-ocr page 1-

Oude Gestichtsbewoners.
Bijdrage tot de kennis van
chronische psychosen.

K. PENON

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

OUDE GESTICHTSBEWONERS.
BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN CHRONISCHE PSYCHOSEN.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

OUDE GESTICHTSBEWONERS.

BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN CHRONISCHE PSYCHOSEN.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE GENEESKUNDE

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

Dl C. EYKMAN,

HOOOLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN "

op Dinsdag 4 Februari 191U, des namiddags to 4 uur,

KLAAS PENUN,

gehören to Groningen.

M. DE WAAL. — 1913. — GRONINGEN.

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

1782 5500

-ocr page 8-
-ocr page 9-

AAN MIJNE MOEDER.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Mijn leermeesters dank.

Vooral geldt dit U, Hooggeleerde Heilbronner, Hooggeachte Pro-
motor, voor den vriendelijken steun en de voorlichting, die ik steeds,
ook bij het samenstellen van dit proefschrift, van U mocht ontvangen.
Het lange wachten op de opening der nieuwe Psychiatrisch-Ncurolo-
gische Kliniek bracht ten minste het voordeel, dat het rondzwerven
langs de uiteenliggende gastvrije ziekenhuizen steeds de gelegenheid
bood met U persoonlijk te verkceren en bij de wandelvoordrachten
van Uwe ervaring te leeren. Dat spoedig de nieuwe kliniek geopend
zal worden en dat Uwe verwachtingen ervan blijde in vervulling zullen
komen, wensch ik U toe van ganscher harte.

Ook U, Hooggeleerde Snellen, moet ik hier betuigen, dat de tijd,
dien ik als assistent onder Uwe leiding in het Nederlandsch Gasthuis
voor Ooglijders doorbracht, bij mij steeds in dankbare en prettige
herinnering zal voortbestaan.

U, Hooggeachte Gcnccshccr-Directeur van liet Geneeskundig Gesticht
voor Krankzinnigen te Utrecht, Zeergeleerde
Cox, breng ik mijn dank
voor de welwillendheid, waarmede U mij toegang verleende tot het Ge-
sticht en voor de gelegenheid, mij geboden, te putten uit de rijke bron
van wetenswaardigheden, verzameld in de archieven van Uw Gesticht.

-ocr page 12-
-ocr page 13-

INHOUD.

Inleiding..................pg. 1— 9

Doel van het onderzoek pg. 1. Aantal en aard der patienten pg. 2.
Orienteerend overzicht pg. 2. Gegevens over het verloop der psy-
chosen pg. 4. Wijze van onderzoek, kleine proefnemingen pg. 4.
Opmerkzaamheid, proef van Bourdon pg. 4. Beoordeeling van het
geheugen, de opvatting en orienteering pg. 8. Beoordeeling van het
gedrag en het werk der patienten pg. 9.

Hoofdstuk I................pg. 10—71

Indeeling der patienten naar den eindtoestand; hebephrcnc
. en katatone eindtoestanden pg. 10.

Elementaire stoornissen. Gedrag tegenover het onder-
zoek, fixeerbaarheid pg. 10. Opmerkzaamheid pg. 11. Spreekdrang,
twee soorten pg. 14. Gebondenheid van de spraak pg. 15. Klank-
associaties pg. 17. Ideeënvlucht pg. 17.
Afleidbaarheid pg. 19.
Perseveratie en stereotypie pg. 22. Gefixeerde stereotypieën, ma-
nieren pg. 20. Sprankverwardheid pg. 27. Negativisme pg. 29.
Tekort aan psychisch gebeuren pg. 33. Geheugen pg. 30. Opvatting
pg. 37. Symptoom van Ganser pg. 42. Orienteering pg. 43.
Ziekteinzicht pg. 44. Lichamelijk onderzoek pg. 44.

Dementie pg. 45.

Indeeling der patienten, in dit hoofdstuk besproken, naar den
eindtoestand in vijf groepen. Vergelijking van het verloop der psy-
chosen pg. «O.

Groep der apathisch stompzinnigen pg. 01.

Groep der apathisch stompzinnigen met verschijnselen van nega-
tivisme pg. 04.

Groep der apathisch stompzinnigen met verschijnselen van nega-
tivisme en stereotypie pg. 04.

Groep der stompzinnigen in blijvend stuporeusen toestand pg. 07.

Groep der stompzinnigen in blijvend „geaglteerden" toestand pg. 0!).

Samenvatting pg. 70.

-ocr page 14-

pg. 72-109

Hoofdstuk II

Paranoïde eindtoestanden.

Elementaire stoornissen, waanideeën pg. 72.
Abnormale bewustzijnselementen pg. 73. Hallucinaties pg. 74. Be-
schrijving van hun toestand door de patienten zelf pg. 77. Affectieve
veranderingen pg. 78. Transitivismus pg. 78. Verklarende waan-
ideeën pg. 79. Gebrek aan logischen samenhang en aan werkelijk-
heidszin pg. 79. Grootheidsfantasieën pg. 80.

Andere elementaire stoornissen, hare beteekenis
pg. 80. Gedrag tegenover het onderzoek, fixeerbaarheid, wantrouwen
pg. 81. Opmerkzaamheid pg. 81. Het werk der patienten pg. 82.
Spreekdrang pg. 83. Ideeënvlucht pg. 83. Toevallige inhoud der
waanideeën pg. 86. Expansieve verschijnselen pg. 86. Gebonden-
heid van de spraak pg. 87. Afleidbaarheid pg. 88. Persevereeren
en stereotypie pg. 89. Gefixeerde stereotypieën, manieren pg. 90.
Vergelijking met de elementaire stoornissen van de patienten uit
hoofdstuk I. Negativisme pg. 92. Apathie pg. 93. Geheugen pg. 94.
Confabuleeren pg. 95. Opvatting, orienteering pg. 96. Ziekteïnzicht
pg. 97. Dementie pg. 98. Vergelijking der paranoïde eindtoestanden
en de eindtoestanden van hoofdstuk I pg. 96. Samenvatting pg.
101. Heerschende meeningen over de dementie der chronische waan-
psychosen pg. 101.

Kantteekeningen bij de beschrijving van eenige typen der paranoïde
eindtoestanden pg. 103.

Indeeling, vergelijking van het verloop pg. 108.

pg. 110-152

Hoofdstuk III

Rangschikking naar het verloop der psychosen, in
de beide vorige hoofdstukken besproken. Verloopskurve pg. 110.
Gevallen, die sedert langen tijd op eene hoogte zijn gebleven pg. 112.
Gevallen met snelle toename der dementie pg. 113. Verschil der
mannelijke en vrouwelijke patienten pg. 113. Invloed der erfelijke
belasting pg. 114. Invloed van andere aetiologische gegevens, al-
coholmisbruik pg. 115. Begin in het puerperiuin pg. 115. De
psychosen der van te voren in ontwikkeling achtergeblevenen pg. 115;
der van te voren .opvallend stillen" pg. 116.

Rangschikking naar den leeftijd, waarop de psychosen begonnen
pg. 117. De chronisch begonnen psychosen tegenover de acuut be-
gonnene pg. 118.

Chronisch begin. Toenemende geestelijke achteruitgang; het verdere
verloop pg. 118. De gevallen, waar andere afwijkingen zonder
dementie zich het eerst voordeden. Begin met manisch-depressieve
verschijnselen pg. 120.

Acuut begin. De gevallen met depressief-paranoïd begin. Raecke,
Wieg-Wickenthal pg. 124.

-ocr page 15-

Begin met opeenvolgende afwisselingsrijke ziektebeelden, kata-
tonieën van Kahlbaum pg. 128.

Gevallen met iaat optredende dementie pg. 130.
Acute phasen in het verloop pg. 132. Perioden van stupor pg. 132.
Perioden van opgewondenheid pg. 132. Invloed op het verdere
verloop pg. 133. Apathie en dissociatieve verschijnselen in het
verloop pg. 134. Gevallen, waar gedurende het geheele verloop de
verschijnselen qualitatief gelijk blijven; eenvoudige dementie, zuivere
paranoïde gevallen pg. 135.

Verloop der chronische waanpsychosen pg. 135. Keuze der ge-
vallen, aantal pg. 135. Verschillende wijzen van indeeling pg. 130.
Chronische waanpsychosen bij van te voren vreemde persoonlijkheden
pg. 136. Verloop met of zonder acute verschijnselen pg. 137.
Zuivere paranoïde gevallen pg. 138. Indeeling der chronische waan-
psychosen naar het overheerschen van expansieve of vervolgings-
waanideeën pg. 139. Indeeling naar het al of niet voorkomen van
hallucinaties pg. 140. Indeeling naar het al of niet optreden van
dementie pg. 141. De dementie laat zich niet voorspellen pg. 142.
Omgrenzing van eene groep chronische waanpsychosen. Uiteen-
wijkende meeningen hieromtrent pg. 143. Paraphrenie van Kraepelin
pg. 144. Afgrenzing tegenover de manisch-depressieve psychose en
degeneratieve psychosen pg. 145. Verhouding der chronische waan-
psychosen tot de dementia praecox pg. 145. Het afscheiden van
kleine groepen onder de chronische waanpsychosen pg. 14(1. Geen
geval van paranoia in den zin van Kraepelin pg. 140.

Overeenkomst der besproken psychosen, veronderstelde verwant
schap pg. 147. Overwegingen over de samenhoorigheid dezer psy-
chosen pg. 147. liet gebrekkige der grpepslndeellng pg. 148. Her-
haling van eenige bevindingen betreffende hel verloop der psychosen
en den eindtoestand pg. 149. Vergelijking met de bevindingen van
andere onderzoekers pg. 150. Besluit pg. 151.

Hoofdstuk IV...............pg. 153—174

Gevallen van manisch-depressieve psychose,
aantal, indeeling in twee groepen pg. 153.

Elementaire stoornissen, opmerkzaamheid pg. 154.
Spreekdrang pg. 154. Ideeëtivlucht pg. 155. Perseveratie en stereo-
typie pg. 155.
Onverschilligheid pg. 15(1. Verklaringen van deze
onverschilligheid pg. 157. Een geval met dieper gaand geestelijk
verval pg. 158. Waanideeën in het verloop pg, 100.

Leeftijd, waarop de eerste verschijnselen optraden pg. 102. Erfelijke
belasting pg. 102.

Beteekenis der chronische psychotische toestanden pg. 102. Be-
moeilijking der omgrenzing van de manisch depressieve psychose
Pg. 164.

-ocr page 16-

Drie gevallen met eigenaardige ziektebeelden pg. 100. Chronische
manie onder het beeld van eene paranoia, pg. 166; een geval met
onregelmatig terugkeerende perioden van verhoogde affectiviteit, moral
insanity pg. 170; manisch-depressieve psychose bij een imbecil

pg. 172.
Hoofdstuk V

pg. 175-194

Blijvend psychotische toestanden bij aan de
manisch-depressieve verwante psychosen. Niet
onbelangrijke inzinking van het geestelijk leven pg. 175.

Een geval van manisch-depressieve psychose eindigende met een
blijvenden toestand van puerilisme pg. 176.

Een geval met chronisch maniakale verschijnselen bij een imbecil
onder het beeld van eene originaire paranoia pg. 182.

Een geval van polymorph recidiveerende psychose bij eene degeneree
onder liet beeld van eene originaire paranoia pg. 185.

Een geval van manisch-depressieve psychose met verschijnselen
van dementie, met hallucinaties en neiging tot confabuleeren pg. 18\'.).

Korte samenvatting dezer gevallen pg. 193.

pg. 195—197

Bijlage I

Een geval van dementie na meningitis; eigenaardige defecttoestand
pg. 195; hallucinaties en waanideeën pg. 195.

Bijlage II

pg. 198

Verkorte Ziektegeschiedenissen.

Errata.

pg. 45, 10e regel v. b.; ook bij niet den, moet zijn: bij slechts een (no. 43).

81, 11e » v. b.; 15, moet zijn: 16.
. 118, 4e „ v. b.: 42, . . 47.

-ocr page 17-

INLEIDING.

Dit proefschrift bevat de uitkomsten van een onderzoek van patienten,
die minstens vijftien jaren onafgebroken achtereen in het Geneeskundig
Gesticht voor krankzinnigen te Utrecht werden verpleegd.

Het doel van het onderzoek was deze oude gestichtsbewoners
nader te leeren kennen en te zien in hoeverre ze zich van elkaar
onderscheiden. We hebben den eisch gesteld, dat de patienten, die voor
het onderzoek in aanmerking kwamen, minstens vijftien jaren onaf-
gebroken achtereen verpleegd zijn, om meer zekerheid te krijgen, dat we
met blijvende gestichtsbewoners te doen hebben, omdat de kans dat zoo-
genaamde late genezing nog zal optreden gering is, en in de veronder-
stelling, dat na zoo lang bestaan van de psychosen de meer stormachtige
verschijnselen voorbij zouden zijn en de blijvende stoornissen duidelijker
aan den dag zouden treden. We zullen dikwijls gemakshalve den
toestand, waarin we de patienten nu aantreffen, eindtoestand noemen,
hoewel we hiertoe niet ten volle het recht hebben. daar we niet kunnen
weten of veranderingen zullen uitblijven. De studie van zulke eind-
toestanden is een noodzakelijke aanvulling voor de kennis der chronische
psychosen. In het bijzonder stelt men zich voor van de studie van deze
eindtoestanden in verband met het ziekteverloop, dat ze eene bijdrage
zal kunnen leveren tot de vraag, welke verschillende ziekten of tenminste
welke bijzondere verloopsvormen wc onder de chronische psychosen
moeten onderscheiden. Vooral Krae pel in1) heeft de studie der eind-
toestanden warm aanbevolen ter afscheiding van bijzondere groepen in
het groote gebied van de dementia praecox. „Es dürfte daher unter
allen Umstünden die Mühe lohnen, einmal die verschiedenartigen End-
zustände der Dementia praecox nach Möglichkeit in Gruppen zu zerlegen,
sodann aber zu untersuchen, wie weit gleichen Endzuständen auch eine
Uebereinstimmung im früheren Verlaufe und Krankheitsbilde entspricht."

-ocr page 18-

We hebben bij het onderzoek daarom geprobeerd, of het door te zoeken
naar elementaire psychische afwijkingen mogelijk zou zijn, deze eind-
toestanden in groepen in te deelen. Waar we eene groep vonden met
gelijke elementaire stoornissen, gingen we telkens na, of het ziekte-
verloop der er toe behoorende gevallen nu ook overeenkomst vertoonde.

We hebben ons echter niet beperkt tot gevallen van dementia praecox
alleen, maar met uitzondering van de zwakzinnigen en epileptici alle
aanwezige patienten onderzocht, die minstens vijftien jaren achtereen
werden verpleegd. Ook die van geboorte af zwakzinnigen, die behalve
hunne zwakzinnigheid nog andere psychische afwijkingen vertoonden,
zijn nader onderzocht en in deze bespreking opgenomen.

Die afdeelingen van het Geneeskundig Gesticht voor krankzinnigen te
Utrecht, waar onze patienten thuis behooren, hadden in de laatste kwart
eeuw een gemiddelde bevolking van omstreeks 275 patienten. Deze
bevolking bestaat hoofdzakelijk uit ongeneeslijke krankzinnigen, terwijl
de tijdelijk verpleegde patienten slechts een betrekkelijk gering aandeel
vormen. Het aantal der patienten nu, die langer dati vijftien jaren deze
afdeelingen van het gesticht bewonen, bedraagt 88. Hiervan zijn 36
van geboorte af zwakzinnigen: imbecillen en idioten, die we van de
bespreking uitzonderen, alsmede een viertal lijders aan epilepsie. Er
blijven 48 oude gestichtsbewoners, 27 mannen en 21 vrouwen, die ons
zullen bezig houden.

We laten hier een overzicht over deze patiënten volgen met vermel-
ding telkens eener ,.orienteerende" diagnose.

No.

Naam.

Geslacht.

Geboortejaar.

Diagnose.

1.

S..i)

v.

1844

2. -

T..

v.

1864

3.

H..

m.

1838

blijvend psychotische ge-

4.

B..

v.

1843

vallen van manisch-depres-

5.

G..

m.

1841

sieve psychose.

6.

v. A..

m.

1856

7.

v. S..

m.

1858

8.

H..

m.

1847

blijvend psychotische toe-

9.

0..

v.

1856

standen bij aan de manisch-

10.

v. M..

v.

1858

depressieve verwante psy-

11.

v. D..

v.

1855

chosen.

\') gefingeerd.

-ocr page 19-

No.

Naam.

Geslacht.

Geboortejaai

12.

B..

m.

1859

13.

R..

V.

1840

14.

K..

V.

1843

15.

T..

V.

1859

16.

v. S..

V.

1826

17.

d. L..

V.

1843

18.

K..

V.

1841

19.

C. C..

m.

1841

20.

H. C..

m.

1838

21.

B..

m.

1848

22.

W..

V.

1847

23.

v. R..

m.

1837

24.

P. A..

V.

1849

25.

M. A..

V.

1855

26.

A..

V.

1856

27.

v. D..

m.

1855

28.

S..

V.

1859

29.

H..

m.

1863

30.

v. G..

m.

1843

31.

v. B..

m. .

1860

32.

K..

m.

1852

33.

d. B..

m.

1853

34.

K..

m.

1849

35.

D..

m.

1857

36.

v. R..

m.

1851

37.

W..

V.

1843

38.

N..

m.

1841

39.

S..

V.

1868

40.

v. Z..

m.

1863

41.

s..

m.

1859

42.

K..

in.

1848

43.

M..

m.

1864

44.

S..

m.

1847

45.

L..

m.

1865

46.

d. R..

m.

1870

47.

B..

V.

1837

48.

v. B..

V.

1857

Diagnose,
dementie na meningitis.

Paranoïde eindtoestanden.

dementia praecox: liebe\'
phrenic en katatonie.

-ocr page 20-

Bij het vaststellen van het verloop der psychosen van onze patienten
zijn we aangewezen op aanteekeningen door voorgangers ons achter-
gelaten. Deze aanteekeningen zijn veelal van zeer ouden datum, soms
van een menschenleeftijd terug. Sommige zijn zeer uitvoerig en geven
objectieve beschrijvingen van de patienten, andere zijn van meer bespie-
gelenden aard. Dikwijls geven de aanteekeningen geen antwoord op
al, wat we gaarne zouden weten. Het is de veel herhaalde klacht van
wie oude ziektegeschiedenissen leest en hetzelfde zal wel, we mogen
het zelfs hopen, door het nageslacht van hedendaagsche klinische
beschrijvingen ook gezegd worden. In vele gevallen zullen we ons met
onvolledige berichten van vroeger moeten behelpen. In een aantal
gevallen gelukte het van oudere familieleden en andere personen, die
patienten in vroegere jaren hebben gekend, nog eenige — met groote
voorzichtigheid te aanvaarden — inlichtingen te verkrijgen.

De patienten zijn ongeveer gedurende een jaar, eindigend Mei 1911,
door den schrijver persoonlijk geobserveerd en werden alle voor zoover
mogelijk aan dezelfde kleine psychologische proefnemingen onderworpen.
Deze proefnemingen, zeer eenvoudige opgaven, hadden ten doel het
vinden van elementaire psychische afwijkingen. Het behoeft nauwelijks
gezegd, dat de hierbij gebruikelijke onderscheiding en ook benaming
van elementaire functies veel te wenschen overlaat en dat we ondanks
alle vereenvoudiging bij deze proefnemingen toch met zeer samengestelde
psychische verrichtingen te doen hebben. Ook spreekt van zelf, dat we
bij het onderzoek niet de eischen hebben kunnen stellen van labora-
toriumproeven van de experimenteele psychologie. De patienten werden
onderzocht in een afzonderlijke kamer of wanneer ze daartoe niet te
brengen waren, op de ziekenzaal of op de „klasse", het dagverblijf.
Een bepaalde volgorde van de proefnemingen kon niet steeds worden
volgehouden; al naar het \'t geschiktste uitkwam, werd gehandeld. Wel
werden de proefnemingen soms herhaald en vooral wanneer wisseling
in den toestand der patienten viel op tc merken.

De opmerkzaamheid werd, behalve naar den indruk verkregen bij
de ondervraging in het algemeen, nader beoordeeld door dc volgende
proefnemingen.

Het afschrijven van een paar korte, gemakkelijke zinnen; hiervoor
werd deze text gebruikt:

\'t Is een koude winteravond. De kinderen zitten bij moeder in dc kamer. De
oudste, Jan, leest uit een boek voor. Vader komt thuis.

-ocr page 21-

Het aanstrepen van de n\'s in een zinloozen text (proef van Bourdon1).
Als text werd gebruikt:

ijh teom nav nijz tbma teztno nedrow tpeor re nee. nellav-ar saw gillets gon lew
ooz deog twueerhcs nee redna. taw tfeeh eid lerek ned golroo et nennigeb, sla ijh
neeg dieleb ne diehreppad geoneg tfeeh neid et nereov taal nee edred hciz nerooh.
ezno negie dluhcs tgez neë edreiv. moraaw nemeoneb ed netats nav dnaleez tein nee
negie rebbehleveb red toolv nebbeh ijw ijb ed eez tein leevneve gnaleb sla ed
srednalloh duoh ned dnom, taam teh sar red ehcsgnissilv nezuegretaw si nevrotsegtiu.
ni leeh dnaleez tdniv nem stein sredna nad eiul sreviulkeilab ne ezijwno nettordnal,
eid nav ed traaveez stein netew ne neeg pink roov ned suen draaw nijz, tknilk ed
mets nav nee soortam po nerepmahcs noot, ne sla ijh teiz, tad ijh redno teh klov nee
githcadnaa rooheg tdniv, tglovrev ijh tem gon leev reem srettib ni enijz mets dnalloh

Het luisteren naar een uittrillende stemvork met veerenden hamer
en aangeven hoelang nog iets gehoord wordt 2).

Bij deze drie proefnemingen werd de tijd telkens bepaald met het
éénvijfde-seconde-horloge.

We voegden hieraan toe de methode van Heilbronner\'s vervolg-
plaatjes3), waar elk volgend plaatje eene aanvulling geeft van een in
enkele lijnen aangegeven teekening en waarbij de te onderzoeken
persoon moet zeggen, wat de teekening voorstelt en welke aanvulling
er is bijgekomen. Dit laatste, liet telkens aangeven van de aanvullingen,
is een goede maatstaf voor de opmerkzaamheid.

Voor de waardeering .van de opmerkzaamheidsstooriiissen is het itr
de eerste plaats van belang te weten te komen, in hoeverre de patiënt
in staat is de door eene vraag of taak gegevene voorstellingen gedurende
eenigen tijd vast te houden, en hoe groot de werkzaamheid van deze
voorstellingen is. Van onze proefnemingen verlangen we antwoord op
de vraag: in hoeverre bestaat de mogelijkheid zich eenigen tijd achtereen
tot eene taak te bepalen en hoe goed is het door den patiënt geleverde
werk. Hiervoor is noodig, dat de opmerkzaamheid èn bestendig is èn
voldoende wekbaar voor de tijdens de taak waar te nemen prikkels,
om ons van de uitdrukkingen van Ziehen4) te bedienen. Bestaat de

») Revue philos. 1895 pg. 153.

\'-\') Zie A. Hendriks, Elementaire psychische stoornissen bij typhus abdominalis.
Proefschrift Utrecht 1909 pg. 30.

:l) Dr. K. Heilbronner, zur klin. psychologischen Untersuchungstechnik. Mo. f.
Ps. Bd. XVII.

4) Dr. Th. Ziehen, Die Prinzipien und Methoden der Intclligenzprilfung. 2e Aufl.
Berlin 1909 pg. 60.

-ocr page 22-

mogelijkheid niet zich tot eene taak naar behooren te bepalen, dan
verlangen we van deze proefnemingen eenige aanwijzing te krijgen
over den aard van de stoornissen, in hoeverre wekbaarheid en besten-
digheid van de opmerkzaamheid hebben geleden.

De proef van Bourdon wordt als een der eenvoudigste en gemak-
kelijkste proefnemingen over de opmerkzaamheid bijzonder aanbevolen;
toch blijkt de uitkomst van de proeven van zeer veel factoren afhankelijk.
Bij normale proefpersonen blijkt, dat het aantal in \'t geheel nagekeken
letters de maatstaf is en niet het aantal doorgestreepte letters. B.v. in
twee zittingen kijkt eenzelfde door mij onderzochte normale proefpersoon
in texten waarin het aantal door te strepen letters, in casu n\'s, verschilt,
evenveel letters na, beide keeren 443 letters in ééne minuut, vergeet in
beide gevallen niet ééne n door te halen : 0 % fout; maar heeft de eerste
keer 61, de tweede keer 39 n\'s doorgestreept. Ook bij eenige der
patienten viel dit verschijnsel waar te nemen. Ter vereenvoudiging
kieze men daarom een text, waarin de n\'s regelmatig verdeeld voor-
komen. De lettergrootte is van invloed op het aantal nagekeken letters;
zoo werden b.v. — gemiddelde van meerdere proeven door Bourdon
medegedeeld — in vier minuten 1693 letters van 1.25 mM. tegen 1591
van 1.75 doorgehaald. Ook de volgorde van de letters is van invloed;
onevenredig vaak werd b.v. in onzen text de n in tdniv niet aangestreept.
Maar de grootste moeilijkheid is wel het ontbreken van eene standaardmaat.
De door Bourdon aangegeven gemiddelden van zijne, niet nader aan-
geduide proefpersonen, zijn zeer hoog; zulke resultaten werden door
door mij onderzochte gezonde proefpersonen uit het volk (vijf in aantal)
in verste verte niet bereikt. Daar in vier minuten 208 n\'s met 1 °/o fouten,
hier in vier minuten tusschen 62 en 108 n\'s en tusschcn 5.1 % cn
21.8 % fouten.

Wanneer een der proefpersonen, die zulke hoogc cijfers bereiken, op
een keer maar de helft slechts van zijn normale taak kan doen cn hij
maakt hierbij twee, driemaal zooveel fouten als gewoon, dan betcckent
dat zeker een bedenkelijke vermindering van zijne opmerkzaamheid.
Niettemin maakt hij met de voor hem zoo slechte cijfers nog een
schitterend figuur, wanneer we ze vergelijken met de cijfers, die andere
personen in hun besten tijd bereiken. Welke groote rol oefening speelt
moge blijken uit het feit, dat Bourdon in den loop van zijn onder-
zoekingen zelf ten slotte cijfers bereikte, die het dubbele waren van
zijne begincijfers.

-ocr page 23-

Het afschrijven van een paar zinnetjes levert uitkomsten in veel op-
zichten overeenkomende met die van voorgaande proef. De taak is
gemakkelijker en heeft meer aantrekkelijks voor de patienten. Na te
gaan hoeveel malen een patiënt moet zien naar het voorbeeld bij het
afschrijven, vervolgden we daarom niet, omdat het blijkt, dat vroegere
geoefendheid in het schrijven hierbij een overwegende rol speelt.

Het laten luisteren naar een uittrillende stemvork met veerenden hamer
en het laten aangeven, wanneer niets meer gehoord wordt, omvat én
het vaststellen van het zwakste geluid, dat waargenomen wordt én het
vaststellen van den tijd, gedurende welken de proefpersoon opmerkzaam
kan zijn, dus een onderzoek naar wekbaarheid en bestendigheid beide.
De uitkomsten zijn echter alleen te gebruiken, wanneer de patienten
zelf aangeven niets meer te hooren, niet, wanneer men dit telkens
moet vragen. De taak wordt in den loop van het onderzoek steeds
moeilijker, behalve doordat zooals ook bij de arfdere opmerkzaamheids-
onderzoekingen door het tijdsverloop de bestendigheid op de proef
wordt gesteld, wordt de prikkel steeds zwakker. De taak tot het einde —
dat is zoo lang als onder normale omstandigheden door gezonden
wordt gehoord (1\' 15") — te vervolgen, is dan ook de zwaarste van
onze opmerkzaamheidsproeven. Het komt verscheiden malen voor, dat
de text b.v. zonder fouten wordt afgeschreven, dat een behoorlijke proef
van Bourdon wordt gemaakt, maar dat de opmerkzaamheid, noodig om
tot het einde naar de stemvork te luisteren, ontbreekt.

Wat we met deze onderzoekingen vaststellen, kunnen we proefonder-
vindelijke of ook kunstmatige opmerkzaamheid noemen, in tegenstelling
tot de spontane, instinctieve opmerkzaamheid, die, welke de patienten
aan den dag leggen tegenover het gebeuren rondom hen. Wc hebben
reeds bij vermelding van de proef van Bourdon gezien, dat de beoor-
deeling van de resultaten zeer bemoeilijkt wordt door het ontbreken van
eene standaardmaat. De proefondervindelijke opmerkzaamheid, die we
bij iemand kunnen vaststellen, is afhankelijk niet alleen van de ge-
oefendheid in het werk, dat door de bepaalde proefneming gefiischt
wordt, maar in \'t algemeen ook van het door opvoeding en beroep
geleerd hebben opmerkzaam te zijn.

Verder zijn de uitkomsten van liet onderzoek afhankelijk daarvan of
de taak gemakkelijk of moeilijk is en vooral of ze niet gaat boven de
krachten van de proefpersoon. De proef van Bourdon staat, wat
moeilijkheid betreft, al op de grens van het kunnen van een niet ont-

-ocr page 24-

wikkeld mensch — steeds in de veronderstelling, dat hij lezen kan. In
overeenstemming hiermee zien we, dat, waar de opvatting geleden heeft
en de moeilijke proeven niet begrepen worden, de resultaten van deze
zeer slecht zijn, terwijl de opmerkzaamheid bij gemakkelijker proef-
nemingen blijkt geenszins zoo zeer gestoord te zijn. In dit opzicht
geniet het onderzoek van de opmerkzaamheid door middel van de
vervolgplaatjes van Heilbronner eene voorkeur. De taak aan te wijzen
welke streepjes er in de opeenvolgende figuren zijn bijgekomen wordt
zeer gemakkelijk begrepen, ook dan, wanneer de opvatting geleden
heeft, getuige het niet herkennen van wat de eenvoudige figuren
voorstellen.

Ter beoordeeling van hun geheugen werden de patienten onder-
vraagd over vroegere levensjaren, werd nagegaan, wat ervan hunne schooi-
en algemeene kennis is blijven hangen. Het bekende verschijnsel zal
ons treffen, hoe bij ze\'lfs diep geestelijk vervallene deze herinneringen
zijn bewaard gebleven, al hebben ze deze dan ook niet steeds vlot ter
beschikking. Veel slechter meestal zijn de herinneringen uit lateren
tijd, uit het gestichtsleven, waarvoor in de eerste plaats aansprakelijk
moet worden gesteld de gebrekkige, emotielooze wijze, waarop ze de
dingen waarnemen. In tegenstelling zullen we andere levendig van
hun verblijf in het gesticht hooren vertellen. Het blijven hangen van
indrukken van zeer jongen datum, het inprentingsvermogen, werd
onderzocht door de patienten telkens te laten vertellen van een vorige
samenspraak en door hen plaatjes en getallen te laten onthouden.

Ter bestudeering van hunne opvatting moesten de patienten platen
bekijken en uitleggen, een zeer dankbare methode van onderzoek. We
gebruikten hiervoor Meggendorfcr\'s prentenboek en de „Bilder zum
ersten Anschauungsunterricht fiir die Jugend" van Eduard Walther.

Verder moesten de patienten lezen en den inhoud van het gelezene
weergeven.

Een uitknipsel uit een Zondagsblad had veel succes: Ecne vrouw wilde naar de
kerk gaan; eerst moest ze nog even naar het eten kijken en een stukje spek in de
zuurkool doen. Op weg naar de kerk ontmoet ze haar buurvrouw, die lachende zegt:
«waar moet je met dat stukje spek heen?" En nu bemerkte ze tot haar schrik, dat
ze het stukje spek onder den arm had en dat ze haar kerkboek in de zuurkool had
gedaan.

Voorts werden reeksen opgezegd: dagen, maanden en getallen, als-
mede in omgekeerde volgorde. Ook associatieproeven werden genomen,
brachten na het vorige echter weinig nieuws. De in de kliniek gebrui-

-ocr page 25-

kelijke prikkelwoorden vonden hier toepassing. Men vindt deze meer-
malen afgedrukt in het reeds genoemde proefschrift van A. Hendriks.

Hunne orienteering naar plaats en tijd, hunne kennis van hetgeen rondom
hen gebeurt, de beoordeeling van hunne medepatienten werden bij alle
patienten onderzocht. Hun inzicht werd gevraagd in eigen ziekte, alsook
eene beoordeeling van eigen kunnen en van de wenschelijkheid van
hunne verpleging in een gesticht. Van het allergrootst belang is na te
gaan, hoe de patienten zich gedragen. In vele gevallen, waar de
patienten tegenover de proefnemingen een afwijzende houding aannemen
en hiermee weinig of niets is te bereiken, zijn we zelfs alleen aan-
gewezen op de beoordeeling van hun gedrag, hunne levensvoering en
hun belangstellingskring. Enkele lezen regelmatig de couranten, ontvan-
gen bezoek, gaan soms een dagje uit en blijven op de hoogte van wat
er buiten het gesticht voorvalt; andere hebben met de buitenwereld
afgedaan. Sommige nemen deel aan het gemeenschappelijke zaalleven,
andere zijn steeds alleen te vinden. Met werken worden de patienten
zooveel mogelijk bezig gehouden; er zijn er eenige, waar elke poging
ze aan den arbeid te krijgen mislukt. De meeste brengen in sleur hun
dagelijksche taak ten einde, maar sommige doen het ook met belang-
stelling of hebben eigen liefhebberijen.

Overzien we de wijzen, waarop we gegevens over onze patienten
verzamelen, dan valt op te merken, dat wc bij het zoeken naar elemen-
taire stoornissen mede door middel van de kleine proefnemingen niet
zoo ver komen, dat we den geestestoestand van dc patienten er vol-
doende mee kunnen kenmerken. Wc kunnen b.v. niet zeggen, dat de
toestand van een patiënt daarom en in zooverre ziekelijk is, omdat er
zooveel ontbreekt aan die en die functies. Eene beschrijving van meer
algemeenen aard dient ons tc hulp te komen. Omgekeerd is een
klinische beschrijving niet volledig tc achten, die het opsporen van
elementaire stoornissen niet beoogt en hiervoor zijn dc kleine proef-
nemingen, systematische ondervraging, „intelligentieonderzoek", onmis-
bare hulpmiddelen gebleken.

-ocr page 26-

HOOFDSTUK I.

Bij de bespreking der patienten gaan we uit van den toestand, waarin
we ze nu aantreffen.

Uit de groote massa der patienten laten zich na het onderzoek de
chronisch manisch-depiessieve eindtoestanden en verwante vormen ge-
makkelijk onderscheiden, zooals we later uitvoerig zullen bespreken.
Er blijft dan eene reeks patienten over, wier psychosen alle naar heer-
schend gebruik
in navolging van Kraepelin\') onder den verzamel-
naam dementia praecox plegen te worden samengevoegd. Van deze
reeks patienten zonderen we die uit, welke we in een paranoïden eind-
toestand aantreffen en houden die patienten over, wier toestand nu men
hebephrenen en katatonen eindtoestand zou kunnen noemen. Deze hebe-
phrene en katatonc eindtoestanden zullen in dit hoofdstuk onze aandacht
vragen. We beginnen met de bespreking der elementaire psychische
stoornissen der patienten (no\'s. 27—48) in deze hebephrene en katatone
eindtoestanden.

Het onderzoek en met name de nauwkeurige ondervraging en de kleine
proefnemingen zijn niet over de gehcele rij der patienten ten uitvoer
gebracht kunnen worden. Bij vele patienten toch missen we dc hiervoor
noodige medewerking.

Op verschillende wijzen gedragen dc patienten zich tegenover het
onderzoek. Een groot deel geeft bereidwillig of gedwee antwoord op
alle vragen; bij andere is het moeilijk ze tot antwoorden te krijgen.
Dat iemand zich met hen bemoeit, wekt een gevoel van onbehagen bij
hen op, dat nu en dan toeneemt, naar de uitdrukking van hun gezicht
te oordeelen, en een geest van verzet doet ontstaan. Zoolang men
niet aandringt, worden ze niet boos, maar trachten zich er af te maken

\') Dr. E. Kraepelin, Psychiatrie, 7e Aufl.

-ocr page 27-

met antwooorden als: „zoo is het voldoende, laten we maar uitscheiden,"
of ze antwoorden telkens: „ik weet het niet," of „ja, dat kan wel" enz.
Tenslotte zijn er een aantal patienten, die op eigenaardige wijze op de
ondervraging reageeren, zoodat het onderzoek zeer wordt belemmerd.
Sommigen patienten (b.v. no\'s 36 en 42) overvalt, wanneer men zich
met hen bezighoudt een groote bevangenheid; ze verschieten herhaal-
delijk van kleur en met pijnlijke onvrijheid dwingen ze zich tot een
antwoord. Andere geven antwoorden, die op de vragen heelemaal
niet slaan; andere herhalen zich op stereotype wijze. Weer andere
vervallen in een zonderlinge wijze van spreken of praten in deze wijze
er tusschen door, gaan voort met hun speelsche gewoonten en luisteren
niet meer naar de vragen.

De opmerkzaamheid, die we op vroeger beschrevene wijze uit de
resultaten der kleine proefnemingen beoordeelen, is bij deze oude
dementia-praecoxpatienten niet op éénzelfde, specifieke wijze gestoord,
maar we treffen allerlei stoornissen er van aan. Tot zekere hoogte
kunnen we tusschen de gevallen eene scheiding trekken. Zonderen we
die uit, waar een geest van verzet het onderzoek te veel belemmert,
zoo vinden we
bij een deel de opmerkzaamheid wel is waar verminderd,
maar toch voor een goed dee\\ behouden. Het zijn de patienten, waar
apathie het ziektebeeld beheerscht en waar andere psychotische symp-
tomen geen of een zeer geringe rol spelen. Daarentegen blijkt, dat,
waar psychotische verschijnselen wel bestaan, de opmerkzaamheid bijna
geheel terneer ligt.

Van de patienten, waar apathie het ziektebeeld beheerscht zonder
opvallende andere symptomen, en die we apathische stompzinnigen
zullen noemen (no\'s 27—31), kunnen eenige nog betrekkelijk goed op-
merkzaam zijn. Wc moeten ons soms verwonderen, hoe gedwee en
nauwkeurig zoo\'n oude demente patiënt, die met niemand sedert jaren
meer heeft gesproken en zich om niets ter wereld bekommert, zijne taak
bij de proefnemingen vervult, b.v. één voor één de n\'s doorstreept
bij de proef van Bourdon. In \'t bijzonder zijn de resultaten bij twee
apathisch stompzinnigen verrassend; cencrzijds omdat ze nog zooveel
kunnen, anderzijds omdat het te kort aan opmerkzaamheid in deze
gevallen ecnigszins nauwkeurig zich in getallen laat uitdrukken.

Met zijn de patienten no\'s 29 en 30, resp. oud letterzetter en oud onderwijzer.
Beide schrijven den text zonder fouten af; maken eene proel van B o u r d o n minder
dan van gezonde personen met hunne opleiding mag verwacht worden: In 4 minuten

-ocr page 28-

70 n\'s met 1.5 % fout, 60 n\'s met 10 % fout. Ze luisteren 56" en 60" naar de
uittrillende stemvork. Ze geven op een enkel détail na alle veranderingen aan van
de vervolgplaatjes van Heilbronner.

Zoo goed als deze twee vervullen echter de eenvoudig stompzinnigen
niet alle hun taak; niettemin kunnen ze zich tot eenige taak een tijd
lang bepalen. Dit is een belangrijk feit. Practisch, omdat hiermee ten
nauwste samenhangt de mogelijkheid een eenvoudigen arbeid blijvend
te verrichten. De meeste dezer patienten worden dan ook den geheelen
dag met een gemakkelijk werk bezig gehouden en dragen zoodoende
nog iets bij voor eigen onderhoud. Maar het feit is ook belangrijk,
omdat het ons iets leert over het wezen van dezen merkwaardigen
toestand van apathie. Men heeft dezen toestand als zooveel andere
psychische afwijkingen tot opmerkzaamheidsstoornissen willen terug
voeren. Afgezien van het weinig wenschelijke en het weinig verklarende
van allerlei afwijkingen af te willen leiden uit stoornissen van een in
wezen onbekende, maar zeker uiterst samengestelde functie als de op-
merkzaamheid is, moet men eene verklaring van dezen merkwaardigen
toestand van apathie uit opmerkzaamheidsstoornissen laten vallen, omdat
in de gevallen, waar nu deze apathie het duidelijkst en niet door andere
verschijnselen vergezeld aan den dag treedt, de opmerkzaamheid niet
bijzonder gestoord blijkt te zijn.

Bij de beoordeeling der opmerkzaamheid hebben we ons gehouden
aan een enge omgrenzing van dit begrip; we vroegen alleen, in hoeverre
bestaat de mogelijkheid zich eenigen tijd achtereen tot eene taak te be-
palen. Vat men het begrip ruimer op, wil men onder opmerkzaamheid
niet alleen verstaan de mogelijkheid van het diligent blijven van eene
gegeven voorstelling, maar ook het voortdurend aanwezig zijn van den
gedachtengang leidende bewustzijnsinhouden en de uitwerking van
deze, in dat geval zou men het verschijnsel van apathie, het gebrek
aan psychisch gebeuren, het ontbreken van een levendigen leidenden
gedachtengang onder de stoornissen van de opmerkzaamheid moeten
beschrijven. Wij evenwel zullen deze verschijnselen niet hier, maar
later afzonderlijk bespreken.

Zeer slecht is de opmerkzaamheid bij die patienten, waar psychotische
verschijnselen op den voorgrond treden. In de eerste plaats tijdens dc
delirante, stuporeuse en andere acute perioden, maar ook bij de patienten,
in wier habitueelen toestand allerlei psychotische verschijnselen zich
voordoen. Patienten met lichten spreekdrang of bewegingsdrang, die

-ocr page 29-

met manieren en stereotypieën, patienten ook, die oogenschijnlijk kalm
zijn, maar bij toespreken beginnen te verbigereeren, bij alle zeer slechte
opmerkzaamheid: ze kunnen zich niet een tijdlang tot eene taak bepalen.

Zoo b.v. M . . . (no. 43), een katatonicus, stiji en onvrij in zijne bewegingen, die
welwillend is en het op prijs schijnt te stellen, wanneer men zich met hem bemoeit.
Hij gedraagt zich rustig, loopt nu en dan den tuin eens rond, bezigheden heeft hij
niet. Bij aanspreken valt op, hoe hij van kleur telkens wisselt, nog stijver wordt in
zijne bewegingen, en dan begint te verbigereeren. Hij is er toe te krijgen een paar
gemakkelijke zinnetjes af te schrijven; houdt dan echter niet op, maar voegt er allerlei
woorden aan toe. De proef van Bourdon mislukt geheel; de veranderingen in de
vervolgplaatjes geeft hij eerst nog vrij goed aan, babbelt dan op eigen wijze door en
is niet meer te fixeeren. Zoo gaat het ook bij eene proef hem aan het werk te krijgen.
In de aardappelschilkamer tusschen andere patienten gezet, begint hij te schillen, houdt
er dan mee op, lacht in zichzelf en prevelt voor zich uit; in plaats van te schillen
snijdt hij kleine stukjes van den aardappel af alsof hij een potlood aanscherpt. Ondanks
veel geduld en terwijl de patiënt zelf blijkbaar het werk niet onplezierig vindt, gelukt
het niet hem regelmatig door te laten werken. Na eene maand van oefening kan hij
vijf aardappels per uur op zijne manier bewerken onder voortdurende aansporing.

Nog sterker zijn de opmerkzaamheidsstoornissen, wanneer blijvend een
lichte spreek- of bewegingsdrang bestaat; vooral sterk, wanneer de
patienten worden afgeleid door indrukken van buiten of door ideeën-
en herinneringsvlucht. Van de proefnemingen komt dan niets terecht
en de patienten zijn ook niet in staat tot eenigen arbeid. In de geval-
len van stupor met sterke beperking en verlangzaming van alle uitingen,
met perseveratie en gestoorde opvatting, is de opmerkzaamheid slecht,
wanneer de taak eenigszins moeilijk is; het luisteren naar de stemvork,
de proef van Bourdon, blijken dan veel te moeilijke opgaven, maar,
met gemakkelijker taak aan het werk gezet, als het aangeven der
veranderingen in de vervolgplaatjes of het afschrijven of nog gemakke-
lijker, het tellen van lucifers, kunnen deze patienten toch een tijd geregeld
aan den gang blijven. Zoo is b.v. voor R...
(110. 36), een patiënt die
blijvend stuporeus is, de procedure van aardappelschillen in vollen omvang
te moeilijk. Het schillen zelf gaat hem goed af en kan hij uren achtereen
doen, maar meestal vergeet hij behoorlijk te pitten en de groote aard-
appels in stukken te snijden. Leggen we hem de vervolgplaatjes voor,
zoo geeft hij niet of zeer laat aan, wat de plaatjes voorstellen, maar
wel, wat telkens er is bijgekomen; ook allerlei toevallige bijkomstige
détails, als kleine vlekjes of een bochtje in eene lijn.

Kerk. 1. — figurenboek (meer gezien?) ja wel. 2. — vlekje in (wijst een zeer
klein vlekje, niet de aanwinst). 3. — nog een schreefje bie (wijst ) 4. — (wijst ).

-ocr page 30-

5. — (wijst ). 6. — (wijst ) negen doorgangen (negen ruitjes). 7. — (wijst )
doorgeschuurd (een rafeltje?). 8. — (wijst ) (wat is het?) — (een kerk?). Ja.

Echter is noch voor dezen patiënt, noch voor de andere stuporeuse
een dergelijk reageeren op de vervolgplaatjes: goede opmerkzaamheid
ondanks slechte opvatting, een constant verschijnsel. De opmerkzaam-
heid is wisselend, verdwijnt soms op eens, zoodat de patienten voor
zich uit staren; een anderen keer leiden indrukken van buiten de patienten
af. Van een bepaald type van opmerkzaamheidsstoornis kunnen we bij
deze stuporeuse patienten niet spreken.

Samenvattend zien we, dat de opmerkzaamheidsstoor-
nissen dezer oude dementia-praecoxpatienten zeer ver-
schillende zijn en dat de ergste stoornissen steeds hand
in hand gaan met allerlei bijzondere psychotische ver-
schijnselen.

Spreekdrang, veel spreken zonder dat we uit het gesprokene eene
bedoeling van mededeeling kunnen afleiden, treffen we bij eenige
patienteri aan.

We moeten twee soorten van spreekdrang hierbij onderscheiden. In
het eene geval zijn de patienten (no\'s 41 en 43) uit zich zelf stil en
beginnen, vaak plotseling, soms na eenige gewone antwoorden, op
hun eigenaardige wijze te praten. Na een tijdje worden ze uit zich
zelf weer stil, waarbij ze dikwijls tegen het einde geen eigenlijke woor-
den meer spreken, maar in zich zelf wat brommen. In het andere geval
praten de patienten (no\'s 44, 45, 48) urenlang door.

In beide soorten van spreekdrang wordt niet vlugger gesproken dan
in het gewone gesprek, eerder iets langzamer; veelal niet luide en
binnensmonds. Dat ze rhythmisch praten, hooren we niet; wel is er,
voor zoover ze prevelend heen en weer wandelen, overeenkomst in
tempo tusschen spreek- en bewegingsdrang.

Er bestaan tusschen den tijdelijken spreekdrang en dien, waar voort-
durend wordt gesproken, behalve quantitatieve, ook andere verschillen.
Waar voortdurend wordt gesproken, is het gesprokene vloeiender.
Hoewel weinig afwisselingsrijk, is de armoede door het geleidelijke
voortgaan en niet zoeken naar woorden minder opvallend. In over-
eenstemming hiermede zijn de bewegingen en de mimiek der patienten.
Ze bewegen zich geleidelijk voort, al is het vaak met zonderlinge
houding en pas. Langzaam, schuivend waren ze rond met gebaren en

-ocr page 31-

levendige mimiek. Op het eerste gezicht gelijkt het alsof de bewe-
gingen uitdrukking zijn van een rijken gedachtengang, maar al spoedig
blijkt, dat ze in voortdurende herhaling weer terugkeeren.

Bij den tijdelijken spreekdrang bestaat een pijnlijk gebrek aan spraak-
materiaal. Het zoeken naar woorden spant de patienten in, ze herhalen
tenslotte eenige zelfde woorden. Overeenkomst bestaat weer met de
bewegingen der patienten en hunne mimiek. Ze bewegen zich stijf en
gebonden en met strak gezicht spreken ze recht voor zich uit. Bewe-
gingen kosten hun blijkbaar evenveel moeite als het spreken en wanneer
het hun gelukt, gaat beide even onvrij en maatloos. Ze krijgen een
roode kleur en zweet van inspanning loopt langs hun gezicht. Men
krijgt den indruk, dat het den patienten niet aan goeden wil ontbreekt,
dat ze zich moeite geven, maar dat de macht over het spreken hun ten
deele ontbreekt. Eerst gelukt het slechts met moeite, dan schiet het
spreken als het ware op eens door en dezelfde woorden worden vele
malen herhaald.

Terwijl beide soorten van spreekdrang in uitgesproken gevallen (als
no\'s 41 en 43) zeer verschillen, vinden we bij andere patienten over-
gangen tusschen den tijdelijken en blijvenden spreekdrang. L.. (no. 45)
die, alleen gelaten, veelal lachend opmerkingen in zich zelf staat te
maken, begint, wanneer men zich een tijdje met hem bemoeit, soms
op eens in spreekdrang te vervallen. Een enkelen keer kondigt hij het
zelf aan: „Zal ik eens doorslaan" en „ik wil het wel kwijt wezen."

Tegenover deze patienten met meer of minder spreekdrang staan de
vele, die bij voorkeur zwijgen en nauwelijks tot antwoorden zijn te
krijgen. Grootendeels is de algcmecne apathie oorzaak van hun zwijgen,
ze hebben niets te vertellen, hl sommige gevallen krijgen we den
indruk, dat de patienten ook moeite hebben om zich uit te drukken,
zoowel wat betreft het vinden van de juiste woorden en grammaticale
vormen als bij het spreken zelf. Hun taal krijgt iets stijfs, is moeilijk
en gebonden en in overeenstemming met het plompe en onvrije van al
hunne uitingen. Ze gebruiken gewrongen constructies, geraken vast in
ver gezochte omschrijvingen, waardoor soms uiterlijk ideeënvluchtige
producten ontstaan.

Zoo b.v. v. B.. (no. 31). Mij heeft kort te voren in een geïllustreerd weekblad
gebladerd, waarin talrijke plaatjes voorkomen van het vliegen van Olieslagers en het
oproer in Portugal. Deze onderwerpen zijn ook op de zaal der rustige patienten, waar
hij vertoeft, aan de orde van den dag, zoodat hij, die zelf niet aan de zaalconversatie

-ocr page 32-

deelneemt, er dikwijls over heeft hooren praten. Op de vraag wie Olieslagers is,
antwoordt hij eerst: „dat weet ik niet"; bij herhaling der vraag: „op een klein uitgaaf-
blaadje wel er van gelezen, maar niet uit het gesticht geweest." Nader ondervraagd
zegt hij; „een soort opzetwagen, waarmee hij zich van de grond opgaf en bestuurbaar
zich wist voort te bewegen.

(En van Portugal gelezen?) „O ja, een advertentie van den koning, dat zijn staats-
gemachtigden hem ontzegging gedaan hadden aangaande zijn grootmanswezen."

Het gesprokene komt met moeite hortend en stootend er uit; de patiënt maakt
daarbij telkens handbewegingen om zich duidelijk te maken.

(Waarom doe ik deze vragen?) „waarom, dat zijn hoe de mensch indien de gele-
genheid er is, wegens gezondheid gesteld."

Patiënt gebruikte eens als hij zoo iets als vlotspreken wilde zeggen, de uitdrukking:
spelende spraakopgang. Hierover nader gevraagd, voegt hij er aan toe: „spraakopgang,
ja redeneerende taal, die êh voortgaande niet bedacht is wanneer het ten laste komt."

Of het spreken op zoo onvrije, inspannende wijze door de patienten
zelf als een dwang of als iets vreemds wordt gevoeld, hebben we niet
voldoende zeker kunnen ervaren. Een der patienten S.. (no. 41), die
tevens zich op gebonden onvrije wijze beweegt, zegt van zijn bewe-
gingen, dat er leven in zijn leven zit, dat, als hij gaat, hij nergens kan
komen. Een ander patiënt M.. (no. 43) zegt: „O, als ik wat wil zeggen,
dan gaat het niet goed, dan maar een tijdje uitstellen." Eenige patienten
beweren, dat ze niet spreken kunnen. Van waanideeün van lichamelijke
beïnvloeding hebben we behalve deze uitlatingen niet vernomen.

Bekend is, hoe bij vele patienten de inhoud van het gesprokene niet
in verhouding staat tot den toon, waarin bet wordt voorgedragen. De
onbeduidendste dingen worden met pathos gezegd en ook liet zinloos
verbigereeren geschiedt op een toon om ontzag in te boezemen.

S.. (no. 44) die in lichten spreekdrang den gelicelen dag in zichzelf
prevelt, weet, zonder dat het door hem gesprokene liet karakter van
spreekdrang verliest, zijne stemmingen zeer goed in de wijze van voor-
dragen uit te drukken. Zacht murmelend klinken zijn zinloos aaneen-
gerijgde woorden, wanneer hij alleen gelaten rondwandelt; ze klinken
spottend als zooveel scherpe geestigheden, wanneer iemand hem aan-
spreekt, terwijl hier en daar een enkel scheldwoord een begin van
gedachteninhoud aan liet gesprokene geeft; ze klinken dreigend en woede
luchtend als nooit gehoorde vdrwenscliingen, wanneer men hem het
leven te lastig maakt en hij weet door den toon van het zinlooze gepraat
zijne medepatiënten op een behoorlijken afstand te houden. Niettemin
kan hij ook, al is het uitzondering en in korte zinnen, meest als
antwoord op eene vraag, gewoon spreken.

-ocr page 33-

In hetgeen in spreekdrang gezegd wordt, hooren we klankassocia-
ties, rijmen, alliteraties enz., in \'t algemeen producten, verkregen door
uiterlijk spraakverband; voorts vullen de patienten hier en daar het
gesprokene aan met het opzeggen van bekende rijen, bekende zins-
wendingen of ze, spellen b.v. gebezigde woorden.

Alleen bij uitzondering treffen we zulke producten aan bij de patienten,
die geen spreekdrang vertoonen en die in den regel zeer weinig spreken.
Een enkelen keer, wanneer we b.v. door eene associatieproef of anderszins
deze patienten als \'t ware tot spreken aanzetten, kunnen we een dezer
spraakproducten vernemen. Ook in de voor den hoorder zinlooze
antwoorden, die sommige patienten tusschen goede antwoorden door
ten beste geven, kunnen we soms klankassociaties, rijmerijen enz. aan-
treffen. R. . (no. 36), een patiënt, die ook maar niet den minsten spreek-
drang vertoont, zegt de dagen van de week in goede volgorde op,
maar produceert wanneer hij ze in omgekeerde volgorde moet opzeggen:
Zaterdag, Vrijdag, dan nijeboven, dan ondermee, mandegie enlengstvernie.

Ideeënvlucht. Zuivere eri lange ideeënvluchtige rijen hebben we
slechts hoogst zelden aangetroffen. Zoo bij S. . (no. 44) met lichten
blijvenden spreekdrang in het begin van een onderzoek. Al spoedig
komen evenwel eens gebruikte uitdrukkingen terug en worden nieuwe
ideeënvluchtige rijen zeldzamer.

Op de vraag: wat is een berg? antwoordt hij: landverheffing water en lucht om
welke hemelhoog om dezelfde aarde stof dat is de kundigheid welke de luchtvaart in
Nederland maakt les Pays Bas France en kolonie en voor de macht . . enz.

Bij vaker aanhooren der patienten blijkt, dat enkele themata bij voor-
keur op ideeënvluchtige wijze worden verwerkt. Voor een deel zijn het
overblijfsels van waanideeën uit vrocgereh tijd.

Bij den tijdelijken spreekdrang, waar groote armoede bestaat aan
spraakmateriaal, komen tusschen voortdurende herhalingen hier en daar
producten van ideeënvlucht voor.

Bij patienten, waar geen spreekdrang bestaat, die uit zich zelf niet
en bij vragen slechts enkele woorden spreken, ook bij dezulke treffen
we meermalen ideeënvlucht aan. Bij het laten zien van plaatjes geven
ze korte antwoorden, waarin soms de niet verwachte naam van de
afbeelding wordt uitgedrukt, maar de naam van een verwante voorstel-
ling of van een verwante voorstelling van een onderdeel. Dit ideeën-
vluchtig verkeerd benoemen hooren we onder meerdere omstandigheden

2

-ocr page 34-

optreden, zonder dat we altijd in een gegeven geval kunnen aangeven,
welke omstandigheid het meest tot het optreden van ideeënvlucht
bijdraagt.

Bij sommige patienten met licht gestoorde opvatting, die indrukken
onvoldoende en niet in verband met elkaar verwerken, kunnen we con-
stateeren, dat ze aan een partieele voorstelling, aan een onderdeel van
het waar te nemene, blijven hangen en dan afdwalende hieraan eenige
vage ideeënvluchtige voorstellingen vastknoopen. Het niet voldoende
begrijpen van het geheel, het niet tot standkomen van een den
gedachtengang leidende voorstelling, schijnt hier bij te dragen tot de
afdwalingen, tot het optreden van ideeënvlucht.

Verder krijgen we den indruk, dat sommige patienten geen moeite
willen doen, en maar zeggen wat hun het eerste invalt en zoo dus aan
associatief verwante voorstellingen vrij spel laten.

Een anderen keer spant de patiënt zich wel in, maar staat hem
momentaan de juiste uitdrukking niet ter beschikking, hij zoekt omschrij-
vingen, blijft ook daar in steken en komt zoo afdwalende op allerlei
zijwaarts gelegen voorstellingen.

Voorts krijgen we den indruk, dat sommige patienten zich bij voorkeur
juist van de onverwachte en komische, ideeënvluchtige wendingen
bedienen.

Slechts uit de geheele situatie kan men zich een indruk vormen,
welke omstandigheden dit ideeënvluchtig verkeerd benoemen in een
bepaald geval in de hand werken; uit de antwoorden op zich zelf
meestal niet.

Wanneer we ook dit éénwoordig verkeerd benoemen onder ideeënvlucht
rangschikken, dan is het omdat de hier elkaar opvolgende voorstellingen
niet verbonden zijn door een leidende gedachte, maar willekeurig door
de verwantschap der voorstellingen zelf. Onafhankelijk hiervan moeten
we den meerderen of minderen rijkdom aan voorstellingen beschouwen,
ondanks dat in het woord ideeënvlucht oorspronkelijk ook een zekere
overvloed is uitgedrukt.

Van eene overproductie van voorstellingen is bij deze oude dementia-
praecoxpatienten geen sprake, ook niet bij die met blijvenden spreek-
drang. Men mag een oogenblik bij het voor het eerst aanhooren zich
verwonderen over den rijkdom, al spoedig bemerkt men dat de voor-
stellingen steeds terugkecren, dat het een oud thema is, dat de patienten
voor de zooveelste maal op ideeënvluchtige wijze verwerken. Geen

-ocr page 35-

overproductie van voorstellingen dus, niets noodt tot de aanname van een
algemeen verhoogde wekbaarheid van voorstellingen; slechts behoeft men
een verhoogde wekbaarheid van eenige voorstellingskringen aan te nemen.

Vatten we samen wat bij deze oude dementia-praecoxpatienten het
optreden van ideeënvlucht in de hand werkt, dan zijn het: 1°. spreek-
drang; 2°. de eigenaardige geestestoestand der patienten: het ontbreken
van een leidenden gedachtengang; 3°. ten deele van het vorige onafhan-
kelijk te beschouwen: de bemoeilijking van het tot stand komen en vooral
van de nauwkeurige spraakformuleering van een gedachteninhoud;
4°. een voorkeur van de patienten voor, resp\' een zich niet kunnen
onttrekken aan, het contrast, het verkeerde en komische van het ideeën-
vluchtige product. Al deze omstandigheden scheppen een relatief
vergroote kans voor associatief verwante voorstellingen als bewustzijns-
inhoud op te treden.

In hetgeen de oude dementia-praecoxpatienten spreken, treffen we
verder aan producten van afleidbaarbeid. Bij die met spreekdrang
hooren we, hoe ze tusschen de behandeling van hun gewone themata,
indrukken uit de omgeving opnoemen en verder verwerken.

Zoo hooren wc M. . (no, 43) in eene periode van lichten spreekdrang, als hij in de
onderzoekkamer heeit plaats genomen:

Mooi kamertje hier, mooier dan van Professor Winkler, daar ben ik ook geweest,
rijksuniversiteit (!!) opschrift op eene kast), mooie
boomen (!) mooie tuin van de eerste
klasse, o ja, mooi tuintje daar, o ja, mooie bloemen (!) 27 Juli (! kalender) o ja,
mooie goudsbloemen in liet tuintje, telcioongeleiding (!) gaat zeker naar liet Nicolaas
kerkhof, Zweedsche lucifers, (!) tijger er op,(!) plantertijger, heel aardig, mooi be-
schilderde bloemen. (Wanneer vorige keer hier geweest?) ongeveer vijf maanden ge-
leden (3 nind.) Juulus. (Wat al gevraagd?) Ja, zoo een klein beetje, neen, zoo\'n
klein beetje, juist een zak met aardappels (!) gebracht, mooie wandkalender (!) jawel
memorandum (!), Juli 1910 Zondag, Maandag enz. Schilderijententoonstelling op de
Mariaplaats, een heel aardige verzameling, wel zoo mooi als op de Amsterdamsche
wereldtentoonstelling te Amsterdam. Ja, die heeft daar een boekwinkel (! boekenkast)
ook, goudsbloem.

Bij tijden neemt de neiging van den patiënt indrukken uit de omge-
ving te vermelden nog meer toe. Hij kuiert dan op de zaal heen en
weer, neemt alles in oogenschouw en somt uiterst kalm allerlei voor-
werpen, die hij ziet, op.

Zoo duidelijk afleidbaar als deze patiënt zijn de andere patienten, ook
die met spreekdrang, echter niet. De afleidbaarheid blijft binnen matige

• \') ! Afleidbaarheid.

-ocr page 36-

grenzen en heeft eene neiging zich tot bepaalde groepen van indrukken
te beperken.

Als voorbeeld van afleidbaarheid bij een patiënt, die geen spreekdrang
heeft, maar slechts éénwoordig nu en dan op eene vraag reageert, noemen
we K-. (no 34). \'t Is een patiënt, die blijvend in een lichten, maar
wisselenden graad van stupor verkeert, met stoornissen van de opvatting
en af en toe optredenden monotonen, stereotypen bewegingsdrang. Leg-
gen we hem plaatjes voor ter benoeming, dan blijkt dat hij eenige bijzon-
heden nauwkeurig waarneemt, maar dikwijls niet komt tot voldoende
opvatting van wat het plaatje in zijn geheel voorstelt. Het zijn waar-
nemingen van détails, die afzonderlijk naast elkaar blijven staan.
Enkele bijzonderheden houden zijne aandacht vast; hij merkt op dat het
papier, waarop de te benoemen plaatjes gedrukt zijn, glad is, gevernist
en strijkt er telkens met zijne vingers overheen. Bij het laten zien van
de vervoigplaatjes wordt zijne aandacht afgeleid door kleine bochten in
de lijnen, door een vlekje of een los hangend draadje.

Deze waarnemingen van détails worden ten deele zeer goed ingeprent.
Zoo vertelt deze patiënt van een horloge, waarop hij daags te voren
moest zien hoe laat het was, niet alleen hoe laat het toen is geweest,
maar geeft er ook bij aan, dat het een zilveren horloge was en dat de
rand was afgesleten, zonder dat over deze bijzonderheden daags te
voren is gesproken.

Ook bij patienten, waar geen opvattingsstoornissen zijn aan te
toonen, kunnen we soms eene neiging constateeren, zich door allerlei
bijkomstige kleinigheden te laten afleiden. Zoo heeft R. . (no. 36)
eene neiging, voorwerpen af te tasten; een bladzijde met plaatjes hem
voorgelegd, doet hem alle omtrekken der figuren met den vinger
vervolgen.

Ook bij patienten, waar bijzondere psychotische verschijnselen geheel
op den achtergrond treden en apathie, het gebrek aan psychisch gebeuren
het ziektebeeld beheerscht, ook bij deze eenvoudig stompzinnige zijn
eenige trekken waar te nemen, die als afleidbaarheid zijn te duiden.
Zoo blijft H. . (no. 29) op eene wandeling naar de onderzoekkainer even
staan, loopt een paar passen terug en bekijkt even een papier dat op
eene tafel ligt, neemt het in de hand, legt het neer en vervolgt dan zijn
weg. Een ander patiënt ontdekt over de binnenplaats gaande eene
scheur in eene ruit, hij moet er wel even heenloopen, de scheur aftasten
om dan zijne wandeling voort te zetten.

-ocr page 37-

Terwijl in genoemde voorbeelden de afleidbaarheid zich voordoet als
een objectief, affectloos registreeren van allerlei waarnemingen, consta-
teeren we bij S. . (no. 39), eene patiente waar afleidbaarheid periodisch
optreedt, dat met dit verschijnsel een groote prikkelbaarheid gepaard
gaat. Lawaai en bedrijvigheid ergeren haar, maar toch neemt ze voort-
durend alles op, wat op de zaal geschiedt. Ze vervolgt met hare blikken
eene patiente, die heen en weer loopt; het wiegelen van een been van
een andere zaalgenoote trekt voortdurend hare aandacht. Zij is ook in
niet prikkelbare perioden zeer negativistisch en geeft geen inlichtingen
over haar toestand, zoodat we niet weten of in deze buien, waarin ze
voortdurend alles op de zaal bespiedt, met de afleidbaarheid een gevoel
van radeloosheid gepaard gaat, hallucinaties voorkomen of betrekkings-
waanideeën ontstaan.

Ook eenige andere verschijnselen zijn ouder afleidbaarheid te rang-
schikken: vooreerst de merkwaardige gewoonte van sommige patiënten,
zich zelf waar te nemen en zeer objectief daarover te berichten. We
nemen dit verschijnsel in tweeërlei soort gevallen waar: bij de patiënten
met blijvenden lichten spreekdrang, die ook op andere wijze van
afleidbaarheid blijk geven en in de tweede plaats bij patiënten, die
hallucineeren, en waar soms de stemmen zeer objectief vermelden al
wat de patiënten doen.

Zoo is uit het gebabbel van S. . (no. 44) te verstaan, wanneer hij op de wandeling
naar de onderzoekkamer aan eenige gelijk gebouwde wachtkamertjes voorbij komt:
.net eender, net eender." Dan trekken de vloertegels zijne aandacht en meet hij zoo
zijne passen at, dat de voeten telkens op eenzelfde wijze in de tegelfiguren geplaatst
worden.. Hij blijft staan en geraakt in geringe verlegenheid, wanneer hij komt bij een
dwars verloopenden en de regelmaat der figuren verbrekenden rooster: stapt dan met
een grooten pas over den rooster heen en vervolgt zijn kinderlijk spel. Mompelt:
„daar loopt hij en hier hij": .nu de trap op", enz.

Uit het gebabbel van een anderen patiënt L. . (no. 45) opgevangen:

.Dat is onze bevelhebber, eer ik het begreep, want ze hebben daar aardig, benne

ze nog een kaartje......Ik kan er ook niet tegen, jij met je negen smalle

plankjes. (Ziet de planken van een kast!) als dat er niet inzat, steek een sigaar op

(rookt) valsche kreng...... dat lijkt meer op de generaal als op mosterd, verrek

larh je er om, voor tien cent roggebrood, wat let dat nou eventjes (wil de asch
afstrijken van zijne sigaar, maar bij het bakje gekomen bedenkt hij zich weer) \'t is

toch waar......(later) hoe is \'t mogelijk Jan Jan wat zie je er uit, wat ziet Jan

er uit, enz.

Patiënt R. . (no. 46) neemt z\'n sigaar op. .Hij neemt een sigaar". Patiënt begint
met smaak te rooken. „Van harte gegund Piet." Bezig zijn naam te schrijven. .Hij
kan goed schrijven." Kijkt dan naar buiten .mooi weer hé." Legt dan het restje

-ocr page 38-

van zijne sigaar neer „je bent ook nooit tevreden, op is de sigaar." Patiënt begint te
neuriën, schrijft weer verder aan zijn naam „hij is niet dom van avond", neuriet nu
het Wien Neerlands bloed, tot de naburige toren begint te spelen, „die komt er
tegen op" enz.

Met deze neiging eigen handelingen objectief te registreeren — vooral
wanneer het door stemmen geschiedt — mag men misschien ook in
verband brengen de eigenaardige gewoonte over zichzelf in den derden
persoon te spreken. Ten deele zijn deze verdraaide constructies analoge
producten als de vele andere verwrongen uitdrukkingswijzen, waarvan de
patienten zich veelal bedienen.

Of het bij deze patienten, die zooveel en objectief over eigen doen
en laten spreken, ook komt tot een gestoord persoonsbewustzijn of tot
den waan van een dubbele persoonlijkheid te bezitten, hebben we niet
kunnen vaststellen.

Vatten we samen, wat bij deze patienten het optreden van afleidbaar-
heid in de hand werkt, zoo vinden we 1°. een prikkelbare stemming;
2°. een lichte spreekdrang; 3°. het ontbreken van een leidenden gedachten-
inhoud; 4°. de bemoeilijking van het tot stand komen en juiste formu-
leering van een gedachteninhoud.

In de gevallen van spreekdrang bij de dementia-praecoxpatienten
hooren we behalve door ideeënvlucht ontstane en door zintuigelijke
waarneming opgewekte voorstellingen, sommige uitdrukkingen, die eens
of herhaaldelijk terugkeeren. We moeten hierbij onderscheiden perse-
veratie en stereotypie.

Om deze verschijnselen meer naar voren te brengen, bleken de
proefnemingen bestaande in het laten opzeggen van een groot aantal
zelfstandige naamwoorden, alsook het laten associeeren op prikkelwoor-
den, in de meeste gevallen niet doorvoerbaar. Meer resultaat had in
dit opzicht het laten benoemen van plaatjes, eene taak, waartoe de
patienten veel eerder zijn te krijgen. Vooral waar negativisme in het
spel is, daar was het dikwijls niet mogelijk voorbeelden van persevc-
reeren te verzamelen; het meer aperte verschijnsel van stereotypie laat
zich gemakkelijker vaststellen.

Wat het persevereeren betreft, wc missen dit verschijnsel in een
tweetal gevallen van dementia praecox (no\'s 29 en 30), bij patienten,
die het beeld van apathische stompzinnigheid bieden, waar bijzondere
psychotische verschijnselen op den achtergrond treden en die bij de
proefnemingen blijk geven van betrekkelijk goede opmerkzaamheid.

-ocr page 39-

Alle andere dementia-praecoxpatienten persevereeren wel, uitgezonderd
eenige, die niet in dit opzicht voldoende te onderzoeken waren.

Uit den aard der zaak treedt het verschijnsel het duidelijkst aan den
dag in de gevallen, waar veel gesproken wordt, bij de patienten met
blijvenden of tijdelijken spreekdrang. In hoofdzaak zijn het hier spraak-
bewegingsvoorstellingen die blijven hangen: van te voren gebezigde
woorden of woorddeelen keeren terug; waar andere verwacht worden.
Soms nemen we ook waar, dat eens gewekte gedachten blijven hangen
of dat de patienten ideeënvluchtig persevereeren.

Voorts treedt het verschijnsel van persevereeren meer naar voren bij
eenige patienten in stuporeusen toestand (b.v. no\'s 33 en 34), die uit
zich zelf niet spreken en die we moeten aanzetten om een antwoord te
krijgen. Men krijgt den indruk, dat öf door niet voldoende opvatting
öf door onwilligheid en onverschilligheid de patienten geen moeite doen
een goed antwoord te geven, dat ze maar iets zeggen, wat hun het
eerste invalt, dat hier dus het ontbreken van de juiste voorstelling het
terugkeeren van vorige in de hand werkt.

Enkele keeren is ook waar te nemen, dat de patienten welwillend
een goed antwoord trachten te geven, maar dat ze zoeken naar een
juiste formuleering van hunne gedachten en daarbij zich telkens verspre-
ken en zich perseveratorisch herhalen.

Het persevereeren geeft aanleiding tot allerlei nieuwvormingen, tot
woord- en gedachtencontaminatics. Wc hooren zulke producten dan ook
herhaaldelijk bij deze patienten, zoowel bij die niet spreekdrang, bij die
in stupor en bij die welke ondanks de moeite die ze zich geven, zich
telkens verspreken.

Herhaaldelijk is te vervolgen hoe eenige woorden meer dan de andere
neiging vertoonen terug te keeren, allengs meer worden vernomen om
ten slotte langen tijd veelvuldig te worden herhaald. Wanneer dc
patienten in zoo\'n geval eenigen tijd zijn ondervraagd, gehikt het bijna
niet meer ze andere woorden te laten spreken. Men neemt in zoo\'n
geval verbigereeren en persevereeren naast elkaar waar en het is moeilijk
dc grens tusschen perscveratorischc en verbigeratorischc herhaling tc
trekken.

Zoo b.v. S.. (no. 41) een katatonlcus. zeer stijf en gebonden in al z\'n bewegingen,
als hein van dc vervolgplaatjes de serie kerk wordt voorgelegd.

Kerk. 1 — Zoo\'n tecken zoo\'n soort een eerste groote teeken een weinigje zoo
(stopwoord in \'t verdere verhaal met e. w. z. aangeduid) (wat is het?) Dat is een

-ocr page 40-

soort broodteeken e. w. z. e. w. z. Dat schijnt neer te komen op een soort wolfuit
een batterij een eerste broodteeken e. w. z. (meer gezien?) Dit teeken dat laatst ook
gezien heb e. w. z. een soort ontdekt e. w. z. een soort gezien heb. 2 — (wat is
veranderd?) Dat schijnt een teeken van inhoud, daar komt dat een soort bijvoorbeeld
bijvoorbeeld een voorlader een achterlader van 30 c.M. een raam met hoeken en punten

schijnt een fundament een 7e broodteeken (wat is veranderd, wijs eens) -1--(wijst

éen der twee aanwinsten) spits en opstaan schoorsteen e. w. z. vlaamsche bijstand e. w. z.
een soort broodteeken e. w. z. dat recht was van die dingetjes om te verteren en
weggaan e. w. z. door den tijd een weinigje verteerd e. w. z. dat van tijd tot tijd een
verandering aan voorkomt e. w. z. dit teeken is nu een teeken e. w. z. (volgen nog
eenige woorden binnensmonds uitgesproken).

3. — Dat schijnt te wezen een ander teeken een soort met twee verdien\' -gen
twee geweest zijn zonder verdiepingen een soort met de puntjes dat dit de ii...oud
zou zijn dat zal hem zitten een tweede verdieping e. w. z. een soort 7e broodteeken
e. w. z. maar e. w. z. een soort een soort e. w. z. van twee verdiepingen e. w. z.
(bromt nog eenige woorden).

4. — -f Een hang in een schoorsteen e. w. z. een soort ketting aan te plaatsen
tot tot tot te te te een of ander soort te koken of ketel of sieraadketel een soort
8e broodteeken te wezen e. w. z. (wat is het?) Dat als het noodig was dat plaatje
tegenovergesteld een potloodje met inkt ook voldoende als het plaatje een voorzorg
daar dat verteerd is overgeteekend als het gespaard kan blijven dient te blijven blieft
te blijven als het begin van teeken als het begin van teeken een soort verbasterd in
een soort beschrijving hoe lang dat geduurd heeft zoo\'n zin kan het wezen e. w. z.
een uitleg e. w. z. je naampie e. w. z.

(enz. enz. We vermelden nog no. 8 van de serie). 8. Dat soorl 13e brood-
teeken soort kerkgewijze, vraag welke reden samenspraakgewijze, uitleggewijze, teeken
in voor kerk in brood teeken komt wel voor in brood zuiver broodteeken zuiver brood-
teeken 13e broodteeken voorkomen kerkgebouwen kunnen worden 2e bovenste teeken
dat soort kerkgewijze e. w. z. maar dat zou langs de weg een soort handwijzer dat
deze teeken bevonden bevinden bevinden kunnen worden een teeken rechtop met een
teeken naar de mand twee teeken recht blijft binnen de 21 duim dat blijft binnen de
22 duim zijteeken binnen de streep dit teeken rechtop zelfde inhoud soort 13c
broodteeken.

Patiënt krijgt hierna iets voor te lezen, maar in plaats van den text leest hij een
gebed voor. Eerst is er nog eenige afwisseling in wat hij zegt, maar dan herhaalt
hij achterelkaar drie woorden, zoolang tot hij niet meer kan.

Daarop neemt hij omzichtig uit |den binnenzak van z\'n jas een netjes opgevouwen
zakdoek, plooit dezen langzaam uit, droogt er mee z\'n gezicht, dat onder liet spreken
nat bezweet Is geworden, vouwt zorgvuldig den zakdoek weer in de plooien, steekt
dezen weer in den binnenzak en blijft dan zwijgend met onbewogen gezicht voor zich
uitkijken.

Dc patiënt, als altijd zeer welwillend, tracht hier in den beginne bet
gevraagde mede te deelen, waarbij hij met zichtbare inspanning de juiste
uitdrukking zoekt, zich telkens echter verspreekt en zich herhaalt.

-ocr page 41-

Allengs echter geraakt hij in spreekdrang d. w. z. hij spreekt om het
spreken zelf, zonder bedoeling van mededeeling. Het spraakmateriaal
wordt steeds geringer, hij herhaalt zich meer, maakt meer gebruik van
zijn stopwoord, bromt ten slotte nog iets binnensmonds. Daarna (bij 4)
is in het gesprokene een ideeënvlucht te herkennen (schoorsteen, stang,
door hem hang genoemd, ketting, koken, ketel, sieraad). Misschien
is bemoeilijkte woordvinding n.1. van stang, hiermede in het spel.
Daarna wordt hij afgeleid door nauwelijks te herkennen resten van
potloodstrepen, overgebleven van een potloodontwerp der teekening,
vóor-dat deze in de inkt werd gezet. Later (bij 8) verliest het gespro-
ken^-bijna allen inhoud, om ten slotte niet anders te zijn als eentonig
herhalen van drie woorden. Eene grens te trekken tusschen welwillende,
maar zeer bemoeilijkte mededeeling en spreekdrang is hier niet nauw-
keurig aan te geven. Het gaat in éen tempo en in éen toon in elkaar
over. Evenmin is nauwkeurig eene grens te trekken tusschen persevera-
torische- en verbigeratorische herhalingen, ook deze gaan in elkaar over.

Terwijl hier in hoofdzaak spraakbewegingsvoorstellingen blijven kleven,
kunnen we in andere gevallen waarnemen hoe bepaalde gedachten-
kringen eerst neiging vertoonen perseveratorisch terug te keeren, allengs
meer in het bewustzijn optreden, oni ten slotte, zelfs in ecnige gevallen
bij sterk afleidbare patiënten, geheel het denken van de patiënten in
beslag te nemen, hetgeen daaruit blijkt, dat de patiënten er steeds weer
over spreken, telkens in andere bewoordingen. Zoo moesten we bij
M.. (no. 43) eens het onderzoek staken, omdat, nadat eerst tal van
afbeeldingen en eenige vervolgplaatjes goed waren aangegeven, bij bij
het zien van de serie: gelaat, op de maan komt, op maansverduistering
en daarna op allerlei andere natuurverschijnselen, van welk onderwerp
hij eerst nog met moeite, later in \'t geheel niet meer is af te brengen.
Den volgenden dag weet hij de afbeeldingen en de vervolgplaatjes, die
hij eerst zag, juist en met détails aan te geven, maar als hij bij het
opnoemen weer gekomen is bij de maan, begint hij over verduisteringen,
wolken, staartsterren enz. enz. en is voor verder onderzoek niet meer
toegankelijk. Nog twee maanden daarna noemt hij de onderzoekkamer:
het observatorium aan het einde van de heele mooie aangename gang,
observatorium voor weerkunde, meteorologisch laboratorium. Hij gaat
echter verder hier niet op in, maar begint te spreken over wandelingen
door de stad, een thema dat hij in die dagen veel verwerkt. Hierbij
noemt hij allerlei namen van straten op, alsof hij in gedachten door de

-ocr page 42-

stad wandelt en merkt ook bijzonderheden van huizen op, waaraan hij
in herinnering voorbij gaat. Men kan hier spreken van stereotype
herinneringen.

Bij andere gelegenheden is waar te nemen, hoe het doen van waar-
nemingen op eentonige wijze wordt herhaald, zoodat men van stereo-
type waarnemingen zou kunnen spreken of ook van stereotype afleid-
baarheid. Zoo laat K., (no. 34) vele plaatjes onbenoemd en schenkt
alleen z\'n aandacht aan den glans van het papier; zoo gevoelt R.. (no. 36)
zich gedrongen steeds weer voorwerpen af te tasten, en is het van
meergenoemden M. . (no. 43) ook een zeer geliefde bezigheid rond te
wandelen door de zaal en alles wat hij ziet te vermelden.

Aldus zien we op het gebied van spraak en beweging, hier en daar
ook op het gebied van waarneming en gedachtenvorming, dat bepaalde
verrichtingen, buiten verband met het geheel, weinig of vele malen
zich herhalen op dezelfde stereotype wijze.

In de hand gewerkt wordt dit verschijnsel door het bestaan van
spreek- en bewegingsdrang. Ook waar deze ontbreken, is voor het
optreden van stereotypieën de eigenaardige geestestoestand der patiënten,
het ontbreken van een leidenden gedachtengang, bevorderlijk te achten.

Een deel der stereotypieën blijven jarenlang voortbestaan, zijn
gefixeerd. Voor een deel zijn het eenvoudige bewegingen, die, naar
den vorm te oordeelen, niet de uitdrukking zijn van een gedachten-
inhoud, allerlei tics, als het trekken met een schouder, schudden met
het hoofd enz. enz. Voor een deel zijn het zeer samengestelde hande-
lingen, soms in den vorm van een gebarenspel. Zoo heeft b.v. K. .
(no. 42) allerlei vreemde gewoonten. We zien hem van zijne plaats aan
de tafel opstaan, met lange langzame passen zich naar de deur van den
tuin begeven. Hij klopt eenige malen tegen de deur, opent deze,
treedt naar buiten en sluit weer voorzichtig de deur dicht. Na eenige
malen nog geklopt te hebben, wandelt hij eenzelfdcn rechten weg,
draait zich dan om en stapt op eene bank af, maakt aanstalten te gaan
zitten, wat hij echter niet doet. Slaat dan met zijne handen op z\'n dijen
en tegen het hoofd, alsof hij een „Schuhplatter" gaat dansen. Na
eenigen tijd gaat hij weer naar de zaal, opent en sluit de deur met
dezelfde omzichtigheid en gebaren en gaat tenslotte weer kalm aan de
tafel zitten.

Het gelukt niet vast te stellen, waarom de patiënten zulks doen.
Voor een deel zullen deze eigenaardige gewoonten symbolische hande-

-ocr page 43-

lingen zijn, die eens in verband stonden met hunne waanideeën, maar
nu alleen nog van oudsher uit gewoonte gereproduceerd worden. Deze
gefixeerde stereotypieën, waartoe ook te rekenen zijn sommige vaste
uitdrukkingen en stopwoorden der patienten, zijn als iets anders te
beschouwen dan de stereotypieën even vermeld, waar zich de herhalingen
evenals de enkele perseveratorische reactie aansluiten aan toevallige
psychische verrichtingen. Voor de ontwikkeling van deze gefixeerde
stereotypieën is het niet bezig gehouden worden der patienten van
grooten invloed. Bij sommige patienten zien we de eigenaardige ge-
woonten toenemen, wanneer ze zonder arbeid aan zich zelf overgelaten
in enge ruimten bij elkaar worden opgesloten, terwijl vrijere behandeling
en bezighouden met arbeid deze gewoonten onderdrukt.

Spraakverwardheid. Vatten we nog eens kort te zamen,
welke spraakstoornissen we bij deze oude dementia-praecoxpatienten
hebben gevonden.

Over de geheele rij der patienten komen stoornissen van de spraak
voor, vanaf enkele veranderingen in de uitdrukkingswijze tot de talrijke
stoornissen bij de „spraakverwarden."

De stoornissen zijn veelsoortig, van zeer verschillenden oorsprong.
Ten deele ligt dit aan het uiterst gecompliceerde van eene functie als
het spreken is, ten deele aan de verscheidenheid en vooral aan de
quantitatieve verschillen der elementaire stoornissen bij deze oude
patienten.

Van de stoornissen, die, elkaar over en weer beïnvloedende, in de
spraak zich doen gelden, noemen we vooreerst het voorkomen van een
lichten spreekdrang, soms blijvend, soms tijdelijk aanwezig. Voorts
komt ook buiten eigenlijken spreekdrang, ook in gevallen, waar zeer
weinig wordt gesproken, voor, dat aan hetgeen gezegd wordt geen lei-
dende gedachtengang tot grondslag ligt, nu eens door een algemeen
gebrek aan interesse, dan door bijzondere bemoeilijking bij het tot stand-
komen van den gedachtengang. Een en ander werkt het optreden van
verschijnsels als ideeënvlucht en afleidbaarheid in de hand.

We krijgen den indruk, dat bij vele patienten eene neiging bestaat,
•hetzij uit eenig motief, hetzij willoos, juist dat uit te spreken van hetgeen
hun invalt, dat vreemd en vol tegenstelling is naar inhoud en naar klank.

Het verschijnsel van perseverecren is herhaaldelijk waar te nemen.

Ten slotte maakt zich in het gesprokene bijzonder geldend het ver-

-ocr page 44-

schijnsel van stereotypie, het verschijnsel, dat elementaire psychische
verrichtingen en ook samengestelde, los van het geheel bij herhaling
optreden: stereotype spreekwijzen, stereotype gedachtengangen, stereo-
type waarneming en verwerking van indrukken.

Door deze stoornissen kan het gesprokene op den hoorder een
verwarden indruk maken. We moeten onderscheiden: 1°. een aandeel
dat ook voor den patiënt geheel zinloos is; 2°. een aandeel dat ons
verward toeklinkt, maar voor den patiënt een welomschreven beteekenis
heeft en dat we als we ons in den op zich zelf juisten gedachtengang en in
de taal van den patiënt zouden kunnen verplaatsen, ook zouden begrijpen;
in de derde plaats een aandeel, dat voor den patiënt eene beteekenis
heeft, maar slechts een vage, waar de gedachtengang en de formu-
leering in woorden niet volkomen juist zijn. In het eerste geval kan
men spreken van zinloos gepraat; in het tweede geval bestaat inhouds-
en spraakverwarring; in het laatste geval inhouds- en spraakverwardheid.

Deze aandeelen te onderscheiden in de „wartaal" der patienten, gelukt
slechts zelden; het allerminst, wanneer ze naast elkaar voorkomen.

Zinloos gepraat zal vooral in de hand gewerkt worden door spreek-
drang, door perseveratie en stereotypie en door de neiging der patienten
voor vreemde, tegengestelde, komische uitdrukkingen.

Inhouds- en spraakverwarring komt vooral tot stand, waarde patienten
met waanideeën behept zijn, waar over andere, ons onbekende en onbe-
vattelijke begrippen wordt gesproken, en waar de patienten zich bedie-
nen van een nieuwe een eigen nomenclatuur. Aan sommige woorden
toch hechten de patienten een andere beteekenis.

Zoo hoort b.v. G. . (no. 30) als hij aan tafel zit te eten, eene stem
zeggen: „Dat is lijnen en poetsen, muizen is het". Muizen voor „eten
en eten verteren," zooals patiënt nader verklaart, is nog begrijpelijk.
Patiënt registreert, zooals meerdere doen, zeer objectief, wat hij al doet.
Lijnen en poetsen samen beteekent volgens hem: „dat zal dit lichaam
zijn." Lijnen is de romp, in \'t bijzonder de rug; poetsen is het hoofd.
Ook het woord koper beteekent hoofd, (koper?) „Dat is het hoofd,
dat een koper hoofd is." (een koper hoofd?) „Dat is net de wasch-
tafel." (Is je hoofd van koper?) „\'t Binnenste gedeelte wel, meneer."
Het waschbekken, waar de patiënt \'s morgens zijn hoofd in wascht is
van koper, en zeer mooi in de poets. Zoo laat zich cenigszins bena-
deren, waarom patiënt zijn hoofd poetsen noemt. Dergelijke verklaringen
door de patienten van hun overdrachtelijk gebruikte woorden zijn even-

-ocr page 45-

wel uitzondering, bijna steeds worden we over de beteekenis niet
ingelicht.

Terwijl zulke in overdrachtelijken zin gebruikte woorden voor dezen
patiënt een zekere, gefixeerde beteekenis hebben, zijn vele andere in
overdrachtelijken zin gebruikte woorden niets anders als toevallige
versprekingen, als paralogieën te duiden. Evenzoo zijn van de talrijke
nieuw gevormde woorden, die we sommige patienten hooren bezigen,
slechts een deel symbolen; de meeste zijn niet anders als producten
van verspreken, toevallig ontstaan en zonder eigen beteekenis.

Patienten, die een zekere voorkeur voor zulke nieuwgevormde woorden
hebben of om het vreemde, tegengestelde, komische, gaarne woorden
in overdrachtelijken zin gebruiken, hooren we soms zich langeren tijd
van zulke termen bedienen om iets aan te duiden. De nieuwvormingen
en overdrachtelijk gebruikte woorden krijgen aldus voor eenigen tijd
een symbolische beteekenis, zonder dat we nog aan een technischen
term uit een waansysteem behoeven te denken.

Zooals wc later zullen zien, is ook de taal van vele der paranoïde
patienten verward, niet alleen doordat de patienten zich van andere ons
onbekende begrippen en woorden bedienen (inhouds- en spraakverwar-
ring), maar ook doordat in hun denken tallooze logische fouten zijn
en de formuleering van hun gedachtengang — zoo hiervan nog sprake
is — evenzeer gebrekkig is (inhouds- en spraakvcrwardheid).

We zien aldus, dat onder zeer verschillende omstandigheden het door
de patienten gesprokene voor den toehoorder „wartaal" kan zijn.

Vatten we al die patienten satncn, die het meest „verward" spreken,
dan blijkt het, dat in al deze gevallen zeer verschillende en vooral
quantitatief verschillende elementaire stoornissen bestaan; dat de „ver-
warde taal" telkens onder geheel andere omstandigheden tot stand komt.
Uitgaande naar het zoeken van overeenkomstige elementaire stoornissen,
kunnen we de „verwarde" taal sprekende patienten niet tot ééne groep
vereenigen.

Negativisme is een verschijnsel, dat we bij deze patienten veel-
vuldig hebben waargenomen. Verstaat men er onder het reageeren op
eene wijze tegenovergesteld aan wat men onder de gegeven omstandig-
heden zou verwachten, dan is het verschijnsel niet eenzelfde en zeer
bepaalde stoornis, maar een symptoom van zeer verschillenden oorsprong.
Het verschijnsel is zoo treffend, dat men allicht het geheele gedrag van

-ocr page 46-

een patiënt negativistisch noemt, wanneer af en toe een negativistische
reactie optreedt.

Bij vele der patienten ontmoeten we een geest van verzet, wanneer
we ze in hun nietsdoen storen. Te moeten denken is hun te veel en
blijkbaar onaangenaam. Enkele beleefde zoeken een vaak zeer onwaar-
schijnlijke uitvlucht, andere antwoorden eenvoudig niet. Bij aandringen
geraken ze uit hun humeur, gaan schelden of geven humeurige,
averechtsche antwoorden. Eenige zijn blijvend prikkelbaar, wijzen elke
toenadering boos af. Andere hebben periodisch buien van prikkelbaar-
heid. Zoo b.v. S.. (no. 39), die de buien zelf voelt aankomen en dan
vraagt of ze naar een andere afdeeling mag. Ze gaat stil in een hoekje
zitten, en wordt blijkbaar zeer gehinderd door bewegingen en geluiden
van de omgeving. Ze zit voortdurend rond te kijken en schudt b.v. in
ergernis haar hoofd als eene buurvrouw met de beenen wiegelt. In zoo\'n
periode spreekt ze niet; als ik naderbij kom, maakt ze gebaren, dat ik
weg moet gaan en drukt een zakdoek tegen haar mond.

Van eenige patienten krijgen wc den indruk, dat een zekere argwaan
tegenover hunne omgeving medeoorzaak is van hun afwijzende houding.
Uitlatingen in den geest van betrekkingswaanideeifn hooren we echter
nauwelijks en zijn al zeer vaag. B.. (no. 47) geeft door hare houding
te kennen, dat ze liever niet met mij te maken heeft en voegt er eens
aan toe: „je hebt mijn man vermoord." Bij één der patienten S.. (no. 41)
is eene verandering in zijn gedrag bemerkbaar, als ik hem een plaatje
met eene koe er op laat zien: „dit soort boerenwerk niet noodig." De
patiënt, die overigens overdreven vormelijk en welwillend is, gevoelt
zich blijkbaar in zijne eer gekrenkt.

Ook aan onvoldoende opvatting, zooals die bij eenige patiënten, die
blijvend licht stuporeus zijn of bij andere in samenhang met excitatie-
verschijnselen bestaat, is eenige betcekcnis toe te kennen voor het tot
stand komen van negativisme. De patienten begrijpen niet recht wat
van hen verlangd wordt en wijzen het daarom maar van zich af.

Een belangrijke factor voor het tot stand komen van negativisme is,
wat men zou kunnen noemen, de innerlijke afleidbaarhcid der patiënten.
We missen bij de patienten, die sterk negativistisch zijn (als no\'s 44, 45)
een voortgaanden en leidenden gcdachtengang, vooral in de gevallen waar
een lichte spreekdrang bestaat, maar ook daarbuiten. In hetgeen ze
spreken hooren wc producten van ideel\'nvlucht en het verwerken van
indrukken uit de omgeving. Meer dan dit alles treft ons een afgeleid

-ocr page 47-

worden door en registreeren van waarnemingen van eigen handelingen,
van eigen spreken en eigen gedachtengang, vooral wanneer deze
gestoord zijn. Hun zonderlinge spraakproducten, het verspreken, het
springen van den hak op den tak, treft hen bijzonder, ze zijn gevoelig
voor het komische van hun onverwachte wendingen, ze grinniken er
zelf om. Van sommige patienten krijgt men den indruk, dat ze het
tegengestelde bij voorkeur zoeken; van alles wat hun invalt, kiezen ze
het meest onverwachte, onverwacht zoowel voor een
ander als ook voor
hen zelf. De patienten ziet men eveneens hunne handelingen onderbreken
door onverwachte, tegengestelde bewegingen, wanneer ze hun eigen
gang gaan. Enkele patienten zijn ware virtuosen in het vinden van
overwachte wendingen, van woordspelingen enz.; er naar te zoeken
is eene gewoonte van hen geworden. In hoeverre dit willekeurig is, is
moeilijk te zeggen. Wat bij een overigens ordelijk sprekenden en zich
gedragenden patiënt eene verspreking, een toevallige verkeerde reactie
schijnt, imponeert bij een overigens zich zot en negativistisch gedragenden
patiënt al heel gauw als iets gezochts en opzettelijks. Eene scheiding
hoeveel toevallige verspreking, toevallig product van ideeünvlucht,
afleidbaarheid, persevereeren enz. is, en hoeveel opzettelijk gezocht is,
laat zich niet trekken. Ook in het gewone leven naar het gesprek van
een grappenmaker luisterende, kan men niet steeds onderscheiden, hoe-
veel der onverwachte geestige wendingen uitgedacht zijn en hoeveel al
sprekende zijn ingevallen. Bij onze patienten is de zin voor het onver-
wachte, soms in den vorm van een zin voor liet komische, sterk
ontwikkeld en deze patienten hebben al doende routine gekregen. Wie
graag met woorden speelt, die raakt er mee vertrouwd, geldt ook voor
hen, al is het vertrouwd geraken hier ontaard in het zich bedienen
van eenige stereotype loopjes.

Ter illustratie: L.. (no. 45), een verdwaasde katatonicus copieert den text: \'t Is een
koude winteravond. De kinderen zitten bij moeder in de kamer. De oudste Jan leest
uit een bock voor, op de volgende wijze.

\'t is een koude twintig jaar. Winter. De kinderen zoon zitten bij moeder in de
Paus Paus kamer. De jongen oudste zoon Jan zoon. Daarbij praat bij al lachende.
„Daar ben ik geweest, Jan de winter, \'t is zoo erg nou niet." Maakt op liet papier
liier en daar eene stip, schrijft in een hoekje: Daar. Praat door , Ik zal het gauw
even overnemen. Avond daar onderaan , hoe is het mogelijk" schrijft in den tegenover-
gestelden hoek als hij eerst van plan was: avond, maakt er eene rij streepjes en stippen
onder. .De kinderen van jonker de winter loopen naar de maan. \'t ls de koude
twintig jaar, de kinderen, \'t is ccn belazerde tijd, ja , ja, de kinderen zitten bij moeder
in de kamer. De kinderen zitten dat is goed." Maakt eenige tcekeiis. Vervolgt „zou

-ocr page 48-

dom van je zijn om je kamerarrest, kapitein, adjudant, ik zal maar Paus schrijven,
ka, Paus kamer. Dan hebben we hem hier nog." Maakt weer stippen. „De oudste
Jan, jongen, de oudste jongen Jan, de jonge oudste Jan, spring in kind".

„Geef een les kind, als je niet kan schelen." Houdt er mee op, legt het potlood
neer. Op de vraag waarvan hij gelezen heeft, antwoordt hij: .,De kinderen in de
kamer bij de Paus en de verwarming is Celsius." Op verzoek door te gaan schrijft hij
in een hoekje van \'t papier: ongehoorzaam.

Hier vallen allerlei komische wendingen den patiënt al schrijvende in,
een ander keer bedenkt hij z\'n grappen van te voren.

Op\'zekeren morgen treffen we den patiënt aan op de ziekenzaal,
waarheen hij overgebracht is wegens de hinderlijke eigenschap zijn
hoofd te krabben tot bloedens toe en de daarop gevormde roofjes los
te maken en op te eten. Hij begroet me vriendelijk, wijst me een
stoel aan om naast hem te gaan zitten. Gevraagd waarom hij hier is,
geeft hij ten antwoord „voor afkrabben van \'t hoofd, kwam veel uit,
opluchting." Krabt nu ook weer over zijn hoofd, likt z\'n vingers af en
vervolgt: „cholera, ja, ja, carbol" enz. Den volgenden morgen begint
hij na begroeting over buikpijn te praten. Daags daarna vertelt hij aan
diarrhee te lijden. Den volgenden morgen is het eerste wat hij na
begroeting zegt: ,,de cholera berichten zijn beter."

Bij de tot nu toe besproken factoren, die het verschijnsel van nega-
tivisme bevorderen, kan men met meer of minder recht ervan spreken,
dat het uitblijven van de te verwachten reactie of het optreden van een
tegengestelde, nog eenigszins gemotiveerd is, dat\'de wil van den patiënt
erbij een zekere rol speelt. Negativistische verschijnselen, die optreden
als het ware buiten den wil van den patiënt om en zonder dat we eene
motiveering kunnen veronderstellen, verschijnselen van negativisme in
dezen engen zin, zijn bij onze oude patiënten niet zeer uitgesproken;
stoornissen als zich zinloos verzetten tegen elke beïnvloeding, inuta-
cisme, voedselweigering enz., komen niet voor. De patiënten zijn
veeleer in hoogste mate leidzaam en de negativistische verschijnselen
beperken zich tot enkele stereotype gewoonten.

Ten deele vallen ook de meergenoemde stoornissen als het zich
bedienen van allerlei averechtsclie verwrongen uitdrukkingen en het zich
stijf en gratieloos bewegen onder negativistische stoornissen. Het moeilijk
tot stand komen van een leidenden gedachtengang, het soms plotseling
afgebroken worden en het zich verliezen er van in allerlei toevallig
opduikende voorstellingen, gaat gepaard met liet moeilijk tot stand komen
en onderbroken worden van wilsinhouden. Ook bij de uitvoering zelve

-ocr page 49-

dwalen de zwakke wenschen nog weer af. Juist door het ontbreken van
een krachtigen richting gevenden wensch, krijgen
allerlei tegenmotieven
eene kans in het bewustzijn op te treden en den gang der handeling te
onderbreken.

In veel sterker mate dan de besproken lichte prikkelingsverschijnselen,
constateeren we bij deze oude dementia-praecoxpatienten het bestaan van
een algemeen en zeer belangrijk tekort aan psychisch gebeuren.

Daar we alleen uit hetgeen de patienten doen en spreken kunnen
besluiten tot dén aard der psychische stoornissen, en deze patienten zich
juist kenmerken door niets doen en niets spreken, hebben we weinig
gelegenheid iets aangaande de oorzaak der stoornissen, in dezen het
gebrek aan uitingen van psychisch leven, gewaar te worden.

Afgezien van tusschentijdsche acute phasen, is, zooals we nog later
-zullen zien, de waarneming en opvatting bij deze oude dementia-
praecoxpatienten in \'t algemeen niet sterk gestoord. Eene uitzondering
maken hierop eenige patienten met spreek- en bewegingsdrang, afleid-
baarheid en andere prikkelingsverschijnselen, waar waarneming en opvat-
ting sterk zijn belemmerd. Maar juist in de gevallen waar het tekort
aan uitingen van psychisch leven het geheele beeld beheerscht, bij de
„apathisch demente patienten", is de waarneming en opvatting niet sterk
gestoord. Sensorische verliesverschijnselen kunnen we voor het gebrek
aan initiatief van deze patienten niet aansprakelijk stellen.

Anderzijds is het gebrek aan uitingen van psychisch leven slechts
voor een klein deel een gevolg van stoornissen in de uitdrukkings-
bewegingen zelf. De gebondenheid, de neiging der uitdrukkingsbewe-
gingen korter of langer of blijvend te volharden, draagt in sommige
gevallen werkelijk er toe bij, uitingen van psychisch leven te onder-
drukken en zoodoende de geestelijke armoede der patienten grooter te
doen schijnen dan ze in werkelijkheid is.

Zoo b.v. bij P.. (no. 41) een in al z\'n bewegingen zeer gebonden
katatonicus. De uitdrukking van zijn gelaat is stijf en onbewogen als
van een masker, al zijne bewegingen zijn stijf en zonder eenige expressie
als van een houten pop en wanneer hij spreken gaat bij hoogst zeldzame
gelegenheden, dan kost hem dit zichtbare moeite, kan hij niet uit z\'n
woorden komen en vervalt, zooals wc boven zagen, in voortdurende
herhaling. Toch is zijn psyche niet geheel afgestorven. Hij is wel-
willend en gedienstig, hecht aan eenige levensgewoonten, als zorg voor

3

-ocr page 50-

zijn uiterlijk en goede vormen, en verzuimt nooit voor de Zondagsche
wandeling op het appèl te zijn.

Door de belemmering in de uitdrukkingsbewegingen lijkt de patiënt
geestelijk armer dan hij in werkelijkheid is. We moeten echter ook
veronderstellen, dat niet alleen door de belemmering in de uitdrukkings-
bewegingen psychisch leven voor ons verborgen blijft, maar ook, dat
tijdens deze aanvallen van bevangenheid er om zoo te zeggen stilstand
is van gedachten. Met de belemmering in de uitvoering treedt tegelijk
een algemeene belemmering intra-psychisch op.

