OdyJJea van Homerus. 19 7
j*#, dan met fig te bctoonen de wijfte en befa-
digdfte onder hun alien. Achilles , niet tegen- ftaande hy onverwinnelijk, en onquetsbaar was, en over-al de fchrik en de dood, daar hy vogt, met fig omvoerde , kon echter de Stad Trojen niet overwinnen, maar is felfs gevallen voor de muuren dier Stad , en die heeft gexegenpraalt o- ver dep Doodflager van Heilor ; maar Vlyffes, wiens dapperheit door voorfigtigheit wierd ohder- fteund, heeft de Vlam en het Swaard in het mid- den van Trojen gevoert, en aan defe handen is men verfchuldigt den val defer groote en hoogmoedi- geToorens, die tienjaarenachter-eenhetgantfch t'famengefwooren Griekenland hadden gedreigt: foo dat Minerva boven Mars is. Dus overtreft een belcheidene en voorfigtige dapperheit eenwoe- fte en fiedende overmoed. Laat ons dan begin- nen wijffelijk te overwegen de omftandigheden van defen Oorlog , die men fal ondernemen. Ik ontlie geen gevaar, maar geloof, Jdomene, dat gy ons eerrt moet feggen , of uw Oorlog rechtveerdig is , vervolgens tegens wie gy die fait voeren , eindelijk welke uw machten zijn , om een gelukkige uitkomft te konnen verhoo- pen. Idomeneus antwoorde: Als wy eerft op defe Kuft quaamen te landen, vonden wy een woeft volk, levende in de Boitchen van de Jagt, en. de Vruchten die de boomen felfs voortbragten; Vj wierden verfchrikt, fiende onle Scheepen en Wapenen, begaven fig in 't gebergte: maar ge- lijk de Soldaten nieuwsgierig waren omditland te fien, en eenige tjertenwi.denvervolgen, ont- moeteden iy defe woefte Vluchtelingen , wan- neer de Hoofden defer Wilden tot haar feiden; Wy hebben de'"aangename oevers der Zee verla- N 3 ten, |
||||
\
|
|||||||||
%itlam '>' " i»,
|
|||||||||
D E G E V ALLEN
TELEMACHUS,
SOONE van ULYSSES;
OF VERVOLG VAN HET VIERDE BOEK
D E R ODYSSEA VAN HOMERUS.
XJit het Franfcb vertaalt.
DOOR D. G H Y S.
|
|||||||||
Te Utrecht en in 's Gravenhage,
HERMANNUS RIBBiUS \ Bockrer-
ADRIAAN MOETJENS J koPe'8* 1700.
Mft Privilegie, |
|||||||||
O P D R A G T
|
|||||||||||
A AN D EN HEE RE
|
|||||||||||
Joan Pluimer.
|
|||||||||||
MTN HEERE,
|
|||||||||||
iAnneerditWerk
i -
d'eerflemaal in
t Franfch de gc- leerde wereld tevoorfchijn |
|||||||||||
*
|
|||||||||||
quam.
|
|||||||||||
0 P D R A G T.
quam , is het van de Lief-
hebbers zoo geacht en ge- zogt, dac binnen korten tijd meer dan 3000 Exem- plaaren daar van zijn ver- kocht, en de Drukker is ge- noodfaaktgeweeft, dat voor de vijfdemaal onder de pers te brengen. De volgeefligheit van het
Werk, deuitvindingen aan- eenfchakeling van zaaken, |
||||
0 T D R A G T.
dcvoomeffe\\')keMoralia,en
Zedenleflen daar in vervat, de name des Schrijvers, zijn- de de Heere Franpis de Sali- gnac de Fenellon 3 doemaals Ak,en tegenwoordig Aarts* hiffchop en Prinfe van Kame- rik, zoo befaamd in de we- reld, hebben dit Werk zoo roemruchtig gemaakt, dac veel Geleerden geoordeeld hebben nooit heerlijker Ro~ * z wan
|
||||
r
0 F D R A G T.
man gefchreven te zijn , en die geen dcr oude Schrijvers behoefttewijken. Defe Vrelaat van den Ko-
ning van Vrankrijk tot Leer- meeftervan den Hertogvan Borgondien zijnde aangefteld, bemerkte dat die jongeVorfi: groote luft en genegenheit had tot de Dichtkunde , en het leezen der oude Schrij- vers , dus heeft hy dit gant- |
||||
O P D R A G T.
fche Werk dien Prinfe as by Themata voorgeftelt, geenfinsvan meening dat die ooit net licht zouden zien ; dus is het eenige tijd ver- bleven in het Kabinet van dien Vorft, naderhand door een onbekende daar uitge- licht, en op deze wijze door den druk in de wereld be- kentgeworden. Maar miffchien zal ymand
* 4 zeg-
|
||||
O P D R A G T.
zeggen, waarom die Werk ,
ten dienfte alleen van dieKo- ninglijke Prins opgeftelt, vertaaltPDen foodanigen ant- woorden wy, datde Deugd algemeen is, en in 'c bezon^ deralle menfehen raakt 5 en zoo een Groot Vorlt verpligc is die te betrachten, de On- derdanen nie: minder ver- bonden zijn die op te vol- gen; behalven dit, zijn de Vroo-
|
||||
0 P D R A G T.
Vroomen zoo weinig, de
Boofwichten zoo menig- vuldig , de Voorbeelden zoo verderffelijk en ver- leidend , dat'er nooit ge- noeg gefeid of gefchreven kan werden , om de men- fchen-in den loop van dit tij- delijke en korte leven de heerlijkeheirbane der Deugd tedoeninwandelen. Dit zy genoeg in opzicht * 5 van
|
||||
O P D R A G T.
van het Werk felfs. Maar de redenen , Mijrt Heere, die ons bewoogen hebbenUE: deze vertaling op te dragen, zijn gewichtig: langen tijd hebben wy naargelegenheic omgezien , om opentlijk voorde gantfche wereld te betuigen onze dankbare er- kentenis, voor zoo veel wel- daden , als UE: ons in ver- fcheide voorvallen hebt ge- |
||||
O P V R A G T.
lieven te bqwijzen ; die op
te halen ,weeten wy,zou U E: aantfch onaangenaam zijn; zelfs is dat ftrijdig met on- ze genegenheit, als die be- wuft zijn, dat de ware dank- baarheit meer beftaat in een gevoelig erkennen, dan in een ydel roemen en zwetfen: buiten dat konden wy nie- mand beter als UE: daar toe uitkeuren , en te meer j
|
||||
0 P D R A G T.
meer, nademaal UE: kennis
en ervarenheit hebt van de Nederduitfcbe Dicht-en Taal- kundej 'tzalons tot groot vernoegen ftrekken, zoo wy eenigfins uw keurig oordeel mogen voldoen , en ons wij ders aanmoedigen om on- ze ftijl en tale naar uw voorbeeld te fatzoeneeren: inmiddels verfoeken wy feer gedienftig dat UE: gelieve ver-
|
||||
0 P D R A G T.
verzeekerd te zijn, dat wy
geen grooter yver hebben , dan om met behoorlijke eer- bied , ons te mogen noe-
men, MYN HEERE,
UE: feer verplkhte en gehow-
zame Dienaar, D. GHYS.
|
|||||||
P R I-
|
|||||||
P R I V I L E G I E.
DE Staten van Holland ende Weft-Vriefland
doen te weeten. Alfoo ons vertoont is by Adriaan Moetjens Boekverkoper in's Gravenha- ge, hoc dat hy Suppliant had gedrukt, ende van Voornemen was "te doen herdrukken een Boek genaamt Les Avantures de Telemaque, Fils cTUlyf- fe, &rY. in beter ordre als hy het felvige Boek tot dato defes had gedrukt ; ende bekommert zijnde, dat het hem door andere baatfoekende Menfchen in het geheel ofte ten deele mogte nagedrukt werden , ende dat hy daar door merkelijke fchade foude komen telijden, foo waft dat den Suppliant ligkeerde tot ons, oot- moedelijk verfoekende , dat wy hem Suppliant geliefden te verleenen Oftroy voor den tijd van vijfticn eerftkomende jaren > om in dien tijd het voorfchrevenWerkin foodanigen formaaten tale als hy goet foude vinden, in onfen Landen alleen te mogen drukken,doen drukkeu cnver- koopen, met interdi£tie van alleanderen, om het voornoemde Boek in het geheel ofte ten dee- le te mogen drukken,ofte elders gedrukt zijnde in onfen Landen te mogen inbrengen ofte ver- koopen op fekere poenen en ConfijTcatievanalle fodariig# Eiemplareh tegens de Contraventeurs by ons daar tegens te rtellen: SO O I ST, dat wy de faaken endc'tverfoekvoorfz.overgemerkt hebbende, ende genegen wefende ter bede van den Suppliant, uit onfe regte wetenfchap, fou- veraine Magt ende Authoriteit den felven Sup- pliant gec6rrieriteeft,-geaccordeert ende geo&roy- eert hebben , confenteren, accorderen ende o- firoyercn hem mitsdeefen,dathygedurende den tijd van vijftien eerft achter een volgende jaaren het
|
||||
PRIVILEGIE.
het voorfz. Boek genaamt Les Avantures de Te*
lemaque, Fits cCUlyffe, &c. binnen den voorfz. onfen Landen alleen fal mogen drukken , doen drukken, uitgeven ende verkoopen , verbieden- de daarom alien ende een ygelijk het felve Boek in't geheel ofte ten deele na te drukken, ofte elders nagedrukt , binnen denlelven onfen Landen te brengen, uit te geven, ofte te verkopen , op verbeurte van alle de nagedrukte , ingebrachte, ofte verkofte Exemplaren, ende een boete van drie hondert guldens daar-en-boventeverbeuren, te applieeren een derde part voor den Officier die de Calange doen fal, een derde part voor den Armen der plaatfe daar het cafus voorvallen fa], ende het refteerende derde part voor den Suppliant; alles in dien verftande, dat wy den Suppliant met defen onfen Oclroye alleen willende gratifi- ceren tot verhoedinge van zijne fchade door het nadrukken van het voorfz. Boek, daar door in geenigen deele verftaan den inhouden van dien te authoriferen ofte te advoueren, ende veel min het felve onder onfe prote&ie ende befchermin- ge eenig meerder credit, aanfien ofte reputatic te geven, Inemaar den Suppliant in cas daar in- ne iets onbehoorlijks foude influeren, alle het felve tot zijnenlafte fal gehouden wefen te ver- antwoorden , tot dien einde wel expreffelijk be- geerende. dat by aldien hy defen O&oye voor het felve Boek fal willen ftellen, daar van geen geabrevieerde ofte gecontraheerde mentie fal mogcnmaaken, nemaar gehouden wefen het fel- ve Odtroy in't geheel ende fonder eenige omif- fie daar voor te drukken, ofte te doen drukken, ende dat hy gehouden fal zijn een Exemplaar van het voorfz. Boek gebonden ende welgecon- |
||||
PRIVILEGIE;
ditioneert tc brengen in de Bibliotheek van onfC
Univerliteit tot Leiden, ende daar van behoor- lijk tc doen blijken, alles op poene van het ef- fect van dien te vcrliefen. Ende ten einde den Suppliant defen onfen confente ende Oclroye moge genietcn als naar behooren, laften wy al- ien ende een ygclijk, en dien 't aangaan mag, dat zy den Suppliant van den inhoude van defen doen laten, ende gedogen , ruftelijk, vredelijk ende volkomentlijk te genieten ende gebruiken^ ccflerende allc belet ter contrarie. Gedaan in den Hage onder onfen grooten Zegele hier aan doen hangen , den 3. December in 't Jaar onfes Heeren ende Sahgmaakers duifent fes hondert negen-en-tnegentig. |
|||||||||
vt.
A. HElNSlUS. |
|||||||||
Ter ordonmntie van de State*
|
|||||||||
Simon van BeaUmont1.
|
|||||||||
VER.
|
|||||||||
V E R V O L G
D E R
ODYSSEA
; v a N
HOMERUS.
Alipfo kon fig niettrooftenwegens
het vertrek van UlyJJei ■ in dcfe droef heit bevond zy haar ongeluk- kig van onflerffelijk te zijn. Haar Grotte weergalmde niet meer van het foet gefang harer ftemme: dc Nimphen die haar dienden , dorften haar niet aanfpreeken ; dikwils ging zy alleen Wande- len langs de groene velden, die als eeneeuwig- durende Lente haar Eiland omzoomden: maar defc fchoone plaatftn, ver af van haar droer- heit te matigen, brachten haar te binnen het droevig geheugen van Ulyjfes, die zy foo me* nigmaal by haar had gefien. Dikwils bleef zy ©nbeweeglijk ftaan op den Oever der Zee, die A zy
|
||||
z Vervolg der
%y m& fata* tranen bevogtigde : fonder ophou-
den w.ep^e ty haar geficht na de kant, daar hjqt jk&ijp vjjn Vhffes, de barcn doorklievende, .van yoOjT haar oo#en verdwecnen was. Eens- floegs daar op fag zy de brokken van een Schip dat fchipbreuk had geleden, de Banken derRoe- jers in ftukken, de Riemen gebroken hier en daar op cen droogte, een Roer, Maft, enTou- tverk daar nevens drij^ende. Daar na ontdek- te ty van verre twee Menfchen, waar van de ecne bejaard fcheen, en dp andere, alhoewel jong, gefcek na Ulyjjfi, Hy vertoonde fijn lief- ielijkhea, en fierheit, met deflelfs gedaante, en grootmoedige tred. De Goddinne vernam aan- ftonds dat het Teletpachus was, Soon van dien Held. Maar alhoewel de Goden alle andere Menfchen in kennifle feer ver te boven gaan, echter kon zy niet ontdekk^n wie deefeeerwaar- dige Man Was, die Telemacbus vergefelfchapte. 't Is om dat de Opper-Goden voor de Minde- ren verbergen, al dat haar behaagt ;en Minerva, die Telemacbus vergefelde onder de gedaante van Mentar , wijde van Calfpfo niet bekend iijn. £>nderwijle was Cdipfo yerheugd wegens de fchipbreuk , die de Soon van ulyffes, foo ge- lijkyonnig aan zijn Vader, in haar Eiland bracht. 2y naderde fpt hem, en fonder fchijn te maken van te weeten wie hy was, feide zy: Waar komt u defe ftoutigheit van daan, om in dit mijn Ei- land te kqomen?weetet, gy jonge vreemdeling. dat men niet ilfaffeloos in mijnRijkkornt. On- der deefe dceigende woorden focht zy te ver- bergen de blijdfehap hares herten, die anderfins tegens wil «n dank in haar aangeficht uitbksnk. Tefe/wcfas artfwoorde daar op: O gy I wie - gy
|
|||||
4
|
|||||
Odyffea van Homerus. 3
gy 00k moogtzijn, of fterffelijk, of een God-
din (alhoewel gy my nict anders toefchijnt als een Godhest): Zijt gy ongevoelig over het onge- tak van een Soon , die foekende zijn Vader, overgelaten ter genade van de Winden en Ba- ren der 'Zee, hebt lien fchip-breuk lijden tegens nwe Klippen} Wie is dan uw' Vadet die gy foekt vraagde de Godeffe ? Hy word UlyJJis genaamd feide Telemachus, en is een der Ko- ningen , die na een belegering van tien jaren het befaamde Trojen heeft omgekeerd- Zijn naam is vermaard door gantfch Griekenland, en geheel Ajun door zijn Dapperheit in de ltrij- den, en noch meer door fijn Wysheit in de Raadsvergaderingen. Tegenwoordig fwerven- de op de Zeen, heeft hy de vreeiTelyklte Klip- pen, en gevaarlijkfte plaatfen doorloopen. Zijn Vaderland fchijnt van voor hem te vluchten ; Penelope zijn Gemalin , en ik die zijn Soon ben , hebben de hoop verlooren van hem ooit Weder te fullen lien. Ik loope defelve gevaren als hy, om te vemeemen waar hy fou mogen zijn. Maar wat feg ik ! miffchien is hy tegen- woordig al begraven in de grondeloole kolken der woefte en diepe Zee. Heb medelijden met onie ongevallen, en foo gy, o Godeile' weet wat het Noodlot befchooren heeft om of Vlyjjes te bewaren, of te verderven,verwaardigt zijn Soon Telemachus daar van te berichtcn. Calipfo verwonderd, en bcwoogen van in foo
jonge jaren te fien ente vinden fooveel wijsheit en welfprekendheit, kon haar oogen niet verfa- digen met hem te aanfchouwen, en bleefinftil- fwijgendheit opgetogen. Eindelijk feide zyhem, Ttlemaehe, wy fullen u bericht geven van het A a Nood- |
||||
4 Vervolg der
Noodlot uw Vader overgekomcn, maar de ge-
fchiedenis daar van is lang. 'tlstijddatgyu ver- frift van al uwen arbeid, komt in mijn ver- blijfplaats, daar ik u als mijn Soon fal ontfan- gen ,• komt herwaarts gy fult my tot trooft ver- itrekken in defc eenfaamheit; en ik fal u geluk- kig maken, foo gy anders u van mijn raad wect tc bedicncn. Tclernachus volgde de GodefIe,omcingeltdoor
een mcenigte van jonge Nimphen, daar zy met het hoofd boven-uit flak, even als een grootc Nooteboom in een Bofch fig met zijndikketak- ken verheft boven al het ander geboomte, dat dcfelve omringt. Hy verwonderde fig over den luifter harer fchoonheit,haar rijkc ,purpere, lange, en fwaaijende Rok ; haar haairen waren van achteren onachtfaam, maar geeftig opge- bonden; het vier ftraalde haar ten oogen uit, en een fachtigheit fcheen die te matigen. Mentor met nedergeflagen oogen, volgdeftilfwijgens7V- kmachus met grooter zeedigheit. Eindelijk quam men aan den ingank der GrottevmCalip- fo. Hier itond Telemachus verbaaft,van infehijn van een boerfche eenvoudigheit, te fien al het geen de oogen kon verluuigen. Men fag daar geen Goud, Silver, Marmer, Pilaren, Taferee- lcn, noch Beelden. Defe Grotte was in een Rots met gewelffels uitgehouwen, vol van hoorntjes en fchelpen: zy was bevloert met een jonge wijngaard , welke zijn lage ranken gelijkelijk van alle kanten verfpreide. De aan- gename Suidi Winden brachten defe plaats een leer lieffelijke koelte toe, niet tegenilaande de brandende ftralen der Sonne ; de Fonteinen rloeijendc met een facht geruifch over de daar dicht-
|
||||
Odyjfea van Homerus 5
dicht-by gefaaide Amaranthen en Vioktten maak-
ten op verfcheidene plaatfen Baaden uit, foo klaar en fuiver als een Kriital; duifend opko- mende bloemen verftrekten defe grocne velden, daar de Grotte mede omcingelt was, als voor een tapijt; daar nevens was een Bofch van ge- fchoore boomen, die guide appelen voortbrach- ten, welkers bloeifel al!e jaarftonden vcr- nieuwde , en de aangenaamfte geur van aller- lei Parfuim van fig gaf. Dit Bofch fcheen defe fchoone velden te kroonen , en maakte als een nacht, daar de ftralen der Sonne niet konden doordringen. Men hoorde daar niet anders dan het gefang der vogelen, en het ge- ruifch van een afvlietende waterbeek; die af- ftortende van een hooge rots , groote water- bobbels vol fchuim veroorfaakte, en fig over het gantfche veld verfpreide. De Grotte defer Goddinne was op het hangen
van een Heuvel, van waar men de Zee ont- dekte, meenigmaal foo klaar en fiil als het Ys, Ibmtijts krachtig tegens de Rotfen aangefet, daar zy als fuchtende tegens verbrak , en haar woefte golven als bergen tot in de lucht fcheen te verherFen. Aan de andere kant fag men een Rivier> daar eenige Eilanden, beplant met groene Linde-en hooge Populierboomen, die haar hoogmoedige toppen in de wolken ver- hieven, (ig formeerden. De verfcheidene Ca- naalen. die deefe Eilanden uitmaakten, fchee- nen als in het veld te fpeelen; eenige wierpen haar wateren met grooter fnelheid, andere had- den een fagten en foetvlietenden ftroom, fom- mige een langen ommeloop makende., qua- men weder op haer oude plaats en oorfpronk, A 3 fchijnen- |
||||
6 Vervolg der
fchijnende die aangenamc boorden en oevers
niec te konnen verlaten. Van verre fagmen Heuvelen en Bergen , die haar toppen in dc Wolken verloren, en welkers vreemde gedaan- te een gewenften Horifont voor het geficht ver- beeldde. Defe omleggende bergen waren be- dekt met groene wijngaardsbladeren , die als kranflen ea Feftoenen hongen; de Druif, meer glinfterende als het Purper, kon fig niet ver- bergen onder de dikke bladeren dcr wijngaard, nedergebiikt onder den lad zijner vrucht De Vijgeboom, Olijf en Granaat, nevens alle an- dere boomen bedekten het gantfche veld, en maakten een grooten Tuin nit. Calipfi aan T'elemachus al defe natuurlijke
Ichoonheden hebbende vertoont, feide hem: Ruft hier, uw gewaad en kleederen zijn nat, 't is tijd dat gy die veranderd, vervolgens fal ik wederkomen , en u gefchjedeniiTen verhalen, daar uwhert door fal getroften werden. Ter felver tijd deed Vj hem en Mentor inkomen- in de geheimfte en verborgenfte plaats eener Grotte, gelegen naaft die , daar de Goddinne" haar, verblijr" had. De Nimpbtw was de forg aanbev.alen ,. oni in die plaats een groot vicr van Cederhout aan te- ftooken, waar van de lieflelijkereuk fig allefins verfpreide; ook-had^ den:Zy; daar gelaaten kleederen voor defe nieu- we Gaften, Telemachus, liende dat men voor hem had geordonneert. een Onderrok van fijne Wolle, welkers witheit de- Sneeuw verdoofcle, en een Rok van P-nrper-, met gpud gehor- duurd:, fchiep. groot vermaak daar;over, 'tgeen natuuxlijk is voor een jongman5belcht)t}wenxie al deeie Leerlijkheid. Men-
|
|||||
i
|
|||||
Odyjfea 'van Hometus. "f
Mentor feidehem daar op, met een ftrenge
en dettige wyfe: Zijn dit 6 Telemacfo! tegen- woordig de gedachten, die het herte van een Soon van Ulyffes moeten belig houden ? Denkt veel eer om te onderfteunen de achtbaarheit van uw Vader, en om bet Geval , 't gcen u vervolgt, te overwinnen. Een Jbngcling, die lig dwaaflelijk als een-■ Vrouw wil optooijen,- is onweerdig de Wijshelt,- en Glurie. Die word met gegeven dan aan een' Hert,. 'tgeen arbeid kan verdragen, en de wereldfche Vetmake- lijkhedeh met voeten treden. Teiemachus antwoorde al fuchtende: Eer moe-
ten de Goden mydoen flerven,als dat laf-eiwer- wijfdheit mijn gemoed fou bekntipen. Neen,- neen, de Soon van Ul'yfles fal nooit overwonnen wordendoordeftrikkenvaneenlafhertig. en ver- wijft lcven.Maar watgunit betoontons den He- me], van na onfe fchipbreuk deft Goddinne,of itcrt- felijke te vinden , die' ons met weldaden op- hoopt? Siettoe, h'ernaalde Mentor, dat lyumetqua-
!en niet overlaadde■■: vreeft h'aar • bedriegiijke lieffelijkheden meer dan de klippen, die uw fchipVerbrijielthebben. De Schipbreuk en Dood- •/.ijn minder te vreefen , dan de plaifie'ren, die de Deugd aantaften. Wacht u wel vante geloven, 'tgeen%f\x fal verhaleri, Deje'ugd en jonkHeit islaatdunkend, en vertrouwt veel van haar eigen felts, en hoe fwak ook,gelooit zy alles te vet* niogen, eri dat zy niets te vreefen heeft; jk be- trouwt-alles lichtveerdig fonder eenige vooribrge. Neemt' acHt,. van met te luifteren na <Jc"lier~ felijke" en vleijende woorden van Calipfi, die: niet ve'hriaal^ uw gemoed fuiieri bekruipen. Vreeft A 4 voor |
||||
8 Vervolg der
vdor dit verborgen vergif; mistronwt n cigen
felts, en geeft altoos acht op mijnen Raad. Vervolgens keerden zy weder na Calipfo, die
haar verwachtte. De Nimphen met haar han- gende haairvlechten, en witte kleederen, dienden doemaels haar maaltijd, wel eenvoudig, maar mtgelbcht wegens de fmaak en nettigheit. Men fag daar geen andere fpijfe dan Vogelen, die zy met netten hadden gevangen , of Beeften, die zy op de jagt met pijlen hadden doorfchooten; een Wijn lagter dan den Neflar vloeide uit groote filvere vaten in goude Drinkfchaalen, vercierd met uitgedreven bloemen. Men bragt op de Tafel in mandekens al de vruchten die de Lentetijd belooft, en de Herfft ter felver tijd de Wereld mededeelt. Vier jonge Nimphen begonden op te fingen: daar na heften zy op het gevecht der Goden tegens de Reafen ; nader- hand de liefde van Jupiter en Semele, de geboor- te van Bacchus, en zijn opvoeding onder het be- leit van den Oaden Silenus, de loop van Ata- lante en tiypomenes die overwonnen wierddoor het middel der goude Appelen , gekomen uit den Tuin der Hesperides. Eindelijk wierd ook opgefongen den Oorlog van Trojen -, de Strijden van Ulyfles en zijn Wijsheit wierden tot den Hemel 'verheven. De eerfte der Nimphen, PEu- cothoe genaamd, paarde haar lieffelijke ftemme met de fharen van de Lier. Wanneer Telema- chus hoorde de naam van zijn Vader, rol- den de tranen langs zijn warigen , die een nieuwe luifter aan ftjn fchoonheit gaven. Maar dewijl \Calipfo bemerkte, dat hy niet konde eten , en met droefheid bevangen was, gaf ay aan haar Nimphen een teeken , en op dat oogeiv
|
||||
Odyjfea van Homerus. 9
oogenblik fong men op het Gevecht der Cental
ren met de Lapithen , de Hellevaart van Orpheus om zijn beminde Euridice van daar te haien. De Maaltijd geeindigd 7.ijnde, nam de Goddin- ne Telemachus by fig, en Ibrak hem dusdanig aan: Gy fiet, Groote Soon van Ufyjfes, met wat
gunfl: ik u hier ontfang; ik ben onfterffelijk, Geen fterffelijk menfch kan in dit Eiland ko- men, fonder ftrafte te lijden wegens zijn licht- veerdige onbedachtfaamheid; uw Schipbreuk felfs fou u van mijn toorn niet konnen bevrij- den , foo ik om andere reden u niet beminde. Uw Vader heeft hetfelve geluk, als gygehad, maar eilaas! hy heeft zijn vqordeel daar niet me- de weten te doen, Ik heb hem langen tijd in dit Eiland bewaart, 't heeft maar alleen aan hem geftaan om hier met my te leven in een ftaat van onfterffelijkheit; maar de verblinde drift om zijn ellendig Vaderlant wederom te befoeken, heeft hem al defe voordeelen doen verwerpen. Gy fiet al wat hy verloren heeft, om haca we- der te fien, 't geen hy nimmermeer befchouwen fil. Hy wilde my verlaten, envertrok, maar ik ben gewrooken door het Onweer. Sijn Schip is geweefl het fpeeltuig der Winden, en in de Golven der Zee begravpn. Doet uw voor- deel door foo droevigen voorbeeld;na uwfchip- breuk is 'er geen hoop voor u overig, dat gy hem ooit weder fult iien, of na hem immermeer regeeren in het Eiland van haca. Trooft u over dit verlies, dewijl gy een Godheit gevon- den hebt, gereed om u gelukkig te maken, en een Koningrijk te ontfangen , 'tgeen ty u aan- fcied. By dele woorden voegde de Goddinne een A s ■ tang |
||||
to Fervolg def
lang difcottfs , om te vertooneft hoe glflukfe*
I/T^J/m by haar fbu gewccft zijn. Sy verh'aalde iijn gevallen in het Hoi van den Cyclops r of Eenoog Potiphemux, en by Antiphrates Koiling ter Lyjlrigoniers; ook vergat zy niet, 't geen voorgevallen was in het Eiland van Circe, Doch- ter der Sonne , ert de gevaren die hy dborge- worftelt was tuffchen Scylla en Cbarybdis. Sy verbeelde hem wijders het laatfte oftweer,
't gzenNeptuin tegens hem verwekt had, wanneer hy van haar vertrok, willende hem doen ver- fraan, dat hy in defe Sch'pbreuk vergaan was, en verfweeg zijn' aankomlt in h'et Eiland der Pheaciers. Telemachus , die fig al te licht aan de blijdfchap had overgegeven, vdh' dtis heer- lijk van Calipfo ontfangen te zijn', efkende ein- delijk haar argliftigheit, en de wijsheifdef Raad,, die Mentor hem' gegeven had. Hy arttWoorde met weinig wborden: O Goddinne,vergeeft my rnijne droer heit; tegettWQOrdig konnen my die dingen niet als fmerten: lichteiijk tal ik in het ge- volg nleer krachthebben om te fmaaken het geval, 'tgeengy my aanbied; veroorloft my dat ik ter defer ftond mijn Vader befchreije, gy weet be- ter als ik, hoedanighy vefdieiid befchreit texijn. Calipjo dorft doemaals hem niet verdcrpref- fen , felfs veinfde zy deel in zyii droetheit te nemen, en fig gevoelig voor time's te toonen: maar om des te beter de middeien te kenneh, otfl zijn gemoed te raakefl, vroeg/ zy hem op wat Wijfe" hy fehipbreuk had geleden, eft door wat gevallen hy op defe kuftesn was aange- land. Het verhaal defer' ongevallen, feide hy, fou te lailgWijlig fijtl. Neeri, neen afttwoorde zC, ik beh begeerig,dirt 't' te weteil Haaft'u nm
|
||||
Odyjfea vm H&merus. 11
om my die te vertellen; en. hieM langen tijtt
daar op aan. Eindelijk kon hy haar niet tsgen- llaan, en fprak op deie wrjfe: Ik was van ArtMveitcokkeai,Ganbyde andere
Koningen,wedergekeert van debelegering van Tro* jen, te vernemen na eenige nieuwe maren van. mijn Vader. De Vryers van mijn MoederPe»«/<y&war ren verbaaff wegens mijn vettrek; ikdrauglbrg too veel mogelijk was;dat voor haair te verber- gen ,kennende haartrouJooshdd'.: Nejhut> ,dteik te Pilas lag:,, noch. Memlaus;, die my biimen La* cedemon met veel vriendlchap ontnng , wifteo niet te feggen.,of mijnVaderw^in Eleven was Vermoeid van altoos in* twijffbl te leven , nans ik in dele onfeekerheid hecvoornemen om mSi- cilien te reifen , op welkers. kuften gefeid wierd- mijn vader door de Winden aangeland te 7,ijn, Maar de wijfe Mentor ,. die gy hier tegenwoor- dig fiet, kantte fig tcgens dit lichtveerdig voor- nemen1.; aan de eerie zijde vertoonde hy my de Cyclope», atfchouwelijk-e Reufen, die de Menfchen opvraten;, en aan de andere kant deV loot van1 Abieas en der~ Trojmen die: ontrent defe Kuften: fig omhielden. DgTrojantK-, feide hy, xijh vetv iloort tegens al de Grieken, maar boven al lou- den zy vermaak vinden om het bloed te ftorten van ecn Soon van Ulyjjh. Keert weder , ver- volgde hy, naar/teftT-, milXchien Tal uw- Vader, van deCioden bemind, daar foo dra zijn alsgy; maar foo de Godenfijnverderfbeflootenhebben, fal hy nook ajn Vaderland meer befchouwen: ten rrrinften dangaatomdie te wreeken, uw*Moe- der te verloiTen,uw wijsheit aan alle volkeren te ver* toonen, ten einde gantfeh GriekeaUnd in u een Koning mag fien, foo waardig omte heerfehen, sis
|
||||
12 Vervolgder
als ooitymandwas,jaalsl//y/JJxfelfs. Zijnwoor-
den waaren heilfaani, maar ik was niet voorfig- tig genoeg om na die te luifteren , ik ging niet te raad dan met mijn eigen drift ; en de wijfe Meat or beminde my tot fo verre, vanmyineen roekeloofe Reife te volgen , die ik tegens zijn Raad ondernam. Gedurende dat hy fprak , befag Calipfo Men-
tor ;.zyftondverbaaft, geloovende iets Goddelijks in hem te befpeuren : maar zy wift defe haar verwarde gedachten niet te onderfcheiden. Dus bleef zy vol vrees en wantrouwen op het geficht van defe onbekende; maar zy vreefde defe haar ontroering te laten blijken. Gaa voort, feide zy tegens Tclemachus, en voldoet mijn Nieusgie- righeit. Dus vervolgde T'elemachw,: Langen tijd hadden wy een gunftige en voor-
fpoedige Wind om in Sicilien te komen; maar vervolgens benam een fwaar onweer ons hetge- figt des Hemels,en nog wierden wy ingewikkeld in eendiepc nacht:by den weerfchijn derBlixemen erkenden wy dat deandere fcheepeninhet felve gevaar waren , en wierden wel haaft gewaar het defcheepen van Mneas te zijn. Defe hadden wy niet minder te vreefen, dan de klippen. Als- doenbegreep ik, maar telaat, hoe de drift van een onbefonne jeugd myverhinderd hadmetaandacht op te merken. Mentor betoonde fig in dit gevaar niet alleen ftandvaftig en onverbaalt, maar ook blygeelliger als nagewoonte; hy fprak my moed in't li]f. Ik gevoelde dat hy my een boven gewoo- ne kracht bylette. Met een ftil gemoed ftelde hy op alles ordre, geduurende dat de Lootsman ten uitterik verbaaft was. Ik feide: Mijn waar- «Je Mentor, waarom heb ik geweigerd uw Raad op
|
||||
Odyjfea van Homer us. 13
op te volgen? Ben ik niet ongelukkig van myfel-
ven te hebben gelooft, en dat in een ouderdom, die geen voorfigtigheid heeft voor het toekomen- de,of eenigeondervindingvan hetvoorledene,of befadigdheid tot het beftieren vanhettcgenwoor- dige ? Ah! foo wy ooit dit onweer ontkomen, fal ik altoos myfelfs miftrouwen , als mijn gevaar- Hjkftc vyand. O Mentor \ u fal ik altoos geloof geven. Mentor antwoorde daar op al lagchende: Ik heb my wel willen wachten ,van uw fouten u voor oogen te ftellen, 't is genoeg dat gy die ge- voeld, en dat die mogen dienen ora op een ande- re tijd befadigder te zijn in het volvoeren uwer begeertens: maar wanneer het gevaar fal voor- by zijn, falmifehiende laatdunkentheit wederom boven drijven. Altoos moetmen dat voorfien en vreefen ; maar alsmen fig daar in bevmd , is'er niets overig als dat te verachten. Betoontudan een waardige Soon van Ulyffes, en een hert te hebben, grooter dan al de qualen die u dreigen. De fachtmoedigheit en moed van Mentur vef- voerde my : maar ik wierd noch meer verbaaft, wanneer ik fag met wat behendigheit hy ons ver- lofte. De Trojanen , in dat oogenblik, wanneer de
lucht eeniglins begon op te helderen,ons foona- by fiende, fouden niet nagelaten hebben ons te preijen. Hy bemerkte dat een harer fcheepen, even als een der onfe, door het onweer van de andere afgeraakt, op het achter fchip een kroort van feekere bloemen voerde. Des haailede hy om diergelijk een op ons achterfehip te (lellen, en maakte die felfs vaft met vlaggens van defel- re kleur als die der Trojanen. Hy beval aanal onfe Roejers foo laag te bukken langs haar bank- ken |
|||||
/
|
|||||
t4 Vtrwdg der
ken afe mogelifk was, om van de vyamden niet
bekent te warden: en op -deft; wijfe f><tj}eerde« wy door tet midden barer Vloot. Ons fiende heften ty een blijd gefchal op, als haar Metgefelkn be- ichouwende, die Vj reeds verlorenachtcden: ©ok wierdera wygenootfaaktdoor hetgeweld derZee- "baren langen tijd met haar eene cours tehouden. Eindelijk bkveti wy Wat achter , en terwijl dc onftuimige Winden haar deeden afdeinfen na de Koften van Africa , deeden wy ons uitcrfle bed om door kracht onferRiemen te bereikendena- by gelcgenc Kurt van Skiliew. •■ Inderdaad landden wy ook daar: rnaar't geen wy fochten, was voor ons niet minder ougeval- lig, als de Vloot die ons deed vluchten. Wybe- vonden aan defen oort van Sicilien andere Tro- janen, vyanden der Grieken ; 't was daar , daar den ouden Amefles, van "Trojen vertrokken, bet gebied had. Naaulijks hadden wy den ocver ge- wonnen, of de inwoonders geloofden , dat wy andere volkercn van dat Eiland waren , gewa- pent om haar te overrompelen, of wel vreemde- lingen , die quaameii om haar Landen te be- machtigen. In die eerfte drift verbrandden xyons fchip, en floegen al onfe Metgefellen dood, niemand verichoonende als my en Mentor, om ons Amefles aan te bieden, teneinde hy onfe voorne- jnens mocht onderfoeken, en waar wy van daan quamen. Wy traden de Stad in met dehahden op de rug gebonden, en onfe dood wierd niet uit^ geftelt, dan om te dienen tot een fchoufpel van een wreed volk, als fy foudenvernemen datwy Grieken waren. Hier op wierden wy Anceftes aangeboden, die
een goude fcepter in de hand houdende, de vol- ke-
|
||||
Ody£h van Homerus. 15
keren oordeelde, en % bereidde jtot een groote
offerhande. Hy vroeg ons met een ftreng wsfen, welic ons Land was, en de oorfiak onfer R©s. Mentor haaflte % om te antwjaorden, feggende: Wy komen van de Kngen van net groot Hef- perie , en ons Vaderland is siet vervan daar: dus vermyde hy te feggen <jat Wy Qrieken isra- ren. Maar Axcefiet, fonder ons verder te ho- fen , en ons hpudende voor vreerndelingen, die haar voornemen yerborgejl hidden , beval datmen ons in een naby gelege Boffchagie foil brengen, om als flaven te dienen onder de di- ke die de forg van het vee was aanbevolen. D&- fe coniitis fcheen my harder dan de dood. Ik riep: OKoning! wilt ons veel Jiever dooden, als foo onwaardig handelen ; weftrt .dat ik Tele- mackns ben , Soone van den wijfen Ulyffesy Kor ning der Itakoife* ; Ik foeke mij.n vader in alle Zeen : foo ik hem niet kan vinden, of in mijn Vaderland wederkeerea, pf deflayemy ontgaan, beneemt my het leven , dat ik niet fal kortnen verdragen. Naaulijks had ik deefe woorden ge- nit, of het gantfche yolkberoerdfehreeuwdeuit. dat men de Span van, den wreeden Ufyjfes moeft om hais brengen, als door wiens konftenaryea de Stad frQJen was omgekeert. O Soone vaa Ufyjfes \ feide my //»«/?«, ik kan niet nalaten i* bloed op te oferen aan de fchimmen van foo- veel Trohneu , die uw Vader heeft geworpea op de Oevers van de fwarte Cocytm. Gy , ea hy die u leid , moeten vergaan. Ter felver tijd itelde feekere Grysaard uit den hoop denKor ningvpor, onste flagten op het Graf van Ancbir fes j feggende , haar bloed fal de fchimme vijn deftn .J3eld feer wngenaam jya : Mn*~ as
|
||||
iG Vervolg det
as felfs , wanneer hy defe offerhande fa!
hooren , fal gevoelig geraakt worden , dcwijl hy fal fien, hoe feergy den geenen bemind,die hem lieffi op aarde was. Al de wereld keurde defe voOrflag goed, en men dacht niet anders, dan om ons op te offeren; daar op voerde men ons na het Graf van /Inchifes, daar men twee Altaren had opgericht, daar het heilige vier op ontftooken Was* Het Swaard , daarrnen ons mede fou dooden , lag voor onfe oogen; men had ons met kranflen van bloemen omhangen, en geen verdrag fcheen ons leven te konnen bevrijden ; 't was met oils gedaan , wanneer Mentor den Koning (til eens verfocht te fprec- ken, en hem feide: O Anceftes! foo het onge- val' van den jongen Telemachus, die nooit wa^ penen tegens de Trojanen gedragen heeft , u niet kan beweegen, tenminftenmoetuweigen aanbelang u ontroeren. De kennifledieikheb verkregen in de voorfeggingen, eti van de wil- le der Goden , heeft my doen verflaan , dat eer drie dagen fullen verlopen zijn f gy door Barbarifihe Volkeren fult werden aangetaft, die als een iterke llroom van het hoogfte der Der- gen fullen afvlieten,om'uwe Stad teoverftroo- men, en gantfche Land te verWoeften. Haart u om dat te voorkomen , brengt uw Vol- keren in de wapenen, verlieft geen oogenblik om uw koftelijkile dingen van het veld binnen uw muuren en beflootene Steden te brengen* Soo mijn voorfegging valfch bevonden word, fal het u vry flaan na het verloop van drie da- gen ons op te offeren; maar foo in tegcndeel die waarachtig fal zijn, gedenkt dat gy de ful- ke het leven niet en behoort te benemen, aan welke
|
||||
Odyjfea van Homerus. i 7
welkc gy het uwe verfchuldigt zijt. Ancefles
front verbaaft over defe woorden, die Mentor tot hem fprak, met een verfeekenng, diergelij- ke hy nooit in eenig menfch gevonden had. Ik fie wel, antwoorde hy , O Vreemdeling ! dat de Goden, die u foo qualijk van degoederen des Gevals hebben medegedeelt, u cen Wijs- heit hebben toegeftaan, die onwaardeerlijker is dan alleanderefchattenen rijkdomiren der We- reld. Hier op deed hy het fiacht-ofter opfchor- ten, en ftelde met aller neerflighcit de noodige voorforge, om den aanval, daar Mentor hem . van bericht had, te vootkomen. Men fag aan alle kanten niet anders dan bevende Vrouwen, ontroerde Grijfaards, en kleine Kinderen met de tranen in de oogen, die in de Stad weeken. De loeijende OiTen, en blaetende Schaapen quamen in meenigte, verlatende haar vette weiden, en geen genoegfame flailing vindende, om fig te bergen, wierd van alle kanten een verward ge- roep gehoord , van Menfchen die den een den ander verdrongen, en niet konden verftaan > ne- mende in defe algemeene verbaaitheit een onbe- kende voor haar vriend, en die liepen fonder te weten werwaarts. Maar de Voornaamfte der Stad, die fig wijfer dan al de andere geloofden te zijn, verbeeldden haar dat Mentor een Bedrie- ger was", en een valfche voorfegging had gedaan, om zijn leven te behouden. Eer den derden Dag ten einde, en dat men noch met defe ge- dachten befwangert was, fagmen op het hangen der naburige bergen een dikke wolke van ftof, en vemam een ontallijke hoop van gewapende Barbaren. Zy, die deefe Voorfegging van Men- tor hadden veracht, verlooren haar Slaven en 13 Vee. |
||||
18 Vervolg der
Vce. Dc Koning feide tegens Mentor; Ikvcr-
gete dat gy Grieken xijt. Onfe Vyanden werden onfe getrouwfte Vrienden; dc Goden hebben u hier gefondcn , om ons te behouden; ik verwacht niet minder van uw Dapperheit, dan van dc Wijsheit uwer woorden, haail u om ons te helpen, en by te ftaan. Mentor betoonde in zijn wefen cen ftoutmoe-
digheit, die de fierfte Krijgers moeft doen zidde- ren en verbaafen. Hy nam een Schild, Helm, Swaard, en een Speer; iielde de Soldaten van Anceftes in flag-ordre; trok voor aan , en na- derde de Vyanden in goede geftalte. Anceftes, alhoewel vol van moed, kon• wege'ns zijn Ou- derdom hem niet dan van verre voigen. Ik volg- de hem van naby, maar kon niet op tegens zijn dapperheit; zijn borftgeweer fcheen in defen ilrijd de onfterffelijke Speer. De Dood door- liep alle flag-ordens daar zijn flagen vielen: even als een Leeuw van Numidie, door een rafende honger vervoert, komt in een Kudde van weer- loofe Schaapen , die verfcheurt, dood , en in het bloedfig omwentelt, de Herders ver-afvan de Kudde te befchermen, vluchten al bevende, om ilg voor deflelfs woede te verfchuilen. Defe Barbaren, die gehoopt hadden de Stad
te overrompelen, wierden felfs overvallen, en in verwarring gebracht. De Onderdanen van An- ceftes wierden aangemoedigt door het Voorbeeld en de woorden van Mentor, en betoonden foo- danigen dapperheit, daar men haar onbequaam toe fou geoordeeld hebben. Met mijn Speer wierp ik den Soon des Konings van dit Vyand- lijk Volk ter aarde ; hy was van mijn Ouder- dom, maar grooter van geftalte als ifc. Want |
||||
Odyjfea 'van Homerus. 19
dit Volk was af komftig van een geflagtderReu-
fen, oorfpronkelijk van dat der Cyclopen. Hy fchecn een Vyand, foo klein en fwak als ik,te verachtcn; maar fonder my tekreunen over lijii vreeflijke kracht , of wild en woeft geficht, fette ik mijn Speer op xijn borft, en deed hem met een ftroom van fwart en rookendbloed2ijn wreede Siel uitfpouwen; nederftortende focht hy my onder zijn val te verpletteren;het gerucht zijner Wapenen klonk tot in het gebergte. Ik nam zijn buit , en keerde na Ancefi.es met de Wapenen vandenVetflagenen, die ik hem had Gitgetrokken. Mentor de Vyanden hebbende in wanordre gebracht, hieuw haar in ftukken, en dreef de Vluchtelingen tot in de Boifchagien. Een foo onverhoopte uitkomft deed Mentor be- fchouwen, als een Menfch van de Goden be- mind, en door een Godheit aangeblafen. An- cefles bewoogen door een erkentenis van dank- baarheit, gaf ons bericht, dat hy voor ons alle vreesde, foo de Scheepen van ALneas wederom mochten in Sicilien komen. Hy befchikte ons een Schip om na ons Land te keeren, overla- de ons met gefchenken , drong op ons vertrek, om alle ongelukken te voorkomen ; maar hy wilde ons noch Loots, noch Roejers van zijn ^olk geven, uitvrees, dat die komende op de Kuften van Griekenland, voor alle gevaren lou- den bloot geftelt worden. Hy gaf ons dan Koop- lieden van Phenicien , die Koophatidel drjven- de met alle Volkeren der Wereld, niets tevree- fen ha"dden , en het Schip van Anceftes, als dat ons in Itaca fou gebracht hebben, moeften we- derbrengen. Maar de Goden, die fpeelen e'ri fig vertnaaken met deMenfcheliike voorrienlens, Bi be- |
||||
20 Vervolg der
bewaarden ons tot noch anderc gevaren. De
Tyriers hadden door haar fierheid dcti Koning Sefqftris, die in Egypten heerfchte, en veel Ko- ningrijken had overwonnen, tegens hun verbit- tert. De Rijkdommen door den Koophandel verkregen, en de macht van het onwinbare T'y- rus, gelegen in de'Zee, hadden het herte defes Volks foodanig opgeblafen, dathetde fchatting, door Sefoftris, wederkeerende van zijn Over- wiuningen, haar opgeleid, weigerdete betalen; ook hadden zy Knjgsbenden verfchaft aan zijn Broeder, die op t',jn wederkomfl: in't midden der vreugden van een groote Maaltijd hem had willen vcrmoorden. Sefojiris had voorgenomen, om haar hoogmoed te dempen,derfelver Koop- handel te veiwoeften, en in alle Zeen te belem- meren. Zijn Scheepen kruiften op alle Kuften, de Pheniciers opfoekende. Een Egyptifihe Vloot ontmoette ons, foo als wy de Bergen van Sicilien uit ons geficht begonden te verliefen. De Haven en het Land tcheenen achter oris te vluchten,en fig in de Wolkente verbergen. Ter felver tijd fagen wy de Vloot van Egypten ons naderen, even als een vlottende Stad. De Pbenicierskea- den die amftonds,en wilden afwijken; maarhet was te laat. Haar feilen waren beter dan de on- fe; de Wind was haar gunftig; het getal harer Roejers was grooter: zy klampten - ons aan boord , namen het Schip , en voerden ons ge- vangen na Egypten. Te vergeefs vertoonde ik haar geen P/^»;Wfr tezijn;zyverwaardigden.haar niet eens omons te hooren, maar fagen ons aan als Slaven, daar de Pheniciers Koophandel mede dreven, en fochten niet anders als haar voordeel met foodanig een prijs. Wy landden |
||||
Odyjjea van Homerus. 21
in het Eiland van Pharos: van daar den JVy/op-
varende , quamen wy te Memphis; en loo de droefheit onfer gevankenis ons niet ongevoe- lig had gemaakt voor alle vermaaklijkheden , wy fouden onfe Oogen hebben konnen verluf- tigen in 't befchouwen der vruchtbare Lands- douwenvan£gy/tf£,#, dat, evenals een wellufti- ge Tuin , befpoeld werd door een oneindig ge- tal van Canaalen. Wy konden onfe Oogen niet flaan op beide de Oevers der Rivier,fonder te fieri rijke Eilanden , heerlijke Landhuifen, feer aangenaam gelegen Landen , die jaarlijks bedekt wierden met een gulden Oogft, fonder ooit ftil te ftaan, Velden vol van allerlei Vee, Landluiden gebukt onder den lalt der Vruchten, door haar gefaaid , Schaapherders, die op het foet geluid harer Fluiten en Stroo-halmen de orn'.eggende Echoes uitlokten, en deeden weer- galmen. Gelukkig , feide Mentor , is het Volk, dat
door een wijs Koning beftiert word ! 'tis in overvloed , leeft gelukkig , en bemind dengee- nen , die 't al zijn geluk verfchuldigt is. Dus- danig , voegde hy daar by, O Telemache! moet gy gebieden,en maaken de blijdfchap uwerVol- keren. Soo de Goden u ooit doen befitten het Koningrijkeuwes Vaders, bemind uw Onderda- nen als uw Kinderen, procft het vermaak van haar bemind te xijn, en maakt dat zy nooitden Vrede, of deefe Blijdfchap gevoelen, fonder fig te binnen te brengen, wat het is een goed Ko- ning te hebben , die haar defe rijke gefchenken toebrengt. De Koningen , die nergens anders om denken ,als om fig te doen vreefen, en haar onderdanen te drukken, ten einde om die haar B 3 des
|
||||
22 ^ervolg der
des te mcer te onderwerpen, iijn geeflelcn em
roeden van het Menfchelijk Geilagt ;en worden gevreeft in al wat %y begeeren en werifchen; maar zijn ook met een gehaat en gevloekt, en hebben mecr te yreefen voor haar Onderdanen als defe voor haar. Ik antwoorde Mentor : Helaas! 't Istegen-
vvoordig geen tijd om te fpreeken, of te gnder- foeken de grondregulen der Regeerkunde, Daar is geen haca meer voor ons, wy fullen ons Va- derland,noch Penelope nooit wederom befchou- wen; en als fclfs Ulyjfes vol van Glorie in zijn Koningrijk fal wederkeeren, fal hy nimmermeer het vermaak hebben van my te lien: nooit ik de blijdfchap van hem te gehoorfamen , om de konft van gebiedente leeren. Laat ons fterven, Mijn waarde Mentor, geen andere gedachteii zijn ons overig; Laat ons llerven , dewijle de Goden geen medelijden met ons hebben. Drjs fpreekende, fneeden de diepeverfuchtingenmijn woorden af. Maar Mentor, die de qualenvrcef- de eer die quamen, en gekomen lijnde, niet wift wat vreefe te feggen was ; riep uit: O Onwaardige Soon van den wijfen Vfyffes ! Hoc laat gy u door uw Ongeluk overwinnen ? Weet dat gy t'eeniger tijd het Eijand van Itaca, en Pe- nelope fult befchouwen. Selfs fult gy in iijn eer- fte glorie lien, hem die uw Oogen nooit gefien hebben, den onverwinnelijken Ufyjjes, die het Geval niet heer't konnen ter nederwerpen, en die in zijn ongevallen, noch veel grooter dandc uwe, ons leerd,dat wy den moed nooit moeten verloren gcven. Ah! konde hy weeten in de afgelegene Landen, daar het Onweer hem ge- worpen heeft, dat zijn Soon iijn moed en ge- |
||||
Odyjfea van Homerus. 25
duld niet wilt op te volgen; defe nieuwe ma-
re fou hem met fchaamte bedekken , en meer drukken dan al de ongelukken, die zedert lan- gen tijd hem geoeffent hebben. Vervolge'ns deede Mentor my befchouwen de
vruchtbaarheit en overvloed, verfpreid door de gantfche Lantftreek van Egypten , daar in men tot 2200. Steden optelde. Hy verwonderde fig over de goede Politie defer Steeden : daar wierd de Gerechtigheit geoeffent en bediend ten voordeele van de Armen tegens deRijken; ook was'er een goede opvoeding der Kinderen , die men gewende tot gehoorfaamheit, arbeid, matig- heid, en tot liefde der konfien, en goede letteren; een naaukeurigheit in al de plegtelijkheden van den Godsdienft, oneenfijdigheit, begeerte tot eer, getrouwigheit omtrent alle Menfchen, en de vreefe der Goden , daar yder Huis-Vader zip Kinderen in onderwecs. Hy kon niet nalatert fig over defe fchoone ordre te verwonderen. Gelukkig, feide hy my fonder ophouden, is het Volk,dat door foo wijfen Koning beffierd word!: maar noch gelukkiger Koning , die de welitand yan foo veel Volkcren uitmaakt, en de zijne vind in de Deugd !Hy is meer alsgevreeft,want hy word bemind , en niet alleen gehoorfaamt, maar men vind luft om zijn beveelen op te vol- gen. Hy is Koning van aller herten. Ver-af dat men hem fou wenfchen te ontbeeren j men vreeft hem te verliefen , en yder fou geern zijn leven yoor hem verpanden. Ik hoorde met opmerking 't geen Mentor fei-
de , en gevoelde dat mijn moed in het binnen- fte mijnes hercen aanwies, namate dat defe wij- & Vriend fetniy fprak. Soo haaft wy wMem- B 4 fkis |
|||||
c
|
|||||
24 Fervolg der
phis, een rijke ,overvloedige,en heerlijke Stad,
warui aangekomen, gaf den Gouvemeur bevel, dat wy louden gaan na T'heben, om denKoning Sefijirt: langebooden te werden, die de faaken felrs wilde onderfoeken, en tegens de Tyricrs feer vergramt was. Wy trokken dan hooger den AV op» tpt aan he: befaamde Tbeben, daar defe groote Koning zijn verblijf had. Defe Stad fcheen ons van een onmetelij'.e uitgebreidheit, en meer bevolkt, als de bloeijenfte Steden van Griikenland. De Staatkunde was daar volmaakt wegens de nettigheit der Straaten, Waterlopen voor het gebruik der Baden, voorde oeffening der Konften, en algemeene Veiligheid. De plaatfen waren daar verciert door Fonteinen, en Qbelifquen , de Tempelen van Marmer opge- bouwt, wel na een eenvoudige bouwkande, maar echter heerlijk. Alleen fcheen het Paleis van den Prins een groote Stad ; men fag daar niet anders dan Pilaren van Marmei, VWamidcn, Qbelifquen, enBeelden, Huiscieraat vanmaffijf Goad en Silver. Zy 5 die ons voor den Ko- ning brachten, feiden ons gevonden te hebben in een Schip van Phenicien. Hy hoorue alle dagen op feekere gefette uuren zijn Onderda- nen, die of klachten hadden in te brengen , of eenig bencht te geven. Hy weigerde nie- mand gehoorte geeven , en geloofde ner- gens anders om Koning te zijn, dan om zijn Qnderdanen wel te doen , die hy als zijn Kin- deren • beminde. Wat de vreemdelingen aan- ging, hy ontfing die met veel goedheid,'wilde die altoos felts fien , mits hy geloofde iets heilfaams te fullen hooren wegens de Zeeden en Gewoontens van andere ver-af gejegene Vol- keren
|
||||
Odyjfea van Homerus. 25
keren. Defe nieusgierigheid bewoog den Ko^
ning dat wy voor hem moellen verfchijnen. My fiende, was hy gefeten op een Yvore Troon, hebbende een Goude Scepter in de handj hy was bereids oud, maar van een aangenaam we- fen, vol van goedheit en Majejleit; hy oordeel- de alle daag zijn Volkeren met een geduld en wijsheit daar over men fig fonder vleijery moeft verwonderen. Na den gantfchen dag tehebben gearbeid tot het fchikken der faaken, en oefte- nen van naaukeurige Gerechtigheit, ontlaftte hy fig des avonds met het hooren van wijfe Mane- ndi , en ommegang van voortreftelijke Luiden, die hy fneedig will uit te kiefen, en gemeenfa- men toegang tot hem verleende. Men kon hem niet verwijten dat hy ooit met te veel hoogmoet had getriumpheert over Koningen > door hem overwonnen, of fig te veel vertrouwt op ymand v.ijnerOnderd;men,'tgeen ik uaanftondsfaldoen iien. Hy wierd bewoogendoormijnjonkheit, en fmerte, my afvragende mijn naam enVader- land. Wy waaren verbaaft over de Wijsheit, die uit fcfjn Mond fprak. Ik antwoorde, O Groote Koning! de belegering van Trojen, die tien jaren geduurd heeft, is u niet onbekent, en defelve ondergang, die gantfch Griekenland loo veel bloed gekolt heeft : V^jjes mijn Vader is een der voornaamfte Koningen geweeft, die defe Stad hebben verwoeft, hy dwaald op alle Zeen, fonder het Eiland h_aca te konnen vin- den, dat lijn Koningrijk is: Ik foek hem over- al, en een ongeval , even als het fijne, heeft veroorfaakt dat ik gevangen ben;Geeft mydoch weder aan mijn Vader en Vaderland. Dus kon- nen de Goden u bewaren voor uw Kinderen, B s «»
|
||||
26 Fervolgder
en haar doen gevoelen de blijdfchap van te Ic-
ven onder foo goeden Vader. Sefoftris bleet my befchouwen met een wefen
vol van mededoogen; maar willende weten, of hetgeen ik voorgaf , waar was , fond hy ons te rug aan ymand zijner Amptenaars, die aan- bevoolen was te onderfoeken, die ons S ch ip geno- men hadden, of wy in der daad Grieken, of Pheniciers waren. iioo zy Vheniciers zijn,feide de Koning, moeten zy dubbeld geftraft werden, om dat zy onfe Vyanden z;jn, en noch daar- cn-boven door een lafhertige leugen ons getracht hebben te bedriegen: maar foo zy waarlijk Grie- ken zijn, begeer ik datmen haar eerlijk fal han- delen, en na haar Vaderland fenden opeenmij- ner Scheepen, want ik beminne GriekerAand, verfcheide Egyptenaars hebben daar Wetten ge- geven, ik kennedeDeugd van/&«■»/«, de Glo- ria van Achilles is ons ter oore gekomen, en ik verwondere my, wegensdeWyshcit diemyver- haald word van den ongelukkigen Ulyffes. 't Is geheel en al mijn yermaak de ongeiukkige Beugd te heipen. De Bediende , aan wie dc Koning het on-
derfoek onfer faak gefteld had, was immers foo boofaardig en liftig, als Sefoftris oprecht, en edel- moedig. Dele Amptenaar was Metophis ge- naamd. Hy ondervroeg ons met meening om ons te verftrikken, en merkende dat Men- tor met meerder wijsheit antwoorde als ik, fag hy hem aan met afkeer en wantrouwen, want de booten zijn altoos verbittert tegeus de goe- den, Hy fcheide ons van een, en iedert die tijd- weet ik niet wat Mentor wedervaren is. Defe affondering was voor my een fwareflag. Meto- |
||||
Odyjfea van Homerus if
phis had altoos gehoopt, dat hy ons affonderlijk
pndervragende, wy malkanderen louden tegen- fpreeken: boven-al geloofide hy my door zijn yleijendc beloften te fallen doen fweuken , en bekennen, 't geen Mentor voor hem verborgen had. Eindelijk focht hy de waarheit niet ter goe- der trouwe, maar eenig voorwendfel, om de Ko- ning te feggen, dat wyPheniciers waren, om om foo flaven te maaken. En in der daad niet te- genftaande onfe onfchuld , en de wijsheit des Konings, vond hy het middel om hem te bedrie- gen. Eilaas! voor wat gevaren werden de Ko- ningen niet wel bloot geftelt ? De wijfte vinden iig meenigmaal bedrogen en mifleid door bedrie- felijke en driftige menfehen, die haar omringen.
)e Goden wijken aan een zijde, mits zy geen Hovelingen of Vleijers zijn; de Vroomenwach- ten tot datmen haar roept, en de Princen wee • ten meenigmaal die niet te foeken. Integendeel, de Boofen zijn flout, bednegers, gehard om fig aangenaam te maaken, behendige veinfers, en gereed alles te ondernemen tegens haar eere en gewiffe, om te voldoen de driften der Re- geerders. Ah! wat is een Koning ongelukkig, die bloot geftelt is voor de kcnlienaryen der Boofwichtcn; hy is verlooren, foo hy de vlei- ^ery niet at'keert, en niet bemind die openher- tig de waarheit fpreeken. Sie daar de aanmcr- kingen die ik maakte in mnn ongeluk, en hoe 'k my te hitmen bracht het geen ik Mentor had hooren verhaalen, Onderwijle font Metophis my met zijn flavea
na het gebergte der Woeftijne, ten einde ik met haar mocht dienen om de Kudden te weiden. Hierviel Calipfo falemackts in tip. woorden, feggen-
|
||||
28 Vervolg der
fcggende: Wei! wat deed gy doe,die in Sirilien
de dood boven de dienftbuarheit achtte ? Tele- ntachus antwoorde, mijn ongeluk wies dagelijks aan, ik had de ellendige trooit niet, van !; eur te maaken tuflchen de dien ftoauriieit, en de dood; ik moeft flaaf blijven, en, om fuo tefpreeken, uitpluifen de ftrengigheden van h<;t Geval i my was geen hope meer overig, en kon felfs niet een woord fpreeken tot mijner vei loffing. Mentor feide my naderhand, datrnen hem had ver- kocht aan de Ethiopiers, en dat hy haar tot in Ethio- />j'e«was gevolgt. Wat wy belangde, ik quam in afgrijiTelijke
wilderniflen: men fag daar brandende fanden in het midden der vlakke Velden ,fneeuw die nim- mermeer fmelt, en een gedurige Winter uit- maakt op den top der Bergen, alleenlijk vind- men eenig voedfel ontrent de Rotfen om het Vee te weiden; ontrent het m'dden defer fcher- pe Bergen iijn foodanige diepe Valleijen, dat de Sonne naaulijks haur ftralen derwaarts kan fchieten. Ik vond geen andere menfchen in dat Land dan Herders, immers foo wild en wocfl als het Land felfs. Ik bracht daar mijn droeve nachten door met mijn ongeluk te befchreijen, en mijn dagen met het Vee te volgen, om te ontgaan de beeftachtige woede van een Eerfte Slaaf, die verhopende %\)Xi vryheit te krijgen, fonder ophouden de andere befchuldigde , om zijn Meeller zijn yver en vlyt voor deffelfs aan- belangens te doen blijken. Defe Slaaf was Buf- fus genaamd. Ik moeft in defe gelegenheit de minfte lijn. De droefheit my drukkende, ver- gat ik op feekere dag mijn Kudde, en ftrekte my uit op het gras by een Hoi, daar ik de dood verwacht-
|
||||
Odyjfea van Homerus. %y
verwachtte, konnende niet langer al defen ar-
beid verdragen. Op dat ftond bemerkte ik,dat de gantfche Berg beefde; ketenen en nagelen fcheenen van den top des bergs af te rollen, de Winden hidden haar tuffdien-poofingen in, een loeijende ftemme quam uit het Hoi ,en deed my defe woorden verftaan: Soone van den Wijfen Vivjfes, gy moet als uw Vader, door geduld groot worden. De "Vorften die altoos zijn gelukkig feweeft , zijn meenigmaal dat niet waardig, dc
,af hertigheid bederrt haar, en de Hoogmoed maakt haar dronken. Wat xijt gy gelukkig, foo gy ooit defe ongelukken kond te boven koo- men! Gy fult haca noch eens bef:houwen, en uw Glorie fal noch eens tot deSterren verheven werdert. Wanneer gy eens over a'ndere Men- fchen fult heerfchen , gedenkt dan dat gy eens fwak , arm, en ellendig zijt geweeft als zy; fchept vermaak om die te vertrooften ,• bemind uw Volk; vervloekt de vleijery, en weetet dat gy niet groot fult zijn, dan voor foo veel gy matig, en meeiter fult zijn van uw eigene dnf- ten. Defe goddelijke woorden klommen op tot in
het binnenfte van mijnZiel, engavenmygrootc vreugde en nieuwe moed. Ik gevoelde niet meer de vrees, die de haairenop hethoofddoetteber- gen rijfen,en het bloed in de aderen verftijven, wanneer de Goden met de fterffelijke menfchen fig gemeenfaam maaken. Ik rechtte my ftil op, bad op mijn knijen de handen ten Hemel verheffende Minerva aan , van wie ik geloof- de defe Godsfpraak voort te komen. Ter felver tijd bevond ik my als een nieuw menfch; de wijsheid heldirde njijn Geeft op , ik gevoelde een
|
||||
$6 Fervolg der
een fagtekracht om mijn hertflfogten tc matigef^
ente wederhoudende voorbarigheidmijner jeugd. Ik deed my beminnen van al de Herders in de Woeftijne ; mijn fagtmoedigheit, geduld, en neerftigheid , ftelden eindelijk den wrecden Buffus te vreden, die over al de andere Slaven gelag had , en my had wttlen pimigen. Om des te beter te verdragen het verdriet der gevan- kenis en eenfaamheit, focht ik na boeken, en wasbeladen met hertfeer, by gebrekvanonder- ■wijfing, die mijn Geeft mocht voeden , enon- derfteunen. Gelukkig zy , feide ik, die de ge- weldige verrnaakhjkheaen laf en onlmaak- lijk zijn , maar genoegen weeten te vinden in een cenvoudig leven! Gelukkig zy, die leerende fig vermaaken, en behagen fcheppen om haar ge- moed door wetenfchappen te vercieren, in wat plaats ook het nydig Ongeval haar wegfleept! altoos voeren Zy met fig om , waar mede zy haar onderhouden , en het verdriet dat andere menfehen verteert, in't midden lelfs van haar ver- maaklijkheden,is onbekent aandcfoodanigen,die figwetenbeiig te houden metleefen. Gelukkig zy die geern leefen en daar van als ik, niet ontbloot en verltooken zijn! Gedurende dat defe woorden my door de herflenert rolden,begaf ik my in een donker Bofch,daar ik eenfloegs een oude Grijsaard gewaar wicrd , die een boek in de hand hield. Defe oude Man had een groot kaal voorhoofd, een weinig getimpeld, een witteBaard, die tot op zijn gordel hong , zijn gedaante en ftatuurwas hoog enheerlijk, zijnverwefrifch en rood, zijn oogen levendig en glinfterende, zij n fiernme fagt, en zijn woorden eenvoudig en lieffelijk.Nimmer- laeer had ik foo eerwaardigen Grijfaard gefien. Hy
|
||||
Odyjfea'van Homerus. ji
Hy was Termojiris genaamd, en Priefter van A-
follo in een Tempel van Marmer, die de Konin- gen van Egypten defen God in dit Bofch hadden toegewijd. Het boek 't geenhy in tijn handen hield, was een byeenverfameling vanLoffangentereere der Goden. Hy fprak my vriendelijk aan, wy onderhielden
malkanderen, hy verhaalde my van voorledenc faaken foo veel , datmen moeft gelooven, dat fey die gefien had, maar hy verteldediekortelijk. Nimmcr wierd ik vermoeid door defe Gefchie- deniffen.Hy voorfag toekomende dingen,door een diepe wijsheid, die hem de menfchen deedken- nen , en haar voornemens die sy met veel voor- figtigheit foehten uit te voeren. Hy was bly- geeftig, en aangenaam, en een behaaglijke jongheid kon geen meer lieifelijkheit vertoonen, als defe Man in foo hooge jaren: om deferedenbemin- de hy jonge lieden, als %y leerfaam waren , en fmaak in de Deugd hadden; hy beminde my wel haaft tederiijk, en gaf my boeken tot mijner vertroofting; hy noemde my lijn Soon. Mee- nigmaal feide ik tot hem; Mijn Vader, de Go- den. die Mentor van my hebben weggenomen, hebben mededogen met my , en my in u een anderen fteun gegeven. Defe Man even als Orpheus en Linus , was buiten twijffel van de Goden met een Goddelijkheit aangebla- fen. Hy verhaalde my de Veerfen , door hem,
felfs gemaakt, en gaf my die der voortreffelijk- fte Dichters, van de Mufen begunftigt. Als hy was omhangen met iijn lange Rok van glinfte- rend wit, en in de hand nam lijn goude Lier, quamen de Tigers-, Bteren, en Leeuwett hem vlei-
|
||||
31 Fervolg der
vleijen, en de voeten likken. De Satyrs bega-
ven fig uit de Bojfcbagien , en danften 'random fcijn perfoon; deBoomen felfs fcheenen bewoo- gen: en gy foud gefegt hebben , dat de Rotfcn van het hoogfte der bergen affakten op net be- koorlijk geluid van fijn liefFelijketoon. Hyfong niet dan de grootheid der Goden, de Deugd der Helden , en de Wijsheid der Menfchen, die de Glorie meer dan de Welluften waardeerden. Hy feide my meenigmaal, dat ik moeft moed
fcheppen , en dat de Goden nooit Vlyffes of fijn Soon fouden verlaten. Eindelijk onderwees hy my , dat ik, nahetvoorbeeldvan Apollo, de Herders behoorde aan te fetten, om der Sang- Goddinnen konften te oeffenen. Apollo, fei- de hy, vergramt, dat Jupiter op de fchoone da- gen door fijn Blixemen den Hemel beroerde, wilde fig daar over wreeken op de Cyclopen die de Blixemen fmeeden , en doorfchoot die met fijn Pijlen. Aanftonds hield den Berg Etna op van viervlammen te fpouwen , men hoorde niet meer de vreellelijke flagen der hamere"n op het Aanbeeld j die de diepe Afgronden en Hoo- len der Aarde , en de dieptens der Zee deeden beeven. Het yfer en koper niet meer door de Cyclopen gepolyfi; werdende , begon te roeften. De rafende Vulcaan fprong uit fijn brandende Fornuis te voorfchijn, en alhoewel kreupel klom hy neerftig den Berg Olympus op , hy quam daar op berookt en bedekt met fwart ftof in de Vergadering der Goden, en deed daar over bitte- re klachten. Jupiter daar over verbitterd tegens Apollo, dreef hem ten Hemel uit, en fmeethem op de Aarde. Sijnleedige Koets volvoerde ech- tcr de gewoonc loop , om de menfchen by dag en
|
||||
OdyJJea van Homerus. 3 3
en nacht te lichten , met de ordentlijke veran-
dering der Jaarftonden. Apollo dus berooft van zijn ftralen,was genootfaakt een Herder rewor- den, en de Kudde van den Konifig Admetus tei bewaren; by fpeelde op de fluit, en al deande- re Herders quamen onderdefchaduwederOlm- boomen op den oever van een klare Fontein luifteren na zijn gefangen; tot noch toe hadden zy een wild en woeft leven geleid, zy widen niet anders dan haar Schapen te weiden , die te fcheeren, te melkeh, en kaefen te maaken: het geheele veld was niet anders dan een woeftewil- dernis. Kort daarna toonde Apollo aan de Herders de
foetigheden van het Land-leven. Hy fong van de bloemen daar de Lente lig mede verciert, van de geuren die z,y verfpreid, en van het groen dat ouder haar voeten wafcht. Daarna fong hy op de vermaaklijke Nachten van de So- mer, als de Suide Winden de menfchen ver- tiiflchen, en den Dauw de Aarde bevochtigt. Ook mengde hy onder zijn Gefangen de guide vruch- ten daar de Herfft den arbeid der Land-luideri. mede begiftigt; en de raft van deii Winter, wel- ke geduurende de dwafe jonkheit rondom het vier danft: danverbeelddehydedonkereBoffcha- gien , die de Bergen bedekken ; dan de nolle Valleijen, of Stroomen die duifent ommclopen doen in het midden der lieffelijke Velden. Ook leerde hy de Herders, welke de aangenaam- heden van het luftig Land-leven wareil, alsmetf weet te fmaaken,'tgeen de eenvoiidige Natuur, verwonderlijkft voortbrengt. De Herders met; haar Fluiten bevonden daar op fig wel haaftge- takkiger dan de Koningen, en haar by<Jeiik6rrT-' G fteif |
||||
34 Vervolg der
Ilea genootcn in overvloed gerufte vermaak-
lijkheden, die in de guide Paleifen niet te vin- de zijn. Het fpel , gelag, en vermaak volg- de overal de eenvoudige Herders. Alle dagen waren Feeftdagen by haar : men
hoorde niet anders als het gequeel der Vogelen, of het fagte ruiffen der SuideWinden,die in de takken der Boomen fpeelden, of het gemurmel van ecu klare ftroom, die van eenigc rots neder- vicl , of gefangen , die de Sanggoddinnen de Herders , die Apollo volgden , ingaven. Defe God leerde haar het behalen vanprijfeninWed- lopen, het nedervellen van DaiTen en Harten met pijl en boog. De Goden felfs wierden ny- dig over dc Herders; dit leven fcheen haar lbe- ter, dan al haar Glory, en ty herriepen Apollo op den Olympus. Mijn Soon , feide hy wijders, defe Gefchie-
denis moet u onderwijfen, vermits gy iijt in de ielve ttaat als Apollo : bebouW dit woefle Land; doe de wilderniffe bloeijen als hy;^.leer na 2ijn voorbeeld de Herders defe lieftelijke overeen- ftemming; verfigt de woeftegemoederen; toon haar de beminnelijke Deugd ; doe haar gevoe- Ien hoe foet het genot is der vermaaklijkheden in defe eenfaamheit, die de Herders niet kan be- nomen werden. Mijn Soon, daar fal een tijd komen , wanneer de forgen en bekommernif- fen, die deKoningen omringen, u fullen doen wenfehen na de foetigheden van dit Leven der Herderen, Dus gefproken hebbende, gaf Termofiris my
een Fluit van foo fagten toon, dat de Ecboos der Bergen die van alle kanten deeden hoo- ren j en wel haaft tot my trokken si de na* i
|
||||
Odyjfea van. Homer us. 3 f
burige Herders. Mijn ftem had een Godde-
lijke Melodic; ik bevond my als buiten my- felfs vervoerd, om op te fiiigen de gunften, daar de milde Natuur he: Veld mede begiftigt heeft. Wy brachten gantfche dagen , en een gedeelte der nachten door met geCimentlyk op te fingen. Al de Herders, vergetende haar Hutten en Vee, waren als opgetogen , en onbeweeglijk ontrent my , terwijl ik haar leilen gaf. Het fcheen dat defe Wilderniffen geen woeltheit meer vertoon- den; alles was daar ml, blijde ^ en verheugd; de nettigheit der Inwoonders fcheen het Land te verfagtenf dikwils vergaderden wy om oifer- handen te doenindefenTempelvan ///W/o, daar Termojiris Priefter van was; de Herders gingen. derwaarts ge roont met Laurieren ter eere van dien God. Wy maaktea een Veld-Maaltijd; onfe aangenaamfte gerechten waren melk onfer Geiten en Schapen die wy felrs molkeri, met verfche vruchten die wy felt's geplukt hadden j Van gelijke dadelen , vygen en rafijnen; onfe ftoelen waren aardzooden; onfe boomen met haar gefchooren kruinen gaven een aangenamer lommer, dan de vergulde Kandelaars in de Pa- leifen der Koningen. Maar hetgeen by de Her- ders my bovenal vermaard maakte , was, dat op fekere dag een verhbngerde LeeuWligwierp op onfe Kudde: reeds begon hy een vreefielij- ke flachting daar onder te maaken; ik had niets in de hand, dan mijn ftaf, ik naderde hem ftout- moedig; de Leeuw fchudde iijn marten, toonde zijntandenenklaauwen,opende xijn drooge en vierige muil , iijn oogen fchitterden vol van bloed en vier, hy floeg op de grond met 2ijn langc ftaart; ik firteet hem ter aarde; dekleine C a rok |
||||
^6 Vzrvolg der
rok met malien, daar ik na de wijfe der Egypti-
fche Herders mcde bekleed was , belette dat hy my niet verfchcurde; tot driemaal wierp ik hem ter aarde, en driemaal rees hy weder op ; wjn brullen deed al de boflchen weergalmen; t' elkens fmeet ik hem ter neder,eindelijk deed ik hem ftikken tuffchen mijn armen. De Her- ders , getuigen defer mijneroverwinning, wilden dat ik my fou omhangen met den Huid van dit vreeffelijic Dier, Het gerucht defer daad, en die der fchoone verandering onfer Herders, ver- fpreide fig door gantfch Egypten, en quam felfs ter ooren van Sejbftris. Hy wift dat een der twee gevangens, die men voor Pheniciers had gehou- den, de goudene Eeuw in defe byna onwoon- bare wildernillen had hervoortgebracht. Hy wilde my fien, want hy beminde de Sanggoddin- nen; en al wat de menfchen kon nut en heil- faam zijn was zijns herten wenlch. Hyfag, en hoorde my met vermaak , en ontdekte dat Metophis door gierigheit hem bedrogen had. Hy veroordeelde hem tot een eeuwige gevauke- nis, en benam hem al zijnRijkdommen, die hy onrechtveerdig befat. Ah! feide hy, wat is hy ongelukkig , die boven andere menfchen ge- itelt is; menigmaal kan hy de waarheit met eigene oogen niet fien, of is omcingelt van men- fchen, die hem verhinderen te naderen tot de fulkcn, die hy iets beveelt; yder heeftzijn aan- belang om hem te mifleiden; yder vertoont een 1'chijn van yver tot zijnen dienft, verborgen onder het dekkleed van eerfucht : men fchijnt den Koning te beminnen , maar waarlijk de Rijk- dommen , die hy' uitdeelt: rheii lieft hem foo weinig', M otb zijn gunften te verkrijgea, men- hem vl'eit of tcixUd. Vcr- |
||||
OdyJJeavan Homerus. 37
Vervolgens handelde my Sefoftris met een tee-
dere vriendfchap, en nam voor ,my wederom na Itaca te fenden met fcheepen en Krijgs-benden, om Penelope van haar Minnaars teverloffen. De Vlooti was byna gereed , wy dachten nergens om, dan ons in te fcheepen. Ik verwonderde my over de flagen van het Geval, dat eenfloegs weder opheft , dien 7.y t' eenemaal heeft ter ne- dergeworpen. Defe ondervinding deed my ho- pen, dat Ulyfes eindelijk noch wel in lijn Ko- ningrijk mocht komen , na foo lang een om- fwerven. Ook dacht ik Mentor noch wel eens te fallen fien, niet tegenltaande hy vervqerdwas in het onbekende Land der Ethiopiers. Onder- wijlen dat mijn vertrek een weinig wierd opge- fchort om eenige nieuwe mare te ontt'angen, ftierf Sefoftris, die nu al hoog bejaard was. feer fchie- lijk, en doorzijn dood verviel ik wederom in al mijn voorige rampfaligheden. Gantfch Egyp- ten fcheen wegens dit verlies ontrooftbaar; yder huisgefin geloofde zijn belle Vriend, Befchermer, ja Vader verloren te hebben: de Grijfaards de handen ten Hemel verheffende , fchreeuwden gelijkelijk uit: Nimmermeer heeft Egypten fco foeden Koning gehad ,nochfal diergelijken meer
rijgen : O Goden ! foodanigen moeft gy de menfchen nooit vertoonen, of van haar wegne- men: Waarom overleven wy den Grooten Se- feftris? De jonge.luiden feiden: De hoop van Egypten is weggenomen ; onfe Vaderen zijn gelukkig geweeft onder de regeering van foo goeden Koning haar leven te hebben mogen doorbrengen. Veertig dagen na een liepen de Volkeren, die haar meeft verborgen hidden,m mecnigte na hem toe. Yder een wilde zijn At-. C a beeldfel. |
||||
38 Vervolg der
beeldfel bewaren. Veele fochten met hem be-
graven te werden. En 't geen de droef heit we- gens dit verlies vermeerderde, was, dat zijn Soon Boccoris geen beleeftheit had voor Vreemdelin- gen, noch yver voor de Wetenfchappen, noch achting voor treffelijke Mannen , of liefde voor de Glory. De grootheit van zijn Vader hadveel toegebracht, dat hy onwaardig was te gebieden. Hy achtte alle andere menfchen als niet, even als of die niet dan voor hem geboren waren, en hy van een andere natuur was dan zy. Hy bedacht niet anders dan zijn hertstuchten te vol- doen , de rijkdommen, die zijn Vader , met groote fprg h/een yergaderd , hem had nagelaten, te verquiffen , zijn Ondcrdanen te plagen, het bloed der ellendigen uit te fuigen, en eindelijk op te voJgen de vleijende raad van een deel jon- gedwafen, die hem omcingelden, terwijldathy met verachting al de wijfe Grijfaards, die zijnes Vaders vertrouwelingen waren geweeft , weg- joeg. 'tWas cer een mon(kr,dan een Koning: gantfch Evypten fiichte daar over. En niet tcgenftaande de naam van Sefoftris, fbo waard den Egyptenaars, hun deed verdragen hetlafher- tig en wreed gedrag van zijn Soon,liep dieech- ter in zij n verderf, en't was onmogelijk dat een foo. onwaardig Prins den Troon langfoubeklimmen. My wierd geen hoop meer overig gelaten, van wederom naar Itaca te keeren. Ik verbleef in een Toren op den oever der Zee by Pelufium, daar wy louden infcheepen, foo Sefoftris niet overleden was. Motophis was heimelijk de ge- vankenis ontkomen, en had zijn faaken by aen nieuwen Koning herfteld. Hy had my in defe Toren doen opfluiten, om fig te wreeken over |
||||
OdyJJea van Homerus. 3 9
dc ongcvallen, die ik hem veroorfaakt had. Ik
bracht mijn dagen en nachten door in een diepe droef heid; al het geen Termofiris my voorfeid, en al dat ik uit het Hoi verftaan had, fcheen my niet anders dan een droom. Ik was ver- dronken in een bittere fmerte, Ik fag de woe- ne golven, die tegens den voet der Toren, daar op ik gevangen was, aanfloegen. Dikwils hieldik my befig met de fcheepen te befchouwen, die door het onweer geflingcrd,of in gevaar waren, van door de Klippen, daar den Toren op ge- bouwt was, verblijfelt te werden, Ver af, van defe menfchen door fchipbreuk gedrejgd, te be- klagen, benijdde ik haar Nootlot. Wei haalt, feide ik by myfelfs , fullen vf haar ongeval- len met haar leven eindigen, of in haar Land wederkomen. Helaas! Ik kan nog het een, nog het ander verhopen. Terwijl ik my fells in dele vruchteloofe klagten verteerde , vernam ik als een boffchagie van Scheeps-maften; de Zee was van Zeilen,door de Windopgefwollen,bedekt; de baren fchuimden door de ontelbare flagcn der Roejers: van alle kanten hoorde ik eenver- ward gefchreeuw; ik vernam op den oever een deel verbaasde Egyptenaars , die ter wapen he- pen , en andere, die fcheenen defe Vloot, die men fag aankomen, voor te gaan. Wei haaft vernam ik, dat defe vreemde fcheepen, eenigc uit Phenicien , andere uit hetEiland van Cyprus waren. Want mijn ongevallen begonden my ervaren te maaken in oplicht der Scheepvaart. De Egyptenaars fcheenen onderrrialkandeten ver-. deelt. Ik twijfFelde geenfins of den onfinnigen Koning Boccoris had doorzhngeweldenaryendc- fea oproer onder 2ijn Onderdanen veroorfaakt^ C 4 ^ |
||||
4«o Vervolg dcr
en dien burgerlijken en inlandfchen Oorlog aan-
geftooken. Ik was uit het hoogfte van dien Toren aanfchouwer van dit bloedig gevecht. De Egyptenaars, die de vreemdelingen te ha-
rer hulpe ontboden hadden, na derfelver landing te hebben begunftigt, taftedcn de andere Egypte- naars aan , die het met den Koning hielden. Ik fag den Koning, die door zijn voorbeeld , de iijnen moed infprak; hy geleek wel den God Mars ; ftroomen van bloed vloeiden om hem heen; de raderen zijner Koets waren met fwart bloed gcverft, dik en fchuimende, konnende naau- lijks doortrekken over een hoop verilagene Lij- ken. Defen jongen Koning wel gemaakt,moe- dig, van een hcoge en fiere geftalte, had de oo- gen vol vier,en wanhoop'.;hy was alseenfchoon Paerd , dat geen mond-gebit heeft; xijn moed deed hem hagchelijkedingenondernemen,entijn dapperheid wierd door geen Wijfheit beftierd: hy wfft geen fouten te verbeteren, of nette be- veelen te geven; ook kon hy niet vooriien de qualen die hem dreigden, of die menfchenver- fchoonen die hy in de grootfte noaden moeft gebruiken. Niet dat hem verftand ontbrak, de- wijl dat' foo groot als zijn moed was; maar hy, was nooit gcoeffend door het ongelukkige Ge- val. Zijn Meefters hadden door vleijery zijn fchoonnaturel bedorven. Hy was dronkendoor zijn vermogen, en gocdgeluk;engeloofde datal- les moeft wijken voor zijn hitlige begeertens. De tegenftand deed hem in toorn ontfteeken; dan gebruikte hy geen reden , en was figfelfs geen meefter: zijn woedende hoogmoed maak- te hem een wild beeft gelijk ; zijn natuurlijke fpoedheit, en de rechtc reden verlieten hem op |
||||
Odyjjea van Homerus. 4,1
dat oogenblik ; zijn getrouwfte Dienaars warert
genootfaakt voor hem te vluchten ; hy bemindc dan geene, als die zijn verblinde hertstochten den ruimen toom vierden. Dus verkoos hy al- toos het ftrijdige tegens zijn ware aanbelangens; foo dat alle wijfe menfchen zijn dwaas gedrag moeften verfoeijen. Langen tijd hield zijn dapperheit het uit tegens de meenigte zijner Vy- anden, maar eindelijk wierd hy overvallen. Ik fag hem fterven; een Phenicier dreef hem een hellebaard door de borft, enhy viel daar opdood ter neder in zijn Koets, die de paerden bleven voorttrekken; en niet langcr konnende den teu- gel hquderi, wierd hy door de paerden vertre- den. Een Soldaat van het Eiland Cyprus hieuw hem het Hooft af, en dat by het haair op- vattende vertoonde' dat als in triumph aan het gantfch overwinnend Heirleger. Nooit fal ik vergeten , dit Hoofd, 't geen in b'loed iwom, met geflootene ^>ogen , gefien te hebben; dat ongedane en bleeke aangeficht, de mond , half open en gapende, als of zy noch eenige woor- den had willen uiten , dat fler en dreigend we- fen, 't geen de dood felfs niet had konnen uit- wiffchen, fal altoos voor mijn oogen afgemaalt zijn: en foo de Goden my ooit doen heerfchen, fal ik nooit foo droevigen Voorbeeld vergeeten; maar gedenken, dat een Koning niet waardig is te heerfchen,noch gelukkig kan zijn in vermogen, dan voor foo ver hy figfelfs de reden onderwerpt. En.wat ongeluk voorwaar voor ymand, die ge- fchikt is om het algemeene geluk uit te maken, dat hy alleen meeitcr fou zijn over fooveelmeii- fchen, om die ongelukkig te doen zijn? Calipfa hoorde met verbaaflheit defe woorden; G s en |
|||||
■
|
|||||
. ■' ■'
|
|||||
\i Vervolg der
en 't geen haar te meer ontftak , was, van tc
fien, dat de jonge Telemachus openhertig zijn fouten verhaalde, door voorbarigheit bedreven, met fig de wijfe Mentor niet leerfaam te onder- werpen. Sy vond in defen Prins een wonder- lijke edel-en grootmoedigheit, die figfelfs be- fchuldigde, en fcheen foo grooten voordeel ge- daan te hebben door zijn onvoorfigtigheden, om wijs, vooriiende, en bezadigt te werden. Gaa voort, feide zy, waarde Telemachus, ik verlang om te weeten, hoe gy uit Egypten fult komen, en waar gy dewijfe/i4V#torhebtweergevonden, wiens verlies gy met foo veel reden hebt gevoelt. Telemachus hernam daar op zijn reedenering: De voortreffelijkfte Egyptenaars , en getrouwuc aan den Koning, dus de fwakfte zijnde, fiende den Koning dood, waren genoodfaakt voor de andere te wijken. Men ftelde een ander Ko- ning aan , genaamd...... De Phemciers , met de andere Benden van hetEilandCj^raf, keerden
na huis, na een Verbond met den nieuwen Ko- ning te hebben geflooten. Hy gaf al de gevan- gene Pheniciers over. Ik wierd onder dat getal gereekent. Men deed my van het Hof vertrek- ken: ik fcheepte met de andere in, en eennieu- we hoop fcheen in het binnenfle van mijn hert aan te waflchen. Een gunftige Wind blies be- reids in onfe Zeilen, onfe Roejers kliefden de fchuimende Baren, de wijde Zee was metfchee- pen bedekt, de Bootsgefellen fchreeuwden van vreugde, de Oevers van Evypten weeken ver van ons af, deHeuvelen en Bergen wierdenlangs hoe vlakker, wy begonnen niet anders danHe- mel en Water te fien, terwijl dat de Sonne, die oprees, uit den fchoot der Zee, zijn glinfterend vier
|
|||||
OdyJJea van Homerus. 45
vier fcheen op te halen, en door iijn ftraalende
toppen dcr Bergen, die noch even een weinig boven den //w»/»«{uitfl:aaken,te vergulden,den Hemel met een fchoon afuur-blaauwomtoogen, voorfpelde ons een gelukkige fcheepsvaart. Alhoewel men my als een Phenirier had te
rug gefonden , was ik echter geen der Pheni- ciers, die met my waren, bekend. Narbal die het fchip gebood,daar men my had ingefcheept, vroeg na mijn naamenVaderlant. VanwatStad in Phenicien, feide hy, fcijt gy?Ik ben geenP/*r- tiicier, feide ik, maar de Egyptenaars hebben my op Zee genomen in een fchip van Phenicien; ik heb langen tijd in Egypten gevangen gefeeten als een Phenicier, en onder die naam veel uit- geftaan ; en onder defe naam ben ik ook ver- loir. Van wat Land xyt gy dan, hernam Nar- baR Ik feide daar op: Ik ben "Telemachus, Soo- ne van U/vfe,Koning van Itaca mGriekenlanJ; mijn Vader heeft fig befaamd gemaakt onder al de Koningen , die Trojen belegert hebben: maar de Goden hebben hem niet toegeftaan zijn Vaderland wederom te befchouwen: ik heb hem in verfcheide Landen gefocht; het Geval heeft my als hem vervolgt: gy Met een onge- lukkige, die niet anders wenft, als by de zijnen te mogen wederkeeren, en xijn Vader te vin- den. Narbal fag my met verbaaitheit aan, en geloofde in my te befchouwen , ik weet niet Wat gcluk , dat als een gaaf van den Heme! komf, en in andere menfohen foo niet gevon- den werd. Hy was van natuure oprecht enedel- moedig, en wierd bewoogen door mijn onge- val: hy fprak my aan met een vertrouwen, dat de Goden hem haddeningeboefemt, ommyvoor een groot gevaar te bewaren. Tele- |
||||
$4 Vtrvolg der
"Tekmache feide hy , ik twijffel geenfins aan
uw feggen; opk kan ik daar niet aan twijffelen. De Droef heit en Deugd is uit uw aangeficht te leefen, en die laten my niet toe u te miftrou- wen. Ik gevoele felfs , dat de Goden, die ik altoos gedient hebbe , u beminnen; en' begee- ren dat ik u fal beminnen , als of gy mijn en gen Soon waart. Ik fal u een heilfame raad geven , en voor yergelding verfoek ik niet an- ders, dan dat die by u geheim blijye. Vreeft, feide ik,daar niet voor, ik fal feer wel verfwijgen de faaken, die gy my fult vertrouwen: alhoewel ik jong ben, echter ben ik verouderd in de ge- woonte van nimmermeer mijn geheim te openba- ren ,en daarenboven nooit gewoonymandte ver- raden of te bedriegen,onder wat voorwendfel ook, in 't ontdekken van zijn geheim. Hoe hebtgy, feide hy, u in foo groote jonkheid konnen ge- wennen tot het bewaren van geheimen ? Ik ben benieuwd om te weeten door wat middelgyde- fe hoedanigheit hebt gekregen, die de grondflag is van alle wijs gedrag, en fonder welke alle andere gaven der Natuur vruchteloos en onnut zijn. • Als Ulyjfes , feide ik hem , na Trojen trok ,
om die Stad nevens andere Vorften van Grieken- land te belegeren , nam hymy op zijnknien, en drukkeiide tuffchen de armen (na men my verhaalrheeft) kufte hy my feer teederlijk, de- le woorden fpreekende, alhoewel ik die niet verftond : O mijn Soon! dat de Goden van my afwenden, u ooit nalatig in uw plicht te fieri, veeleer moet de Dood uw levens draad af- fnijden, als eenmaaijer met zijn feiflen een vers omlooke bloem op het veld afmaait, eer mijn Vyarj-
|
||||
Odyjfea van Homtrus. tf
Vyanden u de oogen uitfteeken in't geficht van
my en uw Moeder, dan dat gy u foud laten bederven, en van de Deugd afwijken. O! mijn Vrienden i feide hy verders y Ik beveeleu defe Soon, die my foo lief en waard is; draagt for- ge voor zijn jonkheit, foo gy my bemind ; weert de vleijery verre van hem ar; leert hem figfelfs te overwinnen, als een teer ried, dat men kan buigen foo men wil. Vooral vergeetniethem rechtveerdig, weldoende, en oprecht te maaken, en getrouw , om geheimcn hem toevertrouwt te bewareh. Hy die bequaam is om te liegen , is onwaardig gereekent te worden onder het getal der Menfchen; en die niet kan fwijgen, is on- waardig te gebieden. Ik verhaal u defe woorden, om dat menforg
gedragen heeft, als ik noch jong was, die mijn geheugen diep in te prenten. De Vrienden mij- nes vaders meenden van hun plicht te xijn, my van jongs af aan te gewennen tot het bewa- ren van geheimen; ik was noch maar een kind, wanneer zy bereids my vertrouwden haar be- kommerninen,fiende mijn Moeder bloot geftelt voor een oneindig getal dertele Minnaars, die haar wilden trouwen. Dus handelden zy my als een redelijk en getrouw Man. Men onder- hield my met de gewichtigfte faaken,zyfeiden my haar voornemen, om de pogingen dier Vry- ers te verydelen, Ik was felfs verbaaft datmen dat vertrouwen
van my had. Nooit heb ik dat misbruikt, nooit is my een eenig woord ontvallen, 't geen het minfte geheim fou hebben konnen ontdekken. Menigmaal fochten defe Minnaars my te doen fpreeken, .verhopende dat een kind, die gehoort |
||||
jfa Vervolg der
of geiien hebbende iets van aanbelang, dat niet
foukonnen fwijgen. Maar ik wift fonder liegen haar wel te antwoorden, ook fonder dat zykon- den begrijpen, dat ik Verfwijgen moeft. Daar op feide Narbal tot my : Tekmache, gy
fiet de macht der Pheniciers, zy zijn vreefielijk voor al haar gebuuren wegens haar meenigte van fcheepen. Den Koophandel die zy drijven tot aarl de Pilaren van Hercules, geefthaar Rijk- dommen, die de fchatten der bloeijenfte Volke- ren te boven gaan. Den Grooten Koning Sefoftris heeft nooit haar ter Zee konnen overwinnen j en had moeite genoeg om haai te Land te be- teugelen door 2ijn Wapenen, die byna hetgant- fche Ooften hadderi ingenomen ; hy leide ons een fchatting op , die wy niet lang betaal- den.
