-ocr page 1-

/*-•// J?

TIJDSCHRIFT

I

mm\\]

m

m

w JU

iisiii i

UITGEGEVEN DOOR DE

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland.

ONDER REDACTIE VAN :

G. J. HINGEVKLD,

Leeraar aan \'s Rijks Veeartsenijschool.

A. J. JAN NB,

Dislncts-Veearts voor het »eeai\'tsenijkundig Staatstoezicht in de Pmillcie Limburg en Noord-Brabant.

EN

J. J. HINZE,

Paardenarts te kl.

UTRECHT,

VV. F. DANNENFELSER,
1873.

-ocr page 2-

Snelpersdruk va» H. C, A. TO.meTte WSmgm."

oo:

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

6756

-ocr page 3-

INHOUD VAN HET YIEEDE DEEL.

Ziektekunde en Geneesleer.

Bladz.

Bijdrage tot de herkenning der longziekte. Door H. J. H.

Stempel..................4

Inenting der longziekte. Door P. F. Michels..........2

Stalmiasma? bij paarden. Door K. Laméris ..... 3

Werking van podophylline bij het paard. Door J. J. hlnze. 14

Valsche doorloop. Door C. J. Sandkuijl.......18

Scheur in den rechter hartewand, waargenomen bij een paard.

Door C. J. Sandkuijl ...................19

Verstoppingskoliek met braking bij het paard. Door J. C.

Kegelaer................21

Maagbersting bij het paard. Door D. F. van Esveld . . 23
Vergiftiging van een kalf door Peru Guano. Door J. C.

Kegelaer................25

Runderpest in Duitschland 1870/71. Door J. J. Hinze . . 65

Typhus bij paarden. Door J. C. Kegelaer......85

Parelziekte onder verschijnselen van epilepsie. Door J. M.

D. Westholz...............89

Brometum kalicum als specificum tegen epilepsie. Door A.

Clercx.................93

Kolijk met braking en genezing bij het paard. Door J. J. Hinze 94

Erysipelas phlegmonosa. Door F. A. Deijermans .... 97

Haematurie. Door denzelfde...........98

Iets over de hondsdolheid bij onze huisdieren. Door J. G.

Billroth.................201

Zeeuwsche wortel- of peenberoerte. Door J. Mazure Cz. . 227

-ocr page 4-

INHOUD.

Bladz.

Heelkunde, operatiën en hoefgebreken.

Verwonding van vier koeien. Door C. Mazure .... 27

Inwendige beklemde breuk bij een os. Door C. J. Sandkuijl. 29

Scirrheuze ontaarding der arrn-wervel-tepel spier. Door dezelfde 31

tloefontsteking bij merriën. Door M. J. P. H. Thomassen . 37

Chronisch rheumatisme. Door A. Clercx......99

Amputatie der uterus. Door H. J. H- Stempel . . . . 101

Amputatio uteri. Door F. W. van Dulm.......106

Gebrekkige hoefhoorngroei. Door F. A. Deijermans . . . 106

Verloskunde.

Omdraaiing der baarmoeder. Door H. J. H. Stempel . 33
Buikwaterzucht bij een kalf en onregelmatige verlossing. Door

denzelfde.................35

Onregelmatige verlossing. Door denzelfde.......36

Veeartsenijkundige bijdragen.

Sprokkelingen van A. J. Janné..........129

Practische bijdragen. Door J. B. H. Moubis.....137

Eenige gevallen uit de praktijk. Door L. Hermkes . . . 141

[ets over het zoogenaamde bloedwateren. Door J. N. Dijkman. 144

Yeeartsenijkundige Policie.

Handelingen van de internationale conferentie etc. tot wering

van de runderpest. Door J. J. Hinze.......147

Grondstellingen voor eene internationale bestrijding van de
runderpest................179

Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in lederland.

Verslag der 7e Algemeene Vergadering waarin vele veeart-

senijkundige bijdragen............38

Verslag der 8e Algemeene Vergadering . ......58

Openingsrede bij gelegenheid der Alg. Verg. op 20 September
187-1. Uitgesproken door A, W. H.
Wirtz.....108

VI

-ocr page 5-

Bladz.

Verslag van de 9e Algemeene Vergadering......115

Elfde Alg. Verg. gehouden den lleu Sept. 1872 en de daarop
gevolgde feestviering tot herdenking van het 50jarig bestaan

van \'s rijks veeartsenijschool te Utrecht......187

Programma en verslag van de 9e Algemeene Vergadering. 230, 233.
Programma en verslag van de 10e Algemeene Vergadering. 242, 243.

123,196.

248

. 264
. 126
. 127

Overzicht van de nieuwste uitgaven van boekwerken.

Door J. J. Hinze

Yeeartsenijkundige instellingen, verordeningen,
personalia enz

Rijks veeartsenijschool

Provinciale veeartsenijkundige dienst in Noordbrabant . . 257

Vestiging\' en verplaatsing van veeartsen

Boekaankondiging .......

Te koop aangeboden boekwerken

vii

INHOUD.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

VEEARTSENIJKUNDE.

3Ziels.to3suttia.caLo en Geneesleer.

Bijdrage tot de herkenning der longziekte.
Door H. S. H. STEMPEL,

Veearts te Nieuwersluis.

In October 1868, werd ik verzocht eene pinkvaars te
onderzoeken. Men vermoedde, dat het beest lijdende was
aan longziekte, omdat het de aan bedoelde ziekte eigen
verschijnselen vertoonde. Dit vermoeden werd versterkt
doordien het geloopen had in eene weide, waarin zich reeds
sinds eenigen tijd gevallen van longziekte hadden voorge-
daan.

Bij mijne komst stond het dier op stal en was sinds eeni-
ge dagen ziek. De eetlust was bijna verdwenen, het dier
gebruikte niets, terwijl de mestontlasting was vertraagd ;
uit den mond vloeide speeksel en schuim. De ademhaling
was versneld, geschiedde met eenigszins wijde neusgaten ,
terwijl de trekking der neusvleugels nog al sterk was; de
inademing ging vergezeld van kort afgebroken steunen.

Het vesiculair geluid was in beide longen versterkt, ter-
wijl de percussietoon iets gedempt was, maar anders geene
afwijkingen vertoonde. De bloedsomloop was versneld. Het
slijmvlies der oogen was geïrriteerd, gepaard met sterke
traanafvloeiing en nederzetting van eene etterachtige stof
in de ooghoeken.

Aangezien hier de aan longziekte eigene verschijnselen,

1

-ocr page 8-

niet alle tegenwoordig waren, braclit mij liet uitbreken
der longziekte in de weide, waar deze vaars ook geloopen
had, in eene positie, waardoor eene juiste diagnose wel
eenigszins moeielijk werd.

Ik schreef daarom eenige geneesmiddelen voor, bestaande
uit tart. emet., nitrum en verzachtende middelen.

Den derden dag kreeg ik bericht dat de vaars geslacht zou
worden, om reden zij niet beter werd en de eigenaar, nog
bevreesd zijnde voor longziekte, de long wilde laten die-
nen om zijn overige runderen in te enten. Daar ik dien-
zelfden dag niet gaan kon , begaf ik mij den volgenden mor-
gen naar den veehouder. Bij mijne komst werden mij de
ingewanden vertoond van bedoeld beest.

Spoedig zag ik, met geen longziekte te doen te hebben ge-
had. In de longen bevonden zich eene menigte knobbels,
die op het aanvoelen hard waren en op de doorsnede etter
schenen te bevatten.

De grootste verandering vertoonde de lever ; daarin bevond
zich in de groote kwab eene in verdroging overgaande ver-
zwering , ter grootte van den bodem van een tafelbord.

Inënting der longziekte 1).
Door P. F. MCHELS,

Veearts te Heusden.

In het begin van Januari 1869 vertoonde zich één geval
van longziekte bij J.
van Gammeben en te gelijk één bij G.
Jz. Bkanderhokst, beiden landbouwers in de gemeente Gen-
deren. Dit was een zeer gunstige tijd om de inënting toe te
passen; doch de gelegenheid werd eerst gegeven toen bij
genoemde eigenaren reeds 6 zieken en meerdere verdachten
voorkwamen. Het was te verwachten, dat het inenten bij deze

1  De redactie houdt zich zeer aanbevolen voor de toezending van
dergelijke opgaven, verrijkt met de uitwerking der inënting en het staart-
verlies.

-ocr page 9-

duidelijk besmette dieren niet zou helpen, wel echter bij die ,
welke volkomen vrij waren, zooals de ondervinding later be-
vestigde , daar deze laatsten vrij bleven of slechts in lichten
graad werden aangetast en spoedig herstelden.

Bij J. van Gammeken werden 36 runderen ingeënt, waar-
onder reeds 2 zieken. Het is nu gebleken, dat er in het
geheel slechts drie gestorven en maar 15 ziek geweest zijn,
zoodat de uitslag hier allergunstigst kan genoemd worden.

Opmerkelijk is het, dat één der gestorven runderen niet
werd ingeënt, omdat het de voorboden van baring vertoonde.
Spoedig daarop bezweek het aan de ziekte.

Bij G. Jz. Bbandeehokst verliep de ziekte zeer hevig, toen
er 36 runderen werden ingeënt, waaronder reeds
4 zieken.
Genoemde dieren stonden opgestald in twee bij elkander ge-
legen schuren.

Korten tijd na de inenting werd het beloop goedaardiger.
Van de 15 aangetasten zijn er slechts 4 gestorven. In eene
schuur bleven alle dieren geheel vrij, zoodat ook bij dezen
eigenaar het resultaat gunstig geweest is.

Stalmiasma? bij Paarden,
Door K. LAMERIS.

Veearts te Warfïum.

In mijne nog zoo korte loopbaan als veearts, werd ik
zeer dikwijls in de gelegenheid gesteld eene ziekte onder
de paarden waar te nemen , waarvan eene beschrijving voor
mijne collega\'s mijns inziens van eenig nut kan zijn.

Met eenen naam durf ik haar niet noemen, omdat ik er
geen voor weet en omdat de naam typhus, dien de land-
bouwers er hier aan geven, niet goed is. Evenmin kan ik mij
vereenigen met den naam van ruggemergtyphus of\' wel ty-
phus lumbalis, dien sommige veeartsen er aan geven, \'t Wil
er bij mij niet in, deze ziekte ook maar zoo gaaf en goed
weer onder de reeds zoo groote klasse van ziekten te rangschik-
ken, die men met den algemeenen naam typhus bestempelt.

-ocr page 10-

\'t Eerst nam ik de ziekte waar aan \'s Rijks veeartsenijschool
te Utrecht, tijdens den wintercursns van mijn 4de studiejaar.
In Febr. en Maart 1863 zag ik haar te Andel (onder Baflo)
en Westernieland, in Juni 1864 te Uithuizen, in Januari,
Febr., Maart en April van \'t jaar 1865 te Baflo, in Januari
1866 te Warffum , in Febr. 1867 te Rasquert, onder Baflo r
in Januari 1870 te Westernieland en in Maart 1871 te Ras-
quert (zie boven) en te Warffum (Noordpolder.) —

In het geheel zag ik de ziekte bij 36 paarden. Hiervan
stierven 33 ; slechts 3 genazen ; één stierf in \'t herstellings tijd-
perk tengevolge van doorliggen.

Meermalen heb ik de ziekte van \'t begin tot het einde
waargenomen en ik zal trachten mijne waarnemingen zoo
goed mogelijk aan het veeartsenijkundig publiek mee te
deelen.

De ziekte kiest bij voorkeur de bestgevoede en oogenschijn-
lijk krachtigste dieren tot haar slachtoffers. Dit is evenwel
geen regel; ook minder welgevoede en krachtige paarden
heb ik aan deze kwaal zien bezwijken. Paarden van 4- tot
lOjarigen ouderdom schijnen verder de meeste dispositie te
bezitten; evenwel zag ik ook 2- en 3jarige paarden en even-
eens een paard van hoogen ouderdom aan bedoelde ziekte
sterven. Geslacht, temperament en constitutie schijnen geen
invloed op de dispositie uit te oefenen. —

Voorboden worden niet waargenomen, hoewel sommige land-
bouwers als zoodanig een verminderde drinklust meenen opge-
merkt te hebben. Schijnbaar volkomen gezonde, vroolijke en
dartele paarden heb ik plotseling door de ziekte zien aantas-
ten. De regel is evenwel, dat de dieren in den nacht worden
aangetast, zoodat men de paarden, welke men \'s avonds nog
gezond ziet, des morgens ziek liggende in den stal aan-
treft, waarom de landbouwers dan ook meestal in de meening
verkeeren, dat hun dier onder den lantierboom heeft gewor-
steld en zoodoende zich in den rug heeft bezeerd. —

De symptomen, welke bij de ziekte worden waargenomen,
zijn: Onvermogen om te big ven staan. Dit verschijnsel open-

-ocr page 11-

baart zich eerst in \'t achterstel, zoodat men in\'t begin som-
mige paarden op de achterdijen ziet zitten, evenals een zit-
tende hond. Deze toestand is evenwel kort van duur, allengs
weigeren ook de voorbeenen hunnen dienst en het dier zakt
ter aarde, houdt het hoofd echter nog opgericht en spant zich
in, om weder in staande positie te geraken, wanneer men het
daartoe aanzet. Deze moeite blijft evenwel vruchteloos.

Welhaast ziet men nu ook de halsspieren van hunne
krachten beroofd ; het hoofd zakt naar den grond en het dier
ligt uitgestrekt neder.

In dezen toestand wordt het meestal in den stal aange-
troffen. Alle moeite welke wordt aangewend, om het paard
weer in staande positie te brengen, blijft zonder eenig ge-
volg. De staart hangt slap, als verlamd, aan het lichaam; vol-
gens sommige landbouwers een bewijs te meer voor »kapot
zijn der ruggegraat.\'\'

In het begin levert de pols weinig afwijking op, vooral
wat de snelheid betreft. Wel is ze van eene eigenaardige, vol-
le , weeke hoedanigheid, die men evenwel moeielijk kan be-
schrijven , maar die voor den kenner een voorname aanwij-
zing voor de herkenning is. Langzamerhand begint de pols
evenwel te versnellen, wordt langzaam kleiner, soms zelfs
draadvormig, bijna onvoelbaar.

Bij een der patiënten nam ik op den derden dag 120 pols-
slagen in de minuut waar; gewoonlijk kon ik evenwel niet meer
dan 60 a 70 tellen. —

De hartslag is gedurende den eersten tijd onvoelbaar, komt
later echter voor den dag en wordt eindelijk bonzend. Dit
laatste is soms zoo sterk, dat het op eenige schreden afstands kan
gehoord worden. In dit geval voorspelt het meestal den na-
derenden dood.

De ademhaling is aanstonds in den beginne eenigszinsbe-
moeielijkt en versneld. De buikspieren worden bij iedere
nitstooting van lucht krampachtig samengetrokken; zoodat de
zoogenaamde dampsleuf duidelijk voor den dag komt. Lang-
zamerhand neemt deze bemoeielijking van de ademhaling toe.

S1

É

-ocr page 12-

Zij wordt soms steunend. De inademing duurt langer dan
de uitademing. De uitgeademde lucht levert geene afwijkingen
op, en stank is er nimmer door mij aan waargenomen.

Aan de zichtbare slijmvliezen worden in den regel zeer wei-
nige afwijkingen waargenomen. Het neusslijmvlies is in som-
mige gevallen iets hooger rood gekleurd; eveneens de con-
junctiva, waarbij de kleine bloedvaten dan sterker zijn opge-
spoten ; terwijl men veeltijds, tusschen deze in, een geele tint
waarneemt. De mondholte is dikwijls iets droog; de tong
slechts zelden met een beslag bedekt. —

De blik is dof, de pupil veelal een weinig verwijd, de oog-
leden iets gezwollen; terwijl de huid op de oogbogen meestal
beschadigd is.

De temperatuur is in\'t eerste tijdperk gelijkmatig verdeeld;
later voelt men evenwel de uiteinden der ledematen en andere
extremiteiten kouder, zelfs ijskoud worden; waarmee dan veel-
tijds een ontzettend zweeten van het lichaam gepaard gaat.
In \'t laatste tijdperk wordt dit bij iedere koortsverheffing
waargenomen.

De algemeene gevoeligheid is in de meeste gevallen aan-
merkelijk gedaald; aan de uiteinden der ledematen tot aan
het spronggewricht en de handwortel worden speldeprikken,
zelfs tot een aanmerkelijke diepte, niet waargenomen. —

Nu en dan ziet men de patiënten met alle vier beenente
gelijk bewegingen maken, die den waarnemer aan loopen in
den draf doen denken. Het hoofd wordt hierbij naar de
voorborst gebogen, \'t is alsof het dier zich inspant om van
plaats te veranderen. Bij de krachtigste, bestgevoede dieren
wordt dit het meest en \'t hevigst opgemerkt. — IJlen?

De mestontlasting is bij sommigen normaal, bij de meesten
echter vertraagd, de mest zelf levert niets afwijkends op. Wan-
neer er urine ontlast wordt, is deze veelal donkerder gekleurd
dan gewoonlijk. —

In \'teerste tijdperk der ziekte, als men nog geen koorts-
verschijnselen kan waarnemen, worden brood en haver
nog tamelijk gretig door de patiënten aangenomen. Later,

-ocr page 13-

met het te voorschijn treden van koorts-symptomen, verdwijnt
de eetlust in den regel geheel; terwijl dan water, dat men de
zieken alleen met de fleseh kan toedienen, gretig wordt ge-
dronken.

Op \'t hooren van andere paarden begonnen vele patiënten
te hinneken. In den regel schijnen de dieren nog in \'t volle
bezit hunner geestvermogens te zijn; alleen bij hevige toe-
name der koorts kon er mijns inziens sprake van deli-
rium zijn. Een daling en verheffing der koorts kan meestal
duidelijk worden waargenomen.

De duur der ziekte strekt zich van één tot vijf dagen
uit; de meeste dieren sterven evenwel op den tweeden of
derden dag. Slechts één patiënt zag ik acht dagen lijden en
wel aan de veeartsenijschool. Bij de dieren die , aanstonds
na het intreden der eerste ziekteverschijnselen, of eenige
uren later, koorts-symptomen vertoonen, kan men vrij zeker
een snel verloop voorzeggen.

Zooals reeds boven is gezegd, gaat de krankheid in den
regel over in den dood. Deze treedt zonder opvallende ver-
schijnselen in vele gevallen onverwacht in.

Hevig bonzen van den hartslag, aanmerkelijk versnelde
en steunende ademhaling in verband met enorme zweetaf-
scheiding, waarbij het zweet als parels te voorschijn treedt
en de huid toch op \'t aanvoelen koud is; ziedaar symptomen,
die u aan den naderenden dood doen denken. Men voorspelt
het intreden er van binnen korten tijd en ziet, na verloop
van eenige uren heeft het dier zich in staande positie weten
te verheffen, eet, drinkt en geneest.

Twee van de drie, welke ik zag genezen, hebben mij
zoodoende in verrukking doen staan; verheugd, maar toch
een weinig beschaamd, zag ik deze dieren, welker aanstaande
dood ik eenige uren vroeger geprofeteerd had, staan, nog
wel eenigszins wankelende in den gang, maar met graagte
eten en drinken, zoodat men ze een dag of twee later voor
volkomen genezen kon beschouwen.

Bij den Heer H. v. Zeeburg (Noordpolder, gemeente

-ocr page 14-

Warffum) waar ik de ziekte in den morgen van den 12 Maart
1871 constateerde bij één zijner paarden, dat nog in den
avond van dienzelfden dag stierf, toen er tevens een tweede
werd aangetast, hetwelk bij mijne komst ten 10 uur reeds
uitgestrekt tegen den grond lag, zag ik eveneens, en wel
bij dezen patiënt, eene raadselachtige en oogenschijnlijk bijna
plotselinge genezing.

Toen ik namelijk des anderen daags omstreeks 9 uur in
den voormiddag den patiënt bezocht, had de ziekte nog
geene aanmerkelijke vorderingen gemaakt; eigenlijke koorts--
verschijnselen konden nog niet worden waargenomen, even-
wel lag het paard nog altijd plat op den grond en vertoonde
het beeld der ziekte, zooals ik haar boven heb trachten te
schilderen. Ik voorspelde een langzaam verloop. Toen men
nu echter den patiënt een uur later op mijn verzoek van
plaats zou doen verwisselen, om zachter en droger leger-
plaats te bekomen, sprong het dier met behulp der omstanders
overeind.

Bij mijn bezoek ten 11 uur kon het met geringen steun
van een paar touwen alleen staan, en at en dronk met lust,
hoewel het er nog zeer vermoeid en uitgeput uitzag, \'s Avonds
was het bijna weer geheel hersteld en des anderen daags
was de patiënt volkomen genezen.

Ziedaar het beeld, waaronder de ziekte zich gedurende het
leven voordoet. Ik heb evenwel afwijkingen waargenomen,
die, naar ik meen, niet onvermeld mogen blijven.

In Januari 1865 werd mijne hulp ingeroepen bij een
lOjarigen bruinen ruin, toebehoorende aan den heer
Bantsema
te Rasquert onder Baflo. De eigenaar had \'s morgens dit
paard voor de chais gespannen en een reis van eenige uren
aanvaard. Toen hij evenwel eenigen afstand had afgelegd,
begon het dier herhaalde malen te struikelen, de gang was
onvast en stijf geworden, eindelijk was het ter aarde gestort,
maar had zich zeer spoedig weder op de voeten weten te
plaatsen. Uitgespannen, werd het bij de hand naar huis terug-
geleid, wat met veel inspanning en moeite gepaard ging.

-ocr page 15-

Des voormiddags 11 uur werd het door mij onderzocht en
ik diagnostiseerde acuut rheumatisme. Het vertoonde het beeld
dier ziekte naar mijn inzien volkomen. ;s Avonds 11 uur
riep men mijne hulp nogmaals in; de patiënt was langzamer-
hand erger geworden en lag nu uitgestrekt op den grond,
\'t Was niet mogelijk om één der ledematen of den hals te
doen buigen en bij drukking en betasting toonde het paard
pijn, terwijl de spiermassa op ;t gevoel meer vastheid toonde
dan in den normalen toestand. De pols was hier hard op
\'t aanvoelen en tamelijk versneld; de zichtbare slijmvliezen
deden zich zeer rood gekleurd voor, de temperatuur was ge-
lijkmatig verdeeld, maar naar mijn waarneming verhoogd.
Ik bleef bij mijn herkenning.

Zeer vroeg in den morgen van den volgenden dag werd
ik weder verzocht om zoo spoedig mogelijk bij den heer B
te komen. Behalve het paard van gisteravond, lag er reeds
een tweede. Ik kwam, onderzocht beide patiënten en consta-
teerde bij beiden de ziekte, wier beeld boven door mij be-
schreven is. En ook deze tweede patiënt toonde eene afwij-
king, die ik bij geene andere heb opgemerkt.

De ziekte had het dier hevig aangetast, zoodat ik een zeer
snel verloop voorspelde. Nadat ik echter een half uur ver-
trokken was geweest, had de heer B. het paard tot zyne
groote verbazing en vreugde in den stal staande en loopende
aangetroffen. Geen ziekteverschijnsel had door hem kunnen
worden waargenomen, zelfs eet- en drinklust waren in vol-
doende mate aanwezig geweest. Deze toestand had omstreeks
één uur geduurd, toen het paard weder neer was gezonken
en alle ziekteverschijnselen van vroeger zich wederom hadden
voorgedaan. Nog den avond van dienzelfden dag stierf het.
Hier had men derhalve te doen met een zuiver koortsvrij
tijdperk.

De lijkschouwing, welke ik bij eenige aan deze ziekte ge-
storvene paarden bewerkstelligde, leverde nagenoeg bij allen
hetzelfde op. \'t Meest afwijkend doet zich het bloed voor,
dat men \'t best met siroop kan vergelijken. Het stolt niet,

-ocr page 16-

de kleur is zwart, alle aderen zijn er sterk door opgevuld\';
in het rechter zoowel als in het linker hart treft men het in
groote hoeveelheid van dezelfde hoedanigheid aan; tusschen
de vingers kleeft het sterk.

Bij het openen der borstkas ziet men de longen haar vo-
lumen nagenoeg behouden. De kleur is oppervlakkig veel
donkerder dan gewoonlijk; op het aanvoelen vertoonen zij
de vastheid der lever. Wanneer men er eene insnijding in
maakt, loopt er zeer veel zwart bloed uit. Het slijmvlies der
grootere luchtpijptakken is door bloedkleurstof donkerrood
gekleurd, wat vooral sterk te voorschijn treedt wanneer het
cadaver reeds eenige uren oud is.

Bij dieren, waarvan de ziekte een langzaam verloop heeft ge-
had, treft men de beschrevene hoedanigheid der longen in veel
sterkere mate aan, dan wanneer^het paard na een snel verloop
gestorven is. Bij de laatsten zijn deze organen soms vol-
komen normaal.

Het hart zelf is zwart; het inwendige vlies soms iets donker
gekleurd, eveneens dat der groote bloedvaten.

Meer abnormiteiten heb ik in de borstkas nimmer kunnen
waarnemen.

De buiksingewanden vertoonden weinig afwijking. Bij die
dieren, waarbij de ziekte eenige dagen heeft geduurd, neemt
men nog wel eens een vergroote, sterk met bloed opge-
spotene en daardoor donker gekleurde lever waar. Daar is
dit orgaan, zoo ook de nieren, min of meer van eene murwe
hoedanigheid. De milt ziet men, hoewel zelden, met bloed
opgevuld en bijgevolg vergroot. De overige verterings- en
pisorganen leverden geene afwijkingen op.

Wat de centraal-organen van het zenuwstelsel betreffen,
te bejammeren is het, dat er voor de nauwkeurige onder-
zoeking zoovele hinderpalen in den weg komen voor den
practischen veearts.

Yoor mij was eene der grootste bezwaren ongeoefend-
heid, bijgevolg onhandigh eid.

Ook is de tijd, in de maanden waarin deze ziekte voor-

-ocr page 17-

komt, voor den praktizeerenden arts duur, en op de kuip
van vilders of slachters is, althans in deze streken, niet te
rekenen. Het eenige wat ik er van kan zeggen is, dat de
bloedvaten van hersenen en ruggemerg met zwart Hoed
sterk zijn opgespoten. Wat kleur en consistentie betreffen,
ik heb geene afwijkingen op dat gebied kunnen waarnemen.
In één geval heb ik eene kleine uitstorting van een heldere
vloeistof in het zachte ruggemergs-vlies opgemerkt. Bij een
der cadavers aan \'s Rijks veeartsenijschool vond men dit-
zelfde verschijnsel.

Veel is er in deze streken gesproken over de oorzaken de-
zer boosaardige ziekte. Velerlei zijn de meeningen daar-
omtrent. Gaat men den aard en \'t karakter der ziekte
nauwkeurig na, haar raadselachtig en plotseling ontstaan,
evenals het schielijk en onverwacht genezen in enkele ge-
vallen ; neemt men daarbij de verhinderingen, die de krank-
heid achterlaat in acht, dan denkt men onwillekeurig aan
vergiftiging.

Maar vanwaar het vergiftigend ferment ? Moet men hier
denken aan cryptogamen op het stroo , \'t zij boonen-,
haver-, gerste-, tarwe- of roggestroo ? (Ander lang voe-
der ontvangen de dieren hier
\'s winters niet.) Of moet
het enkel gezocht worden in den dampkring en moet men
het noemen stalmiasma ?

Tot dit laatste nam men aan \'s Rijks veeartsenijschool,
nadat men alle voedsels en dranken schei- en natuurkundig had
onderzocht, zijn toevlucht. In den ouden bisschopstal, waarin de
ziekte te Utrecht voorkwam, werden dan ook wel de voorwaar-
den gevonden, die noodig geacht worden voor het ontstaan van
stalmiasma. En ook ik zag in deze streken de ziekte in de
meeste gevallen op zoodanige, zeer oude stallen. Er waren
evenwel uitzonderingen op dezen regel: zoo onder anderen,
op de Noordpolderplaats van den Heer
Doobnbosch te Andel,
op de plaatsen van de HH, K.
Helwerda en D. Vissee, te
Westernieland. Bij de eigenaren
Bantsema en Gkoeneveld
te Rasquert en Baflo trof men echter zeer oude paardestal-

-ocr page 18-

len aan en daar juist zag ik de ziekte de meeste offers eischen.

De Heer B. verloor in Jan. , Febr., Maart en April 1865
van zijne 13 paarden 8; de Heer G. van 9 paarden 5 inde
maanden Jan. en Febr. van hetzelfde jaar. Toen men op
mijn aanraden de bevloering van den stal des Heeren B. op-
brak, vond men ongeveer één voet onder deze eene kalklaag die
niet de minste vloeistof doorliet.

Het scheen of men vroeger den stalbodem had verhoogd
en den ouden vloer had laten liggen. Yerder is deze stal,
onmiddellijk gelegen aan eene hooge terp of wier aan de
eene — en eene oude, bijna nooit opgegravene, stinkende
gracht aan de andere zijde. Het heeft mijn aandacht wel
eens getrokken (en vooral in 1865) , dat vooral bij vrie-
zend weer of bij het dooien de ziekte zich bij voorkeur liet
zien. In die tijden zijn gaten en reten gewoonlijk door
sneeuw gestopt, deuren en vensters worden nauwkeurig
gesloten, de bodem buitenshuis is met eene harde korst be-
dekt, zoodat de uitdamping binnen de stalruimte sterker moet
zijn dan anders.

In Febr. 1867 werd een der paarden van den Heer S.
Bruins te Rasquert, dat zich den geheelen winter in eene
bijschuur in een] hok had opgehouden, aangetast. In dat-
zelfde hok zag ik in Febr. van 1870 nogmaals een paard
aan de ziekte bezwijken. Bij nauwkeurig onderzoek bleek,
dat het hok juist boven een gedempt moddergat was opge-
slagen.

Tijdens het eerste geval stond de thermometer beneden
nul; terwijl het andere ziektegeval in den dooi na de hevi-
ge vorst van Febr. voorviel. —

Boven heb ik gezegd , dat in den regel de ziekte in den
nacht begint. Spreekt ook dit niet voor stalmiasma ?

Deuren en vensters zijn dan nauwkeurig gesloten.

Het voedsel nu, slechts in enkele gevallen viel hierop iets
aan te merken; zoo o. a. bij den Heer
Gkoeneveld , die zij-
ne granen slecht had gewonnen en waar het, verre van
frisch, sterk met woekerplanten was bezet. In verreweg

-ocr page 19-

de meeste gevallen (ook bij den Heer Bantsema) kon men
evenwel met het bloote oog geene schadelijke eigenschappen
hoegenaamd aan stroo of haver ontdekken. Boonenstroo
wordt in deze streken zeer veel aan paarden gevoederd en
de qualiteit laat nog wel eens te wenschen over ; maar in geen
geval heb ik het als de oorzaak der ziekte durven brandmerken.
En toch is men mijns inziens nog geenszins gerechtigd om het
voedsel maar kortweg geheel buiten rekening te stellen. Eerst
moet de zaak nog beter, nauwkeuriger onderzocht worden.
Evenmin het drinkwater, dat veelal uit de gracht, die men
om iedere landbouwerswoning aantreft, afkomstig is en
door middel van riolen, binnnenshuis wordt opgepompt;
want ook dit zou de drager van de ziekte verwekkende stoffen
kunnen zijn.

Ik heb het evenwel nog in geen geval als oorzaak durven
noemen. —

Wanneer ik de boven omschrevene ziekte in een stal heb
herkend, dan laat ik onverwijld al de nog gezonde dieren
uit deze verwijderen. Zoo mogelijk, wordt hun ander voed-
sel en drinkwater toegediend dan ze in den laatsten tijd
ontvingen; terwijl hun dagelijks eene wandeling van 1 a 2
uur in de open lucht wordt toegestaan.

Een poeder, bestaande uit flores sulph., sulph. sodae.
bacc. junip. en rad. liquirit., wordt over \'t kort voer en
acid. muriatic. in het drinkwater toegediend. —

De behandeling, welke ik bij de zieken heb in het werk ge-
steld , bestond in het toedienen van zuren, vooral zeezout- ,
of phosphorzuur, in verbinding met opwekkende en verster-
kende middelen; terwijl ik rug en lendenen met scherpe lini-
menten liet inwrijven. Enkele malen heb ik ook het brand-
yzer langs de geheele wervelkolom aangewend.

Bij sommige patiënten liet ik pulv. nuc. vomicae, zoo
ook strichnine toedienen ; het eerste in verbinding met spirit,
nitr. dulc., het laatste in giften van 5 grein om de 5 uur.
Eenmaal heb ik sulph. chinini (om de 3 uur één dr.) met
slechte resultaten laten ingeven.

-ocr page 20-

Verder wrijving der ledematen met brandewijn of terpen-
tijn , soms prikkelende klisma\'s en eene warme bedekking.
Gedurig moeten de zieken worden omgelegd , b. v. alle een
of twee uur. Wanneer ik weer in de gelegenheid mocht
worden gesteld, deze ziekte te behandelen, dan denk ik meer
werk te maken van hangriemen en takels.

Werking van PODOPHYLLINE bij het Paard.
Door J. J. HINZE.

Paarden-Arts 1ste klasse.

In het derde deel (Jaargang 1869) van dit tijdschrift, heeft
de heer A.
W. H. Wibtz eene bijdrage geleverd over afkomst
en bereiding van
PodophylUnum, zijn therapeutisch gebruik
bij den mensch en zijne werking op de huisdieren. Inzon-
derheid zijn er verschillende proeven bij honden genomen.—
Naar aanleiding van den aan het slot voorkomenden
wensch, om dit middel naar de opgegeven werkingen, het-
zij als cholagogum, als derivans op het darmkanaal öf als
purgans te beproeven, ten einde te zien, welke waarde het
voor de veeartsenijkundige
praktijk bezit, heb ik dit middel bij
eenige paarden aangewend met den daarbij vermelden uit-
slag.

I. Een sterk paard, oud 7 jaar, merrie, sinds eenigen
tijd lijdende aan mok, overigens gezond en met goeden eet-
lust. —

Dit paard heb ik den 17den April, 1871 , 1 drachme po-
dophylline met pulv. rad. althaea tot ééne pil gemaakt,
des morgens ten 10 uur ingegeven. —

Des namiddags 3 uur stond het eenigszins lusteloos met
het hoofd onder de krib, geen eetlust, groote dorst, ter-
wijl geene mestontlasting plaats had. —

Des avonds, 6 uur: groote lusteloosheid , eenigszins ver-

-ocr page 21-

snelde pols, sterk voelbare hartslag, versnelde ademhaling
met opvallend langdurige samentrekking der buikspieren bij
de uitademing ; huidwarmte zeer verminderd, vooral aan de
ledematen , die zelfs koud waren. —

Na 3 uur des middags had geene ontlasting van faeces
plaats gehad, wel was er sterk darmgeruiseh aanwezig. —
Gedurende den nacht had twee malen ontlasting van droge ,
doch losse mest plaats gehad. —

Den volgenden morgen (18 April) bevond zich het paard
nog in denzelfden toestand als den vorigen avond; volstrekt
geen eetlust, welke toestand nog den geheelen dag bleef
voortduren , terwijl eenige malen ontlasting van weinig droge
losse mest plaats had. —

Den 19den April was de pols kalmer en de ademhaling
weder normaal; voor het eerst werd thans eenige slobbering
gebruikt; des namiddags was het paard weder vroolijker, de
mest, die slechts spaarzaam ontlast werd, was zeer droog.

Den 20sten April was het paard weder normaal, eetlust
als vroeger, de mest goed gebald. —

II. Een jong paard, 5 jaar, ruin, lijdende aan erysipe-
lateuse zwelling der achterbeenen, — zichtbare mucosa sterk
geelachtig gekleurd. — Uit de opgegevene werkingen, meende
ik hier met vrucht de P. te kunnen aanwenden. —

Den 23sten April werd dit paard niets gegeven dan een
weinig slobbering van garstemeel met zemelen, het hooi werd
onthouden en den volgenden morgen vroeg niets anders dan
stroo gevoerd, waarna ééne pil (geheel samengesteld als bij
No. I) werd ingegeven.

Des middags werd het toegediende voeder geweigerd,
het stroo in de ruif onaangeroerd gelaten. Het paard stond
met het hoofd onder de krib, lusteloos, pols zeer versneld,
ademhaling evenals bij No. I, tegen den avond twee malen
afgang van weinige droge, losse, licht geel gekleurde mest. —
Den 25sten April volkomen lusteloosheid, geen eetlust, zeer
versnelde pols , sterk voelbare hartslag « koude extremiteiten,
versnelde korte ademhaling en lichte koliekverschijnselen. —

-ocr page 22-

Na patiënt y2 uur te hebben laten afstappen, vond twee ma-
len geringe ontlasting van droge fseces plaats.

Tegen den avond gebruikte het paard weder eenige slob-
bering en was den volgenden dag weder normaal. Daar het
nog slobbering bleef houden, bleef de mest los, doch was
niet opvallend vermeerderd. —

III. Den 29sten April werd hetzelfde paard weder 1 drach-
me P. toegediend met dezelfde uitwerking, n. 1. twee dagen
groote lusteloosheid , versnelde pols , sterk voelbare hartslag,
versnelde ademhaling, verminderde huidtemperatuur , doch er
ontstond geen purgeeren. —

Eene grootere gift durfde ik thans hier niet te herhalen. —

IV. Een zwaar gebouwd 9jarig trekpaard , merrie, even-
eens lijdende aan erysipelateuse zwelling der achterbeenen
en door diëetregeling geheel op eene purgatie voorbereid,
liet ik den 25sten April des avonds 1% dr. P. tot ééne pil
gemaakt, ingeven. —

Den volgenden morgen (26 April) was patiënt minder vlug
dan anders, pols een weinig versneld, geen eetlust, buiten-
gewone trek tot drinken.

Des namiddags was de pols zeer versneld, ademhaling
eveneens met sterke samentrekking der buikspieren ; de lede-
maten waren koud, sterk darmgeruisch hoorbaar, weinige
ontlasting.

Den 27stcn April was het paard nog in dienzelfden toe-
stand ; ik liet het eenigen tijd afstappen, waarbij het zeer
traag en met moeite te bewegen was; hierna volgde eenige
malen mest-ontlasting, doch telkens slechts weinig, de mest
was ook hier los, droog en licht geel gekleurd. —

Den 28sten April waren die verschijnselen meest allen weder
verdwenen, eenige eetlust, terwijl nu in het verloop van
dezen dag een goeden afgang van losse mest volgde, welke
ook nog den volgenden dag aanhield, zijnde toen het paard
weder geheel normaal. —

Y. Eene 6jarige merrie werd den 14den Mei des avonds
zonder eenige de minste voorbereiding 1 drachme P. ingegeven.

-ocr page 23-

Ben volgenden morgen had het paard geen eetlust, de pols
was slechts weinig versneld , overigens geen opvallende ver-
schijnselen ; denzelfden middag werd weder een weinig slobbe-
ring gebruikt en twee malen achtereenvolgens goede losgebalde
mest ontlast. Des avonds bestond weder goede eetlust, ter-
wijl nu nog weder goede weeke mest werd ontlast, het-
welk zoo gedurende de twee volgende dagen rijkelijk plaats
vond. —

YI. Eene andere, eveneens 6jarige merrie werd insgelijks
den 14den Mei des avonds eene pil van 1 drachme P. toe-
gediend , ook zonder eenige voorbereiding.

Den volgenden morgen: lichte huivering en neerslachtigheid,
des middags zeer versnelde pols, verminderde huidtempera-
tuur , in het bijzonder zeer koude beenen; weinig mest-ont-
lasting. Gedurende den geheelen dag geen de minste trek tot
eten. —

Den volgenden dag (16 Mei) des morgens, geen eetlust,
ontlasting van faeces zeer spaarzaam, los en droog; pols
nog een weinig versneld. Eerst tegen den avond werd weder
wat slobbering gebruikt. Den 17 tl en Mei was het paard we-
der vroolijk en normaal; de feces waren als gewoonlijk ; zij wer-
den volstrekt ook niet in meerdere hoeveelheid ontlast, ook
niet de volgende dagen. —

Wanneer men uit deze gedane proefnemingen een be-
sluit mag trekken, dan zou het dit zijn, dat de podophyl-
line als
purgeermiddel bij het paard niet zeker is , ten minste
bij de verschillende individuen zeer verschillend schijnt te wer-
ken. Yan de zes gevallen toch , waarin dit middel aange-
wend is , werd slechts bij één paard (geval Y) eene voldoende
werking verkregen; in dit geval was de werking dan ook
zéér goed, daar de vermeerderde mest-ontlasting twee dagen
bleef aanhouden en na dien tijd de ontlasting zeer geregeld
en goed bleef doorgaan. — Wat geval IV betreft, hier volg-
de eerst den derden dag wel eene weekere mest-ontlasting ,
doch aangezien clit paard èn vooraf èn onmiddellijk toen het
weder eetlust had, slobbering was gegeven, kan die werking

2

-ocr page 24-

ook wel het gevolg daarvan zijn geweest. — In ieder geval
was de werking (na de gift van
l1/2 drachme) gering te
noemen. —

De resultaten, door mij verkregen, stemmen dus niet over-
een met die van den engelschen vee-Arts
Howell , x) die
na eene gift van l3/2 drachme rijkelijke en vloeibare ontlas-
ting zag. —

De mest was immer droog, los en lichtgeel gekleurd en
in het geheel niet met slijm of gal vermengd. —

Bij het *5jarige paard met zwelling der achterbeenen en
geel gekleurde slijmvliezen, proef
II en III, waarbij de P.
twee malen achtereenvolgens is aangewend, heb ik ook niet
de minste verandering in de zwelling noch verdwijnen der
geele kleur kunnen waarnemen. —

Bij het paard verkies ik als purgans hetzij tot afleiding
langs het darmkanaal, hetzij bij constipaties (wanneer nl.
geene te sterke darmirritatie bestaat), verreweg het extract,
aloës aquosum , waarop men zich vrij zeker verlaten kan. —

Vaische Doorloop.
Door C. J. SANDKUiJL.

Veearts le kl. te Tiel.

Ruim veertien dagen had ik een zesjarig bruin ruinpaard
van den Heer G.
Pijnackeb, Hordijk te Capelle Avezaatli,
dat gedurende twee maanden aan doorloop leed , waardoor
het achterstel sterk bezoedeld werd, vruchteloos behandeld.
De gevleesdheid en de krachten van het dier waren sterk af-
genomen , de haarwisseling vond niet plaats en bij de minste
beweging zweette het dier spoedig, niettegenstaande het goe-
den eetlust had
en kraohtig gevoederd werd. De pols toonde
zwakte aan.

De inwendige middelen, die werden toegediend, waren de
stoppende, waarbij de opium het hoofdmiddel was, terwijl ger-

!) Zie: dit tijdschrift derde deel (1869) bladz. 72, -

-ocr page 25-

stemeelslobbering en hooi, in plaats van kort werd gegeven.
Daar de toestand dezelfde bleef nam ik mijn toevlucht tot
adstringentia, doch met even slecht gevolg. Na al deze te-
leurstellingen in de behandeling vroeg ik mij af, of dit
niet een lijden van het achterste gedeelte van het darmkanaal
en wel van den endeldarm kon zijn ? Ik werd in dit gevoelen
gesterkt toen ik de patiënt mest zag ontlasten, die half vloei-
baar was, waarop later eene tamelijk groote hoeveelheid bruin-
achtig gekleurd stinkend vocht nakwam. Nu liet ik dage-
lijks viermaal een lavement aanwenden , bestaande uit eene
solutie van sulphas cupri; nadat de eerste kruik hiervan was
gebruikt, hield de doorloop op. Na den tweeden gebruikt
te hebben was het paard geheel hersteld en kreeg al een veel
beter aanzien.

Oorzaak. Waarschijnlijk chronische catarrh van den endel-
darm , ontstaan door het vatten van koude, in verband met te
sterk voederen van kort.

Scheur in den rechter hartewand, waargenomen bij een paard
lijdende aan verstoppingkolsek.

Van denzelfde.

Ofschoon het raadzaam is, een paard dat aan verstoppings-
koliek lijdt, rond te leiden, om hierdoor de inwendig toege-
diende middelen en klisma\'s in hunne werking te ondersteu-
nen , is het zeer af te keuren, ja zelfs gevaarlijk, dit in
sterken draf te doen, zooals ik den 18en Maart 11. bij een
paard van den Heer van
Everdingen op de Scheering alhier
heb ondervonden.

Het paard was eene tienjarige donkerbruine merrie en vroe-
ger niet ziek geweest. De eigenaar verhaalde mij, dat het
paard den vorigen dag voor de dorschmachine had geloopen,
sterk gezweet had en na op stal gebracht te zijn, met graagte
zijn erwtestroo had genuttigd. Men had er dien dag niets

-ocr page 26-

abnormaals aan kunnen bespeuren, docli den anderen morgen
in de volgende positie aangetroffen en mij ontboden.

Ik trof liet liggende met de beeaen onder het lijf gesla-
gen in den stal aan. Het stond van tijd tot tijd op, ging weer
liggen, sloeg soms met de beenen, steunde en hield zich dan
weder eenigen tijd rustig , had een sterk uitgezetten buik, ver-
snelde ademhaling en pols, mest- en urineontlasting waren
niet waargenomen ; bij onderzoek van het rectum was de ka-
mer slechts weinig met mest gevuld, terwijl de dikke darmen
in de diepte als dikke, vaste, sterk gevulde kronkels zich
voordeden.

Diagnose : verstoppingskoliek, waarom klisma\'s werden aan-
gewend. Inwendig werd eene infusie van flor. chamom-vulg.
met sulph. sodas en 8 druppels ol. croton. tigl., ver-
mengd met 1 once (med,) althsepoeder toegediend en de
patiënte rondgeleid. Tegen den middag bezocht ik haar
nogmaals ; zij had éénmaal gemest, loste van tijd tot tijd
winden, darmgeruisch was waar te nemen, pols en adem-
haling onveranderd. Dezelfde behandeling werd voortgezet
onder weglating der ol. croton. tigl. en prikkelende lave-
ment op de buik ingewreven. Ten vier ure had zij weder
eenige malen ontlasting gehad, geurineerd en bij exploratie
waren de darmen minder sterk gevuld, niet zoo vast op het
aanvoelen als zij geweest waren, het darmgeruisch hield langer
aan, de omvang der buik was iets verminderd, de versnelde
ademhaling
Avas gelijk gebleven, evenzoo de pols, doch verried
geene ontsteking. Uit dit alles vleide ik mij met eenen geluk-
kigen afloop , zette voortdurend lavementen en liet het paard
rondleiden. Nadat hiermede eenigen tijd was voortgegaan, kwam
er eene geweldige regenbui opzetten en om voor den regen
binnen te zijn , spoedde de leider, die zich met het paard on-
geveer acht minuten van den stal bevond, in een sterken draf
huiswaarts. Op stal gekomen, was het dier zeer benauwd, de
ademhaling zoodanig versneld dat het dreigde te stikken, de pols
zeer frequent, nauwelijks voelbaar en het zette de beenen schoor
om niet te vallen. Op eens slaat het tegen den grond, doet

-ocr page 27-

eenige stuiptrekkingen en sterfr. Men kan zich de verslagen-
heid van mij voorstellen, die zich eenige oogenblikken te vo-
ren zoo hoopvol over liet geval had uitgelaten. Ik vermoed-
de terstond, dat de oorzaak van dien plotselingen dood of in
eene apoplexie, of in eene inwendige verbloeding, of in eene
verscheuring van het hart zou moeten gezocht worden, het-
geen bij de lijkopening werd bevestigd. De inhoud der dunne
darmen bevond zich in eenen vloeibaren staat, terwijl de dikte
zich niet meer door die opeenhooping van vaste drekstoffen,
die zij bij de eerste exploratie vertoonde, kenmerkte, ook
waren er geene ontstekingsverschijnselen aanwezig. Bij de ope-
ning der borstholte waren de longen zeer sterk met bloed
overvuld, de vaten opgepropt, uitgezet en met zwart rood
bloed overvuld; het hart was eveneens uitgezet en vertoonde
aan den wand der rechter kamer eene niet doorgaande dwarsche
scheur ter lengte van 3 ned. duimen en ter diepte van 3
strepen , terwijl een weinig uitgestort bloed zich in het harte-
zakje bevond. Overigens waren er geene pathologische ver-
anderingen aan het lijk waar te nemen.

Epierisis. Tengevolge der verhinderde circulatie in de buik-
holte , moest het bloed zich in longen en hart ophoopen en
door de snelle beweging kort voor den dood en den val van
het dier, moeten deze als de naaste oorzaken van de hart-
scheur worden aangezien.

Versioppïngskoilek met braking bij het Paard.
Door l C. KEGELAER.

Veearts le kl. te Hulst.

Op den 11 Oct. 1869 des morgens 10 ure, werd mijne hulp
ingeroepen bij eene donkerbruine 9jarige merrie van J. F.
van
Rmortel , landbouwer in den Havepolder, gemeente
Hontenisse.

De verschijnselen, bij haar waar te nemen, waren: on-

-ocr page 28-

regelmatig versnelde ademhaling, pols en hartslag, zweeten,
krouwen met de voorpooten, omzien naar den buik, zich
nn en dan nederleggen en weder opspringen, zitten als een
hond op het achterstel, verhinderde ontlasting der meststoffen,
braken door neus en mond van voederstoffen uit de maag,
nu en dan links ronddraaien in den stal en onmachtig ne-
derstorten. Vóór het braken werd nu en dan een schreiend
geluid gehoord. Bij de braking, die bij tusschenpoozen on-
geveer 3 uren aanhield, werd nagenoeg 6 liters contenta uit
de maag ontlast.

Vóór mijne komst was reeds een pijnstillende drank toe-
gediend. Diagnose: verstoppingskoliek met braking.

Prognose, ongunstig. — Indicatie, de peristaltische be-
weging naar achter en de ontlasting der meststoffen te be-
vorderen. Hiertoe werd voorgeschreven:

Rc. Pnlv. aloes de Cabo § iij.

Pulv. sem. anis. g i
M. F. Pulv. n° iij.

Ds. om de 3 u. 1 poeder met y2 flesch koud water in
te geven.

Te gelijker tijd werden om het uur klisteeren , uit gewone
zeep en water bestaande, toegediend. Hierbij werd gelast ,
om, indiea het paard ten 6 ure des avonds niet beter was, zulks
te komen boodschappen.

Het bericht, dat ik des avonds ontving, was : dat het bra-
ken na het ingeven van de 2de poeder had opgehouden,
het paard rustiger was geworden, doch nog geene meststof-
fen had ontlast, en zich nu en dan nog op zijn achterste
zette. De drie poeders waren verbruikt.

Er werden nu nog twee dergelijke poeders voorgeschreven
en op dezelfde wijze toegediend, terwijl nu en dan nog een.
lavement werd gezet.

Den anderen dag, des morgens, werd mij bericht dat
het paard geheel en al was hersteld, veel en dunne mest
had ontlast, en zijn voeder met graagte gebruikte. Het
paard toonde zich gezond, en deed zijn gewoon landbouw-

-ocr page 29-

werk, tot op den 10. November, als wanneer dezelfde ver-
schijnselen werden waargenomen.

Er werden dadelijk 3 ons aloes en 1 ons pulv. sem. ani-
si als boven voorgeschreven en toegediend , waarop het paard
na eenige uren herstelde, en tot heden (25 Aug. \'70) ge-
zond is gebleven.

ftöaagbarsting bij het paard.
Door D. F. VAN ESVELD ,

Paardenarts 3e kl.

Den 3en October 1871 des avonds ten zes ure, werd mijne
hulp ingeroepen bij het paard Zerni, van het Regiment
Yeld-artillerie, merrie, oud 6 jaar. Bij dit paard hadden zich
sedert een half uur hevige koliekverschijnselen vertoond. Het
had zich plotseling neergeworpen en wentelde zich hevig,
terwijl spoedig algemeen zweet uitbrak.

Bij mijne komst lag het rustig op de rechterzijde, maar
zag voortdurend naar den buik om. De oogen puilden uit,
de pols was vol en niet versneld, de ademhaling zeer frequent,
de ontlaste mest normaal. In de apotheek zijnde, kreeg ik
bericht, dat het paard onder hevige benauwdheid reeds vóór
half zeven gestorven was.

Lijkbevinding. Bij de lijkopening, die den volgenden mor-
gen plaats had, werd de buikholte, waarvan de wanden
sterk gespannen waren, door eene kruissnede geopend. De
daardoor blootgelegde darmen waren op verschillende plaatsen
met voedseldeeltjes bedekt.

Na de verwijdering der dikke darmen is gebleken, dat er in
de maag eene scheur was , die zich uitstrekte in de richting
van de groote bocht, in wier holte een groot gedeelte van
den maaginhoud gelegen was, tot een bal samengeperst.

De scheur was over het geheel 49 centimeter lang. Yan
de linkerzijde der scheur gerekend, was het spiervlies over
een afstand van 2, het slijmvlies over een afstand van 71/2

-ocr page 30-

centimeter ongescheurd gebleven; terwijl aan de rechterzijde
het spier vlies 11 centimeter verder ingescheurd was, dan het
wei- of slijmvlies. Dit laatste is wellicht toe te schrijven aan
de aanwezigheid van eene strook van het maagmiltnet (breed
1 centimeter), die op een afstand van 2 centimeter van de
scheur met een slagadertak verliep. Het nauwkeurig onder-
zoek der overige buiksingewanden leverde niets abnormaals op.

Een ander paard, ruin, oud 8 jaar, eveneens van boven-
genoemd regiment, stierf in den nacht van 13 op 14 Mei
1872 onder de volgende symptomen: het paard ging rollen,
bleef even op den rug liggen met de beenen ingetrokken,
sprong weder op, krabbelde met de voorbeenen en herhaalde
dit eenige malen, terwijl een sterk zweet uitbrak. Plotseling
viel het neder en was dood, zoodat het ziekte-verloop slechts
een klein half uur geduurd had.

Bij het uitwendig onderzoek werd bevonden, dat de buik-
wand zeer sterk was opgezet.

Bij de lijkopening waren alle organen der buikholte met
voedsel bedekt, dat zich zelfs tot achter in de bekkenholte
uitstrekte.

De maag was gescheurd in de richting van de groote bocht,
over eene lengte van 55 centimeter. Op een afstand van
31,5 centimeter van de cardia bevond zich een plek ter grootte
van een gulden, waar de spierrok en het spier vlies verdwenen
waren. Op die plek was de scheur ontstaan, aan het spier-
en slijmvlies eerst, terwijl het weivlies 8 centimeter verder
was ingescheurd. Aan de rechterzijde waren de drie vliezen
terzelfder plaatse gescheurd. Op een afstand van 20 centi-
meter van de cardia werd nog eene plek waargenomen ter
grootte van een rijksdaalder, terwijl zich juist achter de pylo-
rus er eene bevond ter grootte van een vijfstuiverstuk. In
beide plekken waren, evenals bij de zoo even genoemde, de
spierrok en het weivlies verdwenen.

Yan de beide paarden is mij bekend, dat zij gedurende
minstens twee jaar gezond zijn geweest.

-ocr page 31-

Vergiftiging van een kalf do ar Peru Guano.
Door J. C. KEGELAER.

Op den 15. Mei 1870, had cle landbouwer L. Boel te Hulst,
een 20tal baalzakken, waarin Peruaansche guano was geweest,
ten einde ze uit te spoelen en schoon te wasschen in eene
tobbe met water op den mestvaalt gezet. Bij toeval was een
kalf van ongeveer 6 maanden oud daarbij gekomen, en had
van dat water gedronken. Kort daarop wordt het kalf ziek,
en mijne hulp ingeroepen.

De verschijnselen bij hetzelve waar te nemen, bestonden
voornamelijk in : sterke tympanitische uitzetting van de pens,
aanhoudende, weinig aflatende stuipen der ledematen, hals
en kauwspieren, poging tot braken, schuim op den mond,
krampachtige beweging en verdraaiing der oogen, kleine
ongeregelde pols en hartslag, onregelmatige ademhaling en
onvermogen om op te staan.

De behandeling bestond vooreerst in het doen der penssteek.

Daar de gedurige neiging tot braken, en de bijna voortdu-
rende krampachtige sluiting van den mond het ingeven
van geneesmiddelen onmogelijk maakte, werden deze met
eene spuit, door de kanul van den trokar in de pens ge-
bracht. — Daar ik moest aannemen , dat hier uras- en car-
bonas ammoniae de sterkst werkende zelfstandigheden der
guano waren, trachtte ik deze te ontleden en hierdoor
minder schadelijk te maken. Hiertoe werd om de 10 tot 15
minuten een liter koud water met % azijn gemengd, door
de kanul van den trokar in de pens gespoten, en vervolgens
telkens vóór het inspuiten, de vloeistoffen die in de pens
waren, met de spuit opgezogen en weggespoten. — Ook
werden nu en dan lavementen gezet met hetzelfde mengsel
van azijn en water en de mond er door inspuiting mede
gespoeld, terwijl stortbaden van koud
water werden aange-
wend.

-ocr page 32-

Nadat met die behandeling ongeveer 20 minuten was aan-
gehouden, werd de toestand wat beter, en na een uur be-
handelens, waren de stuipen geheel verdwenen, was de poging
tot braken opgehouden, en de ademhaling geregelder geworden.
Tot hiertoe was ik bij het kalf gebleven om het zelf te be-
handelen en de verschijnselen waar te nemen; doch andere
bezigheden lieten mij niet toe om langer te blijven, zoodat
ik mij ruim een uur tijds verwijderde.

Het kalf lag op genoegzaam stroo in de mestvaalt en werd
door de zon beschenen; de eigenaar vermeende dat het
zich beter zou bevinden , wanneer hij het in de schaduw
bracht. Te dien einde nam hij het bij de pooten en sleepte
het ongeveer 20 meters ver over de mestvaalt, naar
eene beschaduwde plaats. Hierdoor was het kalf zoodanig
ontsteld geworden, dat het scheen te zullen sterven, waarom
het onmiddellijk ter consumptie werd geslacht. — Bij mijne
terugkomst was het reeds van de huid ontdaan, geopend en
opgehangen. De ingewanden waren ter zijde gelegd om ze
te kunnen nazien.

Daaraan was niets abnormaals te bespeuren, dan alleen
aan de dunne darmen; — deze waren over hunne geheele
lengte bezet met ecchymotische vlekken, die zich onder het
weivlies bevonden. — Op de inwendige vlakte van het slijmvlies
der darmen, waren geene vlekken waar te nemen.

Een stuk der dunne darmen van ongeveer iy2 meter
lengte, na uitspoeling met water, opgeblazen zijnde, gaf een
spiraal , die naar een stuk , in dien vorm gebeiteld marmer
geleek, en waarvan de vlekken een levendig rood vertoonden.
Dit preparaat heeft tot heden (25 Aug. \'70) nog al zijne
vlekken behouden, alleen het rood is minder levendig, en
bruinachtig van kleur geworden.

t

-ocr page 33-

Verwonding van vier koeien.
Door ÜAZÜRE.

Veearts Ie kl. te Zierikzee.

Op den 26. Sept. 11. werd mijne hulp ingeroepen bij vier
melkkoeien van den landbouwer L.... te H. .. . waaraan
verwondingen waren toegebracht.

Bij mijne komst aldaar vond ik de patiënten op den stal
staan; voordat ik tot mijn onderzoek overging, trachtte ik
eenige inlichtingen te bekomen , omtrent het werktuig waar-
mede en de omstandigheden waaronder deze wreedaardige
behandeling was geschied. Niemand wist met zekerheid iets
mede te deelen; de dieren waren volkomen gezond op de
weide gebracht en beleedigd had men ze teruggevonden, zoo-
als ze nu op stal stonden. De grootte en richting der won-
den doen vermoeden dat het werktuig een houweel moet
geweest zijn. Nu ging ik tot het onderzoek der wonden
met het oog en de sonde over, en vond bij de koeien No.
1 en 2 vijf of zeven wonden dwars over de wervelkolom ,
van de lste op de hoogte van de laatste ruggewervelen en van de
laatste op den Isten staartwervel ter breedte van 2 palmen
en tot in de lichamen der wervelen gedrongen. Geene had
echter eenige storing in de functiën te weeg gebracht.

No 3 had 7 wonden ter plaats en lengte nagenoeg als
bovenstaande , de laatste wond was op den eersten staartwer-
vel toegebracht en liet door de sonde duidelijk voelen, dat

-ocr page 34-

zij tot op de dura mater was doorgedrongen; zij had alléén
verlamming van den staart ten gevolge , die bij genezing dei-
wond geheel herstelde. —

No 4 had 5 wonden , waarvan één in het heiligbeen \'t
lendenmerg geheel had doorkliefd. Deze koe had den vori-
gen dag geaborteerd en stond nog met de nageboorte ; urine
en fgeces werden onwillekeurig ontlast en de staart was ver-
lamd. Bij afwisseling ging de koe liggen en kreunde, at
weinig , was dorstig, de pols 75 slagen in de minuut, de
ademhaling naar evenredigheid versneld, in een woord: wond-
koorts gepaard met verlamming van uterus, uretra, mond
van de blaas, endeldarm en staart.

Ik stond verbaasd, dat hier geen verlamming der achterste
ledematen aanwezig was en meende toen, dat ik niet juist
onderzocht had, zoodat ik met de sonde de wond op nieuw
onderzocht; de uitkomst was evenwel gelijk de eerste maal: bij
eenig nadenken werd mij de zaak helder en ik meende met
zekerheid te mogen aannemen, dat de beleediging juist had plaats
gehad even voor of op den oorsprong der nerv, pudendus in-
ternus. Ik nam de nageboorte weg, schreef geneesmiddelen
voor met het voornemen de patiënten des anderen daags te
bezoeken. De afstand van bijna 4 uren van mijne woonplaats
maakte mij dit door nieuwe patiënten onmogelijk, zoodat ik
den 28sten de patiënten weder bezocht.

No 1, 2 en 3 goed, No 4 \'s morgens overleden, het dier
was bij mijne komst juist van de huid ontdaan; ik nam de
spierlagen weg op de plaats der verwonding en vond even
boven den oorsprong der nerv, pudendus int. veel bloed tus-
schen de spierlagen en het heiligbeen zonder verbrijzeling
geheel doorkliefd.

By de lijkopening bespeurde ik niets abnormaals dan uit-
storting van veel bloed in de bekkenholte ten gevolge van
een beleediging van een tak der achterste aorta: bij opening
naar boven van de wervelkolom zag ik het ruggemerg en
zijn vliezen normaal. De wonden der drie overige patiënten
zijn spoedig genezen.

-ocr page 35-

Ik heb van de wonden en de behandeling er van zeer
weinig melding gemaakt, maar daar was het mij ook niet
om te doen; deze gevallen hadden meer waarde, dacht mij, voor
de physiologische werking van het ruggemerg, daar het mij
voorkomt, dat zij jnist de op zich zelf staande werking
van het ruggemerg doen zien, in tegenoverstelling van de
gedeelten., welke met het centraal orgaan in betrekking
staan.

Inwendige beklemde breuk bij een os. (Üeberwurf volgens
de Duiischers.)

Waargenomen door C. i. SANDKUUL.

Den 24. April jh werd ik door den Heer C. van Steenis op
Lingesteijn onder Erichem, gemeente Buren, verzocht, na
afloop der markt met ZEd. mede te rijden, ten einde een 3ja-
rigen os, die reeds vier dagen ziek was, te onderzoeken en bij
mogelijkheid van genezing in behandeling te nemen. Onderweg
verhaalde de eigenaar mij, het geval voor eene boekmaag-
verstopping te hebben aangezien, daar de patiënt gedurende
vier dagen hoegenaamd geene ontlasting had gehad, en het
dienovereenkomstig volgens de handleiding van clen Heer W.
J. E.
Hekmeijer , hier overal de vraagbaak der veehouders,
mei een afkooksel van tabak en keukenzout , waarvan reeds
twee dranken waren ingegeven, alsmede de aanwending van
klisma\'s, had behandeld.

Niettegenstaande deze vrij krasse toediening, waarop het
dier hevig perste, werd niets dan eene kleine hoeveelheid slijm
uit den anus ontlast. Bij mijne aankomst vond ik het dier
in eenen hoek der weide\'afgezonderd, den buik sterk uitgezet,
de haren stonden overeind, de beenen onder het lijf geplaatst,
het sloeg van tijd tot tijd met een der achterbeenen naar den
buik, nam veeltijds eene van achter hoogere stelling in en had
eene versnelde en harde pols.

-ocr page 36-

Bij exploratie door het rectum , voelde ik aan den bekken-
ingang meer ter rechter zijde en naar onder een gespannen
gezwel ter grootte van een mansvuist, dat voor het dier zeer
pijnlijk scheen te zijn, daar liet bij de minste aanraking steunde
en zich op den grond wierp. Meer boven die zwelling kon
ik duidelijk de scheur in het buikvlies, dat de zaadstreng om-
geeft, ter lengte van ongeveer vier ned. duimen waarnemen.
Ik liet den os weder opstaan , gaf hem eene van achter zoo
hoog mogelijke plaatsing en liet hem door helpers ondersteu-
nen , waarop ik met de beoliede hand behoedzaam het rectum
binnenging en beproefde het doorgezakte darmgedeelte uit
hare inklemming te lichten ; doch daar dit niet spoedig gelukte
en den patiënt te veel pijn veroorzaakte , vatte ik de buiten-
ste streng van het buikvlies met den wijsvinger aan, trok
den arm terug en loste haar zoodoende van haar verbindings-
punt , waarna terstond het ingeklemde darmstuk verdwenen
was. Hierna liet ik den os gedurende een half uur rondleiden,
waarop spoedig eene ruime hoeveelheid mest ontlast werd, die
later in eene straal afging. Nu werd hij op stal gezet, werd
hem gersteslobbering te drinken gegeven en het ziektegeval
verder aan de natuurheelkracht overgelaten.

Den volgenden morgen bezocht ik den patiënt weder, vernam
dat hij met gulzigheid zijn voedsel gebruikt had, zijn afgang
normaal was en vond hem liggende herkauwen alsof er niets
gebeurd was.

Oorzaken. Daar deze os de gewoonte had altijd in de groep
te staan en dus onder dezelfde verhoudingen verkeerde als het
gebergte vee, zoo moet dit, in verband met de ontstane scheur,
ten gevolge van het vermoedelijk te sterk trekken aan de
zaadstreng bij de castratie, als de oorzaak der inwendige be-
klemming worden aangezien.

-ocr page 37-

Scirrheuze ontaarding der arrn-wervef-tepeispier.
Door denzelfde.

Gedurende eenige dagen in de maand Juli, had ik een zes-
jarig raspaard in behandeling, met eene verharde zwelling ter
grootte van een kippenei aan het onderste gedeelte van het
rechter schouderblad op de hoogte van het boeggewricht, waar-
aan het wel niet zoozeer kreupel ging, maar waardoor het toch
een blooden gang had ; het paard behoorde aan den Heer H.
Mbijeb, , stalhouder alhier en werd gebruikt voor den dienst
van van Gend en Loos.

Daar de eigenaar het paard geen rust kon geven, achtte ik
de verdere behandeling overbodig, wijl de inwerkende oorzaak
niet kon worden opgeheven. Na zoolang mogelijk het dier
gebruikt te hebben, was men eindelijk genoodzaakt het,
wegens de toegenomen kreupelheid, rust te geven. Mijne hulp
werd andermaal ingeroepen en ik bevond dat het verharde
gezwel was toegenomen tot de grootte van een palm in het
vierkant en dat het zetelde in de arm-wervel- en tepelspier ;
het was bij drukking pijnlijk, warm, bordhard en eene zuchtige
zwelling strekte zich tot tusschen de voorbeenen uit.

In het midden der verharding, iets meer ter zijde, werd ik
eene fluctueerende plek gewaar, nam de bistouri, sneed er op
in, waarop zich eene kleine hoeveelheid dunne, stinkende
etter ontlastte; hierna voerde ik den vinger in, om mij van
den aard en de grootte der etterholte te overtuigen. Zij had den
omvang van een billardbal, hare wanden hadden eene dikte van
omstreeks l1/2 duim, eeltachtig, taai en onregelmatig op het
gevoel. Daarna liet ik het paard aan de smederij komen ,
plaatste het in den hoefstal, bevestigde het stevig aan de stij-
len en extirpeerde het gezwel, voor zoo verre de in de nabij-
heid gelegene groote vaten mij zulks toelieten; wegens de
sterke arterieele bloeding moest ik van het gloeiend ijzer gebruik
maken om de bloeding te stillen. Het geëxtirpeerde gezwel
had de zwaarte van bijna vijf ons en was van eene vezelachtige,

-ocr page 38-

bijna kraakbeenharde structuur. Nu had ik eene ruime uit-
geholde oppervlakte ter grootte van een manshand, waar ik
het nog overgeblevene scirrheuze gedeelte gemakkelijk kon
bestrijden; dit deed ik door eene zalf bestaande uit arsenic
album. dr. IY. en axung. porei, unc i/?. en deze met een
spatel degelijk opgesmeerd. Na verloop van twee dagen had er
zich op het ingesmeerde eene geelbruine korst gevormd, waar-
onder het ontaarde en afgestorven spierweefsel. Nu werd
weder van het mes gebruik gemaakt en het afgestorven ge-
deelte in schijven, die de kleur en consistentie van gerookt
vleesch hadden, afgesneden; hiermede werd voortgegaan tot
de pijn en de bloeding aanwezen, dat het afgestorvene ver-
wijderd was, waarop ik op nieuw tot de insmering overging
om na verloop van twee of drie dagen op dezelfde manier als
boven voort te gaan. Na met deze behandeling eene maand
te hebben gecontinueerd , had de wond slechts eene opper-
vlakte van drie vierkante duimen en binnen den tijd van zes
weken was het scirrheuze gedeelte totaal verdwenen, door
bindweefsel aangevuld, de kreupelheid opgeheven en een A
lidteeken achtergebleven ter grootte van ongeveer een gulden,
terwijl slechts 1 med. ons arsenic. album en 3 med. oneen
axung. porei, waren verbruikt, dat niet de minste stoornis
op het organismus had veroorzaakt.

