika langen tijd de meening
geheerscht, dat dit oppertoezicht door den rechter mocht worden
uitgeoefend alleen daar, waar het gold kinderen in het bezit van
eenig vermogen. Alhoewel herhaalde malen werd uitgemaakt, dat er
in het geval van onvermogende kinderen geen sprake was van juri-
dische incompetentie des rechters, zoo was toch bij gebrek aan geld
diens feitelijke onbevoegdheid, om eenigerlei maatregel in het belang
van het kind te treffen, oorzaak, dat zoowel in Engeland als in
Amerika de Chancery-jurisdictie t. o. van kinderen veelal tot de
niet onvermogende beperkt bleef, terwyl bovendien de zorg voor
hun vermogen meer dan die voor hun persoon van belang scheen.
Vooral in Amerika1) stond de practyk by de theorie verre ten
achter, hetgeen by de geringe ontwikkeling van het Engelsch-Ameri-
kaansche voogdyrecht zeer te betreuren was.
Volgens dit recht toch is het mogeiyk, dat herhaaldoiyk gevallen
voorkomen, waarin aan kinderen by ontstentenis der ouders geen
voogd is toegewezen. Is het kind in een gesticht ondergebracht of
by een patroon werkzaam, dan is het bestuur van het gesticht of de
patroon ipso iuro voogd over hem. Is dit echter niet het geval en
ziet de rechter in het ontbreken van vermogen redenen zich van olko
inmenging te onthouden, dan is het kind aan zichzelf overgolaten.
Vandaar dat zich in Amerika tal van kinderen bevinden, om wie
niemand zich bekommert, die evenals volwassenen vry zyn in hun
1 Hartmamj: dio Strafrechtpflcgc in Amerika. — HERR: Strafenwosen und
Straf vol Izug in den Vercinigten Staaten von Amerika. (Zie Band IV Allgotu.
Teil van Vergleichende Darstellung des Deutschen und Auslindischcn Straf-
rechts (Anhang).
doen en laten, vrij in alles... tot aan het overtreden van de wetten
en verordeningen van den Staat, en die de Staat dan ook, wanneer
ze eenmaal die fatale grens hadden overschreden, tot voor korten
tijd nog met vreeselijke consequentie vrijwel als volwassen misda-
digers behandelde.
De Amerikanen met hunne groote liefde voor het kind hebben
terecht ingezien, dat er in dezen toestand verbetering moest en kon
komen. Vandaar de talrijke vereenigingen, bescherming van kinderen
ten doel hebbend, die tegen het midden der vorige eeuw in de ver-
schillende Staten van Noord-Amerika zijn ontstaan en die hetzij direct
of indirect tot de totstandkoming der Juvenile Court-wetgevingen
hebben meegewerkt1).
We denken hier allereerst aan de in byna alle Staten tot stand
gebrachte „Children\'s Aid Societies", waarvan de eerste in 1853 in New-
York werd opgericht. Hoofddoel dezer vereeniging is het uitbesteden
van kinderen op het platteland, terwyi in New-York bovendien van haar
uitgaan ,boys\' clubs", tehuizen voor jongens, vacantiekolonies enz.
Van even groot belang zyn do over het geheelo land verspreide
„Societies for the Prevention of Oruelty to Children". In New-York werd
deze „Society" in 1874 door Elbridge T. Qerry gesticht, waardoor ze
daarin den volksmond den naam draagt van „Gerry\'s Society" 2). Op
de werkzaamheden dezer New-Yorksche vereeniging in het byzonder
zullen we later nog gelegenheid hebben terug te komen, daar zy by
de uitoefening van het „probation system" eene bolangryko rol vervult.
Direct verband met de later op te richten „Juvenile Courts" houden
dezo en dergelijke vereenigingen niet. Hoewel in later jaren hare
ambtenaren den „Juvenile Courts" dikwyis diensten verleenen, is do
werkkring dier vereenigingen als zoodanig, althans in den eersten
tijd van haar bestaan meer speciaal beperkt tot do verwaarloosde,
doch strekt z\\j zich nog niet tot de misdadige jeugd uit. By deze
maatschappelijke pogingen, do vorwaarloozing dor jougd tegen to
gaan, is het echter niet gebleven. Ongeveer tegelijkertijd worden in
de verschillende Staten allorlei wettolijko bepalingen ter bescherming
2 Zie de .Annual Report»" van de ,New-York Society for the Prevention of
Cruelty to Children\'.
van kinderen ingevoerd. Hartmann *) noemt het jaar 1875 als zijnde
ongeveer de tijd, waarop deze uitgebreide kinderwetgeving begon.
In New-York stond deze reeds vroeg op een hoog peil. Omstreeks
1875 reeds vinden we er, evenals trouwens in vele andere staten,
een wettelijk verbod tegen de opleiding van kinderen tot acro-
baten en het exploiteeren van kinderen bij reizende tooneelgezel-
schappen en dergelijke ondernemingen. Strenge straffen (tot 15
jaar gevangenis) worden bedreigd tegen hen, die kinderen aan het
wettig gezag van ouders of voogden onttrekken en hen van hunne
vrijheid berooven, om door middel van hen geld te verdienen. Het
misbruik maken van het tuchtigingsrecht door ouders of voogden,
wordt door de wet tegengegaan, terwijl eene verordening van de
„Board of Education" van de stad New-York de lichamelijke tuchtiging
op de scholen verbiedt. Gevangenisstraf tot 7 jaar wordt bedreigd
tegen het te vondeling leggen of verlaten van een kind. Als „mis-
demeanor" wordt gestraft het verwaarloozen der wettelijke plicht
tot het verschaften van onderhoud, onderdak, kleeding en genees-
kundige hulp aan minderjarigen; eveneens het in gevaar brengen
van moraliteit of gezondheid van een kind.
Wanneer een kind zich, zonder door een volwassene te zyn begeleid,
bevindt in eene publieke gelegenheid, waar sterke drank wordt
geschonken, of wanneer het wordt aangetroffen ergens, waar opium
wordt gerookt, of waar men zich aan prostitutie schuldig maakt,
worden de voor het kind verantwoordelyke personen gestraft. Straf-
baar zijn verder zij, die aan kinderen sterken drank verkoopen of
hun iets op pand leenen, terwijl ten slotte byzonder strenge straf-
bepalingen bestaan tegen het verspreiden van onzedeiyko litteratuur
en platen door kinderen. — Eene reeds toen ter tijdo in het New-
Yorksche strafwetboek opgenomen bepaling, dat de kinderen, die by
het uitoefenen van een by do wet verboden beroep, of zwervende of in
slecht gezelschap worden aangetroffen, voor don rechter kunnen worden
gebracht, die hen dan uit krachto zy\'ner Chancery-competontie naar
eene „Industrial" of „Reformatory school" kan verwyzen, vertoont
bovendien reeds een der karaktertrekken van de latere „Juvenilo
Court laws".
Terecht echter merkt Hartmann, na op de verschillende kinder-
-ocr page 37-beschermende wetsbepalingen van New-York te hebben gewezen, op:
„Children\'s Courts beteekenen intusschen iets geheel anders dan
„het geheel van de in New-York getroffen maatregelen. Zij berusten
„op eene groote gedachte, die ook veranderingen in het formeele en
„materieele strafrecht en het voogdijrecht omvat."
Spraken we tot nu toe alleen over maatregelen t. o. van verwaarloosde
kinderen, thans willen we nagaan door welke maatregelen aangaande
de misdadige jeugd zoowel wat de wijze harer berechting als het op
haar toegepaste materieele strafrecht betreft, de „ Juvenile Courts" en al
wat daarmede samenhangt, deels zijn voorbereid, deels reeds, vóórdat
ze in 1899 in Illinois tot volle ontwikkeling kwamen, een begin van
verwezenlijking hebben gekregen.
In het algemeen gesproken kan men zeggen, dat het Amerikaansche
recht eene verminderde strafrechtelijke aansprakelijkheid voor jeug-
uige personen niet aanneemt *). Zeer jeugdige kinderen tot hun 7e
resp. 8e jaar worden geacht geen delict te kunnen begaan; van af
dien leeftijd is het kind volgens de wetten der meeste staten, tenzij
het tegendeel worde bewezen, volkomen aansprakelijk; de strafwetten
van New-York en Californiö daarentegen bepalen, dat het kind tot
zijn 12e resp. 14e jaar geen delict kan begaan, welke praesumptie
voor het bewijs van het bestaan van het oordeel des onderscheids
wijkt. Vóórdat dus in Amerika het thans vrijwel algemeen aldaar
geldende beginsel was doorgedrongen, dat do rechter in olk bijzonder
geval, waar hot gaat om een kind benoden de 1G of 18 jaar, moet
vaststellen, welke maatregel hetzij van vermaning, hetzij van opvoe-
ding, hetzij van toezicht, hetzij in laatster instantio van straf moet
worden genomen, waren do wijze van berechting en do toepassing
van straf voor een kind vrijwel dezelfdo als voor een volwassene.
Gevangenisstraf werd niet alleen zonder onderscheid op volwas-
senen on kinderen toegepast, maar zolfs zaten in do misdaad ver-
grijsden hunne straf of hunne proventiovo hechtenis uit in eeno en
dezelfde ruimte mot kinderen, wier eenig wanbedrijf misschien do
overtreding eener politieverordening geweest was.
Aan do „Society for tho reformation of juvenilo delinquents" te
New-York komt de eer toe do eerste te zijn geweest, om in dezen
wantoestand eenige verbetering aan te brongen door do stichting in
l) Hartmand. —
1824 van het „House of Refuge", een dwangopvoedings- en verbeterings-
gesticht voor jeugdige personen1), welk voorbeeld na weinige jaren
aren door Boston en Philadelphia en in verloop van tijd ook door
andere Staten werd gevolgd.
In 1877 wist de „Gerry Society" in New-York de scheiding tusschen
kinderen beneden 16 jaar en volwassenen op de politie-bureau\'s en in
de preventieve hechtenis te bewerken.
In 1884 we:-d in New-York bij de wet vastgesteld, dat een kind
beneden de 16 jaar nooit wegens overtreding tot gevangenis of hechtenis
veroordeeld, doch in zoo\'n geval alleen naar een weldadigheids- of
opvoedingsgesticht gezonden mocht worden, in welke gestichten het
ook eene eventueele preventieve hechtenis moest ondergaan. Bij ge-
vangenisstraf wegens misdrijf moesten kinderen van volwassenen
worden gescheiden. In 1892 kwam ten slotte deze scheiding ook voor
de terechtzitting tot stand: afzonderlijke zittingen voor kinderen werden
ingevoerd. In deze scheiding ter terechtzitting vinden we het eerste
beginsel, dat aan den formeel-rechtelijken kant der „Juvenile Courts"
ten grondslag ligt. Heel vérstrekkend was deze maatregel echter niet;
waar de openbaarheid dezer kinderzittingen onbeperkt bleef gehand-
haafd, werd niet veel meer bereikt dan het voorkomen van onge-
wenschte aanraking tusschen volwassen en jeugdige misdadigers in
het gerechtsgebouw. Speciaal waren deze zittingen slechts in dien
zin, dat er afzonderlijke dagen of uren voor waren vastgesteld: van
een speciaal proces of speciale rechters was geen sprake.
Doch New-York is niet de eerste Staat geweest, die de afzondoriyke
berechting, beter gezegd de afzonderlijke terechtzittingen, voor jeug-
dige misdadigers heeft ingevoerd: Massachusotts *) had dit reeds by
eene wet van 1863 gedaan, en is weldra mot zyne crimineele kinder-
wetgeving nog verder gegaan. Nadat by de wot van 1869 een z. g.
„visiting agent" was aangesteld met de taak op »do op openbare
kosten onderhouden of van Staatswege in eeno familie of bij een
patroon uitbestede kinderen toezicht te houden, vestigde de wet
van 15 Juni 1870, behalve dat zy eenige wijzigingen aanbracht in
de wet van 1869, ook zeer in het bijzonder de aandacht op de mis-
dadige jeugd. Behalve voor verwaarloosde kinderen zal de „visiting
agent" ook voor kinderen, die wegens eene strafbare handeling tot
gevangenschap of verblijf in een gesticht zijn veroordeeld geweest,
geschikte personen moeten opzoeken, die genegen zijn hen te adop-
teeren of althans voor hen te zorgen. Verder bepaalt deze wet, dat
kinderen beneden 16 jaar voor alle strafbare handelingen, mits er
geen levenslange gevangenisstraf op sta, voor den rechter van de
„Probate Court" zullen terechtstaan; de „visiting agent" zal van tevoren
bericht krijgen van de behandeling der zaak, om ter terechtzitting
den rechter met betrekking tot de te nemen maatregelen te raden
en den jeugdigen beklaagde tot steun te zyn. De rechter kan op
voorstel van dezen „visiting agent" de jeugdige misdadigers tot hun
21ste jaar aan den „Boarü of State Charities" (een uit 9 door den
gouverneur benoemde leden bestaanden „board", het toezicht op do
gestichten tot taak hebbende) opdragen, die hen dan weder tot hunne
meerderjarigheid in de hoede van eenen particulier kan toevertrouwen.
In deze wetgeving vinden we eigenlijk reeds de meeste trokken, dio
we later in de Juvenile Court-wetten zullen aantreffen: afzonderlijke
zittingen voor kinderen; centralisatie van bijna alle door kinderen
begane delicten by ééne rechtbank; aanwezigheid ter terechtzitting
van den „visiting agent", die hier reeds een deel van de later dooi-
den „probation ofllcer" te vervullen taak waarneemt. Voegen we hier
nog b\\j het in 1878 zoo wol voor volwassenen als voor kinderen
ingevoerde „probation systcm" (waarover we later zullen sproken),
dan kunnen wo zeggen, dat op deze wetgeving toepasselijk is, wat
Lindsey in zijn „Problem of tho Children" zegt, n.1. dat do bevoegdheid
van de „Chancery Courts" en de wetten van menigen staat feitelijk
reeds alles behelsden wat noodig was voor de zorg voor verwaarloosde
en misdadige kinderon, ook vóórdat de eigenlijke „Juvenile Court
laws" tot stand kwamen.
Het voorbeeld van Massachusetts inzake de zorg voor do misdadige
jeugd werd in 1878 door Michigan !) gevolgd. Eene wet van dat jaar
bepaalt n.1. dat aan den aan te stollen „Stato agent", een beambte,
"wien het toezicht over straf-, liefdadigheids- en verbeteringsgestichten
en armenhuizen werd opgedragen, van alle tegen kinderon bonedon
de 16 jaar ingediende klachten, tenzij het gold met levenslange
gevangenisstraf bedreigde delicten, zoo mogelijk vóór het begin der
behandeling ter terechtzitting moest worden kennis gegeven, opdat
hij na inwinning van inlichtingen over omgeving en omstandigheden
van het kind, met den competenten rechter over de t. o. van den
jeugdigen misdadiger te treffen maatregelen zou kunnen beraadslagen.
Bovendien is er in 1885 in Michigan eene wet aangenomen, die toe-
staat het uitspreken van een vonnis tegen een kind beneden de 16
jaar uit te stellen (suspension of the sentence). Over het toezicht
van een „probation officer" spreekt deze wet echter nog niet.
Bij de „Act relating to juvenile offenders" van 15 Juni 1898 werden
ook door twee graafschappen van Rhode Island l) de afzonderlijke
terechtzittingen voor kinderen geregeld. Een vertegenwoordiger van
den „State Board of Charities and Corrections" of van eene liefdadige
vereeniging, woont deze zittingen by na vooraf inlichtingen te hebben
ingewonnen, met het doel de rechtbank voor te lichten en de belan-
gen der kinderen naar vermogen te behartigen. Een kind beneden
13 jaar kan nooit tot gevangenis of hechtenis worden veroordeeld,
tenzij wegens een delict waarop levenslange gevangenisstraf staat,
maar zal naar een voor dit doel ingericht gesticht worden verwezen.
Op politiebureau\'s is scheiding tusschen volwassenen en kinderen
geboden. Een nog niet 13-jarig kind kan in plaats van in preven-
tieve hechtenis in een gesticht worden ondergebracht, of voorloopig
aan eenen vertegenwoordiger van den „State Board of Charities" of van
eene liefdadige vereeniging worden toevertrouwd. Deze voorloopigo
toewyzing kan behalve vóór de terechtzitting, ten allen tydo vóór-
dat het vonnis is uitgesproken, door den rechter worden bevolen
(suspension of the sentence).
De wet van 23 Mei 1899 vult deze bepalingen nog aan door de
instelling van „probation officers", van wie er „minstens één eene
vrouw moet zyn.
§ 2. De voornaamste wetten, die wat betreft hare voorziening in
de berechting van jeugdige delinquenten de „Juvenile Court laws" in
Amerika hebben voorbereid, hebben wo thans, meen ik, aangestipt.
We zyn dan nu genaderd tot de in 1899 in Illinois tot stand ge-
-ocr page 41-komen „Act to regulate the treatment and control of dependent, ne-
„glected and delinquent children".
Tot 1899 was de belangstelling in het kindervraagstuk, althans
van de zijde des wetgevers, in Illinois gering geweest en was de
toestand der verwaarloosde en misdadige jeugd er in vele opzichten
ongunstiger dan elders. Het jonge, in zoo korten tijd tot reuzenstad
opgroeiende Chicago met zijne heterogene bevolking was begrijpelij-
kerwijs een broeinest van vele ongerechtigheden. Aan politieverordenin-
gen geen gebrek, aan overtredingen ervan evenmin, getuigen de
gevangenissen, die meestal overvol waren, vooral met dezulken,
die de op hunne overtreding gestelde boete niet hadden kunnen
betalen. Jongens tusschen 8 en 12 jaar werden herhaaldelijk in
de gevangenis aangetroffen wegens de geringste vergrijpen. Van
Januari tot Juli 1899, in de 6 maanden dus, die aan de opening der
„Juvenile Courts" voorafgingen, werden niet minder dan 322 jongens
naar de Bridewell gevangenis gezonden, terwijl van scheiding tusschen
volwassenen en kinderen, in tegenstelling met de meeste andere
staten, geen sprake was. Eenige verbetering in dezen toestand kwam
in 1897 tot stand door de oprichting der „John Worthy-school", eeno
afdeeling der stadsgevangenis van Chicago, uitsluitend bestemd voor
jongens onder de 16 jaar, die hier ook eenige uren daags onderricht
kregen. Behalve dezen maatregel, eene wet op do vondelingen en
twee wetten van do jaren 1879 en 1888, do „Industrial" en do „Manual
training schools" voor de opvoeding van jongens en meisjes betreffende,
vinden we in Illinois geen spoor van kinderwotgeving, hoewel we
ook hier veroenigingen aantreffen, die zich hot lot van kindoren
aantrekken.
Aan eene dezer voreenigingon, do „Chicago Visitation and Aid
Society" komt de eer too in 1891 den eersten stoot aan do Juvenilo
Court-beweging in Illinois te hebben gegoven. De krachtige stoun
van de „Women\'s-club" on de „Bar association" leidden ertoe, dat in
1898 een wetsontwerp bi) do wetgevende vergadering word ingediend,
dat, nadat eenigo ertegen geopperde bezwaren waren overwonnen,
den len Juli 1899 tot wet werd verheven.
We vindon in dezo wot veel torug van wat wo reeds elders zagen
ingevoerd: afzonderlijke terechtzittingen voor kindoren, probation-
systeem, verbod van gevangenisstraf voor kindoren beneden oen
bepaalden leeftijd. Weliswaar is men op het gebied van de afzonderlijke
O
-ocr page 42-zittingen eene groote schrede voorwaarts gegaan door de invoering
van den gespecialiseerden kinderrechter en bevat de wet verder op
ondergeschikte punten vele verbeteringen, doch, wanneer zij niet
anders was geweest dan eene verbeterde codificatie van reeds elders
bestaande bepalingen, dan zou zij in de beweging der kinderwetgeving
niet de plaats hebben ingenomen, die haar thans overal wordt
toegekend.
Wat is dan nu het specifiek nieuwe beginsel dezer wet, dat haar
heeft doen zijn voorloopster van en voorbeeld voor tal van andere
„Juvenile Court laws", die na dien tijd in een zoo groot deel der
Noord-Amerikaansche Staten zijn aangenomen? Dit: dat, zooals Judge
Tuthill van Chicago zegt1): „no child under 16 years of age shall
„be considered or treated as a criminal; that a child under that age
„shall not be arrested, indicted, convicted, imprisoned or punished as
„a criminal." Na te hebben opgesomd, wat zij onder een „delinquent
child" verstaat, in welke opsomming, zooals we hieronder zullen
zien, zoowel zijn begrepen de kinderen, die eene wet of verordening
hebben overtreden als die, welke „incorrigible" zijn, bepaalt de wet,
dat elk kind, dat een der genoemde feiten heeft gepleegd, als
„delinquent" moet beschouwd en op na te melden wyze moet ver-
volgd worden. Uit deze bepaling moet dus worden opgemaakt, dat
het kind niet voor den rechter wordt gedaagd op aanklacht van
diefstal, beleediging of wat dies meer zy, maar eenvoudig op
grond van „delinquency". „The facts," zegt Tuthill, „are considered
»merely as evidence tending to show whether the boy is in a condi-
tion of delinquency, so that the State, standing in loco parentis to
„the child, ought to enter upon the exercice of its parental care
„over him."
Dit is het beginsel, waaraan do kinderrechtbanken van vele der
Amerikaansche Staten haar eigenaardig karakter ontleenen. Zy willen
niet vóór alles zyn strafrechtbanken; hot is er haar niot allereerst
om te doen uit te vinden „whether he (het kind) has done an act
„which in an adult would be a crime and punish him for that"; z\\\\
1 Samuel J. Barrows: Children\'s Courts in the United States. Their origin,
development, and results. Reporta prepared for the international prison commis-
sion biz. 1; Herr: Vergleichende Darstellung des Deutschen und Ausländischen
Strafrecht«, Band IV Allgem. Teil blz. 501.
zijn er op uit, uit te vinden, of het kind is in zoodanigen toestand,
dat zij gerechtigd zijn, het als „ward of the court" te beschouwen,
en het als zoodanig aan eene bepaalde behandeling te onderwerpen.
Duidelijk komt het aan de nieuwe wijze van kinderberechting ten
grondslag liggende beginsel uit in art. 12 der Coloradosche wet, dat
bijna gelijkluidend is als het overeenkomstig artikel der wet van
Illinois: „This act shall be liberally construed, to the end that its
„purpose may be carried out, to wit, that the care and custody and
„discipline of the child shall approximate as nearly as may be that
„which should be given by its parents, and that as far as practicable
„any delinquent child shall be treated, not as a criminal, but as
„misdirected and misguided, and needing aid, encouragement, help
„and assistance."
Uit deze geheel nieuwe beschouwing omtrent de taak van den
strafrechter, waar het kinderen betreft, vloeien alle eigenaardigheden
voort, die ons bij de Amerikaansche „Juvenile Courts" zoozeer treffen.
Waar de rechter bij de berechting van jeugdige delinquenten geen
werkelijke strafrechtspraak uitoefent, waar het O. M. of het daarvoor
in de plaats tredende orgaan eigenlyk niet als do tegenparty van
den beklaagde is te beschouwen, beter nog, waar van aanklager en
beklaagde eigenlijk nauweiyks kan worden gesprokon, daar is het te
begrypen, dat men het mot do waarborgon, waarmee in het straf-
proces de beklaagde pleegt te worden omringd, zoo nauw niet neemt,
dat een advocaat by vele „Juvenile Courts" eeno zeldzame verschyning
is, dat de openbaarheid algeheel wordt uitgesloten, of althans zooveel
mogeiyk wordt beperkt. Volgens do moening van sommigen is men
in do Amerikaansche kinderwetgeving dor laatste jaren in dit opzicht
wel eens wat al te ver gegaan on is men in zynon yver, om de
jeugd te beschermen, wel eens geneigd do voogdy des rechters ten
koste der ouderiyko macht te zeer uit te breiden.
Het oudo Chancory-beginsel, dat den rechter steeds het recht had
gegeven in loco parentis voor het verwaarloosde of verlaten kind op
to treden, maar dat tot nu toe, waar het ging om hot misdadige
kind, steeds voor do beginselen des strafrechts was geweken, werd
dus nu ook op strafrechtelijk gebied toegepast. „Darin, dass sio es
»verstanden haben, dio aus dem alten Chancery law entstammenden
«vormundschaftsgerichtlichen Methoden auf Gebieten anzuwenden,
„die bis her ganz dem Strafrecht vorbehalten waren, liegt das grosse
„Verdienst der Vorkämpfer der Jugendgerichtsbewegungx)."
In een brief, dien Judge Lindsey van Denver schrijft aan iemand,
die voor Rhode Island de eer had opgeëischt in 1898 de eerste „Juvenile
Court law" te hebben ingevoerd, merkt hij o.a. op, dat volgens de
wet van Rhode Island een jongen van 14 jaar, die uit eene schuur
eenige zakken gestolen zou hebben, om die vervolgens te verkoo-
pen en met het aldus verdiende geld naar de kermis te gaan, op
eene aanklacht van „burglary" of „larceny" (inbraak of diefstal) voor
den rechter zou worden gebracht en daar van volwassenen afge-
zonderd zou terechtstaan, terwijl in Chicago en Denver, „the first
„Juvenile Courts, so far as I know, that employed the Chancery Court
„principle invoking the rules and principles of equity in dealing with
„children offenders," zoo\'n jongen volstrekt niet van misdaad zou
worden aangeklaagd2).
In deze „paternal Jurisdiction" is inzooverre eene concessie gedaan
aan de beginselen der strafrechtsprocedure, dat art. 2 bepaalt, dat
elke belanghebbende de vorming eener jury van 6 personen kan
eischen, terwijl ook de rechter deze ambtshalve kan bevelen. Niet in
alle „Juvenile Court laws" is in de mogelijkheid van de vorming eener
jury voorzien. Men is tegen dit uitschakelen der jury opgekomen op grond
dat het inconstitutioneel was; dat men hier toch nog wel degelijk met
eene crimineele procedure te doen had en dat derhalve het kind
recht had op eene jury. Anderen hebben daartegen aangevoerd, dat
hier van schending van een constitutioneel recht geen sprake kon
zijn; dat de jury met deze procedure evenmin iets te maken had als
met de kwestie, of een vader, die zijn kind redden kan, dat kind ook
redden moet; dat het hier ging niet om een van misdaad aangeklaagd
kind, maar om de vraag, of hot kind door don Staat moet worden
gered, en dat de Staat hier eenvoudig ztjn voogdyrecht uitoefende
De wet van Illinois handelt blijkens haar titel niet uitsluitend over
.delinquent", doch eveneens over „dependent and neglected" children.
De eenheid, die hierdoor wordt gebracht in het groote probleem dei-
verwaarloosde en der misdadige jeugd, zouden we naast de invoering
van de Chancery-methode op strafrechtgebied als een door deze wet
ingevoerd, nieuw beginsel kunnen beschouwen.
In de definitie, die de wet in § 1 geeft van „dependent and neglected"
worden deze beide begrippen vermengd en worden hieronder ver-
staan: „meisjes beneden 18 en jongens beneden 17 jaar, die zonder
„middelen van bestaan en verlaten zijn, die hun beroep maken van
„bedelen, of in een slecht befaamd huis wonen, of met te slechter
„naam en faam bekend staande menschen leven, wier ouders zich
„slecht gedragen of die door hunne ouders verwaarloosd of mishandeld
„worden"; verder: „kinderen onder de 10 jaar, die bedelende, zwervende
„of ventende worden aangetroffen, of wel op straat zingen of muziek
„maken, openbare voorstellingen geven, of anderen, die zulks doen,
„vergezellen en helpen".
Volgens veler meening behoort de regeling van de in het belang
van „dependent children", d. w. z. van die kinderen, die eenvoudig
zonder middelen van bestaan zijn, te treffen maatregelen niet in de
„Juvenile Court law", maar in de armenwet thuis. Inderdaad is voor
dit standpunt veel te zeggen; het verschil tusschen ,neglected"
en „delinquent" moge veelal meer in graad dan in aard bestaan,
bij de zorg voor die kindoren, welke zijn „dependent upon the
public for support" komt men toch eigenlijk op het gebied dei-
zuivere armenzorg en al moge er op don eersten aanblik ook iets
aantrekkelijks liggen in de ideo eener kinderrechtbank, die tege-
lijkertijd is eeno soort van „Zentrale fi\\r Jugendfürsorgo", zoo is toch
het bezwaar tegen vermenging van de taak der organen van armen-
zorg en van dio dor rechterlijke macht niot denkbeoldig; hij, wiens
eenig gebrek armoede is, behoort ovonmin als een zieke bij den
rechter thuis >).
dure (aanklacht, gerechtelijk onderzoek ter terechtzitting en veroordeeling tot boete)
aanwezig waren en de grondwet in het strafproces eeno jury van 12 personen
toekende, oordeelde hij de toekenning eenor jury van C i>ersoncn, zooals de
»Juvenile Court Act" dit deed, ongrondwettig.
]) The Probleni of the Children and how the State of Colorado cares for
tbem, dooi JunOE LlNDfiP.Y.
Ongeveer tegelijkertijd met de invoering van bovengenoemde wet in
Illinois, kwam in 1899 in Colorado x) de schoolwet tot stand, die
leerplicht voor alle kinderen tusschen 8 en 16 jaar voorschreef en
verder bepaalde, dat alle kinderen beneden de 16 jaar, die „misdadig,
„onverbeterlijk of van onzedelijk gedrag zijn, gedurig de school ver-
ruimen of op straat rondzwerven zonder uitoefening van eenig wettig
„beroep" als „juvenile disorderly persons" zullen beschouwd en aan
de voorzieningen dezer wet zullen onderworpen worden. Alle uit
krachten dezer wet ingediende klachten konden voor de „County Court"
(dit is geen strafrechtbank) behandeld worden. We hebben hier dus
reeds een streven naar concentratie van alle op kinderen betrekking
hebbende gevallen op ééne, over het algemeen niet met strafrechte-
lijke bevoegdheid bekleede rechtbank. Heel veel schijnt echter in dit
opzicht deze wet nog niet te hebben uitgewerkt; naast de vele ge-
vallen toch, die voor de „County Court" werden behandeld, kwam
een even groot aantal voor de verschillende strafrechters.
Eerst van af het jaar 1901 kan men met meer recht van eene kinder-
rechtbank in Denver spreken. Gebruik makende van de schoolwet
van 1899 en van de wet op de verwaarloosde kinderen van 1895 en
zich beroepende op de Chancery-bevoegdheid der „County Court"
legde men er zich nu met kracht op toe deze „Court" ook werkelijk te
maken tot de rechtbank waarop zich zouden concentreeren alle zaken
hetzij op verwaarloosde, hetzij op misdadige kinderen betrekking
hebbende.
In 1903 treedt dan met de totstandkoming der „Act concerning
delinquent children" 1) en der „adult delinquency Act" de „Juvenile
Court" in volle werking.
Verscheiden der „Juvenile Court laws" achtereenvolgens te behan
delen, zou slechts totonnoodige herhalingen leiden, aangezien vele dezer
wetten wel op ondergeschikte punten verschillen, maar toch in
hoofdzaak hetzelfde beoogen. We zullen ons hier dus voornamelijk
1 Deze wet handelt alleen over „delinquent children" omdat de wetgever
hier uitging van de meening, dnt door do wet van 1895 reeds voldoende in het
lot der verwaarloosde kinderen was voorzien en hij bovendien in botsing vreesde
te komen met do grondwet door in eene en dezelfde wet twee onderscheiden,
zij het dan ook nauw verwanto onderwerpen, te behandelen.
slechts beperken tot den hoofdinhoud van de oorspronkelijke „Juvenile
Court law", n. 1. die van Illinois en van die van Colorado, die vrij-
wel eene getrouwe navolging der eerste is. Beide wetten behooren
tot de meest volledige in haar soort en geven dus een duidelijk
beeld van de aan de geheele Juvenile Court-beweging ten grondslag
liggende beginselen.
Wat de definitie van „delinquent children" betreft, zijn beide
wetten zoo goed als gelijkluidend. „Delinquent" zijn die kinderen,
die wetten of verordeningen schenden, met dieven, misdadige of
onzedelijke menschen omgaan, zonder geldige redenen en zonder de
toestemming hunner ouders of verzorgers hunne woning verlaten,
in ledigheid en misdaad opgroeien, willens en wetens een slecht
befaamd huis, een speelhuis, eene kroeg of eene gelegenheid waar
sterke drank wordt verkocht bezoeken, zonder geldige redenen \'s nachts
op straat zwerven, op stationsemplacementen of spoorwegen plegen
rond te zwerven, op in gang zijnde treinen springen, wederrechtelijk
in wagons of op locomotieven klimmen, slechte en onzedelijke
gesprekken plegen te voeren, of zich in het openbaar onzedelijk
gedragen *). Elk kind, dat zich aan een dezer feiten schuldig maakt,
zal op na te melden wijze worden berecht. Noch eene der verklaringen
van het betrokken kind, noch eenige getuigenis in zulk eene zaak
zal in eenig later gevoerd, hetzij civiel-, hetzij strafproces, tegen het
kind kunnen worden aangevoerd, behalve in een eventueel tegen
hetzelfde kind uit krachte dezer wet gevoerd geding.
De in kinderzaken competento rechtbank is nu zoowel in Illinois
als Colorado de „County Court", eeno civiele met Chancery bevoegd-
heid bekleedo rechtbank, waar do rechtspraak door eonen alleonrecht-
sprekenden rechter wordt uitgeoefend, zonder jury, tenzij do bolang-
hebbende dit vorlangt, of de rechter ambtshalve do vorming eoner jury
beveeltDe kindoren worden dus nu goheel onttrokken aan do
competentio der politierechters, die veelal geen juristen zijn en bij
wior rechtspraak vroeger de meeste misbruiken voorkwamen.
De wet van Illinois bepaalt nu verder, dat in „Counties" Yan meer
dan 50.000 inwoners de rechters der „Circuit Courts" een of meer
hunner mogen aanwijzen om gedurende een zekeren tijd, met uit-
sluiting der anderen, als kinderrechter dienst te doen, welke bepaling
in de eerste jaren na de inwerkingtreding der wet tot Chicago, de
hoofdstad van Cook county beperkt bleef. De „Circuit Court" is de
hoogste soort van rechtbank in den Staat met een onbeperkte
jurisdictie. Het feit, dat juist aan deze rechtbank het houden van
een „Juvenile Court" werd opgedragen, is volgens Judge Tuthill een
bewijs van het door den Staat aan dit werk gehechte gewicht1).
De Coloradosche kinderwet van 1903 bevat eene dergelijke bepaling
als de voorgaande nog niet. Sinds 1907 echter kan in Denver, met
nog meer recht dan in Chicago, van eene kinderrechtbank worden
gesproken, daar in dat jaar in Denver wettelijk is ingevoerd een ge-
heel zelfstandige „Juvenile Court" met volkomen dezelfde competentie
als de „County Court." Hiermee werd in Denver hetzelfde bereikt wat
in Indianapolis reeds door de „Juvenile law" van Indiana van 1903
was ingevoerd krachtens de bepaling „that in every county of this
„State containing a city with a population of one hundred thousand
»inhabitants, ... there shall be created a special court, to be known
„as the „Juvenile Court", which shall have jurisdiction in all cases
„relating to children, including juvenile delinquents, truants etc."
Met de oprichting van zulk eene afzonderlijke kinderrechtbank,
welker rechter zijn geheelen tyd aan de berechting van kinderen kan
geven en zich geheel op dit gebied kan specialiseeren, heeft do
instelling der kinderrechtbanken haar hoogsten trap van ontwik-
keling bereikt2).
In Illinois nu mag elk te goeder naam en faam bekend staand
persoon eene vervolging uit kracht der „Juvenile law" by do daartoe
competente rechtbank instellen; in Colorado heeft men het echter
beter geacht zulk eene vervolging steeds door den ^district attorney"
of een der „probation officers" te doen instellen, om daardoor te voor-
komen, dat particulieren tengevolge van een tegen het kind gekoes-
1 Bakrows: Children\'s Courts in the U. 8., reports prepared for the inter-
national prison commission biz. 2.
J) In New-York City daarentegen kan van eene specialisatie der kinderrechten
eigenlijk nog niet worden gesproken, aangezien daAr do rechters van de .Court
of special Sessions" op geregelde tijden elkaar als kinderrechter afwisselen.
terden wrok onbeduidende aanklachten zullen indienen. Hoewel den
„district attorney" in theorie het recht tot vervolging van kinderen
bij de „Juvenile Court" is gegeven, ten einde grondwettige bezwaren
te vermijden, komt dit in Denver in de practijk nooit voor; vervol-
gingen worden daar geregeld door een „probation officer" ingesteld
In Colorado heerscht nog het eigenaardige, om niet te zeggen
verderfelijke systeem, dat den vervolgenden ambtenaren voor elke
door hen ingediende vervolging wegens misdrijf eene remuneratie
wordt toegekend. Waar men het nu niettegenstaande de invoering
eener kinderrechtbank, bij welke de strafrechtspraak door Chancery-
rechtspraak was vervangen, toch nog aan twyfel onderhevig achtte,
of men den Staat wel van het recht kon berooven, indien hy dit
verkoos, kinderen wegens „crime" te vervolgen, was men bevreesd, dat
de ambtenaren van het O. M. ter wille der remuneratie de vervolging
van kinderen niet uit kracht der „Juvenile Court law", doch der gewone
strafwet zouden doen plaats hebben. Om dit nu te voorkomen, bepaalt
de wet dat eene remuneratie (en dan nog slechts tot een gering, bij
een afzonderiyk wetje vastgesteld, bedrag) alleen dan zal worden
toegekend, wanneer het kind by de „County Court" uit krachte der
.Juvenile Court law" wordt vervolgd, behalve nochtans wanneer het
kind zich aan eone halsmisdaad heeR schuldig gemaakt, in welk geval
de crimineele procedure steods mag worden gevolgd, of wanneer do
kinderrechter uitdrukkelijk tot oeno vervolging wegens „crime" ver-
gunning hoeft verleend; in zulke gevallen biyft het gebruikelijke
"feo system" van kracht.
Zoo mogoiyk zal oen kind geen preventieve hechtenis ondergaan;
mocht, dit echter noodig zijn, om zijne verschijning ter terechtzitting
te verzekeren, dan zal het deze hechtenis niet mogen ondergaan op
een politiebureau of in oeno gowone gevangenis, maar in een
geschikt, van gevangenis of politiebureau verwijderd, verbiyf, dat van
overheidswege voor dat doel zal moeten worden verschaft. Terwijl
het eigeniyko dool van dezo „detention homes" of „dotention schools"
ls> een tydeiyk vorbiyf aan do kindoron te verschaffen, vóórdat of
terwijl hunne zaak in behandeling is, worden do kinderen er ook
in Chicngo in «lc „ühief Probation Officer" tevens vast vertegenwoordiger
het O. M. bij de .Juvenile Court", voor het geval dut de vervolging vau
het O. M. uitgaat.
dikwijls na de terechtzitting voor eenigen tijd heengezonden, bij wijze
van eene kleine straf, ter vervanging van de vroeger in zwang zijnde
korte gevangenisstraf. Gevangenisstraf toch is in Illinois voor kinderen
tot het 12e jaar, in Colorado voor kinderen tot het 14e jaar afgeschaft.
De „detention homes" dragen het karakter van een tehuis en tege-
lijkertijd van eene school*). Het in 1907 door het Juvenile Court-
comité van Chicago in die stad gestichte „detention home" is in
hetzelfde gebouw als de kinderrechtbank ondergebracht; het bestaat
uit drie afzonderlijke afdeelingen met eigen administratie: één voor
misdadige jongens, één voor misdadige meisjes en één voor verwaar-
loosde kinderen. Het geheel biedt ruimte aan 70 kinderen.
Daar de kinderrechter dikwijls zitting houdt (in Denver eiken dag)
en de behandeling voor de „Juvenile Court" zich gewoonlijk binnen
zeer korten tijd afspeelt, is de tijd, dien de kinderen in het „detention
home" doorbrengen, meestal tot eenige dagen of uren, hoogstens tot
eenige weken beperkt. Deze korte en voor de verschillende kinderen
ongelijke verblijfsduur, gevoegd bij den uiteenloopenden graad hunner
ontwikkeling, levert natuurlijk bij het te geven onderwijs groote
moeilijkheden op. Men zou zelfs geneigd zijn aan eenig resultaat
van een onder deze omstandigheden gegeven onderwas geheel te
wanhopen. De berichten op dit punt zijn echter optimistisch getint.
In Chicago is men zeer tevreden met wat de onderwijzeres, dio aan
het hoofd staat van het onderwijs in het „detention home", op dit
gebied bereikt; haar groote karakterkennis maakt dat de kinder-
rechter in twijfelachtige gevallen de kinderen dikwijls ter observatie
naar het „detention home" zendt. Ook Judge Lindsoy spreekt van do
„detention school" in Denver als van een „marked success".
Aan ouders, voogden, verzorgers of verwanten worden dag en uur
beteekend, waarop het kind op grond van beweerdo „delinquency",
„dependency" of „ neglect" voor den rechter zal moeten verschijnen. Z\\j,
aan wie deze beteekoning is geschied, moeten er, indien het kind
niet in preventieve hechtenis zit, voor instaan, ddt hot ter terecht-
zitting zal verschijnen; do wet van Illinois schrijft zelfs uitdrukkelijk
voor, dat zij met het kind moeten verschijnen; bij ingebrekebiyving
kunnen ze wegens „contempt of court" worden vervolgd.
Dat den ouders bij deze procedure gelegenheid wordt gegeven zich
te doen hooren, is inderdaad niet meer dan billijk1). Het gaat hier
immers niet alleen om de vraag, of de rechter het kind eene straf
zal opleggen, maar ook hierom, of hij het misschien gedurende langen
tijd aan maatregelen van opvoeding zal onderwerpen, hetzij door het
geheel aan de ouderlijke macht te onttrekken, hetzij door voor te
schrijven, dat boven en behalve de ouders nog iemand anders toe-
zicht op het kind zal houden (probation). Waar hier dus in het op-
voedingsrecht der ouders zeer streng kan worden ingegrepen, is het
noodzakelyk, dat eerst blijke, dat deze werkelijk niet in staat zijn
de opvoeding hunner kinderen alleen op zich te nemen en dit uit
te maken zonder den ouders gelegenheid te geven zich te verdedigen,
ware aan hunne rechten te kort doen.
Ook een der „probation officers" moet zoo mogelijk van dag en uur
der terechtzitting worden verwittigd, om in de gelegenheid te zyn
vóór dien tyd inlichtingen in te winnen en vervolgens op de zitting
tegenwoordig te zijn.
Advocaten z{jn in do kinderzittingen meestal niet (in Denver nooit)
aanwezig, hoewel de wetten de mogelijkheid ervan geenszins uit-
sluiten. Lindsoy meent, dat verdediging van hot kind door een
advocaat ten eenenmale onnoodig is, daar de rechter en de „probation
offlcer" de beste beschermers en verdedigers van het kind z^jn.
Ootker komt in zyno „Kritische Studie"2) heftig tegen deze opvat•
tinS op; dien „probation offlcer", die bovendien nog de rol van O. M.
er> opsporingsambtenaar moot vervullen, vindt hjj een vreemden
verdediger.
Inderdaad maakt deze redeneering van Lindsey een eigenaardigen
indruk, wanneer men blijft vasthouden aan het denkbeeld, dat we hier
toch eigenlijk met eene strafrechtspraak te doen hebben. Waar echter de
geheele strekking der „ Juvenile Court laws" is, in de plaats der straf-
recht spraak eene „paternal jurisdiction" te stellen en in alles slechts het
welzijn van het kind beoogd wordt, daar is het ontbreken der ver-
dediging op grond van de door Lindsey aangevoerde redenen slechts
een natuurlijk uitvloeisel van dit geheele stelsel. Het niet aanwezig
zijn van een advocaat bij de berechting van kinderzaken wordt
bovendien dikwijls op dezen grond met klem verdedigd, dat het op
jeugdige boosdoeners zeer verkeerd en anti-opvoedend kan werken,
een advocaat ook hunne ernstige misdrijven op alle mogelijke wijzen
te hooren vergoelijken en als eenvoudige kwajongensstreken te hooren
bestempelen, om hen op deze wijze aan de dikwyls zoo welverdiende
straf- of opvoedingsmaatregelen te onttrekken. Het kind, aanvankelijk
misschien onder den indruk van den ernst van het door hem
gepleegde feit, zal, wanneer het dit op behendige wijze door zijnen
verdediger hoort goedpraten, al heel licht tot de slotsom komen,
dat hetgeen hij heeft gedaan toch ook eigenlijk zoo erg niet is
en het geheele opvoedende karakter, dat men aan de verschijning
van het kind voor den rechter heeft willen geven, gaat op deze
wijze verloren.
Wat de openbaarheid der terechtzittingen betreft, noch in de
„Juvenile law" van Illinois noch in die van Colorado is deze uitdruk-
kelijk uitgesloten. Toch is b.v. in Denver de zitting der „Juvenile
Court" meestal niet openbaar; do kinderrechter aldaar bepleit zyn
recht, om de zittingen, zoo hjj dit noodig acht, met gesloten deuren
te doen plaats hebben, op grond hiervan, dat „the proceeding is in
»the Chancery, rather than the criminal division of our courts."
In het algemeen kan men wel zeggen, dat men daar, waar men
in den nieuwen geest der kinderborechting hot diepst is doorge-
drongen, zeer gesteld is op uitsluiting, althans boperking der open-
baarheid; waar dan de wetgever door het wetteiyk voorschrift van
geheime zittingen met de constitutie in botsing meende te zullen
komen, daar heeft men zich uit de moeilijkheid weten te redden
door voor de kinderzittingen zulke kleine zalen beschikbaar te stellen,
dat de openbaarheid zoo al niet wettelijk, dan toch feitelUk is uit-
gesloten, of wel door de groote zalen, waarin het publiek wèl moet
worden toegelaten, zoodanig in te richten, dat de rechter zich met
den jeugdigen beklaagde kan onderhouden zonder dat het publiek
iets hoort van wat er voorvalt1).
Vooral in de Westelijke Staten tracht men aan de zittingen der
„Juvenile Court" een zoo min mogelijk ceremonieel karakter te ver-
leenen en ze zooveel mogelijk te doordringen van den geest, waarmee
de nieuwe kinderwetgeving is bezield. Vandaar, dat de rechtszaal bij
vele kinderrechtbanken een geheel ander, veel minder vormelijk
aanzien heeft dan de zalen, waar de terechtzittingen voor volwas-
senen worden gehouden; dat de rechter (er is hier steeds sprake
van den unus iudex) niet zooals anders in een toga is gekleed;
dat hij niet op eene verhevenheid, ver van den beklaagde ver-
wijderd, is gezeten, en dezen „du liaut de sa grandeur" toespreekt,
maar met den beklaagde aan eene tafel plaats neemt. Stubbs,
kinderrechter in Indianapolis, zegt hierover: „I have often obser-
ved, that if I sat on a high platform behind a high desk, such as
»we had in our city court, with the boy on the prisoner\'s bench
-.some distance away, my words had little effect on him, but if
J could get close enough to him to put my hand on his head or
»shoulder or my arm around him, in nearly every such case I
»could get his confidence"s).
to by zonder sterke mate komt wel het goheel specifieke karakter
van de behandeling van zaken voor den kinderrechter uit by de
procedure, zooals zy voor de kinderrechtbank in Denver wordt gevoerd.
Lindsey, door velen als de kinderrechter by uitnemendheid beschouwd,
vermydt zooveel mogoiyk wat hy noemt allo „legal technicalities".
Aan de regels omtrent het bewys stoort hy zich volstrekt niet,
tenzy do beklaagde dit verlangt, hetgeen feitelijk nooit gebeurt. Het
is hem onkel en alleon to doen om do objectieve waarheid; om
achter deze waarheid te komen, stolt hy alles in hot werk. Niet
als rechter alleen, als paedagoog tovens gaat hy hierbij te werk,
8°loid door do godachte, dat do bolangen van het kind zouden worden ,
geschaad, wanneer het, schuldig zijndo, door gebrek aan wettelijk
\') 1» latere „Juvonilo laws\', zooals b.v. in die van Massachuictts van UH)i3, dio
epn«lt, dat do zaken zooveel mogelijk »in chambers" moeten behandeld worden,
Wo«lt do o|»enbaarhoid som« wel uilgesloten.
-\') Bawiow«: Children\'s Courts in the U. S.
. bewijs werd vrijgesproken. Wanneer hij bemerkt, dat een kind,
zooals dikwijls het geval is, in tegenwoordigheid van anderen, in
het bijzonder van zijne ouders, schroomt voor de waarheid uit te
komen, dan laat hij de zaal ontruimen en is hij dan met den jeugdigen
beklaagde alleen gelaten, dan duurt het meestal niet lang of deze
komt tot eene volledige bekentenis.
Als eigenaardig staaltje van dit, zooals Oetker het in zijne „Kritische
Studie" noemt, „inquisitorisches Verfahren", diene het volgende. Er
deed zich een geval voor, waar de voorraad bewijsmateriaal uiterst
gering was, doch waar Lindsey desniettemin vast overtuigd was van
de schuld van den jeugdigen beklaagde, tot groote verontwaardiging
van diens ouders. Alvorens den jongen wegens gebrek aan bewijs
vrij te spreken, verkrijgt hij van de ouders toestemming even alleen
met hem te mogen zijn, op voorwaarde, dat alleen de ouders het
resultaat van dit gesprek zullen vernemen. „Ik nam den jongen,"
zoo vertelt Lindsey, „in mijne kamer en zeide hem, dat hy geen
„leugenaar was, ofschoon hij als getuige onder eede dingen had
„gezegd, waarvan ik wist, dat ze onwaar waren. Ik zeide hem, dat
„hij een goede jongen was, maar dat ik zijn bedrog verachtte....
„Ik beschreef hem vervolgens zyne eigen gewaarwordingen____ik
„zeide hem, hoe bang hij was by het vooruitzicht betrapt te worden.
„Toen legde ik mijne hand op zyn hoofd, keek hem in het gelaat,
„en zeide hem, hoe ik zyne liefde voor zyne ouders bewonderde,
„die hy niet wilde bedroeven door voor zijn misdryf uit te komen,
„na het eerst zoo pertinent te hebben ontkend; ik legde hem uit,
„hoe dit ten slotte toch verkeerd was, hoe ik eens als jongen eene
„groote leugen had verteld en er altyd berouw van had gehad en
„hoe er nooit iets van me zou zyn torechtgekomen, als ik op dien
„weg was voortgegaan. Toen ik had uitgesprokon, kwamen hem de
„tranen in de oogen, hij stak my zyne hand too en vertelde me,
„dat hy de diefstal had gepleegd, hoe leugenachtig hy was geweest,
„hoe het hem speet en hoe hy hoopte met myne hulpen vriendeiykheid
„te zullen overwinnen."
Voorwaar, eene geheel andere behandeling dan waaraan wy op
het vasteland van Europa gewoon zyn! Wol heeft Baornroither»)
1) In het Amerikaansche, evenals in het Engelsche strafprocos mag een
beklaagde in zijne eigen strafzaak als beëedigd getuige worden gehoord.
2) Jugendfiirsorgc und Strafrecht in den Vercinigten Staatcn von Amerika.
-ocr page 55-gelijk, wanneer hij zegt: „Ein Gerichtshof nach unseren Staatsrecht-
„lichen Begriffen ist dieser Juvenile Court allerdings nicht" *).
Welke zijn nu de maatregelen, welke de rechter volgens de wetten
van Illinois en Colorado ten aanzien van de aan zijne competentie
onderworpen kinderen kan nemen?
Wat de verwaarloosde kinderen betreft, kan hij bevelen, dat het
kind zal worden verwezen naar een Staatsgesticht of een „Industrial
school", of wel zal worden toevertrouwd aan een particulier persoon
of aan eene vereeniging.
De wetten nemen t. o. van de vereenigingen en gestichten, die
verwaarloosde of misdadige kinderen opnemen, strenge voorzorgs-
maatregelen. Om het recht tot opname dezer kinderen te verkrijgen,
moeten de statuten door den „Board of State Commissioners of public
Charities" (Illinois) of door den „State Board of Charities and correc-
tions" (Colorado) worden goedgekeurd, welke „boards" dan ook verder
nog steeds toezicht blijven uitoefenen. De wet van Colorado bepaalt
°P dit punt uitdrukkelijk, dat de rechtbank ten allen tyde de haar
noodig voorkomende inlichtingen aan eene vereeniging of inrichting
zal kunnen vragen. De wet van Illinois schrijft aan den rechter voor,
bÜ de plaatsing van een kind, zoo eenigszins mogelijk, rekening te
houden met de godsdienstige overtuiging der ouders.
Wat nu do „delinquents" betreft, hier heeft de rechter bij hot
nemen zynor beslissing eeno zeer ruimo keuze, hetgeen trouwens
ïigt in het karakter der positie niet alleen van den Amerikaanschon
kinderrechter, maar van don Engolsch-Amerikaanschen rechter in
het algemeen. De kinderrechter krijgt eenvoudig de keus tusschen
een aantal maatregelen zonder eenigszins aan regels te zijn gebonden
wat betreft de gevallen, waarin hij den eenen of den anderen moet
toepassen.
De strengste maatregel, dien de rechter kan gelasten, is gevange-
nisstraf, die echter, zooals we reeds zagen, in Colorado slechts voor
kinderen boven de 14 jaar, in Illinois voor kinderen boven de 12 jaar
is geoorloofd en ook voor deze slechts bij uitzondering voorkomt.
Volgens den directeur der strafgevangenis te Chicago bedroeg het
aantal der naar gewone gevangenissen gezonden jongens daar in de
drie laatste aan de invoering der „Juvenile Court law" voorafgaande
jaren 1705, in de drie jaren op die invoering volgend slechts 48.
Verder kan het kind naar een gesticht verwezen worden, hetzij
naar een staats- hetzij naar een particulier gesticht. Over het
algemeen kan men zeggen, dat er eene neiging bestaat verwijzing
naar gestichten eerst dan toe te passen, wanneer andere zachtere
maatregelen eene mislukking zijn gebleken te zijn, of wanneer van
tevoren vrywel met zekerheid is te zien, dat slechts van plaatsing
in een gesticht eenig heil is te wachten.
Wanneer de rechter noch gevangenisstraf nöch plaatsing in een
gesticht wenschelijk acht en het kind toch niet zonder meer aan de
ouders wil teruggeven, dan mag hij het, onder voorwaarde dat het
onder het toezicht van een daartoe aangewezen persoon, den reeds
meermalen genoemden „probation officer", zal staan of aan zjjne
ouders teruggeven öf in een ander gezin uitbesteden.
De ,probation" is niet tegeiyk met do instelling der kinderrechtban-
ken ontstaan en is ook niet eene speciaal op misdadige kinderen
toegepaste wyze van behandeling. In Massachusetts b.v., hot land
van haar ontstaan, hot „klassieke land der probation", is zy terstond
zoowel op volwassenen als op kinderen toegepast. Eene bespreking
echter van ontstaan en werking der „probation" kan by eono behan-
deling der „Juvenile Courts" daarom niot achterwege biyven, omdat zij
iets meer is dan een toevalligo trek van het Juvenile Court-systeom,
omdat zij, hoewel in theorie weliswaar hiervan to scheiden, toch in
werkelijkheid, waar zy by de kinderrechtbanken is ingovoerd (zooals dit
in Amerika overal het geval is) een integreerend deel ervan uitmaakt.
In de „probation" concentreert zich, culmineert als het ware de gedachte,
die aan de geheele Juvenile Court-beweging ten grondslag ligt. „We
believe", zegt Mrs. Helen Rogers in een artikel over het „probation
system" van de „Juvenile Court" van Indianapolis1), „that a juvenile
„court without a thorough probation system is both unscientific and
»unhumanitarian; though it may obey every letter of the law, if it has
„not the scientific attitude toward delinquency it is a mockery, and if
»it has not the power of personal contact it is like sounding brass and
,a tinkling cymbal. The probation system was one of the first steps
»for the scientific treatment of criminality, but so long as it was
»merely applied to adults it was working at the wrong end. Its
»proper application to juvenile delinquency should be one of the most
»potent factors toward the ultimate solution of the criminal problem".
De „probation" is ontstaan uit, is om zoo te zeggen een natuuriyk
gevolg van de in Engeland en Amerika reeds vóór het midden der
1Qe eeuw bekende „suspension of sentence". Dit instituut der voor-
waardelijke veroordeeling vond zyn bron in de vrye positie van den
Engelschen rechter, wiens juridische competentie samenvloeit met
ztine uitvoerende bevoegdheden, wiens plicht het niet alleen is het
onrecht te vervolgen, maar ook den vrede te handhaven, dio als
»conservator of the peace" in die gevallen, waarin hy van meening
ls> dat boetedoening niet is een uitdrukkeiyke eisch der rechtsorde,
zUn vonnis wel eens mag opschorten2). Deze zelfde vryheid bracht
den rechter ertoe do uitspraak der jury niet meer te beschouwen
als bindend, doch eenvoudig als een advies, waaraan hy zich al of
niet kon houden, zoodat de boklaagde ook na hot „schuldig" der
3ury op vrye voeten kon worden gestold; de rechter had daardoor
gelegenheid zich nog eens over zyn uitspraak te beraden, terwyi hy
or langzamorhand toe kwam, den boklaagde, voor wien hy eene
straf niet noodzakeiyk achtte, by zulk eono gelegenheid hot algeheel
achterwege biyven van hot vonnis ingeval van goed gedrag in liet
vooruitzicht te stellen.
Bovendien kende men in Engeland sinds lang do „recognizance
j) Bab&ows, 1)1/.. 161; Zio ook Hkrr: Vergleichcnde Daretellung Band IV
A1\'gem. Teil blz. 407.
Hartmann, dio Strafrechtpllegc in Amerika.
-ocr page 58-for the good behaviour" en de „recognizance to keep the peace";
hieronder verstond men eene door den betrokken persoon te stellen
zekerheid, hetzij eenvoudig dat hij zich goed zal gedragen gedurende
een door den rechter te bepalen tijd, hetzij, dat hij op een bepaalden
dag weer voor den rechter zal verschijnen en tot dien tijd vrede zal
houden (keep the peace). Het eerste geval deed zich vooral voor bij
dronkaards, landloopers en dergelijken, die van strafbare feiten werden
verdacht; het tweede bij dezulken, van wie men op grond van eene
door hen geuite bedreiging verstoring der orde vreesde. Werd aan
de gestelde voorwaarden niet voldaan, dan was hij, die de zekerheid
gesteld had, verplicht, de som, die hij aan de Kroon verklaard had
schuldig te zijn, te storten1). In zulk een geval was er dus voorwaar-
delijk uitstel van eene tevoren vastgestelde straf; werd echter de
beklaagde op zijne bloote belofte van goed gedrag vrijgelaten, zooals
ook soms gebeurde, dan werd zelfs het vellen van het vonnis voor-
waardelijk uitgesteld.
Omstreeks het jaar 1840 werd in Birmingham de voorwaardelijke
veroordeeling voor het (Férst op groote schaal toegepast en wel t. o.
van jeugdige personen. Wanneer de rechter zag, dat de jeugdige
boosdoener nog niet geheel verdorven was, dan liet hij zijn vonnis
veelal geheel achterwege en vertrouwde hy hem toe aan een daartoe
geschikt persoon, die zich eventueel daarvoor beschikbaar stelde.
Tengevolge van het welslagen dier geregolde toepassing van do
voorwaardelijke veroordeeling op jeugdige personen, die nog pas de
eerste schrede op de misdadigersloopbaan hebben gezet, vinden wo
de eerste wettelijke sanctie van dit systeem in de Engolscho „ Juvenile
Offenders Act" van 22 Juli 1847. In deze wet wordt den rechter uit-
drukkeiyk do bevoegdheid gegeven, kinderen benoden de 14 jaar, die
zich aan eenvoudige diefstal of overtredingen hebben schuldig gemaakt,
in de daartoe in aanmerking komende gevallen zonder straf to ont-
slaan, al of niet tegen zekorheidsstelling voor goed gedrag. Hierby
sluiten zich dan aan de later by de behandeling van Engeland
te bespreken „Summary Jurisdiction Act" van 1879, do „Probation
of first offenders Act" van 1887 en do „Probation of offenders Act" van
1907.
In Amerika, waar evenals in Engeland de practyk der voorwaarde-
1 Vax Zaktex. Proefschrift over de voorwiuirdciyke vcroordeeling.
-ocr page 59-lijke veroordeeling uit den aard der positie van den rechter voort-
vloeide, is zij omstreeks het jaar 1870 voor het eerst met de „proba-
tion" in verband gebracht en wel in den Staat Massachusetts.
Het groote voordeel gelegen in den overgang van het systeem der
voorwaardelijke veroordeeling op dat der „probation", is dit, dat terwijl
men er zich bij het eerste eenvoudig toe bepaalde, den schuldige vrij uit
te laten gaan, hem aan zekere voorwaarden te binden en hem bij
overtreding daarvan zijne vrijheid weer te benemen, het bij de „proba-
tion" ingestelde toezicht erop is ingericht, hem by de vervulling dier
voorwaarden bij te staan.
Bij de voorwaardelijke veroordeeling zonder meer ziet men het
om zoo te zeggen met een onverschillig oog aan, hoe de ontslagene
zijn proeftijd zal doorbrengen, men beschouwt het ontslag weliswaar
als een hem gegeven kans, om een nieuw leven te beginnen, doch
bemoeit zich verder niet met de wijze waarop hij van dien kans
gebruik zal maken; het probation-systeem daarentegen legt er zich
niet alleen op toe, den schuldige zijn proeftyd goed te doen door-
staan, maar dezen tevens door den persoonleken omgang tusschen
hem en degenen, die met het toezicht belast z|jn, zoo vruchtbaar
m°gelijk te doen zyn.
Ziehier hoe Baernreltherl) ons het ontstaan der „probation" in Boston
voorstelt. Een zekere Rufus Cook placht do zittingen der rechtbank
aldaar steeds by te wonen en den rechtor te bewegen, in het byzon-
der» waar het kinderen en jeugdige personon gold, die dien maatregel
vaard schenen, deze steeds voorwaardeiyk te veroordeelen, terwyl
U zich tegelykertyd bereid verklaarde, het toezicht over zulk een
ontslagene op zich te nemen en aldus te trachten hem zonder straf
weer op den rechten weg te brengon. Dozo methode leverde zulke
uitmuntende resultaten op, dat zy in Boston vrywel regel werd
en in het jaar 1878, na eene ervaring van 8 jaren dus, door de wet
Werd bekrachtigd. Eeno wet van het jaar 1870 bevatte weliswaar
j^eds eenebe paling in dien zin, dat aan don „Board of Stato Charities"
van°eB(llieid Wer(1 gegeven, ,iet hem toegewezen kind aan do zorg
een particulier toe te vertrouwen, doch deze maatregel was een
]ate°ltïöVe\' dö rechter kwam er niet meer op terug, ook al bleek
hy niet do voor het kind meest gewenschto was; liet
J»\'gendfQrsorge und Slmfrccht in den Vcrdnigtcn Slnaten vou Amerika.
-ocr page 60-stellen op „probation" daarentegen is altijd slechts een voorloopige
maatregel, waarop steeds kan worden teruggekomen.
De probation-wet van \'78 was alleen voor Boston van kracht, en
had betrekking zoowel op volwassenen als op kinderen. Zij bepaalde,
dat de burgemeester van Boston uit de politie of uit de burgerij een
„probation officer" moest benoemen, wiens taak het zou zijn de aan-
gebrachte strafzaken te onderzoeken, den rechtbanken aan te bevelen
die personen, van wie men mocht verwachten, dat zij zich ook
zonder straf zouden beteren, op „probation" te stellen, de aldus onder
toezicht gestelden geregeld te bezoeken, aan te moedigen en by te
staan (to render such assistance and encouragement as will tend
to prevent their again offending) en geregeld rapport over zijn werk
en den toestand der onder zijn toezicht gestelden aan den chef der
politie, onder wien hij ressorteert, uit te brengen.
De „probation officer" kan ten allen tijde zijn „probationer" met
toestemming van het hoofd der politie weer arresteeren en voor den
rechter brengen, waarop deze dan tot het vellen van het vonnis of tot
het nemen van een anderen, hem door de wet toegestanen maatregel
mag overgaan.
In 1880 wordt de wet inzooverre gewijzigd, dat zij de aanstelling
van „probation officers" in alle plaatsen van Massachussetts toestaat
en verder de taak der „probation offleers", die aan het op „probation"
stellen voorafgaat, nauwkeuriger omschrift door inplaats van hun
alleen voor te schrijven „to investigate the case", te zeggen, dat
h\\j verplicht is „to carefully inquiro into the character and offence
of every person arrested", door welke omschryving dit eerste
optreden van den „probation officer" reeds terstond iets anders wordt
dan dat van den gewonen met opsporing bolasten politiebeambte.
Hoe wordt nu in do verschillende Staten van Noord-Amerika, dio
de „probation" in navolging van Massachusetts in hunne wetten hebben
opgenomen, dit systeom op kinderen toegepast?
Daar, waar by de „Juvenilo Courts" van een werkeiyk probation
systeem kan worden gesproken, zyn de aan dit stolsel ten grondslag
liggende beginselen overal vrijwel geiyk on hebben de zich voor-
doendo verschillen meest op détailpunten betrekking 1).
1) De dwbotreflendo bepalingen van de „Juvenile luw*" van Illinois Colorado.
Pennsylvanie en Indlana b.v., komon bijna geheel met elkaar overeen. Zie:
Dakrowp, fappendix.
De taak der „probation officers" is overal in tweeën gesplitsten
wel in het doen van nasporingen betreffende de het kind ten laste
gelegde feiten, de omstandigheden waaronder hij deze heeft gepleegd,
zijne antecedenten en zijn milieu, en in het houden van het later
eventueel door den rechter noodig geachte toezicht. Het eerste deel
van zyne taak is, zooals Mrs. Rogers opmerkt, voorloopig en min of
meer negatief, het tweede meer philantropisch en opbouwend van
aard2). Men miskenne echter niet het belang ook van het eerste deel
van de taak des „probation officers". Het inwinnen dezer inlichtingen
door iemand, die van het begin af aan met andere bedoelingen dan
de met opsporing belaste politiebeambte te werk gaat, wien het
meer dan dezen te doen is om de omstandigheden, waaronder het
feit plaats heeft gehad, om de dieper liggende oorzaken, die ertoe leidden,
minder om het bloote feit zelf, is juist hierom van zoo uitnemend
belang, omdat het resultaat van dit onderzoek de grondslag zal vor-
men van de later door den rechter ter terechtzitting te nemen be-
slissing; hoe nauwgezetter, hoe diepgaander, met hoe meer men-
senkennis dit vooronderzoek plaats heeft, des te minder kans bestaat
er» dat de rechter zich tyj het nemen zyner maatregelen vergist;
wanneer dan ook soms aan een „probation offleer" worden toevertrouwd
kinderen, van wie later blUkt, dat ze nooit op „probation" gesteld,
maar terstond naar een gesticht verwezen haddon mootcn worden,
dan is dit in vele govallon te wijten aan het onvoldoondo voorberei-
dend onderzoek. „De rechtbank zal zich op de hoogte wenschen te
«stellen" zegt do instructie van de „probation offleors" van Chicago,
*van hot karakter der ouders en van hunne bekwaamheid, om het kind to
beiden en te verzorgen, van den aard van het tehuis, wat deszelfs
»cornforts", omgoving, bowoners enz. betreft. Dezo inlichtingen zullen
»worden vorkregen van hot kind, do oudors, buren, onderwijzers, predi-
kanten, politiobeambten on verschillende philanthropische voreenigin-
»gen". Waar hot strovon van don kindorrechtor is, elk kind zoo
«Poedig mogoiyk na hot bodrUvon van hot delict hiervoor to doen
Luk HKKI- *vor8lo,cllontle Darstellung Band IV AUg. Teil blz. 4flü) verdeelt die
o\\ i\'? <lri.(?en: vMr\' cn ntt do terechtstelling.
0 ""«cnlooncndo nnrd van deze beide onderdeden van de taak de» „pro*
vol \'0n ,üfficcrK* llccft Pr >n Indiannpoli» toe geleid het onderzoek cn het daarop
zolÜi ] t0czicht Iuin verschillende „ofikere* cn wel het eerste aan een der be-
1 \'Eden, het tweede aan de vrijwillige „officers* op te dragen.
terechtstaan, zal het dikwijls vóórkomen, dat tot het nemen van
grondige inlichtingen vóór de eerste verschijning van het kind voor
den rechter nog geen gelegenheid is geweest. De rechter is in zoo\'n
geval steeds bevoegd, de zaak te verdagen en het kind hetzij
tegen, hetzij zonder zekerheidsstelling voorloopig op vrije voeten te
stellen, of wel het in het „detention home" te doen opnemen. Juist
voor het observeeren van jeugdige delinquenten bewijzen deze „deten-
tion homes", zooals we reeds zagen, uitstekende diensten.
Wanneer nu de rechter tot de overtuiging is gekomen, dat het kind
verkeert in eenen toestand van „delinquency" en hij meent niet tot
strengere maatregelen zijn toevlucht te moeten nemen, dan kan hij
het kind toewijzen aan zijn eigen ouders*) onder dit beding, dat het
zal zijn onderworpen aan het toezicht van een „probntion officer", die
het geregeld zal moeten bezoeken en aan wien het, zoo dikwijls dit
wordt vereischt, rapport moet uitbrengen. De rechter kiest hier dus
in den waren zin des woords den gulden middenweg tusschen de
volkomen vrijheidsberooving, het algeheel ontrukken aan den familie-
kring eenerzijds en de teruggave zonder meer aan de ouders met
volkomen behoud dier vryheid, die, zooals uit het gepleegde feit reeds
eenmaal is gebleken, zoo licht in tuchteloosheid ontaardt, anderzijds.
Slaat de rechter den boven omschreven weg in, dan onttrekt li\\j het
kind niet aan zijn natuurlijke sfeer, maar vindt toch tegelijkertijd
het middel, om de reeds eenmaal misbruikte vryheid te temperen.
Bovendien is in dit toezicht een bij uitstek geschikt middel gelegen
tot opvoeding niet alleen der kinderen, maar ook indirect der
ouders, die door hunne drankzucht of hunne onzedelijkheid of de
slechte behandeling die zy hunnen kinderen doen ondergaan, zoo
dikwyls oorzaak zyn, dat deze hot ouderlijk huis gaan mijden, tot
vagabondage en als gevolg daarvan tot allerlei andere ondeugden
vervallen. Inplaats van het kind te onttrekken aan de ouderlijke
macht, hetgeen zoo dikwijls het treurige gevolg heeft, dat ook het
laatste sprankje van verantwoordelijkheidsgevoel der ouders gedoofd
wordt, wil het probation-systeem juist den ouderè hunne verant-
woordelijkheid tegenover hunne kinderen sterker dan voorheen doen
gevoelen; zoo eenigszins mogelijk wil men voor de opvoeding van
1) Ook plaatsing in een ander gezin onder tocr.icht van een „probation officer"
is mogelijk.
het misdadige kind in een gesticht in de plaats stellen zijne opvoeding
in zijn gezin, waarby dan aan het gebrek van opvoedende kracht
bij de ouders, aan hunne gebleken machteloosheid, om het plegen
van delicten door hun kind te voorkomen, door het aan eenen derde
opgedragen toezicht wordt tegemoet gekomen. Niet zelden komt het
voor, dat de rechter aan die ouders, die direct of indirect tot het
Plegen van het strafbare feit hebben meegewerkt, zekere voorwaarden
stelt, waaraan zy moeten voldoen, willen zij zich hun kind niet zien
ontnemen. Op deze manier kan, zooals herhaaldelijk is gebleken, de
iProbation officer" de stuwkracht zijn, die het geheele gezin uit zijn
verval opheft.
Men zal misschien bedenkingen hebben tegen de inmenging, die
hier aan vreemden in de huiseiyke aangelegenheden, in de ver-
houding tusschen ouders en kinderen wordt verleend, en inderdaad
zal terstond moeten worden toegegeven, dat eene groote mate van
tact bij den „probation officer" een eerste vereischte is; doch aan den
anderen kant vergete men niet, dat by de toepassing van het proba-
tion-systeem toch in elk geval minder in de uitoefening der ouder-
!yke macht wordt ingegrepen, dan wanneer plaatsing in een gesticht
wordt bevolen.
Dat de rechter deze methode van teruggave aan do ouders met
oordeel des onderscheids moet toepassen, spreekt wol vanzelf. Met
name zal hy het kind, zy hot dan ook onder toezicht, niet in een
geheel verdorven milieu mogen terugzendon; en evenmin zullen
Voor »probation" in aanmerking mogen komen do kindoron, voor wie
door hunnen porversen aanleg, door hunnen omgang met onge-
wenschto vrienden, waaraan zy, zal er iets van hen terecht komen,
onttrokken moeten worden, plaatsing in een gesticht do eenigo uit-
weg is.
Dat het aan den anderen kant do bedoeling van het probation-
systeem is, het kind zoo lang mogeiyk in zyn eigen gezin of althans
ln een gezin te laten, biykt o.a. uit do volgende woorden dor roeds
eonoomdo instructio dor Chicagoscho .probation offlcors": „do recht-
bank zal gewooniyk do kinderen niet van hunne ouders scheiden, tonzy
-dan dat dozo misdadig, slecht of wreed zyn, of geheel buiten staat
»hen te onderhouden, of dat het tehuis van dien aard is, dat het
•uiterst waarschyniyk is, dat het kind „vicious or dependent" zal
-worden. Do rechtbank mag niet gebruikt worden als oen gemak-
„kelijk middel, om ouders of verwanten van hunne verplichtingen te
»ontslaan. Zoo eenigszins mogelijk moet het kind toevertrouwd blijven
„aan de zorg zijner ouders of van een daartoe geschikt gezin, onder
„toezicht van den „probation officer", hangende het eindoordeel van de
„rechtbank".
Vooral in de Westelijke Staten is deze neiging, om de kinderen
zooveel mogelijk uit de gestichten te houden, hoe langer hoe meer
waarneembaar.
Zoo werden b.v. in Chicago in 1904 van de voor den kinderrechter
gebrachte misdadige jongens 40.8 °/0 naar gestichten gezonden, 49.4 %
op „probation" gesteld, terwijl deze getallen in 1909 bedroegen resp.
32 °/0 en 54.9 °/0. Van de meisjes werden er in 1904 64.7% naar
gestichten verwezen, 34.8°/0 op „probation" gesteld; voor 1909 waren
deze cijfers resp. 50.5 °/0 en 42.2 °/0.
Uit deze cijfers kan men zien, dat zoowel voor meisjes als voor
jongens het percentage der op „probation" gestelden toeneemt. Terwijl
echter voor de jongens dit percentage grooter is dan dat van de-
genen, die naar gestichten worden verwezen, is deze verhouding by
de meisjes omgekeerd. Dit is voornameiyk het gevolg van de by
meisjes zoo veelvuldig voorkomende immoraliteit, die het vaak nood-
zakelijk maakt haar hare vrijheid te benemen.
In Denver werden in 1903 van de 359 jongens 231, van de 30
meisjes 16 op „probation" geplaatst; in 1909 van de577 jongens 273,
van de 83 meisjes 28. Dat het percentage der op „probation" geplaat-
sten hier kleiner is geworden, is waarschyniyk het gevolg hiervan,
dat tal van gevallen, die voor „probation" in aanmerking komen, door
de „probation officers" buiten de rechtbank om worden behandeld,
terwyl vroeger al deze gevallen voor de „Juvenile Court" kwamen.
Natuuriyk kunnen alle pogingen ook van den besten en yverigsten
der „probation officers" biyven afstuiten op den onwil der ouders, op
de verkeerde neigingen van het kind. Wat zal den „probation ofïlcer"
dan te doen staan? Zal hy moeten wachten totdat een nieuw door
het kind gepleegd delict diens verschynen voor den rechter en als
gevolg daarvan het nemen van nieuwe maatregelen mogeiyk maakt?
Neen, hierin schuilt juist de groote kracht van dit geheele systeem,
dat de rechter het kind gedurende den geheelen probation-tyd hctzy
ambtshalve, hetzy op verzoek van den „probation ofïlcer" ten allen
tijde voor zich kan laten verschynen. De uitspraak van den rechter,
krachtens welke de jeugdige misdadiger onder toezicht is gesteld, is
niet definitief, de rechter heeft hiermee niet afstand gedaan van zijn
recht eene andere beslissing in deze zaak te nemen; hij houdt zoolang
het toezicht duurt de teugels in handen en is steeds bevoegd naar
zijn beste weten in te grijpen, hetzij door het kind alsnog naar een
gesticht te verwijzen, hetzij door een strenger toezicht te gelasten,
hetzij door het kind, wanneer het redenen tot tevredenheid geeft,
meer vrijheid toe te staan of eindelijk het geheel uit de „probation"
te ontslaan. Wanneer de rechter beveelt, dat het kind op „probation\'
zal gesteld worden, houdt hü het eindoordeel dus nog aan zich; hij
schorst feitelijk de behandeling der zaak, neemt dien maatregel, die
hem op dat oogenblik de meest geschikte voorkomt, onder voorbehoud
nochtans de behandeling later voort te zetten.
Een der verslagen van de „Juvenile Courts" te Chicago klaagt erover,
dat men het dikwijls te lang met de „probation" blijft probeeren, ook
dan wanneer blijkt, dat men op deze manier niets verder zal komen.
De „probation officer" doet in zulk een geval veel verstandiger, om,
zooals de wetten het toestaan, zonder het zoolang aan te zien totdat
het kind zich aan een nieuw vergrijp heeft schuldig gemaakt, de zaak
weer voor den kinderrechter aanhangig te maken.
De „Juvenile Court laws" spreken bijna allo niet van „suspension
the sentence", of van „suspension of the oxecution", doch zeggen,
zooals b. v. do wetten van Illinois, Colorado, Californiö en Ponnsyl-
vanië, dat het op „probation" gestelde kind is „subject to bo returned
»to Court for further proceedings whenever such action may appear
»necessary" »).
Baemreithers) zegt: „Probation ist nicht bedingte Verurteilung,
»weil in der Regol keine Verurteilung erfolgt, wenn dor Versuch
»mit der Probation gemacht wird; sie ist auch nicht Strafaufschub,
Do „Juvenile Court law" vnn Indinnu daarentegen bepaalt: ,thoCourt inny
"Oïpend „sontencofor a dcfinito or indefinito period." Daar wordt dus terstond reeds
\'le schuldigverklaring (conviction) uitgesproken, maar de uitspraak van het vonnis
opgeschort. - 1„ Massachusetts, waar do probation-wetten van 1878, 1880 en
1M»1 zoowel voor kinderen als volwassenen .suspension of the senUsnce" kenden.
w"d in 11)00 daarnaast do „suspension of the cxccuticn" ingevoerd, terwijl de .Act
\'elative to delinquent chlldren" van 1906 en de alleen voor Boston geldende „Juvenile
\',rt van datzelfde jaar van „sus^nsion of further procmlings" spreken.
2) Jugendfftrsorge und Strafrecht, bit 123.
„weil keine Strafe von vornherein ausgesprochen wird, also auch
„kein Aufschub derselben stattfinden kann; ebensowenig ist sie
„bedingter Straferlass, weil noch keine Strafe vorhanden ist, die
„bedingt zu erlassen wäre. Probation ist viel mehr Aufschub der
„Verurteilung, ein aussetzen des Verfahrens zugunsten des Versuches,
„ob das Verhalten des schuldigen und geständigen Angeklagten,
„wenn er in Freiheit belassen, aber unter dem Einfluss einer erzieh-
lichen Überwachung gestellt wird, sich nicht derartig zufrieden-
stellend gestaltet, dass der Besserungszweck vernünftigerweise als
„erreicht angenommen und Verurteilung und Strafe überhaupt ver-
mieden werden können. Die Probation ist keine Strafe, sie ist aber
„auch keine Freisprechung, sondern ein Surrogat der Verurteilung
„und Strafe."
Deze „Suspension of further proceedings" is met de aan de „Juvenile
Courts" ten grondslag liggende gedachte, dat we hier meer met
eene „paternal Jurisdiction" dan met eene strafrechtsprocedure te
maken hebben, het best in overeenstemming: het is hier den
rechter niet te doen om straf, noch om een vonnis, noch zelfs
om eene formeele schuldigverklaring, maar alleen om het welbe-
grepen belang van het kind.
Omtrent den tijd, voor welken de rechter de „probation" zal uit-
spreken, bevatten do wetten geen bepalingen. Evenmin als iemand
echter krachtens de „Juvenile Court laws" langer dan tot z\\jn 21e jaar
naar een gesticht mag verwezen worden, zal ook natuurlek de
probation-termyn de grenzen der minderjarigheid van den „proba-
tioner" mogen overschrijden. Binnen dit maximum echter is do rechter
vry; hy is niet verplicht den duur der „probation" vooruit vast to
stellen en mocht hy dit wel gedaan hebben, dan biyft toch zijne
bevoegdhoid onaangetast, dezen termyn tusschentyds to vorlengen
of te verkorten. Vry algemeen is men het er in Amerika over eens,
dat het wenscheiyk is de „probation" niet te kort to laten duren. Zoo
wordt b.v. in Denver haar gomiddolden duur op 1 ii 2 jaar berekend.
Inderdaad is een korte probation tijd, althans daar,\'waar het gevallen
van eonigszins ernstiger aard betreft, niet aan te bevelen. Wil de
verhouding tusschen „probationer" en „probation offleor" er een zyn
gebaseerd op onderling vertrouwen, wil do „probation officer" werkelUk
een blijvenden invloed op zynen beschermeling uitoefenen, dan is
een toezicht gedurende enkele maanden niet voldoende. Bovondien
moet het toezicht in vele gevallen, niet alleen op het ééne, schuldig
bevondene kind worden uitgeoefend, maar veeleer op het geheele
gezin van den jeugdigen delinquent. „Het zijn niet zoozeer de kin-
aderen als wel de ouders, die we op probation stellen", werd mij in
Engeland gezegd, en hetzelfde geldt ook voor het probation-systeem
lri Amerika. Het feit, dat een kind bevonden is te verkeeren in eenen
toestand van „delinquency" is in de meeste gevallen eene aanwijzing,
dat er aan het milieu, waaruit het kind komt, iets hapert. Invloed
°P dit geheele milieu uit te oefenen, het verantwoordelijkheidsgevoel
der ouders wakker te roepon, hen te leeren hunnen kinderen een
zoodanig tehuis te verschaffen, dat zy het huiselijk leven gaan ver-
hezen boven een zwervend bestaan met al zyne verderfelijke gevol-
gen: dit alles behoort tot de taak van den «probation offlcer", en deze
aak vereischt tyd, z\\j kan niet, althans veelal niet, na enkele maanden
als afgedaan beschouwd worden.
Een belangrijke factor van het probation-systeem is het „report
system". Behalve door zyne bezoeken blijft de .probation ofllcer" ook
aardoor van doen en laten zijner „probationers" op de hoogte, dat
eze verplicht zijn, hem zoo dikwijls hU dit zal eischon rapport uit
ce bl\'engen.
in°n eigenaardi&° wUze heoft zich dit „report-systom" ontwikkeld
enver, waar do rechter meer dan in eenigen andoren Staat een
den° aandeel neenit in het probation-work. Do werkzaamheid van
het DÜnverschon kinderrechter op het terrein der „probation" komt in
alle b^ZOnüer uit °P züno tweomaandelijkseho bijeenkomsten met
q ° J00r do -Juvenile Court" op .probation" gostoldo schooljongens1).
. 020 hUeenkomston, die in hot Juvenilo Court-gebouw worden
^^ ouden, begint Lindsey mot zich mot do jongens (gemiddeld be-
andeB aantal onS°voer 150) to ondorhouden over het oen of
0m(]01 onderworp, waarvan hij denkt, dat hot hen zal interesseeren,
daar* ^ in dirGCt verband staat mot hun jongonsbestaan. Juist
eene°m heCllt Lindscy aftn dozo „Saturday inorning talks" zulk
hem er00t° waarde\' 01udat ze hom in staat stellen, dieper dan het
^ anders mogelijk zou zijn, in het levon dezer jongens door to
Mi do vro\'\' "|!r.^)a,ron" 8°"tcIdo meisjes brengen op oen andoren dag rapport uit
\'°°ftijd reedT \\ H,)robalion 0,1>cer"; voor do jongen*. dio den «choolplichtigen
\'s li ebben overschreden, heeft do rechter een avonduur gereserveerd.
dringen en hun vertrouwen te winnen. Na deze „talks" moeten de
jongens zelf rapport uitbrengen; \'s daags tevoren hebben zij van
hun onderwijzer een rapport moeten vragen, waarop hun gedrag op
school en de al of niet getrouwheid van hun schoolbezoekvermeld
staat. Van deze schoolrapporten, van de door den „probation officer"
verschafte gegevens, van hetgeen de jongens zelf vertellen en in
het algemeen van den indruk, dien de rechter gedurende zyn onder-
houd met de jongens van hen krijgt, hangt het af, welke maatre-
gelen hij t. o. der „probationers" zal gelasten. Hij kan de op „probation"
gestelden öf geheel van het over hen uitgeoefende toezicht ontslaan,
öf de „probation" verlengen, hetzij onder dezelfde, hetzij onder gewij-
zigde voorwaarden, öf wel tot het zenden naar een gesticht zyne
toevlucht nemen. Op den Maandagmorgen, die op dezen „Juvenile
Court day" volgt, maakt de vrouwelijke „probation officer" eene lijst op
van alle op „probation" gestelde schoolkinderen. Deze lijsten worden
gezonden aan de hoofden der verschillende scholen voorzoover zy op
hunne leerlingen betrekking hebben. Op deze wyze worden de on-
derwijzers in de gelegenheid gesteld, hunne byzondere aandacht aan
deze kinderen te wijden, die dikwijls meer dan andere behoefte
hebben aan zorg en liefde, aan gestrengheid ook. Lindsey roemt over
het algemeen zeer de medewerking, die hy van den kant der onder-
wijzers ondervindt en do resultaten, die hiervan het gevolg zyn,
terwijl daarentegen, waar deze medewerking ontbreekt, dikwyls
weinig bereikt wordt.
Men heeft de in Denver gevolgde methode van rapport uitbrengen
afgekeurd op grond van het bezwaar, dat men had tegen het aldus
samenbrengen van zoovele verkeerde elementen. Ofschoon Lindsey
met het hem eigen optimisme en met het argument, dat ook op allo
scholen eene dergeiyke vermenging van vorkeerde elementen plaats
heeft, dit bezwaar van de hand wyst, dunkt het my hiermee niet
weerlegd. Al moge misschien in Denver door den buitengewonen
invloed, die daar klaarbiykeiyk van den kinderrechter uitgaat, door
de wyze, waarop hy de jongens op dozo byeenkomston weet to
boeien, het gevaar voor verkeerdo invlooden tot een minimum
beperkt zijn, zoo blijft er toch in het algemeen veel te zeggen voor
de bewering van Blumenthal1), dat het op een jeugdig gemoed eene
verkeerde uitwerking zal hebben te bemerken, dat nog zooveel
andere jongens voor den kinderrechter gebracht en onder toezicht
van een „probation officer" gesteld zijn. Van gelyken aard is het
bezwaar van dien Engelschen kinderrechter, die het daarom niet
wenschelijk acht, dat de eene jeugdige beklaagde het verhoor ter
terechtzitting van den anderen bijwoont, „omdat het niet noodig is,
»dat een kind bemerkt, dat er nog wel erger overtredingen dan de
"Zijne denkbaar zijn".
Een ander bezwaar tegen het uitbrengen van rapport „en masse",
dit, dat op deze wijze de op „probation" gestelde kinderen dreigen
allen over één kam te worden geschoren, dat er voor een ingrypen
naar elks speciale behoefte geen gelegenheid overbiyft. „Children
»should not be asked to report in groups, each child has a person-
»ality of its own and must be dealt with accordingly. Any plan that
»Undertakes to classify children will meet with failure"2)
Jntusschen schijnt Lindsey\'s buitengewone karakterkennis ook dit
gevaar, dat n.1. aan de individualiteit van elk kind zal worden te
gedaan, te overwinnen. Do invloed, dien de Donverscho kinder-
rechter op do jongens uitoefent, niet het minst door de persooniyko
aanraking, waarin hy met hen komt op die dagen, waarop zy hem
1 PPort komen uitbrengen, moet inderdaad merkwaardig zyn. Als
ewy8 hiervan moge strekken, dat het in Denver horhaaldeiyk ge-
hu "probation\' gestelde jongens hunno kameraden, diotot
voor bollooren, maar niet evenals zy wegens „delinquency"
01 den rechter zyn gebracht, vrijwillig voor den kindorrechter
gen, opdat deze ook hen mogo helpen, op den goeden weg te
re htT Vandaar dat ondGr <le »probationers" van de Denvorscho kinder-
eon1 )Unk tal Vmi "voluntary probationers" zyn, die gewoonlijk aan
^verhoor tor terechtzitting niet eerst worden onderworpen.
me" tcgenstelling mot do in Donvor govolgdo practyk nemen do
De Cr0°, kinderrechter8 geen deel aan hot eigenlijke probation-werk.
komt daar dus niet cordor weor met de op „probation
verwuh,\'i Unne" wir von Amerika bij der Behandlung unnrer utraflulligen und
\'-) Xio " JUg0nd lerncn?
art,ko1 vnn Hüiu.ky in do „Jouvenll Court Review" van Februari 1 »11.
-ocr page 70-gestelden in aanraking dan wanneer ze weer „for further proceedings"
voor hem gebracht worden. Homer Folks laat zich in een in 1906
voor de „National Conference of Charities and Corrections" uitgebracht
rapport over deze scherpe scheiding tusschen de taak van den rechter
en die van den „probation officer" aldus uit, dat hij van meening is,
„that the oversight and direction of the work of probation officers
„from day to day and from week to week, perfecting their plans,
„their methods, and holding them to their duty is not necessarily,
„is not preferably a judicial, but is an executive function, just as
„much so as the administration of the reformatory institutions to
„which those same children might and recently would have been
„committed. The judicial frame of mind is that of taking in case by
„case, eliminating all other considerations and facts, and entering
„the attention for the time upon the law and the facts, in that one
„individual case, then to pass on to another and to another, and
,to another. Doesn\'t that tend to build up a machine. I don\'t mean
„a political machine, but an administrative machine? It is one and
„one and one and one. In the consideration of each of these it is
„inherently important that all the others should be left aside. Now
„then, the work of the probation officer is inherently and essentially
„that of keeping all of these under his care and in his mind conti-
nually. It is that of perfecting step by step an organized plan by
„which he knows all the time what is going on about all of theso
„children."
De hier verkondigde opvatting, als ware de rechter niet veel meer
dan eene administratieve machine, miskent de taak van den rechter
in het algemeen en die van den kinderrechter in het bijzondor.
Minder toch dan eenig ander rechter mag deze laatste zyn werk
machinaal verrichten, meer dan eenig ander moet hij in ieder, die
voor hem gebracht wordt, eene persoonlijkheid zien, die individueel,
naar hare bijzondere behoefte behandeld moet worden. Dit neemt
echter niet weg, dat do op de uitspraak des rechters volgende uit-
voering dezer individueele behandeling in elk speciaal geval hetzij
dan dat het kind in een gesticht geplaatst, hetzij dat het op „proba-
tion" vrijgelaten wordt, over het algemeen\' niet tot de taak van den
rechter moet worden geacht te behooren. "Wel moet ingeval van
„probation" de rechter degene zijn, die op het critieko moment steeds
vermag in te grijpen en moet het kind ook beseffen, dat achter den
»probation" officer de rechter blijft staan, aan den anderen kant echter
heeft het probation-systeem niet ten doel den jeugdigen misdadiger
in voortdurende aanraking met den rechter te doen blijven.
Dit systeem beoogt immers juist, het kind, dat zich aan een straf baai-
feit heeft schuldig gemaakt-, op geenerlei wijze als eenen misdadiger,
maar zoo eenigszins mogelijk als een gewoon kind te behandelen,
hetgeen het in verreweg de meeste der gevallen dan toch ook is.
Waar dus van eene exceptioneele behandeling van het op „probation"
gestelde kind zooveel mogelijk moet worden afgezien, daar zal het
over het algemeen wenschelijk zyn, het kind gedurende den proba-
tion-tyd, wanneer het zich goed gedraagt, niet telkens weer met den
rechter in contact brengen, doch het alleen aan den over hem ge-
stelden „probation offlcer" rapport te doen uitbrengen, welke laatste
dan weer op gezette tijden aan den rechter verslag doet.
°P deze wijze is het „report-system" dan ook in de meeste Ameri-
kaansche Staten geregeld. Ook hierom verdient deze regeling de
voorkeur, omdat de rechter, bovenal waar h\\j met nog andere
rechterlyke functies dan die van kinderrechter is bekleed, weinig tyd
zal hebben zich actief met de »probation" te bemoeien en dus wel
noodgedrongen zijne toevlucht zou moeten nemen tot het ontvangen
der „probationers" „en masse", waarvan we de nadoelen zooeven
De taak van don „probation officer" is dikwijls ook, hot niet alleen
daarheen te leiden, dat het kind na voor den rechter to zyn gebracht,
zonder straf worde ontslagen, maar dat het in hot geheel niet voor
den rechter gebracht worde, hetgeen vooral daar mogelijk en wen-
scheiyk is, waar het gaat om gevallen van verwaarloozing of onbe-
duidende delicten, die to zyner kennis komen. De kinderrochtbank
moge nog zoo good zyn ingericht, do rechter moge nog zoozeer met
helde jegens het kind zyn bezield, de anti-opvoodendo kracht van do
gewone terechtzittingen veelal uitgaande moge bij do kinderrecht-
banken zooveel mogeiyk in eene opvoedendo zijn omgeschapen: men
verbeelde zich daarom niet, dat er nu voor olk verwaarloosd of voor
elk misdadig kind ook niets begoerlijkers zij dan voor dien veelge-
prezen kinderrechter to verschijnen; men bcdonko, dat do gang naar
eeno Juvenile Court" toch altUd voor het kind en voor do ouders of
v°°6den, die het vergezellen, is do gang naar eene rechtbank. Terecht
AV0fdt daarom by vele „Juvenilo Courts" ingezien, dat in velo gevallen
het afdoen van zaken door den „probation offlcer" gewenscht is boven
het inroepen van de hulp des rechters.1)
In Chicago steeg in de eerste jaren van het bestaan der „Juvenile
Court" (1899-1905), toen men deze nog te zeer als een universeel
middel tegen alle kwalen pleegde te beschouwen, het aantal nieuw
aangebrachte zaken van 892-4050, terwijl het in de jaren 1905—1909,
toen men aan de afdoening buiten rechten meer waarde begon te
hechten, weer tot 2943 daalde. Merkwaardig is in dit verband een
statistiekje van de in het tijdvak loopende van 1 Dec. 1907 tot
1 Dec. 1909 in de handelswijk van Chicago gearresteerde kinderen.
In deze wijk zijn van 3 u. \'s middags tot middernacht twee politie-
agenten in burgerkleeding met een specialen politiedienst voor kin-
deren belast. Yan de door deze agenten gearresteerde kinderen nu
(1184 jongens en 359 meisjes) zijn er slechts resp. 156 en 58, d. i.
13.9% van het gezamenlijke aantal, voor den kinderrechter gebracht;
de meesten werden terstond naar huis gezonden, hetzij met eene
eenvoudige vermaning, hetzij met eene mondelinge of schriftelijke
waarschuwing aan het adres der ouders; ook bleven er verscheiden
in het „detention home" overnachten2).
In New-York daarentegen, waar de „probation officers" het recht
missen beslissingen te nemen buiten den rechter om, komen ook de
meest onbeduidende overtredingen voor den kinderrechter.
Uiteenloopend zyn in Amerika de meeningen over het min of
meer gewenschte van bezoldigde dan wel van vrijwillige „probation
officers". Judgo Lindsey laat zich zeer beslist uit voor een systeem
van bezoldigde ambtenaren, daar volgens hem de vrijwilligers dik-
wijls als indringers worden beschouwd en minder gemakkelijk overal
toegang verkrijgen. In Denver zijn dan ook alleen vrijwillige .pro-
bation officers" werkzaam, wanneer zij uitdrukkelijk voor één be-
paald geval zijn aangewezen.
