Internationale Schuldvereffening
-ocr page 6- -ocr page 7-4 \'"/ft
J
Internationale Schuldvereffening
TER VKRKRIJOINfi VAN DKN GRAAI)
VAN
aan de Rijks-Universiteit te Utrecht
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
DR. C. EIJKMAN
1I oogleeraar in de Faculteit der Geneeskunde
volgens besluit van den senaat der universiteit
TKGKN IJK RKDKNKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID
te verdedigen
op Donderdag 27 Februari 1913 des namiddags te 4 uur
door
geboren te Utrecht
--ot^--
P. DEN BOER
senatus veteranorum typographus et librorum editor
Utrecht — 1913
-
*
1 •■:\'.;:■ •
■
J
v. ».
-ocr page 9-AAN MIJNE MOEDER
EN
AAN DE NAGEDACHTENIS
VAN MIJN YADER
Tusschen het tijdstip, waarop bij den doctorandus het
voornemen wordt geboren, een proefschrift te vervaar-
digen, en dat, waarop door hem de laatste volzin wordt
neergeschreven, ligt een weg, die in zichzelven een levens-
periode beteekent, welke naar verschil van individueelen
aanleg en omstandigheden kan verschillen, doch wel
hierin voor allen, die dien weg hebben willen afleggen,
overeenkomt: dat van haar een vormende invloed uitgaat,
welke buiten de grenzen van een proefschrift-studie zich
moet doen gelden.
Wanneer ik mij dan ook hier in diepgevoelde erkente-
lijkheid richt tot U, Professor d\'Aulnis de Bourouïll,
hooggeachte Promotor, is het om U te danken voor
den invloed dien Ge niet alleen op mijn studie, maar ook
daarbuiten, wel op mij hebt willen oefenen. Bewusten
invloed door Uw practische, onbaatzuchtige raadgevingen,
onbewusten door Uwe persoonlijkheid. Wanneer ik in een
enkel begrip wilde samenvatten, wat ik U te danken heb,
dan zou ik daarvoor het woord: „methode" kiezen. Mocht
uit mijn dissertatie van methode blijken, dan mag ik
dat niet aan mijzelven toerekenen, maar aan de omstandig-
heid, dat ik Uw leerling mocht zijn.
Gedurende eenigen tijd in de praktijk van het Recht
werkzaam zijnde, mocht ik ondervinden, hoezeer het een
YIII
voorrecht is daartoe van U, M. H. Professoren der Juridi-
sche Faculteit, de opleiding te hebben ontvangen, en in
dankbaarheid ervaren, hoezeer Uwe colleges ook voor de
praktijk een waardevolle voorbereiding zijn.
De Heeren Directeuren der „Amsterdamsche Bank" te
Amsterdam, van wie de Heer Mr. F. S. van Nierop zich
in het bijzonder wel mijner wilde ontfermen, verplichtten
mij tot groote erkentelijkheid, door mij in de gelegenheid
te stellen, in hunne bankinstelling de praktijk van den
wisselhandel door aanschouwing te leeren kennen.
Voor mij zijn de herinneringen aan de warme Juli- en
Augustusdagen van 1911 onlosmakelijk verbonden aan
dankbaar gedenken van den Heer V. Marcus, chef der
buitenlandsche wisselafdeeliug van de „Amsterdamsche
Bank", die met onuitputtelijk geduld al mijn vragen, de
wisselarbitrage betreffende, beantwoordde. Op bladzijde 12
van mijn inleiding heb ik aan hem dan ook voorzeker
niet gedacht.
Wèl ben ik mij van den afstand bewust, welke tusschen
het betuigen- en het toonen van erkentelijkheid bestaat.
Alleen voor het eerste werd mij hier de welkome gelegen-
heid geboden, voor het tweede hoop ik dat de gelegenheid
zich in de toekomst voor mag doen.
Bladz.
INLEIDING
§ 1 Inhoud (1) Litteratuur (4) Verdeeling (12)......1
HOOFDSTUK I Wisselkoersen
% 2 De wissel als betaalmiddel (14) Wisselnoteering (18) . . 14
Schuldvereffening tusschen verschillende plaatsen
brengt kosten en moeite met zich (14) Die worden
door den wissel aanzienlek verminderd (15) Bankiers
als tusschenpersonen (16) Vraag naar- en aanbod van
wissels (17) Speciepunten en wisselkoers (18) De
noteering (18) „Direkte"- en „indirekte Notierung" (20)
Art. 156 Kh. (21) Wisselkoersen alleen bij inter-
nationale schuldvereffening (22)
§ 3 Wisselpari.................23
De noodzakelijkheid van een pari-berekening (23) Munt-
en wisselpari (24) Muntstandaard (24) Voorbeeld van
berekening voor landen met gouden standaard (25)
De kosten van een specie-zending (25) Zending van
gemunt- of ongemunt goud (26) Zilveren en zgn.
„hinkende" standaard (28) Gedeprecieerd oninwissel-
baar papiergeld (31) De wisselkoersen in verband met
depreciatie van het ruilmiddel (33) Abnormale wissel-
koersen (34) Klein- en groothandel in wissels (35)
De chèque (35) Geldkoersen (38)
§ 4 WissélarUtrage.................
Wisselmakelaars (38) Hoe de arbitrage geschiedt (39)
Arbitrage-berekening (40) Verschillende arbitrage-
vormen (41) Gunstige- en ongunstige wisselkoersen
(41) Eene onderscheiding van John Stuart Mill (42)
„Actieve"- en „passieve" crediteuren en debiteuren (43)
De mogelijkheid van eene wederkeerige noteering be-
neden-pari tusschen twee landen (44) Critiek op J. S.
Mill: „Principles of political economy": III. xx. § 2 (46)
Directe- en indirecte arbitrage (47)
HOOFDSTUK II Wisseldisconto
§ 5 Algemeene opmerkingen............49
Vervaltermijnen van wissels (49) Disconteeringen een
economische weldaad (49) Discontopolitiek (50) Geld
en Kapitaal (50) Dwaling der mercantilisten (51) Kapi-
taal: koopkracht tegenover goederen (52) Rentestand
niet afhankelijk van overvloed (of schaarschte) van
ruilmiddel (53) Reeds door David Hume geconsta-
teerd (54) De invloed van het disconto op de wissel-
koersen dus een gansch andere dan die van den
toestand van het ruilmiddel (55) Rentevoet op langen-
tegenover dien op korten termijn (55) Vraag naar-
en aanbod van kapitaal in den vorm van geld (56)
Disconto-definitie van Mr. J. J. I. Habte onnauwkeu-
rig (57) Officieel- en particulier disconto (57) Het
disconto in de practijk (57)
§ 6 Disconto ter plaatse van den betrokkene en van den
trekker..................62
a. Disconto ter plaatse van den betrokkene. . 62
Welk disconto moet bij disconteeringen in rekening
worden gebracht? (62) Lager- en hooger disconto ter
plaatse van betaling vergeleken bij dat ter plaatse der
disconteering (68) Elementair onderscheid tusschen
de koersen van lange- en zichtwissels (63) Gevolgen
van een rijzing en daling van den discontostand ter
plaatse van betaling (63) Meening van Mr. N. G. Pierson
te dier zake (64) Die meening door de ervaring niet
te bewyzen (64) Disconto en goudbeweging (65) Invloed
van het disconto ter plaatse van betaling, op de wissel-
koersen (65)
b. Disconto ter plaatse van den trekker ... 66
Invloed van het disconto ter plaatse van den trekker,
op de wisselkoersen (66) Blanco-wissels van de plaats
met hoog disconto op die met laag disconto (67) Laag
disconto niet ongunstig (67) In één geval laag disconto
gevaarlijk (68) Discontoverhooging belemmert den
gouduitvoer en lokt goudinvoer aan (68) Londen de
voornaamste discontomarkt (68) Het discontoverschil
tusschen twee plaatsen moet de kosten van eene goud-
Biadz.
zending vergoeden (69) Discontoverhooging behoeft niet
noodwendig goudinvoer ten gevolge te hebben (69)
Samenvatting (69)
HOOFDSTUK III Betalingsbalans
§ 7 Algemeene opmerkingen............71
De wissel (chèque) het internationaal schuldvereffe-
ningsmiddel by uitnemendheid (71) Daardoor van
oudsher verband gezocht tusschen wisselkoersen en
betalingsbalans (71) Vereffening van internationale
schulden door goederen of door geld (72) Definitie
van betalings-balans (72) Vergelijking met een reke-
ning-courant (73) Te onderscheiden van de handels-
balans (73) By oudere schryvers slechts van de han-
delsbalans sprake (73) Actieve- en passieve betalings-
balans (75) Tegenover het binnenland staat, door de
arbitrage, het buitenland als één geheel (75) In dien
zin John Stuart Mill (76)
§ 8 Goud- en goederenbeweging...........77
De mercantilisten (78) Beschrijving van hun stand-
punt door David Hume (78) Goschen (79) Kort levens-
overzicht (79) Eigenaardigheid van zyn methode (80)
Zyn beschouwingen over de betalingsbalans (81) Bij
Goschen een causaal verband tusschen de wijze
van internationale schuldvereffening en de betalings-
balans (83) Ricardo (84) Zijn persoon (84) Verschil
tusschen Goschen en Ricardo door Mr. N. G. Pierson
in het licht gesteld (84) Critiek van denzelfde op
Ricardo\'s stelsel (86) Onderscheiding tusschen tijde-
lijke goudbewegingen, en die op den duur (87) Een
„petitio principii" by Ricardo (89) Het feit dat voor
geld (bank)papier in de plaats kan treden, voor goe-
deren niet, is oorzaak dat momenteele goudbewegingen
niet onder dezelfde wetten als goederenbewegingen
plaats vinden (89) Drie theorieën over de goud-
bewegingen (90)
§9 De methode van Prof. Schär..........92
ScHäR\'s „Zahlungsbilanz und Diskont" (92) Beperking
van het begrip: betalingsbalans (92) Die betalings-
balans uit de wisselkoersen te samen met het disconto
Bladz.
af te leiden (93) Verhouding tusschen wisselkoersen en
disconto by de beoordeeling der betalingsbalans (93)
Voorbeeld van een ScHäß\'sche statistiek (96) De be-
teekenis van de berekening van een „Durchschnitts-
Zahl" uit de balans-getallen tegenover de verschillende
landen voor de beoordeeling van de oorzaak eener
wisselkoers-beweging (97) Enkele opmerkingen naar
aanleiding van ScHäR\'s methode (98)
SLOT
§ 10 De vereffening van internationale schulden.....102
De wissel als betaal- en credietmiddel bij I. S. (102)
Die schuldvereffening in handen der bankiers (bank-
instellingen) (104) Overzicht van de verschillende
wijzen waarop internationale schulden worden ver-
effend (105) De historische ontwikkeling der I. S.
wijst op vereenvoudiging en op besparing op het
metalliek ruilmiddel (107) Vereenvoudigde koers-
noteeringen (107) Chèque- en Giroverkeer (108) „Clea-
ringhouses" (109) Chèque- en Giroverkeer, bijv. in
Hongarye, ook voor I. S. toegepast (109) Mogelijkheden
in de toekomst, door J. S. Mill en Mr. N. G. Pierson
genoemd (111)
§ 1 Inhoud. Litteratuur. Verdeeling
Als inleiding tot dit geschrift ga een drietal opmerkingen
vooraf, achtereenvolgens den inhoud, de litteratuur en de
verdeeling betreffend van het onderwerp, waaraan het
werd gewijd.
Dat onderwerp is „Internationale schuldvereffening" ge-
noemd, hetgeen eene korte nadere verklaring eischt.
De maatschappij is zoodanig ingericht, dat de mensch,
zelfs wat hij voor de bevrediging zijner eenvoudigste levens-
behoeften noodig heeft, niet voor het grijpen vindt. Huis,
huisraad, levensmiddelen, kleeding kan hij zich bij anderen
verschaffen, doch hij verplicht zich dan tot eene contra-
prestatie, in den regel: het betalen van een bepaalde som
gelds. Dat is de eenvoudigste vorm van den hedendaagschen
handel, waarvan niet alleen voorwerpen van noodzakelijke
levensbehoefte, maar nagenoeg alle stoffelijke zaken het
object kunnen zijn. Ik noemde hier de eenvoudigste levens-
middelen met name, om er op te kunnen wijzen, hoe
ieder mensch zich ieder oogenblik geplaatst moet zien
voor de verplichting tot contra-praestatie, nl. betaling.
Zoolang aan die verplichting niet is voldaan, bestaat tus-
schen de handelende personen in zekeren zin een verstoord
evenwicht, dat bij betaling hersteld wordt. Intusschen
brengt het belang van beide partijen vaak mede, dat even-
wicht niet te spoedig te herstellen. De kooper, het laat
zich zonder moeite denken, kan uitstel van betaling be-
geeren; maar ook voor den verkooper kan een latere be-
taling, op een tijdstip bijv. dat hij vooruit weet, groote
behoefte aan contant geld te zullen hebben, van belang
zijn. Zoo zijn er „verstoringen van evenwicht", die, door
verleend crediet, maandenlang kunnen duren. Nu is ieder
crediteur op zijn beurt weer debiteur van andere credi-
teuren, ieder debiteur crediteur van andere debiteuren.
Gegeven de millioenen handeldrijvenden, die de aarde be-
wonen, bestaat er een bijkans onbegrensd, hoogst samen-
gesteld aantal „verstoorde evenwichten", waarvan er ieder
oogenblik door schuldvereffening hersteld worden, terwijl
anderzijds door nieuwen handel nieuwe verstoringen ont-
staan. Nu moet iedere schuld ten slotte vereffend worden,
zoodat een voortdurende stuwing aanwezig is tot herstel
van het verstoord evenwicht.
Heeft een crediteur de zekerheid betaling te erlangen
(welke zekerheid, bij de bekende groote rol, welke de
goede trouw in den handel speelt, betrekkelijk gemak-
kelijk ontstaat), dan is het hem onverschillig van wien
hij die betaling ontvangt, zij het van zijn debiteur of van
een ander, aan wien die debiteur zijne betalingsverplich-
ting heeft overgedragen. Evenzeer kan het den debiteur
onverschillig zijn, wien hij tot kwijting van zijn schuld
het verschuldigd bedrag betaalt, aan zijn crediteur of aan
iemand, door dezen voor zich in de plaats gesteld. Dit
maakt het mogelijk, betalingsverplichtingen, laat ons zeggen,
te „belichamen" in wissels of chèques, die op zichzelf
object van handel kunnen zijn. Recapituleerende, zien wij
hoe uit den handel betalingsverplichtingen ontstaan, die
op haar beurt object van handel worden. Schuldvereffe-
ning gaat daardoor met samengestelde en merkwaardige
verschijnselen gepaard, welke een afzonderlijke studie
waard zijn.
In het bijzonder is zulks het geval bij internationale schuld-
vereffening, en wel omdat zich juist daarbij aan de be-
schouwingen van de verschijnselen der praktijk onmiddellijk
de behandeling van economische vraagstukken, bijv. omtrent
de debet- en creditverhouding van verschillende staten: de
betalingsbalans, en in verband daarmede de handelsbalans,
vastknoopen. Een oorzaak daarvan is dat bij internationale
schuldvereffening geldzending met zoo bijzondere kosten en
moeilijkheden gepaard gaat, dat daar het gebruik van wissels
niet, als bij binnenlandsche betalingen, naast dat van be-
talingen in baar geld staat, maar deze laatste secundair
zijn. — Hierdoor krijgen de prijzen van internationale
wissels (de internationale wisselkoersen) de beteekenis van
symptomen van den toestand der geldmarkt en komt het
leerstuk der wisselkoersen eerst bij internationale schuld-
vereffening ter sprake.
Bij de behandeling van ons onderwerp zullen wij ons
de volgende vragen te stellen hebben: Hoe worden inter-
nationale schulden vereffend? Welke economische vraag-
stukken ontstaan in verband daarmede? Wat kan de
oplossing daarvan zijn?
Het woord internationaal worde „cum grano salis" opge-
vat, in zooverre als betalingen tusschen moederland en
koloniën, doorgaans tengevolge van de geographische lig-
ging, geheel van denzelfden aard zijn als internationale
betalingen. Ook hierbij kan zelfs eenzelfde muntstelsel
aan weerszijden voorkomen: men denke slechts aan de
Latijnsche muntunie. Eveneens moet het woord schuld, in
schuldvereffening, zeer ruim worden opgevat, gelijk in de
volgende bladzijden hier en daar blijken zal.
Daar bij internationale schuldvereffening wissels een
overwegende rol spelen, en een studie als deze zich voor-
namelijk met de oorzaken der veranderingen in de prijzen
van internationale wissels heeft bezig te houden, had
zij ook als titel: „Wisselkoersen" op de eerste bladzijde
kunnen vermelden. De gekozen titel is echter meer in
overeenstemming met den inhoud, welks zwaartepunt eer
ligt in het geven van een overzicht der wijzen van inter-
nationale betaling en wat daarmede zoo al samenvalt, dan
van een volledige leer der wisselkoersen. Deze studie omvat
daarom meer de primaire practijk der internationale schuld-
vereffening dan het, secundaire, samenstel van daaruit ont-
stane verschijnselen, al kunnen beide stadia niet scherp
onderscheiden worden. De meeste schrijvers, die zich met
deze stof bezighielden, hebben onmiddellijk dat meergevor-
derd stadium behandeld, zoodat een opgave van litteratuur,
als hieronder volgt, titels brengt, waarin het woord „wissel-
koers" of „arbitrage" het hoofdbestanddeel vormt. Uit het
bovenbehandelde volgt, dat die werken in een litteratuur-
opgave over internationale schuldvereffening niet mogen
ontbreken.
Die litteratuur is niet uitgebreid. Wel hebben schrijvers
over Economie, ook uit vroeger tijden, als De Santis en
Serra, in de 17de eeuw zich met het onderwerp bezig
gehouden, doch den inhoud van hunne, in overeenstemming
met den geest van hun tijd op mercantilistischen leest
geschoeide, geschriften vindt de lezer van Goschen\'s werk
vollediger en belangwekkender bewerkt terug, zoodat een
opgave, welke Goschen\'s werk noemt, zijne voorgangers
mag verzwijgen. Uit het bovenstaande worde intusschen
niet afgeleid, dat Goschen mercantilist zou zijn geweest,
waarop nog gelegenheid zal zijn terug te komen.
Aan ons onderwerp knoopt zich onmiddellijk de behan-
deling van de betalingsbalans vast, door ons omschreven
als de debet- en creditverhouding van twee staten. In zijn
werk „Zahlungsbilanz und Diskont" i) definieert Schar :
„Der Zahlungsbilanz beruht auf dem Wertaustausch der
„Nationalwirtschaft mit dem gesamten Ausland", waaruit
de nauwe samenhang met ons onderwerp nog duidelijker
blijkt. In de litteratuuropgave zal men den term „betalings-
balans" dan ook in enkele titels aantreffen.
Bij die litteratuuropgave is deze volgorde in acht genomen:
Eerst de monographieën, vervolgens de in verzamelingen
opgenomen artikelen, en ten slotte een opgave van enkele
algemeene werken over Economie, die zich meer dan ter-
loops met het onderwerp bezighouden.
Gegeven de samengesteldheid van de praktijk der inter-
nationale schuldvereffening, zou een behandeling van die
praktijk alleen reeds voldoende stof voor een dik boek
opleveren. Zoo bestaat er een werk van Otto Swoboda,
„Die Arbitrage" 1) getiteld, dat zich zuiver op practisch ge-
bied beweegt en een kleine duizend bladzijden telt. Echter
loopen, bij een meer wetenschappelijke behandeling van de
internationale schuldvereffening, practijk en theorie te veel
inéén, dan dat een studie daarover lang zuiver practisch zou
kunnen blijven. Wel valt te onderscheiden, welke ge-
schriften meer van practisch- en welke van theoretisch
standpunt uitgaan. Wij wezen reeds op Swoboda\'s werk;
verder zal men, Mr. N. G. Pierson 3) vestigde er al eens de
aandacht op, in Goschen ook spoedig den man van practijk
herkennen, die veel vertelt van het verschillend uiterlijk
van wissels, voorkomende in verschillende takken van handel,
die nauwkeurig uiteenzet in welke bestanddeelen de beta-
lingsbalans van een land voor haar onderzoeker uiteen valt,
enz., terwijl Ricardo de realiteit alleen gebruikt als toets-
steen voor zijne, eerst opgebouwde, theorieën. Bij uitstek
practisch is ook J. F. Schar, die wisselkoers- en disconto-
opgaven in tabellen verwerkt, waaruit hij zijne conclusies
trekt. Geen der schrijvers is echter zóó practisch aange-
legd, dat hij een nauwkeurig relaas geeft van wat er nu
eigenlijk in dien wisselhandel gebeurt, hoe de machine nu
precies werkt, hetgeen voor den leek tot juist begrip van
de zaak onontbeerlijk is.
Onwaarschijnlijk is het niet, dat het feit, dat het belang-
rijkste, wat over het onderwerp is geschreven, Engelsch is,
voortspruit uit Engelands qualiteit van handelsmogendheid
van den eersten rang, dank zij zijn groot koloniaal bezit.
Zoo kon Londen het centrum van den geldhandel worden,
als hoedanig het allen anderen geldmarkten min of meer
tot voorbeeld strekt.
In bijdragen tot de litteratuur komt Nederland aller-
minst achteraan met de geschriften van Mr. N. G. Pierson,
die deze stof herhaaldelijk met zekere voorliefde tot onder-
werp zijner economische bespiegelingen koos *).
In de eerste plaats noemen wij dan de volgende mono-
graphieën:
1. George J. Goschen. (1831—1907). „The theory of
foreign exchanges." (London, 1863. 16*» druk: 1894). Neder-
landsche vertaling door Mr. N. G. Pierson, met voorrede
en aanteekeningen van den vertaler. Amsterdam, Jan D.
Brouwer. 2d<> druk: 1880. Duitsche vertaling door V. Schüblee.
Fransche door Leon Say.
2. Otto Swoboda. „Die Arbitrage" in "Wertpapieren,
Wechseln, Münzen und Edelmetallen. Handbuch des Börsen,
Münz- und Geldwesens sämtlicher Handelsplätze der Welt.
Dreizehnte Auflage, neu bearbeitet und vermehrt von Max
Fürst. Berlin, 1909. Staude & Spenersche Buchhandlung.
8. „A money market primer", and key to the exchanges
with. diagrams, by George Clare. Recommended by the
Council of the Institute of Bankers. London, Effingham
Wilson. 54, Threadneedle Street. 1905.
4. Edw. Bos. „De arbitrage." Leer- en handboek der
Wissel-, Effecten en Specie-arbitrage. druk. Amsterdam,
Tj. van Holkema. 1S85.
Idem. „De Wissel-arbitrage," van Mr. J. Leon, Advocaat
te \'s Gravenhage, opnieuw bewerkt. Amsterdam, Jan D.
Brouwer. 1880.
5. M. Wolowskt. „Le change et la circulation." Paris,
Guillaumin et Cie, Libraires. Hue Richelieu 14. 1869.
6. M. Schraut. „Die Lehre von den auswärtigen Wechsel-
kursen," unter besonderer Berücksichtigung der deutschen
Verhältnisse. Leipzig, Duncker & Humblot. Zweite, unver-
änderte Auflage, 1882.
7. Dr. Johann Friedrich Schär. „Zahlungsbilanz und
Diskont." Ihre Beziehungen zum internationalen Geld- und
Kreditverkehr unter besonderer Berücksichtigung Deutsch-
lands. Berlin, W. 30. Verlag für Sprach- und Handels-
wissenschaft. S. Simon. Zonder jaartal.
In verzamelingen opgenomen:
8. David Hume, (1711—1776). „Of the balance of trade,"
1752. Opgenomen in „Essays and Treatises" on several
subjects, in two volumes, by David Hume, Esq. Vol. I.
A new Edition. London, printed for A. Millar, A. Kincaid,
J. Bell and A. Donaldson, in Edinburgh, and sold by
T. Cadell, in the Strand. MDCCLXVIII.
9. David Ricardo. (1772—1823). „The high price of
bullion a proof of the depreciation of banknotes". 1809.
uitgave van 1811, opgenomen in J. R. Mc. Culloch\'s:
The works of David Ricardo. New Edition. London, John
Murray, Albemarle Street. 1881.
10. Mr. N. G. Pierson. (1839—1909). „Twee verschijn-
selen op onze geldmarkt." 1869. Opgenomen in: Verspreide
economische geschriften van Mr. N. G. Pierson. Verzameld
door C. A. Verrijn Stuart, Hoogleeraar aan de Rijks-Uni-
versiteit te Groningen. Deel IV. Handel-, crediet- en munt-
wezen. Haarlem, de Erven F. Bohn, 1911.
11. Idem. „Eene theorie van Ricardo." 1879. Opgenomen
in idem.
12. Idem. „Foreign exchanges." 1902. Opgenomen in id.
13. W. Westerman. „Verkeerde toestanden en verouderde
gebruiken in het wisselverkeer. I. De officiëele noteering.
1907. Opgenomen in: De Economist. September 1907.
\'s Gravenhage, de Nederlandsche Boek- en Steendrukkerij,
voorheen H. L. Smits, 1907.
14. P. van Voorst. „Betalingsbalans en Wisselkoersen."
1908 en 1910. Opgenomen in: De Accountant. Orgaan van
het Nederlandsch instituut van accountants. Uitgever
J. H. de Bussy. Amsterdam, November 1908 en Maart 1910.
In algemeene werken over Economie:
15. John Stuart Mill. (1806—1873). „The foreign
exchanges." „Of the distribution of the precious metals
through the commercial world." „Influence of the currency
on the exchanges and on foreign trade." In: Principles
of political economy with some of their applications to
social philosophy. 1848. New Impression: Longmans, Green
and Co. 39 Paternoster Row, London. 1909. Book III.
Chapt. XX vlgg.
16. Dr. Eugen von Philippovitsch. „Internationale
Zahlungen." In: Grundriss der politischen Oekonomie.
Erster Band. Dritte durchgesehene Auflage. Freiburg i. B.
Verlag von J. C. B. Mohr. (Paul Siebeck.) 1899. § 112. Der
Kredit und das Zahlungswesen d.
17. Prof. Dr. A. Wagner. „Die Creditwirthschaft und
das Zahlungswesen." § 74 in Handbuch der Politischen
Oekonomie, herausgegeben von Dr. Gustav Schönberg.