Oorzaak: Voortdurende drukking van een te nauw gareel.

-ocr page 39-

Verloskunde.

1. Twee gevallen van omdraaiing der baarmoeder bij het
rund of de zoogenoemde streng in het lijf.

Door H. J. H. STEMPEL.

In Maart 1.1. werd mijne hulp gevraagd bij eene rood-
bonte koe van het vierde kalf, die op kalven staande haar
kalf niet kon ter wereld brengen. Er werd mij gezegd, dat
de koe sinds den morgen (het was ruim negen uur des
avonds toen men mij haalde) pogingen had aangewend om
te kalven, dat het water reeds was afgevloeid en dat de
kling van buiten en binnen , op aanraden van een boer (bij
de koeien nog al knap en slim), was besmeerd met een
mengsel van groene zeep en vet, om de ontsluiting te be-
vorderen. Terwijl den eigenaar ook gezegd was, dat de koe
z. g. eene doode zou zijn, wilde hij eerst nog mijne hulp
en raad hebben toegepast.

Bij het onderzoek moest ik met mijne hand eene draaiing
maken, om met den voorsten vinger door den moedermond
heen te komen; dan kon ik een poot van het kalf voelen,
liggende nog in de vliezen, terwijl de klauw achter een
soort van een halvemaanvormig klapvlies verborgen lag.

In de schede zelve waren eenige spiraalvormig loopende
plooien aanwezig, en wel: een onderste groote , en boven
verschillende kleinere plooien. De eerste verliep van af den lin-
kerwand , door den ondersten wand der schede schuin naar
boven en voren, en verloor zich in de baarmoeder wederom aan
de linkerzijde , en had alzoo eene volkomene draaiing gemaakt,

3

-ocr page 40-

De bovenste plooien waren kleiner, liepen van den rechter
schedewand naar den bovenwand en verloren zich, na een hal-
ven slag gevormd te hebben, eveneens in de baarmoeder.

Hoewel dit het eerste door mij waargenomen geval was,
kwam oogenblikkelijk de omdraaiing der baarmoeder om ha-
ren as mij voor den geest, en wel eene wending van rechts
naar links. Dadelijk liet ik een stroobed klaar maken,
remde de koe, trok haar op den grond en liet ze nu van
rechts naar links omrollen , met dat gevolg dat na twee om-
wentelingen der koe de plooien waren verdwenen, en het
kalf met mijne hand geheel kon bevoeld worden.

Na eenige rust, begonnen zich de weeën te openbaren,
en kwamen de slijmblaas, de pooten en de snuit van het kalf te
voorschijn. Oorspronkelijk was mijn plan, de natuur eerst
wat te laten uitwerken, om meer verwijding van den baar-
moedermond te krijgen. Ik moest daarvan vroeger afzien
dan ik wel gewild had, aangezien de vulva zoodanig begon
te zwellen, (door de bovengenoemde insmering) dat ik oor-
deelde door eenige hulp , de verlossing te moeten bespoedigen.
Het kalf kwam na eenige inspanning dood ter wereld, vervol-
gens de vliezen en daarna trad eene verbloeding in, die spoedig
ophield , en door mij werd toegeschreven aan eene uitscheu-
ring der moedermond, als zijnde nog niet voldoende verwijd
geweest. De behandeling der koe bestond verder in de aan-
wending van kond water met karnemelk op de genitaliën en
het kruis. Den volgenden morgen bij mijne komst stond de
koe, had een goed maal melk gegeven en at goed; de mest-
en urine-ontlasting waren goed , terwijl de kling veel dunner
was. De koe was na drie dagen volkomen gezond.

Het 2de geval deed zich een maand later voor, bij eene
vaars van grooten lichaamsbouw. Bij het onderzoek der
vaars viel mij de weggetrokkene kling in het oog, die ge-
plooid en nauw op het gezicht was. Deze toestand werd
bij n° 1 niet waargenomen , door de veelvuldige plaats ge-
had hebbende manipulatiën en insmering. Bij het inwendig
onderzoek vond ik dezelfde verschijnselen, appliceerde dezelfde

-ocr page 41-

middelen en had het geluk, na verloop van iy2 uur een gezond
en levend kalf van de vaars te mogen halen. Opmerkelijk
was de kracht der weeën gedurende het bestaan der omdraai-
ing en na de opheffing daarvan.

2. Onregelmatige verlossing door vergrooting der lever
en buikwaterzucht van het kalf.

In April werd mijne hulp ingeroepen bij eene zwartbonte
koe, welke niet kon kalven. Bij mijne komst vond ik het
kalf met de beide achterbeenen buiten en met het kruis
beklemd in de geboorte; bij de beschouwing zag ik, dat
het kalf, zijnde een stierkalf, een balzak-water breuk had,
die stijf opgevuld tusschen de dijen gelegen was. Ik ver-
moedde met buikwaterzucht te doen te hebben. Met de
bistourie cachée opende ik de buikholte, maar het uitvloeiende
vocht was zeer gering; evenwel gelukte het met eene kleine
draaiing het bekken los te krijgen en de koe te verlossen.

Het kalf vertoonde ook nog een schijnbare navelbreuk door
waterzucht en de buik was dik en opgezet. Nieuwsgierig wat
hier te vinden, opende ik den buik en vond eene zeer
groote lever, die niet behoorlijk in kwabben verdeeld was,
maar omgekrulde verdikte randen had en hier en daar was
ingesneden. Bij het openen der borstholte vond ik de thymus-
klier zeer vergroot; zij was bijna vrij in de borstholte ge-
legen. In tegenoverstelling van de thymusklier waren de
longen zeer klein en bij eene oppervlakkige beschouwing niet
te zien. Ik zocht de luchtpijp op, die zeer nauw was,
volgde die en vond eindelijk de longen tegen de boveneinden
der ribben en naast de ruggewervelen, zij waren niet langer
dan één lange vinger en ter breedte van twee. Tot verder
onderzoek ontbrak mij de tijd. De zwaarte van thymus en
lever te zamen was p. m. 10 kilo.

-ocr page 42-

3. Onregelmatige verlossing door met water gevulde
holten aan den hals van het kalf.

In April 1868 werd ik geroepen bij den veehouder de V.,
die een zwartbonte koe had, waarvan men het kalf niet kon
afkrijgen. Bij mijne komst vond ik eene groote ruime zwart-
bonte koe met een achterbeen in de geboorte. Mijne grootste
verwondering was dat zoodanig, naar het uithangend been be-
rekend , klein kalf niet verlost kon worden. Spoedig bleek mij,
dat ik met een waterkalf te doen had. Niet geheel kon
ik het kalf ter wereld brengen; tot aan den hals moest het
worden ontleed. Daar aangekomen stak ik met mijn vinger
door de spieren in eene gladde ruimte, waaruit na wegneming
van mijn vingers eene groote massa water vloeide. Het fœtus
verder onderzoekende, bemerkte ik aan de andere zijde van
den hals ook eene verhevenheid, waarin vocht was. Spoedig
werd die geopend en na het uitvloeien van veel water, was
de verlossing weldra geschied.

De storing in de verlossing was hier teweeggebracht door
de aan de zijvlakten van den hals gelegen, geheel van elkander
afgeslotene holten, welke met water gevuld waren.

-ocr page 43-

HcollcuiidLe. Hoefzieiitcn.

Hoefontsteking bij merriën,
door M. J. P. H. THOMASSEN.

Veearts te Maastricht.

Menigvuldig ziet men hier na het veulenen of wel na het
verwerpen bij merriën een hoefontsteking optreden , overeen-
komende met de gewone rheumatische hoefontsteking.

Gewoonlijk twee a drie dagen na het baren ziet men, dat
de dieren treurig worden en verminderde eetlust hebben.
Spoedig, gewoonlijk den volgenden dag, treden koovtsver-
schijnselen op; een harde, versnelde pols, roodkleuring dei-
slijmvliezen , versnelde ademhaling, verminderde en harde,
droge mestontlasting, stijfheid der ledematen, en dik don-
ker gekleurd bloed bij de aderlating. Den daaropvolgenden
dag is het lijden meer gelocaliseerd; namelijk: verhoogde tem-
peratuur der hoeven, voornamelijk die van de voorste ledema-
ten, sterk pulseeren der hoefslagader; de algemeene verschijn-
selen zijn minder waar te nemen. De dieren houden zich
met moeite nog staande en toonen pijn in de hoeven.

De ziekte heeft gewoonlijk in haar verder beloop denzelfden
uitgang als bij gewone rheumatische hoefontsteking, name-
lijk : er ontstaan volhoeven.

Echter heb ik ondervonden, dat in het eerste tijdperk bij
eene krachtig antiphlogistische behandeling het proces ge-
makkelijker tot verdeeling te brengen is dan in andere geval-
len bij hoefontsteking.

Zoude de oorzaak hierbij niet voornamelijk te vinden zijn in
het voortdurend op stal blijven der merriën gedurende dien
tijd en het krachtiger voedsel, dat hun toegediend wordt ?

-ocr page 44-

HANDELINGEN DER MAATSCHAPPIJ

TER

BEVORDERING DER VEEARTSENIJKUNDE

IN NEDERLAND.

Verslag van de 7e algemeene vergadering,

gehouden te Utrecht, den 9den September 1869.

Als gewoonlijk is bij dit verslag cle orde van het programmal)
voor deze algemeene vergadering van 1869 in acht genomen.

Huishoudelijke werkzaam heden.

1. Volgens de presentielijst zijn de volgende leden aanwezig,
zijnde de HH.
A. W. H. Wirtz , voorzitter , L. van Driel , B, J.
Aalbers , penningmeester, W. Dogterom , W. Snijders , A. de
Heer , H. Mars , J. W. E. Donckerman , F. W. van Dulm , W. J.

P. van Oppenraaij , G. W. V. Arntz , W. C. Schimmel ,____Köii-

ler , H, J. H. Stempel , T. Th. Weitzel 2e secretaris, J. Hüff-
nagel
, voorzitter, J. H. Smit , J. P. C. Smit en G. J. Henge-
veld, le
secretaris, terwijl de HH. J. C. Billroth van Noordhorn
te Groningen en
M. J. Hengeveld GJz. de vergadering als bezoe-
kers bijwoonden.

De afdeeling Zuid-Holland is vertegenwoordigd door de afge-

4) Het programma dezer vergadering benevens de openingsrede van
den voorzitter, den heer
A. W. H. Wirtz, het verslag van den toestand
der maatschappij en van dien harer geldmiddelen, zijn reeds opgenomen
in het 3e deel van het tjjdschrift blz. 4-59 en verv.

-ocr page 45-

vaardigde HH. W. Dogterom en J. W. E. Donckerman en Utrecht
door den heer H. J. H.
Stempel.

Onder de overige dei\' bovengenoemde leden zijn vertegenwoor-
digd de algemeene afdeeling en de afd. Utrecht.

2 en 3. De voorzitter opent de vergadering met eene toespraak,
die luide toejuiching vindt en brengt daarna verslag uit van den
toestand der maatschappij.

4. De Heer Aalbers doet rekening en verantwoording over het
afgeloopen jaar, die door eene Commissie, bestaande uit de Heeren
J. H.
Smit en_J. W. E. Donckermann , wordt onderzocht. Na de
pauze brengen dezen rapport uit en wordt de rekening door de
vergadering goedgekeurd.

De voorzitter stelt voor, om de voorgedragen leden in stemming
te brengen , waarop de Heer
Aalbers tot leden voorstelt: de HH.
L. Hubenet , veearts der le klasse te Dwingelo, en Lampe, veearts
der le klasse te Purmerend , welke beiden met algemeene stemmen
worden aangenomen.

5. Eer er tot de behandeling van dit punt wordt overgegaan en
na de voorlezing door den voorzitter van den rooster van aftreding
des Hoofdbestuurs, doen de afgevaardigden van Zuid-Hol land een
voorstel uit naam dier afdeeling om dezen rooster niet te volgen ,
maar alléén die er bestond , waarbij dus het jaar 1867 ook zou
gelden en meegeteld worden. Hierover ontstaan eenige discus-
siën tusschen den voorzitter en de afgevaardigden, waarop de
laatsten te kennen geven, dat geheel het hoofdbestuur zou aftre-
den en een nieuw gekozen worden, als voorname reden opgeven-
de , dat het tegenwoordige hoofdbestuur geen voortgang maakte
en in de hoop, dat onder een nieuw bestuur de zaken geregelder
zouden loopen.

De voorzitter zet duidelijk uiteen, dat er eene onregelmatigheid
zou blijven bestaan, indien het voorstel van Zuid-Holland ingang vond.

Hierover wordt vervolgens nog gesproken door de HH. Stempel,
van Dulm en Huffnagel , waarna het laatste voorstel in omvraag
wordt gebragt, nl. om een nieuw hoofdbestuur te benoemen.

Dit wordt afgestemd met 18 st. voor en 20 st. tegen.

De afdeeling Zuid-Holland vertegenwoordigde hierbij 18 st., de
afd. Utrecht 13 , terwijl ieder lid der algemeene afdeeling ééne
stem uitbracht.

-ocr page 46-

Thans overgaande tot de verkiezing van eenen penningmeester
als lid van het hoofdbestuur, wordt de heer B. J.
Aalbers als
zoodanig met acclamatie herkozen. Bij deze bezigheid zijn de
HH. van
Driel en van Oppenraaij benoemd ter opneming der
stemmen, terwijl de Heer van
Driel het voorstel doet, om den af-
tredenden penningmeester in zijne functie te bestendigen.

6. Het voorstel van het hoofdbestuur om de contributie , die in
art. 12 gesteld is op ƒ1.50 voor ieder lid, te verhoogen tot ƒ2.—,
wordt met algemeene stemmen aangenomen.

Veeartsenijkundige mededeelingen.

A. en B. Heerschende veeziekten in 1868/69 en inentingen daarbij.

Mond- en Klauwzeer.

Hieromtrent deelt de Heer van Driel mede , dat deze ook on-
der varkens , schapen en geiten in zijne environs heeft geheerscht,
uitgegaan zijnde van een besmetten koppel varkens uit België. Het
beloop was overigens goedaardig. Ook de Heer
Donckerman heeft
deze ziekte in zijn streek gehad, eveneens met goedaardig beloop,
zoodat er zelfs geene kreupelheden voorkwamen.

De Heer Billroth vraagt aan den Heer van Driel, of hij ook in-
geënt heeft; laatstgenoemde deelt mede , dat de ziekte door afzon-
dering en goede verpleging verdwenen is. Daarop doet de Heer
Billroth eenige mededeelingen omtrent inentingen met goed ge-
volg en zacht beloop en wel inenting in den mond, waarbij dan
geen spoor van klauwzeer te voorschijn kwam.

De voorzitter zegt, dat de inentingen vooral in het buitenland
met gunstig gevolg worden aangewend, maar wijst tevens op Spi-
nola, volgens wien na de inenting zeer hevig lijden volgde en
wiens uitkomsten minder gunstig waren. Verder wijst hij er op ,
dat de uitslag veel zal afhangen van de plaats waar men ent, en
doet eenige mededeelingen omtrent het voorkomen van apoplecti-
sche antrax, tegelijk met mond- en klauwzeer.

-ocr page 47-

Schaapspokken.

De Heer Hüffnagel zegt, dat schaapspokken in Groningen sterk
geheerscht hebben en vraagt hierop aan. den Heer
Billroth inlich-
tingen omtrent maatregelen tegen deze ziekte genomen.

De Heer Billroth deelt mede , dat deze opgehouden heeft te
heerschen zoodra er behoorlijke afzondering en aangifte plaats had,
en dat zoowel door hem als door zijne collega\'s, o. a.
Werkman, de
inenting met ongunstig gevolg is beproefd. Als noodenting keurt hij
ze echter goed. Aan spontane ontwikkeling geloofde hij niet. De
voorzitter zegt, dat men in Zuid-Beijeren vrij algemeen aan spon-
tane ontwikkeling gelooft, alsmede dat de ziekte zich verder door
besmetting verspreidt.

De Heer Hüffnagel is van meening, dat de ziekte voor besmet-
telijker wordt gehouden dan ze werkelijk is en zegt, dat tijdig
afmaken beter is en met minder kosten gepaard gaat dan inenten.
Hij licht dit verder toe.

De Heer Billroth zegt, dat men in zijne streek juist van het af-
maken heeft afgezien om de groote kosten.

De voorzitter vraagt aan de Heeren Hüffnagel en Billroth, of
zij ook algemeene erupties hebben waargenomen, hetgeen door
beiden ontkennend wordt beantwoord.

De Heer Hüffnagel doet verder eenige mededeelingen omtrent
den goeden afloop bij tijdig afmaken, terwijl de Heer
Billroth ook
den goeden afloop bespreekt van koppels, waar niets aan gedaan
werd, en tevens wijst hij op twee soorten van pokken door hem
waargenomen, nl. blaaspokken en steenpokken en schrijft het blijven
heerschen der pokken ten minste in zijn streek toe aan het slechte
reinigen der hokken ; spr. licht dit laatste met voorbeelden toe.

De Heer van Driel acht het van belang om de eerste zieken
in den koppel te hei-kennen om met succes af te maken , maar
zegt ook , dat in de meeste gevallen de veearts te laat geroepen
wordt, om dit stelsel met goed gevolg toe te passen.

Kwade droes.

Aangaande dit onderwerp werd voornamelijk de geringe waarde
bij onteigening en het gevaar, dat bij afzondering bestaat, besproken

-ocr page 48-

en het woord gevoerd door den voorzitter, de Heeren Stempel ,
Smit, Huffnagel, Köhler
en Billroth. Voornamelijk werd bespro-
ken , wat men onder afsluiten verstaat, óf alleen het laten loopen
in omheining óf het totaal afzonderen in schuren of hokken; hier-
op doet de hr.
Billroth eene mededeeling van een proces over
pokzieke schapen , welke in een land met een hek waren afgeslo-
ten en anderen besmet hadden

Omtrent de waarde van 10 gld. voor een op bevel afgemaakt en
begraven wordend paard , aan kwaden droes lijdende en ten alge-
meenen nutte onteigend, zooals dit door den Minister van Binnen-
landsche zaken is vastgesteld, was veel verschil van gevoelen.

Eenigen toch meenden, dat de waarde voldoende was voor een
paard met een huid vol gaten enz. enz.; anderen daarentegen we-
zen er op , dat in de eerste plaats, er paarden van meer waarde
onder liepen en daardoor ontduiking te wachten was, aangezien men
zulke paarden liever voor meer geld aan den vilder zoude afleveren
en ten tweede, dat alleen het behoorlijk aangeven en afzonderen ten
nutte van het algemeen , meer waarde dan 10 gld. had en ook dit
niet uit het oog moest verloren worden.

De Heer Huffnagel vraagt aan den hr. Billroth of er dezer da-
gen vee uit Pruisen is ingevoerd in Groningen.

De Hr. Billroth meent van ja en deelt mede dat de regeering
maatregelen zal nemen tot belemmering van dezen invoer.

De voorzitter stelt voor thans te pauseeren en met punt C na de
pauze aan te vangen.

C. Allerlei Veeartsenijkundige bijdragen.

De Hr. Stempel levert eene mededeeling over eene longkwaal,
welke veel met longziekte overeenkwam maar het geenszins was ,
waargenomen bij eene pinkvaars.

De Hr. v. Dulm laat over de 200 steentjes zien, na de slachting
gevonden in de Svormige bocht en de hals der blaas bij eenen
os , waarvan hij de diagnose als waarschijnlijk gesteld had en het
dier op zijn aanraden geslacht was.

De Hr. Stempel deelt iets mede over een streng in de baarmoe-
der en beveelt te gelijkertijd het gebruik van de zaag van
Hinze
bij geheele embryotomie sterk aan , waardoor de verlossing zoo

-ocr page 49-

zeer werd bespoedigd, dat die binnen 21/1 uur getermineercl was.

De Hr. Billroth bevindt zich bij de onderhuidsche ontleding zeer
goed en geeft een beschrijving van de ontleding van een achter-
been , die overeenkomt met de gewone en de aan \'s Rijks Veeart-
senijschool gevolgde wijze.

Hierna geeft hij eene beschrijving van een nieuwen Frieschen af-
winder van kalven. Nadat hierover gesproken is, vragen eenige
leden den naam van den uitvinder en deelt de hr.
Hengeveld
mede over dit instrument geraadpleegd te zijn en daarover een
rapport te hebben geleverd aan den Hr. Directeur van \'s Rijks-
Veeartsenijschool , maar waarvan hij verder niets vernomen had.
Ook de voorzitter en eenige jonge veeartsen waren met eene pho-
tographie van dit instrument bekend.

De Heer Billroth laat het universaal instrument van Rueff be-
zichtigen, dat als mondspiegel, drankingever, klisteertrechter en
hoeftang kan worden gebruikt.

De voorzitter is, even als de meeste Heeren, van gevoelen dat
de tubus voor den klisteertrechter te kort is. De Hr.
Billroth is
van meening, hoewel hij het als zoodanig nooit heeft aangewend
het lang genoeg is om achter de inwendige Sphincter ani te komen
en het dan voldoende is.

Verder waren er nog schriftelijke bijdragen over meelvergiftiging
en moeielijke verlossing van den heer
Luteijn Mazure welke hier
volgen:

Meelvergiftiging.

^Uittreksel uit eenen brief.)

Hebt gij ooit van meelvergiftiging gehoord: verbeeld u, een ge-
heelen stal schoone runderen doodziek; daar staat de min of meer
trommelzuchtig opgezette koe, gevoelloos met trage pols, eigen-
aardige koude, peeshuppeling , sterke sidderingen , droge neus ,
tranend strak oog, enz. enz.; ginds weer ligt er eene als gevoel-
loos , voedsel noch drank gebruikende, geen penswerking, alles
schijnt levend dood. Bij onderzoek bleek, dat de koeien, die
den meesten meeldrank gebruikt hadden, het ergste ziek waren;
dus werd daarom de meelkist onderzocht.

Op den morgen van mijne komst had de molenaar deze weder

-ocr page 50-

met nieuw meel aangevuld , vóór deze laatste vulling was ze in geen
drie jaar ledig geweest. Na ondervraging verhaalde men mij , dat
niet eene koe van dat meel meer lustte, dat eene enkele een wei-
nig slobbering gewild had en ook bijna niet ziek was.

Ziedaar eene vergiftiging door vermuft, vermijterd, stinkend meel,
door een ferm purgeermiddel, eampher met azijnzuur bestreden,
zoodat de eigenaar niet één rund verloor.

Moeielijke verlossing.

^Uittreksel van denzelfden brief.)

Ik word geroepen door zekeren Bossche bij een paard, dat niet
baren kon ; een empiricus was er bij ; de vier beenen waren geboren :
de man wilde den boer tevreden stellen met de verklaring dat,
daar het paard nog acht dagen vóór zijn tijd was, de verlossing
nog 8 dagen moest wachten , er was thans aan geen verlossen te
denken: doch de eigenaar dacht er anders over. Men zond om
mij , vertelde niets, ik sloeg handen aan het werk en termineerde
de verlossing. Het paard is volkomen hersteld.

Opgegeven onderwerpen.

1° Iiostuumwetten. Hierover waren geene bijdragen ingekomen
en daar ook de voorsteller niet tegenwoordig was, werd dit on-
derwerp voor het volgende jaar niet in het programma opgenomen.

2o Over ziekten van het klimaat etc. Dit wordt door den
voorsteller toegelicht met te wijzen op de verschillende grondsoor-
ten , op de gesteldheid van lucht, weder en klima , met betrek-
king tot de daarbij voorkomende ziekten en op het nut eener
topographische ziektekennis, ten einde hygiënische maatregelen
daartegen te kunnen nemen en daardoor vele ziekten te voorkomen.
Hij heldert het voorstel op en wijst op het voorkomen van oogont-
stekingen op de kwelders; het miltvuur in Friesland ; overigens
leverbot in de lage polders van Noord-Holland , bloedpissen en
beenbreukziekte op sommige lage gronden, neus catharr bij rund-
vee langs de geest- en duinkanten , uierontstekingen en langdu-
rige hoest in de nabijheid van droog gemaakte polders, zooals de
Haarlemmermeerpolder
en, andere, oogontstekingen bij lammeren

-ocr page 51-

aldaar, en houdt zich verder voor opgaven aanbevolen, zoodat er
besloten wordt, het voorstel op nieuw in het volgend programma op
te nemen.

Onderhuidsche inspuitingen.

Hierover zijn de volgende schriftelijke bijdragen ingekomen van
den Heer
A. J. Montens.

a. Bij traumatische tetamus. Een fijn , zeer gevoelig paard was
aan beide beenen in hevige mate spatkreupel, het dier was door
den aanhoudend loopenden dienst bij de hevige pijn zoo goed als
uitgeput en onbruikbaar geworden, reden waarom de eigenaar ein-
delijk besloot het dier rust te geven en hulp er voor in te roepen ;
het had zoo toch geen waarde meer; er moest dus het uiterste en
wel zoo spoedig mogelijk aan beproefd worden. Aan beide spat-
ten werd door mij in Novemb. j. 1. subcutaan de beenvliessnede
gedaan en onmiddellijk daarna werden er drachten over getrokken
met ol. terebinth. gedrenkt. Vijf dagen daarna de patiënt bezoekende,
hoorde ik van den oppasser , dat het paard sedert een paar dagen
traag in het eten was , wat volgens zeggen ook vóór de operatie,
door de pijn, dikwijls het geval was en dat het vertrekken der
drachten, door de opgewekte boosheid van het dier, niet dan met
groote moeite kon gedaan worden. Bij den eersten blik op het
paard werd mijne aandacht reeds getrokken door de eigenaardige
stand en houding van het dier; bij nader onderzoek bleek dan ook
duidelijk, dat het aan tetamus leed. De mond was zoo vast gesloten,
dat slechts met moeite twee vingers tusschen de kaken konden wor-
den gebracht, de kauwspieren en spieren aan den hals waren hard,
stijf en gespannen; de beenen stijf en eenigszins breedstaande ; de
staart wat omhoog gedragen , eetlust traag en met weinig eten te
gelijk, daar de mond met moeite werd geopend, pols versneld
en klein, ademhaling snel, mestontlasting traag en vast, oogen
iets star staande enz. De drachten over de spatten werden onmid-
dellijk uitgenomen en de wonden met warm water gebaad en ge-
reinigd. Hierdoor werd het dier echter weder hevig zenuwachtig
opgewekt en zelfs boos, zoodat ik het beter oordeelde alle plaatselijke
behandeling aan de wonden verder natelaten. Ik liet het dier warm
dekken , meelslobbering en gekookte haver geven , den stal donker
maken en alles vermijden wat opwekkend kon werken. Inwendig
werden geene geneesmiddelen toegediend, alleen beval ik lave-

-ocr page 52-

menten van tabaksafkooksel en nog dien dag werd door mij onder
de liuid ter zijde van de kaak ingespoten : eene solut. Acet. morphi
gr. v en aq. distill. dr. iij. Ongeveer 10 minuten daarna begon liet
dier onrustig te worden ; met de beenen heen en weer te trappen,
pols en ademhaling versnelden, de geheele houding en blik ver-
raadden angst en benauwdheid.

Deze toestand duurde een groot half uur, waarna bet paard
sterk begon te zweeten en genoemde verschijnselen verminderden ,
zoodat in ruim drie kwartier het dier zich weder in den zelfden
toestand bevond als voor de inspuiting, behalve het sterk zweeten,
dat, door de warme bedekking ondersteund, nog geruimen tijd aan-
hield. Des anderen daags 3 Dec. kon ik geen merkbare verande-
ring in de ziekteverschijnselen waarnemen. Nu werd twee maal
daags, \'s morgens en \'s avonds, telkens eene solut. van gr. v. acet.
morphi ter zijde van den hals en aan de borst ingespoten en ook
nu kwamen ongeveer op denzelfden tijd en met denzelfden duur
de vroeger na het inspuiten waargenomen verschijnselen terug.

Bij alle later aan dit dier verrichte inspuitingen bleef dit ten
naastebij hetzelfde. Des morgens van den 4. Dec. vond ik de pa-
tiënt merkelijk beter ; den mond minder vast gesloten, spieren min-
der gespannen , eetlust beter , pols minder snel en wat voller, mest
maischer, enz. Op dezen dag werd maar ééne inspuiting als bo-
ven opgegeven , op den schouder gedaan, \'s Morgens van den 5en
was de ziektetoestand eenigszins verergerd; vooral de spanning van
de halsspieren en de klemming van den mond waren toegenomen.
Eene inspuiting als boven, ter zijde van de kaak denzelfden dag
\'s avonds gedaan zijnde, waren de verschijnselen van tetamus zeer
toegenomen en sterk ontwikkeld. Inspuiting als voren aan den
schouder. Eij de hieruit weder te voorschijn komende verschijn-
selen van onrust enz., kon het paard zich niet op de beenen hou-
den en is volgens zeggen een paar uur daarna met behulp van
eenige menschen opgestaan, is echter in denzelfden nacht weder
gevallen en niet meer opgestaan , maar in den daarop volgenden
avond gestorven.

b. Bij koliek. Een paard met hooi en haver gevoederd kreeg eene
hevige verstoppingskoliek. Aan de buikwanden was volstrekt geene
rommeling te hooren, de krampen waren hevig en aanhoudend,
de pols bleef echter goed , darmontsteking was nog niet aanwezig.

-ocr page 53-

Daar het een goed gevoed paard was, deed ik met groote moeite
eene aderlating. Door de onstuimige beweging was het ingeven
der afvoerende en involveerende middelen zeer bezwaarlijk en kreeg
het dier daar weinig van binnen ; de in liet rectum zittende mest
werd afgehaald en lavementen werden gezet. Na anderhalf uur
was de toestand nog juist dezelfde. Ik deed eene inspuiting onder
de huid van den schouder van gr. v acet. morphi met aq. dis-
tiil. dr
i/3. Gedurende een half uur zag ik daarvan geene wer-
king en bleef de toestand dezelfde, waarom ik toen nogmaals de-
zelfde dosis aan den anderen schouder inspoot. Geen vijf minuten
waren verloopen of de krampen verminderden reeds veel, terwijl zij
na 10 minuten geheel ophielden en niet meer zijn teruggekomen ,
hoewel de verstopping nog bleef bestaan en geene darmrommeling
was waar te nemen.

Nu werden met gemak de aangewezen middelen ingegeven. De
laatste inspuiting was gedaan des avonds ten 8 ure. Een half uur
daarna stond het paard dof als slapende en eenigszins bedwelmd ,
de pupillen sterk verwijd en vrij ongevoelig voor het dicht bij de
oogen gehouden licht. Daar het paard niet alhier te huis behoor- 1
de , maar op vier uur afstands, was de eigenaar den volgenden
morgen er reeds vroeg mede vertrokken en heb ik het niet meer
gezien. Zie hier echter wat ik er van gehoord heb : het paard was
den geheelen nacht zonder pijn of krampen blijven staan , de sla-
perigheid en bedwelming was nog toegenomen , dit verminderde
des nachts ten 1 ure ongeveer en toen kreeg het eetlust, korten tijd
daarna begon het mest te ontlasten en bleef dit geregeld zoo voort-
gaan ; bij het zich verplaatsen was het echter nog onzeker op de
beenen en knikte tusschenbeide in de knieën (handwortels), hetwelk
ook nog bij het vertrekken des morgens moet zijn waargenomen ,
zoodat de eigenaar er niet op durfde gaan zitten maar het aan de
hand heeft weggevoerd.

Een tweede , hoofdzakelijk met stroo , dus slecht gevoed, paard ,
leed aan ontstekingskoliek, hetwelk reeds bijna 12 uur geduurd
had. Hevige krampen , mest waterachtig dun, darmrommeling wat
scherp en klinkend, pols versneld en klein , eetlust natuurlijk ge-
heel weg, drinken werd nog al aangenomen. Ik deed eene in-
spuiting onder de huid aan den borstwand van acet. morphi gr. x.
c> aq. destill. dr. iij in eens. Als het ware oogenblikkelijk hielden

-ocr page 54-

de krampen op en begon het paard in de krib naar eten te zoe-
ken ; die eetlust duurde echter slechts kort, een kwartier na de
inspuiting stond het dier slaperig en met sterk verwijde pupillen,
pols minder snel en niet zoo klein. Daar het nog al dorst toonde
en graag slobbering nam , liet ik het eene dunne tarwebloempap
met extr. hijoscijam. geven en den buikwand met ol. terebinth., en
amm. liq. inwrijven, de geheele huid met stroowisschen sterk wrij-
ven en warm dekken.

De inspuiting was des avonds ten 9 Va ure ongeveer geschied. Vol-
gens zeggen was het dier den geheelen nacht ook zonder krampen
blijven staan , de bedwelming toegenomen zoodat het veel in de
knieën knikte, wankelde, en tusschenbeide zelfs dreigde te vallen.
Voor de uitwendige prikkeling bij het smeren toonde het ook
weinig gevoel; het was echter van nature een vrij ongevoelig, phleg-
matisch gestel. Den volgenden morgen ten 6V2 ure was de be-
dwelming verdwenen; alleen de pupillen kwamen nog iets verwijd
voor, maar toch veel nauwer dan \'s avonds te voren. Pijn of kram-
pen had het paard nog niet getoond, de pols was echter weder
sneller en kleiner, darmrommeling verminderd, maar scherp en
klinkend • de mest voor een uur nog dun. Ten 91/2 uur in den
voormiddag kwamen weder krampen voor den dag ; dezen waren
echter niet hevig en duurden kort, de mestontlasting had toen ge-
heel opgehouden , pols nog sneller, darmrommeling weinig meer,
maar nog scherp klinkend , de uiteinden van het lichaam koud.

Ik liet inwendig slijmige olieachtige middelen ingeven en daar
het vorige smeersel weinig of geen effect op de huid had gedaan,
liet ik ter weerszijde van den buikwand de gescaritieerde huid met
sterke canthariden en Euphorb. zalf insmeren. Daar de krampen ,
zooals ik boven zeide , niet hevig en kort waren , heb ik de onder-
huidsche inspuiting niet herhaald; ontlasting van mest volgde niet
meer, de darmontsteking nam toe en maakte in den volgenden nacht
een einde aan zijn leven.

c. Bij verlamming. Een paard had bij eene eigenaardige ver-
lammingsziekte eene plaatselijke verlamming van het rechtervoorbeen;
het gevoel in het been was niet verminderd, ook de beweging was
niet geheel opgeheven, bij het opheffen van het been door het
paard zelf toonde het veel pijn; werd het echter door een mensch
opgenomen en in alle\' gewrichten gebogen en heen en weer be-

-ocr page 55-

wogen, dan kon men geen pijn bespeuren evenmin als bij uitwendige
drukking. Daar Gerlach in den tweeden druk van zijn Lehrbuch
der allgemeinen Therapie der Hausthiere de onderhuidsche inspuiting
van veratrine aanraadt als plaatselijk werkend opwekkingsmiddel
bij verlammingen en speciaal als pijnstillend middel bij locale pij-
nen zonder ontsteking, bij neuralgie , rheumatisme enz., dacht ik
dit hier juist aangewezen en spoot onder de huid aan den schouder
van het zieke been in eene solut. van veratrine gr.
i c. aq. des-
tffl. dr. ip. Ongeveer vijf minuten daarna werd het dier onrustig,
hetwelk zoodanig toenam, dat het gedurende een half uur hevig
gewoed en getobd heeft. Daar het paard ter ondersteuning , om
het op de beenen te houden, in een zoogenaamde broek of lichter
was geplaatst, durfde niemand naderen, uit vrees er iets zoude breken
of losgaan en het dier op den grond nederstorten en daardoor on-
gelukken veroorzaken.

Onder die sterke bewegingen was de ademhaling zeer versneld, waren
de neusgaten ver open gesperd en was het dier geheel nat van het
zweeten, terwijl het zieke been even goed gebruikt werd als de ande-
ren. Na een uur was het weder zoo rustig als vóór de operatie.
Daar het een voor uitwendige prikkels, ook in gezonden staat,
zeer gevoelig paard was , wilde ik gaarne weten of hier ook door
inspuiting van acet. morphi die verschijnselen zouden worden te-
weeggebracht en daar den volgenden dag de toestand van het been
nog hetzelfde was, wilde ik beproeven of laatstgenoemd als pijn-
stillend middel meer effect zou doen. Gr. v. acet. morph. met dr.

aq. dest. werd nu onder de huid van denzelfden schouder in-
gespoten. Dezelfde verschijnselen van onrust enz. volgden ook nu
weer na de inspuiting en hoewel veel minder hevig, duurden zij ech-
ter ongeveer twee uren, zoodat in elk geval in plaats van bedarend
en pijnstillend de werking meer opwekkend was. De toestand van
het been was ook hiermede niet veranderd en werd de onderhuid^l
sche inspuiting niet verder voortgezet. Bij de later gevolgde
terschap en genezing van de verlammingsziekte herstelde ook teVéftS"
de plaatselijke aandoening van het been. .£9?I)l9vr

Behalve in opgenoemde gevallen is door mij de onderhtóë&hêS
inspuiting nog beproefd bij een paard en eene koe. EéfP\'^MiM^
werd door den eigenaar des morgens in den stal gevoncLeSi ïflê&\'èfeSF
dik en zeer pijnlijk spronggewricht; hij dacht, dat het é&ïlQflagfyalik

4

-ocr page 56-

een ander paard had gehad en besmeerde het met koude modder.
Tegen den avond weigerde het paard het eten geheel en ging veel
liggen. Des anderen daags \'s morgens werd ik geroepen en vond
het dier lang uit liggende met de verschijnselen eener hevige
acute darmontsteking, gepaard met eene heete zwelling van het
spronggewricht, waaraan het dier, niettegenstaande de hevige inwen-
dige ziekte, toch groote pijn toonde. Of deze twee ziektetoestanden
met elkander in verband stonden en zoo ja in welk verband ?
(rheumatisch ?) Het was te voorzien, dat het dier aan de darm-
ontsteking zou sterven, zooals dan ook na ongeveer zes uren geschiedde.

Ik wilde echter zien, welke werking plaatselijke aanwending van
de acet. morph. op die pijnlijke gewrichtszwelling zou uitoefenen ;
daar echter daar ter plaatse weinig los celweefsel onder de huid
is, is het moeielijk eene groote hoeveelheid vocht in te spuiten
en daar ik in het geneeskundig tijdschrift »de practiserende ge-
neesheer" N°. 2 gelezen had, dat dit zout in eene zeer kleine hoe-
veelheid glycerine oplost, nam ik eene solut. van gr. v. acet. mor-
ph. en dr. 1 van dit vocht; de inspuiting werd gedaan aan de
binnenzijde van den schenkel boven het pijnlijke gewricht.

Ik zag er echter noch plaatselijke noch algemeene werking van;
althans het eerste uur na het inspuiten verminderde de pijn niet;
toen eerst nam zij af en verdween langzamerhand geheel. Ik heb
dit echter toegeschreven aan de algemeen verminderde gevoelig-
heid door de toenemende hevigheid der inwendige ziekte en den
naderenden dood. Bij eene koe, in hevigen graad aan kalfziekte
lijdende, werd onder de huid op den schouder ingespoten gr.
ift
veratrine in aq. destill. dr. ij ; ook hier werd geene uitwerking waar-
genomen ; het beloop der ziekte werd er niet door veranderd; de
koe stierf ongeveer 44 uren daarna.

Het is opvallend , dat de algemeene werking van de acet. mor-
ph. onderhuids aangewend bij die twee paarden (met traumatische
tetamus en met verlamming), waar geene krampachtige pijnen
aanwezig waren, in plaats van bedarend en bedwelmend, zelfs op-
wekkend werkte , terwijl dit bij de twee andere paarden met hevi-
ge pijnlijke krampen (koliek) juist de omgekeerde werking had.
Nu waren de beiden eerstbedoelden toevallig zeer gevoelige paarden,
waardoor zij zich tegen het doen der operatie reeds verzetten; kan
dit de oorzaak van de üiteenloopende, lijnrecht tegenover elkander

-ocr page 57-

staande werking zijn ? Ook de dosis echter verschilde. Vijf grei-
nen acet. morph. zag ik ook bij het paard met koliek niet beda-
rend en pijnstillend werken, wel echter na aanwending van 10
greinen; kan dit verschil in werking dus in de dosis gelegen zijn ?
Ik moet hier echter opmerken, dat bij het paard met koliek waar
ik 5 gr. niet bedarend zag werken , ik er echter ook geene op-
wekkende werking van zag , zooals bij de andere twee paarden;
het zou echter kunnen zijn, dat mij dit misschien niet zoo opgevallen
is, doordien dit bij de hevige krampen en toch reeds onstuimige
bewegingen van het dier minder in het oog moest vallen.

De inspuitingen zijn door mij verricht met een gewoon glazen
spuitje, na vooraf met eene fijne puntige bistouri eene kleine ope-
ning in de huid te hebben gemaakt en met eene sonde het onder-
huidsche celweefsel een weinig te hebben losgemaakt; het wegdruk-
ken en verdeelen van het waterachtig vocht in het weefsel onder
de huid was zeer gemakkelijk , bij de glycerine echter was dit door
de kleverigheid van het vocht moeielijker ; zorg werd gedragen, dat
geene lucht mede werd ingespoten.

Door toevoeging van een of meer druppels gewone wijnazijn werd
de oplosbaarheid van de acet. morph., vooral indien die oud was,
veel grooter; hetzelfde was het geval met de veratrine door toevoeging
van zeer weinig acid. muriat.

Van de verrichte inspuitingen zijn bij de dieren, die in het leven
zijn gebleven , niet de minste nadeelige uitwerkselen, als plaatselijke
ontsteking, verzwering enz. gevolgd."

Door den voorzitter werden de volgende mededeelingen gedaan
omtrent de aanwending van veratrine bij verlamming der schou-
derzenuwen , waardoor het paard zoo sterk kreupelde, dat het on-
bruikbaar was: na aanwending van 20 cgr. (3 grein) was het
paard weder bruikbaar, maar, zooals bleek slechts tijdelijk, daar
na eenige weken zijne kreupelheid weder evenals vroeger was.
De reactie-verschijnselen waren rillingen, hevig zweeten, koorts,
trekkingen, schudden met \'t hoofd enz. Verder vestigt hij de
aandacht op de gevoeligheid der paarden voor atropine, zoodat zij
slechts 6—42 Cgrm., terwijl honden 3—6 cgrm. kunnen verdra-
gen ; na nog eenige mededeelingen stelde hij een spuitje voor on-
derhuidsche inspuitingen ter bezichtiging. Voor dit onderwerp zijn
vele toezeggingen ook voor het tijdschrift.

-ocr page 58-

Het onderwerp wordt van het programma geschrapt, wegens af-
wezigheid van den voorsteller, maar dadelijk op nieuw voorgesteld
door den hr. W. J. P. van
Oppenraaij, zoodat het onder diens naam
op het volgend programma blijft.

d. Oorzaken van taaie melk en het niet boteren der melk. Hier-
over is eene schriftelijke bijdrage van den hr.
Janné ingekomen.
Hij deelt hieromtrent het volgende mede.

»Dit lastig gebrek komt hier (Roermond) veelvuldig voor, maar
meestal in den zomer en voornamelijk gedurende lang aanhoudende
hitte. De oorzaak dier eigenaardige hoedanigheid der melk ligt
naar mijne bescheiden meening steeds in eene bijzondere storing
der verteringsorganen, die wellicht zelve veroorzaakt wordt door eene
plethora abdominalis in den zomer bij het weidevee niet onge-
woon.

»In vele gevallen en bepaaldelijk bij jong en goed gevoed
vee helpen eene aderlating en wat middenzouten. In andere geval-
len echter en vooral bij koeien, die vele kalveren hebben gehad ,
ligt het gebrek in eene atonie der maag en , om mij eens empi-
ristisch uit te drukken, in eene verzuring van dezelve. De carb.
sod. (z. g. polka zeep) is dan mijn middel, dat mij zelden in den
steek laat. Ik geef de soda van 1—2 oneen daags met water in
eene flesch of in een drinkbak. Het middel is zeer goedkoop en
verdient daarom te meer aanbeveling."

e. Maatregelen bij in- en doorvoer van vee. De voorsteller zegt
daaromtrent het volgende te hebben ontvangen van den hr.
Janné.
»De steller dier vraag is eene specialiteit in de zaak en ik ver-
trouw , dat hij ze op de vergadering genoegzaam zal toelichten. Ik
wil hier alleen mijn verwondering te kennen geven, dat de regee-
ring in Limburg geen waakzaam oog laat houden op de veetrans-
porten die door Simpelveld langs Maastricht naar Lanaken en
verder naar Antwerpen gaan. Wat zou er b. v. gebeuren als een
os op ons grondgebied door de geleiders ziek werd bevonden aan
Runderpest? Zij zouden natuurlijk hem bij ons laten , ten einde
het geheele transport in België, waar streng toezicht is , niet te
zien sequestreeren en afmaken. Wij vertrouwen op het waakzaam
oog der Pruisen, maar het naaldgeweer is niet altijd tegen de
Runderpest bestand ; tot bewijs haal ik aan, dat de ziekte der step-
pen al heel serieus bij onze geachte en goedgewapende buurlui

-ocr page 59-

grasseert 1), Met belangstelling zal ik de behandeling dier kwestie
in onze notulen lezen."

Verder deelt de voorsteller daaromtrent het volgende mede :
»De vraag dagteekent reeds van het jaar 4865 vóór het uitbreken
der runderpest. Er is bijgevoegd de scheepvaart. Op de congres-
sen is over land vervoer gesproken. Afgaande op de omstandighe-
den in ons land, omdat ieder land zijne eigene positie en locali-
teiten heeft, zoo komt het er bij ons op aan te weten:

a. Waar de communicatie per spoor, door middel van drijven
en te water het gemakkelijkst is en het minst kostbaar voor den
landbouw om buitenlandsch vee in of door te voeren.

b. Op zoodanige transporten toezicht te houden meer of minder
gestreng naarmate eenige plaats van herkomst meer of minder
verdacht kan gehouden worden van besmetting. Dit toezicht strekt
zich uit tot groot en klein vee.

c. Indien deze toegangsplaatsen te veelvuldig zijn, dan kan men
bepaalde stations en havens aanwijzen , waar zulk vee mag inge-
bracht worden, om het toezicht of de inspectie gemakkelijker te
maken.

d. Bij invoer er op toezien of het vee voor de slachtbank onmid-
dellijk wordt gebruikt, of dat het eenigen tijd verblijft, om daar-
naar de politiemaatregelen te nemen.

e. Bij doorvoer toezien op de plaatsen van in- en uitvoer en des
gevorderd stallingen aanwijzen voor verblijf bij eenig oponthoud,
alsmede telling bij den uitvoer of sluiting der waggons en geleide
bij den invoer.

f. Ziek vee bij invoer dooden en begraven. Verdacht doch ge-
zond vee met politievoorzorg slachten en in consumtie brengen.
Gestorven vee begraven.

g. Is eenige plaats van herkomst verdacht van besmet te zijn ,
dan kan eenige quarantaine ingesteld worden of gestreng toezicht
en inspectie bij doorvoer , vooral bij den uitvoer.

h. Niet vertrouwen op de maatregelen van naburige staten, maar
uit eigen oogen zien. Het zoogenaamde strenge Pruisen levert
ons thans het voorbeeld en ook Röll heeft reeds voor Oostenrijk
getuigd, dat van de 90 a 400.000 runderen die \'sjaarlijks in

1) In Juli en Augustus 4869.

-ocr page 60-

Oostenrijk ingevoerd worden, er minstens de helft binnengesmok-
keld zijn, zoodat het niet te verwonderen is, dat de runderpest al-
daar steeds heerscht.

Haubner zegt, met opzicht tot de maatregelen die ieder voor
zich zelve moet nemen : »Man muss die Yerhaltnisse und seine Leu-
te kennen." Dat is ook hier van toepassing.

i. Zij die met eenig toezicht belast zijn, moeten bekend zijn met
besmettelijke veeziekten bij de diersoorten , die in- of doorgevoerd
worden , en eene speciale raskennis bezitten , zoodat men geen var-
ken voor een schaap aanziet niet alleen , maar ook geen Galli-
ciesch of Puszta vee voor echt steppenvee of voor andere rassen ,
die in kleur en vorm daarop gelijken.

Uit deze hoofdaanwijzingen vloeien eenige anderen voort, die tot
de meer plaatselijke politiemaatregelen behooren, naar den aard
van eenigerhande besmetting, die hier niet genoemd zullen worden,
maar waar het bovenal op aankomt, naar aanleiding van het
tweede gedeelte van de in het programma gestelde vraag, nl.
de desinfectie, waarvoor de middelen genoeg bekend zijn en die
uit de eenvoudigste gekozen kunnen worden.

Wel spreekt van zelf dat bij eenige maatregelen van voorzorg
de handel en de communicatie zoo min mogelijk benadeeld mogen
worden , doch zij moeten toch zoodanig zijn, dat men voor over-
draging van eenige besmetting volkomen gevrijwaard is."

De leden schenen met deze gevoelens in te stemmen, dewijl er
geene verdere discussiën over gevoerd werden.

6°. Voorbehoedmiddel tegen de huidworm der schapen. De
Heer G. J.
Hengeveld deelt mede, dat er aan de school wasschin-
gen in gebruik zijn en worden afgegeven, bestaande uit ol. ani-
mal. foetid. creosot. spirit frumenti. en aq. comm., waardoor de
vliegen de schapen niet naderen. De wasschingen voldoen uitstekend.
De voorzitter doet mededeelingen omtrent het dooden der larven
door benzin en wijst op het moeielijk dooden door andere mid-
delen.

7°. Pulpevoedering. De voorsteller geeft hierover eenig inlich-
tingen en belooft er iets over in het tijdschrift te leveren.

8°. Thermometrie. De voorsteller licht dit toe en wijst er op
dat tegenwoordig vele warmte-onttrekkende middelen worden aan-
gewend, waar deze verhoogd is. Daartoe behooren : Digitalis — Ca-

-ocr page 61-

lomel — Chinine en direct warmte onttrekkende methode door
koude begietingen bij typhus.

Verder doet hij mededeeling over thermometrie bij Runderpest
en belooft een en ander in het tijdschrift te plaatsen.

De vraag wordt in het volgend programma niet meer opgenomen.

9°. Waarnemingen omtrent besmettelijkheid en erfelijkheid der
parelziekte hier te lande.

Over dit onderwerp zijn twee mededeelingen ingekomen nl.
van den hr. A.
J. Janné en van den hr. Luteijn Mazure. De eerste
zegt daaromtrent:

»Deze kwaal houd ik bepaald voor erfelijk. Ik heb kalveren
gezien, die, slechts eenige weken oud zijnde, reeds de ziekte hadden.
Wanneer een veehouder de ziekte op zijn stal heeft, raad
ik hem
steeds aan
zich langzaam van ziju vee te ontdoen en geen kalveren
daarvan aan te fokken. Steeds verdwijnt dan de parelziekte.
Oude slagers, die ik daarover geraadpleegd heb, waren ook van de
erfelijkheid dier ziekte bewust. Ik heb nooit een geval van be-
smetting kunnen waarnemen, ofschoon de ziekte hier nog al
vaak voorkomt."

De heer Luteijn Mazure zegt:

De parelziekte is volgens mijne meening bepaald erfelijk; eene proef op
de som ten deze genomen bewijst zulks. Ik laat op de hoeven, waar de
ziekte is, steeds vreemde kalveren aankoopen en voorkom de ziekte •
tot in het 4e geslacht heb ik de erfelijkheid waargenomen. Bij
zeldzaamheid heb ik waargenomen, dat eene vreemde aangekochte
koe, onder parelzieke runderen verblijvende , ook parelziek werd.
Vandaar zeker wel de beschuldiging , dat de ziekte zich door
besmetting voortplant. Soms sleept de parelziekte langzamerhand eene
kudde rundvee ten grave.

Soms wordt eene geheele familie als in eenige maanden weg-
gerukt, vandaar verwekt zij soms wel eenigszins verbijstering."

Na toelichting van den voorsteller , zegt de hr. Weitzel de
erfelijkheid te hebben waargenomen , maar betwijfelt de besmet-
telijkheid.

De Heer Wirtz doet mededeeling over discussiën, gevoerd in de
Parijsche academie omtrent het al of niet bestaan van Tuberculose of
Sorcomatose, en zegt, dat
Leisering ze eenvoudig rundertuberkels
noemt. Verder deelt hij proefnemingen mede van prof.
Chauveau

-ocr page 62-

welke zieke tuberculose stof had ingeënt en besmetting had ver-
kregen en thans gezonde koeien, uit een streek waar geene parel-
ziekte voorkwam, tuberculose longen van menschen had ingegeven ,
waarvan de uitslag nog niet bekend was. De hr.
Wirtz wordt ver-
zocht hierover mededeeling in het tijdschrift te doen en belooft dit.

10°. Miliair tuberkels en kwade droes.

Hieromtrent schrijft de hr. A. J. Janné het volgende:

»Onze verdienstelijke Wirtz vraagt, of er duidelijk herkenbare
miliair tuberkels in de longen enz. gevonden zijn bij paarden die niet
aan kwaden droes leden ? Ik schroom wel wat, die netelige kwestie van
den dag aan te roeren, te meer daar wij practiseerende veeartsen
zelden de gelegenheid hebben, ware het dan ook mikroskopisch,
behoorlijk te onderzoeken: »Tuberculum est illud omne quod in
corpore emi net" in die beteekenis ja, dan heb ik knobbels in de
longen en elders bij niet kwaaddroezige paarden gezien , maar de
ware tuberkels, die kleine ronde gele of grijswitte, kaasachtige li-
chaampjes zonder merkbare organisatie, zooals men ze bij den
kwaden droes vindt, heb ik niet gevonden, maar zal mij echter
wel wachten te beweren dat ze niet bestaan.

»Dezen zomer werd ik in consult geroepen bij een paard, toe-
behoorende aan een officier alhier in garnizoen. Het dier was al
zeer lang ziek. De haren waren stroef, de huid vast, en de blik
eigenaardig en »ziek", de ademhaling versneld, de percussietoon
op sommige plaatsen der borst normaal, op andere plaatsen dof,
bij de auscultatie het longengeruisch niet overal waar te nemen.
Daarbij was de pols ietwat versneld en de eetlust zeer gering en
capricieus. By eenigszins versnelden gang kwam er benauwdheid
enz. Ik was het met mijn militairen collega volkomen eens, dat
wij hier te doen hadden met een slepend gebrek der Iongen en daar het
dier al zeer lang onder goede handen behandeld werd, besloten
wij het, als laatste middel, in de weide te doen , daarbij echter
aan den eigenaar verklarende, dat wij zeer weinig hoop op herstel
van den patiënt konden hebben. Eenige weken in de weide zijnde,
kreeg het paard de kwade droes, met sjankers, klieren enz. enz.

Wat zou er nu gebeurd zijn, indien het paard niet naar de weide
was gezonden , maar reeds na den afloop van ons consult als on-
herstelbaar was afgemaakt geworden, vóór dat sjankers, klieren
en uitvloeiingen waren opgedaagd ?

-ocr page 63-

Dan had m en voorzeker, ten minste grosso modo, een geval van
miliair tuberkels of wellicht van »granulation grise" kunnen hoeken.

De voorsteller licht dit toe, vooral met betrekking tot het voor-
gaande en deelt eene waarneming mede van een paard dat, lijdende
aan longtuberkels, geen spoor van kwaden-droesnieuwvorming had

14°. Uit het voorgaande blijkt, dat de punten 2, 3, 5 en 7 reeds
voor het volgend programma zijn vastgesteld.

12°. De Voorzitter geeft den wensch te kennen, dat, uit naam der
maatschappij ter bevordering van veeartsenijkunde ter gelegenheid
van het 50jarig bestaan der school in 4874 eene geschiedenis der
veeartsenijkunde in Nederland uitgegeven worde en verzoekt daartoe
de medewerking van de andere collega\'s.

Onder luide toejuiching wordt dit voorstel aangenomen. Hierop
bedankt de Voorzitter den hr.
Billroth voor zijne bijwoning der
vergadering en geeft daarbij zijnen wensch te kennen naar eene ver-
eeniging van het Groningsche Veeartsenij kundig genootschap met
de maatschappij.

De hr. Billroth brengt hierop uit naam der leden hulde aan
den hr.
Wirtz voor zijne leiding der vergadering en geeft tevens
als grief voor de vereeniging te kennen het vereenigen der stem-
men van eene afdeeling op één afgevaardigde.

De hr. Wirtz is het volkomen eens met den hr. Billroth en
geeft ook zijne teleurstelling te kennen over zulk eene bepaling.

Nadat er besloten was , aan het verlangen van het 24. Landhuis-
houdkundig congres en den heer dr.
L. Mulder te voldoen, terwijl
de heer van
Dulm nog een voorstel omtrent wetsherziening had
gedaan , hetwelk werd uitgesteld, werd de vergadering onder dank-
zegging voor de opkomst door den Voorzitter gesloten.

De le Secretaris van de Maatschappij ter bevordering
der Veeartsenijkunde in Nederland,

G. J. HENGEVELD.

-ocr page 64-

VERSLAG van de 8e algemeene vergadering
der Maatschappij ter bevordering der Veeart-
senijkunde in Nederland, gehouden te Utrecht,
den len September 1870.

Als gewoonlijk is bij dit verslag de orde van het programma
voor deze algemeene vergadering van 1870 in acht genomen.

Huishoudelijke Werkzaamheden.

1. Volgens de presentielijst waren de volgende leden aanwezig,
zijnde de
H.H. J. Hüffnagel , Vice-President, G. J. Hengeveld ,
le Secretaris, F. Th. Weitzel , 2e Secretaris, B. J. Aalbers ,
Penningmeester, J. A. Hinze, T. W. E. Donckerman, W. Dogterom,
M. J. Hengeveld Gz. , W. Snijders , W. J. E. Hekmeijer, A. Gijs-
bers
en H. J. H. Stempel.

De afdeeling Zuid-Holland was vertegenwoordigd door de afge-
vaardigde H.H. W. J. E.
Donkerman en W. Dogterom, vertegen-
woordigende 48 stemmen.

De afdeeling Utrecht was vertegenwoordigd door den afgevaar-
digde H. J. H.
Stempel, vertegenwoordigende 41 stemmen.

De afdeeling Gelderland , van welker bestaan kennis was gegeven
aan het hoofdbestuur, volgens brief van 12 April 1870, werd ver-
tegenwoordigd door de
HH. M. J. Hengeveld en W. Snijders, die
beide door die afdeeling als plaatsvervangers waren gekozen, 12
stemmen uitbrachten, maar geen mandaat konden overleggen.

Een telegram door hen ontvangen luidde als volgt: Van Dulm,
Veearts, gebouw voor Kunsten en Wetenschappen Utrecht.

Smit komt niet. Laat Snijders, gevolmagtigd, de volmacht
teekenen. —
Westholz. Tot groot ongerief voor de plaatsver-
vangers was de heer
van Dulm niet ter vergadering aanwezig. Het
bestuurslid
B. J. Aalbers maakte zwarigheid, om de Geldersche af-
deeling toe te laten, aangezien hun huishoudelijk reglement nog
niet ter goedkeuring aan het hoofdbestuur was onderworpen. Hier-
over ontstaat eene discussie tusschen de heeren
Aalbers , Hüff-
nagel
, G. J. Hengeveld en M. J. Hengeveld , tot resultaat heb-

-ocr page 65-

bende, dat de afdeeling Gelderland wordt toegelaten. Z.-Holland
onthoudt zich hierover te discussieeren.

2. De Vice-Voorzitter opent de vergadering met zijn leedwezen
te betuigen, dat hij de vergadering moet leiden om reden de
Voorzitter, de heer
Wirtz , had bedankt, waardoor het bestuur
en de leiding in min vertrouwde handen waren overgegaan. Verder
spoorde hij de leden aan toch eendrachtelijk samentewerken en
vooral kracht in eigen boezem te vinden om reden men van buiten
zoo weinig medewerking ondervond.

3. De heer B. J. Aalbers doet rekening en verantwoording.

De heeren Hekmeijer en Dogterom, benoemd in Commissie om

de rekening na te zien, brengen daarvan verslag uit en wordt de
rekening door de vergadering goedgekeurd.

Ingekomen twee brieven van de heeren F. C. Hekmeijer en G,
J. Hengeveld , waarin genoemde heeren bedanken voor de redactie
van het tijdschrift. Eerstgenoemde schreef dat, hoewel zijn naam
als redacteur op het titelblad van het derde deel van het tijdschrift
vermeld was , hij evenwel niet in de gelegenheid was geweest om
daaraan mede te werken, en vermeende dat het hoofdbestuur
daarvan schuld droeg.

Het hoofdbestuur verontschuldigde zich door zijn besluit, omtrent
de uitgave van het tijdschrift genomen, voor te lezen.

De Voorzitter stelde voor eene Commissie te benoemen, die de
beide heeren zoude uitnoodigen om van hun genomen besluit, kon
het zijn , terug te komen. Enkelen waren hiertegen en wilden het be-
sluit van de redacteurs eerbiedigen; men kon immers tot de on-
middellijke benoeming van nieuwe redacteurs overgaan, waartoe
dan ook werd besloten. Al dadelijk werd de vraag gedaan, of
Gelderland zou mogen mede stemmen, aangezien die afd. aan hare ver-
pligtingen niet had voldaan. (Zie boven.)

De Voorzitter, B. J. Aalbers , en de afgevaardigden geraken hier-
over weder in discussie dat tengevolge heeft, dat de vergadering
op nieuw besluit, om de afgevaardigden toe te laten. Men had er
tegen, om aan eene nieuwe, pasgevormde afdeeling, wegens het niet
kunnen vertoonen der volmacht, door omstandigheden onafhanke-
lijk van de afgevaardigde plaatsvervangers, de rechten te weigeren
die hun anders toekwamen.

De heer W. J. E. Hekmeijer stelt voor, om protest aan te tee-

-ocr page 66-

kenen voor het vervolg: om alle telegrammen , die eene machts-
overdraging inhouden, niet meer aan te nemen ; wordt goedgevonden.

Wordt alsnu overgegaan tot de benoeming van twee redacteurs,
Uitslag: herkiezing met algemeene stemmen van beide bedankt heb-
bende heeren , terwijl door den Voorzitter de heeren
F. Th. Weitzel
en Stempel in Commissie werden benoemd, om mondeling het
besluit der vergadering aan beide heeren kenbaar te maken en de
Heeren te bewegen zich de benoeming te willen laten welgevallen.

Een brief van den heer Alers voor notificatie aangenomen.

4. De verkiezing van het hoofdbestuur aan de orde zijnde, had
tot resultaat dat verkozen werden de heer A.
Wirtz tot President
met 31 stemmen, de heer J. B.
Snellen tot Vice-President met
18 stemmen, de heer A. J. H.
Stempel tot le Secretaris met 19
stemmen , de heer A. J.
Montens tot 2e Secretaris met 29 stemmen.

Veeartsenijkundige mededeelingen.

a. Heerschende veeziekte 1869/70. De heer G. J. Hengeveld
liet aan de vergadering een diagram zien van de geheerscht heb-
bende veepest, waardoor men een geheel overzicht verkreeg omtrent
het getal aangetaste, gestorven , afgemaakte en herstelde runde-
ren benevens de verheffing en daling der ziekte. Het behoorde bij
de 3e aflevering van het 2e deel van het »Rundvee" door bedoelden
heer geschreven.

b. De heer Donckerman zegt 128 runderen te hebben ingeënt
waarvan er een de staart verloor, terwijl er twee dood gingen aan
ongans.
Dogterom heeft 6 stallen ingeënt, waarvan 4 gezond en
2 besmet waren. Op een van de gezonde stallen, waar zelfs hevige
reactie op het inënten gevolgd was , brak later de longziekte uit;
er kwamen geene dooden. De heer
Huffnagel zegt, dat Veearts
Lampe te Purmerend ook op ingeente stallen longziekte heeft zien
ontstaan.
Stempel evenzoo maar in de meeste gevallen was de
afloop gunstiger dan op niet geënte beslagen. De heer W. J. E.
Hekmeijer zegt dat, wanneer er bloedzweerachtige zweren kwa-
men , hij de ziekte nooit, heeft zien uitbreken.

De heer P. F. Michels , te Heusden, doet mededeeling van de
uitkomsten der door hem verrichte inëntingen, hiervoren op blz.2
reeds opgegeven.

-ocr page 67-

c. De heer M. J. Hengeveld heeft een geval van Rhododendron-
vergiftiging bij eene koe waargenomen; hij maakt er alleen mel-
ding van, omdat dit weinig bij koeien voorkomt. De vergadering
verzocht den heer
Hengeveld er eene schriftelijke mededeeling van
te doen ter plaatsing in het tijdschrift. Verder waren nog schrif-
telijke bijdragen over verstoppingskoliek met braking bij het Paard
en vergiftiging van een kalf door Peruguano ingezonden van den
heer
J. C. Kegelaar, welke hiervoren reeds geplaatst zijn.

Opgegeven onderwerpen.

1. Over ziekten van het klimaat enz. verzoekt de voorsteller het
weder op het programma worde opgenomen en zegt dat hij het
vroeger reeds heeft toegelicht.

De heer M. J. Hengeveld zegt, waargenomen te hebben bij var-
kens en geiten, vele gevallen van verlammingen in het achterstel ;
het openbaarde zich bij die varkens, welke in Westervoort gekocht
waren, terwijl men de oorzaak toeschreef aan verandering van
voeding.

Bij geiten kwam het zoowel vóór en na het lammeren voor.
De behandeling leverde bij geiten na het gebruik van levertraan
nog goede resultaten op.

De heer W. J, E. Hekmeijer zegt, dat in het oostelijk gedeelte
der prov. Utrecht die ziekte bij varkens ook voorkomt en gewoon-
lijk \'t gebrek genoemd wordt. Men zocht de oorzaken in congesties
van hersenen en ruggemerg en de aanleidende oorzaak in de snel-
mesterij.

Dit punt van het programma wenscht de heer W. J. E. Hek-
meijer
uit te breiden in dien zin :

»Met medewerking der afdeelingen de grondslagen te leggen
tot eene veeartsenijkundige statistiek.

»Dat er aan de veeartsen, leden der afdeelingen, worde ver-
zocht mededeeling omtrent den aard der behandelde ziekten , in
verband met gewone en buitengewone oorzaken daarvan , als de
geologische gesteldheid van den bodem, het drinkwater , voeder-
stoffen , wijze van behandeling enz. Dat aan hen wordt verzocht
zooveel mogelijk mededeelingen te doen van het getal gestorvene
dieren in hunnen omtrek en de oorzaken daarvan en vervolgens

-ocr page 68-

de beschrijving in boven bedoelden zin van voorgekomen heer-
schende ziekten. Daardoor verkrijgt men na verloop van tijd, eene
goede zekerheid omtrent de ziekten.

De heer Hekmeijer wordt door de vergadering uitgenoodigd,
eenige vragen in bovenbedoelden zin op te stellen en aan den 1 en
Secretaris te willen bezorgen , terwijl de le Secretaris wordt ver-
zocht , na ontvangst, de afdeelingen er kennis van te geven,
opdat die vragen op hunne vergaderingen ter sprake komen en
ter kennis van de leden worden gebracht, wordt aangenomen.

Punt 2. Onderhuidsche inspuitingen. De voorsteller was niet
ter vergadering aanwezig, zoodat het verviel. M. J.
Hengeveld
vraagt het punt aan te houden. Weitzel zegt de aanwending van
geneesmiddelen op die manier te hebben beproefd en had dan eens
gunstige, dan weder ongunstige resultaten. Acet. morphine bij
rheumatisme had dan eens genezing tengevolge en in andere ge-
vallen kwam de kwaal terug. Anderen gebruikten Veratrine, hetgeen
door hem ook is beproefd, maar liet lidteekens na (knobbeltjes),
die nog niet eens verdwenen waren of het gebrek was weder
terug. Bij verouderde rheumatisme , borstkreupelheid, raadt
Hek-
meijer
de zweetkuur van Hertwig aan. Hij zag daar nog al goede
resultaten van.

Punt 3. Invloed van pulpe op de gezondheid. M. J. Hengeveld
zag bij koeien hevige koortsen, ingewands- en zenuwzwakte, tot
bij den dood af ontstaan. Bij het voederen van pulpe , die twee
maal was overgelegd en zuur reageerde, aan melkkoeien, kregen
de kalveren, die de melk van die koeien dronken, hevige en bloe-
dige diarrhee , die ophield na wijziging van de voedering.

Aangezien genoemde heer in de gelegenheid is, om nog iets naders
omtrent het voederen van pulpe te weten te komen, verzocht hij
dit punt te mogen aanhouden.

VERSLAG van den toestand en de werk-
zaamheden der af deeling Utrecht tot
bev. der V. A. K. in Nederland.

In het afgeloopene jaar is het ledental der afdeeling verminderd
met een en wel den heer A. W
irtz, wegens bedanking.

-ocr page 69-

Er werden drie vergaderingen gehouden in Maart, Juli en De-
cember.

In de voorjaarsvergadering , die hoofdzakelijk aan huishoudelijke
zaken gewijd was, werden door den heer
Hengeveld vertoond kope-
ren ringen , te gebruiken bij prolapsus vaginae, en liet eene teeke-
ning van eene verloskundige strik zien, bij stuitgeboorte aan te
wenden , terwijl verder de Wet op de V. A. K, en de V. A. K. politie-
wet in behandeling kwam.

Aan

den heer G. J. Hen geveld , ie Secretaris der
Algem. af deeling t.b.v. der
V.A. K. in Nederland.

In de vergadering der maand Juli werdt het programma der
algemeene afdeeling behandeld; deed de heer
C. Sandkuijl me-
dedeeling van een geval van eroupeuse darmontsteking , herkend
door een empirist als miltvuur, terwijl door van
Stempel mededeeling
werd gedaan van verloskundigen aard , ten opzichte van ontleding
en het gebruik der zaag en van een paar omdraaiingen der Uterus.