1 Zoo werden er in Milwaukee in liet jaar 1007/11)08 413 govallen ronder
tusschenkomst van den kinderrechter afgehandeld, in Cleveland \'2400 van do 4000,
dus meer dan de helft. In dczo plaats z\\jn do „Juvenilo Courts" met do in do
groote warenhuizen werkzame detectives ovcrccngokomen, dat do op diefstal be-
trapte kinderen eenvoudig naar huis zullen gezonden en de „Chief probation
officer" van het goval in kennis zal gestold worden; dezo neemt dan donoodigo
maatregelen, meestal bcstaando in het op „probation" stellen van den jeugdigen dief.
„De Juvenile Court law" van Illinois van liet jaar 1899 verbood uit-
drukkelijk de bezoldiging van „probation officers" uit openbare middelen.
Men had hier niet zoozeer met een beginsel dan wel met een utili-
teitsgrond te doen: het nieuwe stelsel moest eerst nog door de
vruchten, die het afwierp, de schatkist-uitgaven rechtvaardigen. Om
in de leemte der wet te voorzien, vormde zich terstond een „Juvenile
Court Comité", ten doel hebbende gelden in te zamelen ter bezoldiging
van „probation officers"; bovendien meldden zich verscheidene mannen
en vrouwen als vrijwilligers aan en benoemde de burgemeester een
aantal politiebeambten, die als zoodanig werden bezoldigd, om in
burgerkleeding als „probation officers" dienst te doen. In 1905 werd
de wet in dien zin gewijzigd, dat bezoldiging uit de schatkist mogelijk
werd gemaakt, met dit gevolg, dat er in 1910 behalve een dertigtal
iPolice-probation officers" nog ongeveer 35 andere bezoldigde waren.
De eerstgenoemden, die vroeger onder het hoofd der politie stonden
en hem rapport over hun probation-werk moesten uitbrengen, zijn
egenwoordig in hunne hoedanigheid van „probation offlcer" aan den
»Uiief probation offlcer" ondergeschikt. Naast deze bezoldigde, deels
00r den burgemeester als hoofd der politie, deels door den rechter
aangestelde „officors", kont men nu in Chicago ook nog dezulken, die
en 00r V01"cenigingen der verschillende gezindten worden aangesteld
en betaald, öf hunno diensten gehool gratis pracsteercn uit belang-
mg voor het stolsel dor „probation" in het algemeen of vooreen
bepaald geval in hot blonder.
0 »Police-probation offleors" in Chicago zijn eigenlijk niet veel anders
b^o1)0lltieagonten in burgerkleeding, die op de verschillendo politie-
^ au s speciaal mot de zorg dor gearresteerde kinderen zijn belast
ter hunno verschijning voor do rechtbank moeten zorg dragen,
in " do andere „offleers" meer speciaal mot het probation-werk
is (°n Waron zin des woords zijn bolast. Do „Chicf probation offlcer"
hy I?et llct toozicht over dezen geheolen tak van dienst belast;
\'iet n \'ulV()cant cn ft^s zoodanig tevens vast vertegenwoordiger van
E \'M\' bU de „Juvenilo Court".
de „pr°b ^ ^ bo3chr^vinB mo»° h,cr volgen van do inrichting van
Reprozen i1011 Manapolls» di° W®1 alf> ecne model-organisatie wordt
li4S Barti^t. dio van do „probation" in Amerika on Engeland oonoatudf»
• *_. 4
-ocr page 74-Krachtens de „Juvenile Court law" van Indiana van 1908 kon de
kinderrechtbank aldaar hoogstens twee bezoldigde en verder een
onbepaald aantal onbezoldigde „probation officers" benoemen. Om vrij-
willige „officers" te werven, werd er na de opening der „Juvenile Court"
in 1903 aan verschillende vereenigingen en kerkgenootschappen een
oproep gericht, om een deel hunner krachten voor het probation-
werk af te staan, aan welken oproep door alle werd voldaan. Kort
daarop werden door een daartoe gevormd comité maandelijksche
bijeenkomsten georganiseerd ter bespreking der gemeenschappelijke
belangen van alle op dit terrein arbeidenden. De voorzitter van dit
comité legde nog eens krachtig den nadruk op het gebrek aan per-
sonen, die de probation-taak op zich wilden nemen, met dit gevolg,
dat zich een permanent comité vormde, ten doel hebbende, steeds
voor een voldoend aantal vrijwillige „probation officers" te zorgen.
Hun aantal steeg dan ook snel en was in 1910 reeds tot 560 gestegen,
waardoor het mogelijk is elk hunner slechts met het toezicht over
enkele kinderen te belasten. Slechts een deel echter dezer vrijwilligers
wordt op de lijst der actieve „probation officers", de rest op eene
reservelijst geplaatst. De vrijwilligers bestaan behalve uit eenige
vrouwen grootendeels uit zakenmannen, doktoren, predikanten onz.,
die vol enthousiasme een deel van hun vrijen tyd aan dit werk der
opheffing besteden.
De wijze, waarop in Indianapolis het werk dor ambtelijke en der
vrijwillige „probation officers" is georganiseerd, is als volgt1): Aan
het hoofd van den geheelen dienst staat een der bezoldigde proba-
tion beambten als „Chief probation officer". Het voorloopig onderzoek
wordt door een der andero bozoldigdo „officers"2) ingestold; zoodra
deze daarmee gereed is, brengthy hiervan rapport uit aan den „chief";
deze kiest dan, wanneer uit do ingewonnen inlichtingen biykt, dat
de rechter het kind waarschyniyk op „probation" zal stellen, uit do
lijst der vrywilligers er een uit, die om de een of andere reden voor
1 gemaakt heeft, zegt ervan: „The system of utilising volunteers as probation
officers, has been brought to perfection in Indianapolis". Zie haro brochure:
Probation as a spiritual movement.
J) Barrows, biz. 153.
2 Hun aantal bedraagt volgens een bericht van het jaar 1010 vier, doordat
aan het tweetal, dat door de wet is toegestaan, nog 2 politiebeambten in burgcr-
kleeding zijn toegevoegd.
dit geval in aanmerking schijnt te komen. Deze wordt dan van dag
en uur der terechtzitting in kennis gesteld. Wordt het kind dan dooi-
den rechter op „probation" gesteld en aan zijn toezicht toevertrouwd,
dan is hij verplicht geregeld aan. de rechtbank rapport uit te brengen.
Het zwaartepunt van het geheele stelsel ligt dus in Indianapolis
inzooverre in het gebruik van vrijwillige „probation offtcers", dat het
eigenlijke probation werk, d.w.z. het toezicht houden op het kind en
diens gezin na de „suspension of the sentence" geheel bij deze laatsten
berust. Miss Rogers, die eenigen tyd de functies van „Chief probation
officer" bij de kinderrechtbank in Indianapolis heeft vervuld, roemt
zeer de aan het hier geldende stelsel verbonden voordeelen. Als
Practisch bezwaar tegen bezoldigde beambten noemt zy het gebrek
aan geldmiddelen: weinig steden zullen een waarlijk voldoend aantal
»officers" salarieeren en ook aan den goeden wil van vereenigingen of
Particulieren komt eens een einde. Bovendien vreest zij politieke
invloeden ook op dat gebied (welk bezwaar wel typisch Amerikaansch
on is ZU bang, dat een probation offlcer-ambtenaar zijn taak niet
® de noodige toewijding zal vervullen. Haar voornaamste argument
c er voor het vrijwilligers-systeem is dit: „regenoration in the child
wrought by personal contact with men and women of a higher
»W than he has ever known."
2ynan zulk oenc Persoonlijke aanraking zal inderdaad eerder sprake
\'-anneer men lieoft eene ruime keuzo van vrijwillige „probation
klass^ \' bestaanc*° hoogstaande mannon en vrouwen uit alle
rek Gn dei maat8chaPP0» aan wio mon mot oordeol des onderscheids,
alsenmS houciendo niet aard en aanleg zoowel van „probation offlcor"
da U1 ,probationor"» bot toezicht over een bepaald kind kan opdragen,
onde-Wanneer m0n °P b°Paaldo ambtenaren is aangowezen. Ook
Vr 1 kl\'nnen on zullen zich voolal uitmuntende mannen en
ben iT" bovin(ion» doch waar hun aantal uit don aard der zaak
btigest iS\' WOrdt hUD tyd\' tonzü door vr^wiiliS° krachten worden
todivi jaan\' d°0r Z00VGl° zaken tegelijk In beslag genomen, dat het
het vT bohandelen van, de vortrouwolijko omgang mot olk kind,
bclangC|it°UWd raken 00k mct zünc ,ulisolUko omstandigheden, allo
Berakeii \\ faCtOr0n Van ,let PWbaüon-syatoem, in het gedrang zullen
v- } annee* men hot aantal „probationors" nagaat, dat bU som-
toegewèn reChtbanken aa" ëén bezoldigd probation beambte wordt
ezen, dan zal men inzien, dat dit bezwaar waarlijk niet uit
de lucht is gegrepen1). Medewerking van dezulken, die hoewel voor-
namelijk op ander gebied werkzaam zijnde, toch een deel van hunnen
tijd aan dit wrerk willen wijden, is daarom zeer gewenscht.
Waar het getal dezer medewerkers om zoo te zeggen onbeperkt
kan zijn, zal het aantal der hun toevertrouwde kinderen gering
kunnen, ja moeten wezen, wil men het voordeel, dat het gebruik
van vrijwillige „officers" boven dat van met werk overladen beambten
aankleeft, niet weer geheel neutraliseeren. Het maximum der aan
een vrijwilligen „probation officer" toevertrouwde kinderen is volgens
Miss Graydon, „Chief probation officer" aan de „Juvenile Court" van
Indianapolis 2, volgens den „Chief probation officer" van Chicago 3.
Intusschen wordt ook dit maximum in eenige steden overschreden.
De bezwaren, die van den anderen kant tegen het gebruik van-
vrijwilligers worden aangevoerd, komen in hoofdzaak hierop neer:
men kan op zulke helpers nooit rekenen, men kan niet te allen
tijde over hen beschikken, men heeft, ingeval zy hun werk niet goed
doen, geen verhaal op hen; bovendien is het hun minder gemak-
kelijk overal toegang te verkrijgen, daar ze dikwijls als indringers
beschouwd worden. Al deze bezwaren nu worden dunkt me, in
Indianapolis vrijwel ondervangen.
Ten eerste heeft men daar, zooals we reeds zagen, op do lijst van
vrijwillige „probation officers" do namen staan niet van dilettanten,
doch van mannen en vrouwen die op maatschappelijk gebied iets pracs-
teeren, op wie, ook zonder dat zij worden gedreven door den stimulans
van het ambtenaar zijn, ook voor hot vrijwilligo werk, dat zij op zich
hebben genomen, wel zal kunnen worden gerekend. Ten tweede
wordt aan het onvermijdelijke bezwaar, dat men over vrijwilligo
„probation officers", die door hun eigen work worden in beslag genomon,
niet steeds kan beschikken, hierdoor tegemoet gekomen, dat men
toch steeds eonigo vast aangesteldo probation beambten heeft. Aan
hen is in Indianapolis het instellen van eon voorloopig onder-
1 Wat kan cr overblijven van cenigen persoonlijken omgang lusschen het kind
en den hem door den rechter aangewezen beschermer, waar dezen laatste in
eteden als b.v. Chicago, St. Louis, Cincinnati on I^xington (Kentucky), reap.
75 t\\ 125, 120 i\\ 180, 150 i\\ 300 en 150 kinderen worden toevertrouwd, tcrwyl
toch slechts één enkelo „probation officer" het maximum, dat eon beambte, dio
al zijn tijd aan dit werk wijdt, kan overzien op 200, nndcren dit daarentegen
slechts resp. op 50, 75 en 100 schatten P
zoek in alle zich voordoende gevallen opgedragen en juist dit ge-
deelte van het werk is het, waarvoor ten allen tijde gereed staande
personen noodig zijn, die zoo noodig dagen achtereen aan het in-
winnen van inlichtingen omtrent alle met het delict in betrekking
staande omstandigheden kunnen besteden, terwijl daarentegen de
met het toezicht belaste „officer" zijn werk veel meer naar eigen
oordeel kan indeelen. Ook het laatste bezwaar: de kans voor de
vrijwillige „probation officers", om als indringers te worden beschouwd,
wordt door bovengenoemde distributie van het probation-werk over
de beide soorten ,officers" m. i. grootendeels overwonnen. Deze kans
toch bestaat vooral daar, waar zij als eene soort politie-beambten
met onderzoek belast optreden, zonder nochtans feitelijk tot de
Politie te behooren, of eenige officieele, met de „Juvenile Court" in
verband staande positie te bekleeden, waaraan zij eene bevoegd-
heid, aan dio der politie geiyk staande, zouden kunnen ontleenen.
U het uitoefenen van het toezicht echter gedurende den „probation-
t\'jd\', waarvoor in Indianopolis de vrijwillige „probation officers" z\\)n
aangewezen, zullen zy, wanneer zy althans met tact optreden, veeleer
vrienden en vertrouwden dan als indringers beschouwd worden.
GGl minder goed dan hot hierboven geschetste zit hot probation-
^ysteem in den Staat New-York in elkaar»). Do berichten hierover
(|en . oolv\' niot steods even rooskleurig. Voornameiyk schynen
minder goede resultaten der „probation" in dezon Staat hieraan te
al °n\' (,at men er te zeer op do hulp van vrywilligere isaangowezen,
vr.tma1 ook een woord van lof aan hen, dio zich in New-York als
boudllllg0 "probation officers" beschikbaar stellon, niot worden ont-
en. In het byzonder moet in dit verband genoemd worden do
»^cietyjor tho Prevention of Cruelty to Children", welke voreeniging
een groot aantal bezoldigde beambten in haren dienst heeft, welke
zij ten deele voor het verrichten van probation-werk afstaat. De
werkzaamheid dezer beambten bestaat echter grootendeels in de
bescherming van verwaarloosde en mishandelde kinderen, in het in
hunne hoedanigheid van „peace offlcer" arresteeren van hen, die zich
aan mishandeling van kinderen schuldig maken, in het arresteeren
ook van de verwaarloosde of mishandelde kinderen zelf, die dan tijdelijk
in het tehuis der vereeniging kunnen worden opgenomen, in het
ervoor waken in het algemeen, dat de ter bescherming van kinderen
tot stand gekomen wetten ook werkelijk worden toegepast. Hoewel
dus de eigenlijke taak, die deze „Society" zich ten doel stelt, in nauw
verband staat met die der „probation officers", is het toch licht te be-
grijpen, dat hare beambten voor het eigenlijke probation-werk, dat
voor alles eene persoonlijke aanraking met het kind vereischt, niet
voldoenden tijd overhouden.
Vermelding verdient hier de sinds eenige jaren in New-York tot
stand gekomen organisatie der „Big Brothers"*) bestaande uit voor-
namelijk nog jonge mannen uit alle kringen der maatschappij, die
zich ten doel stellen allen voor één jeugdigen delinquent de zorg
op zich te nemen, als oudere broers voor hunne beschermelingen op
te treden. Van zulk eene organisatie kunnen, mits de leiding bij één
of meer ambtenaren berust, uitstekende resultaten verwacht worden;
hierin vooral ligt eene groote kracht, dat op deze wyze het vrijwillige
probation-werk niet tot kleinen kring beperkt blijft, maar dat er uit
alle rangen en standen der maatschappij krachten voor worden ge-
recruteerd, en bovendien dat, zooals de naam het reeds aanduidt,
de nadruk wordt gelegd op den persoonlijken omgang.
Is er, zooals uit het bovenstaande blijkt, in de uitvoering der „pro-
bation", zooals men die in de verschillende Staten van Noord-Amerika
aantreft, eene groote verscheidenheid te bespeuren en mogen aan
deze uitvoering hier en daar grootere en kleinere gebreken aankle-
ven, toch is het niet moeilijk temidden van deze verscheidenheid
eenheid in het systeem te vinden en zal men aan dit systeem in zijn
geheel de waardeering niet kunnen onthouden, die het reeds van
zoovele zijden, met name van hen, die zich met het vraagstuk der
misdadige jeugd bezig houden, is geworden. Inderdaad zou de instel-
ling der kinderrechtbanken in Amerika een groot deel harer waarde en
beteekenis inboeten, in dienzij niet met de „probation" ware verbonden.
De kinderrechtbank toch, zooals Amerika die kent, is ook op zich-
zelf eene uitnemende instelling, die de bezwaren voor kinderen aan
het verschijnen ter terechtzitting verbonden, vr(jwel overwint; doch,
0ok al moge dit zoo wezen, men zal toch bezwaarlijk kunnen bewe-
id0\' dat van de korte verschijning van het kind voor den rechter,
ontneemt deze hieraan het dikwijls nadeelige karakter eener
gewone zitting, daarom ook eeno sterke positief opvoedende kracht
Ü\'tgaat. By de kinderrechtbank is hot contact tusschen rechter en
aagdo weliswaar nauwer, de wijze waarop de rechter op karakter
omstandigheden van het kind ingaat, nauwgezetter dan op eeno
gewone terechtzitting on zal de op hot kind gomaakto indruk daar-
b°0r gewoonlijk ook dieper zijn, toch blijft ook hier de mogelijkheid
aan, dat de rechter een verkeerden blik op het voor hom ge-
zulk llGeft geliad on 7,al van een wi)venden invloed door
We k Gene Zitting op den jeugdigen beklaagde uitgeoefend, daar, waar
ten ° orn8tige, dieper liggondo oorzaken aan het gepleegde delict
geb 8[°ndslag Hggen, wol zelden sprake kunnen zijn. Juist aan deze
door d D nU Van CCn0 Ult den aard dor zaak korto terechtzitting wordt
pran c »Probation" op uitstekende wijzo tegemoet gekomen. In wat do
tei||j.S( ,10n zo° ^uist n°emen do „mainmise judiciairo prolongée" is fei-
Wien i kCrn der "l)robatlon" gelegen: do jeugdige dolinquont, voor
of n0 P !Ultsing in gevangenis of verboteringsgesticht niet wenschelijk
van 00 W°rdt gekcurd» doch voor wien toch ook het feit op zichzelf
Vol(]o V00r don achter to hebben moeten verschijnen van niet
en e kracht kan worden geacht, om zijn goed gedrag in de
toekomst te verzekeren, blijft krachtens rechterlijke beslissing onder-
worpen aan het toezicht van een speciaal daartoe aangestelden
persoon, die door zijne herhaalde aanraking met het kind beter dan
de rechter in staat is een persoonlijken invloed op hem uit te
oefenen, maar die in dit zijn toezicht steeds aan eventueele nadere
beslissingen van den rechter zal zijn onderworpen. Deze laatste
blijft, door den .probation officer" van den stand van zaken op
de hoogte gehouden, de geheele positie beheerschen en behoudt
steeds het recht tot het bevelen van die nieuwe maatregelen, die
hem bij het nieuwe licht, dat gedurende de periode van „probation"
óp de zaak valt, geschikt voorkomen.
§ 4. Contributory delinquency.
Bij eene bespreking van „Juvenile courts" en „probation" mag ook
een enkel woord over de „contributory delinquency" wetten niet
achterwege blijven Deze wetten, op het in 1903 door Colorado
gegeven voorbeeld in verscheiden staten van Noord-Amerika tot stand
gekomen, door Lindsey „the most important facture of our children\'s
law" genoemd, vormen als het ware de laatste noodzakelijke schakel
in het tegenwoordige Amerikaansche stelsel der kinderberechting.
De Amerikanen hebben ingezien, dat men by de bestrijding der
kindercriminaliteit noch by de specialisatie der kinderrechtbank, nöch
ook bij de „probation" moest biyven staan, doch dat men, waar de
oorzaak van de misdadigheid van het kind zoo dikwijls is gelegen
in de wyze, waarop het thuis wordt behandeld, er zich niet mee
tevreden moest stellen, opvoedingsmaatregelen in het belang van dit
kind te nemen, doch tevens de ouders of andere verzorgers op ge-
voelige wyze aan hunne t. o. van het kind misbruikte vorantwoor-
deiykheid moest herinneren.
Het gevaar is niet geheel denkbeeldig, dat er ouders zullen
zyn, die, wanneer zy by eigen tekortkoming do opvoeding hunner
kinderen geheel of gedeelteiyk aan anderen zien toevertrouwd, in do
verwaarloozing hunner kinderen een gemakkeiyk middel zullen zien,
zich van hen te ontdoen en dat op dezo wyze hoo langer hoe meor
misbruik zal gemaakt worden van do ter bescherming van kinderen
vastgestelde bepalingen. Hoo zal men trachten eraan te ontkomen ?
Door de kinderen by de onwaardige ouders te laten, hen hun verderf
tegemoet te voeren en hen alzoo op te offeren aan het beginsel,
dat op verwaarloozing geen premie behoort te worden gesteld?
Of wel zal men aan het voor velen te weinig afschrikkend vooruit-
zicht, dat het door slechte opvoeding misdadig geworden kind
geheel of gedeeltelijk aan hunne macht zal worden onttrokken, de
minder aangename bepaling verbinden, dat hij, die aan de misdadig-
heid van het kind schuld draagt, strafrechtelijk vervolgbaar is? De
„contributory delinquency" wetten hebben het laatste systeem verkozen.
Niet alleen echter de hier bedoelde, om zoo te zeggen, algemeene
medeplichtigheid van ouders of andere verzorgers van het kind, a
fortiori ook het meer positief medewerken van volwassenen in het
algemeen aan een door een kind begaan strafbaar feit, wordt in dezo
wetten door bijzondere strafbepalingen getroffen.
De „contributory" of „adult delinquency Act" van Colorado, die
ik hier thans als voorbeeld van deze soort van wetgeving wil aan-
halen, bepaalt, dat in geval een kind „delinquent" is, de ouders, de
wettige voogd, of hy aan wien de zorg over een kind is toevertrouwd,
of eenig ander persoon, voorzoover zy verantwoordeiyk zyn voor deze
»delinquency" of dezo door eenige daad aanmoedigen, veroorzaken of
ertoe bydragen, schuldig zullen zyn aan „misdemeanor" en veroor-
deeld kunnen worden tot eene boete van hoogstens 1000 $ of tot
gevangenisstraf van hoogstens 1 jaar of tot beide tezamen. De rechter
mag aan iemand, dio krachtens dezo wot is schuldig bevonden, be-
paalde voorwaarden stollen en de tenuitvoerlegging van het vonnis
zoolang opschorten als aan deze voorwaarden wordt voldaan.
ïn tegenstelling dus met wat do „Juvenilo Court" ten aanzien van
•ieugdigo dolinquonton bepaalt, wordt hier t. o. van volwassenen wel
degeiyk eeno schuldigverklaring (conviction) uitgesproken en een
vonnis geveld, doch alleen do tenuitvoerlegging hiervan uitgesteld.
In zyn „Problem of the Childron" geeft Lindsoy eeno beschryving
van do wyzo, waarop in Colorado deze wet wordt toegepast. Een
jongen heeft b.v. op hot stationsemplacement rondgezworvon, welk
,e»t krachtens art. 1 der „Juvenilo law" onder do deflnitio van „delin-
quency" valt. Aan don vader van dezen jongen kan nu b.v. eene
hooto van 25 $ worden opgolegd; waar men ochtor in zulk oen ge-
va! gowooniyk mot personen uit do arbeidersklasse zal to maken
hebben, die wel niet by machto zullen zyn deze som to betalon, zal
aan zulk oenen vader kunnen bovelen een klein gedeelte dier
boete terstond te betalen en de verplichting tot betaling der rest
hiervan laten afhangen, of hij aan de hem gestelde voorwaarden
voldoet. Als voorwaarde kan hem dan gesteld worden, dat hij
beter het oog op zijn kind zal houden. In sommige gevallen kan de
betaling der boete ook in haar geheel worden opgeschort; of wel
men zal den verantwoordelijken persoon tot gevangenisstraf van 30
dagen veroordeelen en hem nadat hij b.v. 3 dagen van zijne straf
heeft uitgezeten, de rest voorwaardelijk kwijtschelden*).
Hoewel de wet er niet uitdrukkelijk van spreekt, is het dikwijls
voorgekomen, dat ouders of andere personen tegelijkertijd met het
kind, voor wiens „delinquency" zij verantwoordelijk werden gesteld,
onder het toezicht van eenen „probation offlcer" werden geplaatst.
Het resultaat van dit systeem is volgens Lindsey meermalen ge-
weest, dat deze personen de medewerkers van den kinderrechter
zijn geworden; zoo vertelt hij o.a. dat er onder hen, die het best
hebben medegeholpen, om een einde te maken aan het verkoopen
van sterken drank aan kinderen, kroegbazen zijn geweest, die oor-
spronkelijk de wet hadden geschonden.
Merkwaardig is ook wat Lindsey verder o. a. nog in dit verband
mededeelt: na de tot standkoming van bovengenoemde wet werd
aan de verschillende „telegraph and messenger companies" mede-
deeling gedaan, dat jongens beneden de 16 jaar, die kroegen, speel-
huizen of andere dergelijke gelegenheden binnengingen (hetgeen hen
onder de definitie van »delinquent" zou doen vallen) vervolgd konden
worden. Deze maatschappijen, die natuurlek inzagen, dat zy op deze
wyze kans liepen voor „contributory delinquency" vervolgd te worden,
hielden eene conferentie met den kinden-echter en kwamen overeen,
dat zy \'s avonds en \'s nachts geen jongens beneden do 10 jaar dienst
zouden laten doen en dat ze hen over dag niet naar do genoemde,
verboden gelegenheden zouden zenden.
Zoo heeft ook het verantwoordelijk stellen der oudere er in Colorado
krachtig toe bygedragen het moedwillig schoolverzuim, dat in dion
staat zoowel door do „Juvcnile law" als door do schoolwet strafbaar
was gesteld, zeer sterk to doen afnemen.
In deze zaken van „contributory delinqufency" zijn in Colorado do
-ocr page 83-„Juvenile Courts" competent1). Hierdoor werkt de wet begrijpelijker-
wijs veel beter dan wanneer de ouders of andere schuldigen zich
voor een anderen rechter dan den kinderrechter zouden hebben te ver-
antwoorden. Deze toch is van den aard der „delinquency" van het
kind geheel op de hoogte, door den „probation officer" heeft hij
volledige inlichtingen ingewonnen omtrent de omstandigheden waar-
onder het kind leeft, hy weet dus öf er, en zoo ja welke de personen
z«n, die voor zyne „delinquency" verantwoordelijk kunnen gesteld
worden en het kind behoeft niet, na voor het door hem gepleegde
delict voor den kinderrechter te zijn gebracht, nog weer eens voor
een anderen rechter als getuige tegen zyne ouders of andere vol-
wassenen op te treden.
Volgens dezelfde beginselen als de „contributory delinquency"
wetten zijn ook in verschillende staten wetten tot stand gekomen,
welke strafbepalingen bevatten tegen die personen, door wier schuld
de kinderen „neglected" zyn, zonder dat deze verwaarloozing nog
tot »delinquency" heeft gevoerd.
Sader in te gaan op deze wetten, die met do bovenbesprokene
groote overeenkomst vertoonen, dunkt my niet noodig.
§ 5. Wanneer ik thans aan het slot van dit overzicht der Ameri-
kaansche „Juvenile Courts" naga, wat het is, dat my in deze kinderwet-
geving *) ilet meest heeft getroffen, dan is het wol dit, dat hier feitelijk
geheel met de beginselen des strafrechts is gebroken. Wat do „Juvenile
laws" ons hier te zien geven is niet een verbeterd straf- en strafpro-
cesrecht, maar eene algeheele vervanging daarvan, daar waar het
|) Door do .Juvenile Court" van Indinnoi>oli8 werden krachtens de .adult
«elinquoncy" wetgeving van Indiana irt de jaren 1005-1911, 208 volwawenen
:?f Rtrftf veroordeeld, van IM werd het vonnis opgeschort, terwijl 40 nnar de
Jury werden verwezen.
*■) Wanneer ik hier van do Amonkaansche kinderwetgeving spreek, dan denk
^ \'«eer in het bijzonder aan do wetgevingen in Btaten als Illinois en Colorado,
do speciale kindcrbercchting liet verst is doorgevoerd en r.y niet haar
"niineel karakter nog vqjwcl heeft behouden tooals in New-York het geval is. al
cr«l ook daar in 11)09 deze wijziging in het strafwetboek aangebracht, dat kinderen
*>chen de 7 en 10 jaar, die een „delict" begaan hebben, dat, wanneer het door
ha"] V",wn88Cno Aftaan was, niet mot doodstraf of levenslange gevangenisstraf
^ «unnen bestraft wonlen, niet geacht zullen worden schuldig te lijn aan
* rinie". maar slechts aan .juvenile delinquency".
kinderen betreft, door een ander, het z.g. „Chancery-recht". - Men
vindt in verscheidene der Amerikaansche , Juvenile laws" geen kinder-
strafrecht en geen kinderstrafprocesrecht, maar eigenlijk niets meer
en niets minder dan een afzonderlijk kinderrecht, waarin veeleer
sprake is van behandeling dan van berechting van de kinderen, die
op het slechte pad zijn geraakt of daarop dreigen te geraken. Men
heeft hier een einde gemaakt aan het streng onderscheid maken
tusschen misdadige en niet-misdadige kinderen, doordat men is gaan
inzien eenerzijds, dat het onjuist is te spreken van jeugdige misda-
digers in denzelfden zin als waarvan men van volwassen misdadigers
spreekt; anderzijds, dat vele kinderen, die naar de beginselen des
gemeenen strafrechts langen tijd misschien vrij uitgaan, maar wier
gansche bestaan een schier onvermijdelijke weg tot overtreding en
misdrijf is, evenals de reeds tot een delict vervallen kinderen er
behoefte aan hebben, dat eene krachtige hand in hun leven ingrijpt.
Met de conditio sine qua non tot de bemoeiing van den gewonen
strafrechter, aanklacht wegens het plegen van een delict, is hier
gebroken. De meeste nadruk valt hier niet op de vraag, of het kind
een of meer een delict constitueerende feiten heeft gepleegd en
hierdoor een door den rechter te bepalen straf wordt vereischt, maar
veelmeer hierop, of de algeheele toestand, waarin het kind verkeert,
de wijze, waarop het zich in het algemeen gedraagt, een ingrijpen,
een strafrechtelijk ingrijpen misschien, van den rechter rechtvaardigt.
Dat hier van eene gewone vervolging wegens een delict oigenlijk
geen sprake is, zien we duidelijk, wanneer we nagaan wat b.v. in
de wetten van Illinois en Colorado ondor de definitie van „delinquent"
is begrepen, dat o. a. het „growing up in idleness or crime", het
„incorrigible" zijn een kind reeds tot een „delinquent child" stem-
pelt en het aan de in die wetten omschroven behandeling onder-
werpt. Niet van eene aanklacht is hier sprake, maar van het
brengen van hot kind voor den rechter naar aanleiding zijner „dolin-
quency" (hetzy deze al dan niet bestaan heeft iq. hot plegen van een
werkelijk delict), opdat do rechter als „parens patrlae" optredend, dio
maatregelen hetzij van straf, hetzy anderszins toopasse, dio hem voor
het kind het best voorkomen.
In Amerika is het denkbeeld eener gowono strafrechtspraak zóó
weinig aan do werkzaamheid van den kinderrechter verbonden, straf-
rechtelijke en voogdyrechtelijkc competentie zijn hier zoozeer in de
competentie des kinderrechters samengesmolten, dat het vanzelf
spreekt, dat er hier geen sprake van kan zijn noch dat een kind
beneden eene bepaalde leeftijdsgrens op grond zijner strafrechtelijke
onverantwoordelykheid, nöch ook dat eenig kind op grond hiervan,
dat uit zijne „delinquency" alleen de noodzakelijkheid van voogdij —
niet die van strafrechtelijke maatregelen is gebleken, aan de compe-
tentie van den kinderrechter zou worden onttrokken. De Amerikaan-
sche kinderrechter houdt als het ware alle draden in handen van het
systeem, dat ten doel heeft de „delinquent children" tot goede Staats-
burgers op te leiden. Evenals t. o. van de verwaarloosde, treedt hij
ook t. o. van de misdadige kinderen in de plaats der ouders op en
evenmin als aan ouders, tenzy hiertoe geldige redenen zijn, de be-
moeiing met hunne minderjarige kinderen van welken leeftyd dan
hetzij zij aan straf- of opvoedingsmaatregelen behoefte hebben,
kan worden betwist, evenmin is er reden den kinderrechter in zijn be-
moeiingsrecht ten aanzien van misdadige kinderen te beperken. Dit recht
immers ontleent hy niet aan z\\jne strafrechtelpe, maar aan z^jne „Clian-
cery" bevoegdheid, d. w.z. aan zyne bevoegdhoid om als „parens patriae"
°P te treden. Vandaar, dat hy do straf nooit kan toepassen als middel
van vergelding, dat hy haar ook niet in do allereerste plaats toepast
een middel tot handhaving der maatschappoiyke ordo, terwillo
dus allereerst van do maatschappij, maar bovenal als een middel,
dat hem by de vervulling van do door hom op zich gonomen taak
van opvoeder noodzakeiyk is. Van dit standpunt uit spreekt het
°|genlyk vanzelf, dat do rechter zoo scherp niet toeziet, of hot
kind al dan niet do maatschappoiyke ordo reeds heeft overtreden,
of het al dan niet delinquent is geworden in den ongen zin des
Noords.
Oetker lovert in zyno „Kritische Studio" eono heftigo critick op
d»t gehoolo Amerikaanscho systeem. Do dooreenmenging van straf-
en opvoodingsmaatregolon, die twee volkomen ongoiyko grootheden,
acht hy uit den booze. Straf onderstelt een bepaald foit, waar
°P een kwaad, vergolding moot volgen; opvoeding daarentegen is
toestand, waarin een kind wordt geplaatst zonder dat hot eon
strafbaar foit heeft gepleegd.
~en opvoedingssysteem nu, waaraan men tevens hot karakter van
straf toekent, eono straf dio men aan do opvoeding dienstbaar maakt :
0ldo systemen zyn volgens Oetkor van den grond uit verkeerd.
Het Amerikaansche Juvenile Court-systeem zondigt z. i. naar twee
kanten: eenerzyds staat het opvoedingsmaatregelen toe voor jeugdige
delinquenten, die eene degelijke straf verdienen zouden; anderzijds
rekent het kinderen, die nog geen strafbaar feit hebben begaan, maar
alleen verkeeren in een toestand, die er hen licht toe zou kunnen
brengen, of b.v. kinderen, die de waaghalzerij begaan van op treinen
te springen, reeds tot de delinquenten. Wanneer men hierbij dan nog
voegt de weinige waarborgen, die aan het kind bij de behandeling
zijner zaak worden gegeven, aan het inquisitoire karakter, dat het
proces soms draagt, dan vindt Oetker het geheele systeem, niet-
tegenstaande alle overdreven zachtheid, toch eigenlijk eene ondraag-
lijke tyrannie.
Aan den éénen kant: overdreven zachtheid, aan den anderen kant:
tyrannie; voorzeker, het valt niet te ontkennen, dat het uitgangs-
punt van den Amerikaanschen kinderrechter eenig gevaar oplevert,
dat hij in deze beide uitersten zal vervallen. Doordat hij uitgaat
van het standpunt, dat hij zyne geheele competentie ten aanzien van
misdadige kinderen ontleent aan zyn recht, om zoo noodig als
opvoeder van het kind op te treden, dat zyne taak bestaat in
opvoeding, bescherming, verbetering van het kind, doordat hy zich
dus te uitsluitend soms plaatst op het standpunt eens vaders, niet
ook op dat eens strafrechters, ontstaat het gevaar, dat de kinderrechter
gaat vergeten, dat toch ook zyne beslissingen evengoed als die van
den gewonen strafrechter ernstig inbreuk kunnen maken op do
rechten der ouders, de natuuriyke opvoeders en beschermers van het
kind, en op die der kinderen, dio or recht op hebben door hunne
ouders te worden opgevoed.
Dat de grensiyn tusschon het in den engen zin dos woords misdadige
en het niet-misdadige kind niet meer zoo scherp wordt getrokkon,
dat de kinderrechter niet genoodzaakt is zich van bemoeiing mot hot
kind te onthouden, alleen omdat wat hot kind heeft misdaan niet
valt onder do termen der strafwet, ik kan het-niet anders dan
toejuichen. Maar, men vergeto niet, dat, ofschoon hier hot zuiver straf-
rechteiyk standpunt is verlaten, evenals voor het ingrepen van don
strafrechter bepaalde, op een delict berustende gronden moeton aan-
wezig zyn, toch ook in elk geval by het optreden van den kinderrechter,
bij gebreke aan een werkeiyk delict, op bepaalde feiten of toestanden
moet kunnen gewezen worden, die het nemen van straf- of opvoedings-
maatregelen door den rechter inplaats van door de ouders nood-
zakelijk maken. Blijft men aan dezen eisch niet meer vasthouden,
vervaagt men op deze wijze het begrip „delinquency" tot een begrip
zonder grenzen hoegenaamd, dan komt men inderdaad tot wat Oetker
noemt tyranniseeren, zoowel van ouders als van kinderen. Dat het
in Amerika werkelijk reeds zoover is gekomen, zou ik niet durven
beweren; dat vele ,Juvenile laws" met de groote uitbreiding, die zij
aan het begrip „delinquency" hebben gegeven, hiertoe licht kunnen
beiden, tenzij de rechter zich ten volle bewust zij van zijne groote
verantwoordelijkheid, waar het geldt inbreuk te maken op de rechten
en vrijheden van het kind en van zijne ouders, wier opvoedingsrecht
dan toch nog altijd boven het zijne gaat, valt niet te ontkennen
Het is dan ook zeker niet zonder bedoeling, dat in het ontwerp
tener -.Juvenile Court law" voor den Staat Oklahoma aan het slot van
}let artikel, waarin eene opsomming gegeven wordt van wat men
onder .delinquent child" heeft te verstaan, waaronder we ook weer
e vage uitdrukking .incorrigible" aantreffen, uitdrukkelijk wordt
Sezogd: „when proceeded against, such proceeding shall be... with
coil* Hecl„Ver gant in dit opzicht wel de „Monroe County (New-York) Juvenilo
rfcjUU luw"\' den len Jnu. 1011 in werking getreden. De definities, die deze wet
»who VaU <IC 1>cgri|)l)011 »delinquency" cn „neglect" geeft, zijn deze: .Any child
"act° Vl0\'ates nny P01™! lftW or «ny municipal ordinance, or who commit« any
*n or for which he could be prosecuted in n method partaking of the
\' Ur° criminal action or proceeding"; cn „any child who engages in any
" Plltlon« calling or exhibition or is found in any place for permitting which
•diti" * punUhed by law, or who deports himself, or is in such con-
»co t°"] °r 8Urronndlngs or under such improper or insufficient guardiausbip or
^ 1 ro1 "h to endanger the morals, healtli or general welfare of said child." Zoo-
niaken°n W°n\'t W nnn \'ict vr\'j° O0"\'00\' vnn llon rcclltcr» om uit to
platen\' \'1Ct.k,nd dan niet .delinquent" of „neglected" is, grootospcclruimto
bfcl ^rnitiger is echter nog het bezwaar, dat do wetgever in art. 7 als do
•prov\' "8 (*°ZCr WCt 10 ken,lCn Bccft> dat „in all proceedings coming under its
„of (J,8I0U*\' 1,10 court shall proceed upon the theory, that said child M tho ward
„the 10 8Ult° ftni1 i8 8ubj°cl ,0 tl)0 discipline and entitled to tho protection which
Hier Ci°1,rt givo 8UC,, chil(1 "nJrr tho conditions disclosed in tho case".
van IOnen d»s de ten laste gelogde feiten niet tot bewijs der noodzakelijkheid
°®treiu fVfttler,ij|r SnBrÜPC\'> des rechters; hier wordt elk kind, ook vóórdat er
bofceh",1 , Q of toestanden nog iet« is uitgemaakt, als .ward of tho Stato"
*en, ° en won,t dc rohtor nog vóórdat er iets to Iiunnen nadeele is bowo-
,V\'lnr ,let do zorg en opvoeding van het kind betreft, boven do ouders go-
„due regards to the riglits and duties of parents and others..*)
Doch ook voor te groote zachtheid, zeide ik, levert het uitgangs-
punt van den rechter gevaar op. Niet, dat ik in het niet streng onder-
scheiden tusschen straf en opvoeding, in eene met de opvoeding van
het kind rekening houdende straf gevaar zie. Neen, doch hierin, dat
de rechter alleen in zijne hoedanigheid van „opvoeder" schijnt te
willen straffen, zie ik een grond van mogelijke zwakheid.
Doordat het Amerikaansche begrip „ juvenile delinquency" niet met
dat van wat wij misdadigheid noemen samenvalt, heeft de berech-
ting der „juvenile delinquents" voor de kinderrechtbanken met de
handhaving der maatschappelijke orde dikwijls nauwelijks iets uit te
staan en gaat het hier veelal om niets anders dan om een vastgrijpen
van een kind, waarvan men nog slechts vreest, dat het tot misda-
diger zal worden. Dit neemt echter niet weg, dat er onder deze
„juvenile delinquents", ook al worden ze niet wegens „crime" ver-
volgd, toch ook zijn, die een werkelijk delict gepleegd hebben en
zich dus inderdaad aan de maatschappelijke orde hebben vergrepen.
Dat hij zich nu bij de berechting dezer kinderen niet uitsluitend op
een vaderlijk standpunt, maar ook op het standpunt van handhaver
dier maatschappelijke orde heeft te stellen, wordt door den kinder-
rechter misschien wel eens te veel vergeten en kan dus licht oorzaak
worden van eene te zwakke preventie.
Men moge zich echter met het min of meer eenzydige standpunt,
waarop de kinderrechter zich in Amerika veelal stelt, niet steeds
kunnen vereenigen en hiervan deels te veel zachtheid, deels te veel
inbreuk op de rechten van ouders en kinderen vreezen, we zullen
toch moeten erkennen, dat de fouten, die we in dit stelsel afkeuren,
zijn „les défauts de ses qualités". Immers hierin, dat dezo kinder-
rechtspraak geheel een vaderlijk karakter wil dragen, z^n de gevaren
gelegen, waarvan we zoo juist spraken, maar ook juist in dit vadcrlUk
karakter ligt een groot deel van het geheim liarer kracht. En dat er
plaatst. Inderdaad bestaat er hier gevaar, dat do rechter, ten ko.ito van de
ouderlijke macht, wel eens wat al to vaderlijk zal optreden, vooral waar in deze
wet de aanwezigheid der ouders ter terechtzitting ter verdediging hunner rechten
niet voldoendo is gewaarborgd.
1} „Juvenile Court laws" etc. publMied hy the .Juvenile improvement A^socintion
of Denver".
van het Amerikaansche Juvenile Court systeem kracht uitgaat, is
boven allen twijfel verheven.
Wanneer we de werkzaamheid van wat men in den waren zin
des woords eene kinderrechtbank kan noemen gadeslaan, dan kan het
niet anders, of we worden door het optreden dezer kinderrechters
getroffen. Hier hebben we te doen met een rechter, die zich noch
in letterlijken, noch in figuurlijken zin hoog verheft boven degenen,
die voor hem terechtstaan, doch zich veeleer als een vaderlijk vriend
plaatst naast het kind, omtrent welks lot hij heeft te beslissen; een
rechter, die het kind vertrouwen inboezemt, omdat het voelt, dat hij
zijn belang in het oog heeft. En juist omdat deze rechter zich niet
binnen de uit den aard der zaak nauwe grenzen heeft te bewegen,
waarbinnen zich de gewone strafrechter beweegt, omdat hij zich
zooveel vryer dan deze op het terrein der verwaarloosd-misdadige
jeugd mag bewegen, kan hy ook zooveel beter dan deze tot het welzijn
van het kind medewerken.
De nieuwere richting in het strafrecht wordt meestal hierdoor ge-
kenschetst, dat de persoon van den dader, veel meer dan de door-
hem gepleegde daad, op den voorgrond treedt. BU de Amerikaansche
kinderrechtbanken treedt, zou ik willen zeggen, behalve de persoon
Van het kind, ook die van den rechter meer op den voorgrond. Het
ietwat onpersooniyko, dat hot optreden van den gewonen strafrechter
dikwyis kenmerkt, doordat h(J „du haut de sa grandeur" over het
kind beslist, maar verder aan hot leven van dat kind vreemd blijft,
maakt by don kinderrechter plaats voor eene persoonlijke belang-
stelling in het lot van don jeugdigen delinquent. De rechter komt
te staan in het leven van hot kind niet als eeno onpersoonlijke macht,
d»e vrijspreekt of voroordoolt en zich vervolgens geheel terugtrekt, doch
eene machtige persoonlijkheid, dio hare krachten aan het welzijn van
het kind wydt. Dit biykt ook uit do wUzo, waarop do „probation" bij
de „Juvonilo Courts" is georganiseerd, waardoor de rechter gedurende
J16 gehoelo „probation" poriode degene blijft, dio het heft in handen
udt en ton allen tijde hot kind vóór zich kan roepen, om hom
zUno vryhoid to benemen of hom haar gohool terug to goven. Orn-
clat do kinderrechter niet in don gowonon zin des woords heeft te
^rdeelen over een wegons een delict vervolgd kind, doch zich veeleer
Jet lot van hot kind op grond zijner „dolinquency" heeft aangetrokken,
kan hot niot anders, of zijno belangstelling in het kind is grooter
en dus zijne aanraking met het kind ook veelal van langer duur, dan
dit tusschen den gewonen strafrechter en den voor hem gebrachten
beklaagde meestal het geval is.
Dat voor deze veelomvattende taak geheel andere personen noodig
zijn dan de doorsnee strafrechters, hoe uitnemend deze hun ambt
ook mogen vervullen, spreekt wel vanzelf. De Amerikaansche kinder-
berechting zou nooit zoozeer tot navolging hebben geprikkeld, indien
men zich bepaald had tot het scheppen eener nieuwe soort van
rechtspraak en het inrichten van afzonderlijke kinderzittingen, zonder
ook tevens deze bijzondere rechtspraak op te dragen aan mannen, die
speciaal tot dit onderdeel der rechtspraak zich voelen aangetrokken
en er zich in het bijzonder op toeleggen. Vandaar dan ook het
streven in Amerika naar eene zoover mogelijke doorgevoerde specia-
lisatie van den kinderrechter, welke haar hoogsten graad déór be-
reikt, waar zooals b.v. in Denver en Indianapolis de kinderrechter
niets anders is dan dat; waar hij zich dus geheel aan die taak kan
wijden, zich geheel kan verdiepen in het moeilijk probleem der jeugdige
criminaliteit, zonder telkens weer ervan te worden afgeleid door de
geheel andere eischen, die aan de berechting van volwassenen moeten
worden gesteld.
Dat men nog lang niet b\\j alle Amerikaansche „Juvenile Courts"
tot dezen graad van specialisatie is gekomen, hebben wij reeds ge-
zien. Wèl echter is men er overal op uit, den meest daartoe ge-
schikten man tot het ambt van kindorrechter te benoemen en is
b.v. in New-York, waar de rechters van de „Courtof Special Sessions"
elkaar steeds als kinderrechter afwisselen, waar deze dus niet alleen
tevens gewoon rechter is, maar bovendien steeds weer door oen
ander wordt vervangen en er dus van eeno werkelijke specialisatie
geen sprake is, do gang van zaken zóó geregeld, dat het ambt van
kinderrechter meer en langer achtereen dan aan een dor andero te
beurt valt aan dien rechter, die van hot begin af aan eeno warmo
belangstelling voor de „Juvenile Court" beweging aaiv den dag heeft
gelegd.
In verband nu met haro bijzondere rechtspraak en het eigenaardig
karakter harer rechters neemt de „Juvenilo Court" in Amerika eone
geheel andere plaats in dan dit tot nu toe met onzo begrippen
omtrent rechtbanken in overeenstemming is. Deze rechtbank staat
niet als een op zichzelf staand orgaan buiten de maatschappij;
juist hierin, dat zij als een onderdeel van een machtig organisme
deelneemt in den grooten strijd onzer dagen tegen het steeds voort-
woekerende kwaad der verwaarloosde en misdadige jeugd en hierdoor
zoo geheel staat in het midden van, zoozeer voeling houdt met de
maatschappij, ligt een der groote lessen, die voor ons uit dit systeem
zijn te trekken.
HOOFDSTUK II.
ENGELAND.
De analogie, die zich op het geheele gebied des rechts in het alge-
meen en in de positie van den rechter in het bijzonder tusschen
Engeland en Amerika vertoont, (hetgeen ons niet kan verbazen,
wanneer we bedenken, dat het Amerikaansche recht grootendeels
gerecipieerd Engelsch recht is) is ook in de opvatting en inrichting
der kinderrechtbanken en der onafscheidelijk daarmee samenhangen-
de „probation" duidelijk waarneembaar
Evenals in Amerika is ook in Engeland de instelling der kinder-
rechtbanken in den loop der 19e eeuw langzamerhand voorbereid
geworden zoowel door den van de maatschappij uitgaanden drang
tot bescherming en verheffing der verwaarloosde en misdadige jeugd,
als door het streven van den wetgever, om hoe langer hoe meer
een afzonderlijk terrein voor den jeugdigen delinquent af te bakenen.
Tot het midden der vorige eeuw ongeveer was er van eene bijzon-
dere behandeling van het misdadige kind geen sprake. Was hot kind
ouder dan 14 jaar, dan was het volkomen aansprakelijk voor do
door hem gepleegdo delicten; was het tusschen do 7 en 14 jaar oud,
dan kon het wettelijk vermoeden, dat het zonder oordeel des onder-
scheids had gehandeld, voor het bowijs des tegondeels wijken en
werd het in zoo\'n geval, evenals het 14 jarige kind, als een volwas-
sene behandeld. Er zUn dan ook voorbeeldon van kinderen onder de
10 jaar, die wegons misdaad zijn ter dood gebracht.
Eene wet van het jaar 1838 *), beginnende met de woorden, dat
„het van groot openbaar belang is, dat er in eene gevangenis worde
„voorzien, waarin jeugdige misdadigers kunnen worden opgesloten en
„verbeterd en waar zij zoodanig onderwijs ontvangen en aan zoodanige
„tucht onderworpen zijn kunnen, als het meest geschikt is tot hunne
„verbetering en de onderdrukking van criminaliteit", heeft voor het
eerst eene onderscheiden behandeling van jeugdige en volwassen
misdadigers gesanctionneerd en is de oorsprong geweest van het
Engelsche „Reformatory school" systeem. Dit systeem werd, nadat de
wet van 1838 nog eenige malen was geamendeerd, in de .Reforma-
tory schools Act" van 1866 op nieuw belichaamd. In ditzelfde jaar
kwam ook de „Industrial schools Act" tot stand, ter vervanging eener
wet van 1857, waarbij voor het eerst de „Industrial schools" ter op-
name van verwaarloosde kinderen beneden de 16 jaar wettelijk
waren ingevoerd.
Eene belangryke bepaling van de „Reformatory schools Act" van 1866
is deze 2), dat elke rechter een jeugdigen misdadiger beneden de
16 jaar mag veroordeelen tot een verbiyf in eeno „Reformatory school"
van niet minder dan 2 en niet meer dan 5 jaar, nadat hy de hem
opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten. M. a. w. eerst straf en
Pas in tweeder instantie opvoeding; wanneer eerst allo voor een
kind zoo nadeolige gevolgen, aan het verbiyf in eene gevangenis
verbonden, zUn ondergaan, dan pas mag do „Reformatory school" door
hare opvoedende maatregelen dezo gevolgen trachten te noutralisoeren.
Jn 1898 echter wordt deze wyziging in do wet aangebracht, dat
verwyzing naar eeno „Reformatory school" ook zonder vooraf ondergano
gevangenisstraf geoorloofd is. Dit verbiyf mag niet korter dan 3 en
niet langer dan 5 jaar duren, welko tyd moet verstreken zyn vóórdat
het kind 10 jaar is.
De „Juvenile ofTenders Act" van 1847 bepaalt ter snellere afwikkeling
van strafzaken tegen kinderen, dat do „Courts of Summary Juris-
diction" competent zullen zyn in goval van eonvoudigen diefstal
Oarceny) 0f andoro met geiyko straf als diefstal bedroigdo delicten,
Wanneer zo door kinderen beneden do 14 jaar zyn gepleegd.
Dezo wet staat tevens aan den rechter toe, (in aansluiting aan
J) -Tlio Law of Children nnd Young personii" by Athcrlcy Jonen blr. 210.
-) Atherley Jones t. n. p. blr. 211.
-ocr page 94-een in Birmingham veel gebezigd gebruik *)) een kind onder de 14
jaar in bepaalde gevallen zonder eenige straf, hetzij met of zonder
zekerheidsstelling voor goed gedrag, te ontslaan.
De „Summary Jurisdiction Act" van 1879 doet eene flinke schrede
voorwaarts op den tot de bijzondere berechting van jeugdige delinquen-
ten voerenden weg. Deze wet bepaalt, dat kinderen tusschen de
7 en 12 jaar voor alle delicten, (enkele zeer zware zooals moord uit-
gezonderd) die anders door eene jury-rechtbank zouden moeten
berecht worden, mits ouders of verzorgers hiertoe hunne toestemming
geven, voor eene „Court of Summary Jurisdiction" mogen terecht-
staan, evenals ook kinderen tusschen de 12 en 16 jaar, mits zy zelf
hiertegen geen bezwaar maken. Aangezien in de practijk noch door
de ouders noch door de kinderen tegen deze wijze van berechting ooit
bezwaren worden ingebracht, kan men feitelijk zeggen, dat alle
delicten, door personen beneden de 16 jaar begaan, aan de summiere
jurisdictie zijn onderworpen 1).
Wat verstaan we nu eigenlijk onder de „Courts of Summary Juris-
diction"? Op het land en in de kleinere steden zyn het de „Justices
of the peace", niet-rechtsgeleerdo, onbezoldigde rechters, die öf elk
afzonderlijk rechtspreken, öf wel in vereeniging met één of meer
andere vrederechters van hot district in do z.g. „Petty Sessions"
samenkomen. Van de op te leggen straf hangt het af, of eén rechter
alleen of wel de „Petty Sessions" competent zyn.
In de City en in de tot het z.g. „Metropolitan district" samenge-
voegde andere deelen van Londen en in nog eenige steden vinden wo
eene andere regeling. In de City van Londen worden de functies
van vrederechter uitgeoefend door den „Lord-Mayor" en do „aldermon",
in het „Metropolitan district" door 25 bezoldigde, rechtsgoleordo rech-
ters, de „Metropolitan police magistrates".
De politierechtspraak in het „Metropolitan district" werd geregeld
by de „Metropolitan Police Court Act" van 1840; by art. 2 dezer wot
werd de Kroon gemachtigd by Koninkiyk besluit dif district in oen
1 Ook volwassenon kunnen ondor bepaalde omstandigheden voor bepaalde
anders door den hoogeren rochtor te berechten delicten (zooals eenvoudige diof-
stal, roof, verduistering, heling, bedrog en brandstichting) voor oen «Court of
S. J." terechtstaan.
aantal1) afdeelingen te splitsen en in elk daarvan eene politierecht-
bank op te richten, mits niet meer dan 27 magistraten bij deze
rechtbanken werden ingedeeld. Zoowel de „Police magistrates" als de
„City magistrates" houden dagelijks zitting. In tegenstelling met eerst-
genoemden, die steeds als unus iudex rechtspreken, mogen de „City
magistrates" ook collegiaal zitten, hetgeen ze echter zelden doen. 2)
De steden (behalve Londen) van meer dan 25.000 inwoners en, onge-
acht het aantal inwoners, de „boroughs", d.w.z. de van een „charter-
voorziene steden, kunnen aan de „Home Office" de aanstelling verzoeken
van bezoldigde, rechtsgeleerde rechters (stipendiary magistrates). s)
De gewone vrederechters kunnen in deze steden steeds aan de zit-
tingen der „stipendiary magistrates" deelnemen; deze laatsten zijn
dan eenvoudig de primi inter pares.
Alle bovengenoemde rechters nu worden samengevat onder den
naam „Courts of Summary Jurisdiction". 4).
De „Summary Jurisdiction Act" van 1879 bepaalt nu verder, dat, wan- v
Reer een kind beneden de 12 jaar wegens een anders voor eene jury-
rechtbank te behandelen delict (indictable offence) op bovenbedoelde
Mjze wordt berecht, de rechter inplaats van „penal servitude" gevange-
nisstraf moet opleggen; dat de gevangenisstraf den ttJd van 1 maand niet
mag te boven gaan; dat de op te leggen boete niet meer dan40sh.
mag bedragen. Wanneer het betreft een kind tusschen 12 en 16 jaar, dan
mag hot veroordeeld worden tot eeno maximum boete van £ 10, ot
tot eone gevangenisstraf (met of zonder „hard labour") van hoogstens
8 md. Jongens, hotzU zo onder, hetzü zo boven de 12 jaar oud zyn,
kunnen bovendien nog inplaats van of behalve tot eene andere straf
tot Hchameiyko tuchtiging worden veroordeeld.
£en bolangrUk artikol dezer wet is nog art. 10, dat bepaalt, dat
een „Court of Summary Jurisdiction" den beklaagde, zonder zolfs tot
\') Dit aantal bedraagt thans 14.
2> Men heeft in Londen ook nog vrederechten.; deze hebben hier echter slechts
«nbeldiaire competentie naast do andere „magistrale«" en mogen mot aan
fittingen deelnemen.
3) Dezo vindt men o.a. in Manchester, Birmlnghan, Liverpool enz. Gowoonlyk
*Jobb<!n *U» als unus iudex rechtsprekend, dezelfde bevoegdheid als do onbezol-
ye vrederechters in do P. S. .
\'» -Summarisches Strafverfahren in Kngland" door Liepmann en Maunhanlt in
*0 -Boitrugo zur Hefonn do« 8trafprozes«es".
eene schuldigverklaring over te gaan, zonder eenige straf vrij uit mag
laten gaan, indien de rechter van oordeel is, dat het vergrijp van
zoo onbeduidenden aard is, dat het geen straf verdient; öf hem na
veroordeeling (conviction) doch zonder een vonnis uit te spreken
kan ontslaan, onder voorwaarde, dat hij bij eene eventueele oproeping
daartoe weer voor den rechter zal verschijnen, om een vonnis tegen
zich te hooren uitspreken, of eenvoudig op voorwaarde, dat hij zich
goed zal gedragen. Zoowel bij ontslag zonder, als bij ontslag na „con-
viction" kan de schuldige worden veroordeeld tot vergoeding van
schade en onkosten.
Het spreekt vanzelf, dat deze bepaling vooral bij de misdadige
jeugd is toegepast geworden; bij haar toch is meer dan bij vol-
wassenen sprake van die lichte vergrijpen, waarby van straf bijna
geen sprake kan zijn. Van groot belang is het daarom, juist waar
het hier meestal om kinderen gaat, dat de rechter hier zelfs de
schuldigverklaring geheel kan achterwege laten en den beklaagde,
ook al is het feit voldoende bewezen, zonder meer vry uit kan
laten gaan.
Bij de behandeling van Amerika is de oorsprong der voorwaarde-
lijke veroordeeling en dus ook der „probation", die met den oorsprong
derzelfde instituten in Engeland samenvalt, reeds besproken, zoodat
we ons hier tot de bespreking van de bepalingen dienaangaande
in de verschillende wetten kunnen beperken.
Reeds sinds 1881 ongeveer wendde Sir Howard Vincent pogingen
aan, om het probation-systeem van Massachusetts in Engeland in
te voeren. In 1886 en 1887 diende hy wetsontwerpen, die de in-
voering van dit instituut beoogden, by het Lagerhuis in. De „pro-
bation" werd er echter uit geschrapt en in 1887 kwam do „Proba-
tion of first Offenders Act" tot stand, zonder „probation".
Deze wet breidt de voorwaardeiyko veroordeoling tot alle recht-
banken uit, doch is in andere opzichten enger dan dQ wet van 1879.
Zy beperkt nj. de voorwaardeiyke veroordeeling tot hen, dio voor
de eerste maal veroordeeld zyn en bovendien tot die delicten, waarop
een maximum gevangenisstraf van 2 jaar staat. Bovendien eischt
zy steeds een „conviction".
Art. 1 der wet van 1887 luidt:
„In any case in which a person is convicted of larceny or false
»pretences or any other offence punishable with not more than 2 years
»imprisonment before any court, and no previous conviction is proved
»against him, if it appears to the court before whom he is so convict-
,ed that regard being had to the youth, character, and antecedents of
»the offender, to the trivial nature of the offence and to any extenuating
»circumstance under which the offence was committed, it is expedient
,that the offender be released on probation of good conduct, the court
»may, instead of sentencing him at once to any punishment, direct
»that he be released on his entering into a recognizance with or
»without sureties, and during such period as the court may direct, to
»appear and receive judgment when called upon and in the meantime
»to keep the peace and be of good behaviour."
Douglas Morrison haalt in ztfn boek „Juvenile Offenders" de volgende
woorden van een ervaren magistraat aan: „I beg leave to point out,
»that a serious objection to the Probation of first Offenders Act, passed
»in 1887, is that its application necessarily involves a conviction,
»which, in the case of persons charged for the first time with offences
a serious nature, is tho very thing it seems so desirable to
»avoid, inasmuch as a conviction, especially for an offence imputing
»dishonesty, inflicts an indelible stain upon the accused person, and
»may bo a serious obstacle to future success in life."
Evenmin als art. 10 van de „Summary Jurisdiction Act" hoeft do
*et van 1887 speciaal op kinderen betrekking.
De „Youthful Offenders Act" van 1901 daarentegen heeft speciaal
het oog op kinderen. Terwijl de „Industrial schools Act" van 1860
ze6t, dat een wegens misdaad (felony) veroordeeld kind voor goed
ongeschikt is, om naar eeno „Industrial school" to worden gezonden,
7-egt do wet van 1901, dat wanneer een kind krachtens art. 16 van
do .Summary Jurisdiction Act", of krachtens do „Probation of first
Offenders Act" wegens , felony" is veroordeeld, dit geen invloed heeft
°P zUno geschiktheid, om in eeno „Industrial school" geplaatst te
borden, ovonmin als wanneer het alleen met lichamelijke tuchtiging
18 gestraft. Ook zullen dergelijke veroordelingen do andors aan
»felony" verbonden disqualificaties niot ten gevolge hebben *).
]) Door de „Children Act" van 1908 wordt deze bepaling uitgebreid in dien rin,
-ocr page 98-Deze wet bepaalt verder nog, dat wanneer een kind wordt be-
schuldigd van een delict, waarvoor het kan gestraft worden met
betaling van boete en van schade en onkosten en er een gegrond
vermoeden bestaat, dat ouders of verzorgers op positieve of nega-
tieve wijze tot dit delict hebben meegewerkt, deze ook kunnen
worden gedagvaard en veroordeeld inplaats van het kind de boete,
schade en onkosten te betalen, terwijl hun tevens kan bevolen
worden, zekerheid te geven voor het goed gedrag van het kind.
Een begin van wat in de latere kinderwet van 1908 gebiedend
wordt voorgeschreven, vinden we verder in de bepaling, dat, wanneer
een kind in preventieve hechtenis moet gesteld worden, de rechter
het inplaats van het naar de gevangenis te zenden aan een daartoe
geschikt persoon mag toevertrouwen, evenals dit volgens de wet van
1866 reeds gebeurde in het geval, dat er omtrent een naar eene „Indus-
trial school" te verwijzen kind, inlichtingen moesten ingewonnen worden.
De eerste in Engeland aangewende poging, om te komen tot
specialisatie van kinderberechting ging uit van de „State children\'s
Association". Deze vereeniging zond in September 1904 eene circulaire
aan de voorzitters der „Setty Sessions", met het doel dezo te wyzen op do
verderfelijke gevolgen, dikwijls voor kinderen uit de gewone proce-
dure voor den politie (vrede)rechter voortspruitend. Die gevolgen zijn
volgens de circulaire hieraan to wijten:
lo. dat kinderen, die zich aan een strafbaar feit hebben schuldig
gemaakt, na te zyn gearresteerd, naar het politiebureau worden ge-
bracht, waar ze tot aan de terechtzitting worden gehouden en waar
ze zijn blootgesteld aan het hooren en zien van veel wat voor hen
ongeschikt is;
2o. dat ze worden verhoord voor de gowono politierechtbank en
als misdadigers in de beklaagdenbank moeten plaats nemen, terwijl
hunne eenige misdaad misschien is geweest, dat ze verwaarloosd
(destitute) waren, of de eene of andere politieverordening of bepaling
van do „Education Act" of van de „Employment of children Act"
hebben overtreden;
3o. dat hunne tegenwoordigheid by do behandeling van andere,
hen niet betreffende zaken wordt toegelaten.
dat t. o. van een kind. dat aan een zwaar raisdryf (felony) is Hchuldig bevonden,
de aan „felonv* verbonden dbqualificaties in goen geval van toepassing zijn.
Aan deze circulaire was eene vragenlijst toegevoegd, de volgende
vragen inhoudende:
lo. Worden gearresteerde kinderen in het politiebureau opgesloten
met andere gevangenen of afzonderlijk?
2o. Worden ze op het politiebureau gehouden tot hun verhoor, of
wel naar een „workhouse" of eenige andere instelling gezonden?
3o. Worden hunne zaken in eene afzonderlijke kamer van het
gerechtsgebouw behandeld, of hetzy vóór hetzy na de andere zaken ?
4o. Wordt hunne tegenwoordigheid toegelaten bij de behandeling
van andere zaken?
5o. Zoo niet, waar wachten ze dan de behandeling hunner zaak af1) ?
Het gevolg dezer circulaire was, dat er in Birmingham een comité
van rechters onder voorzitterschap van Courtenay Lord werd be-
noemd, tot taak hebbende de in de circulaire te berde gebrachte
kwesties te bestudeeren. Het door dit comité uitgebrachte rapport
werd door alle rechters goedgekeurd en daar de noodige voorberei-
dende maatregelen al waren genomen, kon reeds eene week daarna,
111 APril 1905, de eerste volledig georganiseerde kinderrechtbank van
Engeland in Birmingham worden geopend.
Niet in allo steden was het even gomakkeiyk als in Birmingham, om
tot de inrichting eener kinderrechtbank over te gaan. Hot ruime gebouw
der „Victoria Courts1\', waar de „Potty Sessions" worden gehouden,
biedt er aldaar eene uitstekende gelegenheid toe. Ook werden or onder
het grooto getal vrederechters dadeiyk verscheidene bereid gevonden,
zich met do afzonderiyko kinderberechting to belasten. Aan den in
Birmingham aangosteldon „stipondiary magistrate" werd daarom do
speciale berechting van kinderen niet opgedragon, omdat men van
°0ideeJ was, fat jpmnd, wiens gcheolo loven aan do berechting van
volwassen, dikwyis verstokto misdadigers gowyd was, niet de go-
schikte man zou zyn, om ook do rechtspraak over kindoren, waaraan
men nu meer het karakter eener „paternal jurisdiction" wenschte to
verleenen, op zich te nemen.
Do kindor/ittingen in Birmingham worden eiken Dondordag om
In Januari 11)05 iond dozelfdo ,,Association"ecno circulaire aan do „Mayors"
0®r Verflchillendo stodon, om aan to dringen op het oprichten van „roinand housos",
°P het zonden van kinderen, dio provontief moeten zitten, naar het een of
dorrt pl,ilnntlu\'opiscli gesticht. Verder wordt erin aangedrongen op het afzon-
r \'Jk houden van jeugdige delinquenten ter terechtzitting.
10 uur \'s morgens gehouden, een uur vóórdat de gewone strafzittin-
gen aanvangen. Toen vóór de invoering der „Children Act" van 1908
de publiciteit niet wettig kon worden uitgesloten, werd toch door
dit vroege uur vrijwel voorkomen, dat het gewone, op sensatie be-
luste publiek deze zittingen bijwoonde. De voor den rechter gedaagde
kinderen met hunne geleiders gaan het gerechtsgebouw binnen door
een afzonderlijken, in een zijstraatje uitkomenden, vrijwel aan het
oog der buitenwereld onttrokken ingang en worden, zoodra zij binnen
zijn, in de speciaal voor hen gereserveerde wachtkamers gelaten.
Alles is er dus van het begin af aan op aangelegd, de jeugdige mis-
dadigers van de volwassene te scheiden 1).
Op de wy\'ze, waarop deze kinderrechtbank werkt, kom ik later
nog uitvoeriger terug.
Was nu de inrichting van zulk eene kinderrechtbank mogelijk
zonder eenige wettelijke voorziening? Volgens de juristen: ja; zij
beriepen zich hierbij eenvoudig op art. 20 van de „Summary Juris-
diction Act" van 1879, waar bepaald wordt, dat de vrederechters buiten
de vergaderingen der „Petty Sessions", die in het gewone gerechtsge-
bouw worden gehouden, ook kunnen zitting houden in eenige andere
daartoe geschikte localiteit binnen hun district. Hiermee was de
mogelijkheid geopend, om de verhooren van kinderen in afzonderlijke
localiteiten, desnoods in het particuliere huis des rechters, te doen
plaats hebben 2).
Kort na de opening van de „Juvenile Court" in Birmingham richtto
de „Home Secretary" een schrijven aan de Londensche politierechters.
De in dit schrijven geboden maatregelen waren de volgende: Do
door kinderen begane delicten moeten \'s morgens vóór allo andero
ter terechtzitting worden behandeld; speciale zittingen zullen worden
gereserveerd voor de behandeling van overtredingen der „Education
Act", die de verschijning van het kind voor de rechtbank mot zich
kunnen brengen. Gearresteerde kinderen moeten, in afwachting, dat
ze voor den rechter zullen verschijnen of dat ze Baar een „romand
house", eene „Industrial" of eene „Reformatory school" of eenige andero
plaats van detentie zullen gebracht worden, onder toezicht worden
1 Bovendien is er nog eene afzonderlijke wachtkamer voor do kinderen, die
zich aan ernstige delicten hebben schuldig gemaakt.
2 .Les tribunaux pour enfants en Angleterre" par Marcel KleOTB blz. 30.
-ocr page 101-gehouden in eene wachtkamer of in eene aan de rechtbank verbonden
localiteit, waar volwassen delinquenten niet worden toegelaten.
Een kind mag niet vóór zijne beurt in de rechtszaal verschijnen
en zal daar ook niet geduld worden nadat zijne zaak reeds is be-
handeld. Gedurende de behandeling van een door een kind begaan
delict zal een volwassene, tenzij hij bij dezelfde zaak betrokken is,
niet tegenwoordig mogen zijn. Een kind moet niet in de beklaagden-
bank, maar ervoor of ernaast geplaatst worden.
Dat deze practijk den Londenschen politierechters ook vóór dezen
niet vreemd was, blykt uit de kort hierop vanwege den „Home Secretary"
aan de „Petty Sessions" gerichte circulaire, welke van de hierboven
genoemde instructies vergezeld ging. „De hierby gevoegde regeling"
lezen we, »betrekkelijk de scheiding van zaken\'aangaande kinderen en
.die aangaande volwassenen, die onlangs aan de „Metropolitan Police
.Courts" is gezonden, is een beeld van de practijk, die sinds eenige
.jaren by do meeste dezer rechtbanken heeft gegolden." De circulaire
eindigt met te zeggen, dat het de meening van den „Home Secretary"
weliswaar niet is, dat deze regeling in haar geheel op alle recht-
banken toepasseiyk is, maar dat zy den rechters toch waarschyniyk
van nut kan zyn, door hen op do hervormingen te wyzen, die op
dit gebied zouden kunnen worden teweeggebracht. Dit schryven is
dus niet, zooals dat aan do Londenscho politierechters, in gebiedende
termen vervat.
Deze circulaires waren niet vergeefs geschreven; reeds in de
Kamerzitting van 80 Juni d. a. v. werd door minister Gladstone met
vreugde geconstateerd, dat in verscheiden plaatsen aan het verlangen
van don „Homo Secretary" was voldaan. In sommige plaatsen werden
do kinderzaken vóór, in andero na alle ovorigo zaken behandeld,
terwyi in het laatste geval de kinderen in afzonderiyko wachtkamers
de behandeling hunner zaak moesten afwachten.. In weer andere
Plaatsen waren evenals in Birmingham afzonderiyko kinderrecht-
banken opgericht.
Men was dus nu met do oprichting der „Juvenile Courts" al een
lle°l oind gevorderd, hoewel een gebiodond wotteiyk voorschrift
toe nog ontbrak, evenals ook het probation-systeem, dio belang-
r^e factor van do rechtspraak der kinderrechtbanken.
Weliswaar pasten do rechters do voorwaardeiyko veroordeoling
(mot of zonder „conviction"), zooals do wetten van 1879 en 1887 dio
kenden, toe en knoopten zij er, waar zij in het bijzonder als het
kinderen gold, het onvoldoende van dezen maatregel inzagen, in de
practijk bij jeugdige delinquenten gewoonlijk het door een „probation
officer" uit te oefenen toezicht aan vast, doch een bezwaar was, dat
waar de wetten op dit punt het stilzwijgen bewaarden, den »proba-
tion officers" de ambtelijke positie en daarmede de bezoldiging uit de
openbare kas ontbrak 1).
Bijzonder geeigend tot de vervulling van het ambt van „probation
officer" waren de z. g. „court missionaries", die aan de meeste politie-
(vrede)rechtbaiiken verbonden zijn, door de eene of andere liefdadige
vereeniging, meestal door de „Church of England Temperance Society",
afgevaardigd. Deze „missionaries" moeten den rechter bijstaan in de
vervulling zijner sociale taak, wanneer deze hem ertoe roept, in hem
als rechter ter oore gekomen, daarvoor eventueel in aanmerking
komende gevallen moreele of materieele hulp te verleenen, voor
welke laatste hem de van vele kanten in zijn „poor-box" gestorte
gelden ter beschikking staan. De „missionary" moet dan voor den
rechter inlichtingen omtrent den te helpen persoon inwinnen en hem
omtrent de te verleenen hulp raden: eene taak, die met die van
den „probation officer" veel analogie vertoont.
In Maart 1907 ging er van de „Home Office" weer eene circulaire
uit, gericht tot de „Petty Sessions" en de stedelijke magistraten, waarin
dezen o. a. gevraagd werd op te geven, in hoeveel gevallen „probation"
op personen beneden de 10 jaar zou zijn toegepast, indien dit systeem
had bestaan.
Van de 1051 „Courts", tot wie deze circulaire was gericht, gaven er
847 antwoord; 218 hiervan achtten invoering van het probation-
systeem in Engeland dringend noodig, terwijl 140 verklaarden, dat
de invoering waarschijnlijk wel nuttig zou zijn.
Nadat de openbare meening zich aldus voor een groot deel voor
de wenscheiykheid van invoering der „probation" had uitgesproken,
1 In het rapport van de „Children\'s Court" in Birmingham over het jaar 15)07, dus
voor do wettelijke invoering der .probation", staan verscheiden zaken vermeld, die
„adjourned" zijn onder „probation", d.w.z. dat do kinderen eenvoudig nnn oudere
of voogden werden teruggegeven onder belofte van beter gedrag, waarop zij door
speciale „officers", die hiervan aan de rechtbank verslag deden, werden opgezocht.
werd de behandeling van het in 1905 door Gladstone ingediende
wetsontwerp hervat en werd dit ontwerp, na op vele punten te zyn
geamendeerd, den 21en Augustus 1907 onder den naam van „Probation
of Offenders Act" tot wet verheven, terwijl de le Januari 1908 als
datum van inwerkingtreding werd vastgesteld.
Gaan we thans de voornaamste bepalingen dezer wet na.
Art. 1 zegt, dat een „Court of Summary Jurisdiction", wanneer zij
meent, dat de ten laste gelegde feiten zijn bewezen, maar dat het
met het oog op leeftijd, karakter, gezondheid, antecedenten of geestes-
toestand van den beklaagde, of den geringen aard van het delict of
de verzachtende omstandigheden, waaronder het werd gepleegd,
wenschelijk is geen andere dan eene nominale straf op te leggen,
of den beklaagde op „probation" te ontslaan, zonder tot veroordeeling
(conviction) over te gaan, öf den beklaagde buiten vervolging mag
stellen (dismiss the information or charge) öf hem voorwaardeiyk
mag ontslaan tegen zekerheidsstelling met of zonder borgen, dat hij
zich goed zal gedragen en ten allen tyde, gedurende eene door den
rechter vast te stellen periode (welke 8 jaren niet mag te boven
gaan), wanneer hy daartoe zal geroepen worden, voor de rechtbank
2al verschynen, om veroordeeling en vonnis tegen zich te hooren
uitspreken.
Behalve dit kan do rechter ook nog bevelen, dat de beklaagde
schade en onkosten zal vergoeden \').
De
quintessens der wet ligt nu echter in de bepalingen van art.
Wanneer eene zekerheidsstelling (rocognizance) als bovenbedoeld dooi-
den rechter is bevolen, dan mag deze rechteriyko beschikking (order)
bevatten do voorwaarde, dat do beklaagdo gedurende don in dezen
»order" bepaalden tyd onder toezicht van een daarin genoemd persoon
zal staan en verder al zulke voorwaarden, die bedoeld toezicht kun-
nen verzekoren. Eeno beschikking, dio al deze voorwaarden bevat,
wordt in dezo wet «probation order" genoemd.
Als voorwaarden, waaraan de onder toezicht gestelde bevolen kan
Dit artikel heeft eene voel ruimero strekking dan het gelijksoortige artikel
*atl do wet van 1887 (welko thnns in haar geheel is afgeschaft), daar hier geen
"I)rnlto is VRn beperking dor bepaling tot bepaalde delicten en alleen tot do
(n(,cn>, die voor do eerste maal op een strafbaar feit betrapt rü» > °°k ifl
»conviction» noodig.
worden zich te onderwerpen, noemt art. 2 2o: het niet omgaan met
dieven of andere ongeschikte personen, het niet bezoeken van
„undesirable places", het zich onthouden van sterken drank in geval
het strafbare feit heeft bestaan in dronkenschap of onder den invloed
van sterken drank is gepleegd en eindelijk al zulke voorwaarden,
die in het algemeen geschikt zijn, den persoon in kwestie een fatsoen-
lijk leven te doen leiden. De redactie van deze laatste categorie van
voorwaarden laat dus aan den rechter weliswaar eene groote vrijheid,
den persoon, dien hij onder toezicht stelt, naar gelang van zijn
karakter, zijne antecedenten en omstandigheden aan de hem nuttig
voorkomende beperkingen te onderwerpen, doch is, zooals we straks
zullen zien, volgens veler meening nog niet ruim genoeg. De inhoud
van den „probation order" wordt den onder „probation" vrijgelatene,
in duidelijke termen op schrift gesteld, meegegeven.
In elke „petty sessional division" *) kunnen een of meer personen
van beiderlei sexe tot „probation officer" benoemd worden; in deze
hoedanigheid zullen zy aan het toezicht der betrekkeiyke rechtbank
zijn onderworpen. Eene voor het onderwerp, dat ons bezig houdt,
zeer belangrijke bepaling is deze, dat, waar de omstandigheden dit
toestaan, speciale „probation officers" zullen benoemd worden, die,
wanneer er althans geen reden is, om het tegendeel te bepalen, voor
de gevallen, waarin het „probation orders" van kinderen beneden
de 16 jaar geldt, dienst zullen doen.
De wet omschryft de plichten, die de „probation officers" onder
leiding der rechtbank te vervullen hebben, als volgt: Zy moeten
den onder toezicht gestelde bezoeken of wel rapporten van hem
ontvangen met zoodanige tusschenruimten als in den „order" is be-
paald of de „officers" goed vinden, zy moeten or op letten, dat de
„probationer" de voorwaarden zyner „recognizance" nakomt, aan do
rechtbank rapport over zyn gedrag uitbrengen, hem met raad en
daad bystaan, zyn vriend zyn (befriend him) en zoo noodig werk
voor hem trachten te vinden. •
De rechter, moet den probation-termyn in zyn „probation order"
vaststellen, welke termyn in verband met art. 1 hoogstens 3 jaar
zal mogen bedragen1); hij blyft echter vry om, wanneer een langer
toezicht hem onnoodig schijnt, den „probationer" van dat toezicht te
ontslaan; ook mag de rechter ten allen tijde de voorwaarden der
„probation" op voorstel van den „probation officer" en na kennis-
geving aan den „probationer" wyzigen.
Wanneer de rechtbank, voor welke de onder toezicht gestelde
krachtens zijne „recognizance" verplicht is, eventueel weder te ver-
schynen, ofwel eenige andere willekeurige „Court of Summary Juris-
diction" door eene onder eede bekrachtigde mededeeling verneemt,
dat de „probationer" de hem gestelde voorwaarden niet nakomt, mag
zulk eene rechtbank zyne aanhouding bevelen, of wel hem en zyne
borgen (zoo deze er zy\'n) dagvaarden, om voor haar te verschenen.
De oorspronkelijke rechter mag den delinquent dan, na ervan te
z\\jn overtuigd, dat hy inderdaad de hem gestelde voorwaarden niet
is nagekomen, zonder eenig verder bowys van het hem oorspronke-
lyk ten laste gelegde delict veroordeelen en vonnissen, (convict and
sentence) of, indien het een delict is, als straf waarvoor verwijzing
naar eene „Industrial school" mogelijk is en de dader is klaarblijkelijk
nog geen 12 jaar oud, deze verwyzing bevelen.
Benoeming der „probation officers" geschiedt van overheidswege;
zU worden öt uit do openbare kas vast gesalarieerd, öf hieruit voor
elk afzonderiyk geval betaald.
Behalve deze officieel aangestelde ambtenaren kent de wot ook
dezulke, dio voor één bepaald geval worden aangesteld; ook deze
kunnen betaald worden en wel uit een door de rechtbank aan te
wyzen fonds.
Elke „probation officer" mag ten allen tyde van zyno plichten
ontheven on door eon ander vervangen worden.
In het voorjaar van 1909, vóór do invoering der kinderrechtbanken
dus nog, word er door oone commissie, onder voorzittorschap van
Herbert Samuol, ontwerper der „Children Act" van 1903, eene enquóte2)
U Veolnl bestaat do neiging do „probation* to kort, b.v. slechts op enkele
kruien tc stellen, terwijl toch do ervaring loert, dat in do meoste govallon
toezicht van 1 jaar, op z\\jn allerminst van 0 maanden, noodig is, om eenig
blijvend rosultaat te vorkrijgen.
2) Zio „Report of the Departmental committeo on the Probation of Oflendora
Act*. ] Q07
ingesteld bij verschillende politie- en andere magistraten, „probation
officers", „court missionaries" e.a., over de werking der Probation-
wet t. o. van volwassenen en kinderen.
Daar de invoering der kinderrechtbanken in de competentie dei-
rechters met betrekking tot de „probation" geen verandering en ook
in hare toepassing geen meerdere eenheid gebracht heeft dan daarin
vóór dien tijd te bespeuren was, is dit rapport ook thans nog van
actueel belang.
Een der punten, waarover de enquête liep, was de vraag, of de
wet van 1907 voordeelen vertoonde boven de wetten van 1879 en 1887.
Niet algemeen werd die vraag bevestigend beantwoord. Velen waren
van oordeel, dat de rechter, wanneer hij iemand uit kracht van een
„probation order" onder toezicht stelt, zooals art. 2 der nieuwe wet
hem dit toestaat, minder vrij is in zijne bewegingen dan vroeger in
soortgelijke gevallen. De duur der „probation" moet thans vooruit wor-
den bepaald; gedurende dien tijd mag de rechter den onder „probation"
gestelde wel gedurig voor zich doen verschijnen, maar is eenmaal
de proeftijd verstreken, dan moet de kwestie worden uitgemaakt,
of de „probationer" voor zijn oorspronkelijk delict zal worden gestraft
of wel onvoorwaardelijk zal worden ontslagen; verlenging der „proba-
tion" kan dan niet plaats hebben, evenmin als tusschentijds, wanneer
het den rechter mocht blijken, dat de gestelde termijn te kort is, om
resultaat te hebben. Zulk eene verlenging toch valt volgens veler
meening niet onder de wijziging der voorwaarden, die het den
rechter ten allen tyde vry staat te bevelen. Bovendien is de rechter
bij het stellen zijner voorwaarden gebonden aan art. 2 2° en kan hij
dus niet alle voorwaarden stellen, dio hem nuttig voorkomen.
Wat was nu de bevoegdheid des rechters onder de wetten van
1879 en 1887? Hy kon den schuldige voor onbepaalden tyd op do
proef stellen, onder het offlcieuse toezicht van een „court missionary"
en hem onderwerpen aan al dio voorwaarden, dio z. i. een goed
gedrag waarborgden. In deze methode was volgens veler meening
alles begrepen wat noodig was, om den misdadiger do helpendo hand
te bieden by zyn pogen, weer op den rechten weg te gorakon.
Vandaar dat zy, die er zoo over dachten, verklaarden, art. 2 der
nieuwe wet, dat den rechter toestaat een „probation order" uit te
vaardigen, liever niet toe te passen, maar zooveel mogeiyk do oude
methode te biyven volgen, nu niet meer krachtens art. 16 dor
„Summary Jurisdiction Act", dat afgeschaft is, of krachtens de even-
eens afgeschafte wet van 1887, maar uit kracht van art. 1 der wet
van 1907; weliswaar moet ook volgens dit artikel de duur van den
proeftijd van tevoren worden vastgesteld, doch in het regelen van
het toezicht, van de plichten van den niet officieelen „probation
offlcer" en in het stellen van de voorwaarden aan den „probationer",
is de rechter dan volkomen vrij.
Eene manier, om aan een van tevoren vastgestelden probation-
tijd te ontkomen, is: de zaak eenvoudig voor eenige weken b-v. te
verdagen, (to adjourn, to remand the case) al of niet met verzoek
aan den „court missionary", een oogje op het kind te houden. Vóórdat
de verdagingstermyn is verloopen, heeft de rechter het recht niet,
tenzij wegens het begaan van een nieuw delict, het kind vóór zich
te doen komen; in zooverre staat dus deze methode by die krachtens
art. 1 of 2 der Probationwet van 1907 ten achter; het voordeel der
verdaging is echter hierin gelegen, dat zy zich in het oneindige
Jaat herhalen; komt het kind na eenige weken weer voor den
rechter en biykt dezen, dat het verstandig is, het nog in het oog te
bHjven houden, dan wordt de zaak eenvoudig weer verdaagd enz.
Birmingham is dezo wyzo van „adjournment" gedurende het
eerste jaar van de werking der Probationwet op groote schaal by do
kinderrechtbank toegepast. In het verslag dier rechtbank over het
jaar 1908 werden de magistraten erop opmerkzaam gemaakt, dat ze
veelvuldiger van de bepalingen der nieuwe wet moesten gebruik
maken; het verslag over 1909 constateert mot vreugde, dat aan deze
aanmaning gehoor is gegeven en dat togen 31 „probation" gevallen in
lö08, er 108 in 1909 zyn voorgokomen*), maar tevens wyst het op
de wenscheiykhoid eoner verandoring der Probationwet in zooverre,
dat aan elke rechtbank gelegenheid moot worden gegeven, den oor-
sPronkeiyk vastgostolden prooftyd, wanneer dezo verstreken is, wederom
te verlengen, wanneer hot gedrag van den „probationer" nog niet goheol
v°ldoendo is. „Hot gobeurt dikwijls", zoo wordt gezegd, .„dat hot
»gedrag van een persoon, die op „probation" is gesteld, eeno straf
■nauwoiyks rechtvaardigt, maar toch niet bevredigend is; in zulko
b ) In 1910 bedroeg dit getal 128, doch hot totaal der voor den rechter ge-
100< kindcrcn was gedurendo dat jaar ook kleiner dan in 1009. Terwijl in
\' j87 raken eenvoudig werden „adjourncd", bedroeg dit getal in 1910 91.
„gevallen zou de rechtbank gaarne in staat zijn, de probation-periode
„te verlengen." De enquête-commissie heeft als haar oordeel te
kennen gegeven, „that the Act should be amended to remove
„doubts as to whether, under section 5 of the Act, there is power
„to vary the conditions of the recognizance by extending the term
„of supervision".
Wat nu de voorwaarden betreft, die de rechter in een „probation
order" niet mag stellen, hieronder behoort volgens sommigen der door
de commissie ondervraagden de voorwaarde, dat de „probationer" in
het een of ander gesticht zal verbly ven, of dat hij, ook dan wanneer
zijn delict niet is geweest dronkenschap noch onder den invloed van
sterken drank is gepleegd, zich van het gebruik van sterken drank
zal onthouden. Vallen deze voorwaarden dan niet onder die, welke
een „honest and industrious life" verzekeren?
Volgens de beperkte beteekenis, die sommigen aan die woorden
toekennen, niet. „We are also glad to observe", zegt het verslag der
Birminghamsche kinderrechtbank over 1910, „that the Commission
„(d. i. de enquête commissie) recommend that legislation should be
„introduced to enable courts to include in probation orders a condi-
tion as to residence in an institution. We have in the past adopted
„this practice in exceptional cases where we have come to the con-
clusion, that this was the only practical method „for securing that
„the offender should lead an honest and industrious life", which is
„one of the general conditions allowed by the Act."
M. i. is dit plaatsen van den „probationer" in een gesticht, waar-
van de enquête-commissie de noodzakelijkheid in sommige gevallen
aanneemt, ten eenenmalo in stryd met het eigenaardige karakter
der „probation", die juist beoogt te zyn een maatregel, gelegen tusschen
de volkomen vryheid en do algeheele benoming daarvan.
Werd de nieuwe wet dus niet door allon als vooruitgang begroet,
aan den anderen kant mag niet worden voorbygozien, dat er zoowel
onder magistraten als „probation officers" warme voorstandors van
het nieuwe systeem werden aangetroffen.
In de offlcieelo positie van den krachtens eon „probation ordor" aan-
gestelden „probation officer" zagen velen een groot voordeol bovon zyno
offleieuso aanstelling. In do oogen van ouders en kindoren waren zo
met meer gezag bekleed; hun eigen verantwoordeiykheidsgovoel word
erdoor verhoogd. Dit i3 o. a. het oordeel van een Londonschen
politierechter, tevens philanthroop, die thans ook als kinderrechter
in Londen fungeert en die vanaf de inwerkingtreding der wet de
„probation" ruimschoots heeft toegepast.
Als een vooruitgang van de nieuwe wet wordt het ook beschouwd,
dat thans in tegenstelling met de wet van 1887 geen ,conviction
meer wordt vereischt. Verder beschouwen de „probation officers het
als eene vermeerdering hunner macht, dat de voorwaarden, waaraan
hunne „probationers" zich hebben te houden, thans zwart op wit staan
Ook naar de organisatie van den dienst der „probation\', naar het
aantal kinderen, dat aan een „probation officer" gewoonlijk was toe-
vertrouwd, of zou toevertrouwd kunnen worden, werd een onderzoen
ingesteld. Een juist overzicht van deze organisatie te verkrijgen i
niet mogeiyk, daar eenige eenheid in het systeem noch ten tyde üei
enquête noch ook na de instelling der kinderrechtbanken is te vinden.
Van de door de wet gegeven vrijheid, afzonderde „probation om-
cers" voor kinderen aan te stellen, is lang niet overal gebruik gemaakt.
Veelal ztfn do „court missionaries", wier taak zooals we reeds zagen,
veel overeenkomst met die der „probation offlcers" vertoont, zoowel
voor volwassenen als voor kinderen met de „probation" belast; dit:is
b-v. btj vele Londensche politierechtbanken het geval en do „pohce
magistrates" schünen met hunne praestaties op dit gebied tevreden
Het kan ook gebeuren, dat er bU deze rechtbanken naast den
■missionary" of de „missionaries" een kinder-,probation o lieer s
ingesteld. Meestal fungeert dezo dan by een paar der kinderreciit-
bankon tegoiyk, hetzy voor alle kinderen, hetzy b.v. alloen voor
de meisjes, terwyi dan do jongens aan den „missionary biyven
Over do wenschoiykheid van hot aanstellen van een „chief proba-
tion omcer" waren do meeningen verdeeld. Eenorzyds word met name
Voor do kinderrechtbanken der toekomst do aanstelling bepleit van
een .chief offleer" met assistenten, hetzy dan bezoldigde, hetzy vry-
Avi%e; do assistenten zouden direct verantwoord* moeten zyn
en hunne rapporten omtront de „probationers" moeten overleggen aan
hun chef, die dan op zyne beurt weer met den rechter in contac
staan. Dit zou zoowel don rechter als den „probation offlcers tuu
uitsparen, daar het voor dezo laatsten zeer tydroovend is, steeds do
zittingen te moeten bUwonen om af te wachten, of hun misschien
eene zaak zal worden toegewezen. Inplaats hiervan zou dan de „ chief
probation offlcer" steeds ter terechtzitting aanwezig kunnen zijn en naar
bevind van zaken de verschillende gevallen aan de daarvoor in aanmer-
king komende helpers opdragen. Anderzijds werd, o.a. door den zooeven
genoemden Londenschen politiemagistraat, de wenschelijkheid bepleit
hiervan, dat de rechter zelf in direct contact bleef met alle „probation
officers", dat hij zelf de volle verantwoordelijkheid bleef dragen en in de
gelegenheid was uit hetgeen hem gedurig van alle gevallen ter oore
kwam, lessen voor de toekomst te putten. Heel veel tijd nam het
onderhandelen met de verschillende „probation officers" dezen magis-
traat zooals hij zeide, niet; hunne schriftelijke rapporten waren
zeer kort, maar konden hem soms aanleiding geven, hen ter nadere
bespreking van sommige détails bij zich te roepen.
"Winnen de „probation officers," alvorens de rechter tot eene be-
slissing komt, inlichtingen omtrent het geval in of niet? De gebrui-
ken op dit punt zijn zeer uiteenloopend. Nemen we b.v. weer de
Londensche politierechtbanken. Volgens het voor de enquête-commissie
afgelegde getuigenis van eene vrouwelijke „probation offlcer" die by twee
dier rechtbanken met de „probation" t. o. van kinderen is belast, wordt
zy bij de eene rechtbank wèl, bij de andere niet met het inwinnen van
inlichtingen belast. B\\j de eerste worden de kinderen als regel door
den rechter voor eenige dagen naar een „remand homo" verwezen,
gedurende welken tyd de „probation offlcer" zich dan van het goval
op de hoogte tracht te stellen en op de volgende zitting den rechter
advies geeft over den toe te passen maatregel. Waar het een kind
betreft, dat door den „Industrial school offlcer" voor den rechter is
gebracht, daar stellen do „probation"- en de „Industrial school offlcer"
dikwyis samen een onderzoek in. Het nut van zulk eon onderzoek
door den „probation offlcer" is natuurlijk hierin golegon, dat de rechter
er met meer kennis van zaken over zal kunnen oordeelen, of het
wenscheiyk is hot kind in zyne omgeving te laten of hot er aan te
onttrekken, terwyi het ook voor den „offlcer" aangenamer en gomakko-
lijker is, reeds iets van het geval to weten alvorens hot zich toego-
wezen to zien. Deze methode wordt dan ook door doze „probation
offlcer" verkozen boven die der andere rechtbank, die haar met eon
onderzoek niet belast. Hot geopperde bezwaar, dat er govaar bestaat,
dat de „probation offlcer", dio eerst inlichtingen hoeft ingewonnen,
wanneer hem later het toezicht over het kind wordt opgedragen,
vijandig zal worden beschouwd, deelt zij niet; zij is integendeel van
meening, dat gedurende het vooronderzoek zoowel de ouders als het
kind dikwijls toeschietelijker zijn dan later, wanneer de zaak reeds
tot eene beslissing is gekomen.
Van het al of niet inwinnen dezer informaties door den „probation
officer" hangt het af, hoe groot het aantal kinderen is, dat hem
kan werden toevertrouwd. Bovengenoemde „probation officer" is
van oordeel, dat zij ongeveer 20 a 25 kinderen tegelijk onder haar
toezicht kan hebben, wanneer zij al haar tijd aan dit werk geeft.