2 Bände. Tübingen. Verlag der H. Laupp\'schen Buch-
handlung. 1882.
18. Mr. N. G. Pierson. „Wissels en Wisselkoersen."
In: Leerboek der Staathuishoudkunde. Eerste deel. 2<Je her-
ziene druk. Haarlem, de Erven F. Bohn. 1896. Hoofdst. III.
Met eigenaardige bezwaren ging het geven der eerste
uiteenzettingen gepaard. En wel om de volgende reden:
Het onderwerp: internationale schuldvereffening, is dubbel
samengesteld. Want, gelijk hierboven is gezegd, omvat
het den handel in wissels en geld. Maar de wissel zelf is
reeds een samengesteld verschijnsel.
„Het recht van den wissel," aldus Mr. T. M. C. Asser,
op blz. 91 van den 10den druk van zijn „Schets van het
Nederlandsche Handelsrecht" i), „en van de andere, zich om
„den wissel groepeerende soorten van handelspapier, behoort
„tot de moeilijkste onderdeelen van het handelsrecht. Het
„geldt hier eene schepping van het menschelijk vernuft,
„waardoor het handelsverkeer buitengemeen wordt bevor-
1) Haarlem, 1904.
-ocr page 26-„derd, ja, die thans niet meer gemist zou kunnen worden,
„maar die, juist om des te beter aan de velerlei behoeften
„van dat verkeer te kunnen voldoen, op geheel eigenaar-
dige en van de gewone beginselen afwijkende wijze door
„de wetgevingen is geregeld, zoodat tot juist begrip daar-
aan eene bijzondere studie vereischt wordt."
Bij een bespreking van den wisselhandel behoort nu
eene uiteenzetting van wat men onder een\' wissel heeft
te verstaan vooraf te gaan, gelijk wij die dan ook bij de
meeste schrijvers over het onderwerp aantreffen. John
Stuart Mill 1) geeft een summiere wisselbeschrijving, die
door Goschen als zeer duidelijk wordt geprezen en over-
genomen 2). Ook bij Pierson, 3) Schraut 4) e. a. gaan derge-
lijke uiteenzettingen vooraf. Maar zij putten het onderwerp
in zijn ingewikkeldheid niet uit. Voor een juist begrip van
den wisselhandel is een volkomen vertrouwd zijn met den
wissel conditio sine qua non. De wissel moet het afschrik-
wekkend-verwarrende verloren hebben voor dengeen, die
met vrucht zich in de wisselkoersen en handel wil inwerken.
Wij bedoelen hier niet den doolhof van wisseltheorieën, van
beschouwingen over rechtskarakter bijv. der acceptatie,
wetsbepalingen over vervaltermijnen en protesten, maar
het samengestelde van. den wissel qua talis, met in een-
voudigsten vorm de steeds daarbij optredende vier per-
sonen, en als kern van zijn bestaan: de dubbele uitwisseling
van betalen en in betaling ontvangen.
Zóó kan, in een studie over internationale schuldver-
-ocr page 27-effening, de verklaring, wat een wissel is, wel kort zijn,
maar komt, ook in het verband van bijv. de koersen van
wissels, de samengesteldheid van den wissel zelf zeer zeker
het vlug begrip der zaak bemoeilijken. Het feit, dat de
wissel tegelijk minstens tweemaal middel van betalen
zoowel als van betaling-ontvangen is, heeft tengevolge, dat
op de prijzen van wissels ook de belangen van den remittent
zoowel als van den trekker hun invloed doen gelden;
waarom men dan ook bij de bespreking van de invloeden,
die op de koersen werken, eigenlijk steeds achtereenvolgens
in twee beschouwingen moet treden — eene min of
meer omslachtige werkwijze, waarop ook door Goschen is
gewezen 1).
Hoe ingewikkelder een te behandelen onderwerp, des te
moeilijker de oplossing der vraag, die ieder schrijver zich
heeft te stellen: In hoeverre mag ik bekendheid met mijn
stof bij mijne lezers veronderstellen? Schrijft men over
wissels, dan kan het gebruik van termen als: trekker,
betrokkene, nemer, acceptant, endossant e. a. niet worden
vermeden; bij de wisselkoersen komt, men zie slechts do
tegenwoordige noteeringen, onvermijdelijk de cheque ter
sprake. Is het nu noodig uiteen te zetten, waarin de chèque
van den wissel verschilt, waarin beide overeenkomen, of
mag dat bij den lezer bekend worden geacht? In de vol-
gende bladzijden is de kennis van de beteekenis der ge-
bruikelijke wissel-termen, evenals van de verschillende
soorten van wissels over het algemeen bij den lezer aan-
wezig geacht, slechts hier en daar zal men een enkele
summiere verklaring vinden.
Een derde moeilijkheid ligt hierin, dat voor de kennis
-ocr page 28-en het juist begrip van den geldhandel kennis van de
praktijk onontbeerlijk is, welke laatste zich niet gemak-
kelijk laat bemachtigen, daar de lieden, die in de praktijk
zijn, den tijd en de gelegenheid missen, den leek in te
lichten. Bovendien vraagt de handelsman zich in ver-
bazing af, wat de theoreticus met zijn hoe? en waarom?
toch wil. — De praktijk zooveel mogelijk te kunnen
gadeslaan, desnoods eerst zonder begrip, en daarna studie
te maken der theorie, is wellicht de methode volgens welke
in dit onderwerp is door te dringen.
Rest nog een enkele opmerking over de verdeeling dei-
stof in de volgende bladzijden. Deze verdeeling moet haar
verklaring vinden in de taak, welke de schrijver zich heeft
gesteld. Zij is hier het geven van een overzicht over
feiten, die zich bij het vereffenen van internationale schulden
voordoen en het zoeken van een samenhang tusschen deze
feiten. De feiten zijn in hoofdzaak: het wisselverkeer en
het disconteeren van wissels, terwijl in de theorie der
betalingsbalans een verklaring der verschillende verschijn-
selen gezocht is. Dat moest bij de verdeeling der stof
den doorslag geven. Over den wisselhandel en het disconto
zoowel als over de betalingsbalans zou een afzonderlijke
studie te geven zijn. Hier zijn deze onderwerpen behandeld
zooveel mogelijk alleen in hun verband met de vereffening
van internationale schulden.
Uit de litteratuuropgave blijkt, dat, chronologisch, Goschen
op Ricardo volgt. In het derde hoofdstuk volgt Ricardo
op Goschen. Zulks vindt zijn verklaring in het feit, dat
Goschen de vertegenwoordiger is van de overgeleverde
richting in de behandeling der betalingsbalanstheorie, ter-
wijl juist Ricardo die oude leer geheel door een nieuwe
verving. Goschen heeft öf Ricardo\'s werk niet gekend,
öf er zich niet aan gestoord.
Wat overigens de verdeeling der hoofdstukken in para-
grafen betreft, daarbij is gestreefd naar een overgaan van
het eenvoudigere tot het meer samengestelde, terwijl ieder
afzonderlijk onderwerp van behandeling zooveel mogelijk
in één paragraaf is ondergebracht.
De laatste paragraaf bevat wat van het door mij behan-
deld onderwerp mijns inziens de quintessens is.
§ 1 De wissel als betaalmiddel. Wisselnoteering
De debiteur, die betalen kan en wil, heeft „geld-in-zijn-
bezit", dat hij wil omzetten in „geld-in-het-bezit-van-zijn-
crediteur". Wonen debiteur en crediteur in verschillende
plaatsen, dan ligt tusschen het eerste en het tweede bezit
een geld-transport, dat tijd, moeite, kosten medebrengt.
In het omgekeerde geval bevindt zich de crediteur, die
van zijn debiteur betaling erlangen kan en wil. Die wil
„geld-in-het-bezit-van-zijn-debiteur" omzetten in „geld-in-
eigen-bezit". Ook hier, bij verschillende woonplaats van
crediteur en debiteur, een geld-transport. In twee plaatsen,
welke handelsverkeer met elkander onderhouden, zijn van
beide genoemde categorieën van crediteuren en debiteuren
in den regel vertegenwoordigers aanwezig, die zich met
elkander kunnen verstaan.
Bijvoorbeeld: Een Amsterdamsch crediteur van een Rot-
terdammer, — een Amsterdammer dus, die de beschikking
over „geld-te-Rotterdam" heeft, wil en kan betaling ont-
vangen; dus zijn „geld-te-Rotterdam" omzetten in „geld-te-
Amsterdam". In het omgekeerde geval bevindt zich een
Amsterdamsch debiteur van een Rotterdammer, die betalen
kan en wil. Hier zouden nu twee geldtransporten: één
van Rotterdam naar Amsterdam en één vice versa moeten
plaats hebben, ware het niet, dat de wissel het mogelijk
maakte, ze te vermijden.
De Amsterdamsche crediteur namelijk kan een wissel
trekken (is „trekker" van een wissel) op zijn Rotterdam-
schen debiteur („betrokkene"), verkoopt dien aan den
Amsterdamschen debiteur van Rotterdam („nemer") voor
de som, die de wissel vermeldt, met iets meer voor zegel-
kosten; die nemer verzendt den wissel per post aan zijn
Rotterdamschen crediteur, na het stuk aan dezen te
hebben geëndosseerd, en deze int den wissel bij den
betrokkene. Uiterlijk doet zich de wissel in hoofdzaak
aan den beschouwer voor als een stuk papier, waarin de
trekker tot den betrokkene het verzoek richt, aan den
nemer of diens order een bepaalde som gelds te betalen.
Wat is nu gebeurd ? Bij den verkoop van den wissel heeft
de trekker, die „geld-te-Rotterdam" had, en dat te Amster-
dam begeerde, zijn zin gekregen. Eveneens de nemer, die
„geld-te-Amsterdam" had, en dat-te-Rotterdam begeerde.
En dat zonder eenig geld-transport tusschen de beide
steden. De transactie was dus: koop en verkoop van
„geld-te-Rotterdam" in Amsterdam.
Gelijk degeen, die brood, kleederen, boeken noodig heeft,
zich die aanschaft bij wie brood, kleederen, boeken ver-
koopen, zoo verschafte zich hier degeen, die „geld-te-
Rotterdam" noodig had, dat van hem, die \'them kon
verkoopen n.1. degeen die over „geld-te-Rotterdam" te be-
schikken had.
Nu -is er geen reden, waarom het bedrag dat de be-
schikker over „geld-te-Rotterdam" heeft aan te bieden,
juist gelijk zou zijn aan het bedrag, dat degeen, die „geld-
te-Rotterdam" noodig heeft, begeert.
Die moeilijkheid wordt opgeheven door (om bij ons voor-
-ocr page 32-beeld te blijven) te Amsterdam en Rotterdam met elkander
in rekening-courant staande bankiers. Bij zoo\'n bankier
te Amsterdam kunnen degenen, die „geld-te-Rotterdam"
noodig hebben, zich een wissel of chèque (bankierswissel,
in den regel aan minder- of geen zegelkosten onder-
worpen) aanschaffen tot elk redelijk bedrag, getrokken op
den Rotterdamschen bankier, met wien de Amsterdamsche
in rekening-courant staat (zijn correspondent). Dien wissel
of die chèque kan de kooper dan aan zijn Rotterdamschen
crediteur endosseeren en verzenden, die op zijn beurt het
bedrag bij den Rotterdamschen betrokken bankier int. Aan
den anderen kant kunnen zij te Amsterdam, die „geld-
te-Rotterdam" bezitten, op hun Rotterdamschen crediteur
een\' wissel trekken en dien aan den Amsterdamschen
bankier verkoopen, die denzeive aan zijn\' Rotterdamschen
correspondent endosseert en verzendt; deze kan den wissel
op zijn beurt bij den Rotterdammer, op wien hij is ge-
trokken, innen.
Zoo vloeit den Amsterdamschen bankier onophoudelijk
„geld-te-Rotterdam" toe, en wordt hem dat gevraagd, gelijk
den Rotterdamschen bankier „geld-te-Amsterdam" toevloeit
en gevraagd wordt.
Transacties als juistgenoemde kan men zich denken
tusschen alle plaatsen binnen- en buitenslands, welke met
elkander handelsbetrekkingen onderhouden. Daarbij stelle
men zich altijd scherp voor den geest, dat het object dier
transacties steeds is: koop en verkoop van eene som „ geld-
op-een-bepaalde-plaats" tegen een gelijke-, of gelijkwaardige,
som „geld-op-een-andere-plaats."
Keeren wij nu tot onze Amsterdamsche- en Rotterdam-
sche bankiers terug en veronderstellen wij eens, dat Nederland
geen credietwaardig papieren geld, noch een geregeld post-
verkeer, noch door het gansche land vertakte particuliere
banken kende; geheel theoretisch dus redeneerende, zoo
kunnen wij ons denken, dat betalingen tusschen Rotter-
dam en Amsterdam uitsluitend door geld-transport of
wissels mogelijk zouden zijn. Ontvangt nu de Amsterdam-
sche bankier op een gegeven dag slechts weinig „geld-te-
Rotterdam" doch vele aanvragen daarvoor, terwijl hem uit
vorige transacties weinig „geld-te-Rotterdam" is overge-
bleven, dan zullen alle vragers, die de kosten en moeite
van baar-zending willen vermijden, elkander het bij den
bankier aanwezig „geld-te-Rotterdam" betwisten en licht
geneigd zijn voor een wissel of cheque op Rotterdam ten
bedrage van bijv. f 100.000 (waarvoor zij, indien de vraag
het aanbod evenaart: f 100.000 met iets aan onkosten
zouden betalen), nu bijv. f 100.001 te betalen. De bankier,
die, zooals wij nog zien zullen, de intensiteit van vraag en
aanbod kan nagaan, regelt dienovereenkomstig zijn wissel-
prijzen. Zoo zal men den volgenden dag, als de vraag nog
toeneemt en het aanbod gelijk blijft, mogelijk f 100.008
moeten betalen, totdat boven f 100.000 het surplus wordt
bereikt, hetwelk de verzendingskosten van dat bedrag
gaat overtreffen. Dan zullen degenen, die aan Rotterdam
betalen moeten, aan die verzending de voorkeur gaan
geven, aangezien niemand ter bereiking van eenzelfde
doel den kostbaarsten weg zal kiezen. Mutatis mutandis
zou men bij weinig vraag en veel aanbod van „geld-te-
Rotterdam" de prijzen van Rotterdamsche wissels zien
dalen, tot f 99.999, ƒ99.998, enzoovoort, zoolang tot het
voor de crediteuren van Rotterdam voordeeliger wordt, de
kosten van een baarzending hunner debiteuren te dragen,
dan het verlies op hun wissels. Immers bij veel aanbod
van „geld-te-Rotterdam" en weinig vraag, zullen de
Amsterdamsche bankiers weinig genegen zijn, als koopers
van nog meer „geld-te-Rotterdam" op te treden. Bereiken
de wisselkoersen de speciepunten nog niet, doch staan zij
beneden of boven pari, dan moeten er aanbieders of vragers
overblijven, die geen verkoopers en koopers worden.
De elasticiteit der betalingsverplichtingen, die altijd eenig
uitstel wel mogelijk maakt, en de manoeuvres van de bankiers
vervullen hier dan wel de rol van deus ex machina.
Ten aanzien van de werking van vraag en aanbod op de
wisselkoersen kunnen wij volstaan met te verwijzen naar de
theorie van de nuttigheid van het laatste toevoegsel, door
Stanley Jevons ontwikkeld in zijn werk: „Theory of poli-
tical Economy"!), waarvan een overzicht bij Mr. J. d\'Aulnis
de Bourouill, in „De Economist" van 1888, blz. 709.
In de gestelde gevallen ziet men dus, dat „f 100.000 te-
Rotterdam" in Amsterdam minder, evenveel of meer zouden
kunnen kosten dan f 100.000. Dat meer of minder be-
reikt op twee punten een grens: de speciepunten, waarop
uit- of invoer van specie voordeeliger wordt dan het gebruik
van een wissel. In het midden daarvan ligt de pari-waarde.
Den veranderlijken prijs van een „bepaalde-geldsom-op-
een-bepaalde-plaats" noemt men „wisselkoers". In het boven
beschreven geval was dus sprake van den wisselkoers op
Rotterdam te Amsterdam.
In handelsplaatsen bevatten de groote dagbladen dagelijks
lijstjes, waarop men kan zien, wat op dien dag van een
„som-gelds-op-een-bepaalde-plaats" de prijs is geweest. Deze
prijs houdt het midden tusschen het minste wat dien dag
voor een wissel of chèque in bepaalde muntsoort gevraagd
en het meeste wat geboden is. Ten onzent (Amsterdam
1) London, 1871.
-ocr page 35-en Rotterdam) wordt de noteering des namiddags bij onder-
ling goedvinden ter beurze vastgesteld, als resultaat van
de uitlatingen van vertegenwoordigers der voornaamste
bankiershuizen en de wisselmakelaars. De publicatie ge-
schiedt door de „Vereeniging voor den Geldhandel." Iedere
Bank, die zich met wisselhandel inlaat, heeft een eigen
noteering voor haar koopers en verkoopers. Die lijsten kan
men als gewone prijscouranten beschouwen. Zij beginnen,
overeenkomstig het boven gezegde, met van een bepaalde
plaats te zijn gedateerd. Dan volgen de verschillende plaatsen,
waarop wissels verkrijgbaar zijn, met een prijsopgave daar-
van per één of honderd munteenheden van het betrokken
land. In verband met den vervaltijd der te koopen wissels
loopen deze prijzen uiteen. Tegenwoordig worden naast elkan-
der genoteerd cheque, recht gevende op dadelijke uitbetaling,
of zicht, waar het New-York geldt, en twee- of driemaands
wissels (lange wissels). Noteerde Amsterdam bijv. chèque
Berlijn 58.89, op Zaterdag 2 November 1912, dan kostten
dien dag in Amsterdam „100-Mark-te-Berlijn" f 58.89 voor
den kooper, die onmiddellijk over die 100 Mark de beschik-
king wilde hebben. Voor een over drie maanden eerst
beschikbare „100-Mark-te-Berlijn" zou hij minder hebben
te betalen, daar hij gedurende dien tijd renteverlies zou
hebben te lijden. Hier zien wij dus dat tusschen „honderd-
Mark-te-Berlijn" en „honderd-Mark-te-Berlijn" verschil kan
bestaan naar het tijdstip waarop zij beschikbaar zijn, waar-
mede een prijsverschil samenhangt.
Een ander systeem van noteeren volgt bijv. Engeland;
wordt daar chèque Parijs 25.15 genoteerd, dan is daarvan
de beteekenis, dat te Londen voor 1 £: ,,/rs 25.15-te-Parijs"
werd gemaakt. In dat systeem geldt als grondslag voor
de noteering een vaste waarde in het binnenland (£ 1),
in het eerstgenoemde een vaste waarde in het buitenland
(100 Mk.). De Duitschers noemen het eerste systeem: „direkte
Notierung", het tweede: „indirekte Notierung". — De
„direkte Notierung", in Europa, Engeland uitgezonderd,
algemeen gebruikelijk, voert tot een andere terminologie
dan de „indirekte". Immers bij de eerste wil een hooge
wisselkoers bijv. te Amsterdam op Berlijn, zeggen, dat
Marken in Amsterdam duur zijn, terwijl bij de tweede een
hooge wisselkoers zou aangeven, dat men voor bijv. ƒ100.—
veel Marken zou kunnen krijgen, Marken dus te Amsterdam
goedkoop zouden zijn. In het laatste systeem geldt dus, in
tegenstelling met de boven gegevene, als definitie van wissel-
koers: de veranderlijke „geldsom-op-een-bepaalde-plaats"
gelijk zijnde aan een vaste som in een andere, nl. die
der noteering. Wij zullen in deze bladzijden ons aan de
„directe noteering", met daaraan beantwoordende termino-
logie, houden.
In de noteeringen, welke men gewoonlijk onder oogen
krijgt, ontbreekt een opgave van de vaste waarden in het
buitenland, welke als bekend worden verondersteld. In de
Nederlandsche noteeringen bedragen deze vaste waarden voor:
1 £ (Pond Sterling).
100 Mark.
100 Francs.
100 „
100 „
100 Lire.
1 $ (Dollar).
1 Roebel.
Londen .....
Berlijn, Hamburg. .
Parijs......
Brussel, Antwerpen .
Basel, Zürich, Genève
Rome, Genua, Milaan
New-York ....
St. Petersburg . . .
Weenen.......
Kopenhagen en Christiania
100 Oostenr. Hong. Kronen.
100 Skandinavische Kronen.
Stokholm.......100
-ocr page 37-In de landen der zgn. Latijnsche muntunie: Frankrijk,
België, Zwitserland, Italië, is de vaste waarde, aan de
noteering ten grondslag liggende, identiek, terwijl de notee-
ringen voor deze landen in den regel uiteenloopen (België is
bijv. altijd lager dan Frankrijk genoteerd). Daaruit blijkt
dat de wisselkoers niet aangeeft den prijs van een bepaalde
som gelds (in casu Frs. 100) in de plaats van noteering,
maar van een ,,hcpan\\de-som-gelds-op-een-bepaaldc-plaats\'\'
in de plaats van noteering.
Als voorbeeld volge hieronder eene wisselnoteering uit
het,,Algemeen Handelsblad" van Zaterdag 2 November 1912:
Wisselnoteering
Amsterdam, Zaterdag 2 November
Londen.........choque ƒ 12.09Vi 2 m. ƒ 11.18V«
Berljjn, Hamburg..... „ „58.89 3 m.,58.111/4
Parys........... „47.94 2 m. „47.583/«
Brüssel, Antwerpon.... „ „ 47.75 3 m,, 47.12V»
Basel, Zürich, Genève ... „ „ 47.75 8 m. „ 47.17V«
Rome, Genua, Milaan ... „ „47.45 3 m. „ 46.72V«
New-York........zieht „ 2.48V« 3 m. „ 2.45V«
St. Petersburg......choque „ 1.27 3 m. „ 1.26Vi«
Weonen......... „ „ 49.77 S m. „ 49.22V«
Kopenhagen en Christiania. „ „6G.20 3 m. „ 05.31 V<
Stokholm........ „ „06.22»/« 3 m. „65.33s/4
Rotterdam, 1 Nov.
Londen...............cheque ƒ 12.09%
ParUs................................„ „47.95
Belgiö................................„ „ 47.76
Dultschland..........................„ „58.90
De lyst bevat uitsluitend namen van buitenlandsche
plaatsen (deviesen), hetgeen na het to voren behandelde
geen nadere uiteenzetting behoeft.
Volgens Art. 156 van het Wetboek van Koophandel
moeten wissels uitgedrukt in geld, hetwelk geenen wetto-
lijken koers in het koningrijk heeft, worden betaald in
Nederlandsch geld, volgens den wisselkoers van den verval-
tijd en van de plaats der betaling.
Over den misstand, welke uit dat artikel voortspruit in
verband met het feit, dat bankiers zich voor hunne betalin-
gen van chèques bedienen, schreef de Heer W. Westerman
het op blz. 8 genoemd opstel in de „Economist". Een
Nederlandsch debiteur toch van Frankrijk moet den hem
vanwege zijn Franschen crediteur door een bankier gepresen-
teerden korten wissel volgens den kortwisselkoers betalen.
De bankier remitteert dat bedrag per chèque, waarvan de
koers hooger is dan die van den korten wissel, zoodat hij
slechts een kleiner bedrag aan den Franschman kan zenden.
De Franschman zou hier recht hebben op een betaling
door den Nederlander volgens den chèquekoers, waardoor
hij het verschil met den kortwisselkoers althans niet zou
behoeven te lijden.
Tegenover het buitenland staat het met de schuldver-
effening anders dan binnenslands. Daarheen kan men geen
binnenlandsch bankpapier zenden ter betaling, aangezien
het daar geen betaalmiddel is. Bij ontstentenis van wissels
is men dus aangewezen op verzending van edel metaal,
dat overal zijn waarde behoudt. Daar het in den handel
om zeer groote bedragen kan gaan, is die verzending kost-
baar (frankeering, verzekering, renteverlies), waarbij dan
nog, in sommige gevallen, aanmuntingskosten komen. Bij
buitenlandsche wissels is dus inderdaad een invloed van
vraag en aanbod op de prijzen te verwachten, gelijk wij
hierboven voor Amsterdam en Rotterdam fingeerden, ter
wille van, voor een eerste uiteenzetting, wenschelijken
eenvoud bij eenzelfde muntstelsel in beide plaatsen.
§ 3 Wisselpari
Eerst bij internationale wissels is dus in de praktijk
sprake van een pari en twee speciepunten; intusschen
met dit verschil: dat bij binnenlandsche wissels, dus bij
eenzelfde muntstelsel, gesproken kon worden van een
gelijke waarde (bij pari-koers), van in den wissel uitge-
drukte som en daarvoor te betalen prijs. Natuurlijk luiden
internationale wissels altijd in de muntsoort van het land
des betrokkenen. Met de tusschen bepaalde kooplieden ge-
bruikelijke methode, om öf te remitteeren, öf een traite
af te wachten, zal doorgaans eene berekening der prijzen
voor verkochte en geleverde koopmansgoederen in de
muntsoort öf van des verkoopers öf des koopers nationa-
liteit samengaan. Daarmede wordt dan omrekening in
vreemde muntsoort voorkomen. IJzerhandelaars bijv. hier
te lande, aan het buitenland leverende, berekenen hun
prijzen in den regel in de buitenlandsche muntsoort en
wachten de zending van een buitenlandschen wissel of
chèque af. "Van het buitenland koopende, wachten zij door-
gaans een traite af.
Bij verschillend muntstelsel nu zouden wy moeten spreken
van, sit venia verbis,: gelijkicaardige waarde van wissel-
bedrag en koers. Die pariwaarde is alleen te berekenen uit
de verschillende wettelijke bepalingen, die de muntstelsels
in quaestie regelen. Kent men die pariteiten, dan valt na
te gaan, in hoeverre wissels (chèques) in een bepaalde munt-
soort op een bepaalde plaats getrokken, duur of goedkoop
zjjn. Kent men tevens de verzendingskosten van munt-
metaal, dan weet men de speciepunten voor het devies in
quaestie. Hier worde er echter op gewezen, dat do specie-
punten ^op die wijze berekend, in de praktijk allerminst als
zoodanig behoeven vóór te komen. Goudinvoer of -uitvoer is
van meer factoren afhankelijk dan alleen van becijferingen.
