-ocr page 1-

VRIJE POLIS EN AFKOOP NAAR

DE BESTAANDE WETGEVINGEN

J. G. A. KATTENBUSCH

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-
-ocr page 7-

VRIJE POLIS EN AFKOOP NAAR DE
BESTAANDE WETGEVINGEN

-ocr page 8-
-ocr page 9-

VRIJE POLIS EN AFKOOP
NAAR DE BESTAANDE
WETGEVINGEN

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE RECHTSWETEN-
SCHAP AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
D
R. B. J. KOUWER, HOOGLEERAAR IN DE FACUL-
TEIT DER GENEESKUNDE, VOLGENS BESLUIT
VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER RECHTS-
GELEERDHEID TE VERDEDIGEN OP DONDERDAG

27 NOVEMBER DES NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR

[19 ib]

johannes gerardus albertus

Kattenbusch

GEBOREN TE BREDA.

A. H. KRUYT

AMSTERDAM

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Aan mijn Ouders en mijn Grootmoeder

-ocr page 12-
-ocr page 13-

Bij de beëindiging van mijn academische studie
is het mij een behoefte, in de eerste plaats mijn beiden
promotoren mijn oprechten dank te betuigen voor den
steun, dien ik van hen heb mogen ondervinden: UHoog-
geleerde MOLENGRAAFF, die mij bij de bewerking van
mijn proefschrift Uw onwaardeerbare hulp verleende en
wien geen moeite te veel was, mijn arbeid tot een
dragelijk einde te brengen; U, Hooggeleerde SUYLING,
die, waar Professor MOLENGRAAFF door een onge-
lukkigen samenloop van omstandigheden niet in de
gelegenheid was, mij geheel tot den doctor-titel te voeren,
zich bereidwillig beschikbaar stelde, de functie van Uw
ambtgenoot over te nemen.

Vol erkentelijkheid herdenk ik de vele uren, door de
Hoogleeraren MOLENGRAAFF en SIMONS aan de
belangen van het gezelschap ANTONIUS MATTHAEUS
besteed, waarvan ook ik de vruchten heb mogen plukken.

Ook den overigen leden der faculteit breng ik mijn
dank voor het onderwijs, dat ik van hen heb mogen
ontvangen.

Im Ausland sind es besonders die Herren Professoren
dr. ROELLI in Zürich und dr. MOSER in Bern, denen

-ocr page 14-

ich vielen Dank schulde für die wohlwollende Hilfe, die
sie mir bei der Vorarbeit meiner Dissertation leisteten.

Nog gedenk ik de levensverzekeringmaatschappijen
„De Utrecht," die mij in de gelegenheid stelde, gebruik
te maken van haar uitgebreide bibliotheek, en „Nillmij"
en „Kosmos," die mij met inlichtingen in zake de levens-
verzekeringstechniek welwillend hebben bijgestaan.

Ten slotte spreek ik mijn hartelijken dank uit jegens
allen, die mij bij de voorbereiding van mijn proefschrift
en bij mijn vroegere studiën op eenigerlei wijze zijn van
dienst geweest of hebben willen van dienst zijn.

-ocr page 15-

INHOUD

Hoofdstukken Bldz.

Inleiding...............1

I De Zwitsersche Wet...........7

II De Duitsche Wet............23

III Voorstel tot Wijziging van het Nederlandsch
Ontwerp...............39

Bijlagen

Litteratuuropgave

-ocr page 16-

De verwijzing onderaan op blz. 3 doelt op de

uitslaande tabel.

-ocr page 17-

INLEIDING

In het in Februari 1897 verschenen verslag der Staats-
commissie ter voorbereiding eener wettelijke regeling van
het levensverzekeringbedrijf werd geconstateerd, dat bij
zeer veel ondernemingen van levensverzekering de
gewoonte bestond, in geval van wanbetaling der premie
de verzekering zonder eenige waarschuwing als vervallen
te beschouwen. De verzekerde, die noch onmachtig, noch
onwillig was, zijn premie te voldoen, maar dit door een
begrijpelijke vergeetachtigheid verzuimd had, zag zich
als bij verrassing verstoken van de gewenschte uit-
keering, terwijl hij alle betaalde premiën in handen van
den verzekeraar moest achterlaten. Om aan dit roof-
systeem een einde te maken, stelt het ontwerp voor, den
verzekeraar de verplichting op te leggen, den nalatigen
schuldenaar schriftelijk tot betaling aan te manen en hem
daarbij een termijn te stellen van ten minste 14 dagen,
waarin hij alsnog aan zijn verplichtingen kan voldoen.
Is deze termijn verstreken en tevens een maand sinds
den vervaldag der premie, zonder dat betaling is gevolgd,
dan heeft de onderneming het recht, de verzekering als
vervallen te beschouwen.

Het zekerste middel, dat de aanmaning haar doel
bereikt, zou wel is waar een deurwaardersexploit zijn.
Om echter de onderneming in de vele gevallen van
niet-betaling van deze omslachtige en kostbare wijze van

-ocr page 18-

handelen te ontslaan, stelt het ontwerp zich tevreden
met een schriftelijke waarschuwing, afgescheiden uit een
register van aanmaningen. Ten einde tevens de grootst
mogelijke zekerheid te krijgen, dat deze waarschuwing
in \'t bezit van den geadresseerde komt, zal de verzending
aangeteekend per post moeten geschieden. De aan-
teekening in het register en het bewijs van ontvangst,
door de post afgegeven, zullen tot bewijs dienen, dat de
aanmaning heeft plaats gehad.

Waar nu een gedeelte van de premie is bestemd
om de onderneming gedekt te doen zijn tegen later te
loopen risico, gaat \'t niet aan, de verzekering zonder
meer te doen vervallen, maar moeten de verplichtingen
van den verzekeraar in overeenstemming worden gebracht
met de ontvangen premiën. Het ontwerp schrijft voor,
dat de verzekeringnemer zal kunnen verlangen, dat öf
zijn verzekering in een premievrije wordt omgezet,
waarbij 80 °/o van de wiskundige reserve wordt beschouwd
als premie in eens, betaald op den dag, waarop de ver-
zekering is vervallen, öf de verzekeraar hem dadelijk 75°/0
van die reserve uitkeert. Onder wiskundige reserve is te
verstaan de waarde, welke de oorspronkelijke verzekering
heeft op den dag, waarop deze als vervallen kan worden
beschouwd. Of in plaats van de omzetting de verzekering
voor 75 °/o van de waarde zal worden afgekocht, staat
ter keuze aan den verzekeraar. Door de omzetting kan
de verzekeraar niet benadeeld worden, indien hij zorgt
voor een voldoende korting.

Ter wille van de boekhouding is den verzekering-
nemer de korte termijn van één jaar gesteld, waarin
hij zijn verlangen tot conversie of afkoop moet te

-ocr page 19-

kennen geven. Bij verzuim vervallen al zijn aanspraken.

De verzekeraar wordt door het ontwerp bij de
berekening der wiskundige reserve niet verplicht tot de
toepassing van een bepaalde methode, maar moet zich
bij éénzelfde methode houden, waardoor men wil voor-
komen, dat hij, naar dat \'t hem het voordeeligst is, nu eens
het eene dan weer het andere stelsel volgt.

Voor de premievrije verzekering gelden dezelfde
voorwaarden als voor de oorspronkelijke verzekering.
Wanneer echter bij renteverzekering de uitkeering tot
beneden den gulden zou verminderen, heeft de onder-
neming het recht, de vervaldagen zoodanig te verschuiven,
dat de uitkeering telkens niet minder bedraagt dan één
gulden.

In de algemeene voorwaarden van verzekering der
ondernemingen kan van de hier vermelde voorschriften
alleen worden afgeweken ten voordeele van den ver-
zekeringnemer.

Gaan wij nu na, hoe tegenwoordig dit onderwerp
in de praktijk is geregeld, dan ontwaren we de meest
uiteenloopende bepalingen. Wel staan, voor zoover ons
bekend, alle ondernemingen na den vervaldag van de
premie eenige respijtdagen toe, wel verklaren zij zich
bereid, na verval van het contract wegens wanbetaling of
om andere redenen, den verzekeringnemer een equivalent
toe te staan voor de ontvangen premiën, maar daarmede
houdt alle eenvormigheid op. Zien wij, wat de algemeene
voorwaarden van eenige der meest bekende maat-
schappijen daaromtrent vermelden, dan krijgen we de
resultaten, vermeld in de volgende tabel.

-ocr page 20-

ZOO DE WISKUNDIGE WAARDE
BEDRAAGT IN GEHEELE PERCENTEN
VAN HET VERZEKERD KAPITAAL :

AFKOOPWAARDE
IN PERCENTEN VAN DE
WISK. WAARDE:

Minder dan 25 °/o

80 °/o

25°/o—26 „

81 „

27 „

82 „

28 „

83 „

29 „

84 „

30 °/o—31 „

85 „

32 ff 33 ^

86 „

34 H 35 ff

87 „

36 „ —37 „

88 „

38 „—40 „

89 „

41 „—43 „

90 „

44 „—46 „

91 „

47 „—49 „

92 „

50 „—54 „

93 „

f« 59 ff

94 „

60 „—65 „

95 „

66 „ —73 „

96 „

74 „—83 „

97 „

84 „—96 „

98 „

Meer dan 96 „

99 „

Wordt de afkoopwaarde verlangd, voordat de ver-
zekering drie volle jaren van kracht is geweest, dan
wordt het volgens bovenstaande bepalingen uit te keeren
bedrag verminderd met £
°/o van het verzekerde kapitaal
voor elke maand, die de verzekering minder dan drie
jaren heeft bestaan.

-ocr page 21-

Verval
verzekering
met of zonder
aanmaning

VRIJE POLIS

EXTRA
CREDIET-
TERMIJN

Mogelijk

herstel
verzekering

MAAT-
SCHAPPIJ

RESPIJT-
DAGEN

Wanneer

AFKOOP-
WAARDE

Na

wanbetaling

AFKOOP

In andere
gevallen

Na wanbet.

Algemeene
Mij v. Levens-
I verzekering en
Lijfrente

Na 3-jarig
bestaan der
verzekering

Na 3-jarig
bestaan

75 0
der reserve

1 maand

Niet

Zonder

Niet

Niet

In elk concreet

geval ter
beslissing aan
directie

Zoodra
verzekering
afkoopwaarde
heeft

Amsterd.sche
Mij v. Levens-
verzekering

Zoodra
een reserve
bestaat

Zoodra
een reserve
bestaat

Met
(aangeteekend)

Van
rechtswege

Volgens
tabel A

1 maand

Niet

12 maanden
na vervaldag
onbetaalde
premie

Na 3-jarig

bestaan
en betaling
3 jaarpremiën

Na 3-jarig

bestaan
en betaling
3 jaarpremiën

Van
rechtswege

75%

der reserve

Dordrecht

1 maand

2 maanden

Zonder

Eerste Neder-
landsche Verz.
Mij o/h Leven
en tegen
Invaliditeit

80 °/o reserve, als
deze <! 60 % verz,
kap. Daarna voor
ieder °/0 verz. kap.
\'ƒ2 % reserve

9 maanden
na afloop
crediettermijn

Van
rechtswege

Na 3-jarig
bestaan

Na 3-jarig
bestaan

Na 3-jarig
bestaan

1 maand

Met

8 dagen

Zoodra
verzekering
afkoopwaarde

heeft of na
3-jarig bestaan

Eerste Rotter-
damsche Mij
i v. verz. op het
Leven

Zoodra
verzekering
afkoopwaarde
heeft

Reserve, verminderd

met 5 % verschil
res.-verz. kap.; minstens
met 2 of 3% vei
kapitaal

Niet

Altijd

1 maand

Niet

Zonder

3 maanden
na vervaldag
onbetaalde
premie

Na 3-jarig

bestaan
verzekering

Hollandsche

Societeit
v. Levensverz.

Minstens
V3 der betaalde
premiën

Na 3-jarig

bestaan
verzekering

Na 3-jarig

bestaan
verzekering

Op verzoek
binnen 5 jaar

Met
(aanget.)

V2 maand

f/s maand

Na 3-jarig

bestaan
en betaling
3 jaarpremiën

6 maanden
na vervaldag
onbetaalde
premie

Volgens
tabel B

Van
rechtswege

Na betaling
3 jaarpremiën

Na betaling
3 jaarpremiën

Ter beslissing
directie

Met
(aanget.)

Kosmos

1 maand

75 °/o
der reserve

Na 3-jarig
bestaan

Na 3-jarig
bestaan

Na 3-jarig
bestaan

Op verzoek

Zonder

Altijd

Niet

Maliehuis

1 maand

Reserve, ver-
minderd met
4% verschil
res.-verz. kap.

Na 3-jarig

bestaan
en betaling
3 jaarpremiën

Na 3-jarig

bestaan
en betaling
3 jaarpremiën

Zoodra
verzekering
afkoopwaarde
heeft

12 maanden

na afloop
crediettermijn

Van
rechtswege

Ter beslissing
directie

Nationale
L. v. Bank

Met

1 maand

Zoodra
verzekering
afkoopwaarde
heeft

Zoodra reserve
>3°/o verz. kap.
of 30°/o verz.
rente

Zoodra reserve
>3°/o verz. kap.
of 30 °/0 verz.
rente

24 maanden
na vervaldag
onbetaalde
premie

Reserve, ver-
minderd met
5°/o verz. kap.

Ter beslissing
directie

Nederlanden
van 1845

Op verzoek

Zonder

1 maand

3 maanden
na afloop
crediettermijn

90 °/o
der reserve

Na 3-jarig
bestaan

Na 3-jarig
bestaan

Na 3-jarig
bestaan

Minstens
2 maanden

Op verzoek

Zonder

Nillmij

1 maand

1 maand;

voor maand-
premiën
\'/2 maand

Minstens

75 °/o
der reserve

Ter beslissing
commissa-
rissen

Na 3-jarig
bestaan

Na 3-jarig
bestaan

Na betaling
3 jaarpremiën

Van
rechtswege

Met
(2 maal)

O.L.V. E. H.

16 dagen

12 maanden
na vervaldag
onbetaalde
premie

75 °/o
der reserve

Na betaling
3 jaarpremiën

Na betaling
3 jaarpremiën

Na betaling
3 jaarpremiën

Op verzoek

1 maand

8 dagen

Piëtas

Met

12 maanden
na vervaldag
onbetaalde
premie

Volgens
tabel C

Na 3-jarig
bestaan

Na 3-jarig
bestaan

Na 3-jarig
bestaan

1 maand

Niet

Op verzoek

R. V. S.

Zonder

Volgens
tabel D

Na 3-jarig
bestaan

Na 3-jarig
bestaan

Van
rechtswege

Na 3-jarig
bestaan

1 maand

Niet

Utrecht

Niet

Zonder

-ocr page 22-

B. Verzekering van een 30-jarige voor een kapitaal
van
f 10.000, uit te keeren na 25 jaar of bij eerder
overlijden.

NA AFLOOP VAN:

PREMIEVRIJE
VERZEKERING:

AFKOOPWAARDE:

3 JAAR

f 890.—

f 420.—

4 „

„ 1400 —

„ 680.—

5 „

„ 1940.—

„ 970.-

6 „

„ 2440.—

„ 1260.—

7 1.

„ 2950.—

„ 1570.—

8 „

„ 3430.—

„ 1890.—

9 „

„ 3890.-

„ 2210.—

10 „

„ 4340.—

„ 2550.—

15 „

„ 6450.-

„ 4480.—

20 „

„ 8320.—

„ 6890.-

C. Verzekeringen, tegen koopsom gesloten, 90 (,/o der
wiskundige reserve.

Verzekeringen, tegen periodieke premiën ge-
sloten :

na 3 jaar 70 °/o der reserve

4 75
ii 1 ii ii ii ii

ii 5 „ 80 „ ,, „

Ieder jaar later 1 °/0 der reserve meer, tot een

maximum van 90 "/o-

Bij afkoop binnen 5 jaar voor het vastgestelde

einde van de verzekering, altijd 90 °/0.

-ocr page 23-

D. Verzekering van een 25-jarige voor een kapitaal
van
f 5000, uit te keeren na 25 jaar of bij eerder
overlijden.

NA AFLOOP VAN:

PREMIEVRIJE POLIS:

AFKOOPWAARDE:

3 jaar

f 600.—

f 298.—

5 „

„ 1000.—

„ 525.—

10 „

„ 2000.—

„ 1220.—

15 „

„ 3000.—

„ 2138.—

20 „

„ 4000.—

„ 3358.—

Behalve deze algemeene bepalingen hebben ver-
schillende maatschappijen bij verschillende tarieven ten
gerieve van de verzekerden allerlei complicatiën en listig-
heden bedacht, die \'t het verzekeringvatbare publiek ten
eenenmale onmogelijk maken, uit de vele aanbiedingen
een keuze te doen. Ware hierin de zoo gewenschte
eenheid te brengen door een wet, die tevens de noo-
dige dwingende bepalingen bevatte ter bescherming van
de rechten der verzekerden, dan zou dat zeer zeker het
levensverzekeringfoedrijf ten goede komen.

Van de omliggende landen zijn het Zwitserland en
Duitschland geweest, die ons zijn voorgegaan met een
wettelijke regeling. Het zij ons vergund, alvorens de
doeltreffendheid van het Nederlandsche ontwerp te be-
oordeelen, een uiteenzetting te geven van de regeling
op dit punt in deze beide buitenlandsche wetten.

-ocr page 24-

EERSTE HOOFDSTUK

De Zwitsersche Wet

In 1893 werd aan Dr. Roelli door den Bondsraad
opgedragen, een wet op de overeenkomst van verzekering
te ontwerpen. In Januari 1896 was die opdracht uit-
gevoerd en bood de heer
roelli den Bondsraad zijn
ontwerp met toelichtingen (Motive) aan. Het werd ter
beoordeeling gegeven aan een commissie van deskundigen,
waarop deze zich splitste in een technische, een juridische
en een economische sub-commissie, die het ontwerp afzon-
derlijk en in vereeniging in behandeling namen. Het door
deze commissie gewijzigde ontwerp werd bij Boodschap
van den Bondsraad aan de Bondsvergadering voorgelegd,
die het den 2en April 1908 aannam. Den 8en April d.a.v.
afgekondigd, trad de wet op 1 Januari 1910 in werking.

De wet is verdeeld in 5 hoofdstukken, achtereen-
volgens gevend algemeene bepalingen, bijzondere bepa-
lingen voor schadeverzekering, bijzondere bepalingen
voor personenverzekering, dwingende bepalingen en slot-
bepalingen. Het eerste hoofdstuk regelt de gevolgen der
wanbetaling voor alle takken van verzekering, met ver-
wijzing echter voor de levensverzekering naar de in het
derde hoofdstuk voorgeschreven onvervalbaarheid door
de vrije polis en het recht van afkoop. Het vierde
hoofdstuk eindelijk verklaart alle desbetreffende artikelen

-ocr page 25-

van halfdwingenden aard, zoodat contractueel niet van
de gegeven voorschriften kan worden afgeweken ten
nadeele van den verzekeringnemer.

De verzekeraar heeft, naar in de M. v. T. wordt
opgemerkt, meer dan eenig ander schuldeischer belang
bij een tijdige betaling van de premiën. Het bedrijf zou
in gevaar verkeeren, als hij niet kon rekenen op nauw-
gezette betaling. De moratore interessen als gewone
gevolgen van verzuim bij den schuldenaar leveren den
verzekeraar onvoldoende waarborg, dat de verzekering-
nemer aan zijn verplichtingen zal voldoen. Deze waar-
borg moet versterkt worden door strengere bepalingen.
De wet voorziet hierin door aan het verzuim schorsing
der verplichtingen van den verzekeraar te verbinden,
ingaande na afloop van een in een aanmaning te stellen
termijn, De door het ontwerp voorgestelde schorsingsduur
van 4 weken werd door de economische sub-commissie
te kort geoordeeld. In dien tijd immers moest de ver-
zekeraar informatiën inwinnen naar den vermogenstoestand
van den nalatigen schuldenaar en in veel gevallen nog
zijn rechtskundigen adviseur raadplegen. Het nog aan-
gevoerde argument, dat de met de incasseering belaste
agenten dikwijls te laat de niet-betaling meldden, werd
weerlegd door dé opmerking, dat de verzekeraar zijn
agenten zelf in de hand had en hen desnoods voor de
premiën kon debiteeren. Overwogen werd echter, dat de
verzekeraar gedurende een langen tijd — de overeen-
gekomen respijtdagen, vermeerderd met den in de aan-
maning te stellen termijn — het risico moest dragen
zonder daarvoor een equivalent te hebben ontvangen,
en dat deze contractueele respijtdagen niet konden ver-

-ocr page 26-

vallen, juist omdat daarvoor de schorsingsduur van 4
weken te kort was, daar deze tevens dienst moet doen
als inningstermijn. Aan dit laatste bezwaar is te gemoet
gekomen door den termijn tot 2 maanden te verlengen.
De schorsingsduur moet echter zoo kort mogelijk zijn
om te voorkomen, dat de verzekeraar, gelijk dat in de
praktijk wel scheen te gebeuren, na jaar en dag de
achterstallige premiën komt innen zonder zelf eenig risico
te hebben gedragen. De verzekerde moet weten, waaraan
hij zich te houden heeft om in de gelegenheid te zijn,
zich tijdig elders te verzekeren.

Gedurende de schorsing wordt aan den verzekeraar
de keuze gelaten, de premie gerechtelijk te innen of
terug te treden van de verzekering en daarbij afstand
te doen \\an de betaling der premie. Heeft intusschen
de verzekerde gebeurtenis plaats, dan is de verzekeraar
niet tot eenige prestatie gehouden. Uitdrukkelijk is ver-
klaard, dat hij niet afstand doet van de premie, maar
slechts van de betaling. Daardoor is de levensverzekeraar
in de gelegenheid, zijn vordering op den verzekeringnemer
te verrekenen met de vaststelling van de vrije polis of de
afkoopwaarde. De beslissing, of het contract zal blijven
voortbestaan of worden opgeheven, staat uitsluitend aan
den verzekeraar. Dat de verzekeringnemer zich in geval
van wanbetaling op de beëindiging van het contract zou
kunnen beroepen, zou een absurditeit zijn. De wet zou
daardoor haar goedkeuring hechten aan zijn wanprestatie
en den nalatigen schuldenaar onrechtvaardig in \'t voor-
deel stellen tegenover zijn schuldeischer.

De schorsing treedt niet in, als de wanbetaling niet
te wijten is aan schuld van den verzekeringnemer. Deze

-ocr page 27-

afwijking van het algemeene recht heeft zijn ontstaan te
danken aan de zucht om den onschuldigen verzekering-
nemer tegen de al te strenge gevolgen der wanbetaling
te beschermen. Hierbij dient men in aanmerking te nemen,
dat onvermogen om te betalen geacht wordt, aan schuld
van den verzekeringnemer te wijten te zijn.