Hierbij moet natuurlijk rekening worden gehouden met de zeer
groote afstanden, waarop in Londen de verschillende „probationers"
wellicht van elkaar verwijderd wonen en hiermee, dat er onder die
25 gevallen kunnen zijn, die een voortdurend toezicht vereischen.
In zeer vele gevallen wordt dit getal vèr overschreden; het komt
voor, dat in Londen 200 onder toezicht gestelden, zoowel volwassenen
als kinderen, aan één „officer" zijn toevertrouwd; evenals in Amerika
wordt door eene dergelijke overlading het met de „probation" te
bereiken succes in gevaar gebracht. Eene betere organisatie zou
daarom in Londen dringend noodig zijn.
Beter dan in Londen is b.v. de „probation" bij de „Juvenile Court"
van Birmingham georganiseerd, waarover later.
Wat de gevallen betreft, waarin dit systeem op kinderen moet worden
toegepast, is men in Engeland, evenals in Amerika, van meening,
dat, waar do omgeving van het kind te slecht is, men het met de
«probation" niet wagen moot, terwijl er aan den andoren kant ook
gevallen zijn, dio te onbeduidend zijn dan dat zlf hierbij op hare
plaats zou wezen.
Do „Chief police magistrate" van Londen heeft do gewoonte, alleen
de kinderen, dio voor don tweeden of derden keer vóór hem worden
gebracht, op .probation" to stollen en do anderen meestal eenvoudig
weer to laten gaan. Men vraagt zich af, of in vele dezer gevallen
wel van een tweedon of dorden keer sprake zou goweest zijn, indien
^en het met do „probation" iets eerder had geprobeerd.
In 1903 komt tot stand en den len April 1909 wordt in Engeland
ingevoerd de „Childron Act" l), die merkwaardige codificatie van het
~~ÏTuïtvöêri^ lmndelt over deze wet Mr. J. F. 1\'. Schönfeld in zijn proefschrift
-de Children Act 1909" (Groningen 1911). Zio ook Athcrley Jone?.
geheele Engelsche „kinderrecht". Deze wet is wat de Engelschen
noemen een „consolidating act." Behalve dat zij vele nieuwe bepa-
lingen bevat, beoogt zij ook vereenvoudiging aan te brengen in de
bestaande op kinderen betrekking hebbende wetsbepalingen. Blijkens
de aan de wet toegevoegde „schedule" zijn door de „Children Act"
niet minder dan 21 wetten in haar geheel en een groot aantal voor
een deel ingetrokken.
De wet bestaat uit 6 deelen.
Het eerste gedeelte, handelend over „infant life protection" tracht
een einde tc maken aan de misbruiken, die bij de uitbesteding van
zeer jeugdige kinderen (beneden de 7 jaar) zoo veelvuldig voorkomen.
Het tweede gedeelte handelt over „cruelty to children and young
persons". Straffen worden erin bedreigd tegen jegens kinderen ge-
pleegde wreedheden, tegen het laten bedelen van kinderen, tegen
het aanmoedigen of veroorzaken van prostitutie door meisjes enz.
Deel 3 der wet stelt strafbaar dengene, die aan iemand, die blijk-
baar jonger is dan 16 jaar, sigaren of sigaretten verkoopt en bepaalt,
dat wanneer een politieagent een kind beneden de 16 jaar in het
openbaar rookende aantreft, hy verplicht is het kind te fouilleeren
en op zijne sigaren enz. beslag te leggen.
De vierde afdeeling handelt over „Reformatory" en „Industrial
schools" en is grootendeels ontstaan door codificatie van de op dit
punt tusschen de jaren 1854 en 1907 tot stand gekomen wetten.
Kinderen tusschen de 12 en 16 jaar kunnen wegens het plegen
van een delict door eene „Court of Petty Sessions" *) of een hoogeren
rechter, hetzy in plaats van hetzy in verbinding met eenige andere
straf (niet echter met gevangenisstraf) tot een verbiyf in eene „Refor-
matory school" worden veroordeeld in die gevallen, waarin een volwas-
sene met „penal servitude" of gevangenis zou kunnen gestraft worden.
De tyd, gedurende welken de jeugdige misdadiger in de „Reformatory
school" moet biyven, bedraagt minstens 3 en hoogstens 5 jaar1); in
1 In het reglement op do toelating van jongens tot do „Boy*\' Reformatory
school" te Redhill wordt erop aangedrongen, dat do rechter steeds tot een ver-
blijf van het wettelijk maximum van 5 jaar zal veroordeclen, of, als do jongens
daarvoor te oud zijn, tot een verblijf tot hun 19o jaar.
geen geval mag iemand er echter tot na zyn 19e jaar bly ven. Verlaat
het kind, omdat zijn straftijd is verstreken, vóór zijn 19e jaar het gesticht,
dan blijft hij toch tot het bereiken van dien leeftijd onder het toe-
zicht der directie. Deze mag dan evenals in geval van voorwaardelyk
ontslag aan den ontslagene een „license" geven, die ten allen tijde
weer kan worden ingetrokken, waarna de ontslagene weer voor
hoogstens 3 maanden achtereen naar het gesticht kan worden terug-
gezonden J).
Het 5e gedeelte der wet, handelende over Juvenile ofTenders" is
het deel, dat meer in het bijzonder op het onderwerp, dat ons bezig
houdt, betrekking heeft.
Atherley Jones zegt in zyn boek „The law of children and
young persons" *), dat dit gedeelte der wet op 3 hoofdbeginselen is
gegrond: ten eerste dat de jeugdige misdadiger duidelijk onderschei-
den is van den volwassene en op geheel verschillende wijze be-
handeld wordt, meer met het oog op verbetering dan op straf; ten
tweede, dat ouders of voogden voor de delicten hunner kinderen of
pupillen aansprakeiyk worden gesteld en ten laatste, dat jeugdige
misdadigers niet langer naar do govangenis worden gezonden.
»We want to say to the child, that if the world or tho world\'s
»tow has not been his friend in the past, it shall be now", zeide
een der leden van het Lagerhuis, het woord voerende ter verdediging
der .Children Act."
Hot beginsel, dat kinderen niet in gevangenissen mogen komen,
wordt in do wet zeer streng doorgovoerd. Ja zelfs is ook hot ver-
hef op politiebureaus voor kinderen (behoudens enkele uitzonderin-
gen) verboden. Wordt oen kind gearresteerd en kan het niet torstond
v°or een .Court of Summary Jurisdiction" gevoerd worden, dan zal
h°t na eerst op hot politiebureau te zijn verhoord, hetzU na eeno door
hemzelf of door ouders of voogd gestelde zekorheid (mèt of zonder
borgen) voor een bedrag, dat naar hot oordeel der politio zUno ver-
schijning voor de rechtbank verzekert, op vrije voeten worden ge-
laten, hetzy in verzekerdo bewaring gesteld worden. Dit laatste zal
echtor alleon diin mogen gebeuren, wanneer het een zeer ernstig
Gedurcndo dit toezicht zyn do ouders in do uitoefening hunner ouderlijke
macht beporkt, vooizooverro dczo met het toezicht in boUing komt. De „Secretary
0 ^tato" mag ten allen tijde aan het toezicht een einde maken.
-) blz. 283.
misdrijf geldt, of wanneer het in het belang van den persoon in
kwestie noodig is, hem aan den invloed van een misdadiger of eene
prostituee te onttrekken, of wanneer de politie met recht mag ver-
moeden, dat door het loslaten van den gearresteerde het recht zijn
loop niet zal hebben. Ingeval verzekerde bewaring van het kind
wenschelijk wordt geacht, zal het worden opgesloten in een speciaal
daartoe ingericht verblijf, tenzij dit ondoenlijk is, of het kind zóó
onhandelbaar is, dat zulk eene wijze van bewaring niet veilig is, of
de staat zijner gezondheid ook deze wijze van opsluiting onwen-
schelijk maakt.
Zulk een „place of detention" moest door de politie-autoriteitx)
vóór den len Jan. 1910 verschaft worden. Desgewenscht kunnen twee
of meer „petty sessional divisions" samen een „detention home" gebrui-
ken. Het is niet noodig, dat de politie zelf zulk een „home" inricht; zij
kan met den bewoner van een huis erover in onderhandeling treden,
om dit huis voor bovengenoemd doel te gebruiken, mits zij zich
eerst op de hoogte hebbe gesteld, of deze bewoner ervoor geschikt
is, kinderen op deze wijze onder zijne hoede te hebben. Ook zal het
bestuur van een gesticht met de politie kunnen overeenkomen, dat
dit gesticht, of althans een gedeelte daarvan, als plaats van detentie
voor kinderen zal mogen dienen. Zoo is b.v in Birmingham het
ziekenhuis als „detention-place" voor kinderen op het daartoe bestemde
register1) ingeschreven, opdat een kind, voor hetwelk overbrenging
naar een ziekenhuis gewenscht is, daar wettig zal kunnen worden
gedetineerd.
In Londen mochten die „homes", die reeds krachtens de „Youthful
offenders Act" van 1901 voor hetzelfde doel door de „Metropolitan
Asylums board" werden geëxploiteerd, aan den „London County Council"
worden overgedragen, waarna de beambten van de „Asylums board"
in dienst van den „County Council" konden overgaan. Van dezo
bepaling is algemeen gebruik gemaakt, zoodat in do wyzo, waarop
in Londen vóór en na de „Children Act" do pfoventiovo hechtenis
wordt ondergaan, eigeniyk geen verandering is gekomen.
1 Zulk een regüter moet steods op elko rechtbank en elk politiebureau aan-
wezig zijn.
In andere plaatsen echter, waar van de desbetreffende bepaling
van de „Youthful offenders Act" geen gebruik was gemaakt, bracht de
„Children Act" in dit opzicht eene groote verbetering tot stand. Daar
werd vóór dien tijd de preventieve hechtenis door kinderen öf in de
gevangenis öf in het „workhouse" uitgezeten. Tegen de gevangenis
gold het bezwaar, dat een verblijf daar de kinderen te zeer met het
gevangenisleven vertrouwd deed geraken en hen aan het contact
met volwassen misdadigers blootstelde; tegen het zenden van jeug-
dige delinquenten naar het „workhouse" was echter dit in te brengen,
dat op deze wyze kinderen, die wegens hunne armoede, zonder eenige
schuld hunnerzyds in een „workbouse" waren ondergebracht, aan den
slechten invloed van jeugdige boefjes zouden worden prijsgegeven,
terwijl bovendien een naar een „workhouse" gezonden persoon zich
steeds naar gelieven daaruit kan verwyderen en eene wettelijke
bevoegdheid, iemand daar opgesloten te houden, niet bestaat.
In Birmingham is den len Jan. 1911 een aan alle eischen voldoend
»detention home" geopend, dank zy de milddadigheid van een inwoner
der stad, dio deze inrichting geheel aan de stad ten geschenke heeft
gegeven. Dit gebouw heeft twee vleugels, een voor de jongens en
een voor do meisjes, met in het midden de vertrekken voor den
directeur en zyne vrouw. By elk der beide vleugels is een flinke
tuin; in dien der jongens bevindt zich een timmerwinkel, in dien
der meisjes eono waschinrichting.
In bovengenoemde „detention homes" worden kinderen nu echter
niet alleen opgenomen gedurende den korten tyd,dio tusschen hunne
«rrestatio en hunne verschyning voor den rechter verloopt. Ook dan
Wanneer een „Court of Summary Jurisdiction", nadat het kind torecht
heeft gestaan, van oordeel is, dat het inwinnen van nadere inlich-
tingen gowenscht is, of wanneer zulk eene rechtbank, na do instructie te
hebben gesloten, hot kind ter verdere berechting naar een hoogeren
rechter vorwyst, moet zy liet kind, wanneer hot niet tegen zeker-
beidsstolling op vryo voeten wordt gestold, inplaats van naar de
gevangenis naar een „detention homo" zenden, tenzy het voor zulk
eeno opsluiting te weerspannig of to ontaard is. In dit laatsto goval
13 °vorbrenging naar eono gewone gevangenis mogelijk.
Bovendien kan opsluiting in eon „detention homo" in do plaats troden
v,\'ln gevangenisstraf in geval van een delict, dat, waro hot door een
volwassene begaan, met „penal servitude" of gevangenisstraf zou
kunnen gestraft worden, of waarvoor aan een volwassene, bij niet-
voldoening van boete, schade of onkosten, vervangende hechtenis zou
kunnen worden opgelegd. De termijn van verblijf in een „detention
home" mag in dit geval niet langer duren dan de termijn der ge-
vangenisstraf, waarvoor deze straf in de plaats treedt en in geen
geval langer dan één maand. Deze maatregel kan als eene korte en
gevoelige straf uitnemend werken, wanneer geen der andere, bij deze
wet geoorloofde maatregelen den rechter wenschelijk voorkomt.
Wat nu gevangenisstraf, „penal servitude" en vervangende hechtenis
bij niet-betaling der boete betreft, door een kind beneden de 14 jaar
kunnen deze straffen nooit worden ondergaan, terwijl een kind boven
dien leeftijd met gevangenis of vervangende hechtenis alleen dün
kan gestraft worden, wanneer het voor opsluiting in een «detention
home" te weerspannig of te ontaard is1).
Verder treedt voor kinderen veroordeeling tot opsluiting gedurende
een door den Kroon te bepalen tijd op zulk eene plaats en onder
zulke voorwaarden als de „Secretary of State" zal bepalen, voor de
doodstraf in de plaats en mag de rechtbank, by veroordeeling
wegens poging tot moord, of wegens doodslag, of mishandeling met
het oogmerk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, wanneer zy
van oordeel is, dat geen der overige in de wet genoemde straffen
voldoende is, den schuldige veroordeelen tot opsluiting gedurende
een in het vonnis te bepalen tyd, op zulk eene plaats en onder zulke
voorwaarden als de „Secretary of State" zal voorschryven.
Evenals in Amerika, zyn nu ook in Engeland krachtens deze wet
afzonderiyke zittingen voor kinderen ingevoerd.
We hebben reeds gezien, dat in Engeland de berechting van byna
alle door kinderen begane delicten bij de „Courts of Summary Juris-
diction" geconcentreerd is. Art. 111 nu der „Children Act" bepaalt, dat
deze rechtbanken hare zittingen zullen houden in een ander gebouw of
locaal dan waarin de gewone zittingen gehouden worden, of wol op
andere dagen of uren, in al die gevallen, waarin moet recht gesproken
worden in zake door kinderen begane delicten (tenzy een kind in
1 Het komt wel voor, dut kinderen, die oorspronkelijk tot gevangenisstraf
waren veroordeeld, door den Koning worden gegratieerd op voorwaarde, dat zij
zich onder de hoede zullen stellen van eene vereeniging tot opname van jeugdige
misdadigers, in welk geval zij dan wel in eene R. S. worden opgenomen.
gemeenschap met een volwassene is aangeklaagd), of in zake „appli-
cations for orders or licences" met betrekking tot een kind, wiens
tegenwoordigheid hierbij geeischt wordt1).
Eene rechtbank, aldus zitting houdende, draagt den naam van
„Juvenile Court".
De zittingen dezer „Juvenile Courts" hebben met gesloten deuren
plaats. Dit is een sterke inbreuk op de regels van het gewone Engelsche
strafproces, waarbij van uitsluiting der openbaarheid nooit eenige
sprake is, tenzij dan bij verstoring der orde, doch waarbij overigens
de rechter, indien hij verwijdering van het publiek wenschelyk acht,
zich moet beperken tot eene tot dat publiek gerichte „raadgeving",
om te vertrekken.
De eenigen, die de zittingen der „Juvenile Courts" mogen bijwonen, zijn
behalve de leden der rechtbank, de gerechtsdienaren en den beklaagde
met eventueel een advocaat, zij, die onmiddellijk bij de zaak belang
hebben, zij, die hiertoe speciaal van de rechtbank verlof hebben
verkregen en „bona fide" vertegenwoordigers der pers.
Dit geheel nieuwe beginsel van geheime zittingen is niet zonder
strijd in de wet opgenomen.
Door Herbert Samuel2) werd de uitsluiting der openbaarheid de kern
van het geheele systeem genoemd; wenschelyk was het volgens
hem, dat do rechter meer persooniyk met het vóór hem gebrachte
kind in contact kwam en het kind op eene meer vaderlijke wyze
kon toespreken, dan dit in eene gewone zitting met een talryk,
nieuwsgierig publiek mogelijk was. Door anderen echter werd de met-
openbaarheid bestreden op grond hiervan, dat men by de „Juvenile
Courts" met eene geheel nieuwe proefneming te doen had en dat het van
groot nut was, dat het publiek in do gelegenheid gesteld word, zyn
oordeel erover uit te sprekon, welke gelegenheid niet zou bestaan,
wanneer het niet tot do zittingen word toegelaten; dat or in de
») Van cc» „application for an order" i* er sprake, wanneer h\\j, die met do
zorK over het kind belast is, zich aan mUdryf of wreedheid tegenover dat kind
!><*ft schuldig gemaakt en op grond hiorvan don rechter (P. S. Cou^
v"rzocht wordt het kind aan do zorg van dien persoon to onttrokken (art. -I
Cliildren Act); van een .application for a liconco", wanneer do ondernemer cener
publieke vermakelijkheid verlof aanvraagt, een kind voor het publiek to doen
°ptreden.
-) Parliainentary debates; zitting van hot Lagerhui* van 19 Oct. 1003.
-ocr page 118-openbaarheid der zittingen eene zekerheid was gelegen; dat men
door het publiek uit te sluiten, ook de „courtmissionaries"enphilan-
thropen uitsloot, die wellicht geneigd zouden zijn, zich het lot van
het voor den rechter gebrachte kind aan te trekken.
Ook over de clausule, waarbij aan de pers toegang tot de kinder-
zittingen werd verleend, is in het Lagerhuis strijd gevoerd. Niet
geheel ten onrechte werd beweerd, dat door deze bepaling het goede,
dat door de uitsluiting der openbaarheid werd bewerkt, geneutrali-
seerd werd; dat door publicatie in de pers meer kwaad zou worden
gesticht, dan door de aanwezigheid van een ietwat nieuwsgierig
publiek.
Herbert Samuel echter betoogde, dat de pers als de „eyes of the
nation" niet gemist kon worden, dat men zonder hare tegenwoordig-
heid nooit zeker kon zijn, of niet eenig onrecht zou geschieden.
Wat de kracht is van de bepaling, dat alleen „bona fide" ver-
tegenwoordigers van eene courant of van een nieuwsagentschap
mogen toegelaten worden, is niet recht duidelijk.
Voor den rechter zal het wel bezwaarlik zijn, uit te maken, of
een lid der pers, die op de zitting tegenwoordig is, daar is met het
doel, om hetgeen hij hoort ten nutte van het kind aan te wenden,
door het publiek te wyzen op de gevaren en rampen, op do grove
verwaarloozing, waaraan een kind maar al te dikwyis is blootgesteld,
dan wel of hij alleen erop bedacht is, het op sensatie beluste publiek
te bevredigen.
In de practyk schijnt men van de toelating der pers tot de ,Juve-
nile Courts" weinig last te hebben.
In Londen schijnen de politierechters, die als kinderrechters fun-
geeren, de geheele pers te beschouwen als in dit opzicht te z(jn
„mala fide", althans in de twee „police-courts", waar ik eenigo
terechtzittingen voor kinderen mocht bijwonen, was van do pers
niets te bespeuren en in een derde werd my do toegang geweigerd
met de uitdrukkeiyke verklaring, dat ,zelfs de per$" niet werd toe-
gelaten.
In Birmingham daarentegen houdt men zich stipt aan do bopaling
der wot. Nadat de poging, van do kinderrechtbank aldaar uitgaande,
om in de wet de uitsluiting der pers te zien opgenomen, mislukt
was, wendden de met de kinderberechting belaste magistraten zich
tot haar met het dringend verzoek, in hare verslagen de namen der
betrokken kinderen niet te vermelden, aan welk verzoek bereidwillig
werd voldaan. De bezwaren aan deze publicatie verbonden, dat n.1.
het kind, dat tot een strafbaar feit is vervallen, nu ook voor het
geheele krantenlezende publiek als een boefje staat gebrandmerkt,
hetgeen hem in zijn verdere loopbaan ernstig kan schaden, als ook
dat het kind, wetende dat het door hem begane delict met naam
en toenaam voor iedereen in de courant staat te lezen, zich al te
hcht als een held zal gaan beschouwen, zijn dus hier vervallen.
Wat de aparte kinderzittingen betreft, is voor het „Metropolitan
Police court district" eene afzonderlijke bepaling gemaakt.
De Kroon mag in dat district bij Koninkiijk Besluit een of meer
afzonderlijke „Juvenile Courts" inrichten en aan elk daarvan een in
dat besluit aangeduid gedeelte van dat district toewijzen. Wanneer
zulk een Koninklijk Besluit zal zijn genomen, moet de „County
Council", zoo noodig, gelegenheid verleenen tot het houden dezer
kinderzittingen in de door dien „Council" verschafte „detention
homes", op nader overeen te komen voorwaarden.
Door deze bepaling werd dus voor het „Metropolitan district" de
Mogelijkheid geopend tot afzonderlijke, buiten de gewone „Police
Courts" gehouden, door een specialen kinder-politierechter gepresi-
deerde „Juvenile Courts".
T°en by de behandeling der wet in het Lagerhuis*) door een der
leden werd gevraagd, of er een afzonderlijke kindermagistraat in
Londen zou komen en opgemerkt werd, dat een uitdrukkelijk voor-
Schrift op dit punt in do wet niet was te vinden, antwoordde do
^nder-Secretary", dat ook zonder desbetreffend wettelijk voorschrift
Zulk een magistraat kon worden aangewezen. Onder de „Motropolitan
p°hce Court Acts" van 1839 en 1840 toch kan oen aantal politierechters
tot een maximum van 27 door do Kroon worden aangesteld; waar dat
Betal tot nu too nog niot compleet was, bleef er voor do toovooging
Van een afzonderlijken, met de berechting van kinderen belasten
Magistraat ruimto over. Do „Undor-Secretary" gaf bij dozo gelegonhoid
volgends schets van de vormoedelijk in Londen in to voeren
^odejvan kinderborechting:
^arliiuncntnry dcbatcs. Zitting van het Lagerhuis van 24 Maart 1908.
-ocr page 120-Terwijl het onmogelijk was, alle strafzaken tegen kinderen in ééne
centrale rechtbank in Londen samen te brengen, kwamen er aan den
anderen kant ook weer niet genoeg gevallen van jeugdige misdadi-
gers voor, om aan alle kanten der stad „ Juvenile Courts" op te richten,
die eiken dag zouden zitting houden, daar het gemiddelde aantal
nieuw aangebrachte kinderzaken voor de „Police Courts" in Londen
(Greenwich en Woolwich niet meegerekend) dagelijks slechts 10 be-
droeg. Het beste zou het daarom waarschijnlijk zijn, in vier op ver-
schillende punten van Londen gelegen „remand (detention) homes" met
zoo weinig mogelijk kosten eene gelegenheid tot het houden van
terechtzittingen voor kinderen in te richten. De kinderrechter zou
dan deze „homes" in 2 dagen kunnen rondgaan, om de daar binnen-
gebrachte kinderen te berechten; het bezwaar, dat bij deze methode
de niet tegen zekerheidsstelling op vrije voeten gestelde kinderen
een nacht in zulk een „home" zouden moeten doorbrengen, (hetgeen
by het dagelijks houden van „Juvenile Courts" niet voor zou komen)
woog niet op tegen het groote voordeel van een gespecialiseerden
kinderrechter.
Door een der leden werd nog met nadruk gewezen op het groote
voordeel van het onttrekken der jeugdige misdadigers aan de ver-
derfelyke omgeving der gewone „Police Courts" en van de aanstelling
van een magistraat, die sympathiek tegen de kinderen zou optreden
en eenheid in de methode van kinderberechting zou aanbrengen,
welke eenheid daarin nu, de vele en zeer groote verdiensten der
politierechters niet te na gesproken, ver te zoeken was.
Het Koninkiyk Besluit d.d. 2 Dec. 1909 tot instelling van kinder-
rechtbanken binnen het „Metropolitan district" voerde echter do hier-
boven geschetste regeling niet in. Dit Besluit bepaaldo n.1., dat to
beginnen met den len Januari 1910 „Juvenile Courts" zouden worden
gehouden in zes van do veertien Londonscho „Police Courts", aan
ieder van welke twee of drie afdeelingon van het „Motropolitan
district" als ressort werden toegewezen. Dezo zjttingen zouden niet
worden gehouden in de gewone, maar in do tweedo rechtszaal, (zoo
deze er was) of in eeno andore voor dit doel geschikte zaal in hot
gebouw dor „Polico Court", en wel wckeiyks, \'s Dindags en \'s Vrydags
om 2 uur \'s middags, of op eenig ander door den „Secretary of Stato"
goed te keuren uur, gepresideerd door een dor gewono politiorechters.
Nóch van het onttrokkon der kindoren aan do omgeving dor „Polico
-ocr page 121-Courts", noch van het specialiseeren van een magistraat voor de be-
rechting van kinderen was er dus in dit Besluit sprake.
Is nu desniettemin door de „Children Act" en het daarop gevolgd
Koninklijk Besluit eene groote verandering in de kinderberechting voor
de Londensche „Police Courts" teweeggebracht? Ik meen van niet.
Immers reeds eenige jaren vóór de invoering dezer wet was van-
wege de „Home Office" aan de politierechtbanken voorgeschreven, de
jeugdige delinquenten ter terechtzitting en vóór dien tijd van de
volwassen misdadigers te scheiden en ook deze circulaire had in
vele gevallen niet anders gedaan, dan eene sinds jaren gevolgde ge-
woonte consolideeren.
Weliswaar is thans het houden van zittingen voor kinderen in
eene afzonderlijke zaal voorgeschreven, maar behalve, dat niet alle
Politierechters zich hieraan even nauwgezet houdenl), is de inrichting
dezer kinder-rechtszalen geheel dezelfde als die der andere.
Ook de gang van de zittingen der Engelsche kinderrechtbanken,
zoowel in Londen als elders, verschilt over het geheel niet veel van
die van de gewone zittingen der Engelsche politie- en vrederechters.
De procedure tegen het misdadige kind heeft niet zooals in do Staten
van Amerika, wier „Juvenilo Courts" het meest onze aandacht hebben
getrokken, haar strafrechteiykon basis verloren: zü is on blijft eene ge-
wone strafprocedure. Do jeugdige delinquent, dio voor den kinderrechter
terechtstaat. wordt wel degelijk wegens delict vervolgd, zooals ook biykt
uit do terstond by zyno verschyning tot hom gerichte vraag, of hy
.guilty» of „not guilty" ploit, in welk laatste goval alleen hot hooren
van getuigen verplicht is. Doch niettegenstaande het strafrechteiyk
karakter dezer proceduro, kenmerkt zy zich, ovenals trouwens do
tcgen volwassenen by don politio- of vrederechter gevoerde, door
haar gemis aan onnoodig ceremonieel en wat ik zou willen noemen
haar gomoedeiyk karakter. Nemen wo b.v. ceno kinderzitting eener
Londenscho politierechtbank.
Het uiteriyk aanzion der rechtszaal verschilt in zooverre van dat
U andoro gelegenheden, dat thans onnoodig publiek is uitgesloten,
J) In do „Polico Court" in Bow Street woondo ik het na ceno door den
j* cf Polico Magistrato" gepresideerdo kinderzitting bü, hoo terstond nadat het
jjatsto kind do zaal had verlaten, het publiek binnenkwam tot bijwoning der
middellijk daarop in dezelfdo zaal plaats hebbende gewone zitting.
dat het aantal in uniform gekleede politieagenten tot een minimum
is beperkt en dat de beklaagde niet in de beklaagdenbank, maar
daarvóór plaats neemt. Jammer is het, dat het kind zoo ver van den
rechter verwijderd staat. De rechter (evenmin als in eene gewone
zitting in een toga gekleed) zit n.1. op eene kleine verhevenheid,
terwijl de jeugdige beklaagde vanwege het houten beschot, dat de
plaatsen van rechter, griffier, advocaten en getuigen van de rest dei-
zaal afsluit, soms nauwelijks door hem kan worden gezien.
Me dunkt, dat op deze wijze het niet doen plaats nemen van het
kind in de beklaagdenbank maar een halve maatregel is, daar er
niet tevens mede gepaard gaat die meer vertrouwelijke houding van
het kind dicht bij den rechter, waaraan de Amerikaansche kinder-
rechters als aan een belangrijken factor eener goed georganiseerde
kinderzitting veelal groot gewicht hechten 1).
Behalve den rechter en den griffier zijn in de zaal aanwezig de
„court missionary", een of meer „probation officers" (zoo deze functie
niet met die van den „court missionary" samenvalt), politiebeambten
en meestal ook een „Industrial school officer", d. i. een door het
„Education Committee" van den „County Council" aangesteld be-
ambte, die tot taak heeft kinderen, die leven onder omstandigheden,
die gevaar voor de zedeiykheid opleveren, die dronken ouders hebben,
of zwervende gevonden worden, aan hunne omgeving te onttrekken
door hen eerst naar het politiebureau en vervolgens naar het „deten-
tion home" te brengen, vanwaar z\\j naar de „Juvenilo Court" gebracht
worden. De bevoegdheid hiertoe ontleent hy aan art. 58 al. 1 der
„Children Act", waar gezegd wordt, dat „any person" een kind, dat
onder de bepalingen van dit artikel valt2), voor eene „Petty Sessional
Court" mag brengen, terwyi de laatste alinea van het artikel bepaalt, dat
1 .The way a child stands\', zegt een Amerikaansch kinderrechter, „nnd tho
»conditions of his shoes are often useful aids to a proper diagnosis of tho case."
2 Do onder dit artikel vallende kinderen zijn do volgende: allo kinderen be-
neden do 14 jaar, die :
a. bedelen of aalmoezen ontvangen (hetzy met of zonder pretentio van to
zingen, to spelen, iets to koop aan te bieden, of ieU dcrgelüks), of dio zich op
straat of ergens anders bevinden met het oogmerk om te stelen of aalmoezen to
ontvangen;
b. zwervendo worden gevonden zonder tehuis en zonder middelen van bestaan,
of zonder ouders of voogden, of zonder dat dezo behoorlijk voor hen zorgen;
of de politie, öf een ander persoon, of de „local education authority",
dat is dus in Londen het „Education committee" van den „County
council", de zaak, tenzij ingrijpen niet gewenscht schijnt, in handen
moet nemen. De „Industrial school officers" hebben bovendien ook het
recht, kinderen, die ze op diefstal betrappen, aan te klagen. Deze
>officers", die uit den aard hunner betrekking op de hoogte zijn van
de omstandigheden van tal van in hun district woonachtige gezinnen,
worden ook dan, wanneer eene zaak niet door hen is aangebracht,
veel gebruikt tot het geven van inlichtingen omtrent wat zy van het
milieu van de voor den rechter gebrachte, hetzij misdadige, hetzij
verwaarloosde kinderen weten. Zyn zij het zelf, die de zaken aan-
brengen, dan hebben zij van tevoren reeds alle mogelijke nasporingen
gedaan, hierin dikwyis door den „probation offlcer" bijgestaan 1).
Voor de kinderrechtbank worden nu gebracht, zooals uit de bepa-
lingen der „Children Act" volgt, verwaarloosde en misdadige kinderen
benevens diegenen, voor wie de rechter eene „licence" moet ver-
schaffen. De laatste soort van gevallen gaat steeds aan de andere
vooraf. De kinderen, voor wier optreden in het openbaar vergunning
gevraagd wordt, zyn met hunne ouders of althans één hunner en den
ondernemer, wien zy hunne diensten moeten praesteeren, aanwezig.
Dezo laatste zet zyne „application" aan den rechter uiteen. Vindt do
rechter het met het oog op leeftyd en gezondheid van het kind b.v.
verkeerd, dat het nog tot laat in den avond zal moeten optreden,
waartoe dikwyis vergunning gevraagd wordt, dan kan hy het verlof
c- verlaten zijn, zonder nochtans wees te zijn, terwijl beido ouders of do over-
evendo der ouders of in geval het een onwettig kind betreft, do moeder, „penal
*ervitude" of gevangenisstraf ondorgnan;
aan do zorg van ouders of voogden zyn toevertrouwd, dio vanwege hun
\'sdadig gedrag of hun misbruik van sterkon drank hiertoo ougeochikt zijn;
ia c\' Jo dochters zijn, hetzij wollige hetzij onwettige, vnn een vader, dio schuldig
Vorklaard aan het tegen een zyner dochters plegen van het misdrijf bedoeld
«rt. 4 of 5 van do „Criminnl amendmont Act" van 1885";
gedurig omgaan met dieven of prostituees;
jj in een huis of een gedeclto van een huis wonen, waar prostitutio wordt
feijj.8**« of >n het algemeen in omstandigheden loven, dio geëigend zijn, do ver-
ond\'"g °f l,rostilulio van een kind to veroorzaken of to begunstigen (waar-
* och,er niet thuis behoort het goval, waarin do proetituéo do eigen moeder
Jt kind is en bohoorlnk voor het kind zorgt).
11 Zi® blz. 80 dis«.
algeheel weigeren, of wel het alleen geven op voorwaarde, dat het
uur vervroegd wordt, of wel hij zal de voor eenige maanden gevraagde
„licence" slechts voor eenige weken verleenen, na welken tijd de
ondernemer het kind weer vóór hem zal moeten brengen, opdat hij
na het kind dan weer te hebben gezien, over de al of niet-voortzetting
der vergunning zal kunnen beslissen.
Nadat deze gevallen zijn afgehandeld, worden een voor een de
andere kinderen, hetzij zij wegens verwaarloozing of wegens een
door hen gepleegd delict terechtstaan, binnen gebracht.
Dat ouders of voogden met hunne kinderen verschijnen, moet de
rechter steeds eischen daar, waar het geldt een door een kind be-
neden de 14 jaar gepleegd delict of eene aanvrage tot verwyzing
naar eene „Industrial school," tenzij deze eisch wegens te grooten
afstand of uit andere gronden onredelijk zijn zou. In alle andere
gevallen kan de rechter deze verschijning eischen, als het hem
nuttig voorkomt. Veroordeeling van ouders of voogden tot betaling
van boete, schade en onkosten, inplaats van het kind, die de rechter
kan uitspreken, tenzij de ouders ten genoegen der rechtbank kunnen
bewijzen niet tot het plegen van het delict door hun gebrek aan
toezicht te hebben meegewerkt, kan evenmin als do veroordeeling
der ouders of voogden tot zekerheidsstelling voor het goed gedrag
van het kind, ooit worden uitgesproken, wanneer hun geen gelegen-
heid is gegeven, gehoord te worden. In do practyk wordt het kind
meestal althans door zyne moeder vergezeld.
De vervolging wegens delict gaat uit van do beleedigdo party of
van do politie. In het laatste geval is het meestal een gewoon
politieagent, die als vervolger optreedt; betreft het echtor een
moeiiyk geval, dan kan de „prosecuting attornoy" als vertegen-
woordiger der politie optreden, om do zaak duideiyk uiteen to zotten.
Van een ambtenaar van het O. M., zooals wy dio kennen, en van
een door dezen ambtenaar to nomen requisitoir is hier echter geen
sprake.
Volgen thans enkelo voorbeelden van do wyze, waarop de
Londensche politierechters ten aanzien dor verwaarloosde en mis-
dadige jeugd rechtspreken.
Een jongen verschynt met zyn vader. Hy wordt voor don rechter
gebracht op grond hiervan, dat hy steeds zwervende wordt govonden.
De omtrent het gezin ingewonnen inlichtingen luiden zeer ongunstig.
Het kind gaat steeds in lompen gehuld en wordt schandelijk verwaar-
loosd. De rechter brengt den vader onder het oog, dat het ongeregelde
leven van den jongen grootendeels aan de ouders is te wijten. Hy
zal het echter nog eenigen tijd aanzien. Het kind wordt dus „remanded
on bail" tegen 5 £; na eenige weken moeten vader en zoon weer
voor den rechter komen; bij in gebrekeblyving zullen de 5 £
verbeurd zijn. Een „probation order" wordt hier niet gegeven; aan
den aanwezigen »probation officer" wordt echter verzocht „to keep in
touch with the child"; zonder dat het kind zich aan bepaalde voor-
waarden heeft te houden en verplicht is, zich telkens bij den „office^ te
melden, wordt hier dus toch een zeker toezicht gehouden. Bovendien
geeft de rechter het kind nog eene ernstige vermaning, waarin hy
er vriendelijk op aandringt, dat het met zijne ouders zal meewerken,
°m aan den tegenwoordigen toestand een einde te maken en de
h°op uitspreekt, dat do jongen hem hierin niet zal teleurstellen en
hem niet zal dwingen, na het verstrijken der remand-periode andere
maatregelen te nemen.
Een jongen van 12 jaar, dio eene aanzienlijke som gelds uit
een winkel heeft gestolen, wordt, daar hot inwinnen van nadere inlich-
tingen gewenscht is, voor eenige dagen naar een „detention home"
gezonden.
Eene moeder met een dochtertje van ongeveer 4 jaar komt binnen.
De moeder verklaart op geen andero wijze dan door middel van
Prostitutie haar brood te kunnen verdienen. De rechter verwijst het
kl°d naar een gesticht totdat de moeder eono eerlijko broodwinning
zal hebben.
Do jongen, dio nu verschijnt, loopt steeds van huis weg, en wordt
dlkwijis \'g nachts zwervende gevonden. Do vador, die met hem ver-
schenen is, zegt, dat nöch hü, nöch zijne vrouw (do stiefmoeder van
( n Jongen) eenigo macht ovor zijn zoon hebbon. Do rechter, dio
klaarblijkelijk do omgeving van hot kind niot erg vertrouwt, verwijst
den jongen naar een «detention homo" totdat er over zal beslist zijn
ln Welko „Industrial school" hü zal worden geplaatst.
Een ander, dio wegens het stolen van rijwielen bU eeno vorige
gelegenheid op .probation" was gestold onder toezicht van do vrouwe-
»probation officer", wordt op haar verzoek thans weer voor den
echter gebracht op grond hiervan, dat hü züno moeder heelt bo-
• Do .probation officer" verzoekt den rechter, den jongen naar
een gesticht te zenden. Da rechter verwijst hem eerst naar het
„detention home" totdat er eene plaats zal zijn gevonden in een voor
hem geschikt gesticht.
Een meisje van ongeveer 16 jaar, dat zich aan immoraliteit
heeft schuldig gemaakt, is met hare beide ouders aanwezig. Eveneens
ter terechtzitting aanwezig is eene dame, klaarblijkelijk correspon-
dente van een particulier gesticht voor meisjes; zij deelt den rechter
mee, dat er in dit gesticht eene plaats voor het meisje beschikbaar
is. De rechter besluit, tot verwijzing naar dit gesticht over te gaan
en voor de „entrée" voorzoover deze niet door de ouders zelf kan
worden betaald, te zorgen.
Een jongen van 12 jaar is beschuldigd, snoepgoed uit een op een
station staande automaat te hebben gestolen. Aan de mede ver-
schenen moeder wordt gevraagd, of zij „trial by jury" verlangt,
waarop zij ontkennend antwoordt. Het verleden van den jongen is
niet ongunstig; zyne moeder legt een zeer gunstig schoolrapport van
hem over. Het kind wordt, nadat de rechter hem eene ernstige be-
risping heeft toegediend, voor den tp van 6 maanden onder toezicht
van de vrouwelijke „probation offlcer" gesteld en de moeder wordt
„bound over" voor 5 £.
Van twee jongens, die op straat „football" hebben gespeeld, wordt
de een tot 3 sh. boete veroordeeld, welke som terstond ter terecht-
zitting wordt betaald; de ander, die wegens het door hem begane
feit reeds een pak slaag van zyn vader heeft gehad, wordt eenvoudig
„discharged".
In verscheiden gevallen, waar het gaat om kinderen, die zich aan
bedelarij hebben schuldig gemaakt, wordt zoowel ouders als kinderen
eeno berisping gegeven en worden de ouders „bound ovor" voor
5 £»).
Thans nog een enkel woord over de „Juvenille Court" van Bir-
-ocr page 127-mingham, eene der eerste, die in Engeland verscheiden jaren vóór
de inwerkingtreding van de „Children Act" werd opgericht.
Dat in Birmingham de kinderzittingen eenmaal in de week in het
gebouw der „Petty Sessions" door eenige vrederechters wordt ge-
houden, zagen we reeds eerder. Van de ongeveer 70 vrederechters
verklaarde zich een achttal bereid zich met dit speciale onderdeel
der rechtspraak to belasten, en dat er onder hen, die deze taak op
zich hebben genomen, ook animo ervoor bestaat, blijkt wel hieruit,
dat er op den aan kinderzaken gewijden Donderdagochtend bijna
steeds meer dan twee magistraten (welk getal in elk geval voldoende
zijn zou) aanwezig zyn.
De rechtszaal, waar de kinderzittingen worden gehouden, verschilt
evenmin als dit in Londen het geval is, eenigszins van de voor
gewone zittingen bestemde zaal. Do rechters zijn aan eene lange
tafel op een verhevenheid gezeten, vóór hen, iets lager, de rechts-
geleerde griffier, die zich van tyd tot tyd omdraait, om de niet
rechtsgeleerde rechters met zyne rechts- en wetskennis by te staan.
Ook hier staat do jeugdigo beklaagde vry ver van zyne rechters
Aanwezig tor torochtzittting zyn natuuriyk ook do „probation
officers". Drio vaste, tot do politio behoorondo „probation officors", zyn
aan de Birminghamscho „Juvenile Court" verbonden. Do eenigo reden
daarom men hier politiebeambten mot het probation-werk heeft
belast, is (loze, dat er, toon in 1905 do „Juvenile Court" word op-
gericht, g0en fonds was, waaruit andoro „probation officers" konden
betaald wordon, terwyi, toon na do inwerkingtreding van do „Children
Act" dit bezwaar was opgeheven, do drio politio-probation officers
zich zóó uitstekend van hunne taak bleken to hebben gekweten, dat
men hen, niottegonstaando hot bezwaar, dat in het gebruik der politio
^00r do „probation" is golegon, ook na dien tyd jaariyks heeft her-
J°noemd1). Hoowol tot do politio bohoorende, hobbcn dozo drio
jnannon goon andoro tot do taak dor politio behoorondo werkzaam-
heden t0 verrichten dan alleon deze, dat zy eiken Zaterdagavond
an 3-ii uur do „Street trading departmont" bystaan door in het
de Vr g(*ft CouETEirAY Lonn nis zyno nieening to kennen, dat, tvannoer
kendj10 t,mn8 hingoorondo mannen hun nmbt neerlegden, hjj zu\'n zou vóór het
mcn van anderen dan politiebeambten tot „probation oflicer«".
centrum der stad een oogje te houden op de kinderen, die na het
wettelijk vastgestelde uur nog loopen te venten, kroegen binnen-
loopen enz. de uitoefening van welke taak hen indirect bij het
uitoefenen der „probation" kan helpen doordat zij hun een bijzonderen
blik op het leven veler kinderen geeft. Deze „probation officers"
blijven staan onder het hoofd der politie *).
Behalve deze probation-beambten zijn er in Birmingham ook
verscheidene vrijwillige „officers", zoowel vrouwen als mannen, die
de zittingen bijwonen en het toezicht over kinderen op zich nemen.
Ook wordt de kinderzitting steeds bijgewoond door een vertegen-
woordiger van den Bisschop der Engelsche kerk en een van den
R. K. Bisschop, terwijl ook andere geestelijken, van welke kerk of
welk genootschap dan ook, vrij zijn, wanneer zij willen, een afge-
vaardigde ter terechtzitting te zenden. Deze vertegenwoordigers treden
niet inplaats van, maar naast de „probation officers" op; aan hen
wordt meer speciaal de geestelijke verzorging van het onder toezicht
geplaatste kind overgelaten.
Ook van de door deze rechtbank behandelde gevallen wil ik enkele
voorbeelden geven.
Vier jongens hebben op den openbaren weg rolschaatsen gereden
en zoodoende het verkeer gestremd. In dit geval treedt een „proso-
cuting sollicitor" op, om uit naam van de politie do zaak duideiyk
uiteen te zetten.
Eigenaardig is het, den vaderlijken toon te hooren, waarop de president
de jongens op het verkeerde hunner handelwijze wijst, terwijl hy tevens
aan hunne wenschen tegemoet komt door uit naam van een zyner
aanwezige collega\'s te verklaren, dat deze by do plaatsoiyko autori-
teiten zal aandringen op het laten maken eener rolschaatsenbaan.
De jongens moeten dan echter van hun kant ook beloven, het den
voorbygangers niet meer lastig te maken. Do zaak wordt voor 3
maanden „adjourned" zonder „probation."
Een jongen van 8 jaar staat niet „under proper guardianship"; do
moeder is in het ziekenhuis, de vader steeds op z0n werk, het kind
verzuimt voortdurend do school. Do jongen wordt naar het „detention
home" verwezen, totdat hij, op kosten van den vader, naar eene
Jndustrial school" zal gaan.
Drie jongens van 11, 10 en 9 jaar staan terecht wegens het
aanrichten van „wilful damage". Een „sollicitor" vervolgt uit naam
der beleedigde partij. Daar de jongens ontkennen, worden hier ge-
tuigen gehoord. Het politierapport zegt, dat de ouders te arm zijn,
om schadevergoeding te betalen. De jongens worden voor 6 maanden
°P nprobation" gesteld, de ouders worden „bound over" voor 5 £.
De president deelt vervolgens den ouders en den kinderen mee, dat
een der magistraten hen nog graag even afzonderlijk wil spreken.
Dit onderhoud heeft plaats in een naast de rechtszaal gelegen vertrek.
De „probation officer", aan wien de jongens zijn toegewezen, wordt
hier aan ouders en kinderen voorgesteld; de magistraat vertelt
hun, dat dezo man nu do vriend van de jongens zal zijn, maar dat
ZU hem tevens gehoorzaamheid z\\jn verschuldigd en dat ook de
ouders, die hy in hunne opvoedingstaak zal by\'staan, hem niet
Moeten tegenwerken. Na de jongens nog eens ernstig te hebben toe-
gesproken, laat de magistraat ouders en kinderen gaan.
Een kind, dat wegens onvoldoend toezicht voor 0 weken op ,pro-
bation" was gesteld, wordt nu, daar zyn gedrag gedurende dien tyd
goed is geweest en hy geregeld naar school is gegaan, uit het
toezicht van den .probation ofllcer" ontslagen.
vier jongetjes hebben zich schuldig gemaakt aan diefstal van geld.
Üaar hot goval pas den vorigon dag is aangebracht en nadere in-
Üchtingen dus nog gowenscht zyn, mogen do jongens naar huis gaan,
Mulat hunno moeders boloofd hebben hen do volgendo week weer
voor te brengen.
Do ouders van een moisjo van 9 jaar zyn aangeklaagd op grond
hiervan, dat het kind met hun medoweten heeft gebedeld. Ouders en
kind krygen oeno berisping. Do zaak wordt voor 0 maanden ,ad-
Journed" zonder .probation"; wèl echter wordt don „probation
officer" opgedragen, een oogje op het kind to houden.
^adat aldus do gohoolo morgen of althans een gedeolto van don
Morgen mot do berechting van dezo en dergeiyko gevallen is ver-
hopen, worden do Donderdagmiddagzittingen van do Birminghamscho
kinderrechtbank gowyd aan do behandeling van govallen vanschool-
verzuim, in welko govallen weliswaar do ouders gedagvaard worden,
Maar waarby toch ook do tegenwoordigheid van het kind met het
oog op eene eventueele verwijzing naar eene „Industrial school"
noodig zijn kan.
Over het algemeen kan men zeggen, dat de Engelsche kinderbe-
rechting aan vele voorname eischen, die meestal aan eene goede
kinderrechtspraak worden gesteld, voldoet. "We denken hier vooral
aan de snelle en practische wijze van berechting, eene eigenschap
trouwens van de Engelsche strafprocedure in het algemeen.
De delinquent wordt zoo spoedig mogelijk na het plegen van het
delict voor den rechter gebracht, of tegen zekerheidsstelling vrijge-
laten, het vonnis wordt in directe aansluiting aan de terechtzitting
(zoo mogelijk de eerste) uitgesproken; is er eene boete verschuldigd,
dan wordt deze staande de zitting betaald. Dat het opvoedend karakter
van zulk eene rechtspraak grooter is, dan waar zooals in ons land
het kind, wanneer het terechtstaat, a fortiori, wanneer het zijne
straf ondergaat, zijn delict misschien bijna is vergeten, hierop is
reeds door velen gewezen.
Wat my echter als eene anti-opvoedende eigenschap dezer procedure
voorkomt, is dit: dat, terwijl het kind zonder uitzondering van het
begin tot het eind de zitting bijwoont, ter terechtzitting dingen
worden behandeld, die niet voor zijne ooren zyn bestemd. Juist waar
men ook in Engeland hoe langer hoe meer doordrongen raakt van
de verantwoordeiykheid der ouders voor het gedrag hunner kinderen
en de rechter er op dien grond op aandringt, dat de ouders of althans
één van hen de zitting zal bywonen, daar lykt met het oog op wat
de rechter dien ouders dikwyis heeft te zeggen, do voortdurende
tegenwoordigheid van het kind my ongewonscht. In Amerika heeft
men dit dan ook ingezien en wordt het kind, zoo noodig, eenigen
tyd verwijderd. In Engeland echter, waar we nog mot oen werkeiyk
strafproces en dus met de vervolging van een beklaagde te doen
hebben, acht men hot een onvorvreembaar recht van den beklaagdo,
by do ganscho behandeling zyner zaak tegenwoordig te zyn. Al moge
dit zoo zyn, duideiyk is het my in elk goval toch niet, waarom ook
bij gevallen van verwaarloozing, waarby dan toch van vervolging
der kinderen geen sprake is, dezelfde handelwijze steeds wordt
gevolgd.
Door do „Children Act" is er, we zagen hot reeds, weinig wijziging
aangebracht in de gowono strafprocedure. Hot eenige, wat op formeel-
rechtelijk gebied door deze wet is veranderd, is eigenlijk dit, dat
afzonderlijke zittingen voor kinderen moeten worden gereserveerd,
welke voor het publiek niet toegankelijk zijn, terwijl eigenlijke
speciale kinderrechtbanken alleen voor het „Metropolitan district"
van Londen in het uitzicht worden gesteld1). Tot nu toe is echter in
dit district van deze bepaling nog geen gebruik gemaakt, doch zijn
eenvoudig zes der gewone „Police Courts" voor de berechting van
kinderen aangewezen; de rechters dezer „Courts", op wier bijzon-
dere geschiktheid hiervoor niet speciaal wordt gelet, die boven-
dien de gansche verdere week worden overstelpt met soms zeer
moeilijke en ernstige, op volwassen misdadigers betrekking hebbende
strafzaken en de noodige civiele gedingen, moeten nu elk eenmaal
Per week als kinderrechter fungeeren. Van eenige specialisatie is hier
dus feitelijk geen sprake. Al staat daartegenover, dat het ambt van
Londensch politierechter gerekend wordt tot een der gewichtigste
der rechterlijke macht en hiertoe dus slechts do bekwaamste juristen
worden benoemd, mannen ook van groote ervaring en van hoog-
staand karakter veelal, zoo zouden toch in het benoemen van één
meer uitsluitend met kinderberechting belaste, met het oog op
\'mnno bijzondere geschiktheid daartoe benoemde politierechters, die
zich geheel op deze hunno specialo taak zouden kunnen concen-
treren, voor eeno stad als Londen onmiskenbare voordeden zijn
gelegen.
In eeno den 15en Fobr. 1912 op initiatief van do „Penal Reform
League" gehouden vergadering ovor „Juvenile Courts and probation"
werd dan ook do wonschelljkhoid uitgesproken van het aanstellen
Van speciale magistraten bU do „Juvenile Courts" in Londen en
andero grooto stodon, en bovendion hiervan, dat de kinderzittingen
m geheel van de „Polico Courts" afgezonderdo gebouwen gehouden
zouden worden8). /,
°ok buiten Londen is van specialo kinderrechtbanken in den engen
Tho „Criminal and thoCommunity" by James Dovon, blr. 122 v.... *aa thero
"Is "o chango In tho judgo or in tho officia!« boforo whom tho child appear»,
■aH that ha« boen gnincd ia his separntion frora oldcr oflbnders.... Ho is moro
"a "»bjoct for treatment by thoso whoso cxperienco cnablcs them to understand
•childron thau n „caso" to bo tricd by n niagistrato whoso traditions aro thoso
•°f tho criminal courU".
2) Tho Penal Reform League, Monthly Record. Maart 1912.
zin des woords geen sprake. Door ministerieele besluiten is alleen
voorgeschreven, dat er van de vrederechters in elke plaats steeds
een bepaald aantal moet worden aangewezen, die om beurten de kin-
derzittingen hebben te leiden. Hoe dit voorschrift werken kan, wanneer
zich voor dit speciale onderdeel der rechtspraak mannen aanmelden,
die ook werkelijk met liefde tot deze taak zijn vervuld, hebben we
in eene stad als Birmingham gezien, waar feitelijk in de practijk
van eene speciale „Children Court" met recht kan worden gesproken.
Ook in verscheiden andere plaatsen is eene dergelijke regeling ge-
troffen; waar de kinderrechtbanken bij deze „Special Sessions" dus
vrijwel hetzelfde karakter dragen als de Birminghamsche, heb ik het
niet noodig geacht, hierop verder in te gaan.
HOOFDSTUK III.
DUITSCHLAND.
§ 1. „Dio guten Erfahrungen, die man in anderen Staaten,
»namentlich in Amerika, mit den sogenannten Jugendgerichtshöfen
»gemacht hat, haben endlich dazu geführt, den gesunden Gedanken,
»auf dem diese Einrichting ruht, nämlich: dasz das Strafverfahren
»gegen Jugendliche in erster Linie deren Erziehung dienstbar zu
»machen sei, auch bei uns zur Tat werden zu lassen. Mit einem
»gewissen lokalpatriotischen Stolz darf ich feststollen, dasz das
»erste Jugendgericht Deutschlands in Frankfurt a. M. eingerichtet
»worden ist und zwar in einer Weise, die dann für eino Roihe andrer
»Stadto vorbildlich gewirkt hat" l). Mot dezo woorden vangt Allmen-
röder, .Gerichtsrat" en .Jugendrichter" te Frankfort a. M. züno
uiteenzetting dor to dier stodo opgerichte kinderrechtbank aan.
Inderdaad is Frankfort do eerste stad in Duitschland geweest,
*aar een „Jugendgericht" is ingericht. Do stoot hiertoe werd gegeven
door eono in November 1007 door Prof. Froudonthal voor do Juristen-
vereniging in Frankfort gehouden lezing naar aanleiding eoner door
lem in Amerika ondornomon reis ter bestudeering o. a. der aldaar
"estaando .Juvonilo Courts" 2). Op initiatief van don .Oberlandesge-
^chtsrat" Hagons word kort hierop, niettegenstaande het vorzot van
J^elo leden dor rechtorlUko macht, do ideo eonor afzonderlUko kindor-
erechting in zekoron zin doorgevoerd en werd den Ion Jan. 1903
10t Erankfortor .Jugendgericht" geopend.
j> Zeitschrift für dio gos.ammto Str&frcchUwlM«uch&ft, janrg. 1903/09.
J G«r<cht*»nnl 71. blz. 403 v.
-ocr page 134-Dit voorbeeld werd weldra door tal van steden gevolgd, o. a. door
Berlijn, waar den len Juni van hetzelfde jaar de kinderrechtbank bij
het „Amtsgericht Berlin Mitte" werd geopend.
Op den datum zelf van de opening van het Berlijnsche „Jugend-
gericht" ging er van den Pruisischen Minister van Justitie eene
circulaire uitx), waarin hij erop aandrong, de aan de in eenige
plaatsen ingevoerde kinderrechtbanken ten grondslag liggende ge-
dachten meer algemeen door te voeren.
Wat het vooronderzoek betreft werd aangedrongen op een onder-
zoek reeds in dit stadium van het proces naar al of niet bestaan
van het vereischte „Einsicht" en een zich in verbinding stellen met
ouders, voogden, Fürsorge-vereenigingen enz. Bij de groote recht-
banken moesten zoo mogelyk afzonderlijke zittingen voor kinderen
worden gehouden, terwijl voor de kleinere werd aanbevolen, de be-
handeling der kinderstrafzaken aan het begin der gewone zittingen
te doen plaats hebben. Wenschelyk werd het geacht, aan één specialen
„Amtsrichter" en ééne speciale strafkamer van het „Landgericht"
de berechting van kinderdelicten op te dragen; vooral wat betreft
den „Amtsrichter", aan wien men wèl zou doen dan ook het voor-
onderzoek in Landgerichtszaken op te dragen en tevens voogdy-
rechtelijke competentie t. o. van de vóór hem verschijnende
delinquenten te verleenen, was de*ze specialisatie gewenscht, opdat
als zoodanig tegenover kinderen zou optreden een man, die „diesem
„Zweige der richterlichen Tätigkeit bei reifer Lebenserfahrung volles
„Verständnis und Neigung entgegenbringt."
In het begin van 1909 waren er in Duitschland 70 steden met
„Jugendgerichte", in het najaar van 1910 was dit getal tot ongeveer
100 gestegen. Daar dit nieuwe instituut zonder eenige wetswyziging
tot stand kwam, had men zich geheel aan hot bestaande materieelo
en formeelp strafrecht aan te sluiten.
De groote gedachte, waarvan de voormannen dezer beweging
van het begin af zyn uitgegaan, is dezo: vereeniging, op do eeno
of andere wyzo in do hand van denzelfden rechter van voogdyrechte-
ïyke en strafrechteiyko competentio ten aanzien van kindoren. Het
zeer nauwkeurig geregeldo Duitsche voogdyrecht was aan eeno
dergeiyko vereeniging gunstig.
]) CJerichtssaal 72. blz. 424.
-ocr page 135-Men houde echter bij de bespreking der Duitsche kinderrechtbanken
steeds in het oog, dat er hierbij alleen sprake is van de berechting
van kinderen tusschen de 12 en 18 jaar. Kinderen beneden de 12
jaar toch zijn volgens § 55 S. G. B. niet strafrechtelijk vervolgbaar;
te hunnen opzichte kunnen alleen maatregelen van verbetering,
opvoeding of toezicht worden genomen.
Om ons een duidelijk beeld te vormen van de bovengenoemde
concentratie, zullen we allereerst hebben na te gaan, aan welke
or8anen der rechterlijke macht in Duitschland de voogdij- en de
strafrechtelijke competentie t. o. van kinderen zijn opgedragen.
Wat de strafrechtelijke competentie aangaat, kan men welzeggen,
at de meeste kinderen in eerste instantie voor de „Schöffenge-
nchte" terechtstaan. Deze rechtbanken, bestaande uit den „Amts-
richter" als voorzitter en twee „SchöfTen" als bijzitters, spreken
(§ 0 m Za^G overtredmgen en een groot aantal „Vergehen"
tot" G V\'\' bovendien kunnen vele andere .Vergehen", die eigenlijk
de competentie van de strafkamer der „Landgerichte", met
on r Gr0 rccllters bezette rechtbanken, behooren, door dezo kamer
^P requisitoir van het O. M. naar de „Schöffengerichte" worden
hooWezon\' wanneer het aannemelijk is, dat tot geen andere en
hoo ° Straf worden veroordeeld dan tot gevangenisstraf van
of e\'Stons 6 maanden of geldstraf van hoogstens 1500 M., alleen
met\' hechtenis, of in verbinding met elkaar of in verbinding
1500 V.°rrbefu,rdverklaring, (Einziehung) of boeto van hoogstens
naar *i 101 *Vcr8ohen", die aldus van do „Landgcrichto"
o. a r° ,Scllöffeng°richte" kunnen worden verwezen, behooren
St. p1 o,WClko begaan door personen beneden do 18 jaar. (§75
»Vergohll°\'>0iet t0t (1° bovocBdheid der „Schöffengcrichto" behoorendo
van s i°m r\' V001 COn deel dor ■<Vorhrechen" en in hoogor beroep
compote t eriCht82aken Zyn d0 8trafkamcrs dcr .Landgerichte"
-Schwur" \' t0nvU1 W0 h00Bcr op d0 hiërarchische ladder nog do
EU de bCn h0t "Reichs8cricht" aantreffen,
vorming e8prekillg van wnt er in Duitschland op het gebied van do
tot do sT kinderrcchtbank°n is bereikt, zullen we ons foitelijk
s°mniig0 !UlTGngerichte" kunnon bepalen; weliswaar zijn ook bij
Voor j(, :Ijand8oricbto" afzonderiyko zittingen der strafkamers
\' g go misdadigers georganiseerd en zijn aan dezo regoling
groote voordeelen verbonden, doch de vereeniging in één per-
soon van de functies van straf- en voogdijrechter (Vormund-
schaftsrichter) is slechts bij de „Schöffengerichte" mogelijk en juist
deze vereeniging is het, die den „Jugendrichter" de bevoegdheid
geeft, de kinderen niet alleen afgezonderd van de volwassenen te
berechten, maar aan deze berechting ook nog andere voordeelen te
verbinden.
Wat hebben we nu eigenlijk onder „Vormundschaftsrichter" te
verstaan ?
Volgens § 35 F. G. G. x) zijn „für die dem Vormundschaftsgericht
„obliegenden Verrichtungen (sind) die Amtsgerichte zuständig".
Voogdijrechters zijn dus de als unus iudex rechtsprekende „Amts-
richter".
Volgens § 1666B.G.B, kan deze voogdijrechter, wanneer het geestelijk
of lichamelijk welzijn van den minderjarige in gevaar wordt ge-
bracht, doordat de vader zijn verzorgingsrecht misbruikt, het kind
verwaarloost, of zich aan een oneervol of onzedelyk gedrag schuldig
maakt, de noodige maatregelen treffen tot afwending van dat gevaar.
Deze maatregelen kunnen zeer verschillend van aard zijn, al naar
gelang van den aard van het gevaar, waaraan het kind bloot is gesteld.
De voogdijrechter kan b.v. aan de ouders eenvoudig eeno vermaning
toedienen, of wel hij kan het kind tydeiyk in een gezin uitbesteden
of in een gesticht plaatsen zonder dat do ouders daardoor nog uit
hunne macht worden ontzet, of wel hy kan het geheel aan do
ouderiyke macht onttrekken en het in eeno familie of in oen gesticht
in „Zwangserziehung" plaatsen. Deze „Zwangserziehung\'\'kan volgens
art. 1838 B. G. B. ook worden bovolen, wanneer het kind niot onder
de ouderiyke macht staat, in wolk goval do in § 1666 B. G. B.
gestelde eischen van vcrwaarloozing door, of slecht gedrag van do
verzorgers niet worden gesteld; in do practyk echter is objcctiove
verwaarloozing toch gewooniyk voorwaarde tot het treffen van dozen
maatregel. *
De uitvoering der „Zwangserziehung" zal naar do bopaling van
§ 135 dor Invoeringswet van het B.G.B, aan do wotgovors der ver-
schillende staten ter regeling biyven overgelaten. Deze wetton zullen
niet mogen afwyken van den regel, dat dwangopvooding (behalve in
het geval van § 56 S.G.B.) alleen door den voogdijrechter kan worden
bevolen; zij zullen dwangopvoeding kunnen voorschrijven in de ge-
vallen, vallende onder § 1666 en 1838 B.G.B., doch zullen aan de
mogelijkheid tot toepassing hiervan ook strengere voorwaarden kunnen
stellen dan de rijkswetgever heeft gedaan en kunnen bepalen, dat
zij alleen ter voorkoming van volkomen zedelijk verderf toelaatbaar is.
Dwangopvoeding kan nu behalve in de bovengenoemde gevallen
ook bevolen worden t. o. van het kind, dat zich aan een strafbaar
feit heeft schuldig gemaakt. Hierbij moet onderscheiden worden, of
het kind beneden of boven de 12 jaar oud is. In het eerste geval is
het wegens het plegen van een delict nooit strafrechtelijk vervolg-
baar, doch kunnen er alleen maatregelen tot zijne verbetering worden
genomen, of in een op hem te houden toezicht worden voorzien op de
wijze, waarop de wetgevingen der verschillende staten dit voorschrijven,
mits slechts hieraan wordt vastgehouden, dat de voogdijrechter de
strafbare feiten vaststellen en zijne toestemming tot dien maatregel
geven moet. (§ 55 S. G. B.) Is het kind boven de 12, doch nog geen
18 jaar oud, dan moet worden uitgemaakt, of het al of niet „die zur
»Erkenntnis der Strafbarkeit erforderliche Einsicht" gehad heeft.
Zoo ja, dan moet het worden veroordeeld tot de gewone, ook op
volwassenen toepasselijke straffen, met dien verstande evenwel,
dat deze in duur worden gewijzigd en nóch doodstraf, nöcli
tuchthuisstraf, nöch verlies van burgerlijke rechten of politie-toezicht
ooit toepasselijk zijn, terwijl bovendien een kind wegens ovortre-
ding of „Vergehen" in zeer lichte gevallen met berisping (Verweis)
kan bestraft worden.
Heoft het kind echter zonder oordoel dos onderscheids gehandeld,
dan moet hot worden vrijgesproken en hetzij aan zijne ouders
worden teruggegeven, hctzU naar een opvoedings- of verbeterings-
gesticht worden verwezen, in wolk laatste geval de dwangopvoeding
niet door don voogdij-, doch door den strafrechter wordt bevolen.
De dwangopvoeding, welker regoling door do wetgevingen der
verschillende staten volgons art. 135 der Invoeringswet op het B. G. B.
onaangetast blijft, is nu in Pruisen tor vervanging van do wet van
18 Maaft 1878 nader geregeld door de wet van 2 Juli 1900 „Über
ce!!]|MOn bodc\',ke< dat men in Duitschland vnn „vrijspraak" spreekt, ook in die
waarin btf ons do term „ontslag van rechtsvorvolging" wordt gebruikt.
8
-ocr page 138-„die Fürsorgeerziehung Minderjähriger", van welke wet we hier even
bij wijze van voorbeeld eenige bepalingen zullen bespreken.
De aan het ontwerp dezer wet toegevoegde Memorie van toe-
lichting bevat o. a. de overweging, dat de oude wet op de „Zwangs-
erziehung" niet in staat was gebleken „um der stetig wach-
tenden Kriminalität, Verwahrlosung und Verrohung unter den
„Jugendlichen zu wehren." De groote toename der jeugdige crimina-
liteit deed het volgens de toelichting gewenscht schijnen, inplaats
van straf, in het bijzonder inplaats der korte vrijheidsstraffen, tot
systematische opvoeding onder staatstoezicht over te gaan en hier-
mede niet te wachten, totdat het kind een delict begaan zou hebben,
maar reeds tot die opvoedingsmaatregelen over te gaan, wanneer
verwaarloozing aanleiding tot misdrijf scheen te zullen worden.
§ 1 van de wet van 2 Juli 1908 bepaalt nu, dat ten aanzien van
een kind beneden de 18 jaar „Fürsorgeerziehung" kan worden be-
volen :
lo. In de in § 1666 of § 1838 B. G. B. bedoelde gevallen, wanneer
deze maatregel noodzakeiyk is ter voorkoming van de verwaarloo-
zing van het kind.
2o. Wanneer het kind een delict heeft gepleegd, waarvoor het op
grond van zyn leeftyd niet strafrechtelijk vervolgd kan worden en
de „Fürsorgeerziehung" met het oog op den aard der handeling, de
persoonlijkheid der ouders of andere opvoeders en do overige om-
standigheden, ter voorkoming van verder zedeiyk verderf van het
kind noodzakelijk is.
3o. Wanneer de „Fürsorgeerziehung" buiten deze gevallen wegens
de onvoldoende opvoedendo kracht, van ouders of andero opvoeders
of van de school uitgaande, ter voorkoming van het volkomen zedelijk
verderf van het kind noodzakeiyk is.
De sub 8o bedoelde bepaling is in zooverre do vorststrekkondo der
drie, dat hier nbch subjectieve verwaarloozing, nbcli het plegen van
een delict door het kind, doch alleen objectieve verwaarloozing als
1) Dc dwangopvoediDg uit kracht van § 56 S. G. B. ia in dczo wet niet op-
genomen, omdat dczo naar het oordeel der Itegccring wegen« oenigo b|j»ndoro
wettelijke bepalingen, erop betrekking hebbende, en doordat zij in tegenstelling
met de andere gevallen van dwangopvoeding op staatskosten werd ondergnan,
niet in het kader dezer wet paste. Bovendien maakte ceno in uitzicht gestelde
wijziging der strafrechtelijke meerderjarigheidsgrens do opneming ongewenscht.
voorwaarde tot „Fürsorgeerziehung" gesteld wordt en dus binnen deze
bepaling vallen alle kinderen, die door den toestand van verwaar-
lozing, waarin zij zich, zij het dan ook buiten de schuld van ouders
of voogden, bevinden, als het ware tot de misdadigersloopbaan
zijn voorbestemd, of misschien reeds misdadig zijn geworden, maar
tegen wie geen aanklacht is ingediend, of die door den strafrechter
bij gebrek aan bewijs zijn vrijgesproken, alsmede de kinderen, die
door de ouders verwaarloosd worden, zonder dat nochtans § 1666
B. G. B. toepasselijk is.
De taak van den voogdyrechter ligt dus zoowel krachtens de
bepalingen van het B. G. B. en het S. G. B., als ook van de diverse
Fürsorge- of Zwangserziehungswetten, waarvan we alleen die van
Pruisen aanhaalden, doch waarvan de overige toch ook in soortge-
lijken geest zijn vervat, grootendeels op het terrein van de opvoeding
der verwaarloosde en misdadige jeugd. Waar nu zoo talloos vele
misstanden, te midden waarvan zoovele kinderen opgroeien, hem
ter oore komen, waar hij het is, die bevoegd is tot het nemen der
verschillende tot verheffing van het kind bestemde maatregelen, van
eene eenvoudige vermaning af tot plaatsing in oen gesticht toe, daar
is het te begrypen, dat de voorstanders eener speciale berechting van
jeugdige misdadigers tusschen 12 en 18 jaar, waarby eeno grootere
Plaats dan tot nu toe aan do opvoeding zou worden ingeruimd,
met warmte pleitten voor de voreeniging van de functies van straf-
en voogdyrechter in ééno hand: in die van een kinderrechter. Een
der grooto voordooien van dezo vereeniging zou zyn, dat zou worden
opgeheven hot grooto bezwaar van het gemis aan samenwerking
tusschen straf- on voogdyrechter, waardoor hot niet zelden voorkomt,
dat do eorste hot kind wegens gebrek aan bewys of wegens gomis
aan oordeel des onderscheids zonder meer vryspreokt, zonder dat hy
yan zyno beslissing aan den voogdyrechter kennis geoft, dio, ware
by op het kind opmerkzaam gemaakt, zich misschien tot ingrypen
zou hebben zion geroepen.
Weliswaar zal een met eeno dergoiyke zoowel voogdy- als straf-
rechtoiyko bevoegdheid bekleedo kinderrechter, zoolang het materieoio
strafrecht op dit punt niet is gowyzigd, als strafrechter in vele ge-
vallen verplicht z\\jn, het kind te straffen of vry te spreken, doch
onmiddoliyk in aansluiting aan voroordeelend vonnis of vryspraak
zal hij nog in dezelfde zitting de hem als voogdijrechter noodig
voorkomende opvoedingsmaatregelen kunnen treffen.
Hiertoe zal hij, die als strafrechter door voorloopige informaties
en behandeling ter terechtzitting zich van de levensomstandigheden
van den jeugdigen beklaagde een goed beeld heeft kunnen vormen,
bij uitstek geschikt zijn.
De idee der vereeniging dezer beide rechterlijke functies, die het
eerst uitging van K5hne, „Amtsgerichtsrat" en sinds Juni 1908
kinderrechter in Berlyn, kon op tweeërlei wijze worden verwezen-
lijkt 1). Aan eiken voogdijrechter kon de strafrechtelijke bevoegdheid
over de aan zijne voogdijcompetentie onderworpen kinderen worden
opgedragen; öf wel den strafrechter, voor wien het van een delict
aangeklaagde kind werd gevoerd, kon het recht worden gegeven,
eventueel noodig gebleken voogdijrechtelijke beschikkingen aangaande
dat kind te treffen. Beide regelingen waren zonder eenige wetswij-
ziging, door een eenvoudigen administratieven maatregel mogeiyk.
Ten gunste van de eerste gold de overweging, dat de voogdy-
rechter de onder zyn toezicht staande kinderen reeds van naby
kende en dus de aangewezen persoon was, ook als hun strafrechter
op te treden. Behalve echter, dat dit „van naby kennen", vooral
waar het betreft kinderen, die onder de vaderiyke macht staan, moer
in naam dan in werkeiykheid bestaat, is tegen eene dergoiyko
regeling ook het bezwaar aan te voeren, dat er op deze wyze in
ééne plaats tal van kinderrechters zouden kunnen zyn en do eenheid
der kinderrechtspraak schade zou ïyden; bovendien zouden door hot
gering aantal kinderzaken, dat elk dozer rechters te berechten zou
hebben, do kinderzittingen op vor van elkaar verwydordo tydstippen
plaats hebben, terwyi juist voor kinderen eene snelle berechting^
waarby tusschen het plegen van hot strafbare feit en do verschyning
voor den rechter een zoo kort mogeiyko tyd verloopt, zoozeer ge-
wenscht is. Ook is het zeer de vraag, of wel steeds een
voldoend aantal rechters tegeiyk aanleg en neiging zouden hebben
zoowel tot do werkzaamheid van voogdy- als tot die van strafrechter.
Al deze overwegingen hebben er in Frankfort too goloid, aan ódn
specialen „Amtsrichter" het voorzitterschap op te dragen van het
met de berechting van kinderstrafzaken belasto „Schöffengoricht" en
1 Fbeudenthal in GerichUsaal 71, blz. 403 v.
-ocr page 141-dezen tevens tot voogdijrechter aan te stellen over de door hem te
berechten jeugdige misdadigers 1).
Hoe is nu in Frankfort de gang van zaken van een tegen een
kind gericht strafproces?
Wanneer een door een kind gepleegd strafbaar feit op eenigerlei
wijze ter kennis van de politie komt, neemt eerst de politie het
kind een verhoor af en geeft deze vervolgens de zaak in handen
van het O. M. Dit neemt dan de verschillende organen der vrij-
willige „Fürsorge", de school en de geestelykheid in den arm, om
met gebruikmaking van een formulier allerlei inlichtingen in te
winnen omtrent milieu, toerekenbaarheid, oordeel des onderscheids
enz. van het kind.
Vroeger gingen al deze lichamen, zoodra z\\j eene dergelijke aan-
vraag van het O. M. hadden gekregen, op eigen gelegenheid aan het
werk, om door het instellen van een onderzoek de hun gestelde
vragen te kunnen beantwoorden. Het duurde echter niet lang, of
men bemerkte, dat een dergelUk, van allo zyden uitgaand onderzoek
de betrokken personen niet zonder grond verstoorde, waarom men
besloot aan de aanvrage tot hot verkrijgen van inlichtingen het uit-
drukkoiyk verzoek te verbinden, zich van het instellen van een
onderzoek to onthouden en alleen mee te deolen, wat ook zonder
dien reeds bekend was. Eono uitzondering werd hierop gemaakt
voor do „Zentralo für private Fürsorgo", dio, doordat zy over uit-
Btekondo hulpkrachten beschikt, voor zulk een onderzoek by uitstek
geschikt is.
Hot door do „Zentrale" ingostoldo onderzoek mag niet op liet feit
zolf betrekking hebben; wanneer echter byzondero omstandigheden
toovallig by dat onderzoek aan hot licht komen, of eono bokontenis
afgelegd wordt, of uit bopaaldo verschynselen gevolgtrekkingen aan
gaando het bestaan van oordeel des ondorschoids of toerekenbaarheid-
gemaakt kunnen worden, dan mogen do door do .Zentralo\'\' aan den
rechter to verstrekken inlichtingen ook daarover loopen.
Eono gorechteiyko Instructie kan in dezo gevallen, evenmin als in
andero tot do bevoegdheid dor „Schöflengerichto" bohoorende zaken,
Plaats hobben 8). Wèl echter kunnen gedurende do voorloopigo in-
1) In Keulen diuirentcgen in elko voogdijrechter kindcr-stnifrcchtor binnen den
zijner voogdyrechtelijko competentie.
2) § 170. al. 3. St. P. O.
-ocr page 142-formaties reeds op requisitoir van het O. M. „Untersuchungshand-
lungen" door den daartoe bevoegden rechter worden verricht, waartoe
dan natuurlijk ook kan behooren een verhoor van den verdachte
door den rechter1).
Dit verhoor nu heeft in Frankfort, waar het jeugdige verdachten
betreft, steeds plaats, en wel voor den kinderrechter. De Frankforter
kinderrechter hecht juist aan dit verhoor eene bijzondere waarde.
Doordat de openbaarheid hierbij algeheel is uitgesloten, doordat noch
O. M. noch verdediger aanwezig zyn, staat de rechter hier dichter
bij het kind dan gedurende de toch altijd ietwat plechtiger behan-
deling ter terechtzitting en doordat hij, dank zij de grondige inlich-
tingen, hem voornamelijk door de „Zentrale" verschaft, van het leven
van het kind reeds nu vrijwel op de hoogte is, kan hij zich met
vrucht met het kind en tevens met diengene der ouders, die ver-
schenen is, onderhouden en datgene vaststellen wat voor de straf-
en voogdyrechtelüke behandeling van het geval nuttig is.
In dit stadium van het proces wordt ook gewoonlijk nog een
psychiater geraadpleegd.
Wanneer nu blijkt, dat het kind niet toerekenbaar is of zonder
oordeel des onderscheids heeft gehandeld, of wanneer deze punten
aan twijfel onderhevig zijn, dan stelt de rechter het 0. M. hiervan
in kennis en stelt dit, tenzij het van oordeel is, dat eene verschijning
voor de kinderrechtbank eene opvoedende werking op het kind zou
kunnen hebben, het kind buiten vervolging.
Vrijspraak toch wegens gemis aan „Einsicht" zal op het kind licht
„erziehungswidrig" kunnen werken en moet daarom zoo eenigszins
mogelijk vermeden worden. Wenscht men echter dat do strafrechter
uit kracht van § 56 S. G. B. onderbrenging van hot kind in oen op-
voeding8- of vorboteringsgesticht zal bovelen, dan zal verwijzing
naar de terechtzitting noodzakelijk zijn. ».
Van verschillondo kanten is beweord geworden, dat het O. M.
het recht niet had, het kind op grond van hot ontbrokon der
„Einsicht" buiten vervolging te Btellen, dat het oordcol hierovor niot
aan het O. M., doch aan den rechter ter terechtzitting toekwam \').
Van eene tegenovergestelde meening gaat echter het Reglement
van orde van het Saksische Ministerie van Justitie uit, dat in § 829
voorschrijft: „Bei der Verfolgung Jugendlicher Personen (§ 56 S. Gr. B.)
„soll der Staatsanwalt das Vorhandensein der zur Erkenntnis der
„Strafbarkeit erforderlichen Einsicht sorgfältig erörtern und sofern
„er die erforderliche Einsicht verneint, die öffentliche Klage nur
„dann erheben wenn die Unterbringung in einer Erziehungs-oder
„Besserungsanstalt beanzeigt erscheint, und hierzu ein gerichtliches
„Urteil herbei geführt werden musz."
Wanneer nu de zaak naar de terechtzitting wordt verwezen, dan
heeft eenige dagen vóór deze zitting nog eene beraadslaging plaats
tusschen den kinderrechter, vertegenwoordigers van verschillende
vereenigingen van „Fürsorge" cn andere in het geval belang stellende
personen. De geheele zaak wordt dan nog eens grondig besproken en
men overlegt, welke maatregelen het meest in het belang des kinds
zullen zyn.
De terechtzittingen hebben plaats op dezelfde wyze, waarop do
St.P.O. dit voor do gewono zittingen voorschrijft. Zy worden echter
in een ander gebouw gehouden en in eeno kleine zaal, waar van aan-
wezigheid van een talryk publiek geen sprako kan zyn. Zyn er toch
nog ongewonschte toehoordors, dan weet do rechter hen gewooniyk
wel op handige wyze te vorwydoren en zoo zyn or, ofschoon do
openbaarheid niet uitgesloten mag worden, gowooniyk, zooals Allmen-
röder zegt, slechts dio menschen aanwezig, dio, ware de oponbaarhoid
uitgesloten geweest, er toch ook gowoost zouden zyn. Ook do pore is
tegenwoordig, doch do vorslngon dor zittingen worden slechts zelden
gepublicoord on nooit worden er namen in genoemd.
Behalve do rochtor en do beido .Schöffen" zyn in do kindorzittingon
aanwezig: hot O. M., waargenomen door den speciaal voor kindoren
aangosteldon „Amtsanwalt", oudors of voogdon, gotuigen, vortegon-
woordigors van Fürsorgo-voroonigingen en desgowonscht do vordedigor.
Dezo laatsto vorschynt ochtor slechts zoldon voor do kindorrechtbank
is daar, behalvo misschien voor zoor moeiiyko gevallen, volgons
•iet oordeel dos rochtors niet zeor noodig.
Aan het nemen ter terechtzitting van een requisitoir door het O. M.
kan dit bezwaar zijn verbonden, dat het door den rechter gevelde
vonnis misschien sterk afwijkt van de straf, waartoe door het O. M. is
gerequireerd, hetzij ten gevolge van eene verschillende appreciatie
van het gepleegde feit, of van eene uiteenloopende opvatting omtrent
straf en opvoeding, hetgeen op het kind een minder goeden indruk zal
maken dan wanneer beiden volkomen één lijn trekken. Doordat
echter in Frankfort één ambtenaar van het O. M. bij het „Schöffen-
gericht" met kinderzaken belast is, heeft deze alle gelegenheid door
te dringen in den geest der kinderberechting en zal een dergelijk
verschil van meening misschien niet zoo heel licht voorkomen.
De geheele verhandeling ter terechtzitting is er nu zooveel mogelijk
op aangelegd, van het begin tot het eind een opvoedkundig karakter
te dragen. Van eene eventueele tijdelyke verwijdering van het kind
uit de rechtszaal wil de kinderrechter niets weten. Dat van vele zij
den deze eisch gesteld wordt, is volgens hem een teeken, dat aan
velen de taak des kinderrechters, ten allen tyde als opvoeder op te
treden, nog niet helder voor oogen staatHet in de zitting ver-
handelde moet van dien aard zyn, dat het den jeugdigen beklaagde niet
kan schaden, het aan te hooren. Verdedigers, wier pleidooien een
verkeerden invloed op den beklaagde zouden kunnen uitoefenen,
komen volgens hem by de kinderrechtbank in Frankfort niet voor, daar
zij wel inzien, dat er, waar de rechter er steeds op uit is, ook op de
goede eigenschappen van den beklaagde den nadruk te leggen, voor
hen geen plaats is. De uiteenzetting der levensomstandigheden
van het kind, die waarschyniyk tot het plegen van het delict aan-
leiding hebben gegeven, moet op zulk eene wjjze plaats hebben,
dat de band, die tusschen ouders en kinderen nog bestaat, niet ver-
broken worde, de achting, die het kind zynen ouders nog toedraagt,
geen schade ïyde. Hebben de ouders door hunno verkeerde lovens-
wyze eene berisping verdiend, dan zal de rechter hun dezö toedionen,
niet in tegenwoordigheid van het kind ter terechtzitting, maar hetzy
daarvóór, hetzy daarna. Psychiatrisch advies, het aanhooren waarvan
op den jeugdigen beklaagde een fatalen invloed zou kunnen hebben,
wordt op de terechtzitting niet meer gegeven; dit is, zooals wo
zagen, reeds gedurende het vooronderzoek ingewonnen en heeft toen
bij gebleken abnormaliteit van het kind tot diens buiten vervolging-
stelling aanleiding kunnen geven.
Op de terechtzitting behoeft dus, volgens den Frankforter kinder-
rechter, niets te worden verhandeld, dat het kind niet mag hooren
en dus is zijne verwijdering volstrekt onnoodig, ja ongewenscht.
De verhandeling heeft zoo eenvoudig mogelijk, met zoo min moge-
lijk ceremonieel plaats. De rechter acht het wenschelijk, weinig
getuigen te hooren; heeft de beklaagde bekend, dan hoort hy er
geen, tenzij de bekentenis hem onvolledig voorkomt, daar het z. i.
aan de verhouding van wederzydsch vertrouwen tusschen rechter en
kind schaadt, wanneer de rechter nog door getuigen laat bewyzen
wat het kind zelf reeds heeft toegegeven.
Wat kan nu de taak zyn van de vertegenwoordigers der Fürsorge-
organen ter terechtzitting?
In Frankfort heeft zich deze taak aldus ontwikkeld. Wanneer uit
het vooronderzoek is gebleken, dat het begaan van het delict door
het kind grootendeels te wijten is aan zyne ongunstige huiselijke
omstandigheden, dan kan uit kracht van § 16G6 B. G. B. tegelijk met
het strafproces bij het „SchöfTengericht" ook een proces aanhangig
worden gemaakt by den voogdijrechter, die naar de nieuwe regeling
dezelfde is als de voorzitter van het „SchöfTengericht." Do eersto
maatregel, die door den voogdijrechter als zoodanig wordt genomen,
is dan deze, dat hy voor het kind een „Pfleger" benoemt, dio tot
taak heeft, do belangen van het kind ook tegenover diens ouders
te behartigen.*) Dezo „Pfleger" heeft dan krachtens § 149 St. P. O.
het recht, in hot strafproces tegen het kind als diens „Beistand"
op te treden; hy wordt door den rechter by voorkeur uit do
loden dor Fürsorgovereenigingen gekozen; gewooniyk is het een
vertegenwoordiger der „Zontralo für private Fürsorgo". Do direc-
teur dezer „Zentralo" zot het vorschil tusschen zulk een „Pfleger"
en een gewonen verdediger aldus uiteen2): „In der Stellung des
„Verteidigers liegt es begründet zunächst nur die rein strafrecht-
liche Seite des Falles herauszuheben und unter scharfer Betonung
„der dem Angeklagten günstigen Umstände nicht solche Momente
„anzuführen die ihn belasten könnten. Der Pfleger als Beistand ist
„hingegen unter allen Umständen verpflichtet belastend aufzutreten
„wenn es die Interessen des Kindes im Erziehungsverfahren ge-
rieten."
Dat de advocaat van den jeugdigen beklaagde slechts op den
strafrechtelijken kant der kwestie den nadruk zou hebben te leggen,
schijnt mij toe eene bewering te zijn, waarin miskend wordt de
wijze, waarop toch tegenwoordig ook juist de advocaten van jeugdige
delinquenten (men denke hier b. v. aan de in Frankrijk en Nederland
resp. door het „Sous-comité de défense des enfants traduits en
justice" en de vereeniging „Pro Juventute" aangestelde verdedigers)
hunne taak tot verdediging van het kind opvatten. Immers ook
zij zien thans verder dan de „rein strafrechtliche Seite" van het
geval; ook hun streven richt zich op het welbegrepen belang
van het kind. Al zal de rechtsgeleerde verdediger nooit mogen
vergeten, dat hij voor het kind heeft te pleiten en dus niets wat in
zijn voordeel is mag verzwijgenx), al zyn er grenzen, die niet hij,
wèl echter de „Pfleger" mag overschryden, al mag dus worden toe-
gegeven, dat er principieel wel eenig verschil tusschen beide soorten
van verdedigers bestaat, zóó scherp, als het ons in bovenstaand
citaat wordt voorgesteld, is het verschil tusschen beider taak niet.
Doch ook zonder bepaald als „Beistand" dienst te doen, kunnen de
vertegenwoordigers der verschillende liefdadige vereenigingen op de
zittingen hunne diensten praesteeren. Het komt n.1. dikwyis voor,
dat zy als deskundigen in opvoedingskwesties worden gehoord,
hetzy als gewone particulieren, die inlichtingen geven, zonder
beöedigd te zyn, hetzy als beöedigdo deskundigen in den zin dor
St. P. O. De eerste manier is feiteiyk in stryd met do wet en zou tot
revisie aanleiding kunnen geven, doch dit is nog nooit gebeurd en
men gaat dus maar rustig op deze wyzo zyn gang. Het hooren
1) We denken hier b.v. aan eene locmto in do bowijslovering, waarop do advo-
caat in elk goval zal moeten wijzen, terwijl do „Pflcger", wanneer hij het inliet
belang van den jeugdigen beklaagde acht, dat b.v. liet trcflbn van een opvoodings-
maatregel mogelijk wordt, deze leemte stilzwijgend mag voorbijgaan.
dezer personen als beëedigde deskundigen heeft dit nadeel, dat zij
als zoodanig verplicht kunnen zijn, dingen mee te deelen, b.v. over
het gedrag der ouders, die het beter is, op de zitting niet te zeggen.
Welke vonnissen kan de kinderrechter nu vellen?
Wanneer uitgemaakt is, dat het kind met oordeel des onderscheids
gehandeld heeft, moet hij straf toepassen, hetzy vrijheidsstraf, boete
of berisping.
Vrijheidsstraf komt echter in Frankfort voor kinderen heel zelden
voor; wèl wordt zij soms uitgesproken, daar de rechter in de af-
schrikkende kracht ervan een by uitstek geschikt middel tot opvoe-
ding ziet, welke afschrikkende kracht echter z. i. door de voltrekking
der straf, die licht minder vreeseiyk zou zijn, dan het kind zich
haar had voorgesteld, zou teloor gaan. Daarom draagt de rechter
het kind, na het tot vrijheidsstraf veroordeeld te hebben, bijna altyd
voor de „bedingte Begnadigung" voor; de straf wordt den veroordeelde
dan kwijtgescholden, mits hij zich gedurende een bepaalden tijd goed
gedrage. Heeft men echter te doen met byzonder verdorven kinderen,
hetgeen niet zoo heel dikwyis het geval zyn zal, tenzy zy ook tevens
abnormaal zyn, dan moet de rechter zelfs zware vryheidsstraffen M
kunnen uitspreken en toepassen; doordat hy dit recht hoeft, zal
worden voorkomen, dat hy, om toch in zeer ernstige gevallen niet
al te zachtzinnig te werk te gaan, aan dio maatregelen, die alleen
aan opvoeding dienstbaar gemaakt moeten worden, hot karakter van
straf gaat verleenen.
Wat de berisping betreft, eeno straf op zeer lichto gevallen
van „Vergehen" on overtredingen gesteld, dezo wordt in Frankfort
steeds terstond in aansluiting aan de behandeling tor terechtzitting
toegepast. „Denn dio Wirkung des Vorweises möchte ich sehen", zegt
Allmenröder op hot oorsto Duitscho Congres over kinderrechtbankon,
„der erst ein paar Tage spater ortoilt wird". En vorder: „wenn
„irgend möglich, soll das Strafverfahren mit der Hauptverhandlung
„abschlieszen; das Kind soll nicht nachher noch mit dor Geschichte
„herumtragon."
Wannoer nu do toopassing dor vryhoidsstraf voorwaardoiyk wordt
1) In § 57 S. G. B. wordt uitdrukkelijk bepaald, dat vrijheidsstraf door
kinderen in bijzonderlijk voor hen aangowezon gestichten of localiteiten ondergaan
moet worden.
opgeschort (bedingter Strafaufschub), dan wordt een vertegenwoordiger
eener liefdadige vereeniging aangewezen, om zoolang deze proeftijd
duurt, toezicht op het kind uit te oefenen. Hoewel de voorwaardelijke
begenadiging reeds bestond vóór de invoering der eerste kinderrecht-
bank, heeft het toezicht houden door deze vereenigingen eerst met de
kinderrechtbank zijne intrede gedaan. Mocht men, de resultaten dei-
voorwaardelijke begenadiging van kinderen vóór dien tijd nagaande,
misschien de gevolgtrekking willen maken, dat eene bijzondere rege-
ling van dit toezicht overbodig is, dan bedenke men, dat in Frankfort
na het treffen dezer regeling in een aantal gevallen de voorwaar-
delijke begenadiging wordt toegepast, waarin dit vroeger niet ge-
beurde. Terwijl vroeger de verbetering van het kind alleen verwacht
werd van de afschrikkende werking der dreigende volvoering der
straf, wordt thans deze werking nog daardoor versterkt, dat zij, die
met het toezicht belast zijn, al hunne krachten aanwenden, om het
kind op den goeden weg te brengenx).
Onderbrenging van een kind in een gesticht kan, zooals we zagen,
zoowel door den strafrechter worden bevolen bij gebleken gebrek
aan oordeel des onderscheids, krachtens § 56 S. G. B. als ook, geheel
onafhankelijk van eenig strafproces, door den voogdyrechter uit
kracht van het B. G. B. en de wet op de „Fürsorgeerziehung". Zoolang
de functies van straf- en voogdyrechter niet in ééno hand vereenigd
zijn, kan er sprake zyn van een conflict tusschen beide rechters, van
wie b. v. de eerste opname van het kind in een gesticht niet noodig
acht, de tweede daarentegen uit kracht zyner voogdijrechteiyke
bevoegdheid de „Fürsorgeerziehung" toepast. Ook is het mogeiyk,
dat t. o. van den jeugdigen misdadiger, voor wien do onttrekking
aan zijne omgeving dringend noodig is, doch dio door don straf-
rechter op vrije voeten gesteld is, eerst geruimen tyd na het plegen
van zijn delict, de dwangopvoeding wordt bevolen. Eenvandogrooto
voordeelen nu, die er van de instelling eener kinderrechtbank, zooals
Frankfort die kent, uitgaan, is dit, dat van zulk een conflict geen
sprake meer kan zyn; vindt de kinderrechter opvoeding in een ge-
sticht noodzakeiyk, dan geeft hij hiertoe hetzy als straf- hetzy als
voogdyrechter bevel.
Niet zelden gebeurt het ook, dat de rechter den jeugdigen beklaagde
1) Zie de boven reeds aangehaalde rede van Dr. FOLLIGKEIT.
-ocr page 149-mededeelt, dat hij, wanneer deze zich niet beter gedraagt, de wet
op de „Fürsorgeerziehung" op hem zal toepassen en hem naar een
gesticht zal verwijzen, dat hij hem echter voorloopig vrij uit
zal laten gaan, doch hem tegelijkertijd een „Pfleger" toevoegt,
wien dan het houden van toezicht over hem wordt opgedragen.
Gedraagt het kind zich onder dit toezicht nog niet goed, dan
wordt het in een gesticht geplaatst; geeft zijn gedrag echter
reden tot tevredenheid, dan wordt de beslissing nog eenigen tijd
uitgesteld, hetzij door een formeel besluit, hetzij door de zaak een-
voudig eenigen tijd te laten rusten en de berichten van den „Pfleger"
af te wachten. Van deze berichten hangt het af, hoe men verder
zal handelen, of men de behandeling der zaak nog weer eenigen tijd
uitstellen, haar voor goed als beëindigd beschouwen of wel tot
onderbrenging van het kind in een gesticht besluiten zal. Door de
combinatie van straf- en voogdyrechtelijke competentie is men er
dus in Frankfort in geslaagd, eene soort „probation" in het leven te
roepen. Dit z. g. „das Fürsorgeerziehungsverfahren einleiten" kan
evenals alle andere voogdyrechtelyke maatregelen zoowel op vryge-
sprokenen als op veroordeelden in directe aansluiting aan het straf-
proces worden toegepast. Zoo zal b.v. de bedreiging met opzending
naar een gesticht eene zeer goede aanvulling kunnen zijn van de
straf van berisping (Verweis).