De berekening van het wisselpari komt neer op bereke-
ning van het muntpari tusschen twee verschillende naties.
Het laatste geeft de verhouding der verschillende standaard-
munt-eenheden onderling weer, het eerste de verhouding
van de aan den buitenlandschen wisselkoers ten grondslag
liggende vaste waarde tot de binnenlandsche munteenheid.
De berekening van pariteiten is te vergelijken met het ver-
talen, en wel van de eene muntsoort in de andere.
Nu heeft metaalgeld twee waarden: 1° de door de wet
eraan toegekende; 2° de waarde aan metaal, die het ver-
tegenwoordigt. Men weet dat die twee in het geheel niet
identiek behoeven te zijn. De waarde sub 1° is uitsluitend
nationaal, die sub 2° internationaal. Gaat men zoeken
naar de waardeverhouding van naar nationaliteit verschillend
geld, dan komt als punt van vergelijking alleen de waarde
sub 2° in aanmerking. En deze waarde wordt gemeten naar den
voor de muntsoort geldenden standaard. Standaard wordt
dan gebruikt in de beteekenis van het metaal, waarvan
de vrije aanmunting voor particulieren openstaat. Naar de
standaardmunt regelt zich het geheele muntstelsel van
een staat, zoodat de waarden van alle munten in een
waarde-éénheid van het standaardmetaal kunnen worden
uitgedrukt. Wil men nu het muntpari tusschen twee staten
kennen, die denzelfden standaard hebben, dan herleidt men
(aan de hand van de muntwet) de standaardmunt van
beiden tot genoemde waarde-eenheden. Volgens den ketting-
regel is de pariteit te vinden. Bijvoorbeeld:
Berekening van het muntpari (in dit geval samenvallend
met wisselpari, aangezien de vaste waarde aan den wissel-
koers ten grondslag liggend ook 1 £ is) tusschen Neder-
land en Engeland. Beiden hebben den gouden standaard.
Nederland wel niet volkomen, in theorie, maar daadwerke-
lijk dan toch wel.
Nu bevat 1£: 7.32238 gram aan fijn goud.
Het gouden tientje: 6.048 „ „ „ „
Dus 1 £ = q q||3-X 10 gulden = 1.21071 X HO.— =
= f 12.1071.
Op dezelfde wijze te berekenen andere wissel-pariteiten
tegenover landen met gouden standaard; en wel:
Duitschland: 100 Mark = ƒ59.263.
Vereenigde Staten: 1 $ = f 2.487818.
Denemarken en Skandinavië: 100 Skandinavische Kro-
nen = f 66.6709.
Rusland: 1 Roebel = f 1.280149.
Oostenrijk-Hongarije: 100 Oostenrijksch-Hongaarsche Kro-
nen = f 50.4097.
Laat nu een Amsterdammer aan een Londenaar £ 1000
schuldig zijn, laat hij willen betalen en laten er geen
wissels bestaan. Die Amsterdammer heeft te zorgen voor:
„£ 1000-te-Londen", moet m. a.w. den Londenaar zooveel
aan goud zenden, dat deze er £ 1000 uit kan laten aan-
munten. Hy zal zich die hoeveelheid goud moeten aan-
schaffen, en, daar aan ieder Pond-sterling f 12.1071 Ned.
courant beantwoordt, bemerken dat hij f 12107 voor dat
goud zal hebben te betalen. Daarbij komen dan: verzen-
dingskosten, verzekering, provisie en aanmuntingskosten,
welke in sommige landen (in Engeland niet) worden
geheven. Op de vermunting echter moet overal worden
gewacht, ook het vervoer gaat met oponthoud gepaard.
Wel zou de Londensche geadresseerde het ontvangen goud
dadelijk aan de Bank van Engeland kwyt kunnen, doch
dan met een verlies van 1.6 %o- Eer de Amsterdamsche
debiteur dus £ 1000 in Londen heeft, komt hij voor heel
wat onkosten te staan; of indien de Londenaar het geld
ontboden heeft, deze. Die onkosten zijn nauwkeurig te
berekenen, hetgeen zou uitwijzen, dat den Amsterdammer
bij baarzending „£ 1000-te-Londen" ongeveer f 12.147 kost.
In de boven gegeven wisselnoteering nu staat cheque
Londen: 12.09!/4 genoteerd. Een chèque van £1000 op
Londen zou den Amsterdammer dus f 12.0921/2 kosten.
Noteert Amsterdam Londen hooger dan f 12.14, dan zou
het voordeel van chèque- (of wissel-) gebruik vervallen.
Nog dient te worden onderscheiden tusschen zending
van gemunt- of ongemunt goud. Zendt men gemunt goud,
dan bedenke men, dat het muntstempel buitenslands van
geen beteekenis is. Men zou kunnen meenen: de pariteit
van £1 is f 12.10, dus: moet ik £ 1000 in Londen betalen,
dan zend ik maar een zak met 12100 gouden tientjes aan
mijn Londenschen crediteur en de zaak is in orde. Dat
is onjuist. Met gouden tientjes kan de Londenaar in Londen
weinig aanvangen, zij moeten in Sovereigns worden omge-
munt. Nu verliezen goudstukken in het gebruik door
slijtage aan gewicht, zoodat het, ontving de Londenaar
dien zak met gouden tientjes, zou blijken, dat van 12100
gouden tientjes in het geheel geen £ 1000 zouden z^jn aan
te munten. Zendt men gemunt goud, dan moet men een
gewicht aan goud zenden, evenwaardig aan £ 1000, waar-
voor men bijv. drie, vier gouden tientjes meer noodig zal
hebben, dan wanneer een naar het muntstempel evenwaar-
dige zending voldoende ware. B(j zending van gemunt
goud dus al weder een onkostenpost (slijtage), die metaal-
zending komt verzwaren.
In het bovenstaande voorbeeld hebben wij ons op het
-ocr page 43-standpunt gesteld van een Amsterdamsch debiteur van
Londen, voor wien het rijzen van den Londenschen koers
het oogenblik brengt, waarop hij tusschen wissel of baar-
zending zal hebben te kiezen. In het tegenovergesteld
geval bevindt zich de Amsterdamsche crediteur van een
Londenaar, die betaling wil erlangen. Deze zal zijn Londen-
schen wissel verkoopen, zoolang hem dit meer opbrengt
dan een ontvangst van baargeld uit Londen. Hier is het
dus de vraag hoeveel aan goud de Engelschman zenden
moet, dat het den Amsterdammer £ 1000 (dus f 12107.—)
opbrengt. De kosten van vervoer blijven hier dezelfde,
alleen komt hier inderdaad muntloon in aanmerking.
Anderzijds weegt de omstandigheid, dat de Nederlandsche
Bank voor vreemd goud iets meer geeft, dan het bij
vermunting zou opbrengen, althans voor Duitsche 20-
Markstukken, Amerikaansche Eagles (10 Dollar), Fransche
Napoleons (20 Frs.), Engelsche Sovereigns en oude en nieuwe
Russische i/g Imperials (resp. 5.15 Roebel en 71/2 Roebel).
De officieele verkoopsprijs van goud in Engeland (een
factor die voor het berekenen van baarzendingskosten van
groot gewicht is) bedraagt £ 8.17/101/2 per ons standaard-
goud, hetwelk 0.9162/3 aan fijn goud bevat. Transportkosten
Engeland—Nederland bedragen 2o/00, de pariteit: 12.1071,
waarmede men de gegevens heeft om te berekenen, dat
het voor den Amsterdammer in het gegeven geval voor-
deeliger is z|jn Londenschen wissel te verkoopen, zoolang
Amsterdam Londen niet lager noteert dan 12.04.
Zoo zien wij, hoe de pariteit byv. tusschen Engeland en
Nederland antwoord geeft op de vraag: hoeveel „gulden-te-Am-
sterdam" („Londen") = „£-l-ta-Amsterdam" („Londen"); de
speciepunten op de vraag: hoeveel „gulden-te-Amsterdam" =
„£-l-t Q-Londcn" en omgekeerd indien er geen wissels bestaan?
Wat zijn echter de pariteiten en daaruit af te leiden
speciepunten tusschen landen, waarvan één den zilveren en
het ander den gouden standaard heeft ? Van practisch belang
is tegenwoordig de beantwoording van deze vraag niet, aan-
gezien de zilveren standaard in de cultuurstaten niet meer
voorkomt. Alleen Spanje heeft, hoewel in naam den gouden,
inderdaad den zilveren standaard; in naam en metterdaad
hebben alleen China en het koninkrijk Siam, waar de
invoering van den gouden standaard echter wordt voor-
bereid, nog den zilveren standaard.
Laten wij ons echter een oogenblik in den tijd vóór den
Fransch-Duitschen oorlog terugdenken, waarin Duitschland
nog den zilveren standaard bezat, en stellen wij dat
Nederland den gouden standaard reeds had ingevoerd:
Een Amsterdammer heeft M. 1000 naar Berlijn te zenden.
Hoeveel gulden zal hem dat kosten, indien hij op baar-
zending is aangewezen? Ook hier moet eerst vaststaan aan
hoeveel gulden „1000 Mark-te-Amsterdam" beantwoordt,
daarna de prijs van „1000-Mark-te-Berlijn" in Amsterdam. In
Nederland worden alle waarden naar het goud gemeten,
ook die van het zilver. Kent men nu die laatste verhou-
ding, benevens de wettelijke bepalingen op gehalte en
gewicht der Duitsche en Nederlandsche standaardmunten,
dan heeft men de gegevens voor de pariteits-berekening.
Nu is de waardeverhouding van goud en zilver niet sta-
biel; dus de met den factor: waardeverhouding van goud
tot zilver, berekende pariteit en speciepunten ook niet,
hetgeen nog een korte nadere verklaring eischt.
In het land met den gouden standaard is het zilver
gewone koopwaar, in dat met den zilveren het goud. Heeft
1) Dr. G. Vissering, „On chinese currency", Amsterdam (1912).
-ocr page 45-nu iemand te remitteeren naar een land met zilveren stan-
daard, dan staat hij voor de keuze, zilver te zenden of een
wissel. Is het zilver duur, dan zullen de wissels, luidende
in zilveren munt, duur zijn. Want de trekkers van die
wissels kunnen altijd zilver ontbieden, hetgeen hun, bij de
gestelde zilverduurte, veel opbrengt, zoodat zij hun wissels
niet licht goedkoop van de hand zullen doen. Anderzijds
zullen de remittenten, indien zij zich door de duurte der
zilverwissels laten afschrikken, zilver moeten zenden, het-
geen hun buiten de transportkosten enz. nog den aankoop
van het dure zilver kost. Bij rijzing der zilverprijzen (ver-
andering der waardeverhouding tusschen goud en zilver)
rijzen dus tevens de koersen der wissels, in zilveren munt
getrokken, m.a.w. de wisselkoersen op het land met den
zilveren standaard.
Een derde geval zou zich voordoen tusschen: eenerzijds
een land met gouden — anderzijds een land met [een zgn.
hinkenden standaard. — Nu moet men hier voorzichtig
zyn. Wij gaven van standaardmetaal de definitie: het
metaal waarvan vrije aanmunting voor particulieren open-
staat. Daarnaast bestaat een gansch andere definitie, nl.:
het metaal dat de staat gebruikt tot aanmunting van dat
geld, hetwelk bij betalingen tot ieder bedrag moet worden
aangenomen. Dat geeft tot verwarring aanleiding, hetgeen
uit den term: „hinkende standaard", blijken kan. In de
landen, aangesloten bij de Latijnsche munt-unie, moeten
zoowel goud als zilver voor iedere betaling worden aan-
genomen. Maar van goud alleen is de vrije aanmunting
toegestaan. Bij internationale betalingen blpt nu, dat
alleen de vrije aanmunting in aanmerking komt. Want
indien ik een schuld aan Frankrijk van 100.000 Francs to
betalen heb, kan ik in Nederland waarschijnlijk niet zooveel
zilveren Franc-stukken bij elkaar halen. En zilverstaven
kan ik ook niet zenden, daar die niet door particulieren
vermunt kunnen worden, zoodat de ontvanger ze moeilijk
bruikbaar kan maken. Ik ben dan op goudzending aange-
wezen (indien wissels te duur worden). En bovendien
kan door crediteur en debiteur worden afgeweken van de
wettelijke bepalingen, in zooverre, dat tusschen hen alleen
betalingen in goud geldig zullen zijn. Anders ware het,
indien in de landen der Latijnsche muntunie goud en
zilver beide vrij mochten worden aangemunt, een dubbele
standaard gold. Deze komt echter, ook buiten die Unie,
niet voor. Uitgaande van de, o. i., juiste definitie van stan-
daardmetaal, nl. het metaal, waarvan de vrije aanmunting
is toegestaan, is de term „hinkende standaard" een onding.
Wij willen hier echter in het kort nagaan of het feit,
dat in een land naast goud als standaardmetaal, zilver
voor iedere betaling moet worden aangenomen, de wissel-
koersen in- en op dat land zou kunnen beïnvloeden.
In een land met den gouden standaard is het goud
waardemeter van alles, dus ook van de wissels op het
buitenland, in casu het land met den „hinkenden" stan-
daard. Wie zulk een wissel moet koopen, heeft dus de
\' waarde aan goud af te staan, die de wissel vertegenwoordigt.
Of hij moet die waarde in goud zenden; zoodat van de
wisselkoersen in het land met den gouden- op de landen
met den „hinkenden" standaard de goud-pariteit, met de
daarmede samengaande speciepunten, middelpunt en grenzen
zijn. In het land met den „hinkenden" standaard daaren-
tegen zijn er binnenslands twee waardemeters, zoodat één
van beide mogelijk een premie kan bedingen. Zulks oefent
» invloed op den aankoopsprijs van het edel metaal, dat men
verzenden wil, hetgeen de kosten van een baarzending
-ocr page 47-wijzigt, en derhalve de grenzen der wisselkoersen ver-
plaatst. Deprecieert bijv. het zilver, zoodat het goud
opgeld doet, dan wordt de goudaankoop, en dus goud-
zending, duurder. Het uitvoerpunt in de wisselkoersen
op het land met den gouden standaard verplaatst zich
dan dienovereenkomstig stijgend. Daar ook voor bin-
nenlandsche betalingen tusschen partijen kan worden afge-
sproken, dat zij zullen geschieden alleen in het metaal,
waarvan de vrije aanmunting openstaat, is een geval als
het gestelde echter meer als een theoretische phantasie
dan als practische mogelijkheid op te vatten. Want door
dergelijke afspraken vermindert de functie van het zilver
als waardemeter aanmerkelijk.
In een land waar on-inwisselbaar papieren geld, met na-
tuurlijk uitsluitend nationale waarde, voor alle betalingen
moet worden aangenomen, is een pariteitsberekening tegen-
over het buitenland uitgesloten, aangezien men het punt
van vergelijking (bij zilveren- en gouden standaard: de
intrinsieke waarde der standaardmunten) mist. Omtrent
de grenzen der wisselkoersen is dan ook volgens boven
gebezigde methode niets vast te stellen. Schraut !) acht
in dit geval alleen een theoretische pariberekening mogelyk.
Hij onderscheidt daarbij tusschen landen, 10 waar het
papier tegenover goud en zilver is gedeprecieerd, 20 tegen-
over zilver alleen en 8° landen waar de metaalcirculatie
uiterst gering is. In de eerste twee groepen is dan overeen»
komstig de verhouding van het metaal tot het papier een
pari te berekenen. In het derde geval is ook een theoretische
pari-berekening onmogelijk. Goschen 2) bespreekt eveneens
1) „Dio Lehre von den auswärtigen Wechsolkursen". Loipzig
1882. blz. 0.
2) T. a. p. Hoofdstuk IV.
-ocr page 48-de wisselkoersen op een land met gedeprecieerd oninwissel-
baar papieren geld met gedwongen koers.
Die depreciatie kan bijv. ontstaan door een overmatige
papieruitgifte. De aan het papier door de wet verbonden
waarde moet van alle zaken de waardemeter zijn, dus ook
van het muntmetaal. Dat verliest door iedere uitgifte van
papieren geld meer zijn rol van uitsluitend betaalmiddel
te zijn, en wordt gewoon koopwaar.
Adam Smith vergelijkt het in omloop brengen van
papieren geld, als vervanging van metalen geld, met den
aanleg van een\' weg door de lucht, tengevolge waarvan
de grond, die tot nog toe door wegen werd ingenomen,
en voor den landbouw bijv. improductief was, vrij komt
en vruchtdragend kan worden gemaakt. Een gedeelte van
den bodem zon dan, gelijk nu een gedeelte van het als
ruilmiddel in beslag genomen metalliek geld, worden ont-
heven van een functie, waarin het uitsluitend dienstbaar
was aan het productief maken van andere gronden: „The
„judicious operations of banking by substituting paper in
„the room of a great part of this gold and silver, enable
„the country to convert a great part of this dead stock
„into active and productive stock; into stock which pro-
• „duces something to the country. The gold and silver
„money which circulates in any country may very pro-
perly be compared to a highway, which, while it circu-
lates and carries to market all the grass and corn of the
„country, produces itself not a single pile of either. The
„judicious operations of banking, by providing, if I may
„be allowed so violent a metaphor, a sort of waggon-way
„through the air, enable the country to convert, as it
„were, a great part of its highways into good pastures,
„and corn fields, and thereby to increase, very conside-
„rably, the annual produce of its land and labour."i)
Wie nu naar een land met gedeprecieerd papieren geld
remitteert, zal, ingeval hij edel metaal zendt om zijn, in
de papieren waarde uitgedrukte, schuld te voldoen, minder
aan edel metaal behoeven te zenden, dan in normale om-
standigheden (voor een even groote schuld aan een land
met evenzeer papieren, doch niet gedeprecieerd, ruilmiddel).
De waarde van het metaal, gemeten naar den papiergeld-
maatstaf, die deprecieerde, is immers toegenomen. Wij
hebben ons scherp voor den geest te stellen, dat de
wisselkoers uitdrukt de momenteele verhouding van twee
verschillende muntsoorten, met het bekende plaatsverschil.
Zijn nu, om Goschen\'s verouderd voorbeeld 2) te citeeren:
Oostenrijksche papieren Florijnen gedeprecieerd, dan zijn
ze dat ook tegenover Engelsche Ponden, zoodat men te
Londen voor Oostenrijksche wissels (in Florijnen) minder
Engelsche Ponden over heeft voor eenzelfde bedrag in
Florijnen dan vóór de depreciatie. Door de depreciatie van
het Oostenrijksche ruilmiddel zullen dus de Oostenrijksche
koersen in Engeland belangrijk moeten dalen, daar ook
de houders van die wissels met een lageren prys genoegen
zullen moeten nemen. Aan den debiteur van Oostenrijk,
eventueel kooper van een Oostenrijkschen wissel, staat het
toch altijd vrij zijn schuld door een zending van edel
metaal te voldoen, hetgeen, gelijk wij zagen, ook goed-
kooper is geworden, tenzij in Oostenrijk een wettelijke
bepaling den verkoop van goud tot een premie mocht
verhinderen. Nu moeten wij daar dadelijk aan toevoegen,
dat een dergelijke wettelijke bepaling niet licht zou kunnen
worden in werking gebracht, aangezien het verhinderen van
goudverkoop tot een premie practisch onmogelijk is. Hier
geldt hetzelfde als wat Ricardo zegt van een wet,
die den uitvoer van specie zou willen verhinderen: „If it
„be advantageous to export it, [specie], no laws can effec-
„tually prevent its exportation."
Zeer duidelijk zegt Goschen 1) nog, dat, „evenals een
„Engelschman, die in Oostenrijk rondreist, en vroeger
„voor een Sovereign slechts tien Florijnen ontving, er nu
„vijftien voor ontvangt, zoo ook zij, die op de Londensche
„beurs Florijnen met Sovereigns betalen, dezelfde gunstige
„voorwaarden zullen bedingen."
Hier zouden wij alzoo een geval hebben, dat de wissel-
koersen buiten de theoretisch berekende grenzen zouden
treden. Die gevallen zijn er meer. Behalve de grootere
moeite aan metaalzending verbonden, die den remittent vaak
tot aankoop van een wissel doet besluiten in voorkeur boven
een even kostbare of goedkoopere metaalzending. Terecht
zegt Swoboda, in de inleiding tot zijn werk over de Arbi-
trage, hoe voor handelslieden hun stemming aan- en ver-
koopen ter beurze beheerscht, zoodat men dezelfde waarden
op zoo verschillende wijzen tijdens één beurs-uur zoo vaak
ziet verhandelen. Maar ook kan men zich den invloed van een
op handen zijnden oorlog denken. Wie in den zomer van
1912 groote remises naar Turkije had te doen, zond liever
een duren wissel, dan een goudzending aan de gevaren van
een tocht door, mogelijk inmiddels tengevolge van begonnen
vijandelijkheden, bedreigde streken bloot te stellen. Over
1 1) „High price of bullion." In McCulloch: Works. London,
1768, blz. 265.
andere oorzaken, welke buitengewone rijzingen of dalingen
der wisselkoersen tengevolge kunnen hebben, zal in den
loop van dit geschrift nog nader worden gesproken.
Wij vestigden er reeds de aandacht op, hoe de buiten-
landsche wisselhandel door de bankiers wordt gevoerd.
Evenals bij den handel in koopwaren is hier wel te onder-
scheiden tusschen den groot- en den kleinhandel. Deze laatste
speelt zich meer af tusschen de houders en koopers van
wissels (in den regel kooplieden en fabrikanten met buiten-
landsche connecties) eenerzijds, en de bankiers (banken)
anderzijds. Door de eersten worden den bankier dagelijks
wissels in Franken, Marken, Ponden enz. verkocht, waaruit
de laatsten zich een fonds van Franken enz. vormen, voor
zoover de gekochte wissels niet zichtwissels zijn. De bankier
houdt die wissels in portefeuille tot de vervaltijd daar is;
dan zendt hij die in Franken bijv. naar een van zyn
Fransche correspondenten, waar zij een momenteel passief
dekken of actief doen ontstaan. Al die wissels zyn stroompjes,
welke het reservoir voeden, dat den [buitenlandschen geld-
handel van de bank reguleert.
De transacties van dezen kleinhandel oefenen dus wel
invloed op den groothandel, doch deze laatste beheerscht
de geldmarkt en de noteeringen onmiddellijk. Hij belichaamt
zich tegenwoordig veelal in koop en verkoop van cheques
(geen wissels) of telegraphische uitbetalingen, hier en daar
in giroverkeer.
Het laat zich hooren, dat de groothandelaars aan den
eenen kant de voordeelen van den wissel wilden behou-
den, doch anderzijds hinder ondervonden van do samen-
gestelde wettelijke wisselvoorschriften en het voor den
wissel doorgaans vereischt hoog zegelrecht. Zoo ontstond
de chèqüe, de vereenvoudigde zichtwissel op een ban-
kier. In het buitenland (Frankrijk, Engeland) in \'t bij-
zonder ter ontduiking van het wisselzegel. In Nederland
valt de internationale chèque wettelijk onder „de wissels
„en alle ander handelspapier buiten het Rtfk betaalbaar,
„of binnen het Rijk betaalbaar zgn. kort papier, dat be-
paalbaar is gesteld op zigt of vertoon, en dat onderhevig
„is aan een vast regt van vijf centen" (Zegelwet art. 21 2°).
(Zie Mr. W. L. P. A. Molengraaff, Leidraad bij de be-
oefening van het Nederlandsche Handelsrecht. Tweede
stuk. Tweede druk i) blz. 310 v.). Al bestaan er dus
ten onzent voor het gebruik van chèques geen fiscale
redenen, zoo worden dezelve voor internationale betalingen
ook ten onzent door bankiers algemeen gebruikt. (Zie „Hand-
wörteibuch der Staatswissenschaften" Dritte Auflage1)
VII Band, blz. 213: „Ueber den Begriff des Schecks herrscht
„Streit, auch die Definitionen der verschiedenen Landes-
„gesetze weichen sehr erheblich von einander ab. Nur
„darüber herrscht Uebereinstimmung dass der Scheck
„eine besondere Art der schriftlichen Anweisung ist, in
„der Regel erteilt im Scheck der Aussteller einem Bankier
„oder einem Bankinstitute den Auftrag, gegen Aushändi-
gung der Urkunde die darin verzeichnete Summe jeman-
dem aus zu zahlen; gewöhnlich hat der Aussteller bei
„diesem Bankier Geld deponiert, in den meisten Fällen
„soll der Scheck bei Sicht (Vorzeigung) gezahlt werden".
En verder blz. 231: „Allerdings ist es weder die ursprüng-
„liehe, noch gerade die hauptsächliche Bestimmung der
„Schecks, über die Grenzen eines Staates hinaus als Zahlungs-
mittel zu dienen. Indes hat, wie ein Blick in die Kurs-
Telegramme lehrt, der Scheck als Sichtpapier vielfach die
„Rolle des kurzsichtigen Auslandswechsels übernommen".)
Zoo ziet men dan ook in de noteeringen, die den groothandel
weerspiegelen, geen wissels maar cheques genoteerd, uit-
gezonderd op New-York. De ligging daarvan over zee maakt
het veiliger daarheen wissels te zenden. Want van wissels
kunnen meer exemplaren per verschillende mail worden ver-
zonden, van chèques niet. (Zie Molengraaff t. a. p. blz 243).
Bovendien geeft de chèque recht op onmiddellijke uitbetaling,
terwijl met de verzending naar New-York minstens tien
dagen zijn gemoeid. De bankiers noteeren in hun opgaven
wel New-York: kabel, met betrekking tot telegraphische
uitbetalingen. Alleen bij de telegraphische uitbetalingen
(in New-York: kabel) is het object van den internationalen
geldhandel een op denzelfden dag betaalbare som gelds.
Want zelfs by de verhandeling van een chèque (en zicht-
wissel) liggen tusschen den aankoop en de betaling de zgn.
postdagen, die met den afstand tusschen adressant en ge-
adresseerde verschillen, en hun, z\\j het dan geringen,
invloed van renteverlies doen gelden. Naar landen, volgens
welker wetgeving de chèque met den wissel aan eenzelfde
zegelrecht is onderworpen, worden ook in den groothandel
zichtwissels verhandeld. Zoo zou tegenwoordig de term:
chèque-koersen veelal nauwkeuriger zijn, dan de veelal
toch nog behouden naam wisselkoersen, wanneer men van
de ter beurze bij internationale schuldvereffening gemaakte
pryzen spreekt.