In de najaarsvergadering werd door den afgevaardigde verslag
uitgebracht van de algemeene vergadering.

Namens \'t bestuur,
H. J. H. STEMPEL.

3 Aug. 4870.

-ocr page 70-

:

-ocr page 71-

S5iels.t©ls.und.e , Ooneeslccr
enz.

Runderpest, oorsprong, uitbreiding en maatregeïen ter be-
strijding in Duitschland in 1870/71 etc.

Door 3. J. HiNZE.

Onder den titel van »Memorie over de ervaringen, opge-
daan omtrent de maatregelen ter bestrijding der runderpest\'\'
is aan den Duitsehen Rijksdag, door den Rijkskanselier von
Bismarck een geschrift aangeboden, bevattende een uitvoerig
bericht over de runderpest-invasies in de jaren 1870 en 1871
in Duitschland en de ondervindingen, daaromtrent opgedaan.

De oorsprong van dit geschrift ligt in een besluit van
den Rijksdag in de zitting van 9 November 3871 , hetwelk
luidde: »den Rijkskanselier te verzoeken in de volgende zit-
ting, den Rijksdag een uitvoerig rapport over de
opgedane
ervaringen omtrent de maatregelen tot bestrijding der run-
derpest, over te leggen/\'

De runderpest-invasies in de meest verschillende deelen
van Duitschland zijn allen toe te schrijven aan herhaalde in-
slepingen der ziekte uit Russische of Oostenrijksche provinciën;
er moeten er vijf onderscheiden worden, welke met elkander
in geen verband staan.

1. Het uitbreken van de runderpest in Berlijn, in de
Pruisische provinciën Brandenburg, Pommeren, Rhijnprovin-
cie en Westphalen, in het koninkrijk Saksen, in de Groot-

5

-ocr page 72-

hertogdommen Mecklenburg-Schwerin, Hessen en Oldenburg
yan Augustus tot December 1870.

Als het centraalpunt van deze runderpest-invasie wordt
de Berlijnsche veemarkt aangeduid, waarheen na het uit-
breken van den oorlog een aanzienlijke invoer van vee uit
Eussische en Oostenrijksche provinciën, hoofdzakelijk tot pro-
viandeering der armee en vestingen, plaats had.

Onder deze veetransporten bevonden zich dieren, in het
buitenland reeds door het runderpest-contagium besmet,
welke gedurende het transport of op de markten ziek werden
en nu van hier uit de ziekte naar de bestemmingsplaatsen verder
verbreidden. -— Op deze wijze is het uitbreken van de pest
in de genoemde provinciën, in Saksen enz. (als ook in de
Beiersche Pfalz, Elzass en Lotharingen) te verklaren uit be-
smetting door vee van de Berlijnsche markt. — In het geheel
zyn in 219 aangedane plaatsen 885 stuks vee gestorven ; 2402
zieke en 4079 nog gezonde beesten afgemaakt; totaal verlies:
7473 stuks vee.

2. Het uitbreken van de runderpest in het Hertogdom
Anhalt van 21 Dec. 1870 tot 28 Jan. 1871, zich bepalende
tot 8 hoeven; de ziekte is hier ingesleept, door de Infectie van
6 ossen, die aan het gebruik van een nog contagium bevat-
tende waggon, wordt toegeschreven. Totaal verlies: 240
stuks. —

3. In het regeeringsbezirk Bromberg van 5 Nov. 1870 tot
3 Jan. 1871, waarbij 6 hoeven aangetast werden en de oor-
zaak aan uit Polen geïmporteerd vee wordt toegeschreven;
verlies 280 stuks.

4. In het regeeringsbezirk Oppeln van Augustus tot Sep-
tember 1871, aantastende 6 hoeven in 3 dorpen; men ver-
moedt, dat de insleping door het smokkelen van vee uit
Gallicië plaats had. Verlies: 15 stuks.

5. In Niedermendig, in het regeeringsbezirk Koblentz
in Juni 1871; de oorzaak moet worden toegeschreven aan
het gebruik voor veetransport van een geïnfecteerden wag-
gon, die zich 12\' dagen lang in het sterk aangetaste

-ocr page 73-

Lotharingen bevonden had. Deze invasie strekte zich uit
over 3 hoeven en vorderde 114 offers. —-.

Het gezamenlijke verlies in 230 plaatsen bedraagt: 8122
stuks vee, waarvan 921 gestorven, 2610 ziek, en 4484 in
gezonden staat afgemaakt zijn, waarbij nog 2104 stuks komen
van de Militairen; alzoo in het geheel 10,224. —

Daar het hier ons doel niet is, deze verschillende invasies
in hunne verbreiding allen na te gaan, zooals in het rap-
port , wil ik alleen de algemeene beschouwingen, die ten
slotte aangehaald worden, vermelden:

Omtrent de wijze van ontstaan der runderpest in Duitsch-
land moet
Rusland als de eigenlijke oorsprongsplaats der ziekte
worden beschouwd en is dat naar het algemeen gevoelen het
land, waarin deze ziekte , die zich in het overige Europa slechts
door middel van besmetting voortsleept, spontaan ontstaat.

In welk gedeelte van dit groote Rijk deze spontane ont-
wikkeling plaats heeft, is nog niet met juistheid bekend.
Gedurende de laatste Decenniën werd door de Russische
Yétérinairen met warmte de bewering verdedigd, dat de
oorsprongsplaats der runderpest in Azië — in de Kirgisen-
steppen — gezocht moest worden, dat van daar uit de ziekte
door de talrijke naar Kasan gedrevene rundveekudden (tot
gebruik der huiden en van het vet) in Europeesch Rus-
land ingesleept en verspreid werd en dat dit dus tegenover
de runderpest in eene gelijke positie stond als de overige
staten van Europa. Deze meening is evenwel in den laatsten
tijd vervallen en men heeft aangenomen, dat eene spontane
ontwikkeling ook in de zuidelijke en zuidwestelijke provin-
ciën van Europeesch Rusland plaats vindt. Het zeer aan-
zienlijke verkeer met rundvee en de onvoldoende politie-
maatregelen zijn oorzaak, dat de runderpest in Rusland
aanhoudend meer of minder uitgebreid voorkomt en van
daar uit geheel Europa bedreigt. Slechts in Polen en de
Oostzee-provinciën worden soortgelijke maatregelen genomen
als in Middel-Europa; in het overige gedeelte van Rusland
doodt men hoogstens de werkelijk zieke dieren.

-ocr page 74-

Zeer dikwijls laat men deze laatste nog doorzieken, het-
geen, hij het meer goedaardige beloop der ziekte bij het
zoogenaamde Russische steppenvee, in de meeste gevallen
zonder bezwaar kan plaats hebben. Breekt onder eene, op
weg zijnde rundveekudde , de pest uit, dan worden slechts de
zieke dieren gedood, het overige gedeelte zet den weg
voort. Dit geeft natuurlijk aanleiding tot eene voortdurende
verspreiding der runderpest op die wegen, welke de kudden
inslaan.

Verhouding van Oostenrijk tegenover de runderpest.

Oostenrijk-Hongarije krijgt uit Rusland zeer veel rundvee,
hetwelk deels in half vetten toestand geïmporteerd, direct
voor de slachtbank bestemd wordt, deels in de groote sui-
kerfabrieken en branderijen (v. n. van Grallicië) gemest wordt,
om de groote steden van vleesch te voorzien. — De invoer
van rundvee uit Rusland dekt gemiddeld bijna 7/8 van de
behoefte van Weenen aan slachtvee; in de jaren 1868 tot
1870 werden uit Rusland jaarlijks 72 a 88000 stuks vee in
Oostenrijk ingevoerd en gedurende dienzelfden tijd zijn in
Weenen jaarlijks 91 a 93000 stuks rundvee geslacht geworden.

Om het gevaar van insleping van runderpest te vermin-
deren, zijn aan de Russische grenzen Quarantaine-inrichtingen
gemaakt, waarin de kudden aan eene
Kontumaz van ver-
schillenden duur onderworpen zijn. Deze etablissementen zijn
evenwel dééls onvoldoende ingericht en wegens veelvuldig voor-
komende ziekte ware brandpunten van besmetting ; dééls
worden zij door den smokkelhandel (die door de overeen-
komst van de veerassen in de Oostenrijksche en Russische
grensdistricten zeer begunstigd wordt) zoo dikwijls ontloopen,
dat daaraan slechts eene zeer twijfelachtige waarde kan ge-
hecht worden.

Aan het doel, de runderpest tegen te houden, hebben zij
ten minste niet beantwoord.

De Oostenrijksche wet van 29 Juni 1868 , welker bepa-
lingen in hoofdzaak\' met de in Duitschland geldige overeen-

-ocr page 75-

komen , is slechts in een klein gedeelte des lands van kracht en
schijnt over het geheel niet zeer streng toegepast te worden. In
de landen van de Hongaarsche Kroon gelden nog de half-
slachtige bepalingen van de wet van 1859 , waarbij, bij het
uitbreken der runderpest, de proef veroorloofd wordt, een
gedeelte der verdachte dieren in het leven te houden. De
ondervinding, dat de runderpest ook bij het Hongaarsche
vee naar evenredigheid een gunstiger verloop heeft en ge-
ringe verliezen veroorzaakt, geeft slechts al te dikwerf aan-
leiding tot het doen doorzieken, waardoor brandpunten van
besmetting onderhouden worden. Als een feit wordt aan-
gevoerd , dat de runderpest in Oostenrijk-Hongarijë — v. n.
in Gallicië — gedurende de beide laatste Decenniën nooit
geheel verdwenen is geweest.

Of nu de oorzaak hiervan in onvoldoende maatregelen
ter beteugeling öf wel in eene steeds vernieuwde insleping
uit Rusland , gelegen is, — in ieder geval blijkt hieruit, dat
het gevaar voor eene rnnderpest-invasie in Duitschland
even groot is uit Oostenrijk-Hongarije, in het bijzonder
uit Gallicië, als uit Rusland.

Wijze van insleping in Duitschland.

Of de zeer uitgebreide runderpest-invasie van het jaar 1870
door invoer van besmet vee uit Rusland of\' Oostenrijk ver-
oorzaakt is geworden, heeft men niet met zekerheid kun-
nen bepalen.

De aanzienlijke invoer van vee over de oostelijke grenzen,
noodig voor de verzorging der armee, en de talrijke , bijna
gelijktijdige erupties in verschillende streken, doen besluiten,
dat de ziekte door verschillende geïnfecteerde transporten,
deels uit Rusland, deels uit Oostenrijk afkomstig, veroor-
zaakt is. —

Het uitbreken van de runderpest b. v. in het district
Bromberg in November 1870 moet aan geïmporteerd vee uit
Polen; in het district Oppeln in Augustus 1871 aan vee uit
Gallicië worden toegeschreven.

-ocr page 76-

Wat de veerassen betreft, waardoor de ziekte aangebracht
is, moet worden opgemerkt, dat dit niet alleen door het
zoogenaamde Steppenvee is geschied. Er is zelfs aangetoond,
dat in Bromberg en in Oppersilezië in 1870 en 71, alsmede
in Oost-pruisen en Frankfort in 1869 de ziekte door vee
van de oostelijke grenslanden, niet tot het granwe ras be-
hoorende, aangebracht is.

De ervaring heeft verder geleerd, dat sommige veehande-
laars uit den aankoop van verdacht vee een bijzonder lucra-
tief beroep schijnen te maken. De onvolkomenheid en on-
zekerheid van schadeloosstelling voor gedood vee, ten behoeve
der uitroeiing van de ziekte, noodzaakt den veebezitter in Polen
veelvuldig genoeg zijn veestapel zoo spoedig mogelijk te
verkoopen, wanneer deze ui. geïnfecteerd of van nabij dooi-
de infectie bedreigd wordt en de veehandelaar zal veelal
zeer geneigd zijn van deze verhoudingen partij te trekken.

Uitbreiding der Runderpest.

De verspreiding der runderpest in Duitschland had in de
meeste gevallen plaats door directe overbrenging van het
contagium d. i. door aanraking van gezond vee met door de
ziekte aangetaste dieren of deelen daarvan, als: huid, vleesch,
mest enz.

Het veelvuldigst heeft de aankoop van geïnfecteerde,
evenwel zich nog in het Incubatie-stadium bevindende dieren,
of de voorbijgaande opstalling van zieke dieren in rundvee-
stallen, gelegenheid gegeven tot verbreiding der ziekte.

Het overbrengen van het contagium door tusschendragers
ïs in verscheidene gevallen waargenomen, in één geval is
de overdracht oogenschijnlijk door de lucht veroorzaakt.

Overgang van de runderpest op schapen.

In verscheidene gevallen werd de runderpest ook op schapen
overgebracht, doch over het geheel niet dikwerf en zeldza-
mer dan in het jaar 1871 in Elzass-Lotharingen. — Een ge-
val in Selchow heeft evenwel bewezen dat ook geïnfecteer-
de schaapskudden gevaar kunnen veroorzaken.

-ocr page 77-

Invloed van de markten op de uitbreiding der runderpest.

Van grooten invloed op de verdere verspreiding der run-
derpest in liet jaar 1870 waren ongetwijfeld de slachtvee-
markten in de groote steden, waar niet alleen vee voor de
vleesch-consumptie dier plaatsen zelve en liare omstreken
gebracht werd, maar ook een levendige handel met vee
gedreven werd, zooals die te Berlijn, Dresden en Keulen.
Het gevaar dezer markten is des te grooter, daar door de
behoefte aan vleesch, in de groote steden, de volkomene
sluiting der markten, ook gedurende den duur eener run-
derpest-invasie nauwelijks uitvoerbaar is.

Invloed van het transport per spoor.

Eene verdere aanleiding tot verspreiding gaf het trans-
port van vee in zoodanige spoorwaggons, welke na een
voorafgegaan vervoer van ziek vee, niet of onvoldoende ge-
desinfecteerd worden. Het ontstaan der runderpest in Heck-
lingen en later in Niedermendig schijnen bepaaldelijk voor-
beelden van verspreiding der runderpest door geïnfecteerde
spoorwaggons in ziektevrije tijden en landen te zijn.

Onzekerheid der Diagnose.

Eene andere zaak, die zeer dikwijls aanleiding tot ver-
spreiding der runderpest geweest is, is de onzekerheid in
de diagnose. De ziekte werd in den regel door de vee-artsen
niet bij de eerste gevallen herkend , maar eerst dan , wanneer
reeds eenige infecties hadden plaats gevonden. Vóór die her-
kenning werd , bij het gebrek aan genomene maatregelen en
door het verbruik van de eerste zieke en geslachte dieren ,
veelvuldig gelegenheid tot de verdere verbreiding der ziekte
gegeven. De te late herkenning der runderpest kwam vooral
in die streken veelvuldig voor, welke door hunne geogra-
phische ligging voor insleping der ziekte geheel beschut
schenen en dit is in die gevallen des te meer te verklaren,
daar tot in de laatste jaren slechts weinig vee-artsen ge-
legenheid gehad hadden, de runderpest te leeren kennen

-ocr page 78-

De épizootie van liet jaar 1870 heeft de gelegenheid daar-
toe nu veelvuldig gegeven en tevens geleerd, dat niet al-
leen de oostelijke grenslanden door de runderpest bedreigd
zijn, maar dat bij de tegenwoordige verhoudingen in het
verkeer, eene insleping in alle gedeelten van Duitschland
gevreesd kan worden.

Invloed van den oorlog.

Eindelijk moet men nog in het oog houden, dat de oorlogstoe-
stand wezenlijk er veel toe bijgedragen heeft om de runderpest
voornamelijk in het westelijk gedeelte van Duitschland, ge-
durende den zomer van 1870, groote uitbreiding te doen ver-
krijgen. De behoeften van de armee, maakten het onmogelijk,
de preventieve en repressieve maatregelen overal met die
gestrengheid en in dien omvang door te zetten, als in vre-
destijden. De gewichtigste maatregel tegen de verbreiding
der runderpest — het volkomene ophouden van alle ver-
keer met vee in besmette streken — kon deels geheel niet,
deels slechts zeer beperkt genomen worden.

Ervaring omtrent de maatregelen, tegen de runderpest
genomen.

De wet van 7 April 1869, maatregelen tegen de run-
derpest betreffende , en de verdere instructie tot uitvoering
daarvan, (van 26 Mei 1869) zoowel vaststellende de maat-
regelen tot verhoeding, als die tot bestrijding der eenmaal
uitgebrokene runderpest, heeft in het algemeen voldaan en
de gemaakte ervaring heeft voldoende geleerd, dat de zoo-
veel mogelijk volkomene vernietiging van het contagium,
door het zoo snel mogelijk afmaken en begraven zoowel van
de zieke dieren als van die, welke ook slechts van verre
met deze in aanraking geweest zijn, in vereeniging met
eene grondige, door zuinigheidsmaatregelen niet ingekrom-
pene desinfectie, het snelste en zekerste en daarom ook het
goedkoopste middel is tot bestrijding der runderpest. Iedere
verkorting van de epizootie is uit zich zelf reeds eene winst

-ocr page 79-

t

voor het algemeen belang, claar natuurlijk de bestrijding
er van steeds gepaard gaat met beperkingen in het ver-
keer, waarvan de nadeelen voor den landbouw dikwerf
zwaarder zijn, dan het directe verlies van vee.

Uit eene bij de memorie gevoegde tabel blijkt , dat behalve te
Berlijn , waar de eigenaardige verhoudingen van de slachtvee-
markt een herhaald uitbreken der ziekte veroorzaakten,
zelfs in de het sterkst door de epizootie aangetaste »Be-
zirke", hoogstens 6 tot 8 weken voldoende waren tot be-
strijding der ziekte en dat het verlies, verdeeld op den vee-
stapel van het geheele aangetaste »Bezirk" of\' »Kreitz", uitge-
zonderd de, voor zich alleen eene Kreitz vormende steden:
Berlijn, Straalsund en Keulen — onder 56 gevallen slechts
15 maal meer dan 1 procent bedroeg , terwijl het 12 maal
nog geen 0,1 % bereikte.

In de 47 plaatsen van het Bezirk Koblentz bevonden zich
voor het uitbreken der ziekte in het geheel 12,169 stuks
rundvee; daarvan zijn 82 stuks gestorven, 519 ziek zijnde
en 1274 nog gezond afgemaakt, zoodat het geheele verlies
1875 stuks bedraagt, procentsgewijze alzoogestorven: 0,75;
afgemaakt: ziek 4,25 en gezond 10,5 , totaal verlies 15
xj% %. —
Hierbij moet in het oog gehouden worden, dat in 6 dezer
gemeenten de runderpest reeds zoodanige uitbreiding ver-
kregen had, dat de meeste dieren gedood moesten worden
en wanneer men den veestapel dezer gemeenten (1500) er
aftrekt, komt men in de overige 41 gemeenten tot een ver-
lies van slechts 8 procent; eene uitkomst, welke de beste
getuigenis aflegt voor de werkzaamheid der ziektebestrij-
ding , in aanmerking genomen , dat het Bezirk Koblentz,
(behalve Trier) het sterkst aangetast en de bestrijding er
het moeielijkst was.

Het grootste verlies is geweest in het Bezirk Potsdam.
In de 13 aangetaste gemeenten bevonden zich vóór het
uitbreken der runderpest 2577 stuks vee; daarvan stier-
ven 3,1 procent, gedood werden 6,2 procent zieke en 14,7
procent nog gezonde dieren, totaal 24 procent. De vee-

-ocr page 80-

stapel van het dorp Löwenberg (299 stuks), welke geheel
opgeofferd moest worden, daarvan aftrekkende, blijft het
verlies van de overige 12 gemeenten iets meer dan 13
procent.

Een blik slaande op de verhoudingen, waaronder de run-
derpest in Frankrijk sedert den oorlog onafgebroken voort-
woedt , dan komen de in Duitschland in betrekkelijk kor-
ten tijd verkregene resultaten eerst in het volle licht. Het
beginsel van de Fransche wetgeving is nagenoeg hetzelfde
als in Duitschland; de schijnbaar hooge kosten voor den
staat, door de betaling van het af te maken vee tot be-
teugeling der ziekte, doen daar van het nemen van radicale
maatregelen afhouden, terwijl men, om een gering procent
van verdachte runderen in het leven te houden, zoo ver
gegaan is , genezingsproeven bij reeds zieke dieren toe te staan
en zoo doende voortdurend infectiehaarden te onderhouden.

Eindelijk wordt nog gemeld, dat aangezien de repres-
sieve maatregelen in hoofdzaak volkomen goed zijn geweest,
het nu eene hoofdvraag is : hoe krijgt men meerdere ze-
kerheid tegen het gevaar eener insleping der runderpest.

Deze vraag is in den laatsten tijd behandeld geworden
op de conferentie te Weenen.

De beraadslagingen dier conferentie, welke door bemid-
deling van de Oostenrijksch-Hongaarsche regering in druk
verschenen en ook voor ons van het grootste belang zijn ,
wil ik later in het kórt mededeelen.

Het groote belang, dat de runderpest ons inboezemt,
heeft mij genoopt ook nog de volgende korte verhandeling ,
meer uit een pathologisch oogpunt, over de in Duitschland
in 70 en 71 geheerscht hebbende epizootie mede te deelen.

In de derde vergadering van Beiersche vee-artsen te
Munchen, den 19. Augustus 1871 gehouden, werd van de
wetenschappelijke onderwerpen, aan de orde van den dag,
het eerst behandeld :
Ervaringen omtrent de runderpest.

Omtrent dit onderwerp, door Adam ingeleid, werden door
hem de volgende punten behandeld :

-ocr page 81-

1. Ware in het jaar 1870 de insleping of ten minste de
verspreiding der runderpest in Duitschland te voorkomen
geweest ?

In aanmerking genomen , dat volgens ervaringen uit
vroegere tijden de runderpest bijna altijd ten gevolge van
oorlogen, door de proviandeering der legers, ontstaan is,
zoo kon ook bij het begin van den oorlog in 1870 met alle
waarschijnlijkheid op het uitbreken dezer ziekte gerekend
worden, te meer nog daar het bekend was, dat tot het
bekomen van het noodige vleesch leveringen van slachtvee
uit de oost-Europeesche landen, als Rusland, Polen etc.
aangenomen werden, alzoo uit landen, waar steeds de run-
derpest heerscht.

Niettegenstaande de buitengewone verhoudingen , waar-
door dus de runderpest moeielijk te keeren was, had toch
het overbrengen op het inlandsche vee door doeltreffende
vétérinair-politiemaatregelen zoo niet geheel, dan toch
grootendeels tegengegaan kunnen worden. — De noodige
maatregelen, n.1. onderzoek van den gezondheidstoestand
der geleverde slachtveekudden bij de aankomst der treinen
en gedurende het verder transport tot de plaats van con-
sumptie, werden in den aanvang niet genomen, waarvan de
oorzaak ligt in het gebrek aan eene vétérinair-technische
directie van de vétérinaire aangelegenheden, in het alge-
meen en in het bijzonder van de vétérinaire politie ; zoodat
het verzuim, ook van een schijnbaar gering lid in den
keten van het staatsbestuur, de nadeeligste gevolgen kan
hebben en alzoo de enkele duizenden, welke jaarlijks be-
spaard worden , in weinige maanden even zoo vele honderd-
duizenden en meer nadeel kunnen veroorzaken.

2. Is het begraven van de geheele slachtveekudde, waar-
onder de runderpest uitgebroken is, altijd onvoorwaardelijk
noodig ?

In den laatsten oorlog zijn geheele kudden, waarvan
slechts een gedeelte ziek was, doodgeschoten en begraven,
terwijl de troepen in de nabijheid, hoewel direct geen ge-

-ocr page 82-

brek lijdende, toch goed versch ossenvleesch niet zonden
versmaad hebben, zooals bij Metz het geval geweest is;
terwijl daarentegen de Beiersche vétérinairen de nog gezonde
stuks vee gewoonlijk lieten slachten en inzouten , daar dit
natuurlijk zeer goed is voor het gebruik van den mensch,
en de reden tot afmaken van alle besmet vee bij inlandsch
vee, ten einde de ziekte uit te roeien, bij de kudden tot
voeding eener armee wegvalt.

Zelfs heeft men in Zwitserland in het jaar 1866 , bij het
nitbreken der ziekte in St. Gallen, zonder nadeel in de ziekte-
bestrijding , gezond vee (hoewel besmet) voor de consumptie
bestemd.

3. Is het constateeren van de runderpest altijd even ge-
makkelijk en dadelijk mogelijk ?

Daar het herkennen van runderpest n.1. bij het eerste
uitbreken op eene plaats niet altijd even gemakkelijk is,
zou de raad van Prof. Jessen te behartigen zijn, n.1. in-
entingen te doen ten behoeve van zekere Diagnose, die bij
het inachtnemen van de noodige voorzorgsmaatregelen al-
leszins geschikt zijn, binnen weinige dagen de zoo noodige
zekerheid te geven. — Verder weerspreekt hij de door
sommigen uitgesprokene meening, dat de runderpest in
Duitschland spontaan kan ontstaan, eene meening hoofd-
zakelijk afkomstig daarvan, dat men de wijze van besmet-
ting niet heeft kunnen opsporen, hetgeen bij het versnelde
verkeer niet altijd mogelijk is ; of wel daarvan dat men ziek-
tegevallen , die geen runderpest geweest zijn, toch voor
runderpest hield.

Omtrent de maatregelen ter beteugeling der ziekte merkt
hij op, dat, hoewel het dooden en begraven van het ge-
infecteerde vee doeltreffend is , men hierbij toch meer het
belang van het volk in het oog kon houden en tevens de
uitgaven van de staatskas daardoor verminderen.

Vervolgens werd de ziekte door den Kreitzthierartz Göring
uit Speijer uit een pathologisch oogpunt besproken, zijnde
zijne eigene ervaringen in het jaar 1870 in de Pfalz en

-ocr page 83-

later in den Elzass opgedaan, daarbij tot hoofdpunten ne-
mende, volgens Gerlach (Die Einderpest, Verl. von Schmorl
und v. Seefeld, Hannover 1867): koorts, nerveuse verschijn-
selen en de symptomen van het aangedaan zijn der slijm-
vliezen , zijnde deze de drie cardinaalsymptomen, welke in
verschillende In- en Extensiteit voorkomen, zoodat het
ziektebeeld niet altijd constant is.

Omtrent de koortsverschijnselen, gelijk zijnde aan die van
andere ziekten : koortshitte, afwisselende temperatuur aan
de Péripherie, storing in den bloedsomloop en gestoorde
melksecrétie, merkte G. alleen aan, dat bij die epidemie
van 1870 bij de eerste verschijnselen eene zeer versnelde ,
karakteristieke werkzaamheid van het hart werd waarge-
nomen , die de diagnose zeer bevorderde, evenals de plot-
seling opgehevene melksecrétie.

De nerveuse verschijnselen , als : snel intredende wanke-
lende gang, veelvuldig kopschndden, sidderen aan enkele
lichaamsdeelen, soms zelfs sterke spiertrekkingen, zijn
geene bijzondere symptomen, alleen aan runderpest eigen.

Het lijden der Mucosa was aan de bekende karakteris-
tieke symptomen te kennen. Eene gelijkmatige hoogere roode
kleur van alle zichtbare slijmvliezen ging de specifieke symp-
tomen vooraf; het gedeeltelijke verlies van het Epithelium
en de excoriaties traden eerst den 2en of 3en dag op. Het
meest constant vertoonden deze zich aan het harde gehemelte,
welk verschijnsel hij evenwel bij de runderpest in Nederland
en Engeland aanmerkelijker en gelijkmatiger gezien heeft
dan in 1870 in Dnitschland en in den Elzass. — Slechts
in enkele gemeenten bestond hierin eene uitzondering en
scheen alsdan de ziekte langzamer te verloopen.

De in het begin waterige, later slijmige neusuitvloeiing
ontbrak zelden, even zoo min de excoriaties aan de neus-
randen bij verder gevorderd lijden.

Aan de hoogere roode kleur van de slijmvliezen der schaam-
lippen werd door de meeste vee-artsen een te groot gewicht
gehecht; hoewel het waar is, dat in vele gevallen de höo-

-ocr page 84-

gere roode kleur en de vorming van excoriaties ziek voor-
treffelijk aan de scheede voordoet, komt toch zeer dikwijls
het tegendeel voor, terwijl er buitendien andere ziekelijke
toestanden voorkomen, die met soortgelijke verschijnselen
aan de schaamlippen gepaard gaan, zonder dat in de verste
verte aan runderpest gedacht kan worden. Waar verdachte
gevallen voorkwamen heeft in den regel de gevreesde hooge
roode kleur in de scheede een groote rol gespeeld.

In veeartsenijkundige kringen was ten tijde van het eerste
uitbreken der runderpest de meening algemeen verspreid ,
dat het tranen der oogen een voornaam kenmerk was.
Dit verschijnsel was juist meestal niet aanwezig, en, zoo wel,
dan zeer gering.

De ademhalingsstoringen dienden in de eerste plaats ge-
noemd te worden. Bij de krachtigere dieren vond men da-
delijk den lsten of 2den dag eene zeer aanzienlijk versnelde en
ingespannen ademhaling. Na eene zoo diep mogelijke in-
spiratie trad gewoonlijk eene kleine pauze in, waarop de
dieren onder steunen expireerden. De ademkalingsnood en
de bij de auscultatie waarneembare reutelgeluiden, deden
een meer of minder aanzienlijk long-empkyseem kennen.
Niet zelden deed zich het geval voor, dat meer ademtochten
dan polsslagen in de minuut werden geteld.

Wat aangaat de gastrische verschijnselen, trad de karak-
teristieke diarrhae zelden voor den 3den dag op en had als-
dan groote zwakte en spoedigen dood ten gevolge.

Het exantheem aan het uier, aan de inwendige schen-
kelvlakte , aan den dam en in de nabijheid der schaamlip-
pen werd wel is waar zeer dikwijls gemist, maar was toch
over het geheel mede een karakteristiek verschijnsel onzer
pest-eruptie. Dikke korstvormingen kwamen zeer zelden
voor. — Over het geheel is de runderpest alzoo zeer ver-
schillend , nu eens ontbreekt het eene, dan weder het an-
dere verschijnsel; het ensemble der verschijnselen laat even-
wel een ervaren vee-arts zelden in den steek omtrent eene
vroegtijdige en bepaalde Diagnose. De onderscheiding der

-ocr page 85-

runderpest in eene nerveuse, pneumonische en gastrische
heeft voor den practicus geene waarde.

Hoewel de waarnemingen over. het natuurlijke verloop
der runderpest, in verhouding tot het rijke materiaal zeer
beperkt zijn , (daar na plaats gehad hebbende constateering de
dieren onmiddellijk begraven worden), zijn deze toch nog rijkelijk
genoeg om een vroegtijdigen collapsus en eene groote mor-
taliteit te kunnen constateer en, welke die van de pest in
Nederland in 1865/66 verre overtrof. De in het begin der
epizootie waargenomene sterfte-gevallen traden gewoonlijk
met den 3en—5en dag in, zoodat zij ook een korten ziekte-
duur had.

Omtrent de sectieverschijnselen worden slechts enkele pun-
ten aangestipt en wel de volgende :

Van de algemeene roode kleur der mucosa wordt opge-
merkt dat men in de drie eerste magen onder het losgela-
tene epithelium slechts hier en daar eene zwakke roode
kleur vindt. Waar men in de pens eene uitgebreide inten-
sieve roode kleur onder het gemakkelijk af te strijken epi-
thelium vindt, daar heeft men bijna de zekerheid, niet met
runderpest te doen te hebben.

De roode kleur van de aangedane organen (hoofdzakelijk
lebmaag en darmkanaal) is diffuus en kersrood, hier en
daar kleine extravasaten, welke aan de dunne darmen op
hunne binnenvlakte dikwijls een gesprenkeld aanzien geven.
Bij de intrede van den natuurlijken dood werd meermalen
de overgang van het roode in het zwarte of grauwe waar-
genomen ; de laatste kleur wordt gaarne met de aalhuid ver-
geleken. Of zij evenwel aan de runderpest alleen eigenaar-
dig is, meent G. na verschillende andere waarnemingen te
moeten betwijfelen.

Met de roode kleur valt te zamen het aangedaan zijn van
het epithelium; aan de onderkaak heeft de tandvleeschrand
meestal een grauwgeel, fijngekorreld aanzien en hier en
daar ontbreekt het epithelium aan grootere of kleinere plaat-
sen. Deze geëxcorieerde plaatsen zijn donkerrood. Op het

-ocr page 86-

papillaire slijmvlies van de wangen is het épithelium öf ge-
heel losgelaten öf het zit er slechts los op. Met betrekking
tot deze pest-invasie moet opgemerkt worden, dat het harde
gehemelte constant deze excoriatie vertoonde. Zeer dikwijls
bevonden zich de excoriaties aan het zachte gehemelte en
in de keelholte.

Het zoogenaamde kaasachtige beslag op het geëxcorieerde
slijmvlies werd niet zoo veelvuldig en algemeen waargeno-
men als vroeger in Nederland; evenzoo weinig de ziekte
der solitaire follikels in het darmkanaal; zelfs de Peyersche
Plaques waren zeldzaam op de bekende wijze gezwollen en
veranderd. Daarentegen waren deze Plaques bij dolheid en bij
maag-darm-katarrh zeer dikwijls op gelijke wijze aangedaan als
bij runderpest, zoodat de waarnemingen van Gr. overeen-
stemmen met die in Engeland gemaakt, dat deze verande-
ringen bij runderpest niet constant zijn. Yerkorstingen wa-
ren daarentegen altijd aanwezig en wel op de plooien van
de lebmaag en in het pylorusgedeelte, zeldzaam aan de
bladen van de 3de maag.

Omtrent de Diagnose wordt opgemerkt, dat, wanneer men
in twijfel mocht verkeeren, het beste is zich direct te bepa-
len tot afzondering, terwijl zich alsdan spoedig de ziekte ge-
decideerd zal hebben. In een twijfelachtig stadium licht te
willen verkrijgen door de sectie, is zeer onpraktisch. De
runderpest moet tijdens het leven te herkennen zijn; is
zij dat niet, dan wachte men af. De sectie kan de diag-
nose wel bevestigen, maar niet alleen uitmaken. — De
runderpest zal den opmerkzamen, in de
Bujatriek ervarenen
vee-arts niet lang in den steek laten.

Wat de sectie betreft, zoo is het in het jaar 1870 voor-
gekomen, dat doodelijk geëindigde gastrische koortsen na
de sectie verschijnselen als verdacht aangeduid werden. Daar-
bij had hoofdzakelijk de lichte loslating van het Épithelium
in de eerste drie magen en in het bijzonder de uitgebreide
intensieve roode kleur van de pens, angst veroorzaakt; ter-
wijl men juist met zekerheid beweren kan, dat iedere ern-

-ocr page 87-

stige ziekte van de pens, evenals in het algemeen iedere
concentratie van de sectieverschijnselen op de drie eerste
magen, de diagnose op runderpest uitsluit.

Eene andere gewichtige omstandigheid heeft betrekking
op eene niet zelden bij gezonde slachtdieren voorkomende
verandering van de lebmaag, welke bij uitoefening der
vleeschkeuring, dikwerf aan degelijke vee-artsen gevaarlijk
voorkwam. Deze veranderingen zijn zwelling en hoogere
roode kleur van het lebslijmvlies, hetwelk op zijne platen
en in de nabijheid van de pylorus, talrijke verliezen van zelf-
standigheid van tamelijke grootte vertoont, welke onregel-
matig gevormd en met getakte, verhevene randen en eene zwarte
gepigmenteerde grondvlakte voorzien zijn. Deze verschijn-
selen, welke volgens G. nog niet beschreven en physiolo-
gisch verklaard zijn, zijn meestal aan de vee-artsen on-
bekend.

Omtrent de aanstekingsstof wordt door Gerlach gezegd: De
aanstekingsstof kennen wij alleen uit hare werking; het is
een onbekend agens, waarvan wij weten, dat het in het zieke
lichaam in zijn geheel doorgedrongen, alzoo in alle dierlijke
deelen bevat is, het meest geconcentreerd en daarom het werk-
zaamst in de producten van het zieke slijmvlies en zelfs aan
de uitwerpingsstoffen gehecht. — Bruckmiiller zegt, dat het
hem verscheidene malen gelukt is, door vroegtijdige verwij-
dering van de eerste zieken, den overigen veestapel te redden.
— G. deelt insgelijks een geval mede, waar na het onmid-
dellijk afzonderen van een aan runderpest lijdend beest, de
overige verschoond bleven.

Over de vluchtigheid van het contagium beweert G., dat
het contagium van mond- en klauwzeer verreweg vluchti-
ger is dan dat van de runderpest. Wanneer het mond- en
klauwzeer in het jaar 1870 evenals de runderpest in de ge-
meenten bijna gelijktijdig ware opgetreden, dan zouden wij
niet in staat geweest zijn de ziekte tot die gemeenten en tot
zoo weinig stallen te beperken. Het mond- en klauwzeer
zou op grond van veel grootere vluchtigheid van het conta-

6

-ocr page 88-

gium, niettegenstaande afzondering en desinfectie, eene veel
grootere uitbreiding verkregen hebben, terwijl het nu bijna
overal gelukt is , de pest tot de oorspronkelijk aangetaste
stallen te beperken.

Wat betreft de tenaciteit van het contagium wordt door
G. opgemerkt, dat de gebrekkige desinfectie van vele stallen
in den Elzass geene aanleiding gegeven heeft tot verdere
verspreiding der runderpest; over het geheel schijnt het, dat
de tenaciteit zeer overdreven is; overgang van het contagium
op geiten en schapen en van deze laatsten weder op rundvee
is meermalen waargenomen. — De besmetting had in het ge-
heele verloop van de runderpest in 1870 in den regel op gerin-
ge afstanden plaats. Zeer dikwerf kwam het voor, dat bij
gunstigen luchtstroom het vee gezond bleef, in stallen, welke
nauwelijks eenige schreden van geïnfecteerde stallen lagen,
terwijl omgekeerd weder veelvuldige besmettingen ontston-
den , wanneer de dampen uit geïnfecteerde stallen door de lucht
in nabij liggende gezonde stallen overgebracht konden worden.

De middelbare infectie door tusschendragers, bijzonder
op groote afstanden, werd weinig waargenomen. De eerste
ziektegevallen in eene gemeente waren bijna uitsluitend aan
kortere of langere cohabitatie met pestziek vee van de mili-
taire proviand-colonnen toe te schrijven.

Slechts in een enkel geval hebben (ten minste opvallend)
zelfs huiden van aan runderpest lijdende dieren, welke uit
de aangrenzende Fransche provinciën in de Pfalz ingevoerd
werden, aanleiding tot verdere verbreiding der ziekte gegeven.

Wat aangaat de Incubatie-tijd van het pest-contagium,
zoo zouden de eerste ziekteverschijnselen zelden voor den
5den tot den 7den dag volgen; een grootere duur van de
Incubatie-periode behoort mede tot de uitzonderingen.

De maatregelen tegen de runderpest werden uitgevoerd
volgens de koninklijke verordening van 3 Juli 1867 en de
ministerieele instructie tot aanvulling daarvan van 10 Juli
van hetzelfde jaar. Deze hebben doel getroffen; de onder-
drukking der ziekte is onder geheel abnorme, moeielijke ver-

-ocr page 89-

houdingen in den kortst mogelijken tijd, gelukt. Slechts
enkele opmerkingen daaromtrent:

In een der artikelen § 17 wordt de afsluiting vastgesteld
voor de gemeente, die besmet verklaard is. — Benevens de
relatieve afsluiting voor herkauwers en de smetstof dragende
stoffen en het verbod van doorvoer van dergelijke dieren en
voorwerpen, wordt nog bepaald, dat ook andere voorwerpen
uit de gemeente slechts uitgevoerd en personen dezelve slechts
dan verlaten mogen, wanneer eene verklaring van de politie
daarbij is, dat zij sedert het uitbreken van de ziekte noch
in aanraking met de zieke of verdachte dieren zijn geweest,
noch zich op eenen zieken stal bevonden hebben of wel, dat
zij aan eene behoorlijk uitgevoerde desinfectie onderworpen
zijn geworden. Deze bepalingen zijn dus zeer elastisch. Hoe
gaat het nu gewoonlijk ? Aan de ingangen der gemeente
worden desinfectie-hutten opgericht, wachters aangesteld
en alle uit- en doorgaande personen tot de verklaring,
dat de gemeente vrij is, alzoo minstens 21 dagen door,
gedesinfecteerd. Wegens één runderpestgeval wordt alzoo
de geheele politiemacht en soms absolute afsluiting in het
werk gesteld. G. is nu van meening, dat eene zoodanige
afsluiting zoo lang mogelijk moet vermeden worden. Alge-
meene afsluiting van de hofstede tot voleindigde desinfectie
is volkomen voldoende, om de verdere verbreiding tegen te gaan.
Alleen dan, wanneer de ziekte in meer dan eene hofstede voor-
komt of wanneer de ontdekking eerst na langer bestaan der
ziekte plaats heeft, en het waarschijnlijk is, dat eene besmetting
ook op andere stallen kan hebben plaats gevonden, is af-
sluiting van de plaats of gemeente noodig. Door juist het
zwaartepunt der afsluiting en der desinfectie-maatregelen naar
de besmette hoeve te verplaatsen, zouden aan den staat vele
kosten en aan het publiek groote moeielijkheden gespaard
worden. — De waarde der desinfectie-hutten is niet van
beteekenis. Een overal gemakkelijk aan te wijzen ruimte
tot desinfectie van den vee-arts en de personen werkzaam
in de besmette hofstede zou volkomen voldoende zijn.

-ocr page 90-

Over den duur der afsluiting zegt Gerlach: worden de
eerste zieken en verdachten spoedig vernietigd, dan kunnen
bij dadelijke grondige desinfectie van den stal, de afsluitings-
maatregelen in 14 dagen reeds opgeheven worden, terwijl
onder andere omstandigheden 3 of 4maal zooveel tijd noodig
kan zijn.

Ten slotte spreekt G. nog een enkel woord over de voor-
geschrevene desinfectie, waaromtrent ook nog wankelende
bepalingen zijn, zoodat deze dus verschillend uitgevoerd wordt.
Zoo is b. v. voorgeschreven: houten vloeren moeten opgebroken
worden en het beste is,
ze dadelijk te verbranden. Daardoor wordt
de mogelijkheid niet uitgesloten dat de een of ander den
bodem desinfecteert. Bij de steenen wordt de mogelijkheid
nog meer toegelaten deze later te gebruiken, en zoo geschiedt
het met de meeste voorwerpen, zoodat sommige (daar de
beoordeeling van de waarde zeer betrekkelijk is) kostbare
voorwerpen van hout als kribben en ruiven vernietigen, ter-
wijl andere weder ouden rommel zorgvuldig desinfecteeren, zoo-
dat zulke bepalingen dikwerf den staat veel geld kosten.

Prof. Franck, omtrent dit onderwerp nog even het woord
gevraagd hebbende, verklaarde ook met Göring dat de vast-
stelling der diagnose in den gang der ziekte gelegen was,
terwijl de sectie alleen dikwerf tot groote vergissingen aan-
leiding geven kan. — Verder nog vermeldende, dat de in
sommige geschriften beschreven nerveuse, hondsdolachtige
vorm der runderpest, de hondsdolheid zelve is en volstrekt
niets met runderpest te maken heeft.

De veelvuldig voorkomende veranderingen aan het slijm-
vlies van de lebmaag, door Göring aangeduid, heeft ook
Franck zeer dikwijls waargenomen. Een groot gedeelte hier-
van berust op zelfvertering (Selbstverdauung). Men kan dik-
wijls duidelijk waarnemen, dat deze veranderingen, die zich
in den aanvang als vlekken of strepen voordoen, zich nog
post mortem vergrooten en verdiepen. Waarin evenwel de
naaste oorzaak hiervan ligt, weet hij niet.

-ocr page 91-

Typhus bij Paarden.
Door J. C. KEGELAER,

Veearts le kl. te Hulst. -

Op den 26. April 1871, tegen den avond kwamen bij mij
aan huis, G. V. O. landbouwer te G., vergezeld van den
uit België berkomstigen Empirist H., die zich met patent
te H. gevestigd had, en aldaar de praktijk als veearts uitoefende.

De eigenaar G. V. O. verzocht mij, zijne paarden te komen
nazien, die allen ziek waren, en waarvan er heden, zooals hij
zeide, na eerst nog gewerkt te hebben, twee waren gestor-
ven, en wel: eene bruine 5jarige merrie, genaamd Fanie,
en eene bruine 3jarige merrie, genaamd Lette. — Verder ver-
klaarde hij, dat op den 11. April jl. het eerste paard kenne-
lijk ziek was aangedaan, en hij den Empirist H., dien liij toe-
vallig in eene herberg te G. vond, er bij had laten komen»

H. gaf het paard een drank in en kwam den volgenden
dag terug. Alsnü verklaarde H. aan den eigenaar, dat al
zijne paarden ziek waren, en dat aan allen een drank moest
worden toegediend , waaraan gevolg werd gegeven.

Bij een derde bezoek verklaarde H., dat de paarden allen
genezen waren, niettegenstaande zij buitengewoon dorstig,
en met drinken niet te verzadigen waren, weinig eetlust hadden,
en de mest onverteerd en uitermate stinkend werd ontlast.

Nu en dan werden de paarden nog gebruikt om op het
land te werken, en de toestand verergerde zóó langzaam,
dat men eerst op heden, toen de twee bovengemelde paarden
gestorven waren, er ernstig aan begon te denken en ge-
loofde, dat zij werkelijk ziek waren.

Tot zoover de voorloopige verklaring van V. C.

Nu wendde ik mij tot den Empirist H., waarvan ik ook
eenige inlichtingen hoopte te bekomen omtrent wat vooraf
was gegaan — wat hij over de ziekte dacht, — en welke
middelen 1) hij had toegediend; maar, helaas! zooals altijd,

1) Volgens latere bekomen inlichtingen van V. C. moeten de toege-
diende middelen hebben bestaan uit stukken aloës met poeder van gentiaan,
in warm water verdeeld.

-ocr page 92-

de man was zoo dronken, dat er geen woord was uit te krij-
gen, dan alleen: »ik weet het niet, gij weet het beter dan
ik", en hiermede moest ik mij voorloopig tevreden stellen.

Daar het avond begon te worden, en ik tot een onderzoek
goed licht noodig had, werd bepaald, het onderzoek tot den
volgenden morgen tusschen 9 en 10 uren voor den middag uit te
stellen; dientengevolge begaf ik mij den 27. April daaraan-
volgende naar de hoeve van V. C. te G., alwaar ik den
Heer Burgemeester dier Gemeente aantrof. Bij mijn onder-
zoek, dat in bijzijn van den Heer Burgemeester werd in \'t
werk gesteld, vond ik op stal:

lo. Een lichtbruine 7jarige Merrie, genaamd Belle.

2o. Een id.

9j.

Ruin,

Graaf.

3o. Een bruine

7j.

Ruin,

Heer.

4o. Een id.

2j.

Merrie,

Madam.

5o. Een zwarte

lij.

Ruin,

Prins,

6o. Een zeemkleurige lij.

Ruin,

> Hans.

7o. Een lichtbruin Merrie veulen van 2V2 maanden — en

8o. Een blauwrood schimmel hengstveulen van 3 maan-
den oud, terwijl de cadavers van Panie en Lette, buiten
achter de schuur lagen.

Bij de 8 genoemde zieken werden, bij de eene in meer,
bij de andere in mindere mate, de volgende ziekteverschijn-
selen waargenomen, als:

Sterke opgeschortheid van den buik — roodheid der slijm-
vliezen van de oogleden — vuile aschgrauwe kleur der slijm-
vliezen van den neus en den mond — weeke, nauwelijks
of niet voelbare pols- en hartslag, en daardoor niet te bepa-
len getal slagen — ademhaling tamelijk vrij — ontlaste pis-
water helder en dikwijls ontlast — ontlaste mest onverteerd,
brijig, stinkend —• dorst hevig, niet leschbaar — eetlust
bijna geheel verdwenen.

Bij de sectio cadaveris, werd het volgende opgemerkt:
Sterke uitzetting van den buik door gasontwikkeling —
zwelling van den kop, de lippen, den aars, en de kling —
paarschroodheid van de slijmvliezen der oogleden, van den

-ocr page 93-

aars en van de kling — vuilgele grauwachtige kleur der
slijmvliezen van den mond, en den neus.

Bij het openen der buikholte ontsnapte eene groote hoe-
veelheid stinkend gas, de maag bevatte onverteerde, niet ge-
kauwde haver, en eene groote hoeveelheid ( 2 kilo\'s)
zetmeel, dat zich met eenig zand er naast, in — en tegen
den wand derzelve had vastgelegd — de dikke darmen be-
vatten weinig vaste stoffen, de dunne darmen in \'t geheel
niet.

Het geheele darmkanaal was met gas opgevuld, en maag
en darmkanaal waren over hunne gebeele lengte blauwach-
tig rood; hyperaemisch gevlekt.

De longen waren met bloed gevuld, gestreept en gevlekt,
derzelver kleur was geelgrauwachtig. Het bloed liet zich
door knijpen en uitwasschen voor het grootste gedeelte uit
het weefsel der longen verwijderen, waarna zich dit geel-
achtig grauw voordeed.

Het hart was nagenoeg bloedledig — zoowel de linker- als
de rechter helft, bevatte niets dan een weinig drabbig don-
kerpaarschzwart bloed. In geen der vaten was eenige schijn
van slagaderlijk bloed waar te nemen, overal even zwart
opgelost, en nergens eenig stolsel.

De lever was paarsch- en leemkleurigbont gevlekt en met
vuil bloed gevuld.

Noch de schedel, noch de wervelkolom is geopend.

Als oorzaak der ziekte komt mij voor, dat het tarwestroo,
waarvan de paarden steeds veel haksel hadden gegeten en het-
geen sterk door cryptogamie was aangedaan, moet worden
beschuldigd — eene langzame bloedvergiftiging schijnt
daardoor te zjjn ontstaan, die een typheuse toestand heeft
in het leven geroepen.

Het drinkwater leverde bij scheikundig onderzoek niets
buitengewoons op.

De behandeling der zieken bestond vooreerst in het ont-
houden van het tarwestroohaksel, en het toedienen van x/%
litre bierazijn onder het drinkwater 5 malen per dag voor

-ocr page 94-

ieder paard, terwijl voedend, lichtverteerbaar voeder (ge-
kookte gerst, brood), met eenig hooi werd gegeven.

De buik werd ingewreven met een liniment bestaande uit:
fy. ol. rapar. once viii.

ammon. Liquid. once iv.
ol. terebinth. pond i.
ol. Croton. dragma. ii.
M. f. Linim.

Ds. 3 m. d. de buik mede in te wrijven.

Als inwendig middel werd voorgeschreven:
K-. pulv. croc. martis. once ii.
pulv. camphor. dragma ii.
pulv. cort. peruvian.
pulv. cort. salie,
pulv. rad. Grentian.
pulv. bacc. juniper. a once ii.
farin. lini. once iv.
syrup. commun. q. s.
M. f. Elect.

Ds. 3 m. d, 1 lepel vol op de tong te smeren.

Den 29. stierf het veulen No. 8, terwijl de lljarige ruin No. 5
om den hevigen ziektetoestand, het veel tijdverlies en de vele
moeite bij de behandeling, de drukte van het landwerk, en de wei-
nige waarde die het paard bezat, op den 30en werd afgemaakt.

De overige paarden werden, onder opvolging van den
voorgeschreven leefregel en het gebruik maken der uit- en
inwendige geneesmiddelen, van dag tot dag beter — de bui-
tengewone dorst verdween binnen 2 dagen , de eetlust keerde
terug — de buik werd minder opgeschort, de roodheid der
slijmvliezen verminderde, de mest verloor de buitengewoon
stinkende reuk en werd beter verteerd ontlast, terwijl de pols
zich langzamerhand meer vulde en liet voelen — in één
woord, de toestand beterde zoodanig, dat op den 5en Mei reeds
alle gevaar was geweken, en op den 8en Mei allen gezond
werden verklaard, en van verdere behandeling kon worden
afgezien.

-ocr page 95-

Volgens advies van den Empirist H. moesten al die paar-
den worden afgemaakt!!

Wenschelijk zou ik het achten, dat bij zulke gelegenhe-
den een microscopisch en scheikundig onderzoek van het
bloed en van de in de ingewanden bevatte contenta enz.
werd ingesteld, doch zoolang de toestand van den wetti-
gen veearts niet verbeterd wordt, geloof ik dat de meeste
veeartsen weinig lust zullen gevoelen om de gelden uit te
geven, die tot het aanschaffen van werktuigen en reagen-
tia daartoe benoodigd zijn.

Hulst, Oct. 1872.

Parelziekte onder verschijnselen van epilepsie.
Door J. NI. D. WESTHQLZ,

Vee-arts le klasse te Nijmegen.

In den namiddag van den 23. Mei jl. werd ik door J. S.,
veehandelaar te Wmsse, verzocht, naar den stal van B.,
herbergier alhier te gaan, ten einde eene zich aldaar be-
vindende roodbonte 7jarige guste koe, welke hij des voor-
middags op de markt alhier had gekocht, op te nemen en
te onderzoeken, of bedoeld beest lijdende was aan eene ziekte,
welke den koop kon vernietigen.

Het anamnetisch onderzoek leerde, dat de koe den 15. Mei,
dus acht dagen vroeger, op de veemarkt te Wychen door
den landbouwer H. te Neerbosch is gekocht. Deze verkoopt
eenige uren later het beest met eenige winst aan K., die
de koe denzelfden dag weer overdoet aan Gr. alhier, welke,
zijn schaar niet voltallig hebbende, ze koopt om vet te
weiden. — Op de markt en onder weg naar hier was niets
bijzonders bij de koe waargenomen, en volgens verklaring
van een man, die in eene naastliggende weide aan \'t werk

-ocr page 96-

was, ook niet in de eerste dagen van weidegang. Doek
toen is ze minder tierig geworden, weidde niet geregeld met
de andere beesten over en stond gedurig met het hoofd
omlaag aan het hek. — G. beweerde dat hij aan de koe
in de weide niet het minste had bespeurd (?) en gaf als re-
den van verkoop op, dat hij in plaats van deze, eene melkkoe
wilde aanschaffen.

Op de markt, en nadat ze ruim een uur op stal had ge-
staan, was er niets ongewoons bij het beest bespeurd ge-
worden. Spoedig echter wordt ze onrustig en krijgt, volgens
zeggen van B., die meermalen epilepsie bij den mensch
heeft gezien, en bij dit beest analoge verschijnselen waar-
neemt, dezelfde verschijnselen van vallende ziekte.

Bij mijne komst is de aanval over en is de koe opgestaan.
Ze staat strak in het touw en leunt met het hoofd tegen
den muur. Haar blik is dof, ademhaling versneld, alsmede
de pols (56 in de minuut), hartslag sterk voelbaar. Aan
hals, ledematen en rug neemt men krampachtige samen-
trekkingen waar (clonische krampen), de lichaamstempera-
tuur is verhoogd, vooral aan den schedel. Het bewustzijn
sehijnt geheel opgeheven te zijn; ze houdt nog een beet
klaver in den mond, waarvan ze voor den aanval gegeten
heeft. Met moeite kan men haar eenigszins van plaats
doen veranderen. Nadat ze zoo ongeveer een half uur heeft
gestaan, wordt de ademhaling sneller, ze gaat waggelende
terugstaan, plaatst de beenen uit elkander, buigt den hals
achterover en op zij en valt zoo plat voor den grond. De
krampen over het geheele lichaam, vooral aan den hals,
welke zooveel mogelijk achterover wordt gebogen, zijn zeer
hevig, ze knarst op de tanden, de oogen zijn geheel ver-
draaid in hunne holten, ademhaling zeer versneld en kort,
voor neus en mond komt schuim (grofblazig), hartslag zeer
sterk voelbaar en is het aantal polsslagen tot 90 in de mi-
nuut gestegen. Na ruim vijf minuten nemen de krampen
in hevigheid af, het dier wordt rustiger, trekt de beenen
onder het lijf en gaat liggen als gewoonlijk, doch steunt

-ocr page 97-

het hoofd op den grond. Na ongeveer 10 minuten is ze
zoo ver, dat ze met behulp van een paar man weer op de
been komt. Ze neemt nu haar vorigen stand weer in, welke
zij verder den geheelen avond geheel soporeus blijft behou-
den. Na waarneming dezer verschijnselen meende ik gerust
tot den kooper te kunnen zeggen, dat dit beest lijdende
was aan epilepsie en dat deze ziekte was: een verborgen
gebrek, waarvoor verkooper behoorde in te staan.

Daar verkooper van geen schikken wilde weten, stelde
kooper deze zaak in handen van den advocaat Mr. M. alhier,
die, na vergeefsche sommatie, de zaak bij het kantongerecht
alhier aanhangig zal maken.

24 Mei \'s morgens. De toestand van de koe is veranderd.
De aanvallen van den vorigen dag hebben zich niet her-
haald; ze is kalmer, gaat wel eens terugstaan, ziet soms
eens om, doch haar blik blijft mat en onbepaald. Soms
zoekt ze ook wel in de klaver, die haar is voorgeworpen,
het kauwen geschiedt flauw en werktuigelijk. Onderscheid
in voedsel of stoffen, die men haar voorwerpt, kent ze niet.
Ze eet alles, zelfs haar mest.

28 Mei. Langzamerhand is ze veel vlugger geworden,
en ze is van daag beginnen te herkauwen. De verkeerde
eetlust blijft echter voortbestaan.

30 Mei. \'s Middags komt men mij zeggen , dat de koe
weer een aanval heeft gekregen. Toen ik daar kwam, was
de aanval over en stond ze weer geheel soporeus tegen den
muur te leunen.

31 Mei. Haar krachten zijn sterk afgenomen; ze ligt
veel en het opstaan valt haar moeielijk, eetlust is geheel
verdwenen.

3 Juni. De uitputting heeft een zoodanige hoogte bereikt,
dat de koe ieder oogenblik kan sterven. Soms doen zich in den
loop van den dag nog krampen voor.

4 Juni vond men de koe dood.

Daar het mij wenschelijk voorkwam de lijkopening in te-
genwoordigheid van een tweeden deskundige te verrichten,

-ocr page 98-

stelde ik voor, hiertoe den naastbij zijnden veearts, den Heer
G. W. Y. Arntz te Beminel, nit te noodigen. Hieraan werd
onmiddellijk gevolg gegeven en heeft de Heer Arntz die
uitnoodiging welwillend aangenomen.

Wij deden de lijkopening rnim zes uren na den dood.

Hersenholte. De hersenvliezen, vooral het zachte hersen-
vlies, waren zeer sterk hyperaemisch en vloeide er bij eene
insnede in het harde en zachte hersenvlies ruim twee theele-
peltjes ligt rood gekleurd vocht af. Bij het uitnemen der
hersenen uit hare holte bleek dat de inwendige plaat van
het spinnewebsvlies, dat de basis cerebri bedekt, bezaaid
was met kleine knobbeltjes. Sommige waren zeer klein en
deden zich voor als stipjes of vlekjes, andere waren zoo
groot als een mosterdzaadje tot een hennipzaadkorrel en
waren grauwachtig doorschijnend.

Buikholte. Het net was in een hoogen graad hyperaemisch,
en evenals het buikbekleedsel en de overige in de buikholte
aanwezige organen bezet met knobbeltjes. —- De kleinste
waren van dezelfde grootte, vorm en kleur als die op het
spinnewebsvlies, andere waren grooter, tot de grootte van
een duivenei en verschillend van kleur, als: lichtgeel, geel-
rood of meer grauwrood.

Borstholte. Het longe- en borstvlies, alsmede het harte-
zakje waren evenals in de buikholte, hoewel niet zoo tal-
rijk, met dezelfde knobbeltjes bezet. Het hart was hyper-
trophisch verwijd, en bevatte de borstholte eenig bloedig
serum.

De lijkopening leverde alzoo een verrassend resultaat op,
eensdeels door het voorkomen van de knobbeltjes op het
spinnewebsvlies, waaruit de gedurende het leven waargeno-
men verschijnselen verklaard werden, en anderdeels omdat
het bewijs aanwezig was, dat de koe geleden had aan eene
ziekte, die reeds voor den verkoop moest hebben bestaan.

Daar G. en ook de andere verkoopers H. en K. begrepen
dat G. bij eene gerechtelijke uitspraak vrij zeker de lijdende
partij zoude zijn, besloten zij, om niet meer kosten te ma-

-ocr page 99-

ken, den eisch van J. S., bestaande in teruggave van de
koopsom en betaling van alle gemaakte kosten, in te wil-
ligen.

Nijmegen, September 1872.

Brometum Kalicum als Specificum tegen epilepsie.
Door A. C L E R C X,

provinciaal Vee-arts te Echt.

Dikwijls ben ik ontboden en geraadpleegd geworden over
eene bij de varkens in deze streek nog al veel voorkomende
ziekte, hier algemeen bij de boeren bekend, onder den naam
van plaag. — De varkens, welke oogenschijnlijk gezond zijn,
krijgen onder het eten, of wanneer zij sterk opgewekt wor-
den, plotseling een aanval van epilepsie; alvorens zij vallen
vertoonen zich eenige krampachtige trekkingen, welke aan
het hoofd gewoonlijk onder krampachtige samentrekking
en verdraaiing van de oogen beginnen, onder welk bedrijf
zij steeds achter zetten totdat zij vallen; daarna vertoo-
nen zich de krampachtige bewegingen aan het hoofd en de
ledematen in een hoogen graad, de dieren knarsen op de
tanden, de kaken slaan op elkander, waardoor zij spoedig
schuimbekken, en krijgen nu hevige convulsieve trekkingen
aan hoofd en ledematen; dergelijke aanvallen duren 8 a 10
minuten en keeren 3 a 4 maal daags, soms alle uren per dag,
weer. Immer heb ik mij bij dezen ziektevorm, met Bromet.
kalic. bijzonder goed bevonden. Indien dit middel in het be-
gin der ziekte werd toegediend, herstelden ze allen. Gewoon-
lijk gaf ik 1 once daags, in te geven met koud water.

-ocr page 100-

Koliek met braking en genezing bij het paard.
Door J. i. H I N Z E.

Paarden-Arts le klasse.

Den lOden November 1871 werd des morgens 7 uur mijne
hulp ingeroepen bij een 7jarig merriepaard van het regiment
rijdende Artillerie. Dit paard was van de Veld-Artillerie uit
Utrecht overgekomen.

De verschijnselen, die ik bij mijne komst waarnam, wa-
ren die van hevige koliek.

Het paard was nl. zeer onrustig, krabde met de voorbee-
nen, zag telkens naar den buik om, ging eenige minuten
liggen (waarbij het zich wentelde en met de beenen sloeg),
waarna het evenwel spoedig weder opstond en aanhoudend
heen en weer liep, soms zich plotseling neer latende vallen.
De blik was zeer angstig, terwijl het zweet over het geheele
lichaam uitgebroken was. Mest-ontlasting had volstrekt
niet plaats gehad, wel dikwijls persen op de urine, waarbij
telkens een weinig urine ontlast werd.

Pols was een weinig versneld, de ademhaling benauwd.
Het rectum, evenals de blaas, werd bij manueel onderzoek
ledig bevonden.

Deze hevige koliekaanvallen zullen ongeveer een uur aan-
gehouden hebben, waarna het paard rustiger werd , bedaard
ging liggen, met de voorbeenen onder de borst, daarbij steeds
steunende. — Hoewel het zich van tijd tot tijd op de zijde
wentelde en in die zijdelingsche ligging de beenen afwisse-
lend krampachtig introk en weder rechtuit strekte, was dit
slechts voor zeer korten tijd, waarna het spoedig weder de
positie, op de voorbeenen liggend, innam. — Voedsel noch
drinken werd genomen.

Mijne diagnose was eene verstoppingskoliek.

Nadat het paard op een flink stroobed geplaatst was, liet
ik het met stroowisschen wrijven na voorafgegane bespren-
keling met 01. therebinthinae en Tinct. Camphorae part.
aequal. — Klismata om het half uur, terwijl ik inwendig

-ocr page 101-

eene Infusie flor-chamomillae met Sulplxus sodae unc. iv en
extract, hyoscyami dr. j. liet ingeven, zulks om de twee uur
te herhalen.

Deze toestand bleef evenwel voortduren, met dat onder-
scheid, dat, na de eerste klismata, eenige ontlasting van mest
was gevolgd.

Des middags ongeveer ten één uur nam de benauwdheid
vreeselijk toe; de ademhaling was zeer versneld en kramp-
achtig en de blik buitengewoon angstig, terwijl onder hevige
samentrekking der buikspieren eii onder algemeen zweet uit-
breken, uit neus en mond braking van een aanzienlijke massa
voederstoffen, alsmede van een zuur riekend vocht uit de
maag plaats had. Dit braken hield na eenige minuten op,
doch had spoedig weder op nieuw plaats en duurde on-
geveer een half uur, in welken tijd ongeveer een halve
stalemmer maaginhoud ontlast werd. Onmiddellijk werd
door mij de Acetas Morphii in de gift van 5 grein toege-
diend en zulks om het uur herhaald. — Drie zoodanige gif-
ten werden gebezigd.

Na het braken was het paard afgemat en ging, hoewel
rustig, liggen.

Des namiddags ten 6 uur stond het paard op nam eenig
stroo uit de ruif en gebruikte dienzelfden avond nog een
weinig lauw-warme slobbering.

Des avonds had weder ontlasting van eenige mest plaats —
en het paard bleef den geheelen nacht rustig, zoodat het den vol-
genden morgen hersteld was.

Tien dagen later kwam gemeld paard op nieuw onder be-
handeling met koliek, weder in hevigen graad, waarbij weder
opvallend het bestendig liggen met de voorbeenen onder de
borst en steunend, daarbij door den angstigen blik een
hevige pijn te kennen gevende.

Onmiddellijk werd toen door mij de Acet. morphii gr. v.
inwendig gegeven om de twee uur herhaald; na drie giften
was het paard hersteld.

Nog eenige malen heeft zich de koliek herhaald, doch

-ocr page 102-

ging onder deze behandeling spoedig in genezing over, bra-
king heb ik niet meer waargenomen.

Later vernam ik, dat bet paard in Utrecht ook reeds
eenige malen aan koliek geleden had. —• Hoewel mijne eerste
diagnose eene verstoppingskoliek was, bleek dit evenwel de kwaal
niet te zijn en had het paard hoogst waarschijnlijk een orga-
nisch gebrek aan de maag en wel aan de inplanting van
den slokdarm.

Ongelukkig heb ik tot nog toe de oorzaak er van niet
kunnen opsporen, daar het paard bij mijn vertrek uit Amers-
foort nog leefde en de koliekverschijnselen veel zeldzamer
voorkwamen.

Bij deze gelegenheid wenschte ik nog met een enkel
woord melding te maken van de gunstige werking van de
Acetas morphii bij koliek en wel inzonderheid van de sub-
cutane injectie, welke ik in den laatsten tijd zeer veel heb
aangewend n.1. in die gevallen, waar ik met geene beslis-
sende verstoppingskoliek te doen heb. Verscheidene geval-
len zijn mij voorgekomen , waarin, na eene enkele inspuiting
van 4 grein in 1 drachme Aqua destillata met toevoeging van
een paar druppels Acidum aceticum (ter bevordering der
oplosbaarheid) genezing intrad.

Slechts in enkele gevallen heb ik na 2 uur de injectie
herhaald.

Dit is een methode, welke zeer gemakkelijk uit te voeren is,
terwijl men de groote moeielijkheden, die dikwerf aan het
ingeven verbonden zijn, mist.

Zooals gezegd, ziet men meestal spoedig na eene injectie,
de pijnen verminderen, het paard, hoewel eenigszins dof, rus-
tig staan en slechts eene lichte verwijding van de pupil is merk-
baar, terwijl de huidwarmte spoedig vermeerdert. — Eet-
lust en vroolijkheid zijn meestal na twee uren weder aanwezig.

-ocr page 103-

Erysipelas phlegmonosa.
Door F. A. DEÜERIVSANS,

Veearts le kï. te Dirksland.

In de maand Januari dezes jaars zag ik eene tweejarige
merrie onder mijne behandeling, met eene uitgebreide on-
begrensde zwelling van de geheele onderlip, beide kaak-
vlakten, keel én ongeveer de helft der voorste halsvlakte; tus-
schen de kaak scheen diepere zwelling te bestaan, aange-
zien de tong, hoezeer normaal, nauwelijks in de mondholte
verborgen werd, het dier had veel dorst, en was koortsig,
eetlust afwisselend, waarschijnlijk vermoeiend door moeie-
lijk kauwen, was neerslachtig en afgetrokken van alles wat
rondom geschiedde, ofschoon het te voren een levendig dier was.

De zwelling was over het geheel warm, hard, aan de
uiterste grenzen aan den hals week, over het geheel gevoe-
lig , de lip was zoowel aan de binnen- als aan de buitenzijde
hard, gespannen en aan de binnenzijde zuiver rood; deze
zwelling was schielijk ontstaan en had eene uitbreiding be-
komen , volgens den eigenaar binnen 36 uren, zoodat het hoog-
ste punt onder de kaken minstens 15 ned. dm. bereikt had.

Ik vermoedde phlegmone en gaf eene solutio sulph. ferri
1: 20, om vier a vijf malen daags te bevochtigen en om-
wikkelen met zachte wollen stof.

Den derden dag was het dier vroolijker, kon beter eten en
drinken en er ontlastte zich een donker bruingeel vocht, achter
de vereeniging der onderkaken, en een paar dagen later even
boven het strottenhoofd, eenigszins aan de rechterzijde; het dier
kon den hals niet buigen, van daar de groote vlakke zijde der keel;
ook hier ontlastte zich hetzelfde vocht, beterschap nam sterk
toe, zoodat binnen acht dagen tijdens de behandeling het
dier genezen was, uitgenomen de twee wondjes en een ver-
harde rand van de linkerzijde der onderlip, die nu nog niet
geheel hersteld is. In het laatst van Sept. zag ik het dier en
kon duidelijk de harde lip voelen, ofsehoon deze op het gezicht

7

-ocr page 104-

nauwelijks waargenomen kon worden en aan de onderzijde
der linker kaakvlakte was ook een karde rand gebleven,
die met Ungt. Hydr. C. Campbora verdwenen is, maar lang
weerstand geboden beeft.