In Beioren vertoont de inrichting der „Jugendgerichte" over het
algemeen zeor veel ovoreenkomst met de Frankforter kinderrecht-
bank. Vooral komt dit uit in het b\\jzondero gowicht, dat ook hier
aan hot vooronderzook in kinderstrafzaken wordt gehecht. Kinder-
rechtbanken bestaan in Beieren, tengevolgo van eeno circulairo van
don Beiorschen Minister van Justitie d.d. 22 Juli 1908, b\\j alle „Amts-
gerichte", in dien zin, dat do tot do competentie van hot „Schöffen-
gericht" behoorendo strafzaken tegen kinderen in do hand van
bijzonder bekwame en speciaal ook in voogdtfzaken ervaren rechters
worden gelegd; ook hot voorondorzoek in deze zaken benevens
dat in do tot do bevoegdheid dor „Landgerichte" behoorende, doch
1) Allo op hot gobied dor specialo kinderberechting in Duitschland gotroflen
regelingen to bespreken, waro natuurlijk niet wfcl mogelijk; vandaar, dat ik
slechts hior en daar eon greep doe.
naar de verklaring van het O. M. waarschijnlijk naar de „Schöf-
fengerichte" te verwijzen zaken hebben zij voorzoover noodig te
leiden. Bovendien zijn bij de „Landgerichte", waar meerdere strafkamers
worden gevormd, alle strafzaken tegen kinderen aan ééne en dezelfde
kamer ter berechting toegewezen.
Bijzondere nadruk wordt er nu hier op het vooronderzoek gelegd.
In zijn referaat gehouden op het eerste Duitsche congres over kinder-
rechtbanken gaat Kiss, „Oberamtsrichter" te München, zelfs zoover
te beweren, dat, terwijl in het strafproces tegen volwassenen de
mondelinge behandeling ter terechtzitting de zaak moet ophelderen
en het vooronderzoek slechts ter voorbereiding hiervan dient, dit
vooronderzoek in het strafproces tegen kinderen eeno veel grootere
beteekenis heeft, dat dit anders moet worden ingericht, omdat het hier
niet gaat om de vraag, of de zaak naar de terechtzitting moet worden
verwezen, maar hierom, of er niet eene mogelijkheid bestaat, het
niet zoover te laten komen en inplaats van strafrechtelijke voogdij-
rechtelijke maatregelen te nemen. Om dit echter mogelijk temaken,
moet niet alleen het O. M., maar ook de rechter zich gedurende het
vooronderzoek ervan vergewissen, of het kind al dan niet met oordeel
des onderscheids heeft gehandeld. Vandaar dat ook hier reeds tijdens
het vooronderzoek verhoor door den kinderrechter geeischt wordt,
althans in zaken van eenig belang.
Bijzondere vermelding verdient, dat in de grooto steden van
Beieren, zooals München en Neurenberg één „Staatsanwalt" met de
vervolging van jeugdige misdadigers is belast. Deze „Jugendstaats-
anwalt" is zoowel b|) het „Schöffengericht" als by het „Landgericht"
werkzaam, is dus tegelijk „Amtsanwalt" en „Staatsanwalt".
Door deze regeling wordt de eenheid in de kinderrechtspraak van
„Jugendgericht" en „Jugendstrafkammer" zeer bevorderd.
In de circulaire van den Beierschen Minister van Justitie d.d.
8 Juli 1910 1j wordt op de medewerking der z.g. „ Jugendgerichtshilfe",
zoowel in het vooronderzoek als tijdens de behandeling ter terecht-
zitting, bijzonderlijk gewezen. Volgens deze circulaire moeten de
ambtenaren van het O. M. ter beoordeeling van de persoonlijkheid
van den beklaagde zich in verbinding stellen met zyne wettige ver-
1 Deutsche Juristenzeitung, 15o jaargang No. 2.
-ocr page 151-tegenwoordigers en bloedverwanten, geestelijken, onderwijzers, pa-
troons, armbezoekers enz.; aanbevolen wordt, om met betrekking
tot de „Einsichtsfahigkeit" het advies van een psychiater in te winnen.
Ook de hulp, die door den „Gemeindewaisenrat" in het vooronder-
zoek kan worden bewezen, vergeet de circulaire niet. Dit college heeft
volgens § 1849 en v. B.G.B. tot taak, aan den voogdyrechter de
personen voor te stellen, die z.i. eventueel voor eene benoeming tot
voogd, toezienden voogd of lid van den familieraad in aanmerking
komen; bovendien heeft het met den voogdijrechter toezicht uit te
oefenen op den voogd, den rechter op mogelijk plichtverzuim op-
merkzaam te maken en op verzoek over den toestand en het gedrag
van den pupil inlichtingen te verschaffen. De „Gemeindewaisenrat"
is er dus, wanneer hij althans van de hem gegeven bevoegdheden
gebruik maakt, door zijne werkzaamheid als het ware vanzelf op
aangewezen, om in vereeniging met de instellingen van liefdadigheid,
ook in de zorg t.o. der misdadige jeugd een werkzaam aandeel te
nemen. In tegenstelling met b.v. Beriyn, waar de medewerking van
den „Gemeindewaisenrat" op dit gebied geheel is uitgeschakeld, heeft
men in Beieren, en in het byzonder in München, dan ook van do
diensten dezer instelling weten party te trekken. In aansluiting aan do
genoemde circulaire wordt nu in München de „Gemeindewaisenrat"
belast met het inwinnen van inlichtingen omtrent de omstandig-
heden en de omgeving, waarin do jeugdige beklaagde leeft, terwyi
aan do school en de geesteiykheid mededeeling verzocht wordt van
hetgeen zy omtrent het geval reeds weten. Nadat het O. M. dezo
verschillende inlichtingen en een eventueel psychiatisch advies heeft
ingewonnen, stelt hy er den voogdyrechter mee in kennis, opdat
deze do noodigo opvoedingsmaatregelen zal kunnen voorbereiden;
hierdoor wordt het dus mogoiyk, dat, hoewel voogdy- en kinderrechter
twee verschillende personen zyn, toch do zoo hoog noodigo samen-
werking tusschen beiden bestaat. Van den voogdyrechter worden do
stukken gezonden naar den „Fürsorge-Ausschusz", (d.i. in München
om zoo to zeggen het bureau, dat bemiddolt tusschen de kinderrecht-
bank en do verschillende liefdadige vereenigingen) dio uit het geheolo
relaas een uittreksel maakt, voorzoover dit noodig is met het oog
op do later uit do leden dier vereeniging te recruteoren „Fürsorger"1).
1 Vertraging is van dit heen en weer zenden der stukken niet to vreezen,
-ocr page 152-Vervolgens worden de stukken weer aan het O. M. teruggezonden,
en wordt over het al of niet indienen eener klacht bij de rechtbank
beslist. Wordt de zaak naar de terechtzitting verwezen, dan wordt
evenals in Frankfort eerst nog eene vóórvergadering belegd. Aan
deze vergaderingen, die wekelijks plaats hebben, nemen ongeveer
20 a 30 personen deel, t. w. de kinderrechter, de „Jugendstaatsanwalt,",
de leden van den „Fürsorgeausschusz", benevens vertegenwoordigers
van vereenigingen, scholen, leden van den „Gemeindewaisenrat" enz.
De kinderrechter geeft nu een overzicht van de zaak, voorzoover dit
door de latere beslissing omtrent de te treffen opvoedingsmaatregelen
vereischt wordt. Deze maatregelen kunnen dan in directe aansluiting
aan de behandeling ter terechtzitting door den voogdijrechter worden
genomen 1).
Eene eigenaardige inrichting van het vooronderzoek treffen we,
reeds vóórdat er nog van de invoering van kinderrechtbanken sprake
1 Blijkens een bericht van den Würtembcrgschen Minister van Justitie d.d.
3 April 1903 aan den Koning (zie Gerichtssaal 72, blz. 348) is eene dergelijke
regeling als in Beieren ook in Wiirtembcrg getroffen. Na er eerst op te hebben
gewezen, dat het veelvuldige gebruik, dat van de voorwaardelijke begenadiging
is gemaakt, in het strafproces natuurlijk geen verbetering heeft kunnen aan-
brengen, deelt de Minister mee, dat sinds 1 Jan. 1908 bij het „Amtsgericht"-
Stuttgart-Stadt do tot de competentie der „Schöffengcrichte" behoorondo strafzaken
tegen kinderen, het vooronderzoek daaronder begrepen, in handen zijn gelegd
van dien „ Amtsrichter", aan wien ook steeds do behandeling van het „Fiirsorge-
erziehungsverfahren" en do andere, in do ouderlijke macht ingrijpende zaken zijn
opgedragen (algehecle vereeniging van do functies van voogdij- en strafrechter is
niet mogelijk, daar do gewone voogdij-competentie niet in handen van den „Amts-
richter" is). Deze strafzaken worden op afzonderlijke dagen cn in ceno spe-
ciale zaal behandeld.
Ook bij de andere rechtbanken zal voor eene dergelijke organisatie gezorgd
worden. Waar geen afzonderlijke zittingen zijn, zal een deel van do zitting
voor kinderzaken gereserveerd moeten worden. Aan het O. M. zal worden
aangezegd, zoo eenigszins mogelijk gebruik te maken van zijne bevoegdheid
tot verwijzing van Landgerichtszaken naar do „Schüffengerichte" (§ 75 G. V. G.)
cn in het vooronderzoek do kinderen steeds aan een verhoor door den „Amts-
richter\'\' te onderwerpen.
Ook bij de „Landgerichte" moet zooveel mogelijk scheiding tusschen jeugdige
cn volwassen delinquenten bewerkt worden.
was, in verschillende plaatsen van Westfalen aan, waar de z.g.
„Fürsorgeausschüsze" een belangrijk aandeel nemen in dit stadium
van het proces.
Deze „Fürsorgeausschüsze1\', waarvan de eerste in 1906 in Haspe
werd gevormd, zijn comités, die gewoonlijk bestaan uit den burge-
meester als voorzitter, een Protestantschen en een R. K. geestelijke,
het hoofd van de Protestantsche en dat der R.K. Lagere school.
Eene der functies dezer comités is, dat zij, waar het betreft kinderen
tusschen 12 en 14 jaar, advies hebben te geven in de kwestie, of
deze kinderen bij het begaan der strafbare handeling het vereischto
„Einsicht" gehad hebben of niet.
Hoe komen echter de tegen kinderen ingestelde vervolgingen ter
kennis der F. A.? Doordat het O. M. hun de hierop betrekking
hebbende stukken overhandigt.
Waar § 147 St. P. O. zelfs aan een verdediger vóór de sluiting der
instructie of vóór de rechtstreeksche dagvaarding de inzage der
stukken slechts toestaat voorzoover dit zonder schade voor het
onderzoek kan geschieden, daar zou men zich kunnen afvragen,
of eene dergelijke overhandiging der stukken aan een F. A. niet
met bovengenoemd artikel in strijd is.
Men bedenke echter, dat het hier gaat om eeno inzage der stukken nog
vóórdat de zaak by do rechtbank aanhangig is gemaakt, zoodat er nog
geen sprake is van „gerichtliche" stukken, als waarover § 147 spreekt;
en over zijne eigen stukken kan het O. M. naar gelieven beschikken.
Ook op grond hiervan, dat gedurende hot vooronderzoek nog geen
oordeel over do Einsichts-kwostie mag worden goveld, is men tegen
de F. A. opgekomen \')• Van andere zydo heeft men echter gemeend,
hunne werking geheel te kunnen rechtvaardigen uit de woorden van
do circulaire van den Pruisischen Ministor van Justitie d.d. 1 Juni
1908: 2) „Im vorbereitenden Verfahren sind möglichst frühzeitig die
„Lebensverhältnisse dos jugendlichen Beschuldigten und allo sonstigen
„Umstände zu erforschen, dio zur Beurteilung der zur Strafbarkeit
„erforderlichen Einsicht von Erheblichkeit sein können. Insbesondere
„haben die Beamten der Staatsanwaltschaft auch mit Eltern, dem
„Vormunde, Pfleger oder Fürsorger, dem Anstalts-vorstando, den
1 Zic blz. IIS (lias. c» do noot nldnnr.
-ocr page 154-.Vereinen oder sonstigen Organen der Jugendtürsorge in Verbindung
,zu treten".
Een ander bezwaar is echter, dat, doordat de F. A. het recht hebben,,
het kind vóór zich te doen verschijnen, wanneer het eventueel naar
de terechtzitting wordt verwezen, feitelijk twee .Hauptverhandlungen\'*
plaats hebben, één voor den F. A. en één voor het .Schöffengericht";
het verhoor door den F. A. toch is in vele gevallen veel meer dan
eene voorbereiding tot de terechtzitting: wat daar wordt verhandeld
wordt later voor de rechtbank als waar verondersteld
De taak der F. A. bestaat behalve in het bovengenoemde ook
hierin, dat zij in het algemeen zich met de zorg voor de jeugd
hebben te belasten. Die zorg moet erop gericht zijn, éénerzijds,
de criminaliteit der jeugd te voorkomen, anderzijds, het reeds tot
misdaad vervallen kind weer op den rechten weg te helpen1).
Eene zeer bijzondere wijze van kinderberechting vinden we in
Lennep. Aldaar is het volgende voorgeschreven:
„Bei jeder Hauptverhandlung gegen einen Jugendlichen soll zugleich
„die Frage geprüft werden ob und mit welchen Mitteln seine Erzie-
hung odei seine Lage gebessert werden können damit ein braver
„und tüchtiger Mensch aus ihm wird. Zu diesem Zwecke wird der
„Ausschusz für Jugendfürsorge zu jeder solchen Verhandlung Erzie-
hungssachverständige abordnen, welche neben den Schöffen am
.Richtertisch sitzen und mit dem Richter und den Schöffen vor
.jeder Aburteilung über die Erziehungsfrage im Beratungszimmer
„verhandeln sollen. Nach Fortgang der Sachverständigen berät der
„Richter mit den Schöffen geheim über dio Straffrage wie bisher" 8).
Zelfs aan de behandeling ter terechtzitting neemt hier dus de F. A.
deel; weliswaar hebben deze afgevaardigden geen stem in do be-
raadslaging over de straf, maar toch kunnen zy grooten invloed
1 Dit kunnen zij o.a. doen door als „Fürsorger" op te treden van de kindo-
ren, die „bedingt begnadigt" zijn. Tijd cn kracht voor hun arbeid tot verheffing
der misdadige jeugd kunnen do F. A. daardoor vinden, dat zij, zooals b.v. to
Hamm (Westfalen) gebeurt, de hulp inroopen van allo organen der particuliere
liefdadigheid, in het bijzonder van do vrouwen vereen igingen, terwijl do verant-
woordelijkheid aan den F. A. verblijft.
uitoefenen en is het zeer de vraag, of deze wel met de wet in over-
eenstemming is te brengen.
Omtrent de behandeling ter terechtzitting wordt verder voorge-
schreven, dat, zoolang er een voldoend aantal „Referendare" bij de
rechtbank werkzaam is, elk kind van rechtswege een verdediger
moet hebben. Vertegenwoordigers van Fürsorgevereenigingen of
andere belangstellenden mogen tegenwoordig zijn, om vragen te
stellen of voorstellen te doen. Personen, van wie te vreezen is, dat
z\\j verkeerd op de kinderen zullen werken, worden verwijderd. Af-
zonderlijke uren moeten voor de behandeling van kinderzaken
worden ingeruimd.
Merkwaardig is het, dat in deze kinderzittingen ook berecht worden
de „Vergehen" van volwassenen, in het bijzonder van ouders en
opvoeders, tegen kinderen gepleegd, hetgeen bij andere kinderrecht-
banken in Duitschland niet het geval is.
Thans nog een enkel woord over de Berlynsche kinderrechtbank
Den len Juni 1908 werd, zooals we in het begin dezer paragraaf
reeds zeiden, het ,Jugendgericht Berlin-Mitte" geopend 1). Met de
waarneming van de functie van kinderrechter werd Köhne, do
warme voorstander dezer instelling, degene ook, dio steeds don
nadruk had gelegd op de noodzakelijkheid, den kinderrechter zoowel
straf- als voogdy rechter te doen zyn, met nog tweo andere ,Amts-
richter" belast.
De inrichting der Beriynsche kindorrechtbanken is in hoofdzaak
gelijk aan die der Frankfortscho. Op eenigo punten wijken zy er
echter van af; terwijl n.1. in Frankfort do kindorrochter alleen t.o.
van het misdadigo kind met voogd\\jrechtoiyko compotentio bekleed
wordt, strokt in Boriyn die competentie zich uit over alle minder-
jarige broers en zusters van den boklaagdo, omdat, zooals Köhne
zegt, het plegen van een delict door één kind uit eon gezin, gegrondo
aanleiding kan zyn, na te gaan, op wolko wyze do andere kindoren
het best van strafbare handelingen kunnen worden afgehouden.
Bovendien bestaat er verschil hierin, dat, terwijl in Frankfort de
strafrechtor als voogdyrechter competent wordt, zoodra door het
1 Sinds dien tijd zijn hieraan nog toegevoegd do „Jugendgcrichte Berlin-
Temfelhof" en „Berlin-Wedding", terwijl ook eene .Jugendetrafkammer" b\\j
het „Landgericht" ie ingericht.
O. M. eene vervolging is ingesteld, in Berlijn deze competentie slechts
met de behandeling ter terechtzitting aanvangt.
In zeer nauw verband met de kinderrechtbanken staat in Berlijn
de „Deutsche Zentrale für Jugendfürsorge". Deze „Zentrale" is eene
organisatie met een tweeledig doel, n.1. Ie het verzamelen van
materiaal in het geheele rijk van alles wat „Jugendfürsorge" betreft
en 2e het uitoefenen van practische hulp, waartoe zij in staat gesteld
wordt doordat verreweg de meeste vereenigingen van „Jugend-
fürsorge" hij haar zijn aangesloten1).
In Juni 1908, terstond na het in werking treden van het „Jugend-
gericht Berlin-Mitte\'\', werd op verzoek dezer rechtbank de Berlijnsche
„Jugendgerichtshilfe" georganiseerd, die thans hare diensten ver-
leent aan de drie kinderrechtbanken en de .Jugendstrafkammer".
De organisatie dezer „Jugendgerichtshilfe" is in hoofdzaak als volgt:
de leiding is in handen der „Zentrale", in dien zin, dat deze de
„Jugendgerichtshilfe" bij de kinderrechtbanken vertegenwoordigt.
Zoodra nu bij den kinderrechter een requisitoir inkomt, om het kind
reeds vóór het verleenon van den rechtsingang te verhooren2), of
wel zoodra de zaak bij de kinderrechtbank wordt aangebracht, wordt
aan de „Zentrale" verzocht, de noodige inlichtingen in te winnen
omtrent, zooals Köhne het uitdrukt3), „alle feine psychologische
„Momente, welche zu der Straftat des Kindes führten". De „Zen-
trale" draagt nu zoo\'n verzoek weer over aan de „Jugendgerichts-
hilfe" of liever aan eene of meer der by de „Jugendgerichtshilfe"
aangesloten, voor elk bijzonder geval in aanmerking komende, ver-
eenigingen. Het aantal der bij de „Jugendgerichtshilfe" aangesloten
vereenigingen is zeer groot; particulieren kunnen er geen lid van
zijn: do „Jugendgerichtshelfer" praestoeron hunne diensten q.q. op
verantwoordelijkheid dor vereeniging of corporatie, waaronder zij
ressorteeren. Contact tusschen de „Zentrale" en de\' leden der
„Jugendgerichtshilfe" wordt verkregen doordat zy wekeiyks samen
1 „Deutsche Zentrale für Jugendfürsorge. Bericht über ihre Tätigkeit in den
„Jahren 11)08 cn 1909."
2 In Berlijn heeft zulk een verhoor van het kind door den rechter in hot
vooronderzoek, zooals dit bij do kinderrcchtbank in Frankfort steeds het geval
is, niet altijd plaats.
3 Zio zijn referaat voor de „Deutsche Landesgruppe der I. K. V." in de «Mit-
theilungen der I. K. V.* deel 15.
vergaderen, op welke vergaderingen de nieuw ingekomen verzoeken
worden uitgedeeld en zich voordoende kwesties worden besproken.
De inlichtingen nu, die door de „Jugendgerichtshelfer" worden
ingewonnen, worden door hen aan de „Zentrale" meegedeeld en deze
zendt een harer vertegenwoordigers(sters) naar de terechtzitting, om
daar in korte woorden den indruk, die van het geval is verkregen,
te schetsen.
Op deze zittingen kunnen ook leden der „Jugendgerichtshilfe"
tegenwoordig zijn, om op verzoek van het kind zich met zijne
verdediging1) te belasten en op een eventueel verzoek van den
rechter het toezicht over het kind op zich te nemen.
Eene eigenaardige practijk, eenigszins afwijkende van die, welke
in Frankfort wordt gevolgd, heeft Köhne bij zyne kinderrechtbank
ingevoerd. Wanneer een geval n.1. niet zeer ernstig van aard is en het
door het kind begane delict ook niet aan de schuld der ouders te wijten
is, wanneer dus nöch dwangopvoeding kan worden bevolen, noch
den ouders een deel hunner rechten ontnomen en naar de bepalingen
van het B. G. B. een „Pfleger" benoemd worden kan, dan staat do
rechter in vele gevallen feitelyk machteloos: immers eene geringe
straf zal daar, waar do misdadigheid van het kind eigenlijk te wijten
is aan armoede, slechte woningtoestanden, of de onmogelijkheid, waarin
de ouders, die buitenshuis werken, verkeeren, om toezicht op hunne
kindoren te houden, niets baten. Köhno heeft er nu dit gebruik op
uitgevonden, om ook daar, waar het kind geen voogd of „Pileger"
heeft, die hom omtrent don toestand van het kind kan inlichten, op
de hoogte van diens gedrag to blijven. Hij spreekt do kinderen en
de met hen gedagvaarde ouders ernstig toe, brengt hun aan het
verstand, dat zij er dezen keer gomakkeiyk zyn afgekomen, maar
dat, wanneer het kind weer voor den strafrechter gebracht wordt,
hem eono llinko govangonisstraf to wachten staat; dat hy den jeug-
digen beklaagde door ceno veroeniging en in het ergste geval dooi-
de politio zal laten controleeren en wanneer hy, ook zonder nog
een dolict te begaan, zich niet goed gedraagt, of de ouders geen
gehoor geven aan de hun door den vertegenwoordiger der met het
toezicht belasto vereoniging gegeven wenken, tot toepassing der
„Fürsorgeerziehung" zal overgaan, tot het nemen van welken maat-
regel hij in dat geval het recht ontleent aan de overweging, dat de
ouders de zorg over hun kind verwaarloozen.
§ 2. Ontwerpen.
De wenschen der voorstanders eener speciale kinderberechting zijn
in Duitschland sinds eenigen tijd uitgegaan naar de totstandkoming
van ééne groote wet, waarin zoowel materieel- als formeel-straf-
rechtelijke, op kinderen betrekking hebbende bepalingen, benevens
misschien bepalingen ter bescherming der jeugd zouden worden
opgenomen, evenals in de Engelsche „Children Act" van 1908.
Men zag in, dat men door wijziging van het formeele strafrecht
alleen, waardoor de invoering van kinderrechtbanken wettelijk zou
worden voorgeschreven, nog slechts ten deele zou gebaat zyn. Ook
het materieele strafrecht moest hiermee in overeenstemming ge-
bracht worden en daar eene algeheele wijziging hiervan nog wel
lang op zich zou doen wachten, was het wenschelyk, reeds terstond
een geheel nieuw „Jugendstrafrecht" tot stand te brengen.
Men is hierin echter niet geslaagd. Een ontwerp „Strafprozeszord-
nung" en. eene „Novelle zum Gerichtsverfassungsgesetze", waarin hot
nieuwe instituut der kinderrechtbanken in beperkten zin is opgeno-
men, werden in November 1909 by den Rijksdag ingediend en
vervolgens in November 1910 naar eene Commissie uit den Ryksdag
verwezen, welke thans met hare voorstellen is gereed gekomon1).
Vooreerst echter zullen dezo ontwerpen nog niot tot wet worden
verheven; immers in hot laatst van 1911 werd besloten, datzy dooi-
den toen zitting hebbenden Ryksdag niot meer in behandeling ge-
nomen zouden worden, waardoor dus deze behandeling voorloopig
voor onbepaalden tyd van de baan is2).
Ook invoering van het nieuwe „Strafgesotzbuch" is voorloopig niet
te verwachten, daar dit nog slechts in het stadium van voor-
ontwerp verkeert.
Alvorens over to gaan tot eene bespreking dezer ontwerpen, voor-
zoover zy op kinderen betrekking hebben, willen we eerst nog
bespreken een door Köhne samengesteld ontwerp „zu cinem Reichs-
1 Juriatcnzcitung jaarg. 1910 iio. 21 cn 23.
2 Weekblad v. h. Recht 92.21 en 0222. - JurUlenzcitung. Octobor 1911.
-ocr page 159-„gesetz, betreffend die Almdung und Verfolgung strafbarer Handlun-
„gen, welche von jugendlichen Personen begangen werden" 1), in
welk ontwerp zoowel materieel als formeel strafrecht zijn samengevat.
§ 1 onderscheidt jeugdige personen, d. z. personen tusschen 14 en
18 jaar en kinderen, d. z. personen beneden de 14 jaar.
§ 2 verschuift de in § 55 S. G. B. vastgestelde meerderjarigheids-
grens en bepaalt, dat kinderen nooit strafrechtelijk vervolgd kunnen
worden.
Voor jeugdige personen laat het ontwerp het oude criterium der
strafbaarheid geheel vallen. Er zal niet meer naar gevraagd worden,
of een jeugdig persoon de „zur Erkenntnis der Strafbarkeit erforder-
„liche Einsicht" gehad heeft, maar hiernaar: of naar den aard dei-
daad en het karakter en de antecedenten van den dader is aan te
nemen, dat hij door opvoedingsmaatregelen kan verbeterd worden.
§ 56 S. G. B. lydt volgens de toelichting op het ontworp-Köhno
aan tweeörlei euvel. Ten eerste wordt door dit artikel te veel de
nadruk gelegd op do intellectueele ontwikkeling; op de zedelijke ont-
wikkeling, die met de intellectueele volstrekt niet altijd gelijken tred
houdt, maar die toch evengoed by de beoordeeling van den jeugdigen
boosdoener in het oog gehouden moet worden, wordt weinig of niet
gelet. In het nieuwe Oostenryksche ontwerp „Jugendstrafrecht" is
men hieraan tegemoet gekomen door de strafbaarheid to laton af-
hangen van de vraag, of het karakter zoodanig ontwikkeld is, dat het
kind niet alleen heeft kunnen weten, wat strafbaar is, maar ook zyn
wil volgons dat inzicht heeft kunnen bepalen.
Het tweede euvel, dat § 50 aankleeft, zou echter door oeno dorge-
ïyke bepaling niet worden weggenomen. Ook dan, wanneer op do
zedoiyko ontwikkeling do nadruk golegd wordt, biyft do taak van
den rechter, dio uit to maken hooft, of het kind hot vereischto
„Einsicht" gehad heeft, zeor inoeiiyk, veolal bykans onuitvoerbaar.
Weliswaar vvoot men zich in do practyk ovor dit bezwaar heen to
zotten. Het „Reichsgoricht" hooft n.1. uitgomaakt, dat „nicht dio
, Erkenntnis dor Strafbarkoit im einzelnen Falie, sondern nur dio
„Möglichkeit einer solchen Erkenntnis nach dem intelloktuellen
„Reifegrade" behoeft to worden vastgestold en vorklaart bovendien,
dat het voldoondo to achten is, wanneer do algemeene indruk, dien
1 In dc „Boitrügo zur Reform des Strafprozeazos" Hand I, Heft J.
-ocr page 160-de rechter van het kind krijgt, het bestaan dier mogelijkheid aan-
nemelijk maakt. Feitelijk komt het er dus op neer, dat het kind
steeds wordt geacht met oordeel des onderscheids te hebben gehandeld.
Köhne wil nu van af het 14e jaar de vraag ,straf of opvoeding"
hiervan laten afhangen, of met opvoedingsmaatregelen nog wat
uitgericht kan worden of niet. Die vraag zal men zich nöch bij zeer
ernstige delicten, noch bij zeer geringe overtredingen hebben te stellen;
in het eerste geval zullen naar alle waarschijnlijkheid maatregelen
van opvoeding alleen, zonder toepassing van eenige straf, niets uit-
richten en in het tweede geval is cene kleine boete beter op hare
plaats dan opvoeding1). Dit criterium der „Besserungsfahigkeit" is
volgens de Memorie van toelichting daarom zoo geschikt, omdat het
den rechter zal dwingen, zich grondig van de omstandigheden van
den beklaagde op de hoogte te stellen, terwyl hij zich van vage
oordeelen omtrent den door den beklaagde gemaakten indruk zal
onthouden 2).
Wat de op jeugdige personen toe te passen straffen betreft, kent
het ontwerp alleen boete en gevangenisstraf. Waar korte vrijheids-
straffen door allen uit den booze worden geacht to zijn, is hechtenis
geheel afgeschaft en is de duur der gevangenisstraf op minstens 6
maanden gesteld, terwijl de maximumduur 15 jaar bedraagt. Even-
eens ter voorkoming der korte vrijheidsstraffen is de vervangende
hechtenis afgeschaft en wordt bepaald, dat de boeto in termijnen
kan voldaan worden.
Wanneer volgens het gemeene strafrecht het maximum der op
een delict gestelde gevangenisstraf minder dan 6 maanden bedraagt,
kan het kind, dat reeds eenmaal is gestraft of in „Fürsorgeerziehung"
geweest is, met eene vrijheidsstraf van 6 maanden tot 1 jaar gestraft
worden. Meestal zal by dergelijke geringe vergrijpen do rechter
1 Zie „Mittheilungcn der I. K. V." deel lö.
2 Do toelichting tot het voorontwerp S. G. B. noemt het cene fout, alleen dan
straf to willen toepassen, wanneer men verbetering door opvoeding uitgesloten
acht, vooral dan, wanneer men de strafrechtelijke minderjarigheid tot het 14e
jaar wil uitstrekken. Afgezien nog daarvan, dat hot voor den rechter meestal
onmogelijk zal ziju, tot deze negatiovo conclusie to komen, is do toelichting
van oordeel, dat geheel onverbeterlijke kinderen zóó zelden zullen voorkomen,
dat op deze wijze opvoeding regel, straf uitzondering zal worden, hetgeen nóch
in het belang der maatschappij, nóch in dat van het kind zou zijn.
zich tot het nemen van opvoedigsmaatregelen bepalen, maar waar
de ondoelmatigheid hetzij van opvoedings-, hetzij van strafmaat-
regelen is gebleken, daar zal men verstandig doen tot het toepassen
eener vrijheidsstraf over te gaan.
De tenuitvoerlegging van gevangenisstraf moet door personen
beneden de 21 jaar in bijzondere gestichten worden ondergaan. Ook
in § 57 S. O. B. wordt dit reeds voorgeschreven, doch de doorvoering
van dit voorschrift laat ten gevolge van het groote aantal der tot
korte vrijheidsstraffen veroordeelde kinderen veel te wenschen over.
In deze bijzondere gestichten zal, zooals de toelichting zegt, de straf
in haar vollen ernst en als een kwaad moeten worden ondervonden,
inaar aan den anderen kant met al die maatregelen verbonden zyn,
die op opvoeding en verbetering der kinderen zijn aangelegd.
De rechtbank (d. i. de kinderrechtbank) kan op voorstel der gevan-
genisdirectie het voorloopig ontslag uitspreken, zonder dat er eerst,
zooals dit bij volwassenen het geval is, een bepaald deel der straf
moot zyn ondergaan en kan bovendien bevelen, dat er door ceno ver-
eeniging toezicht op den aldus ontslagene worde gehouden, of dat er te
zynen opzichte opvoedingsmaatregelen worden getroffen. Op dezelfde
gronden en mot dozelfdo govolgon als bij volwassenen kan het voor-
loopig ontslag weer worden ingetrokken. Het toezicht gedurende don
proeftyd wil Köhne door den voogdyrechtor laten uitoefonon.
§ 9—12 bevatten bepalingen tor organisatio dor „Jugendgerichte"
Deze zullen competent zyn in allo op kinderen betrekking hebbondo
strafzaken, behalve in die, waarin hot „Roichsgericht" in eerste
instantio bevoegd is. Do bovoogdhoid der kinderrechtbanken strekt
zich ook uit tot do govallon, waarin er samenhang is tusschen door
volwassenen en kindoren begano delicten.
Kinderrechtbanken zullen zyn samengesteld uit den voogdyrechtor
als voorzitter en tweo „Schöiïen", die speciaal moeten worden ge-
kozen uit onderwyzers, genocsheeron, goostoiyken of dezulken, dio
zich met „Jugendfürsorgo" bezighouden. Daar, waar do voogdy-
rcchtoiyko bomooiingon niet aan con rechterlijk orgaan, maar aan
eon gomoontoiyk collego1) zyn opgedragen, zullen de wetgevingen
der afzonderiyko staten hebbon voor to schryven, wie met hot voor-
zitterschap moot worden bekleed.
1 Dit is o. a. het geval in Hamburg.
-ocr page 162-In elk geval echter moet de voorzitter een jurist zijn.
In zijne toelichting verzet Köhne zich tegen de bestryding
zijner ideeën door von Liszt, die aan jeugdige beklaagden de
waarborg, gelegen in de berechting door de uit 5 rechters samen-
gestelde strafkamers der „Landgerichten" niet wil zien ontnomen.
In de mogelijkheid van hooger beroep en revisie zyn volgens
Köhne voldoende waarborgen gelegen, terwijl ook trouwens de
door kinderen gepleegde delicten doorgaans minder moeilijkheden
opleveren.
Zooals echter uit zijne verhandeling voor de „Deutsche Landes-
gruppe der I. K. V.," die in Juni 1908 in Posen vergaderde, blykt,
heeft hij zich ten deele door von Liszt laten bekeeren en is hij ge-
deeltelijk op zyn ontwerp teruggekomen >). Eénerzijds n.1. is hij
tot de overtuiging gekomen, dat het verkeerd is, ook de zwaarste
misdaden door één rechter en twee „Schöffen" te doen berechten,
anderzyds, dat voor lichte gevallen de zittingen met den „Amts-
richter" èn twee „Schöffen" èn den griffier èn het O. M. toch
eigenlijk nog veel te „feierlich" zijn, dat het contact tusschen rech-
ter en beklaagde op deze wyze veel te gering is, dat de rechter
niet voldoende in de kinderziel kan doordringen en dat dientenge-
volge (zooals hy uit eigen ervaring weet) de jeugdige beklaagden
den rechter nog even hard voorliegen als altyd. In afwijking van
het in zyn ontwerp voorgestelde stelt Köhno dan nu voor, dat de
lichtere gevallen, waaronder hy meent, dat zullen vallen allo zaken,
die thans voor de „Schöffengerichte" en do „Landgerichte" komen,
door één rechter zullen worden berecht en dat de „SchöfTengorichto",
samengesteld uit 2 rechters en 3 speciale „Schöffen", zullen worden
bekleed met. de competentio in zake zwaardero delicten en hooger
beroep. Ook het „Schöffengericht" zou dan voogdymaatregelon mogen
bevelen, doch de uitvoering daarvan aan den unus iudox, als zyndo
daartoo beter geschikt, overdragen.
Preventieve hechtenis van kinderen boven de 14 jaar is alloon dan
toegelaten, wanneer zy niet krachtons Zwangs-of Fürsorgeorziohungs-
wetten in bewaring kunnen worden gesteld en ook eene liefdadige
vereeniging de bewaking niet op zich wil nemen.
De vóór de openbare behandeling der zaak te houden verhooren
-ocr page 163-zullen voor den competenten, of een anderen daartoe aangezochten,
voogdijrechter plaats hebben.
Wanneer een door een kind beneden de 14 jaar begaan delict ter
kennis van het O. M. komt, moet dit er den competenten voogdy-
rechter mededeeling van doen, tenzij het slechts eone overtreding is
en er geen kwestie is van in gevaarbrenging of verwaarloozing van
het kind.
Waar het delicten van kinderen tusschen do 14 en 18 jaar geldt,
heeft het O. M. de keus tusschen indiening eener klacht of het requi-
reeren tot het nemen van opvoedingsmaatregelen.
Vrees voor willekeur en fouten van het O. M., nog meer de vrees,
dat men aan partijdigheid van het O. M. zou gelooven, deed het don
ontwerper gewenscht schijnen, het legaliteitsbeginsel niet prys te
geven, in zooverre dat, behalve in weinig ernstige gevallen, waar
het om zeer jonge kinderen gaat, het O. M. verplicht zal zyn, hetzij
eone vervolging door den strafrechter, hetzij het treffen van opvoe-
dingsmaatregelen door den voogdijrechter uit to lokken.
Is het twijfelachtig, of voor een kind boven do 14 jaar straf of
opvoeding gewenscht is, dan zal hot O. M. in elk geval eeno klacht
indienen, om door den kinderrechter deze vraag to doen uitmaken;
is echter opvoeding klaarbiykoiyk vereischte, dan zal hot zich ter-
stond tot don voogdUrechter wonden, tegen wions beslissing hot
natuurlijk hooger beroop kan aanteekenen.
Het ontwerp spreekt niet van het bolasten van een specialon
ambtenaar van het O. M. met do vervolging van kinderstrafzaken;
do toelichting zegt echtor, dat hot aanstellen bij administratieven
maatregol van oen „Jugendanwalt" noodzakolijk is.
Eeno gerechtelijke instructio zal in kinderzaken niet plaats hebben,
gelijk hot trouwens ook nu reeds niet gebruikeiyk is.
Ook do wettoUjko vertegenwoordiger van den jeugdigen beklaagde
moot worden gedagvaard; hij kan echter niet gedwongen worden to
verschijnen
Van uitsluiting dor oponbaarheid is geen sprako, bohalvo voor-
zoover het G. V. G. aan do rechtbank toestaat do deuren to sluiton,
wanneer dit is in het belang van do oponbaro orde, do veilighoid
van den staat of do zedelijkheid. Köhne ziet in do openbaarhoid
eone zoo grooto waarborg voor eeno goedo rechtspraak en voor het
voltrouwen dor natio in hare rechters, dat hy haar niet wonscht uit
te sluiten. Bovendien acht hij de aan de openbaarheid verbonden
bezwaren bij de kinderrechtbank, waar de beklaagde meer als een
ondeugend kind dan als partij in een strafproces beschouwd wordt,
grootendeels overwonnen.
Verdediging is bij de kinderrechtbanken alleen bij hooger beroep
en revisie en in eerste instantie bij do berechting van „Verbrechen"
verplicht.
Welke beslissingen kan nu volgens het ontwerp de kinderrechtbank
nemen, wanneer zij niet tot vrijspraak of toepassing van straf
besluit? Allereerst kan zij die opvoedingsmaatregelen bevelen, waar-
toe zij krachtens het B. G. B. en de respectieve Zwangs- of Fürsor-
geerziehungswetten het recht heeft. Maar bovendien machtigt het
ontwerp haar, het kind, na het eene berisping toegediend te hebben,
onder toezicht te stellen hetzij van zijn wettelijken vertegenwoordiger,
hetzij van een bijzonderlijk daartoe aangestelden persoon; deze moet dan
maandelijks aan den competenten voogdijrechter rapport uitbrengen.
De strafwet noemt de berisping (Verweis) onder de strafmiddelen;
in de practijk echter is meermalen gebleken, dat zij door het kind
niet als zoodanig werd gevoeld. Zij is eigenlijk niet veel meer dan
eene waarschuwing aan het kind en hoort dus eerder bij de opvoe-
dings- dan bij de strafmaatregelen thuis. Om hare opvoedkundige
kracht to verhoogen, wenscht Köhne haar nu met „Erziehungsauf-
„sicht", „eine schilchterne Nachbildung des Amerikanischen probation
„system" te verbinden. Gedraagt het kind zich niet goed, dan zal
straf niet bevolen kunnen worden, alvorens het zich weer aan een
delict heeft schuldig gemaakt; wèl echter kan de voogdijrechter ten
allen tijde andere maatregelen treffen en in het uiterste goval hot
kind in „Fürsorgeerziehung" onderbrengen.
Over de aanstelling van de met het toezicht te belasten personen
(probation officers) bevat het ontwerp geen bijzonderheden.
Ten slotte bevat het ontwerp voorschriften omtrent hooger beroep
en revisie. Over een ingesteld hooger beroep wordt geoordeeld door
de civiele kamers der „Landgerichte", dio ook in hooger beroep over
voogdijzaken rechtspreken.
Het laatste artikel sluit do mogolijkhoid tot het geven van „Straf-
befehle"\') t. o. van kinderen uit. Het voordeel dezer „Befehlo", n.1.
1) § 447 St. P. O.: „In den zur Zuständigkeit der Schöffengerichte gehörigen
-ocr page 165-dat zij de kinderen van eene verschijning ter terechtzitting vrijstellen,
zal volgens de toelichting van weinig belang meer zijn, wanneer het
karakter dezer zittingen door de instelling van kinderrechtbanken
zoozeer zal zijn gewijzigd. In elk geval weegt het nadeel eener der-
gelijke summiere behandeling, waarbij over de verbeteringsvatbaar-
heid van het kind onmogelijk kan worden geoordeeld, wel tegen
het voordeel ervan op.
Novelle zum Gcrichtsverfassungsgcgelzc. Wanneer we nagaan, welke
der hier in de rechterlijke organisatie voorgestelde wijzigingen voor
de berechting van jeugdige misdadigers van belang zijn, dan ver-
dient het allereerst opmerking, dat de Nov. z. G. V. G. den „Amts-
richter" als unus iudex in een aantal strafzaken competent verklaart,
n.1. in geval van overtredingen en geringe „Vergehen" (§ 23 3o
al. 2). Bovendien is het aantal misdrijven, welker berechting eigenlijk
onder de competentie der „Landgerichte" valt, maar voor welke
door hot O. M. ook eene vervolging byde „Schöffengerichte" kan
worden ingesteld, aanmerkelijk uitgebreid. In het byzonder is dit
voor kinderen van belang; § 23 2o al. 3 toch bepaalt, dat wan-
neer de beklaagde ten tijde der daad nog geen 18 jaar oud was,
liet „Amtsgericht" (d.w.z. in dit goval „Amtsrichter" on „SchüfTon")
competent kan worden verklaard in zake alle „Vergehen", alle tot de
competentie der „Landgerichte" behoorende „Verbrechen" en boven-
dien in zake roof, brandstichting en veroorzaken van gevaar door stoom,
voorzoover aannemelijk is, dat tot geene hoogere straf dan 6 maanden
gevangenis of 1500 M. boete \'zal worden veroordeold.
Deze uitbreiding van do competentie der „Schöftengerichto" is
vooral hierom van gewicht, omdat do Novolle voorziet in de moge-
lijkheid van het inrichten van afzonderlijke afdeelingen by de „Amts-
gerichte" voor de behandeling van strafzakon tegen kinderen. Ver-
„Sachcn, mit Ausnahmt» der im § 27 no. 3—8 des Gcrichtsverfassungsgesotzcs
„bezeichneten Vergehen kann durch schriftlichen Strafbofehl des Amtsrichters ohne
„vorgängige Verhandlung eine Strafe festgesetzt worden, wenn die Staatsanwalt-
schaft schriftlich hierauf antragt. Durch einen Strafbofehl darf jedoch keino
„andere Strafe als Geldstrafe von höchstens cinhundertfünfzig Mark odor Froi-
„heitsstrafo von höchstens sechs Wochen sowio cino etwa verwirkte Einziehung
„festgesetzt werden.*
plichtend is de inrichting dezer „Jugendgerichte" niet gesteld; nadere
bijzonderheden omtrent hare samenstelling bevat het ontwerp slechts
in zooverre, dat het bepaalt, dat naar gelang van het door de „Lan-
desjustizverwaltung" vastgestelde aantal der voor deze afdeelingen
benoodigde „Schöffen", deze door de daartoe bevoegde commissie
(Ausschusz) zullen worden gekozen en wel uit onderwijzers, patroons,
leden van Fürsorge-vereenigingen of andere personen, die bijzondere
ervaring hebben op het gebied van de opvoeding der jeugd. Denamen
dezer speciale „Schöffen" moeten op eene afzonderlijke lijst worden
ingeschreven.
Yan eene verplichte vereeniging in ééne hand van de voogdij-
rechtelijke en strafrechtelijke bevoegdheden wordt niets gezegd. De
Memorie van toelichting drukt echter de hoop uit, dat in de practijk
deze vereeniging steeds zal worden doorgevoerd, zooals dit ook nu
reeds zonder eenig wettelijk voorschrift veelal het geval is.
Het eenige nieuwe, dat de Novelle op het gebied van kinder-
rechtbanken brengt, is dus feitelijk de benoeming van „Spezial-
schöffen". Of ergens „Jugendgerichte" zullen worden gevormd, wordt
evenals dat tot nu toe het geval geweest is, geheel aan den goeden
wil der „Landesjustizverwaltung" overgelaten. Dit is inderdaad, waar
het een punt van belang betreft, eene zeer zwakke bepaling. Toe-
gegeven moet echter worden, dat tegen een gebiedend wettelyk
voorschrift in dit opzicht bezwaar bestaat, omdat er kleine „Amts-
gerichte\'\' zijn, waaraan een te klein aantal kinderstrafzaken ter
berechting wordt opgedragen, om aan deze speciale afdeelingen
levensvatbaarheid te geven, terwijl het ook misschien moeite zou
kosten, in kleine plaatsen de noodige speciale „Schöffen" by elkaar
te krijgen; en waren deze er, dan zouden ze wel eens voor zittingen,
waar misschien slechts 8 ü, 4 gevallen behandeld worden, kunnen
worden byeengeroepen, of wel men zou, om dit te voorkomen, slechts
enkele malen in het jaar eene kinderzitting houden. Voor deze kleine
„Amtsgerichte" is trouwens de vorming eener kinderrechtbank niet
zóó noodig; aan deze rechtbanken zal allicht maar één „Amtsrichter"
verbonden zijn, die dus vanzelf èn voogdy- en strafrechter is, waar-
door aan het naar veler meening voornaamste vereischte der kinder-
rechtbank is voldaan1), al is hiermee dan ook aan dien anderen
1 Vgl. Oetker in „das Vcrfahren gegcn Jugcndliche nach dcm Entwurf
„einer St. P. O. und cine Novelle zum G. V. G."(GcrichtssaaI 73), die racent.dat
voornamen eisch, bet opdragen van de berechting van kinderstraf-
zaken aan bijzonderlijk daartoe gequalificeerde personen, nog niet
tegemoet gekomen. Waar echter bij één „Amtsgericht" meerdere
„SchöfFengerichte" worden gevormd, waar dus het ambt van voogdij-
en strafrechter aan verschillende personen kan zijn toevertrouwd,
daar zou het zeker aanbeveling verdienen, de vorming eener afzon-
derlijke kinder-afdeeling, welker voorzitter dan tevens met het nemen
der voogdijmaatregelen ten aanzien der aan zijne strafrechtelijke
competentie onderworpen kinderen is belast, gebiedend voor te
schrijven.
Niet alleen voor de speciale kinder-afdeelingen, maar in het alge-
meen, waar het een strafproces tegen kinderen geldt, kan volgens
de bepaling der Novelle de rechtbank naar eigen goedvinden do
openbaarheid gedurende de geheele behandeling of een gedeelte daar-
van uitsluiten. Wanneer volwassen misdadigers tegelijk met kinderen
moeten terechtstaan, geldt deze bepaling niet meer1). Het ontwerp
strafprocesrecht schrijft echter voor, dat, zoo dit aan don gang van
het proces niet schaadt, samenhangende zaken, waarbij volwassenen
en kinderen samen zijn betrokken, gescheiden moeten worden; voor
de kinderen zal op deze wijze dan toch ook in dit geval eene ge-
heime zitting gehouden kunnen worden.
In de vorming van speciale strafkamers bij de „Landgerichte"
voor do behandeling van kinderstrafzaken wordt door de Novelle
niet voorzien. Men is hierbij uitgegaan van het idee, dat dit, waar
byna al deze zaken in hot vervolg door „Amts-" of „Schöffongericht"
zouden worden behandold, onnoodig, ja zelfs ongewenscht was. Velo
warme voorstanders der kinderrechtbanken zagen zich op dit punt
door de Novelle zeer teleurgesteld; opgemerkt word, dat hot volstrekt
niet zeker was, dat het O. M. in zoo ruime mate, als velen dit schenen
te meonen, gebruik zou maken van zijno bevoegdheid, Landgerichts-
zaken bij de „Schöffengerichte" aanhangig te maken en dat, zoo dit
1 Wèl zal echter, wanneer de zaken samen worden behandeld, de speciale
afdeeling competent zijn, daar de „Spczialschöflen" ook bevoegd z\\jn als „Ge-
meinschöfren" dienst te doen, niet echter omgekeerd.
ook al het geval mocht zijn, juist de meer uitgebreide competentie
der „Schöffengerichte" aanleiding zou kunnen vormen tot veelvuldiger
gebruikmaking van het middel van hooger beroep1).
Entwurf einer Strafprozeszordnung. Geheel onafhankelijk van de
„Nov. z. G. V. G." bevat het „Entwurf einer St. P. O." eene
regeling omtrent het „Verfahren gegen Jugendliche"; onafhankelijk
hierom, omdat de in dit ontwerp vervatte regeling volstrekt niet
alleen van toepassing is bij de „Jugendgerichte", doch ook zonder
de invoering daarvan als eene byzondere soort van behandeling der
misdadige jeugd bij alle rechtbanken moet worden toegepast.
Als „Jugendliche" in den zin van het ontwerp gelden volgens § 364
die personen, die hun 18e jaar nog niet voltooid hebben; en wèl moet
hier niet worden gelet op den leeftijd ten tyde der daad, zooals dit
het geval is bij de bepalingen van het materieele strafrecht en die
van de Nov. z. G. V. G., waarin bijzondere regelingen worden getroffen
omtrent de rechterlijke competentie in zake door jeugdige personen
begane delicten, doch op den leeftijd ten tijde van de behandeling der
zaak. De ratio hiervan is deze, dat kinderen, zoowel by de behande-
ling in vooronderzoek als by die ter terechtzitting, eene byzondere
bescherming behoeven en waarschijnlijk door opvoedingsmaatregelen
beter zullen worden gebaat dan door straf, welke overwegingen geen
zin meer hebben, wanneer een reeds volwassen persoon voor een
door hom vóór zyn 18e jaar begaan feit terechtstaat.
Moge dit ook al waar zijn, bestaan blijft de inconsequentie, waarop
Oetker2) wijst, dat, terwijl toch de schuld niet grooter wordt, wan-
neer men na zijn 18c jaar eerst terechtstaat voor een vóór dien tijd
gepleegd delict, het ontwerp het gedeeltelyk loslaten van het legali-
teitsbeginsel alleen toestaat voor hen, die tydens het proces nog geen
18 jaar oud zijn.
1 Vgl. Oetker t.a.p., die aan do „Landgerichte" inot uitsluiting der „Amts-
gerichte* de berechting van allo meer ernstige delicten wil blijven toekennen, maar
dan ook a fortiori „Jugendstrafkammer" bij do „Landgerichte" wil formccren; eu
wèl wil hij aan deze speciale kamer zoowel strafzaken tegen volwassenen als togen
kinderen ter berechting opdragen, opdat niet „oin besonderer Begriff jugend-
„licher Zurechnungsfähigkeit in die Rechtspflege sich einschleicht."
Uitgaande nu van de gedachte, dat, wanneer aan het O. M. mocht
blijken, dat opvoeding beter op hare plaats is dan straf, dit niet moet
genoodzaakt zijn, het kind toch voor den strafrechter te doen ver-
schijnen, heeft het Ontw. St. P. O. de verplichting van het O. M. tot
vervolging van kinderen, meer nog dan die tot vervolging van vol-
wassenen, beperkt. Terwyl § 153 bepaalt, dat het O. M. van de ver-
volging kan afzien, wanneer deze met het oog op de zwaarte dei-
straf, die de betrokken persoon wegens een ander delict nog heeft te
ondergaan, niet door het algemeen belang geboden schijnt, en § 154,
dat in zaken, die tot de competentie van den „Amtsrichter" alsunus
iudex behooren, het O. M. van elke vervolging kan afzien, wanneer
zij niet door het algemeen belang geboden schijnt, bepaalt § 365, dat,
waar het kinderen betreft, in het algemeen het O. M. van eene aan-
klacht kan afzien, wanneer de bestraffing van het kind niet in het
algemeen belang is.
De op dit punt door de Ryksdagscoinmissie by eerste lezing in het
oorspronkelijke ontwerp voorgestelde wijziging beoogt, den „Anklage-
zwang" voor jeugdige personen beneden de 16 jaar imperatief uit te
sluiten, „wanneer aard der daad, karakter en verleden van het kind
„in aanmerking genomen, opvoedings- en verbeteringsmaatregelen
„de voorkeur verdienen boven straf." In tegenstelling dus met het
O. O. wordt hier meer op den persoon van het kind dan op het
algemeen belang de nadruk gelegd. Bovendien wil deze commissie
het afzien van de vervolging facultatief stellen, wanneer het geldt
iemand, die reeds niet meer „jugendlich" is, maar het feit vóór zyn
18e jaar gepleegd hoeft, in geval hot O. M., wanneer het »een jeug-
digen beklaagde had betroifen, van do vervolging zou hebben afgozien \').
BU tweede lezing heoft echter do eommissio deze onderscheiding
tusschon kinderen van boven en van onder do 16 jaar weer doen
vervallon on alleen bepaald, dat ten opzichte van iemand van
boven de 18 jaar, die het dolict vóór ztfn 18o jaar gepleegd heoft,
op bepaalde gronden van eeno vervolging kan worden afgezien.
Maakt nu het O. M., waar hot een jeugdigen verdachte betreft, van
zijne bevoegdheid tot niet-vervolging gebruik op grond van den
leeftijd van den verdachte, of wel op grond van § 154 en is het in
dit laatste geval bovendien overtuigd van de noodzakelijkheid van de
toepassing van opvoedings- en verbeteringsmaatregelen, dan mag
het de zaak niet eenvoudig laten rusten, zooals het in het geval van
§ 153 gerechtigd is te doen, maar is het verplicht de stukken over te
leggen aan den voogdijrechter1). Het O. M. heeft hier dus eene-
groote mate van vrijheid in zijne beslissing over de vraag, of het al
dan niet zal vervolgen.
Uitdrukkelijk betoogt de Memorie van toelichting, dat deze bepaling
geen ruimte meer overlaat voor de veelvuldig verdedigde meening,
dat het O. M. niet het recht heeft, het kind wegens gebrek aan
oordeel des onderscheids buiten vervolging te stellen. Neemt het
O. M. aan, dat het vereischte „Einsicht" ontbreekt, dan zal het de
vervolging niet in het algemeen belang achten en zal het, in plaats
van dit gebrek aan „Einsicht" door den strafrechter te laten con-
stateeren en het bevelen van opvoedingsmaatregelen aan dezen over
te laten, de zaak terstond verwijzen naar den voogdijrechter. Deze
zal, wanneer hy het kind aan het hem ten laste gelegde schuldig
acht, Fürsorge-opvoeding kunnen bevelen, hetzij op grond van het
B. G. B. of op grond der in de verschillende staten op dit punt be-
staande wetten. Verder zal hij het kind eene vermaning (Mahnung)2)
kunnen toedienen, of het overleveren aan de tucht van zijn wette-
lijken vertegenwoordiger, de schoolautoriteit, of, wanneer het kind
reeds in dwangopvoeding is, aan die van den daartoe bevoogden
opvoeder. Of deze laatste maatregel veel zal uitwerken, is de vraag;
het aan ouders, verzorgers, school- of andere autoriteiten toekomende
opvoedingsrecht is juist gebleken onvoldoendo te zijn, om het kind
op den rechten weg te houden; zal het nu, nadat do voogdijrechter
er nog eens in het bijzonder den nadruk op heeft gelegd, moor kracht
blijken uit te oefenen?
De voogdijrechter is echter niet aan do bovengenoemde maatregelen
gebonden. Hij kan zich de keus daartusschen voorbehouden en voor
1 Waar van voogdijrechter wordt gesproken, moet hier ook steeds gedacht
worden aan do op sommige plaatsen den voogdijrechter vervangende voogdij-
colleges. Het ontwerp spreekt steeds van „Vormundschaftsbchörde."
2 Da hier bedoelde vermaning door den voogdijrechter moet wel worden
onderscheiden van de door den strafrechter te go ven berisping (Verweis).
een bepaalden tijd het kind stellen onder het toezicht van een ver-
zorger, gekozen uit mannen of vrouwen, die op het gebied van de
opvoeding der jeugd bijzondere ervaring bezitten. We hebben hier,
zooals de Memorie van toelichting doet uitkomen, iets dergelijks als
de Amerikaansche of Engelsche „probation". Het groote verschil
tusschen deze „Schutzaufsicht" en de „probation" is dit, dat den
rechter na afloop der „Schutzaufsicht" alleen de bevoegdheid tot
het nemen van opvoedingsmaatregelen, niet ook tot het toepassen
van straf toekomt.
Het O. M., dat de keus heeft tusschen het indienen eener klacht
bij de rechtbank en het aanbrengen der zaak bij den voogdijrechter,
kan hierbij natuurlijk mistasten; zelfs al wordt het bij het onderzoek,
dat aan deze beslissing voorafgaat, bijgestaan door particulieren en ver-
eenigingen, die op het gebied van kinder-criminaliteit en kinder-verwaar-
loozing bijzondere ervaring hebben, zoo zal toch later aan den voogdij-
rechter nog kunnen blijken, dat maatregelen van straf zeer gewenscht,
opvoedingsmaatregelen daarentegen van weinig nut meer ztfn. De kans
tot het toepassen van straf is dan echter verkeken Met het oog op de
groote kracht, dio dus hier aan het O. M. wordt toegekend en do
groote eischen, die er hier worden gesteld aan zijn inzicht in het
karakter van het kind, zou het dringend noodig zijn, naast den
kinderrechter een afzonderlijken „Jugendanwalt" to hebben; hierin
echter voorziet hot ontwerp niet.
Wanneer daarentegen het O. M. do stukken niet aan den voogdij-
rechter overlegt, maar eeno vervolging instelt, dan is zijne beslissing
minder onherroepelijk. Immers, wanneer do strafrechter tot do over-
tuiging komt, dat het kind weliswaar schuldig is, maar dat aard der
daad, karakter en gedrag van het kind in aanmerking genomen, toe-
passing van opvoedings- en verboteringsmaatregelen in plaats van
straf voldoendo is, dan kan hij alsnog buiten vervolging stellen.
Dezo buiten vervolgingstolling door do rechtbank kon volgens hot
O. O. alleen geschieden, nadat de zaak tor torechtzitting wasbohan-
deld. Door do Rijksdagscommissio is echter den beklaagde eene nog
grootere waarborg gegeven tegen ongegronde aanklachten van de
zijde van het O. M. en is § 374 aldus gewijzigd, dat de rechtbank
terstond, zonder de zaak naar de terechtzitting te verwijzen, buiten
vervolging kan stellen.
Deze beslissing der rechtbank kan vergezeld gaan van eene ver-
wijzing van het kind naar den .voogdijrechter, die dan, evenals wan-
neer de zaak direct door het O. M. naar hem was verwezen, de
noodige maatregelen kan treffen.
De voogdijrechter heeft ook dan nog het recht, geheel zelfstandig
over de schuld van het kind te oordeelen.
De strafrechter kan echter ook de zaak aan zich houden en, in plaats
van tot straf te veroordeelen, zelf de tot opvoeding en verbetering
vereischte maatregelen treffen. Hij is echter meer beperkt in macht
dan de voogdijrechter; hij kan dezelfde maatregelen treffen als deze,
behalve dat hij niet bevoegd is, dwangopvoeding te bevelen. Acht
hij deze noodzakelijk, dan is hij verplicht, de zaak naar den voog-
dijrechter te verwijzen; ook wanneer het inwinnen van nadere
inlichtingen, of eene nadere observatie van het kind noodig is, moet
hij dit doen.
De reden, waarom in het bijzonder de dwangopvoeding inplaats
van door den strafrechter door den voogdijrechter moet worden be-
volen, wordt in de Memorie van toelichting aldus toegelicht, dat deze
laatste het best geschikt is voor het inwinnen der informaties omtrent
de persoonlijke- en familieverhoudingen van het kind, die aan zoo\'n
besluit moeten voorafgaan.
De Rpsdagscommissie heeft dit artikel gewyzigd en bepaald, dat
geen enkele maatregel van opvoeding door den strafrechter zal
kunnen worden genomen.
Op den 2en Duitschon „Jugendsgerichtstag" is dit artikel tor
sprake gekomen1). Terwijl aan den eenen kant wejrd betoogd, dat
door dezo verwijzing van den straf- aan den voogdUrochtcr de eenheid
der behandeling schade zou ïyden, dat het op het kind verkeerd zou
werken, wanneer het bemerkte, dat de strafrechter zekere maat-
regelen niet kan nomen; dat do door de commissie voorgestolde
wijziging daarom ten zeerste te betreuren was en dat den straf-
rechter ten minste de mogelijkheid moest worden geopend, dwang-
1 Zie „Verhandlungea des 2en Deutscben Jugondgericht.stagcV\'blz. 94 en 109.
-ocr page 173-opvoeding te bevelen, werd aan den anderen kant het nemen van
opvoedingsmaatregelen door den strafrechter zeer verkeerd geacht.
Indien, zoo werd betoogd, de geheele opzet van een strafproces op
niets anders uitloopt dan op eene vermaning of eenvoudige terug-
gave door den strafrechter aan den wettelijken vertegenwoordiger,
dan zou de geheele indruk, dien zulk een proces misschien op het
kind had gemaakt, vervloeien; de eenige opvoedingsmaatregel daarom,
die den strafrechter waardig was, was de dwangopvoeding, waartoe
het ontwerp hem juist het recht ontneemt.
Het besluit van den strafrechter, waarbij het kind al of niet met
verwijzing naar den voogdijrechter buiten vervolging wordt gesteld,
is volgens het ontwerp niet voor hooger beroep vatbaar. De toelich-
ting zegt, dat toelating van beroep het proces te zeer zou vertragen,
vooral wanneer het besluit luidt tot verwyzing naar den voogdij-
rechter, tegen wiens beslissing krachtens § 366 toch nog hooger
beroep mogeiyk is. Waar bovendien do door den strafrechter te treffen
opvoedingsmaatregelen van zoo gering belang zijn, werd hot hooger
beroep hier geheel onnoodig geacht1). Door de Ryksdagscommissio
is echter de mogelijkheid van het instellen van hooger beroep
voorgesteld.
§ 869 bepaalt, dat in do zaken, die in eerste instantie tot de
competentie der ,Landgerichte" behooren, in de meer belangrijke
dus, (welke bepaling echter door do Ryksdagscommissio werd ge-
wyzigd in dien zin, dat ook do z. g. „Überweisungsdelikto" eronder
vallon) ook zonder daartoe gedaan verzoek, terstond na do opening
der instructie of, wanneer dezo niet plaats heoft2), na indiening dor
rechtstreekscho dagvaarding, den jeugdigen boklaagdo een verde-
diger moet toegevoegd worden; by de in eerste instantie door do
1 Vgl. Roi.ffs: «Das Straf ver fohren gogon Jugcndlichc nach dom Entwurf
•zur Strnfprozcszordnung und dein Vorentwurf znin Strafgezetzbuch", waarin
li ij betoogt, «lat juist do besto elementen onder dezo bepaling zullen lydon,
daar toch immer» ton opzichte van do nog voor opvoeding vatbaren opvoeding«-
maatregelen zullen worden bevolen on weer voor do besten hiervan do straf-
rechter er zich mco /.al tevreden stelle», een van do hem ten dienste staande,
niet zeer vfcr gaando maatregelen zelf te nemen. (Gerichtssaal).
2 In do voor het .Landgericht" te behandelen zaken is do instructio facul-
tatief, in die, welke voor het „Amtsgericht" (mïit of zonder „SchöfTen*) worden
behandeld, is zij uitgesloten.
„Amtsgerichte" (hetzij dan door den „ Amtsrichter" alleen of door
dezen met twee „Schölfen") te berechten zaken, moet, wanneer het
kind geen verdediger heeft, hem een „Beistand" gegeven worden.
Onder „Beistand" moet in het. strafproces in het algemeen worden
verstaan de wettelijke vertegenwoordiger des beklaagden, of de echt-
genoot der beklaagde, die, als helper tot de terechtzitting moet
toegelaten en desverlangd gehoord worden. In het stafproces tegen
een jeugdigen beklaagde nu worden den „Beistand" alle aan den
verdediger toekomende rechten toegekend.
Voor de verdediging van jeugdige misdadigers wordt door deze
bepalingen veel beter dan in de thans geldende „ Strafprozeszordnung"
gezorgd. Hierin toch wordt de verdediging van kinderen alleen in zoo-
verre op bijzondere wijze geregeld, dat zij bij de in eersten aanleg
voor de „Landgerichte" te behandelen zaken noodzakelijk is, op den
enkelen grond, dat de beklaagde nog geen 16 jaar oud is. Behalve
dat het ontwerp de verplichte verdediging tot het 18e jaar voor-
schrijft, wordt nu ook voor de verdediging in Amtsgerichtszaken
zorg gedragen.
Het toelaten van een „Beistand" tot de terechtzitting mag niet
tot vertraging aanleiding geven; vandaar de bepaling, dat, wanneer
de „Beistand" wegblijft en een ander niet zonder uitstel in zijne
plaats kan gesteld worden, de zaak, voorzoover de behandeling er
niet door wordt benadeeld, zonder „Beistand" voortgang kan hebben.
Gewoonlijk treedt de wettelijke vertegenwoordiger van den jeug-
digen beklaagde, evenals dit ook bij don minderjarige boven do 18
jaar volgens § 150 het geval is, als zijn „Beistand" op. Is diens
verblijf echter aan de rechtbank niet bekend, of is hot verschijnen
ter terechtzitting hem onmogelijk of uiterst bezwaarlijk, of vindt de
voorzitter hem wegens verdenking van medeplichtigheid of om andere
redenen ongeschikt, dan kan de voorzitter een anderen „Beistand"
kiezen, die dan met dezelfde bevoegdheden bekleed wordt en in het
bijzonder hetzelfde recht heeft in het gebruiken van rechtsmiddelen
als de wettelijke vertegenwoordiger. Do keuze moet hierbij wordon
gevestigd op leden van Fürsorgeveroenigingon of andoro voor hot
doel geschikte personen, in het bijzonder op bloedverwanten van hot
kind; ook vrouwen kunnen gekozen worden. De toelichting vestigt
er de aandacht op, dat bij deze keuzo dezelfde gezichtspunten in
aanmerking komen als bij de keuze van de personen, die krachtens
§ 366 toezicht op den jeugdigen misdadiger hebben uit te oefenen.
Om den bijzonderen „Beistand", die allicht van alle omstandig-
heden niet volkomen op de hoogte is, in de gelegenheid te stellen,
vóór de zitting de noodige inlichtingen in te winnen, moet hij bytijds
worden gekozen. Zoowel hem als ook den wettelijken vertegenwoor-
diger, die als „Beistand" optreedt, moet op zijn laatst tegelijkertijd
met den oproep voor de terechtzitting de akte van beschuldiging
worden medegedeeld.
Wanneer hij zich binnenslands bevindt en zijn verblijf aan de
rechtbank bekend is, zal den wettelijken vertegenwoordiger van het
kind, ook al treedt hij niet als diens „Beistand" op, bijtijds kennis
moeten worden gegeven van de terechtzitting, onder mededeeling van
de akte van beschuldiging, opdat hij ook in dit geval in de gelegen-
heid worde gesteld, bij de behandeling der zaak tegenwoordig te zijn
en de belangen van het kind te behartigen.
Omtrent de terechtzittingen wordt nog gezegd, dat strafzaken tegen
kinderen gescheiden van die tegen volwassenen moeten worden be-
handeld, op zulk eeno wijze, dat aanraking tusschen jeugdige en vol-
wassen beklaagden wordt vermeden. Ook wanneer „Jugendgerichte"
zooals § 118 30o der Nov. z. O. V. G. zich die voorstelt, niet tot
stand komen, wordt dus door deze regeling reeds aan een der bezwaren,
die gewoonlijk tegen do openbare terechtzittingen worden ingebracht,
tegemoet gekomen; hetzelfde wordt trouwens nu reeds bij vele
rechtbanken bij adminisfratioven maatregel bewerkt.
Ook omtrent do op kinderen too te passen preventieve hechtenis
bevat het ontwerp eenige bepalingen. Preventieve hechtenis mag op
kinderen niet worden toegepast, wanneer het dool, dat men ermede
tracht te bereiken, bereikt kan worden door onderbronging in een
opvoedingsgesticht of door andere maatregelen (§ 862).
Van dezo hechtenis of van dezen vervangonden maatregel moet
onverwijld worden kennis gegeven aan don voogdyrochter on den
wottelijkon vertegenwoordiger des kinds, dio zich dan zijn lot kan
aantrokken en zoodoendo do hechtenis wellicht voorkomen, of wol
aan eeno oventueel roods begonnen hechtenis een oindo kan makon.
Aanraking van kindoron mot volwassenen moet natuurlijk ook
hier worden vermeden; vandaar dat ondorbrenging van beiden in
<iéno en dezelfde ruimte uitdrukkoiyk wordt verboden, tenzij dat do
lichamoiyko of geosteiyko toestand van het kind dit tydeiyk oischt.
Over het in dezelfde ruimte tezamen brengen van kinderen onderling
beslist de ook voor volwassenen geldende § 117, voorschrijvende, dat
preventief gedetineerden niet met andere preventief gedetineerden,
nóch met gestraften mogen samen zijn, tenzij ze hierin toestemmen,
of niet zijn in het bezit der burgerlijke rechten, of hun lichamelijke
of geestelijke toestand afwijking van den algemeenen regel vereischt,
of zij op verdenking van eenige speciale overtredingen zijn gedetineerd.
Vorentwurf zxi cinem Deutschen Strafgcsetzbuch. Het ontwerp
St. P. O. heeft, zooals uit het voorgaande blijkt, op sommige
punten de grenzen van het formeelrechtelijke overschreden en zich
hier en daar ook op materieelrechtelijk gebied begeven. Dit was,
wilde men eene eenigszins ingrijpende wijziging in de behande-
ling van jeugdige delinquenten teweegbrengen, onvermijdelyk. Toch
is het er nog verre van af, dat in dit ontwerp de geheele straf-
rechtelijke behandeling der jeugd zou zijn vervat. Er bleven belang-
rijke punten van materieelrechtelijken aard over, die in een nieuw
Wetboek van Strafrecht moesten worden geregeld.
Een voorontwerp tot zulk een wetboek is thans gereed, waarin
belangrijke bepalingen ten aanzien der misdadige jeugd ztjn opge-
nomen, welke echter, zooals we zullen zien, gedeeltelijk „doublé
emploi" doen met de boven besproken bepalingen van het ontwerp
St. P. O., voorzoover dit het terrein van het materieelo strafrecht
betreedt. Dit was, zooals de toelichting tot het voorontwerp zegt,
niet anders mogelijk, waar men nog niet wist, wat er van het by
den Ryksdag aanhangige ontwerp St. P. O. zou terecht komen en men
dus genoodzaakt was, geheel afgezien van dat ontwerp, een zelf-
standigen weg te betreden.
Het voorontwerp voldoet allereerst aan een vrjjwol algemeen
gestelden eisch, waaraan het formeele strafrecht niet. had kunnon
tegemoet komen, en bepaalt, dat voortaan kinderen tot hun He
in plaats van tot hun 12o jaar niet strafrechtelyk vervolgd zullen
kunnen worden. Do strafrechteiyke meerderjarigheidsgrens valt aldus
samen met den leeftyd, waarop de schoolplicht eindigt on het is
volgens de toelichting in overeenstemming met do algemeeno volks-
opvatting, het kind van af het oogenblik, dat het een boroop aan-
vaardt en zijne plaats in het maatschappelijk leven gaat innemen,
ook strafrechtelijk vorantwoordoiyk te stellen.
Het voorontwerp laat voor kinderen tusschen de 14 en 18 jaar
het criterium van het vereischte „Einsicht" vallen, uitgaande van de
gedachte, dat de subjectieve bekwaamheid tot het begaan van een
delict behoort tot het begrip toerekenbaarheid, welk begrip zoowel
bij volwassen als jeugdige misdadigers van gelijken aard is, om
welke reden een bijzonder onderzoek door den rechter naar de
zedeiyke en geestelijke rijpheid van het kind onnoodig is1).
Het ontwerp, dat zich voornamelijk hierop grondt, dat bij jeugdige
misdadigers de gedachte aan opvoeding boven die van vergelding te
stellen is, blijft bij de uitsluiting van het „Einsichtscriterium" niet staan;
het stelt hiervoor, evenals het ontwerp St. P. O. een ander criterium
in de plaats. Het bepaalt n.1. in § 69 al. 2, dat, wanneer de daad
hoofdzakelijk is te beschouwen als gevolg eener gebrekkige opvoeding,
of wanneer althans is aan te nemen, dat opvoedingsmaatregelen
wenscheiyk zijn, opdat de dader zich gewenne aan een geregeld
leven, de rechter naast of in plaats eener vrijheidsstraf zyne „Über-
„weisung zur staatlich überwachten Erziehung" kan bevelen. Deze
„ter beschikkingstelling" verplicht de voogdyrechtbank of het daarvoor
in de plaats tredende lichaam, nadere beslissingen te nemen over
de toe te passen opvocdingsihaatregelen; zy gaan hierby dan te werk
naar de op dit punt geldende bepalingen van het B. G. B. en de
Fürsorgeerziehungswetten.
In het algemeen is dus do strafrechter niet bevoegd, over aard en
duur dor opvoedingsmaatregelen te beslissen; wèl echter geeft de
wet hem uitdrukkelijk de bevoegdheid, om daar, waar hy hot noodig
oordeelt, do opnamo van het kind in eon gesticht zolf to bovelen.
In dit artikel kiest het voorontwerp dus een tusschenweg tusschen
de beiderlei bevoegdheden, dio hot ontwerp St. P. O. don strafrechter
wil toekennen. Volgons dit laatsto toch moet deze, wanneer hy
opvoeding op haro plaats acht, öf de zaak naar don voogdyrechtor
verwyzen, in welk geval hy er aan blootstaat, dat deze, indien hy
opvoeding onnoodig vindt, of er geen heil van verwacht, het kind
weer vry uit laat gaan, üf zelf ovor do to nemon opvoedingsmaat-
regelen beslissen. Volgens het voorontwerp strafrecht daarentegen
is de strafrechtor steeds gerechtigd te bevolen, ditt er voor do op-
voeding van het kind maatregelen moeten worden genomen, hetgeen
1 Begründung Allgemeiner Teil blz. \'258.
-ocr page 178-er hem volgens de toelichting eerder toe zal brengen van straf af
te zien, dan wanneer hij deze beslissing aan anderen moet overlaten,
maar wordt de kwestie van het „hoe en wat" aan het in voogdij-
zaken competente lichaam overgelaten.
Ook hierin wijkt § 69 al. 2 voorontwerp S. Gr. B. van het gelijk-
soortige artikel van het ontwerp St. P. O. af, dat het den strafrechter
meerdere vrijheid van beslissing geeft door te bepalen, dat hij op-
voeding niet alleen in plaats van, maar ook naast straf mag bevelen.
Wat de op kinderen toe te passen straffen betreft, brengt het voor-
ontwerp in zooverre weinig wijziging, dat het geen specifieke kinder-
straffen invoert. Bij de bestraffing van kinderen zijn de bepalingen
omtrent de poging toe te passen; § 76 schrijft voor, dat poging
zachter moet worden bestraft dan de voltooide daad; is deze met
den dood bedreigd, dan treedt levenslange of tijdelijke tuchthuisstraf
van minstens 5 jaar hiervoor in de plaats; is de op het feit gestelde
straf levenslange vrijheidsstraf, dan wordt zy veranderd in eeno
tijdelijke van denzelfden aard van minstens 3 jaar. In de overige
gevallen kan de straf beneden het op het voltooide feit gestelde
minimum worden verminderd, of kan met eene zachtere soort vrij-
heidsstraf gestraft en in bijzonder lichte gevallen geheel van straf
afgezien worden1). Bovendien kunnen bijkomende straffen en zeker-
heidsmaatregelen naast de straf worden toegepast. Al deze bepalingen
nu zijn op door kinderen begane delicten van toepassing, behalve dat
het kind geen levenslange tuchthuisstraf mag ondergaan, dat in plaats
van tijdelijke tuchthuisstraf gevangenistraf van gelijken duur treedt
en dat het kind tot verscherping van de tenuitvoerlegging der straf,
verwijzing naar een „Arbeitshaus", verlies van burgerlijke rechten
en „Aufenthaltsbeschränkung" niet kan worden veroordeeld.
Volgons de toelichting2) geldt de bepaling, dat in sommigo ge-
vallen geheel van straf kan worden afgezien, niet slechts voor den
rechter, maar ook voor het O. M.; waar den rechter uitdrukkelijk
deze bevoegdheid wordt toegekend, daar wordt ook feitelijk aan het
1 Onder zeer lichte gevallen worden volgens § 83 voorontwerp verstaan dio
gevallen, waarin dc wederrechtelijke gevolgen der daad onbeduidend zijn cn de
misdadige wil des daders slechts gering cn do omstandigheden in aanmerking
genomen te verontschuldigen schijnt, zoodat toepassing cener gewone straf eeno
onbillijke hardheid zou zijn.
2 Begründung Allg. Teil blz. 262.
-ocr page 179-O. M. te kennen gegeven, dat het in zulke gevallen van vervolging
kan afzien en is in deze bepaling dus eigenlijk ook te zien een
breken met het legaliteitsbeginsel, zoodat dit artikel vrijwel overeen-
komt met § 369 ontwerp St. P. O.
Van vooruitstrevende begrippen in zake do op jeugdige misdadigers
toe te passen straffen geeft dit voorontwerp over het algemeen
geen blijk.
Zoowel gevangenis- als hechtenisstraf blijven beido op jeugdige
misdadigers van toepassing en wel tot een maximum van 15 jaar.
Gelukkig, dat ten gevolge der nieuwere opvattingen omtrent de
strafrechtspleging ten opzichte van jeugdige delinquenten verwacht
kan worden, dat de rechter van zijne bevoegdheid tot hot toepassen
eoner lange gevangenis- of hechtenisstraf niet veelvuldig zal gebruik
maken en dat hij ten gevolge der vele andere, hem juist voor de
minder ernstige gevallen ten dienste staande, maatregelen zich ook
in het uitspreken van korte vrijheidsstraffen zal beperken. Wat deze
laatste betreft, mag bovendien worden verwacht, dat de rechter, ook
al mocht hij ertoe hebben veroordeeld, toch hare tenuitvoerlegging
door eene verstandige toepassing der in het voorontwerp opgenomen
bepalingen omtrent het voorwaardelijk uitstel van straf, zooveel
mogelijk zal opschorten; § 38 en 49 bepalen n.1., dat aan iemand, die
nog nooit wegens „Verbrechen" of ,Vergehen" tot vrijheidsstraf
is veroordeeld, wanneer hij tot hechtenis of govangenisstraf van
hoogstens 6 maanden wordt veroordeeld, door den rechter voor min-
stens 2 en hoogstens 5 jaar, (bij misdrijven) voor minstens 1 en
hoogstens 2 jaar (bij overtredingen) uitstel van straf kan worden
toegekend, opdat hij in do gelegenheid zij, zich door goed gedrag
kwijtschelding der straf te verwerven. Uitstol mag alleen dan worden
toegokond, wanneer do dader dit werkelijk schijnt to verdienen en
ook zonder do voltrekking der straf hoop geeft op een tookomstig
goed gedrag; ook op de beweeggronden, die tot het delict hebben
geleid en op het gedrag van don schuldigo na hot plegen ervan moot
worden golet. Uitdrukkolijk wordt bepaald, dat hoofdzakelijk aan
jougdigo voroordcoldon dit voorwaardelijk uitstol van straf verleend
moot worden. Van een gedurendo dezen proeftijd op den veroordooldo
uit to oefenen toezicht spreekt do wet niet, doch daar don rechter
het recht wordt toegekend, naast straf ook opvoedingsmaatregolon to
bovolen, zal liet gemakkelijk zijn, aan de voroordeoling tot straf, ge-
volgd door uitstel der strafvoltrekking, het stellen onder toezicht te
verbinden.
§ 70 bepaalt, evenals ook het tegenwoordig strafwetboek dit reeds
doet, dat vrijheidsstraffen door kinderen in afzonderlijke, speciaal
voor hen bestemde, inrichtingen of afdeelingen daarvan moeten worden
ondergaan. Bovendien wordt nog bepaald, dat de volkomen toere-
kenbaren van de verminderd toerekenbaren streng moeten worden
gescheiden en dat vrijheidsstraffen tegen de laatsten ook in onder
Staatstoezicht staande opvoedingsgestichten of geneeskundige inrich-
tingen kunnen worden ten uitvoer gelegd.
De berisping (Verweis) blijft als strafmiddel bestaan en wordt zelfs,
in tegenstelling met het bestaande recht, ook op volwassenen toe-
passelijk verklaard.
Door do algemeene, ook voor volwassenen geldende voorschriften,
dat bij veroordeeling tot boete met de vermogensverhoudingen van
den schuldige rekening moet worden gehouden en dat de boete bij
gedeelten kan worden betaald, is deze straf ook voor jeugdige delin-
quenten veel doelmatiger geworden.
§ 3. Bij eene vergelijking tusschen hot Amerikaansche stelsel
van kinderberechting en de in de Duitsche ontwerpen neergelegdo
voorstellen springt als het groote verschil tusschen beide terstond
dit in het oog, dat, terwijl men in Amerika, waar het kinderen
betreft, met het oude strafrecht zoo goed als geheel heeft afgedaan,
de voorgestelde strafrechtelijke kinderwetgeving in Duitschland zich niet
zoo radicaal van de oude beginselen heeft losgemaakt, doch con onder-
deel van het algemeene straf- en strafprocesrecht is biy ven uitmaken
Vandaar dat niet, zooals in velo Amerikaansche „Juvonilo laws",
de grens tusschen misdadigo en nog niet misdadige kindoren voor
een deel is uitgewischt en ook do nog niot tot het plogon van een
delict vervallon kinderon binnen don kring der dolinqiicnten worden
getrokken, doch intogondeol het verschil nog schorp blUft gehand-
haafd tusschen hot kind, dat de strafwet heeft overtreden en hot
kind, mot hetwelk hot zoover nog niet is gekomon, dat do verschij-
1) .Jugcndgeriehte in diencr gostnlt," regt üktkkk, „»ind keinwweg« Sondcr-
.gerichte, flje halten aich ini Ilnhmcn der gowohnlichen ÜcrichUorganiHation,
„haben d.e Hedeutung nnd ZuBlündigkeit ton AmU-Landagcrichtci dio cintige
.higentihnhchkeit i«t die Beteiligung von Spc/.ialschufTen." (OorichtMaal 73)
ning van het kind voor den rechter nog wel degelijk gegrond is op
eene aanklacht wegens een onder de strafwet vallend delict. Van-
daar dat, evenals in het gewone strafproces, in theorie scherp tegen-
over elkaar blijven staan het O. M., dat de belangen der maatschappy
en de verdediger, die de belangen van het kind heeft te handhaven.
Waar echter uit den geheelen geest van de in de ontwerpen zoowel
van straf- als van strafprocesrecht neergelegde regeling blijkt, dat
men ten aanzien der misdadige jeugd van andere begrippen uitgaat
dan vroeger, daar zal bij de kinderberechting, gelijk dit trouwens
nu reeds bij de zonder wettelijk voorschrift ingevoerde „Jugendge-
richte" het geval is, de positie van O. M. en verdediger in het procos
een ander karakter dragen, daar zal de samenwerking tusschen de/.o
beiden veel enger zijn dan vroeger.
Aan den eenen kant toch mag verwacht worden, dat het O. M.,
wanneer het legaliteitsbeginsel zal zyn verbroken en het do bevoegd-
heid zal hebben, uit te maken, of naar aanleiding van het door het
kind gepleegde delict moet worden ingegrepen, ja of neen, en zoo ja
of hot kind voor den straf- of wol voor den voogdy\'rechter moet vor-
schynen, wanneer hot dus van den aanvang af zich ernstig rokon-
schap zal moeton geven van den voor het kind meest gewenschten
maatregel, in dio govallen, dat het eene vervolging voor don straf-
rechter heeft noodig geacht, zich van hot belang van het kind zal
bleven rekenschap geven. En aan den anderen kant zal do verdediger
inzien, dat, waar in dit strafproces do gedachto aan opvoeding van
hot kind zoozeer op den voorgrond treedt, do noodzakeiykheid, om
hot kind, het kosto wat het wil, vrij te pleiten, minder dan ooit
bestaat.
Rn ditt workciyk, waar hot gaat om hot misdadigo kind, zooveel
nieer plaats dan vroegor aan do opvoeding wordt ingeruimd, komt
niet alleen uit in do maatregolon, dio volgens do ontwerpen don
strafrechter ton dienste stnnn, maar bovonal ook hierin, dat hy by
2Uno keuzo tusschen dezo vorschillcndo maatregolon met het abstracto
Einsichtscriterium geon rekening meer heeft to houdon, doch in hot
bijzonder op karakter, omstandighodon, ontwikkeling, milieu onz.
Vft» het kind hoeft to letton.
Niettegenstaande dezo wyzlging, waardoor don rechter veel grootor
vnJhoid wordt gogoven en eeno behandeling van hot misdadigo kind
naar z(|no spocinlo behoeften vool moer dan tot nu too wordt ge.
waarborgd, is men in Duitschland toch nog te veel, ook voor kin-
deren aan het idee eener gewone strafrechtspraak blijven vasthouden,
om het aan te durven, nu ook alle kinderen, onverschillig van welken
leeftijd, voor den straf- (eventueel kinder-)rechter te brengen en
is men de absolute strafrechtelijke minderjarigheidsgrens blijven
behouden. Zoowel dus daar, waar volgens de beslissing van het
O. M. t. o. van het misdadige kind boven de 12 jaar opvoedings-
maatregelen gewenscht zijn en dus zijne verschijning voor den
strafrechter niet noodig is, of waar het voor den strafrechter ver-
schenen kind door dezen naar den voogdijrechter wordt teruggewezen,
als in al die gevallen, waar het een jeugdigen delinquent beneden
de 12 jaar geldt, blijft er naast den kinder-strafrechter ruimte be-
staan voor den „Vormundschaftsrichter."
Wordt er nu in de Duitsche ontwerpen voldoende waarborg ge-
geven hiervoor, dat de berechting van de strafrechteiyk méederjarige
jeugd aan daarin gespecialiseerde rechters wordt opgedragen en zoo-
doende de door den wetgever mogeiyk gemaakte maatregelen kans
hebben op eene oordeelkundige toepassing?
De eenige bepaling, die de Nov. z. G. V. G. hieromtrent bevat, is
deze: dat by de „Amtsgerichto" afzonderlijke „Jugendabteilungen"
lainncn worden ingericht en dat in dat geval tot het ambt van
„Jugendschöffe" byzonderlijk daartoe gequaliflcccrdo personen moeten
worden aangesteld.
Gesteld dus, dat van dezo bepaling gebruik wordt gemaakt en
eene speciale kinderafdeling by een „Amtsge richt" wordt govormd,
dan raag men verwachten, dat tot voorzitter hiervan zal wordon
gekozen de „Amtsrichter", dio voor dezo taak do meeste geschikt-
heid heeft. En daar dan, ook al is hy niet uitsluitend kinderrechter,
toch allo tot de competentie der .Schöffengerichto" en, naar ik
veronderstel, ook allo tot do competentio van den „Amtsrichter" als
unus iudex behoorende, door kinderen gopleegdo, dolicten uitsluitond
aan hem tor berechting zullen worden opgedragen, zal hy allo go-
legenhoid hebben, zich in do kindorberechting to speciallseoron. Of
hetzelfde ook kan gezegd worden van do „Spezialschonen" waag ik
to betwyfelen. Al worden zo dan ook tot kinder-Schöffo benoemd
hierom, omdat men hen, en misschien niet geheel ten onrechte,
eenige ervaring in zako opvoeding, eenige karakterkennis ten aanzien
/an kinderen toeschrijft, zoo meen ik toch, dat voor do berechting
der misdadige jeugd, wil men deze werkelijk maken tot iets anders
dan wat zij tot nu toe geweest is, nog iets meer noodig is en vrees
ik, dat de slechts van tijd tot tijd zitting nemende „Schöffe", hij zij
dan „Spezialschöffe" niet eene voldoende specialiteit kan geacht
worden te zijn.
Behalve dit echter, behalve ook, dat do inrichting eener afzonder-
lijke afdeeling voor de behandeling van kinderstrafzaken bij de
„Amtsgerichte" facultatief ls gesteld, is er ook geenszins in voor-
zien, dat de functies van voorzitter der speciale kinderafdeeling en
voogdijrechter ten opzichte van de voor dezo afdeeling verschenen
delinquenten in ééne hand worden vereenigd. Wel zegt de toelich-
ting, dat verwacht kan worden, dat zoo mogelijk deze beido functies
aan éün en denzelfden persoon zullen worden toevertrouwd, doch
waar by de kinderrechtbanken, zooals zy thans reeds in Duitschland
bestaan, juist in dezo „Personal-Union" hot grooto voordeel der
nieuwe regeling wordt gezien, daar had men toch op dit punt eene
positief-wetteiyko regeling mogen verwachten.
En juist met do niouwo bepalingen van do ontworpen straf- en
strafprocesrecht schynt zulk eeno regeling zeer noodzakeiyk. Volgens
hot ontwerp St. P. O. toch zal hot kunnen voorkomen, dat do straf-
rechter hot kind naar den voogdyrechtor verwyst, opdat dezo, geheel
zelfstandig over feiten en schuld oordcelendo, do noodigo opvocdings-
maatregelen trcfïb en zal het dus, wanneer straf- en voogdyrochtoiyko
competontio niet in dóno hand zyn, zeer wol mogoiyk wezen, dat
dezo, een geheel anderen blik op hot kind en.hot foit hobbende, hot
kind in stryd met do bedoelingen van den strafrechter vry uit laat
Kaan. Maar ook wanneer wet wordt wat in hot voorontwerp straf-
recht wordt voorgesteld, dat n.1. do strafrechter zal kunnen bovelen,
dat opvocdingamaatregelen moeten worden gotroffen, aan den voogdy-
rechter het ,hoo en het wat" overlatende, kan dit tot oigenaardigo
botsingen leiden; voorkomen wordt hierdoor wol, dat hot kind, voor
wien do strafrechter opvoeding noodig oordeolt, door den voogdy-
rechtor eenvoudig wordt ontslagen; maar aan don anderen kant kan
hI°r do voogdyrechtor toch wol in do moeiiyke positlo komen,
opvoedingsmaatregol to moeten treffen, zonder dat hy hiervan
\'nisschlon eenig goeds verwacht of er do noodzakeiykheid van inziet.
Do grooto verbotoring echter, dio hot niouwo systeom in elk goval
Za\' kunnen aanbrengen, Is deze, dat voortaan straf- en voogdyrechtor
niet meer geheel onafhankelijk van elkaar zullen voortwerken, dat
niet meer de voogdijrechter op min of meer toevallige wijze zal
vernemen van het kind, dat door den strafrechter is vrijgesproken,
maar er toch dringend behoefte aan heeft, dat een voogdijrechtelijke
maatregel te zijnen opzichte wordt genomen, doch dat de strafrechter,
indien hij niet zelf tot het nemen van een opvoedingsmaatregel
overgaat, het kind uitdrukkelijk naar den voogdijrechter kan ver-
wyzen. Maar juist aan deze verwijzing zijn de bovengenoemde
bezwaren verbonden, terwijl zij bovendien dikwijls tot onnoodige
vertraging zal leiden. En daarom: slechts daar, waar niet alleen
eene afzonderlijke „Jugendabteilung" is, maar waar de met het
voorzitterschap dezer afdeeling bekleede „Amtsrichter\' tevens ten
aanzien van de aan zijne competentie onderworpen jeugdige delin-
quenten de bevoegdheid heeft, als voogdijrechter op te treden, kan
met recht van een kinderrechter worden gesproken.
Ook dan echter zal deze kinderrechter een heel ander karakter
dragen dan die der Amerikaansche „Juvenile Courts", die in zyne
hoedanigheid van kinderrechter competent is in alle gevallen, die op
kinderen van welken leeftijd dan ook, hetzy ze verwaarloosd of
misdadig zijn, betrekking hebben, die niet het ééno oogenblik als
straf- en het andere als voogdy\'rechter rechtspreekt, maar wien qua
kinderrechter straf- èn voogdymaatregelen ten dienste staan.
HOOFDSTUK IV.
FRANKRIJK.
§ 1. In Frankrijk zijn tot op heden de kinderrechtbanken nog niet
wetteiyk ingevoerd. Dit wil echter niet zeggen, dat men er op het
gebied der kinderberechting stil heeft gezeten. Talrijk zijn de op dit
terrein zoowol bij den Senaat als b\\j de Kamer ingediende, deols
reeds aangenomen ontwerpen. Bovendien worden in eenige plaatsen
sinds verscheiden jaren afzonderlijke terechtzittingen voor kinderen
gehouden en is het beginsel van specialisatie der kinderberechting
ook hier en daar in het eerste stadium van het strafproces, de in-
structie, gehuldigd.
Alvorens do verschillende wetsontwerpen tot invooring dor ftri-
bunaux spéciaux pour enfants" in verband met de „libertésurvoillde"
te bespreken, willen we zien, op wolke wyze ook thans reeds in
Frankryk binnen hot kader der bestaando wetgeving do borochting
van jeugdige misdadigers op eene van dio van volwassenen afwe-
kende w(jzc is ingericht.
Volgens art. GO on 07 van den Codo Pénal, later nangovuld door
cono wet van 1900, moet er achorp worden onderscheiden, of do
Persoon, die het delict heeft begaan, beneden of boven do 18 j aal-
oud is. In het eerste geval moet worden onderzocht, of hy al of niet
\'hot oordcol dos ondorscheids (dlscorncmont) lieeR gehandold. Zoo
n°en, dan hoeft do rechtor de kous tusschon do volgendo beslssingon:
kan het kind üf eenvoudig aan zyno oudors teruggovon, óf het
naar een verbeteringsgesticht zenden, waar hot hoogstens tot z|jn
2°o jaar kan blUven. Zoo ja, dan zijn op kinderen benodon do 10
Jaar do gewone straffen in verminderde mato toepassoiyk, terwyi kinde-
r°n tusschen do 10 en 18 Jaar dan als volwassenen worden behandeld.
De wet van 19 April 1898 breidt de bevoegdheid van den rechter
in geval van „non-discernement" in dezen zin uit, dat hij het kind
in zoo\'n geval, in plaats van het aan de ouders terug te geven of naar
een opvoedingsgesticht te verwijzen, ook naar een particulier gesticht
zenden, in eene familie uitbesteden, of aan eene vereeniging of aan
de „Assistance Publique" toevertrouwen mag. Onder „Assistance
Publique" verstaat mén, in den zin dezer wet de „service des
enfants assistés", een onderdeel van de in elk departement bestaande
organisatie der openbare armenzorg. Onder de „enfants assistés" zijn
begrepen verlaten kinderen, arme wezen, vondelingen enz.1).
In Parijs wordt deze taak uitgeoefend, onder het gezag van den
prefect van de Seine en den Minister van binnenlandsche zaken, door
een directeur, (directeur de l\'Assistance Publique) die onder het toe-
zicht van een raad staat; in de departementen door een inspecteur,
die door den Minister van binnenlandsche zaken wordt benoemd en
onder het gezag van den prefect staat.
Om de taak der „Assistance Publique" te vergemakkelijken, werd
door eene wet van 18 Juni 1904 bepaald, dat de aan de „Assistance
Publique" toevertrouwde kinderen, die onhandelbaar zyn, in afzon-
derlijke, hetzij van Staatswege, hetzij door particulieren opgerichte
scholen kunnen geplaatst worden en dat zij, die wreed of onzedelijk
van aard zijn, zonder dat zij zich aan een bepaald strafbaar feit
hebben schuldig gemaakt, voor den rechter kunnen worden gebracht,
die dan moet beslissen, of zo in een verbeteringsgesticht voor jeugdige
boosdoeners moeten worden ondergebracht.
Gaan we nu eens na, hoe in Parijs tegen een jeugdigen misdadiger
geageerd wordt2).