Nog dient met een enkel woord te worden gewezen
op een mogelijke verwarring. Koopt men een wissel op
Duitschland, dan koopt men een wissel in Marken, kortweg
„Marken". Het komt echter ook voor, dat men werkelijke
zilveren Marken, bijv. als men naar Duitschland zal reizen,
noodig heeft. Die Marken staan hier, wat hun prijs be-
treft, als gewone koopwaar onder den invloed van vraag
en aanbod. Zoo noteeren de bankiers ook koersen van
buitenlandsch geld, naast de koersen van buitenlandsche
wissels (chèques). Bij de eerste valt het plaatsverschil
weg, daar gaat het om bijv. „ 100-Mark-te-Amsterdam" in
Amsterdam. Hier kunnen wij dus een, ter wille van de
kortheid gemaakte onnauwkeurigheid herstellen. Op blz. 27
hechtten wij aan de muntpariteit deze beteekenis: de waarde
van de ,,vreemde-munt-te-(bijv.)-Amsterdam" in Amsterdam.
Maar doordat die vreemde munt in Amsterdam gewone
koopwaar is, heeft ook zij daar een koers.
§ 4 Wisselarbitrage
De groothandel in geld speelt zich tusschen de groote
bankiers in de groote handelsplaatsen af. Het is dan ook
op hunne kantoren, dat men de praktijk van dien handel
kan gadeslaan, meer dan ter beurze, waar eerst \'s middags
de laatste transactiën worden afgesloten, nadat reeds ge-
durende den geheelen ochtend op de bankkantoren handel
is gedreven. Dit geschiedt door personen, wisselmake-
laars, die van dezen handel hun beroep maken. „Dès sa
„naissance, la coutume commerciale a séparé les commer-
„çans en deux branches distinctes; ceux qui se livraient
„au commerce d\'argent, qu\'elle appelle changeurs et ensuite
„banquiers; et les négociants qui se livraient au commerce
„des marchandises. Le fond des opérations du banquier
„consiste à fournir au négociant les monnaies dont il a
„besoin en pays éloigné pour y payer les marchandises
t
-ocr page 55-qu\'il y achète, ou à faire revenir et à remettre au négo-
ciant, en monnaies de son pays, le prix des marchandises
„qu\'il a vendues dans des contrées étrangères"; naar die
door A. Fremery gegeven onderscheiding vallen niet
alleen de bankiers, maar ook de wisselmakelaars onder de
eerste groep. (Zie voor de historische ontwikkeling dier
beroepen: J. A. Molster: „Bepalingen van Wet en Regt
omtrent den Geld- en Fondsenhandel." Utrecht, 1853.)
Gedurende de morgenuren reizen de hierbedoelde make-
laars de verschillende banken in hun stad af, vragen hier en
neuzen daar, krijgen hier een voordeelig aanbod in Franken,
daar een vraag naar Franken, weten na enkele bezoeken zoo
ongeveer hoe het met vraag en aanbod in de verschillende
deviesen op een dag staat. Ten kantore der verschillende
banken worden zij te woord gestaan door de chefs der
buitenlandsche wisselafdeelingen of hun helpers, die intus-
schen, per post of telegraaf, de buitenlandsche chèque-
koersen ontvangen en vragen en aanbiedingen van hun
buitenlandsche correspondenten in Ponden, Guldens enz.
Men zou zich de chefs der buitenlandsche wisselafdeelingen
aan de groote banken kunnen denken als centra, waarheen
van rondom binnen- en buitenlandsche berichten samen-
komen, zoodat zij do pryzen van Franken, Ponden, enz.
van hier en in het buitenland kunnen vergeleken, —
terwijl die centra door de rondtrekkende wisselmakelaars
contact krijgen.
Nemen wy eens aan, dat in de ochtenduren op een
bank te Amsterdam verschillende grooto aanvragen om
Marken zyn binnengekomen, byv. globaal tot een be-
drag van M. 200.000. De chef der buitenlandsche wissol-
1) „Etudes de droit commercial" Paris 1833, blz. 423.
-ocr page 56-afdeeling kan zich deze Marken langs verschillenden weg
verschaffen; voor hem is het alleen de vraag: Hoe het goed-
koopst? Mogelijk komt er een wisselmakelaar, die juist
op een andere bank, welke graag Marken kwijt wil (hetgeen
met den koers, of te verwachten koers kan samenhangen), een
voordeelig aanbod kreeg. Deze wisselmakelaar zou dus voor-
deelig Marken kunnen verschaffen, maar mogelijk zijn ze in
het buitenland nog goedkooper. Dat valt echter niet bij een
eerste overzicht van de buitenlandsche koersen uit te maken.
Laat bijv. de koers hier op Berlijn wat „vast" zijn,
over 59.30, maar niet zóó hoog, dat de chef der wissel-
afdeeling voor de keus: goudzending of chéque, komt te
staan. Stel nu, dat de wisselmakelaar gestemd is weinig
te vragen, bijv. 59.28. Parijs noteert, de binnengekomen
koersen wijzen het aan, Marken gemiddeld bijv. 123.76.
(Te Parijs kosten „100-Mark-te-Berlijn" dus gemiddeld
123.76 Frs.). Wil men echter te Parijs Marken koopen, dan
zal men zich eerst Franken moeten aanschaffen. Men moet
dus de verhouding van Franken en Guldens te Parijs ken-
nen, waaruit de verhouding van Guldens tot Marken te
Parijs valt af te leiden. Parijs noteert Amsterdam: 209.92.
Uit een pariteiten-boekje is nu even na te slaan, dat, indien
te Parijs 100 gulden = 209.92 Frs. is, 100 Frs. = 47.63lfe
Gulden zijn. De volgende rekensom is nu spoedig gemaakt:
M. 100 in Amsterdam: f 59.01.
M. 100 in Parijs: Fr. 123.76.
100 Gld. „ „ Fr. 209.92.
47.631/2 Gulden in Parijs: Fr. 100.
dus: M. 100 in Parijs = 12^76X^100 _ 12876 w
v 100 fr.
X Frs. 100 = 1.2376 X 47.63i/2 Gld. = ruim f 58.95. Zelfs
-ocr page 57-met de onkosten van een aankoop te Parijs, is het in dit
geval voordeeliger zich de Marken aldaar te verschaffen.
Dat gebruik maken van koersverschillen, tot het doen
van zoo voordeelig mogelijke aankoopen, en, mutatis
mutandis, verkoopen, heet arbitrage, de handeling: arbitra-
geeren, degeen, die het verricht: arbitrageant.
Hoewel er vele vormen van arbitrage zijn, zijn zij alle
tot den bovengenoemden terug te brengen. Men kan in
Nederland een tegoed aan Duitschland en een in Frankrijk
hebben. De Duitsche crediteuren worden dan met in
Marken „om-gearbritrageerde" Franken betaald. Het is in
het bijzonder de arbitrage, welke natuurlijk door de groot-
handelaars wordt gevoerd, die zich in chèques belichaamt.
Dat ligt ook in den aard der zaak. Bij de arbitrage gaat
het om de onmiddeliyke beschikking over buitenlandsche
valuta, ter gebruikmaking van de koersverschillen van het
oogenblik. Dat is heel wat anders dan de internationale
schuldvereffeningen tusschen fabrikanten en handelslieden,
waarbij het crediet overwegende rol speelt.
Over de vergelijking van koersen, waartoe de arbitrage
ons voerde, moge nog ten slotte een opmerking volgen.
Wy zagen, hoe een surplus van crediteuren van een be-
paalde stad in eene andere, de wisselkoersen in do laatste
kan doen dalen, hetgeen, voortgezet, tot goudinvoer zou
leiden. Stelt men zich dien toestand als een weegschaal
tusschen beide plaatsen voor, dan zou deze in dit geval
naar de creditzijde der laatste overhellen. In dat verband
heeft men wel van een gumtigen wisselkoers gesproken,
in tegenstelling tot een ongunstigen, by een overhellen der
balans naar de debetzijde, dus by een hoogen wisselkoers.
Nu kunnen die termen tot misverstand leiden, aangezien
de genoemde toestanden allerminst economisch resp. gunstig
of ongunstig voor die plaatsen behoeven te zijn. Alleen
in de mercantilistische leer, volgens welke de geldvoorraad
en toe- en afneming van edel metaal in een land, de wel-
vaart van dat land weergeven.
Tegen de termen: gunstigen- en ongunstigen wisselkoers,
valt bovendien aan te voeren, dat ze vaag zijn. Wat be-
teekent precies een ongunstige wisselkoers, een wisselkoers
boven pari? Dan zou dus, indien Amsterdam Londen boven
pari noteert, Londen Amsterdam beneden pari moeten
noteeren. Dat is de algemeene meening. Bijv. John Stuart
Mill *■): „Let us suppose that all countries had the same
„currency, as in the progress of political improvement they
„one day will have: and, as the most familiar to the reader,
„though not the best, let us suppose this currency to be
„the English. When England had the same number of
„pounds sterling to pay to France, which France had to
„pay to her, one set of merchants in England would want
„bills, and another set would have bills to dispose of, for
„the very same number of pounds sterling; and conse-
quently a bill on France for 100 1. would sell for exactly
„100 1., or, in the phraseology of merchants, the exchange
„would be at par. As France also, on this supposition,
„would have an equal number of pounds sterling to pay
„and to receive, bills on England would be at par in France,
„whenever bills on France were at par in England.
„If, however, England had a larger sum to pay to
„France, than to receive from her, there would be persons
„requiring bills on France for a greater number of pounds
„sterling, than there were bills drawn by persons to whom
„money was due. A bill on France for 100 1. would then
1) „Principles" Book III. Ch. XX. § 2.
-ocr page 59-„sell for more than 100 1., and bills would be said to be at
„a premium. The premium, however, could not exceed the
„cost and risk of making the remittance in gold, together
„with a trifling profit; because if it did, the debtor would
„send the gold itself, in preference to buying the bill.
„If, on the contrary, England had more money to receive
„from France than to pay, there would be bills offered for
„a greater number of pounds than were wanted for remit-
tance, and the price of bills would fall below par: a bill
„for 100 1. might be bought for somewhat less than 100 1.
„and bills would be said to be at a discount.
„ When England has more to pay, than to receive, France
„has more to receive than to pay, and vice versa. When,
„therefore, in England bills on France bear a premium,
„then, in England, bills on France are at a discount: and
„when bills on France are at a discount in England, bills
„on England are at a premium in France. If they are at
„par in either country, they are so, as we have already
„seen, in both". (Wij cursiveeren).
Niet tegen den laatsten volzin, maar tegen het daar-
aan-voorafgaande moge het volgende worden aangevoerd:
Een crediteur kan zijn vordering door een wissel op twee
wyzen betaald krügen: öf door op zyn debiteur een wissel
te trekken en dien te verkoopen, öf door af te wachten,
dat zijn debiteur hem een wissel zendt. In het eerste geval
gedraagt hij zich actief, in het tweede passief. Dienover-
eenkomstig staan den debiteur twee wegen open: öf zich
laten betrekken (passief) door zijn crediteur, öf een wissel
koopen en dien aan zyn crediteur remitteeren (actief). By
internationale schuldvereffening zal het gevolg van actief
optreden van een crediteur een wissel zyn, luidende in de
muntsoort van des debiteurs nationaliteit.
De vereffening eener vordering derhalve bijv. van Frankrijk
op Engeland kan tot twee feiten aanleiding geven: öf tot
het aanbieden van een Engelschen wissel in Frankrijk öf
tot het vragen van een Franschen wissel in Engeland.
Het eerste feit heeft invloed op den Engelschen wisselkoers
in Frankrijk in dalende-, het laatste op den Franschen wissel-
koers in Engeland in stijgende richting. Of het ééne dan
wel het andere feit plaats zal vinden, hangt af van de
tusschen crediteur en debiteur gemaakte afspraak, wie van
beiden de vereffening zal bewerkstelligen en wie zal af-
wachten.
Een debet van Engeland aan Frankrijk kan dus den
Engelschen wisselkoers in Frankrijk doen dalen, of den
Franschen wisselkoers in Engeland doen rijzen. Alleen de
actieven (debiteuren en crediteuren) zijn koopers en verkoo-
pers van wissels, beheerschen uitsluitend de wisselmarkt.
Worden nu op een oogenblik tusschen Engeland en Frankrijk
tien gelijkwaardige vorderingen geliquideerd, waarvan ex-
zes aan Engelands debet — dus aan Frankrijks creditzijde —
en vier aan Engelands credit — dus Frankrijks debetzijde —
aanwezig zijn, dan blijft er aan Frankrijks creditzijde een
saldo van twee vorderingen. Laten nu vijf van de zes Fransche
crediteuren actief zyn en één Fransch debiteur actief. In
Frankrijk is dan grooter aanbod dan vraag naar Engelsche
wissels, dus een noteering beneden pari. — De vijf actieve
Fransche crediteuren hielden door hun activiteit vijf Engel-
sche debiteurs van de Engelscho wisselmarkt, zoodat daar
slechts één actief debiteur verschijnt tegenover drie actieve
crediteuren van Frankrijk (er bleven in Engeland drie debi-
teuren over, die passief waren). Alzoo in Engeland eveneens
een grooter aanbod dan vraag naar Fransche wissels, en
derhalve eene noteering beneden pari. Ter verduidelijking
-worde hier een schematisch overzicht gegeven, waarin de
letters c: crediteur, d: debiteur beduiden:
Passief
d d d
Actief
c c c
Engeland d
(noteert Frankrijk
beneden pari)
Frankrijk c c c c
(noteert Engeland
beneden pari) Actief
Passief
Noteert een land een ander land pari, dan is de noteering
vice versa dezelfde. Dan wegen credit en debet, die op
dat oogenblik worden geliquideerd, tegen elkander op.
Maar is dit laatste het geval, dan bestaat er geen nood-
zaak dat het eerste zoo is, hetgeen uit onderstaand schema
kan blyken. In beide landen zijn de wisselkoersen dan
wèl gelijk, maar niet pari.
Actief Passief
cccdddddc
Engeland
(noteert Frankrijk
beneden pari)
y y y y v
Frankrijk ddddcccccd
(noteert Engeland--—-—v—--—__^_— ,,
beneden pari) Passief Actief
-ocr page 62-Dat Stuart Mill tot zijn conclusies komen kon, is o. i.
een gevolg hiervan, dat hij het ééne feit, dat tusschen
twee landen credit en debet niet kloppen, tot twee feiten
verdubbelt. Als Frankrijk meer van Engeland te vorderen
heeft, dan het aan Engeland schuldig is, dan is dat hetzelfde
feit als dat Engeland meer aan Frankrijk schuldig is dan
het daarvan heeft te vorderen. En heeft dat ééne feit
zijn invloed op de Fransche wisselmarkt volkomen uitge-
vierd door een overmatig aanbod van Engelsche wissels,
dan beïnvloedt datzelfde feit ook niet bovendien nog eens
de Engelsche wisselmarkt door toename van vraag naar
Fransche wissels. Met de credit- en debet-verhouding tus-
schen twee landen zullen de wederzijdsche wisselkoersen
in beide landen zich natuurlijk wijzigen in hun onderlinge
verhouding. In het land, dat meer te betalen heeft, zullen
de wisselkoersen altijd hooger zijn, dan in het land dat
meer heeft te ontvangen. Want laat dat debet zich in
het laatste land manifesteeren, dan geschiedt dat door een
daling in de wisselkoersen; manifesteert het zich in het
eerste land, dan door een rijzing. Maar gelijk Stuart Mill
doet, tegenover een wisselkoers boven pari („bills bear a
premium") in het ééne land, een wisselkoers beneden pari
(„bills are at a discount") in het andere land te stellen, als
noodzakelijk gevolg van de verhouding tusschen betalings-
verplichtingen en vorderingen tusschen die landen, is,
blijkens het hierboven aangevoerde, onnauwkeurig.
Een lagen wisselkoers gunstig te noemen, is voorbij te
zien, dat voor hen, die hun wissels aan de markt
brengen, de actieve crediteuren, een lage wisselkoers met
verlies samengaat, en dus niet gunstig is. De bankiers, die
den wissel-groothandel beheerschen, richten zich bij de
*
beslissing, of zy zich actief dan wel passief zullen gedragen,
-ocr page 63-naar den loop, dien de koersen nemen. In het gestelde
geval dreigen de Engelsche wisselkoersen in Frankrijk
aanmerkelijk lager te worden dan de Fransche wissel-
koersen in Engeland. Daarvan maken de Fransche bankiers,
nog vóór de koersen zich in een noteering hebben ge-
consolideerd, gebruik. Hebben zij n.1. van Engeland te
vorderen, dan zullen zij liever passief dan actief zijn,
terwijl degenen, die aan Engeland te betalen hebben, van
de aanmerkelijke daling gebruik maken om, in plaats van
passief, actief zich te gedragen. Dat veroorzaakt eene
rijzing zoowel in Frankrijk als in Engeland. Maar in
Engeland ontstaat dan eerder een koers boven de pariteit,
dan in Frankrijk. Dan treedt de toestand in, welke door
Stuart Mill is beschreven, en in de practijk doorgaans
zich vertoont. Maar niet als onmiddellyk gevolg van de
debet-credit-verhouding tusschen de beide landen, maar
door de wensch van wederzijdsche crediteuren en debiteuren
om hunne internationale schulden zoo goedkoop mogelijk
te vereffenen.
Ook bij de keuze tusschen een actief of passief op-
treden heeft, geiyk ik deed opmerken, een vergelijking
van koersen plaats, echter slechts tusschen twee landen.
Ook hier spreekt men van arbitrage, welke, in tegenstel-
ling tot het op blz. 40 genoemd voorbeeld (waarin dan
van indirecte arbitrage sprake was), directe arbitrage wordt
genoemd. Bij de eerste is het doel, te berekenen, of men
een schuld tusschen twee landen goedkooper door een
wissel (chèque) op een derde land kan vereffenen, terwyl
by de tweede de vraag is, of men bij de vereffening
eener internationale schuld op zich zal laten trekken of
zal remitteeren.
Het feit dat een land op een gegeven oogenblik aan een
-ocr page 64-ander land meer te betalen heeft, dan het daarvan heeft
te vorderen, draagt dus alleen middellijk de door Stuart
Mill beschreven gevolgen voor den stand der wederzijd-
sche wisselkoersen. Zulks aan te toonen heeft geen verder
practisch nut, dan wat alle preciseeren heeft: n.1. het
bevorderen van een juist begrip van de zaak, waar het
om gaat.
§ 5 Algemeens Opmerkingen
In het vorig hoofdstuk gingen wij na, hoe internationale
schulden in den regel door wissels worden vereffend. Deze
wissels kunnen verschillen naar hun vervaltermijn, welke
afhangt van de lengte van het crediet, dat door den cre-
diteur aan zijn debiteur is verleend. Het crediet vertegen-
woordigt intusschen voor dengeen, die het verleende, een
contante waarde. Een koopman, die wegens een uitvoer
over drie maanden een groot bedrag heeft te vorderen,
kan op zijn debiteur een drie-maands wissel trekken,
waarvoor hij, indien zijn debiteur credietwaardig is, bij
een bankier zooveel geld kan krijgen, als in den wissel
vermeld staat, verminderd met de rente tot den vervaldag.
De koopman verdisconteert dien wissel, de bankier discon-
teert denzelve, en de te berekenen rente is het wissel-
disconto. De koopman, die den wissel verdisconteerde,
komt in het bezit van contant geld, waarvoor hij mogelijk
op het oogenblik contant een zeer voordeeligen aankoop
kan doen. Voor zoover anderzijds geen andere belangen
gevaar loopen, is alzoo de vergemakkelijking van discontee-
ringen een economische weldaad. Neemt de vergemakke-
lijking te groote vormen aan, dan kan een bedenkelijke
vermindering van de geldvoorraden by de banken een
gevolg zijn. Tusschen, eenerzyds een veilige geldreserve
4
-ocr page 66-te bewaren, anderzijds crediet vruchtbaar te maken door het
disconteeren van wissels, moet de zoogenaamde disconto-
politiek der groote bankinstellingen den veiligsten weg kiezen.
Alvorens den invloed van het wisseldisconto op de
vereffening van internationale schulden, m. a. w. op de
wisselkoersen, na te gaan, moge een enkele opmerking
over het karakter-zelf van den rentestand in het algemeen
voorafgaan, waardoor een vollediger begrip van dien invloed
mogelijk wordt.
John Stuart Mill vergelijkt!) de verhouding van geld
tot alle ruilverkeer, ook dus internationaal ruilverkeer,
met de olie voor de machine, (of spoorwegen voor het
verkeer): een middel om wrijving te verminderen. In het
ruilverkeer heeft geld de bestemming bemoeilijking op te
heffen. Voor den oppervlakkigen beschouwer doet het zich
echter voor als het middel bij uitnemendheid, om te ver-
krijgen wat hij begeert. En wel in zoo hooge mate, dat
die beschouwers geld en wat voor geld te verkrijgen is,
identificeeren.
„As it is always by means of money", zegt J. S. Mill, 2)
„that people provide for their different necessities, there
„grows up in their minds a powerful association leading
„them to regard money as wealth in a more particular
„sense than any other article; and even those who pass
„their lives in the production of the most useful objects,
„acquire the habit of regarding those objects as chiefly
„important by their capacity of being exchanged for
„money. A person who parts with money to obtain
„commodities, unless he intends to sell them, appears to
1) Principles, III. xxi. § 2.
2) T. a. p. HI. vii. § 3.
-ocr page 67-„the imagination to be making a worse bargain than a
„person who parts with commodities to get money; the
„one seems to be spending his means, the other adding
„to them. Illusions which, though now in some measure
„dispelled, were long powerful enough to overmaster
„the mind of every politician, both speculative and prac-
tical, in Europe."
Daarbij wordt dan vergeten dat, indien alle goederen
geld waren, de menschheid daarmede niet zeer gebaat zou
zijn, terwijl daarentegen indien alle geld tot een gelijk-
waardige massa goederen zich mocht omzetten, hierbij de
menschheid veel zou winnen, alleen gemak verliezen.
Een ieder, speciaal een koopman, heeft intusschen een
zekere hoeveelheid gelds noodig. De koopman tot het
drijven van zijn zaken. Breidt hij zijn zaken uit, zoo zal
ook zyn geldbehoefte toenemen. Breidt een geheel volk
zijn zaken uit, zoo zal de geldbehoefte van dat geheele
volk toenemen. In deze behoefte kan worden voorzien door
hen, die over geld te beschikken hebben. Die kunnen het
tegen genot van rente en tegen zekerheid leenen (Pierson.
„Leerboek" I. blz. 222) aan hen, die het noodig hebben.
Er is hier een vraag en een aanbod, als by koopmans-
goederen, waarvan een prijs het resultaat is. Men kan
echter niet zeggen, dat in dit geval deze prys, welken men
rentestand noemt, de prijs van geld als zoodanig is. Want
den kooper van geld is het niet om de muntstukken, welko
h\\j ontvangt, zelve te doen, doch om datgene, wat die
muntstukken voor hem vertegenwoordigen: koopkracht
nameiyk tegenover goederen: kapitaal. Hier kan de ver-
warring, waarvan boven (blz. 50) sprake was, hare treurige
gevolgen dragen in do bekende dwaling der mercantilisten,
die kapitaal en geld vereenzelvigden. Mr. N. G. Pierson
meent wel!), dat de mercantilistische leer niet in deze
vereenzelviging ligt, doch in het scheiden van de wetten,
welke in- en uitvoer van geld en van goederen beheerschen.
Stellig is deze scheiding conclusie waartoe de mercantilisti-
sche leer leidt. Maar het valt niet te ontkennen, dat
Adam Smith in zijn werk „The wealth of Nations" en
vele van David Hume\'s „Essays" in het bijzonder de ge-
noemde dwaling als de kern van het mercantilisme hebben
bestreden. Zoo Adam Smith in zijn hoofdstuk: „Of the
principle of the commercial or mercantile system",1) waar
hij van de mercantilistische leer onder meer deze uit-
spraken geeft: „That wealth consists in money or in
„gold and silver, is a popular notion which naturally arises
„from the double function of money, as the instrument
„of commerce, and as the measure of value" en later:
„To grow rich is to get money, and wealth and money,
„in short, are, in common language, considered as in every
„respect synonymous".
Bij een onderzoek naar de beteekenis van den rentestand,
heeft men zich van die dwaling als zoodanig scherp reken-
schap te geven. Daarvoor was een korte uitweiding over
het begrip kapitaal hier onontbeerlijk.
Wij omschreven het als koopkracht tegenover goederen.
In zijn academisch proefschrift: „De Rentestand"2) geeft
J. J. I. Harte op blz. 84 vlgg. een lange reeks definities
door verschillende schrijvers geformuleerd, die ons te ver
buiten de grenzen zouden voeren, die wy ons, in het
opschrift van dit hoofdstuk, hebben gesteld. Mr. d\'Aulnis
de Bourouill geeft deze definitie van kapitaal: „de
„rijkdom die bestemd is tot hulpmiddel bij verdere voort1
„brenging". Het hulpmiddel bij verdere voortbrenging valt
uiteen in technische en economische hulp. „De hulp wordt",
aldus Mr. d\'Aulnis de Bourouill i), „door het kapitaal
„niet enkel verleend, doordat het in den vorm van werk-
tuigen ons de natuurkrachten ruimer ten dienste stelt, —
„technische hulp, — maar ook hierdoor, dat het ons gedu-
rende onzen arbeid in staat stelt om te leven, totdat wij
„de vruchten van onzen arbeid plukken, — economische
„hulp. Het maatschappelijk kapitaal bestaat dus niet enkel in
„werktuigen, gereedschappen en grond, maar ook in dien
„onnoemelijken voorraad, waarvan heel het arbeidspersoneel
„leven moet van af het oogenblik, waarop het in dienst
„wordt genomen totdat het werk is geëindigd."
Hier is de door het kapitaal verleende hulp zijn koop-
kracht tegenover goederen. Onze omschrijving meenen wij
dus niet in strijd te zijn met de genoemde, en door den
schrijver als de „traditioneele" gequalificeerde definitie.
Onze bedoeling was dan ook slechts een omschrijving te
geven, die zooveel mogelijk in het verband van ons onder-
werp past.