We nemen aanvallen van gedachtenstilstand ook onafhankelijk van
belemmeringen in de uitvoeringen van bewegingen waar; ze zijn bij
deze patienten een bekend verschijnsel. Na eenige vragen beantwoord
te hebben, laat een patiënt er een onbeantwoord en kijkt als afwezig
voor zich uit, of hij begint een antwoord en stopt dan op eens.

In hoeverre het algemeen gebrek aan psychisch gebeuren, de blijvende
intra-psychische akinese met korter of langer durende belemmeringen
van den gedachtengang verband houdt, weten we niet. We zullen ze
afzonderlijk beschouwen en aannemen, dat in sommige gevallen naast
een algemeen tekort aan psychisch gebeuren een korter of langer durende
belemmering van den gedachtengang kan bestaan.

Het tekort aan psychisch gebeuren dan is een algemeene. De patienten
doen uit zich zelf niets, spreken niet met andere, stellen nergens belang
in, trekken zich van hun verblijf in een gesticht al heel weinig aan, hun
gevoelsleven is afgestompt. Hier en daar slechts, mede doordat men
zich met hen onderhoudt, geven ze blijk van eenige belangstelling.

v. G.. (no. 30) wiens geheele onkunde van wat er in de laatste
25 jaar is voorgevallen sterk afsteekt tegen zijn zeer goede kennis van
de historie en van wat er in zijn gezonde dagen van belangrijks plaatè
vond, luistert niet zonder aandacht naar een en ander wat hem verteld
wordt en hij weet er een volgende keer zoo van na te vertellen, dat
het blijkt dat hij er over heeft nagedacht. Vooral waar over vroegere
dingen gesproken wordt, herleeft voor een oogenblik eenige belang-
stelling. De patiënt heeft indertijd een examen afgelegd en wordt
hierover nader ondervraagd, omdat het niet onbelangrijk was te weten,
aan welke eischen hij eens heeft kunnen voldoen. Bij een volgende
gelegenheid komt de patiënt er spontaan op terug en deelt mede, dat
de bedoelde examen-opgaven toen ter tijde zijn gepubliceerd en noemt
het tijdschrift waarin ze te vinden zijn.

-ocr page 51-

Een ander patiënt K.. (no. 32) luistert met voor hem ongewone
belangstelling toe, wanneer ik hem vertel van den officier, dien hij eens
als oppasser heeft gediend, en die later minister is geworden. Bij
uitzondering neemt de patiënt actief aan het gesprek deel door een van
belangstelling getuigende vraag te doen.

Dergelijke blijken van belangstelling zijn echter groote uitzonderingen.
Ze bewijzen dat de patienten onder gunstige omstandigheden meer
kunnen dan men uit hun doen en laten eerst zou vermoeden. Echter
doen we verkeerd, wanneer we naar zulke maximale praestaties den
geestestoestand der patienten beoordeelen. Wat veel meer hun toestand
kenmerkt, is hun habitueele wijze van zijn: geen belangstelling,
geen emotie.

Als een laatste rest van belangstelling kan men ook beschouwen de
goede bedoeling van sommige patienten met iets te beginnen, wat ze
echter nooit tot een einde brengen. Zoo verzamelt een der patienten
wat hij vindt aan couranten, steekt ze in zijn zak met het plan ze te
lezen. Hij brengt het echter zelfs niet tot het lezen van eene advertentie.

Van gebrek aan belangstelling hunnerzijds getuigt ook het feit, dat
deze oude apathisch stompzinnige patienten geen bezoek ontvangen, in
tegenstelling b.v. tot de ook zoo langen tijd verblijfhoudende lijders aan
de manisch-depressieve psychose.

Eenige patienten berichten zelf over hun niets doen. Zoo antwoordt
v. G.. (no. 30) op de vraag, waar hij zoo al aan denkt: „Ik denk
eigenlijk nergens aan." H.. (no. 29) antwoordt op de vraag met wie
hij het meeste praat: „met niemand, goeden morgen zeg ik."

Deze apathie treedt het duidelijkst aan den dag bij de patienten, die
overigens weinig psychotische verschijnselen bieden; waar deze wel
bestaan, daar is in sommige gevallen de apathie niet zoo diepgaande.
Een deel der affectieve reacties der patienten zijn echter weinig adaequaat
aan de gegeven omstandigheden: ze lachen waar niet te lachen valt;
ze laten zich alles welgevallen, maar worden om eene kleinigheid boos.
Dit gebrek aan overeenstemming tusschen gevoels- en gcdachtcnleven
heeft S t r a n s k y *) intra-psychische ataxie genoemd. We zien deze
intra-psychische ataxie vooral optreden bij die patienten, die overigens
ook allerlei psychotische verschijnselen bieden, bij die met lichten
spreek- en bewegingsdrang, met ideeönvlucht en afleidbaarheid, met

\') Dr. IL. Stransky, Übcr die Dementia praecox, 1909.

-ocr page 52-

stereotypieën en negativistische stoornissen en past aldus dit verschijnsel
van gebrek aan overeenstemming tusschen gevoels- en gedachtenleven
in de rij der dissociatieve verschijnselen dezer patienten.

Geheugen. We onderscheiden hierbij het bewaard gebleven zijn
van herinneringen aan vroegere tijden vóór het begin van de ziekte,
herinneringen aan den tijd in het gesticht doorgebracht, en aan gebeurte-
nissen van zeer jongen datum (inprentingsvermogen).

Zooals bekend is, plegen bij de dementia-praecoxpatienten oude
herinneringen goed bewaard te blijven; zoo is ook bij deze patienten
vroegere schoolkennis b.v. behouden gebleven. In scherpe tegenstelling
is vaak hiermee de geringe kennis, die ze bezitten van wat na hunne
ziekte is gebeurd, hun geestelijk bezit is na een zeker oogenblik niet
meer aangevuld. Zeer typisch komt dit uit in de kennis van een oud-
onderwijzer (no. 30). Met eene nauwkeurigheid, alsof hij zich vooreen
examen had voorbereid, kan hij alle namen van hen, die over Holland
geregeerd hebben, zonder fouten opzeggen, vanaf Dirk 1 tot koning
Willem III. Van diens dood en van latere gebeurtenissen in den lande
weet hij niet af; hij weet zelfs niet in welk jaar we nu leven. En dit
is niet toe te schrijven aan het verblijf in een gesticht op zich zelf, aan
eene afsluiting van de wereld. Integendeel, we zien, dat andere patienten
van de zaal, waar hij verblijf houdt, patienten ook, die meerdere decen-
niën reeds verpleegd worden, geregeld de couranten lezen; belangrijk
nieuws, b.v. de vooruitgang van de vliegkunst, wordt onderling besproken
en wat de nieuwste geschiedenis van het vorstelijk huis betreft, deze
heeft ook vreugde gebracht binnen de muren van het gesticht. Maar
alles is zonder belangstelling aan hem voorbij gegaan, zonder indruk
achter te laten. Van vroeger echter zegt hij niet alleen eens van buiten-
geleerde schoolkennis op, maar kan ook vertellen van het leven, van de
politiek van die dagen, van beroemdheden van den dag en het oordeel
van hunne tijdgenooten.

Zoo goed is echter niet elke patiënt te onderzoeken en ook niet zoo
goed elks geheugen. Er zijn individueele verschillen, en tegen hebben
de patienten steeds, dat oefening, opnieuw beleven der herinneringen
niet plaats vindt. Hierbij komt nog de moeilijkheid zich uit te drukken;
evenmin als woorden hebben de meeste hunne herinneringen ter directe
beschikking.

Het vermogen herinneringen van jongen datum vast te houden,

-ocr page 53-

laat zich door kleine proefnemingen nader onderzoeken. We moeten
daarbij vooropstellen, dat er goede opvatting heeft plaats gehad, en in
die gevallen is het inprentingsvermogen niet gestoord. Waar goede
opvatting ontbreekt, is van herinnering al zeer weinig sprake. Toch
hebben we soms in zoo\'n geval gelegenheid goede herinneringen te
constateeren; we vinden b.v. dat ondanks het ontbreken van de goede
opvatting van een geheel, de niet samen verwerkte
partieele waarnemingen
goed zijn ingeprent.

K. • (no. 34) die bij het onderzoek daags te voren met de vervolg-
plaatjes de teekeningen van de kerk niet heeft herkend, weet den
volgenden dag er van te vertellen, dat er lijnen in het boekje staan,
dat er haaltjes bij komen en dat er een onderlijn was.

Wat wel opvallend is bij deze patienten, dat is het weinig bestand zijn
tegen suggestieve vragen. Men kan hen veel van de vroeger getoonde
plaatjes laten vertellen, dat er niet op is te zien, als men de vragen
er naar inricht. Dikwijls krijgt men echter den indruk, dat de patienten
maar iets zeggen, om van het vragen af te zijn.

Spontane en eenigszins langere confabulaties stelden we bij deze
patienten niet vast.

De opvatting beoordeelden we naar de resultaten der kleine proef-
nemingen: plaatjes uitleggen, herkennen der vervolgplaatjes, weergeven
van gelezene. Behalve de minimale eischen dezer gemakkelijke opgaven,
stelden we moeilijker, door de patienten te ondervragen in hoeverre ze
georienteerd zijn en het doen en laten om hen heen begrijpen.

Aan de zeer gemakkelijke eischen als het herkennen van plaatjes enz.
voldoen bijna al de patienten. Behalve eenige, die niet voor het onder-
zoek te vinden waren, zijn er vier patienten (no\'s 33—36) waar de
opvatting zoo zeer geleden heeft, dat het herkennen van plaatjes zelfs
bemoeilijking ondervindt. Deze patienten verkecren blijvend in een in
intensiteit wisselenden graad van stupor, waarmee ook wisseling in de
opvattingsstoornissen gepaard gaan.

Leggen we K.. (no. 34) een bladzijde uit een prentenboek voor en laten we hem
de plaatjes benoemen:
kar -f

theepot — schelpje,

kanon — suikerstelsel gebak.

hond — schenkel, ja, ja, zoo\'n droog dinkje, Sint-Nicolaasgeschcnk.
» — wolf.

-ocr page 54-

harlekein — schelpje.

hobbelpaard — hout met een aapje er op, een hout. (Wat doen ze er mee?) een

stelsel, ze gebruiken het wel voor een stille versiering,
tuinschop — blikje, stofblikje.
gieter 

sikkel — een draaisel, een uitboorsel (het lemmet is half cirkelvormig gebogen)

kar — suikerwerk, van dat speculaas,

schaar 

hark — een rand, vernis, een beetje vuil. (Wijst eerst de tanden van de hark,

glijdt dan met de vingers over het papier).

stoffer 

haas — een ooren.

strijkijzer — een handvat.

Vooreerst bemerken we bij hem een gebonden zijn aan den zinnelijken
indruk, eene neiging bijkomstige gezichts- en tastwaarnemingen te ver-
melden. Deze neiging houdt soms eenigen tijd achtereen aan. Eenmaal
is het de glans van het papier, waar hij z\'n aandacht aan blijft besteden.
Een plaat van eene kamer hem voorgelegd ontlokt hem: „mooi, mooi,
vernis" en, op de vraag wat het voorstelt: „vernis." Een van de ver-
volgplaatjes op dof glanzend papier geteekend doet hem opmerken:
„Ja, \'t is nat van doortrokken van de muur of zoo wat, lijm, oud vet."
Een ander maal noemt hij alleen de kleuren van de dingen of let er op
of eene lijn ook iets scheef loopt, en geen bochtje of vlekje ontgaat
hem. Is hij eindelijk over deze neiging heen, dan benoemt hij b.v.
alleen den vorm van een onderdeel of zegt iets, waaraan hem deze vorm
doet denken. Soms gebruikt hij ook den passenden naam en krijgt
men den indruk, dat het geheel goed opgevat moet zijn, zooals in de
gevallen, waarin hij direct den juisten naam zegt. Dit laatste gebeurt
zelden, veelal noemt hij den naam van iets analoogs of van iets waaraan
het geheel hem doet denken, met eene aanduiding van idceünvlucht.
Ook hier zien we de neiging aan bepaalde voorstellingen te blijven
hangen. Het is moeilijk hem hier af te brengen en aan hem op te
dringen, wat hij nu juist benoemen moet. Duidelijk blijkt dit bij het
laten zien van vervolgplaatjes, b.v. bij de plaatjes van de kerk. Deze
zijn hem meermalen getoond, hij herinnert zich ze meer gezien te
hebben. Bij vorige gelegenheden is het nooit gelukt het woord kerk
uit hem te krijgen, hij blijft maar bij: „oud Hollandsch," ondanks dat
hem ten slotte steeds werd gezegd, dat de teekening toch eene kerk
voorstelde.

-ocr page 55-

Kerk. 1. — (meer gezien?) Ja. (Wat is het?) oud Hollandsch (wat wordt het?)

een gebouwtje (wat voor gebouwtje?) oud Hollandsch (waar dient het
voor?) om te gebruiken (waarvoor?) voor het oog.

2. — W.V. ^--aanwast (wijst op de grondlijn die langer geworden is).

3. — „ — Hij snijdt er aan, tooverboekje.

4. — „ —

5. — „ — glans er over heen, nat, (wat zijn dat?) openingetjes (wat is

het?) niet veul.

6. — „ — dat het wat dunner wordt, meer bijgekomen (enkele inktlijnen zijn

iets dunner).

7. — „ — omslag. (Wat stelt het voor?) oud Hollandsch gebouwtje.

8. — „ — \'t is een beetje uit elkaar (de streepjes, die de straat voorstellen

staan meer uiteen.) (Wat is het?) oud Hollandsch. (Een kerk?) Ja.

We zien, dat het hier niet komt tot de opvatting van een zeer
eenvoudige afbeelding, en daarnaast en als een verwant verschijnsel te
beschouwen, het niet begrijpen van het essentieele van eene vraag, het
verkeerd of woordelijk opvatten van een verzoek. Analoog is ook de
slechte opvatting van zijne omgeving. Op de vraag wat ik doe, antwoordt
hij: „misschien wel horlogemaker" (op de tafel ligt een gewoon en een
éenvijfde secondehorloge) (wat nog meer?) Teekenen en sigaren (lacht).
Zijn slechte opvatting maakt ook, dat zijne kennis niet te verbeteren is.
Onderzoeker kent hij wel, noemt me „Dassel", hocvaak hem ook de
naam én het beroep gezegd zijn en hoe vaak hij die vele malen heeft
moeten nazeggen. Altijd is het weer op de vraag wie ik ben „Dassel".
(Maar wat heb ik dan gezegd?) waarop hij naam en beroep goed noemt.
Zinnelijke indrukken, daarvoor is hij vatbaar, abstracte kennis kan men
hem niet bijbrengen. Eenvoudige opdrachten hein gegeven voert hij
uit, steekt op verzoek de hand op enz. Ook de proef van Mar ie, het
brengen van drie papiertjes van verschillenden vorm naar drie voor elk
papiertje afzonderlijk bepaalde plaatsen, gelukt. Het terug opzeggen van
de maanden met slechts een enkele fout was een verrassende praestatic,
het is echter verwerken van oude kennis, welke zooals bekend is bij
dergelijke patienten en ook bij hem weinig heeft geleden.

Het laten lezen en weergeven van het gclezene doet ook zijne opvat-
tingsstoornissen uitkomen. Leggen wc hem een eenvoudig verhaaltje
voor, groot geschreven, zoodat hij met een bril gewapend tenminste de
letters afzonderlijk kan lezen.

De text luidt: In het heideveld heeft de arbeider Veenstra een hert gevangen, liet
dier liep in een veenput. V, sprong het na, pakte liet dier bij de horens en bracht
het naar huis.

-ocr page 56-

Hij leest: .In het heidevult heeft de har ei Veenstra een hut gra en tier liep in
veenput V. hing het na, hak niet weinig horen en buik het naars huis."

Zooals begrijpelijk is, kan hij er niet veel van na vertellen. (Waarvan gelezen?)
.Ditte", wijst het papier. (Wat staat erop?) .Lezen". (We\\k lezen?) .Weetik
niet". (Hebt je het goed gelezen?) „Jawel".

Het verhaaltje wordt hem langzaam voorgelezen. (Waarvan gelezen?) „Ja, ja. Van
planten, van die inkt drukt er niet door, door dat huis, poterij is het, \'t wil er niet
op, is niet gezond." (Hoe heette de arbeider?) (Wat deed die?) Hij hield een
heide, heette geragens". (Waarvan gelezen?) „Het dier". (Wat voor dier?) „Dat
weet ik niet". (Wat voor land?) .Niet veel bijzonders, nat". „Wat kwam in de
put?) .Water". (Een hert?) Ja". (Wat deed die arbeider?) „Weet ik niet".

Nadat hij het verhaaltje zelf driemaal heeft gelezen en het hem driemaal is voorge-
lezen; (Wat nu gelezen?) „Dat, wat er op staat. Liep een hert in \'t heideveld, liep
in een put". (Wat toen?) Haalt de schouders op. (Bleef het in de put?) .Ja", enz.

Het verhaal in zijn geheel is niet tot hem doorgedrongen. Er van
weergeven kan hij slechts enkele brokstukken. Geholpen brengt hij al
even weinig tot stand. Het woord put heeft misschien de voorstelling
water opgewekt, arbeider misschien poten en planten, welke voorstellingen
persevereeren als de andere. Men krijgt den indruk, dat de voorstellin-
gen, die blijven hangen, ook storend werken bij de opvatting, evenals
de associatief opgewekte. We kunnen er bijvoegen, dat het inprentings-
vermogen van den patiënt op zich zelf goed is, dat de patiënt geenszins
ontstemd is en dat niets in zijn gedrag negativisme doet veronderstellen.

We zien hier, dat het meestal niet komt tot de opvatting van een
geheel, maar dat allerlei partieele waarnemingen, alsook door associatie
en bijkomstige zinsindrukken opgewekte voorstellingen, zonder verband
naast elkaar blijven staan.

Eenigszins anders zijn de opvattingsstoornissen bij R.. (no. 36) te
duiden.

Leggen wc hem eene bladzijde uit het prentenboek voor en laten wc hem de plaatjes
benoemen. Hij spreekt zeer onduidelijk. Als het niet te verstaan is, wat hij zegt,
moet hij het opschrijven, hij schrijft dan echter geheel iets anders op. Hij begint als
steeds bij het laten zien van plaatjes, zwijgend met de vingers over het papier te
schuiven en wijst langs de omtrekken van de figuren,
ring — stocle kringel

hangslot — zakke kringel
sleutel

wortel — vleermuis (staat er onder)

? (schrijft op: het begin van zijn naam, dan blau)

koffiemolen - -

bijl — een zakrond er in. (de snijkant van de bijl is rond gebogen)

bloempot poltebloem

-ocr page 57-

kip — fezante haan

hark  vloere hark

schop  kelderschop

sikkel — een rand figuur

spinneweb — een mandebloem

kameel — olifant

schoen — zwarte klomp

aardbei — blom

kameel  kameledier

mandje — een zakkeklomp, een draagwiel.

Wat de opvatting van zijne omgeving betreft, eenmaal antwoordt hij op de vraag;
waar ben je hier?; „op de vloer"; een ander keer „boekenrusting"; bij een ander ge-
legenheid op de vraag: Wat is dit voor kamer hier?: „de bekijkkamer". (Wat bekijken
ze hier?) „Hoeveel dooien er zijn", (naast het laboratorium staat een gebouw, van
waaruit dooden\' begraven worden en waar nog dezen morgen familieleden van een
overledene werden toegelaten, iets, wat patiënt van uit z\'n werkplaats heeft kunnen
zien.)

Bij een andere gelegenheid komen antwoorden, die den indruk maken opzettelijk
verkeerd te zijn gegeven. Zoo bij het benoemen van plaatjes:
olifant -j-
slurf
tanden — de staart
staart — einde van de slurf
kip — vogel
kuikens — leerlingen.

Overigens is de patiënt weinig toegankelijk, beantwoordt meestal tot hem gerichte
vragen niet of haalt slechts de schouders op. Zijne opvatting is niet zoo slecht. Op
de vraag b.v. naar den datum, leest hij dezen, zoo hij hem direct al niet weet. van
den kalender af. Rookt hij eene sigaar, dan legt hij handig het afgesneden puntje op
het brandende gedeelte om toch niets te verliezen.

Wat ons treft is dus de onevenredig slechte wijze van benoemen van
afbeeldingen en we moeten betwijfelen of werkelijk hier de opvatting
nu wel zoo slecht is als door de resultaten van deze proefnemingen
wordt aangegeven.

Bij dezen patiënt is duidelijk, dat hij in verregaande onverschilligheid
zich niet om de vragen bekommert, dat hij ze meestal negeert en zoo
hij al antwoordt, zegt wat hem toevallig maar invalt of het tegendeel
ervan. Voorts blijft hij aan sommige voorstellingen hangen en heeft
eene neiging elementaire waarnemingen zonder samenhang en zonder
verband met de gegeven vraag op te noemen, eene neiging dus tot
stereotypie. Dit blijven hangen van eenige voorstellingen en het
aanhouden van sommige elementaire verrichtingen oefenen op zich zelf
een belemmerenden invloed uit op de opvatting; bij dezen patiënt niet

-ocr page 58-

in hooge mate, bij den voorlaatsten echter zoo sterk, dat waarnemingen
niet meer samengevat worden, niet in verband gebracht worden met
vroegere waarnemingen, maar dat allerlei partieele waarnemingen afzon-
derlijk naast elkaar blijven staan.

Zooals reeds bij den tweeden patiënt is op te merken, treffen we bij
andere nog duidelijker een opvallend slechte benoeming van de getoonde
plaatjes aan, waarbij we uit den aard van de antwoorden moeten
opmaken, dat toch een juiste opvatting heeft plaats gevonden, b.v.
schoen — zwarte klomp; kuikens — leerlingen. We moeten denken aan
bemoeilijkte woordvinding. Zeker staat dezen patienten geen vlot
spraakmateriaal ten dienste. Uit zich zelf spreken ze niet, langzaam,
éenwoordig zijn hun antwoorden bij aandringen.

Voor deze bemoeilijking der woordvinding kunnen we, daar andere
ouderdomsverschijnselen niet opvallen, geenszins beginnende seniele
amnestische aphasie aansprakelijk stellen.

Men kan vele van de verkeerde antwoorden, waaruit we mogen opma-
ken, dat de vraag is begrepen, en waarbij de kring van voorstellingen
door de vraag gegeven, is betreden, duiden als het symptoom van
Ganser, zonder daarbij aan opzet of aan een geest van verzet:
negativisme, het onzinnige antwoord steeds toe te schrijven. Slechts
zelden laat zich dit laatste uit het antwoord zelf opmaken, wanneer het
onzinnige in verhouding tot overigens juiste opvatting er te dik opligt,
als b.v. in het laatste voorbeeld de tanden voor den staart en den staart
voor de slurf te houden. Deze verkeerde antwoorden als cene uiting
van negativisme te beschouwen doen we des te eerder, als we overigens
bij den patiënt een dergelijke neiging tot verzet waarnemen. Maar ook
dan moeten we niet vergeten, dat zulke neiging plots opduikt, langeren
of korteren tijd blijft en dan weer verdwijnt, zonder dat we in staat zijn
het gedrag van den patiënt te verklaren of te voorspellen. Waar in cene
rij van benoemingen een dergelijke geest van verzet mee een rol speelt
bij het tot stand komen van het verkeerde antwoord, laat zich vaak niet
uitmaken. Bij onze patiënten, die tot de dementia-praecox gcrckciul
worden, hebben wc geen recht deze verkeerde antwoorden alle als cene
uiting van negativisme te beschouwen; cene conclusie, waartoe ook
Hey1) komt in zijn: „Das Gansersche Symptom" (pg. 88;.

\') Dr. J. H c y, Das Gansersche Symptom; 1904.

-ocr page 59-

De stoornissen van de orienteering dezer patienten zijn
in hoofdzaak het gevolg van hunne apathie, hun gebrek aan belangstelling.
Bij de patienten met vele psychotische verschijnselen: lichten spreek-
drang, neiging tot stereotypie, enz., is de slechte opmerkzaamheid en
gestoorde opvatting mede schuld aan onvoldoende orienteering. Bij
eenige patienten bestaat naast de orienteering in gewonen zin, een
verwerken van indrukken in den geest van hunne waanvoorstellingen.
Eene patiente, eene oude van 86 jaar, is, en zeer waarschijnlijk tenge-
volge van seniele stoornissen, werkelijk gedesorienteerd.

We treffen bij zeer vele der patienten aan, dat ze niet genoeg op de
hoogte zijn van den tijd. Dat geldt niet, wat het uur van den dag
betreft. Voor zoover ze te onderzoeken waren, wisten allen ten naaste
bij het uur aan te geven als de naburige torenklok sloeg. De dagen
verloopen zeer regelmatig, aan maaltijden, aan thee- of koffieuur hebben
ze steeds weer punten van uitgang. Minder staat het al met het aan-
geven van den dag. Vele orienteeren zich aan het menu, aan de dagen
van schoone kleeren, andere aan den kalender, die dan ook den datum
weten. De meeste fouten worden gemaakt tegen het jaartal. Het maakt
een onverwachten indruk als iemand dag en datum juist aangeeft en
met het jaartal meerdere jaren achter is. Maar het is te begrijpen; ze
krijgen het getal niet te hooren; noch onder oogen, behalve de courant-
lezers. Sommigen kijken op, dat het al zoo ver is en weten het jaartal
bij een volgende ondervraging goed aan te geven. Dat in zulke ge-
vallen de verblijftijd niet bekend is, spreekt van zelf, deze wordt steeds
te laag geschat, als ook hun eigen leeftijd. Bij de meer vervallene
geldt hetzelfde in sterkere mate, de fouten zijn grooter en treffen ons
meer, vooral omdat ze voor deze fouten geen inzicht hebben. Een
oude patiënt met grijze haren (K.. no. 34, oud 61 jaar), beweert 30 jaar
te zijn en is van het onmogelijke ervan niet te overtuigen,
evenmin als
andere abstracte kennis of verbetering van kennis hem is bij te brengen.
Hij neemt het niet in zich op, spreekt hoogstens het voorgezegde na.

Over hun verblijfplaats zijn deze patienten, voorzoover ze antwoord
geven, alle georienteerd, ze noemen ten minste liet gesticht bij name,
vaak met verouderde of volksbetiteling. Ze kennen den naam van de
stad en van den toren in de nabijheid. Sommigen vertellen, dat ze direct
den weg zouden kennen in hunne woonplaats en geven goed aan, waar-
langs ze zouden gaan.

Vraagt men de patienten verder naar het gesticht of er ook krank-

-ocr page 60-

zinnigen zijn, dan ontkennen ze dit. Op de vraag, waarom die menschen
hier dan zijn, antwoorden ze om onderdak te hebben of iets dergelijks.
Bij de waardeering van het onjuiste oordeel over hunne medepatienten is
het van belang te weten, dat de lijders aan circulaire psychose, die
hier even lang verpleegd worden en die niet of weinig geestelijk zijn
vervallen, hunne medepatienten goed beoordeelen, ze beklagen zich, dat
ze met de andere verblijf moeten houden of dat ze aan de andere niets
hebben. Voor deze dementia-praecoxpatienten komt er bij, dat ze geene
aanraking hebben met de andere, dat ze op zich zelf leven. Voor
zoover ze op de rustige afdeeling verblijf houden, treffen ze zelden
patienten in opgewonden of andere zeer opvallende toestanden aan,
integendeel het meerendeel doet dagelijks rustig zijn werk. Ze weten
soms wel, dat die en die zoo geschreeuwd heeft of zoo\'n rare praat
er op na houdt, of dat gene nooit spreekt of een ander steeds hetzelfde
zegt, maar tot eene samenvatting, tot eene verwerking dezer waar-
nemingen komt het niet meer. Waar leeken en famieleden ook dikwijls
niet tot het inzicht van krankzinnigheid van patienten komen, en vooral
geldt dit van rustige dementia-praecoxpatienten, daar mag het niet als
krankzinnig herkennen hunner zaalgenooten, dezen patienten niet te zwaar
worden aangerekend.

Tot een juist inzicht in het ziekelijke van eigen geestestoestand komt
geen der patienten; hier en daar slechts stuiten we op eenig ziektegevoel.
Een gevoel van te kort te schieten uit zich bij eenige patienten, wan-
neer we ze vragen of ze buiten het gesticht zouden kunnen leven.
Een sedert jaren in apathie voortlevende patiënt G.. (no. 30) kan zich
in deze veronderstelde situatie nog eenigszins indenken; hij ziet de
onmogelijkheid in iets te kunnen verdienen en zou naar een huis van
toevlucht gaan, waar hij zonder betaling zou kunnen slapen. Maar de
meeste dezer geestelijk vervallenen komen niet tot het besef van wat
ontslag hun brengen zou.

Het 1 i c h a m e 1 ij k onderzoek der patienten deed geene afwij-
kingen vinden, die zouden wijzen op grove anatomische veranderingen
der hersenen, een bekend resultaat, dat men bij patienten als de onze
steeds weer heeft gevonden. Dikwijls lichte verhooging der kniepees-
reflexen; bij eenige der patienten met blijvende
stuporeuse verschijnselen
enkele fijne fibrillaire trekkingen der aangeziclitsspieren; hier en daar
verschil der pupilwijdte, is het weinige, dat wc te vermelden hebben.

-ocr page 61-

Wat de laatst genoemde veranderingen der pupillen betreft, de beteekenis
hiervan wordt wel verkleind, doordat een nauwkeurig functieonderzoek
der oogen bij deze patienten veelal ondoenlijk was. Bij een der patienten
in paranoïden eindtoestand (R .. no. 23) is het pupilverschil zeer opval-
lend, bestaat reeds vanaf zijne komst in het
gesticht 28 jaar geleden, en
houdt misschien verband met de toenmalige aanvallen van zware half-
zijdige hoofdpijn.

We kunnen geen nauwkeurige gegevens bijbrengen, hoe het staat
met het ontbreken van de pupilveranderingen bij intensief psychisch
bezig zijn; we maakten geen gebruik van bijzondere optische instru-
menten. Bij vele der patienten missen de oogen, evenals hun geheele
gelaat, levendige expressie, waartoe ook het weinig veranderen der
vaak iets wijde pupillen bijdraagt.

Toevallen, zooals die bij de dementia-praecox worden beschreven in
eene frequentie, die opvallend wisselt in de verschillende mededeelingcn,
namen we bij onze patienten niet waar, en worden ook bij niet één
der patienten in de anamnese vermeld.

Bij alle geestelijk vervallen patienten in dit hoofdstuk besproken
bestaan duidelijke verschijnselen van lichamelijk vervat. Geen gezonde
frissche kleur, maar een vale schilferige huid; de patiënten gaan in min
of meer gebogen houding, en vertoonen dikwijls een geringe cyanose
der extremiteiten. De stereotype houding van cenige patiënten heeft
aanleiding gegeven tot een gewoontecontractuur. Bij S.. (no. 44) bestaat
een zeer sterke buigingscontractuur der drie laatste vingers van beide
handen, waarbij de uiterste leden der vingers tot zeer platte schijfjes
zijn vervormd. (Fraaie afbeeldingen van een dergelijke contractuur bij
dementia-praecoxpatienten vindt men in een hieraan gewijd opstel van
N o u ë t en T r e p s a tUitgesproken z.g. degeneratiekenteekencn
vinden we bij een zestal dezer patienten, waarvan bij drie der vrou-
welijke patienten een sterke baardgroei zeer opvalt.

Dementie. Het is moeilijk een antwoord te geven op de vraag,
wat precies te verstaan is onder dementie. Over de begrenzing van dit
begrip loopen de meeningen nog steeds zeer uiteen. Het oorspron-
kelijke „détnence" heeft in de dagelijksche taal een zeer ruime betee-

\') H. Nouët et L. Trepsat. Des contractures et rétractions tendineuses dans
la démence précoce catatonique. Encéphale 1910, I pg. 132.

-ocr page 62-

kenis, wordt gebruikt als een van de vele termen voor krankzinnigheid
in het algemeen, beteekent zoo iets als zijn verstand kwijt zijn. Deze
ruime beteekenis verliest het woord allengs; het drukt alleen meer uit
een blijvend tekort aan verstandswerking, dus niet een korter of langer
durende, tijdelijke opheffing ervan door acute psychotische verschijnselen.
Vervolgens wordt dementie alleen meer gebruikt voor een tekort aan
verstandswerking op lateren leeftijd ontstaan, dus niet meer voor een
aangeboren onvoldoende verstandsontwikkeling. Een eerste eisch is dus,
wanneer we in een bepaald geval willen uitmaken, welk deel der ver-
schijnselen als dementie is op te vatten, alle stoornissen van het psychisch
leven te elimineeren, veroorzaakt door acute verschijnselen. We zullen,
om uit te maken of dementie bestaat, de patienten zooveel mogelijk in
aanvalsvrije tijden onderzoeken. Acute psychotische verschijnselen kun-
nen we in het algemeen daar vermoeden, waar plotselinge veranderingen
optreden, vooral als deze gepaard gaan met schommelingen in de
gewichtskurve. We moeten er echter ook op bedacht zijn, dat zulke
tijdelijke psychosen jaren aaneen kunnen voortbestaan om ten slotte
toch weer te wijken. We behoeven hiervoor slechts te denken aan de
jarenlange, maar toch weer teruggaande phasen in het verloop van de
manisch-depressieve psychose. In de gevallen, waar bij onze oude
dementia-praecoxpatienten psychotische verschijnselen op den voorgrond
treden en jaren aaneen voortbestaan, moeten wc er ook rekening mee
houden, dat we toch met een tijdelijke bijkomstige psychose kunnen te
doen hebben en dat we dus bestaande intelligenticstoornisscn niet ten
volle aan dementie, aan blijvend verlies mogen toeschrijven.

Sterke schommelingen in den toestand zijn steeds verdacht voor het
bestaan van acute, tijdelijke verschijnselen. Omgekeerd is te verwachten,
dat ook de blijvende, om de betiteling van Wernicke te gebruiken:
residuaire verschijnselen niet steeds met dezelfde intensiteit aanwezig
zullen zijn en zoodoende ook schommelingen in den toestand zullen
optreden. Residuaire prikkelingsverschijnselen bij hcmiplegic zijn ook
niet steeds van dezelfde intensiteit; en zoo is ook het slechts nu en
dan aanwezig zijn van verschijnselen als b.v. hallucinaties nog niet een
bewijs, dat deze prikkelingsverschijnselen van een acuut proces afhan-
kelijk zijn en niet, zooals sommigen veronderstellen residuaire zijn»
afhankelijk slechts van na de ziekte overgebleven veranderingen.

Waar we verschijnselen van acuten aard aantreffen, daar mogen wc
gevonden intelligentiestoornissen niet ten volle aan dementie toeschrijven.

-ocr page 63-

maar moeten de door de acute verschijnselen veroorzaakte belemme-
ringen in mindering brengen.

In vele gevallen weten we, te rade gaande bij de acute psychosen,
welke intelligentiestoornissen psychotische verschijnselen met zich mee
plegen te brengen. Zoo weten we, dat bij het aanwezig zijn van een
maniakaal syndroom of van een stuporeuse of delirante phase, hiermee
zeer uitgebreide intelligentiestoornissen zullen gepaard gaan, die we dus
niet op rekening mogen stellen van mogelijkerwijze aanwezige dementie.
Maar een eenigszins nauwkeurige waardeering dezer intelligentiestoor-
nissen, daartoe zijn we niet in staat, noch veel minder te beslissen,
hoe groot de buitendien aanwezige, de blijvende, aan dementie toe te
schrijven intelligentiestoornissen zijn.

Eenige patienten zijn meer dan de andere zonder initiatief, ze bewegen
zich zeer weinig, ze blijven zitten waar men ze \'s morgens neerzet.
Hierbij komt eene verlangzaming van hunne bewegingen en bij het denken
en spreken; de opvatting is meer of minder gestoord; er bestaat een
groote neiging tot persevereeren en tot stereotypie. Deze patienten
hebben we stuporeuse genoemd (no\'s 32—36); de beperking en verlang-
zaming van liet psychisch gebeuren is bij hen van wisselende intensiteit;
bij tijden is hun stupor veel sterker, bij tijden zijn ze levendiger. Bij
zulke patienten nu weten we niet, hoeveel definitief is verloren gegaan,
hoeveel van het gebrek aan initiatief, hoeveel van de verlangzaming der
psychische processen, hoeveel van de opvattingsstoornissen, hoeveel van
de neiging tot perseveratie en stereotypie, aan blijvend verlies is toe te
schrijven, hoeveel een tijdelijke stuporeuse psychose schijnbaar luin
dementie vergroot. We kunnen dit uit liet tocstandsbeeld zelf niet
opmaken. Meer kans hebben we, wanneer we de patienten herhaaldelijk
onderzoeken, maar zelfs wanneer we ze in hun allerbesten tijd onder-
zoeken, ook dan hebben wc nog geen waarborg, dat ze toch nog niet
onder den invloed van een tijdelijke psychose staan.

Moeilijker wordt de onderscheiding nog, daar we ons tusschen de
tijdelijke stoornissen en de blijvende stoornissen bij de tot dementie
voerende ziekten een overgang kunnen denken.

Als voorbeeld hiervoor kan men de belemmeringen in de spraak bij
epileptici aanvoeren. Deze kunnen in acute phasen optreden en na afloop
ervan in den eersten tijd geheel verdwijnen. Allengs echter gaan deze
belemmeringen in de spraakfunctie na de acute phasen niet geheel terug
en worden ze ten slotte definitieve. Zoo kunnen wc ook bij onze

-ocr page 64-

chronische psychosen ons stoornissen denken, die eerst tijdelijke zijn,
maar later allengs definitieve worden. Hoeveel echter van de verschijn-
selen, die we waarnemen op een gegeven moment afhankelijk zijn van
tijdelijke en hoeveel van definitieve stoornissen, dat kunnen we veelal
niet uitmaken, zelfs niet in het betrekkelijk eenvoudige geval van
spraakstoornissen bij epileptici.

Laat ons nu nagaan, welke van de gevonden afwijkingen we mogen
beschouwen als niet voor teruggang vatbare, als residuaire. We onder-
scheiden residuaire verliesverschijnselen en residuaire prikkelingsver-
schijnselen; waarvan de prikkelingsverschijnselen in de laatste instantie
van de residuaire verliesverschijnselen zijn afhankelijk te denken.

De residuaire verliesverschijnselen zullen zijn een constant te kort in
bepaalde functies of een constante onvoldoende samenwerking van
meerdere functies. Dat is nu juist eene merkwaardigheid in de verschijn-
selen bij tal van onze oude dementia-praecoxpatienten, dat ze zoo
weinig constant zijn. Ook buiten die gevallen, waar we spraken van
acute phasen in het verloop, zien we dat in den schijnbaar gclijkblij-
venden toestand van de patiënten van dag tot dag, ja zelfs in den
korten tijd van een onderzoek bij nadere beschouwing toch verschillen
aan den dag treden. Zoo zagen we b.v. bij patiënt K.. (no. 34), dat
hij bij het laten zien van eenvoudige plaatjes, blijk geeft van zeer sterk
gestoorde opvattingen, dat hij hierbij fouten maakt, die doen denken
aan de opvattingsstoornissen bij sommige gevallen van epilepsie en
eclampsie; maar wc zagen ook hoe hij, in tegenstelling met lijders aan
laatstgenoemde ziekten, opeens tusschen de slechte opvatting door
blijk geeft van zeer goede opvatting. Zoo ook met de spraakstoornissen:
ten dcele is dit ook niet een constant verschijnsel. Zijn zeer zondcilinge
voor den toehoorder hoogst onsamenhangende taal onderbreekt patiënt
S.. (no. 44) met een goed gebouwden volzin. In zulke gevallen
kunnen we niet van een definitief verlies spreken. Ook de talrijke
verschijnselen van onvoldoende samenwerking der psychische functies,
de „coördinatiestoornissen" zijn voor een groot deel althans niet constant.

Daarentegen maakt gebrek aan initiatief, het verschijnsel, dat wc zoo
talrijke keeren aantreffen, den indruk van iets constants, al blijft dan ook
wisseling in intensiteit bemerkbaar. Bij vele patiënten bestaat voort-
durend een tekort aan psychisch gebeuren. Naar alle zijden van het
geestesleven treedt dit verschijnsel aan den dag. Telkens is het weef
hetzelfde: de mogelijkheid van eene functie is niet opgeheven, maaf

-ocr page 65-

er heeft niets piaats. Apathisch leven ze voort, zich om niets bekom-
merende, maar ze kunnen zeer boos worden. Ze schenken nergens
aandacht aan, hunne opmerkzaamheid ligt ter neer, maar ze kunnen een
oogenblik opmerkzaam zijn. Hunne herinneringen zijn niet verloren
gegaan, maar liggen ongebruikt. Tot een oordeel komt het niet, ze
denken zich niet in een toestand in; wanneer met aandrang een oordeel
gevraagd wordt, zeggen ze maar iets, wat hun maar invalt; soms daaren-
tegen worden we opeens verrast hoe goed ze eene situatie doorzien.

Het is telkens weer hetzelfde: een bepaalde psychische functie is niet
opgeheven, maar er heeft niets plaats. Dit verschijnsel van apathie,
van gebrek aan initiatief, kan ook voorkomen in het verloop van een
acute psychose, is dan dus slechts een tijdelijk gebrek. We meenen
bij onze oude dementia-praecoxpatienten, waar een gebrek aan psychisch
gebeuren zoo geheel het ziektebeeld beheerscht, in deze apathie een
blijvend gebrek te mogen zien, en wel, omdat deze apathie reeds
minstens vijftien jaren en meestal veel langer onafgebroken achtereen
heeft voortbestaan.

Het gebrek aan psychisch gebeuren is een algemeen gebrek, het uit
zich naar alle zijden van het geestesleven, er beslaat tekort aan emoties,
tekort aan wenschen en willen, en ook: er ontbreekt een voortgaande
en leidende gedachtengang. In samenhang hiermede ontstaan stoor-
nissen van de opvatting, van het vastleggen van indrukken enz., van
welke functies men evenwel niet mag aannemen, dat ze op zich zelf
tenminste eenigszins belangrijk zijn gestoord.

Welke van de talrijk bij deze oude dementia-praecoxpatienten waar
te nemen psychotische verschijnselen zijn echter als residuaire prikkelings-
verschijnselen op te vatten? Zoodanige beteckenis schrijft men wel toe
aan de hallucinaties, die voortbestaan bij overigens ophouden van
psychotische verschijnselen (Wernicke Zijn er onder de psycho-
tische verschijnselen bij de patiënten, en die vaak zoo eenzijdig voort-
bestaan, nog andere als residuaire prikkelingsverschijnselen te duiden?
Het is eene vraag, die zoo ver buiten onze kennis ligt, dat we slechts
eenige vermoedens kunnen uitspreken.

Eenerzijds vinden we bij deze patiënten eene reeks verschijnselen, die
we kunnen samenvatten als: gebrek aan psychisch gebeuren, anderzijds

\') Wernicke, Grundriss der Psychiatrie 2c Aufl. pag. 113.

-ocr page 66-

eene reeks verschijnselen, die wel een psychisch gebeuren inhouden,
maar een waaraan de normale samenhang ontbreekt, en waarbij meer
elementaire psychische verrichtingen naast elkaar optreden. We noemen
nog eens: verschijnselen van ideeënvlucht, van afleidbaarheid voor
zinsindrukken, afleidbaarheid voor eigen handelen en denken, echolalie,
perseveratie, de neiging tot stereotypie, versprekingen, wilsstoor-
nissen, enz. We vatten deze laatste reeks van verschijnselen onder
den naam dissociatieve te zamen. We bedoelen hiermee niet meer dan
een term, die deze symptomen gezamenlijk en hun uiterlijk verschijnen
eenigszins kenmerkend aanduidt, om niet gedwongen te zijn deze lange
reeks telkens weer te moeten opsommen. We bedoelen met deze
benaming dissociatieve geenszins iets over het wezen der aan deze
verschijnselen ten grondslag liggende stoornissen te willen aanduiden,
evenmin als er iets mee gezegd zal zijn over het al of niet uitsluitend
voorkomen bij, en specifiek zijn van deze verschijnselen voor de
dementia-praecox.

Deze beide categorieën van verschijnselen gaan niet parallel, bij de
meest apathische patienten vinden we niet in het weinige, dat er nog
psychisch gebeurt, de meeste dissociatieve verschijnselen. Evenwel
geheel zonder dissociatieve verschijnselen troffen we ook niet apathisch
stompzinnigen aan. Omgekeerd vinden we bij patienten met sterk
uitgesproken dissociatieve verschijnselen niet steeds gcheele apathie.

Het is moeilijk zich eene voorstelling te maken van de verhouding
van apathie en dissociatieve verschijnselen. Zeer zeker bestaat over en
weer verband, al is dit niet zoo constant, dat wc steeds beide reeksen
van verschijnselen als zich verschillend voordoende uitingen van één-
zelfde stoornis mogen beschouwen. Het verband, dat over en weer
bestaat, kan men zich zoo denken, dat de apathie, het gebrek aan
levendigen en leidenden gedachtengang aan de dissociatieve verschijn-
selen een verhoogde kans geeft als bewustzijnsinhoud op te treden;
en dat omgekeerd de dissociatieve verschijnselen belemmerend werken
op de vorming van een geordenden gedachtengang en aldus de apathie
in de hand werken. Duidelijk is deze beïnvloeding over en weer bij
het tot stand komen van dc opvattingsstoornisscn. In hunne apathie
noemen dc patienten, wat hun maar het eerste invalt, ze vermelden
allerlei zinsindrukken naast elkaar zonder wezenlijk verband, anderzijds
kan deze neiging aan zinsindrukken tc blijven hangen en het stereotyp
voortgaan op eens begonnen wijze dc opvatting belemmeren, zoodat

-ocr page 67-

zelfs een zeer eenvoudige leidende gedachtengang niet meer tot stand
komt. Maar niet alleen bij de opvattingsstoornissen moeten we een
verband veronderstellen van deze beide reeksen van verschijnselen, ook
bij het tot stand komen van andere meer samengestelde psychische
verrichtingen blijkt de wederzijdsche beïnvloeding. De plompheid en
gebondenheid der bewegingen van sommige patienten schijnt mede
veroorzaakt door het ontbreken van een levendigen innerlijken drang,
die naar uitbeelding streeft, anderzijds schijnt het en het is ook de
klacht van sommige patienten, dat ze zich niet vrij kunnen bewegen,
zooals ze zouden willen. Hun onbeholpen taal verraadt nu eens de
armoede en het emotielooze van hun denken, dan schijnt het meer
alsof de patienten hunne spraak niet geheel meester zijn, een oogenblik
gaat het niet en dan op eens spreken ze maatloos veel. Bij gebrek
aan eigen krachtige wenschen duiken allerlei tegenmotieven op, wanneer
ze eene handeling zullen uitvoeren; iets wel te doen of niet te doen
is hun om het even, het schijnt toeval wat ze zullen doen; een anderen
keer schijnt plots een tegenbevel een wel bedoelde handeling abrupt te
onderbreken. Zoo is. het telkens, eenerzijds schijnt het ontbreken van
een leidenden gedachtengang het optreden van meer elementaire
psychische verrichtingen te bevorderen, anderzijds schijnt het vrije spel
dezer meer elementaire psychische verrichtingen een geordend psychisch
gebeuren te bemoeilijken.

De vraag, welke de verhouding is van deze beide reeksen van
verschijnselen, het ontbreken van een leidenden gedachtengang en het
als het ware meer zelfstandig optreden van elementaire verrichtingen,
bevat in zich eigenlijk ook de vraag: welke is in normale omstandig-
heden de verhouding van elementaire functies tot de meer samengestelde
psychische verrichtingen, en de moeilijkheden bij de beantwoording
der eerste vraag vinden voor een groot deel hun oorsprong in het
gebrekkige van onze normaal-psychologische kennis.

Er zijn eenige binnen de grenzen van het normale leven vallende
geestestoestanden, in het bijzonder de toestand van slaapdronkenheid
en het droomen, waar verschijnselen voorkomen, die steeds weer aan-
leiding hebben gegeven eene vergelijking te maken inct de verschijnselen,
zooals wc die bij onze patienten hebben leeren kennen. Met dit feit,
dat onder zeer bijzondere, maar nog physiologische omstandigheden in
veel opzichten overeenkomstige verschijnselen waargenomen kunnen
worden als bij patienten als de onze, zal eene verklaring van

-ocr page 68-

den geestestoestand dezer patienten steeds rekening dienen te hou-
den, te meer nog, waar de voorwaarden waaronder de verschijnselen
optreden in de nog binnen de grenzen van het normale gelegen geestes-
toestanden, in veel opzichten overeenkomen met de voorwaarden in den
geestestoestand van onze patienten vervuld, n.1. het in beide gevallen
ontbreken van een leidenden gedachtengang. Het ligt dan ook zeer
na, de vele dissociatieve verschijnselen, die waar te nemen zijn bij onze
patienten niet alle als op zich zelf ziekelijk veranderde meer elementaire
psychische verrichtingen te beschouwen, maar veeleer het ziekelijke
daarin te zoeken, dat de voorwaarden, waaronder elementaire psy-
chische verrichtingen optreden, voortdurend bij onze patienten in ver-
vulling blijven. Eene vergelijking van den geestestoestand van onze
patienten met sommige normale, maar zeer bijzondere geestestoestanden
leidt er dus ook toe, voor het optreden van dissociatieve verschijnselen
vooral het ontbreken van een leidenden gedachtengang aansprakelijk
te stellen.

Maar er is meer, het optreden van deze dissociatieve verschijnselen
kan een zekere zelfstandigheid niet geheel ontzegd worden. Ze gaan
toch niet steeds parallel met de verschijnselen van apathie en het
ontbreken van een leidenden gedachtengang. Ook reeds voor den
droom moet men andere factoren eene rol toekennen, in de bekende
vage termen gezegd, een zekeren prikkelingstoestand aannemen, die de
meer elementaire psychische processen waaruit de droom is opgebouwd
doet ontstaan en dikwijls zeer bepaalde dezer processen doet ontstaan.
Zoo moeten we ook bij sommige van onze patienten een zeker plus,
een chronischen prikkelingstoestand veronderstellen — onafhankelijk van
het acute ziekteproces — die het optreden van dissociatieve verschijn-
selen, zooals wij de reeks van psychotische verschijnselen bij deze
patienten hebben genoemd, bevordert. Vooral omdat een deel der
dissociatieve verschijnselen zoo langen tijd en zoo éénvormig voort-
bestaan, mogen wij ze des te eerder van blijvende veranderingen
afhankelijk denken.

Voor die gevallen, waar prikkelingsverschijnselen meer zelfstandig
optreden, in de gevallen waar lichte spreek- en bewegingsdrang
bestaat,
moeten ook andere overwegingen gelden. Zoo moet men, waar
gefixeerde stereotypieën bestaan er aan denken, dat, afgezien van hunne
ontstaanswijze, de tallooze reproducties tot eene vergemakkelijking van
gereproduceerd worden hebben gevoerd, dat m. a. w. deze
stereotypie^

-ocr page 69-

uitingen zijn van een blijvende verhoogde prikkelbaarheid der betreftende
centra.

Ook sommige gevallen van stereotypen bewegingsdrang, misschien
zelfs van blijvenden lichten spreekdrang, zou men als blijvende, van
een actief ziekteproces onafhankelijke prikkelingsverschijnselen kunnen
opvatten.

Dit zijn alle theoretische vragen, maar al nemen we ook aan, dat een
deel der psychotische verschijnselen, die we bij deze oude patienten
waarnemen, als residuaire prikkelingsverschijnselen zijn op te vatten,
ook dan weten we nog niet hoeveel in een gegeven geval residuaire
verschijnselen zijn, hoeveel acuut psychotische; we kunnen het uit het
toestandsbeeld zelf veelal niet beoordeelen.

Het verloop der psychosen, de wijze waarop deze psychotische
verschijnselen zijn opgetreden, kan ons misschien nader over deze vragen
inlichten. De hiervoor noodige en met dit doel bepaald verzamelde,
zeer uitgebreide gegevens over het verloop der psychosen ontbreken ons
echter. Voor détails naar het volgende hoofdstuk verwijzende, kunnen
we toch eenige gegevens bijbrengen. Van de psychosen, waar in den
toestand nu talrijke dissociatieve verschijnselen zijn aan te wijzen, zijn
er vele met acute phasen in het verloop. Deze acute phasen hadden
in \'t algemeen de neiging veelvuldig te recidiveeren en ten dcele met
dezelfde maar meer intensieve verschijnselen gepaard te gaan als nu
in den gelijkblijvenden toestand worden aangetroffen. Echter kwamen
in de psychose van eenige patienten (b.v. no\'s 31 en 41), waar nu
meerdere dissociatieve verschijnselen zijn aan te wijzen, acute phasen
niet of nauwelijks aangeduid in het verloop voor. Ongemerkt hebben
zich deze psychotische verschijnselen ontwikkeld; niet alleen verschijn-
selen als hallucineeren en waanideeën, maar ook stoornissen van de
uitdrukkingsbewegingen; deze laatste hebben hunne lenigheid verloren,
ze zijn plomp en onvrij geworden en allerlei ongewilde herhalingen
treden telkens op. Deze langzame ontwikkeling der dissociatieve
verschijnselen zonder acute perioden, doet zeer sterk vermoeden, dat
het niet een begeleidende acute psychose is die ze veroorzaakt, maar
dat een blijvend verlies er aan ten grondslag ligt.

Wanneer deze dissociatieve verschijnselen van acuten, voor teruggang
vatbaren aard waren, al is het ook na jaren, dan zou men vermoeden,
dat onder onze gevallen, alle van zoo ouden datum, er vele zouden
zijn, waar nu geen dissociatieve verschijnselen bestaan, maar vroeger

-ocr page 70-

wel zijn voorgekomen. Het blijkt evenwel, dat, waar deze dissociatieve
verschijnselen nu niet voorkomen, ze in het algemeen ook vroeger niet
een eenigszins belangrijke rol hebben gespeeld. Ook dit pleit er voor,
al is het een negatieve aanwijzing, dat de dissociatieve verschijnselen,
die we zoo veelvuldig bij onze patienten aantreffen, ten deele iets anders
zijn als voor teruggang vatbare verschijnselen van een begeleidende
psychose, dat ze residuaire verschijnselen zijn.

Wederom moeten we herhalen: hoeveel in een gegeven geval residuair
is der prikkelingsverschijnselen, hoeveel van acuten aard, kunnen we
niet voldoende onderscheiden.

Waar residuaire prikkelingsverschijnselen bestaan, zijn ze te rang-
schikken onder de elementen die „dementie" samenstellen, juist omdat
ze blijvende belemmeringen zijn van de verstandswerking en omdat ze
in laatste instantie van een blijvend verlies van hersenfunctie zijn afhan-
kelijk te denken. Ja, we kunnen verwachten, dat deze residuaire
prikkelingsverschijnselen in sterker mate nog de verstandswerking zullen
belemmeren dan verliesverschijnselen, zooals ook de residuaire prikke-
lingsverschijnselen bij hemiplegie b.v. het maken van bewegingen meer
belemmeren dan de verlamming op zich zelf.

De eisch, dat dementie een gevolg is slechts van blijvend verlies
van hersenfunctie, hoe prijzenswaardig scherp in theorie gesteld, levert
practisch groote moeilijkheden op, daar we niet in staat zijn steeds
voldoende tijdelijk en blijvend verlies te onderscheiden.

Denken we ons het in dit verband ideale geval, dat we van den
geestestoestand van een patiënt kunnen zeggen: na aftrek van de
tekortkomingen toe te schrijven aan tijdelijke, voor teruggang vatbare
stoornissen, hebben we voor ons zooveel en dusdanige blijvende
verliesverschijnselen, dan mogen we op grond van het bestaan van
blijvende verliesverschijnselen op zich zelf nog niet besluiten tot
dementie. Niet elk blijvend en zelfs zeer ernstig verlies van psychische
functies roept een geestestoestand in het leven, die den naam dementie
verdient. Aphasische patienten pleegt men om hun nphasie niet dement
te noemen. Voor den geestestoestand bij zoo eenzijdig verlies is
dementie niet een goede benaming. Aphasische patienten kunnen
door de wijze, waarop ze zich in hun moeilijke positie weten te redden,
blijk geven van groote intelligentie. Zoo kunnen ook andere geïsoleerde
defecten bestaan zonder dat een geestestoestand in het leven wordt

-ocr page 71-

geroepen, die den naam dementie verdient. Het bestaan van verlies-
verschijnselen op zich zelf beteekent nog geen dementie.

In welk geval nu mag men de door verliesverschijnselen veroorzaakte
beperking van het geestesleven dan wel dementie noemen?

De vraag is gewettigd: is er, wanneer we van dementie spreken,
steeds eenzelfde inzinking van het geestesleven in het spel, of is ten-
minste deze inzinking eenigszins te omgrenzen.

Men moet deze vraag niet verwarren met de vraag naar den oorspong,
naar de samenstelling uit elementaire stoornissen van den geestestoestand,
dien we betitelen als dementie. De samenstelling toch is zeer verschil-
lend; nu eens veroorzaken deze, dan gene verliesverschijnselen, hetzij
d\'rect, hetzij indirect een geestestoestand, die bij den voor de persoon
normalen vergeleken eene inzinking beduidt. Niet de oorsprong en
samenstelling willen we beoordeelen, maar het resultaat, de hoedanig-
heid van het geestelijk leven, dat nog mogelijk is. Dementie kan
optreden in het verloop van vele ziekten en is telkens voor die ziekte
eigenaardig in zijn opbouw uit elementaire stoornissen; ouderdoms-
dementie laat zich daardoor onderscheiden van de postepileptische
dementie; — wat we hier vragen is echter, wat hebben al deze toestan-
den gemeen; waarom duiden we ze alle met Oen naam: dementie aan;
welke beperking van het geestesleven moet bestaan, wanneer we van

dementie spreken.

Soortgelijke moeilijkheden als bij de omschrijving van wat onder
dementie te verstaan is, doen zich voor wanneer wc een begrip willen
omgrenzen als b.v. het maatschappelijk verval van een volk, een ver-
schijnsel in veel opzichten te vergelijken met dementie: het geestelijk-
verval van een individu. In sommige gevallen is dc oorzaak van
maatschappelijk verval van een volk bekend; hetzij b.v. klimaatverande-
ringen of het uitsterven van een dc stuwkracht leverend deel der
bevolking aan den achteruitgang schuld is. In beide gevallen heeft
eene inzinking plaats van het maatschappelijk leven van het volk. Op
zoo
verschillende oorzaken volgt een in veel opzichten overeenkomstig
verschijnsel: maatschappelijk verval. In zoo gunstige positie van de
oorzaak te kennen zijn wc niet in dc gevallen van geestelijk verval bij
onze patiënten. Van het maatschappelijk verval van een volk kunnen
we verder kennis verzamelen door de studie van de elementaire
maatschappelijke verschijnselen; we kunnen b.v. nagaan hoe het staat
met het verkeerswezen. Door ijverig verzamelen van statistische gegevens

-ocr page 72-

kunnen we de vermindering in de verplaatsing der bevolking in cijfers
uitdrukken of in een graphische voorstelling. Zoo zouden we in een
gegeven geval, waar een volk maatschappelijk was vervallen, alle
veranderingen in de elementaire maatschappelijke verschijnselen in
kurven kunnen uitbeelden. Wanneer we echter den achteruitgang van
verschillende volkeren met elkaar vergelijken, dan zal blijken, dat er
geenszins sprake van is, dat in alle gevallen van maatschappelijken
achteruitgang steeds dezelfde elementaire maatschappelijke stoornissen
bestaan. Het eene maatschappelijk verval in zijn elementen ontleed,
is een geheel ander als het maatschappelijk verval van een volk, dat
leeft onder andere omstandigheden. Maar toch spreken we in beide
gevallen van maatschappelijk verval. Wat hebben alle gevallen gemeen,
dat we ze toch alle met éen woord: maatschappelijk verval, aanduiden;
welke verandering van het maatschappelijk leven moet bestaan, wanneer
we van verval spreken.

Zoo stellen we ook de vraag, welke beperking moet in het geestes-
leven zijn opgetreden, opdat we mogen spreken van dementie.

Verleidelijk schijnt het elke beperking dementie te noemen. Maar we
wezen er reeds op, dat we aphasische patiënten om hunne aphasie, die
een sterke belemmering van het geestesleven met zich meebrengt, niet
dement willen noemen.

Men zou kunnen verlangen, dat de beperking al die psychische ver-
richtingen moet omvatten, die we als werking van het verstand plegen
samen te vatten. Men zou dan aan het woord dementie eene betee-
kenis geven, die zeer dicht staat bij de oorspronkelijke beteekenis van
démence in de volkstaal, \'t welk ongeveer beteekent: zijn verstand
kwijt zijn. Zeer zeker zullen we ook moeten spreken van dementie
wanneer eene beperking van liet geestesleven is opgetreden zoo, dat
het oordeel, een der eerste verstandswerkingen heeft geleden. Omge-
keerd echter zijn er ook patiënten, waar de verstandelijke vermogens
niet hebben geleden en die toch naar heerschend gebruik dement plegen
genoemd te worden, zoo b.v. de patienten lijdende aan gevoelsafstom-
ping. Wc zouden in plaats van verstandswerking een nog meer
omvattend begrip moeten kiezen: b.v. hoogere uitingen van het
psychisch leven. De beperking van het geestesleven in geval van
dementie is een zoodanige, dat de beperking de hoogere uitingen van
het psychisch leven omvat.

Deze hoogere uitingen van het psychisch leven kunnen wc eenerzijds

-ocr page 73-

analytisch beoordeelen door na te gaan welke elementaire psychische
processen daarbij eene rol spelen. Zoo kunnen we ook in gevallen waar
deze hoogere uitingen van het psychisch leven niet meer tot hun recht
komen, beproeven vast te stellen, welke stoornissen der elementaire
processen daaraan schuldig zijn. Anderzijds moeten deze hoogere
uitingen van het psychisch leven zelfstandig beschouwd worden, zooals
ze zich voordoen. Zulks te meer, omdat deze hoogere uitingen van
het psychisch leven toch iets anders en meer zijn dan de som van
zooveel meer eenvoudige psychische processen. Ook subjectief beschou-
wen we ze zelfstandig en we doen het voortdurend in de taal van het
dagelijksch leven. In plaats van het meervoud: hoogere uitingen, zouden
we kunnen beproeven een enkelvoudigen term te zoeken, die alle
hoogere uitingen omvat, als b.v. geest, rede, persoonlijkheid. Welken
term we ook kiezen, hoezeer we subjectief deze hoogere uitingen van
het psychisch leven als een geheel plegen te beschouwen, met welk
recht metaphysischc psychologieën ze eigen zelfstandigheid en werking
toekennen, het blijkt, dat in de verschillende gevallen van dementie
deze hoogere uitingen van het psychische leven nu eenmaal niet op
dezelfde wijze zijn gestoord, maar verschillend en dikwijls zeer eenzijdig.
In alle gevallen van dementie bestaan geen specifieke veranderingen
van deze hoogere uitingen van het psychisch leven, evenmin als er —
we zagen het vroeger — specifieke veranderingen bestaan van de elemen-
taire
psychische processen. De eenige voorwaarde waaraan alle gevallen
van dementie voldoen, is slechts het feit, dat de hoogere uitingen van
het psychisch leven gestoord zijn. Hetzij we het meervoud gebruiken:
hoogere uitingen, hetzij hiervoor éen term uitzoeken, steeds blijft er
groote
speelruimte, waarom we een patiënt dement moeten noemen.

Zoo is het echter ook in de praktijk. Nu eens noemen we een
Patiënt dement omdat zijn oordeel is verminderd, dan weer omdat zijn
gevoelsleven is afgestompt. We besluiten dan ook in een gegeven
geval tot het bestaan van dementie, niet omdat het geestesleven van
den patiënt eenige, in alle gevallen van dementie aanwezige, specifieke
eigenschappen bezit, maar nu eens op grond van deze, dan weer op
grond
van gene belemmering in de hoogere uitingen van het psychisch
leven.

Tot een soortgelijke omschrijving komt men, wanneer men beproeft
te definieeren, welke eigenschappen liet maatschappelijk leven van een
volk moet hebben om van verval te mogen spreken.
Er bestaan geen

-ocr page 74-

zelfde specifieke eigenschappen in alle gevallen van maatschappelijk
verval, we besluiten er toe nu eens op grond van deze, dan weer op
grond van gene tekortkomingen in de hoogere uitingen van het maat-
schappelijk leven.

Omdat we tot het bestaan van dementie besluiten op grond van
telkens andere feiten, vervalt ook de mogelijkheid van het opstellen van
graden van dementie. Er is geen graadmeter, waarom we een patiënt
met verminderd oordeel meer of minder dement zouden kunnen noemen
dan een patiënt, lijdende aan gevoelsafstomping.

De resultaten der kleine proefnemingen, waaraan we de patienten
hebben onderworpen, en die ten deele een intelligentieonderzoek omvat-
ten, zijn niet geschikt te dienen als maatstaf voor de dementie.
Patienten toch die we op grond van hunne gevoelsafstomping, hunne denk-
traagheid, het gebrek van initiatief en gemis aan eigen levensvoering,
zeer zeker dement moeten noemen, kunnen niet te min zeer goed
voldoen aan de eischen in de proefnemingen gesteld, b.v. wat betreft
het behouden zijn van vroeger verworven kennis, van oordeel en van
opmerkzaamheid, en ze zouden, wanneer we hiernaar hunne dementie
wilden afmeten, niet of nauwelijks dement zijn te noemen. Er zijn
onderzoekers, die in dit laatste geval van gevoelsafstomping en gebrek
aan initiatief met behouden blijven van vroegere kennis en oordeel,
juist omdat deze behouden zijn gebleven, niet willen weten van dementie.
Ze spreken van „paradementie" of van een bijzondere dementie of van
eene dementie, die slechts aan den dag treedt op bepaalde tijden, onder
bepaalde omstandigheden enz. Iets dergelijks geldt echter van alle
vormen van dementie, elke dementie is een bijzondere, elke dementie
komt onder bepaalde omstandigheden het duidelijkst aan den dag.

Er is nog een andere maatstaf van dementie; een die weinig rekening
houdt met wat de patienten onder gunstige omstandigheden en met
geduld onderzocht nog blijken te kunnen; een die zich niet bekommert
oni de samenstelling uit elementaire stoornissen, om den bijzonderen
aard van de dementie, — acute, voor teruggang vatbare stoornissen
worden natuurlijk geëlimineerd —, maar eene waardeering van de dementie,
die slechts vraagt naar wat de patienten nog praesteeren. De eerste
graad is dan een zoodanig geestelijk verval, dat nog bestaansmogelijk-
heid buiten het gesticht voor den patiënt aanwezig is. Een graad verder:
de patiënt kan buiten zich niet meer handhaven, maar in het gesticht
nog gemakkelijk werk verrichten. Vermag een patiënt ook dit niet meer,

-ocr page 75-

dan rest nog de onderscheiding: kan men met den patiënt nog van
gedachten wisselen of is ook deze mogelijkheid opgeheven.

Het is een ruwe schatting van de dementie, waaraan veel gebreken
kleven, maar die practisch zeel wel bruikbaar is gebleken.

Het kunnen der patienten wordt bij zulk eene schatting echter onder
zeer uiteenloopende omstandigheden beoordeeld. Wat speelt al niet eene
r°l bij de vraag of een patiënt zich nog buiten het gesticht weet te
handhaven; hoeveel factoren zijn niet van invloed op het nog werken
kunnen in het gesticht. Men dient eiken patiënt op zich zelf te beoor-
deelen in verband met zijn vroeger kunnen en in verband met zijn
eigen omgeving. Van eene beoordeeling van uit eenzelfde gezichtspunt
\'s aldus geen sprake meer.

Als aanduiding van een geestestoestand drukt het woord dementie
slechts zeer algemeen uit, dat de hoogere uitingen van het psychisch
leven zijn gestoord; welke uitingen zijn gestoord, of hoedanig de stoornis
is, wordt door het woord dementie niet nader aangegeven. Dementie
js dus niet de naam voor éen bepaalden geestestoestand, noch wordt
er mee het bestaan van een of meer bepaalde eigenschappen van een
geestestoestand aangeduid; noch eene waardeering van het geestesleven
vanuit éen bepaald oogpunt. Iets positiefs drukt dementie niet uit,
overeenkomstig de samenstelling van het woord zelf. Het wil slechts
weergeven, dat er een tekort is aan hoogere uitingen van het psychisch
leven.

Voorzoover daarentegen het woord dementie den oorsprong aan-
wijst van de tekortkomingen, heeft het een zeer scherp omschreven
ziektekundige beteekenis: n.l. dat de veranderingen van het psychisch
leven een gevolg moeten zijn van blijvend verlies van hersenfunctie.
Het is jammer, dat twee zulke verschillende beteekenisscn aan éen
woord zijn gebonden: eenmaal een vage negatieve omschrijving van
een geestestoestand; eenmaal de duidelijke aangifte van den oorsprong
van psychische afwijkingen.

Wat betreft het vaststellen van den oorsprong der tekortkomingen bij
dementie doen zicli verder nog eenige practische moeilijkheden voor.
Vooreerst weten wc veelal niet voldoende nauwkeurig hoedanig de
geestescapaciteiten van den patiënt waren vóór liet uitbreken van de
psychose en men loopt steeds weer gevaar tekortkomingen aan de later

-ocr page 76-

opgetreden ziekte toe te schrijven, die in werkelijkheid reeds vroeger
bestonden. Voorts moet men feitelijk onderscheid maken tusschen later
opgetreden verlies van geestelijk bezit en onvoldoende geestelijke
ontwikkeling in de gevallen, waar de psychose reeds vóór volledige
geestelijke ontwikkeling van den patiënt is opgetreden. Dit onderscheid
tusschen dementie en onvoldoende geestelijke ontwikkeling tengevolge
van de ziekte, laat zich practisch niet altijd doorvoeren. Ten slotte
moet men ook, wanneer men de dementie tengevolge van eene ziekte
wil omgrenzen, hiervan wel scheiden veranderingen tengevolge van
hoogen leeftijd; ook dit heeft zijn practische bezwaren, vooral wanneer
ontoegankelijkheid van den patiënt het zoeken naar bijzondere ouder-
domsveranderingen in den weg staat.

De patienten, in dit hoofdstuk besproken, zijn alle in het verloop van
hunne ziekte dement geworden.

Hunne tekortkomingen zijn aan blijvend verlies toe te schrijven.
Hoogere uitingen van psychisch leven zijn bij hen in sterke mate
belemmerd; van een zelfstandig denkende, voelende en willende persoon-
lijkheid is weinig overgebleven. Hun kunnen is èn onder de omstandig-
heden van het leven in de maatschappij èn onder de voor hen gunstige
omstandigheden van het gestichtsleven sterk teruggegaan bij wat ze eens
vermochten.

Naast het blijvende verlies der dementie bestaan hier en daar tekort-
komingen, toe te schrijven aan een begeleidende acute psychose, zonder
dat we steeds in staat zijn beider tekortkomingen, van dementie en van
psychose, voldoende van elkaar te onderscheiden.

De in het vorige besproken patienten willen we nu naar het voor-
komen van elementaire stoornissen in groepen nader onderverdcclen en
in aansluiting hieraan nagaan hoe liet verloop der psychosen van elke
groep is geweest.

Wc stuiten hierbij op eenige bezwaren. Vooreerst zijn vele patienten
meer of minder negativistisch, zoodat het niet overal gelukt een duide-
lijk overzicht van de elementaire stoornissen te krijgen. Vervolgens
combineeren de elementaire stoornissen zich steeds weer anders, zoodat
men naar elk der stoornissen indeelende, steeds weer
.andere groepen
vindt. Wc moeten eene keuze doen naar welke der elementaire stoor-
nissen we willen indeelen. We weten echter niet welke de belangrijkste,

-ocr page 77-

de meest wezenlijke stoornissen zijn. Moeten we b.v. aan het bestaan
van een lichten spreekdrang groote waarde hechten voor de indeeling,
vooral omdat deze van allerlei associatieve stoornissen als ideeënvlucht,
afleidbaarheid enz. pleegt vergezeld te gaan, of moeten we aan den
spreekdrang maar een bijkomstige rol toekennen, een die alleen quanti-
tatieve verschillen schept, omdat dergelijke associatieve stoornissen bij
andere patienten ook zonder spreekdrang voorkomen. Juist het feit, dat
de elementaire stoornissen quantitatief zoo verschillend optreden, maakt
de indeeling zoo moeilijk, we weten niet hoever we moeten gaan.
Wanneer we b.v. de patienten indeelen naar het voorkomen van stereo-
typieën, moeten we dan ook nog tot de groep, waar \'deze voor-
komen, die patienten rekenen, die slechts enkele tics hebben.

Een en ander is oorzaak, dat het ons niet is gelukt naar het voor-
komen van elementaire stoornissen nauwkeurige groepen af te zonderen.
Na veel probeeren hebben we ons ten slotte neergelegd bij eene indee-
waarbij uitgegaan wordt van eene groep, waar naast het algemeen
tekort aan psychisch gebeuren bijzondere afwijkingen gering zijn, terwijl
in elke volgende groep eene toename der bijzondere afwijkingen te
constateeren valt.

Ie groep; apathisch stompzinnigen (no\'s 27—31).

2e „ ; apathisch stompzinnigen met verschijnselen van negativisme
(no\'s 37—38).

3e * ; apathisch stompzinnigen met verschijnselen van negativisme
en stereotypie (no\'s 39—43).

4e „ ; stompzinnigen in blijvend stuporcusen toestand (no\'s 32—36).

5e

„ ; stompzinnigen in blijvend geagiteerden toestand (no\'s
44-48).

Als le groep dan zonderen wc af ccnige patienten, waar het tekort
aan psychisch gebeuren het ziektebeeld geheel beheerscht en bijzondere
afwijkingen in den vorm van allerlei psychotische verschijnselen op den
achtergrond treden. We noemen deze patienten apathisch stompzinnige; hun
aantal bedraagt vijf, het zijn die vermeld onder de no\'s 27—31. Een zeer
scherpe of principieele tegenstelling vormen deze patienten tegenover de
andere niet, daar ook bij deze apathisch stompzinnige andere psychotische
verschijnselen niet geheel ontbreken; ze onderscheiden zich quantitatief
tegenover die patiënten waar de psychotische verschijnselen op den
voorgrond treden. Hunne apathie, het algemeen gebrek aan psychisch

-ocr page 78-

gebeuren, is daarentegen sterker uitgesproken dan die bij de patienten
waar psychotische verschijnselen op den voorgrond treden. Bij de
eenvoudig stompzinnige patienten bestaan hier en daar aanduidingen
van persevereeren en stereotypie, alsook gebondenheid, onvrijheid van
hunne uitdrukkingsbewegingen. Ze zijn traag in hun denken, men
krijgt bijna geen contact, zonder dat ze bepaald negativistisch zijn. Bij
bijna alle komen nog enkele vage fantastische grootheids- en vervol-
gingsideeën bij bijzonder navragen aan den dag. De patienten kunnen
betrekkelijk goed opmerkzaam zijn, kunnen zich ook de dingen goed
inprenten. Ze zijn echter tegen suggestieve vragen weinig bestand.
Hun vroegere kennis heeft niet of weinig geleden. Hunne orienteering
gaat zoo ver als hunne belangstelling gaat en ze aanknoopingspunten
hebben. Ze weten waar ze zijn; meestal ook welke dag het is, waarbij
ze zich aan de regelmatig terugkcerende wekelijksche gebeurtenissen
van huishoudelijken aard orienteeren. Ze weten zoo ongeveer den tijd
van het jaar. Daarentegen hoe oud ze zijn, hoe lang in het gesticht
of welk jaar het is, dat weten ze in den regel niet. Ze schatten den
tijd steeds veel te kort. Hunne opvatting is, voorzoover hunne belangstelling
gaat, niet gestoord. Ziekteinzicht missen ze en ze denken morgen hun
vroeger beroep te kunnen hervatten. Toch komt bij navragen menig-
maal eenig ziektegevoel aan den dag; ze noemen zich suf of iets
dergelijks en enkele hebben ook éenig besef van hun hulpbehoevend-
heid. In sleur verrichten ze hun dagelijkschen arbeid; uit zich zelf
doen ze niets. Aldus de eenvoudig stompzinnige patienten, ze hebben
door liet gebrek aan uitingen van psychisch leven veel gemeen.

Geheel vrij van bijzondere psychotische verschijnselen troffen wc er
niet aan, steeds is wel bij deze eenvoudig stompzinnigen een of meer
der vroeger beschreven symptomen aangeduid: persevereeren, eene neiging
tot stereotypie, bemoeilijking en stijfheid in hunne bewegingen, alsook
het bestaan van enkele waanideeën. Juist door het bestaan van deze
bijzondere psychotische verschijnselen laten de patienten zich onder-
scheiden van apathische imbecillen, waarvan ze verder te onderkennen
zijn, doordat ze bij navrage over eene kennis blijken te beschikken van
hetgeen op school en in het leven is geleerd, die men bij imbecillen
niet pleegt aan te treffen. De onderscheiding wordt echter moeilijker,
wanneer de patienten reeds vóór het duidelijk bemerkbaar worden van
hunne ziekte, achterlijk waren en niet tot volledige geestelijke ontwik-
keling zijn gekomen. Anderzijds kunnen ook bij apathische imbecillen

-ocr page 79-

enkele der vroeger besproken psychotische verschijnselen, als perseve-
reren, neiging tot stereotypie, voorkomen. Dan is het vooral de kennis
van het verloop der ziekte, waarop de onderscheiding dezer patienten
van apathische imbecillen moet berusten.

Gaan we nu na hoe zich deze toestand van apathische stompzinnig-
heid telkens heeft ontwikkeld, hoe het verloop der psychosen telkens
is geweest.

Van deze vijf patienten wordt slechts éen (no. 29) als van te voren
normaal beschreven. Drie waren steeds opvallend stille lieden, éen
(no. 28) wordt in ontwikkeling achtergebleven genoemd. Van den
patiënt, die van te voren als normaal wordt beschreven begon de
psychose chronisch op ongeveer 25jarigen leeftijd. Van de patienten,
die reeds van te voren ziekelijke afwijkingen boden, kunnen we niet
aangeven, wanneer hun psychose is begonnen, wc kunnen slechts
vermelden, dat toename der ziekteverschijnselen, die opname in liet
gesticht noodzakelijk maakte, optrad op een leeftijd tusschen 24 en 42
jaar. Sommen we kort de voornaamste punten uit het verloop op.

v. D.. (no. 27) geb. 1855, was als jongen opvallend stil, leerde echter goed; werd
± 24 jaar oud, allengs ongeschikt voor zijn werk. Mier opgenomen is hij een type
van indolentie. Hij verricht centonigen arbeid. Hens wordt melding gemaakt van stereo-
type bewegingen.

S.. (no. 28) geb. 1859, wordt als een stil en In ontwikkeling achtergebleven meisje
beschreven, dat allengs zonder acute phascn in het verloop harer ziekte meer en meer
indolent wordt. Eens wordt er gewag van gemaakt dat ze allerlei vreemde bewegingen
uitvoerde, waarover ze geen inlichtingen weet ie geven. Voorzoovcr we nu haar toe-
stand als kind ons kunnen voorstellen, bood ze toen het beeld van een apathische
imbecil. Allengs heeft zich hieruit het beeld van apathische stompzinnigheid ontwikkeld.

x-• (no. 29) geb. 18(53, was van te voren gezond; wordt omstreeks 25 jaar oud
"icnichenschuw, drinkt als hij verdriet heelt, meent steeds tegengewerkt te worden,
w"rdt onverschillig, slankt zijn werk, waan van lichamelijke beïnvloeding. Wordt
omstreeks 5 jaar na het begin In periode van prikkelbaarheid opgenomen. Hij is dan
Cc" type van onverschilligheid. Met uitzondering van een paar aanvallen van opge-
wondenheid in het eerste jaar alhier, is hij steeds Indolent gebleven, de laatste jaren
is \'\'Ij niet meer aan het werk te krijgen.

v- O., (no. 30) geb. 1843, was steeds een zonderling. Op ongeveer 30-jarlgen leef-
"Jd meent hij overal tegengewerkt te worden, schiet al meer en meer in zijn werk te
kor», heelt ecnige vage waanideeën. Op 42-jarigen leeftijd hier opgenomen, Is hij zeer
indolent, zijne apathie neemt in den loop der jaren nog toe. Hij werkt In sleur mee.
hnkclc waanideeën blijken bij navrage nog tc bestaan.

v- B.. (no. 31) geb. 1860, was altijd een rare, stille jongen. Werd In den loop van
lle\' 3e decenium onverschillig en onhandelbaar, verkondigde enkele vage waanideeën,
\'tier opgenomen blijft hij apathisch, werkt in sleur een weinig mee. Acute phascn

-ocr page 80-

worden nooit vermeld. Nog eenige vage waanideeën bij navrage aantoonbaar; drukt
zich op onbeholpen en gewrongen wijze uit.

Samengenomen blijkt, dat het verloop der psychosen van de apathisch
stompzinnigen niet in alle opzichten overeenkomt. Vooral practisch
bestaan groote verschillen. Het is toch iets anders: het ziektebeeld van
een apathischen imbecil, die allengs meer versuft („Propfhebephrenie")
en de psychose die een van te voren gezond individu treft en hem in
eenige jaren tot een stompzinnige maakt. Anderzijds heeft het verloop
der psychosen dezer apathisch stompzinnigen vele punten van overeen-
komst: chronisch begin, langzame haast, ongemerkte toename van
geestelijk verval, niet of zeer weinig onderbroken door verschijnselen
van acuten aard.

Veel overeenkomst met de apathisch stompzinnige heeft een 2e groep
van patienten, die buitendien echter in hooge mate negativistisch zijn
en elke toenadering afwijzen. Veel bijzonderheden kunnen we daarom
van hen niet mededeelen. We noemen ze apathisch stompzinnige met
negativisme, ze zijn twee in getale (no\'s 37 en 38). Ze maken van alle
patienten den meest vervallen indruk, het schijnt alsof alle geestelijk
leven van hen is geweken. Ze werken niet, ze spreken met niemand,
antwoorden slechts met een afwijzend gebaar. Eigen bezigheden hebben
ze niet, bij het wasschen en kleeden is aansporen en meehelpen noodig.
Ze kennen goed den weg en weten zich ook bij verandering van
omgeving spoedig te orienteeren.

Over liet verloop der psychosen van deze beide patienten hebben we
weinig gegevens. Geboren resp. in 1843 en 1841, waren ze beide op
32-jarigen leeftijd dement en zijn in den loop der jaren nog meer ver-
vallen. Bij éen (no. 38) kwamen vroeger perioden van opgewonden-
heid voor.

Samengenomen kunnen we over deze apathisch stompzinnige patienten
met negativisme mede uit gebrek aan gegevens, weinig aangaande
overeenkomst in het verloop hunner psychosen berichten.

Een derde groep wordt gevormd door patienten die apathisch zijn,
maar verder negativisme vertoonen en ccnc neiging tot stereotypie.
Deze groep omvat vijf patienten (no\'s 39—43).

Het zijn patienten, die het niet tot een voortgezetten arbeid brengen,
slechts nu en dan zijn ze wat bezig; waarde heeft hun werk dan ook

-ocr page 81-

zeer weinig. Door hun negativisme is van het onderzoek met de kleine
proefnemingen weinig terecht gekomen. Waar het gelukte hen er voor
te vinden, bleek, dat hunne opmerkzaamheid, overeenkomstig hun
onvermogen geregeld te arbeiden, een zeer slechte is. Ze worden
afgeleid door indrukken uit de omgeving, ze vertoonen meer of minder
het verschijnsel van ideeënvlucht, wanneer men ze tot spreken kan
krijgen. Ze persevereeren in lichte mate; vóór alles bestaat eene nei-
ging tot stereotypie. Ten deele zijn deze stereotypieën oude en lang
gepleegde gewoonten, ten deele ontstaan ze nieuw bij het spreken.
Een eigenaardige stijfheid en gebondenheid in de bewegingen en vooral
van de spraak is bij allen terug te vinden. Twee geraken af en toe in
een tijdelijken spreekdrang. Enkele grootheids- en betrekkingswaanideeën
komen steeds voor, bij eenigen ook een waan van lichamelijke beïn-
vloeding.

Zoo ontoegankelijk en dwaze figuren als ze zijn, behooren ze toch
niet tot de allermeest vervallene. Ze zijn beleefd, hechten waarde aan
hun persoon en geven in luin negativistische averechtsche antwoorden
soms blijk van gevatheid. Aan de dissociatieve verschijnselen moet
men meer hunne tekortkomingen toeschrijven dan aan de — in ver-
houding tot voorgaande groepen — niet zoo ver gaande apathie.

Gaan wc weer na hoe het verloop der psychosen is geweest.

Drie der patiënten waren van te voren gezond, éen was steeds
opvallend stil, terwijl éen als in ontwikkeling achter gebleven wordt
beschreven. Het begin was viermaal chronisch, eenmaal subacuut.
Het begin, of verergering, die tot opneming in het gesticht voerde,
bad op tusschcn het 14e en 30e levensjaar. Het begin deed zich twee-
maal voor als: toenemende onverschilligheid; éénmaal als: vreemd
gedrag onder invloed van betrekkingswaanideeën; éénmaal als: lichte
depressie met betrekkingswaanideeën; éénmaal, subacuut als: licht
expansief stadium, spoedig gevolgd door een stadium van depressief-
paranoïden aard.

Bij allen trad na korten of langen tijd de bekende onverschilligheid
aan den dag; bij de psychose met subacuut begin reeds na twee maan-
den; bij de andere, chronisch begonnen psychosen, allengs in het verloop
van eenlge jaren.
De verschijnselen van negativisme dateeren van
\'ateren tijd, alsook de neiging tot stereotypie.
De bij twee der patiënten
(no\'s 4i en .}3) voorkomende uitgesproken onvrijheid en belemmering
l,er bewegingen, gepaard met betrekkingswaanideeën, traden in het eene

5

-ocr page 82-

geval zeer lang na het begin der psychose op, in het andere geval zijn
ze reeds spoedig na het begin — vreemd gedrag onder invloed van
betrekkingswaanideeën — waargenomen.

Bij S.. (no. 39, geb. 1868) openbaarde zich reeds vroeg, op 14-jarigen leeftijd een
toenemende onverschilligheid. Tegen haar 20e jaar wordt zij wegens buien van onhan-
delbaarheid alhier opgenomen. Perioden van opgewondenheid blijven steeds zich her-
halen; jarenlang komen ze in regelmatige opeenvolging terug en komen ook nu nog
voor, gaan gepaard met schommelingen in de gewichtskurve. In den tusschentijd is
patiente apathisch en blijft ze sterk negativistisch, vertoont eene neiging tot stereotypie.

v. Z.. (no. 40, geb. 1863) vroeger gezond, werd op 30-jarigen leeftijd vrij plotseling
erg kinderachtig. Zijne opgewektheid maakt echter spoedig plaats voor een depressief-
paranold stadium. Na 2 maanden blijkt zijne onverschilligheid. Heeft nog dikwijls
perioden van opgewondenheid. Na 7 jaar worden stereotype bewegingen vermeld. Is
nu zeer onverschillig, ontoegankelijk, vertoont neiging tot stereotypieën, is bij tijden
nog opgewonden. Eenige waanideeën van vroeger bestaan voort.

S.. (no. 41, geb. 1859) behoorde tot de achterlijken, die het niet aan goeden wil
maar aan geschiktheid ontbreekt. In den loop van het derde levensdecennium wordt hij
steeds stiller, onverschillig en onhandelbaar; treedt dreigend op onder invloed van
betrekkingswaanideeën, wat aanleiding is tot zijne opneming In het gesticht. Allengs
treedt eene neiging tot stereotypie op; onder invloed van betrekkingswaanideeën is hij
soms agressief; is zeer onvrij in al zijne bewegingen; hecht met nauwgezetheid aan
goede vormen en zindelijkheid.

K.. (no. 42, geb. 1848), van te voren gezond, begon omstreeks 26 jaar oud aan
slapeloosheid en hoofdpijn te lijden, daarna zonde- en betrekkingswaanideeCn. Na een
tijd van oogenschijnlijke beterschap wederom vervolgingswaanideeën en angst. Na zijn
30e jaar wordt hij onverschillig, drinkt en komt aan lager wal. In het gesticht opge-
nomen (32 jaar), wordt hij meer suf. In de eerste jaren perioden van opgewondenheid\',
later worden vermeld: perseveratie, echolalie, negativisme en ontwikkeling van stereo-
typieën.

M.. (no. 43, geb. 1864) was van te voren opvallend stil. 25 janr oud begaat hij
onder invloed van bctrekkingswaanideeën allerlei vreemde handelingen. Na eenige
maanden in het gesticht opgenomen, vertoont hij: stereotypen bewegingsdrang, aan
vallen van bewusteloosheid, hallucinaties, angst en expansieve voorstellingen, negati-
visme. Eenige maanden later is patiënt veel verbeterd, maar blijft zich vreemd gedra-
gen. Telkens komen dan perioden van opgewondenheid; in den tusschentijd is hij
kalm, apathisch in zich zelf gekeerd en behept inet allerlei stereotype manieren.

Samengenomen blijkt deze toestand van matigen graad van stomp-
zinnigheid gepaard met negativisme en neiging tot stereotypie, zich aan
te sluiten aan verschillend vcrloopende psychosen. Gemeenschappelijk
in het verloop is slechts de toenemende onverschilligheid en het vroeger
of later voorkomen van verschijnselen, die we als dissociatieve hebben
samengevat. Deze dissociatieve verschijnselen komen voor bij de

-ocr page 83-

psychosen, die rijk waren aan acute phasen, maar we treffen ze ook
aan bij regelmatig, niet door acute phasen onderbroken verloop.

In de 4e plaats scheiden we eene groep af van patienten, die blijvend
in een in intensiteit wisselenden graad van stupor verkeeren. De groep
omvat vijf patienten (no\'s 32—36). Ze geven al zeer weinig blijk van
geestelijk leven. Ze uiten zich spontaan niet, ze hebben niet éen eigen
bezigheid. Drie ervan zijn in hun goeden tijd tot eenigen geheel
mechanischen arbeid in staat, ze laten ons in den steek, wanneer bij
het werken ook maar het geringste overleg noodig is. Bij het aankleeden
en bij het eten moeten ze soms aangespoord en geholpen worden.
Hunne opmerkzaamheid blijkt bij de kleine proefnemingen sterk gestoord;
zijn de proefnemingen gemakkelijk genoeg, dan kunnen eenige der
patienten in hun goeden tijd zich er een tijd lang tot bepalen. Eene
opvattingsstoornis blijkt bij het laten benoemen en verklaren van plaatjes
en uit hun gestoorde oricnteering. Ze komen vaak tot slechts ge-
deeltelijke opvatting; zij blijven hangen aan détails, knoopen daaraan
op ideel\'nvluchtige wijze vage voorstellingen vast. Allen persevereeren,
zoowel bij spreken en bewegen als bij.gedachtenvorming en waarneming.
Hier en daar is een geringe afleidbaarheid bemerkbaar. Het inprentings-
vermogen is voorzoover na te gaan niet gestoord, wc vinden telkens
voorbeelden hoe ondanks onvoldoende opvatting van een geheel, partieele
waarnemingen tot in détails in herinnering bewaard blijven. Tegen
suggestieve vragen zijn ze weinig bestand.

Hiernaast, en wc zouden dc patienten erom ook onder andere groe-
pen kunnen rangschikken, vinden wc eene neiging tot stereotypie en
negativisme alsook dc eigenaardig gezochte en gewrongen wijze van
zich uit te drukken.

We noemden deze patienten dc stompzinnige in stuporcusen toestand,
deels om hun geestestoestand te kenmerken, maar vooral om te doen
uitkomen dat deze geestestoestand iets anders is als dementie alleen.
Naast dementie bestaat hier een lang aanhoudend, in intensiteit wisse-
lende psychotische toestand, zonder dat precies uit tc maken is, welk
aandeel Ih het tot stand brengen van li<?t ziektebeeld aan elk van beide
is toe tc schrijven. We leiden liet bestaan van een bijkomstigen psy-
chotischen toestand af uit dc wisseling der verschijnselen, die in perioden
optreedt. Ongelijk scherp zijn deze perioden tc herkennen. Bij B..
(no. 31) zijn ze nauwelijks aangeduid, ze brengen geene verandering in

5*

-ocr page 84-

zijn uiterlijk gedrag; eerst door het onderzoek met de kleine proef-
nemingen komt aan den dag, dat de schommelingen bestaan in zijn
geestestoestand. Bij K. • (no. 33) is eene wisseling reeds te herkennen
uit zijn gedrag: hij heeft tijden, dat hij matten vlechten kan, en tijden,
dat hij hiertoe niet in staat is. Het scherpst afgeteekend zijn de
perioden bij D.. (no. 34), waar ze geheel het karakter van psychosen
dragen, gepaard gaan met affectveranderingen en schommelingen in de
gewichtskurve.

Waar in het hoogtepunt van zoo\'n stuporeuse phase een lichte deli-
rante bewegingsdrang optreedt en de opvattingsstoornissen erger worden,
daar doet het geheel denken aan epileptische schemertoestanden. Ver-
schil blijft echter bestaan, doordat de opvatting niet zoo sterk is
gestoord, dat geheele desorienteering optreedt; geen apractisch-agnostische
stoornissen zijn aan te toonen. Die enorme verlangzaming, die bij de
epileptische schemertoestanden telkens weer opvalt, bestaat hier niet,
terwijl ook niet valt waar te nemen, dat de patienten zich bijzondere
moeite geven, zooals men dat vaak bij de epileptici aantreft, integen-
deel ze blijven indolent en negativistisch.

De betiteling stuporeus geeft al zeer weinig nauwkeurig het wezen
van dezen psychotischen toestand weer. We hebben slechts een be-
perkte keuze van uitdrukkingen van dergelijke en meer of minder ver-
wante toestanden. Schemertoestand, bewustzijnstroebeling, inzinking
van het bewustzijn, beneveld bewustzijn enz. zijn al even vage termen.

De toestand van deze patiënten komt in hoofdzaak overeen, met dien,
.welken Bleuler (Dementia praecox pg. 182) onder „Benoinmenhcit" be-
schrijft, en waarvan hij verder veronderstelt: „Wahrscheinlich aber handelt
es sicli auch hier um verschiedene Grundzustiinde."

Gaan we wederom na hoe het verloop der psychosen dezer stomp-
zinnigen in stuporcusen toestand is geweest. Vier der patienten waren
van te voren gezond, van één weten we hieromtrent niet af. Het begin
der psychosen was telkens chronisch. De eerste verschijnselen werden
manifest op leeftijden gelegen tusschen 14 en 28 jaar, terwijl één patiënt
werd opgenomen op 33 jarigen leeftijd, nadat hij al langen tijd misbruik
had gemaakt van alcohol en reeds zeer defect was. Het begin was
telkens: toenemende onverschilligheid en ongeschiktheid voor den
vroegeren werkkring. Eenmaal gaan hiermee gepaard enkele betrekkings-
waanideeön, een ander keer, zooals reeds gezegd, misbruik maken van
alcohol, leidende tot een aanval van delirium tremens.

-ocr page 85-

In het verloop van al deze psychosen traden later aanvallen op van
stupor en met uitzondering van één, aanvallen van opgewondenheid.
We gebruiken deze zeer algemeene termen, daar we niet over nauw-
keuriger beschrijvingen beschikken. Deze aanvallen van stupor en van
opgewondenheid worden bij sommigen weinig vermeld, bij anderen in
grooten getale. In het algemeen nemen de perioden van opgewondenheid
met den loop der jaren af. De stuporeuse perioden komen bij twee
patienten (no\'s 33, 35) reeds vroegtijdig voor (24 en 27 jaar), bij de
andere zijn ze van lateren datum.

Samenvattend vinden we, dat deze patienten, die in hun toestand nu
overeenkomst vertoonen, ook in veel opzichten wat de ontwikkelingen
het verloop der psychosen betreft overeenstemmen: chronisch begin,
toenemende onverschilligheid met slechts geringe andere psychotische
verschijnselen, later optreden van aanvallen van stupor en opgewon-
denheid.

Als laatste groep vermelden we een vijftal (no\'s 44—48) patienten,
waar zeer vele dissociatieve verschijnselen bestaan. Blijvend bestaat
een lichte spreek- en bewegingsdrang en we kenmerken de patienten
het beste door de oude betiteling „geagiteerde", (agitirtcr Blüdsinn,
démence agitéc.) We stelden vast producten van ideeënvlucht en afleid-
baarheid, perscvereeren cn een sterke neiging tot stereotypie, alsmede
negativisme. Affectloos zijn ze niet, maar hunne stemming is niet in
verhouding tot de geuite gedachten. Eenige waanideeën van grootheid
en vervolging worden mede in hun zotte taal verwerkt. Bij de kleine
proefnemingen vertoonden ze al zeer weinig opmerkzaamheid, ze zijn
tot geenerlci werk in staat. Voor zoover zidks in hun dwaze wijze van
spreken cn in hunne gewoonten is te vervolgen, geven ze blijk van
goed inprentingsvermogen, van goede opvatting, terwijl ze nu cn dan
\'n hun „verkeerde" antwoorden blijk geven van eenige gevatheid.

Gaan we ook van deze patienten na, hoe het verloop hunner psychosen
is geweest.

Alle patienten waren van te voren goed gezond. De psychosen be-
gonnen telkens acuut of subacuut, op leeftijden gelegen tusschen 20 en
42 jaar. Het begin was driemaal een dcprcssicf-paranoïd stadium,
eenmaal een depressieve toestand, eenmaal onbekend. Het verdere
verloop wijkt zeer uiteen; in alle gevallen echter treffen wc vele acute
Pbasen aan, veelal van expansieven aard, terwijl in latere jaren een

-ocr page 86-

licht expansieve toestand blijvend aanwezig is. Geestelijk verval ont-
wikkelde zich korter of langer na het begin, van zes maanden tot
eenige jaren, waarbij verschijnselen als stereotypie en negativisme op
den voorgrond traden.

S.. (no. 44, geb. 1847) van te voren gezond. Op 29 jaar depressief-paranoïd
stadium, daarna grootheidsideeën en ontoegankelijkheid. Na vier jaar stereotype be-
wegingen, toenemende dementie; later perioden van opgewondenheid.

L.. (no. 45, geb. 1865) van te voren gezond. Op 27 jaar depressief-paranoïd
stadium, onvolledig herstel. Toenemende onverschilligheid, na vijf jaar dement. Later
stereotiepe bewegingen, allerlei zotte manieren, bij buien opgewonden.

R.. (no. 46, geb. 1870) vroeger goed gezond. Op 20 jaar na onbekende psychose
binnen een half jaar dement. Na 5 jaar en later vele expansieve perioden, stereoty-
pieën, negativisme enz.

B.. (no. 47, geb. 1837) vroeger goed gezond. Op 42 jaar depressief-paranoïde
verschijnselen. Wegens vertrek naar elders missen we gedurende eenige jaren inlichtingen.
Bij terugkomst na 7 jaar dement. Gedurende lange perioden zeer opgewonden.
Stereotype bewegingen.

v. B.. (no. 48, geb. 1857) van te voren gezond. Op 27 jaar lichte depressieve
verschijnselen. Na 1/2 jaar afwisselingsrijke symptomen: katalepsie, bewegingsdrang,
katatone stupor. Na 1 jaar hersteld ontslagen. 3 jaar later recidief, wederom zeer
afwisselende verschijnselen: stupor, stereotype bewegingen, impulsieve handelingen,
perioden van opgewondenheid. Na 2 jaar toenemende dementie. Nu en dan opge-
wonden, vele stereotypieën, negativistisch.

Het verloop der psychosen dezer „geagiteerde" dementen is nog al
verschillend geweest; het waren practisch ongelijke ziektebeelden: zoo
no. 46 een hebephrenie met latere expansiere verschijnselen; no. 48
recidiveerende motiliteitspsychose; de andere tot dementie voerende
depressief-paranoïde psychosen. Toch heeft het verloop eenige punten
van overeenkomst: van te voren gezond, acuut begin, vele acute phasen
bij toenemend geestelijk verval met stereotypie, negativisme enz.

Overzien we het verloop van al deze psychosen, zoo moeten we
getroffen worden door het groot aantal variaties. Vooral twee verschil-
lende soorten van verloop vallen hierbij op, nu eens een verloop met
van beginne af aanwezige of spoedig na de acute beginverschijnselen
zich openbarende verschijnselen van geestelijk verval; dan weer een
verloop onder het beeld van niet dementieele psychosen, met remissies
of zelfs tusschentijdsch volledig herstel, en eerst later optreden van
verschijnselen van geestelijk verval.

Het overzicht over het verloop der psychosen is ook voldoende om
duidelijk te doen uitkomen, dat de groepen, die we onder de patienten,

-ocr page 87-

zooals ze zich nu aan ons voordoen, hebben afgezonderd, niet corres-
pondeeren met in alle opzichten gelijke verloopsvormen: gelijk zich
voordoende eindtoestanden kunnen volgen op zeer verschillend verloo-
pende psychosen.

Echter blijken de groepen der eindtoestanden, zooals wij die hebben
afgezonderd, psychosen te omvatten, welke wat het verloop betreft
althans op eenige punten overeenkomst vertoonen..

De psychosen der patienten, die nu apathisch stompzinnige zijn, waar
bijzondere psychotische verschijnselen niet op den voorgrond treden,
zijn grootendeels chronisch begonnen, bij individuen, die meerendeels
steeds iets abnormaal waren; deze psychosen voerden met weinig acute
verschijnselen tot allengs toenemenden stompzin.

We kunnen hieraan een negatief resultaat toevoegen: We hebben
niets gevonden, dat zou pleiten voor eene meening, die men hier en
daar vermeld vindt, dat eenzelfde eindtoestand, zich voordoende als een
apathische stompzin zonder bijzondere psychotische verschijnselen, het
einde zou zijn van allerlei verloopsvormen van de dementia-praecox.

De patienten, die nu naast hunne apathie allerlei psychotische ver-
schijnselen bieden, hebben grootendeels, echter niet alle, acute phasen
doorgemaakt. Deze acute phasen zijn van zeer verschillenden aard
en vallen in alle tijdstippen van het verloop, zijn in hoofdzaak perioden
van stupor of opgewondenheid in de latere jaren van het verloop.

Echter komen ook allerlei psychotische verschijnselen bij eenige
patienten nu voor, die nooit acute psychotische toestanden hebben
doorgemaakt. Deze psychotische verschijnselen als neiging tot stereotypie,
negativisme, onvrijheid en plompheid der bewegingen, tijdelijke spreck-
drang, ideeönvlucht en afleidbaarheid, hebben zich allengs ontwikkeld,
een feit niet onbelangrijk voor de beteekenis die men aan zulke disso-
ciatieve verschijnselen wil hechten, zooals we ook reeds bij gelegenheid
van de bespreking van de dementie hebben uiteengezet.

Blijvende stuporeuse verschijnselen treffen we nu aan bij patienten
met chronisch begonnen psychosen; blijvende overmaat van bewegingen
en spreken bij patienten met acuut begonnen psychosen, die voorts rijk
waren aan acute phasen, meest van expansief karakter.

-ocr page 88-

HOOFDSTUK II.

In dit hoofdstuk bespreken we de patienten, die we in paranoïden
eindstoestand aantreffen.

Wederom zullen eerst de elementaire stoornissen, bij deze patienten
waar te nemen, worden vermeld, van welke we met de meest op den
voorgrond tredende afwijkingen: de waanideeën, zullen beginnen.