Is het kind gearresteerd, hetzy na op heeter daad te zyn betrapt,
hetzij nadat het delict op oenigorlei andere wyze ter kennis van de
justitie is gekomen, dan wordt het naar het politiebureau gebracht,
waar de commissaris van politie hom een zoo volledig mogeiyk
verhoor afneemt. Biykt de zaak onbeduidend to zyn en is de familie
1 Code de l\'Enfance traduite en Justice, publié par le Comité de défense
des enfants traduits en justice de Paris. — Inleiding van „Jugendfüreorgo und
Strafrecht" van Baernrcithcr blz. XY v.
2 Manuel do la Défense des Enfanta traduits en Justice par Ernest Passer.—
Criminalité infantile. Essai sur l\'imputabilité et la procédure. Dissertation par
Paul Tuecher (Lausanne 1904).
fatsoenlijk, zoodat verwacht kan worden, dat er behoorlyk toezicht
op het kind zal worden gehouden en herhaling dus niet is te vreezen,
dan zal de commissaris het kind dikwijls eenvoudig aan de ouders
teruggeven.
De gewone gang van zaken zal echter zijn, dat de commissaris
het noodig vindt, verder gevolg aan de zaak te geven. In dat geval
wordt het kind in een gesloten rijtuig of door een agent in politiek
naar het „Dépot" overgebracht.
De stukken worden nu gesteld in handen van de prefectuur van
politie; het dossier wordt hier nog aangevuld met eventueel vroeger
reeds ingewonnen inlichtingen omtrent het kind en zijne ouders en
het aldus aangevulde dossier wordt aan do griffie van het parket
overgelegd, waar er nog processen-verbaal van naar aanleiding van
vroegere arrestaties gehouden enquêtes, die men vervolgens heeft
laten varen, aan kunnen worden toegevoegd. Hierop wordt het dos-
sier onderzocht door een der beide ambtenaren van het parket, die
samen de processen-verbaal aangaande do binnen elke 24 uur inge-
komen arrestanten onderzoeken. In dit stadium der zaak kan het nog
gebeuren, dat het kind, wanneer het een feit van weinig belang geldt
en de familie fatsoenlyk is, aan zyne ouders wordt teruggegeven.
Wanneer dit echter niet gebeurt, dan zal de zaak by\'na altyd naai-
de instructie worden verwezen. Vroeger was dit anders. Do wet van
1863 bepaalde n.1., dat zoowol kinderen als volwassonen, dio op hee-
ter daad op een strafbaar feit waren betrapt, terstond voor de recht-
bank moesten worden gevoerd. Voor kinderen, die in do meerder-
heid der gevallen op heetor daad worden betrapt, leverde deze bepaling
groot bezwaar op. Eene instructie toch werd op dozo manier in zake
door kinderen begane delicten bijna nooit gevoerd on do rechters,
die over het al of niot bestaan van „discernement" moesten oor-
deelen, zonder iets van de voorgeschiedenis van het kind to weten,
namen gewoonlijk het bestaan van „discernement" aan, om zoowel
het zenden ,en correction" als het zonder meer teruggeven aan de
ouders te vormyden en tot het opleggen van do, lator voor kinderen
zoo vorderfeiyk geachte, korte vryheidsstrafTon bovoegd to zyn Dit
groote bezwaar werd niet gecompenseerd door do snolheid der pro-
cedure, welke door do wet van 1863 beoogd word. „La procédure
„de flagrant délit appliquëe aux mineurs est une monstruositó",
zeggen later do „motifs" van het ontwerp-Dreyfus; „i\\ Paris elle
„n\'est plus qu\'une exception. Une instruction préalable est néces-
saire pour renseigner le juge sur l\'enfant, sur ses parents, sur sa
„moralité, son intelligence, son instruction, pour faire en un mot
„son inventaire physique, intellectuel et moral."
In 1890 hief de „tribunal de la Seine" de schadelijke gevolgen
van bovengenoemde wet op, door als gewoonte instructie in te voeren
voor elke tegen een kind gevoerde strafzaak. Deze gewoonte werd
in verloop van tijd ook elders aangenomen.
In 1898 zond de „Garde des Sceaux" de volgende circulaire rond,
om overal de summiere behandeling van kinder-strafzaken af te
schaffen : „D\'accord avec l\'intérêt social, l\'intérêt particulier du jeune
„prévenu exige, qu\'avant de statuer la justice s\'attache à le bien
„connaître, à déterminer soigneusement les circonstances dans
,lesquelles il a été entraîné au mal et à rechercher, par suite,
„les moyens les plus propres à le soustraire, pour l\'avenir, aux
„dangers d\'une rechute. C\'est au juge d\'instruction qu\'incombe
„naturellement ce devoir: il importe donc que dorénavant le parquet
„requière l\'ouverture d\'une information régulière dans toutes les
„affaires où seront impliqués des mineurs de 16 ans".
Men is echter in Parijs niet blijven staan bij deze verplichte in-
structie van op kinderen betrekking hebbende strafzaken. Omstreeks
1890 werden twee rechters speciaal met do instructie van kinder-
zaken belast. Na ecnigen tijd werd dit weer afgeschaft, daar do
procureur-generaal meende, dat deze methode aan den gang van zaken
schaadde; thans is echter de specialisatie der op kinderon betrekking
hebbende instructio in Parijs weer ingevoerd.
Casabianca merkt in een artikel over „Les mineurs devant le tri-
bunal do la Seine" \') op, dat door do wijze, waarop do wet van 12
April 1906 wordt toegepast, gevoegd by de bepaling, dat ook voor
do minst ernstige, door kinderen begane, delicten cene instructio
noodig is, de taak der speciale rechters van instructio boven-
mato verzwaard is. Genoemde wet breidt n.1. do strafrechteiyko
minderjarigheidsgrens van het 10o tot het 18e jaar uit, in zooverre,
dat ook by personen tusschen 10 en 18 jaar een onderzoek naar het
al of niet bestaan van „discernoment" moot plaats hebben. Vermin-
derde straf by het bestaan van „discernement" is echter alleen
1) Kevue penitentiaire jaargang IW)9.
-ocr page 189-geoorloofd voor kinderen beneden de 16 jaar. Terwijl dus volgens
de wet alleen de „non-discernants" van 16—18 jaar strafrechtelijk
minderjarig zijn, is men de wet veelal aldus gaan verklaren, alsof
zij alle jeugdige misdadigers van 16—18 jaar met die van nog geen
16 jaar gelyk had gesteld.
Dat de instructie nu tot het 18e jaar verplichtend is, spreekt
vanzelf, als men bedenkt, dat deze regeling vooral is getroffen, om
de latere beslissing betreffende het „discernement" te vergemakkelijken.
Eene andere vraag is echter, of nu ook, zooals men veelal heeft
aangenomen, voor jeugdige personen tusschen de 16 en 18 jaar deze
instructie aan een bepaalden rechter moet worden opgedragen. Met
het oog op het voorgaande is men gerechtigd, die vraag ontkennend
te beantwoorden. Door het parket in Parijs is dan nu ook deze
maatregel genomen, dat, wanneer uit het eerste onderzoek, waar
het iemand tusschen de 16 en 18 jaar geldt, volgt, dat de rechtbank
hem naar alle waarschijnlijkheid als een volwassene zal behandelen,
de instructio niet aan een der speciale rochters zal worden opge-
dragen. Wèl echter moet deze instructio in zooverre met die, welke
kinderen beneden do 1G jaar betreft, overeenkomen, dat het door den
rechter van instructie aan de rechtbank overhandigde dossier al dio
inlichtingen bevat, dio hot do rechtbank gomakkoiyk zullen maken,
over hot al of niet bestaan van hot »discernement" to oordcolon\').
Wanneer nu hot parket do zaak in handen van den rechter van
instructio geeft, dan verzoekt hot tegelijkertijd aan don dokon van
de ordo dor advocaten, het kind ambtshalve een verdediger toe to
voegen, wolko dan steeds wordt gekozen uit hot .sous-comitö do
»döfense des enfants traduits on justico". Hot ,Comité do ddfenso
tdes enfants traduits on justico" is oen in 1890 gevormd comité, ton
dool hebbende, do oplossing to bostudeeren van do vragen, dio
wordon opgoworpon door do vordediging on boschermlng van do
\'nisdadigo, voor hot gorocht gedaagdo jeugd. Hieruit heeft zich ont-
wikkeld hot bovongonoonido .soua-comiUT, uit jonge advocaten be-
8«*ando, dio do vordediging van Jeugdige dolinquonten op zich nomen.
IJit »Bouscomltd" vergadert tweemaal in do maand ondervoorzitter-
Zio het in 1007 voor het „Comité de drfenw dc* enfant* traduit» enjuttico"
r uitgebrachte rapport orer de wet van 1000 in «Ie RifUe pónitcn-
\'ro *«n 1007.
-ocr page 190-schap van den deken der advocaten, ter bespreking van de verschil-
lende kwesties die zich op het terrein der kinderberechting voordoen,
op welke vergadering tevens tegenwoordig zijn eenige leden van het
hoofd-comité, de president van de 8e kamer van de correctioneele
rechtbank, welke kamer, zooals we later zullen zien, één dag per
week eene afzonderlijke zitting voor kinderen houdt, de in die zitting
fungeerende ambtenaar van het O. M., afgevaardigd door den „Pro-
cureur de la République", en een raadsheer, zitting hebbende in de
„Chambre des appels correctionnels."
De rechter van instructie en de advocaat moeten nu samen al die
enquêtes instellen, die hen in staat zullen stellen te beoordeelen,
welke maatregelen het meest in het belang van het kind zijn. Hier-
toe wendt de rechter zich tot den competenten commissaris van
politie met een door dezen te beantwoorden vragenformulier, vragen
bevattende over het kind zelf en diens ouders.
Zulk eene z. g. „Commission rogatoire" vangt ongeveer aldus aan:
„Overwegende, dat het van belang is, volkomen op de hoogte te
„zyn van het temperament, het karakter, de gewoonten, den omgang
„en de antecedenten van den beklaagde, nauwkeurig de omgeving
„te kennen, waarin hij leeft, te weten hoe hij in zijn gezin wordt
voorgegaan, op welke wyze zijne ouders do ouderlijke macht uitoe-
fenen en hunne plichten jegens hem vervullen;
„overwegende, dat alleen een zeer nauwkeurig onderzoek aan den
„rechter van instructie of de rechtbank dien maatregel van „préserva-
„tion" of van verbetering aan de hand kan doen, die in het algemeen
„belang en in dat van het kind het meest gewenscht zijn; dat ver-
bolgens, waar het een persoon tusschen de 16 en 18 jaar betreft,
„moet worden nagegaan, of hij, wat de repressie aangaat, met een
„volwassene moet worden geiyk gesteld, waar de persoon nog geen
„16 jaar oud is1), of hy in de termen valt van aan de „Assistance
„Publique" te worden toegewezen;
„overwegende, dat wat betreft eiken persoon van onder do 18 jaar,
„welke zijne sexe zij, hot noodig is, to onderzoeken, of liet gewenscht
„is, hem naar eene strafkolonie te zenden, hem aan eene vereeniging
„tot bescherming van verwaarloosde of misdadigo kinderen, of aan
1 Personen boven de 11» jaar kunnen nooit aan do „Assistance Pubiiqno"
worden toegewezen.
„zijne ouders, of aan een achtenswaardig persoon, die belang in hem
„stelt, toe te vertrouwen;
„dragen aan M..... op, tot genoemd onderzoek over te gaan,
„ouders, onderwijzers, patroons, buren en verdere getuigen te hooren,
„het hierby gevoegde formulier met de meeste zorg in te vullen en
„zijn met redenen omkleed advies te geven over de sanctie, die naar
„aanleiding van de ingewonnen inlichtingen gewenscht schijnt."
Hierop volgt dan de genoemde vragenlijst. De vragen loopen o. a.
over den godsdienst, den graad van schoolbekwaamheid, het ambacht,
de gezondheid, het karakter, de moraliteit, de vrienden van het kind,
over zijne verbeteringsvatbaarheid, de opinie der onderwijzers te
zijnen opzichte en den aard der wenschelyke maatregelen; wat de
ouders betreft, wordt o. a. gevraagd, welke maatregelen zij wenschen,
dat ten aanzien van hun kind genomen zullen worden en of het
eventueel gewenscht is, hun het kind terug te geven.
Terwijl dit onderzoek plaats heeft, zal het kind veelal in preven-
tieve hechtenis zitten. Voor jongens is dezo preventieve hechtenis
vry goed geregeld; zij wordt ondergaan in „la Petite Roquette";
dezo gevangenis wordt byna uitsluitend voor kinderen gebezigd,
waardoor ook eone toevallige aanraking met volwassen misdadigers
vry wel is uitgesloten; het cellulaire stelsel wordt er streng vol-
gehouden.
Meisjes worden preventief gedetineerd hetzy in de gevangenis van
St. Lazare, hetzy in die van Presnes. In de eerste gevangenis zitten
zo in eene gemeenschappelijke cel; zo worden er echter verwyderd
gehouden van do volwassenen en eveneens van de aldaar by adini-
nistratioven maatregel godetincordo prostituées, hetzy meerder- hetzy
minderjarige. In do gevangenis van Fresnes is voor de meisjes oen
afzondoriyk pavilloen ingericht, waar zy cellulair zyn opgesloten.
In afwachting van hunne verschijning voor den rechtor van instructie
worden do kinderon ovenals do volwassenen opgesloten in do z. g.
„Souricière", gelegen op do rez-dc-chaussée van het Paleis van
Justitie. Om de aanraking tusschen de kinderon onderling en die
tusschen hen cn volwassenen to vcrmyden, is op initiatief van het
„Comitd do döfenso" do „Souricière" in een voldoend aantal cellen
verdeeld, om do kinderen afzondoriyk to kunnen houden.
Do advocaat van het kind heeft godurondo do ganscho preventieve
hechtenis het rocht. zijn cliënt op te zoeken.
Wanneer nu de instructie is gesloten, zijn verschillende beslis-
singen mogelijk1). Ten eerste kan de rechter van instructie, gevolg
gevende aan de ministerieele aanschrijving van den 31en Mei 1898:
„Si les faits reprochés au jeune prévenu ne révèlent pas un mal
„profond, si l\'enfant paraît avoir cédé à un entraînement accidentel
„et passager plutôt qu\'à des instincts pervers, l\'information pourra
„être close par une ordonnance de non-lieu," het kind buiten vervolging
stellen, hetgeen feitelijk een genadebetoon van den rechter is, dat buiten
de wet omgaat; of hij kan het kind naar de terechtzitting verwijzen.
Tusschen deze beide uitersten kiest de rechter echter dikwijls een
tusschenweg, door het kind, vóórdat hij de instructie sluit, in obser-
vatie te geven aan „de Assistance Publique", (uit kracht van art.
113 van den Code d\'instruction criminelle), die het daartoe in het
,Asile Spécial" opneemt. Na eenige weken van observatie kan de
rechter van instructie, wanneer de berichten over het kind en diens
gezin gunstig luiden, het kind zonder verdere formaliteiten aan zijne
ouders teruggeven; luiden de berichten over het kind weliswaar
gunstig, maar die over zijn gezin niet, dan kan de rechter het kind
definitief aan de „Assistance Publique" toewijzen, als ware het een
,,enfant abandonné"; brengt de „Assistance Publique" echter een
ongunstig oordeel uit, dan kan het kind alsnog naar de terechtzitting
worden verwezen.
De wet van 19 April 1898 geeft bovendien in art. 4 aan den
rechter van instructie de bevoegdheid, om, het O. M. gehoord, te
bevelen, dat het kind voorloopig, totdat er eene definitieve beslissing
zal zijn genomen, aan een bloedverwant, aan een ander persoon,
aan eene liefdadige vereeniging of eindeiyk aan de „Assistance Publique"
zal worden toegewezen. Volgens Passez, den „secrétaire général du
Comité de défense dos enfants traduits en justico"2) mag dozo maat-
regel niet met den zooeven genoemden verward worden en bestaat
het verschil tusschen den persoon of de vereeniging, aan wie een kind
krachtens art. 4 van de wet van 1898 en hom, wien een kind ter obser-
vatie wordt toevertrouwd, hierin, dat in het eorsto geval een recht
tot opvoeding van het kind wordt verkregen, benovens hot recht, om
het kind, wanneer het zich aan het gezag van hem, aan wien liet is
1 Criminalité infantile biz. 52 v.
-ocr page 193-toevertrouwd, onttrekt, weer onder dit gezag terug te brengen, in
het tweede geval niet.
Buiten vervolgingstelling op grond van „non-discernement" mag
door den rechter van instructie niet worden bevolen. De be-
slissing over de vraag, of het kind met oordeel des onderscheids
heeft gehandeld, kan pas ter terechtzitting worden genomen.
"Wordt nu door de rechtbank uitgemaakt, dat het kind zonder
oordeel des onderscheids heeft gehandeld, dan heeft zij de keus
tusschen verschillende beslissingen. Zij kan volgens art. 66 C. P. ten
eerste het kind eenvoudig aan de ouders teruggeven en ten tweede
het naar een „maison de correction" zenden; ten derde kan zy
het toewijzen aan een bloedverwant, een ander persoon, eene
liefdadige instelling of vereeniging of de „Assistance Publique"; deze
laatste bepaling is vervat in art. 5 van de wet van 19 April 1898,
dat dus aan den rechter ter terechtzitting de bevoegdheid geeft, ten
aanzien van het kind definitief dezelfde maatregelen te bevelen, als
die, welke door den rechter van instructie slechts voorloopig bevolen
konden worden.
De maatregelen sub 2° en sub 3° zyn dikwyis gecombineerd too-
gepast, in zooverre, dat liet kind aan eene instelling van liefdadigheid
werd toegewezen onder voorwaarde, dat het, wanneer het zich niet
goed gedroeg, naar een „maison de correction" zou worden gezonden.
Hot Hof van Cassatie heeft echtor eene dergeiyke beslissing van het
Hof van Dyon in 1902 gecasseerd.
In 1906is men nu in Parys op initiatief van M. Rollet, „avocat
a la cour d\'appel" en president van de „Patronage do l\'onfanco et
do radolescence", naar aanloiding van eeno door M. Juhliot gehouden
lozing over „Juvenile Courts" en „probation" in Amerika, begonnen
mot de toopassing van een nieuwen maatregel t. o. van misdadigo
kinderen, dio zonder „discernoment" gehandeld hebben.
Op voorstel van Rollet wordt n.1. zoowol door den rechter van
instructie, als door don rechter ter terechtzitting, resp. uit kracht
van art. 4 en 5 dor wet van 19 April 1898 t. o. van do kinderen,
die anders öf eenvoudig aan do ouders teruggegeven bf geheel aan
do macht dor ouders onttrokken zouden zijn gowordon, wanneer zy
zolf on vooral ook hun gezin hiervoor in aanmerking schynen to
komen, een tussehenmaatregel genomen. De rechter vertrouwt het
kind dan toe aan eene vereeniging, kinderbescherming ten doel
hebbende, die zich bereid verklaart, het kind voorloopig aan de ouders
terug te geven en het, wanneer het zich niet goed gedraagt, weer
zelf onder hare hoede te nemen. Voor jongens is het de „Patronage
de 1\'enfance", voor meisjes „1\'Oeuvre du Souvenir", die op zich hebben
genomen, den rechters het nemen van dezen nieuwen maatregel
mogelijk te maken.
Waar tal van rechters deze voorwaardelijke invrijheidstelling
gingen toepassen, kreeg vooral de „Patronage de 1\'enfance" weldra
de handen vol werk. Volstrekt noodzakeiyk was het, op alle op
deze wijze aan de ouders teruggegeven kinderen een nauwkeurig
toezicht te blyven uitoefenen, om hen, zoo noodig, bytijds weer aan
hunne omgeving te kunnen onttrekken. De „Patronage de 1\'enfance",
wier arbeid grootendeels ook op ander gebied lag, zag voor het
houden van dit toezicht naar hulp om en wendde zich hiertoe tot
den prefect van politie. Deze stelde eenige inspecteurs voor dit doel
beschikbaar, waarby zich later nog een inspecteur en eene inspec-
trice voegden, van de zijde van eenige particulieren hiertoe aange-
steld. Een inspecteur van politie en een particulier inspecteur bezoeken
de aan hun toezicht onderworpen kinderen eens per week. De door
hen opgemaakte rapporten worden bewaard en door een speciaal
daartoe aangesteld comité bestudeerd. Bovendien worden de kinderen
eens per maand door de vereeniging, aan welke ze zyn toevertrouwd,
samengeroepen, by welke gelegenheid zy nog eens ernstig worden
toegesproken of voor hun goed gedrag worden beloond.
Wanneer de rechter van instructie van plan is dezo voorwaarde-
lijke invryheidstelling toe te passen, zendt hy een speciaal daartoo
bestemd formulier aan den president der „Patronage do 1\'enfance"
of van eene andere vereeniging, met verzoek, by hem te komen, om
inzage te nemen van de stukken betrekking hebbende op.....on
dan binnen 8 dagen mee te doelen, of do vereeniging gonegen is, het
kind onder hare hoede te nemen, terwyl er uitdrukkeiyk aan wordt
toegevoegd, dat de rechter er geen bezwaar tegen lieoft, dat hot
kind voorloopig aan de ouders wordt toegewezen, mits de vereeni-
ging bijzonderiyk op dit kind toezicht lioude en het terstond terug-
neme, als het zich slecht gedraagt of de ouders hunne plichten als
opvoeders slecht waarnemen.
Het groote bezwaar tegen deze officieuse toepassing eoner soort
van „probation" is wel dit, dat, wanneer het kind zich zóó slecht
gedraagt, dat het niet thuis kan blijven, doch het zich niet aan een
bepaald strafbaar feit schuldig maakt, ten gevolge waarvan het weer
voor den rechter kan gebracht worden, de vereeniging, die nu eenmaal
de zorg over dat kind op zich heeft genomen, voortdurend met die
zorg blijft bezwaard. Het groote voordeel, dat de wettelijke „pro-
bation" in Amerika en Engeland aankleeft, dat n.1. de rechtbank,
die haar heeft uitgesproken, de zaak niet uit handen geeft, maar tot
aan de definitieve opheffing der „probation" ten allen tyde kan blijven
ingrijpen, is aan het boven omschreven stelsel der „liberté surveillée"
niet verbonden. Gedraagt het kind zich goed, dan is alles in orde;
zoo neen, dan zou men bijna verlangen, dat dit slechte gedrag in
het plegen van een nietig delict uitliep, om den rechter daardoor in
de gelegenheid te stellen, „envoi en correction" uit te spreken.
Op het in Mei 1907 gehouden 7o „Congrès national du patronage
„des libérés et des enfants traduits en justice", werd dan ook door
Rollet in het door hem uitgebrachte rapport over de „liberté surveillée"
op eene wettelijke sanctie aangedrongen voor het geval, dat een in
voorwaardelijke vrijheid aan de ouders toegewezen kind zich slecht
gedraagt.
Rollet wenschte eene sanctie als die, wolko bij de wet van
18 Juni 1904 aan do „Assistance Fublique" is toegekend.\') Van
andere zijde word op dit Congres voorgesteld, de bedoeldo sanctio te
verkregen, hetzij door aan den rechter van instructie toe to staan,
do sluiting der instructie gedurende een bepaalden tyd op te schorten,1)
hetzij door do rechtbank uit te noodigon, do voor verbetering vat-
bare kindoren aan eene „société do patronage" toe te wijzen onder
voorwaarde „qu\' a. leur défaut la garde en sera confiëe a 1\'Assistance
Publique" (waardoor dan vanzelf art. 4 van de wet van 1904 toe-
passelijk wordt), hetz\\j door „envoi en correction" uit te spreken
onder belofte van voorloopige vrijheid.
Een ander bezwaar tegen het systecm-Rollet is dit, dat eene par-
ticuliero vereeniging het in plaats van don rechter in hare macht
1 Zie ook het voorstol-Ai-iunei, op do vorgadoring van do „Société Génerale
des prisons" van 17 April 1907 (blz. 173 dis*.)
heeft, het Damocleszwaard van weer aan zijn gezin onttrokken en
van zijne vrijheid beroofd te worden, dat het kind boven het hoofd
hangt, al of niet te laten vallen. Een particulier mag volgens velen
dit recht niet hebben en daarom is eene wettelijke regeling der
„liberté surveillée" vereischt.
Bij eene bespreking van dit systeem op de vergadering van de
„Société générale des prisons" van 17 April 1907x) zegt Albanel, oud-
rechter van instructie in Parijs, na te hebben opgemerkt, dat in Amerika
de rechter, wanneer hij het stellen van een kind op „probation" be-
veelt, aan niemand definitief opdraagt, toezicht op het kind te houden,
maar zich steeds het recht voorbehoudt, de „probation" „à sa guise"
te regelen: „En France au contraire, sans s\'approprier ce système
„très ingénieux de la continuité de la mainmise judiciaire, on a
„voulu, par un compromis inexplicable, remettre définitivement à
„des oeuvres privées sans aucune restriction l\'enfant délinquant
„par application des articles 4 et 5 de la loi du 19 avril 1898 en
„autorisant ces oeuvres tacitement pour ainsi dire à confier &
„leur tour à sa famille ce même enfant dont la garde lui est
„judiciairement enlevée."
Albanel wijst erop, hoe ook zonder de toepassing dezer methode
gedurende de instructie eigenlyk reeds eene soort „probation" kan
worden toegepast. De door hem als rechter van instructie gevolgde
methode beschrijft hij aldus: Wanneer een kind was gearresteerd,
liet hij door een politiebeambte binnen do 24 uur alle mogelijke
inlichtingen inwinnén. Bleek de familie fatsooniyk to zyn, dan
gaf h|) hot kind aan de ouders terug, liet van tijd tot tyd ouders en
kind voor zich verschijnen en liet door zyn beambte tehuis, school
en werkplaats van het kind bezoeken. Wanneer na eenigen tyd het
gedrag van het kind goed bleok te zijn en hot om een niot belang-
rijk delict ging, dan werd zyn dossier aan do rechtbank overgelegd,
waarop dan gowooniyk eene buiten vervolgingstelling volgde.
Ook gebeurde het soms, dat hy, wanneer deze maatregel hem
voldoende toescheen, don oudere, wanneer het kind by hen in
observatie was, aanried, aan do rechtbank do toepassing der „correc-
tion paternello" te verzoeken. Na afloop daarvan kon dan do observatio
nog verlengd worden. De rechter van instructie heeft op deze manier
volgens Albanel precies dezelfde bevoegdheid, als de veelgeroemde
Amerikaansche kinderrechter.
Maar, zooals van andere zijde naar aanleiding van de door Albanel
beschreven „probation" werd opgemerkt „dans les Etats Unis de
„l\'Amérique du Nord, où la mise en liberté surveillée est pratiquée,
„elle a un champ d\'application plus étendue et une portée plus
„considérable. Ce n\'est pas seulement la mise en liberté surveillée
„avant le jugement, mais surtout après le jugement." Het kan toch
gebeuren, dat alle mogelijke inlichtingen, zoowel omtrent het kind
als de ouders, reeds zijn ingewonnen en de rechter er toch liever
niet toe besluiten wil, om öf het kind definitief aan de ouders toe
te wyzen, of het hun definitief te ontnemen en dan ook niets meer
in te brengen te hebben. Daarom is het zeer gewenscht. dat hij
uit kracht eener wettelijke bepaling tot de ouders zal kunnen zeggen :
„ik geef u het kind voorwaardelijk en onder toezicht terug."
Hierin nu wordt nöch door het systeem van Albanol, noch door
dat van Rollet voorzien. Het eerste beperkt de „probation" tot den
tijd, dat het onderzoek door den rechter van instructio nog gaande
is; het tweede past haar weliswaar too, ook nadat het kind voor
de rechtbank heeft terechtgestaan, doch liet laatste woord biyft hier
aan eeno particulière voreoniging en niet aan don reclitor, zooals in
Amerika en Engeland.
Albanel is hot er dan ook meo eens, dat hot wenscheiyk zou
wezen, ook in het verdere proces, na afloop der instructie de „liberté
surveillée" in to voeren. Iiy wil dit doen door art. 6G C. P. on art. 5
van do wet van 19 April 1898 in dien zin uit to breiden, dat do
rechter do maatregelen, die liet hom volgens die artikelen mogelijk
is definitief te ncmon, ook voorloopig zal kunnen troffen, zich hot
recht voorbohoudond, do doflnitieve beslissing later to nemen. H\\j
meent, dat hiertoe gceno wottclljko regoling noodig is, doch dat do
rechtbank officieus bU wljzo van aanvulling van het ondorzoek kan
bovelen, dat liet kind ter obsorvatio zal worden toovortrouwd aan
zUno ouders, een of ander particulier, eeno voreoniging of do „Assis-
t-anco Publiquo". Wat hij noemt do „mainmise judiciairo prolongéo",
hot kenmerk van do „probation", zou hiermee bereikt zijn.
Volgens Rollet is eeno dergeiyke beslissing van do rechtbank
Soheol goiyk aan eon „envol on correction conditionner\', zooals er
cens eon door eeno rechtbank is uitgesproken in dozo bewoor-
dingen: „Attendu que le tribunal ne peut pas encore se prononcer
„sur l\'envoi en correction, n\'étant pas suffisamment éclairé sur la
„moralité de 1\'enfant, confie provisoirement 1\'enfant a une société de
„patronage et renvoie a 6 mois pour statuer a fond". Hij vindt deze
methode boven de zijne te verkiezen, doch meent, dat voor de toe-
passing ervan eene ministerieele aanschrijving noodig is.
Over het algemeen is Albanel van meening, dat zonder eenige
wetswijziging, door een eenvoudig besluit, de kinderrechtbanken,
zooals Amerika die kent, in Frankrijk zouden kunnen worden in-
gevoerd. Zoo\'n besluit zou dan volgens hem moeten voorschrijven:x)
lo. Aanwijzing in alle groote steden, met name in Parijs, van
ééne correctioneele kamer, speciaal met de berechting van kinderen
beneden de 18 jaar belast; in andere steden verplichting tot het
houden van afzonderlijke zittingen voor kinderen.
2o. Aanwijzing van speciale rechters van instructie en ambtenaren
van het O. M. voor kinderen.
3o. Organisatie eener observatie van kinderen tijdens de instructie,
gedurende welke door in het bijzonder daartoe aangestelde politie-
beambten toezicht moet gehouden en inlichtingen ingewonnen moeten
worden; buiten de steden kan deze taak door den rechter van instructie
by rogatoiro commissie aan de kantonrechters worden\'opgedragen.
4o. Verlenging der instructio gedurende zekeren tyd, met be-
voegdheid van het O. M., zich ten allen tyde omtrent den gang van
zaken op de hoogte te stellen, om allo noodige requisitoiren to
kunnen nemen uit kracht van art. 61 C. d\'I. Cr.
5o. Splitsing der zaak, wanneer er meerderjarigen by betrokken zyn.
6o. Medisch onderzoek van het kind op bevel van den rechter
van instructie.
7o. Delegatie van den president der rechtbank aan den rechter van
instructio t. o. van do kinderen, over wie eene instructie wordt govoerd,
van zyno bevoegdheid tot het uitspreken der „correction paternollo."
8o. Bevoegdheid van do .tribunal correctionnel", om ofllcieuB,
by wijzo van aanvulling van het onderzoek, to bovelen, dat hot
kind in observatio zal biyven bU do ouders, een particulier of ceno
liefdadige instelling, met opschorting van het vonnis, totdat op
advies van het O. M. en naar aanleiding van het rapport van een
daartoe aangestelden beambte, eene definitieve beslissing wordt ge-
nomen.
9o. Speciale classificeering op de griffies van alle op kinderen
betrekking hebbende dossiers.
10o. Inrichting van een afzonderlijken „Compte criminel" voor
kinderen, met sociologische en biologische inlichtingen, verkregen
door de maandelijks door de rechters van instructie opgemaakte
staten, met het doel, de sociale en anthropologische oorzaken van
de criminaliteit der jeugd te bestudeeren.
Feitelijk wil Albanel aan den rechter van instructie de rol van
kinderrechter opdragen; zoo oenigszins mogelijk wil hy voorkomen,
dat het kind ter terechtzitting zal moeten verschijnen. Doch opdat,
wanneer het eenmaal zoover is gekomen, do rechtbank toch niet
verplicht zal wezen, allo beschermende maatregolen op to geven,
dringt hy aan op do mogelijkheid van verlonging van het onderzoek
ook na sluiting der instructie. (Zie sub 8°).
Juhliet, do groote voorstander eener speciale jurisdictio voor kin-
deren, vindt hot grooto bezwaar tegen do door Albanel voorgesteldo,
zonder eenigo wetswijziging tot stand to komon rogoling, hierin
gelegen, dat op dezo wyzo aan den rechter van instructio eeno veol
to groote macht wordt gegeven. De bevoegdheden van den rechter
van instructio zyn, zooals hU zegt, reeds zeer toegonomon; in govallen,
dio op kinderen betrekking hobben, kan hy roods workeiyko oordeolen
vellen. Hem echter nl dio rechten too to kennen, welke Albanel
voorstolt, kan niet in do bodooling des wetgevers hobben golegen.
Telkens wanneor een kind in een strafproces is botrokken, is dit kind
de gowichtigsto persoon, maar er zyn toch ook nog nndoro elementen
bU betrokken en andoro belangen, n.1. dio van do maatschappij,
booten ook gewaarborgd worden. Waar nu in het kabinet van don
rechter van instructio dio maatschappij op goone enkelo wyzo wordt
vertegenwoordigd, zou Juhliet naast dien rechter van instructie, dio
een welwillend rechtor zal zyn, een ambtenaar van hot O. M. willen
£ion geplaatst, om do belangen der maatschappij to behartigen.
Wanneer inen erin zal geslaagd zyn, den rechter van instructio to
Plaatsen tusschen don verdediger van het kind en het O. M., wanneer
u.en dan dezen rechter van instructio mot moerdero vryheden dan
*Uno collega\'s zal bekleed en in do grootere steden geheel zal ge-
specialiseerd hebben, dan zal er volgens Juhliet met recht van een
kinderrechter kunnen worden gesproken1).
Nadat in 1906 aldus bij de „Tribunal de la Seine" de „liberté
surveillée" voor kinderen was ingevoerd en dit voorbeeld naeenigen
tijd ook in andere plaatsen, zooals Marseille, Toulouse enRouenwas
nagevolgd, nadat ook in 1906 door het parket van de Seine opnieuw
4 rechters speciaal met de instructie van kinderzaken waren belast,
deed ook in 1907 de eerste kinderrechtbank, beter gezegd kinderzit-
ting, in Frankrijk hare intrede.
Door den „Procureur de la République" bij de „Tribunal de la
Seine" werd bepaald, dat alle kinderen, die voor die rechtbank moesten
verschijnen, eiken Maandag in eene afzonderlijk daartoe door de
Se correctioneele kamer te houden zitting zouden worden berecht.
De volkomen specialisatie van den kinderrechter is door dien maat-
regel om twee redenen nog niet bereikt: ten eerste spreken de rechters,
die \'s Maandags de kinderen berechten, op de andere dagen der week
over volwassenen recht en ten tweede heeft de voortdurende op-
schuiving der rechters van de eene kamer der rechtbank naar do
andere ten gevolge, dat wat dit jaar de 8e kamer is het een volgend
jaar niet meer is.
Toch is door deze regeling al veel gewonnen. De rechters, die een
heel jaar eens per week gedurende eene ganscho zitting niet dan
kinderzaken te berechten krijgen, zullen hiertoe toch in elk geval
meerdere geschiktheid verkrygen, dan wanneer de rechtspraak over
kinderen over de verschillende kamers der rechtbank wordt verdeeld.
Bovendien wordt toch ook een der andere doeleinden dor kinder-
rechtbanken "bereikt, n.1. dat de aanraking tusschen jeugdige boos-
doeners en volwassen misdadigers wordt vermeden.
Van uitsluiting of beperking der openbaarheid is hier geen sprake.
Deze onbeperkte openbaarheid is wol een der grootste gebreken
dezer kinderzittingen. De rechtszaal toch is meestal zeer vol en
ovenals op de gewone zittingen bestaat het grooto gevaar, éénerzyds,
dat de jeugdige boosdoeners, wanneer zij verlegen van aard zyn, te
zeer onder den indruk zullen geraken, anderzijds, dat zij zich zullen
1 Zie verslag van do vergadering der „Société généralo des prisons" van
April 1907 in de „Revue pénitentiairo" van 1907.
beschouwen als de helden eener opzettelijk voor hen op touw gezette
vertooning en niet zullen nalaten voor de galerij te spreken.
Den „unus iudex" treffen we bij de kinderzittingen in Parys en
bij de andere rechtbanken, waar deze afzonderlijke zittingen in
navolging van de „Tribunal de la Seine" zijn ingevoerd, niet aan.
Hoewel de collegiale rechtspraak aan eene terechtzitting licht een
plechtstatiger karakter geeft dan wanneer één enkele rechter zich
op vaderlijke wijze met het kind onderhoudt, zoo doen in Parijs zoowel
rechters als advocaten hun best in deze wekelijksche zittingen de
al te groote plechtigheid eener gewone zitting te vermijden. Ja zelfs
is wel eens gezegd, dat soms in een al te familiaren toon werd
vervallen, waardoor den kinderen allicht te weinig ontzag werd
ingeboezemd. Bovendien is een der groote bezwaren tegen deze
zittingen, waardoor zy nog slechts zeer ten deele aan haar doel
beantwoorden, dat de speciale kamer met werk is overladen en op
den bewusten Maandagmorgen soms meer dan 60 kinderen, wier
zaken dikwijls slechts vluchtig zijn geïnstrueerd, achtereenvolgens
voor den rechter verschijnen.
Ook voor appèlzaken is in Parys sinds December 1909 een zekere
graad van specialisatie bereikt, doordat de „chambre des appels cor-
rectionnels" eens per week eene zitting aan de berechting van kin-
derzaken wijdt.
Casabianca1) somt do verbeteringen, die in de procedure tegen
kinderen thans reeds zijn verkregen, aldus op: „Instructie voor alle
zaken, waarin personen benoden do 18 jaar zijn betrokken; strenge
specialisatie van do rechters van instructie en de ambtenaren van
hot O. M., die deze procedures moeten leiden; diepgaand onderzoek
aangaande den beklaagdo, zijn gezin en zijne omgeving; verplichte
bijstand door een verdediger gedurende de instructie en voor de
rechtbank; aanwijzing van ééno kamer der correctioneole recht-
bank of van ééne zitting, uitsluitend voor do berechting van kinde-
ren ; speciale zitting ook van do kamer van appèl voor diezelfde
zaken; maatregelen, hoewel misschien onvoldoende, om don toe-
gang tot dezo zittingen aan bepaalde personen to weigeren; afzon-
derlijke verschijning van elk kind voor de rechtbank; bovenal,
1 Les procédures d\'informntion relntivos nu.x mineurs délinqunnts.
-ocr page 202-eene zeer enge verstandhouding tusschen rechterlijke macht en
„administration pénitentiaire", opdat gedurende de preventieve
hechtenis het kind, vooral het kind beneden de 16 j., niet in eenige
verderfelijke aanraking kome, en bovendien tusschen de rechterlijke
macht en al die instellingen, die zich het lot van verwaarloosde
of misdadige kinderen aantrekken.
Het eerste Fransche ontwerp tot invoering van kinderrechtbanken
is het ontwerp-Deschanel, in Mei 1909 aan de „Chambre des Députés"
aangeboden *).
Volgens de toelichting gaat dit ontwerp uit van de volgende ge-
dachten: lo. Het kind inoet door speciale rechters volgens eene
speciale procedure worden berecht; 2o. het kind moet niet aan korte
vrijheidsstraffen worden onderworpen en over het algemeen moet
het systeem van opvoeding voor dat van straf in de plaats treden.
Het nieuwe, op deze beginselen rustend, systeem, dat zoowel in
Amerika als in Engeland wordt toegepast, heeft uitstekende resul-
taten opgeleverd en verdient dus navolging. Het ontwerp wenscht
echter rekening te houden met de bestaande toestanden; vandaar
dat het, hoewel voortbouwende op de beginselen, die aan dit systeem
ten grondslag liggen, toch vanzelf tot eene andere uitwerking ervan
komt. Het „verlokkelijke idee* van den Amerikaanschen unus iudex
wil het daarom niet overnemen, omdat collegiale rechtspraak in
strafzaken nu eenmaal regel is in Frankrijk. Bovendien zou volgens
de toelichting, de invoering van den unus iudex belangrijke wets-
wijzigingen ten gevolge hebben, aangezien op zulk een „tribunal
d\' exception" een groot gedeelte van de bepalingen der Codes niet
toepasselijk zouden zijn. Ook uit een financieel oogpunt wenscht
het ontwerp nog geen invoering van den „juge unique"; hiertoe toch
zou de benoeming van een groot aantal nieuwe magistraten veroischt
zijn, terwijl .de hier ontworpen regeling bijna geheel zonder uitbrei-
ding der rechterlijke macht kan worden ingevoerd.
Het ontwerp stelt dan voor, dat in elk arrondissement, welks hoofd-
plaats minstens 100.000 inwoners telt, ééne correctioneele kamer,
uitsluitend met de berechting van correctioneele zaken, op per-
sonen beneden de 18 j. betrekking hebbende, zal belast worden,
welke kamer dan als »tribunal pour enfants" zal worden aange-
duid. De leden dezer kamer zijn niet begrepen in de jaarlijksche
opschuiving. ,11 importe", zegt de toelichting, „que les juges qui
„par une pratique de quelques années, ont acquis l\'expérience de
„l\'enfant soient maintenus plusieurs années dans un poste où cette
„expérience est nécessaire, qu\'ils deviennent de plus en plus des
„spécialistes, sachant parler aux jeunes coupables, obtenir leurs
„aveux, connaissant aussi la valeur des diverses sanctions dont ils
„disposent."
In kleinere arrondissementen moet ééne bepaaldelijk daartoe aan-
gewezen correctioneele kamer, al naar gelang der omstandigheden
en der behoeften, speciale zittingen voor personen beneden de 18 j.
houden.
Zonder tot zittingen met gesloten deuren te willen overgaan, die
trouwens door de rechtbank altyd kunnen bevolen worden, wil het
ontwerp de algeheele openbaarheid uitsluiten en wil het alleen toe-
laten: getuigen, verwanten van het kind tot den 3en graad, leden
der balie, leden van liefdadige vereenigingen, de pers en personen
van eene wetttige machtiging voorzien.
Doordat de gevvono jurisdictie voor kinderen biyft gehandhaafd
kunnen ook volwassenen, die in de zaak mede betrokken zijn, voor
de kinderrechtbank terechtstaan; in dit geval wordt echter de vol-
komen openbaarheid hersteld.
Wat de instructie botreft, zullen er by elke rechtbank één of
meer rechters van instructie met het instrueeren van kinderzaken
worden belast. Gedurende do instructie zullen kindoren beneden de
13 j. zooveel mogeiyk in particuliere of openbaro inrichtingen in
observatie worden geplaatst.
Op grond van do overweging, dat tal van kinderen onder de 13 j.,
nadat zo wegens een strafbaar feit zyn gearresteerd, door de politie
slechts met eene vermaning weer worden vrygelaten, om hen niet
aan eene veroordooling tot gevangenisstraf bloot te stollen en dat
zij zich op dezo manier van hunne straffeloosheid verzekerd gaan
achten, bepaalt het ontwerp, dat een kind beneden do 13 j. steeds
moet geacht worden zonder „discernement" to hebben gehandeld.
Op deze wyze zal de rechtbank in de gelegenheid gesteld worden,
^
beschermende maatregelen te hunnen opzichte te nemen en zal
men niet meer, om het kind te sparen, het in de gelegenheid stellen
van kwaad tot erger te geraken.
Na aldus speciale rechters en speciale zittingen te hebben voorge-
steld, wil het ontwerp ook een specialen maatregel op het misdadige
kind zien toegepast en wel de „liberté surveillée". Om aan de recht-
bank het recht te geven, deze „liberté surveillée" te bevelen, worden
aan art. 6G C. P. de volgende woorden toegevoegd: „Dans le cas où
„le tribunal aura ordonné que l\'enfant sera remis à ses parents, à
„une personne ou à une institution charitable, il pourra décider en
„outre que cet enfant sera placé sous le régime de la liberté sur-
veillée. Lorsque la liberté surveillée aura été prononcée et à l\'expi-
ration du délai fixé par le tribunal celui-ci statuera à nouveau".
Door deze bepaling wordt de door Rollet ingevoerde practyk wette-
lijk gesanctionneerd.
De rechtbank kan een zeker aantal personen, zoowel mannen als
vrouwen, tot „délégués" benoemen, om onder hare directie het toe-
zicht uit te oefenen over de kinderen „en liberté surveillée". Bij
voorkeur worden deze personen gekozen uit de leden van vereeni-
gingen van „patronage" of van liefdadigheid, die bij de rechtbank
zijn geaccrediteerd, doch het kunnen ook rechtstreeks door de recht-
bank benoemde particulieren zijn. Zij hebben tot taak, de onder hun
toezicht staande kinderen in het oog te houden en rapport over hen
uit te brengen aan den president der rechtbank, die het oppertoezicht
uitoefent en met de kinderen in contact moet biyven. De rechters,
die de „liberté surveillée" hebben uitgesproken, hebben zichzelf
eigenlyk tot moreelen voogd over het kind gemaakt, zooals de toe-
lichting zegt; zij delegeeren hun voogdyrecht echter aan de „délé-
gués." Behalvo aan het einde van den proeftijd heeft de rechtbank
ook ten allen tijde gedurende die periode het recht, om, het kind,
wanneer het zich slecht gedraagt of in moreel gevaar verkeert, hetzij
ambtshalve, hetzy op eenvoudig verzoek van den „délégué" vóór zich
te doen komen, opdat er een nieuwe maatregel, die meer in het
belang van het kind is, kan genomen worden. Hier hebben wc dus
de „mainmise judiciaire prolongée" van het Amerikaansche proba-
tion-systeem : zoolang de „liberté surveillée" duurt (en zy kan tot
het 21e jaar duren) biyft de rechter tot ingrypen gemachtigd.
Voor „crimes" blijft het mogelijk, het kind voor de „Cour d\'Assises"
-ocr page 205-te dagen. Wordt het bevonden zonder oordeel des onderscheids te
hebben gehandeld, dan zal het Hof ook „liberté surveillée" kunnen
uitspreken en hetzij zelf een „délégué" benoemen,hetzij die benoeming
aan de kamer voor kinderzaken opdragen. De verdere aan de „liberté
surveillée" verbonden maatregelen behooren tot de competentie dier
speciale kamer.
Aan den president der speciale kamer wordt overgedragen de
competentie der civiele rechtbank in zake de „correction paternelle"
Gaarne hadden de ontwerpers aan de door hen ontworpen wet
nog de bepaling toegevoegd, dat, evenals dit in verscheidene Ameri-
kaansche kinderwetgevingen bepaald is, de ouders, die door hunne
schuld tot het delict van hun kind hebben bijgedragen, tot boete
kunnen worden veroordeeld. De moeilijkheid echter, om tot eene
goede definitie van „négligence coupable" te komen, heeft gemaakt,
dat vooralsnog eene dergelijke regeling niet werd voorgesteld.
De toelichting eindigt met te constateeren, dat de ontworpen
organisatie groote ruimte laat aan het initiatief van de rechters en
hunne hulpkrachten. Juist daarom zullen deze dan ook met bij-
zondere zorg moeten worden gekozen. „L\'efficacité de ce texte
„dépendra des hommes qui se spécialiseront dans ce rôle de juges
„d\'enfants et des délégués qui assumeront la tache, noblo entre
„toutes, de ramener au bien de malheureux enfants, que leur
„faute, celle do leurs parents ou des circonstances déplorables, ont
„momentanément dévoyés."
Bovengenoemd ontwerp werd, na aan de Kamer te zijn aangeboden,
ter bestudeoring teruggewezen aan do „Commission de réformes
judiciaires". Den 8en Maart 1910 bracht Violette or uit naam dezer
commissie rapport over uit aan de Kamer en diendo tevens een
nieuw ontwerp bij haar in 1), dat den 31en Maart 1910 werd aange-
nomen. Niettegenstaande de uitdrukkelijke bewering in de toolichting
van het ontvverp-Deschanel vorvat, dat do totstandkoming hiervan
zoo goed als geen onkosten met zich zou brengen, is hot juist op
grond dezer beweerde onkosten, dat do commissie hot ontwerp
wenscht to wijzigen. Daar het bovendien gewenscht is, met deze
nieuwe jurisdictio een proef te nemen, wil de commissie do door
Deschanel ontworpen regeling tot do „Tribunal de la Seino" beper-
1 Revue 1\'Enfant vnn April e» Mei 1910.
-ocr page 206-ken en stelt zij voor, dat alleen bij deze rechtbank eene speciale
kamer zal worden gevormd, om, met uitsluiting van alle andere, van
de nader in de wet te noemen correctioneele en civiele zaken ken-
nis te nemen; de rechters dezer kamer zullen niet aan de jaarlijk-
sche opschuiving onderworpen zijn. Over door andere rechtbanken te
houden afzonderlijke kinderzittingen, welke regeling toch zeker geen
kosten met zich zou sleepen, spreekt het ontwerp-Violette met geen
woord.
De competentie der speciale kamer is hier uitgebreider dan in het
ontwerp-Deschanel. Niet alleen door kinderen, maar ook bepaalde
tegen kinderen gepleegde delicten zullen door haar worden berecht,
zooals mishandeling en te vondeling legging van kinderen, het over-
treden van de wet „relative à la protection des enfants employés
„dans les professions ambulantes" enz. Op deze wijze zal volgens
het rapport dit laatste soort delicten met meer zorg onderzocht
en misschien ook met meer gestrengheid gestraft worden dan
tot nu toe.
Eene andere zeer te prijzen uitbreiding van de competentie der
kinderrechtbank bestaat hierin, dat zij ook in bepaalde gevallen in
civilibus bevoegd zal zijn. Niet alleen in zake de „correction pater-
nelle", waarin het ontwerp-Deschanel den president competent ver-
klaarde, maar bovendien in zake acties tot ontzetting uit de ouderlijke
macht krachtens de wet van 1889 en de toepassing van de wet
van 1 April 1908, op door minderjarigen gepleegde prostitutie be-
trekking hebbende, zal zij voortaan bevoegd zyn. Nu eens zal dus
de „tribunal pour enfants" als civiele, dan weer als correctioneele
rechtbank zitting hebben. Deze rechtbank met hare gespecialiseerdo
rechters zal aldus het geheele terrein der kinderberechting kunnen
beheerschen. Jammer, dat deze regeling tot Par\\js beperkt biyft !
„On conçoit mal", zeggen later de „motifs" van het ontwerp-Dreyfus,
„une loi pénale qui ne s\'applique qu\'à Paris et si les mineurs traduits
„en justice ont droit à des garanties spéciales, la loi qui les leur
„donnera doit s\'étendre au territoire tout entier".
Slechts één speciale rechter van instructie zal met do instructie
van kinderzaken worden belast.
De openbaarheid der zittingen wordt op dezelfde wjjze geregeld
als in het ontwerp-Deschanel; zoodra or volwassenen by de zaak
zijn betrokken, zijn z\\) voor elk toegankelijk.
Het systeem der „liberté surveillée" wordt door het ontwerp-
Violette weliswaar gehandhaafd, doch op zeer gebrekkige wijze.
Aan art. 66 C. P. zullen de ook door Deschanel voorgestelde woorden
worden toegevoegd, doch wat men nu eigenlijk onder „liberté sur-
veillée" heeft te verstaan, wordt niet gezegd. Evenmin wordt er
met een enkel woord gesproken over het aanstellen van met het
toezicht belaste „délégués". De reden, hiervoor in het rapport opge-
geven, is deze: gesteld, dat de kinderrechtbank elke week 40correc-
tioneele kinderzaken te berechten had, dan zou aan het einde des
jaars de taak der rechtbank, die voor het toezicht heeft te zorgen,
zóó enorm zijn, dat zij verplicht zou zijn, hiervoor een afzonderlijken
dienst in te richten, terwijl de resultaten niet in overeenstemming
met de kosten zouden zijn.
Heel treffend is deze redeneering niet: immers de toelichting op
het ontwerp-Deschanel zegt juist, dat de „liberté surveillée" niet
voor alle kinderen geschikt is, doch alleen voor diegenen, die niet
in den grond slecht zyn en uit goede gezinnen komen. Door met
oordeel des onderscheids dezen maatregel toe te passen, zal het aantal
onder toezicht gestelde kinderen niet zoo\'n schrikbarenden omvang
aannemen, als de commissie blijkens haar rapport schijnt te vreezon.
Korten tijd na de indiening van het voorstel-Violette kwam in do
„Chambre des députés" het voorstel-Drelon in behandeling. Dit beoogt
slechts de wijziging van art. 4 van do wet van 19 April 1898.
Dit artikel luidt in zijn tegenwoordigen vorm aldus: „Dans tous
„les cas do ^délits ou do crimes commis par des enfants ou sur des
„enfants, le jugo d\'instruction commis pourra, en tout état de
„cause, ordonner, le ministère public entendu, quo la garde do l\'en-
fant soit provisoirement confiée, jusqu\'à co qu\'il soit intervenue
„uno décision définitive, à un parent, à une personno ou à uno insti-
tution charitablo qu\'il désignera, ou enfin à l\'Assistance Publique.
„Toutefois, les parents do l\'enfant jusqu\'au cinquième degré in-
clusivement, son tuteur ou son subrogé tuteur ou lo ministère
» public pourront former opposition à cetto ordonnance. L\'opposition
»sera portée, à bref délai, devant lo tribunal, en chambre du conseil,
»par voio de simple requôte."
Er is dus in dit artikol eeno doorcenmenging van misdryven door
on misdryven tegen het kind begaan. Drelon laat dezo vermenging
bestaan, maar geeft dan aan den recbter van instructie de bevoegd-
heid, om, wanneer het gaat om een door een kind begaan delict,
den particulier of de vereeniging, aan wie hij het kind toevertrouwt,
te machtigen, het kind onder hun toezicht en hunne verantwoorde-
lijkheid aan zijne ouders in observatie te geven.
De door Rollet ingevoerde practijk wordt dus door deze bepaling,
voorzoover de instructie aangaat, gesanctionneerd; aan de „liberté
surveillée", die nu uitdrukkeiyk door den rechter van instructie kan
worden uitgesproken en dus niet meer krachtens zijn onderhands
gegeven verlof door eene liefdadige vereeniging buiten de wet om
behoeft te worden toegepast, kan nu ook ten allen tijde gedurende
de instructie door den rechter van instructie een einde worden ge-
maakt.
Inplaats van nu echter ook art. 5 derzelfde wet in dien zin te
wijzigen, dat dezelfde bevoegdheid ook aan den rechter ter terecht-
zitting wordt toegekend, zwijgt het voorstel Drelon hierover ge-
heel en al.
Ook dit voorstel werd door de „chambre des députés" aangenomen,
den 5en April 1910.
Waar zoowel het voorstel-Violette als het voorstel-Drelon de
„liberté surveillée", zij het dan ook in verschillende stadia van het
proces behandelen, treden zy eenigszins op elkanders terrein en ware
dus eene samensmelting gewenscht.
Reeds eenigen tyd vóór de indiening by de Kamer van deze beide
wetsvoorstellen, had Grimanelli, directeur van de „administration
pénitentiaire" aan het ministerie van binnenlandsche zaken, een zeer
uitgebreid en zeer verstrekkend ontwerp aan den „Conseil supérieur
des prisons" aangeboden. Do bestudeering van dit ontwerp werd aan
eene commissie opgedragen, waarin o. a. Ferdinand Dreyfus zitting
had. Na lange beraadslagingen zoowel van deze commissie als van
den „Conseil des prisons", werd het ontwerp in Juni 1909 definitief
door den „Conseil" vastgesteld.
Het ontwerp-Grimanelli bestaat uit 78 artikels; het beoogt de alge-
heele wijziging van do art. 66, 67 en 68 van den Code Pénalen van
de wet van 5 Aug. 1850 „Sur Péducation et le patronage des jeunes
„détenus."
Het is in 4 deelen verdeeld: Titel 1 handelt over delicten,begaan
door kinderen beneden de 12 j.; titel 2 over de berechting van kin-
deren tusschen 12 en 18 j. (competentie, procedure, voorloopige
maatregelen, beslissingen); titel 3 over het toezicht, de opvoeding,
en de „patronage" van de onder de voorgestelde wet vallende kin-
deren en over de gestichten en inrichtingen, die voor hen zijn be-
stemd; titel 4 over verschillende met dit onderwerp samenhangende
vragen.
Dit ontwerp, dat volgens sommigen eene te vèr gaande strekking
had en dat bovendien ten gevolge van het zeer groote terrein, waarop
het betrekking had, den Staat bij aanneming ervan op zeer belang-
rijke kosten zou zijn te staan gekomen, is in de Kamer nooit in
behandeling gekomen, doch is later grootendeels door het ontwerp-
Dreyfus overgenomen.
Yoorzoover het betrekking heeft op de „tribunaux d\'enfants" en de
daarvoor gedeeltelijk in de plaats gestelde „Conseils de tutelle"
willen we het hier echter toch zeer in het kort bespreken.
Titel 1. Voor kinderen onder de 12 j. is eene gerechtelijke vervol-
ging ongewenscht; slechts maatregelen van opvoeding moeten te hunnen
opzichte worden genomen. Daar eene rechtbank niet geeigend is tot
het treffen van opvoedende maatregelen, moet hiervoor een nieuw
orgaan, de „Conseil de tutelle", in de plaats worden gesteld. Deze
„Conseil do tutelle" zal zyn eene vaderlijke magistratuur; zoowel
do rechtoriyke macht als hot onderwijs en de „assistance" zullen er
een belangrijk aandeel in hebben. De „Consoil de tutelle" zal be-
staan uit: lo. een rechter van de „tribunal civil" als president;
2o. eon „jugo do paix" als vice-president; 8o. een inspecteur van
het lager onderwijs; 4o. eon vertegenwoordiger van de „Assistance
Publique"; 5o. in de hoofdsteden van elk arrondissement, don doken
van do orde van advocaten of oen door hem aangewezen advocaat,
en by gebreke eener balie, don president van do „Chambre des avoués"
of eon door hem aangowozon „avoué"; Go. vier notabolen, waaronder
een geneesheer en twee dames, gekozen door den profoct.
Op do zittingen dezor „Consoils" moeten minstens 4 personen,
waaronder do president of de vice-president, aanwezig zijn. Op deze
wijze wordt er dus voor gezorgd, dat do leiding ten minsto in handen
van een jurist is.
De president of de vice-president vervullen de rol van rechter
van instructie, zoodra hun door het O. M. van een door een kind
begaan delict is kennis gegeven. Het onderzoek loopt, behalve over de
feiten, over karakter, antecedenten, milieu, familie enz. van den ver-
dachte en eindigt met een medisch onderzoek. De president of vice-presi-
dent kan gedurende de instructie de door het O. M. getroffen maatre-
gelen handhaven of wijzigen; nadat de instructie is gesloten, verschijnt
het kind voor den „Conseil de tutelle". Wanneer het schuldig wordt
bevonden, kan deze bevelen: toewijzing hetzij aan de ouders, hetzij
aan een derden persoon of aan eene inrichting, alles onder toezicht
van den „Conseil". Deze kan dit toezicht uitoefenen öf door zyne
leden zelf, öf door daartoe door hem aangestelde personen.
Bovengenoemde maatregelen kunnen mèt of zonder toestemming
der ouders worden bevolen. In het laatste geval staat voor de ouders
hooger beroep open op de raadkamer van de „tribunal civil". Preven-
tieve hechtenis mag door deze kinderen nooit in eene gevangenis
worden ondergaan, doch in een gesticht of eene speciaal daartoe
geschikte gelegenheid.
Titel 2. Voor kinderen tusschen 12 en 18 j. laat het ontwerp
het onderzoek naar het aanwezig zijn van „discernement" bestaan.
Ook de bestaande rechterlijke organisatie laat het hier onaangetast.
De rechter van instructie moet gespecialiseerd zy\'n; h\\j geniet bij
het instellen van zijn onderzoek eene groote vrijheid en gaat hierbij
ongeveer te werk op dezelfde wijze als de president en do vice-
president van den „Conseil do tutelle". Hij zal het recht hebben, de
in art. 4 van de wet van 1898 genoemde maatregelen te treffen.
Het voorstel-Drelon wordt in gewyzigden vorm overgenomen. Terwyl
Drelon niet anders beoogt, dan de door Rollet ingevoerde practyk
wetteiyk te sanctionneeren, vindt Grimanelli, dat men op deze
manier aan den particulier of de particuliere vereeniging eene te
groote bevoegdheid biyft geven en wil hy dus het voorstel-Drelon
in dezen zin wyzigen, dat de rechter van instructie niet zegt: „ik
„wijs het kind toe aan X en geef aan X verlof het kind voorloopig
„bij zijne ouders te laten", maar: „ik geef het kind voorloopig terug
„aan zyne ouders, doch onder toezicht van X". Volgens het ontwerp-
Grimanelli is dus de rechter degeen, die steeds kan biyven ingry\'pen;
hij houdt de teugels in handen, niet de particulier of de vereeniging.
Wat nu de rechtbank voor kinderen van 12 tot 18 j. betreft: de Ameri-
kaansche instelling zonder meer in te voeren, ware volgens Grima-
nelli onmogelijk. Ten eerste kent men in Frankrijk niet den „juge
unique", behalve dan den „juge de paix" en ten tweede zijn er vele
rechtbanken met weinig rechters en weinig te behandelen zaken.
Waar het mogelijk is, wil het ontwerp speciale zittingen met bij-
zondere rechters, waar dit niet wèl doenlijk is, doordat er te weinig
rechters zijn, om eene speciale kinder-kamer te construeeren of te
weinig kinderzaken, om deze speciale kamer bezig te houden, wil
het dan toch ten minste afzonderlijke zittingen.
Van de openbaarheid der terechtzittingen zegt Grimanelli: „La
„publicité est une épreuve et une flétrissure que nous n\'avons pas
„le droit d\'imposer aux mineurs en addition aux autres sanctions.
„Puis une autre raison plus déterminante c\'est que cette publicité
„va tout à fait à l\'opposé du but réformateur et éducateur que nous
„nous proposons. C\'est une prime à une vanité maladive que vous
„connaissez tous. C\'est une prime à la tentation de jouer le person-
nage pervers, de manifester une fanfaronnade do vice qui n\'est quel-
quefois que de surface, devant la galerie. Il y a là un ferment de
„corruption qu\'on doit épargner à l\'enfant; et si nons avons pour
„but de faire acte d\'éducation, nous ne devons pas commencer par
„mettre au passif de ce malheureux, que nous voulons relover, un
„certain nombre de causes certaines de démoralisation".
Vurig tegenstander dus van onbeperkte openbaarheid, wil Grima-
nelli alleen de „grande publicité", do „publicité banale" uitsluiten.
Aan leden van vereenigingen, die kinderbescherming ten doel hebben,
van den „Conseil de tutelle" on van liet „Comité de défense" staat
het ontwerp den toegang wel toe.
De „tribunaux pour enfants" zullen op enkele uitzonderingen na
behalve voor „délits" ook competent z\\|n in zake door kinderen
begane „crimes".
Voor kinderen tusschen 16 en 18 j. mogen zy in bepaalde gevallen,
do omstandigheden in aanmerking genomen, wanneer hot kind zich
aan een bepaald „délit" of „crime" heeft schuldig gemaakt (zooals
vagabondage of geweldpleging) en het geacht wordt met „discer-
nement" te hebben gehandeld, beslissen, dat do zaak door den gewonen
rechter zal behandeld worden.
Voor hot geval kinderen en volwassenen samen zich aan een
strafbaar feit hebben schuldig gemaakt, bepaalt het ontwerp, dat
kinderen boneden do 12 j. nooit voor den gewonen rechter mogen
worden gebracht dan alleen om inlichtingen te verschaffen; als het
kinderen tusschen 12 en 18 j. geldt, bepaalt de hoofddader de juris-
dictie in geval van „délits", terwijl in geval van „crimes" de gewone
rechter steeds competent is. Heeft dus een volwassene zich in ge-
meenschap met een kind van 12 j. aan een „crime\'\' schuldig ge-
maakt, dan zal het kind voor de „Cour d\'Assises" moeten verschij-
nen. Van splitsing, wanneer het belang der zaak zich hiertegen niet
verzet, spreekt de wet niet.
Op de vergadering van de „Société générale des prisons" van
17 April 1907, waar dit ontwerp aan eene bespreking werd onder-
worpen, werden tegen de instelling der „Conseils de tutelle" eenige
bezwaren ingebracht. "VVaar, zoo zeide men, de leden van deze
„Conseils" hunne diensten om niet zouden praesteeren, bestond het
gevaar, dat deze vrijwilligers ontrouw ter vergadering zouden komen
en andere bezigheden of niet-bezigheden den voorrang zouden geven
boven dit vrijwillig op zich genomen baantje. Bovendien, zou het
wel zoo heel gemakkelijk zijn, in alle plaatsen tien geschikte
personen te vinden?
Prudhomme merkte op dat, voordat op den beklaagde maatregelen van
opvoeding of verbetering worden toegepast, vast moet staan, dat hij het
strafbare feit, waarvan hy wordt beschuldigd, ook werkelijk heeft
begaan. Vóórdat het kind aan zijne ouders wordt onttrokken, moet
deze tusschenkomst van den Staat worden gerechtvaardigd doorliet
feit, dat het kind de wet heeft overtreden en deze kwestie kan
volgens Prudhomme alleen door den rechter, niet door den „Conseil
de tutelle", worden uitgemaakt. Wèl kan de „Conseil de tutelle",
wanneer de rechter eenmaal uitspraak heeft gedaan, beslissen welke
maatregelen nu moeten worden genomen, doch door aan dit collego
de beslissing over« do feiten over te laten, stelt men zich bloot aan
het gevaar, dat de „Conseil" de kwestie van het al of niet begaan
hebben der feiten op den achtergrond zal gaan stellen en den tegen-
woordigen toestand van het kind in zijn gezin zal gaan vergelijken
met datgene wat hij dat kind, zoo hy tot ingrijpen was gemachtigd,
zou kunnen verschaffen.
Ontwerp-Ferdinand Dreyfus. 1) Den 7en Juni 1910 werd een nieuw
1 Zie „Gazettc des Tribunnux" van 3 en 4 Juli 1910.
-ocr page 213-ontwerp „Sur les infractions a la loi pénale imputables aux enfants
„mineurs de 12 ans, sur les tribunaux pour enfants et sur laliberté
„surveillée" door Dreyfus en 7 andere senatoren aan den Senaat
aangeboden.
Het aangeboden ontwerp kon, wat betreft de berechting van kin-
deren beneden de 12 j., geen genade vinden in de oogen van don
Minister van Justitie. Deze kwam op dit punt met een eigen voorstel
voor den dag. De commissie, die het oorspronkelijke ontwerp had
ingediend, vereenigde zich op vrijwel alle punten met de vrij in-
grijpende wijzigingen, door den Minister erin aangebracht en diende
het gewijzigd ontwerp weer bij den Senaat in. Dit ontwerp werd na uit-
voerige beraadslagingen den 19en Mei 1911 door den Senaat aangenomen.
De le titel van het O. O.1) „des infractions & la loi pénale impu-
tables aux mineurs de 12 ans" is eene navolging van het boven
besproken ontwerp-Grimanelli. De Memorie van toelichting gaat uit
van de gedachte, dat het noodig is, eene leeftijdsgrens te stellen,
beneden welke strafrechtelijke verantwoordelijkheid in het geheel niet
bestaat. Feitelijk wordt ook wel thans reeds aan het O. M. voorge-
schreven, kinderen beneden de 12 j. niet te vervolgen, maar het ge-
beurt toch nog te veel; wordt de zaak vervolgd, dan neemt de
rechtbank dikwijls met opzet „non-discernement" aan, maar dan
heeft het kind reeds arrestatie, politiebureau en terechtzitting achter
den rug. Aan don anderen kant ook weer is hot dikwijls niet eens
in hot bolang van hot kind, wanneer aan do zaak in het geheel geen
gevolg wordt gegoven, daar op deze wijze eeno gelegenheid tot op-
voeding voorbij gaat.
Om deze redenon wil het ontworp van geen strafvervolging tegen
kindoren benedon do 12 j. woten, doch wil het hen aan maatregelen
van opvoeding en vorbotoring onderwerpen. „La sociétó a intéröt a
„faire 1\'efïort maximum pour stéréliser le germo morbide révéló
„par le fait imputö ii l\'onfant".
Do leeftijdsgrens, beneden welko het kind, dat zich aan een straf-
baar feit heeft schuldig gemaakt, aan maatregelen van toezicht,
opvoeding, verbetering en bijstand zal worden onderworpen, wordt
door hot O. O. op 12 j. door het G. 0.2) op 18 j. vastgesteld3).
De t. o. van deze kinderen genomen beslissingen worden niet op
het strafregister vermeld.
Volgens het O. O. zullen in elk departement één of twee „Conseils
familiaux" zijn, bestaande uit een rechter of raadsheer, door den
eersten president van het hof van appèl benoemd, en twee bijzitters,
uit eene door den eersten president en den procureur-generaal op-
gemaakte voordracht van zes personen door den Minister van Justitie
benoemd. Bijzitters kunnen alleen zijn magistraten of oud-magistraten,
advocaten, „avoués" of avoués-honoraires, notarissen of oud-notarissen
met 10 dienstjaren, leden van vereenigingen van „patronage" en van het
„comité de défense." Zij worden voor é jaar benoemd, zijn herbe
noembaar en verrichten hunne diensten gratis.
Het O. M. geeft, zoodra het kennis heeft genomen van eene over-
treding van de strafwet door een kind van nog geen 12 j., hiervan
kennis aan den „Conseil familial" hetzij van de plaats, waar het kind
verblijf houdt, hetzij van die, waar het feit is gepleegd of van die,
waar het kind is gevat. Deze kennisgeving heeft plaats doordat men
aan den „Conseil" afschrift van het proces-verbaal of van de klacht
doet toekomen.
Het O. M. kan, zoo hiertoe termen aanwezig zyn, het kind voor-
loopig aanhouden en het toevertrouwen aan een vertrouwd persoon,
of aan eene vereeniging, of aan de „Assistance Publique", of wel
het naar het een of ander gesticht brengen. Ouders, voogden of
verzorgers worden hiervan, zoo mogelyk, op de hoogte gebracht.
De president van den „Conseil familial" neemt, evenals de presi-
dent van den „Conseil de tutelle" Yan het ontwerp-Grimanelli, de
functies van rechter van instructie waar; hy kan de door het O. M.
getroffen maatregelen bestendigen of wijzigen; hy hoort het kind,
de ouders, voogden en verzorgers zoo dikwyis hij dat wil; hy wint
inlichtingen in omtrent omgeving, antecedenten en karakter van het
kind en de wyze, waarop het is opgevoed. De resultaten van dit
onderzoek worden door den president van den „Conseil" aan het
O. M. meegedeeld en dit saisisseert er de civiele rechtbank weer van.
Deze, in raadskamor rechtsprekende, gehoord het O. M, het kind, de
ouders en den verdediger, oordeelt nu over do ten lasto gelegde
feiten en wyst vervolgens, wanneer dezo feiten als bewezen zijn
aangenomen, de zaak aan den „Conseil familial" terug. Deze kan
bevelen:
lo. toewijzing aan de familie;
2o. plaatsing bij een particulier of in het een of ander gesticht;
3o. toewijzing aan de „Assistance Publique."
In de sub lo. en 2o. genoemde gevallen wordt het kind bovendien
onder toezicht gesteld; dit toezicht wordt uitgeoefend door den
„Conseil familial" zelf, of door een door hem daartoe aangesteld
persoon, (délégué) op dezelfde wijze als gedurende de door de „tri-
bunal pour enfants" uitgesproken „liberté surveillée" ten aanzien van
kinderen tusschen 13 en 18 j.
De „Conseil familial" kan tevens de eventueel door de familie te
betalen onderhoudskosten vaststellen, behoudens hooger beroep op de
raadkamer der civiele rechtbank.
Wanneer de onttrekking van het kind aan zijne familie zonder
toestemming van ouders of voogden is bevolen geworden, dan staat
aan ouders en voogden hooger beroep open op do civiele rechtbank.
Deze beslist in raadkamer, na O. M. en belanghebbenden te hebben
gehoord. Het O. M. kan in elk geval hooger beroep aanteekenen
tegen de beslissingen van den „Conseil familial".
Bovendien kunnen ouders en voogden na verloop van minstens
één jaar aan den „Conseil" verzoeken, hun het kind terug te geven
met een beroep op zijne verbetering en hunne bevoegdheid tot op-
voeding. Bij weigering staat hooger beroep als voren open. Bij
definitieve weigering, is hernieuwde aanvraag pas na één jaar weer
mogelijk.
De „Conseil familial" kan ton allen tydo ambtshalve of op verzoek
van het O. M. of van het kind do eens bevolen maatregelen wijzigen.
Het hooger beroop op do rechtbank in raadkamer heeft opschor-
tende werking, tenzij do „Conseil familial" onmiddellijke tenuitvoer-
legging van zyn vonnis beveelt.
Belanghebbenden mogen zich voor de raadkamer steeds door een
verdediger doon bijstaan.
De zittingen van dezen „Conseil familial" zijn niet openbaar; zij
mogon echter worden bijgewoond door magistraten, vertegenwoordigers
van de „Assistance Publique", leden van vereenigingen van „patro-
nage", van do „Comité de défenso" en van andere instellingen van
weldadigheid, dio zich mot kinderen bezig houden, en de door den
„Conseil" benoemde „délégués."
Wanneer een kind van beneden de 12 j. hoofddader, mededader of
-ocr page 216-medeplichtige is van een delict, waarbij een ouder persoon is betrok-
ken, dan wordt de instructie gevoerd volgens het gewone recht,
terwijl echter het O. M. de bovengenoemde voorloopige maatregelen
ook in dit geval t. o. van dit kind kan treffen. De „Conseil familial"
wordt niet eerder van de zaak in kennis gesteld, dan nadat nasiui-
ting der instructie is gebleken, dat het kind, ware het boven del2j.
geweest, naar de terechtzitting zou zijn verwezen.
Tot zoover de bepalingen van het O. O. aangaande de berech-
ting van jonge kinderen. In de plaats van den door Grimanelli
gewenschten, uit 10 leden bestaanden, „Conseil de tutelle", treedt
hier dus „de Conseil familial", bestaande uit den unus iudex en twee
bijzitters. De regeling van het ontwerp-Dreyfus is van eenige om-
slachtigheid niet vrij te pleiten: eerst instructie door den president
van den „Conseil familial", vervolgens beoordeeling der feiten door de
civiele rechtbank en ten slotte terugwijzing aan den „Conseil". Het
kind, dat men de kwellingen van het strafproces heeft willen besparen,
moet wel een langen weg gaan, eer men het erover eens is geworden,
welke maatregelen het meest in zijn belang zijn.
In het G-. O.1) heeft de eerste titel eene algeheele verandering
ondergaan. De rechtspraak, in het O. O. aan den „Conseil familial"
toegekend, wordt hier op voorstel van den Minister van Justitie,
wien deze unus iudex niet mocht behagen, geheel aan de raadkamer
der civiele rechtbank overgedragen. Volgens den Minister was dit
het logisch gevolg van den ontwikkelingsgang van de rechtspraak
dezer kamer, aan wie door de wet van 14 Juli 1889 de rechtspraak
in zake ontheffing uit de ouderlijke macht, door de wet van 2 Juli
1907 de functies van familieraad t. o. van natuurlijke kinderen, dio
zy geroepen is te beschermen, waren opgedragen, terwijl de wot van
11 April 1908 haar de jurisdictie toekent in zake door minderjarigon
gepleegde prostitutie.
In een artikel in de „Revue 1\'Enfant" 2) waarschuwt Marcel Kleine
tegen de al te groote neiging der laatste jaren, om do „jurisdiction
gracieuse" van de raadkamer steeds meor uit te breidon. Terwijl
voor de „publicité restreinte" der kinderrechtbanken steeds is gestre-
den, is, zoo zegt Kleine, nooit op algeheele uitsluiting der openbaar-
1 D Revue 1\'Enfant van Febr. 1911.
2 Zie het nummer van Februari 1911.
-ocr page 217-heid aangedrongen. Die uitsluiting nu van elke openbaarheid wordt
door het G. O. gehuldigd: de kwestie wordt er niet door opgelost,
doch slechts gesupprimeerd.
Titel 1 van het G. O. begint met de absolute strafrechtelijke
minderjarigheidsgrens, evenals het ontwerp-Deschanel dit deed, op
13 inplaats van op 12 jaar te stellen.
Zoodra nu het O. M. kennis neemt van een door een kind beneden
do 13 j. begaan delict, geeft het dit aan de „tribunal civil de lière
instance" of aan eene der kamers dezer rechtbank, die daarover in
raadkamer zal rechtspreken, te kennen. Het zal verder dezelfde maat-
regelen kunnen nemen, als waartoe het O. O. eveneens aan het
O. M. het recht gaf.
De Minister van Justitie had nu voorgesteld, de raadkamer in
haar geheel het voeren der instructie op te dragen en haar te mach-
tigen, zoo noodig, hare macht in dezen aan één harer leden te
delegeeren. De Commissie wyzigde dit voorstel in dien zin, dat van deze
delegatie niet uitzondering, maar regel werd gemaakt. Elk jaar zal
er door de raadkamer iemand worden aangewezen, om de instructies
betreffende kinderen beneden de 13 j. te leiden. Deze persoon kan
door de raadkamer uit haar midden worden gekozen, of wel uit
die categorieën van personen, waaruit volgens het O. O. do bijzitters
van den „Conseil familial" konden gekozen worden, terwijl volgens
een door Bergor voorgesteld amendement ook vrouwen tot rapporteur
benoemd zullen kunnen worden. Deze z. g. rapporteur heeft dezelfde
bevoegdheden, als het O. O. gedurende de instructie aan don presi-
dent van den „Conseil familial" gaf. Bovendien wordt hem o. a. nog
uitdrukkeiyk het recht gegeven tot het doen van huiszoekingen en
het benoemen van deskundigen.
De raadkamer kan t. o. van het kind dezelfde beslissingen nemen
als de „Conseil familial" volgens het O. O. De „déléguós", aan wie het
toezicht kan worden opgedragon, worden door de raadkamer benoemd.
Met betrekking tot hooger beroep gelden dezelfde regels als in
het O. O., met dit verschil natuurlijk, dat het nu by de raadkamer
van het Hof van Appèl moet worden ingediend. Ook zal de raad-
kamer van de rechtbank steeds, behoudens beroep, wyzigingen in do
eenmaal getroffen maatregelen kunnen aanbrengen.
De 2e titel zoowel van het oorspronkeiyk als van het gowyzigd
ontwerp voert tot titel „do 1\'Instruction et du jugement des infractions
„a la loi pénale imputables aux mineurs de 12 a 18 ans" (in het
G. O. 13 a 18 ans) en „des tribunaux pour enfants".
Verplichte instructie voor alle door kinderen boven de 12 j. be-
gane delicten wordt hier uitdrukkelijk voorgeschreven.
Bij alle rechtbanken, waar meerdere rechters van instructie werk-
zaam zijn, worden er één of meer speciaal voor het instrueeren van
kinderzaken aangewezen. De rechter van instructie doet het onderzoek
niet alleen loopen over de ten laste gelegde feiten, maar ook over
den moreelen en materieelen toestand van het kind en zijne familie;
hij geeft aan den president van het „comité de défense" kennis van
de opening der instructie en voegt het kind een verdediger toe of
laat dit door den deken van de orde der advocaten doen.
Volgens het O. O. moest er aan het eind der instructie steeds een
medisch onderzoek plaats hebben; het G. O. echter heeft deze over-
dreven bepaling in dien zin gewijzigd, dat dit onderzoek, zoo er
aanleiding toe bestaat, kan plaats hebben.
De rechter van instructie kan ten allen tijde aan het O. M. bevelen,
dat de zorg over het kind voorloopig zal worden opgedragen aan
zijne eigen familie, een bloedverwant, een ander vertrouwd per-
soon, eene weldadige instelling of de „Assistance Publique". Gedurende
dien tijd oefent, voor het geval het kind aan zyne ouders of don eon
of anderen particulier is toevertrouwd, een door den rechter van
instructie aangewezen persoon toezicht uit1). We trefifen hier dus
dezelfde wijziging van art. 4 van de wet van 1898 aan, die ook in
het voorstel-Drelon is belichaamd, met dit verschil nochtans, dat het
ontwerp-Dreyfus de verwarring tusschen misdadige en mishandelde
kinderen opheft en alleen voor de eerste categorie voorloopige toe-
wijzing aan de ouders gedurendo de instructie mogelijk maakt.
De bepalingen omtrent de „tribunaux pour onfants", die in het
O. O. en het G. O. in verschillende bewoordingen vefvat zyn, maar
hetzelfde beoogen, komen vrijwel met het ontwerp-Deschanel overeen.
„In elk arrondissement", zegt art. 18 van het G. O. „vormt zich
„de rechtbank van le instantie „en tribunal pour enfants et adoles-
,cents", om in eene speciale zitting recht te spreken over minder-
jarigen van 13-16 j., aan wie „crimes" of „délits", en over min-
1 Volgens het O. O. kan dit toezicht ook direct van den „Cocseil familial"
nitgaan.
derjarigen van 16—18 j., aan wie slechts „délits" zijn ten laste gelegd.
Bij de „Tribunal de la Seine" en in de steden, waar verschei-
den correctioneele kamers zijn, wordt bij de rechtbank eene speciale
kamer, „tribunal pour enfants et adolescents" genaamd, gevormd,
om recht te spreken over de in de vorige alinea genoemde minder-
jarigen van 13—16 en van 16—18 jaar.
Bovendien oepaalt het G. O. nog uitdrukkelijk, dat de rechters,
die zijn aangewezen, om de kinderrechtbanken te vormen, ook van
andere kamers deel kunnen uitmaken, welke bepaling in het O. O.
ontbrak. Dit laatste bepaalde ook nog, dat de rechters der speciale
kamer niet zouden onderworpen zijn aan de regels omtrent de jaar-
lijksche opschuiving. Het O. O. voerde de specialisatie der kinder-
rechters dus veel verder door dan het G. O.: daar, waar eene speciale
kamer voor kinderzaken werd gevormd, (volgens het O. O. werd bij
besluit van den President der Republiek uitgemaakt, in welke steden
dit het geval zou zyn) zouden de rechters dier kamer uitsluitend
kinderen, geen volwassenen te berechten hebben en daar ze niet
verplicht waren, aan het einde des jaars naar eene andere kamer
te verhuizen1), hadden zij alle gelegenheid, zich op het gebied der
kinderberechting volkomen te specialiseeren.
De in het G. O. vervatte regeling heeft dit vóór, dat by oven-
tueel gebrek aan een voldoend aantal kinderzakon, om do speciale
kamer bezig te houden, deze zich ook met de berechting van andere
zaken zal kunnen bemoeien.
Ook het appèl in kinderstrafzaken zal door het Hof in afzondoriyke
zittingen worden behandeld, op dezelfde wyze als do eorste instantie.
Volgons het O. O. zullen, wanneer een kind van 16-18 j. als
hoofddader, mededader of medeplichtige in dezelfde zaak als oen
oudere is betrokken, de regels der gowone jurisdictie toepasseiyk
zyn; het G. O. breidt deze bepaling uit tot kinderen van 13—18 j.
Voor eene kinderrechtbank (kinderzitting) wordt elke strafzaak afzon-
deriyk behandeld, buiten tegenwoordigheid van andore beklaagden.
By do zittingen mogen volgons het G. O. togenwoordig zyn de
volgende personen: de naaste bloedverwanten, de voogd en toe-
ziende voogd van het kind, getuigen, magistraten, leden der balie,
1 Dc woorden „non souiuiso aux rfcgles du roulenient" sluiten desgcwenscht
eene opschuiving der rechters niet gebiedend uit.
vertegenwoordigers der „Assistance Publique", de daartoe door de
rechtbank gemachtigde leden van vereenigingen van „patronage",
„comités de défense" en instellingen van weldadigheid, die zich het
lot van kinderen aantrekken, de door de rechtbank benoemde „dólé-
gués" en de leden der pers.
De volkomen openbaarheid der zittingen wordt hersteld, zoodra
een volwassen persoon bij de zaak is betrokken.
Publicatie in de pers van het verslag van de zittingen der kinder-
rechtbank of van gewone zittingen, waar een kind als hoofddader,
medeplichtige of mededader van een mede door een volwassene ge-
pleegd delict terechtstaat, is evenals de reproductie van elk portret
der aangeklaagde kinderen of elke illustratie, op hen of op het door
hen gepleegde feit betrekking hebbende, op straffe eener boete van
100 a 2000 fr. verboden. Door aan de pers den toegang tot de zit-
tingen vrij te laten, doch haar tevens het recht tot publicatie van
het verslag dier zittingen te ontzeggen, is men duidelijker dan dit
b.v. door de Engelsche „Children Act", waarbij slechts de bona
fide vertegenwoordigers der pers tot de kinderzittingen worden toe-
gelaten, is geschied, tegemoet gekomen zoowel aan de bezwaren, die
op dit gebied gewoonlijk door de voorstanders van de toelating der
pers tegen hare uitsluiting, als aan die, welke door de tegenstanders
tegen hare toelating worden geuit; terwijl het geven van een uit-
voerig relaas van het door het kind gepleegde delict wordt verboden,
wordt daarentegen de mogelijkheid geopend tot het bekend maken
door middel van de pers zoo al niet van wat op de zittingen is
voorgevallen, dan toch van tal van misstanden, van eene menigte
door kinderen doorstane ellende, die juist door hun verschijnen voor
den kinderrechter wordt geopenbaard, tot het bekend maken ook
van wat er door de kinderrechtbanken en in* samenwerking met
deze, door „dólégués", door weldadige instellingen en particulieren
in het belang van het misdadige kind wordt gedaan.
In titel 3 wordt ten slotte de „liberté surveilléo" geheel op dezelfde
wijze, als in het ontwerp-Deschanel, geregeld.1)
§ 3. De drie boven besproken ontwerpen, zoowol dat van Deschanel
(Violette) als van Grimanelli en Dreyfus laten dus, waar het kinde-
ren tusschen de 12 of 13 en 18 j. betreft, de bestaande rechter-
lijke organisatie onaangetast. De kinderen blijven aan de gewone
jurisdictie onderworpen; alleen wordt er zorg voor gedragen, hetzij
dat de met de berechting van kinderen belaste rechters zich hierin
specialiseeren, hetzij dat althans afzonderlijke zittingen voor de
berechting van kinderen bestemd worden. Het ontwerp-Deschanel
wil zelfs ook voor kinderen beneden de 13 j. de gewone jurisdictie
behouden en slechts bepalen, dat tot dien leeftijd het kind steeds
zal geacht worden zonder „discernement" te hebben gehandeld. De
beide andere ontwerpen daarentegen willen van eene strafrechtelijke
vervolging van kinderen beneden de 12 of 13 j. niets weten, doch
roepen voor deze kinderen eene soort voogdijrechtelijke jurisdictie in
het leven. Zoowel in het eene als in het andere ontwerp blijft het
criterium van het al of niet bestaan van „discernement" voor kinde-
ren boven de 12 of 13 jaar gehandhaafd en blijven dus de maat-
regelen van opvoeding, waaronder dan ook de „liberté surveillée"
wordt opgenomen, beperkt tot die jeugdige misdadigers, van wie
aangenomen wordt, dat zij zonder oordeel des onderscheids hebben
gehandeld.
In tegenstelling tot deze ontwerpen staat het voorstel, door Gastambide
in een den len April 1908 aan het „Comité de défense des enfants
traduits en justice" overgelegd rapport neergelegd, dat echter door
dit Comité werd verworpen. Gastambido vindt de grooto bezwaren,
aan de berechting van jeugdige delinquenten door den gewonen
rechter verbonden, hierin gelegen, dat deze niet ambtshalve van de
zaak kennis neemt, dat do „autorité do la choso jugée" er zich tegen
verzet, dat do rechter, ook zonder dat een nieuw delicttusschenbeide
komt, nieuwe maatregelen neemt t. o. van den reeds eenmaal voor
hem verschenen jeugdigen beklaagde on dat uit weerzin oin een
kind voor don strafrechter te brengen, de politio schroomt het kind
aan to geven en hot O. M. het te vervolgen, hoezeer zulk eene
vervolging ook in het welbogropen belang van het kind moge wezen.
Daarom pleit Gastambide voor invoering van „tribunaux tuté-
laires", die ambtshalve van alle door kindoren begane delicten,
hoo gering ook, zullen konnis nemen. Doze Yoogdyrechtbanken zouden
dan moeten zijn samengostold uit een rechter als voorzitter en twee
andere personen als bijzitters, waarvan er één eene vrouw mag zijn,
en in hare taak moeten worden bijgestaan door voogdijraden, welker
leden toezicht uitoefenen op alle jeugdige delinquenten, die de
rechtbank hetzij aan een particulier of aan de .Assistance Pu-
blique" toewijst, of in eene „école de réforme" of ,de correction"
doet opnemen. Hij, die met dit toezicht is belast, zou dan minstens
eenmaal per jaar rapport aan de rechtbank moeten uitbrengen en
zoo noodig nieuwe maatregelen in het belang van het kind voorstellen,
welke de rechtbank ten allen tijde zal kunnen bevelen.
De door Gastambide geuite wenschen gaan dus vèr uit boven de
voorstellen der besproken ontwerpen. Niet alleen toch wil hij voor
alle misdadige kinderen eene geheel speciale jurisdictie invoeren,
maar ook wil hij niet slechts de beslissing des rechters, waarbij
deze den delinquent in .liberté surveillée" heeft gesteld, doch elke
rechterlijke beslissing ten aanzien van jeugdige delinquenten (behalve
die, waarbij zij zonder meer aan de ouders worden teruggegeven) ten
allen tijde voor wijziging vatbaar doen zijn1), evenals het ontwerp-
Dreyfus dit wenscht voor de beslissingen van den „Conseil familial"
Intusschen: de beide ontwerpen, waarvan er thans een door de
Kamer, een door den Senaat is aangenomen, willen, wij zagen het
reeds, van zulk eene afzonderlijke jurisdictie niet weten.
Over de wijze, waarop ten slotte op de eene of andere wyze de
kinderrechtbanken in Frankrijk moeten worden ingevoerd, zullen de
beide wetgevende vergaderingen, wier ontwerpen met elkaar in strijd
zijn, nog in nader overleg moeten treden2).
1 Vergelijk de regeling in het Belgische rcgeeruigeontweip, blz. 214 en 21.r> diss.
2 Nadat het door den Senaat aangenomen ontwerp-Droyfus door do „Com-
mission de la réforme judiciaire* van do „Chambre des députés* was onderzocht,
werd den Heil Januari 1912 door M. Drelon, uit naam dezer commissie, een
rapport, eenigo wijzigingen van het ontwerp voorstellendo, aan de Kamer over-
gelegd.
HOOFDSTUK V.
REGELINGEN
EN ONTWERPEN IN VERSCHILLENDE LANDEN.
Behalve de thans reeds genoemde landen, waar öf de kinderrecht-
banken wettelijk zyn ingevoerd, öf do gedeeltelijke invoering ervan
langs administratioven weg is voorafgegaan aan de invoering, zooals
de ingediende wetsontwerpen zich dio voorstellen, zyn er ook nog
andere landen te noemen, die op dit gebied hunne wetsontwerpen
hebben, of wel dit nieuwo instituut, de „probation" eronder begrepen,
binnen het kador hunner bestaande wetgeving min of meer volledig
hobben ingevoerd.
Vermelding verdient allereerst Oostenryk. In tegenstelling met
Duitschland, is in Oostenryk een wetsontwerp ingediend, eene .einheit-
liche" regeling van materieel en formeel kinderstrafrecht bevattende.
De Regeering was n.1. van oordeel, dat wyziging van het kinder-
strafrecht niot op de algemeene wyziging van hot strafrecht kon
wachten en diende in 1909 eon ontwerp „betreffend die strafrecht-
„licho Behandlung und den strafrechtlichen Schutz Jugondlichor" by
hot „Herrenhaus" in. Nadat dit ontwerp zoowel aan eeno besproking
door eene commissie uit dit Huis, als ook aan do openbare beraad-
slaging was onderworpen gewoest, kwam men tot de conclusie, dat
de verdero behandeling ervan moest worden uitgestold, totdat eon
nieuw ontwerp op de „Fürsorgeerziehung" door do Rogoering zou
zyn ingediend. Dit geschieddo in hot najaar van 1908 en oenigen tijd
daarna word door eeno sub-commissie van do bovonbodoeldo com-
missio uit hot .Herrenhaus" eon nieuw ontwerp .Jugendstrafrecht"
naar eeno door Dr. Baernreithor ontworpen schets ingediend, dat den
27en Juni 1910 door hot „Herrenhaus" in derdo lezing werd aango-
nomen, maar tot op heden door het „Abgeordnetenhaus" nog niet
aangenomen is.
In tegenstelling met het eerste, dat alleen wijzigingen en toevoegingen
in het bestaande straf- en strafprocesrecht aanbracht, is het nieuwe
ontwerp een „Spezialgesetz", een „Sonderjugendstrafrecht" bevattend.
„Es ist das nicht" zegt Baernreitherbloss ein redaktioneller Unter-
schied, sondern ein Unterschied in der Auffassung der ganzen recht-
lichen Materie, um die es sich handelt. Die strafrechtliche Behandlung
„der Jugend beruht auf ganz andren Anschauungen als das allgemeine
„Strafrecht." Na erop te hebben gewezen, dat het tegenwoordige
strafrecht-systeem de criminaliteit der jeugd niet heeft vermogen in
te perken, zegt Baernreither, dat in het nieuwe stelsel de gedachte
aan opvoeding vooraan moet staan, dat dit daarom niet kan worden
iügeënt op een 100 jaren oud strafrecht. „Es ist ein neues Recht,
„welches eine neue Form verlangt, ein Recht das frei zu halten ist
„von allen falschen Analogien des bestehenden Strafrechts."
Het ontwerp bestaat uit 5 deelen. Het eerste bevat de verschillende
strafbepalingen; het tweede geeft de voor het strafproces geldende
regels, onafhankelijk hiervan, of dit al of niet voor eene kinderrecht-
bank zal worden gevoerd; het derde handelt over „Jugendgerichte"
en voogdijrechteiyke maatregelen; het vierde over preventieve hech-
tenis en strafvoltrekking; het vijfde eindelek bevat in navolging
van do Engelsche kinderwet „Strafrechtliche Normen zum Schutze
der Jugend."
"We willen het Oostenryksche ontwerp in het kort nagaan.
Kinderen beneden de 14 jaar zyn niet strafrechteiyk vervolgbaar,
maar zijn, wanneer zy een delict hebben gepleegd, aan do huiseiyke
tucht onderworpen, tenzy de bepalingen der wet op de „Fürsorge-
erziehung" toepasselijk zyn.
Een kind tusschen 14 en 18 jaar is alleen dan strafbaar, wanneer
het naar den stand zyner ontwikkeling in staat was, het onrecht
zijner daad in te zien en zyn wil „dieser Einsicht gemäsz zu be-
stimmen". In tegenstelling met wat wy als het nu nog goldende
Einsichts-criterium in Duitschland leerden kennen, wordt hier dus
terecht voor de vraag alleen naar de verstandelyke ontwikkeling,
ook die naar de zedeiyke ontwikkeling in de plaats gesteld; don
grooten sprong van de Duitsche ontwerpen, die het geheele oordeel
des onderscheids over boord werpen, heeft men hier echter nog niet
aangedurfd.
Wat de op misdadige kinderen toe te passen maatregelen betreft,
kent het ontwerp de volgende:
lo. de „Ermahnung", toepasselijk, wanneer het delict bedreigd is
met gevangenisstraf van hoogstens 3 md. of boete alleen, en het niet
uit verwaarloozing of verdorvenheid voortkomt.
2o. „Fürsorgeerziehung", toe te passen, wanneer er hoogstens
3 md. op het feit staat, maar tevens de voorwaarden voor „Fürsorgeerzie-
hung" aanwezig zijn.