Haematurie.
Door F. A. DEIJERMANS.

Veearts le klasse te Dirksland.

In de maand Augustus des vorigen jaars 1871 weidden
aan eenen dijk vier melkkoeien van de Wed. H. Grrooten-
boer; er was niet veel gras; men bad op den dijk de doorns,
liever gezegd kattendoorns (ononis spinosa) en stekels afge-
maaid , en door den honger waarschijnlijk gedreven, aten de
koeien bijna al de door de zon verwelkte kattendoorns schoon
op, met dat gevolg dat ik de vier runderen binnen eene week
met Haematurie onder handen kreeg, welke allen spoedig
hersteld en door toediening van Sacch. Saturn. met Extr.
Hyoscyam.

Dat de kattendoorn het bloedwateren veroorzaakt, is mij
niet bekend. Zij wordt zelden door het vee gegeten, maar
door den honger zooals bovenstaande , met het fijne gras
dat er tusschen in groeit en den jeugdigen toestand van deze,
evenals de verwelkte stekels na het maaien of toppen, heeft
zulks plaats.

-ocr page 105-

Hcolliuncio, Opcratiën en
Hoetgetoreli.cn.

Chronisch Rheumatisme als gevolg van Acuut.

Door A. CLERCX,

provinciaal Veearts te Echt.

Op den 9en September 1872 werd mijne hulp ingeroepen
bij een bruin 8jarig merrie paard, inlandsch ras, toebehoo-
rende aan den pachter C. te Montfort.

Anamnese. Sedert ongeveer 14 dagen had het paard buitenge-
woon veel werk moeten verrichten, terwijl men er niet op lette
of het met het hoofd in of van den wind stond, daarbij had men
het paard daags te voren, bezweet zijnde, koud laten drin-
ken ; op dien dag had men er niet de minste ziekteverschijn-
selen bij waargenomen.

Verschijnselen. Bij mijne aankomst vond ik het paard,
met het hoofd en de ledematen op een van weinig stroo
voorzienen vloer uitgestrekt liggen; in dezen toestand was de
ademhaling uitermate versneld, iedere uitademing ging met
steunen gepaard; nadat het paard opgejaagd was, stond
het met een neerhangend hoofd, matten blik, de ledematen
onder het lijf geplaatst en als het ware onbewegelijk; de pols
was gespannen en versneld; de slijmvliezen der oogen en van
den neus waren donkerrood gekleurd, de lichaamswarmte was
verminderd, de eetlust was geheel verdwenen, terwijl nog trek
tot drinken bestond, aan mest- en urineontlasting was niets
abnormaals waar te nemen. — Daar het uit den stal bren-
gen van de patiënt eene onmogelijke zaak was, moest ik
mij met eene heen en weer gaande beweging in den stal te-

-ocr page 106-

vreden stellen; deze verplaatsing ging met de hevigste pijn
gepaard, terwijl het paard ieder oogenblik dreigde te vallen.

Oorzaken. Overmatige arbeid onder medewerking van ge-
vatte koude.

Diagnose. Acuut. Rheumatisme.

Prognose. De hevige ziekteverschijnselen, in verband met
het plotselijk ontstaan der ziekte, deden mij de prognose
niet gunstig stellen.

Beloop en behandeling. Aan het paard werd onmiddellijk
eene ruime aderlating bewerkstelligd, het werd goed van
ligstroo voorzien en met wollen dekens overdekt, elk half
uur werd de patiënt met het volgend smeersel bespren-
keld, waarna flinke wrijvingen met eene scherpe stroowisch.

Ppo. 01. Terebinth. once ii/S.

» Raparum dragma ii.

Spirit Camph. » iv.

De inwendige behandeling bestond in het toedienen van
diaphoreetica, waaronder vooral de Campher het hoofdmiddel
was, verbonden met zacht afvoerende middelen ; aan het dier
werd van tijd tot tijd garstenmeel, vermengd met lauw water,
tot drinken voorgehouden.

Na met deze behandeling 3 dagen te hebben aangehou-
den , herstelde de eetlust; in den stal was de ademhaling min-
der versneld; echter bij de minste beweging was het paard
uitgeput, sperde de neusgaten wijd open en zweette zeer
spoedig; de stijfheid der achterste ledematen was aanzienlijk
verminderd, maar eene eigenaardige krampachtige op heffing van
deze deelen had bij de beweging plaats, welke, nadat het paard
eenige schreden gegaan had, verdween. De voorste ledematen
bleven nog altijd even stijf en werden bij het gaan bijna niet van
den grond opgelicht, maar als het ware vooruitgeschoven.
De uitwendige behandeling beperkte zich nu meer tot de
voorhand, door inwrijvingen van prikkelende smeersels ter
plaatse aan te wenden en het zetten van een met 01. Tere-
binth. gedrenkte dracht tusschen de voorste ledematen.

Inwendig werden dezelfde middelen gerepeteerd , onder toe-

-ocr page 107-

voeging van Tart. Emetre. De patiënt werd slobbering van
garstemeel en een weinig haver gegeven.

Aangezien de stijfheid in de achterste ledematen geheel
verdwenen was, terwijl ze in de voorhand bleef bestaan,
vermeende de eigenaar, dat eenige beweging en licht werk op
het paard gunstig zouden werken, echter aan deze meening
moest hij spoedig vaarwel zeggen, daar het dier bij het minste
werk, dat het verrichtte, snel uitgeput was, spoedig zweette en
de gang zeer onzeker was.

Daar mij vluchtig prikkelend smeersel, dracht, inwendige
middelen, weinig verbetering aanbrachten en mij en het
paard in den steek lieten, besloot ik, aangezien ik hier met
Chronisch Rheumatisme als gevolg van Acuut, te doen had,
de in Hertwig aangehaalde geneesmethode in toepassing
te brengen, n.1. deze:
vooraf inwrijvingen van 01. Terebinth.

Ammon. liq. aa once ii.

Spirit. Camph.

» Saponat. aa once i/3.
daarna laten stappen tot warm wordens en verder met natte
zakken; zie Hertwig pag. 96. Het was verrassend bij mijn
volgende visite het resultaat dezer behandeling te zien. Daar
nog eenige stramheid, na de eerste maal deze behandeling
te hebben aangewend, was overgebleven, had ik ze nog voor
een tweede maal herhaald, en tot vreugde van mij en den
eigenaar was het paard binnen korten tijd hersteld.

Amputatie der Uterus.
Door H. J. H. STEMPEL.

Veearts le. klasse te Nieuwersluis.

Het eerste geval kwam voor bij een rund, dat zeven dagen
geleden gekalfd had, aan \'t licht was blijven staan en des
middags liggende het lijf (baarmoeder) had afgeschoven, terwijl
zij gedurende den dag sterk persende geweest was.

-ocr page 108-

Bij mijne komst was de Uterus donker paarsch rood ge-
kleurd , stijf en hard op het aanvoelen, en vertoonde hier en
daar kleine witte zweertjes , terwijl de vliezen van de vrucht
innig met de moederkoeken vereenigd waren; tevens was zij
geheel opgesloten in de banden. Na de repositie beproefd te
hebben , hetgeen mij niet mocht gelukken om reden de uterus
wegens haar hardheid niet omgestulpt kon worden, werd
tot de amputatie besloten, omdat het dier anders toch zou moeten
sterven. Na mij v oreerst van de al of niet aanwezigheid
van darmen te hebben overtuigd door eene insnijding in de
uterus te maken, werd door het aanleggen van eene liga-
tuur drie vinger breed van den inwendigen baarmoedermond,
de uterus afgebonden. De onderbinding geschiedde, door met
een opgerolde zijden das een mastwerp te maken, waardoor
de kans van goede afbinding beter is dan met een gewonen
knoop , omdat een mastwerp niet loslaat, en daar de mas-
sa weefsel groot is moet de aantrekking met overleg en kracht
geschieden.

Hierna werd de uterus drie vingerbreed van de ligatuur
afgesneden, waarbij het dier geen pijn scheen te hebben, en
de schede met den baarmoedermond ingebracht. Uit het afgesne-
dene deel vloeide veel bloed.

De koe werd dik in \'t stroo gezet, begon iets te eten en
was goed in orde; de staart hield zij van het lijf af. Na
verloop van y4 uur nam zij een stand aan, als moest zij uri-
neeren, deed dit ook, maar behield die positie en begon daar-
bij met de achterbeenen naar den buik te slaan. De behande-
ling bestond in het nat houden van \'t kruis en genitalien
met koud water.

Aangezien ik niet langer blijven kon, liet ik de patiënt
aan den eigenaar over met het plan om den volgenden mor-
gen terug te komen om te zien hoe de koe zich hield.
Höe groot was mijne teleurstelling, toen mij den volgenden
morgen de tijding gewerd dat de boer de koe geslacht had,
omdat hij bang was, dat zij zou sterven, daar de koe
\'s nachts zeer onrustig en kortademig geworden was.

-ocr page 109-

Het tweede geval moest geschieden bij een derde-kalfskoe,
die, nog veertien dagen van het kalven zijnde, \'s morgens
midden op de deel werd gevonden, met onder de borst ge-
raakt iioofd en kalf en baarmoeder achter haar.

Bij mijne komst lag de koe goed in \'t stroo en was de
uterns goed warm gehouden en allezins geschikt om te
kunnen worden ingebracht. Aan de uterus bevond zich even-
wel eene kneuzing, die den goeden afloop in twijfel deed trekken,
aangezien ik vreesde, dat deze kneuzing bij de manipulatie
wel eens een scheur kon worden. Zulks gebeurde ook en
dus moest van de verdere repositie worden afgezien. Er werd
tot amputatie besloten en op dezelfde wijze als boven is op-
gegeven bewerkstelligd, met de afwijking in de ligatuur dat
in de zijden das een marlijn touwtje gerold werd, waardoor de
afsluiting zekerder is, omdat er meer kracht kan aangewend
worden.

Na het opstaan der koe kreeg zij dezelfde houding als
boven, maar miste ten eenenmale het slaan met de achter-
beenen naar den buik, trippelde nu en dan en perste enkele
malen zeer licht. Hooi en koek werden graag genuttigd. De
behandeling bestond ook in \'t nathouden van de genitalien en
het kruis, het overige verwachtende van de natuur. Den twee-
den dag kreeg ik bericht, dat de koe minder opgeruimd was
en weinig at; dat overigens geen bijzonderheden aan haar
waren waar te nemen, dan dat zij dikwijls opstond en veel
keeren een plaatsje uitzocht om te gaan liggen. Ik gaf een
weinig Tart. Emet. met Nitrum en Althae en ging den vol-
genden dag de koe zien. De toestand was gunstiger, herkau-
wing ging goed, mest- en urine-ontlasting normaal en melk-
geving vermeerderde. De afscheiding van bruin-geel gekleur-
de slijm geschiedde uit de vagina. De koe bleef meer liggen
en perste in \'t geheel niet meer, maar kon met den staart
recht van \'t lijf afstaan. Langzamerhand werd de koe betel-
en op den 12. dag viel de ligatuur uit de vagina; toen ver-
minderden de nu geel gewordene aMoeingen en mocht ik het
geluk genieten van een goed resultaat te hebben gehad op

-ocr page 110-

deze operatie, en was liet rund, na veel melk gegeven te
hebben, langzaam vet geworden en geschikt voor de slacht-
bank.

Het derde geval, was bij eene koe, die voor het kal-
ven potlijfde en na het kalven aan \'t licht was blijven staan.
Op den vijfden dag na het kalven had zij \'s morgens het
lijf afgezet. Aangezien ik 2% uur van den eigenaar afwoon,
hadden hij zelf en anderen geprobeerd het ingezakte deel in te
brengen en mij laten halen.

Bij mijne komst was de inbrenging nog niet gelukt en
zag ik dat zulks moeielijk zou gaan. De uterus was betrek-
kelijk klein, de baarmoedermond opgesloten en de vagina ver-
hard en uitgezet. Het vooruitzicht was, wat de repositie be-
treft zeer slecht, om reden de baarmoedermond de doorlating-
van de uterus kon tegenhouden. Het werd evenwel door
mij beproefd. Vooreerst werd de vagina wat opgelicht en ge-
drukt om de uitzetting, die ik vermoedde, dat door de op-
gevulde blaas werd teweeg gebracht, op te heffen ; dit gelukte
door de daaropvolgende lozing van een massa urine. Voor-
zien van goede hulp, bracht ik eerst de vagina in , de uterus
volgde nu geleidelijk maar bleef in de schede liggen , en kon
door den vernauwden baarmoedermond manueel niet doorge-
bracht worden en haar eigen zwaarte verschafte ook geen
hulp.

Het eenige middel was de amputatie. Hiertoe moest de ute-
rus natuurlijk wederom uitzakken, dit tijdstip werd afge-
wacht , en geschiedde 10 uur na de inbrenging. De operatie
geschiedde evenals bij No. 2. De verschijnselen daarna wa-
ren in hoofdzaak dezelfde. Bij het afsnijden der baarmoeder
bleek het dat de kleine hoorn, in de ligatuur opgenomen, in
haar lengte-as verwond was. Dit kon eenigen invloed op den
afloop hebben want, óf de verwonding was in de ligatuur
opgenomen óf een gedeelte was binnen het afgebondene vrij.
In \'t eerste geval was er geene inwendige verbloeding en

-ocr page 111-

in \'t laatste wel, en dan stond peritonitis met de ge-
volgen daarvan voor de deur. Er was eenmaal niets anders
aan te doen en de lioop was op eerien goeden afloop.

Tot op den vijfden dag ging alles naar wensch, daarna
werd de koe treuriger, kreeg koorts, gebrekkige eetlust en
tympanitis. De ingestelde behandeling gaf tijdelijke beter-
schap; op den negenden dag waren er duidelijke verschijnse-
len van buikwaterzucht en was de koe lusteloos en geheel
nit de melk, redenen waarom door mij werd aangeraden de
koe te slachten, aangezien zij goed gevleeschd was. De eige-
naar wilde dit niet doen, maar liever de koe nog wat laten
leven, en joeg haar, toen eenige beterschap was inge-
treden , in \'t land; van watergolvingen in de buik was nu
geen spoor meer aanwezig. De koe werd langzaam wat be-
ter , maar bleef toen op een en dezelfde hoogte , begon ein-
delijk weer te verminderen en zou uitgeteerd (een slijter)
geworden zijn en is toen verkocht en geslacht. Hier kon ik,
omdat er mij niets van bekend was, niet bij tegenwoordig
zijn en heb alleen vernomen, dat de genezing volkomen goed
was , maar de ingewanden aan elkander gegroeid en uit de
buikholte gepeld moesten worden.

Ik heb gemeend deze drie gevallen elk voor zich te moe-
ten mededeelen, omdat de afloop kan gewijzigd worden naar
de bijkomende en voorafgegane omstandigheden.

Dat zijde voor de ligatuur gebruikt moet worden is veelal
een ingebeeld idee , maar zou het de afrotting van het touw
niet eenigszins kunnen voorkomen, daardoor de te vroege
afvalling van de ligatuur verhinderen en den goeden afloop
zoodoende eenigszins in de hand kunnen werken ?

-ocr page 112-

Amputatio Uteri.
Door F. W. VAN DULM.

Veearts te Eist.

In de maand Sept. d. j. werd ik geroepen bij een varken,
dat voor de eerste maal barende (ongeveer 16 uren geleden)
onder hevige weeën, eenige oogenblikken daarna de uterus
uitperste. Greruimen tijd had dus dit orgaan reeds in stroo
en mest doorgebracht en dientengevolge was de toestand
daarvan zoodanig, dat ik maar spoedig besloot tot wegne-
ming van de zoo gehavende baarmoeder.

In de onmiddellijke nabijheid van het ostium werd de
hals der baarmoeder, door mij in tweeën sterk samenge-
snoerd en daarna twee cM. lager afgesneden; na terug-
brenging der stomp en een\' antiplogistische behandeling,
was het dier 2
x 24 uren later totaal hersteld.

Gebrekkige Hoefhoorngroei.
Door F. A. DEfJERMANS.

Veearts le tl. te Dirtsland.

Mijn paard moet veel loopen en verslijt dus veel ijzers ,
maar de hoeven zijn hard en groeien slecht, dewijl het steeds
op stal gehouden wordt, aangezien de weide mij te moeie-
lijk valt en slecht te bekomen is; door herhaald beslag
komen de nagels dikwijls in de oude gaten of er naast en
daardoor breekt, vaak veel hoornrand. Om nu denhoefgroei
te bevorderen slaag ik in sommige gevallen, maar niet
voldoende; ol. Terebinth., ol. Laurin., c. Cantharid, Tinct.
Cantharid, alles helpt maar niet voldoende, dewijl de hoef
steeds te hard blijft.- Leem met zout onder den zool als
deeg in te stoppen en alzoo den nacht in te laten gaan of

-ocr page 113-

randermest, is goed voor het vernieuwen van het beslag,
tot gemakkelijk uitsnijden of uitvegen, maar wordt steeds
een paar dagen later des te harder, Gepassseerde zomer
ongeveer half Mei, heb ik de hoeven steeds om den anderen
dag ingesmeerd met Glycerine , met dat gevolg dat zij steeds
zacht blijven en goed groeien, zoodat telkens om de
zes weken bij vernieuwd beslag twee a drie nederlandsche
duimen kan worden weggesneden. De hoeven zijn goed veer-
krachtig, breken niet meer en het paard loopt gemakkelij-
ker , dat duidelijk is.

Nu ontving ik omtrent 14 dagen geleden het Vierteljahres-
schrift van Muller en Roll analecten p. 180: Ueber die
Anwendung des Glycerins bij Hufkrankheiten von Marggraff
en ik kan dus naar hem verwijzen en recommandeeren.

-ocr page 114-

HANDELINGEN DER MAATSCHAPPIJ

ter

BEVORDERING DER VEEARTSENIJKUNDE

IN NEDERLAND.

Openingsrede bij gelegenheid van de Algemeene Vergadering der Maat-
schappij ter bevordering van Veeartsenijkunde op den
20 Sept. 1871 gehouden.

Uitgesproken1 door den Voorzitter, de heer A. W. H. WIRTZ.

Mijne heeren !

Voor de derde maal heb ik de taak te vervullen , die bijna al-
leen de lichtzijde uitmaakt van de betrekking van Voorzitter dezer
Maatschappij. Zoo was het althans tot op den dag van heden.
Collega\'s wien de geest, die hen bezielt , tot stille vrienden maakt;
kennissen , verheugd elkander te ontmoeten ; vrienden, van verre
hierheen gekomen om een handdruk te wisselen; — aan zoovelen
het welkom te mogen toeroepen, en den arbeid in hun kring
gedurende eenige uren te leiden ; wie uwer, mijne Heeren, zal die
taak van den Voorzitter niet aangenaam vinden ? Inderdaad , in-
dien de Voorzitter in zijn geheelen werkkring voortdurend slechts
een klein deel mocht ondervinden van de aangename stemming ,
waarin hij zich verheugen mag op dien enkelen dag , wanneer,
eenmaal in het jaar, deze samenkomst een zonnestraal op zijn pad
werpt; indien dat zoo ware , mijne Heeren , dan zoude het U geen
moeite kosten den voorzitterstoel bezet te houden. Integendeel,
Gij zoudt ook hier, hoe vreemd het U nu moge klinken, Gij zoudt
ook hier ondervinden wat men noemt
l\'embarras du choix.

Maar Gij weet het; nü is het anders. Vergun mij U vrijmoe-

-ocr page 115-

dig bloot te leggen, waarom het anders , waarom het niet beter
is. Maar laat mij U vooraf opmerken, dat wat ik hier van de
betrekking van Voorzitter gezegd heb en nog zeggen zal, in meer-
dere of mindere mate het geheele Hoofdbestuur geldt, en inzon-
derheid ook de Redactie van ons tijdschrift. —

De leden van het Hoofdbestuur aanvaarden hunne betrekking
met het aangename bewustzijn , dat welwillendheid en vertrouwen
hen naar deze tafel geleid hebben; met de nog aangenamer ver-
wachting , dat zij zullen mogen rekenen op den steun en de me-
dewerking der leden in de vervulling van hunne taak. De Maat-
schappij te doen bloeien; haar zelfvoldoening naar binnen, achting
naar buiten te verzekeren , dat is immers, niet waar, in korte
woorden de taak van het Hoofdbestuur, dat is de taak van de
Redactie. Daartoe staan zij aan het hoofd der vereeniging , aan
het roer van het schip; de Voorzitter als eerste stuurman. Bij
het aanvaarden van hunne taak ontbreekt het hun niet aan schoone
beloften hier, toegezegde medewerking daar, de levendigste be-
tuigingen van sympathie om hen heen. Zoo neemt dan de reis
een aanvang. Het roer is in orde ; de stuurlui zijn op hun post:
aan de zeewaardigheid van het schip wil men niet twijfelen : de
wind is niet tegen ; kortom, het vooruitzicht is goed, allen zijn te-
vreden. En ziet; toch vorderen wij weder zoo goed als niets,
Hoe dat komt ? Wel, het komt daardoor, dat wij wel passagiers ,
maar zoo weinig matrozen hebben. Hunne handen ontbreken. En
hun arbeid , mijne Heeren , dat is uwe taak. Ten deele kan het
Hoofdbestuur daarin behulpzaam zijn , en zeker zal het medewer-
ken ; maar in hoofdzaak blijft die taak de uwe. Gij moet om
beurten de hand aan het werk slaan ; Gij moogt U niet enkel te-
vreden stellen met de rol van passagier , die zijn vracht betaalt
en als rustig toeschouwer verlangt mede te varen. Art. 8 van de
wet onzer Maatschappij heeft een andere beteekenis. Die zijn vracht
betaalt, — voegde ik zoo even er bij ; maar helaas, zelfs dat
kan men van vele onzer passagiers niet eens zeggen. Dit oude
thema wil ik echter hier laten rusten. Wat er nu op zulke reis
steeds gebeurde, is U allen bekend. Het schip vorderde weinig
of niet, het dobberde heen en weder; en onze stuurlui , aange-
nomen zelfs, dat zij het onderling goed konden vinden , wat, tot
overmaat van ramp , immers ook wel eens anders kon uitvallen,

-ocr page 116-

zij bedanken toch voor en na voor hunne nuttelooze betrekking.
Wel vergeet men dan nooit, hunne plaatsen zoo spoedig mogelijk
weder te bezetten,- en steekt men ook tijdelijk de handen uit den
mouw om het schip op gang te krijgen; maar nauwelijks is dit
geschied , of hetzelfde tooneel treedt weder te voorschijn. En zoo
blijft het telkenmale bij een proefreisje. Voor goed van wal ste-
ken , met zelfvertrouwen, met ijver en inspanning den grooten
Oceaan der ontwikkeling op ieder gebied van wetenschap en kunst
bevaren , in andere havens met aanverwante maatschappijen rela-
tiën aanknoopen, zelfs aan verre kusten de vlag vertoonen en met
zuster-ondernemingen wederzijds voordeelige verbintenissen sluiten,
dat alles blijft wat het was — een vrome wensch.

Gij herkent in mij ook een stuurman , die eens zijn post met
weerzin aanvaardde om, deze belofte deed hij zich zeiven , in de
behoefte te voorzien, en die dan ook met genoegen zijne plaats ,
ten deele althans , vaarwel zeide , zoodra hij dit, ruim een jaar
later, zonder nadeel voor de zaak meende te kunnen doen. Maar
toch wenschte hij niets liever dan als eenvoudig matroos het zijne
bij te dragen tot het welslagen der onderneming.

Gij hebt het anders gewild; terecht, — ik weet het niet. Lang
heb ik dan ook geaarzeld de betrekking van bestuurslid weder aan
te nemen. Immers, de kansen voor het welslagen van onze po-
gingen doen zich ook thans niet zoo bijzonder gunstig voor. Toch
heb ik mij nog eens laten overhalen tot het bekleeden van het
voorzitterschap , ditmaal echter in de meening , dat, zoo ooit, dan
zeker thans het plichtbesef onder ons ten volle zou kunnen ont-
waken en men voor goed zou willen inzien, dat wij niet zoozeer
aan passagiers, maar vooral aan matrozen behoefte hebben op het
schip onzer Maatschappij.

En is die verwachting niet gegrond ? Denkt Gij wellicht, dat
zij enkel ontsproten is uit een lievelingswensch van mij , om mede
aan het hoofd te staan van eene flink vooruitgaande Maatschappij ?
Ware het zoo, Gij zoudt die ijdelheid , als het er eene is, zeker
gaarne willen vergeven. Maar neen, die verwachting heeft ande-
re bronnen. Zij is ontstaan voor een deel uit de overweging van
den nieuwen staat van zaken , dien wij thans beleven, en waarvan
ik , evenals Gij , de ontwikkeling van den beginne af gevolgd heb
met warme belangstelling.

-ocr page 117-

Van de veeartsenijkundige staatsregeling, die voor ons vaderland
was ontworpen , is een deel verwezenlijkt geworden in de met den
aanvang van dit jaar in werking getreden wet, regelende het vee-
artsenijkundig staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie. Die
wet moge, in het bijzonder wat de inrichting van het staatstoezicht
betreft, de wenschen van sommigen, wellicht van velen onzer
niet geheel bevredigd hebben ; daarin waren en zijn wij het toch
zeker nog allen eens , dat wij haar met vreugde begroeten moesten
als een krachtig hulpmiddel tot verheffing van den veeartsenijkun-
digen stand en tot zijne geheel volledige emancipatie in Nederland.
Een aantal onzer collega\'s zouden als zelfstandige staatsambtenaren
optreden ; zij zouden in ruimeren kring hun invloed doen gelden
dan juist de wet hun voorschreef; immers, zij zouden zich zeker
gaarne tot taak willen stellen , om naast hun land, ook aan hun
stand hunne diensten te wijden. Het kon dan wel niet anders ,
of ook onze Maatschappij moest daarvan in meer dan een opzicht
een weldadigen invloed ondervinden. Ziet; te midden van deze en
dergelijke overwegingen zag ik de toekomst anders in dan vroe-
ger.

Wat zij , die tot de gewichtige betrekking van districtsveearts
geroepen zijn , wat zij in het belang van den veeartsenijkundigen
stand zullen uitwerken, de tijd moet het leeren; maar wij hebben
recht te verwachten, dat zij ook in deze richting hunne taak met
ernst en waardigheid zullen opvatten en beproeven zullen te doen
al wat in hun vermogen ligt. Dat het hun voor het overige aan
bewijzen van hulpvaardigheid van de zijde hunner vakgenooten
niet ontbreken zal , hebben wij gezien en zien wij nog dagelijks.
Wie had , met art. 7 der wet voor oogen, wie had kunnen den-
ken , dat de Regeering zoo vele veeartsen bereid zou vinden om
als plaatsvervangend districtsveearts op te treden ? Het vooruitzicht
op eene eventueele benoeming tot districtsveearts moge sommigen,
en met reden , daartoe bewogen hebben, voor allen , voor velen
ten minste ligt hierin alleen toch zeker niet de eenige beweegre-
den. En zoo zullen wij dan mogen aannemen, dat zij onbezoldigd
hun land wilden dienen , óók , omdat zij in eene flinke uitvoering
der wet, en de waardeering, die daardoor aan hun stand ten deel
zou moeten vallen , een krachtig middel zien tot bevordering van
den vooruitgang der veeartsenijkunde in Nederland.

-ocr page 118-

Ik kon niet nalaten, mijne Heeren, heden dien nieuwen staat
van zaken te gedenken, waaronder wij voor de eerste maal onze
jaarlijksche samenkomst houden. Met U wilde ik mij nogmaals
verheugen in een blik op de nieuwe baan , die aan de ontwikke-
ling der veeartsenijkunde in ons vaderland onlangs geopend werd
bij de instelling van het veeartsenijkundig staatstoezicht. Verheu-
gen , ook daarom, omdat wij nog de hoop mogen voeden , dat
deze instelling tevens de voorlooper zal zijn van de verwezenlijking
van andere reeds vroeger beraamde middelen, om het vak onzer
keuze in de gunstigste gelegenheid te plaatsen voor een krachtigen
bloei.

Maar niet alleen deze omstandigheden waren het, waarin ik
het uitgangspunt meende te "taogen zoeken voor een krachtiger le-
ven onzer Maatschappij. Mijne goede verwachtingen ontsproten uit
nog andere bronnen.

Zoo meende ik een verblijdend teeken voor de toekomst te zien
in de voor onze Maatschappij gewichtige gebeurtenis, die verleden
jaar plaats greep , — de oprichting eener nieuwe afdeeling. De
pogingen, door het Hoofdbestuur herhaaldelijk aangewend, om het
aantal bijzondere afdeelingen te doen toenemen , zij bleven vruch-
teloos , zij stuitten af op gebrek aan energie. Zal men dat euvel
duiden: ik durf het niet. Wel wil ik tot verschooning aanvoeren ,
dat men in vroeger jaren in meerdere provinciën vereenigingen had
zien ontstaan en na langer of korter tijd weder had zien wegkwij-
nen. Die ervaring was zeker niet bemoedigend. Maar het jongere
geslacht dan , dat die ervaring niet medegemaakt had , dat die
vergeten gebeurtenissen wellicht slechts ter nauwernood kende!
Inderdaad , ook mijne hoop was op dat jongere geslacht gevestigd.
Dat die hoop niet ijdel was, is thans gebleken.

In Gelderland werd de baan gebroken , in Gelderland , een van
de vier provinciën , die nog nooit een veeartsenijkundigen kring op
eigen bodem zagen ontstaan. Derx 5. April 1870 werd , dank zij
het loffelijk streven en de voortvarendheid van enkelen , dank ook
den goeden zin van zoovele veeartsen , eene nieuwe afdeeling op-
gericht. Drie en twintig jaren geleden zag Arnhem van heinde en
verre de Nederlandsche veeartsen samenkomen , en was het getuige
van een bijna eenparig verlangen, om op hechte grondslagen, door
eendrachtige samenwerking en zonder nevengedachten, in volle

-ocr page 119-

oprechtheid en met terzijdestelling van alle persoonlijke aspiratiën
en drijverijen eene Nederlandsehe federatie van veeartsen te vor-
men ; wat echter niet, immers slechts onvolkomen gelukken mocht.
Verleden jaar zag diezelfde stad voor het eerst eene gewestelijke
vereeniging binnen hare muren ontstaan , en deze toegerust met
eene mate van levenskracht, die ons voor haar zelve en voor onze
Maatschappij de beste verwachtingen doet koesteren. Dit feit heeft
ons allen verheugd en ik ben de tolk, niet alleen van het Hoofd-
bestuur maar van onze geheele maatschappij , wanneer ik daarvoor
nogmaals dank zeg in de eerste plaats aan hen die het initiatief
namen en verder aan allen die hebben willen medewerken tot
versterking van een van de hoofdgrondslagen van onzen geheelen bond.

Ik voel mij gelukkig, mijne Heeren, u thans te kunnen zeggen,
hoe het voorbeeld van Gelderland reeds navolging heeft gevonden.
In Juli jl. verheugde mijn vriend Janné, correspondeerend lid der
Maatschappij , mij met het bericht, dat ik wellicht binnen kort
een mijner wenschen zou bevredigd zien in het optreden van
eene nieuwe afdeeling, mede in de provincie , die mij het naast
aan het hart ligt. Ter gelegenheid eener vergadering van plaats-
vervangende districtsveeartsen , den 2den dier maand te \'s Herto-
genbosch gehouden, werd tevens de eerste steen gelegd voor de
nieuwe afdeeling, die zich den 15den dezer heeft geconstitueerd,
de afdeeling Noord brabant-Limburg.

Welkom in uw vertegenwoordiger, Gij jongste- spruit; welkom
voor het eerst in ons midden. Eenmaal reeds , nu 20 jaren ge-
leden , had op een deel van uwen grond de collegiale zin wortel
geschoten, toen een onzer eerste, en ook een onzer waardigste
voorgangers, toen de ijverige
Montens senior den bodem voor dat
doel had bewerkt. Maar ook zijn werk deelde in hetzelfde lot, dat
aan zoo menige onzer vereenigingen ten deel moest vallen. De
voormalige afdeeling Noord-Brabant van het Nederlandsch Veeart-
senijkundig Genootschap mocht, helaas, slechts den korten leeftijd
van drie jaren bereiken; der nieuwe afdeeling Noordbrabant-Lim-
burg wenschen wij met vertrouwen een krachtiger leven toe.

Het ontstaan van deze afdeeling , mijne heeren , moet ons ook
daarom zoo bijzonder verheugen , omdat zij de eerste is , die buiten
het midden van het land haar zetel heeft. Slechts in dat midden,
Tan de westkust tot aan de oostergrens had de Maatschappij tot

8

-ocr page 120-

nog toe voor goed wortel geschoten. Nu heeft het zuiden het sein
gegeven. Dat sein zal, hoop ik , in het noorden zijn weerklank
wekken. Onze dank daarom, onze hartelijke dank voor den belang-
rijken steun, dien de Maatschappij in de afdeeling Noordbrabant-
Limburg zal vinden.

En laat mij nu , ten slotte , u nog wijzen op punt 7 , afd. A.
van het programma dezer vergadering. Dan immers zult Gij mij
zeker willen toestemmen, dat onze Maatschappij in eene periode
verkeert, die wellicht de overgang zal zijn tot een gezonder staat
van zaken. Het programma, mijne Heeren, stelt voor het volgend
jaar een feest, een, naar ik hoop, recht huiselijk feest in het
verschiet. Zou dat feest, zoo wensch ik U te vragen, zou dat feest
niet het uitgangspunt moeten worden voor een ander leven onder
ons! Uit den aard der zaak toch brengt dat feest ook mede, dat
men een blik achterwaarts werpt. Onwillekeurig zult gij dat moe-
ten doen ; neen , hebt Gij dat, evenals ik, nu reeds gedaan. Welnu;
ook bij U kwam toen immers de uitroep op de lippen : Reeds bijna een
halve eeuw lang wetenschappelijk gevormde veeartsenijkundigen in
Nederland, en nóg geen bloeiende veeartsenijkundige vereeniging, nóg
geen voor goed gevestigd Tijdschrift! En inderdaad, eigenlijk heb-
ben wij bij dien terugblik op niets anders te wijzen dan op pogin-
gen om tot het een en ander te geraken ; pogingen gedurende een
kwart eeuw van verschillende zijden gedaan , zonder dat het doel
werd bereikt; maar dan ook dikwijls gedaan met onderlingen en
soms bitteren strijd, met een naijver, te vreemder, omdat wij
wellicht meer dan eenig ander volk in onze geschiedenis de ver-
wezenlijking vinden van het gezegde , dat eendracht, maar ware
oprechte eendracht, dat zij macht is.

Zal de uitroep, die ons op de lippen kwam, leiden tot een ande-
ren gang van zaken; zal hij , zelfs in ruimer kring gehoord en
herhaald, een algemeene aanstoot, een weldadige prikkel worden
voor een gezond, een krachtig leven in onze Maatschappij? Dat
dit allicht geschieden kan , wie Uwer zou het willen ontkennen.
Dat het ook geschieden zal, dat is zeker ons aller wensch. Wel-
nu , laten wij hopen , neen , zorgen wij dan , dat die wensch ruim-
schoots moge bevredigd worden.

Mijne Heeren; ik\' verklaar de 9de Algemeene Vergadering van
de Maatschappij tot bevordering der Veeartsenijkunde geopend.

-ocr page 121-

VEESLAG van den toestand der Maatschappij
en van hare geldmiddelen, uitgebracht door
den Voorzitter, in de 9de Algemeene Verga-
dering, gehouden den
20. September 1871.

Namens het Hoofdbestuur heb ik de eer de Vergadering bekend
te maken met den toestand der Maatschappij, zooals die thans is
en met hetgeen daaraan voorafging sedert de 7de Algemeene Verga-
dering, gehouden den 9. September 1869.

In de Algemeene Vergadering van verleden jaar is aan art. 24
der Wet slechts voldaan , voor zooveel betreft het fmantieel beheer.
Vandaar dat dit verslag zich voor het overige uitstrekt over een
tijdverloop van twee jaren.

Het aantal bijzondere afdeelingen werd met eene vermeerderd ,
de afd. Gelderland, opgericht den 5 April 1870 te Arnhem.

Deze afdeeling nam bij hare oprichting het huishoudelijk regle-
ment der afd. Utrecht voorloopig ook als het hare aan en gaf
daarvan zeven dagen later kennis aan den Onder-Voorzitter der
Maatschappij. In hare tweede vergadering van 24 Augustus 1870
stelde zij een eigen reglement vast, dat echter in de Alg. Verga-
dering van 1 September daaraanvolgende de door de Wet gevor-
derde goedkeuring van het Hoofdbestuur nog niet had ontvangen ^
eene omstandigheid, welke in die vergadering aanleiding gaf tot
een verschil van meening aangaande de vraag , of de feitelijk be-
staande vereeniging in Gelderland thans reeds als afdeeling erkend
en als ter vergadering vertegenwoordigd mocht beschouwd worden.
De quaestie werd in der minne bijgelegd; zeer wijselijk, aan-
gezien de eischen, die men hier krachtens art. 16 der Wet aan
de jonge afdeeling kon stellen en waaraan door toevallige omstan-
digheden niet was voldaan, een equivalent mochten vinden in den
ijver en het ernstig streven naar het doel onzer Maatschappij,
waarvan de afdeeling Gelderland, reeds op zoo jeugdigen leeftijd,
de beste bewijzen had gegeven.

Het ledental der Maatschappij heeft de volgende wijzigingen
ondergaan.

-ocr page 122-

De afdeeling Zuid-Holland, in Sept. \'69 ten getale van 18
leden had het verlies te betreuren van de Heeren
Korndorffer en
Donckermans, die haar beide door den dood ontvielen ; terwijl de
Heer
Deijermans voor het lidmaatschap heeft bedankt en als nieuwe
leden tot de afdeeling zijn toegetreden de Heeren
Snijders en
Eleijburg.

De afdeeling Utrecht, in Sept. \'69 ten getale van 13 leden, ver-
loor daarvan een viertal. De Heer
Hissink ontviel haar door over-
lijden , de Heeren
Sandruijl en Snijders gingen over bij de af-
deeling Gelderland, de Heer
Wirtz bij de algemeene afdeeling.

De afdeeling Gelderland bestond aanvankelijk uit 18 leden.
Twee hunner trokken zich terug, terwijl later de heer
Beins voor
het lidmaatschap bedankte en de heer
Snijders na zijne vestiging
te Rotterdam bij de afdeeling Zuid-Holland overging. Tot de af-
deeling zijn toegetreden de Heeren
Sandkuijl en van Hoorn.

De algemeene afdeeling, die op 9 Sept. 1869 38 leden
telde , verloor een zestal ten gevolge van de oprichting van Gel-
derland , de Heeren
Arntz , G. W. V., van Dulm, Dijkman, Smit,
J.
H., Smit, J. P. 0., en Westholz ; terwijl de Heeren van Aerde,
die weder lid geworden was in 1869, en Klarenbeek opgehouden
hebben lid te zijn in
1870, bij hun vertrek naar Oost-Indië. In
den loop van dit jaar heeft het Hoofdbestuur als lid dezer afdee-
ling aangenomen den Heer
Thomassen te Maastricht en op heden
den Heer
van der Sluis te Dirksland.

Het aantal Eere- en Correspondeerende leden is onveranderd ge-
bleven.

Het aantal gewone leden, den 9 Sept 1869, ten getale van 69,
bedraagt thans 75. Daarvan behooren 17 tot de afdeeling
Zuid-
Holland
, 9 tot de afd. Utrecht, 46 tot de afd. Gelderland en 33
tot de algemeene afdeeling.

Dit verslag was gereed, mijne Heeren , toen den 17. jl. het
Hoofdbestuur verrast werd met een bericht, dat te dezer plaatse
eene aanvulling van het verslag noodig maakt.

Den 15 September jl. hebben eenige van Noor d-B r a b a n t\' s
en Limburg\'s veeartsen zich vereenigd en besloten eene nieu-
we afdeeling te vormen in onze Maatschappij. Het Hoofdbestuur
heeft daarvoor onmiddellijk zijn dank betuigd en tevens die afdee-
ling dadelijk erkend , op voorwaarde, dat zij een der bestaande

-ocr page 123-

afdeelingsreglementen voorloopig ook als het hare zou aannemen.,
Aan die voorwaarde bleek reeds voldaan te zijn; de jonge afdee-
ling had bij hare oprichting het reglement van Zuid-Holland voor-
loopig aangenomen. De voorzitter van het Hoofdbestuur heeft de
verantwoordelijkheid op zich genomen voor de vrijgevige uitleg-
ging van art. 46 der wet; waarbij hij inderdaad meer den geest
dan de letter van genoemd artikel tot richtsnoer heeft genomen.
Hij twijfelt geen oogenblik, of gij zult daaraan uwe goedkeuring
willen hechten.

De constitueerende vergadering te \'s Bosch had aan onze jongste
afdeeling den naam Noord-Brabant gegeven ; maar op eene des-
betreffende vraag heeft haar Secretaris mij gisteren geantwoord ,
dat dit geschied was , omdat men meende dat de wet geene com-
binatie van provinciën toeliet, dat men echter zeer gaarne, als
dit geoorloofd was, de afdeeling zou willen herdoopen in Noord-
brabant-Limburg. Wat die naamsquaestie betreft, mijne Heeren,
kan de Maatschappij aan hare jongste dochter het compliment
niet onthouden , dat zij reeds op haar leeftijd, en zelfs tegen haar
zin, zoo ten volle eerbiedigt en naleeft de woorden der wet , hier
van art. 3. Maar onze Maatschappij is wars van knellende banden,
waar die slechts den vorm, niet het wezen onzer zaak zouden
dienen. Zij noodigt uit; slechts waar het doel, waarnaar zij
streeft, uit het oog wordt verloren , daar beveelt zij en met al ha-
re kracht. Zoo ook in deze quaestie. Twee provinciën , die de
volle kracht in zich gevoelen om te zamen ééne bloeiende afdee-
ling te vormen , zij sluiten zich aan een. Wat natuurlijker nu ,
dan dat het verbond ook uit den naam der afdeeling spreke.
Mocht er een tijd komen, dat beide helften zoodanig in groei zijn
toegenomen, dat zij ieder op eigen beenen kunnen staan , moch-
ten zij het dan wellicht beter oordeelen, om in het belang der
zaak ieder een eigen kring uit te maken, welnu , dan zal art. 3
onzer wet langs dien weg , op de beste, de zekerste wijze zijn
toepassing vinden.

Nog eene zaak is er, waarvoor het Hoofdbestuur, ter wille on-
zer jongste afdeeling, de welwillendheid dezer vergadering, hare
toestemming voor eene vrijgevige toepassing van eene bepaling van
art. 4 2 inroept. Het Hoofdbestuur bezit de macht niet, om aan
zijn wensch ten deze ook uitvoering te geven; maar het zal zich

-ocr page 124-

aanstonds veroorloven het punt in quaestie , uit den aard der zaak
huiten het programma, aan het oordeel der vergadering te on-
derwerpen.

De afdeeling Noordbraban t-L i m b u r g telt , aanvankelijk,
zoo willen wij en mogen wij ook hopen, 11 leden, waaronder
\'echter een lid, haar Voorzitter A.
J. Janné , tevens correspondent
der Maatschappij is. Het ledental bedraagt dus eigenlijk 10.
Van dit tiental waren 6 , de Heeren van
Driel , Michels , Mon-
tens
A. J., Janné L., Clercx en Thomassen reeds lid van de al-
gemeene aldeeling. Nieuwe leden ontving de Maatschappij , bij de
oprichting van Noordbrabant-Limburg in de Heeren, W. F. R
ijk-
sen
te Veghel. J. J. Noest te Lith , J. Köhler te Almkerk , se -
cretaris der afdeeling en J. E. A.
Houben te Capelle, —

De straks genoemde cijfers rectificeerende , kunnen wij nu nog
mededeelen, dat de Maatschappij thans 79 leden telt; waarvan
onder anderen behooren 10 tot de afd. Noordbrabant-Limburg en
27 tot de algemeene afdeeling.

Het Hoofdbestuur heeft de volgende wijzigingen ondergaan .

In de Alg. Vergadering van 9 September 1869 werd de Heer
Aalbers, na periodieke aftreding, herkozen als Penningmeester.
De Heer
Wirtz legde zijne betrekking van Voorzitter neder, bij
een schrijven d. d. 22 September daaraanvolgende , waarin hij
hoofdzakelijk te kennen gaf, dat , na in Augustus \'68 , die be-
trekking , tegen zijn wil , en enkel uit deferentie voor het verlan-
gen der Alg. Vergadering te hebben aangenomen , om als be-
stuurslid een geregelden gang van zaken te helpen herstellen, hij
nu die taak als geheel volbracht beschouwde en daarom aan zijn
verlangen om het Hoofdbestuur te verlaten gevolg gaf. In eene
hoofdbestuursvergadering van den 27 October \'69 namen de Heeren
Huffnagel , Hengeveld en Weitzel , resp. Onder-Voorzitter , le
Secretaris en 2e Secretaris, op voorstel van laatstgenoemde , het
besluit, in de Alg. Vergadering van 1870 gezamenlijk af te treden.
Aan dit besluit werd volledige uitvoering gegeven.

De Alg. Vergadering van 1870 voorzag in de bestaande 4 va-
caturen door de benoeming van de Heeren
Wirtz, Snellen, Stem-
pel
en Montens, A. J., resp. tot Voorzitter, Onder-Voorzitter, le
Secretaris en 2e Secretaris. De Heeren
Wirtz en Stempel hebben
die benoeming aangenomen. De Heeren
Snellen en Montens

-ocr page 125-

hebben gemeend , wegens veelvuldige bezigheden ze niet te kunnen
aannemen , de laatste voornamelijk ook wegens zijne groote ver-
wijdering van den zetel van het Hoofdbestuur; b eide Heeren heb-
ben zich verontschuldigd , onder dankzegging voor het vereerend
vertrouwen , door de Maatschappij in hen gesteld.

Den 5. Juli jl. heeft de Heer Stempel zijn uitdrukkelijk verlangen
te kennen gegeven , om bij de verkiezing van een ln Secretaris ,
die volgens den bestaanden rooster in de tegenwoordige Vergade-
ring moet plaats hebben niet, meer in aanmerking te komen; uit
hoofde zijne beroepsbezigheden hem verhinderen die betrekking
met de noodige zorg waar te nemen.

Het gevolg van een en ander is geweest, dat het programma
thans 3 ledige plaatsen in het Hoofdbestuur heeft aan te wijzen.

Wat betreft de regeling van de periodieke aftreding der leden
van het Hoofdbestuur,
is weder de vroeger gevolgde regel toege-
past , dat bij de vervulling van plaatsen, die vóór den bepaalden
tijd vacant geworden waren, de daarvoor gekozen leden geacht
worden te subintreeren voor hunne respectieve voorgangers. Dien-
tengevolge is bepaald , dat zullen aftreden :
de te benoemen Onder-Voorzitter in 1872 ,
de Voorzitter in 1873 ,
de Penningmeester in 1874,
de te benoemen 2e Secretaris in 1875 , en
de te benoemen le Secretaris in 1876.

De uitgave van het Tijdschrift mijne Heeren, is na het
verschijnen van het derde deel, met de redactie waarvan een der
redacteurs, zich , ingevolge eene opdracht van het Hoofdbestuur ,
belast had, gestaakt. Drie maanden na het verschijnen van dat
deel, dat fin April 1870 aan alle leden is toegezonden , zijn de
beide redacteurs , die daaraan niet hadden medegewerkt, eensklaps
er over gebelgd gaan worden, dat zij , naar hunne meening , van
den loop dezer zaak onkundig waren gebleven. Er is voldoende
grond om deze meening voor eene vergissing te houden. Zelfs is
reeds in de Alg. Vergadering van \'69, een proefvel van dat 3de
deel ter inzage gegeven. Bovendien hebben beide Heeren meer
dan eens op daartoe strekkende vragen van den derden redacteur
geantwoord, dat andere bezigheden hen weerhielden van aan het
Tijdschrift mede te werken. De derde redacteur heeft tegenover

-ocr page 126-

alle directe of indirecte reclames ten deze te kennen gegeven, dat
hij , na eenmaal de uitnoodiging daartoe te hebben aangenomen ,
het 3de deel inderdaad alleen geredigeerd had, en dat hij zoo
vrij geweest was van te bedanken voor: controle , zonder mede-
werking , een toestand, waartoe hij zich ook voor het vervolg on-
mogelijk zou kunnen leenen. De zoo onverwachts ontstane ver-
bolgenheid der andere redacteurs scheen zeer groot te zijn ; beide
legden dadelijk hunne betrekking neder; een hunner, de Heer
F. C. Hekmeijer , heeft zelfs gelijktijdig het dringend verzoek aan
het Hoofdbestuur gericht, dat zijn naam van den titel van het
drie maanden te voren uitgegeven 3e deel zou geschrapt worden.
In weerwil van al de achting, die men wellicht zou kunnen ge-
voelen voor een dergelijk blijk van nederigheid en voorbeeldige
eerlijkheid op litterarisch , vooral op Nederlandsch veterinair-litte-
rarisch gebied, was het Hoofdbestuur natuurlijk niet bij machte
aan dat verzoek te voldoen. Het moet dus de bevrediging er van
aan het goedvinden der leden overlaten. Hierbij dient echter nog
vermeld te worden, dat beide Heeren zoo welwillend zijn geweest,
de, gebruikelijkerwijze , van wege de Maatschappij aan de redac-
teurs aangeboden present-exemplaren van Deel III van het Tijd-
schrift aan te nemen. Dit geeft gegronde hoop , dat hunne hulp
niet voor goed voor het Tijdschrift verloren is.

Van deze niet volmaakt duidelijke geschiedenis afstappende,
moeten wij nog stilstaan bij de oorzaken van de traagheid in den
wasdom van dit, ons gemeenschappelijk gewrocht, ik meen het
Tijdschrift ; stilstaan ook in het bijzonder bij de oorzaak van de
tijdelijke staking der uitgave.

De hoofdoorzaak is steeds dezelfde ; het is gebrek aan mede-
werking. Vreemd genoeg, ja misschien ware het woord onbescheiden
hier niet te hard, vreemd genoeg, verwacht men alles van de Re-
dactie. Wij haasten ons er bij te voegen, dat er, ja uitzonderingen
ten deze bestaan. Er zijn leden, die van eene andere meening zijn,
maar hun aantal is zeer gering, veel te klein ten behoeve van eene
eenigszins geregelde uitgave. Sedert eenigen tijd liggen weder en-
kele stukken , waaronder de eindelijk ingekomen verslagen van de
7de en 8ste Algemeene Vergaderingen , op de uitgave van eene
aflevering te wachten. \' Die uitgave heeft nog niet kunnen plaats
hebben , omdat de eenig overgebleven redacteur het verkieslijker

-ocr page 127-

achtte, dat zij door eene voltallige redactie wordt bezorgd. Het
Hoofdbestuur hoopt, dat weldra dit werk met ijver zal kunnen
voortgezet worden; maar het acht zich verplicht, nogmaals er op
te wijzen , dat alleen dan het Tijdschrift geregeld zal kunnen ver-
schijnen als een zelfstandig orgaan, als een Nederlandsch archief
voor onze wetenschap en kunst, en niet minder voor de belangen
van onzen stand, wanneer het werkelijk zijn zal wat het zijn moet,
dat is, de gemeenschappelijke arbeid van onze geheele Maatschap-
pij , onder de leiding der Redactie.

Aangaande het finantiëel gedeelte van mijn taak, wensch ik mij
te bepalen tot de mededeeling van onzen Penningmeester die u
weldra in de gelegenheid zal stellen , om over het aan hem toe-
vertrouwd deel van het beheer onzer Maatschappij te kunnen oor-
deelen.

Gaarne zouden wij hiermede dit verslag willen eindigen; maar,
mijne Heeren, ook het minst aangename onzer taak van heden
moet ten slotte zijne beurt vinden. Gij weet het, er zijn van die
wonden , die men niet mag bedekken, die integendeel eene ingrij-
pende behandeling vorderen.

Het is uit het verslag van 1869 u bekend , hoe in het begin
van dat jaar, het Hoofdbestuur aan 20 leden van de algemeene
afdeeling het lidmaatschap der Maatschappij moest ontzeggen\', om-
dat zij weigerden hunne sedert 1 , 2 , 3 , zelfs 4 jaren achterstal-
lige contributie te voldoen. Een dier leden, de heer van Aerde,
heeft later aan zijne verplichting voldaan. Nadat dit zuiverings-
proces , dat Gij later eenstemmig hebt goedgekeurd , had plaats
gevonden , hoopte het Hoofdbestuur, en met reden , dat het zich
in het vervolg niet meer voor zulk eene , ja, wel noodzakelijke en
zeker ook heilzame, maar juist niet verkwikkende taak geplaatst
mocht zien. Dezen en genen collega op zoo gevoelige wijze te
moeten herinneren aan de begrippen van eigenwaarde en zelfach-
ting, Gij zult het met ons eens zijn, het is zeer onaangenaam.
Maar het is noodig. De thans nog te innen achterstallige contri-
butiën bedragen over de jaren 1864, \'65, \'66, en \'68 de som
van ƒ127,50. De hoop van het Hoofdbestuur, waarvan ik zoo even
sprak, is echter niet ten volle verwezenlijkt. Ook in de jaren
1869 en \'70 hebben weder eenige leden der alg. afdeeling niet
aan hunne verplichting ten deze voldaan. Hoe het voor het jaar

-ocr page 128-

\'71 zijn zal, daarover valt nog niets te zeggen , aangezien onze
wet vergeten heeft, voor de betaling der contributie door de le-
den der alg. afdeeling, een bepaalden termijn vast te stellen bin-
nen het loopende jaar. Het Hoofdbestuur wil nogmaals beproeven,
mijne Heeren, of het eene herhaling van den harden maatregel
zal kunnen ontgaan. Mislukt die laatste proef, dan zal het geen
oogenblik meer wachten, met nogmaals tot dezelfde operatie zijn
toevlucht te nemen; overtuigd als het is , eensdeels, dat deze de
Maatschappij geenszins verzwakken, wel versterken zal, anderdeels,
dat het reeds bij voorbaat mag rekenen op Uwe goedkeuring ,
waar het geldt het behoud van eerlijkheid , van waardigheid in
den boezem onzer Maatschappij. —

-ocr page 129-

OVERZIGT VAN DE NIEUWSTE UITGAYEN OYER
YEE-ARTSENIJKUNDE EN AANVERWANTE
VAKKEN.

le en 2e Kwartaal 1872.

Nederlandsche.

Feddema, (S.) De inenting van het rundvee geen voorbehoedend
noch beteugelend middel tegen de besmettelijke longziekte.
Leeuwarden. H. Kuipers 30 bladzijden met 2 Staten, ƒ 0,50.

Hengeveld , (G. J.) Leeraar aan \'s Rijks Vee-Artsenijschool. Het
Rundvee, zijne verschillende rassen , soorten en veredeling. 2
deelen met 84 platen. Haarlem. Erven Loosjes ƒ 26,15 ingen.
ingeb. f 30,15

Hinze , (J. J.) Het Hoefbeslag. Leer- en Handboek van het beslag,
zoowel van gezonde als gebrekkige en zieke hoeven (met 57
houtgravuren tusschen den tekst), Amersfoort. A. M. Slothou-
wer. ƒ 3.60

Idzerda , (Dr. W. H.) De inenting van het rundvee , als voorbe-
hoedend middel tegen de besmettelijke longziekte (19 bladz.)
Leeuwarden. W. Eekhoff. ƒ0,20.

Smits, (J. J. W.) De paardenfokkerij in Nederland (72 bladz.)
Utrecht. G. A. van Hoften. ƒ 0,60.

Duitsche.

Böhm, (Doe. J) Die Schafzucht nach ihrem jetzigen rationellen
Standpunkt, mit färb. Taf. und in den Text gedr. Holzschnitt,
le Lfg. gr. 8 Seit 1—80. Berlin. Wiegandt & Hempel. % thlr.

Ceradini , (Dr. Jul.) Der Mechanismus der halbmondförmigen
Herzklappen (mit e. lith. Taf.) gr. 8, 74 S. Leipzig. Hirzel.
24 gr.

Dammer , (Dr. Otto), Kurzes chemisches Handwörterbuch zum Ge-
brauche für Chemiker , Aertze , Pharmaceuten , Landwirthe

-ocr page 130-

etc. 1 Lfg. Berlin. Robert Oppenheim, (vollständig in 12 ä 13
Lfg.) p. Lfg. von 64 S. 10 gr.

Dragendorff , (Prof. Dr. G.) Beiträge zur gerichtlichen Chemie
einzelner organischer Gifte. — Untersuchungen aus dem phar-
maceut. Institute zu Dorpat. gr. 8. 312 S. St. Petersburg.
Röttger. 15/6 thlr.

Feser , (Prof. Joh.) Lehrbuch der theoretischen und praktischen
Chemie für Aertze, Thieraertze und Apotheker. Erste Hälfte,
gr. 8. Mit zahlreichen Holzschnitten. Berlin , Aug. Hirschwald.
2 thlr.

Frey. (L. Rittmeister.) Das Reitpferd. Erkennen des Alters. An-
kauf, Pflege etc. 2 vermehrte u. verbesserte Auflage. Mit 4
lith. Tafeln. 10 Sgr.

Fürstenberg , (Prof. Dr. M., und Rhode , Prof. Dr. D. 0.) Die
Rindviehzucht nach ihrem jetzigen rationellen Standpunkt. Mit
21 lith. racebildern und vielen in den Text gedr. Holzschnitt,
le und 2e Bd. bis lle Lfg. Berlin , Wiegandt & Hempel p.
Lfg. 1/2 thlr.

Gerlach, (Geh. Med. Rath. Prof. Dir. A. C.) Handbuch der ge-
richtlichen Thierheilkunde 2e veränd. Auflage, gr 8. (898 S.)
Berlin, Hirschwald. 5% thlr.

Gunther (Prof. Dir.) Jahresbericht der Königl. Thierarzneischule
zu Hannover vierter Bericht, 1871. Mit 6 Tafeln Abbild. Hanno-
ver Schmorl und v. Seefeld. gr. 8. 123 S. 42/* thlr.

Hertwig , (Carl. Heinrich. Dr. Prof.) Handbuch der practischen
Arzneimittellehre für Thierärtze. 5e vermehrte und verbesserte
Auflage, gr. 8. 38 Bogen , Leipzig , Veit u Comp. 4 thlr.

Iwersen , (Dr. Ferd.) Die Rinderpest. 6 gr.

Max JäHMS. Ross und Reiter im Leben und Sprache, Glauben und
Geschichte der Deutschen. Eine kultur-historische Monogra-
phie 2e Bnd. Leipzig. Fr. Wilh. Grunow.

Paulicki, (Dr. Aug.) Beiträge zur vergleichenden pathologischen
Anatomie (aus Mag. für die ges. Thierheilkunde) Mit 2 lith.
Taf. Abbildungen. 176 S. Berlin. Hirschwald. 1% thlr.

Prosch , (Prof. V.) Handbuch der Lehre vom Aeussere des Pfer-
des. Mit 80 eingedr. Holzschnitt. Nach der 3 ausg. d. Dän.
Orig. und mit Bewillig, des Yerf. ins Deutsche übertragen von
W.
Braasch. gr. 8. 258 S. Neustadt in Holstein. Ehlers. 3 thlr.

-ocr page 131-

Schwabe, (Dr. Wilmar.) Der Hausthierartz. Die innerlichen und
äusserlichenj Krankheiten der Pferde, Rinder etc. nach homö-
opathischen Grundsätzen 2 vermehrte und verh. aufl. Mit 50
Abbild. Leipzig , Dr. W. Schwabe.

Schmidt, (Dr. Maximiliaan.) Dir. des Zoolog. Gartens zu Frank,
furt. Zoologische Klinik. Handbuch der vergleichenden Patho-
logie und pathol. Anatomie der Säugethiere und Vögel. 1 Bd-
2e Abth. Die krankheiten der Raubthiere. 1 thlr. 20 gr.

Schutz , (Dr.) Die Lehre von der Constitution vom cellulairpatho-
logischen Standpunkte. — Berlin , Aug. Hirschwald. 10 Sgr.

ScHNäBEU, (H.) Deutsches Gestüt-album unter Mitwirkung von
H. v. Nathusius , J. v. Schwartz , und A. Krocker. — Photo-
graphien vorzüglicher Pferde. Berlin. Wiegand u. Hempel, In
Lfg. jede Lfg. von 5 Portraits. 3 thlr.

Wilckens , (Prof. Dr. Mart.) Untersuchungen über den Magen
der wiederkauenden Hausthiere. Mit 6 Lith. Taf. gr. 4. 51 S.
Berlin Wiegandt u Hempel. 2 Thlr.

Zürn , (Dr. F. A.) Die Schmarotzer auf und in dem Körper unserer
Haussäugethiere, sowie die durch erstere veranlassten Krank-
heiten, deren Behandlung und Verhütung. In 2 Theilen. 1
Theil. Thierische Parasiten. Met
4 Taf. Abbild. Weimar, Berh.
Fr. Voigt.

Zürn, (Prof. Dr. F. A.) Zoöpathologische und zoöphysiologische
Untersuchungen. Für die landwirths. Versuchstation zu Jena,
in den J. 1868/71 ausgeführt. 109 S. Stuttgart, Schickhardt
u Ebner. 24 gr.

J. J. Hinze.

(Vervolg in de 3e afl.)

-ocr page 132-

Boelcaan Pc onoLiging.

J. J. Hinze. Eet Hoefbeslag. Leer- en Handboek voor het be-
slag , zoowel van gezonde, als gebrekkige en zieke hoeven , met
57 houtgravuren. Amersfoort A. M. Slothouwer, 1872, 282
bladz., ƒ3.60.

Iedere poging tot aanvulling der Nederlandsche litteratuur over
eenig vak van veeartsenijkunde verdient aanbeveling. Uit dit
oogpunt geschiedt de aankondiging van het werk waarvan de
titel aan het hoofd van dit artikel staat. Hetgeen wij toch in
onze taal over dit onderwerp bezitten is wat verouderd, te beknopt
of onvolledig. Onze cavallerie-officieren, paardenliefhebbers en
veeartsen kunnen zich niet meer tevreden stellen met de werkjes en
geschriften zoo als van J. W. A. Hart, F. C. Hekmeijer, A. J. de Bruin
enz. hoe goed zij ook zijn en hoeveel deugdelijks zij ook mogen bezitten
en zullen liever gebruik maken van de uitgebreide nieuwere fransche
en duitsche schrijvers, vooral van de laatsten , waaronder dat van
dr. A. Gr. T. Leisering en H. M. Hartman , »der Fusz des Pferdes"
eene voorname plaats bekleedt.

Doordrongen van de groote behoefte , die er in onze taal aan
zulk een werk bestaat, heeft de heer Hinze dit laatste tot, voor-
beeld genomen en een »leer- en handboek" (zie aan het hoofd
dezes) in het licht gezonden, dat gesplitst is in twee hoofdafdee-
lingen. Dele afdeeling handelt over den bouw en de verrigtingen
van den voet, en de 2e afdeeling over de leer van het eigenlijke
hoefbeslag, en wel het le gedeelte daarvan over het beslag van
regelmatige en gezonde hoeven , het 2e gedeelte over ziekten van
den hoef.

Men heeft dus in dit werk anatomie en physiologie van den
paardenvoet naar Profr. dr. Leisering , waarop geen aanmerkingen
kunnen vallen, als afkomstig van een hoogst bekwaam en gevierd
collega, benevens de kunst van het hoefbeslag van den thans
overleden bekwamen leeraar en hoefsmid aan de Dresdensche
veeartsenijschool, H. M. Hartmann, doch daarvan, zooals de
heer Hinze in zijne voorrede zegt, belangrijk afwijkende; zoodat
het geheele werk op zich zelve een oorspronkelijke tint schijnt te
bezitten en in de 2e afd. soms werkelijk bezit. Deze oorspronkelijk-
heid bestaat daarin , dat de hr. H. het werk hier en daar bekort
heeft en ook aangevuld, zoowel in schrift als in afbeeldingen,

-ocr page 133-

waardoor zijn geheeie werk naar de jongste vorderingen in het
hoefbeslag vollediger moest worden.

De vraag is , voldoet het aan deze voorstelling ? Is het inder-
daad eene aanwinst of had de hr. H. het achterwege kunnen
laten. Zonder eenige aanmatiging van mijne zijde , kan men
hierop antwoorden, dat het werk van den hr. H. hoewel niet
geheel volledig kunnende heeten , het volledigste werk over het
hoefbeslag is wat er in onze taal bestaat en het daarom voor
eene groote aanwinst gehouden mag worden; opgeluisterd met
eene menigte goed uitgevoerde houtgravuren en een duidelijke
druk.

Wat er zooal op te zeggen valt? Ja, er valt overal wat op
aan te merken en waarom dan ook niet op dit werk. Zoo zal
aan heeren cavallerie-officieren en leeken het ontleedkundig gedeelte
wel wat onbegrijpelijk zijn, doch de eersten kunnen op hunnen cursus
daarbij gebruik maken van de voorlichting van den paardenarts.
Veeartsen zullen het wel verstaan. Sommige hoefgebreken zijn
mager behandeld , zooals de knolhoeven , waarbij de methode van
Grosz wel ter sprake gebracht had mogen worden. Ook de beschrijving-
van het complementijzer van Erdt munt niet uit door duidelijkheid,
noodig om er een naar te laten vervaardigen. Dan zijn er ook nog wel
wat spel- en taalfouten in te vinden, b. v. verrigtóngen (zie inhoud) ,
staalbeentje bl. 12 voor straalbeentje , charnier voor scharnier ,
bl. 14, peesscheeden voor peessclieden, bl. 17, enz. Eene menigte
zelfst. naamw. zijn, zeker naar den hoogduitschen tekst met hoofd-
letters geschreven b. v. Steengallen , Hoefbeentakken , Middelstuk,
Ligchaam enz. enz. Verder Alemannen voor Allemannen, bl. 98. Op
bl. \'254 staat regel 12, Bij doorgaande zij en dragtscheuren
enz. hetgeen zal moeten zijn — bij
niet doorgaande enz.

De schrijver verzoekt verschooning voor de fouten en leemten
met belofte van bescheidene aanmerkingen en terechtwijzingen dank-
baar te zullen aannemen. Welnu , wij willen hem niet hard
vallen noch lastig maken, en dit te minder, omdat wij zijnen
lust, moed en ijver op hoogen prijs stellen, bij deze zijn eerste
onderneming op publiek terrein. Hij zal bij de bewerking en
samenstelling meermalen ondervonden hebben dat het gemakkelij-
ker is een plan te ontwerpen dan te volvoeren, en dat men niet
in alles kort en krachtig kan zijn naar soldaten gewoonte, waar-
van hier en daar sporen zijn. Wij vergeven hem. de fouten en de
leemten gaarne, hopen zeer dat aan zijn boek eene welwillende ont-
vangst zal te beurt vallen, hetgeen het verdient, en wenschen
dat er van zijnen boom van kennis nog meer vruchten zullen
komen , die in rijpheid en smakelijkheid de eerste zullen overtreffen

G. J. H.

-ocr page 134-

TE KOOP AANGEBODEN BOEKWEEKEN VOOR DE
DAARNEVEN GEPLAATSTE PRIJZEN.

De aanbieder is bekend aan de redactie.

Enklaar. De vriend van den Landman van deel 1 tot en

met deel 13, prijs per deel ƒ4........f 13.00

Max Desaive. Les Animaux Domestiques. Liège 1842.

Société d\'Amélioration des Laines, 4 Bulletins en 1 volume. . „,,

» 1.00

Notice sur 1\'Amelioration des Troupeaux de moutons en
France.

Dr. Numan. Yeeartsenijkundig Magazijn, 6 deelen in 8 j
banden. f

Dr. Numan en Dr. P. H. J. Wellenbergh. Magazijn voor} »18.00
Veeartsenijkunde , vergelijkende geneeskunde en vee-1
teelt. Utrecht 1849.
Staat van den Landbouw over 1806 tot en met 1810, \\
NB. niet vervolgd tijdens de Fransche overheersching,
weer opgevat in 1813 dus , 1806 tot en met 1810 , I
en 1813 een deel in h. r. leder band.
 I

Item van 1814 tot en met 1818 benevens rapport vanl
Wttwaal over de veeziekte te Utrecht in 1813 en 1814.1
1 deel in h. r. 1. band.
Item van 1819 tot en met \'1822, in een band als boven.) »25.00
Item van 1823 tot en met 1826 in als boven. I

Item van 1827 en 1828 benevens Algemeen Register
over 1814 tot en met 1828 in 1 band in h. r. 1. band.
Item van 1829 tot en met 1832 in als boven.
Item van 1833 tot en met 1866 ongebonden.
Item in de Fransche taal van 1814 tot en met 1828 in j

drie deelen gebonden in half rood lederen band.
F. G-. van Lidth de Jeude, Recueil de figures des vers

intestinaux. Leide chez Luchtmans 1829. . . . . f 1.00
Verhandeling over de onvruchtbare runderen bekend on-
der den naam van kweenen enz. met 23 platen prijs ƒ 12. » 6.00
J. W. A. Hart. De kunst van het hoefbeslag ....»- 60

f 64.60

Al de hierboven omschreven boeken zijn gaaf, en nagenoeg nog
onopgesneden en, zijn vermoedelijk het Magazijn, het recueil van
Lidth en verhandeling der kweenen , bij de meeste heeren vee-
artsen bekend, doch niet in hun bezit, en, wat nu de staat van
den Landbouw betreft, zoo zal dat werk in eene veeartsenijkun-
dige of landbouwkundige \'boekerij eene bijzondere aanvulling zijn ,
daar het werk van af 1806 tot en met 1866 compleet is.