De waanideeën, die deze patienten verkondigen hebben alle gemeen,
dat de inhoud van zeer fantastischen aard is, niet alleen met de werke-
lijkheid in strijd, maar spottende met elke mogelijkheid. Naast de
uitgebreide foutieve uitlegging van waarnemingen in den zin van waan-
ideeën, kunnen al deze patienten ook zich op normale wijze aan
dezelfde feiten orienteeren. Het is het bekende verschijnsel, steeds
weer verwonderlijk, hoe er in een hoofd twee zulke verschillende op-
vattingen naast elkaar kunnen bestaan, zonder dat de patiënt de tegen-
stelling bemerkt. Ondanks dat de patienten de dingen zeer juist weten
op te vatten, duiden ze hetzelfde een oogenblik later op geheel tegen-
strijdige wijze. Het gelukt niet hen hiervan te overtuigen; de waan-
ideeën zijn niet voor verbetering vatbaar.

Zoo vertelt R.. (no. 13) van haar bezigheden: .vroeger van alles gewerkt, nu je
oud wordt niets als in de naaizaal. Dien koffie voor de inenschcn;" maar een tijdje
later vertelt ze directrice te zijn, .zoo hoog als de hoogste." Ze verhaalt heel gewoon,
aardig en vol belangstelling van haar man en haar kinderen, die ze om de veertien
dagen bezoekt en een oogenblik later beweert ze vele malen getrouwd te zijn en
talloozc kinderen te hebben. Ook haar man is in vele huwelijken vervallen en is
tegelijk een kind van haar. Zoo ook van haar vroeger leven. Ze vertelt waar ze
al gediend heelt, later werkvrouw was, maar even erna pakt ze uit. dat ze als kind
zijndo aan \'t hof is geweest, ze was een aangenomen kind; ze had vele ouders; zeis
gestorven, maar herboren; ja, de wedergeboorten zijn nooit\'geteld. Zoo ook bij de
beoordeeling van personen uit haar omgeving. Ze kent de doktoren bij naam, beklaagt
zich bij onderzoeken over haar pijnlijke voeten, maar een poosje later kijkt ze schuw,
neemt me ter zijde op en fluistert in zich zelf: .hoeveel die heer daan-oor krijgt."

-ocr page 89-

Ondanks het feit, dat de waanideeën steeds een bevoorrecht onderwerp
van psychiatrische studie zijn geweest, is men nog verre van een be-
vredigende kennis van de wijze, waarop deze tot stand komen. Het
diepst doorgedrongen in deze duistere materie zijn de uiteenzettingen
van Wernicke en aan de hand van zijne voorlichting vinden we er
nog het best den weg in.

Het gemakkelijkst te begrijpen zijn de waandenkbeelden, die de
patienten verkondigen in aansluiting aan het gemis van ziekteinzicht,
de verklaringen, die ze geven voor de in hunne oogen niet gerechtvaardigde
opsluiting in een gesticht. Hoewel vele der patienten nu niet zoo zeer
geestelijk zijn vervallen en bij andere gelegenheden blijk geven zich
voor de vervulling van hunne wenschen te kunnen inspannen, zijn hunne
redeneeringen om iemand te overtuigen van de onrechtmatigheid van
hunne vrijheidsberoving uiterst kalm. Ze komen er niet steeds mee aan-
dragen. Als het onderwerp ter sprake gebracht wordt, zetten ze met
weinig klem hunne inzichten uiteen. En dan blijkt, dat ze, hoewel ze
zich niet voor krankzinnig houden, aan de opsluiting in een gesticht
geenszins een heel stelsel van verklaringen vastknoopen: geen veronder-
stelling van ingewikkelde intriges, geen in verband brengen van vroegere
feiten met hunne vrijheidsberoving, nergens een „systeem" van ver-
klarende waanideeën. Bij een simpele verklaring leggen ze zich neer.
«Het is eene vergissing", zegt C.. (no. 19), ze hadden een broer van
mij moeten opsluiten (een broer werd eenlgen tijd te voren hier ver-
pleegd).

Dat ze zich zoo weinig over de in hunne oogen niet gerechtvaardigde
opsluiting verontrusten, dat ze in aansluiting eraan zoo weinig waan-
ideeën verkondigen, mogen we toeschrijven deels aan het geringe ver-
engen naar in vrijheidstelling, deels ook aan het feit, dat andere waan-
denkbeelden hen bezig houden. Zulks geldt vooral voor de patienten
met hypochondrische klachten en waanideeën.

Waanideeën treden vooral dan op, wanneer de patienten waarnemingen
krijgen van iets ongewoons, van iets dat veranderd is aan eigen persoon
omgeving.

Het ongewone bestaat in veranderingen van het persoonsbewustzijn
o{ veranderingen in de waarneming van eigen lichaam en van de omge-
ving van den patiënt.

Wat veranderingen van het persoonsbewustzijn betreft, zoo hooren
we sommige patienten daarover zeer typische klachten uiten. „Ik kan

-ocr page 90-

me eigen niet meer voorstellen" is een veel herhaalde klacht van P. A..
(no. 24). Op de vraag, wat ze vroeger deed, antwoordt M. A.. (no. 25)
„Toen was ik een goed beest, nu zit ik in het gekkenhuis. Jij bent
niet dood. God, wat is dat hier stil. Mijn hoor je nooit meer. Ik
weet niet wat ik ben, als jullie het niet weten, daar, ik weet het ver-
domd niet meer."

Bij een andere gelegenheid zegt ze: „vroeger was ik heel anders
als nou." „Toen was ik Marie, toen kon ik dat allegaar doen, maar
nou is dat allegaar weg."

Zeer vreemde elementen in de psyche van den patiënt zijn abnormale
waarnemingen aan eigen lichaam. Deels klagen de patienten over pijn.
Zoo P. A.. (no. 25) „overal pijn, nek, armen, beenen, geen plekje in
mijn lijf of zeerte, overal porren en snijden gehad." Deels zijn het
eigenaardige sensaties, die de patienten meer of minder beeldrijk om-
schrijven. „Het vleesch is gescheurd." „Er zijn messen in mijn rug
gestoken" enz. Ze klagen vooral er \'s nachts last van te hebben.
Sommigen letten nauwkeurig op alle lichamelijke sensaties, vervolgen
aandachtig elke verandering in hun lichamelijk welbevinden.

„Ik was — zoo vertelt C.. (no. 19) — van morgen een beetje veel
door elkander gewerkt, toen ik gegeten had, toen kwam ik meer tot
de warmte, meer bewust van me zelf, dat ik het houden kon."

De patienten uiten zulke klachten met een pijnlijken trek op hun
gezicht. In bed zien we ze zich dikwijls verleggen, ze gaan eens naast
hun krib zitten, vragen om een andere slaapplaats. Dat het voor hen
onaangename gewaarwordingen zijn, kunnen we zeker aannemen. Of
er pijnveroorzakende orgaanveranderingen aan ten grondslag liggen,
weten we niet. Een der patienten B.. (no. 21) met ulcera cruris klaagt
vaak over pijn in zijne „beentjes", waar „de machinistjes" hem plagen,
erge pijn, waarvan hij zegt niet te kunnen slapen. Hij brengt de pijn
echter zelf niet in verband met zijne beenwonde, die jeukt hem wel en
hij zou graag willen krabben.

Vreemde elementen* in de psyche der patienten zijn voorts de
hallucinaties.

Bij een achttal dezer patienten namen wc gchoorshalhicinatics waar,
bij de andere spelen deze geene of slechts een geringe rol. De halluci-
naties hebben ook voor deze oude patienten, wanneer zij ze hooren,
een grootc werkelijkheidswaarde, ze blijven ze echter steeds van gewone
waarnemingen onderscheiden. Ondanks, dat ze de hallucinaties reeds

-ocr page 91-

zeer langen tijd kennen, zijn de patienten toch niet heelemaal gerust,
wanneer zij ze hooren, ook al is de inhoud indifferent of zelfs streelend
voor den befreffenden hoorder. Patiente K.. (no. 14) die reeds 30 jaar
stemmen hoort, zou toch nog graag eens de gang willen nakijken.

„Ik hoor altijd menschen spreken, dan hoor ik die. Ze praten onder
elkaar, ik denk, dat het boven zit. (Wie?) Aan het geluid hoor ik
wel wie het is. (Hoe zijn hunne namen?) Nu weet ik het zoo gauw
niet. (Wat zeggen ze?) Weet ik niet meer. (Was je bang?) O dan
loop ik weg. Och ik denk maar: \'t is verbeelding. Als ze me spreken
willen moeten ze maar beneden komen, ze maggen iemand toch niet
verontrusten."

Het meest onverschillig tegenover zijn stemmen is M.. (no. 43, een
katatonicus, die nu en dan hallucineert) „\'tls wel aardig, als je iets
om je heen verneemt, maar te druk is ook niet goed."

Bij eenige dezer patienten, die jaren lang reeds hallucineeren, komen
naast de hallucinaties, welke woorden en zinnen met eene beteekenis
tot inhoud hebben, ook zulke voor, die slechts geluiden zijn. „Stoom
het ie in zijn ooren, nou nou," vertelt C.. (no. 20) van zich zelf.
(Hoor je iets?) „van de machine, van de machine, achter de gaarkeuken,
van de stoombooten van de schepen en muziek."

Een der patienten (v. G.. no. 30) hoort als hij bezig is met aardappel-
schillen stemmen, die spreken van oude herinneringen, van onderwerpen
welke hem vroeger als onderwijzer hebben bezig gehouden. „De
Fransche taal zijn ze mee bezig en de aardrijkskunde. Daar hebben ze
exploiter, proces verbaal, conversie, Elscneur, Montreal, Halifax, Quebec."

De hallucinaties in vorm van woorden en zinnen hebben soms een
elgenaardigen zinsbouw, die het meest herinnert aan de vreemde wijze,
waarop de patienten zich ook overigens uitdrukken. Zooals de patienten
«ver zichzelf in den derden persoon spreken, zoo spreken ook de
stemmen over den patiënt als over een derde; zooals de patienten zich-
zelf waarnemen en daarover objectief berichten, zoo berichten ook de
stemmen over hun doen en laten. Nieuw gevormde woorden, èn die
niet
een symbolische beteekenis èn de momentaan ontstane komen in
hetgeen de stemmen zeggen veelvuldig voor. Wc verwijzen nog eens
naar
een der voorbeelden van nieuwgevormde wobrden elders (pag. 28)
besproken.

De inhoud der hallucinaties staat doorgaans in verband met de ge-
dachten van de patienten, vooral zijn liet waanideeën, die de patienten

-ocr page 92-

in den vorm van stemmen vernemen. Dat het hunne eigen gedachten
zijn, zijn de patienten zich echter meestal niet bewust. Zeverwonderen
er zich juist over hoe anderen hun intiemste gedachten, waarover ze zelf
niet spreken, zoo goed kennen; de patienten vermoeden zelfs niet, dat
wat de stemmen zeggen uit eigen brein is voortgekomen.

In sommige gevallen echter hooren we, dat de patienten zelf waar-
nemen, dat wat de stemmen zeggen hun eigen gedachten zijn. („Ge-
dankenlautwerden") „ze weten mijn denken" beklaagt zich P. A..
(no. 24), „ze zitten me hier af te luisteren."

Zeer eigenaardig localiseeren eenige patienten de stemmen in hun
mond. De patienten maken lipbewegingen en spreken meer of minder
duidelijk de woorden uit, die ze aan anderen toeschrijven. Op de vraag,
waarom ze toch zoo in zich zelf zit te praten, antwoordt R.. (no. 13)
lachende: „dan fluisteren ze zoo maar eens in me, dan zit er een
vogeltje in mijn mond." „Als ik nou alleenig zou kunnen spreken zegt
P. A.. (no. 24), maar daar is altijd een bij."

Men heeft in zulke gevallen, waar de patienten stemmen voelen uit-
spreken van spraakbewegingshallucinaties gesproken. Deze spraak-
bewegingshallucinaties hebben óf de gedachten van den patiënt tot
inhoud, óf ze treden op onafhankelijk van den momentanen voorstellings-
inhoud, maar verband houdende slechts met de spraakbewegingen. Zoo
wil R.. (no. 13) wel graag plaatjes kijken, maar ze wil niet lezen, wat
er onder staat. Als ze lezen wil „dan zit er bevel in mij, dan lezen ze
met mij mee." Zulke klachten doen denken aan die der katatonici,
die zich ook bij het uitvoeren van bewegingen beïnvloed gevoelen.

Het is zeer begrijpelijk, dat wanneer de patienten hunne eigen ge-
dachten hooren uitspreken door stemmen of in hun mond voelen uit-
spreken, ze tot de voorstelling komen, dat de omgeving hunne gedachten
kent. Echter klagen ook andere patienten, waar we van gehoors- of
spraakbewegingshallucinaties niets bemerken, dat de omgeving hunne
gedachten kent. Zoo b.v. M. A.. (no. 25) van wier sterk gestoord
persoonsbewustzijn we reeds melding maakten : „Dat volk weet nou
allegaar, wat jij gezegd heb." (N.l. de patienten op de zaal zouden
alles weten, wat zij hier in de onderzoekkamer zegt.) „En als ik niet
weet, dat weten ze allemaal; zulke leassen zijn dat." En ook: „Die
weten nou al weer van me, wat ik doe; als ik demee terug kom,
weten ze alles."

Voorts hooren we van eenige patienten bij toespreken uitlatingen

-ocr page 93-

als: „ik kan niet spreken." In de meeste gevallen is de veronderstelling
gewettigd, dat ze hiermee eenvoudig zich van een gesprek willen
afmaken. Eéne patiente, meer genoemde M. A.. (no. 25) klaagt dikwijls,
dat ze niet spreken kan, dat ze niet zien kan, dat ze dood is, enz.
(délire de négation). De klacht, dat ze niet spreken kan, is hier een
bijzondere vorm van een algemeene voorstelling niets te kunnen. Mis-
schien ligt een algemeen insufficientiegevoel er aan ten grondslag. De
klacht niet te kunnen spreken is hier echter niet de uitdrukking voor
een gevoelde belemmering speciaal bij het spreken.

Klachten als we bij twee der katatonici (no\'s 41 en 43, pg. 16) hebben
gehoord, klachten over bemoeilijking bij het spreken en bewegen,
vernamen we van deze paranoïde patiënten niet.

Welke zijn nu de gevolgen van het bestaan van deze abnorme
bewustzijnselementen?

Vooreerst trachten de patiënten een naam te zoeken ter aanduiding
van den toestand, waarin ze zich bevinden. Deze is zoo ongewoon en
van zoo bijzonderen aard, dat er geen taal voor is geschreven om hem
te benoemen; de patiënten behelpen zich met verre omschrijvingen en
beeldrijke vergelijkingen.

Ook de omgangstaal kent eenige uitdrukkingen voor ongewone lichame-
lijke sensaties. We behoeven slechts te herinneren aan een woord als
«geradbraakt zijn." De beteekenis ervan is niet anders als een beschrij-
vende, maar drukt niet uit, dat de betreffende een dergelijke procedure
denkt ondergaan te hebben, van een waanidee is geen sprake. Ook
door geestelijk gezonde patiënten worden pijnen en andere abnormale
gewaarwordingen vaak zeer fantastisch aangeduid en ze maken dikwijls
daarbij gebruik van allerlei nieuwgevormde woorden. Men kan gemak-
kelijk een lange rij van zonderlinge omschrijvingen van pijnen en
Paraesthesieën verzamelen, wanneer men luistert hoe b.v. poliklinische
Patiënten hunne klachten voordragen. Zoo zijn ook vele der uitlatingen
van deze patiënten als: uit elkaar gerukt worden, met messen gestoken
worden enz., slechts omschrijvingen van hunne gewaarwordingen en
geenszins nog waanideeën.

Nu zijn de omschrijvingen, die de patiënten geven van hun abnorme
lichamelijke sensaties nog eenlgszins te begrijpen, anders wordt het,
wanneer ze hun veranderde verhouding tot de omgeving of de ver-
anderingen in hun persoonsbewustzijn nader aanduiden. Wat te denken
b-v. van eene uitlating als: „nou krijg ik de geheele kamer in mijn lichaam"?

-ocr page 94-

In veel gevallen vinden we bij de paranoïde patienten affectieve ver-
anderingen. Soms is het een prikkelbare stemming, waarin de patienten
zich hinderen aan lawaai en beweging om hen heen. De patienten
bespieden voortdurend hunne omgeving en vinden steeds nieuw voedsel
voor hunne ergernis. Een andere keer is het meer een angstaffect, dat
de patienten verontrust (no. 17, 24); bij M. A.. (no. 25) zouden we
van een lichten graad van radeloosheid kunnen spreken, terwijl we A..
(no. 26) blijvend „verwonderd" zouden mogen noemen. Deze affectieve
veranderingen zijn niet zeer intensief en staan niet in verhouding tot
de enorme uitlatingen der patienten over de gevaren en rampen die hun
dreigen. Hun stemmingsafwijkingen zijn grootendeels constant en niet
uitsluitend aan waarnemingen gebonden, ofschoon waarneming van
hunne omgeving wel hunne ergernis pleegt te vergrooten.

De patienten brengen wat ze waarnemen in verband met eigen
persoon. Ten deele geschiedt dit in directe aansluiting aan de waar-
nemingen (betrekkingswaanideeën), ten deele omdat ze bijna constant
en van te voren reeds hunne omgeving verdenken. Het voorkomen van
allerlei abnormale, voor de patienten ongewone gewaarwordingen, ge-
paard met lichte affectieve stoornissen, zijn bijzonder gunstige voor-
waarden voor het optreden van betrekkingswaanideeën, de meest ken-
merkende verschijnselen dezer paranoïde patiënten.

De inhoud der betrekkingswaanideeën is steeds terug te brengen tot
waan van benadeeling, vernedering van hun persoon, van vervolging,
om den technischen term te gebruiken, en tot waan van verheerlijking
van hun persoon. De inhoud houdt verband met de gedachten van de
patienten zelve evenals de inhoud der hallucinaties. Evenals de inhoud
der hallucinaties krijgt ook de inhoud der betrekkingswaanideeën een
tneer zelfstandige beteekenis in zooverre, dat de patienten er bewijzen
in zien van de waarheid van hunne vrees en wenschen en nu zeker gaan
gclooven, wat ze reeds zeer geneigd waren aan te nemen.

Uitbreiding krijgen de waanvoorstellingen in eenige gevallen ook,
doordat de patienten bij zichzelf waargenomen veranderingen ook aan
de omgeving toeschrijven (Transitivismus). P. A.. (no. 24) zegt
van eenige menschen, die ze op eene plaat in de keuken aan het werk
ziet: „de menschen weten ook geen raad." M. A.. (no. 25) draagt haar
gevoel van radeloosheid over op oude herinneringen. (Wat deed je
voor de kost?) „Werken, altijd werken, anders wist ik me geen raad."
Deze patiente heeft ook depressieve waanvoorstellingen. In den geest

-ocr page 95-

van laatste antwoordt ze op de vraag hoe laat het is: „halfvijf of vijf
uur, kwartier speelt ie, hij kan niet spelen hé, om mij niet. (De
naburige torenklok speelt deze dagen niet).

Een nieuwe reeks waanvoorstellingen ontstaat, wanneer de patienten
naar verklaringen zoeken voor hun ongewone gewaarwordingen. Voor
de nadere verklaring van de stemmen, wanneer die door de patienten
naar buiten geprojecteerd worden, spelen de telefoon en de buizen van
de centrale verwarming een groote rol. K-. (no. 14) die nu veel minder
stemmen hoort dan vroeger, schrijft dit toe aan de verbouwing van het
gesticht. „Als zoo\'n huis verandert, daar leit het veel aan." Eene der
patienten (L.. no. 17), bij wie stemmen zijn op te wekken door middel
van een metronoom, noemt dit instrument, dat ze van jaren terug direct
herkent, de levende-makende-geestopwekking.

De abnormale lichamelijke sensaties worden ook meestal aan de omge-
ving toegeschreven, waaraan voorts weer zeer fantastische verklaringen
worden vastgeknoopt. Duivels, machines, de aantrekkingskracht der
aarde, enz. worden beschuldigd, („physikalische Verfolgungswahn").
M. A.. (no. 25), die klaagt over een gevoel dat ze anders is als vroeger,
komt tot den waan gestorven te zijn; een andere keer beweert ze niet
meer dezelfde persoon te zijn als vroeger, maar een andere. Soms houdt
ze zich voor een beest, een leelijk beest en klaagt ze dat ze zelfs niet
meer op haar klauwen kan staan. Maar een volgend oogenblik houdt
ze zich toch weer voor M., scheldt echter hare medepatienten voor
valsch vee uit.

Zulke nadere uitwerking en verklaringen zijn echter niet talrijk en ze
gaan niet ver. Nergens troffen wc een systeem van verklarende waan-
ideeën aan. Integendeel de patienten zoeken weinig naar een verband
en waar ze verklaren is het alsof ze met alle logica hebben gebroken.
In het algemeen is reeds het naast elkaar kunnen bestaan van geheel
verschillende opvattingen, van orienteering aan dc feiten nu eens in
gewonen zin, dan in den zin van hunne waanideeën, steeds weer een
verwonderlijk verschijnsel, omdat zoo groote tegenstrijdigheid niet door
hen wordt beseft. Zoo is het ook met de verklaringen, die ze geven.
°°k daar bekommeren ze zich niet om tegenstrijdigheden. De patienten
geloovcn ook dikwijls zelf niet aan hetgeen zij zeggen, gelooven in
dc» zin van innig overtuigd zijn, van moeten verdedigen en strijden
v°or hunne waandenkbeelden. Zoolang ze zich in den kring van hunne
waandenkbeelden bewegen is het alsof ze zich om de werkelijkheid

-ocr page 96-

ervan niet bekommeren. Zoo zijn vele van hunne grootheidsideeën te
vergelijken met fantasieën van zoete mijmerij, met luchtkasteelen, die ze
steeds weer en mooier uitdenken. Al naar den aard en de opvoeding van
de patienten spelen waanvoorstellingen van materieele welvaart eene rol
of mystieke, of erotische fantasieën of ook vreugde van gedragen leed.
Ook oude herinneringen worden in dezen geest omgewerkt.

Eene der patienten (T.. no. 15) vertelt behalve van de meest fantas-
tische wederwarigheden, van toevallen, waaraan ze zou lijden, maar
die nooit bij haar zijn waargenomen. Ze geeft van de toevallen eene
beschrijving als van epileptische, welke laatste zij dikwijls op de zaal
waar ze vertoeft heeft kunnen waarnemen.

Een enkele keer komen de patienten door hun grootheidswaanideeën wel
in conflict met de werkelijkheid. Hunne wenschen zijn dan vaak wat lager
bij den grond, kinderlijk, en op zich zelf voor vervulling vatbaar. R..
(no. 13) die zich houdt voor „zoo hoog als de hoogste is", wat niet ver-
hindert dat ze nederig huiswerk met ambitie verricht, ziet op haar ver-
jaardag een koek liggen, die ze als een haar gebracht geschenk, zich
direct toeëigent. Eenige der vrouwelijke patienten, die in hun waan zich
houden voor de machtigste en geëerdste persoonlijkheden, nemen geen
aanstoot aan hun verblijf in een gesticht, maar beklagen zich slechts,
dat ze geen mooier kleeren krijgen. Dit zijn slechts uitzonderingen,
meestal zijn hunne waanideeën van zoo fantastischen aard, dat geene
vervulling mogelijk is en ook niet door de patienten wordt beoogd.

Deze vage grootheidsideeën kunnen een groote uitbreiding aannemen.
Op ideeënvluchtige wijze brengen de patiënten alles wat hun invalt er
mee in verband en verwerken ook in dien zin al wat ze om zich heen
waarnemen.

In het algemeen kan men in deze vervaging der waanideeën de uit-
drukking zien van toenemenden geestelijken
achteruitgang. Men kan
echter in sommige gevallen deze uitbreiding met eenige andere ver-
schijnselen der patienten in verband brengen, zooals wc weldra bij de
bespreking dezer verschijnselen zullen zien.

Zeer moet ons toch intcresseeren, hoe liet staat met het voorkomen
van andere elementaire stoornissen, behalve de waanideeën en halluci-
naties bij deze paranoïde eindtoestanden, en wel uit tweeërlei oogpunt.
Vooreerst is het voorkomen van andere stoornissen niet zonder beteckenis
te achten voor het tot stand komen en voor den bijzonderen vorm juist
van de paranoïde verschijnselen. In de tweede plaats vragen we: hebben

-ocr page 97-

deze elementaire stoornissen overeenkomst met die, welke we bij de
uitgesproken gevallen van dementia praecox hebben aangetroffen (hebe-
phrene en katatone groep), zoodat onderbrenging van deze paranoïde
psychosen onder de dementia praecox gerechtvaardigd is? Vóór we
deze vraag beantwoorden, eerst eene bespreking van eenige dezer
elementaire stoornissen.

Een nauwkeurig onderzoek door middel van de kleine proefnemingen
was bij vele van deze patienten met waanideeën niet mogelijk; elke
poging stuitte af op hun bekende wantrouwen. Eene patiente (no. 13)
zegt zeer beslist, dat ze niet wil en voegt er beleefd aan toe: „maar
niet duiden, dat ik kwaad of lomp ben." Een 84-jarig oudje (no. 15)
vraagt achterdochtig: „wat heb je er toch mee voor om dat allemaal
zoo particulier te vragen?" „Ga nou maar heen, je hebt me voor de
gek," of „doove kwakzalver," begroet een ander. Ze vinden de vragen,
het plaatjes kijken, sommetjes maken te kinderachtig, „moet heel dom
menscli zijn om met u mee te praten," merkt R.. (no. 21) op. Het
wantrouwen is of een algemeene eigenschap, een tweede natuur van hen
geworden of houdt verband met momentane betrekkingswaanideeën.
Sommige geven ook blijk, dat ze zich te hoog voor het onderzoek
achten. Eenige patienten hallucineeren voortdurend en nog steeds zijn
ze er door meer of minder verontrust en kunnen geen aandacht wijden
aan iets anders. Van twee patienten (no\'s 22 en 23) krijgen we den
indruk, dat een onwillige, misnoegde stemming als medeoorzaak van
het verzet is aan te zien. Ze maken zich van de ondervraging af met
de bekende antwoorden als: ja, dat kan wel, ik weet het niet, enz.
Het is alsof
zich te moeten inspannen hun onbehagelijk is. Zoo een
wrevelige afwijzende houding doet geheel denken aan de wijze, waarop
sommige apathische patienten uit het voorgaande hoofdstuk zich ver-
zetten tegen alles wat hun rust verstoort. Het is echter moeilijk uit te
maken wat de grootste rol speelt bij dit gebrek aan belangstelling,
onverschilligheid of achterdocht en gekwetste eigenliefde.

Bij eenige meer dociele en veelal niet de meest gespaarde onder de
Patienten, waar we wel het onderzoek konden verrichten, bleek, dat
telkens de opmerkzaamheid was gestoord, maar op verschillende wijzen.
We noemen drie uitecnloopcnde voorbeelden van gestoorde opmerk-
zaamheid.

l\'atlcnt T.. (no, 15), die vroeger geheel gezond, later onverschillig en onwillig werd
Cn daarna paranoïde verschijnselen bood. die nu voortbestaan, maar niet verhinderen,

6

-ocr page 98-

dat zij teruggetrokken en zwijgend regelmatig huiswerk verricht, patiente T. . kan een
oogenblik goed opmerkzaam zijn, maar dan neemt de nauwkeurigheid van werken snel
af. Zoo behaalt zij bij eene proef van Bourdon in 4 opeenvolgende minuten deze
cijfers: 34 , 0 fout; 31 , 4 ft; 27 , 20 ft; 28 , 18 ft; cijfers die we bij geen
der patienten aantroffen. Van de vervolgplaatjes van Heilbronner geeft ze zonder
te missen alle veranderingen aan. Naar de uittrillende stemvork luistert ze met eene
aandacht als een gezond persoon (n = 55 n a = 75, maximaal!). Aan haar opmerk-
zaamheid ontbreekt niet anders als dat deze soms zeer vluchtig wordt; het is alsof ze
soms onder den invloed van een affect verkeert, waarvan haar schuwe gezichtsuitdruk-
king ook vertelt.

Patiënt B.. (no. 21, dementia paranoïdes in engeren zin, Kraepelin) streept
eerst eenige n\'s door bij de proef van Bourdon, dan slaat hij steeds meer over,
gaat langzamer werken, vergeet geheele regels, bekrast dan ook andere letters en blijft
ten slotte met het papier voor zich en de potlood in de hand voor zich uitstaren. Zoo
verstrooid voor zich uitkijkende, kunnen we hem dikwijls aantreffen; bij aanspreken blijkt
hij echter niet zoo stompzinnig, is vroolijk en levendig, gedraagt zich uiterlijk goed en
mag graag een beetje werken.

Weer anders patiënt C.. (no. 19, chronische hallucinatoire paranoia, voornamelijk hypo-
chondrische vervolgingswaan.) Hij heeft niet de rechte aardigheid aan de hem gestelde
taak. Hij begint er mee, maakt veel fouten, praat er dan tusschen door, wijdt uit
over zijn goede eigenschappen in verband met zijn verblijf alhier, en is weldra vergeten,
wat hij eigenlijk doen moest.

Bij die patienten, waar het onderzoek van de opmerkzaamheid met
de kleine proefnemingen niet mogelijk was, kunnen we ons een oordeel
vormen over hunne opmerkzaamheid door na te gaan, hoe ze hun
dagelijksche bezigheden verrichten. Eenige werken ijverig door, doen
het met lust en overleg, andere verrichten in sleur hun zeer gemakkelijke
dagtaak. Van degenen, die niet werken, zijn er eenige, die vanwege
hun hoogen leeftijd rust genieten, terwijl voor het niet werken der
anderen nog weer verschillende oorzaken zijn. Eene (no. 17) wordt
permanent door hallucinaties verontrust; W.. (no. 22) is steeds bezig
met hare waandenkbeelden, heeft zich, zooals men dat uitdrukt, er in
„verpopt." Een andere patiente (no. 25) is te lui en apathisch. Bij
twee (no\'s 18 en 26) zijn het lichte verschijnselen van expansieven
aard, die verhinderen, dat ze rustig doorwerken.

De opmerkzaamheid dezer patienten met paranoïde verschijnselen is
dus geenszins op éenzelfde wijze gestoord. De waanideeën werken
belemmerend, evenwel verhinderen ze niet, dat de patienten indifferenten
arbeid kunnen verrichten; zeer,storen de hallucinaties, terwijl de ergste
stoornissen hand aan hand gaan met allerlei andere psychotische ver-
schijnselen.

-ocr page 99-

Vergelijken we de stoornissen van de opmerkzaamheid hier gevonden
met die der hebephrene en katatone vormen van de dementia-praecox,
dan bestaat er in zooverre overeenkomst en slechts in negatieven zin,
dat in beide gevallen de opmerkzaamheid niet op specifieke wijze, maar
op zeer verschillende manieren telkens is gestoord.

Wanneer we ons houden aan de engere omschrijving van spreek-
dra ng: veel spreken zonder de bedoeling van mededeeling — dan
verdient het veel praten van sommige dezer patienten niet de betiteling
spreekdrang. Spreken over waanideeën of gesprekken voeren met
hallucinaties geschiedt wel degelijk met de bedoeling van mededeeling.
Een drang zich te uiten bestaat bij eenige der patienten wel. Een
tweetal (no\'s 18 en 26) babbelen voortdurend door; andere zijn uit zich
zelf stil, maar beginnen soms uit te pakken, wanneer men ze toespreekt.
(No\'s 21, 22, 24, 25). Met uitzondering van een patiënt, die op ver-
zoek het tempo vertraagde, spreken ze vlug en luide.

Wat ze spreken is hoogst zonderling. Van het grootste gedeelte
ontgaat den toehoorder de beteekenis en hierom kan men het gesprokene
met alle recht „verward" noemen. Naast tallooze waanideeën, confabu-
laties, ideeënvluchtige producten komen hier en daar ook enkele klank-
associaties, rijmen, alliteraties enz. voor of zeggen de patienten verzen,
getallen enz. op. Waar dergelijke spraakproducten zich tusschen het
andere gesprokene laten hooren, verdwijnt soms het karakter van
itiededeelingsdrang geheel en krijgen we den indruk met een spreek-
drang te doen te hebben. De patienten herhalen zich wel eens en
vooral hun waanideeën dragen ze ad infinitum voor. Toch verbigereeren
ze niet of is het slechts voor korte oogenblikken, dat het gesprokene
aan verbigeratie herinnert.

Als voorbeeld noemen we hel antwoord van B.. (no. 21), een overgang van een
R«prek In spreekdrang. Hij zit op den rand van z\'n krib en staart voor zich uit. Het
heelt Juist geonweerd. Als Ik bij hem kom, vraagt hij of ik nu ook door de wolken
gekomen ben met het onweer. (Waar keek je naar?) Naar de deur. (Is er wat te
zic"-) Aan die hoeken, als je goed kijkt, Karei, baas, Franclscus, bminoog, no. 681.
Kan u niet zien. Daar twccoog, dat is vrede, baas, Janzoon, fabriek. (Wijst hooger.)
Groot BrlltaniCn, Ood, schoon oogjes, steeg, schim, geest, grenzen en zicne mensch,
6000, 72. (Waar haal je dat vandaan?) Dat komt door de muur heen van de vorige
w«eld, van de gasfabriek, 20 luchtballen, terwijl we zoo gaan reizen, Bics, Maria,
G«st, Qod en engel, Zutfcn, kasteel, Brucls, Nederlanden, schoonoog, grijs, wit,
schaduw, zllvcroogjes, schoon van gedaante, de lente no. 20, alsmede no. 5, 35000,
80\' 100. 1, 3.

-ocr page 100-

Een ander voorbeeld van hem, als hij de maanden in omgekeerde volgorde moet
opzeggen: December, November, October, September, de vlijt lijn lina dara October,
lina Februari, da Victoria, dara éen September, Clara Amalia Victoria Wilhelmina
Sophia, Amalia keizerin van Frankrijk, lina littata, laat, September ja dan heb je
Maart, dan April enz.

Als derde voorbeeld een gesprek met vrouw K. • (no. 18). (Hoe heet je?) Jij! u,
daar zit heel wat achter, (de naam van je man?) Gerard Wijnands van der Wolk (-)
(en je eigen naam?) Ja, kind, voordat ik hier kwam was hij al tien jaar dood. ik
ben zeer jong getrouwd, tien jaar, al het geld en goed en goud op de wereld is van
mij. (je naam?) Maria Petronella de Engelbewaarder .... mijn moe heet Gabriel,
Nederlandsche bezitting Frankrijk is geboren in Engeland en ik in Blauwkapel, ja kind
. .. . 13e eeuw moeder geboren. (Hoe oud?) nu zoo wat 15 jaar, is 69 ( ) is 89
is 17. De kleeren heb op de stoel gelegen en toen heb ik op de zaal gelegen de
deur ging toe. (Hoe lang hier al?) Ja lieve kind, laat ik eens 5 jaar .... de eerste,
die hier in is met professor L., die is tevens koster (fluistert) .... van de poort ....
krijgt groote ruzie en daar houd ik niet van. Van het Roode Kruis ben ik uitgegaan
. . . . huis gekocht van de kerk, ik kan het wel geven, maar ik zeg je krijg van mij
geen huis, veel te ondeugend. (Wat werk je daags?) hard werken, dat ik eten krijg,
als je blief, al houd ik er niet van. Ik zal maar niets zeggen, daar houdt u niet van.
U krijgt zooveel geld als u maar dragen kan, gouden horloges. (Ik geld van jou?)
Geld is hier, ik ben op een kantoor, dat is zoo erg, al wil je nou nog zooveel heb-
ben, dan kun je er niet krijgen .... weet je waar het Leger des Hcils is ... . wat
leelijk huis, daar heb de oude thermometer (!) en lantaarn zoo groot als de tafel met
90 pitten. Maar wat zal je doen kind. De bakker(!), brood, allemaal groote steen.
Ik bleef altijd maar aan de kant. 22 millioen is het geleden. Ik zal alles overlaten
aan de ambachtssmid. (Waar hier?) Ik ben de keizerin van Nederland, liefje, (waar
hier?) Ze hebben hier een keizerfabriek van manschappen, dat is een groote ruit(l).
Pa is in Rijzenburg. Pa is er naar toegegaan enz. enz. (Waar hier?) Dat is een
ijzerfabriek en een timmermansfabriek en een pletterij. (Ze heeft uitzicht op de binnen-
plaats, waaromheen verschillende werkplaatsen gelegen zijn). (Aan welke straat?) kerkhof,
deze kerk is opgenomen voor spot, Klaas, met paaltjes voor de deur ( ) (Welke
straat?) klaasstceg en de Jufferstraat ( ) en dan Nicuwstraat en dan plantsoen en dan
Onder de Linden en dan Kromme Nieuwe Gracht enz. (Hoe heet de directeur?) De
eene heet van zijn naam Brct, Toeba en Hocba, knappe menschen, maar niet deze
hier, maar voor mij. Allemaal oppassers voor meneer Deeling. Ik zal blij»zijn. dat
mijn kinderen hier zijn. Antonius van Padua, geen een die zoo\'n naam heeft, Antonia,
de cenige zoon Gods. Dan doen ze nou enkel om de dag door te brengen. (Ziet
buiten menschen aan het werk). Paarden (1), ze hebben 5 gulden per week, enz.

Zonder commentaar denken wc eerst te doen te hebben met een
ideeënvluchtigen spreekdrang. Eenigszins anders wordt de beoordeeling
van dergelijke wijze van spreken, als we weten dat in deze voorbeelden
vele der uiterlijk ideeënvluchtige producten niet anders zijn dan korte
aanduidingen van de hen steeds bezig houdende waanideeën. De
patiënten spreken van hun waan met weinige korte termen, die voor

-ocr page 101-

hen zelf voldoende zijn om hun gedachtengang uit te drukken, maar
die uiterlijk voor den oningewijden toehoorder slechts ideeenvluchtige
producten zijn en in hooge mate „verward."

S t r a n s k y heeft in zijne studie over „Sprachverwirrtheit" op zulke
naar het uiterlijk ideeenvluchtige producten in de taal van sommige
lijders aan chronische paranoia gewezen.

„Ihrem äusseren Aspekt nach hören sich längere Rede-ergüsse solcher
Kranker, zumall wenn sie sich im Kreise der im Vordergrunde ihres
Interesses stehenden Wahnideen und allem, was damit zusammenhängt,
bewegen, nicht selten wie ideenflüchtiges oder — in höheren Graden —
wie inkohärentes Voziferieren an; zumal dann, wenn die Kranken, wie
ja in solchem Falle sehr gewöhnlich, gleichzeitig ein erhebliches Masz
affectiver Erregung zeigen. Es ist im Falle solcher nicht so ganz unge-
wöhnlicher Koinzidenz manchem Anfänger nicht zu verdenken, wenn er
das Bild missdeutet und an dem Zustandsbilde einen manischen Zug
entdecken will. Es ist übrigens aber auch genugsam bekannt, dass bei
Kranken dieser Art mehrfach in der Literatur Episoden von Ideenflucht
und Inkohärenz beschrieben worden sind.

Man wird dies, schon mit Rücksicht auf das Gewicht der Namen
einzelner Autoren, nicht gerne schlankweg anzweifeln wollen. Aber
ich möchte doch glauben, dass es sich in manchen dieser Fälle mehr
um eine Art „Pseudo-ideenflucht" und „Pseudo"-inkohärenz handelt.

Hört man also längeren Standreden solcher Kranker zu, dan gewinnt
man im ersten Momente den Eindruck, als kämen sie gleich Manischen
vom Zehnten ins Hundertste oder als risse gar gleichwie bei Amenten
ihr Gedankenfaden immer wieder ab,
um an einer ganz heterogenen
Stelle einzusetzen. Und doch ist dem nicht so! Weder lässt sich eine
Obervorstellung vermissen, noch ist sie in beständigem Wechsel, son-
dern es zeigt sich ein ganz eigenartiges Verhalten bei solchen Kranken,
deren weit ausgreifendes System schicr jede Vorstellung, schier jeden
Sinneseindruck, der ihnen unterkommt, ohne Rücksicht auf Dignität
und Kohärenz sich einzuordnen strebt und zuweilen mit einer ganz
exorbitanten Schnelligkeit: Es kommt dann dazu, dass die „überwertige
Vorstellung" als Obervorstelling eines längeren Duktus von Anfang bis
zu Ende ersichtlich
dominierend bleibt; dass aber unter ihrer Oberherr-
schaft die
einzelnen subalternen Leitvorstellungcn zweiter und dritter

\') ßr. Ii. Stransky, Ober Sprachverwirrtheit. 1905 pg. 102 v.v.

-ocr page 102-

Ordnung einander entsprechend der Geschwindigkeit, mit der die ein-
zelnen Einfälle und Eindrücke einander ablösen, dermaszen drängen,
dass sie im sprachlichen Ausdruck nach Art der Ideenflucht oder selbst
der Inkohärenz in scheinbar anakoluther Form aneindergereiht scheinen,
als bestünde zwischen ihnen keinerlei Zusammenhang. Sie korrespon-
dieren untereinander nicht direkt, sondern auf dem Umwege über eine
zentrale, „überwertige" Vorstellung.

Zonder twijfel houdt de bijzondere inhoud van de verwarde, ideeën-
vluchtige taal der patienten verband met hunne waanideeën. De door
de waanideeën gegeven voorstellingskringen keeren steeds weer terug.
Toch vergelijken we liever niet dit telkens weer terugkeeren van bepaalde
voorstellingen met het diligent blijven van een in het gezonde denken
de gedachten leidende „Obervorstellung." En zoo al van een actieve
leiding sprake is, is het een hoogst gebrekkige.

Leiding te geven, langere gedachtenverbindingen te beheerschen is
zoo weinig in overeenstemming met het karakter der waanideeën dezer
patienten. Ze zijn systeemloos, ze zijn onderling al even tegenstrijdig
als met de werkelijkheid. Het eigenlijk geloof aan hunne waanideeën,
innige overtuiging missen we bij de patienten. Van een actieve en wel
overwogen leiding is nauwelijks sprake. Veeleer moet juist het ontbre-
ken van een leidenden gedachtengang treffen. Allerlei associatief
verwante voorstellingen en door momentane zinsindrukken opgewekte,
treden als bewustzijnsinhoud op, en daaronder altijd weer eenige stereo-
type, overwaardige voorstellingskringen: de waanideeën. Zooals toe-
vallig slechts door de associatieve verwantschap de voorstellingen naast
" elkaar staan, zoo vormen zich toevallig nieuwe waanideeën, niet logisch
verbonden door een leidenden gedachtengang, maar bij\' gebrek hieraan
onlogisch door het toevallige van het associatiespel. Hiermee staat ook
in verband, dat het dikwijls niet gelukt een eenmaal geuite
waanidee door den patiënt te laten reproduceeren.

Door een gemis aan of zeer gebrekkigen leidenden gedachtengang
krijgen allerlei associatief verwante voorstellingen kans als bewustzijns-
inhoud op te treden.

Maar er is meer. Bij deze patienten, die zooveel over hunne waanideeën
spreken, bestaat wel degelijk een expansieve trek.

Van deze veel pratende patienten zijn er twee (no\'s 18 en 26) blijvend
euphorisch gestemd. De eerste vertelt zelf: „ik ben altijd maar lachende."
Ook haar gedrag is expansief te noemen. Ze verricht allerlei huiswerk,

-ocr page 103-

maar doet het ruw, met lawaai en weinig zorgvuldig. Bij tijden wordt
het erger en is haar b.v. het schoonmaken van vaatwerk niet meer toe
te vertrouwen. Bij haar is periodiciteit zeer uitgesproken; sommige
tijden babbelt ze meer dan anders, wordt ze brutaal en kan niet langer
op de afdeeling der rustige patienten vertoeven. Hare gewichtskurve
is in voortdurende schommeling.

Ook het veel spreken op zich zelf, het vlug en luide spreken kunnen
als expansieve verschijnselen worden opgevat. We hebben moeite
gedaan bij deze patienten door middel van het laten benoemen van
plaatjes ideeënvluchtige rijen te vinden, die nu niet direct verband
houden met hunne waanvoorstellingen. Langere ideeënvluchtige rijen
hebben we niet gevonden, slechts nu en dan een begin; de waanvoor-
stellingen duiken steeds weer op en waar we geen verband met de waan-
voorstellingen vermoeden, kan het toch aanwezig zijn. We hebben
gezocht naar klankassociaties, rijmerijen enz., in het algemeen naar
woorden, slechts samenhangend door uiterlijk spraakverband. Ze zijn
zeer zeldzaam, maar buitendien zijn ze ook niet zonder meer als
inhoudsloos spraakmateriaal van een eventueelen spreekdrang te be-
schouwen. In het tweede voorbeeld zijn woorden als: lina dara,1lina
littata veeleer op te vatten als momentaan gemaakte, vreemd en voor-
naam doende woorden. Hij spreekt toch over Clara, Amalia enz.,
keizerin van Frankrijk, welke titels hij zijne vrouw pleegt toe te kennen.

We willen geenszins beweren, dat het veel spreken van deze patienten
als een maniakale ideeënvluchtige spreekdrang moet worden opgevat,
slechts dat lichte expansieve verschijnselen bestaan, die het optreden
van idecënvlucht bevorderen.

Er is nog een geheel andere oorzaak, die het optreden van ideeën-
vluchtige producten in de hand werkt. Zoowel bij patienten, die veel
praten alsook bij die, waar van mededeelingsdrang geen sprake is, treffen
we eigenaardige stoornissen der spraak aan. De patienten drukken zich
zeer onbeholpen uit, brengen opgezette perioden niet ten einde, geraken
vast in allerlei gewrongen constructies, zoeken omschrijvingen of geven
met eenige losstaande woorden als in een telegram hun gedachten-
gang weer.

Zoo antwoordt H. C.. (no. 20) op de vraag (goed gezond?) „Gaat
nog wel ik kan staan en loopen, ik kan met die mannen loopen, die
Zaterdag wandelen, al het volk kan niet incc wandelen, daar zoo die
deur, ook broodschrijver, de deur open en toe, paard en wagen \'s avonds

-ocr page 104-

wordt er ook geschreven, de arbeid." Patiënt bedoelt, dat hij goed
gezond is en dat hij even als het werkvolk uit de stad, dat in het
gesticht arbeidt, \'s avonds na afloop van zijn werk vrij zou moeten
zijn en de deur van het gesticht uit zou mogen gaan. Hij bedoelt de
deur, waarvan een beambte, die tevens schrijfwerk verricht, portier is,
de groote deur, waardoor ook paard en wagen worden binnen gelaten.

B.. (no. 21) antwoordt op de vraag, wat de broeder doet: Hij doet
van alles, meestal lijven liggend, de menschen inbinden een beetje."
(Hoe noemen ze mij?) „U werkt hier als resistent, in formatieken,
wiens betrekking aangaande en voorkomende wegens een attestatie."

Afleidbaarheid hebben we bij de patienten met paranoïde ver-
schijnselen meermalen aangetroffen. Dit verschijnsel houdt ook weer
meestal verband met de waanideeën en de hallucinaties der patienten.
Uit de omgeving opgevangen zinsindrukken worden in hunne waan ver-
werkt. Vele der patienten zijn blijvend achterdochtig, schenken veel
aandacht aan hunne omgeving, bespieden voortdurend het doen en laten
van hunne medepatienten. Het zijn vooral de patienten met betrekkings-
waanideeën, die vol ergernis voortdurend aandacht schenken aan hetgeen
om hen heen gebeurt; bij ééne der patienten (no. 26) gaat dit niet zoo
zeer van ergenis, maar van lichte verwondering vergezeld; een andere
patiënte (no. 25) is daarbij angstig. Een enkele keer is te vervolgen,
hoe de patienten aan in verontrusting waargenomen indrukken verkeerde
gevolgtrekkingen vastknoopen. Laatst genoemde patiënte beweert van
haar zaalgenooten, dat ze lawaai maken om haar geen rust te gunnen,
en dat de eene de andere opstookt.

Meermalen is er op gewezen, dat juist aan deze met pathologische
verhoogde opmerkzaamheid waargenomen zinsindrukken in verband met
de gemoedsstemming der patienten een groote beteekenis toekomt voor
het ontstaan van waanideeën. Anderzijds is er op gewezen (Berze) \'),
dat in aansluiting aan het gebonden zijn door zinnelijke indrukken
(„passive Apperzeption") zich een gevoel ontwikkelt van iets te onder-
gaan („Gefiihl des Erlcidens"), uit welk gevoel onmiddellijk de waan-
voorstelling ontstaan zou van bedreigd te worden.

We hebben niet kunnen vaststellen, dat met het hallucineeren op een

-ocr page 105-

of meer der zinsgebieden eene overgevoeligheid voor overeenkomstige
prikkels, zich uitende in afleidbaarheid, gepaard gaat.

Misschien is in eenige gevallen, waar veel gesproken wordt, aan dit
veel spreken op zich zelf eenige beteekenis toe te kennen voor de
neiging zinsindrukken direct te vermelden, echter zijn voorbeelden
van afleidbaarheid, waar zinsindrukken zonder verband met de waan-
ideeën worden vermeld, zeldzaam.

Bij één der patienten (no. 20) nemen we waar: een zonder verband
met de waanideeën registreeren van allerlei waarnemingen. Op de onder-
zoekkamer noemt hij allerlei voorwerpen of wijst er alleen naar. Ten-
slotte zegt hij: „nou is het huis klaar, nou is het huis zooals het hoort."
Bij een andere gelegenheid uit hij zijne verbazing „dat je alles voor je
oogen ziet." Bij een andere patiënte A.. (no. 26) gaat het objectief
registreeren soms zoo ver, dat ze alleen de partieele waarnemingen en
niet een voorwerp in z\'n geheel vermeldt. B.v. van een inktpot zegt
ze: „daar komt ook een gat uit." Van een vloeirol met ronden knop:
„Die bal staat er op, de bal op het strijkijzer."

Dit registreeren van waarnemingen en het naast elkaar blijven staan
van indrukken doet weer denken aan wat eenige der patienten uit het
vorige hoofdstuk vertoonden; bij deze paranoïde patienten echter gaan
lichte affectieve veranderingen, van angst of van verwondering, er mee
gepaard.

Slechts bij uitzondering hebben wc bij deze paranoïde patienten aan-
duidingen gevonden van perscvereeren en stereotypie.

Wat het perscvereeren betreft, zoo vinden we duidelijke voorbeelden
alleen bij patiënte A.. (no. 26, dementia paranoïdes, engeren zin
Kracpelin). Bij de andere paranoïde patienten daarentegen niet, ook
niet in de gevallen waar een associatieproef gelukte. Bij die patienten,
welke zich op onbeholpen wijze plegen uit te drukken, hetzij doordat
aan hunne gedachten, hetzij aan de weergave ervan de noodige scherpe
formuleering ontbreekt, bij die patienten was ook niet het verschijnsel
van perseveratie vast te stellen.

Bij genoemde A.. vinden wc ook voorbeelden van stereotypie. Wan-
neer ze den in de inleiding genoemden text na lezing moet weergeven:

\'t Was een winteravond toen kwam samen moeder tlniis, toen kwam vader moeder
thuis, Jan kwam \'s wintersavonds thuis, \'t Was een winteravond te wezen samen
thuis. Jan kwam \'s avonds met vader thuis, \'t Is gelukkig dat ie thuis is, \'t is een
heste man."

-ocr page 106-

Toch is het niet een geheel zuiver voorbeeld van verbigereeren, daar,
naar het gedrag der patiente overigens te oordeelen, het twijfelachtig
is of zij het gelezene voldoende heeft begrepen en niet al probeerende
op den klank af het gelezene tracht weer te geven. Voorbeelden van
langen tijd achtereen herhalen en in allerlei combinaties verwerken van
woorden en klanken, voorbeelden van motore, in engeren zin „katatone"
stereotypieën hebben we evenwel niet aangetroffen.

Hierdoor onderscheidt zich het veel spreken van enkele der paranoïde
patienten zeer duidelijk van het verbigereeren van eenige der dementia-
praecoxpatienten uit het vorige hoofdstuk.

Stransky, waarvan we eene uitspraak aanhaalden over het verschil
van het spraakproduct van sommige paranoïde patienten met een maniakalen
ideeënvluchtigen spreekdrang, voegt daaraan toe: „Ich würde aber
andererseits auch beantragen, diese paranoische Sprachverwirrtheit von
der katatonischen, mit der sie vielfach zusammengeworfen wird, abzu-
grenzen und würde glauben, dass sich eine solche Abgrenzung — ganz
abgesehen von dem Fehlen gemütlicher Verblödung resp. affectiver In-
kongruenz bei der Paranoia zum Unterschiede von „paranoid" gefärbten
Bildern bei der Dementia praecox — auch formell durchführen lässt.

Het verschil bestaat in het ontbreken van perseveratie en van stereo-
typie; in het spraakproduct van genoemde dementia-praecoxpatienten
treedt het motore, in engeren zin katatone aandeel geheel op den voor-
grond; terwijl bij de paranoïde patienten de inhoud van het gesprokene
steeds verband houdt met de in het middelpunt der belangstelling
staande waanideeën.

We hebben vroeger onderscheid gemaakt tusschen het verschijnsel
van stereotypie, dat zich eng aansluit aan perseveratie en bestaat in
het meermalen zich herhalen van toevallige psychische verrichtingen
buiten verband met het geheel, en het verschijnsel, dat sommige patienten
eenige vaste gewoonten er op na houden: gefixeerde stereotypieën.
Laatste soort stereotypieën zijn bij deze patienten overtalrijk. Er toe te
rekenen toch zijn vele uitlatingen en handelingen in verband staande
met hun waanideeën. Vooral enkele zinswendingen keeren zoo vaak
terug, dat men ze stereotype mag noemen. Het is de vraag of een
werkelijke gelijktijdige gedachteninhoud er mee correspondeert en of
niet de uitdrukkingen als het ware stopwoorden zijn geworden. Zoo

er veel in het gebabbel der patienten, dat maar holklinkende woorden
zijn voor de zooveelste maal voorgedragen. Het gesprokene verliest

-ocr page 107-

wel iets van het karakter van mededeeling en krijgt weg van het als
het ware mechanisch spreken van vroeger genoemde dementia-praecox-
patienten.

Vergelijken we de hier gevonden stoornissen met die bij de dementia-
praecoxpatienten van het vorige hoofdstuk voorkomende, zoo blijkt:
dat bij eenige der paranoïde patienten blijvend lichte expansieve ver-
schijnselen aanwezig zijn, die zich o. a. uiten in veel praten. Naar
den inhoud mag men het veel praten niet zonder meer een spreekdrang
noemen, het gesprokene heeft inhoud en doet ten deele de bedoeling
van mededeeling veronderstellen. Anderzijds begint het veel praten van
een werkelijken spreekdrang weg te krijgen, wordt het als het ware tot
mechanisch spreken. In zooverre doet het veel praten van sommige
dezer paranoïde patienten denken aan den spreekdrang van vroeger ge-
noemde demcntia-praecoxpatienten en is het verschil slechts quantitatief.

Naar den inhoud bestaat vooreerst een qualitatief verschil; in het door
de paranoïde patienten gesprokene ontbreken perseveratie en stereotypie.
Slechts bij eene patiente (dementia paranoïdes in engeren zin van
Kracpelin) komen aanduidingen van deze verschijnselen voor.

Naar den inhoud bestaan verder eenige punten van overeenkomst.
Bij eenige der demcntia-praecoxpatienten uit het vorige hoofdstuk
hoorden wc, hoe ze steeds dezelfde themata op ideeënvluchtige wijze
verwerken, themata die niet anders zijn als overblijfsels van waanideeën
uit vroegere jaren. Niet alleen eenzelfden inhoud, maar ook de wijze
van spreken over hunne waanideeën op ideeënvluchtige incohaerente wijze,
treffen we bij deze patienten hier aan. Terwijl bij gene patienten bij
gebrek aan leidenden gedachtengang associatief verwante en door momen-
tane zinsindrukken opgewekte voorstellingen als bewustzijnsinhoud
optraden, zoo vinden wc bij deze patienten onder heerschappij van de
in het midden van hunne belangstelling staande waanideeën, maar
onder een, wat logisch verbinden en juist formuleeren aangaat, zeer
gebrekkige heerschappij, dat eveneens allerlei associatief verwante voor-
stellingen en door indrukken uit dc omgeving opgewekte, als bewust-
zijnsinhoud optreden.

Tenslotte vinden we ook bij eenige dezer paranoïde patienten die
eigenaardige gewrongen taal, die gebondenheid en het gebrek aan
„souplesse" der uitdrukkingsbewegingen, die zoo typisch bij gene
dementia-praecoxpaticnten voorkomen.

-ocr page 108-

Vatten we negativisme weer op in zeer ruimen zin, dan vallen
er onder eenige der verschijnselen bij de paranoïde patienten vast te
stellen. Waar we een afwijzende houding, een geest van verzet vinden,,
daar vindt deze in den geestestoestand van den patiënt eene motivee-
ring, die echter dikwijls maar een zeer zwakke en zeer vage is. In
engeren zin negativistische verschijnselen — liet nalaten of tegengestelde
doen van wat gevraagd wordt zonder motiveering, buiten den wil van
den patiënt zelf om — troffen we bij de paranoïde patienten niet aan.
In zooverre onderscheiden deze patienten zich van eenige, niet alle
patienten uit het vorige hoofdstuk, maar negativisme in engen zin,
hoewel niet zeer uitgesproken, werd waargenomen.

Zooals we opmerkten is de motiveering van een afwijzende houding van
velen der paranoïde patienten door hun geestestoestand een zeer zwakke
en zeer vage. De verschijnselen, die we met deze afwijzende houding
gepaard zien gaan, zijn weer dezelfde, als waarmede de afwijzende
houding van de patienten uit het vorige hoofdstuk gepaard gingen,
met het verschil echter, dat hier in veel sterker mate de waanideeën de
houding der patienten verklaren.

Van eenige patienten (no\'s 15, 22, 23) krijgen we den indruk, dat
ze het onaangenaam vinden in hunne rust en eenzaamheid gestoord te
worden; bij aandringen worden ze wrevelig en wijzen verdere toe-
nadering af.

De meeste dezer paranoïde patiënten zijn achterdochtig en laten zich
niet gaarne met anderen in. De eene acht zich te hoog, zooals R..
(no. 23), die boos wordt en wegloopt als men maar even hem aan zijn
. vroeger beroep van schoenmaker herinnert.

Een zeer vijandige houding tegenover de omgeving bestaat, waar
betrekkingswaanideeën voorkomen. De patienten klagen dan: of meer
algemeen, dat de medepatienten hen „plagen", „treiteren", of ze brengen
oogenschijnlijk indifferente waarnemingen plotseling in verband met
zich zelf. Bij sommige patienten is het optreden van bctrekkings-
waanideeën op- en neergaande; soms zijn ze er vrij van, dan overvalt
het hun weer. Zoo vertelt M. A.. (no. 25) „nou zijn ze zoo erg niet
meer op de klas, nou gunnen ze je je vreten weer." Waar plotseling
betrekkingswaanideeën bij oogenschijnlijk onverschillige waarnemingen
opduiken, daar kan het doen en laten der patienten iets zeer grilligs
krijgen. P. A.. (no. 24) beschuldigt opeens een man op een plaatje
afgebeeld, dat die haar treitert en wil van plaatjes kijken niet meer

-ocr page 109-

weten. Bij een andere gelegenheid gedraagt ze zich aldus. Bij binnen-
komen begroet ze: „dag zuster, neen dokter, weer in dat smerig hok."
(Raad eens wat ik nou heb?) Ze bekijkt het zakje haar voorgehouden
en zegt vroolijk: „Laten we maar St. Nicolaas houden." Dan trekt
ze zich op eens terug: „nee, ik wil niets hebben." Ze wil ook niet
schrijven. Onderwijl kijkt ze naar het zakje, komt even eraan met de
vinger: „ik wil niet kijken wat er in zit." Dan begint ze in zich zelf
te mompelen. Op de vraag, wat ze toch spreekt: „Ze weten mijn
denken. Ze zijn niet doof."

Waar de handelingen der patienten onderbroken worden doordat
plotseling betrekkingswaanideeën hun gedachten doorkruisen of doordat
stemmen hun op eens iets anders raden, krijgen de handelingen uiterlijk
weg van het eigenaardige twijfelen der handelingen van in engeren zin
negativistische patienten. Of innerlijk de geestestoestand van aldus
handelende paranoïde patienten en van negativistische patienten overeen-
komst heeft, weten we niet. Het opduiken van betrekkingswaanideeën
en van anders radende stemmen, kan men als buiten den wil van den
patiënt gelegen beschouwen. De meermalen waar te nemen tweestrijd
tusschen verschillende stemmen, die de patienten hooren, een tweestrijd
van eigen gedachten, herinnert geheel aan het opduiken van allerlei
tegenbevelen, zooals men dat bij de negativistische patienten pleegt te
veronderstellen.

Een bijzondere voorkeur der patienten voor het bizarre, nemen we
alleen waar bij de no\'s 21 en 26, gevallen van dementia paranoïdes in
engeren zin van Kraepelin. Wel treffen wc hier en daar eene voorliefde
voor woordspelingen en grappen aan (no\'s 20, 22, 24).

Tenslotte moeten we nog gewag maken van de overgroote leidzaam*
beid van eenige patienten, van hun gebrek aan wilsinhouden (no\'s 14,
19, 20, 21). Deze patienten moeten we bepaald apathisch noemen, al \'
is hunne apathie ook niet zoo groot als bij gene dementia-praecox-
patienten uit het vorige hoofdstuk. Voor een zeer klein gedeelte vindt
de apathie in het bestaan van waanideeën eene verklaring. De waan-
denkbeelden en het wantrouwen der patienten brengen met zich mede,
dat ze zich weinig inlaten met hunne omgeving en zich terugtrekken
in eigen fantasieën, en dat ze zoodoende den belangstelling opwekkenden
prikkel van aanraking met andere personen en met de werkelijkheid
missen. Als verschijnselen van apathie mag men beschouwen, de wijze
waarop deze patienten hun werk doen, in sleur en zonder ambitie; ook

-ocr page 110-

dat ze zich niet om de vervulling van hun wenschvoorstellingen bekom-
meren; en dat ze zich weinig gelegen laten liggen aan het gedwongen
samenzijn met geestelijk veelal zeer vervallen medepatienten.

Door deze apathie is er overeenkomst tusschen eenige dezer paranoïde
patienten en de apathisch dementen in het eerste hoofdstuk besproken.
Er bestaan in dit opzicht overgangen en van eenige patienten zijn we
in twijfel geweest, of we ze toch niet tot de andere groep zouden
moeten rekenen. Er zijn er onder de apathische patienten uit het eerste
hoofdstuk eenige (b-.v. 30, 31) waar ook waanideeën en hallucinaties
voorkomen, alhoewel we slechts bij navrage er van hooren. Er zijn
onder de paranoïde patienten, waar de apathie niet onbelangrijk is
(no\'s 14, 19, 20), maar niet zoo, dat toch nog de waanideeën en hallu-
cinaties naar voren treden. Er bestaan tusschen deze patienten, wat
apathie en paranoïde verschijnselen aangaat, slechts quantitatieve ver-
schillen en eene scheiding tusschen hen te maken heeft iets kunstmatigs
en berust op een subjectieve schatting.

Een niet overeenstemmen van gedachteninhoud en stemming is bij
deze patienten vaak waar te nemen. De ongehoordste verwachtingen
en angsten worden toch met niet evenredige veranderingen hunner
gemoedsbewegingen voorgedragen. Ook waar de inhoud van het
gesprokene minder fantastisch is, worden we soms getroffen door den
weinig adaequaten toon, waarop het gezegd wordt. Zoo vertelt B..
(no. 21) van zijn eigen toestand op lachenden toon: „Vooreen mensch
ben ik heel haveloos, zinneloos, ellendig, ziekelijk."

Eenigszins anders is de incoördinatie van verstandswerking en gevoels-
uitingen bij M. A.. (no. 25), doordat laatste dikwijls zeer overdreven
zijn. Nu eens lacht patiënte uitbundig, omdat ze zoo goed vloeken
kan, een oogenblik later loopen de tranen langs haar wangen en jam-
mert ze, omdat ze zoo gevloekt heeft.

Sommige patienten hebben iets kinderlijks in hun doen en laten.
Zoo speelt b.v. vrouw L.. (no. 17) gaarne met hare pop, en heeft
P. A.. (no. 24) zich een kleine verzameling schatten aangelegd, bevat-
tende o.a. een leeg schocnsmeerdoosje, een paar poppeschoentjes,
eenige gebruikte postzegels enz.

Een eenigszins omvangrijk verlies van vroegere kennis hebben we
bij deze patienten niet kunnen vaststellen; ze beschikken b.v. over liet
op school geleerde en als ze voor een onderzoek in die richting niet.

-ocr page 111-

te vinden waren, gaven ze op andere wijze blijk, zich de dingen van
vroeger te herinneren; ze vertellen b.v. goed, waarlangs ze zouden gaan
naar hun vroeger woonhuis.

Al heel spoedig echter beginnen de patienten over vroeger in den
geest van hun waanideeën te spreken en de wonderlijkste avonturen
komen dan voor den dag. Zeer sterk is dit bij twee patienten (no\'s 21,
26, dementia paranoïdes in engeren zin, Kraepelin). Buitendien kan men
op hunne verhalen invloed uitoefenen; op suggestieve vragen gaan ze
direct in, beamen alles, wijden er over uit in zeer fantastische schil-
deringen en knoopen in een soort ideeënvlucht er allerlei nieuwe ver-
halen aan vast, waarin hunne persoonlijkheid zelf een groote rol speelt.
Heel ernstig er aan gelooven, doen ze zelf niet. B.. (no. 21) kan men
laten vertellen van hemelreizen, van Babyion, alles heeft hij persoonlijk
meegemaakt, maar het gelukt niet hem te laten gelooven, dat hij van
morgen lekkere koekjes gehad heeft.

Eenigszins afwijkend zijn de confabulaties van patiente A., (no. 26).
Hier schijnt een herinneringsdrang, die zich aansluit aan andere licht
expansieve verschijnselen, als het ware actief het confabulceren te be-
vorderen. Ook staan hare confabulaties niet alle in directe betrekking
tot hare persoonlijkheid, zij zelf speelt niet steeds eene rol in hare
fantasieën.

Het verschil van deze confubulaties met die van de psychose van
Korsakow is vooral daarin te zoeken, dat deze patienten over een
goed inprentingsvermogen beschikken. Ook plegen de confabulaties
van de psychose van Korsakow niet zoo fantastisch te zijn. Wat de
„opvatting" betreft, deze is goed bij B.. (no. 21); hij begrijpt alles
direct; maar bij A.. (no. 26) laat deze wel te wcnschcn over, waarvoor
•iet bestaan van tal van psychotische prikkelingsverschijnselen aanspra-
kelijk is te stellen. Voor een en ander verwijzen wc naar hare ziekte-
geschiedenis.

Het beschikken over een goed inprentingsvermogen geldt van al de
paranoïde patiënten. Slechts eenige oudjes zijn wat vergeetachtig; alleen
l)ij eene 84-jarige (no. 16) heeft het inprentingsvermogen belangrijk
geleden.

Door het behouden zijn gebleven van vroegere kennis en door het
niet lijden van het inprentingsvermogen bestaat overeenkomst tusschcn
deze paranoïde patienten en dc dcmentia-praccoxpatientcn van het vorige

hoofdstuk.

-ocr page 112-

Aan de zeer gemakkelijke eischen voor de opvatting in de kleine
proefnemingen gesteld, hebben deze paranoïde patienten alle kunnen
voldoen, al knoopen ze ook spoedig hunne waanvoorstellingen enz.
vast aan hetgeen ze van de te herkennen platen vertellen. Slechts bij
ééne patiente (no. 26, dementia paranoïdes, engeren zin, Kraepelin) met
zeer slechte opmerkzaamheid, die steeds babbelt en vooral confabuleert,
is de opvatting bij het lezen zoo gestoord, dat ze er niet veel van be-
grijpt en kan navertellen.

Wat hoofdzaken betreft zijn de patienten goed georiënteerd, ze zijn
evenwel niet goed op de hoogte van allerlei bijzonderheden. Ze leven
op zichzelf; voeren met anderen geen gesprekken. Wat ze weten,
moeten ze zelf gezien hebben of van gesprekken op de zaal toevallig
hebben opgevangen. Daarbij komt voor sommige der patienten een
niet te miskennen gebrek aan belangstelling, dat onvoldoende orienteering
met zich meebrengt. Het voorkomen van waanideeën en het in verband
brengen van waarnemingen met hun waan, sluit niet uit, dat de patienten
zich ook op gewone wijze aan waarnemingen kunnen orienteeren. Waar
evenwel de waanideeën een zeer groote uitbreiding hebben gekregen,
waar de patienten in betrekkingswaan of door hallucinaties steeds worden
verontrust en vooral in de gevallen, waar licht expansieve verschijnselen
bestaan, kunnen de patienten zich voor een oogenblik nog wel op gewone
wijze orienteeren aan wat ze waarnemen, maar heeft het vermogen
indrukken uitvoerig en in onderling verband te verwerken, wel geleden.

Blijvend gedesorienteerd is alleen v. S.. (110. 16) een 84-jarig oudje,
dezelfde patiente, waar ook bij uitzondering het inprentingsvermogen
belangrijk verminderd werd bevonden. Hare desorienteering mogen wc
evenals haar gebrekkig inprentingsvermogen als seniele verschijnselen
opvatten. Er bestaat door deze bijkomstige afwijkingen een ingewikkeld
ziektebeeld. Ten deele is het op te vatten als een syndroom van
Korsakow, waarbij in hallucinatoiren dialoogvorm wordt geconfabuleerd;
er bestaat wantrouwen tegenover de omgeving met betrekkingswaan-
ideeën, terwijl de vroeger zeer talrijke fantastische grootheidswaanideeën
bijna geheel verdwenen zijn en slechts nu en dan opduiken in hare
gesprekken, waaruit overigens slechts een burgermans zelfvoldaanheid
spreekt als uit de expansieve voorstellingen in het syndroom van
Korsakow.

Wat tijdelijke orienteering betreft, weten de paranoïde patiënten uur
en dag, en andere meer nabij gelegen tijdsbepalingen goed aan te geven,

-ocr page 113-

het jaartal kennen de meeste niet, noch nauwkeurig hun leeftijd en den
duur van hun verblijf in het gesticht. Geheel hiervan op de hoogte
zijn slechts twee patienten (no\'s 13 en 24). De eerste berekent den
dag vooruit, waarop ze een bepaald aantal jaren in het gesticht zal zijn
opgesloten geweest en hoopt telkens dien dag ontslagen te worden.

Al de patienten hebben er notie van, waar ze zich bevinden. Dat
ze hunne medepatienten voor krankzinnig houden hoort men ze in zoo
directe termen niet vertellen. Zelfs patiente R.. (no. 13), die in veel
opzichten blijk geeft van een goed oordeel, komt niet tot deze conclusie.
Op de vraag of hier ook krankzinnigen zijn: „aangetroffen kan ik niet
zeggen, dat ik ze heb, bij ons niet, op de storende klasse heb ik maar
drie weken alles en alles gezeten." Dat bij deze vraag hare gedachten
gaan naar de opvallende figuren, die op de „storende klasse" heen en
weer wandelen, doet veronderstellen, dat ze tenminste een vermoeden
heeft, dat die patienten krankzinnig zijn. Daarentegen spreekt uit haar
gedrag tegenover de andere patienten, uit den tact, waarmede ze met
hen omgaat — ze noemt zich zelf soms zusteretrice — ontegenzeggelijk
een goed schattingsvermogen voor de handelingen van hare mede-
patienten.

Het is zeer merkwaardig, dat geheel niet in overeenstemming met
het overigens goede oordeel, wat betreft het herkennen van medepatienten
als krankzinnigen een als het ware partieel oordeelsdefect bestaat. Als
een uiting van dementie mogen we dit gebrekkig beoordeelen van
medepatienten niet beschouwen; er zijn blijkbaar hier andere factoren
in liet spel. En de voorstelling van de medepatienten én de voorstelling
krankzinnigheid zijn misschien beide te sterk affectgeladen en doen bij
haar onmiddellijk normale opvatting voor waaninterpretatie wijken.

Geloof hechten aan de waanideeën van lotgenooten doen de patienten
niet. Zelfs B.. (no. 21), die men bijna alles kan laten confabuleeren,
schudt liet hoofd als een maniacus hem van een wonder dat hem over-
komen is, vertelt. (Geloof je het?) „Ik geloof er niks van." Direct
er na begint B.. echter te vertellen, dat hij vannacht doodgeslagen is.

De pitienten missen eigen ziekteinzicht. De meeste weten echter
zeer goed, dat ze voor krankzinnig gehouden worden, en begrijpen al
heel gauw, dat de ondervraging en de kleine proefnemingen dienen om
daarnaar een onderzoek in te stellen.

P. A.. (no. 24), die uit een groot aantal plaatjes degene moet uit-
zoeken, die ze vroeger gezien heeft, doet liet zonder fouten en merkt

7

-ocr page 114-

dan op: „Ik ben niet gek." Slechts ééne patiente K-. (no. 14), bij wie
de hallucinaties sterk zijn teruggegaan, vertoont een begin van ziekte-
inzicht. In de tijden vrij van hallucinaties houdt ze soms de stemmen
voor verbeelding. Iets anders is het, wanneer een patiënt zijne waan-
ideeën en zijne hallucinaties als iets bijzonders beschouwt, als iets wat
andere menschen niet hebben en niet begrijpen kunnen. Zoo voegt R..
(no. 13) tusschen een verhaal van haar vele huwelijken met allerlei
grootheden in: „ja, dat kan u niet begrijpen." En als C.. (no. 19)
gevraagd wordt naar abnorme lichamelijke sensaties, kijkt hij me ter
zijde aan: „U is een mensch van ondervinding". Eene der hallucinanten
weet, dat ook een andere patiënt stemmen hoort: „die verstaat ook de
kunst." Voor hunne onverschilligheid hebben sommige patienten eenig
inzicht. „Och, ik leef zoo maar voort," zegt M. A.. (no. 25), B..
(no. 21) gevraagd, waarom hij met niemand spreekt: „och, wat zal ik
zeggen, waar moet je over spreken?"

We komen nu voor de vraag of deze paranoïde patienten dement te
noemen zijn en in hoeverre. Het bestaan van waanideeën op zichzelf
geeft nog niet het recht den drager dement te noemen. Wel is het
voorkomen er van als een blijvend gebrek te beschouwen, dat gepaard
gaat met belemmeringen van vele der psychische uitingen, maar toch
is d«ze belemmering niet zoo groot, dat alleen daardoor de patienten
zoo weinig zouden vermogen, dat ze den naam dement verdienen.

Patiente fcR.. (no. 13) b.v., die talrijke waanideeën heeft, gepaard
gaande met wantrouwen, neiging zich niet met anderen in te laten,
waardoor ze weinig van een en ander op de hoogte is, patiente R..
wordt daardoor echter in andere opzichten niet bijzonder achteruitgezet.
Ze is ondanks haar 70 jaar vlijtig den gehcelen dag in de weer, dient
koffie rond op de werkzalen en behandelt daarbij medepatiënten, die
het haar op een of ander manier lastig maken, met tact. Ze is zeer
vriendelijk en beleefd, stelt het op prijs, als men een praatje met haar
maakt, en kan soms guitig om den hoek komen. Ze bezoekt geregeld
hare familie en kan er aardig van vertellen. Af en toe ectyet,. nemen
de waanideeën de overhand, dan moet ze eens luide haar hart uitstorten
en dan vat ze alles op in den geest van haar waan. Wc zouden haar,
omdat de waanideeën en wat er mcc annex is, haar niet zoo zeer
achteruitzetten, slechts in zeer geringen graad dement willen noemen.

Deze patiente is echter eene uitzondering, geen der andere komt

-ocr page 115-

haar nabij. Bij die is van zelfstandig werken, met tact optreden, geen
sprake, die hebben van hunne persoonlijkheid veel ingeboet. De andere
paranoïde patienten verdienen meer of minder den naam dement; van
de zwaarste vormen van geestelijk verval is evenwel geen sprake. Hun
dementie kan, behalve naar hun doen en laten, beschouwd zooveel
mogelijk buiten hun waan en wat er het gevolg van is om, tot op
zekere hoogte ook beoordeeld worden naar de waanideeën zelve. Deze
toch dragen een stempel van verval.

Onder verval der waanideeën mogen we niet verstaan, dat ze onlogisch
zijn, in strijd met werkelijkheid, of mogelijkheid zelfs. Dat zijn eigen-
schappen, die alle waanideeën kunnen hebben. Ook dat de waanideeën
onderling tegenstrijdig zijn, dat er geen gesloten systeem bestaat, dat het
persoonlijke der voorstellingen overheerschend is, zijn geenszins teekenen
van verval. Van verval der waanideeën spreken we eerst, wanneer in
samenhang inct andere elementaire stoornissen uitbreiding en inhoud
beheerscht worden door toevallige associatieve verwantschap der voor-
stellingen of door toevallige zinsindrukken, en wanneer gepaard daarmee
affectieve reacties ontbreken.

Toch moeten we voorzichtig zijn uit den aard der waanideeën tot
algemeen geestelijk verval te besluiten. Bekend is toch, dat In sommige
gevallen van dementia paranoïdes (in engeren zin van Kraepelin) de
waanideeën in hoogste mate „verward" kunnen zijn, onsamenhangend,
geheel beinvlocd door ideeënvlucht enz., maar dat overigens de patiënt
zich zeer ordelijk gedraagt en zelfstandig nadenken vereischenden arbeid
verricht.

De vraag doet zich nu voor, hoe is de verhouding van het geestelijk
verval van deze paranoïde patienten en dat van de patienten uit het
vorige hoofdstuk.

Den eigenlijken grond der stoornissen kennen we in geen van beide
gevallen. We kunnen slechts van de verschijnselen, die wc waarnemen,
overeenstemming en verschil vaststellen.

Vooreerst cene overeenstemming door het ontbreken in beide gevallen
van directe stoornissen van herinnering en opvatting.

Wat bet gemeenschappelijk voorkomen van positieve afwijkingen
aangaat, zoo moeten we vooropstellen, dat over en weer wel gelijke
afwijkingen worden gevonden, maar niet bij al de patienten. De elemen-
taire stoornissen zijn èn bij de paranoïde patienten èn bij die uit het
eerste hoofdstuk niet altijd overal aanwezig, maar in verschillende com-

-ocr page 116-

binaties. We kunnen niet al de paranoïde patienten vergelijken wet
al de in het eerste hoofdstuk genoemde, maar telkens slechts eenige
gevallen hier tegenover eenige gevallen daar.

Wanneer een samenvattend oordeel wordt gevraagd over de soortge-
lijkheid van het geestelijk verval in deze paranoïde eindtoestanden en
bij gene patienten uit het eerste hoofdstuk, moet de uitspraak de volgende
zijn. (In deze uitspraak komt geen verandering, wanneer men eenige
twijfelachtige gevallen van paranoïden eindtoestand n.1. die, waar de
paranoïde verschijnselen niet die groote en overheerschende rol spelen
als bij de overige paranoïde eindtoestanden, overbrengen wil naar de
eindtoestanden in het eerste hoofdstuk besproken).

Het geestelijk verval der paranoïde eindtoestanden is tegenover dat
der (hebephrene en katatone) eindtoestanden uit het eerste hoofdstuk
wel gekarakteriseerd:

1°. door de eigenaardige wijze, waarop de paranoïde verschijnselen
op het ziektebeeld hun stempel drukken;

2°. doordat het geestelijk verval in zijn geheel geschat geringer is;

3°. doordat de elementaire stoornissen, voor zoover ze beiderzijds
voorkomen, quantitatief geringer zijn;

4°. terwijl een qualitatief verschil bestaat tegenover het geestelijk
verval van die der gindsche patienten, waar perseveratie en stereotypie
voorkomt.

Moeten we wegens het laatste verschil van een toto coelo anderen
vorm van dementie spreken?

Vooreerst moeten we opmerken, dat het optreden van perseveratie
en stereotypie bij de patienten uit het eerste hoofdstuk voor een deel
gebonden is aan het bestaan van licht psychotische toestanden, aan de
stuporeuse en expansieve phasen. Waar we meer het recht hebben
van een habitueelen toestand te spreken, daar blijft het verschijnsel van
perseveratie binnen zeer matige grenzen, zoo dat wc cr niet te veel
gewicht aan mogen hechten. Perseveratie zien wc in veel gevallen
van dementie optreden en hechten daar niet zoo groote waarde aan het
verschijnsel, dat het binnen matige grenzen al of niet voorkomen ervan,
ons tot principieel andere vormen van dementie doet besluiten.

Eenigszins anders staat het met het voorkomen van stereotypie, het
als het ware automatisch optreden van allerlei psychische verrichtingen.
Zonder uitsluitend en als pathognoom symptoom op te treden in vele
der, zooals ginds besproken, gevallen van dcmentia-praecox, is het

-ocr page 117-

daar toch een veelvuldig en zeer eigenaardig waar te nemen verschijnsel.
Nu eens treedt het vroegtijdig op zonder dat duidelijke dementie bestaat,
als een voorbijgaand psychotisch verschijnsel, in andere gevallen ontwik-
kelt zich bij reeds bestaand geestelijk verval allengs eene neiging tot
stereotypie en die hier meer de uiting is van het verval zelf. Waar we
bij demente patienten allengs stereotypieën zich zien ontwikkelen, zonder
dat we deze aan imitatie van de omgeving of aan bijkomstige psycho-
tische perioden mogen toeschrijven, daar zijn we geneigd er een teeken
in te zien van voortgaan van het vervalsproces. Waar de stereotypieën
allengs optreden, ontstaat naar het uiterlijk een qualitatief verschil met
vroeger, maar we veronderstellen niet met een principieel ander vervals-
proces te doen te hebben.

Zoo behoeven we het geestelijk verval van de paranoïde patienten
en dat van de patienten uit het eerste hoofdstuk niet toto coelo andere
vormen van dementie te noemen, omdat bij de eerste niet, bij gene
dikwijls het verschijnsel van stereotypie wordt waargenomen.

Een bewijs van de soortgelijkheid der beide demcntievormen zouden
we kunnen putten uit het verloop der psychosen van eenige der „geagi-
teerde" dementen, in het eerste hoofdstuk besproken, waar nu talrijke
stereotypieën voorkomen, maar waar eenmaal paranoïde verschijnselen
het ziektebeeld beheerschten. We kunnen echter van het verloop niet
genoeg gegevens bijeen brengen om een zeker bewijs te leveren, dat
typische en jarenlang bestaande paranoïde toestanden later kunnen
overgaan in „geagiteerden" vorm van dementie met perseveratie en
stereotypie.

Samenvattend kunnen wc zeggen, dat het geestelijk verval der
Paranoïde patienten en dat der patienten uit het eerste hoofdstuk zich
wel van elkaar laten onderscheiden, maar in andere opzichten zoo veel
overeenkomst vertoonen, dat het waarschijnlijk is, dat we met quantita-
tief verschillende, maar qualitatief verwante vervalprocessen te doen
hebben.

Werpen wc een blik in de literatuur over dit veel besproken onder-
werp, dan valt op, dat cr weinig overeenstemming hccrscht onder de
meeningen over dit vraagstuk verkondigd. Dit vindt zijne oorzaak deels
hi de verschillende wijzen, waarop de auteurs de gevallen tegenover
elkaar groepeeren, deels in de verschillende opvattingen van het wezen
der dementie, deels omdat de een meer gewicht hecht aan overeenkomst,
de andere meer aan het verschil der eindtoestanden.

-ocr page 118-

We citeeren hier slechts twee uitspraken van jongen datum.

Saiz1) vergelijkt met elkaar gevallen van hebephrenie, katatonie en
dementia paranoïdes I (Kraepelin\'s indeeling. Zur Dem. paran. I Gruppe,
gehören jene Fälle wo von vorn herein ganz unsinnige, zerfahrene,
widerspruchvolle, abenteuerliche Wahnvorstellungen und Hall, auftreten,
meist mit ganz unentsprechender affektiver Reaktion), welke gevallen
hij als éene groep samenvoegt en als „Dementia-praecox" stelt tegenover
een andere groep, die gevormd wordt door gevallen van dementia
paranoïdes II (Kraepelin\'s definitie; „zur II Gruppe gehören demnach
jene Fälle, die man früher als Par. hall. ehr. bezeichnet hätte).

Na eerst op verschillen in het verloop gewezen te hebben en het
uitblijven van zwaar defecten eindtoestand voor de tweede groep, komt
hij tot de conclusie: „Zwischen den Fällen der I und II Gruppe besteht
somit blosz ein quantitativer Unterschied (pg. 446 en 473).

Masseion2): Si donc nous en croyons l\'expérience clinique, il
est des délires hallucinatoires systématisés qui ne s\'accompagnent
jamais d\'affaiblissement intellectuel, il en est d\'autres qui évoluent vers
un affaiblissement lent et progressif.

Encore doit-on faire remarquer que ce déficit mental n\'est peut-être
pas de la démence. Il laisse aux malades l\'exercise d\'une certaine
partie de leurs facultés. C\'est une forme de démence fruste qui n\'a
rien de commun avec l\'affaiblissement profond dans lequel tombe un
grand nombre de déments précoces.

Bij de meeste auteurs bestaat echter overeenstemming in zooverre,
als het geestelijk verval van de paranoïde psychosen, waar het bestaat,
en het geestelijk verval van de dementia-praecox niet principieel ver-
schillende vormen van dementie genoemd worden, en dat overgangen
worden verondersteld vanaf de niet tot dementie voerende gevallen van
paranoïa tot de van den beginne af demente vormen van dementia
paranoïdes, welke laatste vormen door de meeste als tot de dementia-
praecox behoorende worden beschouwd.

Diejenige auteurs, die sommige der paranoïde eindtoestanden niet
tot de dementia-praecox meenen te mogen rekenen, onder welke auteurs

1 ») Saiz, Demcntia-praecox und Paranoia liallucinatoria chronica. All. Z. f. P
Bd. LXVIII.

2 ) Masse Ion, Les délires hallucinatoires chroniques. F.ncdphale 1912 I pg. MO.

-ocr page 119-

ook Kraepelin1) zich weer in den allerlaatsten tijd heeft geschaard,
huldigen evenwel zeer uiteenloopende meeningen, aan welke paranoïde
eindtoestanden een zelfstandige plaats is toe te kennen. Elke auteur
trekt hier zijn eigen grenzen en onderscheidt eigen ondervormen, voert
nieuwe namen in of nog meer verwarring stichtend: gebruikt oude
namen in nieuwe beteekenis. Zonder de bedoeling nieuwe typen te
willen opstellen, willen we toch kort in eenige kantteekeningen bij de
later te vermelden ziektegeschiedenissen er op wijzen, hoe zeer deze
paranoïde eindtoestanden onderling verschillen, hoe we reeds bij een
zwakke poging tot analyseeren, zeer uiteenwijkende toestandsbeelden
voor ons zien.

We wezen er reeds op, hoe patiente R.. (no. 13) in zoo menig
opzicht gespaard is gebleven, en dat we er niet toe konden besluiten
bij haar van dementie te spreken. Levendig en vol ijver is zij den
ganschen dag in de weer; de afwijkingen in haar gedrag, hare houding
tegenover de omgeving, enz., dit alles is terug te voeren op haar
waanideeën en hallucinaties. Deze beide verschijnselen beheerschen het
gehecle ziektebeeld.

Ook in het ziektebeeld van patiente L.. (no. 17) zijn waanideeën en
hallucinaties overheerschcnd. Deze verschijnselen treden hier echter
nog veel talrijker op; de hallucinaties hebben zich over nog meer zins-
gèbieden uitgebreid. Door dit voortdurend hallucineeren is patiente
meer dan de vorige achteruit gezet; zij is niet tot eenige geregelde
bezigheid in staat, zij heeft buiten haar waan geen belangstellingskring,
zoozeer is zij van hare waanideeën vervuld. Terwijl vorige patiente cenc
werkkracht is, die tot zekere hoogte meetelt in de huishouding van het
gesticht, brengt deze patiente den dag door te midden van de geestelijk
vervallen patiënten op de „onrustige" afdeeling, gaat te keer tegen hare
stemmen en hare vervolgers en speelt hoogstens met hare pop. Wat
elementaire afwijkingen betreft is liet verschil met vorige patiente niet
zoo groot en in hoofdzaak quantitatief; wat het gezamenlijke geestesleven
aangaat, bestaat een zeer ver gaand verschil, hier is liet geestesleven
tot op zeer lagen trap gezonken. Des ondanks bestaat toch een duidelijk
verschil van deze inzinking van het geestesleven met de dementie der
patiënten uit liet eerste hoofdstuk, behalve door de hallucinaties en

1 ) Kraepelin, Ober paranoïde Erkrankungen. Z. f. d. ges. N. u. P. Bd. XI.
PK- 623.

-ocr page 120-

waanideeën, door de veelal heftige gemoedsbewegingen, die zij uit:
door het ontbreken van perseveratie en stereotypie, en door het ont-
breken van de eigenaardige stoornissen van spraak en beweging.

Wil men een naam voor deze beide eindtoestanden, dan schijnt de
oude betiteling nog het geschikst: „hallucinatorische Verrücktheit", of
„délire hallucinatoire".

Van de beide vorige onderscheidt zich de toestand, waarin we patiënt
C.. (no. 19) aantreffen, doordat bij hem de hallucinaties in hoofdzaak
beperkt blijven tot die van het algemeen gevoel, en zijne waanideeën
tot zonderlinge verklaringen van zijn hypochondrische sensaties. Een
niet onbelangrijke beperking bestaat er van zijn belangstellingskring;
daarbij legt patiënt een ietwat misplaatste waardigheid aan den dag en
spreekt soms in opgeschroefde taal. Hypochondrische paranoia zou
misschien een niet ongeschikte betiteling zijn voor dit ziektebeeld.

Tot weinige en weinig wisselende verschijnselen bepalen zich de
gehoorshallucinaties bij patiente K.. (no. 14); ook hare waanideeën
blijven op eene hoogte en zonder groote uitbreiding voortbestaan. Deze
patiente maakt een apathischen indruk, toont weinig belangstelling en
brengt met tragen arbeid den dag teneinde. Haar toestand wordt wel
gekenmerkt door de benaming van Kraepelin1): „hallucinatorische
Schwachsinn", een paranoïden eindtoestand, dien hij — ook in zijn
nieuwste groepeering — tot de dementia praecox rekent. Zooals we
reeds uiteenzetten bestaat tusschen haar geestestoestand en dien van
sommige apathische dementen, bij wie ook enkele hallucinaties en waan-
ideeën voorkomen, slechts een quantitatief verschil. Maar zelfs een
klein verschil weegt hier zwaar en haar geringe persoonlijkheid staat
toch betrekkelijk hoog boven gene bijna persoonlooze dementen.

De volgende paranoïde eindtoestanden zijn veel gecompliceerder;
naast de paranoïde verschijnselen komen daar ook andere afwijkingen voor.

Vooreerst moeten we verwijzen naar de beschrijving van B.. (no. 21),
opvallend door zijne confabulaties. Waanideeën verkondigt hij over-
talrijk, steeds in nieuwe en fantastische aankleeding, waarbij hij herin-
neringen en alles wat hem maar invalt, in bonte mengeling tot de
zonderlingste verhalen verwerkt. Enkele gedachten houden zijne confa-
bulaties slechts te samen, zijne grootheid en de plagerijen, waaraan hij

») Lchrbuch 7* Aull. II pg. 261 v.v.

2) Z. 1. d. ges. N. u. P. Bd. XI pg. 621.

-ocr page 121-

is blootgesteld. Zijn inprentingsvermogen is op zichzelf niet gestoord.
Hij is een vriendelijke man, steeds opgeruimd, gedraagt zich ordelijk
en kan ook op gewone wijze van de dingen vertellen. Waar we over
ziektegeval spraken hebben we het aangehaald als een geval van
dementia paranoïdes (in engeren zin van Kraepelin, later door hem in
paraphrenia (of dementia) phantastica herdoopt). Bij patiente P. A..
(no. 24) spelen naast gehoorshallucinaties, vooral die van het algemeen
gevoel een groote rol. Hare waanideeën zijn vooral die van vervolging
en hypochondrische; zij heeft ook enkele depressieve voorstellingen.
Grootheidsideeën treden geheel op den achtergrond. De stemming van
patiente is eene wrevelige. Het geheel vormt een paranoïden eind-
toestand van depressief type, zooals men dat wel uitdrukt, of men kan ook
zeggen: naast paranoïde verschijnselen bestaan hier licht depressieve.
Voorts nemen we bij deze patiente eenige bijzonderheden waar, die naar
het uiterlijk herinneren aan sommige verschijnselen bij de patiënten in
liet eerste hoofdstuk vermeld, bijzondere verschijnselen echter, die bij
deze patiente meestal verband blijken te houden met hare betrekkings-
waanideeën. We bespraken pg. 92, hoe hare handelingen soms plotseling
onderbroken worden door eene weifeling of door een tegenovergestelde
handeling als eerst scheen bedoeld. We brachten deze wijze van
doen, die sterk herinnert aan het gedrag van negativistische patiënten,
in verband met het plotseling opduiken van betrekkingswaanideeën.
Verder is in dit verband hare spotzucht te noemen en eene neiging tot
woordspelingen. Bij tijden ook weigert ze antwoord te geven of bauwt
ze de vragen na. Doen deze verschijnselen eenigszins denken aan het
zonderlinge gedrag van vroeger besproken patienten, vooral aan het
gedrag van sommige der geagiteerde dementen, er mag geen sprake
van zijn haar met dezulke op ééne lijn te stellen.

In het toestandsbeeld, dat patiente K.. (no. 18) ons biedt, ontmoeten
we naast waanideeën expansieve verschijnselen: zeer vrijmoedig optreden,
haar vele spreken, hare euphorie, waarmee wc het ovcrhcerschcn van
grootheidsideeën in verband brachten. Van hallucinaties is weinig te
bemerken. Over haar spreekdrang, die herinnert aan een maniakalen
sPrcekdrang hebben we uitvoerig bericht. Paranoïde verschijnselen gaan
bier hand in hand met expansieve en ondervinden wederzijds eikaars
invloed. Wil men een naam voor haar ziektebeeld, dan valt direct de
0l,de uitdrukking: megalomanie iemand te binnen.

Een zeer merkwaardige toestand is liet, waarin we M. A.. (no. 25)

-ocr page 122-

aantreffen, en het is de vraag of deze toestand nog wel in de rij der
paranoïde eindtoestanden thuis behoort. We merken toch vele ver-
schijnselen op, die we in een depressietoestand plegen te ontmoeten:
insufficientiegevoel, onverschilligheid, dan weer ongeluksgevoel, de-
pressieve gedachten, zelfbeschuldigingen; maar daarnaast verschijnselen,
die nu niet zoo zeer in het kader van eene melancholie passen en eerder
licht expansieve genoemd zouden kunnen worden. We hooren haar toch
af en toe uitbundig lachen, we hooren haar zingen en allerlei opmer-
kingen maken. Een snelle wisseling van deze verschijnselen valt op,
nu eens huilt, dan lacht ze weer. Langere afgesloten perioden, waarin
meer depressieve of licht expansieve verschijnselen overheerschen, hebben
we niet kunnen vaststellen, haar gewichtskurve wijst evenmin op zulke
perioden. Het geheel herinnert aan een manisch-depressieven meng-
toestand. Van hare waanvoorstellingen zijn een deel depressieve en
vallen geheel binnen het kader van klachten als bij de melancholie.
Ook eenige fantastische voorstellingen, b.v. dat ze dood is, dat ze niet
meer zien kan, dat ze niet meer spreken kan, haar délire de négation",
zouden als symbolische depressieve voorstellingen van eene melancholie
kunnen gelden. Ook haar vage klachten, dat zij achteruitgezet wordt,
zouden we afhankelijk kunnen denken van een mismoedige stemming.
Zeer ongewoon in ieder geval voor een melancholischen toestand zijn
echter hare klachten, dat zij geplaagd wordt door de omgeving en
vooral haar betrekkingswaan, dat de medepatienten hare gedachten
kennen, evenzoo hare radeloosheid, haar sterk gestoord persoonsbe-
wustzijn. Dit laatste complex van verschijnselen herinnert veel meer
aan wat we van de paranoïde patiënten te hooren krijgen. Dat zij
hallucinaties heeft, hebben we nooit bemerkt, hallucinaties worden ook
niet in het verloop harer ziekte vermeld. Toch bieden de tijden, dat
ze door de omgeving denkt geplaagd te worden analogie met de perioden
van hallucineeren bij andere paranoïde patienten: het aanvalsgewijze
optreden, angstgevoel, het toeschrijven van booze bedoelingen aan de
omgeving, het gestoorde persoonsbewustzijn, de aanduiding van dubbele
persoonlijkheid, het direct er na herroepen van wat ze zegt, uitbundige
scheldpartijen; alleen het zinnelijk waarnemen van deze haar eigen ge-
dachten ontbreekt. Evenwel bestaan ook andere verschillen met de
paranoïde patienten. Buiten haar aanvallen, waarin ze denkt geplaagd
te worden, bestaat niet die neiging tot betrekkingswaan en die achter-

-ocr page 123-

docht tegen de omgeving, die bij de andere paranoïde patienten aan-
wezig blijft. Ook missen we ten eenen male grootheidswaanideeën.

We vinden in dit geval nog duidelijker dan in eenige der vorige
paranoïde eindtoestanden naast paranoïde verschijnselen het voorkomen
van verschijnselen, die herinneren aan manisch-depressieve, zoo zelfs,
dat het de vraag is of we van een paranoïden eindtoestand nog mogen
spreken. Terwijl in vorige gevallen expansieve verschijnselen aanwezig
waren, treden hier depressieve meer op den voorgrond.

Waar zooveel psychotische prikkelingsverschijnselen aanwezig zijn,
daar is het ondoenlijk een oordeel te vellen over de grootte van blijvende
verliesverschijnselen, over den omvang van een mogelijkerwijze aan-
wezige dementie. Haar kunnen in zijn geheel beoordeeld, waarbij ook
de tekortkomingen veroorzaakt door psychotische prikkelingsverschijnse-
len mee in den koop worden genomen, staat wel op een laag niveau,
maar toch bestaat bij haar niet eene inzinking van het geestesleven als
we bij de patienten in het eerste hoofdstuk besproken, hebben leeren
kennen; daartoe mag men op grond van eenige harer uitlatingen reeds
besluiten. Ondanks hare klachten over onverschilligheid, is haar gevoels-
leven niet afgestompt; zij waardeert omgang met andere menschen, zij
beklaagt zich, dat ze niets heeft aan hare medepatienten, zij zoekt het
bij het personeel. Wil men haar dement noemen, dan is in ieder geval
toch hare dementie niet op éene lijn te stellen met de dementie der
in het eerste hoofdstuk besproken patienten.

Het bijzondere van dezen psychotischen toestand blijkt nog duidelijker
bij kennismaking met de voorgeschiedenis, waarvoor wc naar pg. 120
moeten verwijzen.

Ten slotte eenige woorden over patiënte A.. Oio. 26). Zij biedt een
uiterst gecompliceerd ziektebeeld, voor welks détail wc naar de ziekte-
geschiedenis verwijzen. Hier bestaan weer blijvend licht expansieve
verschijnselen: patiënte is euphorisch gestemd, luidruchtig en babbelt
in eenen door. Hare waanideeën zijn zeer fantastische en grootendccls
uit confabulaties samengesteld. In deze confabulaties worden vooral
herinneringen verwerkt van vroeger doorleefde situaties, waarvan zij
zeer zinlijke voorstellingen heeft bewaard; op ideeënvluchtige wijze
komt zij van de eene herinnering op de andere. Patiënte is afleidbaar
en hare opvatting der dingen is blijkbaar niet volkomen. Verwonderd
maakt zij allerlei opmerkingen over wat zij om zich heen waarneemt,
en knoopt er ideeënvluchtige fantasieën aan vast. Zulke indrukken prent

-ocr page 124-

zij zich goed in en later hooren we haar weer spreken over allerlei
zonderlinge dingen, die zij gezien heeft. Zelf speelt zij in hare confa-
bulaties niet steeds eene rol, hare waanvoorstellingen hebben ten deele
geen betrekking tot haar persoon, behalve dan, dat zij naar haar ver-
wonderd gezicht te oordeelen in lichte mate radeloos is. Inhoud en
uitbreiding der waanideeën worden hier beheerscht door toevallig opdui-
kende voorstellingen, door momentane zinsindrukken; geen systeem
niet alleen, maar zelfs missen we continuïteit van bepaalde waandenk-
beelden. Het geheel herinnert aan acute verwardheidstoestanden. Ondanks
haar voortdurend babbelen is van een eigenlijk motoren spreekdrang
toch niet sprake; haar gebabbel heeft een inhoud, hoe veranderd en hoe
verward ook; de toon, waarop zij spreekt, een verwonderd vragende,
en de talrijke tusschenvoegsels, waarmee zij de belangstelling van den
hoorder aanroept, doen eene bedoeling van mededeelen veronderstellen.
Hoewel hier en daar perseveratie optreedt, is haar spreken niet te
vergelijken met verbigereeren als van de geagiteerde dementen. Om
deze redenen meenden we haar toestand toch nog onder de paranoïde
eindtoestanden te moeten rekenen, van welke met haar toestand nog
het meeste die paranoïde eindtoestanden overeenkomen, waar naast de
paranoïde verschijnselen andere psychotische verschijnselen, als b.v.
expansieve of depressieve, aanwezig zijn.

Uit het vorige moge blijken, dat de paranoïde eindtoestanden onder-
ling zeer verschillen. Bij het kleine aantal en bij deze onderlinge
groote verschillen, is van groepenvormen weinig sprake, haast elk geval
vormt een eigen groep. Toch kunnen we deze eindtoestanden naar
eenige gezichtspunten rangschikken, en dan blijkt, dat nu overeen-
komende gevallen een verschillende voorgeschiedenis kunnen hebben.
De gevallen, waar nu vele hallucinaties voorkomen, zijn b.v. voor een
deel psychosen, waar langzaam hallucinaties en waanideeën steeds
grooter uitbreiding hebben gekregen; maar ook is nu een hallucinatoire
eindtoestand eene psychose, die vroeger als eene katatonie van
Kahlbaum is verloopen (no. 24). Ook van de niet hallucinatoire
vormen dezer eindtoestanden is de voorgeschiedenis verschillend. Soms
weer langzame uitbreiding van paranoïde verschijnselen; soms ander-
soortige psychosen, die later in een „secundaire Verrücktlieit" zijn over-
gegaan.

Alleen die eindtoestanden, waar de verschijnselen tot paranoïde
beperkt blijven: tot hallucinaties en waanideeën, waar doen en laten

-ocr page 125-

der patienten in deze afwijkingen eene verklaring vinden, waar ook
verder geen apathie is ingetreden, alleen deze eindtoestanden (no\'s 13,
17, en 16, waar buitendien seniele verschijnselen bestaan) vertoonen
een overeenkomstig verloop: langzame uitbreiding van paranoïde ver-
schijnselen. Op de beteekenis van deze af te grenzen groep komen
we terug bij de bespreking van het verloop der psychosen.

-ocr page 126-

HOOFDSTUK III.

In de vorige hoofdstukken ging onze bespreking uit van de eindtoe-
standen der psychosen, die we het heerschend gebruik volgend met
den gemeenschappelijken naam dementia-praecox hebben aangeduid;
we zochten een antwoord op de vraag of bij overeenkomstige eind-
toestanden, zooals we die in rubrieken samenvoegden, ook telkens
overeenkomst in ontwikkeling en verloop viel waar te nemen. In dit
hoofdstuk nu leggen we alle gewicht op de ontwikkeling en het verloop
dezer psychosen en gaan na in hoeverre gevallen, die door bepaalde
wijzen van ontwikkeling en verloop overeenstemden, ook later na vele
jaren zijn blijven overeenstemmen. Door een dergelijke rangschikking
dezer psychosen naar het verloop, eene rangschikking, die niet identiek
is met de rangschikking naar den eindtoestand, beoogen we eveneens
een mogelijke afscheiding van een of meer bijzondere groepen in het
groote gebied der dementia-praecox.