3e. Wanneer het delict is bedreigd met een minimum straf van
3 md. en dezelfde voorwaarden als sub 2o. aanwezig zijn, dan kan
„Fürsorgeerziehung" in aansluiting aan de straf worden bevolen.
4o. Kan de rechter in bepaalde gevallen ook tot „bedingter
Strafnachlasz" besluiten. Deze maatregel kan worden toegepast, wan-
neer het kind nog tot geen strengere straf is veroordeeld geweest
dan tot arrest van minder dan ééne week en wanneer, zijn vroeger
gedrag, zijne motieven tot de daad, de omstandigheden, waaronder
deze is gepleegd, en zyn gedrag na het plegen ervan in aanmerking
genomen, aan te nemen is, dat het eone straf niet noodig heeft.
Aan het kind kunnen in geval van voorwaardelijke veroordeeling
bepaalde voorwaarden worden voorgeschreven. Houdt het zich niet-
tegenstaande eeno rechterlijke aanmaning niet aan deze voorwaar-
den, öf geeft het zich ovor aan dronkenschap, spel of onzedelijkheid
öf loopt het ledig, öf begaat liet eon nieuw strafbaar foit, öf blykt
achteraf, dat hot niet voldoet aan de voorwaarden, waarop alleen
eene voorwaardelijke kwijtschelding van straf mag berusten, dan kan
de rechtbank alsnog tot toepassing der reeds vastgestelde straf besluiten.
Van belang is do bepaling, dat do rechter aan de voorwaardelijke
verooordeeling een toezicht kan verbinden. Dit toezicht moet worden
uitgeoefend door z.g. „Vortrauenspersonen", welke moeton gekozen
wordon uit dezulken, die zich reeds op eenigerloi wijze met do zorg voor
kinderen of ontslagen gevangenen hebben hebben bezig gehouden
Zij hebben dezelfde taak to vervullen als de Amerikaansche „pro-
bation officers". Ook wordt hun uitdrukkelijk de bevoegdheid ge-
geven, gedurende het vooronderzoek inlichtingen in te winnen
omtrent de ontwikkeling van den delinquent en de door hem
genoten opvoeding, opdat uitgemaakt worde, of hij het vereischte
„Einsicht" gehad heeft en of „Fürsorgeerziehung" gewenscht is;
zij kunnen dan zoo noodig bij de behandeling ter terechtzitting tegen-
woordig zyn, om hunne bevindingen aan den rechter mee te deelen,
doch moeten steeds als gewone getuigen gehoord worden. Ook door
middel van organen der vrijwillige „Jugendfürsorge" kan de recht-
bank inlichtingen inwinnen.
Vrijheidsstraf is voor kinderen niet uitgesloten, doch bij hare vol-
voering moeten bepaalde voorschriften worden in acht genomen:
kinderen moeten volkomen van volwassenen worden gescheiden; do
straf moet, tenzij de gezondheid van het kind het tegendeel eischt,
in afzondering worden ondergaan, doch niet langer dan ééne maand
achtereen1). Op de zedelijk-religieuse, zoowel als op de lichamelijke
opvoeding van het kind moet bijzonder gelet worden, terwijl het ook
voor een bepaald vak moet worden opgeleid. Voorwaardelijk ontslag
is mogelijk, wanneer het kind 2/2, minstens echter 4 md. zijner
straf heeft uitgezeten en zich goed heeft gedragen. Het over het
kind gedurende zijn proeftijd te houden toezicht en de redenen, dio
tot intrekking van het ontslag kunnen leiden, zijn op dezelfde wijze
geregeld als bij de voorwaardelijke veroordeeling.
Vóórdat de straftijd hetzij onvoorwaardelijk, hetzij voorwaardelijk
is \'beëindigd, moet de betrekkelijke autoriteit zich met ouders of
voogd van het kind en eventueel ook met den voogdyrechter en
vereenigingen of gestichten in verbinding stellen, opdat, vóórdat het
kind de gevangenis verlaat, zekerheid worde verkregen, dat het een goed
onderkomen zal vinden en zoo noodig ook eon geschikten werkkring.
Nauwkeurig is de rehabilitatie (Tilgung der Vorurtoilung) geregeld.
Wanneer een kind tot eene vrijheidsstraf van hoogstens 3 jaar is
veroordeeld geweest, vóór dien tyd „unbescholten"2) was en zich
2 „Unbescholten" is het kind, wanneer het öf nog nooit öf alleen voorwaar-
delijk is veroordeeld en zijn proeftijd goed doorstaan heoft, öf slechts tot
„Fürsorgeerziehung" of berisping veroordeold is.
gedurende een bepaald (naar gelang van het delict verschillend) tijds-
verloop goed gedraagt, kan het zijne rehabilitatie aan de rechtbank
aanvragen. Gevolg der rehabilitatie is, dat de veroordeeling wordt
geacht niet te hebben bestaan en op de strafkaart en bij het geven
van inlichtingen niet kan worden genoemd. Wèl echter mag door
O. M. en rechtbank in een strafgeding ook mededeeling eener
aldus vervallen verklaarde veroordeeling geeischt worden, als dit voor
de schuldvraag van belang kan zyn; ook mag van overheidswege
deze mededeeling worden geeischt, waar zij met het oog op het
benoemen van den persoon in kwestie tot een openbaar ambt van
\' belang is, mits deze inlichtingen geheim worden gehouden.
De terechtzittingen zijn niet openbaar*); tegenwoordig mogen zijn
ouders, voogden, patroons, onderwijzers, „Seelsorger" van het kind,
de met het onderzoek belaste „Vertrauenspersonen" en zij, die byzonder
belang in de zorg voor de jeugd stellen. Het vonnis wordt, tenz\\) er rede-
nen bestaan, om het tegendeel te bepalen, in het openbaar uitgesproken.
De behandeling van kinderzaken moet zoodanig van die van op
volwassenen betrekking hebbende delicten worden gescheiden, dat
aanraking tusschon kinderen en volwassenen onmogeiyk is: dus
afzonderlijke kinderzittingen. Voor de ambtshalve toevoeging van
een verdediger is in bepaalde gevallen zorg gedragen. Verder wordt
voor deze terechtzittingen eigeniyk niots bepaald, waardoor zy aan-
merkelijk van de gewono zittingen zouden verschillen.
Het ontwerp biyft echter bij afzonderlijke kinderzittingen niet
staan. Hot bepaalt n. 1., dat by bepaaldo rechtbanken („Gorichtshöfc"
on „Berirksgerielite") speciale afdeolingen onder don naam van
„Jugondgerichto" kunnen gevormd worden. Dezo afdeelingen zullen
by administratie ven maatregel kunnen govormd worden by die
rechtbanken, dio daartoe geschikt schy\'nen to zyn. Do criteria van
geschiktheid hiertoe zyn volgons do wet dezo: dat er by deze recht-
banken mogelijkheid bestaat, bekwame, geschikto mannen met deze
rechtspraak gedurondo eenigszins langer tyd to belasten, dat het
gebouw der rechtbank ruimte biedt voor eeno geheel afzondor-
lijko behandeling van kinderzaken en dat binnen het ressort der
rechtbank voldoende gestichten voorhanden zijn en de zoo noodige
medewerking van vereenigingen en particulieren verzekerd is.
Deze „Jugendgerichte" nu zullen competent zijn in zake alle door
kinderen, hetzij alleen of in gemeenschap van volwassenen gepleegde,
„Verbrechen", „Vergehen" (voorzoover ze niet tot de competentie
der „Schwurgerichte" behooren) en overtredingen; maar verder ook, en
hier vinden we hetzelfde, wat we ook bij sommige Amerikaansche
„Juvenile Courts" aantroffen, in zake bepaalde tegen kinderen ge-
pleegde delicten (zooals b.v. misbruik van het tuchtigingsrecht) en
overtreding van de naar analogie der Engelsche „Children Act"
ook in deze wet opgenomen bepalingen ter bescherming der jeugd,
als daar zijn: het verbod, om een kind beneden de 16 jaar te ge-
bruiken, of toe te staan, dat zulk een kind, met de zorg waarover
men belast is, gebruikt wordt bij een zoodanig bedrijf of eene zoo-
danige openbare voorstelling, waardoor gezondheid of zedelijkheid
van het kind in gevaar zou kunnen gebracht worden; het verkoopen
van sterken drank voor eigen gebruik aan een minderjarigen persoon,
die niet van een volwassene is vergezeld; het verwaarloozen van
opvoedings- en onderhoudsplicht tegenover een kind beneden de 18 jaar.
Evenals in Duitschland wordt ook in Oostenrijk groot gewicht ge-
hecht aan de vereeniging in <5éne hand van straf- en voogdijrechteiyke
bevoegdheid. Vandaar de bepaling, dat bij administratieven maat-
regel kan worden vastgesteld, dat de voogdijrechtelyke beslissingen
ten aanzien van kinderen, die als beschuldigd van delict voor hot
„Jugendgericht" terechtstaan, hetzij geheel of gedeeltelijk aan deze
rechtbank kunnen opgedragen worden. In elk geval kan elko recht-
bank, hetzy „Jugendgericht" of niet, die rechtspreekt over een door
of tegen een kind gepleegd delict, de voorloopig in het belang van
het kind noodige voogdijrechtelijke maatregelen treffen.
In Hongarije is bij eene wet van het jaar 1908, den len Januari
1910 in werking getreden, het op kinderen toe te passen materieele
strafrecht geregeld, waarin ook de „probation" eene plaats vindt.
Deze „probation" is aldus ingericht: do rechtbank stelt het kind ge-
durende een jaar op proef, zonder nog een vonnis uit te spreken;
gedraagt het kind zich gedurende dien tyd slecht, dan wordt het
proces hervat en veroordeeling tot gevangenisstraf of verwijzing naar
een verbeteringsgesticht uitgesproken; gedraagt het zich echter goed,
dan loopt de zaak zonder verder proces af. Dit systeem vertoont
dus groote overeenkomst met de Amerikaansche »suspension of
further proceedings", behalve dat hier in tegenstelling met wat in
Amerika gewoonte is, de duur van den proeftijd van te voren wordt
vastgesteld.
Formeel kinderstrafrecht bevat deze wet niet; dit wacht nog op een
reeds in bewerking zijnd wetsvoorstel, waarin de invoering van
kinderrechtbanken wordt geregeld. De Hongaren zijn echter met de
practische invoering hiervan de wettelijke voorschriften vóór geweest,
zoodat in Hongarije ook nu reeds van werkelijke kinderrechtbanken
kan worden gesproken. De rechtbank in Hongarije, die competent
is voor die delicten, waaraan kinderen zich gewoonlijk schuldig
maken, is de politierechtbank. In Budapest werd nu voor het eerst
in 1908 bij besluit van den Prefect van politie, hiertoe geautori-
seerd door den Minister van Binnenlandsche Zaken, eene afzonderlijke
kinder-politierechtbank georganiseerd, welke regeling kort daarop bij
ministerieel besluit ook voor andere plaatsen werd aangenomen.
Niet overal echter werden geheel speciale kinderrechtbanken opge-
richt; daar, waar dat niet mogelijk was, werd echter voor specialisatie
bij de gewone rechtbanken zorg gedragen. Strafzaken tegen kindoren
moeten dan öf in geheel andere localen üf ten minste op andere
dagen of uren behandeld worden. Ook do specialisatie van de mot
instructie en berechting van kinderstrafzaken belaste rechters hooft
men in Hongarije vèr doorgevoerd; deze rechters toch wissolen
elkaar hierin niet steeds af, maar worden permanent tot dit doel
aangesteld
Wat Zivilscrland betreft, het volslagen gemis aan eenheid van
straf- en strafprocesrecht, is daar aan eene goede wettelijke regeling
der kinderberechting niet gunstig. Bovondion wordt hier do behoefte aan
eone algomeene hervorming op dit gebied niet zóó sterk gevoeld,
omdat men in Zwitserland do groote steden met haar groot contin-
gont van verwaarloosde kinderen, zooals men die in andero landen
heeft, niet kent en de criminaliteit der jeugd er dus niet zoo\'11
schrikbarenden omvang als in die landen heeft aangenomen. Vandaar
dat men in Zwitserland niet, zooals b.v. in Duitschland en Frankrijk
en, zooals we juist zagen, ook in Hongarije, bij gebreke aan eene
wettelijke voorziening, tot eene practische invoering van „Jugendge-
richte" is overgegaan. Dit wil echter niet zeggen, dat er daarom
in Zwitserland niet in zekeren zin, althans in eenige kantons, eene
speciale methode van kinderberechting bestaat. Zulk eene methode
toch vinden we in de kantons Neuch&tel, Stadt-Basel en Bern in
den vorm der z. g. „Schulgerichtsbarkeit", waaraan de schoolplich-
tige kinderen in plaats van aan de competentie des gewonen straf-
rechters zijn onderworpen. Heel goed en duidelijk is echter deze
materie niet geregeld.
In de Neuchatelsche wet *) wordt voorgeschreven, dat de vrede-
rechter (een leek) den jeugdigen delinquent eene z. g. „Schul"-
of „Arreststrafe" van hoogstens 24 uur kan opleggen en verder, dat
het O. M. kinderen tusschen de 10 en 16 j. bij geringe delicten
aan de bevoegdheid van den gewonen strafrechter onttrekken en
naar den vrederechter verwyzen kan, die tot schoolarrest van hoog-
stens 8 dagen kan veroordeelen, waarby hij vrij blijft, deze straf alleen
voor over dag, of voor dag èn nacht te bevelen. Voor de onder-
brenging en het bezig houden van het kind wordt door eene com-
missie van regeeringswege gezorgd1). Deze wet schijnt in Neuch&tel
goed te werken. Minder tevreden echter schijnt men vooral in Basel
over de desbetreffende wettelijke regeling te zijn.
In art. 10 van het ontwerp-strafrecht, dat voor heel Zwitserland
zal gelden, is de bepaling opgenomen, dat wanneer het kind nbch
verwaarloosd, noch zedeiyk verdorven is, nöch in gevaar verkeert
en dus geen byzondere behandeling noodig heeft, de rechter het naar
het schoolbestuur verwyzen kan, dat het kind, wanneer het schuldig
wordt bevonden, eene berisping toedient of met schoolarrest straft."
Wat nu echter de eigenlijke kinderrechtbanken aangaat voor niet
meer schoolplichtige kinderen tot hun 18e jaar, deze moeten in het
strafprocesrecht hare plaats vinden en waar een algemeen wetsont-
werp op dit gebied nog ontbreekt, valt hier alleen van de door
1 Referaat van Prof. I)r. Haftku op den 2en Duitschen „Jugendgcrichts-
tag." — Die Jugendliclien Verbrecher im Straf- und Strafprozessrecht van
Eugj-Jï Hasler (Winterthur).
enkele kantons afzonderlijk aangewende pogingen, om tot oprichting
dezer speciale rechtbanken te geraken, iets te zeggen.
Alvorens echter met een enkel woord eenige dezer voorstellen te
bespreken wil ik er hier even op wijzen, dat er in Zwitserland in
het streven, om tot eene speciale kinderberechting te geraken, dui-
delijk tweeërlei richting waarneembaar is. Eenerzijds wil men voor
de berechting van kinderen werkelijke rechtbanken, met rechtsgeleerde,
doch speciale rechters bezet; anderzijds wil men met het idee
„rechtbank" voor kinderen geheel breken en hiervoor in de plaats
stellen de z.g. „Jugendschutzkommissionen", waarin juristen, genees-
heeren en paedagogen (ook vrouwen) zitting zullen hebben en waarbij
de gedachte aan straf geheel en al door die aan opvoedings- en
voogdijmaatregelen op den achtergrond zal worden gedrongen. Kuhn-
Kelly houdt in zijn geschriftje „Jugendschutzkommissionen als voll-
wertiger Ersatz für Jugendgerichtshöfe" J) een warm pleidooi voor dit
laatste systeem. Hij wil do kinderen geheel stellen buiten het gewone
straf- en strafprocesrecht en de „Jugendschutzkommissionen", waarin
steeds een geneesheer en eon paedagoog, niet noodwendig ook een
jurist, moeten zitting hebben, meer dan de tot nu toe in Europa be-
staande kinderrechtbanken, op de Amerikaansche „Juvenile Courts"
doen gelijken. Een rechterlijk karakter zouden deze commissies in geenen
deele mogen dragen; het groote verschil tusschen eene „Jugondschutz-
kommission" en eene strafrechtbank zou hiorin moeten bestaan, dat,
terwijl de laatste door hare beslissing do zaak voor goed van zich af-
schuift, de eersto het kind blijft volgen, om misschien later dan nog tot
de overtuiging te komen, dat verwijzing naar den strafrechtor onver-
mijdelijk is. De schrijver vergeet bij zijn beroep op do Amerikaan-
sche „Juvenile Courts", dat er van eene leokenrechtspraak by deze
rechtbanken toch in elk geval geen sprake is, dat integondool in
den staat Utah, waar men het met een leekonrechtor voor kindoren
heeft geprobeerd, dezo proef als geheel mislukt is to beschouwon1) ;
dat in Amerika geen verwijzing van den kindor- naar den strafrech-
ter plaats hoeft, doch dat de Amerikaanscho kindorrochter als zoo-
danig ook strafrechtelijke competentie heeft; dat eventueolo ver-
wijzing van de J. K. naar don strafrechter, zooals hy zich die denkt,
ons ten slotte toch weer zou voeren voor het probleem: hoe moet nu voor
die kinderen, ten opzichte van wie de door de J. K. te nemen maatrege-
len niet voldoende zijn, de eigenlijke strafrechtspraak worden ingericht?
Thans een enkel woord over de wetsvoorstellen van Genève en
Zürich betreffende de invoering van kinderrechtbanken.
In Genève1) werden sinds 1910 drie desbetreffende ontwerpen aan
den „Grand Conseil" aangeboden. Yan het laatste hiervan, dateerende
van Juni 1910, zijn de voornaamste bepalingen als volgt.
Kinderen tusschen de 12 en 18 j. zullen voor „crimes" en „délits"
berecht worden door eene speciale kamer, „chambre pénale del\'enfance"
genaamd, samengesteld uit één rechter van de „Cour de justice
civile, criminelle et correctionnelle" en twee bijzitters. Deze laatsten
moeten zijn gehuwde Zwitsersche burgers Yan minstens 30 jaar en
in het volle bezit hunner burgerschapsrechten.
Behalve bij betrapping op heeter daad, in welk geval het gewone
recht zal worden toegepast, zal het voorloopig onderzoek bij deze
kamer berusten, die ook de noodige voorloopige maatregelen kan
nemen; wordt het kind in een „maison de correction" of in een
huis van bewaring in preventieve hechtenis ondergebracht, dan moet
aanraking met volwassenen worden vermeden en het kind in zijne
cel het voorwerp zijn eener bijzondere bewaking.
Ter terechtzitting worden opgeroepen ouders, voogden, toeziende
voogden en andere personen, wier aanwezigheid van nut kan zjjn.
Het O. M., dat zich ten allen tijde van den stand van zaken op de
hoogte kan laten stellen, heeft hot recht zich op de zitting te doen
vertegenwoordigen, maar is hiertoe niet verplicht. Het kind mag
zich door een verdediger doen bijstaan. De openbaarheid der zitting
is uitgesloten, publicatie van het aldaar verhandelde wordt als over-
treding gestraft. „
De door deze kamer te nemen beslissingen zfjn de volgende:
het stellen in „liberté surveillée" met aanwijzing van een „cu-
rateur ad hoe" overgave aan de „commission centrale do
1\'enfance abandonnée", welke commissie geregeld rapport aan de
1 La question des tribunaux d\'enfants i\\ Genève par Alfred Gautikb, in
de Revue pénale suisse 24e jaarg. blz. Ii9 v.
rechtbank moet uitbrengen over de door haar t. o. van ouders en
kind getroffen maatregelen en het gedrag van het kind; verwijzing
naar een verbeterings- of opvoedingsgesticht of eene strafkolonie. De
rechter mag ten allen tijde, hetzij ambtshalve hetzij op requisitoir
van het O. M., wijziging in zijne eenmaal genomen beslissingen
aanbrengen. Genoemde beslissingen zijn niet aan hooger beroep, doch
slechts aan revisie en cassatie onderhevig.
Kinderen beneden de 12 j. zyn in geen geval voor „crimes" en
„délits" strafrechtelijk verantwoordelijk *); de speciale kamer moet
echter toezicht erop houden, dat t. o. van deze kinderen de huiselijke
tucht wordt toegepast, of de noodige administratieve maatregelen
worden getroffen, of dat zoo noodig het O. M. of de „commission
centrale" ingrijpe.
Voor politieovertredingen zal door kinderen beneden de 18 jaar de presi-
dent der speciale kamer als alleenrechtsprekend rechter competent zyn.
Het ontwerp voor het kanton Züricli -) bevat eensdeels bepalingen
voor kinderen tusschen de 12 en 16 j., andersdeels voor kinderen
tusschen de 16 en 18 j. Voor de laatsten wordt niet veel anders
bepaald, dan dat de openbaarheid der zittingen moet worden uitge-
sloten en dat voor eenen verdediger moet worden gezorgd Voor do
jongere kindoren echter gaat het ontwerp veel verder; by die „Be-
zirksgerichte", waarbij meerdere afdeelingen gevormd worden, mooten
öf de kinderstrafzaken steeds aan ëéne en dezelfde afdeeling worden
opgedragen, öf wordt by kantonnaal besluit eene geheel afzonderlijke
kinderafdeeling georganiseerd, in welk go val men dus eene speciale
kinderrechtbank zou hebben. Dezo zou dan ook op speciale wijze
worden samengesteld en bestaan uit één beroopsrechter en verder
uit geestelijken, gonoesheeren, onderwijzers en ook vrouwen. Do
\'zitting heeft plaats met gesloten deuren; gehoord moeton wordon
de ouders en een verdediger of „Beistand", die een leek zijn mag
het kind kan gedurende de bohandoling tydoiyk uit do rechtszaal
worden verwijderd. Do rechtbank moet bij haar uitspraak do begin-
selen der opvoeding in hot oog houden; zij kan het kind naar een
gesticht verwyzen, of wel hot aan de schooltucht overleveren, hot
in arrost doen stollon in byzonderiyk daartoe geschikte gebouwen of
localen, of wel het eene vermaning toedienen. De beslissing der
kinderrechtbank geldt niet als strafvonnis.
In België1) vertoont de kinderberechting veel overeenkomst met
die in Frankrijk. Evenals in Frankrijk werd ook in België, den 30en
Nov. 1892, door den Minister van Justitie eene circulaire uitgevaar-
dig, waarin op het geregeld houden eener instructie in strafzaken
tegen kinderen aangedrongen en den parketten verzocht werd,
zich met de „comités de patronage" in verbinding te stellen, om
zich zoodoende omtrent milieu enz. van het kind te doen inlichten.
Ook de werkzaamheid van het in in 1898 te Brussel opgerichte
comité van jonge advocaten, met de verdediging van jeugdige delin-
quenten belast, is vrijwel dezelfde als die van het Fransche „sous-
comité de défense des enfants traduits en justice". De medewerking
van den toenmaligen „procureur du roi" Nagels heeft tot de goede
samenwerking tusschen het parket en dit comité krachtig bijgedragen.
Den oen Maart 1909 ging er van den Minister van Justitie
de Lantsheere eene circulaire uit, waarin verzocht werd, de straf-
zaken tegen minderjarigen, die door de correctioneel© rechtbank
moeten berecht worden, op eene speciale zitting te behandelen, of,
indien deze zaken niet groot genoeg in getal zyn, om de rechtbank
gedurende eene geheele zitting bezig te houden, ze dan toch aan
het begin of hot einde eener gewone zitting in behandeling te nemen
en zorg te dragen, dat elk contact tusschen volwassenen en
kinderen worde vermeden.
Eene speciale zitting is reeds sinds verscheiden jaren bjj de correc-
tioneele rechtbank in Brussel ingevoerd; dezo zitting wordt eens per
week door de 6è kamer dier rechtbank gehouden!). Evenmin als echter
de kinderzittingen van de 8e correctioneele kamer van do „tribunal
de la Seine" te Parijs, komen deze Brusselsche kinderzittingen zeer
nabij aan het ideaal, dat men er zich van zou kunnen voorstellen.
Ook hier geldt het bezwaar, dat de specialisatie der rechters nog
slechts betrekkelijk is, maar bovenal dit, dat van uitsluiting der
publiciteit geen sprake is.
Reeds in 1889 werd een wetsvoorstel, kinderbescherming ten doel
hebbende, bij de Kamer ingediend, welk voorstel in 1904 door een
anderen minister werd overgenomen, doch nog steeds niet in behan-
deling genomen is. Het tweede van deze uit drie deelen bestaande
wet bevat bepalingen omtrent jeugdige personen, die zich aan een
delict hebben schuldig gemaakt, of door hunne ouders tot bedelarij,
landlooperij of prostitutie worden groot gebracht.
Toen nu de „commission royale des patronages", ten gevolge eener
door haar ingestelde enquête naar de criminaliteit der jeugd, een
onderzoek naar de mogelijkheid van invoering van kinderrechtbanken
urgent achtte, werd bovenbedoeld ontwerp door eene uit zes leden be-
staande commissie bestudeerd en werd een hieromtrent, door een harer
leden M. Campioni ingediend voorstel, invoering van kinderrechtbanken
door omwerking van het tweede deel van hot bedoelde ontwerp be-
oogende, door do commissie aangenomen.
Zoowel het voorstol-Campioni, als een der twee andere, ongeveer
tegelijkertijd bij de commissie ingekomen voorstollen, n.1. dat van
M. Levoz, wenscht den alleenrechtsprekenden kinderrechter to zien
ingevoerd. Het eersto wil den Jugo do paix" hiertoo aanstellen, wiens
competentie zich dan over ,contravontions", „dölits" en »crimes"
zou moeten uitstrekken; het tweede wil één der rechters van do
rechtbanken van eersto instantie voor don tijd van 3 jaar achtereen
door den Minister tot kinderrechter doen benoemen.
Ten slotte werd aan hot eind des vorigen jaars door den Minister
van Justitie een ontwerp, evenals het voorstel-Campioni in den vorm
eener amendeering op hot wetsontwerp tot bescherming van kin-
deren, ingediend1), dat eeno besproking alleszins waard is en welks
beknopto behandeling ik dan ook slechts kan verdedigen met oen
beroep hierop, dat do indiening ervan plaats had, toen ik met de
behandoling van mijn onderwerp reeds grootendeels gereed was.
Het Belgische ontwerp is hierom zoo bolangrijk, omdat het veel
-ocr page 236-verder gaat dan de overige Europeesche wetsontwerpen of wetten op
dit punt. Het beoogt niet alleen de instelling van den alleen-
rechtsprekenden kinderrechter, maar geeft tevens eene veel eenvoudiger
regeling der strafprocedure, vervangt de gevangenisstraf voor kinderen
door maatregelen „de garde, d\'éducation et de préservation" en regelt
de „mise en liberté surveillée."
Het ontwerp wil door den Koning uit de leden van elke „tribunal
de lière instance" één rechter zien aangewezen, die gedurende 3 jaar,
met mogelijkheid van hernieuwing van zijn mandaat, over kin-
deren beneden de 18 jaar zal hebben recht te spreken. Deze speciale
rechter zal den naam van „juge des enfants" dragen; zoo noodig
zullen er meerdere benoemd worden.
Ook zullen één of meer substituut-officiers van Justitie door den
„procureur du roi" en één of meer rechters van instructie door den
president der rechtbank (het ontwerp zegt niet voor hoe langen tijd
achtereen) speciaal met op kinderen betrekking hebbende zaken
worden belast. Intusschen zal de rechter van instructie slechts by
liooge uitzondering met de instructie dezer zaken belast worden.
Als regel berust het vooronderzoek in handen van den kinderrechter
zelf; hy richt hierbij zyn onderzoek op den physieken- en geestes-
toestand van het kind en op de sociale en moreele verhoudingen,
waarin het leeft. Hij kan hiertoe ten allen tyde het kind, zijne
verzorgers en de „délégués ü la protection de 1\'enfance" bij zich
ontbieden; ook kan hij hetzij direct, hetzy door bemiddeling der
„délégués" het advies inwinnen van geestelijken, schoolautoriteiten,
geneesheeren, armbezoekers, patroons enz.
Gedurende hot onderzoek neemt de kinderrechter de noodige voor-
loopige maatregelen; een enkelen keer, wanneer het een dringend
geval is, kunnen deze maatregelen ook door den rechter van instruc-
tie of hot O. M. worden genomen; hiervan zal echter onmiddellijk
aan den kinderrechter kennis worden gegeven, dio dan verder de
zaak weer in handen neemt.
De preventieve, in eene gevangenis te ondergane govangenisstraf
wordt in hot ontwerp niet afgeschaft. In de moeste gevallen
zullen de voorloopige maatregelen, wanneer het kind niet bij zijne
natuurlijke verzorgers kan worden gelaten, hierin bestaan, dat hot
wordt toevertrouwd aan een particulier, eene vereeniging of eene
openbare of particuliere instelling; bestaat hiertoe echter geen ge-
tegenheid, of maakt de misdadige aanleg van den jeugdigen delin-
quent het noodzakelijk, dan zal eene preventieve hechtenis van
hoogstens twee maanden, onder een speciaal régime, in de gevange-
nis kunnen worden ondergaan.
De maatregelen, die de kinderrechter ten aanzien der jeugdige
delinquenten kan nemen, zijn drieërlei: berisping, gevolgd door
teruggave van het kind aan zijne verzorgers, onder aanbeveling, in
het vervolg beter toezicht op het kind te houden; toewijzing van
het kind aan een particulier, eene vereeniging of eene inrichting;
ter beschikkingstelling aan de Regeering tot aan de meerderja-
righeid of langer.
Deze maatregelen zijn ten eerste toepasselijk op kinderen beneden
de 18 jaar, die zich aan bedelarij of landlooperij hebben schuldig ge-
maakt; geldt het kinderen, die zich voortdurend hieraan schuldig
maken, dan zijn alleen de beide laatste dezer maatregelen toepasselijk;
ten tweede op kinderen beneden de 18 jaar, die zich onzedelijk gedragen,
of zoodanig bedrijf uitoefenen, waardoor ze licht tot onzedelijkheid,
bedelarij, landlooperij of misdaad zouden kunnen vervallen; ten
derde op jeugdige misdadigers beneden de 1(5 jaar. Heeft do rechter
tot eenvoudige teruggave besloten en geeft het kind vervolgens weer
ernstige redenen tot ontevredenheid, dan zal hij alsnog een der andere
maatregelen kunnen nomen.
Voor jeugdige personen tusschen de 16 en 18 jaar, die zich aan een
niet met doodstraf of dwangarbeid bedreigd „dëlit" of „crime" hebben
schuldig gemaakt, zal het verblijf in een gesticht ten gevolge van de
ter beschikkingstelling tot over de grenzen der meerderjarigheid, doch
hoogstens tot het 25e jaar kunnon worden vorlengd; geldt het oon
„crime", waarop doodstraf of dwangarbeid staat, dan zal zulk eene
vorlenging voor alle kinderen benodon do 18 jaar kunnen plaats
hebben, tot hoogstens 20 jaar na het beroiken der meerderjarigheid.
Voorzien wordt ook in do plaatsing in byzondoro inrichtingen,
wanneer door modisch onderzoek is uitgemaakt, dat hot kind licha-
melijk, geestelijk of zedolijk abnormaal is.
Do rechter kan do tor beschikkingstelling ook voorwaardelijk uit-
spreken ondor vaststelling van bepaalde voorwaarden.
Wanneer het verwaarloosde of misdadige kind noch zonder meer
aan de oudors is teruggegeven, nöch in een stiatsgesticht is
geplaatst, of wel daaruit weer is ontslagen, dan wordt het in „libertó
surveillée" gesteld, die tot aan zijne meerderjarigheid kan duren.
Het toezicht wordt uitgeoefend door mannen en vrouwen, die door
den rechter bij voorkeur worden gekozen uit de leden van liefdadige
vereenigingen of vereenigingen tot kinderbescherming.
Onder „liberté surveillée" wordt hier dus verstaan zoowel het
voorwaardelijk ontslag als eene soort „probation", welke echter
in zooverre een groot verschil met de Engelsch-Amerikaansche „pro-
bation" vertoont, dat zij lang niet altijd is een maatregel, staande
tusschen de algeheele vrijheid en de plaatsing in een gesticht, doch
dat het hier bedoelde toezicht ook dan wordt bevolen, wanneer het
kind in een gesticht (behalve een staatsgesticht) geplaatst wordt. De
naam Jiberté surveillée" is hier dus niet zeer eigenaardig.
De „délégués" zullen steeds met den minderjarige in contact blijven
en de ouders of andere personen, die met de zorg over hem zijn
belast, of de inrichting, waarin hij is geplaatst, bezoeken en minstens
eens per maand rapport aan den rechter uitbrengen.
De rechter zal ten allen tijde hetzij ambtshalve hetzij op voorstel
van den „délégué" de maatregelen kunnen nemen, die hem voorkomen
in het belang van het kind te zyn. Geldt het echter het verblijf in
een staatsgesticht ten gevolge van ter beschikkingstelling, dan zal
alleen de Minister van Justitie het recht hebben, het kind voorwaar-
delijk te ontslaan en het eventueel weer te doen opnemen.
Hooger beroep tegen de door den kinderrechter ten aanzien van
kinderen gegeven beslissingen kan alleen dan worden ingesteld, wan-
neer de ter beschikkingstelling zich over de grens der minderjarigheid
uitstrekt. Het wordt ingesteld door het O. M., de ouders of do voogd
van het kind by een rechter van het Hof, die hiervoor voor 8 jaar
door den eersten president wordt aangewezen.
Over de terechtzittingen zegt het ontwerp zoo goed als niots;
over uitsluiting der openbaarheid wordt niet gesproken. Wèl wordt
bepaald, dat kinderen beneden de 18 jaar geen zittingen, ook niet
van den kinderrechter, buiten noodzaak mogen büwonen en verder,
dat, wanneer het samenhangende feiten betroft, begaan door een
volwassen en een jeugdigen dolinquent, die ten tijde van hot plegen
van het delict nog geen 18 jaar was, de zaken van olkaar moeten
gescheiden en de jeugdige delinquent naar den kinderrechter verwezen
moet worden. Hij, die krachtens art. 1384 C. C. of eene speciale wot
voor het door het kind gepleegde feit verantwoordelijk is, zal steeds
worden gedagvaard en hoofdelijk met het kind gebonden ziin tot
betaling van kosten, schade en interessen.
Wanneer het kind op het bevel van den kinderrechter niet ver-
schijnt en hij, die met de zorg over het kind belast is, deze niet-
verschijning niet kan rechtvaardigen, kan hij tot boete van 1 tot
25 fr. en gevangenisstraf van 1 tot 7 dagen, of tot een van beide
worden veroordeeld.
Het ontwerp bevat vervolgens bepalingen omtrent de door den
Minister uit te oefenen controle op de in gestichten of bij particulieren
geplaatste kinderen, omtrent eventueel door de kinderen verdiende
gelden en omtrent de kosten van hunne opvoeding en hun onderhoud.
Belangrijk zijn de slotbepalingen, de verantwoordelijkheid van vol-
wassenen voor door kinderen gepleegde delicten betreffend.
Wanneer een kind beneden de 16 jaar zich heeft schuldig gemaakt
aan een strafbaar feit en dit door gebrek aan toezicht vergemakke-
lijkt is geworden, dan zal, ongeacht den reeds ten aanzien van het
kind te nemen maatregel, en zonder dat hierdoor iets wordt afgedaan
van do bepalingen van den Code Pénal of andero speciale wottcn
aangaande de deelneming, de met do zorg voor het kind belaste
persoon tot eene politiestraf kunnen veroordeeld worden.
Opkoopors van door kinderen ten govolge van misdryf verkregen
goederen zullen tot gevangenisstraf van 1 tot 7 dagen en boete van
1 tot 20 fr., of tot een van beido veroordeeld worden.
Als daders niet alleen van een „crime" of een „délit", zooals do
Code Pénal dit bepaalt, doch ook van oen door een kind benodon
de 16 jaar gepleegde „infraction" of overtreding van don „Code
Forestier", zullon worden gestraft (en wol met politiestraffen) zy,
die op de eeno of andere wijzo tot het plegen ervan hobben mee-
geholpen, zonder welke hulp het delict niot had kunnen gepleegd
worden, of door giften, beloften, bedreigingen onz. or direct toe
hebben uitgelokt.
De moeite waard is hot zeker, hier ook even stil te staan by de
kinderberechting in Rusland, een land dat gcwoonlyk do oor niot
geniet, als voorbeeld te worden aangehaald op hot gobied der maat-
schappeiyke hervormingen, maar dat toch wat betreft zyno kindor-
rechtbankon werkeiyk menig land ten voorbeeld kan strekken.
Reeds door do wet van 2 Juni 1897 had men, met betrekking tot
-ocr page 240-de berechting van jeugdige misdadigers, in Rusland nieuwe wegen
ingeslagen. Deze wet toch bepaalt, dat de rechtbank bij de behande-
ling van strafzaken tegen kinderen de openbaarheid mag uitsluiten
en dat de kinderen gedurende de behandeling der zaak tijdelijk uit
de rechtszaal mogen verwijderd worden. Ouders of voogden van den
jeugdigen beklaagde moeten van dag en uur der zitting in kennis
worden gesteld en zijn verplicht deze bij te wonen. Ook kunnen ter
terechtzitting worden opgeroepen, om den rechter inlichtingen te
verschaffen, geneesheeren, onderwijzers en andere, met de opvoeding
van kinderen belaste personen. In de toevoeging van een verdediger
ter terechtzitting, als hoedanig elk betrouwbaar persoon kan op-
treden, wordt door de wet voorzien.
Instructie in kinderstrafzaken is verplicht; gedurende die instruc-
tie moet een speciaal onderzoek naar de al of niet toerekenbaarheid
van het kind worden ingesteld; de rechter van instructie moet in
het bijzonder gebruik maken van de diensten der verschillende ver-
eenigingen van kinderbescherming.
In Januari 1910 ging men in St. Petersburg over tot organi-
satie eener speciale kinderrechtbank, niet uit kracht eener wet,
doch eenvoudig voortbouwende op de wet van 1897 \') Daar tot
speciale kinderrechtbank het kantongerecht is aangewezen, heeft
men in St. Petersburg den alleenrechtsprekenden kinderrechter;
de vrederechter Okoenof werd tot dit ambt benoemd. Nadat den
21en Jan. 1910 hot voor de kinderzittingen bestemde gebouw plech-
tig was ingewijd, had den 22en dier maand de eerste zitting plaats.
In het gebouw der kinderrechtbank vindt men eone groote zaal,
tot wachtkamer van kinderen, ouders en verdere opgeroepenen
dienende; eeno kleinere rechtszaal; eene zaal, waar na afloop dei-
zitting de kinderen en hunne ouders voor do „probation ofllcers"
verschijnen en verder o. a. nog eene kamer, waar de onder toezicht
gestelde kinderen en hunne ouders den „probation offlcers" afzonder-
lijk kunnen bezoeken.
De zittingen der kinderrechtbank worden 4 maal per week gehou-
den. Het al of niet uitsluiten der openbaarheid hangt geheel van de
beslissing van den rechter af; Okoenof deelt in zijn verslag echter
mede, dat de zittingen steeds met gesloten deuren worden gehouden.
Tegenwoordig mogen echter zijn ouders, aanklagers en „probation
offlcers", terwijl ook de pers wordt toegelaten, mits zij de namen
der beklaagden niet in hare verslagen publiceert.
Voor de eerste zitting worden geen getuigen opgeroepen, omdat
het volgens het oordeel van den rechter meer indruk op den be-
klaagde maakt, wanneer hij uit eigen beweging tot bekentenis is
gekomen, dan wanneer hij hiertoe door de verklaringen van getuigen
feitelijk wordt gedrongen.
Opmerkelijk is het, dat de rechter den jeugdigen beklaagde in tegen-
stelling met andere beklaagden met,je" in plaats van met „u" aanspreekt;
de bedoeling hiervan is, dat het kind zichzelf geheel als kind zal
beschouwen en niet het gevoel zal hebben als een volwassen be-
klaagde terecht te staan.
By deze rechtbank is nu ook een volledige probation-dienst georga-
niseerd2). Vijf „probation offlcers", (4 mannelijke en 1 vrouwelijke,
allen gewezen onderwijzers en ondorwyzeressen), door den gemeen-
teraad van St. Petersburg bezoldigd, werden mot het toezicht ovor
de hun door den rechter toevertrouwde kinderen belast. Het getal
van de onder toezicht gestelden klom zóó snol, dat het een half
jaar na de in werkingtreding van het systeem reeds 110 voor eiken
bezoldigden „probation offlcer" bedroeg. Bij dozo ambtenaren voegden
zich echter ook weldra oenige vrijwilligers; heel enthousiast betoont
de kinderrechter zich in zijn verslag echter niet over dezen laatsten.
Beide soorten van „probation offlcers" houden geregeld vorgadoringon,
die ook door geneesheoren en psychiaters worden bijgewoond; deze
staan de „probation offlcers" met raad en daad by en onderwerpen
het kind, zoo noodig, aan een geneeskundig onderzoek.
Ovor het algemeen is do taak van den Russischon „probation offlcer"
op dozelfde wyzo geregeld als die zyner Amerikaanscho collega\'s.
Vóór do terechtzitting moot hij inlichtingen inwinnen, wolko hy op
de zitting tor kennis van den rechter brengt; is hem het toezicht
over het kind opgedragen, dan moet hij het geregeld bezoeken en
eens per maand rapport aan den kinderrechter uitbrengen. Men ziet
dus: in de organisatie van rechtspraak en „probation" is het verschil
tusschen de Amerikaansche en de Russische kinderrechtbanken niet
zoo groot als men geneigd zou zijn te verwachten.
Niet alleen echter in St. Petersburg is eene kinderrechtbank ge-
organiseerd. In het voorjaar van 1911 werd door het stadsbestuur
van Moskou het aantal vrederechters aldaar uitgebreid, om eene
aparte kamer voor kinder-strafzaken te kunnen verkrijgen. In War-
schau hoopt men in 1912 zoover te zullen zijn gekomen, terwijl ook
in Odessa, Tiflis, Kièef, Charkow en andere plaatsen dergelijke plannen
hangende zijn.
In Italië richtte de Minister van Justitie in het jaar 1908 eene
circulaire tot de rechterlijke macht, waarin hij aandrong op speciali-
satie van instructie en berechting van door kinderen gepleegde
delicten, met dit gevolg, dat reeds eenige jaren geleden 41 van de
44 groote Italiaansche rechtbanken, die meer dan één rechter van
instructie hebben, één dier rechters speciaal voor het instrueeren
van kinderzaken hadden aangesteld en bij 48 van de 162 rechtbanken
speciale kinderzittingen werden gehouden 1).
Ook eene|soort „probation" wordt in vele groote steden van Italië uit-
geoefend, dank zij de daar georganiseerde vereenigingen van patronage.
Een wetsontwerp, uitsluitend op kinderen betrekking hebbende,
dat reeds door eene koninklijke commissie is bestudeerd, beoogt
thans de kinderrechtbanken ook wettelijk in te voeren.
Op een in October 1911 te Rome gehouden nationaal juridisch
congres, kwam dit ontwerp ter sprake en werden o. a. de volgende
wenschen uitgesproken: dat het ontwerp spoedig tot wet zou worden
verheven, dat de kinderrechters een geheel afzonderlijk orgaan van
de rechterlijke organisatie zouden vormen, samengesteld uit personen,
die speciale studies hebben gedaan en aan bijzondere Voorwaardon vol-
doen, die vooral van psychologie en paedagogie goed op de hoogte z\\jn;
dat de berechting van strafzaken tegen kinderen zonder formaliteiten,
met uitsluiting der openbaarheid plaats zou hebben.
1 Revue 1\'Enfant van Maart 1911.
-ocr page 243-HOOFDSTUK VI.
NEDERLAND.
§ 1. Na op de verschillende methoden van kinderberechting in
andere landen onze aandacht te hebben gevestigd, willen we thans
ook een blik op ons eigen land slaan.
De totstandkoming der wetten van 12 Febr. 1901 (S. G3 en 64)
is in vele opzichten een keerpunt geweest in de geschiedenis van
ons straf- en strafprocesrecht ten aanzien dor jeugd en heeft Neder-
land in dit opzicht eono eerste plaats onder de volken doen innemon.
Wat het materieele strafrecht betreft, komen de wijzigingen in
hoofdzaak hierop neer: lo. de absolute strafrechtelijke mindorjarig-
hoidsgrens is uit het W. v. Sr. verdwenen; 2o. met het begrip
„oordeel des onderscheids" als criterium van strafbaarheid voor
kinderen van een bepaalden leeftijd is gebroken; 3o. het strafstelsel
heeft eene algeheele wijziging ondergaan; 4o. straf- en opvoedings-
maatregolon kunnen thans door den strafrechter in bijna onbeperkte
vrijheid door elkaar wordon toegepast.
Al doze wijzigingen hangen nauw tezamen en kunnen gezegd
worden allo hot uitvlooisol to zijn van do paedagogische beginselen,
waarvan do wotgover hier is uitgegaan.
Nu zoowol de absolute grenslijn tusschon kindoren, die strafrechte-
lijk wol en die, welko strafrechtolijk niot verantwoordelijk zijn, als
het verschil in bohandoling tusschon het kind, dat met en hot kind,
dat zonder oordeel dos ondorschoids heeft gehandeld, is weggevallen,
staat de strafrechtor by eiken jeugdigen delinquent, zooals mr. G. A.
van Hamel het in zy\'no by het in werking treden der kinderwetten
voor den Nederlandschon Bond tot kinderbescherming uitgesproken
redo zoo juist uitdrukte, „voor deze ééne vraag: wat moet ik met
„dit kind doen? Hoe moet ik den misdadigen aanleg, dien dit kind
„schijnt te hebben, bestrijden? Hoe kan ik dit kind opvoeden, zóó
„dat het niet de misdadige richting verder uitgaat, maar dat het
wordt een nuttig lid in de maatschappij ?" 1) De wetgever heeft zich,
waar het de berechting van jeugdige delinquenten geldt, los willen
maken van elk onnoodig dogmatisme, hij heeft gewild, dat de rech-
ter elk geval, elk kind op zichzelf zou beschouwen, met de behoef-
ten van elk kind op zichzelf zou te rade gaan, zonder te zijn ge-
bonden door eene toch altijd willekeurige leeftijdsgrens, beneden
welke een kind niet strafrechtelijk vervolgbaar zou zijn, of door het
„dogmatische begrip" van het oordeel, des onderscheids, dat zooals
de M v. T.2) het uitdrukt, „te weinig zeggend, te algemeen voor
practische toepassing" is. Hij heeft ingezien, dat men met het
kind niet klaar is, wanneer men alleen nog maar heeft uitge-
maakt, of het al dan niet het strafbare zijner handeling heeft
ingezien, zonder dat men tevens een dieper inzicht heeft verkregen
in wat toch in werkelijkheid kan gezegd worden de persoonlijk-
heid des kinds uit te maken: zijn karakter, zijne zedelijke
rijpheid, zijne algemeene ontwikkeling, zonder vierder na te gaan,
wat de dieper liggende oorzaken geweest zijn, die het kind, niettegen-
staande het misschien het volle besef heeft gehad van de strafbaar-
zijner handeling, toch tot zijne daad hebben gedreven. Naar gelang
van het hieromtrent verkregen inzicht alleen zal de rechter omtrent
de vraag „straf of opvoeding kunnen beslissen. De eenige maatstaf,
dien mr. G. A. van Hamel den rechter ten aanzien van jeugdigo
delinquenten wil zien gebruiken, is dan ook „de(n) practische(n)
maatstaf der maatregelen van opvoeding of straf."
Van eene andere opinie is mr. B. C. de Jonge, die in zijn proef-
scïïrift „De ontwerpen betreffende het straffen en de strafrechtspleging
van jeugdige personen" zegt3): „Die bijzonderheden omtrent opvoeding,
„omgeving, herediteit enz. zullen den rechter van groot nut zijn bij
„het bepalen welke maatregel van opvoeding genomen moet worden,
„als eenmaal is uitgemaakt, dö,t oen zoodanige maatregel moet
2 M. v. T. § [). De Vries en van Triebt deel 1 blz. GS.
-ocr page 245-„genomen worden, welke straf hij zal opleggen, als hij eenmaal
„tot de overtuiging is gekomen, dat hij er eene moet opleggen.
„Maar omtrent de quaestie, maatregel van opvoeding óf straf, geven
„die bijzonderheden geen licht; dan toch mag men niet vragen naar
„het belang van het kind, naar de meerdere of mindere schuld,
„zooals die blijkt uit verschillende omstandigheden, maar dan dient
„in de eerste plaats uitgemaakt te worden, of het kind vatbaar is
„voor schuld, of liet toerekeningsvatbaar is."
De wet nu van 12 Febr. 1901 is, we zagen het reeds, mr. van
Hamels meening toegedaan; van een bijzonder begrip van toereke-
ningsvatbaarheid, zooals mr. de Jonge, waar het jeugdige delinquenten
betreft, blykbaar zou wenschen aan te nemen, is hier geen sprake.
Veeleer huldigt deze wet het beginsel, dat in de toelichting tot het
algemeene deel van het Duitsche voorontwerp S. G. B.\') zoo juist
wordt uitgedrukt in deze woorden: „Denn die subjektive Fähigkeit,
„ein Delikt zu begehen, gehört zum Begriffe der Zurechnungsfühig-
„keit, die bei jugendlichen Verbrechern von keiner andern Art ist
„als bei Erwachsenen ... Eine besondere Anweisung an den Richter,
„dass er die sittliche und geistige Reife des Jugendlichen sorgfältig
„zu prüfen hat, ist hiernach nicht erforderlich."
Natuuriyk, waar geen toerekenbaarheid is in den algemeenen zin,
daar is geen schuld, daar is dus ook geen straf mogoiyk. Is echter
eenmaal door don rechter uitgemaakt, dat het kind naar don gowonen,
hiervoor aan te leggen maatstaf toerekenbaar kan worden verklaard,
dan vrago hy zich af, of misschion toch nog, alles in aanmerking
genomen, ^opvoeding boter op hare plaats is dan straf.
Wat betreTt het doen verdwynen uit ons wetboek van do absolute
strafrechtelijke minderjarigheidsgrens, dit is niet, zooals men wol
eens geneigd is geweest te denken, een weer betreden van het oude,
tot vrywel aller vreugde verlaten pad; het is niet eono achterlykheid
onzor wet, vergeleken b. v. by het Duitsche 1) en het Franscho \')
1 Do Duitscho „Begründung\'\' zogt: „Denn Kinder im Alter von zwölf bis
„vierzehn Jahren sind fast durchweg sittlich und geistig noch dergestalt in der
„Entwicklung begriffen und unfertig, dass sie strafrechtlich am besten nicht ver-
antwortlich gemacht werden.*
ontwerp, die het beide als eene der grootste waarborgen eener goede
kinderberechting beschouwen, dat deze grens tot zoo hoog mogelijken
leeftijd wordt uitgebreid, doch niet anders dan de consequente door-
voering van het paedagogisch beginsel, waarvan de wetgever bij de
geheele samenstelling der materieel strafrechtelijke kinderwetten is
uitgegaan. Niet alleen moest in de wet eene ruimere plaats dan
tot nu toe aan de opvoeding worden toegekend, maar ook moest,
waar straf op haie plaats was, met kinderlijke straffen *) gestraft
worden; en waar door den rechter straffen konden worden toegepast,
die ook bij zeer jeugdige kinderen niet misplaatst waren, daar bestond
geen reden, eene bepaalde, toch altijd willekeurige grens te stellen,
beneden welke de strafrechtelijke verantwoordelijkheid absoluut wordt
uitgesloten.
Het eenige criterium, waarmee dus tegenwoordig de rechter by
zijne keuze tusschen straf en opvoeding heeft rekening to houden,
is hetbelang van het kind. 1)
Houden nu de in ons W. v. Sv. tegelijkertijd met die in het W.v.Sr.
aangebrachte wyzigingen met deze laatste gelijken tred? Hetmate-
rieele op kinderen betrekking hebbende strafrecht, zooals we dat
tegenwoordig kennen, legt den rechter juist door de veel grootere
mate van vrijheid, die het hem bij zijne beslissing toekent, eene.
veel grootere verantwoordelijkheid op; zijne taak, waar hy staat
tegenover het misdadige kind, is_van karakter veranderd; hy heeft
er zich bij hot nemen zyner beslissing allereerst rekenschap van to
geven, dat hij staat tegenover een kind, een kind, dat weliswaar do
strafwet heeft overtreden en t. o. van hetwelk hy dus gerechtigd is
eene straf toe te passen, maar dat toch in do grooto meerderheid
der gevallen mót het niet-misdadige, aan opvoeding bohoefto heb-
bende kind heel wat meer overeenkomst vertoont dan met den volwassen
misdadiger en dus op geheel specifieke wyzo moet worden behandeld.
1 -) Geheel heeft de wetgever in zekeren zin dezo gednehto niet doorgevoerd,
doordat hij door de onderscheiding der maatregelen nnar gelang van den aard
van liet feit en den leeftijd des daders den rechter toch nog cenigszins aan
banden heeft gelegd. In het den 28cn Oct. 1009 door het «Verbond derVerco-
nigingen Pro Juventutc in Nederland" aan den Minister van Justitie gezonden
rapport (zie Verslag van P. J. te Rotterdam over 1909) wordt er op aangedrongen,
den rechter hierin de geheel vrije keus te laten.
Houdt nu ook het strafprocesrecht hiermee rekening? Blijkt uit de
geheele regeling van het strafproces tegenover het van delict beschul-
digde kind, dat men het niet als een gewoon misdadiger wenscht
te behandelen? Is men er op bedacht geweest, het geheele, aan
het nemen van de rechterlijke beslissing voorafgaande onderzoek,
van dien aard te doen zijn, dat het waarborgen biedt voor eene wer-
kelijk in het belang van het kind zijnde beslissing? Is men bezield
geweest met de begeerte, dit geheele onderzoek zooveel mogeiyk
aan de beschermng en opvoeding van den jeugdigen delinquent dienst-
baar te maken?
Het antwoord op deze vragen kan slechts in beperkten zin be-
vestigend luiden. Zeker, er zyn ook in het formeeïe strafrecht ten
aanzien der misdadige jeugd belangrijke verbeteringen tot stand
gekomen, maar toch, wanneer wo ons onze tegenwoordige, dikwyis
zoo omslachtigo strafrechtspleging ten aanzien der jeugdige mis-
dadigers voor oogen stollen, dan vragen we ons af, of niettegenstaande
de bepalingen, dio in het strafprocesrecht zyn opgenomen ter bescher-
ming der jeugd en ter verwydering uit hot proces, waar het een kind
betreft, van de meest onpaedagogischo momenton daarvan, toch in
den grond der zaak do jeugdigo boosdoener nog niet to voel als
gewoon misdadiger wordt beschouwd en behandold. En wanneer wo
dan denken aan do veel verder gaando eischon, dio men thans op
dit gebied overal gaat stellen en waaraan men in sommige landen
reeds gehool of godeolteiyk heeft voldaan, dan kan hot wol niet
anders, of do gedachte komt by ons op, dat wo toch misschien wel
wat al to veol nog van het oudo hebben behouden en dat, waro do
wetswijziging thans in plaats van 10jaargoleden totstandgekomen,
wellicht moer ingrypendo veranderingen zouden zyn aangobracht, dio
ons dichter dan nu tot oen workoiyk kinderstrafprocesrecht zouden
gebracht hobbon.
Intusschon, do overweging, dat wo thans in vele opzichten vordor
zouden wonschon te gaan dan do strafwetgever van 1901, mag ons
het volo goodo, dat do wet van 12 Fobr. 1901 ons toch ongetwyfold
ook op het terrein van hot formeole strafrecht gebracht heeft, niet
uit hot oog doen verliezen.
Eene^der meest principieelo wijzigingen is wel deze, dat waar het
jeugdigo misdadigere betreft, ia gebroken met hot geheim van hot
J[erechtel|Jk vooronderzoek, waaraan men zoo dikwijls zijn inquisitoir
karakter heeft verweten, gedurende hetwelk de verdachte (beklaagde)
het recht mist, zich door een verdediger te doen bijstaan (wanneer
hy zicH in preventieve hechtenis bevindt) en ter voorbereiding
zijner verdediging inzage der stukken te nemen. Hoe men nu
ook in het algemeen over het karakter van dit vooronderzoek moge
denken, zeker is het, dat een geheim vooronderzoek bij de berech-
ting van kinderen niet op zijne plaats is, als te weinig rekening hou-
dende met de aan het kind te verleenen bescherming. Terecht is dan
ook door den wetgever bepaald, dat, onverschillig of het kind zich al dan
niet in preventieve hechtenis bevindt, hem terstond na het eerste
verhoor door den rechter-commissaris een verdediger moet worden
toegevoegd,1) die dan het preventief gedetineerde kind alleen mag
spreken, alle verhooren zoowel van den verdachte (beklaagde) als
van de getuigen mag bijwonen en na opening van den rechtsin-
gang inzage mag nemen der stukken. Over de rol, die de verdediger
gedurende deze verhooren heeft te vervullen, zegt de wet niets.
Aangenomen moet dus worden, dat hij in-tegenstelling met ouders
of voogd van den verdachte (beklaagde), die ook voor deze verhooren
worden opgeroepen en wien uitdrukkelijk het recht wordt toegekend,
in te brengen wat ter verdediging van het kind kan dienen, het recht
mist ter verdediging van den delinquent het woord te voeren. Wól
wordt den verdedigers door sommige rechters-commissarissen verlof
verleend, tot den verdachte (beklaagde) of de getuigen vragen te
richten, welke dan in het proces-verbaal worden opgenomen. *)
Door deze regeling van het vooronderzoek is eeno bolangryko
schrede in de goede richting gedaan. Vrijwel van den aanvang van
het proces af wordt aan het kind te zijner bescherming en vordedi-
ging een raadsman toegevoegd en wordt, wat my nog belangrijker
toeschijnt, aan ouders of voogd gelegenheid gegeven, gedurende hot
verhoor van het kind deszelfs verdediging voor te dragen. Deze be-
paling schynt mij hierom toe van zoo uitnemend belang to zijn,
omdat er nog duidelijker dan in die, welke voor de toevoeging eons
verdedigers zorg draagt, in uitkomt, dat djj^j^geverjreeds aan dit
1 Men heoft gezegd, dat de bepaling, welke de toevoeging van een raads-
man pas na het eorste verhoor toestaat, deze toevoeging tot eene formali-
teit maakt, daar gewoonlijk slecht« 65n verhoor plaats heeft.
stadium van het proces, waar het een kind geldt, een ander karak-
Térjwil verleenen dan waar het tegen een volwassene gericht is.
Natuurlijk zyn er gevallen mogelijk, waarin het in het belang van
het onderzoek of om andere redenen wenschelijk is, het kind buiten
tegenwoordigheid zoowel van ouders of voogd als van verdediger te
verhooren, waartoe de wet den rechter dan ook de gelegenheid laat.
Van deze gelegenheid zal hij b.v. vooral dan moeten gebruik maken,
■wanneer van wat de ouders ter verdediging van het kind in diens
tegenwoordigheid zullen zeggen, verwacht kan worden, dat het
eerder tot schade dan tot heil van het kind zal strekken, of
wanneer er reden bestaat tot het vermoeden, dat het kind buiten
tegenwoordigheid van ouders, voogd of verdediger zich vrijer
zal uiten. Op deze wijze kan dan het kind toch het voordeel
deelachtig worden, dat b.v. de Frankforter kinderrechter juist in
hot alleen zjjn van den rechter met den jeugdigen verdachte
(beklaagde) gelegen zietx) en dat ook zeker niet geheel te miskennen
is, vooral niet, wanneer we te doen hebben met een rechter, die
door zijne geheele persoonlijkheid invloed ten goede op het kind
vermag uit te oefenen.
Eene andere bepaling, oveneens op het vooronderzoek betrekking
hebbende, het beginsel zelf, dat aan de geheele nieuwe methode
van kinderberechting ten grondslag ligt, rakende, is deze, dat aan
den R. O. wordt voorgeschreven, gedurende de instructie zooveel
mogelijk inlichtingen in te winnen omtrent de opvoeding, het ka-
rakter, de ontwikkeling en het doorgaand gedrag van den.-heklaamI<\\
welk zeor speciale onderzoek in do meer ingewikkelde gevallen de
conditio sine qua non is voor do juistheid der latere keuze tusschen
de vele, den rechter naar het nieuwe strafrecht ten dienste staande
maatregelen, hetzij van straf of van opvoeding. Toen dan ook door
eenige leden van de Commissie van voorbereiding tegen deze bepa-
ling was ingebracht, dat hierdoor den R. C. eene to zware taak op
de schouders werd gelegd, bleef de Minister zijn voorstel handhaven
op grond hiervan, dat het voorgeschreven onderzoek onmisbaar was
voor eene goede berechting van jeugdige persontfT^P)
Wanneer nu de instructie is gesloten, kanode rechtbank den
beklaagde buiten vervolging stellen, op grond dat hij eeno buiten
vervolgingstelling meer in het algemeen belang acht dan vervolging,
oi wel omdat hij denkt, dat het kind toch aan ouders of voogd zal
worden teruggegeven. „Indien" zoo zegt de M. v. T. ad art. 127 al. 5,
W. v. Sv. „de rechter overtuigd is, dat in het gegeven geval noch straf
„noch dwangopvoeding noodig of nuttig kan zijn en de zaak dus
„toch zal eindigen met de teruggave van het kind aan zijne ouders
„of voogden, bestaat er geen reden de vervolging verder voort te
„zetten." Eenig nut, eenige opvoedende kracht schijnt dus hier de
Minister aan de verschijning van het kind ter terechtzitting op zich
zelf niet toe te schrijven.*) Indien zij tot uitlokking van een rechter-
lijk veroordeelend vonnis niet noodig schijnt te zijn, doet men beter
het kind van de terechtzitting verre te houden.
Toch is aan de terechtzittingen het voornaamste bezwaar, dat
er met het oog op jeugdige delinquenten telkens weer tegen werd
ingebracht, ontnomen door de bepaling, dat de openbaarheid bij do
terechtstelling van personen beneden de 18 j. zal zijn uitgesloten.
Tegenwoordig zullen echter mogen zijn ouders of voogd van den
beklaagde, om evenals ook in het vooronderzoek in te brengen wat
tot verdediging kan dienen, terwijl zij ook als getuigen (de ouders
echter steeds buiten eede) kunnen worden gehoord.
Het voornaamste bezwaar tegen do terechtzittingen voorkinderen,
ik herhaal het, is hier opgeheven, van een spreken voor do galerij
kan hier geen sprake meer zijn, de „misdadigersydolheid" van den
jeugdigen delinquent2) wordt veel minder dan vroeger door zulk
eene zitting gestreeld. En toch is men or met dezo negatieve bepa-
ling omtrent do uitsluiting der openbaarheid niet in geslaagd, aan do
terechtzittingen dat karakter to vorleenen, dat wo or in het belang
onzer misdadige jeugd zoo gaarne aan geven zouden. Opvallend is
het dan ook, dat onder hen, die een warm hart hebben voor de
misdadige jeugd, de communis opinio vr\\jwol dezo is: dat het wen-
schelijk is, het misdadige kind, zoo er nog een andero uitweg moge-
lijk is, van de rechtszaal verre to houden, omdat eone terechtzitting
hem over het algemeen meer kwaad dan goed doet. Nu is er zeker
voor een dergelijk streven, jeugdige misdadigers, waar er andere
wegen openstaan, niet voor den rechter te brengen, veel te zeggen.
Aan den anderen kant echter kan ik het toch niet anders dan aan
een gebrek in onze strafrechtspleging toeschrijven, dat wTgeneigd
zjjn het heil onzer jeugdige boosdoeners overal elders eerder te
zoeken dan bij den rechter, in wiens macht het toch juist is gegeven,
"31e beslissingen lën\'"aanzien van het kind te nemen, die in zijn
belang worden geacht te zyn. Hierop en op de wijze, waarop het
mogelijk zou zijn, de verschijning van het kind voor den rechter iets
anders te doen zijn dan een noodzakelijk kwaad en de taak van den
rechter meer dan tot nu toe te maken tot eene schakel in het ge-
heele systeem, dat de bescherming en verbetering der misdadige
jeugd ten doel heeft, komen we later terug. Eerst willen we nog
even een blik werpen op de practjjk der kinderberechting^
Eene gewichtige rol wordt hierbij, zooals bekend, vervuld door de
in verscheiden steden van ons land opgerichto vereeniging „Pro
Juventuto"1).
In 1890 het eerst in Amsterdam tot stand gekomen, mot liet doel,
do criminaliteit der jeugd to bestrijden2), heeft do vereeniging dit
doel trachten to bereiken ten eerste door het patronaat op zich to
nemen over die kinderen, die reeds in handen dor justitio zijn ge-
vallen, maar tegen wie het O. M. alsnog van eene vervolging wil
afzien; ten tweede door, wanneor het tot vorvolging en verschijning
ter terechtzitting is gokomon, ook in dio govallon, waarin de wet
dio toevoeging niet noodzakelijk maakte, in do toovoeging van een
raadsman aan hot kind to voorzien; ten derdo door zich langzamer-
hand ook to gaan aantrokken hot lot van dio kindoren, die nog niet
met politio of justitio in aanraking zyn gekomen, maar voor wio
grooto kans bestaat, dat hot weldra hiortoo zal komen.
Wat hot toovoegon van een raadsman botreft, het spreekt vanzolf,
dat na do regeling der verdediging van jeugdigo beklaagden in do
1 Zio do overzichten van do vcrschillendo vereenigingen P. J., door Th. Nolen,
jaarlijks in het Tijdschrift voor Armenzorg en Kinderbescherming verschijnend.
2 Circulaire van do oprichters dor Amsterdnmscho vereeniging P. J. in
W. 6939.
-ocr page 252-wet van 12 Febr. 1901, P. J. als zoodanig niet meer met de verdediging
is belast, hoewel in sommige plaatsen de advocaten in kinderzaken
nog bij voorkeur uit de leden van P. J. worden toegevoegd.
We zullen ons hier voornamelijk bepalen tot de taak van P. J.,
waar deze de misdadige, nog niet voor den rechter gebrachte kin-
deren betreft. De oorspronkelijke werkwijze van P. J. in dezen, die
door de later te bespreken aanstelling van den ambtenaar voor de
kinderwetten in eenige onzer grootste steden eenigszins van aard
is veranderd, kan, hoewel ook afwijkende regelingen voorkomen, in
groote trekken ongeveer als volgt worden beschreven.
Wanneer een strafbaar feit ter kennis van den Officier van Justitie1)
is gebracht, kan hij hiervan, indien het geval hem hiervoor in aan-
merking schijnt te komen, aan de tweede, uit advocaten bestaande,
afdeeling van P. J. kennis geven, met verzoek om inlichtingen omtrent
persoon en omstandigheden van den dader. In deze afdeeling worden
dan de haar door den Officier toegezonden processen-verbaal geëxer-
peerd en wordt een uittreksel hiervan met eene vragenlijst aan de
derde, de patronaats-afdeeling, doorgezonden; een der leden dezer afdee-
ling stelt het noodige onderzoek in en zendt dan zijn van een advies
vergezeld rapport via de tweede afdeeling aan den Officier. Wordt
tot niet-vervolging geadviseerd, dan is dit advies veelal vergezeld van
een aanbod van P. J., het patronaat over het kind te aanvaarden,
welk patronaat dan, indien de Officier met het advies medegaat, aan
een der leden van de derde afdeeling wordt opgedragen 2).
Met de geheel vrijwillige hulpkrachten, waarover P. J. te beschik-
ken had, is in den loop der jaren gebleken niet steeds volkomen datgene
te zijn bereikt, wat men er zich van had voorgesteld. Het feit, dat
aan particulieren, door wie het P. J. werk niet wordt opgevat als
1 Hoewel de vereenigingen P. J. zich krachtens hare statuten niet beperken
tot de kinderen, die zicli aan een tot de bevoegdheid der rechtbank bchoorend
delict hebben schuldig gemaakt, schijnen do ambtenaren van het O. M. bij do
Kantongerechten de hulp van P. J. zoo goed als nooit in te roepen. Vandaar
dat in dit verband door mij steeds alleen van den Officier van Justitio en do
rechtbank wordt gesproken.
2 Niet overal treft men eeno dergelijko regeling aan. In Arnhem b.v., waar
P. J. niet in 3 verschillende afdeelingen is gesplitst, wordt steeds hetzelfde
bestuurslid met het inwinnen dor inlichtingen bolast en worden aan eenige der
andere bestuursleden cventucelo patronaten opgedragen.
een beroep, doch als eene taak, door hen in hun vrijen tijd to ver-
richten, een onderzoek wordt opgedragen, waarop de Officier niet den
voortgang der zaak moet wachten, is, het spreekt vanzelf, voor eene
snelle afdoening van zaken niet steeds dienstig. Het toezicht houden
over een kind moge eene taak zijn, die men eenigszins naar gelieven
kan inrichten, voor het instellen van een onderzoek is het noodig
iemand te hebben, die er steeds voor gereed staat en er zich geheel
aan kan wijden. Waar aan deze vereischten, wanneer men uitsluitend
op particulieren is aangewezen, niet steeds kan voldaan worden,
daar kan het voorkomen, dat, heeft men met een voortvarenden
Officier van Justitie te doen, deze zijne beslissing reeds heeft ge-
nomen, vóórdat eindelijk het rapport van P. J. bij hem inkomt.
Hierbij komt nog het tweede, zeker niet geringe bezwaar, dat het
uitbrengen van een rapport nu niet steeds aan de meest daartoe
bekwame handen wordt toevertrouwd en dus dit rapport niet altijd eene
betrouwbare basis voor den Officier is, om verder op voort te bouwen.
Aan deze, aan de werkwijze van P. J. verbonden, bezwaren is
men nu in eenigo der grootste steden van ons land tegemoet geko- f-^-Jöte -
men door do aanstelling van een vasten ambtenaar, die do leden
van de patronaatsafdeolingen van P. J. van oen deel hunner taak ^xjpfo.
zou ontlasten. Zulk een ambtenaar werd voor het eerst in 1908 in
Amsterdam aangesteld, later achtereenvolgens in Rotterdam, den
Haag en Utrecht, onder den langen 011 zeker niet fraaien naam van
„ambtenaar voor de kinderwetten". Dezo naam reeds duidt aan, dat
do werkzaamheden van dezen functionaris zich niet tot do boven be-
sprokene beperken, doch tovens met andere uit de kinderwetten
voortspruitendo bemoeiingen in verband staan.
In Amsterdam, don Haag en Utrecht wordt hy aangesteld door
eene „Commisie voor de kinderwetten", bestaando uit Officier van
Justitie, voorzitter(s) van voogdijraad (raden) on voorzitter van P. J.;
in Rotterdam daarentegen alleen door P. .1., in overleg evenwol met
den Officier en do voorzitters dor beido voogdijraden.
De werkzaamheid dozer ambtenaren is niet in elk der vier steden
geheel dezelfde. In het kort kan men zeggen, dat hij overal werk-
zaam is zoowol voor don Officier als voor P. J. on don Voogdijraad,
doch terwyi in den Haag geklaagd wordt,1) dat te veel van zyn
1 Zie vcrelag van P. J. over 1010.
-ocr page 254-tijd door het hem door den Voogdijraad opgedragen werk wordt in
beslag genomen, is het in Utrecht daarentegen de Officier, die het
meest van zijn tijd vergt, voor wien hij eigenlijk steeds gereed
moet staan. Ook in elke stad op zichzelf is de werkkring van den
ambtenaar, wiens betrekking eigenlijk nog slechts in wording is,
soms moeilijk nauwkeurig te omschrijven.
In Amsterdam en den Haag bestaat er voor den ambtenaar eene
officieele instructie; beide zijn ongeveer gelijkluidend. De taak van
den ambtenaar wordt er aldus in omschreven, dat hij heeft werkzaam
te zijn „ten behoeve van de misdadige en verwaarloosde kinderen,
„wier omstandigheden geregeld toezicht en bemoeiing vorderen.
„Dienovereenkomstig zal hij, indien het onderzoek daartoe aanleiding
„geeft, die kinderen met raad en daad bijstaan, zich op de hoogte
„stellen en houden van hunne levensomstandigheden en van hun
„gedrag en zoo noodig trachten voor hen werk te vinden."
De kinderen, over wie de bemoeiing van den ambtenaar zich heeft
uit te strekken, zijn in deze instructie in verschillende categorieën
verdeeld. De categorie, waarmee wy ons thans hebben bezig te
houden, is die, welke bestaat uit de kinderen, „tegen wie by den
„Officier van Justitie of don Ambtenaar van het O. M. bij het Kan-
tongerecht *) ter zake van eenig strafbaar feit een proces-verbaal is
„ingekomen.
Wèl te verstaan blyft de Officier geheel vrij, oin van de dienston
van den ambtenaar al of niet gebruik te maken en hangt dus do
omvang van de taak des ambtenaars wat de z.g. „officierskinderen"
betreft, geheel af van de meerdere of mindere sympathie, die do
Officier voor dit werk gevoelt; al zal het dus, daar de positie van
den ambtenaar in tegenstelling met die van de leden van P. J. een
min of meer officieel karakter draagt en hij hetzij mede door den
Officier is benoemd en mede onder zijn toezicht staat, hetzij althans
in overleg met hem is aangesteld, niet voorkomen, dat hij door
dezen geheel wordt genegeerd, zooals het P. J. wel overkomt van
de zijde dier Officieren, die voor het streven dezer vereeniging nu
eenmaal geen sympathie\' gevoelen, toch blijft het mogelijk, dat de
Officier sommige gevallen geheel aan de bemoeiing van den ambte-
naar onttrekt.
Een belangrijk verschil tusschen de werkzaamheden van den
ambtenaar in de eene stad en in de andere is allereerst dit: in
Amsterdam wordt hij door den Officier eerst dan van de zaak in
kennis gesteld, wanneer deze reeds besloten heeft, haar voorals-
nog niet te vervolgen en wordt hy dus met het inwinnen van
inlichtingen niet belast. In de drie andere steden daarentegen doet
de Officier de processen-verbaal aangaande die kinderen, waaromtrent
hy nadere inlichtingen wenscht te hebben, aan den secretaris van
P. J. toekomen; deze draagt dan hot instellen van een onderzoek,
wèl te verstaan niot naar het gepleegde feit, doch naar karakter,
gedrag, ontwikkoling, opvoeding, milieu enz. van het kindjietzy aan
den ambtenaar, hetzij aan een der patroons of patronessen van 1\'. .T.
op. In den Haag wordt zulk een onderzoek zoowel door den ambte-
naar als door een dor ledon van het districtvolgens opdracht van
hot districtsbestuur ingesteld.
De met dit onderzook belaste persoon brengt vervolgens, hetzij
onmiddeliyk, hetzij, zooals in don Haag, door bemiddeling van hot
districtsbestuur, aan den Ofiicior rapport uit, met advies tot al- of
niet-vcrvolging.
In Rotterdam en Utrecht schijnt de neiging te bestaan do in dit
stadium van hot proces, vroeger door do loden dor dorde afdcoling
van P. J. verrichte werkzaamheden, byna gehoel aan den ambtenaar
ovor to dragen, hoewel men in Utrecht weer godeolteiyk hiervan is
teruggekomen. Zoo zogt hot Rotterdamscho jaarverslag van P. J.
over 1909, dat alle dossiers, welke de Officier zendt, door den amb-
tenaar worden geëxerpeerd en voor het meerendeel ook behandeld.
„Alleen dan, wanneer het oude posten betreft of er bijzondere aan-
leiding toe bestaat, worden zij uitgegeven aan onze patroons en
„patronessen; zoo worden b.v. de posten, meisjes betreffende, bij
„voorkeur ter behandeling gegeven aan de damespatronessen." Het
Utrechtsche verslag over 1910 deelt mee, dat „veel minder gebruik
„is gemaakt van de kracht der patronessen en patroons dan ge-
„wenscht is", dat dezen echter in den laatsten tijd weer meer is op-
gedragen, welken middenweg men meent te moeten blijven bewan-
delen.
Besluit nu de Officier tot niet-vervolging, dan wordt in de daar-
voor in aanmerking komende gevallen het toezicht over het kind op-
gedragen öf aan den ambtenaar (hetgeen in Amsterdam regel is) öf
aan een der patroons of patronessen van P. J. (wanneer deze n.1.
de informaties hebben ingewonnen).
In Amsterdam wordt, wanneer de Officier ertoe besluit het kind
onder het toezicht van den ambtenaar te stellen, het kind met zijne
ouders, of althans één van hen, ten parkette ontboden, bij welk on-
derhoud ook de ambtenaar aanwezig moet zyn. De Officier geeft dan
het kind eene ernstige vermaning, deelt hem mede, dat hy voorloo-
pig het proces-verbaal terzjjde zal leggen, op voorwaarde evenwel,
dat het kind zich in het vervolg goed zal gedragen en zich houden
aan de voorschriften van den aanwezigen ambtenaar, onder wiens
toezicht het van nu af aan voor onbepaalden t\\jd gesteld wordt, on
aan de byzondere bepalingen, vermeld op het formulier, dat liet kind
ter onderteekening wordt voorgelegd.
Elders evenwel komt het kind, wanneer het niet vervolgd wordt,
ook zelfs met don Officier niet in aanraking en biyft hom dus de
gang naar het gerechtsgebouw in dat geval ton ecncnmalo bespaard.
Aan den ambtenaar of den patroon van P. J. wordt eenvoudig mee-
gedeeld, dat hem het kind is toegewezen, waarop deze zich met zyn
pupil in verbinding moet stollen.
Beide systeemen hebben hun vóór on hun tegen. Het niet ver-
schynen van het kind voor den Officier heeft dit vóór, dat daar, waar
een verschijnen voor den rechter niet in hot belang van het kind wordt
geacht, nu ook wordt vermeden elke aanraking van den jeugdigen
delinquent met de justitie en de gang naar het gerechtsgebouw, waar-
door de schroom, die dit gebouw en al wat zich daarbinnen afspeelt,
van nature aan elk kind inboezemt, tot schade van het kind mis-
schien voor goed zal worden overwonnen. Aan den anderen kant
echter kan in sommige gevallen de verschijning ten parkette van
ouders en kinderen op beiden eene goede uitwerking hebben. Indien
de Officier geheel achter do schermen blijft, zal zoo licht bij «Jen
dellnqüént zich deindruk kunnen vestigen, dat do Officier het geval
eene vervolging niet waard achtte. En daarom zal het vooral waar
het eenigszins ernstiger gevallen en een niet zoo héél jong kind
betreft, wenschelyk kunnen zijn, zoowel voor den delinquent zelf als
voor zijne ouders, dat hun door den Officier zelf wordt medegedeeld,
dat niet de weinige ernst van het door hot kind bedreven feit, doch
alleen het verlangen, het kind zoo lang mogelijk eene verschijning
voor den strafrechter te besparen, hem van het instellen eener ver-
volging heeft doen afzien. Weliswaar kan dit ook door dengene, dio
met het patronaat belast is, aan het kind onder het oog worden
gebracht, maar juist, dat het hem door den Officier persoonlijk ge-
zegd wordt, door dengeno, die verklaren kan, dat hij het volkomen
in zijne macht heeft, bij slecht gedrag van het kind do zaak terstond
toch nog by do rechtbank aanhangig te maken, zal dunkt my den
indruk verhoogen.
Nadat dan nu tot niot-vervolging en plaatsing onder toezicht be-
sloten is. vangt lint eigenlijke „probation"-werk aan, welks zwaartepunt,
althans in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht geheel of gedeeltelijk
van de patronaatsafdeoling vanJ_L_J- op den ambtenaar is overge-
plaatst. Het toezicht bestaat hierin, dat de ambtenaar 1) zooveel
mogeiyk van hot doon en laten van zyn pupil op do hoogte tracht
te blijven. Iiy bezoekt hom hiortoo in zijn huis en doet verder bij
onderwijzer en patroon onderzoek naar zyn gedrag en zijn yvor.
Dat in het bijzonder op hot schoolverzuim, de naaste aanloidingtot
zooveol verkeerdheden, moot wordon toegezien, spreekt wol vanzelf.
Daar het echter dikwijls bezwaariyk is, by do hoofden der scholen
naar het al of niet geregeld schoolbezoek onderzoek te doen, ver-
dient het aanboveling om, zooals b.v. in Utrecht geschiedt, aan do
schoolhoofden formulieren uit to reiken, welke zy, na er eenvoudig
1 Mutati« mutandia geldt wat hier voor het toezicht van den nnibtcnaar
gezegd wordt ook ongeveer voor dat van den patroon.
den naam op te hebben ingevuld van het onder toezicht gestelde
kind, dat zich aan schoolverzuim heeft schuldig gemaakt, aan den
ambtenaar verzenden.
Omtrent den tijd, gedurende welken de kinderen onder het toezicht
zullen blijven, wordt van_te voren door den Officier niets bepaald;
de duur van het toezicht hangt geheel af van het gedrag gedurende
den proeftijd. In Amsterdam, waar de ambtenaar wekelijks ten par-
kette rapport over de voorwaardelijk niet-vervolgden uitbrengt,
wordt bij die gelegenheid tevens door den Officier en hem over
het doen voortduren van het toezicht onderhandeld. Hier blijft dus
de Officier geregeld op de hoogte van de door hem onder toezicht
gestelden; wanneer we dan hierbij bedenken, dat de Officier
door het onderhoud, dat hij vóór het begin van den proeftijd met ouders
en kinderen op zijn parket gehad heeft, toch licht een eenigszins beter
inzicht in de zaak heeft kunnen verkrijgen dan daar, waar hij van
het begin af aan zijn oordeel alleen op de mededeelingen van ande-
ren heeft moeten gronden, dan kan men zeggen, dat er in Amster-
dam, ik wil niet beweren een zeer eng, maar toch wel eenig contact
bestaat tusschen den Officier en den niet vervolgden, onder toe-
zicht gestelden jeugdigen delinquent.
Stellen we hier nu b.v. tegenover de in Utrecht gevolgde wijze van
behandeling. Hier wordt de zaak eigenlyk geheel in handen van P. J.
of den ambtenaar gesteld. Officieel rapport wordt hier aan den Officier
niet uitgebracht; het ontslag van het kind uit het toezicht kan dan
ook buiten den Officier omgaan.
"Wat nu de resultaten van het hier beschreven probationwerk be-
treft, kan men over het algemeen zeggen, dat z\\j gunstig zijn. Ver-
volging gedurende den proeftijd wegens hetzelfde feit, waarvan do
vervolging eerst niet heeft plaats gehad, of wel wegens een nieuw
delict, gedurende dezen tijd gepleegd, schynt weinig voor te komen.
Of de resultaten, nadat het toezicht is geëindigd, blijvend zullen zijn:
hierover kan uit den aard der zaak nog weinig gezegd worden. Men-
heeft bij ons niet, zooals dit vooral in Amerika het geval is, do
gewoonte, ter aanprijzing van een systeem terstond met cijfers en
statistieken te gaan werken en in de door do verschillende ambte-
naren voor de kinderwetten uitgebrachto verslagen staat het succes,
dat zij met hunne bemoeiingen hebben behaald, dan ook lang niet
altijd in cijfers uitgedrukt. Eenige meerdere gegevens op dit gebied
zouden misschien niet ongewenscht zijn, opdat men zich beter reken-
schap zou kunnen geven van de gevallen, waarin het toezicht te
kort of onvoldoende geweest is, of die wellicht voor eene niet-ver-
volging in het geheel niet in aanmerking hadden behooren te komen.
Besluit de Officier wèl tot vervolging, dan wordt de zaak op de
gewone wijze op de terechtzitting aanhangig gemaakt.
Het eerste van de vele gebreken, die onze tegenwoordige kinder-
berechting nog aankleven, treedt hier al dadelijk op den voorgrond,
n 1. het lange Jjidsverloop^dat ook daar, waar men de zaak "zoo snel
als het met het tegenwoordige systeem mogelijk is, afwikkelt, tus-
schen het plegen van het delict en de terechtzitting verloopt. Voor
volwassenen is op dit bezwaar al dikwijls gewezen; voor kinderen
echter geldt het in dubbele mate. Niet alleen toch is het in het alge-
meen uit een paedagogisch oogpunt van uitnemend belang, dat een
kind, dat tot spoedig vergeten, vooral van zijne lichtere vergrijpen,
zoozeer geneigd is, zoo gauw mogelijk na het plegen van zijn delict,
zooveel mogelijk nog onder den indruk van zijne daad, ter verant-
woording wordt geroepen, doch ook om eene andere reden is snellere
berechting zeer gowenscht. Daar toch veelal juist tot vervolging van
het kind zal worden besloten in dio gevallen, waarin het wenscholijk
schijnt hot aan zijne omgeving te onttrekken, kan het dikwijls verder-
felijk zijn, het kind gedurende den geheelen aan de rechtorlijko uit-
spraak voorafgaanden tyd nog in dio omgeving to laten, terwijl hot
interneeren in het Huis van bewaring, zooals by ons, helaas!
nog steeds mogelijk is, wellicht nog veel verderfelijker workt. Wol-
iswaar is nu door de wet van 12 Febr. 1901 bepaald, dat de
plaats, waar een kind in bewaring zal wordon gesteld, kan zijn zijno
woning of eeno andoro daartoo geschikte golegenheid, doch in do
practyk is deze bopaling tot nu too vrijwel eeno doodo letter gebleven.
In een gezin zal hot meestal moeilijk zyn, voor do noodigo bowaking
te zorgen en ook do meesto gestichten, al moge daar do bowaking
völdoondo wezen, zullon zich tot eene dorgelijke geheel tydeiyko
opnamo minder goed eigenon, zoodat het Huis van bowaring dikwijls
do eonigo plaats biyft voor hot ondergaan van voorloopigo hechtenis.
Over do wonscheiykheid, ik mag wol zeggen do noodzakoiykheid, om
ook in ons land to gerakon tot de oprichting van wat we in Amerika
en Engeland als „detention homes" hebben leeren kennen, vooral
ook in verband met do opname van kindoron, voor wie voorloopig
geen plaats beschikbaar is in een Rijksopvoedingsgesticht, spreek
ik later1).
Ontkend mag intusschen niet worden, dat in den laatsten tijd door
sommige rechtbanken pogingen in het werk worden gesteld, om de
termijn tusschen het plegen van het feit en het verschijnen van het
kind voor de rechtbank zooveel mogelijk te bekorten. Zoo worden
in Utrecht die gevallen, waarin door den ambtenaar een voorloopig
onderzoek is ingesteld, gewoonlijk ongeveer 14 dagen nadat deze
zijn rapport aan den Officier heeft ingediend, (hetgeen in den regel
hoogstens ééne week nadat hem het proces-verbaal is toegezonden
geschiedt) ter terechtzitting behandeld, 3 weken dus nadat het
feit gepleegd is. Ook in Amsterdam is men in dit opzicht reeds eene
groote schrede voorwaarts gegaan; hiertoe wordt ongetwijfeld mee-
gewerkt doordat de 6e kamer dezer rechtbank, met uitsluiting der
andere kamers, belast is met de berechting van alle kinderstrafzaken.2)
De behandeling ter terechtzitting heeft, zooals gezegd, met geslo-
ten deuren plaats. Deze bepaling en die, welke de verplichte ver-
schijning van jeugdige beklaagden voorschrijft, zijn eigenlijk de eenige
belangrijke wijzigingen, die door de kinderwetten in dit deel van het
strafproces zijn aangebracht. De geheele opzet der strafzitting is,
waar het een kind geldt, bijna geheel gelijk aan dien eener gewone
zitting. Immers van eene afzonderlijke kinderzitting is geen sprake.
Ook zelfs bij de Amsterdamsche rechtbank, waar ééne speciale kamer
voor kinderzaken is aangewezen, worden op dezelfde zitting zaken
tegen volwassenen en tegen kinderen door elkaar behandeld. Is de
beurt aan een nog niet 18-jarigen beklaagde, dan wordt de zaal ont-
ruimd, maar aangezien een oogenblik van te voren nog con vol-
wassene terechtstaat, komt het soms voor, dat het kind reeds met
zijne ouders in do zaal verschijnt, vóórdat do vorige zaak geheel is
afgehandeld. En ook al wordt ervoor gewaakt, dat dit niet voorkomt,
geheel vermeden kan het toch niet worden, dat een kind, dat moot
terechtstaan in dezelfde zitting waar ook volwassen misdadigers
1 Vermelding verdient, dat in Arnhem do Voreeniging P. J. met het Chris-
telijk Volkalogement .Welkom" aldaar een contract heeft aangegaan tot opname
van kinderen in preventieve hechtenis, zoodat internecring van kinderen in het
Hum van Hcwaring daar nooit meer voorkomt.
J) Deze kamer U tevens bela«t met do rechUpraak in zake ontheffing en ont-
zetting uit de ouderlijke macht en voogdy.
verschijnen, met deze misdadigers of althans met het publiek, dat
het ééne oogenblik uit de zaal wordt verwijderd en er hetoogenblik
daarna weer binnenkomt, op min of meer directe wijze in aanraking
komt. De atmospheer in de rechtszaal moge dan, terwijl de jeugdige
beklaagde terechtstaat, zijn gezuiverd, daarbuiten in gangen en wacht-
kamer1) blijft het kind (en men bedenke wel, dat ten onzent ook
zéér jonge kinderen kunnen terechtstaan) aan eene atmospheer van
misdaad blootgesteld, die niet anders dan verderfelijk kan werken,
waardoor op den jeugdigen delinquent in de oogen van het publiek,
dat, het moge dan van de bijwoning der zitting zijn uitgesloten,
hem toch de rechtszaal ziet binnengaan, een stempel van misdadig-
heid wordt gedrukt.
En juist dit is een der zwakke punten van ons strafprocesrecht t. o.
van kinderen, dat al is dan de toon, door den rechter tegenover
het kind aangenomen, veelal andere dan die, waarop hij den vol-
wassen beklaagde aanspreekt, al is aan zijne goheele wijze van
optreden dikwijls te merken, dat hij gevoelt, hier voor eene bijzondere
taak te staan, al draagt ook door de uitsluiting der openbaarheid de
goheele behandeling een meer gemoedelijk karakter dan dit anders
mogelijk is, toch in den grond der zaak het verschil tusschen don
jeugdigen en den volwassen misdadiger, in tegenstelling niet^het
principieelc onderscheid tusschnn frQj<fen_dat later bij don door den
rechter te nomen beslissing zoo duidelijk uitkomt, gedurende do
terechtzitting niet voldoende in hot oog wordt gevat.
Do goheele mlse-en-scène der terechtzitting is, inzonderheid waar het
de rechtbank geldt, van eenige plechtigheid niet ontbloot: het kind
in do beklaagdenbank, vóór hom drie rechters, officier en griffier,
allen in toga. Welke is do hierdoor op hot kind gemaakte indruk?
Over liet algemeen schijnt men van oordeel, dat deze indruk zoo
hooi groot niet is; het fiere gevoel, al deze in toga gekleedo heeren
daar om zijnentwil te zien zitten, zal bi) liet kind al spoedig de
overhand behalen op den schroom, dio hem misschien do eerste vijf
minuten wordt ingeboezemd. Zeker, zijne Udelheld wordt b\\J gebrcko
1 Ook daar. waar men liet contact tuwchon volwassen en jeugdige dolin-
\'inenten vermijdt, door beiden in eene afzonderlijke wachtkamer hunne verschij-
ning voor den rechter to doen nfwaclitcn, is het teramenbrengen van tal van
Jeugdige boofjw, misichion voor uren achtereen, ronder dat voldoende toezicht
w°rdt uitgeoefend, in strijd met alle begrippen van opvoeding.
aan een belangstellend publiek op de tribune minder dan vroeger
gestreeld, maar straks zal toch allicht het kind aan zijne vrienden
daar buiten in kleuren en geuren zijn wedervaren mededeelen en
als held gevierd worden, omdat hij, al was de zitting dan geheim,
toch als een groot mensch heeft terechtgestaan. Natuurlijk zijn er
ook kinderen, op wie het verschijnen voor zulk eene rechterschaar
wèl indruk maakt, maar het is de vraag, of de op deze wijze op de
meer beschroomde naturen teweeggebrachte indruk wel de meest
gewenschte is, of hij wel veel meer is dan eene oogenblikkelyke
angst, die den beklaagde ter terechtzitting niet geheel zichzelf doet
zijn, maar daarna ook spoedig weer is vergeten en of ten slotte eene
meer eenvoudige wijze van behandeling der zaak, die daarom de
gestrengheid nog geenszins behoeft uit te sluiten, doch waarbij het
contact tusschen rechter en delinquent enger zou kunnen zijn dan
dit thans mogelijk is, voor alle kinderen niet de meest gewenschte
zou zijn.
Heeft de ambtenaar voor de kinderwetten op verzoek van den
Officier voorloopige informaties ingewonnen, of betreft het een kind,
tegen hetwelk, nadat het eerst onder toezicht was gesteld, op slot
van rekening toch eene vervolging heeft moeten ingesteld worden,
dan kan de ambtenaarter terechtzitting worden opgeroepen, om
hetzij als -beëedigd getuige, hetzij buiten eedo tot het goven van
inlichtingen te worden gehoord. Waaraan het recht ontleend wordt,
dezen ambtenaar zonder eedsaflegging tot het geven van inlichtingen
toe te laten, terwijl toch b.v. onderwijzers omtrent opvoeding,
karakter enz. van het kind onder eedo inlichtingen mooten ver-
schaffen, is-mij niet recht duidelijk.
Wanneer hij ter terechtzitting, is gedagvaard, kan de ambtenaar
hiervan gebruik maken om aan do rechtbank het nemen dier maat-
regelen te verzoeken, die hem op grond van wat hU van het kind en
zijne omgeving heeft leeren kennen, het meest gewonscht voorkomen.
Na afloop van het verhoor volgt hot requisitoir van het O. M. en
het pleidooi van den advocaat.
Wat het eerste betroft, wo hebben gezion, dat hiervan noch by de
„Juvenile Courts" in Amerika nöch by die in Engeland sprake is,
terwijl ook in Duitschland stemmen zijn opgegaan, om.bij do berech-
ting van kinderen de tegenwoordigheid van het O. M. ter terechtzit-
ting uit te sluiten1). Inderdaad kan er in dit nemen van een requi-
sitoir ter terechtzitting een sterk anti-opvoedend element zijn gelegen.
Dat het op den jeugdigen beklaagde, die reeds oud genoeg is zich
rekenschap hiervan te geven, een vreemden indruk zal kunnen
maken, de rechtbank misschien eene beslissing te hooren geven in
anderen zin dan die, waarvan in zijne tegenwoordigheid de wensche-
lijkheid met zooveel klem door het O. M. is betoogd, dat het requi-
sitoir aan den eenvoud van het proces schade doet en het kind
hierdoor wordt onderworpen aan eene behandeling, waarvan het do
beteekenis veel minder begrijpt, waardoor dus ook een geringere
indruk op hem gemaakt wordt, dan wanneer de behandeling ter
terechtzitting, zonder tusschenkomst van het O. M., geheel was in
handen van den rechter, dat het O. M. soms genoodzaakt zal wezen
in zijn requisitoir dingen ter sprake te brengen, waarop het beter
ware de aandacht in tegenwoordigheid van het kind niet te vestigen:
dit zyn do groote bezwaren, aan het nemen van een requisitoir ver-
bonden. En juist waar tegenwoordig op de kwestio der opvoeding
zoozeer de nadruk moet worden golegd, waar het van den aard van
het tehuis van het kind en de daar genoten opvoeding in vele gevallon
zal afhangen, of b.v. ter beschikkingstejling aan de regeering of wol
plaatsing in eene tuchtschool zal worden uitgesproken, daar zal door
het O. M., hoe meer het de beteekenis van do op kinderen toopas-
seiyke maatregelen beseft, hoe meer ook misschien het gevoelt te
staan tegenover rechters, die van deze beteekenis nog niet z\\jn door-
drongen, met do beste bedoelingen op volerlei den nadruk leggon,
wat toch eigenlijk voor do ooren van den beklaagde niet was bestemd.