De Pheniciers waren alle rijk ert rriachtig,om
met geduld dit jok der dienftbaarheit te dragen. De Dood liet Sefoftris niet toe den Oorlog te- getis ons te eindigen. 't Is waar wy hadden im- mer fob veel te vreefen voor zijn vvijsheit als macht : maar zijn macht overgaande in de han- den van zijnSoon, ontbloot van alle wijsheit, beflooten wy,dat'er voor ons niet meer te vree- fen was. En in der daad, de Egyptenaars ver afvaii
nochmaal met de Wapenen in de hand in ons Land in te dringen, om ons t' onder te bren- gen, zijn genootfaakt geweeft ons felft t' harer byftaiid te roepen, om haar te verloflen van een godloos, engewelddadig Koning. Wy zijn haar Verloffers geweeft. Ha ! wat een Glory ge- Voegt by de Vryheit en Rijkdommen der Pbeni- citrt! Maar terwijl wy andere bevrijden, blij- ven
|
||||
Odyjfea van Homeruf. 4,7
vcn wy felfs ilaven. O rtekmache\ fchnk tever-
vallen in dc wreede handen van onfen Koning Pigmalion^ hy heeft die gebaad in het bloed van Sicbeus Gemaal van Dido, zijn Sufter. Di- do vol van fchrik en wraak is na Tyrus ge- vlucht met veel fcheepen. De meefte, die de Deugd en Vryheit beminnen, zijn haar gevolgd. Zy heeft op de kuft van Africa een Stad gefticht, Carthago genaamd. Pigtnalion gepijnigt door een onverfadelijke begeerte tot Rijkdommen, maakt figfelfs meer en meer ellendig, en hatelijk voor zijn Onderdanen. 't Verftrekt een Tyrier tot misdaad veel goederen te befitten 5 de gierig- heid maakt hem wantrouwend, achterdenkend^ en wreed ; hy vervolgt de Rijken , en vreeft de Armen. Alles brengt hem in beweeging, ontruft, en knaagt hem ; hy vreeft zijn eigen fchaduw, hy flaapt dag noch nacht : de Godert om hem te verwerren, vermeerderen zijn fchat- ten, die hy niet derft gebruiken. 't Geen hy foekt om gelukkig te zijn, verftrekt in tegendeel om hem ongelukkig te maaken. Hy beklaagt 't geen hy weggeeft, en vreeft altoos te verlie- fen ; hy wend alles aan om te winnen: felden komt hy te voorfchijn, hy is alleen, droevig,en neerflachtig in het binnenitevanzijnPaleis. Zijn Vrienden felft derven hem niet aandoen, uit Vrees dat zy by hem mochten verdacht werden. Een vreeflelijke Wacht met blooteSwaardenen gevelde Pieken bewaart altoos zijn Hot; dertig Kamers, die in den andere loopen, en yder eerf Yfere deur met fes groote ilooten hebben, zijn de plaats daar hy fig opfluit; nooit weetmen in welke defer Kamers hy flaapt, en men verfe-^ kert dat hy nooit twee nachten in eene Kama? |
||||
48 Vervolg deir
zijn nachtraft houd, uit vrees van te fullen VCf-
moort werden. Hy weet niet van de lieffelijkheden der plai-
fieren , noch van vriendfchap , die foeter is als1 defe. Wanneer men hem fpreekt van vermaak te foeken ,bevind hy dat die van hem vlied, en dat die weigerd zijnZieltebekruipen. Zijn ingefon- kenoogenzijn vol van eenwoelt en fcherp vier, en vliegen in zijn Voorhoofd; hy iuifterd na het minfte gerucht, en is aanltonds ongeruft, 't maakt hem bleek en ongedaan, en zijn donkere wijn- braauwen flaan altoos gefronft. Hy fwijgt en verfucht , en haalt diepe verfuchtingen uit het binnenfte zijns herten; hy kanhetknagen, 'tgeen zijn ingewanden verteert , niet verbergen. De jekkertte Gerechten zijn hem laf en onfmake- lijk; zijn Kinderen, ver af van hem tot trooft te verftrekken , zijn hem een onderwerp van vreefe,en hy heeft die tot zijn gevaarlijkfte Vyan- den gemaakt; nooit ] is hy een oogenblik verfe- kert van zijn leven; hy werd niet dan door kracht wederhouden, om het bloed te ftorten der gee- ne, die hy vreeft. Onfinnige ! die niet het, dat de wreedheit,
daar op hy fig vertrouwt, hem fal doen verlo- ren gaan. Iemand zijner Huisgenooten, immef foo wantrouwend als hy, fal fig haaften, omde Wereld van fiilken fchrik-dierte verloffen. Wat my belangt, ik vreefe de Goden;enhoe
dier 00k het my mocht komen te ftaan, fal ik altoos den Koning, die zy my gegeven hebben, getrouw zijn. Ikwildelieverdat hymydeedfter- ven, als dat ik zijn leven fou benemen, of na- latig zijn om hem te befchermen. Maar wat u, QTekmacbe\aa.ngaat , wacht u van hemte feg- |
|||||
«
|
|||||
Odyjfed van Honierus. 49
gen, datgyde Soon van Ulyjfestijt: hy Ibuhopeiii
datl/7v//«,wederkomende binnen Itaca,hemeen groote geldfomme feu betalen, om u te loflen, om defe reden fou hy u gevangen houdeil. Alswy te Tyrus quamen, volgde ik xijnraad,
en bevond dat hy in alles my de waarheit ver- haald had. Ik kon niet begrijpen hoc eeu menfch figfelfs foo ongelukkig kan maaken,als Pigma- lion my toefchcen. Verbaaft over foo affchou- welijken gelicht, en foo nieuwvoor my, feide ik by myfelfs: Sie daar een Menfch, diegefocht heeft figfelfs gelukkig te maaken, en getracht daar toe te geraaken door rijkdommen, en een onbepaald gefag ; hy heeft alles daar toe aange- leit wat in^ijn vermogen was; echter is hy el- lendig door zijn Rijkdommen, en Gefag. Soo hy een Herder was, als ik geweeft ben, hy fou immer foo gelukkig zijn, als ik toerimaals was. Hy fou genieten de eenvoudige vermaaklijkhe- den van net Veld, en die gebruiken fonder een knageud gemoed. Hy fou noch ftaal of vergif vreefen. Hy fou de Menfchen beminnen, en bemind worden. Hy fou geen groote fchatten befitten, die hem niet nutter dan het fand zijn, nademaal hy die niet derft aanraaken; maar fou waarlijk genieten de vruchten der aarde, en nooit gebrek lijden. Defe Menfch fchijnt te doen,al wat hywil,
maar het isgantfchnoodfakelijk, dat hyhetdoet. Hy verricht niet anders, dan hetgeen 2ijn herts- tochten hem voorfchrijven : want hy word al- toos vervoert door lijn gierigheit,en achterdocht. Hy fchijnt meefter van alle andere menfchen, maar is geen Meefter van figfelfs : want hy heeft foo veel Meefters en Beulen, als hygewel- dige driften heeft. D Dm |
||||
(jo Vervolg der
Dus redeneerde ik van Pigmalion , fonder
hem te fien: want men fag hem niet, en bc- fchoude alleen met vrees de hooge Torens, die dag en nacht met wachten befet waren , daar hy fig als gevangen met zijn fchatten had opge- floten. Ik vergeleek defen onfienlijken Koning met Sefojiris, foo goedaardig, lieftallig, en ge- meenfaam, foo begeerig om Vreemdelingen te fien, en foo aandagtig om al de Wereld te hoo- ren, om de Waarheit te trekken uit de herten der Menlchen , diemen anderfins voor de Ko- ningen verbergt. Defe Sefojiris, feg ik ,vreef- de niets, en had niemand te vreefen; hy ver- toonde fig aan al 2ijn Onderdanen , als aan zijn eigene Kinderen : defe vreefdc alles, en had alles te vreefen. Die boofe Koning was da- gelijks bloot gefteld voor een geweldige dood: in tegendeel de goede Koning Sefojiris was vei- lig in het midden van een menigtc van volk, als een goede Vader in 2ijn huis, omringt van zijn huisgefin. Pigmalion gaf bevel, omde Krijgsbendenvan
het Liland Cyprus, die de fcijnen waren te hulp gekomen, ter oorfaak van een verbondtuffchen die twee volkeren, na huis af te veerdigen. Narbal nam defe gelegenheid waar, om my in vryheit te ftellen, hy deed my voor een Sol- daat van Cyprus doorgaan ; want de Koning was achterdochtig over de minfte faak. De licht- gcloovige Prinfen , en die haar faken felfs niet willen waarnemen , ontlaften fig van die forg, door een blind vertrouwen op haar liftige en bedorvene Gunfte-en Hovelingen. Maar defe Koning in tegendeel had dit gebrek , dat hy dc cerlijkfte lieden miftroude: hy wift geen onder- fcheit
|
||||
OdyJJea van Hornerus. f I
fcheit te maaken van deugcifame Menfchen,
die fonder bewimpeling handeiden. Dus had hy nooit oprechte menfchen gefien of gekend: want de foodanigen fullen nooit eenfoo bedorvenKo- ningfoeken. Daarenboven , federd hy ten Troon geftei-
gerd was, had hy in de menfchen , daar hy iig van bediende , foo veel veinfery , ontrou- wigheid , en afifchouwelijke gebreeken, bedekt onder den fchijn van deugd, bevonden, dat hy alle andere menfchen fonder onderfcheit als vermomde perfoonen befchoade. Hy ftelde vaft, dat'er geen oprechte Deugd in de Wereld Was. Om tot myfelfs te keeren, ik wierd dan
onder de Cypriers vermengt, en ontfnapte het doordnngend miftrouwen des Konings. Narbal fidderae van vrees , dat ik mocht ontiekt wor- den : dat fou hem en my het ieven gekoft heb- ben. Zijn ongeduld om ons te hen vertrekken was ongelooflijk , maar de winden hidden ons noch eenige tijd binnen de haven van Tyrus. Ik deed voordeel door dit verblijf, omteon-
derfoeken de Zeeden der Vheniciers , foo be* faamd by alle bekende Volkeren. Ik verwon- derde my over de gelukkige gelegenheid defer groote Stad, leggendeopecn Eiland in't midden der Zee. De naburige Kuft is aangenaam door haar vruchtbaarheid, en uitgefochte fruiten die ty vortbrengt, door het getal harer Steden en Dorpen, die byna aan malkander raaken; ein- delijk door de fachtigheid van delTelfs Climaat. Wait de Bergen ftellen defe Kuft veilig voor dc brandende hitte van het Suiden, en die werd Vetfrifcht door denNoorden wind, dieuit Zee D i kemt: |
||||
51 Vervolg der
komf. Tiet land is gelegen aan den voet van den
Libanon welkers top indeWolkenfteigerd, en fchijnt de Sterren te raaken. Een eeuwigdurend ys bedekt deffelfs opperfte, en Rivieren vol van fneeuw ftortten van de Rotfen, die defelveom- cingelen. Daar onder fietmen een woefte boffcha- gie vanoude Cederboomen, die immersfoooud i'chijnen als de aarde , daar xy op geplant lijn, en die haar dikke takken tot inde Wolkenver- fpreiden. Dit Bofch heeft onder iijn voeten grafige velden aan het hangen van dien Berg. Ter defer plaats fietmen deloeijende Stierenloo- pen, de blaetende fchapen met haartedereLam- meren op het verfche gras nederleggen. Dui- fend verfcheidenebeekenvloeijendaar, dieover- al een fchoon en klaar water verfpreijen. Eindelijk fietmen onder defe grafige velden,
de voet van een berg, die als een ruin is. De Lente en Herfll fchijnen daar gelijk te gebie- den, om de Bloemen en Vruchten onder-een te mengen. Nooit hebben dc drooge en branden- debittens van het Suiden, of de ltrenge Noorde winden derven uitwilTchen de levendige couleu- ren, daar defe tuin mede vercierd is. 't Is by defe fchoone Kuft, daar dit Eiland in Zee gele- gen, en de Stad Tyraj-opgebouwt is , figver- heft. Defe groote Stad fchijnd te fwemmen op de wateren, en Koninginne der gantfche Zee te zijn, de Koopluiden nit alle gedeeltens der Wereld landden daar, en haar Inwoonders 7,ijn felfs de vermaardfte Koopluiden van het Heel-' al. Als men in defe Stad komt, fou mert niet
gclooven dat die een befonder Volk toebehoor- de , maar dat die de gemcene Stad was van alle Vol-
|
||||
Odyjfea van Homerus. 55
Volkeren des Aardrijks, en het middel-punt van
haar Koophandel. Zy heeft twee groote Water- forten, die fig als armen in Zee uitbreiden, en de groote Haven omcingelen , dat de Witiden daar niet konnen inkomen. Binnen defe Haven fietmen als een bofch van Scheeps-maften, en defe Scheepen zijn foo talrijk, datmen ter naau- wer nood de Zee, die defelve draagt, kan ont- dekken. Al de Burgers oeffenen fig in den Koophan-
del , en haar groote rijkdommen doen haar nooit verfuimen de noodige middelen om die te ver- meerderen. Men fiet daar aan alle kanten .pet fijne Linnen van Egypten, en het Tyrifcb Purper, tweemaal gevcrft met een wonderlijk luiuer. De- fe dobbele Verf is foo levendig , dat de tijd die niet kan verdooven. Men bediend fig van defe Verfvoor fijne WolleLakens, die met Goud en Silver werden opgefet. De Phenkiers hebben den Koophandel allerVolkeren tot aan hetNaauw van Gibralter ; felfs zijn zy doorgedrongen tot in den woefien Oceaan , die de Wereld omein- gelt; 00k hebben zy lange Scheeps-vaarten onder- nomen op de Roode Zee , en door defe weg hebben zy in onbekende Eilanden gefogt Goud, Parfuim, en verfcheide Dieren, die men elders niet vind. Ik kon mijn oogen niet verfadigen in 't be-
fchouwen defer groote Stad, daar alles inbewee- ging was. Ik fag daar, als in de Eilanden van Griekeuland,geen leedige menfchen,en nieuws- gierige, die niet anders doen dan op de openba- re piaatfen na nieuwe maren te vernemen, en de Vreemdelingen befchouwen , die binnen de Haven komen. De menfchen zijn daar befig D 3 met |
||||
54 Vervolg der
met haar Scheepen te ontladen, Koopmahfehap-
pen te vervoeren die teverkoopen, of in de Pakhuifen te brengen, nctte reekening te houdea van 't geen de Vreemde Handeiaars haar fchul- dig zijn. De Vrouwen laten daar nooit na fijne draaden te fpinnen , om Lakenen van te We- ven, of Tapitferyen te Borduuren , ofkoltelijkq StofFen op te maaken. Waar komt het van daan, feide ik tegens
Narbal, dat de Pheniciers haar Meefters hebben gemaakt van den Koophandel der geheele We- rek , en fig verrijken ten kofte van alle andere Vdlkeren? Gy fiet dat, feide hy: De gelegen- hefrvan Tyrus is gelukkig voor de Scheeps-vaart. De Tyriers iijn de eerfte geweeft (want men moet geloven, 't geen de duiftere Oudheit ver- haald) die fig hebben derven wagen in een broofch Scheepke, en overgeven ter befcheidenheit van de Winden en Golven, den hoogmocd der Zee hebbengetemt,de SterrenaandenHemel ender- felver afgelegenheit van de Aarde waargeno- men , volgens de Wctenfchap der Egyptenaars en Babilomers, dje foo veel Volkeren, doorde Zee gefcheiden, hebben vereenigt. De 'tyriers zijn vernuttig , geduldig , arbeidfaam, fober, lpaarfaam ; %y hebben een volmaakte Itaatkun- de,komen wet met malkander overeen. Nooit is eenig Volk ftantvaftiger, oprechter, getrou- wer, fekerder, en gemakkelijker geweeft voor al de Vreemdelingen. Sie daar, fonder verderc oorfaak op te foe-
ken, 't geen haar het gebied ter Zee heeft gege- ven, en in haar Haven een foo nutte Koophan- del doen bloeijen. Soo de verdeeltheit en jalou- fie onder haar opkomen , foo %y beginnen te ver-
|
||||
Odyjfea van Homerus. 55
verfmelten in welluften en leedigheit, foo dc
Eerften onder haar den arbeit , en huiifeiijke forg verachten , foo de Konften in haar Steden ophoudeu gee'erd te zijn , foo zy ontbreeken in haar goede trouwe tegens de Vreemdelingen, t' elkens veranderen de regulen van een vrye Koophandel, als dan fult gy welhaaftdefeMacht lien vervallen, daar gy tegenwoordig ov'er ver- baaft ftaat. Maar leg my eens nit, feide ik hem, demid-
delen, onv t' eeniger tijd foodanigen Koophan- del binnen Itaca op te rechten. Doet, feide hy my, als men hier doet; ontfang alle Vreemde- lingen wel en gunftig; doe haar in uwe have- nen vinden een volkomene veiligheit, gemak ,en vryheit; laat u nooit wegfleepen door gierigheit, of hoogmoed. Het rechte middel om te winnen, is, datmen niet al te veel gelijk wil winnen; 00k datmen op lijn tijdweetteverliefen. Maak dat gy van alle Vreemdelingen bemind word, verdraag felfs iets van haar; wacht u van ja- loune te verwekken door uw hoogmoed; zijt volftandig in de regulen Act Koophandel, dat die licht en eenvoudig zijn; gewen u om die onfchenbaar op te volgen, flraf ftrengelijk het bedrog, felfs de achteloof heit en opgeblafenheit der Kooplieden, die den Koophandel bederven, ende foodanigen , die defelve drijven ; vooral ondemeem niet den Koophandel te binden,om die te wenden na uw iniigten. De Vorft moet fig daar mede niet bemoeijen, uit vrees van die te dwingen , al het voordeel moet hy aan fcijn Onuerdanen overlaten , die de moeite daar van hebben,anderfins fal hy haar de moed benemen; hy fid voordeel genoeg genieten, door de groo- D 4 tc |
||||
56 Vervolg der
te Rijkdommen, die binncn zijn Staten komen.
Den Koophandel is den oorfpronk der wateren gelijk, foo gy die in haar loop wilt afwenden , verdroogen zy. Daar is niet als het voordeel en gemak, dat
de Vrcemdelingen tot u lokt. Soo gy den Koophan- del haar ongemakkelijk, en minder voordeelig maakt, vertrekken zy ongevoelig, en komen nooit weder; vermits andere Volkeren, voordeel doende met uw onvoorfigtigheit, die tot fig trek- ken, en gewennen u te laten blijveu. Ikmoet felfs bekennen dat federd eenige tijd de Glory van Tyrus eenigfins verduiftert is, O ! mijn waarde Tekmacbe ! had gy die gefien voor de Regeering van Pigmalion, gy foud noch meer verbaaft ftaan. Gy vind tegenwoordig niet au- ders dan droevige overblijtfels cener Grbotheid, die na zijn ondergank helt. O ongelukkig Tyrus ! in Wat handen zijt gy
verv alien? eertijds bracht de Zee u toedc {"chat- ting van al de Volkeren der aarde. Pigmalion vreeft alles, en de Vreemdelingen, en zijn O11- derdanen; in plaats van zijn Havenen te openeu voor alle veraf gelegene Natien in een volkomene Vryheid, wil hy weeten 't getal der Scheepen die aankomen , haar Land, de naam van derfelver manfehap, haar foort van Koopmanfchap, de na- tuur en prijs van haar Koopwarcn, de tijd die zy hier moctenverblijven. Noch doet hy erger, wanthy gebruikt bedrog qm de Koopluiden te verraf- ichen , en haar Koopwaren verbeurd te verkla- ren. Hy ontruft de Koopluiden die hy meend de rijkfie te zijn. Qnder verfcheide voorwend- felen ftelt hy nieuwe laften op. Hy wil felfs, ip den Koophandel fig inlaten, en al de Wereld yreefi met hem te docn te hebben. I3»s |
||||
Odyjfea- van Homerus. 5 7
Dus verflaauwt den Koophandel, de Vreem-
delingcn vergeeten hand over hand den weg van Tyrus , eertijds haar foo aangenaam. En foo Piqmalion van beleid niet veranderd, fal onfe Glory en macht wel haaft overgebracht war- den aan een ander Volk , beter beftierd als hot Vervolgens vroeg ik Narbal op wat wijfe de
lyriers foo machtig waren tcr Zee geworden: want ik wilde alles weeten 't geen diend om een Koningrjjk wel te beftieren. Wy hebben , aitf- woorde hy , de Boffchagien van Libanon , die ons hours genoeg verfchaften tot den aanbouw van fcheepen, en wy bewaren die forgvuldig tot dit gebruik; men hakt daar nooit, dan voor de algemeene nood ; wy hebben het voordecl van bequame Arbeiders te hebben. Hoe hebt gy, feide ikhem , de Werklieden konnen vmden? Die hebben fig , feide hy , allengs in dit Land opgedaan. Wanneermen wel vergeld menfchen, die in haar konft uitmunten, is men wel haaft verfekerd foodanige te vinden, die haar konft ten top van de uiterfte volmaaktheit brengen. Want menfchen die met wijfheit en gaven des gemoeds voorfien zijn, laten nooit na figmde konften te oeffenen , daar groote Vergeldingen moeten aangehegt zijn. De foodanige, die uitmunten in konften en
wetenfchappen, nut enoorbaar voor deScheeps- vaart, werden hier eerlijk gehandelt. ten goed Landmeeter is hier in aanfien ; een bequaam Sterrekijker in achting ; een Loots die andere in 't ftuk van kennis te boven gaat, werd hier met weldaden opgehoopt; een goed Timmer- man werd hier niet veracht, in tegendeel werd D s die |
||||
58 Vervdlg der
die wel gehandelt en betaalt ; goede Roe.
jers felfs hebben hier verfekerde belooning , gc- cvenmatigt na haar dierrft, men onderhoud die wel, en draagt forg voor haar als %y iiek zijn, in haar afwefendheit werden haar Vrouwcn en Kinderen van nodig onderhoud voorfien, foo ty op Zee blij ven, werd haar huisgefin fchadeloos gehouden, de fulke die een lekere tijd gediend hebben, fentmen wederom by haar: dus heeft men 'erfbo veel als men wil; dc Vader is ver- heugt van zijn Soon in foo goeden ambagt op- getrokken te fien , en men fpoed fig om van jongs af aan haar te onderwijfen in het hande- Jen der Riemen , en Touwerk , en het weinig achten van Onweer. Dus leidmen de menfchen , fonder eenige
dwang, door belooning, en goede ordre. Het gefag alleen recht nimmermeer veel uit, deon- derdanigheid der minderen is niet genoegfaam, men moet de herten winnen, en de menfchen haar voordeel doen vinden, foo men anders fig van haar vernuft wil bedienen. Na defe t'famenfpraak liet Narbal my fien al
de Magaujncn, Arfenaalen, en alle andere ge- reedfchappcn , bequaam tot den aanbouw van fchecpen. Ik vroeg tot na de minfte faaken, en fchreef aanftonds alles op 't geen ik vernam , uit vrees van eenige nutte omltandigheid te ver- geeten. Onderwijlen was Narbal,die my feerbemin-
de,uitermaten bekommert wegens mijn vertrek, dewijl hy Pigmalion kende, vreefende dat ik mocht ontdekt worden door de verfpieders des Konings , die dag en nacht door de Stad gin- gen ; maar de winden lieten niet toe , dat wy ons
|
||||
Odyjfeavan Homerus. 59
ons infcheepten. Geduurende dat wy befigwa-
ren naaukeurig de Haven te befichtigen , iagen wy een Bediende van den Koning Pig/nalio» tot ons komen,die tcgenNarbal feide. De .Koning hecft verftaan uit een der Kapiteinen van de fcheepen uit £gy/tf<?#wedergekomen , dat gy een Vreemdeling hebt medegebracht, die voor een Cyprier doorgaat; de Koning wil datmen hem fal aanhouden, ten einde hy fekerlijk mag wee- ten van wat Land hy is: gyfultop verlies van uw Hoofd daar voor moeten verantwoorden. Op dit uond was ik een weinig afgeweeken, om
van naby te befchouwen de evenmatigheid, die de Tjriers hadden waargenomen ontrentdenop- bouw van een nieuw fchip, dat men feide, we- gens fijn gelijkmatigheid in al iijn deelen, feer bequaam, en de belle Zeiler te zijn , die noch ooit uit defe Haven was uitgeloopen. Ik onder- vroeg den Werkbaas, die dit foodanig had ge- reguleert. Narbal verbaaft en verfchrikt, ant- woorde: Ik foek defen Vreemdeling , die uit het Eiland Cyprus van daan is. Als defe Be- diende uit iijn geficht was, liep hy haaffig na my toe , om my te berichten in wat gevaar ik was. Ik had, waarde Telemache] feide hy , dat lang voorfien : wy iijn verlooren ; de Koning die dag en nacht door wantrouweh gepijnigt word , vermoed dat gy uit het Eiland Cyprus niet van daan xijt, hy wil datmen u fal aanhouden, en my dooden , foo ik u niet in fijn handen le- vere , wat fullen wy doen ? O God! gecf ons wijsheit, om ons uit dit gevaar te redden. Ah T'ekmache! ik fal u in 't Paleis by den Koning moeten brengen. Seg dat gy een Cyprier xijt, van de Stad Amatonte , Soone van een Beeld- hou-
|
||||
do Vervolg der
houwer van Venus; ik fal verklaaren , dat ik
eertijdtsuwVaderhebgekend , miflchien fal de Koning fonder dat verder te ondcrfoeken, ulaten vertrekken; ik fie geen fekerder middelen om u, en mijn leven te behouden. Ik antwoordeJVrtr- bal: Laat een ongelukkige verlooren gaan, die het Noodlot wil verderven; ik weet te ftervcn; Narbal ik ben u te veel fchuldig, als dat gy door mijn ongeluk foudmedegefleept werden; ik kan geen befluit nemen om te liegen , ik ben geen Cyprier, ook weet ik niet te feggen wie ik ben. De Goden fien mijn oprechtigheit, en 't (laat in haar macht mijn leven te bewaren, maar ik wil door een lengen dat niet behouden. Narbal antwoorde my: Defe lcugen, Telemache,
heeftniet in, dan het geen eenvoudig, enonno- felis: de Goden felfsfoudendienietkonnenver- oordeelen , xy misdoed niemand, en bewaart het levenvantweeonfchuldigen, zy bedriegtden Koning niet, dan om een grooter ongeval te voorkomen. O felemache ! gy trekt te ver de liefde tot de Deugd, en de vrees van de Gods- dienft tekrenken. 't Is genoeg, feide ik hem, dat een leugenal-
toos lengen is , en een perfoon niet kan waardig xijn , die in de tegenwoordigheit der Goden fpreekt , en alles aan de waarheit ver- fchuldigd is. Die de waarheit queft , beledigd de Goden, en queft figfelfs , dewijl hy fpreekt tegen iijn Gewifle. Ah Narbal! ftel my niet voor, 't geen u en my on waardig is. Soo dc Goden met ons mededoogen hebben , fullen vj ons wel haaft verloiTen, maar foo zy ons willen laten verloren gaan, fullen wy fterven als flagt- ofters van de waarheit, en andere menfchen een voor-
|
||||
Odyjfea van Homer us. 61
voorbeeld nalaten om de volmaakte deugd op
te volgen, fonder inilcht te nemen op een lang leven. Het mijrie is niet dan al te lang , zijndc ongelukkig. Gy alleenzijt het, waardeNarbal, daar mijn hert door bewoogenword. Ishetmo- gelijk dat uw vriendfchap voor een ongelukkig vreemdeling u moet doodelijk zijn! Wy bleven langen tijd in defe foort van twec-
ftrijd, maar eindelijk fagen wy een Man na ons toekomendie buiten zijn adem liep. 'tWas eenbediendevandeKoning, die wegens d'AJlar~ be quam. Defe vrouw was fchoon als een God- din ; by de aantrekkelijkheden des Lichaams, voegde zy die der Ziele ; zy kon vleijen, was blygeeilig, en will door te dringen : onder een fchijn van lieffelijkheid, had zy een wreed hert, en vol van boosheid; maar zy will defe bedor- vene gebreeken feer liitig te ontveinfen, en had het hert van Pigmalion door haar fchoonheit, feefligheit, foet gefang, en de melodie van haar
iier gewonnen. En Pigmalion, verblind door een geweldige liefde tot haar > had de Koningin- ge Tapba (ijn Gemalinne verlaten. Hy bedacht niet anders dan te voldoen de driften
van de eerfuchtige Aflarbe. De liefde defer Vrouwe was hem niet minder doodelijk danfijn fchandelijke gierigheit. Maar alhoewel hy foo grooten liefde haar toedroeg, verachtte, zy hem in haar hert, en had geen genegenheit voor hem; zy verborg voor hem haar ware gevoelens, fchijn maakende van niet anders dan voor hem te willen leven. Terfelver tijd als zy naaulijks zijn geficht kon
verdragen , was binnen Tyrus een jong Lydier van een verwonderlijke fcljoonegcdaante, Ma- lacbon
|
||||
6 % Vervrilg Ait
/a^ow genaamd, maar laf, verwijft, enverfbo-
pen in alle welluften. Hy bedacht niet anders dan om cle tederhcit van zijn Terfte bewaren, zijn blonde haairen, fwierende over zijn fchou- ders, te kemmen , fig te parfumeeren, en zijn rok een aangenaame fwier te geven, eindelijk Iiefdegefangen op zijn Lier op te heffen. Aftar- be fag , heminde , en wierd rafende na hem; hy verachtte haar , nademaal hy zijn genegen- heit aan een andere vrouwe had overgegeven. Daarenbovcn vreefde hy fig bloot te ftellen voor de wreede jaloufie des Konings. Aftarbe fig veracht fiende, gaf haar over aan de wraak; in dele wauhoop beeldde zy haar in, Malt&hon te konnen doen doorgaan voor den vreemdeling, die den Koningfocht, en gefeid wierd met Nar- bal gekomen te zijn: en in der daad , zy maakte Pigmaliou dat wijs, en kocht om al die geene, die hem fulks fouden hebben konnen ontdek- ken. Gelijk hy geen voortreffelijke Mannen be-
ininde , en die niet wilt te onderfcheiden, was hy niet anders omcingelt dan door menfchen, die haar belang fochten,die liftig, en veerdig waren om alle onrechtveerdige en blotdige ordres te onder- nemen. Dufdanige menfchen vreefden het ge- fag van Ajlarbe, en hielpen nevens haar den Ko- ning bedriegen, uit vrees van dele hoogmoedige vrouwe te mishagen , die zijn oor en gemoed befat. Dus wierd de jonge Malachon , niet tegen-
ftaande hy door de gantfche Stad voor een Cre- ienfer bekent was, in de gevankenis geworpen, yoor dien jongen vreemdeling , dis Narbal uit Egypten had medegebrachr. Jjlarbt bevreeft dat Nar-
|
||||
Odyjfea van Uomerus. 6$
Narbal den Koning mogt gaan fpreeken, en
hem dit bedrog ontdekken , fond in aller haafl defen Bedienden naar hem toe, die tegens hem defe woorden fprak: Aftarbe verbied u den Ko- ning te ontdekken, wie uw Vreemdeling is, en verfoekt maar alleen dat gy ftilfwijgt, voor het overige fal 2y wel forg dragen , dat de Koning over u fal voldaan zijn; haaft onderwijlen om u- wen jongen Vreemdeling met de andere Cypri- ers te doen infcheepen, ten eindemen hemniet meer in de Stad fie. Narbal ten uiterften ver- heugd vanzijn en mijn leven te verfekeren, be- loofde te fwijgen , en den Amptenaar voldaan, van zijn wenfch te hebben verkregen, gafreken- fchap wegens defe zijn volvoerde laft aan AJlar~ be. Narbal en ik verwonderden ons over degoed-
heit der Goden, die onfe oprechtigheit beloon- den, en befondere forg droegen voor de fooda- nigen, die alles waagden terliefde vandeDeugd. Wy befchouden met afkeer een Koning ver- llaafdaan de gierigheit , en fijn welluften. Hy, die met foo veel voorfbrg vreefl; bedroogen tc werden, is het waardig, fciden wyonder den an- dcren. Dagelijks gefchied dat op allerlei wijfen; hy miurout eerlijke luiden, engeeft lig over aan fielten. Daarom is hy alleen onwetend van dat 'er omgaat. Befie Pigmalion, hy is als een fpel voor een
fchaamteloofe vrouw; onderwijlen bedienen fig de Goden van een leugen der boofwichten, omde vroomen-te bewaren, die liever het leven wil- len verliefenals liegen;terdiertijdvernamenwy, dat de wind veranderde, en gunffig wierd voor de fcheepen van Cyprus. De
|
||||
64 Vervolg der
De Goden verklaren figvoorons, riep Mar1-
halxat, zywillen, rrAjxiwairdeT'elemacbe! uirt veiligheit brengen. Vlucht uit dit wreed en ver-" vloekt Land. Gclukkig ! die u mogt volgen^ felfs totaanonbekendeoevers. Gelukkig die met u mogtlevenen fterven. Maar een ttrengNood- lot verbind my aan dit ongelukkig Vaderland. Met dat moet ik lijden; lichtelijk fal het haaft on- derzijnpuinhoopen begravenwerden; maarwat is daar aangelegen, alsmen maar altoos de waar- heit- fpreekt, en iemands gemoed de gerechtig- heit bemind. Wat u belangt, O mijn waarde Telemache ! ik bidde de Goden , dat die u als met de hand geleiden, uw perfoon willen over- ftorten met haar koftelijkfte fegeningen , na- mentlijkmet de fuivereen onbevlekteDeugd tot aan uw Sterfdag toe. Leef lang,keer weder in Itaca, vertrooft Penelope , en verlos haar van de der- ide Minnaars ; dat uw twee oogenmogen fieri, en beideuwarmen den wijfen Ulyjfes omhelfen, dat hy u mag bevinden een Soon hem gelijk in wijsheit! Maar in uw geluk , gedenk aan den ongelukkigen Narbal, en laat nooit na hem te beminnen. Als hy defe woorden had uitgefprooken, be-
vochtigde ik hem met mijn traanen, fonder te antwoorden. De diepe verfuchtingen verhinder- den my te fpreeken. Wy omhelfden den ande- ren met een naar ftilfwijgen; hy bracht my tot in het fchip; hy bleef op den oever der Rivier, en wanneer het fchip wasafgeftooken, lietenwy niet na malkander na teoogen, foo langhet ge- ficht bereiken kon. Calxpfo, die tot dit oogenblik als onbeweeg-
lijk wasgeweeft, envervoertmetveel vermaak had
|
||||
Odyjfea van Homerus. 6$
had gehoort de gevallen van Telemachus, viel
in fijn redenen , om eenige ruft hem te vergun- nen 't Is tijd, feide zy , dat gy geniet de foe- tigheden van den ilaapna foo veel arbeit. Gy hebt hier niets te vreefen , riles is u gunftig. Gcef u dan over aan de Blijdfchap en Vrede, en alle andere gaven , daar de Goden u mede op- hopen. Morgenwanneer Aurora met haarroos- verwige vingeren de vergulde deuren van het Ooften fal openen, ende Paerdeu der Sonne voort- komende uit de like baren , de vlammen van den dag fullen verfpreiden , en van voor haar wegdrijven alle de Sterren des Hemels, fullen wyiWaardeTelemache, hervatten de Gefchicde- nis uwer Ongevallen. Nooit heeft uw Vader u Wijsheit en Moed konnen ophalen , nooit heb- ben Achilles, den Overwinnaar van Hector, "The- feus, wedergekeerd uit de Helle , feks den groo- ten /4/aW«,diedeWereldvanMonfters heeft ge- fuiverd, nooit hebben die alle, leg ik, foo veel kracht en wijsheit betoont als gy. Ik wenfche dat een diepe flaap u defe nacht mag kort maa- ken : maar helaas ! hoe lang fal die voor my 2ijn, en verhinderen u weder tefien, entehoo- ren fpreeken, u nochmaal te doen feggen, 't geen ik bereids weet, en afvergen 't geen ik noch niet weet! Gaa, mynvfaaxdeTelemache, metdewij- fe Mentor, die de Goden u gegeven hebben; gaa in 'defe uitgehoolde Grotte , daar alles tot u- we ruft bereid is. Ik bidde Morpheus dat hyuw afhangende Oogleden wil overftorten met fijn aangenaamfte lieffelijkheden, dat hy een Goddelij- kedamp over uw afgematte leeden doe vloeijen, en u toefende genoeglijke droomen, die rond- ©m u heen vloeijende, uw finnen rnogen ftree- E l«a
|
||||
66 Vervolg der
len met aangenaame denkbcclden , en van u a£
wenden, 'tgeen u al te vroeg foukonnen doen ontwaken. De Goddiime gelcide felfs Telemachus in defe
Grotte, van de hare argelbnderd. Zy was niet minder boertch, als aangenaam. Een fontein, die in een hoek vloeide, veroorfaakte een facht gemarmel , die de Slaap genaamd wierd. De Nimphen hadden daar twee Bedden toebereid van fagte groente , en daar over twee groote vdjen gefpreid , de eenevan een Leeuw, voor Telemachus, en de ander van een Beer, voor Mentor. Eer dat de flaap haar oogen bekroop, fprak
Mentor Telemachus dusdanigaan : Het vermaak van uw Gefchiedeniflen te verhalen heeft u weggefleept; gy hebt de Goddinne doenverlie- ven, met haartevertellen de gevaren, daar uw moed en vernuft u uit gered heeft. Gy hebt daar door haar gemoed des te meer doen ontvonken, en voor u bereid een noch gevaarlijkergevanke* nis. Hoe kond gy verhopen dat ty u uit haar Eiland £il laten vertrekken , daar gy haar beto- verd hebt door het verhaal uwer Gevallen ? De liefde van een ydele Glory heeft u doen fpree- ken genoegfaam fonder voorfichtigheit. Wan- ueer, QTelemache\ fult gy eens wijs fcijn, om nooit te fpreekendoorverwaantheit,of ftiltsfwij- gen, 't geen u voordeelig is, wanneer 't niet oorbaar is te verhalen I1 Andere verwonderen fig overuwwijsheit, endatineen ouderdom, daar- men de gebreekenkanover het hqpfti fien- Wat my aangaat, ik kan u niets vergev'en ; ik ben het alleen , die u kennne , en u genoeg beminne om uw Fouten eni gebreeken aan te |
||||
Odyjfea van Homerus. 67
wiifen. Hoevcr xijt gy noch afgefonderdvan de
wysheit uwes Vaders ? Maar hoe heb lk , ant- woorde Telemachus , Calipjb konnen wetgeren mijn ongevallen te verhaalen ? Neen, hernam Mentor, gy moeft die verhaalen : maar dat be- hooren te doen, op een wijle, die mededoogen had konnen verwekken ; gy had konnen leg- gen, dat gy foo langdoolende xijtgeweeli, dan gevangeh in Sictiitn, naderhand in Egypten, en dat was genoeg gefeid; al het overige heeft met anders gediend, dan omdenvlam, die bereids in haar boefem blaakt, te vermeerderen. Het behagede Goden, dat uw boefem daar van mag bevryd blijven. Maar wat fal ik dan doen, feide telemachus, eenbefadigdeenkerfametoon .gebruiken ? 't Is geen ti]d meer, feide Mentor, voor haar het overige uwer gevallen te willen verbergen; zy weet genoeg, om mette konnen bedroogen worden ; ontrent het geen 7.y noch niet weet, fou uw achterhoudentheit met an- ders konnen te weeg brengen als haar verbitte- ren: volvoer dan op morgen haar te verhaalen, 't geen de Goden t'uwer gunfte gedaan hebben, en leer op een andere tijd matiger fpreeken van het geen u tot lof fou konnen verftrekkcn. Telemachus nam de goede raad in vnendfchap aan , en ty beide leiden fig neder om te ila- pen. , Soo dra had Phoebus fijn eerfte ftraalen over den
aardbodem niet verfpreid, of Mentor, hoorende de ftemme der Goddinne, die haar Nimpbenm het Bofch riep, wekte Telemachus op. tlstijd, feide hy, den flaap teoverwinnen, laatonsnaar Calipfo gaan; maar miftrouw haar vleyenae woorden. Leg nooit uw hert voor haar open. E 2 Zyt |
||||
68 Fervolg der
Zijtbevreeft voor het vleijende vergifvan haar lof-
tuitingen. Gifteren verhief zy u boven uw wijfe Vader Uhjfts, denonverwinnelijken Achil- les , den betaamden Thefeus, en den onfterffelij- ken Hercules. Gevoeld gy niet hoe ver dele lof alle maat te buiten gaat ? Geiooft gy al'dat zy feid? Zijt verfeekert dat %y 't felts niet geiooft. Zy prijft u niet , dan om dat zy weet, dat gy fwak en ydel genoeg zijt, om u te laten bedriegen door loftuitingen , die uw daden geenfinds eve- naaren. Na defe woorden gingen zy na de plaats
daar de Goddinne haar wachtte. Haar fiende, begon zy te lagchen , en bedekte , onder een fchijn van vreugde , de vreefe enongeruftheid, die haar hert ontroerde; want zy voorfag, dat 'telemachus, geleid door Mentor , haar fou ont- llippen , even als Ulyffes. Haaft u, mijn waar- de Telemache, feide zy , mijnnieuwsgierigheitte voldoen. Ik neb geiooft, geduurende de gant- fche nacht, u uit Phenicien te fien vertrekken, en een nieu noodlot te foeken in hetEiland van Cyprus. Seg my doch, hoedanigisdefe reisuit- gevallen, wil geen tijd verliefen. Daar op fat- men neder in het gras, befaaid met Violetbloe- men, onder den lommervaneendichteBolIcha- gie. Calipfo kon niet nalaten fonder ophouden teedere en driftige wenken op Telemachus te •ichieten, en met verontwaarding te befchouwen, dat Mentor de minfte beweeging van haar oogen gade floeg. De Nimphen onderwijlen bereidden fig met ftil-
fwijgen om te luilteren , en floegen een halve Cirkel, om des te beter te lien en te hooren. De oogen der gantfehevergaderingwajenonbeweeg- li)k
|
||||
OdyJJea 'van Homerus. 69
lijk geflagen op den jongen Tekmachus■, die met
neergeflagenc oogen , en eens hemmende met veel aangenaamheit op defe wijfe den afgebroo- ken draad fijner Gefchiedenis opvatte. Naaulijks had het fagt geblaas eener gunftige. wind onfe Zeiien doen opfwellen, of het land van Pbeni- cien verdween voor onfe oogen. Gehjk ik by de Cypriers was , wiens Zee-
den my onbekend waren, nam ik voor te fwij- gen , en alle regulen van befcheidenheit op te volgen , ten einde ik haar achting mogt verkrij- gen. Maar geduurende dit mijn itilfwijgen, be- ving my een foete en krachtige Slaap , mijn fin- nen wierden als gebonden en opgehouden ; ik gevoelde een blijdfchap en diepe ruft , die. mijn hert omcingelde. Eenfloegs geloofde ik Venus te fien , die de Wolken door-kliefde met haar Koets, voortgetrokken door twee witte Duiven; zy had die glinfterende Ichoonheit, levendige jeugd, entedere lieffelijkheden , die in haaruit- blonken, wanneer zy te voorfchijn komtuithet fchuim des Oceaans, en felfs de oogen van 3F«- fiter verblind. Sy daaldc eenfloegs feer haauig tot my neder,
en lei al- lagchende de hand op mijn fchouder; en my noemende by mijn naam , fprak zy my aan met defe woorden : Jonge Griek , gy komt u te begeven in mijn Rijk, welhaaft fult gyko- men in dit gelukkig Eiland , daar de vermaak- lijkheden , het fpel, en boertig jokken onder mijn voeten waffchen; daar fult gy reukwerken op mijn Altaren offeren ; daar fal ik u dompe- len in een Rivier van welluften ; open uw hert voor de aangenaamfte hoopen , en wacht u de machtigfte der Goddinnen tewederftreveh, di^ u gelukkig wilmaaken. E--3 Ter- |
||||
jo Vervolg der
Tcrfelver tijd vernam ik het Kind Cupido,
dat fweevende op zijn kleine wiekeu , random zijnMoederheenenvloog. En fchoon t op zijn aangeficht had uitgedrukt de tederheit der Gunfi- Goddinnen , en de lieffelijkheit der Kintsheit, fpeelde echter iets doordrtngends in zijn oogen , dat my deed vreefen : 't lachte my befiende, maar die lach was quaadaardig , fpottend , en Wreed; 't trok uit zijn guide pijlkooker een zij- ner fcherpfte fchichten, fpande zijn boogenwiK de my treffen , wanneer Minerva haaftelijk fig vertoonde , die my met haar Schild be- dekte. Het aangeficht defer Goddin had niet die Cig-
te fchoonheit, en lieffelijke trekken , die ik In het aangeficht en gedaante van Venus bemerkt had. In tegendeel had zy een eenvoudige fchoon- heit, alles wataan haar was, was zeedig, def- tig, krachtig , edel, envoi van macht en Maje- (teit. De pijl van Cupido niet konnende haar Schild doorbooren , viel krachteloos ter Aarde. Cupido daar over verontwaardigd , verfugtte bitterlijk, en fchaamde fig, dat hy overwonnen was. Weg van hier, riep Minerva ; weg van hier dertele Jorlge , gy fult nooit dan laf hertige Zielen verwinnen, die meerbemmnendefchan- delijkeWelluften, dande Wijsheit, Deugd, en Glory. Op deft woorden vloog d» Liefde vei- bitfert weg , en Venus wederom opklimmendc na den Olympus, fag ik langen tijd op haar Koets met wittc duiven, in een goude en blaauw azure Wolk , tot dat zy verdween. Mijn oo- gen daar op ter Aarde neder flaande, vond ik Minerva niet meer. 't Scheen dat ik vervoerd was in een lieffelijke tuin, foodanig alsmen de |
||||
Odyjfea van Homerus. yi
Eliuefibe Velden afmaalt. Ik erkende Men-
tor , die tot my feide : Vlucht uit dit wreedc Land , dit Eiland is vergiftigt, men betracht daar niet anders dan welluft. De moedigfte Deugd felts moet daar beven, en kan niet dan vluchtende behouden worden. Soo haalt ik hem fag , wilde ik hem om den hals val- len en omhelfen , maar ik gevoeide dat mijn voetenfig niet kondenbewcegen, datmijnknien onder mijn ligchaamboogen , en dat mijn han- den, Mentor trachtende te omvangen, een ydele fchaduw fochten , die my altoos ontfliptc. In dit woelen ontwaakte ik , en gevoeide
datdefeverborgeneDroom voor my een Godde- lijk bericht was. Ik bevond my vol moed te- gens de welluften , en in een miftrouwen van mijn eigenfelfs , verfoeijende het verwijfde le- ven der Cypriers. Maar dat my het hert door- meed , was, dat ik gelootde, dat Mentor het leven had verloqren, en cat hy de wateren van Styx doorgewaad zijnde , zijn gelukkigverblijf had by de rechtveerdige Zielen. Defe gedachte deed my een vloed van tranen ftorten. Men vroeg my waarom ikweende. De Tranen, ant- woorde ik , komen niet dan al te wel overecn aan een ongclukkige Vreemdeling , die buiteu hoop is van ooit lijn Vaderland wederom te fullen belchouwen. Onderwijl gaven al de Cy- priers die in 't Schip waren fig over aan een dwafe blijdfehap. De Roejers, vyanden van den arbeit, fliepen op haar Riemen. De Stierman omhangen met een krans van Bloemen, liethet roervaren, enhield in lijn hand eengrootewijn- fles, die hy byna leedig geveegt had. Hy en al deandere, ontroerddoorde woede vmBacchus, E 4 fon-
|
||||
71 Ver'vo1g der
fongen deunen ter eere van Venus en Cupido,
daar al de foodanigen, die de Deugd bemin- den , een fc'mk en at" keer voor moeften heb- ben. Terwijl ly dus vergaten de gevaren der Zee,
beroerde een fchielijk onweer den Heniel en Zee ; de losgelareoe windcn loeiden met groot geweid in de Zeilen ; de bruinc baren iloegen de boorden van ons flhip , 't geen kraakte door de flagen der Zee : dan voerden ons de woefte golven hemelwaarts ; dan fcheen de Zee ons fchip te verflinden, en in den dtepen afgrond neder te (lorten. Dicht by ons fagen wy rotfen, tegens welke de veritoorde baren iig verbrijfel- den met een fchnkkelijk geraas. Doemaalsbe- greep ik door ondervinding , 't geen ik Mentor wel-eer had hooren feggen, datlaffeen verwijf- de menlchen , overgegeven aan de welluiten, altoos moed ontbreekt in gevaren. Al onfe Cy- pners kreeten en huilden als vrouwen. Ik hoorde niet anders dan ellendig gejammer, be- klag wegens haar voorige ongebondenheden, ydele beloften aan de Goden , van haar offer- handen te fullen toebrengen , foo iy mochten behouden in eenige Haven aanlanden. Niemand had moeds genoeg om de arbeiders te gebieden, of fell's hand aan 't werk te flaan; 't fcheen dat ik mijn leven willende behouden , ook dat van andere moed bewaren ; ik greep het Roer in de hand, vermitsdeStierman, even als een rafende dronkaard, buiten ltaat was, het gevaar daar ons fchip iig in bevond , te onderkennen ; ik fprak de verbaafde Matroofen moed in'tLijf, deed haar de Zeilen inhaalen , 't geen fcy noch moedig verrichteden ; wy voeren midden door |
||||
Odyjfea van Homerus. 73
dc klippen, en fagen van naby alle defchrikken
des doods. Eindelijk quamen wy in het Eiland van Cyprus. Dit geval fcheen een droom aan al die geene,
die het behoud van haar leven aan my verfehul- digt w^ren; zy fagen my met verwonderingaan. Wy quamen in het Eiland Cyprus in de maand April, Venus toegewijd. Ditjaargety, feiden de Cypriers , komt defe Goddinne toe ; want zy fchijnd de gantfcheNatauralstevernieuwen, en de vermaaldijkheden, even als de bloemen, te doui waffchen. In dit Eiland komende, gevoelde ik een fag-
te lucht, die de lichaamen laf en traag maakt, maar met een verheugt, en een blygeeftig humeur aandoet. Ik bemerkte dat het veld , alhoewel vruchtbaar en aangenaam , byna t'eenemaal on- bebouwt was, vermits de Inwoonders vyanden van den arbeit waren; ik fag aan alle kanten Vrouwen en Dochters, verwaant en ydelijk op- getooit, die Lotfangen opfongen ter eere van Ve- nus , en fig ten dienlt van haar Tempel over- gaven. De fchoonheit , aangenaamheit , blijd- fchap en welluften fcheenen gelijkelijk als uit haar aangefichten uit te blinken, maar waren te gemaakt ; men fag daar niet die edele eenvou- digheit , en aangename fchaamte , de grootfte luilkr der fchoonheit. De verwijfde fwier, gelnaakte mijnen , ydel optooifel, luije tred, en opfhg der oogen , die de meefte menfchcn als veriirikken , haar onderlinge jalou- iie om de hertstochten der Mannen gaande te maaken , met een woord , al wat ik in de- fe vrouwen fag fcheen my gering en verachtelijk. In plaats van my te behagen, had ik een afkeer E s van |
||||
74. Fervolg der
van haar. Men geleide my na den Tempeldcr
Goddinne, die zy verfcheidene in dit Eiland heeft, want iy word in't befonder aangebeeden binnen Cythara, Idalie en Paphos; 'twas naCy- thara , derwaarts ik gevoerd wierd. De Tern- pel is geheel van Manner , een volmaakt ge- ftel , de Pilaren fcijn van foodanigen dikte en hoo6te, dat die het Gebouw feer heerlijk maa- ken : boven de Boukunde, en het graveerfel, zijn aan yder voorgevel groote plaaten,daar in men de aardigfte gevallen dier Goddinne in verheven beeldwerk iiet afgebeeld. Aan den ingank des Tempels is gedurig een meenigte van volk, die ,haar Offerhanden komen doen. Nooit werd in het binnenfte defer heilige plaats eenige of- ferhande geflagt; men brand daar niet als elders het vet van Veerfen ofStieren; nooit word daar derfelver bloed geftort; alleen werden de beeften diemen offerd voor den Altaar gebracht ; en geenkan'er aangeboden werden, dan dat jong, blank, en fonder vlek ofgebrekis; men bedekt die met windels van purper met goud door- wrocht , derfelver hoomen zijn vercierd met kranffen van welriekende bloemen ; na dat die voor den Altaar zijn aangeboden , werden ty in een beflooten plaats gebracht, endaargedood voor de maaltijd der Priefters defer Goddin- ne. Ook werden 'er allerlei foorten van welrieken-
de vogten geofferd, en wijn, foeter als NeSar. De Pneders zijn bekleed metlange witte Rok- ken, en gordelsvan goud, met diergelijkefran- jes daar onder aan. Op de Altaren werden dag en nacht gebrand de koftelijklte Parftiimen van het Oojlert, die als een foort van een Wolk uit- maa-
|
||||
Odyjfeavan Homerus. 7?
maaken, welke Hemelwaarts vliegt. Aide Pi-
laren xijnvercierd met hangende Feftonnen ; al de vaten die tot de Offerhande behooren fcijrt van goud; een bofch van geheiligde Myrthe om- ringt het Gebouw; 't lijn niet dan johgelingen en jonge dochters van een feldfame fchoonheit, die de Priefters de offerhanden aanbieden, en het vier op de Altaren mogen ontfteeken: maar de onbefchaamtheit en ongebondenheit onteeren defen heerlijken Tempel. Sederd had ik ecu afkeer van defen Tempel, maarbegonongevoe- lig my daar aan te gewennen. Het gebrek felfs baarde my geen vreefe meer, alle Gefelfchappen fcheenen my aan te blaafen eenige genegenheit voor de wanordrej men lachte metmijn onno- felheit ; mijn achterhoudentheit en fchaamtc verftrekte voor een fpel aan dit onbefchaamde Volk. Men vergat niets om mijn hertstochten gaan-
de te maaken, enftrikkente bereidenom in my de fmaak der welluiten op te wekken. Ik ge- voelde dat ik dagelijks fwakker wierd; de goe- de opvoeding die my was te beurt gevailen on- derfteunde my byna niet meer ; mijn goede voornemens vefdweenen ; ik had geen kraeht meer om het quaad tegen te ftaan, dat my van alle kanten omringde; felfs had ik een ongehoor- de fchaamte voor de Deugd. Ik was even als eenmenfch, die in een diepe en fterkftroo- mende Rivier fvvemt, de wateren klieft, en te- gens ftroom worllelt; maar foo de boorden lcherp iijn, en hynietkan ruften op den oever, laat hy eindelijk fig drijven, verlicft iijn kraeht, en xijn leeden werden afgemat, den vloed der Rivier fleept hem weg. Op defe wijs begonden mijn
|
||||
yS Vervolg der
oogen tc verduifteren, mijnhertvervieltotflaau-
heit; ikkonniet herroepen, ofdereden, of my- felfs in gedachten brengen de ongelukken van mijnVader. Dedroom, daarimk geloofdede wijfe Mentor te hebben fien nederdaalen na de • EU&eefche Velden, deed my verderden moed ver- liefcn,een geheime en fagte laf heid maakte fig mee- fter van mtjn gemoed, daar op bemmde ik het vlei- jende yergif, dat langs hoe meer in mijn aderen kroop, en tot in het merg mij ner beenderen door- drong. Echter uitte ik diepeverfuchtingen , enftort-
te bittere tranen, ik brulde als een Leeuw in defe mijne woede. Ah ! ongelukkige jeugd! fcide ik. O Goden! hoe wreed handeld gy met de Menfchen ! Waarom laat gy haar dien ou- derdom doorbrengen, die haar niet anders is als cendwaasheit of brandende Koorts? Ah! datik met blonde haairen, en gekromt mocht ten gra- ve daalen , als Laertes mijn Grootvader, de dood fou my aangenamer zijn , als myfelfs te lien in defe fchandelijke fwakheit. Naaulijks hadikdufdaniggefprooken, of mijn
fmerte wierd verfagt, en mijn hert, verfoopen in een dwafe drift, imcet alle fchaamte van iig; vervolgens lag ik my neergefonken in een af- grond vau bijtend wroegen. Geduurende defe onrult liep ik gins en herwaarts door het Heili- ge Bofch, even als een Hinde , door een Jager getroffen, dwers door de wijde Boffchen heei> loopt, om haar fmerte te verfachten ; maar de pijl, die haar in de zijde kleeft volgt haarover- al na , en w voerd defen Moordenaar over-al met fig om. Dus liep ik van gelijke vruchteloos om myfelfs ts vergeeten, en niets kondewonde van mijn hertverfagten. In |
||||
Odyjjea van Homer us. 77
In dit oogenbiik bemerkte ik van ver onder
de dikke fchaduwe van dit Bofch de gedaantc van de wijfe Mentor; maar fijn aangeficht fcheen my foo bleek , droevig en bitter , dat ik geen- * fins daar door eenige blijdfchap gevoelde. Zijt gydat, feideik,mijn waarde Vriend?Mijn eeni- ge Hoop , fcijt gy dat ? Hoe! xijt gy het felfs ? of komt een valfch Beeld mijn oogen bedrie- ger? Zijt gy het O Mentor} Is uw fchaduw niet meer gevoelig voor mijn quaalen ? Zijt gy niet onder het getaldergelukfalige Geeflen , die fig wegens haar Deugd verheugen; aan wiede Go- den fuivere weiiuften in een geduurfame vredc hebben gegeven in de Elizeefibe velden? Men- tor leeft gy noch? Benik al gelukkig genoegom u te befitten ? Of is dit maar een fchaduwe van mijn Vriend ? Defe woorden geuit hebben- de, liep ik als vervoerd, en fonder mijn adem te halen na hem toe!; hy wachtte my ftil in, fonder een tred na my te naderen. O Goden! Gy weet hoedanig ik verblijd was, wanneerik gevoelde dat mijn armen hem omhelfden. Neen, feideik, 't is geenydelefchaduw, ik houde, ik omhels u, waarde, Mentor: dus riep ik; ik bedauw- de zijn aangefigtmet een vloed van tranen,en bleef hangen aan zijn hals fonder tekonnen fpreeken. Hy fag my droevig aan met oogen vol van
teeder medelijden. Eindelijk feid ik: Helaas! waar komt'jgy van daan? In wat gevaren hebt gy my wel gelaten, geduurende uw afwefentheidrWat fal iktegenwoordig fonder u doen? Maar fonder op mijn vraagen te antwoorden: Vlucht, feide hy met een vreeflelijke Item; Vlucht, haaftu te vlieden. Dit land brengt anders geen vruchten dan vergif voort, de lucht die gy inhaald is be- |
||||
*g Vervolg def
fbeteld de befmette menfchen fprccken niet,
dan om u een doodclijk vergif aan te letten • de laffe en ecrloofc Welluft, het fchnkkelijkite aller quaalen , voortgekomen uit de Doos van Pandora, verwijft de berten, en duldt hier geen Deued* Vlucht, wat vertoefd gy ? Vluchten- de fie nktachterwaars, wifch uit het minfte ge- heueen van dit vervloekte Eiland. Bit feide hy , en aanftonds gevoelde ik als
een dikkeWolk, die vanvoor mijn oogenweg- fchoof, en een fuiver lichtverfchafte. tenloe- te bliidfchap, en krachtige moed fcheen in mijn hert op te komen. Defe blijdfchap was veel yer- fcheiden van die dwafe en fagte vreugde, daar mi'ra finnen mede vergiftigt waren. De eene is een vreugde als van dronkenfchap en onrult, door- fneeden Van geweldige driften en een bytend knaagen: de andere is een blijdfchap geveft.gd opreden, die iets gelukkig en hemelich in fig heeft ; die is altoos fuiver engelijkmatig, niets kan die uitputten ; hoe diep dat men iig daar indompelt, des te foeter few ; w vervoerd deZiel, fonder die te ontruften. Doe weendeik van blijdfchap, en niet fcheen my foeter dan de- fe tranen. Gelukkig iijn die Menfchen , feide ik, aan wien de Deugd figvertoondm haar vol- kome fchoonheit ! Kanmen die wel befien fonder te beminnen ? die beminnen fonder ge- lukkig te iijn? Mentor feide my: Ik moet u ver- laten, ik vertrek op dit oogenblik, *t » metge- oorloft my hier langer op tehouden. Waargaat ev dan heen ? feide ik. In wat) onbewoond Land fal ik u niet volgen? Denk niet dat gy my fult konnen ontflippen; ik fal liever op uw gangfterven. Op het feggen.defer woorden |
||||
Odjjfea van Homerus. 79
hield ik hem uit al mijn macht beflooten. Maar
hetis te vergeefs, feide hy, dat gy my foekt te houden. De wr'eede Metophis verkocht my aan de Ethiopiers, of Arabiers. Defe reifende na Damascus in Syrien om haar Koophandet, wil- den fig van my ontflaan, engelovendeeen groo- tc fomme van my te fullen trekken ,verkochten zy my aan eenen fekeren//«2Z.<«/, die een Griekfche flaaf focht, om de Zeeden der Grieken te leeren kennen,en figte oeffenen in onfe wetenfchappen. In der daad Hat^ael kocht my dier genoeg: 't
geen ik hem leerde van onfe Zeeden, baarde hem de nieuwsgierigheit om over te fteeken na het Eilan^ van Creta , ten einde hy daar fig mogt oeffenen in de wijfe Wetten van Minos, Gedurende onfe Scheepsvaart hebbende Winden ons genoodfaakt het anker te werpen aan het Eiland van Cyprus, en te wachten na een voor- fpoedige wind. Hy ging in om fijn offerhan- den te doen in den Tempel. De winden, als hy'er uitquam, noodigden ons te vertrekken, ja de Zeilenftonden reeds gcfwollen. Vaarwel,waarde Telemacbe\ feide hy; een Slaat die de Goden vreeft, moet xijn Meefter getrouwlijk volgen: de Goden iaten myniet toe mijn eigen felfs meefter te fcijn: foo ik mijn felfs Waar, ty weten 't, ik foude alleen vooru fcijn. Vaar wel, en iijt gedachtig den arbeit van Ufyjfes, en de tf anen van Penelope; gedenk aan de rechtveerdige Goden. O Goden! befchermers der onnofelheit, in wat land werd jk genootfaakt Tekmachus te verlaten ? Neen,neen, feide ik, waarde Mentor, 't fal
van u niet afhangen my alleen hier te lateri; veel-eer fal ik fterven , als u fonder my te fien vertrekken. Is die Syrifche Meefter fooonbarm- hcr-
|
||||
80 Vervolg der
hertig ? Heeft ecn Tyger in fijn jonkheit hem
gefoogt ? Sal hy u uit mijn armen rukken? Eer fal hy my dooden, of lijden dat ik u vol- ge. Gy vermaand my felts te vlieden, en wilt niet, dat ik vluchtende u volge. Ik gaa tia- %ael fpreeken , miffchien fal hy fig over mijn jonkheit en tranen erbermen : dewijl hy de Wijsheit bemind , en die foo ver gaat foeken, kan hy geen foo woeft en ongevoelig hert heb- ben; ik fal my voor fijn voeten ter nederwer- pen , fijn knien omhelfcn, en niet laten gaan, voor dat hy toeitemd , dat ik u volge. Mijn waarde Mentor, ik fal Slave met u zijn , ik lal aanbieden my aan hem over tegeven. Indienhy dat weigerd, is't gedaan; ik fal dan myfelfs uit dit leven verloflen. Op dit oogenblik riep Hazael Mentor. Ik
wierp my neder voor fijn voeten. Hy ftondver- baaft van een onbekende in foodailig een ge- daante te iien. Wat wilt gy, feide hy ? Het leven antwoorde ik; maar ik kan niet leven , ten- ly dat gy toeftaat, dat ik Mentor volge , die u toebehoord. Ik ben de Soon van den groo- ten Ulyffes , de wijlte der Koningen van Griekenland , die het hoogmoedig Trojen, foo vermaard door gantfeh Ajien, heeft om- gekeert. Ik feg u mijn geboorte niet, om daar op te roemen , maar alleen om eenig me- dedoogen wegens mijn ongelukken in u te ver- wekken. Ik heb mijn Vader in alle Zeen ge- focht , defe Man is mijn gefelfchap, en my als een andere Vader geweeft ; het Geval, om mijn ongelukken op te hopen , heeft hem my ontnomen en tot uw flaaf gemaakt; ftaa doch toe, dat ik van gelijken de uwe mag 2ijn. |
||||
OdyJJea van Hbme'rus. 81
§00 het waar is, dat gy de Gerechtigheit be-
mind, enna Cretagaat om teonderlbeken ente leeren de Wetten van Minos, verherd uw herte niet tegens mijn verfuchtingen en tranen. Gy fiet een Konings Soon daar toe gebracht, om de Slaverny te verfoeken als 7.ijn eeirge trooft. Eertijds heb ik in Sicilien wiilen fterven, omde dienftbaarheit te ontgaan, maaf mijn eerile on- gelukken waren niet danfwakke proevenvande verdrukkingen des Gevals; tegenwoordig vrees ik , niet ontfangen te fullen werden onder de Slaven. OGoden! aanfchouwt mijnqualen; O //azxw/lgedenk aan Minos, over wiens wijsheit gyuverwondert, en die onsbeidelaloordeeienin het Rijke van Pluto. Haziaelmy befiende meteenfagten vriendelijk
wefen, reikte my de hand, en deed my opftaan.De Wijsheit en DeugdvanUity/Jw, feide hy , iijn my niet onbekent. Mentor heett my menigmaal ver- haalt wat Glory hy onder de Grieken verkregen heeft, daarenboven heeft de veerdigeFaam iijn tiaam bekent gemaakt aan al de volkerenvan het Ooften. V olg my, Soohe van Uiyjjes, ik (al u tot een Vader verftrekken , tot dat gy'hem tult gevonden hebben, die uhet levenheeftgegeven. Al was ik niet geraakt door de Glory van uw Vader, of be- woogen door xijne, en uweeigene ongelukken, foo doet de Vriendfchap, die ik Mentor toedra- ge , dat ik voor u fal forg dragen. 't Is waar, ik heb hem gekocht als een Slaaf, maar bewaar hem als een getrouw vriend; 't geld dat hy my gekoft heeft, heeftmy doen verkrijgen de waard- fte en koftelijkfte vriend, die ik ooit op aardc had. Ik heb wijfheitin hem gevonden. Delief- de die ik hebbe voor de Deugd , ben ik hem F ver-
|
||||
8z Vervdg der
verfchuldigt. Op dit oogenblik ftel ik hem
vry, en gy fuk het ook zijn. Ik verfoek van u beide niet anders, dan uw hert en genegenheit. Terfelver ftond veranderdemijn bittere droef-
heit in de levendigfte blijdfchap, die ooit ecu Menfch gevoeien kan. Ik lag my behoudenuit een vreeffelijk gevaar, ik was naby mijn Land, ik bevond een hulp om daar in te komen , ik fmaakte de vertroofting van by een Man te jijn die my beminde, en dat alleen uitfiiiverc liefde tot de Deugd; eindelijkik vondalles, Mentor we- dervindende, om nook hem weder te verliefen. Hat,ael naderde op het fand van den oever der Zee, wy yolgden hem , men trad in het fchip, de RoejerS kliefden de filte baren, een lieffelij- ke Suide wind deed onfe Zeilen opfwellen , be- woog ons gantfche {chip, en gaf het een gewen- fle voortgatjk. Het Eiland Cyprus verdween wel haaft uit ons geilgt. Ha&ael die ongeduldig was om mijn gevoelens te wee;en , vroeg my , wat my dacht wegens de Zeeden der Inwoon- ders van dit Eiland. Ik feide hem openhertig voor wat gevaren mijnjonkheitwas blootgeilelt geweeft, en de felrsitrijd die ik in mijn gemoed gevocld had. Hy wierd bewoogen door mijn afkeer voor
de touten en gebreeken , en uitte defe woor- den: O Venus! ik erkennenwmacht, en die van uw Soon ,- ik heb offerhanden gebrand op uw Altaren , maar houd my ten goede , dat ik vcr- foeije de eerloofe laf'heit derlnwooiidersvanuw Eiland, en de beeftachtigefchaamteloosheit met welke ly uw Feeltd.agen vieren. Vervolgens onderhield hy fig met Mentor wegens defe eer- flc Magt , die den Henael en.Ajtrde gemaakt heeft;
|
||||
OdyJJea van JjQmerus. S3
heeft jfprak van dat eenvoudige, oneindige, en on-
beweegiijke licht, dat figaan alle fonder eepige Verdeeiing rnededeeld ; van de Souveraine en algemeeiie Waarheit die alle Geeften, even als de Sonne de lichamen verlicht. Hy, voegde hy daar by, die nimmermeer dit fuivere licht gefien heeft, is blind als een blindgeboorne , die zijn leven in een diepe nacht doorbrengt, en als de Vol- fceren die de Son niet verlicht drie maanden na- een in net Jaar. Hy gelooft wijs te zijn, maar is dwaas; hy meend alles te ilen , en fiet niet. Hy fterft nooit iets gerien hebbende. Hy liet nietanders dan dampen, valfche fchijnfels, ydcle fchaduwen, en inbeeldingen die niet we- lentlijks in fig begrijpen. Dus werden alle menfcheu weggefieept door
het vermaak der finnen , endetroetelingderver- beelding. Daar zijn geen rechte menlchen op de Aarde, uitgefonderd de fulke , die fig be- raaden met de Eeuwigdurende Reden , defelve beminnen , en opvolgen. Defe blaafl; ons aan als wy wel, en berifpt ons als wy qualijk den- ken. Van haar ontfangen wy niet minder de Reden, dan het leven. Zy is als een groote Oceaan van licht ; onfe Geeften zijn als kleine ftroomen , die daar uitvlieten , en daar in we- derkeeren, om fig daar in teVerliefen. Alhoewel ik niet volkomen begreep de Wijs-
heit defer t'famenfpraak; lietikechter niet na iets te fmaaken dat fuiver en verheven was: mijn hertwas verhit, en de waarheit fcheen in al de- fe woorden uit te blinken. Zy fpraaken wijders Van den oorfprong der Goden, van de Helden der Dichters, vandeGoude'Eeuw, van deSond- vloed , van de eerfte Gefchiedeniflen des Men- F a fche- |
||||
84. Vervolg der
fchelijken geflagts, van de Rivier der vergeetel*
heit daar de Zielen der Afgeftorvenen fig indom- pelen, van de Eeuwige ftraffen den Godloofen toebereid in den fwarten afgrond van de Tarta- rus, en van die gelukkige Vrede, die de Recht- veerdigen genieten in de Eli&eefche velden, fonder vreefe van dieooitteverliefen. Terwijl dat Ha%ae\ en Mentor fpraaken, ver-
namen wy de Dolpbynen, bedekt met een fchob- be, die goad en axuur geleek» welke onderden anderen ipeelenden, de baren metveel fchuim op- hieven. Na die quamen de Tritons, die op haar kromme Hoornen, even alsTrompettenbliefen. Zy omcingelden de Koets van Amphitrite , ge- trokken door Zeepaarden , witter dan fneeuw, die de foote Zee klievende een geweldig fchuim achter haar lieten, Haar oogen waren volvier, en haar bekken vol fchuim. De Koets der Goddinne was een Schulp van een wonderlijke ge-iaante, iy was wit, en van grooter luifter dan yvoor, de raderen warcn van goud. Dele Koets fcheen te vliegen up de oppervlakte der Wateren. Eenmeenigtevan Nimphen, gekroont met bloemen, fwommen achter de Koets; der- felver fchoone haairen hingen op haar fchouders, en vloogen door de wind op en neer. DeGod- dinne hield een goude fcepter in de eene hand, om de Golven te gebieden , in de andcre droeg zy op haar knien den kleinenGod Palemon,h-aar Soon , leggende aan de borft; Vj had een helder wefen, en jeflijke Majelteit, waar doony te weeg braeht ^ dat de oproerige Winden weg- vlooden, en de" fwarte onweeren te rug weeken. De Tritons gcleidden de paarden, en hidden de vergulde teugels. Een groot xeil van Purper vloog.
|
||||
Odyjfeavan Homents. 8f
vloog in de Lucht boven de Koets, 't was half
gefwollen door het blaafen van een mecnigte
Kleine Suidewinden, dewelke't door haar uit-
waafiemingen trachteden uit te fetten. In 't
midden der lucht fagmen Eolus, gedriikt ,'onge-
ruft, en vierig. Zijn aangefichtwas gcfronft en
droevig, zijnflcmme dreigend, zijn wijnbraau-
wen dik en hangend, zijn oogen vol van een
donker en ftreng vier hidden de fiere Noorde
winden in ftilte, en dreeven alle nevelen weg.
De groote Walviflchen en andere Zee-mon-
fters bliefen uit haar neufguteneenebbeenvloed
van fout water, en quamen met haaft uit de
Afgronden om de Gqddinne te fien. Na ons
over dit geiicht verwonderd te hebben, begon-
den wy te ontdekken het Gebergte van het Ei-
landCreta, 'tgeenwy noch naaulijks kondenon-
derkennen tuilchen de Wolken desHemeis, en
de Baren der Zee. Wei haaft fagen wy den top
van den Berg Ida , die fig verbeft boven al de
andere Bergen van dat Eilsyid, even als eenoud
Hert in een Bofch zijn getakte hoornen verfpreid
boven al de andere jonge Rheen , die hemvol-
gen. Hand over hand fagen wy onderfcheident-
lijk de KuftenvanditEiland, 't geen iigvoor on-
fe oogen als een Amphiteater opdeed. Soo veel
als het land van Cyprus ons onbebouwt en ver-
waarloort fcheen , foo vruchtbaar en vercierd
met allerlei.vruchten, door den Arbeit der Men-
fchen, vertoonde iig dat Van Creta aan onfe oogen.
Van alle kanten fagen wy welbeboude Vlek-
ken , Burgten , Steden , en prachtige; Plaat-
fen; wy vonden daar noch valleijen, of bergen,
daar den arbeit der naarffige Landman niet in
dtblorik. Over-al had de ploeg doorgegaan.