Wanneer zich werkelijk uit deze chronische psychosen éen of meer
groepen laten afzonderen met overeenkomstig verloop en ovcreenkom-
stigen eindtoestand, dan moet, wat het vinden van zulke groepen
betreft, deze poging, die uitgaat van het verloop, tot eenzelfde resultaat
leiden als onze vroegere poging, uitgaande van den eindtoestand.

Bij het reconstrueeren van het verloop dezer psychosen doen zich
eenige moeilijkheden voor. Vooreerst is het bij de langzaam beginnende
gevallen dikwijls ondoenlijk nauwkeurig den tijd aan te geven, waarop
de psychose is begonnen. Wanneer zich geene verschijnselen van
acuten aard hebben voorgedaan, en bij gunstige omstandigheden, zoodat
de oude werkzaamheden in sleur kunnen worden voortgezet, kan het
soms gebeuren, dat een patiënt zich jarenlang nog in de maatschappij
heeft gehandhaafd, ook al bestond een niet onbelangrijke graad van
geestelijk verval. Door veranderingen in de uiterlijke omstandigheden,

-ocr page 127-

doordat b.v. bij veranderingen in zijn beroep andere eischen aan hem
worden gesteld, blijkt dan op eens zijn onvermogen. De familieleden,
die over de ontwikkeling van patients ziekte inlichtingen moeten geven,
weten slechts te vertellen, dat zijn gedrag in de laatste jaren achteraf
beschouwd wat zonderling was, maar het begin is niet meer vast te
stellen. Voor oogen houdende, dat een belangrijke graad van geestelijk
verval aan de omgeving van een patiënt gemakkelijk kan ontgaan,
moet men ook voorzichtig zijn bij de beoordeeling van die gevallen,
die plotseling zouden zijn begonnen en waar na afloop van de acute
verschijnselen geestelijk verval aan den dag treedt. Het is toch zeer
wel mogelijk, dat het plotselinge begin niet anders is als een acute
phase van een reeds lang aanwezige ziekte. De grootste moeilijkheid
bij de reconstructie van het verloop ontstaat echter door de principieel
zoo belangrijke vraag: bestaat er van het begin tot het einde een
voortgaande toename van het geestelijk verval. Uit eenige korte aan-
teekeningen moeten wc dikwijls ons hierover een oordeel vormen.
Lange tijdruimten in het verloop van eene psychose overziende, kan
men een bevestigend antwoord op de vraag: bestaat er al of niet
progressie van het geestelijk verval, nog met eenige zekerheid geven,
maar het uitsluiten van eene progressie is steeds eene quaestie van meer
of mindere waarschijnlijkheid.

Zooals we vroeger zagen is het geestelijk verval van deze patiënten
in vergelijking tot andere met dementie gepaard gaande psychosen een
niet zeer diepgaande; de toename kan dus ook nooit quantitatief een
zeer groote 7tijn en kon des te eerder aan de waarneming ontgaan.

Wat qualitatievc veranderingen betreft, zoo hebben wc het optreden
van bijzondere psychotische verschijnselen als perseveratie, stereotypie
enz., wanneer zc niet duidelijk tot ccnc acute phase behoorden, als
eene toename van het geestelijk verval geduid. Het voortbestaan van
zulke dissociaticvc verschijnselen op zich zelf behoeft niet een voort-
schrijden van het ziekteproces tc bcteckencn. Voor een deel althans
dezer dissociaticvc verschijnselen mag men aannemen, dat zc slechts
gevolg zijn van na eene ziekte overgebleven veranderingen. Zooals wc
b\'j de bespreking der elementaire psychische afwijkingen bij deze
Psychosen voorkomende hebben uiteen gezet, zijn deze dissociaticvc
verschijnselen cn dc apathie: het algemeen tekort aan psychisch ge-
beuren, als twee voor een groot deel van elkaar onafhankelijke ver-
anderingen te beschouwen. Ook uit het verloop der psychosen blijkt

-ocr page 128-

hunne onafhankelijkheid van elkaar; nu eens treedt de apathie, dan
gene verschijnselen eerder ten tooneele. Wil men het verloop der
psychosen in éene kurve uitdrukken, dan moet men deze in vele opzichten
heterogene veranderingen beide er in verrekenen, iets wat niet geheel
onbedenkelijk is. Een geval van steeds toenemende apathie zonder
andere verschijnselen en een geval van progressieve waanpsychose
worden aldus door gelijke kurven weergegeven. Terwijl we nog gelegen-
heid zullen hebben de onderlinge verhouding van apathie en dissociatieve
verschijnselen in het verloop nader te bespreken, willen we hier nu over
bovengenoemde bezwaren heen stappen en het verloop van de psychosen
ondanks heterogene bestanddeelen in éene kurve telkens uitdrukken.

Verreweg de meeste der hier besproken psychosen vertoonen van het
begin tot het einde een langzame toename der verschijnselen van
geestelijk verval. We vinden of een steeds toenemende apathie of een
gestadige vermeerdering der dissociatieve verschijnselen, of, meestal,
eene combinatie van beide veranderingen. Slechts eenige gevallen ver-
toonen afwijkingen van deze ziektekurve.

Vooreerst zijn er een viertal gevallen, (no\'s 13, 15, 26, 29) waar
eerst de ziekteverschijnselen gedurende vele jaren langzaam toenemen,
maar dan op ééne hoogte blijven voortbestaan; de toestand nu van de
patienten voldoet althans geheel aan beschrijvingen van voor. vele jaren.
De vier gevallen met een zoodanig verloop vormen echter geheel ver-
schillende ziektebeelden, \'t Eerste is een geval van chronische halluci-
natoire paranoia, langzaam begonnen, waar na eenige jaren een gelijk-
blijvende toestand is ingetreden en waar met name geen toenemend
geestelijk verval zich heeft voorgedaan. Het tweede geval deed zich
voor als een langzaam toenemende apathie, terwijl later paranoïde ver-
schijnselen optraden; sedert vele jaren blijven deze verschijnselen op
ééne hoogte. Van de derde patiënte hebben we geen nauwkeurige
anamnese; maar eene beschrijving van\' haar bij binnenkomst in het ge-
sticht 17 jaren geleden geeft ook haar tegenwoordigen toestand nog tot
in bijzonderheden weer. (Dementia paranoïdes in engeren zin van
Kraepelin). In het vierde geval trad gedurende een depressicf-paranoïd
stadium een toestand van apathie in, waarin ook gedurende nu vele
jaren niets is veranderd.

Willen we ook deze gevallen tot de groote groep der dementia praecox
rekenen, dan moeten we van deze ziekte veronderstellen, dat in sommige
gevallen jarenlang een stationaire toestand kan blijven voortbestaan.

-ocr page 129-

Deze gevallen, die zoovele jaren op ééne hoogte zijn gebleven, ver-
schillen overigens onderling te zeer, om ze als eene groep tegenover de
andere gevallen samen te voegen.

Een andere afwijking van de kurve bieden eenige gevallen, waar
ergens in het verloop in korten tijd een belangrijke toename van geestelijk
verval is opgetreden. (Dat in de overige gevallen de toename van het
geestelijk verval meer of minder sprongsgewijze is gegaan, kunnen we
niet geheel uitsluiten, maar zeer sterk uitgesproken schijnen de onregel-
matigheden in de toename althans niet geweest te zijn).

In een drietal gevallen (no\'s 21, 40, 46) ontstond gedurende de kort
durende (tot een half jaar) acute verschijnselen in het begin een zeer
belangrijke graad van dementie, die in latere jaren nog is toegenomen.
De ziektebeelden van de gevallen met zoodanig verloop zijn weer zeer
verschillende. In het eerste geval hebben we te doen met een geval
van dementia paranoïdes met zeer uitgebreide en fantastische waan-
vorming en dementie reeds aanwezig na een half jaar bestaan der ziekte.
In liet tweede geval trad na een kortstondig depressief paranoïd stadium
apathie in; in het derde geval ontstond met een acute psychose van
onbekenden aard in een halfjaar tijds een zware graad van dementie,
waaraan zich spoedig verschijnselen als het gebruiken van stereotype
uitdrukkingen, ongemotiveerd glimlachen enz. paarden.

Bij samenvatting blijkt dus, dat waar eenige gevallen een overeen-
komstige kurve der ziekteverschijnselen aanwijzen, de praktische ziekte-
beelden zeer verschillen en dat ongelijke eindtoestanden worden bereikt.

Niet zonder belang is ook een negatief resultaat: dat we onder deze
gevallen niet één vinden, waar na een acute psychose een toestand
van geestelijk verval is ingetreden, die dan echter niet meer progredient is.

Ter vergelijking dicne het later afzonderlijk te bespreken geval (no. 12),
waar na afloop van eene — zeer waarschijnlijke — meningitis een defccttoe-
stand is overgebleven, welke in den loop der jaren niet meer verandert.

We willen in het volgende op het verloop in détails nader ingaan,
alsmede op eenige actiologische gegevens, telkens weer met de be-
doeling aanknoopingspunten te vinden voor mogelijke afscheiding van
eene of
meer groepen in de groote massa dezer psychosen.

Tusschen de mannelijke en vrouwelijke patiënten (resp. 22 en 14 in
aantal) bestaat wat betreft het verloop der ziekte eenig verschil. Het
mannelijk geslacht overweegt onder de apathisch stompzinnigen en die
in blijvend stuporeusen toestand. We treffen er onder 9 mannen aan,

8

-ocr page 130-

slechts ééne vrouw. Daar deze patienten grootendeels onder den hebe-
phrenen vorm der dementia praecox thuis behooren, kunnen we deze
uitkomst in overeenstemming beschouwen met het bekende feit, dat
onder de lijders aan hebephrenie het mannelijke geslacht in aantal
overweegt. Kjaepelin 1), Bertschinger 1), Albrecht2). Dit
overwegen van het aantal mannen heeft Bertschinger (1. c.) zoo
willen verklaren, dat de mannen tengevolge van de zwaardere eischen,
die het leven aan hen stelt en het meer misbruik maken van alcohol, bij
eenzelfden graad van de ziekte eerder in hunne taak te kort schieten,
eerder in conflicten geraken en zoodoende eerder in gestichtsverpleging
opgenomen zullen worden dan de vrouwen. Dit mag misschien waar
zijn voor de lichte graden, voor zoo zware gevallen als de onze, die
in elk geval verpleging behoeven, geldt zulks niet meer. Een andere
verklaring weten we niet te geven.

Onder de paranoïde psychosen overwegen als gewoonlijk de vrouwelijke
patienten met een geringe meerderheid.

Het voorkomen van zielsziekten in de familie wordt bij 14 van de
patienten vermeld; 12 maal wordt een dergelijke erfelijke belasting
ontkend; in 10 gevallen ontbreken voldoende gegevens. De erfelijk
belasten vinden we terug in alle rubrieken, die we naar het verloop
kunnen onderscheiden, bij de acuut en chronisch begonnene, bij gelijk-
matig verloopende en bij die, waar acute phasen het verloop onder-
braken of waar het geestelijk verval in zeer korten tijd optrad. Evenmin
beïnvloedt de erfelijke belasting het voorkomen van bijzondere ver-
schijnselen als waanvorming, apathie en dissociatieve verschijnselen.
Hetzelfde geldt van de niet belasten.

We kunnen de erfelijke belasting van alle gevallen, waar hierover
wordt medegedeeld, uitdrukken door 54 °/0. Eenige groote statistieken:
Bertschinger, Wolfsohn3), Albrecht, Kraepelin geven hier-
voor cijfers varieerende tusschen 56 % cn 74.3 %. Ook volgens
Bertschinger en Wolfsohn speelt de erfelijke belasting voor alle
groepen een ongeveer even groote rol en heeft deze geen of niet wezen-

1 \') Kraepelin, Psychiatrie 7« druk.

2) Bertschinger, Die Verblödungspsychosen in der kantonalen Zürcherischen
Pflcgeanstalt Rheinau. All. Z. f. P. LVII1.

2 ) Albrecht, zur Symptomatologie der Dementia praecox. All. Z. I. P. Bd. LXII.

3 «) All. Z. f. P. Bd. LXIV.

-ocr page 131-

lijken invloed op de verschillende vormen der dementia praecox. Volgens
Kraepelin en Lomer komt erfelijke belasting iets meer voor bij
den paranoïden vorm en hebben hebephrenie en katatonie een ongeveer
gelijk percentage belasten.

Die gevallen, waar een bijzondere oorzaak vermeld wordt, als hoofd-
verwondingen, infectieziekten, nemen geen bijzonder verloop, eene
waarneming, die ook elders telkens wordt bericht. Eenigszins anders
is de verhouding tot alcoholmisbruik. Dit laatste wordt 7 maal vermeld,
telkens bij gevallen waar blijkbaar ongemerkt de ziekte was begonnen
en — te rekenen naar den geestestoestand bij opneming in het gesticht —
reeds ver was voortgeschreden. Met veel meer recht is het alcohol-
misbruik in deze gevallen als een gevolg der ziekte te beschouwen. In
het verdere verloop onderscheiden zich de gevallen met alcoholmisbruik
niet van de andere met chronisch begin.

Een geval begonnen in het kraambed troffen we bij geen der vrouwe-
lijke patienten aan; we mogen toch aannemen, dat een dergelijk aetio-
logisch gegeven, zoo het zich had voorgedaan, niet onvermeld zou zijn
gebleven. Eene negatieve bevinding, maar die toch eenigen twijfel
doet ontstaan tegen de vermeende groote frequentie van de dementia
praecox onder de puerperale psychosen.

De geestestoestand van de patienten vóór het uitbreken van bet lijden
wordt 9 maal als van den normalen afwijkende beschreven; 3 maal was
de patiënt in ontwikkeling achtergebleven, 5 maal „steeds opvallend
stil"; eens „altijd druk en opvliegend."

De drie patiënten (no\'s 20, 28, 41) die als in ontwikkeling achter-
geblevene worden beschreven, vertoonen in het verloop hunner psychosen
cenige overeenkomst: er kwamen geen acute verschijnselen voor; het
begin was uiterst chronisch; zeer langzaam nam het geestelijk verval
bi den loop der jaren toe. In hoeverre zij zich in hunne jeugd van andere
achterlijke kinderen onderscheidden, weten we niet.

Van no. 20 vertelt zijn broer (no. 19), die evenals hij onder onze
Patienten voorkomt en wel eveneens onder de paranoïde psychosen,
\'naar die overigens veel intelligenter is, aldus: „Ik was beter, hij was
niet goed ontwikkeld; hij was veel op zichzelf; hij kon niet zoo maar
cen loopje nemen. „„Maar Hendrik waarom sta je nou eens niet op""
en „„mot je nou altijd zoo staan"" zei mijne moeder."

Van no. 28 wordt vermeld, dat de ontwikkeling harer verstandelijke
vermogens gebrekkig was.

-ocr page 132-

Van no. 41 wordt gezegd: hij behoorde tot de achterlijke leerlingen,
wien het niet aan goeden wil, maar aan geschiktheid ontbrak.

Dat deze patienten geen voldoende schoolkennis hebben verworven
kan men ook afleiden uit het feit, dat ze in tegenstelling tot de andere
patienten over weinig schoolkennis beschikken.

Daar deze drie patienten ongemerkt langzaam zijn achteruitgegaan,
zoodat niet is aan te geven, waar het begin valt van de tot dementie
voerende psychose, is het alleszins te rechtvaardigen hier niet eene com-
binatie van een aangeboren zwakzinnigheid (imbecillitas) en eene dementia
praecox (Propfhebephrenie) aan te nemen, maar te veronderstellen dat in
deze gevallen zeer vroegtijdig de dementia praecox is begonnen. We be-
schikken over te weinig gegevens om uit te kunnen maken of de achter-
lijkheid van deze patienten in hunne kinderjaren aan dezelfde, maar nog
niet zeer uitgesproken ziekteuitingen is toe te schrijven, als waardoor
later in steeds sterker mate het toenemend geestelijk verval zich openbaart.
Men heeft in zulke gevallen ook gesproken van imbecillitas progressiva.
De vraag dringt zich nu op, blijven zulke gevallen van imbecillitas
progressiva gedurende het geheele verloop van de ziekte zich zoo
onderscheiden, dat we ze van de andere tot dementie voerende psychosen
kunnen afzonderen. Een ander blijvend kenmerk voor zulke gevallen
als: het beschikken over geringe kennis; een verloop arm aan acute
verschijnselen; langzame toename van het geestelijk verval hebben we
niet kunnen vaststellen. Bovendien gaan deze drie gevallen in latere
jaren aanmerkelijk verschillen. Bij C.. (no. 20) ontwikkelen zich later
paranoïde verschijnselen; S.. (no. 28) wordt tot apathisch-stompzinnige;
terwijl S.. (no. 41) zich onderscheidt door de groote gebondenheid van
zijne bewegingen en vooral van zijne spraak, zich uitende in aanvallen
van verbigereeren. Alhoewel deze patienten eenige punten van over-
eenkomst hebben, verschillen ze toch ook weer zooveel en laten ze
zich van de andere zoo weinig onderscheiden, dat we van een afzon-
derlijke groep niet mogen spreken.

Vijf der patienten (no\'s 21, 27, 30, 31, 43) waren van te voren
opvallend stil en bemoeiden zich weinig met anderen. Ze leerden alle
behoorlijk goed en brachten het tot een zelfstandig bestaan. Wat het
verloop hunner psychosen betreft, wijken ze uiteen. Eén (no. 21) werd
subacuut ziek op 47-jarigen leeftijd, spoedig trad geestelijk verval in
met zeer vele en fantastische waanvoorstellingen; drie patienten werden
in den loop van het derde levensdecennium allengs meer insufficiënt

-ocr page 133-

en vervielen langzamerhand tot apathischen stompzin; bij den laatsten
patiënt (no. 43) ten slotte: chronisch begin, door acute phasen onder-
broken verloop met langzaam toenemen van verschijnselen als stereotypie,
negativisme, enz. We treffen dus deze vijf van te voren opvallend
stille patienten later onder drie verschillende vormen van eindtoestand
aan. Van een afzonderlijke groep is geen sprake. In hoeverre de in
hunne kinderjaren opvallende stilheid en hun geringe neiging zich
met anderen te bemoeien als weinig uitgesproken zeer vroege verschijn-
selen van hunne ziekte zijn te beschouwen of als van de latere ziekte
onafhankelijke karakterafwijkingen, kunnen we niet beslissen. Interessant
zou het ook zijn te weten of bij twee dezer patienten, waar nu de
eigenaardige veranderingen in hunne taal opvallen (no\'s 31 en 43), ook
reeds vroeger in hunne kinderjaren spraakafwijkingen voorkwamen, en
of hunne spraak zich tijdig heeft ontwikkeld.

Rangschikken we de psychosen naar den leeftijd, waarop ze zijn
begonnen, dan wijst elke levensperiode niet éen bepaald verloop aan.
Wel kunnen we aangeven, dat die gevallen, welke begonnen voor het
dertigste levensjaar, meerendeels tot verschillende vormen van stompzin
hebben gevoerd, terwijl bij een begin na het dertigste levensjaar in de
meeste gevallen de psychose ecne paranoïde is geweest.

In het volgende een overzicht over de leeftijden, waarop de psychosen
zijn begonnen of tot welke leeftijden de psychosen tenminste terug waren
te vervolgen; een drietal gevallen, waar ons voldoende inlichtingen
ontbreken, laten we buiten beschouwing.

Eindtoestand.

Stompzin
inct ver-
schijnselen
van negati-
visme en
stereotypie.

Stompzin
inet ver-
schijnselen
van stnpor.

Paranoïde eindtoestand

Beginlecftljd.

Aantal.

Apathische
stompzin.

OeaRiteerdc
dementen.

Alleen
paranorde
verschijn-
selen.

Met andere
verschijn-
selen.

Secundaire
»Vcrrflckt-
helt".

10-15
16-20
21-25
25-30
31-35
36-40
•»1-45
"»6-50
51-55

2
2
5
10
5
2
3
2
2

2
2
1

1

3

1
1
1
1
1

1
1

3

1

1

2

1

2
1
2

1
1
1

1

Het maximum valt in het 3e levensdecennium, bij voorkeur in de

tweede helft.

-ocr page 134-

Die gevallen, waar de eerste voorloopers reeds vóór de volle geestelijke
ontwikkeling vielen, vóór liet twintigste levensjaar (no\'s 33, 35, 39, 46)
zijn overigens niet door een bijzonder verloop te herkennen. Ook bij
een op lateren leeftijd opgetreden psychose (no. 42) ontwikkelde zich na
een over het algemeen stormachtig verloop een zware vorm van dementie,
rijk aan verschijnselen als stereotypieën, negativisme enz. („Spatkatatonie").
Zooals we reeds zeiden, brengt begin op lateren leeftijd meestal echter
niet zoo diep geestelijk verval met zich mede.

Het begin der psychosen was 23 maal chronisch, 9 maal acuut of
subacuut, van vier gevallen weten we hieromtrent niet af.

Van het verdere verloop der acuut begonnen psychosen hebben we
geen in alle gevallen aanwezige eigenschappen kunnen vaststellen, die
deze psychosen kenmerkend onderscheiden van de chronisch begonnene.
In de meerderheid der gevallen met acuut begin (8 van de 9) is het
latere verloop onregelmatig en komen meermalen acute phasen voor.
In den toestand, waarin we deze patienten nu aantreffen, komen veel-
vuldig dissociatieve verschijnselen voor; de geagiteerde vorm van dementie
is overwegend (5 maal).

Daartegenover komen bij de chronisch begonnen gevallen met een
kleine meerderheid (14 van de 23) regelmatig verloop en minder op
den voorgrond treden van dissociatieve verschijnselen voor.

De gevallen met chronisch begin kunnen we naar den aard van het
begin nader onderscheiden in: 1°. die, waar toenemende geestelijke
insufficientie de rij der verschijnselen opende en in: 2°. die gevallen,
waar andere psychotische verschijnselen zonder geestelijk verval zich
het eerst voordeden.

Wat het begin betreft zich voordoende als toenemende geestelijke
insufficientie, zoo moeten we er bijvoegen, dat meestal ook eenige
andere afwijkingen vermeld worden en dikwijls tot opneming in liet
gesticht aanleiding waren als: betrekkingswaanideeën, vreemde manieren
en vooral onwilligheid. Daar mededeelingen hieromtrent niet overal
even uitvoerig zijn en deze andere afwijkingen in allerlei combinaties
voor handen waren, hebben we er van afgezien naar het voorkomen
van deze andere afwijkingen nader de gevallen te rangschikken.

In het verdere verloop wijken de met toenemende insufficientie be-
gonnen gevallen nog weer belangrijk uiteen: eenige blijven jarenlang
op ééne hoogte, bij andere is de toename van het geestelijk verval
duidelijker.

-ocr page 135-

Bij ééne patiente (no. 15) ontwikkelden zich later allerlei paranoïde
verschijnselen, die ook nu nog voorhanden zijn en aanleiding waren,
dat we haar onder de patienten met paranoïden eindtoestand opnamen.
Haar toestand onderscheidt zich nu niet van die der paranoïde patienten,
waar eerst zonder geestelijk verval waanideeën ten tooneele traden,
maar later bij voortduren der paranoïde verschijnselen geestelijke insuffi-
cientie, n.1. niet zware apathie, volgde.

T. . (no. 15) geb. 1859, was tot haar 25e jaar een fijn, aardig meisje, een vlugge
en nette dienstbode. Van lieverlede veranderde ze. Ze wou niet meer op tijd opstaan
en verwaarloosde haar werk. Zoo gedroeg ze zich ook thuis, wilde niet werken, was
lastig, schold en sloeg hare ouders. Na 5 jaar begon ze met allerlei vreemden praat;
ze was niet het kind van hare ouders, maar van vorstelijken bloede. Opgenomen in
het gesticht treedt ze met zekere voornaamheid op tegenover het personeel, schikt zich
echter spoedig en het gelukt haar regelmatig aan het werk te krijgen. Naar de beschrij-
ving van dien tijd te oordeelen is zij weinig veranderd, een weinig meer apathisch, maar
niet zoo, dat ze nu nog vlijtig en met overleg huiswerk verricht en dat ze bezig ge-
houden wordt door tal van zeer fantastische waanideeën. Hallucinaties worden vermeld,
maar kregen nooit eene groote uitbreiding.

Ook bij eenige andere patienten komen in het verloop van de toe-
nemende dementie paranoïde verschijnselen voor, spelen daar echter een
zeer ondergeschikte rol.

Bij eenige der met toenemende geestelijke insufficientie begonnen
gevallen neemt deze allengs toe zonder dat bijzondere dissociatieve
verschijnselen in cenigszins belangrijken omvang werden waargenomen.
We vinden deze patienten terug onder de apathisch stompzinnige.

Bij een deel (no\'s 32, 33, 34, 35, 36, 39), traden later perioden van
stupor of van opgewondenheid of ook beide in onregelmatige afwisse-
ling op. Bij eenige (no\'s 32 tot 36) blijven stuporeuse verschijnselen
habitueel in wisselende intensiteit voortbestaan. De perioden van opge-
wondenheid hebben bij deze chronisch begonnen gevallen geene neiging
in habitueele verschijnselen over te gaan.

Bij eenige dezer langzaam insufficiënt geworden patienten ontwikkelden
zich later de bekende verschijnselen van stereotypie, negativisme enz.

Ten slotte een negatieve bevinding: van deze patienten, wier psycho-
sen langzaam begonnen met toenemende apathische stompzinnigheid
vinden wc er later niet terug onder de „geagiteerde" dementen.

Tot die der chronisch begonnen gevallen, waar geestelijk verval niet
in den aanvang optrad, behooren vooreerst eenige gevallen van chronische
waanpsychosen, waarover wc later zullen berichten. Verder vindt hier

-ocr page 136-

zijne plaats éen geval, waar in den beginne verschijnselen optraden, die
herinneren aan die der manisch-depressieve psychose en waar in latere
jaren een paranoïde eindtoestand volgde.

Over den toestand, waarin we patiente M. A.. (no. 25) nu aantreffen,
hebben we bij de bespreking der paranoïde eindtoestanden reeds uitge-
weid (pg. 105); hier eenige woorden over het verloop harer psychose. Lang-
zaam hebben zich op omstreeks 30-jarigen leeftijd verschijnselen geopen-
baard, die herinneren aan de verschijnselen van de manisch-depressieve
psychose. Zonder dat patiente tot den normaaltoestand terugkeert, blijven
deze verschijnselen voortbestaan; echter zijn perioden af te grenzen, waar
expansieve, en perioden, waar depressieve verschijnselen overheerschen;
deze perioden wisselen elkaar snel af. Dan volgen eenige jaren, waarin
zij zich als een „dwaas kind" gedraagt, allerlei kattekwaad uitvoert,
doorgaans opgeruimd is en slechts bij uitzondering „gehumeurd". Dertien
jaren na hare intrede in het gesticht wordt vermeld, dat zij langzaam
maar gestadig geestelijk achteruit gaat, geen arbeid verricht. Ook toen
nog buien, waarin zij zonder aanleiding uitbundig vroolijk, dan weer
norsch en agressief is. In latere jaren wordt eerst van waanideeën
gewag gemaakt. Het verloop harer psychose past geheel niet in het
kader der chronische waanpsychosen; de paranoïde verschijnselen treden
eerst na jarenlang bestaan harer ziekte op. Oude auteurs zouden van
een „secundaire Verrücktheit" hebben gesproken. Ook wat den eind-
toestand zelf reeds betreft, bestaat er menig punt van verschil met de
andere paranoïde eindtoestanden: snel wisselende stemming, depressieve
voorstellingen, zelfbeschuldigingen en met haar doorgaans depressieve
verschijnselen zeker verband houdende inproductivitcit. Voorts ontbreken
hallucinaties en grootheidsideeën. Het is slechts wegens haar talrijke
betrekkingswaanideeën, meest van depressieven inhoud dat we haar
tegenwoordigen toestand onder de heterogene verzameling der paranoïde
eindtoestanden hebben besproken. Het-verloop harer psychose verschilt
geheel van de chronische waanpsychosen, haar eindtoestand heeft met
de eindtoestanden van de chronische waanpsychosen eenige punten
gemeen. We zullen nog meer gevallen van „secundaire Verrücktheit"
leeren kennen (no\'s 15, 24, 26) en zien, dat de bepaling van de ver-
houding dezer psychosen tot de van oorsprong af paranoïde psychosen
op allerlei moeilijkheden stuit (pg. 130).

We hebben niet kunnen besluiten den toestand, waarin we deze
patiente aantreffen op ééne lijn te stellen met den geestestoestand van

-ocr page 137-

de patienten in het le hoofdstuk besproken. Waar hare psychose een
kwart eeuw bestaat, rijk was aan stormachtige verschijnselen, en op
zichzelf eene progressie vertoont, maar niet tot een eindtoestand heeft
gevoerd als bij gene patienten in het meer vermelde le hoofdstuk,
meenen we hare psychose wel van de psychosen van gene patienten
te moeten onderscheiden.

De psychose van deze patiente zou passen in de beschrijving van de
katatonie van Kahlbaum, maar weinig is daarmee gewonnen, waar
de verhouding van deze katatonie tot de andere chronische psychosen
een onbekende is; dezelfde vragen keeren in anderen vorm weer terug.
Dezelfde overwegingen gelden, wanneer men dit geval zou willen onder-
brengen onder den „depressiven Wahnsinn" in den zin van Thalbitzer1)
en R e h m 2).

Wanneer we patientes geestestoestand als zoodanig buiten verband
met hare voorgeschiedenis beoordeelen, krijgen we een oogenblik den
indruk met een acute psychose te doen te hebben, zulks naar aanleiding
van haar affectieve reacties en vooral wegens liet bestaan van een gevoel
van radeloosheid en het gevoel, dat iets in haar is veranderd. Deze
indruk wordt wel verminderd, wanneer we patiente steeds weer in den-
zelfden toestand aantreffen, wanneer we letten op haar plompe vette
lichaam en wanneer we weten, dat hare gewiebtskurve niet op acute
phasen wijst. Al kunnen wc moeilijk de gedachte van ons afzetten,
dat patiente veel heeft ingeboet, meer of minder dement is, zoo is het
anderzijds zeker, dat bier, hetzij alleen, hetzij naast blijvend verlies,
een chronische psychotische toestand bestaat. Maar wat is onder een
chronisch psychotischcn toestand te verstaan?

In de eerste plaats denken wc ons daarbij, dat een langzaam voort-
schrijdend ziekteproces een prikkelingstoestand onderhoudt. Zeker is
bij overzien van het gchecle verloop progressie onmiskenbaar, maar een
lialvcn menschenleeftijd lang een prikkclingstoestand en een niet onbe-
langrijkcn te moeten onderhouden, en wat de latere jaren betreft, con-
stant met dezelfde intensiteit tc moeten onderhouden, dat is een zeer
ongewoon progressief ziekteproces.

Veeleer is er aan te denken, dat deze chronisch psychotische toestand
afhankelijk is van door liet ziekteproces eens gemaakte definitieve ver-

1 S. Thalbitzer Melancholie und Depression. All. Z. f. 1\'. Bd. l.XII. 1905.

2 ) O. Rehm Der depressive Wahnsinn. Zcntr.bl. 1. N. u. P. N. F. 21, 1910.

-ocr page 138-

anderingen. Na eene ziekte kan volkomen genezing optreden met terug-
gang naar den toestand van te voren. Ook kan door de ziekte eene
neiging geschapen zijn tot recidief. In nog sterkere mate: door de ziekte
kan een labiele evenwichtstoestand ontstaan, waarbij een kleine oorzaak
nieuwe ziekteverschijnselen geeft, maar waarbij terugkeer tot de norm
voor een oogenblik tenminste mogelijk is. (Verworven psychotische
constitutie). Residuair is de verworven neiging tot psychotische toestands-
beelden, niet de verschijnselen van deze psychotische toestandsbeelden
zelf, ook wanneer deze laatste jaren achtereen voortbestaan. Evenals
phasen uit de manisch-depressieve psychose jarenlang kunnen voortbe-
staan om tenslotte toch te verdwijnen, zoo laat zich denken, dat ook
phasen uit een residuaire psychotische constitutie langen tijd kunnen
bestaan om tenslotte toch terug te gaan. Gecompliceerder wordt de
vraag van de beteekenis van chronisch psychotische toestanden daardoor
nog, dat we ook het voorkomen van psychotische „Dauerzustände"
tenminste moeten overwegen. We zien reeds in sommige gevallen van
de manisch-depressieve psychose, dat de opeenvolgende acute phasen
niet geheel teruggaan en dat op den langen duur zich een blijvende
psychotische toestand ontwikkelt. Zoo kan men ook van de residuaire
psychotische constitutie veronderstellen, dat de opeenvolgende phasen
niet geheel teruggaan, maar dat zich blijvende psychotische verschijnselen
handhaven, m. a. w. dat zich in het verloop van de ziekte een „residuaire
psychotische „Dauerzustand" ontwikkelt. Een chronisch psychotische
toestand kan dus zeer verschillende beteekenis hebben. Terwijl wc in
ons geval bij patiënte M. A.. reeds in het onzekere zijn of we defini-
tieve verliesverschijnselen mogen aannemen of niet, moeten wc ook het
antwoord schuldig blijven op de vraag, welke beteekenis wij aan haar
chronisch psychotischen toestand moeten toekennen. Wanneer we zulke
vragen, die zich ook bij andere gevallen voordoen, zouden kunnen
beantwoorden, dan zou de mogelijkheid gegeven zijn te midden van
deze gevallen van chronische ziekteprocessen eenige typen op te stellen.

Toename der ziekte kan zich eenmaal openbaren in een langzame
vermeerdering der blijvende verliesverschijnselen, anderzijds in vermeer-
dering der blijvend psychotische verschijnselen; of in combinatie.
(Löwy *). Zoo goed als er gevallen zijn, waar alleen langzame ver-
meerdering optreedt der verliesverschijnselen (eenvoudige dementie), zoo

-ocr page 139-

kan men zich ook gevallen denken, waar de toename zich beperkt tot
vermeerdering der blijvend psychotische verschijnselen. Eenige der later
te bespreken blijvend zuiver paranoïde psychosen (b.v. no. 13) voldoen
aan dezen eisch. Oo]j, sommige gevallen van manisch-depressieve
psychose, waar, hetzij intervallair, hetzij zonder acute phasen (progres-
sieve manische constitutie, Nitsche1), allengs meer blijvende psy-
chotische verschijnselen optreden, voldoen aan dezen eisch. Zulke
gevallen van manisch-depressieve psychose pleegt men bij de andere
in te lijven, hoewel theoretisch een groot verschil bestaat met de gevallen
van manisch-depressieve psychose, waar na de acute phasen de toestand
van voorheen weer intreedt. We zullen later (hoofdstuk V) ook andere
blijvend psychotische toestanden leeren kennen bij gevallen, waar in
het geheele verloop ook eene progressie niet is te miskennen, blijvend
psychotische toestanden, die naast de symptomen van de manisch-
depressieve psychose echter ook andere verschijnselen bieden, die men
tenminste bij zuiver maniakale en depressieve ziektebeelden niet aantreft.
We zullen die gevallen later als met de manisch-depressieve verwante
psychosen leeren beschouwen. We hebben in twijfel gestaan of we dit
geval niet tot die later te bespreken groep moeten rekenen. Afgezien
van andere verschijnselen bieden toch de expansieve en depressieve
perioden in hunne opeenvolging: eerst in meer gesloten phasen, later
meer blijvend, menig punt van overeenkomst met sommige der gevallen
van manisch-depressieve psychose. Toch hebben we dit geval niet
ginds medegeteld; wc zijn cr niet zeker van, dat hier geen verlies-
verschijnselen mee in het spel zijn, mede omdat patiënte ondanks haar
psychotische verschijnselen zoo zwaarlijvig is geworden; ook is de
progressie van de psychotische verschijnselen hier een andere in dien
zin, dat ook qualitatieve veranderingen zijn opgetreden: de paranoïde
verschijnselen.

De gevallen met acuut of subacuut begin kunnen we naar den aard
van het begin nader onderscheiden in:

1°. begin met dcpressicf-paranoïde verschijnselen (6 maal, no\'s 17,
21, 40, 44, 45, 47).

2U. begin met achtereenvolgende afwisselingsrijke ziektebeelden,

1 \') Nitsche, Ober chronisch-manische Zustande. All. Z. f. Ps. Bd. LXVIl.

-ocr page 140-

(no\'s 24 en 48). Deze beide gevallen zouden we voorbeelden van
Kahlbaum\'s katatonie kunnen noemen.

3°. onbekend begin (no. 46).

Het begin der acuut ontstane gevallen was zes maal: optreden van
paranoïde verschijnselen, gepaard gaande met meer of minder affectieve
stoornissen, nu eens meer dan eens minder onder het beeld van een
acute psychose.

In één der gevallen (no. 21) worden naast snel optredende paranoïde
verschijnselen als: meenen, dat de menschen hem zoo aankeken en zich
hooren uitschelden enz., geen andere psychotische verschijnselen, geen
stemmingsafwijkingen vermeld. In alle kalmte wordt de patiënt binnen
een half jaar dement.

In een ander geval (no. 45) worden acute psychotische verschijnselen:
angst, gestoorde slaap, eerst vermeld na een half jaar, te zamen met
snelle uitbreiding der paranoïde verschijnselen, maar bestond in den
beginne bij overigens houdbaren toestand slechts een enkel waanidee.
Als nachtwachter betrapte deze patiënt twee personen, waarvan hij slechts
één opbracht. Na dien tijd was hij zichzelf gaan verbeelden dat, omdat
hij er maar één had opgebracht, het publiek hem voor den anderen persoon
aanzag. Wat men ook deed om het hem uit het hoofd te praten, hij
■bleef bij zijn waandenkbeeld. Hij zag het aan de wijze, waarop men
hem aankeek, waarop de menschen met elkaar praatten, in allerlei toe-
vallige omstandigheden. Het geheel herinnert aan „iiberwcrtigcn Ideen",
die overigens op geheel anderen bodem ontstaan en een andere prognose
hebben. Aan dezen „primordiaal délire van vervolging" sluiten zich,
zooals gezegd, na eenigen tijd verschijnselen als angst, gestoorde slaap,
en ook hypochondrische waanideeën aan.

In twee gevallen (no. 44, 47) gaan de paranoïde verschijnselen met
depressieve stemming en angst gepaard; bij patiënt v. Z.. (no. 40) met
snel wisselende expansieve en depressieve stemmingsafwijkingen, als-
mede met eenige hysterische toevallen.

Bij patiënt L.. (no. 17) tenslotte gaan depressieve verschijnselen voorop
en volgen de paranoïde eerst na eenige maanden.

Wat symptomatologische détails van het verloop betreft, wijken deze
gevallen met acuut of subacuut depressief-paranoïd begin zeer uiteen.

Eén geval (no. 17) verloopt verder als een chronische hallucinatoire
paranoia zonder dat de zwaarste vorm van verval wordt bereikt; één
geval (no. 21) als dementia paranoïdes (in engeren zin, Kraepelin). Bij

-ocr page 141-

patiënt v. Z.. (no. 40) komen na het beginstadium met onregelmatige
tusschenpoozen perioden van opgewondenheid voor; in den tusschentijd
is hij apathisch en vertoont eene neiging tot stereotypie. Bij patiënt S..
(no. 44) nemen na het depressief-paranoïd beginstadium grootheidsideeën
de overhand. De patiënt biedt dan jarenlang het beeld van een megalo-
maan; na tien jaar wordt hij zwaar dement genoemd, is nu een „ge-
agiteerde demens". Bij L.. (no. 45) treden daarentegen hypochondrische
sensaties met verklarende waanideeën op den voorgrond. Na vijf jaar
wordt hij dement genoemd en is nu blijvend „geagiteerd." De laatste
patiente B.. (no. 47) verliezen we na het depressief-paranoïd begin-
stadium uit het oog door overplaatsing naar een ander gesticht. Zeven
jaar later keert ze terug en verkeert dan in zeer opgewonden toestand.
Meer dan tien jaren lang wordt vermeld, dat in haar chronisch mania-
kalen toestand geene verandering komt. Ze is nu geestelijk zeer vervallen
en blijvend nog „geagiteerd".

Deze psychosen met acuut of subacuut depressief-paranoïd begin
blijken dus in het verdere verloop onderling zeer te verschillen. Het
is zeer de vraag of de beginpsychose als iets soortgelijks in alle gevallen
moet beschouwd worden; verschil ontstaat vooral, doordat nu eens direct
na de acute beginverschijnselen, dan weer in latere jaren dementie
duidelijk aan den dag treedt; het zijn verschillende ziektebeelden, waar-
onder de psychosen verder zijn verloopcn; ongelijke eindtoestanden
worden bereikt. Een groep in den engen zin als wij er zoeken vormen
deze psychosen niet.

In den laatsten tijd is van meerdere zijden voorgesteld onder de
groote massa der dementia-praecoxgevallen eene groep af te zonderen
met acuut of subacuut depressief-paranoïd begin.

Zoo onderscheidt Raecke \') vijf „Hauptverlaufstypcn" in het
begin der katatonie (die hij ten koste van de hebephrenie en dementia
paranoïdes een zeer ruime uitbreiding geeft). Als 4°. „Hauptverlaufs-
type" noemt hij:

„Die subakute paranoïde Form: Subakute, seltener akute Entstehung
einer ziemlich farblosen Wahnbildung. Namentlich unklare, höchst
sonderbare Beziehungs- und Beeinträchtigungsideen, daneben expansive
Vorstellungen spielen eine Rolle. Dieselbe werden in der Regel merk-
würdig affcctlos und in geschraubter oder zerfahrener Weise vorgetragen.

">) Raecke, Zur Prognose der Katatonie. Arcli. f. Ps. Bd. 47.

-ocr page 142-

Nur gelegentlich sind stärkere Zorn- oder Angstausbrüche, auch sinn-
loses Widerstreben gegen jede Einwirkung zu gewahren. Neben einzelnen
höchst sonderbaren Massnahme fallen vor allem Stumpfheit, übergrosse
Lenksamkeit, Zerfahrenheit des Gedankengangs auf. Zahlreiche Manieren
und Stereotypien, auch stuporöse Zustände bilden sich aus und vervoll-
ständigen das Bild."

Ging Raecke de prognose na van de vijf „Haupttypen" van het
begin der katatonie, zoo vond hij: „Es zeigte sich, dass die subakut
entstandenen paranoiden Formen mit Beachtungswahn, die somit als
besondere Gruppen herauszuheben wären, weitaus den günstigsten
Verlauf nahmen" (47 % genezingen).

Ondanks deze gunstige prognose rekent Raecke deze vormen toch
tot de dementia praecox, en besluit:

„So halte ich mich einstweilen für berechtigt, die geschilderte Ver-
laufsform trotz ihres häufigen günstigen Ausgangs der Katatonie
zuzuzählen, und dann dürfte vielleicht das interessante Resultat, dass
die nach Symptomverbindungen abgegrenzten Unterformen der Katatonie
eine verschiedene Prognose zeigen, dazu beitragen, das Streben nach
Zerlegen der übergrossen modernen Krankheitsbilder in kleinere über-
sichtliche Gruppen allgemeiner zu gestalten."

Onafhankelijk van Raecke heeft Wieg-Wickenthal1) een
depressief-paranoiden verloopsvorm van de dementia praecox opgesteld
(pg. 51).

„Der gewöhnliche Verlauf derartiger Psychosen ist kurz folgender: Die
Patienten erkranken akut oder subakut an paranoiden Wahnideen und
Hallucinationen, wobei Gehörstäuschungen entehrenden und perku-
torischen Inhaltes überwiegen, und an konsekutiver, depressiver Verstim-
mung; oft treten hochgradigste Angstzustände mit Selbstmordtrieb auf.
Nach kürzer oder länger dauerndem derartigen psychotischen Vorstadium
(akuter depressiver Wahnsinn) kommen nun Symptome geistiger Ab-
schwächung zur Beobachtung, die zu einer Art von Schwachsinn führen,
der die Charakteristika des bei Dementia-praecox zu beobachtenden an
sich trägt. Bei dem allmählichen Uebergange des depressif-paranoiden
Zustandsbildes in den eben erwähnten geistigen Schwächezustand schiebt
sich nicht so selten ganz unerwartet ein Stupor ein oder es gewinnen
andere katatone Züge im Krankheitsbilde die Oberhand."

-ocr page 143-

Niet alleen het verdere verloop kan aldus verschillende toestandsbeel-
den opleveren, maar ook het begin zelf: het depressief-paranoïd stadium
kan zich verschillend voordoen. Wieg-Wickenthal onderscheidt
nog weer vier ondervormen, al naarmate primair waanideeën, hallucina-
ties, depressie of angst op den voorgrond treden (pg. 107). Samengaande
met zoo weinig scherpe omgrenzing kent hij den depressief-paranoïden
verloopsvorm een ruime uitbreiding toe. „Wie schon erwähnt, stellen
diese letzteren (Fälle die unter dem symptomatischen Bilde eines akuten
depressiven Wahnsinnes beginnen) vielleicht das Hauptkontingent dar zu
den Verblödungsprozessen überhaupt, besonders bei Frauen." Terwijl
Ra ecke bijzonderen nadruk legt op de gunstige prognose van den
subacuten paranoïden vorm van het begin der katatonie, komt Wieg-
Wickenthal voor zijn depressief-paranoïden verloopsvorm tot een
tegenovergesteld besluit: „Unsere Erfahrung nach zeigen diese depressiv-
paranoiden Fälle von Dementia-praecox wenig Neigung zu Remissionen
und haben auch infolge der rasch eintretenden Verblödung im allge-
meinen eine ungünstigere Prognose als andere Verlaufsarten der Krae-
pelinschen Psychose" (pg. 108).

P f e r s d o r f f1) schrijft van den depressief-paranoïden vorm door
Wieg-Wickenthal opgesteld „Wenn nun auch das Zustandsbild von
verschiedenen Seiten ausführlich geschildert worden ist, so ist doch
über den weiteren Verlauf kein Anhaltspunkt zu gewinnen. Es können
sich aus einem solchen akuten Stadium „chronische halluzinatorische
Paranoia"-Formen entwickeln. Es kann, wie Wieg-Wickental dies schil-
dert, nach kurzem Stupor eine ausgeprägte Schwäche zur Ausbildung
gelangen. Es kann endlich, wie unsere Gruppe I zeigt, mit unregel-
mässiger Periodizität ein akuter Anfall sich einstellen, der dem akuten
Stadium analog verläuft.

Men krijgt van dezen door R a e c k e en Wieg-Wickenthal
opgcstelden depressief-paranoïden verloopsvorm niet den indruk van een
eng omschreven groep van soortgelijke gevallen en ook onze gevallen
met depressief-paranoïd begin noodigen niet uit een van de andere
gevallen van dementia praecox zich blijvend onderscheidende groep op
te stellen.

Wanneer wc alleen op het begin letten, dan komt aan die gevallen

1  Pfersdorf f, Über die Vcrlaufsartcn der Dementia-praecox. Mon. f. Ps. u. N.
Bd. XXX.

-ocr page 144-

met acuut of subacuut depressief-paranoïd begin, die niet direct in
dementie overgaan, maar waar eerst in latere jaren verschijnselen van
geestelijk verval zich voordoen, een zelfstandige plaats toe. Daar ons
materiaal geen genezen gevallen omvat, kunnen we niet bijdragen tot
de theoretisch en practisch belangrijke vraag, welke de verhouding is
tusschen de acuut of subacuut depressief-paranoïde psychosen, die later
chronisch en progressief verloopen en de acuut of subacuut depressief-
paranoïde psychosen, die tot genezing komen, en of de laatste ook tot
de dementia-praecox moeten worden gerekend.

We hebben geen geval aangetroffen, waar na een acuut of subacuut
depressief-paranoïde psychose een toestand optrad van verandering van
den bewustzijnsinhoud of van chronische hallucinose, die dan op éen
zelfde hoogte voort bleef bestaan. Telkens nam de psychose na het
acute begin een progressief verloop.

Onder de acuut begonnen gevallen kunnen we in de tweede plaats
onderscheiden: de gevallen, die zijn begonnen met opeenvolgende
verschillende ziektebeelden (no\'s 24 en 48). Het zijn voorbeelden van
Kahlbaum\'s katatonie.

In het eerste geval wordt het stadium van dementie niet geheel
bereikt; we vinden de patiente terug onder de paranoïde eindtoestanden.
De tweede patiente onder de geagiteerde dementen. Een eng omschreven
groep, zooals wij er zoeken met gelijk verloop en gelijken eindtoestand,
vormen deze beide psychosen dus niet.

De psychose van P. A.. (no. 24) neemt in vele opzichten een afzon-
derlijke plaats in, èn wat den toestand betreft, waarin we de patiente
nu aantreffen en waarover we vroeger (pg. 105) uitweidden, èn wat betreft
het verloop harer ziekte. Haar geestestoestand nu, na een ziekteduur
van meer dan 20 jaar, is niet van dien aard, dat men haar op ééne lijn
mag plaatsen met de diep geestelijk vervallen patiënten, die we bij de
bespreking der eindtoestanden in het eerste hoofdstuk hebben leeren
kennen en dit is voor ons hier voldoende reden hare psychose met die
van gene patiënten niet te willen vereenzelvigen. Er is in het verloop
harer psychose veel, dat aan de dementia praecox herinnert, en er zijn
auteurs, die op grond van dit verloop hare ziekte tot de dementia
praecox zouden willen rekenen. Ook de enkele bijzonderheden van
haar toestand nu, het eigenaardig weifelende in haar handelen, de
neiging tot woordspelingen, nabootsen enz., zouden voor deze auteurs
er mede op wijzen, dat hier een geval van dementia praecox in het

-ocr page 145-

spel is. We noemen slechts de uitspraak van Kraepelin (ook in
zijn nieuwste mededeeling x) herhaald pg. 622):

„Die Deuting dieser eigenartigen, paranoiden Endzustände der Demen-
tia praecox (hallucinatorischer oder paranoider Schwachsinn) ergibt sich
vor allem aus der Tatsache, dasz fast regelmässig Krankheitsabschnitte,
Erregungs- Depressions- oder Stuporzustände, vorausgegangen sind,
deren Begleiterscheinungen ihre Zugehörigkeit zu dem genannten Leiden
verraten. Ferner aber pflegen die geschilderten Ausgänge doch auch
wenigstens von Andeutungen der kennzeichnenden Störungen begleitet
zu werden, kleinen Verschrobenheiten, scheuem, schrullenhaften Wesen,
Stereotypien, Manieren, Gebundenheit, Mangel an Selbständigkeit und
Tatkraft, Oberflächlichkeit der gemütlichen Regungen, grundlosen Stim-
mungsschwankungen".

Behalve weer ons bezwaar, dat haar toestand nu na 20 jaar bestaan
der ziekte niet op ééne lijn mag worden gesteld met eindtoestanden
van dementia praecox, zooals we die vroeger hebben leeren kennen,
laat zich tegen de argumentatie van Kraepelin inbrengen, dat het voor-
komen in het verloop eener psychose van „Erregungs- Depressions-
oder Stuporzustände" met begeleidende verschijnselen, die doen denken
aan de dementia praecox, daarom nog niet deze psychose tot eene
dementia praecox maakt. Het argument is een uit vroegere dagen,
maar heeft nu veel aan bewijskracht ingeboet, sedert de specificiteit
van bepaalde syndromen voor de dementia praecox betwijfeld is moeten
worden. En wat het voorkomen van enkele eigenaardige manieren in
haar toestand nu betreft, deze houden als geheel haar gedrag met haar
waan verband.

Maar waar behoort hare psychose dan wel thuis? Zooals wc vroeger
reeds zeiden, sluit haar ziektebeeld nu zich aan bij de eindtoestanden
van eene reeks waanpsychosen, die chronisch begonnen met langzame
uitbreiding der paranoïde verschijnselen. Wc zullen weldra zien, dat
deze reeks waanpsychosen een zelfstandige beoordeeling en afscheiding
verdient tegenover die chronische psychosen, die van den beginne af
of spoedig daarna met dementie gepaard gaan, tegenover dus de groote
massa der psychosen, die men als dementia praecox kan samenvoegen.
Echter is het zeer moeilijk een nauwkeurige omschrijving te geven,
welke chronische waanpsychosen men tegenover de dementia praecox

\') Kraepelin, Ober paranoïde Erkrankungen Z. f. d. ges. P. u. N. Bd. 11.

9

-ocr page 146-

afzonderlijk wil plaatsen; geen der vele pogingen daartoe gedaan heeft
algemeen bevrediging geschonken. Een der moeilijkheden bij de om-
grenzing is ook, welke de verhouding is van de waanpsychosen, die
chronisch begonnen met langzame uitbreiding der paranoïde verschijn-
selen tegenover die psychosen, die, als in ons geval hier (en ook
no\'s 15, 25 en 26) eerst onder andere ziektebeelden zijn verloopen om
tenslotte te geraken tot een paranoïden eindtoestand. Zoolang het
paranoïde stadium bij de laatste psychosen niet is bereikt, maakt de
practijk van zelf eene onderscheiding, maar mag men ook theoretisch
deze beide groepen van psychosen van elkaar scheiden, daar beide
groepen tot overeenkomstige paranoïde eindtoestanden voeren? Een
beslissend antwoord kan op deze vraag zeker nu nog niet gegeven worden.

We vinden in het verloop der hier besproken psychose achtereen-
volgens terug: depressie, stupor, maniakale verschijnselen, paranoïde
verschijnselen en niet zwaren vorm van dementie; eene variatie dus op
de opeenvolging van ziektebeelden, zooals Kahlbaum die bij zijne
katatonie beschrijft. Hier van katatonie in den zin van Kahlbaum
te spreken, brengt wel het voordeel, dat we deze psychose terugbrengen
tot eene groep van in veel opzichten overeenkomstig verloopende ge-
vallen, maar de moeilijkheden de plaats te bepalen van hare ziekte te
midden der chronische psychosen zijn door de invoering van deze nieuwe
betiteling geenszins opgeheven; bij eene poging toch de verhouding
van de katatonie van Kahlbaum tot andere chronische psychosen te
bepalen, keeren dezelfde vragen in eenigszins gewijzigden vorm terug.

Voor het andere geval, dat acuut begon met opeenvolgende verschil-
lende ziektebeelden (no. 48) verwijzen we naar de verkorte ziektege-
schiedenis in de bijlage opgenomen. In dit geval trad na één jaar
herstel in; drie jaar later volgde een tweede psychose, die niet tot
herstel leidde, maar tot een zwaren vorm van dementie.

Het kost moeite, mede omdat overal de gegevens niet even uitvoerig
zijn, die gevallen uit te zoeken, die in den beginne zonder verschijn-
selen van geestelijk verval zijn verloopen. Zonderen we de gevallen uit
van chronische waanpsychosen, die begonnen met allengs grooter uit-
breiding krijgen der paranoïde verschijnselen, aan welke gevallen we een
afzonderlijke bespreking wijden, dan zijn er slechts een drietal gevallen:
dat, welke begon met verschijnselen herinnerende aan de manisch-
depressieve psychosen en de beide laatstgenoemde, welke begonnen
onder acute afwisselingsrijke ziektebeelden, dan zijn het slechts deze

-ocr page 147-

drie psychosen, waar we met eenige zekerheid initiale dementie kunnen
uitsluiten. Van dit drietal zijn er twee psychosen (no\'s 24 en 25), waar
in latere jaren wel een niet onbedenkelijke inzinking van het geestes-
leven plaats grijpt, maar waar toch niet de zware graden van geestelijk
verval zich voordoen als in het eerste hoofdstuk besproken. We hebben
deze psychosen dan ook niet bij gindsche willen inlijven. Het derde
van dit drietal daarentegen (no. 48) voert tot zwaar geestelijk verval,
tot een eindtoestand volledig uitgerust met de voor den eindtoestand
van dementia praecox typische afwijkingen.

Wanneer men deze gevallen, die eerst onder het beeld van andere
psychosen verliepen zonder initiaal geestelijk verval, wil samenvoegen —
men zou ze als gevallen van K a h 1 b a u m \'s katatonie kunnen samen-
voegen —, dan blijkt dat verschillende graden van geestelijk verval
worden bereikt, of als men deze psychosen als uiting van eenzelfde
ziekte wil beschouwen, dat het ziekteproces ongelijk ver voortschrijdt.
Let men minder op de ontwikkeling in de eerste jaren, en laat men het
zwaartepunt vallen in den eindtoestand, wil men naar den eindtoestand
de psychosen groepeeren, dan blijft ervan samenvoeging dezer gevallen
niets meer over. Anders is het, zooals wij later zullen zien met die
psychosen, die zonder initiaal geestelijk verval met toenemende paranoïde
verschijnselen beginnen, daar divcrgeeren de psychosen wel is waar in
vele opzichten, maar niet éen geval komt tot den zwaarsten vorm van
dementie. Ons drietal gevallen hier is met een zoodanige groep niet
te vergelijken, het valt uitéén, een deel komt tot zwaar verval, een
ander deel wordt tot paranoïden eindtoestand met meer of minder
geestelijken achteruitgang en vertoont overeenkomst met de van den
beginne af paranoïde psychosen, daarmee de classificatie der chronische
waanpsychosen bemoeilijkend.

Die gevallen, die zonder inititaal geestelijk verval onder verschillende
ziektebeelden later tot die typische eindtoestanden voeren, zooals liet voor-
land is van de psychosen, die van aanvang af met geestelijk verval ge-
paard gaan, met de laatste tot éen groote groep te>ereenigen — dementia
praecox, is eene samenvoeging, waartegen weinig bezwaar is te maken.

De verhouding van deze psychosen met laat optredende dementie tot
uiterlijk gelijke acute psychosen, maar die tot blijvende genezing komen,
kunnen we niet aangeven; laatste soort komt niet in ons materiaal voor.
Ook kunnen we niet aangeven of het fatale einde uit bijzondere ver-
schijnselen zal zijn te voorspellen.

-ocr page 148-

Naar het voorkomen van acute phasen in het latere verloop dezer
psychosen kunnen we indeelen: 13 maal is het verloop gelijkmatig,
21 maal wordt het verloop door acute phasen onderbroken, 2 maal
ontbreken voldoende gegevens. Hoe deze acute phasen zich hebben
voorgedaan, kunnen we veelal niet uit de mededeelingen afleiden; we
kunnen de ziektebeelden veelal niet reconstrueeren en zullen ons hierom
van zeer algemeene uitdrukkingen als b.v. perioden van opgewonden-
heid moeten bedienen.

Veelvuldig kwamen perioden van stupor- voor, bij 7 der patienten.
Deze stuporaanvallen zijn naar hoeveelheid en tijd van optreden van
patiënt tot patiënt ongelijk; we kunnen nog weer drie groepen onder-
scheiden. 1°. Bij twee patienten (no\'s 24, 48, katatonieën van Kahl-
baum) behooren de stuporaanvallen tot de verschijnselen in de eerste
jaren na het begin, later verdwijnen ze. 2°. Bij twee patienten (no\'s

33 en 35) bestaan ze gedurende bijna het geheele verloop van de
ziekte. Zoo maakte B.. (no. 33) voor dertig jaren stuporperioden door,
terwijl ook nu stuporeuse verschijnselen in wisselende intensiteit bestaan.
Hij is de eenige dezer patienten met stuporaanvallen, waar geene perioden
van opgewondenheid worden vermeld. 3°. Bij drie patienten (no\'s 32,

34 en 36) zijn de perioden van stupor van lateren datum, nadat de
patienten reeds jarenlang dement waren; de stuporeuse verschijnselen
nu zijn weinig uitgesproken, maar duidelijk in intensiteit wisselende.
We zien dus dat er veel verschil bestaat in het voorkomen van stupor-
perioden: we kunnen er niet toe besluiten deze gevallen als een afzon-
derlijke groep te onderscheiden, temeer niet, omdat zeer waarschijnlijk
deze stuporperioden niet alle gelijkwaardige toestanden zullen zijn geweest.

Nog talrijker zijn de perioden van opgewondenheid in het verloop
der psychosen waargenomen. In 20 gevallen worden ze vermeld. Wat
den tijd van optreden betreft, bestaan groote verschillen. Zoo worden
bij K.. (no. 42) alleen korten tijd na het begin eenige perioden van
opgewondenheid beschreven; B.. (no. 47) daarentegen heeft jarenlang
in zeer opgewonden toestand verkeerd. In eenige gevallen wisselen de
expansieve perioden regelmatig af met tijden van rust (no\'s 34, 39, 40),
terwijl bij W.. (no. 22) expansieve perioden samenvielen met de menses.
Met nog meer waarschijnlijkheid dan voor de stuporaanvallen, mogen
we aannemen, dat deze expansieve perioden niet alle gelijkwaardige
ziektetoestanden zijn geweest. Er is dan ook geen sprake van, dat
deze patienten een afzonderlijke groep vormen.

-ocr page 149-

Voor zoover ons over deze expansieve perioden uitvoeriger beschrij-
vingen ten dienste staan, is het slechts in éen geval geweest, dat de
verschijnselen in de expansieve periode waargenomen niet meer waren
dan de in een maniakale psychose thuis behoorende. In dit eene geval
(no. 25) beperkten zich in den beginne de verschijnselen tot die, welke
waargenomen worden bij de manisch-depressieve psychose, later nam
patientes geestkracht af en ontwikkelden zich paranoïde verschijnselen
(zie pg. 105 en 120). Waar bij de andere patienten maniakale en ook
depressieve verschijnselen worden vermeld, waren er ook öf in den
toestand zelf óf in de voorgeschiedenis symptomen, die buiten de ver-
schijnselen van de manisch-depressieve psychose traden.

Van de 20 gevallen, waar expansieve perioden gedurende het verloop
vermeld worden, zijn er 9 waar deze perioden nu niet zijn waargenomen,
terwijl in de 11 andere gevallen expansieve verschijnselen nu en dan
nog optreden, maar in verschillende intensiteit en tijdelijke uitbreiding.
In vier gevallen vormen de expansieve verschijnselen afgesloten perioden,
die als lichte psychosen zich afteekcnen tegenover den habitueelen toe-
stand der patienten (no. 36 in habitueelen stuporeusen toestand; no\'s
39, 40 en 43, apathische patienten met verschijnselen van negativisme
en stereotypie). In zeven gevallen zijn de expansieve verschijnselen in
lichten graad blijvend. Het zijn de „geagiteerde" dementen en twee der
paranoïde patienten (no\'s 44—48 en 18, 26). De expansieve verschijnselen
zijn lichte spreek- en bewegingsdrang en euphorische stemming.

Deze acute phasen in het verloop zullen zeer verschillende beteekenis
hebben; nu eens zijn het reactieve verschijnselen bij eene exacerbatie
van het ziekteproces, een anderen keer de uiting van eene verworven
psychotische constitutie (Löwy), door de ziekte eenmaal geschapen.
Juist door deze verschillende beteekenis der acute phasen, drukt eene
kurve, die de onderlinge verhouding der acute phasen in het verloop
dezer psychose weergeeft, niet steeds éen bepaalde, met het ziekte-
proces samenhangende, eigenschap der psychose uit. Hierom en mede
omdat vele voorts benoodigde gegevens ons ontbreken, hebben wij er van
afgezien, naar zulke kurven de psychosen in groepen te onderscheiden.

De neiging van sommige der acute phasen in het verloop allengs meer
tot habitueele psychotische verschijnselen te worden, drukt zich eo ipso
in den eindtoestand uit; overigens hebben wc niet kunnen vaststellen,
dat het al of niet voorkomen van acute phasen in het verloop op de
een of andere wijze kenmerkend den eindtoestand beïnvloedt.

-ocr page 150-

Waar in het verloop der psychosen een toestand van apathie is opge-
treden, daar blijft in eenige gevallen de apathie alleen voortbestaan,
zooals we zulks zeer typisch aantreffen bij de apathische dementen. In
andere gevallen treden naast de apathie allengs bijzondere verschijnselen
op als de neiging tot stereotypie, de gebondenheid en het verlies van
„souplesse" der uitdrukkingsbewegingen, perseveratie enz. Waar zulke
bijzondere verschijnselen eenmaal in eenigen omvang aanwezig zijn,
plegen ze voort te bestaan en niet weer plaats te maken voor apathie
zonder meer. In weer andere gevallen verschijnen later de stuporaan-
vallen ten tooneele of expansieve perioden of eene wisseling van beide.
Ten slotte kunnen ook paranoïde verschijnselen zich voordoen. We
weten geen regels aan te geven, welke der psychosen, die met toene-
mende apathie begonnen, later steeds eenzelfde beeld zullen bieden,
welke andere symptomen zullen gaan vertoonen. Naar onze weinige
gevallen te oordeelen hebben die psychosen, waarvan de dragers reeds
vroeg door achterlijkheid of ook bijzondere stilheid opvielen, meer kans
blijvend het ziektebeeld van apathische dementie te bieden. Al kunnen
we een zoodanig verloop niet voorspellen en al blijken de meeste ge-
vallen later van uiterlijk meer of minder te veranderen, achteraf beschouwd
vormen de gevallen van apathische — of ook: eenvoudige — dementie
een in ieder geval symptomatologische groep, met die beperking, dat
geheel zuivere voorbeelden van apathie zonder meer zeldzaam zijn.
Bijna steeds toch vinden we bijzondere verschijnselen als boven vermeld,
meer of minder aangeduid. In deze gevallen van apathische dementie
weerspiegelt de eindtoestand nog het meest de geschiedenis van het
verloop der psychose, vooral als de patiënten zelf ons over hun levensloop
inlichten. Eenige toch vertellen, dat ze eenzelvig waren, dat ze niet
recht met hun werk meer opschoten, dat ze in conflict kwamen en
verder rustig in het gesticht hebben geleefd. Zelfs blijken bij navrage
eenige waanvoorstellingen uit vroegere jaren nog voorhanden, die onver-
anderd zijn blijven hangen als verdorde bladeren aan den kwijnenden
boom. Men kan zich uit gegevens nu nog te verzamelen met eenige
nauwkeurigheid een denkbeeld vormen van de ontwikkeling en het ver-
loop der psychose. Maar bij de andere patienten gelukt dit niet en
kunnen we uit den toestand nu niet besluiten tot wat in vroegere jaren
zich heeft afgespeeld. In den toestand nu spiegelen zich voornamelijk
de gebeurtenissen der latere jaren van het verloop af. Vooral de in

-ocr page 151-

latere jaren opgetreden verschijnselen van stereotypie enz. vinden we
terug, alsook de in lateren tijd opgetreden begeleidende psychosen.

Bij toeneming der belangstelling voor de chronische defectpsychosen
heeft men den verloopsvorm van de eenvoudige dementie reeds vroeg
leeren afzonderen. (Piek, later vooral D i e m).

Een ander voorbeeld van een de jaren door zich gelijkblijvend,
alhoewel quantitatief veranderend ziektebeeld, wordt gevormd door
eenige chronische waanpsychosen, waar de ziekteverschijnselen tot para-
noïde, tot waanideeën en hallucinaties beperkt blijven. Zooals we
weldra zullen zien, vertoonen zich ook daar in de meeste gevallen later
naast de oorspronkelijk alleen staande paranoïde verschijnselen andere
symptomen; slechts een deel der als paranoïde begonnen psychosen
blijven zuiver paranoïde.

Het is ons niet gelukt andere zuivere typen van chronische psychose,
waar de verschijnselen het geheele verloop door soortgelijk blijven, af
te zonderen. (We laten hier buiten bespreking gevallen van de manisch-
depressieve en verwante psychosen).

Ten slotte bespreken we het verloop der paranoïde psychosen, en
wel alleen die gevallen waar zonder initiaal of spoedig optredend
geestelijk verval allengs waanideeën een groote uitbreiding hebben
verkregen. We sluiten van deze bespreking uit: die gevallen, waar bij
manifeste dementie meer of minder paranoïde verschijnselen optraden;
die gevallen, waar na andere psychosen waanideeën werden vernomen
(secundaire „Vcrrücktheit"); en die gevallen waar spoedig in het begin
met de paranoïde verschijnselen dementie zich ontwikkelde. Tot deze
laatste rubriek der uitgesloten gevallen behooren de meeste der gevallen
met subacuut deprcssicf-paranoïd begin, vroeger reeds besproken. Een
der gevallen met subacuut depressief-paranoïd begin,
(110. 17) waar na
teruggang der sterk uitgesproken depressieve verschijnselen de waan-
ideeën steeds meer op den voorgrond traden, namen wc wel op in
deze bespreking der paranoïde psychosen, waar zonder initiaal of spoedig
optredend geestelijk verval allengs waanideeën groote uitbreiding hebben
gekregen. Het aantal dezer psychosen is negen: no\'s 13, 14, 16, 17,
18, 19, 20, 22 en 23. (3 mannen, 6 vrouwen). Deze gevallen zouden
alle als voorbeelden van chronische (hallucinatoire) paranoia kunnen
dienen. Het zijn echter zeer verschillende typen van deze weinig
nauwkeurig omschreven ziekte, die zeer uiteenloopende gevallen herbergt.
We behoeven slechts een blik te slaan in de oude literatuur of de voor-

-ocr page 152-

beelden der leerboeken te vergelijken om getroffen te worden door het
groote aantal variaties. Zoo wijken ook onze gevallen aanzienlijk uiteen.
We kunnen ze op vele wijzen nader indeelen.

I. We kunnen tegenover elkaar stellen: de gevallen, waarde dragers
der psychosen van te voren normaal waren en de gevallen waar de
dragers der psychosen gedurende hun geheele leven of althans gedurende
vele jaren abnormale persoonlijkheden waren. (Laatste no\'s 13, 19 en 20).

II. De gevallen, die zonder of met slechts weinig acute verschijnselen
verliepen tegenover de gevallen met veel acute, vaak andersoortige
verschijnselen. (Laatste no\'s 18, 22).

III. De gevallen, die gedurende het grootste deel van het verloop
een expansief type vertoonden (no\'s 18 en 22) tegenover de gevallen
die een depressief type vertoonden.

IV. We zouden tegenover elkaar kunnen stellen, de gevallen waar
talrijke hallucinaties voorkwamen tegenover die, waar ze weinig werden
waargenomen (Laatste no\'s 48, 22, 23).

V. Voor alles van belang: de indeeling naar het al of niet optreden
van dementie en naar den aard van dezelve.

I. We hebben dan in de eerste plaats eenige gevallen van paranoïde
psychosen onderscheiden, die chronisch begonnen en waar de dragers
der psychosen gedurende hun geheele leven of althans gedurende vele
jaren abnormale persoonlijkheden waren (no\'s 13, 19, 20).

Van vrouw v. R.. (no. 13) heet het: „was altijd een drukke, zenuw-
achtige, driftige, opvliegende, soms ietwat vreemde persoonlijkheid,
die jaien achtereen dan in meerdere dan in mindere mate aan hoofdpijn
leedj en zelden 14 dagen achtereen van dit euvel bevrijd was."

Van C.. (no. 19) deelde de vrouw, die bij binnenkomst van patiënt
in het gesticht 21 jaar met hem getrouwd was, mede, dat ze eigenlijk
haar man nooit normaal van geest had gekend.

H. C.. (no. 20) is de broer van vorigen patiënt; was achterlijk en een-
zelvig, zwierf jarenlang alleen in den vreemde rond.

Op leeftijden van resp. 51, 40 en ? jaar traden telkens paranoïde
verschijnselen op, die allengs grooter uitbreiding verkregen. Zonder
veel stormachtige verschijnselen komt het in het eerste geval niet, in
de beide laatste gevallen tot niet onbelangrijke dementie. Juist door
het groote verschil in het geestelijk verval wijken deze drie patienten
zoo uitéén, dat we hunne psychosen niet als eene groep, in den zin
als door ons gezocht, kunnen beschouwen. Ook wanneer wc afzien

-ocr page 153-

van het al of niet optreden van dementie, onderscheiden zich deze
patienten door gezamenlijke eigenschappen niet van de overige waan-
psychosen behalve dan dat ze in vroegere jaren reeds vreemde persoon-
lijkheden waren.

Het zou interessant zijn nauwkeurig te weten hoe hunne abnormaliteit
zich openbaarde, en of deze te onderscheiden zou zijn geweest van de
afwijkende karaktertrekken, die in \'t algemeen bij dégénérés worden
gevonden. In ieder geval veroorloven onze gegevens ons reeds de
gevolgtrekking, dat deze afwijkende karaktertrekken een grooten vorm-
rijkdom bezitten. Zeer algemeen vindt men de opvatting gehuldigd,
dat deze afwijkende karaktertrekken als het ware zwakke en ver voor-
uitgeschoven verschijnselen zijn van de latere ziekte. Hoewel practisch
zeer duidelijk er van onderscheiden, staan misschien theoretisch van
genoemde karakterafwijkingen niet zoover af die verschijnselen, welke
zijn waar te nemen in de gevallen met latere waanvorming („Secundaire
Verrücktheit"). Zoo werden bij patiente T.. (no. 15) eerst ongeveer
vijf-jaar na het begin van haar chronische psychose paranoïde ver-
schijnselen waargenomen, die dan een groote uitbreiding nemen. Vóór
dien tijd bestond hare ziekte voornamelijk in de bekende combinatie
van verlies van belangstelling, onwil en prikkelbaarheid.

II. We kunnen tegenover elkaar plaatsen de gevallen, die verliepen
zonder of met zeer weinig acute verschijnselen, tegenover de gevallen
met vele, vaak andersoortige, acute perioden in het verloop.

In oudere beschrijvingen van de chronische (hallucinatoire) paranoia
wordt hier en daar gewag er van gemaakt, dat in het verloop acute
perioden kunnen voorkomen. Meer belangstelling verkregen deze acute
perioden, sedert Kraepelin de chronische paranoia der oude auteurs
voor het grootste deel inlijfde in het gebied van de dementia praecox.
Het voorkomen van stuporeuse en opgewonden perioden in het verloop
van sommige gevallen van chronische paranoia was juist een bewijs van
de samenhoorigheid dezer gevallen bij de dementia praecox.

Nu zijn dat vage termen, waar veel onder is te brengen. Maar ook
al voegt men het praedicaat „katatone" (in engen zin) toe, dan is
zooals men heeft geleerd, het voorkomen van zulke acute „katatone"
perioden op zich zelf volstrekt geen bewijs, dat de betreffende psychose
£ene is van de dementia-praecoxgroep. Buitendien is het voorkomen
van zulke perioden niet overal waargenomen bij die gevallen, die niet
al spoedig met dementie gepaard gingen, maar als de chronische

-ocr page 154-

(hallucinatoire) paranoia ten minste jarenlang zonder dementie zijn
verloopen (groep II van de dementia paranoïdes van Kraepelin).

Zoo schreef Kölpin *) „für die zweite (n.1. genoemde groep II) aber
musz ich wenigstens das Vorkommen von stupören bzw. Erregungs-
zuständen (seil, katatonischen) auf Grund meines Materials bezweifeln."

Bij onze gevallen, waar langzaam zonder initiale of spoedig optredende
dementie allengs waanideeën zich ontwikkelden, worden geen stuporeuse
of in engeren zin katatone perioden van opgewondenheid vermeld.

Daarentegen worden wel andere acute phasen vermeld. Vooreerst de
talrijke perioden, waarin de patienten meer dan anders hallucineeren,
waar ze luide te keer gaan en ook hunne werkzaamheden moeten
onderbreken. Zien we van deze buien van druk hallucineeren af, zoo
vinden we verder nog vermeld: bij éene patiente (no. 18) expansieve
perioden; bij éene patiente (no. 22) expansieve en depressieve perioden
en hysterische verschijnselen.

We hebben geene aanleiding gevonden deze beide gevallen als een eigen
groep tegenover de andere chronische waanpsychosen af te zonderen;
in het bijzonder hebben we geen andere eigenschappen van den eind-
toestand kunnen vinden behalve die, welke voortvloeien uit het persis-
teeren der begeleidende psychose, andere als bij de overige chronische
waanpsychosen zijn te vinden.

We hebben aan het einde van onze bespreking der paranoïde eind-
toestanden gezien, dat er een aantal gevallen zijn, waar gedurende het
geheele verloop der ziekte de verschijnselen beperkt blijven tot paranoïde
alleen, tot waanideeën en hallucinaties (no\'s 13 en 17, eventueel ook
no. 16, waar ouderdomsverschijnselen eene complicatie geven). De
andere gevallen, die als zuiver paranoïde begonnen, blijven zulks niet
uitsluitend; in het verloop ontwikkelen zich naast de paranoïde verschijn-
selen ook andere afwijkingen: expansieve, of expansieve wisselend met
depressieve verschijnselen, of apathie. Wc weten geen regels aan te
geven, volgens welke te voorspellen is, welke der als zuiver paranoïde
begonnen gevallen, zuiver paranoïde zullen blijven. Eerst achteraf
beschouwd, laat zich een groep van zuiver paranoïde gevallen afzonderen.

Zelfs BI e u 1 e r -), die overigens wanhoopt met onze tegenwoordige

\') O. Kölpin, Ober Dementia-praecox, ins besondere die paranoïde Form der-
selben. All. Z. f. P. Bd. LXV.

2) Referat, Dementia-praecox, AU. Z. f. P, Bd. LXV.

-ocr page 155-

kennis reeds groepen af te zonderen in het groote gebied van de
dementia praecox, komt (pg. 444) tot de conclusie:

„Sehr deutlich aber hebt sich eine Gruppe heraus, die ich in Erman-
gelung eines passenden Namens als Paranoïd in engerem Sinne bezeichne:
Es handelt sich um chron. hall. Paranoia der alten Auffassung, die aber
weder manische noch katatone Symptome zeigen, noch so weit die
Haltung verlieren, dasz sich ihr Benehmen nicht direct als logische Folge
der Wahnideen erklären Hesse."

Dat zich eenige gevallen laten afzonderen, waar de verschijnselen tot
de paranoïde beperkt blijven, daarmee is niet gezegd, dat deze gevallen
niet quantitatief onderling zouden verschillen. Bij éen der patienten
(no. 13) blijven toch de paranoïde verschijnselen binnen matige grenzen
en storen het geestesleven overigens niet te zeer; bij de andere patienten
(no. 17) zijn waanideeën en hallucinaties zoo overtalrijk, dat het geestes-
leven als het ware er mee te gronde is gegaan. De eerste patiënte
mogen we niet dement noemen; in het tweede geval mogen we, voor
zoover de paranoïde verschijnselen als\'residuaire, als voor teruggang
niet vatbare, moeten worden beschouwd, van dementie spreken.

Wanneer we nu trachten niet theoretische verloopsvormen, maar bij
benadering onder de chronische psychosen verschillende ziekten te onder-
scheiden, dan is het de vraag of we de blijvend zuiver paranoïde psy-
chosen moeten afscheiden van de als zuiver paranoïde begonnen psy-
chosen, maar die in latere jaren ook andere psychotische verschijnselen
zijn gaan vertoonen. Dat paranoïde psychosen van type veranderen is
niet alleen hier bij de meeste dezer patienten het geval, maar is voor
deze psychosen zoo gewoon, dat van ouds gesproken is van verschil-
lende stadia in het verloop: de uitdrukking daarvoor, dat met de pro-
gressie van het ziekteproces het uiterlijk ziektebeeld verandert. Waar
voor het verklaren van het onderling verschil der paranoïde psychosen
in latere jaren van het verloop aangevoerd kunnen worden: quantitatieve
verschillen van het ziekteproces, persoonlijke aanleg, misschien ook
bijzondere localisatic, en waar wc zien, dat bij psychosen, waarvan éen
zelfde aetiologic bekend is, verschillende ziektebeelden ontstaan, daar
nieenen we, hoezeer liet afzonderen van theoretische verloopsvormen als
een vooruitgang is te beschouwen, niet het recht te hebben de blijvend
zuiver paranoïde psychosen van de andere chronische waanpsychosen
Principieel te scheiden.

Hl. De indeeling der gevallen van chronische paranoia al naar mate

-ocr page 156-

gedurende het verloop expansieve of vervolgingswaanideeën overheer-
schend zijn, heeft in vroegere jaren een zekere rol gespeeld. Men
volgde deze indeeling niet zoozeer, omdat men in de verschillende typen
verschillende ziekten meende te moeten herkennen, maar als onderschei-
ding bij het beschrijven van de tallooze variaties van de chronische
paranoia. De indeeling in een expansief en depressief type is
niet scherp door te voeren. Bijna altijd zijn èn grootheidsideeën èn
vervolgingsideeën voorhanden, dikwijls is van overheerschen van een
van beide geen sprake, terwijl verder in den loop van de ziekte er
wisseling pleegt voor te komen van de hegemonie.

Toch zijn er ook onder onze gevallen eenige waar een bepaald type
van waanvoorstellingen blijvend de overhand heeft. Zoo is K-. (no.
18) eene megalomaan, die in licht euphorische stemming zich verlustigt
in hare grootheidsfantasieën. Deze patiente is het, die op vorige blad-
zijden werd vermeld wegens het voorkomen van expansieve perioden,
gepaard gaande met schommelingen in de gewichtskurve. Het ligt voor
de hand het overheerschen van grootheidswaanideeën hiermee in verband
te brengen en wel als een gevolg van een primaire euphorische stem-
ming. De oude psychiatrie zou deze verklaring echter niet aangenomen
hebben, die zag in de affectieve afwijkingen steeds de physiologische
reactie op de waanvoorstellingen.

Wegens het blijvend overheerschen van hypochondrische vervolgings-
waanideeën zouden we afzonderlijk C. . (no. 19) kunnen noemen.
(Ipocondria persecutoria, L u g a r o , M e n d e 1).

IV. We kunnen de gevallen onderscheiden in die, waar veelvuldig
hallucinaties zijn voorgekomen, tegenover die waar ze weinig werden
waargenomen. (Laatste no.\'s 18, 22 en 23). Wat de ontwikkeling der
psychosen betreft, zoo blijken de hallucinatoire vormen niet in alle ge-
vallen kenmerken te bezitten, die ze van de niet hallucinatoire vormen
onderscheiden. Dikwijls verloopt de psychose eerst zonder hallucinaties
en treden deze eerst na eenigen tijd ten tooncele. In een der gevallen
(no. 18) behooren omgekeerd de hallucinaties tot de verschijnselen der
eerste jaren, om later op den achtergrond te geraken.

Ook van het verdere verloop zouden we niet voor elk der vormen
kenmerkende verschillen kunnen aangeven. Het wegblijven van hallu-
cinaties sluit geenszins in zich dat verschijnselen van dementie optreden;
terwijl omgekeerd in een geval waar veel werd gehallucineerd, de
patiente geestelijk gespaard bleef. We vinden onder de niet hallucina-

-ocr page 157-

toire vormen twee expansieve naturen (no.\'s 18 en 20) met overheerschen
van grootheidsideeën; van een derden patiënt (no. 23), die weinig
hallucineerde, kan zulks niet gezegd worden.

Het is de vraag of aan het voorkomen van hallucinaties in dit verband
niet te groote beteekenis wordt gehecht. Het is moeilijk ze vast te
stellen en vooral moeilijk de hallucinaties te onderscheiden van waan-
ideeën der patienten. Voorts zijn de hallucinaties onderling zeer ver-
schillende, misschien mogen we ze niet alle op éen lijn stellen. Ten
slotte spelen hier waarschijnlijk ook individueele factoren eene rol, die
het al of niet optreden van hallucinaties naast en ten deele onafhankelijk
van de ziekteoorzaak bepalen.

Waar het al of niet voorkomen van hallucinaties ons geen verdere
vingerwijzingen geeft, willen we om het al of niet voorkomen van
hallucinaties alleen niet deze psychosen principieel scheiden.

In dit verband kunnen we mededeelen, dat in de. gevallen waar
paranoïde verschijnselen eerst later na andere afwijkingen in het verloop
van psychosen optraden (secundaire Verrücktheit) eveneens verschil in
het voorkomen van hallucinaties bestaat. P. A.. (no. 24), die na het
doormaken van een katatone psychose in een paranoïden eindtoestand
verkeert, hallucineert druk. Bij M. A.. (no. 25) daarentegen, wier
psychose ook in de groep van de katatonie thuis behoort en die nu
paranoïde verschijnselen biedt, worden gecne hallucinaties vermeld.

V. Vatten we weer uitsluitend die patienten in het oog, waar zonder
initiaal of spoedig optredend geestelijk verval zich allengs paranoïde
verschijnselen hebben ontwikkeld, dan blijkt verder, dat van deze 9
patienten er éene is (no. 13), waar het niet tot geestelijk verval is ge-
komen, ondanks bijna 20 jaar bestaan harer psychose en ondanks haar
70-jarigen leeftijd, maar dat de andere patienten alle meer of minder dement
zijn geworden. Dit geval van chronische hallucinatoire paranoia, waar geen
geestelijk verval is ingetreden ook na jaren lang bestaan der ziekte,
staat niet op zich zelf, telkens toch worden weer soortgelijke gevallen
meegedeeld. Dat zulke gevallen onder onze patienten zoo spaarzaam
voorkomen, zal daaraan liggen, dat de niet geestelijk vervallen lijders
aan deze ziekte, zoo ze werden opgenomen, dikwijls weer ontslagen zullen
zijn en het niet tot een 15-jarig verblijf in het gesticht hebben gebracht.

S é g 1 a s doet mededeeling van een geval van „dcMire de persécution
systématique, hallucinatoire", zonder terminale dementie, en waarvan
het begin te vervolgen was tot vóór 44 jaar. (Société mëdico-psycho-

-ocr page 158-

logique 25 Oct. 1909.) Zoo berichten ook Barbé en Benon van
twee gevallen van „délire systématisé hallucinatoire", van welke er een
gedurende 15, de andere gedurende 18 jaren bestond zonder geestelijk
verval. (Société de psychiatrie 19 Mei 1910).

Ook K r a e p e 1 i n zelf laat zich in dezen geest uit. In de laatste
8e druk van zijn leerboek I pg. 519 heet het:

„Endlich verbleiben noch einige Formen, namentlich chronisch-hallu-
zinatorische Zustände ohne wesentliche Verblödung, deren Einordnung
in eine der genannten Gruppen zunächst nicht tunlich erscheint, so dasz
hier die Möglichkeit der Abgrenzung neuer Krankheiten nicht geleugnet
werden kann."

De quaestie of een patiënt lijdende aan chronische hallucinatoire
paranoia op den duur dement wordt of niet, is een oude strijdvraag,
ingewikkeld vooral, omdat niet iedereen dezelfde omgrenzing van deze
ziekte aannam, en iedereen ook niet hetzelfde onder dementie meende
te moeten verstaan. Deze quaestie is in vroegere jaren reeds aan de
orde geweest, toen Magnan bij het opstellen van het ziektebeeld van
de „délire chronique" een vierde stadium van dementie onderscheidde.
Evenzeer als toen door velen werd geprotesteerd en er op gewezen
werd, dat vele lijders aan „délire chronique" nooit dement worden, even-
zeer stuitte de opvatting van Kraepelin op verzet, die, met uitzon-
dering van zijne paranoia alle andere chronische waanpsychosen wilde
onderbrengen onder de groote groep der tot dementie voerende psychosen.

Men kan nü wel zeggen, dat de quaestie is opgelost: er zijn gevallen
van chronische hallucinatoire paranoia, waar in latere jaren dementie
optreedt en er zijn gevallen van chronische hallucinatoire paranoia,
waar nooit dementie optreedt.

De vraag doet zich nu voor: kunnen we de gevallen van chronische
hallucinatoire paranoia, waar geen dementie optreedt, reeds in den
beginne als zoodanig herkennen en onderscheiden van die gevallen waar
dementie het einde is. Uit de ons ten dienste staande gegevens hebben
we geen criteria kunnen afleiden, volgens welke we reeds in den
beginne van een geval van chronische hallucinatoire paranoia zouden
kunnen uitmaken, dat het geval ten slotte niet tot dementie zal leiden.
We kunnen hieraan toevoegen, dat andere onderzoekers zulke criteria
evenmin hebben gevonden. Zoo zegt Saiz1), die onlangs de verhou-

!) Saiz, Dementia-praecox und Paranoia hallucinatoria chronica. All. Z. 1. P. Bd. LXVIII.

-ocr page 159-

ding van dementia praecox en chronische hallucinatoire paranoia aan de
hand van een groot aantal gevallen heeft onderzocht: „Diese Fälle mit
chron. Wahnbildung und chron. Andauern von Sinnestäuschungen ohne
Intelligenzverfall sind, wenn sie überhaupt existieren, sicherlich sehr
selten. Es felht uns jetzt jedenfalls noch vollkommen an Unterschei-
dungsmerkmalen um sie von der Dementia paranoides II abzutrennen."
(II is de tweede groep van gevallen van dementia paranoides door
Kraepelin afgezonderd. „Zur II Gruppe gehören demnach jene Fälle,
die man früher als Par. hall. ehr. bezeichnet hätte," Saiz pg. 479, 446).

We moeten hier herhalen, dat in het bijzonder het optreden van
dementie in latere jaren in het verloop van de chronische (hallucinatoire)
paranoia niet uitgesloten is, wanneer de betreffende patiënt van te voren
reeds een abnormale persoonlijkheid was (no\'s 19, 20); evenmin wanneer
in het begin de waanvorming op en neer ging met affectschommelingen,
die aan de manisch-depressieve psychose herinneren. Ook beteekent
het aanwezig zijn van hallucinaties niet, dat in lateren tijd toch dementie
zal optreden, evenmin als het ontbreken van hallucinaties latere dementie
uitsluit (no\'s 13 en 22).

Moeten wc nu de gevallen van chronische (hallucinatoire) paranoia,
die in latere jaren wel en die, welke niet dement worden, principieel
van elkaar scheiden? Afgezien van de moeilijkheid de dementiever-
schijnselen als zoodanig te herkennen, blijken er overgangen te bestaan
van meer of minder dementie. Maar ook rijst de vraag, hechten we dan
niet aan het al of niet optreden van dementie in het verloop van een chro-
nische psychose te groote waarde. Van vele zijden is deze vraag bevesti-
gend beantwoord en bezwaar gemaakt tegen het zoo groote beteckenis toe-
kennen aan den eindtoestand voor de indeeling der chronische psychosen.
Er is op gewezen, dat men ook elders ziet, dat verschillende gevallen
van éénzelfde chronische ziekte niet altijd tot écn bepaald stadium
doorgaan. Kenmerkend voor de ziekte is niet, hoever ze voortschrijdt,
maar in welke richting. We kunnen er niet toe besluiten de psychose
van R. (no. 13), die niet tot dementie heeft gevoerd en de andere
gevallen van chronisch begonnen waanpsychosen, die in latere jaren
meer of minder geestelijk verval met zich mee brachten, als geheel
verschillende ziekten te beschouwen. We willen ze samenvoegen als
representanten van tenminste éene ziektegrocp.

Over deze vraag wijken de meeningen der auteurs nog steeds zeer
uiteen. Sommige trachten een kleine groep van gevallen van chronische

-ocr page 160-

hallucinatoire paranoia af te zonderen (hetzij als zelfstandige groep,
hetzij als ondervorm van de dementia praecox), waar geen dementie
optreedt en waar ook andere psychotische afwijkingen meer of minder
7 zijn verboden.. Andere auteurs daarentegen kennen veel ruimer grenzen
toe aan de groep, die zij willen afzonderen, in het algemeen omvattend
die chronische waanpsychosen, die niet van aanvang af met dementie
gepaard gaan. Of in sommige gevallen tenslotte meer of minder dementie
optreedt, is voor hen geen reden deze gevallen daarom van de andere
af te zonderen. Evenmin is het voorkomen van acute phasen in het
verloop, expansieve of depressieve perioden voor hen een reden de
betreffende gevallen daarom uit te sluiten. We bespraken reeds vroeger
(pg. 130) de onopgeloste vraag, waar die psychosen onder te brengen,
die eerst onder andere ziektebeelden verliepen om ten slotte tot een
paranoïden eindtoestand te geraken. De auteurs, die ruime grenzen
geven aan de groep van chronische waanpsychosen, waaraan zij een
afzonderlijke plaats willen toekennen, voegen steeds er aan toe, dat in
deze groep zeer verschillend verloopende gevallen voorloopig plaats
moeten vinden. Evenmin als een nauwkeurige omgrenzing is eene
indeeling in ondergroepen tot nu toe gelukt en is ook vooreerst van
minder gewicht dan het leeren onderscheiden, welke der chronische
waanpsychosen op den duur tot dementie voeren en welke niet.

We hebben voor het ter perse gaan van dit geschrift ook nog gelegen-
heid gewag te maken van de nieuwste tnededeeling van Kraepelin \')
waarin hij zijn gewijzigde inzichten in zake de chronische waanpsychosen
uiteenzet. Ook Kraepelin is ten slotte overtuigd geworden van de
wenschelijkheid een deel der chronische waanpsychosen, die hij voorheen
onder de dementia praecox onderbracht, een eigen plaats in te ruimen.
Onder den gemeenschappelijken naam paraphrenie vat hij een aantal,
ten deele reeds vroeger door de auteurs onderscheiden, vormen van
chronische waanpsychosen te zamen, die hij nader aanduidt als: para-
phrenia systematica, expansiva, „konfabulierende," terwijl als aanhangsel
figureert de met paraphrenia phantastica herdoopte dementia paranoïdes
in engeren zin. Recht duidelijk is.echter, dat zeer verschillende typen
hiermee worden samengevoegd, van overeenkomstige ontwikkeling en
verloop is weinig sprake meer. De zeer voorzichtige termen en alle
voorbehoud, die hij maakt doen wel doorstralen, hoe moeilijk het is

>) Kraepelin, Ober paranoïde Erkrankungen, Z. i. d. ges. h. a. P. Bd. 11 pg. 617.

-ocr page 161-

in de tallooze variaties en overgangsvormen der chronische waanpsychosen
vaste lijnen aan te geven, en hoever we van dit doel nog verwijderd zijn.

„Allerdings verhalten sich die einzelnen klinischen Formen wieder
unter sich recht verschieden, so dasz ihre Zusammenfassung nur als ein
vorläufiger Versuch angesehen werden darf, gewisse Erfahrungen in eine
lehrbare Form zu bringen. Ich habe für die wissenschaftliche Verstän-
diging zunächst die gemeinsame Bezeichnung „Paraphrenie" gewählt;
es wird sich später entscheiden müssen, ob und wie weit sich eine
Paraphrenie als selbständige Krankheitsgruppe aufrecht erhalten lässt,
namentlich aber, in welchem Grade die jetzt in ihr enthaltenen klinischen
Bilder untereinander verwandt sind" (pg. 623).

Zooals we reeds zeiden, vindt men bij de verschillende auteurs, die
de chronische waanpsychosen met facultatieve dementie een zelfstandige
plaats willen blijven toekennen, niet een meer algemeen aanvaarde
omschrijving en omgrenzing dezer gevallen.

Theoretisch is de afgrenzing tegenover de manisch-depressieve psy-
chose en de dégéneratieve psychosen nog het gemakkelijkst. Deze
waanpsychosen toch zijn chronisch en hebben eene neiging tot progressie;
geen terugkeer wordt verondersteld tot geheel herstel als bij de manisch-
depressieve psychose of tot herstel quo ante als bij de dégéneratieve
psychosen. We zullen hier echter niet ingaan op de moeilijkheden, die
ontstaan bij de practische onderscheiding.

Hoe is echter de verhouding van de chronische waanpsychosen met
facultatieve dementie tegenover de dementia praecox? De vraag wordt
verschillend beantwoord al naarmate men andere opvatting huldigt over
wat onder dementia praecox is te verstaan. Plaatst men zich op het
standpunt, dat inen onder dementia praecox alleen die gevallen wil
samenvatten, waar primair en als het wezenlijke dementie met eigen-
schappen als in het ie hoofdstuk besproken, optreedt, dan sluit men
van deze benaming uit: de gevallen, waar dementie in latere jaren
optreedt; de gevallen, als de chronische waanpsychosen, waar dementie
facultatief in latere jaren verschijnt. Plaatst men zich op het standpunt,
dat men onder dementia praecox alleen die gevallen wil samenvatten,
waar hetzij vroeg hetzij laat, maar in ieder geval verplichtend dementie
optreedt, dan sluit men de chronische waanpsychosen met facultatieve
dementie van deze benaming uit. Wanneer men onder de dementia
praecox chronische progrediente psychosen met facultatieve dementie wil
verstaan, eerst dan zijn onze chronische waanpsychosen er tot te rekenen.

10

-ocr page 162-

/

Gemeenschappelijk is dan, dat de psychosen chronisch zijn en progres-
sief; terwijl wanneer er geestelijk verval intreedt, de dementie vele
overeenkomstige eigenschappen bezit.

Welk standpunt men echter ook inzake de omgrenzing van de
dementia praecox wil innemen, tegenover die gevallen van chronische
psychose, waar van den beginne af of spoedig na de acute begin-
verschijnselen dementie aanwezig is, onderscheiden zich en hebben
aanpraak op klinische zelfstandigheid, de gevallen van chronische waan-
psychosen zonder initiaal geestelijk verval. De chronische waanpsychosen
zonder initiaal geestelijk verval vormen te zamen een groote ziektegroep,
die zeer uitéenloopende gevallen herbergt, welke het tot nu toe niet
gelukt is op bevredigende wijze in ondergroepen te verdeelen. Wel
zijn er eenige, weinig gevallen omvattende, groepen af te zonderen met
overeenkomstig verloop.

Het samenvoegen van deze chronische waanpsychosen toch sluit
geenszins in zich, dat men wederom afstand zou moeten doen van de
wezenlijke vermeerdering van onze kennis verkregen door het afzonderen
van kleinere groepen van chronische waanpsychosen; paranoia van
Kraepelin, délire d\'interprétation (Sérieux et Capgras), délire chronique
van Magnan. Integendeel, er is veel te verwachten van het opsporen
van dergelijke kleine groepen van overeenkomstige gevallen in het groote
gebied der chronische waanpsychosen; we kunnen er de regelmaat uit
leeren, waarop symptomen zich groepeeren en de volgorde, waarin ze
na elkaar verschijnen.

Een geval van paranoia in den zin van Kraepelin hebben we niet
aangetroffen. Het aantal van onze gevallen is ook te klein otn eenigs-
zins kans te hebben een dusdanig ziektegeval te ontmoeten. (Wey-
gandt vondt onder ruim 3000 patiënten 0.1 °/o paranoia in den zin
van Kraepelin). Waarschijnlijk zullen ook dergelijke patiënten voor het
grootste deel lang, voordat 15 jaren voorbij zijn, het gesticht weer
verlaten hebben. Wanneer het gelukte een bruikbare statistiek te ver-
krijgen van psychosen van patiënten, die buiten de gestichten blijven,
zullen ook zeker gevallen van paranoia in den zin van Kraepelin tal-
rijker blijken dan het door Wcygandt berekende percentage.

Tot de vraag van de omgrenzing van de dementia praecox kunnen

-ocr page 163-

we op grond van ons zoo éénzijdig gekozen materiaal in het algemeen
niet bijdragen.

We kunnen slechts wijzen op de punten van overeenkomst dezer
psychosen. Dat zijn vooreerst wat het verloop betreft: het chronisch
zijn der psychosen en het progressief zijn der psychosen; wat de tegen-
woordige ziektebeelden, die we eindtoestanden hebben genoemd, betreft:
het bestaan van overeenkomstige eigenschappen van het geestelijk verval,
voorzoover de psychosen tot geestelijk verval zijn voortgeschreden.

We zijn tot de conclusie gekomen, dat het geestelijk verval van die
gevallen, waar van den beginne af of spoedig er na de dementie aan-
wezig was, en het geestelijk verval van de chronische waanpsychosen
waar in latere jaren dementie optrad, en het geestelijk verval van die
gevallen, die eerst onder het beeld van niet dementieele psychosen
verliepen, maar in latere jaren tot dementie kwamen, we zijn tot de
conclusie gekomen, dat het geestelijk verval, hoewel in bijzonderheden
verschillend, in andere opzichten zooveel overeenkomst vertoonde, dat
het waarschijnlijk is, dat we met quantitatief verschillende, maar quali-
tatief verwante vervalprocessen te doen hebben.

We mogen uit deze veronderstelde verwantschap der vervalprocessen
echter niet zonder meer besluiten, dat er steeds éenzelfde oorzaak aan
ten grondslag ligt, dat deze chronische psychosen alle uitingen zijn van
éenzelfde ziekte.

Het wezenlijke van deze vervalsprocessen kennen we niet, evenmin
als wc van oorzaak of oorzaken iets zekers af weten.

Vooreerst moeten we overwegen, dat er cene reeks factoren zijn, die
kunnen maken, dat ook bij verschillende oorzaken, bij verschillende
ziekten, het geestelijk verval overeenkomstige eigenschappen verkrijgt.
De algemcenc ziekteleer en vooral de psychiatrische leert, dat geheel
verschillende oorzaken uiterlijk overeenkomstige verschijnselen kunnen
te weeg brengen.

Van de andere zijde zijn er ook factoren, die kunnen maken, dat
gelijke vervalsprocessen uiterlijk verschillende verschijnselen geven, zoo-
dat in onze gevallen de verwantschap der vervalsprocessen veel inniger
zou kunnen zijn, dan wc uit overeenkomstige verschijnselen kunnen
vermoeden. Zoo is de overgroote vonnrijkdom der verschijnselen op zich
zelf geen bezwaar, dat wc met éen ziekteoorzaak te doen hebben. Ver-
schillen ontstaan, doordat op éenzelfde oorzaak van individu tot individu
anders wordt gereageerd. We kunnen hier ook noemen de door Lugaro

10*

-ocr page 164-

uitgesproken veronderstelling, dat een even heftig ziekteproces
oudere menschen, wier denken en handelen zich langs goed gelegde
banen beweegt, minder hunne houding zal doen verliezen dan jeugdige
patienten. Deze regel heeft vele uitzonderingen, maar toch is met een
dergelijke verklaring van den invloed van den leeftijd op het ziekte-
verloop wel rekening te houden, voor men in theorie er toe besluit, dat
de op lateren leeftijd beginnende paranoïde gevallen een geheel andere
ziekte toebehooren.

Al zulke overwegingen vermogen echter niet een beslissend antwoord
te geven op de vraag naar de samenhoorigheid dezer chronische psy-
chosen.

Aan de rol van genoemde factoren en vooral aan het ongelijk ver
voortschrijden van het ziekteproces moeten we toeschrijven, dat we bij
onze poging groepen af te zonderen met overeenkomstig verloop en
overeenkomstig einde, wanneer we ons strikt hielden aan dezeeischen,
zoo weinig zijn geslaagd.

Ook wanneer we den eisch van even ver voortschrijden van het ziekte-
proces laten vallen, dan blijft het eénigszins verwonderlijk, dat van de
op zich zelf gewettigde veronderstelling, dat het geestelijk verval zich
in een bepaalde richting zal bewegen en dat de eindtoestand op de een
of andere wijze karakteristiek zal zijn voor de psychose en haar verloop,
zoo weinig is gebleken.

Dat bij de indeeling van de eindtoestanden in rubrieken de in deze
rubrieken samengevoegde psychosen niet een overeenkomstig verloop
blijken gehad te hebben, zal ten deele het gevolg zijn van het gebrekkige
der indeeling zelf. We hebben ons tot de uiterlijke verschijnselen
moeten bepalen bij gebrek aan kennis der eigenlijke, primaire, afwij-
kingen.

Hoe ver we van deze kennis nog af zijn, moge daaruit blijken, dat
een der meest karakteristieke verschijnselen, de apathie, door sommige
onderzoekers als een indirecte, secundaire, afwijking wordt beschouwd
(B1 e u 1 e r!) pag. 456), terwijl anderen (als K r a e p e 1 i n l) pag. 473)
dit twijfelachtig noemen.