De aansprakelijkheid van den verzekeraar herleeft
weer, als hij gedurende den schorsingstijd de achter-
stallige premiën, vermeerderd met renten en vergoeding
voor gemaakte onkosten, gerechtelijk int, öf op het
aanbod van den schuldenaar aanneemt. Zijn ver-
plichtingen beginnen weer te loopen op het oogenblik,
dat hij volkomen is bevredigd: terug te werken over
den schorsingsduur vermag de betaling niet. Het oor-
spronkelijke ontwerp eischte geen rentevergoeding, omdat
de verzekeraar al genoeg winst zou maken, wanneer hij
premiën ontving zonder daarvoor risico te hebben gedra-
gen. Terecht is echter door de deskundigen-commissie
opgemerkt, dat althans de levensverzekeraar de rente
noodig heeft voor de juiste vorming van de reserve,
waarom ook rentevergoeding als vereischte in de wet
is opgenomen.

De dag, waarop de premie betaald moet worden,
valt altijd op een te voren vastgestelden datum. Volgens
het algemeene verbintenissenrecht zou de schuldenaar
door het verstrijken van dien dag alleen al in verzuim
zijn. Voerde men dit beginsel ook hier door, dan zou
dat tot zeer ongewenschte consequenties leiden. De ver-
zekerde toch, die, zich geen kwaad bewust, de dikwijls
grillige vervaldagen zonder betaÜng laat voorbijgaan, zou,
hoewel overtuigd, dat hij verzekerd is, wanneer de ver-

-ocr page 28-

zekerde gebeurtenis heeft plaats gehad, plotseling tot
de onaangename ontdekking komen, dat de geleden
schade, waarvoor hij zooveel jaren plichtgetrouw zijn
premiën heeft gestort, hem niet vergoed kan worden.
Dit gevaar wordt geenszins opgeheven door de con-
tractueele bepaling, dat hem na den vervaldag eenige
respijtdagen zijn toegestaan, waarin de verzekeraar
zonder contraprestatie het risico wil loopen: vergeet de
verzekeringnemer den vervaldag, dan zal hij de daarop
volgende respijtdagen evenzeer vergeten. Op den ver-
zekeraar rust daarom de verplichting, na het vruchteloos
verstrijken van den respijttermijn den nalatigen schulde-
naar een schriftelijke waarschuwing te doen toekomen,
waarin dezen onder verwijzing naar de gevolgen van
zijn verzuim alsnog voor zijn betaling een termijn van
14 dagen wordt gesteld. Eerst als deze termijn is ver-
streken zonder dat de verzekeringnemer aan zijn ver-
plichtingen heeft voldaan, wordt hij geacht, in gebreke
te zijn, en treedt van rechtswege de schorsing in. De
wettelijke respijttermijn begint te loopen op het oogen-
blik van de verzending der aanmaning. Wel overwoog
de juridische subcommissie, dat den schuldenaar te weinig
tijd werd gelaten, wanneer hij ver weg woont, dat het
daarom verkieselijker was, den termijn te doen aanvangen
op het oogenblik van de aankomst der maning, maar
hiertegen is aangevoerd, dat de verzekeraar nauwkeurig
het oogenblik moet kunnen vaststellen, waarop de termijn
begint te loopen. Doet de onderneming den schuldenaar
de aanmaning door middel van een agent toekomen, dan
geldt het oogenblik van verzending door den agent als
begin van den respijttermijn.

-ocr page 29-

Het is niet noodig, dat de maning aangeteekend
wordt gezonden. De kosten worden door den schuldenaar
gedragen. Waar nu de volksverzekering met kleine be-
dragen werkt, zouden de kosten van de aanteekening
in verhouding tot de schuld onevenredig hoog worden.
De verzekeraar moet nu maar zelf weten, hoe hij zich
het bewijs verschaft, dat hij aan zijn verplichting tot
aanmaning heeft voldaan.

Wordt de premie bij den schuldenaar afgehaald,
dan kan de schriftelijke maning door een mondelinge
worden vervangen. Door het aanbieden van de kwitantie
is de verzekeringnemer al herinnerd aan den vervaldag.
Het bewijs zal de verzekeraar zich kunnen verschaffen
door den schuldenaar een desbetreffende verklaring te
doen onderteekenen.

Het ontwerp-roelli wilde den verzekeraar nog de
verplichting opleggen, wanneer hem de overdracht of de
verpanding van de polis was gemeld, den rechthebbende
van de verzending der aanmaning in kennis te stellen.
Deze zou er belang bij hebben, dit te weten, omdat hij
in de gelegenheid moet zijn, zelf de achterstallige premie
te betalen. Het voorschrift zou bovendien de crediet-
waardigheid van de polis verhoogen. Dit voorstel vond
in geen der subcommissiën veel bijval. Maning van den
pandhouder zou alleen dan kunnen worden voorge-
schreven, als voor de verpanding toestemming van den
verzekeraar is noodig geweest. Tusschen verzekeraar en
pandhouder bestaat niet de minste betrekking, die een
dergelijke handelwijze zou vereischen. Zelfs de borg,
die zich jegens den schuldeischer tot betaling verbonden
heeft, behoeft niet te worden gemaand; hoeveel minder

-ocr page 30-

dan niet de pandhouder, die niet eens aansprakelijk is
voor de premiën. Ook zou \'t voor den verzekeringnemer
nadeelig kunnen zijn, dat bij het geringste verzuim, b.v.
tengevolge van een tijdelijke afwezigheid, alle pandhouders
moesten worden gewaarschuwd. Op grond van deze
overwegingen heeft men deze verplichting van den ver-
zekeraar laten vallen.

In hoeverre zijn deze algemeene bepalingen nu
toepasselijk op het levensverzekeringcontract?

Dit wordt gewoonlijk voor zeer langen tijd gesloten,
in welken tijd de omstandigheden zich dusdanig kunnen
wijzigen, dat de verzekeringnemer zijn premie niet langer
kan betalen of de verzekering voor hem van geen nut
meer is. Een gedwongen voortzetting van het contract
zou voor hem al zeer onbillijk zijn. Om hieraan tegemoet
te komen stelt de wet in aansluiting aan de praktijk voor
den verzekeringnemer het recht vast, van het contract
terug te treden en verdere premiebetaling te weigeren,
wanneer deze voor een jaar voldaan is. Met de opzegging
te wachten tot het einde van den termijn van aanmaning
zou geen zin hebben, daar deze juist dient om de voort-
zetting van het contract te bevorderen. Bovendien zou
in dat geval de verzekeraar gedurende dien tijd het risico
hebben geloopen zonder daarvoor te worden schadeloos
gesteld. Dit wordt voorkomen door de bepaling, dat de
kennisgeving hem voor het begin van een nieuwe verze-
keringperiode schriftelijk moet worden afgegeven. Onder
verzekeringperiode verstaat men de tijdseenheid, die
als grondslag wordt aangenomen bij de premieberekening.
Deze periode hoeft niet samen te vallen met den termijn,
waarover de premie betaald wordt. Terwijl deze in den

-ocr page 31-

regel aanvangt op den eerste der maand of van het
jaar en een jaar of meerdere jaren of een gedeelte van
een jaar kan duren, begint de verzekeringperiode te
loopen op den datum van het sluiten der overeenkomst
en duurt, als niet anders is overeengekomen, een jaar.

Opzegging van het contract zonder meer beteekent
voor den verzekerde echter een verlies. De betaalde
premiën toch zijn equivalent voor twee verplichtingen:
het reeds geloopen en het nog te loopen risico. Tot
dekking van het laatste dient dat deel van de premiën,
dat wiskundige reserve heet. Nu gaat \'t niet aan, dat ingeval
van opzegging de verzekeraar deze wiskundige reserve
voor goeden prijs verklaart. Den verzekeringnemer moet
het recht worden gegeven, zijn verzekering geheel of
voor een gedeelte in een premievrije om te zetten. Het
contract wordt hierdoor niet verbroken: de \\ erzekering
met vrije polis is een voortzetting van de oude overeen-
komst. Op dien grond achtte men het vanzelfsprekend,
dat de conversie alleen kan geschieden in een verzekering
volgens hetzelfde tarief en van gelijken duur als de
bestaande. In de praktijk bestond nog een premievrije
polis voor gelijk bedrag, maar waarbij de vervaldag
werd verschoven. Klaarblijkelijk heeft de wetgever hierop
niet het oog gehad, wat ook uitkomt in den Franschen
tekst van de wet, die spreekt van „valeur de réduction"
en niet van „valeur de transformation." Technisch zijn
echter beide soorten conversie gelijkwaardig: het zal
dus den verzekeraar vrijstaan, den verzekeringnemer
tusschen beide de keuze te laten.

Veranderen de familieomstandigheden van den ver-
zekeringnemer zoodanig, dat een verzekering voor hem

-ocr page 32-

geen reden van bestaan meer heeft, dan is hij met een
vrije polis weinig gebaat en moet hij het recht hebben,
onmiddellijk het te veel betaalde terug te eischen. Ook
dit kan beperkt worden tot een gedeelte van de ver-
zekering. Het zal alleen mogelijk zijn bij die contracten,
waarbij het zeker is, dat de verzekeraar jegens
dezen
verzekeringnemer eenmaal tot een prestatie verplicht
zal zijn, en het uit te keeren bedrag nauwkeuring bekend
is. De toekenning en toepassing van dit recht zijn geregeld
in overeenstemming met de praktijk. Contractueel wordt
afkoop algemeen toegestaan. Met de toenemende ont-
wikkeling van het verzekeringwezen komen de gevallen
van afkoop meer en meer voor. De wet kan van deze
algemeen gangbare praktijk niet terugkeeren. Het levens-
verzekeringcontract beoogt economisch een spaarresul-
taat: \'t zou dus onbillijk zijn, dat na verbreking van dit
contract de verzekeraar al de ontvangen premiën voor
zich behield en zoodoende de spaarpogingen van den.
verzekeringnemer verijdelde. Aan den anderen kant kan
de Staat geen spaardwang uitoefenen in dien zin, dat
iedereen zijn reserve moet laten staan. Dit waren de
positieve beweegredenen om den afkoopplicht in de wet
op te nemen. Wel is deze verplichting bij de voorbe-
reiding in een reeks argumenten bestreden, maar met
niet minder volharding hebben de ontwerper en de
juridische subcommissie deze tegenwerpingen trachten te
ontzenuwen en hun opvatting weten door te drijven.

De verzekeraar moet den rechthebbende op diens
aanvraag binnen 4 weken mededeeling doen van het be-
drag der vrije polis of der afkoopwaarde. Door deze
bepaling is de toepassing van de voorgeschreven conversie

-ocr page 33-

en afkoop in de praktijk verzekerd. Bovendien moeten,
wanneer dat verzocht wordt, alle factoren worden op-
gegeven, die noodig zijn om de vermelde bedragen door
deskundigen te doen berekenen. Het Verzekeringbureau
kan, in aansluiting aan de reeds bestaande praktijk,
worden opgedragen, de door den verzekeraar opgegeven
bedragen te controleeren.

Zoowel conversie als afkoop kan men alleen toe-
staan, als de bestaanszekerheid van de onderneming
daardoor geen gevaar loopt. De tarief-premiën bestaan
uit de netto-premie, vermeerderd met een opslag voor
acquisitiekosten. Houdt de premiebetaling op, dan verliest
de verzekeraar den opslag. Hij zal dus als schade-
vergoeding een gedeelte van de wiskundige reserve
moeten inhouden, ook voor dekking van andere onkosten.
Zoolang niet de wiskundige reserve is aangegroeid tot
een bedrag, waaruit die kosten kunnen worden vergoed,
kan de verzekeringnemer niet van zijn rechten gebruik
maken. De wet neemt aan, dat dit eerst het geval zal
zijn, wanneer voor drie jaren premie is betaald.

Een termijn, waarin de verzekeringnemer van zijn
rechten verstoken blijft, is niet genoemd. Hij zal dus
direct na het aangaan van de overeenkomst kunnen
verlangen, dat zijn verzekering wordt geconverteerd of
afgekocht, als hij maar zorg draagt, dat dan minstens
drie jaarpremiën zijn gestort. De bepaling, dat de ver-
zekering moet worden opgezegd voor \'t begin van een
nieuwe verzekeringperiode, m. a.w. dat de beëindiging
van het contract eerst kan intreden met het begin van
een nieuwe verzekeringperiode, schijnt uitsluitend van
toepassing te zijn op verzekeringen, die nog niet con-

-ocr page 34-

verteerbaar of afkoopbaar zijn. Althans we vinden een
voorschrift, dat de afkoopvordering betaalbaar wordt
drie maanden nadat het desbetreffend verzoek is inge-
komen, wanneer dit ook gebeurt. Deze crediettermijn is
den verzekeraar gelaten om hem voor overrompeling te
behoeden, om te voorkomen, dat hij wordt gedwongen,
in tijden van crisis effecten van zijn reservefonds
te verkoopen. In het oorspronkelijk ontwerp kwam
nog een artikel voor, dat het verzekerd kapitaal ge-
reduceerd verklaarde of de verzekering opgeheven op
het oogenblik, dat de verzekeraar het verzoek tot om-
zetting of afkoop had ontvangen. Dit artikel is echter
als vanzelf sprekend vervallen.

Waar de verzekering op verzoek van de belang-
hebbenden kan worden geconverteerd, zou \'t een onge-
rijmdheid zijn, hun geen equivalent voor de te veel
betaalde premiën toe te staan, wanneer de verzekering
wegens wanbetaling een einde neemt. Onnoodig is \'t dan
echter, een daartoe strekkend verzoek te richten tot den
verzekeraar: de polis wordt van rechtswege in een
premievrije omgezet, zoodra de wettelijke respijttermijn
zonder betaling is verstreken. De verzekeraar moet te
dien einde het bedrag van de vrije polis, en van afkoop-
bare verzekeringen de afkoopwaarde, volgens de te voren
vastgestelde grondslagen berekenen en den rechthebbende
meedeelen. Daar de mededeeling, wanneer ze in ieder geval
moest plaats hebben, de administratie voor den verzekeraar
te omslachtig zou maken en zijn onkosten te hoog zou
opvoeren, ontstaat deze verplichting eerst op verlangen
van den rechthebbende. Binnen zes weken na ontvangst
van de mededeeling kan de rechthebbende verlangen,

-ocr page 35-

dat zijn verzekering wordt afgekocht. Deze termijn moet
den verzekeraar voor overrompeling behoeden en hem
in staat stellen, zijn bezittingen zoover te liquideeren,
dat hij den afkoopprijs kan betalen.

De berekening van premievrije verzekering en af-
koopwaarde was in het ontwerp uitvoerig geregeld. De
verzekeraar moest daarbij uitgaan van de wiskundige
reserve op het oogenblik, waarop hem het verzoek tot
wijziging of beëindiging van het contract bereikt had.
Onder wiskundige reserve was dan het bedrag te verstaan,
dat de verzekeraar buiten de toekomstige premiën noodig
had tot bestrijding van de te verwachten uitgaven. Het
ontwerp sluit hier weer aan de praktijk aan. Mocht het
al eens zijn voorgekomen, dat de berekeningen niet
gebaseerd waren op de reserve, dan was dat alleen
gebeurd om der eenvoudigheid wille. De wet moet steunen
op technisch juiste grondslagen. In het tijdstip van
berekening was minder eenheid. De praktijk berekende
dereserve öf voor den voorgaanden öf voor den volgenden
premievervaldag, öf wel men trachtte door interpolatie
tot een resultaat te komen, maar altijd ten nadeele van
den verzekeringnemer. Er is echter geen enkel technisch
bezwaar om op ieder willekeurig moment de reserve
wiskundig juist vast te stellen.

In verband met dit voorschrift is een omschrijving
van het begrip wiskundige reserve in de wet niet te
vermijden. De te verwachten uitgaven zijn verzekerde
kapitalen en administratiekosten. De ontwerper stelde
tegenover deze beide bedragen als passief een actief,
bestaande uit de toekomstige netto-premiën. Voor de
administratiekosten zou de verzekeraar een fonds moeten

-ocr page 36-

vormen, dat bij beëindiging van het contract overbodig
zou worden, en dus den verzekeringnemer moest ten
deel vallen. Een korting van de reserve voor acquisitie-
kosten werd door het Verzekeringbureau niet toegestaan.
Het ontwerp zou hiermee rekening houden bij de be-
rekening van de vrije polis en de afkoopwaarde. Tegen deze
reserveberekening is in de commissiën geopponeerd. Men
voerde aan, dat de verzekeraar tot dekking van de toe-
komstige administratiekosten genoeg had aan den toe-
komstigen opslag op de premiën en derhalve niet noodig
had een reservefonds daarvoor te vormen. Wil hij dat
toch doen, dan is dat een kwestie van administratie, die
alleen hem aangaat. Een eventueel fonds zou bovendien
te klein zijn om den verzekeringnemer hieruit een
schadevergoeding te geven. Als actief de bruto-premiën
op te nemen, is echter ook afgekeurd, omdat de on-
kosten niet ieder jaar even hoog zijn. Op deze over-
wegingen stelt het ontwerp van de deskundigencommissie
de toekomstige netto-premiën als actief tegenover de ver-
zekerde bedragen als eenige passiefpost.

Voor de vaststelling van de premievrije waarde
wilde het ontwerp de heele reserve beschouwen als
koopsom voor een verzekering, ingaande op het oogen-
blik der omzetting, waarbij, omdat de premievrije ver-
zekering een voortzetting is van de oorspronkelijke, die
tarieven in aanmerking moesten komen, welke van kracht
waren op het oogenblik, waarop de oude verzekering
was tot stand gekomen. Op deze wijze blijft een gedeelte
van de acquisitiekosten ten laste van den verzekeraar.
Bo\\endien heeft hij geen vergoeding voor antiselectie,
d.i. het verschijnsel, dat de verzekeraar zijn voordeelige

-ocr page 37-

verzekeringen verliest, doordat men niet van zijn contract
terugtreedt, wanneer men voelt, binnen korten tijd te
zullen sterven, maar wel, als men, vertrouwende op zijn
gezondheidstoestand, zichzelf nog een lang leven voor-
spelt, zoodat men beter zelf zal kunnen sparen dan
gedurende zijn heele leven premie te betalen voor een
levensverzekering. De Memorie van Toelichting tracht
deze bezwaren te ondervangen door de redeneering, dat
de verzekeraar de
tariefpremie in aanmerking zou kunnen
nemen — wat niet strookt met de vroeger gegeven ver-
klaring, dat ter berekening van de reserve alleen de
netto-premie als actief moet worden opgenomen — en
dat deze tariefpremiën een opslag bevatten voor aan-
brengprovisie en keuringskosten, die bij de conversie
zouden wegvallen. De tariefpremiën zouden dus hooger
zijn dan de berekening vereischt.

Over korting voor antiselectie wordt verder gezwegen.

Wat de berekening der afkoopwaarde betreft, wijkt
het ontwerp van de tot dusver bestaande praktijk af.
Het meest gebruikelijk was, een zeker percent van de
wiskundige reserve of van de betaalde premiën in te
houden. Hoe langer men dus verzekerd was en hoe
hooger dientengevolge het bedrag der betaalde premiën
en der reserve, hoe meer de verzekeraar bij afkoop van
de reserve afhield. Enkele ondernemingen kwamen hierin
tegemoet door in latere jaren de korting steeds te ver-
minderen, maar begonnen daarmee zoo laat, dat het
practisch geen resultaat opleverde. Ontegenzeggelijk heeft
de verzekeraar recht om iets af te houden. Door den
afkoop worden zijn technische grondslagen verbroken;
hiervoor dient hem een schadevergoeding te worden

-ocr page 38-

toegestaan. Twee elementen van schade zijn antiselectie
en ongedelgde acquisitiekosten. Het antiselectiegevaar is in
de eerste jaren der verzekering het grootst, later aan-
merkelijk minder. Hoe groot de korting hiervoor moet
zijn, is niet te berekenen, daar de sterfte onder de uit-
getredenen niet is na te gaan, maar in ieder geval moet
de verzekeraar niet met de jaren een grooter bedrag
zich toeëigenen. Als agentenprovisie acht de Memorie
van Toelichting 1 °/0 van het verzekerd kapitaal normaal,
H % goed betaald, 2 % te veel. Na deze overwegingen
komt hij tot het resultaat om in ieder geval bij afkoop
een schadevergoeding toe te staan van 2 °/0 van het
verzekerd kapitaal, zijnde
li °/o voor agentenprovisie en
i °/o voor antiselectie. Tegen deze redeneering is aange-
voerd, dat de agentenprovisie 2 a 3 % bedroeg, bij
Engelsche ondernemingen zelfs 5
°/o, dat het onjuist was,
dat met de jaren het antiselectiegevaar afneemt, zoodat
de korting van 2 op 3 °/0 is gebracht.

Naar aanleiding van een ingekomen protest van
een Zwitsersche levensverzekeringmaatschappij is deze
kwestie nog eenmaal door een commissie van deskundigen
onderzocht. Deze adviseerde, de berekening van de pre-
mievrije- en de afkoopwaarde niet in de wet vast te
leggen, daar \'t ondoenlijk was, voor alle gevallen een
algemeene formule te vinden. Voor ieder tarief afzon-
derlijk een regeling voor te schrijven zou daarom niet
wenschelijk zijn, omdat de levensverzekering nog altijd
in een toestand van ontwikkeling verkeerde. Het was
niet te voorzien, welke combinatiën nog zouden worden
uitgevonden, zoodat de wet, niettegenstaande een lange
reeks voor het publiek onbegrijpelijke artikelen, altijd

-ocr page 39-

onvolledig zou blijven. Men heeft daarom besloten, de
heele regeling van reserve- en andere berekeningen te
doen vervallen en dit aan de verzekeringondernemingen
over te laten. In de algemeene voorwaarden moeten de
bepalingen over vrije polis en afkoop worden opgenomen.
Wij kunnen ons niet vere enigen met het standpunt van
GUYER, dat de ondernemingen zouden kunnen volstaan
met een bepaling op te nemen, waarbij zij uitsluitend
de mogelijkheid van conversie of afkoop constateeren.
Het doel van de algemeene voorwaarden is, licht te
verschaffen over alle belangrijke kwesties in verband
met het bedrijf. Aan dit vereischte wordt niet voldaan,
als niet tevens is verklaard, op welke wijze de ver-
zekerden althans bij benadering het bedrag kunnen
berekenen, waarop zij bij een eventueele staking der
premiebetaling recht hebben.