■F3 Difte-
|
||||
86 Fervolg der
Diftelen en doomen, en andere planten die on-
rmttelijk de aarde beilaan, waren in dat Land onbekent. Wy fagen rondom heen krommc Valleijen, of loeijende Offen in de grafige Vel- den, fliroomende Beeken, weidende Schaapen op het hangen eener Heuvel, groote Velcenbedekt met rijs, en. rijke gavenvan devruchtbare Ceres; eindelijk Bergen vercierd met Wijngaarden en ranketv vari Druiven, bereids purper gecouleurt, belovende een fchoonen Oogft der milde ge- fchenken van Bacchus, die hetoogdermenfchen verluftigde. Mentor feide my eertijds in Creta geweeft
te iijtt, en leide my in 'tgeen hem daarvanbe- kent Was. Dit Eilahd, "feide hy, verwondeflijk vbof alle Vreemdetirigeh, enbefaamddoor hon- dert Steden , voed fonder veel mqeite haar In- woonders, fiiet tegenftaande derfelver getal on- telbaar is. Het land Jaat nimmer na xijn goe- deren uit te (lorten over de fulken , die het bebouwen. Deffelfs vrachtbare fchoot k'ari nim- mer uitgeput werden. Hoe meet menfchen in een Land •z.ijn, rnits die arbeidfaam zijti , hoe grootcr overvloed xy genieten. Nooit behoeveu %y malkanderen te b'enijden. Defe goede Moe- der vefmeenigvuldigt haar gaven na mate harer Kinderefi, die derfelver Vruchteu door haar ar- beit .v^diehen. De Eerfucht en Gierigheit der Merifcricn zijn alleen den oorfprohk van haar orihetfeiv De Menfchen -willen alles hebben, eh rriaa'ken fig ongehikKig1 door begeerte van o- Tervjioed: foo ty 'eenvou.digvvildenleven, en fig genpegen om da, nQodfaaklykheit te voldoen, men foil overal overylrjed, eenigheid, en rufi viriden. Dit begreep Minos, de wijfte en befie |
||||
OdyJJea van Homerus. 87
derKoningen, feerwel. Alles watgyinditwon-
dcrlijk Eiland befchouwt, is de vrucbt iijner Wetten. De opvoeding die hy voor de jeugd beforgde, maaluederfelverligchaamengefont en jterk. Men gewende haar wijders aan een eenvou-
dig, ibber, en arbeidfaam lev en; en ftelde vaft dut alle welluft Ligchaam en Ziel verfwakte. Nooit wierd haar ander vermaak voorgefteld, dan onverwinnelijk in de Deugd te lijn, en Glory te verkrijgen. Men reekende hierniet al- leen voor moed de dood te verachten in Oorlogs gevaren, maar wel befonder de groote fchatten der Wereld en fchandeiijke vermaaklijkhe- den met voeten te treden. Drie gebreeken, die by andere Volkeren ftrafteloos doorgaan , wer- den hier Itrengelijk gekattijd, ondankbaarheit, Veinfery, en Gierigheit. Hoogmoed en Verwijftheit kan men indat
JL,and met berifpen , vermits die de Inwoon- ders gantfch onbekent rijri. Yder valt daar aan den arbeit, en niemand denkt om fig te verrij- ken. Yder meend ■z.ijn arbeit genoeg betaalt en vergolden te zijn door een fagt en gematigt le- ven, als men maar in ruft , vrede , en in over- vloed mag genieten de noodwendigheden defes levens. Men lijd hiergeenprachtige huiscieraa- den, heerlijke kleederen, welluftige maaltijden, of vergulde Paleifen. De Kleederen lijn daar van fijn laken , en fchoone koleur, maar een- voudig, en fonder borduurfel; de maaltijden zijn daar matig, men drinktdaar weinigwijn; goed brood, vruchten die de boomenhaar felts aanbie^. den, endemelkvanhetvee, maaken het voor- naamlk deel uit barer Gereehten. F 4 Men
|
||||
88 Vervolg der
Men eet daar groove fpijfen, fonder iets daar
by te doen om den appetijt te verwekken , en draagt forg om het befte onder groote Kudden te bewaaren tot den Landbouw. De huifen zijn daar net, gemakkelijk, en vennaakelijk , dog fonder uitwendige cieraaden. De prachtige 13ou- kunde is daar niet onbekend, maar wierd aangc- leid ten dienfte van de Tempelen der Goden; ook louden de Inwoonders geen huifen derven bewoonen, diegelijk louden iijn > die der onftcrr- felijke Goden. De grootite goe 'eren der Cretenfen zijn de
Gefondheit, Sterkte , Mocd, Vrede, en Eenigr heit in de Huisgeiinnen , de Vryheit ailer iiur- geren, de overvloed van allenootfaak'elijke din- gen , verachting van het overtollige, bequaam- heit tot den arbeid , af kcer van leedigheit, yver voor de Deugd , onderwerping aan de Wetten, en de Vreefe der Rechtvaardige Goden. Ik vroeg hem waar in het gefag van den Ko-
ningbeftond, hy antwoorde my: Hy vermagal- les by zijn Volk, maar de Wetten heerfchen over hem. Hy heeft een Souveraine Macht om wel te doen , maar zijn handen zijn gebonden om quaad te doen. De Wetten betrouwen hem het Volk, alshet kofteHjkftevanalleonderpanden, enonder die voorwaarde, dathyeen Vader zijner Onder- danen fal zijn. -Dicwillendat eenmenfch, door zijn Wij$heit enGematigdheit fal uitmaakenhet geluk van iooveel andere menfehen, maargeen- lins cat foo veel andere menfehen door ellen- de en lafFe dienftbaarheit fullenmoetentendienil ftaan, en vleijen den hoogmoed en verwijfiheit van Ecnf n. De Koning moet niet boven andere heb- ben, uitgefonderd alleen, 't geen noodwendig is om,
|
||||
Odyjfea van Homerus. 89
om hem te verlichten in zijn fwaarwichtige be-
diening, of om in het herte der Volkeren in te drukken den eerbied voorhem , die de Wetten moet{onderfteunen. Daarenboven moct een Koning matfg zijn,
Vyand van alle verwijftheit, meer afgefonderd van laftige hoogmoed, dan ymand anders. Hy moet geen meer rijkdommen, of welluften ge- nieten , maar meerWijsheit, Deugd, en Glory befitten dan alleandere Menichen : buiten moet hy zijn een Befchermer van zijn Vaderland, de Heirlegers gebiedende; van bmnen een Rechter der Volkeren , om die goed , wijs, en gelukkig te maaken. 't Is geeniins voor'hemfelfs, dat de Goden hem Koning hebben gemaakt, maar om te zijn een Man der Volkeren: aan zijnOn- derdanen is hy al zijn tijd, forgen en genegenheit verfchuldigt ; hy is de Koninglijke weerdigheit niet weerdig, dan voor foo veel hy figfelfs ver- geet, om fig op te offeren ten befte van het alge- meen. Mentor heeft niet gewilt dat zijn Kinde- ren na hem fouden regeeren, anders dan onder voorwaarde, dat zy zijne wijfe van regeering fouden opvolgen. Hy bemindezijn Volk noch meer dan zijn Huisgefin. Door dusdanigen wijs- heit heeft hy Creta foo machtig en gelukkig ge- maakt. Door dcfe befadigtheit heeft hy uitge- wifcht de Glory van alle Overwinnaars,diehaar Volkeren willen doen dienen tot een voorwerp van haar Grootsheit , dat is, Ydelheit en Ver- waantheit. Eindelijk is het door Gerechtig- heit, dat hy verdiend heeft Souverain Rechter der geftorvenen te zijn by de onderaardfche Gee- iten. Terwijl Mentor dit difcours voerde , landden
F f wy |
||||
*>o Fervolg der
wy in het Eiland; wy fagen Het beraamde Laby*
rinth^ een Werkftuk van den vernuftigen Deda~ lus, in navolging van het groote Labyrinth dat wy in Egypten gefien hadden. Gedureride dat wy dit heerlijk gebouw met opmerkihg befigtig- den, fagen wy het Volk, dat den oevef b'edck- te,en in meenigte toeliep na een naburige plaats, gelegen aan den oever der Zee. Wy vroegen na de oorfaak van haar drift; en iie, wat een Cretenfer, Naufuraies genaamd, ons verhaalde. Idomeneus Soon van Deucalion, en Naneef
van Minos, feide hy, was nevens andere Konin- gen van Griekenland gegaan nade belegeringvan Trojen. Na de verwoelling defer Stad maak- ten zy Zeil ora weder te keeren na Crete ,maar daar ontftond foo geweldigen onweer, dat den Stierman van ons Schip , en alle andere, die in de Scheepsvaart bedreven waren, meenden, dat de Schipbreuk onvermydelijk was. Yder had de dood voor oogen, yder fag de afgrondeii geopend om haar in te fwelgen, yder beweende zrjn ongeluk, felfs niet verhopende de droevige tuft der Schimmen, die na haar begraaffenis den Styx overfteeken, Idomeneus daar op zijn oogen en handen ten Hemel verhefFende,riep Neptuin aan. O Machtige God! feide hy, gy die het gebied over de woefte Golven voerd, verweer- digt doch een ongelukkigen te hooreri, foo gy jny behouden in het Eiland van Creta doet aan- landen, fal ik het eerfte Hoofd, dat my ontmoet, |fa voor mijn oogen verfchijnd , u opoffe- jen. Dnderwijlen zijn Soon ongeduldig dm zijn Var
der te fien, haaftte iig met groote fpoed bin naarhemtoetegaah,ente omhelfen. Ongeliikki- ge!
|
||||
Odyjfeavdn Hotfierus, 91
ee ! die niet witt dat hy in zijn verderf Hep. Zijn
Vader hetonweer ontlfomen, landde in de Ha- ven van Syrien. Hy bedankte Neptuin, van hem te hebben verhoort, maar hy bevbnd wel haaft hoe doodelijk hem zijhe belofteri waren. Een voorgevoelen van zijn nakend ongeluk gaf hem een knagend berouw van zijn Onbefonne gelof- te. Hy vreefde by de zijnen te komen, en fchrik- te fien , 't geen hy liefil op aarde hud. Maar de wreede Nemejis , die waaktom de menfchen te ftraffen, eh een onbermhertige Goddin voor al de hoogmoedige Koningen is, dreer' door een noodfchikkelijke en onfigtbare hand Idomeneus aan. Hy quam te landeh, maardorfl: naaulijks zijn oogen opflaan, hy fag zijnSoon, maar week van fchrik terug; zijn oogen fochten, maar te vergeefs, na een ander Hoofd, 'tgeen hem had mogen verftrekken tot een flagtoffer. Onderwijlen wierp zijn Soon fig aan zijn
hals , en was wel verwonderd dat zijn Va- der zijn tedere getiegenheit foo qualijk beant- woorde; :hy fag hem traneri ftorten. Ah! mijn Vader, feide hy, waar ko'mt defe droef'heit, na foo lange'n afweefen van daah? Zijt gy bedroeft u felfs te' fien in uw Koningrijk, en te befchou- wen de blijdfchap van uw Soon? Wat heb ik mifdreven, dat gy uw oogen van my afwend ? De Vader, door droef heit ter nedergcflagen,
antwoorde niet. Eindelijk diepe verfuchtingen loofende uit zijn benaaude borft, feide hy: Ah Neptuin ! wat heb ik belooft? Tot watprijshebt gy my bewaard voor Scliipbxeuk ? Geef my wel- der aqn de woefte bafen, dat de fcherpe klippen my verbryfelen, en een einde maaken van mijn droevig leven. O wreede God! Mat mijn Sooii le-
|
||||
92 Vervolg der
leven , neem mijn bloed , en verfchoon hct
zijne. Dit ieggende , trok hy zijn fwaard, om figfelfs te doorfkeken; maar de omftanders we- derhielden zijn hand. De Gryfaard Sopbroni- mus, Tolkvan de wille der Goden , verfeeker- de hem , dat hy Neptuin fou konnen voldoen, fonder zijn Soon te dooden. Uw gelofte, fei- de hy, is onvoorfigtig geweeft, de Goden willen door gecn wreedheit vereerd zijn : wacht u van by de gebrekkelijkheit uwer belofte een daad te voegen, die aanloopt tegens de Wetten der Natuur. Offer Neptuin meer dan honderd Stie- ren, blanker als fneeuw ,laat derfelver bloed van zijn Altaar vlieten , omhangen met bioemkranf- fen,laat een fagt offer rooken ter eere van die God. Idomeneus hoorde neerflagtig dit difcours, fon-
der daar op te antwoorden. De Woede fcheen uit zijn oogen,zijn bleek enongedaanaangeficht veranderde t' elkens van coleur, men fag zijn leeden beeven. Onderwijlenfeide zijn Soon: Mijn Vader , fie uw Soon is gereed om te fterven, en om dien God te bevredigen. Ik flerf geruft, vermits mijn dood u van de uwc fal bevrijden- Dood my, mijn Vader, envrees nietdat gy my een onwaardige Soon fult bevinden, die be- fchroomt is te fterven. Op dit oogenblik Idomeneus t' eenemaal bui-
ten figfelfs, en als aangedaan door de helfche Rafernyen, verbaafdeal de geene, die van naby hem gade floegen. Hy ftak zijn fwaard in het hert van dit Hind, en trok dat fchuimende en rood van bloed, omhetfelve in zijneigene inge- wanden te drijveu ; maar hy wierd nochmaal daar in verhindert doot de geene, die hem om- cingelden. Het kind viel in zijn bloed, en floot |
||||
OdyJJea van Homerm. 93
lijn oogen in defchaduwendesdoods ;nocheenS
opende hy die voor het licht,maar konnaanlijks datvinden, en'tnochweinigerverdrageu. Even als een fchoone Lely in het midden van het Veld aan de wortel afgefneden door het fcherpe ploeg- yfer verdort , en fig niet langer kan ophou- den, echter niet verlieft zijn levendi^e witheit; foo 00k hy niet de luifter en fchitterende glans zijner oogen, fchoon de aarde hem niet meet onderhoud, en zijn leven uitgeblufcht is. Dus wierd de Soon van Uomeneus als een jonge en teere bloem wreedelijk in den bloei zijner jaren ter nedergeveld. De Vader door overmaat van droefheit wiert ongevoelig , hy wilt niet waar hy was, of wat hy deed. Hy Hep wankelende door de Stad , roepeade en fchreeuwende om zijn Soon. Het Volk onderwijlen bewoogen met medelij-
den over het Kind , en verf.hrikt over de wreede daad des Vader^, riep uit, dat de Recht- veerdige Goden hem aan de Rafernyen hadden overgegeven. De woede verfcharte haar Wape- nen, 7,y namen ftokken en fteenen,de oneenig- heit blies in de herten een doodelijk vergif. De Cretenfen, de wijfe Cretenfen vergaten deWijS^ heit, die zy foo feer bemind hadden, zy kenden niet meer de Naneef van den wijfen Minos; de vrienden van Idomeneus vonden voor fig geen an- der heil, dan het na de Scheepen te wenden, zy Scheepten fig met hem in , en vluchtcden tet befcheidenheit van de Zee-Golven. Idomeneus tot figfelfs komende, bedankte haar, dat zy hem uit een Land gerukt hadden, 't geen hy belprengt had met het bloed van zijn Soon , en waar in hy niet langer fou konnen woonen. De Win- |
||||
94 yervolg der
denleiddenhemna Hefperien, en ty gingeri eeri
nieuw Kaningrijk oprechtcn in het land dcr Sa- hntynen. Onderwijlenhadden de Cretenfen geen Koning
meer om haar te beftieren , des nameii zy een befluit foodanig een te verkiefen, die de vuttee- ftelde Wetten.inhaarfuiverheit fou bewaren. En fie eens de infichten en middelen die zy gebruik- ten om defe keur te doeu. De voornaamlte Bur- gets der hondert Steden wierden vergadert. Be reids had men begonnen door offerhanden, en by-een verfamelt de wijften en befaanjdilen uit dc naburige landen,om te onderfoekendeWijf- heit der fulken, die fig louden opdoen, waardig omte gebieden. Men bad openbare fpeelen aan- gerecht^ daar de Mede-firevers louden ftrijden; want men wilde de Koninglijke waardigheit als een prijs geven aan foodanig een, die geoor- deelt fou werden al de anderen te overtreffeii in gaven des Gemoeds, en Ligchaam. Men wilde een Koning die fterk en behendig, en wiens Ziele begaat't was met Wysheit en Deugd. Hier toe wierden alle Vreemdelingen geroepen. Na ons defe verwonderlijke Gefchicdenis verhaald te hebben, feide ons Naujicrates: Haaft u dan o Vreemdelingen! in onfe Vergaderingte.verfchij- nen, gy jtu.lt met de andere ftrijden: en foo de Goden aan u een van beide de Over winning toeleggen, die fal in dit Land regeerem Wy volgden hem fonder begeerte ornteoverwinnen, maar alleen uit nieuwsgierigheit om foo buitenge- woonen faak te fien. Wy quamen aan een foort van feekere groo-
te Cirkei, omhdnt,met dikke palen. Het mid- den der Cirkei was het ftrijdperk , toebereid voor
|
||||
Odyjfeawn Howerus. 95
voor de Strijders , en was omcingelt door een
groot Amphitheater van groene fooden, daar een ontelbare meenigte van Volk in-ordre op gefeten was. Wy daar komende, wierden feer eerlijk ontfangen; want de Cretenfen zip de e- delmoediglk menfchen van de Wereld in't ftuk van gafivryheit en beleeftheit: men deed ons fitten , en wy warden genoodigtomte ftrijden. Mentor ontfchuldigde iig op zijn Ouderdom, en llazael op zijn fwakheit, en weinig gefontheit. Mijn jonkheit en kracht benamen my alle ver- ontfchuldiging. Ik floeg echter het oog op Men- tor , om zijn gedachten te ontdekken; en be- merkte zijn wenfch te zijn, dat ik foude ftrij- den. Ik nam dan de aanbieding, die men my deed, aan. Ik ontkleedemy, mengooteengant- fche vloed van fagte en blinkende oly over al de leeden van mijn ligchaam, en bedekt met ftof, begaf ik my onder de Strijders. Men feide van alle kariten dat ik was de Soon van Ulyjfes, en gekomcn om den prijs weg te dragen. VeelCre- tenfen , die in Itaca geweefl: waren gedurendc mijn kindsheit , kenden my. De eerfte ftrijd was het fVorJieka. Een Rhodier van ontrent 3f jaar overtrof al de andere die fig dorften aaubieden. Hy was noch in de krachr zijner jeagd, zijn armenwaren fenuwachtig envleefch- fig; op de minfte beweging die hy maakte fig men al zijn aderen , gelijkelijk was hy liftig en fterk. Ik fcheen hem nietwaardigoverwonnen te worden , en mijn jonkheit met ontferming aanfiende, wilde hyafwijken. Maar ik bood my hem aan. Daar op greepen wy den anderen aan, en drukten malkander dat wy naaulijks konden adera hakn; wy ftooden fchouder tegensfchou- |
||||
: ''I
$8 Pervolg def
der, voet tegens voet, aldefenuwenuitgeftrekt,
dearmenin een gevlochten, evenals de Serpen - ten, yder traehtte zijn tegenparty van de grond op te lichteri j dan ibgt hy my te verraflchen, my dringeride na de reenter zijde , dan deed hy zijn belt om my te doen hellen na de linker- zijde; terwijl hymy dusbefocht, drukte ikhem fbo geweldig, dat zijn lendenen boogen, enhy in 't (and nederviel; hy trok my met fig , en te vergeefs trachtte hy myonder tewerpen; ik hield hem onbeweeglijk onder my. Al het Volk ichreeuwde i de overwinning is aan den Soone van Uiyjfes. Ik Iiet den lihodier befchaamd op- rijfen. Het Stokkegevecfa was iwaarder. De Soon van een Rijk Burger van Samos, had inditfoort van ftrijden loodanigen achthig verkreegen, dat alle anderen hem weeken. Daar was niemand als ik, die de Overwinningdorftverhopen. Hier op gaf hy my foo vee] flagen op het hoofd , en naderhand in de zijde , dat ik bloed fpoog , en een duiftere Wolk voor mijn oogen icheen ; ik wanke'de, hy drong my ; ik kon riaaulijks meer adem halen, maar ik wierd op nieuw aan- gemoedigd door de ftemme van Mentor, die my toericp: O Soone van Ulyffes , fult gy over- wonnen werden ? De Grarhfchap gaf my nieu- we krachten, ik vermydde veel flagen , daar ik anders foa hebben moeten onder bukken. Soo haaft de Samier my een vaifche flag had toege- bracht, en zijn arm in de laugte te vergeefs was uitgeftrekt, gteep ik hem in die hangende ge- daante, ook deinfie hy al eeniglins, wanneer ik mijn ipies veide om op hem te vallen met al mijn macht, hy wilde fig toeruften, maar zijn cvenwicht verliefende , gaf hy my het middel, om
|
||||
Odyjjea van Hotnerus. 97
em hem ter aarde te werpen. Naaulijks lag hy
op de grond uitgeftrekt,ofik reikte hem de hand om hem te doen opftaan, maaf hy richtte fig (elf op, bedekt met ftofenbloed; hy wasuitermatenbe- fchaamd,en dorft het gevechtopnieuw hietweer aanvangen. Daar op begonnen de Wagenloo* pen, die met het lot omgedeeldwierden: het he- ftier was het minfte, in opficht der lichtheitvan de widen, en dc kracht der Paarden. Wy toogen op weg, een Wolk van ftof verhief fig, en be- dekte den Hemel. In 't begin liet ik al deande- re voorbyloopen. Een jong Lacedemonier, Cran- tor genaamd, liet al de overige achter hem. Een Cretenfer,Polycletesgehceten, volgde hem op de hielen.////>/'o/waf/6aj-,Bloedverwant van Idomeneus, die hem focht na te volgen, de teugel vierende aan zijn P.aarden fchuimeude van fweet, lei als met zijn gantfche lijf op haaf vliegende maanen, en de beweeging der raderen van zijn wagen was foo driftig, dat men 'er, als op de vleugelen van e'en Arent,die de luchtdoorklie'ft,qualijkoogopkon houden. Mijn Paardengreepen moed, enfchepten t'elkens een weinig adem,ik liet achter my aldd andere, die met foo veel drift waren voorge- togen. Hippomachas bloedverwantvan Idomeneus al te fterk zijn Paarden voortdrijvende, wierd het moedigfte aammechtig , en benam door zijn val defielfs Meefter de hoop van het Gebied. Poly- cletes te feer over zijn Paarden hellende, kOnin een fchok het niet langer houden, viel ter aar- de, de teugels ontfehooten hem,en hy wasnocji gelukkig, dat hy vallende den hals niet brak. Pijiftrates, fiende met oogen vol Van veront- waardiging, dat ik hem naby was, verdubbel- de zijn yver: dan riep hy de Godea aan, haar G fijke |
|||||
1
|
|||||
98 Vervdg der
rijke ofFerhanden belovende, dan fpfak hy zijn
Paarden aan om die aan te moedigen; hy vreefde dat lk tuffchen hem en de afpalingen fou door- geraaken, want mijn Paarden waren beterberee- den als de zijne, want die vertraagden.Hy fag geen ander middel , dan my de doortocht te fluiten. Om dat uit te werken , waagde hy 't tegens de bepaling dicht aan te fetten ; maar hy brak daar door een zijner Raderen, Ik docht niet anders dan om veerdig voort te flaan, om niet belemmert te worden in zijn wanordre. Een oogenblik daar na fag hy my ten einde van de loopbaan. Het Volk riep: Nochmaal Overwin- ning voor den Soone van Ulyjjis; de Goden hebben hem gefchikt om over ons te gebieden. Onderwijiengeleidden ons de doorluchtigften en wijften onder deCretenfers in een oud heiligBofch, afgefonderd van het geficht der ydele menfchen, daar de Grijfaards, door Minos aangefteld tot Rechters van het Volk, en BewaardersderWet^ ten, vergaderden. Wy waren de felfde, die in defe fpeelen geftreden hadden. Geen ander wierd daar toegelaten. Pefe Wijfen openden de Boe- ken, daar de Wetten van Minos in opgefchre- ven waren. Ik vond my bevangen met eerbied en fohaamte, als ik defe Grijfaards naderde, die eerwaardig waren door ouderdom , fonder dat echter die haar benam de kracht der Ziel. Zy waren in order gefeten, en onbeweeglijk yder op zijn plaats, haar haairen waren grijs, veele hadden geen haair meer, men fag in haar deftig wefen een fagte en fttlle Wijsheit uithlinken :iy haafteden niet om te fpreeken, ook feiden iy niet, dan hetgeen Vj beflooten hadden te feg- gen: aLs zy van verfcheiden gevoelen waren, wa- ren |
||||
Odyjjea van Homer us. 99
fen zy foo bezadigt om haar gevoelens ftaandete
houden, datrnen lou gelooft hebbcn dat zy alle eenparig van meening waren ; de langc ondcr- vinding van voorledene faaken , en derfelvcr bequaamheit, gaf haar grootaantien in alle din- geo. Maar hetgeen haar redeneering voltooide, was de ftilheit van haar gemoed , bevrijd vande dwafe dritten, en ydele hertstochten der jonk- heit: de Wijsheit alleen beftierde haar, devrucht der lang gcoerfende Deugd had in haar foo diepe Wortelen gclchooten, dat zy hunne driftige hu- meuren gehecl-en-al meefter waren, en met een e- delmoedig vermaak alleen na de Reden luifterden. My verwonderende, wenfchte lk dat mijn leven foo lang mogt duuren, om te geraaken tot foo wel geachten ouderdom :ik bevond dejonkheitonge- lukkig, die foo ver afgefonderd is van defe ver- lichte en ftille Deugd. De eerfte onder defe Grij- faards opende het Boek der Wetten van Minos, 't was een groot Boek, dat gemeenlijk benoten bewaard wierd in een goude Kafle van Parfuim. Al defe Grijfaards kuften dat met eerbied, want zy feideu, dat na de (ioden, van wien alle goe- de Wetten quamen, de menfehen niet foo heilig behoorden te zijn dan de Wetten, befchikt om haar goed , wijs, en gelukkig te maaken. Zy die in haliden hebben de Wetten om de Volke- reu te gebieden , moetenfigfeifs altoos latenre- g^eren door de Wetten. 't Is de Wet, maar geenlins de Menfch,diemoetheerfchen. Dusda- nig was het difcours defer Wijfen. Vervolgens ftelde defeVoorfitterdrie Vragen voor, die door de Wetten van Minos moeften beflegt worden. De eerfte Vraag was , Wie de Vryfte vari alle menfchea Was ? Eenige antwoordden het G 2 een |
||||
ioo Vervolg der
een Koning te zijn ,die een onbepaalt gefagovcr
zrjn Volk heeft, en al zijn Vyanden had over- wonnen. Andere hielden ftaande dat het een Man was die geen Vrouw trouwde,en zijn le- ven geduurende altoos reiffle, fonder gebonden te zijn aan de Wetten van eenige Natie. Som- mige lieten fig dunken het een Barbaar teiyxi, die levende van de jagt in het midden van een Bofch, onafhangkelijk was vanalleBurgerfchap, en nood-druft. Andere geloofden het te zijn een Menfch nieulinks losgelaten , die komende uit de flrenge banden der Dienftbaarheit, meer dan een ander genoot de foetigheden der Vryheit. Veel andere feiden eindelijk het een ftervend Menfch te zijn, vermes de dood hem van al- les ontiloeg, en geen andere Menfchen meer macht over hem hadden. Wanneer het mijn beurtwas om te fpreeken,had ik nietveelmoei- te om te antwoorden , mits ik noch niet verge- ten had 't geen Mentor my foo meenigmaalhad gefcid. De vrylle aller Menfchen, antwoorde ik, is foo een , die vry kan zijn in 't midden der Slaverny in wat Land hy is. En in wat Land ook datmen is ,kan ymand altoos feervry zijn, als hy maar de Goden vreeft, en niemand dan die. Met een woord, die Menfch is waar- lijk vry, die ontdaan van alle vreefe,en begeer- te, alieen is onderworpen aan de Goden en Re- den. De Grijfaards fagen malkanderen al-lag- chende eens aan , en waren verbaaft dat mijn antwoord net overeenquam met de Wetten van Minos. Vervolgens wierd de tweede Vraag voorge-
fteld metdeefewoorden: Wie de ongelukkigfte fan alle Menfchen was ? Yder feide daar op 'tgeen
|
||||
OdyJJea van Homer us. i o i
h geen hem te binnen quam. Den een feide,
't was een Menlch die geen goederen, gefond- heit, of eer had. Een ander feide, 't was een Menfch, die geen Vriend had. Anciere hidden ftaande , dat het een Man was, die ondankbare Kinderen had,en hem niet waardigwaren. Daar quam een Wijfe uit het Eiland van Lesbos, die feide de ongelukkigfte aller Menfchen is fooda- nig een die dat gelooft te zijn, want het onge- luk hangt niet {bo feer af van de faaken diemen lijd, als wel van het ongeduld dat het ongeluk vermeerdert. Op defe woorden fchreeuwde de gantfche Vergadcring , men juigte den Wijfen Lesbier toe, en yder geloofde dat hy den prijs defer Vraag fbu wegdragen. Maar men vroeg mijn gevoelen , en ik antwoorde volgens de Maximen van Mentor: De ongelukkiglte aller Menfchen is een Koning , die gelooft gelukkig tezijn, daarhyalle andere Menfchen ellendig maakt : hy is dubbeld ongelukkig door zijn ver- blindheit , niet kennendc zijn ongeluk, kan hy fig daar niet van genefen: hy vreeft het fclfs te kennen,de waarheit kan de meenigte dervleijers niet doordringen, of hem naderen, hy wordge- pijnigt door zijn hertstochten, en kan nimmer- meer zijn plicltfen erkennen ; nooit fmaakt hy het vermaak van weldoen > noch gevoeldde lief- felijkheden der luivere Deugd ;hy"is ongelukkig, enweerdigdat tezijn; zijn ongeluk groeiddage- l'jks aan, hy rend na zijn verderf, en deGoden bereidden voor hem een eeuwigdurende ftraffe. -De gantfche Vergadering ftond toe, dat ik den wijfen Lesbier overwonnen had , en de Grij^ Curds verklaarden dat ik den rechten fin van Mi* «qs getroffen had. G 3 Wat
|
|||||
*
|
|||||
102 Vervolgder
Wat de derde Vraag aanging, men vroeg wis
van beide beter was, een overwinnend Kerning, onverwinnelijk in den Oorlog , of een Koning onbedreven in Oorlogsfaaken, maar gefchikt om wijflelijk zijn Onderdanen in Vrede te Regeeren? 't Meerendeel antwoorde, dat een Koninfc onver- winnelijk in den Oorlog beter was. Wat helpt net, feiden zy , dat een Koning in Vrede tijd zijn Volk wijflelijk weet te beftieren, foo hy zijn Land niet weet te Befchermen als den Oor- log aankomt ? zijn Vyanden fullen hem oyer- winnen, en zijn Onderdanen brengen onder het jok der dienftbaarheit. Andere daar-en-tegen hielden liaande, dat een vreedfaam Koning be- ter was, vermits die den Oorlog yreefde , en door zijn voorforgen fou vermijden. Eenige fei- den , een overwinnend Koning verbreid zijn ei- gen Glory, en die zijner Onderdanen alfoowel als de zijnc , en maakt zijn Onderdanen Mee~ fters van andere Volkeren , in plaats dat een, vreedfaam Koning die houd in een fchandelijke laf-en verwijftheit. Men wilde mijn gevoclen weten; ik antwoorde dufdanig: Een Koning die niet weet te regeeren dan in Vrede, of in Oorlog , is niet hequaam om zijn Volk te be- ftieren in die twee gelegenheden, zijnde maar een half Koning; maar foo gy een Knjgskundig Koning vergeiijkt by een wijs Koning, die fon- der den Ooriog te verfhan bequaam is om die te voeren in nood door zijn Gewraah , feg ik dat de laatfte beter is als de eerfte. Een Oor- logfuchtig Koning wil die altoos voeren, enom zijn heerfchappy en eigene Glory te verbreiden fal hy zijn onderdanen bederven. Wat helpt het een Volk, dat haar Koning andere Volkeren t1 on-
|
||||
Odyjfea van Homrus. 103
onderbreugt, als zy onderwijlen onder zijn Re-
geering ongelukkig zijn. Daarenboven langduri- ge Oorlogen fleepen altoos na lig veel verwer- ring , de overwi-nnaars felfs treden van't eerfte fpoor gedurende defe ongeregeltheden. J3eiie my ecns hoe dier het Griekenland is komen te ftaan, dat het over Trojen heeft gezegenpraak, 't istien jaren na een van haar Koningen ontbloot ge- weeft , terwijl dat alles door • cen verteeiende Oorlogsvlamme was in brand geftooken, de Wet- ten , Landbouw , Konften en Wetenfehappen verflaauwden, de befte Prinfen felfs, gedurende dat zy dien Oorlog op den halshadden, zijnge- nootfaakt geweeft het grootfte aller qualen, namentlijk de los-enongebondenheit, toe te la- ten , en iig van boofwicbten te bedienen. Hoe veelMenfchen zijn'er niet weldiemen veilig in een tijd van Vredefoukonnenftraffen, welkers flout - moedigheit men in de wanordres van denOorlog genootlaakt is door de vingerente lien. Nirmner heeft eenig volkeenoverwinnendKoninggehad, fonder veel te hebben moeten lijden van deflelft onverfadelijke heerfchfucht. Een overwimuar dronken door zijn Glory verwoeft immer a! foo feer zijn eigen Overwinnend volk, als de door hem overwonnen Natien. Een Vorit die de noodige hoedanigheden niet heeft voor den Vrede, kan nimmer zijnonderdanendoenfmaa- ken de vruchten van een Oorlog , die geluk- kelijk ten einde is gebracht; maar is even als een Man die zijn Land tegens zijn nabuur. be- fchermd, en felfs dat van zijn gebuur gewelde- lijk inneemd, maar dat niet weet te bebouwen, of te befaijen, om een gewenlten oogft daar van in te famelen. SQodanigeenMenfchfchijnd G 4 ge-
|
|||||
:
|
|||||
104 Vervolg der
gebooren, om de Wereld te verwoeften , en
t'onderfte boven te werpen , maar geenfins om het Volk gelukkig te maaken door een wijs heftier. Maar laat ons tegenwoordig een vreed- faam Koning befchouvven. 't Is waar , hy is niet bequaam tot groote Overwinningen ; dat is, hy is niet geboren om de raft van zijn Volk te verftooren, hy wil geen andere volkeren ovcr- winnen, die de Goddelijke Gerechtigheit hem niet onierworpen heeit, maar hy is waarlijk be- quaam om te regeeren als eenVader, hyheeft al de vereifchte hoedanigheden om zijn Onder- danen te beveiligen tegens haar vyandenxn fie eens hoedanig; hy is rechtveerdig, bezad igt, en gemak- kelijk in opficht zijner Naburen ; hy onder- neemd niets tegens haar, 't geen den Vrede ipu konnen ftooren; hy is getrouw in zijn ver- bonden;zijn Bondgenooten beminnen hem, vree- fen hem met, en hebben een goed vertrouvven van hem. Soo eenig naburig Koning ongeruft, hoog- hertig, en eerfuchtig is, alle andere omleggcnde Koningen vreefen defen ongeruften Nabuur; maar fcheppen geen jaloufie wegens een vreed&am Koning,zy voegen fig by defengoeden Nabuur, pm te verhinderen dat zy van andere overvallen worden. Zijn vroomheit, oprechtigheit, befa- digdheit en Deugd.maaken hem tot Scheidsman van al de Staten, die de zijnen omcingelen; ter- wijl dat een ondernemend Koning hatelijk is 3an alle andere Koningen, en gedurig bloot ge- fteld voor derfelver verbinteniffen. De eerfk heeft deGVorvvante zijn als een Vader en Voogt yan alle andere Koningen. Sie daar de voordee- deelen, die hy van buiten geniet. Die hy van binnen befit, zijn noch wonderlijker : mits het |
||||
Odyjfeavan Homerus. 105
hem eigen is te regeeren als Vader , is hy veilig;
dewijl hy regeerd na wijfe Wetten , fnijd hy af • de hoogmoed, enlafheit, enalleanderekonsjes, die nergens anders toe dienen , dan om de ge- breeken te vleijen. Hy doet de foodanigen bloei- jen, die nut en waarlijk heilfaam zijn voor het > menfchelijke I even ; boven-al beforgt hydatzijn Onderdanen fig oeffenen in den Landbouw, waar door hy den overvloed verfchaft van alle nood- wendige faaken. Dit arbeidfame Volk, eenvou- dig in Zeeden, gewoon met weinig te leven, feer licht den koft winnendc door den opbouw harer Landen, vermeenigvuldigt oneindig. Sie daar een ontelbaar volk in datKoningrijk, maar een gefpnd,fierk,en dapper volk, nietverfmol- ten door Welluit, maar geoeftend door de Deugd, dat fig niet gewend aan de fagtvoerigheden van een laf en welluffig leven, maar de dood kan verachten, willende liever fterven als defe vry- heit miffen, die't fmaakt onder een wijs Koning, die niet regeert,dan om deReden te doenheerfchen. Soo een overwinnend Nabuur dit volk aan- taft, hy fal het miffchien vinden ongewoon om in het veld te legeren, om in flag-order teftaan, om een Stad te belegeren, maar hy lal het onver- winnelijk vinden door haar meenigte, moed, lijdfaamheit in 't verdragen van ongemakken, bequaamheit om armoede uitte ftaan, door haar dapperheit in den ftrijd , en door een Deugd, die de quade gevallen felfs niet konnen ter ne- derwerpen. Daarbenevens foo defe Koning niet geoerTent is om zijn Legers in perfoon felfs te gebieden, fal hy dat gebrek door bequame luiden vervullen, en weeten fig daar van te bedie- nen fonder zijn gefag fe verliefen. Onderwijlen G f fal |
||||
io6 Vervolg der
fkl hy onderftand trekken van iijn Bondgenoo.
ten,zijn Onderdanen] fullen lieverfterven, alsfig begeeven onder de heerfchappy van een ander geweldig en onrechtveerdig Koning, de Godcn lelfs fullen voor hem veehten. Sie eens wat hulp hy geniet in ?t midden van foo groote ge- varen. Ik befluite dan, dat een vreedfaam Ko- ning, die den Oorlog niet verftaat, een onvolmaakt Koning is, vermits hy niet kan vervullen een iijner grootfte plichten , zijnde het Overwinnen van zijn vyanden ; maar voeg daar ook by, dat hy ongelijk meerder is als een overwinnend Ko- ning, die de nodige hoedanigheden tot denvredc ontbreeken, en nergens toe diend dan tot den Oorlog. Ik bemerkte dat'er.veele in deVergade- ring waren, die geen fmaak in mijn fcggenhad- den j maar de Grijfaards verklaarden dat ik had gelprooken als Minos. Den Voorfitter defer Ou- de luiden riep uit: Ik fie de vervulling der God- fpraak van Apollo, foo bekend in dit gantfche Eiland. Minos had defen God raadgevraagt, om te weeten hoe langen tijd zijn nageflagt fou regeeren na de Wetten door hem ingefteld. Die God antwoorde hem , de uwe fullen op- houdcn te regeeren als een Vreemdeling in dit uw. Eiland fal komen, om in hetfelve te heer- fchen. Wy hebben altoos gevreeft dat eenig Vreemdeling dit Eiland Creta fou komen inne- men, maar het Ongeluk van Idomeneus, en de Wijshek van den Soonevan Ulyjfes, die de Wet- ten van Minos beter verftaat dan eenig fterffelijk menfch , betoonen ons den waren fin van dit Orakel. Wat wachten wy hem tot Koning te kroonen, die de Goden ons tot Koning^ hebben toegevoegt ? Aanftonds begaven fig de Gryfaards |
||||
Odyjfea van Moments. ioj
pit het binneufte van dit heilig Bofch, en den
Voorlitter my by de hand nemende, yerkondigde het volk, bereids ongeduldig over de beflechting van dit gefchil , dat ik den prijs had weggedri- gen. Naaulijks had hy defe woorden uitgefproo- ken, of men hoorde een verward geluid van de gantfche vergadering, yder verhief een gcfchrecuw van blijdfchap, den oever en al het omleggen- de Gebergte weergalmde van dit geroep : Dat den Soonevan Ulyffes , foo wijsals Minos, over de Creteafers het gebied had- Ik wachtte een oogenblik , en maakte een
teeken met de hand, met verfoek, dat ik mogt gehoord worden. Onderwijlen had Mentor my in 't oor gebeeten : Staat gy af van nw Vaderland? fal de Regeerfucht u Penelape doen vergeeten, die u verwacht als haar uiterfte hoop, en den Grooten Ulyffes, die de Goden beflootenhebben n weder te geven ? Defe woorden fneeden my door het hert, en wederhielden my tegens de heerfchfucht. Onderwijlen gaf my een diep ftilfwij- gen van defe gantfche verwerde vergadering het middel om dufdanig te fpreeken : O Doorluch- tige Creteufen, ik ben niet waardig om over u te gebieden; de Godfpraak, diemen komt by te brengen, bctoond wel dat het Geflagt van Minos fal ophouden te regeeren , als een Vreemdeling in dit Eiland fal komen, en daar doen bloejen de Wetten van defe wijfe Koning , maar het is niet vQorfpeld dat defe Vreemdeling fal regeeren. Ik wil gelooven dat ik defe Vreemdeling ben, door de Godfpraak beteekend, ik heb derfelver voorfegging vervuld, ik ben in dit Eiland geko- komen,ik heb de ware meening en finder Wet- ten ontdekt , en wenfchc dat mijn uitlegging mag
|
||||
io8 Fervolg der
mag dienen, om die te doen heerfchen met den
Man , die gy kiefen fult. Wat my belangd, de liefde van mijn Vaderland drijft boven, het kleine Eiland van Itaca is my meer waard, dan de honderd fteden van Creta , en de Glory en JRijkdommen van dit fchoon Koningrijk. Lijd doch dat ik opvolge 't geen de Goden hcbbcn aangeteekend ; foo ik heb geftreden in uwe fpeelen , 'c is niet geweeft met dat iniicht om hier te regeeren, maar om te verdienen uw ach- ting en mededoogen, ten einde gy my middelen mogtaandehand geven, om te lpoediger weder te keeren na de plaatfe mijner geboorte : ik wil liever mijn Vader Ulyjfis gehoorfaamenenmijn Moeder Penelope vertiooflen, als het gebiedheb- ben overal de Volkeren van de gantlcheWereld. O Cretenfen, gy fiet den grondmijnesherten, ik moet u verlaten , maar de kille dood fal mijn erkentenis t'uwaarts alleen konnen wegnemen, ja felfs niet dan in datoogenbiik. T'elemachus fal de Cretenfen altoos beminnen, en yveren voor haar Glory, even als voor xijn eigene. Naaulijks had ik gecindigt dit te fpreeken, of een dot'ge- murmel verhief iig door de gantfche Vergade-r ring, lbodanig als de woefle Golven der Zee, die in een onweer tegens den anderen aanlloo- ten. Eenige feiden, fchijnt defe niet wel een Godheit onder een menfchelijke gedaante? An- dere hidden ftaande, dat zy my in andereLan- den gefien hadden, en my kenden. Andere rie- pen, men moet hem noodfaaken om hier te re- geeren. Eindelijk hief ik andermaal op om te fpreeken, en yder haaftte om te fwijgen, niet wetende, of ik wederom niet wilde aannemen, 't geen ik bereids had van de handgewefen. Sie hier de woorden, die ik Iprak : Laat |
||||
Odjffea van Homer us. 109
Laat u , O ! Cretenfen met qualijk gevallen,
dat ik u mijne gedachten opene; Gy zijt de! Wijfte van alle Volkeren, maar de Wijsheitver- eifcht, na my toefchijnd, een voorforg, die u ont- flipt; Gyhebtuwkeurlaten valkn nictop iemand die fcherpfinnig en beft over de Wetten redeka- veld, maar op fulk een die de Deugd met een volftandig gemoed betracht en opvolgd. Wat mybelangt, ik benjong, en bygevolg fonder er- varenheit,bloot gefteltvoorde geweldenary mij- ner hertstochten , en meer in ftaat om gehoor- faamlijk te leeven, en namaals eens te gebieden, als tegenwoordig te heerfchen. Soekt dangeen- iins een Man , die andere in de fpeelen heeft overwonnen,maar die uitmunt in opficht dergaven van Ziel en Ligchaam, en figlelfs heeft overwon- nen. Soekt na iemand die uwe Wetten heeft ge- fchreven in hetbinnenftexijnesherten, enwiens gantfche leven is een gedurige oefFening uw»r Wetten, wiensdaadenveel-eer dan lijnwoorden hem doen verkiefen. Al de Grijfaards waren opgetoogen door dit
Dijcours, en fiende gedurig aanw.fTchen de toe- juigching der Vergadering,feiden ij my:Nademaal de Goden ons de hoop benemen, dat gy in het midden onfer foud gebieden , help ons ten min- ften een Koning vinden,die onsnaouleWetten regeere. Is u iemand bekend, die met defe be- fadigdheit kan gebieden ? Ik kenne , feide ik haar, een Man, van wie ik alles heb, 't geen gy in my acht, 't is 2ijn Wijsheit, en niet de mijne, die komt te fpreeken, hy heeft my ingeboefemt al de antwoorden, die ik u gegeven heb,en gy van my gehoort hebt. Terfelver tijd iloeg de gantfche Vergadering |
||||
no Vervolg der
de Oogen op Mentor, die ik haar anwijfende.
by de hand had ; ik verhaalde wat forge hy had gedragen voor mijn Kindsheit, van wat geva- ren hy my had verloft, Wat ongelukken my waren overgekomen , om dat ik had nagelaten Mjn wijfe raad op te volgen. Men had het dog niet eer op hem geflagen, ter oorfaak van wjn ecnvoudige en flecnte kleederen,aeedigein- getoogenheit, geduurige ftilfwijgentheit, en zijn Itrcng en achterhoudend weefen; maarwanneer men'hem begon te befchouwen, befpeurde men icts in Mjn aangeficht* 'tgeen verheven,, leven- dic,en krachtig was, en foodantg zig vertoonde op zijii minfte beweeging. Men ondervroeg hem, hy wierd met verwondering befchouwt, men nam voor hem Koning temaaken,maar hy wei- gerde dat, fonder eenige beweegingzijns gemoeds; hy feide, veel lieverte willen opvolgen de foetig- heden van een fill en onbeampt leven, dan omvan- gen te inn met de luifterderKoninglijkeWaar- digheit, dat de belle Koningen de ongelukkiglte waren', om dat zy menigmaal niet koiideh doen hetigoed dat zy anders wel fondCn willen, en dikWils door verachting der vleijers het quaade' deaden dat7.ynietenwilden.Hy voegde daarby, dat foo de dienftbaarheitellendig Was, de Komng- lijke Waardigleit niet minder, vermits die is een verrnotnde tlaverny: wanneer ymand', feide hy Koning werd, hangd die af van al de foodani- aen die hem moetengehoorfamen. Gelukkighy, ate niet getioodfaekt is te beerfchen ! Men is al- 1#SD aan zijn Vaderland verfchutdigthet flagtoffer van zip eigen felfs vryheit, als die ons haarge- fag toevertrouwt, en nootfaakt te arbeiden ten befte van het algemeerj. |
||||
OdyJJea van Humerus. 111
De Cretenfen wegens defe verbaaftheit foci
licht niet konnende tot haar felfs komen, vroe- gen hem wat voor een Man Tydankiefenmoe- flen ? Een Man, feide hy, die gy wel kend, ver- mits hy u beftieren moet, en die vreeft het .ge- bied aan te nemen. Hy, dieftaatna deKoning- lijke Waardigheit, ken die noch niet; en hoe fat hy zijn plichten uitvoeren, die niet kennende • hy foekt die ter liefde van figfelfs, daar hy die niet moeft aannemen , dan ter liefde van u alle. Al de Cretenfen waren in een buitengewoone'
verwondering opgetrokken , twee Vreemdelin- gen te lien, die de Koninglijke Waardigheit wei- gerden , door anderen foo gewild en begeerd. Zy wilden weeten met wie iy gekomen warcn. Naujicrates, die haar had geleid van de Haven tot de Cirkel, daar de fpeelen gevierd wierden, toonde haar IJazael, met welke ik en Mentor gekomen waren van het Eiland Cyprus: maaf haar verwondering was noch grooter, wanneer zy vernamen dat Mentor was een flaaf geweeft van//<«:.««/; dat Hazael, getroffen door de Wijs- heit en Deugd van ?ijn flaaf, hem had aange- nomen tot zijn Raadsman en befle Vriend ; dat defe Slaaf in vryheit geflelt, defelve was, die de Koninglijke Waardigheit had afgellagen; en dat Ha%ail was gekomen van Damafcus in Syrien, om fig te laten onderwijfen in de Wetten van Minos. Soodanig had de liefde van Wijsheit wjn herte vervuld. De Grijfaards feiden tegens Ha- waii, wy derven 0 niet vergen ons te regeeren, dewijl wy oordeelen dat gy defelve gedachten hebt als Mentor;gy veracht de Menfchentefeer, dan dat gy u fond willen bela(ten,om diete ge- |
||||
ti2 Vervolgder
leiden entebeftieren. Daarbenevens hebt gy te*
grooten afkeer van de Rijkdommen en Koning- lijke Waardigheit, dan dat gy om te befitten derfel- ver luifter foud willen op u nemen de moeiten, die noodwendig vaft zijn gehegt aan het beftier der Vol- keren. //<«M<.;7antwoorde:0 Cretenfen! wilt niet gelooven dat ik de Menfchen verachte. Neen, neen, ik weet hoe veel daar aan gelegen is te arbeiden om die goed en gelukkig te maaken, en dat fulks opgevuld is met moeite en gevaren * de luifter die daar aan gehegt is, is valfch, en kan geen dan ydele gemoederen aandoen, het lev en is kort, de grootsheden defer Wereltkon- nen de hertstochten wel gaande maaken, maar geenfins genoegen geven. Ik foeke eerdefeval- fche goederen te ontbeeren , dan na te jagen: hierom ben ik foo ver niet gekomen. Vaar wel, ik bedenk niet anders dan weder te keeren tot een geruft en nil leven , daar de Wijsheit mijn hert mag voeden, en my hoopegeven, diemen uit de Deugd haald, voor een beter leven nade dood, die my mag vertrooften in de moeijelijkhe- den des Ouderdoms. Soo ik iets fou wenfehenj dat fou geenflnds wefen om Koning te zijn, maar alleen dat ik nooit van defe twee Men- fchen mogt werden afgefcheiden , die gy hier (jet. Eindelijk fchreeuwden de Cretenfen , fpree-
kendetegensM«»«or:Seg onsdoch, O gy wijfte, en grootfte van alle fterffelijke menfchen! feg ons doch, wie is hy, die wyvoor onfen Koning fouden konnen kiei'en ; wy fullen u niet laten vertrekken , ten zy gy ons alvoorens fegt wat keur wy moeten doen Hy antwoorde haar, terwijl ik ftond onder demeenigteder aanfehou- wers,
|
||||
Odyjfea van Homerus. 11J
wers , heb ik een Man bcmerkt, die geen be-
gcerte last blijken;'t is een oiid Man, maar nodi
jeugdig genoeg. Ik heb gevraagt wat Man dat
was: men heeft my gefeid , dat hy Anftomedes
genaamd wierd; vervolgens heb ik vernaan,
dat men tot hem feide, dat zijn twee Kinderen
waren onder het getal der geene die ftreuen: hy
fcheen daar over geen blijdfchap te vertocncn,
en feide, Wat de eene aangingjdathydiegeenhns
toewenfte degevaren der Koninghjke Waardig-
heit, en dat hy zijn Vaderlandte veel bemindc,
dan toe te ftaan, dat de ander ooit fou regee-
ren. Hier uit befloot ik , dat defe Vader een
zijner Kinderen liefde met een redelijke lietde
om dat hy deugdfaam was, en dat hy den ande-
ren niet vleide in zijn ongeregeldhcden: myn
nieusgierigheit vermeerderde , ik vroeg na het
voorgaande leven vandefenGrijfaard. Eenuwer
Burgeren antwoorde my, dat hy kngen tijd de
Wapenen had gedraagen, en veel quetluren had
bekomen , maar zijn oprechtigheit, en at. keer
van vleijery had hem voor den Koning Idome-
mus ongemakkelijk doen zijn, dit had bektdat
dcfen Koning fig van hem niet had willen be-
dienen in den Oorlog van Trejen, hy vreelde
voor een Man, die hem goede raad foude ge-
ven ,diehy niet kon befluiten op te volgen; ook
was hy felfs nijdig over de Glorie, die defe Man
ontwijffelbaar fou verkregen hebben; hy vergat
al zijne dienften, liet hem hier arm enellendig,
veracht van alle laf hertige Menfchen, dieniets
waardeeren danRijkdommen, maar te vredein
defe armoede,leeft hy blygeeftig in een argefon-
derde plaats van dit Eiland, daar hy zijnert met
cigene handen bebouwt. Een zijnerSoonenar-
H beid
|
||||
114 Vervolg der
beid nevens hem , zy beminnen malkandercn
teederlijk , zijn gelukkigdoorhaaripaarfaamheid en arbeid, en hebben overvloed van alle nood- wendige dingen in een eenvoudig leven. Den wijfen Grijfaard geeft aan de arme lieken in iijn gebuurfchap al het geen hem overig is van zijn en zijns Soons behoeften, hy doet alle jon- ge luiden naaritig arbeidea, maant haardaartoe aan, en onderwijft die, hy oordeeld over al de gefchillen in zijn nabuurfchap ontftaande, hy is als een Vader van al de Huisgefinnen. Zijn ongeluk is, dat hy een tweede Soon heeft, die geen zijner vermaniagen heeft willen opvolgen. De Vader, na dat langen tijd te hebben verdra- gen, en getracht hebbende zijn gebreeken te ver- beteren, heeft eindelijk hem weggejaagt,enover- gelaten aan een dwafe eerfticht, en alle welluf- ten. Sic daar, O Cretenfen! 't geen menmy ver- haald heeft: gy moet vvceten of dit verhaalwaar' achtig is. Maar foo defe Man foodanig is, als hy word argemaalt, waarom Rechters gefteld, waarom foo veel onbekendenby een vergaderd? Gy hebt in 't midden van u een Man die gy kent, die den Oorlog verftaat, die zijn dapperheit heeft betoont niet alleen tegens de pijlen en hel- baarden,maar tegens de affchouwelijkearmoede, die de fchatten heeft veracht te verkrijgen door vlei- jery,diedenarbeit bemind, en weet hoe noodig en nut den Landbouw is voor een Volk, die den hoogmoed verfoeid, noch fig laat verlciden door een blinde liefde tot zijn Kinderen, die de Deugd bemind in de eene, en het gebrek ver- oordeeld in de andere; met een woord, een Man, die bereids Vader van het Volk is. Sie daar uw Koning, foo gy anders begeerd datdc Wet-
|
||||
Odyjfea van Homerus. iif
Wetten van den wijfen Minos onder u piaats
grijpen. Al het Volk riep eenparig daar op uit , 't is
waar Ariftodemes is foodanig als gy (egt, hy is het die waardig is te gebieden. De Grijfiards lie- ten hem roepen, men fogt hem onder de mee- nigte, verfchoolen onder de geringfkn van het Volk, hy verfcheen met een ltil gelaat; men fei- dehem, dat hyKoning was gemaakt: maav hy antwoorde dat niet te konnen aannemen, dan onder defe drie voorwaarden; Eerftelijk, dat ik de Koninglijke Waardigheit na het verloop van twee jaren fal nederleggen, fbo ik u niet betet maake, als gy tegenwoordig z.ijt, en foo gy de Wetten wederftreett. Ten tweeden, dat het my lal vry ftaan, te vol herd en in een eenvoudigen fpaarfaam leven. Ten derden, dat mijn Kinde- ren geen rang full en voeren, endatmennamijn overlijden die foodanig fal handelen , als zy fullen verdiend hebben, en als alle andere Bur- gers. Hier op verhief iig een blijd gefchal in de lucht, deKroon wierd hem door den Voorlifter der Grijfaards, bewaardersder Wetten, op het Hooid gefet, men deed offerhanuen aan Jupiter en andere groote Goden. Ariftodemes deed ons gefchenken, niet na de gewoone heerlijkheitder Koningen , maar met een edele eenvoudigheit, hy gaf aan Hazael de Wetten van Minos, be- fchreven met deflelfs eigen hand , ook vereer- de hy hem een kort begrijp der gantfche ge- Ichiedenis van Creta , federd de tijd van Satur- nus, en de goude Eeuw ,hy liet ook in zijnSchip brengen al de goede viuchten,die in Cretawaf- ichen, en in Syrien onbekend zijn, en verfchaf- te al wat hy noodig had, en in zijn vermogen H 2 was.
|
||||
n6 Vervolg der
was. Gelijk wy drongen op ons vertrek, liei
hy een Scliip voor ons vervaardigen voorfien met een goed getal bequame Roejers en gewa- pende Mannen,ende kleederen en levensmidde- len voor ons daar in brengen. Op dat ftond deed een voorfpoedige Wind iig op, om na Itaca te zeilen. Defe Wind , die Ha&ael niet gunftig was, nootfaakte hem noch eenige tijd daar te moeten vertoeven. Hy fag ons vertrekken, en omhelfde ons a!s zijn Vrinden, die hy nimmer meer fien fou. De Goden, feide hy, zijn recht- veerdig, zy fien een Vriendfchap, die niet dan op Deugd geveftigd is, eenmaal fullen wy mal- kanderen wederom fien in de gelukkige velden > daarmen feid , dat de Rechtvaardigen na haar overlijden fullen genieten een eeuwigdurende Vrede, en onfe Zielen fig voor altoos fullen, vereenigen , om nimmermeer te fcheiden. O dat mijne nflche foodanig met de uwe mogt vcrfameld werden ! Defe woorden uitende, flort- te hy een vloed van tranen, en de diepe ver- fuchtingen benamen hem de fpraak. Wy ween- den niet minder dan hy, en hy bracht ons tot aan het Schip. Wat Ariftodcmes aanging, die feide, gy-lieden hebt my Koning gemaakt, ge- denkt de gevaren , daar gy my in geworpen hebt, biddet de Goden , dat zy my de ware Wijsheit inboefemen,en dat ik alleandereMen- fchen in bezadigdheit mag overtreffen, gelijk ik die alle in gefag te boven gaa. Voor my ik bid- de, dat die u gelukkig willen doen wederkee- ren in uw Vaderland, daar de ongebondenheit uwer Vyanden ternederwerpen,endatgymoogt fien Ulyjjes in Vrede regeerende met zijn waarde Penelope. T'elemacbe, ik geefu een goed Schip, |
||||
Odyjfea van Homerm. 117
Rocjers en gewapende Mannen,zyzullen ukon-
ncn dienen tegens de onrechtveerdigeMenfchen die uw Moeder vervolgen. O Mentor! uw Wijs- heit, die niets behoeft, laat niet toe, dat ik u iets toewenfche ; gaatbeide, leeft te famen ge- lukkig,en gedenkt aan uwen Ariftodcmes, enfoo ooit de /taken de Cretenjen van noden hebben, maakt ftaat op my tot den laatften adem mijnes levens. Hy omhelfde ons, en wy hem bedan- kende, konden ons van tranen niet wederhou- den. Onderwijlen beloofde de Wind , die in onfe
Zeilen blies, ons een fagte Scheepsvaart. Den Berg Ida fcheen bereids een Heuvel in onfe Oo- gen, al de Oevers verdweenen voor ons gefigt: de kuften van Peloponefus fcheenen in Zee te naderen, om ons te ontmoeten , als wanreer eenfloegs een fwaar onweer den Hemel bedek- te, en de baaren der Zee beroerde: den dag wierd in een nacht veranderd, en de dood fcheen ons voor oogen. O Neptuin ! gy zijt het die door uw hoogmoedige Drietant al de wateren van uw gebied verwekt. Venus, om fig tewreeken,we- gens dat wy haar verachten en mifpreefen, felfs in haar Tcmpel binnen Cythara, ging defen God vinden;zy fprak hem fagtelijk aan,haarfchoone oogen bevogtigt zijnde met tranen, ten minften met defe woorden, foo als Mentor, onderricht van de Goddelijke dingen, my verfeekerde : Soud gy lijden , Neptutn, feide zy, dat defe Godde- loofe Menfchen ftraffeloos mijn macht fouden befpotten?De Goden felfs gevoelendie, en de- fe onbefonne fterffelijke Menfchen derven veroor- deelen al het geen in mijn Eiland omgaat, zy roemen op een Wijsheit, die alles te boven- H 3 gaat, |
||||
118 Vwvolg der
gaat, en handelen de liefde als een dwaasheit.
Hebt gy vergeten, datik in uw Gebied geboren ben; wat vertoeft gy, defe twee Menfchen, die ik niet verdragen kan, in uw diepe afgronden in te fwelgen en te begraven ? Naaulijks had iy dit uitgefprooken, of Neptuin verhief zijn Gol- ven tot aan den Hemel, en Venus lachte, gelo- veftde dat onfe Schipbreuk onvermijdelijk was. Onfe Stierman ontroerd, fchreeuwde dat hy de Winden niet langer kon wederftaan, die met ge- weld ons tegens de klippen aandreven; eenmk- wind brak onfe Mart, en een oogenblik daar na gevoeldcn wy dat de fcherpe punten der rotfen onder tegens den bodem van ons Schip aanftie- ten: het water quam van alle kanten daar in, het Schip fonk weg, al onfe Roejers verhefteu een erbermlijk gekrijt ten Hemel; ik omhelfde Mentor, en feide tot hem: Sie hier de dood, wy mocten die met kloekmoedigheit ondergaan, de Goden hebben ons uit foo veel gevaren niet verloft, dan om ons tegenwoordigteverderven; Sterven wy , Mentor, Stervcn wy, 't verltrekt my noch tot trooft, dat ik met u mag fterven, 't is te vergeefs ons leven te befchermen tegens het onweer. Mentor antwoorde my , de ware moed vind altoos eenig hulpmiddel, 't is niet genoeg gereed te zijn om de dood met een ftil en geruft gemoed te ontfangen, men moet fonder vreefe alles in het werk ftellen, om die af te wenden. Laat ons yder een der grootfte banken van de Roejers nemen , terwijl defe meenigte van vreefachtige en ontroerde Men- fchen haar leven beklagen , fonder na hulpmid- delen om te fien , om hetfelve te behouden: laat ons geen oogenblik verliefen, om het on- |
||||
Odyjfea van Homerus. 119
fc te redden. Aanftonds nam hyeenBijl,hieuw
de Maft af, die bereids gebrooken was, en die in Zee hangende, het Schip op een zijdehadge- worpen; hy wierp die buiten boord, en klom daar op fig uitftrekkende in 't midden der woe- dende Zeegolven,hy riep my toe by mijn naam, en moedigde my aan om hem te volgen: even als een grooten boom , daar al de Winden als tTamen gefworen op aanvallen , onbeweeg- lijkblijftopzijndiepewortels, foodathetonweer niet anders uitrecht, dan dathet 2ijn takken en bladeren beweegt;van gelijken Mentor,hy was niet alleen ftandvaftig en kloekmoedig, maar ook ftil engeruft,en fcheende Winden enZeete gebieden. Ik volgde hem , en wie fou dat niet gedaan hebben, aangemoedigt door 2ijnVoorbeeld?Wy beftierden ons felfs op defe vlottende Maft; 't was een groot behulp voor ons, want wy kon- den daar op fitten, en loo wy fonder ophouden hadden moeten fwemmen, onfekrachten louden haaft befweeken zijn: maar het fwaare onweer deed ditgrooteftuk meenigmaal omwenden,wy bevonden ons dikwils in deZee ingedompek, en kreegenveel iiltig nat in 't]ijf,doordemond, ooren, en neulgaten, ook waren wy t' elkens genoodfaakt metde baren te worftelen,omwe- derom boven op de Mali tegeraaken: danquam eens een Golf als een berg op ons lijf ftorten, echter hidden wy ons ftandvaftig , uit vrees dat door foo een geweldigc fchok de Maft , die onfe eenige trooft en plegtanker was, ons mogt ontflippen. Gedurende dat wy in defe ellendige ftaat waren , was Mentor foo geruft, als hy tegenwoordig op die Zetel van troene zooden is , ea fcidetQtmy; Gelooft gy Telema- H 4 cbe, |
||||
120 Vervolgder
che, dat uw leven is overgegeven aan de Winden
en Zeegolven, gelooft gy dac die u konnen verderven buitea het befchik der Goden ? Neen neen, de Goden beflechten het al, dus moetgy de Goden, en geenfins deZee vreefen; alwaart gy in den Afgrond der Zee geworpen, de hand van Jupiter fou u daar konnen uitredden, al waart gy opgevoerd in den Olympus, en deSter-* ren faagt onder u voeten, Jupiter fou u konnen nederbonfen in den Afgrond , en werpeh in de Vlammen van den fwarten 'Tartarus. Ik hoor- de , en verwonderde my over dit Difcours, 't geen my niet weinig vertrooftede, maar ik had het gemoed foo vry niet,om hemtekonnenant- woorden. Hy fag my niet, en ik kon hem niet lien, wy brachten de gantfche nacht al beven- de over, en half dood van koude, fonder te weeten waar het onweer ons fou heenilingeren. Eindeiijk begonden de Winden te leggen,ende loeijende Zee fcheen als ymand, die langentijd gehold hebbende, noch laat blijken eenige onge- ruftheit en beweeging: vermoeid zijnde van woe- den, begon zy fagtelijk te fuiffen, en haar Gol- ven waren byna niet grooter, dan de brokken aarde, diemen in een omgeploegd Land vind. Onderwijlen begon Aurora de deuren des Hemels voor de Sonne te openen, en bootfchapte ons een aangenamen Dag.Geheel het Ooflen ftond als in vuur, en de Sterren, die dus lang hadden bedekt geweeft, fcheenen wederorh helder, en verdwee^ nen op de aankamft van Phoebus. Wy fagen Land van verre , en de Wind dreef ons daar na toe. Ik gevoelde een nieuwe hoop in mijnhert aanwafTchen,maar wy vernamcngeenonferMe- demakkers. Na alien fchijn hebben zy denmoed verlo-
|
||||
Odyffea van Homerus. 121
verloren,en het onweer heeft haar methetSchip
na den Afgrond gefonden. Als wy dicht by Land waren, fou de Zee ons tegens de fcherpe klippen van een Rots gefmeeten, en verbrijfelt hebben, maar Wy trachteden het end onfer Mall derwaarts aan te wenden, en Mentor deed in de- fe gelegenheit met de Maft, 't geen een wijs Stierman met het befte Roer Joet: dus vermijde hy deefe vreeilelijke klippen,enwybevondenons eindelijk aan een fagte en vlakke Kuft, en fwem- mende fonder veel moeite, bequamen wy den fandigen Oever. 't Was hier daar gy ons eerft faagt, O Groote Goddinne! die dit Eiland be- woond, 't is hier daar gy eerft ons gewaardigr hebt te ontfangen. Wanneer Telemachus defe 7.ijn redeneering
voleindigd had, hadden al de Nimphen , die tot noch toe onbeweeglijk waren geweeft, het oog op hem geflagen , en fagen malkanderen eens aan: iy feiden tegens den anderen met verwon- dering; Wie xijn dan defe twee Menfchen, foo gelierd van de Goden ? Wie heeft ooit hooren fpreekenvanfoo wonderlijkegevallen? DeSoon van Ufyjfes gaat bereids alle andere te boven in welfpreekentheit, wijsheit, en moed. WelkeMij- nen! Wat een Schoonheit! Wat een Soetigheit en Zeedigheit! Maar wat een Edelmoedigheit en Grootsheit! Soo wy niet widen dat hydeSoon van een fterftelijk menfch was, men fou lichte- hjk hem nemen voor Bacchus, voor Mercurius, ja felfs voor den grooten Apollo : maar wie is defe Mentor, die een eenvoudig enduifterMan fchijnd, en van middelmatige gelegenheit; doch wanneermen hem van naby befchouwt , be- lpeurd men in hem iets , ik weet niet wat, H f dat |
||||
12 % Vtrvolg der
dat boven het bereik der menfchheid fweemt.
Calipfi hoorde defe redeneering met een ont- roering, die zy niet kon verbergen; haar oogen dwaalaen fonder ophouden dan op Mentor, en dan op Telemachus; fomtijts wenfte zy dat Te- lemachus van nieuws wederom mogt aanvangen het verhaal van de lange gefchiedenis zijner Cie- vallen, daar na brak zy die felfs af. Eindelijk geleide zy Telemachus , doch onbefonnen, alleeh in een Bolch van Myrthen, daar zy niets vergat, om van hem te vernemen , of Mentor niet een Godheit verborgen onderdegedaante van een menfeh was. Telemachus kon haar niets daar van feggen ; maar Minerva hem vergefellende onder de gedaante van Mentor , had dit noch ooit aan hemontdekt, teroorfaak vanzijngroo- te jonkheit: zy geloofde hem noch niet bequaam genoeg, om haar geheimen en voornemens hem te vertrouwen. Daarenboven wilde zy hem beproe- ven door de grootftegevaren: en foo hy gewee- ten had, dat Minerva met hem was, foodanig een ouderftand fou hem te hoog verheven heb- ben; hy ibu geen moeite gehad hebben om felfs de vreeflelijkfte toevallen te verachten j hy nam dan Minerva voor Mentor, en alle de konftena- ryen van Calipfo waren vrugteloos, om te ont- dekken 't geen zy wilde weeten. Onderwijlen waren al de Nimphen rondsom Mentor by een vergaderd, en namen vermaak met hem te on- dervragen. Den een vroeg hem na de Ornftan- digheden van zijn Reis in Ethiopien; een ander wilde weeten, wat hy al gefien had binnen Da- mascus ; een derde vroeg hem of hy UJyjJes eer- tijds wcl gekent had voor de belegering van Imjen. Hy antwoorde haar alle met fagtmoe- |
||||
Odyjfea van Homerus. 125
digheit, en zijn woorden , alhoewel eenvoudig>
waren vol lieffel ijkheit. Calipfo liet haar niet lang alleen in defe t'ia-
menfpraak, maar keerde te rug, en terwijl haar Nimpben beiig waren met bioemen te vcrgade- ren, enliederen te fingen, om Telemachusteon- derhouden, nam zy Mentor m 't befonder, om hem te doen ipreeken. De fagte damp der flaap bevangt de ilaaperige oogen en argematte leden van een vermoeid Menfch met geen meer aangenaamheit , dan defe vleijende woorden der Goddinne het herte van Mentor bekroopen , om dat te betoveren: maar zy ge- voelde altoos iets, dat al haar krachten ver- ydelde , en al haar lief-kofingen vruchteloos maakte; even als een fcherpe Rots, die zijn Kruin in de Wolken verbergt, en fpot met de woede der Winden. Mentor onbeweegelijk in zijn wijfe voornemens > Het fig door Calipfo drin- gen, meenigmaal deed hy haar hoopen, dat zy hem door haar vragen fou belemmeren, en de waarheit trekken uit den grond van zijn hert; maar op dat oogenblik, als zy geloofde haar nieus- gierigheit te voldoen , verdweenen haar hoopen in rook; alhetgeea zymeende van hem te weeten ontflipte haaropeenetijd, en een kort antwoord van Mentor wierp haar in de voorige onfeeker- heden: dus liet zy eenige dagen doorgaan , dan Telemachui vleijende, dan middelen by de hand nemende, om hem van Mentor af te wenden, die zy geen hoop meer had van te fullen doen fpreeken; dus gebruikte zy haar fchoonfte Nirn- phen , om het vier der Lieftfe in den JongenZ?- lemachui te doen ontvonken, en een Godheit, machtiger dan zy, quam haar te hulp om dit voor* nemen te doen gelukken. Ve- |
||||
124 Vervdlg der
Venus altoos vol wraak , wegens de verach-
ting , door Mentor en Telemachus haar aange- daan , in opfigt der dienfl: , die haar bewefen werd in 't Eiland van Cyprus, kon (ig niettroo- ften, dat defe twee onbefonne fterffelijke men- fchen de Winden en Zee waren ontkomen, van gelijken het onweer doorNeptuin verwekt; des deed zy bittere klagten aan Jupiter , maar den Vader der Goden lachte eens, fonder haar te willen ontdekken , dat Minerva onder de ge- daante van Mentor, de Soon van Ulyjfes had in 'tleven behouden. enliet toe, dat Venusnamid- delen omfag om fig te wreeken over die twee Menfchen. Zy verliet den Olympus, en ver- gat de lieffelyke Parfuimen , diemen brand op haar Altaren te Paphos, Cythere, en Idalie; fy vloog weg met haar Koets voortgetrokken door Duiven, en riep haar Soon, en de droef heit ver- Ipreid op haar aangeficht, en vercierd met nieu- we Iieftelijkheden, fprak 7,y hem op defe wijfc aan : Siet gy niet, Mijn Soon , dat deft twee menfchen mijne en uwe macht verachten, wie fal naderhand ons aanbidden? Gaa,trer'metuw pijlen defe twee ongevoelige herten , daal met my in dat Eiland. Ik fal Calipfo fpreeken. Dit feide zy, en de lucht doorklievende, vertoonde zy haar aan Calipfo in een vergulde Wolk , die op defe ftond fig alleen bevond aan de kant van een Fontein ver genoeg af van haar Grotte. On- gelukkige Goddinne ! feide zy , de ondankbare Ulyjfes heeft u veracht, zijn Soon noch harder dan hy , bereid voor u diergelijke veraehting, maar de Liefde komt felfs, om u over hem te wreeken, ik laat hem u over, hy fal onder uw Nimphen verblijven, als eertijds het kind Bac- |
||||
Odyjfea van Homerus. 11 f
chus , dat opgevoed wierd onder de Nimphen'm
't Eiland Naxos. Tekmachus fal hem fien ate cen gcwoon kind, en hem niet konnen wan- trouwen, maar als danwel haaft zijn machtge- voelen. Dit fei zy, en weder opklimmende in de vergulde Wolk , daar zy uit gekomen was, liet zy achter fig een geur van /Imbroujn daar al de BofTchen van Calipjb mede bewietookt wier- den. De God der liefde bleef in de armen van Calipfo : niet tegenftaande zyeen Goddinnewas, gevoelde zy de vlamme, die bereids in haarboe- fem ontvonkte. Om fig te verlichten , gaf zy die aanftonds over aan de Nimphe, genaamd Eucbans, die by haar was. Maar helaas! hoe meenigmaal had zy in 't vervolg berouw , dat gedaan te hebben. Onderwijlen fcheen niet on- noftlder, foeter, aanminneiijker , vernuftiger, en lieffelijker dan dit Kind , in 't aanfien was het blygeeftig , vieijende , en altoos lagchende, men ion geloort hebben , dat het niet dan ver- maak fbu hebben Icoanen veroorfaaken : maar naaulijks hadmenzijn lietkooiingen vertrout, of men gevoelde, ik weet niet wat, 't geen ver- giftigtwas; het quaadaardig en bedrieglijkKind liefkoofde niet, dan om te verraden, en het lachte nooit, dan over wreede qualen , die het gedaan hadde , of noch wilde doen. Hy dorft Mentor niet naderen, wiens ftrengheit hem ver- vaarde, en hy gevoelde dat defe onbekende on- quetfbaar was, foo dat geen zijner pijlen hem had konnen treffen. Wat de Nimphen aan- ging, die gcvoelden wel het vier,datditbedrieg- lijk Kind ontftak , maar zy fochten forgvuldig te verbergen de diepe wonde,die haar hert door- griefiie. Onderwijlen T'elemachus dit Kind fien- dc
|
||||
126 Vervolgder
de, dat met de Nimphen fpeelde, was verwon-
dert over zijn foetigheit en fchoonheit; hy om- helsde hct , nam het op zijn knieu, dan in zijn armen, en gevoelde in ligfelfs een ongeruftheit, daar hy de oorfaak niet kon van uitvinden, hoe meer hy focht eenvoudig te Ipeelen , hoe meer hy ontroerd, en verfwakt wierd. Siet gy dcfe Nimphen wel ,. feide hy , tegens Mentor , hoe verfchillig zijn die by de Vrouwen van het Ei- land Cyprus, welkers fchoonheit aanftootelrjk was, ter oorfaak van haar derteiheid? maarde- fe onfterffelijke fchoonheden betoonen een on- nofelheit, zeedigiieit, eneenvoudigheit, dieaan- lokkelijk is. Dus fpreekende , verfuchte hy, fonder te weeten waarom: hy kon niet nalaten teipreeken, maar naaulijks had hy begonnen, of kon niet voortgaan : zijn woorden waren half afgebrooken, duifter, en hadden meenigmaal geen fin. Mentor feide hem, O Telemache! de gcvaren van het Eiland Cyprus waren niets, foo men die by defe vergelijkt, endiegytegenwoor- dig niet wantrouwt. Groove foutengeven een af- fchrik, de beeftachtige onbefchaamdheit baart een verontwaardiging; de fedige fchoonheit is gevaar- lijker, en beminnende, gelooftmende Deugd te beminnen, en laat fig ongevoelig wegfleepea door de bedrieglijke lief-kofing van een herts- tocht, diemen niet gewaar word, dan als het te laat is die uit te bluifchen. VliedOmijnwaarde T'elemache ! vlied defe Nimphen , die niet be- foheiden zijn, dan om u des te meer te bedrie- g^n: vlied de gevaren uwer Jonkheit ; maar vdor al, vlied dit Kind, dat gy niet kend, 't is de Liefde, door zijn Moeder Venus'm dit Eiland gebracht, om % te wreeken wegens de verach- ting
|
||||
Odyjfea van Homerus. 127
ting die gy betoond hebt voor haar dienft, die
men haar toebrengt in Cythare; zy heeft hethert der Goddinne Calipfo getroffen, zy is op u ver- lieft, zy heeft al haar Nimphen ontftooken , die haar omcingelen , gy brand felfs O ongelukkig Jongeling! en dat byna fonder uw weeten. Tele- machm itoorde dikwils Mentor in zijnreden, feg- gende: Maar waarom blijven wy niet indit Ei- land? UfyJJes leeft niet meer, maar moec al over lan- gen tijd begraven zijn onder deZee-golven; Pene- lope noch hem , noch my fiende wederkomen, fal niet langer haar Minnaars konnen tegen- ftaan. Haar Vader Icarus fal lichtelijk haar ge- noodfaakthebben een nieuwen Bruidegom tene- men ; fal ik dan weder naar Itaca keeren , om haar ingewikkeldtefien innieuwe huwe'.ijksban- den > aan een lijde fettende , de trouw, die zy mijn Vader gefworen heeft? De /takers hebben VlyJJes vergeten, wy konnen niet derwaarts kee- ren , dan om een verfeekerde dood te vinden, nademaal de Minnaars van Penelope al de toe- gangen der Haven hebben ingenomen , om op onfe wederkomft des te ftekerder ons bederf te bevorderen. Mentor antwoorde, liedaardeuit- werking vaneenverbliiide hertstocht; men fbekt konftelijk alle redenen op , die onfe drift fchij- nen te begunftigen , en wend iig af, uit vrees van de fulke te lien , die defelye veroordeelen; men is niet meer vernuttig , dan om figfelfs te bedriegen, en het knagen dergewille te verdoo- ven. Hebt gy vergeten, al wat de Goden voor u gedaan hebben > om u weder te brengen in u Vaderland ? Hoe zijt gy uit 6i;i!ten gekomen ? De ongelukken die gy in Egypten hebt gefmaakt, zijn die niet eenfloegs uitgevallen totuwheilen wel-
|
||||
i28 VervoJgder
welwefen? Welke onbekende handheefttigered"
Uit al de rampen^ die uw Hoofd dreigden in dc
Stad van Tyras* Na foo veel wonderen lsunoch onbekent, 't gcen de Goddelijke voorfienigheit voor u befchooren heeft?Maar wat feg lk, gy Wit des onwaardig. Wat my belangt , ik ver- trek en fal wel weeten uit dit Eiland te geraa- ken' laf-hertige Soon van foo wijfen en Edel- moedigen Vader! leid hier een verwijtt leven, fonder eer , in 't midden der Vrouwcn ; doe hier in weerwil derGoden,'t geenuw Vader ge- looft hem onwa?rdig te xijn. Defe bijtende woorden fncden Tekmachus in 't bmnenfte van win Ziel. Hy gevoelde fig vermurwt door/Ww- tor ziin droefheit was vermengt metfchaamte, h.v vreefde de verontwaarding , en hetvertrek van defe wijfe man, die hy foo veel fchuldig was; maar een aanwaffchende drift, die hy felts niet kende , veroorfaakte dat hy defelfde met meer was. Wat dan feide hy tegens Mentormzt trancn in de oogen ; word dan de onfterffehjk- heit die de Goddinne ons aanbied by u voor niet gerekend ? Ja antwoorde Mentor , al wat tegens de Deugd, en het beftel der Goden aan- loopt , werd by my niets geacht De Deugd roept u weder te keeren na uw Vaderland, om Uhks en Penelope weder te lien: de Deugd ver- hied u felfs over te geven aan een dwaafe dnrt: de Goden , die u uit foo veel gevaren verloft hebben, bereidenu een Glory, die defelve van Uw Vader gelykvormig is , u beveelende dit Eiland te verlaaten. • De Lietde alleen, dien fchandelijken Dwmgeland, kan die u hier ophou- den? Ha1 wat fal een onuerffehjk leven u ba- ton,' fonder vryheit, eer, en glory? Dit leven |
||||
Odyjfea van Homerus. 129
fal des te ongelukkiger zijn, om dat het niet fal
eindigen. Telemachus antwoorde op defe rede- neering niet dan met verfuchtingen ; meenig- maal wenltc hy, dat Mentor tegens zijn wil en dank hem uitait Eiland mocht wegrukken; dik- wils fcheen hetvtrtrek van Mentor hem te langi ten einde hy defenltrengenvriend nietmeermogt voor oogen hebben, die hem zijn fwakheit ver- weet. Al defe ftrijdige gedachten veroorfaakten groote bewegingen in zijn Ziel , en geene van die was ftandvaffig. Zijn gemoed was even als de Zee, die het fpeekusg is der ftrijdende win- den. Dikwils bleef hy verbaafi: enonbeweeglijk ftaan op den oever der Zee , meenigmaal wan- deleade in het binnenlte van het duiltere Bofch, ftortte hy bittere tranen, en hiefeen gefchreeuw op, even als eenbruliende Leeuw. Hy wierd mager, zijn holie oogen waren vol van een ver- teerend vier. Dasblcek, nederjjeflagen, enon- gedaan zijnde , fou men geloott hebben dat hy Telemachus niec was ; zijn Ichoonheit, blygee- ftigheit, en edelmocdige fierheit weeken vervan hem weg. Hy was even als eeri fchoonebloem, die des morgens ontluikende een aangename geur van fig geeit, en des avonds verdort aan zijn fteel hangt. Zijn levendige verf wierd uit- gedoott , bleek , en dor ; zijn fchoon Hoofd King op de fchouders, niet konnende dat meer ophouden. Dus was den Soone van Ulyjfesam den oever desdoods Mentor liende, dat Telemachus de hevigheit
van fijn drift met kon wederftaan, nam een be- hendig befluit, om hem uit foo grooten gevaar te verloffen. Hy had gemerkt dat Calipfomttex- maten op 'telemachus verflingert was, en Tek- l ma.*
|
||||
130 Vervolgder
machus niet minder verlieftopdefchoone2V7>»/>,&
Eucharis. Want de wreede Liefde maakt dik- wils , om dc flerrTelijke menfchen te plagen, dat men niet bemind word van die geene , die- men bemind. Mentor nam voor jaloufie en min- yver in Calipfo te verwekken. Eucharis moeft Telemachus ter Jagtgeleiden. Des feide Mentor tegens Calipfo : Ik heb in Telemacbus een drift befpeurdvoor de Jagt, die ik nooitandersinhem gefien heb , dit vermaak doet hem alle andere verachten en onfmaakelijk zijn, hy bemind niet anders dan de woefte Boffchagien en Bergen, gy Goddinne! hebt hern defe drift ingeboefemt. Ca- rfty/idefewoordenhoorende, gevoeldeeen fwaar verdriet , en kon fig niet wederhouden defe woorden te uiten: Defen Telemachus, antwoor- de zy, die verfmaad hecft al de vermaaklijkhe- den van dit Eiland, kan die niet wederftaan de middelmatige fchoonheid van een mijner Nim- fhen} Hoe derft hy roemen van loo veel won- derlijke daaden te hebben uitgcvoerd, wiens hert lafhertig word door de Welluft, en die niet geboren fchijnd dan om een duifler leven te lei- den in het midden der Vrouwen ? Mentor be- merkte met vermaak , hoe feer de jaloufie het gemoed van Calipfo ontroerde; fei daar op niet meer , op dat eenig wantrouwen in haar mocht ontftaan ; hy toonde maar alleen een droevig en neerflachtig weefen. De Goddinne deed hem haar klagten over alle dingen die zy fag, en fonder ophouden over nieuwe die haar voorquamen. D; Jagt, daar Mentor haar van gefeid had, bracht haar t'eenemaal aan 'twoeden. Zy wift dat Te- lemacbus niet anders gefbcht had, dan om fig voor df andere iVm^-ateverfteeken, ten eindehy al- leen |
||||
Odyjjea van Homerus. 131
ken met Eucharis mogt fpreeken. Men Iprak
bereids van een andere Jagt aan te ftellen , daar in zy voorfag , dat hy fou doen als de eerfte- maal. Om de voornemens van Telemachus te verydelen, verklaarde zy , daar by te willen zijn.. Eenfloegs daar op, niet langer konnende haar gevoelen verbergen , fprak zy hem dufda- nig aan: Zijtgy, lichtveerdigejongeling.'alleeii om defe reden in mijn Eiland gekomen om de rechtveerdige Schipbreuk die Ntptuin voor u be- reid heeft te ontvlieden , en om de wraake der Goden te ontgaan ? Om geen andere redeu zijt gyin dit Eiland gekomen, dat voor geen ltetfFe- lijk menfch open ftaat , dan om mijn macht, en de liefde die ik u toedraage , te verachten. O Godheden van den Olympus en Styx ! ver- hoort een ongelukkige Goddinne; haaft u defen ontrouwen, ondankbaren, en godloofen te be- fchamen. Nademaal gy noch wreeder en on- rechtveerdiger zijt dan uw Vader, kond gy lan- ger verdragen de quaalen , die langduriger en harder zijn , dan de zijne. Ncen! nook moetgy uw Vaderiand wederom aanfchouwen, die niet fchaamt het arm en ellendig Itaca meer te ach- ten, dan de onfterrTelijkheit; veel eer moet gy vergaan in 't midden der Zee, dat van verrebe- fchouwende, en uw Lijf, geworden een fpeel- tuig der baren, geworpen worden aan een fan- digen oever, buiten hoop van begravente wor- den. Mijn oogen moeten u van de GierenOen opeeten , zy, die gy bemind , moet en fal dat fien, haar daar over bedroeven , en haar wan- hoop fal mijn trooft en gcluk zijn. Calipfo dus fpreekende, hadde oogen alsvier-
vlammen, haar geficht (lond niet ftil, zy fcheen I z iets
|
||||
132 Vervolgder
iets te hebben dat donker en verwoed was, haar
bevende kaaken waren bedekt met fwarte en blaauwe vlekken , t'elkens veranderde ly van kleur , dikwils verfcheen een doodelijke bleek- heit op haar aangeficht, de tranen biggelden niet meer van haar wangen, de raferny en wanhoop fcheen die vloed verdroogt te hebben, ter naau- wer nood vlooten eenige over haar kaaken, haar ftemme was bevende, en vermengd met fnik- ken. Mentor bemerkte al defe beweegingen , en fprak niet meer tegens T'elemachus, hy handelde hem als een fieke die verlaten is; dikwils fag hy hem aan met oogen van medelijden. T'elema- chus gevoelde wel hoe fchuldig hy was, en hoe onwaartfig de vriendfchap van Mentor; hy dorft zijn oogen niet ophefFen, uit vrees van die van zijn vriend te ontmoeten,wiens mlfwijgen lelfs hemveroordeelde. Meenigmaalbeving hem debe- geerte om fig om zijn hals te werpen, en te betuigen hoe feer hy wegens zijn foutegeraaktwas: maar hy wierd t'elkens wederhouden, dan door een valfche fchaamte , dan door vreefe van verder te gaan, als hy wel wilde, om fig uit dit gevaar te redden; want dit gevaar fcheen hem foet, en hy kon niet befluiten om zijn dwaafe herts- tocht te overwinnen. De Goden en God- dinnen op den Olympus in een diep ftilfwijgen by een vergaderd ,' hadden het oog geflagen op het Eiland van Calipfo , om te lien wie Over- winnaar fou t\jn, Mtnerva, of de Liefde. Defe, rriet de Nimphen fpeelende, had het gantfcheEi- land in vlamme gefteld; Minerva, onder de gc- daantevan Mentor, bediende fig van de Jaloujie, onaffcheidelijk van /3e liefde , tegens de Liefde felfs. Jupiter had voorgenomen aanfchouwer van
|
||||
Odyjfea van Homerus. 133
van defen ftrijd te zijn , en oneenfijdig te blij-
ven. Onderwijlen gebruikte Eucharis, dievreef- de dat Tekmachus haar mogt ontfnappen, duiftnd Konftenaryen , om hem onder haar ftrikken te behouden , bereids was zy voor de twee- demaal met hem ter Jagt gegaan , en was gekleed als Diana. Venus en Cupido haddenhaar overgooten met nieuwc aanlokkelijkheden, foo dat op [dien dag haar fchoonheit , die van de Goddin Calipfi leer verre te boven ging. Ca- lipfi dat van verre befchouwende, befag haarfelfs langen tijd in een van de furverfte haarer. Fon- teinen, en fchaamde fig haarfelfs te fien. Daar op verborg zy haar in 'tbinnenfte vanh#arGro£- te, en fprak dusdanig alleen : 't Helpt my dan niet defe twee Gelieven te hebben willen ftoo- ren, verklarende mede op de Jagt te willen gaan. Wat doe ik, fal ik henen gaan om haartedoen Zegenpraalcn , en fal mijn fchoonheit dienen om de haare te verheffen? MiffchicnlalTelema- chus my liende, noch driftiger worden voor zijn beminde Eucharis, Q ongelukkige ! wat hcb ik gedaan ? Ik fal niet gaan. Zy fullen felfs niet gaan; ik fal dat wel weeten te beletten. Ik gaa Mentor fpreeken, en fal hem verlbeken dat hy Tekmachus vervoert , en weder naar Itaca brengt. Maar wat feg ik? Wat fal my over- komen , als Tekmachus fal vertrokken zijn? Waar ben ik • of wat is'er anders te doen, O Wreede Venus ! Venus gy hebt my bedro- gen. O verraderfch gefchenk dat gy my gedaan hebt! Overderfrelijk Kind! Oontijdige Liefde! Ik had u mijn hert niet geopent, dan in hoop om gelukkig met Tekmachus te leven ; gy hebt in mijn hert niet gebracht dan onruft en wan- I 3 hoop,. |
||||
i34 Vervolgder ,-..')
hoop. Mijn Nimphen zijn tegens my opgertaan,
rnijn Godheit helpt my nict, dan om voor al- toos my ongelukkig te maaken. Ah ! dat ik my aande doodkonovergeven, dan fouden mijn finer- ten een einde nemen. 7elemache, gymoetlrer- ven, dewijl ik niet fterven kan. Ik fal my wree- ken over uw ondankbaarheden; uw Nimphe fal het fien: en ik fal u voor haar oogen doorboo- ren. Maar ik dwaale. O ongelukkige Calipfo ! wilt gy een onnofelen doen iterven, die gy felfs hebt geworpen in defen afgrond van ellenden? Ik ben het die defe nootfchikkelijkevlammeheb ontftooken in den boefem van den kuifchen 7>- iemachus. Wat onnofelheit, watdeugd, wat af- keer van gebrceken, wat fchrik voor de fchan- delijke welluiten moeten zijn hert vergirtigen ? Hy heeft my verlaten, feer wel, ik moerhem van gelijken verlaten : ik moet iien dat hy my t' eenemaal veracht, dat hy alleen leeft voor mijn Medevrijfter. Maar ik lijde niet anders dan dat ikverdiend heb. Vertrek Telemache, ga over de Zeen, laat Calipfo fonder troolt, die niet langer kan leven, of middelen vinden om haar dood te verhaaften; laat haar ongetrooft, be- dekt met fchaamte,en wanhoopend met uw hoog- moedige Eucharis. Dus fprak zy alleenig in haar Grotte, maar
quam ;eenfloegs met geweld daar uit te voor^ fchijn.'Waarzijt gy, feidezy, Mentor] Onder- ileunt gy Tekmachus op defe wijfe tegens de ge- breeken, die; hem ter nederwerpen ? Gy llaapt, terwrjl de liefde tegens u waakt. Ilfffan niet langer uw onverlchillige laf heid, die gy betuigt, verdragen. Suit gy altoos geruft fien dat de Sooae van Ufyjfet zijaVader onteerd, en zijn groot
|
||||
Odyjfea van Homirus. . 135
groot geval verwaarlooft ? Staat hetaanu, of
my, dat zijn Ouders hebben aanbevoolen op- iicht over zijn beleit te nemen? 't Is aau my,die middelen foeke om zijn hert te genefen, en gy fult niets uitrechten. In de afgelegenfte plaats van ditbofch ftaan grootePopulierboomen,bcquaam om Scheepen van te bouwen ; 't is ter defer plaats, daar Ulvjfes een toetakelde, met welk hy uit dit Ei- land vertrok; daar folt gy eendiepHolvinden,en daar in alle noodige Werktuigen, om te houwen, en alle deelen van een Schip in een te voegen. Naaulijks had zy defe woorden uitgefprookcn,
of zy kreeg berouw. Mentor verfaimde geen oogenblik. Hy ging in dit Hoi , vond daar de Werktuigen, hieuw de Populieren, en maak- te in eenen dag een Schip dat in ftaat was om Zee te konnen kiefen. 't Was om dat de magt en het vernuft van Minerva met veel tijd noo- dig hadden tot het voltooijen van groote wer- ken. Calipfo bevond fig in een groufaame benaautheit van gemoed; aande eenekant wilde zy fien of den arbeit van Mentor vorderde; aan de andere kant kon zy niet befluiten de Jagt na te laten daar Eucharis in volkomene Vryheit met Telemachus fou geweeft zijn. De Jaloufie liet haar niet toe defe twee gelieven een oogen- blik uit het geficht te verliefen, maar zy tracht- te de Jagt af te wenden van die kant daar zy will dat Mentor het Schip klaar maakte. Zy hoorde de flagen van hamer en bijl, en leende daar toe het oor, yder flag deed haar fchudden en beven, zy vreefde dat defe mymering haar eenigteken ofoogwenk van Telemachus^aanzijH jonge Nimph mocht ontnemen. Onderwijlen feide Eucharis tegcns Telemachus fpotsgewijfe: I 4 Vreeft |
||||
136 Vervolg der
Vreeftgy niet dat Mentor u fallafteren, datgy lou-
der hem zijtter Jagtgekomen. Owatzijtgytebe- klagen dat gy moet leven onderbedwangvanfoo ftrengen Meefter, die men niet kan vermurwen! Hyfchijnd eenvyandte zijn van alle vermaaklijk- heden, en wil niet lijden dat gy eenige derfel- ver fmaakt. Hy reekent u tot fchuld de onno- felfte faaken. Gy kond van hem onaf hankelijk zijn, dewijl gy in ftaat zijt om u eigen /elfs te beftieren ; want gy hebt foo veel Wijsheit be- toond, dat gy u niet langer moet laten handelen als een Kind. Deft liftige woorden doorfneden het hert van7e/m^/w,cnvervuldenhemrnetaf- keer tegens Mentor, wiens jok hy wilde van den hals werpen. Hy vreefde hem weder te fien, en hy was foo ontroerd, dat hy Eucharis niet kon antwoorden- Emdelijk tegens den avond de Jagt aan weerkanten zijnde doorgebracht in een gedurige benaautheit, quam men door een hoek in het Bofch, dicht genoeg by de plaats daar Mentor den gantfehen dag gearbeid had, Calipjo befchouwde van ver het~ toegetakelde Schip; haar oogen wierden op dat ftond door een dikke Wolk bedekt, even als die der dood; haar knikkende knien befweeken onder haarlig- chaam, en't klamme fweet brak haar aan alle kan- ten uit; zy wierd genootfaakt op haar Nim- phen te fteunen, die haar omringden, en Eucha- ris haar de hand biedende, ftiet zy die van haar af met een vreeflelijk geficht. 'Tdcmachus, die dit Schip fag, maar geenfins Mentor, vermits die was weggegaan, hebbende zijn arbeit vol- eindigt, vroeg de Goddinne wie dit Schip toe- behoorde en tot wat gebruik het gefchikt was: maar fy konde hem niet antwoorden. Einde- lijk
|
||||
Odyjfea van Homerus. 137
lijk feide zy: Hct is om Mentor weg te fenden,
dat ik 't hcb doen bouwen; gy fult door defen Jtrengen Vriend niet meer belemmerd zijn, die fig tegens uvv geluk aankant, en die nijdig fou worden, foo gy onfterffelijk wierd. Mentor my verlaten! 't is met my gedaan , riep Telemachus. Eucharis! foo Mentor my verlaat, heb ik nie- mand dan u. Defe woorden ontfnapten hem in de hevigfte ontroering zijnes gemoeds, hy merk- te dat hy die uitende qualijk had gedaan, maar hem was geen vryheit gelaten,om den fin defer woor- den te overdenken. Het gantfche Gefelichap daar over verbaaft, bleef in een diep mlfwijgen. Eucharis fig verbijtende , floeg haar oogen ter aarde, en verfchool iig achter de andere , niet dervende figvertoonen; maar terwijldefchaam- te haar aangeficht bedekte, was zy verblijd in 't binnenfte hares herten; en Telemachus begreep dat felfs niet, niet konnende gelooven dat hy foo onbefcheiden gefprooken had. 't Geen gy gedaan had fcheen hem als een droom, maar een droom, die hem buiten poftuur (lelde. Calipfo, verwoe- derdan een Leeuwinne van jongenberoofd,liep door het midden van het Bofch, fonder eenige (Ireek te houden, foo dat zy niet wift waarle Hep. Eindelijk bevond zy fig aan den ingang harer Grotte daar Mentor haar verwachtte. Wijkt uit mijn Eiland, feide zy, gy Vreemdeliiigen, die mijn ruft zijtkomen rtooren; Weg van my die oniinnige Jongeling , en gy onvoorfigtige Grijfaards; gy fult gevoelen wat de gramfebap van een Goddinne vermag, foo gy u ter goeder ure niet van hier begeeft. Ik wil hem niet meer lien, of verdragen dat eenige-mijner Nimphen hem aanfpreeken of befehouwen; ik fweere een I s Eed |
||||
138 Vervolg der
Eed by de Afgronden van Styx, die de Goden
felfs doen zidderen; maar weet "Telemache, dat uw qualen niet geeindigt zijn. Ondankbarc, gy fult uit mijn Eiland niet vertrekken, dan om een prooije te zijn van nieuwe ongevallen; ik fal ge- wrooken worden; gy fult na Calipfi wenfchen, maar te vergeefs; Neptuin is noch verbitterd te- gens uw Vader die hem in &'«'/*£» beledigthceft; en Venus, die gy veracht hebt in 't Eiland Cy- prus , bereid voor u andere onweeren. Gy fult uw Vader lien, die niet dood is, maar fult hem fien fonder te kennen, en geen macht hebben om te doen kennen; gy fult met hem na Itaca niet wederkeeren, dan alvorens geweeft te zijn het fpeeltuig van het wreede Geval. Ha! Ik befweere de Hemelfche Machten om my te wreeken; geworpen in het midden der Zee, hangende aan de fcherpe punten van een Rots, en geQagen van den Donder, fult gy te vergeefs Calipfi aanroepen, die fig in uwe ftraffe fal ver- bliiden. Defe woorden uitgefprooken hebbende, was
haar ontroerd gemoed byna gereed om ftrijdige belluiten te nemen. De liefde herriep in haar hert de begeerte om Tekmacbus te houden. Dat hy leve, feide zy by haarfelfs, dat hy hier verblij- ve! Eindelijk fal hy miflchiengevoelig7ijn,we- gens het geen ik al voor hem gedaan heb. Eu- charis fal hem , als ik, de onfterffelijkheit niet konnen geven. O al te verblinde Calipfi! Gy bebt u felfs verraden door uw Eed, en zijt in verlegenheit, want de Golven van Styx, daar gy by gefwooren hebt, laten geen hoop meer overig. Niemand verftond defe woorden; men fag de Rafernyen in haar aangeficht afgebeeld, en
|
||||
Odyjfea van Homerus. 139
en al het verwocde venijn van den fwarten Co-
cytus fcheen uit haar hert op te komcn, en uit te waaffemen. Telcmachm wierd met fchrik be- vangen ; ry begreep het, want wat kan een ja- lourie liefde niet raadcn ? De fchrik van Telema- chus verdubbelde de ontroeringen der Goddinne, een Bacchant gelijk, die de iucht met haarge- huil vervult, en de hooge Bergen van Thracien doet weergalmen. Zy liep midden door het Bolch met een fchicht in de hand, roependeal haar Nimphen, en dreigende te doorbooren, al die haar nietvolgden. Juefe alle liepen in meenigte, ten uiterften verbaait door dit dreigen. Eucha- ris felfs naderde , met tranen in de oogen van verre 'Telemachus aanfchouwende, die %y niet meer dorft aanibreeken. DeGodinneverander- de van bloed, haar foo na-by fig iiende, en ver- af van genoegen te nemen door de onderdanig- heit defer Nimphe, ontftak %y in des te grooter woede, fiende haar fmerte verme'erderen door de fchoonheit van Eucharis. Onderwijlen was 1'ekmacbus all een by Mentor
gebleven. Hy omhelfde zijn knien , want op een andere wijfc dorft hy hem niet omvangen, of aaniien. Hy ftortte een vloed van tranen, en wilde fpreeken , doch niet aileen zijn ftemme, maar ook de woorden ontbraaken hem. Hy will niet wat te doen, te laten, of te willen. Einde- lijk riep hy uit: O MijnWaarde VaderMentor! Verlos my van foo veel qualen ; Ik kan u niet verlaten, of volgen; Verlos my van foo veel rampen, verlos my van mijn eigen felfs,engeef my over aan de Dood. Mentor omhelfde , vertroofte , en moedigde
hem aan , leerde hem figfelfc kennen , fonder zijn
|
||||
14.0 Vervolg der
zijn drift te vleijen. Soone, feidejiy, van den
wijfen Uiyffes, dx de Goden foo bemind heb- ben v en noch beminnen, 't is een uitwerking harcr liefde, dat gy Ibo veel vreefTelijke qualen moet uitftaan. Hy , die nooit gevoeld heeft de fwakheit, en het geweld inner hertstochten, is noch, nitt recht wijs , noch weet figfelfs te wantrouwen : want hy ken figfelfs noch niet. De Goden hebben u als met de hand geleid tot aan den oever van den Afgrond, om u te too- nen derfelver diepte, fonder echter u daar te la- ten mvalien: begrijp nu, dat gy nooit foud heb- ben konnen begrijpen, foo gy dat niet beproeft had. Te vergeefs foumen ons gefprooken heb- ben van de verraderyen der liefde , die ftreeld om te verderven, en onder een Ichijn van lief- felijkheit, de argrijllelijkfte bitterheden verbergt. Dit Kind is gekomen vol van liefkoferijen, met blijdichap , gelag en vermaak ; gy hebt het ge- fien, 't heeft uw hen geftoolen, en gy hebt ver- maak gehad , hem dat te laten rooven. Gy ibekt voorwendfelen om niet te weeten de wonde van; uw hert ; gy foekt my te bedrie- gen, en u fells te vleijen ; gy vreeft niets. Sie daar ,de vrucht uwer lichtveerdigl eit: tegenwoor- dig roept gy om de dood , als de eenige hoop u overgtbitvtn. De Goddinne van gelijken ont- roera, fchjjnd wel een helfche Raferny; Eucha- ris wera v^n een vier verteerd , wreeder dan al de lmerten des doods ; al de jalourfche Nim* fben aijn gereed om den anderen te verfcheuren. Sie eens wat de Verradelijke Liefde uitwerkt, die loo lieftelijk en fagt fchijnd! Laat uw voori- ge moed u te binnen komen , en bedenk hoe- danig de Goden u beminnen, mits zy u foo fchoonen weg batien om de liefde te ontvlieden, en
|
||||
Odyjfea van Homerus. 141
en uw waarde Vaderland weder te fien. Ca-
lipfa felfs is genootfaakt u weg te jagcn , het Schip is gereed , wat toeven wy dit Eiland te verlaten, daar de Deugd niet kan woonen ? De- fe woorden feggende , nam Mentor hem by de hand, en trok hem na den oever. Tekmachus volgde met moeite: altoos achterwaarts fiende, hy lag na Eucharis, of die ver van hem afwas, enhaaraangeficht nietkonnendefien, befchouw- de hy haar fchoone opgebonden haairen , haar fwierende kleederen en edelmoedigetred;hy fou geern haar voetftappen gekuflhebben. Doever- loor hy haar uit het geficht, hy flak noch de oo- ren op , fig verbeeidende haar ftemme te hoo- ren ; en niettegenrtaande haar afwefendheit fag hy haar, zy was als levendigvoorzijnoogen afgefchilderd , hy geloofde felts met haar te fpreeken, niet weetende waar hy was, of kon- nende luifteren na Mentor. Eindelijk tot fig felfs, als uit een diepen flaap komende, feide hy tegens Mentor ; ik heb beflooten u te volgen, maar heb noch geen Vaar-Wel gefeid aan Eucha- ris; ik wilde lieverfterven , als op foo ondank- baren wijfe haar verlaten. Wacht een wemig, dat ik haar noch eens fien, en een eeuwigdurend Vaar-Wel feggen mag. Laat ten minften toe, dat ik tot haar fegge: O himphe! de Goden nij- dig over mijn geluk, noodfaaken my te moeten vertrekken ; maar veel-eer llillen zy my !:et le- ven benemen, dan dat ik uwer niet fou geden- ken: Ah! mijnVader, laatmydefelaaftetrooft, die foo rechtveerdig is, of beneem my op dit oogenblik mijn leven. Neen ik wil in dit Ei- land niet verblijven , of mijn liefde verlaten 9 de liefde is in mijn hert niet: ik gevoele niet dan
|
||||
142 Vervolg der
dan vrindfchap en erkentenis voor Eucharis : 't
fal my genoeg zijn dat ik nochmaal mag feggen, dat ik fonder eenig vercoeven met u fal ver- trekken. Ik heb mededoogen met u, antwoorde Men-
tor; uw drift is foo geweldig dat gy die nietge- voeld. Gy gelooft geruft te zijn , en wend na de dood ; gy derft feggen , dat gy door de liefde niet overmand zijt, en gy kondufelrsniet aflcheuren van de Nimph , die gy bemind; gy fiet en verftaat niet anders dan haar ; voor het o- verige zijt gy blind en doof. Een menfch die met een rafende koortfe bevangen is , feid, ik ben niet fiek. O veiblinde Telemachel Gyzijtgereed om Penelope, die u verwacht , af te gaan; om XJlyJfes, diegynocheens lienfult, tevergeten;om 7taoi,daargynocheensgebiedenfult, te verfaken. Gy verwerpt de Glory en het hoog Voorbcfchik der Goden, u door foo veel wonderen belooft, en 't geen ze t'uwen voordeele gedaan hebben; eindelijk treed gy al defe weldaden met de voet, om oneerlijk by Eucharis te leven.Kond gynoch feggen dat de Liefde a aan haar niet verbind, wat is het dan dat u oneroerdPWaarom wilt gy dan itervenPWaar- om tegens dc Goddinne met foo veel drift gefproo- ken ? Ik befchuldig u niet van ontrouw, maar betreure uw verblindheid. Vlied Telemacke! Vlied , men kan de Liefde niet overwinnen, dan dusdanigen Vyand van verre ontwijkende. De ware Moed bcftaat in vreefen, en vluchten, in vlieden fonder overleggen, in wijken fonder achterdenken, of ooit achterwaarts te fien. Gy hebt vergeten de forgen, die ik vooru gedragen heb van uw Kmtsheid af aan, en de gevaren, die gy door mijn raad ontworfteld zijt, gedenkt gy
|
||||
Odyjjea van Homer us. 143
gyniet: ofgeloofmy, of lijd dat ik u verlate.