Waar ook van de talrijke dissociatieve verschijnselen het zeer te be-
twijfelen is of ze primaire stoornissen zijn, en waar invloeden van buiten

\') Jahrmärke r—B 1 e u I e r, Referat Dcmcntia-praccox, en discussie; Deutscher
Verein, für Psychiatrie 1908. All. Z. f. P. Bd. LXV.

-ocr page 165-

zich op den vorm van het ziektebeeld laten gelden, is het eenigszins te
begrijpen hoe Bleuler (l.c. pg. 447) er toe komt, het zoeken naar
ondervormen van deze chronische defect-psychosen op te geven. „Ich
glaube, dasz man es aufgeben sollte, mit den jetzigen Mitteln und
Betrachtungsweisen nach Krankheitsbildern innerhalb der Dementia-
praecox zu suchen." In zijn later verschenen monographie *) over de
dementia praecox doet hij evenwel toch eene poging.

Al hebben we naar den eindtoestand geen groepen van deze chroni-
sche defect-psychosen met overeenkomstig verloopende en van de andere
zich blijvend onderscheidende gevallen kunnen afzonderen, zoo zijn we
toch gestuit op eenige punten van overeenkomst der psychosen, die we
naar den eindtoestand in eene rubriek samenvoegden. We herhalen:

De psychosen der patienten, die nu apathisch stompzinnige zijn zonder
andere, dissociatieve verschijnselen, zijn grootendeels chronisch begonnen,
bij individuen, die meerendeels steeds iets abnormaal waren; deze psy-
chosen voerden met weinig acute verschijnselen tot allengs toenemenden
stompzin.

De psychosen der nu „geagiteerde" dementen, waar blijvend een over-
maat van bewegen en spreken bestaat, zijn acuut begonnen, waren rijk
aan acute phasen in het verloop, meest van expansief karakter.

De psychosen der patienten, die nu blijvend in lichten stuporeusen
toestand vcrkeeren, zijn chronisch begonnen en waren rijk aan expan-
sieve en stuporeuse, acute perioden in het verloop.

We kunnen hier aan toevoegen eenige punten van overeenkomst der
gevallen, die we naar aetiologischc gegevens of naar bijzonderheden in
het verloop hebben samengevoegd.

Tusschen de mannelijke en vrouwelijke patiënten bestaat eenig ver-
schil. Het mannelijk geslacht overweegt onder de apathische stomp-
zinnigen en die in blijvend stuporeuzen toestand. Onder de paranoïde
eindtoestanden overwegen als gewoonlijk de vrouwelijke patienten met
een geringe meerderheid.

De psychosen der patiënten, die als in ontwikkeling achtergebleven
worden beschreven, begonnen chronisch, er kwamen geen of weinig
acute verschijnselen in het verloop voor, terwijl het geestelijk verval
langzaam toenam.

\') E. Bleuler, Dcmentia-praecox oder Gruppe der Schizophrenien. Handbuch
«1er Psychiatrie (Aschalfenburg) 1911.

-ocr page 166-

De gevallen, welke begonnen vóór het dertigste levensjaar voerden
meerendeels tot verschillende vormen van stompzin, terwijl bij een begin
na het dertigste levensjaar in de meeste gevallen de psychose eene
paranoïde is geweest.

In de meerderheid der gevallen met acuut begin is het verloop on-
regelmatig en komen vele acute perioden voor; in den toestand, waarin
we de patienten nu aantreffen komen veelvuldig dissociatieve verschijn-
selen voor; de „geagiteerde" vorm van dementie is overwegend.

We hebben geen geval aangetroffen, waar volgend op apathie zich
het beeld van „geagiteerde" dementie heeft ontwikkeld.

Waar in het verloop der psychosen een tijdperk intrad van op den
voorgrond treden van dissociatieve verschijnselen — buiten de acute
phasen —, bleven deze voort bestaan en maakten in elk geval geen
plaats voor een toestand van apathie zonder meer.

Deze bevindingen komen ten deele overeen met wat andere onder-
zoekers hebben gevonden, voorzoover de uitkomsten te vergelijken zijn.
Wij hebben hier een zeer eigenaardig gekozen materiaal: patientoh, die
minstens 15 jaren en meestal veel langer achtereen verpleegd werden ,
terwijl door andere onderzoekers doorgaans een geheel ander gekozen
materiaal van deze psychosen werd bestudeerd.

De invloed van leeftijd en geslacht zijn algemeen bekend, maar ook
de overige bevindingen vinden we bij andere onderzoekers voor een
deel terug, al is het onder andere bewoordingen.

Zoo komt Bertschingerdie „die Verblödungspsychosen der
Pflegeanstalt Rheinau" onderzocht o. a. tot de gevolgtrekkingen:

„Die erste Gruppe" (n.1. waar das Krankheitsbild vorwiegend einfacher
Verblödung entspricht") zeigt meist chronischen Beginn."

„Die katatonische Demenz (n.1. mit auffallenden psychomotorischen
Ausfalls- oder Reizerscheinungen)" hat überwiegend acuten Beginn."

Dit komt in hoofdzaak overeen met hetgeen wij vonden van het begin
der psychosen van de nu apathisch stompzinnige en van de nu „ge-
agiteerde" dementen.

Bleuler1) komt op grond van het onderzoek van 125 dementia-
praecoxpatienten, verpleegden in de „Kantonanstalt Burghölzli" o. a. tot
de gevolgtrekkingen:

-ocr page 167-

„Bei allen Initialformen können sich später katatone Symptome vor-
drängen, während allerdings umgekehrt Katatonien, so weit sie nicht
als akute Erscheinungen vorübergehend sind, die Neigung haben, solche
zu bleiben" (pg. 448).

„Die allgemeine schizophrene Assoziationsstörung bildet sich, wenn
sie chronisch geworden ist, selten in erheblichem Masze zurück. Auch
eine hochgradige affektive Verblödung bleibt in den meisten Fällen
bestehen" (pg. 459). Toch hecht Bleuler er niet te veel waarde aan,
dat sommige groepen hun karakter in den loop der ziekte behouden.
„Das kommt aber zum Teil nur davon her, dasz wir die Fälle, die den
Charakter wechseln, nicht mehr zu diesen Formen zählen. Wir wissen
also über die Gruppenprognose in diesem Sinne noch nichts" (pg. 449).

Zijn medereferent Jahrmärker zegt dan ook: „wir, der Herr Referent
und ich, wir sind nicht im Stande gewesen, Zustände zu finden, welche
ein Fortschreiten, einen Übergang in andere erfahrungsgemäss nicht
zulieszen" (pg. 435).

In dit verband past ook eene uitspraak van Kraepelin zonder com-
mentaar in zijn leerboek1) vermeld. Kraepelin onderscheidt onder
de zwaar defecte eindtoestanden van de dementia praecox eene „faselige
Verblödung" en eene „stumpfe Verblödung, die man gewöhnlich als
apathische Verblödung bezeichnet"; en geeft dan verder aan: „Die
beiden letztgenannten Formen der Verblödung dürften selbständige
Ausgänge darstellen, nicht aber Abschnitte desselben Krankheitsver-
laufes. Mir scheint wenigstens, dasz sie nicht in einander übergehen,
sondern, wenn einmal ausgebildet, bis an das Lebensende wesentlich
unverändert fortbestehen."

Bleuler, die deze woorden van Kraepelin in zijne monographie
over de dementia praecox (pg. 216) afdrukt, voegt er aan toe: „Dasz die
beiden Zustände beim nämlichen Kranken nicht mit einander abwechseln,
glaube auch ich konstatieren zu können. Dagegen gibt es so viele
Übergänge in den Erscheinungsformen des höchsten Blödsinnes, dasz
ich noch nicht von der Richtigkeit von Kraepclin\'s Ansicht überzeugt bin."

Onze bevindingen zijn aan een zeer klein aantal gevallen ontleend,
waarbij dus aan het toeval grootc speelruimte is gelaten. Voorts gelden
onze bevindingen niet in alle gevallen, maar slechts in de meerderheid

-ocr page 168-

der gevallen. We kunnen uit onze gegevens dan ook geenszins alge-
meen voor de chronische defectpsychosen geldende regels afleiden.
Daarbij komt, dat door andere aan grooter aantal gevallen ontleende
soortgelijke bevindingen met elkaar nog in strijd zijn. Ten slotte moe-
ten we bedenken, dat een deel der in deze bevindingen doorscheme-
rende regelmaat in het verloop van sommige groepen, een gevolg kan
zijn van factoren, die min of meer onafhankelijk zijn van de ziekte-
oorzaak zelf. Eene indeeling in gevallen, waar dementie zich zonder
veel psychotische verschijnselen allengs ontwikkelt en in gevallen, waar
allerlei psychotische verschijnselen daarmee gepaard gaan, alsook eene
indeeling in voortschrijden van de dementie zonder en met acute perioden,
laten zich ook opstellen voor andere tot dementie voerende psychosen,
en zijn daar als van de ziekteoorzaak min of meer onafhankelijke variaties
te beschouwen.

We zullen daarom niet trachten uit onze bevindingen theoretisch
verschillende ziekten onder deze chronische psychosen te onderscheiden.
Deze bevindingen doen echter wel eenigen twijfel ontstaan tegen de
veronderstelling, dat aan deze chronische defectpsychosen ééne ziekte
ten grondslag zou liggen.

-ocr page 169-

HOOFDSTUK IV.

In dit hoofdstuk bespreken we een zevental patienten (no\'s 1—7)
lijdende aan de manisch-depressieve psychose. Hunne ziekten zijn alle
afwijkende vormen van deze psychose, afwijkend vooral door het blijvend
aanwezig zijn van psychotische verschijnselen.

Het baart misschien eenige verwondering, dat hier een betrekkelijk
zoo groot aantal gevallen aanwezig zijn van deze psychose, die 20 jaren
of meer onafgebroken gestichtsbehandeling noodzakelijk maakten. Hierbij
moet opgemerkt worden, dat deze psychosen, waarvan een ongelijke
geographische verbreiding vermoed wordt, in deze streken betrekkelijk
veelvuldig voorkomt. In verhouding tot het zeer bescheiden aantal
opnamen in de kliniek, zijn voor klinische voorstelling ruimschoots ge-
vallen aanwezig van acute manie en melancholie.

Deze gevallen van manisch-depressieve psychose laten zich indeelen
in een viertal (no\'s 1—4), waar de afwijkingen vroeger tijdelijk zeer
intensief zijn geweest in den vorm van acute psychosen en later in
meer gematigden vorm zijn blijven voortbestaan, en in een drietal
(no\'s 5—7), waar de afwijkingen minder lievig gedurende een groot
deel van het leven aanwezig zijn geweest. We zullen deze beide groe-
pen, die èn in het verloop èn In den toestand nu van elkaar verschillen,
afzonderlijk bespreken. Wc beginnen met liet viertal, waar vroeger
afgesloten acute psychosen voorkwamen en later psychotische verschijn-
selen zijn blijven voortbestaan en zullen van den toestand, waarin we
deze patiënten nu aantreffen, eerst berichten.

In een geheel gelijk blijvenden toestand verkeeren deze patienten
niet; men kan nog lichte schommelingen waarnemen, die bij éene
patiënte (no. 2) vooral zeer duidelijk uitgesproken zijn, met schomme-
lingen in de gewichtskurve gepaard gaan en het karakter van acute
psychosen dragen. Bij éene patiënte (no. 1) zijn de blijvende psycho-

-ocr page 170-

tische verschijnselen van zuiver maniakalen aard; bij éene patiente
(no. 2) wisselen maniakale met depressieve, bij éen (no. 3) overheerschen
lichte maniakale verschijnselen en zijn nu en dan depressieve waar te
nemen, terwijl omgekeerd bij no. 4 blijvend een lichte depressie bestaat,
waarin nu en dan eenige expansieve trekken zijn op te merken.

Ook bij deze patienten zijn de kleine proefnemingen verricht. Deze
lokten eerst eenig protest uit, maar spoedig overwon de nieuwsgierig-
heid der patienten en niet zonder belangstelling werd het onderzoek
door hen vervolgd.

De opmerkzaamheid, welke we naar vroeger beschreven wijze beoor-
deelen uit de resultaten van eenige proefnemingen, is, zooals te ver-
wachten is bij de door de maniakale en depressieve verschijnselen
gegeven verschillen, niet op éenzelfde wijze gestoord. Een der patienten
(no. 3), die reeds meer dan 30 jaren achtereen hier verpleegd wordt,
volbracht in een aanvalsvrijen tijd zeer goed zijne taak en leverde een
resultaat, dat gelegen is binnen de grenzen van wat men van gezonde
personen uit eenzelfde milieu mag verwachten.

Hij schrijft zonder fouten een eenvoudigen text af; maakt een goede
proef van Bourdon, 115 n\'s met 10.5% fouten, tegenover gezonde
personen uit zijn milieu: 62 tot 108 n\'s met 5.1 % tot 21.8 % fouten);
kan in het geheel gedurende 70" het geluid van de uittrillende stemvork
vervolgen (gezonden maximaal 75"); geeft op een enkel détail na alle
veranderingen aan in de vervolgplaatjes van Heilbronner.

Bij twee der patienten (no\'s 1 en 2) wier habitueele, resp. intervallaire
toestand een hypomane is, is de opmerkzaamheid sterk verminderd.
Een zeer slechte opmerkzaamheid treffen we ten slotte aan bij no. 4,
een bejaarde patiente, licht depressief en niet vrij van ouderdoms-
gebreken. Bij haar komt van de proef van Bourdon niets terecht, de
veranderingen in de vervolgplaatjes ontgaan haar grootendeels, ze krijgt
het ondanks de moeite, die ze zich geeft, niet voor elkaar de maanden
in omgekeerde volgorde op te noemen.

Spreekdrang. In geen der gevallen van manisch-depressicve psy-
chose hebben we gedurende den tijd van waarneming spreekdrang waar-
genomen , daarentegen wel bij eenige (no.\'s 1, 2 en 3) een mededee-
lingsdrang, een levendige behoefte zich te uiten. De patienten zijn uit
zich zelf stil, maar bij aanspreken geraakt hunne tong los, ze hebben veel
te vertellen, vallen haast over hunne woorden, komen niet tot een einde
en vergezellen iemand al pratende tot de deur der afdeeling. Wat ze

-ocr page 171-

zeggen dient tot mededeeling; ze spreken veel over zichzelf, komen
van het eene op het andere, telkens vallen hun weer nieuwe herinne-
ringen in. Maar van klankassociaties, van rijmen, allitereeren, opzeggen
van bekende rijen, van aaneenrijgen van woorden door uiterlijk spraak-
verband, vernemen we niet.

Ook ideeënvlucht („innere", Kraepelin) hebben we bij deze drie
hypomane patienten aangetroffen. Onevenredig aan hun kalm, ordelijk
gedrag komt, wanneer ze eenmaal aan de praat zijn, een stoornis als
ideeënvlucht sterk naar voren. Vooral bij de eerste patiente is het ver-
schijnsel duidelijk, als ook hare afleidbaarheid, vroolijke stemming en
zelfoverschatting; voor de voorstelling in de kliniek leent de patiente
zich bij uitstek goed, juist omdat deze symptomen zoo zeker en zoo
gemakkelijk zijn aan te toonen. Een eigenlijke bewegingsdrang ont-
breekt bij haar, wel gesticuleert ze druk bij het spreken en is ze op
hare manier den geheelen dag bezig, waarbij de zorg voor haar toilet
een groote rol speelt.

Ook bij patiente B.. (no. 4), die blijvend in licht depressieven toestand
verkeert, worden we verrast, hoe zij, een ietwat schuwe, gedrukte,
oude vrouw, die zeer weinig spreekt, toch in het weinige dat ze nog
praat, ideeënvlucht en afleidbaarheid verraadt. Meestal maakt ze zich
met eene verontschuldiging van het onderzoek af; andere keeren wekt
de gedachte ondervraagd te worden geen tegenzin, ze gaat dan bereid-
willig mee. De patiente, die gewoonlijk stil met de handen onder haar
schort aan de tafel zit en zwijgend voor zicli uit staart, wordt tijdens
het gesprek levendiger, ze spreekt uit zicli zelf en in langere zinnen.
Ze blijkt afleidbaar te zijn, heeft aanduiding van ideeënvlucht, en is niet
vrij van ijdelheid.

Op de onderzoekkamer gekomen en aan het venster neergezeten,
begint ze: „Heb jullie nog een kacheltje, ja zoo stil zitten is kil."
kijkt dan naar buiten: „mooie bloemen daar, een goudsbloem er bij,
een geranium, de roos is de koning der bloemen, en de leeuw is de
koning der dieren." Een oogenblik later als iemand voorbijgaat: „dat
is die juffer, die heeft me gefotografeerd, maar het ziet er oud uit. Ik
schrok, toen ik het zag, maar mijn nichtje was erg blij. Ik had nog
nooit een portretje van me laten maken. Als je grijze haren hebt,
kunnen ze toch geen portretje maken met zwarte haren. Ik ben vroeg
grijs geweest, och foei." enz.

Perseveratie en stereotypie ontbreken bij deze patiente ten

-ocr page 172-

eenen male. Hunne opvatting en hun oordeel, voor zoo ver niet
beinvloed door de psychose, hebben niet geleden en de herinneringen
aan vroegere gebeurtenissen zijn goed bewaard gebleven. Bij voorkeur
spreken ze juist van vroegere dagen en plaatsen zich daarbij zelf in
een goed daglicht. Ook hun inprentingsvermogen voor gebeurtenissen
van jongen datum is niet in eenig belangrijken omvang verminderd.
Eene uitzondering hierop maakt patiente B.. (no. 4); bij haar zijn de
herinneringen aan vroeger en aan den laatsten tijd weinig scherp.

Wat bij drie dezer patienten(no\'s 1,3 en 4) opvalt, is eene niet
te miskennen onverschilligheid.

Zoo bij H.. (no. 3), een schrander uit zijn oogen kijkende oude heer.
Zijn intelligentie heeft niet geleden, hij beoordeelt zijne medepatienten
b.v. zeer goed, hij herkent zelfs bij een van zijne zaalgenooten eene
melancholie. Bij aanspreken pakt hij al spoedig uit over zijn vroeger
leven, spreekt haastig met veel gebaar, komt van de eene herinnering
op de andere, vertelt van de grappen en heldendaden, die hij uithaalde.
Maar uit zich zelf spreekt hij niet en zoekt geen omgang met andere
patienten. Werken heeft hij nooit gewild en wil hij nu ook niet. Den
meesten tijd zit hij rustig op een stoel ergens in het zonnetje. Het
krantje van Ditmar, eene wandeling door den tuin en zijne verzameling,
die o. a. een paar oude tijdschriften, een potlood, een stukje zeep enz.
bevat, zijn de weinige dingen, die hem bezig houden. Aan de Zondag-
sche wandelingen buiten het gesticht onttrekt hij zich vrijwillig, waar
hij eens als een gewoon mensch wandelde, wil hij niet nu voor spot
loopen. Onverschillig zakelijk vertelt hij van zijn verblijf alhier, dat
hij zooveel jaren in dien hoek, en toen zooveel jaren in den anderen
hoek zijn vaste plaats heeft gehad. In vroegere jaren gaf hij voort-
durend aanleiding tot conflicten, nu zijn deze zeldzaam. Hij is zich
zijne onverschilligheid wel bewust. „Als ik kon (n. I. vroeger), ik wou
geen uur in een dolhuis zijn, maar nou (haalt de schouders op) ben ik
drie kwart dood." „Weet u wat het is?", begint dan een verhaal, dat
hij in Keulen op de brug stond, „daar was eene dame, die verloor haar
horloge in het water, er kwamen kringen en die verdwenen en toen
was alles weg. Een meneer, zeker de vader van de dame denk ik,
zei: „zoo vergaat \'s werelds grootheid."

Een dergelijke onverschilligheid valt ook op bij vrouw S.. (no. 1).
Hoewel ze zich zelf voor voortreffelijk houdt, schikt ze zich zonder
morren er in verblijf te houden op de afdeeling van onrustige patienten

-ocr page 173-

en uit nooit den wensch naar menschwaardiger omgeving. Belangstelling
voor wat buiten het gesticht voorvalt, toont ze niet. Hare familie is
haar onverschillig. Vroeger ontving ze bezoek, maar nadat ze tegen
de bezoekers minder vriendelijk optrad, zijn deze allengs weggebleven.
Ze helpt een weinig op de zaal, besteedt veel zorg aan haar toilet, en
werkt daarna aan haar borduurlap, meer dan vol van allerlei bonte figuren.

Deze onverschilligheid treedt niet op in alle gevallen van chronisch
geworden manisch-depressieve psychosen; zoo is bij patiente T.. (no. 2)
er geen sprake van. Zij is nog steeds een vlugge, levendige vrouw,
die vol belangstelling is voor hare familie, die vlijtig werkt in haar
goede tijden.

Het is een meer voorkomend en bekend verschijnsel, dat in sommige
gevallen van manisch-depressieve psychose, waar in latere jaren de
psychotische verschijnselen niet meer teruggaan, de patienten onver-
schillig worden tegenover hunne omgeving en weinig belangstelling meer
vertoonen. Hoe is dit verlies van belangstelling, deze onverschilligheid
der patienten te verklaren?

Vooreerst moeten we er aan denken, dat dit verschijnsel verband kan
houden met het aanwezig zijn van lichte psychotisch manisch-depressieve
verschijnselen. De verschijnselen van deze ziekte zijn zeer veelvormig;
de belangstelling, die maniakale patienten aan den dag leggen, wanneer
de ergste ziekteverschijnselen zijn geweken, is zeer verschillend; al
heel gering is ze in de gevallen, waar men van manikalen stupor
spreekt. Wc laten hierbij in het midden of men de zelfgenoegzaamheid
dezer patienten een maniakaal of een depressief of een gemengd ver-
schijnsel wil noemen. Een dergelijke psychotische zelfgenoegzaamheid
moeten wc misschien ook denken als oorzaak van de onverschilligheid
van sommige dezer chronisch manisch-depressieve patienten. In de
tweede plaats zal ook het langdurig verblijf, het rustig en eentonig
leven binnen de muren van een gesticht, het optreden van onverschillig-
heid in de hand werken. Voorts kan deze beperking van de belang-
stelling een ouderdomsverschijnscl zijn. Onze patienten, die zich in
dezen toestand van onverschilligheid bevinden, zijn allen bejaarde lieden.
Beperking van belangstelling en minder zich aantrekken van de dingen
des levens komen ook bij andere bejaarde personen voor, constante
ouderdomsverschijnselen zijn het echter niet. Dat seniele of preseniele
veranderingen eene rol spelen bij het tot stand komen van dezen habi-
tueelcn toestand van onverschilligheid, laat zich ook vermoeden op grond

-ocr page 174-

daarvan, dat in onze gevallen zulke toestand alleen optrad in de jaren
na het climacterium. Ten slotte kan de psychose zelf dezen zeer lichten
graad van dementie met zich mee hebben gebracht.

Eenigszins anders en met meer recht den naam dementie verdienend
is de habitueele toestand van patiente B.. (no. 4). Hare tekort-
komingen vinden tendeele ook eene verklaring in het blijvend aanwezig
zijn van lichte depressieve verschijnselen en in haar hoogen leeftijd.

Zij houdt verblijf op de rustige afdeeling en brengt hare dagen in
ledigheid door, tot werken is ze niet te krijgen en zoo ze al iets doet,
heeft haar arbeid geen waarde. We berichtten reeds over haar slechte
opmerkzaamheid; alles wat eenig nadenken vereischt is haar te moeilijk,
het gelukte haar b.v. niet de maanden in omgekeerde volgorde op te
zeggen; hare rekenkunst is zeer onvoldoende. Van hare medepatienten
weet ze weinig af; ze stelt ook geen belang in wat buiten het gesticht
voorvalt. Ze kent haar leeftijd niet en het jaartal op geen tien jaar na.
Herinneringen aan vroegeren tijd hebben zeer geleden, ze kan b.v. niet
vertellen wanneer en hoelang ze voor den eersten en tweeden aanval
hier in het gesticht is verpleegd. Haar inprentingsvermogen heeft geleden
en ze heeft dikwijls moeite op de namen van de dingen te komen. In
den laatsten tijd is ze soms onzindelijk.

Zooals we reeds zeiden, moet een deel van haar tekortkomingen wor-
den toegeschreven aan het bestaan van een lichten depressieven toestand.
Ze heeft een duidelijk gevoel van niet zoo goed te kunnen. In haar
rust gestoord te worden en vooral de gedachte ondervraagd te worden
is haar onaangenaam; ze zoekt uitvluchten en is blij, als ze met rust
wordt gelaten. „U dacht, dat ik onwillig zou zijn, ik vind zoo akelig,
dat ik het niet weet." De vraag of ze lust heeft het gesticht te verlaten
of liever in gezinsverpleging wil, brengt haar in verontrusting. Ze
houdt overwegingen als: „goed dood zijn is niet zoo kwaad." Af en
toe is zij ook prikkelbaar en vertoont benige aan manie herinnerende
verschijnselen; zelf schrijft ze veranderingen toe aan een bezoek, dat
ze aan een familielid bracht: „je knapt er van op." „Je wordt vroolij-
ker, frisscher als je eens uitgaat."

In haar habitueelen toestand blijven dus depressieve verschijnselen
voortbestaan. Deze lichte depressie zet haar kunnen nu niet alleen
achteruit, maar is door den langen duur, dat ze aanwezig was, mede
schuld, dat de patiente in den loop der jaren zoo weinig nieuwe kennis
heeft opgedaan.

-ocr page 175-

De bijzondere vorm van haar defect: het aanwezig zijn van bemoei-
lijkte woordvinding en vermindering van het inprentingsvermogen doen
veronderstellen, dat mede ouderdomsgebreken in het spel zijn. Zij is
67 jaar oud. Lichamelijk zijn gebreken van den ouden dag niet duidelijk,
er bestaat geen arteriosklerose van voelbare arterieën.

Maar er is meer, en het is daarom, dat we uitvoerig van haar dementie
berichten. Deze dementie toch bestond reeds voor 20 jaar; de diagnose
werd toen gesteld op grond van dezelfde verschijnselen als nu bestaan.

1 II \'90 heet het: .De melancholische stemming en de abulie blijven in matigen
graad habitueel bestaan en klimmen nu en dan tot raptus". .Wie de lijderes bezoekt,
zal haar meestal in kalme, tevreden stemming op de bank vinden zitten. Gewoonlijk
brengt zij den tijd in een zalig niets doen door en kijkt rustig voor zich uit. Uit
haar geheele houding spreekt een gebrek aan energie en initiatief, slechts bij uitzonde-
ring neemt zij eenig haak- of naaiwerk ter hand". Haar psychische functies schieten in
elk opzicht te kort. Het schijnt haar niet te hinderen, dat ze zich bijna altijd op de
onrustige afdeeling bevindt, evenmin klaagt ze over haar verblijf in het gesticht. Wat
in haar omgeving geschiedt, wekt slechts in geringe mate hare belangstelling op. De
vroeger godsdienstige lijderes gevoelt zich niet meer aangetrokken tot het waarnemen
harer godsdienstplichten. De lijderes weet niet of we in het begin of in het eind der
maand zijn, haar leeftijd geeft ze fout op. Bij het uit \'t hoofd rekenen maakt ze grove
fouten. De jaren, waarin ze in dit gesticht werd opgenomen en daaruit ontslagen, zijn
uit haar herinnering gewischt. Een geregeld verhaal van hetgeen er met haar is voor-
gevallen sedert hare jeugd tot heden kan zij in verste verte niet doen. Dit gebrek
aan herinneringsvermogen is haar zeer goed bewust: \'t Is net of mijn hoofd zwakker
is geworden."

Hare tekortkomingen nu en zooals die voor 20 jaar werden beschreven,
zijn te groot en andere dan om eenvoudig in het bestaan van lichte
depressieve verschijnselen hunne verklaring te vinden. Er is alle reden
te veronderstellen, dat in dit geval de ziekte zelf dementie met zich
heeft meegebracht.

Deze dementie heeft zich bij haar geopenbaard in den loop van den
derden aanval van melancholie, op ongeveer 47-jarigen leeftijd. De
eerste en tweede aanval van melancholie op resp. 31- en 39-jarigen
leeftijd genazen geheel, waarvoor ook pleit, dat zij telkenmale weer met
succes ging dienen.

De dementie, die hier in het verloop van een manisch-depressieve
psychose is opgetreden, is een geheel andere als de dementie, die we
in vorige hoofdstukken bij de dementia-praecoxpatienten hebben leeren
kennen. Ondanks dat deze patiënte meer elementaire psychische stoor-
nissen vertoont bij de kleine proefnemingen dan de meeste van gene

-ocr page 176-

dementia-praecoxpatienten, is hare persoonlijkheid gespaard gebleven.
Zij zoekt gezelligheid bij de beste onder de patienten en bij het personeel;
andere patienten zoeken haar gezelschap, ze wordt meegeteld. De
demente praecox-patienten daarentegen, ook al kunnen ze de kleine
proefnemingen veel en veel beter, al is hunne opmerkzaamheid, inpren-
tingsvermogen en vroegere kennis bij haar vergeleken eens zoo goed,
zijn ten eenenmale uitgesloten van geestelijk verkeer met anderen.

Behalve bij de beoordeeling van haar habitueelen toestand moeten
we ook eenige oogenblikken stilstaan bij bespreking van de waanideeën,
die ze in het verloop van hare psychose heeft geuit, en die aanleiding
gaven tot de diagnose naast psychische zwakte van „secundaire waanzin."

In de meer gelijkblijvende periode volgende op de derde melancholie,
heet het: Gewoonlijk brengt zij den tijd door in zalig niets doen, zit
rustig op de bank voor zich uit te kijken. Uit haar geheele houding
spreekt een gebrek aan energie en initiatief. Af en toe vindt men de
overigens vrij apathische patiente blijkbaar in gedachten verzonken. Ze
is aan \'t „prakkiseeren". Vraagt men waarover, dan zegt ze met half
ongeloovig lachje: „wel, over den graaf". Ze is verliefd op een geeste-
lijke, den zoon van een graaf, welke gekomen is om haar te trouwen.
Haar bruidskleed was klaar, en de graaf had haar 45 wagens met kost-
baarheden ten geschenke gegeven. Veel weet ze niet van den graaf te
vertellen en op verzoek hem een brief te schrijven, brengt ze het
niet verder dan eenige keeren op te schrijven „Geliefde graaf." „Ik zou
wenschen gehuwd te zijn" voegt ze er ten slotte aan toe.

Het is gevaarlijk, zelfs bij zoo uitvoerige gegevens nu eene diagnose
te stellen van haar toenmaligen toestand. Dat „prakkiseeren", die zoete
mijmerij, zouden van maniakalen oorsprong kunnen zijn. Opmer-
kelijk is echter, dat in de angstaanvallen, die volgen op deze periode
van apathie, dezelfde expansieve voorstellingen terugkeeren en te midden
van angst- en hypochondrische voorstellingen geuit worden.

Deze angstaanvallen waren van korten duur, anderhalvcn dag, traden
met fotografische gelijkheid in den beginne regelmatig om de vijf dagen
op. Uit de beschrijving van een aanval ontleenen wc:

De anders zoo kalme patiënt vertoont verschijnselen van onrust. Ze zit niet op haar
gewone plaats, maar staat in een hoek der verblijfzaal. Haar oogopslag teckent angst.
Het gelaat is meer geinjecteerd dan gewoonlijk: de anders nauwlijks voelbare pols klopt
krachtig en snel; daarbij bestaat er sterke neiging tot masturbatie. Vraagt men haar;
hoe gaat het, Barbara? dan duurt het langer dan gewoonlijk, vóór men antwoord krijgt.

-ocr page 177-

De lijderes beziet hare armen en haar kleeren en mompelt eenige keeren achtereen:
„Ik weet het niet, dokter; het is alles zoo vreemd, ik begrijp niet, wat het is."

Deze toestand kan soms eenige uren duren. Dan komen er echter andere verschijn-
selen. Onder toenemenden angst hoort men patiente plotseling jammeren; .neen, ik
ben Barbara niet; wat hier staat is niets; het is iets vies; het is slechts een bedorven
stuk vleesch." Deze woorden herhaalt patiente elk oogenblik.

Den volgenden dag vond men haar nog in denzelfden toestand; nog altijd vertelde
ze dan, dat ze Barbara niet was, maar slechts een stinkend stuk vleesch, dat ze hadden
opgegraven en spraakwater ingegeven, en dat geen kinderen kon krijgen. Daarbij
jammerde ze: „ach, wat ben ik ongelukkig. Men heeft mij al mijn goed afgenomen;
de dienstboden in het gesticht hebben het onder elkaar verdeeld en loopen er mee.
Neen, dokter, niet met mijn goed, maar met het goed van Barbara, die nette, brave
meid. Die moet nu van ellende omkomen en naakt op de straat loopen. O, die
beste Barbara. Die heeft 45 wagens vol kostbaarheden van den graaf gekregen;" enz.
Patiente hallucineert; ze hoorde, hoe ze eenjiarer broeders met het hoofd tegen den
muur spijkerden en te pletter sloegen; enz. Eerst tegen den avond verminderde ge-
woonlijk de angst. Den volgenden morgen vond men haar weer kalm als te voren op
hare plaats zittende. Op de vraag, hoe ze heette, antwoordde ze dan; „Wel Barbara
natuurlijk. Als men eenmaal Barbara gedoopt is, dan heet men toch zijn geheele leven
Barbara."

De herinnering aan het voorgevallene was bijna geheel bewaard. Zij was er altijd
goed van overtuigd, dat zij, toen ze meende, dat ze Barbara niet was, erg in de war
moest zijn geweest.

Deze aanvallen traden op in den tijd, toen er reeds verschijnselen van
dementie aanwezig waren, herhaalden zich eerst zeer regelmatige,
later op ongeregelde tijden, om ten slotte te verdwijnen en plaats te
maken voor haar habitueelen toestand. Later worden eenige keeren
submaniakale perioden vermeld.

Nu 20 jaar na hare angstaanvallen vertelt ze ervan: „Ik was zenuw-
achtig, toen wierd ik vreemd en raar in mijn hoofd." „Kranke gedachten
en die niet bestaan en dan later merk je dat het niet waar is." „Maar
je houdt toch vol dat het gebeuren zal, opeens is het weerweg." Ook
voor hare grootheidsideeën van dien tijd heeft ze nu zickteinzicht.

We zien hier dus, dat in de angstaanvallen, naast fantastisch-hypo-
chondrische en angstvoorstellingen groothcidsidceün worden geuit.

Deze aanvallen waren aanleiding tot de diagnose: periodieke halluci-
natorische waanzin, onder welken titel dit ziektegeval in 1890 is gepu-
bliceerd door
B u r i n g h Boekhoudt1).

Achterna het geheele verloop overziende, moeten we dit geval tot de

Buringh Boekhoudt, Periodieke hallucinatorische waanzin. Psychiatrische
bladen, deel IX.

-ocr page 178-

manisch-depressieve psychose rekenen, ook al kwamen toestandsbeelden
voor, die niet geheel beantwoorden aan een maniakale of depressieve
psychose.

Van het verloop der psychosen in de andere gevallen vermelden we
alleen, dat ze alle circulair verliepen en respectievelijk na den3en,2en
en 4en aanval blijvende gestichtsbehandeling noodzakelijk maakten.

De leeftijd, waarop het eerst psychische afwijkingen optraden, die tot
opname in een gesticht aanleiding waren, ligt bij deze gevallen tusschen
17 en 32 jaar, eene levensperiode, waarin ook de andere gevallen van
manisch-depressieve psychose, die niet een chronisch verloop nemen,
bij voorkeur plegen te beginnen.

In drie der gevallen blijkt, dat de patienten stammen uit eene familie,
waarin meer gevallen van krankzinnigheid zijn voorgekomen. Van éen
patiënt ontbreken hierover mededeelingen. Zooals gewoonlijk bij de
manisch-depressieve psychose komt ook hier gelijksoortige erfelijke be-
lasting voor, ja dikwijls is de zeer bijzondere vorm van de afwijking
overgeërfd. Zoo heet het bij binnenkomst van T.. (no. 2) eene circu-
laire, die in den tusschentijd hypomaan is: de moeder is een buiten-
gewoon zenuwachtige, drukke, driftige vrouw. Wanneer de sluizen der
welsprekendheid door moeder en dochter worden geopend, zou men
geneigd zijn te vragen, wie is de krankzinnige.

B.. (no. 4) wier manisch-depressieve psychose slechts met uitzondering
van eenige korte maniakale phasen als melancholie is verloopen, heeft
eene zuster, die driemaal telkens voor eene melancholie werd verpleegd.

Dat in deze vier gevallen de psychotische verschijnselen zoolang zijn
blijven voortbestaan, is geen reden om deze gevallen van de manisch-
depressieve psychose uit te sluiten.

Het is moeilijk te zeggen, welke beteekenis aan deze chronisch psy-
chotische toestanden toegekend moet worden. Vooreerst doet zich de
vraag voor: zijn dit werkelijk blijvende toestanden? Een antwoord hierop
laat zich zoo samenvatten, dat wc tot nu toe in zulke gevallen niet met
zekerheid kunnen voorspellen, dat geen genezing of vérgaande beterschap
zal intreden en dat we practisch met de mogelijkheid van genezing
rekening moeten houden. Gevallen van z.g. late genezing, van genezing
na jarenlang bestaan van psychosen, zijn meestal gevallen van manisch-
depressieve psychose. We zullen weldra een drietal patienten leeren
kennen, waar ook gedurende vele jaren maniakale en depressieve ver-
schijnselen hebben bestaan en waar toch ten slotte deze afwijkingen

-ocr page 179-

meer of minder zijn teruggegaan. Zeer bijzonder legt ook N i t s c h e
er den nadruk op, dat chronische maniakale toestanden ten slotte toch
kunnen teruggaan en hij onderscheidt onder de chronische maniakale
toestanden daarom o.a. een (3e) typus: gevallen „bei denen ein hypo-
manischer Zustand von abnorm langer Dauer als Phase eines zirkulären
Irreseins erscheint". Ten slotte zijn bij onze patienten de ziektebeelden
niet onveranderlijk; geringe schommelingen in de maniakale en depres-
sieve verschijnselen bestaan voort, al drukken deze schommelingen zich
niet steeds in de gewichtskurve uit.

In vollen omvang deze chronisch psychotische toestanden als onge-
nezelijk, als residuair te beschouwen, daartoe hebben we geen recht.
Maar is misschien een deel der verschijnselen residuair?

Bij de manisch-depressieve psychose dient men te onderscheiden: de
aanvallen en zekere blijvende ziekelijke veranderingen, waaruit de ver-
schillende aanvallen zich telkens ontwikkelen. Kraepelin drukt dit
aldus uit: „Die einzelnen Ausbrüche der Psychose sind nicht selbständige
Erkrankungen, sondern nur die äusseren Zcichen eines dauernden Krank-
heitszustandes, der aus sich selbst heraus allmälig den Anfall vorbe-
reitet." Is nu de chronisch psychotische toestand, zooals bij onze
patienten, als een zeer langdurige aanval te beschouwen of als de uit-
drukking van den hier bijzonder uitgesproken blijvenden ziektetoestand,
of is tenminste een deel der verschijnselen als de uitdrukking van den
blijvenden ziektetoestand te beschouwen. De blijvende ziektetoestand
bij de manisch-depressieve psychose vertoont in sommige gevallen eene
progressie gedurende den loop van het leven. Intervallair treedt in
sommige gevallen geen volkomen beterschap in, maar blijven licht
psychotische verschijnselen voortbestaan, die soms ook weer na meerdere
acute phasen steeds toenemen. Oudere auteurs hebben hierop bijzonde-
ren nadruk gelegd. Ook zonder dat hevige acute phasen voorkomen,
kunnen lichte psychotische verschijnselen in den loop van het leven
allengs zich vermeerderen. (Progressive manische Konstitution, N i t s c h e.)
Zijn werkelijk een deel^ der psychotische verschijnselen blijvende en in
den loop van liet leven ontstaan, dan kan men ze residuaire noemen,
onafhankelijk daarvan, welke rol men eventueele acute phasen bij het
tot stand komen dezer verschijnselen wil laten spelen, of men wil
spreken van eene toename van den van oorsprong af aanwezigen ziekte-

\') Nitschc, Über chronisch-manische Zustände. All. Z. i. P. Bd. LXVII.

-ocr page 180-

toestand of van het chronisch geworden zijn van een acuut opgetreden
ziekte. Dat\' een deel der psychotische verschijnselen bij onze patienten
van blijvenden aard zijn, wordt aannemelijker, daar we lichte verlies-
verschijnselen niet geheel kunnen uitsluiten.

De verliesverschijnselen, zooals wij die hebben leeren kennen, zijn
voor sommige gevallen van manisch-depressieve psychose niet ongewoon;
dien eigenaardigen toestand van onverschilligheid en het verlies van
belangstelling vindt men telkens weer beschreven (o. a. Schott1),
Stransky 2).

Of en waaraan de bijzondere gevallen van manisch-depressieve psy-
chose, die voeren tot dezen eigenaardigen toestand van onverschilligheid
en beperking van belangstelling, in het verloop reeds vroeg te her-
kennen zullen zijn, op deze vraag kunnen we, evenmin als andere
onderzoekers, een beslissend antwoord geven. De ontwikkeling van
de ziekte, de symptomatologie der aanvallen, de aetiologische gegevens
in onze gevallen zijn niet andere als ook bij de zonder de lichte
dementie eindigende gevallen van manisch-depressieve psychose worden
vermeld. Wij willen onze gevallen tot de manisch-depressieve psychose
rekenen ondanks het optreden van lichte dementie en wel wetende, dat
het van de groote massa der gevallen van deze psychose afwijkende
gevallen zijn. De eisch, dat er geene dementie mag optreden in liet
verloop van de manisch-depressieve psychose — Kraepelin verlangt b.v.:
„völlige intellectuelle und gemütliche Integrität nach Ablauf des Anfalls
während des ganzen Intervalles" — deze eisch is in zijn schematische
strengheid niet door te voeren.

Men zou, en zeker niet geheel ten onrechte, het bezwaar kunnen opperen,
dat men door deze samenvoeging als uitingen van éenc ziekte beschouwt
èn gevallen, waarvan buiten de acute phasen de grondtoestand gedurende
het geheele leven op éen niveau blijft, èn gevallen, die eene progressie
vertoonen. Ook is niet zonder bedenking, dat door deze samenvoeging
van gevallen, die niet tot dementie voeren en van gevallen, die ten slotte
eene geestelijke inzinking brengen, alsook door de samenvoeging van
gevallen, met typische maniakale en depressieve phasen en van
gevallen met afwijkende ziektebeelden (b.v. ons geval no. 4), de om-
grenzing van de manisch-depressieve psychose zeer is bemoeilijkt.

1 \') Monatschr. f. Ps. Bd. XV.

-ocr page 181-

Door de uitbreiding, die men zoodoende aan de manisch-depressieve
psychose geeft, komen een aantal ziektegevallen in een eenigszins
andere verhouding te staan tot deze psychose; hunne verwantschap wordt
duidelijker, al wil men ze ook niet in de manisch-depressieve psychose
inlijven. We hebben gevallen op het oog, waar gedurende het geheele
verloop maniakale en depressieve verschijnselen aanwezig waren, maar
waarnaast ook tal van voor de manisch-depressieve psychose ongewone
verschijnselen voorkwamen en waar voorts een niet onbelangrijke in-
zinking van het geestelijk leven ten slotte is ingetreden; we zullen in
hoofdstuk V zulke gevallen leeren kennen.

Ook valt een ander licht op de verhouding tot de manisch-depressieve
psychose van die gevallen, waar eerst de verschijnselen tot maniakale
en depressieve beperkt blijven, maar waar later een voor de manisch-
depressieve psychose ongewoon verloop volgt; (ons geval no. 25, waar
later ook paranoïde verschijnselen zich voordoen; gevallen als door
Thalbitzer1) en Rehm*) beschreven: „manischer Wahnsinn" en
„depressiver Wahnsinn", enz.).

De omgrenzing van de manisch-depressieve psychose wordt ten
slotte niet weinig bemoeilijkt, daar men ook moet veronderstellen, dat
er een symptomatische manisch-depressieve psychose kan zijn, die in
het verloop van een progrediente ziekte naast toenemende verliesver-
schijnselen ontstaat (verworven psychotische constitutie Löwy 8), en die
mogelijkerwijze ook vóór de verliesverschijnselen optreedt. Afscheiding
tegenover de „idiopathische" manisch-depressieve psychose is gemakke-
lijk, wanneer de verliesverschijnselen voor de een of ander chronische
defectpsychose typisch zijn of wanneer bijzondere diagnostische hulp-
middelen ecne uitsluiting geven, maar worden deze voorwaarden niet
vervuld, dan is van afscheiding geen sprake meer. Wat in het bijzonder
het voorkomen van manisch-depressieve verschijnselen bij de dementia
praecox betreft, waarop Urstein 2) telkens wijst, zoo kunnen we tot deze
vraag slechts dit bijdragen: in die gevallen, welke gevoerd hebben tot

1 ) Z. f. d. ges. N. u. P. Bd. 1.

2 ) Urstein, Die Demcntla-praecox und ihre Stellung zum manisch-depressiven

-ocr page 182-

een der eindtoestanden, zooals wij die in het eerste hoofdstuk hebben
leeren kennen, wordt in het begin der ziekte soms wel gewag gemaakt
van lichte depressieve verschijnselen, bij éen patiënt ook afgewisseld
door „kinderachtig gedrag"; maar geen der gevallen verliep in de eerste
jaren onder het beeld van de manisch-depressieve psychose. Die ge-
vallen, welke de eerste jaren onder het beeld der manisch-depressieve
psychose verliepen, laten zich, hoezeer sommige gevallen tot geestelijke
inzinking voerden en hoezeer het oorspronkelijk ziektebeeld werd ge-
wijzigd, in den eindtoestand wel van de eindtoestanden uit het eerste
hoofdstuk onderscheiden.

In de tweede plaats bespreken we een drietal gevallen van manisch-
depressieve psychose, waar de psychotische verschijnselen niet in den
vorm van zware psychosen voorkwamen, maar daarentegen gedurende
een groot deel van het leven in zwakkeren graad aanwezig zijn geweest.
In afwijking met de tot nu toe gevolgde wijze van bespreking, zullen
we deze gevallen afzonderlijk aan de hand van een meer uitvoerige
beschrijving dienen te bespreken.

Als een geval van de manisch-depressieve psychose, waar door den
langen duur en het bijzondere karakter van de maniakale phasen een
eigenaardig ziektebeeld tot stand is gekomen, vermelden we patiënt G..
(no. 5) geb. 1841.

Hij was als timmerman, later als opzichter werkzaam en wordt geschilderd als een
vlijtig en practisch mensch. Zijne zuster geeft hoog op van zijne deugden; hij was steeds
een vriend geweest voor ongelukkigen en stond evenals zijn vader op zijn stuk: wat
hij eens zei, daar bleef hij bij.

1". 2 V 1873—1 XI 1873, dus op 32-jarigen leeftijd, werd hij alhier verpleegd en
luidde de diagnose: Zwaarmoedigheid. Korten tijd van te voren zou hij van een ont-
slagen werkman een slag met eene tabaksdoos op zijn hoofd hebben gekregen, waarbij
hij niet bewusteloos werd. Bij opname in het gesticht wordt vermeld: Na hevige aan-
doeningen ontstond angst en onrust, slapeloosheid. Vrees voor suïcide of eenig ander
ongeluk deed zijne vrouw besluiten hem hier te plaatsen. Deze verschijnselen vermin-
deren echter spoedig, een dag of tien later brengt hij thuis een bezoek, \'s nachts blijft
hij echter slapeloos; weigert chloraalhydraat, daar hij zegt \'s morgens daarvan onwel
te zijn. Na een halfjaar wordt hij hersteld ontslagen. Dat hij tenminste geen belang-
rijke afwijkingen meer vertoonde, mag men daaruit afleiden, dat hij eenigc jaren later
aangesteld werd als opzichter bij de genie. Zijne zusier zegt van hem na dit ontslag:
je kont niet meer met hem redeneeren, als hij zei, dat het zwart was en \'t was wit,
dan was .er geen praten tegen.

2°. 8 V 1879 — 15 VIII 1880, op 38-jarigcn leeftijd, wordt hij ten 2e male alhier
verpleegd en wordt de verklaring afgegeven: Krankzinnigheid in den vorm van waan-

-ocr page 183-

zinnigheid, kenbaar uit zijn ook nu nog bestaande maar vooral vroeger in hooge mate
aanwezige valsche opvatting en voorstelling omtrent de bedoelingen van anderen, uit
de daaruit voortvloeiende heitige valsche beschuldigingen en bedreigingen. Na 15 maan
den wordt hij verbeterd ontslagen.

Al spoedig, 3°. 3 I 1881—31 I 1882, wordt hij in het gesticht teruggebracht en
wordt eenzelfde verklaring omtrent zijn toestand afgegeven. Hij wordt beschreven als
een zeer lastige patiënt, die steeds klachten heeft over het personeel, over de voeding
en de behandeling. Steeds beoogt hij zijn ontslag; daar een geschikte gelegenheid zich
voordoet, wordt eene proef genomen met gezinsverpleging en krijgt hij bij een oppas-
send timmerman onderkomst. Het gaat eerst goed, maar na twee jaar treedt hij het
gesticht weer binnen.

4°. 9 III 1884 tot heden. Bij zijne binnenkomst vertellen z\'n broers en zusters, dat
hij doorgaans stil en zeer ingetrokken was, onplezierig in de samenleving. Op de
vraag naar vroegere afwijkingen naar den geest wordt geantwoord: moedeloosheid of
hoogvliegendheid. Aanleiding tot wederopneming in het gesticht was onder meer liet
zenden van vele brieven aan verschillende personen. Hoogdravende gedichten en lange
minnebrieven schrijft hij aan eene dame, onderteekend met cabbalistische figuren.
Andere valt hij lastig over betrekkingen, waarvan hij buitengesloten wordt. Patiënt
acht zich miskend en vervolgd. De opsluiting in het gesticht is een nieuwe bron van
verwijten, omkooperij door zijne familie is in het spel om des te veiliger den baas te
kunnen spelen over zijne kinderen en zijne goederen. Steeds en steeds weer interpelleert
hij den geneesheer en inspecteurs over zijn onbillijke en onwettige opsluiting. Ook
het lot van anderen trekt hij zich aan cn wordt verkondiger van nihlllstlscho theorieën
Hij beweert ook, dat men den dichter Beets cn andere verdienstelijke letterkundigen
dan even goed naar hunne ontboezemingen zou kunnen opsluiten achter slot cn grendel
als hem. In den loop van het jaar wordt hij rustiger; houdt zich onledig met bouw-
kundige teckeningcn cn dichten. Het blijkt uit gesprekken, dat hij zich op een stand-
punt plaatst, dat hem noch door opvoeding, noch door maatschappelijke positie, noch
door aanleg toekomt. Hooge Ingenomenheid cn overschatting van zijn persoon vormen
de kern van zijn psychische afwijkingen, rondom welke zich alle abnormale verschijn-
selen groepecrcn.

Jaren gaan voorbij, telkens treden weer tijden op, dat hij lastig wordt en heftig
optreedt wegens vermeende onrechtmatige behandeling. Af en toe moet hij eenlge
dagen van de rustige aldeeling verwijderd worden. Soms verrast hij telkens zijne
medepatiënten met het schrijven van verzen op het bord. langzamerhand worden de
periodieke buien van ralsonecren minder veelvuldig.

Nu, na meer dan een kwart eeuw verblijf in het gesticht kunnen wc in hoofdzaak
nog hetzelfde, al is het in verzwakten vorm, bij hem waarnemen.

Hij is een bejaard man geworden, heeft een scherp geteekend gezicht cn een wel-
verzorgd uiterlijk. Hij leest veel, meest oudere dichters cn maakt ook zelf nog verzen
naar ouden trant, zooals dat een man van smaak betaamt. Hij geniet veel vrijheid,
wandelt graag en is goed ingelicht over het dagclijksch nieuws, heeft belangstelling
voor nieuwe bouwwerken, die hij op zijne wandelingen bekijkt. Een enkelen keer maakt
•\'Ij teekeningen. Ook op dit gebied kent hij zich groote verdiensten toe. Zijne zelf-
overschatting blijft binnen de grenzen echter van mcnschclijk kunnen. Eenzelfde hoog-

-ocr page 184-

moed spreekt uit zijn optreden, hij gedraagt zich waardig zonder potsierlijk te worden.
Hij is bemoeiziek, als eenige patienten samen staan te praten, mengt hij zich in het
gesprek, wat door de andere vaak onaangenaam wordt gevonden; hij is dan ook
weinig bemind. Hij maakt overal aanmerkingen op, moppert om kleinigheden als eene
vlek in het tafellaken, voelt zich direct in zijne rechten aangetast en speelt dan op, al
is het maar, dat bij het schoonmaken zijne schatten worden verplaatst. Gaarne poseert
hij als een man van karakter, die blijft bij wat hij eens gezegd heeft. Pratende over
allerlei onderwerpen, ook over zijne gedichten en teekeningen is hij vrij goed te spreken,
maar wee als men hem iets vraagt in verband met zijne ziekte. Hij wordt kwaad en
begint te schelden; het is gericht tegen de persoon, die ook maar twijfelt aan zijn
goede geestelijke gezondheid, tegen de wetenschap, doktoren en gestichten, tegen de
geheele maatschappelijke orde. Dat hij zich niet meer verzet hier te moeten zijn: .als
ik vijf en twintig jaar was en een jonge kerel, ja dan zou ik hier niet willen zijn,
maar nu, och" en hij haalt de schouders op. Het heftig te keer gaan tegen eiken twijfel
aan zijn geestelijke gezondheid is constant, maar geenszins zijn het de beschuldigingen
tegen wetenschap, doktoren en gestichten, die hij in het vuur van zijne redeneering uit.
Van een waansysteem is dan ook geen sprake, het zijn verwijten uit ergernis geboren.
Over dezelfde onderwerpen kan men bij andere gelegenheid kalm met hem praten en
hij heeft zich zelfs aangeboden werkzaam te mogen zijn als opzichter over den bouw
van het nieuwe gesticht aan den Dolderschen weg. Van een psychologisch onderzoek
was natuurlijk geen sprake, het verzoek er toe was reeds voldoende om langen tijd
bij hem in ongenade te vallen.

Voegen we hier aan toe, dat patiënt uit een door krankzinnigheid zwaar geteisterde
familie stamt, nooit misbruik maakte van alcohol, en dat geen hallucinaties zijn
waargenomen.

Waar we het geheele verloop van zijne ziekte kunnen overzien, daar
is het stellen van eene diagnose gemakkelijk geworden. We kunnen
zeker zeggen, dat het geen paranoia is in den zin van Kraepelin (7e
druk). Er bestaat alhoewel veel overeenkomst met die ziekte: het begin
op middelbaren leeftijd, de sterke zelfoverschatting, het zelfbewust
optreden, het direct meenen van in zijne rechten te zijn aangetast en
het ontbreken van diep geestelijk verval. Echter verschilt zijne ziekte
van de paranoia, 1°. door het bestaan van zelfstandige stoornissen van
het gemoedsleven: moedeloosheid en hoogvliegcndheid; 2°. door het
ontbreken van een systeem en van uitbouw van zijne waanideeën. Zelf-
overschatting en verhoogde affectiviteit doen hem in ergernis steeds
weer beschuldigingen uiten en is het totale gemis van ziekte inzicht
hiervoor een nieuwe bron; maar hij beschuldigt niet volgens een bepaald
plan, er bestaat geene duiding van allerlei toevalligheden in den zin
van een voor hem vaststaande waanidee; 3°. er is geen progressie in
zijne ziekte, veeleer is deze in den loop der jaren veel verbeterd.

-ocr page 185-

Ook met de „délire d\'interprétation van Sérieux en Capgras *) heeft
zijne ziekte overeenkomst, te meer daar zelfstandige stoornissen van het
gemoedsleven bij die ziekte volgens de auteurs kunnen voorkomen:
„parfois on observe des états d\'excitation maniaque (pg. 146) en
d\'autres circonstances, c\'est un accès de dépression qui suivient." (pg.
147). Echter verschilt ons geval van die ziekte weer principieel, omdat
er hier van „1\'organisation d\'interprétations délirantes" en van „1\'évolution
par extension progressive des interprétations" (pg. 5) geen sprake is.

Bij onzen patiënt bestonden vóór het uitbreken van de psychose, die
tot opname aanleiding gaf, reeds aanduidingen van die karakterafwijkingen,
die hij later in veel sterker mate zal vertoonen. Met de kennis, dat
door invloeden van buitenaf, door een of andere het gemoedsleven
aangrijpende gebeurtenis een bepaalde aanleg tot ziekelijke ontwikkeling
kan komen, is de mogelijkheid te overwegen of hier ook een invloed
van buitenaf tot de ontwikkeling van de ziekte heeft bijgedragen. Welke
rol de slag hem kort voor de eerste opname toegebracht, in zijn gedach-
tenkring heeft gespeeld, weten wc niet: bij opname eenigen tijd later is
hij angstig en is vrees voor suicide aanleiding tot interneering. Eens
wordt vermeld, dat hij deze mishandeling aan een complot toeschrijft,
later nooit meer. In elk geval een uitgangspunt voor queruleeren is
dit incident niet verder geweest.

Daarentegen moeten we aan de opsluiting in een gesticht, hoe noodig
en heilzaam overigens, toch een zekeren nadecligen invloed toekennen
op het tot stand komen van het bijzonder ziektebeeld; het is jarenlang
cene bron van ergernis geweest, en bij gebrek aan ziekteinzicht voeding
voor vele waanideeën.

Op grond van het voorgekomen zijn van zelfstandige stemmings-
afwijkingen: angst, hoogvliegendheid, moedeloosheid; van het bij buien
opgetreden zijn van zijn raisonnecrcn; van de niet onbelangrijke ver-
betering in zijn toestand, in den loop der jaren ingetreden; op grond
van de niet te miskennen maniakale trekken in zijn habitueclen toestand
en vooral in de buien van raisonnecrcn, meenen wc zijne ziekte te moeten
rangschikken onder de manisch-dcpressieve psychose.

In den laatsten tijd is door Specht\') er bijzonder den nadruk op-

\') Sérieux et Cap g ras, Les folies raisonnantes. Le délire d\'interprétation.
Specht, Ober die klinische Kardlnalfrage der Paranoia. Zcntr. bl. (. N. u. P.
N. F. Bd. 19 en ook: Chronische Manie und Paranoia. Zcntr. bl. f. N. u. P. N F. Bd. 16

-ocr page 186-

gelegd, hoe in het verloop van een chronische manie (in den zin van
Kraepelin, Specht, Nitsche) door den langen duur en tengevolge van
conflicten met de buitenwereld een ziektebeeld kan ontstaan, dat sterk
herinnert aan de paranoia (in den zin van Kraepelin). „Ich habe darum
mit gutem Grund gesagt, der hypomanische Symptomenkomplex bilde
den Kern der psychopathischen Erscheinungen. Um diesen Kern aber
lässt die chronisch gereizte und expansive Stimmungsrichtung einen
Niederschlag pathologischer Feindschaften einerseits und Renommiste-
reien anderseits entstehen, die, weil das produzierende Agens sich nicht
erschöpft, allmählich das täuschende Aussehen paranoischer Wahnbil-
dungen annehmen können."

Zoo vinden ook in ons geval de paranoïde verschijnselen in den
chronisch maniakalen toestand eene verklaring. Naar de intensiteit der
psychotische verschijnselen zouden we in dit geval kunnen spreken
van eene cyclothymie, naar het symptomatische beeld van eene mania
querulans.

Ook het volgende geval rekenen we tot de manisch-depressieve
psychose.

Patient A.. (no. 6. geb. 1856) leerde als kind goed en paste ordelijk op tol
zijn 16e jaar; toen wilde hij op eens van de weesinricliting, waar hij verpleegd werd,
weg en sloeg de boel kort en klein, als hij zijn zin niet kan krijgen. In de weesinrichting
is hij niet langer te houden en komt bij familie in huls. Ook nu vertoonde hij neiging
rond te dwalen zonder dat hij zelf wist waarom. Later wordt hij loopknecht in een
winkel. Na een half jaar krijgt hij ongenoegen met den patroon, die hem verdacht
van oneerlijkheid. In zijne woede gooide hij met flesschen door den winkel, ging den
patroon te lijf; liep daarna weg en sprong in zijne opgewondenheid over een gesloten
spoorwegbarrière. Door de politic werd hij naar het gesticht gebracht. Hier gaat hij
eerst heftig te keer, wil den boel stuk slaan en in brand steken. Hij meende, dat men
hem zou loslaten, als hij te lastig werd. Sinds dien, sedert zijn 19e jaar tot lieden,
hij is nu 54. is hij bewoner van het gesticht gebleven. Wat
telkens weer wordt mede-
gedeeld en wat ook ons nu bleek: een intellectueel defect bestaat niet. Integendeel,
hij geeft in vele opzichten blijk van schranderheid. Maar wat hem al deze jaren van
opsluiting heeft bezorgd, dat zijn z
\'n telkens tcrußkeerende buien van opgewondenheid.
Steeds en steeds weer wordt hiervan gewag gemaakt. Nu eens heet het: heeft van tijd
tot tijd vlagen van opgewondenheid, waarin hij alles vernielt, wat in zijne handen komt.
Een anderen keer: lastige jongen, die steeds aan \'t werk gehouden moet worden onder
een wakend oog, daar hij in oogenblikken van wraak en drift voor niets terugdeinst
Telkens moet hij eenige dagen afgezonderd worden. In de laatste jaren Is hij
rustiger
geworden. Hij geniet nu een groote mate van vrijheid, mag alleen wandelen.

Het is een kleine man met degeneratief uiterlijk. Beleefd staat hij iemand te woord,
wacht al tot hem iels gevraagd wordt. Hij is zeer goed ingelicht over allerlei nieuws.

-ocr page 187-

Het onderzoek met de kleine proefnemingen laat niets te wenschen over. Het is merk-
waardig, hoe goed hij zijne positie beoordeelt, objectief over zijne ziekte praat zonder
eigenlijk ziekteinzicht te hebben. Van zijne buien van opgewondenheid zegt hij b.v.:
„Ik heb hier nog al wat op mijn poot gespeeld; van die buien, dat ik dacht als je
krankzinnig bent, dan moeten ze ook zien, dat ik krankzinnig ben, wijze menschen
hooren hier niet.\'" Een ander keer: „vroeger als ik een booze bui had, konden ze me met
geen zessen op de plaats krijgen, op dat kleine stukje niet;" hij heeft er nog pleizier
in. Van eene depressie wordt nooit gewag gemaakt. De hoop nog eens weer in gezins-
verpleging te komen, waarmee vroeger eene proef is genomen, houdt hem levendig
bezig. Met groote welsprekendheid tracht hij de doktoren te overreden: „Vroeger had
ik de inrichting noodig, fiat, maar ik heb altijd de laatste jaren er op gezet om te
laten zien, hoe ik was." Gezinsverpleging is voor hem het beste; hij heeft in de
courant gelezen, dat de professoren er zoo over denken. Ten slotte doet hij een beroep
op medelijden met zijne positie; „hier mis je een hartelijk woord", en buiten heeft hij
veel vrienden en kennissen, ,,\'t Is toch zwaar praten tegen een dokter, maar we
moeten ons eigen niet van de stoel laten praten."

Toen hem onlangs echter, wegens te laat terug komen van een bezoek aan zijne
familie, hierover eene berisping wordt toegediend, maakt hij zich boos en wil geen
beterschap beloven. In zijne opgewondenheid verlaat hem het anders zoo objectieve
oordeel over zijne positie. Terwijl hij anders zeer goed weet, dat de cenige kans om
in gezinsverpleging te komen daardoor ontstaat, dat hij door rustig en ordelijk gedrag
de doktoren voor zijn plan wint, schrijft hij nu direct na zijn verkeerd optreden een
brief, waarin hij met klem op gezinsverpleging aandringt en op het onwenschelijke en
onbillijke van zijne opsluiting wijst.

Samenvattende vinden we dus bij hem vanaf zijn 16e jaar onregel-
matig terugkeerende tijden van verhoogde affectiviteit, tijden waarin
een geringe aanleiding voldoende is hem in lang aanhoudende buien
van drift te doen ontsteken, die zich ontladen in allerlei baldadigheid.
Het begin in de puberteitsjaren, het aanvalsgewijze optreden, het
zetelen der veranderingen voornamelijk in het affectieve leven, doen
ons dit geval in verband brengen met de manisch-depressieve psychose.
Hierdoor toch vinden de verschijnselen liet beste eene verklaring.

Met een enkel woord mogen we er op wijzen, dat in vroegere jaren
hier „moral insanity" zou zijn gediagnosticeerd. Sedert gebleken is,
dat hieronder slechts een verzamelnaam van zeer verschillende typen
is te verstaan, gevolg van verschillende ziekten, gebruiken wc dit
odicuse woord liever hier niet. Van een ethisch defect kan men buiten-
en bier moeilijk spreken, daar de patiënt in zijn goede tijden een fijn
onderscheidingsvermogen heeft voor wat mag en wat niet mag. Gevallen
Va" „moral insanity" bleken meermalen hypomanieön te zijn. (Schröder,
Jung, Nitsche).

-ocr page 188-

Tenslotte vermelden we een geval van manisch-depressieve psychose
bij een imbecil.

Patiënt S.. (no. VII), geb. 1858, vertelt zelf, dat hij achterlijk was in \'t leeren,
ofschoon te oordeelen naar zijn nu nog aanwezige schoolkennis hij vrij wat opgestoken
moet hebben. Na de schooljaren komt hij van den eenen baas bij den anderen, baan-
tjes allemaal waar niets bij te leeren valt, noch te verdienen. Hij vertelt, dat hij stil
was, op zijn eigen en geen vrienden had. Toch moest hij wel met die kerels mee-
doen, anders dan knikkeren ze je d\'r uit, en zoo kwam het ook, dat hij wel eens
wat te veel dronk. Het kwam thuis herhaaldelijk tot ruzie; op zijn 18e jaar werd hij
zeer lastig. Eenige jaren is hij nog thuis; komt op zijn 21e jaar hier om tot op
heden, zijn 52e jaar, te blijven. Bij de opneming wordt vermeld: waanzinnigheid,
kenbaar uit zijn ook vroeger reeds bestaande onnoozelheid, uit zijn zeer afwisselende
gemoedsstemming en volslagen gebrek aan zelfbeheersching. Hij vertelt, dat hij de
eerste anderhalf jaar hier in het gesticht heelemaal suf was. „Als ik opstond had ik
amper de compatentie om op te staan en mij zelf aan te kleeden, zoo suf". Na
eenige jaren van meer gelijkmatige kalme gemoedsstemming komen weer tijden van
prikkelbaarheid. In zijn 27e jaar is hij buitengewoon onderworpen en gedrukt. Spoedig
daarop wordt eene poging gedaan hem bij zijne ouders te doen verblijven, welke poging
niet slaagde, daar hij lastig was en gevaarlijk. In het vervolg wordt nog vaak van
submaniakale stadia gewag gemaakt, welke allengs minder veelvuldig worden, maar
ook nu nog niet geheel zijn verdwenen. Enkele dagen kan hij zijn werk: hoofd der
mattenvlechterij, niet verrichten. Het heet dan volgens de rapporten: hij geeft vreemde
antwoorden en is ontstemd.

Patiënt heeft weinig schrander uiterlijk, spreekt langzaam en met zwakke stem, is
echter niet geremd. Zooals reeds gezegd is zijne schoolkennis niet slecht, in tegen-
stelling daarmee laat zijne opmerkzaamheid veel te wenschen over. Bij de proef van
Bourdon vergeet hij eerst enkele letters, slaat dan geheele regels over. Zijne antwoorden
zijn vluchtig; laat men hem nadenken, dan komt een beter antwoord. Zijne opmerk-
zaamheid is als van een kind, mist bestendigheid. Van allerlei nieuws is hij goed op
de hoogte, hij leeft met de anderen mee. Hij is hier zeer tot zijn zin en vooral in-
genomen met eenige kleine voorrechten, die hij door zijn lang verblijf en ordelijk gedrag
verworven heeft. Er valt nog wel iets voor hem af. Zijn bestaansonmogclijkheid
buiten het gesticht is hij zich bewust, hij blijft hier liever in zijn oude bestemming.
Hij heeft ziektcinzicht voor zijn depressieve perioden, niet voor de buien van opge-
wondenheid.

Waar bij dezen patiënt lichte maniakale en lichte depressieve perioden
zijn voorgekomen, mogen wc de psychose tot de manisch-depressieve
rekenen, waarmee de perioden van prikkelbare stemming tevens eene
verklaring vinden.

Wij hebben bij deze drie patiënten psychische afwijkingen leeren
kennen onder de ziektebeelden van: mania querulans en van onregel-
matig terugkeerende aanvallen van verhoogde affectiviteit, prikkelbare
stemming en neiging tot baldadigheid, aanvallen, die wij hypomanieön

-ocr page 189-

mogen noemen. We hebben deze ziektebeelden in verband gebracht
met de manisch-depressieve psychose, in welker kring van verschijnselen
de hier gevondene alle plaats vinden. Het begin der psychosen in de
eerste levenshelft, het uitblijven van verschijnselen van geestelijk verval,
de hier in de latere jaren niet te miskennen teruggang, de gedeeltelijke
genezing der afwijkingen, bevestigen alle deze diagnose.

Wat aetiologische gegevens betreft, zoo wordt van den derden patiënt
vermeld, dat een familielid lijdt aan imbecilliteit met perioden van opge-
wektheid, ook hier de bij de manisch-depressieve psychose meer ver-
melde in bijzonderheden gelijke erfelijke belasting. Eenigszins anders
is de verhouding der erfelijke belasting bij den eersten patiënt. Bij
G.. komt naast gelijksoortige ook ongelijksoortige krankzinnigheid in de
familie voor. Wanneer zijn cholerisch temperament wordt beschreven,
dan wordt er bijgevoegd: evenals zijn vader. Eene zuster van den
patiënt werd hier verpleegd, naar de typische beschrijving te oordeelen.
als eene maniaca. Eene dochter van den patiënt vertoeft sedert jaren
in het gesticht wegens eene na de ontwikkelingsjaren opgetreden
psychose, die geleid heeft tot diep geestelijk verval. Er valt dus eene
progressie in de boosaardigheid der afwijkingen waar te nemen.
, De groep van de
manisch-depressieve psychose is een groote en
omvat, alhoewel dezelfde afwijkingen telkens weer zijn terug te vinden,
practisch zeer verschillende ziektebeelden. De wenschelijkheid zal nie-
mand betwijfelen, om verschillende ondervormen te onderscheiden, zoo-
als periodieke manie, periodieke melancholie, circulaire psychose, en
de lichte graden van laatste: cyclothymie enz.

Er zijn van den eenen ondervorm naar den anderen wel is waar over-
gangen, maar aan den anderen kant is er veel, dat er op wijst, dat
elke psychose een in hoofdtrekken constant verloop pleegt te vervolgen.
Het van ouds bekend zijn van zulke verloopsvormcn, reeds vóór dat
alle samen als leden van een groote ziektegroep werden herkend, mag
men incer of minder als een bewijs aanzien van de constantheid van
het verloop in vele gevallen. Door sommige auteurs wordt zelfs bijzon-
der er op gewezen, dat er verschil bestaat tusschen de typen en dat de
eene verloopsvorm niet in den anderen overgaat. Er is ook op gewezen
(0, a, S t r a tl S k y \'))■ dat dc
verschillende verloopsvormcn een ongelijke
prognose hebben. Zoo zouden de gevallen met lichte afwijkingen, die

\'I Stransky, Das Maniscli-dcprcsslvc Irrcsein. Handbucti Aschaffcnburg, 1911.

-ocr page 190-

een groot deel van het leven voortbestaan, weinig neiging vertoonen
tot de geringe dementie, zooals we die bij het vroeger besproken viertal
gevallen van manisch-depressieve psychose hebben leeren kennen. Het
vermoeden daarentegen, dat de gevallen met lichte blijvende afwijkingen
met moreelen achteruitgang zouden gepaard gaan (o. a. Stransky 1. c.)
vindt in onze gevallen geene bevestiging; integendeel in dit opzicht
zijn onze patienten in den loop der jaren verbeterd.

-ocr page 191-

HOOFDSTUK V.

We zullen nu een viertal ziektegevallen leeren kennen, die veel ver-
wantschap vertoonen met de voorgaande groep der manisch-depressieve
psychosen, maar er toch in menig opzicht van verschillen. Het zijn
recidiveerende psychosen, die niet tot genezing zijn gekomen, maar
overgegaan zijn in een chronisch psychotischen toestand (psychotische
„Dauerzustand").

En de psychotische habitueele toestand èn de meer afgesloten acute
psychosen uit het vroegere verloop zijn van geval tot geval verschillende,
zoodat eene groep van geheel gelijke gevallen door dit viertal niet wordt
gevormd, onder den titel: chronisch psychotische toestanden bij niet
geheel aan de manisch-depressieve psychose beantwoordende recidi-
veerende psychosen, laten
deze. vier gevallen zich echter zonder dwang
samenvoegen (no\'s 8, 9, 10 en 11).

We zullen de bespreking wederom beginnen met den toestand, zooals
we de patiënten nu aantreffen.

Van een habitueelen toestand kan men niet spreken, er is bij allen
wisseling bemerkbaar, die zich ook bij drie der patiënten in schomme-
lingen van de gewichtskurve openbaart.

De toestand, waarin we de patienten nu aantreffen is er een, welke
een diepe inzinking van het geestelijk leven beteekent. Daar psycho-
tische verschijnselen voortbestaan, is het niet mogelijk uit te maken of
en in hoeverre er dementie aanwezig is. Dezelfde moeilijkheden bij de
heoordeeling van hun geestestoestand doen zich weer voor als bij de
heoordeeling van den chronischen psychotischen toestand opgetreden in
het verloop van de
manisch-depressieve psychose der in het vorig
hoofdstuk besproken patiënten. Evenmin kunnen wc hier de juiste
heteekenis aangeven van den chronischen psychotischen toestand op

-ocr page 192-

zich zelf, in hoeverre we te doen hebben met afwijkingen tengevolge
van het voortbestaan van een ziekteproces en in hoeverre met residuaire
afwijkingen, afhankelijk van na eene ziekte overgebleven veranderingen.

Wat dan ook de oorsprong en beteekenis van deze inzinking van het
geestesleven mag zijn, ze is niet onbelangrijk. Tot eenigen arbeid zijn
echter alle vier nog in staat.

Het gedrag van allen heeft iets kinderlijks en verdient meer of minder
den naam puerilisme.

Dit is echter een verzamelnaam voor zeer verschillende toestanden,
die alle uiterlijk overeenkomst hebben met het gedrag van een kind.
Zulk kinderlijk gedrag kan gepaard gaan b,v. met sterk gestoorde op-
vatting, of met de waanvoorstelling of wenschvoorstelling een kind te
zijn, dan weer met maniakale verschijnselen, dan weer met onvoldoende
geestelijke ontwikkeling. Een toestand van puerilisme is dan ook be-
schreven in het verloop van vele ziekten: bij dementie tengevolge van
organische hersenaandoeningen hetzij circumscripte of diffuse, als
maniakale phase van de manisch-depressieve psychose, als maniakale
toestand bij imbecillen, bij de hysterie; ook in het verloop van de
dementia praecox; enz. Meer dan een uiterlijke beschrijving van een
geestestoestand wordt door het woord puerilisme niet weergegeven.

Als voorbeeld van het kinderachtig gedrag van een dezer patienten
dat van D. . (no. 11).

\'t Is een kleine vrouw met voor haar 55-jarigen leeftijd te jong gezicht,
die, geheel op haar zelf levende, dagelijks rondzeult op de onrustige
afdeeling of op de daarbij behoorende binnenplaats. Veelal bekijkt ze
de haar zoo door en door bekende omgeving, nu en dan iets
betastend
en mompelt onderwijl in zich zelf. Met de ccnc hand houdt ze haar
schort vast, waarin ze hare schatten geborgen heeft, bestaande uit een
lapje, een leeg doosje, afgevallen bladeren en een paar steentjes. Soms
zet ze zich op de bank in
\'t zonnetje en speelt met hare kostbaarheden,
poetst de steenen op, strijkt de bladeren glad. Met de andere patiënten
laat ze zich nooit in, ontwijkt ze met boos gezicht. Haar eenige werk
is het wrijven van de koperen deurknoppen.

Dikwijls is ze ontstemd, wil dan niets van me weten, andere keeren
is ze beter geluimd. Ze komt dan nieuwsgierig naar me toe, kijkt naar
de platen in het prentenboek en gaat angstvallig op een tipje van de
bank zitten. Bij zoon gelegenheid wil ze ook wel mee naar de ondcr-
zoekkamer. Daar gekomen is ze voor een gesprek slecht te fixecren,

-ocr page 193-

ze laat de meeste vragen onbeantwoord, en kijkt overal rond. Van haar
gemompel is slechts een deel te verstaan.

.Kijk, daar de deur .... daar aardappelschillen .... vroeger heb ik ook aardappels
moeten pitten met een mesje .... daar de kerk, waar we voorbij gekomen zijn
mooie bloempjes daar .... bloempotje (hoe heeten die bloempjes?) .... mooie bloem-
pjes. (Ze wijst naar een boom) .... vreemd blad .... een soort tuin .... wind ....
dat \'t koud is.

(Hoe oud ben je?) dertig jaar toen ze me weggebracht hebben .... een klein stukje
kaas willen ze je niet geven, \'t is pesten. Houdt u ook kippen meneer, we hadden
vroeger een koebeest, ik most huien en er goed op passen, ziet u. (Waar woonde
je?) buiten de Catharijne, bij mijn moeder.... (Wat deed je met de melk?) Van
zuster .... krijg ik altijd een beetje melk, een heel klein knibbeltje .... (Wat deed
je vroeger?) Vroeger altijd daggeld bij de boeren gediend.

(Kijkt nu weer in het prentenboek, dan weer naar buiten). (Weet je ook welke
dag het vandaag is?) Wat blieft u (herhaling der vraag) nee dat weet ik niet. (betast
de knoppen van hel venster) (Hoe noemen ze dit huis?) Gekkenhuis, zitten gekken

in ... . mooi papiertje dat (grijpt naar een kalender) .... kan zeker niet missen____

en die Dirkje zit me heel dag te .... ik had zoo\'n groote steen, (kijkt naar buiten)
is dat de Klaastoren ( ), die daar speelt .... zal vast maken (maakt \'n knoop vast)
(Hoe laat?) half vier ( ) (Wat is dat: een plaatje voorgehouden.) mooi plaatje, Antje
van M.. . . was zoo boos van morgen, ze stapte zoo.

(Wrijft met de handen over de vensterbank, ziet of er ook stof op ligt) zoo\'n hard
gevoel, ligt stof op. (Wat is dat: kerk?) leelijke gezichten .... op de zaal ... .
boeken van dokter, dat In de ziekenhuizen ook, als je er eens in bent, dan niet zoo

gauw af____een bel nooit aan de deur, aan de Haan ook niet, dan kun je stelen ....

de straat mochten ze schrobben ook, zoo groen .... (Hoe lang ben je hier al?) weet
Ik niet, die gekken doen je een schort voor, ik begeer in \'t gesticht niet, je krijgt in
eens geen boterham, moet altijd werken .... (Ik heb gehoord, dat je je kleeren hebt
kapot gemaakt). Gelukkig, dan moeten zc je maar andere kleeren geven ... . dat
doen ze \'s winters ook als er veel sneeuw ligt, dan kun je de sneeuw bij malkaar
krabben .... (Waarom ben je hier?) Ja, niks heb ik gedaan, ik doe hier geen
kwaad .... hier ook al van die riggels (kijkt naar de zolderbetimmering).... (Heb
Ie poffertjes gehad?) Verleden week Donderdag op zaal ( ), een heel klein bordje.
De luster zei Je moet zien, dat je meer krijgt. (Wie krijgen meer?) Sommige krijgen

n,eer omdat zc werken motten ( )____kwaad volk zit de hcelc dag te gapen, Je

z°u ze op hun sodemieter geven. Die gekke zuster, dat wijf, heeft zoo\'n kraagje

°P----(Waren de poffertjes lekker?) Jawel----(Was er ook muziek?) Neen, daar

k,,mt nooit muziek, daar houden zc niet van op de storende .... (nceint met haar
Sc,iort stof af) stof afnemen (ruikt aan haar schort). (Werk Je wel eens?) Schik nogal.
m®ar met de voeten, die stukkies leer had Ik niet weg moeten doen, die had ik maar
in nïn schoenen moeten leggen____goed water daar buiten bij die aardappels"----enz.

Ze heeft een lichten spreekdrang, een zachte en langzame, voorzoover
te verstaan samengesteld uit kleine zinnen, vaak van kinderlijke con-
structie. De stof voor haar gebabbel levert hare afleidbaarheid, het

12

-ocr page 194-

voortdurend moeten waarnemen en vermelden van indrukken uit de
omgeving; het zijn zoowel gezichts-, gehoors- als tastindrukken. In
vreemde omgeving neemt deze neiging zinnelijke waarnemingen op te
sommen nog meer toe.

Daarnaast speelt ideeënvlucht, vooral herinneringsvlucht eene rol. Deze
herinneringen zijn ten deele ook geregistreerde zinnelijke waarnemingen,
waaruit ook haar goed inprentingsvermogen blijkt. Zoo wanneer ze van
het bezoek van hare zuster vertelt: „me zusje had een bontje om en
twee belletjes." Of op de vraag of ze eens weer mee gaat: „als ik
weer. . . kom ik bij de lange cellengang langs op de stoel, daar zijn
ze aan \'t aardappels pitten, waar, die hebben ze vanmorgen wegge-
borgen zoo\'n mooie dweil."

Verder komen in haar gebabbel veelvuldig uitingen voor van ontstem-
ming. Deels zijn dit klachten van algemeenen aard, b.v. dat de behandeling
slecht is; deels schijnen directe waarnemingen b.v. van het doen en
laten der medepatienten haar tot ergernis te zijn. Zoo staat ze eens met
boos gezicht met de vuist tegen den muur te slaan en kijkt steeds weer
naar eene patiente vóór haar, die neuriet. Op eens loopt ze er heen,
kijkt de muzikante boos aan zonder iets te zeggen en komt dan weer
naar hare plaats terug. Een oogenblik later mompelt ze: „die dikke
vrouw, die daar zit, die zit achterom te kijken". Als ze een andere
patiente naar buiten ziet gaan: „ga maar gauw heen, gooi de deur
maar gauw dicht."

Soms is de ergenis haar te groot, ze breekt in tranen uit en gaat in
een hoekje staan te huilen, bewerende, dat ze haar allemaal plagen.
Bij uitzondering wijkt deze ontstemming van haar, ze is dan als een
kind aanhalig, blijft echter verlegen. Ze is blij als ik van hare blaren
een krans vlecht. Op de vraag, wat ze met hare blaren doet, geeft ze
het zeer objectieve antwoord: „in de hand houden op de stoel." .

Hare opmerkzaamheid is in verband met het voortdurend afgeleid worden
zeer gering, zelfs voor plaatjes laten zien is haar aandacht niet vast te
houden. Hoe goed ze overigens waarneemt, kan b.v. daaruit blijken, dat het
haar niet ontgaan is, dat de naburige torenklok een dag niet gespeeld heelt.

Ze is plaatselijk georienteerd, noemt de verschillende afdcelingen van
het gesticht ook met juiste namen. Tijdelijk is ze niet
georienteerd.
Wel weet ze, hoe oud ze was, toen ze hier gebracht werd en dat ze
hier al langen tijd is.
Ze weet niet, hoeveel jaren dat zijn, noch hoe
oud ze is, noch in welken tijd we nu leven.

-ocr page 195-

Uit tal van kleinigheden b.v. dat ze weet, wie er bij feestelijke
gelegenheden een extra portie krijgen, blijkt haar goede opvatting.
Inzicht in haar eigen ziekte mist ze geheel. Hare medepatienten scheldt
ze voor gekken uit; die, welke lawaai maken, noemt ze storende.

Meer nog dan hare spraak en hare wijze van denken, draagt haar
doen en laten een kinderlijk karakter. Met een paar lapjes kan ze tijden
aaneen zitten spelen, een stukje leer vertegenwoordigt voor haar een
groote waarde; met trots vertelt ze, dat ze vanmorgen koper heeft
gepoetst. Haar optreden is angstvallig, half verlegen als een klein
meisje; als ze haar zin niet krijgt, begint ze te huilen of slaat met hare
hand zonder den arm echter uit te steken. Hare wenschen zijn als die
van een kind, maar ze heeft wenschen, ze is niet onpersoonlijk als de
stompzinnig vervallene. Daarmee mag men ook in verband brengen,
dat ze nog steeds bezoek ontvangt. Ze bedelt dan om balletjes en
bewondert de mooie kleeren van hare bezoekers, vraagt echter nooit
naar de andere familieleden en is van hun leven niet op de hoogte.

De toestand, waarin we haar aantreffen, is behalve de variaties in
hare ontstemming een zeer gelijkmatige. In het afgeloopen jaar is er
gecne verandering in gekomen, hare gewichtskurve is sedert de laatste
zes jaren een bijna rechte lijn.

Dezen haar habitueelen toestand vatten we op als een maniakalen,
in zoo verre echter afwijkend, dat in plaats van een euphorisch affect
ontstemming overheerscht, die soms depressief getint kan zijn, afwijkend
verder door het op den voorgrond treden van aflcidbaarheid, het ge-
honden zijn door zinnelijke waarnemingen, afwijkend verder, dat in
evenredigheid met de intensiteit der maniakale symptomen, haar gedrag
ongewoon sterk heeft geleden.

Haar gedrag als van een kind kan ons doen spreken van puerilisme.
In dit geval ligt aan den toestand van puerilisme een maniakaal syndroom
ten grondslag.

De sterke afleidbaarheid van de patiente, het eigenaardig objectief
waarnemen, doet denken aan soortgelijke verschijnselen, die we bij
ecnige patiënten uit liet eerste hoofdstuk hebben leeren kennen. (Zie
b-v. pg, 19 ). Een verschil tusschen hare afleidbaarheid en het benoemen
en betasten van gene katatonici, ligt in de geheele wijze, waarop onze
Patiente zich gedraagt en spreekt.

is bij de nieuwe indrukken een oogenblik geïnteresseerd, tot
r°ndkijken en betasten wordt ze door een zekere nieuwsgierigheid ge-

12*

-ocr page 196-

dreven. Bij de katatonici is, voor zoover we uit hun doen en laten
kunnen besluiten, het benoemen en betasten slechts een affectloos,
passief registreeren van indrukken. De wijze, waarop onze patiente
over hare waarnemingen spreekt, verraadt eene, al is het dan korte
belangstelling en de behoefte zich te uiten; het gesprokene behoudt
volkomen het karakter van mededeeling. Al kunnen we dikwijls de
afleidbaarheid bij haar vaststellen, toch bestaat er een groot verschil
met de stereotype gewoonte van sommige der katatonici als het ware
mechanisch zinsindrukken op te sommen. Naar het uiterlijk moeten
we in beide gevallen het verschijnsel van afleidbaarheid vaststellen;
naar hetgeen we uit het gedrag en de wijze van spreken kunnen af-
leiden, heeft het verschijnsel bij onze patiente en bij gene katatonici
toch een geheel ander karakter.

De vijandige stemming tegenover hare omgeving, die bij buien bij
haar is waar te nemen en die aanleiding is tot schelden en wantrouwen,
doet ook denken aan de vijandige stemming van de paranoïde patienten
tegenover hunne omgeving. Bij onze patiente gaat met hare afleidbaar-
heid een prikkelbare stemming gepaard, oorzaak ook van haar nijdige
vijandige houding tegenover hare medepatienten. Een verschil met de
paranoïde patienten bestaat daarin, dat we bij haar niets bemerken van
plots opduikende betrekkingswaanideeën.

Er bestaan dus bij deze patiente afwijkingen, die naar haar uiterlijk
herinneren aan afwijkingen der katatone en paranoïde patiënten, maar
welke afwijkingen in verband met de geheele houding van de patiente
toch een verschillend karakter dragen.

Er bestaat voorts tusschcn deze patiente en de dementia-praecox-
patienten uit het eerste hoofdstuk een groot en men kan zeggen prin-
cipieel verschil. Onze patiente is noch affectloos, noch zijn hare ge-
moedsbewegingen in disharmonie met hare uitlatingen. Ook bestaat
niets van die eigenaardige gebondenheid der uitdrukkingsbewegingen,
die gene patienten zoo typisch kenmerkt. Integendeel, onze patiënte
gedraagt zich natuurlijk, dok in haar verlegenheid; ze gedraagt zich,
zooals ons reeds direct opviel, spontaan als een klein meisje.

Dat haar gevoelsleven niet geheel is afgestompt, dat men met haar
nog van gedachten en gevoelens kan wisselen, dat er nog iets aan
haar is, mogen we ook afleiden uit het feit, dat ze nog bezoek
ontvangt, en dat ze met hare familie nog rekening houdt, al is het

-ocr page 197-

dan ook met het oog op de vervulling van haar kinderlijke wenschen
weer eens wat lekkers te krijgen.

Zeer zeker bestaat bij deze patiente een diepe inzinking van het
geestesleven, zooals we dat kunnen verwachten bij eene patiente, die
sedert jaren op de binnenplaats van een onrustige afdeeling rondwaart,
maar deze inzinking laat zich wel onderscheiden van de dementie der
patienten in het eerste hoofdstuk besproken.

Wat nu het verloop der psychose betreft, die tot dezen blijvend
psychotischen toestand heeft gevoerd, zoo kunnen we in het kort
aangeven, dat deze psychose onder het beeld van eene circulaire is
verloopen met acute melancholieën en manieën en dat na den 9en aanval
op 36-jarigen leeftijd geen herstel meer is ingetreden. Langzamerhand
heeft zich toen het beeld als boven beschreven ontwikkeld.

Voor détails naar de ziektegeschiedenis in de bijlage verwijzende,
moeten we hier op eenige punten nog opmerkzaam maken.

Bij zoo diepe inzinking van het geestelijk leven ontstaan tijdens eene
psychose, die als eene circulaire is verloopen, rijst het vermoeden, of
de patiente van te voren reeds niet eene in ontwikkeling achter-
geblevene was, m. a. w. of we hier niet met een manisch-depressieve
psychose bij een imbecil te doen hebben. Dat zij een in ontwikkeling
achtergebleven kind was vóór het optreden van de eerste acute psychose
op 12-jarigen leeftijd wordt door eene zuster van patiente stellig ontkend.
In vroegere jaren, waar ook het vermoeden rees, dat patlente oorspron-
kelijk een imbecil is geweest, wordt bij herstel van een aanval gespro-
ken van: lichten graad van imbecilliteit op de grens van het gezonde.
Een notoire imbecil is zij zeker niet geweest. De vraag is gerecht-
vaardigd of de verschijnselen, die indertijd tot dezen lichten graad van
imbecilliteit deden besluiten, niet van de psychose afhankelijk waren,
op dezelfde wijze als nu in veel sterker mate met de psychose belem-
mering van het psychisch leven gepaard gaat. Een andere vraag is, of
zoo vele en hevige acute psychosen reeds vóór en in de ontwikkelings-
jaren niet bijgedragen zullen hebben, dat de geestelijke ontwikkeling
n\'et voldoende is voltooid.

We meenen dit geval te moeten beschouwen als een manisch-
depressieve psychose, die in latere jaren van het verloop is overgegaan
\'n een blijvend psychotischen toestand. Het verschil met de gevallen
Van manisch-depressieve psychose in het vorige hoofdstuk besproken
c" die ook in een blijvend psychotischen toestand zijn overgegaan,

-ocr page 198-

bestaat daarin, dat hier in veel sterkere mate in den blijvend psychoti-
schen toestand het geestelijk leven is belemmerd. In ieder geval is
het een zeer ongewoon geval van manisch-depressieve psychose, dat
wel van de andere dient te worden onderscheiden.

Het zou ons niet verwonderen, wanneer andere in dit geval niet
anders zouden willen zien als een onder manisch-depressieve verschijn-
selen verloopen geval van dementia praecox. Hoe men ook hare
tekortkomingen wil beoordeelen: als eene dementie, of als de uiting
van een voortbestaande psychose en voor teruggang vatbaar dus, of als
een mengsel van beide, in ieder geval is de inzinking van het geestes-
leven hier, in de elementaire afwijkingen ontleed, een geheel andere, als
het geestelijk verval, dat we bij de patienten in het eerste hoofdstuk
(hebephrene- en katatone vormen van dementia praecox) hebben leeren
kennen.

Een chronisch maniakalen toestand, maar met eenige afwijkende ver-
schijnselen troffen we ook aan bij patiente v. M. . (no. 10. geb. 1858).

Men vindt haar op de afdeeling der onrustige patienten,-waar ze
druk en hardhandig het ruwe huiswerk doet. Na afloop hiervan zoekt
ze haar geliefd hoekje op, waar ze de muren en een tafeltje geheel
heeft bekrast met symbolische figuren uit den Roomsch-Katholicken
eeredienst. Ze kan hier tijden achtereen blijven zitten en zegt af en
toe eigengemaakte lofliederen op. Op verzoek legt ze de beteekenis
der figuren uit, wat ze bij voorkeur doet in geimproviscerde verzen.
Ook andere vragen beantwoordt ze gaarne in versvorm. Als ze een
zin moet maken van: boer, melk en stad, dicht ze: „Melk is goed
voor elk, wie er van houdt, zoowel de deugniet, een boer en een zog,
hebben nooit genog, juffer en heer, verlangen naar meer, de katten
uit de stad, weten van ieder wat, aan ieder mcnsch mankeert er wat,
witte, zwarte, rooie kat."

Als men zich een poosje met haar bemoeit, begint ze vroolijk te
babbelen; ze vertelt, wat ze op hare uitgangsdagen al gezien heeft, en
het blijkt dat ze voor allerlei een kinderlijke belangstelling heeft. .Als
ik bij mijn zusje kom, werk ik de heele dag, boen de bloempotten en
vier paadjes (schildpad) geboend, als je op zijn rug kom, houdt hij
alles binnen. Als je schopt, doet hij net of hij dood is. Als je ze
afschrobt met zeep, dan glimmen ze zoo. Die eten insecten op." Van
een nichtje vertelt ze: „dat meisje wordt komende jaar aangenomen,

-ocr page 199-

kan heilige versjes op Maria op de piano spelen, tachtig tonen, dubbele
rij. Teer kindje, ruim tien jaar", enz.

Hare stemming is kinderlijk verheugd. Nu en dan echter is ze boos
en kan dan zeer opspelen. Bij de kleine proefnemingen betoont ze
weinig opmerkzaamheid. Ze boeien haar maar kort en patiente praat
er steeds tusschen door. Van de proef van Bourdon komt niets terecht,
afschrijven geschiedt met veel uitlatingen. Voor de vervolgplaatjes
heeft ze meer belangstelling. Zonder fouten geeft ze al de veranderingen
aan, spreekt weinig er bij en slaat zelf de bladen om.

Zij spreekt vlug en luide. Het gesprokene doet doorgaans de be-
doeling van mededeeling veronderstellen; slechts wanneer ze hare verzen
prevelt heeft het gesprokene het karakter van spreekdrang, dan spreekt
ze om het spreken zelf. Al babbelende of verzen makende komt ze
op ideeënvluchtige wijze van het een op het ander, een weinig afleid-
baar is ze ook. Van persevereeren is geen sprake.

Patiente is goed ingelicht, kent de personen uit de omgeving bij
den naam, kent hun beroep. Tijdelijk, ook over den verblijfsduur, is
ze goed georiënteerd. Ziekteinzicht ontbreekt geheel.

We vatten haren toestand op als een maniakalen, en moeten daarbij
toegeven, dat eenige afwijkingen, ten minste in den omvang als hier,
voor een maniakalen toestand ongewoon zijn. Vooreerst haar kinderlijk
gedrag en haar kinderlijke wenschen en belangstelling, üij vroegere
gelegenheid heeft ze zich zelf hierover uitgelaten. XI 1909 wordt ver-
meld: „Ze wil Petilla lieeten, bid» dikwijls en zegt, dat ze zelf een
zoet kind is." Verder is ongewoon het zoo sterk en blijvend op den
voorgrond treden van bepaalde voorstellingen, nl. die op religieus ge-
bied en waarvan eenige van fantastlschen aard zijn. Ze vertelt, dat ze
zelf over het water heeft gewandeld en ook, dat ze dood is geweest,
maar dat de lieve God haar liet leven heeft teruggegeven. Gevoegd
hierbij het veelvuldig opzeggen van eigengemaakte lofliederen en het
bekrassen van tafel en muur met religicuse symbolen, zoo maakt het
geheel den indruk van een waansysteem. Een groot onderscheid be-
staat echter tusschen haar en de lijders aan waanpsychose, doordat zij
nooit vervolgingswaanideeën heeft geuit en ook nooit iets van betrekkings-
waanideeën bij haar is waargenomen. Dit geheel van religicuse en
c\'gen grootheidsideeën is hier geboren uit een euphorische stemming
en uit de door hare opvoeding gegeven gedachtenkrlngen. Het zijn
wenschvoorstellingen, die ze met veel fantasie eene uitbeelding geeft.

-ocr page 200-

Zulke wenschvoorstellingen, zulke luchtkasteelen, spelen ook bij de
chronische paranoia een groote rol, gaan ook daar gepaard met een
euphorisch affect, maar hebben daar een geheel ander karakter, doordat
de patienten uit het doen en laten van hunne omgeving, uit allerlei
kleinigheden voortdurend directe zekerheid krijgen van de waarheid
der gedachten, die hen bezighouden, of doordat de patienten stemmen
hunne vermoedens steeds weer hooren bevestigen. Dit verschijnsel: be-
trekkingswaan, kenmerkend voor gene lijders aan chronische paranoia,
ontbreekt bij onze patiente echter ten eenen male. Haar fantastische
voorstellingen zijn op zich zelf wel te onderscheiden van de waanideeën
van de chronische waanpsychosen.

Uit het verloop harer psychose deelen we kort het voornaamste mede.

W.., geb. 1858, was altijd vreemd; onnoozel in hoogen graad was zij stellig niet,
ze leerde lezen, schrijven en rekenen. Later was ze jaren achtereen meid bij een
tuinier, waar ze ijverig werkte, maar op ieder, die met haar in aanraking kwam een
vreemden indruk maakte. Op 28 jaar werd ze lastig, eigenzinnig en niet meer ge-
schikt om te dienen; ze verwaarloosde haar werk en hield zich bezig met godsdienstige
overdenkingen.

Uit de aanteekeningen van de eerste dagen van haar verblijf alhier zij vermeld:
.Bij een zekere mate van onnoozelheid beschikt zij over een goede dosis grappen en
galgenhumor en is dikwijls oorzaak van een uitbundig gelach door haar vreemde ver-
halen, waarin waarheid en leugen gemengd voorkomen. Tusschen dit alles in, spreekt
zij veel over godsdienst, kloosters en aanverwante zaken." .Nu eens treden meer
symptomen van imbecilliteit, dan weder die van manie op den voorgrond."

Patiënte gevoelt zich weldra geheel thuis in het gesticht; telkens echter treden buien
op, waarin ze lastig is, twistziek en op de onrustige aideeling verpleegd
moet worden.
Soms is ze uitgelaten vroolijk, brooddronken en agressief. Steeds blijft ze zich zeer
met godsdienstige gedachten bezig houden, brengt soms een groot deel van den dag
door met gebeden opzeggen.

Sedert worden geen wezenlijke veranderingen vermeld. Wisseling in haar toestand
is ook nu nog op te merken; hare gewichtskurve gaat op en neer. Hel voorkomen
van depressieve verschijnselen wordt nooit vermeld.

Wat de imbecilliteit betreft, waarvan wordt melding gemaakt, deze
is nooit hooggradig geweest, te oordcelen naar wat ze nu nog bezit
aan kennis op school en daarbuiten opgedaan. Twijfel rijst of we hier
werkelijk met eene combinatie van onvoldoende geestelijke ontwikkeling
en eene chronische psychose te doen hebben, en of niet veeleer èn hare
achterlijkheid èn haar vreemd gedrag in hare kinderjaren de uitingen
zijn van de toen reeds bestaande psychose.

Sedert haar verblijf in het gesticht zijn in hoofdzaak maniakale ver-
schijnselen aanwezig geweest.

-ocr page 201-

Voor de aanname van een manisch-depressieve psychose is ongewoon,
dat hare psychose onafgebroken heeft voortbestaan, wel is waar met
schommelingen, maar zonder tot tijdelijke genezing te komen. De
sterke affectieve veranderingen, niet de verloopskurve verleenen de
psychose een acuut karakter.

Het geheele verloop brengt den naam: originaire paranoia (Sander)
in herinnering. Originair, van jongs af, bestaat zeker bij haar dit lijden.
Voor het gebruik van het woord paranoia zouden we toch het voor-
komen van betrekkingswaanideeën verplicht willen stellen. Tegen de
betiteling: originaire paranoia is voorts in te brengen, dat deze naar
hedendaagsche inzichten, geen diagnose van eene ziekte is. Uiterlijke
overeenkomst vertoonende beelden van zeer verschillende ziekten vallen
onder deze benaming, die we hierom liever laten vallen.

Men zou bij eene psychose bij een van huis uit steeds vreemde
persoon, er toe kunnen komen het pracdicaat degeneratief voor de
eventueele benaming van de psychose\' te plaatsen. Ter vermijding
van verwarring met die degeneratieve psychosen, waar uiterlijke om-
standigheden den doorslag geven voor den vorm van de psychose,
willen we ook de toevoeging degeneratief niet gebruiken. Hier toch is
duidelijk, dat endogene factoren, de affectveranderingen, den vorm van
de psychose bepalen.

Het naaste staat deze psychose zeker bij de manisch-depressieve. Ze
\'s hiervan echter wel te onderscheiden als eene nabuurpsychose, of als
men aan de manisch-depressieve psychose een grootcre uitbreiding wil
Keven, als een wel te onderscheiden ondervorm er van.

Hoe men ook over de verhouding van deze psychose tot de manisch-
depressieve wil denken, het komt ons vooral hier op aan, aan te
toonen, dat deze psychose, die meer dan een kwart eeuw reeds bestaat,
geleid heeft tot een geestestoestand, die een geheel andere is, als die,
Waarin wc de patiënten in het eerste hoofdstuk (hebephrenc en katatone
eindtoestanden) of, waarin we de paranoïde patiënten hebben aange-
troffen. Deze psychose wijkt geheel van gene vroeger besproken psy-
chosen af en mag o. i. niet tot de dementia praecox gerekend worden.
Hct zou ons overigens niet verwonderen, wanneer sommige onder-
bekers dit geval zonder meer tot de groote groep van de dementia
Pmecox rekenden.

Overeenkomst met vorige patiënte biedt O.. (no. 9, geb. 1856).

We treffen haar niet steeds in eenzelfden toestand aan en zullen

-ocr page 202-

onderscheiden: den toestand, waarin ze doorgaans verkeert, en tijden
van depressieve verschijnselen.

Ook zij houdt verblijf op de afdeeling der onrustige patienten. Zij
valt op door een brutaal en zeer gedegenereerd uiterlijk en door haar
vrijpostig en ongegeneerd gedrag. Met eene zaalgenoote, die haar in
menig opzicht evenaart, vindt men haar meestal samen en in gesprek.
In haar goede tijden verricht ze dagelijks eenig huiswerk, wat ze slordig
aflevert.