-ocr page 135-

"ireeax-tseiOLlJ 3s.-uxi.c3J.se
tojjciragen.

Sprokkelingen.

Van A. J. JAN NÉ.

Districts-veearts voor het veeartsenijkundig staatstoezicht in Noordbrabant
en Limburg.

Scheur in het middenrif; door zakking der
netmaag in de borstholte. (
Haubner, Bericht über das
Veterinarwesen in Sachsen
1870). De koe, bij welke deze
scheuring van het middenrif door prof. Leisering gevonden
werd, was wel in het vleesch en had geen enkel ziektever-
schijnsel vertoond. Een gedeelte der netmaag , ter dikte van
twee vuisten, was door eene langwerpige scheur van het
middenrif gedrongen en met de randen dier scheur geheel
aaneengegroeid. Het gedeelte der maag, dat zich in de
borstholte bevond, was niet zoodanig beklemd, dat het
voedsel daarin geen doorgang meer kon hebben ; de spijs-
verteering was derhalve niet belemmerd.

Deze waarneming, wanneer men ze uit een physiologisch
oogpunt beschouwt, is in zoo ver nog al van belang, dewijl
daardoor bet gevoelen van hen, die beweren, dat de samen-
trekking der netmaag alleen in staat is het voedsel daaruit
in de slikbuis te brengen, geheel ontzenuwd wordt.

De thermometrie bij Influenza (ïbid.). De veearts
Johne had gelegenheid talrijke gevallen van Influenza waar
te nemen en heeft aangaande deze ziekte eenige thermome-
trisehe onderzoekingen gedaan. Hij kwam daardoor tot de
volgende resultaten :

9

-ocr page 136-

lo. De afwisselingen in den warmtetoestand van het lichaam
hadden , in de waargenomene gevallen, geen duidelijk uit-
gedrukte periodische type;

2o. De snelle verhooging der temperatuur (zelfs tot 43o 2)
kon niet voor een ongunstig teeken worden gehouden, ook
niet, wanneer daarbij plaatselijke verschijnselen van ernstigen
aard optraden; in dit geval toch zakte de thermometer weer
even spoedig tot 40° 5 en 41°.

3o. Eene aanhoudende en zeer verhoogde temperatuur,
hetzij ze snel of minder snel opkwam, was steeds het voor-
teeken van eenen ongunstigen afloop.

AP. De lage temperatuur was immer een goed voorteeken,
al ging ze zelfs vergezeld van hevige plaatselijke symptomen
en van een versnelden pols.

Ophooping van v o e d e r s t o f f e 11 in de Long.
(.Bericht ü. d. Veterinarw. in Sachsen 1870). Haubner.

De veearts Kunzelmann te Hartmanndorf, zond naar de
veearts, school te Dresden een runderlong, waarin hij een
ophooping van voederstoffen had gevonden. Deze long had
n.1. door een nauwe opening gemeenschap met de net-
maag ; het voedsel, na in de ziekelijke holte der longen te
zijn gedrongen, keerde regelmatig weer in de maag terug,
hetgeen afgeleid wordt uit den verschen toestand, waarin
zich dat voedsel bevond. Kunzelmann beweert, dat deze
ziekelijke holte der long, alsmede de opening, die de gemeen-
schap toeliet tusschen het ademhalingsorgaan en de 2e maag,
van vroegeren datum moet zyn geweest, en hij tracht deze
zijne meening te staven door te wijzen op het gladde voor-
komen van het vlies, waarmede de ziekelijke holte in de long
bekleed was.

Prof. Leisering kon , wegens den toestand waarin hij het
pathologisch stuk ontving, niet bepalen of hij eene rechter,
dan wel eene linkerlong voor zich had.

De holte, wier afmetingen ongeveer gelijk waren aan die
van de maag van een paard , had gladde wanden, die, hier

-ocr page 137-

en daar, met geeoagnleerde vezelstof bedekt waren; op ver-
schillende plaatsen bad zij gemeenschap met de grootere en
kleinere vertakkingen der bronchiën; ongeveer in haar midden
bevond zich een soort van harde snoer; deze had ongeveer
de dikte van een duim , was 19 centimeters lang en ging
van den eenen wand naar den anderen. Alleen in het
achterste en in de zijdelings olie gedeelten van het pathologisch
voorwerp, was er nog gezond longenweefsel aanwezig; het
voorste gedeelte der long was verkleind en onvolkomen uit-
gezet (
atelectasis). Een groot gedeelte der wanden liep uit
in bindweefsel van nieuwere vorming, terwijl de geheele
holte door een dergelijk weefsel als door eene taaie beurs
ingesloten werd.

Het is waarschijnlijk, zegt Leisering, dat het punt van
uitgang dezer pathologische veranderingen een vreemd
lichaam is geweest, dat van de netmaag in de long is ge-
drongen en eene abnormale aaneengroeiing heeft veroorzaakt
van dit orgaan met het middenrif en met de 2e maagafdeeling.

Leisering denkt daarenboven, dat de knobbels, die door hem
in het ziekelijk gedeelte der long gevonden werden , een
gunstig moment hebben daargesteld tot de vorming dezer ab-
normale holte in de massa der long, waarin, volgens Kunzel-
mann, zich een gedeelte der voederstoffen uit de maag had
verzameld. De kundige hoogleeraar van Dresden grondt
deze zijne vooronderstelling op de aanwezigheid van klei-
nere en reeds in suppuratie verkeerende knobbels, die op
verschillende punten in het longenweefsel, en in de straks
vermelde beurs aanwezig waren. Overigens werd er geen vreemd
voorwerp in de long gevonden en de juiste verhouding,
waarin het ziekelijk orgaan van de netmaag verkeerde, kon
niet worden nagegaan, dewijl deze laatste was weggenomen.

Keelontsteking, gepaard gaande metopvulling
der luchtzakken door voederstoffen
(ibid. 1872).

Deze angina, die vergezeld ging van eene buitengewone
zwelling der keelstreek, werd aanvankelijk door dampbaden,

-ocr page 138-

scherp smeersel enz. schijnbaar gunstig behandeld; den der-
den dag echter bezweek het paard ten gevolge van ver-
stikking. Bij de opening vond de veearts Rivet, buiten de
gewone verschijnselen der angina, de beide luchtzakken op-
gevuld met gekauwde voederstoffen.

Een gezwel van 236 ffi in de buikholte van een
paard. (
The veterinarian, April 1872).

Een tweejarig veulen, pas onlangs aangekocht, werd door
den eigenaar aan den veearts Cuningham ter behandeling
toevertrouwd. Deze nam bij het dier al de verschijnselen
waar eener sereuse uitstorting in het pericardium, in de
pleura en in het peritoneum.

De prof. William en Walley, die de lijkopening verrichtten,
vonden, in het linker hypochondrium, een enorm gezwel,
gedeeltelijk uit vetweefsel bestaande, en waarin tevens eenige
tuberkels verspreid waren. Het woog 236 engelsche ponden.
Het hart was week en door hypertrophie aangedaan. Overigens
vond men uitstorting van serum, zoowel in de buikholte als
in de borst en in het hartzakje.

Kalverziekte. (Magaz. f. gesammt. Thierheilk. 1871).

In zijn verslag nopens de kliniek aan de Hanoversche vee -
artsenijschool maakt prof. Carsten-Harms de opmerking, dat
de kalverziekte niet alleen vóór, maar ook na, en, ofschoon
zeldzamer, ook tijdens de verlossing kan ontstaan. Ook
wordt zij, volgens hem , waargenomen bij de geit.

Volgens de waarneming van C. H., kan deze ziekte reeds
vóór de verlossing ontstaan, zoo dikwerf de melkafscheiding
al voor de geboorte van het kalf overvloedig is ingetreden;
de Hanoversche hoogleeraar haalt dit feit aan, ten be-
tooge , dat er een zeker ethiologisch verband bestaat tusschen
het ontstaan der kalverziekte en de verhoogde werking der
melkafscheidende klieren.

Gedurende het beloop dezer ziekte vermindert de normale
temperatuur des lichaams, niet enkel in de peripherie, maar

-ocr page 139-

ook inwendig. Bij de vermeerdering der dierlijke warmte,
kan men vaak een gunstig resultaat verwachten.

De vermindering der dierlijke warmte is voor C. H.
een bewijs, dat de voornaamste storingen bij de onderwer-
pelijke ziekte niet bestaan in eene ontsteking der hersenen
of der hersenvliezen.

Bij de behandeling dezer hardnekkige kwaal werd door
C. H. het gebruik van ol. Crot., door anderen zoozeer ge-
roemd , zonder eenig nut bevonden. Hij nam alstoen ander-
maal zijne toevlucht tot de
tart. emet. en wel, in de meeste
gevallen, met een uitstekend gevolg; in hooge giften toe-
gediend, verkreeg hij door dat middel de genezing bij dieren,
wier gevoel reeds geheel scheen uitgedoofd. In zulke hevige
gevallen schrijft hij de onmiddellijke toediening voor van 15
grammen braakwijnsteen in twee flesschen water, en laat
hij dan vervolgens nog om het uur vier giften, elk van.
4 gram, van datzelfde zout aan den patiënt ingeven; des
noods, wanneer de omstandigheden zulks vereischen, volgen
er nog vijf giften, elk van drie gram, die om de vijf uren
worden toegediend. Steeds wordt door hem de braakwijn-
steen in opgelosten toestand voorgeschreven.

Bij een zeer hevig geval van kalverziekte, diende C. H.
aan de kalfkoe 60
grammen tart. emet., binnen de 14uren,
toe; dewijl daarop braking volgde, meent hij thans van
deze hooge gift te moeten afzien en zich alleen aan de boven-
gemelde hoeveelheden te kunnen houden.

De verschijnselen der ziekte bij de geit verschillen geens-
zins van die bij het rund; alleen zijn ze, bij de eerste, wat
minder hevig.

Dampigheid (ibid. 1871). Wanneer de dampigheid haar
ontstaan verschuldigd is aan het eten van beschimmeld hooi
of stroo, dan behoort men hare naaste oorzaak te zoeken in
eene onvolkomene verlamming der longen.

Ook kunnen hare verschijnselen waargenomen worden na
elke hevige krachtsinspanning bij het trekken van zware lasten,

-ocr page 140-

bij wedrennen enz., of na groote vermoeienissen; dan
is de ziekte haar ontstaan verschuldigd aan de ruptuur van
een zeker aantal longblaasjes.

In andere gevallen eindelijk is de dampigheid een gevolg
van andere ziekten der longen.

Bepaling der physiologische temperatuur bij
onze Huisdieren; door Dr. H. Krabbe te
Kopenhagen
(Tidsskrift for veterinairer
, 1871). Deze zeer uitgebreide
arbeid heeft veel tijd en bijzonder veel nauwkeurigheid ver-
eischt. De schrijver heeft 1728 maal de temperatuur waar-
genomen bij 71 paarden, varkens, runderen, schapen, honden
en katten.

Hij begint met een vluchtig overzicht te geven van de waar-
nemingen, door Traube, Baerensprung en door Wunderlich
op de normale temperatuur bij den mensch gedaan, die ge-
middeld van 36°3\' tot 37°5\' gaat.

Daarna haalt hij de onderzoekingen aan, die in Engeland
gedaan werden door Dr. Sanderson (1866) en in Duitschland,
door Gerlach (1867) omtrent de temperatuur bij runderen,
die aan veetyphus, en in Denemarken door Stokfleth bij
koeien, die aan mondzeer leden.

Dr. Stokfleth had opgemerkt, dat bij dieren die van deze
laatste ziekte hersteld waren , de temperatuur des lichaams
38°5\' bedroeg. Dat cijfer week aanmerkelijk af van de
39°3/ door Fleming, bij het rund, als normaal cijfer opgegeven.

Ofschoon nu de dierlijke warmte bij de zieke dieren zeer
dikwerf bepaald werd, waren echter slechts de op zich
zelf staande waarnemingen van Prevost \'en Dumas, Sonnen-
bei-g, Davy, Fleming enz. enz., op dieren gedaan die in den
physiologischen toestand verkeerden.

Nu hadden de waarnemingen van Krabbe juist ten doel ,
om deze normale temperatuur door talrijke en nauwkeurige
thermometer-metingen, met vastheid te bepalen.

De verkregene resultaten bestaan uit talrijke tabellen, die
hier niet kunnen opgenomen worden. Wij bepalen ons dus

-ocr page 141-

tot de opgave der algemeene uitkomsten, (de warmtegraden
werden in het rectum opgenomen).:

Paarden. — Hunne normale temperatuur bedraagt
aan graden Celsius , volgens
Prevost en Dumas . . . 36,8.
Sonnenberg ...... 37 tot 38.

Davy . .......37,5.

Fleming.......38,8.

Het middencijfer door Krabbe verkregen is 38,1, naar
570 metingen op 19 paarden.

Varkens. — Normale temperatuur volgens
Fleming ....... 40,5.

Gwilt ........40 tot 41,2.

Volgens Krabbe gemiddeld 39,1.

Runderen. —- Normale temperatuur volgens

Hunter.......37,5.

Sanderson ...... 37,9 tot 39,2.

Fleming ....... 38,5 tot 39,3.

Davy........38,9.

Na 446 waarnemingen verkreeg Krabbe bij 24 dieren ge-
middeld 38,8.

Schapen. — Normale temp. volgens

Davy . ....... 37,3—40,5.

Prevost en Dumas ... 38,
Fleming ....... 40,3,

Na 173 waarn. op 8 schapen verkreeg Krabbe gem. 39,8.
Honden. —- Normale temp. volgens
Prevost en Dumas . . . 37,4.

Falck. . ...... 37,6—33,4.

Mendel ....... 37,8—39,3.

Billroth....... 38.-39,4.

Binz........ 38,2—40,0.

Becquerel en Breschet . . 38,3.
• Fleming....... 38,5.

Senator ....... 38,7—39,3.

Davy........ 39.-39,6.

-ocr page 142-

Krabbe verkreeg, na 443 waarnemingen op 16 bonden,
gemiddeld 38,7.

Katten. — Normale temperatuur volgens

39,4-40,6.
39,5.

Ruge.
Desprez

Fleming ....

Davy.....

Prevost en Dumas .
Senator.....

38.

. 38,3—38,9.
. 38,5.

38,7—39,4.

Desprez.......39,7.

Na 95 waarn. op 3 katten vond Krabbe gem. 38.9. De
meeste waarnemingen bij de Paarden werden \'s morgens
en \'s avonds gedaan, \'s Avonds is de temperatuur steeds
bet hoogste.

Onder een groep van dertien paarden gaven
7 van vijf tot acht jaren oud, een middencijfer van 38,2.

6 van tien tot achttien jaar.......37,9.

Bij eene andere groep van 4:

2 van zes tot acht jaar..........38,2.

2 van vijftien tot zeventien jaar.....37,8.

In Mei gaven 4 paarden bij welke de waarnemingen ge-
durende de geheele maand 2 maal daags gedaan werden,
gemiddeld 38.

In Januari — van den 15. tot 16. — verkreeg men bij

4 paarden, 38,2.

Bij 6 paarden, die op een steamer van IJsland naar
Schotland vervoerd werden, en van den 31. Juli tot den 7.
Aug. werden onderzocht, vond men gemiddeld 38,2.

Bij 2 categoriën van koeien (in de weide), vond Krabbe
gemiddeld 89 tot 38,6; bij meerdere runderen (op stal
met gras en hooi gevoerd), vond hij 38,6. Bij een kalf van

5 maanden en bij eene pink van 15 maanden (op de weide)
verkreeg hij 38,8 tot 38,9.

Dit zijn geenszins de eenige uitkomsten, die de onderzoe-
kingen van Krabbe hem hebben doen verkrijgen: zij zullen
echter wel voldoende zijn, om de waarde van den arbeid

-ocr page 143-

van den geleerden Deenschen veeartsenijkundige te doen
erkennen. (Ann. de méd. Yét. 1.872. Aug.)

Practische b ij dragen,
door J.
B. H. 10UB!S,

Paardenarts 3e tl. bij de Huzaren.

1. In Augustus 1871 werd ik in het »Koninklijk Zoölo-
gisch Genootschap" »Natura Artis Magistra" geroepen bij
een Kameel (Camelus dromedarius), die aan hevige diar-
rhoea lijdende was. Het dier lag aanhoudend, (de sterke
borstbeenplaat verwond en in verzwering) met bijna geslo-
ten oogleden en met uitgestrekten hals , op den grond, ge-
bruikte sedert een paar dagen geen voedsel meer, staan was
onmogelijk en de zwakte zeer groot. Een zeer onaange-
name reuk verspreidde zich in den stal; de ontlasting uit
bet rectum geleek op vuil water en vloeide bestendig af.
De behandeling was vruchteloos en patiënt stierf ook reeds
\'sanderen daags. De opening van het lijk, die evenwel
zeer "gebrekkig was wegens den onverdragelijken stank, le-
verde niets op dan volslagen ledigheid der darmen; deze
zagen er bleek, bijna wit en als gewasschen uit. De maag
was zeer sterk uitgezet en volgepropt met zeer droog voed-
sel , dat met moeite van een te scheiden was. Alle overige
organen waren bijzonder bleek gekleurd.

2. Afgescheiden van de maagverstopping, waaraan boven-
staand dier is bezweken, vond ik in de longen en vooral
in de lever, zoowel aan de oppervlakte als in het weefsel, een
groot aantal cysten, ter grootte van een groot duivenei.
De uitwendige wand was zeer vast, kraakbeenachtig, daar-
op volgde de algemeene blaas, en binnen deze bevonden
zich dochterblazen, terwijl binnen deze nog kleinere blaasjes
waren ingesloten, allen met een helder vocht gevuld. Kop-
penwaren aan geene der blazen waar te nemen (aceph aiocysten).

-ocr page 144-

3. In Mei 1870 kreeg ik in bovengemelde inrichting eene
jeugdige Lama (Auchenia lama) in behandeling met een
breuk van het linker schenkelbeen, ontstaan doordat het
dier met het been door het ijzeren hek was geraakt. De
breuk liep van boven en achter naar beneden en voren , en
kon tot in het spronggewricht vervolgd worden, waar de
uiteinden van het been nog duidelijk van elkander konden
geschoven worden. De hulp bestond in het aanleggen van
een verband uit spalken van stevig bordpapier en linnen-
zwachtels met stijfsel voorzien. Na twintig dagen werd het
verband afgenomen; de breuk was genezen; het gewricht
was , bij het buigen , zeer stijf, hetgeen evenwel langzamer-
hand geheel verbeterde.

4. In weinige woorden moge het volgende hier vermel-
ding vinden: Gedurende mijn diensttijd zyn mij bijzonder veel
gevallen van Windkoliek bij paarden voorgekomen. Na
daarbij de gewone behandeling toegepast te hebben, die
mij dikwijls in den steek liet, zoodat ik grooten lust
had, den trocar in de hand te nemen, heb ik niet
alleen beterschap, maar bijna onmiddellijk herstel gevonden,
bij het gebruik van koud-water-lavementen, één of twee
modelspniten vol, bij niet dadelijke ontlasting der winden,
na eenige minuten herhaald. Deze handelwijze heeft mij
nog in ieder geval boven verwachting voldaan.

5. Den 22en Juni 1870 kreeg ik een paard in behande-
ling , wegens Nageltred, in den straal van het rechter ach-
terbeen. De spijker werd verwijderd, het ijzer afgenomen ,
de hoorn om de wond behoorlijk besneden, en deze verder
goed behandeld. Langzamerhand trad genezing in. Den 13en
Juli daaraanvolgende stond het paard evenwel zeer wijd in
de achterbeenen, en vond ik de uiers sterk gezwollen, zeer
heet en pijnlijk, en eene koude, deels zachte, deels harde
zwelling onder den buik, van de uiers tot aan den elle-
boog loopende. Te gelijk hiermede ontstond Mondklem en
Rechts tij vigheid. \' Tusschen de tanden kon men hoog-
stens één vinger brengen, de tong was zeer hard, uit den mond

-ocr page 145-

vloeide aanhoudend taai slijm. Verder stond het paard met
vooruitstekend hoofd, wijde neusgaten, gestrekten hals en
rug, de beweging was bijna onmogelijk, zeer stijf; pols en
adem normaal. Behandeling: onder deken, buik en uiers
aanhoudend en goed bevochtigen met koud water; inwendig
3 m. d. tartar. emetic. dr. j in water; slobbering van meel
en zemelen tot voedsel, \'s Anderendaags was de toestand
als boven opgegeven, dezelfde behandeling; daarbij eene
kleine aderlating. 15 Juli. Het uier weinig meer gezwollen;
overigens geene verandering. Toen ons leger mobiel werd,
en ik naar de kantonnementen in Noord-Holland vertrok,
22 Juli daarop, was patiënt zoodanig verbeterd, dat de
wond aan den hoef genezen en de uierontsteking volkomen
verdwenen was. De spieren waren ook niet meer zoo
hard gespannen als vroeger. Bij mijn terugkomst, 27 Sep-
tember daaraanvolgende, was het paard gezond en werd
door mij weder in dienst gesteld.

8. Vraag. In de geneeskunde voor menschen heeft men,
vooral in den laatsten tijd, bij (oude) zweren van de le-
dematen , met bijzonder gunstig gevolg; gebruik gemaakt
van het opleggen en bevestigen van een gedeelte der ge-
zonde huid , (ook alleen van epidermis) van een ander li-
chaamsdeel genomen. Zouden er in de veeartsenijkunde,
gevallen kunnen voorkomen , waarbij deze zelfde handelwijze
in toepassing kan worden gebracht ?

7. In der tijd is de vraag gedaan, of in de longen of
elders, miliairtuberkels voorkomen, zonder aanwezig-
heid van »Kwaden droes". In mijne aanteekeningen over het
jaar 1869, vind ik twee zulke gevallen, bij paarden, die
aan »slepende verkoudheid" met uitwerpen van veel en
vuil slijm uit den neus , lijdende waren.

Ik had gelegenheid hunne lijken te onderzoeken; bij deze
vond ik, zoowel onmiddellijk onder het longenvlies, als in het
longenweefsel, in grooten getale de beschreven knobbeltjes,
welke ik met het bloote oog als miliairtuberkels moest be-
schouwen.

-ocr page 146-

8. Bij een paard, dat in November 1871, aan hevig
koliek had geleden, en gedurende dien tijd zich zeer onrus-
tig had gedragen, door zich liggende bestendig te wentelen,
onverhoeds op te springen, hevig uit te slaan met de bee-
nen, zich weer plotseling te laten vallen; soms voor over te
vallen, en daarbij vier a vijf meters verder tegen den muur aan te
bonsen, vond ik bij den na zes uren ingetreden dood, eene
hevige verbloeding met barsting van den bovensten rand
der lever. Gemeld gedeelte was sterk gezwollen en deeg-
achtig op het gevoel; het buikvlies van het middenrif was
meer naar rechts, cirkelvormig, met eene middellijn van on-
geveer twee decimeters , zeer ontstoken. Of de leverbarsting
oorspronkelijk was ontstaan, of wel het gevolg van het vallen
en stooten, gedurende de ziekte, was mij niet recht duidelijk.
Met het oog op de verandering der lever, besloot ik even-
wel tot de eerste meening.

9. Gedurende het laatste kwartaal van 1868, werd mij
verzocht bij een driejarig paard te komen, dat daags te
voren eene verwonding van het rechter ooglid had gekregen.
Alleen aan den buitensten ooghoek was het afgescheurde
gedeelte, dat ongeveer de onderste helft van het ooglid uit-
maakte, nog verbonden. Met de schaar bewerkte ik de beide
wondranden, en hechtte met de achtvormige naad met
spelden, welker punten werden afgeknipt. Na eenige uren
had het paard weer alles losgescheurd, in weerwil van eene
goede (?) oppassing. Ik sneed het geheele onderste gedeelte
van het ooglid af, scarificeerde de wondranden nogmaals ,
en hechtte op de boven aangegeven wijze. Inmiddels had
ik een metalen korf laten maken, om het wrijven tegen te
gaan. Na negen dagen was de verbinding over de geheele
vlakte geschied en kon ik de spelden wegnemen; het her-
stelde ooglid verrichtte zijne functie zoo goed als het andere.

-ocr page 147-

Eenige gevallen uit de praktijk,
door L. HERMKÈS.

Veearts te Culemburg.

Tabaksvergiftiging bij bet rnnd.

In Maart 1871 , had ik gelegenheid eene vergiftiging door
tabak waar te nemen en heb ik mij beijverd, de intoxicatie-
verschijnselen , zoo nauwkeurig mogelijk, op te teekenen en
als kleine zeldzaamheid mede te deelen.

Drie melkkoeien werden met spinwater uit een sigaren-
fabriek (carotte saus) en petroleum rijkelijk over het geheele
lichaam gewasschen; reeds onder het wasschen der derde
koe vertoonden zich bij de eerst gewasschene intoxicatie-symp-
tomen en werd mijne hulp ingeroepen.

No. 1 lag op de rechter zijde, met de beenen van zich af,
onvermogend om op te staan, had den kop slap van de voeder-
goot afhangend, den tong uit den mond en slijmde erg ;
het wenkvlies was gedeeltelijk over het oog gevallen;
de oogen waren verdraaid en teruggetrokken; verder had
het dier een wijde pupil, roode slijmvliezen, snelle pols,
bijna onvoelbaren hartslag, moeielijke en steunende adem-
haling , tympanitis, huid rood en warm behalve aan
de beenen, het rilde en beefde, sloeg nu en dan met vóór- en
achterbeenen terwijl de kop krampachtig zijdelings getrok-
ken werd en dadelijk weer slap neerviel,het was ongevoelig en re-
ageerde niet meer op prikken met de bistouri: na een half
uur stierf dit dier onder bovengenoemde symptomen. Dewijl
het dier direct verkocht en vervoerd werd kon ik geene lijk-
opening doen.

No. 2 (ergste) en No. 3 stonden nog en hieraan kon ik
de volgende verschijnselen waarnemen, als: roode en warme
huid, teruggetrokken en roode oogen, slijmen uit den mond,
steunende en versnelde ademhaling, versnelde en zwakke
pols, rillen en beven over het geheele lijf, maar vooral aan

-ocr page 148-

vóór- en achterbeenen, tympanitisch opgezette buik, nu
en dan slaan met de aebterbeenen naar bet lijf, eetlust ver-
dwenen en geen herkauwen, dikwijls urineeren, dunne en
zwartachtige mest enz. Later ging de eene liggen en kon
met geweld niet tot opstaan worden gebracht.

Voor behandeling liet ik dadelijk No. 2 en N°. 8 rijkelijk
met koud water, waarin een weinig tannine opgelost was,
afwasschen en gaf inwendig in kleine maar dikwijls her-
haalde giften Tannine met Ammon. Carbon, in eene sterke
infusie van koffie, waarbij ik den 2en dag Palv. rad. genti-
an. en groote giften Sulph. sod. voegde, met dat gevolg dat
beiden na een paar dagen geheel hersteld waren.

Inschuiving en omstulping van den blinden darm bij een paard.

Op den 26en Maart d. j. werd ik geroepen bij een paard
van den Heer v. M., welk dier van eene reis terugkwam
van ongeveer 6 uur en, op stal gekomen, geen eetlust had,
maar treurig voor de krib bleef staan; na een half uur be-
gon het langzamerhand verschijnselen van koliek te vertoo-
nen, welke opvolgend in hevigheid toenamen. De volledige
behandeling van koliek werd ingesteld en hierop volgde ont-
lasting van winden, mest en urine, terwijl de eetlust te-
rugkeerde , maar de pols sneller en zwakker werd. Deze
koliekverschijnselen hielden gedurende 6 dagen aan, oa dei-
afwisselend beter en erger worden en het nu en dan ont-
lasten van faeces, terwijl echter de pols voortdurend versneld
en zwak bleef. Nu werden de verschijnselen heviger en bijna
aanhoudend, vallen , opstaan , slaan , rollen , steigeren in
de krib, enz. volgden elkander op, totdat het dier den 2en
April a. s. overleed.

Onbewust van de oorzaken dezer verschijnselen, haastte
ik mij de lijkopening, te doen en merkte, reeds dadelijk bij
het openen van de buikholte, de afwezigheid van den blin-

-ocr page 149-

den darm op. De darmen voorzichtig uitgehaald en onder-
zocht. Ik vond nu aan het einde van den kronkeldarm en
het begin van den karteldarm, den geheelen omtrek lei-
kleurig rood en gezwollen, en aan de ondervlakte een zak-
vormig gezwel, van de grootte van een manshoofd, gevormd
door het weivlies en gevuld met water en ziltachtig exudaat,
den blinden darm ingeschoven en omgestulpt in den onder-
sten dwarschen karteldarm, zoo zelfs, dat een gedeelte van
den karteldarm (rechter) en het einde van dien darm mede
ingeschoven waren , terwijl de lïronkeldarmopening in den
karteldarm uitkwam. Door deze laatste omstandigheid laat
zich het bijna voortdurend ontlasten van darmcontenta ge-
durende de ziekte verklaren.

Steatoma bij een paard.

Bij een tweejarig merriepaard nam ik een gezwel waar-
aan den rechter borstwand , dat zich uitstrekte van achter
den elleboog tot op de helft van den buik en van het on-
derste gedeelte tot op het midden van den borstwand , ta-
melijk vlak was en eene basis had van ongeveer 8 palmen
in den omtrek.

Toen de tegenwoordige eigenaar het dier als jaarling kocht,
was het gezwel slechts zoo groot als een kippenei, maar na
dien sterk in omvang toegenomen. Het was reeds geraimen
tijd, door een empiricus, in de overtuiging zijner onfeilbare
kunst , met alle scherpe smeersels en zalven, die hij tot
zijne dispositie had, zonder eenig succes (behalve dat het
al grooter en grooter werd en er \' nu en dan gaatjes in
vielen, waaruit etter kwam) behandeld, toen men besloot er mij
over te raadplegen. De huid, die het gezwel bedekte, was groo-
tendeels verwoest en in plaats hiervan waren dunne geele korst-
jes gekomen , die loszaten door er onder uitgezweet vocht; het
gezwel zelf was bijna ongevoelig en tamelijk zacht en elastiek.

-ocr page 150-

Ik vooronderstelde een vetgezwel en ondernam de verwijde-
ring langs operatieven weg. Het dier werd neergeworpen , de
huid, voor zoo ver zij nog op het gezwel aanwezig was,
losgepeld (wat echter moeielijk was, daar zij tamelijk vast
met het gezwel vergroeid was) en vervolgens het gezwel
van de om- en onderliggende deelen losgemaakt en met een
stuk van de borsthuidspier en de rug-opperarmbeenspier,
die, gedeeltelijk vervet, door het gezwel heenliepen, tot op
de geele schede van de uitwendige ribbenbuikspier, die een
deel van de ribbenschouderspier bedekt, weggenomen ; de
bloeding was gering en de wond van kolossalen omvang.
Vervolgens werd een drukverband op de wond aangelegd en
nat gehouden met koud water , den volgenden dag werd de
wond met digestieve middelen bestreken en als gewone wond
behandeld. Thans is zij geheel opgevuld en de litteekenvor-
ming gaat goed vooruit. Het gezwel bestond uit spekachtig
vet met tot vervetting overgegane spiervezelbundels en had
naar schatting eene zwaarte van ongeveer 15 halve ned. ponden.

Culemburg, October 1872.

Iets over het zoogenaamde bloedwateren,
door J. N. DIJKMAN.

Veearts te Lochem.

Deze in sommige streken , des zomers, vooral tegen het
najaar, dikwijls voorkomende en zeer gevreesde ziekte , was
tot nog toe door mij alleen waargenomen in bovengenoemd
jaargetijde, vooral wanneer na eenige dagen droogte plot-
seling hevige regens invielen.

Den 28en November j. 1. echter werd ik \'s avonds verzocht
te komen bij een landbouwer in de buurt van Lochem,
waar eene nieuwmelkte koe plotseling hevig ziek was ge-
worden. De patiënt stond zeer lusteloos als \'t ware te leu-

-ocr page 151-

tien in den halsketting, had tranende oogen, zeer bleek naar
het geel zwemende slijmvliezen, sterke pulsatie van de
halsader, kleine nauwelijks voelbare polsslag, terwijl ook
de hartslag zeer weinig waarneembaar was. De ademhaling was
zeer versneld en ging gepaard met snuiven door den neus.
Het dier had blijkbaar moeite om te gaan liggen , en bleef
daarom ook zoo lang mogelijk staan, terwijl, wanneer het
eens lag , het ook slechts met moeite wederom tot op staan was
te brengen. Daarenboven rilde het over het geheele lichaam.

Deze verschijnselen deden mij besluiten, de patiënt te be-
handelen als lijdende aan gastrisch-catharrale koorts , waar-
voor ik haar liet ingeven poeders bestaande uit:

Pulv. cort. peruviam, mur. ammon. en pulv. camphor.
Den volgenden dag was de koorts aanmerkelijk minder, maar
daar de ademhaling en de pulsatie van den halsader nog even
sterk waren en daarbij de hartslag sterk was toegenomen
liet ik de koe tevens toedienen Tinct. digital, met Acid.
sulph. dilut. — Tot nu toe was de mest en waterontlas-
ting normaal geweest, doch den derden morgen was de
mestontlasting opgeheven, terwijl de urine als bloed ge-
kleurd was en bij kleine hoeveelheden en met pijn ontlast
werd; ook de melk, die tot nog toe in vrij groote hoeveel-
heid gegeven was, werd minder en kreeg tevens een geel-
roode kleur.

Thans besloot ik, daar de koortsverschijnselen geheel wa-
ren verdwenen, de patiënt te behandelen voor het gewone
bloedwateren, en diende haar daarom 3 maal daags een poe-
der toe , bestaande uit: Pulv. gi. Aloes en Sulph. Ferri in te
geven met lijnzaadwater. Reeds den volgenden dag begon
de koe iets van het onder haar gestrooide stroo te eten, de
urine begon meer een bruingeele kleur te verkrijgen en was
na twee dagen weder lichtgeel gekleurd. De mestontlasting
begon nu ook overvloedig plaats te hebben , waarna het her-
kauwen langzaam begon en allengs toenam.

Door deze ziekte, die slechts acht dagen in haar geheele
verloop geduurd had, was de koe, die bij het ontstaan der

10

-ocr page 152-

ziekte goed gevoed was, zoozeer vermagerd, dat zij nau-
welijks konde opstaan; zij nam ecliter spoedig in krachten
toe en is tot heden gezond gebleven.

Het bijzondere nu van dit ziektegeval is:
le. dat het plaats had in een tijd, waarin het anders nooit,
ien minste door mij, is waargenomen;

2e. dat het plaats had in eene streek en bij een landbou-
wer , waar deze ziekte nooit was voorgekomen.

Daarom rees bij mij al aanstonds de \\ raag: zou het
in den zomer voorkomend bloedwateren, in aanmerking ge-
nomen de weersverandering waaronder het voorkomt, ook niet
het gevolg kunnen zijn van catharrale aandoeningen, zoodat
het niet uitsluitend moet gezocht woorden in de gesteldheid van
den bodem, het drinkwater als anderszins, te meer daar, zooals
ik zooëven onder punt 2 aanmerkte, de ziekte voorkwam in
eene streek en op een stal, waar ze nooit was waargenomen.

Aangenaam zal het mij zijn, zoo ze zijn waargenomen
door eenige collega\'s, dergelijke gevallen te mogen verne-
men ; want deze ziekte komt maar al te dikwijls in deze
streken voor en zeer vaak met doodelijken afloop.
Lochem, 12 December 1872.

-ocr page 153-

Veeartsenijliuiiciise politie.

Handelingen van de Internationale conferentie, ten doel hebbende
het nemen van gelijke maatregelen tot wering der
runderpest, medegedeeld

door J. J, HINZE.

Zooals bekend is, werd in het jaar 1871, langs diploma-
tieken weg door de Oostehrijksche Regeering een voorstel ge-
daan tot het honden van bovengemelde conferentie, waarmede
de Regeeringen van België, Dnitschland, Frankrijk, Groot-
brittannië, Italië, Rumenië, Rusland, Zwitserland, Servië,
Turkije en Hongarije hunne instemming betuigden en waar-
om zij hunne afgevaardigden benoemden, — als volgt:

LEDEN DER CONFERENTIE.

Voorzitter: Zijn Excellentie J. Ridder v. Chlumecky, k. k.
Minister van landbouw.

AFGEVAARDIGDEN.

Uit België: Leclerc. Inspecteur van landbouw aan het
ministerie van binnl. zaken.

Dr. Wehenkel. Prof. aan de Staats-veeartsenijschool.

Uit Duitschland: Dahrenstadt, k. pruisisch geh. regee-
ringsraad aan het ministerie van onderwijs en medicinale
aangelegenheden.

Carl Muller, Prof. aan de veeartsenijschool te Berlijn.

Probstmayer, Directeur van de centraal veeartsenijschool
te Munchen.

-ocr page 154-

Uit Frankrijk: Bouley, Medelid van het Instituut en
Inspecteur der vee-artsenijscholen.

Uit Groot-Brittannië: Dr. A. Williams , Secretaris
van het Véterinair-Departement van den geheimen Eaad.

Uit Italië: Dr. J. B. Ercolani, Universiteits prof. te Bo-
logna en Prof. F. Perosino uit Turijn.

Uit Oostenrijk-Hongarije: a. Oostenrijk Dr. Fr. Ul-
rich. Ministerraad en Saniteitsreferent aan het Ministerie v.
binnenl. zaken.

Dr. M. Röll, Regeeringsraad en Directeur der Weener vee-
artsenijschool.

Dr. Franz Muller; Dr. A. Bruckmüller; Professoren aan
de W. Veeartsenijschool.

K. Haardt v. Hartenthurn , sectieraad in het handelsminis-
terie.

J. Pollanetz, secretaris van het handelsministerie.

b. Hongarge: Dr. W. Zlamal. Sectieraad in het ministe-
rie van landbouw , industrie en handel.

Dr. Leopold Gross, Secretaris van het ministerie van binnenl.
zaken.

J. Mina, Prof. in de vee-artsenijkunde aan de Klausen-
burger akademie.

Uit Rumenië: Dr. St. Capsa , Directeur van de Saniteits-
dienst.

M. Colben, Prof. Vétérinair-ehef.

Uit Rusland: Staatsraad Prof. Ravitsch. — Hofraad Prof.
Seifmann. Ambts-directeur Hugo.

Uit Zwitserland: Nationaalraad en directeur Zangger.

Uit Servië: Dr. Mladen Jancovics.

Uit Turkije: Dr. Marchand, Saniteitsraad.

BUREAU VAN DE CONFERENTIE:

Dr. J. R. Lorenz, Sectieraad in het k. k. landbouw minis-
terie, als referent voor de conferentie.

-ocr page 155-

A. Ridder v. Chamiec, Concipist aan het k. k. landbouw
ministerie.

Vrijheer W. v. Genotte. Hof- en ministerieel concipist
aan het ministerie van buitenl. zaken.

Den 16en Maart 1872, werd te Weenen de conferentie
door Z. Exc. den Minister van landbouw J. Ridder v.
Ohlumecky in een zaal van het Ministerie van binnenland-
sche zaken geopend en werd besloten de 65 vragen, welke
aan de Weener Vee-artsenijschool ontworpen en met het
verzoek tot deelname aan de andere regeeringen verzonden
waren, tot grondslag der debatten te nemen, met bepa-
ling , dat, wanneer later door de beraadslagingen verdere
vragen mochten ontstaan , deze eveneens tot onderwrerp van
discussie zonden genomen worden.

Tot verdeeling van den arbeid werden twee comités samen-
gesteld , waarvan het eene de
preventieve, het andere de
repressieve, maatregelen te onderzoeken had. Ieder lid van de
conferentie werd vrijgelaten zich aan een dezer comités aan
te sluiten, met bepaling, dat aan ieder het bijwonen van de
zitting van het comité, waarvan hij geen lid was, vrij
stond , doch zonder daarin stemming te hebben.

De leden van het preventieve comité , waren: Direct. Röll,
President, Dr. Zlamal, Vice-president, Le Clerc en Prof. C.
Muller, secretarissen, verder M. Colben, Dr. Gross, Hugo ,
Dr. Marchand , Prof. Ravitsch, Prof. Seifman 5 Dr. Ulrich
en Dr. A. Williams.

De leden van het repressieve comité, waren: R. Zangger, pre-
sident , Dr. Fr. Muller en Prof. Dr. Wehenkel, secretarissen ;
verder: Prof. Dr. Brückmiiller , Bouley, Dr. Capsa, Dahren-
stadt, Prof. Dr. Ercolani, Dr. Jancovics, Prof. Mina, Prof.
Dr. Perosino, en Probstmayer.

Het preventive comité hield 9, het repressieve 8 zittingen,
waarna nog 5 algemeene zittingen gehouden werden. — De
beraadslagingen werden in het Duitsch en Fransch gehou-
den ; de stemming over formeele-zaken geschiedde naar het

-ocr page 156-

getal; die over meretorische-vragen naar de staten, aldaar
vertegenwoordigd.

De besluiten, genomen omtrent de vragen 1 tot en met
47, zijnde door het repressieve comité behandeld , werden ,
door den rapporteur-secretaris Prof. Carl Muller in de alge-
meene zittingen van 2 tot 6 April gehouden, medegedeeld.

Kortheidshalve zullen wij hier de vragen niet mededeelen,
daar deze uit de beantwoording grootendeels van zelve af te
leiden zijn.

De beantwoording der vragen 1 tot 7 , welke van infor-
matorisehen aard zijn en alleen betrekking hebben op Rus-
land , luiden als volgt:

ad 1. Er zijn geene feitelijke en overtuigende bewij-
zen , dat cle runderpest alleen in het Aziatisch gebied van
Rusland spontaan (zelfstandig) ontstaat.

ad 2. De tot heden in Rusland genomene maatregelen, tot
het uitroeien en voorkomen van de uitbreiding der runder-
pest, zijn nog niet zoo voldoende, dat het door vraag 3
gestelde doel reeds tegenwoordig bereikt kan worden.
(Evenwel wordt de bereidwilligheid van de Russische regee-
ring geconstateerd, om die maatregelen te willen nemen n.
het getal van de reeds bestaande observatie-stations ook aan
de westelijke grenzen te vermeerderen en zoodanig te orga-
niseeren, als overeenkomt met de eischen der veterinair-
politie; voorondersteld, dat de, den veehandel zoo drukkende
quarantainen opgeheven worden). — (Is later gewijzigd.)

ad 3. Bij den tegenwoordigen toestand der transport-
wegen in Rusland is, voor de verhoudingen van den vee-
handel , eene volkomene uitsluiting van het transport te land
niet doenlijk.

ad 4. De observatie-stations voor drijfkudden zouden vol-
komen vervangen kunnen worden door begeleiding van vee-
artsen; zoodanige begeleiding zou zeker altijd mogelijk zijn
van het laatste observatie-station tot aan de grenzen.

ad 5. Attesten van gezondheid en afkomst zijn niet
altijd, in welk land ook, volkomen geloofwaardig.

-ocr page 157-

\\

ad 6. Wanneer de runderpest in eene kudde tot export
bestemd, uitbreekt, worden de zieke dieren gedood en de
nog gezonde verder gedreven, terwijl, wanneer dit plaats
vindt op een transport per spoor, de gezonde dieren (na
voorafgegane dooding der zieke) naar eene groote stad ge-
bracht en daar geslacht zouden worden. — Het dooden en
begraven van de verdachte dieren zou in grooten omvang
kunnen plaats hebben, wanneer de verplichte vee-assurantie
in Rusland algemeen tot stand zal zijn gekomen.

ad 7. In het algemeen moet verboden worden, dat eene
kudde (ad 6) de Russische grenzen overschrijdt.

Bij de discussie hierover in de algemeene vergadering
wordt punt 1 met algemeene stemmen aangenomen. Omtrent
punt 2 wordt door Bouley en Dahrenstadt\'voorgesteld,
het 2de gedeelte geheel weg te laten, daar zulks eigenlijk
een toevoegsel is, maar niet gerekend kan worden tot de
besluiten van de conferentie te behoor en.

Zlamal en Leclerc willen alleen in algemeenen zin constatee-
ren, dat Rusland genegen is doeltreffende maatregelen te ne-
men, en de bijzondere opsomming daarvan weglaten.

Bij stemming wordt de eerste alinea aangenomen; de 2e
alinea echter gewijzigd:

»De Russische regeering heeft evenwel door hare afgevaar-
digden verklaard, dat zij genegen is , de tot dit doel noodige
maatregelen te nemen." —- (wordt nu aangenomen, behalve
door D., terwijl Grootbrittannie zich van stemming onthoudt).

Omtrent punt 3 wordt aan het oorspronkelijke antwoord
van het comité op voorstel van Zangger nog het volgende
toegevoegd :

»Het uitsluitende transport voor uit te voeren vee door
middel van spoorwegen, zou een zorgvuldig toezicht zeer
gemakkelijk maken." (door allen aangenomen behalve O. en H.)

Omtrent punt 4 , wordt na eene korte discussie besloten,
het besluit van het comité te wijzigen als volgt:

»Uit de verklaringen van de Russische afgevaardigden
blijkt, dat het begeleiden van drijfkudden door vee-artsen

-ocr page 158-

buiten het bereik der mogelijkheid ligt. (Algemeen aangenomen).

Wat aangaat punt 5 , wordt, na eene discussie over de
al of niet, of slechts betrekkelijke geloofwaardigheid van
attesten, tussehen Röll, Dahrenstadt, Leclerc , Bouley , We-
henkel, Hugo en Carl Muller , door Röll in overeenstemming-
met Fr. Muller en Ravitsch voorgesteld het volgende toe te
voegen :

»De modaliteiten, waaronder de enkele lauden aan de attesten
geloofwaardigheid schenken, zijn door art. 60 aangegeven,
(wordt door allen behalve D. en H. aangenomen).

Omtrent punt 6 wordt door Bouley opgemerkt, dat de
maatregelen , die volgens de punten 48 en 50 door het tweede
comité voorgesteld zijn , ook gelden ten opzichte van Rusland
en dus de behandeling van dat punt moet uitgesteld worden
tot de beraadslaging over de punten 48 en 50, waartoe be-
sloten wordt, evenals ook met punt 7.

De vragen van informatieven aard behandeld zijnde, wor-
den de antwoorden der volgende vragen door Carl Miiller
ter sprake gebracht. Deze zijn:

ad 8. De inentingen der runderpest zijn, ten opzichte van
de uitbreiding dier ziekte, zelfs bij het nemen der grootste
voorzichtigheidsmaatregelen als gevaarlijk te beschouwen.
Bouley slaat voor , hieraan nog het volgende toe te voegen :

»Als laatste resultaat , heeft de ondervinding , welke men
omtrent de inenting der runderpest sinds 120 jaren gemaakt
heeft, geleerd :

1. dat dit middel onder alle gezichtspunten, in alle landen
van middel-en West-Europa absoluut te verwerpen is.

2. dat in landen waar de runderpest enzoötisch heerscht,
deze maatregel in het volksbelang, verworpen moet worden,
wordende dit aangenomen door allen, met uitzondering van H.

ad 9. Daar de runderpest eene ziekte is, welke buiten
hare ontwikkelingsplaats niet spontaan ontstaat en onafhan-
kelijk is van het ras, is er geen reden tegen den invoer
van het steppenras bijzondere .(alleen voor dat ras geldige)
voorzichtigheidsmaatregelen te nemen. Het steppenvee kan

-ocr page 159-

op dezelfde wijze , evenals het vee van andere rassen , toege-
laten worden, zoodra Rusland de bij de tweede vraag op-
gegeven garanties geeft, dat alleen gezond vee over de
grenzen komt.

(Dit antwoord is door het comité gegeven , altijd in de
vooronderstelling dat Rusland eenmaal de in punt 2 opge-
gevene garanties geven zal).

Hierop wordt door Leclere in overweging gegeven, den
aanhef van dit antwoord aldus te wijzigen:

»Daar de runderpest eene ziekte is, welke in Europa al-
leen spontaan in Rusland ontstaat enz." Dit wordt door
allen aangenomen behalve O. , R. en Zw., welke zich voor de
redactie van het comité verklaren.

ad 10. De invoer van rundvee (altijd in de vooronderstel-
ling van de bij punt 2 genoemde garanties) is alleen toe
te staan aan bepaalde punten, van waar uit het verder
vervoer der dieren per spoor direct naar de plaats van be-
stemming mogelijk is. — Van dezen regel zijn alleen uitge-
zonderd de uit Rusland benoodigde runderen voor de Oost-
Gallicische meststalliiigen.

Wat betreft het vervoer, met scheepsgelegenheid, van uit
Rusland komende runderen, schijnen de bepalingen van
het Zee-saniteitsreglement voldoende, om eene insleeping
van de runderpest langs dien weg te voorkomen.

Na eene korte discussie over het al of niet wensckelijke
van de uitzondering voor Oost-Gallicië, welke Röll en Zla-
mal beweren noodig te zijn , wil Dahrenstadt, dat de uitzonde-
ring geschiedt voor de ten behoeve der mesting in het al-
gemeen door de veemesters , in Rusland direct aangekochte
runderen. (Hiervoor stemmen: D. , Rum. , Rusland en F.)

(De overige : O., H., B., Fr., I. , S.en Zw. stemmen voor
het voorstel van bet comité).

ad 11. Bij volkomen voldoen aan de (van de zijde van
Rusland ad 2 te gevene) garanties kan men toestaan, dat de
aan een invoerstation gekomene kudden, voor export bestemd ,
zonder contumaz en zonder desinfektie in de waggons van den

9

-ocr page 160-

aan het invoerstation beginnenden spoorweg, geladen worden.

De geïmporteerde runderen , alsmede de op het transport
daarmede in aanraking geweest zijnde personen en voorwer-
pen, mogen met inlandsche runderen niet in aanraking
komen.

De , langs den landweg, in de stallen van mestvee gebrachte
Russische runderen moeten daar aan eene quarantaine onder-
worpen worden. — Algemeen aangenomen en evenzoo hier-
mede het wegvallen der vragen 12 en 13.

De vragen 14 tot 27 hebben betrekking op voorzichtig-
heidsmaatregelen , noodig om het gevaar eener insleping der
runderpest uit Rusland , door het leveren van eene volkomene
garantie, te voorkomen. Deze maatregelen laten zich in
4 groepen verdeelen: de eerste groep (vr. 14—19) heeft het
oog op den invoer van rundvee ; de tweede (20—21) heeft
betrekking op den invoer van andere herkauwende dieren ;
de derde (22—25) op den invoer van droge, ruwe dierlijke
producten ; en de laatste (26—27) op die van hooi, stroo en
soortgelijke stoffen.

Hieromtrent deelt de secretaris Prof. Carl Miiller mede,
dat wat de eerste groep betreft, in het comité, eene min-
derheid getracht heeft, den invoer geheel te doen verbieden, dat
de meerderheid dit verbod , wel is waar wenschelijk , maar
niet houdbaar heeft geoordeeld. — De beantwoording dier
vragen door het comité luidt:

ad 14. Zoolang Rusland geene voldoende garanties gege-
ven heeft, dat alleen gezonde rundvee-kudden tot export ko-
men , is een absoluut invoer-verbod van het steppenvee
a. wen-
schelijk ; (D. en B. verklaren het noodzakelijk);
b. terwijl de
doelmatigheid er van in het volksbelang;
c. alsmede de moge-
lijkheid tot het doen van dit verbod; en
d. het handhaven ervan
gedurende eenen oorlog, van de verschillende verhoudingen
der enkele staaten afhangt;
e. bij het bestaan van zoo-
danig verbod wordt het gevaar voor het inslepen der run-
derpest door den smokkelhandel begunstigd.

Hiertegenover stond het voorstel van de minderheid en

-ocr page 161-

wel van de afgevaardigden uit D., B. en Gr. Br. »In aan-
merking genomen dat de runderpest in Europa (behalve in
Rusland) niet spontaan ontstaat, en alleen van dat land
uit, direct of indirect ingevoerd, wordt; dat verder de door
Rusland genomene maatregelen , tot het weren en onder-
drukken dezer ziekte, tot op heden nog niet als voldoende
te beschouwen zijn; dat de observatie-stations niet in vol-
doend aantal voorhanden zijn en dat, al mochten deze ver-
meerderd worden, toch het resultaat daarvan niet voldoende
en zeer problematisch zou zijn —- moet de invoer van her-
kauwers in alle landen absoluut verboden worden, zoolang
Rusland nl. geene voldoende garanties zal hebben gegeven.

Bij het debat hierover, merkt Bruckmüller op , dat het
noodzakelijker schijnt de nationaal-ekonomische zijde aan
de sanitaire voor te trekken en zich wel degelijk af te vra-
gen of het in dit opzicht raadzamer is, het verkeer met vee
ongestoord te doen plaats hebben en daarbij van tijd tot
tijd eene runderpest-invasie te moeten bestrijden, of met
de prohibitie eene menigte gewichtige nationaal-ekonomische
nadeelen in \'t leven te roepen, zonder daarbij toch met zeker-
heid de runderpest voor de toekomst uit te sluiten. Men
mag zich zeiven niet vleien, door welke maatregelen ook,
de runderpest in Europa geheel te kunnen doen verdwijnen,
want het verkeer aan de grenzen zal altijd, op welke wijze
ook, de mogelijkheid tot overbrengen der runderpest laten
bestaan en van de grenzen uit zullen altijd hier en daar
gevallen van verdere verspreiding voorkomen. Het gewicht
van de nationaal-ekonomische zijde dezer vraag is ook oorzaak,
dat men in vele gevalllen het sanitaire standpunt gedeeltelijk
verlaten heeft, bijv. in Engeland , waar men ook, niettegen-
staande de geleden groote verliezen , niet zoo ver gegaan is,
om den invoer van vreemd vee geheel te verbieden, maar zich
tot de hoogst noodige voorzichtigheids-maatregelen beperkt
heeft; evenzoo ook in Beieren , waar wel is waar de invoer
van vreemd grauw vee uit Oostenrijk verboden is, maar
eene uitzondering ten gunste van het in te voeren vee

-ocr page 162-

(eveneens grauw ras) uit Tirol en Vorarlberg is gemaakt.

Bouley laat zich ook in dezen geest uit, beweert nog,
dat door de prohibitie alleen de geregelde en daarom minder
gevaarlijke invoer verhinderd , daarentegen de ongeregelde en
dien ten gevolge veel gevaarlijker invoer van vreemd vee
door den smokkelhandel begunstigd wordt.

Hierna wordt tot stemming overgegaan en wel het eerst
over het antwoord van de minderheid, het prohibitie-voorstel
van D., B. en Eng.

Hiervoor verklaren zich alleen de genoemde landen, terwijl
alle overigen tegen zijn.

Van de stemming over het eerste antwoord van het
comité, dat bij gedeelten in omvraag gebracht wordt, is het
resultaat, dat:

punt a. aangenomen wordt door : O., H., B. en E. — waar-
bij het absolute verbod van invoer uit R>. als wenschelijk
wordt aangeduid.

Er., I., Rum., Rusl., S., Zw. en T. verklaren dit ver-
bod als niet wenschelijk.

De afgevaardigde van Duitschland onthoudt zich van stem-
ming.

b. , c. en d. worden algemeen aangenomen.

bij e. wordt door Dahrensfeadt eene tegenovergestelde con-
clusie voorgesteld , nl. :

»Bij het bestaan van het verbod tot invoer is het gevaar
voor eene insleping door den smokkel niet grooter als bij
het bestaan van quarantaines."

Na eene korte discussie hierover, gevoerd door Bouley,
Wehenkel, Zangger, en Seifmann, wordt door Wehenkel
nog voorgesteld aan punt
e. van het comité-voorstel toe te
voegen :

»Maar dit gevaar wordt aanmerkelijk verminderd door de
voorzichtigheids-maatregelen , in art. 18 opgegeven.

Voor het voorstel (e) van het comité stemmen : O., H., B.,
Fr., E., Rum. , I., Rusl., S., Zw., en T.

Voor het voorstel (e) Dahrenstadt stemt alleen Duitschland.

-ocr page 163-

Voor het toevoegsel aan het comité-voorstel van Wehenkel
stemmen alleen: B., D., en E.
Zw. hierbij bniten stemming.

ad 15. De vee contumaz-inrichtingen aan de Oostenrijksche
Rijksgrenzen van Rusland moeten in stand gehouden worden
zoo lang Rusland de reeds besprokene garanties niet gege-
ven heeft.

Daar hier alleen sprake is van in stand houden der qua-
rantaine-inrichtingen , kon in het antwoord zulks alleen ook
van de Oostenrijksch-Hongaarsche grenzen gemeld worden,
daar zij aan de grenzen van Duitschland niet zijn. Bouley
wil daarom, dit antwoord veranderen als volgt:

» Vee-contumaz-inrichtingen tegen Rusland moeten daar ge-
maakt worden, waar zij noodig schijnen." Dahrenstadt merkt
op, dat Duitschland zeker geene contumaz-inrigtingen zal
oprichten , maar dat hij er natuurlijk niet tegen heeft, wan-
neer andere landen dit willen doen.

Opdat ook D. met het antwoord genoegen zou kunnen
nemen , daar dit land wellicht later terug zou kunnen ko-
men van het absolute verbod van invoer , werd door Ulrick
de volgende redactie voorgesteld :

»In die grenslanden , waar een absoluut verbod van in-
voer niet noodzakelijk geacht wordt, wordt het maken van
contumaz-inrichtingen aanbevolen.\'\'

Hierop werd door Dahrenstadt gerepliceerd, dat al mocht
D. tot de opheffing van het verbod van invoer overgaan,
men toch geen quarantaine zou aannemen, maar liever an-
dere maatregelen nemen.

Eindelijk wordt het antwoord van het comité in dien zin
gewijzigd dat de speciale opgave van »aan
de Oostenrijk-
sche rijksgrenzen
" wegvalt, door allen aangenomen, behalve
D. (welks vertegenwoordiger Dahrenstadt alleen
verzoekt in
het protocol te willen constateeren , dat D. zich
tegen quaran-
taines verklaard heeft).

ad 16. De vee-contumaz-inrichtingen moeten zoodanig
zijn , dat de daarin komende kudden volkomen geïsoleerd ge-

-ocr page 164-

houden kunnen worden en dat iedere ziekte , vermagering of
waarde-vermindering zooveel mogelijk verhinderd wordt.
(Wordt zonder debat aangenomen.

ad 17. De duur van de contumaz-periode aan de gren-
zen moet vast en onder alle verhoudingen gelijk zijn. — De
duur van de quarantaine moet 10 dagen zijn.

Het eerste gedeelte wordt met algemeene stemmen aange-
nomen.

Omtrent het tweede gedeelte wordt door de representanten
van D. en B. voorgesteld den duur op 21 dagen te stellen.
Dit wordt alleen door deze beiden aangenomen, terwijl alle
overigen stemmen voor 10 dagen.

ad 18. Als maatregelen, voor de grenslanden, om den dooi-
de contumaz-inrichtingen begunstigden sluikhandel zoo veel
mogelijk tegen te gaan, worden aanbevolen: strenge bewa-
king der grenzen, veekadasters in de grensdistricten , strenge
bestraffing van den smokkelhandel, het bewerken eener lang-
zame verandering van de rassen in de grensdistricten. — (al-
gemeen aangenomen).

ad 19. Het oprichten van groote slachthuizen aan de in-
voerstations op Oostenrijksch gebied, om het vleesch van de
aldaar (nog volkomen gezond bevond ene) geslachte, uit Rus-
land geïmporteerde runderen, door middel van den spoorweg
te vervoeren, is niet alleen mogelijk, maar zeer voordeelig
(tot voorkoming van de uitbreiding der runderpest) te ach-
ten. Daarbij wordt voorondersteld, dat die slachthuizen onder
direct toezicht van den staat staan.

Tevens brengt de rapporteur van het eerste comité ter
sprake een toevoegsel van Prof. Perosino (lid van het 2e co-
mité), als: »dat het maken van groote slachthuizen in de na-
bijheid der steppen, met fabrieken tot het bereiden van ge-
conserveerd vleescb zeer wenschelijk geacht moet worden/\'

Beiden worden met algemeene stemmen aangenomen; al-
leen Rusland stelt voor : »de genoemde slachthuizen onder
toezicht van grenscommissies van de betrokkene aan elkander
• grenzende staten te stellen.

-ocr page 165-

ad 20. De invoer van schapen, geiten en varkens uit
Rusland behoeft, met het oog op het gevaar van overbrengen
der runderpest,
niet onvoorwaardelijk verboden te worden.

Nadat D. en B., die reeds vroeger tegen den invoer
van
alle herkauwers (dus ook van schapen en geiten) ge-
stemd hadden , in het protokol lieten aanteekenen, dat dit
voor hen alleen betrekking had op
varkens, werd dit ant-
woord algemeen aangenomen.

ad 21. De invoer van varkens kan onder de gewone ver-
houdingen toegestaan worden.

Voorzichtigheidsmaatregelen (resp. verbod van invoer) zou-
den slechts dan te nemen zijn, wanneer de runderpest in
een rayon van 37 kilometers aan gene zijde der grenzen
heerscht of de verhoudingen eene volkomene afsluiting dei-
grenzen noodig maken.

De invoer van schapen en geiten uit Rusland is: a. niet
zonder voorwaarden toe te staan;
b. die mag slechts aan ze-
kere invoerstations , beh. aan zoodanige plaatsen geschieden ,
waar zich contumaz-inrichtingen bevinden ;
c. attesten van af-
komst en gezondheid zijn voor het toestaan van den invoer,
niet als voldoende te beschouwen; d. zij moeten voor het
verder transport gedurende 12 uren aan een toezicht (in den
loop van een dag) in de contumaz-inrichting onderworpen
worden.

De desinfectie van deze dieren kan zich alleen be-
palen tot de klauwen en zou te bewerkstelligen zijn , door
ze door water te drijven.

Voor de, langs zee, uit Rusland ingevoerde schapen en
geiten zijn de daaromtrent bestaande saniteits-voorschriften
voldoende, evenals voor den invoer van runderen.

De beide eerste alineas werden slechts met die wijziging
algemeen aangenomen, dat voor den afstand 40 in plaats
van 37 kilometers genomen werd.

De verdere punten a. , b. en c. worden algemeen aange-
nomen met uitzondering altijd van D. en B. Bij lit.
d. is
een amendement voorgesteld van Wehenkel-Leclerc, ten doel

-ocr page 166-

hebbende den duur der quarantaine gelijk te doen zijn aan
die voor de runderen, waarvoor alleen stemmen : D., B. en E.

Voor de desinfeetie willen Bouley en Marchand kalk-
melk of zeewater bezigen, waarvoor: D. , B., Fr., E.,
I., Zw., en Turk. terwijl O., H., Rum. , Rusl., en
S. voor
het voorstel van het comité zijn. De laatste alinea wordt
door allen aangenomen.

ad 22. Een verbod tegen den invoer van droge , dier-
lijke ruwe producten uit Rusland is niet te rechtvaardigen.

ad 23. De in het algemeen bestaande wetten betreffende
den invoer van droge, dierlijke ruwe producten, volgens welke
die producten uit eene besmette streek van het buitenland,
niet ingevoerd mogen worden, zijn ook tegen Rusland vol-
doende. -— Ook het vertoonen van certificaten van afkomst ,
is daarbij zeer nuttig.

Zangger verzoekt opheldering omtrent de in den groothan-
del voorkomende gezoutene huiden , welke zeer dikwijls nat
zijn, ook aan sommige plaatsen niet goed gezouten kunnen
zijn, dus mogelijk tot gevaarlijke producten kunnen bekoo-
ren, zoodat men deze niet tot de droge ruwe producten kan
rekenen. Ook Probstmaijer sluit zich hierbij aan en stelt voor,
de gezouten huiden weg te laten, terwijl hij alleen de behan-
deling met kalkmelk voor voldoende zeker houdt.

Bouley, Ravitsch en Ercolani merken op, dat het zouten
volkomen desinfecteert en er nog geen voorbeeld bestaat, dat
door gezouten huiden de runderpest overgebracht is. Daarop
worden de punten 22 en 23 algemeen aangenomen.

ad 24. Dit punt vervalt, wegens de beantwoording van
vraag 23.

ad 25. Onder droge dierlijke ruwe producten, welke
(ad 23) zonder voorafgaande desinfectie ingevoerd kunnen
worden, worden verstaan :
volkomen droge huiden en been-
deren , dito hoornen en klauwen, gezouten en gedroogde
runderdarmen, gesmolten vet in vaten en kuipen, koehaar,
varkensborstels , schaapswol en geitenhaar , voor zooverre deze
laatste in zakken of balen gepakt zijn. — Hetzelfde geldt

-ocr page 167-

ten opzichte van de in den groothandel voorkomende gezou-
ten huiden.

Heerscht de runderpest in eene naburige streek van Rus-
land , dan moet de invoer van
versche huiden, beenderen en
darmen, ongesmolten vet en vleesch uit die streek onvoor-
waardelijk verboden worden.

Dit antwoord wordt algemeen aangenomen, behalve door
D., Zw., B., welke de in den groothandel voorkomende
gezou-
ten huiden
daarvan uitzonderen.

ad 26. De invoer van stroo, hooi en soortgelijke zaken
uit Rusland moet geheel en al verboden worden, in het ge-
val nl. wanneer zij als dragers van het contagium beschouwd
kunnen worden.

Dahrenstadt en Wehenkel (D. en B.) willen ook hier geheel
verbod van invoer, terwijl de overigen allen het voorstel aan-
nemen.

ad 27. Bij de aangetoonde onuitvoerbaarheid van eene
ompakking van in hooi of stroo geëmballeerde waren, welke
in dien toestand ook nauwelijks over de grenzen van Rus-
land zullen komen, kan de beantwoording dezer vraag achter-
wege gelaten worden (wordt aangenomen behalve door D. B.)

Probstmayer en Dahrenstadt (D.) stellen nl. hiervoor in
de plaats:

»Hetzelfde geldt ten opzichte van hooi en stroo als em-
ballage gebezigd." (vóór D. en B.)

ad 28. Wanneer met het oog op de vragen 2 en 10 , de
vrije invoer van vee uit Rusland, door middel van den spoor-
trein toegestaan is;
a dan mag dit slechts plaats vinden bij
directe verzending tot aan de plaats van bestemming ;
b. het
overladen kan alleen dan toegestaan worden, wanneer dringende
eischen van het spoorwegverkeer dit noodzakelijk maken; in
dat geval moeten de dieren evenwel tot aan de overlading vol-
komen geïsoleerd gehouden worden;
c. ontladen ten behoeve
van voedering en drenken der getransporteerde dieren moet
zooveel doenlijk vermeden worden en er moet getracht wor-
den zoodanige regelingen te maken, dat het voederen en

11

-ocr page 168-

drenken der dieren in de wagons zelve plaats vindt; d. valt
weg, wegens de genomen besluiten ad
a) en b).
(Wordt algemeen aangenomen).

ad 29. 1 ot onderzoek van den gezondheidstoestand van bet
Russische rundvee, gedurende het transport over den spoorweg,
a. is de voortdurende begeleiding door een veearts niet nood-
zakelijk ;
b. de van tijd tot tijd plaats hebbende revisie door
een vee-arts is voldoende en zou dit gedurende het langere
oponthoud aan de voederïngs- en drenkingsstations plaats kun-
nen vinden ; c. aan de ontladingsplaats moet eene nieuwe re-
visie van het veetransport geschieden:
d. het drijven van de
ontladingsplaats tot die van bestemming moet langs bepaalde
wegen plaats vinden en aanraking met het inlandsche vee
moet vermeden worden, (algemeen aangenomen).

ad 30. Zoolang de ad 2 noodig gekeurde garanties niet gege-
ven zijn, kan het verder drijven langs den landweg van het
vee, dat aan quarantaine onderworpen is geweest, toege-
staan worden. (Algem.)

Alleen D. onthoudt zich (met het oog op punt 14) van
stemming.

ad 31. De in art. 29 onder lit. b), c), en d) aangeduide
voorzichtigheidsmaatregelen kunnen ook voor het transport
langs den weg als voldoende beschouwd worden. — (Alge-
meen aangenomen).

ad 32. Wanneer in eene veekudde gedurende het transport
per spoor of op den marsch de runderpest uitbreekt, a. moeten
alle dieren van het transport, de zieken zoowel als gezonden^
zoo spoedig mogelijk afgemaakt worden;
b. wat betreft de
afgemaakte dieren, hiermede moet op dezelfde wijze gehan-
deld worden als met de afgemaakte dieren in besmette stre-
ken ; c. valt weg, wegens het besluit genomen onder lit. a).

Algemeen wordt aangenomen de discussie hierover uit te
stellen tot punt 48, aangezien dit art. eigenlijk onder de ru-
briek :
repressieve maatregelen behoort. —

Vervolgens kwamen aan de orde de punten 33—36, waarin
dezelfde onderwerpen als in de voorafgegane vragen betrekke-

-ocr page 169-

lijk Rusland gedaan zijn, omtrent Rum., Servie en Turkije
in overweging gegeven worden.

ad. 33. Het comité erkent de door de statistieke opgave
bewezene werkzaamheid van den kant der Rumeensche re-
geering door de sedert 1868 genomen maatregelen tot we-
ring en bestrijding der runderpest; het is evenwel van mee-
ning, dat nog verdere resultaten daarvan moeten afgewacht
worden , alvorens de preventieve maatregelen aan de Ru-
meensche grenzen geheel kunnen wegvallen.

ad 34. a.) Tegen de Donauvorstendommen moeten blijvend
en onder alle omstandigheden die maatregelen genomen wor-
den , welke aan de grenzen tegen Rusland noodig schijnen.

b.) De maatregelen moeten ook dan toegepast worden,
wanneer de runderpest in Rumenië niet heerscht.

c.) valt weg.