Will gy hoe feer het my bedroeft, u te fien ren- nen na uw verderf ! Kon u te binnen komen wat ik al geleden heb , federt ik u niet heb der- ven fpreeken! De moeder dieuheeftterWereld gebracht heeft minder fmerten in haar baren ge- voeld. Ik hebgefweegen, mijn bleed geeeten, mijn verfuchtingen opgekropt, om te fien of gy wederom tot my fbud komen. Mijn Soon! Mijn waarde Soon! vertrooft mijn hert, geef my weder, 't geen my waarder is, als mijnin- gewanden: geef my I'ekmachm weder, die ik verlooren heb; geef u weder aan u eigenfelfs. Soo de Wijsheit in u de Liefde te boven gaat, leefik, en leve gelukkig; maar foo de Liefde, niet tegenftaande deWijsheit, u wegfleept, kan Mentor niet langer leven. Gedurende dat Mentor dusdanig fprak, volvorde hy zi)n weg na de Zee- kant; en Telemachus, die nog niet item genoeg was, om hem van felfs te volgen, was bereids in die ftaat , om fig fonder tegenftand te laten leiden. Minerva, altoos verborgen onder de gedaante
van Mentor, bedekte Telemachus onligtbaarmet haar Schild, en hem omhan^ende met een iiod- delijke ftraal,deed hem een Moed gevoelendic hynochooitgeproefthad, federd hy in dit Eiland geweeft was. Eindelijk quamen zy binnen een plaats van het Eiland, daar den oever der Zee fcherp was, 't was een Rots, die gedurig door de fchuimende Zee-golvengeflagenwicrd. Zybefa- gen van defe hoogte, of het Schip van Mentor ge- bouwd,nochop defelve plaats was, maarzybe- ipeurden een droevig geficht. De liefde was_levendig geraakt, fiende dat defen
on-
|
||||
144 Vervolg der
onbekenden Grijfaard ,niet alleen ongevoelig was
voor lijrt fchichten, maar daarenboven Telema- chus hem bernim* Hy weende van verdriet, en ging Calico opfoeken, dwalende in de duiitere en fchaduwachtige BofTchen; xy kon hem niet fien fonder verfugteh , en bevond dat hy haar al de grieven van zijn hert opende. De Lief- de feide dan, xijt gy een Goddinne , en laat gy u overwinnen van een fwak fterffelijk menfch, die gevangen is in uw Eiland ? Waarom laat gy hem vertrekken ? O ongelukkige Liefde! antwoorde ty, ik wil niet meer luifteren na uw verderfFelijken raad : Gyxijthet, diemygetrok- ken .hebt uit een fagte en diepe ruft, om my ne- . der te ftorten in een Afgrond van ellenden en ongeiukken; dit is nu gedaan, ikheb gefvvoren by de onderaardfcheGolven van Styx,dat ik Te- "lemachus fal laten vertrekken. Jupiter, de Vader der Goden, fou fig tegens defcn ontfagchelijken Eed niet derven aankanten. Tekmachus vertrek uit mijn Eiland , doe van gelijke foo, gy ver- derftelijk Kind. De Liefde zijn tranen ardroo- gende, deed een valfche en quaadaardige lach, en feide, in waarheit Merrier een grootebelemme- ring , laat my varen, laat my begaan , voig u- wen Eed , kant u niet aan tegens het vertrek van Tekmachus, noch ik, noch uwe Nimphen hebben gefworen by de Golven van Styx, hem te fullen laten vertrekken. Ik fal haar het voor- nemen inboefemen> om het Schip in brand te fteekeri, 't geen Mentor met fop veel fpoed ge- maakt heeft; zijn neerftigheit, daar doorhyons heeft foeken te verraflen, fal vruchteloos zijn. Hy fal op xijn beurf bedroge.; werden , en hem fal geen middeloverigblijvenom2f/e?»<»^»i u te ontrukken. Defe |
||||
OdyJJea. van Homerus. 145
Defe vleijende woor&en deeden de hoop en
Mijdfchap aoordringen tot in de binnenfte inge- wanden van Calipjb. Gelijk een Stride wind verquikt de argematte Kudden , door de hit- te verteert op den oever van een nroomende Ri- vier,op foo een wijfe vcrfrooide dit Dijcours dc Wanhoop der Goddinne; haar aangeficht wierd helaer, haar oogen ontlooken , de nare forgen, die haar hert verteerden , vlooden op dat florid verre van haar; xy hield hem op > lachte , en vleide de dwafe L>efde, en hem Liei-kofende, bereide 2y nieuwe fmerten voor haarfelfs. De Liefde te vrede, van haar overreed te hebben, gmg van gelijken om de Nimphen te overreden, die dwalende en verltrooid waren op de Bergen als een Kudde Schaapen, die dewoede van v'er- hongerde Wolven heeft doen viuchten ver af van haar Herder- De Liefde vergaderde haar wederom by een , feggende, Telemachiis is noch in tiw handen ; ipoedt u om het Schip in brand te (leeken, 't geen den reukeloofen/&»- tor heert toegetakelt om te viuchten. Hier op ontftaaken zy toortfen, liepen na den oever, Ichuirnbekten van Gramfchap, maakteneen ge- weldig getier, fmeeten haar lofle haairen achter op haar ruggen even als Baccbanten. De vlam- me ging reeds op, en verteerde het fchip, 't geen bettreken met hars, pek, en teer, zijn vlamme tot in de Wolken verhief. Telemachxs en Mentor befpeurden defen brand van de Rots, en hoorden het gekrijt der Nimphen \ hier door wierd T'elemachus verlokt om fig te verblijden, want iijn hert was noch niet ten vollen gerte- fcn, en Mentor bemerkte , dat 7.ijn hertstocht was als een qualijk uitgebluft vier, 't geen t'el- K kens
,-*
|
||||
146 Vervolg der
kens onder de alfche ontvonkt en fprankels op-
werpt. Sie daar dan, feide Telemachus, my we- der gekluifterd in de banden ! Ons is geen hoop meer overig om dit Eilandte verlaten! Mentor fag wel dat Telemachus wederom verviel in xijn voorige fwakheden, en dat hy geen oogen- blik tijds moefl: verliefen. Hy befpeurde van ver in 't midden der baren een Schip dat op Anker lag, enhet Eilandniet dorft naderen, dewijl al de Stierluiden widen dat het Eiland van Calipfo voor alle fterffelijke menfchen on- toegangkelijk was. De Wijfe Mentor ftiet hier op Telemachus, die gefeten was op dc kant van de Klip, en fmeet iiem in Zee , en wierp fig- felfs van gelijken daar in. Telemachus verbaaft door defe geweldige val, kreeg een deel Zee- water in't Lijf, en wierd een lpeeltuig der ba- ren, maar tot figfelfskomende , en Mentor fien- <Je, die hem de hand bood, om in 't fwemmen hemte helpen, dacht hy nergens anders om, dan om van dat nootfchikkelijk Eiland af te wijk- ken. De Nimphen die gelooft hadden , haar te fullen gevangen houden, verhieveneenverwoed gekrijt, niet meer konnende haar vlucht belet- ten. Calipfo niet te trooflen , keerde na haar Grotte, die zy met een jammerlijk gehuilvervul- de. De Liefde die xijn Zegen-praal veranderd fag in een fchandelijke nederlaag , verhief fig in 't midden der lucht, en zijn vleugelen uitbrei- dende , vloog na de Bolfchagie van Idalien, daar zijn wreedc Moeder hem verwachtte. Dit Kind noch wreeder dan zy, troolte haar al lag- chende , wegens al de qualen , die hy had uit- gerecht. Namaten dat Telemachus van het Ei- land afweek , gevoelde hy met vermaak zijn moed we-
|
||||
OdyJJea van Homerus. 147
wederom aanwaflchen, en £ijn liefde voor dc
Deugd aangroeijen. Ik beproeve , riep hy uit, fpreekende tegens Mentor, 't geen gy my gefeid hebt, en ik niet heb kounen geloven by gebrek van ondervinding. Men komt de fouten niet te boven, danmetdieteontvlieden, OmijnVader! hoelief hebben my de Goden gehad, dat zy u t'mijner hul- pe hebben gefonden ; ik had verdiend daar van berooft, en aan myfelfs overgelaten te werden. Ik vreefe niet meer de Zee, Winden, noch On- weeren, maar alleen mijn Hertstochten. De Liefde is meer tefchroomen,danallefchipbreuken. Het Schip, 't geen daar ten anker lag, en zy naderden, was een Schip van Phenicien, dat na Epirus ging. Defe Pheniciers hadden Telema- cbm gefien in de tocht naar Egypten, maar had- den geen acht genomen, hem te kennen in 't midden der Golven. Wanneer Mentor dicht genoeg aan het Schip was, om fig te konnen la- ten hooren, riep hy met grooter ftemme, zijn hoofd boven het water fteekende : O Pheniciers! die foo behulpfaam zijt voor alle Natien, wei- gerd het leven niet aan twee menfchen, die dat van uwe beleeftheit verwachten: foo de eerbied der Goden u beweegt, ontfangt onsinuw Schip, wy fullen over-al gaan , daar gy gaat Hy die het gebied had antwoorde , wy fullen u met blijdfchap ontfangen; ons is niet onbekend, wat- men doen moet aan onoekenden, die ongeluk- kig fchijnen ; hier op wierden wy in het Schip ontfangen. Maar naaulijks waren wy daar in gekomen,ofwy kondengeen adem halen,want wy hadden langen tijd gefwommen, en gewor- Iteld tegens de woedende Zeegolven. Allenks verkreegen wy weder onfe voorige krachten. K a Men |
||||
148 Vervolg der
Men gaf ons andere kleederen, vermits de onlc
fwaar van het water waren , die het doorweikt had, en datvanallekantenafliep. Wanneerwyin ftaat waren van te konnen fpreeken, drongen al de Phemciers by een, om onfe Gevallen tever- ftaan. Die het bevel op 't Schip had feide: Hoe hebt gy in dit Eiland, daar gy uit gekomen zijt, konnen ihkomen? 't word, namenfeid, befeeten door een wreede Goddinne, die nim- mer lijd, dat men daar aanland; 00k is dat om- ringd door afgrijflelijke Klippen, tegens welke de Zee yflelijk aanwoed, en waar aan men on- der blijkbaar gevaar van Schipbreuk niet kan na- deren. Op defe wijfe, antwoorde Mentor,zijn wy op defe Kurt geworpen: Wy xijn Grieken, ons Vaderland is het Eiland van Itaca, dicht ge- legcn by Epirus, daar gy na toe gaat. Als gy felfs al te ftaca, 't geen in uwwegis,nietwikie inloopen, is het ons genoeg dat gy ons brengt in Epirus, daar fullen wy vrienden genoeg vin- den, die forg fullen dragen, dat wy door de kortfte weg fullen konnen overfteeken naar Itaca, en wy fullen voor altoos aan u verfchuldigt rijn, de blijdfchap van wederom te lien,'t geen onsliefft en aangenaamft in de Wereld is. Op defe wijfe voerde Mentor het woord, en Telemachus ftillwijgende liet hem fpreeken, want de voor- barigheden, die hy in het Eiland van Calipfi bc- toont had , hadden hem meerder Wijsheit ge- leerd; hy minxouwdefigfelfs, en gevoelde dat het hem altoos noodig was de wijfe leffen van Mentor op te volgen ; en als hy hem niet kon fpreeken, om ziju gevoelen af te vragen, ten minften deed hy dat met de oogen, en trachtte fcijn gedachten te raaden. |
||||
Odyjfea van Homer us. 149
Den Bevclhebber der Pbemciers zijn oogenop
T'ekmachus geflagen hebbcnde , geloofde hem meer gefien te hebben , maar dat was een verwarde geheugchenis, die hy nietkon ontwin- den. Lijd, feide hy, dat ik u afvrage, of gymy meer gefien hebt, gelijk het my toeichijnd u meer gefien te hebben. Uwwefen is my nieton- bekent, ik heb reeds daar aan getwijffelt, maar ik weet niet of ik u meer gefien heb, uw geheu- gen fal 't mijne konnen te hulp komen. Te- lemachus antwoorde hem met een verwonde- ring, vermengt met blijdlchap :U aanfiendc,ben ik in defelve itaat, als gy in opficht van my; ik heb u gefien, en kenne u, maar kan my niet te binnen brengen, of dat in Egypten, of in Tyrus geweeft is. Daar op den Phenicier , even als een menfch, die uit een diepen flaap ontwaakt, allengs 2ijn wegwijkenden flaap gedachtig word, eenfloegs uitriep, Gyi\)tTelemachus, dieNarbal in zfjn vriendfehap aannam, als wy uit Egypten wederquamen; Ik ben iijn Bioeder, daar hy u buiten twijffel meenigmaalvangefprookenheeft, ik liet u in zijn armen. Na de Tocht van Egyp- ten moeft ik over alle Zeen varen naar hetbe- faamde Betica tot by de Pilaren van Hercules ; das heb ik federd uniet meer gelien, enhetmoet u geenfinsverwoiideren, datikmoeitegehadhcb om u te kennen. Ik fie wel, antwoorde Telemacbp.s, dat gyvf-*
doam t\}t: ik fou u liende , niet gekent hebben, maar kenu nu door det'famenfpraak, die ik met Narbal gehad heb. O wat blijdlchap voor my! dat ikeenige nieuwemaren uit u fal konnen ver* ftaan, van een man , die my altoos feerlief en \vaard fal zijn. Is hy noch te Tyrus ? J4)d nV K 3 niet |
||||
150 Vervolg der
niet grootelijksvanden achterdochtigen enwrce-
den Pigmalio»> Adoam daar op in zijn redea vallende , autwoorde hem : Weet Telemache, dat het Geval u aan een Man heeft overgele- vert, die allerlei voorforgen voor u fal dragen. Ikfal u wederbrengen in het Fjland Itaca, alvo- rens het wenden na Epirus, en de Broeder van Narbal fal u geen minder vriendfchap bewijfen, dan hy gedaan heefti Dit gefprookenhebbende, bemerkte hy, dat de Wind , die hy afwachtte, begon te waaijen: hy liet de Ankers lichten, de Zeilen ophalen, en met kracht van Riemen de Zee door-klieven. Hier op nam hy Telemachus en Mentor aan een zijde, om haar te onderhou- den. Ikgaa, feidehy, Telemachus aanfchouwen- de, uw nieusgierigheit voldoen: Pigmalion leert niet meer, de Rechtveerdige Goden hebben de Aarde van dat fchrikdier verloft ; en gelijk hy niemand vertroude, foo 00k niemand hem. De Goeden waren te vrede met alleen te verfugten, en zijn wreedhedenteontvlieden, fonder tekon- ncn befluiten hem eenig leed aan te doen; de lioofen geloofden haarieven niet te konnenver- feekeren, dan methetxijne wegtenemen. Daar was geenTywr, die nietdagelijksingevaarwas, van het voorwerp te xijn van 2ijn achterdocht; zijn Wachten fells waren meer daar voor bloot geftelt, dan andere. Gelijk z.ijn leven in haar hand was , vreefdehy haar meer dan andere men- fchen j op het minlte vermoeden oft'erde hy die op aan zijn veiligheit. Hy kon geen foodanige meer vinden,die hy zijn leven vertrouwde. Zijnde dan in dittgedurig gevaar, widen zy haar niet te red- den uit foo gevaarlijken ftaat, dan de wreede wan- trouwens te voorkomen door de dood van defen Wreedaard. De |
||||
Odyjfea van Homerus. 151
De Godloofe Aftarbe , daar gy foo dikwils
van hebt hooren fpreeken , was de eerfte , die het verderf des Konings befloot; ty beminde met veel drift een jongen Tyrier, Joazar genaamd, en verhoopte die op den Troon te fetten. Om dit voornemente doen gelukken, maaktezyden Koning wijs, dat de oudfte zijner twee Soonen, Phadael genaamd, ongeduldig om zijn Vaderin de Rcgeering op te volgen, tegens hem hadt'fa- mengefwooren ; zy had valfche Getuigen opge- focht om det'famenfweering te bewijfen. De ongelukkige Koning deed zijn onfchuldigen Soon fterven.De andere,B«/eaz,«r gcnaamd,wierd raSa- mos verfonden, onder voorwenden van te leeren de Zeeden en Wetenfchappen der Grieken , ver- mits Aftarbe den Koning had doengeloven , dat hy hem moeft verfenden , ten einde hy fig niet mocht komente verbindenmet deMifnoeg- den. Naaulijks was hy vettrokken , ofzy,die bevel over de Scheepen hadden, zijnde door dit wreede Wijf omgekocht, namenhaarflagwaar, om fchipbreuk te lijden geduurende de nacht, ty fwommen aan Barken , die haar wachttedeu, maar wierpen den jongen Prins in Zee. Onder- wijlen waren de Minneryenvan Ajlarbe nieton- bekend, dan alleen aan Pigmalion , die fig ver- beelde, dat zy altoos hem alleen maar fou be- minnen. Defe Vorft foo wantrouwend, had alleen een blind vertrouwen op dit affchouwelij- ke Wijf. 't Was de Liefde , die hem tot defe overmaat van vertrouwen dreef. Terfelver tijd deed de gierigheit hemvoorwendfelenfoekenom Joa&ar te doen fterven, daar Aftarbe op verflin- gert was. Hy dacht nergens anders om, dan om de Rijkdommen van defen Jongelingteroo- K 4 ven.
|
||||
15 2 Vervolg der
ven. Maar tcrwijl Pigmaliott was gewordcn als
een roof van ^ wantrouwen , liefde , ende gie- righeit, haaftte fig Ajiarbe om hem het leven te beneemen: %y geloofde , of hy niet wel eenigc lucht gekregen hadde van haar fchandelijke lief- koferyen met defen Jongeling. Daareuboven wilt zy, dat de Gierigheit alleen genoegiaam was om den Koningtot foo wreedehdaadaantedrij- vens tegens Joazar : des belloot zy niet een pogenblik te verliefen , om dir te voorkomen. Zy bemerkte dat de voornaamfte Amptenaaren van het Paleis gereed waren om den Konmg te vermoorden; dagelijkshoorde zy mompelen van een nieuwe t'famenfweering : maar zy vreefde fig aan iemand te vertrouwen, die haar fou kon- nen yerraden.Eindelijk fcheen haar het verfeekerd- fle middel Pjgw«/w» te vergeeven. Hyat meenig- maalalleen met haar, en maakte feli's gereed al het geen hy moeft eeten, fig niet konnende ver- trouwen, dan op zijn eigene handen : hy (loot fig op in de afgefonderdfte plaats van het Paleis, om te beter zijn wantroviwen te verbergen , en om niet beloerd te worden als hy de Gerech- tcn gereed maakte : hy dorft niet meer foeken eenige vermaaklijkheden der Tafel, noch kon belluiten iets te eeten, dat hy felts niet had ge- reed gemaakt. Dus gebruikte hy niet alleen geen'fpijfen door de Koks toegemaakt, maar ook geenWijn, Brood, Sout, Oly, Meik, of eenig ander gewoon voedfel : maar at niet dan Vrugten, die hy felfs in zijn Tuin hai geplukt, of Kruiden die hy had gefaaid , welke hy felfs kookte. Voor het overige, hy dronk nooit an- ders dan water, 't geen hy felfs putte ilk een Fontein, die beflooten was in een plaats van |
||||
Odyjfea van Homerus, 153
7,'jn Paleis, daar van hy altoos de fleutel by fig
droeg. Niet tegenftaande hy foo een goed ver- trouwen fcheen te hebben op Aftarbe liet hy ech- ter niet na fig tegens haar te verfcekeren. Hy liet haar altoos eerft voor hem eeten en drinken van al het geen op zijn Tafel quam , ten einde hy fonder haar niet mocht vergiftigt werden , en 7,y geen hoop mocht hebben langer tc leven als hy : maar zy nam tegengift , 't geen een oud Wijf, noch boosaardiger als zy, en die een Kop- pelaarfter haarer verhoole Minneryen was,haar gegeven had. Na dit vreefde zy niet meer den Koning te vergiftigen; en fie eens opwat wijfc zy haar oogmerk bereikte. Op ditftond, alszy de maaltijd begonnen , maakte dit oude Wijf fchielijk eenig gerucht aande Deur: deKoning, die altoos in vrees was, dat hem iemand wilde vermoorden, wierd ontrocrd, en liep aanftonds daar na na toe, om te lien of die we! geilooten was. Het oude Wijf week weg , de Koning b'eef alleen niet weetende wat daar van tedenken of te geloven, echter dorfl: hy de deur niet openen om bericht daar van te hebben : Aflarbe fprak hem wederom moed in, vleide, en porde hem aan om te eeten , zy had bereids vergif gewor- pcn in de goude Kelk , terwijl hy na de Deur gegaan was. Pigmalion , als hy gewoon was, deed haar eerft drinken , zy dronk onbevreeft, fig vertrouwende op het tegengift. Pigmalion dronk insgelijks, en viel weinig tijd daar na in fwijmeiing. Afiarbe , die hem bequaam kendc om op het minfte vermoeden haar te dooden, begon haar kleederen te fcheuren , het haair uit haar Hoofd te rukken, en een afgrijiTelijk ge- jammer op te heflcn: zy omhelfde den fterven- K f den |
|||||
,:*§*k.
|
|||||
iff Vervolgder
den Koning , en hield hem gcdrukt tuflchen
haar armen, zy ftortte een vloed van tranen; want de tranen ftonden dit liffige Wijf niet dier. Ein- delijk wanneer zy fag , dat dekrachten desKo- nings waren uitgeput, en hyin doodsnood was', vreefde zy dat hy wederom mogt bekomen, en hy haar met hem mogt doen fterven j des ging zy over van lief-kofingen, en de teederile teekenen van vriendfchap tot de uiterfie verwoedheit, wierp fig op hem , en verworgde hem. Vervolgens trok zy van zijn vinger den Koninglijken ring, benam hem de Kroon, en deed Joa%er inkomen, en gaf die de een en de ander. Zy geloofde dat aldiegeene, die haar hadden aangehangen , niet fouden nalaten haar drift op te volgen , en dat haar Minnaar voor Koning fou werden uitge- roepen. Maar zydie de voorbaarigfte waren je- weeft, om haar te behagen, waren neerflagtige en dienftbare gemoederen, onbequaam voor een oprechte genegenheit, Daarenbovenontbrakhaar moed, zy vreefden de hoogmoed, veinfery, en wreedheit defer Vrouwe; yder wenfte voor zijn eigene veiligheid , dat zy mogt vergaan. On- derwijlen was net Paleis vervuld met een afgrijf felijk gerucht en oproer, wijd en zijd hoordemen ccn jammerlijk geroep, de Koning is dood! ee- nige waren verbaaft, andere wapenden fig; alle Jtheenen zy bekommerdoverdegevolgen. Maar de Faam, verheugd over dit geroep, verfpreide fig cenfloegs door de gantfche Stad van Tyrus, en daar wierd niemand gevonden, die den Ko- ning beklaagde. Sijn dood was de verloffing en trooft van het gantfche Volk. Narbal getroffen door foovreeflelijken flag, beweendealseeneer- lijk man het ongeluk van Pigmalion, die iigfelfs ver-
|
|||||
j0>
|
|||||
OdyJJea van Homerus. 155
verraden had , mits hem felfs overgevende aan
de rampfalige Aftarbe, en die liever had willen zijn ecu vreeflelijk fchrikdiervoor zijnVolk, als volgens de plicht eens Konings, derfelver Va- der. Hy dacht op het welwefen van den Staat, en haaftte fig alle eerlijke luiden by een te ver- gaderen om Aftarbe te wederltaan, onder wien men noch felder en harder Regeering fou heb* ben ondervonden, dan het geen foo quam te em- digen. Baleazar was niet verdronken , alsmen hem
in Zee wierp : en die Aftarbe verfeekerden dat hy dood was, deeden fnlks, gelooveade dat waarlijk foo te zijn , maar de duifterheit des nachts had fwemmende hem geborgen ; de Viflchers van Creta bewoogen door medelijdcn, hadden hem in haar Barken ontfangen. Hy had in zijns Vaders Koningrijk niet derven weder- keeren , vermoedende datmen hem had willen om hals brengen, envreefendefoovoordewree- de jaloufie zijns Vaders, als delilten van Aftar- be , bleef hy langen tijd dwalende, en vermomd op den oever der Zee van Syrien , daar de Vif- fchers van Creta hem hadden opgefet. Selfswas hyverplichteenKuddetehoeden, om zijn Brood te wihnen. Eindelijk vond hy een middel om Narbal te doen weeten den ltaat daar hy in was : hy geloofde zijn geheim en leven tekonncnver- trouwen aan een Man, die foo veel blijkenhad gegeven van oprechtigheit. Narbal, foo qualijk gehandeld van de Vader, liet niet na den iioone te beminnen, en voor zijn aanbelangens tewaa- ken , maar droeg voor-al forg om te beletten, dat hy nooit mogt ontbreeken aan de plich- tcn, die hy zijn Vader fchuldig was, en ver- maan-
|
||||
1^6 Vervolg der
maande hem ftandvaftig zijn ongeluk te draa>
gen.Baleazarhad Narbalbevooten, hem eengou- den ring toe te fenden, ak hy fou oordeelen het tijd te zijn, om fig by hem te vervoegen. Nar-> bal oordeelde gantfch niet tijdig dat Ba/eazar fbu overkomen, gedurende het Ieven van zijn Vader Pigmalion. Hy fou alles gewaagt heb- ben voor het leven van zijn Vorft, enzijneigen. Soo befwaarlijk was het te ontgaan de fchcrpe navorfilngen van Pigmalion. Maar foo dra dele Koning een einde had gemaakt van zijn Ieven , waardig zijn mifdrijven , haallte Narbal die goude Ring Balea&ar toe te fenden , die aan- nonds daar op vertrok , en binnen korten tijd fig vertoonde voor de poorten van Tyrus. Ter dier tijd was de gantfche Stad in rep en rocr, om te weeten wie Pigmalion foaopvolgen. Ba- leazar wierd lichtelijk erkend door de voornaam- ftc Tyriers, en het gantfche Volk. Men bemin- de hem, met ter lierde van den Koning zijn Va- der, die gchaat was, maar ter oorfaak van zijn fagtmoedigheit, en befadigdheit. Zijn langduri- ge ongelukken felfs gaven hem eenige luifter, die boven-al zijn goede hoedanigheden uitblonk, en de herten van alle Tyriers tot hem neigden. Narbal 'vergaderde al de Hoofden van het Volk, de Grijfaards, die den grooten Raad uit- maakten , en de Prieucrs der groote Goddinne van Phcnicien. Sy begroeteden Baleazar als haar Koning, en deeden hem doorHerautenutt- roepen ; het Volk beantwoorde dat met veelfe- genwenfchingen. Aftarbe hoorde dat in het bin- nenfte van het Paleis, daar zy haarfelfs met haar laffe en eerloofe ]oa%ar had opgeflooten. Al de boos-
|
||||
Odjjfea van Homerus. 157
booswichten , daar zy haar van bediend had,
gedurende hct leven van Pjgw?«//o#,haddenhaar verlaten; 't was om dat de boofdoenders, de boot- docnders vreefen, die niet vertrouwen, en wen- fchen buiten gefag te fien , om dat zy weeten , dat die defelve fouden misbruiken, en ingewel- denary veranderen. Maar wat de Goeden be- langt, c!e Boofen konncn fig beter daar mede vergelijken, vermits zy ten minften in die verho- pen te vinden een bezadigdheit en toegeventheit. By AJlarbe verbleven alleen eenige, die mede- plichtig waren aan haar fchelmftukken, en niets hr.dden te verwachten dan haar welverdiende ftraffen. Men bcitormde het Paleis. Defe Fiel- ten dorften geen lange tegenwcer bieden, en fochten niet danteontvlieden. Aftarbe, vermomd als een Slavinne , trachtte onder de meenigte te ontkomen, maar een Soldaatkon haar, zywierd gevangen , en men had moeite genoeg om tc neletten, dat zy niet wierd aan honderd ftukken gefcheurddoor het woedende Volk: bereidshad- men haar begonnen door deflijktefleepen, maar Narbal trok haar uit de handen van het Graauw. Hier op verfogt zy B<rieaz,ar te mogen fpreeken, verhopende hem door haar aanloklelen te beto- veren, en hem te feggen, datzy veel faakenvan aanbelang, en gewichtige geheimen had te ont- dekken. Bakazar'kon niet weigeren haar te hooren. Doe vertoonde zy nevens haarfchoon- heit een aanlokkige en zeedigeminnelijkheit,be- quaam om de verbitterdfte en felite herten te vermurwen. Zy vleide Balcaz,ar metde teeder- fte en doordringendfte lof-tuitingen; en vertoon- den hem hoc leer Pigmalion haar bemind had: zy befwoer hem by zijn affche medelijdeu met haar
|
||||
158 Vervolg der
haar te willen hebben : zy riep de Goden aan,
even als of zy die oprechtelijk aanbad : zy ftort- te een vloed van tranen: zy wierp fig op de Knien voor den nieuwen Koning , vervoJgens ver- gat zy niets, ora aan hem zijngetrouwiteen toe- genegenfte Dienaaren verdacht te maaken. Zy befchuldigde N.arbal dat hy lig ingelaten had in een t'famenfwcering tegens Pigmalioa , en ge- tracht het Volk gaande te maaken, om hem Ko- ning te maaken ten nadeele van Baleazar ; en voegde daar by , dat hy den Jongen Vorit wilJe vergeven. Diergelijke laiteringen verfon zy te- gens al de andcre Tyriers > die de Deugd bemin- den. Zy verhoopte in het hert van Baleazar het felve vermoeden, achterdocht, en wantrouwen te vinden, als zy gclicn had in dat van Pigma- lion zijn Vader. Maar Bakazar niet langer konnende verdragen de vuilc quaadaardigheit de- fer boofe Vrouwe , viel in haarc redenen, en riep zijn Wacht. Men fmeet haar in de Ge- vankenis : de wijfte Grijfaards wierden gefchikt om haardoenteondeifoeken, men ontdekte met fchrik dat zy Pigmalion had vergeven en veruikt. Het gantfche gevolg van haar leven was als een gedurige aaneenfchakeling van affchuwelijke fchelmftukken. Zy wierd veroordeeld ter ftraf- fe , daar de grootfte mifdadigers binnen Pheni- cien mede geftraft worden, te weten, omleven- dig met een klemvierverbrand tewerden. Maar wanneer zy vernam , dat geen hoop van leven meer voor haar overig was, wierd zy even ge- lijk als een woedende Raferny, uit de Hel los gebrooken; zy fwolg het vergif in, 't geen zy altoos gewoon was by fig te dragen ora te fter- ven, ingeval men haar langdurige pijnen wilde aan-
|
||||
. OdyJJea van Homer us. i ^
aandoen. Die haar bewaarden bemerkten wel
dat zy een hevige fmerte leed; zy wilden haar helpen, maar nimmermecr wilde zy antwoor- den, en deed een teken, dat 7y geen verlichting bcgeerde. Men fprak haar van de Rechtveerdi- ge Goden, die zy getergt had; in pluats van be- rouw en leedwecfen te betuigen over ha^r ftin- kende en groufame mifdaden, befchouwde zy den Hemel als met Verachting en Hoogmoed, om de Goden noch meer te verbitteren. De Woede en Godloofheit waren op haar ftervend aangeficht als leveudig argemaalt; men fag niets meer overig van haar fchoonhek,die foo veel Men- fchen had ongelukkig gemaakt, al die aanlok- lijkheden waren verdweenen, haar ingevalleoo- gen vloogen door het Hoofd, en wierpen van fig een verwoed geficht, een kloppende bewee- gmg beroerde hare lippen, en hield dc mond wijd open gefpalkt, haar gantfch ingetrokke wefen maakte vervaarlijke ftuipen , een blaauwagtigc bleekheid, en doodelijKekoude had haar gantfche Lichaam bevangen i dikwils fchcen zy weder tc bekomen, maar dat was niet dan om een af- grijiTelijker gehuil op tehefFen; eindelijk flierf zy, latende vol fchrik en vreefe alle die haar fagen. Haar Godloofe fchimmen daalden buiten twijffel in die droevige plaatfen, daar de wreede Danaiden altoos water fcheppen in doorgeboor- de vaten, Jxion geltadig zijn rad omwenteld ,en Tantalus van dorft verftikkendc, geen water kan infwelgen , 't geen zijn lippen ontflipt ; daar Sizipbus te vergeefs zijn (lecn wenteld, die fon- der ophouden nedervalt, en daar Thytia gedu- rig in haar altoos groeijende ingewanden lal ge- voelen het knagen van een Gier. Balea.
|
||||
166 Vervolg der
Baka&ar van dit fchrikdier verloft, dankte de
Goden met ontallijke otferhanden. Hy begon lijn Regccring met een beleid, geheel urijdig en aangekant tegens dat van Pigmalion. Hy bevlij- tigde fig om de Koopmantchap , die dagelijks meer en meer afnam,te doen bloeijen. Wegens de voofnaamfte faaken hoorde hy den Raad van Narbal: wierJechter geenlins door hembeltierd, want hy wilde allcs felts overweegen. Hy hoorde alle verfchillende gevoelens,die men hem wilde ge- ven, en befleohte dan de faaken, na het geen hem bed fcheen: hy was van het Volk bemind, en-bcfittende hare herten, befat hy meer dan de fchatten , die zijn Vadet door wreedc gierigheit had by een vergaderd ; want daar was geen huisgeiin, dat hem al haar gocd niet foagegeven hebben in een dringende nood. Dus is het geen hy haar laat, voor hem meer, dan of hy het haar benam. Hy heeft niet noodig eenige voor- forg te dragen voor zijii leven, want hy isaltoos omringt met de verfeekerfte Wacht, zijnde de liefde xijher Onderdanen. Daar is niemandon- xler z,ijn Burgers,of ly vreefen hem te verliefen, en geen onder haar, die tijn leven niet fouwaa- gcn> omte behoudendatvanfoogoedenKoning. Hy leeft gelukkig,en zijnVolk is gelukkig met hem; hy vreeft zijnVolk te veel te belalkn, enzijn On- derdanen vreefen dat fy hem geen groot decl ge- noeg harer goederen aanbieden; hy laat haar in den overvloed, en deefe overvioed maakt haar niet onleerfaamen ongebonden, wantzyzijnarbeid- faam en genegen tot den Koophandel, en ftand- Vaftig in 'tbehouden vande fuiverheit harer oude Wetten. Phenicien is weder opgeklommen ten toppunt yan haar voorige grootsheit en Glory. |
||||
Odyjfea van Homer its. 161
t Is aan haar jongen Koning , aan wie zy defe
groote welvaart verfchuldigt is. Narbal regeerd onder hem. O Telemache ! dat hy u te- genwoordig fag , met wat een blijdfchap fou hy u ontfangen , en met wat gefchenken op-. hopen ? Wat vermaak fou het hem zijn u heer- lijk na uw VaderJand af te fenden. Ben ik niet gelukkig dat ik doe, 't geen hy geern fou willen doen ? Ik fal felfs gaan na het Eland Itaca, om den Soone van UlyJJes daar op den Troon te fet- ten, ten einde hy daar foo wijflelijk mach regce- ren, als Balea&ar binnen Tyrus. Na dat Adoam dus gefprboken had, omhelf-
de hem Telemachus, bekoord door de Gefchie- denis, die defe Phetihier quam te verhalen, en noch meer door de teekeuen van vriendfchap, die hy in zijn ongeluk ontfing met groote ge- negenheit. Vervolgens vroeg Adoam hem door wat geyal hy in het Eiland van Calipfo gekomen was. Telemachus verhaalde hem op zijn beurt de Hiftorie van zijn Vertrek van Tyrus, zijnDoor- tocht, en Aankomft in het Eiland van Cyprus, de wijfe op welke hy Mentor had wedergevon- den, haar Reife na Creta, de openbare Spee- len tot verkiefing van een Koning, na de Vlucht van Idomeneus, de Gramfchap van Venus , het Vermaak daar Califfo haar mede ontfangen had, de Jaloufie defer Goddinne tegens een van haar Nimphen, en het Bedrijf van Mentor , die zijn vriend in de Zee had geworpen, in dat oogen- blik, als hy dit Schip van Phenicien gewaar wierd. Na defe onderhandelingen liet Adoam een
treffelijke maaltijd aanrechten, en om des te meer aijn groote blijdfchap te betuigen, allerhande ver- L ffiaakT
|
||||
162 Vervolgder
maaklijkhcden opdiffchen , die de Gaftenkon-1
den verheugen. Dc Tafel wierd bediend van Jonge Pheniciers , in 't wit gekked , en met bloemen gekroont. Men rookte de uitgefocht- fle parfuimcn van het Ooften , de banken der Roejers warcn vol van fpeellieden , die op de fluit fpeelden, Architoas viel t'elkens daar op in met het foet accoord zijner ftemme, en Lier, waardig gehoort te werden aan de Tafel der Go- den, en die de ooren van Apollo felfs fou heb- ben konnen vervoeren. De Tritons, Nereiden, en andere Godbeden Neptuin onderworpen, felfs de affchouwelijke Zee-monftersquamenuit haar vogtige en diepe Grotten te voorfchijn, en omcingelden in meenigte het Schip , bekoord door dele foete Melodie ; een bende van Jonge Pheniciers van feldfame fchoonheit, en bekleed met fijn linnen, witter dan fneeuw , rechteden langen tijd een dans aan, dan na de wijfevan haar Land, dan na die van Egyptcn , eindelijk na de gewoonte van Griekenland; van tijd tot tijd bliefen de Trompetten, en deeden de baren weergalmen tot aan de afgelegene oevers. De inlheitdernacht, de kalmteder Zee, hetfchitte- rende licht der Maanop de oppervlaktederZee, het donker azuur des Hemels, doorfaaid met tintelende fterren, dienden om dit fchoufpel des te aangenamer te maaken. 'Tekmachus van een levendigen engevoeligen imborft, genootaldefe vermaaklijkheden , maar dorft zijn hert niet o- penen, federdhy metfchaamteondervondenhad in het Eiland xmCalipfi; hoegereed dejonkheit is om vervoerd te werden; deeenvoudigfteplai- fieren felfs baarden hem vrees, alles was hem Verdacht, hy fag Mentor aan, fochtin zijn we- |
||||
Odyjfea van Homerus. 163
fen en geficht te vernemen , wat hy van al dele
vermaaklijkheden denken moeit. Mentor was in zijn fchik dat hy hem in defe beleminering fag, maar maakte geen mi^nen dat hy datmerk- te. Eindelijk geraakt door de bezadigdheit van Telemachus, feide hy hem al-lagchende : Ik be- grijp wat gy vreeft. Defe fchroom is loffelijk, maar moet niet te ver loopen. Niemand fou meer als ik konnen wenfehen, dat gy genoot de vermaakiijkheden, maar de foodauige , die uw hertstochten niet gaande, of uw gemoed lafhertig maakten. Gy moet de plaifieren beiitten maar geen- fins de plaifieren u, die anderlins u fouden wegflee- pen.Ik begeere dat gy fachte en gematigde vermaak- lijkheden fult genieten, maar geene die u de re- de benemen, of een woedend oeeft fouden gc- lijkmaaken; tegenwoordigishet tiddatgyuoiit- laftvanalle forgen; fmaak ten gevalle van A- doam de plaifieren , die hy u aanbied , veriieug uTelemacbus, verblijdu. De wijfheit heett nietsr ibrengs, of dat nagebootft is in fig, zy geeft de ware vermaaklijkheden, zy kan die fm laklijk, fuiver, en van duur maaken, zy kan het fpel en lagchen met de deftigfte en erniligfte befigueden onder-een-mengen , zy bereid het vermaak door den arbeit, en ontlaft den arbeit door het ver- maak ; de Wijfheit fchaamd fig niet blijde te zijn, daar het pas geett Die feggende, nam Men- tor een Lier, en fpeelde metfooveelkonft, dat Architoasdaavover nijdig,dezijne doorverdriet liet uit de hand vallen.zijn oogen blonken, zijnont- roerd wefen veranderde t'elkens van verf, ai de we- reld Tqu bemerkt hebben zijn hertfcer enfehaam- te, fdo teifelver tijd de Lier van Mentor al de omftanders in verWondering niet had verrukt. tr % Naau- |
||||
164 Vervolg der
Naaulijksdorftmen adem fcheppenuit vreesvan
het ftilfwijgen te ftooren, en iets van dit (God- delijk gefang te verliefen ; men vreefde dat het al te vroeg ibu ophouden. De ftemme van Mentor had geen verwijfde fagtigheit, maar was beweegiijk, iierk, en driftig, tot in de minfte faaken. Hyfongdaaropdcn lof van Jupiter, de Vaderen Koning der Goden en Menfchen, die met een oog- wenk het Heel-nl beweegt: daar; op verbeelde hy Minerva, dieuit zijnHoofd is voortgekomen; dat is de Wijsheit, die defe God in figfelfs vormt, en van hem uitgaat onl leerfame menfchen te onderwijfen. Mentor fong defe waarheden op foo godsdienftigen en hoogen toon,dat de gantfcho vergadering fcheenopgevoerd in den hoogen Olym- pus, voor het aangeuchtvan/*/>«*«", wiens oogen nochTchitterender zijn danzijnBlixem.Vervolgens, fong hy het ongeluk van den jongen Narcijfus, die dwaaffelijk verlieft op inn eigen fchoonheit, die hy befchouwde aan de kant van een klare fon- tein, iigfelfs door fmert verteerde, enveranderd wierd in een bloeme, na hem genaamd. E;n- delijk hefte hy op de droevige dood van den fchoonen Adonis, door een wild Swijn ver- fcheurd, en die de op hem verliefde Venus niet weder kon levendig maaken , en deswegen bit- tere klagtentenHemelinbracht. Al de Toehoorders kondenfig van tranen niet
wederhoaden,hoewelyder een weenende eenig vermaak daar in fcheen te fcheppen. Wanneer hy met imgenophield, fagen de Pheniciers met verbaaftheit malkanderen eens aan. De eenfei- ic, 't is Orpheus, die dufdanig met 7.ijn Lierde wilde Dieren temt, Boflchen en Rotfen ver- voerd. OpdefewijfebetoverdehyCW^CTW, deed pe pijncn van Ixion, en der Danaiden ophouden, |
||||
OdyJJea van Homerm. 165
bewoog den onverbiddelijken 'Pluto, om zijn
fchoone Euridice uit de Helle te verloffen. Een anderriep, neen, 'tis Linus, de Soonevanv?- follo; een ander antwoorde, gy bedricgt u, 't is Apollo felfs ; T'elemachus felfs was niet minder verbaaft, dan al de andere , want nooit had hy geweeten , dat Mentor met loo veel volmaakt- heit kon fingen, en op de Lier fpeelen. Archi- toas die fijn jaloufie had foeken teverbergen, begon Mentor felfs te prijfen , jnaar datdoende begon hy te bloofen, en kon zijnRedennietten einde brengen. Mentor zijn ontroering fiende, nam het woord op , als of hy hem had willen invallen, en gaf hem al de I of, diehyverdiende. Architoas was geenfins daar door bevredigt, want hy gevoelde dat Mentor door defe zijn befadigd- heit hem noch meer te boven ging, dan door de bekoorlijkheit fijnerftemme. Onderwijlen feide T'elemachus tegens Adoam,
my gedenkt dat gy gefprooken hebt van eenrei- fe door u ondernomen in Betica, federd wy uit Egypten vertrokken zijn. Betica is een Land, daarmen veel wonderen van verhaald , diemen naaulijks kan gelooven: Verwaardig u doch ons te verhaalen, of het geen men daar van vertelt, waarheit is. Ik fal in mijn fchikzijn, antwoor- de Adoam, van u dit befaamde Land af te fchil- deren, waardig uw nieuwsgierigheit, en al het geen de Faam daar van feid, noch verre te bo- ven gaat. Daar op ving hy op defe wijfe aan: De RivierBrtwvloeidin eenvruchtbaar Land,
en onder een fagt Climaat, dat altoos helder is. Het land heeft zijn naam ontleend van de Rir vier, die fig by de Pilaren van Hercules in den grooten Oceaan werpt, ter dier plaats, daareer- L 3 tijds
|
||||
166 Vervolg der
tijds dc woedende Zee hec vafle Land door-
breekende,dat affonderde van het Land van Tarfis, en het groot Africa. Dit Land fch:jndnpch be? houden te hebben de vermaaklijkheden der Gou- dene Eeuwe. De Winters zijn daar iagt, ende ftrenge Noorde winden blaafen daar nooit. De Hitte der Soiner werd daar altoos gemutigt door de verve: flchende Zuide winden , die de lucht verfagten op het midden van den dag. Dus is het gantfche Jaar met anders, dan een geluk- kig Bruilofts-Feell der Lente ; en de Herffi fchijnd de hand daar toe te leenen. Het land inde Valleyen , en met de Veldeji vereenigt, geeft jaarlijks daar een dubbelden Oogft. De Bergen zijn bedekt met Kudden Schaapen, die de fijnfie Wolle uitleveren, foogefochtdoor alle bekende Volkeren. In dit fchoone Land zijn veel Goudren Silverrnijnen ; maar de een- voudige en gelukkige Inwobnders verweerdi- fen fig niet in haar eenvoudigheit dit Goud en
ilver ander haar fchatten te reekenen. Zy acht- ten datdiewaarlijk niet dienen tot de behoeite der Menfchen. Als wy onfen Koophandel by dat Volk begonnen hadden , bevanden wy dat zy het Goad en Silver als yfer gebruikten; by' voorbeeld de Ploeg-yfers. En gelijk zy buitens- lands geen Koophandel dreeven, hadden zygeen munten van nooden. Meed alle zijn zy Her- ders, ofLand-Lieden. Weinig Konftenaars fiet- rhen in dat Land, want zy willen geen Konften lyden , dan die waarlijk dienen tot de behdef- tens en noodwendigheden des Menfchelijken le- vens. Doeh het meerendeel der Inwoonders van dit Land, alhoewel overgegeven aan denLand- bouw, of om de Kudden te hoeden, laten ech- tcr
|
||||
OdyJJea van Homer us. 167
ter niet na noodige Konftenteoeffenen, toton-
derhoud van haar eenvoudig en fpaarfaam leven. De Vrouwen fpinnen daar die fijnewolle, maa- ken fijne ftoffen daar van , van een verwonder- lijke witheit; zy bakken haar eigen brood, en bereiden felfs haar fpijfen , en defen arbeit valt haar licht , want men in dit Land niet anders dan vruchten en melk, en felden andere fpijfen vind: van de vellen harcr Schaapen maaken zy lichte fchoenen en kouffcn voor figfelfs, haar Mannen en Kinderen. Zy maaken tenten, waar van eenige zijn van vellen, met wafch beftree- ken, andere van fchorffen der boomen; zy waf- fchen haar kleederen, en houden haar huifen in een verwonderlijke ordre , en nettigheit, en maaken felfs al de kleederen voor het gantfche huisgefin. Ook konnen zy dat licht doen, want in dit fagte Climaat draagtmen niet anders dan lichte en njne ftoffen, die niet gefneeden zijn, enyder maarals uit fedigheit aan het lijf hangt, gevendedie foodanigen gedaante alszy willen. Pe menfchen oeftenen daar geen andere Konften, behalven den akkerbouw , en het hoeden der fehapen , dan het fmeeden en timmeren ; felfs bedienen zy fig van geen yfer, uitgefbnderd de noodige werktuigen tot den Landbouw. Alle andere Koniten nopende de Bouwkunde , zijn haar onnut ; zy bouwen nooit eenHuis, 't is, feggen zy, lig te veel aan de aarde hechten, foo eea verblijf te maaken, dat langduriger meenig- maal fou zijn, dan zy felfs. 't Is genoeg fig te befchermen voor de ongemakken des luchts. Al- le andere Konften by de Grieken, £gypte»aars, en alle andere befcheidene Volkerengeacht,ver- fpeijen zy als uityindingen van ydelheit, en L 4 ver- |
||||
168 Vervolgder
verwijfthcit. Alsmen haar fpreekt van andere
Volkeren, die de Konft hebbcn van voortreffe- lijkc fcheepen tebouwen,ko(tclijkehuiscieraaden van goud en filver, rijke geborduurde ftoffen ,. fchitterende gefteentens , uitgefachtc reukwer- ken, welfinaakende gerechten, en werktuigen, welkers Melodie de finnen ftreelen, temaaken, antwoorden zy: Die Volkeren zijn wel onge- lukkig, foo veel arbeit en vernuft te hebben be- fteed, om ligfelfs te bederven. Het overtollige verfwakt, maakt dronken, en pijnigt zijn beiit- ters; verfoekt die daar van ontbioot zijn om 't te verkrijgen door ongerechtigheit en geweld. Kanmen wel iets overtolligs noemen 'tgeenniet ftrekt om de menfchen boofaardiger te maaken ? Zijn de Inwoonders van dat Land, gefonder en fterker dan de onfe ? Leveu zy Sanger , xijn zy meeronderden anderenvereenigt? Leiden zy een vryer , gerufter , en blymoediger leven ? In tegendeel ,zy moeten nijdig zijn op malkanderen, aangedaan met een lat-hertige , fwarte , en gal- achtige haat, altoos gedreven werden door eer- lucht, vreefe, en gierigheit; zy moeten onbequaam zijn om te genieten fuivere en eenvoudige ver- maaklijkheden , vermits zy (laven zijn van foo veel valfche noodwendigheden , daar zy haar gantfche geluk doen van afhangen. 't Is foo, ftide Adoam, als dele Wijfe menfchenIpreeken, die de ware Wijsheit geleerd hebben, enalleen de eenvoudige Natuur onderfoekende , hebben zy een afkeer van onfe aardigheit , en men moet bekennen dat de hare groot is in derfelver eenvoudigheit. Zy leeven alien fonder de Lan- den te verdeelen. Yder huisgefin werd daar be- ftierd door zijn Hoofd, die de ware Koning daar van
|
||||
OdyJJeavanHomerus. 169
van is. Yder huifvader hecft daar het recht om
zijn kinderen en neeven te ftraffen over cen mifdrijt : maar eer hy dat doet, beraad hy fig met de overige van het huifgefin. Defe ftraffen gefchieden byna nimmermeer, want de eenvou- digheit der Zeeden, het goed geloof, de gehoor- faamheit, de afkeervan allemifdrijf,hebbenhaar verblijf in dat gelukkige Land, 't Schijnd dat Afirea , die men feid na den Hemel geweeken te zijn, onder de menfchen hier noch verborgen is. Onder haar behoeven geen Rechters, want haar eigen Gewifle oordeeld haar ; alle goede- ren zijn daar gemeen. De vruchten der boo- men , het gewas der aarde, de melk der kud- den zijn daar foo overvloedige Rijkdommen, dat foo fpaarfaame en gematigde Volkeren die niet behoeven onder den anderen te deelen. Yder omreifend huisgefin in dit fchoone Land vervperd zijn eigene Hutten van de een na de andere plaats, en wanneer die is afgeweid , en de vruchten dier plaats verteert zijn , daar 't fig nedergeflagen had, is't niet nodig om tegensde andere te twiften , want zy malkanderen broe- derlijk beminnen, dat nergens door verftoord word, 't Is het ontbeeren der ydele Rijkdom- men , en bedrieglijke begeerlijkheden, dat haar defe vrede, eeriigheit, en vryheit bewaart. Al- le zijn zy vry; alle even gelijk. Men fiet on- der haar geen onderlcheit , dan fbodanig een, dat voortkomt uit de ondervinding der Wijfe Grijfaards, of uit de buitengewoone kloekheit van Jongelingen die de Grijfaards volmaaktin Deugd bykomen. Het bedrog , geweld , meineedig- heit, rechtsgeding, en oorlog laten nooit haar Wreede en onftuimige ftemmen hooren in dit L s Land, |
||||
170 Vervolg der
Land, foo gelieft van de Goden. Nooit heeft
menfchelijk bloed dit Land befoetcld, ternaau- wer nood fietmen daar vloeijen dat der Lam- meren. Wanneermen tot dit Volk fpreelct van bloedige ftrijden, haaft'ige overwinningen, ora- keeringen van Staten, die men by andere Vol- keren befchouwt, konnen zy fig niet genoegver- wonderen. Hoe! feggen zy, zijn de menfchen niet fterfTelijk genoeg , fonder dat den een den ander werpt in een verhaafte dood, het leven is immers foo kort, en noch fchijnd bet haar te Jang; zijn die menfchen daar voortgebracht om rnalkanderen te verfcheuren , en onderling fig- felts ongelukkig te maaken ? Voor het overige, defe Volkeren van Betica konnen niet begrij- pen, datmen fig foo verwonderd over die groote Overwinnaars, die groote Keiferrijken bemach- tigcn. Wat dwaasheid , feggen zy, zijn geluk te ftellen in het gebieden van andere Volkeren, welk gcbied foo veel moeite baard, foomenan- ders wil gebieden met Rede, en volgens deGe- rechtigheid? Maar wat vermaak geeft het, an- dere Volkeren te beheerfchen tegens haar wil en dank? Al wat eenWijs-mandoenkan, is, fig- ielfs te vernederen, om een Jagtmoedig Volk te beheerfchen , daar de Goden hem mede belaft hebben , of wel een Volk 't geen hem bid ea, fmeekt haar Vader en Herder te willen zijn. Maar Volkeren te willen regeeren tegens haar wil en begeerte, is, figfelfs gantfch ellendigte maaken, om de eer te hebben van die in flaverny tehou- den. Een Overwinnaar is een menfch, die de Goden, verbitterttegens het menfchelijk Geflagt, de Wereld in haar Toorn hebben gegeven, om Koningrijken te verwocften , alles te vervullen met
|
||||
Odyjfea •van Homer us. ifi
met fchrik , ellende, en wanhoop, en cm foo
veel Slaven te maaken, als'ervryemenfchen zijn. Een menfch die na Glory ftaat, vind die decei- ve niet genoeg , met Wijsheit geleidende een Volk , dat de Goden hem hebben ter hand ge- fteld ? Gelooft hy geen lof te konnen verdienen ten zy hy geweldig , onrechtveerdig , hoog- moedig, een Geweldenaar, en Dwingeland yoor zjjn Naburen geworden is ? Hy moeft nooit dqnken aan den oorlog , dan om de vryheit te befchermen. Gelukkig;is hy , die felfs geen Slaaf zijnde van een ander, dedwaa- fe eerfuchtniet heeft om een ander tot zijn Slaaf te maaken ! Defe groote overwinnaars, diemen ons afmaald met foo veel Glory , gelijken wel de overftroomende Rivieren , die Majeftueus fchijnen, maar alle vruchtbare Velden verwoe- ften, die ty alleen moeften bevogtigen. Nadat AdoamBetica dufdanig had afgemaald,
deed Telemachus, daar door bekoord , verlchei- de naaukeurige vraagen. Defe Volkeren, feide hy, drinken die wel Wijn? Zy houden daar wel wacht voor , feide Adoam , want nooit hebben zy dat wilien doen; niet dat haar Druiven ont- breeken, geen Land brengt die heerlijkervoort: maar zy genoegen fig de Druiven, als andere vruchten te eeten , en zy vreefen den Wijn, als den I3ederver der Menfchen. 't Is eenfoort van vergif feggen zy, dat aan 't woeden helpt, zy dpet den menfch niet fterven, maar maakt hem een beelt gelijk , de Menfchen konnen haar gefbndheitbewaren fonder de Wijn, welkeruit- werking is de goede Zeeden te bederven. !/<?/,?- machus feide wijders, ik wilde wel weeten, wat wetten de Huwelijken van dit Volk beftieren. Yder
|
||||
172 Fervolg der
Yder Man, antwoorde Adoam, mag daar maar
een Vrouw hebben, en moet die houden foo lang zy leeft; de eer der Maunen in dit Land hangt fix) veel af van de getrouwheit in opficht haarer Vrouwen, als de eer der Vrouwen byan- dere Volkeren geacht is ten opficht van derfelver getrouwheit voor haar Mannen. Nimmermeer is eenig Volk loo eerlijk noch jaloeurs geweeft in reinigheit. De Vrouwen zijn daar fchoon, aangenaam, maar eenvoudig , zeedig, en ar- beidfaam. DeHuwelijken zijn daar vreedfaam, vruchtbaar, fonder vlek. Man enVrouwfchij- nen maar een Perfoon te zijn in twee verfchei- de Ligchaamen. De Man en Viouwverdeelen onder fig de huiiTelijke forgen, de Man befteld alle faaken daar buiten, en de Vrouw houd fig aan het beftier der huishouding, zy helpt haar Man , en fchijnd niet gemaakt, dan om hem te behagen, zy wind zijn vertrouwen, en brengt min- der door haar fchoonheit, dandeugd, eenbekoo- ring en liefFelijkheit in dat gefelfchap, 't geen duuren moetfo lang alshaarleven. Defoberheit, matigheit, en ongefchondenezeeden van dit volk, geven 't een lang leven , en bevryden'tvanfiek- tens. Men fiet daar Grijfaards , die 100 , en 12,0 Jaren oud zijnde, echter noch levendig ge- noeg en blygeeftig zijn. My is noch overig, voegde Tekmachus daar by , te weeten, wat zy doen, om den Oorlog te vermijden met andere Naburige Volkeren. De Natuur, feide Adoam, heeft haar van andere Volkeren afgefonderd, van de eene kant door de Zee , en van dc andere zijde door het hooge gebergte. Daarcnbor ven , de naburige volkeren eerbieden haar wegens haar Deugd. Mecnigmaal hebben dc ande-
|
||||
Odyjfea van Homerus. 175
andere Volkeren, niet konnende overeenkomen,
haargenomenvoor Scheids-lieden haarerverfchil- len , en haar Landen en Steden toevertrouwt* daar zy onderling over twifteden. Gelijk dit wijfe Volk nooit eenig geweld bedreven heeft, foo vertrouwd haar elk een. Zy lagchen , als men haar fpreekt van Koningen, die onder den anderen niet konnen reguleeren de Grens-fchei- ding harer Staten. Kanmen , feggen zy , vree- fen, dac demenfchen Land fal ontbreeken? AI- toos fal'er meer zijn dan zy bebouwen konnen , foo lang daar vrye Landen gevonden worden; fclfs fouden wy onfe eigene Landen niet willen befchermen tegens onfe Naburen, als zy die wilden inneemen. Onder al de Inwoonders van Retica vindmen noch hoogmoed . noch groots- heit, noch quaade trouwe, noch nijd, die haar heerfchappy uitbreiden. Dus hebben haar Na- buren niets te vreefen van foodanigen Volk, en konnen haar niet doen denken, dat zy haar All- ien doen vreefen. Om defe reden laten zy haar in raft. Dit Volk fou liever haar Land verla- ten , en de dood ondergaan , dan in dienftbaar- heit leven. Dus is het immers foo befwaarlijk haar te overwinnen, als zy vervreemd zijn van andere onder het Jok te brengen. Dit veroor- faakt een diepe Vrede tuffchen haar en haare Na- buren. Adoam eindigde dit difiours met te ver- halen , op wat wijfe de Pbeniciers haar Koop- handel in Betica dreeven. Dit Volk, feidehy, was ten uiterftenverwondert, wanneerzy Vreem* delingen van foo verre, door het midden der wocfte Zeen > fagen tot haar komen; zy ont- fingen ons met veel goetheit, en deelden ons medc al het geen zy hadden, fonder eenigebeta-- ling
|
||||
174 Vervolgder
ling van ons te vorderen , zy boden oris aarr
al het geen zy van haar wo'le overighadden, na loo veel in voorraad gehouden te heoben, als zy tot haar eigen gebruik noodig hadden. En in der daadzy fonden ons een rijk gefchenk. 't Was haar als een vermaak de Vreemdelingen te begif- tigen met het geen zy overvloedig hadden. Wat haar Mijnen aanging , zy gaven ons die fonder veel moeiten over, vermitsdie haar onnut waren,- 'tfcheen haar dat die menfchen niet wijs waren, die met foo veel arbeit en gevaar in de ingewanden der aarde gingen opftuken 't geen haar niet ge- lukkig kon maaken, of voldoen de ware behocf- te. Vroet foo diep niet, feiden zy tegens ons, in de aarde , laat het u genoeg zijn die te be- bouwen , en zy fal u geven de waarachtige goederen , die u kounen voeden , gy fult vruchten daar van trekken, die beter zijn dan Goud of Silver, vermits de Menfchen het Goud en Silver niet begeeren dan 0111 voedfel te koopen totonderhoud hares levens. Wy hadden meenig- maal haar de Scheepsvaart willen leeren, en eeni- ge harer jongelingen met ons nemen naar Phe- nicien, rnaar zy wilden nooit dat haar kinderen fig fouden gewennen te leven als wy. Zy fou- den, feiden zy , leeren begeeren al die dingen, die u noodfaaklijk zijn gewoiden , zy fouden die willen hebben , zy fouden de Deugd verla- ten om die te verkrijgen, zy fouden worden even als een Menfch die goede en gefonde bee- nen heeft, die vergetende zijn gewoonelijken gang, eindelijk fou noodig hebben gedragen te woraen als een (ieke. Wat de Seevaart belangt, zy verwonderden fig over het vernutt defer konft, maar geloofdcn die verdertTelijk te zijn. Soo deefe
|
||||
Odyjfea i)an Homerus. 175
deefe Menfchen , fciden zy, in haar eigen land
hebben, 't geen geuoegfaam is tot de noodwen- digheden defes kvens, waarom gaan zy dan in een ander land dat opfoeken ? Zijn de behoef- ten der Natuur haar niet genoeg? Zy zijnwaar* dig Schipbreuk te lijden, nademaal zy de dood foeken in het midden deronftuimigeZeegolven, en dat all een , om haar Gierigheit te voldoen. Tekmachm was vervoerd/Waawdusdanig tehoo- ten ipreeken > hy verheugde fig , dat 'er noch een Volk in de Wereld gevonden wierd, dat opvolgde den rechten loop der Natuur, en te gelijk foo wijs en gelukkig was. Ah! feidehy, hoe ver zijn defe Zeeden afgefonderdvandeyde- Ie en eeriuchtige begeertens der Volkeren, die- men wijfer oordeeld. Wy zijn foodanig bedor- ven , dat wy naauiijks konnen gelooven defe natuurlijke eenvoudigheit de waarachtige tezijn. Wy befchouwen de Zeeden van dit Volk, als een fchoon verdichtfel; en zy lien de onfe aan als een aflchouwelijke droom. Gedurende dat Telemachus en Adoam fig op
defe wijfe onderhielden, vergeetende te flaapen, en niet bemerkende dat het reeds middernacht was, dreef een vyandlijke en bedrieglijke God- heit haar af van de Kuften van haca, die haar Stierman Achamas te vergeefs focht. Neptuin, alhoewel de Phemciers gunftig, kon niet langer lijden dat "Telemachus het onweer fou ontlhap- pen, die hem geworpen had tegens de Rotfen van het Eiland van Calipfo ; Venus was noch meer verbitterd, defen Jongeling te fien Zegen- praalen, diedeLielde, en al deflelfs aanminnig- heden overwonnen had. Door defe fmert ver- voerd, verliet zy Citkare, Papbos, en Idalien,. |
||||
176 Vervolgder
mitsgaders al de eer , die men haar bewijft in
het Eiland van Cyprus; zy kon niet langer in die plaatlen verblijven , daar Telemachus haar gebied had veracht. Zy klom na den glinfteren- den Olympus, daar de Godenvergaderdwarenby den Troon vanJupiter.Van defe plaats befchouw- den zy de Sterren, die onder haar voeten wemel- den. Zy fagen het Aardklootje, even als een hoop flijk. De onmetelijke Zeen fcheenen haar als een drnppel waters, daar dit brokje flijk me- de bevochtigt word; de grootfte Koningrijken wareh in haar oogen niet anders dan een weinig fand, dat de oppervlakte van dit flijk bedekt;de dntallijke Volkereri , en magtig gewapenden fcheenen haar niet anders dan wormeil, dieden anderen een fiertje kruid betwiften op den hoop van dit flijk. De onfterffelijke Goden lagchen met de ernftigfte faaken,die de ftervelingenver- moeijen, en die fchijnen haar een Kinderfpel. 't Geen de Menfchen Grootsheit, Glory, en Macht noemen, is by de Oppergoden niet anders dan ellende en fwakheit. 't Is hi defe verblijfplaats ,- foo hoog verheven boven de Aarde, daar/«£/■* ter zijn onbeweeglijken Troon geveftigt heert; zijn oogen dringen van daar door tot in den af- grond, en lien tot in de binnenfte verdeelingeri der herten; zijn fagt en helder geficht verfpreid een kalmte en blijdichap over het Heel-al, en ill tegendeel als hy zijn haairlokken fchud, beweegd Hemel ert Aarde; de Goien felfs verlicht met ftraalen van GUry, die haar omringen, naderen hem niet dan bevende. Al de Hemeifche Op- pergoden Waren op dat ftond by hem. Venusvtx- toonde fig met al dc aanlokkelijkheden, die in haar boefem groeijen. Haar fwierende Rok had. grooter
|
||||
Odyjfea van Homer us. 177
grootcr luifter , dan alle de kouleuren daar Iris
fig mede verciert in de donkere Wolken, wan- neer zy de verbaafde fterffelijke Menfchen na onweeren een fchoonen dag komt bootfchappen. Haar Rok was opgeknoopt door een befaamde gordel, daar de Gratien op verbeeld ftonden. De haairen der Goddinne waren van achteren onacht- faarn door een goude fnoer opgebonden. Al de Goden waren verbaaft over haar fchoonheit, even als of zy haar niet meer gefien hadden; haaroo- gen waren verblind, als die der fterffelijke Men- fchen , wanneer Phoebus na een langc nacht die komt beftraalen door zijn licht; zy fagen den anderen met verwondering aan, en hadden ge- durig de oogen op Venus geflagen , maar be- merkten dat de oogen defer Goddinne met tra- nen bevogtigt waren, en de droefheit in haar aangeficht fcheen als afgebeeld. Onderwijlert naderde zy met een fagten en lichten tred tot den troon van Jupiter , als de fpoedige vlucht eenes Vogels, die de wolken doorklieft. Hy fag haar met welgevallen aan, lachte haar toe, en fig opheffende omhelfde hy haar: MijnWaar- de Dochter , feide hy, wat is uwe droefheit? lk kan uw Tranen niet fien fonder ontroerd tc werden, vrees niet uw hertemy open te leggen, gy kent de teederheit,en liefde,die ikutoedraag. Venus antwoorde hem met een fagteftemme, maar half-afgebrooken door diepeverfuchtingen: O Vader der Goden en Menfchen » kan u, die alles fiet, mijn droefheit onbekend zijn ? Mi- nerva niet te vreden de heerlijke Stad Trojen, die ik befchermde, ten gronde verwoeft en om- gekeerd te hebben, en fig te hebben gewrooken van Paris, die mij ne bo ven hare fchoonheit had ge- M field, |
||||
178 Vervolgder
field,geleid door alle Landen en Zeen den Soo-
ne van UfyJJ'es , dien wreeden verwoeiter van Trojen; Telemachus word door Minerva verge- felfchapt, dit is de reden , dat ly hier in haar rang niet verfchijnd onder de andere Goden j 2y heeft defen reukeloofen Jongeling geleid in het Eiland van Cyprus om my te beledigen, hy heeft mijn macht en vermogen veracht, niet al- leen fig niet gewaardigt reukwerken op mijn Al- taren te branden, maar 00k betuigt een af keer te hebben van de Feeildagen .diemen daart'mij- ner eere vicrd,* fiy heeft xijn hert geflooten voor al mijn vermaaklijkhedeh, fe vergeefs heeit A7e/>- tuin op mijn verfoek hem Willen itraffen, en de Winden en Barer} tegens hem aangevoerd. Te- lemachm door een vreeflelijkeSchipbreukgewor- pen aan het Eiland van Calipjo, heeft over de Liefde gezegenpraald , die ik in dit Eiland had afgefonden, om het hert van defen jongenGWfi te vermurwen; noch de jonkheid en bekoor- lijkheden van Calipfo, en harer Nimphen, noch de verliefde treken der Liefde hebben de konfte- naryen van Minerva konnen te boven komen, zy heeft hem uit dit Eiland vervoerd, fie daar, ik ben fchaamroot, een kind zegenpraald over mf. Jupiter feide, om Venus te trooltcn, 't is waar mijn Dochter, dat Minerva het hert van defe jonge Griek befchermd tegens de fchichten van fi#Soon, en een Glory voor hem bereid, die nimmer jongeling verdiend heeft. 't Verdriet my dat hy uwe Altaren heeft verfmaad, maar ik kan hem uw macht niet onderwerpen. Ter liefde van ufta ik toe dat hy noch langerte Land en ter Zee fal omfwerven, dat hy noch ver afgefonderd van 2fjn Vaderland, en bloot geftefc zy voor al-
|
||||
Odyjfea van Homerus. 179
allerlei foort van quaalen en ongelukken, maar
het Noodlot laat niet toe,dat hy daar in vergaa, of dat de Deugd bakke oiider de vermaaklijk- heden , daar gy de Menfchen door vleid. Zijt dan getrooft , mijn Dochter , en weeit te vre- den dat gy noch foo veel andere Helden en 011- fterffelijke Goden onder uw gebied houi. Dit fcggende , lachte hy Venus toe met een aange- naam wefen, vol van Majefteit: een fchitteren- de luifter, even als een doordnngende blixem, ftraalde hem ten oogen uit, en Venus hem kuf- fende met een on^emeeneteederheit, verfpreide hy van iig een gear van Ambrozyn , daar den gantfehen 'Olympus mede vervulid wierd. De fioddinne kon hiet nalaten gevoelig te zijn over dfcfe omhelfingen van den Grootften der Goden; en niet tegenftaande haar tranen en droefheit, fagmen de blijdfchap over haar wefen verfpreid, als zy kufte bedekte zy fig met haar kleed,omte verbergen de fchaamrootheit barer kaken, en de belemmering daar zy fig in bevond. De gant- fche Vergadering der Goden jnigte op dit feg- gen van Jupiter,en Venus ging fonder tijdtever- liefen Neptuin vinden, om met hem middelen te beraamen om fig over Telemachus te wree- ken. Zy verhaalde Neptuin wat Jupiter haar gefeid had. My was albekend, antwoorde Nep- tuin, het onwankelbaar befluit der Goden; maar foo wy 'telemachus inde afgronden der Zee niet konnen verfuipen, ten minften fullen wy niet nalaten hemongelukkig te maaken,dochomzijn wederkomft naar haca te verhinderen, kariik niet goed vinden het Sehip van Phenicien, daarhy ia fefcheept is, te verderven. want ik bemjnnede
}b*»itiers, 't is mijn Volk, geen Natie terWe- M a «ld
|
||||
180 Vervolg der
reld is 'er die meer mijn Rijk bebouwd dan die,
door haar is de Zee geworden het algemeene goed, en de befitting van alle Volkerendes Aard- rijks, zy brengen gedurige ofFerhanden op mijn Altaren, zy zijn rechtveerdig, wijs, en arbeid- faam in den Koophandel, over al verbreiden zy het Gemak en den Overvloed : neen God- dinne, ik kan niet toeftaan dat een harer Schee- pen Schipbreuk lijde; maar ik fal maaken datde Stierman van zijn weg fal afdwalen, en van Ita- ca, daar hy 'f na toe wil fetten, wel fal van daan blijven. Penm door defe beloite voldaan, loeg quaadaardig, keerde naar haar Koets, en vloog na de bloeijende Velden van ldahen, daar de Gratien haar met gefchal enblijdfchapontflngen, zy danften rondom haar heen op bloemen die dit bekoorlijke verblijf met een aangename geur vervulden. Neptuitt veerdigde aanltonds af een bedrieglijke Godheit, even gelijk de droomen, echter met dit onderfcheit, dat daar de droomen niet bedriegen dan in den flaap , defe Godheit de iinnen betoverd der wakenden. Defe quaad- doende God, omringt met een ontelbare mee- nigte van gevleugelde leugenen, die rondom haar danften en fprongen, verfpreide een fljn en be- toverd vogt voor de oogen van den Stierman Achamas, die aandachtig lette op de klaar- heit der Maany den loop der Sterren, en den oever van Itaca, die hy bereids ontdekt had door de fcherpe klippen daar ontrent. Op dit oogen- blik wierden de oogen van den Stierman door een valfche waan bedrogen, een.anderen Heme! deed iig aan hem op, de Sterren fcheenen hem, als of zy van loop veranderd, en na haar ou- de plaats wedergekeerd waren. Den gant- fcheii
|
||||
Odyjjea van Homer us. 181
fchen Olympus fcheen fig te beweegendoornieu-
we Wetten, de Aarde ieifs was verander , een valfch Itaca vertoonde fig dagelijks aan den Stier- man om hem te verleiden, terwijl zy van het ware afweeken , hoe meer zy naderden het be- drieglijk af beeldfel der pever van dat Eiland ,. hoe meer dat atweek, en voor haar fcheen weg te vlieden, en hy wift niet wat te geloven van deft vlucht; fomtijts verbeelde hy lig te hooren hetgerucht, dat men in een haven maakt; dan maakte hy fig gereed, volgens bevel bereids door hem ontfangen, om heimelijk te landen in een Idein Eiland , dicht gelegen by het groote, om de aankomfi van dele jonge Prins te verbergen voor de Minnaars van Penelope, diet'lamen- gefworen hadden Tckmachus te verderven \ dan vreelde hy de klippen daar de kant defer Zee mede omfet was, en hy fcheen te hooren het fchrikkelijk bulderen derZeegolven,dieiigtegens deft klippen quamen te verbrijfelen; daar nabe- merkte hy eeniloegs dat het Land noch ver af- gelbnderd fcheen, de Bergen waren voor zijn oogen in deft affondering als kleine Wolken, die dikwils den Horifwt verduifteren, terwijl de Sonne fig verbergt. Dus was Ackamas ver- baaft, en de inbeelding der bedneglijke God- heit, die zijn oogen bekoorde, deed hem onder- vinden feekere bevanging, hem tot noch toe on- bekend geweeft;. felts was hy aangefocht te ge- loven, dat hy niet wakker was, maar door een droom wierd mifleid. Onderwijlen gebood Nep- tuin den Oofien Wind tewaaijen,omhetSchip te doen wenden naar de Kuikn van Hefperien, de Wind gehoorfaamde met fooveelwoede,dat het Sehip wel haaftaanquamopdenoever,door Neptum aangewefen. M 3 Be* |
||||
182 Fervolgder
Bereids verkondigde Aurora den Dag, bereids
vreefden de Sterren de ftralen der Sonne, en als nijdig over die, gingen zy haar donker vier als in de Zeeuitdooven,als wanneer den Stierman uitriep: Eindelijk kan ik niet langer twijffelen, of wy zijn genoegfaam op de-Kuft van Itaca, verheug u 'Telemache , binnen de tijd van een uurfult gy Penelope wederom fien, enmiflchieri TJlyflhs, wederom op den Tbroon geklommen, vihden. Op dit geroep ontwaakte T'elemachus, die als onbeweeglijk had gelegen in de armen van den Slaap, hy ftond op,liep nahetRoer,om- helfcie den Stierman, en zijn oogen noch naau- lijks geopend zijnde, befchouwde hy met aan- dacht de omleggcnde Kuft. Hy weenJe, niet erkennende den oever van zijn Vaderiand. He- laas! feide hy, waar zijn wy ? Gy zijt bedroo- gen Achamas , gy kent defe Kuft niet, die lijkt niet na de Kuft van mijn Vaderiand. Neen, neen antwoorde Achamas, ik kan my niet be- driegen, dat ik den oever van dit Eiland niet kennen fou, hoe dikwils ben ik niet wel in uw Haven geweeft i Ik ken die tot de minfte Klip- pen toe i den oever van T'yrus is niet beter in mijn geheugen; aanfehouw eens dit gebergte 't geen rich hoe langer hoe meer opdoet , fie daar deft rots, die fig als een tooren verheft; hoort gy de golven niet, die fig tegens de Klip- pen verbnjflelen, en die de Zee door haar Val fchijnen te dreigen ; fiet gy niet den Tem- pel van Minerva, die zijn kruin in de Wolken verheft; fie daar de Fortrefleen het Huisvan uw Vader Vlyffe.'. Gy bedriegt u, O Achamas! fei- de Telemachus, ik fie in tegendeel een afgelege- ne kuft, die aan 't vafte Land leid ; ik be- fchouwe
|
||||
Odyjfea van Homerus. 183
fchoirweeen Stad, maar die is Itaca niet. O Go-
den behaagt het u opdefe wijiemetdeMetifchen tefpeelen! Terwijl hy defe woorden fprak, wier- den de oogen van Achamas eenfloegs veranderd, die betovering verdween s hy fag den oeverfoo- danig als die waarlijk was,en erkende zijn dwaling. Ik bekenne, O Telemache\ dat eenige Vyan-
delijke Godheit mijn oogen heeft betoverd, ik geloofde Itaca te fien, derfetver af beeldfel ver- toonde fig geheel en al voor my, maar in dit oogenblik is 't als cen droom verdweenen; ik fie een andere Stad, zynde buiten alle twijfFcl Salante, die Idomeneus, vluchtende uit Cre- ta, heeft gefticht in Hefperten, ik befchouwe de muuren , die figverheffen, maar noch niet voltooid zijn, ik fie een Fart, maar niet vol- komen verfterkt. Terwijl Achamas bcmerk- te de verfeheidene nieuwe werken in defe opko- mende Stad opgebouwd, en datTekmachus zijn ongeluk betreurde, deed de Wind, die Neftum had doen waijen, haar met voile Zeilen op een reede lopen, daar zy haar buiten gevaar bevon- den, en dicht by de Haven waren. Mentor, die de wrake van Neptuin, en de wrec-
de lift van Venus niet onbekend was, had niet dan gelagchen over de dwaling van Achamas, Als zy op defe reede waren,feide Mentortegens Telemach us.Jupiter bvpvoci'i u,maarwilu nictver- derven, in tegendeel hy beproeft u om geen andere rcdenen, dan om den weg der Glory voor u te openen. Zijt gedachtig der arbeiden van Hercu- les, houd altoos voor oogen die van uw Vader. Die niet kan lijden, heeft geen grootmoedige Ziel. Gy moet door geduld en moed het wree- dc geval, dat behagen fchept in u te vervolgen, M 4 ver- |
||||
184 Fervolg der
vermoeijen. Ik vreefe minder voor u wegens
de vervaarlijkfte wangunfien van Neptuin , dan ik fchroome voor de vleyende bekoorlijkheden der Goddinne die u ophield in haar Eiland. Waar wachten wy na? laat ons naar de Haven loopen. Sie hier een vrindelijk Volk, 't is by de Grieken daar wy aanlanden. Idomeneus foo qualijk door het Geval gehandeld , fa] medelijden met onge- lukkigcn hebben. Soo dra zy quamen in de Ha- ven van Salante, wierd het Schip van Phe* nicien daar met alle Vriendfchap ontfangen, vermits de Pheniciers in vredezijn, en Koop- handel drijven met al de Volkeren van den Aardbodem. Tckmacbus befag met verwonde- ring defe opkomende Stad, zy was eyenals een jonge plante, die gevoed door den dauw des nachts, des morgens gevoeld de ftralen der Son- ne , die haar komt vrercieren , dpet groeijen, haar tedere knoppen opent, haar groene blade- ren verlpreid, foo dat men telkens als men haar befchouwt een nieuwe luifter iiet leggen op haar welriekende bloemen. Dus bloeide de nieuwe Stad van Idomeneus op den oever der Zee : yder dag, yder uur groeide die aan in heerlijkheit, en toonde van verre den Reifigers de nieuwe cieraaden der Boukunde, die tot den Hemel fig verhieven; dc gantfche Kuft weergalmde van het geroep der Werkluiden,het flaanenkloppen derhamers,de (leenen wierden als in de lucht opgeheven door de touwen van een ophyfende Kraan, of Kaap- iland, al dc Hoofdenmoedigden het Volk tot den arbeit foo dra Aurora te voorlchijn quam ; en den Koning Idomeneus felfs overalzijnordresge- vende, fette defe werken met een ongelooflijke neerftigheit voort. Ter
|
||||
Odyjfea van Homerus. 18 <
Ter naauwer nood was dit (chip van Pheni-
cien geland in de Haven, of deCretenfenga.\en aan Mentor en 'Telemachus blijken van oprechte yriendfchap ; men fpoede fig Idomeneus bericht te geven van de aankomfl: des Soonsvan Ulyjfes. Hoe, riep hy uit, de Soon van Ulyjfes! van V- lyfjes, die waarde Vriend, enwijfeh Held, door wiens hulp wy eindelijk de Stad Trojen hebben omgekeerd! datmen my derwaarts leide , en ik hem betoone , hoe waard zijn Vader my ge- weeft is. Aanftonds hier op wierd Telemachus voor hem gebracht, die hy met een vrindelijk en lagchend wefen aanfprak, feggende: Waii- neermen felfs myniet gefeid had, wie gywaart, geloof ik dat ik u fou gekend hebben. Sie daar Ulyjfes felfs, fie daar zijn oogen vol van vier, wiens opflug foo ftandvaftig was; lie daar fcijn koel en achterhoudend weefen , daar foo veel levendigheit , en lieftelijkheden in verbor- gen was, ik erkenne felfs die fljne lag , dat on- achtfaam gelaat, dat fagt, eenvoudig, en door- dringend fpreeken , 't geen overreede, eermen tijd had om te wantrouwen; waarlijk gy 2ijt de Soon van Ulyjfes , maar fult te gelijk de mijne sijn. MijnSoon, en Waarde Soon! watgeval hceft u op defen oever gebracht ? is het Om uw Vader hier te fogken ? Helaas i Ik hebbe geen tijding van hem ontfangen, het Geval heefthem en my vervolgt, hy heeft hetongeluk gehadvan aijn Vaderland niet te konnen weder vinden, en ik het mijne te vindcn,opgcvuld met degramfchap der Goden tegensmy. Terwijl Idomeneus defewoorT denfprak, fag hy Mentor Iterk aan, alseenMan, wiens wefen hem niet onbekend fcheen , maar wiens naam hem niet te binnen quam.Onderwjlen M s snt- |
||||
186 Vervolg der
antwoorde T'elemachus hem met tranen in de
oogen : O Koning ! verfchoon mijn droefheit, die ik niet kan verbergen in een tijd daar in ik u mijn blijdfchap en erkentenis behoorde te be- tuigen voor uw goetheden. Door de droefheit, die gy betoond over het verlies van Ulyjfes, be- tuigd gy myfelfs het ongeluk te voelen, van dat ik mijn Vader niet kan wedervinden. 't Is be- reids langen tijd datikhemfoekelangs alleZeen, de vertoornde Goden geven my geen hoop, dat ik hem fal wederfien, of in Itaca wederkeeren, daar Penelope fig verquijntom eenmaal vanhaar Minnaars beyrijd te werden. Ik had gelooft u te vinden in het Eiland van
Creta, ik weet uw wreedNoodlot, en konniet geloven dat ik ooit in Hefperien fou hebben geland, daar gy een nieu Koningrijk hebt gefticht, maar het Geval, dat met de Menfchen fpeeld, en my omfwervende houd door alle Landen, afgefon- derd van Itaca, heeft eindelijk my op defeKuf- tcn geworpen ; onder Ibo veel ongelukken my aangedaan , is het dit, dat ik vrywillig drage. Soo my dit affonderd van mijn Vaderland , ten minften doet het my kennen de Wijfte , en E- delmoedigfte aller Koningen. Om defe woorden omhelfde Idomeneus T'elemachus op een tedere wijfe , en hem in zijn Paleis geleidende, feide hy: Wie is defen voorfigtigen Grijfaard , die u vefgefelfchapt , my gedenkt hem eertijds meer geficn te hebben? 't Is Mentor, hemamTelema- chus, de vriend van Ufyjfer, aan wie hy mijn Kints- heit heeft toevertrout, en die u fal konnen feggen, wat ik hemal fchuldigben. Hier op naderde Ido- meneus, gaf Mentor de hand, en feide hem , ik heb u eertijds meer gefien. Breng u te bipnen een
|
||||
OdyJJea van Homerus. 18 7
een reife, die gy eertijds in Creta gedaan hebt,
en de goede raaddiegytoenmaals my hebt gege- ven, maar het vier mijner jeligd , en de fmaak der ydele welluften vervoerden my toen ter tijd. Mijn ongelukken hcbben my geleerd; 't geen ik niet wilde geioven , wilden de Goden dat ik , O wijfe Grijfaard! fou ondervindeq. Maar ik bemerke met verwondering datgyfederdfooyeel jaren niet veranderd zijt, gy hebtde felve frisheit vanwefen, deifelve gedaante , en rechte geftal- te, de felrdekrachtenbehouden, uw haairen tijn alleenlijk een weinig witter geworden. Groote Koning , antwoorde Mentor, foo ik een vleijcr was, fouik u hetfelfdefeggen, endatgy nochde felye fierheit uwer jeugd hebt behouden , die in uw weefen uitblonk voor de Belegering van Trojen , maar ik wil liever umishagen als de waarheit te kort doen. Daar benevens bemerk ik uit uw wijs Difeours, dat gy een Vyand zijt van vleijery, en datmen niets waagt, alsmen in oprechtigheit tot u de waarheit fpreekt. Gy zijt wel veranderd , ik fou moeite gehad hebben u te kennen, en kan klaarlijk de oorfaakdaar van begrijpen , gy hebt vecl in uw ongelukken ge- leden , en lijdende forg gedragen , nade- maal gy Wijsheit verkregen hebt. Men kan fig iichtelijk trooften over de rimpelen , die fig in't aangeficht vertoonen, terwijl hethert gefterkt en geoeffend werd indeDeugd. Wectvoorhctove- rige , dat de Koningen in tegenfpoed , even alsandere Menfchenaltooshetfeltdegebruik maa- ken , de moeiten der Ziel , en den arbeit der Ligchamen verouderen haar voor den tijd, in voorfpoed, en de welluften van een verwijfden lafleven, gebruiken zy die veelmeer, dan aide on-
|
||||
188 Vervolg der
ongemakken van den Oorlog; nict is 'cr onge^
fonder dan de welluften, diemen niet kan mati- gen. Hier van daan komt het dat Koningen en in Vrede en Oorlog altoos haarmoeitenenplai- fieren hebben, die den ouderdom doen komen voor de Jaren,dieanders natuurlijker wijfe louden verfchijnen. Een fober, matig , en eenvoudig leven, afgefonderd van onruft en driften , gere- geld en arbeidfaam , behoud 's menfehen leven in een bloeijendejeugd, 't geen fonder defe voor- forgen altoos gereed is weg terennen opdevleu- gelen van den tijd. ldomeneus bekoord door dit difcours van Men-
tar , fou hem langer gehoord hebben , foo men hern niet had konnen benchten , dat hettijd was voor een offerhande, die hy Jupiter moeltdoen. 'Telemacbus en Memor volgden hem , omringd door een meenigte Volk> die defe tweeVreem- delingen met nadruk en nieusgierigheit befagen. Zy feiden den een tegens den anderen, defe twee menfehen zijn welonderfcheiden, dejong- Jteheeft iets, 'tgeenfeerlevendigenaanminnelijk is, alle debegaartheJen der fchoonheid en jeugd zijn in zijn gantfche wefen, en over zijngchee- leligchaam verfpreid; dochdefe fchoonheitheeft niets dat laf, ot'verwijrt is, met dele tederebloe^ me der jeugd fchijnd hy dapper, iterk, enver- hard tegens den arbeit : maar de andere, alhoe- wel ouder van jaren, heeft noch niets verloo- ren van zijnkracht, zijn geftalte fchijnd niet min- der hoog, zijn weefen niet minder aangenaam, maar als men hem van naby befiet, bevindmen in zijn eenvoudigheit tcekenen van Wijsheiten Deugd, met een Edelmoedigheit, die verwon- derlijk is. Wanneer de Goden op de aarde zijn ne-
|
||||
Odyjfea van Homerus. 189
ncdergedaald, om fig den fterfFelijkenrnenfchen
medetedeelen, hebben zybuitentwijfFelfoodani- gengedaante van Vreemdelingen enReifigers aan- genomen. Onderwijlen quam men in den Tempel van
Jupiter, die Idomeneus, van defen God af kom- ffig, met veel pracht en heerlijkheitbadvercierd, die was omcingeld met een dubbelde rye van ge- marmerde Pilaren, de Captteelen waren van Sil- ver, den Tempel was geheel van Marmer bedekti ty vertoonde in verheve Beeldwerk Jupiter ver- anderd in een Stier; de vervoering van Europa, en lijn aankomft in Creta door het midden der baaren. Zy fcheenen Jupiter te eerbieden, alhoe- wel hy onder een vreemde gedaante was. Ver- volgens fag men de geboorte en wijsheit vvx\Minos\ eindelijk iagmendefe wijfe Koninginhoogerja- ren Wetten gevende aan zijn gantfche Eiland, om dat voor altoos bloeijende te maaken. Te- lemachus bemerkte ook daar de voornaamfte ge- vallen der belegering vanTrojen, daar Idomeneus had verkregen de Glory van een Groot Kapi- tein. Onder defe verbeeldingen der Gevechten focht by zijn Vader, en erkende hem, hygreep Rhefus die Diomedes gedood had by het haair: vervolgens twiftte hy met Ajax over de Wape- nen van Achilles voor al de Hoofden van het Griekfshe Leger by een vetgaderd : eindelijk quam hy uit het doodelijk Paard, omhetbloed van foo veel T'rojanen te ftorten. Telemachus kende hem aanftbnds door defe befaamde daa- den> daar hy foo dikwils van had hooren fpree- ken, en Mentor felfs hem verhnald had. De tra- ten vloeiden uit zijn oo^en , hy veranderde van klcur r en geheel zijn wefen fcheen ontroerd, |