Dit laatste bezwaar goldt ook voor het pleidooi van den advocaat,
al kan thans, dank zfj don nieuworon in het matericolo strafrecht
t. o. van kindoren gehuldigdo beginselen, dank ook den reeds vóór
de kinderwetten door P. J. gepropageerden opvattingen omtrent do
taak van den met de verdediging van den jeugdigen delinquent be-
lasten raadsman, over het algemeen gezegd worden, dat het pleidooi
van den advocaat niet meer hetzelfde gevaar oplevert als vroeger, \'
dat het in de meeste gevallen niet zoozeer is een vrijpleiten van
schuld als wel een pleidooi voor de toepassing van dien maatregel,,
die het meest is in het wel begrepen belang van het kind. De
"taak echter van den advocaat t. o. van den jeugdigen beklaagde is
toch eigenlijk in theorie nog dezelfde als t. o. van den volwassen
delinquent; hij blijft toch met de „verdediging" van het kind belast
en het blijft dus, zoolang in zyne positie officieel geen wijziging is
aangebracht, toch nog altijd mogelijk, dat hij, hoewel voor zichzelf
overtuigd, dat b.v. ter beschikkingstelling de eenige weg zou zijn,
om nog iets van het kind te doen terecht komen, tegen den uit-
drukkelijken wensch van ouders en kind, niet de vrijmoedigheid
gevoelt toch op dezen maatregel aan te dringen en zich genood-
zaakt ziet, meer dan hem eigenlijk wenschelijk voorkomt, op allerlei
verzachtende omstandigheden te wyzen, die het nemen eener andore
beslissing aannemelijk kunnen maken.
Uitdrukkelijk wordt deze opvatting van de taak des verdedigers
gehuldigd in een artikel van het Bestuur der Haagsche Vereeniging
P. J. in W. 7359, waar gezegd wordt, dat ook de door P. J. aange-
wezen verdediger geen ander standpunt dan het bovenbedoelde mag
innemen.
A fortiori zal thans, nu sinds do kinderwetten do verplichte ver-
dediging by alle kindermisdryven is aangenomen en dus de advocaat,
hoewel veelal by voorkeur uit de leden van P. J. aangewezen, toch
eigenlijk niet meer kan gezegd worden eeno eenigszins byzondere,
van die van andere verdedigers afwijkende, positie to bokleeden,
deze meening als de naar ons geldend recht juiste moeten worden
aangenomen.
Van geheel andere beginselen, die ten onzent alloen iure consti-
tuendo kunnen en moeten worden gehuldigd, wordt uitgegaan in een
door eenige Belgische advocaten uitgebracht rapport naar aanleiding
van een ministerieel rondschryven tot oprichting van een „comité
de défense" voor jeugdige misdadigers. Uitdrukkeiyk wordt in dit
rapport1) o.a. gezegd: „Commo hommo de bien, 1\'attitude du défen-
„seur est dictee par 1\'intérêt soul de 1\'enfant. Cet .intérêt exigeant
1 Journal des Tribunaux van 23 Nov. 1893.
-ocr page 265-„la mise à la disposition du gouvernement, il doit le demander....
„Nous croyons que le but à atteindre serait que le défenseur ne
„se présente plus à la barre comme avocat et mandataire du
„prévenu. Il doit y apparaître comme représentant le patronage."
Voor dezelfde kwestie, wat betreft het door den advocaat in te
nemen standpunt, staat men ook in Duitschland en wanneer men
daar in de practijk der „Jugendgerichte" alle heil van den „Pfleger",
„Beistand", „Jugendgerichtshelfer" of hoe men hem noemen wil, ver-
wacht, dan ligt hieraan dezo gedachte ten grondslag, dat het er
by do berechting van een kind ten slotte op aankomt, iemand
naast het kind te weten, die uitsluitend met diens werkeiyk belang
heeft rekening te houden, zonder zich door zijne advocatenplicht
min of meer in andere richting te voelen getrokken.
Is nu de behandeling der zaak afgeloopen, dan kan het kind,na
het gewone „uitspraak over ééno ^.nnk" of „uitspraak over 14 dagon"
weer vertrekken, om hetzij in vryheid hetzij in preventievo hechtenis,
beide misschien even verderfelijk, öf weer noodeloos lang to blijven
bezwaard met de gedachte, wat er nu toch oindeiyk ovor hem zal
worden beschikt, öf do goheelo zaak weer uit zyno gedachte to
trachten te bannen en dan, wanneer do indruk, waaronder het tor
terechtzitting misschien nog eenigermate hooft vorkoord, geheel is
vorvaagdvzyn vonnis to vornemcn. Weliswaar sluit do wet niet uit,
dat do uitspraak nog op dezöïfdo zitting, als waarop het verhoor
heeft plaats gehad, geschiedt, maar do practijk hoeft zich nu eon-
maal in anderen zin gevestigd on do thans by do Rotterdamsche
rechtbank, sinds eonigon tyd veelvuldig gebozigdo methode, om
terstond nadat z\\\\ zich in raadkamer heoft teruggetrokken, oeno
enkoio maal ook wol zonder dat, vonnis to wyzon, hoeft voorzoover
ik weet,-"tôt\'™hir\'töê" alleen.....öp~volwassenon botrekking gehad1).
Trouwens, waar het jougdigo personen betroft, zou vooral aan hot
vonnis wyzon zondor voorafgaando boraadslaging in raadkamer, afge-
zien nog von do aan ernstigon twyfol ondorhovigo vraag, of deze
wijzo van handelen wel in ovoroonstemming is to brengen mot de
wet, een groot bozwaar verbondon zyn. Op den rogol toch, dat het
vonnis in hot openbaar moot worden uitgesproken, is voor jougdigo
beklaagden geen uitzondering gemaakt. Dooldo nu do rochtor aan
het kind ter terechtzitting mede, dat hij meteen het vonnis zal
uitspreken, dan zou hij tegelijkertijd de deuren moeten doen openen
en zou de delinquent zich zijns ondanks plotseling in eene openbare
zitting verplaatst zien.
Is ten langen leste het vonnis uitgesproken, dan moet het ver-
strijken van den termijn van hooger beroep en_cassatie worden af-
gewacht, aleer tot tenuitvoerlegging van het vonnis kan worden
overgegaan. Dank zij misschien de door sommigen gewraakte be-
paling, *) dat de raadsman met uitsluiting van den nog niet 16-jarigen
beklaagde over het toepassen van eenig rechtsmiddel heeft te be-
slissen, wordt althans bij onze rechtbanken, waar het kinderen be-
treft, van deze rechtsmiddelen niet veel gebruik gemaakt. En ge-
lukkig! De Minister moge in zijne M. v. T.1) beweren, dat voor
alles wat betreft de rechtsmiddelen kinderen en jeugdige personen
gelijke waarborgen als volwassenen moeten hebben, ik waag het te
betwijfelen of, ook al worden de termijnen, zooals ons in het uit-
zicht wordt gesteld, verkort, de waarborgen, welke door do moge-
lijkheid van de toepassing der rechtsmiddelen worden verleend, wel
ooit tegen de hieraan voor de jeugdige delinquenten verbonden
paedagogiscfae bezwaren zullen opwegen. Hierover later meer.
Wat nu de uitspraak van den rechter betreft, deze kan luiden
tot: eenvoudige teruggave aan de ouders, ter beschikkingstel-
ling aan de regeering, (al of niet in verbinding met voorwaarde-
lijke gevangenisstraf), tuchtschool, berisping, voorwaardelijke tucht-
school, berisping in verbinding met voorwaardelijke tuchtschool,
boete en, wanneer de delinquent boven de 16 j. is, de gewone ook
op volwassenen toepasselijke straffen (behalve hechtenis).
Het ligt niet in mijne bedoeling, op al deze verschillende maat-
regelen in den breede in te gaan. Toch kan ik niet nalaten op
eenige ervan de aandacht te vestigen, omdat bij eene latere be-
spreking van de wenschoiykheid van invoering in den een of anderen
zin van speciale kinderrechtbanken, toch ook de bespreking van de
competentie dezer rechtbanken, wat betreft de door haar t. o. van
jeugdige delinquenten te treffen maatregelen, niet geheel achterwege
1 De Vries en van* Triciit dl. 1 blz. 145.
-ocr page 267-kan blijven en bovendien ook omdat de wijze, waarop de materieel-
rechtelijke bepalingen op den jeugdigen delinquent worden toegepast
of niet toegepast, een krachtig pleidooi kan zyn voor de noodzake-
lijkheid, om ook bij ons de toepassing dezer maatregelen aan op dit
gebied bijzonder ervaren rechters in handen te geven.
Met de voorwaardelijke tuchtschoolstraf heeft ook ten onzent het ViSVr
in vele andere landen reeds lang gehuldigde beginsel der voor- (^ vtjmn^J
waardelijke veroordeeling, althans voor kinderen, hare intrede gedaan.
De straf wordt van te voren vastgesteld en de duur van den proeftijd,
die 2 jaar niet mag te boven gaan, bepaald. Maakt het kind zich
gedurende dien proeftijd weer aan een strafbaar feit schuldig, dan
wordt de oorspronkelijk vastgestelde straf toepasselijk, behoudens
de bevoegdheid des rechters de opschorting te bevelen, wanneer het
nieuwe delict niet is een misdrijf.
Deze voorwaardelijke veroordeeling, al of niet in verbinding met
de straf van berisping op te leggen, stuitte bij verschillende leden
onzer volksvertegenwoordiging op ernstige bezwaren. Men was n.1.
van oordeel, dat het bepalen eenor straf, dio misschien eerst na 2 jaar
zou worden toegepast, met het oog zoowel op do physieko als do psy-
chische verandering, die het kind gedurende dien tijd misschien hooft
\\
ondergaan, eene onbillijkheid zou zijn, dat het veel billijker werken
zou, den rechter in verband met hot oude feit over het nieuwe te
doen rechtspreken, dat invoering dor voorwaardelijke veroordeeling
naast de zelfstandige bepalingen omtrent recidive1) bij jeugdige per-
sonen onnoodig was.2) In zijn op deze bezwaren in de Eerste Kamer
gegeven antwoord verklaarde de Minister echter, dat de voorwaarde-
lijke veroordeeiing ook naast de bepalingen aangaande de recidive
onmisbaar was, omdat het geheel iets anders is „of in het algemeen
„tegen een misdrijf eene vrijheidsstraf is bedreigd, of wel dat in een
„bepaald geval aan een individueel kind de straf boven het hoofd
„hangt." De voorwaardelijke veroordeeling was dan ook volgens don
„Minister eene noodzakelijke completeering van het stelsel van
„kinderberechting".3)
In zijne M. v. T. § 74) zegt de Minister omtrent dit nieuwe instituut
o. a.: „Het stelsel van voorwaardelijke veroordeeiing berust op de
„overweging, dat de vrees voor straf in vele gevallen krachtiger en boter
^vverkt dan~de straf zelf. Niet de vrees voor straf in het algemeen,
„maar het concrete op het individu overgebrachte gevaar. Niet het
„algemeene, voor de meesten weinig zeggend strafvoorschrift, maar
„de geïndividualiseerde, tastbaar gemaakte bedreiging. Berisping en
„voorwaardelijke veroordeeling werken op de. betere dryfveercn van
„den mensch: vrees voor schande en zucht, om de achting van zich-
^zelf en die van andoren to behouden."
Uit liet bovenstaande blykt, dat do Minister in dezo voorwaarde-
lijke veroordeeiing niet heel veel meer heeft gezien dan een middel
tot vreesaanjaging. Wèl zegt do M. v. T.: „door met goed gevolg
„den gestolden proeftijd door te komen, zal do schuldige in den regel
,zich zolf ook voor de toekomst liebbcn gered," doch men is hierbij
uitgegaan van do gedachte, dat do jougdigo misdadigors onder voort-
durend toezicht en leiding staan en het hun „dus aan waarschuwing
„en herinnering niet zal ontbroken" en hooft dientengevolge niot
1 r) V Art; 30 «epties al. 3 \\V. v. Sr. bepaalt, dut in goval van recidivo binnen tic
- jaar in plaat» van berisping ittccdA (voor do minste overtreding du») tucht-
«chooUtraf of geldboete kan worden opgelegd.
2 I)e Vries en van Thicht, deel 1 bi*. 130 v.
-ocr page 269-voorzien in eenig speciaal toezicht, gedurende dien proeftijd over het
kind te houden, gelijk dit by het Engelsch-Amerikaanscho probation
systeem is geregeld. Men wil het met het misdadige kind graag nog
eens zonder straf of dwangopvoeding probeeren, maar doet niets ancfers
dan hem de tuchtschool als afschrikking voor oogen te stellen zonder
"Jets" te\' doen, om hem te helpen, deze straf voor de toekomst to
vormyden. Het kind wordt eenvoudig losgelaten, om hem nog eens
con kansjo te geven en pas wanneer blijkt, dat het deze kans geheel
heeft misbruikt en weer tot een nieuw delict is vervallen, kijkt men
weer naar hem om en wordt de oorspronkelyk vastgestelde straf
loepasselyk.
Van een blijven volgen van hot voorwaardelijk veroordeelde kind,
.van een hornieuwd ingrepen, ook vóórdat het nog een nieuw delict
heeft gepleegd, omdat hefgévaar loopt niertoeüerstdaags te zullen
Overvallen, van het stellen van bepaalde voorwaarden, waaraan hot
gedurende zyn proeftyd moet voldoen: van niets van dit alles is b|i
l,<\' regeling dezer voorwaardelyke veroordceling sprake. De kans, aan
het kind gegeven, om zonder dat ingr\\jponde maatregelen to z(jnon
opzichto worden genomen, zich to rehabiliteoren, zal op deze w\\jzo
veelal niet anders zijn dan eone kans, om het oude leventjo weer
voort to zetten, totdat eon nieuw delict eeno herniouwdo reehtorlijko
bemoeiing rechtvaardigt. Weliswaar kan hiertegenover aangovoerd
worden, dat do voonvaardelijko veroordeeling niet is een maatregel,
die moet toegepast worden opuit een slecht milieu komendo kinderen,
op wie door ouders of andere opvoeders geen voldoond toezicht
wordt gehouden, doch al moet dit worden toegegeven, waar het
in hoogo mato verwaarloosdo kinderen betreft, vergeten mag toch
aan den andoren kant niot worden, dat er gezinnen zijn, voor wie
juist van do op Engelsch-Amerikaanscho wijzo geregelde voorwaar-
(lcll)ko veroordeeling van een der kinderen veel kim worden verwacht.
Schjjnt dua de voorwaardolUko yemnrdn^Hnijr tot tpyhtsrhonRti.>f
my niot toe aan zoor hooge elschen tojyoldo< ", een an^Qr I". w.ku
B Wonn gelegen, dat zy In onze wot is vastgekoppeld aan do
ïööpassing of do niogoiykhcid vaiTtoepaaaing van do straf van be-
risping en dus op kinderen boven do_H_iiia£, die voor do rechtbank
^rechtstaan wogens misdrijf, nooit kan wordon toegepast »).
De straf van berisping op zichzelf, bestaande in eene vermanende
toespraak „tot den veroordeelde in verband met het gepleegde feit"
is in ons strafstelsel onmisbaar. Waar zooals bij ons reeds zeer jonge
kinderen strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen gesteld worden, daar
moet ook eene zeer lichte straf als de berisping kunnen worden
toegepast. Bovendien kan zij ook voor ouderen zeer goed op hare
plaats zijn in die gevallen, waar een middenweg moet worden ge-
kozen tusschen eenvoudige teruggave aan de ouders éénerzijds en
tuchtschool of dwangopvoeding anderzijds en heeft zij of, laat ons
liever zeggen, kan zij hebben, eene bij uitstek paedagogische waarde.
Indien er echter ééne straf is, die in zoo spoedig mogelijke aanslui-
ting aan het strafbare feit en niet misschien eerst maanden daarna
moet worden toegepast, dan is het zeker de berisping. De berisping,
die het kind geruimen tijd, nadat het zijn delict gepleegd heeft, pas
te hooren krijgt, waarbij de rechter eerst plechtig moet verklaren,
dat hij haar zal uitspreken, om eerst daarna zijne vermanende toe-
spraak te houden, is uit den booze.
Mr. Rethaan Macaré heeft het idee, dat de berisping zou zijn
eene straf, eens als eene contradictio in terminis bestempeld2).
Ik zou liever dit willen zeggen: niet, dat de berisping als straf
wordt beschouwd, maar dat zij wordt toegepast met al den omslag
van ons gewoon strafproces lijkt mij met hare ware beteekenis in
flagranten strijd. Deze vermanende toespraak moet terstond na het
verhoor ter terechtzitting worden uitgesproken; zoo ergens, dan zijn
hier alle rechtsmiddelen misplaatst. Maar bovenal moet deze straf
worden toegepast door een rechter, die het besef heeft, dat hij in
zijne berisping moet leggen al datgene, wat werkelijk tot heil van
het kind kan strekken, een rechter, die bezield met liefde voor do
misdadige jeugd, aan de berisping het karakter eener vaderlijke ver-
maning weet te geven, zonder evenwel den jeugdigen veroordeelde
de ernst van wat hy gedaan heeft uit het oog te laten verliezen.
Zoolang echter bij de toepassing der berisping aan al deze vereisch-
ten niet kan worden voldaan, zoolang alvorens het kind zijne be-
risping deelachtig wordt, nog de tegenwoordige omslachtige weg
moet worden bewandeld, zoolang er geen waarborg voor bestaat, dat
de toepassing dezer straf aan een werkelijk paedagogisch aangeleg-
den rechter wordt toevertrouwd, zoolang past zij, zij moge dan in
ons strafstelsel onmisbaar zijn, niet in het stelsel van ons strafpro-
cesrecht.
Ook aan de ter beschikkingstelling van de regeering zijn bezwaren
verbonden. Doordat de regeering hare beschikking niet onmiddellijk
geeft, door het plaatsgebrek ook in de rijksopvoedingsgestichten doet
zich hier het gemis aan eene geschikte gelegenheid, waar kinderen
in preventieve hechtenis kunnen worden ondergebracht, duidelijk
gevoelen.
Door P. J. wordt aan deze bezwaren gedeeltelijk tegemoet gekomen,
doordat deze vereeniging in die gevallen, waarin verwijdering van het
kind uit zijne omgeving dringend noodzakelijk is, het kind soms terstond
na de veroordeeling door de rechtbank, vóórdat de appèltermijn nog is
verstreken, uitbesteedt, tegelijkertijd tot de regeering het verzoek
lichtend, hare beschikking terstond na verloop der 14 dagen te zenden.
Doet de regeering dit, dan zijn de kosten, terstond nadat de 14
appèldagen zijn verstreken, ten laste dor regeering. De koston dei-
eerste 2 weken mooten echter in elk geval door P. J. worden gedragen,
hetgeen voor deze vereeniging, indien zulke gevallen zich dikwijls
voordoen, eene belangrijke uitgave beteekent.
Grooter nog dan bovengenoemd bezwaar is dit andere, dat n.1.
wanneer door do regeering tot plaatsing van een kind in een R. O. G.
wordt besloten, het soms maandenlang kan duren, aleer er in zulk
een gesticht ceno plaats beschikbaar is. Het kind, wiens plaatsing
in het R. O. G. is bevolen, biyft dan al dien tyd vry rondloopon,
boven zijn hoofd het Damocleszwaard, dat hij thans met don besten
wil tor wereld toch niet meer kan beletten vroeg of laat to vallon,
wotende, dat het eindo toch in elk geval zal z(jn het gesticht, zich
dus van alle banden, van de noodzakeiykhoid zyn loven to betoren
ontslagen achtende en als govolg hiervan veolal een nog bandoloozer
leven leidende dan vóór zyne voroordeeling. Inderdaad, góén straf
is beter dan ceno dcrgoiyko uitspraak dos rechters, dio voorloopig
tóch geen ander effect kan hebben dan dit, dat zy den jeugdigen
boosdoener een vrijbrief geeft tot hot plegon van allo mogoiyko
delicten, omdat hy nu toch eenmaal weet, dat hem niets ergers meer
kan overkomen dan wat, onafhankelijk van wat hij nu verder nog
zal misdoen, reeds over hem is besloten. Vandaar dan ook, dat in
vele gevallen, waarin opzending naar een R. O. G. zéér gewenscht
zijn zou, door den ambtenaar voor de kinderwetten of door P. J.
hiertoe niet wordt geadviseerd, of dat in strijd met zoodanig advies
de rechtbank toch veroordeeling tot tuchtschoolstraf uitspreekt *). Van-
daar ook, dat men soms noodgedrongen overgaat tot eene maanden-
lange intemeering van het kind in het Huis van bewaring. Intusschen,
de hoop is niet geheel ongegrond, dat na verloop van tijd de reorga-
nisatie der Rijksopvoedingsgestichten in dezen wantoestand 1) verbe-
tering zal aanbrengen 2).
Over de straf van plaatsing in eene tuchtschool is reeds veel
gesproken en geschreven en over het algemeen kan men wel zeggen,
dat de geestdrift over de wijze, waarop tot nu toe deze maatregel in
do practijk gewerkt heeft, nu niet juist groot is. Van vele kanten
verneemt men klachten over dit nieuwe instituut. In het jaarverslag
van P. J. te Rotterdam over 1909 lezen we, dat tuchtschoolplaatsing
„langzamerhand een middel wordt, dat zijn nuttig effect goeddeels
dreigt te verliezen," dat in de practijk meermalen is gebleken, „dat
„het verblijf in eene tuchtschool zóó goed bevalt, dat vele,&ldaar
.verpleegden na hun ontslag zeer gaarne weer teruggaan," dat het
meer dan eens is voorgekomen, dat „ontslagen tuchtscholieren
„vrienden of kameraden aanraadden te trachten daar ook eens heen
„te komen," en het door den Bond van P. J. aan de regeering uit-
gebrachte rapport vermeldt, dat sommigen van meening zyn, dat
het verblijf in de tuchtschool, als straf bedoeld, „allerminst door allo
„verpleegden als straf gevoeld (wordt)."
Niettegenstaande het Rotterdamsche verslag van verschillende
1 Ten bewijze, dat hier van een wantoestand werkelijk wel mag worden ge-
sproken, dieno het voorbeeld van een jongen van 17 jaar, dio door een onzer
rechtbanken in Augustus ter beschikking der rcgccring was gesteld ter zake van
het plegen van onzedelijke handelingen met een meisje van 5 jaar cn pas in
Juni van het volgende jaar in een R. O. O. geplaatst werd.
2 Het verslag over 1910 van P. J. te Rotterdam meldt, dat niettegenstaande
de opening van het R. O. G. te Amersfoort tot nu toe weinig verbetering in den
toestand is gekomen, dat ook nu nog dikwijls 9 A 12 maanden voorbijgaan,
vóórdat het ter beschikking gestelde kind kan worden opgenomen.
kanten werd aangevallen, in het Voorloopig Verslag der 2e Kamer
over het hoofdstuk Justitie werd betoogd, dat de tijd nog niet was
aangebroken, om over de waarde der tuchtscholen een oordeel te
vellen, welke meening door den Minister in zijn antwoord werd
beaamd *), en met name door mr. Rethaan Macarö het oordeel van
de vereeniging P. J. te Rotterdam als voorbarig werd bestempeld 1),
handhaaft het verslag over 1910 de ten vorigon jare uitgesproken
meening en vermeldt hot, dat van do 81 ontslagen tuchtscholieren,
t. o. van wie men zich op do hoogte heeft kunnen blijven stellen,
46 in herhaling zijn vervallen.
De door de bedoelde verslagen tegen de tuchtschool ingebrachte
bezwaren z\\jn zeker niet van belang ontbloot en zouden wellicht
aanleiding kunnen z\\jn, dat tot eenige wijziging in do inwendige
regeling der tuchtscholen werd overgegaan, om deze beter dan tot
nu toe aan hare bestemming te doen beantwoorden2).
Gedeeltelijk is hieraan reeds tegemoet gekomen, doordat b\\j Kon.
Bcsl. van 23 Sept. 1910 (S. 291) art. 43 al. 5 van het Besluit van
15 Juni 1905, luidende: „Do 4e klasse is bestemd voor opvoeding
„van hen, die zich in do 2e klasso aan voortgezet wangedrag schuldig
„maken" is aangevuld met do woorden „zoomede van hen, die uit
„hoofde van hun verleden of hun gedrag van uit de ,1e klasse daarheen
„behooren to worden verplaatst;" terw\\jl aan dit artikel tovens een 8o
lid wordt toegovoegd, luidende: „Door Onzen Minister van Justitie
„kunnen, naar door dezen te stellen regolen, ë<5n of meer tuchtscholen
„worden aangewezen, waarin verpleegden ook uit andere tuchtscholen
„worden opgonomon, voorzoo verre hunno plaatsing in de lo klasso
„noodig biykt"3).
Al mogen nu echter aan de inwendigo inrichting der tuchtscholen
gebreken kloven, do min gunstigo resultaten, dikw\\jls mot tucht-
schoolplaatsing boreikt, ztfn werkeiyk niet goheel aan dezo go-
breken to wijten. Wanneer we in hot Haagscho P. J. verslag over
1 Tijdechr. voor Armenzorg en kinderbescherming, jaarg. 1910 blz. 304
2 Dezo bepalingen zijn van to meer belang, omdat uit bovengenoemd rapport
van den Bond van P. J. blijkt, dat cono 4c klasso in do tuchtPcholcn „feitelijk"
ontbrak.
1910 lezen, dat het feit, dat met slechts enkele van de onder toe-
zicht van P. J. geplaatste ontslagen tuchtscholieren een gunstig
resultaat werd bereikt, hieraan wordt toegeschreven, dat „het ver-
deden of de huiselijke omgeving der meesten van dien aard was,
„dat alleen van jarenlange verwijdering verbetering te verwachten
„was, zoodat korte tuchtschoolstraf, somtijds van 1 maand of van
„3 maanden, niets ten goede op hen kon uitwerken," terwijl het
Amsterdamsche verslag over dat jaar meldt, dat er onder de 29
oud-tuchtscholieren, die aan de waarneming van P. J. zijn onder-
worpen gebleven, 20 zijn, waarbij niet opnieuw heeft moeten worden
ingegrepen, dat van deze 20 bij 16 het gedrag goed is te noemen,
by \'1 slecht of matig goed en dat er onder de 16 goeden, die op 2
na allen uit goede gezinnen komen, „waar de ouders krachtig mee-
„werken en een goed voorbeeld geven," niet weinigen zijn, „op
wie de tuchtschool blijkbaar een gelukkigen invloed heeft gehad,"
dan ligt toch de conclusie voor de hand, dat een belangrijk deel van
het al of niet behaalde succes op rekening komt van de al of
niet oordeelkundige toepassing door den rechter van deze straf1).
Zoolang het nog mogelijk is, dat, zooals we boven gezien hebben,
veroordeeling tot plaatsing in eene tuchtschool eenvoudig „faute
de mieux" wordt uitgesproken, omdat onmiddellijke opsluiting in
zulk eene inrichting toch in elk geval voor het kind nog te ver-
kiezen is boven preventieve hechtenis in een Huis van bewaring of
een tydperk van onbeperkte vryheid, aan zijne plaatsing in een
It. O. G. voorafgaande, zoolang de tuchtschoolstraf nog veelal wordt
beschouwd als eene geschikte straf voor die jeugdige delinquenten,
voor wie men eene jarenlange verwijdering uit hunne omgeving
nu toch eigenlijk wel wat al te streng vindt, zonder dat op het
1 Zie de artikelen over „de Tuchtschool als onderdeel der Kinderwetten"
(naar aanleiding der Staatebegrooting 1012) in het Handelsblad van 28 en
29 Xov. 1911, door A. DE LauWBBSE, Hoofdonderwijzer aan de Tuchtschool
voor jongens, Velsen. Behalve hierop, dat ,cr te veel verpleegden in de tucht-
,school (komen), welke er niet thuis behooren", dat „beter en oordeelkundiger
„toepassing der wet" noodig is, wordt in dezo artikelen gewezen op de wensche-
lijkhcid de jongere en oudere tuchtscholieren beter dan tot nu toe te scheiden,
de tuchtschoolstraf te verdeelen in correctie (van hoogstens 1 md.) en tuchtop-
voeding voor onbepaalden tijd tot een bepaald maximum en de onverbctorlijken
uit de Tuchtschool naar een II. O. G. te doen overplaatsen.
milieu, waaruit het kind komt, wordt gelet en zij dus ook wordt
toegepast op kinderen, voor wie eene gevoelige straf veel minder
noodzakelijk is dan eene onttrekking, voor langen tijd misschien, aan
de hen omringende invloeden, zoolang zullen ook de mislukkingen
van gewezen tuchtscholieren nog wel legio blijven. De tuchtschool
is nu eenmaal niet bestemd voor die kinderen, wier antecedenten of
wier milieu redelijkerwijze niet kunnen doen verwachten, dat een
tuchtschoolverblijf van hoogstens één jaar effect zal hebben.
_Tuchtschool straf wordt door hen, die haar hebben toe te passen, nog
te veel beschouwd als ware zij een maatregel, die meer in graad dan
in aard van de terbeschikkingstelling verschilt, als ware zij eene lichtere
soort straf dan deze. Deze beschouwing nu berust op eene algeheele
miskenning van beide maatregelen, tusschen welke een principieel
onderscheid bestaat. -Plaatsing in eene tuchtschool is wèl, ter beschik-
kingstelling van de regeering niet als straf te beschouwen. En straf is
alleen dan toé té~pssen, wanneer ;tïüüt eenvoudige tuchtmiddelen,
„met behoud evenwel van do voor ieder kind onmisbare leiding en
„opvoeding, het besef van zijne verantwoordelijkheid kan worden op- , „
„gewekt of gesterkt, omdat dczo maatregëljh zulk een geval èn meer
„passend èn tegelijkertijd minder ingrijpend is dan dwangopvoeding."
Wanneer echter met straf niet voldoendo kan worden bereikt, de
redenon^waarvoor kunnen zijn gelegen in „het karakter van het kind,
„dat alleen door langdurige en stelselmatige opvoeding kan worden
„verbeterd", of „in do omgeving, waarin het kind verkeert, waarin
„lïct, woldra teruggekeerd, opnieuw aan verleiding zal zijn blootgesteld,
„voor zijne zwakto te sterk, en tevens zal derven die noodzake-
lijke zorg, die aan do uitwerking dor straf hare duurzaamheid
„waarborgt"1), dan is do dwangopvoeding op hare plaats. Van
dit principioole verschil nu, dat hier door den Minister in zijno
m. v. T. wordt vooropgezet als basis voor do beslissing, of straf
(waarvan dan de strengsto vorm do tuchtschool is) of wol tor be-
schikkingstelling gowenscht is, heeft de rechter zich bij zijno ver-
oordeoling tot plaatsing in eene tuchtschool tot nu too nog veol to
dikwijls niet voldoendo rekenschap gegeven. Plaatsing in eeno tucht-
school vooronderstelt twee dingen: lo. dat het kind eono gevoolige,
1 m. v. T. § (J. Zie DK VlUES cn VAN Talon* dl. 1, blz. 91.
-ocr page 276-zij het ook korte straf verdient, 2o. dat het kind en zijne omgeving
genoegzame gegevens aanbieden, om te kunnen verwachten, dat deze
straf ook werkelijk eenig blijvend resultaat zal hebben.
liet behoeft nauwelijks betoog, dat de rechter, die in een bepaald
geval over het al of niet vervuld zijn dezer laatste voorwaarde heeft
te oordeelen, wil hij werkelijk die beslissing nemen, die tot heil van
het kind zal strekken, moet beschikken over eene rijke ervaring op
het zeer speciale gebied van de criminaliteit der jeugd, maar ook in
elk bijzonder geval over de zoo noodige gegevens niet alleen omtrent
het feit, maar bovenal omtrent al die omstandigheden, waaruit tot
het al of niet aanwezig zijn van genoemde voorwaarde kan worden
geconcludeerd. En noch over die bijzondere ervaring, noch over al dio
gegevens, noch ook over do noodige belangstelling in eiken jeugdigen
delinquent afzonderlijk, om van dio gegovens, zoo hy zo heeft,
het noodige gebruik te maken, wordt door do rechters, die over
onze jeugdige misdadigers hebben recht te spreken, steeds beschikt.
Indien dus de veroordeelingen tot tuchtschool plaatsing in vele go-
vallen niot de resultaten hebben opgeleverd, die men ervan verwachtto,
dan is dit naast de gebreken der tuchtschool zelf, en zekerniet minder
dan "aan deze, hieraan tejvytënTTTat do beslissing hieromtrent, waarby
zoo geheel andere factoren in aanmerking komen dan waar liet geldt
de oplegging eener vryhoidsstraf aan volwassen dolinquenten, niot
aan byzonderlijk daartoe bevoegde rechters is opgedragen. Zoo ergens,
dan komt fiötrTCKÖr hïeï7~bij de kwestie of tuchtschool dan wel
dwangopvooding op haro plaats is, niet zoozeer aan op den aard
der feiten, als wel op de oorzaken, waaruit zy ontstonden en treedt
dus hier sterker dan ooit de behoefte aan speciale rechters op den
voorgrond.
In verband met do tuchtschoolstral\' nog slechts dit: is liet niot
als eene leemte in do wet te beschouwen, dat zij alleen het onvoor-
waardelijk ontslag uit do tuchtschool kent? Indien deze straf,
meer dan zij tot nu too gedaan heeft, aan haar oorspronkelijk dool
van te zyn eene gevoelige straf moet gaan beantwoorden, zal dan
ook niet do overgang van dezo vrij strenge vrijheidsstraf tot de
algeheelo vrijheid eene meer geleidelijke moeten zijn, in zooverre»
dat het ontslag eerst slechts voorwaardelijk wordt gegeven en do
op deze wijze ontslagene onder toezicht wordt gesteld? Weliswaar
bestaat zulk een toezicht ook thans, doordat de directeuren der
tuchtscholen veelal aan de vereenigingen P. J. kennis geven van
de tuchtscholieren, dio op het punt staan ontslagen te worden
en P. J. dan hetzij door zijne patroons of patronessen, hetzij dooi-
den ambtenaar voor de kinderwetten toezicht laat uitoefenen, maar
behalve dat niet overal eene vereeniging P. J. bestaat, is toch in
elk geval dit toezicht slechts officieus en kan geen enkele ontslagen
tuchtscholier dus gedwongen worden er zich aan te onderwerpen.
Wèl kan hiertegenover betoogd worden, dat tuchtschoolstraf toch
immers juist moet toegepast worden op kinderen, die althans uit een vry
goed milieu komen en dat dus voorwaardelijk ontslag met toezicht
voor deze delinquenten niet zoo noodzakelijk is, doch men bedenke,
dat dit toch, wat den grooten overgang voor de kinderen betreft,
geen verschil maakt, dat bovendien ook voor de goede ouders, dio
dan toch het door hun kind gepleegde delict niet hebben weten te voor-
komen, eenige hulp niet ongewenscht is en ten slotte, dat er gevallen
van overtreding denkbaar zijn, waarin, geheel afgezien van het milieu,
wèl tuchtschool, niet echter ter beschikkingstelling mogelijk is.
§ 2. By de bespreking in do vorige paragraaf van onze straf-
rechtspleging ten aanzien van jeugdige personen is reeds gebleken,
dat hierin ontegenzeggelijk veel goeds valt op te merken. In ons
W. v. Sv. is tot op zekere hoogte rekening gehouden met het feit,
dat do berechting van jeugdige personen aan byzondero eischen heeft
te voldoen. Rekening is gehouden met do behoefte van den jeugdigen
delinquent aan bystand gedurende den geheelon gang van het straf-
proces; met do noodzakoiykheid van oen speciaal onderzoek gedurondo
do instructie naar de mogoiyko, dieper liggende oorzaken van hot
door het kind gepleegde delict; met do noodzakeiykhoid ook van
do verplichte verschijning van het kind tor torechtzitting, om den
rechter zoodoondo oenigen meerderen indruk van den persoon des be-
klaagden to doen vorkrygon dan hom dit by hot verleenen van verstek
mogoiyk zyn zou; gobroken is mot het zoo onpaedagogischo be-
ginsel van do openbaarheid der terechtzitting; aan do rechtbank
wordt bovendien nog do bovoegdhoid gegeven, om na sluiting der
instructie, niet slechts op de, waar hot volwassen misdadigers betreft,
geoorloofde gronden, doch ook op grond van hot algemeen belang of
omdat do zaak toch zal eindigen met do eenvoudige toruggavo van
hot kind aan zyno ouders, don delinquent buiten vervolging to stellen.
Inderdaad er kan van Jngrijpende wijzigingen worden gesproken,
maar toch, van een kinderstrafprocesrecht is hier geen sprake. De
op jeugdige misdadigers betrekking hebbende strafprocessueele bepa-
lingen zijn niet slechts naar den vorm deel blijven uitmaken van
ons W. v. Sv., hetgeen slechts eene secundaire kwestie is, doch zijn
ook in beginsel een onderdeel gebleven van ons gewone strafpro-
cesrecht.
In zijne M. v. T. op het ontwerp tot de formeel strafrechtelijke
kinderwetten, zegt de minister: „Voor alles wat betreft het bewijs
„der feiten, de rechtsmiddelen en instanties, behooren kinderen en
„jeugdige personen gelijke waarborgen te hebben als volwassenen,
~ terwyl ook het belang van de maatschappij vordert, dat in dit opzicht
„tusschen beiden geen verschil wordt gemaakt. Vandaar dat geene
„veranderingen zijn voorgesteld in de procesorde, nöch voorzoover
„deze in het algemeen voldoende wordt geacht, nöch voorzoover
„verbetering in het algemeen wenschelijk zou zijn." Later bespreekt
de Minister het principieele verschil, dat er dan toch in eenige opzichten
moet bestaan tusschen de berechting van volwassen en jeugdige
misdadigers en eene partieelo herziening van ons strafprocesrecht,
uitsluitend met het oog op deze laatsten, rechtvaardigt*).
M. a. w. bij het ontwerpen dezer wet is men niet uitgegaan van
de gedachte: het systeem der berechting van don jeugdigen delin-
quent moet van don grond af worden opgebouwd op andere beginse-
len dan het strafproces tegen den volwassene, omdat op het kind,
dat de strafwet heeft overtreden, slechts in de zeer kleine minder-
heid der gevallen het woord „misdadig" anders dan in technischen
zin toepasselijk is, omdat wc bJJjruadadiga, kinderen in de aller eerste
plaats met kindoren on slechts in de tweede plaats mot. misdadige^
te doen hebben, doch men heeft integendeel aldus geredeneerd: ook
de jeugdige misdadiger is misdadiger, moet dus aan het strafproces
worden onderworpen\'; omdat hij echter nog jong is, omdat hij dus
aan bijzondere bescherming behoefte heeft en bovendien byzondere
factoren bij de beoordeeling zijner daad in aanmerking moeten wor-
den genomen, moeten in do t. o. van jeugdige personen te volgen
strafprocedure belangrijke wijzigingen worden aangebracht.
Men ziet het principiecle verschil tusschen deze beide standpunten.
Door het tweede te kiezen hëcft de wetgever ~ëenezékereIjnonTaTie"
doen ontstaan tusschen ons materieel en formeel^strafrecht ten aan- ,
zien van jeugdige personen, eene anomalie, die zal blijven bestaan,
ook wanneer de in het uitzicht gestelde algemeeno wijzigingen van het
W. v. Sv. tot wet worden. Immers, het materieele strafrecht, men
moge tegen het strafstelsel en de andere op jeugdige delinquenten
toe te passen maatregelen eenige bezwaren koesteren en hierin
belangrijke wijzigingen en aanvullingen wenschen, heeft logisch
doorgevoerd deze gedachte, dat de rechter, waar hü staat tegenover
den jeugdigen boosdoener, staat tegenover een speciaal vraagstuk,
dat hij op bijzondere wijze heeft op te lossen.
Dit is hot, wat ons, hoewel deze strafrechtelijke bepalingen
naar den vorm deel van ons W. v. Sr. blijven uitmaken, toch van
een afzonderlijk kinderstrafrecht kan doen spreken, principieel van
het gemeene strafrecht afwijkende. De groote vrijheid van den
rechter, om t. o. van het misdadige kind dien maatregel to nemen,
dien hij, alles in aanmerking genomen, het meest in diens belang
acht, geeft aan zijne taak ten aanzien der misdadige jeugd zulk
een eigenaardig karaktor^De taak, die de rechter hier heeft te
vervullen, is eene bij uitstek sociale, omdat hij hier meer dan
ooit in do diepere, aan het delict ten grondslag liggende oorzaken
heeft door to dringen, meer dan ooit in aanraking komt met do
maatschappelijke nooden on misstanden, dio do daarin opgroeiende
jougd bijna onvermijdolijk brengen op den weg van overtreding on
misdrijf, maar het dan ook in zjjno macht heeft, het misdadige kind,
onverschillig van welken leeftjjd, niet alleen to doen straffon, maar
ook zonder toepassing van eenige straf te doen opvoodênTbO welk
werk der opvoeding oeno engo samenwerking bestaat tusschen do
regeering en de particuliere liefdadigheid. Inderdaad, wanneer wij
rechterlj]ke werkzaamheid op dit geoied aldus beschouwen, dan
zien wo haar niet alleen als een krachtig middol ter bostrjjding
van do criminaliteit en tuchteloosheid onder do Jeugd, maar tevens
als oen machtigen factor in het groote maatschappelijke werk dor
k i nderbescherming.
in te nemen? Geenszins. De geheele omslachtige procedure zoowel
voor kantongerecht als arrondissements-rechtbank, die het mogelijk
maakt, dat het kind, in het gunstigste geval, pas eenige weken na het
plegen van zijn delict terechtstaat, dat vervolgens na eenige weken
vonnis wordt gewezen, welk vonnis dan eerst na eenigen tijd kan
worden geexecuteerd, om van alle in zulk een proces te pas komende
formaliteiten en omslachtigheden nog maar niet eens te spreken,
het geheele karakter der terechtzittingen, het uitoefenen dezer bij-
zondere rechtspraak door dezelfde rechters, die den ganschen verderen
dag over volwassen misdadigers hebben recht te spreken: dit alles
is waarlijk niet geschikt, om aan de strafrechtspleging ten aanzien
der jeugd een karakter te verleenen, dat van de gewone strafrechts-
pleging belangrijk verschilt. In tegenstelling met het materieele
draagt het formeele strafrecht een veel te weinig paedagogisch
karakter. Men heeft den rechter in de gelegenheid gesteld, kin-
derlijke straffen vast te stellen, maatregelen van opvoeding
toe te passen, men is den jeugdigen misdadiger veel meer als
een ondeugend, dan als een misdadig kind gaan beschouwen, doch
men heeft niet consequent doorgedacht dit, dat dan ook de vrijheids-
straf of de berisping of welke andere maatregel, die men op het
kind wil toepassen, even goed als de maatregelen, die ouders of
onderwijzers in huis of school t. o. van het ondeugende kind nemen,
zoo spoedig mogelijk op het strafbare feit moet volgen en dat het
toch feitelijk eene groote inconsequentie is, den jeugdigen misdadiger,
dien men blijkens de te zijnen opzichte door den rechtor te nomen
beslissingen als een kind beschouwt, aan hetzelfde vormelijko proces
als den volwassene te onderwerpen, eeno inconsequontio ook, om
een proces, uitloopende op eeno \'beslissing, waarby factoren van zoo
by uitstek paedagogischon aard in aanmerking moeten worden go-
nomen, op te dragen aan rechters, voor wier paedagogisch inzicht
niet de minste waarborg bestaat.
Zeker, vergeten mag niet worden, dat, zooals do Minister in zyn
antwoord op het Verslag van do Commissie van Voorbereiding van
de Tweede Kamer*) zeide, juist waar hot jeugdige personen goldt,
by wio het om zooveel meer gaat dan oin het bewys en do bepaling
der strafmaat, byzondero voorzichtigheid wordt geoischt. Mon gebruiko
echter dit argument niet, om te betoogen, dat er dus geone aan-
leiding bestaat, het strafproces voor jeugdige personen meer dan
voor andere te bekorten. Indien men toch de waarborgen oener
goede kinderberechting wil zoeken in termijnen en formaliteiten, in
een min of meer langdurig proces dus, dan zou men, waar voor
kinderen bijzondere voorzichtigheid eisch is, logisch doorredeneerende
moeten komen tot de conclusie, dat voor jeugdige delinquenten
eigenlijk eene langzamer berechting dan voor volwassenen gewenscht
is, dan zou ook eene bepaling, zooals wo die in Frankrijk hebben
aangetroffen, waarbij ook voor de geringste kinder-misdrijven eeno
instructie verplichtend wordt gesteld, op hare plaats zijn1). Doch
.iuist, omdat hot bij kinderen om zooveel meer, om zooveel\'anders
gaat dan om bewijs en bepaling der strafmaat, moet do voorzich-
tigheid niet gezocht „worden, in eeno langzamer, maar in eerie een-
voudiger, van dio van volwassenen evenzeer afwijkende, berechting
als ook de ten aanzien van jeugdige misdadigers te nemen maat-
regelen van de op volwassenen toe te passen afwijken. Juist omdat
hot bij kinderen meestal niet gaat om zoo ingewikkelde zaken,
waarin het zeer moeilijk is hot bewys te leveren, doch om oen-
voudige delicten, do moeilijkheid van welker berechting veeleer is
gelegen in het onderzook naar de... eraan ton grondslag liggende
öörzakdii ên liet nemen van dio beslissing, dio mot dio oorzaken
het incest iii overeenstemming, .is, moet de waarborg eener goede
kinderberechting gozocht worden in eeno van hot begin tot hot
oindo eonvoudlge wjjzo van bohaflcfcling door oen rechter, dio speciaal
met hot oog op zijne^ijz(^derejoi^ümiig.,op dit gebied, zjjnej)0-
langstolling in en JlcfdcJot do misdadigo jeugd met het uitoofenon
dezer rechtspraak is bolast. Dan zal tegen hot nadoel, dat misschien
In eeno snollo berechting kan zijn gelegen, ruimschoots worden opge-
wogen door het feit, dat zy berust jn_ do meest daartoe bekwame
handen; dan zal van eene miskenning van liet karakter en do strek-
klng van do ton aanzien van jougdigo personen vastgostoldo bepalin-
gen weinig of geen sprake meer zyn; dan eerst zal do rechtbank
ook ton onzent in hot loven der misdadigo jeugd dio plaats kunnen
innemen, dio do „Juvonllo Court" in Amerika veolal inneemt en
die mot de positio onzer rechtbanken zoo ten eonenmalo in stryd
is. Dadr toch eene rechtbank, die als liet ware de toevlucht der
misdadige jeugd kan genoemd worden, hier eene, waarvan we
onze jeugdige boosdoeners toch eigenlijk maar liever verre houden.
Daar eene samenwerking tusschen kinderrechter en „probation
officers", om met elkander tot de het meest in het wèlbegrepen
belang van het kind zijnde oplossing te geraken; hier ook veelal
samenwerking, niet echter tusschen rechter en maatschappij, doch
tusschen deze en den met vervolging belasten ambtenaar, ten
doel hebbende, het zoo eenigszins mogelijk zonder hulp van den
rechter klaar te spelen. Ddar eene terechtzitting, waarop door de
persoonlijkheid van den rechter, die niet alleen als rechter, maar
ook als vriend en raadsman van het kind optreedt, op den delinquent
een heilzame indruk kan gemaakt worden; hier eene zitting, waar
door de geheele omgeving, waarbinnen z\\j plaats heeft, van eenige
vertrouwelijkheid tusschen rechter en delinquent geen sprake is
en waarvan door hen, die op dit gebied eenige ervaring hebben,
vrijwel unaniem wordt verklaard, dat zij op de meeste kinderen
geen indruk of althans geen blijvenden indruk maakt, doch veeleer
ten gevolge heeft, dat de door die onbekende rechtszaal ingeboezemde
schroom nu voortaan is geweken. Dditr dus een rechter, wiens
geheele optreden op het heil van het kind is gericht; hier een,
dien wij met het oog op do alleen hem ten dienste staande
maatregelen veelal noodig hebben, maar dien we juist in het
belang van het misdadige kind, wanneer we met ofllcieuse maat-
regelen meenen te kunnen volstaan, er liefst maar buiten houden.
Het principieele verschil in karakter tusschen onzen rechter en den
Amerikaanschen, als het type van den waren kinderrechter, springt
hier duidelijk in het oog. Te ontkennen valt het niet, dat het
Amerikaanschc systeem, er moge dan in de beginselen waarvan het
uitgaat, zooals we vroeger gezien hebben, eene kiem van zwakheid
schuilen, toch in den grond der zaak een krachtiger middol is ter
bestrijding van de criminaliteit der jeugd, dan het onze, krachtens
hetwelk wy hebben eene rechtspraak, waaraan zy, die het wel met
den jeugdigen delinquent meenen, hem liever niet onderwerpen.
Men versta my wel: niet zou ik willen, dat wy in hetzelfde euvel
vervielen, als waarin de Amerikaanschc „ Juvenile Court" in do eerste
jaren van haar bestaan wel eens vervallen is, dat n.1. elk kind, dat
zich aan een delict, hoe gering ook, heeft schuldig gemaakt, steeds
terstond voor den rechter wordt gebracht, als ware dit, nu toch een-
maal de rechter alle waarborgen voor eene goede berechting biedt, per se
in alle gevallen de beste weg. Neen, er zullen steeds redenen blijven
bestaan, die het wenschelijk maken, den jeugdigen delinquent zelfs
de verschijning voor eene in alle opzichten verbeterde rechtbank te
besparen en in het bijzonder zal, wanneer reeds gedurende het voor-
onderzoek is gebleken, dat het kind niet toerekenbaar is, elke
terechtstelling, voor welken rechter dan ook, uit den booze zijn.
Doch wat ik beschouw als een sprekend bewijs, dat het met onze
rechtspraak niet geheel in den haak is, is dit, dat ook in die gevallen,
waarin eene rechterlijke bemoeiing op zichzelf niet alleen gerecht-
vaardigd, maar ook gewenscht zijn zou, toch nog zoo dikwijls alles
in het werk gesteld wordt, om eene aanraking van het kind mot
den strafrechter te voorkomen en dit is het, wat ik, met alle waar-
deering voor het thans zeker nog onmisbare streven van P. J. en de
ambtenaren voor de kinderwetten en de medowerking in dezen van
vele ambtenaren van het O. M., in de toekomst zou willen ver-
mijden 1).
^Wat we noodig hebben is; speciale rechtspraak door speciale rech-
ters, wier geheole houding tegenover het kind zoozeer van die der
tegenwoordige rechters zal verschillen, dat allo bezwaren, dionunog
aan do berechting van kinderen door don gewonen rechter zijn ver-
bonden, zullen vordwyncn.
Als do_kinderberechting eene sociale taak bjj uitnemendheid iq^
dan zij ook do kinderrechter qpn manr die workelQk sociaal gevoelt.
Als het misdadige kind aan den rechter eigenaardige eischen stolt,
dan broko mon ook mot hot idee, dat hü, die in civilibus of waar
het volwassen misdadigers geldt, een uitmuntond rechter is, daarom
ook over jeugdigo boosdooners kan rechtsproken. Als ons strafrecht
t. o. van kinderen bijzondere maatregolon kont, dan lato mon die
toepassen door eon rechter, dio er do boteekenis van besoft.
1 „Indien liet belang van hot kind en het bolnng der maatschappij eischen",
zegt do M. v. T. op do strafrechtelijke kindorwotten, ,dat van Staatswege to
»\'•ijncn aanzien voorzieningen worden getroffen, omdat hot door feiten bewezen
»hooft, gevaarlijk to zijn, dan is er geen roden, waarom do rechter, die gewoon-
»lijk ovor do strafwaardigheid der handelingen zyn oordeel uitspreekt, in dit
»goval zou moeten worden voorbijgegaan, indion slechts voor eeno behoorlijke
»procesorde wordt zorg gedragen."
Baernreither *) drukt dit zoo juist uit, waar hij zegt: „Es ist
„selbstverständlich, dasz auch die Stellung des Richters zu den straffäl-
„len der Jugend eine andere wird als bisher. Wenn er die richtige
„Auswahl unter den Maszregeln treffen soll, die er möglicherweise
„verhängen kann, musz er die Einrichtungen, die in Frage kommen
„können, also vor allem die Anstalten, kennen und beobachtet haben.
„Seine Vorbildung zu einem Amte, das richterliche und vormund-
„scliaftliche Funktionen in sich schlieszt, wird teilweise eine andere
„sein müssen als unter den heutigen Verhältnissen, in denen der
„Richter Strafen verhängt, die er oft weder in ihrer Strenge noch
„in ihrer Wirkung auf Körper und Geist des Verurteilten richtig
„abzuschätzen im Stande ist."
Ook hierop moet in het bijzonder de aandacht gevestigd worden,
dat, wanneer de verhouding tusschen den Amerikaanschen kinder-
rechter en de aan zijne competentie onderworpen jeugdige boosdoe-
ners eone zoodanige is als wij gezien hebben, dit voor een zeker
niet onbelangrijk deel hieraan te danken is, dat deze rechter niot
alleen eenejzeer groote vrijheid, heeft bij zijne keuze tusschen straf-
en opvoedingsmaatregelen, maar dat hij ook de bevoegdheid heeft,
de zaak nog na de terechtzitting aan zich te houden, door te bTT
palen, dat het kind eenvoudig onder toezicht zal worden gesteld, zich
de macht voorbehoudende, ten allen tijde gedurende dezen proeftijd,
wanneer dit hem noodig blijkt te zyn, ook zonder dat or van een
nieuw delict sprake is, opnieuw in te grijpen door het kind vóór zich
to laten komen en alsdan nog dién maatreg*ëT toe te passen, die hom
op dat oogcnblik, nu hy de zaak beziet in het licht, dat gedurende
den proeftijd nog weer helderder dan to voren misschien op hot kind
en zijne omgeving is gevallen, do besto schijnt te zyn.
Zal ook ten onzent de rechter in het leven van het kind die plaats
innemen, die wij hem zoo gaarne daarin zouden zion bokleeden, dan
zullen ook bij ons de wettelijke bopalingen zóódanig moeten worden
gewijzigd, dat de rechter by het wijzen van zijn vonnis do kwestio niet
definitief in den een of anderen zin behoeft op to lossen, om vervol-
gens do handen van het kind af to trekken en er zich niet meer om
te bekommeren, totdat het eventueel weer als beklaagde voor hem
staat. Ik bedoel hiermee dit: volgens de tegenwoordige wettoiyko
bepalingen veroordeelt de rechter het kind tot tuchtschool, berisping,
boete, voorwaardelijke tuchtschool enz., of stelt hij het ter beschikking
van de regeering en heeft dan met de zaak afgedaan. Weliswaar
kan, wanneer ter beschikkingstelling is uitgesproken en wanneer het
kind in een R. O. G. is geplaatst, deze verpleging in een rijksgesticht
later worden vervangen door die in een particulier gesticht, of wel
door gezinsverpleging, of omgekeerd; wel kan ook de voorziening van
regeeringswege voorwaardelijk eindigen en draagt dus de t. o. van het
kind getroffen maatregel geen definitief karakter in zooverre, dat hij,
de omstandigheden in aanmerking genomen, tusschentijds kan gewij-
zigd worden, maar wat den rechter betreft, deze staat er toch, van af
dat hij zijn vonnis gewezen heeft, verder geheel buiten. En ook de
beslissing, waarbij de rechter tot voorwaardelijke tuchtschoolstraf
veroordeelt, draagt toch eigenlijk een definitief karakter, omdat even
goed als bij elk ander vonnis ook hier de rechter met den delinquent
heeft afgedaan, totdat deze zich aan een nieuw strafbaar feit heeft
schuldig gemaakt.
Ook , is er bjj ons geen sprake^^n eenjnaatregol, staande tusschen
_algeheelo vryheidsberooving ééner- en volkomen ongetemperde vrijheid,
anderzijds. De rechter kan, omdat het kind eene voorbeeldige straf
verdient, of omdat do omgeving van dien aard is, dat verwijdering
daaruit van het kind dringend gewenscht is, hetzij door tuchtschool-
straf, hetzij door ter beschikkingstelling op strengo wijze ingrijpen; hij
kan ook zachte straffen toepassen als boete en berisping; niet echter
is hij bovoegd in die gevallen, waarin noch plaatsing in eene tucht-
school, als niet in evenredigheid met do schuld van den delinquent,
op liaro plaats zou zijn, nöch ook do ter beschikkingstelling door don
aard van het milieu gerechtvaardigd zou wezen, maar waarin toch
ook eeno geringe straf zonder oonigo bemoeiing met hot verdere
loven van het kind niet in deszelfs belang kan worden geacht te zijn,
eene beslissing te nemen, krachtens wolke het kind zijne vrijheid,
gotemperd ovenwel door een vanwege den rechter uitge^fonTtoezicfi]^*
kan behouden
Het gemis aan zulk een tusschenmaatregel is zeker naast de mis-
kenning door vele rechters van het karakter van tuchtschoolstraf en
ter beschikkingstelling, de reden van de vele verkeerdelijk uitgesproken
tuchtschoolveroordeelingen. Zoowel hierom dus, dat er zoovele grens-
gevallen zijn, waarin de omgeving niet zóó slecht is, dat het kind er
per se uit moet worden verwijderd, ja waarin misschien juist door
streng, doch vriendelijk toezicht van die omgeving nog iets te maken
zou zijn, als ook hierom, dat het wenschelijk zijn kan, den rechter in
de gelegenheid te stellen eene definitieve beslissing eerst na verloop
van tijd te nemen, beschouw ik de voorwaardelijke veroordeeling in
den geest der „probation" als een noodzakelijk element eener gcedo
kinderberechting.
Het gemis aan zulk eene „probation" wordt ten onzent sterk
gevoeld. Vandaar dan ook, dat men er in de practijk aan heeft
trachten tegemoet te komen. We hebben gezien, op welke wyze er door
P. J. naar gestreefd wordt, het .misdadige kind eene verschijning ter
terechtzitting te besparen on hoe hierin eene aanklacht is gelegen tegen
de wijze, waarop ten onzent de terechtzittingen voor jeugdige boos-
doeners worden gehouden. Bezien we echter het hier verrichte werk
alleen van dezen, ik zou willen zeggen, negatieven kant, dan doen we het
onrecht aan. Zeker, er is een streven, het kind van den rechter verre
te houden, doch niet hierom alleen, omdat de wijze van behandeling
der zaak door dien rechter uit een paedagogisch oogpunt niet do
meest gewenschte is, doch veelal ook, omdat uit het speciaal naar
karakter, omstandigheden en opvoeding van het kind ingestelde
onderzoek . is gebleken, dat het hier geldt een kind, in wiens
werkelijk belang het is, het gedurende eenigen tijd „aan het lijntje"
te houden, terwijl men kans loopt dat, wanneer de zaak naar den
rechter wordt verwezen en dezo tot boete, berisping of een kort
verblijf in eene tuchtschool veroordeelt, het kind öf terstond of na
korten tyd weer aan zijn lot zal zijn overgelaten en men geen vat
hoegenaamd meer op hem zal hebben. Do eenigo manier, om
dit te voorkomen, om te verhoeden, dat do jeugdige boosdoener,
t. o. van wien langere tuchtschoolstraf of ter beschikkingstelling
niet, een langer toezicht echter wèl gewenscht zyn zou, terstond
weer ontglipt aan de handen van hen, die hem kunnen en willen
helpen, is deze, dat het O. M. het proces-verbaal voorloopig op zijde
legt, op voorwaarde dat het kind zich aan het over hem gestelde
toezicht zal onderwerpen.
De rol, die in het probation-systeem de rechter vervult, vervult
hier in zekeren zin het O. M. Het groote verschil tusschen beide
systeemen springt in het oog. In het eerste is het de rechter, die,
hetzij dan, dat hij het vonnis reeds dadelijk uitspreekt, hetzij dat hij
ook dit nog uitstelt, de zaak in handen heeft en telkens weer nieuwe
maatregelen kan nemen,\') in het andere is het het O. M., waar-
van het toezicht uitgaat, vóórdat de rechter nog van de zaak heeft
kennis genomen en dat, wanneer deze maatregel onvoldoende blijkt
te zijn, alleen de bevoegdheid heeft door het instellen eener vervol-
ging eene rechterlijke beslissing uit te lokken, welke misschien in
gcenen deele in overeenstemming zal zijn met wat gedurende het
vanwege het O. M. uitgeoefende toezicht voor den jeugdigen delin-
quent is gebleken noodig te zijn. Weliswaar is het mogelyk, dat
degeen, die in opdracht van het O. M. met het toezicht is belast go-
worden, gedurende het vooronderzoek en ter terechtzitting donrech-
ter inlicht omtrent alles wat gedurende den proeftijd aangaande het
kind en zijne omgeving is aan het licht gekomen en zal vooral dan,
wanneer wc met een specialen kinderrechter te doen hebben, de
kans op gemis aan samenwerking in dezen sterk afnemen, doch des-
alniettemin biyft het niet slechts formeel, maar ook principieel,
vooral wat betreft de vorhouding tusschen rechter en delinquent,
verschil maken, of hot toezicht van het begin af aan in handen van
den rechter is geweest of niet. De rechter moge, wanneer do zaak
door het O. M. te zijner kennis wordt gebracht, nog zoo goed worden
ingolicht, nog zoo bereid zyn tot samenwerking, men gevoelt toch,
dat het contact tusschen hem en het kind, aangaande hetwelk hy
zync beslissing heeft to goven, op dio manier nooit zóó nauw kan
zyn, als wanneer het toozicht van zijnentwege door zijne ambtonaren
of dóór hem aangestelde patroons en patronessen, die geregeld hetzij
direct aan hem, hetzij aan een onder hem ressorteerenden hoofdamb-
tenaar (chief probation officer) rapport uitbrengen, wordt uitgeoefend.
Zal de rechter meer dan tot nu toe het geval geweest is in het
leven der aan zijne competentie onderworpen jeugdige misdadigers
inleven, dan lijkt mij het probation-systeem te verkiezen boven
een stelsel, zooals wij dat thans kennen, ook al werd dit in de
wet vastgelegd en nader geregeld en al verkreeg daardoor de positie
van hen, die met het toezicht over de voorwaardelijk niet-vervolgden
belast zijn, even goed als die der „probation officers", een meer
officieel karakter.
§ 3. Stellen we ons op het standpunt van de wenschelijkheid
eener speciale regeling van het strafproces voor jeugdige misdadigers,
eene regeling, waarbij het nog om iets anders gaat dan om de by de
wet van 12 Febr. 1901 daarin aangebrachte verbeteringen, of om
die wijzigingen en vereenvoudigingen, die volgens de M. v. T. ook
voor het gewone strafproces gewenscht zouden zijn, dan worden we
terstond voor deze vraag gesteld: Aan wien moet deze bjjzondero
rechtspleging eventueel worden opgedragen? Moet hier misschien
met het idee eener eigenlijke rechtspraak en rechtbank geheel
worden gebroken? Moet hiervoor misschien in de plaats gesteld
worden eene rechtspraak door een lichaam in den geest van wat
voor Zwitserland wel is voorgesteld onder den naam van „Jugend-
schutzkommissionen", geen rechtbanken in den gewonen zin dos
woords, maar veeleer „Verfilgungsinstanzen mit vormundschaftlichem
„Charakter, die wohlfilrsorgliche, nicht aber strafrcchtlicho Massnahmen
„zu treffen hatten, fthnlich wie allo Erziehungsvereino" behalve
dan dat ze meer „Kompetenzen und „amtliches Verfügungsrecht"
hebben ?*)
Op deze vraag moet beslist ontkennend worden geantwoord, om-
dat we hiermede eene schrede terug zouden gaan op het in 1901
ingeslagen pad, omdat wo hierdoor zouden breken mot het beginsel,
waarop sinds 1901 ons materieel strafrecht ten aanzien van jeug-
dige personen berust, een beginsel, waarvan men m. i. by do
rechtspleging ten opzichte van jeugdige delinquenten zal moeten
blijven uitgaan, wanneer .men deze zoo nabij mogelijk aan haar
ideaal wil doen beantwoorden.
De in 1901 in het materieele strafrecht aangebrachte wijzigingen
toch hebben de absolute strafrechtelijke minderjarigheidsgrens, als-
mede het criterium van het oordeel des onderscheids by de beslissing
der vraag „straf of opvoeding?" doen vervallen; zij hebben dus aan
den eenen kant de mogelijkheid van de toepassing van straf ook
voor zeer jonge kinderen opengesteld, aan den andoren kant echter
het aanwenden van maatregelen van opvoeding, ook voor oudere en
bovendien met volkomen oordeel des onderscheids gehandeld hebbende
kinderen mogelijk gemaakt. M. a. w. grenzen worden hier niet meer
getrokken dan deze ééne: de grens tusschen don volwassen en den
jeugdigen misdadiger. De laatste moet van den grond af anders
worden behandeld dan de eerste, doch het verschil wordt niet hierin
gezocht, dat op het kind steeds alleenlriaatregelen van opvoeding,
verbetering, of toezicht moeten worden toegepast, maar hierin, dat do
"rechter, waar het een jeugdigen delinquent betreft, do vrije keuzo
heeft tusschen straf en andere maatregelen; niet hierin, dat een kind
niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan gesteld worden, maar wol
hierin, dat het steeds op bijzondere wfjze moet gestraft worden.
Slechts wanneer men don rechter toestaat dit ruime standpunt in
te nomen, kan men komen tot wat in het Amorikaanscho Juvenilo
Court-systeem zoozeer onze bewondering afdwingt, n.1. dit, dat er
is éóne speciale kinderrechtbank, aan wie de berechting van allo
misdadige kinderen is opgedragen en dio eeno grooto mate van
vryhoid bezit, om naar bevind van zaken tot straf, opvoeding of
toezicht te besluiten.
Dezo grooto vrijheid bezitten onze rechters in niet veel mindere
mate dan do Amorikaanscho kinderrechters; deze vrijheid toe
te vertrouwen aan rechters, van wie verwacht kan wordon,
dat zij er een goed gebruik van zullen maken, hiernaar worde
gestreefd. Niet stelle men zich echter op hot standpunt, waarop
KuhnKolly zich plaatst, wanneer hij [zijne „Jugendschutz-kom-
missionen als vollwertiger Ersatz" voor do kinderrechtbanken in
do plaats wil stollen, waarbij wel wat to voel wordt vergoten, dat
voor jougdigo boosdoeners, dio naar hunne eigenaardige behoeften
moeten worden behandeld, ook straf, misschien zelfs wel eeno strenge
straf eeno behoefto kan zijn en dat er vooral onder de oudoren onder
hen kunnen wezen, wier bestraffing ter wille van de handhaving
der maatschappelijke orde beslist noodzakelijk is.
Al verwerpen we echter voor onze kinderrechtbanken het zuiver
voogdijrechtelijk karakter, zoo blijft toch nog de vraag, of misschien
niet de wijze van samenstelling der voor Zwitserland voorgestelde
„Jugendschutzkommissionen", welke veel overeenkomst vertoont met
die van den Noorschen Voogdijraad*) of den in het oorspronkelijk
ontwerp-Dreyfus voor Frankrijk voorgestelden „Conseil familial"
(„conseil de tutelle" in het ontwerp Grimanelli) voor eene eventueele
kinderrechtbank niet de meest geschikte is. Op die manier zou, ook
al was deze rechtbank met strafrechtelijke competentie bekleed,
vanzelf met het idee eener gewone strafrechtspraak worden gebro-
ken. Vanzelf zou de kinderrechtbank uit wat men zou kunnen noe-
men de geïsoleerde positie, die eene gewone rechtbank in de maat-
schappij inneemt, worden opgeheven, meer midden in de maatschappij
gebracht worden, indien men hare rechtspraak niet geheel opdroeg
aan juridisch gevormde beroepsrechters, maar voor een belangrijk
deel althans aan dezulken, wier arbeid grootendeels op een geheel
ander terrein dan op dat der strafrechtspleging thuis behoort, aan
mannen èn vrouwen, die bovenal sociaal gevoelen, die door de po-
sitie, die zij bekleeden, door het sociale werk, dat zij verrichten, ook
buiten de rechtszaal met kindermisdaad en met do diepere, daaraan
veelal ten grondslag liggende oorzaken in aanraking komen en die dus
ui t den aard der zaak een open oog zullen hebben voor wat in hot be
lang van het misddfdadige kind gewenscht is. De concrete door het
kind gepleegde feiten zijn natuurlyk van belang en voor het vast-
stellen van deze feiten en de schuld van het kind daaraan zal in elk
geval een juridisch gevormd rechter niet kunnen gemist worden,
maar aangezien deze feiten nu meestal niet geheel op zichzelf staan,
maar veelal het gevolg zijn van allerlei gecompliceerde toestanden,
die het den gewonen rechter niet mogelijk is geheel te overzien, zou
er wellicht aanleiding kunnen bestaan, de kinderrechtbank behalve
uit een jurist als voorzitter, te doen samenstellen uit personen als
geestelijken, geneesheeren, leden van liefdadige vereenigingen, paeda-
gogen, in het kort uit personen, die hiervoor door hunnen werkkring
of bijzonderen aanleg geschikt zijn, die allen de zaak uit hun bijzonder
oogpunt beschouwen en waarschijnlijk beter weten zullen wat het
kind toekomt dan de rechter, die misschien alleen in de rechtszaal
in vluchtige aanraking met hem komt. Zou er niet minder sleur,
meer leven in de kinderberechting komen, indien zij grootendeels
was opgedragen aan menschen, die niet geheel in hunne rechtspraak
opgaan, maar telkens weer naar hun eigen werkkring terugkeeren,
telkens weer allen op verschillende wjjze met kinderen in aanraking
komen en op die manier beter dan de beroepsrechter tot de over-
tuiging kunnen komen, dat er toch eigeniyk zulk eene diepe kloof niet
bestaat tusschen het misdadige en het niet-misdadige kind, als men
in do rechtszaal wel eens geneigd is te denken?
Zeker, er is veel voor to zeggen, dat de kinderrechtbank bij de
vervulling harer taak door do maatschappelijke krachten wordt
bijgestaan. Iets anders is het evenwel, of deze nu ook rechtstreeks
aan de rechtspraak moeten deelnemen.
De kwestie, of leekenrechtspraak al of niet met de Grondwet in strijd
is, is door mr. C. A. Star Numan in zijn eenige maanden geleden verde-
digd proefschriftuitvoerig behandeld. Schrijver komt hierin tot de
conclusie, dat aan de woorden „rechterlijke macht" in do Grondwet twee
verschillendo beteokenissen moeten worden toegekend, n.1. die van do
„staatstaak met betrekking tot de rechtspraak", en „de personen of
„colleges..., die door do overheid benoemd zijn, om aan dezo staatstaak
„deel to nemen". Niot echter trekt hij evenals mr. J. A. van HamolOio
ook van dezo onderscheiding uitgaat, do gevolgtrekking, dat men,
mits aan doze beido beteekenissen vasthoudonde, nu ook verder vrij
is, leeken aan do rechtspraak to doen deolnemen. Integendeel noemt
hy op historischo gronden aan, dat noch civiele- nöch strafrechtspraak
aan leeken mag worden opgedragen.
Zijn betoog komt heel in het kort ongeveer hierop neer. De staats-
taak met betrekking tot de rechtspraak werd oorspronkelijk in na-
volging van de leer van Hontesquieu opgevat als beperkt tot civiel-
en strafrecht. Deze macht moest worden uitgeoefend door eene groep
ambtenaren, eene rechtsmacht. Was deze rechtsmacht oorspronkelijk
te beschouwen als het „complement" van de „rechterlijke macht"
(opgevat als staatstaak), langzamerhand werd zij als het „primaire be-
grip" aangezien; men bleef haar echter, zooals men dit steeds ge-
daan had, belast achten met de rechtspraak op civiel-en strafrechts-
gebied. Nog steeds is dit verband blijven bestaan: nadat eerst de
rechtsmacht (personen en colleges) was aangewezen, om de „rechter-
lijke macht" (staatstaak) uit te oefenen, bepaalt thans deze laatste
nog het gebied, waarop de eerste zich mag bewegen, n.1. dat van
civiel- en strafrecht. Dat dit laatste nog zoo is, leidt schr. af uit de
debatten in de Tweede Kamer over art. 166 al. 7 6w.J) Vanwege
het enge verband nu, dat er tusschen de beide beteekenissen van de
woorden „rechterlijke macht" bestaat, is men niet vrij, art. 155 Gw.
„de rechterlijke macht wordt alleen uitgeoefend door rechters, welke
„de wet aanwijst" zóó op te vatten, dat met „rechters" ook leeken-
rechters kunnen bedoeld zijn. Uit de geschiedenis blijkt niet anders
dan dat men hier bedoeld heeft beroepsrechters, en wel hen, die
tezamen de „rechterlijke macht" vormen; aan anderen mag dus
civiele- of strafrechtspraak niet worden opgedragen.
Het betoog van mr. Star Numan komt dus feitelijk hierop neer,
dat civiele en strafrechtspraak slechts moet worden opgedragen aan
degenen, aan wie ze is opgedragen.
Liever dan door het aannemen van een zóó eng verband tusschen
de „rechterlijke macht" in hare beido beteekenisson tot bovenstaande
conclusie te komen, neem ik aan, dat, zooals Buyszegt1), in art. 155
(149 oud) eenvoudig dezelfde gedachte wordt uitgedrukt, welko op
ecnigszins andere wijze ook in art. 150 (146 oud) en 156 (150 oud)
is neergelegd, in wolko artikelen resp. is voorgeschreven, dat eene
wet de inrichting der rechterlijke macht moet regelen en dat nie-
mand van den hem by do wet toegekenden rechter mag worden af-
getrokken en dat dus ook „bijzondere personen, op welko wijzo ook,
„mits uit kracht van eenc wet aangowozen, rechters (zijn) krachtens
„wettelijke opdracht." Het bezwaar van mr. Star Numan, dat het
woord „rechters" in art. 155 op deze manier wordt vereenzelvigd
met „particulieren", is dunkt mij niet groot. Immers, dat het woord
„rechters" gebezigd wordt ter aanduiding van personen (het mogen
dan particulieren of anderen zijn), met de rechtspraak belast, kan
ons niet bevreemden.
Al zie ik echter geen grondwettig bezwaar tegen leekenrechts-
spraak, zoo meen ik toch op de vraag, of zij in het strafproces tegen
jeugdige misdadigers gewenscht is, ontkennend te moeten antwoorden.
Wanneer we letten op Amerika, hot land, welks „Juvenile Courts"
ons bij do besproking van de kwestie der kinderrechtbanken steeds
voor oogen zweven, dan zien we, dat juist daar, waar do kinder-
rechtbanken zeer sterk het karakter eener maatschappeiyko instelling
dragen, waar niet alleen do misdadiger, maar ook de verwaarloosde
jeugd voor dezo rechtbank verschijnt, van leokonrochtspraak geen
sprake is.
Wat echter dezen „Juvonilo Courts" haar eigenaardig karakter
verleent, wat haar zoo populair maakt, haar zooveel meer dan andero
rechtbanken als hot waro tot liet volk doet naderen, is o.a. dit, dat hier-
aan behalve den rechtcr-spocialist, in wiens handen do rechtspraak
borust, tal van personen uit zeer verschillende kringen der maat-
schappij als „probation ofllcers" werkzaam zijn, als zoodanig den
rechter, alvorens hij zijne beslissing neemt., op allerlei punten inlich-
tingen verschaffen, tor terechtzitting aanwezig zyn, om den rochter
voor to lichton, maar ook om de belangen van hot kind to bepleiten
en, wat bovenal van bolang is, dan, wanneer het kind op „probation"
is gosteld, hot noodigo toezicht uitoefenen, geregeld rapport aan den
rochtor uitbrengen en zoo noodig ceno nieuwe rechterlijke beslissing
uitlokken.
Op deze wyzo wordt, mon gevoelt hot, in breedon kring belang-
stelling voor hot werk dor kindorrechtbanken gowekt en wordt aan
hen, dio cenigo ervaring op dit gebied en een warm hart voor de
misdadige jeugd hobben, golegonhcid gegeven, ook zonder dat zy
rechtstreeks aan do cigcniyko rechtspraak deelnomen, hierop grooten
invloed te oefenen. Eono dorgoiyko modeworking, dio veel moor
omvat dan de hulp, welke thans reeds aan velo rechtbanken door
Pro Juvontute verschaft wordt, zou ik ook aan onze kinderrecht-
banken willen verzekeren en wel juist uit die kringen, waaruit het
oorspronkelijk ontwerp-Dreyfus de leden van den „conseil familial",
het Duitsche ontwerp Strafprocesrecht de „Spezialschöffen", Kuhn
Kelly de „Jugendschutzkommissionen" wil recruteeren, waaruit ook
in Noorwegen de voogdijraad is samengesteld. Deze medewerking
zal, geloof ik, aan de kinderrechtspraak meer ten goede komen dan
het zitting nemen van genoemde categorie van personen in de
rechtbank -zelf en wel om de volgende redenen.
Wanneer de rechtspraak der kinderrechtbank het karakter eener,
zy het dan ook zeer bijzondere, strafrechtspraak niet mag verliezen,
clan schuilt er een gevaar in, haar op te dragen aan zoodanige per-
sonen, die op het gebied der gewone rechtspraak niet de minste
ervaring hebben en die, omdat ze als zijnde specialiteiten op het
gebied van armenzorg, kinderzorg, philanthropie, paedagogie, onder-
wijs enz. tot kinderrechter zijn benoemd, wellicht te zeer geneigd
zullen zijn, hunne taak als rechter op te vatten als eene welkome
gelegenheid, om den jeugdigen beklaagde uit eene ongunstige om-
geving of althans uit eene omgeving, die met het oog op zijne op-
voeding minder geschikt is dan die, waarin hy na rechterlijke beslis-
sing van staatswege zou kunnen worden overgebracht, te doen ver-
wijderen 1), zonder er zich voldoende in te verdiepen, of het feit, op
grond waarvan het kind terechtstaat, den door hen gewenschten
maatregel wel voldoende rechtvaardigt. En wanneer men het eenmaal
met de feiten op zijn Amerikaansch zoo heel nauw niet meer neemt,
dan loopt mon gevaar, het proces voor don kinderrechter to zien
ontaarden in een proces, waarin het, vrijwel afgezien van het ten
laste gelegde strafbare feit, hoofdzakelijk gaat om dezo vraag: is hot
t»
wenschelyk, het kind voor langer of korter tyd aan zyn milieu to
onttrokken? m. a. w. de beslissing ten aanzien van den jougdigen
beklaagde feiteiyk te doen zyn eene verkapte beslissing ten aanzien
dor ouders, waarbij deze voor langer of korter tyd uit do ouderlijko
macht worden ontzet. Dit nu mag nooit het geval worden.
Over het al of niet toelaten van loekon tot kinderrechters zegt
Alfred Gautier2), advocaat to Genèvo o.a. het volgende: „II serait a
1 Zie op blz. 188 diss. hot door Prudhommo tcgon den door Grimnnolli
voorgcatelden .conseil familial" ingebrachte bezwaar.
2 La question des tribunaux d\'enfants a Genövc, in de Revue pónale suisse,
24e jaargang, aflcv. 2 blz. 130.
„souhaiter aussi que la qualité do juriste fût exigée du juge de3
»enfants. La Chambre pénale doit faire justice et non verser dans
„une philanthropie approximative. A la seule exception des cas as-
„similés au vagabondage, c\'est d\'infractions au sens propre que ce
„tribunal aura à connaître. Il devra les juger comme telles, d\'après
„la loi et non d\'après sa fantaisie. Il aura à résoudre tous les pro-
blèmes généraux, question de la responsabilité, degrés de réalisation,
„causes qui peuvent enlever à l\'acte son caractère illicite, causes
„qui aggravent la culpabilité; il aura aussi à rechercher, dans chaque
„cas concret, si les éléments constitutifs de l\'infraction existent en
„l\'espèce. Un non-juriste serait désemparé au milieu do toutes ces
„difficultés."
Weliswaar hebben wo het als een der voordeden van do Ameri-
kaansche kinderberechting beschouwd, dat do grenzen tusschen het
verwaarloosde en het misdadige kind niot zoo scherp meer zijn
getrokken maar aan den anderen kant hebben wo toch juist ook
in het vervagen van het begrip misdadigheid een in gevaar brengen
gezien van de rechten der ouders. Is dit echter in Amerika hieruit
te verklaren, dat men daar eono geheel andere opvatting heeft van
de ouderlijke macht dan bij ons, dat men er een eigenlijk proces tot
ontheffing of ontzetting uit do ouderlijke macht op grond van ver-
waarloozing of andere feiten niet kent, doch steeds aan den rechter
do bevoegdheid heeft toegekend, zoodra hem dit in hot wèl begrepen
belang des kinds noodig scheen te zijn, inbreuk op do ouderlijke
macht to maken1), bij ons is, behalve natuurlijk dan, wanneer
dwangopvooding door een door hot kind gepleegd delict gerechtvaar-
digd is, ter onttrokking van hot kind aan do macht dor ouders
noodig een tegen dezon gevoerd proces en zou dus hot bevelen van
dwangopvooding door don strafrechter in een togen hot kind gevoerd
strafgeding, quasi op grond van het ten lasto gelegdo delict, in den
1 Baernreither blz. 230 haalt do volgcudo woorden aan van James Schouler
in zijn werk „A treatiso on tho law of the domestic rclations": Bdio Wohlfahrt
„des Kindes ist in der heutigen Rechtsprechung dio alles andoro überragende
»Erwägung, und dio elterlichen Rechte werden nur in Vergloich mit der Art, wie
»die elterlichen Pflichten erfüllt werden, In Betracht gezogen.\'
grond der zaak echter, omdat de omgeving, waarin het kind ver-
keert, den rechter minder gewenscht voorkomt, feitelijk neerkomen
op eene ontduiking van de in ons B. W. aan de mogelijkheid van
ontzetting gestelde eischen.
Vreest men, dat men door aan dit beginsel van scheiding tusschon
straf- en burgerrechtelijke maatregelen t. o. van kinderen vast te
houden, het euvel zal bestendigen, dat bij de Amerikaansche kinder-
berechting door de veelal weinig scherp omlijnde definitie der „delin-
quency" is opgeheven, n.1. dit, dat het kind, wiens schuld aan een
bepaald feit niet kan worden vastgesteld, maar t. o. van hetwelk,
naar hetgeen uit het proces is gebleken, maatregelen van opvoeding
toch zoo dringend noodzakelijk zijn, zonder meer zal worden vrij-
gesproken en aan zijn lot overgelaten, dan voorkome men dit door
evenals dit thans reeds bij vele Duitsche „Jugendgerichto" het geval
is, op do eeno of andere wijze eene personeele unie te bewerken
tusschen den kinderrechter en don rechter, die met do competentie
in zake ontheffing en ontzetting uit de ouderlijke macht is
bekleed en geve men den kinderrechter de bevoegdheid, ambts-
halve, na inwinning misschien van advies van den voogdijraad,
als burgerlijke rechter van die gevallen kennis to nomen, die hem
op grond van wat hem als strafrechter is gebleken, tot ontheffing
of ontzetting aanleiding schijnen te geven.
In dit verband worde er tevens op gewezen, dat don burgerlijken
rechter uitdrukkelijk do bevoegdheid moet worden gegeven, in dio
gevallen van verwaarloozing, die voor eene ontheffing of ontzetting
wel in aanmerking komen, maar waarin, zonder dat dio maatregel
wordt toegepast, van eon to houden toezicht heil to verwachten is,
do ouders aan oen proeftijd to «onderwegen en hunne ouderlijke macht
eenigszins to besnoeien, om eerst dan, wanneer in den toestand
geeno verbetering komt, tot hot nemen van verdero maatregelen
over te gaan 1).
Wanneer op bovengenoemde wijze de ontheffings- of ontzettings-
procedure in zoo spoedig mogelijke aansluiting aan do strafprocedure
togen hot kind kan plaats hebben en bovendien het verwaarloosde,
1 Reeds nu bostaat ectio soort van „probation" voor ouders, doordat do
voogdijraad, alvorens bij de zaak bij do rechtbank aanbangig maakt, het in
sommige gevallen eerst nog eens probeert met een door den ambtenaar voor de
kinderwetten op het gezin uitgeoefend toezicht.
zoowel als het misdadige kind aan een tydelijk toezicht zal kunnen
worden onderworpen, wordt dunkt mij voor een rechterlijk ingrypen
ten behoeve der verwaarloosde jeugd, in het bijzonder ook van die,
wier misdadigheid weliswaar niet kan worden bewezen, maar van
wie in elk geval wel kan gezegd worden, dat zij zooals de Ameri-
kaansche „Juvenile laws" het uitdrukken, zijn „growing up in
idleness or crime", even goed als in Amerika gezorgd.
Tevens omzeilen we de klip van niet genoeg rekening te houden
met de rechten der ouders, eene klip, waarop wo naar ik vrees bij
invoering der leekenrechtspraak maar al te spoedig zouden stooten.
En indien er iets is, dat van minstens evenveel belang is als eeno
goede behandeling der verwaarloosd-misdadige jeugd, dan is het dit,
dat de ouderlijke macht geëerbiedigd worde, zoolang er geen dringende
roden voor het tegendeel bestaat.
Bovendien is er nog een ander argument, dat tegen de invoering
van het leekonolement bij de kinderberechting aangevoerd kan worden.
Wanneer ook w\\j eenmaal, hetgeen zeer te wenschen is, in onze
wet bijzondere strafbepalingen zullen zien opgenomen tegen ouders,
verzorgers of andere verantwoordelijke personen, dio zich aan kindur-
verwaarloozing hebben schuldig gemaakt, of tot liet door een kind
gepleegde delict rechtstreeks of zijdelings hebben medegewerkt, dan
spreekt het m. i. vanzelf, dat do competentio in deze gevallen ook
aan den kinderrechter moot worden toegekend1), doch evenzeer
sprookt het, meen ik vanzelf, dat invoering van het leokenolomont
by do berechting oenor bepaalde categorie van door volwassenen
gepleegde delicten niet gowcnscht is.
Is dus om al dozo redenen deelneming van leekon aan do recht-
spraak dor kindorrechtbanken niet raadzaam, noodig acht ik haar
daarom niet, omdat do hoole idoo oenor afzonderlijke kinderborechtlng
juist gegrond is op do specialisatie, van den rechter en dus vorwacht
mag worden, dat de nadeolen eoner gowono juristenrechtspraak
hier overwonnen zullen worden. Dezo spocialisooring is hot, dio
mr. J. A. van Hamel in zijn reeds gonoomd praeadvies, na het deol-
neinon van hot leekonolement aan onze strafrechtspraak to hobbon
verworpen, ton slotto in hot algemeen bepleit „mot dion verstande
1 Zio over de Amcriknnnscho adult delinquency wetten biz. 5(i v. dies, on overdo
regeling dezer materie in hot Oosten rij kscho ontworp ,Jugendstrafrecht"blz. 204 diss.
18
-ocr page 298-„dat alleen zij, die in deze functie willen opgaan en die ertoe
„geschikt worden geacht, haar voortdurend hebben uit te oefenen."
Wèl gewenscht, ja noodzakelijk acht ik, ik zeide het reeds, de in
anderen zin door personen uit allerlei kringen der maatschappij aan
den kinderrechter te verleenen hulp. Gezwegen nu nog van het
inwinnen van inlichtingen vóór de terechtzitting, welk werk wellicht
beter aan vaste ambtenaren kan worden opgedragen, zonder ook te
denken aan den aan jeugdige verdachten en beklaagden gedurende het
vooronderzoek en ter terechtzitting te verleenen bijstand, welke taak
ik, zooals ik nog nader hoop uiteen te zetten, liever aan den rechts-
geleerden verdediger zou zien blijven toegekend, zie ik voornamelijk
door de eventueele invoering der „probation" een ruim arbeidsveld
geopend voor allen, die in de misdadige jeugd belang stellen. Wanneer
ten onzent dit nieuwe instituut, deze „mainmise judiciaire prolongée",
als een noodzakelijk complement onzer kinderberechting, zal zijn
ingevoerd en dus de bemoeiing van den rechter met het misdadige
kind zich veel verder dan de behandeling ter terechtzitting zal
Krnnerf *üifstrekken, dan zal het den rechter, ofschoon het toezicht
van Jiem uitgaat, ofschoon hij de teugels in handen blijft houden,
toch niet mogelijk zyn gedurende dezen proeftijd eene actieve rol te
vervullen *) en zal hy dus, om dit toezicht van zijnentwege uit te
oefenen, noodig hebben mannen èn vrouwen, die hier door hun per-
soonlijken omgang met den delinquent, door den invloed, dien
zy zoodoende op hem kunnen uitoefenen, veel meer nut zullen
stichten dan wanneer zy alleen als rechter over hem hadden
geoordeeld1). En juist hier zal het nut van de medewerking
van een zoo breed mogelijken» kring duidelijk uitkomen. Immers, het
kan worden betwijfeld, of nu b.v. juist een geestelijke, een patroon,
een onderwijzer de meest geschikte beoordeelaar van het aan een
1 Rolkfs haalt in den „Gerichtssaal* in een artikel over „das Strafvorfahren
gogen Jugendlicho nacli dem Eutwurf zur Strafprozessordnung und dem Vor-
entwurf zum Strafgesctzbuch" do woorden van Polligkeit, directeur dor
Frankfortor „Zentralo für Jugcndfiirsorge" aan, die meent, dat voor hem en
anderen, als geestelijken, genccshceren, onderwijzers enz. veel vruchtbaarder werk
is te verrichten als deskundigen gedurende voor- en eindonderzoek dan als
„SpezialschöfTen".
kind ten laste gelegde delict zijn zal; maar dat deze personen, in
het bijzonder, waar het betreft een der bewoners hunner wijk of
parochie of wel een hunner werkjongens of leerlingen, voor het uit-
oefenen van toezicht niet alleen, maar ook voor het voortdurend in
persoonlijk contact blijven met het kind, zeer geeigend kunnen zijn,
ligt wel voor de hand, mits men slechts aan hen, die dit werk, dat
zulk een belangrijke factor kan zijn bij de bestrijding van de crimi-
naliteit der jeugd, op zich willen nemen, even goed als aan den
specialen rechter hooge eischen stelle en or voor wake, dat zoo
weinig mogelijk gevallen aan één persoon tegelijk worden opgedragen.
Op de wijze, waarop bij eventueelo invoering der voorwaardeiyke
veroordeeling met daaraan verbonden toezicht dit toezicht zou kunnen
worden geregeld, komen we later terug.
Aan welken rechter moet dan nu do kinderberechting wèl worden
opgedragen? De eerste vraag, die hierbij rijst, is deze: moeten we
hier hebben collegiale rechtspraak of wel rechtspraak door den
uruLs.jndex? Met volle overtuiging meen ik hier voor de competentie
van dezen-laatste te moeten pleiten. Het kind toch moot zich niets
gewichtiger gevoelen dan wanneer zijn vader of onderwijzer hem
wegens zijn verkeord gedrag ter verantwoording roept. De procedure
moot dragen enn vnrinriiji- i-nr.qHnr, niet in zooverre, dat zij van gestreng-
heid moet zijn ontbloot, maar in dien zin, dat do rechter gedurende do
geheelo behandeling niet vergeet, dat hU hier to doen heeft met een
ondeugend, oen weerspannig, soms nïïsschien zelfs met een werke-
lijk misdadig kind, maar dan toch in olk goval mot oon kind. En
het kind moet gevoelen, dat do rechter hot niet anders dan als zoo-
danig beschouwt. Er moot van do zydo dos rechters zijn een trach-
ten door t,o dringen in het karakter van hot kind, in do oorzaken,
dio hot tot zyn dolict bobben goleid, een ernstig vorlangen, om
hot kind to bogrypen door kalm on rustig mot hom te sproken en
hem to doen verstaan niet alleen, dat hy staat togonovor een
strengen rechter, dio achter do waarheid wil komen, maar tovons
voor iemand, voor wien hy niet hooft to schromen do waarheid to
zeggen, omdat hot hom in don grond der zaak toch om zijn welbe-
grepen belang to doen is. Do behandeling moet, om kort to gaan,
eeno eenvoudige zyn en hiervoor is vóór allo dingen noodig, dat do
jeugdige misdadiger niet meer vorschijnt voor oonc scharo van drio
rechters zooals thans nog bij onzo arrondissementsrechtbanken het
geval is. Elk dezer drie rechters moge op zichzelf een uitstekend
kinderrechter wezen : wanneer zij ten getale van drie daar zitten en,
de voorzitter moge dan ook meestal alleen aan het woord zijn, toch
ook de beide andere rechters hunne vragen tot het kind kunnen
richten, om verder in plechtig stilzwijgen te luisteren naar wat de
voorzitter met den beklaagde verhandelt, dan is elk eenvoudig, ver-
trouwelijk karakter aan dit verhoor ontnomen. De vaderlijke, vertrou-
wen wekkende toon, dien de kinderrechter, alleen rechtsprekende, als
vanzelf tegenover het kind zal aannemen, zal het hem veel moeilijker
vallen aan te nemen, wanneer hij met twee rechters naast zich als
president heeft te fungeeren; en wat de delinquent in vertrouwen
aan éénen rechter zal meedeelen, zal hij allicht, wanneer hij zich
voor drie rechters geplaatst ziet, verzwijgen1).
Inderdaad geloof ik, dat rechtspraak door den alleenrechtsprekenden
rechter, even goed als de uitsluiting der openbaarheid, eene conditio
sine qua non is voor eene berechting, die werkelijk aan de speciale,
aan de kinderberechting te stellen eischen beantwoordt.
„Si l\'on se place au point de vue des principes fondamentaux et
„directeurs en la matière", lezen we in een artikel in de „Revue de
droit pénal et de criminologie" van Febr. 1912, naar aanleiding van
het Belgische regeeringsontwerp2), „lo juge, unique paraît do beau-
coup supérieur; lui seul peut bien pénétrer l\'individualité du jeune
„inculpé, se mettre en rapport avec lui, obtenir sa confiance, scruter
„toutes ces petites choses qui expliquent cependant l\'acte de l\'enfant,
„et descendre au fond do sa conscience; lui seul peut travailler avec
„unité et continuité au relèvement do l\'enfant, faire do l\'amendement
„du mineur sa chose à lui, y mettre toute son âme, tout son dévoue-
„ment, en assumer toute la responsabilité. Il ne se voit pas forcé
„de faire un partage entre lui et ses collègues où chacun dégage sa
„responsabilité et finit par se désintéresser de l\'oeuvre."
1 Plcitendc voor dcn „juge uniquo" zcgt Gautikr t. n. p. blz. 131: „Soûl,
„sans «Hre influencé ni entravé par personne, il prendrait sa décision; seul il
„porterait la responsabilité de la décision prise. J\'ajoute que c\'est par ce procédé
„seulement qu\'on peut donner il la juridiction do l\'enfance lo caractère familier,
„paternel mémo qu\'elle comporte."
2 Quelques mots sur le projet de loi relatif aux tribunaux pour enfants.
-ocr page 301-Wie zal dan als alleenrechtsprekend kinderrechter fungeeren?
Reeds in 1900 werd er in de Commissie van Voorbereiding der
2o Kamer van eenige kanten op aangedrongen, dat de geheele be-
rechting van jeugdige personen aan den kantonrechter zou worden
opgedragen1).
De Minister bestreed dit voorstel met het betoog, dat het forum
in onze wetgeving nu eenmaal naar het feit en niet naar den persoon
geregeld werd en dat bovendien de berechting van misdrijven bij den
aan de berechting hiervan vrijwel vreemden kantonrechter in minder
goede handen zou zijn dan bij do rechtbank.
Wat het laatste dezer bezwaren betreft, ik meen, dat dit er een
is, dat van het oogonblik af, dat de berechting van alle door kinderen
gepleegde misdrijven aan den kantonrechter wordt opgedragen, met
den dag vermindert, terwijl het feit, dat we zouden hebben een
kantonrechter-specialist tegen eene aanvankelijk mindere ervaring
in de berechting van misdrijven wel zou opwegen. En wat het eerste
argument betreft, mo dunkt, dat het, waar we ons juist plaatsen op
het standpunt, dat voor eene bepaalde categorie van personen, n. 1.
de jeugdige misdadigers, met het oog op hunne zoer bijzondere be-
hoeften, een speciale rechter noodzakelijk is, eene petitio principii
ware thans nog to betoogen, dat de aard van do daad, niet de per-
soon van den dader, het forum in alle gevallen moet blijven bepalen.