Bij nadere kennismaking is ze eerst ietwat overdreven welwillend en
dringt zich op, om weldra weer zich vrij en vormloos te gedragen. In
de kleine proefnemingen stelt ze zeer weinig belang, wat ze ook niet
verheelt. Ze is ongedurig, gaapt en rekt zich uit, en doet er tusschen-
door nieuwsgierige vragen naar al wat ze vanuit het venster van de
onderzoekkamer kan zien. Bij de proefnemingen blijkt dan ook eene
slechte opmerkzaamheid. Overigens voldoet ze zonder moeite aan de
trouwens gemakkelijke eischen. Bij het laten zien van plaatjes blijkt
niets van ideeënvlucht, noch van persevereeren.

Zij is zeer goed georienteerd en ook op de hoogte van wat buiten
het gesticht voorvalt. Wanneer ze iets vindt van hare gading, leest
ze, en leest soms ook andere patienten voor. Ze ontvangt af en toe
bezoek. Haar ziekteinzicht is eene overgenomene, ze weet, dat de
menschen haar voor krankzinnig houden en dat ze op de onrustige
afdeeling moet zijn, omdat ze te druk en te slordig is. Zelf houdt ze
zich niet voor krankzinnig.

Behalve deze zijn nog andere verschijnselen bij haar waar te nemen.
Vooreerst heeft ze hypochondrische klachten. Deze zijn niet van fan-
tastischen aard en evenmin knoopt zij er fantastische verklaringen aan
vast. Ze vindt, dat ze er zoo slecht uitziet, gaat soms voor den
spiegel
staan en zet een meewarig gezicht. Ze klaagt over een opgezet lichaam,
over pijn, over slechte eetlust, enz.

In de tweede plaats is er volgens haar niets goeds aan het gesticht,
noch aan het personeel. Vooral het eten moet het zeer ontgelden.
Zulke kritiek is een geliefdkoosd onderwerp van conversatie met haar
bevriende zaalgenooten.

Voorts heeft ze vele en fantastische groothcidsideeën. Ze houdt zich
voor een kind van voorname ouders en spint met veel fantasie deze
idee als een zoete droom in het oneindige uit. Van den eenen dag
tot den anderen geeft ze een gewijzigde lezing van de
geschiedenis

-ocr page 203-

van hare afkomst. Ook fantaseert ze er bij, wat haar al in hare jeugd
is overkomen, en welke eerbewijzen haar zijn gebracht. Wijst men op
tegenstrijdigheden, daar bekommert ze zich weinig om en is niet om
een antwoord verlegen. Strijden voor hare waanideeën doet ze niet,
ze gedraagt zich er ook niet naar als een megalomaan. Hare fantasieën
aan de werkelijkheid aanknoopen doet ze niet. Van betrekkingswaan-
ideeën, van het duiden van allerlei toevalligheden als bewijzen voor
haar vermoeden, hebben we nooit iets kunnen vaststellen. Bij de zeer
sterke neiging tot fantaseeren moet van het antwoord op de vraag of
ze stemmen heeft gehoord: „net of iemand het tegen me zee. Ver-
beelding, zoo iets alsof iemand tegen me sprak", betwijfeld worden
of hier wel hallucinaties in het spel zijn.

Wat den inhoud der grootheidswaanideeën betreft, komt deze overeen
met den inhoud der grootheidswaanideeën bij de paranoïde patiënten.
Bij haar ontbreken echter: vervolgingswaanideeën, betrekkingswaan-
ideeën, het algemeene wantrouwen tegenover de omgeving en de neiging
zich af te zonderen. Hoe men ook over de verhouding van fantasieën
als de hare tot waanideeën der paranoïde patiënten wil denken, genoemde
verschillen zijn groot genoeg om deze fantasieën, deze „Einbildungcn"
Practisch van de waanideeën der paranoïde patiënten te onderscheiden.

Het ziektebeeld wordt nu nog gecompliceerd door het optreden van
Perioden met depressieve verschijnselen. We namen er eene waar, die
eenige maanden aanhield. De patiënte bemoeit zich dan niet meer met
anderen, verricht geen huiswerk, spreekt weinig, ziet slecht uit en maakt
een geremden en ietwat angstigen indruk. Ze loopt dan veel onrustig
heen en weer. Ze klaagt over nog eens zooveel bezwaren o. a. over
een gevoel van benauwdheid. Zelfbeschuldigingen of andere depressieve
gedachten uit ze niet. Ze scheldt meer nog dan anders op liet gesticht
en de verpleging, zegt nu ook, dat men haar plaagt. Een meer con-
creten vorm neemt de vervolgingswaan niet aan. Ook in deze tijden
kan men nog de groothcidsfantasieën bij haar vaststellen, hoewel ze er
2e\'f niet over praat.

Van het verloop harer psychose declcn we het voornaamste mede.

zc maakte In hare jeugd vele kinderziekten door; zou op 8-Jarigen leeftijd aan
typlius geleden hebben; vanaf haar 12e jaar dateeren psychische afwijkingen, die sedert
blijven voortbestaan, tallooze malen onderbroken door tijdelijke verergeringen.

Va" de aanvallen in het begin, op 12-jarigen leeftijd geeft eene zuster van haar eene
beschrljvlng. Zij werd stil en zonderde zich af. Daarna werd ze wild. sprak verward
en \'iad hooge idees. Ze wilde wegloopen. wat haar tweemaal gelukte. De eene maal

-ocr page 204-

werd ze na drie dagen, ronddolende, in het bosch gevonden; den anderen keer bij eene
familie, waarvan zij beweerde de dochter te zijn. Tusschen de aanvallen was aan haar
niet veel te bemerken; ze was steeds wat haastig en gejaagd.

Patiente werd zoo lang mogelijk thuis verpleegd, tot het niet meer ging. Vele keeren
werd ze in een gesticht geplaatst; er trad telkens weer verbetering in, maar nimmer
kwam het zoover, dat ze als geheel hersteld kon worden beschouwd. Ten slotte blijft
ze in voortdurende gestichtsbehandeling.

De meer acute perioden zijn nu eens: depressie met hypochondrische voorstellingen,
dan weer angstaanvallen met hallucinaties, welke laatste ook buiten de aanvallen ver-
meld worden, angstaanvallen met bewegingsdrang en smeren met faeces, aanvallen van
zware hoofdpijn, tijden, dat ze prikkelbaar is en twistziek. Allengs zeldzamer worden
de perioden, waarin de psychotische verschijnselen meer teruggaan en de patiente tot
werken in de naai- of strijkzaal in staat is. De gewichtskurve van de laatste 6 jaren
vertoont voortdurende schommelingen.

De toestand, waarin we patiente nu aantreffen, verschilt in alle op-
zichten van die eindtoestanden, welke we in het eerste hoofdstuk be-
sproken hebben. Onze patiente is eene persoonlijkheid gebleven, ze
treedt met zelfvertrouwen en geheel gecomponeerd op, ze heeft levendige
gemoedsbewegingen en die in overeenstemming zijn met hare gedachten,
ze is mededeelzaam en stelt nieuwsgierig in velerlei dingen belang.
Er is niets aanwezig van perseveratie of stereotypie of van de eigen-
aardige stijfheid der bewegingen en van de taal als bij gene patienten.

Haar toestand onderscheidt zich evenzeer van de paranoïde eind-
toestanden, zij heeft geen vervolgings- noch betrekkingswaanideeën,
ze heeft niet het wantrouwen en de neiging zich af te zonderen van
de paranoïde patienten.

Waar bij meer dan 40-jarigen duur en stormrijk verloop harer psychose,
zich niet een der eindtoestanden heeft ontwikkeld, als we vroeger hebben
leeren kennen, kunnen we hare psychose niet rekenen tot de groote
groep van de dementia praecox, onverschillig of men hieronder be-
halve de hcbcphrene
en katatone valoopsvormen ook de paranoïde
psychosen wil samenvoegen. Van de diagnose dementia praecox kan
hier geen sprake zijn.

Ook in dit geval komt de naam: originaire paranoia iemand te binnen.
Tot haar 12e jaar terug zijn waanvoorstellingen te vervolgen, de groot-
heidsideeën zijn primair opgetreden, terwijl het verloop zeer
onregelmatig
was, alles verschijnselen als bij de originaire paranoia van Sander1)
worden beschreven. Zooals we reeds bij de vorige
patiente opmerkten,

\') Archiv. f. Ps. Bd. 1.

-ocr page 205-

willen we deze betiteling: originaire paranoia, omdat ze geen klinische
diagnose is, liever niet gebruiken.

Hoewel bij haar in den habitueelen toestand lichte, expansieve en bij
tijden ook depressieve verschijnselen zijn waar te nemen, vindt toch
het geheele ziektebeeld in maniakale en depressieve verschijnselen geen
voldoende verklaring. Hare psychose vertoont veel verwantschap met
de manisch-depressieve, maar gaat er toch niet geheel in op. Het is
een meervormig recidiveerende en dan chronisch verloopende psychose bij
een van huis uit zwaar gedegenereerd individu. Een degeneratieve psychose,
in den zin dat uitwendige invloeden op het ziektebeeld grooten invloed
uitoefenen, is het niet, hier spelen voor alles endogene factoren eene rol.

Het is niet een onduidelijk of twijfelachtig geval, maar zelfs zeer
doorzichtig. Alleen kost het moeite het onder een der groote lieden-
daagsche ziektegroepen onder te brengen. Evenals de vorige gevallen
willen we deze psychose afzonderlijk beschouwen, als eene nabuur-
psychose van de
manisch-depressieve.

Ten slotte in dit hoofdstuk een geval, dat zich in vele opzichten bij
de vorige aansluit.

Bij H. . (no. 8, geb. 1847) vinden wc afwisselend expansieve en
depressieve verschijnselen als bij de manisch-depressieve psychose en
behalve deze afwijkingen: hallucinaties zonder waanvorming en eene
neiging tot confabuleeren bij goed inprentingsvermogen.

We treffen hem aan op de afdceling der rustige patiënten. Hij is
een zwaargebouwde man, een goede lobbes, vriendelijk gestemd en is
°P zijne manier bedrijvig in de weer met allerlei bezigheden. Zijn
lievelingswerk is den tuin schoon te houden, hij loopt met een gieter
rond en kweekt planten in allerlei kisten en bussen. Een klein hoekje
van den tuin beschouwt hij als zijn eigen, spit liet veel tc vaak om,
zoodat alle planten er van sterven. Hij heeft er ook een suikerbiet
gepoot om zaad te winnen en om dat zaad weer uit te zaaien, \'t Zijn
"laar een paar roe, maar \'t is jammer om het ongebruikt tc laten liggen.
Meermalen stelt hij voor een grooten kastanjeboom tc laten omkappen,

meer zon tc krijgen voor zijn tuintje. Hij is in liet bezit van eene
lei\'. waarop hij graag sommen uitrekent, eene kunst, die hij echter slechts
matig verstaat. In een zakdoek geknoopt draagt hij zijne schatten met
zich mee: een zakje tabak, een almanak, een bril, een griffel enz.,
r°ndom in zijne pet een groote bos pionten voor zijne pijp.

-ocr page 206-

Hij stelt het zeer op prijs een praatje te maken. Bij voorkeur vertelt
hij van vroegere tijden, hij zit breed en gemakkelijk op zijne stoel, de
eene duim in het mouwgat van zijn vest, in de andere hand zijne pijp,
waarmee hij zijn verhaal aanduidt en waaraan hij soms met smaak een
paar lange trekken doet. Hij vertelt van Atjeh en van zijne geboorte-
plaats, geeft gedétailleerde schilderingen en voert allerlei personen
sprekende in. Het is alsof hij het zich zelf vertelt; voor den toehoorder
is zonder navragen er niet veel van te begrijpen. Van het eene vervalt
hij in het andere zonder eene episode tot het einde te vertellen. Ja,
dikwijls spreekt hij een opgezetten zin niet ten einde, maar is onderweg
alweer een andere richting ingeslagen. Hij zelf speelt in zijne verhalen
een mooier rol dan hem toekomt. Doorspekt zijn z\'n verhalen met
natuurkundige verklaringen, ingewikkelde, en waar hij zelf niet uit weet
te komen. B.v. „In den herfst gaat het zomerkleed niet verloren, maar
wordt opgeborgen met koolstofzuur." Ook spreekt hij gaarne over
geheimzinnige machten in Indië en over de wonderen van Chineesche
vuursteenen. Zoo vertelt hij van eene wandeling op Zondag, dat hij
eene vliegmachine heeft gezien en vervolgt: „vroeger konden ze ook
vliegen, als U den Bijbel leest, staat het er in. Ze vlogen er zoo
maar tusschen uit. In Indië waren ook van die jongens, die vlogen
ergens in. Een goede bekende laat toe, dat ze er in vliegen. Dat
geestelijke, dat zijn ook van die dingen, die gaan op de vlucht" enz.
Als hij zonder inleiding van het een op het andere komt, krijgt zijn
gesprek iets zeer verwards, zoodat men een oogenblik denkt aan de
zpnderlinge opmerkingen van de katatonici. Zoo komt hij b.v. eens
naar me toe, groet en begint ongeveer: „vier, vijf, zes, mooi weer,
zeven moest regenen. Een jongen van een advocaat kwam kijken om
huurcontracten te maken, een die verhuurt woningen, andere huurt ze.
Hij had geen garen achter zijne hielen", enz. Van een praatje
overliet
weer, komt hij op den almanak, volgens welken het op den 7en zou
moeten regenen. Dan komt hij op eens op eene scène, die zich voor
meer dan 25 jaar afspeelde tusschen een advocaat en een boer, en
waarvan misschien een schampere opmerking uit den mond van den
boer over de kaalheid van den advocaat hem is bij gebleven.

Bij de kleine proefnemingen blijkt zijne opmerkzaamheid slechts
weinig verminderd; ze is beter dan men naar zijn warhoofdige gesprek-
ken te oordeelen zou vermoeden. (Hij copieert b.v. den text met éen
fout, geeft op enkele na alle veranderingen aan van de vervolgplaatjes,

-ocr page 207-

luistert in het geheel gedurende 47" naar den stemvork, doorstreept bij
de proef van Bourdon 65 n\'s met 6 % fout). Bij het laten zien van
plaatjes blijkt niets van ideeënvlucht, hij is niet afleidbaar, en perse-
vereert niet. Onthouden doet hij goed; de vervolgplaatjes herkent hij na
eenige keeren bijna alle bij de eerste figuren. Het is echter niet
moeilijk hem te laten confabuleeren, tegen suggestieve vragen is hij
weinig bestand. Ook van zijne medepatienten en vooral over hun vroeger
leven, vertelt hij allerlei onjuistheden.

Zijne opvatting is, voor zoover het de eischen van de gemakkelijke
proefnemingen betreft, eene goede. Hij is geheel georienteerd en ook
eenigszins op de hoogte van wat buiten het gesticht voorvalt. Hij houdt
bij zijne verzoeken om eens naar zijne familie te mogen gaan rekening
met de goedkoope vacantiekaarten.

Opmerkelijk is zijn slecht inzicht in den toestand van zijne mede-
patienten. Hij heeft alleen omgang met de meest gespaarde onder de
patiënten, die hem omgekeerd door zijn domme opmerkingen niet heele-
maal voor vol aanzien. Van zijn minder geestelijk gespaarde zaalge-
nooten kent hij de bijzondere eigenaardigheden, hunne manieren en
stereotype uitdrukkingen, maar tot de conclusie dat zij krankzinnigen
zijn, dat zij hun verstand hebben verloren, komt hij niet.

Ziekteinzicht in zijn eigen toestand heeft hij niet. Hij weet wel onge-
veer, wat de menschen van hem denken. „Vroeger zeiden ze, dat ik
wat raar in mijn hoofd was, ik moest niet met elkeen praten, niet
overal een boom opzetten." Zijn eigen kunnen overschat hij zeer.

Liefst zou hij wegwerker willen zijn, en voegt er bij, dat ze er niet
tc lang mee moeten wachten, want dan is hij te oud. Hij weet, dat
hij onder curateele gesteld is, vindt echter dat ze die nu wel zouden
bunnen opheffen. Hij kijkt de couranten na of het er nog niet instaat.

Buitendien hallucineert hij af en toe. Laat men hem de oogen sluiten
en luisteren, dan geeft hij aan geluiden te hooren. Het verschijnsel is
n\'et constant, en wat hij hoort zijn bijna steeds geluiden, slechts zelden
e»kcle woorden. Zoo hoort hij: „schapcngeblAcr" en zegt er bij: „zooals
dc lui vroeger deden bij het dorschcn, dan krijgen ze scbaapvleescli,
Uan gaan ze wel eens bSc zeggen." Hij hoort bijen gonzen, de wind
Waaien en het gebulder van de zee. Ook ruikt hij de bloei van de
koolzaadvelden. We hebben reeds vermeld, dat uit gesprekken met den
pa,\'cnt blijkt, dat herinneringen aan zijn geliefd polderland, waar hij
\'ang geleden woonde, hem veel bezig houden. Het is nu moeilijk uit

-ocr page 208-

te maken of wat hij zegt te hooren, zinnelijke herinneringsbeelden zijn
of directe geluid- en reukwaarnemingen. Een anderen keer krijgt men
meer den indruk van het laatste: hij zit dan aandachtig te luisteren en
stopt ook wol in zijne ooren. Wat hij hoort, speelt steeds in vroegere
tijden; zoo vaak we hem er naar vroegen, gaf hij zulks ten minste aan.
Hij hoort nooit zich zelf prijzen of uitschelden en knoopt aan hetgeen
hij hoort, geen waanideeën vast.

Aldus de patiënt, zooals we hem gewoonlijk aantreffen. Bij tijden nu
wordt hij bewegelijker en drukker. Hij spreekt Maleisch op zijne manier,
houdt vreemde alleenspraken met veel gebaar. Hij is prikkelbaar en
ergert zich over minder goed gedrag van andere patienten. Hij houdt
ze eene zedepreek, scheldt ze uit voor zondaars of vat er een bij den
kraag en zet hem hardhandig in den tuin neer. Een enkele maal komt
het ook tot verwijten, dat ze hem hier opgesloten houden en dat hij
nooit zijn arbeid betaald krijgt. Maar ook nu niets van waanideeën.

Andere tijden is hij stil, soms maanden achtereen met gestadig dalen
van zijne gewichtskurve, soms een enkelen dag. Hij kruipt dan in een
hoekje van de zaal, spreekt niet met anderen; zijne lei blijft onbeschreven.
Hij vindt het niet prettig, wanneer hij wordt aangesproken, geeft echter
beleefd een kort antwoord. Hij ziet er dan somber en slecht uit. Ook
nu geen waanideeën van betrekking, evenmin als waan van lichamelijke
beinvloeding, hoewel hij over rheumatische pijnen klaagt. Ook aan
onaangename herinneringen, die hem nu soms bezighouden, worden
geen waanideeën vastgeknoopt.

We hebben uitvoerig van den toestand, waarin we dezen patiënt aan-
treffen, bericht, om te doen uitkomen, hoezeer deze toestand
verschilt
van de eindtoestanden (hebcphrene en katatone) vroeger in het le
hoofdstuk besproken. Hier bestaat geene apathie, geene gevoelsafstomping,
geen verlies van belangstelling; hier ontbreken perseveratie, stereotypie,
alsook de eigenaardige stijfheid en gebondenheid der
uitdrukkings-
bewegingen als bij gene patienten. Van de paranoïde eindtoestanden
onderscheidt zich de zijne door het ontbreken van paranoïde verschijnselen.

Van het verloop zijner psychose deelen we hier de hoofdzaken mee.

Over zijne jeugd is niets bekend. Hij bezocht de lagere schpol blijkbaar niet zonder
succes. Later diende hij als vrijwilliger bij een keurcorps. Zijne ziekte is terug te ver-
volgen tot de jaren, toen hij na volbrachten diensttijd weer boerenknecht werd. Hij
leefde ongeregeld, verkwistte een klein vermogen en kwam overal in conflict. Hij
teekende voor Indië, maar zijn gedrag liet onder dienst veel te wcnschcn over, hij was

-ocr page 209-

twistziek en maakte zich hij herhaling aan insubordinatie schuldig. Een groot deel van
zijn diensttijd bracht hij in detentie doorj werd ten slotte wegens ongeschiktheid zich
aan de militaire wetten te onderwerpen, ontslagen. Nu zwierf hij weer rond in zijne
geboortestreek, maakte misbruik van sterken drank en bezocht meermalen de gevangenis.
Na nog een tijd in een werkhuis opgenomen te zijn, waar hij evenmin te houden
was, wordt hij op 38-jarigen leeftijd in het gesticht opgenomen.

De schildering van zijn toestand toen komt zeer overeen met de tegenwoordige,
alleen traden toen hallucinaties meer op den voorgrond. We citeeren de aanteekening
op den 5en dag van zijn verblijf alhier:

.De lijder houdt zich rustig. Uit een gesprek bleek de aanwezigheid van een
groote incoherentie der gedachten. Hij roemde zijn groote redeneerkennis, waarin hij
reeds geoefend was in de wieg. Hij had Simson, den sterken man, gekend. Hij
wist, dat zijne klompen hem tegen de koude beschutten, omdat zij van hout gemaakt
waren en door het hout ontstonden de draaikolken en de waterleiding" enz. enz.

Patiënt is steeds in het gesticht werkzaam gebleven. In den beginne vooral, later
minder, traden perioden op, waarin hij prikkelbaar was, hallucineerde cn verward sprak.

Hij wordt in de rapporten dement genoemd, later wordt van asyl-
dementie gesproken. Hoe men ook over den oorsprong en de beteekenis
er van wil denken, in den toestand zooals we hem nu aantreffen,
bestaan groote geestelijke tekortkomingen, grootere dan gewoonlijk met
de betrekkelijk weinig intensieve psychotische verschijnselen van expan-
sieven aard zooals bij hem voorkomen, plegen samen te gaan. Hij
maakt vooral een dommen indruk en de vraag rijst of hij van huis uit
niet een weinig imbecil of tenminste weinig begaafd is geweest. Naar
zijne schoolkennis te oordeelen kan van een hooggradige imbecilliteit in
ieder geval geen sprake zijn geweest.

Waar de anamnese melding maakt van alcoholmisbruik, doet de vraag
zich voor, of daaraan niet zijn defect en vooral het voortbestaan van
hallucinaties is toe te schrijven. De kennis van chronische alcohol-
psychosen is te onvolledig dan om hier eene samenhang in genoemden
zin zelfs als iets waarschijnlijks aan te mogen nemen.

We hebben hier dus wederom te doen meteen geval, waar maniakale
en
depressieve verschijnselen in het verloop eener psychose zijn voor-
gekomen, maar het geheclc ziektebeeld evenwel niet voldoende verklaren.

Zijne psychose willen wc wederom als eene aan de manlsch-depressieve
verwante beschouwen.

I-cverde tot nu toe het onderzoek van deze oude gestichtsbewoners
behalve eenige bijzondere détails weinig nieuwe gezichtspunten op, wat
Uit laatste hoofdstuk ons leerde, schijnt toch niet geheel van belang

°ntbloot.

-ocr page 210-

Er blijken een aantal psychosen te zijn, die na jarenlang bestaan tot
een meer of minder uitgesproken defecttoestand hebben gevoerd;

die zich wel onderscheiden van al die psychosen, welke of van aan-
vang af of na eerst onder andere ziektebeelden te zijn verloopen, gevoerd
hebben tot een staat van geestelijk verval met eene reeks eigenaardige
en wel gekarakteriseerde eigenschappen, en welke onder den naam
dementia praecox vooreerst moeten blijven samengevat;

die zich ook onderscheiden van al die psychosen, welke — hoe
groote verschillen onderling bestaan en hoe weinig een nauwkeurige
omgrenzing mogelijk is — onder den naam chronische waanpsychosen
kunnen worden samengevat, en welke een klinische zelfstandigheid
handhaven tegenover de dementia-praecoxpsychosen boven bedoeld;

die eenerzijds menig punt van overeenkomst hebben met die gevallen
van de manisch-depressieve psychose, die theorieën ten spijt ten slotte
toch meer of minder geestelijk verval met ztch hebben meegebracht,
maar anderzijds bestaan punten van verschil, die het wenschelijk maken
deze psychosen zonder meer niet in de manisch-depressieve psychose
in te lijven.

Dit aantal psychosen dan, die we afzonderlijk van genoemde vorige
groepen willen beschouwen, vormen echter zelf niet een eng omschreven
groep, ze verschillen daarvoor onderling te zeer.

We wagen het niet naar aanleiding van deze, enkele, gevallen nieuwe
chronische psychosen te ontwerpen; we moeten ons tevreden stellen met
er op te wijzen, dat deze gevallen niet thuis behooren in de heden-
daagsche groote groepen van chronische psychosen, dat wanneer men
deze psychosen in een dier groepen toch wil onderbrengen, èn deze
psychosen in hare verschijnselen en haar verloop niet voldoende worden
verklaard, èn gene groote groepen door de nieuwe uitbreiding worden
ontwricht. Wc moeten ons tevreden stellen met tc verwachten, dat deze
psychosen eerst ccnc plaats cn ccnc verklaring zullen vinden, wanneer
eenmaal andere stroomingen het terrein van de nosographic der psychosen
een nieuwen aanblik zullen hebben gegeven.
23 November 1912.

-ocr page 211-

BIJLAGE I.

Afzonderlijke vermelding verdient ten slotte patiënt B.. (no. 12, geb.
1859), die op 17-jarigen leeftijd blijkbaar eene meningitis heeft door-
gemaakt en sedert geestelijk abnormaal is gebleven.

Van zijn vroegere ziekte wordt vermeld: »klaagde over de allerhevigste hoofdpijn,
na een paar uur was hij stokdoof, wat hij is gebleven." Zelf vertelt patiënt, dat hij
koorts had gehad en eene week ongeveer bewusteloos moet zijn geweest. Terwijl vóór
zijne ziekte wordt vermeld, dat hij goed kon leeren, heet het later: Toen patiënt her-
steld was, was al spoedig gebleken, dat hij psychisch ook gelaedeerd was. Hij was
niet meer in staat voor arbeid, die eenig intellect vorderde, werd pakkendrager in een
fabriek. 11 jaar later staakte hij dezen arbeid en voerde sedert niets meer uit. Op
een goeden dag, een paar jaar laier, was hij thuis gekomen met het gezegde, dat hij
eigenlijk geen kind van zijne moeder was, maar een ondergeschoven kind, dat hij
admiraal der vloot was. Zijn gedrag was overeenkomstig dien waan. Hij zwelgde om
zoo te zeggen in allerlei groothcidsidecën. Reden tot opneming in het gesticht in
\'^93 was, dat hij soms lastig werd, zijne moeder sloeg en dat thuis, in een geheel
Verwaarloosd gezin, hem niet de noodige verzorging ten deel viel. Patiënt zeil vertelt,
dat hij toen ter tijde opvliegingen had en veel in zich zelf liep te praten.

Sinds dien In het gesticht verpleegd, heeft hij zich steeds kalm gedragen en vlijtig
Rewerkt. Hij had met niemand omgang en vertoonde nooit eenlgen lust liet gesticht te
verlaten.

We treffen hem nu aan als een vriendelijken, bcdccsden man met jeugdig gezicht,
Waarvan men zijn 51-jarigen leeftijd niet zou aflezen. HIJ is geheel doof, spreekt met
"Ine hooge stein; overigens worden geen neurologische afwijkingen gevonden. Door
de vragen op te schrijven kan men zich goed met hem onderhouden. Hij is een der
Retrouwe werkers In de schllkamer, waar hij een groot quantum arbeid verricht. In
\'egenstclling niet de meeste zijner incdcschillers, die niet veel meer dan automatisch
berken, houdt hij toezicht en helpt mede het bedrijf te regelen. Zijn vrijen tijd brengt
\'\'ij door met lezen. Hij heelt geen omgang met medepatiënten, onderhoudt geen be-
dekkingen met de buitenwereld en ziet vrijwillig af van Zondagsche wandelingen buiten
hct üestlcht. Lezende Interesseert hij zich echter wel voor hetgeen er in de buiten-
wereld voorvalt. Door de courant en door illustraties is hij van een en ander goed op
de hoogte. HIJ weet b.v. dat er vele nieuwe gebouwen in Utrecht zijn bijgekomen,

13\'

-ocr page 212-

noemt naam en plaats, zonder ze uit eigen aanschouwing te kennen. Maar van het-
geen hij niet heeft kunnen lezen, daarvan weet hij niet af. Zoo kent hij b.v. niet de
namen van zijne medepatienten, zelfs niet van de oudere, met wie hij bijna 20 jaren
dag in dag uit heeft samen geleefd. Zijne medepatienten kan hij echter wel aanduiden
door hun eigenaardige gewoonten na te maken.

Vooral op grond van het feit, dat hij na zijne ziekte niet meer ge-
schikt was voor arbeid, die eenig intellect vereischt en waarvoor hij
vroeger wel de capaciteiten bezat, moeten we in dit geval spreken van
geestelijken achteruitgang, van dementie. Ook het kunnen volharden bij
zoo geestdoodenden arbeid zonder wensch naar beter bestaan, is ais
eene uiting van dementie te beschouwen. Evenwel is van verregaande
apathie geen sprake; al is het zeer eenzijdige, toch blijft hij belangstel-
ling betoonen en actief geeft hij aan zijn leven een eigen vorm. Hier-
door onderscheidt hij zich ook van de apathische dementia-praecox-
patienten. Terwijl de eischen van het leven in de maatschappij snel
zijne inferioriteit deden uitkomen, maakt hij een goed figuur bij een
intelligentieonderzoek; de kleine proefnemingen gaven hem geen moeite;
ja, de door zijn vele lezen verzamelde kennis maakt hem onder zijn
standgenooten tot een man van ontwikkeling. Wat hem ook achteruit zet
is zijn kinderlijke bedeesdheid, die hem voor forscher optreden van
andere, zelfs van geestelijk veel lager staande patiënten, schuchter doet
terug treden. In het leeren beschikken over zijne geestesgaven en het
laten gelden ervan, heeft de ziekte in zijne ontwikkelingsjaren hem vooral
getroffen.

Behalve zijn eigenaardigen defecttoestand zijn de bij hem voorkomende
hallucinaties en waandenkbeelden merkwaardig en afwijkende van de
paranoïde verschijnselen, die men in sommige gevallen van doofheid
kan aantreffen. De hallucinaties zijn nu eens alleen vage geruischen,
dan hebben ze indifferente gezegden tot inhoud: hij hoort b.v. straat-
liedjes zingen uit vroegere jaren. Dan weer staat de inhoud der hallu-
cinaties met zijn persoon in verband. Hij schrijft de stemmen toe aart
geesten, die om hem heen zweven, aan spiritisme, aan „buitengewone
omstandigheden". Nu eens schelden de stemmen hem uit, maar hij
trekt zich er niet veel van aan; hij beantwoordt ze niet. De stemmen
prijzen hem ook wel, ze spreken van zijn hooge afkomst, herinneren
hem er aan, dat hij een ondergeschoven kind is. De hallucinaties
bestonden reeds volgens patiënt, voordat hij zulke gedachten had.
Deze
grootheidsideeën bestaan nu buiten de hallucinaties voort. Ook heeft

-ocr page 213-

patient herinneringsvervalschingen, in den zin van grootheidsideeën: hij
heeft een examen moeten afleggen voor zeevaartkunde, voor stuurman
en officier. Hij is admiraal in buitengewonen tijd, in een ander leven,
daar komt iets bovennatuurlijks bij te pas.

Patient is niet wantrouwend, heeft geen betrekkingswaanideeën, vindt
in het doen en laten om hem heen geen bewijzen voor zijne waandenk-
beelden. Behalve dat hij over zijne waan in vage onbegrepen termen
spreekt, nemen we geen andere verschijnselen waar, ook niet het ge-
bruiken van nieuwgevormde woorden, zooals we die bij vroeger be-
sproken paranoïde patienten hebben leeren kennen.

Bekend is, dat bij sommige doove menschen paranoïde verschijnselen
zich kunnen ontwikkelen: vanaf een zekere achterdocht, prikkelbare
stemming, enkele betrekkingswaanideeën tot volledige psychosen, en
dat tot het ontstaan hiervan juist de aan de achterdocht blijvend gebon-
dene lichte affectieve veranderingen tengevolge van bemoeilijkten omgang
met medemenschen, veel bijdragen. Hier in ons geval is de ontwikkeling
blijkbaar cene andere; het zijn de aan subjectieve geruischen zich aanslui-
tende hallucinaties, die grootheidswaan voorstellingen hebben doen post
vatten; later zijn deze buiten de hallucinaties om blijven voortbestaan en
hebben zich ook eenigszins zelfstandig uitgebreid. Patient\'s overige gees-
testoestand zal hiertoe het zijne hebben bijgedragen: niet echter affectieve
veranderingen, maar zijne eenzelvigheid, zijn gemis aan contact met de
werkelijkheid en misschien ook omdat zijn oordeel heeft geleden.

We vinden zulke psychische stoornissen bij dooven, afwijkende van
het gewone type, ook vermeld bij: Régis1), Maladies de
l\'oreille et
hallucinations de l\'ouïe: „enfin dans une 3e catégorie, les malades,
souvent après avoir traversé les phases précédentes (subjectieve gerui-
schen en hallucinaties), finissent par verser dans un délire vrai de persé-
cution qui, soumis tout d\'abord aux hallucinations de l\'ouïe et présen-
tant de ce chef une physionomie clinique particulière suit à la longue
\'\'évolution commune de la vésanie."

\') Journal de Méd. de Bordeaux 190-1 no. 30. referaat Revue Ncurol. 1905, pag. 228.

-ocr page 214-

BIJLAGE II.
VERKORTE ZIEKTEGESCHIEDENISSEN.

1.

Vrouw S.. geb. 1844. Erfelijke belasting niet bekend.

1°. IX 1867—V 1868, hersteld ontslagen. Zwaarmoedigheid kenbaar uit
angstige voorstellingen, uit haar geheele voorkomen, verkeerde beoordeeling van
haren toestand en omstandigheden.

2°. IV 1881—III 1882, hersteld ontslagen. Na vorig ontslag ging zij weder
dienen en heeft zich in die betrekking altijd uitstekend gekweten. In de laatste
maanden trad van lieverlede een gedeprimeerde stemming op, onrustige slaap,
beslagen tong, ontbreken van eetlust, lichte hoofdpijn. Geestelijke onvoldaanheid
daarin bestaande, dat ze meende haar werk niet te kunnen doen. Later kwamen
melancholische waanvoorstellingen en hallucinaties met oogenblikkclijke opge-
wektheid, maar zooals het meer gaat was de gedrukte stemming meermalen
onderbroken door normale perioden.

Bij hare opneming bestonden geen onaangename gevoelens meer van lichaam
of geest, maar de stemming is over het algemeen een lustige geworden. Van
lieverlede kwamen symptomen te voorschijn bij dit stadium passende, aanhou-
dende tot XI. Begon met een toestand van onbewustheid, waarin zij zelfs
menigmaal dclirccrde, zong, danste; daarna een toestand van razernij, waarin
ze zich uitkleedde, smeerde. VI namen de verschijnselen weer af. Volgde
langzame beterschap.

3°. XI 1882—heden. Kort na haar ontslag is zij weer opgewekt geworden,
maar toch niet in dien graad, dat plaatsing in een gesticht noodzakelijk was.
Nu is zij gemaakt vroolijk, bits, aanmatigend, brutaal, familiair, doet alsof zc
meer dan een ander is en voert niets uit. Zij is in \'t algemeen in maniakale
opgewektheid, spreekt nog al met de andere patiënten, heeft hier wat te vitten,
daar wat aan te merken, hier wat te veranderen, daar wat te verbeteren, zegt
steeds hoe het moet zijn en is zoo maar altijd aan het „(rcibcn". Er is geen
bezwaar hare ziekte te rangschikken onder de chronische manicün, omdat deze
nog niet stabiel genoeg is in hare verschijnselen otn zc onder de vecordiagrocp
te rangschikken. Er is nog kans op beterschap, welke wij ontzeggen aan vccordia

XI 1883. Chronisch maniakale toestand duurt voort. Patiënt is meest inuncr

-ocr page 215-

geisoleerd om haar luidruchtige wijze van zijn. Meermalen worden dwangbe-
wegingen bij haar waargenomen, o. a. heen en weer rollen van het lichaam of
van het hoofd alleen. Bij tijden is zij goed te spreken en kan dan in \'t oog-
vallend aardig zijn.

X 1884. Behalve haar maniakale verschijnselen wordt ook vermeld: zij heeft
choreiforme bewegingen van het hoofd, dat zij uren achtereen als een klok heen
en weer kan bewegen, terwijl zij daarbij geluiden of woorden uit, die geen zin
hebben, zooals tom rom dom. Ze ziet er physiek goed uit. Is nu en dan
werkzaam, borduurt netjes.

1885. Moet meest geisoleerd worden, pogingen haar weer op de afdeeling te
doen verblijven mislukken.

XII 1886. Type van een maniaca; door haar periodische exaltaties gevaarlijk
voor de omgeving. Nagenoeg met epileptisch karakter behept, treden haar
accessen ook als raptus op.

XII 1887. Perioden van betrekkelijke kalmte wisselen af met perioden van
heftigheid en sub-maniakale opgewektheid.

XII 1890. In den toestand van chronische manie en beginnende psychische
zwakte is geen verandering gekomen.

I 1900. De patlente blijft nog steeds dc psychische abnormale persoonlijkheid,
die over het algemeen kalm, van tijd tot tijd onder den invloed van waan-
ideeën uiterst prikkelbaar is.

Later wordt er van gesproken, dat de waanideeën niet gesystematiseerd zijn,
en wordt van hallucinaties gewag gemaakt.

I 1908, nog steeds behept met waanideeën cn chronisch manischen toestand.

Over den vrijwel gelijkmatigen toestand, waarin wij patiënte aantroffen, deelden
wc mede op pg. 156, eenen toestand, die niet meer den naam hypomanie
verdient, maar ten volle dien van manie. Zij is cuphorisch gestemd, begint
druk te praten, wanneer men zich even met haar bemoeit, is druk in dc weer
">et haar toilet, met zaalwerk en haar onafscheldelijken borduurlap, waarop zc
\'n bonte mengeling de ccne figuur over dc andere heen borduurt. Zij treedt
met zelfvertrouwen op, regeert meer leidzamc medepatiënten, tutoyeert een
leder. Wanneer ze babbelt komt zc van het ccne onderwerp op het andere, is
afleidbaar, maakt overal op haar manier geestige opmerkingen over. Zc heeft
een grooten dunk van zich zelf. quasi nederig spreekt zij cr van, dat ze een
uitverkorene Is. Haar inprentingsvermogen is goed, zij is goed georiënteerd,
°ok over haar verblijfduur. Zij heeft niet het minste ziekteinzicht. Van hallu-
cinaties hebben we niets vernomen. Wc maakten pg. 157 cr van melding, dat
z\'j geen aanstoot neemt aan ccn verblijf op dc onrustige afdeeling, dat zij in
\'»are zelfgenoegzaamheid geen omgang heeft met anderen; cn In hoeverre hier van
een defect is tc spreken.

2.

Vrouw T.. (geb. 186-1); dc vader was potator.de moeder was ccn buiten-
gewoon
zenuwachtige, drukke, driftige vrouw, baker van beroep, wier kracht

-ocr page 216-

bestaat, evenals van vele van hare soort, in babbelen, zoo snel, zoo veel en
zoo luid, dat men aan een ware logorrhoe denkt. Eene zuster van patiente en
eene nicht van moederszijde zouden aan toevallen hebben geleden.

Patiente was van jongs af een zwak meisje, had een paar stuipen, viel op
haar 7e of 8e levensjaar, waardoor zij eene hoofdwonde kreeg, waaruit een
litteeken overbleef. .

1°. V 1881—VI 1884, werd zij 17 jaar oud hier verpleegd voor een recidief
van mania chronica, en werd niet hersteld ontslagen.

2°. VI 1884. Telkens werd patiente op de proef ontslagen, maar ook telkens weer
teruggebracht. De groote opgewektheid lijdt bij haar tot een soort toeval, soms
maanden wegblijvend, maar dan met driedaagschcn duur zich vertoonend. Zij
toont veel ijver, te veel; is druk, praatzuchtig en schijnt een haantje de voorste.
Daar ze \'t laatste halfjaar beter is, wordt eene proef genomen met ontslag op
verzoek van de moeder.

3°. III 1885—heden. Ze werd in het ziekenhuis verpleegd, waar zij een of meer-
dere toevallen zal gehad hebben, waarna zij in opgewekte stemming verkeerde cn
wartaal sprak. Aan de toevallen ging een stadium van gemoedsontstemming
vooraf, trekkingen in aangezichtsspieren, risus sardonicus, dan valt zc op den
grond, slaat met armen en bccncn, gilt cn schieeuwt, lacht dan cn huilt en na
een minuut of tien is dit voorbij. Zc staat op, voelt zich afgemat, kan bij het
loopcn de richting niet houden, is kregel cn aggrcssicf. Van het ziekenhuis wordt
ze naar het gesticht overgebracht. Hier is zij vrij opgewekt, druk, praatzuchtig,
zij lacht onophoudelijk zonder motieven. Ecnigc dagen later: is cn blijft rustig,
werkt; spreekt men haar aan, dan vertoont zij ccn ongewone radheid van dc
tong, zij spreekt zich dikwijls voorbij; dan stokt zij cn komen tranen in hare
oogen, daarna ccn lachbui, klaagt over allerlei pijnen, lijdt aan vertigo, wordt
duizelig cn valt op den grond. In dc volgende maanden is zij af cn toe zeer
opgewonden, in den tusschcntijd doet zc geregeld haar werk. Zoo gaan vele
jaren voorbij, telkens keeren submaniakalc perioden terug, dan weer werkzaam
cn ordelijk, dan weer opvliegend, bemoeiziek cn brutaal.

VIII 1901. Sedert het begin van dc maand stil in zichzelf gekeerd, werkt
slechts een deel van wat ze vroeger dccd. IX 1901 overgang in maniakaal
stadium, twee maanden later gaan dc maniakale verschijnselen weer terug.

Dc volgende jaren herhalen zich steeds weer maniakale perioden.

Voorjaar cn zomer 1908 is zij depressief.

Patientc\'s gcwichtskurvc der laatste jaren vertoont voortdurende schommelingen.

Gedurende den waarnemingstijd 1910—1911 troffen wij haar niet in een gelijk*
matigen toestand aan. Doorgaans bestaan verschijnselen van hyponianie; dan
eens ccn paar dagen, dan weer cenigc maanden achtereen is zij licht gedepri-
meerd. In haar gewone, hypomaan stadium is zij ccn gezond cn vroolijk uit-
ziende vrouw, die ijverig den geheelen dag aan het werk is, wat zij vlot cn vol
belangstelling doet. Af en toe brengt zc een dag thuis bij hare familie door.
Zij is vriendelijk, aanhankelijk cn wanneer zij het niet te druk met haar werk
heeft, zeer mededeelzaam. Lachend babbelt zc in ccncn door, verraadt lichte
idccünvlucht cn afleidbaarhcid. Toch is hare
aandacht voor een tijd te boeien.

-ocr page 217-

ze Iet goed op bij de kleine proefnemingen, die haar geen moeilijkheden geven.
Aan de proef van Bourdon besteedt ze veel aandacht, de taak is echter voor
haar, ongeletterd als ze is te oordeelen naar hare schrijfkunst, te moeilijk: ze
verricht nauwelijks de helft van wat onze gezonde proefpersonen volbrachten,
met een percentage der fouten gelegen binnen normale grenzen. 10 2—;
11 0 —; 8 2 —; 10 2 — in 4\'. Daarentegen geeft ze van de vervolg-
plaatjes alle veranderingen aan en weet bij een tweede onderzoek bii het eerste
nummer van elke serie aan te geven, wat de voltooide figuur zal voorstellen.
Patiente is uitstekend georienteerd, kent allen bij name. Zij houdt zich voor
geheel gezond, wel weet ze, dat ze bij tijden droevig is. Hare depressieve stadia,
die ongelijke ver gaan en soms bedbehandeling vereischen, bieden overigens
geen bijzonderheden. Zelfs in deze voor haar minder gunstige omstandigheden,
komt niets aan den dag, dat op een defect zou wijzen.

We maakten van haar melding op pg. 157, 162.

3.

H.. geb. 1838. Erfelijke belasting aanwezig. Volgens de verhalen van
patiënt zelf kreeg hij op omstreeks 25-jarigen leeftijd „de knak beet". Hij leefde
zeer losbandig, kon liet bij zijn patroon niet langer vinden; zwierf overal in den
vreemde rond. Bij tijden leefde hij rustig, spaarde geld om het dan in enkele
dagen te verteren. Met smaak vertelt hij nu er nog van hoe hij naar dc opera
ging en naar dure restaurants. Hij kwam meermalen met dc politic in aanraking,
die
hem tenslotte naar Holland terugzond. Een familielid nam hem in huis en
hij ging weer aan den arbeid.

1°. III 1870, werd hij voor liet eerst hier verpleegd en wordt van hem ccnc
verklaring afgegeven: krankzinnigheid in den vorm van zwaarmoedigheid, ken-
baar uit zijn aanvankelijk geheel verwarde en overdreven denkbeelden omtrent
zijn lichamclijken en geestelijken toestand, uit zijn angstige gejaagdheid, waar-
door hij voor zich zclven dreigde gevaarlijk te worden en uit zijn gehcele
voorkomen.

2°. IX 1874-11 1875, hersteld ontslagen. Blijkt als den vorigen keer geheel
verward cn waanzinnig tc zijn, met neiging tot melancholie en angst. Hij heeft
echter gelukkige oogenblikkcn, waarin hij vrij goed te spreken is cn tot werken
In staat.

3°. IX 1876—X 1877, hersteld ontslagen. Is zeer gejaagd, voelt zich echter
sPocdig thuis. Kort voor zijn ontslag 8 X: meent nog soms, dat cr complotten
,cRcn hem gesmeed worden.

■>°. I 1879—heden.

Heeft zich in den laatstcn tijd weer overgegeven aan misbruik van sterken
drank en verkwisting. Verkeert meestal In een droevige gemoedsstemming,
waarbij hij huilende om allerlei kleinigheden vraagt cn om genade smeekt; is
Ongeschikt om cenig huiswerk tc verrichten, waarmede hij hier vroeger veel
bczig was.

1 1882. Is niets veranderd. Hij is een groote last voor een gesticht door het

-ocr page 218-

opruien van andere patienten, door zijne pogingen tot ontvluchten; is brutaal en
diefachtig. III 1882. Hedenmorgen wordt mij door den lijder een brief aan-
geboden aan den pastoor der gemeente, waarin talrijke verwijten, verwenschingen
en beschuldigingen dooreen gehaspeld, worden, met allerlei boertige en humoris-
tische zaken, echte galgenhumor.

II 1883. Sedert is hij over het algemeen schijnbaar kalm, bedaard en tevreden.
Intusschen is hij meestal druk bezig om andere patienten op te ruien en verzendt
hij op allerlei wijzen brieven naar familieleden, welke hij het meest schuldig
acht aan zijn isolement in een krankzinnigengesticht. Deze brieven leggen
getuigenis af van groote hartstochtelijkheid. In zijne redeneeringen is hij tamelijk
logisch.

I 1885. Toestand onveranderd. Hij blijft protest aanteekenen tegen zijne over-
plaatsing in een gesticht, wat hem nu eens aanleiding geeft tot pruttelen en
verwijtingen, dan weer tot zwaarmoedigheid en gemoedelijke overpeinzingen
en redeneeringen leiden. IV Patiënt is in de laatste weken zeer mistroostig,
lusteloos en onaangenaam gestemd en laat dagelijks bittere verwijten hooren
tegen zijne familie.

In de volgende jaren wordt telkens weer overwogen of patiënt geschikt is in
de maatschappij te leven.

III 1888. Zijne stemming is bijna aanhoudend eene melancholische, hij be-
klaagt zijn lot. Hij staat soms een uur lang te schreien.

I 1889. Eene poging hem nu en dan een dag bij zijne familie te laten door-
brengen mislukt; bij terugkeer met behulp van de politic is hij zeer opgewon-
den en gedraagt zich onbetamelijk.

II 1890. Hij blijft melancholisch gestemd; wanneer de melancholische perio-
den minder op den voorgrond treden, is de patiënt suf en droomcrig. Hij kan
dan uren achtereen op eene stoel bij de kachel zitten en neemt van zijne om-
geving weinig of geen notitie. Loopt soms uren achtereen te schreien. Lang-
zamerhand heeft zich bij den patiënt een zekere mate van sufheid ontwikkeld,
die hem aanvankelijk bij zijne komst in het gesticht geheel en al vreemd was.

II 1891. Patiënt lijdt aan melancholische folie raisonnante.

De volgende jaren worden steeds weer depressieve perioden vermeld. Hij
blijft tal van verwijten doen, is onhandelbaar, brengt soms een dag hij zijne
familie door; loopt nu en dag eens weg.

II 1908. Hij praat veel in zich zelf, gedraagt zich op de afdccling onsociaal,
spreekt met niemand, vertoont tijden van sterke prikkelbaarheid,
verzamelt
gaarne allerlei dingen en tracht die overal weg te stoppen.

Wc hebben pg. 156 bericht over den toestand, waarin wij hem aantroffen.
Wat zijn verwijten betreft, deze zijn niet constant en niet volgens een bepaald
plan ontworpen, hangen geheel af van zijne stemming. Geen betrekkingswaan-
ideeün, noch hallucinaties hebben wc kunnen vaststellen. Zie voorts over zijn
goede opmerkzaamheid pg. 154; over de beoordceling van zijne onverschilligheid
pag. 157. In den allcrlaatstcn tijd wordt de oude dag meer cn meer bij hem
bemerkbaar.

-ocr page 219-

4.

Vrouw B.. (geb. 1843). Eene zuster van patiente werd liier voor recidiveerende
melancholie driemaal verpleegd. Patiente zelf schijnt als kind steeds gezond
geweest te zijn. Vanaf haar 15e jaar heeft ze als dienstbode in eigen onder-
houd voorzien en zich daarbij steeds onderscheiden door oppassendheid en
goede trouw. 1°. XI 1874—III 1877, melancholie, hersteld ontslagen. 2°. IV
1881—IX 1883, melancholie, hersteld ontslagen. Beide keeren ging zij weer
met succes dienen. 3°. II 1887—heden. Zij wordt opgenomen met verschijn-
selen van melancholia agitans. Telkens schijnt beterschap te zullen intreden
en wordt ontslag overwogen. Allengs echter worden de remissies niet meer zoo
volledig als vroeger en ontwikkelt zich een toestand, als beschreven op pg. 159
en 160. Voor de daarop volgende angstaanvallen zie pg. 160, het verdere
verloop pg. 161. Over haar tegenwoordigen toestand pg. 155, 158. Zie voorts
Buringh Boekhoudt, Periodieke hallucinatorische waanzin. Psychiatrische
bladen, Deel IX, pag. 114 v.v.

5.

G.. (geb. 1841). Zie pg. 166. Over krankzinnigheid bij familieleden, pg. 173.

6.

v. A.. (geb. 1856). Zie pg. 170.

7.

v. S.. (geb. 1858). Zie pg. 172.

8.

H.. (geb. 1817), erfelijke belasting niet bekend. Over zijn tegenwoordigen
toestand zie pg. 189. Over het verloop zijner psychose pg. 192.

9.

Vrouw O., (geb. 1856). Zie pg. 185.

10.

Vrouw v. M., (geb. 1858). Zie pg. 182.

11.

Vrouw v. D.. (geb. 1855). Geen krankzinnigheid in de familie. Was als
kind heel gewoon, paste op school goed op. Toen zc twaalf jaar was, zou ze
crK zijn geschrokken, huilde veel en was veel aan het prakkizccrcn. Zc zat
altijd maar stil en keek naar de punten van hare schoenen. Drie maanden was
2e sprakeloos. Zc werd thuis behandeld.

Op haar 13c jaar was zc weer gewoon; zc ging dienen, maar kon het niet
Rocd onder dc menschen vinden, ze verlangde steeds naar huis.

± 1870 werd zij somber gestemd, kwelde zich over allerlei niet bestaande
zaken, beschuldigde zich van niet door haar bedreven zonden, vooral van

-ocr page 220-

ontucht; verviel in een melancholische stemming. Werd in het Diaconnessen-
huis verpleegd en hersteld ontslagen.

± 1871. Wederom openbaarden zich verschijnselen als het vorige jaar, welke
echter spoedig plaats maakten voor maniakale opgewektheid en onhandelbaarheid.
Deze verschijnselen houden aan en geven aanleiding tot de le opname alhier
V 1872—III 1873. Ze is hier lastig, onhandelbaar en gedraagt zich als een
ondeugend kind. Ze wordt hersteld ontslagen.

2°. III 1874—11 1875, hersteld ontslagen. Krankzinnigheid in den vorm van
zwaarmoedigheid, kenbaar uit haar voortdurend gedrukte stemming, haar stil-
zwijgen en ongeschiktheid tot eenig werk.

3°. V 1876—IX 1876, verbeterd ontslagen. Bij vlagen dwaze en opgewekte
redeneeringen, onzinnige antwoorden en zonderlinge handelingen. Is zulk een
vlaag van opgewektheid voorbij, dan gedraagt zij zich stil en rustig, doet
behoorlijk eenig dagelijksch werk en schijnt onderworpen in haar lot. Wel is
waar geeft zij voortdurend blijken van groote dispositie tot wederinstorten, maar
toch laat haar toestand een gunstige prognose toe. Haar lichamelijke toestand
laat zoo goed als niet te wenschen over. Ecnige dagen later: blijft in goeden
doen, heeft van tijd tot tijd als men haar ernstig aanspreekt een huilbui, doch
wordt weldra weer helder cn opgeruimd.

4°. IX 1880—IX 1881, hersteld ontslagen. Verloop komt overeen met vorige
aanvallen, doch nu blijkbaar minder ingrijpend, daar zij spoedig zich met eenige
bezigheid onledig hield en allengs uit hare sufheid ontwaakte en haar ziekelijke
angstvalligheid. Patiënte wordt een onnoozcle hals genoemd.

5°. XII 1881—11 1883, zoogenaamd hersteld ontslagen. Lichte op de grens
van het gezonde staande graad van onnoozelhcid. Verder wordt gesproken
van insania hysterica.

6°. IV 1888—111 1889, bij ontslag: vertoont geen psychische afwijkingen meer.

Vertoont alle karakterestieke eigenschappen van een dwaas; zij lacht onge-
motiveerd, heeft allerlei vreemde uitdrukkingen. Zij debiteert aardigheden,
waarover zc zelf het meeste lacht. Springt van den hak op den tak, vroolijk
cn lustig gestemd, hoewel het weinig moeite kost haar tc doen huilen.

Hoewel over het algemeen expansieve stemming dc overhand heeft, wordt
toch ook episodisch een korter of langer aanhoudende depressieve stemming
waargenomen.

7°. VIII 1892—heden.

Bij wederopname vertelt de moeder, dat zij tot November 1891 nu cn dan
wei eens nukkig, lastig cn grillig was, maar dat zij na dien bepaald
onhoud-
baar was.

Zij herkent het personeel, noemt ieder bij den goeden naam. Evenals dc
vorige maal wisselen lachen cn huilen elkaar af, maar in het algemeen heelt dc
vroolijkhcid dc overhand. Zij spreekt druk cn gesticuleert levendig, is niet
zonder humor cn lacht om eigen kwinkslagen. Onder voortdurend praten,
lachen en grappen maken begint zc tc schrobben en te dweilen, zooals zij het
vroeger in onze inrichting deed.

De volgende maand: klaagt over stoelvcrstopping, bitteren smaak, hoofdpijn

-ocr page 221-

en verwarring in het hoofd, maar gedraagt zich vrij rustig en kalm; op enkele
oogenblikken echter is zij brooddronken en vreemd.

In den zomer van het volgende jaar verergert baar toestand weer: ontkleedt
zich nu en dan, is onhebbelijk, soms onzindelijk, erotisch opgewekt, zóó, dat
ze geisoleerd moet worden.

X 1893. In den toestand is achteruitgang te bespeuren, daar zij meer en
meer de verschijnselen van psychische zwakte begint te vertoonen.

De volgende jaren wordt van dementie gesproken en kinderachtig gedrag.

Haar tegenwoordigen toestand beschreven we op pg. 176 v. v.

12.

B.. (geb. 1859). Zie pg. 195 v. v.

13.

Vrouw R.. (geb. 1840). Geen krankzinnigheid in de familie. Was altijd een
drukke, zenuwachtige, driftige, opvliegende, soms ietwat vreemde persoonlijkheid,
die veel aan hoofdpijn leed. Vanaf haar 46c jaar klaagde ze over gonzen in
het hoofd als van een zwerm bijen. Allengs tegen haar 50c jaar nam dit af en
maakte plaats voor tobben, afneming van werklust, vcrwaarloozing van zaken en
praatjes verkoopen. Eerst prevelde ze in zichzelf, dat incn haar verwijten deed,
later liep ze hierover bij de buren te klagen, eindelijk liet ze geen voorbijganger
met rust. Bij opname in liet gesticht (IX 1891—lieden) is ze druk, bewegelijk
onrustig en schrikachtig, is weinig hartelijk tegen haar man. Ze is verward in
hare verhalen; men noemde haar dief, canaille, ze moest zich wel beklagen
daarover bij alle goede medelijdende mcnschcn. De eerste nachten brengt ze
onrustig door, wordt daarna kalmer, maar als men met haar begint te spreken,
geraakt ze langzamerhand in agitatie. Behalve vervolgingsideeön, verkondigt ze
hare grootheid.

In de volgende jaren is zij doorgaans rustig en regelmatig werkzaam in de
naaizaal; nu en dan brengt zij een dag thuis bij hare familie door. Af en toe
Is ze eenige dagen zeer loquax, verkondigt haar waan, treedt heftig op en moet
l\'it hare omgeving verwijderd worden.

Sedert zijn twintig jaren voorbij gegaan, in haar toestand is merkwaardig weinig
verandering gekomen, \'t Is nu een zeventigjarig ietwat druk en bewegelijk oudje,
nijvcr en blij den geheclen dag In de weer met koffie rond te dienen op de vrouwen-
werkplaatsen. Door medepatiënten, die opspelen of haastig bediend willen worden,
1;>at ze zich niet van haar stuk brengen. Op geregelde tijden gaat ze een dag
na\'ir hare. kinderen, waarin ze veel belangstelt en waarvan ze allerlei weet te
vertellen. Slechts korten tijd echter kan men zich op gewone wijze met haar
onderhouden, al heel gauw fronst ze het voorhoofd, luistert en begint met
fluisterstem te spreken. Hierover gevraagd, zegt ze lachende: „dan fluisteren
2C zoo maar eens in me, dan zit er een vogeltje in mijn mond." Wat ze fluistert,
ls zelden te verstaan, het is een soort tweegesprek: ten deelc wantrouwen tegen-

-ocr page 222-

over de omgeving, ten deele bemoedigende geruststelling. Ze vertelt, dat ze
met hare kinderen spreekt en met haar man, met haar vele mannen, want ze
is tallooze malen getrouwd. Ze is vele malen gestorven en haar wedergeboorten
zijn niet geteld, ze heeft veel mooi goed en is zoo hoog als de hoogste is.
Soms voegt ze voor den toehoorder er bij: „ja dat begrijpt u niet." Aan de
dingen van het dagelijksche leven, aan haar werk, knoopt ze zelden dergelijke
waanideeën vast, ze spreekt over alles zaakrijk en met juisten naam. Soms echter
bij buien, waarin ze luide haar glorie verkondigt, noemt ze zich zusteretrice,
beklaagt ze zich geen mooiere kleeren te dragen, heeft ze hier kwaadstokers,
die haar aan de lijn houden en niet naar huis willen laten gaan. Hoewel ze
tegen allen zeer vriendelijk en hulpvaardig is, heeft ze in \'t geheel geen naderen
omgang met hen, ze leeft op zichzelf. Zoozeer ze een praatje maken op prijs
stelt, zoozeer is ze afkeerig van alles, wat maar naar eene ondervraging zweemt.
Deels uit achterdocht, deels uit vrees een slecht figuur te maken, wijst ze elk
onderzoek af, ze wil niet en voegt er aan toe: „maar niet duiden, dat ik kwaad
of lomp ben". Een anderen keer wijst ze alles van zich af: „Ik geloof jij komt
verklappen". Ze weet toch zeer goed, waarvoor ze ondervraagd wordt: „Of het
hoofd goed is, of je goed antwoorden kunt". „U kan er niet van lecren" voegt
ze er eens plagend aan toe. Lezen wil ze niet: .dan zit er bevel in mij, dan
lezen ze met mij mee". Over dag en datum is patiënte goed ingelicht, ook
over haar leeftijd en den duur van haar verblijf alhier. Van het gcstichtsnieuws
is zij slechts matig op de hoogte; zij vangt hier en daar iets er van op, maar
converseeren met andere patiënten doet ze niet, ze neemt geen deel aan het
gemeenschappelijke zaalleven. „Doldersche weg, daar hoor ik van praten, maar
luister niet eens er naar". Eigen ziekteinzicht mist patiënte grootendccls. Zij
weet, dat hare stemmen iets bijzonders zijn, waar een ander niets van begrijpt.
Van hare waanideeën zegt ze soms, dat het maar schijn is, maar dat is meer
dissimulatie dan dat ze er niet in gelooft. Ze zegt, dat ze nu niet zoo zenuw-
achtig is, als ze vroeger is geweest. „Krankzinnig, dat zeiden ze van mij vroeger
oök, maar niets van waar; dat zeiden de buren, maar die kleineerden me altijd".
Wel is ze zich bewust, dat haar geheugen niet zoo goed meer is als vroeger,
iets wat wc met de kleine proefnemingen niet nader hebben kunnen vaststellen.

Wc maakten melding van haar toestand op pg. 98, 103; van de wisseling van
gewone oricntcering en waaninterpretatie pg. 72; van conflicten pg. 80; van
het verloop harer psychose pg. 136, 138. Verhouding tot andere waanpsychosen
pg. 143.

14.

* Vrouw K.. (gcb. 1843). Dochter van een huisschilder, die vroeger goede
zaken maakte, later aan den drank kwam. tot armoede verviel en hydropisch
te gronde ging. Zij had drie zusters, waarvan de beide eerste aan een herscn-
lijden op >/2 cn 5 jaar stierven. Sedert den dood des vaders bleef patiënte met
hare moeder in vrij zorgvolle omstandigheden achter. Ze vonden ondersteuning,
toonden zich deze goedheid echter niet waardig; ze verdronken alles aan jenever.

-ocr page 223-

Patiente maakte zich meermalen aan diefstal en oplichting schuldig. Eene
teleurstelling in de liefde zou haar veel verdriet hebben bezorgd; slapelooze
nachten brachten ook het hunne er toe bij, dat zij door alcoholica zich aan de
werkelijkheid poogde te onttrekken. Eindelijk hoorde zij zich verwijten, dat zij
een dief was, zoowel \'s nachts als overdag. Hare bovenburen zouden het doen
en zoo kwam zij er toe deze uit te schelden. Door middel van de politie wordt
ze naar het gesticht gebracht. VI 1882—heden.

Ze gedraagt zich, hier opgenomen, kalm en fatsoenlijk, werkt weldra ijverig
in de naaizaal en vertoont bij eerste kennismaking weinig anders als een algc-
meenc zenuwachtigheid. Zij lijdt echter nog aan gehoorshallucinaties. Bij voort-
during blijft zij in de naaizaal werkzaam en is aldaar als een aanwinst te be-
schouwen. De hallucinaties blijven, maken echter niet altijd dcnzelfden indruk
op de patiente, daar zij sotns lachende, een ander maal weemoedig klaagt over
de stemmen, die zij boort.

X 1884. Patiente verkeert nog dermate onder hallucinaties, dat zij soms de
vreemdste handelingen bedrijft, zij meent, dat men haar uit den slaap houdt,
dat men onbehoorlijke handelingen met haar pleegt. Ze gooit inet allerlei voor-
werpen naar den hoek, waarvandaan de stemmen komen.

VII 1885. Zij lijdt zeer onder hare hallucinaties; ze schrijft lange brieven vol
jammerklachten, „ligchaampijnen worden mij zooveel zij maar kunnen aangedaan,
enkel om mij razend cn ellendig tc maken." Meer en meer komen grootheids-
waanideeën voor den dag, als ook erotische. Zij blijft ijverig aan het werk,

VII 1892. Langzamerhand treden de verschijnselen van psychische zwakte
meer op den voorgrond.

In de volgende jaren nemen deze verschijnselen nog meer toe; ze wordt
slordig en suffer.

Ook nu nog lijdt patiente aan hallucinaties, maar niet steeds heeft zij cr
\'ast van. Dc hallucinaties blijven beperkt tot die van liet gehoor cn hebben
n» eens een haar vlelenden dan haar beangstigenden Inhoud. In dc tijden,
dat zij vrij is van hallucinaties, heeft ze soms cr voor ecnig zlektcinzicht,
zc houdt dc stemmen dan voor verbeelding; ccn anderen keer meent ze,
dat dc telefoon of dc buizen van dc ccntralc verwarming dc stemmen veroor-
zaken. Ook beklaagt zc zich wel, dat dc medepatiënten haar uithooren,
hare geduchten kennen, zoodat zij niet kan prakklzeeren. Zij heeft ook nu nog
gfoothcidsidecen; dezelfde, waarover zij lange jaren geleden sprak: dat cr nog
groote schatten van hare ouders moeten zijn, die men haar wil ontnemen. Ook
wil zc naar dc betrekking van directrice sollicitccrcn; uit de handelingen van
hare omgeving bemerkt zij wel, dat zoo iets haar tc wachten staat. In ons
onderzoek ziet zij ccn soort examen om tc zien of zij voor dc betrekking van
boekhoudster dc noodigc bekwaamheden bezit.

Patiente, die zich steeds zeer ordelijk gedraagt, is overigens vrij apathisch.

werkt nog geregeld in dc naaizaal, maar het gaat traag; veel belangstelling
,e6t zij cr niet voor aan den dag; gemakkelijk werk doet zc evenwel goed.
°°k hare medepatiënten, het gcstichtslcven cn hetgeen buiten voorvalt, interes-
Sceren haar weinig. Wel neemt zc nog deel aan dc gemeenschappelijke wan-

-ocr page 224-

delingen en is zoodoende toch van een en ander op de hoogte. Plaatselijk en
tijdelijk is zij georienteerd, kent de namen van hen, waarmede zij dagelijks
op en neer gaat, kent de eigenaardige gewoonten van medepatienten, weet van
eenige, dat zij ook stemmen hooren. Omgang met medepatienten zoekt ze
niet, waaraan een zeker wantrouwen mede schuld is. Ze zegt het zelf, dat zij
geen kennissen heeft, dat ze niemand heeft om mee te praten. In lezen heeft
ze geen plezier, alleen zou ze graag mooier klceren hebben. Ze verlangt niet
naar vrijheid; wanneer zij geen grootheidsideeën heeft, ziet zij wel in, dat ze
de kost niet zou kunnen verdienen. Omdat zij in de stad toch geen kennissen
heeft, niet op bezoek gaat, zou zij het wel prettig vinden naar het nieuwe
gesticht aan den Dolderschen weg te gaan. Behalve soms voor hare halluci-
naties, heeft zij geen zickteinzicht. Ook hare medepatienten houdt zij niet voor
krankzinnig. Ze vindt het van zelf sprekend, dat deze soms eens opspelen,
als zij, evenals zij zelf, worden geplaagd. De meest opvallende patiënten, die
van de onrustige afdceling, wantrouwt zij te veel om ze objectief te kunnen
beoordeelen.

Voor de kleine proefnemingen is hare belangstelling gering; toch copieert zij
den text zonder fouten, geeft zij de veranderingen in de vcrvolgplaatjes alle aan.
Proef van Bourdon in 4 opeenvolgende minuten: 15 0—; 10 5—; 13
4 —; 11 2 —. Zij beschikt nog over hare schoolkennis, kan lezen cn rekenen
cn weet ook van vroeger te vertellen. Voor de dingen van jongen datum is
zij vergeetachtig, wat zc zelf ook toegcclt cn wat ook bij het onderzoek blijkt;
toch weet zij te vertellen, hoeveel tijd er sedert een vorig onderzoek is vcr-
loopcn. Ze spreekt iets traag, maar overigens biedt hare taal gecnc afwijkingen;
zij persevereert niet, gebruikt geen nieuw gevormde woorden cn drukt zich
ook niet onbeholpen uit.

Wij spraken over haar eindtoestand cn de verhouding daarvan tot de
apathische dementie pg. 94, 104.

15.

Vrouw T.. (gcb. 1859). Geen erfelijke belasting met krankzinnigheid. Zie
kort overzicht van het verloop pg. 119; over het jarenlang gelijk blijven van
haar toestand pg. 112, over hare opmerkzaamheid pg. 81, pg. 92, over confa-
bulaties pg. 80, over de verhouding van hare psychose tot dc chronische waan-
psychose pg. 130 cn 137.

16.

Vrouw v. S.. (gcb. 1826). Erfelijke belasting onbekend. Als weduwe leefde
zij met twee jeugdige kinderen, was waschvrouw van beroep, had veel tc doen
en verstond haar vak goed. In dc laatste jaren kwam ze herhaaldelijk inct dc
politic in aanraking cn werd niet gestraft. In een woedende pliasc, toen zc
ruiten had ingeslagen, werd zij het gesticht binnen gebracht.
(1877—lieden)-
Zc was nog geen uur in het gesticht, of zc was reeds vlijtig aan het
werk;

-ocr page 225-

ze verlangde wel naar hare kinderen, maar ze vond goed. dat ze geobserveerd
werd of ze al of niet krankzinnig was. Patiente meende te gaan hertrouwen
met een geestelijke uit haar buurt, dien zij voor den heiligen Johannes aanzag.

X 1884. Patiente is nog steeds zeer lastig en dikwijls opgewekt. In kalme
dagen is zij in de naaizaal; komt een aanval van opgewektheid, dan raast en
tiert zij en brutaliseert iedereen. XI. Zij waant zich in hooge spheren, is
keizerin, enz. Zij werkt kalm in de naaizaal; spreekt niet, lacht nooit en is
streng in hare leefwijze. Later oordeelt zij het noodig 12 dagen te vasten.

Zij blijft in de volgende jaren zich hooghartig gedragen; heeft nu en dan
opgewonden buien.

1901. Zeer geprononceerde secundaire dementie.

Vervolgens steeds: dementie en waanideeën.

Patiente Mijntje-meu, is nu een heel oud vrouwtje, dat steeds op de zieken-
zaal wordt verpleegd; alleen \'s middags komt ze een poosje uit bed. Men hoort
haar dikwijls praten tegen allerlei denkbeeldige personen, tegen baar vader, haar
man, hare kinderen. Zelf geeft ze antwoord op de vragen, die ze tot hen richt,
met fluisterende stem en herhaalt daarna luide liet antwoord met eene toevoeging
wie gesproken heeft: .vader zegt:" enz. Wanneer men haar Iets vraagt, maakt
zij ook haar denkbeeldig aanwezige familieleden tot dcelgcnooten in liet gesprek.

(Hoe is het met je vader?) \'t Is niet best, heeft pijn in de beenen en In zijn
armen. Hij is daaronder in de kelder, daar slaapt hij. Mijn moeder kan niet
meer zitten. (Luistert, spreekt zachtjes, daarna luide:) Of hij heel niet gegeten
heeft? (vraagt:) Heb je niet gegeten vader? (fluistert, daarna luide:) Heeft heel
niet gegeten! Heb je honger? (fluistert, daarna luide:) Hij heeft geen hon-
ger, maar zou wel een snccdjc lusten.

(Is vader hier?) (fluistert, dan:) Vader is beneden, vader is niet hier.

(Wat doet vader?) doet nou niets, is vroeger altijd slager geweest, doet nou
"Iets; hoeveel jaren heb je in dat hok gezeten----(fluistert). . . daarbuiten .. .

jaar,. .. dat is verschrikkelijk lang. Hij het er een liecle tijd ingezeten . ..

(Hoe oud is vader?) hoe oud ben je vader? .. . hoe oud? ... 57 jaar, 57 jaar
2cgt ie .. . heb je geen abuis ... abuis . .. hoeveel jaren zou hij wezen . ..
\'«ij is 68 jaar. Hij loopt hcclemaal krom in mekander. En mijn man heeft ook
zoo\'n ongeluk gehad.

(Wat voor ongeluk?) Dat hij daar zoo lang gezeten heeft. En mijn familie
is ook niet goed, mijn dochter. .. (ter zijde:) Zit je er nog Mina ... Ja .. .
2c wil overal heen, wc houden haar thuis, zooveel als we kennen. Ze is altijd
zoo vroolijk.

(Hoe oud is ze?) Dat is een groot meisje ... ze is 7 jaar...

(Wie ben ik?) Dat weet ik niet. ik weet niet, dat ik je ooit van mijn leven
gezien heb. Woont u hier op dit dorp ook? Of woont u in Utrecht? Ik heb
al eens gevraagd of ik naar mijn man mocht, maar ze willen het niet hebben ...
N\'l woont hiernaast... (ter zijde:) gaat naar huis toe kind .. . wanneer man? ...
\'\'U is van de ochtend nog geweest, enz.

Zegt men patiënte, dat men niets hoort en niet begrijpt, waar ze meespreekt:
•dan ben je zeker doof. Ik kon gisteren ook niets verstaan, want ik had een

14

-ocr page 226-

zinking op mijn oor, maar ik heb er toen met mijn vinger een prop uitgehaald
en daarna was het over."

Wanneer ik mij eenigen tijd niet aan haar vertoon, dan is zij vergeten, wie ik
ben, van dag tot dag kan zij echter zulks wel onthouden. Zoo blijkt ook bij
de proefnemingen, dat voor een korten tijd haar geheugen toereikend is, maar
voor langer tijdsverloop haar in den steek laat. Voor de dingen, die zij steeds
weer om zich heen ziet, is zij, zonder een overzicht te krijgen van de geheele
situatie, ten decle georiënteerd: zij spreekt van zusters, van den dokter, van
zieken, maar overigens is zij gedesoriënteerd. Ook van den tijd is zij geheel
niet op de hoogte. Zij, die hier ruim 30 jaar reeds woont, meent een maand
hier te zijn. Haar verhalen spelen meest in veel vroegere jaren, zij heeft het
over haar ouders, over de wasch, die ze bezorgen moet, enz. Fantastische
grootheids- of vervolgingsideeën hebben wc van haar niet gehoord. Eens
fluisterde zij eene stem na, dat boven haar naam Willemijn een kroon moest
staan; een gevoel van eigenwaarde is in haar geheele optreden niet te miskennen.
De ondervraging wekt soms hare achterdocht: „wat heb je er toch mee voor
om dat allemaal zoo particulier te vragen?" Patiente is meestal goed gestemd,
lacht mede en wordt drukker, wanneer er op de zaal lawaai is; bij het
wasschen kan zij een enkele maal zich boos maken.

We maakten van haar melding pg. 96 (desorienteering); pg. 138 (verloop
harer psychose).

17.

Vrouw de L.. (geb. 1843); geen erfelijke belasting vermeld.

Einde Mei 1878 geraakte patiënte aan het tobben, een surcidepoging werd
aanleiding tot opnemen in een gesticht. 3 tiind. later wordt zij naar het
gesticht alhier overgeplaatst om er tot lieden te blijven.

Bij aankomst is zij angstig, meent, dat er veel kwade mcnschen schuilen in
hare omgeving; zij hoort valsche beschuldigingen. Zij wordt in de linnenkamer
aan het werk gezet en blijft ijverig aan den arbeid. Zij is nog steeds angstig
voor de menschcn harer omgeving, en maakt zich soms boos.

X 1883. Nog steeds onder den indruk van hallucinaties en in de meening.
dat haar onrecht en leed wordt aangedaan. Haar toestand gaat van lieverlede
in onnoozclheid over.

Het volgende jaar worden ook hallucinaties van het algemeen gevoel ver-
meld. Sommige dagen is zij kalmer, werkt dan goed, maar voert steeds ge-
sprekken met hare stemmen.

1894. De verschijnselen van psychische zwakte treden steeds meer en meer
op den voorgrond.

De volgende jaren wordt van dementie en van hallucinaties slecds gewag
gemaakt. Patiënte vertoeft nu op de onrustige afdeeling; zij is den gehcclcn
dag met hare stemmen in gesprek. Zelf fluistert zij, wat allerlei
denkbeeldige
personen tegen haar zeggen, luide geeft zij een antwoord. Zij spreekt niet
haar duizend kinderen, met hare cchtgenooten, vele in aantal en alle van

-ocr page 227-

hooge geboorte en\' onmetelijk rijk. Maar zij heeft ook booze stemmen, die
alles verklappen, die leelijks van haar zeggen en haar bang willen maken.
Tegen deze booze stemmen kan zij hevig te keer gaan en het ontbreekt haar
niet aan vloeken en verwenschingen. Naast hallucinaties van het gehoor heeft
ze er ook van den reuk: „Ik ruik bloed". Zij klaagt ook over allerlei zonder-
linge gewaarwordingen; „ze" stoppen bezemstelen in haar rug, ze steken haar
de oogen uit, ze krijgt op eens de kamer in haar lichaam. Aan deze abnormc
gewaarwordingen knoopt zij avontuurlijke waanideeën vast: zij gaat vele malen
per dag dood, ze wordt weer levend gemaakt, ze is opgezet, haar eigen
lichaam is weg. Bijna steeds brengt ze, wat zij om zich heen verneemt in
verband met hare waanideeën; ze is zeer achterdochtig, overal ziet ze belagers.
Zij vermijdt hare medepatiënten, de zusters, en die dokters in vrouwenkleeren
zijn haar vooral verdacht. Ons onderzoek wekt ook haar argwaan; terzijde
fluistert zc: ,\'tls ccn schurk als ie me dood wil maken of een nieuwsgierige
gek." Maar de stemmen stellen haar gerust: „Je wordt niet vermoord", .als
hij vraagt is niet beroerd".

Er is weinig sprake van ccn gesprek met haar tc voeren; steeds wordt zc
door de stemmen afgeleid. Ze vindt het onderzoek erg kinderachtig, drijft den
spot er mee: .beter wijze vragen doen". Enkele oogenblikkcn gedraagt zij
zich gewoon. Zc neemt bv. dc ondcrzockkamcr eens critiscli op: ,\'t Is wel
een mooi kamertje, als het goed in orde is; nergens zulke mooie ramen."
Vraagt belangstellend: .Is het hier
0111 weer gezond tc maken?" In zulke
©ogenblikken kan zij ook goed van vroeger vertellen, waar zc werkte en hoeveel
ze verdiende als naaister; zc spreekt over alles heel gewoon in tegenstelling
met dc in den zin van hare waanideeën fantastisch veranderde herinneringen.

Van dc kleine proefnemingen komt weinig terecht; zc luistert meestal niet
naar de vragen. Zc wil ook niet; soms geven tot hare verontwaardiging wel
de stemmen antwoord op dc vragen: fluisterend rekent zc bv. sommetjes uit.
Nauwkeurig was haar inprentingsvermogen niet tc onderzoeken. maar uit opmer-
kingen over veranderingen, die haar niet ontgaan zijn, mag men concludeercn,
dat grove stoornissen niet bestaan. Bij plaatjes laten zien blijkt niet van
\'dccënvlucht, noch van afleldbaaiheid; ook is niets van perseveratie waar tc
nemen; zc gebruikt slechts enkele nieuwgevormde woorden. We bespraken
haar toestand nu pg. 103; het verloop harcr psychose pg. 108 en 138.

18.

Vrouw K.. (gcb. 1811). Door treurige sterfgevallen in haar onmiddellijke om-
geving zou deze vroeger gezonde vrouw op 48-jarigcn leeftijd zeer zijn
geschrokken cn sedert dien tijd rust noch duur hebben. .Het schijnt, dat ccn
k°rt stadium melancholicum is voorafgegaan?" Daarna knoopte zc liefdes-
strekkingen aan. waarna haar prikkelbare stemming nog meer toenam. Eenige
"manden later begon zc hare bezigheden geheel tc verzuimen, klaagde bij de
huren over pogingen, die men deed. om haar te vergiftigen; ccne mcening,
Waarin zij nog versterkt werd door liet hooren van stemmen, die haar toc-

14*

-ocr page 228-

riepen: „je wordt vergeven". IX 1893, een jaar ongeveer na het begin, in het
gesticht opgenomen, krijgt ze direct eene plaats op de afdeeling der rustige
patienten, blijft hallucineeren, uit vervolgens waanideeën, hypochondrische klach-
ten, grootheids- en ook erotische waandenkbeelden. Ze woidt dan een tijd zeer
spraakzaam om later te kalmeeren, ze schikt zich in haar nieuwe omgeving.
XII 1890 wordt melding gemaakt van de vreemde taal vol nieuwgevormde
woorden, waarvan ze zich den laatsten tijd bedient. Zoo blijft haar toestand
voortbestaan, af en toe is ze lastig, vooral spreekt ze van erotische waanideeën.
IX 1894. »De verschijnselen van paranoia blijven bij de patiente aanhouden,
maar verbleeken, naarmate de dementie toeneemt. De volgende jaren wordt
ook van toenemende dementie gesproken. Nu en dan is ze lastig. X 1898.
De hallucinaties schijnen wat meer op den achtergrond te treden. X 1902. De
vervolgingswaanzin is reeds voor een goed deel getransformeerd tot hoogmoeds-
waanzin. X 1908. Verricht geregeld en goed allerlei huiselijkcn arbeid.

Patiente is nu, tenminste in kalme tijden, bewoonster der rustige afdeeling.
Ze verricht huishoudelijke bezigheden, wascht het vaatwerk, regeert op hare
wijze in de theekeuken, waar ze anderen nauwelijks toegang gunt en wil van
hare taak niets uit handen geven. Zij is een forsche vrouw met grove trekken
en van haar gelaat verdwijnt nooit een vergenoegde glimlach. Ze besteedt
zorg aan hare kleeding en zal niet mee naar de onderzockkamer gaan zonder
eerst haar schoone schort te hebben voorgedaan. Ze converseert niet met
andere patienten, ze leeft op zich zelf, maar zoo noodig staat ze iemand waar-
dig en zelfbewust te woord. Wat ze spreekt is echter een vreemd taaltje. We
vermelden op pg. 84 een specimen van een gesprek. Bij vaker aanhooren raakt
men cenigszins thuis in haar zonderlinge wijze van spreken. Enkele voorstcl-
lingskringcn kcereti steeds weer terug: vooreerst haar vermeende onuitputtelijke
rijkdom, waarvan ze gaarne als een goede fee aan ieder uitdeelt; haar voor-
naamheid en voortreffelijkheid; liefdeshistories in het oneindige; daarnaast ver-
meende plagerijen en onrechtvaardige opsluiting. Dit alles wordt in een lichten
sprcekdrang dooréén verwerkt
en hier en daar aangevuld met het vermelden
van waarnemingen
en met Ideeënvluchtige producten. De nieuwgevormde
woorden, die ze dikwijls bezigt, keeren voor een deel constant terug, het mccren-
decl schijnt uit toevallige samenvoeging ontslaan. Hier en daar bestaat ccnigc
aanduiding van perseveratie. Het geheel wordt op overmoedigen ietwat smalcnden
toon, luide
en in gewoon tempo voorgedragen. Zelf beweert ze dikwijls hoofd-
schuddende: „Hoe kan een mcnsch zulke rare praat hebben". Of, als ze ziet,
dat onderzoeker het opschrijft, spottend: „Je zet het ook op."

Patiënt is euphorisch gestemd. Zoo niet de vergenoegde glimlach op haar
gelaal deze stemming verraadt, kunnen wc afgaan op eigen uitlatingen als:
„Ik ben altijd maar lachende, \'s avonds slaap ik gerust, bij ons is liet stil".

Zeer sterk overwegen grootheidsideeën, in alles, in onbeduidende dingen
herkent ze hare voortreffelijkheid, zij kan alles beter dan cenig ander: .Als ik
een letter schrijf, schrijf ik een letter zoo groot als de tafel." Zij is zoo rijk
„van onder de grond naar de lucht". Zij is ook bezitster van het gesticht,
allen werken voor haar, minzaam geeft ze haar welwillende tevredenheid te

-ocr page 229-

kennen en belooft rijke belooningen. Iedereen brengt haar hulde: „Ieder wil
me hebben". Ook in ons onderzoek ziet ze een huldebewijs; ook de dokter wil
haar mee hebben, „ter onderhouding van de wetenschap". Ondanks de vele
variaties van hare grootheidsfantasieën, is de inhoud van enkele meer constant,
zoodat met eenigen goeden wil men van een systeem zou kunnen spreken. Zoo
heeft zij het dikwijls over de „genootstaat," eene soort „compagnie", die over
veel macht en geld beschikt en die bestaat uit een groot aantal haar niet onwel-
gevallige en met lieve namen genoemde mannen. Terwijl zij zich aldus met
stralend gezicht in een maatloos geluk verheugt, zijn niettemin eenige dingen
haar tot ergernis. „Voor een tonnc gelds zou ik met deze kleeren niet aan de
deur komen." Ook zou ze graag een sleutel hebben, zooals sommige patienten;
echter met de bedoeling het gesticht te verlaten. In tegenstelling met haar
.genootstaat", die haar welwillend is gestemd, onderscheidt ze hare „vervol-
ging", die minder goede bedoelingen heeft. Ook hare medepatiënten beschul-
digt ze van plagerij; die maken om haar zoo\'n leven. Dat patiënte hallucineert,
is niet uit hare houding op te maken, wel localiseert ze de „vervolging" in de
gang. waarin ze niet mag kijken; ook fluistert ze soms een deel van hetgeen
ze zegt.

Bij deze veel pratende, zoo geheel van eigen gedachten vervulde patiënte is
van het onderzoek met de kleine proefnemingen niet veel terecht gekomen,
nauwelijks schenkt ze er eenige aandacht aan, ze vindt de vragen kinderachtig
en geeft den raad den rommel maar in te pakken. Bij het plaatjes laten zien
komen hier en daar eenige idecënvluchtigc producten aan den dag, die met
hare waanideeën verwerkt worden. Ook is ze een weinig afleidbaar en bestaat
eene aanduiding van perseveratie: en hier en daar eene neiging tot woord-
spelingen. B.v. Paard: \'t Is anders een lieve man, kind, nu moet je eens
zien, welk goed ik aan heb. \'t ls \'n lief paardje, een-bruin paardje en U
meneer tnoet 5 ton hebben, kijk lief paardje. Dus als U het eens uitgegeven
wil hebben, kom dan bij Lisman". Pantoffel: „dat is keurig, lieve
mcnsch, dat is een cadeau" enz. Melkkan: „een blauwe melkkan, je bent
een lieve man. een paar laarzen. U hebt goed gediend. De broek moet in de
\'aarzen. De schoenen kan je wel inpakken, daar wil geen een mee loopen;
dus vergeet het niet kind" enz. Lepel: .Dat is lief, ja, goud, ze hebben
gouden lepels en vorken in de goot gegooid. De menschcn maken zoo\'n
drukte, enz. Verfdoos: .Dat is meneer Boula. U kan het best inpakken,
die boeken, kijk wat een kast(!) je ziet tegen de droefheid op. U bent meneer
Trok, vigileerstuk van de paarden van Holland, commandant, U moet drie
Paar laarzen hebben. Dat is ook een tafel voor een arm mensch; de pooten
Van buitcn(l)" enz.

De gewichtskurvc van patiënte vertoont onregelmatige schommelingen. Bij
uiden wordt ze luidruchtiger, werkt ze ruwer, wordt ze brutaal en is op de
afdeeling der rustige patiënten niet meer te handhaven. Hare taal is dan nog
zonderlinger, maar waanthemata blijven den hoofdinhoud vormen, vooral
erotische. IdeeCnvluclit. alleidbaarheid worden niet merkbaar duidelijker.

-ocr page 230-

We maakten melding van haar spreekdrang op pg. 84, 90 en maakten eene
vergelijking hiervan met maniakalen spreekdrang en verbigeratio. Hare megalo-
manie bespraken we pg. 105.

19.

C. C.. (geb. 1841) stamt uit een psychisch zeer gedegenereerde familie.
H. C.. (no. 20) is een broer van hem; een andere broer werd hier vroeger
verpleegd en niet hersteld ontslagen (imbecillitas en potatorium); eene zuster
stierf te Meerenberg.

Bij zijne opname (VI 1893) berichtte zijne vrouw, die toen 21 jaren met hem
getrouwd was, dat ze eigenlijk haar man nooit normaal van geest had gekend, doch
dat sedert een jaar of 12 geestelijk abnormale verschijnselen meer sprekend cn meer
blijvende waren geworden. Deze verschijnselen bestonden vooral in vervolgings-
ideeën, zelfs was hij zich gaan verbeelden, dat konijnen en katten van dc buren
gedurende den nacht bezig waren zijn vleesch te verscheuren. In den laatsten
• tijd maakte hij misbruik van sterken drank. Hij werd door zijne vrouw ver-
laten; kwam met de politie in aanraking wegens het belccncn van klcercn hem
ter reparatie gegeven cn landde via liet politiebureau in het gesticht aan.

Bij aankomst is hij kalm, geeft passende antwoorden cn zegt zelf op zijn
hoofd wijzende, dat het den laatsten tijd niet goed met hem was, maar dat
komt door den invloed van zijne vrouw. Op eigen verzoek wordt hij op den
kleermakcrswinkel aan het werk gezet. Het blijkt, dat hij in het idee leeft,
dat geheimzinnige machten hem vervolgen; hij maakt allerlei zonderlinge
gebaren tegen tafels cn stoelen.

In dc volgende jaren blijft hij op den klecrmakerswinkcl werkzaam, beklaagt
zich steeds, dat li Ij met allerlei machines \'s nachts wordt bewerkt, dat cr
punten uit den grond komen, die zijn lichaam vaneen rijten; ook hoort hij
stemmen \'s nachts; er scharrelen heel wat mcnschen rond, die
allerlei plagerijen
over hem brengen. Dikwijls dringt hij op ontslag aan. want hij kan het in
deze omgeving niet uithouden.

Hij is nu ccn oude lieer, die een zekere waardigheid in acht neemt. Tot
voor ccnigen tijd werkte hij bij den kleermaker, maar daar zijn werk hoe
langer hoe minder afgeleverd werd, geniet hij nu de rust van zijn
hoogen
leeftijd. Hij heeft geen omgang met anderen, leest niet cn is, hoewel over
het algemeen goed georienteerd, weinig op dc hoogte van het nieuws in het
gesticht cn daarbuiten. Een enkele maal ontvangt hij bezoek van zijne dochter.
Zeer beleefd staat hij iemand tc woord; maakt ccn praatje over liet weer cn
komt al spoedig met ccn verzoek om ontslagen te worden. Al is liet wat om-
slachtig cn met veel noodclooze bijzonderheden, kan hij toch ccn geregeld cn
ook lang verhaal doen. Hij vertelt uitvoerig, hoe hef in zijn werk ging, dat
zijne vrouw hem verliet, dat hij alleen woonde, van zijn patroon gedaan werk
kreeg, geldgebrek had cn hoe de politic hem tnec nam. .Ik had met
December
gedaan gekregen, weinig verdiend. Dat was omdat ik niet dolccrcnd was.
Maar enfin, ik ging naar mijn dochtertje toe. Langs dc Nicuwstraat,
Domstccg.

-ocr page 231-

Nieuwe Gracht in de Zonstraat. Daar gekomen zijnde, komen twee heeren,
één van aanzien. Enne, toen geven ze mekaar (duidt met zijn elleboog).
Zoo\'n eindje zoowat (wijst). Ik was niet dronken. Ik denk ik ken ze van
aanzien. Een inspecteur van politie. Ik sting de onwetendheid dojar. Je gaat
met mij mee. Wat moet ik doen (alles met passende mimiek). Toch ga je
mee. Toen zei hij niets, maar pakte me aan. Ho ho, ik zal wel mee loopen.
Enne toen brachten ze me aan de Wittevrouwenpoort, aan de wacht. Ik zit
vijf minuten, tien minuten, ik wier niet in de kas gezet, ik was niet dronken.
Toen met twee politieagenten mee naar de Ganzemarkt. Ik kon mijn weg niet
maken naar de Houtstraat, dat was heel wat. Ik zit daar een poosje, waar de
agenten kunnen rust genieten. Kom eens hier. Toen bij de boekhouder voor
de lessenaar. Wie ben je? Ik mos precies opgeven, ik zei alles precies, waar
ik woonde, alles onderzocht hij. .Zoo", toen zcide de inspecteur, „ze zeiden
dat je gek bent". Als ik gek ben, dan had ik dat niet meegedeeld. Enfin,
\'t is goed. Toen een nachtwaker, nou is toch dag, met die ccne mos ik mee.
Toen hier naar gesticht gebracht. Zoo is het gegaan."

Achterna heeft patiënt het wel hooren uitleggen, hoe het komt, dat hij hier
opgesloten is. Hij geeft meerdere lezingen: o.a. dat er ccne vergissing heeft
plaats gehad; zijn broer hadden ze eigenlijk moeten opsluiten in plaats van
hem. Een andere lezing met eenig overgenomen ziekteinzicht: hij had toezicht
noodig, omdat hij zoo\'n eigenaardig rnensch is.

Patiënt heeft nog steeds vele hypochondrische klachten, waarvoor hij zeer
eigenaardige termen gebruikt en waaraan hij fantastische verklaringen vast-
knoopt. HIJ schenkt veel aandacht aan zijn lichamelijk wel bevinden. „Ik was
van morgen een beetje veel door elkander gewerkt, toen ik gegeten had, toen
kwam ik weer tot de warmte, meer bewust van me zelf, dat ik het houden
kon". Vooral \'s nachts wordt hij geplaagd: „Van de week stonden der allemaal
van de comboffen in dat bed, matericele onderwerpen. Ik dacht: wat is dat.
Ik tilde het een beetje op. De arglistigheid van menschen is niet te weten".

.Er worden katoentjes uitgeworpen." (Wie doen het?) .De aarde zegt de
aarde. Doe je schuiven open en zeg je daar leg je, dan ben je ontevreden.
Ik heb al viermaal onder de aarde gelegen, ze kwamen me halen, later wierd
de boel weer opgelegd en kon ik er weer uitkruipen." Ook hoort patiënt
\'s nachts stemmen, ze moedigen hem aan, wanneer hij erg geplaagd wordt:
•\'ion je maar goed, hou je maar goed".

Grootheidswaanideel\'n nemen bij hem geen fantastischen vorm aan en blijven
beperkt tot overschatten van eigen kunnen. Het was ccne teleurstelling voor
hem, dat hij niet als
chef-kleermaker is aangesteld. Ook denkt hij, dat elke
baas buiten het gesticht hem graag als knecht zou willen hebben.

Van de kleine proefnemingen heeft hij gauw genoeg; hij brengt er niet veel
Van terecht en vraagt beleefd of wc er maar niet mee zullen ophouden. Hij
\'eest goed en begrijpt ook, wat hij gelezen heeft; zijne rekenkunst is blijkbaar
nooit heel groot geweest. Zijn Inprentingsvermogen laat wel iets Ie wenschen
over: „Wat moet ik u zeggen, het ontgaat wel eens een rnensch". Van perse-
vereeren blijkt niets. Opmerkelijk is, dat hij soms over zich zelf in den derden

-ocr page 232-

persoon spreekt en zich soms van eigenaardige gewrongen constructies bedient.
„Heeft al ruimschoots in zich gezien, dat hij kunde had voor zijn vak". Zoo
noemt hij een ontwerp voor eene kerk: „Voorzijde huizen, dat genot verstrekt
in de bouw" Vergelijk voorts: pag. 82, 98; overeenkomst met apatische
dementen pg. 94; zijn vroegere abnormale persoonlijkheid pg. 136; overheer-
schen van hypochondrischen vervolgingswaan pg. 140.

20.

H. C.. (geb. 1838), een broer van voorgaanden patiënt, was van zijn
vroegste jeugd af een zonderling. „Hij is altijd zoo\'n hals geweest", zegt zijn
broer, „ik was beter, hij was niet goed ontwikkeld, veel op zich zelf, hij was
bang, hij bleef maar zitten en kon niet zoo maar een loopje nemen". Hij
leerde voor schoenmaker, kwam later bij een baas buiten de stad en raakte
toen aan het zwerven. In geen 15 jaar hoorde de familie iets van hem, tot
hij door de politie naar U. werd teruggebracht. Hij werd bij een broer, die
ook schoenmaker was, aan het werk gezet, maar hij deed heel domme dingen,
hij sneed leer uit een nieuwe laars om ermee een oude te lappen. Na een
misdrijf tegen de zeden wordt hij in liet gesticht opgenomen. (Xll 1887). Hier
is hij eerst min of meer opgewonden, hij dreunt volzinnen op eigenaardige,
eentoonige wijze al lezende op, zoo dat men onmiddellijk bemerkt, dat hij
van het gelezcnc niets begrijpt. Hij beweert, dat men hem vermoorden wil.
Weldra wordt hij rustiger en arbeidt dan op de schoenmakerij. Af en toe heeft
hij last van gehoorshallucinaties.

Ook nu nog is hij bij den schoenmaker aan het werk; alleen tot zeer gemak-
kelijk werk is hij in staat. Ook nu nog lijdt hij soms aan hallucinaties; hij
hoort geruischen als stoom en muziek; andere keeren zijn liet stemmen. Hij
heeft vage groothcidsidceün; hij houdt zich voor den eigenaar van liet gesticht,
hij betaalt de menschcn uit. Veel goud en zilver zijn hem ontroofd. Hij heeft
binnen in zijn hart mcnschen, die altijd liggen.

Patiënt maakt een nog veel minder intelligentcn indruk dan zijn broer. Hij
vormt zich van de dingen zeer naive voorstellingen: de buizen van de centrale
verwarming zitten vol steenkool. Van zijne zwerftochten in het buitenland weet
hij niet veel te vertellen: hij heeft er .gesoesterd" en „gekoopladet". De
waarde van Duitsch geld geeft hij niet goed aan. Barmen is .een paar Stund
met de Eisebaan" hier vandaan en de reis kost twee kwartjes. Paticnts school-
kennis is zeer gering; bij het afschrijven maakt hij veel fouten, de tafels van
vermenigvuldiging kent hij nauwelijks. Behalve dat patiënt van huis uit weinig
verstand zal hebben bezeten, heeft hij ook door den ouderdom geleden; zijne
vergeetachtigheid zal daar toch mede aan zijn toe te schrijven. Patiënt is
plaatselijk georiënteerd, maar tijdelijk zeer weinig. Hij kent geen namen van
medepatiënten
en is van niets het gesticht of daarbuiten betreffende op de
hoogte. Op de onderzoekkamer blijkt, dat patiënt iets afleidbaar is, hij noemt
met cenige verbazing allerlei voorwerpen op. Hij spreekt over zich zeli veel
in den derden persoon en in eigenaardigen stijl; hij drukt zich uit in
losstaande

-ocr page 233-

zinnen of woorden, die soms ideeënvluchtig opeenvolgen. (Wie heeft je ge-
bracht? nl. uit Barmen naar U. terug) „op zijn borst een medaille; gendarm
uit Barmen, op peerd gereden, soldaat geweest, borger geweest, uit de poort
gehaald over de kazerne." Vergelijk ook het voorbeeld op pg. 87.

Vergelijk verder pg. 89; overeenkomst met apathische dementen pg. 94;
achterlijkheid als kind pg. 115 en 136.

21.

B. . (geb. 1848). Geen krankzinnigheid in de familie.

VII 1895 bij opname: voor zoover aan patient\'s vrouw bekend, verliep zijne
jeugd normaal, hij behoorde tot de stille menschen, die zich kleine en grootc
tegenspoeden bijzonder aantrekken. Dezen winter moest hij, door werkeloosheid
gedwongen, zeer tegen zijn zin hulp zoeken bij de vcrceniging voor werkver-
schaffing. Een paar dagen aan het werk kwam hij thuis met dc verklaring, dat
de mcnschcn hem zoo aankeken en dat hij zich hoorde uitschelden voor ver-
rader cn suffert. Hij was niet te bewegen daar weer aan liet werk tc gaan.
Hij ging zich spoedig ook verbeelden, dat de buren, vooral één er van, cr op
uit waren hem tc plagen door hem scheldwoorden toe te roepen; alle handelin-
gen van hem, al waren het ook dc onschuldigste, legde hij uit als tc geschie-
den ten zijnen nadcelc.

In het gesticht opgenomen, dringt hij eerst nog een weinig op ontslag aan;
later niet inecr. Demente uitdrukking. Zijne waanideeën zijn in détail niet
constant. Volkomen gesystematiseerd, zooals bij dc gewone paranoia is het
waanidee niet. Dementia praccox wordt als diagnose ingevuld. Het gelukt
niet hem aan het werk tc krijgen, herhaalde pogingen stuiten steeds af op zijn
onwil cn apathie.

In dc volgende jaren worden geen wezenlijke veranderingen vermeld. Hij
blijft meest tc bed wegens ulcera cruris. 1900. Soms begint hij op zijn manier
Itallaansch Ie spreken. 1901. Grootheidsidecën. Hij is op vuurspuwende bergen
gegaan, heeft veel veldslagen meegemaakt, zegt 900 kinderen te hebben enz.
Ook de volgende jaren wordt bericht van zeer fantastische confabulaties.

Wc kunnen patiënt nu aantreffen op de ziekenzaal, waar hij wegens ulcera
"uris wordt verpleegd. Slechts nu en dan is hij een poosje op, werkt dan een
beetje op dc zaal. Veelal zit hij in bed voor zich uit tc staren. Spreken wc
bem aan, dan is hij vriendelijk cn welgemoed en vindt het blijkbaar prettig
een praatje tc maken; soms wenkt hij ook, dat ik bij hem komen moet. Slechts
b\'j uitzondering kan men een tijdje met hem op gewone wijze praten, meestal
begint hij te confabulccrcn. Hij dlsclit dc meest zonderlinge verhalen op. Hij
is tic wereld rond geweest cn door alle hemelruimten; hij heeft in alle tijden
geleefd in de gedaante van allerlei personen; hij is vele malen gestorven cn
wordt elke 10 minuten herboren; ontelbaar zijn z\'n kinderen cn vele dc be-
\'ooningen, die hem ten deel vielen. Zelf speelt hij in zijne verhalen ccn mooie
r°l. alles draait om zijn persoon; naar inhoud zijn z\'n confabulaties grootheids-
hntasieën. Ze zijn niet constant, maar telkens kleedt hij ze anders in. Door

-ocr page 234-

vragen kan men zijne verhalen zeer beïnvloeden, bijna steeds gaat hij op de
vragen in en knoopt weer nieuwe fantasieën er aan vast. Spontane en eenigs-
zins. lange verhalen doet hij zelden, meestal zijn het eenige opmerkingen in
aansluiting aan een antwoord. Dan schijnt zijne fantasie hem in den steek te
laten. De vorm van het gesprokene verandert ook gaandeweg; hij spreekt
weldra niet meer in voltooide zinnen of in gesloten redeneeringen, maar apho-
ristisch en agrammaticaal. Op ideeënvluchtige wijze komt hij van het een op
het andere, het is alsof hij vrij gaat associeeren. Dan volgen klankassociaties,
hij gebruikt klinkende woorden, die men als aequivalenten zou kunnen be-
schouwen van grootheidsideeën, soms somt hij ook groote getallen op. Naar
den vorm krijgt het gesprokene veel weg van verbigereeren; er blijft nochtans
iets, dat het geheel bijeenhoudt; wel geen leidende gedachte, maar een zekere
grootheid wat zijn persoon betreft, blijft in het gesprokene te herkennen. De
talrijke nieuwgevormde woorden zijn als het ware woordfantasieën, zooals zijne
confabulaties ongewone gedachtenverbindingcn zijn.

Patiënt spreekt daarbij in gewoon tempo ; op verzoek spreekt hij langzamer
en dicteert me zijn vreemde taal.

We verwijzen naar de voorbeelden op pg. 83, 84 medegedeeld.