||||
190 Vervolg der
Idomenens merktedat, niet tegenftaande7<r/rt»tf-
thus aan een zijde week, om zijn ontfteltenis w verbergen. Zijt niet befchaamd , feide ldome- tieus tegens hem , te laten blijken hoefeergyge- raakt zijt door de Glory en Ongelukken uwes Va- ders. Terwijl het Vblk in meenigte by een ver- famelde onder de wijde portalen der dubbelde Colommen , die den Tempel omcingelden, Wa- ren daar twee Benden van Joiigens en jonge Dochters , die Vecrfen opfongsn ter eere van den God, die den Bhxem in zijn handenhoud. Dele Kinderen, verkooren uit de fchoonfte van gedaante, hadden het haair lang over de l'chou- ders fwierende, haar Hoofden waren gekroont met Roofen > en bewierookt, zy waren ulie in 't wit ge.tdeed. Idomeueus deed Jupiter een of- ferhande van honderd Stieren, omzijn gunft te verkrijgen in een Oorlog die hy ondernomen had tegens zijn Naburen , het bleed defer fiagt- offeren rookte aanailekanten, men fag datruif- fchen in de diepe bekkens van Goud en Silver. Den Grijfaard "Theophanes , een vriend der Go- den , en Priefter van defen Tempel , hield ge- duurende defe Qfferhande zijnHoofd bedekt met een end van zijn purpere Rok; vervolgens befag hy de ingewanden der Slagt-offers die noch lil- den en beefden , geleid zijnde op den Heiligen Drievoet: O Goden! riep hy uit, wiezijn dan deefe twee Vreemdelingen , die den Hemel in defe plaatfe fend ? fonder defe fou den onder- nomen Oorlog ons doodelijk zijn, en Salaute, voor dat het op zijn fondamenten beveftigtwas, verwoeft werden. Ik fie een jongen Held, die de Wijsheit by de hand leid, *t is nietgeoorloft dat een (terffelijke Mond figwijdersopene. De- |
||||
Odyjfea van Honterus, i$t
fe woorden feggende was zijngeficht woeft, en
aim oogcn als vierftraalen , hy fcheen anderc voorWerpen te fien , als die voor hem waren, zijn weien was ontftooken, en hy was beroerd en als buiten iigfelfs, zijn haairen reefen te ber- gen , zijn mond fchuande, zijn armen wareri verheven en onbeweeglijk , 2ijn beroerd geluid was fterker dan eenige menfchelijke ftemme,hy was buiten zijn adem , en kon binnen figftlfs niet beflooten houden de goddelijke geeft , daar hy door aangedaan wierd. O gelukkige Idome- neus! riep hy nochmaal , wat lie ik ? Wat on- gelukken vermijd gy ! Welke fagte Vrede van binnen, maar wat ftrijden van buiten ! WatO- verWinningen! OTelemachus! uw arbeiden gaan die van uw Vader te boven , de fiere Vyand iucht in het ftof onder uw fwaard, de kopere poorten, en ontoegangkelijke bolwerken vallen neder voor uwe voeten. O Groote Goddinne! die haar Vader.....O Jongeling! gy fult ein-
delijk fien. Op deft woorden beftierf de ipraak
in zijn mond , en hy bleef tegens zijn wil en dank in eenftilfwijgenvolvanverwondering. Al het Volk was als van vreefe beftorven; Idome- neus beefde, en dorft hem niet vragen of hy ge- daan had ; Telemachus felfs verbaaft , begreep naauwlijks het geen hy quam te hooren , naau- lijks kon hy geloven deft hooge voorfeggingen te verftaan; Mentor was de eenigfte, die de god- delijke geeft met verbaafde. Gy verftaat, fcide hy tegens Idomeneus, het voornemen der Go- den tegens eene Natie, die gy tebevechtenhebt, de Overwinning fal in uwe hand zijn , en gy fult het geluk uwer wapenen aan den Jongen Soon van uw vriend verfchuldigt zijri; zijt niet ja-
|
||||
iyi Fervolg der,
jaloers, maar doet allecn uw voordeel met het
geen de Goden u door hem geven. Idomeneus van zijn verwondering noch niet tot figfelfsge- komen, focht te vergeefs nadefe woorden, zijn tonge bleef onbeweeglijk. Tekmachus vaardi- ger danhy, feide tegens Mentor: Soodanigenbe- loofden Glory raakt my niet. Maar wat mogcn defe laatfte woorden beduiden , gy fult eindelijk wederomfien? SalditmijnVader , ofalleen/ta- cau)xv ? Helaas ! hy heeft niet voleindigt,maar my in grooter verwerring gelaten dan ik te voo- ren was. O Ulytfes! O mijn Vader! foud gy het felfs zijn , die ik wederom fou zien ? fou dat waar zijn ? Maar ik vleije my. Wreede God- fpraak ! gy fchept vermaak om met een Onge- lukkige te fpeelen, noch een woord fou my ten toppunt vangeluk hebben opgebeurd. Mentor {tide hem, eerbied 't geen de Goden u ontdekken, en't geen zy willen verbergen onderneem dat niet te willen weeten, want roekeloofe nieuwsgierigheit verdiend befchaamd te werden. 't Is door een Wijs- heit vol van Goedheit dat de Goden haar voorne- mens voor de fterfFelijke menfchen verbergen in een tlik-duiftere nacht van onwetenheit ; 't is nut te voorfien dat van onsafhangd om weltedoen, maar het is niet minder heilfaamonwetendtezijn in faaken die van onfe voorforgen niet af-han- gen, en't geen de Goden met ons voor hebben. Telemacbus door defe woorden bewoogen, hield fig met vee! moeite ftil. Idomeneus, die van zijn verwondering wederom tot figfelfs was geko-< men, begon van zijn kant den Grooten Jupiter te loven en te prijfen, die hem den Jongen Te- lemacbus en wijfenM<r#*orhadtoegefonden, om hem een Ovetwinnaar zijner Vyanden te doen zijn,
|
||||
OdyJJea van Homerus. 193
2ijn. Na dat men eetl trefFelijke Maaltijd had
aangerecht, die opJ het Slagt-offer volgde, fprak hy defe twee Vreemdelingen op defe wijfe aan: Ik bekenne de Regeer-kunde noch niet recht
verftaan te hebben toen ik in Creta wederquam na de belegering van Trojen. Gyweetet, Waar- de Vrienden, de ongelukken, diemyverhinderd hebben in dit groote Eiland langer te regeeren, nademaal gy my verfeekerd daar geweeft te zijn, federd dat ik daar uit vertrokken beii, hadden de wreede flagen van het Geyal maar gediend om my te onderwijfen, enbefadigderte maaken ! Ik doorkruifte deZeen als een vluchteling, van de Goddelijke en Menfchelijke wraak vervolgt ;al mijn voorigegrootheltdiendc niet andersdaii om mijn val des te fchandelijker en oridraaglijker te maaken, ikquamvluchtenmetmijnHuis-Goden op defe woeftekuft, daar iknietvond dan onbe- bouwde Landen, bedekt met diftelen en doornen, Boflchagien fob oud als het Land felts > byna'on- toegangkelijke Rotfen , daar de wilde Beeften fig in Verfchoolen. Ik Was tot die engte geko- men, dat ik my vergenoegde met het gefelfchap van eenige weinige Soldaaten , die my in dit woefte Eiland in mijn ongelukken wilden ver- fellen , maar was gantfch buiten hoope dat ge- lukkige Eiland , daar in ik volgens het befchik der Goden om te heerfchen gebooren was, ooit te befchouwert. Helaas I feide ik by myfelfs, wat veranderingf watfchrikkelijkvoOrbeeldben ik niet voor de Koningen ! Men behoorde my te vertoonen, aan al de geene, die in de We- reld regeeren, om defelve te onderwijfen door mijn voorbeeld , foo zy anders fig verbeclden, N dat |
||||
194 Pervoilg der
dat xy nietste vreefen hebben, vcrmitszy boven
alle andere menfchen verheven zijn. Hoe! 't Is haar verheffing felfs die maakt dat zy alles tc vreefen hebben ; ik was gevreeft van mijn Vy- anden , en bemindvanmijnOnderdanen, ikhad het bevel over een machtigenkloekmoedigVolk; de Faam had mijn naam gebracht in de ver-af gelegenfte Landen ; ik regeerde in een vrucht- baar en vermaaklijk Eilandj honderd Stedenga- ven my Jaarlijks tribuit van haar Rijkdommen:defe Volkeren erkenden my af-komftig uit het bloed van Jupiter, geboren in haar Eiland, zybemin- den my als de Naneef van Minos, wietis wetten haar foo machtig en gelukkig hadden gemaakt. Wat gebrak'er aan mijn geluk , foo ik dat an- ders met bezadigdheit had weeten te gebruiken? Maar mijn hoogmoed , en de vleijery, daar ik na luifterde, hebben mijn Troon omgekeerd. Dus fullen al de Koningen vallen, die iig over- geven aan haar Welluuen , en de Vleijers het oor verleenen. Gedurende den dag toonde ik een blymoedig wefen, en was vol hoop, om de foodanigen, die my volgden , een hert in 't Hjf te fpreeken. Laat ons , feide ik, een nieuwe Stad bouwen, die ohs tot trooft verftrekke we- gens al het geen wy verloren hebben. Wy zijn omcingeld van Volkeren , die ons een fchoon voorbeeld gegeven hebben tot defe ondernee- ming. Wy iien Tarente , 't geen fig nevens bhs verheft ; 't is Phalante met zijn Lacedemo- mers, die een nieuw Koningrijk heeftopgericht; IPhiludetes heeft de naam gegeVen aan Petilie, een groote Stad, door hem aandefelveKuftop- gebouwd; Megaponth diergelijk een Volk-plan- ting: Sullen wy minder do'en als al deft omfwer- ven-
|
||||
OdyJJea van Homerus. 195
vcnde Vreemdelingen ? het Geval betoond fig
tegens ons niet ftrenger. Terwijl ik door defe woorden trachtte te verfoeten deunerten mijner Medemakkers , verborg ik in het binnenfte van mijn hert ecn doodclijkedroefhcit, 'tverftrekte my tot trooft dat het hcht des daags my verliet, en de nacht met zijn fchaduwen my quam be- dekken, om in vr yheit mij n ellendig Noodlot te be- fchreijen: twee ftroomen van bitt&e tranenvloei- den uit mijn oogen; en de foete flaap weei ver- re van my : des andeten daags begon ik mijnen arbeit met nieuwen yver. Sie daar Mentor, dit is de reden j dat gy my foo veroudert bevind. Na dat Idomeneus het verhaalvanahez'jn moei- ten voleindigt had, vroeg hy aan Mentor en Te- lemachus haar hulp en byftand in den Oorlog> daar hy fig in gewikkeld bevond : Ik lal , feide hy, u wederom naar Itaca fenden, foo haafl de- fen Oorlog fal geeindigt zijn. Ondcrwijlen fal ik Scheepen na alle ver-af gelegenc Kuften af- fenden, om eenige nieuwe maaren van Ulyffes te vernemen ; op alle bekende plaatfen van den Aardboden, daar het Onweer, of de Gramfchap van eenige Godheithemmogtgeworpenhebben, fal ik wel weeten hem van daan te haalen: het behage de Goden dat hy noch maar mag in 't leven zijn ! Wat my belangt, ik fal u na Itaca laten voeren met de befte Scheepen, die ooit in Creta getimmert zijn, zy zijn gemaakt van hout, gehouwen op den waren Berg vm/da, daw Ju- piter geboren is; ditgeheiligd hout kannietver- gaan in de Zee-golven, de Winden en Klippen vreefen en verbieden dat, Neptuin felfs in zijn grootfte loop , fou zijn baaren daar tegens niet derven verheffen: zijt dan verfeekcrd dat gy ge- N a luk-
|
||||
196 Vervolg der
lukkig , en fonder veel mocite in ftaca {hltvrc*
derkeeren , en dac geen Vyandlijke Godheit u langer op de Zeen falkonnendoen omfwerven; dc overvaart is kort, en licht ; fend het Schip van Phenicien, 't geen u hier te rug bracht, en- de denkt niet anders dan cm de Glory te ver- krijgen, dat gy het nieuwe Koningrijk van Ido- meneus beveitigt hebt , om al zijn geledenc ongelukkente herftellen. lot defeprijs, OS00- nevan Vlyffes ! fult gy uw Vader waardig geoor- deeld werden: felfs foo het ftrenge befchik der Goden hem bereids mocht heboen doen neder^ dalen in het donkere Rijkvan Pluto, hetgantfch bekoorlijk Griekenland fal geloven hem wederin u te fien. Op defe woorden viel T'elemachus in Idome-
neus reden: Laat ons, feide hy, het Schip van Phenicien te rug fenden, wat wachten wy om de Wapenen te aanvaarden, en uw Vyanden aan te taften, die lijn de onfe geworden. Soo wy overwinnaars geweeft zijn , vegtende in Si- cilien voor den Trojaan Ancefles, eenvyandvan Griekenland, wie kan twijrielen , of wy fullen noch vieriger, en meer van de Godenbegunftigt zijn , wanneer wy fullen ftrijden voor een der Helden van Griekenland, die Trojen, de Stad van Priamus, hebben omgekeert. Mentor met een fagt en ftil oog T'elemachus
befchouwende, die bereids vol van een edelmoe- dig vier was voor het Gevecht r voerde op defc wijfe het woord: Ik ben in mijn fchik, O Soo- ne van Ulyffes ! van in u te fien foo edelmoedi- gen drift tot de Glory ; maar lijt gedachtig dat uw Vader geen foo grooten roem onder de Grieken heeft verkregenindebelegering van Tro- |
||||
198 Vervolg der
ten , om die u over te laten en in tc ruimen,
011s is niet andersoverig dan net byna ontoegang- kelijke gebergte, 't is recht en billijk datgy ons ten minllen daar in Vrede en Vryheit laat, wy vinden u hier dwalende, en fwakker danwy, 't ftaat aan ons om u alle den hals te breeken, en felfs aan uwe Metgefellen de kennis te bene- men van uw ongeval, maar wy willen onfe handen niet baaden in het bloed van foodani- ge , die menfehen lijn als wy ; Gaat dan , en xijt gedachtig , dat gy uw leven aan onfe be- fccftheit verfchuldigt zijt, vergeet nimmermeer dat gy dele leffen van bexadigdheit en edelmoe- digheit hoorc van een Vo!k , die gy wild, grof, en bot noemd. Dit ons Voik. dat doordcBar- baren op defe wijfe was te rug gefonden, quam wederom in 't Leger, en verhaalde 'tgeen haar gebeurd was; onfe Soldaten wierden beroerd, en fchaamden fig te Men, dat feCretenfen haar le- ven aan dit flag van Menfehen verfchuldigdwa- ren, ty gingen weder op de Jagt, in grooterge- tal a's de eerfte, met allerlei lbort vanWapencn voorfien ; wel haaft ontmoeteden iy defe wilde Menfehen , en tafteden haar aan , het gevecht was ruw en wreed, daar vielen flagen aan alle kanten . als een hagel, die gedurende een on- weer op het Veld nedervalt, de Wilden wier- den genootfaakt in haar fcherpe Rotfen te wij- ken, daar de onfe haar niet dorften vervolgen; weinig tijddaarna fonden defe Voikcren tot my twee van de wijfte harer Grijfaards, die den Vrede quamen verfoeken, en gefchenken brach- ten, 't waren vellen van >vilde beeften , die zy gedood hadden, en vruchten van het Land; uu my die te hebben aangeboden, fpraaken %y dus- da-
|
||||
Odyjfea van Homerus. 199
danig: O Koning ! wy houden, als gy fiet, in
de eene hand het Swaard, en in de andere den Olijr-tak des Vredes (en waarlijk hidden zy die pp dufdanigen wijle ); Sie daar den Vrede, of den Oorlog; Wat Kieft gy > Wy fouden liever den Vrede wenfehen; ter liefde van die fchaamden wy ons niet den aangenamen oever der Zee te verlaten , daar de Sonne het Land vruchtbaar maakt, en foo veel heerlijke fruiten voort- brengt; de Vrede was ons aangenamer dan alle defe, want om die reden weeken wy in hethooge gebergte , altoos bedekt met ys enfneeuw, daar men nimmer fiet de bloemcn van de Lente , of de lieffelijke vruchten van den Herfft; wy heb- ben een ar keer van defebeefbehtigheit, die onder de fchoone naamen van Eerfucht een ydelc Glory dwaailelijk de Landfchappen verwoeft, en het bloed van menfehen, die alle Breeders zijn, uit- ftort; foogy met defe valfche Glory behebt zijt, fullen wy u die niet benijden, wy fullen klagen, en de Goden bidden , dat zy ons voor diergelij- ken uitfinnigheit bewaren. Soo de Wetenfchap- pen , die de Grieken met foo veel forg leeren, en de befchaaftheit der Zeeden, daar %y foo op roemen, haar niet anders inboefemd als dufda- nigen onrecht, gelooven wy gelukkigte zijn, de- fe voordeelen te ontbeeren; wy fullen onfe Glory ftellen, in altoos Barbaren , maar rechtveerdig', beleeft, getrouw, oneenfijdig, en metweinigte vreden te zijn, de ydele lekkernyen , die altoos meerder begeeren , verachten : 't geen by on? hoog geacht word , is' de Geibntheit, Spaar- faamheit, Vryheit, de Kracht van Ziel en Lig- chaam; 't is de Liefde der Deugd, deVreefeder Goden , een goeden Imborft tot zijn evennaa- N 4 (ten,
|
||||
200 Vervolg der
(ten, Oprechtigheit voor zijn Vrienden, Getrou-
wigheit aan alle menfchen, Zeedigheit in Voor- fpoed,Kloekmoedigheit in Tegenfpoed, Moed om altoos vry-uit de Waarheit tefpreeken, Afkeer van Vleijery, die wy niet betrachten. Sie daar, foo- danig zijn de Volkeren die fig aanbiedenom uw Geburenengoede Bondgenooten te zijn. Soo de getergde Goden u foodanig verblinden, dat gy defen Vrede van de handwijft, fult gywel haaft, maar te laat, gewaar worden , dat menfchen, die door befadigdheit den Vrede beminnen, de ontfagchelijkfte zijnindenOorlog. Terwijl defe Grijfaardsfpraaken, kon ik my
niet verfadigen met haar te befchouwen, zy had- den lange baarden, onachtfaam nederhangende, korte, maar blanke haairen, breede wingbraau- vven, heldereoogen, eenftatigwefen,eenklaare en manhaftige ftemme, en eenvoudige doch beleef- de ir)ijnen; de voeringen, die haar voor kleede- ren verftrekten, op defchouder vaft gehegt, lie- ten armen blijken, die fenuwachtig waren, en aderen, beter gevoed, dan die onfer Atktten. Ik antwoorde deft twee Afgefanten, dat ik den Vrede begeerde.Wy ftelden gefamentlijk tergoe- der trouwe eenige Voorwaarden op , namen al de Goden tot getuigen, en fond defe Menfchen wederom na hnn Volk met gaven en gefchen- ken ; maar de Goden, die my verdreeven had- den uit het Koningrijke mijner Voorouders, wa- ren noch niet vermoeid met my te vervolgen. Onfe Jaagers, die foo haaft geen bericht konden krijgen van de tufTchen ons geflootene Vrede, ontmoeteden dien ftlven dag een groote Bende defer Barbaren, die;haar Afgefanten verfelden, foo als die ait ons Leger wederkeerden, tafteden |
||||
OdyJJea van Homerus. 201
defelve met verwoedheit aan,hakteneengedeel-
te ter neder, en vervolgden de overige in het Bofeh. Sie daar den Oorlog op n'ieuws ontftoo ken. Defe Barbaren geloofdert fig tiiet meer te konnen of te mogen vertrouwen op onfe beloften en eeden. Om des te machtiger tegens ons te zijn, riepen zy t' harer hulp de Locrenfen, Adu- lters , Lucaniers , Brutiers, de Volkeren van Cretone, de Neviten en Brinden. De Lucaniers quamen met Karren , gewapend met bedrieg- lijke Seifiens; De Apuliers waren yder bedekt met de huid van een wild dier, dat zy gedood hadden, en droegen knodfen vol groote knoo- pen, en met feherpe yfere punten voorfien, zy waren van geftalte byna als Reufen, haar ligcha- men waren verhard door arbeidfame oeffenin- gen, daar zy aan gewend waren , foo dat haar geficht alleen de Menfchen verbaafde; De Lo- crenfen, uit Griekenland gekomen, fcheenen noch te neigen na haar af komft, en waren beleetxfcr als de andere, maar hadden de Krijgstucht der Griekjche Benden gevoegd by de woeftheit defer Barbaren, en de gewoonte van een ftreng leven, dat haar onverwinnelijk maakte,zy hadden lich- te fchilden, gemaakt van gevlochte teen, en wa- ren bekleed met vellen van Beeften, en gewa- pend met lange fwaarden; De brutiers konnen fuel loopen, even als Herten en Daflen, men fou byna gelooven dat de tederfte graflcheutkens naaulijks door haar voeten werden gekneuft, en men kan de overblijffels haarer voetftappen in het fand niet bemerken , eenfloegs ftorreden zy op haar Vyanden, en verdwenen daar na met defelve fnelheit; De Volkeren van Cretona zijn behendig pm den boog te fpannen, geen der N i" Grie- |
||||
202 Vervolg der
Grieken kan daar mede foo handelen , en foo
dikwils zy fchichten werpen. behaalen zy altoos den prijs, haar pijlen zijn geweekt in het fop van fekere vergiftige kruiden, die men feid te waf- fchen op den oever van Avemus, en welkers vergif doodelijk is; Wat de Neviten, Mejfapiers, en Brinden aanbelangt, die hebben niet onge- meens dan de kracht harer ligchamen, en een dapperheit , die ongeoeffend is, het gehuil, dat zy ten Hemel verheffen, op het aannaderen ha- rer Vyanden , is vervaarlijk, zy verduifteren de lucht door een Hagelbui van fcherpe fteenen, maar vechten anders fonder eenige gefchiktheit. Sie daar Mentor, 't geen gy begeerde te wee- ten. Gy kend tegenwoordig den oorfpronkvan deftn Oorlog, en wie onfe Vyanden zijn. Na dit verhaal oordeelde 7'elemachus, datmen aan-* ftonds de Wapenen behoorde aan te grijpen; Mentor wederhield hem noch, en fprak Idome- neus dufdanig aan : Waar komt het van daan, dat de Locrenfen felfs,afkomftig \axide Grieken, haar vereenigen met de Barbaren tegens de Grie- ken ? Wat is de reden, dat foo veel Griekfche Volkplantingen bloeijen op defe kuft van Ta, mea, fonder Oorlog te vceren als gy ? Idomene, gy fegt dat de Goden noch niet vermoeid zijn om u te vervolgen: en ik Cegfcc dat zy noch niet geeindigt hebben u te;©ri'dei*gijfen; foo veel qualen, als gy gebt uitgeftaan, hebben u noch niet geleerd 't gedn u te doen ftaat, om defen Oorlog te voorkomen; 'tgeen gy felfs verhaalt Van de oprechtighljt defer Barbaren, is genoeg- faam om te betoqiiim, dat gy in Vrede met haar hebt konnen leveifemaar de hoogmoed en ner- heit brengen mecifenaal iemand de gevaarlijk- >fl:.; fte |
||||
Odyjfta van Homer us. 203
fte Oorlogen op den hals, gy had lichtelijk met
haar Afgefanten iemand uwer Hoofden konnen afvaardigen, om haar in veiligheit te doen we- der keeren; na defen nieuw ontftookenen Oor- Iog had gy wederom haar behooren te bevredi- gen, en te verftendigen, dat iy waren aamgetaft uit onkunde van het befvvcoren Verdrag ,• gy mocht haar alle vereifchteverfeekenngen hebben aangeboden, en ftrenge ftraften gettelt tegens de overtreders,die dit Verbond foaden verbreeken. Maar wat is'er voorgevallen federd den aan- vank defer Oorlog ? Ik geloof, antwoorde Idome- neus, dat men defe Barbaren, fonder onfc eertc verkorten, niet kon aanfoeken» die in der haaft al haar manfchap, bequaam om de Wapenente voeren > by-een-braehten om te vechten, en af de omgelegene Volkeren t'harer hulpriepen,aan wie vj ons verdacht en hatelijk m.«akten. Het fcheen my de verfeekerdfte wijfe, veerdig te be- fetten feekere Dportochten die in het gebergte qualijk bewaard wierden. Sonder veei moeite hebben wy die ingenomen, eu daar door ons in ftaat gefteld, om defe Barbaren te verwoeften. Ik heb Toorens doen oprechten, uit welke on- le Benden al de Vyanden konnen trefFen , die uit het gebergte in ons Land willen affakken: wy konnen in het hare komen, en verwoeften, als wy willen, haar voornaamite wooningen. Door dit middel zijn wy in ftaat om met onge- lijke macht haair te wederflaan, en een onge- looflijk getal van Vyanden, die ons omcinge- len, het hoofd te bieden. Daarenboven is de Vrede tufTehen ons en haar by-na ondoenlijk geworden, wy konnen haar defe Toorens niet overgeven, fonder oas voor haar uitloopen bloot |
|||||
te
|
|||||
204, Vervolg der
te ftellen , en zy lien die aan als fterktens, daar
wy ons van willen bedienen om haar in flaver- ny te houden. Mentor antwoorde Idomeneus op defe wijfe : Gy zijt een wijs Koning, en wilt dat men u de waarheit fonder eenige bewimpe' ling fal ontdekken, gy zijt niet als die fwakke Menfchen, die fchroomen defeive te fien, en moed ontbreekendc om fig te beteren, al haar gefag aanleggen, om de fouten , door haar be- gaan, te doen ftand grijpen. Weet dan dat dit Barbarifch Voik,den Vrede komende afbidden, ons een voortreffelijke Lefle heeft nagelaten. ^Vas het door fwakheit, dat zy die verfochten, ontbrak haar moed of hulpe tegens u ? Gy liet van neen,dewijl het in den Oorlog geoeffend is en door foo yeel ontfagchelijke Naburen onderv fteund word, Waarom volgt gy haar befadigd- heit niet na? Maar een quade fchaamte, en valfche Glory hebben u in dit ongeval geworpen , gy hebt gcvreeft uw Vyand te fier tc maaken, en niet gedacht dat hy magtjger fou werden,enfoo veel V ojkeren tegens u aanvoeren , wegens uw trots en onrechtveerdig gedrag. Waar toe die^ jien deele Toorens daar gy foo op ftoft ? als om u Naburen te brengen in ongelegenheit van te ver- gaan, of felfs u in lijden te helpen, om u te bevrij- den van een nakende Dienftbaarheit. Gy hebt defc Toorens niet opgerecht, dan om uw Veiligheit, en om defc Toorens zijt gy in foo grooten gevaar. Het feekerfte Bolwerk van een Stadt is de Gerech- tigheit, Matigheit, gocde Trouw, en de Ver- leekering die uw Naburen hebben, dat gy on- bequaam zijt, om haar Landen te vermeefte- ren ; de fterkfte muuren konnen omvervallen door verfcheidene ongeiiene toevallcn. He,t Ge-
|
||||
Odyflea van Homerus. 20$
Geval is koppig en ontftantvaftig in den Oor-
log, maar de liefde, en het vertrouwen uwer Naburen, die uw be&digdheit hebbenbeproeft, maakt dat een Staat niet kan overwonnen wor- den, en feer felden werd aangetaft: felfs wan- neer een onrechtveeruig Nabuur die fou willen aangrijpen, alle andere fullen fig verbinden tot haar behoudenis, en de Wapenen opvatten tot derfelver befcherming. Defe hulp van foo veet Volkeren, die haar waarachtig aanbelang vinden in het uwe te onderfleunen, fcude u machtiger en ontfagchelijker gemaakt hebben, dan al defc Toorens, die uw quaalen ongeneeflijk ftellen. Soo gy gedacht had te vermijden de Jaloufk uwer Naburen, uwopkomende Stad foubloeijen in een gelukkige Vrede, en gy foud Scheidsman iijn van alle de Natien in Hefperien. Maar laat ons affnijden voor tegenwoordig te onderfoeken op wat wijft men het voorledene tegens het toe- komende fou hebben konnen en mogen verbe- teren. Gy hebt my beginnen te verhalen dat'er op defe Kuft verfcheide Griekfche Volkplantin- gen 2ijn; defe Volkeren behooren gefteld tezijn om u te helpen, die hebben noch niet vergeten den grooten naam van Minos, Soon van Jupi- ter, noch uwen arbeit in de belegering van7ro- jen, daar gy foo meenigmaal hebt uitgeblonken onder de Griekfche Vorf ten, daar by een Verga- derd, om te beflechten het algemeen gefchil van gantfeh Griekenland. Waarom hebt gy niet ge- focht defe Volkplantingen in uw aanbelangens in te wikkelen? Die alle, antwoorde Idomeueus,hebbenvoor-
genomen oneemijdig te blijven. Niet dat %y geen
|
||||
206 Vervolg der
geen genegenheit fouden hebben my by tc fbrin-
gen, maar de groote lu.fler deier opkomende en aanwafTchendc Stad maakt haarveivaard. Defe Grteken vreefen foo wcl, als alle andcre, dat wy eenig voornemen fmeden tegens hare Vry- heit, zy beelden fig in, dat als wy defe Aarba- ren van 't Gebergte fullen hebben t'onderge- bracht, wy onfe heerfchfucht noch verder fulien voortfetten: met een woord, alles is tegens ons aangekant; felfs zy , die ons met geen open- baren Oorlog aantaften, wenfchen onfe verne- dering, en de jaloufie laat ons geen Bondgenoot. Vreemde ongelegenheit! hernam Mentor. Ova
dat gy wilt al te magtig fchijnen , werpt gy uw macht ter neder, en terwijl gy buiten zi|t een voorwerp van vrees en haat voor uw Naburen» put gy van binnen uw noodige krachten u;t om foodanig een Oorlog itaande te houden. O on- gelukkige , en dubbeld ongelukkige ldomene\ die dit ongeval niet dan ten halven heeft konnen onderwijfen; u is nog een tweede val noodig, om te leeren voorfien de ongevallen > die dc grootfte der Koningen dreigen. Laat my begaan, en verhaal my alleen kortelijk, welke die Griekfcbe Steden zijn, die uw bondgenootfchap weigeren. De voornaamfte, antwoorde hy, is de Stad Ta-
rente; Phalantus heeft voor drie jaren die gefticht, hy verfamelde in Lacomen een groot getal jonge mannen , geboren van Vrouwen , die haar af- wefehde Mannen , gedurende den Oorlog van Trojen, vergeeten hadden: wanneerde Mannen wederom quamen, dachten zy niet anders, dan om die te bevredigen en haar iouten te beken- nen. Deefetalrijkejcugd, die in baftaardy gebo- ren |
||||
Odyjfea van Uomerus. 207
ren was, niet meer kenhende of Vader ofMoe-
der, leefde in een buitenfpoorige ongebonden- heit; de ftrengheit der Wetten bond defe losheit in ; zy vereenigdcn fig onder Phalantus , een ftout, onverfaagt, en eerfuchtig Hoofd , en die dei herten door zijn konftenaryen wift aan te lokken. Defe quam op defen oever met zijn jonge Laconiers , en fy hebben van Tarente een tweede Lacedemon gemaakt. Aan de andere kant heeft Philotletes, die loo grooten Glory verkreeg in de belegering van Trojen , daar brengende de fchichten van Hercules , in defe nabuurfchap de muuren Van Petilie opgerecht, inderdaad wel foo machtig niet, maar beftierd met meerder Wijfheit dan Tarente; eindelijk hebben wy hier naby de Stad Metaponte, die den wijfen Nejler met zijn Piliens gefticht heeft. Hoe feide Mentor, is Neftor in Hefperien ge-
weeft , en hebt gy die in uw aanbelangens niet weeten in te wikkelen? Neftor die gy foomee- nigmaal hebtfien vechten tegens de Trojanen ,en wiens vriendfchap gy genoot ? Ik heb hem ver- loren, feide Idomeneus, door de linen defer Volkeren,die niet Barbarifth als den naam hebben; zy hebben behendighem weeten wijs te maaken, dat ik my als een Dwingeland in Hefperien wil- de opwerpen. Wy maakten hem dat anderswijs feide Mentor, Telemacbus fag hem te Pilos eer hy zijn Volk-planting hier bracht, en eer wy on- fe groote reifen ondernamen om Ulyfies te gaart opfoeken, hy fal defen Held noch niet vergeten hebben, noch de liefde-teekenen, die hy beWees aan zijn Soon Telemacbus: maar het voornaam- fte is dtt wanrrouwen tegeneefen; door defe ja- loufie, gcgeven aan alle uwe Naburen, isdefeh Oor~
|
||||
ao8 Vervolg der
Oorlog ontftooken , en defe ydele waan vef-
dwijnende, kan defen Oorlog leer haaftwerden uitgeblufcht; nochmaalfegik, laat my daarme- de omfpringen. Op defe woorden omhelfde Idomeneus Mentor
feer teederlijk , en wierd foodanig geraakt, dat hy niet kon fpreeken. Eindelijk uitte hy ter naauwer nooddefe woorden: O wijfe Grijfaard! door de Gbden afgefonden , om mijn ibuten te beteren , ik bekenne dat ik grootelijks fou xijn verbitterd geweeft tegens foodanig een, die met de ielve vryheit my fou hebben derven aanfpree- ken als gy; ook zijt gy het alleen , die my fou konnen verplichten om den Vrede te foeken: ik was voornemens te flerven, of mijn Vyanden te overwinnen ; 't is recht dat ik eer uw wijfe raad, dan mijn verblinde drift opvolge. O ge- lukkige Telemache! gy fult nooit, als ik , kon- nen atdwalen, ^lademaal gy foodanig een Leids- man hebt ; Mentor , gy zijt de Meefter, al de Wijsheit der Goden woont in u, Minerva felfs fou geen wijfer raad konnen geven. Gaa, be- loof, befluit, en geef alles wat ik anders felfs fou konnen doen; Idomeneus fal goed keuren al- les wat gy fult verrichten. Terwijl r/dus redeneerden , hoordemen een-
floegs een verwerdgerucht van wagenen, hinne- kende paarden, en een vervaaflijk gekrijfchvan menfchen , de Trompetten vervulden de lucht met een klinkend Oorlogsgefchrei; menriep, lie daar de Vyanden , die een groote weg omge- trokken zijn, om de befette Doortochten tever- mijden ; fie eens, fj komen Salente Belegeren. De Grijfaards en Vrouwen waren ten uiterften vcrbaaft : Helaas ! feiden zy , fullen wy ons waar-
|
||||
Odyjfea van Homerus. 209
waardc Vaderland moeten verlaten, het vrucht-
bare Creta, en een ongelukkig Koning volgent over foo vecl Zeeri, om een Stad te bouwen i die als een ander T'rojen in brand fal geftooken, en in de allche geleidworden? beneden denieu- lings opgerechte muuren fietmen in het open Veld by de Sonne het blinken en fchitteren der vyandlijke ftormhoeden en Ichilden , de oogen worden daar door verduiflerd > ook fietfnen ge- velde pieken, die de grond.bedekkerv, even als de aarde door een overvloedigen Oogft verrijkt ftaat > die Ceres in Sicilien bereid gedurende den Somer, om den Landman rijkelijk zijn Akker- bouw te vergelden. Bereids befehoude men de met fcharpe zeiffens gewapente wagens, onder- fcheidentlijk kon men bemerkeri yder Natie, tot defen Oorlog toegevloeid. Mentor klom op een hooge Tooren om des te beter haar te ont- dekken, Idomeneus en T'elemachus volgden hem van-na-by. Naaulijks was hy daar opgeklom- men,ofmen fag aande eenczijdePfo1oaetes'yeh aan de andere kant Nefior met Ftj:jtratus iijnSoon; Neftor was genoeg kenbaar doorzijneerwaarden Ouderdbm. Wei hoe! riep Mentor uit, gy hebt u, O IAomene ! ingebeeld , dat Philofietes en Ne- fior fig fouden genoegen met u niet by te fprin- gen; maar lie, zy hebben de wapenen tegens u opgevat, en foo ik my niet bedriege, de andere benden, die ih foo goeden gefchiktheit, en met foo hoogmoedigeiitredkomen aantrekken, zijn de T'roupen der Lacederhohiers, door Phalantut beftierd. Dit alles is tegens u ; daar is geen Nabuur op defe Ku(| , of gy hebt die tot uw vyand gemaakt , en dat buiten uw voorne- rn.cn. O Mm-
|
||||
210 Vervolgder
Mentor dit feggendc , klom haaftelijkvanden
Tooren af, en ging m een der Stadspoorten daar de Vyanden dichtft by naderden; hy deed die o- penen, en Idomeneus verbaaft over de Majefteit met welke hy dit verrichte, dorft felfs hem zijn voornemen niet afvorderen. Mentor deed een teken met de hand, teneindehem niemandmogt volgen , hy ging na de Vyanden toe, en ver- toonde van vereen Olijf-tak, als het teeken der Vreede, en wanneer hy was op die plaats om te konnen gehoord werden, verfocht hy dat al de Hoofden mochter* vergaderd werden ; hier op quamen zy by een, en hyfprakopdefe wijfehaar aan: O edelmoedige Mannen, van foo veel bloei-
jende Natien'm Hefperienby een vergaderd! ik weet dat gy hier niet zijt by-een gekomen t dan om het algemeen aanbelang der vryheit; ik prij- ft uw yver , maar gedoogt dat ik u een middel aanwijft tot behoudenis uwer vryheit, en de Glory uwer Volkeren fonder bloed te ftorten. O Nefior! wijfe Nejior ! weet gy niet hoe doode- lijk den Oorlog is, felfs voor die geene , die de felve gerechtig, en onderdebefcherming der Go- den ondernemen? den Oorlog is de grootfte der qualen , daar de Goden het fterffelijk Geflagt mede befoeken, nopit kondgy vergeten, 'tgeen de Grieken geleden hebben tien jaaren naar een Voor het ongelukkig Trojeu, de verdeeltheden tuffchen de Hoofden , de veranderlijkheit van het Geval, de flagtingen der Grieken door de hand van Heftor, deongevallender machtigfte Steden veroorfaakt door den Oorlog, geduurende het lang afwefen harer Koningen. In 't wederkee- tea hebben eenigc Schipbreuk geleden, anderc sen
|
||||
Odyjfea van Homerus. 211
een droevige dood ondervonden , fclfs in den
fchoot harer Gemaalinnen. O Volkeren van Hefperien ! ik bidde de Goden dat die u nooit foo een droevige Overwinning verleenen; Trojen leid, 't is waar, in zijn affche, maar het ibu de Grieken voordeeliger zijn, dat het in zijn voorige luifter gebleven was, en dat delaffe Pa- ris noch in vrede genoot de eerloofe liefde van Helena. Gy Philofiete , foo lang ongelukkig, en verlaten in het Eiland van Lemnos, vreeft gy niet dufdariige ongelukken in diergelijken Oor- log te fullen wedervinden ? Ik weet dat de Vol- keren van Laconien infgelijks de verwerringen heb- ben gevoeld, veroorfaakt door het lang afwefen der Prinfen, Hoofden, en Soldaten, dietegens de Trojanen ten Oorlog trokken. O Grieken! die in Hefperien gekomen zijt, gy zijt daar niet aangeland, dan door een vefvolg van ongelukken, die den Oorlog van Trojen veroorfaakt hebben. Einde van't Eerfte Deel.
|
|||||
o * VEK-
|
|||||
V E R V O L G
D E R ODYSSEA
VAN
HOMERUS.
't Tweede Deel.
|
||||
• 1
|
||||
■ ■ ijy.'
|
||||
V E R V O L G
D E R
O D Y S S E A
VAN
HOMERUS.
't Tweede Deel.
A dufdanig gefprooken te hebben,
naderde Mentor de Piliexs,en Neftor, diehemkende, naderde infgelijks om hem te groeten. O Mentor\ feide hy, 't is lange jaren geleden, dat ik u de eerftemaal fag in Phocide, doemaals noch maar if jaaren oud zijnde, doc ter tijd fag ik al dat gy foo wijs waart , en ver- volgens noch wijfer worden foud. Door wat Geval zijt .gy in defe plaatfen gekomen? en wat 2ijn de redenen, die u defen Oorlog doen ont- vlieden ? Idomeneus heeft ons genoodfaakt hem aan te taften: wy foekenniet dan Vrede , yder II. Deel. O4 on- |
||||
216 Fervolgder
onfer heeft een dringend aanbelang om die te
begeeren, maar wy konnen onfe veilighek niet langer met hem vinden; hy heeft 2ijn beioften gefchonden in opficht zijner naalk Geburcn, en alle andere getoont zijn eerfuchtig voornemen om die te brengen onder het jok der flaverny , en ons geen middel overgelaten om onfe Vry- heit te verdedigen, te gelijk trachtende zijn nieuw Koningrijk te verwoeiten. Soo gy eenig middel kond uitvinden, dat wy op hem mogen vertrou- wen, en ons verfeekeren van sen goede Vrede, fullen al de Volkeren , die gy hier by een fiet, vrywilligdeWapenennederleggen, en met blijd- fchap erkennen , dat gy ons in Wijsheit te bo- ven gaat. Mentor antwoorde hem : Wijfe Neftor , gy
weet dat Ulyjfes my zijn Soon Telemachm heeft toevertrouwt. Defe jongeling ongeduldigom te ontdekken het Noodlot zijnes Vaders, quam by u te Pylos, en gy ontfingt hem met foodanigen teederen liefde, als hy kon verwachten van een ge- trouw Vriend, diesijnVader hooglijkbeminde; gy gaaft uw Soon mede , om hem te geleiden; vervolgens ondernam hy lange reifen ter Zee, en heeft Sicilien, Egypten, en de Eilanden Cy- prus en Creta gefien ; de Winden, of veel lie- ver de Goden hebben hem op defe Kuftgewor- pen, foo als hy wilde wederkeeren naar Itaca. Ter goeder uure lijn wy{hier aangeland om u te bevrijden van den fchrik eener wreeden Oor- log. 't Is Idomeneus niet, maar de Soon van den WijfenU/yjfe.r, enik, dig al het beloofde ful- len geftand doen. Tcrwijl Mentor dufdanig met Neftor fprak in't
midden der vereeaigde Krijgsmachten, fagen Uo~
|
||||
OdyJJea van Homer us. 217
Jdomeneus en T'elemachus met al de gewapendc
Cretenfen dat aan van de Muuren van Salente, en waren aandachtig om te befchouwen, hoeda- nig de redenen van Mentor fouden werden op- genomen, en hadden wel geern gewenit te hoo- ren de t'famenfpraak defer tweewijfe Grijfaards. Nefior was altoos geacht geweeft voor de erva- renfte en welfpreekendile van al de Koningen van Griekenland; hy was het, die gedurende de be- legering van Trojen het oplopend gemoed van Achilles , den hoogmoed van Agamemnon , de flerheid van Ajax, en de woelle drift van Dio- medes had ingebonden , en in toom gehouden: de fagte overreeding vloeide van zijn lippen, even als een ftroom van melk ; zijn flemme al- leen wierd van al defe Helden gehoord; %y allc fweegen , als hy den mond opende , niemand dan hy kon in het Veld de woefte oneenigheit bevredigen, hy begontegevoelende ongemakken van een koudenenafgeleefden Ouderdom, maar fcijn woorden waren noch vol kracht, vier, en vermogen; hy verhaalde de voorledene dingen, om de jeugd doorondervindingenteleeren,maar vertelde die met een lieffelijke aangenaamheit, alhoewel een weinig langdam. Defe Grijfaard, foo verwondert vangantfeh Griekenland, fcheen al zijnjwelfpreekendheit en Majejleit verlooren tc hebben, als Mentor nevens- hem verfcheen; lijn ou- derdom fcheen verflenit en ternedergeworpenby die van Mentor, in wiendejaarenfeheenenteeer- bieden de kracht en het vermogen van fcijn ge- iteltenis. De woorden van Mentor, niet tegen- llaande die deftig en eenvoudig waren, hadden een levendigheit en gefag, die den ander begon te ontbreeken ; alles wat hy feide, waskort, O 5 net, |
||||
*i8 Vervolgder
net, enkrachtig , nooit herhaalde hy twecmaal
eenefaak, nooit vloeide iets uit iijnmond, dan dat noodig was , om de faak die onder handen was te beflechten. Soo hy verplichtwas twee- of meermaal van een ding te fpreeken, om dat in de gemoederen in te drukk en, of die teover- reeden, altooswas dat met verandering en om- fchrijving van nieuwe woorden, en gevoelige gelijkeniilen. Selfs had hy iets, dataangcnaam, en welgevallig was, als hy fig wilde voegen na de nooden van anderen, en haareenige waarheit inboefemen. Defe twee ecrwaardige Mannen verftrektcn voor een gevoelig fchoufpel aan foo veel Volkeren by-een vergaderd. Terwijl aide vyandlijke Bond-genooten van Salente, den een den ander verdrongen , om van naby haar te fien , en derfelver wijfe Difcourfen te hooren, deeden Idomeneus en de zijne haar uiterfte beft, om uit derfelver gretig geficht en mijnen te ont- dekken de geftalte harcr gemoederen. Onder- wijlen Telemachtts ongeduldig, ontfchool de meer nigte die hem omcingelde, en Hep na de Poort, die Mentor was uitgegaan . die hy door fcijn ge- fagdeedopenen. Idomeneus, die haar geloofde aan lijnwjdetezijn , ftond wel naaft verbaaft van hem je fien loopen op het Veld , tot dicht by daar Neflor was. Defe kende hem terftond, enhaaft- te fig , maar met een fwaare en langtame tred, om hem te ontfangen. Telemacbus vloog om iijn hals , en hield fig geflooten in xijn armen fonder te fpreeken. Eindelijk riep hy uit, O mijn Vader! want ik fchroome niet dufdanig u te roemen ; het ongeluk van mijn waarachtige Vader niet te vinden, en de goedheden die gy my doet gevoelen , geven my het recht om u met
|
||||
Odyjfea van Homerus. 219
met foo lieffelijken naam aan te fprecken. Mijrt
vader! Mijn waarde Vader! ik fieuweder, en op defe wijs foude ik Ufyjfes wederom konnen befchouwen. Soo my iets kon trooften, dat ik van hem
ontbloot ben, fou hetdit zijn, vaninuhemfelfs te vinden. Neftor kon op defe woorden fig van Tranen niet onthouden, en wierd van eenver- borgene blijdfchap getroffen, iiende die met een wonderlijke aangenaamheitvloeijen langs deka- ken van Telemachus. Defchoonheit, heffelijK- heit, en edelmoedige vrymoedigheit van deien onbekenden Jongeling, die fonder eenige voor- forg de vyandlijkeBendendoordrong, verbaaide al de Bondgenooten. Is dit feiden zy, niet de Soone van defen Grijfaard , die maNeftorkomt te fpreeken? buiten twijfFel is het defelve Wijl- heit in verfchillige merkteekens van Ouderdom. In de eene bloeid die noch; de andere brengt rijpevruchten voort in overvloed. Mentor, die met vermaak gefien had, met wat liefde , en tedere genegenheit Neftor Telemacbus ontfing, deed xijn voordeel met defe gelukkigegefteltenis. Sie daar, feidehy tegens Neftor, den Soone van Vfyffes, foo aangenaam aan gantfch Griekenland, en foo waard aan u felfs. O Wijfe Neftor I ik geef hem u over als het koftelijkfte onderpand, dat men fou konnen geven wegens de beloften van Idomeneus. Gy kond licht oordeelen, dat ik geenfins begeer, dat het verlies van den Soo- ne fou volgen dat van de Vader, en dat de on- gelukkige Penehpe my t'eeniger tijd fou konnen verwijten, dat ik haar Soon had opgeofferd aan de Eerfucht van den nieuwen Koning van Sa- iente. Met dit onderpand , dat fig u van felts aan-
|
||||
220 Vervolg der
aanbicd i en dc Goden, beminnaars der Vredc,
u toefenden , begin ik , O by-een vergaderdc Volkeren ! uw voorflellingen te doen , om voor altoos een beftendige Vrede op te rech- ten. Op defe naam van Vrede , vernam men een
verwerd gerucht door al de Benden. Al defe verfcheide Volkeren beefden van gramfchap, ge- lovende tijd te verliefen, ofdatmenhetGevecht focht uit te ftellen ,zy verbeeldden fig, dat men defe DifcourJJeH niet hield, dan om haar yver te doen verflappen, en hun den buit te ontjagen. Bo- ven al waren de Manduciers ongeduldig ,. of Idomeneus niet wel andermaal haar focht te be- dricgen. Dikwils fpchten zy Mentor in te val- len: want zy vreefden of niet wel hare Bondge- noten door de wijfe redenen van Mentor moch- ten verflaauwen , zy begonden al de Griekett, die in defe Vergadering waren, te miftrouwen. Mentor, die dit bemerkt had, fpoede fig om dit wantrouwen te voeden, en verdeeltheit te maa- ken in de gemoederen van alle defe Volke- ren. , Jk bekenne, feide hy, dat de Manduciers re-
den hebben om fig te beklagen, en herftelling af te vorderen der beledingen, die haar zijn over- gekomen; maar het is van gelijke ook waar, dat de Grieken, zijnde de beft geftelde Volkplan- tinge, niet behooren de oude Voikeren van dit Land verdagt te houden, en als haar Vyanden te bejegenen: in tegendeel behooren de Grieken pnder malkander vereenigt te blijven, en den een den ander niet qualijk te handelen; alleen werd'er vereifcht dat zy befadigt zijn, en nooit onderneemen de Landen van haar Naburen met |
||||
Odyjjea van Homerus. 221
gcweld aan te grijpen. Ik weet dat Idomeneas
het ongeluk gehad heeft, van vreemde gedacrw ten in u te verwekken , maar dat wantrouwen kan haaft weggenomen en genefen Werden: Te- lemachus en ik bieden ons aan als Gijfelaars der oprechte Trouw van Idomeneus ,wy fullen inuw geweld verblijven , tot dat de faaken, diemen belooft , getrouwelijk fullen volbracht zijn. 't Geen u , O Manduciersl verbittert, riep hy uit, is dat de Cretenfen de Doortochten van uw gebergte met verraffing hebben ingenomen, en daar door in (laat lijn, om tegens uw wit en dank, foo dikwils het haar goetdunkt, in de Landen, daargy in geweeken 2,ijt,om haar den vlakken Oever der Zee vry te laten, te vallen. Defe Doortochten dan door de Cretenfen ver- fterkt met hooge Toorens, vol van gewapen- de Mannen> zijn de wareoorfaak en hetonder- werp van defen Oorlog. Antwoord my, hebt gy eenige andere reden ? Hier op naderde het Hoofd der Manduciers, en fprak op defe wijfe: Wat hebben wy niet wel gedaan om defen Oor- log af te wenden ? De Goden xijn onfe getui- gen dat wy den V rede niet geweigert, of van de hand hebben gewefen; maar wanneer den Vre- de ons is ontflipt door een onruffige eerluchtdcr Cretenfen, en de onmogelijkheit daar iy ons in gefteld hebben , van haar niet langer te konnen vertrouwen , foo heeft een vervaarlijke noot- dwang, O onfinnige Natie! ons tegens wil en dank'tot die wanhoop gebracht, dat wy onfe veiligheit in uw veruerf hebben moeten foeken. Soo lang ty defe Doortochten in haar geweld hebben, moeten wy altoos geloven, dat ay on- ic. Landen fullen aantaften en ons brcngen onder |
||||
ziz Vervolgder
het juk der Slaverny; foo het waar was, dat zy
niet anders dan in Vrede met haar Naburen fochten te kven, fouden zy fig genoegen met het geen wy haar vrywillig hebben overgelaten, en niet foeken Doortochten te bewaren-, door welke men eenige eerfuchtige toeleg fou konnen fmeeden tegens derfelver Vryheit. Maar gykend haar noch niet , wijfe Grijfaard! 't Is tot ons groot ongeluk, dat wy haar beter hebben leeren kennen. Houd op,OMan! van de Goden be- mind, een rechtveerdigen en noodfakelijken te vertragen, fonder welke Hefperien nooit een beftendige Vrede te verhopen heeft. O ondank- baar, bedrieglijk en wreed Voik , dat de ver- gramde Goden ons hebben toegefonden om on- fe Vrede te ontruften, en gebreeken te ftraffen :•' maar O Goden! na ans geftralt te hebben, fult gy ons weder wreeken , en niet minder recht- veerdig zijn tegens onfc Vyanden, als tegens- ons. Door defe woorden wierd de gantfche Ver-
gadering beroerd, en het fcheen of Mars en Bel- lona de ryen en gelederen der Benden doorwan- delden, en in de gemoederen een Oorlogsvier ontftooken.'tgeen Mentor focht uit tebluflchen. Dus hernam hy zijn Reden : Soo ik niet anders dan beloften had voor te ftellen, gy mogt recht- matig weigeren u daar op te betrouwen , maar ik biede u feekere en wefentlijke faaken aan. Soo gy niet te vreden zijt met my en Telema- chus voor Gijfelaars te hebben,fal ik u daar-en-> boven noch doen geven twaalf der edelfte en dapperfte Cretenfen: maar het is ook betamelijk, dat gy van uw kant Gijfelaars overleverd; want Idomeneus, die oprechtelijk den Vrede begcerd, |
||||
Odyjfea van Homerus. 223
wil die fonder rreefe, en kreuking van zijn eer,
gelijk gy felfs fegt die te wenfchen door wijf- heit en befadigdheit, maar niet uit liefde vanlaf- of fwakheit in 't geficht der dreigende Oorlogs- gevaren; hy is gereed te fterven of te overwin-' nen, maar liever begeerd hy den Vrede, als dc heerlijkfte Overwinning $ hy fchaamd fig te vree- fen van overwonnen te werden < maar fchroomd onrechtveerdig te zijn,doch geenfins zijn fouten te verbeteren. Met de Wapenen in dc vuift bied hy den Vrede aan, hy wil geen hoogmoc- dige Wetten voorfchrijvcn; want hymaaktgeen Werk van een gedwongen Vrede. Hy wenft een Vrede, daar al de Partyen mede genoe- gen nemen, alle Jaloufien mogert eindigen,die alle weerwraak wegneme, en wantrouwen ge- neefe. Met een woord, Idomeneus is in fba Wenfchelijken geftalte,als ik my verfeekere dat gy felfs foud Willen. Daar is niets overig dan u dat te doen geloven,en dat fal niet befwaarlijk zijn, foo gy my anders met een ftil en befadigd ge- moed gelieft te hooren. Luiftert, O dappers Volkeren, en gy wijfe en vereenigde Hootden! na het geen ik u uit de naam van Idomeneus fal voorhouden: 't Is- niet regtmatig dat hy in de Landen zijner Naburen fou konnen indringen, of die in de zijnen de meefter fpeelen, hy ftaat toe dat defe Doortochten , door hoge Toorens verfterkt, bewaard werden door oneenzydige Troupen. Gy Neftor en Philu&etes xijt geboorc Grieken, maar in defe gelegenheit verklaarde Vyanden van Idomeneus. Dus kond gy niet vet* dacht zijn, al te veel zijn aanbelangens te be* gunftigen. 'tGeen u moet bewegen is het al- gemeen aanbejang,en de Vryheit van Hefperie*.- Weety
|
||||
I 424, Vervdg der
Weed felfs de Bewaarders, en Beforgers defer
Doortochten, die defen Oof log veroorfaakt heb- ben; 00k hebt gy geen minder aanbelang te be- letten dat de oude Volkeren van Hefperien Sa- lente, een nieuwe Volkplanting der Grieke»i niet verwoeften, als te verhinderen dat Idome- neus de Landen xijner Naburen niet overweldi- ge: houdt de balans tuffchen die beiden, in plaats van het vier en fweerd te brengen by een Volk dat gy behoorde te beminnen; bewaart voor u de Glory van Middelaars en Scheidslieden tezijn; gy kond my feggen dat defe Voorwaarden u goed en rechtmatig fchijnen, foo gy kond ver- feekerd zij n dat Idomeneus die ter goeder trou we lal opvolgen; maar ik fal u voldoen.de Gijfelaars, daar ik van gefprooken heb , fallen aan weer- kanten tot verfeekering verftrekken, tot dat al defe Doortochten in uwe handen fullen gefteld iijn. Suit gy dan te vreden zijn » en genoegen nemen, wannecr het gantfche heil van Hefpe- rien, en dat van Salente, en van Idomeneus felfs t' uwer befcheidenheit fal geftelt zijn ? Waar kond gy naderhand aan wantrouwen ? of het moeft u felfs zijn ? Gy derft Idomeneus niet ver- trouwen, en die is foo onbequaam om u te be^ driegen, dat hy fich t'eenemaalop u vertrouwt. Ja hy betrouwt u de ruft, 't leven, en de vry- heit van zijn gantfche Volk, en ligfelfs. Soo het waar is, dat gy niet anders foekt dan een goede Vrede, fie daar, die doet fig voor u op, en beneemt u alle voorwendfel van achterwaarts te wijken. Nochmaal verbeeld u niet, dat de vreefe Idomeneus dwingt om u defe aanbiedin- gen te doen, 't is de Wijsheit en Gerechtigheit die hem inwikkelen defe party te kiefen, fonder fig
|
||||
Odyjjia van Homer us. 225
fig aan te trekken ,' dat gy foud meenen door
Swakheit te gefchieden , 't geen hy doet door Deugd en Edeimoedigheit. In den aanvank heeft hy fouten begaan, maar hy field zijn roem en Glory die te erkennen, door dele aanbiedingen, daar mede hy u voorkomt. 't Is een fwakheit j ydele waan, en grove onwetenheit van zijn ei- gen aanbelang, zijn fouten te willen verbergen, met die fier en hoogmoedig ftasnde te houden. Hy, die defdve zijn Vyand belijd, en aanbied te verbeteren, betoont daar door, dat hy onbe- quaam geworden is, om die meer te begaan, en dat zijn Vyand te vreefen heeft wegens foo wijs en ltandvaltigen gedrag, foo hy geen Vre- de met die wil aangaan. Wacht u wel te lij- den, datmen u in 't ongelijk field. Soo gy wei- gerd, de Vrede en Gerechtigheit, die u aange- boden werd, aan te nemen, hebt gy anders niet te wachten, dan dat die iig aan u fullen wree-> ken. Idomeneus, die reden had om de vergram- de Goden te vreefen, fal die hem gunftig, en tegens u verbittert ondervinden ? Ik en Telema- chus fullen vechten voor de goede faak, en ne- men al de Goden van Hemel en Hel tot getui- gen van de rechtmatige Voorftellingen, die iku doe. Mentor defe woorden hebbende uitgefproo-
ken, verhief zijn arm, en vertoonde aan al dele Volkeren den Olijttak, die hy in zijn hand had, als het merkteeken der Vrede. De Hoofden, die dit van naby aanfagen, wierden verbaaft,en aangedaan door het Goddelijk vier, 't geen uit zijn oogf n ftraalde; hy verfcheen met een Ma- jefteit en gefag , wiens glans en luifter alle ande- re ftervelingen feer verre te boven ging. De II. Deel P bekoor- |
||||
2z6 Vervolgder
bekoorlijkheit zijner aangename en kragtige woor-
den nam al de gemoederen in, en fcheen die te betovcren» even als die eenfloegs in een naa- re duifternis des nachts Maan en Sterren doen flil ftaan, de verwoede Zee kalmte toebrengen, Winden en Baren ftillen, en den fnellen loop der fterkuroomendeRivierendoenuuiten. Men- tor bevond Jig onder dele verwoede Volkeren, als eertijds Bacchus omringd door de Tygers, die haar Natuurlijke wreedhcit vergetende, doorde kracl.t zjner lieffelijke ftemme,zijn voetenqua- men lekken,en door ftrcelingen fig hem onder- wierpen. Daar op ontftond een diep fiilfwijgcn door het gantfche Leger; de Fooiden fagen malkanderen aan, ende kondendefen Man, die zy niet kenden, onmogelijk tegenftaan. Al de Krijgs- benden hadden de oogen onbeweeglijk op hem geflagen, men dorft geen geluid maaken, uit vrees, of hy noch iets te feggen had, en hem mogt ver- hinderen, niet tegenftaande niets meer van deft laaken kon gefcid werden. Sijn redenen wa- ren kort, maar men wenfte dat hy noch langer gefprooken had. Al het geen hy gefeid had, bleefals ingedrukt in aller herten, enfprekende, deed hy fig beminnen, en geloven, yder ftond als opgetogen , en aandachtig , om de minfte woorden, die uit zijn mond vloeiden, gretig by- een te rapen. Na ecu genoegfaam lang ffilfwijgen , hoorde
men een dommelend geluid, rt geen fig allengs verfpreide: 't was niet meer een verwerd getier der Volkeren, die met een verontwaarding op de tanden knerften ; maar in tegendeel een fagt en gunfiig gemurmel, 't geen men in yders we- fen ontdekte, dat helder en verfagt fcheen: de ver-
|
||||
Odyjfea van Homer us. 227
Vcrbitterde Manduciers vielen de Wapenen uit
de handen. De woefte Phalantus, enxijn Lace- demoniers ftonden felts verbaait, haar gemoederen foo vermurwt te vinden ; andere begonden te reikhalfen na defe gelukkige Vrede , die men haar quam aan te wijfen. Philoitetes meer ge- voelig dan andere,door ondervindingxijnervoo- rige ongelukken, kon fig van tranen niet onthou- den. Neftor , niet konnende fpreeken , in de vervoering, daar de redenen van Mentor hem iri gebracht hadden, omhelfde Mentor feer teeder- lijk, fonder te konnen geluid flaan. Aide Vol- keren riepen gelijklijk uit, als op een algemeeri Veldteeken: O wijfe Grijfaard! gy hebt ons ont- wapent. Vrede, Vrede. Neftor wilde kort daar na een reden aanvan-
gen: maar al de Benden,daar over ongeduldig, vreefden dat hy eenige nieuwe fwarigheit mocht te voorfchijn brengen; des riepen zy andermaal tegelijk, Vrede, Vrede. Men kon haar niet doen iiilfwijgen, als doende al de Hoofdenvan het gantfche Legerniet dan (chreeuwen, Vrede, Vrede. Neftor wel fiende, dat het hem onmo- gelijk Was een aan-een gelchaakelde Reden te voeren, genoegde fig met alleen te feggen: Gy fiet, O Mentor \ wat het woord vaneentrefFelijk Man vermag. Wanneer de Wijfheiten Deugd fpreeken, Allien ty de driftige hertstochten , en onferechtmatigegevoelens veranderen in Vriend- fchappen, en begeertens van een beftendige Vre- de. Wy nemen die foodanig aan , als gy ons die aanbied. Terfelver tijd gaven al de Hoof- den haar toeftemming tot defen Vrede, door het wuiven met de handen. Mentor liepna deStads Poort, om die te doen openen, en teverfoeken, P i dat
|
||||
Z28 Vervolgder
dat Idomeneus fonder eenige voorforg wildc uit~
komen; onderwijlen omhelfde Neftor Telema- chus , feggende : Beminnelijke Soon van den Wijften 2er Grieken ! kont gy foo wijsengeluk- kiger zijn als hy ? hebt gy niets vernomen van zijn Geval r Het geheugen van uw Vader, die gy foo wel gelijkt, heeft gediend om onfe ver- ontwaarding uit te blufichen. Phalantus, niette- genftaande hard en woeft , en dat hy nooit U- lyffes gefien heeft, is echter geraakt doorzijnon- gelukken , en die van zijn Soon. Bereids had men Telemachus gepreit, om zijn Gevallen te verhalen, wanneer Mentor, met Idomeneus, en de gantfche Jeugd der Cretenfen , die hem volg- de , wederquam. Op het fen van Idomeneus, ontvonkte de moed in het herte vanal deBond- genooten , maar de woorden van Mentor ver- doofden hetvier, dat by-na fcheen uit te berften. Waar wachten wy na , feide hy, dit heilig Ver- bond te iluiten , waar van de Goden getuigen en befchermers fallen zijn ? Derfelver wraake moet hy gevoelen, die defe Vrede ooit fal der- ven fchenden, en dataldequaalen van denOor- log, ver-af van de getrouwe en onfchuldigeOn- derdanen te drukken , op het meineedig hoofd van den eerfiichtigen nederdalen , die dit heilig verbond fil willen metvoetentredcn; vervloekt moet hy zijn vande Godenen Menfchen, nooit genieten devrucht zijnerMeineedigheit; deHel- fche Rafernyen moeten hem aangrijpen onderde vervaarlijkfte gedaantens, en tot wanhoop bren- gen; dat hy omkome fonder eenige hoop van begraaffcnis; dat zijn Ligchaam zy ten prooije van honden en gieren, en hy in den diepen af- grond van den Tartarus gepijnigt werde met fwaar-
|
|||||
■
|
|||||
Odyjfea van Homerws. 229
fwaarder fmerten dan Tantalus, lxion, en de Da-
naiden. Maar veel eer moet defe Vrede onwan- kelbaar zijn , als de Kloot van Atlas, die den Hemel onderfteund. Dat alle Volkeren die on- derhouden, en derfelver vruchten fmaaken van Geflagte tot Geflagte; dat de Namen der geene die defen Vrede befworen hebben , met liefde en eerbied inogen gedacht werden by onfe Na- nceven; dat defe Vrede, geveftigt opde Gerech- tigheit, en goede Trouwe , tot een Model van Vrede verftrekke in de navolgende Fxuwen voor alle Natien der Wereld , en dat alle Volke- ren , die gelukkig willen zijn , trachten na te volgen het voorbeeld der Volkeren van He- fperien. Na defe woorden befwoeren Idomeneus en al de
andere Koningen de Vrede op de boven gemelde voorwaardens. Aan \veder7.ijde gafmen twaalf Gijfelaars ; Telemachus wilde van het getal zijn der geene die Idomeneus overleverde : maar men wilde niet toeftaandat Mentor onderdie foil zijn; vermits de Bondgenooten wilden, dat hy by 1- domeneus foil verblijven , om te verantwoorden wegens dedelfs gedrag, en dat zijner Raadshee- ren , tot dat al het beloofde ter uitvoering fou gebracht zijn. Men offerde tuflchen de Stad. en het vyandlijk Leger, ioo Veerfen, wit als Iheeuw , en foo veel Stieren van defelve Ko- leur, vvelkers hoornen verguld, en met bloem- kranffen omhangen waren. Men hoorde tot in het na-by gelegen gebergtehet vervaarlijk geloei der Slagt-offers, die met het heilig mes gedood wierden , het rookende bloed ruifchte van alle kanten, en men liet een meenigte van uitgefoch- te Wijnen vloeijen voor defe Ofterhanden , de P 3 In-
|
||||
230 Vervolg der
Ingewand-bekijkers befagen de noch lillende in-
gewanden, defe Slagt-otfers maakten een Rook uit op den Altaar , als een dikke Wolk, wiens lietFelijkc geur over het gantfche veld verfpreid wierd. Onderwijlen de Soldaten aan wederzijde den anderen niec meer aanfiende met een vyan- delijk oog, begonnen fig te onderhouden met het vertellen van haar gevallen; zy rufteden haar vermoeide leeden uit van den voorigen arbeit, en fmaakten by voorraad de foetigheden vanden Vrede ; verfcheide , die Jdomeneus gevolgt wa- ren in de belegering van Trojen , kenden noch die van Nefior, die in den felven Oorlog ge- vochten hadden. Sy omhelfden malkander met groote genegenheit , en verhaalden onderling wat haar gebeurd was, federd zy die trotfe Stad hadden omgekeerd,zijndegewee(t hetcieraadvan Afien : hier op leiden zy fig neder in 't gras, kroonden malkanderen met bloemen, en dron- ken overvloedig wijn, die haar in groote vaten uit de Stad wierd toegebracht, om met blijd- fchap te vieren de plegtelijkheit van foogrooteu Dag. Eenfloegs hier op feide Mentor tcgens de Ko-
ningen: O Hoofden ! hier by-een vergaderd, namaals fult gy onder verfcheidene Namen en Hoofden niet meer dan een Volk zijn. Dulcia- nig hebben de rechtveerdige Goden, lief-hebbers der menfchen, die zy gemaakt hebben, dat ge- fchikt, en gewild dat'er een eeuwigdurende band van volmaakte eenigheit fou zijn. Hetgantfche menfchelijk geflagt is niet dan een Huiigefin, verfpreid over den gantfchen Aardbodem, aide Volkeren zijn Broeders, en behooren den an- deren als foodanig te beminnen. Ongeval moet |
||||
Odyjfea van Homerus. 231
die Goddeloofen treffen, die een wreede Glory
foeken in het bloed harer Broederen, zijnde haar eigen : 't is waar , den Oorlog is dikwils nood- fakelijk ; maar het verfirekt tot oneer van het Meufchelijk Geflagt, dat die in fekere voorvallen onvermijdelijk is. O Koningen ! fegt niet, datmen die moet wenfchen , om Glory te ver- krijgen: de waarachtige Glory word niet gevon- den buiten de menfchelijkheit. Die zijn eigen Glory meer acht als de gevoelens der menfche- lijkheit ,.is een hoogmoedig fchrtkdier, engeen mcnfch; ook fal hy niet anders, dan een valtche Glory verkrijgen, want de waarachtige word niet anders, dan in bezadigdheit, en goetheitgevon- den: men mag fig vleijen om dei'e dwafe ydel- heit genoegen te geven; maar altoos falmenhei- melijk by iigfelfs van foodanig een feggen, hy heeft des te minder de ware G/oryverdiend. om dat hy zijn onrechtimtige hertstochten heeft op- gevolgd; de menfchen konnen hem niet achten, om dat hy haar loo weinig geacht, en derfelver bloed door een verwoede beeftachtigheit foo o- vervioedig geplengt heeft. Gelukkig foo een Koning, die zijn vplk bemind, en van haar be- mind word, die fig vertrouwtaan zijn Naburen, en derfelver vertrouwen heeft, die ver-af van haar te beoorlogen, verhinderd dat zy die on- der malkauderen voeren, en die aan alle andere Nutien doet benijden het geluk zijner Onderda- danen, van dufdanig een Koning te hebben. Ge- denktdan van tijd tottijdby-eentevergaderen, gy die de machtige fteden van Hejperieu beftierd, belegt aile drie Jaren een algeineene vergadering, daar aide Koningen, die hiertegenwoordigzijn, fig by-een bevinden, om haar verbond door een P 4 nieu-
|
||||
2 3? Vervolg der
nieuwen eed te beveftigen, de onderlinge vriend-
fchap tc bekrachtigen, en te beraaden over haar algemeene aanbelangeus. Soo lang alsgyveree- nigt zijt, fult gy van birtnen hebben defefchoone Vrede , Glory , en Overvloed: van buiten fult gy altoos onverwinnelijk 7,ijn,niet, als deone&- nigheit, opgeborreld uit den afgrond der Helle, cm de onfinnige menfchen te plagen, fal het ge- Juk, dat de Goden voor u bereid hebben, kon- nen ontruften. Neftor antwoorde daar op: Gy fiet door de
bereidwilligheit, met welke wy den Vrede ge- maakt hebben, hoe ver wy afgefonderd rijnvan den Oorlog te willen voerendoor eenydeIeG/«- ry , of door een onrechtmaatige begeerlijkheit ons te vergrooten tot nadeel onfer Geburen. Maar wat kan men doen, als men een gewelddadig Vorft tot xijn Gebuur heeft, die geen andere Wet erkend, dan die van iijn eigenaanbelang, en geen gelegenheit laat voorbygaan om de Landen van andere Staten teoverwcldigen? Ge- looft geenfins dat ik fpreeke van Iaomeneus; ncen, ik heb die gedachten niet meer van hem; 't is Adrafies Koning der Dauniers, daar wy alt les van te vreefen hebben ; hy veracht de Go- den, en gelooft dat alle menfchen , die op de aarde 7,ijn, alleen 7,ijn geborenomte verftrekken tot Werktuigen zijner Glory, door haar dienfl- baarheit; hy wil geen onderdanen , welkers Koning en Vader hy lou zijn, maar diexijii Sla- ven en Vleijers zijn; hy laat fig Goddelijke eer bewijfen. Tot noch toe heeft het blinde Gcval 2ijn onrechtveerdige ondernemingen begunftigt; wy haafteden ons om Saknte aan te taften, ten •inde om ons te ontdoen van de fwakfte onfer Vy-
|
||||
OdyJJea van Honterus. 233
Vyandcn, die maar eerft op defe Kuft figbegon-
den te veftigen , om daar na onfe Wapenen te wenden tegens defen machtiger Vyand. Hy heeft bereids verfcheide Steeden onfer Bondgenooten ingenomen, die van Crotone hebben twee Veld- flagen tegens hemverloren, enhy bediend fig van allerlei middelen om zijn heerfchfucht te voldoen. Zijn macht en lift is even gelijk, als hy maar zijn Vyanden lean overwinnen ; groote fchatten heeft hy by-een gefchraapt , hy heeft wel geoef- fende en ftrijdbare Benden, ervaren Kapiteineu die hem wel dienen, en houd felf's gedurig een wakend oog over al het geen door zijn bevel werd uitgevoerd, de minftefouten ftrafthyftren- gelijk, envergeldmilddadigdedienften, die men hem bewijft; zijn dapperheit onderlteund , en moedigd al zijn Benden aan, en hy fou een vol- maakt Koning zijn , loo de Gerechtigheit en goede Trouw de regelmaat was van zijn beleit. Maar hy vreeft noch de Goden, noch het kna- gen zijner gewille. Een goede Naam felfs werd niet by hem geacht, hy befchouwd die niet an- ders dan een ydel Denkbeeld, daarfwakkemen- fchen fig door laten ophouden ; groote fchatten en rijkdommen tebefitten, reek end hy alien voor het hooglte en wefentlijkfte goed , als ook ge- vreeft te worden , en het gantfche menfchelijk Geflagt met voeten te treeden : wel haaft fal hy met een gewapend Heirleger op onfe Grenfen verfchijnen , en foo de Eendracht van foo vcel Volkeren ons niet in ftaat fteld, om hem tewe- derftaan, foo is alle hoop van vryheit ons be- nomen. 't Is foo wel het aanbelang van Idome- nem als het onfe, fig aan te kanten tegens de- fen Nabuur, die nietsvry inzijngebuurfchapkan P S vcr- |
||||
J 34 VervoJg der
vcrdragen. Soo wyoverwonnen worden, loopt
Salente het felfde gevaar. Laat ons dan geta- mentlijk fpoeden defe quaalen re voorkomen. I Terwijl Neftor op defe wijfe redeneerde, nader- de men vaft de Stad; want Uomeneus had al de Koningen en voornaamlte Hoofden gebe- den, daar te willen inkomen om te vernach- , ten; onderwijlen floeg het Heirleger der Bondge- nooten haar Tenten op , en het geheele Veld Was "bereids bedekt met rijke Pavillioenen van allerhande kouleuren, daar de afgematte Hefpe- riers fig onder fouden ter ruft begeven. Wan- neer de Koningen met haar gevolg waren in de Stad gekomen, ftonden zy verbaaft , datmen in foo korten tijd foo veel treffelijke gebouwen had konnen oprichten , en dat de belemrnering van foo fwaren Oorlog niet had verhinderd den aanwafch van defe opkomende Stad, met die eenfloegs foo heerlijk te vercieren. Sy verwonderden fig over de wijs-en wakker-
heit van Momeneus, die foo fchoonen Rijk had gefticht, en yderbefloot, dat den Vredemethem gemaakt zijnde , de Bondgenooten feer machtig fouden zijn, foo hy nevens haar iig inliet in den Oorlog tegens de Daumers. Men ftelde Idome- neui voor haar te willen byfpringen, hy kon dat billijker wijfe niet af-ilaan , en beloofde haar tijn Benden: maar gelijk Mentor niets onbekent was van 't geen noodwendig vereifcht wierd, 6m een Staat bloeijend en gelukkig te maaken, en hy begreep dat de machten van Idomeneus foo groot niet waren, als die wel fcheenen, des nam hy hem in't befonder,en fprak hem op defe wijfe aan: Gy fiet dat onfe voorforgen u niet onnut ge- weelt zijn j Salente is bevrijd van de gevaren, die
|
||||
Odyjfea -van Homerus, % 3 f
die haar dreigden, 'tftaatmaaralleenaahu, uw
Glory tot den Hemelteverheffen, endeWijfhett vaa Minos uwGrootvadertebereiken, in opficht van het beftier uwer Volkeren. Ik gaa voort met vrymoedig u aan te fpreeken, vaft ftellende, dat gy fulks begeerd, en een Vyand zijt van alle vleiery. TerwijldefeKoningenuwheerlijkheit hebben ge- roemd, bedacht ik by myfelfs en overleide u roek- keloos beleid. Op dit woord van roekkeloos, veranderde Idomeneus vanwefen, hywierdrood, en 't fcheelde weinig, of hy fou Mentor in zijn reden geftoord hebben , die hem op een zedige en eerbiedige, doch echter vrye wijfe feide : Ik fie wel, gy ftoort u aan dit woord van roekke- loos , ymand anders dan ik, fou ongelijk heb- ben , fig daar van te bedicnen : want de Ko- ningen moet men eerbieden , en met omfigtig- heit handelen , felfs als men die al beri(pt , de Waarheit beleedigt haar genoeg, fonder dat men behoeit fcherpe woorien daar by te voegen; maar ik heb gelaoft, dat gy fond verdragen, dat ik fonder bewimpeling tot u fprak om wwfoute te ontdekken. Mijn voornemen is geweeft om u te gewennen de faaken te leeren verftaan by haar eigen naam , en te doen begrijpen dat als andere u raad geven in opficht van uw gedrag en beleit, die nooit haar inwendige gedachten fullen derven uiten, en foo gy niet wilt bedro* gen zijn, moet gy u altoos te binnen brengen, dat zy fullen fpreeken van faaken , die u na- deeiig zijn. Wat my belangt, ik wil mijn woor- den wel verfagten na uw begeeren. Idomeneus bereids tot figfelfs gekomen van zijn eerfte voorbarigheit fcheen befchaamd over defe fier- heit; Gy fiet, feide hy tegens7Wi?»^r,watde ge- woonteuitwetki; als men gevleid word. Ikfoe- ke
|
||||
2$6 Fervolgder
ke hct welweefen van mijn Koningrijk , ook
is'er geen Waarheit, die ikmy nietgelukkigach- te uit uw mond te mogen verftaan ; maar hebt mededoogen met een Koning , die de vleijery heeft vergiftigt, en die felfs in zijn ongelukken geen menfchen heeft konnen vinden edelmoedig genoeg om hem de Waarheit te feggen. Neen, ik heb nimmermeer een perfoon gevonden, die my foo lief had, van my te willen mifhagen, met vol- komen de Waarheit te fpreeken. Dit feggende, fchooten hem de tranenuitdeoogen, enhyom- helfde Mentor met veel geiiegenheit. Daar op feide defen wijfen Grijfaard: 't Is met droer- heit dat ik my genootfeakt bevinde u harde fa- ken te moeten feggen ; maar kan en mag ik u verraden, mits de Waarheit voor u verbergen- de? Stel u felfs in mijn plaats; foo gy tot noch toe zijt bedrogen geweeft, °t isom dat gy't hebt willen zijn, en gevreeft hebt goeden raad op te volgen. Hebt gy wel ooit gefocht na on- eenzijdige menfchen , en die bequaam waren om u tegen te fpreekcn ? Zijt gy wel ooit bekornmert geweeft, om menfchen te verkiefen, die figweiniglieten aan uw gunft gelegen zijn, oprecht in haar gedrag, en bequaam om uw hertstochten , en onrechtveerdige gevoelens in te teugelen , en te veroordeelen ? Wanneer gy Vleijers gevonden had, hebt hy die wel van u afgeweerd ? hebt gy u feliswelmistrouwt? Ncen, neen, gy hebt niet gedaan, 't geen de foodani- ge doen , die de Waarheit beminnen , en ver- dienen die te kennen. Laat ons eens befien of gy tegenwoordig de moed hebt ombeterte doen, en u kond vernederen onder de Waarheit. die u veroordeeld. Ik fegge dan , dat al het geen tot
I
|
||||
'OdyJJea van Honierus, 237
tot uw Lof werd gefeid,niet anders verftrektdan
totuw blaam en lafter. Terwijl gy van buiten noch foo veel Vyanden hebt, die uw Koning- rijk, noch qualijk beveftigt, dreigen, denkt gy niet anders van binnen,dan om uw nieuweStad met treffelijke gebouwen te vercieren ; dit heeft u foo veel rufteloofe nachten veroorfaakt, als gy my felfs bekent hebt. Uw fchatten hebt gy uitgeput ; en niet gedacht om uw Volk te vermeerderen , of den Landbouw op defc Kuft voort te fetten. Moeft gy defe twee faaken niet aangemerkt hebben als de wefentlijk- fte Fondamenten van uw mogendheit, nament- lijk goede Burgers te bekomen, en welbeboude Landen, om die te voeden ? Een duurfame Vre- de is u noodig in defen aanvank om den aan- wafch van uw Volk te begunftigen. Gy moeft nergens om gedacht hebben dan aan den Akker- bouw, en het vaft ftellen van goede Wetten. Een ydele eerfiicht heeft ugebracht aan den Oeverde- ier fteilte ; in gedachten van groot te fchijnen, hebt gy uw ware grootsheit verwaarlooft. Spoed u defe fouten te verbeteren, houd op van allc defe groote werken, doe afftand van die hoog- moed, die feekerlijk uw nieuwe Stad fal ver- woeften, laat uw Volk in den Vrede een wei- nig adem halen, beforg dat zy in overvloed le- ven, om de houwelijken voort te fetten. Ge- denkdatgy nietverder Koningzijt, dan voorfoo veel gy Volkeren hebt te gebieden, en dat gy uw magt moet afmeeten, niet na de wijduit- geftrektheit der Landen, die gy befit, maar na het getal der Menfchen, die defelve bewoonen, en verplicht xijn u te gehoorlamen ; befit een goed Land, niet tegenftaande van weinig uitge- breid-
|
||||
j28 Vervolgder
breidheit; bevolk dat met een meenigte van ar-
beidfame, neerftige, en wel geoeffende Men- fchen ; maak dat defe Volkeren u beminnen, en gy fult magtiger, gelukkiger, en gloryrijker zijn dan de Overwmnaars, die foo veel Koning- rijken verwoeften. Watfal ik dan doen, hernam Idomeneus, in I
opficht defer Koningen , fal ik mijn fwakheit haar bekend maaken?'t Is waardatikdenLand- bouw verfuimt heb, ja felfs den Koophandel, diemen op defe Kuft kan drijven; ik heb an- ders niet gedaeht, dan om een treffelijke Stad te bouwen. Moet ik my felfs, Waarde Men- tor, onteeren in de Vergadering van foo veel Koningen, en mijn onmacht ontdekken? Soo het moet lijn , fal en wil ik het doen, al- hoewel het my dier fal ftaan : want gy hebt my gefeid, dat een Koning, die voorzijn Volk ge- boren is , het welwefen van iijn Koningrijk meer moet betrachten dan zijn eigene achting en Glory. Dit gevoelen, feide MenUr, is waardig- een Vader der Volkeren, en 't is defe goedheit, en niet de treffelijkheit defer Stad,waar door ik be- kenne,dat gy waarlijk het hert hebt van een edel- moedig Koning, doch uw eer moet gy verfchoo* nen , felfs voor het aanbelang van uw Koning- rijk. Beveel my die forg, ik fal defe Konin- gen doen verftaan, dat gy verplicht zijt Ufyfet, foo die noch in levenden lijve is, of ten min- ften xijn Soon, binnen Itaca te herftellen,endat pv met al uw macht wilt verdrijven de Min- naars van Penelope. Zy fullen lichtelijk begrij- pen, dat dcfen Oorlog talrijke Benden vereifcht; dus fullen zy lichtelijk toeftaan, dat gy haar een klein onderftand tegens de Damiers tocfend. Op
|
||||
Odyjfea van Homerus. 23$
Op dele woorden fcheen Idomeneus verlicht,
even als een Menfch die van een fwaar pak ontlaft word. Gy bewaard, mij n waarde Vriend * feide hy tegens Mentor, mijn eer, en de achting defer opkomende Stad, welkers fwakheit gy voor al mijn Naburen verbergt: maarwatfehijn van waarheit is'er,te feggen,dat ik Bendennaar ltaca wil affenden, om Ulyjfes daar te herftel- len, of ten minften Telemachus zijn Soon, ter- wijl die iig verbonden heeft mede te gaaninden Oorlog tegens de Dauniers ? Zijt maar geruft, feide Mentor, ik fal niets feggen dan het geene waar is. De Scheepen, die gy affend tot vaft- ftelling van uw Koophandel, fullen gaan na de Kufkn van Epirus; twee faaken fullen diegelij- kelijk uitvoeren, eerft op uw Kurt de vreemde Koopluiden wederbrengen , die wegens defwa- re laden van Saknte vertrokken zijn, ten twee- den, eenige nieuwe maren van Vlyjjes vernemeh. Soo hy noch leeft , kan hy niet ver van die Zeen zijn , die Griekenland van Italien affonde- ren, en men wil ons verfcekeren dat hy by de Pheociers gefien is. Soo daar geen hoop is van hem wederom te fien, fullen echter uw Schee- pen zijn Soon een merkelijken dienft doen; zy fullen in ltaca , en al de omleggende Landen- verbreiden een fchrik voor de naam van denjon- gen Telemachus, diemen gelooft dood te zijn, als zijn Vader. De Vryers van Penelope fullen vei- baaft zijn te hooren dat hy gefeed is wederte ko- men, onderfteund door eenmachtigBondgenoot. De /takers fullen het Jok niet derven afwerpen, Penelope fal vertrooft werden, en altoos weige- ren een nieuwen Bruidegom te kiefen. Duslult gy Telemachus dienft doen, terwij 1 hy in uw plaats met
|
|||||
-
|
|||||
240 Fervolg der
met de Bondgetiooten fal trekken na de Kufteri
van Italien , tegens de Dauniers. Op defe woor- den riep Idomeneus uit: Gelukkig foo een Koning, die men door wijfe raadflagen onderfteund! Een wijs engetrouw Vriend moet een Koning meer- derachten, dan overwinnende Heirlegers: maar dubbeld gelukkig foo een Koning, die zijn ge- luk kend, en voordeel weet te doen door het gebruik van wijfe raadflagen! want het gebeurd meenigmaal dat men wijfe en deugtfame Man- nen, welkers deugd men vreeft, ver affonderd van het vertrouwen, 't geen men op haar behoorde te hebben, om het oor aan Vleijers te verlee- nen^ fonder dat men derfelver verraad vreeft. Ik ben felrs in defe fout vervallen, en ik fal u verhalen al de ongelukken die my zijn overge- komendoor een valfchen Vriend, die mijnherts- tochten den ruimen toom vierde , in hope dat ik de zijne fou vleijen op mijn beurt. Mentor deed de Koningen Bondgenooten lich-
telijk verftaan, dat Idomeneus fig moeft ondaften van de faaken van 'Telemachm , terwijl dat de- ft fou met haar gaan. Zy waren te vreden van in haar Leger te fullen hebben den Jongen Soo- ne van Utyjfes, met 100. jonge Cretenfen, die Idomeneus mede gaf, om hem te vergefellen. 't Was de bloem van den jongen Adel, die de Koning uit Creta had mede gebracht. Mentor had hem geraden defe Jongelingfchap in den Oorlog af te veerdigen. Men moet, feide hy, gedurende de Vrede, forg dragen om het Volk te vermecrderen ; maar uitvrees dat de gantfche Natie niet mogt laf hertig worden, en vervallen in een onkunde van Krijgs-oefteningen, moet gy den jongen Adeldom na vreemde Oorlogen affen-
|
||||
Odyjfea van Homerus. 24,1
affenden. Defe fullen genoegfaam zijn om de
gantfche Natie te onderhouden in een gedurigen yver voor de Glory, fucht tof de Wapenen, en verachting van alle ongemakken , ja de dood felifs , emdcnjk in een ervarenheit vandenKrijgs- handel. De verbondene Koningen vertrokken van Sa-
lente, voldaan van den Koning Idomeneus, en vervoerd door de Wijsheit van Mentor; zy wa- ren gantfchelijk verblijd van Telemachus met fig te leiden. -Defe kon zijn droefheit niet matigen, als hy van zijn Vriend moeft affcheiden. Ter- wijl de verbondene Koningen haar affcheit na- men, en Idomeneus fwoeren dat zy een eeuwig- durend Verbond met hem fonden onderhouden, hield Mentor 'Telemachus tuilchen zijn armenge- flooten, en gevoelde dat hy van zijn tranenbe- vogtigt. wierd. Ik ben als van vrengde op- genomen , feide Telemachus, wegens de Glo- ry die ik gaa behaalen , maar ben feer door droef- heit aangedaan , om dat ik van u fal moe- ten affcheiden: 't fchijnd dat iknochmaal fie die ongelukkige tijd, wanneer de Egyptenaars my uit uw armen rukten, en van u affonderden, fonder my eenige hoop te laten van ooit weder u te fullen fien. Mentor antwoorde op defe woorden met veel fagtheit, om hem te trooften. Siehier , feidehy, eengantfch verfchillige aflbn- dering, defe is vrywillig , en fal kort zijn, gy gaat Overwinning foeken,gy moet, mijnSoon , my beminnen met een minder teedere, maar kloekmoediger liefde. Gewen u om mijn af- wefen geduldig te dragen, gy fult my altoos niet hebben. De Wijsheit en Deugd moeten u veel- eer inboefemen 't geengydoen moet, dan de te- ll". Deel. Q gen- |
|||||
1
|
|||||
i^z Vcrvolg der
genwoordigheit van Mentor. Op dit feggen, be.