Of dit bedrag juist is, wordt beoordeeld door den
Bondsraad als orgaan van staatstoezicht. Met deze wet-
telijke regeling tracht men een dubbel voordeel te
bereiken: het is niet aan de willekeur van de onder-
nemingen overgelaten, het bedrag der uitkeeringen vast
te stellen, terwijl de Bondsraad bij de beoordeeling niet
gebonden is aan een wetsartikel, maar met de ontwikkeling
van het verzekeringwezen rekening kan houden.

Wij kunnen onze verhandeling over de Zwitsersche
wet eindigen met de vermelding, dat de bepalingen, die
betrekking hebben op premievrije polis en afkoop, ook
toepasselijk worden verklaard op die verplichtingen van
den verzekeraar, die een gevolg zijn van winstaandeelen
van den verzekeringnemer, voorzoover die winstaandeelen
bestaan in verhooging van het verzekerd bedrag.

-ocr page 40-

TWEEDE HOOFDSTUK
De Duitsche Wet

In 1902 werd een niet gepubliceerd voorontwerp aan de
beoordeeling van een deskundigencommissie onderworpen.
Omgewerkt werd het in 1903 als definitief ontwerp in
het licht gegeven. Naar aanleiding van in de vakpers
uitgebrachte kritieken zijn ook hierin de noodige ver-
anderingen aangebracht, en kwam in 1904 het tweede
ontwerp tot stand. De Bondsraad bracht hierin een aantal
wijzigingen aan, zoodat in \'t volgend jaar het ontwerp
als derde ontwerp in den Rijksdag kwam. Deze benoemde
tot tweemalen toe een commissie uit zijn midden, welke
commissiën verslag uitbrachten in de Kommissionsberichte
van 1906 en Januari 1908 (K B I en II). Het door KB II
gewijzigde ontwerp werd door den Rijksdag onveranderd
aangenomen en den 30en Mei 1908 afgekondigd. Volgens
de bijbehoorende invoeringswet zou het V. V. G.\') in
werking treden op een bij Keizerlijk Besluit vast te stellen
datum, uiterlijk den len Januari 1910. Dit Keizerlijk
Besluit is nooit verschenen.

De wet is verdeeld in vijf hoofdstukken, die achter-
eenvolgens bepalingen bevatten, aan alle takken van
verzekering gemeen, over schadeverzekering, levens-
verzekering, ongevallenverzekering en slotbepalingen. In

\') Versicherungsvertragsgesetz.

-ocr page 41-

het eerste hoofdstuk vinden we een regeling van de
gevolgen der wanbetaling, in het derde van omzetting
en afkoop.

Ten aanzien van wanbetaling wordt onderscheid
gemaakt tusschen premiën, die voor of bij het begin der
verzekering vervallen, en die na het begin betaalbaar
worden. Tot de eerste behooren koopsom en eerste
premie of premiegedeelte, tenzij uitstel van betaling is
verleend; tot de laatste de uitgestelde eerste premie en
loopende premiën. Hier is alleen sprake van premiën,
dus bijkomende prestatiën als zegel- en poliskosten
blijven buiten beschouwing.

Zoolang een voor het begin vervallen premie niet
is betaald, is de verzekeraar niet tot uitkeering gehouden,
wanneer de verzekerde gebeurtenis plaats grijpt. Boven-
dien kan de verzekeraar, indien de premie niet tijdig — d. i.
direct na het sluiten van het contract of op een uitdrukkelijk
overeengekomen tijdstip — betaald wordt, de verzekering
opzeggen met inachtneming van een termijn van één
maand, Voldoet de verzekeringnemer binnen die maand
alsnog aan zijn verplichtingen, dan verliest de opzegging
haar kracht.

De Memorie van Toelichting (Begründung) baseert
deze regeling op dezelfde gronden als de Zwitsersche
wetgever. Voor een geregelden gang van zaken is het
gewenscht, dat de premiën tijdig inkomen. De verzekeraar
heeft dit noodig om aan zijn verplichtingen te kunnen
voldoen. Gerechtelijke inning zou, gezien het groote
aantal en de dikwijls kleine premiën, een te omslachtige en
kostbare handelwijze zijn en bovendien niet eens altijd
tot het gewenschte resultaat voeren. In de praktijk werd

-ocr page 42-

de verzekering van kracht door betaling van de eerste
premie. Bij levensverzekering was hiervoor tevens een
uiterste termijn gesteld. Werd aan deze betalingsvoor-
waarden niet voldaan, dan verviel de verzekering en
kwam den verzekeraar een recht op schadevergoeding
toe. Dit gebruik is de grondslag geworden voor de
wettelijke regeling. De verzekeringnemer moet niet in
de gelegenheid zijn, in gebreke te blijven om eerst dan
zich tot betalen geneigd te toonen, als de verzekerde
gebeurtenis minder onzeker is geworden. De wetgever
moet echter niet alleen den verzekeraar aanwijzen, hoe
hij zijn rechten kan doen gelden, maar tevens den verzeke-
ringnemer behoeden voor onrechtvaardige benadeeling.
Hiertoe toch zou een automatische beëindiging van het
contract leiden. De verzekeraar is daarom gehouden,
het contract uitdrukkelijk en met inachtneming van een
termijn op te zeggen. Hij heeft zich hierdoor niet be-
zwaard te voelen, want het is ook in zijn belang, dat
hij nu in staat is, de achterstallige premie — desnoods
gerechtelijk — te innen. De termijn begint te loopen op
het oogenblik, dat de kennisgeving wordt verzonden.
De verzekeraar moet weten, wanneer hij de verzekering
als vervallen kan beschouwen, wat hem onmogelijk zou
zijn, als het oogenblik van ontvangst het begin van
den termijn aangaf, \'t Spreekt vanzelf, dat een ander
tijdstip moet worden aangenomen, als door de schuld
van den verzekeraar de bezorging vertraagd is. Om het
contract weer te doen opleven, is niet noodig, dat de
verzekeraar de premie binnen de maand ontvangen heeft:
voldoende is afzending door den verzekeringnemer.

Het voorontwerp wilde van de algemeene regeling

-ocr page 43-

afwijken, wanneer de polis al was overhandigd zonder
dat de eerste premie betaald was. In dat geval zou
door de uitreiking van de polis de verzekering van kracht
worden. Door deze bepaling zou de verzekeraar echter
zijn overgeleverd aan zijn agenten. De mogelijkheid zou
geschapen zijn, dat een agent op eigen gezag uitstel van
premiebetaling verleende, hoewel de wettelijke bepalingen
op de volmacht der agenten hun dit recht niet toekennen.
De verzekeraar zou dus risico loopen zonder equivalent,
immers zonder van \'t begin af aan de zekerheid te heb-
ben gehad, eenmaal in \'t bezit van de premie te komen.
Een voorschrift van de hierbedoelde strekking zou dus
ten nadeele van den verzekeraar werken. Wilde hij, om
dit bezwaar te ondervangen, de polis niet uitreiken,
voordat hij de eerste premie geïnd had, dan zou het
nadeel zich keeren tegen den verzekeringnemer, die nu
niet in de gelegenheid zou zijn, zich vóór de premiebe-
taling van den juisten inhoud der polis te overtuigen,
Op grond van de genoemde overwegingen heeft men
in de latere ontwerpen deze bepaling laten vallen. Heeft
de verzekeraar zich echter contractueel verbonden ver-
klaard vóór ontvangst van de eerste premie, dan geldt
de regeling voor later vervallen premiën.

Komt een na het begin der verzekering vervallen
premie niet tijdig binnen, dan moet den verzekering-
nemer een crediettermijn worden toegestaan van ten minste
14 dagen. De wetgever was van oordeel, dat, waar \'t
niet uitgesloten is, dat den verzekeringnemer de vervaldag
ontgaat, aan de niet-betaling geen al te strenge gevolgen
moeten worden verbonden. Het verschil met den in § 38
genoemden termijn is, dat gedurende dien termijn de

-ocr page 44-

verzekeraar niet tot uitkeering verplicht is, terwijl hij
hier gedurende den crediettijd zijn risico zonder ver-
goeding blijft loopen. Ook na afloop van den crediet-
termijn kan de verzekeringnemer nog geldig betalen,
zoolang nog niet de verzekerde gebeurtenis heeft plaats
gehad of het contract door den verzekeraar uitdrukkelijk
is opgezegd, wat in dit geval zonder termijnstelling kan
gebeuren. Heeft, na afloop van den crediettermijn, de
verzekerde gebeurtenis plaats, voordat de premie is
betaald, dan is de verzekeraar niet tot uitkeering ver-
plicht, tenzij de wanbetaling niet aan schuld van den
verzekeringnemer te wijten is.

Voor de termijnstelling is als eenige vorm voorge-
schreven, dat zij in een schriftelijke kennisgeving vervat
is, waarin de verzekeraar op alle gevolgen der wanbe-
taling heeft te wijzen. De aanmaning kan dus niet, zooals
in Zwitserland, door een mondelinge worden vervangen.
De kosten kunnen op den schuldenaar worden verhaald.
Ook hier zal de termijn een aanvang nemen op het
oogenblik, dat de kennisgeving wordt afgezonden. Vol-
doet de kennisgeving niet aan de hier genoemde vereisch-
ten, dan is de termijnstelling ongeldig en moet den
verzekeringnemer opnieuw een crediettermijn volgens
de wettelijke voorschriften worden toegestaan.

Niet alleen verzuim in de premiebetaÜng leidt tot
beëindiging van het contract, maar ook verzuim in de
betaling van renten en kosten. Voor den verzekeringnemer
is \'t echter ondoenlijk, deze te berekenen. Wil dus dit
verzuim den verzekeraar recht geven, het contract te
verbreken, dan moet hij bij de termijnstelling de juiste
bedragen opgeven.

-ocr page 45-

De verzekeraar is niet verplicht, zich aan deze wijze
van handelen te houden. Desverkiezend kan hij de
premiën langs gerechtelijken weg innen, zooals in het
BGB1) is voorgeschreven. Dit moet worden voorafge-
gaan door een ingebrekestelling, indien de premie niet
op een van te voren vastgestelden datum vervalt, In zoo-
verre stemt deze handelwijze overeen met de regeling
van het V V G, dat de verzekering in geen geval eindigt,
als de verzekeringnemer niet in gebreke is, dus aan de
wanbetaling een oorzaak ten grondslag ligt, die hem niet
kan worden toegerekend. Een verschil ligt echter in het
tijdstip, waarop het verzuim moet bestaan. Terwijl volgens
het algemeene recht de schuldenaar in gebreke moet
zijn vóór de termijnstelling, ziet het V V G van dit
vereischte af, teneinde de termijnstelling meer tot haar
recht te doen komen. De gevolgen hiervan blijven echter
uit, zoolang de debiteur niet in mora is. De bewijslast
hiervan zal, naar wij meenen, rusten op den debiteur.

Door deze voorschriften is \'t onmogelijk gemaakt,
dat bij de levensverzekering, zooals vroeger in de praktijk
na een of twee jaarpremiën werd aangenomen, door
eenvoudige wanbetaling het contract ophoudt te bestaan,
Toch is het noodig, dat den verzekeringnemer de gelegen-
heid openstaat, als veranderde omstandigheden hem
daartoe dwingen, het contract te allen tijde te doen
afloopen, maar hij zal dit moeten doen door een uit-
drukkelijke opzegging. In \'t belang van het bedrijf is
tevens vastgesteld, dat dit alleen kan gebeuren tegen het
einde eener verzekeringperiode. Een termijn is verder

\') Bürgerliches Gesetzbuch.

-ocr page 46-

niet voorgeschreven, zoodat de opzegging nog geldig den
laatsten dag der periode kan inkomen. De verzekering-
nemer kan van dit recht alleen gebruik maken, als hij
loopende premiën heeft te betalen; \'t is hem dus niet
mogelijk, op die manier van de betaling der eerste
premie bevrijd te worden. Heeft hij zich te dezen opzichte
van zijn plicht gekweten, dan hoeft hij niet langer te
wachten en kan dadelijk de opzegging verzenden, dus
al vóór het einde van de eerste verzekeringperiode.

Opzegging heeft hier niet alleen ten gevolge, dat de
verzekeringnemer van verdere verplichting tot premie-
betaling bevrijd is, gelijk dat in het Zwitsersche V V G
is aangenomen, maar ook, dat hij nu bij die verzekeringen,
waarbij hem een beschikkingsrecht over de met zijn
premiën gevormde reserve toekomt, van dit beschikkings-
recht gebruik kan maken. Vandaar de aanvullende
bepaling, dat bij dergelijke verzekeringen ook opzegging
mogelijk is, als de premie uit een koopsom heeft bestaan.

De verzekeringnemer mag contractueel niet in zijn
recht verkort worden; alleen kan voor de opzegging de
schriftelijke vorm worden voorgeschreven. Deze bepaling
is voldoende gerechtvaardigd door het groote belang, dat
de opzegging heeft voor den verzekeringnemer,

In aansluiting aan de wet op het staatstoezicht, die
den verzekerden bij faillissement van den verzekeraar
een recht van voorrang geeft op de reserve, schept het
V V G voor den individueelen verzekerde bij opzegging
van het contract een recht op een prestatie van den
verzekeraar, te voldoen uit de voor dien verzekerde
gekweekte reserve. De praktijk had voor deze gevallen
reeds de omzetting in een vrije polis en voor sommige

-ocr page 47-

verzekeringen den afkoop ingevoerd. Tegen de wettelijke
regeling van deze instellingen zijn meermalen bezwaren
ingebracht. Men beschouwde dit als een ongewenscht
ingrijpen in de technische zijde der levensverzekering.
Het zou een onmogelijkheid zijn een afdoende regeling
te geven, in aanmerking genomen de groote verscheiden-
heid van ondernemingen wat betreft hun leeftijd, omzet
en grondslagen voor reserveberekening, en het groote
aantal verzekeringsvormen, die al bestonden of met de
ontwikkeling van het bedrijf nog zouden kunnen ontstaan.
Dit alles mag echter geen reden zijn, van iedere wettelijke
regeling af te zien. Het onderwerp is belangrijk genoeg
om de algemeen geldende regelen in de wet vast te
leggen; men kan daarbij uitgaan van de praktijk. Gerecht-
vaardigd is slechts een zekere speelruimte in de wet om
met de speciale behoeften van enkele ondernemingen
en de ontwikkeling van het bedrijf rekening te kunnen
houden.

Om een verzekering te kunnen converteeren of
afkoopen stelt de wet twee vereischten: het contract
moet drie jaar hebben bestaan, en de premie moet voor
drie jaar betaald zijn. De grond hiervan moet gezocht
worden in het feit, dat aan het afsluiten van een post
voor den verzekeraar belangrijke onkosten zijn verbonden,
die hem uit de premiën moeten worden vergoed. Eindigt
de verzekering ontijdig, dan moeten die kosten gedekt
worden door de reeds betaalde premiën. Zoolang deze
het totaal der onkosten niet overtreffen, kan van geen
vrije polis sprake zijn; in den regel is dit eerst het geval,
als de verzekeraar voor 3 jaar de premiën ontvangen
heeft en gedurende dien tijd het rentegenot daarvan

-ocr page 48-

heeft gehad. Dat de laatste premie op tijd betaald is, is
niet noodig; slechts kan de verzekeringnemer niet, nadat
al wegens wanbetaling het contract is opgeheven, betalen
en zijnerzijds afkoop of vrije polis eischen. Heeft de
verzekeraar automatische verlenging \') van de polis toe-
gestaan, dan geldt de premie als betaald, zoolang de
verzekering nog een voldoende beleenwaarde heeft.

De verzekeringnemer hoeft zich nu niet te bepalen
tot eenvoudige opzegging, maar houdt daarnevens een
recht op een prestatie van den verzekeraar. Iedere ver-
zekering kan op verzoek worden omgezet in een met.
vrije polis, zoolang nog niet alle premiën betaald zijn;
ook, wanneer er maar een zeer kleine reserve beschik-
baar is. De omzetting moet niet beschouwd worden als
opzegging van het contract, maar als voortzetting van
het oude onder veranderde omstandigheden.

De conversie kan alleen geschieden op het einde
van een verzekeringperiode. Tot dat oogenblik blijft de
verzekeraar zijn aanspraken op de volle premie houden
en gebonden voor het totaal verzekerde bedrag.

De wet vermeldt niet, wat met het toegekende recht
op winstaandeelen zal gebeuren, \'t Ligt voor de hand,
dat dit recht zal blijven bestaan: de verzekering is immers
niet geëindigd. Intusschen zullen de algemeene voor-
waarden een andere regeling kunnen geven.

Dezelfde gevolgen verbindt de wet aan wanbetaling.
Dan is echter geen uitdrukkelijk verzoek van den ver-
zekeringnemer noodig: de conversie volgt van rechtswege

\') Onder automatische verlenging wordt verstaan het onveranderd voortzetten
van het contract in geval van wanbetaling, wanneer een voldoende reserve aanwezig
is om daaruit de achterstallige premie te voldoen.

-ocr page 49-

uit de opzegging door den verzekeraar. Men behoeft hier
dus niet te wachten tot het eind van de loopende ver-
zekeringperiode : de omzetting komt tot stand gelijk met
de opzegging. In de aanmaning moet den verzekering-
nemer worden gewezen op de vrije polis als gevolg van
de wanbetaling.

De omzetting kan niet verlangd worden in andere
dan de in §§ 174 en 175 genoemde gevallen, met name
niet bij opzegging op grond van gevaarverhooging of
schending van den aangifteplicht. Dan immers zou de
verzekeraar een risico moeten loopen, waarop hij bij het
aangaan van het contract niet had gerekend, en waaraan
hij door de opzegging juist trachtte te ontkomen. Hieruit
volgt, dat hij ook na omzetting in deze gevallen de ver-
zekering kan opzeggen.

Voor de vaststelling van het premievrij bedrag
wordt de reserve beschouwd als koopsom van een ver-
zekering voor den leeftijd van den verzekerde op het
oogenblik der conversie. De verzekeraar moet hierbij
uitgaan van de reserve, zooals die is op \'t eind der loo-
pende verzekeringperiode, niet op het oogenblik van de
omzetting; het zoo berekende bedrag wordt echter ver-
minderd met de achterstallige premiën. Een uitzondering
wordt gemaakt in het geval, dat na afloop van den
crediettermijn, maar voordat de verzekeraar heeft opge-
zegd de uitkeering vervalt. Volgens § 39 zou nu de ver-
zekeraar tot eenige prestatie niet verplicht zijn. Werd
dit beginsel ook hier doorgevoerd, dan zou de reserve
zonder eenige geldige reden aan de onderneming ver-
vallen. De vrije polis wordt nu berekend naar den stand
der verzekering op \'t oogenblik, dat de verzekerde

-ocr page 50-

gebeurtenis plaats vindt en dit gereduceerde kapitaal
onmiddellijk uitgekeerd.

Volgens het voorontwerp moesten reserve en vrije
polis berekend worden naar de tarieven, die tijdens de
afsluiting van het contract van kracht waren. Dit ver-
eischte was niet te handhaven, want tarief verandering
gaat meestal samen met verandering van de verzekerings-
voorwaarden en de grondslagen voor reserveberekening,
en wel zoo, dat in ieder geval de geheele wijziging den
verzekeringnemer in een gunstiger positie stelt. Men
begreep, dat \'t tot onbillijkheid zou leiden, wanneer de
verzekeringnemer wel zou profiteeren van de voordeelen,
die tariefsherziening voor hem meebracht, maar zich bij
ontijdige verbreking van het contract niet aan de nadeelen
zou willen onderwerpen.

De verzekeraar is gerechtigd, van de aldus berekende
reserve een billijke korting in te houden. Is in de alge-
meene voorwaarden een bedrag hiervoor vastgesteld
en door het orgaan voor staatstoezicht goedgekeurd,
dan geldt dit bedrag als billijke korting. In geval van
faillissement der onderneming moet de heele reserve aan
de verzekerden worden uitgekeerd. Voor korting is hier
geen reden, daar door het faillissement de onderneming
geheel ophoudt te bestaan, zoodat alle banden met ver-
zekerden voorgoed verbroken worden. Niet alzoo bij
beëindiging van het contract door den individueelen ver-
zekeringnemer. Werd voor hem zijn heele reserve beschik-
baar gehouden, dan zou de mogelijkheid zich voordoen, dat
door de werking der antiselectie het totaal der verzeke-
ringen werd verzwakt, waardoor de betaalkracht van
de onderneming zou verminderen, Dit zou gevaar ople-

-ocr page 51-

veren zoowel voor den verzekeraar als voor de trouw
gebleven verzekerden. Daarbij komt nog, dat \'t niet is
uitgesloten, dat alle onkosten nog niet door den ver-
zekeringnemer zijn vergoed. Om al deze redenen is \'t niet
te ontgaan, dat de verzekeraar zich een gedeelte van de
reserve toeeigent. Het voorontwerp stond de korting toe
bij afkoop, niet bij conversie. Ten onrechte, want in beide
gevallen staat de verzekeraar aan dezelfde gevaren bloot.

In tegenstelling met de Zwitsersche regeling geeft
het Duitsche V V G den wanbetaler geen recht op afkoop.
Wel is waar zegt § 176: „Wird eine Kapitalversicherung
für den Todesfall, die in der Art genommen ist, dasz
der Eintritt der Verpflichtung des Versicherers zur Zahlung
des vereinbarten Kapitals gewisz ist, durch Rücktritt oder
Kündigung aufgehoben, so hat der Versicherer den Betrag
der auf die Versicherung entfallenden Prämienreserve
zu erstatten." Dit artikel vindt echter alleen toepassing,
als het contract wordt opgezegd door den verzekering-
nemer, öf door den verzekeraar, maar dan uitsluitend
op grond van gevaarverhooging of schending van den
aangifteplicht, dan wel, wanneer de verzekeraar door
zelfmoord van zijn verplichting bevrijd wordt.

Bij opzegging wegens wanbetaling kan hiervan geen
sprake zijn. Daardoor wordt het contract niet opgeheven,
maar volgt van rechtswege de omzetting. Deze heeft ten doel,
de verzekering in stand te houden, terwijl de afkoop juist
beoogt, alle betrekkingen tusschen de partijen te verbreken.

In de bovenvermelde gevallen van gevaarverhooging
en schending van den aangifteplicht zou \'t geenszins te
billijken zijn, dat de verzekeraar werd genoodzaakt, de
overeenkomst gestand te doen, en zoodoende tegen zijn

-ocr page 52-

wil een hooger risico te loopen. Het contract moet dus
worden verbroken. Was nu de verzekeraar in ieder geval
tot een kapitaaluitkeering verplicht, dan moet de reserve
worden beschouwd als voorbeschikt om de aanspraken
van den verzekeringnemer te bevredigen. Dezen komt
dus een recht van beschikking over zijn reserve toe,
waardoor de premiën in zekeren zin het karakter van
spaarinlagen krijgen. De verzekeraar zou zich dus door
deze reserve in te houden onrechtmatig bevoordeelen
ten koste van den verzekeringnemer.