Op den eersten aanblik schijnt er inderdaad voor do aanwijzing
van den kantonrechter tot kinderrechter veel to zeggen on wel om
de volgende redenon. Ten eerste reeds hierom, omdat de verschijning
voor den kantonrechtor in do oogon der menigte nu eenmaal een
mindor schandelijk karakter draagt dan het verschijnen voor een
andoren rechter; ten tweede omdat do weinige uitgestrektheid van
het rechtsgebied van den kantonrechter het hem gemakkelijker zal
maken, inct do aan zijno compotentio onderworpen jeugd in aan-
raking te blijven on ook de vorschyning van den dolinquont voor den
rechter zal vergemakkelijken.
Daar men nu echter speciale rechters wenscht, zou in dio kantons,
waar slechts dén kantonrechtor workzaam is, een tweede, in hot
bijzonder met do kinderberochting belast, mooten worden aangesteld,
terwyl bij do met meerdere rechters bezette kantongerechten één
1 Du VlUUS en VAN TWCUT dl. 1 bli. 140.
-ocr page 302-uit dit aantal tot kinderrechter zou kunnen benoemd worden. In
deze laatste kantons zou de afzonderlijke kinderrechter met de be-
rechting van alle door kinderen gepleegde overtredingen en misdrijven
zeker genoeg te doen hebben, terwijl hij bovendien zijne met werk
veelal overladen collegas van een deel hunner taak zou kunnen
ontlasten. In de kleinere met name de plattelandskantons echter zou
voor een afzonderlijken kinderrechter hoogst waarschijnlijk niet genoeg
te doen zijn. Indien men nu voor de groote en kleine kantons ver-
schillende regelingen trof en bepaalde, dat daar, waar voor een
kinderrechter niet voldoende werk is, de geheele kinderberechting
aan den gewonen kantonrechter zal worden opgedragen, dan zouden
daar ook de ernstigste, door het kind gepleegde delicten aan een
lageren rechter dan tot nu toe ter berechting worden opgedra-
gen, wiens lagere rang niet hierdoor wordt gecompenseerd, dat hij
specialist is.
Mogelijk zou het ook wezen, eenige kantons onder één kinderrechter
te vereenigen, die dan in de verschillende kantons achtereenvolgens
zitting zou kunnen houden, zooals dit ook in Engeland door sommige
rechters gedaan wordt.
Een dergelyk systeem zou om zijn eenvoud zeer zeker aanbeveling
verdienen, indien er naast de specialisatie van den kinderrechter
niet vooral één andere belangrijke factor was, waarmee wij hier
rekening moeten houden, hot verband n.1., dat gelegd moet worden
tusschen den kin der-strafrechter en den met de toepassing der burger-
rechtelyke kinderwetten belasten rechter.
Hetzij dat, zooals in Amerika, de rechter van de „Juvenile Court"
in deze zyne hoedanigheid teveps mot alle voogdyrochtolyke functies
belast is, hetzy dat, zooals bij de Duitsche „Jugendgorichto", eon
„Personal-Union" bestaat tusschen den voorzitter van hot „Jugend-
schöffengericht" en den voogdijrechter van do aan de competentie
van dat „Jugendgericht" onderworpen delinquenten, hetzy dat, zooals
in het door de Fransche Kamer aangenomen ontworp-Violetto, aan
de speciale strafkamer voor kinderen van de „Tribunal do la Scine",
als burgerlijken rechter ook bevoegdheid wordt toegokend in de ont-
heffing en ontzetting uit de ouderlyke macht en voogdy en do
„correction paternelle": overal is het streven waarneembaar, om allo
bemoeiingen betreffende verwaarloosde èn misdadige kinderen in
handen van één en denzelfdcn rechter to leggen. Ook bij de Amstcr-
damsche rechtbank, waar onze eerste bescheiden poging tot speciali-
satie is gewaagd, vinden we dezelfde combinatie. Hieraan nu moeten
we, meen ik, juist vanwege het enge verband, dat er tusschen do
verwaarloosde en de misdadige jeugd bestaat, in elk geval vasthouden.
Gaan wij nu, onder toekenning aan den kantonrechter van do
bevoegdheid als kinderrechter te fungeeren, hiervan uit, dan zal dus
ook de competentie in zake de burgerrechtelijke kinderwetten aan
den alleenrechtsprekenden rechter moeten worden toegekend. Het
opdragen nu van zóó ingrijpende maatregelen als de ontheffing en
ontzetting uit ouderlyke macht of voogdy aan den alleenrechtspre-
kenden rechter, terwijl toch bij ons in de meer ernstige gevallen
collegiale rechtspraak regel is, lijkt mij een overwegend bezwaar.
Men werpe my niet tegen, dat ik toch juist bij de berechting ook
van de ernstigste, door jeugdige delinquenten bedreven delicten,
waarby ook van zeer verstrekkende maatregelen sprake kan zijn,
voor den unus iudex heb gepleit. Immers, daar eischt het karakter,
dat aan de terechtzittingen moet worden gegeven, dat met de collegiale
rechtspraak worde gebroken; daar moeten de waarborgen eener
goedo rechtspraak niet in het beginsel der collegialiteit, maar inden
persoon des rechters en zyno verhouding tot den delinquent gezocht
worden; by de ontheffing of ontzetting daarentegen bestaat de nood-
zakelijkheid, aan de terechtzittingen een bijzonder karakter te ver-
leenen niet; daar is dus het groote argument voor do rechtspraak
door den alleenrechtsprekenden rechter vervallen en meen ik, dat
men haar niet zal moeten invoeren, ook al liet men togen deze
uitspraken hooger beroep op de rechtbank toe. Immers, ware do
mogelykheid van hot instellen van hooger beroep op een collego
van rechters een argument voor de bewering, dat rechtspraak door
den unus index geen bezwaar oplevert, er ware geen reden, haar
by do berechting van ernstige gevallen ooit uit te sluiton.
Al moge dus de eenvoud van het systeem pleiten voor liet aan-
stellen van een kantonrechter, die voor één kanton (waar het de
grooto steden botreft), of voor meerdere kantons tezamen bolast is
met de toepassing zoowel van de straf- als van de burgorrechtoiyko
kinderwetten, zoo meen ik toch, dat men, waar deze laatste bovoogd-
heid liever niet aan den alleenrechtsprekenden rechter moot worden
toevertrouwd, beter zal doen met het denkbeeld van den kinder-
kantonrechter te laten varen.
Beter dan_de_ rechtspraak door den., kantonrechter lijkt my de
berechting der misdadige jeugd door ecne enkelvoudige strafkamer
onzer arrondissementsrechtbanken.
Bij elke rechtbank zou dan boven het aantal gewone rechters één
speciale kinderrechter moeten worden aangesteld. Opzettelijk spreek
ik hier van het aanstellen van één rechter boven het gewone aantal
en niet, zooals het Belgische regeeringsvoorstel *), dat ook de enkel-
voudige strafkamer voor kinderen bij de „tribunaux de lière instance"
wil zien ingevoerd, van het benoemen van één der rechters dei-
rechtbank tot kinderrechter voor een bepaald aantal jaren met
mogelijkheid van verlenging van dit mandaat na verloop van dien
tijd, op de wijze van benoeming der rechters van instructie. Het kan
toch immers zeer goed voorkomen, dat er onder de rechters eener
rechtbank nu eens geen enkele is, die voor het beroep van kinder-
rechter veel geschiktheid of geestdrift bezit. Bij gebrek aan beter
zou dan als zoodanig moeten worden benoemd degene, die er nog hot
meest geschikt of het minst ongeschikt voor is en wanneer deze dan
na verloop van den tijd, voor welken hij met deze speciale functie
is belast geworden, met zijne meerdere ervaring op het gebied der
kinderberechting geen meerdere liefde voor het ambt van kinder-
rechter zal hebben verkregen, dan zal hij slechts te blij z\\jn, zich
weer aan de gewone rechterlijke functies te kunnen wyden en aan
een ander, die misschien evenzoo denkt als hy, de functie van kin-
derrechter te kunnen overdragen. Zeker, ook op deze wyze zou
reeds veel zijn gewonnen, daar men dan in elk geval zou hebben
een rechter, die zich gedurende een bepaalden tijd bijzondorlyk op
het berechten van kinderen tqelegt. Doch met deze specialo functie
gedurende eenige jaren (en op 8 jaar mag deze termen toch zeker
wel gesteld worden) te belasten een man, die er niets voor voolt
en met gansch andere idealen zijne loopbaan aan eene rechtbank is
begonnen dan om jarenlang de in zijne oogen eentonigo en oninte-
ressante functie van kinderrechter te vervullen, hierin is zoowel
voor den betrokken rechter als voor de aan hem toevertrouwde
kinderberechting groot bezwaar verbonden. Aan dit bezwaar zou
weliswaar in sommige gevallen kunnen worden tegemoet gekomen
door do bepaling, dat de kinderrechter, indien hy daarvoor tyd be-
1) Vgl. ook liet Belgieclic ontwerp-LEVOZ, bi*. 211 dis».
-ocr page 305-schikbaar heeft, ook in eenc der andere kamers der rechtbank mag
zitting nemen, doch waar de kinderrechter geheel door kinderzaken
wordt in beslag genomen, zou deze regeling niet mogelijk zyn.
Veel beter schijnt het mij daarom toe een extra-rechter, speciaal
met het oog op zijne bijzondere geschiktheid hiertoe, tot kinderrechter
te benoemen.
Zal nu deze kinderrechter zoowel over overtredingen als over
misdrijven moeten rechtspreken? Hoewel de ééne kinderrechter,
competent in zake alle delicten, competent ook in zake ontheffing
en ontzetting, mij toeschijnt het ideaal te zijn, meen ik toch, dat
het opdragen van de berechting van overtredingen aan één, in
de hoofdplaats van het arrondissement zetelenden rechter onover-
komelijke bezwaren met zich zou brengen, met het oog op do grooto
afstanden, die het kind dan veelal, ook wanneer het voor eene be-
trekkelijk geringe overtreding voor den rechter moet verschijnen,
zou moeten afleggen, wanneer men althans niet breekt met het be-
ginsel der verplichte vorschijuing, dat m. i. aan de kinderberechting
ten grondslag moet blijven liggen. Weliswaar zou aan dit bezwaar
eenigszins kunnen worden tegemoet gekomen door de vervolging
van geringo overtredingen zooveel mogeiyk to voorkomen, doch
behalve dat eene desbetreffendo bepaling toch moeilijk in do wet
kan worden opgenomen, zou zy ook in str\\jd zyn met de grond-
gedachte van het systeem der specialo kindorberechting, n.1. dezo:
dat niot meer zooals vroeger do terechtzittingen voor het kind angst-
vallig vermeden, doch integendeel zóó ingericht moeten worden, dat
zy tot heil van het kind inedeworken.
Beter lijkt het my daarom, met het oog op hot zooeven genoemde
bezwaar, van den eisch van do specialisatio des kinderrechters iets
to laten vallen en to bepalen, dat in de kantons, waarin geen arron-
dissementsrechtbank is gevestigd, de kantonrechter met do berechting
van door kinderen gepleegde overtredingen zal biyvon belast.
Mocht men eenc dorgeiyko regeling willekeurig vinden en het
bctreuron, dat op deze wyzo een groot deel der jeugdige delinquenton,
wat overtredingen betreft, niet valt onder do competentie van don
kinderrechter, men bedenke aan don anderen kant, dat bovengenoemdo
regoling erin voorziet, dat de misdadigo jeugd onzer grooto steden
althans geheel valt onder de bevoegdheid van den specialon rechter.
En juist in de grooto steden heeft men ook voor overtredingen
behoefte aan een rechter met bijzondere ervaring op het gansche
gebied van de criminaliteit der jeugd. Daar immers heeft men een
contingent van jeugdige misdadigers, slachtoffers veelal van de ver-
waarloozing door hunne ouders, nu eens voor de rechtbank, dan
weer voor het kantongerecht terechtstaande; daar is de verdeeling
van de berechting van jeugdige misdadigers tusschen kantongerecht
en rechtbank willekeuriger dan elders; daar kan een ernstig rech-
terlijk ingrijpen wegens door kinderen gepleegde overtredingen, op
grond van de omstandigheden, waaraan zy te wijten zijn, dikwijls
gewenscht wezen; daar komt de eenheid van het probleem van
kinderverwaarloozing en kindercriminaliteit duidelijker dan elders
aan het licht; daar is dus het opdragen van de geheele berechting
f der misdadige jeugd aan den kinderrechter en het leggen van een
verband tusschen straf- en voogdijrechter een eisch, waarop niets mag
worden afgedongen.
Dit verband zou dan zóó kunnen worden gelegd, dat de kinder-
rechter tevens fungeert als voorzitter van de burgerlijke kamer,
wanneer deze rechtspreekt over kwesties van ontheffing of ontzet-
ting uit ouderlijke macht en voogdij en „correction paternelle" en
hem de bevoegdheid wordt toegekend, ambtshalve ter kennis van
deze kamer te brengen de voor ontheffing of ontzetting in aanmer-
king komende gevallen, waarvan hij als kinderrechter kennis heeft
genomen. Of, mocht men tegen het bekleeden van het voorzitter-
schap door den kinderrechter bezwaar hebben, men gevo hem, onder
toekenning der bedoelde bevoegdheid, voor deze soort van gevallen
als gewoon lid zitting in de burgerlijke kamer.
«»
Naast den eisch ecner speciale kinderreebtbank staat die eener
snelle kinderberechting. Weliswaar is snelheid geen eisch, die alleen
.aan de kinderberechting gesteld moot worden; wèl echter is liy hier
dubbel dringend en bovendien by den weinig ingewikkelden aard
der meeste kinderdolicten makkoiyker uitvoerbaar.
Allereerst dan denken we hierbij aan een sneller volgen der be-
rechting op het gepleegde feit en doet zich de vraag voor, of aan
onze politie evenals aan do Engelsche de bevoegdheid moet worden
verleend, den op heeter daad betrapten delinquent voor den rechter
te voeren.
Ten aanzien van misdrijven schijnt deze methode mij in elk geval
-ocr page 307-ongewenscht, niet omdat ik tusschcn het plegen van overtredingen
en misdrijven door kinderen per se een principieel verschil zie, doch
omdat de noodzakelijkheid van eenig onderzoek naar persoon en
omstandigheden van het kind mij althans by misdrijven voorkomt
te gaan boven het nut eener onmiddellijke verschijning voor den
rechter. Bij vele overtredingen echter, in het bijzonder waar het
b.v. straatschenderij en overtreding van sommige politieverordenin-
gen betreft, in hot veelvuldig plegen waarvan de tuchteloos-
heid onzer jeugd veelal zoo droevig aan het licht komt, waartegen
noodzakelijkerwijs eene sterkere ropressie dan tot nu toe moet worden
uitgeoefend, maar die in de meeste gevallen toch niet voor zeer
strenge straf of ingrijpende maatregelen van anderen aard in aan-
merking zullen kunnen komen, meen ik, dat eon terstond ingrijpen
na het plegen van het feit, waardoor op den jeugdigen delinquent
waarschijnlijk een diepe indruk zal gemaakt worden, naast eene
uit den aard der zaak vry lichte straf wellicht als het beste middel
tot repressie moet beschouwd worden. In tegenstolling met den
Minister van Kaalte, die in de M. v. T. op het in 1907 ingediend
ontwerp tot vereenvoudiging der kantonnale strafrechtspraak*) juist
in de te zware straf, die er voor den delinquent in kan zyn gelegon,
aldus voor don rechter gevoerd te worden, een der onoverkomelijke
bezwaren ziet tegen een op deze w\\jze spoediger doen aanvangen
der berechting van overtredingen, zie ik juist in den door deze
onmiddeliyke berechting op den jeugdigen delinquent gemaakten
indruk een voordeel gelegon. Zeker, er zijn overtredingen, waarby,
omdat zij van te lichton aard zyn, of om andere redenen, hot
bezwaar, dat in het gevankeiyk voeren voor den rechter is ge-
legen, niet tegen het voordeel eener onmiddeiyke berechting op-
weegt. Daarom zou ik de bevoegdheid der politie als bovenbedoeld
slechts tot eene kloino categorie van overtredingen willen be-
perkt zien en wel tot dio soort, welke in het algemeen geacht
kan worden ter bestryding van de tuchteloosheid der jeugd stren-
ger sanctie te behoeven, zonder dat dezo schynt te mooten gezocht
1) Zio M. V. T. § 3 op liet ontwerp tot wijziging der Wetboeken van Straf-
recht on Strafvordering ter bespoediging van do afdoening cn ter vereenvoudiging
van do berechting van straf/aken, dio tot de kennisneming van don kantonrech-
ter bclioorcn.
worden in strengere opvoedings- of strafmaatregelen dan hierop tot
nu toe plegen te worden toegepast.
Het spreekt echter vanzelf, dat zich allerlei gevallen kunnen
voordoen, waarin in theorie weliswaar eene onmiddellijke verschij-
ning van den jeugdigen delinquent voor den rechter mogelijk is,
doch in de practijk hiervan niets kan komen.
Het uur, waarop de betrapping plaats heeft, de afstand, waarop
men misschien van den competenten rechter is verwijderd en, waai-
de kantonrechter competent is, het feit, dat deze op den dag, waarop
de betrapping plaats heeft, misschien geen zitting houdt: dit alles
kan de onmiddellijke verschijning beletten.
In dergelijke gevallen nu zal men aan de politie de bevoegdheid
moeten geven een, ook aan ouders of andere verzorgers van het
kind te beteekenen, bevel uit te vaardigen, inhoudende, dat het kind
ter eerstvolgende terechtzitting of, mocht dit niet wel mogelijk zyn,
althans zoo spoedig mogelijk moet verschijnen.
Waar nu echter de kinderrechter competent is en bovendien het
feit gepleegd is binnen de gemeente, waar de kinderrechtbank is ge-
vestigd, of op niet te verren afstand daarvan, daar zal, tenzy do
betrapping \'s avonds laat of in den nacht plaats heeft, het gevankelijk
voeren van den delinquent voor den rechter als regel doorgevoerd
kunnen worden.
De kinderrechter toch zal dagelijks hetzij \'s morgens, lietzy \'s mid-
dags zitting kunnen houden en ook \'s avonds misschien nog in het
gerechtsgebouw kunnen komen, om de op afdoening wachtende
zaken af te doen.
Het kind, dat bij het plegen van eene onder deze regoling vallende
overtreding op heeter daad wordt betrapt, zal dan door de politie
terstond naar het gebouw van do kindorrechtbank worden gebracht,
waar door een speciaal daartoe aangestolden ambtenaar het proces-
verbaal moet worden opgemaakt, waarop de rechter zal hebben
recht te doen. Is de rechter in liet gerechtsgebouw aanwozig, dan zal
de delinquent zoo spoedig mogelijk vóór hem gebracht worden; is
hij er niet, dan zal het kind, mits do rechter dien dag nog zitting
houdt, tot dien tijd gedetineerd kunnen blijven; acht men dit niet
noodig, of is berechting vóór den volgenden dag niet mogolyk, dan
zal het tegen zekerheidsstelling, met of zonder borgtocht, worden
vrijgelaten, met bevel, den volgenden dag te verschijnen, welk bevel
terstond aan ouders of andere verzorgers moet worden beteekend.
Hetzij nu dat de verschijning van den jeugdigon delinquent voor
den rechter in de bovenbedoelde gevallen plaats heeft na medebren-
ging van de politie, terstond na het plegen van het delict, hetzij
krachtens een van de politie uitgaand bevel: in elk geval wordt
hier het O. M. geheel uitgeschakeld en de vervolging aan de politie
opgedragen, die dan ook als aanklager op de zitting aanwezig zal
moeten zijn.
Zeker, de uitbreiding, die op deze wijze aan de macht der politio
wordt gegeven, is belangrijk. Men bedenke echter, dat we hier alleen
te doen hebben met betrapping op heeter daad en bovendien slochts
met die overtredingon, in welker aard zelf de wenscheiykheid eener
dadelijke berechting ligt opgesloten.
In alle andere dan de bovenbedoelde govallen zal de vervolging,
evenals thans, in handen van hot O. M. mooten biyvon berusten.
Zullen nu bij de speciale kinderrechtbankcn ook speciale Officiers
van Justitie voor kinderen moeten worden aangesteld ? Ik meen van
niot, omdat do taak van den Officier by die rechtbanken oen geheel
ander karakter zal dragen dan dat, hetwelk deze er thans in het
belang der misdadige jeugd veelal aan geeft.
Do wyze, waarop ik mij het vooronderzoek in de aan do compe-
tentie des kinderrechters onderworpen zaken voorstel, is n.1. als
volgt\'). Het onderzoek, dat de Officier van Justitio tegenwoordig
dikwijls door Pro Juvontuto laat .instellen, en van welks resultaat hij
het., veelal laat. af hangen, of hy hot kind voor den rechter zal dagen
of wol zolf, zonder tot eeno vervolging over te gaan, de in het belang
van het kind noodigo maatregelen zal treffen, zal, wanneer we
hebben oon kinderrechter, van wiens terechtzittingen eeno verkeerde
werking op do jeugdigo beklaagden niot zal zyn te vroezen en dio
bevoegd zal zyn tot toepassing van zoodanige maatregelen, als thans
officieus soms door den Officier wordon toegepast, veeleer dan door
dozen moeten worden ingestold door don kindorrechtor, torwyi de
1) Eono bijzondere regeling van liet vooronderzoek in door den kantonrechter
to berechten kinderzaken acht ik niet wol mogelijk. Dit zal eenvoudig moeten
blyven berusten in handen van den ambtenaar van het O. M., aan wicn echter
uitdrukkelijk aanbevolen zal moeten wordon, mot dezelfde factoren, alH waarop
in art. 100 W. v. Sv. do aandacht van den 11. C. thans wordt gevestigd, reke-
ning te houden.
door den Officier in te winnen informaties alleen op het feit ze]f_
betrekking zullen hebben.
Is gedurende de voorloopige informaties een verhoor van verdachte
of getuigen noodig, dan zal reeds terstond in dit stadium van het
proces het verhoor voor den kinderrechter moeten plaats hebben.
Niet eerst na, maar reeds vóór dit eerste verhoor, zal aan het kind
een raadsman worden toegevoegd.
Heeft nu de Officier omtrent het feit en den persoon des daders
voldoende zekerheid verkregen, om tot vervolging te kunnen over-
gaan, dan zal hij van den kinderrechter kunnen requireeren, het
geheele verdere onderzoek op zich te nemen.
Deze zal dan öf een nader onderzoek instellen öf de zaak terstond
naar de terechtzitting verwijzen. Slechts bij hooge uitzondering zal
in gevallen van ingewikkelden aard de kinderrechter den rechter-
commissaris met eeno instructie kunnen belasten; zijn er aan eene
rechtbank meerdere rechters-commissarissen werkzaam, dan zal steeds
dezelfde met de eventueele instructie van kinderzaken moeten
worden belast.
Plet leggen van het vooronderzoek in handen van den kinderrech-
ter zelf maakt eene krachtige inbreuk op den thans in ons straf-
procesrecht geldenden regel, die op straffe van nietigheid den rechter,
die als R. C. de zaak heeft onderzocht, verbiedt aan het onderzoek
ter terechtzitting deel to nomen, welke bepaling strekt ter voor-
koming hiervan, dat de R. C. „hoe onpartijdig ook, uit don aard der
zaak, veelal zijn oordeel gevestigd (zal) hebben vóórdat het onder-
zoek ter terechtzitting is aangevangen" *). Waar zooals in ons straf-
proces tegen volwassenen nog eene scherpe onderscheiding is waar
te nemen tusschon het vooronderzoek mot zyn inquisitoir karakter,
waarbij de verdachte of beklaagde hot voorwerp is van het ingo-
stelde onderzoek on het accusatoiro eindonderzoek, waarbij de
beklaagde een zelfstandig partystandpunt inneemt, daar is, hoewel
ook daar het bezwaar my niet overwegend voorkomt, wol iets
te zeggen voor de bewering, dat do rechter, dio het eerste onder-
zoek geleid heeft, minder geschikt is ook aan het tweedo deel
to nemen. In hot tegen kinderen gevoerde strafproces daarentegen
zijn aan het vooronderzoek zijne inquisitoriale kenmerken reeds
1) Smidt, deel 1 blz. 473.
-ocr page 311-thans bijna geheel ontnomen; eene scherpe scheiding tusschen
beide onderdeelen van het proces bestaat daar feitelijk reeds niet
meer, zoodat het leggen zoowel van het eene als van het andere
in handen van een en denzelfden rechter mij toeschijnt niet anders
te zijn dan een stap voorwaarts op het reeds een eindweegs inge-
slagen pad.
Waar reeds nu in art. 100 W. v. Sv. uitdrukkelijk wordt ge-
wezen op het eigenaardige karakter, dat in strafzaken tegen kin-
deren aan het vooronderzoek moet worden gegeven en hierop in het
speciale kinderstrafproces steeds meer de nadruk zal moeten gelegd
worden, is het ten zeerste gewenschtr dat reeds dit vooronderzoek
aan den specialen rechter wordt opgedragen. De door den rechter te
nemen eindbeslissing zal dit ongetwijfeld ten goede komen. De thans
in vele gevallen niet in het belang van den jeugdigen delinquent
zijnde beslissingen onzer rechtbanken zijn voor een goed deel
hieraan te wijten, dat de rechters zich niet porsoonlijk van het leven
van het kind op de hoogte hebben gesteld. Kwam het alleen op
feiten aan, het ware iets anders; thans echter komt het er bovenal
op aan, dat do rechter een indruk krijgt van persoon, leven, omstan]
digheden, karakter en behoeften van het kind en hiervoor zijn de
schriftelijke stukken, het schriftelijk advies van Pro .Tuventuto aan-
gevuld door de ter terechtzitting in tegenwoordigheid van den rechter
door ouders, voogden, onderwijzers, den patroon van Pro Juvontuto of
den ambtenaar verstrekte inlichtingen en den door den beklaagde zelf
gemaakten indruk lang niet altijd voldoende, zelfs niet voorden kinder-
rechter, die door do goheolo wijze, waarop hU het verhoor tor terecht-
zitting zal inrichten, veel meer kans heeft het kind te looron kennen
dan de tegenwoordigo rechters\'). Ook do kinderrechter zal, ik zeg niet
altijd, maar toch heel dikwijls, een aan do zitting voorafgaand, door
hemzelf geleid, onderzoek noodig achten. Zoo eenigszins mogelijk,
1) Gautier t. a. p. blz. 141 v. toont zich cou ovortuigd voorstander van het
leggen ook van de instructio in handon van don kindcrrechter zooala hot Gc-
noofsche ontwerp dit doot. „J\'opte donc" zegt hy „sans hésiter pour la procé-
„duro qui. do l\'alpha A l\'oméga, confie la poursuite il un seul et mPmo mngistrat.
»Le législateur genevois a touché juste. Lo système français, consistant à sjkV
«eialiser pour les jeunes gens accusés un jugo d\'instruction no faisaut quo Pin-
«struction, te système est uno domi-mosurc. Il laisse subsister lo vice fondamental,
»lo dessaisissement au moment critique du seul magistrat au courant de l\'affaire.*
z-al echter gedurende dit vooronderzoek een verhoor van den delin-
quent zelf niet plaats hebben. Het kan natuuriyk noodig zijn en dit
op zichzelf reeds pleit voor het houden van het vooronderzoek door
den kinderrechter, doch buiten het geval van stricte noodzakelijkheid
lijkt het mij beter het kind niet meer dan eens aan een verhoor
door den rechter bloot te stellen.
Wanneer ik hier spreek van een door den kinderrechter zelf geloid
vooronderzoek, dan bedoel ik hiermede niet, dat deze per se zelf
ouders, voogden, onderwijzers of wie daarvoor nog meer in aanmer-
king mochten komen een verhoor moet afnemen. Geenszins; doch
wèl moet hij hebben zijn specialen ambtenaar, die in zijn dienst de
noodige inlichtingen inwint, hem van het resultaat van z\'ijn onderzoek
vóór do terechtzitting in kennis stelt en hem bovendien ook ter
terechtzitting zoo noodig nog inlichtingen en advies verstrekt. Deze
kinder-ambtenaar, zal door den president der arrondissements-
rechtbank moeten worden benoemd. Hij zal niet met een eventueel
later door den rechter uit te spreken toezicht over het kind belast
worden. Noodzakelijk is het, dat hij ten allen tijde geheel ter be-
schikking sta van den rechter, om het noodigo onderzoek to kunnen
instellen en niet in beslag worde genomen door ander werk, dat
ook iemands volle aandacht verdient.
Is nu het vooronderzoek beëindigd, dan blijft do rechter nog vrij,
hot kind buiten vervolging te stellen; in de meeste gevallen zal
hiertoe echter geen reden bestaan. Is het kind gebleken niet toe-
rekenbaar te zijn, dan mag natuurlijk van eeno verschyning ter
torochtzitting geen sprake zijn; doch anders zal dunkt mij do kinder-
rechter, die hot nemen van een zoo zacht mogelljken niaatrcgol
geheel in eigen handen heeft en aan do terechtstelling een zoo
gomoedolyk karakter kan verlecnen, als hij zelf wil, tot eene buiten
vervolgingstelling wel meestal geen aanleiding zien.
Besluit nu de rechter tot behandeling der zaak ter terechtzitting,
dan hoeft hiervoor geen dagvaarding van hot O. M. meer uit to gaan,
doch is een bevel tot verschijning, dat van den rechter zelf uitgaat
en aan den beklaagde, zyne ouders of zyn voogd en zyn raadsman
moet worden beteekend, voldoende.
De termijn, op wolken gedagvaard kan worden, zal dunkt mij
aanmerkelijk verkort en op minstens 2 dagen gesteld moeten wordon.
In zeer vele gevallen, vooral daar, waar do beklaagde in dezelfde
gemeente woont als waar de zetel der rechtbank is gevestigd, zal
er tegen dagvaarding op den termijn van 2 dagen wel geen bezwaar
zijn. Gevaar, dat aan de rechten der verdediging op deze manier
wordt te kort gedaan, zal er daarom niet bestaan, omdat reeds ge-
durende het vooronderzoek, dat in verreweg de meeste gevallen van
misdrijf zal plaats hebben, aan het kind een verdediger zal worden
toegevoegd, terwijl bovendien uit den aard der later te omschrijven
taak van den verdediger volgt, dat eenige dagen hem ter voorbe-
reiding zijner verdediging meestal voldoende zullen zijn, vooral wan-
neer hij zich zoo spoedig mogelijk met den kinder-ambtenaar in ver-
binding stelt.
Met nadruk moet er hier op worden gewezen, dat preventievo
hechtenis door jeugdige delinquenten nooit in eene ook voor volwasse-
nen bestemde gevangenis mag worden ondergaan. Dat het kind in
preventieve hechtenis in zulk eene gevangenis kan worden opgeslo-
ten, is eene groote inconsequentie eener wet als de onze, die hech-
tenis voor kinderen beneden de 18 jaar, gevangenisstraf voor kin-
deren beneden do 1G jaar als geheel uit den boozo heeft afgeschaft.
Met hot beginsel, dat een kind in oene particuliere woning in ver-
zekerde bewaring kan gesteld worden, zal niet moeten worden
gebroken; integendeel, zal in do practyk dit punt nauwkeuriger
moeten worden goregeld Daarnaast echter bestaat er dringend
behoefte aan speciaal voor kinderen ingerichte doorgangshuizen, in
den geest dor „detention homes", dio wo in Engeland en Amerika
hebbon aangetroffen. Hiorin zullen dan proventiof worden gedetineerd
die kinderen, voor wio eeno strengere bewaking noodig is, alsmede
diegonen, dio do rechter, alvorens in don een ot anderen zin tot eono
beslissing to komen, eenigen tyd in observatie wonscht to houden.
Wat do terechtzittingen botreft, do oersto eisch, dien wy hier
moeten stellen is deze, dat do vorechyning voor den kindorrochter1)
in geenen deele het karakter drage van eene verschijning van een
misdadiger voor de rechtbank.
Om dit te voorkomen, verdient het warme aanbeveling, de zittingen
van den kinderrechter in een geheel op zichzelf staand gebouw te
doen houden. Vanzelf zal op die manier het verschijnen voor den
kinderrechter niet met het komen voor den gewonen rechter worden
vereenzelvigd.
De voor de kinderrechtbank benoodigde localiteiten, hoofdzakelijk
bestaande uit eene rechtszaal, wachtkamers, eene kamer voor den
kinder-ambtenaar en eene voor de politie, zouden dan, met het
doorgangshuis onder één dak kunnen worden ondergebracht.
Op de jeugdige beklaagden, die hier hunne terechtstelling af-
wachten, zal behoorlyk toezicht gehouden moeten worden, niet echter
door politiebeambten, doch liefst door een man en eene vrouw, die
tevens als suppoosten in het doorgangshuis dienst doen.
De kinder-rechtszaal moet meer het karakter van eene gewone,
niet al te groote kamer dan van eene zaal hebben. De rechter
zal eenvoudig aan eene tafel plaats nemen, de jeugdige beklaagde
dicht by hem; ook zal hy niet in toga gekleed moeten zijn. Politie
zal, tenzy zij als getuige optreedt of wel tenzy men met een weer-
spannigen beklaagde te doen heeft, niet aanwezig zyn.
Hoe moet nu de behandeling der zaak plaats hebben? Voel zal
hierby uit den aard der zaak afhangen van do persoonlijkheid des
rechters. Eén beginsel moet echter vaststaan, n.1. dit, dat de behan-
deling van het bogin tot hot eind voor het kind begrypelyk moot
zyn. Wil men, dat do terechtzitting opvoedend op het kind werke,
of wel, indien men dit vta eene uiteraard korte zitting niet kan
eischen, wil men althans, dat de delinquent een zoo sterk mogelyken
indruk van de terechtstelling ontvango, dan is toch wel allereerst
noodig, dat hij begrijpe, wat er gebeurt, dat do behandeling niet
buiten hem omga.
Om deze reden nu allereerst acht ik het nemen van een requisitoir
door het O. M. op do zitting ongewenscht, niet omdat dit op zichzelf
voor het kind altijd onverstaanbaar zal zijn, maar omdat ik geloof,
dat het aan de eenheid, den eenvoud der behandeling steeds schade
zal doen. De tusschenkomst van het O. M. is m. i. met het vaderlijk
karakter, dat de rechtspraak van den kinderrechter in zekeren zin
moet dragen, in tegenspraak1). Waar de terechtzitting niet veel
anders moet zijn dan een onderhoud tusschen rechter en beklaagde,
waarbij de rechter den beklaagde zooveel mogelijk op zijn gemak
moet stellen en zijn vertrouwen moet winnen, lijkt mij de tusschen-
komst van het O. M., waardoor als het ware het contact tusschen
rechter en delinquent wordt verbroken en een element in het geding
wordt gebracht, waarvan het kind de beteekenis niet verstaat, eene
storende. Handhaaft men het O. M. ter terechtzitting, dan zullen in
elk geval aan den Officier van Justitie, even goed als aan den rechter,
speciale eischen moeten gesteld worden, dan zal de Officier evenzeer
als de rechter van den nieuwen geest der kinderberechting moeten
doordrongen zfo\'n. Is hij dit, geraakt ook hij overtuigd, dat de
taak van den kinderrechter eeno sociale is, dat bij de kinder-
berechting de belangen van maatschappij en delinquent elkaar
dekken, dan volgt hieruit, dat hier van een zich op het standpunt
der maatschappij plaatsen van het O. M. toch eigenlijk niet
meer kan worden gesproken en dus hot requisitoir zijne beteekenis
hoeft verloren2).
Men ziet, dat hier voor liet verhoor van jeugdige delinquenten ter
terechtzitting het tegenovergestelde wordt bepleit van wat door
sommigen als eeno der meest noodzakelijke verbeteringen onzer
1 Zio hot hieromtrent gezegdo op blz. 239 diss.
2 In oen artikel naar aanleiding van hot Holgischo regeeringsontwerp in do
Rovuo do droit pénal et do criminologio van Febr. 1912 „Quelques mots sur lo
„projet do loi rolatif aux tribunaux pour enfants" wordt gezegd: „Lo projet do
„loi maintient avec raison lo ministîïro public C\'est une opinion orronéo do
„croire que lo procureur du roi représenta exclusivement lo principo do l\'accu-
«sation et quo son but uniquo est d\'obtenir uno condamnation tandis quo lo
„défenseur aurait seul mission do soutenir les droits do l\'inculpé. Lo minist&ro
„public est tenu lui aussi do rechercher les motifs do déchargo en faveur do l\'in-
culpé. Devant lo tribunal pour enfants il doit être i\\ la fois l\'accusateur et lo
„défonsour réunis en uno soulo personne."
Juist uit do wijze, waarop hier het karakter van do taak van hetO.M. wordt
omschreven, volgt m. i. dat aanwezigheid van hot O. M. op do kindorzittingon
overbodig is.
strafrechtsprocedure wordt beschouwd, n.1. dit, dat veel meer dan
tot nu toe het geval is, de rechter zal staan boven de partijen, dat
niet hij zelf doch de aanklager het verhoor zal afnemen *). Voor het
gewone strafproces moge dit misschien gewenscht zijn, in dit bij-
zondere proces, waar het verhoor niet moot dragen het karakter van
te zijn eenvoudig een uithooren van den beklaagde, waar juist zooveel
aankomt op het contact tusschen rechter en delinquent, waar van
een staan van den rechter boven de partijen eigenlijk niet kan
worden gesproken, omdat er feitelijk van twee partijen geen sprake
is, staat de kwestie heel anders; de kracht van de terechtzitting zal
daar juist moeten gezocht worden in het persoonlijk verhoor van
het kind door den rechter.
Evenals dit thans reeds bij de berechting van jeugdige delinquenten
het geval is, zullen ook voor den kinderrechter als regel ouders,
voogden en onderwijzers moeten worden gedagvaard, om als getuigen
te worden gehoord. Indien hetgeen deze personen hebben mee te
doelen, niet voor de ooren van het kind geschikt is, zal de beklaagde
tijdelijk moeten worden verwijderd. Niet wenschelijk echter acht ik
het, dat de rechter van zijne bevoegdheid tot verwijdering van den
jeugdigen beklaagde te veelvuldig gebruik maakt. Al ga ik ook niet
geheel mee met den Frankforter kinderrechter1), die in zulk eene
verwijdering eene miskenning ziet van de geheele opvoedende idee,
die aan de kinderrechtbank ten grondslag ligt, al geloof ik, dat het
in vele gevallen niet verkeerd is, dat het kind bemerkt, dat er
eenige dingen buiten zyno tegenwoordigheid moeten worden bespro-
ken, zoo meen ik toch, djit het over het algemeen meer aan den
eisch eener vertrouwelijke verhouding tusschon rechter en delinquent
zal beantwoorden, indien deze laatste van het begin tot hot eind do
behandeling bijwoont. Daarom is het wenschelijk, dat do rechter
zich gedurende het vooronderzoek zooveel mogelijk op do hoogte
stelle van het gedrag van de ouders en al dio onderwerpen, die
niet in tegenwoordigheid van het kind behooren te worden behandeld.
Wat den raadsman betreft, wo hebben gezien, hoe men hem in
-ocr page 317-Amerika bij de „Juvenile Courrts" niet kent en hoe hij ook elders
bij de kinderrechtbanken, hoewel in theorie niet uitgesloten, in de
practijk toch vrijwel als overbodig wordt beschouwd. In zekeren zin
acht ook ik den bestand van den jeugdigen beklaagde door een
verdediger onnoodig. Indien we niet hebben een requisitoir van een
zich op het standpunt der maatschappij stellend O, M., indien we
hebben een rechter, van wien verwacht mag worden, dat hij uit do
vele hem ten dienste staande maatregelen de meest in het werkelijk
belang van het kind zijnde keuze zal doen, dan is er wel iets to
zeggen voor de door de voorstanders der „Juvenile Courts" in Ame-
rika geuite meening, dat de kinderrechter de beste verdediger is van
de vóór hem gebrachte kinderen.
Aan den anderen kant echter moet men niet vergeten, dat de
jeugdige beklaagde er belang bij heeft, om, ik zeg niet zoo eenigs-
zins mogelijk aan de hand des strafrechtors te ontsnappen, maar
indien hij onschuldig is, ook vrijgesproken te worden. De gelegenheid
nu, om door middel van een verdediger zijne onschuld te bepleiten,
zal het kind nog minder dan den volwassene mogen ontnomen wor-
den. Bovendien: een absoluut vertrouwen in den kinderrechter kan
niemand, mag niemand worden opgedrongen. Het vertrouwen in hom
zal veel grooter worden, wanneer men der verdediging hare rechten
laat dan wanneer men haar kunstmatig uitsluit. Stolt men den ver-
dachte of beklaagde van het eerste oogenblik af, dat de rechter ziclï
met de zaak bemoeit, een raadsman ter zjjde, iemand, wiens uit-
""sïïïïtêndö" taak het is, de belangen van den delinquent te verdedigen
zij thans reeds door de meeste advocaten, waar zij als verdediger
van jeugdige delinquenten optreden, wordt opgevat. In zekeren zin
echter zal zij een ander karakter moeten dragen. Uitdrukkelijk mQ£f
n.1. het beginsel worden gehuldigd, dat de verdediger zich niet op
liet enge partijstandpunt van den delinquent heeft te plaatsen, doch
dat hem do bevoegdheid moet worden toegekend, ook tegen aen wil
van het kind en diens ouders of voogd op het nemen van een
bepaalden maatregel aan te dringen.
Uit deze ruimere opvatting van de taak des verdedigers zal dan
ook dit voortvloeien, dat hij, hoewel het zijne plicht nooit kan zijn,
het terwille van een verder liggend belang van het kind met diens
onschuld zoo nauw niet te nemen, toch van den anderen kant even-
min verplicht is om, waar hij van de schuld van den beklaagde en
de wenschelijkheid van een door den rechter te nemen maatregel
overtuigd is, den rechter op de zwakke punten der bewijslevering
opmerkzaam to maken.
Hoewol de verdediger bij zijn pleidooi eene groote soberheid moet
betrachten en hij zich waarschijnlijk in de meeste gevallen, wetende,
dat de rechter door den kinder-ambtenaar reeds van do omstandig-
heden van het kind op do hoogte is gebracht, wetende ook, dat het
lot der misdadige jeugd bij den kinderrechter in veilige handen is,
tot weinig meer dan eene referte aan diens oordeel bepalen zal, zoo
zal het toch in sommige gevallen wenschelyk kunnen zyn, dat do
beklaagde gedurende het pleidooi, of althans een gedeelte daarvan,
wordt verwijderd.
Wordt, in tegenstelling met wat naar het thans geldende recht1)
nog als de plicht des verdedigers moet worden beschouwd, z^jno
taak, waar het een jeugdigen delinquent betreft, uitdrukkeiyk op
boven omschreven wijze geregeld, dan geloof ik niet, dat deze rechts-
geleerde verdediger bij den „Pfleger" van het Duitsche „ Jugendgericht"
achterstaat. Ook hierin, dat do „Pfleger" tegeiykert\\jd met een even-
tueel door den rechter te bevelen toezicht over den beklaagde zou
kunnen belast worden, waartoe den advocaat in velo govallen de
tijd zal ontbreken, zie ik daarom geen voordeel, omdat het benoemen
van den verdediger veelal reeds dan zal moeten plaats hebben,
wanneer men van het kind en ztfne omgeving nog weinig of niets
weet, terwijl juist bij de keuze van een „probation officer" in elk
bepaald geval in zeer sterke mate met persoon en omstandigheden
van den onder toezicht gestelde rekening zal moeten worden ge-
houden. Wel zal natuurlijk, als de verdediger hiertoe de geschikte
persoon blijkt te zijn en hij er zich toe bereid verklaart, aan hom
even goed als aan een ander het toezicht over het kind kunnen
worden opgedragen.
Wenschelijk komt het mij voor, dat de verdedigers der jeugdige
delinquenten met het oog op den bijzonderen aard hunner taak zoo
eenigszins mogelijk worden aangewezen uit die advocaten, die zich
hiervoor speciaal beschikbaar hebben gesteld.
Zal nu de uitspraak des rechters terstond na de behandeling plaats
hebben of niet? Herhaaldelijk is dit punt in verband met eeno
snellere berechting in het algemeen ter sprake gekomen; herhaaldelijk
is hierbij gewezen op het groote voordeel, gelegen in den meerderen
indruk, die zoowel op den beklaagde als op het publiek door eene
onmiddellijke uitspraak gemaakt wordt, wanneer althans de ernst
of de ingewikkeldheid der zaak niet eenig rijper beraad van den
rechter vordert. Bovenal bij de berechting van kinderen zal zeer
sterk de nadruk gelegd moeten worden op do wenschelijkheid eener
onmiddellijke uitspraak. Immers dan, wanneer de kinderrechter, na
eerst aan het geheele verhoor een zeer speciaal karakter te hebben
verleend, terstond daarop, zonder onderbreking dor zitting zijne
beslissing geeft, zal eerst het ideaal bereikt zijn eener eenvoudige
behandeling in één stuk, waarbij het kind van het begin tot hot eind
onder den indruk zal worden gehouden. Bij de vraag, in welke
gevallen dezo spoedigo berechting kan worden toegepast, moet alleen
hiermede rekening gehouden worden, of do rechtor, alles in aan-
merking genomen, tot het terstond nemen eenor beslissing zich
gerechtigd gevoelt.
Is nu eeno dadelijke berechting ongrondwettig? Telkens heeft
men, uitgaande van de meoning, dat dadelijk wijzen van hot vonnis
de motiveering ervan onmogelijk maakt, do grondwetsbepaling van
art. 150, do verplichting tot motiveering aller vonnissen voorschrij-
vend, als een beletsel tegen eene summiero procedure govoold.
Zoo zegt mr. G. A. v. Hamel in zijn in 1881 voor do Juristen-
vereeniging uitgebracht praoadvios over do vraag „Is vereenvou-
diging van het strafproces voor den Kantonrechter wenscholijk ?
Zoo ja in welken zin ?",1) dat het geheim eener eenvoudige rechts-
pleging ligt in de bevoegdheid, om onmiddellijk uitspraak te doen,
„wat natuurlijk alleen dan mogelijk is, wanneer het vonnis niet
„behoeft te worden gemotiveerd." Mr. Pols in een artikel „De
„vereenvoudiging onzer strafrechtspleging en art. 156 der Grondwet " 2)
zegt: „Het bezwaar tegen art. 156 der Grondwet berust niet op
„eenig bezwaar tegen gemotiveerde vonnissen op zich zelve. Behoudt
„men onze tegenwoordige omslachtige wijze van rechtspleging, dan
„bestaat er geen ander bezwaar tegen het motiveeren dan dat het
„in vele opzichten, dank zij het gebruik van vooraf gedrukte motieven,
„niets dan eene zinledige formaliteit is. Het is alleen in verband
„met eene ingrijpende herziening der geheelo procedure, dat men
„bezwaar maakt tegen een absoluut grondwettig voorschrift, dat
„eene eventueele herziening in die richting verbiedt", en later, de
boven aangehaalde uitspraak van mr. van Hamel met instemming
citeerende: „Hieruit volgt vanzelf, dat met eerbiediging van de
„grondwet, niet alleen in hare letter, maar ook in haar duideiyken
„wil, van invoering dier eenvoudige rechtspleging onder do tegen-
woordige grondwet geen sprake kan zijn." Evenzoo Buys 3): „De
„dadeiyko berechting van onbeduidende politieverordeningen na
„summier onderzoek, zooals in Engeland gewoonte is, komt neer op
„het wyzen van ongemotiveerde vonnissen." Evenals mr. Pols komt
ook Buys op tegen het voorstel van mr. van Hamel, om n.1. den
rechter de vrijheid te gunnen, zyne gronden summier mee te doelen
dadelijk na de behandeling en de formeele redactie van het vonnis
later te doen geschieden, omdat dit zou leiden, niet tot „vonnissen
„rustende op gronden", maar tot „gronden rustende op vonnissen".
In de M. v. T. op het ontwerp-van Raalte wordt de mogeiykheid
van het terstond vonnis wyzen op grond hiervan verworpen, dat
de rechter terstond uitspraak doende „mitsdien zyn vonnis niet
„motiveert" en dus in stryd met de Grondwet zou handelen.
Ten slotte lezen we in het proefschrift van mr. Gomportz ovor
„Do motiveering der strafvonnissen", dat het grondwettig bezwaar
1 Handelingen der Juristcnverceniging van 1908 deel 2 blz. 31<>.
3 De Grondwet deel 2 blz. 428.
-ocr page 321-tegen eene dadelijke berechting zóó overwegend is, dat het de be-
spreking van de mogelijkheid van invoering eener summiere proce-
dure onnoodig maakt1).
Overal dus hetzelfde bezwaar tegen de onmiddellijke uitspraak des
strafrechters; bijna overal echter ook de meening, dat de verplichting
tot motiveering uit de Grondwet moet vervallen en aldus den
gewonen wetgover do vrijheid gelaten moet worden in bepaalde
gevallen den rechter van deze verplichting te ontslaan2).
Indien werkelijk art. 156 Gw. aan eene onmiddellijke uitspraak
eenig beletsel in den weg legt, dan zou ik, daargelaten nu de al of
niet wenschelijkheid van een summier proces voor volwassenen, toch
in elk geval met het oog op het strafgeding tegen jeugdige delin-
quenten art. 156 Gw. zoodanig willen wijzigen, dat de verplichte
motiveering eruit vervalt.
Evenwel, ik zie in genoemd grondwettig voorschrift een dergelijk
boletsel niet gelegen, omdat ik niet kan meegaan mot do schijnbaar
bijna algemeeno opvatting, dat de rechter, dio terstond vonnis wijst,
zijne beslissing niet kan motiveeren, doch mij liever wil scharon
aan de zijdo van die loden der 2e Kamer, wien blijkens het Voor-
loopig verslag op do M. v. T. van het ontwerp van Raalte do bewering
dat de rechter onmiddellijk vonnis wijzende „mitsdien zijn vonnis
niet motiveert" meer „boud dan juist" voorkwam.
Dat de Engelsche politierechter, die in dezen steeds wordt aange-
haald, zijne uitspraken niet motiveert, is volkomen waar; hieruit
af to leiden, dat er bij eeno dorgelijko rechtspraak van geen moti-
veering sprake kan wezen, schijnt mij onjuist.
Het spreekt vanzelf, dat wij ook in het kinderprocos eene on-
middellijke votiniswijzing alloen dan verlangen, wanneer de zaak
duidelijk, do rechter omtrent schuld of onschuld van den beklaagde
overtuigd is en do to nemon beslissing voor de hand ligt. En dat
dit, waar hot jeugdige delinquenten betreft, veelal het geval wezen
zal, daar hunne delicten meestal niet van ingewikkelden aard zijn
en bovendien ook reeds hot vooronderzoek aan donzelfden rechter,
1 Ook De Voe van Stkknwijk in zijn proefschrift over „art. 156 der
Grondwet" acht dit artikel een beletsel voor een summier proces.
2 Zie redo van mr. Pols in de vergadering dor Juristen vereen, van 1883;
handelingen II blz. 89; büijs dl. 2 blr. 431; prnoadvioê van van Hamei, blz. 327.
die het eindonderzoek leidt, is opgedragen geweest, aan wien het
dus gemakkelijker zal vallen eene spoedige beslissing te nemen dan
aan den rechter, die zijn oordeel alleen op do schriftelijke stukken
en op hetgeen hij ter terechtzitting hoort moet gronden, is licht
te begrijpen. Nemen we dus aan, dat in zeer vele gevallen de rech-
ter terstond zijne beslissing kan geven, zonder dat de juistheid
ervan in het gedrang komt, dan erkennen we daarmede toch eo ipso
het bestaan bij dien rechter van de voor het nemen zijner beslissing
noodige motieven. Immers eene juiste beslissing, die niet op grondige
motieven zou zijn gebaseerd, ware een contradictie. Kan de rechter
vonnis wijzen, dan moet hij dat vonnis ook kunnen motiveeren; kan
hij terstond vonnis wijzen, dan moet hij zijne motiveering ook
terstond kunnen geven. Niet kan ik inzien, waarom het, zooals
mr. Pols zegt „totaal onmogelijk" is, al die vonnissen over kleine,
eenvoudige zaken „te motiveeren, of liever er ernstig gemotiveerde
vonnissen van te maken." Liever zou ik willen zeggen, dat, indien
sommige zaken dan zoo eenvoudig zijn, ook de motiveering van de
hierin te geven beslissing zeer eenvoudig z\\jn kan; en liever dan
met mr. Pols tot de conclusie te komen, dat in die eenvoudige ge-
vallen de eenige uitweg eigenlijk is, gedrukte vonnissen te gebrui-
ken, waarin ook de „z.g. motieven" reeds gedrukt staan en alleen
de naam van den beklaagde nog moet worden ingevuld, hetgeen
zooal niet eeno ontduiking, dan toch eene zeer machinale opvatting
van het grondwettig voorschrift mag genoemd worden, zou ik uit
het feit, dat de motiveering veler vonnissen zóó weinig ingewikkeld
is, dat zy voor eene reeks geiyksoortigo gevallen reeds van te voren
kan worden klaar gemaakt, hiertoe willen concludeeren, dat in die
gevallen even goed, neen beter dan eene schriftelijke, die met eene
werkelijke motiveering alleen den naam gemeen heeft, dadelijk eeno
eenvoudige, mondelinge motiveering kan gegeven worden, hetgeen
met de Grondwet, die van schriftolyko vonnissen nergens spreekt,
in het minst niet in strijd is. De verantwoording des rechters, het
eerste, wat met hot grondwettig voorschrift beoogd wordt1), heeft
bij eene dergolyke mondolinge vonniswüzing .meer botcekcnis dan
bij oen schriftelijk vonnis, welks motiveering de rechter zich mis-
schien niet eens de moeite heeft gegeven zelf te formuleeren, waar-
1 Praeadvics vau iur. v. Hamel blz. 323.
-ocr page 323-van hij zich wellicht, waar hij het met tal van andere vonnissen
tegelijk heeft op te stellen, veel minder rekenschap geeft, dan wan-
neer hij ter terechtzitting, na zich in een geval juist zooveel moge-
iijk te hebben ingewerkt, zijn oordeel uitspreekt.
Kan dus art. 156 Gw. m. i. niet als een beletsel tegen dadelijko
berechting worden aangevoerd, omdat ik meen, dat een onmiddellyk
vonnis geenszins met een ongemotiveerd vonnis synoniem is, zoo
rijst de vraag, of niet de wijze, waarop volgens ons geldend recht
het bewijs in strafzaken moet worden geconstrueerd, de weg, waar-
langs de rechter tot zijne overtuiging moet geraken, zijne gebonden-
heid, wat betreft de hem tot zijne beslissing voerende motieven eene
belemmering in dezen opleveren. Weliswaar laten zich ook bij eene
wettelijke bewijstheorie tal van gevallen denken, waarin het bowijs
terstond kan worden geconstrueerd en dus de motiveering niets to
wenschen behoeft over te laten, doch veelal ook zullen er zich
gevallen voordoen, waarin de rechter, ware hy aan geen wettelyko
bewystheorie gebonden, doch had hy alleen met zijn eigen weten-
schappclyke opvatting rekening te houden, terstond een gemotiveerd
vonnis zou kunnen wijzen, doch waarin hom dit thans niet mogeiyk
is, omdat menigmaal „eerst do vraag (zal) worden beslist of do
„rechter do overtuiging heeft, dat de beklaagde het hem ten lasto
„gelegde feit heeft gepleegd en daarna de bewy\'sgrondon, die tot het
„vestigen der overtuiging hebben geleid, (zullen) worden getoetst aan
„de regolen by do wet voor de bewysvoering gesteld"!) en dus de
motieven, omdat zy feitelijk geen motioven zijn, aan het reeds ge-
vestigd rechterlijk oordeel dikwijls secundair zyn. Instedo dus van
zooals mr. Pols2) to bepleiten: afschaffing der verplichte motiveering
voor eenvoudigo zaken doch behoud der wettelyko bowyslcer, schijnt
liet mij toe, dat ook mot behoud der grondwettelijke verplichting tot
motiveering, mits voor do wettelyko do vrye bewystheorio in do
plaats worde gesteld, volgens welko hot voldoendo is, als „hot vonnis
„telkens elk der middelen aanwyst, waardoor do rechtor tot do
„overtuiging is gekomen, dat hot ten laste gelogde feit werkolyk is
„gepleegd on dat hot is gepleegd door don beklaagde"3), eeno on-
1) Ucknopte Handleiding tot liet Wetboek van Strafvordering, van mr.
1). Simonh blz. 73.
2) Handolingen der Juristenvereeniging van 1882.
3) Ontwerp Godefroi.
-ocr page 324-middellijke uitspraak op geen theoretische bezwaren, doch alleen op
dit practische bezwaar stuiten kan, dat in een gegeven geval den
rechter een rijper beraad, eene meer uitgewerkte schriftelijke moti-
veering zijner uitspraak noodig of gewenscht voorkomt.
Niet dus motiveering op zichzelf, maar de wijze, waarop gemoti-
veerd moet worden, is hier het beletsel; eene grondwettige wyziging
is ter bereiking eener snellere rechtspraak, mits slechts in de regelen
omtrent het bewijs verandering worde aangebracht, niet noodig,
hoewel tegen eene grondwetsherziening in dezen na het vervallen
der wettelijke bewijstheorie minder bezwaren zullen bestaan.
Het is hier thans de plaats niet, op de voordeelen eener vrije
bewijstheorie nader in te gaan. Slechts dit nog: de in het algemeen
aan de wettelijke bewijsleer verbonden bezwaren gelden in dubbele
mate, waar het betreft jeugdige delinquenten.
Het binden toch van den rechter aan wettelyke bewijsregels, waar-
tegen voornamelyk dit bezwaar bestaat, dat de rechter, wanneer hij
op redelijke gronden do overtuiging van de schuld des beklaagden
heeft verkregen, maar de weg, waarlangs hij hiertoe is gekomen,
niet de wettelijk voorgeschrevene is, tegen zijne overtuiging in toch
een vrijsprekend vonnis moet wyzen, is het voorbeeld eener wijze
van strafrechtspleging, zooals dio voor kinderen niet gewenscht is.
Wat nog verdedigd kan worden ten aanzien van volwassen mis-
dadigers, waar we in den waren zin des woords met beklaagden
te maken hebben en met een strafrechter, die als het waro als
een onpersoonlijk rechter staat tegenover den delinquent, is onver,
dedigbaar bij de berechting van jeugdige delinquenten. Den kinder-
rechter aan wettelijke bewysregels to binden, ware atbrcuk doen aan
zyne persoonlijkheid en dientengevolge aan het zeer speciale karak-
ter der kinderberechting, welker kracht juist voor een zeer belang-
rijk deel in den persoon des rechters moet gezocht worden; het
ware inbreuk maken op hot vereischte eener eenvoudige en pacda-
gogischo behandeling, omdat de motieven, die in dat geval den
rechter tot vryspraak of veroordeeling zullen leiden, voor het kind
veelal onbegrijpelijk zullen zy\'n, omdat hot op het schuldigo kind een
vreemden indruk zal maken, zich te hooron vryspreken door een
rechter, van wien het voelt, dat hy toch feitelijk in zijno onschuld
niet gelooft.
Om alle bovengenoemde redenen dus, zoowel om eene onmiddel-
-ocr page 325-lijke uitspraak, ook met behoud van motiveering, in meerdere ge-
vallen mogelijk te maken, als ook omdat de tot nu toe in ons
strafprocesrecht geldende bewijsleer mij met eene goede kinder-
borechting in strijd schijnt te zijn, meen ik, dat de vrije bewijstheorie,
ook dan, wanneer zij bij eene eventueele herziening van ons Wetboek-
van Strafvordering daarin niet mocht worden aangenomen, toch in
elk geval, waar het geldt hét strafgeding tegen kinderen, moet
gehuldigd worden.
Welke zullen nu de beslissingen z^jn, die de rechter ten aanzien
van jeugdige delinquenten kan nemen?
Voorop sta, dat verbetering in dit opzicht meer nog dan in wijzi-
ging der wettelijke bepalingen in eene oordeelkundige toepassing
ervan moet gezocht worden.
„De grootste gruwel eener strafrechtspleging", zegt mr. J. A. van
Hamel\'), „is als de rechter onbekend is met wat hij eigenlijk op-
„legt." Aan dit speciale euvel, dat ook onze strafrechtspleging ten
aanzien der jeugd nog aankleeft, zal door de instelling van kinder-
rechtbanken ongetwijfeld worden tegemoet gekomen. In het bijzonder
zal hierdoor, naar ik meen, eene doelmatiger toepassing der tucht-
schoolstraf in do hand worden gewerkt.
Naast oono oordeelkundiger toepassing der tuchtschoolstraf zou
ook in een voorwaardoiyk ontslag uit do tuchtschool een krachtig
middel zijn gelegen tot beperking der recidive van ontslagen tucht-
scholioren. Niet bedool ik hiermee, dat do mogoiykhoid moet worden
geopend, hot kind reeds vóór het verstrijken van den door don
rechter vastgestoldon straftyd to ontslaan; het betrokkeiyk lago
maximum der tuchtschoolstraf, dat thans in de wet is vastgolegd en
dat, naar ik ineen, niet moet worden vorhoogd, schynt my toe tot
eono dorgciyko regeling geen aanloiding te geven. Wanneer ik echter
spreek van voorwaardoiyk ontslag, dan bedoel ik hiormeo dit: dat
het kind, na vorloop van zijn straftyd, steeds voor onbopaaldon tyd,
tot een maximum van b.v. 8 jaar, onder toezicht zal geplaatst en
aan bopaaldo voorwaarden zal gebonden worden, bij verbroking
waarvan het voor hoogstens 3 maanden achtereen weer in de
tuchtschool kan geplaatst worden. Aan den rechter zal do be-
voegdheid moeten worden gegeven aan dit toezicht een eind te
maken.
De straf van berisping zou ik wenschen te behouden, niet echter
op deze wijze, dat de rechter eerst plechtig verklaart te zullen be-
rispen en dan zijne berisping uitspreekt; immers ook dan, wanneer
de berisping onmiddellijk op de uitspraak van het vonnis volgde,
zou toch deze wijze van toepassing met het karakter eener vader-
lijke berisping in strijd zijn. Eene waarlijk goede toepassing der be-
risping laat zich m. i. alleen denken op de wijze, waarop thans dooi-
den rechter, wanneer hij van zijne bevoegdheid om het kind een-
voudig aan zijne ouders terug te geven gebruik maakt, aan het
kind soms eene vermaning wordt toegediend. Niet eerst vonnis en
dan berisping, doch eenvoudig een laten gaan mèt eene berisping.
Het verschil tusschen de eenvoudige teruggave met vermaning en
de straf van berisping moet dan hierin gezocht worden, dat in het
laatste geval de door den rechter te houden toespraak een strenger
karakter draagt en dat de rechter er uitdrukkelijk aan toevoegt, dat
hij van deze zaak aanteekening zal houden om er, indien hem dit
goeddunkt, in geval van recidive rekening mee te houden.
Het in art. 39 septies al. 1 gemaakte onderscheid tusschen kin-
deren beneden en boven de 11 jaar moet m. i. vervallen; ook ten
aanzien van kinderen boven de 14 jaar moet den kinderrechter do
vrijheid gelaten worden, waar het een misdrijf geldt, eene berisping
toe te dienen.
Wat betreft overtredingen, zal de vrijheid van den rechter
minder aan banden moeten worden gelegd en ton eerste, met behoud
van de bepaling, dat ter beschikkingstolling alleen in geval van
recidive kan worden uitgesproken, hot in art. 39 al. 2 en 3 gemaakte
ondorscheid tusschen kinderen beneden en boven de 14 jaar moeten
vervallen, ten tweede ook voor eerste overtreding de mogolUkhcid
van het opleggen eonor geldboete worden geopend.
Bovendien meen ik, dat zoowel voor overtredingen als voor mis-
drijven, hetzy er kwestie is van recidive of niet, eene zéér korto
vrijheidsstraf van hoogstens ééne week op haro plaats zou kunnen
zyn. Daar echter de tuchtscholen op een minimum-verblyf van ééne
maand zijn ingericht en het niet wenschelyk is, hierin verandoring
aan te brengen, daar bovendien het vervoer naar eono tuchtschool
voor een verblijf van slechts enkele dagen vrij omslachtig zijn zou,
verdient het aanbeveling, deze straf in de in elk arrondissement op
te richten doorgangshuizen voor kinderen te doen ondergaan, evenals
ook in Engeland dergelijke straffen door kinderen in de „detention
homes" ondergaan worden.
Ten slotte wensch ik hier stil te staan bij do vraag, op welke
\' wijze ten onzent voor jeugdige misdadigers de voorwaardelijke ver-
oordeeling met „probationï kan worden geregeld. Op de voordeden
van dit systeem boven de bij ons bestaande voorwaardelijke tucht-
schoolstraf, op de wenschelijkheid dus van vervanging van dit laatste
stelsel door het eerste behoef ik hier nu niet meer terug te komen.
Bij de voorwaardelijke ver^deelin^ zooals ik haar zou wenschen
te zien ingevoerd, zal de rechter den delinquent onder bepaalde
voorwaarden, in het stellen waarvan hij naar gelang van de eischen
van elk bijzonder geval geheel vrij zal zijn, aan ouders of voogd
teruggeven en tegelijkertijd iemand aanwjjzen, die met het toezicht
over hem zal zjjn belast. Zoowel den ouders als Eêï kind zelf
zal hy duideiyk aan het verstand brengen, dat schending dezer
voorwaarden of slecht gedrag in het algemeen, hem het recht zal
geven, hetzy ambtshalve, hetzy op verzoek van dongone, die mot
het toezicht is belast, het kind weer vóór zich te doen verschijnen
en andoro maatregelen te nomen. Die maatregelen zullen hierin
kunnen bestaan, dat hy don delinquent eone berisping toedient of
wol de voorwaarden verscherpt, waaraan hy was gebonden, doch
ook hierin, dat hy het kind alsnog tot tuchtschoolstraf voroordeelt
of tor beschikking van do regeoring stelt.
Omtrent den duur van don prooftyd zal van te voron niots
worden bepaald. Wel echter zal in do wot eon maximumduur van
2 of 8 jaar moeten worden vastgologd, gedurende welken tyd het
kind nog voor zyn vroeger delict tor verantwoording kan worden
geroepen. In do meeste gevallen zal hot wenscheiyk zyn, hot toezicht
tot don uitersten termyn te doon duren, doch liet langzamerhand
slapper te doon worden. Vooral hoodo men er zich voor, het ook
dan, wannoer hot kind zich niet goed gedraagt, te lang mot het
toezicht te biyvcn probeeron; in zulk een goval doet men voel
beter mot het uitlokken van strenger maatregelen niet te lang to
wachten.
De voorwaardoiyko voroordeeling zal kunnen worden uitgesproken
naar aanleiding van allo delicten, overtredingen zoowel als misdry-
ven, waarop tuchtschooMraf of ter beschikkingstelling kan worden
toegepast. Uitgesloten zou zij dus zijn bij overtredingen voor de
eerste maal gepleegd. Bovendien echter beschouwe men ook in dio
gevallen, waar zij in theorie toepasselijk zou wezen, de voorwaarde-
lijke veroordeeling toch vooral niet altijd als hèt middel bij uitnemend-
heid. Er zijn n.1. gevallen, waarin de meerdere indruk, die door eene
straf op het kind gemaakt wordt, noodzakelijk is, of waarin het-
plaatsen onder toezicht in verhouding tot het gepleegde feit, zoowel
voor de ouders als den delinquent zelf een te strenge maatregel is,
of wel waarin verwijdering van het kind uit zijn milieu een drin-
gende eisch is. In zulke gevallen zullen eeno vrijheidsstraf, boete,
berisping of ter beschikkingstelling veel beter op hare plaats zijn.
In tegenstelling met de richting, die men ten onzent wat betreft
het vanwege den Officier bevolen toezicht tegenwoordig wol eens
geneigd schijnt uit te gaan, zal dunkt my dit door den rechter te
bevelen toezicht uitsluitend aan vrijwillige patroons en patronessen
moeten worden opgedragen. Weliswaar hebben we in Amerika, zooals
b.v. in Denver, ook van het werk dor ambtelijke „probation officers"
uitmuntende resultaten gezien en wordt ook door onze ambtenaren
voor de kinderwetten zeer goed en nuttig werk verricht, maar toch
geloof ik, dat we in het vervolg by het hier bedoelde patronaatswork
zullen moeten uitgaan van het beginsel, dat dit aan de vrije maat-
schappelijke krachten opgedragen moet worden. Men bedenke wel,
dat het eigenaardige van do taak van den patroon juist hierin is
gelegen, dat hy do vertrouwde van het kind en zijne oudors moot
worden, dat eene nauwe aanraking tusschon den patroon en zijn
pupil gewenscht is en dus door do verschillende govallen zeer uiteen-
loopondo eischen aan do mot het toezicht belaste personen worden
gesteld. Het spreekt vanzelf, dat aan dezo eischen hot best zal
kunnen worden voldaan, wanneor voor elk geval een speciaal daartoe
geschikt persoon tot patroon wordt benoomd, geschikt met het oog
hetzy op zijne bekendheid met het kind of diens gezin, hetzij op
zijn beroep of ztfno connecties, waardoor hot hem misschien makko-
lijker zal vallen dan aan een ander, werk voor zijn pupil to vinden,
geschikt misschien ook daardoor, dat hij in do buurt van hot kind
woont, of om welke reden dan ook. Alleen eeno goedo organisatio van
vrijwillige krachten, gerocruteerd uit allo kringen der maatschappij,
zal daarom in staat zijn van het stolsel der voorwaardelijke voroor-
deeling werkelijk te maken wat ervan te maken is. Aan het hoofd
dezer organisatie echter zal moeten staan een ambtenaar, die alle
draden ervan in handen houdt, die de patroons voor de verschillende
gevallen zal aanwijzen, aan wien deze geregeld rapport zullen uit-
brengen, terwijl hy zelf weer aan den rechter verslag doet. Deze
taak zal het best vervuld kunnen worden door den kinder-ambtenaar,
die, doordat hij door den rechter is belast geweest met een onder-
zoek niet naar het door het kind gepleegde delict, maar naar wat
van dit delict deD achtergrond vormt, by uitstek geschikt zal zijn
den voor elk geval meest geschikten patroon aan te wyzen. Is te
verwachten, dat de rechter eene voorwaardelijke veroordeeling met
toezicht zal uitspreken, dan zal de ambtenaar hem, dien hy voor
patroon op het oog heeft, kunnen verzoeken zoo mogelijk ter terecht-
zitting aanwezig te z|jn, opdat hy op die manier van do zaak op de
hoogte komo en terstond na afloop der behandoling met zyn pupil
zal kunnen kennis maken.
Over het algemeen zal de taak van den patroon gelijk zyn aan
die van den Engelsch-Ainerikaanschen „probation offlcer"; de nadruk
zal steeds moeten worden gelegd op den persooniyken omgang tus-
8chen hem en zyn pupil.
Zullen tegen do ten aanzien van jougdigo delinquonten genomen
beslissingen rechtsiniddolon oponstaan of niet?
Het spreekt vanzolf dat, wanneer do borisping op do boven om-
schreven wyzo wordt toegepast, hiorby van eenig rechtsmiddel geen
sprako kan zyn.
Wat zal nu echter beslist moeten worden t. o. van dio maatregelen,
in wier aard zolf do noodzakoiykhoid eonor onmiddeliyko executie
niet is golegen?
Ook daar zal natuuriyk eene zoo spoedig mogoiyko oxocutio steods
gowenscht zyn, maar toch, wanneer eenigo vortraging daarvan hot
oenigo bezwaar waro togon do mogeiykhoid van voorziening in hoogor
beroep of cassatie, ik betwyfel, of er reden zou bestaan, vorder to
gaan dan eenvoudig do thans op dit gobiod geldendo tormynon to
verkorten.
Evenwel er zyn andoro bezwaren.
Tegen hot hooger beroop allereorst dit: dat, wanneer van dit
middel wordt gebruik gemaakt, do jougdigo delinquent ten tweeden
20
-ocr page 330-male aan eene verschijning voor den rechter wordt blootgesteld. En
dan: Voor welken rechter zal het kind, dat eerst voor den kinder-
rechter is verschenen, in hooger beroep moeten terechtstaan?
Dezelfde argumenten, die voor de specialiseering van den rechter
in eerste instantie gelden, zullen toch uit den aard der zaak
voor den hoogeren rechter a fortiori kunnen worden aangevoerd.
Tot kinderrechter in tweede instantie zou dan moeten worden
aangewezen één raadsheer van het Hof. Het spreekt echter vanzelf,
dat voor de niet zeer talrijke gevallen van kinderstrafzaken, waarin
hooger beroep zal worden ingesteld, van het aanstellen van één
specialen kinder-raadsheer, met het oog op zyne bijzondere geschikt-
heid hiertoe gekozen, geen sprake zou kunnen zijn, dat men er zich
hier eenvoudig toe zou moeten beperken, één der raadsheoren be-
halve met zijne gewone bezigheden ook met het berechten van
kinderzaken te belasten. M. a. w.: een lagere rechter, die volkomen
gespecialiseerd is, die geheel opgaat in zijn ambt van kinderrechter,
een hoogere, die het berechten van kinderzaken waarschijnlijk als
het minst interessanto onderdeel van zijn arbeid beschouwt. Voor-
zeker, de meerdere waarborg eener goede rechtspraak, die dan toch
met het hooger beroep wordt beoogd, ontgaat ons hier geheel; de
lagere rechter biedt meer waarborgen voor eone juiste beslissing
clan de hoogere.
Weliswaar zou men kunnen zeggen, dat het byzondoro vertrouwen,
dat in den kinderrechter kan gesteld worden, toch eigenlijk vooral
den t. o. van den delinquent to nemen maatrogol goldt, tot do keuze
waarvan de kinderrechter do aangewezen persoon is; dat echter
waar het gaat om do vraag, of do schuld van den beklaagde bowezon,
of het ten laste gelegde feit strafbaar is, eeno byzondoro ervaring
op hot terrein der kinderberechting niet vereischt is; dat dus hoogor
beroep zou kunnen worden toegelaten, wanneor het alleon om dozo
beide laatsto punten gaat. Behalve echter, dat by vorniotiging van
het vonnis, waarby het kind is vrygesproken of van rechtsvervolging
ontslagen, door den hoogoren rechter ook ovor den to nemen maat-
regel zou moeten worden beslist, biyft by eeno dergeiyko regoling
voornameiyk dit belangryko bezwaar bestaan, dat het stellen van
een hoogeren rechter boven don kinderrechtor in stryd is met do
positie, die, naar ik meen, de kinderrechter als zoodanig moot in-
nemen. De geheel byzondoro plaats, die dezo m. i. in do maatschappy
in den strijd tegen de criminaliteit der jeugd moet bekleeden, zal
het hem alleen dàn mogelijk zijn in te nemen, wanneer hij is de
kinderrechter, wanneer hy draagt de geheele verantwoordelijkheid
van de berechting der misdadige jeugd, wanneer het niet meer
mogelyk zal zijn, dat, zoo al niet bij den jeugdigen delinquent zelf,
dan toch bij zijne ouders, terstond na de beslissing van den rechter
de gedachte opkomt, dat er wellicht door de tusschenkomst van den
hoogeren rechter nog wijziging van het vonnis te verkrygen is1).
Terecht zegt Gautier2): „La proscription de l\'appel n\'est pas
„malaisée à justifier. D\'une part, le juge de l\'enfance est un spécia-
liste; quand il a prononcé, il est difficile de trouver mieux, très
„facile de trouver plus mal. D\'autro part et surtout, le jugo de
„première instance connaissait l\'affaire à fond; il a suivi lo petit
»coupable dès sa faute jusqu\'au jugement.....Les juges d\'appel
»(qui no sont pas des spécialistes et auxquels on ne peut faire
»recommencer touto l\'instruction), que sauront-ils des faits, que
»sauront-ils do l\'enfant P pas grand\' chose. L\'appel contre les juge-
ments du tribunal d\'enfants consisterait donc il déférer la décision
»d\'un jugo particulièrement instruit ot sagace, il d\'autres juges
»moins au courant et moins qualifiés. Ainsi forait celui qui ayant
»un travail délicat à exécuter, commoncorait par consultor un tech-
.nicion, pour suivro en définitive l\'avis opposé du premier venu."
Het hooger boroop togon do uitspraken van don kinderrechter zal
dus m. i. om al dozo redonon gohool moeten wegvallen, mot dczo
uitzondoring evenwel, dat, in goval do voorwaardeiyke govangenis-
straf biyrt gohandhaafd, eon vonnis, voorzoover hot inhoudt eene
veroordeoling tot dozo voorwaardeiyke straf, wolko misschien eerst
na hot 21o jaar ten uitvoor wordt golegd, voor hooger beroep vat-
baar zal zyn.
O Ook in Amerika is vun ceno hoogoro voorziening tegen do beslissingen der
«Juvcnilo Courts" bjjna nooit sprake. - Volgens het Belgischo regecringsontwerp
J* hoogor beroep alleen toegelaten, wanneer do ter beschikkingstelling zich buiten
grenzen der minderjarigheid uitstrekt.
Het Hnlgiftcho ontwerp-Lnvoz wil het appM van door de kinderrechters gego-
ten beslissingen uitfluiten, „paree quo l\'on doit avoir touto confianco en eux et
•qu\'il no faut pu compliquer la proc&luroV (La question des tribunaux pour
enfants; rapport documentaire par Ch. Collard, blz. 29).
2) t. a. p. blz. 160.
Tegen de door den kantonrechter ter zake van overtredingen ge-
wezen vonnissen, zal bij den kinderrechter hooger beroep kunnen
worden ingesteld; de termijn, gedurende welken hooger beroep open
staat, zal aanmerkelijk moeten worden verkort.
De tegen de voorziening in hooger beroep aangevoerde bezwaren
gelden grootendeels ook voor het beroep in cassatie. Zal nu ook
de cassatie geheel moeten worden uitgesloten?
Wanneer we de gronden nagaan, waarop cassatie kan worden inge-
steld, dan komt men al spoedig tot de conclusie, dat de meeste der
voor het gewone strafproces geldende cassatiegronden, in het tegen
jeugdige misdadigers gevoerde proces zonder bezwaar zouden kunnen
en daarom ook zouden moeten vervallen, hetzij omdat het belang
eener voorziening in cassatie op deze bepaalde gronden niet kan
gezegd worden op te wegen tegen de in dit bijzondere proces hier-
tegen geldende bezwaren, hetzy omdat deze gronden uit hunnen aard
hun belang voor dit proces hebben verloren.
Zoo meen ik, dat de cassatie wegens onbevoegdheid en wegens
overschryding van rechtsmacht, als althans voor dit proces van geen
bijzonder groot belang, zou kunnen worden uitgesloten.
Wat betreft cassatie wegens schending van eenigen op straffe van
nietigheid voorgeschreven vorm, of wegens weigering of nalating
van eene in art. 346 al. 2 W. v. Sv. omschreven vordering, het
weinig vormelijk karakter van hot strafproces tegen kinderen, zoo-
wel wat het voorals het eindondorzoek aangaat, do eenvoud der
terechtzitting, waar veeleer van een onderhoud tusschen rechter en
delinquent dan van <een debat tusschen partyen sprako is, waar
dus ook veol minder kwestie zal zijn van een gobruik maken van
door do wet toegekende rechten on bevoegdheden, dit alles schynt mU
toe to pleiten voor do uitsluiting van cassatie op do bovengenoomdo
gronden.
Biyft ten slotte over do cassatio wegens verkeerde toepassing of
schending van het inatericclo recht, in wolk goval do H. R. recht-
spraak ten principale kan uitoofenon. In olk goval zal moeten aan-
genomen worden, dat do mogelijkheid van beroep in cassatio op grond
van schending van hot recht ten aanzien van do in het vonnis ver-
vatte bepaling van straf- of opvoedingsmaatregelen, niet mag worden
geopend. Do grooto mate van vrijheid, die den rechter wordt gegovon,
om naar eigen goedvinden do- noodigo maatregelen to treffen, zal in
dezen tot schending of verkeerde toepassing der wet trouwens wel
niet licht aanleiding geven.
Iets anders evenwel is het, waar het gaat om de al of niet juist-
heid van de qualificatie van het feit. Hier toch komen we weer,
aangezien wij een bijzonder begrip van kinder-delicten niet aannemen,
op het gebied van het gewone strafrecht. Op dit punt kan men dus
zeggen, dat de kinderrechter geen meerdere autoriteit heeft dan een
ander rechter. Zal nu hier voorziening in cassatie mogeiyk gemaakt
moeten worden en den H. R. de bevoegdheid moeten worden ge-
geven, in geval van vernietiging van het vonnis zelf uitspraak te
doen en dus in geval h(j een ontslag van rechtsvervolging in eene
veroordeoling verandert, den t. o. van het kind te nemen maatregel
vast to stollen ? Over het hieraan verbonden nadeel behoef ik hier
thans niet verder uit to weiden; het bezwaar tegen het nemen van
deze beslissing door den H. R. is feiteiyk grooter dan wanneer zy
door den rechter in hoogor beroep wordt gegeven, omdat de cassatie-
rechter, daar do delinquent niet vóór hem verschynt, het kind
absoluut niet kent.
Toch meen ik, dat op grond van schending van hot materieele
recht, voorzoover de qualificatie van het feit betreft, do cassatie niet
moet worden uitgesloten. Ook in geval van door kinderen gepleegde
delicten is hot, hoowel het ongotwyfeld tot do uitzonderingen zal
behooren, mogoiyk, dat zich ingowikkoldo rechtskwesties voordoen,
dio, omdat wo ook by do kinderberochting nog staan op don bodem
van hot strafrecht, niot steeds van belang ontbloot zyn; ook hier
kan hot dus wonschoiyk zyn, do zaak aan het oordeel van don
ca8atiorechtor to ondorwerpen.
Aan het zoooven genoomdo bozwaar zou dan kunnen worden
tegemoot gokomon, door den II. R. wanneer hy eeno veroordeeling
uitspreekt, do zaak voor do bepaling der straf- of opvoedingsmaat-
regolen naar don kindorrechter to doen terugwyzon»). Groot bezwaar
zal hiertegen daarom wel niet bostaan, omdat do van do strafbaar-
heid van hot feit niet overtuigdo kinderrechter by hot nemen zyner
boslissing eeno zoo grooto mate van vryheid bezit.
Trouwens groot govaar is er niet, dat er van dit beroep in cassatio
!) Geldt het do caaMtia van een door den kantonrechter geweren vonnis, dnn
do terugwijzing mui dezen moeten plant» hebben.
veelvuldig gebruik zal gemaakt worden, aangezien men zich bij de
berechting van jeugdige misdadigers van juridische spitsvondigheden
zooveel mogelijk zal onthouden.
Wat aangaat den leeftijd, tot welken jeugdige delinquenten aan
dit speciale strafproces zullen zijn onderworpen, zal dezelfde grens
moeten gesteld worden, als thans gesteld is voor het houden der
terechtzittingen met gesloten deuren. De kinderrechter moet echter
het recht hebben, alle kinderen onder de 18 jaar, die van be-
paalde zeer ernstige delicten, als daar zyn moord e. a. en kinderen
tusschen de 16 en 18 jaar, die van eenig misdryf, welk dan ook, zijn
beschuldigd, naar den gewonen rechter te verwijzen, die dan met
gesloten deuren zal rechtspreken.
Waar kinderen zich in gemeenschap met volwassenen aan een
delict hebben schuldig gemaakt, zullen de zaken zoo eenigszins
mogeiyk van elkaar moeten worden losgemaakt; kan dit niet, dan
zal voor alle beklaagden de gewono strafprocedure moeten worden
gevolgd.
Ten slotte deze opmorking, dat het aanbeveling verdient, oventueele
nieuwe, zoowel formeel- als materieel strafrechteiyke bepalingen ton
aanzien van kinderen in édn afzonderiyk wetboek samen to vatton.
Niet slechts wordt hiermee boploit een maatregel van louter for-
meelen aard, dio hot ons gomakkeiyker zal maken, een overzicht to
verkrygen van allo op jeugdigo delinquenten betrekking hebbondo
bepalingen. Het geldt, hier tevens eeno moor principieolo kwestie.
Door het samenvatten van al dezo bepalingen in ééno afzonderiyke
wet zal men duideiyk to kennon goven, dat hier meor wordt gegovon
dan eonigo uitzonderingsbepalingen op het bestaande straf- en straf-
procesrecht, dat hior, mon mogo dan met de beginselen van het
strafrecht niot volkomen hobbon gebroken, do geheolo bohandoling
der misdadige jeugd, zoowol wat haar strafprocessuoolen als haar
materieel strafrechtoiyken kant betroft, toch op geheel speciale begin-
selen is gegrond.
Baernreither. Jugendfürsorge und Strafrecht in den Vereinigten
Staaten von Amerika.
Samuel J. Barrows. Children\'s courts in the United States.
Gudden. Die Behandlung der jugendlichen Verbrecher in den Ver-
einigten Staaten von Nordamerika.
Blumenthal. Was können wir von Amerika bei der Behandlung
unserer verwahrlosten und verbrecherischen Jugend lernen?
Hartmann. Die Strafrechtspflege in Amerika.
Maennel. Das Amerikanische Jugendgericht und sein Einfluss auf
unsre Jugendrettung und Jugenderziehung.
Herr. Strafenwesen und Strafvollzug in den Vereinigten Staaten
von Amerika. (Vergleichende Darstellung des Deutschen und auslan-
dischen Strafrechts. Allgemeiner Teil IV. Anhang.)
Von Liszt. Das Englisch-Amerikanische Probationsystem. (Ver-
gleich. Darstellung. Allgem. Teil. Band III).
Oetkeh. Das Strafverfahren gegen Jugendliche. Eine Kritische
Studio. (Gerichtssaal; 2 Beilageheft zu Band 74).
Lederer. Amorikanischo Jugondgorichte.
Les tribunaux spéciaux pour enfants. Aux Etats-Unis par E. Julhiet.
En Franco par H. Rollet. Eu Angleterre M. Kleine. En Allemagne
par M. Gastamiiide.
Tho problem of the children and how the Stato of Colorado caros
for thorn, a report of tho Juvcnilo Court of Donvor.
Report of tho Probation Commission of tho Stato of Now-York.
Juvonilo Court laws etc. published by tho Juvcnilo improvement
association of Donvor.
Tho Juvonilo Court Record.
Tho Survoy van G Febr. 1010.
Atherley Jones. Tho law of-children and young porsons.
J. F. P. SciiOnfeld. Do Children Act 1908 (pre.)
Marcel Kleine. Los tribunaux spéciaux pour enfants en Angleterre.
Parliamentary debates.
Report of tho Departmental committoe on tho Probation of Offondore
act. 1907.
-ocr page 336-Allemenröder. Vom Frankfurter Jugendgericht. (Zeitschrift für die
gesamte Strafrechtswissenschaft, 29. Band.)
Verslag van de vergadering der „Deutsche Landesgruppe der inter-
nationalen kriminalistischen Vereinigung" in de Mittheilungen der
I. K. V. 15. Band.
Verhandlungen des ersten und des zweiten Deutschen Jugend-
gerichtstages.
Oetker. Strafrechtliche Behandlung jugendlicher Personen. (Ge-
richtssaal 73.)
Rolffs. Das Strafverfahren gegen Jugendliche nach dem Entwurf
zur Strafprozessordnung und dem Vorentwurf zum Strafgesetzbuch.
Freudenthal. (Artikel in Gerichtssaal 71.)
Kuhn-Kelly. Jugendschutzkommissionen als vollwertiger Ersatz
für Jugendgerichte.
Ernest Passez. Manuel de la défense des enfants traduits en
justice.
Paul Tuscher. Criminalité infantile, essai sur l\'imputabilité et la
procédure.
Dansaert de Bailliencourt. Tribunaux pour enfants et conseils
de tutelle.
Ch. Collard. Les tribunaux spéciaux pour enfants (rapport docu-
mentaire). — L\'institution et l\'organisation dos tribunaux spéciaux
pour enfants, (étude critique).
Is. Maus. Tribunaux spéciaux pour enfants. (Utilité et organisation
pratique.)
Delzons. Les tribunaux pour enfants (Rovuo dos deux Mondes
van 15 Juni 1909).
Gastambide. Tribunaux et consoils do tutello pour les inculpés
mineurs. Rapport présenté au comité do défenso des enfants traduits
en justice.
Code do l\'enfance traduite en justice, (publié par lo comité do
défense des enfants traduits en justice do Paris)
Alfred Gautier. La question des tribunaux d\'enfants si Genève.
(Revue pénale suisse, 24o jaargang).
Casabianca. Les procédures d\'information relatives aux mineurs
délinquants.
Revue l\'Enfant.
-ocr page 337-STELLINGEN.
t
. %
-ocr page 338-: *
■
»
■
i
Bij do door do wot van 12 Febr. 1901 in liet W. v. Sv. aangebrachte
wijzigingen is in tegenstelling met do tegelijkertijd in het W. v. Sr.
opgenomen bepalingen voel te weinig rekening gehouden met het
tusschen jeugdige on volwassen misdadigors bestaande verschil.
II
Do berechting van jeugdigo misdadigors behoort te worden opgedragen
aan speciaal daartoe bekwame rechtors, aan wio zoowol voor- als
eindondorzoek moet worden toovortrouwd.
III
Het aan wonden van do middolon is een van hot oograork tot
wodorrochtelijko bovoordeeling ondorscheidon oloment van hot misdrijf
van oplichting; do aard dor bovoordooling mag dus niot naar do voor
do vorkrijging gobozigde middelen worden beoordeeld.
IV
HU, wion by dagvaarding „hot opzottolijk en wederrechtelijk dood-
schieten van een aan oon ander toebehoorenden hond" is ton lasto
S°legd, mag niot wegens „het opzettelijk boschadigon van dion hond"
borden voroordeeld. (Andors arr. H. R. 15 Fobr. 1909. W. 8826).
V
Ten onrechte besliste de Hooge Raad bij arrest van 15 Jan. 1912,
dat den beklaagde het recht niet toekomt in cassatie te komen
tegen een vonnis, waarbij alleen de dagvaarding in hooger beroep
van den Officier van Justitie is nietig verklaard.
YI
Private personen hebben geen actie tot schadevergoeding tegen
het Gemeentebestuur, wanneer dit de hem bij art. 179/i Gemeentewet
opgelegde zorg heeft verzuimd.
VII
De vraag of art. 77 4° Onteigeningswet voor bepaalde gronden kan
worden toegepast, is eene op zichzelf staande vraag, die niet reeds
hare bevestigende beantwoording vindt in de goedkeuring van het
uitbreidingsplan, waarin deze gronden zijn opgenomon.
VIII
Door art. 150 al. 2 Gemeentewet wordt aan hot oordeol des rechters
alleen onttrokken de vraag, of eene plaatselijke verordening is getreden
in het algemeen Ryks- of provinciaal belang, doch wordt zyno be-
voegdheid niet opgeheven, om to beoordeelen, of zij do huishouding
der gemeonte betreft. (Vonnis Kantongerecht Amsterdam. 23 0ct. 1911.
W. 9231).
IX
De kooper van een met hypotheek bezwaard goed is gobonden
aan het beding, gemaakt tusschen den hypotheekhouder en den
rechtsvoorganger van don koopor, luidens hetwelk dit goed niet
mag worden vorhuurd buiten schrifteiyko toestemming des hypotheek-
houders.
X
Ten onrechte besliste de Kantonrechter te Brielle by vonnis van
13 Sept. 1911, dat, nu bij de regeling der arbeidsovereenkomst den
rechter eene groote mate van vrijheid is toegekend, aangenomen
moet worden, dat ook de wettelyke schadeloosstelling van art.
1639r B. W. voor vermindering vatbaar is, wanneer de werkelijke
schade geheel niet in overeenstemming is met het gevorderd bedrag.
XI
Eene vereoniging, die hare rechtspersoonlijkheid heeft verloren op
het oogenblik van het openvallen eener nalatenschap, is niet bevoegd
erfgenaam in dio nalatenschap te z(Jn. (arr. H. R. 17 Dec. 1909.
W. 8947).
XII
In geval van gedeoltolüke vergooding door don verzekeraar van
do door den verzekerde geleden schade, treedt toch do verzekeraar
in alle rechten, welke do verzekerdo ter zako dier schado tegen
derden mocht hebben.
XIII
Art. 828 W. v. Rv. bovat geon uitzondering op art. 200a W. v.
Rv., in zooverre, dat hot bU een proces over echtschoiding of scheiding
van tafol on bod eon getuigenverhoor voor den rechter-commissaris
zou uitsluiten.
XIV
HU» dio oon wissol heeft goaccoptcord voor een door weddenschap
verloren bedrag, kan zich op ongeoorloofde oorzaak beroepen, wanneer
de trekker zelfs als houder betaling vordert.
XV
De actio negatoria en de actio confessoria voldoen niet aan de
vereischten der actiones in rem.
XVI
Terecht bestrijdt mr. N. G. Pierson. (Woningprobiemen, Economist
1905) de bewering, dat het bedrijf van het verhuren van goedkoope
woningen uit winstbejag zooveel mogelyk moet worden voorkomen
en zegt hij: „Het bouwen uit winstbejag tegen te gaan, zou zijn:
een woningnood te scheppen, waarvan geen voorbeeld bestaat."
Blz.
10, 4o reg. v. 0. staat redenen, lees reden.
10, noot 2 staat Strafrechtpflege, lees Strafrechtspflege.
12, noot 2 idem.
13, noot staat Zeitschrift für die vergleichendo Strafrechtwissenschaft,
lees Zeitschrift für die gesarate Strafrechtswissenschaft.
33, noot 2 staat Strafrechtpflege, lees Strafrechtspflege.
36, noot staat fappendix, lees appendix.
42, 7« reg. v. 0. staat haar gemiddelden duur, lees haar gemiddelde duur.
45, noot 2 staat Jouvenil Court, lees Juvenile Court.
68, le reg. moet staan § 1.
74, 3e al. moet staan § 2.
78, 3® al. moet staan § 3.
87, laatste al. moet staan § 4.\'
97, 13e reg. v. 0. staat haar strafrechtelijken basis, lees bare straf-
rechtelijke basis.
106, 2o al. moot staan § 5.
100, noot 1 staat gosainmte, lees gesamtc.
100, noot 2 staat 1), loes 2).
126, noot 1 staat Ilandlungen, loes Verhandlungon.
127, 10e reg. v. 0. staat htf, lees het.
127, llo rog. v. 0. staat psychiatiscb, lees psychiatrisch.
138, 5e rog. v. b. staat Landgerichton, lees Landgerichte.
140, r>o reg. v. b. staat kindorrechtbnnken, lees kindorborochting.
\'41, 2e al. lo rog. staat Gorichtsverfassungsgegotzo, lees Gorichtsvor-
fassungsgesotzo.
\'47, 2e al. f>o rog. v. 0. staat kracht, lees macht.
158, 70 reg. v. b. staat bovon do 12 jaar, lees boven do 12 of 14 jaar.
lr>8, I2e reg. v. b. staat benedon do 12 junr, lees bonodon do 12 of 14 jaar.
1Jj8, 2e al. 2e rog. staat inooderjarige, loos meordorjarigo.
101, üe rog. v. 0. stuit beslssingen, loes beslissingen.
106, 40 al. lo rog. staat aan, loos van.
50 nl. 3o reg. stuit Juhliot, loos Julhiet
1*5, 50 al. lo reg. v. b. en 7° reg. v. 0. idem.
308, r»o al. 50 rog. staat zoowel wat hot voorals het oindondorzoek aan-
gaat, lees zoowel wat hot voor- als hot eindonderzook aangaat.
» ,. - » • • ,
« •
» % * % •. ^
• • \' » . ■ . *• V". -r
«
f
■
„t
• •
v
1
%
»
-ocr page 345- -ocr page 346- -ocr page 347- -ocr page 348-