dekte de Goddinne,onder de gedaante van Men. tor, Telemachus met haar Schild, en verfpreide in hem den geeft der Wijsheit, Voorfigtigheid, kloekmoedigeDapperheit, eneenfagteBezadigd- heit, die anders felden te famen werden gevon- den. Gaa , feide Mentor , in het midden der grootftc gevaren van den Oorlog, foo dikwils dat oofbaar fil zijn voor de faake der Bondge- nooten. Een Vorii onteert fig meer die de ge- varen van den Oorlog vermijd , als die nimmer daar na toegaat. De Moeci van foodanig een, die andere gebied, moet nooit twijffelachtig zijn. Soo het noodig is, dat een Volk haar Hoofd en Koning behoude, noch noodiger is het, dat het hem nooit fiet in een onfekere achting van Dap- perheit. Gedenk dat hy, die gebied, altoos an- dere voor een Model moet verftrekken, en zijn Voorbeeld het gantfche Leger aanmoedigen. Stel u dan bloot', O Telernache\ en ftcrf veel- eer in 't gevecht, dan dat gy fond het voorwerp zijn van quaadfpreekende Menfchen , die aan uw manmoedigheit fouden kdnu'en twijffelen; insgelijks moet gy de gevaren niet foeken, daar die geeft voordeel koiinen doen. De Dapperheit kan geen Deugd genaamd werden , ten zy die door de Voorfigtigneit werd onderfteund ; anders is die een oniinnige verachting van het leven, en een beeitachtige woede. Een onbedachte Moed heeft niet feekers. Hy die defe Deugd niet be- fit, is veel-eer oplopend dan braaf, en'tis no- dig dat hy buiten figfelfs is > Om boven devrees te zijn,vermits hy die niet kan te bovenkomen^ door de natuurlijkegeitaltezijnesherten; in defe ftaat, foo hy niet vlncht, ten minftenis hyont- loerd,
|
||||
Odyjfea van Homerus. 243
roerd, en verliefl de Vryheit van zijn Ziel, die
hem noodig fbu zijn ,oin de gelegenhcden waar te nemen van zijn Vyand t'onder te brengen ,of zijn Vaderland dienft te doen. Hy heeit wel al den yver van een Soldaat, maar geenfinshetbe- leit of oordeel van een Kjipiteia; daar-en-boven heeft hy geenfins de ware moedvaneengemeen Soldaat, want die moet noodwendig in net ge- vecht bewaren een befadigdheit van geeft en oor- deel om te gehoorfamen. Die fig lichtveerdig bloot field, veroorfaakt wanorder in welgeoet- fende Benden , geeft een voorbeeld van roek- keloofheit, en field meenigmaal een gehceiLe- ger bloot voor groote ongelukken. Zy, die de- fe ydele eerfucht ltellen boven de veiligheit der algemeene faak, verdienen eer ftraffen dan be- looningen. Wacht u dan wel, mijn waarde Soon, van na de Glory , met te veel ongeduld, te ftaan: het ware middel omdie te vinden, is, met een ftil gemoed een gunftige gelegenheit daar toe af te wachten. De Deugd doet fig des te heerlijker op, als zy haar eenvoudig verfoond een Vyandiiine van alie hoogmoed, en bezadigt. Na mate , die de nood vereifcht, om gevaren te ondergaan, moetmen nieuwe voorfigtigheit en moed gebruiken, die altoos groeijende voort- gaan. Voor het overige,zijt gedachtig vannoojt den nijd van anderen over uw hals te halen: aan de andere kant zijt nimmermeerjaloersover het geluk van uws-geiijken. Pnjs eerft al net geen eenige lof verdiend , maar doe dat met oordeel en befcheidenheit, feg het goede met vermaak , verberg het quaade , ende gedenk daar niet aan, dan met leedweefen. Vel geen oordeel voor ouder Hoofden , die meerder erva- Q 1 reaheit |
||||
244 Vervolg der
varenheithebbendan gy, hoor haarmet ccrbied,
beraadflaag met .haar, verfoek de bequaamfte, dat zy u willen onderwijfen , fchaam u nooit haar onderwijfingen toe te fchrijven, foo gy lets lof- felijks verricht hebt. Eindelijk luifter nooit na de difcourffen van foodanige , die een wantrou- wen en jaloufie in uw gemoed fouden foekente ontfteeken tegens andere Opperhoofden. Spreek met haar in vertrouwlijkheit en openhertig. Soo gy gelooft dat zy nalatig zijn geweeft in haar plicht in opficht van uw perfoon, open haar uw hert, draag uw redenen haar voor: foo zy bequaam zijn, om dit uw edelmoedig beleit te merken, fullen zy u beminncn , en gy fult van haar verkrijgen, al het geen gy foud konnen wcnfchen en verhopen. In tegendeel foo zy foo redelijk niet zijn , om in uw gevoelens over te komen, fult gy felfs door haar onderricht wor- den, of onrecht in haar boefem fchuild: en lijd dat, maar draag forg van nooit meer met die Menfchen u in te laten, voor dat den Oorlog geeindigd is, en daar door fult gy een geruft ge- moed behouden;maar voor-al feg nirnmermeer te- gens eenige vleijers, die niet als oneenigheit faai- jen , de regtmatige klachten die gy hebt tegens de Hoofden van dat Leger, daar gy u in be- vind. Ik fal hier verblijven, feide Mentor wijders,
om Uomeneus by te itaan in den nood daar hy fig in bevind , van te moeten arbeiden tot het welwefen zijner Onderdanen; hier fal ik uver- wachten. O mijn waardc Telemache ! breng u altoos te binnen, dat zy, die de Goden vreefen, voor menfchen niet hebben te fchroomen. Gy fult u indeuiterfte gevaren bevinden , maar zijt
|
||||
OdyJJeavan Homerus. 245
zijt verfeekerd dat Minerva u nooit verlaten
fal. Op defe woorden fchecn Telemachus te ge-
voelen de tegenwoordigheit defer Goddinne, en fou felfs erkend hebben, dat zy het was, die tot hem fprak, om met moed en vertrouwen hem te ver- vullen, foo de Goddinne niet had herroepen het denkbeeld van Mentor, hem feggende : Vergeet niet, mijn Soon, aide forgen, dieikgenomen heb , gedurende uw Kindfheit, om u wijs en kloekmoedig te maaken, als uw Vader. Doe niet't geen onwaardig fou zijn foo grootevoor- beelden , en de beginfelenvanDeugd, dieikge- tracht heb u in te boefemen. De Sonne was bereids ©pgereefen , en ver-
gulde de toppen der Bergen, wanneer den Ko- ning uit Salente trok, om zijn Bendenby die der Bondgenooten te voegen. Defe waren rondom de Stad gelegerd , en (klden fig in flagorder, om onder haarBevelhebbers op te trekken. Van alle kanten figmen het blinkende yfer der dril- lende Pieken , het fchitteren der Stormhoeden verdoofde het geficht, een Wolke van ftof verhief fig tot in de lucht. Idomeneus en Mentor brach- ten Telemachus buiten in 't Veld by de Konin- gen Bondgenooten, die niet ver van de Stad af- lagen. Eindelijk fcheidden zy van een, na den anderen alle merkteekenengegcvente hebben van een oprechte Vriendfchap , ook twijffelden de Bondgenooten niet langer, of de V rede fou be- ftendig zijn , vermits zy de goede genegenheit van Idomeneus erkenden, diemen haar had ver- beeld , maar op een andere wijfe, als zy die on- dervonden , om datmen van hem oordeelde > niet naar zijn natuurlijke genegenheden , maar Q 3 , naar |
||||
246 Vervolg der
naar de onrechtveerdige begeerlijkheden , daar
aan hy figfelfs had overgegeven. Na dat het Leger vertrokken was, geleide Ido-
meneus Mentor door al de gedceltens der Stad, eh het omleggende Land ; maar Mentor wilde alvorens fien de Zeemachten die Idomeneus had. Laat ons, feide hy, 't getal van uw Volk eens tel- len, en derfelver geftalte en hoedanigheit eens on- deffoeken, en hoe veel Bootsgefellen gy hebt om die tiit tc ruften ,'t zy tot den Oorlog, of totbe- veiliging van den Koophandel uwer Onderdanen; hier Hit moetmen van uw macht oordeelen. Hy ging de Haven beligtigen, enklomin yderSchip: liet fig onderrechten waaryderSchip Koophandel dreef, Wat waarenzy derwaartsvoerden, welke %y wederbrachten, wat koften het Schip geduren- de de reis had gedaan , de prijfen die de Koop- lieden op haar Koopwaaren fteldcn, de maatfchap- pyen die fy aangingen, om te weeten of die wel rechtrriatig warfin , en getrouwlijk wierden on- derhouden; eindelijk de Avonturen der Zee, en andere ongevallen van den Koophandel, om Voor te komen hetbederfder Koopluiden, die dikwils, aangedreven door Winfucht, faaken ondernemen, die haar macht te boven gaan. Hy wilde datmen al fe banquet out en ftrengelijk fou ftraffeh , om dat die alle , foo niet ter quader trouwe , ten minften uit ydele verwaantheit ge- Ichieden. Terlelver tijd ftelde hy foodanige re- gtemerrten, dat die nook meer konden voorval- len; 00k fleldehy M'agiftraten aan, aan welke de KoOplieden moeften reekening doen van haar goe- dereii, voordeelen, onkoften, en onderneemin- geh. Nooit Was haar geoorlooft een anders goe- dercn te Waagen, 00k niet meer dan dehelftvan haar
|
||||
Odyjfea van Homerus. 247
haar eigen. Dat meer is, zy dreeven foodanigen
Koophandel in Maatfchappy, die zy alleen niet konden uitvoeren, en de verbonden dier maat- fchappyen waren onverbreeklijk , door fware ftraffen gefteld tegens de overtreders. Daar-en- boven was den Koophandel gantfch vry. Ver-af van die door fchattingen en lafren te befwaren, belooftmen vergelding aan de Kooplieden, die eenige Koophandel van ecn nieuwe Natie bin- nen Salenu weeten te lokken. Dus fallen de Volkeren van alle kanten wel haaft daar na toe vloeijen. Den Koophandel defer Stad was even als de Ebbe en Vloed der Zee, de fchat- ten en rijkdommen quamen daar in even als de Zeebaren op den anderen gehoopt, alles wat daar inquam was nut en heilfaam, en 't geen'er uit- ging lief aniere fchatten in de plaacs. Een vei- lige Gerechtigheit had de voorlitting in de Haven in't midden van foo veel Volkeren, Defevry- heit, goede Trouwe, en Oprechtigheit Icheenen van defe trotfeToorens de ver-af gelegenfteKoop- lieden van den Aardbodem derwaarts te lokken. Yder defer Kooplieden , 't zy die quamen uit dc Kuften van het Ooften, daar de Sonne dagelijk^ oprijft uit de Baren der Zee, of van't eindeder groote Zee, daar defelve, vermoeid van zijn loop, zijne ftraalen uitdooft, leefde vreedfaarn en vei- lig binnen Salente , even als in haar Vaderland. Binnen de Stad befag Mentor al de Wapen- huifen, Winkels der Konftenaars , en openbare Plaatfen. Hy verbood alle de Koopmanfchappen van Vreemde Landeo , die de laf hertigheit en vcrwijftheit fouden hebben konnen inbrcngen; ftelde order op de kleeding, Q>ijs, huiscieraden, pracht en praal derhuifen, totallerhandegebruik Q 4 uit- |
||||
248 Vervolg der
uitgevonden, bandc uit alle cieraad van goud
en filver , en feide tegens Idomeneus : Ik weet maar een eenig middel, om het Volk zeedig en matig te maaken ontrent de koften van haar huis en tat'el, zijnde, dat gy met uw voorbeeld haar foo voorgaat. 't Is noodig dat gy uitwendig fee- kere Majefteit betoond t 00k blinkt uw gefag genoeg uit door uwTrauwanten, envoornaam- fte Ampt-Bedienaars, die u omcingelen. Laat cen fijn purper laken-gewaad u genoegen, en dat dc voornaamfte Bedienaars van uw Hof, op de felve wijfe gekleed zijn, en geen onderfcheit daar in zy , dan de koleur , en een licht goud borduurfel, 't geen op de rand van uw gewaad leid. Defe verfcheide kouleuren zijn genoegfaam om onderfcheit van Perfoonen te maaken , fonder datmengoud, filver, of gefteentensnoodigheeft. Beftel al defe faaken naar yders geboorte : in den eerften rang moet gy plaatfcn de foodani- gen , die van den oudften en voortreffelijkften Adel zijn; mannen van verdienften, enontfag- chelijk in eerampten, fullen fig laten genoegen , als %y achter defe oudeadelijke Huisgefinnenko- men , die in een lang befit defer voorrechten zijn ; onadelijken fullen defe fonder veel moei- te wijken, als gy maar die gewend dat zy fig- felfs kennen in die hooge eerampten en bedienin- gen; en die fig zeedig dragen in geluk en voor- ipoed haar verdienfte niet onthoud. Het on- derfcheit minlt voor den Haat en Nijd bloot ge- fteld , is datgeene , dat hervoortkomt van een lange reeks van brave Voor-Ouderen. Wat de Deugd aangaat, die fal naderhand van felfs ge- noeg werden opgewekt, en yder fal fig bevlijti- gen om den Staat getrouwelijk te dienen , mits |
||||
Odyjfea van Homer us. 249
dat gy heldhaftige daaden kroond , en eerbeel-
den oprecht , en dat het beginfel van Adeldom ty voor dekinderen van foodanigen, diedefelve verricht hcbben. Perfoonen van den eerftenrang na u moeten in 't wit gekleed zijn, met gou- de en (ilvere franjes ondcr aan haar kleederen, met een goude Ring aan de vinger. Die van de tweede order moeten in 't blaau gekleed gaan, en een filvere franje en Ring dragen, maarfon- der Medaillie. De derde in 't groen fonder franje , maar met een Medaillie. De vierde hoog geel; deN vijfde in 't Rooferood ; de fef- den Grindelin : de fevende , xijnde het ge- meenc Volk, een gemengelde kouleur van geel en wit. Sie daar de gewaaden van fevenderlei foort van vrye menfchen. De Slaven moeten in het bruin-grijs gekleed xijn. Op defe wijfe fal fonder veel koften onderfcheit gemaaktworden tuflchen allerlei flag van Menfchen , en uit Sa- lente verbannen al de konften , die nergens an- ders toe dienen > dan om den hoogmoed te voa- den. Al de Ambagts-lieden, die defe verderfFe- lijke konften oeftenen, fullen fig vereenigen tot noodiger befigheden, die in kleinen getale zijn, oftotdenKoophandel, of Landbouwery. Nim- mermeer moetmenlijdeneenige verandering van ftofFen of dragten: want het is fchandelijk > dat menfchen gefchikt tot een ernftig en edelmoe- dig leven, lig fouden vergapenaan dufdanigena- gebootftecieraaden; ook moeten zy niet gedoo- gen dat haar Vrouwen die defe gewaaden noch eenigfins paflen, ooit tot defe fchandelijke optooi- felen vervallen. Mentor , even als een konftig Hovenier, die
het dorre hout uitzijn fruit-boomen fnoeid enaf-
Q s houwt,
|
||||
250 Fervolgder
houwt , trachtte op defe wijfe de onnutte
hoogmoed, die de Zeeden bederft, te befnoei- jen, en bracht alles tot een treffelijke en fpaar- fame ecnvoudigheit. Sells ftelde hy order op de fpijfen der Borgers, en Slaven. 't Is fchan- de, feide hy, dat wel opgevocdemenfchenhaar grootsheit fouden doen beitaan in lekkeregerech- ten, die de Ziel verfwakken, en onophoudelijk de gefondheit harer Lichamen krenken. Zy be- hoorden haar geluk te ftellen in de matigheit, en haar gefkg te gebruiken, om andere menfchen wel te doen, en in de achting , die de voortreffelij- kedaaden haar fouden voortbrengen. Defober- heit bereid een eenvoudig voedfel, en de aan- genaamfte is de fulke , die nevens de gefond- heit en fterkte , de fuiverfte vermaaklijkhe- den verfchaft. Onfe maaltijden moeten dan bepaald worden aan de befte fpijfen, maar fon- der lekkernyentoebereid. 't Is een konft omde menfchen te vergiftigen, den appetijt gaande te maaken boven derfelvcr ware noodfaaklijkheit. Uomenms begreep wel qualijk gedaan te heb- ben, van de inwoonders zijner nieuwe Stad Jafhertig te laten werden, en haar Zeeden te be- •deryen , fchendende al de Wetten van Mi- nos, in opficht der Matigheit ; maar de wijfe Mentor deed hem begrijpen , dat de Wetten fedis , niet tegenftaande vernieuwt, onnutzijn, foo zijn Voorbeelddie geen gelag byfetfe, dat niet anders dan van hem kon voortkomen. Op de- fe wijfe fchikte Idotmneus lijn eige Tafel , en Wgt daar niet opkomen dan treffelijk Brood, en de aangenaamfte Wijn van het Land,maar wei- jiig, en eenvondigt fpijfen , hoedanige by ge- eten
|
||||
Odyjfea vdn Homerus. 251
etcn had met de aridere Grieken in de belege-
ring van J'rojett. Niemand dorfl klagen over een Wet, die de Koning figfelfs onderwierp; en yder eeit verbeterde op deft wijfe de over- dadighcit en lekkernyen, daarmen in de Maaltij- den tig begon in te dompelen. Mentor befnoeide vervolgens de laffe en ver-
wijfde Mujike , die de gantfche Jeugd bedierf; jnsgelijks veroordeelde hy de rafende Mufike, die niet minder, dandenWijn, dronken maakt, en Zeeden voortbrengt , vol van drift en onbe- fchaamdheit. Hy bepaalde de gantfche Sang- konft in de Tercipelen , ran alleen den lof det Goden op te fingen , als ook der Helden , die ons voorbeelden der feldfaamile Deugden hebben nagelaten. Hy liet niet toe, dan voor deTem- pelen. de grootfte cieraaden der Boukunde, foo van Pilaren, Voorgevels en Portalen; maar gaf een Model van €en eenvoudige en aangename Bouwkonft, om in een middelmatige wijdte een huis te maken, plaifierig en gemakkclijk voor een talrijk huisgefin, foo dat hetlelve in een gefonde een opene lucht lag, met genoegfame vertrekken van den anderen afgefonderd, daar de ordre en nettigheit lichtclijk in kon bewaard worden, en weinig kofte van onderhoud. Defe verfcheide Modelkn van huifen , gefchikt na de grootheit der Huilgefinnen ,diendenom met weinig koften een gedeelte der Stad te verheerlijken, en even- matig te maaken ; in plaats dat het andere ge- deelte, bereids voltimmert volgensjde dolligheit en hoogmoed van eenige befondere Perfoo- ncn , niet tegenftaande deflelfs heerlijkheit, ten onaangetiaine en ongeimkkelijke geftalte had- Dc
|
||||
25 2 Vervolgder
De Schilderkonft en Beeldhouwery fcheenen
Mentor als konften, diemen niet kon achterde bank werpen , maar wilde datmen eenige dicr konftenaars binnen SaleHtefoa onderhouden; by richtte een OefFen-plaats op, daar voortreffelijke Meefters in die konften fouden onderfoeken de daar in geoeffende Jongelingen. Men moet, feide hy , in defe kon (ten , die niet t'eenemaal noodfakelijk zijn , niet's gerings gedoogen, en by gevolg geen andere Jongelingen daar in toelaten , dan van een vernuftig oordeel, die veel belooven, en na de volmaaktheitftreeven. De andere, die geboren fchijnen voor minder edelmoedige konlten, moeten met meer nut ge- bruikt worden tot dc gewoone noodwendighe- den van het Algemeeneheft. Men moet, feide hy, geen Schilders of lieeldhouwers gebruiken, dan om te bewarenen tevereeuwigendegedach- tenis van groote Mannen, en voortreffelijke Daa- den. In de openbare Gebouwen of Begraafplaat- len moetmen bewaren de verbeeldingen van al het geen met een uitmuntende dapperheit is uit- gevoerd ten dienfte van het Vaderland. Voor het overige, defe befadigd-en fpaarfaamheit van Mentor, verhinderden hem geenfins al die groo- te Gebouwen te ordonneren tot Wedloopen van Paarden en Wagenen, Gevechten der Worfte- laars en Schermers, en alle andere oeffeningen, die dienen om de Lichamen afgericht en fterk te maaken. Hy befnoeide een groot getal van Kooplieden, die ftoffen verkochten na de fnuf . der ver-afgelegene Landen , Borduurfels van overgroote prijs, goude en filvere Vaten met de gedaa'ntens van Goden, Menfchen, en Dieren, cindelijk kortelijke Vogten, Parfuimev, en Reuk- ...« * werken. |
||||
Odyjfea van Homerus. 253
werken. Selfs begeerde hy dat de Meubeleu
van yder huis fouden eenvoudig zijn, en fooda- nig gemaakt, dat die langen tijd mochten duu- ren. Soo dat de Salentiners, die hooglijk klaag- den over haar armoede, begonden te gevoelen hoe veel overtollige Rijkdommen zy noch had- den; maar, het waren bedrieglijke fchatten,die haar verarmden, en zy wierden in der daad rijk, na mate dat zy de moed hadden, om figfelfs van die te ontlaften. Dit is, feiden zyfelfs, recht rijk worden , foodanige Rijkdommen te verachten, die den Staat uitputten, en de noo- den verminderen, met die te brengen tot de wa- re noodwendigheden der Natuur. Mentor haaftte van gelijken om de Arfettaa-
len en Wapenhuifen te beiichtigen, enteweeten of al de Wapenen, en noodige Oorlogsbehoef- tens wel in goede ftaat waren. Want altoos moetmen, feide hy, tot den Oorloggereedzijni om nooit in dat ongeluk te vervallen, van door die overrompeld te worden. Hybevonddatover- al iets aan ontbrak. Hier op verfamelde hy by- cen Werkluiden , om het yfer te verfmeeden, en Icherp te maaken, het Koper fchoon te wrij- ven: men fag gloeijende Ovens oprechten, en Draaiwinden van rook en vier , even als deon- deraardfche uitbraakfels van den Berg Etna. Den Hamer klonk op het aanbeeld, 'tgeenloei- de onder de verdubbelde flagen, het omleggen- de Gebergte, en de Oevers der Zee weergalm- den daar van ; men fou gelooft hebben in het Eiland te zijn, daar Vulcaan deC^/cf^aanmoe- digd , de Blixemen fmeed voor den Vader der Goden, en door een wijfe voorfichtigheit in voile vrede vertoont aide toebcreidfelen vandenOor- log.
}
|
||||
*54 Fervolg der
log. Vervolgens trok Mentor met Uomeneus uit
de Stad, en vond eea grooteuitgebreidheitvan vruchtbare Landen, die ten halven onbebouwt la- gen door de achteloofheit en armoedc der Landlieden, die Menfchen ontbreekende, ook te gelijkmoed en( kracht des lichaams ontbrak, am den Akkerbouw tot volmaaktheit te bren- gen. Mentor dit byna verwoelte Veld fiende, feide tegens den Koning: Dit Land vereifcht niet anders dan zijnlnwoondersteverrijken; dochde Inwoonders ontbreeken aan dit Land; laat ons dan de overtollige Werklieden neemen, die in de Stad zijn, en welkers handwerken nergens anders toe dienen, dan orn de Zeedcn te verbaf- teren, om defe Velden en Henvelen te bebou- wen. 'tis waar, het is een nngeluk dat alle Menfchen, die konften oeffenen, welke een fittend leven vereiflchen, tot den arbeit gantfch onbequaam zijn, maar fie hier toe een hulpmid- del. Men moet onder defe Menfchen de lee- dige Landen verdeelen, en tharer hulp roapen de omleggende Volkeren, die onder haar den fwaarften arbeit fullen vcrrjchten. Defe Volke- ren fullen dat geern doen, mits haar belovende een vergelding, overeenkomende met de vruch- ten der Landen , die zy fullen !bebouwt heb- ben, Hier na fullen ty een gedeelte daar van konnen befitten, en op defe wijfe uw Volk in- gelijrt weiden, 't geen talrijk genoeg is. En na- demaal defe Menfchen arbeidfaam, en de Wet- ten onderdanig 2ijn,fult gy geen beter Onderda- , I nen hebben , en die zullen uw mogentheit ver- meerderen. Dw Ambagtslieden, van de Stad dus na het Land gevoerd, fullen haar kinderen tot den arbeit opvoeden, en fmaak doen krij- gen
|
||||
Odyjfea van Homerm. 2 5 ?
gen in het Landleven; en by vervolg van tijd
fal het gantfche Land bevolkt worden met fterkc Huisgelinnen, aan den Landbouw overgegeven. Voorhetoverige, zijt geenfins bekommerd voor de vermeerdering van dit Volk; 't fal wel haaft ontallijk worden , als gy maar de Huwelijken voortfet, want de wijfeomdattedoen iseenvou- dig. By-na alle Menfchen hebben genegenheit om te trouwen; niet is'er dan de armoede en ellen- de, die dat verhinderd ; foo gy haar met geen laden befwaard, fullen zy gemakkelijk leven met haar Vrouvven en Kinderen :want het Land is nooit ondankbaar, 't voed altoos met zijn vruchten die dat neerftig en forgvuldig bearbei- den, 't weigerd zijn goederen niet, dan aan fulke, die vreefen arbeit en moeite aan 't felvc te berteden. Hoe meer Kinderen de Landlui- den hebben» hoe rijker zy zijn, foo de Vorft haar niet verarmt: want haar Kinderen begin- nen haar al te helpen van derfelver tedere jeugd af aan, de kleine jongens brengen de Schapen in de Weiden, andere wat grooter geleidden gant- fche Kudden. Eindelijk de oudllen bebouwen het Land met haar Vader. Onderwijlen bereidde Moeder, en het overige Huisgefin een eenvou- dige maaltijd voor haar Man, en Waarde Kin- deren , die vermoeid van den arbeid dies daags 's avonds t'huis komen. Haar is de forg bevo- len om de Koejen te melken, en fietdaarftroo- men van melk vieten; zy flookt een groot vier, rondom welk dit eenvoudig en vreedfaam huis- gefin vermaak vind , om alle avond te fingen tot dat zy in flaap vallen; zy bereid; fpijfen van kaftanjescn andere fruiten, bewaardfeindefelve verfch-en frisheit, dan of die foo even gcplukt waren.
|
||||
2 $6 Vervolgder
waren. De Schaapherder komt weder met
lijn fluit, en fingt voor dit by-een verfamelde huisgefin eenige nieuwe liederen, die hy ge- leerd heeft in de naburige gehugten. De Land- rnankorntinmetzijnPloeg, en deafgematteOf- fen treeden , met een touw aan de Hoornen, een langfame tred, niet tegenftaande de prikkel, die haar voortdrijft. Al de qualen van den ar- beit eindigen met dien dag. De Mankoppen die den Slaap door ordre der Goden op den aardbodem verfpreiden , bevredigen alle donkere geiichten, bekooren, en houden als de gantfche Natuur in een fagte betovering. Yder een flaapt, fonder te gevoelen of te voorfien den arbeit en moeite van den volgenden dag. Gelukkig dusdanige Menfchen fonder eerfucht, wantrou- wen, lift en bedrog , als maar de Goden haar een goed Koning geven, die derfelver eenvou- digeblijdfchap nietontruft. Maarwatvervaarlijke onbeleeftheit, defe Menfchen door hoogmoedige en eerfuchtige voornemens te berooven van de lieffelijke vruchten vanhetveld, diezynietheb- ben dan van de milddadige Natuur,en 't fweet haa- res aanfchijns! De Natuur alleen brengt uithaar vruchtbare fchoot te voorfchijn > 't geen nodig is voor een oneindig getal van befadigde en ar- beidfame menfchen; maar't is de Hoogmoed en Verwijftheit van feekere menfchen, dieveel andere brengen tot een byftere verlegenheit, en vervaarlijke armoede. Maar wat fal ik doen, feide Idomeneus, loo defe
Volkeren , die ik over dit vruchtbare Land fal verfpreiden , verwaarloofen dat te bebouwen? Doe dan, feide Mentor, het tegendeel, als men anders gemeenlijk doet. De gretige en onvoor- flgti-
|
||||
Odyjjea van Hotmrus. %^j
figtige Vorften denken niet anders dan om de
laden te verfwaren, en dat wel van foodanige Onderdanen, die de neeriligfte en vernuftigfte zijn, om haar goederen te doen gelden: hier door verhopen zy beter te fullen betaalt werden 5 terfelver tijd belaften zy die noch minder, dan wel de traagheit haar ellendig maakt. Schaf dit quaad beleit af, 't geen de goeden drukt, het quaad beloont, en ongevoelig een achteloofheit inbrengt, die verderffelijk is voor den Koning en zijn Staat; del boeten en fchattingen, en des noods zijnde ftrenge ftraffen_tegens de foo- danige , die haar Landen verwaarloofen, even als men Soldaten draft, die haaraanbevolen poll in den Oorlog verlatenj begunftig en ontlaitde huisgefinnen die aanwaflchen ; vermeerder na mate den Akkerbouw harer Landen ; wel haaft fullen die aangroeijen, enal de Wereld falden arbeit beminnen, ja die fal felfs eerlijk worden. Den Landbouw fal niet meer verachtelijk zijn, wanneer die door geen qualengedruktwerd; men fal den Ploeg vereerd lien door de overwinnen- de handen der Vyandeu van het Vaderland; en 't fal niet minder treffelijk zijn de befittingen zij- ner Voorouderen te bebouwen gedurende een gelukkige Vrede, als die edelmoedig te hebben befchermd in de onruften van een Oorlog; het gantfche Land fal bloeijen. Ceres lal figfelfs kroonen met vergulde halmen; Bacchus zijn dmiven met voeten tredende, fal ftroomen van Wijn langs de Bergen doen afvlieten , foeter dan den Netlar; de kromme Valleijen fullen weergalmen van het fbet gefang der Herders, die langs de klare beeken op derfelver fluiten haar moeiten en vermaaklijkheden fullen opheifen > II.Deel. R ter* |
||||
i$8 Vervolgdet
terwijl haar weelderige kudden weiden in dtf
bloemen en grafige Veldcn, fonder de Wolven te vreefen. Suit gy, O Idomeue! niet feer ge- lukkigzijn, oorfaakte zijn van fooveelergoede- ren, en dat onder de fchaduwe uwer naamfoo veel Volkeren fallen mogen leven in een diepe en aanminnige Ruft? Is defe Glory niet gevoe^-. liger dan Landen te verwoelten, bloed te flor- ten, flachtingen aan te rechten, zijn Vyandente overwinneu , en over-al voetftappen na te laten van een verwoede wreedheit, rafende wanhoop, ellendige fchrik, en doodelijke woeftheit ? O ge^ lukkig foo een Koning ! die van de Goden ge- noegiaam bemind,foo edelmoedigen hert heeft, om op defe wijfe te zijn de welluft van zijn Volk, en de volgende eeuwen te betoonen een loffelijk voorbeeld eener trefFelijke Regeering. De gantfche Wereld,ver-afvan rig door gevech- ten tegens zijn maeht te befchermen, fal inmee- nigte vallen voor zijn voeten» en hem bid- den dat hy haar gelieve te regeeren. Maar wanneer de Volkeren op defe wijfe ful-
len zijn in Overloed en Vrede, fallen dewelluf- ten haar bederven , en zy fallen de krachten, die ik haar heb ter hand gefteld, tegens my wen- den en aanvoeren. Dit ongeval hebt gy niet te vreefen, feide Mentor, 'tIsaltoos een voorwend- lel, daarmen verquiuende Vorften,die haar On- derdanen willen verdrukken , mede vleid. Dit hulpmiddel is haaft te vinden. De Wetten die wy voornemens zijn te maaken voor den Ak- kerbouw fallen haar leven tot den arbeit ge- wennen, en in defen overvloed fallen zy niet dan het noodige hebben* nademaal wyallekon- llen, die het overtollige verfchaffen, fallen af- |
||||
Odyjfea van Homerus. 259
fnijden. Ook fal die genoegfaam vermindcren
door de gemakkelijkheit om te trouwen, en den grooten aanwafch der huisgefinnen. Wantyder defer talrijk zijnde, en weinig land hebbende, fal genootfaakt zijn die gedurig te moeten be- bouwen. 't Is de verwijft-en leedigheit, die de Volkeren ongebonden en weerfpannig maakt. In der daad zy fullen brood hebben, en dat over- vloedig; maar ook niet dan brood, envruchten van haar eigen Land , gewonnen in 't fweet hares aanfchijns. Om uw Volk te houden bin- nen de palen defer matigheit, moetmen aan- ftonds order ftellen, hoe veel Land yder huisgc^ fin fil mogen befitten. Gy weet, datmen uw gantfche Volk in feven foorten heeft verdeeld, na derfelver verfchillende gelegenheden : men moet forg dragen dat yder huisgelin na zijn rang geen grooter wijduitgeftrektheit van Land be- fitte, dan 't noodig heeft, om foodanigen getal van Menfchen, als daar het uit beftaat, tevoe- den. Defe regel onverbreeklijk Wcrdende waar- genomen,fullen de Edelen geen befittingen kon- nen vcrkrijgen tot nadeel der Armen: die alle fullen haar Landen hebben ; maar yder een wei- nig , en daar door aangefet worden , om dat wel te beboirwen. Soo by vervolg van tijdLanden mochten ontbreeken,., kan men Volkplantingen maaken, die het vermogen van den Staat ver- meerderen. Ook meen- ik s dat gy behoord forg tc dragen, dat de Wijn nietalteovervloediginuw Koningrijk werd ingevoerd;zijn'erteveelWijn- §aa^^n geplant, men moet die uitroeijen:want v ii 5*° is den oorfPronk aller qualen onder de
v olkeren; die veroorfaakt fiektens, twiften, op-
»oeren, leedigheit, af keer van den arbeit, en wan-
R a Or-
|
||||
a6o Vervolg der
ordres in de huisgefinnen. De Wijn dan moet
bewaard werden als een foort van hulpmiddel, of als een feldfaam vogt, dat niet moet gebruikt worden dan in de Offerhanden, en op plegtelijke Feeftdagen; maar 'gy kond niet verhopen dat een regel van foo grooten aanbelang welfalon- derhouden worden , ten zy dat gy felfs daar in voorgaat. Daar-en-boven moet gy onverbree- kelijk doen opvolgen de Wetteri van Minos, in opficht van de opvoeding der Kinderen;gy moet openbare Schoolen oprechten, daarmen haar on- derwijft in de vreefe der Goden, liefde voor het Vaderkind , eerbied voor de Wetten, Eer en Deugd te ftellen voor de vermaaklijkheden, ja het ley en felfs. Magiftraten moet gy aanftel- len, die Opficht nemen over de huisgefinnen, en Zeeden van yder in 't beibnder. Selfs moet gy een wakend oog houden, dieKoningzijt, dat is een Herder van uw Volkzijn , en dag en nacht opiicht hebben over de Kudde uw forge aanbe- voolen. Hier door fult gy oneindigewanordres en imifdrijven voorkomen ; die gy niet kond voorkomen, moet gy ftrengelijkftraffen. 't Is een fooft van Barmhertigheit Voorbeelden te ftellen, die den loop der ongerechtigheit ftuiten; door een weinig bloed, ter reenter tijd geftort, werd veel ander verfchoond, en rnen field fig in ftaat van gevreeft te worden, fonder ftrengheit te ge-> bruiken. Maar wat vervloekte grondregel, dat- men gelooft zijn veiligheit te vinden in de onder- drukking van het Volk ? dat niet te laten onder- wijfen, tot de Deugd geen aanleiding te geven, fig niet te doen beminnen, door vreefe tot wan- hoop te brengen, dat te ftellen in een vervaar- lijke nood, dat het nooit kan adem fcheppen, |
||||
Odyjfea van Homerus. 261
of het jok der geweldenaryafwerpen?Wat hecr-
fchappy isdit ?Is dit de rechte weg, die teronfter- felijkheit en Glory kid? Weeft verfeekerddatde Landen, daar de Souverainen met een onbepaald gebied heerfchen, ook de gefeide Souverainen minft van vermogen zijn: die verwoeften alles, en befitten alleen den gantfchen Staat; maarlbo haaft die verfwakt, leggen de Velden ook braak enonbebouwt, de Steden verminderen van dag tot dag, en den Koophandel verdwijnt. De Koning die alleen geen Koning zijn kan, endat niet is dan door zijn Onderdanen, vernietigt dagelijks figfelfs, na mate dat hy ongevoelig de fchatten en rijkdommen zijner Onderdanen weg- neemt, en zijn Staat werd van geld en manfchap ontbloot: dit laatfte verlies is wel het grootue, en onverbeterlijk; zijn onbepaalde heerfchappy maakt immers foo veel Slavenals Onderdanen; men fchijnd hem aan te bidden , en ziddert op den minlten opflag zijner oogen. Wacht maar eens na de minrte omwending, defeaffchouwe- Jijke Mogentheit, ten toppunt van overmaat ge^ fteigerd, kan niet bellaan, die heeft geen fteun in 't herte der Volkeren , die zijn vermoeid en verbitterd tegens het gantfche Lichaam van den Staat, en nootiaaken al derfelverLeeden, om ge- lijkelijk te fugten na foodanigen verandering. Op den eerflen flag werd defen Afgod ter neder ger worpen, en met voeten getreden, De verach- ting, haat, vreefe, wraak, wantrouwen, en met een woord al de drirten vereenigen fig te- gens foo hatelijkcn Mogentheit. De Koning, die in zijn ydele voorfpoed niemand vond, die hem de Waarheit dorfl: feggen, fal ook in zijn ongeluk niemand vinden die hem beklaagd,ont- R 3 fchuldigt, |
||||
262 Vtrvolg der
fchuldigt, of tegens zijn Vyanden falwillenhel*
pen. Na defe redeneering, haaftte Idomeneus, door
Mentor overreed , om die leedige Landen te verdeelen, met onnutte Werkluiden te vervuU len, en het voorgenomene ter uitvoering te del- len: hier op beloofden de Velden, dus lang met diftelen en doornen befet, een rijken oeglt, en vruchten tot noch toe onbekend; de aarde open- de zijn fchoot voor het Ploegyfer, en bereide zijn verborgene fchatten om den Landman rijk- kelijk zijnen arbeit te vergelden. DeHoopwies van allc kanten aan. In de Valleyen en Heu- velen fagmen Kudden Schaapen, die in't gras weid- den, en meenigte van Oflen en Geiten, die door haar geloei de hooge Bergen deeden weer- galmen. Defe Kudden wierden gevoed in de gra- nge weiden, 't was Mentor, die het middel had uitgevonden, om die te verkrijgen. Hy had/afe- meneus geraden , met zijn omleggende naburen alle overtollige faaken , die hy binnen Salente met wilde gedoogen , te verruilen tegens Vee, 't geen de Salentiners ontbrak. Terfelver tijd was de Stad, en de omleggende
Vlekken voorfien met een jonge manfchap, die langen tijd in ellende hadden gequijnt, en die niet hadden derven trouwen, uit vrees van haar qua- len te vermeerderen. Wanneer defe fagen dc beleeftheit van Idomeneus, en dat hy wilde haar Vader zijn, hadden zy langer geen vrees meer voor den honger, en andere roeden, daar den Hemel de Aarde mede plaagt. Men hoorde niet anders dan een geroep van blijdfchap, en liede- ren der Herders en Akkerlieden, die haarTrouw- dag vierden. Men fou gelooft hebben den God |
||||
Odyjfea van Homer us, 26$
Pan felfs te fien met cen mecnigte Satyrs, en
de Faunen felfs, vermengt onder de Nimphen, danflende op den toon der Fluit onder de fcha- d.uwe der Boilchagien; alles was (til en verheugd, • maar die blijdfchap was gematigt, en defe ver- maakkelijkheden dienden nergens anders toe, dan om den fwaren arbeit te verlichten , die waren fuiver en levendig. De Gnjfaards verbaaft van te fien , 't geenzy in den loop van fbo lange ja- ren niet hadden derven verbopen, weenden door een overmaat van blijdfchap, gemengtmet tederhertigheit; zy verhieven haar bevende han- den ten Hemel, feggende : Gezegent moet gy zijn, O groote Jupijn! de Kerning is u gelijk, en de grootlte der Koningen die ooit den Men- fchen gcgeven is: hy is geborenvoorhetwelwe- fen der Volkeren; vergeld hem al het goed 't geen hy ons bewijft; onfe Naneeven, die u;t defehu- welijken, die hy begunltigt,fullenvoortkomen, fullen hem alles, felfs haar geboorte verfchuldigt Zijn, en dus hy waarlijk wefen de Vader zijner On- derdanen. De Jongelingen, en jonge Dochters, die t'famen trouwden, betoonden haar vreug- de, fingende niet anders dan loffangen ter eere van hem, die oorfiak was van defe haar blijd- fchap. Aller monden , maar noch meer de her- ten, waren vervuld met zijn naam. Men achtte fig gelukkig hem te lien, en was bevreeft dat hy mochtkomen te fterven; zijnverlies had de verwoefting geweeft van yder huisgefin. Als toen bekende Mmmnms aan Mentor, dat
hy nooit gevoeliger blijdfchapgefmaakf had, dan die van bemind te zijn, en ibo veel Menfchen gelukkig te maaken. Ik had dat nooit gelooft, feide hy, het fcheen my toe, dat de grootsheit R 4 der |
||||
264. Vervolg der
der Prinfen nergens meer in uitblonk dan dat
Zy gevreeft wierden, dat alle andere Menfchen haarent-halven gemaakt waren; en al watikvan andere Koningen had hooren feggen , dat die waren de liefde en welluft harer Onderdanen, « fcheen my een ydel geklap en beufeling; tegen* woordig erken ik derfelver waarheit. Maar ik moet u verhalen op wat wijfe mijn gemoed, van mijn jonkheit af aan is vergiftigt geweeft door de ydele waan van hetgefag der Koningen: dit gevoelen heeft al de ongevallen van mijn le- ven veroorfaakt. Protefilaus, die een weinig ouder is als ik,
was de geene onder al de Jongelingen, die ik meed beminde ; zijn levendig en lloutmoedig naturel quam belt met het mijne over-een, hy nam deel in mijn vermaaklijkheden , vleide mijn dritten, en maakte my verdacht by een ander Jongeling, dieik van gelijke beminde, en Phi- lodes genaamd wierd. Defe vreefde de Goden, had een grootmoedige Ziel, maar bezadigt; en ftelde zijn grootsheit niet in fig te verheffen, maar zijn hertstochten te overwinnen, en niet te doen,dan het geen betamelijk was: hyopen- baarde my vrymoedig mijn gebreeken, en ais hy daar van al niet dorft fpreeken, deed zijn ftil- fwijgen en droevig wefen my genoegfaam ver- ftaan, wat hy leggen wilde. In den beginnege- viel my defe oprechtigheit, en ik betuigde hem meermaal, dat ik altoos met vertrouwennazijn vermaningen fou luifteren. Hy feide my, wat ik doen moeft, om my voor de vleijcry te bewaren , de Voetftappen van Minos te te volgen , en mijn Koningrijk en regeering ge- lukkig te maaken; hy was wel foo wijs niet als |
||||
Odyjfea van Homerus. 26^
Minos, maar zijn gevoelens warengoed, en dat
erkenne ik nu hoe langer hoe meer: de liften van Protefilaus, die jaloers en eerfuchtig was, deeden my een walg krijgen van Philocles. De- fe was gantfch niet driftig, en liet hem boyen drijven, maar hield fig te vreden met my altoos de Waarheit te feggen, als ik die wilde hooren, en 't was mijn voordeel, en geluk dathy Ibgt. Protefilaus wilde my gedurig wijs maaken , dat hy een knorachtigen en moejelijken Geeit was, die over-al iets wift te berifpen, en my niets af- vergde , vermits hy foo fief was, van aan my niet te willen verbonden zijn, en alleen de ach- ting focht om voor foodanig een door te gaan, die alle andere Menfchen feer verre te boven ging. Hy voegde daar by, dat defe Jonkman, die foo vrymoedig mijn gebreeken beftrafte, daar tegens andere van fprak met defelve vry- heit , en dikwils te verftaan gaf, dat hy weinig achting voor my had, en dat hy dus mijn lui- fter verdoovende, door de glans van een vallche Deugd, fig den weg focht te baanen tot hetKo- ningrijk. Maar ik kon niet geluoven dat Philo- cles my focht van den Troon te ftooten. Inde ware Deugd is een oprechtigheif, en een edele vrymoedigheit, die niet kan nageboatit werden, en men kan fig niet mifgrijpen, alsmen anders maar aandachtig daar op let. Maar de ftandvaf- tigheit van Philocles tegens mijn fwakheit begon my te verveelen. De gevalligheden van Prote- filaus, en zijn onuitputtelijk vernuft om rjieu- we plaifieren uit te vinden, deed my met noch meer ongeduld verdragen de ftrengheit van den ander. Onderwijlen Protefilaus niet langer kon- nende verdragen, dat ik niet al wilde geloven, R S 'tgeen
\
|
||||||
266 Fervolgder
'tgeen hy my van zijn Vyand feide, nam voor,
daar my'nietmeer van tefpreeken, maar veel- cer my daar van te overrcden, door iets dat fter- ker was., dan al zijn woorden. Sie eens hoe hy my vcrders bedroog; hy raade my Philocles af te fenden, en het bevel overdeScheepen tegeven, die de Scheepender Carpathiers fouden aantaften, en om my daar toe te beweegen, feide hy: Gy vreet dat ik niet verdacht kan zijn ontrent den lof, die ik hem moet geven. Ik bekenne dat hy moed heeft , en een Oorlogs-haftigen aart; hy fal u beter dienen dan ymand anders , en ik wil mijn gevoelens tegens hem feer geern opof- feren voor het aanbelang van uwen dienft. Ik was verbaaft van in het hert van Protejilaus te vin- den die rechtmatigheit en billijkheit, die ik de bediening mijner grootfte faaken had toever- trouwt. Ik omhelfde hem met een overmaat van blijdfchap, en geloofde mygelukkig,van al mijn vertrouwen te hebben overgegeven aan een. Man, die my foo oneenfijdig fcheen, en buiten eenigaanbelang van drift was. Maar helaas! wat zijn de Prinfen te beklagen! Defe man konde my beter, danikmijn-eigen-felfs; hy wilt dat de Koningen gemeenlijk wantrouwend waren , en fig weinig aan faaken lieten gelegen leggen; wantrouwend, door een gedurige ondervinding, vermits zy dagelijks door de konftenaryen der menfchen bedrogen worden , die haar van alle kanten omringen; forgeloos, nademaal zy door de vermaaklijkheden, enwclluften werdenweg- gefleept, en gewoon zijn menfchen te hebben, die haar ontlalkn, fonder dat zy felfsdie moeite willen nemen. Hy begreep dan dat hy niet veel fwarigheit fou vinden, om miftrouwen en ja* |
||||
Odyjfea van Homerm. 267
loufy te verwekken tegens ymand, die niet fou na-
laten groote daaden te verrichten, boven-al de afwefendheit hem gelegenheit aan de hand gevende om hem lagen te leggen. Philocles vertrekkende , voorfag genoegfaam
wathem fou konnen overkomen: Zijt gedach- tig, feide hy , dat ik my niet meer fal kon- nenverdedigen, dat gy niet dan mijn Vyand fult hooren, en dat ik u behoudende met gevaar van mijn leven, lichtelijk geen andere beloonin- gen fal te wachten hebben, als uw veront- waardiging. Gy bedriegt u, feide ik hem. Pro- tefilaus fpreekt foo niet van u , als gy van hem doet;hy prij ft,en heeft achting voor u, en gelooft dat gy grooter bedieningen waardigzijt;foohyqualijk vanubegontelpreeken, fou hy mijn vertrouwen verliefen. Vrees niet, gaa maar heen, ende denk niet, dan om my maar wel te dienen. Hy ver- trok, maar liet my in een vreemde geftalte. Ik moet tegenwoordig bekennen , en lie klaarlijk, hoe noodig het was, dat ik meer trouwe men- fchen moeft gehad hebben , om my mede te be- raden, en dat'er niet erger kon bedacht werden, foo voor mijn achting, als deuitkomftmijnerfaa- ken, dan my aan een alleen over te geven. Ik heb ondervonden dat de wijfe raaden van Phi- locks my hebben bevrijd van veel gevaarlijke mif- flagen , daar anders de hoogmoed van Prote- filaus my foude hebben doen in vervallen. Ik heb gefien dat'er iu Philocles was een grond van oprechtigheit, en edelmoedige gevoelens, die in Protefilaus iig foo niet opdeeden. Maar ik had Protcfilaus al te grooten gefag over myfelfs ge- geven, die ik namaals niet kon wederftreven. Ik was felfs vermoeid van altoos my tuffchen twee men-
|
||||
268 Vefoolg der
menfchen te vinden, die ik niet kon docn over*
een-ftemmen ; in defevermoeidheit bekroopmy de fwakheit, dat ik liever iets wildewaagen, ten kofte der algemeene faaken, om in vryheit eens den adem te halen. Ik fchame felfs te feggen, dat ik foo fchandelijken keur heb gedaan, en foo flegten party ben opgevolgd. Maar defe laffe re- deneering, die ik niet dorft ontwarren, lietech- ter niet na heimelijk in my te werken , en een ware beweegreeden te worden, van al het geen ik ondernam. Philocles verfloeg de Vyanden, behaalde en volkprneneoverwinning, en fpoede fig om weder te keeren , ten einde hy mocht voorkomen de quade dienften diemen hem fou hebben konnen doen , en hy te vreefen had; maar Protefilaut die noch geen tijd had gehadom my tebedriegen, fchreefhem, dat ik begeerde, dat hy in het Eiland Carpathie fou landen , om de overwinning te vervolgen. En waarlijk hy had my overreed , dat ik lichtelijk meefter van dat Eiland fou werden, maar bracht onderwijlen te weeg, dat veel noodige faaken Philocles ont- braaken, om defe onderneming wel tedoenuitr vallen, en bond hem aan feekere ordres, die de de faaken een averechtfe keerdeedennemen, en derfelver uitvoering verhinderden. Hy bedien- de fig van een omgekocht huifgenoot, die ik by my had, en gedurig hem kennifie gaf van alles vvat'er omging , tot de minfte Ciaken toe, niet tegenftaande het fcheen, dat zy malkander wei^ nig fagen, en dan noch felden over-een-quamen, Defe huilgenoot "timacrates genaamd , quam op feekere dag my iets feggen als een groqt ge- heim, dat hy een fwaarwigtige faak ontdekt had: Philocles feidehy my, wil fig bedienen van uw Zee-
|
||||
OdyJJea van Homerus. 269
Zee-macht om figfelfs Koning te maaken van
het Eiland Carpatbie. De Hoofden der Benden zijn aan hem verbonden , al de Soldaaten heeft hy gewonnen door giften en gaven , en noch meer door een verderffelijke onge- bondenheit , daar hy haar laat in leven; hy is opgeblaafen door de Overwinning. Sie daar een Brief, die hy gefchreven heeft aan een zijner Vrienden , noopende dit voorwerp van fig Ko- ning te maaken: na foo baarblijklijken preuve kanmen niet meertwijffelen, Ik las deefen Brief, en die fcheen my gefchreven te zijn met de hand van Philocles : men had volkomen zijn hand weeten na te bootfen , en 't was Protejilaus en Timocrates, die ditftukwerkshadden uitgevoerd. Defe Brier' bracht my in een vreemde verbaaft- heit, ik herlas die fonder ophouden, enkonmy niet inbeelden dat die van Philocles vras, inmijn ontroerd gemoed te binnen brengende al de ge- voelige merkteekenen die hy my gegeven had van zijn oprechtigheit en goede trouwe. Onder- wijlen wat kon ik doen ? Wat middel om aan een Brief te wederftaan die my fcheen teverleekeren van de hand, en het fchrift van Philocles ? Wan- neer Timocrates fag, dat ik zijn Konftenaryen niet langer kon tegefluaan > drong hy des te uer- ker voort. Soude ik, feide hy my al ftamelen- de, u wel derven doen opmerken een woord, dat fig in defen Brief opdoed? Philocles feide te- gens zijn Vriend, dathyinvertrouwelijkheitkon !{>reeken met Protejilaus, over een faak, die hy niet andcrs dan in cyffer uitdrukt: feekerlijk Pro- tejilaus is't met Philocles eensomdit voorneemen nit te voeren. 't Is Protejilaus die u geraaden heeft Philocles af te vaardigen tegens de Carpa- thiers i
|
||||
270 Vervolgder
thiers 5 federd eenige tijd heeft hy opgehouden
qualijk van hem tegens u te fpreeken, als hy anders voormaals pleeg te doen. In tegendeel hy prijft en verheft hem in alle gelegenhedens met veel hofFelijkheit hebbenzy eenige tijd gele- den malkanderen bejegent. Buiten.twijrFelheb- ben Protefilaus en Philocles beflooten net Con- fueft van Carpathie met malkanderen te deelen : gy fiet felts dat hy dele onderneeming heeft aan- geraden tegens alle regelen van Staat, en voor- flagen heeft gedaanom uw Zee-V loot te verder- ven, met dat infichtom zijneerfuchtte voldoem Kond gy geloven dat hy de Glory van Philocles fou willen voortfetten, foo zy net niet eens wa- ren? Neen , neen , men kan niet langer twijf- felen, of defetweemenfchenzijnvereenigt, om gelijkelijk den Troon te beklimmen, en foo het mogelijk is de uwe t'onderfte boven te kee- ren, Dus fpreekende , weet ik dat ik myfelfs voor haar wraak blaot (telle, foo gy, niet te-> genftaande mijn oprecht bericht, haar langer net gefag in handen laat: maar daar is weinig aangelegen, als ik u maar de Waarheit fegge. Defe laatfte woorden van Timocrates maakten
een grooten indruk op mijn gemoed , ik twijf-' felde niet meer aan het verraad van Phihcles, enmiftroudeinsgelijks Protefilaus als zijnVriend. Onderwijlen feide my Timocrates fonder ophou- <kn, vertoeft gy tot dat Philocles het Eiland Carpa- tbie heeft vermeefterd, foo fult gy zijn voornemens niet meer konnen verhinderen ; haaft u van u* felfs te verfeekeren terwijl gy noch kond. Ik had een affchrik van de groufame veinfery der menfehen , en wift niet aan wie my meertever- trouwen , na dit verraad van Philodes ontdekt te
|
||||
OdyJJea van Homems. tji
tc hebben;ik fag geen menfch meeropdenaard-
bodem , van wiens deugd ik my kon verfeeke- rcn. Ik had voorgenomen veel-eer defenmein- cedigen te doen fterven , maar ik vreefde Pro- tejilaus, en wift niet op wat wijfe met hem te handelen; ik vreefde hem fchuldig te vinden ,en dorft my op hem niet vertrouwen. Eindelijk in defe onrroering kon ik niet nalaten hem te feg- gen , dat Philocles my was verdacht geworden. Hy fcheen daar over verbaaft; en ftelde my voor zijn oprecht en befadigt beleit; breide zijn rer- dienften uit; meteen woord , hy focht my wijs te maaken, dat hy wel met hem ftond. Aan de andere kant liet T'imocrates niet een oogenblik voorbygaan om my dit ondefling verftand te doen bemerkcn, om my te verplichten Philocles te doen fterven , tenvijl dat noch in mijn ver- mogen was, en ik my van zijn perlbon noch kon verieekeren. Sie eens,mijn waarde iW<r»*or,hoeongelukkig
de Koningen zij n,en hoe bloot zy geftelt zij n om het fpeeltuig van andere menfchen te zijn , als felfs die bevende fchijnen voorhaar voeten. Ikmeen- de een groot ftaatkundig werk uit te vocren, en Protejilaus te mifleiden met T'imocrates heime- Iijk na de Vloot af te fenden om Philocles te doen fterven. Protejilaus fette zijn veinfery ten uiterften voort, eenbedroogmydestebeter, om dat hy my voorquam als ymand die fig natuur- lijker wijs had laten mifleiden. T'imocrates ver- trok dan, en vond Philoclesgenoegfaambelem- merd met de Landing; hemontbrak alles, want Protejilaus niet verfeekerd of defe verdichte Brief zijn Vyand wel fou konnen verderven, wilde terfclver tijd een ander hulpmiddel by de hand ne-
|
||||
ijt Fervolg der
nemen, door den quaden uitflag defer onde'rn'e*
ming , die hy my foo feer had doen verhopen, en anders uitvallende i niet fou nalaten my te- gens Pbihcles te verbitteren. Defe echter on- derfteunde defen fwaren Oorlog door zijn moed, vernuft, en door de liefde , die de Soldaaten hem toedroegen. Niet tegenftaande al de We- reld moeft bekennen dat defe Landing roeke- loos was, endoodelijk voor deCretenfen, deed echter yder zijn uiterfte devoir , om die wel te doen uitvallen, even als of haar leven en geluk daar aan gehangen had. Yder was gereed t'aller uur zijn leven te waagen , onder foo wijfen Hoofd,diefigvan elk een wifttedoenbeminnen. "Timocrates had alles te vreefen , willende dit Hoofd doen flerven in't midden van een Leger* 't geen hem foo feer beminde. Maar de woe- dende eerfucht is verblind. Timocrates vond geen fwarigheit om Protejilaus te vreden te ftellen^ met wie hy fig inbeelde , na de dood van Phi- hcles, onbepaald de klem der regeering te fullen irf handen krijgeu. Protejilaus kon geen eerlijk man verdragen, wiens geficht alleeu tot een ver^ wijt verftrektevan zijnmeenigvuldigegebreeken, en die met alleen my die voor oogen te ftellen, al zijn voornemens kon onder de voet werpen. Timacrates verfeekerde fig van twee Hoofd-lui- den, die gedurig by Philocks waren, en beloof- de haar uit mijn naam groote vergeldingen. Ein- delijk feide hy tegen Philocks , dat hy gekomen was, om mijnent-weegen hem eenige geheime faaken voor tedragen, die hy hem niet kon ont- dekken, dan in tegenwoofdigheit defer twee Hoofd-luiden. Philocles floot fig op met Timo- crates en defe Hoofd-mannen. Daar op mcende 5T#-
|
||||
Odyjfea van Homer us. 273
Timocrates Pbilocles een fteek met een Pon-
jaard toe te brengen, maar hy ontweek defelve en wierd maar licht getroffen. Pbilocles fonder fig te verbaafen ontrukte hem den Ponjaard, en bediende fig daar van tegens hem en de twee an- dere: terfclver tijd gaf hy een groote fchreeuw, men liep toe , en ramde de deur op de vloer, en verlofte Pbilocles op defe wijfe uit de handen defer drie Moordenaars j dieontroerdxijndeP^/- locles niet hadden konnen aantaften. Sy wierden gevangen, en men fou op ftaande voet haarver- fcheurd hebben , foo groot was den overmoed van het Leger, ten ware Pbilocles de meenigte had wedcrhouden. Vervolgens nam hy Tima- crates met fig in 't byfonder, en vroeg hem met veel fagtfinmgheit wie hem had aangefet , ora foo. affchouwelijken daad aan te vangen. Timo- crates vreefende datmen hem mogt doen fterven, haaftte fig om de fchriftelijke ordre te vertoo- nen» door my aan hem gegeven om Pbilocles te dooden ; en gelijk de Verraders altoos laf- hertig 2ijn , dacht hy xijn leven te behouden, door aan Pbilocles te ontdekken het gantfche Schelmftuk Van Protefilaus. Pbilocles verbaaft, van foo veel boofaardigheit in de menfchen tc fien, nam eenbefadigtvoornemen, enverklaar- de aan het gantfche Leger dat Timocrates on- fchuldig was, hy ftelde hem in veiligheit, en fond hem wederom te rug na Creta, gaf het bevel van het Leger over aan Polimen-es, dieik volgens mijn fchriftelijke laft daar toe had aan- geftelt, als Pbilocles fou gedood zijn. Eindelijk maande hy het gantfche Leger aan tot die trou- wigheit, welke het my fchuldig was, en bracht dc nagt door in een lichte Bark daar hy mede overftak II. Deel. S na |
||||
274 Vervotg der
na het Eiland Santos , daar hy ftil leefde in ar-
moedc en eenfaamheit, fig befig houdende met de Beeldhouwery, om zijn koft winnen , wil- lende niet meer hooren fpreeken van bedrieg- lijke en onrechtveerdige menfehen , en voor-al niet vail Koniugen, die de ongelukkigfle en ver- blindfte van alien zijn. Hier viel Mentor Ido- meneus in zijn reden. Hoe ! feide hy , duurdc hetnoch langeergy deWaarheitontdekte ? Neen, antwoorde Idomeneus > weinig tijd daar na be- merkte ik de lirten en lagen van Protefilaus en Timocrates.Zy kreegen verfchil met malkanderen ■ want boofaardige Menfehen konnenfeldenlang vereenigt blijven. Haarverdeeldheitdeedmyon- derkennen den afgrond vaneilenden en rampen,- daar zy my hadden ingeworpen. Wei ! hernam Mentor, naamt gy geen voornemen om u van den een, of den ander teentdoen ? Helaas! waar- de Mentor, feide idomeneus, is u onbekent de fwakheit en beiemmering der Prinfen ? Als zy eens haar hebben overgegeven aan Menfehen, die de konft hebben van ligfelfs aan de Vorften noodfaakelijk te maakeit, konnen die geenvry- heit meer nebben of verhopen. Die zy meed verachten, handelen zy beft, en hoopen defelve op met weldaden. Ik bad een affchrik van Pro- tefilaus , echfer liet ik hem het gantfche gefag. Vreemde Betoveringi Ik was in mijn fchik dat te weeten, en had de machtniet, het gefag, dat ik hem had overgelaten, wederom te aanvaar- den; daar-eri-boven vond ik hem gemakkelijk, aangenuam, vernuftig om mijn hertstochten te vleijen,en brandende van yver voor mijn aanbelan- gens; eindelijk vond ik reden om my-felfs te vtrfchoonen wegens mijn eigene fwakheit, en |
||||
Odyjfea van Homerus. 275
dit was ,om dat ik de ware Deugd niet kende, en by
gebrek dat ik geen keure wilt te doen van treffelijke Mannen, die mij n faaken moehten behandeien; ik verbeeldde my, dat'er geen foodanige in de Wereld Waren, en dat de Vroomheit maar een ydel Denk- beeld was. Wat helpt het, feide ik by my-felfs, fig Over te geven aan de moeiten, om te ontkomeu uit dc handen van een bedorven menfeh, en wederom te vervallen in die van een ander, die nietoneen- fijdiger en oprechter fal zijn als de eerfte ? Onderwijlen quam de Zee-Vloot door Polimenes beftierd wederom te rug. Ik dacht niet meer om het Eiland Carpathie te bemachtigen,eilPrete/z7«8* kon foo niet veinfen, of ik merkte genoegfaam, hoe feer hy belemmert was, als hy wsfte dat Philocles himncnSamos'm veiligheit was. Mentor vielnoch- iriaal IdomeneusMxox op in,om te weeten,of hy na foo groufamen verraad , Pra^///<«ajhetbeWmdzijner faaken noch hadtoevertrouwt. Ik was, antwoor- de Uomeneus, te grooten Vyand van arbeit, en onbequaam om my-felfs van hem te ontlaften; hy fou hebben konnen om-ver werpen de ordre, die ik tot mijn gemak had aangefteld, en een ander onderwijfen : dus had ik dc macht niet, om dat te derven ondernemen. Ik wilde liever mijn oogen fluiten om niet te fien de konftena- ryen van ProteJiUus. Ik trooftte my alleen daar mede , van eenige vertroude perfoonen te ver- klaren , dat my zijn ontrouwen handel niet on- bekent was. Op defe wijfe geloofde ik maar half bedrogen te worden , vermits ik Wift, dat ik bedrogen wierd. Ook deed ik van tijdtottijd Vrotefilam gevoelen , dat ik tijn juk ongeduldig verdroeg, ennam mijnvermaakvandikwils in 't openbaar iets tegente fpreeken , 'tgeenhy gedaan had, en om tegens zitn gevoelen een ander be- S 2 fluit
|
||||
2j6 Vervolg der
fluit te nemcn : maar gelijk hy mijn langfaam-
heit en traagheit kende, kreunde hy fig weinig over defe mijne moejelijkheit, nam haliterrigzijn dienft waar, hy wilt dan dringende middclen te ge- bruiken, dan behendige, fomtijds ook ootmoedige; befonder als hy bemerkte dat ik tegens hem ver- ftoord was, verdubbcide hy zijn forgen , om nieuwe liften in't werk te ftellen,bequaam om mijn gemoed teverfagten, ofwiitfichergensintewik- kelen i daar hy mynootfakelijk in was, om zijn yver voor mijn achting te doen gelden. Niet- tegenftaande dat ik op mijn hoede was, wifthy mijn driften foodanig te vleijen, dat hy mylich- telijk wegfleepte, daar het hem beliefde: hy had kennis van mijn geheimen, verlichtte my inalle belemmeringen , deed al de Wereld voor mijn gefag beven, eindelijk kon ik niet befluiten hem te verderven; maar in defe poft hem veftigende, flelde ik alle eerlijke luidcn buiten ftaat om my mijn waare aanbelangens te vertoonen. Sederd dien tijd hoordemen gecn vry woord meer in mijn Raadkameren, de Waarheit week verre van my af, de Dwaling, die den Val der Koningen bereid , verfcheen my, en knaagde mijn gemoed, van Pbilocles aan de wreede eer- fucht van Protefilatis te hebben opgeoffert : zy- felfs., die meed yverden voor het welwefen Tan mijn Staat, gelooftien niet verplicht texijn, om my dit verkeerd beleit voor oogen te hou- den. Na dit doodelijk voorbeeld, waarde Men- tor , was ik felfs bevreeft, dat de Waarheit defe Wolken mocht doorbreeken, en niettegenftaan- de al defe Vleijers voor my verfchijnen ; want hebbende geen macht meer, om die op te vol- gcn > was het licht felfs my hinderlijk, ik ge- vocldc
|
||||||
OdyJJea van Hbmerus. iff
voelde felfs , dat dit my fware knaagi'ngen ver-
oorfaakte , fonder my te konnen redden uit foo droevigen belemmering. Mijn fwakheit, en't vermogen 't geen Protejilaus over my had, wier- pen my in feekere wanhoop van nooit wederom in Vryheit te fullen komen. Ik wilde foo een fchandelijken ftaat niet fien, noch gedoogen dat andere die fagen. Waarde Mentor! gy kent dp ydele hoogmoed en valfche Glory , daar de Ko- ningen in werden opgevoed ; nooitwilleniyon- gelijk hebben. Om eene font te bedekken, be- drijven xy'er liever hondert, eer iyfuilenbeken- nen mifleid te zijn , of de moeite nemen van haar dwaling te belijden. Men moet ilg al zijn leven laten bedriegen. Sie daar, den ftaat der f^vakke, en onbequamePrinfen, was net de mijne. Wanneer ik moeft vertrekken nade be- legering van Trojen, liet ik het bewind van faa- ken Protejilaus in handen , hy beftierde die in mijn afwefen met hoogmoed, en onbeleeftheit: het gantfche Koningrijk van Creta fuchtte onder zijn dwingelandy, maar niemand dorft my ver- toonen de verdrukking mijner Onderdanen: men wift dat ik vreefde de Waarheit te fien, en dat ik al de loodanige, die tegensPro^/Z/aaxdorften fpreeken , aan defielfs woede overgaf. En hoe minder dat openbaar wierd , hoe het quaad tc geweldiger aanwies, Hy verplichtte my den dap- peren Merione weg te jagen, die my met foo veel moed in de bclegering van T'rojen was ge- volgt. Na mijn wederkomft wierd hy jaloers opaldegeene, dieikbeminde, en eenige Deugd vertoonden. Gy moet weeten, waarde Mentor, dat al mijn ongelukken hier uit haar oorfpronk hebben genOraen, 't Is niet foo feer dedoodvan S 3 mijn
|
||||
278, Vervolgder .0
mijn 'Soon, die den opftand der Cretenfen vcvr
oorfaakt hecft , als wel de wraake der Goden, door mijn fwakheden gaande gemaakt, en den haat des Volks, die Protejilaus my had op den hals gehaald. Wanneer ik het bloed van mijn Soon vergoot hadden de Cretenfen, argemat door foo wreeden Regeering, haar uiterfte geduld verlooren i en den aifchrik defer Barbarifcbe daad, vertoonde maar van buiten', 't geen langen tijd in h binnenfte harer herten was verborgen ge- weeft. 1'imocrates volgde my in de belegering van 'frojen , en berichtte Pretejilaus heimelijk door Brieven al het geen hy kon ontdekken. Ik gevoelde wel, dat ik als gevangen was , maar Wilde daar niet aandenken, wanhoopendegeen hulpmiddel daar toe te fullen vinden, Wanneer de Cretenfen op mijn wederkomftoproerigwier- dcn, waren Protejilaus en Timocrates de eerfte, die de vlucht namen. Sy fouden buiten twijffel my verlaten hebben, foo ik niet ware gedwon- gen geweeft byna foo dra te vluchten als zy. Maak vry ftaat, waarde Mentor, datmenfchen, die fig ongelaten betoonen in voorlboed, altoos ncerflachtig 2ijn in tegenfpoed. Het hoofd flaat haar verdraaid , foo haalt de onbepaalde macht haar ontfchiet. Men fiet haar dan immers foo nederig, als xy eertijds hoogmoedig waren;in een oogenblik gaanzy over van het eene uiterfte tot het andere. Maar feide Mentor tegens ldomeneus: Wat is
de reden , dat gy deefe twee boofe menfchen, die gy foo wel kent, tegenwoordig noch by u houd, als ik fie? Ik ben niet verwonderd dat %y u gevolgd hebben , dewijl voor haar anders geen uitkomftwas; felftkan ikbegrijpen, datgyedel- moedig met haar handeld, haar een fchuilplaats ver-
|
||||
Odyjfea van Homems, 279
¥ergunnende in dit uw nieuw beyeftigd Rijk:
maar waarom u-felfs noch aan die menfchen o- vergcgevcn na foo wreede ondervindingen? Gy weetniet, antwoorde Jdomeneus, hoconnutal- le ondervindingen zijn voor vcrwijftie en onbe- quaame Prinfen , die fonder opmerking leven; zy zijn van alles qualijk voldaan, en hebben geen moeds genoeg om iets te heriiellen. De gemeenfaamheit van foo veel Jaaren was als yfere ketenen, die my aan defe twee menfchen verbond, zy omcingeldenmyt'aller uure: federd ik hier ben geweeft, hebben zy my geworpenin al defe overmatige koften , die gy gelien hebt; Zy hebben defen opkomenden Staat mtgeput, de- len Oorlog my op den hals gehaald , daar ik, fonder uwe byftand , mijn ondergang fouinge- vonden hebben. Ik fou binnen Salente alfoo haafl defelve ongelukken geOnaakt hebben, die my binnen Creta zijn overgekomen ; maar gy hebt eindelijk my de oogen geopent, enmyeen moedingeboefemt, die my ontbrak, ommy-felfs buitendienftbairheitteftellen. Ik weetniet watgy in my gewrogt hebt, maar federd gy hier zijt ge- wee(l,gevoel ik my-felr's ecngantfchandermenfch. Mentor vroeg vervolgens aan Idumeneus, hoe- danig het beleit van Protejilaus in defe verande- ring van faaken geweeft was. Niets kan kon- ftigeren liftigerbedacht werden , antwoorde Ido- meneus, dan 't geen hy federd uw aankomft al- hier gedaan heeft. Aanltouds vergat hy niets om onregelmatigerwijfe eenig wautrouwen in mijn gemoed te verwekken ; hy ftide , of fprak niets tegens u, maar ik fag verfcheidene menfchen, die my quamen berichten , dat defe twee Vreem- delmgen geweldig te vreefen waren, De een S 4 feidc,
|
||||
280 Vervolgder
feide , 't is de Soon van den Bedrieger Ulyflis;
de ander, 't is een achterhoudend menfch , van een ondoorgrondelijk verftand: zy zijn gewoon te dwaalen van Koningrijk tot Koningrijk; wie wcet of zy niet ecnig verderffelijk voornemen tegens dit Riikgefmeedhebben? Defe Reisbroe- ders verhalen felfs, ciat zy groote onluften heb- ben verwekt in de Landen , daar zy doorge- trokken zijn. Sie eens een opkomende Staat, en noch qualijk geveftigt: de minfte beweegin- gen konnen die t'onderlte boven werpen! Pro- tejilaus fade niets, maartrachttemy te doenfien het gevaar en de overmaat van al defe verbete- ringen, die gy my wilde doen ondernemen , hy nam het op mijn eigen aanbelang. Soogy, fei- de^iy, uw Onderdanen field in den Overvloed, fiillen die niet meer willen arbeiden, maar trots enonbuigfaam worden, enaltoosgereed zijn om oproer te verwekken; daar is niet dan defwak- heit en ellende die haar nederig maakt, en kan verhinderen om uw macht te wederftaan. Som- tijds bediende hy fig van zijn voorig gefag , om my weg te fleepen, 't geenhy bedekte onderhet voorwendfel van yver tot mijnen dienft. Wilr lende , feide hy my , het Volk verlichten, ver- nederd gy de Koninglijke macht, en doet felfs daar door uw Volk een onverbeterlijk ongelijk aan: want het is noodig datmen die laag houd, om haar eigen ruft. Waar op ik antwoorde, dat ik het Volk wel fou weeten te houden hinnen de paalen van haar plicht , en dat zy met een my fbuden beminnen, fonder eenigiins mijn ge- fag te yerminderen , niettegenllaande ik haar focht te verlichten door de kinderen een goede opvoeding te geven , en aan al het Volk foodar |
||||
Odyjfea van Hotnerus. % % i
nig ccn rechtmatige tvxht, om die te houden in
een eenvpudig , matig , en arbejdfaam leven. Hoe! feide ik, kanmen op geen andere wijfe een volk figi onderwerpen, dan hetfelve door hon- ger te doen vergaan ? Wat onbarmhertigheit is dat! Wat beeitachtige Staatkunde ! Hoe veel Volkeren fien wy fagtelijk gehande]d,echterge- trouw aan haar Vorften ? 't Geen Opftanden veroorfaakt , is de eerzucht, en de jalouiie der Grooten in eenStaat, wanneermen die alte veel toelaat, en haar hertstochten den ruimen toom geeft; 't is de meenigte van grooten en kleinen; die in weljuft, laf-en leedigheit leven ; 't is de groote overvloedvan Soldaten , die in tijd van Vrede de nutte en heilfame befigheden hebben verlaten, en verwaarlooft; eindelijk 't is de wan- hoop van qualijk gehandelde Volkeren, 't is de hardigheiten hoogmoed derKoningen, enderlel- yerverwijftheit, die haaronbequaammaakt, om eenwakend oog te houden over al deleeden van den Staat,om deonluften te voorkomen. Sie daar, 't geende Opftanden veroorfaakt, en niet het brood 't geen men den Akkerman in yrede laat eeten, na dat hy het gewonnen heeft in 't fweet zijnes aanfchijns. Wanneer Protejilaus fag dat ik ftantvattig en onbeweeglijk bleef by dele gevoe- lens, nam hy een beleit recht ftrijdig met het voorige; hy begqn met die grondregulen, diehy niet had konnen oplollen, het fcheen of hy daar fmaak in had en van derfelverwaarbeitovertuigt was, dat hy fig aan my verplicht achtte, omdat ik hem voor fbo verre had verlicht; hy ging ver- der, dan ik felfs kon weufchen , om de armen te verlichten, hy was de eerfte, die my haar nood- wendigheden vertoonde , en fchreeuwdc tegens |
||||
$%i Verudg der '
de bovenmatige koften. Gy weet felfs dat hy
u prijft, dat hy u alle vertrouwelijkheit betuigd, en niets vergeet om u te hehageh. Wat Timo- crates aangaat, die begind- niet wel te ftaan met Protefilaus, en tracht nict anders, dan om van hem onaf hankelijk te zijn. Protefilaus is daar over jalours, en 't is ten deele door haar ver- fchillen dat ik haar ontrouwe ontdekt heb. Mentor daar eens om grimlagchende, antwoor-
de Idomeneus op defe wijfe: Wel hoe dan ! zijt gy foo veel jaren na een foo fwak geweeft, dat gy u door twee Traiters hebt laten ringelooren, wiens verraad u bekent was ? Ah ! gy weet niet, antwoorde Idomeneus, wat liftige Menfchen niet al vermogen op het gemoed van een fwak Ko- ning, die aan haar al zijn faaken heeft opgedra- gen. Daarbenevens heb ik reeds gefeid, dat Protefilaus fig tegenwoordig in uw gedachten ten opficht van het algemeene welwefen heeft in- gelaten. Maar Mentor hervatte zijn difcours*op defe deftige toon: Ik fie niet dan al te wel, hoe veel meer de boofaardige Menfchen by deKo- ningen vermogen, als de Vroomen; gy xijt daar van een deerlijk voorbeeld: maar gy fegt, dat ik u de oogen ontrent Protefilaus heb geopent, Cn die zijn noch geflooten, om het beflier van faaken, aan defen Menfch, niet waardig te k- v'en;, noch in handen te laten. Weet dan, dat de boofe Menfchen niet bequaam zyn om goed te doen; zy doen dat onverfchillig, even als het cuaade, wanneer het kan dienen om haar eer- fucht te voldoen: quaad te doen koft haar niet, yermits geen gevoelen vangoetheit, ofeenige grolidregel vAn Deugd haar wederhoud; maar ©pjdefe wijfe betrachten zy het goed> vermits |
||||||
Odyjfeavan Hotnerus. 2S3
defelver verdorvenhcit haar aandringt, dat zy
goed mogen fchijnen voor alle andere overigc Menfchen. Om eigentlijk te fpreeken, zy zijn niet bequaam voor de Deugd, niette^enftaan- de zy die fchijnen te oeftenen, maar om byallc andere gebreeken te voegen deafgrijifelijkftevan alie fouten, namentlijk de Geveinftheit. Soo lang gy enkelijk wilt wel doen, ial ProteJHaus gereedzijn, om dat insgeiijks te doen, omzijn achting by u te bewaren ; maar foo haafl: hy iets in u bemerkt, om daar van af te wijken , fal hy niets vergeeten om u wederom te doen ver- vallen in uw voorige dwaling, en om met Vry- heit wederom aan te nemen zijn bedrieglijk en woeft naturel. Kond gy in eere en geruftheit le- ven terwijl foodanig een Menfch u t'aller uure beiet houd, en daar gy weet, dat de wijie en getrouwe Philoclesarm, en ongeeerd zijnverblijf moet houden in het Eiland vun Sames* Gy er- kend feer wel, O ldomene! dat de bedriegers, en ftoute Menfchen, die'ertegenwoordig zijn, dc fwakke Prinfen wegflepen; maar gy moeit daar by voegen, dat de Vorften noch een ander onge- luk onderhevig zijn, 'tgeen niet minder is, na- mentlijk , dat zy zeer licht de Deugd vergeten, en de dienften van foodanig een, die ver afge- fonderd is. De meenigte van Menfchen, diede Vorften omringen, veroorfaakt dat niemand van die een diepen indruk maaktopderfelvergemoe- deren; zy worden niet aangedaan, dan van het geen tegenwoordig is, en die haar vleid; al het overige werd wel haaft uitgewifcht : boven-al raakt de Deugd haarweinig, vermitsdie, ver-af van haar te vleijen, haartegenfpreekt,enderlel- ver fwakheden voor oogen field en,veroordeeld. Moet
|
||||
284 Vervolg der
Moet men fig dan verwonderen, dat die niet Be-
mind worden, om dat zy niet beminnelijk zijn, en de ,Vorften niets beminnen dan haar groots- heit, en vermaaklijkheden. Na dat Mentor defe woorden gefprooken had,
raade hy Idameneus aanftonts Protejilaus en Ti- mocrates weg te jagen , en Philocles te herroe- pen. De eenige fwaarigheit die de Koning we- derhield, was, dat hy vreefde de ftrengheit van Philocles, Ikbekenne, feidehy, dat ik nietkan nalaten een weinig bevreelcl te zijn voor zijn we- derkomft, niettegenftaande ik hem beminne, en grootelijks achtte. Ik ben van Jongs afaange- wend aan loftuitingen, ftuipen, buigen, en ge- vleid te worden, dat ik niet kanverhopen in de- fen Man te fullen vinden. Soo haaft ik iets doe, 'tgeen hem niet behaagt, fal zijn droevig gelaat en wefen voor my genoegfame merkteekenen Zijn, dat hy mijn doen veroordeeld. Wanneer hy in't byfonderby my was, waaren zijn gevoe- lens eerbiedigenbefadigt, maar droog, Siet gy niet, antwoorde hem Mentor, dat de
Prinfen, bedorven door de Vleijery, droog jen ftreng vinden, al het geen in der daad vry en openhertig is: zy worden loo keurig, dat al het geen niet ftreeld, haar quetft en verbittert. Maar laat ons verdergaan, vaftgefteld zijnde,datPA/- tocks droog en ftreng is :is dan echterzijn ftreng- heit niet beter , dan de verderffelijke Vleijery uwer Raadsheeren ? Waar fult gy een Menfch vinden fonder gebreeken ? En het gebrek van u al te vrymqedig de Waarheit te feggen , is dat niet van foo een, daar gy minft voor be- hoord te vreefen ? Wat feg ik ? Is dat niet een Hodige fout, om de uwe te verbeteren, en om u de
|
||||
Odyjfea van Homerus. 285
u de Waarheit fmaaklijk te maaken,daar anders
de Vleijcryu verleid? Wy moeteneen Man heb- ben, die met dan de Waarheit bemint, en die u meer bemint, dan gy u-felfs, die tegens uwcn dank de Waarheit fpreekt, dieal uwe fterktens aantait: foo een Man is u noodig; en foodanig een is Phtkeles. Gedenk dat een Prins feer ge- Jukkig is, wanneer maar een eenig Man van loodamgen edelmoedigheit onder f.ijn regeering geboren werd, diede kofielijkfte fchat van zijn ^taat is; en de grootfle ftraffe diemen van de Go- den te vreefen, en te wachten heeft, is, alsmen loodanig een Man komt te verliefen; en dat gebeurd, alsmen fig onwaardig maakt bygebrek van kenms , om fig van foodanig een Man te oedienen Wat aangaat de gebreeken van eer- JiJKe lieden, men moet die leeren kennen, en echter met nalaten fig vanhaartebedienen. Ver- k,-, e',maar Seef u"felfs nooit over aan haar
onbeftheiden yver , hoor haar gunftig ,' eer naar IJeugd, toon aan het Gemeen , datgy weet teonderfcheiden , enboven-al wachtuwel, die rnnlen gelijk te zijn, die het genoeg achten be- aorvene Menfchen te mifprijfen, echter nietna- wten met vertrouwlijkheit die te gebruiken, en met weldaden op tehopen,enintegendeeldeugd- lame Menfchen roemen te kennen, met ydele lortuitingen van die fpreeken, evenwel die niet derven gebruiken, of in haar gemeenfamen om- megank aannemen , noch eenige vergeldine laten toekomen. Doe feide Idomemus, dat hy fig fchaamde foe
Jang de onnofelheit te hebben laten onderdruk- Ken, en met gem-aft te hebben , die hem bedro- gen hadden, Hier op bevstl hy hcimelijk aan He-
|
||||
286 Vervolgder
Hegejippus, eeii der voornaamfte Amptlieden
van zijn Huis, om Protejilaus en Timocrates by de kop tevatten,endieinveiligheittebrengenna het Eiland Samos, om daar te laten in verfeekering, en Phikcles uit zijn ballingfchap herwaarts te geleiden. Hegejippus verbaaft over dit bevel, kon fig niet onthouden vanblijdfchapteweenen. Te- genwoordig, Heer Koning , feide hy, wilt gy uw Onderdanen behagen. Defe twee Men- fchen hebben al uw ongelukken veroorfaakt,en die uWerVolkercn. 't Is ontrent 20. Jaren dat zy alle eerlijke lieden hebben doen fuchten,eu naauw- lijks heertmen datderven tegenftaan, £00 wreed was haar dwinglandy; zy onderdrukten al de fo- danige, die baiten haar tot u dorften naderen. Vervolgens ontdekte Hegejippus aan den Koning een grootgetal verraderyeii, en gepleegde wreed- heden, daar de Koning nooit van had hooren fpreeken, om dat niemand haar ooit had derven befchuldigen. Hy verhaalde den Koning felfs een heimelijke t'lamenfweering die zy gefmeed hadden om Mentor te dooden. De Koning had een affchnk van'tgeenhy fag. Hegefippus haaftte fig om Protefilaus in Zijn huis,dat welfuogroot niet > maar gemakkelijker, en aangenamer als des Konings was, want men had daar in de Bouw- kunde beter waargenomen, gevangen te nemen. Protefilaus had dat vercierd met koftelijkheden, gehaald uit het bloed van ellendige Menfchen. Toen ter tijd was hy in een koftelijke Saal van Marmer by zijn baaden , leggende achteloos op een bed van purper met goud geborduurt; hy fcheen vermoeid , en uitgeput door arbeit, zijn oogen en wingbrauwen vertoonden iets ,'t geen ontroerd, droevig, en woeft fcheen. De voor- naam-
|
||||
Odyjfea van Bbmirus. iSf
naamfte Amptenaars van Staat faten volgens haar
rang rondom Protejilaus op Tapyten ,zijnde haar wefen even als dat van Protejilaus, die zyna-aap- ten tot op de minfte opflag zijner oogen. Naau- lijks begun hy de mond te openen, of al de we- reld ftelde fig in poftuur, om fich over zijn feggen te verwonderen. Een der voornaamfte van een Bende verhaalde met vee] belagchelijke opfnye- rycn, Wat hy al vOOr den Koning haduitgevoert; een ander verfeekerde hem , dat Jupijn, zijn Moeder bedrogen hebbende, hem het leven had gcgeyen, en dat hy een Soon was van den Va- der der Goden ; feeker Dichter quam veerfen voor hem opfingen , waar in hy beweerde dat Protejilaus ,door de Sanggoddinnen onderwefen, Apollo had konnen voethouden in allerlei vo'gee- ftige Werken en oeffemngen; een ander Dichter noch laffer en onbefchaamder noemde hem in zijn gedachten denUitvinderdergoedeKomften, deii Vader van het Volk , dat hy gelukkig maak- te, en maalde hem af als in zijn hand houden- de den Hoorn des Overvloeds. Protejilaus hoor- de al defe loftuitingen aan met een koel en in- getogen welen , als iemand , die dat, en noch grooter, meent te verdienen , ja die gelooft te veel gunft te betoonen met dat aan te hooren. Daar was een vleijer, die de ftouthcit had van ftil hem iets in 't oor te bijten, 'tgeen hemaan- genaam fcheen, tegens de Staatkunde, die Mentor focht in te voeren. Protejilaus lach- te eens ; en de gantfche Vergadering begort te lagchen, niettegenftaande het meerendeel noch niet wift , wat hy feide : maar Protefilaus wel haafl zijn ftreng en hoogmoedig wefen aan- nemetide, fcheen yder bedeeft, en rol vreelc. |
||||
288 Vtrvolg def
De meefte Edelen fochten maar "dat Protefi-
laus haar eens mogt aanfien , en hooren ; zy fcheenen ontroerd en belemmerd, vermits zy ecnige gunften van hem hadden te verfoeken: haar vleijend poftuur fprak voorhaar,enzyfchec- nen foo neerllachtig, even als een Moeder, die aan de voet van de Altaren der Goden genee- fing af-bid voor haar eenige.Soon; alle fchee- nen zy vergenoegd , en vol van verwcndering over Protejilaus, niettegenftaande zy alleinhaar hert hem een doodelijken haat toedroegen. Op dat ftond quam He^ejippus in , maakte tig meefter van zijn geweer , en verklaarde , dat hy bevel had, om hem gevangen te leiden na het Eiland Samos. Op defe woorden verviel den gant- fchcn hoogmoed van Protejilam , even als een Rots, die van den top eenes fcherpen bergs af- fcheurd, ter nedervalt. Hy viel bevende ne- dcr voor de voeten van Hegefippus; hy weende, ftamelde , en omhelfde trillende de knien van , defen Man, die hy even te vooren niet fou ge- waardigt hebben aan te fien ; al die hem omring- den, fiende dat hy t'eenemaal weg en verloren was, veranderden van toon, en in plaatfe van hem te vleijen,fpoogenzy duifend lafteringentegens hem uit. Hegefippus wilde hem geen tijd laten; om fcijn Huifgefin het laatfte Vaar-Weltefeggen,of feekere geheime fchriften mede te nemen, alles wierd in beflag genomen , en na den Koning gebracht. T'imocrates wierd terfelver tijd vaftge- fet, en zijn verbaaftheit was groot, niettegenftaande hy geloofde , dat hy > om dat hy met Proteji- laus in mifverftand leefde, in deffelfs verderf niet fou werden ingewikkelt. Zy wierden t' Scheep gebragt, bereids daar tocuitgeruft: men quam te
|
||||
Odyjfoa van Homerus. 2 89
te Samos. Hegifippus liet daar defetweeongeluk-
kigen, en om haarongeluk tevblmaaken, wier- den zy te famen gelatert, hier verweten zy met veel bitterheit malkanders mifdrijven, die oor- faak van haar val waren, en bevbnderi fig bui- ten) hoop van obit wederom Salente te fiillen lien, veroordeeld brii ver afgefonderd te leven van haar Vrouwen en Kinderen, doch niet ver- af van haar Vrienden, want die hadden zy niet meer. Men bracht haar, die foo veele Jaren na een in welluften en hoogmoed hadderi doorge- bragt, en even als wilde beeften altoos gereed waren geweeft bm den anderen te verfcheuren, in een onbekeiid Land, daar zy geen artder mid- del hadden om te leven,dan van haar handen arbeit. Oriderwijlen vroeg Hege/ippus in wat hoek vail
dit Eiland Pbilocks fig onthield • men feide hem, dat hy ver genoeg van de Stad op een Berg, daar een Grotu hem voor een huis verftrekte, woonde: al de Wereld fprak tegens hem met verwondering van dsfen Vreemdeling. Sederd , feide men, dat hy in dit Eiland geweeft is,heefthyniemand beledigt, elk is verbaaft over zijn geduld, arbeit, en de geruftheit zijnes gemoeds; niets hebbende, fchijnd hy feer wel te vreden > en niettegeriftaan- de hy ver afgefonderd is van het bewind van (aa- ken , en fonder goed en gefag , laat hy echter niet na de foodanige te verplichten, die het verdienen ; hy heeft duifend vernuftigheden, om al zijn Geburen te vermaaken. Hege- fippus fpoede zijn gang naar defe Grotu, hy vond die leedig , en open ; want de armoede en eenvoudigheit der Zeeden van Philoclesmaak- te, dat hy uitgaande, niet nodig had den ingang te fluiten. Een Matte van grove biefen verftrekte II.Deel. f h«*
|
||||
tyo Vervolg der
hem voor een Bed, felden ftookte hy vier, vermits
hy niet at dat gekookt was; gedurende de So mer voede hy fig metFruiten, nieuwlings ge- plukt en by-een verfameld, en 's Winters met Dadelen en drooge Vygen; het water van een klare fontein, die van boven uit een Rots ne- derftorte, was zijn drank: in zijn Grotte had hy geen andere werktuigen. dan die nodig waren tot de Beeldhouwery , en eenige Boeken, daar hy op feekere uuren in las, niet am zijngemoed te vercieren, of zijn nieuwsgierigheit te voldoen, maar om vermoeid zijnde door den arbeit, fig- felfs te onderwijfen, eh te leeren deugdfaam zijn, Hy betrachte de Beeldhouwery niet, dan om zijn ligchaam.te oeffeiien , en levens onderhoud te vinden. Hege/ippus dcfe Grotte inkomende verWonderde fig over de werken , reeds begon- nen : hy befchoude eenen Jupija, wiens welen Ibo helder, en vol van Majefteit was , datmen lichtelijk hem kon erkennen vobr den Vaderder Goden en Menfchen; aan de andere kant deed fig een Mars op met een fier en dreigend ge- laat; maar 't geen noch zielroerender fcheen, was een Minerva, die defe konften beminde, haar wefen Was edelmoedig en fagt, de gefialte groot en vry, en in fobdanigen levendigen poftuur, datmen fou gelooft hebben dat zy voortging. Hegefippus vermaak fcheppende defe Beelden te fien, ging uit de Grotte, en fag van verre Phi- locks op een groetie foode onder een groote Boom fitten, met een Boek in de hand, daar hy in las. Hy ging naar hem toe , en Philodes, die hem Jag naderen, wift niet Wat te denken. Is dit, feide hy by fig-&\k,Hegtfippus niet, met Wie \k foo langen tijd binnenCrelahcbgeleeft? Maar Wat
|
||||
Odyjfea van Homerus. 291
wat hoop, dat die in fbo ver afgelegen Eiland
fou komen ? Sou dit niet wel zijn fchimmezijn, die na deflelfs overlijdenvan de oevers van Styx komt ? TerwijI hy in defe twijffeling was, quam Hegejippas hem foo naby, dat hy nietkon nalaten hem tc erkennen en te omhelfen : Zijt gy het dan, feide hy, mijn waarde en oude Vriend ? Wat Geval of Onweer heeft u op de^ fen Oever geworpen ? Om wat reden hebt gy het Eiland van Creta verlaten ? Is het diergelij- ken ongeval, als het mijne, dat u uit ons Vader- lant heeft gerukt ? Hegefippus antwoorde: 't Is geen ongeval, maar veel eer een gunft der Go- den , die my hier gebracht heeft. Aanftonds ver- haalde hy hem de lange dwingelandy van Pro- tefi/aus, zijne konftenaryen met Timacrates, de ongelukken daar zy Idomeneus in geworpen had- den , de val van delen Vorft, zijn vlucht na de kufren van Hefperien, de aankomft van Mentor en Tekmacbus, de wijfe gevoelens die Mentor den Koning had ingeboefemt, en de ongunft de- defer twee Verraders. Hy voegde daar by, dat hy defe twee na Samos had gevoerd, om daar de ballingfchap te lijden, die zy Philocles had- den doen uitftaan , en befloot zijn redenee- ring,feggende,dathy bevel van den Koning had, om hem rv&Salente te geleideri, daar de Koning, die zijn onfchuld erkende , hem het bewind van teaken wilde opdragenen met weldaden ophopen. Sie antwoorde Pbilocles, in defe Grotte ,be- quamer om wilde dieren te huisveften, dan om van Menfehen beWoond te werden, in defe Grotte heb ik nu foo veei jaren na een meer foetigheit en ruft gevonden dan indevergulde Paleifen V3li het Eiland Creta. De Menfehen bedricgen my T 1 Jiiet |
||||
292 Vervolg der
niet meer , -want ik lie die niet, ik hoore niet
meer haar vleijende en vergiftige difcourfen, ik heb haar niet meer van nooden. Mijnhanden, verhard door den arbeit, verfchaffen my eeneen- voudig voedfel, dat my noodig is; my ontbreekt niet, als gy fiet, dan een licht kleed, om my mede te dekken , en hebbende niet anders noo- dig , geuiet ik hier een diepe ruft , en cen aan- genaame Vryheit, daarde Wi)sheit mijnerBoe- ken my een goed gebruik van leert maaken. Kan ik die meer foeken en vinden onder Jalourfe, bedrieglijke,en onftandvaftige Menfchen ? Neeiij neen, mijn waarde Hegejippus, benijd my mijn geluk niet. Protejilaus heeft figfelfs bedorven, willende den Koning verraden,en mybederven, maar hy heeft my geen quaad gedaan; in tegen- deel veel goeds: hy heeft my bevrijd vanonruft, en de flaverny der behandeling van faaken ; ik ben hem mijn lieve eenfaamheit fchuldig, en al die fuivere vermaaklijkheden die ik hier fmaake. Keer te rug , Hegejippe, keer we- derom te rug na den Koning, en help hem dra- gen de ellenden zijnergrootsheit,endoebyhem, 't geen gy wilt dat ik by hem doen fou. En de- wijl nu xijn oogen, foo lange geflooten voorde Waarheit, eindelijk geopend t<)n door die wijfe Man, die gy Mentor noemt, laat hy die by fig houden. 't Is my niet betamelijk na fchipbreuk gelcdcn te hebben, die Haven te verlaten, daar het onweer my gelukkelijk heeft doen aanlandcn ,om toy andermaalr aan de befcheidenheit der Winderi bloot te fteflen. O Wat zijn de Koningen te be- khigen ! en zy , die haar dienen , medelijden waardig! Zijn die boos, watmoetende Menfchen niet wel verdragen j en wat finerten iijn niet b«-
|
||||
..... .....