Het behoeft volgens de Memorie van Toelichting
geen motiveering, dat de verzekeraar niet tot uitkeering
van het verzekerd bedrag verplicht is, indien de ver-
zekeringnemer den persoon, op wiens leven de verzekering
is gesloten, heeft gedood. De verzekeraar heeft dan het
recht, het contract te verbreken.

Zegt de verzekeringnemer het contract op, dan
moet de verzekeraar afkoopen,

Is de afkoop een gevolg van opzegging door den ver-
zekeraar, dan moet het bedrag onmiddellijk worden uit-
gekeerd. Voor de berekening echter moet men uitgaan van
het eind der loopende verzekeringperiode. Het zoo ver-
kregen kapitaal wordt dan verminderd met de voor deze
periode nog verschuldigde premiën en te kweeken rente.
Bovendien kan de verzekeraar op dezelfde gronden, als bij
de omzetting is aangegeven, een korting inhouden tot ver-
goeding van zijn onkosten, In het voorontwerp was voor-
geschreven, dat deze korting 3°/0 van het verzekerd kapitaal
mocht bedragen. Hiertegen is echter aangevoerd, dat het
niet gewenscht is, het bedrag in de wet vast te leggen. Tot
bescherming van het afkooplustige publiek is \'t niet noodig:

-ocr page 53-

daarvoor voldoen de concurrentie, die de korting wel zoo
laag mogelijk zal doen zijn, en het staatstoezicht. Daaren-
tegen werken de levensverzekeringmaatschappijen niet
alle onder gelijke omstandigheden. Vooral jonge onder-
nemingen zullen met hooge onkosten te kampen hebben
en tengevolge van haar klein afzetgebied meer schade
lijden door afkoop dan de gevestigde, kapitaalkrachtige
maatschappijen. Door het voorschrijven van een gelijke
maximumkorting zou dus geen gelijkheid worden ge-
schapen, maar integendeel ongelijkheid. Om dit te voor-
komen, volstaat de wet met een billijke korting toe te
staan. Is in de algemeene voorwaarden een bedrag als
korting genoemd en door het bureau voor staatstoezicht
goedgekeurd, dan geldt dit bedrag als billijk. In andere
gevallen zal dit ter beoordeeling staan aan den rechter.

De verplichting tot afkoop strekt zich niet uit tot
overeenkomsten, waarbij de prestatie van den verzekeraar
niet vaststaat. Dan heeft de verzekeringnemer geen recht
op zijn reserve. Werd bij die contracten afkoop toegestaan,
dan zou de verzekeringnemer zich onrechtvaardig ver-
rijken, daar hij het contract zou opzeggen, zoodra hij
zag aankomen, dat de verzekerde gebeurtenis niet zou
plaats hebben. De verzekeraar zou dus alleen de slechte
risico\'s overhouden, te wier aanzien zijn prestatie zeker
zou worden; hij zou de daarop vallende verliezen hebben
te lijden zonder te kunnen rekenen op de die verliezen
compenseerende voordeelen van de goede risico\'s.

Het VVG staat afkoop alleen toe bij kapitaal-
verzekeringen. Bij renteverzekeringen wordt dit onmogelijk
geacht, daar deze, zooals in KB I wordt opgemerkt,
aan \'n andere techniek onderworpen zijn.

-ocr page 54-

De rechten van omzetting en afkoop zijn voor den
verzekeringnemer van te veel belang, dan dat men te
zijnen nadeele contractueel hiervan zou kunnen afwijken.
De verzekeraar kan wel in de algemeene voorwaarden
de gelegenheid openen, in geval van wanbetaling tot een
andere oplossing te komen, b.v. automatische verlenging
van de polis, maar deze oplossing mag alleen gegeven
worden naast, niet in plaats van de conversie. Conversie
en afkoop moeten steeds toegestaan blijven. Slechts kan
de verzekeraar met toestemming van het toezichtbureau
voor de wettelijke conversie een andere soort in de
plaats stellen, niet een andere wijze van berekening
invoeren; bij afkoop kan hij van een andere wijze van
reserveberekening gebruik maken. Tot welke soort om-
zetting of welke reserveberekeningsmethode~hij ook zijn
toevlucht neemt, de trouw gebleven verzekerden mogen
niet in hun belangen worden geschaad.

Voldoet nu de wettelijke regeling aan alle vereischten?
Wordt het publiek voldoende voorgelicht om het voor
teleurstellingen te behoeden en het instituut der levens-
verzekering meer ingang te doen vinden ? De verzekerden
begrijpen in den regel niets van de berekening der
wiskundige reserve. Zij verkeeren in de meening, dat
hun bij afkoop alle betaalde premiën moeten worden
gerestitueerd en houden zich, als hun \'t onjuiste van die
meening wordt kenbaar gemaakt, voor bestolen. Om
hieraan een eind te maken, stelde een lid der eerste
Rijksdagcommissie een aanvullingsartikel voor, luidende:

„Der Versicherer ist verpflichtet, dem Versiche-
rungsnehmer bei Abschlusz des Versicherungsvertrages
die Bestimmungen und Tabellen auszuhändigen, aus denen

-ocr page 55-

ersichtlich ist, welcher Betrag nach den Vorschriften des
§ 171 \') an die Stelle des vereinbarten Kapital- oder
Rentenbetrags tritt und welchen Betrag der Versicherer
nach den Vorschriften des § 173 \') an den Versicherten
zu erstatten hat.

Diese Vorschriften finden auch Anwendung, wenn
nach § 175 \') in den Versicherungsbedingungen mit Geneh-
migung der Aufsichtsbehörde eine andere als die in den
§ § 171, 172 \') vorgesehene Art der Umwandlung in eine
prämienfreie Versicherung sowie eine andere als die in
§ 173\') vorgesehene Berechnung des zu erstattenden
Betrags bestimmt worden ist.

Ist dieser Vorschrift zuwider die Aushändigung der
Bestimmungen und Tabellen unterblieben, so kann der
Versicherungsnehmer vom Vertrage zurücktreten."

Door een dergelijke handelwijze zou tevens het
publiek worden weerhouden, verzekeringen te sluiten,
die ver boven zijn krachten gaan. Men achtte echter
het middel onvoldoende om tot het doel te geraken. Die
tarieven en tabellen zouden voor het publiek toch
onbegrijpelijk getallenwerk blijven. Trouwens het onder-
werp hoorde niet thuis in de wet op de overeenkomst
van verzekering, maar in de wet op het staatstoezicht,
waarin het al grootendeels geregeld was. Op deze gronden
is het voorstel èn door de commissie èn door de regeering
verworpen.

\') § 171 ontwerp = § 174 wet.

§ 172 „ = § 175 „

§ 173 „ = § 176 „

§ 175 „ = § 178 „

-ocr page 56-

DERDE HOOFDSTUK

Voorstel tot Wijziging van het
Nederlandsche Ontwerp

De verzekeringnemer neemt bij het aangaan van
het contract de verplichting op zich, premiën te betalen,
zooals die in de tarieven zijn vastgesteld. Deze tarief-
premie is samengesteld uit de netto-premie — d. i. dat
gedeelte, dat de verzekeraar noodig heeft als equivalent
voor de uitkeeringen — en een opslag voor onkosten.
Als grondslagen voor de berekening van de netto-premie
dienen een aangenomen sterftetafel en een aangenomen
rentevoet.

Het streven van den verzekeraar moet er op gericht
zijn, de inkomsten met de uitgaven in evenwicht te bren-
gen, Nemen we aan, dat 63469 personen van 55-jarigen
leeftijd, die onder dezelfde levensomstandigheden ver-
keeren, gelijktijdig een verzekering sluiten tot uitkeering
van
f 100 bij overlijden, dat de hoogst te bereiken leeftijd
is 100 jaar, en dat op het eind van ieder jaar de uit-
keeringen moeten plaats hebben. Het eerste jaar sterven
volgens onze sterftetafel (Bijlage IV) 1375 personen. Na
één jaar zal de verzekeraar moeten uitkeeren
f 137500.
Om dit bedrag bij elkaar te krijgen, zou hij, rekenende
op een rente van 4
°/o, in \'t begin van het jaar moeten
ontvangen 1375
X 96,15 = f 132206,25.

Na 2 jaar, wanneer wederom 1436 personen zijn

-ocr page 57-

gestorven, moet hij f 143600 uitkeeren. De contante
waarde hiervan is 1436
X 92,46 = f 132772,56 enz. De
verzekeraar zou dus, om aan al zijn verplichtingen te
kunnen voldoen, bij \'t aangaan der verzekeringen de
som der bedragen uit kolom III C moeten ontvangen,
zijnde
f 3423184,78. Ieder verzekerde zou dan moeten
betalen één 63469e deel hiervan, d. i.
f 53,93. Deze zware
prestatie zou \'t practisch onmogelijk maken, een levens-
verzekering te sluiten. Teneinde hieraan tegemoet te
komen, is men er toe overgegaan, deze betaling in eens
in gelijke, jaarlijksche premiën te splitsen, door ieder
der verzekerden tot zijn dood toe te voldoen. Nemen
we aan, dat die jaarlijksche premie
f 1,— was, dan zou
de verzekeraar direct ontvangen
f 63469, na 1 jaar
f 62094, na 2 jaar f 60658 enz. De contante waarde
van al die ontvangsten zou zijn:

63469 62094 X 0,9615 60658 X 0,9246 ......

. . . . 4 X 0,1852 1 X 0,1780 (kolom III B)
= f 760268,46. We zagen boven, dat hij f 3423184,78
contant moet ontvangen, d. i. 4,5026
X 760268,46. De
jaarlijksche premie zal dus 4,5026
X f 1 bedragen.

Tot dekking van de uitgaven in het eerste jaar zou
de verzekeraar echter moeten ontvangen
f 132206,25 of
van iederen verzekerde
f 2,0831. Het eerste jaar ont-
vangt hij dus per man ƒ2,4195 te veel. Het tweede jaar
zou hij voldoende gebaat zijn met / 2,2237 per man of
f 2,2789 minder dan de jaarlijksche premie bedraagt. Dit
surplus is steeds dalende, totdat na 10 jaar de premiën
een steeds klimmend tekort gaan vertoonen (kolom VI).
Klaarblijkelijk zal het overschot uit de eerste periode,
vermeerderd met rente op rente, in staat zijn, het tekort

-ocr page 58-

van de tweede periode te dekken, zooals ten overvloede
wordt aangetoond door de kolommen VII en VIII, waar
de ten slotte verkregen totaalreserve juist zooveel be-
draagt als wat de verzekeraar te weinig in handen krijgt
om de in dat jaar vervallen uitkeering te kunnen doen.
Het teveel van de eerste jaren zal men dus niet als
winst kunnen beschouwen, maar moet gereserveerd
worden. We zien alzoo, dat de netto-premie uit twee
gedeelten bestaat: één tot dekking van het risico in het
loopende jaar, de risicopremie, en één tot reservevorming,
de spaarpremie.

Uit het gebruik van een sterftetafel, dus de waar-
schijnlijke sterfte van een zeer groot aantal personen,
als uitgangspunt voor de berekeningen blijkt ten duide-
lijkste, dat levensverzekering zich uitsluitend leent voor
het grootbedrijf, maar niet kan worden toegepast ten
aanzien van één enkel individu. Wel kan men nagaan,
hoeveel personen ieder jaar zullen sterven, maar niet,
wie dat zullen zijn. Uit dit een en ander volgt tevens,
dat er geen sprake kan zijn van een individueele reserve.
Er is één groote totaalreserve (kolom VII), gekweekt
uit aller premiën en strekkend tot bekostiging van aller
uitkeeringen. Wat in de praktijk doorgaat voor indivi-
dueele reserve, is slechts een gemiddelde, verkregen
door deze totaalreserve door het getól der levenden,
dat de sterftetafel aangeeft, te deelen.

Wanneer we willen nagaan, welke rechten aan de
beide partijen moeten worden toegekend, doet zich
allereerst de vraag voor, wat het rechtskarakter is van

-ocr page 59-

het levensverzekering-contract. Hieromtrent onderscheiden
we een 5-tal theorieën:

I De verzekeringtheorie, volgens welke het contract
van levensverzekering bestaat uit een aaneen-
schakeling van jaarlijksche schadeverzekerings-
contracten.

II De spaartheorie, de leer van hen, die, uitgaande
van het economische doel, dat men met levens-
verzekering tracht te bereiken, de overeenkomst
verklaren tot een spaarcontract.

III De leer der Doppelnatur, die de beide voorgaande
combineert.

IV De leer, dat levensverzekering is een aleatorisches
Darlehn.

V De theorie, die de overeenkomst houdt voor een con-
tractus sui generis.

Beschouwen wij deze theorieën nader.
Ad I. In zijn praeadvies, uitgebracht voor de
Nederlandsche Juristen-Vereeniging in 1888, verzet zich
Mr
hartsen tegen het denkbeeld der spaartheorie.
De verzekeraar treedt niet op als administrateur, maar
zuiver als verzekeraar: hij verbindt zich n.1. tegen een
vaste premie een bepaald bedrag uit te keeren, indien
de verzekeringnemer binnen \'t jaar sterft. Het feit, dat
verzekeringnemer en verzekerd voorwerp in denzelfden
persoon vereenigd zijn, doet geen afbreuk aan deze
opvatting. Dientengevolge kan de premiebetaling ook niet
als een vaste verplichting worden beschouwd, maar
dient alleen tot voortzetting van het contract.

Bij de hierop volgende beraadslagingen vond deze
theorie bijval bij Mr.
wolterbeek, die als motiveering

-ocr page 60-

opgaf het aleatore karakter der overeenkomst. Immers
voor beide partijen zou bestaan alea, d. i. gevaar. Ook
belang van een der bij de verzekering betrokken personen
of schadevergoeding komt wel eens in aanmerking, b.v.
wanneer een crediteur een levensverzekering te zijnen
behoeve eischt, of een huisvader hierdoor voorziet in de
behoeften van vrouw en kinderen. Toegegeven wordt
echter, dat in dit laatste geval de uitkeering dikwijls
maar een gedeeltelijke schadevergoeding is. Tevens wordt
erkend, dat belang of schadevergoeding slechts voorkomen
in uitzonderingsgevallen. Om nu alleen uit het bestaan
van alea te concludeeren, dat het contract tot schade-
verzekering leidt, is onaannemelijk. Was deze conclusie
juist, iedere weddenschap zou een overeenkomst van
schadeverzekering zijn.

üeslandres, deze theorie zonder nadere motiveering
aannemende, haalt eenige argumenten aan, waarom de
overeenkomst te splitsen is in een reeks van jaarlijksche
contracten. Hij grondt zijn overtuiging in de eerste plaats
op het feit, dat de verzekeraar zich voorwaardelijk ver-
bonden zou hebben, de verzekeringnemer niet: die zou
vrij zijn in de al of niet betaling van de premie. Inderdaad
geeft de redactie van sommige polissen aanleiding tot
deze opvatting. Moesten we hieruit echter den aard van
het contract opmaken, dan zouden we tot het resultaat
komen, dat het nu eens wederkeerig, dan weer eenzijdig
voorwaardelijk is, al naar de verzekeraar goed vindt de
polis te formuleeren, Is deze geredigeerd in den zin van
een voorwaardelijke eenzijdige overeenkomst, dan is dit
geschied, om voor den verzekeraar het recht te scheppen
op de volledige betaalde premie, wanneer de verzekering-

-ocr page 61-

nemer in gebreke is. De premie zou dus equivalent zijn
uitsluitend voor het in één jaar te loopen risico. We
zagen blz. 39—41, dat in dat geval de premie steeds
stijgende zou zijn. Brengt de verzekeraar een jaarlijks
gelijkblijvende premie in rekening, dan is een gedeelte
daarvan bestemd tot dekking van later risico. Maar dan
kan men ook niet volhouden, dat betaling van zoon
premie vereischte is voor een eenjarige verlenging van
het contract.

Bij alle andere takken van verzekering, zegt Des-
landres
verder, worden de posten per jaar afgesloten.
Waarom dan niet bij de levensverzekering? Hier is \'t
nog veel meer gewenscht. De premiebetaling kan den
verzekeringnemer te bezwaarlijk worden of de verzekering
totaal nutteloos. Tengevolge van de onzekere toekomst
zal men er niet toe komen, contracten te sluiten voor
langen tijd. Men moet er ieder jaar af kunnen en daarbij
zich het recht voorbehouden, later het contract te ver-
nieuwen. Wij moeten toegeven, dat den verzekerde het
recht moet worden gelaten, vóór het einde van de ver-
zekering uit te treden. Had hij dit recht niet, dan zou
toch de verzekeraar zich er bij moeten neerleggen, wan-
neer de verzekeringnemer niet in staat was, de premie
te blijven betalen. Hierop echter de theorie te gronden,
dat de verzekering jaarlijks gesloten wordt, is onnoodig
en onjuist. Onnoodig, omdat, welke theorie we ook aan-
nemen, de verzekeringnemer het uittredingsrecht moet
hebben. Onjuist, omdat van een jaarlijksche vernieuwing
van de overeenkomst niets blijkt. Integendeel, de ver-
zekering blijft doorloopen tot het einde van den afge-
sproken termijn; wil de verzekeringnemer uittreden, dan

-ocr page 62-

moet hij het verlangen daartoe uitdrukkelijk te kennen
geven. Was de theorie juist, dan zou na een jaar de
verzekering van rechtswege eindigen, tenzij in de polis
de clausule mocht voorkomen, dat de verzekering geacht
wordt voor denzelfden tijd te worden verlengd, als ze
niet voor het einde van den termijn is opgezegd, zooals
in de polissen van schadeverzekering geschiedt.

Het voornaamste argument van üeslandres steunt
op een zonderlinge administratie, die de ondernemingen
zouden hebben ingevoerd. Daaromtrent zegt hij : „Prenons
le compte particulier, que la compagnie tient pour chaque
assuré, Nous voyons qu\'elle passe chaque année à son
débit une somme égale à la prime d\'assurance nécessaire
pour assurer pendant une année une personne de l\'âge
de l\'assuré. C\'est donc bien que chaque année on le
considère et on le traite comme passant un contrat
pour l\'année qui commence.

Prenons maintenant le compte général de la com-
pagnie. Nous voyons qu\'elle ne paie les indemnités
échues en une année qu\'avec les primes qu\'elle porte
ainsi au passif de chaque assuré, primes d\'assurance
pour une année. — Y a-t-il excédent de ces primes sur
les indemnités dues? Cela constitue son bénéfice et se
répartit entre les actionnaires, ses assurés participants et
le capital de garantie. — Par accident les indemnités
sout-elles plus fortes? La compagnie ne comblera pas
le déficit en prenant sur ce qu\'elle a pu recevoir en
plus de ces primes ainsi établies ; elle aura recours
seulement à son capital de réserve,"

Deze voorstelling strijdt ten eenenmale met de
werkelijkheid.

-ocr page 63-

Het doel, dat de verzekeraar beoogt met debiteering
van de verzekerden, is, een overzicht te krijgen over de
vorderingen, die hij op hen heeft. Zij zullen dus
niet
worden gedebiteerd voor een bedrag, gelijk aan de
premie, die noodig is om iemand van den leeftijd des
verzekerden voor één jaar te verzekeren, d.i. de steeds
stijgende risicopremie (kolom V bijlage IV), maar voor
de gelijkblijvende tariefpremie. Wordt deze premie geïnd
dan gaat daarmee de vordering te niet en worden de
rekeningen voor hetzelfde bedrag gecrediteerd. Dat deze
crediteering zou worden herhaald, wanneer de ver-
zekeraar de uitkeering moet doen, is onjuist. Vervalt deze,
dan kan dit bedrag in \'t credit van den betrokken ver-
zekerde worden geplaatst, maar om onmiddellijk bij de
betaling te worden overgebracht naar de debetzijde,
Een saldo kan dus op deze rekeningen niet voor-
komen.

Na ontvangst van alle premiën en betaling van alle
uitkeeringen kan echter blijken, dat de bezittingen van
den verzekeraar in het afgeloopen jaar zijn vermeerderd.
Is dit geheel als winst te beschouwen? Wij hebben gezien,
dat een gedeelte van de in een jaar betaalde premie
dient tot dekking van in latere jaren te loopen risico.
Tegenover dit bedrag ontstaat dus een schuld aan den
verzekerde: de premiereserve. Om de winst te berekenen,
moet de vermeerdering der bezittingen verminderd worden
met deze schuldvermeerdering.

Dat de boeking per jaar plaats heeft, houdt verband
met de noodzakelijkheid voor iederen koopman om
jaarlijks het resultaat van zijn bedrijf na te gaan en de
wettelijke verplichting om eens in \'t jaar een balans op

-ocr page 64-

te maken. Het is ons niet mogelijk, hieruit een argument
te putten voor een juridische theorie.

Nemen we de verzekeringtheorie aan, dan komen
we tot zeer vreemde resultaten. Denken we ons een
overeenkomst, waarbij iemand zich verzekert voor
uitkeering van een kapitaal, indien hij na een zeker aantal
jaren nog in leven is, terwijl het kapitaal bij zijn eerder
overlijden aan de onderneming vervalt. Voor den ver-
zekerde ontstaat dus schade, doordat hij op het aan-
gegeven tijdstip nog in leven is. Blijkens art. 283 Wetboek
van Koophandel zou hij nu „alle vlijt en naarstigheid in
het werk moeten stellen," voor dien tijd te sterven.

Ook andere voorschriften, bij schadeverzekering
van belang, kunnen wij op levensverzekering niet toe-
passen. In dit verband wijzen wij op de bepalingen
betreffende oververzekering, schade uit eigen bederf of
de natuur der verzekerde zaak voortspruitende e. a.

Onmisbare voorwaarde voor het sluiten van een
schadeverzekeringovereenkomst is het bestaan van gevaar
en van een op geld waardeerbaar belang. Ook voor
levensverzekering is gevaar vereischt. Hier moet het
niet gezocht worden in de mogelijkheid, dat de verzekerde
gebeurtenis zal plaats hebben, maar in de onzekerheid
van het oogenblik. Als tijdstip van uitkeering wordt im-
mers aangewezen een
onzekere, toevallige gebeurtenis. —
Anders staat \'t met het belang. Dit ligt niet in den aard
van het contract, wat wel blijkt uit het feit, dat in
de praktijk de ondernemingen er geen bezwaar in zien,
de verzekering te doen loopen ten voordeele van een
niet-belanghebbende, zelfs niet eens vragen, of de bevoor-
deelde belang heeft, bij het leven van den verzekerde.

-ocr page 65-

Wel wordt belang geëischt door ons Wetboek van Koop-
handel, maar dat is een beperking, die gemaakt is ter
voorkoming van misdrijf, niet om de natuur van het
contract vast te stellen. Bovendien stelt de wetgever
zich tevreden met moreel belang zonder tevens finan-
ciëel belang te eischen.