De meening, dat kapitaal en geld synoniemen zyn, leidt
tot de conclusie, dat do rentestand, welken wij als den
prijs van kapitaal leerden kennen, door geldschaarschte
of overvloed wordt beheerscht. Dan zou de invloed van
den rentestand op de wisselkoersen samenvallen met dien
van het ruilmiddel op dezelve, waarover op blz. 31 v. sprake
was. Maar dat is onjuist. Want geld vertegenwoordigt
onmiddellijk de koopkracht tegenover goederen, dus het
kapitaal. Wijzigt zich de geldtoestand, dan wordt het
kapitaal op andere wijze vertegenwoordigd: Degeen, die
vroeger zijne zaken uitbreidde en daarvoor bijv. /"100.000—
noodig had, zal, bij grooteren overvloed van ruilmiddel,
dat dus in koopkracht is verminderd, f 110.000— noodig
hebben. Maar wie hem daarvoor vroeger f 100.000 kon
verschaffen, heeft nu ook de beschikking over /"li0.000—.
In de verhouding tusschen vraag en aanbod van kapitaal,
is dus geen wijziging gekomen.
Wèl bestaat er een invloed op den rentestand tijdens
de depreciatie van het ruilmiddel, doch eene uitweiding
daarover valt te ver buiten het hier te behandelen onderwerp.
Dat op den rentestand geen invloed van den betrekke-
lijken overvloed des ruilmiddels uitgaat, is door de voor-
naamste schrijvers over staathuishoudkunde geconstateerd.
Hier moge alleen een citaat van David Hume volgen uit
diens Essay i) „Of Interest", waar wij het volgende lezen:
„Money having merely a fictitious value, arising from
„the agreement and convention of men, the greater or
„less plenty of it is of no consequence, if we consider a
„nation within itself; and the quantity of specie, when
„once fixed, though never so large, has no other effect,
„than to oblige every one to tell out a greater number
„of those shining bits of metal, for cloaths, furniture, or
„equipage, without increasing any one convenience of
„life. If a man borrows money to build a house, he then
„carries home a greater load; because the stone, timber,
„lead, glass etc., with the labour of the masons and car-
„penters are represented by a greater quantity of gold
„and silver. But as these metals are considered merely as
„representations, there can no alteration arise, from their
„bulk or quantity, their weight or colour, either upon
„their real value or their interest."---„T\'is in vain,
„therefore, to look for the cause of the fall or rise of
„interest in the greater or less quantity of gold and silver
„which is fixed in any nation."
De invloed, dien de rentestand op de wisselkoersen oefent,
is dus een gansch andere als die welke van den toestand
Yan het ruilmiddel te constateeren viel.
Het is hier de plaats echter een onregelmatigheid nader
te verklaren. Dit hoofdstuk draagt als titel: Wisseldisconto,
hetwelk als een soort rente werd verklaard. De stand van
het wisseldisconto is dus een rentestand. Even tevoren
nog was sprake van den rentestand. Hier valt inderdaad
te onderscheiden en wel tusschen rentevoet op langen- en
op korten termyn. Beide tezamen worden, met een ver-
zamelnaam: rentestand genoemd. Maar de eerste is de rente-
stand in engeren zin, de tweede het disconto. Leening op
korten termyn geschiedt ook door beleening van byv.
effecten, doch die wijze valt buiten onze oogenblikkeiyke
beschouwing. Het zou ons te ver voeren het verschil tus-
schen rentestand in eigeniyken zin en wisseldisconto
te behandelen, i)
Wij kunnen hier volstaan met te vermelden, hoe in
de practyk rentestand en disconto inderdaad uiteen loopen;
hoe het disconto zich, in tegenstelling tot den rentestand
door een groote veranderlijkheid kenmerkt, gevolg van
de, den geldhandel typeerende, bewegelijkheid in vraag
en aanbod.
In de eerste en voornaamste plaats wordt het aanbod
-ocr page 72-door den geldvoorraad bij de groote banken beheerscht.
Wat met dien geldvoorraad verband houdt: de betalings-
balans, de wisselkoersen, beïnvloedt dus tevens het disconto,
dat als een regulateur is te beschouwen van de beweging
van het geld. Daartegenover doet zich de vraag gelden. (Zie
voor de werking van vraag en aanbod in verband met den
rentestand op langen termijn: Mr. J. d\'Aulnis Bourouill:
„De daling van den rentestand; haar oorzaken en haar
naaste toekomst") i).
Aanbod van kapitaal geschiedt in den vorm van bijv.
deposito\'s, het nemen van bankpapier tegen specie, het
disconteeren van wissels. Vragers van kapitaal verdiscon-
teeren wissels, geven hypotheek, beleenen effecten, kortom:
geven zekerheid in geldswaarde.
De vraag en het aanbod, die het disconto beïnvloeden,
liggen dus in het bijzonder in grootere of geringere gretigheid
van houders van nog niet vervallen wissels, om die te ver-
disconteeren, en van bankiers, om dezelve te disconteeren.
Het disconto geeft in procenten \'sjaars aan, hoeveel de
houder van een niet-vervallen wissel minder zal ontvangen
dan het in dien wissel genoemd bedrag, wanneer hij dien
te gelde maakt, berekend naar den tijd, dien de wissel op
" dat oogenblik nog van zijn vervaldag af is. Mr. Harte, 1):
„Disconto is de interest, berekend naar den stand van den
„dag, die van het nominaal bedrag eens wissels wordt
„afgetrokken, voor te vroege betaling. Die vervroegde be-
maling geschiedt veelal door bankiers, welke dus tot aan
„den eigenlyken vervaldag hun voorgeschoten kapitaal
„rentegevend hebben uitgezet, aangezien zij op dien ver-
„valdag het nominaal bedrag des wissels van den betrok-
kene terug ontvangen. Men kan derhalve zeggen, dat
„disconto het verschil is tusschen de koopwaarde en de
„nominale waarde van een handelspapier".
Met deze laatste definitie kunnen wij niet meegaan, omdat
zij met hetzelfde recht voor den wisselkoers zou kunnen
gelden. Het verschil tusschen de nominale- en de koop-
waarde van een handelspapier is lang niet altijd in het
disconto te zoeken, zoodat met dat verschil het disconto
niet gedefinieerd is.
Men onderscheide tusschen officieel- en particulier dis-
conto: de door de centrale bankinstelling en door particu-
liere bankiers (banken) berekende rente. De centrale
bankinstelling zoowel als de bankiers kennen de verhouding
van vraag en aanbod ter geldmarkt, kunnen tot op zekere
hoogte nagaan, hoe die verhouding in de naaste toekomst
wezen zal en regelen daarnaar hun disconto-berekening.
Ter illustratie van het voorgaande willen wij met twee
citaten uit het „Algemeen Handelsblad" deze paragraaf
besluiten. Dat geschiedt intusschen niet zonder aarzeling,
om hun lengte. Do overweging dat zij o. i. bijzonder actueel
en in dit verband passende illustraties vormen, gaf hier
den doorslag tot opname.
„Discontoverlaging te Parijs. Parys 17 Mei [1912] (Reuter).
„De Bank van Frankrijk heett heden haar disconto van
„31/2 tot 8 0/0 verlaagd. De rentevoet voor beleeningen bleef
„onveranderd op i %. Het thans tot 3 o/0 verlaagde mini-
„mum van 81/2 °/o is sinds 21 September 1911 van kracht
„geweest, nadat tevoren sinds 20 Januari 1908 do noteering
„onveranderd op 8 o/0 gehandhaafd was. Tot de disconto-
„verhooging in het najaar van 1911 hadden de hooge geld-
„eischen bygedragen, die uit den grooten graaninvoer als
,gevolg der oogstmislukking van het vorige jaar, waren
,voortgevloeid. De politieke verwikkelingen, die opvraging
,van deposito\'s bij de banken en het vastleggen van geld
,in uitgiften, die bij de toenmalige omstandigheden mislukt
,waren, hadden mede tot discontoverhooging bijgedragen.
,In de laatste maanden is de toestand in elk dezer opzich-
ten aanmerkelijk veranderd. De politieke vooruitzichten
,zijn beter geworden, de oogst is gunstig uitgevallen, de
,geldmarkt heeft geleidelijk een meer normaal aanzien
,herkregen en de eischen aan de centrale credietinstelling
,zijn bijgevolg geleidelijk ingekrompen. Nu de Engelsche
,Bank het initiatief tot een verlaging had genomen, was
,dan ook te voorzien, dat de Banque de France spoedig
,het voorbeeld zou volgen. Dat is thans geschied, waardoor
,het officieele minimum te Parijs weder gelijk is geworden
,aan dat te Londen".
En uit „Effecten- en Geldmarkt. Veertiendaagsch Over-
wicht" in het „Algemeen Handelsblad" van 8 Sept. 1912:
„Evenals de natuur ons eenige weken eerder dan ge-
woonlijk te midden van den herfst heeft geplaatst, is ook
,de spanning op de internationale geldmarkt dit jaar enkele
,weken eerder dan gewoonlijk ingetreden. Waar het een
,normaal verschijnsel is, dat in de tweede helft van de
,maand September allerwegen een min of meer belangrijke
,aantrekking der geldkoersen plaats vindt en de groote
circulatiebanken zich ter bescherming van haren goud-
voorraad genoodzaakt zien het offlciëele bank-disconto te
,verhoogen, is thans de Bank van Engeland nog in de
,maand Augustus tot een disconto-verhooging met een
,vol procent overgegaan.
„Ter anderer plaatse in dit blad is reeds aangegeven
„welke speciale oorzaken tot dezen maatregel hebben ge-
*
-ocr page 75-„leid. En werd o. a. gewag gemaakt van de stijging van
„het particulier disconto tot boven het officiëele minimum
„waardoor de disconteeringen en beleeningen bij de Engel-
„sche Bank circa £ 10.000.000 hooger waren dan verleden
„jaar, van het mislukken van den oogst in Groot-Brittanniü,
„van het vroeg invallen van den Egyptischen katoenoogst,
„in verband waarmede belangrijke goudonttrekkingen voor
„Alexandriö werden verwacht, en van te wachten zijnde
„goudonttrekkingen voor Braziliaansche rekening.
„Het is wellicht dienstig erop te wijzen, dat er behalve
„deze feiten nog twee bijzondere factoren in het spel zijn
„geweest, die het bestuur van de Bank van Engeland mede
,.tot het bovengenoemde besluit hebben gebracht.
„In de eerste plaats dan dient de précaire toestand ver-
„meld, waarin de Oostenrijksch-Hongaarsche geldmarkt in
„den laatsten tijd verkeert.
„Er heerscht te Weenen in de laatste maanden een onge-
breidelde speculatie, waardoor de koersen van industriöele
„waarden meermalen 20 en 30 °/\'o werden opgezet. Men zal
„zich bovendien herinneren dat tegeiyk met de waarschu-
wing van den president der Deutsche Reichsbank in zake
„de noodzakelijkheid tot beperking van do credietfaciliteiten
„in het Duitsche Rijk, ook de president der Oostenryksch-
„Hongaarsche Rijksbank zyn waarschuwende stem heeft
„doen hooren, vooral wat betreft den omvang der bouw-
„credieten. Veel heeft dit aldaar echter niet gegeven en
„op het oogenblik moet door den Oostenrykschen handel
„voor bankfaciliteiten een rento van 61/2 °/„ worden betaald.
„In Hongarije is do toestand zóó verergerd, dat verschil-
lende groote handelshuizen van eerste klasse-reputatie
„gevallen zy\'n, en dat verschillende kleinere banken haar
,,betalingen hebben gestaakt.
„Te midden van dezen dreigenden toestand viert de
,speculatie aa^jt de Weensche beurs nog voortdurend
,hoogtij, en complicaties in dezen schijnen dan ook niet
,uitgesloten. Het spreekt vanzelf dat deze situatie zich
,geducht laat gelden waar het de discontopolitiek der
,groote circulatiebanken betreft.
„De tweede factor die o.i. en wellicht in nog sterker mate
,dan de eerste voor de internationale geldmarkt van het
,grootste gewicht is, is de finantiëele positie in de Ver-
enigde Staten. De oogsten in de Unie beloven, zooals
,wij straks nog nader zullen zien, inderdaad een uitnemende
,opbrengst en de behoeften der financiering daarvan zijn
,dan ook wederom zeer omvangrijk.
„Tot vóór enkele jaren hebben handel en industrie in
,de Vereenigde Staten gekwijnd en was het geld aldaar
,zeer ruim, zóó zelfs, dat belangrijke saldi aan de Berlijn-
,sche beurs konden worden uitgezet.
„Toen evenwel de vooruitzichten voor den oogst beter
,werden en men den politieken toestand met meer ver-
trouwen begon in te zien, heeft zich langzamerhand de
,industrie uit haar apathische houding kunnen opheffen
,en is als met een tooverslag een dusdanige bedrijvigheid
,ingetreden, dat de staal- en ijzerindustrie zich op het
,moment met werk overladen ziet en ook op ander gebied
,een onmiskenbare herleving van het zoo lang gesluimerd
,hebbende zakenleven op te merken valt.
„Dat hiervoor de geldmiddelen der Unie plotseling aller-
,wege in beslag worden genomen, spreekt vanzelf en waar
,dit feit nu juist samenvalt met de bovengenoemde eischen
,voor de oogstbeweging, is het niet meer dan verklaarbaar,
,dat de situatie op de New-Yorksche geldmarkt zich veel
,meer dan in andere jaren verscherpt heeft.
*
-ocr page 77-„De laatste New-Yorksche Bankstaat wijst slechts op
„een surplus-reserve van $ 9.500.000, tegen $ 18.000.000
„een week te voren. Op het correspondeerende tijdstip van
„het vorige jaar bedroeg de surplus-reserve der Nationale
„Banken circa $ 32.500.000, in 1910 ruim $ 50.000.000 en
„al gaat de vergelijking met deze jaren niet geheel op,
„aangezien door de in het laatste jaar plaats gevonden
„toetreding der trustmaatschappijen tot het New-Yorksche
„clearinghouse de verhouding der surplus-reserve zich
„eenigszins heeft gewijzigd, toch wijzen deze cijfers er
„voldoende op, dat de toestand op het oogenblik belangrijk
„minder sterk is dan de laatste jaren in begin September
„het geval was."
„Dat onder dergeiyke omstandigheden de Europeesche
,geldinstituten zich reeds zoo vroeg mogelijk door eene
,disconto-verhooging tegen al te groote eischen der Nieuwe
Wereld willen dekken, is echter alleszins verklaarbaar.
„Het is een verblijdend teeken, dat gedurende de afge-
lopen week de positie der Bank van Engeland door vry
(groote goudaanvoeren versterkt is, zoodat de verhouding
,der reserves tot de verbintenissen van 49.50 tot 49.80
,gestegen is, terwijl ook de goudonttrekkingen voor Brazilië
,althans voorloopig nog vermoedelijk zullen uitblyven.
„Of te Berlijn spoedig het voorbeeld der Engelsche
,zusterinstelling zal worden gevolgd, blijft af te wachten.
,Zooals bekend, is de discontovoet te Berlijn nog altijd
,een half procent hooger dan te Londen, doch de week-
staat der Deutsche Reichsbank is in de afgeloopen
,week tengevolge van de eischen by de maandwisseling
,M. 275.000.000 verslechterd, tegen slechts M. 240.000.000
,ten vorigen jare. In verband met de hochconjunctuur,
„die allerwegen in Duitschland heerscht, zullen de eischen
„bij de kwartaalswisseling zonder twijfel zeer belangrijk
„zijn en reeds thans meent men te Londen in de daling
„van den Duitschen wisselkoers teekenen te zien van
„op handen zijnde goudonttrekkingen voor Duitschland.
„Voegt men hierbij de hierboven geschetste spanning
„op de Oostenrijksche geldmarkt, welke, zooals bekend, in
„hooge mate op Berlijn steunt, dan schijnt het wel waar-
schijnlijk, dat ook te Berlijn binnenkort tot verdere
„discontoverhooging zal moeten worden overgegaan." 1)
§ 6 Disconto ter plaatse van den betrokkene en
van den trekker
a Disconto ter plaatse van den betrokkene
Bij het disconteeren van internationale wissels is het de
vraag, welk disconto in rekening dient gebracht te worden,
het ter plaatse van den betrokkene, of van den trekker
geldende. Daarbij bedenke men, dat de houder van een
langen wissel, die soliede is, altijd contant geld moet kunnen
krygen ter plaatse waar de wissel moet worden betaald.
En dan onder aftrek natuurlijk van het daar geldend
disconto. Bij disconteering in het land van den trekker,
zal derhalve den verkooper geen hooger disconto worden
berekend, daar de nieuwe houder den wissel dan ter plaatse
van den betrokkene altyd voordeeliger van de hand zou
1 Zie verder „De Economist", 1912, n° 6, blz. 451, v.: „Rente-
voet en seizoen in de Vereenigde Staten", door Dr. A. van
Thijn. En in „De Economist" de rubriek: „De internationale
geldmarkt," door C. Rozenraad.
-ocr page 79-kunnen doen. Dat had de vorige houder dan even goed
kunnen verdienen. Is het disconto ter plaatse van den
betrokkene dus lager dan ter plaatse van den trekker, dan
wordt bij disconteering het eerste in rekening gebracht.
De koers van lange wissels is dan gelijk aan die van
korte, verminderd met het disconto ter plaatse van den
betrokkene.
Ingeval de discontostand ter plaatse van betaling hooger
is dan in het land van den trekker, is de prijs van
lange wissels mogelijk iets hooger dan de koers van korte
wissels op hetzelfde land, verminderd met het disconto
ter plaatse van betaling. Want in dat geval geeft het
voordeel, lange wissels op die plaats als voordeelige geld-
belegging te koopen. Daardoor ontstaat dus een grootere
vraag naar lange wissels, waardoor hun koersen wat stijgen
en zij de zichtkoersen naderen.
Een elementair onderscheid tusschen de koersen van
lang- en zichtpapier is dus, dat de koersen van zicht-
papier zich, normaliter, tusschen de speciepunten bewegen,
terwijl de koersen van lange wissels bovendien nog on-
middellijk aan den invloed van discontoveranderingen ter
plaate van den betrokkene onderhevig zijn.
Gelijk wij zagen, worden lange wissels nog al eens als
geldbelegging gekocht. Rijst nu do discontostand van het
land, waarop deze wissels loopen, dan zullen de houders
hen tot het laatste oogenblik (den vervaldag) vasthouden,
om zoo weinig mogelijk op hunne vorderingen te verliezen.
Maar daalt het disconto ter plaatse van den betrokkene,
dan zullen de houders van lange wissels hen eerder te
gelde maken. En wel door die wissels op te zenden naar
de plaats van betaling en zich in goud te laten dekken.
De discontostand daar kan namelijk zóó laag zijn, dat die
handelwijze, zelfs de goudverzendingskosten in aanmerking
genomen, voordeel oplevert. Volgens Mr. Pierson 1) moet
zulks echter niet te absoluut worden geconstateerd. Indien
met een dalend disconto een gegronde verwachting van
komende stijging samengaat, zullen de houders van lang
papier dat niet zoo schielijk verdisconteeren. Bovendien meent
Pierson 2) dat de bedoelde remise niet in specie behoeft te
geschieden. In een land gaat immers met disconto-verlaging
doorgaans een rijzing der wisselkoersen op het buitenland
samen. Van die rijzing is dan volgens Mr. Pierson een
gevolg, dat voor zoo\'n land uitvoeren van goederen voor-
deeliger dan invoeren worden. Want, zijn de wisselkoersen
op het buitenland hoog, dan geeft het voordeel, van het
buitenland te vorderen te hebben. Tot zoover Mr. Pierson.
Ons inziens is, gegeven het samengesteld karakter van het
handelsverkeer, die meening bezwaarlijk door de ervaring
te bewijzen. En bovendien speelt de prijs der goederen
zelf in het land van uitvoer, vergeleken bij dien in het
land van invoer, in dat handelsverkeer een te groote rol,
dan dat een invloed van de wisselkoersen op den goederen-
handel zou zijn te onderscheiden.
Inderdaad ziet men bij discontoverlaging in een land,
goud daaruit wegvloeien, omdat het goud de plaatsen zoekt,
waar de rentestand het hoogst is. „Aujourd\' hui les rela-
tions internationales se multiplient, a 1\'aide de moyens
„rapides et économiques; lo capital, sous toutes les formes
„et surtout sous la forme métallique devient tellement
„mobile et cosmopolite qu\'il ne manque jamais de répondre
1 „De Wisselkoersen". Vert. van Goschen\'s : „Foreign Exchan-
ges". Amsterdam 1880, blz. 101.
„à l\'appel d\'un profit suffisant. L\'or comme l\'eau tend
„à retrouver le niveau partout; il se précipite où le vide
„se fait sentir du moment où le besoin du numéraire
„se manifeste par une élévation de l\'intérêt" i) Dat ge-
schiedt dan o. a. door de disconteering van lange wissels
uit het buitenland, waarvoor de remise daarheen in specie
plaats heeft.
Wanneer een land behoefte aan kapitaal heeft, verhoogt
het zijn disconto, hetgeen na het in § 5 behandelde geen
nadere verklaring behoeft. Oppervlakkig redeneerend zou
men tot de conclusie kunnen komen, dat het een land,
hetwelk finantieel in nood verkeert, weinig baten kan
door een discontoverhooging er het geld nog duurder te
gaan maken. Dit nu is onjuist. In het buitenland toch
ziet men de wisselkoersen op het land van den betrok-
kene, dat zijn disconto verhoogde, al spoedig ryzen. Dat
is verklaarbaar. De Engelsche wisselkoers bijv. in Duitsch-
land beteekent: de waarde te Beriyn van een bepaald
aantal „Ponden-te-Londen". Zijn nu die „Ponden-te-Londen"
door de disconto-verhooging ter plaatse van den betrok-
kene aldaar in waarde gestegen, dan gaat daarmede vanzelf
een stijging van hun waarde te Berlijn, m.a.w. van den
Londenschen wisselkoers aldaar, samen. Styging der wis-
selkoersen leidt ten slotte tot gouduitvoer, juist datgene,
wat het land van den betrokkene met ztfn discontover-
hooging wilde bereiken. Mr. Pierson 2) meent, dat ook hier
niet juist specie-uitvoer behoeft plaats te hebben, waarop
wij in hoofdstuk III zullen terugkomen.
Hiermede hebben wij getracht na te gaan, wat in het
buitenland geschiedt tegenover een land, waar disconto-
verandering plaats vindt. Maar wat in het buitenland ge-
beurt, bijv. Qonduitvoer, is tegelijkertijd voor het binnenland
een gebeurtenis, n.1. goud invoer. Zoodoende zijn in het
bovenstaande reeds met gevolgen van discontoveranderingen
ter plaatse van den betrokkene, gevolgen hiervan ter plaatse
van den trekker implicite behandeld. Toch valt daarover
nog een en ander op te merken.
b Disconto ter plaatse van den trekker
Is ter plaatse van den trekker het disconto hoog, dan
wijst dat op een behoefte aan geld, die grooter is dan de
normale. De trekkers van wissels op het buitenland zullen
die gaarne spoedig te gelde maken, terwijl degenen, die naar
het buitenland moeten remitteeren, daarmede zoo lang
mogelijk wachten, om zich zoo laat mogeiyk van hun
kostbare geld te ontdoen. Nu houdt zulks een toename
van aanbod en een beperking van vraag in. Toch be-
hoeft de wisselkoers nog niet te dalen. Want zoolang
er op een gegeven oogenblik evenveel lieden zijn, dio papier
op het buitenland aan te bieden hebben, als die daar-
heen remitteeren moeten, dus het vragen, is er nog een
evenwicht van vraag en aanbod. Maar zyn er op een
oogenblik minder remittenten dan trekkers, dan zouden
by normaal of laag disconto kapitalisten in de over-
biyvende wissels wel hun geld beleggen (die dus op-
koopen). Bij een hoog disconto zullen zy daartoe niet zoo
licht overgaan, om, geiyk Goschen zegt i), juist in den
tyd van crisis niet „uit hun geld" te zyn. In hoeverre een
1) Yert. Pierson, blz. 38.
-ocr page 83-hoog disconto samen kan gaan met een overmaat van
trekkers boven remittenten, is een punt van bespreking,
dat in hoofdstuk III thuis behoort.
Op blz. 62 was reeds gelegenheid op te merken, hoe
goudbeweging plaats heeft van het land met laag- naar het
land met hooger disconto. Een bron van deze goudbeweging
was dan het verdisconteeren door buitenlanders, van hun
vorderingen op het land met het lage disconto, gevolgd
door een remise in specie. De mogelijkheid echter bestaat
dat, zoodra de handelsschulden met het buitenland zijn
vereffend, de genoemde werking van het laag disconto
ophoudt. In het gestelde geval trekken de bankiers ter
plaatse van het hoog disconto in blanco op de plaats met
het lage. Zij verschaffen zich dan „goud-ter-plaatse-waar-
het-goedkoop-is" hetgeen zy ten hunnent duur kunnen
verkoopeu. Een laag disconto leidt op nog andere wyze
tot gouduitvoer, welke hieronder zal worden besproken.
In ieder geval bevordert een laag disconto goudintaocr.
Goud niet met rijkdom geiykstellende, kunnen w\\j een
laag disconto niet als ongunstig voor een land qualiflceeren.
"Wèl wanneer zich nog andere omstandigheden daarbij
voegen. Het kan nameiyk voorkomen, dat do gouduitvoer
zóólang aanhoudt, dat aan do goudbehoefto binnenslands
niet meer kan worden voldaan. Dan zou mon, in plaats
van tot discontoverhooging over te gaan, wat in dat goval,
geiyk wy hieronder zullen zien, het redmiddel by uit-
nemendheid is, den tyd gokomen kunnen achten, aan het
ruilmiddel-begeerig publiek, minder kieskeurig geworden,
bankpapier als ruilmiddel kwyt te worden. Wat is daarvan
het gevolg? De wisselkoersen op het buitenland dalen niet,
voor de vereffening van buitonlandsche schulden kunnen
de bankbiljetten niet dienen, zij zijn niet inwisselbaar dooi-
den geringen goudvoorraad, het goud, de waardemeter van
goederen, doet agio, stijging van de goederenprijzen. In dit
geval is een laag disconto hoogst bedenkelijk.