Hieromtrent verklaart Capsa, dat zelfs de staten, waar
dit onderwerp het best geregeld is, geene volkomene zeker-
heid kunnen geven tegen, de mogelijkheid van het uitbreken
van runderpest; doch voor zooverre men in het algemeen door
staatszorg zekerheid geven kan, is dit in Rumenië het geval.
Buitendien is Rumenië reeds door zijne grenzen , verder door
strenge waakzaamheid en doelmatige plaatsing der contumaz-
inrichtingen goed beschut tegen eene insleping uit Rusland.
Ook is reeds of wordt nog de Veterinair-politie geheel geregeld
als in andere staten , zoodat hij voorstelt, daar in Rumenië de
runderpest niet spontaan ontstaat, dit gelijk te stellen met
alle andere staten. Ook Dahrenstadt en Bouley zijn van deze
meening. Alleen Zlamal beweert, dat de maatregelen in
Rumenië nog alles behalve doelmatig zijn, de contumaz-inrich-
tingen gebrekkig zijn en zonder Vétérinairen, waarom hij
thans nog voor het voorstel van het comité is.

Voor het voorstel (ad 33) van het comité, stemmen: O.,
H., E. en Rusl.

Voor het voorstel Capsa en Dahrenstadt, zijn: D., B.,
F., I. Rum., Zw. en T.

Dit voorstel luidt: »In de Rumeensche vorstendommen kun-

-ocr page 170-

nen zoodanige maatregelen genomen worden, dat: a.) de
verhindering van insleping der runderpest uit Rusland daar-
heen en de verdere verspreiding in aangrenzende landen,
met zekerheid verwacht kan worden , en dat:
b.) de bestrij-
ding der runderpest aldaar naar dezelfde regelen geschieden
zal als in de staten van West-Europa."

Vóór de stemming over vraag 34 wordt door den rappor-
teur en
Dahrenstadt opgemerkt, dat voor hen, die voor het
voorstel C. en D. gestemd hebben, dit art. wegvalt. —
Zangger stelt evenwel de volgende beantwoording voor:
»a) Tegen de Donauvorstendommen behoeven die maatre-
gelen
niet genomen te worden, welke aan de grenzen tegen
Rusland noodig zijn. — b) Voorondersteld , dat Rumenië aan
de Russische grenzen de onder 15 en 16 voorgeschrevene con-
tumaz-inrichtingen doelmatig georganiseerd heeft, kan dit land
in ziekte-vrije tijden evenals alle andere staten behalve Rusland
behandeld worden.\'\' —

Voor het antwoord van het comité, stemmen alleen: O.,
Hv E., en Rusl.

Voor dat van Zangger , stemmen : B. , Fr., I.. Rum.,
Zw., en T.

Dahrenstadt (D.) stemt alleen voor het eerste gedeelte (a)
van het voorstel
Zangger, daar hij de quarantaine niet als
de eenige en erkend beste maatregel tegen runderpest be-
schouwt.

ad 35 en 36. — a.) Ten opzichte van Servië. 1. In ziekte-
vrije tijden kan Servië evenals andere staten behandeld worden.
2. Bij het heerschen der runderpest in Servië moet het geheele
land als besmet beschouwd worden. 3. Bij het heerschen der
runderpest in Servië, mag het slachtvee voor de locale behoefte
in de Hongaarsche grensdistricten ingevoerd worden, nadat
het aan de grenzen, aan eene quarantaine , op dezelfde wijze
als het uit Rusland en Rumenië ingevoerde vee, onderwor-
pen is geweest.

b) Ten opzichte van Turkije: Tegen Turkije\' moet (tot de
in uitzicht gestelde maatregelen tot uitvoering gekomen en

-ocr page 171-

proefhoudend bevonden zijn) dezelfde handelwijze gevolgd
worden als tegen Rusland.

Door Dahrenstadt wordt gewenscht, dat Turkije en Servië
op dezelfde wijze behandeld worden als Rumenië, waar-
op door G. Muller opgemerkt wordt, dat van Rum, en Ser-
vië ten minste voldoende verklaringen gekomen zijn.

Ten opzichte van Turkije is niets bekend, welke maatre-
gelen daar genomen worden ter bestrijding der runderpest of
wat men voornemens is te doen. Welk gevaar deze staat,
ten opzichte van de runderpest, voor zijne buren oplevert,
heeft de ervaring in 1863 en 64 geleerd, toen van daar-
uit de runderpest naar Italië overgebracht werd.

Hierop werd door Marchand gerepliceerd, dat Turkije niet
zal achterblijven, maatregelen in den geest dezer voorstellen
te nemen. Overigens is de Veterinaire politie in T. niet
zoo slecht ais zij beschreven is; niet alleen het begraven
der gestorvene dieren, doch ook de afscheiding der gezonde
van de zieke is voorgeschreven; terwijl tevens het voorschrift
bestaat, dat, wanneer in Rusland de runderpest heerscht,
van daar komend vee in Turkijë niet ingevoerd mag worden.
Evenzoo bestaan reinigings- en desinfectie-voorschriften,
terwijl periodieke rapporten over heerschende ziekten inge-
voerd zouden worden. —

Bouley doet daarop het volgende bemiddelingsvoorstel:
»Turkije kan ten opzichte van de runderpest op dezelfde wijze
behandeld worden als Rumenië en Servië, wanneer hare regee-
ring zich verbindt, de door de Internationale conferentie voor-
gestelde Saniteits-maatregelen aan te nemen en uit te voeren.
Tot zoo lang moet men echter ten opzichte van dezen staat
dezelfde maatregelen handhaven als tegen Rusland."

Na nog eenige discussie, volgt de stemming over art. 35
en 36 en wel over Servië en Turkije afzonderlijk. Voor het
voorstel van het comité stemmen: O., H., Fr., IJ, Rum,,
Zw. en F. Voor een voorstel van Leclerc om eenvoudig de
gestelde
vraag 35 \') met Ja te beantwoorden, daar het
1) Vraag 35 luidt: Kunnen Servië en Turkije de garantie geven, dat

-ocr page 172-

comité de zaak veel meer dan noodig is, gecompliceerd heeft r
stemmen: D., B. en S.. Ten opzichte van Turkije wordt het
voorstel van het comité aangenomen door O., H., I., Rusland,
terwijl voor het voorstel Bouley: D., Pr, Rum., S. en Zw.
stemmen. — (Eng. hij beide bulten stemming).

ad 37. De reiniging en desinfectie van eiken wagon, waarin
herkauwers, paarden of varkens getransporteerd zijn ge-
worden , moet ten allen tijde, zonder acht te geven op den
gezondheidstoestand en het heerschen van epidemiën , naar
bepaalde voorschriften aan de directies van spoorwegen ver-
plichtend worden gesteld.

Voor het eindigen der desinfectie mag zoodanige transport-
wagon niet
tot vervoer van vee gebezigd worden. —

Door Dahrenstadt wordt opgemerkt dat in de 2e alinea de
woorden »
tot vervoer van vee" weggelaten moeten worden,
daar het toch niet in de bedoeling kan liggen van deleden
der conferentie , dat op ongereinigde en niet gedesinfecteerde
wagons b. v. hooi of stroo getransporteerd zou worden.

Hiermede vereenigen zich allen behalve, de afgevaardigde
van Rusland. —

ad 38. Het terrein aan de in- en ontladingsplaatsen en
andere voorwerpen, welke met de dieren in aanraking zijn
gekomen , moeten eveneens aan eene desinfectie onderworpen
worden. (Algemeen aangenomen).

ad 39. a). Aan de desinfectie moet eene volkomene rei-
niging van den wagon voorafgaan. —

b). Tot desinfectie kan gebezigd worden : heet water van
minstens 70° C., waterdamp, kalkmelk, chloorkalk, opgelost

zij in de gelegenheid zijn, de runderpest, wanneer deze daar uitbreekt,
met de noodige snelheid en zekerheid uit te roeien?

Wanneer met betrekking tot den internationalen handel van vee eu
diei\'1. producten zekere verlichtingen in het verkeer toegestaan worden
tussehen zoodanige staten, welke het afweren en beteugelen der runder-
pest volgens gelijke principen en met geljjke strengheid beproeven,
kunnen dan ook Servië en Turkije in geval van uitbreken der runder-
pest aldaar, in deze voorrechten deelen ?

-ocr page 173-

earbolzuur en andere teerzuren, loog of wel eene andere
zelfstandigheid, welke door eene regeering als een werkzaam
desinfeetiemiddel erkend wordt.

c). De desinfectie der veewagens moet onder toezicht van
eenen deskundige plaats vinden. — (Algem.)

ad 40 a). In runderpestvrije tijden is het gebruik van de
mest uit wagens, waarin herkauwers getransporteerd zijn
geworden, na desinfectie, geoorloofd.

De desinfectie geschiedt naar de voorschriften, door de re-
geeririgen daarvoor gegeven.

b). Tijdens het heerschen van de runderpest in eene streek,
waar het vee door middel van den spoortrein vervoerd wordt,
moet de mest uit de wagons vernietigd worden. —

De rapporteur voegt hier, uit de discussies van het comité,
de opmerking bij, dat de afgevaardigde van Engeland me-
degedeeld heeft, dat aldaar de mest met de helft van het
gewicht kalk vermengd en daardoor de waarde verhoogd
wordt; terwijl anderen beweren, dat de mest zoodanige waarde
niet bezit, om daaraan de kosten van zulk eene desinfectie
te kunnen besteden. —

(Art. 40 wordt algemeen aangenomen , evenals het laten
wegvallen der punten 41 , 42 en 43.)

ad 44. Het is wenschelijk, dat de spoorweg-directies ver-
plicht worden, herkauwers, welke als nutvee (melk- of fokvee)
bijzonder gedeclareerd worden, op verzoek van den afzender,
niet met andere herkauwers in den trein te vervoeren. —
(Wordt algemeen aangenomen).

ad 45. De spoorweg-directies moeten verplicht worden ,
aan de verzenders toe te staan dat zij op eigene kosten de
voorgeschrevene reiniging en desinfectie ook dan nog kun-
nen doen uitvoeren , wanneer de wagons reeds door de spoor-
weg-directie gereinigd of gedesinfecteerd zijn geworden.

De desinfectie moet op eenen door de spoorweg-directie te
bepalen tijd, afgeloopen zijn.

De desinfectie moet volgens de voorschriften van de be-
trokkene regeering, geschieden.

-ocr page 174-

De kosten, welke door het oponthoud van wagons ont-
staan, komen ten laste van den afzender. (Wordt algemeen
aangenomen). —

aa 4b. Aiie aeeien van ae, tot transport van herkauwers,
paarden en varkens, gebruikte schepen van iederen aard
(met uitzondering der veeren) welke met die dieren in aan-
raking zijn geweest, moeten op dezelfde wijze aan eene des-
infectie onderworpen worden als de reeds gemelde wagons.
Evenzoo moet met de mest enz. gehandeld worden. (Algemeen
aangenomen).

ad 47. Op die veemarkten, waarop vee, dat voor den
internationalen handel (export) bestemd is, gebracht wordt,
moeten de volgende maatregelen genomen worden:

a). strenge waakzaamheid door vee-artsen, welke door den
Staat aangesteld zijn;

b.) de regeering van het land , waarin eene internationale
veemarkt gehouden wordt, is verplicht aan de door de regeering
van andere staten met het constateeren van den sanitairen
toestand op de markt belaste vétérinairen, die hulp te ver-
leenen die zij voor hunne informatie noodig hebben. (Wordt
eenparig aangenomen).

c). scheiding en afzonderlijk opstellen van het vee van niet
volkomen zekere afkomst, en van het vee, dat tot geene vrees
aanleiding geeft; het vee van niet zekere afkomst, mag slechts
in de plaats zelve geslacht worden.

d.) scheiding en afzonderlijk opstellen van wei- en stalvee;

e.) scheiding en afzonderlijk opstellen van het nut- en slachtvee.
Thans komen de
repressieve maatregelen aan de orde,

waaromtrent Prof. Pranz Muller als rapporteur van het
tweede comité vooraf mededeelt, dat in het comité
drieërlei
meeningen zijn voorgestaan: een gedeelte der afgevaardig-
den stemde voor het afmaken van alle verdachte dieren
zonder acht te geven op getalsterkte en veroorzaakte kosten;
een ander gedeelte meende, dat men wel is waar bij het
uitbreken der runderpest direct tot de kuil de toevlucht moest
nemen, dat men echter bij groote uitbreiding daarvan af

-ocr page 175-

moet zien, dewijl het volhouden van het afmaken dan niet
meer mogelijk is, wat v. n. van de zijde van Frankrijk en
Italië aangevoerd werd, wegens de daaromtrent opgedane er-
varingen in de laatste jaren; ten derde werd eindelijk gepro-
poneerd, wel in grondbeginsel het afmaken en begraven van
al het zieke en verdachte vee aan te nemen, maar toch uit-
zonderingen toe te staan voor bijzondere omstandigheden,
b. v. bij zeer talrijken veestapel, in tijden, dat de grond
bevroren is, bij gebrek aan arbeiders enz. —- De beantwoor-
dingen der vragen door het comité zijn als volgt:

ad 48. Het afmaken, zonder uitzondering, van alle van
runderpest verdachte dieren, zonder acht te geven op getal-
sterkte , werd met meerderheid aangenomen.

Als van runderpest verdachte dieren worden diegene beschouwd,
welke met de aan runderpest lijdende in denzelfden stal
stonden , dezelfde oppassers , voedergereedschappen en drenk-
plaatsen hadden en zoo in eene middellijke of onmiddellijke
aanraking met hen geweest zijn.

Bouley stelt voor bij de definitie van »verdacht" nog te
voegen: »welke in dezelfde afgesloten weiden liepen."

Bij de stemming welke eerst over de 2e alinea geschiedde,
werd het voorstel van het comité door allen aangenomen
terwijl voor het toevoegsel van Bouley nog stemden: B.,
Fr., I., Zw. en T. De eerste alinea werd door allen
aangenomen, behalve door Eng. en T.

ad 49. Alle aan runderpest lijdende dieren moeten dadelijk
afgemaakt en met de huid begraven worden.

De huiden van de als verdacht afgemaakte evenwel gezond
bevondene dieren , kunnen na onmiddellijk plaats gehad heb-
bende desinfectie in kalkwater en afgifte in looierijen, ge-
bruikt worden.

Het gebruik van het vleesch der afgemaakte verdachte
dieren, welke zoowel tijdens het leven als na het slachten,
gezond zijn bevonden, kan worden toegestaan:

a.) In de besmette hoeve zelve; b) in de besmette plaats
met inachtname van zoodanige maatregelen, dat daardoor

-ocr page 176-

iedere verspreiding der ziekte verhinderd wordt, c) Dit vleesch
kan ook nit de besmette plaats, naar grootere plaatsen met
aanzienlijke vleeseheonsumptie, uitgevoerd worden onder ze-
kere voorwaarden. Deze voorwaarden zijn: 1. Het vleesch
moet koud zijn. 2. Naar groote steden, niet verder dan 12
kilometers, kan het per spoor of op wagens vervoerd worden.

3. Op eenen grooteren afstand kan het vervoer alleen per spoor
toegestaan worden , of per schip, wanneer het transport di-
rect, zonder aanleggen, onder politie-begeleiding plaats vindt.

4. Op den spoortrein moeten de wagons geplombeerd zijn.

5. Alleen het vleesch van verdachte dieren, met uitzondering
van alle andere deelen (ingewanden, huid, klauwen) mag ver-
zonden worden. 6. Het bestuur van de plaats, waarheen het
vleesch gezonden wordt, moet daarmede genoegen nemen.
7, De wagons , schepen en wagens moeten na ontlading van
het vleesch onder opzicht volgens voorschrift gereinigd en
gedesinfecteerd worden. 8. De emballage moet verbrand of
gedesinfecteerd worden. 9. Het transport op wagens in de
consumptie-plaatsen, minder dan 12 kilometers van de be-
smette plaats verwijderd, mag slechts met paarden , zooveel
mogelijk op afgelegene straten, direct, zonder oponthoud
en onder begeleiding van politie plaats vinden.

Williams stelt voor om aan de eerste alinea toe te voegen :
»of op eene andere wijze te vernietigen" hetgeen door allen
aangenomen wordt, behalve door D. , Fr. en Zw.

Bij punt 5 stelt Wehenkel voor: de in parenthese staande
woorden (ingewanden, huid, klauwen) geheel weg te laten.

Leclerc geeft in overweging, aan te nemen, »dat alle
overige afval begraven of vernietigd moet worden," terwijl
Ravitsch een tegenvoorstel doet, nl. »dat het vet van ver-
dachte dieren in gesmolten toestand gebruikt kan worden."

Bij de stemming, zijn voor het voorstel Leclerc alle af-
gevaardigden. — Voor dat van Ravitsch stemmen eveneens
allen behalve D. en B. — zoodat het vet (met uitzondering
van D. en B.) niet onder de benaming van
»afval" begrepen
wordt. —

-ocr page 177-

Behalve dus deze wijzigingen wordt dit art. 49 door allen
aangenomen behalve D., waar men volgens verklaring van
Dahrenstadt in beginsel tegen het gebruik van de huiden ,
zoowel als van het vleesch van de afgemaakte verdachte
dieren is, omdat het deze deelen altijd voor gevaarlijk moet
houden.
Stante concluso evenwel, wanneer het gebruik dezer
zaken aangenomen werd , vond hij de verdere door het comité
voorgestelde modaliteiten altijd doelmatig. —

De afgevaardigde van Groot-Brittannie, merkt op, dat hij
tegen de voorgestelde punten 1—9 is , want wanneer het
vleesch infectie kan teweeg brengen, dan mag het onder
geene voorwaarde getransporteerd worden; is dat niet het
geval, dan zijn al die voorzichtigheidsmaatregelen niet noodig.

In het comité was nog door Dahrenstadt een voorstel ge-
daan , nl. om het transport van het vleesch van geslachte,
verdachte dieren in zoodanige plaats, welke van de grenzen
van twee verschillende landen minder dan 40 kilometers ver-
wijderd is, niet toe te staan. D\'t voorstel werd evenwel
door de meerderheid afgestemd.

ad 50. Bij zeer groote kudden in de Steppen en Pussten-
landen, kan, wanneer daarin slechts enkele ziektegevallen van
runderpest voorkomen, na het dooden van alle zieken
en de daarnaast gestaan hebbende verdachte dieren, eene ver-
deeling van de nog overige gezonde runderen beproefd worden,
op die wijze dat de kudde in eenige zooveel mogelijk kleine,
van elkander af te zonderen partijen verdeeld wordt; iedere
zoodanige partij echter, waarin op nieuw de ziekte uitbreekt,
als eene zelfstandige kudde onvoorwaardelijk afgemaakt moet
worden. — (Wordt door allen aangenomen , behalve B. die
zich van stemming onthoudt en D. welks votum aldus luidt:
»Zelfs bij zeer groote kudden in de Steppen en Pusstenlan-
den, ook wanneer daarin slechts enkele ziektegevallen van
runderpest voorkomen , is het onvoorwaardelijke afmaken van
alle verdachte dieren noodzakelijk."

ad 51. Een eventueele scheiding van runderpest verdachte
dieren, kan onder de in het vorige art. aangegeven voor-

-ocr page 178-

waarden alleen bij bet Steppen- en Pusstenvee, ecbter niet bij an-
dere rundveekudden, alzoo west-europeesch vee beproefd worden.

Hierop wordt voorgesteld : dit geheele art. weg te laten ,
daar bet door bet antwoord op vraag 50 gegeven, overbodig
is. — Hiervoor stemmen: O. en H.

Williams stelt voor: »betzelfde op alle landen en op alle
rassen toe te passen" waarvoor stemmen: Gr. Britt., Fr.,
I., Rum., Rusl. en S.

Yoor het voorstel van het comité stemmen: D. en Zw. —
(B. en T. blijven buiten stemming.)

Nu komen volgens vroeger genomen besluit de artt. 6, 7
en 32 ter sprake,

Ravitsch stelt voor, de beslissing over de vragen, 6, 7 en
32 in denzelfden zin te doen vallen als Rusland omtrent de
vragen: 48 en 50 gestemd heeft.

Dahrenstadt houdt van zijnen kant voor Duitschland, de
tegenovergestelde verklaring vast. Bij stemming over vraag 6
en het voorstel Dahrenstadt (afmaken van ziek en ver-
dacht vee gezamenlijk) zijn hier voor: D., 0., B. en Zw.

Voor het voorstel Ravitseh: H., Fr., Gr. Britt., I.,
Rum., Rusl., S., T.

De beantwoording van vraag 6 luidt nu naar de genomen
besluiten:

»Wanneer in eene tot export bestemde kudde, binnen
Rusland, runderpest uitbreekt, moet het zieke en verdachte
vee van deze kudde afgemaakt worden". (Votum van D. ,
O., B. en Zw). Naar het votum van Fr. , Gr. Britt., 1. ,
Rum., Rusl., S., EL en T.

»Wanneer in eene tot export bestemde kudde binnen Rus-
land runderpest uitbreekt, dan moet deze kudde volgens de
bij vraag 50 aangenomen regelen behandeld worden." —

ad 7. valt geheel weg. —

ad 32. wordt alinea a) algemeen aangenomen; evenzoo b)
met uitzondering van D., welks votum luidde: b) »De af-
gemaakte dieren moeten begraven of op eene andere geschikte
wijze vernietigd worden." —

-ocr page 179-

ad 52. Bij gebrek aan arbeidskrachten voor het begraven
van afgemaakte dieren, laten zich voor ieder enkel geval
geene bepaalde voorschriften opstellen. De commissarissen,
met de uitroeiing der ziekte belast, kunnen het noodige in dit
opzicht bepalen. — (Wordt algemeen aangenomen).

ad 53. De mest uit besmette stallen moet verbrand of
anders vernietigd of onder den grond gebracht worden ; vóór
die uit den stal gebracht wordt, moet zij met eenekalklaag
bedekt, of bij gebrek aan kalk, op eene andere wijze ge-
desinfecteerd worden. — (Algemeen aangenomen).

ad 54 en 55. Wanneer de mest in besmette hoeven
slechts in geringe hoeveelheid voorhanden is, moet die ver-
nietigd of onder den grond gebracht worden. — Bij groote
hoeveelheden, moet die mest, welke 3 weken vóórdat de infectie
van den stal begonnen is, tot op het uitbreken der ziekte ,
op den algemeenen mesthoop gekomen is, als verdacht be-
schouwd en vernietigd worden; hetzelfde moet ook geschie-
den met die mest, welke met den Ichor van den stal na, het
uitbreken der runderpest, vermengd is geworden. — (Het
voorstel: bij grooten mestvoorraad , de oudere mest evenzoo
te behandelen als de versche , bleef in de minderheid).

De oudere mest moet gedesinfecteerd worden en ban dan
door paarden (langs wegen , die door herkauwers niet ge-
bruikt worden) weggebracht en ondergeploegd worden.

De desinfectie van de mest moet met ongebluschte kalk,
ijzervitriool of carbolzuur geschieden.

De desinfectie en het wegbrengen der mest moet zoo spoe-
dig mogelijk plaats hebben; de mest moet dadelijk onderge-
ploegd worden. Ook bij groote koude moet de vooraf ge-
desinfecteerde mest zoodra mogelijk weggebracht,
doch niet
uitgespreid worden, maar moet deze op hoopen zoo lang blijven
liggen tot hel onderploegen mogelijk is. —

Omtrent de laatste alinea wordt door Zlamal voorgesteld ,
het hier cursief gedrukte gedeelte weg te laten, daar juist
in het binnenste van mesthoopen de vatbaarheid voor infec-
tie langer behouden blijft, dan aan de bevroren oppervlakte,

-ocr page 180-

zoodat er ten minste geene reden bestaat voor het op hoo-
pen zetten. —

Bij de stemming blijkt evenwel Hong. met deze opinie al-
leen te staan. —

ad 56. Kleine schaapskudden, beneden 100 stuks, moe-
ten bij het uitbreken van de pest gedood worden. Eene af-
zondering van eene schaapskudde onder 100 stuks kan alleen
bij edele fokschapen toegestaan worden. Wanneer in groote
schaapskudden slechts enkele gevallen van runderpest voor-
komen, kan na het afmaken van de zieke dieren eene verdeeling
van de nog gezonde en eene contumaceering der enkele
partijen plaats vinden. —

Dahrenstadt en C. Muller stellen het volgende voor:
»Wanneer in eene schaapskudde de pest uitgebroken is,
moeten alle schapen in ieder geval afgemaakt worden."
Hiervoor stemmen: D. en B. —
Williams en Bouley stellen voor:

»Wanneer in eene schaapskudde de pest uitgebroken is,
moeten alleen de
zieke schapen afgemaakt, de overigen af-
gezonderd worden." Hier voor: Fr. Eng., Rusl. T.

Voor het voorste] van het comité, stemmen: O., H., I.,
Rum., Zw. , en S. —

ad 57. Wanneer zich in besmette rundveestallen, scha-
pen in gering aantal bevinden en de gezamenlijke runderen
ten behoeve van de ziektebestrijding afgemaakt worden, dan
moeten ook de schapen van dien stal, al zijn zij ook nog
gezond, gedood worden. Schaapskudden, welke wel in
eenen afzonderlijken stal behooren, maar waarbij toch eene
communicatie met den besmetten runderstal is, moeten
verdeeld en gecontumaceerd worden. De desinfectie van
eene schaapskudde moet of door wasschen met water of
zoo dit niet mogelijk is, door het doordrijven van deze die-
ren door kalkwater, evenals bij het boosaardig klauwzeer,
eindelijk door verblijf in de vrije lucht op eene afgeslotene
weide gedurende eenige dagen plaats vinden.

De duur der contumaceering van eene verdachte schaaps-

-ocr page 181-

kudde moet 21 dagen zijn. — (Wordt algemeen aangenomen).

ad 58. De staat moet de waarde van de afgemaakte die-
ren en van andere, bij de ziektebestrijding, vernietigde voor-
werpen vergoeden : de grootte van die vergoedingssom wordt
aan de afzonderlijke Hooge Regeeringen overgelaten. Geen
eigenaar van aan runderpest lijdend vee heeft recht op scha-
devergoeding, wanneer door hem niet vroegtijdig aangifte
van de ziekte gedaan is.

In beginsel wordt het wenschelijk geacht, dat gemeente
en eigenaren te zamen de kosten der delging dragen. Op
welke wijze en tot welke hoogte wordt aan de Hooge Re-
geringen overgelaten.

Hierop wordt door Le clerc voorgesteld, de 2de alinea te
doen vervallen en bij de eerste alinea tusschen te voegen:
»alsmede de voorwaarden, waaronder die schadevergoeding
gegeven wordt.\'\' Yoor: O., B. en Rusl. —

De overige stemmen voor de beide eerste alinea\'s van het
comité voorstel. —

De 3de alinea wordt met algemeene stemmen, behalve
die van Fr. aangenomen. —

ad 59 en 60. Wat de Internationale handel betreft, ver-
klaart de conferentie het voor zeer wenschelijk, dat de Hooge
Regeeringen der verschillende landen, zich naar de volgende
beginselen richten:

Wanneer in twee naburige staten de delgings- en afslui-
tingsmaatregelen volgens dezelfde principen en met dezelfde
gestrengheid uitgevoerd worden, dan behoeft bij het uitbre-
ken van enkele runderpestgevallen, de uitvoer van runderen
uit het geheele gebied van het land
niet verboden te wor-
den. In zoodanig geval behoeven alleen de wetsbepalingen in
het
besmette district uitgevoerd te worden.

Ook bij enkele gevallen van uitbreken van runderpest in
het naburige land en eene doeltreffende ziektebestrijding daarin,
zijn in het grensverkeer bij den invoer van vee,
restricties
noodig. De invoer mag slechts aan bepaalde invoerstations
plaats hebben; aan de grens moet eene revisie der dieren

-ocr page 182-

plaats hebben ; eyenzoo moeten zij van attesten van herkomst
voorzien zijn.

De afzonderlijke landen zullen elkander mededeelen door
wie en op welke wijze de gezondheids-attesten en afkomst-
eertificaten voor het rundvee afgegeven worden. Zij moeten
in ieder geval de opgave bevatten, dat aan de plaats van
afkomst en 20 kilometers in den omtrek geen ziekte heerscht,.
Ook moeten deze attesten nog den duur van hare geldigheid
bevatten. (Wordt met algemeene stemmen aangenomen).

ad 61. Yoor den invoer van de overige herkauwers,
onder de sub 59 aangevoerde voorwaarden gelden dezelfde
voorschriften als voor de runderen. — De varkens zijn geheel
buiten beschouwing.

ad 62. Het verkeer met droge dierlijke producten is
onder de ad 59 opgegeven voorwaarden geheel vrij.
ad 63. Vervalt, wegens het genomen besluit ad 62.
ad 64. Wanneer de bij vraag 59 opgegevene voorwaarden
in. het vrije verkeer vervuld worden, dan is de invoer van
stroo, hooi en dergelyke voorwerpen vrij, omdat de uitvoer
van deze voorwerpen uit het aangetaste district verboden is
en bij een uitbreken der ziekte in de nabijheid der rijks-
grenzen de afsluiting der grenzen geschiedt.

ad 65. Onder de bij vraag 59 opgegevene voorwaarden
schijnt de invoer van hooi en stroo als emballage uit gedeel-
telijk besmette landen, zonder gevaar. Bestaan deze voor-
waarden niet, dan mag uit aangetaste plaatsen en hunne
naaste omgeving hooi en stroo als emballage in het geheel
niet over de grens komen; uit andere plaatsen van zooda-
nig land slechts met het nemen van die voorzorg, dat het
aan de plaats van bestemming vernietigd wordt.

ad 66. Of tegen een niet als aanhoudend besmet te be-
schouwen land, de afsluiting der grenzen in het werk ge-
steld zal worden, hangt minder af van de distantie, dan
van de maatregelen, welke tot beteugeling \'der ziekte in
dat land genomen zijn geworden, verder van de verkeers-,
politieke en geographische verhoudingen.

-ocr page 183-

De artt. 61—66 worden zonder discussie aangenomen.

Hiermede is de beantwoording der gestelde vragen afge-
loopen.

Alsnu wordt overgegaan tot discussie en stemming over
de toegevoegde vragen.

I. Gesteld door Bouley. — Zijn de gassen, welke uit de
spleten van den bodem aan die plaatsen opstijgen, waai-
de cadavers van aan runderpest gestorvene dieren begraven
werden, in staat, de besmetting over te brengen op die
dieren, welke de gassen inademen ? Zoo ja , hoe lang duurt
die besmettelijkheid ? Welke voorzichtigheidsmaatregelen kun-
nen er genomen worden om de uitwasemingen uit de be-
gravingskuilen onschadelijk te maken?

Het met algemeene stemmen genomene besluit van de
conferentie luidt hieromtrent:

»De plaatsen, waar runderpestzieke dieren begraven wor-
den , zijn als gevaarlijk te beschouwen; zij moeten omheind
en de runderen daarvan verwijderd gehouden worden. —
Hoe lang de omheining duren moet, ban eerst door de er-
varing vastgesteld worden. Buitendien moeten die plaatsen
met snel groeiende planten, welhe diep in den grond wor -
tel schieten, b. v. Helianthus, beplant worden. Het expro-
priatie-recht om vaste begraafplaatsen voor de aan runderpest
gestorvene of afgemaakte dieren te verkrijgen, wordt als
noodzakelijk erkend."

II. Gesteld door Zangger. — Hoe te handelen met hooi
en stroo, dat in de nabijheid van eenen geïnfecteerden stal
in magazijn is, voorondersteld, dat eene aanraking met in-
fectiestoffen vermoed kan worden? a) kleine voorraad? b) zeer
ffroote voorraad?

■O

Het eenparige besluit is:

»Hooi en stroo, dat direct of indirect aan de uitwasemin-
gen uit eenen stal, waarin zich aan runderpest lijdende die-
ren bevinden, blootgesteld was, is als voertuig van het con-
tagium te beschouwen en mag niet meer aan herkauwers
gevoerd worden. Kleine gedeelten moeten geheel vernietigd

12

-ocr page 184-

worden; evenzoo van eenen grooteren voorraad, die buiten-
ste lagen, welke aan de staldampen blootgesteld waren. Het
nog overblijvende moet alleen als paardevoeder gebruikt
worden. —

III. Voorstel van Dahrenstadt. »Iedere staat moet aan
de regeeringen der naburige staten en verder aan die
staten, welke zulks mochten verlangen, van ieder uitbreken
der runderpest, eventueel van de verdere verspreiding , zoo
spoedig mogelijk (per telegram) direct, kennis geven. De
besturen in de grensdistricten moeten van ieder uitbreken
der runderpest in eene plaats , niet verder dan 75 kilome-
ters van de grens verwijderd , aan de districtsbesturen van
den aangrenzenden staat per telegram kennis geven. Iedere
staat maakt in zijne officieele bladen een bulletin openbaar
over den stand der runderpest, de tot afwering daarvan noo-
dig geoordeelde verbodsbepalingen omtrent den invoer, de
veranderingen daaromtreut en de opheffing. Dat bulletin
wordt aan de redacties van de officieele organen van de
staten , welke dit wenschen, direct toegezonden. — (Wordt
eenparig aangenomen).

IV. Gesteld door Prof. Mina: »Moet voor het afmaken
van eene veekudde, welke de runderpest in een land insleept,
schadevergoeding gegeven worden door dien staat, in welks
gebied het inslepen plaats vond ?

Het eenparig genomen besluit op deze vraag , luidt:

»Een staat behoeft geene schadevergoeding te geven van
vee, dat door runderpest aangetast is en afgemaakt wordt,
wanneer dat vee zich nog geene 10 dagen binnen \'s Rijks
grenzen bevindt; voorondersteld, dat het bewijs niet geleverd
kan worden , dat de besmetting reeds in het land geschied
is. —

V. Voorstel van Ravitsch:

»Wanneer Rusland de door de conferentie aangenomene
repressieve maatregelen tegen de runderpest in zijne
zuidelijke
en westelijke gouvernementen invoert en handhaaft, wordt het,
wat betreft de punten 59 tot 66 met de overige europeesche

-ocr page 185-

staten gelijk gesteld. (Wordt door allen aangenomen, behalve
B., dat zich van stemming onthoudt. —) Marckand weascht
dezelfde verklaring ook omtrent Turkije, zoowel in Euro-
peescb- als Aziatisch Turkije; wordende dit voor Europeesch-
Turkijë door allen aangenomen, met uitzondering van B. —
Door Dakrenstadt wordt een toevoegsel van Williams ter
sprake gebracht, luidende :

YI. »Iedere regeering is verplicht, dezelfde maatregelen be-
trekkelijk den
doorvoer van vee en dierlijke producten in te
voeren , als bepaald is omtrent den
invoer van die dieren
en producten."

Door Zlamal wordt voorgesteld hier nog bij te voegen:
Deze doorvoer kan slechts toegestaan worden, wanneer de
ontlading in het land van bestemming vooraf verzekerd is." -—
Dit voorstel met toevoegsel van Zlamal, wordt eenparig
aangenomen. —

Door Zlamal wordt een nieuw artikel voorgesteld:
VII. Het krachtigste middel ter voorkoming van de ver-
spreiding der runderpest, is: deze ziekte onder de koop-
vernietigende gebreken te rangschikken. —-

Na eene korte discussie wordt door Hong., I., Rusl., S.,
en B. aangenomen:

»De runderpest behoort onder de koopvernietigende gebre-
ken
gerangschikt te worden," — terwijl Eng. buiten stem-
ming blijft. —

Hiermede zijn ook de toegevoegde voorstellen afgehandeld
en wordt nu in behandeling genomen , de door het tweede
comité ontworpen Regeling van de maatregelen tot wering der
runderpest, welke regeling hier woordelijk volgt. —

Nadat ook dit onderwerp afgehandeld is, wordt de ge-
heele conferentie als afgeloopen verklaard en gesloten. —

-ocr page 186-

GRONDSTELLINGEN VOOR EENE INTERNATIONALE
REGELING TOT BESTRIJDING DER RUNDERPEST.

I. Iedere Staat, moet aan de regeeringen van de aangren-
zende en ook van die staten, welke znlks verlangen, van
ieder uitbreken der runderpest, eventueel van de verdere ver-
spreiding zoo spoedig mogelijk (per telegraaf) direct kennis
geven.

Aan de Besturen in de grensdistricten moet order gegeven
worden, van ieder uitbreken der runderpest, niet verder dan
75 kilometer van de grenzen verwijderd, aan de aangren-
zende districtsbesturen van den naburigen staat per telegram
kennis te geven. — De wegen, waar langs de runderpest inge-
sleept is en die der mogelijke verspreiding moeten zorgvuldig
opgespoord worden en aan de besturen dier streken moet
daarvan altijd dadelijk kennis gegeven worden.

Ieder Rijk, resp. iedere staat, maakt wekelijks in zijne
officieele organen een Bulletin openbaar over den stand der
runderpest en de tot wering daarvan verordende verbods-
bepalingen betreffende den invoer, derzelver veranderingen
en opheffing. ,

Dit bulletin wordt aan de redactie van de officieele bladen
in die staten, welke zulks wenschen , direct verzonden.

II. Iedere staat voert eene zoodanige organisatie van het
Vétérinairwezen in, dat op grond daarvan eene snelle be-
strijding der runderpest mogelijk wordt.

III. Voor de (op bevel van het bestuur) ten behoeve van
de uitroeiing der runderpest afgemaakte dieren en vernie-
tigde voorwerpen, moet aan den eigenaar de waarde vergoed
worden; het dragen der kosten tot delging der runderpest,
moet over eigenaars en gemeente verdeeld worden.

IV. De staten komen overeen, dat alle voorwerpen,
welke voor transport van herkauwers , paarden en varkens
gediend hebben, onder alle verhoudingen vóór hun verder
gebruik gedesinfecteerd worden ; op gelijke wijze moeten al die
voorwerpen gedesinfecteerd worden, welke gediend hebben

-ocr page 187-

tot transport van producten, afkomstig van dieren, die van
runderpest verdacht worden.

Y. Met betrekking tot het internationale verkeer, wor-
den de volgende grondstellingen opgegeven:

a) Wanneer in een land, slechts in een of enkele plaat-
sen en wel of in hetzelfde district of in meerdere aan elkan-
der grenzende districten, de runderpest uitgebroken is en
aldaar de nitroeiings- en afsluitingsmaatregelen met dezelfde
gestrengheid als in het naburige Rijk toegepast worden, dan
behoeft de uitvoer van runderen uit het overige niet besmette
gedeelte van het land
niet verboden te worden.

b) Ook bij slechts enkele gevallen van uitbreken van run-
derpest en bij eene doelmatige bestrijding der ziekte in een
land, zijn beperkingen in het grensverkeer noodzakelijk en
wel zoo, dat:

1. De invoer van vee alleen aan bepaalde stations ge-
oorloofd is, en

2. aan de grens eene revisie van dat vee plaats vindt.

8. De dieren moeten van attesten van afkomst voorzien zijn.

De afzonderlijke landen deelen elkander mede , door wie
en op welke wijze de attesten van gezondheid en afkomst
afgegeven worden. Deze certificaten moeten in ieder geval
inhouden, dat aan de plaats van afkomst en 20 kilometers
in omtrek geene ziekte heerscht, ook moet de duur van gel-
digheid daarop vermeld zijn.

c.) Dezelfde maatregelen, welke voor het verkeer met run-
deren aan de grens opgegeven zijn, hebben ook betrekking
op het verkeer met de overige herkauwers.

d.) Het verkeer met volkomen droge huiden en beende-
ren, hoornen, klauwen, gezouten en gedroogde runderdar-
men , gesmolten vet in vaten en kuipen, koeharen, var-
kensborstels, schaapswol en geitenhaar, voor zooverre deze
laatste artikelen in zakken of balen gepakt zijn, alsmede
met hooi, stroo en andere voorwerpen, tusschen een land,
dat vrij is van ziekte en een waar runderpest heerscht, is
onder de sub
a) opgegevene voorwaarden, vrij.

-ocr page 188-

e.) Hooi en stroo als emballage kunnen, onder de opgege-
vene voorwaarden, zonder beperking ingevoerd worden; be-
staan die voorwaarden niet, dan mag uit bet besmette dis-
trict hooi en stroo als emballage in het geheel niet, uit
andere niet besmette gedeelten van het land slechts onder
die voorwaarde over de grens gebracht worden , dat zulks
aan de plaats van bestemming direct vernietigd wordt.

f.) Voor den doorvoer van vee en dierlijke ruwe producten
gelden dezelfde maatregelen als ten opzichte van den
invoer.
Die doorvoer kan alleen dan plaats hebben, wanneer de ont-
lading in het land van bestemming vooraf verzekerd is.

g.) De vaststelling van den afstand van de grens, waarbij
(ten gevolge van het uitbreken der runderpest in de grens-
districten) de afsluiting der grenzen moet plaats vinden ,
hangt af van de maatregelen , welke tot uitroeiing der ziekte
genomen zijn , alsmede van de verhoudingen van het verkeer,
van de geographische ligging en van de politieke inrich-
ting.

h.) Een staat is niet verplicht schadevergoeding te geven
voor vee, dat aan de runderpest lijdende is en afgemaakt wordt,
wanneer het zich nog geen 10 dagen binnen de grenzen van
het land bevindt; voorondersteld altijd, dat het bewijs niet
kan geleverd worden, dat de besmetting reeds in het land
heeft plaats gehad.

i.) Op export-veemarkten schijnt noodzakelijk :

1. Strenge bewaking dier exportmarkten door veeartsen ,
door den Staat aangesteld.

2. Scheiding en afzonderlijk plaatsen van het vee , van niet
volkomen zekere afkomst, en van datgene, wat tot geene vrees
aanleiding geeft. Vee van onzekere afkomst, mag alleen in
de plaats van de markt zelve geslacht worden.

3. Scheiding en afzonderlijk plaatsen van het weide- en
stalvee.

4. Scheiding en afzonderlijk plaatsen van het nut- en
slachtvee. —

VI. Tot uitroeiing van de in een land uitgebrokene run-

-ocr page 189-

derpest, schijnen de volgende maatregelen onvermijdelijk
noodzakelijk. —

1. Alle zieke en verdachte dieren worden gedood. Als
verdacht worden beschouwd die dieren , welke met de zieke
runderen in denzelfden stal stonden, gemeenschappelijke op-
passers , voeder- of drinkgereedschappen hadden , met één
woord , met hen in eene onmiddellijke of middellijke aanraking
zijn geweest.

2. Alle , als ziek afgemaakte dieren, moeten met de huid
voldoende diep begraven of op eene andere wijze vernietigd
worden. —

3. De begravingsplaatsen , welke , zoo noodig, door ontei-
gening verkregen moeten worden , moeten omheind worden
en bezet met planten, welke snel groeien en diepe wortels
schieten.

4. De huiden van gezonde, maar als verdacht gedoode
dieren, kunnen na onmiddellijk plaats hebbende desinfectie
met kalkwater, onder opzicht, aan looierijen afgegeven worden. —

5. Het gebruik van het vleesch van verdachte runderen,
welke bij het onderzoek in levenden en geslachten toestand,
ge-
zond
bevonden zijn, kan op de volgende wijze plaats hebben :

a. In de besmette hoeve en in de besmette plaats met
inachtneming van zoodanige maatregelen, dat daardoor iedere
verdere verspreiding der ziekte verhinderd wordt.

b. Het vleesch kan uit de besmette plaats uitgevoerd
worden naar grootere localiteiten met aanzienlijke vleesch-
consumptie , onder de volgende voorwaarden :

a. Het vleesch moet koud zijn.

b. De afstand van de plaats mag niet meer dan 12 ki-
lometers bedragen, wanneer het vleesch op wagens vervoerd
moet worden.

c. Op verderen afstand dan 12 kilometers , kan het vleesch
per spoor oi schip vervoerd worden.

d. Op den spoortrein moeten de wagens geplombeerd zijn ; .
bij vervoer met scheepsgelegenheid moet het transport direct
zonder aanleggen plaats hebben. —

-ocr page 190-

In beide gevallen is eene begeleiding door politie noodig„

e. Behalve het vleeseh, mogen geene andere deelenvande
verdachte dieren verzonden worden; deze laatste moeten be-
graven of vernietigd worden.

f. Het bestuur van de plaats, waar het vleeseh gebracht
wordt, moet hiertoe zijne toestemming gegeven hebben.

g. De wagons en schepen moeten, na ontlading van het
vleeseh, volgens voorschrift, gereinigd en gedesinfecteerd
worden.

h. Emballage wordt verbrand of\' gedesinfecteerd.

i. Het transport op wagens in groote consumptie-plaatsen,
mag slechts met paarden op zoo veel mogelijk afgelegene
straten , direct, zonder oponthoud en onder politie-begelei-
ding plaats hebben. De wagens en evenzoo de emballage
moeten gedesinfecteerd of wel het laatste verbrand worden.

6. Wanneer in eene veekudde , de runderpest op een spoor-
transport of op den inarsch uitbreekt, dan moeten alle dieren
van dit transport, zieke zoowel als gezonde, zoo spoedig
mogelijk afgemaakt worden; met de afgemaakte dieren van
het transport moet gehandeld worden, zooals boven reeds
is opgegeven.

7. De plaatsen, waar zich runderpestzieke dieren opge-
houden hebben , moeten zoodra mogelijk gereinigd en ge-
desinfecteerd worden.

8. De mest uit stallen van zieke dieren, moet met kalk
bedekt en dan verwijderd worden, deze kan verbrand of op
eene andere wijze vernietigd of in den grond gebracht wor-
den. De mest in de besmette hoeve moet, wanneer er slechts
eene geringe hoeveelheid is , behandeld worden als de mest
uit besmette stallen. Wanneer de mest in groote hoeveelheid
voorhanden is, dan moet die mest, welke 3 weken voor het
uitbreken van de runderpest in de hoeve op den algemeenen
mesthoop gebracht is, als verdacht beschouwd en in den grond
gegraven of vernietigd worden ; hetzelfde geschiedt met de
mest, welke na het uitbreken der runderpest met den ichor
van den stal vermengd is geworden.

-ocr page 191-

De overige mest moet gedesinfecteerd, zoo spoedig moge-
lijk door paarden weggebracht en dadelijk ondergeploegd wor-
den ; is dit laatste niet mogelijk, dan moet de weggebrachte
mest op het veld zoo lang op hoopen bij elkander gehouden
worden, tot dat onderploegen mogelijk is;

9. Hooi en strooi, hetwelk aan de uitwaseming van zieke
dieren, op welke wijze ook , blootgesteld is geworden, moet,
wanneer het in geringe hoeveelheid voorhanden is, als mest
verstrooid of in den grond begraven worden.

Yan een grooteren voorraad moeten de buitenste lagen ver-
wijderd en op dezelfde wijze behandeld woorden. De rest
kan aan
paarden gevoerd worden. Niet uitgedorschte granen
moeten als stroo behandeld worden, kleine gedeelten, zonder
uitdorschen , vernietigd worden.

10. Wanneer in aangetaste runderstalien, zich schapen
in gering aantal bevinden, en alle runderen afgemaakt wor-
den, dan moeten ook de oogenschijnlijk gezonde schapen ge-
dood worden.

Bij groote schaapskudden echter, welke zich in afzonder-
lijke stallen bevonden, doch waarbij communicatie met den
besmetten runderstal bestaat, kan verdeeling en contuma-
ceering plaats vinden; de desinfectie van zoodanige kudde
moet door wasschen met water, of, indien dit niet mogelijk
is, door het drijven van de dieren door kalkmelk, evenals
bij het kwaadaardig klauwzeer en door een verblijf van eenige
dagen in de vrije lucht op eene afgeslotene weide, geschie-
den; de contumaceering van zoodanige schapen moet 21
dagen duren.

Op dezelfde wijze kunnen alle overige herkauwers, met uit-
zondering van het rund, behandeld worden.

11. Is in eene plaats de runderpest uitgebroken, dan
wordt afsluiting van den stal en van de plaats bevolen; de
personen, welke deze plaats verlaten, worden aan eene des-
infectie (hoofdzakelijk hun schoeisel ten doel hebbende) onder-
worpen. Yee mag slechts voor zooverre in eene besmette plaats
gelaten worden, als voor de proviandeering noodzakelijk is.

-ocr page 192-

Om de aangetaste plaats moet, in eenen naar de locale
verhoudingen te bepalen, omtrek, een besmet district vast-
gesteld worden; in dit district mag invoer en transport van
herkauwers en van alle voorwerpen, welke dragers van het
contagium kunnen zijn, slechts met bijzondere toestemming
van het Bestuur toegelaten worden. Veemarkten mogen, binnen
dit rayon, alleen iu grootere steden gehouden worden, onder
voorwaarde, dat alle op de markt gebrachte herkauwers deze
slechts mogen verlaten, om onmiddellijk naar de slachtbank
in dezelfde plaats geleid te worden.

De veestapel wordt, zoowel in de plaats als in het geheele
district, opgenomen en daarop wordt bestendig controle ge-
houden.

De uitvoer van alle stoffen die het gif kunnen terughouden,
zooals: ruwe wol, ongesmolten vet, hoornen, klauwen, hooi,
stroo en mest, is verboden; wat betreft de huiden en het
versche vleesch, gelden de bepalingen VI. 4 en 5.

12. Elke ziekte bij een herkauwer in het besmette district
moet aangegeven worden.

13. Ook na de desinfectie van den aangetasten stal moet
de afsluiting van de plaats en het district nog eenigen tijd
blijven bestaan.

Zelfs na volkomene desinfectie van eene hoeve of plaats
en na opheffing der afsluiting mag het weder bezetten van
de besmet geweest zijnde stallen , eerst na den door het Be-
stuur te bepalen tijd, plaats hebben. Weiden mogen eerst
na eenen lateren tijd, door het Bestuur te bepalen , weder
gebruikt worden.

Tegen deze grondstellingen werden geene bedenkingen in-
gebracht ; alleen merkten de vertegenwoordigers van Duitsch-
land op, dat zij in beginsel geheel tegen gebruik der huiden
en van het versche vleesch van de als verdacht afgemaakte
dieren waren, maar toch moesten bekennen, dat de hier
vastgestelde maatregelen bijna alle gevaar voor eene verdere
verspreiding der pest uitsloten.

J. J. Hinze.

-ocr page 193-

Maatsclxappij ter Bevorde-
ring der "17"e©a,rt!se]o.ijl5S.-o.33Lca.e
in l?tf"ecaL©r!£03Lca...

Elfde algemeene vergadering, gehouden op 11 September
1872 te Utrecht, en daarop gevolgde feestviering ter
herdenking van het hOjarig bestaan van \'s Rijks Vee-
artsenijschool te Utrecht.

(Overgenomen uit het Bijblad van de Landbouw-Courant, No. \'24, re-
dacteur Dr. L. Mulder, te Arnhem.)

1. De ondervoorzitter, de Hr. L. van Driel, opent ten
12 ure in de groote bovenzaal van bet Gebouw voor Kun-
sten en Wetenschappen te Utrecht, de vergadering met de
volgende rede, die wij door zijne welwillendheid hier in haar
geheel kunnen mededeelen:

Mijne Heeren!

Tengevolge der vacature van het voorzitterschap van onze
Maatschappij rust op mij, als ondervoorzitter, de verplichting,
niet slechts om deze vergadering te openen, maar zelfs het
presidium te blijven waarnemen, tot gij uwen voorzitter zult
gekozen hebben.

En die taak, mijne Heeren, ik ontveins het niet, is me,
wat het laatste gedeelte er van betreft, even aangenaam als
vereerend. \'t Is me een waar genoegen, zoovele verdienste-
lijke en geachte beoefenaars en voorstanders der Y. A. K.,
zoovele kunstbroeders het welkom te mogen toeroepen!
Moge de zeldzame gelegenheid, die het grootste gedeelte der
Nederlandsche veeartsen zich bier doet vereenigen, bovenal
strekken, om, na persoonlijke kennismaking, waar die nog
noodig is, tot een broederlijken bond aanleiding te geven,

-ocr page 194-

een bond , in \'t belang zoowel der edele wetenschap, die
we beoefenen, als ook van de materiëele lotsverbetering van
den Nederlandschen veearts!

De veeartsenijkunde, mijne Heeren, ik behoef dit slechts
in herinnering te brengen , gaat ook in ons land eene ge-
heel nieuwe toekomst te gemoet. Evenals eenmaal de ve-
terinaire wetenschap door het uitbreken van verschillende
veeziekten in de XVIII eeuw in dat licht werd geplaatst,
waarin een Lancizi en Ramazzini, een Vicq d\'Azyr en Cam-
per en later een Geert iï,einders hare hooge waarde en haar
groot belang zoo schitterend deden uitkomen, zoo heeft
de omstandigheid, dat andermaal in onzen tijd gevaarlijke
ziekten den Nederlandschen veestapel bedreigden en vaak
verwoestten, de zooiatrica en hare beoefenaars in ons land
meer op den voorgrond gesteld.

Vóór hen toch waren het de beoefenaars der geneeskunde,
die zich met de Veeartsenijkunde bezig hielden en hoewel
dit eenigszins gunstig werkte , doordien hare beoefening er
toe bijbracht, de V. A. K. in hare waarde te leer en kennen en
te verheffen, waren de uitkomsten evenwel niet belangrijk, om-
dat de toepassing van de geneeskunde van den mensch op de die-
ren somtijds tot minder juiste gevolgtrekkingen aanleiding gaf.

Toen nu in de 19e eeuw eene meer grondige studie van
vergelijkende anatomie en physiologie plaats vond, gepaard
aan een getrouw onderzoek van de ziekten der dieren, en
het waarnemen van het besmettend vermogen van sommige
veeziekten voor den mensch , toen werd vooral het gewicht
gevoeld eener zelfstandige studie en beoefening der V. A. K.,
en het uitbreken van iedere epizoötie, die, of de gezondheid
van den mensch, of zijne welvaart bedreigt, is nu eene ge-
reede aanleiding, om der V. A. K. en hare beoefenaars ten
voordeele te zijn. Laten we derhalve het gewicht van het
tegenwoordige oogenblik in de geschiedenis van onze ambts-
wetenschap duidelijk inzien, ten volle beseffen en daarvan
partij weten te trekken, \'t Is mijn voornemen niet, mijne
Heeren, om den kostbaren tijd, bestemd voor de bezigheden

-ocr page 195-

dezer vergadering, te verspillen door het houden van eene
lange redevoering. Een feestgroet worde u straks door de
feestcommissie toegebracht, ik zal er mij enkel bij bepalen,
u te wijzen op de heerlijke vruchten, die deze bijeenkomst
van zoovele mannen voor de wetenschap, die we liefhebben,
kan afwerpen, er den wensch bijvoegende, dat uwe verga-
dering het vooral daarheen leiden moge, dat de materiëele
toestand van den veearts eene betere toekomst te gemoet ga.
We leven in een tijd , mijne Heeren, waarin bij de ontzag-
gelijke uitbreiding van de productie en het rentegevend ver-
mogen van het stoffelijk kapitaal, het kapitaal van den geest,
dat ook het onze is , productiever moet gemaakt worden.

De factoren tot het verkrijgen van dit kapitaal zijn studie
en lectuur. Welnu , laat ons door eene voortdurende beoe-
fening der veeartsenijkundige studie toonen, dat wij het met
onze wetenschap ernstig meenen, en dat wij leerlingen zijn
van eene instelling, waarvan wij heden het 50jarig bestaan
vieren. Laat ons de liefde voor wetenschappelijke lectuur
tevens opwekken en allen naar onze krachten mede-arbeiden
aan een degelijk veterinair tijdschrift.

»Eendracht maakt macht" was de leus der vaderen, die
leuze zij ook de onze. Eendracht zij de beweegkracht van ons
aller handelingen.

En hiermede, mijne Heeren, verklaar ik de 11de verga-
dering der Maatschappij ter bevordering der V. A. K. in-
Nederland voor geopend.

Deze rede werd luide toegejuicht.

2. Aanwezig bleken te zijn 66 veeartsen , en vertegen-
woordigd de
afcleeling Zuid-Holland (15 leden groot) dooi-
den heer Dogterom; de
af deeling Utrecht (10 leden) , door
den heer Stempel; de
af deeling Gelderland (20 leden) , door
de heeren Hengeveld GJz. en Arntz; de
af deeling Noord-
Brabant-Limburg
(16 leden), door den heer van Driel.

Yan de algemeene afdeeling waren 6 leden aanwezig, die
volgens de statuten stemgerechtigd zijn; het aantal uit te
brengen stemmen bedroeg dus 67.

-ocr page 196-

3. Overgaande tot de benoeming van een voorzitter in
plaats van den heer Wirtz, die als zoodanig bedankt had,
erlangden: de heer J. Hufïhagel, 65 stemmen en de keeren
C. A. W. van Hoorn en W. Dogterom elk één. De nieuw
benoemde betuigde zijn dank voor het in hem gestelde ver-
trouwen en nam, na eene toespraak van den ondervoorzitter,
de leiding der vergadering op zich.

4. Daarna komt aan de orde de verkiezing van een onder-
voorzitter
, ter vervanging van den als zoodanig aftredenden,
niet herkiesbaren heer L. van Driel. Op den heer H. J. H.
Stempel worden 52 stemmen uitgebracht, op den heer dr.
Mac Gillavry 10 en op den heer L. van Driel 4. De heer
Stempel dankt de vergadering voor de hem bewezen onder-
scheiding en neemt zitting, nadat de voorzitter den heer
van Driel heeft dank gezegd voor zijne vele en goede be-
moeiingen ten nutte der Maatschappij.

5. Nadat eenige nieuwe leden (Algemeene Afdeeling) wa-
ren aangenomen, gaf de lste secretaris, de heer F. Th.
Weitzel, een verslag van den toestand der Maatschappij.
Hoofdzakelijk bepaalde hij zich tot het voorlezen der notulen
van de Algemeene Vergadering van Sept. 1871 en van de bui-
tengewone algemeene vergadering van Maart 1872 (1). Deze
notulen werden goedgekeurd. Nog deelde hij mede, dat het
ledental is toegenomen, dat de leden der nieuwe redactie van het
tijdschrift, de heeren G. J. Hengeveld en J. J. Hinze, beiden
hunne benoeming hebben aanvaard en reeds eene aflevering
uitgaven; per missieve hadden zij aan het Bestuur verzocht,
de leden aan te sporen tot medewerking aan dat tijdschrift.

De heer dr. Mac Gillavry, directeur van \'s Rijks Veeart-
senijschool, vroeg het woord en sprak over genuïne koepok-
stof. Hij noodigde de aanwezigen uit, om hem bij voorko-
mende gelegenheid zulke stof te zenden; ook wenschte
hij, dat men in zulk geval een kalf er mee zal inenten en

(1) Van deze beide vergaderingen zijn oorspronkelijke verslagen ge-
geven in het
Bijblad van de Landbouw Courant nr. 20 van 1874, en no.
9 van 4872.

-ocr page 197-

ook dit naar de school zal opzenden. In velerlei opzicht kan
een en ander van nut wezen , vooral voor den mensch.

De voorzitter bedankte den spreker voor de gedane be-
langrijke mededeelingen; alle leden zullen te zijner tijd ge-
reedelijk aan het te kennen gegeven verlangen voldoen, naar
hij hoopte en verwachtte.

Daarop erlangde de penningmeester, de heer B. J. Aal-
bers, het woord tot het doen van rekening en verantwoor-
ding over 1870. De ontvangsten bedroegen
f 434.07 ; er was,
zeide hij, een batig saldo in de kas van \\f 298.65. Dooreene
Commissie nagezien , werd de rekening en verantwoording
goedgekeurd, onder dankzegging voor het gevoerde beheer.

Daarna bracht de Voorzitter de volgende vraag van de
punten van beschrijving in discussie:

»Welke vorderingen heeft de veeartsenijkunde hier te
lande sedert de oprichting der veeartsenijschool tot aan haar
50jarig bestaan gemaakt? Wat was het lot van hare weten-
schappelijke beoefenaren, en wat kan er met vrucht tot hare
(hunne) verbetering worden gedaan ?"

Daartoe uitgenoodigd door den voorzitter, leidde de heer
G. J. Hengeveld deze vraagpunten in. Hij verwees wat de
eerste vraag aangaat, naar hetgeen de Veeartsenijschool op
dit oogenblik den feestelijken bezoekers zou opleveren ; ver-
der naar Kreutzers jaarlijksche berichten tot 1846, naar het
6e deel van het Magazijn tot 1850, voorts naar Hering in
Canstatfs Jahresbericht. En wat de tweede vraag betreft:
wat het lot was der veeartsenijbeoefenaren, behoefde hij —
naar hij meende — aan deze vergadering wel niet te ont-
wikkelen. Wat er met vrucht tot verbetering kan worden
gedaan, dat was aan deze Maatschappij, die zich zoo dikwerf
tot de Eegeering wendde, even goed bekend als aan hem.

Een paar leden der vergadering spraken nog kort over het
vraagpunt. De heer Mazure, ondersteund door de heeren
J anné, van Hoorn en anderen, deed het wenschelijke uit-
komen , dat er eene wet verschijne op de uitoefening der
veeartsenijkunde; vooral nu de wet op het veeartsenijkundig

-ocr page 198-

staatstoezicht en de veeartsen ijkundige politie in werking is.

Na eenige discussie is , op voorstel van Dr. Mulder, be-
sloten, dat, indien — hetgeen de vergadering nuttig keurde
— de veeartsen zich tot de Regeering wenden, en aan de
Maatschappij daarvan inzage verleend wordt, het Hoofdbe-
stuur dan zulk een adres zal ondersteunen.

De "Voorzitter sloot, met het oog op de op handen feeste-
lijke samenkomst, met dankbetuiging aan de zoo talrijke aan-
wezigen , daarop deze algemeene vergadering, die hij uitne-
mend had geleid.

Een groot aantal veeartsen was weldra bijeen in de net
en doelmatig met groen enz. versierde zaal van
Buitenkist
in de Maliebaan. De Voorzitter der feestregelings-commissie,
de heer Huffnagel, sprak daar een welkomstgroet, waarna
al de aanwezigen , op aansporing van Dr. Mulder , lid dei-
feestcommissie om van de uitnoodiging van den Directeur
onder zijne leiding gebruik te maken , zich te zamen bega-
ven naar de door de leerlingen in feestdosch gestoken Veeart-
senijschool. »Welkom" was de eerste groet, dien de oud-
leerlingen lazen, toen zij de hun zoo dierbare plek betraden,
en in orde geschaard ontving het korps discipelen de bezoe-
kers in het voorportaal der school. De directeur, de heer
Dr. Mac Gillavry, nam het woord en verleende \'t aan een
der leerlingen, die de tolk was van zijne medestudenten,
en hunne vreugde over dezen dag te kennen gaf.

De eigenaardig aangebrachte decoratiën , o. a. eenige ta-
feltjes met allerlei uit de kabinetten, geordend tusschen
bloemen en vlaggen, ze droegen de kenmerken van doorzicht
en overleg en getuigden van den vooruitgang der veeartse-
nijkundige wetenschap. Want eerst sedert een paar dagen
waren de leerlingen na de vacantie teruggekeerd en met
den geringen tijd die hun restte, hadden zij gewoekerd.
»Leve de directeur", de namen van Numan , Van Lidth de
Jeude, Jennes, en van andere overleden leeraren vielen den
bezoekers weldra in het oog, gedrapeerd met groen en bloe-

-ocr page 199-

men. En het sprak dan ook van zelf, dat, na afloop van dit
bezoek aan het hoofdgebouw en aan de stallen door eene
geïmproviseerde allee, waar men de drie afgetreden direc-
teuren en den tegenwoordigen nog had herdacht, de Voor-
zitter der feestcommissie een warm woord van dank bracht
aan de kweekelingen voor de blijken van sympathie, die
zij zoo duidelijk getoond hadden. Nog nooit, zeide hij,
was grooter aantal leerlingen aan de school dan thans (50);
hij wenschte de inrichting daarmee geluk en sloot zijne toe-
spraak met een »leve de Veeartsenijschool!"

Korten tijd daarna was een 82tal veeartsen weder, en nu
in de eveneens versierde groote zaal van den heer Smit ,
Buitenlust in de Maliebaan, bijeen. Aan eene Commissie
van vier leden was opgedragen het organiseeren van eene
feestelijke viering van het 50jarig bestaan der school , die
eigenlijk reeds 51 jaren oud is (gesticht 13 September 1819,
geopend 10 December 1821). Deze Commissie had zich met
eene circulaire tot alle veeartsen gewend , met de uitnoodi-
ging zich te vereenigen aan een feestmaaltijd. Boven ver-
wachting waren die pogingen geslaagd. Van heinde en verre,
uit Groningen , Middelburg , Venlo, enz. waren de veeartsen,
oud en jong, opgekomen, om plaats te nemen aan een
keurig georneerden disch in de met groen en bloemen, smaak-
vol gedecoreerde zaal. Als gasten zaten aan. het hoofd der
tafel, tusschen de leden der feestcommissie J. Huffnagel,
Dr. Mulder, M. J. Hengeveld GJz. en D. F. van Esveld,
de directeur der Veeartsenijschool en de leeraren Dr. J. R.
E. van Laer, G. J. Hengeveld en A.
Th. Verhaar. Twee
leeraren hadden zich verontschuldigd, gelijk ook de Hr.
referendaris bij Binnenlandsche Zaken, Dr. van Cappelle.

Dat er geen gebrek was aan discours tusschen tijdgenoo-
ten , die elkander in jaren niet ontmoet hadden en tusschen
ouderen en jongeren , spreekt van zelf. De heerschende toon,
die reeds des morgens zooveel goeds voorspeld had, hield
aan en zonder overdrijving mag dan ook beweerd worden ,

13

-ocr page 200-

dat deze feestmaaltijd een hoogst belangrijk feit is in de
veeartsenijkundige wereld, een symptoom van eene andere
en een betere toekomst, een bewijs van ontluikenden een-
drachtszin , waarvan veel goeds te wachten is.

Na eene korte pauze , die werd opgeluisterd door de muziek
van het symphonie-orchest van den heer Coenen, welke
gedurende den verderen avond de feestvreugde bleef bevor-
deren , ving het. dessert aan.

De eerste dronk op den Koning werd gevolgd door een
toast op de school en haren directeur. Met overtuiging door
den Voorzitter der feestcommissie uitgesproken, werd zij
met geestdrift toegejuicht, gelijk ook het geval was met de
officiëele heildronken aan de leeraren , aan de tegenwoordige
kweekelingen en aan de Maatschappij van Veeartsenijkunde
Groot genoegen gaven de antwoorden van den waardigen
directeur en twee der aanzittende leeraars. Tal van aanwe-
zigen voerden achtereenvolgens het woord, en aangenaam
werden de feestvierenden verrast met een telegram van den.
heer referendaris, zijn heilgroet overbrengende. Onmiddellijk
is deze draad-boodschap langs denzelfden weg beantwoord.
Tot in den nacht duurde het feest in de beste orde en de-
meest gewenschte eensgezindheid voort, en het kan nauwe-
lijks ontkend worden, dat deze eerste poging om mannen
van dezelfde bewegingen bijeen te brengen en te verbroede-
ren , mag heeten met den besten uitslag bekroond te zijn,
waarover dan ook door meer dan een spreker alle lof werd
toegekend aan de feestcommissie, die de meeste voldoening
van haar werk heeft mogen ondervinden.

Een in het atelier van den heer P. W. van de Weijer,
te Utrecht, allernetst gedrukt menu, met de namen van
Numan, Jennes , de Fremery, Wit, Vosmaer, Lidth de
Jeude, Rijnders en Schubart, en eenige op het feest toe-
passelijke versiering, was den deelnemers eene aangename
herinnering aan het feest-diner. Maar van nog meer waarde
voor de feestgenooten was en is nog ongetwijfeld iets anders,
dat aan \'t dessert werd rondgegeven. In keurig groen ge-

-ocr page 201-

waad toclx had de feest-com missie ten geschenke bestemd
voor de aanzittenden eene brochure van een 50tal bladzijden
»Aanteekeningen uit de geschiedenis der Rijks Veeartsenijschool
te Utrecht
, uitgegeven bij de herdenking aan haar 50jarig
bestaan, 11 September 1872, door de feestregelings-commis-
sic" (1). Algemeen werd deze attentie der Commissie gewaar-
deerd , te meer daar achter in de brochure een uitslaande
tabel aanwezig was, waarop al de handteekeningen der aan-
zittenden bijeen waren afgedrukt. Eigenaardiger souvenir
was bijkans niet te verzinnen , waarvan de waarde nog ver-
hoogd wordt door de er in opgenomen lijst van al de vee-
artsen , die als zoodanig aan \'s Rijks Veeartsenijschool zijn
bevorderd, of op dit oogenblik bij haar als kweekeling zijn
ingeschreven.

Wij eindigen dit verslag met de beste wenschen voor den
bloei der Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland in het bijzonder, en voor de welvaart van al
de beoefenaren der Veeartsenijkunde in het algemeen. Moge
de feestviering op 11 Sept. ruimschoots haar weldadigen
invloed doen gevoelen en een krachtigen stoot hebben ge-
geven tot het ontstaan van een door velen gewenschten band
tusschen al de veeartsen van Nederland ! Eendracht zij ook
hier de leuze; zij maakt macht, ontegenzeggelijk.
Red.

-ocr page 202-

VEEVOLG VAN BL. 125 DEE NIEUWSTE UITGAVEN
OVEE VEE-ARTSENIJKUNDE EN A ANVERWANTE
VAKKEN.

3e en 4e Kwartaal 1872.

Duitsche.

Bollinger , (Prof. Dr. Otto) , Beiträge zur vergleichenden Pa-
thologie und pathologischen Anatomie der Hausthiere. 1
u-
2 heft. München , Oldenbourg.
Inhalt: 1. Die Koliek der Pferde und das Wurm-aneurisma
der Eingeweide-arterien. Mit 19 Holzschnitt.; 264 S. 1V3 thlr.
2. Zur Pathologie d. Milzbrandes. (Mit 3 lith. Taf.) 155 S. 1 thlr.

Deutsches Gestütbuch. Geschichte u. Beschreibung deutscher Ge-
stüte , von J. v. Schwartz pr. Lt. u. A. Krocker. 1 Bd. gr. 8.
369 S. Berlin, Wiegandt u. Hempel. 4 thlr.