Ware levensverzekering een overeenkomst van
schadeverzekering, dan zou de verzekeraar ook in geen
geval meer mogen uitkeeren dan de werkelijke schade
beloopt. Verzekert iemand zich voor een uitkeering in
geval van overlijden, die de bevoordeelde in zijn verder
leven kan verteren in annuïteiten, hooger dan het jaar-
lij ksch inkomen van den verzekerde verminderd met de
verzekeringpremie op het oogenblik van zijn dood
bedroeg, dan zou de verzekeraar dat meerdere kunnen
houden. Is de verzekerde ziekelijk, zoodat hij in plaats
van in te brengen zware financiëele offers eischt, dan
brengt zijn dood aan zijn nabestaanden niet alleen geen
schade, maar zal zelfs een opluchting voor hen zijn.
Toch moet het verzekerde kapitaal worden uitgekeerd.

De verzekeringtheorie moeten wij op de aange-
haalde gronden verwerpen.

Ad II. Volgens de aanhangers van de spaartheorie
is een levensverzekeringmaatschappij niets anders dan een
spaarbank. Het gevolg hiervan zou zijn, dat de verzekerde
inlagen kon storten, zoo groot en wanneer hij dat ver-
koos, dat hij te allen tijde zijn tegoed kon opeischen
en nooit meer, maar ook nooit minder zou terug ontvangen
dan zijn werkelijke inlagen, vermeerderd met degecon-
ditionneerde rente, bedragen. In werkelijkheid is dit alles
anders, In de polis wordt de grootte van de inlage aan-

-ocr page 66-

gegeven. Op gezette tijden wordt dit bedrag door den
verzekeraar geïnd. De uitkeering is in den regel of grooter
öf kleiner dan het totaal der gestorte gelden. Wel wordt
in de praktijk bij enkele verzekeringen tusschentijdsche
opvraging toegestaan, maar de uitbetaling geschiedt dan
niet dan onder achterhouding van een groot gedeelte
der stortingen.

De hier genoemde bezwaren heeft men getracht te
overwinnen door de voorstelling, dat de gezamenlijke
verzekerden een vereeniging vormen. Deze vereeniging
zou dan in haar geheel beschouwd moeten worden als
contractant te een er zijde tegenover den verzekeraar als
contractant te anderer zijde. Men verloor echter uit \'t oog,
dat door deze voorstelling tevens een verschil wordt erkend
tusschen levensverzekeringmaatschappij en spaarbank.
Trouwens die vereeniging zou geschapen moeten zijn
door een overeenkomst tusschen de verzekerden. Zulk
een overeenkomst bestaat niet en is bij de onbekendheid
van de personen der verzekerden ook niet te maken.
Iedere post wordt voor één verzekeringnemer individueel
afgesloten. De fictie van de vereeniging van verzekerden
kan de spaartheorie niet redden.

De fout van de spaartheorie is gelegen in het feit,
dat zij steunt op het economisch doel, dat met levens-
verzekering wordt beoogd. Hierop een juridische con-
structie te bouwen is niet mogelijk, wanneer men den
uitgedrukt en wil der partijen negeert. Een overeenkomst
toch bestaat uit de overeenstemmende wilsverklaringen
van twee partijen. Verliest men die wilsverklaringen uit
het oog, dan is ook de overeenkomst niet nader te
definiëeren.

-ocr page 67-

Ook de spaartheorie kunnen wij alzoo niet aan-
vaarden.

Ad III. Daar de elementen voor schadeverzekering
ontbreken en ook de leer van het spaarcontract onhoud-
baar is gebleken, vervalt tevens de Doppelnaturtheorie.

EHRENBERG zoekt ter verdediging van deze theorie
de schade in iets anders dan de verminderde inkomsten.

Het doel van den mensch is te sparen. Hoeveel hij
telkens spaart, hangt af van zijn „Sparfahigkeit," d. i.
spaarkracht en spaarlust. De verzekerbare waarde, het
hoogst bereikbare bespaard bedrag, is niet te taxeeren,
maar meer dan men kan sparen, kan men niet aan een
verzekeraar betalen. Het feit, dat men een verzekering-
premie betaalt, is bewijs van het bestaan der Sparfahigkeit.
De oorzaak van schade is nu het door vroegtijdigen dood
geschapen onvermogen, een volkomen spaarresultaat te
bereiken. De schade is het verschil tusschen de werkelijke
en de gewenschte spaarpenningen.

EHRENBERG doet hier niets anders dan de schade-
oorzaak verplaatsen. De schade blijft dezelfde als boven
- bij de verzekeringtheorie aangenomen. Waarom toch stelt
de mensch zich ten doel te sparen, als het niet is om
een kapitaal te vormen, van welks renten hij en de zijnen
kunnen leven in tijden, dat zijn inkomsten verminderen
of ophouden te bestaan? Spaart hij om andere redenen,
om zich te verrijken zonder dat hij dit noodig heeft voor
zijn levensonderhoud, dan brengt ieder uitstel van zijn
dood hem winst, maar kan hij niet door vroegtijdig
sterven schade lijden. Toch zal in zoon geval een ver-
zekeraar tot uitkeering verplicht zijn.

Mr, LEVY voert ten bewijze van de Doppelnatur

-ocr page 68-

aan, dat een ideale maatschappij met ideale sterftetafels
alles aan de verzekerden moet uitkeeren en niets mag
houden dan administratiekosten en gekweekte renten.
Hij vervalt hier weer in de boven weerlegde fictie, dat er
tusschen de verzekerden onderling een rechtsbetrekking
zou bestaan. Moet men daarentegen onder een ideale
sterftetafel een zoodanige verstaan, die voor ieder ver-
zekerde individueel het oogenblik van zijn dood weet
aan te geven, dan is er van geen risico sprake en verliest
het instituut der levensverzekering zijn reden van bestaan.

Ook bij deze opvatting zou toepassing van de
bepalingen omtrent oververzekering, onderverzekering,
beperking van de schade tot zonderlinge resultaten leiden.

Dat de contractanten bedoelen, door een enkele
handeling twee verschillende contracten te sluiten, blijkt
uit niets. Waartoe zou \'took dienen, dat men, eenmaal
tegen de schade van te vroegtijdigen dood verzekerd
zijnde, bovendien spaarde? Wil men, onafhankelijk van
de verzekering, sparen, waarom moet men dan gedwongen
worden, zijn gelden bij zijn verzekeraar te beleggen?

Uit dit alles moge blijken, dat de theorie der Doppel-
natur onaannemelijk is.

Ad IV, Geheel onjuist is ook de meening van
TL, dat het levensverzekeringcontract is een aleatorisches
Darlehn, d, i, een combinatie van verbruikleening en spel.
Spelen onderscheidt hij dan in hazardspelen, behendig-
heidsspelen en spelen, die zoowel op hazard als op
behendigheid steunen. Van hazard is bij levensverzekering
geen sprake: de wederkeerige prestatiën worden wis-
kunstig juist berekend. De uitkomst is niet afhankelijk
van louter toeval, maar van een vaste natuurwet. Ook

-ocr page 69-

met behendigheid heeft dit geen verwantschap. Welk soort
spel levensverzekering dan is, vinden we niet vermeld.

Met verbruikleening vertoont het contract alleen
deze overeenkomst, dat de eene partij een of meer
bedragen betaalt en de andere een bedrag terugbetaalt, dit
laatste niet eens altijd. Terwijl we echter blz. 39—41 zagen,
dat bij levensverzekering de premiën afgeleid worden
uit het gewenschte kapitaal, worden bij verbruikleening
eerst de geleende sommen gestort, en wordt daarna
berekend, hoeveel de geldschieter moet terugontvangen.

Om de juistheid van zijn leer aan te toonen legt
ThöL uit, hoe een contract van verbruikleening kan tot
stand komen:

„Ein Darlehnsvertrag kann des Inhaltes sein, dasz
alljährlich (oder in andern Zeitabschnitten) eine bestimmte
Geldsumme bis zu einem bestimmten Tage hingezahlt
und sodann die sämmtlichen hingezahlten Summen sammt
Zinsen oder gar Zinseszinsen in einer Gesammtsumme
zurückgezahlt werden sollen. Vereinbart musz werden
die Gröszen der beiden Summen und der Endtermin der

Hinzahlung____ Wenn die Höhe der Zinsen (und über

die etwaigen Zinseszinsen) vereinbart ist, so kann, wenn
von den übrigen drei Punkten zwei vereinbart sind, der
dritte durch Berechnung gefunden werden. Es können
aber auch ohne Weiteres die Grösze der beiden Summen
und der Endtermin vereinbart werden, und so geschieht
es immer, wo der Vertrag gewerbemäszig betrieben wird,
wo die Abschlieszung immer auf Grund der vorweg
ausgearbeiteten Tarife und sonstigen s.g. Geschäfts-
bedingungen (Formulare) geschieht."

Dit betoog ware misschien meer overtuigend geweest,

-ocr page 70-

indien eenige voorbeelden van dergelijke leencontracten
genoemd waren. Nu schijnt \'t, alsof de schrijver in zijn
uiteenzetting zijn theorie al als bewezen aanneemt.
Practisch zal een contract, waarbij iemand zich verbindt,
gedurende een groot aantal jaren een vast bedrag op te
nemen, niet veelvuldig voorkomen. Het eenige, dat
eenigszins hieraan doet denken, is de crediet-hypotheek,
maar daar is de geldleener vrij in de termijnen en bedragen
van opneming, \'t Wil ons voorkomen, dat deze langdurige
Darlehnsvertrag speciaal is uitgevonden om het levens-
verzekeringcontract te verklaren.

Ad V. Wil men een onderzoek instellen naar den
aard eener overeenkomst, dan heeft men dit niet te
beoordeelen naar het doel, dat een der partijen met het
sluiten dezer overeenkomst kan hebben, noch naar andere
overeenkomsten, die onder zekere bijzondere omstandig-
heden ten naaste bij hetzelfde resultaat opleveren, maar
moet men uitsluitend nagaan, wat door de partijen is
afgesproken, wat de inhoud is van hun overeenstemmende
wilsverklaringen. Bij het sluiten van de overeenkomst
van levensverzekering nu is de overeenstemmende wil
gericht op de periodieke betaling van vaste premiën tot
een afgesproken tijdstip of den dood van den verzekering-
nemer en betaling van een bepaald kapitaal door den
verzekeraar op het oogenblik, dat de premiebetaling
ophoudt of een overeengekomen tijd daarna. Beide ver-
plichtingen ontstaan onmiddellijk bij het sluiten der
overeenkomst. Dat de prestatie van de eene partij zou
gelden als voorwaarde voor het ontstaan der verbintenis
te anderer zijde, daarvan wordt niet gesproken. Wordt
dit in de polis aangenomen, dan is die redactie, zooals

-ocr page 71-

we blz. 43/44 zagen, onjuist. De overeenkomst kan niet
anders zijn dan een wederkeerige. Tevens volgt uit den
inhoud der wilsverklaringen — immers uit het feit, dat de
premie zoo berekend is, dat na afloop van den
overeen-
gekomen
tijd de verzekeraar juist zooveel heeft ontvangen,
dat hij aan zijn verplichtingen kan voldoen — dat het
contract van de afsluiting af blijft doorloopen, totdat de
laatste betaling is gedaan. Een aaneenschakeling van
jaarlijksche contracten is het dus niet.

Op de andere theorieën heeft deze opvatting nog
voor, dat ze toepasselijk is op alle soorten van levens-
verzekering.

Uit den hier aangenomen aard van het contract
volgt, dat de premie van nature niet facultatief is. De
verzekeringnemer heeft zich verbonden, gedurende de
verzekering geregeld te betalen: hij moet dus blijven
betalen. Consequent is dit beginsel echter niet door te
voeren. De financiëele omstandigheden van den verze-
keringnemer kunnen zich in den loop der jaren wijzigen,
zoodat hij zich niet dan met de grootste moeite de premie-
betaling kan getroosten, of deze hem zelfs onmogelijk
wordt. In dit geval hem tot betaling aan te houden, zou
een hardheid zijn, die door niets wordt gemotiveerd.
De verzekeringnemer moet gerechtigd zijn, zich van
verdere premiebetaling te verschoonen. Hiervan zal hij
den verzekeraar een schriftelijke kennisgeving moeten
doen toekomen, en wel op een zoodanig tijdstip, dat
deze kennisgeving den verzekeraar naar menschelijke
berekening vóór den vervaldag van de eerstvolgende
premie in handen komt. Verzendt hij de kennisgeving

-ocr page 72-

te laat, dan zal hij de daaruit ontstane schade moeten
vergoeden.

Het Nederlandsche ontwerp heeft geen bepaling
opgenomen, waarin den verzekeringnemer het recht van
opzegging wordt toegekend. Terecht echter hebben
zoowel de Zwitsersche als de Duitsche wetgever inge-
zien, dat hem dit recht niet kan worden ontzegd, en
hebben zij de mogelijkheid geschapen, de verzekering
na één jaar op te zeggen. Niet juist is naar onze meening
in beide wetten, dat de opzegging voor het einde van
de loopende
verzekeringperiode moet gebeuren. Eindigt
deze tusschen twee betaaldagen in, dan heeft de ver-
zekeraar over het begin der nieuwe periode de premie
ontvangen, en is er niet de minste reden, den verzeke-
ringnemer tot een haastige opzegging te noodzaken.
Logischer lijkt \'t ons daarom, dat de verklaring voor het
begin van een nieuwe betaa/periode moet worden afge-
geven; alleen als dat niet gebeurt, zou de verzekeraar
zonder tegenprestatie eenigen tijd risico loopen.

Maakt de verzekeringnemer van het recht van op-
zegging geen gebruik, dan moet de premie worden
betaald, en wel op den daarvoor aangewezen vervaldag.
Laat hij dezen dag voorbijgaan, dan zou hij volgens het
algemeene verbintenissenrecht hierdoor alleen al in ge-
breke zijn. Het is echter niet wenschelijk, den regel
„dies interpellât pro homine" ook hier toe te passen,
Hoe licht toch kan \'t gebeuren, dat men te midden van
zijn dagelijksche bezigheden dezen dag over \'t hoofd
ziet, dat men, genegen en in staat, zijn premie te beta-
len, dit door een zeer begrijpelijke vergeetachtigheid
nalaat. Ten einde zekerheid te hebben, dat den verze-

-ocr page 73-

keringnemer zijn verzuim kan worden toegerekend, dient
de verzekeraar hem een aanmaning toe te zenden, waarin
hem overeenkomstig de nu gangbare praktijk een termijn
van ten minste één maand wordt toegestaan om alsnog te
betalen. Op de gevolgen van zijn wanbetaling hoeft hierin
niet, zooals in de beide behandelde wetgevingen is voor-
geschreven, te worden gewezen; die moet de verzeke-
ringnemer zelf weten. Wil de verzekeraar zekerheid
hebben, dat de aanmaning den schuldenaar bereikt en
zichzelf tevens een bewijs van de verzending verschaffen,
dan moet deze aangeteekend per post geschieden. Het
volledig bewijs zal dan geleverd worden door het ont-
vangbewijs en daarmee overeenstemmend register van
aanmaningen op de wijze, die in het ontwerp wordt
aangegeven. De Zwitsersche en de Duitsche wet schrijven
aanteekening niet voor, het aan den verzekeraar over-
latende, hoe hij zich het bewijs der verzending verschaft,
\'t Komt ons voor, dat hier met het belang van den ver-
zekeringnemer niet voldoende rekening is gehouden.
Moge ook al de kans gering zijn, de mogelijkheid blijft
toch bestaan, dat een brief zijn bestemming niet bereikt.
De verzekeraar zal wel zorgen, dat hij de afzending kan
bewijzen; voor den geadresseerde is\'t echter ondoenlijk,
aan te toonen, dat hij niets heeft ontvangen, en derhalve
de wanbetaling niet aan zijn schuld te wijten is. Ook in
\'t belang van den verzekeraar zou \'t zijn, dat hij, wan-
neer hij de maning aangeteekend verzendt en de daarop
vallende kosten in rekening brengt, door de wet gedekt
is en geen reclame heeft te wachten,

Is de crediettermijn verstreken zonder dat betaling
is gevolgd, dan is de debiteur in gebreke. De verzekeraar

-ocr page 74-

heeft dan de rechten, den schuldeischer in artt, 1302 en
1303 B. W. toegekend. Onnoodig is \'t, den verzekeraar
toe te staan voor den wettelijken crediettermijn rente-
vergoeding te eischen. Het renteverlies, dat hij in deze
maand lijdt, kan niet van overwegenden invloed zijn op zijn
bedrijfsresultaten. Ook in de praktijk gaat men klaar-
blijkelijk van dit standpunt uit. Een dergelijke rentever-
goeding zou het karakter hebben van moratore interessen.
Deze te eischen, voordat de schuldenaar in mora is, zou
al zeer onbillijk zijn. De desbetreffende bepaling in het
ontwerp dient alzoo te vervallen.

De verzekeraar moet weten, wanneer de crediet-
termijn begint te loopen en wanneer hij eindigt, De
termijn zal daarom een aanvang moeten nemen op het
oogenblik van de verzending der aanmaning. De ver-
zekeringnemer is gekweten, als hij voor het einde van
den termijn de premie verzendt.

Is de verzekeringnemer niet gewoon, de premie te
remitteeren, maar wordt daarover te zijnen huize beschikt,
dan zou de verzekeraar verdere aanmaning achterwege
kunnen laten en zich het bewijs verschaffen door b,v. de
kwitantie bij de aanbieding voor „gezien" te doen
teekenen, In \'t belang van de administratie is \'t echter
gewenscht, dat de maning hier op dezelfde manier
geschiedt. De kosten van aanmaning moeten in ieder geval
door den nalatigen verzekeringnemer vergoed worden.

Voor wanbetaling van de eerste premie een afzonder-
lijke regeling te maken, is niet noodig. Dat de Duitsche
wet dit wel doet, vindt zijn grond hierin, dat de ver-
zekering geen aanvang neemt, voordat de eerste premie
is betaald, al is de polis ook uitgereikt. Dit principe moet

-ocr page 75-

niet wettelijk voor alle gevallen worden aangenomen.
Is niet anders in de overeenkomst bepaald, dan is de
verzekering van kracht, zoodra de wilsovereenstemming
is verkregen. De polis dient den verzekeringnemer tot
bewijs, dat het contract gesloten is. Is de verzekeraar
zoo onvoorzichtig, dit bewijs uit handen te geven, dan
dient hij zelf voor de gevolgen in te staan. De bewering,
dat hij in dit opzicht afhankelijk is van zijn agenten, die
bij het overhandigen van de polis en het innen der
premiën onmisbaar zijn, is voor levensverzekering niet
steekhoudend. Den agenten kunnen deze beide werk-
zaamheden worden verboden. Wil de onderneming dit
niet, dan kan zij de agenten voor de premiën debiteeren,
zoodat voor haar ieder bezwaar om de verzekering te
doen gelden vervalt.

Wat de gevolgen der wanbetaling betreft, kunnen
wij ons niet vereenigen met de Zwitsersche regeling. Niet
genoeg, dat de verzekeringnemer zonder waarschuwing
zich aan zijn verplichtingen heeft onttrokken, zoodat hij
zonder premiebetaling gedurende eenigen tijd verzekerd
is geweest, zal de verzekeraar zich nu ook nog hebben
neer te leggen bij een eisch tot omzetting of afkoop, al
naar het den wanbetaler goeddunkt.

Meer aannemelijk lijkt ons het voorstel van de
Nederlandsche Staatscommissie, dat de keuze laat niet aan
den wanbetaler-verzekeringnemer, maar aan den schuld-
eischer-verzekeraar.

Ons Burgerlijk Wetboek geeft den schuldeischer
de keuze tusschen onveranderd handhaven van het
contract en ontbinding. Waarschijnlijk heeft de Staats-
commissie hierop bij haar regeling van de gevolgen der

-ocr page 76-

wanbetaling het oog gehad. Ook hiervan zouden wij
echter willen afwijken.

Het doel, dat met levensverzekering beoogd wordt,
is, een spaarresultaat te bereiken, en wel zoo, dat de
verzekeringnemer de uitkeering krijgt op een oogenblik,
dat hij het bezit van een kapitaal noodig acht om in
zijn onderhoud of dat van anderen te voorzien. Het
gevolg van de ontbinding der overeenkomst zou zijn,
dat de toestand, die voor het sluiten der overeenkomst
bestond, weer hersteld werd. De verzekeraar zou dan
de betaalde premiën moeten restitueeren, behoudens het
recht om hiervan een gedeelte in te houden voor ver-
goeding van geloopen risico, kosten, schaden en interessen.
Het resultaat, dat hierdoor bereikt werd, zou hetzelfde
zijn als van afkoop, waarbij de verzekeringnemer altijd
een aanmerkelijk verlies moet lijden.

Ontbinding van de overeenkomst is in strijd met
het economische doel van de levensverzekering, daar
bereiking van het gewenschte spaarresultaat onmogelijk
wordt. Daarbij komt nog, dat afkoop alleen mogelijk is
bij die contracten, waarbij \'t vaststaat, dat het verzekerd
kapitaal moet worden uitgekeerd. Bij die tarieven, waarbij
niet alleen het tijdstip van uitkeering, maar de uitkeering
zelf afhankelijk wordt gesteld van een onzekere, toe-
komstige gebeurtenis, zou de verzekeraar bij ontbinding
van de overeenkomst niets kunnen restitueeren, wilde
hij zichzelf niet aan een aanzienlijk verlies blootstellen
en voor de verzekerden, die hun contract gestand doen,
de zekerheid verminderen. Geeft de verzekeraar echter
geen equivalent, dan bevoordeelt hij zichzelf onrecht-
matig. De premiën dienen immers niet alleen tot dekking

-ocr page 77-

van het risico in het loopende jaar, maar ook in volgende
jaren. De verzekeraar is in staat, hierdoor een reserve
te vormen. Deze reserve mag hij zich niet toeëigenen,
zonder tevens een verplichting tegenover den verzekering-
nemer op zich te nemen, zooveel mogelijk in overeen-
stemming met het doel, dat deze zich voorstelde te
bereiken. De oorspronkelijke verplichting van den ver-
zekeraar zal nu verminderd worden in verhouding van
de verwachte tot de werkelijk gekweekte reserve, m.a.w.
de reserve zal dienen als koopsom voor een verzekering
met kleinere uitkeering dan de oorspronkelijke. Deze
oplossing kan niet geacht worden in strijd te zijn met den
geest van artt. 1302 en 1303, Waar immers art. 1302 in geval
van wanprestatie wel ontbinding van de overeenkomst
toestaat, maar niet dan na rechterlijk vonnis, mogen we bij
den wetgever een streven veronderstellen, de eenmaal aan-
gegane overeenkomst zoo lang mogelijk intact te houden.
Uit het feit, dat de uitkeering van de bestaande
verzekering wordt verminderd, dat de reserve, die
gekweekt is met het bestaande contract, dienst doet als
koopsom van het gewijzigde, zonder dat de verzekering-
nemer zich op nieuw aan een keuring moet onderwerpen,
dat de omzetting plaats heeft uitsluitend
omdat er al een
overeenkomst bestond, volgt, dat de premievrije verzekering
niet is een nieuw contract, maar een voortzetting van het
oude. Terecht is echter door de Staatscommissie ingezien,
dat bij renteverzekeringen het met het oog op de kosten,
die op de betaling vallen, gewenscht is, wettelijk een
minimum van uitkeering vast te stellen, welk minimum zoo
noodig verkregen kan worden dooröf den duur der uit-
keeringen te verkorten öf de vervaldagen te verschuiven.