Naast grootheidsfantasieën hooren wc slechts nu en dan klachten van hem,
dat de menschcn hem niets gunnen; daarentegen talrijke klachten over allerlei
vreemde gewaarwordingen in zijn lichaam. Bijna geen nacht gaat voorbij of
„ze" plagen hem. Zonderlinge bewerkingen moet hij daarbij ondergaan, wordt
in stukken gehakt, doodgeslagen, geëlcctriseerd enz. enz. Aan duiveltjes en
machinistjcs schrijft hij deze plagerijen toe. Soms gaat hij naast zijne krib zitten
en vraagt dikwijls om een andere slaapplaats. Vele malen kunnen wc hem ook
aantreffen met groote proppen wol, uit de dekens geplozen, in zijne ooren en naar
een boek van de kamer starende. Bij zijne neiging tot confabulccren is moeilijk
vast te stellen, wat hij hoort. Residuen van waanideeën uit vroegere jaren van
zijne ziekte blijken, wanneer men hem er naar vraagt in tijden, dat hij minder
confabulecrt, voort te bestaan.

Over zijne opmerkzaamheid bij de kleine proefnemingen, berichtten wc pag. 82.
Hij blijft soms opeens als afwezig voor zich uit kijken; andere keeren is zijne
neiging tot confabulccren te groot dan dat er van de proeven veel gelukt; soms
hebben wc meer succes. Eens luistert hij gedurende 62" naar de stemvork,
„zangsleutel" door hem genoemd. Bij de proef van Bourdon begint hij te
fantasccrcn en maakt overal krasjes. Bij het afschrijven maakt hij eenige taal-
fouten. De veranderingen in de vervolgplaatjes geelt hij goed aan. Eens gelukt
het hem een aantal sommetjes uit het hoofd te laten rekenen, wat hij zonder
fouten doet, tot hij opeens weer gaat confabulccren. Plaatjes, die hij te zien
krijgt, benoemt hij juist, wacht nieuwsgierig op het volgende plaatje, slechts
nu en dan een ideeënvluchtige opmerking er tusschen\'voegend. Afleidbaar is
hij niet. Van pcrscvcrccrcn vinden wc hier en daar eenc aanduiding; daaren-
tegen valt wel op, dat hoe hij zich dikwijls op eigenaardige verwrongen wijze
uitdrukt, wat misschien ten deele ook weer als fantasie bedoeld Is. Als hij
vraagt om een andere krib: „Geliefde mij Ucdclc te hooren, dat ik wou ver-

-ocr page 235-

anderen van standplaats om een beetje meer bijstand te hebben van genezing,
terwijl er voor mijn wezen, dat ik weer in mijn oude kan zijne en regelen
naar behooren."

Patiënt is welwillend en zeer leidzaam; soms geeft hij bij wijze van grap
verkeerde antwoorden.

(Hoofdstad van Nederland?) Parijs.

(Parijs ligt toch niet in Nederland?) Jawel, en Bourgondie ligt ook in Neder-
land, Kloosterpoort dat is Utrecht.

(Welke zee bij Nederland?) De zoutzee, 84 Meter 1000 100.

(Welke taal spreken ze in Parijs?) Hollandsch.

(Welke taal spreken ze in Utrecht?) Hebreeuwsch.

(En in Berlijn?) Hongaarsch.

(En in Spanje?) Noordamcrikaansch.

(Waar spreken ze Duitsch?) De Briel, daar beginnen ze al Duitsch te
spreken.

(Ken je ook Duitsch?) Ik spreek van alles, als ze maar mee aan \'t parlevin-
ken gaan, ook oud-Spaansch. Ik was schipper enz.

Patients inprentingsvermogen is goed, ook oude herinneringen zijn bewaard
gebleven. Natuurlijk maakt hij hierbij van de gelegenheid gebruik eigen
fantasiefin er aan toe te voegen, maar hij weet wel waarheid en verzinsel te
onderscheiden. Als hij van liet verhaaltje van het kerkboek moet navertellen:
-Ze zijn tegenwoordig zoo nuchter, ze gaan op een stoel staan en prceken beter
dan de professor." (Hoe noem je dat verhaal?) .onzinnig, onbekende regel,
zinneloos, als het kerkboek in de kool was, dan de letters in de kool en beter
in haar hoofd." ft Is eene vergissing), .neen, een vergissing kun je hebben als
je rood of zwart ziet en je zegt dat heb ik gegeten." (\'t Is een abuis). „Ja, dat
kan wel, een abuis; maar liet kan ook wel zijn, dat ze het spek mee naar
de dominee wou nemen. Ik zal jou een brokkle mee brengen."

We kunnen patiënt enkele kceren ook aantreffen, dat hij minder neiging ver-
toont tot confabulceren en zich ook op meer gewone wijze uitdrukt. Men kan
dan een poosje met hem praten, hij geeft welwillend overal antwoord op en is
geenszins ontoegankelijk. Het blijkt dan. dat patiënt vrij apathisch is en een
kleine belangstellingskring heeft. Hij weet weinig van zijne medepatiënten af;
\'\'ij leest niet. vangt slechts hier en daar toevallig iets op. Zijn eenigc. bezig-
beid is soms koperen knopjes poetsen, wat hij graag doet. Als een
stereotype gewoonte kan men zijne neiging beschouwen de kribben van de
ziekenzaal precies in het gelid te zetten.

Hij is goed georiënteerd, kent dikwijls dag en datum, het jaartal niet; van
zijn verblijf alhier schat hij den duur op 10 jaren (151.

Hij vertelt, dat hij in vele Jaren geen bezoek gehad heeft ( ). Hij kent
bet personeel, maar niet bij name: weet wie de professor is .van de gedachten"
en die .een beetje voogdijschap" over de andere doktoren uitoefent. Hij
onderscheidt de doktores van de zusters en doorziet ook op het college de
situatie. Zijn ziekteinzicht is een ovcrgcnomcnc. Lachende vertelt hij; „voor
een mensch ben ik heel haveloos, zinneloos, ellendig, ziekelijk."

-ocr page 236-

(Waar ben je hier?) Met meewarig gezicht: „ongelukkige tijd, gekkenhuis."

(Waarom hier?) „Ja, waarom ben ik hier; om kalm te zijn."

(Ben je niet altijd kalm?) „Wel kalm, waarom ik hier ben, weet ik eigenlijk
ook niet, ik ben er liever uit."

Bij een andere gelegenheid:

(Niet in de war?) „Niks."

(Waarom hier dan in een krankzinnigengesticht?) „Omdat ze je op straat
kapot maken."

Patiënt geeft zelf toe, dat hij met niemand spreekt: „och wat zal ik zeggen,
waar moet je over spreken."

„Och ik ben nergens bij."

Patiënt denkt, wanneer zijne beenwonden ten minste weer beter zijn, wel
buiten het gesticht werk te kunnen vinden en te kunnen leven. Hij vermoedt
dat er buiten veel veranderd zal zijn, dat er veel is verbouwd.

Het is slechts bij uitzondering, dat men over zulke onderwerpen met hem kan
praten, meestal fantaseert hij er op los, gaat hij „met dc bruine de lucht in,
in een vuurwolk."

Ten slotte voegen we hier aan toe een schrijfproduct, waarin hij op verzoek
zijne verhalen weergeeft. Het gaat over een luchtreis, over gevechten met
wilde dieren, waarbij vele personen gewond worden, die hij geneest.

Waar we niet zeker weten en het zelfs onwaarschijnlijk is, dat patiënt eenmaal
zonder fouten heeft kunnen schrijven, zijn dc veranderingen in taal en stijl
moeilijk op dc juiste waarde te schatten.

„De Grooten bol savons 8 uur gevuld 8 uur dc 81 100 1000 meter 84
leuwen groot bolkcntsijn berken bij baren bars tent 9 Mukwilt en woest woest
cctcns geopcrccrt 10 uur met bij van Mchccr Mckaay toeval kwartiens geholpen
cn gewassen zeer goed en ducht gemaak en verders gerepareert opgepsapt naar
bijholt gedonp gezageziezeert aanval 50 schotten open 33 gedood Over gestedt
. levend goed eeten zeer goed mijn beesten gewoon te vooreen. Mehccr van
Hcnks 8 october gewassen cn geopperd reerd wc lieer Kaarrel zc 2 pannen cn
1 hand in dc gsip verband zeer pgocd 8 uur in verband 3 weken mcjjc zijnnen
bachgen lenden gebrooken graadcr op gcplccg 8 uur haar gewoonten lieer
schoon zeer goed cn het vermaart 2 weken mevrouw van Staatssen balken
mijnen been gebroken gezet met gpsip een dag nat gehouden zeer goed over
dc brug Majcstijtje 2 polzcn 4 dagen 2 inkels gebroken pagarzen omslag van
Vader 3 daggen pagariarens wij horen niet vrcczen maar weer den naar pons
spotten 49 beesten vielen aan dc stijkzijen in 40 dood gcschotcn cn weer in
waagen Gezakt in dc kolk met goed gevuld gosigagicgatctecrd gehakt met mijn
schuit ingerukt cn netjes opgeborgen 50 in leven beesten een majoor keizer
en
een onderoffizier bcitsma gekwets krom geheel 4 dagen gezond cn weder en
weder bij hun phatajon mij zeer goed ieder X goed 28 ziek uit het water i»
de kar naar stusbrock goed cctcn dc pot was zeer goed 9 weken
geschrokken
cn verzugt naar amervoort 4 ballen leeuwen cn beerc geen Schraader maar
goed cctcn zij waaren zeer lief zij geregeld mcedc ik waar zijn gewoon maar
kwaam ik in gemoedigs in oogesjes kijken het kwam mij voor dat ik ze wassen

-ocr page 237-

moest zij moesten weder in de menaazierige melieer Kopper Naalliegs en zuster
Wrich zij vielen de Nullen aan Ik moest ze aan schieten en medeneemen zij
waarden zij kappen en zij schreeden hulppen zij waard genoegdzaam dood ik
gewassen en goed gemuurs 5 dagen waard zij beter ik kan weder verder komen
ik moest naar de zijde door het moeras wat wij daar zagen tussen wild gevolg
ik moest weder helpen zij waarren geblazzeerd ik moest weer helpen ik kreeg
een goud kruis en 10 gulden."

We hebben dit geval onder de paranoïde eindtoestanden besproken als een
voorbeeld van dementia paranoïdes in den engeren zin van Kraepelin, pg. 74,
82, 83, 93; eonfabulaties pg. 95 en 97; eindtoestand pg. 104; zijn vroegere
stilheid pg. 116; begin pg. 123.

22.

Vrouw W. . (Israülicte, geb. 1847). Van haar vroegere levensgeschiedenis is
weinig bekend. Zij dreef een klein zaakje en ging op een goeden dag op reis
om een denkbeeldige erfenis in ontvangst te nemen. Zij gedroeg zich bij deze
gelegenheid zoo opvallend, dat zij, vóór de plaats, waar zij de erfenis dacht
tc halen, bereikt te hebben, door de politic reeds als krankzinnige werd ge-
signaleerd. Opneming in een gesticht is liet gevolg (1881). Na drie maanden
wordt zij naar het gesticht alhier overgebracht (II 1882). Zij is dan vol van
grootheidswaanideciïn en verdedigt haar verkeerde mccningen met veel zelf-
vertrouwen en overleg. Verder worden hysterische toevallen vermeld, aan-
stellerij en voedsclwcigering, hetgeen alles wijkt na krachtig optreden. Een
proefontslag mislukt geheel; zij voerde, door hare familie in huis genomen,
niets uit, dischte de
verschrikkelijkste dingen op, die met haar waren gebeurd.
Wederom volgt opname in een gesticht, van waaruit wordt medegedeeld, dat
zij steeds grootheidswaan verkondigt, nu en dan hallucineert en
soms perioden
heeft van opgewondenheid. Vier jaren later verhuist patiënte weer naar Utrecht,
om van nu af in het gesticht te blijven (IV 1886- lieden).

VI 1886. Zij weigert tc arbeiden, hooghcidsidccc\'n houden haar daarvan af.
Soms gilbuien, accessen van ongemotiveerde drift, waarbij zij menigmaal ver-
valt in onbewusten toestand. In die accessen zwetst zij van haar liooge afkomst
en haat onmetelijke rijkdommen. Later wordt vermeld, dat klimming der ver-
schijnselen waar tc nemen valt vóór den aanvang der menscs.

I 1889. Over liet algemeen in zichzelf gekeerd en van niemand notitie
nemend, hardnekkig weigerend om te werken, heeft zij aanvallen van hevige
opgewektheid, gedurende welke zij raast en tiert en agressief optreedt.

I 1896. De symptomen van krankzinnigheid met den stempel der hysterie,
blijven aanhouden, nu eens maniakaal opgewekt, is de patiënte een anderen
keer depressief.

1 1899. De verschijnselen van hysterie vertoonden zich voornamelijk onder
vlagen van buitengewone prikkelbaarheid en achterdocht, waarbij zich nu en
dan ook waanvoorstellingen voegden. Patiënte stelt zich dan voor een zeer

-ocr page 238-

gewichtige persoonlijkheid te zijn en maakt zich boos, wanneer men, naar haar
meening, aan eerbied tegenover haar te kort schiet.

Patiente blijft op de afdeeling der „halfrustige" patiënten; eene poging op haar
verzoek gedaan om haar naar de afdeeling der rustige patienten over te brengen,
mislukt door hare prikkelbaarheid en hare slordigheid.

Ook nu nog weigert patiente te werken of zich zelfs maar met iemand in te
laten. Veel geduld was noodig om hare ontoegankelijkheid eenigszins te ver-
breken. Na langen tijd telkens boos en scheldend weggeloopen te zijn, blijft
ze ten slotte zitten, wanneer ze aangesproken wordt. „Ik kan niet spreken",
zegt ze echter, „ik kan niet zien", en houdt de handen voor hare oogen. „Ik
weet niks". (Wil je mooie plaatjes zien?) „Nee, mensch, ik kan niks; mijn
gedachten zijn heen, zwak van vermogen." Vraagt dan nieuwsgierig: „Ben U
uit Z., meneer?" „Dat dacht ik zoo aan uw spraak, daar woont dokter W. .,
geneesheer, dat is een broer van mijn vader. (Ben je er wel eens geweest?)
„Neen". (Heb je die oom wel eens gesproken?) „Die suikerdoende, die suiker-
fabrikant, is een zoon, is ook van de permantatie van mij." Kijkt wantrouwend
toe, wanneer een en ander wordt opgeschreven. „Doet U dat met papier,
naar de mannen, voor donaten, \'t Is jammer, want dat papier is — wat het
hij mooie schoenen aan, \'t zijn net Amerikaansche schoenen, \'t nieuwste van
de fabriek. Laatste seizoen kousen; enz. Zijn dat damesschoenen, die werden
vroeger veel gedragen. Die kunnen gerust dames dragen." (Heb je nog broers
en zusters?) .Ja". Waar wonen ze? .In Z.( ), ik wou wel, dat ze mij er
uithalen." (Komt je familie wel eens?) „Nooit gesproken, als ze voor me staan
ken ik er geen een." (Hoe lang hier al?) .Ja, dat weet ik niet, toen was dat
gebouw er nog niet en dat nog niet." (Wijst verschillende gebouwen, op den
tuin uitkomende.)

(Hoeveel jaren zouden het zijn?) „O mensch — over de zilverlingen, o ja,
die zongen een vogelenlied, die sprongen op de groene tak." (Zulke versregels
in allerlei variaties en meest daarmee eindigende, dat de vogels „onraad" doen,
citeert ze vaak en zijn blijkbaar als spot bedoeld.) „Dat gebouw gaat inij niet
aan; mijne familie moet mij maar uithalen." Loopt weg. (Ga nog eens zitten?)
Komt weer naderbij; kijkt achterdochtig naar het schrijven: „breng je dat naar
gindsche kant?" „Wat U met dat bewijs doet?" „Is dat om onraadvaf te
vegen?" „Wat ik gezegd heb, meen ik niet, dat is fopperij, dat ik gezegd
heb. Geeft U dat aan de overste?"

\' (Wat was je vroeger?) „Huiskind van mijne ouders." (Wat deden die?)
„Welhebbend. In do zomer stilleven, in de herfst slagerij, \'t Was een Z.sche
meneer, \'t was een zoon van H. W. . uit A. Mijn grootvader was H. W."

(Waar ben je hier?) „Ja, ik heb het huis nooit hooren noemen, krank-
zinnigengesticht niet? Ben niet krankzinnig, nooit geweest." (Waarom ben je
hier dan?) .Ik ben Israëliet in het eerste verbond. \' Ik
kan niet meer ant-
woorden. Dat ik de Heer eigens ben. \'s Morgens kwam ik, \'s middags kwam
een der hoofden van het huis des Heerep. Ik ben degene, die met tien en
een half jaar de eer ontvangen heb. Ga nu maar heen.

Meer laat patiente over hare waanideeën niet los, wel is ze nog voor eenigc

-ocr page 239-

vragen te vinden. Het blijkt, dat ze hare medepatiënten wel bij name kent,
niet echter het personeel. (Met wie praat je meest?) „O, met geen mensch,
ik heb geen gezelschap voor onderhouding. Hier geen menschen onder, waar
je mee praten kan." Ze geeft goed aan, welken dag het is. Volgende vragen
beantwoordt zij spottend opzettelijk foutief. (Welke maand is het?) „Dat weet
ik niet, is \'t niet April?" (En de blaren vallen van de boomen?) „De blaren
van de boomen, daar kun je niet op aan, in \'t voorjaar vallen de meeste blaren
van de boomen", enz. Ze beweert spottend dat ze geen memorie heeft, dat
ze geen opvoeding gehad heeft en zegt ten slotte haar lied van de vogels
weer op.

(Wat zijn dat zilverlingen?) „Pas op, hou me niet voor de gek."

Plaatjes kijken verzoent haar weer. Haan: gans is \'tniet, roodc kalkoen.
Is dc gans, die achter de kerk staat. Harlekijn. Is dc harlekijn op vast-
nachtbal te Keulen, bonte nar.

Kandelaar roodc kruis (roode kleur). Penne houder roode streep,
dat is rouw (zwarte ondergrond).

Kar dat is het karretje, postkantoor, begint over het plein te Z.

„Niks waard, niks waard, kun je wel kapot scheuren, jammer van het papier.
Ga nou maar liccn.

Later is patiënt nooit meer zoo toegankelijk, ze wil van ondervraging niets
weten, ook al krijgt zc sinaasappels, waarom zc vraagt. Hare gewichtskurve
is, afgezien van eenc inzinking, die met een lichamelijke ziekte samenhangt,
zeer constant.

Wc vermelden haar eindtoestand: pg. 81, 92; verloop 132. 135, 138, 110.

23.

v, R.. (gcb. 1837). Eenc zuster werd hier jarenlang verpleegd cn werd in
dc rappoitcn nu eens onnoozcl, dan dement genoemd.

Van patlents vrocgcrcn levensloop is niets bekend. Hij werd II 1882 alhier
opgenomen als ccn anaemlsch mannetje; was volgens zijn zeggen door zijne
Vrouw bedrogen cn was in den laatsten tijd in ccn angstigen toestand vervallen,
\'n het gesticht is hij eerst kalm, maar ccn maand later openbaarden zich meer
acute verschijnselen, hij is angstig, hallucineert, slaapt slecht cn klaagt over
lievige hoofdpijn. Toen reeds bestond een verschil in dc wijdte der pupillen,
zooals ook nu nog; (patiënt leent zich cchtcr niet vooreen nader oogheelkundig
onderzoek). Na ccnigc weken komt hij weer tot kalmte.

Ui 1883. Sedert vorige jaar zeer geregeld op den schocnmakerswinkcl aan het
wcrk, waar zijne diensten zeer op prijs worden gesteld, meer op grond van den
goeden wil en den ijver, dan de bekwaamheid, die dc patiënt hierbij aan den
dag legt. Sedert hij hier verpleegd wordt, is hij veel kalmer en bedaarder gewor-
den; hij is ccn goedhartige sukkel, die tegen den strijd des levens niet is opge-
wassen. Het rustige gestichtslcven, waar voor alles voor patiënt gezorgd wordt,
is voor hem een ware zegen. Toch heeft het lang geduurd, alvorens hij hier
°P zijn gemak was. In dc eerste maanden van zijn verblijf herhaaldelijk nostal-

-ocr page 240-

gieën en melancholische verstemming. Klaagt soms nog over halfzijdige
hoofdpijn.

II 1885. Wilde op zekeren dag niet meer aan het schoenmaken, „dat werk
is mij te gering en niet voornaam genoeg, ik wil evenals de anderen bedden
opmaken." Aan zijn verlangen is voldaan en de patiënt arrangeert thans bed-
den met denzelfden ijver, waarmee hij vroeger schoenen verstelde.

I 1886. Stil en teruggetrokken, gaat geheel op in zijne waanvoorstellingen,
die hij echter meestal verbergt. Zoo zeide hij eenige weken geleden, dat hij
een kind was van Sire-koning en nu maar geduldig zou afwachten, totdat hij
gelegenheid zou hebben zijne rechten te laten gelden.

In de volgende jaren wordt vermeld, dat patiënt geestelijk achteruitgaat, hij
heeft geen omgang met anderen; blijft eenig huiswerk verrichten.

Patiënt is een onaanzienlijk manneke, dat op de afdeeling der rustige
patienten nauwgezet eenige vaste werkzaamheden verricht. Andere bezigheden
heeft hij niet, spreekt nooit met medepatienten, en leest ook niet. Hij is zeer
ontoegankelijk en bet gelukt niet hem van zich zelf te laten vertellen; van de
kleine proefnemingen is hij niet gediend: „moet heel dom mcnsch zijn om met
U mee te praten." Hij maakt zich alleen boos, wanneer men bij ongeluk ook
maar even het woord schoenmaker noemt. Ook moet hij niets hebben van
zijne vrouw. Aan de meeste vragen onttrekt patiënt zich dooreen: dat kan wel,
dat weet ik niet, of hij gebruikt een van zijn vele eigengemaakte woorden.
Patiënt is plaatselijk georiënteerd, weet de namen van sommige medepatiënten,
maar is overigens van weinig op de hoogte; hij kent dag en datum en ook
jaartal, schat zijn verblijfduur als zijn leeftijd veel te laag. Hij heeft een goed
inprentingsvermogen, onthoudt wat een vorige keer is besproken. Patiënt be-
schikt over vrij goede schoolkennis. Pcrscverccrcn doet hij niet; hij drukt zich
vaak in zonderlinge bewoordingen uit.

Opvallend is, dat hij veel eigengemaakte woorden bezigt, ten dcelc met
. een voor hem vaste beteckenis. Deze woorden houden verband met zijn vage
waanideeën.

Frcude beteekent ongeveer bestuur van het gesticht: „Dat is een bestuur,
daar wc nou wezen zijne." (Jij ook in het bestuur?) .Nu niet, met April zal
ik in \'t bestuur wezen, \'t geestelijk gewij. Troke." (Wat is dat Troke?) .Dat
is een mooie kar, waar we in ganc." (Kar?) „Zoo\'n lang (wijst) zwarte; drie
meter lang." Een poosje te voren (wat is Troke?) .Dat is een doodgrocvc.
waar ik in begraven ben." Hij beweert toch gestorven te zijn. (Hoe kan dal?)
.Dat is een wonder van de geestelijke pastoor, niet eenmaal, maar viermaal,
Rodentjc ook, Dookjc", enz. Zie voorts pg. 92. 135, 140.

24.

Vrouw P. A.., gcb. 1849, nicht van no. 25.

Na initiale depressieve verschijnselen, sombere stemming, zelfbeschuldigingen,
angst — ook liefdesgeschiedenissen speelden daarbij eene rol —
ontwikkelde
zich bij eene 41-jarige, vroeger steeds gezonde vrouw, het ziektebeeld van eene

-ocr page 241-

melancholia agitans. Den derden dag van haar verblijf alhier: 1 VIII 1890
heet het: „Vannacht af en toe geslapen of gesluimerd, maar tusschen de be-
drijven in steunde zij. Hedenmorgen vond ik haar onrustig heen en weer loopend,
steunend, jammerende met angstige gelaatsuitdrukking, schuw rondom zich
kijkende, aan de nagels plukkende, in één woord alle verschijnselen vertoonend,
die men gewoonlijk bij melancholia agitans pleegt te vinden."

De volgende dagen worden de verschijnselen van melancholia agitans afge-
wisseld door perioden van stupor. „Zij heeft verder in hooge mate den geest
der contraire negatie en weigert te doen wat men haar aanraadt, terwijl zij
doet datgene wat ze niet doen mag."

Na een half jaar schijnt beterschap te zullen intreden, echter valt patiënte
steeds weer terug.

Een jaar daarna: 1 VIII 1892. „De lijdcres zit apathisch en abulisch met neer-
gebogen hoofd en naar den grond gerichte blikken terneder, mist alle energie
tot arbeiden en bezit geen initiatief hoegenaamd. Soms klimmen de verschijn-
selen tot volslagen stupor, maar deze wordt wel eens weer afgebroken door
agiteerende symptomen, angst en gejaagdheid."

De verschijnselen van abulie, apathie en contraire negatie houden nu eenige
jaren aan.

Na 3 jaren: 1 VIII 1895. „De verschijnselen van apathie worden soms on-
verwachts afgebroken door maniakale opgewektheid, geeft teekenen van algclieele
geestverwarring."

Het volgende jaar wordt van dementie gesproken. Sedert van dementie,
waanideefin en hallucinaties.

We treffen haar nu aan als een klein gebogen vrouwtje, dat daags in de
naaizaal werkt en verder verblijf houdt op de afdccling der lialfrustlge patiënten.
Ze heeft geen omgang met de andere patiënten; integendeel, wantrouwend gaat
zij ze zooveel mogelijk uit den weg. Hare dagtaak op de naaizaal vervult ze
regelmatig, maar met weinig belangstelling; eigen liefhebberij beperkt zich tot
een kinderlijke verzameling van lapjes, gebruikte postzegels enz. Ze gaat net
gekleed.

Zeer dikwijls is patiënte bezig met hare stemmen. Ze kijkt verontrust om
zich heen, maakt zelf lipbcwcgingcn, af en loe zijn enkele woorden verstaanbaar.

Hij aanspreken staat ze bij uitzondering iemand beleefd le woord; meestal
geelt ze te kennen, dat ze de zaak niet vertrouwt. Ze laat het dikwijls hier
"iet bij, maar voegt er de noodigc scheldwoorden aan toe, anderzijds doet ze
haar beklag. Zij beklaagt zich, dat „ze" haar plagen met pijn, „overal met
Pijn, nek, armen, beenen, geen plekje in mijn lijf of zeerte, overal porren en
snijden gehad, ik kan niet begrijpen hoe ze je vasthouden kennen." Zij be-
dingt zich verder, dat „ze" haar uitschelden en met allerlei kwaads bedreigen.
-Ze kennen niks van je zeggen dan ondeugd." „Ze zeggen nooit daar heb je
zooveel, niks krijg je." Met „ze" worden de medepatiënten en de zusters be-
leid, \'maar ook andere. (Andere?) „Ja, ik kan het niet zeggen, kan ze niet
2\'cn, ik denk. dat ze niet ver weg zitten, op de zolder zitten." Patiënte scheldt
dikwijls hare omgeving voor doof uit; onderzoeker noemt ze soms „doove kwak-

15

-ocr page 242-

zalver", of ze veronderstelt, dat aanwezigen de stemmen wel hooren, maar zich
doof houden. Ze beklaagt zich ook, dat ze haar afluisteren: „ze weten mijn
denken." Een anderen keer is hare klacht, dat ze niet alleen kan spreken,
maar dat er altijd een bij is. Eens laat zij zich uit: „Ze meenen het niet, ze
doen het om te sarren, dat ik het zeggen moet.\'\' De idee, dat de omgeving
haar plaagt, draagt zij soms plotseling op allerlei toevallige waarnemingen over.
Wanneer ze op een plaatje een man ziet afgebeeld, valt ze opeens uit, dat die
haar treitert.

Een vaak herhaalde klacht is verder: „ik kan me eigen niet meer voorstellen".
Zelf overweegt ze: „maar waarom laten ze je dan voor den gek houden?" Soms
verzucht ze: „ik kan er niks meer aan doen." Hare dagtaak beschrijft zc:
„Sturen me om 9 uur in de naaikamer tot 7, om 12 uur eten, of je lust hebt
of niet." „Sarren, eten en drinken, smullen en dan mekaar maar weer treiteren
en zoo voort."

Al is het niet in overeenstemming met het heftige van de door haar vaak
herhaalde uitdrukkingen, toch is ze niet geheel onverschillig tegenover haar
vermeende geplaag. Zc uit suicidegcdachten, ze zou graag de pijp uitgaan,
maar ze hebben tegen haar gezegd: „ik zal je op aarde laten." „Blijf maar
zitten, hier geen haast met je."

Kleinhcidswaanideeën blijven beperkt tot wrevelige gedachten ook tegen zich
zelf gericht, waarbij bittere spot ook niet ontbreekt. Zc was tc Icclijk om te
trouwen. De teckcning van de maan doet haar opmerken: „zeker mijn lcclijkc
smoeltje."

Groothcidswaanidceiin spelen een geringe rol, zc laat zich cr weinig over uit.
Nu en dan laat zij zich uitdrukkingen ontvallen als: ,\'t Is ongelukkig genoeg,
dat je voor allemaal de schuld draagt"; „ t is ongelukkig voor al die gevallen
hier in huis op tc komen". Hare stemmen cn betrekkingswaanideeün hebben
af cn toe ook erotische onderwerpen tot inhoud.

Zicktcinzicht mist patiente geheel. Zc begrijpt zeer goed, dat dc onder-
vraging dient om naar haar geestestoestand een onderzoek in te stellen; nu en
dan voegt zc aan haar antwoorden toe: „ik ben niet gek." Wel heeft zij een
goed inzicht in hare hulpbehoevendheid en dat zij buiten het gesticht niet zou
kunnen leven.

Naar haar gedrag cn bezigheden tc oordcclcn maakt patiënte een apatischcn
indruk. Toch is deze apathie niet zoo groot. Neemt men in aanmerking, dat
ze geen omgang heeft met andere mcnschen en door hallucinaties cn betrek-
kingswaanideeün zeer in beslag wordt genomen, dan is het nog
verwonderlijk
dat zc b.v. op den dag af weet hoelang ze hier is. Zc neemt goed notitie van
den tijd. In \'t begin van December gevraagd, wat zc zou doen, als ze het
gesticht uit mocht: .mijn becncn zijn tc stram, anders zou ik vragen eens tc
wandelen. Ik zou in dc stad bij de mooie winkels van dc banketbakkers willen
kijken."

Bij dc kleine proefnemingen cn bij het ondervragen legt patiënte weinig
opmerkzaamheid aan den dag. Vooreerst leiden de stemmen hare aandacht af,
zc maakt allerlei spreekbewegingen met den mond. kijkt onrustig om zich heen,

-ocr page 243-

maakt zich boos, en begint nijdig te schelden. Maar ook in de tijden, dat ze
niet hallucineert, is hare opmerkzaamheid bij het onderzoek een geringe.
Mopperende praat ze er tussclien door, is weinig gewillig, steekt den draak er
mee, bootst de vragen na, maakt er grapjes over en allerlei woordspelingen.

Zoo b.v. als ze weer eens de onderzoekkamer binnentreedt: »Daar heb je dat
geschrijf alweer, alleen om me voor de gek te houden, al die gekke smoesjes
laat ik aan mijn hakken, daar steek ik niks van in mijn zak." Ze begint dan
snel in een boek te bladeren, al mopperende over de naaizaal, waar ze zoo
juist vandaan komt, oa. „met dat beroerde doofhouden heb ik niks aan mijn
kop, met die heelc leesbibliotheek niet." Maakt zich steeds boozer, schreeuwt
ten slotte luide: „dat hoef je niet te zeggen, moordenaars, zijn dieven, gek
vreet het zelf maar op," fluistert dan onverstaanbaar, weer luide: „wat hebben
wc daar opgevreten," fluistert: „we kunnen niks laten groeien .. . doovc kwak-
zalver . . . verzucht dan: „als ik nou allccnig zou kunnen spreken, maar daar
is altijd een bij." Houdt nu een betoog naar de andere zijde. (Waar zijn ze?)
„Weet jij dat." Kijkt vol argwaan naar de kast. (Zit er iets in die kast?) Op
gewonen toon gaat ze verder: „Ze zeggen nooit daar heb je zooveel, niks
krijg je." Herhaalt nu fluisterend de laatste woorden: „niks krijg je." Veront-
waardigd: „brutaal? Maar waarom laten ze je dan voor de gek houden?" Fluiste-
rend: .ik zal je snijden met een mes de nek af," enz.

(Nu moet jc eens voor mij afschrijven). „Ik kan niet zien, ik heb geen
bril." (Hier is er een). Paticntc neemt den bril, zet dien op, „o, hec," kijkt
dan naar hetgeen ze moest afschrijven: .dat is maar lak, het staat er al, zal
ik het voorlezen. Kijk eens," ze steekt de tong uit. .Ik denk, dat mijn naam
voldoende is." Maakt aanstalten voor het schrijven, likt herhaaldelijk aan het
Potlood; .nou zal ik er een andere mop opzetten." Praat een oogenblik met
hare stemmen, vervolgt dan: .Ik zal er net opzetten als mijn eigen van was,
waar wc al die jaren een hekel aan hebben gehad. Moet ik dat voor de
sarderij doen. dan heb ik cr geen lust in." Begint nu, blijkbaar met plezier, af
te schrijven, maakt meerdere fouten; babbelt ondcrtusschen: .Ze dwingen je
wat, als jc geld licht, heb je veel te zeggen, anders moet jc liet hok maar in.
Dacht jc, dat ik schrijven vergeten ben, neen, neen. Vergeten doen ik liet
toch niet. Och, daar ben ik aan gewend aan smeren." Begint weer met hare
stemmen.

(Hoeveel is 27 13?) „Ja, jij bent glad, ja", (15 12?) maakt fluisterende
llpbewegingen: .27". (32 13?) Ja, ikke niet, ik moet er mee ophouden,
je doet het om me uit te hooren."

Bij een andere gelegenheid. (Welke dag is het vandaag?) „Vandaag,"
zeg jij ook eens wat." (Ik weet liet wel, welke maand?) Mei ( ) (Dag?)
•Ja, morgen, is het sabbath\'. (Neen). Dan is de kalender in de war, wc had-
den een kalender, daar stond de Israëlitische Paschen op, enz. (Wat nu?)
\'acht, „wie verstand heeft, denkt, laat dc gekken maar kletsen, maar ze zijn
niet gek." (Jaar?) .Ik denk, dat wc schrikkeljaar hebben." (Waarom?) „Schrik
°P schrik, schrikken doe ik niet veel meer." (Welke kamer hier?) „Dokters-
kamer." (Mooie?) „Ken ik ook al niet vinden, smerige muren." Bij plaatjes

15*

-ocr page 244-

laten zien blijkt niets van ideeënvlucht, een enkele maal woordspelingen als:
voor locomotief „loopende motief" enz. Niets blijkt ook van persevereeren.
Haar inprentingsvermogen is een zeer goede. We maakten op pg. 92 melding
van haar soms weifelend optreden, dat aan dat van negativistische patiënten
herinnert.

Hare gewichtskurve vertoont geen schommelingen. Zie ook: pg. 74; 76; 78;
88; betrekkingswaanideeën pg. 92; bespreking eindtoestand pg. 105; vergelijking
van haar gedrag met dat van sommige der geagiteerd dementen pg. 92, en de
bespreking van het verloop harer psychose pg. 128.

25.

Van M. A. . (eene nicht van no. 24, gcb. 1855) heet het bij opneming in
het gesticht:

15 11II 1886. Patiënte, 31 jaar oud, is reeds sinds geruimen tijd psychisch
abnormaal. Hare afwijkingen vertoonen zich hoofdzakelijk in de gevoels-
sfeer, daarmede verbonden maakt zij zich valsche voorstellingen naar on-
juist ontvangen indrukken, zoodat zij, die vroeger kalm, vroolijk, werkzaam
was, op het land werkte, deelneming betoonde, nu lastig, slecht gehumeurd,
driftig van aard, ongemotiveerd woedend op enkele familieleden was, tusschcn-
beide in vlagen van ware razernij verviel, reeds in haar waan had getracht
brand te stichten en de band tegen omstanders had verheven. Dc oorzaak ligt
in het duister, wel had zij in den.laatsten tijd ccnigc psychische emoties door-
staan; ook zou zij zich buitengewoon verdiept hebben in geestelijke lectuur.
Was zij in den aanvang nog stil, in zich zelve gekeerd, droevig gestemd, zat
zij urenlang sprakeloos neer, nu was dit anders. «Tot nu toe dus slechts een
melancholische verstemming met maniakale cxacerbatles."

Twee maanden na dc opneming wordt opgctcekcnd: „De prognose wordt
niet beter. Zij blijft op één Jjoogtc. Doet niets, lacht, huilt, bemoeit zich
met niemand, is liefst alleen. Krijgt zij bezoek, dan is daarvan liet eerste
oogenblik ecnigszins normaal, dan zegt zij niets meer." En: .staat onnoozcl tc
lachen, doet niets, wezenloos. Blijft vreemd in haar manieren." Spoedig daarop
wordt weer een maniakale toestand vermeld. Dan: «Opgewektheid en gedrukt-
heid wisselen geregeld af."

Na één jaar V 1887: „Gedraagt zich geheel als een kind, doet allerlei katte-
kwaad, is dikwijls vroolijk\', ja zelfs brooddronken. Oecn arbeid."

V 1888: .Blijft zich als ccn dwaas kind gedragen. Bij leder onbeduidend
voorval barst zij in lachen uit. Zij klapt zonder reden in dc handen, of danst
en springt van genoegen. Slechts bij hooge uitzondering gehumeurd."

IV 1889: .Blijft in toestand van volslagen dwaasheid; raast cn tiert, om dan
in huilen uit te barsten."

Terwijl in dc volgende jaren geen veranderingen vermeld worden, heet het
V 1899, 13 jaar na hare opneming: .Dc psychische zwakte der patiënte neemt
langzaam maar gestadig toe. Zij is er niet toe tc bewegen ectilgen arbeid tc

-ocr page 245-

verrichten, staat altijd in dezelfde stereotype houding, is nu eens zonder aan-
leiding uitbundig vroolijk, dan weder norsch en agressief."

Sedert wordt van toename van het geestelijk verval en van waanideeën gewag
gemaakt.

We treffen M. A. nu aan op de onrustige afdeeling als een dikke logge vrouw,
die het grootste deel van den tijd met niets doen doorbrengt. Met eenzelfden
glimlach op haar gezicht cn veelal zuigende op haar duim, vindt men haar
aan tafel gezeten. Slechts nu en dan is zij een der dienstmeisjes bij huis-
houdelijk werk een weinig behulpzaam. Dikwijls klinkt uitbundig haar lachen
over de zaal, ook zingt ze soms; een oogenblik later huilt zij als een kind en
rollen dikke tranen langs hare wangen. Zij houdt monologen op kinderlijken
toon: „ik houd ook nooit mijn smoel dicht", schatert liet uit omdat ze zoo ont-
zettend kan vloeken; dan verwijt zij zich snikkende, dat ze zoo lcelijkc woorden
heeft gezegd. Diepgaande zijn deze snclwissclendc gemoedsbewegingen niet
cn veelal zijn hare woorden in strijd met haar affectieve uitingen. Met be-
vreemdende objectiviteit vertelt zc höe ongelukkig zij cr aan toe is, maar kraait
daarbij van plezier. In hoofdzaak is hare
stemming wel ccn onverschillige,
zooals zc zelf vaak te kennen geeft. (Hoe lang hier?) „Och, dat weet ik niet;
vroeger telde ik zc, wist ik hoe oud ik ben." (Lust liet eten wel?) „Ik steek
alles maar in mijn smoel." (Hoe laat is het?) „Och, ik leef zoo maar voort."
Rusten doet zc liet liefste cn liet is haar onaangenaam gestoord tc worden.
(Ga jc
mee?) Schudt van neen, „ik zit zoo lekker." Soms laat zc zich uit,
dat zc wel dood zou willen zijn om tc kunnen rusten. Door haar ongemotiveerd
luide lachen cn huilen, door hare grootc onverschilligheid cn passiviteit, kan
men haar gcheelc optreden niet gecomponeerd noemen en is weinig sprake van
een geregeld gesprek met haar tc kunnen voeren. De meeste vragen beantwoordt
ze met een „weet ik niet." Niettemin geeft zij bij cenig aandringen de ge-
wenschtc Inlichtingen. In hare taal is opvallend, dat zc veel over zichzelf
sprcekt, dikwijls
in de derde persoon. Hoort men haar vaker aan, dan blijkt
dat haar denken zich in cenigc zelfde kringen beweegt. Dezelfde snelle wisse-
ling van lachen en hullen blijkt ook hier; veelal herroept zc in ccn adem, wat
ze gezegd heeft.

Vooreerst moeten wc naast hare uitlatingen over hare onverschilligheid, mel-
ding maken van depressieve voorstellingen cn zelfbeschuldigingen; zij kan niet
zoo goed als ccn ander, zij is de cenigc die zoo vloekt, enz. Deze depressieve
voorstellingen draagt zij ook over op hare omgeving. (Transitivismus.) Als
l|e naburige torenklok ccn dag niet speelt: .hij kan niet spelen hec, om mij niet."

voorstelling«^), dat zij iets niet kan, nemen veelal ccn zeer fantastischen
v°nn aan; niet alleen negeert zc haar kennen, maar ook haar persoon. (Délirc
tlc négation.) „Ik kan niet praten"; .ik heb geenoogen meer"; „ik ben kapot";
•\'k ben dood". „Ik ben ccn ongeluk, ik weet niet wat ik zeg, M. heeft geen
lcven meer, M. is dood." Andere keeren houdt zij zich zelf voor ccn Icclijk
beest; ze noemt hare voeten klauwen.

Naast deze voorstellingen, die alle eenc depreciatie van eigen persoon in-
houden , hooren wc klachten van haar, dat zij door andere menschcn niet genoeg

-ocr page 246-

gewaardeerd wordt, dat haar, zeer algemeen gesproken, een onrecht wordt
aangedaan. „De familie kennen me geen eens, ik heb geen mensch, geen
mensch, geen mensch, die me kent, valsch vee, valsch volk." „Ze willen me
thuis niet meer hebben." Een anderen keer: „Ik ga altijd mijn gang maar, och,
zuster E. heb je toch niks an, wel tevree, maar och ik weet het niet. Voor
Kee, voor Mien, voor Tillie, maar voor mij nooit." Behalve zulke algemeene
beschuldigingen, uit zij klachten, dat zij geplaagd wordt door hare omgeving,
door medepatienten en zusters. Deze laatste klachten zijn niet constant, den
eenen dag lijdt ze er meer onder dan den anderen. Zelf geeft ze ook dit ver-
schil aan. „Nou zijn ze zoo erg niet meer op de klas, nou gunnen ze je je
vreten weer." Dit plagen duidt ze vooreerst in algcmcenc termen aan: ze
misgunnen haar alles, zc treiteren haar. Meer in het bijzonder maken ze lawaai
om haar geen rust te gunnen. Op de onderzoekkamer bespreekt zc nog met
zichzelf, hoe de patiënten lawaai maakten op de zaal en dat dc eene de andere
opstookte. Deze voorstelling, geplaagd te worden door dc omgeving, geeft
aanleiding tot scheldpartijen en vooral tot vloeken. Zelf maakt patiente onder-
scheid tusschen de tijden, dat ze vloekt cn dat zc het niet doet. Spontaan
merkt zij op: „Tegen U spreek ik nogal, maar anders vloeken"; dan maakt zij
zich een verwijt, dat zc gevloekt heeft, iets, dat zc vroeger nooit deed cn hier
geleerd heeft. Zij beklaagt zich vooral, dat de omgeving hare gedachten kent.
„Dat volk weet nou allegaar, wat jij gezegd heb." (Hoe weten zc dat?) „Ik
weet niet hoe zc allegaar, dat weten. En als ik niet weet. dat weten zc alle-
maal, zulke leassen zijn dat." Op dc onderzoekkamer zegt zc: „Die (dc patiënten
op dc zaal) weten nou al weer van mc, wat ik doe, als ik demee terugkom,
weten zc alles, ik weet het geen eens." Zooals patiente dikwijls zelf aangeeft-
begrijpt zc cr niets van, hoe zc hare gedachten kennen cn beklaagt zich zelfs,
dat ze het niet weten mag. „Hoe dat volk allemaal zoo weet, ik mag liet niet
weten ook, hoe zc dat allemaal weten." In zulke tijden, dat zc meent door
de omgeving geplaagd tc worden, is zc ook angstig, tenminste tc oordcclcn
naar hare uitlatingen op een oogenblik, dat zc niet geplaagd wordt: „nou schrik
jc niet, nou ben jc niet bang." Ook enkele uitlatingen, waaruit men tot het
bestaan v3n radeloosheid kan besluiten: „Ik weet niet wat ik ben, als jullie het
niet weten, daar, ik weet het verdomd niet meer." Met deze grootc stoornissen
van haar persoonsbewustzijn moet men ook in verband brengen de waanvoor-
stelling, die zij van zich zelf heeft, waanvoorstellingen, die echter wisselen cn
waar geen systeem in zit. Het is trouwens ook moeilijk denkbaar, hoe zij,
radeloos cr niets van tc begrijpen, ccn systeem zou uitdenken. Dc waanvoor-
stellingen, die zij van eigen persoon maakt, mogen blijken uit haar antwoord
op dc vraag, hoe haar naam is: .Dat weet ik niet, ik heb geen naam, ik heb
niets meer, geen dagen, zoo blijf ik. ik kan toch niet meer uithouden. Ik ben
dc ccnigc, die zoo\'n beest is. Ik kan liet toch allemaal niet zoo zeggen als zij
kan, ik kan niet vloeken. Jezus, hoe kan men met mij babbelen. Ik kan
nooit spreken met dat dier." Bij ccn andere gelegenheid merkt zc op: .ik hel»
nooit een vader gehad, ik ben maar zoo op dc wereld gesmeten." Wc hebben
reeds gezien, dat zij zich soms voor dood houdt; ccn anderen keer praat zc tegen

-ocr page 247-

zichzelf: „jij bent niet dood." Hare radeloosheid draagt ze soms ook over op
hare herinneringen. (Wat deed je voor de kost?) „Werken, altijd werken,
anders wist ik me geen raad." Ook de voorstelling, geplaagd te worden, reikt
soms ver terug. „O, ik wil nooit meer thuis zijn, wat zijn die valsch." Op
een ander oogenblik maakt ze zich een betere voorstelling van vroegere jaren
en legt ze den nadruk er op, dat ze veranderd is: „Vroeger was ik heel anders
als nou." (Hoe?) „Dat zeg ik ze toch niet. Toen was ik M., toen kon ik
dat allegaar doen. maar nu, is dat allegaar weg." Van hallucinaties is nooit
iets waargenomen; ook maakt patiente gecne lipbewegingen, waaruit men tot het
bestaan van spraakbewegingshallucinaties zou kunnen besluiten. Wc hebben
geen groothcidswaanideeën van patiënte gehoord.

Ondanks dat patiënte zeer duidelijk ziektegevoel heeft, de veranderingen van
haar persoonsbewustzijn beschrijft, zelf vraagt naar een reden, heeft ze geen
ziekteinzicht; het allerminst komt ze tot de erkenning, dat de vermeende plage-
rijen slechts in hare verbeelding bestaan. Als ze bij de kleine proefnemingen
goed heeft opgepast, zegt ze spontaan: .ik ben niet gek, waar?"

Patiënte is georiënteerd, wat uur, dag en tijd van het jaar betreft; hoe oud
ze is cn hoe lang reeds hier, weet ze niet en het kan haar, naar ze te kennen
geeft, niet meer schelen. Plaatselijk is ze georiënteerd, kent de namen van
personen uit hare omgeving. Van hare medepatiënten geeft zij ecnige karakte-
ristieke eigenschappen aan, maar ze noemt ze niet krankzinnig. Ze beklaagt
zich, dat zij cr niets aan heeft: „D., die slaapt naast me, och, daar heb ik niks
aan, en D. v. d. S., daar heb ik ook niks aan. ben maar alleen."

Hare opmerkzaamheid, bij de kleine proefnemingen betoond, is gering; zij
praat er tusschen door over hare bezwaren; ze lacht of zc huilt. Prettig vindt
ze het niet en zc vraagt dikwijls, wanneer het klaar is. Soms maakt zij cr
allerlei opmerkingen tegen zichzelf tusschen door. Bij liet afschrijven bv. houdt
zc even op, lacht dan eens luide zich uit, .0, o, wat heb je op je hals ge-
baald", gaat dan weer verder met liet werk, „ik kan liet zoo mooi niet als jij"

o, Jezus, je bent cr nog lang niet, maar dat is niks" — .gaat heel goed" -
vergist zich: „nee, neen, hou jij je smoel, alweer in de war", enz. Bij het
bekijken van plaatjes treden geen nieuwe verschijnselen op, blijkt niets van
ideeënvlucht, van perscvereeren, van woordniemvvormingen of van andere ver-
anderingen in de spraak. Haar vroegere kennis cn haar inprentingsvcrinogcn
zijn niet in eenigen omvang gestoord.

Wc spraken van haar gestoord persoonsbewustzijn en andere paranoïde ver-
schijnselen pg. 73, 74, 76, 78, 92; over haar eindtoestand pg. 105; over het
verloop harcr psychose pg. 120, 130.

26.

Vrouw A.. (gcb. 1856). Ecne zuster van patiënte werd hier voor hysterie
verpleegd. Tot haar 22e jaar was patiënte psychisch geheel normaal, toen raakte
zij onder een instortende houtmijt bedolven. Zc bleef drie dagen buiten kennis.
Sedert zou haar intellect steeds min of meer beneveld zijn geweest en zou zij
nooit meer tot de norm zijn teruggekeerd. In de laatste jaren nam de geest-

-ocr page 248-

verwarring steeds meer en meer toe. Zij praatte veel met denkbeeldige per-
sonen, wier stemmen zij meende te hooren. Bij opneming in het gesticht,
VI 1893, is patiente vroolijk en opgewekt. Had blijkbaar geen flauw denkbeeld
van de plaats waar ze was, was volslagen verward van geest, mengde de meest
heterogene onderwerpen dooreen, sprong van den hak op den tak; alle remming
had opgehouden te bestaan. Eenmaal aan het spreken, wist zij van geen uit-
scheiden. Overigens scheen zij in haar nieuwen toestand niets vreemds te
vinden, want reeds een uur na hare opneming was zij ijverig bezig met schrobben
en boenen. Zij liet zich het eten goed smaken. Sliep rustig.

Werkt met vlijt, spreekt slechts wartaal. In den toestand van psychische
zwakte komt geene verandering. Af en toe prikkelbaar en in conflict met hare
omgeving; aldus in het kort de inhoud der aanteekeningen van de volgende jaren.

Patiente maakt ook nu nog eene verschijning, die in menig opzicht beant-
woordt aan de beschrijving van haar binnenkomst in het gesticht. Zij heeft het
blozende gelaat van eene landbewoonster behouden en kijkt ietwat dom en
verwonderd uit hare oogen. Ze helpt mee bij het ruwe huiswerk; zelfstandig
en overleg vereischend werk is haar niet toevertrouwd, maar onder leiding slaat
ze zich hardhandig door veel arbeid heen; onverpoosd draagt ze groote pakken
beddegoed naar buiten. Daarbij babbelt ze iu eenen door, deels tegen zich-
zelf, deels op verwonderd vragenden toon tegen anderen, ze lacht veel en is
blijkbaar goed gestemd. Wat ze babbelt is voor den toehoorder ten eene male
verward.

Doet men haar eene vraag, dan geeft ze dikwijls, niet altijd een antwoord,
dat op het gevraagde betrekking heeft, maar gaat dan weer door op eigen
wijze. (Wat werk je?) „Toen we ingekomen bennen, tusschen de menschen
toe vroeg hij ook naar geld. De boeren hebben geoogst en toen hebben ze
met vrouw van Zanten in de draaimolen, die ronde dingen draaiden, op dat
peerd, wat? waar die wielen van bennen enz. (Wat was je vroeger?) Toen
deed ik in aardappels en kool en later in appels. (Verdiende je veel?) Ja,
tusschen de aardappels ging nog al, toen zes gulden en acht gulden voor de
mud, later driehonderd naar beneden, vierhonderd voor honderd mud. Het
land bracht niks op. Toen verspeelden we er aan. Ja vierhonderd de honderd
mud en de driehonderd de honderd mud, neen tweehonderd. Ja, neen. dat
staat te vallen, hoe zou dat komen. Ja "t is raar. Ik heb die eene man naar
De Bildt zien loopen, hij was zoo dronken. De wijsheid kijkt hem de oogen
uit," enz. enz.

Afschrijven van den tekst boeit een oogenblik hare aandacht; zij maakt bij
het afschrijven eenige fouten. Het getal 5738927 en de combinatie k r a in
4 2 h a j 1 copicert zij zonder vergissing.

Voor plaatjes kijken is ze wel te vinden. Paard, Ja, die is het (Wat?) paard, lief
paard, (gewoon paard?) Hij gaat er op staan, dat ie rijden moeten, lief paardje
(raadjes gewezen) raadjes, geteekend paard. B i e r k a n ,-kan, koppic met een
oor, je kent toch wat, ben je zoo klein geworden. Koffiekan, zouden ze
die krijgen, de kan wil niet schenken, klein en groot goed. Ja, hij moet
schenken, \'t moet een goede kan lijn. \'t Is wel aardig, ze kennen ook

-ocr page 249-

wat. Slak. Jezus, wat mooi ding, slakkehuis. D u i f moeten ze die maken,
de vogels zingen. Dat is aardig om de duif, van de gespikkelde was,
uit de duif kwamen er koolmeesjes, een gele en groene. Emmer. Dat
is een groote emmer, wij moeten klein blijven. Harlekijn. Slaap-
mutsen, wat raar toch, kijk eens zoo\'n raar ding, neus als de mensch jenever
drinkt. (Wat is dat?) dat is een aardig, daar moeten ze om lachen, gaat uit
visschen, hij zal pieren gaan zoeken. Zoo\'n pias, hansworst.

Van de vervolgplaatjes laten we haar de serie kerk zien. Kerk: 1. _ Daar

heb je \'thuis, \'t hoekhuis, wat? de ark, die moet hij zoo afzetten, van Westing,
U bent de dokter wat? 2. — (Wat veranderd?) — Nou is \'t een huis. 3. —
(Wat veranderd?) een streep in \'t kippehok. 4. — (Wat veranderd?) Zij is

nog eender. 5.--H nou zitten er huisjes aan, nou is \'teen huisje; een acht-

huisje, van \'t water, zoo\'n winterhuisje. 6.--1- ruitjes. 7.--de klok ook,

die dinges, de koepel zit er in. Nou is het een Noachhuisje of Leohuisjes,

van de wintcrark. 8--f- kruisje. Lcolmisjc van de winterprovisie. (Kerk?)

Ja, \'t zou zoo zijn, buiten de Wittevrouw zoo\'n kerkje.

Drie weken later wordt patiënte gevraagd: (plaatjes gezien?) duivchok, kooi,
de ark, het bock cn van die plaatjes, waar jc mcc speelt, van vroeger, het
paard, de komedie, hobbelpaard, cn in \'t bock. (Hoe inocst jc doen?) Moet
jc nou omdraaien, is cr nou een schrap aankomen, toen weer een eind verder
de kooi cr op. Toen deden zc de deur open toen zat de koepel cr aan, maar ik
moest terug komen. Ja, of ic dat kent. teekenen, cn op zij daar zaten dcblaren
aan cn toen sloegen zc liet huis kapot, dat was Kloppenburg, die daar woonde.

Uit een dubbel aantal plaatjes zoekt patiente nu die uit, welke zc den
vorigen keer heeft gezien, maakt daarbij een fout. Zooals ook bij andere
gelegenheden blijkt, heeft patiënte ccn goed inprentingsvermogen; het zijn vooral
details, die zc goed in hare herinnering behoudt. Laten wc haar weer dc
vervolgplaatjes van dc kerk zien:

1. — Zit niks in, dat is een kippehok, een achtje. (Wat komt cr in?) eten,
koek, haver, geloof ik. (Wijs eens aan?) Nou ccn schrappie, puntjes daar.
(Patiente wijst dc plaats aan, waar ccn lijn cn waar dc kruisjes zullen komen!)
Die bal staat cr op, dc bal op het strijkijzer? O, ccn strijkijzer, uit dc bal
komt dc strijkijzer, cn dc glas, hoe komt dat? (Over dc bctcckenis van deze
zonderlinge tusschenvocging later). 2. - (Wijst verandering ). 3 cn I dito 5.

- die kleine hokjes was ik vergeten, dat zijn huisjes, Noacli wat. 6--

ruitjes cn ronde koepel, daar heb jc al, \'t is mooi. (Wat komt nu?) daar dc
klok 7.--h daar dc klok. 8--\\- daar kruisic, sclirappies, twee dingies.

Ook van dc serie horloge weet patiënte den tweeden keer van tc voren
ecnigc details aan tc geven, die cr bij zullen komen. Als liet goed uitkomt:
.\'t is waar, wc hebben het toch onthouden."

Maar behalve, dat patiente goed onthouden kan, bemerken wc ook, dat zij
ook cr op los kan fabelen. B.v. (Wat komt er in?) .eten, koek, haver, geloof
\'k." Patiente confabulccrt hier iets nieuws bij, dat in dc situatie van hare
herinnering past.

Veelal cchtcr zijn hare confabulaties andere en wel zoo. dat patiente ver-

-ocr page 250-

schillende brokstukken van herinneringen dooreen verwerkt. Patiente heeft b.v.
bij het eerste onderzoek het verhaaltje van den winteravond thuis moeten lezen
en het verhaaltje van de vrouw en het stukje spek. Bij het tweede onderzoek:
(Heb je ook gelezen?) Een paar gedichtjes. (Waarvan?) Van vader en moeder,
als vader en moeder niet thuis is, Jan is thuis, Jan die zei, dat de kat aan de
spek zat. (Wat deed Jan?) Jan die werkte op het land en had een hekel aan
de dienst, moest thuis werken, weet eerst met plezier later met kwaadheid enz.
Soms is patiente zich wel bewust, dat zij verkeerd reproduceert. Bij eene
latere onderzoeking leest ze en wordt haar voorgelezen: Wilt gij leven gelukkig
en gezond, steek dan het lekkere hapje naast je mond. Daags er na: „Zoo
stukkie gelezen, als men verfoeit de koek en het lust men de koek en het
eten graag, dan, ik ben het vergeten, hij zei het zoo aardig. Als men de
koek lekker vindt en het eten dan verfoeit men het in het voorbijgaan. Maar
hij zei het heel anders." Meestal echter voegt ze dergelijke opmerkingen cr
niet tusschen in; uit den vragenden, verwonderden toon, waarop ze spreekt,
krijgt men niettemin den indruk, dat het haar zelf niet duidelijk is, dat zij een
weinig radeloos is.

Naast hare neiging te confabuleercn en allerlei herinneringen dooreen te has-
pelen kunnen we nog meerdere afwijkingen in hare taal herkennen. Wc vinden
hier en daar aanduidingen van ideeënvlucht. Langere en meer zelfstandige
rijen komen niet voor, ook bij liet plaatjes laten zien blijkt hiervan niet; maar
wel liooren we ideeënvluchtigc verbindingen in hare confabulaties. Vooral zijn
het oude herinneringen uit haar landleven, waarop ze telkens weer terugkomt
en die zij in zinnelijke uitbeelding beschrijft.

Patiënte is verder afleidbaar, niet zoo zeer, dat ze allerlei voorwerpen, die
ze waarneemt benoemt, maar haar geheelc aandacht wordt door enkele waar-
nemingen geboeid. Met verbazing kan ze zelfs eenvoudige voorwerpen aan-
kijken. „Hcc, daar komt een gat uit" zegt ze van een inktpot. Wc zagen
reeds, hoe ze bij de serie kerk der vcrvolgplaatjcs op eens afgeleid wordt door
een vloeirol: „Die bal staat cr op, de bal op het strijkijzer? O, een strijkijzer,
uit de bal komt de strijkijzer, en dc glas, hoe komt dat?"

Zoo\'n particclc waarneming, b,v. alleen dc vorm van een onderdeel, doet
haar aan andere voorwerpen denken. Zoo noemt ze borden op dc plaat van
een keuken, guldens. Koperen ketels noemt ze meloenen. Van eene meid, die
in dc pan roert zegt ze: „zij blaast dc kuip dc meid." Nu is merkwaardig,
dat zij deze haar persoonlijke eigenaardige indrukken van dc dingen goed ont-
houdt; ze weet cr later van te vertellen en noemt de voorwerpen met eene
betiteling aan haar eigen waarneming ontleend. Wanneer zc vertellen moet.
wat zc zag op dc plaat van dc keuken zegt zc o.a.: „dat ding van dc hcctc
blaas." Van een meid, die aardappels schilt vertelt zc later:
„aardappels hebben
we zien staan en het mes stond in der duim".

Haar vele gebabbel doet doorgaans eene bedoeling van medcdeeling veronder-
stellen; het gebruik van vele conversaticphrascn, een enkele keer ook het op-
zeggen van verzen, van texten enz., geven aan het veel spreken het karakter
van sprcekdrang. Hier en daar eene aanduiding van perseveratie, zc komt vaak

-ocr page 251-

terug op wat ze van te voren gezien en gehoord heeft; het schijnt, te oordeelen
naar de verwondering uit hare stem klinkend, meer een bij zichzelf herhalen
•van onbegrepen waarnemingen. Het duidelijkst komt dit uit, wanneer patiënte
een verhaaltje, dat ze gelezen heeft, moet weergeven. (Text zie pg. 4.) Zij
reproduceert: „\'t Was een winteravond, toen kwam samen moeder thuis, toen
kwam vader moeder thuis. Jan kwam \'s wintersavonds thuis, "t Was een winter-
avond te wezen, samen thuis, Jan kwam \'s avonds met vader thuis, \'t Is ge-
lukkig, dat ie thuis is, \'t is een beste man \'. Het geheel doet een oogenblik
aan verbigcrcercn denken.

In hare eigen taal komen enkele versprekingen voor. Jou nou op\'\' voor:
hou jij nou op. (De hoeveelste vandaag?) .Geen mensch heeft er over ge-
praat; dc 10c? de 12e? ik denk het maar zoo, zonder dat wc een uur klok
hebben". Soms zoekt zc ook bepaald naar een woord. (Wat deed Jan?) „Jan
speelde met dobbelspeenc en dat ronde goochclaarsding, dat kippeding, neen,
ganzebord, daar speelde Jan mee".

In bonte mengeling cn niet meer te ontwarren, komen allerlei veranderingen
voor in hare taal, wanneer we haar voor moeilijke opgaven plaatsen. Den
volgenden text: „In het heideveld heeft dc arbeider Vccnstra een hert gevangen.
Het dier liep in een veenput, V. sprong het na, pakte het dier bij dc horens
cn bracht het naar huis"; leest zij aldus:

..In het hcdcvcld heeft er een leger een Vccnschc Vecnstcdcn (kijkt naar buiten
cn scheldt mompelende op ccnigc personen, die zc ziet staan) cn het hart
van dc gevangenis cn dierbare bij U tc horen cn bracht het naar een huis."

(Wat gelezen?) „Als ik tc hooren kwam wat er gelezen, dat cr gebroken is
kwam cn kwam kwam bij dc horen cn bracht het weer tc huis. de boei is ge-
broken. het boek ook (ziet boek). Dat was een boek ook zoo\'n bock rare lompe
mcnschcn (ziet naar buiten). Daar dat dit van slotte, schoorsteen van slot,
daar kwam ook een gat uit (ziet inktpot)" enz.

(\'t Verhaal wordt haar voorgelezen.) Zc begint: „O ja, dat heb ik gezien
dat hart, ik dacht, dat het ccn bij ons vossen, zeg jij hart cn bracht jij in
huis, ik dacht, dat ze die opgegeten hadden een roode dat ccn mensch was, het
die vrouw die bij ccn hart sting dat ccn kind kreeg, dat zottigc wijf", enz.

Zc leest weer: ..In het heede verleden leeft ccn arbeider Vela Velaskia cn
Barta cn hart Veesta, liep cn verputtede en sprong het na, pakte het dier bij
dc horens genomen cn bracht liet naar huis."

(Wat gelezen?) „Arbeider liep ccn dier in dc veepest cn bracht in huis,
liep een dier in dc arbeider, bij ons zijn het vossen, net als jullie die katten
lieten zien, zwart cn witte vos, gele vos met ccn hartje cn kolletje voor dc
kop", enz.

Zij zal van het gelezenc niet veel begrepen hebben. Ook bij het doorzien
van eene haar ccnigszins ongewone situatie komt zij blijkbaar niet altijd tot
een goede opvatting. (Wat doe ik voor de kost?) „Jij doet van alles, in
boeken cn ■ garen cn band cn sajet." Dat dc onderzoeker in boeken en tceke-
ningen doet, heeft zc al vaker gezegd, dc omgeving op de onderzockkamcr
geelt cenigc aanleiding tot zulke opvatting. Dat zc beweert, dat onderzoeker

-ocr page 252-

in garen, band en .sajet handelt, hangt daarmee samen, dat ik haar steeds weer
doe denken aan een van haar vroegere kennissen, die een handel in garen enz.
er op na hield. Andere keeren noemt ze mij dokter, maar meestal Toon van •
Westring, zooals bewuste koopman heette. Soms kijkt ze mij eens goed aan
en vraagt: „Wie ben je nou, de dokter of Toon van Westring?" Zoo noemt
ze ook de patienten op de zaal nu eens met de namen, waarmee de patiënten
gewoonlijk genoemd worden, dan weer met namen van vroegere kennissen, dan
weer met eigengemaakte betitelingen.

Dat opvattingsstoornissen bestaan, mogen we ook afleiden uit den veelal
vragenden vorm, waarin zij spreekt en uit haar ongeloovig verwonderde gezichts-
uitdrukking. Ook haar geheele gedrag verraadt een niet volkomen begrijpen;
eenerzijds is zij gedwee en zeer leidzaam en dan verzet zij zich koppig tegen
het gewoonste verzoek. Ook haar naïve pogingen tot wegloopen, wanneer zij
eene deur open ziet staan, wijzen op een gebrek aan inzicht. Toch is hare
orienteering niet zoo slecht: ze kent uur en dag en weet b.v. bij een tweede
bezoek, hoever het eerste bezoek terug ligt. Ook weet zij telkens, hoe vaak
ze op de onderzoekkamer is geweest. Maar bij andere tijdsbepalingen laat zij
haar fantasie vrij spel; zegt ook soms, dat ze het niet weet. Hare verblijfplaats
is haar bekend; van den dokter zegt ze: „als de man zegt dat je goed ben
van het hoofd, dan mag je zeggen, dat je gelukkig bent"; andere situatie-
bepalingen ontlokken haar confabulaties.

De verwarde indruk, dien haar spreken maakt, berust ten deele ook op het feit,
dat zij de dingen met eigen namen aanduidt, meest — pars pro toto — met
den naam van een onderdeel, dat haar blijkbaar bijzonder boeit of met herin-
neringen, die de dingen bij haar wakker roepen. Zij betitelt medepatienten
met namen van vroegere kennissen of met eigen gemaakte bijnamen: de dikke,
de man (een vrouw met baardgroei), de juffrouw uit Rome (patiënte v. M. .
no. 10, die een hoekje van den muur bekrast met religieuze symbolen) enz.
Dit zijn nu ecnige uitdrukkingen uit haar taal, waarvan we toevallig de betec-
kenis hebben leeren kennen; van de meeste harer eigen uitdrukkingen ontgaat
ons de zin. Wij kennen niet haar persoonlijke herinneringsbeelden en de
wijze, waarop zij die aanduidt. Voor een deel zullen zulke persoonlijke herin-
neringsbeelden steeds terugkeeren. en hare uitdrukkingswijzen tot symbolen zijn
geworden. In hoeverre dit gegaan is, is onmogelijk vast te stellen. Deze haar
eigen zienswijze en uitdrukkingswijze betreffen, voor zoover nu besproken, in
hoofdzaak geheel indifferente onderwerpen, tenminste wc hebben uit niets
kunnen afleiden, dat deze onderwerpen op eenige wijze in bijzondere verhouding
staan tot hare persoonlijkheid.

Patiënte heeft evenwel ook waanvoorstellingen, die in meer direct verband staan
tot haar eigen ik. In haar chaotische gepraat is het zeer moeilijk deze met
zekerheid te herkennen, Zij houdt zich o.a. voor eigenaar van het huis; weinig
bescheiden is ook het standpunt, waarop ze zich plaatst in haar godsdienstige
gedachten. Slechts nu en dan is zij achterdochtig, zij spreekt dan veel van den
duivel, die de mcnschen van hare omgeving uit de oogen kijkt. Van halluci-
neeren hebben we niets bemerkt; bij tijden kan ze heftig te keer gaan en

-ocr page 253-

vloeken legen hare omgeving. Maar doorgaans is zij goed gestemd, niet wan-
trouwend, eerder iets aanhalig.

Haar gewichtskurve is een zeer regelmatige. We maakten van haar melding:
pg. 82, 83, 86, 88, aanduiding van verbigereeren pg. 89; gestoorde opvatting
pg. 96; bespreking eindtoestand pg. 107; voor het verloop pg. 112, 130.

27.

v. D. . gcb. 1855, (erfelijke belasting met krankzinnigheid aanwezig), was
volgens een zijner medepatienten: Z. (no. 6), die met hem ter school ging,
steeds een stille jongen, die met niemand omging. „Hij wist zijn weetje wel,
dom niet, maar wat hij altijd is geweest: stil en afgetrokken." Als behangers-
knecht werd hij betrapt op rooken in de vcerenbergplaats. Zijne kameraden
noemden hem brandstichter en dit trok hij zich zoo aan, dat hij sedert dien
tijd blijken gaf van geestcsverwarring en ongeschikt werd voor den arbeid.
Andere patroons ontsloegen hem direct weer uit hun dienst, hij verknipte en
verknoeide alles. 1879. Hij bleef nu thuis zonder betrekking. Bij gelegenheid,
dat hij met messen dreigde en verward sprak, werd hij in het gesticht alhier
opgenomen. 1885. De eerste dagen ziet hij slecht uit, eet weinig en
slaapt
slecht. Hij geeft onjuiste en vreemde antwoorden, is stil en teruggetrokken. Na
5 weken begint hij beter uit te zien, blijft weinig spreken, verkiest de een-
zaamheid boven gezellig verkeer. Werkt dan regelmatig op de mattenvlechterij.
Begin III 1886 eet hij weer zonder bekende reden gedurende korten tijd slecht
V 1886: werkt regelmatig, eet en drinkt met smaak, slaapt rustig. Zijne ge-
sprekken zijn meer samenhangend; hij is meer toegankelijk voor een hartelijk
woord. II 1887 onveranderd. II 1889. Nooit zal de patiënt zich uit eigen
beweging tot den geneesheer wenden. Schuw en angstig slaat hij de oogen
ter aarde, wanneer men hem aanspreekt en een antwoord van een paar woorden
is alles, wat men van hem krijgt. De mattenvlechterij geeft hem cenigc bezigheid
cn stil en onhoorbaar kan men hem daar dag in dag uit zijn eentonige bezigheid
zien verrichten. II 1891. De stemming is niet bepaald gedrukt te noemen, zij
is vrijwel indifferent. Patiënt kent vreugde noch leed. Als hij niet werkt in
de mattenvlechterij. staat hij op dezelfde plaats tegen den muur, zonder een
woord tc spreken, zonder cenige uitdrukking op zijn gelaat. 1 1908. Hij spreekt
veel in zich zelf, maakt stereotype bewegingen. Doet huishoudelijk werk.
Rustige demens.

v. D.., een schrale man met uitdrukkingsloos gezicht, houdt ook nu verblijf
op de rustige afdccling. Voor zoover hij niet met het eentonige werk van
mattcnvlechtcr bezig is. voert hij niets uit en zit maar steeds voor zich uit tc
Staren. Nooit ziet men hem met een ander in gesprek, hij neemt geen courant
ter hand, bij uitzondering rookt hij zijne pijp. Wanneer men hem aanspreekt,
maakt hij cenigc onrustige bewegingen en staat iemand kort tc woord, lang-
zaam en in matten toon. (Verveel je jc niet?) „Och neen, dat gaat nog al."
(Zou je niet weg willen?) .Och neen." (Lees jc wel eens?) „Niet veel." (Waar
stel je \'t meeste belang in?) „Dat zou ik niet kunnen zeggen." (Waar denk

-ocr page 254-

je meestal aan?) „Och, aan de tijden van de dagen, dat de jaren gauw om
zijn." (Waarom ben je hier?) „Ja, dat begrijp ik niet, dat weet ik niet, daar
zou ik niets van kunnen zeggen." (Hoe gevoel je je dan?) „Gezond." Patiënt
weet wel, dat de menschen van hem denken, dat hij „een beetje niet bijzijn
verstand is." (Vindt je dat ook?) „Zou ik niet kunnen zeggen." (Wat heb je
dan gedaan?) „Eigenlijk niets gedaan."

Dat patiënt weinig belangstelling vertoont, blijkt ook daar uit, dat hij van
niets op de hoogte is. Hij kent slechts de namen van eenige der oudste
patienten, die hij geen van allen voor krankzinnig houdt; hij kent niet de namen
van het personeel. Hij luistert zelfs niet naar de gesprekken op de zaal. Hij
kent dag en datum van den scheurkalender, maar weet niet in welk jaar we
leven. Hij meent, dat hij 36 jaar oud, en ongeveer 8 jaar hier in het gesticht is.

Gedwee onderwerpt hij zich aan de kleine proefnemingen. Hij copieert
den text met eenige fouten, geeft bijna alle veranderingen aan in de vervolg-
plaatjes, luistert 45" naar de stemvork, doorstreept bij de proef van Bourdon
in 45": 8 0 —; 9 0 —; 6 1 —; 9 1 —. De kleine tafels van ver-
menigvuldiging kent hij, ook optellen en aftrekken; maar uitrekenen, hoe oud
hij is, als hem zijn geboortejaar en het tegenwoordige jaar gezegd worden,
dat gelukt hem niet. Hij wil zich blijkbaar voor deze berekening niet inspan-
nen. Het verhaaltje van het kerkboek leest hij goed voor en geeft geheel
juist den inhoud weer. Zijn inprentingsvermogen blijkt niet gestoord. Bij een
volgende gelegenheid weet hij van het vorige onderzoek te vertellen, hij weet
dan ook zijn leeftijd juist aan te geven. Meer dan in het gewone gesprek valt
bij het laten benoemen van plaatjes op, hoe patiënt licht persevereert en zich
op zeer onbeholpen wijze uitdrukt.

Serie: pomp. 1. — Een vierkante verhouding. 2. — (wat veranderd?) -f een
uitstekend vierkante verhouding. 3. — (w. v.)
-f- vierkante verhouding. 4. —
(w. v.) boven een omgebogenheden. 5. (w. v.) omgebogen, gclijkgebogcn,
gclijkgcbogcn, en korte omgebogenheden. 6. (w. v.) Jongen ja.

Serie: kerk. 1. — een hockhcdcn met vierkante verhouding. 2. — (w. v.)
-f Dat is hetzelfde, gelijke streep. 3. (w. v.) lengtestreep, een kerk-
verhouding. 4. (w. v.) . 5. (w. v.) 3 raampjes. 6. (w. v.) .

7.  (w. v.) deur met bovenlicht en dc straatheden of dc weg zoogenaamd.

8.  (w. v.) 2 kruislieden.

Later. Serie: schip. 1. — pompebak. 2. — (w. v.) . 3. (w. v.)
een gelengte, schuin streep. -1. (w. v.) 5. -f (w. v.) schuin streep.
6 (w. v.) linnen voor dc mast. 7. (w. v.) vlag, tweede blnnenstuk.
(Hoe noem jc zoo\'n linnen stuk?) Linncnteer ol tccrlinncn. (Waar dient het
voor?) Voor dc wind, zeildoek. (Wimpel?) Vlagje, of dc weerkaart, punt
van dc mast, schip van de mast.

Op verzoek een rij woorden achter elkaar tc zeggen: „schutterij, dienstbaar-
heden, cxcrcecrcn, afloopcn, niets meer, (meer) dat w.cet ik niet, (meer) tafel,
met vier poolen, bret, zijkanten, dan is de tafel compleet, (nog tneer) stoel,
vier pootcn, zitting, achtcrbcugcl, mat, bloempotten, bloemen der in, boom.

-ocr page 255-

taken, takken, hekken er om heen, anders heb ik niet, (nog meer), andere
boompjes met taken en bladen. (1\').

De eerste woorden over de schutterij zijn resten van vage waanideeën, waar-
over hij volgens de aanteekeningen reeds voor 25 jaar sprak, en die hij ook
nu nog soms in verband brengt met zijn verblijf alhier. Zoo antwoordt hij eens
op de vraag, waarom hij hier is: „van de dienst afkomstig, medicijn schutter,
exerceeren op de Botermarkt, officieren, ik zou het niet kunnen zeggen."

Zie ook pg. 61; 116; 134.

28.

Vrouw S.. (gcb. 1859). Er wordt niet van krankzinnigheid in hare familie
melding gemaakt. Zij bezocht de lagere school en bleef volgens haar zelf
éénmaal zitten. In de vraaglijst wordt van de ontwikkeling harer verstandelijke
vermogens gezegd, dat deze gebrekkig was. Na den dood harer ouders, bij
wie zij inwoonde, moest zij „dienstjes" zoeken, doch herhaalde zich telkens
dezelfde ondervinding, dat zij door beperktheid van vermogens daartoe onbe-
kwaam was, zoodat zij na korten of langeren tijd weder ontslagen werd. De
familie schreef eerst haren toestand aan onwil en luiheid toe, maar allengs kreeg
de overtuiging de overhand, dat zij in een abnormalen toestand verkeerde. Zij
werd onhebbelijk en onwillig zich te schikken; ze wilde bv. niet op tijd opstaan.

XI 1884 wordt patiënte hier opgenomen. Zij ziet er schijnbaar gezond en
blozend uit. Ze antwoordt goed op vragen, die inen haar stelt. De nieuwe
omgeving maakt geen indruk op haar, ze eet dadelijk mede en laat het
zich goed smaken. Ze slaapt rustig. Zij verraadt in alles een hoogc mate van
passiviteit en spreekt niet met andere patiënten.

Den volgenden dag beweert ze, dat zij in haar dienst niet werken kon. om-
dat ze zoo moe en zwak was. Zij is langzaam in hare bewegingen. Of deze
verschijnselen: onnatuurlijke teruggetrokkenheid, passiviteit, gevoel van onlust,
van zwakte, voortkomen uit stupiditeit, of dat deze verschijnselen van kata-
tonischen aard zijn, moet uit verdere waarneming blijken.

Na 3 weken; het blijkt meer en meer, dat patiënte eigenaresse is van een
zeer bekrompen verstand, ofschoon dit hier geen verwondering behoeft te baren,
wanneer men de verwaarloosde opvoeding van haar in aanmerking neemt. Haar
uiterst stille wijze van zijn en hare Ingetrokkenheid zijn tot nu toe de eenige
abnormale verschijnselen.

28 XI. Slechts een keer vernamen wc iets van een acces, zooals waarvan
de familie vertelde, dat ze n.1. eensklaps in drift kan ontsteken. Op de naaiza.il,
waar zij tegenwoordig altijd bezig is, zei een medepatiënt: „je kunt niet stoppen".
Daarop nam zij een kous en gooide die dc zegsvrouw naar het hoofd en riep
daarbij „vrek".

II 1885. Omdat zij niet bij haar werk nadenkt, alles aan elkaar naait, en
brutaal is, verlaat
z\\\\ de naalzaal en krijgt huishoudelijk werk.

XII 1885. ten (ype van indolentie. Tc lui om op Ie staan, Ie lui om zich tc

-ocr page 256-

wasschen. Zij werkt, maar hoogst loom, ze ziet slaperig uit, spreekt zelden,
eet veel, doet niemand kwaad en is onverschillig tegenover bezoek.

XII 1887. Patiente is indolent, lui, mist elk initiatief en stelt in niets belang.
Ze wordt meer en meer suf.

XII 1888. Ongeschikt voor regelmatigen arbeid.

XII 1889. Patiente is zeer zwaar en vetlijvig geworden, maar psychisch
achteruitgegaan. Sedert wordt van belangrijke dementie gesproken.

1901. Staat dikwijls plotseling op en begint doelloos op den grond bewegin-
gen te maken, alsof zij iets wil grijpen. Ze weet hiervoor geen ander motief
als: „ik kan \'t niet helpen."

Patiente houdt nu verblijf op de afdeeling der halfrustigen en dat wel, omdat
ze nu en dan erg kan opspelen. Behalve een enkelen keer een mat uitkloppen
of iets dergelijks, voert ze niets uit. Omgaan met andere patiënten doet ze
niet, bij het kleeden en wasschen moet ze vaak aangespoord worden. Gedwee
met zachte stem en met eenzelfde goeilijk lachje staat zij iemand tc woord.
Dat zij hier is in het gesticht, dat ze niet meer op de rustige afdeeling is, dat
zc niet werkt, alles schrijft zij ioe aan haar gestel. Zc kent dc namen van
eenigc harcr medepatienten, maar houdt ook die niet voor krankzinnig; ook
kent zij een enkele van het personeel bij name. Door den scheurkalender kent
zij dag en datum, maar weet niet in welk jaar we leven. Zc schat haar leef-
tijd op 31 jaar cn denkt hier ccn jaar of acht tc zijn. Ze ontvangt geen bezoek
en weet niets af van wat buiten het gesticht voorvalt.

Aan dc kleine proefnemingen onderwerpt patiente zich gewillig. Zij schrijft
ccn tekst af met vele fouten, blijkbaar ten dcclc het gevolg van geringe taal-
kennis. Dc proef van Bourdon valt zeer slecht uit, dc meeste n\'s worden
overgeslagen. Dc veranderingen in de vervolgplaatjcs worden evenwel bijna
alle goed aangegeven. Patiente beschikt over ccnigc schoolkennis, zc leest b.v.
liet verhaaltje goed voor cn kan den inhoud weergeven. Zeer gemakkelijke
sommetjes kan ze uitrekenen, grootcrc getallen geven haar moeilijkheden,
blijkbaar heeft zij het niet zoo ver in de rekenkunst gebracht. Op verzoek het
getal 2417 op tc schrijven, schrijft zc 240017, enz. Bij ccn volgend onderzoek
weet zij van dc vorige samenkomst tc vertellen, ook hoeveel tijd sedert onge-
veer is verstreken. Men kan haar evenwel ook onjuistheden laten zeggen. Op
dc vraag, waarom al deze vragen gedaan worden, antwoordt zij: „of je denkt,
goed begrijpt". Duidelijke voorbeelden van perscvereercn hebben wc niet
gevonden, ook drukt patiënte zich niet op vreemde, onbeholpen wijze uit.

Het is op grond van dc toename van hare indolentie cn dc achteruitgang van
hare bekwaamheid tot werken, dat wij hare ziekte niet als een geval van
imbecilliteit zonder inccr hebben beschouwd.

Vergelijk voorts pg. 61, 62, 115, 134.

29.

H.. (geb. 1863). Een oom van patient werd hier jarenlang verpleegd.
Paticnts verstandelijke aanleg was tamelijk goed, hij behoorde niet tot dc

-ocr page 257-

besten, maar evenmin tot de slechtsten, ook zijn vak als letterzetter was hij
goed machtig. Daarbij paste hij goed op, alhoewel de vader erkende, dat als
hij verdriet had, hij een borrel dronk; van potatorium evenwel geen sprake.
Dit verdriet bestond in onaangenaamheden op de werkplaats, waar de jongeren,
die hij in den regel in bescherming nam, tegen hem werden opgestookt, iets
wat volgens den vader ook werkelijk zoo was. Sedert een aanval van influenza
in December 1889, begon patiënt te tobben en werkte niet meer. Hij wilde
eerst niet eten, beklaagde zich, dat men met machinetjes op hem gewerkt had;
medicijnen wilde hij niet innemen, omdat hij deze als vergif beschouwde. Hij
liep steeds maar met z\'n beste pak aan en deed het voorkomen, alsof hij daar
rijk genoeg voor was. Hij deed eene poging zich te verdrinken, maar kroop
zelf weer uit het water. Patiënt uitte vele zelfbeschuldigingen en was voort-
durend onrustig.

1°. 1 I 1891—IX 1891 niet hersteld ontslagen. .

Bij opname vertelt patiënt zelf, dat hij reeds sedert een jaar of vijf mcnschen-
schuw was geweest en dat zulks dateerde vanaf een bezoek aan een slecht
huis. Hij vertelt ook van de plagerijen op dc drukkerij. Andere knechts wilden
werk doen, dat hem toebehoorde; dc anderen vitten altijd op hem en stookten
dc jongens tegen hem op. Dc knecht, die naast hem stond, lachte hem vaak
uit. Ook hoorde hij vaak achter zijn rug, dat ze zeiden, naar aanleiding van
z\'n uitstapje naar Amsterdam: „hij is rot, hij is venerisch, hij moet naar het
gasthuis." Op straat liep hij te prakkizecrcn, dat hij in een slecht huis was
geweest en hij schaamde zich ten slotte zoo, dat hij niet meer op straat durfde
loopen. Hij kreeg werk bij een anderen baas, maar dat was ook al niet goed.
Soms was liet, alsof ze onder den letterbak iets brandden, dat hem in zijn
gezicht trok. Dc vuiligheid liep zijn gezicht uit en toen hij eens in den spiegel
keek, schrok hij van zich zclvctt. Hij kon zich niet reinigen; als hij zich
waschtc, was het of hij hoe langer hoe vuiler werd. Hij bemerkte, dat dc
kncchtcn allerlei dingen anders deden als vroeger, juist om hem. Altijd, zegt
hij, had ik dingen in mijn hoofd, maar \'t was of er iemand was, die bewerkte,
dat ik cr niet op mocht komen; \'t was of er eene hand loodzwaar op het hoofd
rustte. Hij voelde zich „aandoenlijk en bangig", en had lust tot zelfmoord,
\'s Nacht hoorde hij zijn naam roepen. Later deed hij niets dan zingen en fluiten,
hetwelk hij absoluut niet laten kon. Hij zegt daarbij: .als U mij ooit hoort
zingen, behoeft U het mij niet te verbieden, want dan kan ik liet toch niet
laten; dat wordt mij in mijn binnenste zoo ingegeven."

De volgende dagen wordt hij onrustiger, zingt veel, klimt op tafels en stoelen.
Den 4en dag van zijn verblijf alhier kalmeert hij weer en helpt weldra mee
bij het bedden opmaken; het blijkt meer en inccr, dat hij onverschillig is over
zijn lot.

14 II. Blijft een type van onverschilligheid. Spreekt in zichzclven.

1 VI. Patiënt is iemand, die liet personeel veel last veroorzaakt wegens zijn
onwil en brutaliteit. Het kost moeite hem *s morgens uit bed te krijgen. Hij
1\'gt het grootste deel van den dag op eene bank.

30 IX 1891. Niet hersteld ontslagen.

-ocr page 258-

2°. IV 1892—heden. Patiënt komt in denzelfden toestand terug; waarin hij
het gesticht verliet: apathisch, met een zeer brutale wijze van optreden, onwillig
eenigen arbeid te verrichten. Zijn vader deelt mede, dat hij de laatste maan-
den thuis niet gesproken had, zelfs op vragen niet had geantwoord.

6. V. Brengt den geheelen dag met niets doen door, slechts zelden spreekt
hij met een van zijne medepatienten.

VIII. Wordt eenige dagen wegens opgewektheid en agressief optreden
geisoleerd.

IX. 1893. Patiënt neemt tegenwoordig geregeld deel aan huiselijken arbeid.

X. 1894. Voert niets uit, niet aan het werk te krijgen.

Patiënt blijft apathisch en prikkelbaar van natuur. Eenige jaren gelukt het
weer hem te laten werken op de borstelmakerij. Ten slotte geeft hij het weer
op en voert sedert niets uit.

Ook nu is patiënt niet tot eenig werken te bewegen, hij zit den ganschen
dag op een stoel en bekommert zich om niets. Hij spreekt niet met andere
patienten; zegt hun alleen goeden morgen, zooals hij zelf opmerkt. Zijn
uitdrukkingsloos gezicht verraadt geene emotie; soms kijkt hij geergerd, wanneer
men zich met hem bemoeit. Het blijkt bij ondervraging, dat hij van de
gesprekken om hem heen hier en daar iets opvangt. Hij kent de patienten
bij name, ook de nieuwere, weet hoe lang ze er zijn, wat ze vroeger voor den
kost deden, waar ze nu werken en wat hun eigenaardige gewoonten zijn.
Patiënt is plaatselijk en tijdelijk geheel georiënteerd. Hij geeft toe, dat hij
nooit werkt, dat hij er geen zin in heeft, dat hij niet leest en nergens belang
in stelt. Hij kan eigenlijk niet zeggen, dat hij zich verveelt; weet ook niet
of hij liever naar huis zou gaan. (Vroolijk?) .neen," (verdrietig?) „neen",
(onverschillig?) „neen, kan ik ook niet zeggen." (Waar denk jc meest aan?)
„Weet ik niet," enz. Paticnt weet tc vertellen, van den begintijd van zijne
ziekte, dat hij schuchter was en thuis bleef hangen. Hij weet den dag en den
datum aan te geven, waarop hij in het water sprong. Hij deed het omdat hij
zenuwachtig was. Hij vertelt ook, dat hij zinsbegoochelingen had, dat hij zich
illusies bouwde, die hij niet in werkelijkheid kon brengen. Hij schrijft ook
nu zijne schuchterheid toe aan het bezoek van het slechte huis. Hij houdt
zich voor gezond, weet echter wel, dat men hem voor krankzinnig houdt.

Veel vragen beantwoordt patiënt met ccn schouderophalen, met een: „ik
weet niet", of met ccn algemccnc phrase, (Wat doe jc, als jc boos wordt?)
.Dan geef ik mij aan de hartstochten\'over, waarin ik verkeer," enz.

Dc kleine proefnemingen zijn voor hem een gemakkelijke taak. Hij copiccrt
zonder fouten den tekst; luistert 56" naar dc stemvork; doorstreept bij dc proef
van Bourdon in 4\' 70 u\'s met 1.5% fout. Hij geeft alle veranderingen aan in
dc vervolgplaatjcs. Na den tweeden keer weet hij bij dc eerste figuren steeds
wat dc voltooide plaatjes zullen voorstellen. Hij heeft ccn goed inprentings-
vermogen; laat zich niet verleiden tc confabulccrcn.

Een enkelen keer is hij ccn weinig onwillig, hij zegt dan niet tc weten, wat
een eenvoudig plaatje voorstelt. Ook beweert hij eens, dat hij niet kan lezen.
Maar meestal onderwerpt hij zich gedwee aan het onderzoek. Met dcnzclfdcn

-ocr page 259-

loomen pas, waarmee hij kwam, gaat hij weer van de onderzoekkamer terug
naar de zaal en zet zieh neer in den hoek, waar hij weer als van ouds met
onbewogen gezicht voor zicli uit staart.

We maakten melding van hem: pg. 61, 112, 134; zie over zijn goede
opmerkzaamheid pg. 11.

30.

v. G. . (geb. 1843). In zijne familie komt overigens geene krankzinnigheid
voor. Zijn broer vertelt van hem, dat hij een saaie, teruggetrokken jongen
was, van middel matigen aanleg, dat hij de eenzaamheid beminde en niemand
vertrouwde. 16 jaar oud maakt hij een typheuse ziekte door; deed op 19
jarigen leeftijd zijn onderwijzersexamen, haalde later de acte Fransch. Hij leed
veel aan hoofdpijn. Op school kon hij geene orde houden, wat door hem zelf
toegeschreven werd aan den hoofdonderwijzer, die de jongens tegen hem
opstookte. Na veel conflicten en overplaatsingen nam hij ten slotte zijn ontslag
cn leefde van hetgeen hij met veel zuinigheid had overgespaard. Door zijn
zonderling gedrag, door vreemde grimassen en gesticulaties werd hij voor een
krankzinnige gehouden; eene bedreiging tegen zijne hospita geuit werd aanleiding
tot opneming in liet gesticht VI 1885.

Patiënt is hier stil en zwijgzaam. Op verzoek deelt hij iets over zijn leven
mede; hij schrijft zijn ontslag toe aan den hoofdonderwijzer, zijne beschuldi-
gingen blijven echter bij algemeenheden. Hij zelf voelt ook, dat hij krank-
zinnig is cn wel door het Iecrcn. „Ik ben onnoozcl in het achterhoofd."
Buitendien spreekt hij over ccnige vage fantastische waanvoorstellingen: hij
heeft een vrijer in zijn hoofd, hij is God zelf. Dit laatste weet hij, sedert hij
in het gesticht is. Er zijn volgens hem nog meer goden, die op de binnen-
plaats loopen.

Na ccnige maanden (IX 1885) wordt patiënt iets spraakzamer en dringt op
ontslag aan, maar dc volgende maand heet het: dc inertie en indolentie blijven
aanhouden.

V 1890. Een ccrcbrum, waarin blijkbaar al heel weinig omgaat. Hij staat
bijna steeds op dezelfde plaats te suffen.

Dc volgende jaren wordt van dementie gesproken. Hij heeft ccnige tics. Hij
is steeds met gemakkclijkcn arbeid aan het werk, maar brengt niet veel
tot stand.

Patiënt is nu een onaanzienlijk manneke met bleek cn uitdrukkingloos
gezicht. Hij werkt geregeld in de schilkamer, maar het haalt niet veel uit zijn
werk. Na afloop staat hij meest op eenzelfde plaats tegen den muur in de
zaal der rustige patiënten en maakt nu cn dan zijn gewone beweging: het
optrekken van een schouder. Nooit wisselt hij ccn woord met andere zaal-
genooten, hij leest niet cn heeft geen eigen liefhebberijen.

Bij toespreken geeft hij een kort antwoord, dat op de vraag betrekking heeft.
Hij is van zeer weinig op dc hoogte van wat cr in dc laatste jaren om hem
heen cn buiten het gesticht is gebeurd. Hij kent slechts dc namen van ccnige

-ocr page 260-

oude patienten, hij weet niet hoe oud hij is, hoe lang reeds hier en in welk
jaar we nu leven. Hij meent, dat koning Willem III nog in leven is. Tegen-
over de onkunde van hetgeen nu voorvalt, steekt zonderling af zijn groote
kennis der geschiedenis. (Zie ook pg. 36). De jaartallen van de Vaderlandsche
Geschiedenis kent hij zonder ooit te missen; ook zijn andere schoolkennis is
hem bijgebleven. Bij een volgend onderzoek weet hij van vorige samen-
spraak te vertellen; ook wat hij toen voor nieuws gehoord heeft, heeft hij
onthouden. Over zijn betrekkelijk goede opmerkzaamheid berichtten we pg. 11,
de kleine proefnemingen geven hem overigens geene moeilijkheden. Van
persevereeren blijkt niet. Soms drukt hij zich in eenigszins gewrongen taal
uit, spreekt over zich zelf in den derden persoon. Enkele waanideeën van vroeger
blijken nog bij navrage te bestaan. Hij vertelt, hoe zijn hospita hem steeds
plaagde. Ze maakte de kachel uit, ze bedierf het eten en sloot zijne boeken
weg. „Voor de rector bidden, voor de meester. (Wie was dat?) dat zal deze
zijn. Ze zou het willen probeeren met deze rector. Ze zou probeeren of ze
met de staat mee zou van mij; met mijn staat zou ze niet willen bestaan. Ze
moet de rector hebben voor het salaris, het ander licht".

Hij hoorde toen ter tijde zijne buren zeggen: „hang hem op." Hij vond ook
spelden in het eten. Hij had veel last van hoofdpijn, van krampen in het lijf
en het zat hem in die arm (hij trekt met zijn schouder). Hij weet, dat de
menschen van hem zeiden, dat hij \'t in het hoofd had. Hij maalde over het
onderwijs en was tusschen beide kwaad. Eigenlijk zicktcinzicht voor dien tijd
en ook voor nu heeft hij niet, wel is hij zich bewust, dat hij geen onderwijs
zou kunnen geven: „niet groot genoeg voor orde". Hij zou niet weten hoe
aan den kost te komen buiten het gesticht.

Over zijne hallucinaties en den eigenaardigen vorm van deze, zie pg. 28, 75.
Zie voorts pg. 34, 35; over het verloop zijner psychose pg. 61 v.v., 116, 134:
overeenkomst met chronische waanpsychosen pg. 94.

31.

v. B. . (geb. 1860). Erfelijke belasting wordt niet vermeld, veel uiterlijke
dcgencratic-kenmerken.

Zijn broer vertelt van hem, dat hij altijd een rare jongen was, die zich liefst
met niemand bemoeide, geene vrienden had. Hij kon goed Iccren en bracht
het als schildcrsknccht tot een zelfstandig bestaan. Hij huwde op 23 jarigen
leeftijd, maar het huwelijk was alles behalve gelukkig. Hij was zeer wispel-
turig en maakte zich dikwijls aan misbruik van sterken drank schuldig. Van
werken kwam niet meer, hij werd prikkelbaar en toen hij dreigementen uitte,
werd tot opneming in het gesticht besloten. (V 1894—heden).

Bij zijne komst alhier vertelt hij onder anderen, dat hij onder den invloed
staat van twee machten, die van het Licht en die van de Duisternis. Behalve
dat deze machten hem tot het goede of tot het kwade aansporen, beweert hij,
dat deze machten op zijn doen en laten invloed uitoefenen. Het gebeurde
meermalen, dat hij op weg naar zijn werk, nolens volens terug moest keeren.

-ocr page 261-

Hij durfde niet alleen over eene brug gaan. Ook zijn heftig optreden tegenover
zijne familieleden schrijft hij toe aan den invloed van deze machten. Het blijkt,
dat zijn verlangen naar alcoholica periodisch opkwam, zoodat hij tot op zekere
hoogte als een dypsomaan is te beschouwen.

In het gesticht voelt hij zich rustig, hij eet met smaak en slaapt voldoende.

Het gelukt niet patiënt aan het werk te krijgen.

VI 1895. Gesystematiseerd waanidee. In de hoogste mate apathisch, dit
laatste als gevolg van secundaire dementie.

In latere jaren is patiënt werkzaam bij den schilder, zijn ijver is echter niet
bijzonder groot. Soms houdt hij zich met teekenen bezig. Af en toe is hij
prikkelbaar, wantrouwend en spreekt hij veel in zichzelf. Ook worden halluci-
naties vermeld, alsmede cenige grootheidswaanideeën.

Patiënt houdt nu verblijf op de afdeeling der rustige patiënten; hij verricht
ccnigcn huiselijken arbeid op de zaal. Een enkelen maal rookt hij een pijp en
kijkt een geïllustreerd tijdschrift in, ook teekent hij wel eens versierde letters.
Zoolang patiënt met rust gelaten wordt, geeft hij tot gecne klachten aanleiding,
maar zijne onwilligheid en prikkelbare stemming blijken, wanneer eene verande-
ring wordt gebracht in de sleur van zijn dagelijksche gewoonten. Tegen het
onderzoek maakt hij geen bezwaar; beleefd geeft hij antwoord op de hem ge-
stelde vragen. Wat direct opvalt is zijn eigenaardige taal; liet spreken kost hem
blijkbaar moeite, hij raakt vast in allerlei moeilijke omschrijvingen. (Zie pg. 15.)
Wc noemen hier b.v. zijne definitie voor lachen: .dat is op de gewoonlijk tijds-
lcvcn genot, een genotvol tijdlevcn." En bij een andere gelegenheid; „ja, dat
is ontwclling van zenuwen, waarbij een mcnsch zich niet bij hebben, daar ze
hun leven bij hebben, als het voorkomt tenminste." Soortgelijken stijl gebruikt
hij ook bij het schrijven, een verzoek om ontslagen te worden kleedt hij aldus in:

.v. B.. weet zich bij Persoon bine het Gcstich te zijn wat na stattsoverzig
en Persoonlijk belang volstrek niet behoeft daar de man na al dc kletzerijen,
die cr zijn volstrek geen gebaar noch lastmakcr zig toond te zijn hij werkt en
voldoet wat dc dag aangaat maar wat lastmakcrij aangaat kunne wc volstrek
niet klagen nog voor die binnc t\' gestigt wasch — wis hij zich vcrwcr tc zijn
welk vak hij bckwamelijk wis tc bezitten maar bizonderc omstandigheden heeft
hij niet gehad en daar hij altijd stads burger gclccft liet is \'t hem binne t\' ge-
sticht niet als tc Prettig en zag hij zich maar beter In zijn Oude levenswijze
als vroeger."

Ook in zijne bewegingen valt ccn zekere stijfheid op en nauwgezet hecht bij
aan ccnige vormen. Bij navragc blijken enkele groothcidsidecën tc bestaan;
hij houdt zich voor eigenaar van het gesticht, hij heeft vele bezittingen, staat
aan het hoofd van ccn heel volk. Betrekkingswaanideeën of hallucinaties hebben
wc niet kunnen vaststellen. Wel vertelt hij zelf, dat soms dc menschen over
hem kletsen. Hij hoorde fluisteren: .ziet hem eens kijken", „ziet hem eens
zitten", „voorzichtig met hem", .ik zal hem strakjes wel". Ook spraken dc
stemmen wel van goede dingen, vertelden, dat hij rijk was. Ziekteinzicht voor
zijne hallucinaties heeft hij niet: .als die bui bij dc menschen weer afgcloopcn
is, dan is het praten ook uit". In het begin was hij cr bang voor, maar nu

-ocr page 262-

denkt hij maar, laat de menschen zich met hun eigen bemoeien. Vroeger stond
hij de stemmen te woord: „als de laster te erg werd, dan het beste er met
een praatje heen te gaan", maar hij vindt het nu verstandiger te blijven. Hij
houdt het er soms voor, dat zijne medepatienten spraken, bij een andere ge-
legenheid beschuldigt hij geesten er van. Patiënt houdt zich zelf voor gezond
en vraagt soms naar een sleutel om het gesticht te kunnen verlaten. Ook in
vroegere jaren was hij niet krankzinnig, dat zeiden de menschen slechts, „Ik
smeet soms de kachel door het huis heen, omdat ik niet naar mijn zin had."
Hij meent, dat hij buiten het gesticht met zijn handwerk den kost zou kunnen
verdienen.

De kleine proefnemingen kunnen niet geheel zijne goedkeuring wegdragen;
hij geeft te kennen, dat hij het liever niet doet: „de n\'s (van de proef van
Bourdon) willen niet aangestreept zijn." Van de vervolgplaatjes wijst hij alle
veranderingen aan, naar de stemvork luistert hij in het geheel 64". Bij het
copieeren maakt hij schrijffouten en neemt een regel tweemaal over. De ge-
makkelijke opgaven voor lezen, rekenen, plaatjes uitleggen, geven hem gecne
moeite. Van vroeger weet patiënt te vertellen; ook komen zijne inlichtingen
over zijn wedervaren overeen met door anderen gegeven mcdcdcelingen. Van
onderzoek tot onderzoek reikt zijn geheugen; niettemin kan men hem door
daarop gerichte vragen allerlei onjuistheden laten zeggen. Plaatselijk en tijdelijk
is hij georienteerd, kent ook leeftijd en verblijfduur.