Gohren, (Prof. Dr. Thor, v.), Die Naturgesetze der Fütterung der
landwirtschaftlichen Nützthiere. 615 S. mit Holzschnitt.
Leipzig, Hirschfeld. 4 thlr.

Gurlt\'s (E. F.), Handbuch der vergleichenden Anatomie der Haus-
säugethiere. Neu bearbeitet v. Prof. A. G. T. Leisering u.
C. Muller. 5 Aufl. Mit 171 Holzschnitt. 903 S. Berlin ,
Hirschwald (1873). 62/3 thlr.

Henneberg , (Prof. Dr. W.), Neue Beiträge zur Begründung e.
rationellen Fütterung der Wiederkäuer. Physiologisch-chem.
Untersuchungen auf der Versuchstation Weende-Göttingen.
1. Heft. 2. Lfg. Untersuchungen über die Respiration des
Rindes u. Schafes. Göttingen, Deuerlich. l1^ thlr.

Haubner, (Dr. G. C. Prof.), Die Gesundheitspflege der landwirt-
schaftlichen Haussaügethiere. 3. neu bearbeitete Auflage. (652
S.) Dresden. G. Schönfeld\'s Verlag. 3% thlr.

Haubner , (Dr. G. 0. Prof.), Die landwirtschaftliche Thierheil-
kunde. Die innern und äusseren Krankheiten der Haussäuge-
thiere. 6. vermehrte u. verbesserte Auflage. Berlin, Wiegandt
u. Hempel. 31/» thlr.

Haubner , (Dr. G. C. .Prof.), Bericht über das Vetermairwesen im

-ocr page 203-

Königreich Sachsen für das Jahr 1871. 16e Bericht. 156 S.
mit 1 Steintafel. Dresden, G. Schönfeld\'s Verlag. 15/6 thlr.

Hartmann , (Dr. Samuel) , Zeugung , Fortpflanzung , Befrüchtung
und Vererbung. — Eine Studie.- 67 S. Berlin , Wiegandt u.
Hempel. lty* thlr.

Kunz , (J. A. G.), Allgemeines homoöpathisches Thierarzneibuch ,
nach 30jährig. Erfahrg. bearbeitet. 235 S. Gera, Griesbach.
1V4 thlr.

Landwirthschaftliches Thieralbum , in Photographien von H.
Schnaebeli, Maler und Hof-photograph Sr. M. des Königs. —
Die landwirtschaftliche Ausstellg. in Breslau in 1869. Hrsg.
unter Mitwirkung von
H. v. Nathusius u. H. Settegast. (4—9
Lfg.) 5 Blätter. 3 thlr. Einzelne Blätter ä 2% thlr. Berlin ,
Wiegandt u. Hempel.

Lydtin, (A.) , Die Pferdezucht im Grossherzogth. Baden etc. 84 S.
Karlsruhe, Gutsch. 12 gr.

Mittheilungen aus der thierärtzl. Praxis im Preussischen Staate.
Mit Bewillig, des Minist, aus den Veterinair. Sanitäts-Berich-
ten der Königl. Regier, zusammengestellt von Prof. C. Müller
und F. Roloff. Berichtjahr 1870/71. Berlin, Hirschwald. 25 gr.

Nicolai , Jun. (Dr. Alph.) , Erfahrungen und Notizen über Milz-
branderkrankungen bei Mensch und Thier. 28. S. Darmstadt ,
Zernin. V6 thlr.

Oertel , (Charles) , Anweisung, wie sich jeder Viehbesitzer bei
der Rinderpest und im Falle der Noth , schützen und selbst
helfen kann. 16. S. Schwelm , Wortmann. 76 thlr.

Oertel , (Ch.) , Die Rinderpest vertilgbar , nebst unentbehrliches
Handbuch etc. ebd. 1/2 thlr.

Pferd- und Vieh-Arzneibuch, neues volständiges, mit Recepten
zusammengestellt von ein Anzahl populäre Thierärtze. 71. S.
Leipzig. 6 gr.

Ravitsch , (Prof. J.) , Zur Lehre von der putriden Infection und
deren Beziehung zum Milzbrande. 118 S. Berlin, Hirschwald.
1 thlr.

Reimer , (J. v.) , Sicheres Schutz- und Heilmittel gegen die Rinder-
pest und alle seuchenart. Krankheiten d. Rindviehs, der Schafe
und Schweinen. 32 S. Langensalza. 4 gr.

Ritthausen , (Prof, Dr. H.), Die Eiweisskörper der Getreide arten,

-ocr page 204-

Hülsenfrüchte und Oelsamen. Beiträge zur Physiologie der
Samen, der Culturgewächse, der Nahrungs- nnd Futtermit-
tel. 252 S. Bonn, Cohen & Sohn. 1% thlr.

Rohlwes\' , (Joh. Nicol.) , Vieharzneibuch , u. s. w. Eine von der
Königl. Mark, oekon. Gesellschaft zu Potsdam gekrönte
Preisschrift. 20. verb. Aufl. (Mit Abb. auf e. Steintaf.) 301 S.
Berlin, Wiegandt u. Hempel. (geb.) % thlr. Dit is slechts een
afdruk van de 20sle uitgave in 1866.

Settegast , (Dr. H.), Die Thierzucht. Mit 134 Abbild, nach der
Natur gezeichnet von Robert Kretschmer. —
3e erw. und
verbesserte Auflage. Breslau, Wilh. Gottl. Korn, geheftet.
4 thlr.

Wachtler , (G. Ritter v.), Grundsätze über Pferde-und Viehzucht.
Mit 24 Taf. 112 S. Wien. Grold\'s Sohn. geb. 21/» thlr.
Van de Duitsche tijdschriften zijn dit jaar (1872) versehenen :

1. Magasin für die gesammte Thierheilkunde von Prof. Dr.
E. F. Gurlt u. Dr. C. H. Hertwig. 38. Jahrgang in 8 Heften.
Berlin, Hirschwald. 3 thlr.

2. Repertorium der Thierheilkunde von Prof. E. Hering, 33.
Jahrg. in 4 Heften. Stuttgart. Sihickhardt u. Ebner. 1.18 Thlr.

3. Oesterreichische Vierteljahrschrift für Wissenschaft-
liche Veterinairkunde. Redacteuren: Prof. Dr. Müller u. Prof.
Dr. Roll in 4 Heften. 19. .Jahrgang. — Wien. Wilh. Braumüller.
4 Thlr.

4. Wochenschrift für Thierheilkunde und Viehzucht von Th.
Adam. 16. Jahrg. Augsburg, Verl. von Wilh. Lüderitz. 1.24 Thlr.

5. Der Thierarzt, von Prof. Dr. Anacker. Erscheint monatlich
zu 1 ä 2 Bogen. — 11. Jahrg. Wetzlar, G. Rathgeber. 4 thlr.

6. Der Oesterreichisch-Ungarische Veterinair,
Fachschrift für das gesammte Veterinair-wesen , mit bes. Be-
rücksicht. d. Sport, der Viehzucht und der Landwirtschaft.
Red. A. Burger. 3. Jahrg. Wien. (Sallmayer & Co.) 3V3 thlr.

7. Deutsche Pferde-Zeitung von 0. Leiner. (Forsetzung
der : »Blätter für Pferdezucht) 1. Jahrg. — Jährlich 24 Nummern.
Leipzig. 2VS thlr.

8. Thierärtzliche Mittheilungen. Organ des Vereins
Bad. Thierärzte, Redacteur: A. Lydtin. Karlsruhe, Gutsch. 11/2
thlr.

j, .1. hinze«

-ocr page 205- -ocr page 206- -ocr page 207-

YEEARTSENÏJKUNDIGE BIJDRAGEN.

Iets over de Hondsdolheid bij onze huisdieren.
Door J. C. BILLR07H ,

Districtsveearts voor het veeartsenijkundig Staatstoezicht voor de Provinciën
Groningen en Drenthe.

Toen ik nog leeraar aan de Landhuishoudkundige school
te Groningen was , werd ik door een paar leerlingen aange-
zocht hun iets over de hondsdolheid mede te deelen, omdat
zich nu en dan gevallen van die ziekte in de provincie
Groningen hadden voorgedaan.

Om hieraan te voldoen, heb ik een beknopt populair
opstel vervaardigd, dat, iets omgewerkt, hier eene plaats
erlangt.

Voor den veearts bevat het niets nieuws, maar onder de
andere lezers van
het Tijdschrift, — geen veeartsen —
zullen er zijn, die het niet onvoldaan ter zijde leggen. —

Bij het samenstellen heb ik van de mij bekende literatuur
zooveel noodig gebruik gemaakt, hier en daar een ander
nageschreven, gelijk zoo dikwerf geschiedt, maar toch is
in dit opstel grootendeels van eigen waarnemingen gebruik
gemaakt.

Mijn doel was hoofdzakelijk de verschijnselen, waaronder
zich deze ziekte bij de verschillende dieren voordoet, zoo
duidelijk mogelijk weer te geven, zooals die herhaaldelijk
door mij zijn gezien.

De nauwkeurige kennis der verschijnselen, waardoor deze
ziekte zich openbaart, is voor ieder van groot gewicht, om
hiermede verrijkt, des te eerder voor de gevaren te kunnen
waken.

-ocr page 208-

De hondsdolheid is eene ziekte, die zich bij dieren van
het hondengeslacht, als eene eigenaardige besmettelijke
ziekte openbaart.

Het is eene snelverloopende en steeds met den dood ein-
digende ziekte. —

De smetstof, een product der ziekte, kan op andere dieren
en den mensch worden overgeplant, om daar diezelfde ziekte
voort te brengen.

Het is de verschrikkelijkste ziekte, die bij onze huisdieren
voorkomt, en voornamelijk met het oog op het gevaar, dat
den mensch er door kan worden aangedaan, zeer gevreesd.

In onze noordelijke provinciën hebben zich in de laatste
jaren onderscheidene gevallen van werkelijke of van ver-
moedelijke hondsdolheid voorgedaan, waarbij twee malen
gebeten menschen aan de watervrees zijn bezweken.

De dolheid bij runderen, schapen en varkens kwam nu
en dan voor ; daardoor was ik in de gelegenheid belangrijke
waarnemingen te kunnen doen.

Meestal worden er twee hoofdvormen van dolheid bij
honden opgemerkt, als
de razende — en de stille dolheid.

Deze twee hoofdvormen worden algemeen aangenomen,
zijn bij deze beschrijving zooveel mogelijk gevolgd, hoezeer
niet duidelijk van elkander gescheiden, vermits bij het waar-
nemen die afscheiding zeer moeielijk is.

Het begin, waarmede deze ziekte bij den hond te voor-
schijn komt, valt dikwerf hoogst moeielijk op te merken. Er
is bijna geene ziekte onder onze huisdieren, die zich onder
zulke uiteenloopende verschijnselen als de dolheid voordoet.

De afwijkingen in den beginne waar te nemen zijn zeer
onbepaald.

Men ziet den hond in zijne gewone wijze van doen plot-
seling als het ware in zich zelf gekeerd. Als hij in zijn
hok of nest ligt, kan hij in eens opspringen, een paar malen
rondloopen en zich weer neerleggen.

-ocr page 209-

Zijn vriendelijk voorkomen verdwijnt soms geheel onver-
wacht — zonder de minste redenen, — hij is minder vlug
of vroolijk , kruipt weg, gaat op de donkerste plaats in
de huiskamer liggen, springt op en schijnt zijne gewone
normale eigenschappen weer aan te nemen.

Meermalen ontwaart men eene blijkbare onrust bij het
dier, waarbij hij pogingen doet om naar buiten te komen
en beproeft of hij daar de rust kan vinden, die tegen zijne
gewoonte hem in huis ontbreekt.

Het anders vriendelijke dier wordt tegen vreemden meer
barsch en zelfs boos, doet pogingen evenals of hij naar
hen bijt.

Opmerkelijk is het ecbter, dat de meeste dolle honden
algemeen tegen hunne meesters en degenen met wie zij
vroeger veel ophadden, vriendelijk blijven, hen bijna nooit
bijten, hoezeer zij tegen hun vreemde personen of andere
honden onvriendelijk zijn en dezen bijten.

Als zij andere honden of katten vervolgen en bijten, merkt
men op dat dit geheel onverwacht geschiedt, maar dat zij
vooraf zich dikwerf door de stem van hun meester laten
terughouden en gehoorzaamheid toonen.

Het uitzien van het dier wordt eigenaardig treurig; het
schijnt steeds een verlangen te kennen te geven en een
onrust, waarvoor geene redenen te vinden zijn. Somwijlen
loopt de hond van huis, blijft langer dan gewoonlijk uit,
en is bij zijne terugkomst, zoo het schijnt, voor straf be-
vreesd. Dikwerf kruipt hij dan weg, ziet er haveloos, vuil
en zeer vervallen uit, met hangende ooren en staart.

Alle genoemde verschijnselen op zich zelf genomen zijn
nog geen zekere teekenen dat de hond dol is, maar het
zijn zoovele voorteekenen, die ons er toe moeten leiden,
den hond meer nauwkeurig te observeeren, ten einde de
mogelijke nadeelen, die het uitbreken der ziekte na zich
kan slepen, des te eerder te voorkomen.

Nagenoeg gelijktijdig als men de genoemde verschijnselen
waarneemt, is de eetlust verminderd; zelfs ziet men dat de

/

-ocr page 210-

meest geliefde kost van vroeger geheel wordt versmaad,
terwijl weer andere, zelfs vreemde dingen, worden gebruikt,
ja zelfs hetgeen de hond bij den weg vindt. Hiertoe behoo-
ren: zand , steenen, hout, wol, afval van leder, aarde,
drekstoffen en dergelijken, die het dier opeet. Men kan
daarom met allen grond zeggen: de eetlust is geheel van
aard veranderd en onnatuurlijk. Als men dit bij den hond
waarneemt, is hij tegen zijn meester nog even vriendelijk
als vroeger. Zelfs merkt men op, dat een hond, waarbij de
dolheid reeds eenige vordering heeft gemaakt, tegen de
huisgenooten, waarmede hij vroeger op een goeden voet was,
nog zeer vriendelijk blijft, en dezen niet licht bijt, tenzij
hij wordt getergd.

Meermalen ziet men dat de honden plotseling in de lucht
happen, even alsof zij vliegen vangen, die er echter niet zijn.

Voor deskundigen is dit teeken, in verband met de andere
reeds genoemde, van groote beteekenis.

Bij het versmaden van den gewonen en zelfs den lievelings-
kost, ziet men tevens, dat de hond een neiging heeft, om
gaarne aan alles wat hij maar onder zijn bereik kan krijgen,
te knagen. Hierbij komt vooral: leder, tapijten , hout en
dergelijken in aanmerking, die hij wil verkluiven, vernielen
en voor een deel opeten. Ja zelfs ziet men, dat de hond
zijne eigene excrementen weer opneemt en de urine oplikt.

Deze laatste verschijnselen zijn, in verband met de reeds
genoemden, als zeer verdacht te beschouwen.

Een der meest belangrijke teekenen, dat zich bij de dolheid
niet verloochent, is de buitengewoon opgewekte geslachts-
drift , die zoo in het oog loopend is , dat het dier die op
alle mogelijke wijzen tracht te bevredigen, op de voeten van
zijn meester en anderen. Dit verschijnsel is bijna bij alle
dolle honden waar te nemen ; men ziet, dat de mannelijke
hond dit bij andere mannelijke honden en zelfs bij gecas-
treerden beproeft te volvoeren. Deze neiging blijft den hond
tot in de laatste oogenblikken zijns levens bij.

-ocr page 211-

De stem of het geluid van een dollen hond is geheel ver-
anderd en wijkt zeer veel af van die in den normalen staat;
het geluid is bijzonder kenbaar aan een kort, eigenaardig
huilend blaffen, dat meestal schor, kort, met opgeheven
kop wordt uitgebracht.

Men kan het als jammerende klaagtonen van den dollen
hond aanmerken. Bij de razende dolheid wordt dit geluid
dikwerf — bij de stille dolheid hoogst zelden — opgemerkt.

Bij stille dolheid is de acliterkaak meestal slap afhangend
en de mond met veel speeksel gevuld, zoodat er aanhoudend
veel uitvloeiing plaats heeft. De achterkaak schijnt geheel
verlamd, zoodat de mond niet meer vast gesloten kan wor-
den. Wordt echter zoodanige hond getergd , dan sluit hij
den mond en kan met dien schijnbaar slappen achterkaak
goed bijten.

Bij de beweging in het loopen ziet men bij eenige vorde-
ring der ziekte nagenoeg geen verschil van den gezonden
staat. Over het geheel zijn de meesten meer onrustig en
loopen ongestadig heen en weer.

Bij de stille dolheid en een eenigszins gevorderden trap dei-
ziekte ziet men, dat de gang meer onzeker wordt, vooral
van het achterdeel, dat iets slingerachtig en ten laatste
meer verlamd in het kruis wordt, zoodanig dat het dier
onvermogend is om te staan.

Vreemd is de wijze waarop de dolle hond in een
hem toegeschoven stok bijt en daaraan scheurt. Hij valt
met geweld daarop aan, bijt er in en wil hem niet los-
laten , scheurt en trekt er aan, zoo erg zelfs dat hij bijna
de tanden uit den mond verliest en bloedig schuim, door
het beschadigen van het tandvleesch, uit den mond wordt
ontlast.

Opmerkelijk is het, dat men bij dolle honden geen water-
vrees als zoodanig opmerkt. Men ziet meermalen dat een
dolle hond, wanneer de aanval van toorn of razernij voorbij
en hij eenigszins tot bedaren gekomen is , naar het hem
voorgezette drinkwater gaat en beproeft om daarvan te

-ocr page 212-

slikken. Het slikken is bij een hoogen trap der ziekte dik-
werf zeer bemoeielijkt, blijkbaar uit de pogingen, die het
dier daarbij aanwendt, en een gevolg van de krampachtige
samensnoering van de zwelgkeel.

De eigenlijke watervrees bestaat dus bij dolle honden
niet. Voorbeelden dat dolle honden breede grachten en
kanalen zijn overgezwommen, zijn er velen.

Blinkende lichamen — en daarom ook de blinkende op-
pervlakte van het water — schijnen den dollen hond aan
zijn gezicht hinder te doen.

Het zoo straks genoemde huilend, blaffend geluid, dat
men bij den dollen hond opmerkt, is zeer karakteristiek,
wordt langzamerhand meer heesch en die het eens gehoord
heeft, herkent het later bij andere dolle honden zeer licht.

Een ander algemeen waargenomen verschijnsel is, dat de
huid boven de oogen als gerimpeld wordt en de hond daar-
door een verouderd aanzien bekomt.

De oogen zijn dikwerf rood, het bind vlies is ontstoken, en
men ziet, dat het dier de oogleden nu en dan sluit?, evenals
dit bij de hondenziekte en oogontsteking het geval is.

Het dier heeft daarbij een flauw , deels verdrietig of ver-
ouderd uitzien.

Later worden de oogen troebel en mat, zoodat zij het
aanzien bekomen, alsof ze met fijne stof bestrooid zijn.

Menigen dollen hond zwelt de kop op , de oogen puilen
uit, bij anderen slechts enkele deelen als de neus , de tong,
enz. Men ziet over het geheel, dat dolle honden er mager
en vervallen uitzien.

De heerschende meening, dat dolle honden steeds rechtuit
gaan, is onjuist. Velen loopen eerst rechtuit, dan weer links
of rechts en soms in een cirkel rond.

De dolle hond heeft niet altoos schuim op den mond;
dikwerf ziet men dolle honden loopen, waarbij de ziekte
reeds vele vorderingen heeft gemaakt, en die toch geen
schuim op den mond hebben, terwijl men bij sommige hon-
denziekten als stuipen enz., steeds schuim waarneemt.

-ocr page 213-

De bijzondere manier, waarop de dolle hond anderen bijt,
is mede zeer in het oog loopend. Men ziet het dolle beest
op een ander toeloopen en zonder eenig geluid te geven bijt
hij hem op een of meer plaatsen, en verwijdert zich, zoodat
het schijnt alsof hij niets heeft uitgevoerd.

Om met andere honden te vechten, zooals men dit met
honden, die voor het eerst kennis met elkander maken, wel
eens met ambitie in praktijk ziet brengen, daartoe schijnt
de dolle hond niet genegen.

Hij doet zijne vreemde tochten, waarbij hij het soms zeer
druk schijnt te hebben , zooveel mogelijk geheim, en ont-
moet hij een hond , dan zal deze eerder als zijn begeleider
gebeten worden.

Het schijnt uit alle waarnemingen te blijken, dat dolle
honden gedurende het geheele beloop der ziekte hun be-
wustzijn behouden, zoo zelfs dat, als zij aan het bijten zijn,
zij zich door de stem van hun meester daarvan laten af-
houden.

De bijtlust is bij honden, die aan stille dolheid lijden, niet
zoo groot als bij die met de razende dolheid , evenwel is de
beet van zulk een hond even gevaarlijk.

Nadat de bovenbedoelde verschijnselen zich afwisselend
hebben voorgedaan en 2 a 3 dagen hebben geduurd, de
aanvallen met bijten meer afnemen, het aanzien van den
hond meer vermagerd , de slapheid van het achterdeel en
de verlamming van de achterkaak verergerd is , neemt de
ziekte toe. Zelfs het zoo kenbare huilend en jankend geluid,
waarbij de kop omhoog wordt gehouden, neemt af, de stem
wordt meer heesch, zoodat het dier als het ware meer
afgemat meestal in een hoek van zijn hok blijft liggen.
Men hoort het bijna niet anders meer huilen dan bij het
plagen of stooten, of liever als het dier getergd wordt,
terwijl het ten laatste onder teekenen van groote uitputting
sterft.

Bij vele dolle honden levert de ziekte niet alle genoemde

-ocr page 214-

verschijnselen op, maar wordt deze meestal vroeger door
den dood van het dier afgebroken en alleen dan , als het
dier in een veilig hok is opgesloten, waaruit het niet kan
ontsnappen, zou men de waarnemingen kunnen doen, om
al de voorkomende verschijnselen na te gaan.

De duur der ziekte is meestal van 2—8 en somwijlen
van 10 dagen.

Dit hangt veel af van den graad en de hevigheid, waarmede
de ziekte optreedt, den meer of minderen aanleg van het dier
en dergelijke oorzaken.

De verschijnselen, die men bij de lijkopening waarneemt,
verschillen natuurlijk veel naar de vorderingen, welke de
ziekte heeft gemaakt.

De meeste cadavers van dolle honden zijn vermagerd, de
buik is ingevallen en het dier ziet er overigens zeer on-
oogelijk uit. Om den mond ziet men eenig bloed, hij is
gesloten en de tong hangt er veelal gezwollen en blauw-
achtig door de tanden verwond op zijde uit; de randen van
de lippen zijn gescheurd en verwond, de oogen half gesloten
of uitpuilend, de oogbol is troebel, de pupil verwijd.

Bij het afnemen der huid zijn alle bloedvaten sterk met
bloed gevuld , dat donker gekleurd en teerachtig van hoe-
danigheid is.

De maag en darmen zijn van gewone voeder- en drekstof-
fen geledigd.

De eerste is dikwerf sterk uitgezet, schijnt iets rood en
vast op het gevoel. Snijdt men dit orgaan open, dan vindt
men daarin vele harde, vreemde, onverteerbare stoffen, als:
hout, leder , steenen , zand , lappen , wollen of katoenen
stoffen , stroo , haren en dergelijken , zelden eenig voedsel.
Ophoopingen van wollen stoffen zijn wel eens tot in den
twaalfvingerdarm en verder aangetroffen.

Het slijmvlies is rood, opgezet, met donker paarsche plek-
ken overdekt. Soms is de maag meer droog, ook wel door

-ocr page 215-

lucht uitgezet of met eene roodgele of groene, onaangenaam
riekende vloeistof gevuld.

In het dunne darmkanaal worden meestal evenals in de
maag, roode plekken als sporen van ontsteking ontdekt.

De gezamenlijke speekselklieren zijn gewoonlijk geel ge-
kleurd en de zwelgkeel is met veel taai slijm bedekt, dat zich
door de keel tot den neus voortzet.

De zwelgkeel is meestal samengesnoerd, vochtig rood ge-
zwollen , soms zonder roodheid.

Gangreneuse plekken in maag en darmen ziet men dan
het meest, als de ziekte een meer antraxaardig karakter
heeft aangenomen.

De lever, milt en nieren zijn veel met bloed overvuld,
vooral als de ziekte een antraxaardig karakter erlangd heeft.

De luchtpijp, het strottenhoofd, evenals de longen met bloed
gevuld en geïnflammeerd.

Het hart is slap en fletsch en de aderen zijn met donker teer-
achtig bloed gevuld.

In enkele gevallen heeft men in de maag de bloedige rol-
staartworm
(hydroptera sanguinosa) en de komkommerachtige
lintworm (tenia cucumeris) aangetroffen.

De hersenen , het verlengde merg en ruggemerg, zijn sterk
met bloed opgespoten, doch ook wel bleek en slap , zelden
ziet men daarin bepaalde ontsteking.

Hoezeer de opgegevene verschijnselen, bij de lijkopening
waargenomen, hier vrij nauwkeurig vermeld zijn, mag men
daaruit alleen de uitspraak over het bestaan der hondsdol-
heid niet vaststellen.

In de eerste plaats is het waargenomene bij de lijkope-
ning niet altoos even duidelijk op te merken. Ten tweeden
hangt veel af van het tijdperk, waartoe de ziekte gevorderd was,
toen de hond is afgemaakt. Ten derde komt in aanmer-
king de aard van de ziekte, of zij van een typheus karak-
ter is of niet, en dergelijke omstandigheden zijn van groo-
ten invloed op hetgeen na den dood wordt waargenomen.

-ocr page 216-

Wil men echter een goed oordeel vellen , dan is het vóór
alles noodig, dat men de verschijnselen , die zich bij het le-
ven van het dier hebben voorgedaan, nauwkeurig kent.

Men kan dan al het waargenomene , zoowel bij het leven
als na den dood vereenigen, om langs dien weg eene meer
juiste herkenning der ziekte te kunnen doen.

De lijkopening alleen geeft dus in de meeste gevallen
geen voldoend licht; men mag het daarbij opgemerkte als
aanwijzingen aannemen , maar in geenen deele met zeker-
heid als volkomen bewijs doen gelden.

Oorzaken.

Waardoor ontstaat de dolheid bij den hond ? eene vraag
die nog niet in alle deelen beantwoord is en bezwaarlijk be-
antwoord worden kan.

Het is bij deze ziekte, evenals bij iedere andere, noodig dat
er twee samenwerkende oorzaken tot het voortbrengen daar-
van medewerken, als, in de eerste plaats de aanleg, vat-
baarheid — voorbeschiktheid van het dier en ten tweeden
de van buiten op het lichaam inwerkende zoogenaamde
gelegenheidgevende oorzaken.

Wat de aanleg van den hond voor de dolheid betreft, zoo
is men van meening, dat die vrij algemeen bij alle honden
bestaat. Volgens sommigen zijn enkele rassen meer voor
dolheid vatbaar dan andere. Er moet onderscheid gemaakt-
wórden tusschen dolheid, die zich van zelf ontwikkelt en die
door besmetting van een anderen dollen hond wordt overge-
bracht.

Voorbeelden, dat de dolheid zich van zelt kan ontwikkelen,
bestaan er volgens de meest vertrouwbare deskundigen,
met name Eaber, Pilwax, Röll, en anderen.

Men heeft onder de oorzaken , die tot het voortbrengen
der ziekte zouden medewerken, genoemd: te groote koude
en te groote hitte.

Hiertegenover staat, dat de ziekte in elk jaargetijde en

-ocr page 217-

onder alle hemelstreken, waar zich honden of dieren van het
hondengeslaeht bevinden, is waargenomen.

Een eigenaardige bijzondere toestand in den dampkring.
Maar aangezien de ziekte onder alle weersgesteldheden te
voorschijn komt, kunnen deze oorzaken bezwaarlijk worden
aangenomen.

Verwaarloosde huidziekte, waarbij de genezing niet vol-
komen plaats had. Teruggedreven huiduitslag, zooals bij
de schurft, wordt eveneens beschuldigd. Dat hierdoor een.
nadeelige toestand bij den hond wordt voortgebracht, is
zonder eenigen twijfel, maar dat de dolheid er door ontstaan
zou, is bijna niet aan te nemen.

Immers , deze oorzaken werken meermalen zonder dat
daardoor ooit dolheid is ontstaan en de opgaven van PilwaX,
Faber, Hering en Röll bevestigen het gezegde evenmin.

Opgewekte toorn of drilt wordt ook opgegeven en door
voorbeelden bevestigd, dat door de beet van een toornigen hond
bij andere honden , zelfs bij menschen , de hondsdolheid is
ontstaan, zonder dat de toornige hond zelf dol geworden is.

Hier schijnt door de boosheid van het dier het speeksel
zoodanig van aard veranderd te wezen, dat het, in het bloed
van een ander overgebracht, de hondsdolheid kan ontwik-
kelen en het dier zelf toch goed blijven.

Eene plotselinge temperatuursverwisseling, n.1. groote kou-
de na groote hitte , en omgekeerd, heeft men beschuldigd.

Dit kan worden tegengesproken, omdat men deze oorzaken
menigvuldig ziet werken , zonder dat daarna dolheid voor-
komt.

Gebrek aan drinkwater, vooral in den zomer is tot het
doen ontstaan der ziekte zeker geen afdoende oorzaak , om-
dat meermalen de dolheid bij honden is voorgekomen , die
voldoende van drinkwater voorzien waren.

Slechte hoedanigheid der voedingsmiddelen is zeker scha-
delijk voor het dier, maar kan als oorzaak om de dol-
heid voort te brengen, wel niet worden aangenomen , uit
hoofde menigvuldig is waargenomen , dat die verderfelijke

-ocr page 218-

ziekte ontstaat daar waar de hond aan niets gebrek heeft
en ruim verzorgd wordt.

Dat eene onzuivere bewaar- of verblijfplaats onder de
nadeelen wordt genoemd is toe te geven als nadeelig in het
algemeen, maar niet om tot het voortbrengen der dolheid
in aanmerking te komen.

Plotseling onderdrukte melkafscheiding, vooral verwekt
door het op eens verwijderen van de jongen bij het moe-
derdier, is zeer zeker hoogst nadeelig, maar ook hierdoor zal
de dolheid niet te weeg worden gebracht; ten minste eene
nadere bevestiging zal noodig zijn.

Onnatuurlijke krachtsinspanning door te veel trekken of
loopen in tredmolens enz., is zeker schadelijk; maar of hier-
door de dolheid wordt voortgebracht, is nog niet voldoende
bevestigd.

Hoewel de genoemde oorzaken door ons tot het voort-
brengen der dolheid niet zeer hoog staan aangeschreven,
zullen die in verband met elkander meer werkzaam zijn.

Naar mijne meening wordt ten aanzien van de voeding
en verzorging van den hond , nog zeer dikwerf gezondigd.
De hond is oorspronkelijk een wild dier , door den huiselij-
ken staat van zijne vroegere leefwijze geheel ontwend en
van een vleescheter tot een allesetend — ja in vele geval-
len — tot een uitsluitend plantetend dier verwend.

Dat zulk eene verandering, die de hond heeft ondergaan,
een belangrijken en zeker nadeeligen invloed op het organis-
me, ja op zijne geheele constitutie ten gevolge moet hebben,
zal gereedelijk worden toegestemd en het zal daarom zeer
zijn aan te bevelen, dat wij bij de opvoeding en verzorging
van dit huisdier het meer overeenkomstig zijn aard en na-
tuur behandelen.

Dierlijke kost mag den hond niet geheel worden onthou-
den ; evenmin mag hij uitsluitend in de huizen of kamers
worden opgesloten; beweging en versche lucht, buiten welke

-ocr page 219-

laatste zelfs de plant wegteert en vergaat, mag den hond
geenszins ontbreken.

Door de met de natuur van den hond strijdige opvoe-
ding en verzorging na te laten en te handelen zooals den
hond toekomt, zullen wij gewis veel goeds bevorderen, en
mag men ook niet als zeker aannemen, dat door de genoem-
de schadelijke behandeling de dolheid wordt verwekt, zoo
geloof ik echter, dat er een aanleg of voorbeschiktheid bij
het dier wordt in het leven geroepen, die het voor die ver-
derfelijke ziekte meer vatbaar maakt.

Evenzoo is het met het plotseling verwijderen van de jon-
gen bij een zogende moeder; daarin kan meer rationeel
worden gehandeld of ten minste meer voorzichtig. Men
verwijdere de jongen langzaam, bij enkelen, en brenge daar
verscheidene dagen over toe; dan zal de afscheiding dei-
melk ook langzaam ophouden en de schok voor het dier,
zoowel voor de functie der afscheiding als het jongenverlies
of het moederlijk gevoel, zich daaraan beter kunnen gewennen.

Dat honden of hondjes bij menschen in \'t bed slapen is
geheel in strijd met de wetten der natuur en verdient alle
afkeuring. Evenmin is het goed te keuren, dat het kleine
dameshondje bestendig in het warme vertrek, bij gebrek
aan versclie lucht, ook nog onnatuurlijk wordt gevoed door
lekkernijen.

Eene voorname oorzaak, waaraan de ontwikkeling van de
hondsdolheid wordt toegeschreven, is het niet bevredigen dei-
geslachtsdrift, dat, zoo men wil, door het onevenredige aan-
tal mannelijke — boven de vrouwelijke —- honden zou ontstaan.

Om dit te bewijzen haalt men het Oosten aan, waar de
honden vrij rondloopen, zooals dit in vele groote Turksche
steden, met name Constantinopel, Cairo, Smirna enz., het
geval is; daar ziet men de dolheid nooit ontstaan.

Het is bekend, dat de hond daar als een halve heilige
wordt beschouwd, vrij rondloopt, voldoende voeding vindt
en in de voldoening aan zijne geslachtsdrift vrij is.

-ocr page 220-

Het moet worden toegestemd, dat, hoezeer daar in die stre-
ken groote hitte heerscht, er de gevallen van hondsdolheid
toch niet menigvuldig voorkomen, zooals algemeen in weste-
lijk Europa het geval is. Men komt er van zelf toe, zijne
aandacht meer op de leefwijze van den hond in het oosten
te vestigen als de meest natuurlijke; maar wij zien daaruit
nog geenszins , dat dit uitsluitend de oorzaak zou zijn , dat
de hondsdolheid in die landen niet voorkomt. Mogelijk be-
staan daar nog wel andere oorzaken, die wij nog niet ken-
nen , waardoor er geene honden dol worden.

Dat de opgewekte, niet bevredigde en soms gestoorde uit-
oefening der geslachtsdrift als oorzaak der dolheid in aan-
merking komt, is dikwerf door voorbeelden bevestigd. Ten
minste bij de honden, waarbij de geslachtsdrift was opge-
wekt en die bezig waren de functie uit te oefenen, is na
de storing daarvan, meermalen de dolheid ontstaan. We
vinden daar voorbeelden van opgegeven bij Faber en Pil-
wax.

Of evenwel de gestoorde uitoefening der functie als zoo-
danig of meer het opwekken van wreveltóorn of boosheid
van den hond hier als oorzaak moeten beschouwd worden,
is nog onzeker.

De wolf en vos leven in vrijheid, kunnen hunne geslachts-
verrichtingen vrij uitoefenen, en toch zijn er voorbeelden ,
dat bij deze dieren dolheid voorkomt.

De meest algemeene , zoo niet de voornaamste oorzaak,
waardoor de hondsdolheid ontstaat, is de besmetting.

De overbrenging der smetstof kan op verschillende wijzen
geschieden, maar meestal ontstaat die tengevolge van het bij-
ten, waardoor in de wond, door een dollen hond bij een gezonde
aangebracht, speeksel komt, dat, in het bloed overgebracht,
na eenige weken de dolheid verwekt.

De smetstof bevindt zich bij een dollen hond in het
speeksel, bloed , de urine, drekstoffen en misschien nog

-ocr page 221-

meer lichaamsdeelen en blijft haar besmettelijke eigenschap
zelfs nog eenigen tijd na den dood behouden.

De beet van een dollen hond verwekt niet altoos de dol-
heid. Men heeft waargenomen, dat van de 100 door dolle
honden gebetenen de helft of 50% aan die ziekte komen te
lijden.

Volgens Pilwax is de beet het meest gevaarlijk als de
dolheid typheus of antras aardig van natuur is.

Deze ziektevorm is algemeen hevig en kort van duur,
doch zeer bezwaarlijk bij het leven van het dier te her-
kennen.

Eene andere oorzaak, waardoor de bond zijn opge-
wekte geslachtsdrift niet kan bevredigen, behalve het on-
evenredig grooter aantal rekels dan teven , is de onevenre-
dige verhouding in grootte tusschen de mannelijke en vrou-
welijke honden. Niet zelden ziet men, dat een zeer kleine
rekel eene zeer groote teef wal bespringen of omgekeerd,
dat een groote dog dit bij een klein teefje wil volbrengen.
Op deze wijze kan, door zulk een wanverhouding, de ge-
slachtsdrift wel opgewekt, maar niet bevredigd worden.

Deze omstandigheid wordt als oorzaak der dolheid genoemd,
het is echter moeielijk te bewijzen. Dat de hond in voeding,
zoowel quantitatief als qualitatief, behoorlijk moet verzorgd
worden, mag men gerust aannemen. Eene schrale en slechte
voeding is bepaald nadeelig, niet om daardoor dolheid te
verwekken, maar om misschien den aanleg of de voorbe-
schiktheid mede in het leven te roepen.

Een gemakkelijk en zindelijk hok of verblijf, waar de
hond tegen de nadeelige invloeden van het gure jaargetijde
voldoende beschut is, verdient alle aanbeveling, evenzoo
eene voldoende gelegenheid om zich dagelijks in de vrije
lucht te kunnen bewegen , mag aan den hond niet ontbreken.

Alle gelegenheden, die den toorn of andere hevige ge-
moedsaandoeningen van den hond kunnen opwekken, moeten
zorgvuldig worden vermeden.

-ocr page 222-

Het groote gevaar, dat dolle honden behalve voor dieren
ook voor menschen kunnen aanbrengen, is oorzaak dat er
zeer vele middelen bekend zijn, die als tegengif aan de
gebetene dieren en menschen worden toegediend, om, zoo
men meent, het uitbreken der ziekte tegen te gaan.

Dat die middelen van zeer uiteenloopenden aard moeten
zijn , kan men zeer licht nagaan.

Hetgeen mij daarvan bekend is mede te deelen , zou
in de eerste plaats zijn het opgeven van een massa dwaze
en onzinnige middelen, en ten tweede ligt het geens-
zins in de bedoeling dezer regelen, om van eene geneeskun-
dige voorbehoeding bij den dollen-hondsbeet dienstig, te ge-
wagen.

Eenige opmerkingen, die tot het voorkomen van de zoo
gevreesde ziekte zouden kunnen leiden, wil ik echter nog
kortelijk laten volgen.

Dat het onevenredig grooter aantal van mannelijke r
boven dat der vrouwelijke honden, als oorzaak van het
niet volbrengen der geslachtsdrift van de eersten, aanlei-
ding tot de ziekte zou zijn is\', zoo als ik reeds heb opge-
merkt, aan vele bedenking onderhevig.

De voorstanders van deze oorzaak hebben opgegeven, dat
men om die onevenredigheid te doen ophouden eene belasting
op de mannelijke honden zou moeten leggen en de andere vrij
laten. Hierdoor, meent men, zullen de mannelijken vermin-
deren en de vrouwelijken toenemen. Maar ik vrees, dat het
aantal wel eens te groot zou kunnen worden en volgens de
waarnemingen van Pilwax komt de idiopatische dolheid
ook bij teven voor, en, zooals bij Faber wordt vermeld,
tengevolge van opgewekte en niet bevredigde geslachtsdrift.

Door in het leven roepen van dezen toestand zullen er
meer drachtige en zogende teven kunnen komen , waarbij,
door het wegnemen der jongen het plotseling ophouden
der melkafscheiding, almede een schadelijke toestand wordt

-ocr page 223-

•voortgebracht, die, zoo ze geen dolheid verwekt, zeer zeker
nadeelig voor het dier is.

Beter en meer aannemelijk komt het mij voor, alle
honden matig te belasten , zonder onderscheid van geslacht.

Die algemeene belasting dient niet te hoog te wezen.

Men is daardoor in staat, om door het aanleggen van re-
gisters, waarin de naam van de eigenaars, het ras, geslacht
en de soort van den hond, benevens nog eenige nadere bij-
zonderheden worden opgeteekend, om zoo een overzicht
van alle in de gemeente aanwezige honden te bekomen.

Van deze belasting wenschte ik geen enkelen hond uit te
sluiten; men wist dan bij het ontstaan van dolheid eerder
van wien de hond was. Die belasting zoude door de ge-
meente kunnen worden geïnd en de voordeelen konden
ook door haar worden genoten.

Kon men bevorderen , dat eiken hond een bepaald teeken,
b. v. van het een of ander metaal om den hals werd ge-
hangen , waarop een merkteeken geplaatst was tot aanwij-
zing der gemeente waartoe het dier behoort, als ook het no.,
waaronder het in het hondenregister is ingeschreven , dan
kon daardoor elke losloopende hond dadelijk worden her-
kend.

Bij het uitbreken van verschijnselen, die reden geven om
te vermoeden, dat het dier dol is, kon zoodanig teeken soms
van groot nut wezen.

Honden, die zonder zoodanig teeken op de openbare stra-
ten en wegen enz. werden aangetroffen, moesten door de
politie worden opgevangen en bewaard. Deed zich binnen
een bepaald aantal dagen geen eigenaar op, dan moest
zulk een hond publiek kunnen worden verkocht of gedood.

Ten slotte nog dit:

Dat menschen of dieren door dolheid worden aangetast,
geschiedt meestal door den beet van een dollen hond.

Het is hoofdzakelijk door het speeksel, dat in het bloed

15

-ocr page 224-

van mensch of dier wordt gebracht, zoodat eene inenting
der ziekte plaats heeft.

Er zijn ook voorbeelden dat dolle honden wonden hebben
gelikt en er zoo opname van smetstof is geschied.

Als de smetstof van een dollen hond door een beet of
langs een anderen weg in het lichaam is gebracht, dan volgt
daar niet altoos de dolheid op.

Als de smetstof —- in de maag van mensch of dier ge-
raakt — zoo wordt beweerd dat zij daar geen nadeel ver-
wekt.

Het uitbreken der ziekte heeft niet altoos even snel na
de besmetting plaats. Somwijlen duurt dit lang, somtijds
ook korter na inwerking.

Er zijn voorbeelden dat de ziekte bij menschen na eenige
dagen, — na eenige weken, — na maanden — of ook
wel na jaren eerst te voorschijn komt.

Bij honden ziet men de dolheid gewoonlijk na 18—50
dagen, of ook wel van 5—7 maanden na den beet uitbreken.

Bij paarden breekt de dolheid meestal 6—12 weken; bij
het rundvee 5—30 weken, bij schapen en geiten 4—8 we-
ken en bij varkens 14 dagen tot zes weken na de besmet-
ting uit.

De tijd van het uitbreken der ziekte na de besmetting en
het vermogen om besmet te worden, met andere woorden de
aanleg of vatbaarheid, hangen van vele en velerlei oorzaken
af, die nog te weinig bekend zijn, om daarvan iets te kun-
nen opgeven.

Bekend is het echter, dat paarden, door dolle honden gebeten,
meestal dol worden. — Minder is dit het geval bij het rund-
vee en nog veel minder bij schapen. Bij het rundvee is
de dikke huid dikwerf oorzaak, dat de beet van het dier geene
besmetting ten gevolge heeft, evenals bij het schaap de wol
eene gelukkige beschutting tegen het gevaar is.

-ocr page 225-

Hoewel liet zeer gelukkig is, dat menschen, door dolle
konden gebeten, zeer zelden door de zoo gevreesde ziekte
worden aangetast, is het desniettemin ten zeerste aan te
bevelen , zich voor den beet van. honden op alle mogelijke
wijze in acht te nemen.

Wordt een mensch of dier door een van dolheid verdachten
hond gebeten en ontstaat bij het gebetene voorwerp geene
dolheid, dan is het daarom nog niet zeker, dat de hond niet
aan dolheid heeft geleden.

Het wordt algemeen door bevoegde deskundigen beweerd,
dat de smetstof der bedoelde ziekte niet op een afstand be-
smet en niet anders dan door onmiddellijke aanraking. Zij
moet in het bloed worden opgenomen.

DOLHEID BIJ PAARDEN.

Paarden, door dolle honden gebeten, worden meestal dol,
en breekt de ziekte dikwerf zonder bepaalde voorteekenen
der besmetting, drie dagen tot 12 weken daarna, uit.

Men bespeurt onrust, het dier trippelt gedurig heen en
weer en het schijnt nu en dan te schrikken. Het oog is
troebel, het bindvlies geel gekleurd en de pupil verwijd. —
De haren stroef en dof. Het dier krimpt ineen, vooral
van achteren. De eet- en drinklust zijn al zeer spoedig
verminderd en houden later geheel op, en ontwaart men ,
dat de doorzwelging bemoeielijkt is. Het ziet gedurig
naar achteren om, heeft vele persingen op de urine, waar-
van echter zeer weinig ontlast wordt.

Het laat den kop hangen, schijnt treurig, is plotseling
weer opgewekt en wild en bijt lustig in de hem omringen-
de voorwerpen, hout, ijzer, steen, andere paarden en zelfs
zijn eigen lichaam en in de vroegere wond.

Er heeft veel koorts plaats, waarbij de pols snel, klein,
draadvormig en krampachtig is. Men bespeurt in sommige

-ocr page 226-

gevallen een buitengewonen trek tot drinken, waarvan ech-
ter door de moeielijke doorzwelging geene bevrediging
volgt. Eigenlijke watervrees wordt bij het paard niet waar-
genomen.

Het dolle paard heeft gedurig zeer hevige aanvallen van
razernij, waarbij het erg schopt, slaat, bijt en geheel woe-
dend schijnt. Zijn deze aanvallen voorbij, dan is het afgemat,
valt dikwerf op den grond en schijnt daarna rustig, om
na eenige oogenblikken op nieuw een gelijksoortigen aanval
te bekomen.

De stem is heesch en wordt later geheel schor.

Bij hengsten en merriën is eene ziekelijke verhoogde ge-
slachtsdrift. Bij de eersten eene aanhoudende erectio penis en
Faber geeft op, dat Greve eene waarneming deed, waarbij
een hengst 2 malen op een dag sterke zaadontlasting had,
zonder dat daar beterschap op volgde. Bij merriën een ge-
durig uit elkander plaatsen der achterpooten en het ontlas-
ten van eene slijmachtige vloeistof uit de schede, evenals bij
hengstigheid.

Tegen het licht zijn zij veeltijds schuw, evenals tegen
blinkende lichamen.

In het laatste tijdperk der ziekte heeft er een sidderen
der ledematen, gedurig zweeten en erge zwakheid van het
achterdeel of volkomen kruislamheid plaats, zoodat het dier
nederstort en onvermogend is om weer op te staan. Vele
lijders sterven reeds in de eerste 24 uren der ziekte —
anderen leven iets langer, maar zelden langer dan den.
5en dag.

DOLHEID BIJ RUNDVEE.

Wanneer de dolheid bij het rundvee te voorschijn komt,
ziet men meestal eene onrustige houding met verloren eet-
lust en geheel ophouden van het herkauwen. Het allereerst

-ocr page 227-

wordt daarbij eene opgewekte geslachtsdrift bij koeien be-
speurd , zelfs bij de dragende runderen. Men ziet, dat de
koe in de weide op anderen springt, slijm uit de schede
ontlast, en als de stier haar bespringt, wordt de neiging
daardoor niet bevredigd.

Yoor water zijn zij niet bang, maar steken den kop diep
in den emmer, hebben een onrustigen blik, een wild en
schuw aanzien.

Het achterlijf is in den beginne opgezet en ziet men veel
persen op de urine en drekstoffen, waarvan echter weinig
ontlast wordt.

Zij schudden veel met den kop, staan soms luisterend
stil, en toonen zich zeer angstig.

Het oog is troebel, de pupil verwijd, de stem heesch en
schor; en men hoort een zeer karakteristiek loeien, dat zeer
spoedig door het afnemen der krachten zwakker wordt.

De beweging van het achterstel gaat spoedig in kruislam-
heid over, bemerkbaar in de beweging, waarbij het dier
neervalt en bezwaarlijk kan opkomen.

Het dier slaat in de liggende houding veel met den kop,
even alsof deze slap is en het hem niet meer kan dragen.

Niet zelden ziet men in het laatste tijdperk der ziekte
het dier geheel slap op den grond liggen, onvermogend om
overeind te komen, met een droge, slijmige mond, waaruit
soms eenig speeksel wordt ontlast, dat zich ook wel bij
draden uit den mond spint.

Enkele dolle runderen zijn kwaadaardig, vooral als zij
een hond zien of dezen slechts hooren blaffen; zij boren met
de hoornen in den grond en de wanden, stooten ook wel naar
elk levend wezen, op den muur of de wanden van hun stal,
krabben met de pooten in den mest en beproeven de tou-
wen of kettingen, waarmede zij bevestigd zijn, te verscheuren.

Anderen daarentegen zijn rustiger, van het begin dei-
ziekte af in een half verdoofden toestand, zeer zelden ont-
dekt men bij de dolle runderen pogingen , om menschen of
andere dieren te bijten.

-ocr page 228-

De melkafscheiding is in den aanvang al spoedig ver-
minderd en houdt later geheel op.

Met den derden of vierden dag doen zich bij sommigen —
eerst aan den hals en de borst — later aan het achterstel perio-
dieke schuddingen voor, die dikwerf in convulsien overgaan.

Om dezen tijd neemt de zwakheid van het achterstel toe,
die tot werkelijke kruislamheid overgaat en de dood volgt
met den vijfden of zesden dag. 1)

DOLHEID BIJ SCHAPEN.

Bij schapen openbaart zich de dolheid door veranderden en

1) Een door mij waargenomen geval zal ik om het vreemde daarvan
nier laten volgen. Een zwartbonte vaars voor 6 weken door een dollen
hond gebeten, liet sedert vier dagen alle verschijnselen van dolheid aan
zich waarnemen. De ziekte was bereids zoover gevorderd, dat het dier
steeds op den stalbodem in een hoek lag en van tijd tot tijd nog een
heesch en schor geluid — dat gedurig zwakker werd — liet hooren,
waarbij de oogen als het ware uitpuilend en dot schenen. De ademha-
ling kort en stootend, de pols flauw en krampachtig. Nu en dan werd
de kop opgeheven om onmiddellijk als een te zwaar deel weer neer te
vallen. De muil, meest geopend, met, zoo het scheen, slap afhangenden
achterkaak, die echter bij het loeien in beweging kwam, en eene ge-
durige uitvloeiing van taai speeksel. Bij het uitbrengen van het eigen-
aardige rauwe, loeiend geluid , werd de sterk ingevallene buik hevig
bewogen en hadden er gedurig convulsien aan den hals, de borst en
voorpooten plaats, gepaard met een eigenaardig worgen aan den hals.

Dit rund zou worden gedood, waartoe men het naar buiten wenschte
te brengen, waar reeds een kuil om het daar te begraven, gedol-
ven was.

Alle pogingen werden aangewend, om het dier tot opstaan te bewegen,
zelfs het bjj brengen van een hond, waarop het des morgens nog zeer
boos was geweest, hielp niet en het scheen hier geen onwil, maar be-
paald onmacht, zwakheid te wezen dat het dier niet kon staan. Men
begon dus te slepen en trekken, en met veel moeite en inspanning
kreeg men het dier bij de kuil.

De man, met de afmaking belast, deed een diepe snede in den hals,
waarop een sterke bloedstroom volgde. Nauwelijks was dit geschied, of
het bijna dood gewaande dier sprong overeind en bleef heel bedaard
met den kop vooruitstaan, terwijl het bloed uit de geopende wond

-ocr page 229-

Ter minderden eetlust en herkauwen. Zij worden plotseling
wild en stooterig, zoodat hare natuurlijke vreesachtigheid
verdwenen is. Sommigen stooten op menschen, op hunne
lammeren, tegen de wanden hunner hokken of tegen
andere schapen, zoodat bij een dol schaap de kop van voren
niet zelden verwond is. Anderen zijn bijtlustig tegen le-
vende en doode lichamen, zich zelf, of knagen zich de wol
tot op de huid af en zwelgen dien door. Zand, aarde, hout
steentjes en meer vreemde zelfstandigheden worden genut-
tigd. Zij krabben veel met de voorpooten, wenden herhaalde
pogingen aan, om drekstoffen en urine te ontlasten en geraken
nagenoeg niets kwijt.

De geslachtsdrift is zeer opgewekt. In den eersten tijd
maken zij wilde sprongen, waarbij echter wegens de vroeg
intredende zwakheid in het kruis de dieren spoedig neder-
storten en dan eenige oogenblikken blijven liggen; hierbij
worden schuddingen aan hals en pooten waargenomen. Door
den blik en het blaffen van een hond worden zij meestal
opgewekt en boos.

De blik is in den eersten tijd der ziekte levendig, later
echter meer starend en mat, de pupil verwijd en het oog
troebel.

Tegen water toonen zij geen afkeer; het doorzwelgen gaat
echter zeer gebrekkig.

Zij likken gaarne aan vochtige voorwerpen en hunne
eigene urine.

De mond is veelal droog, doch soms heeft er eene uit-
vloeiing van eene slijmige stof plaats. De meesten laten al
zeer spoedig den kop hangen en blaten met eene schorre
heesche stem, laten nu en dan een diep geknor hooren.

Eenigen zijn kwaadaardig en bijten in een hun toegehou-
den stok, evenals een dolle hond.

voor hem op den grond stroomde. Meestal stond het dier onbeweeglijk
en aangezien de beide halsslagaders (carotiden) zeker niet voldoende ge-
opend zijn geweest, duurde het wel 10 minuten eer de dood onder ne-
dervahen en hevige stuiptrekkingen volgde.

-ocr page 230-

De ziekte is kort van duur , van 2—5 dagen; de meesten
sterven reeds zeer vroeg, of geraken al spoedig in een ver-
doofden staat, waarbij zij geheel in elkander zakken.

DOLHEID BIJ VARKENS.

Het dolle varken is in den eersten tijd zeer onrustig, het
likt, wrijft en bijt veel in de genezene bijtwonden; loopt
van tijd tot tijd wild in het hok rond , woelt haastig in het
stroo en den grond, zet alles het onderste boven; knaagt
veel aan houten voorwerpen en is bij de aanvallen zeer bijt-
lustig.

Uit den bek vloeit veel taai speeksel, hetwelk door het
bewegen der achterkaak tot schuim wordt.

Tegen het einde der ziekte komt veel schuim en speeksel
uit de hoeken van den mond te voorschijn. Zij versmaden
al zeer spoedig het voeder, nuttigen gaarne water, waarvan
het slikken echter blijkbaar bemoeielijkt is. De stem is
heesch en wordt later schor. Er heeft eene snelle vermage-
ring en op den 2en of 4en dag volkomene verlamming van
het achterstel plaats. In dezen tijd zijn zij echter periodiek
bijtlustig. Over het geheel wisselen de aanvallen van woede
zich met de rustige oogenblikken af en de laatste duren
soms 2 uren en langer.

De dood volgt meest op den 4en of 5en dag, ook wel op
den 8en dag na het uitbreken der ziekte.

Na al het vorenstaande, op de ervaring gegrond , is het
meer duidelijk, dat van eene geneeswijze tot nog toe bij geen
enkel dier, dat aan dolheid lijdt, sprake kan zijn, omdat de
ziekte volstrekt doodelijk is.

"Veel eerder zal hier in aanmerking komen de vraag, wat
kan er tot voorkoming en wat, om de uitbreiding dezer
ziekte tegen te gaan, gedaan worden?

-ocr page 231-

Tot beantwoording van het vorenstaande zal het navol-
gende, als proeve kunnen dienen, hoezeer ik mij overtuigd
houd, dat het niet geheel aan het beoogde doel kan beant-
woorden.

Het zal in de eerste plaats raadzaam zijn, het aantal
honden, dat niet volstrekt noodig is, te beperken.

Dit doel zal door het invoeren van eene matige belasting
op de honden kunnen worden bereikt.

Verder neme men zich voor alle van dolheid verdachte
honden in acht.

De eigenaar of anderen, die hen dagelijks waarnemen, zijn
het best in staat om nauwkeurig elke afwijking van den
gewonen toestand op te merken en zoodra er verschijnse-
len , die eenig vermoeden van dolheid zouden kunnen aan-
duiden, worden ontwaard, zorgt men voor eene zorgvuldige
opsluiting van het dier en laat het zoo spoedig mogelijk
door een gepromoveerd veearts onderzoeken.

Ontdekt men, dat een vreemde zonder meester rondloo-
pende hond zich op straat zoodanig voordoet, dat men eenige
vlagen van dolheid meent bespeurd te hebben, dan moet
zulk een hond met voorzichtigheid opgevangen en vastgelegd
worden, nauwkeurig onderzocht en bij het ontdekken van
werkelijke dolheid onverwijld worden gedood.

Honden en andere dieren worden voor den beet van dolle
honden gewaarborgd, als men zorgvuldig zoekt te vermijden,
dat zij met booze, bijtlustige, van dolheid verdachte honden
in aanraking komen. Men late zijn hond daarom nooit
zonder begeleiding of opzicht rondloopen en sluit hem ge-
durende den tijd, dat een dolle hond in de environs is, zorg-
vuldig op.

-ocr page 232-

Elke hond, die door een ander geheten is, is verdacht,
zelfs al schijnt de laatste ook gezond.

Honden, door vreemde honden gebeten, al is het ook dat
er geen zekerheid of verdenking van de dolheid daarvan be-
staat , moeten worden opgesloten en met oplettendheid wor-
den waargenomen.

Wordt ontdekt dat de hond werkelijk dol is, dan wordt
de hond gedood en de lijkopening volbracht.

Zoolang er geen zekere teekenen van dolheid bestaan,
kan de verdachte hond opgesloten blijven, oplettend wor-
den geobserveerd en als na 9 of 10 dagen alles goed schijnt,
kan de hond worden ontslagen.

Honden, die met dolle honden in aanraking zijn geweest,
zonder echter daardoor te zijn gebeten, dienen, om alle ge-
vaar voor te komen , te worden gedood.

In gemeenten of streken, waar een dolle hond is doorge-
trokken, moeten de bonden minstens zes weken worden vast-
gelegd of met een van metaaldraad vervaardigden muilkorf ,
die voldoende sterk is en het bijten verhindert, voorzien wor-
den , om los te mogen loopen.

Honden, die niet voldoende zijn vastgelegd of van geen
geschikten en doelmatigen muilkorf voorzien zijn, zullen, als zij
buiten het terrein van hun meester zonder geleider worden
aangetroffen, door de politie opgevangen, gedood en de eige-
naar beboet worden.

Zijn er, nadat de honden zes weken hebben vastgelegen,
geen gevallen van dolheid voorgekomen, dan kunnen zij
worden vrijgelaten.

Het verdient aanbeveling, in alle gemeenten verorde-
ningen op het houden van honden ter voorkoming van dol-

-ocr page 233-

heid vast, te stellen, in den geest als door mij in de voorgaan-
de regelen is opgegeven.

Het verdient aanbeveling, dat honden bij opgewekte ge-
slachtsdrift van tijd tot tijd de gelegenheid hebben deze te
kunnen bevredigen.

Het zuiver houden van het dier verdient zoo dikwerf te
geschieden als noodig is , vooral \'s zomers. Tot het trekken
van lasten mag de hond niet gebezigd worden.

Als andere dieren, zooals paarden, runderen, schapen of
varkens door een dollen hond gebeten zijn, dan bestaat er
vrees, dat zulk een dier aan dolheid kan komen te lijden
en daaraan te gronde gaan. Het is dan raadzaam alle
dieren, die door een dollen of van dolheid verdachten hond
gebeten zijn, nauwlettend na te gaan, ten einde bij het
ontstaan van dolheid of teekenen, die dat doen vermoeden,
zoodanig dier onmiddellijk van anderen af te zonderen.

Heelt men redenen, het gebetene dier voor werkelijk of
vermoedelijk dol te houden en het bereids van anderen, ter
voorkoming van nadeelige gevolgen afgezonderd , dan is men
volgens art. 14 en 16 der wet van 20 Juli 1870 (Staatsblad
no. 131) verplicht daarvan onmiddellijk kennis aan den Bur-
gemeester zijner woonplaats of der gemeente waar het dier
zich bevindt, te geven. Deze ambtenaar zorgt, dat het bij
genoemde wet voorgeschreven onderzoek geschiedt en verder
zoodanig gehandeld wordt als noodig en nuttig zal wezen.

Zeeuwschen Wortel ofPeenberoerte.

Door J. MAZURE Cz..

Veearts te Brouwershaven.

Zooals uit de veeartsenijkundige tijdschriften blijkt, is er
reeds meer geschreven over de zoogenaamde Peenberoerte
in Zeeland. Deze ziekte komt altijd voor, wanneer wortel-
gewassen , zooals paardenpenen, mangelwortels en suiker-
bieten gevoederd worden. Deze tijd is gewoonlijk van hall

-ocr page 234-

September tot en met Maart. De ziekte treedt meestal op,
wanneer de dieren rust hebben genoten, hetzij door slecht
weer, hetzij door kreupelheden enz. en het gewone rantsoen
wortels niet is verminderd.

Als eerste verschijnselen kan men rekenen dat de dieren,
in beweging gebracht, spoedig traag worden en vervolgens
buitengewoon beginnen te zweeten. Na eenige oogenblikken
worden de lichaamsbewegingen moeielijk of de dieren begin-
nen kreupel te gaan, hetzij aan een voor- of achterbeen.
Zijn de voerlui onvoorzichtig genoeg de dieren met geweld
voort te drijven, dan beginnen deze te waggelen en storten
neder , onvermogend om op te staan. In het oog vallend zijn
de zwellingen, welke men aan de schouders (ter plaatse van
de groote schouderelleboogspier), het kruis en de dijen waar-
neemt. De slijmvliezen van oogen, neus en mond zijn zeer
hyperaemisch , de pols is hard, klein en versneld. De dieren
vertoonen meestal ook verschijnselen van koliek, gewoonlijk
gepaard gaande met persingen op urine en faeces. De mest
is hierbij van gewone consistentie, de urine evenwel donker-
rood gekleurd en bevat bij bezinking duidelijk bloedcoagu-
lum.

Bij de sectie van dieren, aan deze ziekte gestorven, vindt
men ter plaatse van de opgenoemde zwellingen, onder de
huid uitstorting van donker gekleurd bloed; de buiksinge-
wanden zijn over \'t algemeen sterk gevuld met voedsel en
gassen; de nieren hyperaemisch, zoo ook de blaas, welke
meestal zeer gevuld is met donkerroode urine; de borstor-
ganen zijn eveneens hyperaemisch.

Het ruggemerg is gewoonlijk verweekt, de vaten van
hare vliezen zijn sterk geïnjiceerd, in wier omtrek dikwijls
ontvaat bloed wordt aangetroffen.

Behandeling.

Treft men de dieren nog staande aan, dan wordt oogen-
blikkelijk een ruime aderlating gevorderd, prikkelende mid-
delen op de geheele huid en wel voornamelijk op de gezwol-
len plaatsen worden aangewend, gevolgd door wrijvingen met

-ocr page 235-

stroowisschen. Inwendig worden gewoonlijk middenzonten
met Entr. Hyoscyam. toegediend. Liggen de dieren en ,zijn
zij onvermogend om op te staan, dan make men zoo spoe-
dig mogelijk toebereidselen, om ze door ophijschen op de
been te brengen. Gelukt dit, dan kan de voorzegging gun-
stig gemaakt worden. Dikwijls worden dan spoedig bloedige
urine en faeeale stoffen ontlast. Verdere behandeling als
voren.

De voorzegging is evenwel zeer ongunstig , wanneer de
dieren onvermogend zijn te staan, daar dan de ziekte een
chronisch beloop krijgt en eindigt met den dood door de-
eubitus.

Van meer belang zijn evenwel de gevolgen van deze
ziekte, namelijk de spieratrophie, die vrij dikwijls optreedt.
Deze vertoont zich uitsluitend aan de achterste ledematen
en in alle gevallen aan de voorste kruisbeens-, zitbeens-
schenkelbeensspier en de darmbeensdraaiersspieren, somwij-
len in eene zoo hooge mate, dat het dijbeen onder de
huid voelbaar is.

Het is zeer waarschijnlijk, dat, deze atrophiën worden ver-
oorzaakt door drukking van extravasaten aan den oorsprong
van den nervus ischiaticus. Zij genezen altijd, hoewel lang-
zaam, door prikkelende smeersels en matige beweging.

Opmerkelijk is het, wanneer men de verschijnselen , waar-
onder de ziekte optreedt, nagaat, dat deze zooveel overeen-
komst vertoont met de Schwarze Harnwinde van de Duit-
schers.

Men zou geneigd zijn te gelooven, dat het een en de-
zelfde ziekte is, ware het niet, dat de Duitschers nergens,
voor zoover het mij bekend is, melding maken van wortel-
gewassen als oorzaak en van atrophiën als gevolg van deze
ziekte.

-ocr page 236-

HANDELINGEN DER MAATSCHAPPIJ

TER

BEVORDERING DER VEEARTSENIJKUNDE

IN NEDERLANP.

PROGRAMMA voor de negende algemeene ver-
gadering, te houden op Woensdag, den
20. Sep-
tember
1871 , des voormiddags te 10 ure ,
in het gebouw voor kunsten en wetenschappen
te Utrecht.

A. Huishoudelijke Werkzaamheden.

4. Opening der vergadering.

2. Indienen van de volmachten der afgevaardigden van de bij-
zondere afdeelingen. (Art. 28 der Wet.)

3. Verslag van den toestand der Maatschappij en van hare
geldmiddelen.

4. Benoeming van een lsten Secretaris, ten gevolge van peri-
odieke aftreding. (De Heer
Stempel wenscht voor de betrekking
van Secretaris niet meer in aanmerking te komen.)

5. Benoeming van een Onder-Voorzitter voor het jaar 1871/72
en van een
2den Secretaris voor de jaren 1871/72—\'74/75. (De in de
vorige vergadering resp. tot Onder-Voorzitter en
2den Secretaris
benoemde Heeren
Snellen en Montens hebben de benoeming niet
aangenomen.)

6. Benoeming van twee Redacteuren van het Tijdschrift.

7. Voorstel van liet hoofdbestuur.

De Maatschappij zal in het jaar 1872 het vijftigjarig be-

-ocr page 237-

staan van de Rijksveeartsenijschool feestelijk vieren, ten tijde
van de jaarlijksche algemeene vergadering.

Het hoofdbestuur noodigt de afdeelingen en de leden uit , in de
aanstaande algemeene vergadering, hunne wenschen omtrent de
inrichting van deze feestviering bekend te maken ; zoodat alsdan,
na onderlinge gedachtenwisseling , door gemeen overleg kan worden
zorg gedragen, dat de samenkomst in 1872 op eene ruime deel-
neming zal mogen rekenen.

B. Behandeling van opgegeven onderwerpen.

1. G. J. Hengeveld. Over de ziekten en gebreken die eigen
zijn aan het klimaat. Vergelijk hiermede blz. 127 van het Tijd-
schrift , le jaargang.

2. M. J. Hengeveld. De onderhuidsche inspuiting van genees-
middelen heeft in den laatsten tijd in de menschelijke geneeskunde
veel opgang gemaakt. Is deze geneeswijze reeds op de dieren
toegepast, zoo ja , bij welke ziekten en met welk resultaat ?

3. M. J. Hengeveld. Heeft de voedering van pulpe invloed
op den gezondheidstoestand der dieren , die daarmede gevoederd
worden 1

4. WiRïZ. Tegenover onze gemeenschappelijke taal als kunst-
oefenaren , ontmoeten wij in de praktijk de terminologie van de
leeken , in hare bonte verscheidenheid en duurzame zelfgenoegzaam-
heid. De veeartsenijkundige volkstaal verschilt aanzienlijk naar de
landstreek ; ieder onzer kent haar slechts ten deele. Dat echter
eene ruimere bekendheid met de hier bedoelde, dikwijls hoogst
onduidelijke, niet zelden zinlooze volkstermen menigmaal nuttig
kan zijn , zal men op grond van eigen ervaring gaarne willen
toestemmen. Vandaar de volgende vraag, waarop het antwoord
vrij volledig kan zijn; wanneer zij , evenredig aan haar doel, dat
is onderlinge voorlichting, eene ruime deelneming mag vinden.

Welke meer eigenaardige volksnamen en volksuitdrukkingen zijn
in Nederland in gebruik, met betrekking tot de pathologie en
de therapie onzer huisdieren en hetgeen daarmede in verband
staat ?

5. Wirtz. Is darminvaginatie (resp. het ontlasten van een
geïnvagineerd stuk darm) bij het
rund hier te lande waargeno-

-ocr page 238-

men ? — Onder welke verschijnselen en met welk beloop ? —
Waar en hoe had de invaginatie plaats gevonden ? — Welke waren
hare vermoedelijke oorzaken ? —

Onze literatuur gewaagt tot heden niet van het voorkomen van
darminvaginatie bij het
rund; de buitenlandsche vermeldt eenige,
betrekkelijk zeldzame gevallen. Toch schijnt deze ziekte meer
voor te komen dan men algemeen gelooft.

6. M. J. Hengeveld. Welke resultaten zijn er bekend van de
aanwending van aethiops mineralis bij chronisch rheumatisme ?

7. Wirtz. De vermoedelijke oorzaken van den op eenzijdige
stembandverlamming berustenden vorm van z. g. piepende dampig-
heid (dyspnoea glotto-paralytica).

8. Van Dulm en M. J. Hengeveld. De pathogenese van »de
wolf in den staart."

C. Vrije mededeelingen over veeartsenijkunde, veeteelt
en hare hulpwetenschappen.

D. Opgave van onderwerpen , ter behandeling in de
10de Algemeene Vergadering.

Sluiting der vergadering.