-ocr page 78-

Bij de veel voorkomende gevallen van wanbetaling,
waarbij \'t dikwijls over minimale bedragen loopt, zou \'t
niet aan te bevelen zijn, een rechterlijk vonnis af te
wachten. Zoolang het proces loopende was, zou de ver-
zekeraar zonder premie het volle risico moeten loopen.
De kosten zouden in verhouding tot de premie onevenredig
hoog worden. Aan den anderen kant mag de verzekeraar
niet wachten op een desbetreffend verzoek van den
verzekeringnemer; De omzetting is een
recht van den
verzekeringnemer, dat niet verkort mag worden door
dezen eisch te stellen, in de stille hoop, dat de recht-
hebbende dit zal vergeten en dan de volle betaalde
premie aan den verzekeraar zal vervallen. Op de wan-
betaling moet van rechtswege de omzetting volgen.

Onnoodig is \'t, den verzekeraar nog een ander recht
te geven in den vorm van gerechtelijke inning der premie.
Door de conversie is geen der partijen geschaad, niemand
wordt ook onrechtmatig bevoordeeld. De wederzijdsche
verplichtingen wegen nauwkeurig tegen elkaar op. De
gerechtelijke inning zou den verzekeraar weinig helpen:
op den vervaldag van de volgende premie zou hij weer
in denzelfden toestand verkeeren. Ook deze handelwijze
zou te omslachtig en te kostbaar zijn. De omzetting
zal dus uitsluitend gevolg moeten zijn van de wanbetaling.

Ook, wanneer de verzekeringnemer uitdrukkelijk
zijn verlangen te kennen heeft gegeven, de premiebetaling
te staken, zal de verzekering moeten worden gecon-
verteerd. De prestatie van den verzekeraar moet weer
worden in evenwicht gebracht met de geleverde prestatie
van den verzekeringnemer.

De Duitsche wet spreekt hier nog over gevaar-

-ocr page 79-

verhooging en schending van den aangifteplicht. Wij
meenen in dit verband een billijker regeling te moeten
voorstaan. Door geen vrije polis toe te staan is de ver-
zekeraar in de gelegenheid, zich ten koste van den
verzekeringnemer te bevoordeelen. Denken we ons een
verzekering, welker aard geen afkoop toelaat. Verandert
nu de verzekeringnemer van werkkring, waardoor hij
aan grooter gevaar wordt blootgesteld, dan kan er, naar
wij meenen, geen bezwaar bestaan, de verzekering voort
te zetten, waarbij echter de premie in verband met het
meerdere risico verhoogd moet worden.

Ook wanneer de persoon, op wiens leven de ver-
zekering gesloten is, door den verzekeringnemer is
vermoord, zal de verzekeraar wel degelijk tot een uit-
keering verplicht zijn, zoodra hij voor dit contract een
reserve heeft kunnen vormen, \'t Is niet de taak van een
levensverzekeringmaatschappij, als zedenmeester op te
treden. Wil men ter voorkoming van het misdrijf den
moordenaar zijn recht op de afkoopwaarde ontnemen,
dan blijven toch de erfgenamen van moordenaar of
vermoorde over, die rechten op dit bedrag zouden kunnen
doen gelden. Zelfs zou de Staat zich het bedrag kunnen
doen uitkeeren, in welk geval de uitkeering zou moeten
worden beschouwd als door den verzekeringnemer
betaalde boete, Hoe dan ook, iedere regeling ware beter
geweest dan in het misdrijf een aanleiding te zoeken,
den verzekeraar een buitengewone winst te bezorgen.
Daar deze beide onderwerpen niet geregeld dienen
te worden in verband met opzegging of wanbetaling,
kunnen we ons van verdere beschouwingen hierover
onthouden.

-ocr page 80-

Moet in geval van opzegging den verzekeringnemer
de keuze worden gelaten tusschen vrije polis en afkoop:
heeft hij recht op afkoop, m.a.w. heeft hij een recht op
de reserve ? In dit verband kunnen we met reserve niet
bedoelen wat gewoonlijk daaronder verstaan wordt, een
schuld van de maatschappij aan de verzekerden, een
passief dus op de balans. Hierop een recht uit te oefenen,
zou geen verzekeringnemer toelachen. Hier dienen we
onder reserve te verstaan de correspondeerende debet-
post: een zoodanig gedeelte van de bezittingen der
verzekeringmaatschappij als noodig is om tegenover de
passiefpost „wiskundige reserve" de balans in evenwicht
te brengen. Onjuist is natuurlijk ook de voorstelling, dat
de verzekeraar een afzonderlijk vermogen zou hebben,
ontstaan door reserveering van te veel ontvangen premie-
gedeelten, dat bij uitsluiting verbonden zou zijn voor de
verzekerde uitkeeringen. Evenals ieder schuldenaar is
de verzekeraar met al zijn bezittingen, hoe ook ontstaan,
aansprakelijk voor zijn schulden. Hiermee vervalt elke
mogelijkheid voor den verzekeringnemer, een eigendoms-
recht op zijn reserve te doen gelden. De premiën zijn
den verzekeraar betaald, zooals iedere koopprijs den
koopman betaald wordt: hij is volledig eigenaar geworden
en kan er mee handelen naar goedvinden, mits hij zorg
drage, op den vervaldag de noodige gelden in kas te
hebben om de uitkeering te kunnen doen. Zakelijke
rechten ten behoeve van de verzekerden zijn op zijn
bezittingen niet gevestigd. Een vorderingsrecht kan men
echter den verzekeringnemer niet ontzeggen, maar dat
kan hij niet doen gelden, voordat de daarvoor gecondition-
neerde termijn is verstreken. Hij heeft nu eenmaal ver-

-ocr page 81-

kozen een contract te sluiten, dat hem eerst dan op
eenige uitkeering aanspraak geeft. De argumentatie, dat
de ondernemingen wel een recht op de reserve erkennen
door in hun algemeene voorwaarden afkoop toe te staan,
geeft een aanwijzing te meer, dat dit recht uitdrukkelijk
moet worden toegekend en niet ipso iure uit het contract
voortvloeit. Dat overigens afkoop algemeen wordt toe-
gestaan, is niets dan een faciliteit, waartoe de onder-
nemingen door de concurrentie gedwongen worden.

Het gevolg van gedwongen afkoop zal zijn, dat in
tijden van crisis verscheidene verzekerden op deze wijze
een eind willen maken aan hun contract. Voor den ver-
zekeraar gaat dan het voordeel van de echelonneering
der vervaldagen verloren. Bij normale uitbreiding van
het bedrijf worden de uitkeeringen betaald uit de premiën,
die ieder jaar inkomen. De beleggingen blijven dan intact.
Heeft er echter ten gevolge van een crisis een massa-
afkoop plaats, dan moet de verzekeraar op een oogenblik,
dat alle koersen gedaald zijn, zijn bezittingen verkoopen,
wat hem op een groot verlies komt te staan. Dit gevaar
zou wel te beperken zijn door een langen betalingstermijn
te stellen, maar dan wordt geen rekening gehouden met
de voornaamste reden, waarom de gedwongen afkoop
is in \'t leven geroepen: behoefte van den verzekering-
nemer aan contant geld. Wel is waar bestaat het crisis-
gevaar toch, daar de meeste, zoo niet alle, ondernemingen
den afkoop in hun verzekeringsvoorwaarden toestaan,
maar die voorwaarden kunnen zoo noodig gewijzigd
worden. De verzekeraar moet dan niet door een voor-
barige wetgeving gebonden zijn aan een voor hem nadeelige
bepaling.

-ocr page 82-

Ter verdediging van het afkooprecht van den ver-
zekeringnemer worden door de Zwitsersche Memorie
van Toelichting nog een vijftal argumenten aangevoerd:

L Bij alle contracten, die voor het leven zijn gesloten,
is opzegging mogelijk, als voortbestaan van het
contract zou leiden tot onbillijkheid. Zoo b.v. bij
het levenslange dienstcontract en bij maatschap. In
den regel zal dan echter het recht aan alle partijen
gelijkelijk toekomen, terwijl de verzekeraar ten einde
toe gebonden blijft. Leidt hier inderdaad de voort-
zetting van het contract tot onbillijkheid, dan kan
de verzekeringnemer de premiebetaling weigeren
en zijn verzekering doen converteeren. Afkoop is
hiervoor niet noodig. Acht men den verzekering-
nemer door staking der betalingen en omzetting
van zijn verzekering niet voldoende geholpen, wan-
neer voor hem het doel der verzekering niet meer
bestaat, dan is dat toch geen reden, den verzekeraar
tot afkoop te dwingen. Deze rechtshandeling dient
altijd tweezijdig te blijven. Een motiveering van
de opvatting, dat afkoop zou zijn een „empfangs-
bedürftiges, einseitiges Rechtsgeschäft," waarvoor
Dr.
Roelli het uitmaakt, is nog niet gegeven. Wil
de verzekeringnemer zijn polis verkoopen, dan
kan hij dat doen aan ieder, die zich daartoe
genegen verklaart. Waarom moet de verzekeraar
juist de kooper zijn! Evenmin als men een acceptant
van een tijdwissel kan noodzaken, den wissel te
disconteeren, even irrationeel is \'t, den verzekeraar
tot afkoop te dwingen.

-ocr page 83-

Onbillijk zou \'t ook zijn, terwille van de enkele
gevallen, waarin afkoop gevraagd wordt op grond
van het verlies van de reden van bestaan der ver-
zekering, onder alle omstandigheden den verzekeraar
aan de luimen der verzekerden bloot te stellen. De
Duitsche levensverzekeringmaatschappij de „Atlas"
levert jaarlijks een statistiek over de verschillende
gevallen van abnormale contractbeëindiging, waaruit
een en ander uit de verhoudingen kan blijken. De
totalen over de jaren 1905—1908 geven ons het
volgende resultaat.

AANTAL
POLISSEN.

OORZAKEN VAN OPZEGGING.

Verandering in den economischen

toestand ..........

Verzekering heeft haar reden van

bestaan verloren.......

Invloed der concurrentie ....
Ontevredenheid van den verzekerde
Omzetting in andere soort verzeke-
ring onmogelijk op grond van slechte

gezondheid.........

Diverse oorzaken . ......

Onbekende oorzaken......

Totaal . . .

1,

2.

3,

4,

5,

6.
7.

Tot ongeveer dezelfde resultaten komt voor
Zwitserland een statistiek, opgemaakt door het
Bondsverzekeringbureau.

-ocr page 84-

OORZAKEN VAN OPZEGGING:

1. Verandering in den economischen
toestand..........

2. Verlies van de reden van bestaan

3. Invloed der concurrentie ....

4. Ontevredenheid van den verzekerde

5. Diverse oorzaken ......

6. Onbekende oorzaken . ... ■

AANTAL
POLISSEN.

Totaal . . .

In verreweg de meeste gevallen blijkt onver-
mogen van den verzekeringnemer de oorzaak van
de ontijdige opzegging te zijn, verlies van de reden
van bestaan der verzekering resp. slechts 9 en 3°/0
van het totaal bekende aantal; in ongeveer evenveel
gevallen worden de verzekerden „uitgespannen," \')
wat zelfs aanleiding zou geven, deze contractbe-
eindiging uitdrukkelijk te verbieden.

II, Het tweede argument, dat wel wordt aangevoerd,
is, dat levensverzekering economisch een spaarresul-
taat beoogt, en dus de verzekeraar bij opzegging
zich niet de reserve kan toeëigenen. Maar doet de
verzekeraar dat, als hij den verzekeringnemer een

1) Onder „uitspannen" verstaat men het overreden van een verzekerde, zijn
contract te doen converteeren of afkoopen, ten einde een nieuwe verzekering aan
te gaan bij een concurreerende maatschappij.

-ocr page 85-

vrije polis uitreikt ? Bereiking van het gewilde spaar-
resultaat wordt toch zeker niet bevorderd door afkoop.

/

III. De Staat mag geen socialen spaardwang uitoefenen
in dien zin, dat iedereen zijn reserve moet laten staan.

Wanneer er al van spaardwang sprake was,
dan zou die niet worden uitgeoefend door den Staat,
maar door den verzekeringnemer zelf, die zich
contractueel verbonden heeft, op een door hem zelf
gewilden datum eerst op de uitkeering aanspraak te
maken. De Staat kan met geen mogelijkheid dwang
uitoefenen door in zijn wetten dwingende bepalingen
niet op te nemen.

De verzekeraar dient vrij te blijven, den ver-
zekerden het afkooprecht toe te staan. Dwingende
voorschriften zijn in strijd met de contractvrijheid.
Dit is volstrekt geen vrijheid voor den verzekeraar
alleen: ook de verzekeringnemer kan zijn bijzondere
eischen stellen, In de praktijk wordt hiervoor in de
aanvraagformulieren de gelegenheid geboden,

IV. Met het vierde argument, dat de wet niet mag
achterstaan bij de gangbare praktijk, kunnen we
ons volkomen vereenigen: daarom zal de wet afkoop
niet verbieden, maar de gelegenheid openlaten, bij
overeenkomst voor den verzekeringnemer een recht
op zijn reserve in \'t leven te roepen.

V. Ten slotte wordt volgehouden, dat verplichte afkoop
het verzekeringwezen ten goede komt, daar het
publiek, dat altijd ontevreden is over den afkoop-

-ocr page 86-

prijs, door een wettelijke bepaling meer vertrouwen
in de ondernemingen zou krijgen en er eerder toe
zou komen, zich te verzekeren. Dit meenen wij te
mogen betwijfelen. Het vertrouwen wordt niet gewekt
door het recht op afkoop, dat niet in overeenstem-
ming is met het rechtskarakter der overeenkomst,
in de wet dwingend voor te schrijven, maar door
bindende voorschriften voor een billijke berekening
van den afkoopprijs en door een nauwgezet preventief
en repressief staatstoezicht.

Nog wordt het recht op de reserve afgeleid uit de
spaar- of de verzekeringtheorie. Waar we de onjuistheid
van deze beide theorieën en van hun combinatie hebben
aangetoond, zijn zij niet meer als grond voor eenig recht
te gebruiken.

Waar dus het afkooprecht niet van nature volgt
uit de overeenkomst van levensverzekering, waar er geen
overwegende redenen zijn om dit recht dwingend voor
te schrijven, waar het in sommige, zij \'t ook zeldzame,
gevallen tot verlies kan leiden voor den verzekeraar, kun-
nen wij niet aanbevelen, in navolging van de Zwitsersche
en de Duitsche wet dwingende bepalingen op te nemen,
die dit recht voor altijd vastleggen, wat de contract-
vrijheid te zeer zou beperken. Staat men echter een-
maal afkoop toe, dan kan men zich niet neerleggen bij
de verklaring, die we in K. B, I, vinden, dat de toepassing
hiervan bij renteverzekering onmogelijk is. Mits vaststaat,
dat de renten eenmaal zullen worden uitgekeerd, en de
data van begin en einde, benevens de hoogte der uit-
keeringen nauwkeurig bekend zijn, kunnen deze worden

-ocr page 87-

gekapitaliseerd. Er kan dan geen bezwaar bestaan, bij
contractverbreking den verzekeringnemer een afkoopsom
uit te betalen.

Wel dient de Staat orde te stellen op het berekenen
van de afkoopsom.

We zagen boven, dat de tariefpremie bestaat uit
de netto-premie en een opslag. Volgen we de z. g. n.
netto-methode, dan is de reserve het verschil tusschen
de contante waarde van het verzekerd kapitaal en de
contante waarde van de te ontvangen netto-premiën.

De opslag bestaat uit drie bestanddeelen. Aan de
afsluiting van een post zijn voor den verzekeraar hooge
onkosten verbonden: de eerste onkosten of acquisitie-
kosten. Deze moeten door den verzekeringnemer vergoed
worden. Hiertoe dient de eerste opslag. De tweede opslag
moet de loopende kosten of administratiekosten dekken,
die gevormd worden door salarissen, kantoorhuur enz.
De derde opslag eindelijk dient om den verzekeraar zijn
winst te bezorgen. Uit dezen opslag moeten tevens de
verliezen gedekt worden, die kunnen ontstaan door onjuist
aangenomen sterftetafel of rentevoet.

De acquisitiekosten vormen als \'t ware een negatieve
reserve: ze zijn een voorschot van den verzekeraar aan
den verzekeringnemer. Door iedere premiebetaling ver-
mindert deze reserve. Is de laatste premie betaald, dan
is daarmee tevens de schuld van den verzekeringnemer
geamortiseerd. Wordt de verzekering nu ontijdig afge-
broken, dan blijft een gedeelte van de acquisitiekosten
ongedelgd. De verzekeraar zal zich hiervoor schadeloos
moeten stellen door de netto-wiskundige reserve met
dit ongedelgde gedeelte te verminderen.

-ocr page 88-

De loopende kosten blijven ieder jaar gelijk. Ook
de opslag blijft gelijk. We kunnen dus aannemen, dat
deze kosten ieder jaar door den opslag op de jaarpremie
gedekt zijn. Wordt de verzekering afgekocht, zoodat
iedere band tusschen verzekeraar en verzekeringnemer
verbroken wordt, dan is er ook geen reden, waarom de
verzekeringnemer nog in die kosten zou moeten bijdragen.
Hiervoor wordt dus de reserve niet gekort.

Het doel van den verzekeraar is, winst te behalen.
De geheele winst, die hij zich voorstelt te maken, is
gevormd, wanneer alle premiën regelmatig betaald zijn.
Eindigt de premiebetaling te vroeg, dan gaat een deel
van de winst verloren. Ook hiervoor moet de verzekering-
nemer vergoeding toestaan in den vorm van een korting
op de reserve.

Een derde korting, die in de praktijk wordt toege-
past, is die voor antiselectie. Hieronder verstaat men het
verschijnsel, dat iedereen van zichzelf \'t best den waar-
schijnlijken levensduur kan taxeeren. Zij, die hun einde
voelen naderen, zullen niet tot afkoop overgaan. Is \'t
hun onmogelijk, de premie te betalen, dan zullen desnoods
erfgenamen of andere belanghebbenden die verplichting
overnemen. Beseft de verzekeringnemer daarentegen,
dat hem nog een lang leven beschoren is, dan kan hij
voordeeliger zelf sparen dan zijn verzekering voort-
zetten, Op die manier zou de verzekeraar alle goede
risico\'s verliezen om alleen de slechte, waarop hij onver-
mijdelijk verlies zal lijden, over te houden. De korting
hiervoor zal, naar wij meenen, maar zeer gering mogen zijn.

Tot nog toe is \'t alleen de Zweedsche maatschappij
de „Skandia" geweest, die eenmaal de sterfte onder de

-ocr page 89-

uitgetreden verzekerden heeft nagegaan. Het resultaat
was, dat men bij de uitgetredenen beneden 60 jaar over-
sterfte constateerde, boven dien leeftijd ondersterfte, dus
het tegengestelde van de verwachte antiselectie, \'t Is
echter niet uitgesloten, dat het resultaat eenigszins anders
zou zijn uitgevallen, als men iets omtrent het lot van
een 170-tal personen had kunnen te weten komen, die
nu buiten beschouwing moesten blijven. Hoe \'t ook zij,
op dit eene onderzoek kunnen we niet afgaan. Waar
verdere onderzoekingen ontbreken, moeten we ons met
theoretische beschouwingen tevreden stellen. Hiertoe
dienen we na te gaan, wat de reden van afkoop kan zijn
en daaruit den gezondheidstoestand afleiden. Beschouwen
we de statistieken op blz. 66 en 67, dan zien we, dat in
de meeste gevallen wordt afgekocht, omdat de ver-
zekerden in zulke financiëele omstandigheden verkeeren,
dat ze de premie niet langer kunnen betalen. Nu moge
het waar zijn, dat zij met den dood voor oogen alle
middelen in \'t werk zullen stellen om hun verzekering
in stand te houden — men kan toch niet verwachten
onder deze menschen juist de meest gezonden aan te
treffen. Anders staat \'t met hen, die zich laten uitspannen
of die uit ontevredenheid hun contract verbreken. Het
doel van dezen is, zich bij een concurreerende onder-
neming \'tegen een lagere premie te verzekeren. Geen
verzekeraar zal deze risico\'s echter willen aanvaarden,
als de personen niet volmaakt gezond zijn. De slechtste
risico\'s zijn \'t dus zeker niet, die de oorspronkelijke
verzekeraar op die manier kwijtraakt, In de andere
gevallen van afkoop is omtrent den gezondheidstoestand
geen conclusie te trekken.

-ocr page 90-

Wat zal nu het resultaat zijn van onze beschou-
wingen? Wij meenen ons te kunnen vereenigen met de
uitspraak van den heer
rosselet, chef van de wiskundige
afdeeling aan het Zwitsersche Verzekeringbureau:

„De l\'analyse des diverses causes de rachat je retiens
ceci: c\'est que les assurés en toute mauvaise santé ne
rachètent pas, que la concurrence enlève certainement
de bons risques, et que dans les autres cas de rachat il
n\'est pas démontré que la santé joue un rôle important ;
et j\'en déduis qu\'en somme l\'état de santé moyen des
rachetants, si je puis m\'exprimer ainsi, doit être vraisem-
blablement un peu meilleur que l\'état de santé moyen
de l\'ensemble des assurés, et qu\'ainsi il y a, pour une
société d\'assurances, antisélection dans une faible mesure
par le fait de l\'abandon des polices."

Is de verzekering tegen koopsom gesloten, dan
vervallen de kortingen voor acquisitiekosten en winst.
De korting voor antiselectie moet blijven bestaan en zal zelfs
verhoogd kunnen worden, daar afkoop wegens verandering
van den economischen toestand, waarmee de meeste
slechte risico\'s verloren gaan, niet meer kan voorkomen.
Daar staat tegenover, dat de verzekeraar een vergoeding
voor administratiekosten heeft gekregen, die eerst bij
afloop van de verzekering aan haar bestemming heeft
beantwoord. De verzekeraar zal van dezen opslag dus
een reserve moeten vormen, die jaarlijks vermeerderd
wordt met de daarop gekweekte rente en verminderd
met de in dat jaar gemaakte onkosten. Bij afkoop zal
dan de wiskundige netto-reserve verhoogd moeten worden
met het overschot van deze onkostenreserve.