Op verzoek ecne rij zelfstandige naamwoorden op te zeggen, produceert hij:
„dat is stemming, wijs, mindering, (goed) goedaardigheid, êh vischwatcr, we-
zenlijk, bclooning, vergunning, belofte, welstand, êh daarlcvcn, êh heerlijk,
achterdocht, nietig leven, verwezen, gestorven, niets, vrij, vroeg, dienst, scherp,
aankomst, alleenlijk, tijd, onbegrijpelijk, nooit, hoogcr kom ik niet (4\'45").

Zie voorts pg. 15, 61 v.v., 116, 134; overeenkomst met chronische waan-
psychosen pg. 94.

32.

#

K.. (gcb. 1852). Erfelijke belasting onbekend. Was vroeger gezond, van
vrij goede verstandelijke ontwikkeling en had als boerenarbeider een goed be-
staan. Op ongeveer 28-jarigcn leeftijd openbaarden zich dc eerste verschijnselen
van zijne ziekte: afgetrokken, onrustig, zwaarmoedig en ongezind tot arbeid.
Nu en dan was hij luidruchtig en baldadig.

18 VIII 1882. In het gesticht opgenomen, gedraagt hij zich rustig, eet en
drinkt met smaak, slaapt goed. Hij bemoeit zich niet met andere patiënten en
is zeer weinig mededeelzaam.

1 VIII. Wordt o.a. gesproken van hallucinaties, die hem alle rust ontnemen.
Hij is bijna niet tot eten tc krijgen. Melancholia attonita, prognosis dubia.

Dc volgende maanden huilt hij veel, blijft zich afzonderen en vraagt dikwijls
om ontslag. Soms weigert hij voedsel tc gebruiken.

IX 1884. Dc toestand van den patiënt is verergerd, hij wordt meer en meer
sufferig en onnoozcl.

-ocr page 263-

X 1886. Dc lijder spreekt bijna niet, zit soms uren achtereen in een op
stupor gelijkenden toestand en neemt geenerlei notitie van zijne omgeving.

X 1887. Een standbeeld gelijk kan men hem op dezelfde plaats dag in dag
uit aantreffen.

X 1888. Uren achtereen blijft de lijder soms in dergelijke houding volharden.
Op vragen geeft hij geen antwoord, maakt alleen een afwijzend gebaar.

lil 1890. Praat onophoudelijk in zich zelf, antwoordt niet op vragen.

X 1890. Blijft suf cn geeft letterlijk in geen enkel opzicht teeken van leven.

IX 1891. Waar hij \'s morgens geplaatst wordt, zit hij \'s avonds nog, steeds
in voorovergebogen houding in zich zelf pratende, geeft nooit een antwoord.

Zelfde mededcelingcn in de volgende jaren. Hij werkt nooit. Nu en dan
perioden van opgewondenheid.

IX 1908. Hij staat steeds op dezelfde plaats, knipt veel met zijn oogen,
wrijft zich dikwijls dc handen, is zeer netjes op zijne klccding, poetst zijn eigen
schoenen, begint plotseling soms tegen luidruchtige patiënten tc schreeuwen;
wore\'t steeds op dc afdccling der onrustige patiënten verpleegd.

Ook wij treffen hem op dc zaal der onrustige patiënten aan. Den ganschen
dag zit hij op eenzelfde plaats, den rug naar zijne medepatiënten gekeerd cn
met het gezicht naar den muur. Een wrevelige uitdrukking wijkt niet van zijn
gelaat, hij kijkt nog nijdiger als een der zaalgenootcn hem nabij komt. Het
gelukt niet patiënt aan het werk tc krijgen. Wel zorgt hij netjes voor zijn
toilet. Hij poetst zijne schoeticn zelf, cn hoewel deze nooit vuil geworden zijn,
borstelt hij ze langen tijd, tot met een zachte aansporing hij er toe tc krijgen
is met het aanklceden voort tc gaan. Dan krijgen zijne handen ccnc beurt cn hij
houdt cr niet mee op zc tc wasschen, voordat dc slaapzaal door alle patiënten
reeds is verlaten. Vaak onder protest cn maatloos vloekende laat hij zich ten
slotte naar het dagverblijf brengen om zijne plaats tegenover den muur weer
in tc nemen.

Dc meeste vragen, die men tot hem richt, laat hij onbeantwoord of hij
maakt zich cr af niet een „ik weet liet niet", »het kan wel zijn", enz. Het
blijkt, dat hij goed georiënteerd is, hij vangt blijkbaar veel op van dc gesprek-
ken om hem heen. Hij heeft geen zin mee naar dc onderzoekkamcr tc gaan; later
wel cn hij noemt een dag vooruit. Dien dag weer gevraagd, herinnert hij
zich goed zijne belofte, maar meegaan wil hij niet. Voor plaatjes kijken is hij
wel tc vinden. Telkens aangespoord geeft hij goed aan wat dc plaatjes voor-
stellen. Van dc vcrvolgplaatjes van Heilbronner geeft hij al dc veranderingen
aan, na den tweeden keer weet hij bij liet eerste plaatje reeds, wat dc vol-
tooide figuur zal voorstellen, ook al is zulks uit het eerste plaatje niet af tc
leiden. Geelt men hem iets in dc hand, dan houdt hij liet vast cn blijft cr
langen tijd mee zitten. Uit zichzelf komt hij er niet toe liet weer neer tc
leggen. Soms treft men hem aan met eene courant in zijne handen, maar cr in
lezen doet hij niet, zelfs niet eene advertentie. Ten slotte steekt hij de courant
in zijn zak. Op deze wijze heeft hij met een gcheelc verzameling couranten
zijne zakken volgepropt. Hij beschikt over ecnigc schoolkennis: .verleert niet.
maar niet aan gewoon", merkt hij zelf op. Ook blijkt hij vroegere tijden zich

-ocr page 264-

te herinneren. Hij houdt zichzelf voor geheel gezond en is ook nooit ziek
geweest; ook zijne medepatienten houdt hij niet voor krankzinnig.

Bij tijden neemt zijne inertie nog toe, hij beantwoordt geene vragen meer en
blijft steeds in eenzelfde houding zitten. Wil men eenigen invloed op hem
uitoefenen, dan wordt hij boos; zonder agressief te worden vloekt hij een tijdje
achtereen door, wordt allengs stil en blijft weer onbewogen voor zich uit naar
den muur kijken.

Bij tijden wordt hij bewegelijker, loopt eens rond, wrijft zich veel in zijne
handen en voert zonderlinge bewegingen uit, die doen denken aan de formali-
teiten gebruikelijk bij het aflossen van eene wacht.

We maakten melding van patiënt op pg. 35, 67, 132.

33.

d. B. . (geb. 1853). Geene krankzinnigheid bij familieleden. Op 17-jarigen
leeftijd werd patiënt stil en teruggetrokken. Hij was in de boekbinderij van
zijn vader werkzaam, doch het werken ging niet vlot meer, hij kon niet meer
nazien of de in te binden boeken compleet waren.

1°. II 1877—VIII 1877; verbeterd ontslagen. Bij opname vertelt patiënt zelf,
dat zijn hoofd niet zoo vrij meer is om te denken; \'t was vroeger, toen hij op
school ging, beter. Hij maakt een suffen indruk, eet soms niet, totdat zijn
brood hem in de hand wordt gegeven. Hij wordt aan het werk gezet, maar
staakt soms plotseling en staart dan wezenloos voor zich uit.

2°. III 1898—XI 1878; niet hersteld ontslagen. In den eersten tijd na zijn
ontslag was hij, volgens zijn vader veel beter, maar in den laatsten tijd ging
hij zich weer afzonderen. Hij bleef op straat soms plotseling staan, tuurde
voor zich uit, zonder dat hij daarvan rekening wist te geven en zoodat hij
door vele voorbijgangers werd omringd. In het gesticht is hij traag in alles,
bij het klceden en het eten. Hij moet aangekleed worden, trekt zelf z\'n
klecrcn verkeerd aan, hij moet naar bed gedreven worden en tot eten aan-
gespoord.

4. V. Is nog traag en suf, moet tot alles aangedreven en \'s morgens
gcwasschen worden. Hij spreekt met niemand, is ongeschikt voor ecnig huis-
werk, vernielt soms zijne klecrcn, terwijl hij steeds kalm is.

14. XI 1878. Niet verbeterd ontslagen.

3o. I 1882—lieden.

Is in den laatsten tijd sufferig geworden. Heeft nog enkele malen een aanval
van opgewektheid, waarin hij ruiten stuk slaat.

Patiënt maakt de volgende jaren den indruk onnoozcl tc zijn. Als boekbinder
bewijst hij goede diensten.

VII 1889. De patiënt staat den gchcclen dag tc suffen. Hij draagt in alle
opzichten de kenmerken van een onnoozcle, lacht om de nietigste dingen en
blijft op de vragen, die men hem doet, het antwoord schuldig.

,VI 1890. Een suffe man, die meestal de tot hem gerichte vragen onbeant-
woord laat en in niets hoegenaamd belang schijnt tc stellen. Met zijne mede-

-ocr page 265-

patienten bemoeit hij zich nooit. Meestal loopt hij eenzaam en verlaten op de
wandelplaats. Zijne apathie blijft aanhouden, hij spreekt niet uit zichzelf, hij
werkt rustig in het schilhuis, lacht soms in zich zeiven.

We ontmoeten patiënt nu als een schralen man, die stil te midden der
anderen voortleeft. Af en toe komt een goedige glimlach op zijne overigens
weinig bewogen gelaat en soms spreekt hij zacht een paar woorden in zicli
zelf. Dag in dag uit werkt hij op de schilkamer en brengt er traag zijne taak
ten einde. Nooit spreekt hij met een anderen patiënt, hij neemt geene courant
ter hand en heeft geen eigen bezigheid. Bij aanspreken wendt hij zijn gelaat
een weinig af, glimlacht en geeft met zachte stem kort een antwoord. Telkens
gevraagd vertelt hij, waar hij op school was, dat hij goed kon leeren en
daarna boekbinder werd. Hij was toen erg zwak cn kon niet werken. Ook
was hij in dienst, maar slechts korten tijd, hij lag in het hospitaal. Hij werd
daar geplaagd door ondeugende jongens, die hem wilden vermoorden. Ze
zeiden toen, ga maar gauw weg; ze hadden er erg in, dat hem wat mankeerde.
(Wat scheelde je?) „Een beetje hersenontsteking meneer". Hij was daarna een
paar jaar thuis, maar hij kon niet werken. Hij weet, dat hij toen hier een half
jaar is verpleegd. Thuis zagen ze gccnc vooruitzichten voor hem cn daarom
kwam hij hier weer terug. (Was je toen ziek?) „Ziek niet, ik zag zoo bleek."
Patiënt blijkt niet alleen plaatselijk maar ook tijdelijk goed georicntccrd; hij
kent ook het jaartal cn zijn leeftijd. Namen der personen uit zijne omgeving
kent hij niet, weet echter wel clks functie. Hij blijkt over schoolkennis tc
beschikken. Hij leest het verhaaltje goed voor cn kan den inhoud weergeven.
Ook kleine vcrmcnigvuldigsommetjcs rekent hij goed uit. Den tekst schrijft hij
af zonder fouten. Het gaat alles langzaam cn soms schijnt het alsof hij er niet
meer met zijne gedachten bij is, maar toch onthoudt hij de opgave. Tusschen
door mompelt hij glimlachend, herhaalt telkens ccnige woorden der vraag of
zegt iets als ja, ja, ja, meneer, meneer enz. Steeds houdt hij z\'n hoofd iets
afgewend cn schudt het soms zachtjes heen cn weer. Bij een volgende
gelegenheid weet hij van liet onderzoek nog tc vertellen, wat hij gelezen
heeft cn welke plaatjes hij heeft gezien.

Bij tijden is het onmogelijk aldus met hem een gesprek tc voeren. Hij laat
dan bijna alle vragen onbeantwoord, mompelt steeds eenigc woorden cn schudt
zachtjes met zijne hoofd. Hij is dan veel trager, zonder initiatief en laat ook
telkens zijn sigaar uitgaan. Bij het aardappelschillen schiet hij zeer weinig op
en moet aangespoord worden bij het opstaan en bij liet aanklceden. Soms
wordt het nog erger, hij blijft dan staan, waar men hem plaatst en is tot
werken niet meer in staat. Hij blijft leidzaam cn verzet zich niet tegen
beïnvloeding. Langzamerhand wordt hij dan weer iets levendiger en wordt
weer naar zijn werk gebracht. Zie voorts pg. (>7, 132.

34.

K. . (gcb. 1849). Eifclijkc belasting onbekend. Patiënt, een timmermans-
knecht werd 1883 voor delirium tremens in een ziekenhuis opgenomen, is daarna
weer zoowat aan het timmeren geweest, maar klaagde over hoofdpijn cn was suf.

-ocr page 266-

X 1885 werd hij wederom in het ziekenhuis opgenomen, waar hij onsamen-
hangend praatte, zich niet aan de gegeven bevelen wenschte te onderwerpen
en verstandelijk een zeer geborneerden indruk maakte.

7. XII 1885 wordt hij In het gesticht alhier opgenomen. „Hij volgde
zwijgend en kalm den opzichter, \'s Avonds is hij weinig spraakzaam, antwoordt
slechts met ja en neen. Zijn gelaat vertoont weinig uitdrukking: blauw-roode
neus, pasteus opgezet gezicht, tranende oogen. Een matige graad van sufheid,
van traagheid."

De volgende dagen beklaagt hij zich over allerlei lichamelijke bezwaren, en
over de wederrechtelijke opsluiting in een gesticht. Hij geeft toe, dat hij
niet in orde is, maar hij is niet krankzinnig; in ieder geval wenscht hij in een
andere klasse verpleegd te worden, waar hij beter te eten en te drinken krijgt.

Patiënt blijft stil en teruggetrokken, klaagt over abnorme sensaties in hoofd
en ledematen, dringt soms op ontslag aan. Hij is dan ontevreden, brutaal en
treedt agressief op, zoodat hij af en toe eenige dagen geïsoleerd moet worden.

II 1888. Nu en dan zeer opgewonden en dreigend; hij schreeuwt en raast
dan, wordt soms zelfs handtastelijk. Hierop volgt weder ccnc periode van rust;
de lijder zit suf voor zich uit te staren, spreekt niet, geeft slechts noode
antwoord. Eene periode van opgewondenheid komt dan weer en zoo gaat het
in voortdurende afwisseling voort.

II 1889. Langzamerhand dement geworden. Perioden van kalmte en opge-
wondenheid wisselen bij hem af.

Patiënt wordt sedert op de afdeeling der onrustige patiënten verpleegd.

I 1909. Hij loopt meestal in den tuin, steeds op hetzelfde paadje en wordt
boos als een ander op dit paadje komt. Hij is slordig op zijne kleeding en
laat niet toe, dat hij daarbij wordt geholpen. Op goede dagen werkt hij wat
in de mattcnvlechterij, doch brengt niet veel bijzonders voort. Dikwijls schopt
hij naar andere patiënten, die in zijne nabijheid komen.

Patiënt wordt nu verpleegd op de afdeeling der onrustige patiënten. Hij
maakt den indruk van een ouden man, loopt voorovergebogen, zijn kin gedrukt
tegen de borst. Nu en dan plooit zich een glimlach op het lecgc gezicht. In
zijn goede tijden is hij eenige uren daags met zeer gemakkelijken arbeid, als
touwpluizen, bezig. Na afloop gaat hij weer in zijn hoekje staan. Nooit spreekt
hij een woord met andere patiënten, nooit leest hij of zoekt hij ccnig tijd-
verdrijf. Bij toespreken laat hij vele vragen onbeantwoord, bij aandringen komt
een vaag algemeen gezegde: „ja liet kan wel". (Wat is dat voor een huis hier?)
.Dat hebben ze hier heen gezet", enz. Bij andere gelegenheid blijkt liet wel,
dat hij weet in een krankzinnigengesticht tc zijn; hij kent ook liet beroep van
het personeel. Slechts van eenige oude medepatiënten weet hij den naam. Hij
is, van hetgeen in de laatste jaren gebeurd is, niet op de hoogte, weet ook
niets af, van hetgeen de patiënten onderling bespreken. Het uur van den dag
kent hij, maar met andere tijdsbepalingen houdt hij zich niet bezig; hij schat
zijn leeftijd op 30 jaar, bij is hier al een licclc zet, al wel 6 jaar, denkt hij.
Doet men hem de noodigc gegevens: zijn geboortejaar en het jaartal nu aan
dc hand, dan gelukt het niet hem uit tc laten rekenen, hoe oud hij is. Toch

-ocr page 267-

kent hij de eenvoudige getalbewerkingen. Het gelukt niet hem bij te brengen,
dat hij 61 jaar is; hij onthoudt, dat ik hem dit gezegd heb, maar altijd ant-
woordt hij weer op de vraag naar zijn leeftijd: 30 jaar. Bij het afschrijven van
den tekst maakt hij vele fouten, de veranderingen in de vervolgplaatjes ontgaan
hem meest. Hij wordt door kleine bijzonderheden, als vlekjes op het papier,
afgeleid. (Zie pg. 20.) Het gelukt dikwijls niet. hem de plaatjes goed te laten
benoemen, hij persevereert hierbij en verraadt eenige ideeënvlucht. Dikwijls
komt het niet tot goede opvatting van wat de plaatjes voorstellen, of doorziet
hij niet voldoende eene situatie. (Zie pg. 23, 26, 37, 43.) Uit het onthouden
van enkele bijkomstige détails blijkt zijn inprentingsvermogen niet zoo zeer ge-
stoord als men eerst zou vermoeden. (Zie ook pg. 20, 37.) Het kost geen
moeite hem te laten confabuleeren. Van zijne vroegere levensjaren weet hij
nog een en ander te vertellen: bij welke patroons bijwerkte, waar hij op school
was, waar hij woonde, welke kroegen hij bij voorkeur bezocht, enz. Ziekte-
inzicht mist hij geheel. Wel vertelt hij, dat, toen hij in het ziekenhuis verpleegd
werd, hij niet hcelcmaal kousjer was.

Bij tijden vertoont patiënt eenigen bewegingsdrang, hij drentelt den ganschcn
dag vier passen heen, vier passen terug, zoodat er ten slotte eene uitholling in
den grond is ontstaan. Hij is dan prikkelbaar gestemd en loopt ondersteboven
wie zich in zijn gebied waagt.

Vergelijk verder pg. 67 en 132.

35.

D.. (geb. 1857). Zijne moeder was een vreemde, grillige vrouw, hare zuster
leed aan krankzinnigheid. D.. bezocht tot zijn Me jaar de lagere school en
leerde tamelijk goed. Bij het kiezen van een beroep bleek weldra, dat hij
onverschillig was en onwillig om te werken; hij was achtereenvolgens bij ver-
schillende bazen, maar bleef overal slechts eenige dagen. Ook in militairen
dienst werd eene proef met hem genomen; hij was daar niet brutaal, werd
evenwel wegens bedwatcren ontslagen. Patiënt voerde thuis niets uit, kon
stil voor zich uit zitten staren, urenlang op dezelfde plaats. Hij was zeer
prikkelbaar van aard en verviel soms in vlagen van razernij.

XI 1884 wordt hij alhier opgenomen om tot heden er te blijven. Bij op-
neming wordt aangcteckend: Patiënt, een krachtig opgeschoten jonge man,
kwam zwijgend in de inrichting, die hij blijkbaar slechts noode, met loomc
schoenen betrad. Hij werd op de zaal der rustige patiënten ondergebracht. Des
middags weigerde hij voedsel en sprak geen woord, ook niet bij toespreken.
Zijne gelaatsuitdrukking, de fibrillaire trekkingen in zijne aangezichtsspieren, de
op elkaar gesloten lippen en de gejaagde pols toonden voldoende aan, dat hij
ten prooi was aan lievige gemoedsbeweging. De lijder bleef den ganschcn dag
op dezelfde plaats onbewegelijk staan en weigerdo halsstarrig te spreken.

Hij slaapt rustig, eet den volgenden dag, maar bewaart vooreerst een absoluut
stilzwijgen. Hij glimlacht nu en dan onnoozel en staat bedremmeld te kijken.

Hij blijft schjiw. stil en teruggetrokken, maar gedraagt zich ordelijk. Na
eenige weken is hij rustig en geregeld aan het houtzagen.

-ocr page 268-

I 1885. Hij blijft rustig en ordelijk en werkt gewillig. Meer en meer blijkt,
dat hij zeer bekrompen verstandelijke vermogens heeft.

II 1885. De lijder is in den laatsten tijd, meer dan vroeger, vroolijk, opge-
ruimd en spraakzaam, hij werkt met lust en ijver en is gewillig en handelbaar.
De volgende maand wordt gemeld, dat zijn lichaamsgewicht toeneemt.

V 1885. In de afgeloopen maand werd de lijder plotseling opgewekt, ver-
ward en agressief.

Zulke aanvallen herhalen zich nu en dan en maken afzondering noodzakelijk.

XII 1886. De meer en meer tot onnoozelheid naderende patiënt is over liet
algemeen handelbaar en tevreden, nu eens zeer geneigd tot werken, maar ook
een enkelen maal onwillig. Episodisch is hij lastig en kwaadwillig.

In de volgende jaren wordt naast dementie gewag gemaakt van buien van
opgewondenheid.

II 1902. Hij staat dikwijls urenlang op dezelfde plaats, maakt stereotype be-
wegingen met zijne vingers. Bij toespreken wendt hij het hoofd af: ccholalic,
perseveratie. Wordt wegens buien van opgewondenheid op de onrustige af-
deeling verpleegd. Nu en dan doet hij ecnig zeer gemakkelijk werk.

Gedurende den tijd van ons onderzoek werd patiënt op de afdccling der
rustige patiënten verpleegd. In z\'n goede tijden helpt hij ccn weinig mee bij
het huiswerk. Hij is een lange magere man, die zijn hoofd steeds iets afge-
wend houdt, met stijve becnen loopt en tegen zijn lijf gedrukte armen. Op
zijn blceke gelaat geen enkele uitdrukking, behalve nu en dan een glimlach.
Hij spreekt nooit met andere patiënten, leest niet en heeft geen eigen bezig-
heden, behalve dat hij soms nieuwsgierig naar het werk van anderen kan staan
kijken.

Hij gaat gedwee mee naar dc ondcrzockkamer en beantwoordt, hoewel hij
zijn hoofd afgewend houdt, kort de hem gedane vragen. Hij spreekt met zwakke
stem, binnensmonds, zoodat niet alles is te verstaan. Hij geelt inlichtingen over
zijn naam, geboortejaar, zijn vroeger beroep, waar hij op school ging, enz.
Hij vertelt, dat hij goed kon lccren. Hij is plaatselijk georiënteerd, kent dc
taak van het personeel, weet ccnigcn er van bij name tc noemen. Ook kent
hij zijn oudere medepatiënten bij hun naam, weet wat ze vroeger voor den
kost deden en waar zc woonden. Hij kent dag en datum, meent dat het nu
1894 is, dat hij zelf 31 jaar oud is cn hier ccn jaar of 3 in huis is. Dag cn
datum kent hij van dcri kalender, zooals hij zelf vertelt. Bij latere gelegen-
heden heeft hij onthouden, dat het nu 1910 is, maar blijft er bij, dat hij
31 jaar oud is cn 3 jaar hier in huis, en laat zich van dc onmogelijkheid hiervan
niet overtuigen. Hij houdt zich zelf voor gezond cn is hier voor dc gezelligheid.
Ook dc andere patiënten zijn volgens hem gezond. Tijdens het gesprek laat
patiënt telkens weer z\'n sigaar uitgaan en peutert voortdurend aan vcrfloozc
plekjes van dc tafel.

Op verzoek schrijft hij den tekst af, wat hij döet met ccn kleine fout.

Van dc vcrvolgplaatjcs serie kerk: 1. 4-. 2. (w. v.) —. 3. (w. v.) —.
4. (w. v.) —. 5. (w. v.) ramen, 6. (w. v.) -f. J. (w. v.)
klok, deuren. 8. (w. v.) kruis, kruis.

-ocr page 269-

Gezicht. 1. . 2. (w. v.) . 3. (w. v.) . 4. (w. v.) hoofd-
haar. 5. (w. v.) — voorhoofd.

Hij leest den af te schrijven tekst goed voor en kan den inhoud weergeven.
Een reeks plaatjes benoemt hij zonder moeilijkheden.

Bij een andere gelegenheid, eveneens in een voor hem relatief goeden toe-
stand, rekent hij een aantal sommetjes goed uit, ook moeilijker als 13 X 8,
15 X 7 enz. Bij volgende onderzoekingen kan hij van de vorige samenkomst
een en ander vertellen, het kost echter weinig moeite hem ook allerlei onjuist-
heden te laten zeggen.

Bij tijden treden veranderingen op in patients toestand. Hij is dan veel trager
in alles. Hij moet aangespoord worden \'s morgens bij liet opstaan, bij het wasschen
en kleeden, hij moet er bij geholpen worden. Tot werken is hij niet in staat.
Hij blijft den gcheelen dag in een hoek van de zaal heen en weer drentelen,
wrijft zich steeds in de handen, maakt schudbewegingen met zijn hoofd. Hij
draait zich om of loopt weg, als iemand naderbij komt, en beantwoordt geen
enkele vraag. Biedt men hem iets aan, ccne sigaar b.v., dan neemt hij die wel
aan; hij houdt de sigaar cchtcr in zijne hand vast gedurende langen tijd, zonder
ccnige aanstalten te maken die op te steken. Wanneer hij ziet, dat de andere
patiënten aan tafel gaan zitten, dan doet hij liet ook op verzoek; hij loopt ook
achter de anderen aan, wanneer allen de zaal verlaten. Andere, en vooral on-
gewone en naar liet schijnt niet voldoende begrepen verzoeken, worden niet
door hem uitgevoerd; bij aandringen wordt hij boos. Soms nemen dc ver-
schijnselen van monotoncn bewegingsdrang meer toe, bijneemt b.v. den bezem,
waarmee hij in zijn goede dagen dc veranda\'s veegt, en maakt cr vccgbcwe-
gingen mee zonder den grond te raken en terwijl hij steeds eenigc passen
vooruit en dan weer achteruit doet. Geeft men hem iets anders in dc hand,
dan veegt hij er niet mee.

Zulke perioden, die met vermindering van liet lichaamsgewicht gepaard gaan,
duren nu eens een weck, dan weer eenigc maanden. Langzamerhand wordt bij
weer levendiger, behoeft niet meer aangespoord te worden, kan hij zijn werk
weer doen en verraadt weer eenigc nieuwsgierigheid.

Lichamelijke afwijkingen zijn: behalve zijne habitucele stijve houding en
gang, een lichte tremor van zijne handen en fibrillaire trekkingen van zijne aan-
gczichtsspiercn.

Wc maakten melding van hem: pg. (57; 132.

36.

v. R.. (gcb. 1851). In zijne familie komt incer krankzinnigheid voor. Hij
was vroeger naar lichaam en geest gezond, tot hij op omstreeks 23-jarigen leef-
tijd zich opvallend ging gedragen. Hij gebruikte vreemde uitdrukkingen, liep
van zijn werk gedurig weg. Met vlagen trad de krankzinnigheid bij hem op.
Hij werd eerst in een ander gesticht verpleegd en komt hier: belangrijk dement,
in I 1889. Hij gedraagt zich hier rustig, geeft meestal geheel onjuiste ant-
woorden en praat onsamenhangende woorden in zich zelf.

-ocr page 270-

Hij wordt hier steeds met lichten arbeid bezig gehouden, is soms een tijd
prikkelbaar, zingt nu en dan, maar overigens leeft hij apathisch, zonder omgang
met anderen, rustig voort.

v. R. . houdt gedurende den tijd van ons onderzoek verblijf op de afdeeling
der rustige patienten en wordt meestal met aardappelschillen bezig gehouden.
Hij werkt daar niet met de anderen in den kring mee, maar zit alleen in een
hoekje, omdat hij niet altijd zorgvuldig genoeg zijn taak vervult en zijn werk eene
revisie behoeft. De rest van den tijd brengt hij in ledigheid door, hij heeft
geen omgang met anderen, leest niet en heeft geen eigen liefhebberij. Het is
een groote man, plomp en langzaam in zijne bewegingen, met uitdrukkingsloos
gezicht. Bij aanspreken is hij zeer onverschillig, beantwoordt in den regel
groet noch vraag; met moeite krijgt men uit hem eenig bescheid. Het
gelukt niet hem van zich zelf te laten vertellen. Bij de ondervraging naar
orienteering enz. geeft hij soms goede antwoorden, soms antwoorden, die
geheel niet op de vraag slaan, plaatselijk is hij georienteerd, kent dag en
datum van den kalender. Op de vraag hoe oud hij is en hoe lang reeds hier,
zegt hij zulks niet te weten. Van hetgeen zijne medepatienten onderling
bespreken is hij voorzoover na tQ gaan niet op de hoogte. Betrekkelijk goed
is zijne opmerkzaamheid bij de proef van Bourdon: 15 u\'s 3 —; 22 5 —;
18 6—; 27 5—; in 4 minuten. Van de vervolgplaatjcs van Heilbronncr
geeft hij wel de veranderingen aan, maar het gelukt niet hem te laten zeggen,
wat de figuren voorstellen. Hij copicert den tekst met 2 fouten. Bij het
plaatjes laten kijken wordt hij door allerlei details afgeleid, wrijft dikwijls langs
den omtrek van de figuren.

Over het slecht benoemen van plaatjes, over ideeünvluchtigc antwoorden,
afleidbaarheid, pcrscvcrccren en .verkeerde antwoorden" zie pg. -10, 41 en
42. (Zie ook pg. 13, 17, 20, 26).

Bij tijden wordt patiënt trager en nog meer ontoegankelijk; hij laat dan bijna
alle vragen onbeantwoord. Hij is dan niet meer geschikt om te werken, brengt
het niet voor elkaar een aardappel te schikken; hij houdt dezelfde aardappel
steeds vast, strijkt er hoogstens al en toe met het mes overheen. Op dc zaal
teruggebracht blijft hij zonder initiatief tegen den muur staan. Toch is hij
niet onwillig, zeer gemakkelijk werk als het tellen van lucifers, kon hij nog
tijden achtereen doen, maar hij schiet te kort, waar dc opgave iets gecompli-
ceerder wordt, Dc proef van Maric gelukt nochtans.

Zulke perioden van stupor duren nu eens ccnigc dagen, dan langoren tijd,
onderbroken worden ze soms door geringen monotoncn bcwegingsdrang; daarbij
kan hij met het hoofd knikkende en glimlachende steeds in zich zelf prevelen.
Langzamerhand wordt hij weer bcwcgclijker cn hervat zijn dngclijkschen arbeid.

Zie voorts pg. 67 cn 132.

We verwijzen naar pg. 64.

-ocr page 271-

38.

We verwijzen naar pg. 64.

39.

Vrouw S. . Israëlietc (geb. 1868). In liare familie komt meer krankzinnigheid
voor. Zij vertoonde reeds vanaf haar 14e jaar karakterafwijkingen, zij was
grillig, had vreemde invallen en werd als eene krankzinnige beschouwd. Liet
men haar met rust, dan ging het nog thuis, maar spoorde men haar ergens toe
aan b.v. tot wasschen, dan verzette zij zich cn werd zelfs niet ongevaarlijk.

1°. VII 1887—X 1887 werd zij voor liet eerst hier verpleegd cn verliet het
gesticht; niet hersteld, op dringend verzoek van de ouders.

2°. XI 1887—lieden. Den tweeden dag heet het: patiente heeft rustig geslapen
cn met smaak gegeten cn gedronken. Bij de morgenvisite vond ik haar rustig
in een hoekje van het vertrek, met het hoofd voorovergebogen cn dc oogen
naar den grond gericht. Bij cenc poging om het hoofd op te richten, stuit ik
op passicvcn weerstand cn liet gelukte mij niet, haar tot spreken te bewegen.
Zij hield de tanden vast op elkaar geklemd. Zij zuchtte nu cn dan of glim-
lachte. Van hare medepatiënten neemt zij geen notitie.

I 1888. Patiente blijft voortdurend abulisch cn apathisch. Zij zit icdcren
dag op dezelfde plaats, steeds met een glimlach op dc lippen, maar meestal
hardnekkig zwijgend. Hoewel zij schijnbaar geen belangstelling vertoont voor
hare omgeving, merkt zij toch alles op cn laat ter gelegener tijd hare vermeende
of werkelijke rechten krachtig gelden.

XI 1889. Zij weigert hardnekkig om te arbeiden, is lichtgeraakt cn geneigd
tot agressief optreden. Zij beweegt zich meer dan vroeger cn loopt een groot
deel van den dag rond.

In dc volgende jaren is zij nu en dan opgewonden, zij verscheurt haar
klccren, ontkleedt zich cn moet geisolcerd worden.

XI 1898. De in vrij vergevorderden staat van dementie vcrkecrcnde patiente
verkeert afwisselend in twee zich regelmatig herhalende geestestoestanden. Twee
of drie weken van betrekkelijke helderheid, waarbij ze op dc algemccnc dag-
verblijfplaats is, vriendelijk gestemd is en zich met breien bezig houdt, worden
gevolgd door een ongeveer even langen tijd, waarin zich verschillende katato-
nische verschijnselen openbaren. Zij blijft geheel ontkleed dagen achtereen
gehurkt op haar legerstede zitten, is onzindelijk, geeft geen ander antwoord
dan .ga weg" cn verzet zich tegen elke poging haar aan tc klceden.

De volgende jaren worden telkens weer submaniakalc perioden vermeld.

Patiente is nu in haar goede tijden op dc naaizaal aan het werk. Rustig
zonder ooit een woord tc spreken cn steeds met eenzelfdcn glimlach op haar
gelaat is zij den geheden dag bezig cn werkt goed, als ze eenvoudigen arbeid
heeft. Zij wil in zulke dagen wel mee naar dc onderzockkamer, maar is
overigens zeer ncgatlvlstisch. De meeste vragen, die men haar doet, laat zij
onbeantwoord; of zij zegt .ik weet niet"; slechts nu cn dan geeft zij kort

-ocr page 272-

bescheid. Het blijkt, dat zij plaatselijk goed georienteerd is, dag en datum
kent, maar haar leeftijd en den duur van haar verblijf alhier ver onderschat.
Ook is zij er van op de hoogte, dat een feestje wordt voorbereid. Zij schrijft
met vele fouten den tekst af en rekent een paar gemakkelijke sommetjes uit.

Er tusschen door geeft patiente ook „verkeerde" antwoorden: b.v. 7X4=10
enz., terwijl zij dezelfde sommetjes en ook moeilijke anders direct uitrekent.
Ook bij het benoemen van plaatjes geeft zij af en toe averechtsche antwoorden:
b.v. staartpan — luchtballon; bord — kan; ham — visch ; lantaarn — molen;
nijptang — mes enz.

Tijdens het onderzoek blijft patiente glimlachend voor zich uit kijken. Af en
toe verraadt zij eenige onrust. Het is, alsof zij iets in den zin heeft, maar
toch niet tot uitvoering kan besluiten. Zij steekt hare hand uit om iets te
grijpen, maar trekt dan hare hand op eens weer terug. Af en toe schudt zij
heftig van neen. Na lang aarzelen vraagt zij om koekjes en bij het afscheid-
nemen vraagt zij haastig of ik haar een stukje kaas wil meebrengen.

Op onregelmatige tijden keeren perioden terug, die eenige weken tot eenige
maanden duren, met eene inzinking van de gewichtskurve gepaard gaan, en
waarin de verschijnselen van negativisme sterk toenemen. Patiente voelt zelf
deze buien aankomen. Zij begint minder te werken, krijgt\' neiging eens
rond te loopen door de werkzaal. Wel wetende, dat zulks niet mag, komt zij
naast de naaijuffrouw staan, kijkt verlegen naar den grond en vraagt of zij naar
de andere zaal mag. Daarheen gebracht, gaat zij stil in een hoekje zitten. Het
is haar blijkbaar zeer onaangenaam gestoord te worden, ze wijst elke toenade-
ring af, beantwoordt geen enkele vraag, schudt haar hoofd ten teeken, dat zij
alleen wil zijn en drukt daarbij haar zakdoek tegen den mond. In eenzelfde
houding blijft zij zoo dagen achtereen zitten. Zij bespiedt ondcrtusschen voort-
durend hare omgeving, let op elke beweging harer medepatiënten en ergert
zich, naar hare gezichtsuitdrukking te oordeelen, blijkbaar veel.

Tegen het einde van zoo\'n periode wordt zij allengs levendiger, wordt handel-
baarder en vraagt ten slotte zelf of ze weer naar de naaizaal mag.

Van lichamelijke afwijkingen vermelden wc: zwaarlijvigheid en sterken
baardgroei.

Zie voorts pg. 64, 132; voor hare perioden van prikkelbare stemming en
afleidbaarheid pg. 21, 30.

\'40.

v. Z.. (gcb. 1863). Gccne krankzinnigheid in zijne familie. Wc verwijzen
naar de korte mededccling op pg. 66. Zie voorts pg. 113, 125.

41.

S.. (geb. 1859). Geen erfelijke belasting. Patiënt onderscheidde zich in zijn
§erste levensjaren door geen enkele bijzonderheid. Op de lagere school bracht
hij het niet ver, hij behoorde tot de achterlijke leerlingen; het ontbrak hem

-ocr page 273-

niet aan goeden wil, maar aan geschiktheid. Hij werkte daarna op eene fabriek.
In militairen dienst als milicien, heeft hij zonder de minste straf zijn tijd uit-
gediend; hij was zuinig, zoodat hij bij zijne terugkomst nog een paar gulden,
overgespaard van zijn tractement, thuis bracht. Betrekkelijk niet lang daarna
was echter opgevallen, dat hij veranderd was; hij was ongemotiveerd driftig,
ergdenkend, sloeg een broer met een klomp op het hoofd, omdat hij meende,
dat deze hem plaagde. Zijne familie hield hem toen reeds voor krankzinnig.
Hij bleef echter nog vijf jaren thuis, kwam aan den drank, hallucineerde, dacht
betooverd te zijn en was optimistisch gestemd.

Bij aankomst in het gesticht VI 1892 is patiënt tevreden en opgeruimd, slaapt
rustig. Hij klaagt, dat hij een smaak naar vergif in zijn mond heeft. Hij gaat
niet met andere patiënten om, maar zit meestal op eene bank met onbestemden
blik in de verte te staren. Zoodra men hem aanspreekt, neemt hij direct de
militaire houding aan. Patiënt wordt met goed succes bij den schilder aan het
werk gezet. Hier blijkt af en toe van vervolgingsidceün; de anders altijd stille
en in zichzelf gekeerde patiënt scheldt soms den opzichter heftig uit, omdat
deze hem met electrische macht plaagt.

Sedert wordt van belangrijke dementie gesproken; hij blijft geregeld bij den
schilder werkzaam. In 1902 wordt mede van stereotype gezegden: „als een
weinigje", melding gemaakt.

Patiënt, een forschc man, is ook nu nog behulpzaam in den schilders-
winkel; hij is meer een weinig bezig dan dat hij iets presteert. Heeft hij
geen opdracht uit te voeren, dan staat hij midden in het lokaal in militaire
houding, stijf als een paal en met onbewogen gezicht. Hij is zeer netjes op
zijne kleeren, wascht zich verscheidene malen per dag en strijkt voor den
spiegel telkens zijn haar recht. Dagen gaan voorbij, dat hij geen woord spreekt;
soms echter begint hij, als hem iets gevraagd wordt, op eigenaardige wijze
enkele zinnen telkens te herhalen. Van uit de verte klinkt zijn gepraat als een
klepperend geluid, waarin men het eerste oogenblik niet een menschclijkc stem
zou herkennen. Na een poosje- wordt het geluid zwakker en eindigt in een
gebrom. Blijkbaar kost het spreken patiënt grootc inspanning; hij is na afloop
nat bezweet. Een keurig opgevouwen zakdoek haalt hij dan te voorschijn,
droogt zijn gelaat, vouwt den zakdoek weer in de plooien, steekt dien zorg-
vuldig in zijn binnenzak cn
herneemt zijn militaire houding. Bij aanspreken
verschiet hij telkens van kleur; met moeite en stotterend, maar heel beleefd,
geeft hij een antwoord, dat op de vraag betrekking heeft; hij herhaalt dan nog
eenigc malen zijne woorden, afgewisseld door zijn ecuwig stereotype uitdruk-
king: een weinigje zoo.

(Ik hoor, dc gang wordt geschilderd.) Ja, ik heb cr van gehoord, aange-
nomen werk, een weinigje zoo, cn dat heb je dc zijmuren, een weinigje zoo,
en dc bovenkant zoo cn ccn derde deel van dc gang, een weinigje zoo."
(Stottert nog iets onverstaanbaars.)

(Welke kleur zou het beste zijn?) .Ja, als ze hier naar zoo wat dc werk-
zaamheden aangaat, ccn weinigje zoo. ccn licht bruine kleur, een weinigje zoo.
Als cr nu ccn witkalk, ccn weinigje zoo, op dc waarde, ccn weinigje zoo, per

17

-ocr page 274-

pond, een weinigje zoo, en de verf van waarde, een weinigje zoo, en het aan,
een weinigje zoo, ambachtsloon komt op \'t zelfde neer, een weinigje zoo."

Patiënt is steeds zeer voorkomend, haast zich eene deur open te doen voor
een ander. Hij neemt deel aan de gemeenschappelijke wandelingen buiten het
gesticht, en let er dan zorgvuldig op, dat zijne schoenen niet vuil worden; hij
waarschuwt ook de anderen voor een plasje, en herhaalt vele malen: „een
plasje, een weinigje zoo", enz.

Ook bij het onderzoek begint patiënt herhaaldelijk te verbigereeren. We
verwijzen naar een voorbeeld op pg. 23. Hoe beleefd hij is, en met een: „als
het niet vrijpostig is", zich verontschuldigend, wil hij aan de meeste proef-
nemingen zich niet onderwerpen. Hij blijft met achterovergebogen hoofd
en door zijn halfgesloten oogen turende, stil zitten. Hij maakt zich boos,
als hem een plaatje met eene koe wordt voorgelegd: „dit soort boerenwerk
niet noodig". Patiënt geeft soms verkeerde antwoorden in gevallen, waar aan-
genomen mag worden, dat hij beter weet. Hij geeft meestal dag en datum ten
naaste bij goed aan, maar een anderen keer is hij maanden ver in de war. Ook
al wordt hem een kalender voorgelegd en leest hij wat er op staat, dan houdt
hij toch vol, dat zijn datum de juiste is. Hij beweert ook eens, dat eene maand
36 dagen heeft, enz. Het is daarom ook niet uit te maken, waarom hij zijn
leeftijd en zijn verblijfsduur zoo laag schat; hij beweert steeds 33 jaar oud te
zijn, en gedurende 2 jaar in het gesticht. Hij beschikt over cenigc schoolkennis
en heeft een goed inprentingsvermogen; hij weet hoe langen tijd tusschcn op-
eenvolgende onderzoekingen verloopcn is.

Een enkele maal spreekt hij van een geheimzinnig tcckcn, dat hij in zijn
lichaam heeft. Hij weet liet, omdat er leven in zijn lichaam is. Eens zegt hij:
Als ik b.v. ga of sta, kan ik nergens komen, daarvoor is cr leven in mijn leven,
dat door mijn lichaam heen komt.

Lichamelijke afwijkingen bepalen zich tot een licht struma en gccongestionecrd
gelaat.

Wc maakten melding van hem pg. 15, 23, 33; over het verloop der psychose
pg. 53, 64; over zijne achterlijkheid pg. 115.

42.

K.. (gcb. 1848). Zijn vader en een broer werden jarenlang in een krank-
zinnigengesticht verpleegd.

Patiënt was vroeger goed gezond, levendig van aard, ijverig cn kon goed
leeren. Hij genoot een langdurige opleiding voor beeldhouwer, grootendeels in
liet buitenland. Ongeveer 26 jaar oud leed hij aan slapeloosheid cn hoofdpijn
en „is aan het malen geraakt." Hij had vervolgingswaan; klaagde over zijne
zonden, zonder echter veel schuldgevoel te hebben; wilde ook anderen bekceren.
Na een jaar werd hij oogcnscliijnlijk beter cn trouwde tegen den raad van zijn
broeder cn van den medicus in. In zijn huwelijk was hij niet normaal; hij had
Jelkens visioenen en zat soms uren in doodsangst te staren. Zijne vrouw
ging eindelijk naar hare moeder terug. Ongeveer 30 jaar oud werd patiënt

-ocr page 275-

onverschillig, kon niet meer werken, verviel tot armoede, maakte misbruik van
alcohol en kwam aan lager wal. Hij werd V 1880 in het gesticht opgenomen.

VII 1882. Is zelden opgewekt, zit meestal suf en wezenloos te kijken, is
traag in al zijne handelingen; meerendeels zeer optimistisch gestemd. Hij heeft
de vreemde neiging om voortdurend te spuwen. Zijne stompzinnigheid neemt
gaandeweg toe.

In de eerste jaren herhalen zich nog perioden van opgewondenheid; dan wordt
hij rustiger en tot gemakkelijk werk als mattenvlechten is hij dan in staat.

VIII 1900 wordt melding gemaakt van persevereeren, van echolalie en vele
grootheidswaanideeën. Later wordt telkens van het symptoom van Ganser
gesproken.

IX 1901. Staat steeds in voorovergebogen stijve houding, het gezicht heeft
iets van een masker, alle gevoel is uitgedoofd. Voor het ruwe werk schijnt hij
uiterst geschikt, vooral bij houtzagen is hij onvermoeid.

Naast stompzinnigheid blijven zijn eigenaardige gewoonten, ook het geven
van averechtsche antwoorden, in de rapporten der volgende jaren vermeld.

Patiënt, die nu op de rustige afdccling verblijf houdt, is een vreemde ver-
schijning. Zijn rug is rondgebogen en zijne knieën zijn doorgezakt. Op zijn
gelaat eenzelfde onveranderde uitdrukking van lichten spot. Men ziet hem dik-
wijls eentonige bewegingen maken, urenlang schudt hij zijn hoofd heen en
weer; soms zijn de bewegingen meer ingewikkeld, het is alsof hij een panto-
mime of een dans uitvoert. Een zijner vele gewoonten is van de tafel, waaraan
hij doorgaans zit, op te staan en met lange, langzame passen zich naar de
deur van den tuin te begeven. Hij klopt een paar keer tegen de deur, opent
deze, treedt naar buiten, sluit voorzichtig de deur weer dicht, klopt nog
eenige
malen en wandelt dan den tuin in. Bij eenzelfde plek gekomen, keert hij om
en stapt op eene bank af; het is alsof hij erop wil gaan zitten, maar zich plot-
seling bedenkt. Dan slaat hij met z\'n handen tegen hoofd en dijen, alsof hij
een „Schuhplattcr" wil uitvoeren. Hij gaat weer naar de deur, treedt met
dezelfde omzichtigheid en dezelfde gebaren weer binnen en zet zich kalm weer
aan de tafel neer. Patiënt helpt soms mee pakkendragen, maar overigens
werkt hij niet en heeft geen eigen bezigheden; een enkelen keer bladert hij in
een tijdschrift. Met andere patiënten gaat hij niet om, spreekt nooit uit zich
zelf. en groet ook niemand het eerst. Groet een ander hem, dan beantwoordt
hij den groet uiterst beleefd. Ook bij toespreken is hij uiterlijk correct, rustig
en vol zelfvertrouwen. Hij geeft een kort antwoord, maar begint soms over
heel iets anders zonder een spier van zijn gelaat te vertrekken.

(Hoe is je naam?) Kees van Dam van de Ham. Ja, ken je \'took schrijven?
Ik heb het ook in de gaten. Ja altijd voor een week. Het gaat goed; recht
hoog het verstand van een mcnsch. (Patiënt kijkt eens rond op de onderzoek-
kamcr, kijkt naar boven als hij daar voetstappen hoort; zucht en rookt weer aan
zijne sigaar). Stofmecl, ben je da da mee mee wel op de hoogte. Wij zijn
altijd aan \'t bakken. (Hoort boven weer voetstappen.) Heb je daar geen last
van, als je aan \'t werk bent? Maar als U eten krijgt, krijgt U zeker ook wel
eens gelei er op, of zoo saus er op? enz. Voor de bekende onderzoekvragen

-ocr page 276-

naar naam, leeftijd, beroep enz. heeft hij stereotype antwoorden. Hij heet steeds
Kees van Dam van de Ham, hij is 198 jaar oud, 14 dagen hier in het verbe-
terhuis, hij is kleermaker van beroep, enz. Deze antwoorden geeft hij soms ook
bij geheel andere vragen. Als hij moet zeggen, wat een plaatje van een rood-
borstje voorstelt, zwijgt hij eerst en begint dan: stofmeel, daar hebben we veel
last mee in het werk, als het erg stoffig is, ja êh, dan kunnen we beter werken.
We mogen alles niet zeggen, wat we willen, dan wordt het hinderlijk. (Je mag
alles zeggen). Wat mag ik niet zeggen? (Hoe kom je aan stofmeel?) Ja, dat
eet ie. \'t Is een papagaai. Ik heb wel eens gezien, dat ze dat eten.

(Plaatje met een stoel hem voorgehouden) zwijgt eerst; dan: hoe oud denkt U
dat ik ben, 198 jaren, een goede ouderdom. (Hoe kom je daarbij?) Omdat ik
meen, dat U gevraagd hadt, hoe oud ik ben. Ik wou U herinneren, als U
\'t vergeten mocht zijn, dan bleven we precies zoo op het idee.

Bij een andere gelegenheid krijgt hij een boek met platen van de stad, waar
hij vroeger gewoond heeft. Hij kijkt er even in cn begint dan bij wijze van
conversatie: .de kleermaker heeft veel te doen, veel bestellingen gekregen."

Behalve zulke stereotype verkeerde antwoorden, maakt hij er ook nieuwe.

Haan (plaatjes op zwart carton geplakt) — Dat is een witte, een zakdoek,
um die Nase zu schnauzcn.

Spoortrein — Dampfschiff.

Hondehok — Kasteel. (Wie kijkt er het raam uit?) Dat is de meneer,
die daar woont.

Pot — Bud.

Kandelaar — Dat is een sleutel cn dat het gat van de sleutel.

Stoel — Sleutelgat, das sind Füssc. (Loopt de sleutel?) op een draf.

Wieg — Von kleine Silue.

Ark — Een spoorwagen. (Wat is dat? roer.) En dat dc schoorsteen. (Welke
kleur?) paars enz. (noemt telkens dc kleuren verkeerd).

Bierkan — Een van dc grootc Hïiuser aus Bcrlin,

Hem voorgeschreven letters benoemt hij telkens verkeerd. (Schrijf eens een
5 op) Das ein 5 nicht (begint niet onverdienstelijk een man met een wan-
delstok in de hand te tcekcncn.)

Wc vermelden nog: hij heeft plaatjes gezien van liet oproer in Portugal cn
wordt gevraagd, wat er in Portugal te doen is: „daar heel rustig, niks te koop.
Er wou niks aan dc sinaasappclboomcn groeien, die zijn nu weer goed in orde."

In zulke gesprekken met den patient blijkt hier cn daar van eenigc idceün-
vlucht cn van pcrscvcreercn. Opmerkelijk zijn z\'n gcdachtcnstilstandcn, soms
stopt hij even en is dan wel eens den draad kwijt van hetgeen hij zeggen wil.
Hij gebruikt enkele nieuwgevormde woorden. Zijn inprentingsvermogen is voor
zoover na tc gaan niet gestoord. Zijn vroegere kennis is niet geheel verloren
gegaan, hij kent nog vrij veel Duitsch, cn tcckcnt niet onverdienstelijk.

Over zich zelf gelukt het niet, patiënt te laten vertellen. Wc zoeken hier
eenigc uitlatingen van hem tc zamcri. Op dc vraag, waarom hij hier is,
antwoordt hij: „Ja, êh, ik was ziekelijk; ja êh, ik had niet veel zin aan werken,
ik was inoc, toen zei dc dokter, ik zal je op een andere plaats brengen en

-ocr page 277-

toen ben ik hier gebracht. Ik kan niet zeggen, dat ik er wat op tegen heb,
dat ik hier ben."

(Werk je nog veel?) „Zoo nauw en dan een klein beetje, we hebben niet
veel te doen. Je kunt wel zoo moe worden, dan kun je niet bestaan. Maar
\'t gaat gewoonlijk zoo, als ze \'taan kunnen, hebben ze je niet noodig, \'t zijn
zulke rare menschen hier (mompelt onverstaanbaar) een beetje wandelen; zoo
werken van morgen tot avond, dat is ook niks, neen, je moet \'taan kunnen."

(Hoe lang hier?) „Hoe lang ik bier ben? Dat ben ik kwijt, 14 dagen. 3
weken, zou dat niet kennen."

(Ik denk langer). „Langer, kan wel, maar hoe lang. Hoe langer een mensch
tuurt op zijn wil, dan weet je soms hoe langer hoe minder, wat je doen zou.
"t Kan best wezen. (Zucht). Ik zeg maar, van dien tijd af, hebben wc het gehad,
maar ik wist er niets van."

Van een afbeelding van een Dianabeeld zegt hij: „Die vrouw is afgetrokken
van Apollo, die heeft een fluit in zijn handen. (Wat heeft deze in de handen?)
Een kind (—). Hij verwachtte, \'t Is een werkman uit Italië, hij kon het niet
krijgen, hij is geen man geworden van geld, maar blijven .... (onverstaanbaar)
dan raakt men verstand verward en prakkiseert men, dan kan men niet terecht
komen. Die cr verstand van heeft, die kan tcckcnen voor gebouwen.\'\'

Zie voorts pg. 26, 64.

43.

M.. (gcb. 1861). Krankzinnigheid komt in zijne familie meermalen voor.
Patiënt heeft op school goed geleerd en werd later klerk. Hij was altijd een
stille jongen. Op ± 25-jarigcn leeftijd bedankte hij voor zijne betrekking en
wilde officier worden bij liet Leger des Hcils. Maar hij miste de noodige vrij-
moedigheid om in het publiek te spreken, en besloot daarom maar boeken te
gaan schrijven. Hij kreeg bctrckkingswaaiiidceün; hij meende, dat de menschen
hein op straat op zoo\'n eigenaardige manier aankeken; dat de voorbijgangers
met hunne wandelstokken eigenaardige bewegingen maakten, die op hem doel-
den; ook fluisterden ze hem zachtjes toe: „heilsoldaat". Hij wandelde zigzag
liccn en weer over de straat, volgens hem, omdat de duivel in zijne schoenen
zat. Hij had aanvallen van schudden en beven, patiënt zelf beweerde daarbij
bewusteloos te iijn geweest.

V 1889 wordt hij in het gesticht opgenomen. Hij loopt bier op zonderlinge
manier den tuin rond, de armen hoog in de lucht. Hij zegt, dat hij deze be-
wegingen moet maken, omdat hij cr toe geïnspireerd wordt. Hij staat nu en
dan in betrekking met zijn aanstaande vrouw, die hem dan \'teen en ander
gelast. Weigert hij hieraan gevolg te geven, dan moet hij dat naderhand weer
goed maken en daartoe dienen dan die eigenaardige bewegingen. Het is hoogst
moeilijk met den patiënt een gesprek te voeren. Hij geeft zeer korte antwoorden,
weigert soms inlichtingen te geven of zegt tegen den geneesheer: „gij weet
het wel".

In de volgende maanden is hij nu en dan onrustig, hij spreekt aanhoudend

-ocr page 278-

een geheelen dag en moet geïsoleerd worden. Dan volgen weer tijden, waarin
hij kalmer is, leest en brieven schrijft. Toch blijft hij zich ook dan zonderling
gedragen en schijnt onder den invloed te staan van hallucinaties; ook verkondigt
hij grootheidsideeën.

VI 1891. Soms maakt de lijder den indruk, alsof zijn psychisch lijden ver-
beteren zal. In zulke tijden is hij rustig, geeft wel korte, maar toch fatsoenlijke
antwoorden en is hartelijk tegenover zijne bloedverwanten. Daartegenover
oogenblikken, waarop hij luidkeels schreeuwt en slechts op de afdeeling der
onrustige patienten is te handhaven.

VI 1892. Veranderde in het afgeloopen jaar in geen enkel opzicht; eene
wisseling in intensiteit is zeer merkbaar; meestal is hij kalm en in zichzelf ge-
keerd. Een enkele maal hallucineert hij echter en is onder invloed hiervan
zeer opgewekt.

IX 1893. Uit een brief van den patiënt:

Lieve vader, moeder en zusters.

Het is mij weder aangenaam tot u allen te mogen schrijven. Het is mij aan-
genaam zooals ik schreef en bovenal lief, daar de gelegenheid mij wederom is
aangeboden tot u te mogen schrijven: aardig zal het mij zijn wanneer lieve
zuster A. en hare kinderen deze brief mede zullen lezen, U begrijpt het zal mij
zeer lief zijn. Buiten verwachting is het nu reeds weer Woensdag 20 September
en morgen zal het reeds Herfst zijn, de tijd passeerde ik aangenaam en lief,
het was mij aangenaam aan mijne voorgaande brief van lieve zuster M., die ik
de voorgaande dag ontving. — Zoo zal het mij allerliefst zijn indien het lieve
nichtjes A. en A. allerliefst cn goed gaat, zoomede lief neefje J. wanneer het
deze wel en lief gaat. Het gaat u allen lief cn wel; mij gaat het ook allerliefst
cn goed. — Tot lief cn aangenaam wederzien. Uw lieve zoon. M..

Ook de volgende jaren verandert weinig in zijn toestand; nu cn dan moet hij
wegens buien van opgewondenheid van de afdeeling der rustige patiënten ver-
wijderd worden.

VII 1901. Toevallen heeft hij hier enkele kecren gehad, de laatste in den
zomer 1900. Hij viel in dit laatste toeval op den grond cn verwondde zich
aan \'t hoofd. Hij zegt over dit toeval: .daar was ik even een weinig be-
wusteloos".

VIII 1903. Patiënt helpt bij lichte bezigheden mede, spreekt veel in zichzelf.
Geeft hij op vragen antwoord, dan zijn z\'n zinnen doorspekt met dc woorden:
aangenaam cn lief.

VII 1907. Lijder aan dementie. Hij is nu cn dan zeer druk, praat dan ver-
ward, vloekt cn scheldt tegen onzichtbare personen.

Wc vinden M.. nu op dc afdeeling der rustige patiënten. Hij is een man van
middelbaren leeftijd, iets gezet van lichaam, heeft ccn rood gezicht; ccn appelgroot
athcroomgczwel verbreekt dc ronding van zijn achterhoofd. Overdreven ge-
wichtig, langzaam cn plomp zijn z\'n bewegingen. Met waardigen pas kuiert hij
rond, blijft hier cn daar staan kijken cn maakt af en toe ccnigc opmerkingen
tegen zichzelf. Of wc vinden hem aan tafel gezeten cn urenlang kijkende in
ccn groot voor zich uitgespreide courant. Hij heeft geen omgang met zijne

-ocr page 279-

medepatienten, cn behalve heen en weer wandelen en kijken in de courant,
geen eigen bezigheden. Bij aanspreken is hij zeer welwillend en antwoordt
met rhetorisch gebaar en stemverheffing en met veel omhaal van woorden.
Spoedig blijft hij echter steken, maakt onrustige bewegingen, verschiet van
kleur, mompelt binnensmonds of begint over heel iets anders te spreken. Uit-
drukkingen als: „o juist, \'t is me heel aangenaam en lief", kceren vaak terug.
Hij begint te spreken over voorwerpen uit zijne omgeving, knoopt op ideeën-
vluchtigc \'wijze er allerlei opmerkingen aan vast, stottert, verspreekt zich of
herhaalt, wat hij reeds zeide; dikwijls komt hij terug op eenige onderwerpen,
als: wandelen door dc stad, natuurschoon enz., onderwerpen, die hij altijd maar
weer verwerkt. Soms is het, alsof hij niet kan ophouden met spreken, hij
herhaalt zich telkens weer cn eindigt ten slotte met een niet gearticuleerd gebrom.

We gaven pg. 19 een voorbeeld, hoe hij allerlei voorwerpen benoemt. Bij
het bekijken der vervolgplaatjcs babbelt hij:

Kerk. 1. — prisma, wiskundig vraagstuk, waarvan je dc inhoud kunt uit-
rekenen, dat gebeurt met een lei cn een griffel. 2. (wat veranderd?) —
een klein huis met toren, klein kerkgebouw, Gereformeerde kerk of Roomsch-
Katholieke kerk op ccn dorp. 3. (w. v.) dak. 4. 4- (w. v.) achterom-
straatjes, daar vliegen vliegen buiten. 5.
-4- (w. v.) 4- kerkgebouw, pastorie
kan het zijn, kelder, o juist, mooie kamcrvlicg, niet bczonder veel, maar toch
zijn cr kamcrvlicgcn. 6. 4- (w. v.) 4- drie deuren, glasruit. 7. 4- (w. v.) 4-
klok, deur, straatstcencn. 8. -f (w. v.) 4- twee windwijzers.

Gezicht. 1. 4- aftcckcning van een menschenhoofd, maar een klein beetje
beknopt. 2. 4 (w. v.) 4- twee oogen. 3. 4- (w. v.) 4- dc maan, o juist, en
twee potloodaanhalingen cr bij. 4. 4- (w. v.) maansverduistering, 46 cr bij.
5. 4- (w. v.) 4- ooren.

Klok. 1. — (praat door over zonsverduisteringen) dc zon als hij hcclcmaal
verduisterd is, Hötcl des Pays-Bas. 2. — (w. v.) 4- niet eclips, schaapje, een
donkere wolk (wijst een vlekje). 3. — (w. v.) 4- twee pijltjes. 4. 4- (w. v,)
4- dc maan, die zoo bij dc hemel niet zichtbaar is, dc wolken schuilen cr
voor. Een heel aangename maansverduistering, dc wolken hebben zich cr voor
geschaduwd. Dan heb jc dc straatlantaarn, impregnated is zeker Engelsch, made
in Holland, gemaakt in Holland. 5. — (w. v.) 4- donkere wolken. 6. 4- horloge.

Molen. 1. staartster Jupiter, die zoo ontzaggelijk ver weg is, met
potloodaanhalingen, ja wel, zenuwachtig. Nu zijn die grootc glasruiten meer
in zwang, vroeger meer van die kleine. 2. — (w. v.) 4- boven in dc lucht,
die ccn ander kan toeflonkcren. 3. — (w. v.) 4- nog ccn ander ster, Juno,
allemaal, dc wolken schijnen hem tc omgeven. 4. — (w. v.) — doorkruist
door de wolken, die door het luchtruim zweven. 5. — (w. v.) — wolken, die
cr omheen zweven. 6. — (w. v.) — andere sterren verwisseling, Mcrcurius.
7, _ (W. v.) — nog ccn grootc eindster. 8. — (w. v.) die grootc staartster is
te ver van de wereld verwijderd. (Is het ccn molen?) een watermolen, die
door dc ster heen en weer gaat, staat tc drijven op het water, jc kunt cr niet
komen, jc moet cr overheen springen, (begint over huismusschcn, dan weer
over staartsterren).

-ocr page 280-

Daags erna gevraagd, wat hij gezien heeft: „kerk, kerktoren, venster, de
straat aangegeven met straatsteenen en dan beide zijden ook straatjes. Maans-
verduistering met wolken" (gaat door over wolken, sterren, zonsverduisteringen enz.).

Twee maanden later op de onderzoekkamer gekomen, begint hij: „mooi op-
schrijfpapier, mooi prentenboek." (Bekijkt het.) Praat verder over prenten-
boeken, die hij heeft zien liggen in een winkel op de Oude Gracht: „mooi
voor de jeugd, voor Kerstmis en St. Nicolaas, en dan in de Lange Nieuwstraat,
langs de Hamburgerstraat, langs Paushuis, Kromme Nieuwe Gracht, Muntstraat,
Ambachtsstraat (enz.), ik kan wel gaan, ik kan wel o, o, o, de Ambachtsstraat
is wel een mooie straat, daar woonde toen" (ziet naar buiten) hée, oppasser,
gaat door met zijne wandeling door de stad). (Welke plaatjes heb je gezien?)
„Mooie plaatjes op het observatorium aan het einde van de heele mooie aan-
gename gang" (praat door over het meteorologisch observatorium, over studenten,
universiteit, ontleedkunde). (Welke plaatjes gezien?) „Molentje en hierogly-
phische afbeeldingen van de sterrewichelarij, maan en sterretjes, kleine kerk-
gebouw met straataangevingen", (begint weer in gedachten te wandelen).

Over zijn slechte opmerkzaamheid en zijn onvermogen regelmatig te arbeiden,
zie pg. 13. Zelfs uit de courant, waar hij urenlang in zit te kijken, leest hij
niet een samenhangend verhaaltje, hoogstens leest hij een paar advertenties.
Van de gesprekken op de zaal vangt hij nog vrij veel op; van het gcstichts-
nicuws is hij eenigszins op de hoogte. Patiënt is niet geheel apathisch, hij
vindt een onderzoek blijkbaar niet onaangenaam, spreekt ook op de zaal uit
zichzelf me wel eens aan en maakt op zijne manier een praatje: „\'t Is nog al
opgewekt mooi weer, wc loopen zoo langzamerhand naar nieuwe jaar. In de
maand November vallen de bladeren van de boomen. Dan beginnen die heel
mooie aangename bladeren zoo geel gekleurd te worden. En als ze zoo mooi
geel geworden zijn, dan beginnen ze zoo successievelijk achtereenvolgens een
voor een van de boom te vallen."

Voor zijn moeilijk spreken heeft hij eenig inzicht: „o, als ik wat wil zeggen,
dan gaat liet niet goed, dan maar een tijdje uitstellen". Ziekteïnzicht heeft hij
niet. Hij vertelt, dat hij vroeger wel onjuiste dingen deed, maar toch goed bij
zijn verstandelijke vermogens was. Het blijkt, dat hij soms \'s nacht stemmen
hoort, maar hij trekt er zich niet veel van aan. „\'t Is wel aardig, als je iets
om je heen verneemt, maar te druk is ook niet goed". Enkele waanvoorstellingen
van vroeger, dat hij vervolgd werd, dat hij tegenwerking, waarvan hij de achter-
zijde niet kan te weten komen, ondervond, bestaan ook nu nog.

Zie voorts pg. 14, 25, 64, 116.

44.

S.. (gcb. 1847). Erfelijke belasting onbekend. Hij was hoofdonderwijzer van
beroep. Na een maand of vijf gehuwd te zijn, kreeg hij vcrvolgingsidceün,
was daarbij eerst kalm, toen angstig en moest in een krankzinnigengesticht
opgenomen worden. XII 1877. Vandaar wordt bericht van hallucinaties en
grootheidsidccün. Hij wordt XI 1878 naar het gesticht alhier overgebracht.

-ocr page 281-

III 1882. Wandelt, als het weer het toelaat, een groot deel van den dag in
een cirkel op de plaats rond met minachtenden glimlach en prevelt soms in zich
zelf. Als hij aangesproken wordt, rekt hij zijn borst, slaat de oogen neer en
antwoordt zeer uit de hoogte. Hij bemoeit zich weinig met zijne omgeving.

III 1883. Nog steeds hoogmoedig, in zich zelf gekeerd, prevelt in zich zelf.
Met grootc minachting beantwoordt hij vragen onder een vloed van scheldwoor-
den. Hij beklaagt zich, wat hem hier al aangedaan wordt. Te hooghartig om
zich met iemand in te laten of te arbeiden.

IV 1885. Iedere poging om zich met hem in contact te stellen stuit af op
zijne trotschheid. Bij aandringen begint hij te vloeken en te schelden.

IV 1886. Spreekt nooit een woord met zijn mcdemensch. Loopt in een
wijden cirkel rond.

IV 1887. In hoogc mate dement.

III 1891. Zonder twijfel kalmer dan vroeger, iets dat vermoedelijk met de
progressie van de dementie in verband staat. Praat in zich zelf. Bij aanspreken
antwoordt hij of niet of met iets onzinnigs.

II 1892. Soms maniakaal opgewekt, doorgaans suf.

III 1902. Nu en dan gchoorshallucinatics, is dan opgewekt. Contractuur van
Dupuytrcn der vingers.

III 1909. Met uitzondering van korte tijden wordt hij op de afdceling der
onrustige patiënten verpleegd, loopt heen en weer, praat in zich zelf.

S.. wordt nu den mecstcn tijd op de afdceling der onrustige patiënten ver-
pleegd. Hij wandelt een groot deel van den dag in een kring de plaats rond,
met opgetrokken schouders, scheef gebogen hoofd en de handen diep in zijne
zakken. Hij heeft een scherp geteekend gezicht, kijkt spottend uit zijne half
toegeknepen oogen en prevelt voortdurend in zich zelf. Nu en dan neemt hij
rust in een hoekje naast een radiator der centrale verwarming, waar juist nog
plaats is om zich er tnsschen te schuiven. Uit hetgeen patiënt binnensmonds
praat zijn te verstaan o. a. vaak tcrugkccrende tusschenvoegsels nis: goeden
morgen, ja ja, pas op, goed genoeg enz. Voorts verwerkt hij eenigc zelfde
themata, aardrijkskundige en geschiedkundige onderwerpen, het onrecht de
mcnschcn aangedaan, grootc rijkdommen, erotische fantasieën etc. Hij spreekt
in kalm tempo. Slechts als andere patiënten hem te na komen, verheft hij zijne
stem en lascht in zijn zonderlinge taal eenigc scheldwoorden in. Het gelukt
niet hem aan liet werk te krijgen; hij onderwerpt zich evenwel gedwee aan de
huisorde, kleedt zich zelf aan, zoekt zelf zijne plaats aan tafel op en wacht
geduldig in de rij bij het uitdeden van de koffie.

Het verzoek mee naar dc onderzoekkamer tc gaan volgt hij gewillig op.
Onderweg is in zijn gemompel té verstaan, dat hij dc namen van verschillende
dingen, waaraan hij voorbij komt. opnoemt. Ook memoreert hij, wat hij zelf
doet. Op verzoek neemt hij plaats. (Wil je een sigaar?) Hij knikt ja. steekt
zijn hand naar dc sigaar uit, trekt echter op eens zijn hand terug. Hij mompelt
iets binnensmonds, neemt dan dc sigaar aan. Volgens dc regels der kunst
snijdt hij het puntje er ai, steekt dc sigaar aan aan den hem voorgehouden lucifer,
doet een paar trekken en begint convcrsccrcnde: .\'sHertogenbosch, groot recht,

-ocr page 282-

Friesland, dat zoo groot is. Een heele groot getal van opvolgers van deze.
Ook eens voor zich zeiven. Bevriend. Goeden morgen. Jawel .... Proef-
schrift, Hooger onderwijs .... dat is zooveel minder .... (mompelt door,
begint luide te lachen.) Zegt gij, als ze ergens heen gaat, zegt jou, waarachtig
wel, regelmatigheid, moeten veel geld met elkaar gehad hebben, heel knap,
ja, jawel, hoe de een de ander verstaat van ongeluk en daarvan geheel, ja,
Venlo een van de merkwaardigste plaatsen. Sigaarrooken, zoogeen bezwaren,
goed genoeg. (Rook je wel eens een pijp?) Knikt ja, over de vergankelijkheid,
is zoo mis als mogelijk is, ja, kan best. Wat zeg je van deze hone in den
oorlog, zich zoo aantrekken, ja, ja, pas op, goeden morgen. Daar rook ik
zooveel niet van. Daar moest hij van daan wezen. Heeft er over gedacht, dat
het nooit een ander is, enz. (Hoe is je naam?) T.. van zeldzaamheid en
eeuwigheid. Ja ... . Van de eilanden, oceaan, goed genoeg, heb ik best,
\'t laatste ook gaat je aan van de menschen. Hij wil er van schrijven ook veel.
(En je achternaam?) S.. Dat zeggen ze veel in die landen van ons, en ook
van jou. (Welke landen.) Van Terwisga goed genoeg. In de eeuwigheid dat
ze er zijn. (Waar heb je het laatste gewoond?) Over de grens, bij de nabu-
ren ... . en heel wel en er nooit weer wat van zeggen. (Hoe oud ben je?)
Op het oogenblik 47, maar avanceert niet, van zelf niet, zoo\'n onloogenheid,
maar als ze \'t goed hebben is er niets op aan te merken. Pruisen is goed,
heeft ruzie met Duitschland over de eeuwigheid. (In welk jaar ben je geboren?)
1869 en in het vorige is goed genoeg , . . . Stcenwijk en de belegering, een
goed Pruis, is \'t best met elkander .... Zoo zwaar is de bevatting van iemand,
die heeft te lijden. Het volk, dat is gevoelig voor de bclecdigingen van het
recht. (Welk jaar is liet nu?) 1560 gewapend verbond. (1572). De Briel \'t is
hetzelfde, bclecdigingen zijn wel bekend. (1584) de mond van iemand, die
ontrouw is aan zijn land, zoo veel geld ja. (1600.) Dc samenkomendheid van
het elf. Verraad van een vrouw door een man. Dc sterfelijkheid is ingebeeld.
(1574.) Dot is dc inneming van deze kundigheid der hoogeschool, \'t is best
kundig te wezen. Landverhuizers, die nooit in aanraking zijn, lccren goede
stof. (1588.) Dc vloot, mogendheden in beweging, ik ben cr sterk voor dat
dat allemaal van dc grootc gevoeligheid is. Een best land, het leven op dc
oceaan, er gaat niet ecu ander voor ccn ander ook niet. (1648.) Het begin van
dc schipperij in vele landen grootcr meerder. (Waar ben jc hier?) boven op dc
vcrlcngdhcid van de schoenmakersplaats. Schoenmaker van dc schepen, enz. (Wat
voor huis hier?) Een grootc gevangenis, ccn vesting, kunnen inrichten voor
vcrdcdigplaats. (Welke mcnschcn zijn hier?) vraag ik ook wel. (lacht luide) dc
schipperen liggen ook in deze wateren. Om die schoenmakerij hier. Die
onderhouden zc hier. (Waarom zijn dc mcnschcn hier?) Het is hier von
laberen,
ccn belccdiging aangedaan voor handwerk", enz.

Als hein dc text om af tc schrijven wordt voorgelegd: „Nu denken zc hem
hard op tc laten lezen, hier het volk verlegen niet, niet dc bedoeling niet."

(Hoeveel graden zijn dc hoeken van ccn driehoek?) .181 tegenwoordig, ccn
cirkelomtrek, gctrokkcnhcid cn trekken is goed genoeg. (Wat zijn evenwijdige
lijnen?) Wanneer zc van ccn cn dezelfde wijze gerekend worden voortgang tc hebben."

-ocr page 283-

Voor afschrijven, lezen, en alles wat maar naar opzettelijke ondervraging zweemt,
is hij niet te vinden. Andere dingen doet hij wel op verzoek; hij geeft een
lucifer aan om m\'n sigaar op te steken, sluit op het verzoek het raam, laat zijn
gecontractureerde vingers zien enz.

Bij een volgende gelegenheid gaat hij van zelf op de plaats zitten van den
vorigen keer. Als hem geen sigaar wordt aangeboden, begint hij al gauw over
turfstof, tandstof, over tanden en eindelijk over sigaren.

Hoewel patiënt nooit aan de zaalconversatie deel neemt, vangt hij er toch
hier en daar iets van op; hij spreekt b.v. van vliegmachines. Meestal noemt
hij het gesticht gevangenis, maar bij andere gelegenheden blijkt, dat hij goed
georienteerd is. Soms spreekt hij van: „inwendige smarten en afneming van
krachten;" cn van „alle hoop verloren om hier weer uitkomsten te hebben."

Wc spraken over patiënt op pg. 14; 17 (idccünvlucht); 21 (afleidbaarheid);
69 (verloop), 133.

45.

L.. (gcb. 1865). Krankzinnigheid komt meer in zijne familie voor. Zijne vrouw
vertelt bij dc opneming van patiënt in het gesticht, dat hij, politieagent van
beroep, ccn geregeld leven leidde. Tot voor ongeveer ccn half jaar was er
nooit iets bijzonders bij hem ontdekt. Als nachtwacht betrapte hij twee mannen,
waarvan hij cr ccn opbracht. Na dien tijd was hij zich zelf gaan verbeelden,
dat, omdat hij er maar. een had opgebracht, het publick hem voor den anderen
persoon aanzag. Wat men ook deed om hem dit uit het hoofd tc praten, hij
bleef bij zijn waandenkbeeld. Hij zag het aan dc wijze, waarop men hem aan-
keek, waarop dc mcnschen met elkaar praatten, in allerlei toevallige omstandig-
heden. Dc toestand was eclitcr tot voor ccn dag of acht houdbaar, toen was
hij zich gaan verbeelden, dat hij op allerlei wijzen vervolgd werd. Zoo was
hij cr o.a. van verzekerd, dat men door geheimzinnige draden en zaken \'snachts
op zijn lichaam werkte en hem daardoor uit den slaap hield. Om zich daarvan
tc overtuigen had hij den grond in zijne woning omgegraven cn meende in ccn
paar stukjes papier, die voor den dag kwamen, dc geheimzinnige oorzaak der
clcctrische bewerking gevonden tc hebben. Patiënt ziet cr zeer opgewonden
uit in zijn labiele gemoedsstemming.

IX 1893—Xll 1893 wordt hij hier voor dc eerste maal verpleegd. Hij is eerst
zeer angstig, slaapt onrustig. Later wordt hij kalmer cn werkt bij den kleer-
maker; hij blijft echter vervolgingswaanideeün houden. Op aandringen van zijne
vrouw wordt hij „niet hersteld" ontslagen.

2°. XII \'93—heden. Drie weken later keert patiënt reeds terug; hij toonde
reeds van den eersten dag af zijne ongeschiktheid om in dc maatschappij tc
leven. Patiënt verklaarde o. a., dat men zijne vrouw tegen cenc andere wilde
verruilen. In het gesticht heeft hij vaak hypochondrische sensaties.

in dc volgende jaren moet hij wegens agressief optreden soms geïsoleerd
worden.

I 1898. Secundaire dementie. Daarna wordt behalve van dementie gewag

-ocr page 284-

gemaakt van mompelen van onverstaanbare woorden, eigenaardige gewoonten
als te spuwen in zijne zakken, lostrekken der knoopen van zijn jas.

Patiënt levert nu een treurigen aanblik. In eenzelfde in elkaar gezakte hou-
ding drentelt hij den ganschen dag in den tuin van de onrustige patienten rond.
Enkele zeer hinderlijke gewoonten als op zijne kleeren te spuwen, de knoopen
van zijn jas te trekken zijn hem maar niet af te leeren Den meesten tijd
mompelt hij binnenmonds, lacht nu en dan eens luide op en maakt allerlei
grimassen met zijn gezicht. Uit zijn gemompel is op te vangen, hoe hij veel
stereotype uitdrukkingen gebruikt, opmerkingen maakt over hetgeen rondom hem
gebeurt en vooral, dat hij woorden, die hij eens gebruikte, daarna spelt. Hij
gaat gewillig mee naar de onderzoekkamer; onderweg noemt hij voorwerpen op,
waaraan hij voorbijkomt, geeft zich zelf telkens bevelen, wat hij doen moet,
nou de trap op, nou gaan zitten enz. Hij neemt een sigaar aan, begint het
dekblad los te wikkelen blijkbaar om de sigaar te gaan kauwen; bij het voor-
houden van een lucifer rookt hij echter volgens de regelen der kunsten begint:
„Zit je hier in de rook, dokter, kan er niks van maken, al mot je nog zoo ....
kan .... daar heb je \'t al, \'tsja, een beetje .... 7, 7 en t, b. a. a. u. w.
nou ben ik net zoo ver als jou, Janus, dat zou nou vier sigaren zijn, maar ze
zeid in drif, nou mot je maar mee, Jan is .... of ze nou kunnen of niet
kunnen, benne toch niet goed. Ja, \'t is toch alles, ach ik ben \'t kwijt. (Hoe
heet je?) Johanncs, j, a, n. (achternaam?) L.. (Wat deed je vroeger voor werk?)
vroeger werk, werk. (Herhaling der vraag) ja, ja, Sint Pieter ook, Petri. (Wat
was je beroep?) b, o, e, r. (Boer?) Ja (—) (Waar woonde je?) W, o, e, r, d, e, n,
(—) (Wanneer geboren?) 65 ( ), o ja, zou ik ook wel. (Op welken datum?)
7e (—) (Van welke maand?) Zelfde maand 7e maand (—). (Welke dag is het
vandaag?) Sabbat opstel over Sabbat, potlood, bladwijzer, groot blad, ja. (Welke
maand is het nu?) Electrischc drukkerij, wat bliksem, zit er voor (doelt blijkbaar
op den kalender, eene reclame van een electrischc drukkerij, welke kalender
aan den muur tegenover hem hangt.) Een zoon van Florus, net dat wc hem
ontmoet hebben, want die knoppen leckcn me ook raar toe. Gelooven ze niet,
maar ik heb er nou al \'t buikje van vol. Nog iets anders toe. (Hij maakt een
opmerking over een vlag, die hij van uit het venster kan zien.) (Waarom is de
vlag uit?) omdat ie met kcering kan gebracht worden, houdt me aan, nou mot
jc weer genoeg pennen, (\'t is voor den slag bij Watcrloo) o ja . . . . (welk
jaar is het nu?) Waterloo bepaaldelijk, hallo betcekcnt .... ja dat doen ze
wel. Nou lachen men er om, kiezen trekken is kennis k, e, n, n, i, s. Nou
is \'t vol. (Ziet, dat ik een nieuw vel papier neem). Als dat nou weer . . . .
kapot en zoo, niks bespeurd, een opstel over bespeuringen, s, o, e, p, p, o, t.
(Wanneer ben jc hier gekomen?) Zoo mooi, bijbelgenootschap, kijk eens lief
opkomen, (hij bekijkt zijn spiegelbeeld in de glazen deur van een boekenkast.)
(Wat is dat voor een huis hier?) ben jc ook aan \'t tobben, maakt jc opstel,
rapport uit, uit en in, zoo erg is het niet, allernaar op, op. (Wat is dat voor
ccn huis hier?) a, v, Savoye, ja, Savoyc, en de verhard, nou ben ik weer
gelijk (zucht) jawel, blijft hier allemaal in. Ziet er goed uit, ingelegd. (Ziet
naar het plafond.) (Waarom ben jc hier?) Met die gekke vlieg (vervolgt met
z\'n oogen een vlieg), saus is te dik.

-ocr page 285-

Hem worden plaatjes voorgelegd. Borstel , rol, pensioen, z, a, a, g.
Slak, ook al weer een zaag, zwart haar (wijst op het zwarte karton, dan onder
zijn neus) is die korporaal geworden, kijk eens eventjes, emmer, 380.000 en
potlood, 1, o, o, d, is heel goed bekend. Zeer goed begrepen ook, is heel
aardig. (Wat is het ?) Ziet er nog al goed uit. (Legt de plaatjes netjes op een
rij, bekijkt ze aandachtig, beproeft de sterkte van het karton) 1, 2, 3, 4, 5 stuks,
vlieg is korporaal geworden. Harlekijn, ja, ja, \'k kan zelf veel beter, is
goed, ook, de weg Kobus, als dat zijn moet, \'t mooiste wordt weggehaald, ja,
\'t is, ja. (Zet de plaatjes tegen een boek overeind.)

Van de vervolgplaatjes van Heilbron n er; kerk. 1. —kastelein, gedrukt
tusschen twee punten, t, w, c, e, dat ken ik niet, zal ik zeggen ja, houdt me
nuttig bezig. 2. (wat is veranderd?) — Kerkje met toren, de inkt is er langs
gegaan ( ). 3. (w. v.) — "t blijft hetzelfde. 4. (w. v.) — \'t blijft het-
zelfde. 5. (w. v.) allerliefst 3 kerkramen. 6. (w. v.) -f 7 leningen
van binnen. 7. (w. v.) een watertje, helder geschiedenis, een kwarto,
kwartier voor twee ( ). 8. (w. v.) twee waar.

Gezicht. 1. - 3, 4, 1, 2, 3, 4, dubbclvicr, dubbel 3, krijg je \'t zelfde
weer, 4, 5, 4, 3, (43 staat nauwelijks leesbaar in een hoekje) kan niet missen.
(Wat is het?) Spiegel, maal, de God zal ze deur trekken, je hebt gelijk.
2. — (w. v.) — \'t blijft hetzelfde. 3. — (w. v.) — \'t is gewoon, \'t zal wel tijd
zijn. 4. — (w. v.) — een bruidegommetje meer nemen, d, tt, k, 1, 1, 5. —
(w. v.) —.

Zie ook pg. 21. Hoe hij den text afschrijft zie pg. 31. Over het vooruit
bedenken van grappen pg. 32.

Hoewel van een geregeld onderzoek weinig terecht komt, blijkt toch, dat
patiënt van den eencn keer tot den anderen veel van hetgeen ter sprake is
gebracht, heeft onthouden. Ook van zijne schoolkennis is nog veel voorhanden.
In zijn gemompel hooren wc dikwijls uitdrukkingen, die verband houden met
de waanideeCn uit liet begin van zijne ziekte.

Zie voorts pg. 69, 124, 133.

46.

de R.. (gel). 1870). Geen krankzinnigheid in zijne familie. Patiënt kon zeer
goed leeren op de lagere school, zoodat er zelfs sprake van was, dat hij ook
in \'t Fransch zou onderwezen worden, omdat er een goed hoofd op hem zat.
Hij werd echter opgeleid voor koperslager en was steeds ook geestelijk goed
gezond. In militairen dienst zakte hij door liet ijs, werd in het hospitaal op-
genomen en na 7 maanden afgekeurd: hij was sufferig, onverschillig, had geen
lust tot werken, zocht dikwijls ruzie, lachte veel en gebruikte vaak de uit-
drukking: .Piet moet alles hebben". Als pakjesdrager was hij nog een tijd
werkzaam, werd in de wandeling .gekke Piet" genoemd; zijn intellect was zoo
gering, dat hij niet alleen boodschappen kon doen. In cene periode van bal-
dadigheid wordt hij VII 1895 alhier In liet gesticht opgenomen. Hij maakt den

-ocr page 286-

indruk van een imbecil; gebruikt bij zijne antwoorden het stopwoord: „dat
moest er nog bijkomen".

Eene poging hem te midden der rustige patiënten aan het werk te zetten,
mislukt; steeds heeft hij weer submaniakale perioden.

I 1902. Bij patiënt, die op de afdeeling der onrustige patienten verpleegd
wordt, valt op het ongemotiveerde, dwaze, stereotype lachen; bij toespreken
herhaalt hij steeds dezelfde zinnen: dat weet ik niet; hoe was in Piet; geef
me maar een beetje tabak.

Ook de volgende jaren wordt van dementie gesproken (dementia hebephrenica),
van persevereeren, stereotypieën. Hij wordt steeds op de onrustige afdeeling
verpleegd.

Met eenzelfden onnoozelen lach op zijn gezicht en ineengezakte houding,
loopt patiënt nu een groot deel van den dag in een grooten kring den tuin rond
van de afdeeling der onrustige patienten en mompelt nu en dan binnensmonds.
Omgang met andere patienten heeft hij niet, hij kent geen eigen bezigheden.
Patiënt antwoordt met eene reeks stereotype gezegden: „dat weet hij niet",
„mooi is \'t Piet", enz., waarbij hij begint te schudden van het lachen. Bij
aandringen krijgt men soms een antwoord, dat op de vraag slaat, maar in vage
termen; ook herhaalt hij vaak lachende de vraag, of geeft een antwoord, blijk-
baar opzettelijk verkeerd gekozen. Onderwijl praat hij over hetgeen hij zelf
doet, of rondom zich ziet gebeuren. Dan fluit hij eens een deuntje, wandelt
weer een paar keer zijn baantje rond, komt lachende naderbij, maakt een paar
zotte opmerkingen en vervolgt weer zijn kringloop. Eenzelfde gedrag tegenover
de kleine proefnemingen, steeds grinnikt hij, praat over zichzelf, beantwoordt
de vragen met een: „dat weet hij niet". Hij is echter vriendelijk gestemd,
klopt me soms eens op den schouder en vraagt naar tabak. Een voorbeeld van
een gesprek:

(Hoe is je achternaam?) dat weet hij niet, niet onthouden. (Herhaling der
vraag) te Utrecht. (Welke dag is liet vandaag?) dat weet hij niet, ja Piet,
Donderdag (—). (Welke maand?) dat weet hij niet. (Hoe oud is Piet?) 24 (—)
dat weet ik niet. (Weet Piet niets?) nee. (Hem wordt eene sigaar aangeboden)
hij neemt een sigaar, van harte gegund Piet. (Schrijf je naam eens op.) (Hij
krijgt papier en potlood, maakt twee lange halen over het papier, klopt me dan
op den schouder) goede sigaar, wat zit wc hier deftig te rooken. (Schrijf jc
naam eens op.) (Doet liet, maar vele malen achtereen; op verzoek op tc
schrijven, welke maand het is, schrijft\'hij weer zijn naam.) (Hoe is mijn naam?)
die meneer licct ook Piet. (Hoelang ben jc hier?) dat weet hij niet, hij was
goed hoor Piet. (Waar ben jc hier?) in dc stad. (Waar woonde jc?) Abstedc (—).
(Wat deed jc voor den kost?) hij is dun vandaag, Piet. dat mag meneer toch
wel zeggen.

Patiënt leest den text, die hem wordt voorgelegd met het verzoek dien af tc
schrijven, zonder fouten luide voor. (Weet jc, wat jc gelezen hebt?) (Knikt ja.)
(Wat dan?) wat dan. (Schrijf nu eens over.) hij kan goed schrijven (schrijft
w^er zijn naam). Enz.

Zie verder pg. 21, 69, 113, 133.

-ocr page 287-

47.

Vrouw B.. (gcb. 1837, Israëliete). Geenc krankzinnigheid bij bloedverwanten.
Hare verstandsontwikkeling was zeer geëvenredigd aan haar stand, zij was koop-
vrouw van beroep. Volgens mededceling van den echtgenoot (V 1879) was
voor ecnige weken, vrij onverwachts door hem bemerkt, dat zij allerhande
ziekelijke voorstellingen en opvattingen had omtrent moedwillige beleediging;
daarbij was ze zwaarmoedig. Geneesmiddelen wilde zij niet innemen, daar ze
meende volkomen gezond te zijn. Ze wordt in een krankzinnigengesticht onder-
gebracht, en verhuist 111 1886 naar hier. Hier aangekomen verkeert zij in een
opgewonden toestand, slaapt onrustig, zoodat zij geïsoleerd moet worden. Ze
heeft vele grootheidsideeën. Dit duurt zoo voort.

i 1887. Toestand hoogst maniakaal, soms furieus. III. Nog steeds isolement.
IV. Nu cn dan maakt zij geruimen tijd achtereen dvvangbewegingen.

III 1888. De toestand van chronische manie blijft onveranderd.

Steeds wordt weer in dc rapporten vermeld, dat zij in een toestand van bijna
voortdurend maniakale opgewektheid verkeert cn ongeschikt is voor een verblijf
niet rustige patiënten.

II 1900. Patiënte is onder den invloed van hare hallucinaties bijna voort-
durend submaniakaal opgewekt cn heeft cene neiging tot allerlei stereotype
bewegingen.

II 1907. Ecnc demente, bovendien psychisch verwarde en maniakale patiënte.

XI 1909. Zingt veel cn maakt allerlei bewegingen met haar hoofd.

Patiënte wordt ook nu nog verpleegd op dc onrustige afdecling, waar zij door
haar kortgeknipt haar en haar degcncraticvc uiterlijk een zeer opvallende ver-
schijning is. Den mecsten tijd wandelt zij heen cn weer in den tuin, maakt
gebaren met hare armen cn voert soms een soort dans uit. Na afloop zet
zij zich in ccn hoekje cn maakt bewegingen met haar hoofd, alsof ze iemand
ccn wenk geeft weg tc gaan. Soms neuriet zij ccn liedje. Nooit laat zc zich
met ccn andere patiënte in cn werkt nooit. Zij is zeer ontoegankelijk, be-
antwoordt geen vraag, maakt zich boos cn begint tc schelden. Het gelukt haar
plaatjes tc laten zien, ze slaat zelf dc bladen van liet prentenboek om, maar
wil niets zeggen. Soms onderbreekt zc het plaatjcskijken door boos weg tc
loopen, maar uit zichzelf komt ze weer terug. Nu cn dan lacht zc ook luide,
roept eenigc woorden, als: papa, of mompelt binnensmonds. Hiervan is tc
verstaan o.a., dat zc opschriften van cene plaat aan den muur opnoemt; of zc
spreekt grootc getallen uit; uitdrukkingen als: mooi, ja, ncc, keeren vaak terug.

Bij tijden wordt zij geplaagd door hallucinaties cn staat zij hare stemmen
met vloeken cn allerlei leclijks tc woord. Zc trekt dan haar rokken als cene
muts over haar hoofd.

Hare gcwichtskurve gaat onregelmatig op cn neer. Soms is zc iets minder
bewegelijk cn staat tegen den muur tc suffen, maar toegankelijker wordt zij nooit.

Zie voorts pg. 69, 118, 133.

-ocr page 288-

48.

Vrouw v. B.. (geb. 1857). Erfelijke belasting onbekend. Als dienstbode
werd niets abnormaals aan haar bespeurd, tot zij XI 1884 na een kerkgang aan
\'t malen ging. Ze werd onrustig, leed aan slapeloosheid, tobde over hare zalig-
heid, maar kon toch haar werk nog doen.

ïo. 13 IV 1885—VI 1886, hersteld ontslagen.

Bij aankomst in het gesticht ziet zij slecht uit, schijnt angstig en is karig
in hare antwoorden. Haar wil schijnt nu en dan verloren. Ze steekt op verzoek
hare tong uit, maar beweegt de tong daarna heen en weer, en blijft aldus zitten.
Beeld van katatonie, ze behoudt aangegeven houdingen. Hare nachtrust is ge-
stoord. Ze denkt nu eens in de handen van het gerecht gekomen te zijn, dat
ze hier is otn zaligheid te zoeken; dan denkt ze bij duivels te zijn.

15 IV. Spreekt niet dan brokstukken van zinnen, loopt naar den tuin, kleedt
zich daar uit. Ze brengt deze handeling in verband met bijbelsche gebeurte-
nissen. \'s Avonds maakt ze sprongen als in eene springprocessie, blijft daarna
tegen den muur staan.

20 IV. Moet gevoerd worden. 29 IV. Gebruikt zelf weer voedsel.

IV. Weer stuporeus, moet gevoerd worden. Vertoont soms bcwegingsdrang,
blijft daarna als een beeld staan. 21 V. Eet weer zelf.

28 V. Roept steeds eenzelfden zin. laat speeksel uit haar mond loopen.

Dan volgt eene periode, waarin zij luidruchtig wordt, zingt, haar bed vernielt
en haar hoofd tegen den muur slaat. Na veertien dagen wordt ze rustiger,
vertoeft weer in den tuin, maar staart slechts in de lucht.

I 1886 krijgt zij een phlegmone van liet heen; ze wordt spraakzamer, betoont
dankbaarheid.

II. Het been begint te genezen; psychisch is zij goed, praat over alles,
vraagt om bezigheid. Schrijft de volgende maand een voor haar doen uitsteken-
den brief en wordt VI hersteld ontslagen.

Ze gaat weer als dienstbode in betrekking.

2°. 10 I 1889—heden.

Ongeveer 8 dagen geleden gevoelde zij zich ziek en bleef te bed. Zij sprak
een oogenblik goed met iemand, om dan plotseling dwaze woorden te zeggen.
Soms sprak ze in geen half uur en staarde naar één punt. Plotseling zcide ze:
.nu ga ik uit"; eenmaal is zij zelfs wcggcloopen; maar is zij een eind ver,
dan wist zij niet meer, wat ze eigenlijk van plan was. Ze lachte en zong veel
en sliep heel slecht.

In het gesticht opgenomen, verkeert zij in een soort stuporeusen toestand, en
is daarbij meer of minder katalcptisch. Ze weet waar ze is en hoelang ze hier
weg geweest is.

II 1. Zonder oorzaak van buiten en zonder bekende motieven springt ze nu
en dan op; danst op monotone wijze; maakt eenzelfde beweging, totdat ver-
moeidheid haar noodzaakt te eindigen. Ze neemt allerlei vreemde standen aan,
herhaalt honderde malen achtereen eenzelfde woord. Ziet slecht uit en moet
gevoerd worden.

-ocr page 289-

De verschijnselen van stupor en katalepsie blijven voortbestaan.

15 II. Submaniakale, erotische opgewektheid wisselen af met stupor en
katalepsie.

23 V. Stupor, katalepsie en opgewektheid wisselen elkander af.

Eenige jaren houdt deze toestand aan.

I 1893. Toenemende psychische zwakte.

I 1896. Thans psychisch geheel geruineerd.

Patiente houdt nu verblijf op de afdeeling der onrustigcn. Zij is een klein
vrouwtje met kort geknipte haren en eenigen baardgroei; bij hare medepatienten
heet zij in de wandeling „vent". Het grootste gedeelte van den dag kuiert zij
op en neer en legt mijlen afstands af. Ze loopt iets ineengedoken en drukt bij
het gaan de armen tegen haar lijf. Een glimlach verdwijnt niet van haar gelaat
en haar vooruitgestoken lippen geven iets guitigs aan hare gezichtsuitdrukking.
Na hare wandelingen zet zc zich bij voorkeur ergens in een boekje op den
grond, zittende op haar gekruiste becnen. Steeds prevelt zij binnensmonds, zacht
en onduidelijk, zoodat slechts enkele woorden zijn te verstaan. Zij heeft allerlei
eigenaardige gewoonten; voor zij op een stoel gaat zitten, draait zij er een keer
omheen. Patiënte laat zich nooit met anderen in; kijkt nijdig, wanneer een
haar tc na komt. Ook tegen onderzoeker is ze vijandig gestemd; zc bootst
mijne woorden na, en begint tc schcldcn: leclijkc kerel, verrek jij, ik zal je de
pootcn afsnijden, ik zal je knijpen. Een anderen dag is zij echter beter geluimd.
Op de vraag of ik bij haar zal komen, trekt zij een stoel naast zich van onder
de tafel uit en wijst me, dat ik plaats kan nemen. Zc praat zachtjes door,
slechts een deel is verstaanbaar .... ik zou wel willen sterven .... dan ga
ik naar den Hemel toe ... . laat eens kijken . . . . dc hcclc wereld door
Iaat wc maar zoo doen .... (Strijkt intusschen steeds over hare klecren) hoe
zal we dat nou doen? .... (Weet je, dat je plaatjes gezien hebt?) Welke
plaatjes, (begint tc lachen) (de doos met plaatjes wordt haar getoond) nou of ik
die nog ken .... menschen, dc mcnschcn üods kinderen en dc hcclc wereld,
o zoo ... . dc hcclc wereld .... wie is daar .... (lacht). (Plaatje van een
emmer getoond, patiente neemt er geen notitie van) .... (Wat is dat?) weet
ik niet (dit laatste zingt zij) .... ccr uw vader en moeder .... zeg, men-
schen .... wat is meneer .... gereformeerd, alles gelogen .... ja, dan
zeilen wc het maar zoo doen, ja .... is dc moordenaar van dezelfde . . . .
notaris .... moet je maar opnemen .... O, ik kan het niet zeggen, zie
zoo dat is goed gebeurd, dat weet ik niet .... Jan, ja ... . (plaat van een
keuken haar getoond) .... onze lieve Heer zelf .... het werk is goed
vader is ongelukkig .... o .... zal niet betaald zijn .... \'t is mij net
hetzelfde .... ja .... nou aan \'t schrijven .... ja ... . nou .... van
je over nemen .... (zingt) net zoo ... . moet je doorzetten ....

Dc text om af tc schrijven wordt haar voorgelegd; zij leest: dc graaf van
Portugal, Montccristo, Willem dc derde, Prins van Oranje, Karei de Stoute,
nou .... ik doe liet niet .... heb jc liet weggegooid, gooi iu Godsnaam
nou weg, hij is er niet kwaad om, (lacht, zingt dan). (Het papier wordt haar
in handen gegeven, zij neemt het aan) moet ik lezen? ken ik toch wel. (Wat

-ocr page 290-

staat er op?) Wat staat er op? De graaf, de graaf van Portugal onder de

helden begrepen (lacht) dat is ... . Frans v. B.....de heilige Communie

ik ben geboren .... mag ik slechts aan te raden en dan .... (geeft het
papier aan een andere patiente).

Bij een andere gelegenheid leest patiente, nadat zij een bril gekregen heeft,
wel, wat er staat, maar slechts enkele woorden en herhaalt dan deze vele malen.

(Hoe oud ben je?) Hoe oud .... nog geen vijf minuten .... (zij ergert
zich, dat een andere patiente komt kijken en duidt deze weg te gaan. Als
deze hieraan geen gevolg geeft, loopt zij zelf weg en hervat spoedig haar ge-
woon heen en weer gewandel.)

Bij volgende onderzoekingen blijkt, dat patiente dezelfde themata steeds weer
verwerkt in haar gebabbel.

Zie voorts pg. 69; 130; 131; 133.

-ocr page 291-

STELLINGEN.

-ocr page 292- -ocr page 293-

STELLINGEN.

I.

Dc chronische waanpsychosen zonder initiaal geestelijk verval vormen
te zamcn een groote ziektegroep, die zich wel onderscheidt en ccnc
klinische zelfstandigheid handhaaft tegenover die groep van chronische
psychosen, waar van den beginne af of spoedig na de acute begin-
verschijnselen geestelijk verval aanwezig is.

II.

Er zijn gevallen van chronische hallucinatoire paranoia, waar geen
geestelijk verval intreedt.

III.

Neuritis optica is ophthalmoscopisch niet van beginnende stuwings-
pupil te onderscheiden.

IV.

Het adaptatieproces van de retina staat onder invloed van een reflex.

-ocr page 294-

Men kan niet aannemen, dat sublimaat in een waterige oplossing
van 1 : 1000 de vegetatieve vormen van alle pathogene bacteriën in zeer
korten tijd doodt.

VI.

De spijsvertering in het duodenum verloopt bij een laag alkalige-
halte, dat overeenstemt met het optimum der peptolytische werking
van de trypsine.

VII.

Bij de behandeling van de eclampsie verdient de aderlating eene
ruime toepassing.

VIII.

Het door Bossi en zijne volgelingen beweerde verband tusschen
gynaecologische behandeling en de gunstige wending in het verloop
van nerveuse en psychische afwijkingen is, afgezien van den sug-
gestieven factor in deze behandeling gelegen, geen oorzakelijk verband.

IX.

Wanneer tuberculose van één nier is vastgesteld en aangenomen mag
worden, dat de andere nier de functie van beide nieren op zich kan
nemen, moet direct de zieke nier verwijderd worden.

X.

Wanneer niet bepaalde omstandigheden de keuze beperken, verdient
de behandeling van longtuberculose in een onder strenge leiding staand
sanatorium in het hoogland boven alles de voorkeur.

-ocr page 295-

Hysterie mag men niet met simulatie gelijk stellen.

XII.

Waar het geldt de beoordeeling van den geestestoestand van een
beklaagde, bij wien niet anders zijn te vinden als eene reeks psychische
afwijkingen, die zijn te beschouwen als uitvloeisels van een abnormalen
aanleg, daar is de taak van den psychiater-deskundige ten einde, wan-
neer hij het wezen en den omvang der stoornissen in zijn rapport heeft
toegelicht. Voor de vraag of in liet betreffende geval de verstandelijke
vermogens zijn gestoord en ziekelijk zijn gestoord, staat liet oordeel
van den rechter na kennismaking, met het rapport niet achter bij dat
van den psychiater-deskundige, omdat de wijze van beoordeelen èn
voor den rechter èn voor den psychiater in dezen slechts aan normaal-
individueel-psychologisclie overwegingen is ontleend.

-ocr page 296-

u

/

-ocr page 297-
-ocr page 298-
-ocr page 299-
-ocr page 300-