|
||||
Odyjjea van Homerus. 293
bereid in den fwarten 'Tartarus > Zijn diegoed, wat
fwaarighcit moeten zy niet ovcrwinnen? wat lagen vermijden ? welke qualen niet verdragen? Noch- maali Jegejippe,faat my in mijn gelukkige Armoede. Terwijl Philodes op defe wijfe met foo veel drift fprak,fag Hegejippus hem aan met veelver- • wondering, hy had hem eertijds in Creta gefien, gedurende dat hy het bewind der grootite faa- ken in handen had, mager, fwak, en ongedaan, om dat zijn vierig en ftreng naturel door den ar- beit wierd verteert; hy kon fonder verontwaar- diging niet fien , dat de fouten ongeliraft blee- ven; in 't behandelen van faaken vereifchte hy feekere keurigheit, diemen nimmermeer vind: want op defe wijfen krenkte defe bedieningen de fwakke gefondheit zijnes Lichaams; maar bin- nen Samos fig Hegejippus hem vet, glad, en krach- tig. Niettegenftaande zijn Jaren , fchecn de bloeijende jeugd in zijn aangeficht te vernieu- wen; een matig, ftil en arbeidfaam lev en had hem een nieuwe gefteltenis der vochten van het Lichaam veroorfaakt. Gy fchijnd verbaaft, feide Philodes al lagchende, my dus veranderdtefien: 't is mijn eenfaamheit, die my defe frisheit en volmaakte gefondheit heeft gegeven; mijnVyan- den hebben my verleent, 'tgeen ik nooit in het grootfte geluk fou hebben konnen vinden. Wilt gy dat ik de ware goederen fal verliefen, om de valfchenatejagen,en my wederom falverdrinken in mijn voorige oude ellenden? Zijt doch niet wreeder dan Protejilaus; ten miuiten benijd my flat geluk niet, 'tgeen hy my beforgt heeft. Daar op leide Hegejippus hem voor, doch te
vergeefs, al het geen hy geloofde bequaam te
zijn, om hem te beweegen. Zijt gy dan, fei-
T 3 de
|
||||
294 Vervolg Air
de hy, ongevoelig voor het vermaak, van uw
isloedverwanten en Vrienden weder te fien ,die na uw wederkomft fuchteu, en die de eenige hoop van u te omhelfen,met blijdfchap opvult?Maar gy die de Goden vreeft, en uw plicht bemint, reekent gy voor niet met al, uw Koning te die- nen. hem te helpen in a! het goede, ?tgeen hy wil verrichten, Pm foo veel Volkeren gelukkig te maaken ? Is het geoorloft figfelfs over te ge- ven aan een wilde Philojbphie, fig te ftellen bo- ven het overige menfchelijke Geflagte,meerzijn raft te beminnen , dan het geluk en welva- ren zijner Medeburgeren ? Voor net overige, men lal gelooven dat het door wraak gefchied, dat gy den Koning niet meer fien wilt. Heeft hy u quaad gedaan, 'twas om dat hy u niet kende, Vlf /niet den waaracntige« en rechtveerdigen
fMocks, die hy heeft willen verderveri, maar veel-eer een gantfch verfchilligMenfch die hy heeft
willen ftraffen ; en dewijl hy u tegenwoordig Kent, en houd voor een anderMan, gevoeldhy in zijn hot herieven die oude Vriendichap, die hy u cernjds toedroeg ; hy wacht u, en is ge- reed om u te omhelfen: in dit ongeduld telt hy dagen en uuren. Hebt gy foo harden hert, dat onverbiddelijk is voor uw Koning, en genesen- ite Vrienden? ' Philodes, die eenigfins was beroerd geweeft,
Hrgejippus erkennende , hernam zijn mengwe- fen, dit Difcottrs aanhorende, en bleef, evenals een Rots, daar de Winden te vergeefs tegens aanbulderen,en al de woefteZeegolvenfigfuch- tende tegens verbrijfelen , onbeweeglijk ; ge- beeden ,fmeekingen, ofredenen vermochten niets, en konden hem niet overreeden. Doch op dat oogen-
|
||||
OdyJJea van Homerus. 29$
oogenblik , wanneer Hegefippus bcgon te wan-
hopen van hem te fullen overwinnen, Philaclet met de Goden beraadflaagt hebbende, ontdekte door he> vliegen der Vogelen., door de ingewan- den der Offerbeeften, enverfcheide Voorfpooken dat hy Hegefippus had te voi gen. Hier op itond hy niet lang tegen, maar maakte fig gereed om mede te gaan; maar dit gefchiede niet, fonder de Wildernis te beklagen, daar in hy fooveeljarenhaddoorge- bracht.Heiaas! feide hy, moet ik udan verlatcn, O aanminnige Grotte, daar de lieifelijke Slaap mijn afgematte leden door den arbeit des daags alle nachten verrrifce! Hier iponnen my de Parkea, in't midden mijner armoede,dagen van gouden zijde, Hy boog (ig neder al weenende , om de Nayaden aan te bidden, die hem foo langen tijd door haar klare waterflroom verluftigt hadden, en dzNimphen, die op al de omleggende Bergen haar verblijf hidden. De £c^hoordezijne klach- ten, en weergalmde die met een droef geiuid aan al de Goden van het Veld. Vervolgens ging Phi- lodes met Hegefippus wederom na de Stad, om fig in te fchepen. Hy geloofde, dat den ongeluk- kigen Protefilaus, vol van fchaamte en wraak, hem niet fau willen lien; maar hier in was hy bedrogen: want bedorvcn Menfchen hebben geenfchaam- te , en zijn altoos gereed tot allerlei lafhertighe- den. Philucks hield fig op een zeedige wijfe ver- borgen, uit vrees dat defe ellendige hem mocht fien, en fchroomde zijn ellende te vermeerde- ren, met hem te vertoonen het geluk van een Vyand, diemen op zijn mine quam te verhef- fen; maar Protefilaus focht met nadrttk. Philockt te lpreeken, dat hy doch mededoogen met hem wilde hebben, en fig verbinden omdenKoningtc ■ T 4 verfoc- |
||||
2^6 Vervolg der
ycrfoeken, dat hy doch binnen Salmte mocht
wederkeeren. Philocles was al te oprecht, om hem te beloven , dat hy fou arbeiden tot zijn herroep; want hy wilt beter als iemand, hoever- verfFelijk zijn wedcrkomft zijn fou. Maar hy fprak hem fagtelijk aan, betuigde medelijden met hem te hebben,trachtte hem te vertrooften,en maaude hem aan om de Goden te bevredigen door fuivere Zeeden , en groote lijdfaamheit in zijn quaa- len. En gelijk hy vernomen had, dat de Ko- mngProtejtlaus al zijngoederen, foo onrechtveer- dig verkregen, had benomen, beloofde hy hem twee faaken > die hy naderhand getrouwelijk naquam. Het eerfte was, dat hy fou forg dra- gen ,en in zijn befcherming nemen ,zijn Vrouw en Kinderen, die binnen Saknte gebleven waren in een doodelijke armoede . en bloot gel-leld voor den algemeenen haat ; het ander was, dat hy tan hem in dit afgelegen Eiland eenig' geld wilde toefenden > om zijn ellende te verlichr ten. Onderwijlen waren da Zeilen opgefwollen
door een gunftige Wind. Hegefippus ongedul- dig, haaftte fig om Philocles te doen vertrekken. Protefdaus fag haar t'fcheep gaan , zijn oogen bleven gehegt en onbeweeglijk op den Oever, ty volgden het Schip, dat door de Baren ftoof, eh de Wind gedurig deed ar-deinfen; felfsalshy dat niet meerfienkon, verbeelde hyfigdatnoch in zijn gedachten. .Eindelijk ontroerd , woe- dend, en. wanhoopend wordende, rukte hy het hair uit zijn Hoofd , wentelde fig in het (and, verweet de Goden haar ftrengheit, riep te ver- geefs de wreede Dood t'zijner hulp , die doof voor zijn gebeden , fig niet verwaardigde hem vaH
|
||||
Odyjfea van Homerus. 297
van foo veel quaajen te verloffen , en had felfs
geen moed om fig te trooften. Onderwijlen quam het Schip, begunftigt door
Neptuin,en de Wind en, wel haaft bin neni5Vi?#te te landen. Men ging den Koning bootfehappen dat hetbereids in de Hayenquam: aanftondsliep hy Philocles tegemoet, vergefelfchapt van Men- tor ; hy omhelfde hem met veel genegenheit, betuigdeeengevoeligedroefheit, dathy hem foo onrechtveerdjg vervolgt had. Defe bekentcnis , ver-af van een fwakheit te
Ichijnen in een Koning , wierd door al de Sa- lentiners aangemerkt als de uitwerking yan een grootmoedige Ziel, die fig verheft boven de ge- breeken, en die erkennende, manmoedig defelvc tracht te verbeteren. Al de Wereldweendevan blijdfchap, een eerlyk man weder te fien, die foo feer van het Volk bemind was, en te ver- ftaan dat de Koning fprak met foo veel wijfheit en gqedheit. fhilocles ontfing de omhelfingen des Konings met een feer eerbiedig en Zeedig gelaat, en was ongeduldig om fig te ontprekken de toejuigchingen van het Volk, hy yolgde den Koning naar zijn Paleis; wel haaft waren Men- tor enhyin deielfde vertrouwelijkheit, alsofzy haar voorig leven te famen hadden doorgebrachr, niettegenltaande zy den anderen nooit gefien hadden. 't Is om dat de Goden, die de Boofen geweigerd hebben de Goeden te erkennen, aan defe wederom hebben gegeven , waar door zy malkanderen konnen kennen. Zy die fmaak in de Deugd hebben , konnen niet anders dan haaft vereenigd zijn, nademaal zy malkander be- minnen. Philocks verfocht den Koning , dat hy buiten Salente mocht vertrekken in eenfaamheit, Tj om |
||||
298 Vervolg der
om daar armelijk te leven, even als hy binneti
Samos gedaan had. De Koning ging byna dage- gelijks met Mentor hem befoeken in defe een* feme plaats. 't Was hier daarmen onderfocht de middelen , om de Wetten te beveftigen, en een vafte gedaante te geven aan de Regeering tot welweefen van het Algemeen. Onder de twee voornaamftefaaken die hy onderfocht, was de Opvoeding der Kinderen. Defe, feide Men- tor , behooren minder aan haar Vaderland, als aan het Gemeenebeft, zy zijn Kinderen van het Volk , en derfelvcr hoop en kracht: 't is geen tijd meer die te verbeteren, als zybedorven zijn; 't is niet veel die buiten bedieningen te fluiten, als zy fig die hebben onwaardig gemaakt: 't is beter het quaad te voorkomen , als te moeten ftraffen. De Koning, voegde hy daar by, diede Vader des Volks is . is noch in 't befonder de Vader der gantfche Jeugd , die de bloem is der feheele Natie : 't is in den bloei dat de fruiten
eginnen te fetten; dc Koning moet dan fig niet verontwaardigen een wakend oog over die te houden , en opficht te neemen over de Opvoe- ding'! , diemen de Kinderen geeft: ftandvaftig moet hy zijn, om de Wetten van Minos tedoen onderhouden, die bevolen had, datmen de Kin- deren foil leeren de ongemaklcen te verachten, en in de dood haar eer te ftellen, maarde wel- luften en rijkdommente vlieden ; dat de onge* rechtigheit, leugen, enlafheiteerloofegebreeken waren; datmen van Kindsbeen af die moeft lee- ren opfingen den lof der Helden, van de Goden be- mindjdie edelmoedige daaden voor haar Vaderland verricht, en haar moed in veelerlei ftrijden hadden «loen uitblinken; dat de bekoorlijkheit derSang- ku«-
|
||||
Odyflea van ffomerus. 299
kundc haar gemoederenmogtinnemen, omhaaj:
Zeeden fagt en fiiiver te maaken; dat zy moe- ften leeren haar Vrienden genegen, getrouw aan haar Bondgenooten, rechtmatig voor alle Edelen, ja felfs voor haar wreegfte Vyanden te zijn; dat zy minder moeften vreefenvoor dedood, ende pijnen, dan voor het minfte verwijt van haar Ge- wiffc. Soo men ter goeder uure defc voortref- felijke gevoelens de i gemoederen der jeugd inboefemde , en met (agtigheit infcherpte , fou- den'er weinige zijn, die met fouden ontftoo- ken werden in liefde tot de Deugd en Glory, Mentor voegde daar by , dat het ten hoogften nodig was» datmen openbare Schaolen oprechte, om de Jeugd te gewennen tot krachtige oerTe- ningen des ligchaams,tcn einde zy mochten vermy- den lafhertigheit enluiheit, die de fchoonflever- ftanden bederven. Hy begeerde insgelijks een groote verfcheidenheitvanSpeeelen enSchouburr gen, die al de Volkeren geern hadden , maar voor-al die de ligchaamen rap, krachtig, en fterk maakten. Ook ftelde hy prijfen om een edel- moedigejaloufie te verwekken. Maar 't geen hy meeft wenfchte in opficht der goede Zeeden, was dat de jonge manfchap ter bequamer tijd trouwde , en dat derfelver Ouders fonder inficht Van eenig aanbelang haar lieten kiefen Vrouwen aangenaam van geftalte na Ziel en Ldgchaam, om iig aan die te verbinden. Maar terwijl men dus de middelen bereide om een fuivere,onnolele,arbeidfaame,]eerfuchtige en drif- tigc Jeugd voor de Glory te verkrijgen, feide Philo- *ht, die den Oorlagbeminde, tegenAfentor: Te vergeefs fult gy de jonge manfchap met al defc oerfeningeii befig houdcn , foo gy die ineenge- |
||||
j op Fervolgder
durige Vrede laat verflappen, daar zy geen erva-
renheit fullen hebben van den Oorlog, noch ce- nige nood om haar dapperheit te beproeven • hier door fult gy ongevoelig de Natie verfwuk- ken, haarmocdfal vemietigt werden, de wel- luften fullen haarZeedenbederven, andereheld- haftige Volkeren fullen geen moeite vinden om haar te overwinnen , en om te willen ver- mijden de tjualen , die den Oorlog nafigfleept fullen zy vervallen in een affchouwelijke 11a- verny. Mentor antwoorde hem: De quaalen van den
Uorlog putten den Staat uit, en ftellen die al- toos mgevaar van verderf, felfs wanneermenal de grootlte overwinmngen behaald: met wat voor- deelen men ook die begind , nooit is men ver- ieekerddie tc eindigen fonder fig bloot te ftellen aan de droevigfte omwendingen van hetgeval; me t wat meerderheit van macht men ook fig in een ftryd inwikkelt, de minfte mifreekening , een fchnk een niet, fal n de Overwinning uit de hand rukken, en aan uwe Vyanden overgeven, ielrs als men fou oordeelen , dat de Overwin- ning in uwLegerals aanKetenen gebondenlag; cp zijn Vyanden verwoeftende , verdelgt men iigL-lrs,men ontvolkt zijnLand, laat de Akkers by-na onbebouwt , en verderft den Koophan- ue!i'ix? tg^nnochergcris, menverfwaktzijn befte Wetten, en laat de Zeeden bederven. De jeugd begeeft fig niet meer tot de geleertheit, de dnngende nood vereifcht dat men een verderffe- lyke ongebondenheit moet toelaten onder de Knjgs-benden; deGerechtigheit, Regeering, en a lies Jijd. Een Koning die foo veel menichen bloed vergiet, en foo veel ongelukken veroor- faakt.,
|
||||
Odyjfea van Homer us. 301
faakt, om een weinigG/oryte verkrijgen, of am
de paalen van zijn Rijk uit te breiden , is on- waardig de Glory , die hy foekt, en verdient te verliefen dat hy befit, nademaal hy heeft willen bemachtigen, 't geen hem niet toequam. Maar zie hier het middel» om de moe!d van
een Natie te oerfenen in een tijd van Vrede. Gy hebt reeds gelien de oeffeningen des Lichaams, die \vy hcbben vaftgefteld; de prijfen, die deja- loufie,en treffelijke gevoelens voor Glory en Deugd fullen opwekken ? befonder alsmen de Kinderen van de Wieg af aan fal gewennen tot het opfin- gen van de groote daaden der Helden: voegby defe hulpmiddelen een matig en arbeidfaam le- ven. Maar dit is het noch niet al. Soo haaft eenig volk, uwc Bondgenoot, een Oorlog over den hals komt, moet gy den Bloem uwer jeugd derwaarts fenden, en voor-al de fulke, daargy fiet dat een Oorlogs vier in fteekt, en die be- quaamft zijn om by ondervindingte keren. Hier door fult gy een hoogachting behouden by uvf Bondgeiiooten, nw vriendfchap falgefochtwer- den, en men fal vreefen die te verliefen; fonder den Oorlog in uw Land , of koften te voeren , fult gy altoos heldhaftige en geoeffcnde Manfchap hebben. En niettegenftaande gy binnen en bui- ten Vrede hebt, laat echter niet na grootmoedi- ge Oorlogs-LiedentrefFelijktehandelen, en met weldaden op te hoopen: want het rechte middel om een Oorlog te verwijderen , en een duurfa- me Vrede te behouden , is de Wapenoeffening- te onderhouden , mannen uitmuntende in defe Konft te eeren, altoos foodanige te hebben, die in vreemde Landen geoefFend zijn, diede mach- ten, krijgstucht , en manieren Verftaan om de Vol-
|
||||
g02 Vervolg der
Volkeren, uwe Geburen, te beoorlogen. Gelijke^
lijk is men onbequaam ran die te vermeefteren foo men die aangrijpt door heerfchfucht, ofvreeft door lafhertigheit. Want altoos gerecd te zijn j en heldhaftig fig in nood te quijten , is het rechte middel, datmen die by-na nooit over den hals krijgt. Wanneer uwe Bondgenooten gereed ftaan om malkander te beoorlogen , dan is het uw plicht, u als Middelaar aan te bieden ; hier door fult gy een heerlijker en beftendiger Glory verwerven, dan de grootfte Overwinnaars; gy wint de liefdc en achting der Vreemden; zy hebbenuvan nooden;gyheerfcht over uweigene Onderdanen met ontiag; gy blijft deBewaarder der geheimen , de Scheidsman der onderhande- lingen, demeefterderherten; uwe achting vliegt door alle ver-afvgelegene Landcn; uw naam is als een liefFelijke Parfuim, die van alle kantenzijn aangenamen geur verfpreid. Wanneer eenig na- burig Volk tegens de regulen der Gercchtigheit u lal aantaften, 't fal u op den Oorlog argericht, en op uw hoede bevinden, maar dat meer is, 't vind u bemind, en onderfteund,want al uwe Nabu- ren wapenen fig vooru,en zijn overtuigt dat in uw behoudenis de algemeene Veiligheit gelegen is. Sie daar een Bolwerk veel feekerder dan al- le rntwrsn der Steden , en andere verfterk- te Fertrejfeit. Sie daar de waarachtige Glo- ry. , iMaar hoe weinig Koningen zijn'er diedefel-
vefoeken, en daar niet van afwijken ? Sy loo- pen naeeri bedrieglijke fchaduwe, en verwaar- loofen de rechte Eer , by gebrek van die tc Jtennen. Na dat Mentor op defe wijfe geiproo- ken had, % Phikcles hern verbaaft aan; nader- riani
|
||||
Odyjjea van Homerus. 303
hand floeg hy zijn oogen op den Koning, en 't
was hem wonder aangenaaam te fien met Wat gretigheit Idomeneus de woorden , die uit den mond van defen Vreemdeling,even als uit een fon- tein van Wijsheit vloeiden , opnam. Minerva onder de gedaante van Mentor, veftigde op defe Wijfe binnen Salente de befte Wetten, en heil- faamfte Maximes van Regeering ; maar minder om het Koningrijk van Idomeneus te doen bloei- jen, als om aan Telemachus, wanneer die fbu regee- ren, een gevoelig voorbeeld te geven , wat een wijs beltier al kan uitvoeren, om de Volkeren gelukkig te maaken, en den Koning een beften* dige Glory te verfchaffen. Onderwijlen betoonde Telemachus lijn dapper-
heit in de gevaren des Oorlogs:van Salente vertrek- ken de focht hy de genegenheit der oude Hoofd-lui- den te Winnen, wiens achting en ervarenhett ten toppuntverlievenwaren. Neftor, die hem reeds te Pylos gefien, en altoos voor den Soone van Ufyjfet gehouden had, handelde hem of hy zijn eigen Soon was;hy gafhem onderwijfingen, diehymetver- fcheide voorbeelden verfterkte,verhaalde hem al dc gevallen zijner jeugd, en al hetgeen hy aanmerke- lijks had fienverrichten door deHelden der voori- ge Eeuw. De geheugchenis van defen wijfen Grijfaard,diedrie geflagten van menfehenbeleeft had, was als eengefchiedenis der oude tijden,in mariner en koper gegraveert , en uitgehou- Wen. PhiloSetesh&d defelvegenegenheitnietvoorTi-
tentaehus; de haat, die hy langen tijd in 't hert Ulyffes had toegedragen, fbriderde hem af van zijn Soon, en hy kon met dan met droefheit fien, 't geen <teGoden feheeaen te bereidtfn ter gunfte Tan
|
||||
304 Vervolg der
van defen Jongcling, om hem die Heldcn gelijfc
te ftellen, die Trojen hadden omgekeerd. Maar overwon de befadigdheit van Telemachus de nij- digegevoelens van Philottetes ? Hy kon niet nala- ten defe fagte , en zeedige Deugd te beininnen. Dikwils nam hy 'telemachus by fig, tot hem feg- gende: Mijn Soon (want ikfchroomenietfoo- dan'ig u te noemen), uw Vader en ik , ik bekenne het, zijn langen tijd Vyanden geweeft tegens den ander; felfs na dat wy het hoogmoe- dig Trojen hadden doen nedervallen., was mijn hert noch niet bevredigt, en a!s ik u fag, gevoel- de ik moeite omutebeminnen: maarde Deugd, wanneerdieeenvoudig, fagt, enzeedigis, komt stiles te boven. Vervolgens verklaarde Philoite- tes, dat hy voorgenomenhadhemteverhalen de oorfaak, die zijn hert tegens Ufyjfes in haat had doenontbranden. Ikmoet, feidehy, defe Gefchiedenis wathoo-
ger opvatten. Ik volgde over-al Hercules, die de Wereld van foo veel Mmjlers en Schrikdie- ren bevrijd heeft , en by wie de andere Helderi niet anders waren als fwakke Blaffertjes byeen groote Dog , of als het minfte Vogeltje by een Arend; zijne en mijne ongelukken wierden ver- oorfaaktdoor eene hertstocht, den oorfprongder gevaarlijkfte ongevallen , namentlijk de Lieide. Jlerculeswas defe fchandelijke drift onderworpen, en het wreede Kind Cupido fpeelde met hem even als met een Pop; hy kon niet dan met fchaamte gedenken, dat hy,zijn voorigeGloryvergetende, had fitten fpinnen by OmpboU, Koninginne van hydieu , als de laf hertigfte en verwijfdfte aller menfehen, foodanig was hy vervoerd door een blindelicfde: hondertniaal mag hy my verhaald heb-
|
||||
Odyjfeavan Homerus. 305
hebben, datdit deel zijnes levens zijn deugd had
verflenft , en by-na uitgewifcht de Glory van al zijn Daaden. Onderwijlen vervicl hy in deftrik- ken der Liefde, die hy foo meenigmaal had verfoeit. Hy beminde Dejamra^ en fou gelukkig geweeft zijn, foo hy volftandig was gebleven in de liefde defer Vroivwe, die zijn Gemalinne was; maar wel haaft hadfde jeugd van Iole, opwiens aange- ficht de Gunft-Goddinnen waren afgemaaldi zjjn hert geftoolen. Dejanira brande van jalou- fie, haarquam ingedachten den dooJelijkenRok, die Centaums Nejjks ftervende haar gelaten had, als een verfekerd middel om de lieixie van Hercules op te wekken, foo dikwils hy die fou fchijnen te verlaten, om een ander tebeminnen. Maar helaas! defe Rok was vol van het fenij- nige bloed van Centaurus , befloot in fig het ver- gif der pijlen, daar dit Schrikdiermededoorfchoo- ten was; nu weet gy, dat de pijlen van Hercu- les, die den trQvftoo&nCeptauriu ombrachf, ge- wejkt waren in hot bloed der Hydra van Lema, en' dat dit bloed de pijlen foo vergiftigde , dat alle wonden die zy maakten ongeneellijk wa- ren. Hercules met defen Rok omhangen, gevoelde
wel haaft hetverteerende vier, 't geen doordrong t<Jt in het merg zijner beenderen ; hy verhief een argrijiTelijk gefchreeuw daar de Berg Oeta van daverde , en aide diepevalleijenvanwedergalm- den ; de Zee felfs fcheen daar over beroerd, de verwocde Stieren fouden in de Gevechten niet afgrijflelijker hcbben konnen loeijen, of vervaar- lijker gerucht maaken. De ongelukkige Lychas, die hem wegens Dejanira defen Rok gebracht had, hem dcrvende naderen, deed Hercules in defe II. Deel, V ver-
|
||||
306 Vervolgder
vervoering zijner finerten , hem omdraaijen even
als een flingeraar den fteen draait , die hy ver wil wegwerpen. Lychas op defe wijfe afgewor- pen van een hoogen berg door de hand van Her- cules , viel neder in 't midden van de Baren der Zee, en veranderde eenfloegs in een Rots, die noch een menfchelijke gedaante heeft , en aI-> toos geflagen wordende door de verwoede Zee- golven, van verre de vcrftandige Stierluiden ver- fchrikt. Na dit ongeluk van Lychas, geloofde ik Her"
cules niet langer te mogen vertrouwenj ik focht my in de diepTte hoolen te verfchuilen. Ik fag dat hy met de eene hand fonder veel moeite de hoogfte Denneboomen ontwortelde, en de ou- de Nooteboomen , die veel Eeuwen na een de Winden en T'empeejlen hadden verduurt, uitruk- j te, en met de andere hand focht vanzijnfchou- j der af te fcheuren deefen doodelijken Rok. Doch dit was te vergeefs; want die was als aan zijn vel gelijmt, en zijnleedeningelijft; na ma- te dat hy die affcheurde, fcheurdehy zijn vel en vleefch, zijn bloed gudfde uit het ligchaam , en j bevogtigde de aarde ; eindelijk zijn Deugd de fmerte overwinnende, riephyuit: Gyfiet,mijn waarde Philottete, de quaalen die de Goden my doen lijden; die zijn rechtveerdig, ikhebdiebe- leedigt , en mijn huwelijks bedde gefchon- den. . Na foo veel Vyanden verwonnen te hebben,
heb ik my laf-hertig door een vreemde fchoon- heit laten overwinncn \ ik fterve, enbenbereid tefterven om de Goden te bevredigen. Maarhc- laas! waarde Vriend , waur vlied gy heen ? Dc overmaat van pijn, ik bekenhet, heeft my te- gens
|
||||
Odyffea van Homerus. 307
gens den ellendigen Lychas een wreedheit doen
begaan, die ik my-felfs verwijt; hy wift niet wat vergifhymyaanbood, hy heeft nict verdiend 't geen ikhem heb doen lijden: maargelooftgy, darik fou konnen vergeeten devriendfchap , die ik u ichuldig ben, of dat ik u net leven foek te benemen? Neen, neen , ik fal hiet nalaten Phi- loftetesic beminnen. Philotietes fal inzijnfchoot mijn Ziel ontfangen, loo gereed om te vervlie- gen; hyis 'tdiemjnaffchefalvergaderen. Waar i zijt gy dan, mijn waarde Philo&etel Philoilete,
de eenige hoop, die my hier beneden overig is! Op defe woorden liep ik haaftelijk na hem toe^ hy reikte my de armen toe, en wilde my om- helfen; maar wederhield fig , uit vrees van dit wreede vier in mijn boefem aari te fteeken, daar hy felfs door verteert wierd. Helaas ! fcide hy, ik derf u niet omhelfen , defe trooft is my-felfs ; niet toegelaten. Dus fpreekende, vergaderde hy
j al de bootnen, door hem uiigerukt, inaakteeen
ftapel van die op de top van een Berg, klom ge- ; mftelijk daaf op, fpreide fig uit op den huidder
Leeuw van Nemea , die foo lang tijn fchoude- • fen had bedekt, wanneer hy van d'eenc kant der
Wereld tot de andere de Schrikdieren ging be- vechten , en de ongelukkigen vcrloflen; hy on- : derfleunde fig op 2ijn knodfe , en beval my der
ftapel hout in brand te fteeken. Mijn bevendc handen , en Verfaagt van fchrik , konden hem defe wreede liefdeplieht nict wcigeren, want het leven was voor hem niet rrieer eengefchenk der : Goden , maar een doodelijk gif Ik vreefde
ftlfs, dat defe overmaat van pijnen, hem wel
mocht vervoeren , -om iets te verrichten , on-
Waardig die Deugd , daar de gantfche Wereld
V 2, iig
|
||||
308 Vervolg der
fig over had verwondert. 't Is tegcnwoordig,
mijn waarde Philoftete , riep hy uit, dat ik uW waarachtigc vriendfchap beproeve; want gy. be- mind meer mijn eere , dan mijn leven : de Goden willen udat vergelden; ik kat u 't geen ik koftelijks opaarde hebbe, defe fchichten nament- lijk, geweekt in het bloed dcv Hydra van Lenta. Gy weet dat de Wonden die zy veroorfaaken, ongeneeflijk zijn; door die fult gy onvcrwinne- lijk zijn, als ik geweeil ben , en geen fterffelijk menfch fal tegens u derven ftrijden- Zijt ge- dachtig dat ik fterve getrouw aan onfe vriend- fchap ; vergeet niet hoe waard gy my ge- weeft zijt. Maar foo het waar is , dat gy door mijn ongelukken zijt geraakt, kond gy my defe biatfte trooft verfchaffen: Beloof my dat gy nooit fterfFelijk menfch mijn dood fult ontdekken , of de plaats, daar gy mijn aflche fult verborgen hebben. Ik beloofde hem dat, helaas ! en be- fwoer hetfelfs, zijn Lijkftapel met mijntranen- bevochtigende; een ftraal van blijdfchap fcheen in zijn oogen, maar eenfloegs floot een vier- vlamme die toe , benam hem het geluid , en ontrukte hem byna mijn geficht. Echter fag ik hem noch dwers door de vlamme met foo helderen wefen, even als of hy met bloemen be- kroont , en met een liefFelijke geur , als in de blijdfchap van een welluftige maaltijd in het midden zijner vrienden, overdekt was. Het vier verteerde wel haaft 't geen aan hem aardfeh en fterrfelijk was, niets bleef overig van t geen hy ont- fangen had in de geboorte van zrjn Moeder Alcme- na \ maar door het bevel vmjupyn behield hydefe fijne en onfierffelijke Natuur, defe hemelfche vlamme, diehetwarebeginfeldeslcvcnsis, 'tgeea by
|
||||
OdyJJea van Homer us. 309
hy ontfangen had van den Vader der Goden. Dus
ging hy den Nettar met haar drinken onder de vergulde gewelffels van den glinfterenden Olym- pus , daar de Goden hem voor Vrouwe gaven de aanminnige Hebe , Goddefle der Jeugd, en die voor den grooten Jupyn den Neclar in een Kelk Ichonk, eer dat Ganimedes dtie eer ver- kregen had. Voor my, ik vond een onuitputte- lijken ooripronk van pijnen in defe fchichten, die hy my gegeven had, om my boven alle an- dere Hclden te verheften. Hier op ondernamen de verbondene Koningen Menelaus over den eer- loofcn Paris te wreeken, die hem Helena ont- fchaakthad,en het Rijk van Priamus om tekee- ren. De Godsfpraak van Apol deed haar ver- ftaan, dat zy geen gelukkigeindevandefenOor- log te wachten hadden, ten warezy de fchichten van Hercules verkregen. Ulyjjes uw Vader , die in alle Raadsvergaderingen de fijnfte en door- trapfte was, nam aan my te bewegen, om met haar te gaan na de belegering van Trojen, en derwaarts die pijlen te brengen, die hy geloofde in mijn geweld te zijn. 't Was nu al eenigen tijd geleden, dat Hercules op aarde niet meer gefien wierd; men hoorde niet mcer fpreeken vanee- nig nieuw exploit door defen Held uitgevoerd; de Schrikdieren en Boofwichten begonden over- al op nieaw uraffeloos te verfchijnen; de Grie- ken widen niet, wat van hem te geloven: eeni- ge feiden dat hy dood was; andere hidden ftaan- de, dat hy na den Ys-beer geweeken was, om de Segten te beteugelen: maar Ulyjfes verfeeker- de dat hy dood was , en ondernam my dat te doen bekennen. Hier op quam hy my vinden in een tijd , wanneer ik my-fclfs noch V 3 niet |
||||
310 Vervolg der
nict kon trooften wegens het vcrlics van den
Grooten Alcides: hy vond groote moeite om my aan te doen; want ik kon geen menfchen meer fien, o: lijden datmen my fochr te trekken uit de Wilderniflen van den Berg Oeta, daarikmiju Vricnd had den fterven; ik daeht nergens anders om, dan het Denkbeeld van defen Held in mijn gemoed af te maalen , en op het geficht defer droevige plaatfen te weenen : maar een fagte en krachtige Overreding was uitgeftort op dc lippen van uw- Vader; hy quam my aan boord , even alfoq bedroeft als ik; hy ftortte tranen, en wilt ongevoelig mijn hert te overwinnen > en ver- trouwlijkheit te verkrijgen; hy bewoog my voor de Koningen der Grieken, die voor een rechf- veerdige faak gingen vechten , dat fonder my nict kon uitgevoerd werden: echter kon hy nim- mer uit my halen het geheim des doods van Her- cules, die ik gefwooren hadnimmertefullenfeg- gen; maar hy twijffelde niet of hywasdood, en drong my aan om te ontdekken de plaats, daar ik fcyn aflche verborgen had. Helaas ! ik had een affchrik om meineedig: te tijn , met hem een geheim te feggen , 't geen ik de Goden had gefwooren nimmermeer te fullen openbarcn. Ik had de fwakheit mijn eed te breeken en te fchen- dcn. Be Goien hebben my daar over gelrraft. Ik flampte met den voet op de aarde,tcr plaatfe daar ik de aflche vun Hercules geleid had ; vervolgens ging ik my vervoeg«n by de verbondene Konin- gen , die my met defelve blijdfchap ontfingen, even als zy Hercules felfs fouden hebben konnen doen. Soo als ik het Eiland Lemnos doortrok, wilde ik al de Grieken eens vertoonen het ver- mogen mijner fchichten; ik maakte my gereed om
|
||||
Odyjjea van JJomerus. 31 j
om ecn Das te vellen, die fig ineen Bofchont-
hield ; by ongeluk liet ik een pijl op mijn voet vallen. die my eenwonde veroorfaakte, daarik noch het gevoelen van behoude : ik leed de fel- ve fmerten die Hercules had verdragen; ik ver- vulde dag en nacht hetgantfche Eiland met mijn gekrijt en gekerm. Een fwart bloed uit mijn wonde vloejende, befmette de iucht, enverfprei- de in 't Leger der Grieken een ftank , bequaam de kloekfte en fterkfte menfchen te verftikken. Het gantfche Leger was verbaaft my in defen nood te lien; yder geloofde het een ftraffe te zijn> door de rechtveerdige Goden my toegefonden- Uly£es, die my in defen Oorloghadingewikkelt, was de eerfte, die my verliet, 't Is naderhand my gebleken, dat hy Talks gedaan had, vermits hy het algemeen weiwefen van Griekenland, en dc Overwinning, diemen focht te verkrijgen, hooger achtte, dan alle andere reienen vanvriendfchap, en welvoegentheit. Men kon in 't Leger niet meer oiferen , foodanigen affchrik veroorfaakte daar in mijn Wonde, als ook derfelver befmetr ting, beneffens mijn geroep en gekrijt. Maarop dat oogenblik als ik my verlaten bevond van al de Grieken, door den raad van Vlyffes , fcheen my defe Staatkunde als de grootfte onbeleeft- heit, en 't vuilfte verraad. Helaas! ik was ver- blind, en kon niet rechtmatig vinden, dat dc wij(fc menfchen my tegenwaren, jafelfs de Go- den, die ik verbittert had; ikverbkef inditwoe- fte en wilde Eiland, gedurende de Belegering van7ro/V», alleen, fonder eenige hulp, trooft, of hoop, overgegeven aan de afgrijiTelijkfte fmer- ten ; hier hoorde ik het gerucht der woedende Zee-baren, die tegens de Rotfen aankletfende, V 4 daar
|
||||
312 Vervolg der
daar opverbrijfelden. In dele ecnfaamheit vond ik
cen leedig hoi op een Klip> die met tweefcher- pe punteh fig ten hemel verhief; ui£ defe Rots ontiprong een klare Fontein. Dit Hoi was een verblijrpluats der wilde Dieren, aan welker woe- de ik dag en nacht was blootgeftelt; ikfochtna cenig€ bladerc:n om my mede te dekken ; niets was my overig dan een grove houte nap, en ee- nige verfchearde klederen, daar ik mijn wonde mede verbond , om het bloeden te ftremmen, en die te fuiveren. Aldaar verlaten van mcn- fchen, en overgegeven aan de gramfchap der Go- den , bracht ik mijn tijd door met Duiven en an- dere Vogelen, die rondom defe Rots vlogen, met mijn fchichten te fchieten. Als ik een Vo- gel tot mijn voedfel had getroffen , moefr ik wegens pijn langs de aarde kruipen , om mijn buit tehalen. Dus bereidden mijn handen my het lerens onderhoud. 't Is waar dat de Grieken vertrekkende , my eenig voorraad lieten ; maar dit was haaft op. Ik flak vier aan met een vier- ilag ; dit leven , hoc vervaarlijk ook, fou my fagt gefchenen hebben ver-af-gefonderd van on- dankbare, en bedrieglijke menfchen , foo de pijn my niet onderdrukt had , en ik my ge- durig mijn droevig ongeval niet had te binnen gebragt. Hoe! leide ik, falmen een Man uit iijn V aderland halen , als die alleen bequaam is, om de Grieken te wreeken, en naderhand die in dit woefte Eiiand T terwijl hy flaapt, ver- laten? wantterwijlik fliep, vertrokken de Grie- ken. Gy kond denkenhoeverbaaftikmy bevond als ik wierd wakker, ik weende geweldig, wan- neer ik fag dat de Scheepen Zeewaarts in waren geftooken.Helaas! alommcin die woefte en wilde Ei-
|
||||
Odyjfea van Homerus. 313
Eiland omfockende , vond ik niets dan droef-
hcit; daar was noch Haven, noch Koophandel, noch gaftvryheit, noch Menfchen die vrywillig daarfochtente landen; men fag'er geen andere, dan die het onweer daar op de kuften wierp; ik kon geen gefelfchap verhopen dan door Schip- breuk : felfs die in defe plaatfe quameii, doriten my niet vervperen; %y vnjefden de gramfchap der Goden, en Grieken, Tien jaren na een ver- droeg ik defe pijn, en honger; ik voedde een Wonde die my verteerde; de Hopcfeifswasin mijn hert uitgebluft. Eenfloegs wederkeerende van heilfame kruiden op te foeken voor mijn Wonde, fag ik in mijn Hoi een fchoon, aange- naam, en fier Jongman, van gedaante als een Held. Ik fcheen Achilles te fien, fpo feer had hy de trekkcn van deilelfs wefen , opflag van oogen en gang ; den ouderdom alleen deed my crkcnnen, dat hy het niet ?ijn kon; te gelijkbe- merkte ik in zijn wefen belemmering ,en meder lijden; hy was bewoogen te fien met Wat moei- te en langfaamheit ik voortkroop. Hetpijnelij- ke en doordringende gekerm, 't geen de Echot op den oever der Zee deed weergalmen ^fcheen iijn hert te doen verfmelten. C) Vreemdeling! riep ik hem genoegfaam van verre toe, wat on- f;eluk heeft u in dit onbewoond Eiland gevoerd ?
k erkenne het gewaad van een Griek, een ge- waad dat my noch foo weerd is. O! watver- toeft gy uw ftemme my te laaten hopren, en die taal te uitten , die ik in mijn kindsheit geleerd, en met niemand fedcrt langen tijd in defe een- faamheit gefprooken heb ? Zijt niet verbaaft eea ongelukkig Menfch te fien; gy moet mededoo- gcn met hem hebbea. Vj Tcr
|
||||
314 Vervolgder
Ter naauwer nood, had Neoptokmus my ge-
feid, ik ben een Griek, ofik riep uif. Oaange- naam woord na het itilfwijgen foo veelerjaren, en droef heit fonder vertroofting! O mijn Soon ! wat ongeluk ? wat onweer ? or liever, wat gun- ftige wind heeft u hier gebracht, om mijn quaa- len te eindigen ? Hy antwoorde my: Ik ben van het Eiland Scyros, keere weder derwaarts, men feid, dat ik de Soone van Achilles ben; gy wect allcs. Defe foo korte woorden ftelden mijn nieuws-
gierigheit niet te vreden. Ik feide tot hem: Q §oone van een Vader, die ik foo feer bemind heb ! Waarde Voedfterling van Lycamedcs ! hoe komt gy hier ? waar komt gy van daan? Hy antwoorde: Ik kome van de belegering van Tro- jen. Gy waart niettegenwoordig, feide ik, inde eerfte Tocht. En gy, feide hy, op wat plaats waart gy toeti ? Ik antwoorde: Nu fie ik, dat gy niet kend den naam van Philoitetes, of deflelrs ongelukken. Helaas! ongelukkige als ik ben, mijn vervolgers befpotten my in mijn eilende! Grie-? kenland wcet niet wat ik lyde, mijn droef heit vermeerdert ;de Atriden hebben my in defen ftaat febracht, de Goden willen het haar vergelden.
rervolgens verhaalde ik hem op wat wijfe de Grieken my verlaten hadden. Soo dra hy mijn klagten gehoorthad, deed hy my de zijnen. Na de dood van Achilles feide hy... (Hier op viel ik jn zijn reden, feggende: Hoe! is Achilles dood ? Vergeef my mijn Soon,dat ikuw verhaaliloore door tranen,die ik uw Vader verfchuldigtbcn ) Neoptolemus antwoorde, in mijn reden vallende: Gy vertrooft my. Wat is het my aangenaam Philocletes mijn Vader te fien befchreijen! Hier op
|
||||
Odyjfea van Homer us. 315
op zijn difcoun hervattende , ieide hy : Na de
dood van Achilles quamen Ulyjfes en Phenix my vinden, verfeekerende, datmen fonder my de Stad Trojen niet kon t'ondcrfte boven kec- ren; zy hadden weinig moeite om my te gelei- den, want de droef heit over de dood van Achilles, en de begeerte van errgenaam te zijn van zijn Glory in defen vermaarden Oorlog, wikkelde my genoegfaam van felfs in om haar te volgen. Ik quam in de belegering, het Leger verfamelde rondom my; yder fwuer Achilles wederom te fieri; maar helaas! hy was niet meer. Jonk en fonder ervarenheit, geloofde ik alles te mogen verhopen van de foodanigen , die my foo feer prefen. Hier op verfocht ik van de Atriden de Wa- penen van mijn Vader. Zy antwoordden my op een brufque wijle: Gy fuk hetoverfchot hebben, 'tgecn u toebehoort, maar wat zijn Wapenen aangaat, die zijn Ulyjfes toegewefen. Ik wierd beroerd, weende, en wierd heftig; maar Ulyjfes, fonder fig eenigfins te ontftellen , feide tot my: Jongman, gy zijt met ons nietgeweeft indege- . varen van defe langdurige beleegering , en hebt dufdanige Wapenen nochnietverdient, enfpreekt reeds te fier, nooit fult gy die hebben. Das on- rechtmatig van Ulyjfes berooft, keerde ik weder naar mijn Eiland Scyros > minder verbittert tegens Ulyjfes, dan tegens de Atriden. Haarlieder vy- and kan een Vriend der Goden zijn. O Phi- lodete! ik heb alles gefeid. Doe vroeg ik Neoptolemus, fide het was by-
gekomen , dat Ajax Telamonius defe onrecht^ veerdigheit niet had verhindert ?Hy is dood ,ant- woorde hy. Dood ! riep ik uit, en Ulyjfes blijft leven , en fpeelt den baas in't Leger! Vervolgens vroeg
|
||||
316 Vervolg der
vroeg ik hem na eenige nieuwe maaren van An*
tihchus , Soone van den wijfen Ne/ior, en van Patroclus, de waarde Vrieqd van Achilles; die, leide hy, zijn insgejijks dood. Hier op riep ik andermaal uit: Hoe! zijn die mede geuorvcn ? Helaas! wat fegt gy my ? Immcrs maaid den wreeden Oorlog de Goedenweg,en verfchoond de Boofen. UlyJJes leeft dan noch! Terjitesmc- de buitcn alle twijffel ? Sie eens wat de Goden dpen, en noch prijfen wy die ! Gedurende dat ik in dele woedc tegens uw Vader was ingeno- men , ging Ifeoptokmeus al voort my te be- driegen. Hy voegde deft droevige woorden daar by: Ver-af van net Leger der Grieken, daar het quaade het goede te boven gaat, gaa ik geruft leven in het woefte Eiland Scyns. Vaar wel! Ik vertrek ; De Goden gencefen u! Aanftonds leide ik: O mijn Soone! ik bcfweer u by de fchim- men van uw Vader, Moeder, en al wat u lief en waard is op aarde, dat gy my niet alleen laat in defc qualen, daar gy my in befchouwt. 'tis my niet onbekend tothqegrooten laflik u fal zijn; maar 't is fchandehjk, dat gy my foud verlaten: werp my in 'f voor-of achterfchip, ja felfs by de pomp, of daar ik u de minfte ongelegenheit fal aandoen. Geene,dan grootmoedigeZielen,weer ten wat Glory ser infteekt, edelmoedig te zijn; laat my doch in geen wildernis, daar geen voet- llappen van Menfchen te vindcn zijn ; voer my in uw Vaderland, of in Leubea, 't geen niet ver-af is van den Berg Oeta, Trachine > en de aangename oeyers der Rivier Sperchus, fend my wederom naar mijn Vadex Helaas! Ik vreefe dat hy fal overleden zijn! Ik had hem verlbcht een Schip aan my te willen fenden: of hy is dood ;^ |
||||
Odyjfea Van Homerus. 317
of zy, die belooft hadden mijn Vader dat te
feggen, hebben folks vergeeten, en nietgedaan. Ik neme mijn toevlucht tot u, mijn Soone. Ge- denk de onftandvafhgheit derWereldfchefaaken. Hy die in Vcorfpoed is, moet vreefen die niet te misbruiken, en de ellendigen te hulp komen. Sie eens Wat de overmaat van droefheit my te- gens Neoptolemus deed uitboefemen; hy beloof- de my mede te nemen. Daar op riep ik noch- maal uit : Ogelukkige dag! O aanminnige Neoptoleme , waardig de Glory uWes Vaders! Waarde Metgefellen defer Reife, vergunt my dat ik defe droeve verblijf-plaats Vaar-Welfegge. Niemand anders heeft die konnen uitftaan: fie eens waar in ik geleeft, en wat ik al geleden hebbe ; maar de noodfaaklijkheit heeft my ge- leerd, en onderwijft de Menifchen 't geen zy anj ders nimmermeer fouden weeten. Sy die dat niet gefmaakt hebben , hebben niets ondervon- den, en weeten uoch het goede of quaade; zy kennen geen Menfchen, die haar felfs nietken- nen. Na dufdanig gefprooken te hebben, nam ik mijn boog en pijlen. Neoptolemus verlbcht my te willen toelaten, dat hy deefe vermaar- de Wapenen, geheiligd door den onverwinne- lijken Hercules, mocht kuflen. Ik antwoorde: Gy vermoogt alles,gy alleen,mijn Soon; Geef my tegenwoordig aan het licht,mijn Vaderlandj aan mijn Vader, door ouderdom ter nedergefla- gen , mijnVrienden, my-felfs;Gy alleen moogt defe (Wapenen aanraaken, enroemen de eenige onder de Grieken te zijn, die dat verdient heeft. Soo dfa Neoptolemus mijn Grotte was ingeko- *nen om mijn Wapenen te befchouwen, be- ving my een naare droefheit, die my ont^ rocr-
|
||||
ji8 Fervolgder
roerde, ik wift niet mecr Wat ik deed, ik vroeg
na een fcherp fvveerd, om mijn been af tehou- Wen, en riep uit: O foo lang gewenfchte dood t komt gy noch niet ? O Jongeling! verbrand my, even als ik den Soone van Jupijn verbrand heb. O Aarde! O Aarde,ontfang eenfterven- den, die fig niet meer kan opheffen ! Uit defe vervoering van droefheit, verviel ik fchielijk, als na gewoonte,in een diepen flaap; doorgroot fweeten begon ik verlichting tegevoelcn, een fwart enbedorven bloed vloeide uit mijn Won- dc. Gedurende dat ik fliep, foil het licht voor Neoptolemus geweeil zijn, mijn Wapenen te roo- ven, en te vertrekken; maar hy was een Soone van Achilles, en niet gebooren om tebedriegen. Ontwaakende erkende ik zijn omhelfingen : hy fuchtte als een Menfch, die niet kan veinfen, en iets verricht tegens zijn beter weeten. Wilt gy my dan verraflcheri, feide ik tegens hem ? Wat is'er ? Gy moct my volgen , antwoorde hy, na de bclegering van Trojen. Aanflonds feide ik daar op , Ah! wat fegt gy, mijn Soon? Geef my defen boog; ik ben verraden , beneem my doch het leven niet; Helaas! hy antwoorde niet; hy fag my ftil aan , fonder bewoogen te wcr- den. O Oevers! O Rotfen van dit Eiland! O wildeBeellen! O fcherpe Klippen! aan u moet ik klagen, want ik heb niemand anders, aan wie ik mijn klagten kan uitftorten;gy Zijt gewoon mijn fuchtingen te hooren. Moet ik verraden wer- den door den Soone van Achilles ? By wil my de gewijde boog van Hercules ontneemen, en fleepen in 'tLeger der Grieken, om over my te tegenpraalen; hy fiet niet dat het een zegenpraal is over een doode, een fchadtfw , een nietig beeldl
|
|||||
'■■•"■iVi.,^.... ,„.,.,; ; „
|
|||||
Odyjfea van Homerus. %t$
\ becld ! Soo hy my noch had aangetaft, als ik
in mijn voile kracht was 'maar dit is nietanders ; dan veraffchen. Mijn Soon, draag u even als
uw Vader. en u-felfs gelijk. Wat fegt gy ? Gy fegt ! niet met al! O woelte Rotfe ! ik keere my totu,
naakt, ellendig , verlaten, fonder voedfel, ik | fal alleen in dit Holfterven, hebbende nietmeer
mijn booge om de beeflen te fchieten > die fiil- len my nu opeeten; doch daar is weinig aange- legen. Maar mijn Soone, gy fchijnd niet boof- aardig, wat drift vervoerd u ? Geef my mijn Wapenen, en vertrek. Neoptolemeus feide met I de tranen in de oogen ftil by fig-felfs: Wilden
de Goden dat ik nooit van Scyros was vertrok- ken ! Onderwijlen riep ik uit: Ah! wat fie ik ? Is dit Vfyjfes niet ? Aanftonds hoorde ik iijn ftem- me, tot my feggende: Ja, ik ben het. Soo het i duiftere Rijk van Pluto my geopend ware, en
! ik den fwarten Tartarus , daar de Goden lelrs
voor vreefen, gefien had , ik bekenne, dat ik tnet geen grooter fchrik fou hebben konnen be- vangen werden. Ik fchreeuwde nochmaal: O Land van Lemnos! ik neem u tot getuigc; O Sonne! lijd gy dat^Ulyfes antwoorde my fonder eenigcontroering: Jupiter yvil dat, en ik volvoere fcijn bevel. Derftgy/a/'/^rnochnoemen, feide ik hem?Sietgy defcn Jongeling niet,die nietgeboren is voor het bedrog, en dien 't fmert dat hy moet uitvoeren, 't geen gy hemverplicht tedoen. Dit 's niet om u tebedriegett, feide my Uiyjfes, noch om u leed aan te doen , dat wy hier komen j maar om u te verlollen, tegeneefen, endeG/^ ry te geven dat gy Trojen bcbt omgekeerd, en om u in uw Vaderland te brengcn. Gy fcijt het felfs, en niet Vly£is, die een vyand iijt van PMoSf tel
|
||||
3?o Vervolgder
tes ; daar op fpoog ik tegcns uw Vader uit
al wat de wocde my ingaf, Nadcmaal gy my opdefen Oever, fcideikhem, verlaat, waarom laat gy my dannietin raft en vrede ? Gaa, foek de Glory in ftrijden, en alle welluften, verheug u over uw geluk met de Atriden ; laat my overig aan mijn droefheit en ellende. Waarom wilt gy my oplichten? Ik ben doch niets, en reeds als dood. Om wat reden gelooft gy tegenwoordig niet, als wel eertijds, dat ik niet kan vertrek- ken, dat mijn geklag, ende fmettemijnerWon- de de Ofterhanden fullen beletten ? O Ufyffe! oorfaak mijnerquaalen, dat de Goden u___Maar
de Goden verhooren my nietmeer; integendeel
Vj verheffen mijn Vyand. O mijn Vadcrland! dat ik nimmermeer fien fal. O Goden ! foo'er noch ymand rechtveerdig genoeg onderuis, om mededoogen met my te hebben, ftraft, draft l/- lyjfes, en alsdan fal ikgelooven geholpen enge- neefen te zijn. Terwijl ik op defcwijfefpr'ak, faguw Vader I
my aan met een medelijdend wcefen : en ver-af van verbittering, was hy even als een Rots op de top van een Berg, die dewoede derWinden belagt, en laat uitbulderen , terwijl dat zy on- beweeglijk blijft; want hywachtte met geduldert ftilfwijgens af, dat mijn gramfchap en toorn eenigiins fou bedaard 2ijn: hy wift dafmen de hertstochten der menfchen niet moeft aantaf- ten, om die tot reden tebrengen, danwanneer cjie beginnen te verfwakken door vermoeidheit. Vervolgens duuwde hy my defe woorden toe: O Philo3ete\ wathelptudeRede, enuwgroote Moed? Sie hierhet ftond, omdieweltegebrui- ken. Maar gy wejgert ons te volgen, om te |
||||
Odyjfea van Homerus. 321
Volvoeren degroote voornemens van Jupyn over
u befcbooren. Vaar-Wel! gy zijt onwaardig om de Verloiftr van Griekenland, en de Verwoefter van Trojen te zijn^ Blijf binnen Lemnos; deft Wapenen , die ik medeneeme , fullen my een oniterfFelijke Glory geven, die anders vooru bewaard word. Neoptoleme\ laat ons vertrekken: 't is te Vergeefs dat wy lahgermethem fpreeken; het mededoogen met een menfeh alleen, moet ons niet doen verwaarloofen het welwefen Van gantfeh Griekenland. Doe bevond ik my als een Leeuwiflne , die
vanhaar Jongen beroofd zijnde, de Boilchen ver- vuld met haar geluid, en brullen. O Hoi! feide ik, nimmermeer fal ik u verlaten , gy fult mijri Graf zijn. O Verblijf van mijn droefheit! is'ef geen voedfel, of hoop meer'overig? Wiefalmy een fwaard geven, om myfelfs het hert tedoor- grieven ? Ah! dat de Vogelen my als een buit konden vervoeren!Ik lal die niet meermetmijri pijlen fchieten. O dierbare Booge.' Booge ge"- wijd door de handen van dert Soohe Van Jupyn J 0 weerde Hercules ! foo gy noch eenig gevoe- len hebt, lijd gy dit \ Defe booge is niet meer inde handen Van uw getrouwen VriCnd, maar in de onreine en bedrieglijke van Utyffes. Roofvo- gelen , en wilde Beeften , vlied dit Hoi niet meer, mijn handen 2ijn ontbloot van die fchich- ten. Ellendige! Ik kan u niet meer befchadigen, kom, vreetmy op; of liever, dat den donder van den ombarmhertigen"/»/>)'» my treffe! Uw Vader alle andere middelen hebbende ift
'twerk gefteld, om my te overreeden, oordeel- de eindelijk beft, my mijne Wapenen weder te geven: hygafeenteekenaan2V«>/tfe/«#«j, ommy U. Dccl X die
|
||||
3*2 Vervolgder
die weder te behandigen. Hier op feide ik:
Waarde Soon van Achilles , gy betoont wic gy zijt; maar gedoog dat ik mijn Vyand doorfchie- te : dus wilde ik hem treffen met ecu mijner Pijlen , maar -wierd door Neoptolemus daar in wederhouden , die tegens my feide; De Toorn vervoerd , en maakt u gaande , laat af van foo onwaardigen daad. Wat Ulyjfes aanging, die fcheen immers loo weinig bewoogen over rnijn'fehichteli, als fcheldwoorden. Ikgevoelde my verbaaft over defe zijn onvervaartheit, en geduld. Ik fchaamde my na defe eerfte vervoe- ring , dat ik my van die Wapenen had willen bedieuen , om hem te dooden , die my defelve had doen wedergeven ; maar gelijk mijn toorn noch niet geftild was, kon ik my niet trooiten als ik mijn Wapenen lag in handen van een Man, die ik loo leer haatte. Onderwijlen leide Ne- optolemus tegens my : Weet dat den GoddeJij- ken Helenus , Soone van Priamus, uit de Stad Trojen getrokken 7-ijnde, door het bevel en in- blafing der Godenj ons het toekomende Geval heeft .ontwonden. Het pngelukkige Trojen fal yallen,feidehy, maar niet eer, voor dat het fal aangetaft'werden van hem die de fchichten van Hercules heeft. Defe Man kan niet geneelen worden, vpordathy voor de Wallen \sx\Trojen is? als dan fullen de Soonen van Efculapiushem helpen. Op dat oogenblik gevoelde ik mijn hert ver-
deeld, en wierd bewoogen door de levendigheit van Neoptolemus, en wegens zijn goede trouwe, met welke hy mijn Boog had wedergegeven ; maar kon noch geen befluit nemen, dien dagte lien, dank Vlyffes fou moetenwiiken, en een 79 valfche |
||||
Odyjfea van Homerus. 323
valfche fcbaamte wederhield my. Salfnen my,
feide lk by my-felfs, fien met Ufyjfes en de Atri- den ? Gedurende dat ik in defe onfeekerheit was, hoorde ik eeniloegs eeii meer dan Menfchelijkc ftemme, ik fag//mWi?.rineenglinflerende Wolk, hy was omringd met de ftralen der Glory. Ik kende hem lichtelijk aan zijn grootmoedige tre- den, fterk lichaam, en eenvoudige manierenj maar hy had een groove geftaite, en een Maje- Jiett, die nooit.in hem had uitgeblonken, wan- neer hy de Schrikdieren temde. Hy feide tot my: Verftaat die wel, gy iiet Hercules. Ik heb den hoogen Olympus verlaten, om u de bevelen van "Jupyn te verkondigen, gy weet door vvat hcldendaaden ik de onllerffelijkheit verworven hebr Gy moet met den Soone van Achilles gaan , om mijn voetftappen na te wandclen op den weg der Glory. Gy fult geneefen, en met mijn pijlen Paris, den oorfpronk van foo Veel rarhpen, ter nedervellen. Na het innemen van Trojen fult gy een rijken roof fenden aan uw Vader Peau, op den Berg Oeta : deefe roof fal op mijn graf geftelt worden als een ceuwig ge- denkteeken der Overwinning, door mijnfchich- ten behaald. En gy, O Soone van Achilles! ik verklaare, dat gy buiten Philodetes nietfultkon* nen overwinnen , noch Philodetes fonder u. Gaatdan beide, als twee Leeuwen, die opbuit loer^n. Ik fal Efculapius naar Trojen fenden om Philotletes te geneefen Voor-al o Grieken! be- mint en onderhoiidt den Godsdienft, hetoverige fterft, maar die nooit. Na defe woorden gehoort te hebben, riep ik
uit: O gelukkige Dag! O aangenaam licht! gy
vertoond u eindelijk na een reeks van foo veel
X z jaren.
|
||||
324 Vervolgder
jaaren. Ik gehoorfuame , en fal vertrekkea,
na defe plaatfen gegroet te hebben. Vaar-Wel waarde Spclonk; Vaar-Wel Nimphen defer \o%- tige (traomen, ik fal me; meer hooren het doo- ve geruis der woedende Zeegolven; Vaar-Wel Oever, daar ik foo dikwils heb verdragen de ongemakken der lugt ; Vaar-Wel Vooreilan- den, daar de Echosfoo meenigmaalhebben we- dergegalmt op mijn fuchtingen; Vaar-We. foete Fonteinen, die my foo bitter zijt geweeft; Vaar- Wel gy Eiland Lemnos, laat my gelukkig ver- trekken , nademaal ik gaa, daar de wille der Goden, en mijner vrienden my roept. Dus vertrokken wy, en quamen inde belegeringvan Trojen, Machaon en Podalyrius genaafen my door de Goddelijke wetenfchap van haar vader Efiulapius, of brachten my ten minften in defen ftaat, daar gy my tegenwoordig in fiet; ik lijde niet meer , en heb mijn voorige kracht weder- gekregen, maargaa een weinig mank. Ik vel- de Paris ter neder als het Jong eener Hinde, 't geen een jager met zijn fchichten treft. Wei haafl wierd Itiun in affche geleid, het overige weet gy; echter behield ik altoos eenigenafkeer voor den wijfen Ulyjjis, door hetherdenken mij- ner quaalen; en 7,ijn Deugd kon mijn fcherp gevoelen niet bevredigen : maar het geficht van een Soon die hem gelijkt, en die ik niet kan nalaten te beminnen, vermurwt mijn hert felts voor den vader. Na dat PhiloSietes op dele wijfe zijn gevallen
had verhaald , bleef Jelemaihus onbeweeglijk, en als opgetoogen. Zijn oogen waren geflagen op defen grooten Man, die fprak ; alle de ver- fcheidene hertftochten, die Hercules, Phihtte- tts,
|
||||
Odyjjea van Homerus. 325
tes, Vlyffes, en Neoptolemm hadden gaande ge-
maakt, verfchenen op haar beurt in 't levendig wefen van Telemacbus, naar mate dat die ver- beeld wierden in 't vervolg vanditverhaal. Dik- wils riep hy uit, en viel in de redenen van Pbi- kdetes > fonder eens daar om te dcnken; mee- nigmaal fcheen hy alsverfteld, even als iemand die in diepe gedachten is, over eeniggevolgvan faaken, Wamieex Pbikcletes afmaalde debelem- mering van Neoptolemus, die niet kon veinlen, fcheen Telemacbus even foo belemmerd, en men fou gelooft hebben , dat het Neoptolemus felfs was. Onderwijlen trok het Leger der Bondgenoo-
ten voort in goede ordre tegens Adrajlus, Ko- ning der Dauniers, die de Godenverachtte, en niet anders fbcht dan de menfchen te bedriegen. Telemacbus had groote moeite om fig wel en voorfigtig te dragen onder fooveel Koningen, jaloers van den anderen; hy moeft fig aan geen verdacht maaken, en van alle doen beminnen; zijn Nature! was goed en oprecht, maar wei- nig lief kofende, en hy kreunde fig weinig of iemand dat behaaglijk was, hy was niet gie- ng, of 00k gefet op Rijkdommen, noch kon anderediegeven. Dus meteen edelmoedighert, en genegen tot weldoen, fcheen hy niet ver- Iplichtend, noch gevoelig over vriendfchap, noch
milddadig , noch erkennende de forgen diemen voor hem gedragen had , noch wetende de ver- dienfien te onderfcheiden, Hy volgde zijnfmaak fonder eenig opficht; zijn Moeder Penelope had hem, tegens wil en dank van Mentor opgevoed in een groots-en flerheit, die al het aanminnc- 1'jke in heni verflenfte , hy meende van een ge- X 3 heel |
||||
526 Vervolg der
heel andere natuur te zijn, als alle andere men-
fchen; alle andere menfchen fcheenen hem door de Goden op aarde gefteld te zijn om hem te behagen, te dienen, iijne begeertens te voorkoT men , en hem alles toe te brengen, even als een Godheit; het geluk van hem te dienen, wkrd by hem geacht als een genoegfame ver- gelding voor die hem ten dienft ftonden. Nooit fcheen hem iets onmogelijk, als'er zijn genoe- gen aangelegen was; de minfte verhinderingen verbitterdenzijnheviggemoed. Zy die hem inde- fe driftige gefteltenis gefieri hadden, fouden ge- oordeeit hebben, dat hy niet bequaam was, om iets anders te beminnen dan figfelfs, en niet ge- voelig was dan voor zijn eigenG/oryenvermaak- lijkheden; maar defe onverlchilligheit voor ande- re, endegroote gedachten van figfelfs, quainen niet anders voort, dan door de gedurigevervoe- ringen, daar hy in geworpen wierd door het ge- weld zijner hertftochten: dat meer is, hy was van de wieg af aan door zijn Moeder gevleid en ingevolgt , en een groot voorbeeld van on- geluk, voorde foodanige, die tot de Regeering geboren worden; de flrengheden die het Geval hem deed gevoelen van zijn jonkheit af aan, hadden defe woeftheit en hoogmoed niet kon- nen bedwingen : zijnde van alles ontbloot en verlaten, en bloot gefteld voor foo veel qualen, had hy niet verlooren van zijn voorige fierheit. Hy verhief fig altoos boven figlelfs, even als een Palmboom diemen foekt te verdrukken. Als Tekmachm by Mentor was, ftaken defe gebree- ken in hem niet door, die verminderden dage- lijks in hem. Even als een hitfige Looper, die in de wijdevelden omlpringt, noch fcherpeRot- |
||||
Odyjfea van Homer us. 3*7
fen, noch vervaarlijke (teiltens, noch fnelvlic-
tende ftroomen konnen ophouden, maar alleen de ftemme, en hand van een Man, die hem weet te temmen ; foo kon ook Telemachus, vol van edelmoedig vier, door niemand, dan Mentor wcderhouden worden, met een opflag zijner oogen win die hem in zijn grootfte he- vigheden te bedwingen. Aanftouds bemerktehy, wat dit geficht beteekende; en herriep in. wjn hert de gevoelens van Deugd. Sijn wijfP«t maakte in een oogenblik zijn wefen feer hel- der, en aangenaam. Neptuin, als die zijnJJne- tand verheft , en de verbolgene baren dreigt, falniet haaftigerde bulderende Tempeeiten itillen. Wanneer Tekmachm lig alleen bevond, her- nam hy zijn voorige opgehoudene driften, even als een fnel aflopende Broom, die dijken en dammen is doorgebrooken; hy kon met verdra- een den hoogmoed der Lacedemomers, en van Phalantus, derfelver Hoofd. Defe Volkplan- ting , die Tarente gcfticht had, was opgericht door een jonge Manfchap, gedurende de bele- gering van Trojen , die geen opvoeding had. haar onwettige geboorte, ongelchiktheit van Zee- den, enoiigeoondenheit, daar zy in waren opge- voed, eaven haar iets, 't geen los, woeft, en Barbarifch fcheen. Zy geleeken veel-ecr een bende van Struikrovers, dan een Volkplanting der Grieken. Phalantus fogt in alle gelegerjheit tekmachm tegen te fpreeken. Dikwils viel hy in zijn redenen in de Raads-vergadenngen, zijn raad verachtcnde als van een jongeling ionder ervarenheit. Hy deed niet dan fchertfen, hem uitkrijtende voor laf en verwijfd; hytoondeaan & Hoofden van't Leger zijn minfte >«*»; X 4 tracfettc |
||||
328 Ver-volgder
trachtte over-al jaloufie te verwekken , en de
fierheit van Telemachus aan al de Bondgenooten hatelijk voor te ftellen, Op zeekcre tijd Tele- machus cenige Dauniers hebbende Krijgsgevaii' gens gemaakt, gaf Phalantus voor, datdefege- vangenenhem toebehoorden, vermits, nazijn zeg- gen, hy aan 't hoofd zijner hacedemoniers defe vy^ andlijke Troup had ter nedcrgeleit, en dat Tele- machus, defen hoop Dauniers bereids vindende in Route geflagen , niet anders had uitgericht, dan die het leven gefchonken, en in't Legerge- bracht. Telemachus in tegendeel hield ftaande, dat fonder hem Phalantus fou zijn overwonnen geweeft, en hy alleen de Overwinningtegensde Dauniers had behaalt. Beide gingen zy haar faak verdeedigen in de Vergadering der Konin- gen Bondgenooten, Telemachus wierd too hef- tig, dat hy Phalantus dreigde: en zy fouden den anderen hebben aangetaft, zoomen hen niet had gefcheiden. Phalantus had een Broeder, Hip-> pas genaamd, vermaard door het gantfche Le- ger wegens zijn dapperheit, kracht, en behen- digheit. Pollux, feiden de Tarentiners, fou niet beter hebben konnenvechten, en Cajlor niet be- ter te paard rijden. Hy had byna de geftalte en kracht van Hercules. Het gantfche Leger ont- fag hem, dewijl hy noch twiftgieriger en beeft- achtiger was, dan fterk en dapper. Hippias gefien hebbende met wat fierheit Te,
lemachus zijn Broeder dreigde, fpoedde fig om de gevangenen naar Tarente te voeren, fonder het oordeel der vergadering aftc wachten. Te- lemachus , diemen dit heimelijk had ontdekt, quarn te voorichijn, enfchuimbektevanraferny; even als een wild Swijn, naar den Jagerfoekt, |
||||
Odyjfea van Homerus. 329
die hct gen-ofTen1 heeft , men fiet dat door het
veld rennen , zoekende zijn Vyand , om hem ter neder te werpen , en hem gewaar wordende verdubbelt deilelfs woede. 't Was niet meer den wijfen Telemachus, onderwefen van Minerva, onderde gedaante van Mentor. 'tWas eer eenrafende, ofverwocde Leeuw. Aanftonds riep hy Htppias toe : Hou (land ! O laf hertigfte van alle menlchen , Hou ftand ! men fal eens zien , of gy my fiilt konnen berooven van den buit, die ik behaalt heb. Gy fult die niet na Tarente voeren ; gaa , en vaar liever na de dui- ftere Oever van Styx, Dit feggende , velde hy zijn Laurie, en wierp die met foodanigen woe^ de, dat hy mifte , en Hippias niet raakte. Hier op greep Telemachus naar zijn Degen, waarvan de fcheede goud was, hem wel-eer gefchonken van Laertes , als die uit Itaca vertrok , tot een onderpand zijner teedcre genegenheit. Laertes had met veclGlory zig daar van bediend, terwijl hy noch jonk was , en was geverft met het bloed van verfcheide befaamde Hoofdluiden der Epiroten , in een Oorlog daar Laertes Overwin- naar bleef Naaulijks had Telemachus zijn De- gen getrokken, of Hippias, voordeel zoekendc te doen door de fterkte zijnes Ligchaams, vloog toe , om die te wringen uit de handen van den jongen Soone van Ufyjfes. Maar die brak in haar handen ; zy greepen malkander aan , en worftelden tegens malkander. Zie hier als twee Leeuwen, diedenanderenfoekente verfcheuren. Het vier icheen haar ten oogen uit, zy wrongen malkander , rekten fig uit, en zochten den een den ander ter neder te werpen, zy verhievenfig, haar bloed veranderde. Zie daar defe twee Vy- |
||||
33© Vervolg der
anden tegens den anderen aangekant, en hand-
gemeen; de twee in een gewrongene ligchaa- men fcheenen maar een Lijfte zijn: maar Hip- pias van meerder jaren, fou Telemachus, wiens teedere Jeugd minkrachtig was, ter aarde ge- worpen hebben; Telemachus ook bereids buiten zijn adem, begon te gevoelen dat zijn knien wankelden. Hippias hem eenigfinds buiten Po- ftauriknde verdubbelde zijn krachten. 't Zou gedaan zijn geweeft met den Soone van Ulyffes, en hy zou ftraffe gedragen hebben wegens zijn roekeloofheit en drift, foo Minerva, dievanver een wakend oog over hem hield, en in dit uiter- fte gevaar niet liet komen, dan om hem te on- derwijfen , de Overwinning t'zijnen voordeele niet had gefchikt. Zy verliet geensfinds hetHof van Saknte; maar fond haaftelijk Iris, de veer- dige fJodinne der Goden, derwaarts. Defe feer lichtvliegende, kliefde de wijduitgebreide Wol- ken, achterfig latende een rang licht, 't geen een Wolk verbeelde van duifend verfcheidene kouleuren ; zy mttte niet voor dat zy haar be- vond op de Oevers der Zee, daar het ontallijk Heir der Bondgenooten gelegerd was. Zy zag van verre defen twift, en den yver en kracht defer twee Strijders, fchuimbekte op het geficht van het gevaar , daar Telemachus iig in bevond ; zy naderde, omwonden in een Wolk , die zy uit lichte dampen had toebereid , enwel op dat oo> genblik , wanneer Hippias, al zijn krachten in- ^annende, geloofde(3verwinnaartezijn, bedek- te denjongenvoedfterling van Minerva metdef- ielfs Schild,'tgeen de WijfeGoddinne haar had toe- vertrouwt. Aanftonds begon Telemachus, wiens krachten reeds waren uitgeput, nicuwe kracht te |
||||
Odyjjea van Homerus. 331
krijgen. Naar matedat hy wederbequam,wierd
Hippias ontroerd ; hy fcheen, ik weet niet wat goddelijks te gevoelen , 't geen hem verbaafde, enter nederfloeg. Telemachus drong op hemaan, voerde hem dan naar de eene , dan naar de an- dere plants, verfwakte hem,en gaf hem geen oogen- blik tijd , om fig te herflellen , eindelijk fmeet hy hem ter aarde , en viel op zijn lijf. Een groote brok van den Berg Ida, daareen Bijldui- fend houwen op gedaan heeft,en het gantfcheBofch van weergalmt, kan vallende geen afgrijilelijker gerucht maaken, de aarde fcheen te fuchten, en al het omleggende Land te dreunen. Onder- wijlen had Telemachus zijn voorige wijfheit en kracht wedergekreegen. Naauwlrjks was Hip- pias onder hem ter aarde gevallen, of hy begreep zijn miflag van op defe wijfe te hebben aange- tall de Broeder van een der verbondene Konin- gcn, die t'harer hulpe wasgekomen; hybracht lig-felfs met eenige verwerring te binnen de wij- fe raaden van Mentor; hy fchaamde fig wegens defe zijn overwinninge, en begreep dathy ver- diend had overwonnen te zijn. Onderwijlen Phalantus door razerny vervoerd, liepzijn Broe- der te hulp , en fou Telemachus met een helle- baard doorregen hebben zoo hy niet had gevreeft Zijn Broeder Hippias van gelijken tetreffen, die Telemachus onder zig in 't ftof had nederge- drukt. De Soon van Ulyjfes had zijn Vyand, lichtelijk het leven konneri benemen , maar zijn gramfchap was bevredigd , en hy daeht nergens anders om, dan om defe zijn mitlag te verbete- ren , daar door betoonende zijn bezadigdheit. Hyftondop, feggende: O Hippias] 'tismyge- noeg, dat ik u heb doen begrijpen , dat gy in't toe-
|
||||
53 * Vtrvolg der
toekomende nimmermeer mijn jonkheit moet
verachten. Leef, ik verwondere my over uw kracht en moed. De Goden hebben my be- fchermd , wijk voor haar mogendheit, laat ons nergens anders om denken, danomde Dauniers te bevechten. Gedurende dat Telemachus op de- ft wijfe fprak, rees Hippias op, bedekt van ftof en blood, vol van fchaamte en razerny. Pha~ lantus dorft den fbodanigen het leven niet bene- men, die dat foo edelmpedig aan zijn Breeder had gefchonken, hy fcheen als wederhouaen , en buitenfig-felfs. Al de verbondene Koningen lie- pen toe; zy brachten Telemachus aan een zijde, en geleiden Phalantus en Hippias aan de andere kant, die zijn flerheit verloren hebbende, deoo- gen naaulijks dorft opflaan. 't Geheele Leger nond verbaaft, dat Telemachus in zoo tedere Ja- ren, daar in andere merfchennoch geen kracht ge- noeg hebben, Hippias had konnen ter nederwer- pen, die in kracht en geftalte des Ligchaams de Reufen, KinderenderAarde, endieeertijdshad- den ondemomen de onfterffelijke Goden uit den Qlympus te jagen, gelijk was. Maar de Soone van Ulyjfes, ver-af van fig te
verheugen over defe zijn overwinninge, en ter- wijl men niet naliet zig over hem te verwonde- ren , week in zijn Tent, fchaamrood wegens xijn mifdrijf, niet konnende (ig-felf verdragen: hy zuchtte over zijn al te voorbarige haaftigheit; crkende hoe onrechtveerdig en onredelijk hy was in zijn driften; hy bevond iets 't geen ydel, on- vermogend, en byfter was in defe ongelatene en buitenfporige grootsheit; dat de waregrootmoe- digheit enkelijk maar beftond in fagtfinnigheit,zee- digheit, en beleefdheit; hy fag dat, maar dorft |
||||
Odyffea van Homerm. 335
hiet verhopen , na zoo veel afwijkingen , decfe
gebreeken te vcrbeteren; hy was als in een twee- ltrijd met fig-felfs, en men hoorde hem brullen als een woedende Leeuw. Twee dagenna een verbleei hy als opgeflooten in ^ijn Tent, niet konnende befluiten eenig gefelfchap by te woo- nen. En op defe wijfe fig-felfs kauijdende, feidc hy: Helaas! fal ik onder de oogen van Mentor Wei derVen verfchijnen ? Ben ik de Soone van Uiyjfes, de wijfte en geduldigfle aller menfchen? Ben ik hier gekomen om verdeeltheit en wanor- dre te veroorfaaken in hetLegerder Bondgenoo- tenr1 Is hethaar bloed, of datder Dauniers, haa- re Vyanden, 't geen ik heb trachten te vergie- ten ? Ik ben roekeloos geweeft, en heb vergeten mijn fpies te vellen; ik heb met ongelijke krach- ten my-felfs voor Hippias bloot geftelt, en had niet anders te wachten dan de' doot met fchande van overwonnen te 2ijn. Marwatis'eraangelegen? ik fel 't niet meet 2ij n; neen, ik xal niet meer 7.ijn die roekeloofe T'elemachus , die onfinnige Jonge- ling, die geen voordeel weet te doen met goe- den raad; mijn fchande fal met mijnleveneindi- gen. Helaas! mogt ik maar ten minilen verho- pen nimmcrmeer te fullendoen, 'tgeenikreeds vcrbrod heb, gelukkig! ja al te gelukkig zou ik zijn! Maar milTchien fal ik eer defen dag ten einde loopt, noch doen , en willen doen , daar over ik my tegenwoordig fchaame, en betuige af keer voor te hebben. O doodelijke Overwinning! Q Loftuitingen! die ik niet kan verdragen, en niet anders zijn,dan bittere verwijtingen mijner dwaaf- heit. Gedurende dat hy alleen niet te trooften Wa9,
quamen Nejlor., en Philoftttes hem vinden, Ne- Jlar
|
||||
334 Vervolgder
ftor wildehem zijn ongelijkvertoonen: maarde^
fe wijfe Grijfaard erkende wel haaft de ncerilag* tigheit van defen Jongeling, des veranderde hy x,ij a fware vertoogen in tedere woorden , om zijn wanhoop te verzagten. De verbondene Vorften wierden door defe
twift opgehouden, ende konden tegens haar Vy- anden nietoptrekken, fonder aivoorens Tekma- chus msxPhalantus en Htppias bevredigt te hebben: men vreefde t'aller uure dat de Benden der Tarenti* tiers de honderdjonge Cretenfers, die Tekma- chus in dc'Ce tocht gevolgt waren, wel mochten aantailen; alles was in verwerring ter oorfaak al- leendcr miflag van Tekmachus; en defe, die Coo veel tegenwoordige qualen, en nakende gevaren fag , gaf figfelfs over aan een bittere droefheit. Al de Vorllen bevonden zig in de uiterile be- lemmering; zy dorltenhetLegernietlaten voort- trekken , uit vrees dat in defe .tocht de Creten~ fers vax\Tekmachus\ endcTarevtivers van Pha- lantus,&cn anderen mochten bevechten, cnhand- gemeen werden; ter naauwer nood kon men die in 't Leger wederhouden , daar zy genoegfaam bewaakt, en gade geflagen wierden. Nefior en PbihBetes quamen en gingen gedurig uit na de Tente van Tekmachus , en die van den onver- foenelijken Phaumtus, die niet dan na wraak dorftte. De fagte welfpreekendheit van Ne- fior > noch het groot gcfag van PhilaUeus kon- den dit woeit gemoed tot bedaren brengen, 't geen noch geftadig verbittert wierd door de wraak- fugtige redeneeringen van zijn Broeder Htppias. Tekmachus was veel fagter, maar die was ter. nedergeflagen door een droefheit, die niet te troc* den was. Ter-
|
||||
OdyJJea van Homer us. 335
Terwijl de Prinfen in defe beweeging waren,
ftonden al de Bendcn verbaaft: het gantfche Le- ger was even als een neerflagtig huis , 't geen zijn Huifvader heeft verloren , de fteun zijner Bloedverwanten, en aangename hoop zijner klei- ne Kinderen. In defe wanordre en algemeenc ontfteltenis van het Leger, hoorde mengantfch fchielijk een vervaarlijk gerucht van wagenen, wapenen , hinneken van paarden , gekrys van menfchen, van eenige als Overwinnaars, gene- gen tot flagten, van andere als vliedende , fter- vende, of fwaarlijk verwond zijnde. Eendamp van ftof fcheen als een dikke Wolk uit te maa- ken, die den Hemel bedekte, en hetomleggen- gende Veld vervulde; by dit flof voegdefigwel haaft een fware rook, die deluchtberoerde, en de menfchen by-na deed verftikken. De vreefe bekroop aller herten en gemoderen. De wak> kere en oiwermoeijelijke,A/r«/?#xhaddeBondge- nooten verraft, de optocht van zijn Leger was voor haar verborgen, en hy wel onderrecht van het hare. Gedurende twee nachten na een had hy een ongelooffelijke neerftigheit gebruikt, om een by-na ontoegangkelijkenBerg om tstrekken, welkers toegangen de Bondgenooten befet had- den: defe wel bewaart zijnde, geloofden zy in volkomen veiligheit te zijn, en beeldden fig daar- enboven in , dat zy meelters zijnde van defe doortochten, haar Vyand achter defen berg fou- den konnen op het -Lijf vallen, wanncer noch eenige Benden, die zy verwachtteden , fouden aangekomen zijn. Adraftus, die altooos feer mild was , en opene handen had om te weeten het geheim zijner Vyanden, was in tijds van haar voornemen onderricht ; want Nejior en Pbild- |
||||
336 t^ervolgder
Betes , andcrs feer wijfe en ervarene Hoofderi*
waren ontrent haar onderneemingen nietgeheim genoeg. Neftor fchiep in zijn hooge jaren al te grooten vermaak in't verhalen van zaaken, die hem tot eenige lof mochten verftrekken: Philo- Betes in tegendeel fprak minder, maar was feer veerdig, en alsmen maar dekonft had, om zijn levendigen geeft een weinig op te wekken, deed men hem feggen al wat hy voorgenomen had te doen. De liuigfte menfehen hadden de fleutel van zijn hert weeten te vinden , om de verho- lenfte faakenvanaanbelanguittevorffchen. Men had hem maar te verbitteren ; als dan opgebla- fen, en buiten iig-felfs, openbaarde hy zijn im- borft door dreigementen, hy roemde feekerc mid- delen aan de handte hebben, om tebereikenhct oogmerk, 't geen hy voorhad. Als men maar cenigfinds aan defe middelen fcheen te twijffe- len, ipoedde hy fig om die onvoorfigtiguitte leg- gen , waar door hy het diepfte geheim van zijn hert te voorfchijn bracht: even gclijk als een koftelijk, maargeborften vat, daardelieffelijkfte Vogten uitvloeijen ; foo was het hert van defen Kjipitein geftelt , 't kon geen geheim bewaren, De verraders, omgekocht door het geld van A* drajius, lieten niet na haar rolle* te fpeelen , en fig te bedienen van de fwakheit defer twee Ko- ningen. Zy vleiden Neftor gedurig met ydele loftuitingen, brachtcn hem te binnen zijn voo- rige Overwinningen, verwonderden zig over zijn voorzigtigheit, en lieten nooit na die toetejuig- chen: aan de andeje kant leiden zy het onraffig gemoed van Pbilo&etes alle Mien en lagen; zy fpraaken tegens hem niet anders dan van fwaa- righeden , ongevallcn , gevaren , onbequaams |
||||
OdyJJea van Homerus. 337
tijd, en onverbeterlijke fouten. Zoo haaft dit he-
vig gemoed ontvonkt was, verliet hem zijn Wijf- heit, en hy was defelve Man niet meer. Telemacbus, niet tegenftaande zijngebreeken,
die wy foo aanftonds hebben aangcmerkt, was voorfigtiger om zijn geheim tc bewaren. Hy was des gewoon door zijn ongelukken , en de noodfaakelijkheit, daar in hy zig had bevonden van zijn Kindfheit af aan, om zijn voornemens te verbergen voor de dertele Vryers van Penelope. Hy wift een geheim te verfwijgen , fonder ee- nigfins te liegen. Hy had felfs geen achterhou- dend weefen , als gemeenlijk Staatkundigen of Geheimfchrijvers. Hy fcheen niet belaft met de forg om eenig geheim te bewaren j altoos vond men hem openhertig , vryborftig , ongeveind < als een man wiens hert op de lippen kid. Maar om te feggen al het geen fonder gevolg kan ge- fegt worden, hy wift net op tc houden fonder dc faaken te bewimpelen , die eenige achterdocht kondenveroorfaaken, enzijn geheim ontdekkcm Op defe wijfe was zijn hert ondoorgrondelijk, en ontoegangkelijk > zijn belle Vrienden wiften niet, dan het geen hy geloofde nut en oorbaar K zijn haar te ontdekken, ten einde hy zig van haar wijfe raad mogt bedicnen, en daar was nic- mand dan Mentor , daar hy tegens fprak fonder eenige achterhoudendheit. Hy betrouwde fig aan alle andere Vrienden, maar by verfcheidene trappen, en na mate dat hy derfelver Vriend- fchap en Wijfheit beproeft had. Telemacbus had meenigmaal ondervonden,
dat de Befluiten van den Raad weinig tijd daar na door het gantfche Leger ruchtbaar waren. Hy ted Neftor en Pbikftetes daar van verwittigt; U. Deel. Y maar
|
||||
33# Vervolg der
maardefetweefbo.rvarene Mannen gavengeen
genoegfaame acht op foo heilfamen bericht. De Ouderdom heeft niet behouden van he: liftige j de lange gewoonte houd die als geketent; zy heeft geen hulpmiddelen tegens defe gebrcken: even als de Boomen, welkers ruuwe en quaftige wortel verhard is door een reeks van Jaren, niet konnen verbetert werden;foo konnen ook de men- fchen tot fekeren ouderdom gekomen , fig niet aankanten tegens ftkere gewoontens, die met haar verouderd zijn, en tot in het merg harer beenderen zijn doorgedrongen. Dikwils kennen zy die , maar te laat; zy fugten te vergeefs, en 't is alleen de teedere jeugd , binnen wel- ke tijd den menfch zijn gebrecken kan verbete- ren. In het Leger was een Dolopier, Eurimacbm
genaamd, en Vleijer en Panlikker, zig voegen- de na de fmaak en genegenheit der Vorften, ver- nuftig om middelen uit te vinden van die te be- hagen. Niets was hcm.ooit te fwaar omtever- ftaan ; wierd hem zijn Advijs afgevraagt , hy raade'tgeen hem aangenaamft "docht tezijn;hy was lieftallig , een poetfemaker tegens de iwakken, en toegevende de foodanigen,, die hyvreeicle; hy was bequaam om een geeftige loftuiting te ver- linnen, en foo op te pronken , dat die lelfs van de feedigfte menfchen wel ontfangen wierd; hy droeg fig deftig by ftaatige mannen , en was blijde met de Blijden ; 't kolte hem niets aller^ lei gedaantens aan te nemen. Oprechte en deugd- fame menfchen, die altoos defelve zijn, en zig de regulen van Deugd onderwerpen, konnen nooitde Vorften zoo aangenaam zijn, alsderfel- ver heerfchende hertitochten. Euri-
|
||||
Odyjfea van Homerus. 339
Eurimachus had kennis van Oorlogsfaaken,
hy was bequaam tot verhandeling van faaken, 't was een waag-hals, die fig aan Neftor overge- geven , en deilelfs vertrouwen gewonnen had. Hy will door een ydele en gevoelige lofmiting den grond des herten van defen Wijzen Grijzaard te peilen, en alleste>ntdekken'wathy wilde. En alhoewel Philoiletes fig aan hem niet vcrtrouw- de, echter bracht de oplopendheit en'tongeduld in hern voort defelve uitwerkingen, als het ver- trouwen in Neftor. Eurimachus had hem maar tegens te fpreeken , en hem gaande te maaken, als hy alles wilde ontdekken. Defen menfch had groote geldfommen van Adraftus ontfangen, om hem bericht te geven van al de voornemens der Bondgenooten. Defen Koning der Dauniers had in 't Leger een feeker getal Overlopers, die den een naar den ander het Leger der Bondge- nooten moeften verlaten, en in 't zijne weder- keeren. Naar matedat'er eenige faak van aan- belang voorViel, die Adraftus modi weeten, veer- digde Eurimachus een defer Overlopers derwaarts heen. Dit bedrog kon niet licht ontdekt wor- sen , vermits defeOverloopersgeenBrievenhad- den; wanneer die gekregen wierden, vondmen nicts by haar, 't geen Eurimachus kon verdacht maaken. Onderwijlen voorquam Adraftus al de onder-
neemingen der Bondgenooten : naaulijks was eenig befluit genomen in den Raad, of de Dau- niers namen aanftonds foodanige middelen by dc hand , waar door derfelver uitkomit wierd verydelt en belet. Telemachus liet nietnadeoor- faak daar van tc onderfoeken, en het wantrou- wen van Neftor , en Philoiietes op te wckken; Y 2 maar
|
||||
34° Fervolg der
maar zijn voorzorg was vergeefs. Zy waren
verblind. Men had in den Raad beflooten talrij- ker T"roepen af te wachten, die op weg waren, en deed heimelijk by nacht ioo Scheepen nade- ren, om de Benden des te feekerder te geleiden, van een ruuwe Zeekufl:, daar die moeikn aan- landen, tot aan de plaats daar het Leger was ne- dergeflagen. Onderwijlen geloofde men veiligte zijn, nademaal men de toegangen van het om- leggende gebergte met genoegfame Manfchap be- let had, zijnde byna foo ontoegangkelijk als den Berg Appenniv. Het Leger was nedergeflageu op de Oevers der Rivier Galefe, dicht by de Zee. Dit vermaaklijke Veld wasovervloedigvangras, en andere vruchten om een Leger tefpijfen. A* draftus was achter defen Berg , en men maakte reekening , dat hy niet kon doorkomen ; maar gelijk hem bekend was, dat de Bondgenooten fwak waren , dat zy een groot onderftand ver- wachteden, dat de Scheepen moeftenvertoeven tot de aankomft der hulpbenden, en dat het Le- ger verdeelt was door de twift van Telemacbus met Phalantus, haaftte hy fig om defen grooten omtrek te doen. Hier op met groote necrftig- heit en fpoed dag en nacht voorttrekkende, quam hy onverwacht aan den Oever der Zee. Met het krieken van den dag overrompelde hy die ioo Scheepen der Bondgenooten. Gelijk defe Scheepen qualijk bewaard wierdcn, en men van die kant niets quaads wasverwachtende, maak- te hy fig lichtelijk meefter daar van, fonder eeni- ge tegenweer , en bediende fig van defelve om met een ongelooffelijke neerftigheit zijn Benden over tc voeren aan den ingang der Rivier Galefli. Wijders hooger opvarende langs denOever der Ki- |
||||
■ ■ ■ ■ ' ' .' ■
OdyJJea van Homerus. 341
yier, geloofden zy,die indevoorfiePff/?«z Iagen,het
Scheepen te zijn, die haar de hulpbenden die zy yerwachteden overbrachten, des verhieven zy een blijd gejuich in de lucht. Adrajlus enzijnKrijgs- knechten landden eermen haar koft bekennen. Zy vielen op de Bondgenooten , die gelegert in een open Veld, en fonder order, Hoofd , ofWa- penen waren. De Legerplaats die hy eerft aantafttc was die der Tarentiners, daar Phalantus het be- vel over had. De Dauwers trokken met foo veej dapperheit daar op aan , dat de jonge manfchap van l.acedemon uitverbaaftheit, geen wederftand bood. Terwijl dat zy na haar wapenen zochten* belemmerden zy den een den andcr in deze al- gemeeneverwerring. Adraftus liet hetLeger in brand ftceken. Hier op vlooghet vier in de Ten- ten , en de Vlamme verhief zig tot in de Wol- ken. Den brand was als een fnelvlietende (boom, die het gantfche Land bedekt, en met een fterke drift de groote en diep gewortelde boomen, het gc- faaide, \ graan , de ftallen , en kudden weg^ fleept : want een geweldige Wind dreef de Vlamme van Tent tot Tent, foo dat de gant- fche Legerplaats wel haaft was als een wocfte Wildernis, die door 't vier vernield is. Phalan- t*s, die dit gevaar van na-by befag , kon echter geen hulp toebrengen. Hy begreep dat al de Bendcn noodwendig door defen brand moelten verloron gaan: des fpoedde hy fig om de Leger- plaats te Veriaten; ook will hy wel hoe feer de wanordrein foo haafbgenaftocht te vreefen was, en dat wel befonder in 't geficht van een over- winnende Vyand. Hybegon de jonge manfchap van Lacedemon , noch maar halfgewapend , IE laten aftrekken \ maar Adrajlus gunde haar geen Y 3 tijd:
|
||||
342 Vervolg der
tijd: van dc ecne kant troffen debehendigeLijf-
fchuttcn des Konings een grootc mcenigte der Krijgs-knechten van Pbalantus met haar fchich- ten ; aan de andere zijde wierpen de Slingc- raars een hage]-bui van groote fteenen. Adra- jius felts met den degen mdevuift, en voor-uit trekkende aan 't hoofd eeneruitgelefeBendevan dappere Dauniers, vervolgde by 't licht van het vier de vluchtende Krijg^benden > en velde door de fcherpte des fwaardster nederal wat het vier ontkomen was; hy fwom in het bloed, en kon door moorden zijn bloeddorfi: niet verfaadigen. Leeuwenen Tygers konnen niet verwoeder zijn, wanneer zy de Herders met haar Kudden aanval- len en verfcheuren. De Benden van Pbalantus moelten bukken ; de Moed begaf haar; deblec- ke Dood, aangevoerd dooreen helfche Raferny, wiens hoofd met Serpenteu is omvlochten, deed het bloed in haar aderen verftijven; haar beftor- ve leeden wierden ys-koud , en derfelver knik- • kende knien benamen haar felfs de hoop van te vluchten. Pbalantus, die de fchaamteen wan- hoop noch het overige xijner voorige kracht en dapperheit byzette, verhief zijnhanden en oogen ten Heme!, hy fag zijn Broeder Hippias onder de flagen der blixemende hand van Adraftus voor zijn voeten nederzijgen. Hippias lag uitgeftrekt in 't ftof; het fwarte en fchuimende bloed Hep uit de diepe wonde, die zijn fijde doorboort had; zijn oogen ilooten voor het licht , en zijn ver- woedeZiel verhuifde uit zijn bloedend ligchaam. Phalantm felfs, bedekt met zijn Broedersbloed, kon hem niet te hulp komen , en fag lig om- cingeld door een meenigte van Vyanden , die hem fochten ter aarde te werpen. Zijn Schild was
|
||||
Odyfeavan Homerus. 343
was door duifend flagen doorboord. Hy Wl6
wierd op verlcheidc plaatfcnl^^jf^S ook kon hy zijn vlucatende Bendennirttwedtt by-eenvergaderen. De Godenfagendit, dochbc toonden geen medehjden. r ndheden
Jupjn m 't midden der Hemelfche Godheden
befchouwde van den hoogen 0 W«' de Slach ting der Bondgenooten. Terfelver tijd Het ny heronveranderlijkeNopdlot ™^»l™* fag dat den levensdraad der mee^ /J™^ dien dag door het fcherpe rnes der Schik faa^ dmnenibu wcrden ^wdcn; JtJcn Si
Goden was aandachtig om uit het wezen.van Jupyn te merken, wat xijn wille ^°'™L
deader der Goden en Menfchenfodehaa me een fagte en M^*<^ ftemme Gy «« gjg engte de Bondgenooten gebracht zrjn, gy »etaar , ^L/te rijnVyanden over hoof> werp, maar dit Schoufpel i/ bedneglijk. De Gory.n voor fpoedder Boofwichten is van kortedu ur Ue Eodloofc en door xijn trouwloofheit gehaare K$ta?fil geen volkomen Overwmnmge^eg- dragen. De ramp komt de Bondgenooten om i geen andere reden over , dan ten emde f da« uit mogen leeren haar foutcti tos^gj mende'teeheim harer onderneemingen beterbe Glory voor haren jongen frf^ij**1 ££
welluft uitmaakt. Hier op fweeg .«g*£* Goden bleeven ftilfwijgendc dit Gevechtbefcnou ^Onderwijknkregen N.Jhr en «**£*;
richt, dateengedeelte 4wH?SSJS5rtS
afgebrand, datde Vlamme door de W nd voortec- dreven nocb aanwies, haar Benden in wanoidrc |
||||||
Y4
|
||||||
344 Vervolg der
waren , en dat Phalantus den aanval der Vy-
anden niet langer kon tegenfiaan. Naaulijkswas defe droevige mare haar ter ooren gekomeu, of zy liepen ter wapen , verfamelden de Hoof- den, en gaven bevel datmen haaftelijk de Ler gerplaats fou hebben te verlaten, om den brand teontgaan. Tekmachus die nedergeflagen, en niet tetroo-
ften was, vergat zijn droefheit. Hy greep zijn Wapenen, het kouelijk gefchenk van de wijfc Miner va, die te voorfchijn komende onder de ge- daante van Mentor, voorgaf, defelve ontfangen te hebben van een voortreftelijkWerkmeefter binnen Salente, maar in der daad die door I'ulcaan in de rookendehoolen van den berg Etna gemaakt wa- ren. Defe Wapenen waren gepolyft als fi'ver , en
glinfterden als de ftralen der Sonne ; op defelve wasgegraveert de befaamde Gefchiedenis der be- legering van Thebe : men fag daarden ongeluk- kigen Lajus , dievernomenhebbende uithet ant- woord der Godsfpraak van Apollo , dat zijn Soon, die (lond geboren te werden , de Moordenaar fou zijn van zijn Vader, aanftonds dit Kind aaii een Herder pvergaf, omdat tewerpen tenprooi- je voor de wilde Bceften en Vogelen. Daarna fagmen defen Herder , die dit Kind bracht op den Berg Cytbaron, tuiTchen Beotie en Pbocide. Dit Kind fcheen te roepen, en te gevoelen zijn el- Jendig noodlot. 't Had iets , 't geen levendig, teeder3 en lieffelijk fcheen, en deKmdfheitfeer Sangenaam maakt. De Herder die dat bracht op de vervaarlijkfte Rotfen, fcheen in weerwil dat te doen, en bewoogen door medelijden, vloei- den de tranen uit zijn oogen. Hy was onfeeker en
|
||||
OdyJJea van IJomerus. 345
en bekmmerd; hier op doorboorde hy de voeten
van het Kind met zijn dcegen, en een teendaar in rteekende, hing dat aan een boom, niet kon- nende befluiten het Kind te bergen tegens het be- vel van zijn Meefter, of dat over te geven aan een feekere en gewifle dood: hier opvertrok hy, uit vrees van dit onnofel wicht, 't geen hy be- minde, tefienllerven. Onderwijlen fou het Kind geftorven hebben
door geurek van voedfel: reeds warendevoeten, daar het gantfche ligchaam aan hing, opgefwol- len, en biaauw. Phorbas, Herder van Polybius, Koning van
Com/then, die in defe wildernis de groote Kud- den des Konings weidde , hoorde het jammerlijk krijten van dit kleine Wicht, lieptoe, maakte dat los, en gaf het aan een ander Herder , ten einae die het bracht by de Koninginne Merope, die geen kinderen had. Defe wierd bewoogen door de fchoonheit van het Kind, noemdehet Oedipus, ter oorfaak dat deffelrs beenen door de wonde waren opgefwollen, en voedde dat op als haar eigen Soon , gelovende dit Kind van de Goden haar toegefonden te zijn. Al defe ver- fcheidene Gefchiedcniflen vertoonden fig yderop zijn befondere plaats. Vervolgens lagmen Oe- dipus reeds grootgeworden, die vernomen heb- bende, dat Polybius zijn Vader niet was , van Land tot Land omfworf • om zijn geboorte te ontdekken. De Godsfpraak verklaarde hem , dat hy zijn
Vader in Phocide fou vinden. Hy ging der- waarts, en vond het volk in een groote bewee- ging en oproer. In dele verwerring doode hy zijn Vader Lajus, fonder die tc kennen. Noch Y5 % |
||||
3<f6 Fervolg der
fag men daar-cn-boven , dat hy fig tc Tbebe
aanbood; hy verklaarde het Raadfel van Sphinx, doodde dit Schrikdier, trouwde de Koninginnc Jocafta, zijn Moeder, die hy niet kende; en zy feloofde Oedipus te zijn een foon van Polybius.