Wordt een verzekering in een premievrije omgezet,

-ocr page 91-

dan zal de verzekeraar ter berekening van de waarde
der gereduceerde verzekering voor acquisitiekosten en
winst dezelfde kortingen in aanmerking moeten nemen
als bij afkoop van een verzekering tegen jaarlijksche
premiebetaling. De reden voor de korting voor anti-
selectie is hier vervallen. Het grootste antiselectiegevaar
dreigt van de personen, die zich elders willen verzekeren.
In dat geval zullen ze, zoo mogelijk, niet hun reserve
laten staan, maar die gebruiken als storting ineens voor
hun nieuwe verzekering. Kans op antiselectie bestaat
wel, maar is zoo miniem, dat — waar de korting
hiervoor bij afkoop al gering was — dit hier geheel
achterwege kan blijven. Daarentegen zal nu de reserve
verminderd moeten worden met de toekomstige admini-
stratiekosten. Nu blijft de verzekering bestaan, de ver-
zekeraar blijft zijn onkosten maken, ook ten behoeve
van den houder der vrije polis, waarvoor deze hem geen
equivalent geeft. De verzekeraar zal hiervoor dus zijn
schuld aan den verzekerde verminderen.

Bij zeer veel maatschappijen bestaat de gewoonte
de afkoopwaarde en de vrije polis te korten met een
vast percent van de reserve. De Nederlandsche staats-
commissie heeft dit gebruik als grondslag aangenomen
in haar ontwerp. Daar de reserve steeds stijgt, zal ook
de korting steeds aangroeien. Hoe langer dus de ver-
zekerde zijn contract in stand gehouden en zijn premie
betaald heeft, hoe meer hij in handen van den ver-
zekeraar moet achterlaten. Dit is een onbillijkheid.
Ten einde dit te voorkomen, hebben de Zwitsersche en
de Duitsche ontwerpen voorgesteld, een constante korting
in te voeren in een vast percent van het verzekerd

-ocr page 92-

kapitaal, wat bovendien tot voordeel heeft, dat de ver-
zekerden zelf de korting kunnen berekenen. Maar ook
deze voorschriften kunnen ons niet bevredigen. Naar-
mate men langer verzekerd is, ontvangt de verzekeraar
meer premiën, derft hij dus minder opslag zoowel voor
onkosten als voor winst. Nemen wij aan, dat alleen de
goede risico\'s hun premiebetaling staken, dan zal toch
in ieder geval de verzekeraar minder nadeel beleven van
den afkoop, naarmate de verzekering langer van kracht
is geweest. Nemen we bovendien in aanmerking, dat zij,
die een goedkoopere verzekering willen sluiten — wat
wel mogelijk is op jeugdigen leeftijd, maar niet als men
al jaren lang verzekerd is —, het grootste gevaar op-
leveren voor antiselectie, dan blijkt ten duidelijkste, dat
ook deze korting met de jaren moet verminderen. De
totale korting moet dan niet zijn een vast percent van
de reserve, noch van het verzekerd kapitaal, maar van
de gederfde premiën of, naar het voorbeeld van de
Nationale Levensverzekering Bank en de Eerste Rotter-
damsche, een vast percent van het verschil tusschen
reserve en verzekerd kapitaal.

Naast de hier behandelde netto-methode wordt in
ons land algemeen de reserve-premie of Zillmermethode
toegepast. Wil men met toepassing van deze methode
de wiskundige, z, g, n, gezillmerde, reserve berekenen,
dan stelt men tegenover de contante waarde van het
uit te keeren bedrag niet alleen die van de te ontvangen
netto-premiën, maar bovendien van een gedeelte van
den opslag. Hierbij zit de bedoeling voor, de restitutie
der acquisitiekosten in de reserveberekening op te nemen:
de negatieve reserve voor acquisitiekosten wordt onmid-

-ocr page 93-

dellijk met de wiskundige reserve verrekend. De ge-
zillmerde reserve zal dus steeds kleiner zijn dan de
netto-reserve, maar het verschil zal voortdurend ver-
minderen om na de laatste premiebetaling geheel te zijn
verdwenen. In beginsel is het verschil na de eerste
premiebetaling een bedrag, gelijk aan de acquisitiekosten.

In de praktijk echter komt \'t wel voor, dat men
voor dit bedrag, de Zillmerquote, slechts een gedeelte
van de acquisitiekosten in aanmerking neemt\'). Deze
Zillmerquote kan men beschouwen als onmiddellijke af-
lossing door den verzekeringnemer op de acquisitiekosten.
Staakt nu de verzekeringnemer ontijdig zijn premie-
betalingen, dan moet het overschot van deze kosten nog
vergoed worden. De verzekeraar zal dan als korting in
aanmerking mogen nemen den gederfden opslag voor
het bedrag, dat men verkrijgt door de acquisitiekosten
met de Zillmerquote te verminderen. De overige kortingen
zijn dezelfde als die volgens de netto-methode worden
aangebracht.

Hoe hoog de totale korting moet zijn, is niet in de
wet vast te leggen. Het bedrag hangt af in de eerste
plaats van de wijze van reserveberekening en verder van
de acquisitiekosten, het aantal verzekerden en de ver-
langde winst, terwijl deze elementen bij een en denzelfden
verzekeraar voor verschillende tarieven verschillend zijn.
De ondernemingen zullen in hun algemeene voorwaarden
voor ieder tarief de wijze van berekening, als boven
aangegeven, moeten kenbaar maken. Dat de vrije polis-
en afkoopwaarden voor verschillenden verzekeringsduur

\') Zoo schrijft de Duitsche wet op het staatstoezicht voor, dat dit bedrag
niet meer mag zijn dan 12,5°/00 van het verzekerde kapitaal.

-ocr page 94-

in de polis worden opgegeven, zooals we bij de „Utrecht"
en „Kosmos" vinden, kan voor beide partijen aanbevelens-
waardig zijn, maar is niet noodzakelijk voor de bescherming
van de belangen der verzekerden. De in de voorwaarden
aangegeven berekeningswijze zal moeten worden goed-
gekeurd door het orgaan voor Staatstoezicht, indien dit
bij wettelijke regeling van het levensverzekeringbedrijf
in het leven mocht worden geroepen.

Van de uitoefening van het bedrijf hangt \'t ook af,
wanneer een vrije polis door den verzekeraar kan worden
toegestaan of de verzekeringnemer het contract kan
verbreken. Voor alle ondernemingen en voor altijd hier-
voor een vasten termijn voor te schrijven, zooals we èn in
het Nederlandsch ontwerp èn in de buitenlandsche wetten
vinden, komt ons ongewenscht voor. In de buitenlandsche
regelingen moeten we tevens een tegenstrijdigheid tusschen
deze twee termijnen — voor weigering der premiebetaling
en voor omzetting — constateeren. Is het juist, dat eerst na
drie jaar een voldoende reserve aanwezig is om een vrije
polis of afkoop toe te staan, dan is \'t onbillijk, dat reeds na
één jaarpremie het contract door den verzekeringnemer
kan worden opgezegd: de toepassing van dit recht moet
dan den verzekeraar tot een onnoodig verlies voeren. Is het
vereischte van de betaling van één jaarpremie niet gesteld
om den verzekeraar vergoeding van de acquisitiekosten
te waarborgen, dan is het te zwaar voor den verzekering-
nemer. Immers reeds na de eerste maandpremie kan
voor hem de reden of de mogelijkheid van verzekering
zijn vervallen; hij zou dan na één premiebetaling het
recht moeten hebben, een einde te maken aan zijn
contract. Zijn door één jaarpremie de acquisitiekosten

-ocr page 95-

gedekt, dan heeft de verzekeraar ook geen drie volle
jaarpremiën noodig om voor den verzekeringnemer een
reserve in kas te hebben.

\'t Spreekt vanzelf, dat de contractant, die de over-
eenkomst verbreekt, aan de wederpartij schadevergoeding
verschuldigd is. Zoolang de reserve niet de schade over-
treft, kan van een contraprestatie van den verzekeraar
geen sprake zijn. Overtreft de schade de reserve, dan
moet de verzekeringnemer dit meerdere vergoeden.
Geheel overbodig in verband met § 165 is de bepaling
van § 177 der Duitsche wet.

Is het contract gesloten met aandeel in de winst,
dan is \'t niet meer dan billijk, dat de verzekeringnemer
daarvan profiteert, zoolang de verzekeraar met zijn
premiën heeft kunnen handelen. Gewoonlijk worden de
winstaandeelen iedere 5 jaar berekend. Wordt de ver-
zekering tusschentijds afgekocht, dan kan de winst over
de afgeloopen jaren van het vijfjarig tijdvak niet den
verzekeraar ten goede komen, maar zal gelijk met de
hoofdsom moeten worden uitgekeerd. Wordt de verzeke-
ring omgezet, dan blijft de rechtsverhouding tusschen de
partijen bestaan; de verzekeraar blijft in het bezit van de
de reserve dekkende activa en kan daarmee zijn winsten
vergrooten. De verzekeringnemer moet dus ten einde toe
zijn recht op een winstaandeel behouden. Er is geen
reden om te dezen opzichte een verschillende regeling
te geven voor uitkeering in contant geld en in verhooging
van het verzekerd bedrag. Deze handelwijze is te vanzelf-
sprekend om nog een uitdrukkelijk voorschrift in de wet
te behoeven.

Vermoedelijk heeft dan ook de Zwitsersche wet,

-ocr page 96-

waar ze de bepalingen betreffende omzetting en afkoop
toepasselijk verklaart op winstaandeelen, die gebruikt
worden tot verhooging van het verzekerd bedrag, het
oog op de reeds vervallen winstaandeelen. Het ware
wel wenschelijk dat ook de Duitsche wet een dergelijke
bepaling had opgenomen, In het Zwitsersche artikel
hadden echter de bepalingen betreffende omzetting niet
genoemd moeten worden.

Deze winstaandeelen toch kan men niet beschouwen
als perodiek weerkeerende premie, maar zij doen dienst
als koopsom voor een nieuwe verzekering. Deze nog
eens in een premievrije te willen omzetten, heeft geen
zin: die verzekering is al premievrij. Conversie zal dus
alleen mogelijk zijn van de oorspronkelijke verzekering.
Het zoo verkregen premievrij bedrag moet dan ver-
meerderd worden met het totaal der verhoogingen, uit
de winstaandeelen verkregen. Wordt echter de verzekering
afgekocht, dan zal ook uit de verhooging een bedrag
moeten worden uitgekeerd. Voor de berekening van dit
bedrag zal men de verhooging moeten beschouwen
afgezonderd van de oorspronkelijke verzekering: immers,
daar hiervoor geen acquisitiekosten zijn betaald, komt
een korting voor deze kosten ook niet te pas.

Voor berekening van de premievrije- of de afkoop-
waarde van een contract moeten die tarieven gelden,
waaronder de partijen zich verbonden hebben. Heeft,
nadat de verzekering gesloten is, de verzekeraar zijn
tarieven veranderd, dan kan dat van geen invloed zijn,
indien de verzekeringnemer niet in betaling van de ver-
anderde premie heeft toegestemd. Is dit echter eenmaal
gebeurd, dan moet men bij de berekening ook uitgaan

-ocr page 97-

van deze veranderde tarieven, We kunnen ons dus niet
vereenigen met het Duitsche voorschrift, dat in den
algemeenen vorm, waarin het gesteld is, het gebruik van
de nieuwe tarieven ook eischt, als de verzekeringnemer
niet heeft toegestemd, de veranderde premie te betalen.
Ook het Nederlandsche ontwerp bevat in het 5e lid van
het wanbetalingsartikel een voorschrift in den geest van
de Duitsche regeling. Blijkens de Memorie van Toelichting
had men hierbij uitsluitend het oog op de methode van
reserveberekening. In dat geval is het artikel te algemeen
geredigeerd.

Ten slotte heeft de wetgever zorg te dragen, dat
aan de voorschriften, die den verzekerde moeten be-
schermen tegen de overmacht van den verzekeraar, niet
door bepalingen in de verzekeringsvoorwaarden hun
kracht wordt ontnomen. Het is daarvoor niet noodig, de
Nederlandsche bepaling op te nemen: voldoende is verbod
van verandering
ten nadeele van de verzekeringnemer.

Op grond van deze overwegingen zouden wij willen
voorstellen, art. 20 van het Nederlandsch ontwerp te
vervangen door de volgende artikelen:

ART. 20 a.

De verzekeringnemer heeft te allen tijde het recht,
vóór den vervaldag van de eerstvolgende premie verdere
premiebetaling te weigeren, tegen vergoeding van kosten,
schaden en interessen.

ART. 20 b.

De weigering heeft tengevolge, dat op den vervaldag
van de ingehouden premie de verzekering wordt omgezet

-ocr page 98-

in een met premievrije polis, indien een voldoende reserve
aanwezig is.

Art. 20 c.

Is de verschuldigde premie niet op tijd betaald, dan
moet den verzekeringnemer door een aanmaning, hem
aangeteekend per post toegezonden, een termijn van
minstens 1 maand worden gesteld om aan zijn verplich-
tingen te voldoen.

De aanmaning zal worden afgescheiden uit een
register van aanmaningen, dat in verband met het ontvang-
bewijs, door de post afgegeven, tot bewijs zal strekken
van de verzending,

ART, 20 d.

Wordt de premie binnen den in de aanmaning
gestelden crediettermijn niet voldaan, dan wordt de ver-
zekering geacht in een premievrije te zijn omgezet, waarbij
de reserve beschouwd wordt als koopsom voor een
verzekering van dezelfde soort en gelijken duur als de
oorspronkelijke verzekering, betaald op het oogenblik
van de omzetting.

Voor de premievrije verzekering gelden dezelfde
voorwaarden als voor de oorspronkelijke verzekering.
Niettemin heeft de onderneming het recht, bij verzekering
eener perodiek betaalbare uitkeering de vervaldagen der
verminderde uitkeering in dier voege te verschuiven, dat
de uitkeering telkens niet minder bedraagt dan één gulden.

Art. 20 e.

Bij de berekening moet dat tarief in aanmerking
worden genomen, dat voor de betrokken verzekering
van kracht is op het oogenblik der omzetting.

-ocr page 99-

De verzekeraar is gerechtigd, de reserve te ver-
minderen met een billijk bedrag, goedgekeurd door het
Bureau voor Levensverzekering, tot dekking van onkosten
en gederfde winst. De berekening van dit bedrag moet
in de algemeene voorwaarden van verzekering worden
aangegeven.

Art. 20 f.

Staat de onderneming onmiddellijke uitkeering der
reserve toe, dan is hierop art. 20
e van toepassing.

Art. 20 g.

Voor zoover het verzekerd bedrag is verkregen
door toegevallen winstaandeelen, gelden hiervoor de
bepalingen, in verband met afkoop gegeven.

ART. 20 h.

Van deze voorschriften mag niet worden afgeweken
ten nadeele van den verzekeringnemer.

-ocr page 100- -ocr page 101-
-ocr page 102-

NEDERLANDSCH ONTWERP
Artikel 20.

Indien de premie op den vervaldag niet is voldaan,
moet de schuldenaar schriftelijk tot betaling worden aan-
gemaand, en hem daarbij een termijn van ten minste
veertien dagen worden toegestaan, om alsnog de premie
te voldoen, vermeerderd, zoo deze is bedongen, met eene
vergoeding wegens niet-tijdige betaling.

De aanmaning kan geschieden door toezending, aan-
geteekend per post, eener waarschuwing, gescheiden van
een register van aanmaningen, en wordt alsdan bewezen
door de aanteekening betreffende de toezending, in dit
register der onderneming voorkomende, en het daar-
mede overeenstemmend bewijs van ontvang door de
post afgegeven.

Indien de termijn, in de aanmaning gesteld, en tevens
ééne maand na den vervaldag der premie zijn verstreken,
zonder dat de schuldenaar zijn verplichtingen heeft nage-
komen, heeft de onderneming het recht de verzekering
als vervallen te beschouwen.

Zij is alsdan — mits de verzekering op den vervaldag
der premie drie jaren heeft bestaan — verplicht te harer
keuze hetzij een premievrije polis af te geven, welke
recht geeft op uitkeering van het bedrag, dat verzekerd
kan worden door 80 °/o der waarde, welke de oorspron-
kelijke verzekering heeft op den dag, waarop deze volgens

-ocr page 103-

de bepaling van het voorgaande lid als vervallen kan
worden beschouwd, te laten gelden als eene storting in
eens op dien dag gedaan, hetzij 75
°/o dier waarde dade-
lijk uit te betalen. Indien niet binnen één jaar sedert
genoemden dag de rechthebbende zich heeft aangemeld,
vervalt de hier omschreven verplichting.

De waarde van de oorspronkelijke overeenkomst
wordt berekend naar de grondslagen, waarnaar de onder-
neming de baten en lasten, voortspruitende uit alle
soortgelijke overeenkomsten, waardeert, verminderd met
de vergoeding wegens niet tijdige betaling.

Voor de premievrije verzekering gelden dezelfde
voorwaarden als voor de oorspronkelijke verzekering.
Niettemin heeft de onderneming het recht bij verzekering
eener periodiek betaalbare uitkeering de verschijndagen
der verminderde uitkeering in dier voege te verschuiven,
dat de uitkeering telkens niet minder bedraagt dan één
gulden.

Van de bepalingen van dit artikel kan alleen worden
afgeweken ten voordeele van den verzekeringnemer.

-ocr page 104-

ZWITSERSCHE WET
Artikel 20.

Wird die Prämie zur Verfallzeit oder während der
im Vertrage eingeräumten Nachfrist nicht entrichtet, so
ist der Schuldner unter Androhung der Säumnisfolgen
auf seine Kosten schriftlich aufzufordern, binnen vierzehn
Tagen, von der Absendung der Mahnung an gerechnet,
Zahlung zu leisten.

Wird die Prämie beim Schuldner abgeholt, so kann
der Versicherer die schriftliche Mahnung durch eine
mündliche ersetzen.

Bleibt die Mahnung ohne Erfolg, so ruht die Leis-
tungspflicht des Versicherers vom Ablaufe der Mahn-
frist an.

Die Vorschrift des Art. 93 dieses Gesetzes wird
vorbehalten.

Art. 21.

Wird die rückständige Prämie nicht binnen zwei
Monaten nach Ablauf der in Art. 20 dieses Gesetzes
festgesetzten Frist rechtlich eingefordert, so wird ange-
nommen, dasz der Versicherer, unter Verzicht auf die
Bezahlung der rückständigen Prämie, vom Vertrage
zurücktritt.

Wird die Prämie vom Versicherer eingefordert oder
nachträglich angenommen, so lebt seine Haftung mit dem

-ocr page 105-

Zeitpunkte, in dem die rückständige Prämie samt Zinsen
und Kosten bezahlt wird, wieder auf.

Art. 89.

Hat der Versicherungsnehmer die Prämie für ein
Jahr entrichtet, so kann er vom Lebensversicherungs-
vertage zurücktreten und die Bezahlung weiterer Prämien
ablehnen.

Die Rücktrittserklärung ist dem Versicherer vor
Beginn einer neuen Versicherungsperiode schriftlich
abzugeben.

Art. 90.

Der Versicherer ist verpflichtet, jede Lebensversi-
cherung, für welche die Prämien wenigstens für drei Jahre
entrichtet worden sind, auf Begehren des Anspruchsbe-
rechtigten ganz oder teilweise in eine beitragsfreie Ver-
sicherung umzuwandeln.

Der Versicherer musz überdies diejenige Lebensver-
sicherung, bei welcher der Eintritt des versicherten Ereig-
nisses gewisz ist, auf Verlangen des Anspruchsberechtigten
ganz oder teilweise zurückkaufen, sofern die Prämien
wenigstens für drei Jahre entrichtet worden sind.

Art. 91.

Der Versicherer hat die Grundlagen zur Ermittlung
des Umwandlungswertes und des Rückkaufswertes der
Versicherung festzustellen.

Die Bestimmungen über Umwandlung und Rückkauf
sind in die allgemeinen Versicherungsbedingungen auf-
zunehmen.

Der Bundesrat entscheidet in seiner Eigenschaft als

-ocr page 106-

Aufsichtsbehörde im Gebiete des privaten Versicherungs-
wesens, ob die vorgesehenen Abfindungswerte ange-
messen sind.

Art. 92.

Der Versicherer ist verpflichtet, auf Anfrage des
Anspruchsberechtigten binnen vier Wochen den Umwand-
lungswert oder den Rückkaufswert der Versicherung zu
berechnen und dem Anspruchsberechtigten mitzuteilen.
Der Versicherer musz, wenn der Anspruchsberechtigte es
verlangt, überdies diejenigen Angaben machen, die zur
Ermittlung des Umwandlungswertes oder des Rückkaufs-
wertes für Sachverständige erforderlich sind.

Das eidgenössische Versicherungsamt hat auf Er-
suchen des Anspruchsberechtigten die vom Versicherer
festgestellten Werte unentgeltlich auf ihre Richtigkeit
zu prüfen.

Stellt der Anspruchsberechtigte das Rückkaufs-
begehren, so wird die Rückkaufsforderung nach drei
Monaten, vom Eintreffen des Begehrens an gerechnet,
fällig. v

Art. 93.

Unterbleibt die Prämienzahlung, nachdem die Ver-
sicherung mindestens drei Jahre in Kraft bestanden hat,
so wird der Umwandlungswert der Versicherung ge-
schuldet. Der Versicherer hat den Umwandlungswert und,
wenn die Versicherung rückkaufsfähig ist, auch den
Rückkaufswert nach Maszgabe dieses Gesetzes festzu-
stellen und dem Anspruchsberechtigten auf dessen Be-
gehren mitzuteilen.

-ocr page 107-

Ist die Versicherung rückkaufsfähig, so kann der
Anspruchsberechtigte binnen sechs Wochen, vom Empfange
dieser Mitteilung an gerechnet, an Stelle der Umwandlung
den Rückkaufswert der Versicherung verlangen.

Art. 94.

Die Vorschriften dieses Gesetzes über die Umwand-
lung und den Rückkauf der Lebensversicherung gelten
auch für solche Leistungen, die der Versicherer aus
angefallenen Anteilen am Geschäftsergebnis dem An-
spruchsberechtigten in Form der Erhöhung der Versiche-
rungsleistungen gewährt hat.

-ocr page 108-

DUITSCHE WET
§ 38.