Wanneer hooge wisselkoersen tot gouduitvoer leiden, die
op een bepaald oogenblik niet gewenscht is, is disconto-
verhooging een der „meest doeltreffende middelen"1) om
dezen uitvoer te remmen. „Een middel tegen uitbreiding
der credietzaken".x) Een der directeuren van de Engelsche
Bank (Mr. Gr. W. Norman) moet zich eens als volgt hebben
uitgelaten2): „We have found, that the power we possess,
„and which we exercise, of raising the rate of discount,
„keeps the demand upon us within manageable dimensions".
Een hooger disconto binnenslands dan daarbuiten remt
niet alleen den gouduitvoer maar lokt goudinvoer aan.
Want door discontoverhooging nemen de disconteeringen
af, wordt die wijze van bevrediging van de behoefte aan
het ruilmiddel bemoeilijkt. Daarin moet dan op andere
wijze worden voorzien. Dit doet het buitenland voor een
groot gedeelte. Het buitenland kan zijn niet vervallen
wissels in portefeuille houden of verdiscontceren. Het
eerste bij hoogen discontostand in het binnenland, aan-
gezien dan de contante prijs voor niet vervallen wissels
laag is, het laatste by laag disconto in het binnenland,
omdat dan deze pry\'s hoog is. Zoo beschouwt Mr. N. G.
Pierson 3) het feit, dat Londen de voornaamsto disconto-
markt is, als een gevolg van het laag Engelsch disconto,
1 Mr. N. G. Pierson, „Grondbeginselen der Staathuishoud-
kunde", Haarlem 1875, I, blz. 214.
2 J. J. I. Harte, t. a. p., blz. 135.
-ocr page 85-vergeleken bij de discontonoteeringen van andere landen.
Maar bij hoog disconto binnenslands is het voor buiten-
landsche debiteuren, indien daar een lager disconto wordt
genoteerd, voordeelig hun schuld door speciezending te
vereffenen, daar zij dan ten opzichte van het bedrag
hunner schuld met een betrekkelijk geringe hoeveelheid
aan edel metaal kunnen volstaan. Natuurlijk moet het
verschil in beide disconto\'s de kosten van een goudzen-
ding meer dan vergoeden. Zoo kunnen tusschen landen,
die ver uit elkander liggen, groote discontoverschillen
voorkomen, zonder dat een goudbeweging het gevolg is.
Buitenlandsche bankiers zenden ook wel goud tot aankoop
van wissels binnenslands. Zijn deze wissels vervallen, dan
zal de remise weder in baar geld plaats moeten hebben..
In dat geval dragen de bankiers de kosten van twee
goudzendingen, zoodat zy tot deze operatie eerst bij belang-
ryk discontoverschil besluiten.
Dat van discontoverhooging-allöén goudinvoer het direct
gevolg zou zyn, wordt ook door de practyk weerlegd. Zie
Alg. Handelsblad, 19 October 1912:
„Onder den invloed der buitenlandsche disconto-verhoo-
„gingen, zyn do wisselkoersen ten onzent aanmerkeiyk
„opgeloopen, zoodat verdere goudinvoer thans niet loonend
„meer is. Intusschen is juist in de afgeloopen week een
„aanzieniyk bedrag geel metaal hierheen gekomen, waar-
„door de volgende bankstaat recordcyfers voor den goud-
voorraad zal aanwyzen. Onzo circulatiebank staat dien
„ten gevolge byzonder krachtig, — een belangryk punt
„by de decisio ovor een eventueel volgen Yan het buiten-
„landscho voorbeeld."
Resumeerende zien wy, dat voor do koersen van lange
-ocr page 86-wissels het disconto ter plaatse van den betrokkene voor-
namelijk in aanmerking komt. Voor korte wissels, dat ter
plaatse van den trekker, maar toch altijd door de verhou-
ding met het disconto buitenslands.
Uit het voorafgaande moge de belangrijke rol, welke
het disconto in de vereffening van internationale schulden
speelt, genoegzaam zijn gebleken.
§ 7 Algemeene opmerkingen
Wij hebben gezien, hoe internationale schulden voor-
namelijk door het wisselverkeer worden vereffend. Wel zal
niet ieder, die eens een internationale schuld te vereffenen
had, dat door middel van een wissel hebben verricht. Men
kan tot beperkte bedragen altyd wel buitenlandsch bank-
papier machtig worden en dat per aangeteekenden brief
verzenden, postwissels (buiten het wisselverkeer geiyk wy
dat bespraken, staande) worden door particulieren veelal
gebruikt. Toch is hier het „vele kleintjes maken een groote"
niet toepasseiyk, aangezien de wissel (chöque) voor do
vereffening van internationale schulden het middel „par
excellence" biyft, en de genoemde veroffeningswyzen
verreweg in do minderheid zyn. In zyn geschrift: „Die
fünf Milliarden", *) geeft A. Soetbeer een mededeeling
over de vereffening der Fransche oorlogsschatting met
Duitschland. Van 4990millioen Franken werden: 617 millioen
in baar geld, 125 millioen in bankpapier en 4248 in wissels
betaald. 2)
Het kan dus geen verwondering baron, dat men van
1) 1874.
2) Zie ook: A. Fellmeth: „Zur Lohre von der internationalen
Zahlungsbilanz". Heidelborg 1877.
oudsher tusschen de prijzen van internationale wissels (resp.
goudbewegingen) en de credit-debetverhouding tusschen de
naties, verband heeft gezocht. Over dat verband zal in § 8
worden gesproken. Aan de credit-debetverhouding zelve
tusschen twee landen worde deze paragraaf gewijd.
Een land voert in en uit, naarmate zijn behoeften en die van
het buitenland strekken. Door invoer ontstaan schulden
aan-, door uitvoer vorderingen op het buitenland. Deze
schulden en vorderingen worden door het wisselverkeer
zooveel mogelijk gecompenseerd, zoodat een land zijn in-
voeren grootendeels met zijn uitvoeren betaalt. Van schulden
uit anderen hoofde, bijv. wegens renten van binnenlandsche
leeningen in het buitenland geplaatst, en dezulken meer,
geschiedt de vereffening in den regel op dezelfde wijze,
nl. tegen vorderingen op het buitenland, door den wissel als
eenvoudigst en goedkoopst schuldvereffeningsmiddel.
Onder bepaalde omstandigheden matigt zich de eigen-
schap van „goedkoop-zijn" van den wissel, hetgeen tot
uitvoer (resp. invoer) van baar geld voeren kan.
De vereffening van internationale schulden geschiedt
dus (in verband met het hierboven aangevoerde: cum
grano salis op te vatten), öf door goederen (wissels), öf
door geld. Kortheidshalve worden hier alleen goederen
genoemd. Hier kan de tegenstelling: goederen—geld zonder
bezwaar worden gebezigd. Later zal de term „goederen"
uitbreiding behoeven.
Het geheel van schulden en vorderingen van een land
tegenover het buitenland, op- of gedurende een bepaalden
tyd, noemt men ztfn betalingsbalans.
In zijn „Zahlungsbilanz und Diskont", i) vergelekt
1) Berlin, z. j. (w.s. 1908) blz. 13.
-ocr page 89-Prof. Schar de betalingsbalans met een rekening-courant.
Een land wisselt met het buitenland wederkeerig goederen,
nijverheid, crediet, kapitaal uit; weshalve de betalings-
balans dan ook als een rekening met debet en credit voor
het binnenland moet worden geconstrueerd, waar de reke-
ning „buitenland" met credit en debet tegenover staat. De
creditposten van het binnenland dekken daarbij natuurlijk
de debetposten van het buitenland, gelijk omgekeerd de
creditposten van het buitenland aan de debetposten van
het binnenland beantwoorden. Hier vinden wij een volko-
men analogie met de tweezijdige boekhouding van een
rekening-courant tusschen particulieren.
Bij de oudere schrijvers over Staathuishoudkunde: Adam
Smith, David Hume, zal men wel den term handelsbalans,
niet betalingsbalans aantreffen. Hume wijdt aan de „Balance
of trade" de vyfde van zy\'n, in Part II zyner werken opgeno-
men, Essays, i) En Adam Smith spreekt in den titel van
het derde hoofdstuk van het vierde boek zyner „Wealth of
Nations"1) zelfs alleen maar van „the balance", terwijl ten
duidelijkste blijkt, dat door hem do handelsbalans is bedoeld.
Onder handelsbalans heeft men te verstaan de tegenover-
stelling van de waarden der goederen, welke gedurende een\'
bepaalden tijd in een bepaald gebied naar en van een bepaald
ander gebied in- en uitgevoerd zijn. Daaruit biykt, dat de
begrippen betalings- en handelsbalans elkander niet dekken.
Want do waarde Yan goederen in het land van uitvoer is
maar zelden geiyk aan de waarde in het land van invoer.
Het eerste land noteert nu op do actieve zyde van zyn
handelsbalans een gansch ander bedrag dan het tweede
land op de passieve zijde van de zijne. Op de betalings-
balans echter noteeren beide landen, respectievelijk in debet
en credit, hetzelfde bedrag: dat van de schuld en vorde-
ring, welke door den in- en uitvoer zijn ontstaan. Maar
bovendien omvat de betalingsbalans alle internationaal ver-
keer, waaruit vorderingen ontstaan, de handelsbalans
uitsluitend het internationaal goederenverkeer. In verband
met de handelsbalans kan de bovengenoemde tegenstelling
in de vereffening van internationale schulden tusschen
geld- en goederen worden volgehouden. Door de betalings-
balans leeren wij belangrijke andere oorzaken van credit
en debet tusschen verschillende landen kennen, dan alleen
het internationaal goederenverkeer, als daar zijn: Staats-
en particuliere leeningen, internationale erfenis-aanspraken,
reisuitgaven van vreemdelingen, vorderingen uit arbi-
trage, blanco-wissels, kortom uit bankoperaties, voortsprui-
tende, enz. enz.
Een „klassieke" opsomming van de onderdeelen der be-
talingsbalans geeft Goschen in hoofdstuk II van z|jn werk
over de wisselkoersen, in welks aanvang hy zelf de beide
begrippen handels- en betalingsbalans niet scherp onder-
scheidt. Een overzicht over do elementen der betalings-
balans geeft Schar in zyn reeds genoemd werk. 2)
Het kan nu duideiyk zyn, dat de oudero schryvers zich
uitsluitend met de handelsbalans inlieten. Want in hun
tyd sproten internationale vorderingen inderdaad voor
verreweg het grootste gedeelte uit het goederenverkeer
voort. Het „mobiele kapitaal" is een verschynsel van den
nieuweren tyd. En eerst daarmedo heeft zich het begrip
betalingsbalans als tegenstelling tot de handelsbalans ontwik-
keld. Kon men vroeger bijv. de goud bewegingen beschouwen
in nauw verband met de in- en uitvoeren van een land,
tegenwoordig kan men zich belangrijke goudbewegingen
zonder eenigen samenhang met den goederenhandel denken.
Door de mobiliteit van het kapitaal zijn aan de voornaamste
beurzen obligaties in staatsleeningen, spoorwegaandeelen
en dergelijke, dagelijksche handelsartikelen, die de vereffe-
ning van internationale schulden kunnen bewerkstelligen,
waarvoor vroeger een goudzending noodig was.
Overtreft de invoer den uitvoer van een land, dan noemt
men zijn handelsbalans passief, in het omgekeerde geval
actief. De betalingsbalans is passief, indien het debet
grooter bedrag vermeldt dan het credit. In het omgekeerde
geval is de betalingsbalans actief.
Uit het bovenstaande volgt nu, dat een land met passieve
handelsbalans zeer wel een actieve betalingsbalans kan
hebben. (Engeland.)
De termen actief en passief worden door sommige schrij-
vers vervangen door gunstig en ongunstig, evenals bij do
wisselkoersen.
Over het gebruik van die termen moge hier een op-
merking plaats vinden. Men zou zich kunnen denken, dat
bijv. Nederland tegenovor Frankrijk meer te vorderen dan
te betalen heeft, tegenover Duitschland echter juist in hot
omgekeerde goval geplaatst is, enzoovoort, verschillend
tegenover de verschillende landen, waarmede Nederland in
handelsverkeer staat. Hoe is dan Nederlands betalingsbalans:
gunstig of ongunstig? Inderdaad komt een dergeiyko toe-
stand niet licht voor, en zeker niet bestendig, tengovolgo
van don nivelleerenden invloed van de arbitrage. Staat
Nederland n.1. tegenovor Frankrijk actief, tegenover Duitsch-
land passief, dan kan het zijn Duitsche schulden betalen
met zijn surplus aan Fransche vorderingen boven Fransche
schulden. De bankiers in Amsterdam, die zooveel aanvragen
om Marken krijgen, dat zij die niet kunnen bevredigen,
terwijl zij (bij hun Fransche correspondenten) de beschikking
over veel Franken hebben, kunnen dien correspondenten
last geven, tegen de door hen genoteerde Marken-prijzen
een vereischt bedrag aan Marken op één hunner Duitsche
correspondenten (doorgaans tevens correspondenten van
den Amsterdammer) over te schrijven. De Amsterdamsche
bankier krijgt dan de beschikking over Marken, doch even-
redige vermindering van Franken. Op die wijze rijzen of
dalen de wisselkoersen op het buitenland gezamenlijk. In
financieele weekoverzichten zal men ook niet licht de mede-
deeling aantreffen bijv. de Engelsche wisselkoers steeg be-
langrijk, Frankrijk daalde wat; maar steeds: de wisselkoersen
op het buitenland waren wat vast, of daalden belangrijk,
of iets dergelijks. Vgl. John S. Mill*) „It remains to
„observe, that the exchanges do not depend on the balance
„of debts and credits with each country separately, but
„with all countries taken together. England may owe a
„balance of payments to France; but it does not follow
„that the exchange with France will be against England,
„and that bills on France will be at a premium; because
„a balance may be due to England from Holland or Ham-
burgh, and she may pay her debts to France with bills
„on those places; which is technically called arbitration
„of exchange."..... „in the main, the exchanges of all
„foreign countries vary together, according as the country
1) T. a. p. Ill, xx, § 3.
-ocr page 93-„has a balance to receive or to pay on the general result
„of its foreign transactions."
De arbitrage werkt als de wet der communiceerende
vaten, waardoor de verschillende debet- en creditverhou-
dingen met het buitenland in contact komen, één niveau
krijgen, hetwelk dan voor het land in quaestie de betee-
kenis heeft van een actieve-, evenwichtige- of passieve
betalingsbalans.
In welk verband staat nu de betalingsbalans tot de
goudbewegingen? (Het woord goud beweging is, in verband
met het vroeger gezegde *) hier toe te laten).
Het onderzoek naar dat verband volge in
§ 8 Goud- en goederenbeweging
Oppervlakkig beschouwd, zou uit het voorafgaande het
antwoord op die vraag niet moeilyk kunnen z|jn: goud-
uitvoer zoodra goedereninvoer doorgaat en goederenuitvoer
ophoudt, dus schuld aan het buitenland ontstaat. Uit- en
invoer van goederen worden beheerscht door do verhouding
van binnen- en buitenlandscho pryzen. Indien byv. do in-
voer den uitvoer overtreft dan zou dat voort kunnon
spruiten uit een pryzenverlaging in hot buitenland. Die
toestand kan tydeiyk zijn, byv. als gevolg van een mis-
lukten oogst, doch ook biyvend, in welk geval een land
ten slotte al zy\'n geld zou moeten verliezen, of zyn invoeren
beperken. Dat zou door het heffen van invoerende rechten
byvoorbeeld to bereiken zyn. Een maatregel als deze zou
echter alleen dan wenscheiyk zyn, indien werkeiyk vast-
stond, dat gelduitvoer op een inderdaad ongunstigen toe-
stand van het uitvoerende land wyst, indien werkeiyk
1) Blz. 28.
-ocr page 94-gouduitvoer in onlosmakelijk verband met een schuldtoe-
stand van het uitvoerende land zou staan, een in zekeren
zin abnormaal verschijnsel ware. Dan is het voorkomen
of belemmeren van dien gouduitvoer een maatregel in
normale richting. Wie dat meenen zullen het heffen van
invoerrechten warm voorstaan. In de hoogste mate zij. die
de vermindering van den goudvoorraad van een land als
een bijzondere calamiteit beschouwen: de mercantilisten.
Slaan wij over hun standpunt ten dezen opzichte Hume\'s,
op blz. 73 genoemd, Essay op, dan kunnen wij daar in
levendige taal beschreven vinden, hoe er naast de vrees
voor uitvoeren van goederen (gelijk die reeds bij de Grieken
bestond en later ook bij Engelschen en Franschen, die
o. a. speciaal korenuitvoeren vreesden) ook een vrees voor
gelduitvoer bestaat, uitvloeisel van handelsnayver, een
vrees, dat zelfs al het goud en zilver een land zal verlaten.
Zoo moeten de geschriften van zekeren Mr. Gee, die be-
rekende, dat Engelands handelsbalans in zoo hooge mate
passief was, dat het land dreigde binnen vijf of zes jaar
geen shilling te zullen overhouden, een algemeene paniek
hebben veroorzaakt. Maar, voegt Hume er aan toe: gelukkig
zyn sintsdien twintig jaar voorbijgegaan, met een kost-
baren oorlog nog wel, en het geld is in Engeland over-
vloediger dan ooit. Verder haalt Hume nog een mededeeling
van l\'Abbé du Bos aan, uit diens boek: „Les intéröts
d\'Angleterre mal-entendus", dat Engeland, vóór do ver-
eeniging met Schotland gevreesd heeft, dat door die samen-
voeging, welke een open handel met Schotland tengevolge
zou hebben, alle geld („treasure") naar Schotland zou
stroomen, terwijl aan de overzijde van de Tweed een zelfde
vrees werd gekoesterd. De tyd heeft geleerd, zegt Hume,
hoe ongegrond deze vrees aan beide zijden was.
Tot op zekere hoogte op deze leer gebaseerd zijn Goschen\'s
theorieën omtrent de goudbewegingen.
George Joachim Goschen, geboren 10 Augustus 1831 in
Londen, is de schrijver van meer dan één belangrijke
studie op het gebied van bank- en muntwezen. Van die
geschriften, als: „Reports and speeches of local taxation"
(Londen 1873); „Adresses on educational and economical
subjects" (Londen 1885), in 1873, eveneens te Londen, nog
voorafgegaan door „Probable results of an increase in
purchasing power of gold", en verder nog zijn eveneens
1885 te Londen verschenen: „Condition and prospects of
trade" — heeft het werk over de wisselkoersen, getiteld:
„The theory of foreign exchanges", geschreven in 1863,
dat in 1894 een 16den druk beleefde, den schrijver wel in
de eerste plaats den naam gegeven van autoriteit op het
gebied van bank- en muntwezen. Zijn deelhebberschap,
sinds 1853, in de bankierszaak van Frühling en Goschen
te Londen, voltooide de wetenschappelijke vorming, welke
hy te Rugby en Oxford genoten had, ook in practischen
zin. Weinig schrijvers over onderwerpen van Economio
hebben voor hunne geschriften te beschikken gehad over
zoo\'n rijke practische ervaring en feitenmateriaal als Goschen.
Voor zijn vaderland mocht hij die als minister by do con-
versie van de Engelsche staatsschuld ten nutte maken.
Om een juist inzicht in zijn algemeen economisch stand-
punt zoowel als in zijne beschouwingen, speciaal van het
hier to behandelen onderwerp te verkrygen, is een studio
van zyn boek over do wisselkoersen do beste methode. In
dat werk van Goschen treedt, geiyk in do inleiding van
dit geschrift reeds gelegenheid was, op te merken, Goschen\'s
practische orvaring in het bankiersbedryf byzonder aan hot
licht. Reeds in do inleiding van zyn boek valt dat te
constateeren, waar hij zegt, hoe het bij hem een punt van
overweging heeft uitgemaakt, voor welke lezers hij moest
schrijven, en hoe hij toen tot de slotsom was gekomen
voor den handelsstand te zullen schrijven. Dat immers de
wisselkoersen wel van belang zijn voor den staathuishoud-
kundige en voor het groote publiek, maar toch het meest
de aandacht trekken van den handelsstand, die, bewust of
onbewust, altijd hun invloed moet ondervinden. Hier zijn
wij midden in de practijk. Wel voegt de schrijver er later
nog aan toe, dat hij nauwkeurigheid in zijne redeneeringen
betracht ten einde den wetenschappelijken lezer niet te
ergeren, maar op den voorgrond staat bij Goschen toch
de practicus, de man, wiens betrekking in de maatschappij
hem dagelijks in de gelegenheid brengt over de zaak, welke
hij behandelt, mede te spreken, haar van nabij te bezien,
en practisch den invloed te ondervinden, dien elke ver-
andering in de wisselkoersen op den algemeenen handels-
toestand oefent.
Merkwaardig is Goschen\'s methode, om uit een gegeven
historisch geval deductief zijne conclusies te trekken, in
plaats van aan de theorie de practyk te toetsen. Juist bij
oen onderwerp als het door Goschen behandelde komt do
laatste methode ons voorzichtiger voor, aangezien daarbij
zóóvele factoren in aanmerking komen, dat voorbeelden
zelden volledig alle mogeiykheden weergeven. Ook mist
men in een practisch boek als dat van Goschen mot ver-
bazing alle pariteitsberekening uit de wettelijke munt-
bepalingen der betrokken landen. Do pariteiten brengt hy
wel ter sprake, doch van geen enkele berekening vergezeld.
Goschen wil de termen gunstige en ongunstige wissel-
koersen beperkt gebruikt zien, n.1. als gunstig en ongunstig
uitsluitend uit het oogpunt van den geldhandel beschouwd.
Betalingen moeten geschieden in goud of inwisselbare
biljetten, internationaal in goud (edel metaal), waarvoor de
wissel een handig en goedkoop plaatsvervanger is. Maar
wordt die wissel duur, zoodat hij zijn geschiktheid als
plaatsvervanger verliest, dan is dat voor degenen, die
betalingen hebben te doen, een ongunstige toestand, al kan
het land, waar deze debiteuren wonen, zegt Goschen, er
uit economisch oogpunt over het algemeen wel gunstig
aan toe zijn. Zoodoende worden de termen hooge- en
ongunstige, lage- en ongunstige wisselkoersen, synoniem.
Het wil ons voorkomen, dat, waar Goschen zelf toegeeft,
. dat de termen gunstig en ongunstig in dit verband ver-
warring kunnen stichten, zij veel beter achterwege blijven,
èn om hun overbodigheid, èn om hun onduidelijkheid.
Voor den aandachtigen lezer van Goschen\'s boek kan
het intusschen niet verborgen bleven, dat de schrijver een
uitweiding over het gebruik dier epitheta aangrypt als
een welkome gelegenheid, om zyn lezers eens goed in te
prenten, dat hij zich niet op mercantilistisch standpunt
stelt. In hoeverre Goschen zich in zyn theorie over de
betalingsbalans buiten het door hem verworpen mercanti-
lisme houdt, zullen wy nu nagaan in een kort overzicht
van die theorie.
De betalingsbalans, aldus Goschen, in den uitgobreidsten
zin van het woord, is het eerste, waarop men zyn aan-
dacht moet vestigen by een beoordeeling van do bewegingen
der wisselkoersen. Heeft een land een ongunstige betalings-
balans, is het dus meer schuldig aan het buitenland, dan
het daarvan to vorderen heeft, m.a.w. bevinden zich in
het buitenland weinig debiteuren van dat land (vinden
in het buitenland wissels op dat land getrokken weinig
aftrek), waardoor de pryzen dier wissels in het buitenland
«
-ocr page 98-dalen, dan ontbieden de buitenlandsche crediteuren liever
goud, dan op de verkoop der wissels zooveel te ver-
liezen. Deze toestand is te verhelpen. Goschen bespreekt
dit in het laatste hoofdstuk van zijn boek, bij de zooge-
naamde correctieven der wisselkoersen, door vermeerdering
van uitvoer en vermindering van invoer. Een land moet
in dat geval tegenover het buitenland dus minder schulden
maken en meer vorderingen kweeken. Want een land dat
meer invoert en verbruikt, dan het uitvoert en wint, ge-
raakt in schuld, waar het zich alleen weder uit kan werken
door minder te verbruiken en meer te verdienen. Een
natie, die haar schulden afdoet door goud uit te voeren,
vermindert haar kapitaal. Die beide volzinnen zijn door
Pierson herhaaldelijk gememoreerd i), en terecht, als ken-
teekenen van Goschen\'s mercantilisme. In nagenoeg alle,
in onze litteratuuropgave genoemde geschriften van Pierson,
wijst de schrijver op de waarde dier volzinnen voor de
beoordeeling van Goschen\'s stelsel.
De groote gouduitvoeren in het jaar 1861 van Europa
naar Amerika besprekende 2), acht Goschen daarvan de oor-
zaak, bij uitsluiting van alle andere, het feit, dat Europa
aan Amerika een groot bedrag schuldig was, tengevolge
van bijzondere graan- en katoenuitvoeren van Amerika
naar Europa. By de behandeling van de vraag, ondor welke
voorwaarden het goud naar Europa zou terugkeeren, brengt
Goschen een gansch ander element op den voorgrond, n.1.
dat in Europa het geld duurder zou worden dan in
Amerika.
Goschen acht dus goud- en goederenbeweging wel moge-
1) O.a. Leerboek I, 2do druk, blz. 594.
2) T. a. p., blz. 68.
-ocr page 99-lijk onder dezelfde omstandigheid, namelijk prijsverschil
tusschen het object van uitvoer hier en ginds. Daarbij ligt
de oorzaak van den uitvoer in het object zelf, namelijk
zijn momenteele prijs hier en ginds. Maar gouduitvoer
acht Goschen in de eerste en voornaamste plaats mogelijk
om een buiten het goud liggende reden, namelijk het feit,
dat het uitvoerende land aan het invoerende een schuld
heeft te vereffenen, hetgeen Goschen zeker niet als oor-
zaak van goederenuitvoer zou kunnen opgeven.
Goschen stelt dus een causaal verband tusschen betalings-
balans en internationale schuldvereffening. Want boven-
dien noemt hij de betalingsbalans nog uitdrukkelijk een
van de hoofdfactoren in de beweging der edele metalen,
welke beweging naar wij weten quantitatief, niet qualita-
tief, van de wisselkoersen verschilt.