NB. Zij die, niet lid zijnde van de Maatschappij , deze Verga-
dering wenschen bij te wonen , zijn gehouden daarvan vóór
de opening der Vergadering kennis te geven aan het
Hoofdbestuur, dat over hunne al of niet toelating zal be-
slissen.

Vastgesteld te Utreeht, den 6. Juli 1871.

Het Hoofdbestuur der Maatschappij tot bevordering
der Veeartsenijkunde in Nederland,

A. W. H. WIRTZ, Voorzitter.

-ocr page 239-

VERSLAG der negende Algemeene
Vergadering.

Tegenwoordig zijn de Heeren A. W. H. WlRTZ, B. J. Aalbers, W.
Dogterom , J. Hufnagel , W. C. Schimmel, M. J. P. H. Thomassen,
H. J. Stempel , D. van Esveld , D. van der Sluis , J. Kleijburg,
F. Th. Weitzel , L. van Driel
, A. de Heer , M. J. Hengeveld ?
F.
W. van Dulm , W. Snijders , C. A. W. van Hoorn , Dr. L\'
Mulder , J. H. Smit , J. M. D. Westholz , J.
A. Hinze en W. J. E_
Hekmeijer.

4. De Voorzitter opent de .vergadering met eene sierlijke en
kernachtige rede, waarin hij onder meer de bij den aanvang des
jaars in werking gebrachte wet op het V. A. K. Staatstoezicht en
de opgerichte nieuwe afdeeling, zijnde de afdeeling Noord-Braband—
Limburg, bespreekt. Deze toespraak 1) zal in haar geheel in het
tijdschrift worden opgenomen.

2. De volmachten der afdeelingen Zuid-Holland , Utrecht, Gel-
derland en Noord-Braband—Limburg worden nagezien en in orde
bevonden.

Aanwezig zijn 22 gewone leden en het correspondeerende lid
Dr. L.
Mulder , uitbrengende 57 stemmen.

3. De Voorzitter brengt verslag uit over den toestand der maat-
schappij 2); hieruit blijkt dat de afdeeling Zuid-Holland 2 leden ,
de afdeeling Utrecht 4 en de afdeeling Gelderland 2 leden verlo-
ren , terwijl bij laatstgenoemde afdeeling daarentegen weder 2
leden toegetreden zijn. De algemeene afdeeling verloor 6 leden,
terwijl slechts 2 leden zich daarbij hebben doen inschrijven. De
Maatschappij bestaat thans uit vijf afdeelingen en 79 leden.

De afdeeling Noord-Braband—Limburg heeft zich in September
-1874 geconstitueerd , en voorloopig het reglement der afdeeling
Zuid-Holland als het hare aangenomen. De Voorzitter hoopt, dat
de vergadering geen bezwaar zal hebben, dat de nieuwe afdeeling
nog geen eigen reglement bezit.

1) Is opgenomen in de 2e afl. bl. 108 van dit Tijdschrift.

2) Is opgenomen in de 2e afl. bl. 115 van dit Tijdschrift.

-ocr page 240-

De uitgave van het tijdschrift is na het derde deel vertraagd, ten
gevolge van het bedanken der heide overige redacteuren. De Voorzitter
maakt in zijn verslag vooral melding van de weinig ondervondene
medewerking voor het tijdschrift en spoorde de leden tot onder-
steuning aan. De kas sluit met een voordeelig saldo.

De Heer J. B. Aalbers doet rekening en verantwoording over
het afgeloopene jaar , die door eene commissie , bestaande uit de
Heeren
J. H. Smit en J. Hufnagel , zal worden onderzocht. De
rekening sluit met een voordeelig saldo van
f 229,57 ; bovendien
is aan achterstallige contributie nog te goed ƒ127,50.

4. Aan de orde van behandeling is thans het benoemen van
een len Secretaris, in plaats van den periodiek aftredenden titularis;
de Heer
Stempel wenscht niet herkozen te worden.

De Voorzitter benoemt tot commissie van stemopneming de
Heeren O. A. W.
van Hoorn , F. W. van Dölm en W. Snijders.

Bij stemming blijkt, dat er 9 stembriefjes waren ingekomen en
daarvan 39 stemmen waren uitgebracht op den Heer
F. Th. Weit-
zel
, terwijl de Heer M. J. Hengeveld 16 stemmen bekwam; de
Heeren L.
van Driel en L. T. Janné bekomen elk een stem , te
zamen 57 stemmen, overeenkomende met het aanwezig zijnde
getal stemgerechtigde leden. De Heer
Weitzel is tot 1 en Secretaris
gekozen en verklaart de benoeming aan te nemen.

5. Overgaande tot de benoeming van een Onder-Voorzitter ,
bleek het na het openen der 9 ingekomen stembriefjes, dat er 30
stemmen waren uitgebracht op den Heer L.
van Driel en 27 stem-
men op den Heer
Hufnagel. De Heer van Driel benoemd zijnde
tot Onder-Voorzitter, neemt deze betrekking aan.

Bij de benoeming van een 2™ Secretaris waren er weder 9 stem-
briefjes ingekomen , en daarvan werden 40 stemmen uitgebracht
op den Heer J. M. D.
Westholz , terwijl de Heer W. Snijder 17
stemmen bekwam. De Heer J. M. D.
Westholz is tot 2en Secreta-
ris gekozen en neemt de benoeming aan.

De Voorzitter merkt op, dat nu elke afdeeling in het Hoofdbe-
stuur vertegenwoordigd is.

6. Aan de orde is nu de benoeming van twee Redacteurs van
het tijdschrift. Daartoe overgaande blijkt, na het openen der
9
ingekomen stembriefjes, dat de Heer W. J. E. Hekmeijer met 39
stemmen en de Heer W. C. Schimmel met 23 stemmen als redac-

-ocr page 241-

teuren zijn benoemd. Bij deze stemming bekomen de Heeren Janné
Senior, 18 stemmen, L. T. Janné Junior, 16 stemmen, W. van Oppen-
raaij, 16
stemmen, en Westholz en D. van Esveld, elk een stem.

De Heeren W. J. E. Hekmeijer en W. C. Schimmel wenschen
hunne benoeming tot na de pauze\' in bedenking te houden.

De Voorzitter bedankt het bureau van stemopneming.

7. Alsnu komt in behandeling het voorstel van het Hoofdbe-
stuur: De Maatschappij zal in het jaar 1872 het vijftigjarig be-
staan van de Rijksveeartsenijschool feestelijk vieren, ten tijde
van de jaarlijksche algemeene vergadering. Dienaangaande wordt
er een brief voorgelezen van den Heer
Billroth , waarin hij bericht
dat onder de punten van behandeling op het programma voorko-
mende , bijzonder zijne aandacht heeft getrokken het voorstel van
het hoofdbestuur, en deelt verder onder meer mede , dat hij de
viering van het 50jarig bestaan der Rijksveeartsenijschool gaarne
zoude bijwonen.

De Voorzitter wenschte alle leden, die geweigerd hebben hunne
contributie te betalen, niet tot het feest toe te laten. Hiermede
konden drie afdeelingen zich niet vereenigen.

Het voorstel van het hoofdbestuur geeft aanleiding tot breed-
voerige discussiën , waaraan vele leden deel nemen.

Een amendement van den Heer Dr. L. Mulder komt nu in
stemming, waarvan de verschillende alinea\'s na discussie worden
aangenomen , als ;

Alinea 4. De maatschappij neemt het initiatief tot het feestelijk
vieren van het 50jarig bestaan der Rijksveeartsenijschool in 4872,
toegankelijk voor alle veeartsen en belangstellenden in de veeart-
senijkunde, met 38 tegen 19 stemmen.

Alinea 2. De maatschappij benoemt uit haar midden eene com-
missie van regeling , bestaande uit 5 leden , die zich later uit de
deelnemers buiten de maatschappij twee leden assumeert, met al-
gemeene stemmen.

Alinea 3. Ter bestrijding van de kosten zal ieder deelnemer
eene door de commissie vast te stellen personeele bijdrage doen ,
met algemeene stemmen.

Alinea 4. De maatschappij geeft uit hare kas, in mindering van
het quotum harer deelnemende leden , aan de feestcommissie eene
som van ƒ2,50 per lid, met 30 tegen 27 stemmen.

-ocr page 242-

Alinea 5. De maatschappij verleent aan de commissie van uit-
voering , ter bestrijding van kleine onkosten, een crediet van
hoogstens ƒ75, met algemeene stemmen.

Aan de commissie van uitvoering wordt de bevoegdheid verleend
tot het doen van invitatiën voor het feest. Wordt met algemeene
stemmen goedgevonden.

Na eene korte pauze wordt de vergadering wederom geopend.
De commissie tot het nazien der rekening en verantwoording brengt
verslag uit en adviseert tot goedkeuring, waaraan door de ver-
gadering gevolg wordt gegeven. — De Voorzitter bedankt den Pen-
ningmeester voor zijn financieel beheer.

De benoemde redacteuren van het tijdschrift, de Heeren W. J.
E. Hekmeijer
en W. C. Schimmel , verklaren deze benoeming aan
te nemen.

Nadat nog door vele leden over de aanstaande feestviering het
woord was gevoerd, wordt door de vergadering eene feestcom-
missie van 5 personen uit de leden der maatschappij benoemd.
Daartoe overgaande worden de Heeren
A. W. H. Wirtz met 55 ,
J. Hufnagel en A. Gijsbers, ieder met 37, Dr L. Mulder met
34, en W. J. E. Hekmeijer met 30 stemmen gekozen. — De Heer
A. Gijsbers maakt zwarigheid zijne benoeming aan te nemen ,
daar het zeer goed mogelijk zoude kunnen zijn, dat hij tijdens de
feestviering niet tegenwoordig was.

De Voorzitter vraagt, of de Heer B. J. Aalbers , die bij de
stemming 27 stemmen bekomen had , bij eventueele absentie van
den Heer
Gijsbers, diens plaats zal vervangen. Algemeen * goed-
gekeurd. — Overigens nemen al de gekozenen hunne betrekking aan

De Heer C. A. W. van Hoorn steltvoor, om den tijd, wanneer
het feest zal gehouden worden, over te laten aan de feestcom-
missie\'. Dit voorstel wordt verworpen en met algemeene stemmen
bepaald , dat de feestviering zal plaats hebben ten tijde van de
jaarlijksche algemeene vergadering, zijnde volgens de wet de
maanden Augustus of September.

Behandeling van opgegeven onderwerpen.

Punt Over de ziekten van het klimaat enz. De voorsteller,

-ocr page 243-

de Heer G. J. Hengeveld , niet tegenwoordig zijnde , zond eene
desbetreffende schriftelijke mededeeling , die in handen van de
redactie van het tijdschrift wordt gesteld.

Wegens absentie van den voorsteller wordt dit punt, ingevolge
besluit van eene vorige algemeene vergadering, niet behandeld.

Wordt besloten , dit punt niet meer aan te houden.

Punt 2. Onderhuidsehe inspuiting. Dit onderwerp wordt door
den voorsteller ingeleid en gevraagd, of er dienaangaande ook iets
bij het hoofdbestuur is ingekomen. Verder deelt de Heer M. J.
Hengeveld mede, dat hij tegen Chronische Eheumatisme bij een
paard, met goed gevolg gebruik heeft gemaakt van onderhuidsehe
inspuiting van veratrine; hij belooft omtrent dit onderwerp een
verslag voor het tijdschrift.

De Voorzitter zegt, dan eens gunstige dan weder ongunstige
resultaten van onderhuidsehe inspuitingen te hebben ondervonden ;
hij zag van onderhuidsehe inspuiting van veratrine bij het paard
zwelling , soms sterke zwelling , die echter van zelve weder ver-
dween , zonder in verettering over te gaan.

De Heer van Dülm zag bij eene koe met kruisverlamming ,
waartegen hij 9 grein Strychnine onder de huid bracht, geen de
minste werking.

De voorsteller verlangt dit punt niet meer aan te houden ; con-
form besloten.

Punt 3. Over het voederen van pulpe. De Heer M. J. Henge-
veld
zegt, dat pulpe een zeer goed voedsel is , mits het met
ander voedsel gegeven wordt; zij bevordert de vetwording en
melkafscheiding.

De wijze, waarop de pulpe bewaard wordt, heeft invloed op hare
deugdzaamheid. Door het geven van te veel pulpe zag hij bij
koeien ingewandsverzwakking ; kalveren die de melk gebruikt had-
den van koeien , gevoederd met verzuurde pulpe , kregen bloed-
diarrhae.

De Voorzitter zegt over dit onderwerp een verslag toe voor het
tijdschrift en vraagt, of er bij ons te lande iets bekend is van het
voederen met Melasse.

De Heer C. A. W. van Hoorn doet mededeeling van een heer,
die Melasse gevoederd had.

De Heer Thomassen zag 450 stuks runderen met pulpe en lijn-

-ocr page 244-

koek vet maken. Bij schapen zag hij , mits in klimmende giften
gegeven, geen nadeel van het voederen van pulpe.

De Heer M. J. Hengeveld zegt nog, dat, wanneer veel pulpe
gevoederd wordt, de melk en boter er naar smaken. Ook zag hij
dat menschen, die melk gebruikten van koeien, met veel pulpe ge-
voederd , bloed-diarrhae kregen. — De Voorzitter deelt mede, hoe
pulpe bewaard moet worden.

Wordt besloten dit punt niet meer aan te houden.

Punt 4. Welke eigenaardige volksnamen en volksuitdrukkingen
zijn in ons land in gebruik, met betrekking tot de pathologie en
therapie onzer huisdieren ?

De voorsteller van dit onderwerp , de Heer Wirtz , wenscht dit
punt nu niet te behandelen, maar het tot een volgende vergadering
aan te houden. Dienovereenkomstig wordt met algemeene stem-
men besloten.

Een voorstel van den Heer van Hoorn , om wegens den reeds
langen duur der vergadering, de behandeling van de verdere pun-
ten van het programma uit te stellen tot een volgende zitting ,
wordt met algemeene stemmen verworpen.

Punt 5. Over darminvaginatie. De Heer Wirtz laat een prae-
peraat van een geïnvagineerd stuk darm bij een koe zien , dat hij
met een desbetreffenden brief van den Heer
van Staa had ont-
vangen. Hij doet mededeeling van dien brief, waaruit blijkt dat
in Friesland darminvaginatiën nog al eens voorkomen. In het
buitenland schijnt zij niet dikwijls waargenomen te zijn , althans
de literatuur deelt daarover weinig bijzonders mede. — Verder
bespreekt de Heer
Wirtz de verschijnselen bij dit gebrek en zegt,
dat opmerkzame waarnemers daarbij een hard cylindervormig lichaam
in den endeldarm hebben waargenomen. De eerste waarneming is
bij een koe in Engeland geschied ; het dier toonde hevige koliek-
verschijnselen.

In Frankrijk zijn door operatie, namelijk buiksnede in de rech-
terzijde , eenige gevallen hersteld. Een Duitsche veearts ,
Meijer,
is de eerste geweest die deze operatie verrichtte.

De voorsteller geeft eene beschrijving van de operatie en belooft
een stuk over dit onderwerp voor het tijdschrift. Hij recomman-
deert de leden bij kolieken en lijkopeningen op dit gebrek attent
te zijn.

-ocr page 245-

Over dit punt is van den Heer Eggink een stuk ingekomen.

In 4870 heeft Prof. Beguine een geval medegedeeld in België.

De Heer W. J. E. Hekmeijer heeft een natuurgenezing waarge-
nomen , waarbij \'1Y2 oude ellen darm ontlast werden.

Wordt besloten dit punt niet meer aan te houden.

Punt 6. Aethiops mineralis bij chronisch rheumatisme. Aan-
gezien de Heer M. J.
Hengeveld omtrent dit onderwerp zelf niets
bijzonders kan mededeelen, wordt besloten dit punt niet meer
aan te houden.

Punt 7. De vermoedelijke oorzaken van de op eenzijdige stem-
bandverlamming berustende vorm van zoogenaamde piepende
dampigheid (dyspnoea glotto-paralytiea).
De. Heer Wirtz , voor-
steller van dit onderwerp , zegt, dat hij van alle oorzaken, welke
piepende damp kunnen te weeg brengen , niet zal spreken, maar
alleen van den op eenzijdige stembandverlamming berustenden vorm.
Hieromtrent doet de Heer
Wirtz de navolgende belangrijke mede-
deeling ; vertoont vooraf praeparaten van stembandverlamming ,
eigenlijk verlamming der spieren die den stemband moeten spannen.
Zij is eenzijdig en wordt ook kunstmatig daargesteld door belee-
diging van den Nervus vagus. —
Younk heeft daarover in 4833
geschreven. — Zij is bijna altijd links. — Sommigen meenden, dat
het meer in de spier, anderen dat het meer in de zenuw gelegen
was, en veroorzaakt werd door drukking bij habitueel scheefhouden
van het hoofd. F. C.
Hekmeijer hield het ook voor een gevolg
van chronische cathar.
Wirtz neemt aan, dat de oorzaak doorgaans
in de zenuw ligt en wel in den loop van den Nervus recurrens —
de linkertak namelijk, die zich omslaat en door zijn positie licht
gedrukt wordt.
Bouley was van meening , dat men door door-
snijding der stembanden de ziekte kan herstellen. —
Gunther zou
het | gelukt zijn, het gebrek te herstellen , maar hij houdt zijne
wijze van opereeren benevens de instrumenten, die hij daarvoor ge-
bruikt, geheim.

De hr. Wirtz neemt aan , dat bij sterke bewegingen de Mortis
glottis meer uitzettende , de linker recurrens drukt. Hij zegt, in het
tijdschrift hierover iets te zullen mededeelen.

Op verzoek van eenige leden wordt besloten dit punt aan te
houden.

Punt 8. Pathogenese van de wolf in den staart. Wegens het

-ocr page 246-

vei\' gevorderde uur, wordt, op verzoek van de voorstellers van dit
onderwerp besloten , dit punt tot eene volgende vergadering aan
te houden.

C. Vrije mededeelingen over veeartsenijkunde, veeteelt en
hare hulpwetenschappen
, worden niet gehouden.

Naar aanleiding van eene mededeeling door een collega, die
blindheid zag ontstaan ten gevolge van het gebruik van Extr.
Belladonnae, vraagt de heer
van Dulm, of dat middel verduistering
der kristallens kan veroorzaken.

De heer W. J. E. Hekmeijer zag van het gebruik van groote
giften Belladonnae geen nadeelige gevolgen ; hij gaf dat middel
dikwijls met goed gevolg aan koeien met gebrekkige melkafscheiding\'.

De heer Westholz vraagt, of groote gevoeligheid aan het uier
als een voorloopend verschijnsel van de longziekte kan beschouwd
worden.

De heer M. J. Hengeveld zag, na inenting tegen de longziekte,
brakke melk komen, hij vraagt of dat in oorzakelijk verband staat ?

De heer Hufnagel heeft na 20,000 inentingen geen brakke
melk waargenomen.

De heer Wirtz vertoont op liquor drie exemplaren van de reuzen
palisaadworm, strongylus gigas, door den heer E.
Overbosch gevon-
den bij een hond, zijnde twee wijfjes en een gedeelte van een
mannetje. Sedert 1590 zijn daarvan slechts 50 gevallen bij den
hond waargenomen , 4 bij het paard , een bij \'t rund en een bij
den mensch.

Van de 50 gevallen bij den hond, zijn er tien in Nederland
voorgekomen. Zijn woonplaats] is het nierbekken , dat dientenge-
volge uitzet, de nier verdwijnt en vormt een zak, waarin de worm
leeft. In enkele gevallen wordt hij door den pisweg ontlast, soms
vormen zich abcessen aan den penis, waaruit de worm te voorschijn
komt; hij is prachtig rood van kleur en wordt dikwijls een meter lang.

\'t Is den heer Wirtz niet mogen gelukken de oorspronkelijke
kleur van den worm te behouden.

D. Onderwerpen, ter behandeling in eene volgende Alge-
meene Vergadering
, worden niet opgegeven.

-ocr page 247-

De Voorzitter brengt zijn dank en dien der vergadering aan
het correspondeerende lid , den heer L.
Mulder , voor de mede-
werking , die deze in de Landbouw-Courant aan de maatschappij
verleent en beveelt haar daartoe bij hem aan.

De heer Dr. Mulder zegt, dat hij er zich een genoegen van
hoopt te blijven maken, aan de maatschappij met de daad te
toonen , dat hij de voor eenige jaren hem door haar verleende onder-
scheiding op prijs stelt. Hij hoopt, dat de band, die de veeartsen
verbindt, deze maatschappij , in bloei moge toenemen , wat hij
vooral na de in \'t leven getreden wet van groote waarde acht
voor den stand der veeartsen zelf, en spreekt den wensch uit,
dat de ontworpen feestviering er toe moge bijdragen, de beoefe-
naars en uitoefenaars van eene zelfde wetenschap te verbroederen.
Hij maakt zich tevens tot tolk der vergadering , door den Voor-
zitter uit haren naam warmen dank te brengen voor zijne even
humane als uitnemende leiding der overleggingen, en hem de be-
hartiging van de vele en veelzijdige belangen der maatschappij ,
wier Hoofdbestuur nu weer voltallig is , ten ernstigste voor zooveel
noodig aan te bevelen.

De Voorzitter sluit onder dankzegging voor de talrijke opkomst
der leden de vergadering.

De Secretaris van de Maatschappij ter bevordering
der Veeartsenijkunde in Nederland,

F. Th. WEITZEL.

-ocr page 248-

PROGRAMMA der Buitengewone Algemeene Ver-
gadering van de Maatschappij tot bevordering
der veeartsenijkunde in Nederland, gehouden
op Maandag den
25. Maart \'1872 (Palmmarkt),
des middags te 12 ure , in het gebouw voor
Kunsten en Wetenschappen te TJtrecht.

A. Huishoudelijke werkzaamheden.

1. Opening der vergadering.

2. Indiening van de volmachten der afgevaardigden van de
bijzondere afdeelingen. (Art. 28 der Wet.)

3. Benoeming van 5 leden der commissie tot regeling van de
feestviering ten tijde van de aanstaande gewone algemeene ver-
gadering. (De Heeren
A. W. H. Wirtz , J. Hufnagel , A. Gijs-
bers
, Dr. L. Mulder en W. J. E. Hekmeijer , in de algemeene
vergadering van 20 September 1871 benoemd, hebben als zoodanig
bedankt.)

4. Benoeming van 3 Redacteuren voor het Tijdschrift. (De
Heeren
A. W. H. Wirtz, W. J. E. Hekmeijer en W. C. Schimmel,
hebben als zoodanig bedankt.)

B. Vrije mededeelingen over veeartsenijkunde , veeteelt
en hare hulpwetenschappen.

C. Opgave van onderwerpen, ter behandeling in de
aanstaande algemeene vergadering.

Utrecht , 14 Februari 1872.

Het Hoofdbestuur der Maatschappij,

A. W. H. WIRTZ, Voorzitter.

F. Th. WEITZEL , le Secretaris.

-ocr page 249-

VERSLAG der Tiende Buitengewone Alge-
meene Vergadering.

Er zijn ter vergadering tegenwoordig de heeren J. A. Alers ,
W. Snijders , C. A. W. van Hoorn , Köhler
, Dr. L. Mulder i
Buijterse , J. A. Hinze , M. J. Hengeveld , D. van Esveld , P.
A. van de Munckhof , J. E. Houben , L. Hermkes , J. Billekens
J. M. F. Kegelaar , C. J. Sandkuijl , Weitzel , J. H. Stempel ,
J. Hufnagel en J. J. Hinze.

Van de leden van het hoofdbestuur is alleen de le Secretaris
present. Deze opent met eene korte toespraak de vergadering,
waarin hij zijn leedwezen te kennen geeft, dat geen zijner mede-
bestuurders ter vergadering is opgekomen.

De Voorzitter heeft dezen morgen schriftelijk kennis gegeven
verhinderd te zijn deze vergadering te kunnen bijwonen.

Op voorstel van den len Secretaris wordt besloten een waarne-
mend Voorzitter te benoemen.

Alvorens daartoe over te gaan worden de volmachten der af-
deelingen Zuid-Holland, Gelderland en Noord-Braband—Limburg
door eene commissie , bestaande uit de heeren
C. A. W. van Hoorn
en J. E. Houben , nagezien en in orde bevonden.

De afdeeling Zuid-Holland , uitbrengende 17 stemmen , is ver-
tegenwoordigd door de heeren
J. A. Alers en W. Snijders.

De afdeeling Gelderland , uitbrengende 20 stemmen , is vertegen-
woordigd door de heeren Dr.
L. Mulder en M. J. Hengeveld.

De afdeeling Noord-Braband—Limburg, uitbrengende 13 stem-
men , is vertegenwoordigd door den heer
J. Köhler.

Van de algemeene afdeeling is aanwezig de heer D. van Esveld«

Van de afdeeling Utrecht is tegenwoordig de heer Weitzel. Zij
is echter niet vertegenwoordigd door afgevaardigden.

Alzoo te zamen 18 leden, uitbrengende 55 stemmen.

Aan de orde is nu het benoemen van een waarnemenden Voor-
zitter. Daartoe overgaande, worden door den len Secretaris vooraf
tot commissie van stemopneming benoemd de heeren J. 0.
Sand-
kuijl
en M. J. Hengeveld.

-ocr page 250-

Bij deze stemming bleek, dat niemand de volstrekte meerderheid
van stemmen had bekomen.

Bij eene tweede vrije stemming heeft de heer J. A. Hinze de
volstrekte meerderheid van stemmen bekomen, en is alzoo ge-
kozen tot waarnemend Voorzitter. De heer
Hinze verklaart deze
benoeming echter niet te kunnen aannemen.

De heer Stempel komt ter vergadering.

Bij eene derde vrije stemming weder niemand de volstrekte
meerderheid van stemmen bekomen hebbende, gaat men over tot
eene vierde stemming. De heeren
Kegelaar en van Hoorn had-
den bij de laatste stemming de meeste stemmen bekomen.

De heer Hufnagel komt ter vergadering.

Bij de vierde stemming werd de heer J. Hufnagel met meer-
derheid van stemmen tot waarnemend Voorzitter gekozen , die zich
deze benoeming laat welgevallen en terstond den Voorzitterszetel
inneemt.

De Secretaris stelt als leden der algemeene afdeeling voor de
heeren
j. J, Hinze en D. Valewink , die bij acclamatie terstond
worden aangenomen.

De heer J. J. Hinze komt ter vergadering.

Aan de orde is punt 3 van het programma: benoeming van 5
leden der commissie tot regeling van de feestviering ten tijde van
de aanstaande algemeene vergadering. De heeren A.
W. H. Wirtz,
J. Hufnagel , A. Gijsbers , Dr. L. Mulder en W. J. E. Hek-
meijer
, in de algemeene vergadering van 20 September 1871 be-
noemd , hebben als zoodanig bedankt.

De afgevaardigde van Zuid-Holland wenscht de redenen te ver-
nemen , waarom de leden der feestcommissie bedankt hebben. De
afgevaardigde van Gelderland , de heer
L. Mulder , geeft dienaan-
gaande eenige ophelderingen.

Nadat de Voorzitter en de heeren Stempel, M. J. Hengeveld
en van Hoorn nog het woord hadden gevoerd over het bedanken
der leden van \' de feestcommissie, stelt de afgevaardigde der af-
deeling Gelderland , namens zijne afdeeling, de volgende motie voor:

»De vergadering besluit — op aangegeven gronden — om op
haar in de vorige algemeene vergadering genomen besluit terug
te komen, en dus geen initiatief te nemen om het vijftigjarig
bestaan der veeartsenijschool feestelijk te vieren".

-ocr page 251-

Na eenige toelichtingen wordt deze motie met algemeene stem-
men aangenomen.

De afgevaardigde van de afdeeling Gelderland stelt nu namens
die afdeeling eene tweede motie van orde voor, namelijk :

»De vergadering,

Overwegende , dat de heer Wirtz op den 24 December 1871
aan zijne medeleden der feestcommissie heeft bericht, te bedanken
voor het lidmaatsehap dier feestcommissie;

Overwegende , dat de heer Wirtz het mandaat dier commissie
van de algemeene vergadering had ontvangen en dus ook daarin
zijn mandaat had behooren neder te leggen ;

Overwegende, dat hij daartoe zoo spoedig mogelijk eene buiten-
gewone algemeene vergadering had behooren bijeen te roepen ,
doch dat dit door hem is verzuimd, daar deze vergadering is
bijeengeroepen , te laat om aan het in de vorige algemeene ver-
gadering genomen besluit gevolg te geven ;

Overwegende, dat deze buitengewone algemeene vergadering
slechts op het initiatief van den Onder-Voorzitter en tweeden Se-
cretaris is belegd;

Overwegende, dat de geregelde gang van zaken door dit ver-
zuim van den heer
Wirtz , zeer veel heeft geleden , zoodat onder
anderen daardoor onze voorgenomen feestviering niet zal doorgaan ;

Geeft haar leedwezen over deze handelingen van den heer Wirtz
te kennen, en gaat over tot de orde van den dag".

Wordt conform deze motie besloten.

De Voorzitter zegt, dat, nu de voorgenomen feestviering verval-
len is, hij toch gaarne bij gelegenheid der aanstaande gewone
algemeene vergadering het SOjarig bestaan van \'s Rijks veeartsenij-
school zoude willen herdenken, al geschiedde zulks slechts op eene
eenvoudige wijze. Vele leden zijn van het gevoelen des Voorzitters.

Omtrent de wijze van feestvieren bestaat thans verschil van
meening. Hierover ontstaan eenige discussiën, waaraan de Voor-
zitter en de heeren
Alers , van Hoorn en Stempel deelnemen.

Wordt besloten op den dag der aanstaande gewone algemeene
vergadering een gemeenschappelijken en feestelijken maaltijd te
houden , waaraan deel kunnen nemen alle veeartsen en leerlingen,
die hunne opleiding aan \'s Rijksveeartsenijschool ontvingen of nog
ontvangen , zelfs niet-leden der maatschappij zijnde.

-ocr page 252-

Tot leden der feestcommissie worden nu benoemd de heeren
J. Hufnagel , M. J. Hengeveld , D.] F. van Esveld en Dr. L.
Mulder. Al de gekozenen nemen hunne benoeming aan.

In het programma voor de a. s. gewone algemeene vergadering
zal worden opgenomen alles wat de commissie voor de feestelijke
samenkomst aan het hoofdbestuur opgeeft, mits zulks in tijds
worde toegezonden.

Wordt besloten aan de feestcommissie ter bestrijding van voor-
loopige onkosten uit de kas der maatschappij een crediet te ver-
leenen van ƒ150, zijnde er ƒ283,66 in kas.

Aan de orde van behandeling is thans punt 4 van het program-
ma : benoeming van drie redacteuren voor het tijdschrift. De
heeren A.
W. H. Wirtz , W. J. E. Hekmeijer en W. C. Schimmel
hebben als zoodanig bedankt.

Omtrent dit punt vraagt de afgevaardigde van Zuid-Holland
eenige inlichting.

De Secretaris zegt, dat hij in de hoofdbestuursvergadering van
14 Februari 11., van den heer Wirtz heeft vernomen , dat zijne
vele bezigheden vooral oorzaak zijn, hij als redacteur heeft be-
dankt ; echter heeft de heer
Wirtz zijne medewerking aan het
tijdschrift beloofd.

Van de beide overige heeren kan de Secretaris geen ophelde-
ring geven.

Overgaande tot de benoeming van 3 redacteuren voor het tijd-
schrift , worden als zoodanig gekozen de heeren
G. J. Hengeveld,
te Utrecht, en J. J. Hinze , te Amersfoort, terwijl de vergadering
aan deze beide heeren het recht verleent een derden redacteur te
assumeeren. De heer
J. J. Hinze , ter vergadering tegenwoordig,
neemt de benoeming aan.

Over het ongeregeld verschijnen van het tijdschrift wordt door
de afgevaardigden van Zuid-Holland en Gelderland gesproken. Zij
hopen in het belang der maatschappij dat zulks in het vervolg
geregeld zal kunnen geschieden.

Punt B. Vrije mededeelingen over veeartsenijkunde, veeteelt
en hare hulpwetenschappen
, worden niet gedaan.

Punt C. Opgave van onderwerpen ter behandeling in de aan-
staande gewone algemeene vergadering.

Door den heer J. J. Hinze wordt opgegeven :

-ocr page 253-

Is de zoogenaamde stille kolder na den dood (alzoo pathologisch
anatomisch) met zekerheid te constateeren, of dienen de verschijn-
selen bij het leven alleen tot maatstaf?

De afgevaardigden van de afdeelingen Zuid-Holland en Gelderland
bedanken den fungeerenden Voorzitter voor de welwillende^en goede
leiding der vergadering.

De tijdelijke Voorzitter, de heer Hufnagel, bedankt de leden
voor de ondervonden goede overeenstemming, waardoor zijn taak
zoozeer vergemakkelijkt is en sluit de vergadering.

De Secretaris van de Maatschappij ter bevordering
der veeartsenijkunde in Nederland,

F. Th. WEITZEL.

-ocr page 254-

TBEARTSBMJHIJNDIftB ISÏITELLL\\(ÏEJÏ, VER-
ORDEMWftBX Elï PERIOMLU

RIJKSVEEARTSENIJSCHOOL.

Sedert de opgave in het 3e deel van dit Tijdschrift, op bl. 209
en vervolgens, is er veel aan deze inrichting veranderd, de gebou-
wen, het onderwijzend personeel en het onderwijs betreffende.

Voorbereid onder het ministerie Thorbecke heeft de tegenwoor-
dige minister van binnenlandsche zaken , de heer Geertsema , aan
de plannen uitbreiding en uitvoering gegeven en schijnt daarmede
jaarlijks te willen voortgaan , om zoodoende eene veeartsenijschool
te bekomen, die, voldoende aan alle vereischten, kan wedijveren met
de voornaamste van dergelijke inrichtingen in het buitenland.

Gebouwen.

Gedurende ruim 50 jaren werden b. v. de ontleedkundige oefe-
ningen en dessectiën gehouden in donkere, bijna onderaardsche
kelders. In de plaats daarvan wordt er een groot, ruim lokaal ge-
bouwd , waar het daglicht op bijzondere wijze uit het noorden in-
valt en dat des avonds met gas verlicht kan worden, waar de over-
blijfselen van cadavers on onreine vloeistoffen op gemakkelijke wijze
kunnen afvloeien en er door aangebrachte ventilatie ^steeds een zui-
vere dampkring is , tevens met gelegenheid om het lokaal in het
koude jaargetijde te kunnen verwarmen. Alles wordt hier inge-
richt om de werkzaamheden uit te breiden en gemakkelijk te maken.

De collegezaal voor ontleedkunde is in verbinding gebracht met
deze nieuwe ontleedzaal en deze weder met het kabinet van ont-
leedkundige voorwerpen en preparaten , zoodat men deze ïaatsten
steeds met gemak en zonder stoornis voor de lessen kan aanbren-
gen. Evenzeer hebben de overige zalen verbeteringen ondergaan ,

-ocr page 255-

terwijl aan dit alles de kroon is opgezet door den aanbouw van
een groot hulpgebouw , bevattende vier groote en ruime zalen ,
waarvan twee voor de colleges en twee voor slaapplaatsen zijn
ingericht. De oude slaapzalen zijn ellendig en hoogst ongezond.

Voorts is er in aanbouw eene inrichting om versche koepokstof
te bekomen , door cultivatie daarvan op kalveren en vaarzen, voor
de inenting der koepokken tegen de natuurlijke pokken van den
mensch, korter uitgedrukt, er is in aanbouw een pare vaccinogène,
eene loffelijke inrichting, waardoor de veeartsenijschool tevens hare
diensten biedt aan den mensch. Deze inrichting komt op de plaats
van een gedeelte der stallingen en het woonhuis van de koetsiers
der vorige directeuren, terwijl een gedeelte der stallen aldaar
blijft staan, om paarden voor de stationnaire kliniek te kunnen
opnemen , bij gebrek aan plaats in de gewone ziekenstallen.

Nog zijn er opraetingen gedaan en plannen gemaakt ter uitbrei-
ding en verbetering van de bestaande ziekenstallen voor de kliniek
en van stallen voor den rundveestapel. Het is zeer te wenschen ,
dat ook hieraan gevolg gegeven kan worden, opdat de zieke dieren
die aan de inrichting worden opgenomen, beter standplaatsen be-
komen, tevens geschikt voor waarneming, behandeling en onderwijs.

Niet alleen de genoemde gebouwen maar ook het terrein tus-
schen het oude schoolgebouw en de stallen zal eene groote verbe-
tering ondergaan. Sedert jaren was er gebrek aan een harden en
zachten grond tot het onderzoek van kreupele paarden. Ook in dat
groote gemis zal voorzien worden en reeds zijn voorloopig de twee
rijen boomen gevallen, om plaats te maken voor een straatweg en
een zandweg.

Besturend en Leerend personeel en Onderwijs.

Den tegenwoordigen toestand vergelijkende bij dien van een paar
jaar geleden, is de algemeene indruk, dat de malaise geweken en
een betere genius in de plaats is getreden. De vermoeide en on-
derdrukte geest is opgewekt, een nieuwe is ontwaakt. De toen-
malige directeur verlangde naar rust, de leeraren waren over-
kropt met werkzaamheden, de hulpbronnen voor het onderwijs
vloeiden schaars, onophoudelijke klachten werden er aangeheven
over dat onderwijs, de 2e Kamer der Staten-Generaal hamerde jaar-
lijks op dat aanbeeld en bij al de inspanning der leeraren , met
hunne gebrekkige hulpmiddelen, konden zij dat opgevatte denk-

17

-ocr page 256-

beeld der Kamer niet doen verdwijnen, hoeveel ondersteuning
en lof zij ook jaarlijks mochten inoogsten van de regeering en
van de buitengewone Staatscommissie bij het afnemen der eind-
examens. Voeg daarbij eene karige bezoldiging, dan is dat onge-
veer het beeld van eenen toestand, die jaren achtereen zoo voortge-
sleurd had, bovendien steeds zwevende tusschen hoop en vrees
voor opheffing der school, vereeniging met een landbouwschool en
wat er meer van dien aard aan de orde scheen.

Daar verneemt men op het onverwachtst dat aan den heer dr.
P. H. J. Wellenbergh, sedert het jaar 4851 directeur der inrichting,
eervol ontslag en wachtgeld is verleend en in zijne plaats is be-
noemd de hr. dr. Th.
H. Mac Gillavrij, ingaande met 1 April 4872.

Deze benoeming deed alreeds iets verwachten en met groote
voldoening kan er gezegd worden, dat deze verwachting niet is
teleurgesteld.

De nieuwe directeur toch is een ijverig en bedaard voortvarend
man en het is onder zijne leiding, dat de bovengenoemde kolossale
veranderingen aan de inrichting geschieden en worden voltooid.
Ter ontlasting van de vele werkzaamheden der bestaande leeraren
zijn aan hem mede enkele voorname vakken van onderwijs opge-
dragen , nl. natuurleer, weefselleer en microscopie. Daarbij zijn
er nog twee leeraren benoemd , die den 1 April van dit jaar in
functie traden. Het zijn de heeren
F. H. Weitzel, voor de veeart-
senijkundige praktijk aan en buiten de inrichting benevens de ver-
loskunde en geneesmiddelleer, en
L. J. van der Harst voor
aardkunde, kruidkunde , dierkunde en warenkennis.

Hierdoor bekomt het onderwijs eene belangrijke uitbreiding en
verbetering, waarvan de verdeeling der vakken aan ieder der
leeraren nader in dit tijdschrift zal opgegeven worden , benevens
de vereischten van het admissie-examen, die nog op eene regeling
en goedkeuring der regeering wachten.

Behalve deze schikking in de vakken van onderwijs , heeft de
nieuwe directeur aan ieder der leeraren de bijzondere besturing op-
gedragen van de hulpmiddelen voor ieders onderwijs, in overeenstem-
ming met de som, op de begrooting daarvoor vastgesteld, waardoor
de stelling der leeraren eene zelfstandigheid heeft bekomen die
vroeger aan hen onbekend was. Zoo is o. a. aan den leeraar in de
botanie en zoölogie de bezorging van den kruidtuin en het zoölo-

-ocr page 257-

gische kabinet, aan de leeraren in de kliniek en praktijk die der
stallen en instrumenten, aan den leeraar in de ziektekundige ont-
leedkunde het daarbij behoorend kabinet, aan den leeraar in de
veeteelt die van het rundvee opgedragen enz.

Bovendien zijn de jaarlijksehe ^tractementen met den aanvang
van 1873 verhoogd en bepaald als volgt:

Directeur tevens leeraar .... f 3000.—

Vier leeraren ieder......» 2500.—

Twee d. ieder.......» 2000.—

Prosector tevens custos der kabinetten ...» 1000.—
Smid en leeraar in het hoefbeslag ...» 800.—

Is het te veel gezegd, dat er een nieuw leven is ontwaakt aan
onze veeartsenijschool, waar men , onder het oude bestuur , zelfs
moeite had , om spelden en verbandkatoen te bekomen ?

Tot het onderwijzend personeel der school behooren thans:

De heer dr. Th. H. Mac Gillavry, directeur en leeraar.
» » F. C. Hekmeijer, leeraar.
» » dr. J. R. E. van Laer, »
ï » G. J. Hengeveld , »

» » A. W. H. Wirtz, »

» » F. Th. Weitzel, »

» » L. J. van der Harst, »
» » A. T. Verhaar, prosector.

» » W. van Horsen, hoefsmid x) opvolger van den heer P.

J. Plijnaar, in 1872 overleden.
» » J. C. van Effen , apotheker 2).

Huishoudelijk personeel.
» » A. W. J. Rinkes 2) opziener.
» » Crevecoeur, oeconoom en
mejufvrouw Crevecoeur, huidhoudster.

r) Door de benoeming van dezen smid is er in een groote behoefte
voorzien. Onder zijn\' voorganger was het
hoefbeslag van paarden voor
particulieren geheel verloopen. In den wedstrijd tegen meer dan 50
mededingers heeft v. H. zulke blijken van bekwaamheid gegeven, dat
er alle grond bestaat voor de opkomst ook van dit gedeelte zijner werk-
zaamheden, Zijn examen was veel beter dan men van een gewoon
hoefsmid kon verwachten en zijne dexteriteit is uitstekend.

2) Heeft als zoodanig den heer A. Hissink opgevolgd, die in 1871 is
overleden.

-ocr page 258-

NAAMLIJSTEN

DEE KWEEKELINGEN AAN \'S RIJKS VEE ARTSENIJSCHOOL
In de schooljaren 1870/71, \'71/72 en \'72/73. 0

J. F. Laméris,
M. F. Verdenius ,
J. Kleiburg 1),

C. F. Reichman,

H. J. L. H. Houba 2),

D. van der Sluijs,
W. I. G. Meerstadt,

P. A. F. H. Boots ,

J. Mazure,

G. A. Blindenbach,

K. J. Poll,

C. van der Have 3) ,

E. A. Kok,
A. van der Meulen,
J. Jansma ,
H. van Staa,
J. Hoogland,

» Grijpskerk,

» Lekkerkerk,

» Hummelo,

» Horst,

» Dirksland,

» Zutphen,

3e Studiejaar.

van Venlo ,

» Zierikzee,

» Aardenburg,

» Harlingen,

» Oosterland,

2e Studiejaar.

van Botterdam,

» Gemonde,

» Lippenhuizen,

» Sneek ,

» Utrecht,

4e Studiejaar.

van Sebaldeburen, Prov. Groningen.

Z.-Holland.

Gelderland.

Limburg.

Z.-Holland.

Gelderland.

Prov. Limburg.
Zeeland.

Friesland.
» Zeeland.

Prov. Z.-Holland.
N.-Brabant.

Friesland.
»

Utrecht.

1 ) Externe kweekeling.

2 ) Heeft wegens ziekte in 1870 de school verlaten.

3 ) Heeft in 1870 om ziekte de school verlaten en is in 1871 overle-
den. Begaafd met veel aanleg en vol ijver verloor de inrichting aan
hem een bekwaam en veel belovend kweekeling.

-ocr page 259-

J. Folmer,

van

Amstelveen,

Prov.

N.-Holland.

A. J. VJamings,

»

Dinteloord,

»

N.-Brabant.

J. Poels,

»

Oostrum,

»

Limburg.

W. M. Mingels,

»

Kessel,

»

»

le

Stud iejaar.

L. de Bruin,

van

Krimp, a/d Lek, Prov.

Z.-Holland.

Th. H. L. Arntz,

»

Bemmel,

»

Gelderland.

J. N. Ballanché ,

»

Utrecht ,

»

Utrecht.

G. W. 0. F. Bosman

2),

»

Amersfoort,

»

»

B. I. C. Hubenet,

»

Hoogeveen ,

»

Drenthe.

A. van Charldorp 3),

»

Venloo ,

»

Limburg.

H. C. Ittman x) ,

»

Amersfoort,

»

Utrecht.

H. de Jong ,

»

Ridderkerk ,

»

Z.-Holland.

C. M. Mazure Cz. ,

»

Zierikzee ,

»

Zeeland.

Th. G. van Rijssel,

»

Poortvliet,

»

»

W. G. van de Wall,

»

\'s Hage,

»

Z.-Holland.

18S1192.

4e Studiejaar.

P. A. F. H. Boots ,

Zie hierboven 3e studiejaar.

Zie hierboven 2e studiejaar.

3e Studiejaar.

A. van der Me uien s) ,
J. Jansma ,
J. Folmer ,
J. Hoogland ,
E. A. Kok 4) ,
H. van Staa,

J. Mazure,

G. A. Blind enbach ,

K. J. Poll,

-ocr page 260-

2e Studiejaar.
A. J. Vlamings , \\

J. Poels, j

W. M. Mingels , I

C. M. Mazure Cz., I

A. van Charldorp , I

H. C. Ittmann , \\ zie hierboven le studiejaar.

H. de Jong ,

B. J. C. Hubenet,
J. N. Ballanché ,
Th. G. van Rijssel,
L. de Bruin,

le Studiejaar.

Th. H. L. Arntz,

van

Bemmel,

Prov.

Gelderland.

W. G. v. d. Wall,

»

\'s Hage,

»

Z.-Holland.

G. 0. W. F. Bosman,

»

Amersfoort,

»

Utrecht.

A. de Bruin,

»

Krimp, a/d Lek

, »

Z.-Holland.

C. Crok *),

»

»

»

»

J.J. F. Dhont ,

»

Middelburg ,

»

Zeeland.

J. L. C. Gayaux,

»

Leeuwarden ,

»

Friesland.

D. P. F. Driessen,

»

Horst,

»

Limburg.

H. F. Eggink ,

»

Laren ,

»

Gelderland.

P. G. Eland,

»

lilundert,

»

N. Brabant.

L. J. Hoogkamer,

»

St. Annaland,

j>

»

H. H. Huizinga,

»

Baflo ,

»

Groningen.

A. J. Koster,

»

Finsterwolde,

»

D

H. J. Lemmens ,

»

Beek ,

»

Limburg.

A. A. de Man,

»

Middelburg,

»

Zeeland.

C. N, Schoorel ,

»

Katwijk a)Z.,

»

Z.-Holland.

G. J. Mos,

»

Assen ,

»

Drenthe.

E. A. L. Quadekker ,

»

Middelburg,

»

Zeeland.

C. Schilperoort,

»

Dinteloord ,

»

»

Th. W van der Sluis 1),

»

Utrecht ,

»

Utrecht.

P. F. Vermast ,

»

Scherpenisse ,

»

Zeeland.

1 ) Externe kweekeling.

-ocr page 261-

A. van der Meulen ,
J. Hoogland,
J. Jansma,
H. van Staa,
J. Folmer,
E. A. Kok ,

H. C. Ittmann,

A. van Charldorp ,
J. N. Ballanehé ,

B. J. C. Hubenet,

C. M. Mazure Cz.,
A. J. Vlamings ,
H. de Jong,

J. Poels,
W. M. Mingels ,
Th. Gr. van Rijssel,

L. de Bruin ,
J. L. G. Caijaux,
A. de Bruin ,
J. J. F. Dhont,
A. A. de Man,
A. J. Koster ,
Th. H. L. Arntz,

D. P. F. Driessen ,
H. H. Huizinga,
H. J. Lemmens ,
P. G. Eland,

E. A. L- Quadekker,
P. F. Vermast,

18 ra/tra.

4e Studiejaar.

! Zie 3e studiejaar 4871/72.
l

3e Studiejaar.

Zie 2e studiejaar ,1871/72.

2e Studiejaar.

Zie le studiejaar 1871/72.

\') Externe kweekeling.

-ocr page 262-

G. J. Mos,

C. N. Schooreï ,

H. F. Eggink ,

W. G. van de Wal,
G. 0 W. F. Bosman ,
C. Schilperoort ,

Ie Studiejaar.

L. Hoogkamer,

van St.-Annaland.

Th. W. van den Sluis

1),

» Utrecht.

J. de Jongh ,

» Goes.

G. J. Hoogland ,

» Utrecht.

A. Th. H. Driessen ,

» Horst.

P. de Haan ,

» Utrecht.

J. de Man ,

» Middelburg.

M. Lucieer,

» Groede.

H. A. P. Brunt ,

» Bodegraven.

C. van Heelsbergen ,

» Dordrecht.

A. D. Oosterbaan,

» Olst.

C. Loman,

» den Burg op Texel.

J. H. Cloot,

» Berg-Terbliet.

P. Wigéri van Edema

1),

» Heerenveen.

H. A. L. Janné *) ,

» Roermond.

EINDEXAMENS AAN DE RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL
IN 1870—71 EN 72.

1870.

Benoemd tot veearts, de Heeren: L. Hermkes, J. F. P. Schön-
feld
, p. A. van den Munckhof , F. Mos en H. S. Luurs.

1871.

Zie le studiejaar 1871/72.

Benoemd tot veearts, de Heeren: J. Kleibur® , C. F. Reich-
man
, D. van der Sluis , M. F. Verdenius , J. F. Lameris en W.
J. G. Meerstadt.

>) Externe kweekeling.

-ocr page 263-

1872.

Benoemd tot veearts met lof, de Heeren : J. Mazure Cz. , P.
A.
F. H. Boots en G. A. Blindenbach.

Benoemd tot veearts, de heer: K. J. Poll.

G. J. H.

Provinciale veeartsenij-
ls.undige dienst. 1).

In de provincie Noordbrabant heeft eene belangrijke regeling
van den veeartsenijkundigen dienst plaats gehad, waaromtrent hiel-
de provinciale bladen volgen, die voldoende de wijze van indeeling
en de uitvoering zullen verklaren.

(No. 27.) AFKONDIGING van hel besluit der Staten

van 6 Juli 1872, houdende bepalingen in het
belang van veeteelt, land- en tuinbouw en
houtteelt, alsmede tot regeling van den vee-
artsenijkundigen dienst in de provincie
Noord-
Brabant.

De GEDEPUTEERDE STATEN van Noord-Brabant, doen te we-
ten , dat door de Staten dier provincie in hunne vergadering van
6 Juli 1872 is vastgesteld hetgeen volgt:
De Staten van
Noord-Brabant •

Overwegende, dat het wenschelijk is voorgekomen in het belang
van veeteelt, land- en tuinbouw en houtteelt, alsmede tot rege-
ling van den veeartsenijkundigen dienst in deze provincie eenige
bepalingen vast te stellen.

Hebben besloten als volgt:

Art. 1. Over 1873 wordt beschikbaar gesteld eene som van
ƒ 1000.— , tot bezoldiging van wandelleeraars in landbouw, tuin-
bouw en houtteelt.

1  De veeartsenijkundige staatsregeling, de daarop betrekking heb-
bende wetten, die op de besmettelijke veeziekten en het benoemde per-
soneel voor de uitvoering daarvan, zullen volledig in het volgende deel
opgenomen worden. De plaatsruimte laat zulks thans niet toe.

G. J. H.

-ocr page 264-

Art. 2. De wandelleeraars en hun werkkring worden door Ge-
deputeerde Staten aangewezen.

Art. 3. De provincie wordt door Gedeputeerde Staten verdeeld
in tien districten.

Art. 4. In het belang van elk dier districten wordt jaarlijks,
ter beoordeeling en bepaling door Gedeputeerde Staten eene som
van ƒ200.— a ƒ300.— beschikbaar gesteld tot het subsidiëeren
van een veearts.

Het subsidie is onafhankelijk van door de betrokken gemeente-
besturen in de bezoldiging van den veearts te verleenen bijdragen.

Art. 5. Bedoelde veeartsen worden door Gedeputeerde Staten
benoemd , geschorst en ontslagen.

Zij zijn verplicht te wonen en hun bestendig verblijf te houden
in eene der gemeenten van het hun aangewezen district.

Hunne instructie wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld.
In die instructie wordt den veeartsen de verplichting opgelegd:
tot het bezoeken van elke gemeente in het hun aangewezen
district gelegen, ten minste eenmaal in de drie maanden, tot het
uitbrengen van verslag, telken drie maanden omtrent den gezond-
heidstoestand van het vee in elke gemeente in gemeld district,
vergezeld van hunne beschouwingen omtrent de maatregelen in
het belang van den veestapel te nemen ;

tot het doen van kostelooze inenting tegen de longziekte, wan-
neer hunne hulp binnen het district daartoe wordt ingeroepen.

Tevens kan hun de verplichting worden opgelegd tot het doen
van voorlezingen en voordrachten en het geven van onderwijs in
de vakken en lokalen door Gedeputeerde Staten aan te wijzen.

Die voorlezingen en dit onderwijs zullen voornamelijk betrek-
king hebben tot:

lo. de eerste beginselen der ontleedkunde van het vee;
2o. de algemeene kennis van gezondheidsregelen en eischen
ter verzorging van het vee ;

3o. de algemeene regelen tot verbetering van het veeras, in
het bijzonder met het oog op het vee in hun district;

4o. de onderkenning der ziekten van het vee, die in het dis-
trict veelvuldig voorkomen, inzonderheid van die ziekten welke
besmettelijk zijn;

5o. de middelen bij het waarnemen van verschijnselen van

-ocr page 265-

sommige ziekten, in afwachting van den veearts aan te wenden, en

60. de algemeene regelen van het hoefbeslag.

Aldus vastgesteld te \'s Hertogenbosch , 6 Juli \'1872.

De Staten voornoemd ,
(get.) P. J. Bosch van Drakestein , Voorzitter,
(get.)
van Cooth , Griffier.

Goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 30 Juli 1872 No. 30.

Gegeven te \'s Hertogenbosch , den 8 Augustus 1872.

De Gedeputeerde Staten voornoemd,
P. J. BOSCH YAN DRAKESTEIN.

De Griffier,
VAN COOTH.

Uitgegeven den 16 Augustus 1872.

De Griffier,
VAN COOTH.

(No. 34.) BESLUIT tot aanwijzing der tien Districten , in
elk waarvan volgens het besluit der Staten van
6 Juli 1872 (Provinciaal blad no. 27) een veearts
op eene toelage uit de Provinciale kas van f
200
d ƒ300 door Gedeputeerde Staten zal benoemd
worden.

De GEDEPUTEERDE STATEN van Noord-Brabant;

Gelet op art. 3 van het besluit der Provinciale Staten van 6
Juli 1872 (Provinciaal blad no. 27), houdende bepalingen in het
belang van veeteelt, land- en tuinbouw en houtteelt, alsmede tot
regeling van den veeartsenijkundigen dienst in deze Provincie.

Hebben besloten : te bepalen , dat de tien districten, in elk
waarvan een veearts op eene toelage van ƒ200 a ƒ300 uit de
provinciale kas door hen zal benoemd worden, zullen samengesteld
zijn , als volgt :

Het District CUIJK.

De gemeenten Maashees en Overloon , Vierlingsbeek , Sambeek,
Boxmeer, Oploo , St. Anthonis en Ledacker, Beugen en Rijcke-
voort, Oeffeit, Cuijk en St, Agatha , Linden, Beers , Gassel,
Escharen , Wanroij , Mill en St. Hubert, Haps , Grave , Velp ,
Reek , Schaijk en Zeeland.

Het District OSS.

De gemeenten Herpen, Huisseling en Neerloon , Ravenstein,

-ocr page 266-

Deursen en Dennenburg , Dieden, Demen en Langel, Megen, Ha-
ren en Macharen , Oij\'en en Teeffelen , Litho ijen , Lith , Alem ,
Maren en Kessel, Berchem , Oss, Heesch, Nistelrode, Uden ,
Dinther , Heeswijk , Berlicum en Middelrode , Rosmalen , Nuland
en Geffen.

Het District \'s-HERTOGENBOSCH.

De gemeenten \'s-Hertogenbosch, den Dungen, Schijndel, St.
Michiels-Gestel, Vught, Esch , Boxtel, Liempde, Helvoirt, Crom-
voirt, Vlijmen , Nieuwkuijk en Onzenoort, Drunen , Oud-Heusden
en Elshout, Heusden, Heesbeen, Eethen en Genderen, Drongelen,
Hagoort, Gansoijen en Doeveren , Wijk en Aalburg , Veen, Herpt
en Bern , Hedikhuizen, Bokhoven , Engelen , Empel en Meerwijk.

Het District HELMOND.

De gemeenten Veghel, Erp , Boekei, Lieshout, Gemert, Beek
en Donk, Aarle-Rixtel, Stiphout, Bakel en Milheeze , Helmond,
Vlierden , Deurne en Liessel, Asten , Someren , Lierop , Mierlo ,
Nuenen, Gerwen en Nederwetten, Geldrop, Zes Gehuchten en
Son en Breugel.

Het District EINDHOVEN.

De gemeenten Best, St. Oedenrode, Woensel en Eckart, Ton-
gelre, Eindhoven , Stratum , Heeze , Leende , Maarheeze , Soeren-
donk, Sterksel en Gastel, Budel, Borkel en Schaft, Valkenswaard,
Aalst, Waalre, Dommelen , Riethoven , Westerhoven , Bergeijk ,
Luijksgestel, Bladel en Netersel, Reusel, Hooge en Lage Mierde,
Oost-, West- en Middelbeers, Hoogeloon, Hapert en Casteren,
Oirschot, Vessem , Wintelre en Knegsel , Eersel, Duizel en Steen-
sel, Veldhoven en Meereveldhoven , Gestel en Blaarthem , Strijp,
Zeelst en Oerie.

Het District TILBURG.

De gemeenten Baardwijk , Waalwijk , Besoijen, Sprang, Capelle,
Vrijhoeven Cappel, \'s Gravemoer , Dongen , Loonopzand , Tilburg ,
Goirle , Hilvarenbeek , Diessen , Moergestel, Oisterwijk , Haaren ,
Berkel en Enschot en Udenhout.

Het District RAAMSDONK.

De gemeenten Waspik , Raamsdonk , Geertruidenberg , Ooster-
hout , Meeuwen , Hill en Babijloniënbroek , Dussen, Munster en

-ocr page 267-

Muilkerk, Almkerk en Uitwijk, Emmikhoven en Waardhuizen,
Werkendam, de Werken en Sleeuwijk, Woudrichem en Oudendijk,
Rijswijk , Giessen en Andel.

Het District BREDA.

De gemeenten Gilze en Rijen , Alphen en Riel, Baarle-Nassau ,
Chaam, Ginneken en Bavel, Teteringen , Breda , Rijsbergen, Zun-
dert en Wernhout, Rucphen, Sprundel en Zegge en Prinsenhage.

Het District ZEVENBERGEN.

De gemeenten Terheijden , Etten en Leur , Zevenbergen , Made
en Drimmelen , Hooge en Lage Zwaluw , Klundert, Fijnaart en
Heijningen, Willemstad , Hoeven en St. Maartenspolder , Ouden-
bosch , Oud- en Nieuw Gastel en Standdaarbuiten.

Het District BERGENOPZOOM.

De gemeenten Dinteloord en Prinsland , Nieuw-Vosmeer, Steen-
bergen en Oudendijk , Rosendaal en Nispen , Wouw, Halsteren ,
Bergenopzoom , Ossendrecht, Woensdrecht en Hoogerheijden, Huij-
bergen en Putte.

Gegeven te \'s-Hertogenbosch , den 13. September 1872.

De Gedeputeerde Staten voornoemd ,
P. J. BOSCH VAN DRAKESTEIN.

De Griffier ,
VAN COOTH.
Uitgegeven den 20. September 1872.

De Griffier ,
VAN COOTH.

(No. 12.) BESLUIT tot vaststelling der Instructie

voor de veeartsen in de Provincie Noord-
Brabant.

De GEDEPUTEERDE STATEN van Noord-Brabant;

Gelet op art. 5 derde zinsnede van het besluit der Staten van
6 Juli 1872, waarbij is bepaald , dat de instructie voor de in dat
besluit bedoelde veeartsen wordt vastgesteld door Gedeputeerde
Staten.

Hebben besloten:

Voor de veeartsen in de Provincie Noord-Brabant vast te stel-
len de navolgende instructie.

-ocr page 268-

Art, 4. De veeartsen zijn verplicht te wonen en hun bestendig
verblijf te houden in de door Gedeputeerde Staten aan te wijzen
gemeente van het district, waarvoor zij benoemd zijn.

Bijaldien zij zich voor meer dan drie dagen uit hunne stand-
plaatsen willen verwijderen, geven zij daarvan kennis aan het
hoofd dier gemeente, met opgaaf van den duur hunner afwezigheid.

Zij behoeven de vergunning van Gedeputeerde Staten voor eene
afwezigheid van meer dan zeven dagen.

Art. 2. Zij bezoeken elke in hun district gelegen gemeente ten
minste eenmaal in de drie maanden en maken zich bij die gele-
genheid zooveel mogelijk bekend met den toestand van den vee-
stapel.

Art. 3. Telken drie maanden zenden zij aan Gedeputeerde Sta-
ten een schriftelijk verslag omtrent den gezondheidstoestand van
het vee in elke gemeente van hun district, welk verslag behoort
vergezeld te gaan van hunne beschouwingen , omtrent de maatre-
gelen in het belang van den veestapel te nemen.

Art. 4, Zij zijn verplicht tot kostelooze inenting van het vee
tegen de longziekte, wanneer hunne hulp binnen het district daar-
toe wordt ingeroepen.

Art, 5. Zij zijn gehouden op schriftelijke vordering van het hoofd
van een der gemeenten tot het hun aangewezen district behooren-
de , zich onverwijld naar die gemeente te begeven tot het onder-
zoeken van aan besmettelijke ziekte lijdend of daarvan verdacht
vee, daaronder begrepen paarden, varkens en schapen en van
hunne bevinding aan den lastgever schriftelijk verslag uit te brengen.

Dit onderzoek geschiedt kosteloos.

Art. 6. Bij het onderkennen eener besmettelijke ziekte onder
het vee, geven zij daarvan onverwijld kennis aan den Burgemees-
ter der gemeente, waarin het zieke vee zich bevindt, aan Gede-
puteerde Staten en aan den Commissaris des Konings.

Art. 7. Bij hunne in bediening treding en verder in de eerste
helft der maand Januari van elk jaar , doen zij aan Gedeputeerde
Staten schriftelijk opgaaf van de gemeenten alwaar en de tijdstip-
pen waarop zij gedurende het jaar, in den zin van het besluit der
Staten van 6 Juli 1872, voorlezingen en voordrachten zullen hou-
den of onderwijs wenschen te geven , met vermelding tevens der
daarbij door hen te behandelen onderwerpen.

-ocr page 269-

Art. 8. Onverminderd de hiervoor gestelde bepalingen zijn de
veeartsen verplicht zich te gedragen naar de hun door Gedeputeerde
Staten of den Commissaris des Konings te geven voorschriften.

Aldus vastgesteld, door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
den 21. Februari 1873.

\'s-Hertogenbosch, den 21. Februari 1873.
De Gedeputeerde Staten voornoemd,
P. J. BOSCH VAN DRAKESTEIN.

De Griffier,
VAN COOTH.

Uitgegeven den 28 Februari 1873.

De Griffier,
VAN COOTH.

Ingevolge deze indeeling in districten zijn volgens Prov. bi.
1873 No. 27 van 14 Maart, tot veeartsen benoemd:

voor het district Cuijk, standplaats Cuijk , J. C. Boots, Rijks
veearts 1ste Klasse.

voor het district Oss, standplaats Oss, P. A. F. H. Boots,
Rijks-veearts.

voor het district Eindhoven , standplaats Stratum, L. van Driel,
Rijks-veearts 1ste klasse.

voor het district Raamsdonk , standpiaats Aimkerk , J. Kohier,
Rijks-veearts 1ste klasse.

voor het district Breda, standplaats Breda, W. C. Schimmel,
Rijks-veearts en paardenarts.

voor het district Zevenbergen, standplaats Zevenbergen, A. J.
Montens , Rijks-veearts 1ste klasse.

voor het district Bergenopzoom, standplaats Bergenopzoom , J.
J. M. Wagelmans , Rijks-veearts 1ste klasse.

De benoemingen zijn geschied tot wederopzegging en ingegaan
met 1 Maart jl.

Aan ieder der hiervoor genoemde veeartsen wordt, onafhankelijk
van door de betrokken gemeentebesturen in hunne bezoldiging te
verleenen bijdragen , van wege de Provincie een subsidie verleend
van ƒ300.— \'sjaars.

Voor de districten \'s-Hertogenbosch , Tilburg en Helmond zullen
alsnog benoemingen van veeartsen moeten plaats hebben.

-ocr page 270-

Vestiging en verplaatsing van veeartsen O na 1§69,

De heer L. Hermkes heeft zich als veearts gevestigd te Culen-
borg,
gemeente-tractement / 200 , provinciaal id, ƒ 200.
» » I. F. P.
Schönfeld had zich als veearts gevestigd te
Schildwolde doch is , na een 1 Va jaren verblijf, door
een ongelukkig toeval overleden.
» » F. Mos heeft zich als veearts te Dwingelo gevestigd.

Gemeente ƒ 200 , prov. ƒ200.—
» » J. A.
van den Munckhof heeft zich als veearts geves-
tigd te Vierlingsbeek. Gemeente ƒ , prov. ƒ
» » H. S.
Ludrs heeft zich als veearts gevestigd te Noordhorn.
» » J.
Kleiburg heeft zich als veearts gevestigd te Ridder-
kerk.

» » C. F. Reichman heeft zich als veearts gevestigd te

Brummen. Gemeente ƒ250 , prov. ƒ200.—
» » D.
van der Sluis heeft zich als veearts gevestigd te
Barendrecht.

» » M. F. Verdenius heeft zich als veearts gevestigd te
Dokkum. Gemeentetoelage ƒ250, prov. ƒ250.—

De bevorderingen en veranderingen van HH. Paardenartsen bij het
leger zullen in het volgende deel worden opgegeven.

-ocr page 271-

heer J. F. Laméris heeft zich als veearts gevestigd te het
Bildt. Gemeente ƒ 200. Prov. ƒ 200.—
» W. J. Gi Meerstadt heeft zich als veearts gevestigd

te Rijssen. Gemeente ƒ , Prov. ƒ
» J.
Mazore Cz. heeft zich als veearts gevestigd te Brou-
wershaven Prov. ƒ 300.— Titel: Provinciaal v. a. 3e kl.
« G. A.
Blindenbach heeft zich als veearts gevestigd te

Cortgene. Prov. ƒ300.— Titel: Prov. v. a. 3e kl.
» P. A. F. H.
Boots is geplaatst als prov. distr. v. a.

te Oss. (Zie verder de benoemingen in Noordbrabant.)
> C.
Pol heeft zich als veearts gevestigd te Koudum.

Gemeente f 200.— Prov. ƒ200.—
» L. Hubenet heeft zich van Dwingelo verplaatst naar

Hoogeveen. Gemeente /\' 450.— Prov. ƒ200.—
» A. Overbosch Wz. heeft zich van Hoogeveen verplaatst

naar Barneveld. Gem, ƒ Prov. ƒ
» Egberts heeft zich van Makkinga verplaatst naar Kam-
pen. Gemeentelijke en Provinciale toelage ƒ 700.—
» J. M. F.
Kegelaer heeft, zich van Axel verplaatst naar
Steenbergen.

i) J. Cransberg heeft zich verplaatst naar Haarlemmer-
meer. Gem. ƒ200.— Prov. ƒ200.—
» A.
de Heer is benoemd tot veearts te Wageningen

gem. ƒ400.-- Prov. ƒ200.—
» G.
J. Eggink Dz. heeft zich verplaatst van Borcnlo

naar Renkum. Gem. ƒ 400.— Prov. ƒ200.—
» C.
J. Sandkuijl heeft zich van Zeist verplaatst naar

Tiel. Gem. ƒ Prov. ƒ 200.—
y> M.
.1. Hengeveld heeft zich van Oosterbeek gem. Ren-
kum verplaatst naar Zeist en omliggende gemeenten. Geza-
melijk tractem. der gemeenten ƒ125.— Prov. ƒ125.-—
Dezelfde is thans benoemd te Amersfoort, in de plaats
van den hr.
F. Th. Weitzel, die benoemd is als leeraar
aan de veeartsenijschool. Gem. ƒ200.— Prov, ƒ200.—
benevens keurloon ƒ 200.—
» P. C.
Buijterse heeft zich verplaatst van Borculo naar
Oosterbeek, gemeente Renkum en is vandaar benoemd
tot veearts te Sneek. Gem ƒ250 — Prov.
f250,—

-ocr page 272-

De heer A. J. Klarenbeek veearts te Haarlemmermeer, is door
den Min. v. Kol. aangesteld als v. a. in de Ned. O. I.
bezittingen en is daarheen vertrokken in 1871.

Overleden zijn: de heeren J. F. W. Korndorffer , veearts le
kl. te Rotterdam , J. W. E.
Donckermann , veearts 1 kl. te Haas-
trecht en P.
van Staa veearts le kl. te Sneek.

Vacante plaatsen. Borculo, Wiscli, Zevenaar, allen gem. f 200.—
en Prov. ƒ200.— toelage. Zeist, Nieuwenhoorn
f 250.-- enz.