Wird eine Prämienzahlung, die vor oder bei dem
Beginne der Versicherung zu erfolgen hat, nicht recht-
zeitig bewirkt, so ist der Versicherer von der Verpflichtung
zur Leistung frei, wenn der Versicherungsfall vor der
Zahlung eintritt.

Der Versicherer ist, wenn die Zahlung nicht recht-
zeitig bewirkt wird, berechtigt, das Versicherungsverhältnis
unter Einhaltung einer Kündigungsfrist von einem Monate
zu kündigen. Die Wirkungen der Kündigung treten nicht
ein, wenn die Zahlung bis zum Ablaufe der Kündigungs-
frist erfolgt.

§ 39.

Wird eine Prämienzahlung, die nach dem Beginne
der Versicherung zu erfolgen hat, nicht rechtzeitig bewirkt,
so kann der Versicherer dem Versicherungsnehmer auf
dessen Kosten eine Zahlungsfrist bestimmen. Tritt der
Versicherungsfall nach dem Ablaufe der Frist ein und
ist zur Zeit des Eintritts der Versicherugsnehmer mit der
Zahlung der Prämie oder der geschuldeten Zinsen oder
Kosten im Verzuge, so ist der Versicherer von der Ver-
pflichtung zur Leistung frei. Der Versicherer ist nach dem
Ablaufe der Frist, wenn der Versicherungsnehmer mit
der Zahlung im Verzug ist, berechtigt, das Versicherungs-

-ocr page 109-

Verhältnis ohne Einhaltung einer Kündigungsfrist zu
kündigen.

Die Bestimmung der Zahlungsfrist hat schriftlich zu
geschehen und die Rechtsfolgen anzugeben, welche nach
Abs. 1 mit dem Ablaufe der Frist verbunden sind. Die
Frist darf nicht weniger als zwei Wochen betragen. Eine
Fristbestimmung, die ohne Beobachtung dieser Vor-
schriften erfolgt, ist unwirksam.

Soweit die im Abs. 1 bezeichneten Rechtsfolgen
davon abhängen, dasz Zinsen oder Kosten nicht gezahlt
worden sind, treten sie nur ein, wenn die Fristbestimmung
die Höhe der Zinsen oder den Betrag der Kosten angibt.

§ 165.

Sind laufende Prämien zu entrichten, so kann der
Versicherungsnehmer das Versicherungsverhältnis jeder-
zeit für den Schlusz der laufenden Versicherungsperiode
kündigen.

Ist eine Kapitalversicherung für den Todesfall in
der Art genommen, dasz der Eintritt der Verpflichtung
des Versicherers zur Zahlung des vereinbarten Kapitals
gewisz ist, so steht das Kündigungsrecht dem Versicherungs-
nehmer auch dann zu, wenn die Prämie in einer einmaligen
Zahlung besteht.

§ 172.

Auf eine Vereinbarung, durch welche von den
Vorschriften der § § 162 bis 165, 169 oder des § 171
Abs. 1 Satz 2 zum Nachteile des Versicherungsnehmers
abgewichen wird, kann sich der Versicherer nicht
berufen. Jedoch kann für die Kündigung, zu der nach

-ocr page 110-

§ 165 der Versicherungsnehmer berechtigt ist, die schrift-
liche Form bedungen werden.

§ 173.

Hat das Versicherungsverhältnis mindestens drei
Jahre bestanden und ist die Prämie für diesen Zeitraum
bezahlt, so gelten die besonderen Vorschriften der §§
174 bis 176.

§ 174.

Der Versicherungsnehmer kann jederzeit für den
Schlusz der laufenden Versicherungsperiode die Umwand-
lung der Versicherung in eine prämienfreie Versicherung
verlangen.

Wird die Umwandlung verlangt, so tritt mit dem
bezeichneten Zeitpunkt an die Stelle des vereinbarten
Kapital-oder Rentenbetrags der Betrag, der sich für das
Alter desjenigen, auf dessen Person die Versicherung*
genommen ist, als Leistung des Versicherers ergibt,
wenn die auf die Versicherung entfallende Prämienreserve
als einmalige Prämie angesehen wird.

Die Prämienreserve ist für den Schlusz der laufenden
Versicherungsperiode zu berechnen. Prämienrückstände
werden von dem Betrage der Prämienreserve abgesetzt.

Der Versicherer ist zu einem angemessenen Abzüge
berechtigt. Ist für den Abzug mit Genehmigung der
Aufsichtsbehörde in den Versicherungsbedingungen ein
bestimmter Betrag festgesetzt, so gilt dieser als angemessen.

§ 175.

Kündigt der Versicherer das Versicherungsverhältnis
nach § 39, so wandelt sich mit der Kündigung die

-ocr page 111-

Versicherung in eine Prämienfreie Versicherung um. Auf
die Umwandlung finden die Vorschriften des § 174 Abs.
2 bis 4 Anwendung.

Im Falle des § 39 Abs. 1 Satz 2 ist der Versicherer
zu der Leistung verpflichtet, die ihm obliegen würde,
wenn sich mit dem Eintritte des Versicherungsfalls die
Versicherung in eine prämienfreie Versicherung umge-
wandelt hätte.

Die im § 39 vorgesehene Bestimmung einer Zahlungs-
frist musz einen Hinweis auf die eintretende Umwandlung
der Versicherung enthalten.

§ 176.

Wird eine Kapitalversicherung für den Todesfall,
die in der Art genommen ist, dasz der Eintritt der Ver-
pflichtung des Versicherers zur Zahlung des vereinbarten
Kapitals gewisz ist, durch Rücktritt oder Kündigung
aufgehoben, so hat der Versicherer den Betrag der auf
die Versicherung entfallenden Prämienreserve zu erstatten.

Das Gleiche gilt bei einer Versicherung der im Abs. 1
bezeichneten Art auch dann, wenn nach dem Eintritte
des Versicherungsfalls der Versicherer von der Verpflich-
tung zur Zahlung des vereinbarten Kapitals frei ist. Im
Falle des § 170 Abs. 1 \') ist jedoch der Versicherer zur
Erstattung der Prämienreserve nicht verpflichtet.

Bei der Ermittelung des zu erstattenden Betrags ist
die Prämienreserve für den Schlusz der Versicherungs-
periode zu berechnen, in deren Laufe das Versicherungs-
verhältnis endigt.

Der Versicherer ist zu einen angemessenen Abzüge
berechtigt, Ist für den Abzug mit Genehmigung der

-ocr page 112-

Aufsichtsbehörde in den Versicherungsbedingungen ein
bestimmter Betrag festgesetzt, so gilt dieser als angemessen.

§ 177.

Ist bei einer Versicherung der im § 176 Abs. 1
bezeichneten Art eine einmalige Prämie entrichtet, so
gelten die Vorschriften des § 176 auch dann, wenn das Ver-
sicherungsverhältnis noch nicht drei Jahre bestanden hat,

§ 178.

Auf eine Vereinbarung durch welche von den
Vorschriften der § § 173 bis 177 zum Nachteile des Ver-
sicherungsnehmers abgewichen wird, kann sich der Ver-
sicherer nicht berufen. In den Versicherungsbedingungen
kann jedoch mit Genehmigung der Aufsichtsbehörde eine
andere als die in den § § 174, 175 vorgesehene Art der
Umwandlung in eine iprämienfreie Versicherung sowie
eine andere als die im § 176 vorgesehene Berechnung
des zu erstattenden Betrags bestimmt werden.

\') § 170, Abs. 1: Ist die Versicherung für den Fall des Todes eines Andern als
des Versicherungsnehmers genommen, so ist der Versicherer von der Verpflichtung
zur Leistung frei, wenn der Versicherungsnehmer vorsätzlich durch eine wider-
rechtliche Handlung den Tod des anderen herbeiführt.

-ocr page 113-

. « . t .

■ .....

-ocr page 114-

LITTERATUUROPGAVE

\\

-ocr page 115-
-ocr page 116-

LITTERATUUROPGAVE

Nederland.

Verslag der Staatscommissie, belast met het ontwerpen
van een wettelijke regeling van het levensverzeke-
ringsbedrijf. Febr. 1897.

Zwitserland.

Entwurf zu einem Bundesgesetze über den Versicherungs-
vertrag. Mit Motiven. (Motive I en II) 1896.

Projet d\' une loi fédérale sur le contract d\' assurance
Traduction du dr.
Ern. ceresole. 1896.

Protokoll der Verhandlungen der Experten-Kommission.
1896.

Protokoll der Verhandlungen der technischen Subkom-
mission. 1897.

Protokoll der juristischen Subkommission. 1898.

Protokoll der Verhandlungen der wirtschaftlichen Sub-
kommission. 1899 en 1900

Entwurf zu einem Bundesgesetze über den Versicherungs-
vertrag mit den Abänderungsbeschlüssen der drei
Subkommissionen der Expertenkommission.

Protokoll d. Verhandlungen der Expertencommission. 1901.

Entwurf nach den Beschlüssen der Expertenkommission,

Botschaft des Bundesrates an die Bundesversammlung zu
dem Entwürfe eines Bundesgesetzes über den Ver-
sicherungsvertrag, 1904.

-ocr page 117-

Protokoll der Beratung der Ständeratskommission. 1904.

Protokoll der Beratung der Nationalrats-Kommission. 1906.

Guyer. Kommentar zum schweizerischen Bundesgesetz
über den Versicherungsvertrag.

Duitschland.

Begründung zur den Entwürfen eines Gesetzes über den
Versicherungsvertrag. Reichstagsvorlage nebst Ab-
druck der beiden veröffentlichten Gesetzentwürfe.
Uitg.
Guttentag. Berlijn 1906.

Bericht der VIII Kommission über die Entwürfe eines
Gesetzes über den Versicherungsvertrag (K B I) 1906.

Bericht der XII Kommission (KBII) 1908.

Hager und Behrend. Reichsgesetz über den Versiche-
rungsvertrag. 2e druk. 1910.

Gugel. Gesetz über den Versicherungsvertrag.

Handelingen der Nederlandsche Juristen-Vereeniging 1888.
dl. 1 blz. 74—198 en 253—280,
dl. 2 blz. 128 vlg.

Thöl. Das Handelsrecht, le dl. 6e druk. 1879.

Deslandres. De 1\' assurance sur la vie. 1889.

Sleeswijk. Juridische beschouwingen over de overeen-
komst van levensverzekering, Prft. Leiden 1894.

Schloss. Die Rechte des Versicherten an der Prämien-
reserve nach dem Gesetze über die privaten Ver-
sicherungsunternehmungen vom 12 Mei 1901. 1905.

Bischoff. Die rechtliche Bedeutung der Prämienreserve
eines Lebensversicherungs-betriebes. 1891.

Scott. Rechten op de zoogenaamde reserve eener levens-
vensverzekering-onderneming. Prft. Amsterdam 1894.

-ocr page 118-

Julliot de la Morandière. De la réserve mathématique
des primes dans 1\' assurance. Prft. Parijs 1909.

Rosselet. Sur la détermination de la valeur de rachat que
possède une police d\'assurance sur la vie. Overdruk
uit „Revue suisse des assurances." Sept. 1909.

Schouten. Grondbeginselen der Levensverzekerings-wis-
kunde. 2e druk. 1913.

Themis.

1875. Levy. Levensverzekering. blz. 121.

Zeitschrift für das gesammte Handelsrecht.

dl. 20. Hinrichs. Die Lebensversicherung, ihre wirtschaft-
liche und rechtliche Natur, blz. 339.

dl. 32. Ehrenberg. Die juristische Natur der Lebens-
versicherung. blz. 409.

dl. 33. Ehrenberg. Die juristische Natur der Lebens-
versicherung. blz. 1.

dl. 37. Hecker. Die rechtliche Natur der Prämienreserve,
blz. 369.

Zeitschrift für die gesammte Versicherungs-
Wissenschaft.

dl. 3. Bendix. Kritik der Theorieen über die juristische
Natur des Lebensversicherungsvertrages, blz. 490.
Ehrenberg. Entwurf eines Gesetzes über den
Versicherungsvertrag, blz. 315.
Roelli. Der schweizerische und der deutsche
Entwurf zur Kodification des privaten Binnen-
versicherungsrechtes. blz. 328.

-ocr page 119-

dl. 5. Gerhard. Der Gezetsentwurf über den Versiche-
rungsvertrag als Bundesratsvorlage, blz. 171.
dl. 6.
Gerhard. Der deutsche Gesetzentwurf über den
Versicherungsvertrag als Reichstagsvorlage, blz. 34.
Bendix. Die Lebensversicherung in der Reichs-
tagsvorlage des Gesetzentwurfs über den Ver-
sicherungsvertrag. blz. 307.

Koenig. Die Vermögenswerten Rechte aus dem
Lebensversicherungsvertrag, blz. 425.

-ocr page 120-

TABEL ontleend aan HECKER in Zeitschrift für das gesammte Handelsrecht

BIJLAGE IV

RENTEVOET 4°/o

I

II

III

IV

V

VI

VII

VIII

IX

X

XI

XII

Leeftijd

Aantal levenden

A

B

c

Gelijkblijvende

Stijgende

Verschillen van

Totaalreserve (over-

Product van kolommen

Som, c.q. verschil van

Renten

Som van kolommen

Individueele reserve

Aantal jaarlijksche
sterfgevallen

Contante waarde van
100, betaalbaar na
1,
2, 3 enz. jaren

[Product van kolommen
A en B

premie

risicopremie

kolommen IV en V

dracht van kolom XI)

II en VI

kolommen VII en VIII

van kolom IX

IX en X
(Totaalreserve)

voor verzekerd bedrag
van 100

55

63469

1375

96.15

132206.25

4,5026

2.0831

2.4195

153563

153563

6143

159706

2.57

56

62094

1436

92.46

132772.56

4.5026

2.2237

2.2789

159706

141506

301212

12048

313260

5.17

57

60658

1497

88.90

133083.30

4.5026

2.3730

2.1296

313260

129177

442437

17697

460134

7.78

58

59161

1561

85.48

133434.28

4.5026

2.5371

1.9655

460134

116281

576415

23057

599472

10,41

59

57600

1627

82.19

133723.13

4.5026

2.7160

1,7866

599472

102908

702380

28095

730475

13.05

60

55973

1698

79.03

134192,94

4.5026

2.9169

1,5857

730475

88756

819231

32769

852000

15.70

61

54275

1770

75.99

134502.30

4.5026

3.1358

1.3668

852000

74183

926183

37047

963230

18,35

62

52505

1844

73.07

134741.08

4.5026

3.3770

1.1256

963230

59100

1022330

40893

1063223

20.99

63

50661

1917

70.26

134688.42

4.5026

3.6384

0.8642

1063223

-1- 43781

1107004

44280

1151284

23.62

64

48744

1990

67.56

134444.40

4.5026

3.9255

0.5771

1151284

28130

1179414

47177

1226591

26.23

65

46754

2061

64.96

133882.56

4.5026

4.2368

0.2640

1226591

12343

1238934

49557

1288491

28.83

66

44693

2128

62.46

132914.88

4.5026

4.5782

— 0.0756

1288491

— 3379

1285112

51404

1336546

31.40

67

42565

2191

60.06

131591.46

4.5026

4.9494

— 0.4468

1336546

19018

1317498

52700

1370198

33.94

68

40374

2246

57.75

129706.50

4.5026

5.3490

— 0.8464

1370198

— 34173

1336025

53441

1389466

36.44

69

38128

2291

55.53

127219.23

4.5026

5.7776

— 1.2750

1389466

48613

1340853

53634

1394487

38.91

70

35837

2327

53.39

124238.53

4.5026

6.2436

— 1,7410

1394487

62392

1332095

53284

1385379

41.34

71

33510

2351

51.34

120700.34

4.5026

6.7460

— 2.2434

1385379

75176

1310203

52408

1362611

43.73

72

31159

2362

49.36

116588.32

4.5026

7.2889

— 2.7863

1362611

86818

1275793

51032

1326825

46.07

73

28797

2358

47.46

111910.68

4.5026

7.8734

— 3.3708

1326825

97069

1229756

49190

1278946

48.37

74

26439

2339

45.64

106751.96

4.5026

8.5065

— 4.0039

1278946

— 105859

1173087

46923

1220010

50.62

75

24100

2303

43.88

101055.64

4.5026

9.1885

— 4.6359

1220010

— 112930

1107080

44283

1115363

52.82

76

21797

2249

42.20

94907.80

4.5026

9.9211

— 5,4185

1151363

— 118107

1033256

41330

1074586

54.97

77

19548

2179

40.57

88402,03

4.5026

10.7182

6,2156

1074586

— 121503

953083

38123

991206

57.06

78

17369

2092

39.01

81608.92

4.5026

11.5812

— 7.0786

991206

— 122948

868258

34730

902988

59.10

79

15277

1987

37,51

74532.37

4.5026

12.5066

— 8.0040

902988

— 122277

780711

31228

811939

61,09

80

13290

1866

36.07

67306.62

4.5026

13.5006

— 8.9980

811939

— 119583

692356

27694

720050

63.02

81

11424

1730

34.68

59996.40

4.5026

14.5611

— 10,0585

720050

— 114908

605142

24206

629348

64.91

82

9694

1582

33.35

52759.70

4.5026

15.6917

- 11.1891

629348

— 108467

520881

20835

541716

66.77

83

8112

1427

32.07

45763.89

4.5026

16.9146

— 12.4120

541716

— 100686

441030

17641

458671

68.60

84

6685

1268

30,83

39092.44

4.5026

18,2383

— 13.7357

458671

— 91823

366848

14674

381522

70.43

85

5417

1111

29.65

32941.15

4.5026

19,7335

— 15.2309

381522

— 82506

299016

11960

310976

72.22

86

4306

958

28.51

27312.58

4.5026

21,3963

— 16.8937

310976

— 72744

238232

9529

247761

74.00

87

3348

811

27,41

22229.51

4.5026

23.2918

- 18.7892

247761

— 62906

184855

7394

192249

75.78

88

2537

673

26.36

17740,28

4.5026

25.5071

- 21.0045

192249

— 53288

138961

5558

144519

77.53

89

1864

545

25.34

13810,30

4.5026

28.1137

- 23.6111

144519

— 44011

100508

4020

104528

79.25

90

91

1319
892

427
322

24.37
23.43

10405.99
7544.46

4.5026
4.5026

31.1279
34.7103

— 26.6253

— 30.2077

104528
72185

— 35119

— 26945

69409
45240

2776
1810

72185
47050

80.93
82.55

92

93

94

95

570

231

22,53

5204.43

4.5026

38.9676

— 34.4650

47050

— 19645

27405

1096

28501

84.08

339

155

21.66

3357.30

4,5026

43.9642

— 39.4616

28501

— 13337

15124

605

15729

85-50

184

95

20.83

1978.85

4.5026

49.6446

— 45.1420

15729

— 8306

7423

297

7720

86,74

89

52

20.03

1041.56

4,5026

56.1798

— 51.6772

7720

— 4599

3121

125

3246

87,80

96

37

24

19.26

462.24

4,5026

62.3701

— 57.8675

3246

— 2141

1105

45

1150

88.46

97

13

9

18,52

166.68

4.5026

66.5680

— 62.0654

1150

— 807

343

14

357

89,25

98

4

3

17.80

53.40

4.5026

72.1154

— 67.6128

357

— 270

87

4

91

91.00

99

1

1

17,12

17.12

4,5026

96.1538

— 91.6512

91

— 91

-ocr page 121-

STELLINGEN

I

Ten onrechte besliste de Hooge Raad bij arrest
van 8 November 1912 (W 9420), dat de eisch tot echt-
scheiding op grond van kwaadwillige verlating, wanneer
de echtgenooten nooit een gemeenschappelijke woonplaats
hebben betrokken, moet worden ingesteld bij den rechter,
dien art. 262 B. W. aanwijst.

II

De tot uitoefening eener erfdienstbaarheid op het
dienend erf door den eigenaar van het heerschend erf
aangebrachte werken zijn eigendom van den eigenaar
van het dienend erf.

III

Wanneer gestolen effecten ter beurze in beleening
worden gegeven, kan de bestolene ze niet opeischen
zonder het verstrekte voorschot te vergoeden.

IV

Gedurende een lucidum intervallum kan een wegens
zwakheid van verstandelijke vermogens onder curateele
gestelde een testament maken.

-ocr page 122-

Werkstaking is, tenzij het recht hiertoe bij over-
eenkomst of reglement is erkend, een dringende reden
voor ontslag, in den zin van art. 1639 o B. W.

VI

«

Bij ontbinding van een vennootschap onder firma
behoeft vereffening niet aan scheiding en deeling vooraf
te gaan.

VII

Voor acceptatie van een wissel is handteekening
zonder meer voldoende, tenzij duidelijk blijkt, dat die
handteekening met een ander doel is geschreven.

VIII

Blijkens art. 87 K. is bij vertraging in de verzending
door een expediteur een ingebrekestelling, ten einde hem
voor schadevergoeding aansprakelijk te doen zijn, onnoodig.

IX

Onder „andere rechter" in art. 158 Rv. is niet te
verstaan een buitenlandsche rechter.

X

In een geding, bedoeld in art. 25 eerste Lid Fw.,
moet het Openbaar Ministerie niet worden gehoord.

XI

Art. 54 Fw, eischt niet meer dan de algemeene
wetenschap, dat de aanvrage tot faillietverklaring elk
oogenblik kan worden verwacht.

-ocr page 123-

De commandant van een oorlogsschip, die brieven,
gericht aan schepelingen, opent aan boord van zijn schip,
handelt in strijd met de grondwettige onschendbaarheid
van het brievengeheim.

\'XIII

Wanneer het bestuur van een hoofdwaterschap
krachtens art. 4 lid 2 der wet van 9 Mei 1902, Stb. 54,
overgaat tot rechtstreeksche invordering van de schuld-
plichtige ingelanden, dan moet dit geschieden op de wijze,
bij het reglement van het inliggend waterschap bepaald.

XIV

De in ons Wetboek van Strafrecht voorkomende
uitdrukking „voor de nachtrust bestemde tijd" kan niet
steeds op dezelfde wijze worden uitgelegd, maar beteekent
de tijd voor de nachtrust gebruikt öf door den persoon,
tegen wien het misdrijf is gericht, öf door de personen,
die in de naaste omgeving wonen van de plaats, waar
het misdrijf wordt gepleegd.

XV

De knecht, die op last van zijn meester diefstal
pleegt, kan veroordeeld worden als dader, niet als
medeplichtige aan dat misdrijf.

XVI

Krachtens art. 66, lid 3 Sv. kan de geneesheer, die
in tijd van nood een patiënt ongevraagd in behandeling
neemt, zich van het afleggen van getuigenis in verband
met die behandeling verschoonen.

-ocr page 124-
-ocr page 125-
-ocr page 126-
-ocr page 127- -ocr page 128- -ocr page 129-

i V Vt

i V ,

• .....

■ ■• :• •" f.. ■:■.

. •

-ocr page 130-