Goschen meent verder, dat, indien bijvoorbeeld de wissel-
koersen in Nederland in het byzonder tegenover Duitsch-
land, laag zyn, zoodat gouduitvoer van Duitschland naar
Nederland te verwachton is, eerst moet vaststaan, wie do
kosten van dien gouduitvoer draagt, wil men do vraag
kunnen beantwoorden, wat van dio lage koersen de gevol-
gen zullen zyn voor den Duitsch-Nederlandschen goederen-
handel. Bestelt in het gegeven geval een Duitsch fabrikant
Nederlandscho producten, dan is hy aansprakeiyk voor
alle kosten van die transactie, dus ook van een eventueelo
vereffening door goudzending. Van dien goederenuitvoer
zal Nederland dus niet de lasten dragen, terwyi aan den
anderen kant Nederlanders, dio Duitscho producten ont-
bieden, dezelve, door de lago wisselkoersen, goedkoop
kunnen bekostigen. Zoowel in- als uitvoerzakon worden
zoodoendo voor hot land aanlokkeiyk onder de gestelde
voorwaarden.
Goschen bespreekt nog de gevolgen voor de wissel-
koersen van de herleving des katoenhandels door de op-
heffing van de havenblokkades in Amerika in 1861. Hier
komt de directe invloed van den goederenhandel op de
wisselkoersen (respectievelijk goudbeweging) ter sprake. In
het gegeven geval kon volgens Goschen evengoed goud naar
Amerika vloeien als niet, omdat Amerika juist groote
behoefte zou kunnen hebben aan Europeesche producten,
waarmede de katoenuitvoeren zouden worden betaald.
Maar door den toestand van verwarring in Amerika (1861)
zou er het crediet geschokt zijn, zoodat waarschijnlijk
contante betaling voor die katoenuitvoeren zou worden
gevorderd. Die betaling zou dan in goud moeten plaats
hebben. Ook hier blijkt weer Goschen\'s meening, hoe
goudbeweging voortvloeit uit schuld aan het buitenland
in het land van uitvoer. Onomwonden verklaart Goschen
bovendien nog, dat een uitvoer van specie, door wien ook,
altijd toont, dat er gebrek is aan wissels op het buiten-
land; dat op zulk een oogenblik het buitenland meer te
vorderen heeft dan te betalen, dat de betalingsbalans in
het land van uitvoer tydelyk ongunstig is.
In zijn opstel, „The foreign exchanges",*) stelt Mr. N. G.
Pierson tegenover de denkbeelden van Goschen die van
Ricardo.
David Ricardo werd 19 April 1772 geboren uit een
Joodsch geslacht, afkomstig uit Portugal, later in do Neder-
landen en vervolgens in Engeland inheemsch. Evenals
Goschen was hy een der grootste Engelsche bankiers,
evenals Goschen politicus: lid van het Lagerhuis; evenals
Goschen man van wetenschap: staathuishoudkundige. Van
1) „Verspreide Econ. geschriften" IV, blz. 114.
-ocr page 101-zijn werken worden hier genoemd: „On the influence of a
low price of corn on the profits of stock," (Londen 1815),
een warme aanbeveling van den vrijen invoer van koren.
„On the funding system", in 1820 verschenen, waarin be-
lastingverhooging bepleit wordt als plaatsvervangster voor
staatsleeningen. „Principles of political economy and taxa-
tion", (Londen 1817, 2de druk, in 1877). Een uitgave zijner
gezamenlijke werken bezorgde in 1846 J. R. Mc. Culloch.
Een nieuwe uitgave met een „notice of the life and writings
of the author" verscheen te zelfder plaatse in 1881.
Ricardo geldt als de meest wetenschappelijke vertegen-
woordiger der Engelsche vrijhandelschool, als waardig leer-
ling van Adam Smith. Als hulde aan Ricardo\'s verdiensten
op staathuishoudkundig gebied draagt do leerstoel in die
wetenschap te Londen zijn naam.
Voor ons onderwerp is de door Ricardo in 1806 ge-
schreven brochure belangrijk, getiteld: „The high price of
„bullion a proof of the depreciation of bank notes", met
het daaraan later toegevoegd aanhangsel.
Op do bladzijden 268 en vlgg. van Mc. Cullocii\'s uitgave,
nieuwe editie*), komen ten aanzien van goud- en goederen-
beweging eenige karakteristieke uitspraken voor.
Wanneer wij, zegt Ricardo, in ruil voor goederen, munt-
metaal afstaan, dan is dat niet uit noodzaak, maar bij
vrije keuzo. Onzo invoeren van goederen zouden onze uit-
voeren niet te boven gaan, indien wij geen overvloed van
muntgeld hadden, dat wij daarom gaarno uitvoeren. Zoo-
doende wordt do uitvoer van goud door zijn betrekkelijke
goedkoopto veroorzaakt, en is die niet het uitvloeisel, maai-
de oorzaak van een ongunstige (betalings)balans.
1) London, 1881.
-ocr page 102-"Wanneer ik een internationale schuld, bijv. aan Duitsch-
land, te vereffenen heb, aldus Ricardo, dan zoek ik naar
de goedkoopste wijze van vereffening. Bedraagt deze
schuld £ 100, en de kosten van een goudzending tot dat
bedrag £ 6, kan komt de vereffening van mijn schuld mij
op £ 106 te staan. Maar zou ik in Engeland bijv. laken
kunnen koopen, dat mij in Duitschland £ 100 opbrengt,
doch welks verzending mij £ 5 kost, dan is het voor mij
voordeeliger mijn schuld aan Duitschland door een laken-
uitvoer te voldoen.
Het laat zich in de practijk moeilijk denken, dat een
particulier, die een schuld aan het buitenland te vereffenen
heeft, zulks, indien het voordeelig is, door een aankoop en
uitvoer van laken zal doen. Men stelle zich hier practisch
de zaak aldus voor, dat laken-uitvoeren in het gestelde
geval voordeelig plaats kunnen hebben door de laken-
handelaars. Degenen, die nu schuld aan het buitenland
hebben, vinden daardoor een laken-wissel ter betaling van
die schuld. Theoretisch is dan te constateeren, dat de
kooper van dien wissel zijn schuld door een laken-uitvoer
heeft betaald.
Het onderscheid tusschen Goschen en Ricardo ten aan-
zien van hun beschouwingen over de oorzaken van goud-
bewegingen is dus dit, dat Goschen, die oorzaken in
omstandigheden zoekt, welke buiten het goud zelf omgaan,
(n.1. een ongunstige betalingsbalans) terwijl Ricardo de
internationale beweging van goud toeschrijft aan een
eigenschap in dat goud zelf gelegen, (n.1. zijn betrekkelijke
duurte.) B\\j Goschen dus voor geld- en goederenuitvoeren
verschillende wetten, btf Ricardo dezelfde.
Door Mr. N. G. Pierson is op Ricardo\'s theorie in zijn
-ocr page 103-opstel: „Eene theorie van Ricardo", („De Economist" 1879)
eene kritiek geleverd, die op het volgende neerkomt:
Er moet worden onderscheiden tusschen de metaal-
bewegingen op den duur en de tijdelijke. Eeeds door
Hume !) is aangetoond, dat de eerste zich richt naar de
prijsverschillen van het edel metaal bij de verschillende
volken. Waar het muntmetaal overvloedig is, stijgen de
prijzen der goederen. Daarheen worden goederen uitgevoerd,
waartegenover een gouduitvoer als contra-praestatie staat.
Want het woord overvloedig wordt hier in betrekkelijken
zin gebezigd, namelijk: overvloediger dan in het buitenland.
Een prysverhooging binnenslands bevordert den invoer, en
wijzigt zoodoende de betalingsbalans tegenover het buiten-
land. Het is ook door de practy k bevestigd, dat een land, welks
metalen ruilmiddel overvloediger is dan in het buitenland,
van dien overvloed aan het buitenland meedeelt. Als voor-
beelden uit deze practyk noemt Mr. Pierson1) de goud-
ontdekkingen in Californie, die goederenuitvoeren naar
Amerika sterk bevorderden, welke in goud werden ver-
effend. Die goederenuitvoeren waren hot gevolg van do
prijsvorhoogingen in Amerika, zoodat Mr. Pierson terecht
constateert, dat, (wil men den term), hot Amerikaanscho
goud met Europeesche goederen betaald werd. En een
dergelijk beloop hadden de govolgen van de ontmunting
van het zilver in Duitschland.
Nu heeft Hume zich tot een beschouwing van de duur-
zame verspreiding der edele metalen bepaald, zoodat aan
Hume\'s theorieön niets kan worden afgedaan. Doch Ricardo
paste z\\jn opvatting ook op tydelpo goudbewegingen
1 „Vorspr. Econ. Geschr." IV, blz. 75.
-ocr page 104-toe. Daartegen richt zich Mr. Pierson op deze gronden:
Wanneer men voor de vereffening van een internationale
schuld bij de Nederlandsche Bank bijv. goud opvraagt, dan
is de gewone wijze waarop dat geschiedt, dat men zijn
bankbiljetten tegen het gewenschte metaal inwisselt. Nu
wijzen de bankstatistieken er op, dat daarmede geen ver-
minderde circulatie van ruilmiddel behoeft samen te gaan.
Er kan n.1. bij de Bank op een oogenblik geen bezwaar
bestaan, haar ongedekte circulatie uit te breiden, zoodat
op bovengenoemde inwisseling een nieuwe uitgifte van
papier kan volgen. De elasticiteit der ongedekte circulatie
maakt het zoodoende mogelijk, de gedekte circulatie te
verminderen, zonder de totale hoeveelheid van het ruil-
middel te beïnvloeden. Wèl moet dan niet juist een te groote
behoefte aan metalliek ruilmiddel ontstaan, aangezien dat
voor de Bank juist een moeilijkheid oplevert de ongedekte
circulatie niet te doen toenemen. Want uitbreiding der
ongedekte circulatie is een maatregel tot bezuiniging op het
metalliek ruilmiddel, welke bij toenemende behoefte aan het-
zelve belemmerd wordt. Tevens heeft de Bank een middel,
om eventueel nadeeligen invloed van gouduitvoer gedeeltelik
te nivelleeren door hare disconto\'s te verminderen, m. a. w.
door disconto-verhooging. Disconteeren beteekent immers
voor de Bank een tijdelijke vermindering van haar goud-
voorraad of een, in dit geval, ongewenschte vermeerdering
van haar papier-circulatie. Dat hangt af van do wyze
waarop de verdisconteering plaats heeft, tegen goud of tegen
bankpapier.
Zelfs dus, wanneer een land zich niet in een overvloedig
ruilmiddel verheugen kan, is by een goed geordend bank-
wezen een tydelijko gouduitvoer zeer wel mogeiyk.
Het wil ons voorkomen, dat indien Ricardo, geiyk door
-ocr page 105-Mr. Pierson aanvankelijk werd aangetoond, te ver is ge-
gaan, de oorzaak moet liggen hierin, dat hij zijn: „If we
„consent to give coin in exchange for goods, it must be
„from choice, not necessity. We should not import more
„goods than we export, unless we had a redundancy of
„currency, which it therefore suits us to make a part of
„our exports" i) stelt als een axioma, waaruit hij dan zijn
conclusies trekt, waarvan niet alle juist behoeven te zyn.
De gevolgen van een petitio principii.
Uitvoer van muntmetaal ter vereffening eener ongunstige
betalingsbalans wijst erop, dat een land genoemd munt-
metaal daartoe het beste kan missen (door het geordend
bankwezen); niet noodzakelijk op een overvloed van specie
in vergelijking met het buitenland. Dat is do conclusie
waartoe Mr. Pierson\'s critiek leidt.
Uit het feit, dat door de elasticiteit der ongedekte circu-
latie in de behoefte aan specie voor remise naar het
buitenland kan worden voorzien, hetgeen by goederen als
schuldvereffeningsmiddel onmogeiyk is, volgt, dat munt-
metaal voor de vereffening van internationale schulden het
gemakkeiyksto, het aangewezen middel is.
Aan de verplichtingen, welke een ongunstige betalings-
balans een volk oplegt, moet worden voldaan; en by die
noodzakeiykheid zou zich dan aan do remittenten geld
(specie) als hot eenvoudigste en goedkoopste schuldver-
effeningsmiddel opdringen. Van Ricardo\'s: „from choice,
not necessity" zou dan niet veel overbiyven.
Pierson\'s artikel: „Eeno theorio van Ricardo" verscheon
in do Economist van 1879. Later, waarschyniyk in do eorsto
jaren na 1901 geschreven (zie verspreide Economische ge-
1) T. a. p. blz. 268.
-ocr page 106-schriften, Deel IV, blz. 114 noot) ontstond een opstel „Foreign
Exchanges," waarin hij op zijn tusschen Goschen\'s en
Ricardo\'s theorieën het midden houdende meening terug-
komt. Pierson zegt: (t.a.p. blz. 134) „He [Ricardo] has
„been the first to suffer no exception to the rule that
„gold and silver will only be exported when less valuable
„in the country they are sent from than in the country
„they are directed to. It will be thought by many — in fact
„I have long thought so myself [sic] — that Ricardo has
„gone beyond the mark in assuming this position." In
het artikel van 1901 bekent Pierson zich geheel tot
Ricardo\'s standpunt. Zelfs zijn in 1879 (zie blz. 86 v.) ge-
opperd bezwaar tegen Ricardo\'s leer reduceert Pierson
reeds in zijn Leerboek I (blz. 608) tot een toestand van
overvloediger ruilmiddel binnen- dan buitenslands. Hij geeft
in „Foreign Exchanges" een door hem noodig geachte onder-
steuning van Ricardo\'s leer ten opzichte van tijdelijke
goudbewegingen. Daarvoor volgt hij deze methode, dat hij
die leer ook toepast op gebeurtenissen waarby een goud-
uitvoer toch wel evident uit een passieve betalingsbalans
moet voortvloeien. Zoo bijv. de gouduitvoer uit een land,
dat tengevolge van een mislukten oogst zijn koren uit
het buitenland moest betrekken.
Het is ons niet te doen om een volledige leer der be-
talingsbalans. Wij behandelen die uitsluitend in haar samen-
hang met do feitelijke internationale schuldvereffening.
Daarom zou het ons te ver voeren hier van Piersons uit-
voerig artikel „Foreign exchanges" een résumé to geven.
Voor ons is het voldoende te constateeren, dat er ten
opzichte van den samenhang tusschen betalingsbalans en
goudbeweging dus drie theorieën zijn:
1. De oude, mercantilistische (Goschen). Goudbewegingen
-ocr page 107-hangen uitsluitend van de activiteit of passiviteit der be-
talingsbalans in het land in quaestie af. Dus de wetten
die de goederenbewegingen beheerschen verschillen van die
waaraan de goudbewegingen zijn onderworpen.
2. De intermediaire (Hume, Pierson 1879). De duurzame
goudbewegingen zijn afhankelijk van de betrekkelijke
duurte van het goud binnen- en buitenslands. Daarbij dus
dezelfde wetten voor goud- en goederenbewegingen.
Tijdelijke goudbewegingen kunnen echter van den stand
der betalingsbalans afhankelijk zijn. Daarvoor dus weder
verschillende wetten.
3. Ricardo\'s leer. (Pierson 1896 en 1901). Voor alle
goudbewegingen gelden dezelfde wetten als voor goederen-
bewegingen. Hier wordt het begrip „betalingsbalans" een
hulpdenkbeeld, dat als zoodanig bruikbaar is, doch niets
verklaart.
Het punt van critiek op Goschen\'s theorie is derhalve
dit: Het is niet nauwkeurig, te zeggen dat een land, meer
goederen invoerende, dan het uitvoert, in schuld geraakt,
welke schuld door een gouduitvoer moet worden vereffend.
Meer goederen in- dan uit to voeren is een gevolg van
hooger goedorenprijzen binnens- dan buitenslands. Die
prijzen zijn het gevolg van grooter overvloed van ruil-
middel binnens- dan buitenslands. Dan is een uitvoer van
dat ruilmiddel voordcelig, en niet een noodzaak tot ver-
effening van schuld. Dio toestand van grooter overvloed
van ruilmiddel is wat men to kwader ure een „ongunstige
betalingsbalans" heeft genoemd.
Gouduitvoor (invoer) en ongunstige (gunstige) betalings-
balans zijn bij Ricardo synoniemen. In dit systeem naar do
oorzaken van goudbewegingen vragende, vraagt men tegelijk
naar do oorzaken van veranderingen in de betalingsbalans,
stelt men zich minder spoedig met een verklaring tevreden.
Voor de feitelijke vereffening van internationale schulden,
welke te beschrijven wij ons als taak hebben gesteld,
hebben deze theorieën geen onmiddellijk belang. Zij openen
alleen een perspectief, dat de aandacht van den onderzoeker
der internationale schuldvereffening overwaard is. Hij mag
er zich echter niet te zeer van zijn onderwerp door laten
afleiden. Daarom werd deze paragraaf tot een kort over-
zicht van die theorieën beperkt.
§ 9 De methode van Prof. Schar
In een werkje getiteld „Zahlungsbilanz und Diskont"
(zie blz. 7) ontwikkelt Prof. Dr. Joh. Fried. Schar, Pro-
fessor a. d. Handelshochschule in Berlijn een methode, om
den stand der betalingsbalans van een land in cijfers vast
te stellen. Een overzicht van die methode met becijferingen
voor Nederland door P. van Voorst in „De Accountant." 2)
De methode gaat van het volgende uit:
Men beperke het begrip betalingsbalans tot het geheel
van betalingen, dat op een dag werkelijk geschiedt, aan en
door het buitenland in en aan het binnenland. Betalingen
van en aan het buitenland worden door het wisselverkeer
gecompenseerd, zoodat het op een berekening van een
saldo aankomt, indien men de betalingsbalans wil qualifl-
ceeren. Dat saldo kan bestaan in een credit of dobet, het-
geen moet biyken uit vraag en aanbod van hot internationaal
betaalmiddel. Is er geen saldo aanwezig, dan zal de prys
1) Zie nader:
„De Economist" 1912, N° 6, blz. 493, Prof. Mr. D. van Blom:
„Verspreide Economische geschriften van Mr. N. G. Pierson IV."
2) November 1908 en Maart 1910, Amsterdam.
-ocr page 109-van dat betaalmiddel „neutraal" zijn, m. a. w. pari. Is er
wel een saldo, dan zal het betaalmiddel, indien het saldo
een debet is, boven pari, indien een credit, beneden pari
staan. Dus te onderscheiden drie gevallen:
Wisselkoersen pari: „neutrale" betalingsbalans, wissel-
koersen boven pari: passieve betalingsbalans, wisselkoersen
beneden pari: actieve betalingsbalans. Bewegen de wissel-
koersen zich buiten de goudpunten, dan geschiedt de schuld-
vereffening niet langer door wissels, en zijn de wisselkoersen
niet langer als maatstaf van de betalingsbalans bruikbaar.
Nu is de spanning tusschen de beide goudpunten gering:
0.6 o/o, zoodat aan dien maatstaf een fijne verdeeling ten
grondslag moet liggen. De betalingsbalans echter van een land
omvat de door dat land te verrichten betalingen tegenover
het gansche buitenland. Maar het „buitenland" heeft niet
één muntstelsel. Daarom moet er iets op worden verzon-
nen om de verschillende buitenlandsche standaardmunten
naar één maatstaf te meten. Daar de wisselkoersen van
de landen, die Schar in z\\jn berekeningen opneemt, op de
flfoudbasis berusten, is die maatstaf eén gram fijn goud. De
wereldstandaard is do gouden, zoodat één gram fijn goud
do internationale waarde-eenheid is. Door de arbitrage
verdoelen zich do spanningen in het wisselverkeer tusschen
ieder paar plaatsen ook over do andere wisselmarkten, dio
de arbitrage kan beroiken. Daardoor is de betalingsbalans
van een land af to loiden uit het rekenkundig gemiddelde
tusschen de verschillende wisselkoersen van dat land tegen-
over de verschillende landen daarbuiten.
Nu bestaat er een wisselwerking tusschen betalingsbalans
en disconto. Een passieve betalingsbalans is reden voor
discontoverhooging, een actieve voor discontoverlaging.
Discontoverhooging kan do wisselkoersen een tyd lang be-
neden het gouduitvoer-punt houden. Het debet aan het
buitenland kan dus soms toenemen, terwijl de betalings-
balans (in Schar\'s definitie) onveranderd blijft. Daarom
wil Prof. Schar voor de beoordeeling der betalingsbalans
den discontostand in aanmerking doen komen, en wel op
deze wijze, dat het binnenlandsch disconto in het getal
100 wordt uitgedrukt. Het gemiddeld buitenlandsch disconto
is dan in een ander getal, dat de verhouding tot 100 weer-
geeft, vast te stellen. Een passieve betalingsbalans samen-
gaande met een hoog disconto wijzen op een groot debet
aan het buitenland. Het omgekeerde op een belangrijk
credit.
De verhouding tusschen wisselkoersen en disconto laat
zich als volgt nog nader uitwerken, met daaruit te
nemen gevolgtrekkingen omtrent de betalingsbalans. Zijn
zoowel de wisselkoersen als het disconto hoog, dan kan het
hooge disconto de gewenschte uitwerking hebben, buiten-
landsch kapitaal aantrekken, en de binnenlandsche betalings-
balans ten gunste beïnvloeden. Dan dalen de wisselkoersen
en treedt een toestand in van pari- of lage wisselkoersen
bij een hoog disconto. Heeft de discontoverhooging de
gewenschte uitwerking niet, dan blijven de wisselkoersen
hoog. In beide gevallen meent Schar, dat de betalings-
balans ongunstig is, anders was de discontostand niet zoo
hoog. Maar zjjn de wisselkoersen laag, dan ligt daarin
een compensatie die met hot hoog disconto is gekocht
(Italië). Op dezelfde wüze zijn de gevallen van een laag
disconto met lage of hooge wisselkoersen te stellen. Tus-
schen hoog disconto en hooge wisselkoersen als ongun-
stigsten toestand en laag disconto en lage wisselkoersen
als gunstigsten, liggen dus twee trappen in volgordo van
ongunstig tot gunstig, nl. laag disconto met hooge wissel-
koersen en hoog disconto met lage wisselkoeren. Volgens
Schar blijven de wisselkoersen de maatstaf bij uitnemend-
heid van de betalingsbalans, maar is door den disconto-
stand haar activiteit of passiviteit nog nader te preciseeren.
Op grond nu van het bovenstaande, ontwerpt Prof Schar
wekelijks in het „Berliner Tageblatt" een statistiek van
de betalingsbalans in verschillende landen.
De in die statistiek geplaatste getallen komen op de
volgende wyze tot stand: De muntpariteit tusschen bijv.
Duitschland en Frankrijk is: 81 Mark = 100 Francs. Noteert
nu Berlijn: chèque Parijs: 81.20, dan is dat een noteering
van 20 pfenning boven de goudpariteit. In plaats van 8100
pfenning betaalt men 8120 pfenning. De premie bedraagt
dus 20/8100 = 0.00247 of ± 0.0025, waaruit volgt dat 10.000
goudeenheden in Fransche munt = 10.025 munteenheden
in Duitsche munt. Dan is Duitschlands betalingsbalans
tegenover Frankrijk derhalve 25 punten passief.
Tegenover Londen komt de berekening voor Duitschland
als volgt tot stand: Stel, Beriyn noteert Londen kort:
20.865. Daaruit af te leiden de zichtkoers, en wel, naar
een\' maatstaf van 8 dagen voor zicht en 8 respytdagen,
by een Engolsch bank-disconto van 4 o/0 : 20.89. Pariteit
voor 1 £ = 20.43. De premie op Ponden bedraagt in het
gestelde geval te Beriyn derhalvo 4/2043 = ± 20/10.000.
Volgens Schar\'s systeem is de Engelsche wisselkoers te
Beriyn dan 20 punten (of 20/00) onder pari, zoodat Duitsch-
lands betalingsbalans tegenover Engeland actief is.
Op dio wyzo stelde Prof. SchAr i) by voorbeeld op
29 Juni 1908 het volgende weokrapport in het „Berlinor
Tageblatt" samen:
1) T. a. p., blz. 80.
-ocr page 112-
Länder |
4 Juni |
11 Juni |
16 Juni |
25 Juni |
Diskont- |
1. Holland....... |
9988 |
9994 |
9984 |
9994 |
75 |
2. Belgien....... |
10006 |
10006 |
9994 |
10000 |
88 |
3. Italien........ |
10024 |
10030 |
10024 |
10036 |
125 |
4. England....... |
9981 |
9984 |
9982 |
9984 |
63 |
5. Frankreich..... |
10024 |
10024 |
10024 |
10024 |
75 |
6. Schweiz....... |
10012 |
10018 |
10018 |
10024 |
88 |
7. Oesterreich-Ungarn |
9993 |
9988 |
9988 |
9993 |
100 |
8. New-York...... |
9962 |
9974 |
9954 |
9962 |
75 |
Durchschnitt...... |
9999 |
10002 |
9996 |
10002 |
86 |
Durchschnitt der Dis- | |||||
kontsätze Deutsch- | |||||
land — 100..... |
74 |
74 |
71 |
86 |
Met dergelijke getallen zijn allerlei combinaties mogeiyk,
welke weder graphisch kunnen worden voorgesteld. De
tabellen, curven, enz. waarin Prof. Schar zijn getallen
verwerkt, en welke in zyn werk zyn opgenomen, zyn groot
in aantal.
Uit de verschillende getallen, die den stand der betalings-
balans van Duitschland tegenover do genoemde landen
aangeven, berekent de samensteller, gelijk wy in do tabel
hierboven kunnen zien, een rekenkundig gemiddelde, waar
tegen scherpe critiek is geoefend. Die critiek is in het boek
opgenomen, met tegen-critiek van den schrijver l). Het zou
ons te ver voeren, daarvan hier een overzicht te geven,
waar het ons alleen om een uiteenzetting van Schär\'s
methode te doen is.
De berekening van dat gemiddelde-getal is volgens Schär
onmisbaar bij de beoordeeling der wisselkoersen. Want,
gesteld dat1) in een week Nederland in Duitschland van
een noteering van 168.55, vervalt in eene van 168.40, of
volgens Schär\'s methode: van 9989 op 9980, dan dient
nog te worden uitgemaakt, wat daarvan de oorzaak is. In
Nederland zal, (overeenkomstig Stuart Mill\'s meening 3),
de Duitsche noteering dan van 10011 op 10020 stijgen.
Nu is het de vraag, of van dat verschijnsel de oorzaak bij
Nederland of in Duitschland ligt. Daarop moet het „Durch-
schnitts-zahl" antwoord geven. Want is dat getal in die
week voor Duitschland hetzelfde gebleven, dan ligt de
oorzaak van het verschijnsel in Nederland, hetgeen ook
blijken moet uit het „Durchschnitts-Zahl" in Nederland,
dat in het gegeven geval negen punten gestegen zal zijn.
Is in Duitschland het gemiddelde gedaald, dan wijst het
gestelde verschijnsel op een verbetering dor Duitsche
betalingsbalans, niet op een vermindering in waarde der
Nederlandsche valuta.
En niet alleen voor het bovengestelde geval, maar ook
op zichzelf, acht Schär dat „Durchschnitts-Zahl" den maat-
staf voor de betalingsbalans van een land. Hoe meer dat
getal zich beneden het middelpunt, de pariteit, van 10.000
beweegt, des te actiever is die betalingsbalans, hoe meer
daarboven, des te passiever. Zoodoende is echter alleen moge-
lijk te constateeren, öf de betalingsbalans van een land
actief dan wel passief is, echter niet hoeveel het credit- of
debetsaldo bedraagt.
Schär\'s systeem komt op het volgende neer: Dage-
lijks moeten van het eene land naar het andere en
vice versa betalingen worden gedaan. Het geheel dezer
betalingen noemt hij „betalingsbalans", wèl te onderscheiden
van de „vorderingsbalans", die het geheel van Credit en
Debet tegenover de verschillende landen samenvat, en dus
met de door ons, als de gangbare, gegeven verklaring van
de betalingsbalans samenvalt. De wissel is het internationaal
schuldvereffeningsmiddel bij uitnemendheid. Tusschen de
vraag naar- en het aanbod van die wissels en den stand
(naar credit en debet) van de betalingsbalans, bestaat dus
het nauwste verband. Stel ik mij als taak de betalingsbalans
van een land te berekenen, dan moet ik die berekeningen
gronden op de wisselkoersen.
Schär vergelijkt i) zijn betalingsbalans en de vorderings-
balans met den dagelijkschen wisselhandel aan de kas van
een bankier en zijn wisselportefeuille. De betalingsbalans
van Schär is zoodoende de vorderingsbalans in liquidatie.
Nu is het niets nieuws, dat deze zich in de wissel-
koersen doet gelden. Zie o.a. „Dictionnaire de 1\'Economie
Politique" de M.M. Ch. Coquelin et Guillaumin, 8° Edition
Tom. I. 1) „Le prix du change est le baromètre du com-
merce du change, comme le prix du blé est le baromètre
„du commerce des blés, ou du commerce en général.
„Voilà tout." Maar de activiteit of \'passiviteit dier beta-
1 Paris, Librairie de Guillaumin et Cie, 1864.
-ocr page 115-lingsbalans kan men evengoed direct uit den stand der wis-
selkoersen aflezen.
Voor de qualificatie als actief of passief van de betalings-
balans (volgens Schär\'s opvatting), is de beschreven methode
een onnoodige moeite. Dat is in één der critieken, die
door Schär in zijn boek *) werden opgenomen, reeds ge-
zegd. Schär beroept zich daar tegenover 2) 0p procent-
berekeningen, die hetzelfde als zijn methode zouden beoogen:
het geven van overzichtelijke cijfers. Overzichtelijke cijfers
hebben hun belang in dit geval, wanneer zij een beeld
moeten geven over een langer tijdsverloop, waartoe zij dan
in tabellen kunnen worden samengebracht. Nu zegt Schär 3)
het volgende:
„Eine dauernd passive Zahlungsbilanz ist die notwendige
„Folge einer passiven Forderungsbilanz, während eine für
„eine gewisse Zeit andauernde aktive Zahlungsbilanz auf
„einen Ueberschuss der Forderungen an das Ausland, d.h.
„auf eine aktive Forderungsbilanz schliessen lässt."
Hier komen w\\j op het terrein van onze betalings-
(Schär\'s: „Forderungs"-) balans terug. Schär wil zjjn
methode dus ook voor onze betalingsbalans doen gelden.
Maar zooals wij zagen, is het reeds door Hume geconsta-
teerd, 4) dat juist op den duur voor de bewegingen der
wisselkoersen (respectievelijk van specie), de betalings-
balans allerminst eene verklaring geeft.
Een methode, die uit de bewegingen der wisselkoersen
gedurende een längeren tyd (een jaar en meer), de betalings-
balans wil afleiden, beweegt zich voort op den door Goschen
ingeslagen weg.
De bewegingen der wisselkoersen (respectievelijk specie)
op den duur en die der betalingsbalans zyn dezelfde. Als
een verklaring der wisselkoersbewegingen heeft men met
de verouderde leer der betalingsbalans volkomen afgedaan.
(Pierson, „Verspreide Economische Geschriften", IV, blz. 75:
„____dat de metaalbeweging op den duur aan geen andere
„wetten gehoorzaamt dan de uit- en invoer van goederen,
„vordert in onzen tijd schier geen bewijs meer.")
Voor een omzetting van den stand der wisselkoersen
op een gegeven oogenblik, of van de bewegingen dier koersen
over korten tijd in Schär\'s getallen, bestaat geen reden,
omdat het daar niet om het geven van een overzicht gaat.
En voor de wisselkoersbewegingen op den duur zou de
methode alleen belang hebben, indien de betalingsbalans
van de goudbeweging eene verklaring gaf. Dan zou men
overzichtelijk die verklaring vóór zich hebben.
"Wie zich stelt op het standpunt, dat Mr. N. G. Pierson
in later jaren i) innam, zal een methode als van Schär
niet alleen overbodig, maar ook verwerpeiyk achten. Want
daardoor wordt aan de betalingsbalans van een land een
aandacht geschonken, die een bedenkeiyko wending naar
mercantilistische theorieën kan beteekenen. Aldus Schär : 2)
„Die Zahlungsbilanz des Landes, das ist der Unterschied
„zwischen Auslandsforderungeh und Auslandsschulden und
„die wegen ausgleichs dieses Saldo\'s hervorgerufene Ten-
„denz für zu- und abströmen von Kapital [sie] von und
„nach dem Ausland."
De methode brachten wij hier dan ook ter sprake als eigen-
aardige illustratie van het feit, dat nog tot heden (Schar\'s
boek draagt geen jaartal, maar blijkt, bijv. op blz. 100, uit
minstens 1908 te zijn) de dwaling der mercantilisten
(teekenend in dit verband is Schar\'s herhaald beroep op
Goschen j) hare nawerking doet gelden: de dwaling omtrent
het belang der betalingsbalans.
§ 10 De vereffening van internationale schulden
In den aanvang van § 7 werd er op gewezen, hoe de
wissel het belangrijkste internationale schuldvereffenings-
middel is. Wij hebben den wissel leeren kennen, eerst als
schuldvereffeningsmiddel, later, bij de behandeling van het
disconto, als credietmiddel. In deze laatste qualiteit is juist
de bruikbaarheid van den wissel bijzonder groot, door de
onverbiddelijkheid der wisselwetgevingen en door het feit,
dat de handteekeningen van meer dan één persoon de be-
trouwbaarheid van den wissel nog kunnen vergrooten. Wil
men de opgaven van het „Handwörterbuch der Staatwissen-
schaften !) (Deel VIII blz. 657) gelooven, dan moet in de
twintiger jaren der negentiende eeuw in Lancashire de
wissel als circulatiemiddel verreweg de overhand boven de
biljetten van de Bank van Engeland gehad hebben. Het
schynt, dat toen ter tyde wissels van £ 10 met 120 endos-
sementen voorkwamen; terwijl men schatte, dat te Man-
chester 9/10 der schuldvereffeningen door wissels, en slechts
Vio door goud of bankpapier geschiedde. Voor binnenland-
sche betalingen is de wissel gaandeweg door bankpapier
en andere schuldvereffeningsmiddelen (chèque, giro) meer
op den achtergrond geraakt. Voor de vereffening van inter-
nationale schulden is de wissel nog alt|jd het belangrykst
instrument, heeft zich zelfs, door de opkomst van het bank-
wezen, het wisselverkeer in den nieuweren tijd aanzienlijk
uitgebreid.
De oorzaak daarvan is te zoeken in het feit, dat bij
internationale vorderingen het crediet een overwegende
rol speelt. Wanneer men de verschillende elementen der
betalingsbalans van een land nagaat, blijkt, dat zij in de
meeste gevallen uit vorderingen op crediet bestaan. Zoo
zal, om bij het steeds nog voornaamste bestanddeel der
betalingsbalans: het goederenverkeer — te blijven, een
koopman, die goederen uitvoert, moeilijk betaling kunnen
verlangen, voordat die goederen door den geadresseerde
in ontvangst zijn genomen. Dat kan bij groote afstanden
lang duren. Maar juist bij internationale goederenzendingen
gaat het doorgaans om zoo groote bedragen, dat van den
verkooper niet verlangd kan worden, dat hij zich zoo
lang van een gedeelte van zijn kapitaal zal ontdoen. De
wederzijdsche belangen van den kooper, om zoo lang
mogelijk crediet te verkrijgen, van den verkooper, om zoo
kort mogelijk zich van zijn kapitaal te ontdoen, worden
door den wissel op de meest afdoende wijze gediend.
En dat, zooals wij zagen, in het bijzonder bij internatio-
nale vorderingen.
Zulks vindt zijn oorzaak in de, boven reeds genoemde,
wettelijke waarborgen voor de soliditeit van wissels en in
hun nauwkeurig afgemeten omloopstijd, gevoegd by de
mogelijkheid van disconteeringen.
Nu zal een koopman, die naar Duitschland bijv. uitvoerde,
er niet licht toe komen, wanneer hy dien uitvoer voor
zijn verdere zaken wil exploiteeren, zelf voor een wissel
op zijn Duitschen debiteur ter beurzo een kooper te gaan
zoeken. De onwaarschijnlijkheid, dat hij juist iemand zal
vinden, die een bedrag zoo groot als in zijn wissel vermeld,
noodig heeft, zijn onbekendheid met alle bepalingen van
zegelrecht, omloopstijd enz. van internationale wissels, maakt
de tusschenkomst van een vakman meer dan wenschelijk.
Vandaar dat de internationale schuldvereffening door de
bankiers of bankinstellingen geschiedt. Dien staat het vrij tot
alle mogelijke bedragen te trekken op hun buitenlandsche
correspondenten, terwijl zij die traites door aan hen verschafte
handelswissels, op het land dat zij betrokken, kunnen dekken.
De handelslieden, die op het buitenland een vordering
hebben, kunnen daarvoor dus hun wissels trekken, welke
zij bij de bankiers kwijt kunnen, terwijl degenen, die aan
het buitenland te betalen hebben, bij de bankiers alle
redelijke bedragen in buitenlandsche valuta kunnen koopen.
Dat zett\'en wij in ons eerste hoofdstuk i) reeds uiteen. Een
korte herhaling was hier ter wille van een volledig over-
zicht moeilijk te vermijden.
Wanneer van de bankiers meer in buitenlandsche valuta
wordt gevraagd, dan zy door de handelswissels kunnen
dekken, dan moeten zy voor die dekking andere wegen
zoeken. Één dezer is, gelijk wij zagen, de arbitrage.
Binnen zekere grenzen wordt hun verder misschien door
hun buitenlandsche correspondenten een ongedekt crediet
toegestaan. Dat kan dan in rekening-courant een volgenden
dag al weder door een, op rekening van die corresponden-
ten gedane, uitbetaling, worden genivelleerd. Zoo geschiedt
de vereffening van een overschot van, door aanbod niet
bevredigde, vraag ook al weder door tusschenkomst van
de bankiers.
Is de vraag naar buitenlandsche valuta grooter dan het
1) Blz. 15 v.
-ocr page 121-aanbod, dan worden door de bankiers nog wel buitenland-
sche wissels of chèques afgegeven. Doch hoe minder die
door handelswissels kunnen worden gedekt, des te hooger
vergoeding vorderen zij daarvoor. Dat openbaart zich dan
in eene stijging (en in het omgekeerde geval eene daling),
der wissel- en chèque-koersen, en, bij voortduren van dien
toestand, in goudbeweging.
In verzending van internationale papieren van waarde
wordt ook een middel gevonden tot vereffening van inter-
nationale schulden. Onder internationale waardepapieren
heeft men dan te verstaan obligaties in staatsleeningen,.
spoorwegaandeelen, enz., welke op alle grootere beurzen
worden verhandeld. Die wijze van schuldvereffening schijnt
(zie „Handwörterbuch der Staatswissenschaften", Deel VIII,
blz. 660), door de beursbelastingen en zegelrechten, binnen
enge grenzen te worden beperkt. In ieder geval geschiedt
z|j wel hoogst zelden door particulieren, die eerder vervallen
coupons van buitenlandsche effecten als een handig middel
van schuldvereffening zullen gebruiken.
Internationale betaling met bankpapier is daarom in de
practyk zeldzaam, omdat buitenlandsch bankpapier in den
regel tot zoo gering bedrag binnenslands aanwezig is.
Niemand zal een volkomen renteloos kapitaal aan buiten-
landsch bankpapier gaarne tot het zijne maken. Anders
is dat met landen, met oninwisselbaar papiergeld. Dat kan
dan een object van speculatie worden. Want do wissel-
koersen kunnen tegenover zulk een land aan zoo groote
schokken onderhevig zijn, dat do gelukkige bezitter van
dat buitenlandsch papiergeld goede zaken kan maken.
Tusschen landen met metalen standaardgeld (tegenwoordig
dus eigeniyk overal) is de internationale schuldvereffening
door bankpapier van ondergeschikt belang.
De schuldvereffening door middel van internationale post-
wissels is slechts een tijdelijk hulpmiddel, want tusschen
de postadministraties der verschillende landen moet toch
ten slotte weder een definitieve vereffening plaats hebben.
Ten slotte blijft nog de schuldvereffening door zending
van edel metaal, als de stand der wisselkoersen daartoe
aanleiding geeft. De techniek van grootere baarzendingen
vereischt te veel zaakkennis, dan dat deze door particulieren
zouden kunnen worden bewerkstelligd. Ook zij geschieden
door tusschenkomst der bankiers.
Die manoeuvreeren echter ook in verband met hun
arbitrage, met goudzendingen, daar het hun soms voordeel
kan opleveren, goud te zenden naar een land, welks wissel-
koersen in het buitenland hoog staan. Op dat land kunnen
zij dan wissels trekken, die zij voordeelig van de hand
kunnen doen.
Door de verhooging van den aankoopsprijs van goud
kunnen de centrale bankinstellingen goudzendingen uit
het buitenland bevorderen. Zoodoende zijn goudbewegingen
niet uitsluitend gevolg van den stand der wisselkoersen
in de landen, waartusschen die goudbeweging plaats heeft,
zoodat zelfs goudbewegingen kunnen voorkomen, die met
die wisselkoersen in strijd zijn.
Tegenover den invloed van de wisselkoersen op goud-
bewegingen, blyken echter in de practijk die andere oorzaken
op den achtergrond te treden. Men kan in den regel
een belangrijke stijging of daling der wisselkoersen wel
als een voorbode van uit- of invoer van edel metaal be-
schouwen.
Dat naast de wissels de chèques bij de internationale
schuldvereffening zoozeer op den voorgrond treden, vloeit
voort uit het overheerschend aandeel, dat de bankiers
*
-ocr page 123-(banken) daarin nemen. Want voor hun, van den toestand
van het oogenblik afhangende, operatien maken de bankiers
van de daarvoor meer geschikte chèques of telegraphische
uitbetalingen gebruik. Deze vormen van internationale
schuldvereffening treden in de plaats van betalingen in
baar, zijn niet, als de wissel, credietmiddelen.
Wij hebben bij dit overzicht, dat zich ons inziens
het nauwst aan den opzet van onze studie aansloot,
het „Handwörterbuch der Staatswissenschaften" gevolgd,
echter met afwijkingen, welke van die studie het resul-
taat waren.
Gaan wij de historische ontwikkeling der internationale
schuldvereffening na, dan treft ons daarin een steeds toene-
mende vereenvoudiging en eene besparing op het metallieke
ruilmiddel.
Als een tastbaar bewijs van het eerste trof ons byv.
de vereenvoudiging der noteeringen.
De vaste waarde, die tegenwoordig de basis van alle
noteeringen vormt, maakt het voor leeken mogelijk den
stand der wisselkoersen, wanneer zij ook do pariteiten
kennen, by een eersten oogopslag te beoordeelon. Maar
vroeger waren die vaste waarden in het buitenland nogal
eens onregelmatig. Zoo bedroeg te Beriyn oudtyds de vaste
waarde voor Fransche wissels: 800 Francs; voor Nederland-
sche: 250 Gulden; voor Oostenryksche: 150 Florynen;
voor Russische: 90 Roebel. New-York schynt een kunst-
matig goudpari tusschen den Gouddollar en het Pond-Ster-
ling gekend to hebben, voor de noteering van Ponden-
wissels. Daarvoor verkeeg de Dollar een waardoverhooging
van ongeveer 9 %. Een andere vereenvoudiging is inge-
treden met de ontwikkeling van het internationaal chöque-
verkeer en de telegraphische uitbetaling.
Besparing op het ruilmiddel ging met de enorme uit-
breiding van het wissel- en chequeverkeer samen.
Mag men zich uit de gegevens van het verleden een
beeld van de toekomst scheppen, dan mag men, wat de
internationale schuldvereffening betreft, van het menschelijk
vernuft verwachten, dat het op den ingeslagen weg van
vereenvoudiging en besparing op het metalliek ruilmiddel,
steeds vorderingen zal weten te maken. Chèque en Giro-
Verkeer, nu nog in de eerste plaats voor binnenlandsche be-
talingen door particulieren gebruikelijk, zullen dan mogelijk
over buitenlandsche betalingen algemeen worden uitgebreid.
Betalingen door giro kunnen geschieden tusschen per-
sonen, die bij denzelfden bankier of diens correspondenten
een deposito hebben. De betaling geschiedt dan door een-
voudige overschrijving door den bankier in de daartoe be-
stemde boeken. Het saldo van A., die aan B. betaalt, wordt
met het aangewezen bedrag verminderd, dat van B. met het-
zelve vermeerderd, terwijl de bankier zijn geldvoorraad niet
behoeft te verminderen. Het is derhalve in het belang van
den bankier, zijn giro-cliënten te vermeerderen. Dit bereikt
hij door het incasseeren van wissels en dgl. voor zijn cliënten,
terwjjl hij zichzelven zoo noodig door hen laat betrekken,
of door credietverleening tegen wissels of in rekening-
courant. De beschikking over een saldo, als boven beschre-
ven, geschiedt in den regel door chèques, die aan order of
toonder gesteld, gedurende korten tyd van hand tot hand
kunnen gaan. De trekker der chèque en degeen die haar
ten slotte wil incasseeren, kunnen deponenten bij dezelfde
bank zijn. Dan behoeft door het giro geen baar-betaling
te volgen. Doch de laatste houder kan ook bij een anderen
bankier zijn deposito hebben. Dan draagt hij dien de chèque
ter versterking van zjjn saldo over. Zoo krijgen de ver-
*
-ocr page 125-schillende bankiers chèques op elkander in handen, die zij,
in plaatsen waar een uitgebreid chèque-verkeer voorkomt,
in zgn. „Clearing-houses"(„Abrechnungsstellen") kunnen
verrekenen, öf door, na compensatie, baar-betalingen, öf
door giro-overschrijving bij bijv. de centrale bankinstelling.
Het is duidelijk welk een belangrijke besparing aan ruil-
middel daardoor wordt bereikt. Die besparing heeft belang-
rijke economische voordeelen. Hier worde alleen, in verband
met ons onderwerp, gewezen op de vergemakkelijking van
schuldvereffeningen, met een ontheffing van kashouden
en betalingen-doen voor degenen die van het chèque-
en giroverkeer gebruik maken 2).
Dat het chèque- en giroverkeer ook voor internationale
schuldvereffening in aanmerking kan komen bewees de
Hongaarsche Rijkspostspaarbank, die in 1909 met de Duit-
sche Rijksbank een overeenkomst sloot, waardoor hare
clientèle sedert den l8t9n November van dat jaar in de
gelegenheid is gesteld, bedragen in giroverkeer te laten
overschrijven op firma\'s, die met de Duitsche Rijksbank,
haro filialen, of met de overige girobanken in Pruisen,
Beieren en Wurtemberg in verbinding staan. Dezelfde
Hongaarsche instelling heeft sinds 1 Juli 1910 haar chèque-
en giroverkeer ook tot Zwitserland en Italiö uitgebreid
en kort daarna werden door den Minister van Koophandel
in Hongarije een drietal nieuwe verdragen voor datzelfde
doel geteekend. Voor overschrijvingen op Engeland werd
een overeenkomst gesloten met de filialen der Disconto-
gesellschaft te Londen, voor Frankrijk met de Société
générale te Parijs, voor Belgiö met de Banquo internatio-
nale de Bruxelles. Later volgde een overeenkomst met een
der financiëele instellingen in Roemenië. Met Amerika
kon het sluiten van een dergelijk verdrag nog niet worden
bereikt: de verschillende Hongaarsche banken bezitten in
Noord-Amerika geen filialen, terwijl \'t juist voor Hongarije
van belang is, dat in alle plaatsen, waar Hongaarsche
landverhuizers gevestigd zijn, een bankinstelling aange-
wezen wordt, welke gelden in giroverkeer naar Hongarije
overschrijft. Het schijnt dat de Hannover National Bank
in New-York zich wel bereid heeft verklaard, dien dienst
in Noord-Amerika te regelen, en er tevens voor te zorgen,
dat overal, waar het noodig is, zelfs Hongaarsche bedienden
voor de emigranten ter beschikking zouden zijn; en boven-
dien verklaarde zij zich, naar het schijnt, bereid, een zeker
bedrag als zekerheidsstelling bij de Rijkspostspaarbank te
deponeeren. Toch scheen, althans voorloopig, de Hongaarsche
regeering daartoe niet te willen besluiten, waarschijnlijk
omdat de Hongaarsche landverhuizers jaarlijks 150.— tot
200.000.000 Kronen naar het vaderland overmaken en dus
een uitstekende regeling van een eventueel chèque- en
giro-verkeer van het hoogste belang is. Mogelijk is daarom
reeds uitvoering gegeven aan het plan dier regeering, om
een bijzondere Hongaarsch-Amerikaansche bank te stichten,
waartoe de groote Hongaarsche banken hare medewerking
zouden verleenen. In een dergelijke Hongaarsche instelling
zouden dan, gelijk men verwacht, de Hongaarsche land-
verhuizers meer vertrouwen hebben, i)
Wat de vereenvoudiging betreft zou John StuartMill\'s1)
voorspelling aangaande hetzelfde muntstelsel over de ge-
heele wereld, werkelijkheid kunnen worden. „Let us suppose
„that all countries had the same currency, as in the
„progress of political improvement they one day will have".
Met die woorden is het door Stuart Mill gezegd.
En van die vereenvoudiging zou dan als gevolg te ver-
wachten zijn de stichting van wat Mr. N. G. Pierson >)
beschreef als een groot internationaal „Clearing-House"
(verrekeningsinstelling) of een internationale Centrale Bank,
waar ieder volk zijn saldo heeft en waarop elkeen zijn
cheque zal kunnen afgeven.
Daarmede zou in het streven naar besparing op het
metalliek ruilmiddel bij internationale schuldvereffening
een doel zijn bereikt.
1) „Verspr. Econ. Geschr.", IV, blz. 77.
-ocr page 128--—
-
;»
• ■ *
â
• ■% " .
»»
%BÊ
, *
\' ■ . - -
\' « \'
* V , . , : .
i
-
■ »
-
♦
ér r
-ocr page 129-\'S
De bewegingen der wisselkoersen worden door de betalings-
balans-theorie niet verklaard. (Zie vorenstaand proefschrift
blz. 81 v.).
De chèque (zie vorenstaand proefschrift blz. 85 v.) is
geen credietmiddel.
Ricardo\'s pachtleer wordt door de bedenkingen van
CxREY niet aangetast.
Echtscheiding op grond van onderling goedvinden der
echtgenooten behoort in principe te worden toegelaten.
De hypotheek, ingeschreven ten laste van den kooper
van een onroerend goed, nadat het op zyn naam was over-
geschreven, is ongeldig, indien do eigendomsovergang van
het gekochto goed, tydens het veriydon van de hypothe-
caire acte, nog niet door overschryving was voltooid.
VI
De artikelen 1639 o en r van het Burgerlijk Wetboek
zijn toepasselijk, ook indien door den werknemer nog geen
arbeid is verricht.
VII
De trekker van een wissel aan eigen order heeft tegen
den acceptant de vordering, genoemd in artikel 144 van
het Wetboek van Koophandel.
VIII
Ten onrechte besliste de Hooge Raad, bij arrest van 7
December 1906 (W. 8470), dat onder de woorden: „uitoefe-
ning van den dienst" in artikel 1 der Spoorwegwet (van
9 April 1875, Stb. No 67) niet alleen moet worden begrepen
het eigenlijke vervoer, maar ook datgene, wat vanwege
den vervoerder moet geschieden, om den reiziger na het
sluiten der vervoerovereenkomst in staat te stellen, zich
van de eene plaats naar de andere te doen vervoeren.
IX
De verplichte vertegenwoordiging van partijen behoort
ook ten aanzien van de procedure voor den Kantonrechter
te worden ingevoerd.
X
Artikel 28 der Veiligheidswet (van 20 Juli 1895, Stb.
No 137) is in strijd met artikel 144 der Grondwet.
De administratieve rechtspraak behoort in hoogste ressort
te worden opgedragen aan den Hoogen Raad der Neder-
landen.
XII
Artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht vordert voor
strafbare poging een begin van uitvoering van het voor-
nemen des daders, om een misdrijf te plegen.
XIII
Een schippersknecht, die een kist van den schipper onder
zich heeft, die openbreekt en er geld uit neemt, maakt
zich schuldig, niet aan verduistering, doch aan diefstal.
XIV
Het Wetboek van Strafvordering schrijft de tegenwoor-
digheid van den ambtenaar van het O. M. bjj de uitspraak
van het vonnis in strafzaken niet voor.
[
"... •
«
i
• .>
• ; \'
I
-ocr page 133-ERRATUM
Op blz. 14 staat in het opschrift: § 1. Lees: § 2.