Icn afgrijffelijke Peft, als een teeken van de gramfchap der Goden, volgde aanftonds dit ver- vloekte huwelijk. Vulcaan had vermaak geno- men, om krachtig te verbeelden de ftervende kinderen op haar Moeders fchoot, een befwij- mend vollu de dood en pijnen op de aange- fichtcn afgemaalt. Maar het vreeflehjkfte was Oedipus te lien, die na langen tijd te hebbenon- derfocht de oorfaak van de gramfchap der Go- den , ontdekt had, dat hy felts de oorfaak daar van was. In het wefen van Jocajia fag men de Schaamte en Vreefetekennengeven, dat zy niet wilde dat men'twectenfou; op dat van Oedipus de Schrik en Wanhoop, hy groef fig- felfs de oo- gen uit > en fcheen als een blinde geleid te wor- den door zijn Dochter Antigone: men befchouw- de d^t hy de Goden als verweet zijn mifdaden, daar zy hem hadden laten invervallen. Vervol- gens befpeurde men hem, als' tegens fig-felfs aangekant, en ter ftrarTe loopen; en niet langer met menfchen konnendeleven, vertrokhy, zijn Koningrijk nalatende aan zijn twee Soonen, fay Jocajia gewonnen ,• Etbeocles en Pilinices^ on- der voorwaarde , dat yder op zijn beurt foude regeeren; maar de oneenigheit defer Broederen fcheen noch affchouwelijker dan het ongeluk van Oedipus. Etheodes fat op den Throon, en weigerde af te Happen, om Pilinices op zijn beurt plaats te ruimen. Defe nam zijn toe- vlucht tot Adrajlus, Koning van Argos, wiens Dochter
|
||||
Odyjfea van Homerus. 34,7
Dochter Agria hy trouwde, en trok met een on-
tallijk Heirleger naar Thehe. Rondom de bele- gerde Stad fagmengevcchten. AideHdden van Grkkenland waren totdefen Oorlog opgekomen, en Xy fcheen niet minder bloedig dan die van Trojett, Men kon daar befchouwen de ongelukkige
Gemaal van Euriphyle , xijnde de vermaarde goddelijke Amphiaraus, die xijn ongeluk voor- fag, maar fig daar van niet koft bevrijden; hy verbergde fig om te gaan naar de belegeringvan Thebe, als niet denkende dat hy uit defen Oor- log fou wederkeeren, foo hy daar ingewikkelt was. Eriphyle alleen dorft hy xijn geheim open- baren. Eriphyle xijn Bruid, die hy meer be- minde dan xijn eigen leven, en van wie hy ge- loofdeteederlijk bemind tc werden, verleid door een fnoer paarlen, van Adraftus, Koning van Argos, haar gefchonken, verraade haar Gemaal Amphiaraus. Men fag haar de plaats ontdekken, daar hy xig verborgen hield. Adrafius voerde hem tegens wil en dank naar Thebe. Daar aan- komende, fcheen de aarde hem te xullen in- fwelgen , die eeniloegs haar boefem open- de om hem in den afgrond te doen nederdaalen. Onder foo veel gevechten daar in Mars xijn woede oefFende, befpeurde men met atfchrik dat der twee Gebroeders Etheocles en Pilinices; iets vervaarlijks en doodelijks fcheen in haar wefen, de mifdaad harer geboorte was als op haar voor- hoofd gel'chreven, men kon lichtelijk oordee- len, dat xy aan de helfche Rafernyen, en de wraake der Goden waren overgegeven. De Go- den offerden haar op, om een voorbeeld te ver- ftrekkcn voor alle Broeders in de navolgendc Eeu-
,1 |
||||
548 Vervolg der
Eeuwen $ en te vertoonen wat de godloofc on*
cenigheit a] vcrmag, wanneer die eenmaal de herten heeft ingenomen, die voor altoos behoor-* den vereenigd te zip. Men fag defe twee Bree- ders vol verwoedheit, die malkander fochten te verfcheuren ; yder vergat zijn leven te befcher- men, ora dat zijns Breeders te benemen; beide waren zy met bloed bedekt, en getrotfen met doodelijke wonden, beide zieltogende, fonder datbaar woedekon verkoelt worden; beide vie- len zy ter aarde , gereed om den laatften fnik te geven; maar noch worftelden zytegens malkan- der, om het vermaak te hebben van te fterven in de uitcrfre poogingen vanwreedbeiten wraak, Alle andere ltrijden fcheenen opgefchort door defe alleen. De twee Legers ftonden verbaaft, en met fchrik bevangen in 't befchouwen defer twee Schrikdieren. Maar de woede felfs wend- de haar wreede oogen af, om Ibo groufamen Schoufpel niet te fien. Eindelijk fag men de vlamme der Houtfta-
pel, daar men de Lijken defer twee onnatuur- lijke Breeders op geleid had. Maar, O onge-? looffelijke faak! de vlamme verdeelde % in tween , de dood felf had den onverfoenlijken haat defer Broedereii niet konnen eindigen; beide haar Lijken konden gelijkelijk niet ver- branden, en derfelver aflche , noch gevoelig o- ver de qualen die zy den anderen Jiadden aange- daan , konde nooit onder-een-gemengt werden. Zie daar 't geen Vulcaan door een Goddeliikc konft verbeeld had op de wapenen, door Mi- nerva aan Telemachus geffchonken. Aande andere zijde van het Schildwierd Ce-
res verbeeld in de vrugtbare velden van Enne, gele-
|
||||
Odyjfea van Homer us. 349
gtlegen in 't midden van Sicilien. Men fag
daar defe Goddinne, diedeverftrooideVolkereii by-een verfamelde, foekende haar voedfcl door de jagt, en opfamelende de Wilde fruiten die van de boomen nedervielen; zy leerde defe plompc menfchen de konft om het land te bebouwen, en uit derfelver vruchtbare fchoot het noodige Voedfel te trekken, bood haar de nutte Ploeg aan, en deed Offen daar in fpannen. Men lag daar de Aarde rig openen, en vette zooden door het fcherpe Ploegyfer opwerpen, daar na be- fpeurde men den gulden Oegft die de vruchtbare Landsdouwen bedekte. De Maaijer fneed met zijn Zeiflen de lieffelijke vruchten der aarde^ die rijkelijk zijn arbeit beloonden. Het yfer, andcrs ge'fchikt om alles te vernielen, fcheenter defer plaatfe gebruikt te wcrden om den over- vloed te bereiden, en alle vermaaklijkheden te doen aanwaflchen. De Nimphen met bloemengekroond, danften
te famen in een gralige weide, op den oeveree- ner Rivier by een Boflchagie gelegen. Pan Verheugde fig op de fluit; de b'aunen en bedrieg- lijke Satyrs fprongen in een hoek. Bacchus \&i- fcheen daar infgelijks , gekroont met klimop, gezet op zijn Wijnvat , houdende in de eene hand een vergulde wijnrank ^ met verfcheide Druivetroflen; 't was een fagte fchoonheit, met iets, 't geen aanlokkelijk , doordringend, en lielroerend fcheen. Hy was foodanig, als hy eertijds verfcheen aan de ongelukkige Ariadne, alleen gelaten, en vervoerd door droefheit aan een onbekenden oever. Eindelijk fagmen aan alle kanten een orttelbare meenigte van menfchen, Grijfaards, die de eerftelingen harer vruchten in |
||||
350 Vervolg der
de Tempelen brachten , jonge Manncn , die
naar haar Vrouwen wederkeerden > vermoeid
van den arbeit des daags; de Vrouwen gingen
voor haar, de kleine Kinderen aan de hand ge-
leidende, die zy onderwijlen lief-koofden. Ook
kon men daar Herders befchouwen, waarvanee-
nige fcheenen te fingen, en andere te danffen
op het geluid' van een rietpijp. Gelijk nu alles
den vredc , overvloed , en vermaaklijkheden
verbeelde, was ook alles lagchend en gelukkig;
felfs fagmen in de grafige velden de Wolven
Ipeelen in 't midden der Schaapen; de Leeu-
wen haar verwoedheit afgelegt hebbende, weid-
den met de teedere Lammeren ; een kleine
Herder dreef die gelijkelijk met zijn Schaapher-
ders Staf, en defe aanminnige fchildery bracht
te voorfchijn al de aanlokkelijkheden der Guide
Eeuwe.
T'elemachus defegoddelijkeWapenen hebbende
aangegrepen in plaatfe van zijn gewoone Helm, nam ook aan hetvreeffelijke Schild, 't geen Mi- nerva hem had toegelbnden door Iris, de Bo- dinne der Goden. Iris had zijn Schild wegge- nomen , fonder dat hy het vernam, en hem in deplaats gegeven dit Schild, felrs ontfagchelijk voor de Goden: in defe ftaat liep hy buiten de Legerplaats, om de vlamme te vermijden, en nep met een krachtige ftemme al de Hoofden van het Leger by-een, op welk geluid al de verbaafde Bondgenooten als op nieuw wierden aangemoedigt. Een goddelijk vier ilraalde de- fen jongen Krijgsheld ten oogen uit. Hy fcheen altoos befig om beveelen te geeven even als een wijfe Grijiaard, forgvuldig om zijn huilgefin te beftieren, en kinderen te onderwijfen; maar was
|
||||
Odyjfea van Homerus. 351.
was veerdig en driftig in 't uitvoeren, als een
fnelvlietende iiroom, die niet alleen zijn fchuim en golven heftig voortfet, maar in zijn loopdc fwaarfte fcheepen, daar zy mede beladcn is^ met fig fleept. Philotfetes, Neftor, de Hoofden der Mandu-
ciers, en alle andere Natien bevonden in den Soone van Utyjfes, ik weet niet wat voor ecn gefag, daarzy alle moeften voor wijken. De ondervinding der Grijfaards ontbrak haar; den Raad en Wijfheit was alle Bevelhebberen beno- men ; de jaloufie, alle menfchen natuurlijk, fcheen in aller herten uitgebluft; zy alle fweegen, en verwonderden fig over Telemachns; alle fchikten zy haar om zijn beveelen te gehoorfa- men fonder eenige opmerking, even als of zy dat gewoon waren. Hy trok voort, en klom op een heuvel, daar hy de geftalte der vyanden in acht nam: hier op oordeelde hy, dat men eenfloegs moeft fpoeden, om in defe wanordre haar te overrompelen, terwijl zy befig waren met de Legerplaats der Bondgenooten in brand te fteeken. Hy deed in alter neerftigheit een groote Tour, en al de ervarenfte Hoofden volg- den hem, Hy taftte de Daumers van achteren aan, ter dier tijd, wanneer zy geloofden dat de Bondgenooten noch belemmerd waren door den brand. Defe verbaauheit ontroerde haar ; zy vielen onder de handen van T'elemachus, als de bladeren der BolTchagien in't laatfte der Herfli- dagen wanneer een ftrenge Noorde wind, den winter hervoortbrengende , de wortelen der boomen doet fchudden', en al derfelver takken beweegen. De grond wierd met lijken bedekt ' die TelemacbHs ter neder vclde. Hy doorgriefde met
|
||||
55 i Vervolgder
met zijn fpies het herte van Iphycles , de jorig-
fte def Kinderen van Adraftus, die tegens hem dorft in 't gevecht treeden, om zijn Vaders le- yeri tc bergen, die door Telemachus overrom- peld was. De Soon van Ulyftes, en Iphycles wa- ren beide fchoone jongelingen, dapper, rap, kloekmoedig , van defelve geftalte en aange- naamheit, eride beide van haar ouders feer be- mind ; maar Iphycles was als een bloeme, die op het veld verdwijnt, en door 't fcherpe Zeif- fen van een Maaijer werd ter nedergevek. Ver- volgerts wierp Telemcuhus Euphorion, den be- faamdften van al de Lydiers, en gekomen in E- trurie , ter aarde. Eirtdelijk doorftiet hy Cle- omenes, nieuwelings getrouwt, met zijn fwaard. Defc had zijn Bruid belooft te fullen toebren- gen den rijken buit der Vyanden, of haar nooit we- der te zien. Adraftus wierd razende dol, zien- de de dood zijnes Soons, en veele zijner Hoof- den fneuvelen , en dat de Overwinning hem ontrukt wierd. Phalantus by-na voor zijn voe- ten ter nedergeflagen, was als een half geflagte Offerhande, die het heilig ofFermesontduikt, en ver-af van den Altaar vlied. Adraftus had maar een oogenblik van nooden omtevoleindigen het verderf van Phalantus den Lacedemonier, reeds verfoopen in zijn eigen bloed, en dat zijner fol- daten, die nevens en met hemvogten; maarhy hoorde bet gekrijs van 'TeUmacbus, die vaft na- derde om hem te helpen. Op dit ftond wierd hem het leven wedergegeven; een wolke , die reeds zijn oogen bedekte, vervloog. De Dauniers on- voorfienszigaangetaftgevoelende, verlietenP/w lantus, om een gevaarlijker Vyand het hoofd te bieden. Adraftus was als ecnTyger, diedet'fa- men
|
||||
Odyjfea van Homerus. 353
men vergaderde Herders eenbuitontjaagen> foo
als hy gereed was die op te eeten. Telemachus zocht hem onder de meenigte, begcerig ommet een flag defen Oorlog te eindigen , en de Bond- genooten van defen foo onverfoenelijken Vyand te verloffen. Maar Jupyn wilde aan den Soone van Ulyfies niet verleenen een foo veerdigen en lichten Overwinning; Minerva felfs begeerdedat hy noch langer qualen zou uitftaan , om des te beter te leeren het beftier der menfehen. Den godloofen Adraftus wierd dan bewaard door den Vader der Goden, ten einde Telemachus tijd mogt winnen , om meerder Glory en Deugd te er- langen. Een Wolke, die Jupyn in de lochtby- een-vergaderde, bewaarde de Dauniers. Een ver- vaarlijke Donder verklaarde den wille der Goden: men fou gelooft hebben dat de eeuwige gewelf- fels van den hoogen Olympus xig op de hoofden der fwakke ftervelingen quamen uit te ftorten; de Blixemen kliefden de locht van de eene tot de andere Pool, en op dat oogenblik , wanneer iy het geficht belemmerden door haarfchitterend vier, verviel men in de naarfte duifterniflenvari de nacht ; en fwaare flagregen die op dat ftond nederviel, was bequaam om de twee Leger s te doen van een fcheiden. Adraftus deed zijn voor- deci met defe hulpe der Goden, fonder geraakt te worden van derfelver Macht; des verdiende hy door defe ondankbaarheit bewaard te worden tot fwaarder ftraf. Hy haaftte fig om xijn Ben- den te doen voorttrekken tuflchen het half ver- brande Leger en een Moeras , 't geen fig uit- ftrekte tot aan de Rivier ; dit deed hy met foo veel vernuft en veerdigheit, dat hy genoegfaam toonde , dat hem noch moed , noch oordeel, II. Beel. Z of |
||||
354> Vervolg der
of verftatid ontbrak. De Bondgenooten , door
"Telemachus aangemoedigt, wilden hem vervol- gen ; maar hy ontfnapte haar door gunfte van ait Onweer, even als een lichte Vogel de ftrik des Vogelvangers ontvlied. De Bondgenooten keerden weder naar haar Legerplaats, nergens anders op bedagt, dan om haar verlies te herftel- len. In haar Legerplaats wederkeerende, fagen zy
't geen den Oorlog eilendigft heeft; de fieken en gewonden, niet hebbende konnen getrokken worden buiten de hutten , hadden fig-felfs niet konnen redden uit het vier , des lagen die daar half verbrand , een pijnelijk , klagend, en ftervend geknjs ten hemel verheifende. Hether- te van Tekmachus wierd geweldig door dit ge- licht geraakt, hykon zijn tranen niet wederhou- den, wendde meenigmaal zijn oogen af, zijnde bevangen met affchrik en mededoogen ; fonder verfuchting kon hy niet befchouwen defe noch levendige ligchaamen , maar overgegeven aan een lange en wreede dood; fy fcheenenwelge- lijk het vlcelch der flagtoffers op de altaren ver- brand , welkers reuk fig van alle kanten verfpreid. Helaas! riep Tekmachus uit. Sie eens wat ram- pen en onheilen den Oorlog na fig fleeptf Wat verblinde woede vervoerd de fterffelijke men- fchen ? zy hebben foo weinig dagen op aarde te leven, endiezijn noch foo ellendig, waarom dan de dood verhaaft, die reeds na-by is? waar- om dan foo atgrijffelijke verwoeftingen gevoegt by de bitterheit, daar de Goden dit foo korte le- ven mede hebben opgehoopt ? Al de menfchen zij n broeders, zy verfcheuren malkander; de woe- fte beefknzijn minder wreed; Leeuwenvechten met
|
||||
Odyjfea van Homer us. 35^
met geen Leeuwen, noch Tygers met Tygers,
fy taiten niet aan, dan dieren van een ander ge- flagt. De menfch doetalleen, niettegenftaande zyn redelijke Siel, 't geen de onredelijke beeftea nooit fullen doen. Maar waarom noch defe oor- logen ? Daaris immers LandsgenoeginditHeel- al den menfchen gegeven , dat zy bebouwen konnen. Wat zijn'er niet Woeftijnen en Wil- derniflen ? Het menfchelijk Geflagt kan die niet vervullen. Waar toe dan eenydelDenkbeeldvan Glory , de; Titel van Overwinnaar, daar een Vorft naar haakt, en den Oorlog om voerd in wijd- uitgebreide Landen ? Dufdanigen Menfch aan de Wereld gegeven door deGoden inhaargram- fchap , maakt foo veel andere menfchen ellen- dig. Om zijn Glory en ydelheit te voldoen moe- ten foo veel menfchen verloren gaan, en als in haar bloed fwernmen , alles door de vlamme verwoeft werden , en 't geen vier en ftaal ont- ftapt, kan den honger, die noch wreeder is, niet ontwijken. Eindelijk een eenig menfch fpeelt met de menfchelijkenatuur, werpt alles in een algemeene verwoelling, en dat enkel en al- lien om te voldoen zijn ydele Glory, en dwaafe hertstochten. Wat affchouwelijke Glory! Kan- ■fien wel een genoegfaamen affchrik en ver- achting hebben voor dufdanige menfchen, die allc menfchelijkheit vergeten , en met voetentreeden? Neen, neen, ver-af dat zy hal- ve Goden fouden zijn, zy zijn de naam van men- fchen onwaardig; felfs is haar naam vervloektin de volgende Eeuwen, in plaats van tot verwon- dering te verftrekken. Ah ! dat de Koningen wel in acht namen de Oorlogen , die zy onder- flemen ! die raoeten rechtveerdig zijn , en dat Z 2 is
|
||||
35 6 Vervolg der
is niet genoeg, ty moeten noodfaaldijk fcijn,
het bloed van menfchen moet niet geftort wor- den, dan ora meenigte van andere menfchen in de uiterfte nooden te bewaren ; maar vleijende raadflagen , een ydel Denkbeeldvangrootsheit, een valfche gretigheit, die fig weet te verbergen onder fchoonfchijnende voorwendfelen, wikke- len ongevoelig de Koningen in oorlogen , die haar ongelukkig maaken, en alles doen waagen buiten noodfaaklijkheit, en immers foo doode- lijk zijn voor haar Onderdanen, als Vyanden. Op defe wijferedeneerde Tekmachus: maar't was hem niet genoeg op dufdanigen wijfe dcrampen van den Oorlog te befchreijen j hy trachtte die tc verfagten: men fag hemgaan indeTenten, om de fieken en ftervenden de behulpfame hand te bieden , hy gaf haar geld en hulpmiddelen , hy vertrooftte die, en fprak haar moed in 't lijfmet woorden vol van vriendelijkheit en mededoo- gen, liet de fulke befoeken , daar hy felfs niet kon bykomen. Onder de Creteufcn, die fig by hem bevonden , waren twee oude Grijfaards, de eene wierd Traufmaphilus , en de andere Noi,ofi(gus genaamd: Traufmaphilus was met Ida- memus geweeft in de belegering van Trojen, en had van de Soonen van Efculaap de goddelijke Konft geleert van de wonden te geneefen; in dedieplte en vervuildfte wonden goot hy cenwel- riekenden balfem, diehetdoode enverrottevlees fuiverde en verteerde , fonder eenigc inlhijding te doen, en veerdignieuw vleefchdeed aangroe- jen, gefonder en beter dan heteerfte. WatiV»- Zofugus aanging , die had nooit ommegang gc- had met de Soonen van Efculaap y maar door mid- del van Merione een heilig en myfterieus Boek |
||||||
OajJ/ea van Homerus. 357
verkreegen, 't geen Efiulapius zijn kinderen ver-
cerd en gegeven had. Daarenboven was Now fugus een vriend der Goden <, hy had Lofzangen opgefteld ter eere der Kinderen van Latona, en offerde alle dag een wit Schaap fonder eenige vlek aan Apollo, van wie hy meenigmaal wierd aangeblafen: foo haaft hy een fieke fag, kende hy aan zijn oogen, kouleur van zijn wefen , ge- ftaltezijnes Ligchaam, en ademhaling, denoor- fpronk der fiekte; hier op gaf hy aanftonds hulp- middelen om te fweeten , en betoonde door de uitkomft, hoe veel de ademhaling daar door ver- meerderdeof verminderde, en herftelde op defe wijfe het gantfche geftel, en werktuig des Lig- chaams. Voor qualen van groote fwakheit gaf hy feekere dranken , die van langfamerhand de edele partyen herftelden, en het bloed foofuiver- den, datde menfchen alswederjong fcheenente worden ; maar hy verfeekerde dat het meenig- maal aan de menfchen fcheelde by gebrek van Deugd en Moed, dat zy geneesmiddelen noodig hadden. 't Is fchande, feide hy, voor de men- fchen, dat zy foo veel fiektens onderhevig zijn; want goede Zeeden brengen gefondheit voort. Haar onmatigheit, feide hy, verandert hetvoed- fel, gefciiikt tot onderhoud defes tijdelijken lc- vens, in doodelijk vergif; de vermaaklijkheden, buiteu maat gebruikt, verkorten het menfchelij- ke leven meer , dan de geneesmiddelen die kon- nen verlengen. De Armen zijnde fiektens min- der onderworpen by gebrek van voedfel; daar in tegendeel de Rijken, dat overvloedig hebbende onmatig gebruiken , en te veel eeten , om de fmaak te koefteren, buiten nood, waar door de ipijfe en drank haar tot vergif verftrekt. Dehulp- Z 3 mid-
|
||||
35 8 Vervolgder
middelen felfs zijn haar de waarachtige qualen,
die de natuur om-ver-werpen , en diemen niet moet gebruiken dan in dringende noodCiaklijkhe- den. Het grootfte hulpmiddel 't geen altoos een- voudig, en van een heilfaam gebruik is, is de Matigheit. Hier door verkrijgtmeneen fagt en getemperdbloed, hier door verdrijft men alle over- tollige humeurcn. Dus was den wijfen Nozo- fugus niet minder verwonderlijk door zijn hulp- middelen, dan door den raad die hy voorfchreef om deefe qualen te voorkomen, en de hulpmid- delen heilfaam te maaken. Defe twee Mannen wierden door Tekmachus
afgefonden , om al de fieken van 't Leger te befoeken ; zy genafen'er veel door haar genees- middelen, maar noch meer door devoorforgdie zy droegen , dat die ter rechter tijd bediend wier- den. Dewijl de Lijders nu wel wierden opge- paft , in Inchtige plaatfen gebracht, en ontrent haar gefondwerding een goede Eetwijfe was voorgelchreven, wierden de Krijgsknechten be- woogen door defeguniten, hulp en onderftand, en dankten de Goden , dat die Telemachus in't Leger der Bondgenooten hadden afgefonden. 't Is, feiden zy , geen menfch , maar buitcn twijfFel een weldoende Godheit onder een menfchelijke gedaante ; ten minften foo hy een menfch is, gelijkt hy meer na de Goden, dan na de menfehen; hy is op de aarde niet gefonden, dan om wel te doen. Noch is hy beminnelijker door zijngoed- heit en fagtmoedigheit dan door zijn dapperheit. Ah ! mochten wy hem hebben tot onfen Ko- ning! Maar de Goden bewaren hem vooreenig gelukkig Volk , 't geen zy beminnen, en fonder wie zy de goude Eeuw wederom willen ver- nieu-
|
||||
■ ■ '
Odyjfea van Homerus. 359
nieuwen. Telemachus » geduurende dat hy des
nachts de Quartieren van het Leger gitig befoe- ken uit voorforg tegens dc onderneemingen van Adrajlus, hoorde defe Loftuitingen dievanvlei- jery niet konden verdacht zijn. Gelijk hy geen audere focht, wierd zijn hert daar door ontroerd; hy genoot dit fagt en fuiver vermaak , 't geen de Goden alleen de Deugd hebben bygevoegt, en 't geen de boofwichten, by gebrek van dat nooit beproeft te hebben, niet konnenbegrij pen, ofgelooven; echter gaf Telemachus zig met over aan dit vermaak. Aanftonds quamen hem in meenigte te binnen devoorige/e«/*», engebree- ken, die hy begaan had; hy vergat niet zijn na- tuurlijke hoogmoed, en onverfchilligheit, diehy alle andere menfchen toedroeg; hy hadeenver- borgene fchaamte van foo ftrenggeboren tezijn, en foo beleeft te fchijnen. Hy gaf aande wyfe Minerva al de Glory , die men hem toeeigende, en geloofde die niet te verdienen. Gy zijt het, O groote Goddinne ! feide hy, die my Mentor hebt gegeven om te onderwijfen, enmijnquaad naturelK verbeteren. U moet ik dank wijten, datgymy Wijsheit gegeven hebt, om voordeelte doen door mijn gebreeken, en my-felfs tewan- trouwen; gy hebt mijn woefte hertftochten we- derhouden , en my het vermaak doen gevoelen van de ongelukkigen te trooften; fonderufouik gehaat worden, en het waardig zijn; fonder u fou ik onverbeterlijke fouten pleegen , en zijn als een kind, dat zijn fwakheit niet kennende , de Moeder verlaat, en op de eerlte tred ter neder valt. Neftor en Pbilotletes waren verbaaft Telema- chus foo fagtmoedig te fien , foo forgvuldigom de Menfchen te verpliehten , foo geaegen ,foo m Z 4 hulP"
|
||||
360 Vervolg der
hulpfaam, foo vernuftig om alle ongevallen te
voorkomen: zy widen niet wat daar van te ge- loven ; zy erkenden hem niet meer voordefelve menfch. Maar 't geen haar meeft verwonder- de , was de forg die hy droeg voor de begraaf- fenis van Hippias: hy ging felfs zijn bloedig en mifmaakt Lijk af halen , en onder een grooten hoop dooden opfoeken; hy bevogtigde het Lijk met godvruchtige tranen , en feide : O groote Schimme ! gy weet tegenwoordig weinig hoe zeer ik uwe dapperheit waardeere! 'tis waardat uw fierheit my verbittert had, maar uw gebree- ken hadden haar oorfpronk uit een al te vierige Jeugd: ik weet datdefenouderdom noodigheeft, datmen die verfchoone; in 't vervolg fouden wy oprechtelijk zijn vereenigt gebleven ; van mijn kanthadikongelijks; O Goden! waaromhebtgy hem van my weggerukt ? Vervolgens liet Telemachus het doode Lig-
chaam waflchen met welriekende vogten ; na- derhand wierd op zijn bevel een houtltape] ver- vaardigt ; de groote Pijnboomen verfuchtende onder het houwen der Bijlen vielen en rolden van het hoogfte der Bergen, de Nooteboomen, die oude Kinderen der Aarde, die den Heme] Icheenen te dreigen, de hooge Populieren en Olm- boomen , wiens kruinen foo groen zijn, en vercierdmet dikke bladeren,endeBeukeboomen, de eer en het cieraadder Boflchagien, vielen ter neder op den Oever der Rivier Galefe.- Dit hout toteenLijkltapelopgericht, fcheen een wel- gefchikt gebouw: de vlamme begon fig te ver- toonen; een wolke van rook verhief fig tot aan den Hemel. De Lacedemoniers naderden met een langfame en droevige tred, houdende haar om-
|
||||
Odyjfea van Homer us. 361
I omgekeerde pieken, met neerflagtige oogen:
' de bittere droefheit was als afgemaalt, en telee- ; fen uit haar woefte wezens, en de tranen rol- I den overvloedig langs de kaaken : daar na fag- I men Pherecides aankomen , een Grijfaard min- der ter nedergeflagen door het groot getal zijner I jaren, dan bedroeft over de dood van Hippi- as , die hy van zijn Kindfheit aan had opge- voed ; hy verhief zijn handen ten Hemel, en zijn oogen waren bevogtigt van tranen : federt de dood van Hippias had hy niet willen eeten, de foete flaap had zijn oogenleeden noch niet bekroopen;hy kon zijn driftige rouwe niet matigen, ging voort met een bevende tred, de meenigte volgende, niet wetende werwaarts hy fig wend- de; hy fprak niet een woord , want zijn hert was te feer geilooten en beklemd, 't was een ftilfwijgentheit van wanhoop en neeirflagtigheit; maar wanneer hy de Lijkftapel ontftooken fag, fcheen hy eenfloegsals verwoed, en riepuit: O Hippias, Hippias ! nooit fal ik u weder zien; Hippias is niet meer , en noch lie ik hem! O mijn waarde Hippias! ik ben het , die u aande dood heb overgegeven, vermitsikuheb geleerd, die te verachten; ik had gelooft dat gy mijn oogen foudhebben gelooken, enmijnlaatfte fugtingen ontfangen. O wreede Goden! gy verlcngt mijn leven om de dood van Hippias te fien! O waar- de Kind! 'tgeenik hebopgevoed, endatfooveel forg my gekoft heeft, ik fal u niet meer fien, maarwel uwMoeder, die van droefheit fal fter- ven, en my uw doodverwijten j ik faluw jon- ge Bmid zien, flaandeop haar borft, en het hair uitrukkende, en daaj oorfaak van zijn. O waar- de Schimme! roep my op den Oever vmStyx: Z 5" het 0
|
||||
362 Fer-volg der
het licht is my hatelijk; gy fijt hetalleen, mijn
waarde Hippias, die ik wenfchte wedertezien. Hippias! Hippias! O mijn waarde Hippias ! ik lie u niet meer , dan om aan uw aflche deie laatfte liefdeplicht te bewijfen. Onderwijlen fagmen het uitgeftrekte Lijk van
Hippias, 't geen gedragen wierd op een doods- baar, vercierd met purper, goud, enfilver; de dood, die zijn oogen had geflooten > had ech- ter al zijn fchoonheit niet konnen uitwiffchen, de bekoorlijkheden vertoonden fig noch bleek op zij n aangeficht, men fag zijn lange fwarte hairen, Ichoonder dan die van Atit en Ganymedes langs zijn fchouders tot aan den hals fwieren, die noch witter was, dan de vers gevalle fneeuw, en mede tot affche ftonden verbrand te worden; in zijn fijde befpeurdemen noch de diepewonde daar het bloed was uitgevloeid, en hem had doen nederdalen in het duiftere Rijk van Pluto. Tekmachus droevig en neerflagtig , volgde het Lijk van naby, en beftrooide het met bloemen. Alsmen tot aan de Lijkftapel gekomen was, Icon den jongen Soone van Vfyjfes fonder tra- nen te florten niet befchouwen dat de vlamme de ftoffe doordrong, daar het Lijk in gewonden was. Vaar wel, feide hy, O kloekmoedige Hippias ! want ik derf u mijn vriend niet noe- men.Laat uw Schimme bevredigt zijn,die foo veel Glory verdient heeft: foo ik u niet beminde, fcm ik uwgeluk benijden; gy zijt verloft vande ellenden, die ons noch omringen , en zijt die te boven gekomen door een heerlijke en Glorieufe weg. Helaas! dat ik het mijne foo gelukkig mogt eindigen! Dat de Styx uw Schimme niet ophoude , en de Eli%eefche velden voor u gco- pent
|
||||
OdyJJea van Homer us. 363
pent 7,ijn , dat de Faam uw onfterffelijke naam
uitbafuine in allc navolgende Eeuwen, en uw alTche vreedfaam rufte ! Naaulijks had hy defe woorden, vermengt met diepe verfugtingcn, uit- gcfprooken , of net gantfche heir verhief een droeve kreet ten hemel; yder een wierd bewoo- gen over Hippias; zijn groote daaden wierden opgehaald, en de droefheit van zijn overlijden hervoortbrengende als deflelfs fchoone hoeda- nighedea, deed vergeeten de gebreeken, die een onbefuifde jonkheit en quade opvoeding hem hadden aangebracht. Maar noch meer was yder getroffen over de tedere gevoelens van Telema- (hus. Is dit dan, feidemen, die jonge fiere Griek, foo grootfch, foo hoogmoedig en onhandelbaar? Sie eens hoe fagtmoedig, beleeft, en meewaa- rig hy geworden is; buiten twijffel bemind Mi- nerva, die den Vader foo bemind heeft, vange- lijke den Soon, en geeft hem de koftelijkftc gaven, die de Goden ooit de menfchen konnen fchenken , en met de wijfheid een herte ge- voelig voor de vriendfchap. Het Lijk was reeds door de vlamme verteert,
Telemachus felfs betproeide nog de rookendeaflche met welriekend vogt, naderhand deed hy die in een goude Lijkbuffe, kroonde die met bloemen, en bracht defe bufle naar Phalantus; defe lag uitgeftrekt, fwaarlijk gewond, en in defe zijn uiterfte fwakheit fag hy reeds de duiftere poor- ten van het helfche Rijk. .■ Traufmaphilus en Notofugus reeds door den Soone van Ulyffes afgefonden> hadden hem ge- geven al de hulpe harer konft, en herriepen van langer hand zijn Ziele,nu gereed om te vervlie- gen; nieuwe geeften groeiden ongevoelig aan in zijn
|
||||||
3^4- Fervolg der
zijn hert, een fagte en door-dringende kracht
een balfem des Ievens, drong doordc adercn tot in het bmnenfle z.jner Zide; een aaTgename warm e gaf een meuw leven aan al zijn feed™ op dat ftond de flaauheid wijkende/greep de droefheitplaats; hy begon te gevoelen he?ve? hes van *yn Broeder daar hy tot nodi toe geen befef van hadde. Helaas ! feide hy , waarom draagtmen foo veel voorfotg om miin kvenT verlangen? ware het niet beter, dat k ftierf en m.jn waarde Broeder Hippias 'volgde ? Ik he" hem voor m.jn voeten uVn fterven. O hZ futl de welluft van mijn leven, miJn Broedel' fal ik u weder fien , hooren , omhelfen
m,jn moe.tens vertellen, of u vertrooften in de uwe. OGoden! Vyanden der menfchen "hTer dan geen H,pp,as meer voor my? Is het mZf li,k! Maar fchijnd het geen droom ? N en ? s" met dan al te waar. O Hippias\ ik heb u ve - looren en lien fterven, nod. moet ik fooling leven als nood.g fal zijn om u te wreeken if wil den wreeden Adraftus, befoeteld met 'uw bloed,aan uw Sch.mmen opofferen. 1 env.jl Phahntus op defe wijfefprak, trach-
teden defe twee goddelijke Manner, zijn droef- heit te verfagten, uit vrees dat die zijn qualen mogt vermeerdercn, en de uitwerking der ge- neeim.ddelen verhinderen: eenfloegs fag hv Te- kmachus, d.e voorhemverfcheen, hierop wierd Wn hert getroffen door twee ftrijdige beweegin- gen , hy beh.eld een wraak wegens het voorgo vallene tuffchen Telemacbus en Hippias, % droefheit over het verlies van Hippias, maakte die noch gevoehger; hy kon niet onweteud zijn, dat
|
||||
OdyJJea van Homerus. 36$
dat hy iijn levens behoud aan Telemachus ver-
fchuldigt was, die hem fwaarlijk verwond, en half dood, had gered uit de handen van Adrajlus. Maar wanncer hy fag de goude Lijkbufle, daar de waarde affche Van zijn Broeder Hip- pias in opgeflooten was, ftortte hy een vloed Van tranen, hy omhelfdc Telemachus , fonder te konnen fpreeken , en feide hem eindelijk met een fiaauwe ftemmc door fnikken afgebroo- ken : Waardige Soone van Ulyjfes, uw Deugd heeft my gedwongen u te beminnen, ik ben u fchuldig het overige mijnes levens, 't geen haaft ten einde loopt; maar noch ben ik meer aan a verplicht wegens een faak , die my noch waar- der is, fonder u fou het doode Lichaam mijnes Broeders ten prooije zijn geworden van de Gie- ren, fonder u fou zijn Schimme, ontbloot van begraaffenis, ongelukkig dwaalen op de oevers van Styx, en altoos zijn afgewecfen door den ombarmhertigen Charon. Moet ik foo veel aan een menfch, die ik foo feer gehaatheb, ver- fchuldigmijn? O Goden ! vergeld hem, en verloft my van een ongelukkig leven! En gy Tekmache, bewijs aan my de laatfte liefdeplich- ten, als gy aan mijn Broeder gedaan hebt, ten einde niets aan uw Glory mag ontbreeken. Na defe woorden bleefPbalantus als uitgeput.en ter nedergeflagen door een overmaat van droef- heit. 'Telemachus bleef by hem, fonder hem te derven toefpreeken, afwachtende tot dat hywe- derom tot figfelfs fou gekomen zijn. We] haaft wierd Phalantus uit defe flaaute herfteld, hy nam de Lijkbufle uit de handen van Telemachus, kufte die verfcheidemaal, en bevogtigde defelve met zijn tranen, feggende: O waarde en kof- te
|
||||
366 Fervolg der
telijke aflchen! wanncer fiillen de mijne met
dc uwe onder een gemengt in defe felfde bufle werden opgdlooten? O Schimmevan Hippias\ ik volg u in 't onderaardfche Rijk: Tekmachus fal ons beide wreeken. Onderwijlen nam de quale van Phalantus hand
over hand af door de voorforg der twee Man- nen, die de wetenfchap van Efculapius verfton- den. Tekmachus onthielJ zig nevens haar ge- durig by de Sieken , om des te forgvuldi- ger de genezing van Phalantus te doen voortftt- ten , en net gantfche Leger befchouwde met rneerder verwondering, dat hy met zoo veel goedhertigheit zijn grootfte Vyand onderfteunde, als wel zijn dapperheit en wijsheit, die hy be- toond had in den ftrijd, behoudende hetgeheele heir der JBondgenooten. Terfelver tijd betoon- den Tekmachus fig onvermoeid in de ruwfle on- gemakken van den Oorlog, hy iliep weinig,en noch wierd hy dikwils daar in geftoord,of door berichten, die hem alle uuren in de nacht wier- den toegebracht, als ook by dag, of door het befoeken van al de Quartieren des Legers, dathy nooit tweemaal na een op defelve uuren deed, om des te beter de nalatigen teverraflchen. Dik- wils keerde hy gantfch befweet , en met flof bedekt in zijn Tent; zijn fpijfe was eenvoudig, hy leefde als de Soldaten, om die een voorbeeld te geven van matigheit en geduld. Het Leger weinig tijd daar na gebrek hebbende aan levens middelen in defe legerplaats, oordeelde hy noo- dig, om de klachten der Soldaten in te binden, vrywillig defelve ongemakken, als zy, te lijden. Zijn lichaam ver-af van te verfwakken door zoo moejelijken lcven , wierd van dag tot dag daar |
||||
Odyffea 'van Homer us 367
in verfterkt, en verhard; hy begon niet meerte
; vertoonen die tedere lieffelijkheden, die als dc
: bloemen zijn der eerfte Jeugd, zijn verf wierd
bruin > hy wiefch aan in fterkte, en zijn krachten
vermeerderden feer.
Onderwijlen was Adrajlus, wiens benden in
dit gevecht merkelijk gefmolten waren, ge- weeken achter hetgebergte Anion,om verfchei- de hulpbenden af te wachten , en nochmaal, was hct mogelijk , zijn Vyanden te overrompe- len, even als een verhongerde Leeuw, die af- gewefen van de fchaapskooi, in de duiftere Bof Ichen wederkeert, in zynholkruipt ,daar zijn tan- den en klaauwen fcherpt, een gunftige gelegenheit afwacht, om de gantfche Kudde andermaal op 't lijf te vallen, en te verfcheuren. Telemachus forg gedragen hebbende, dat een
naauwe Krijgstucht in't leger onderhouden wierd, dacht nergens meer om, dan om een voorne- men, reeds by hem ontworpen , werkftellig te maaken, ook had hy dat voor al de Hoofden van 't leger verborgen gehouden ; langen tijd achter een was hy des nachts door droomen gaande gemaakt, die t'elkens hem zijn Vader Utyjfes verbeeldden. Dit afbeeldfel van Ulyjfes quam hem altoos op het einde der nacht tevoo- ten, eer dat Aurora door haar waffchende ftra- len de tintelende fterren uit het Firmament ver- dreef, en van de aarde den foeten Slaap, ge- volgt van vermakelijke droomen, wegjoeg. Dan geloofde hy hem naakt te lien in eenig geluk- kig Eiland , op den oever van een Rivier, dan in een Veld, vercierd met Bloemen, en omcin- geld van Nimphen , die hem kleederen toewier- pen , om fig te bedekken; dan geloofde hy hem te
|
||||
368 Vervolgder
te hooren fpreeken in een Paleis, gantfch opge-
pronkt van goud en yvoor, daar Menfchen met Bloemen gekrooht met vermaak naar hem lui- fterden, en fig over hem verwonderden. Dan fcheen Ufyjfes fchielijk hem te verfchijnen op eej nig Feeft , daar de blijdfchap en wellufl: onder cen gemengt waren, -en daar men hoorde het 2oet accoord eener ftemme, gepaart met deLier, fagter dan die Van Apollo, en al de ftemmen der Sanggoddinnen. Telemachus ontwakende, bedroefde iig over
defe foo aangename droomen. O mijn Vader! o waarde Vader Ufyjfes! riep hy uit, de vreefle- lijkfte droomen fouden my aangenamerxijn. De- fe Denkbeelden van gelukfaligheit doen my be- grijpen, dat gy reeds zijt nedergedaaltinhet ver- blijf der gelukfalige Zielen, welkers deugden de Goden vergelden met een ecuwige rufte. Ik ge- loofdat hy deElizeefche Veldcnfiet. O! wat valt het hard niet meer te mogen verhoopen! Hoe dan, o mijn waarde Vader! fal ik nimmer^ meer u weer fien! nooit hem meer omhelfen, die my foo bemind heeft, en ik met foo veel mocite nafoeke! Sal ik nooit die mond meer hooren fpreeken, daar de Wijsheit uitvloeid! nooit die handen meer kuffen, die waarde en overwinnende handen, die foo veel Vyandenheb- ben ter nedergeworpen ! fullendie nooit ftraffen de dertele en onfinnige Minuaars van Penelo- pe ! fal Itaca nimmermeer uit het ftof vcrrij- fen! O Goden! Vyanden van mijn Vader, gy
fend my defe doodelijke droomen, omalle hoop uit mijn hert te bannen , en dat is foo veel als my het lefcn beneemen. Neen ik kan nictlan- gcr
|
||||
Odyjfea van Homerm. 369
ger in defe onfeekerheit leven. Watfegik, he-
laas! ik ben maar al te wel verfeckert» dat hy niet meer in't leven is, ik gaa zijn Schimme foeken in het onderaardfche Rijk. Tbefeus is daar wel nedergedaalt; Thefeus , die godloofe, die de helfche Godheden wilde beleedigen! en ik gaa derwaarts geleid door de Godvruchtigheit. Her- cules is infgelijks daar nedergedaalt. 't Is waar, ik ben geen Hercules; maar't is tretrelijk, dat- men hem derft naavolgen. Urpheus heeft het herte van defen God, dieonverbiddelijkis, wel bewoogen door het verhaal zijner ongevallen, en zijn Euridice van hem verworven, omonder de levendigen weder te keeren. Ik ben meer rnededoogen waardig dan Orpheus; want mijn Verlies is grooter. Wie fal een jonge Dochter, even als an iere, konnen vergelijken met den wijfen Ulyjfes, fooverwondert van gantfchGr/e- kenlam} Laat ons gaan, laat ons iterven, want het rnoetdoch foo zijn. Waarom de dood gevreeft, alsmen doch foo vecl in 't leven te lijden heeft ? O Pluto! O Proserpina! ik fal wel haalt gewaar Worden, of gy ook foo ombarmhertig zijt, als- nien voorgeeft. O mijn Vader! na te vergeefs foo veel Landen te hebbendoorloopen, en Zeen doorkruift om u op te foeken, gaa ik zien , of gy niet zijt in de duiftere verblijf-plaatfen der Dooden: foo dc Goden my weigeren, dat ik u op aarde befitte , en geniete by het licht der Sonne, mhTchien fullen zy ten minfte toelaten, dat ik uw Schimme zie in het Rijke der duifter- niffe. Defe woordenuittende , bevochtigde 'felema-
ehus het bedde met zijn tranen, aanftonds ftond hy op , en zocht by het licht zijn fmertelijke II. Deel. Aa droef-
|
||||
37° Vervolgder
droefhcit te verfagten , die dcfe droomen hem
veroorfaakt hadden ; maar 't was een fchicht die zijn hert doorboort had, en hy over-al met 2ig omvoerde. In defe fmerte namhy voornaar net onderaardfcre Rijk neder tedaalen, door een vermuarrle plaats, niet ver van het Legerafgele- gen, defe wierd Aeherontia. genaamd teroorfaak dat in defe plaats een vervaarlijk Hoi was,waar door men kon nederdalen op de oevers van A-be- ron,by welke de Goden felts fchroomen te fwee- ren. De Stad was op een Rots gelegen , even als een neft op de top van een boom ;aandevoet defer Rots vondmcn een Mol, dat de vreefagti^ ge flervelingen niet dorften naderen. De Her- ders droegen forg haar Kudden daarvanafte wenden, de zulferachtige damp van het moeraf* fige &va«, die fonder ophouden uit ditHoluit- waafremde, befoetelde de lucht. Rondsom her wies noch kruid noch bloemen: men gevoelde daar nooit de fagte Zuide-winden, of de opko- mende lieffelijkheden der aangename Lente, of de rijke gaven der Herft , het drooge Land lag daar braak, men fag daar alleen onvruchtbare BofTchagien , en doodelijke Cypreffiv. Verrc rondsom heen weigerde de mildeCWrdeLand- Iteden haar vergulden Oegft. Te vergeefs fcheen 'Bacchus daar zijn lieffelijke Vruchten te beloo- ven, de wijntrofien verdroogden daar, in plaats Van te rijpen, de droevige Najaden deeden daar geen klareftroomenvlietenrdie waren altoos bit- ter en beroerd, geen Vogel Met ooit het gequeel zijner flem.me hooren in dit woelle Land, befet met diffelen en doornen, ende vond daar geen BofTchagie om in te wijken. Zy girigen haar minneryen onder een zagter Qlimtat opfingen; men
|
||||
Odyjfea van Homerus. 371
men hoorde daar niet dan het kraffen der Ravens >
het nare geluit der Uilen, het gras felrs was daar bitter, en de Kudden die daar graafden, ge- voelden niet die aangename geur, die haardoet waffchen en toenemen. De Stier vluchtte voor I de Jonge Koe, en den Herder ter nedergeflagen
vergat 2ijn gefang en fluit. Uit dit Hoi quam geftadig op een fwarte ert : dikke rook, die op 't midden van den dag ecn
foort van nacht uitmaakte. De omleggende Volkeren verdubbelden daar op hare offerhan- den, om de helfche Goden te bevredigen; maar onderwijlen waren de Menfchen in denbloei ha- res levens, in de Fleur harer Jaren, en teedere jeugd, de eenige flagt-offers, daar defe wreede Godheden vermaak in namen omopteorTerenen te flagten door een doodelijke befmettelijkheit. 'tWas hier, daar Tekmachm den weg focht te vinden na de fwarte verblijf-plaats van Pluto. Minerva, die gedurig een wakend oog over hem hield, en met haar Schild bedekte, had Pin- to hem gunftig gemaakt; Jupyn felfs ter bede van Minerva , had Mecuur bevolen, die dage- 1'jks ter helle nederdaalt, om fceker getal fter- velingen aan Charon over te leveren, omderi Koning der Duifternifle te bootfchappen ,dat hy wilde toelaten , dat den Zoone van Vlyjfes in iijn Rijk quam. Telemachus ontftal fig gedureride de nacht het
keger; ging voort by het licht der Maan , aan* riep defe Goddelijke Mogentheit, die des nachtS * den Hemelzijnde het glinfterende licht, als de kuifche Diana op de aarde, en de ontfagche- "Jke Hecate in de Helle. Defe Godheit hoorde gunftig fcijn gebeden, vermits zijn hert fuiver en A a a op- |
||||
I .
372 Vervolgder
oprecht was, en hy alleen geleid wierd door de
Godvruchtige liefde, die een Zoon zijn Vader fchuldig is. Naaulijks was hy noch gekomen aan den ingank van dit Hoi, of hy hoorde het on- deraardfche Rijk loejen , de aarde beefde onder zijn voeten , den Hemel was als gewapent met blixemen en weerlichten, die fcheenen neder te ftorten. Den jongen Zoone van Ulyffes gevoel- de zijn hert ontroert, en zijn gantfche lichaam bedekt als met een ys-koud fvveet, maar zijn moed onderfteunde hem, hy verhief zijn handen en oogen ten Hemel. Groote Goden! riep hy uit, ik neeme dele voorbeduidfelen als gelukkigaan, volvoerd uw werk. Dit fcggende, verdubbel- de hy zijn gang, en bood fig ftoutmoedig aan: aanftonds verdween hier op den dikken rook, die den ingank van dit Hoi, aan alle dieren, die het naderen, doodelijk maakt; de vergiftige damp vervloog van tijd tot tijd: Tekmachus trad al- leen daar binnen , want geen ander fterveling fou hem hebb'en derven volgen. Twee Creten- firs, die hem tot op feekere tuflchenwijdte van het Hoi vergefelfchapt hadden , en die hy dit zijn voornemen had toevertrouwt, bleven zid- derende en als half dood ver-genoeg daar van af in een Tempel, haar gebeeden doende, en geen hope meer hebbende van Tekmachus ooit weder te fullen fien. Onderwijlen drong den Zoone van Ulyffes door
in defe afgrijiTelijke duillerniflen met den deegen in de vuift , wel haafl: wierd hy gewaar een Iwak en duifler licht, foodanig als men des nagts op de aarde wel gewoon is te fien. Hy bemerkte de lichte Schimmen, die om hem heen vloogen; hy keerde die af met zijn deegea i aanftonds fig |
||||
Odyflea van Homerus. 373
hy de droevige boorden defer moerafllge Rivier>
wiens modderige en drabbige wateren niet anders deeden dan draajen ; op defen oever ontdekte hy een ontelbare meenigte van dooden, ontbloot van begraaffenis, die fig te vergeefs den ombarm- hertigen Charon aanbooden. Defe God , wiens eeuwigdurenden Ouderdom altsos droevig en ftuurs is, dreigt en drijft haar af, en nam daar op den Jongen Griek in zijn Boot. 'Tekmachm daar in tredende , hoorde het verfuchten eener Schimme, die fig niet kon troolkn. Wat is dan, feide hy , uw ongeluk, wie zijt gy op aarde ge- weeft ? Ik ben antwoorde defe Schimme, Na~ bopharfan geweeft Koning van het trotfe Baby- lon. Al de Volkeren van het Ooflen zidderden alleen op het gerucht van mijn naam, ik deed ffly door de Babyloniers aanbidden in een Tem- pel van Manner, daar ik verbeeld wierd door een Statue van goud, en voor welke men dag en nacht brandde de koiklijkfte Parfuimen van Etiopien: nooit dorft ymand ftraffeloos my te- genfpreeken: dagelijks wierden nieuwe vermaak- lijkheden opgefocht, om my het leven aange- naam te maaken; ik was noeh jonk en fterk. He- laas! wat voorfpoed was voor my noch niet overig, die ik op denTroon fou gefmaakt hebbenPMaar een Vrouwe,die ik beminde, doch fy my niet,heeft my doen gevoelen dat ikgeenGodwas,dieheeft my vergeven, ik ben niet meer, gifteren heeft men met pracht en praal mijn affche in een gui- de Lijkbufle gedaan , men weende, trok het hair uit, menfcheen fig te willen werpen in de Vlamme van mijn lijk-houtftapel , en met my te fterven : noch gaatmen fuchten aan de voet van mijn praalgraf, daarmen mijn affche in geleid A a 3 heeft; |
||||
374 Vervolg der
heeft; maar niemand beklaagt my, mijn gedach-
tenis felft werd gevloekt in mijn huisgefin, en hier beneden lijde ik reeds grouiame beleedigin- gen. T'ekmichus ontroerd door dit geficht, feide hem:
Zijt gy gedurende uw regeering waarlhkgelukkig geweefl ? hebt gy wel gefmaakt die fagte en flil- le vrede, fonder welke het herte des Menfchen altoos geflooten en benaauwd wert gehouden,felfs in het midden der weliuflen ? Neen, antwoorde den Bnbylomer, ik weet felfs niet wat gy feggen wilt. De Wijfen geven defen Vrede voor als het cenigfle goed: wat my aangaat, ik hebdierjooit gefmaakt, mijn hert is fonder ophouden gaande gemaakt door nieuwe begeerlijkheden van vrees en hoop; ik trachtede my felfs te verdooven, door mijn hertstochten den ruimen toom te geven; ik droegforgmijn dronkenfchap gedurig temaaken; de minfte tuiichen-poos van ftillerufte fou my bit- ter geweefl zijn. Zie daar den Vrede, die ik genooten heb: al het andere foil my een Fabel en droom fchijnen. Sie daar de goederen, die ik betreure. Den Babylonier op defe wijft fpree- kende, fchreide als een laf hertig Menfch, ver- wijfd door voorfpoed, en die nooit geleerd heeft kloekmoedig eenig ongeluk teverdragen; hyhad cenige Slaven by lig, diemen had doen iterven, om zijn Lijkftatie te vereeren. Mercuur had die aan Charon, nevens haar Koning overgelevert, en met een eenvolkomen oppermacht over defe Koning , die zy op aarde gediend hadden. De Schimmen defer Slaven vreefden niet meer de Schimme van Nabopharfan , fy hidden die ge- bonden , en deeden hem aan veel wreede on- waardighedcn. Den een vroeg hem: Waren wy niet
|
|||||
■.-..■.
|
|||||
Odyjfea van Homerus. 3 7?
niet alfoo wel Menfchen, alsgy? Hoe waart
gy foo onfinnig, van te gelooven, dat gy een Sod waart, kondet gy u met te bmnen brengen, dat gy yefprooten lijt uit eene flam, als ahean- deielMenlfchcn ? Een ander fpottende ,beet hem toe- Gy had reden van niet te willen, datmen u voor een Menfch hield , want gy waart een fchrikdier fonder beleeftheit. Een derde fe.de Wet hoe ! waar zijn tegenwoordig uw Vlejers? Onselukkige' gy hebt niet meer te geven,kond geef quaaf meer doen, fie daar eens, gy »g geworden een Slaaf uwer Slavciu DeGoden lijn langfaam in »t oeffenen der Gerecht gheit, maar eindehjk doen ly dat. Op defe harde en ruuwe taal floeg Nahpharfan zyni oogen ter aarde, trok het hair uit zijn Hoord door een overmaat van woede en wanhoop ^2t ron feide tegens de Slaven: Trek hem by de- ke- ten, fleep hem weg tegens wii en dank, lels fal hy de troeft niet genieten van xijn fchandete verbergen: al de Schimmen van A** moett* ooggetuigen daar van *ijn , om de Goden te rechtveerdigen, die lang genoeg verdragen^heb- ben, dat delen Godloofen op de aarde geheerfcht heeft Dit is, O BaMonier ! noch maar het begin uwer fmerten, bereid en maak. ugereed om geoordeeld te werden door den onbuigfa. men Minos, Rechter in het onderaardfche Ri k Gedurende defe redeneering van-den vreelle y-> ken Charon, raakte de Boot reeds aan eenoever van het Rijk van Pluto, al dcSchtmincnlepen toe om defen levendigen Menfch tebefenouwen, die onder het midden der dooaen in defe Boot verfcheen: maar op dat oogenbhk, foo als;J» lemathMvrMe voet aan Land fetten , vlooden Aa 4 zJi |
||||
If6 Fervolg der
zy, even als de fchaduwe in de nacht, die het
minfte licht van den dag verdrijft Charon den jongen Griek befchouwende met een minder ge- fronit wefen , en donker gcfigt, als hy anders we] gewoon was, feide hem: Gyfterveling van de Goden bemind, vermits het u toegelateniste koomen in het Ryke der dnifterniile, ontoegan- kelijk voor alie andere levendigen, fpoed u om te gaan daar het Noodlot u roept; gaa door de- fe duiltere weg naar het Paleis van Pluto, die gy fu.lt op zijn troon vinden, hy fal u toelaten in te gaan in die plaatfen, welkers geheim het my ongeoorloft is u te ontdekken. Hier op naderde lelemacbus met een groote tred, van alle kanten fag hy Schimmen huppelen,talrijker dan het zand aan de oever der Zeen; en in de beweeging van defe ontelbare meenigte, wierd hy betangen met een Goddelijkevrees, befchou- wende het diep (tilfwijgen deler woefte plaatfen. Zijn hairen reefen tebergenopzijnHoord, wan- neer hy quam aan de fwarte verblijfplaats van den ombarmhertigen Pluto , hy gevoelde zijn knien wankelen, het geluid zijner ftemme ont- brak hem , en ter naauwer nood kon hy defe woorden voor de Goden uitbrengen : Gy ziet, O vreeflelijke Godheit! den Zoone van den on- gelukkigen Ulyffes,\k kome om te wetenofmijn Vader reeds is nedergedaalt in uw Rijk, dan of hy noch is omfwervende op de aarde. Pluto fat op een elpenbeene Troon, zijn wefen
was bieek en ftreng , zijn oogen ingevallen en glinfterend, zijn voorhooft getronft en dreigend; 't gelicht van een levendig Menfch was hem ha- telijk, even als het licht de oogen dier bcellen beleedigt, die niet dan des rjachts gewoon zijn |
||||
Odyjfea van Homer us: $yj
uit haar hoolen tc komen. Aan zijn xijde ver-
fcheen TPraferpina, die alleen zijn oogen tot haar trok, en een weinig zijn hart fcheen te ver- £igten: zy genoot altoos een nieuwe en verfche lchoonheit, maar fcheen by haar goddelijke lief- fclijkheden gevoegt te hebben, iets,'t geenhard en wreed was voor haar Gemaal. Aan dc voet van den Troon was de bleeke Dood, alles af- maaijende met haar fcherpe Seiflen, dat fy ge- durig aanfette. Rondsom haar heen vloogen de fwarte zorgen, de wreede wantrouwens en wraaken, geheel bloedig , en met wonden be- dekt, de onrechtveerdige haat, en gierigheit die fig-felfs knaagt, de Wanhoop, die haar eigene handen verfcheurd, de dolle heerlliicht die alles omverwerpt, het verraad, dat fig in bloed wil baaden, en geen genoegen kan nemen in de qualen, die het felfs veroorfaakt heeft, de'nijd, die rondsom heen haar doodelijkvergifverfpreid, en verwoed fig omwentelt in de onmacht van rjiet te konnen fchaden, de Godloosheit, die fig verwringt in een diepen afgrond,daar zy wan- hoopende fig heeft in ter nedergeftort , atgrijfTe- lijke fpooken en verfoeijelijkegedrochtcn,diede dooden verbeeldenomdelevendigen te vervaren, affchouwelijke droomen,de vreeflelijke flaapeloos- heit immer foo wreed als de droevedroomen: al defc doodelijkedenkbeelden omcingeldendenfie- ren Pluto, en vervulden het Hof, daar in hy zijn ver- blijfhad. Hy antwoorde T'ekmachus met een fagtc ftemme, die de afgronden van Hebrus deed loei- Jen : Jonge fterveling het Noodlot heeft u dqen fchenden defe Vryplaats de Schimmcn toege- w'jd, volg het gropt befchik der Goden, ik fal u niet feggen waar uw Vader is, 't is genoeg A a j- dat |
||||
378 Fervolg der
dat gy vry gefteld word, om naar hem te fbe-
ken: vermits hy een Konuig op aardc isgeweeft, ftebt gy niet dan te doorloopen de eerie kant van het fwarte Tartaric, daar de quade Konin^en geftraft,en aande andere t\)dc&zEii7ueefihe\el- den, daar de goede beloont werden. Maarvan hier kond gy niet komen in de Elt%eejche Vel- den, dan alvorens Tartarie tehebbendoorwan- delt, lpoed u inder haaft derwaarts, en vertrek uit mijn Rijk. Op dit ftond fcheen Tekmachus te vliegen in
defe leedige en woefte plaatfen; foo haafte hy fig orn te verneemcn of hy zijn Vader weder fou zien, en om te wijken uit cle vrecflelijke tegen- woordigheit van defen Dwingeland, die dooden en levendigen in vreefe hield. Wei haaft be- merkte hy dicht by den fwarten Tartarus tezijn, daar een fwarte en dikkerook nit voortquam, wiens vergiftige reuk de dood fbu konnen ver- oorfaaken, fbo die fig verfpreide in de verblijf- plaats der levendigen. Defe rook bedekte een Strcom van vier en vlam , weikers gerucht ge- fijk was dat der fhelloopendfte Rivieren, wan- neer die van de hoogfte Rotfen afftortende in de diepfte afgronden nedervallen , en maaktdatmen fljets onderfcheidentlijk kan verftaan in defe droe- vige plaatfen. Telemachus; in 't verborgen van Minerva be-
mind, ging fonder cenige vrees in defe Kolk : aanftonds vernam hy een groot getal Menfchen, die gelceft hadden in de geringfte gelegenheit, en geftraft wierden, om dat fy na Rijkdommen getracht hadden door bedriegeryen , verraderyen, en wreedheden. Hy fag daar veelgodloofe Vern- iers, die onder fchijn van de Godsdienft te be- min-
|
||||
OdjJfeavanfJomerus. 379
minncn, fig daar van alseenfchoonendekman-,
tel badden bediend , om haar eerfucht te vol- doen, en lichtgeloovige Menfchen te bedriegen. Defe Menfchen, die de Deugd felts mif bruikt hadden , zijnde de grootfte Ciifte der Goden, wierden geftraft als de fchelmachtigfte van al- ien. De Kindcren , die haar Vaders en Moe- ders hadden vermoord, de Vrouwen, die haar handen hadden gebaad in 't bloed van haar Man- nen, de Verraders, die haar V'aderland hadden verkocht en overgelevert, na alle eeden te heb- ben gefchonden, leeden geen minder wreede ftrafFen , dan defe Veinfers. De drie Rechters dcr Helle hadden het dus gewilt, en lie de re- den daar van. 't Was,om datdefe Huigchelaars, niet te vreden met foo boofaardig te zijn, als de overige Menfchen, voor goede enoprechte wil- den doorgaan,en door haarfchijn-deugdveroor- faaken dat de Menfchen de rechte vroortien niet derven vertrouwen. De Goden, die zy befpot, en by de Menfchenverachtelijkhebbengemaakt, fcheppen haar vermaak, met al haar vermogen in 't werk te Itellen, om iig over defe belpot- ting te wreeken. Na defen verfcheenen andere Menfchen, die
het gemeen niet gelooft foo fchuldig te zijn, en echter de Goddclijke wraak ftrengelijk vervolgt. Defe zijn de Ondankbaren, Leugenaars, Vleijers, die het quade prijfen, quaadwillige berifpers, die de fuivere Deugd trachtten te bevlekken,einde- lijk de fulke, die lichtveerdig van faaken oor- deelen, fonder die in den grond te verftaan,en daar door hebben behdigt en gefchonden deach- ting der onnofelen. Maar onder alle ondank- baarheden , die wel fwaarft geftraft wierden, wel
|
||||
380 Vervolg der
was die, daarmen in vervald tegens dc Goden.
Wei hoe ! feide Minos, hy gaat door voor een ffchrikdier, die nalatig is ontrent de erkentenis, die hy behoort te hebben voor zijn VaderofVriend, van wien hy eenige hulp en ondeiftand ontfan- gen heeft;en foumen eer ftellen om ondankbaar te zijn ontrent de Goden, van welke men het le- ven ontfangen heeft,nevens al de gocderen,die 't in fig opfluit ? Ismen zijn leven niet meer aan de Goden verfchuldigt, dan aan de Vader felfs, daar men van gebooren is ? Hoe deefegebre- ken minder op aarde werden geftraft, en over't hoofd gefien , te meer zyn die in de Helle het voorwerp der goddelijke wraak , die niets kan ontflippen. Telemachus fiende deefe drie Rechters , die
gefeeten waren, en een Menfch veroordeelden, nam de Vrymoedigheit om haar af te vragen, welke haar misdaden waren. Aanftonds een ver* oordeelde het woord opvattende , riep uit: Ik heb nooit eenig quaad bedreven, ik heb al mijn leven vermaak genomen in weldoen , ik ben al mijn leven eerlijk, milddadig, reehtveerdig, en toegevende geweeft; wat kanmen my verwijten, of te laft leggen?Hier op feide Minos: Gy word niet befchuldigt in opficht van Menfchen, maar xijt gy de Goden minder fchuldig dan de Men^ fchen? Welke is dan defe gerechtigheit, daargy foo op roemt? Gy zijt in geen gebteeken geble*- ven ontrent de Menfchen, die niets zijn, en zijt deugdfaam geweeft; maar al die deugd hebt gy gebracht tot u eigen-felfs, en niet tot de Goden, die u defelve gefchonken hadden, want gy Wil- de genieten de vrucht van uw eigen deugd: dus hebt gy u felfs tot een Godheit aangeftelt; maar
|
||||
Odyjfea van Homerus. 3St
maar de Gotten, die alles gedaan hebben, en
niets gewrocht hebben dan om haar eigen-felfs, konnen van haar recht niet affiaan, gy hebt haar vergeteu,zy van gelijkenu,enuovergegevenaan uw eigen-felfs, vermits gy u felfs hebt wiilen zijn, en geeniins de haare. Zoek dan tegen- woordig, loo gy kond» vertroofting in uw ei- gen hart. Zie daar gy word voor altoos van de Menfchen afgeicheiden, die gy hebt wiilen be- hagen: gy word alleen aan uw eigen-felfs over- gelaten, die uw Atgod was, leer dat'er geen wa- re Deugd is fonder eerbied en liefde tot de Go- den , aan wien alles toebehoord. Uw valfche Deugd, die langen tijd de lichtgeloovige Men- fchen heeft verblind, werd ter nedergeworpen: de Menfchen niet anders oordeelende van ge-> breeken en deugden,dan voor foo verre die haar betreffen of niet, zijn verblind in opfichtvanhet goede en quade. Zie hier een Goddelijk licht, dat al haar uiterlijke oordeelen omverwerpt, dat veroordeeld , daar fy haar over verwonde- ren, en rechtveerdigt 't geen zy verdoemen. Op defe woorden wierd defen Wijsgeer als
van den Donder geflagen, ende kon figfelfs niet verdragen; 't welbehagen , t'geen hy eertijds ge- fchept had in 'tbefchouwen van zijn befadigtheit, moed , en edelmoedige genegenheden, veran- derde in wanhoop, 't geflcht van zijn eigenhart, Vyand der Goden, verltrekte hem tot (Iraf. Hy fag dat, en kon niet nalaten dat te fien. Hy zag de ydelheit der menfchelijke oordeelen en gedach- ten, die hy in al zijn daden had wiilen behagen* Hy maakte een algemeene omkeering aller din- gen in zijn hert, als of al zijn ingewanden te onderfte bovenkeerden; hy bevond fig nietmeer |
||||
382 Vervoig der
defclve , alle hulp en onderftand ontbrak hem
van binnen ; zijn gewiffe , welkers getuigenis eertyds hem foo geneuglijk was, verhief fig te- gens hem , en bewees hem met woede zijn dwaling, en de ydele luifter van al zijn deug- den, wanneer die de eer en dienft der Goden niet hebben tot haaroogmerk eneinde; hy wierd ontroerd en verbaart, vol van fchaamte, kna- ging en wanhoop; de Rafernyen pijnigden hem met, vermits 't genoeg was dat hy aan tfg-felfs was overgelaten, en zijn cigen herteenwree- ker was der gehoondc Goden ; hy focht de dui- fterfte plaatfen , om fig voor andere teverber- gen , maar kon die niet vinden; een angft- valhg licht , volgde hem over-al, over-al de fchitterende ftraleri der waarhcit, om de waar- heit te wreeken, die hy verwaarlooft had op te volgen; al wat hy bemind had , wierd hateliik voor zijn oogen, als zijnde den oorfpronk zij- ner qualen, die nooit fouden eindigen; dus fei- de hy by fig-fclfi : O onfinnige ! Ik heb dan Cioden noch menfchen gekend, noch my-felfs, neen, ik heb ntets gekend, nademaal ik het ee- nige en waarachtige goed nooit bemind heb • al- le mijn fchreeden zijn dwalingen geweeft, mijn Wijfhcit niet dan dwaafheit, mijn Deugd niet anders dan een godloofe en verblinde opgebla- fentheit, ik was een Afgod van myfelfs. Eindelijk fag Tetemacbus de Koningen die
geftraft wierden, om dat zy haar macht'mif- bruikt hadden: aan de eene kant bood een der Rafernyen als Wraak-Godefle haar een fpiege! aan, die al de mifmaaktheit enwangeftalteharer gebreeken levendig vertoonde: zy fagendie en men kon niet beletten met een te fen derfe'lver groove
|
||||
Odyjfea van Homer its. 383
groove dwaasheit, en gietigheit na ydele en be-
lagchelijke loftuiteryen, haar hardigheit voorde menfciien, wiens geluk zy hadden behooren uit te maakeii. haar ongevoeligheit voor de Deugd^ haar vreefe om de waarheit te Verilaan, haar ge- negenheden voor laffe menfchen en vleijersi haar forgloosheit, flapheit, toegeventheit, wan- trouwen, hoogmoed, en overmatige koftelijk- heit, gegrondveft op de verwoefting harer volke- ren , haar eerfucht om een weinig ydele Glory te koopen ten prijs en koite van het bloed harer Burgers, eindelijk haar wreedheit, die dagelijks haar nieuwe welluften doet opfoeken in de tra- nen en wanhoop van foo veel ellendige men- fchen. Zy fagen fonder ophouden in dele Ibiegel,
Vreeffelijker en affchuwelijker dan Chimera, door Bellerophon overwonnen, of de Hydra van Lema door Hercules ter nedergevelt, of Cerbe- rus felfs, niet tegenftaande die uit zijn drie ope- ne muilen een fwart en vergiftig bloed braakt, bequaam om het gantfche geflagt der ftervelingen op den aardbodemte befmetten. Terfelver tijd fag menaan deanderezijde een
andere Raferny, die met befpotting al de lof- tuiteryen herhaalde, daar de vleijers gedurende Uar leven haar mede hadden opgehoopt, e« de kap gevult, en bood haar een andere fpiegel aan, daar zy fig-felfs foodanig befchouwden, als de vleijery haar had afgemaalt; de tegenftrijdig- heit defer twee afbeeldfels verftrekte tot nrarfe harer ydelheit: men bemerkte dat de boofaar- ^jgfte onder defe Koningen, de fulke waren* diernen in haar leven de heerlijkfte eertitekn en grootfte loftuiteryea had gegeven, vermits de boofert
|
||||
384 Fervolg der
boofen meer te vreefen zijn dan de goeden , etl
de eerfte fonder eenige fchaamte konnen verdra- gen de laffe vleijeryen der Dichters en Redenaars van haar tijd. Men hoort haar fuchten in de diepe duifter-
niffen, daar zy niet anders konnen fien dan be- fpotting en belchimping, die zy verdragen moe- ten: niets is ontrent haar, die defelve afweeren, tegenfpreeken, ofverwtrren, daar zy anders op aarde pleegen te fpeelen met het leven der men- fchen, en voorgaven dat alles gemaakt was om haar te dienen. In de Tartarus zijn zy overge- geven aan fekere koppige flaven; die op haar beurt haar doen gevoelen een wreede dienftbaar- heit; zy dienen met droefheit, en haar is geen hope overig gelaten, dat haar gevankenis ooit fal verlicht of verfagt worden; zy zijn gekomen onder de roede en het bedwang defer Slaven, haar onverfoenelijke Vyanden en Dwinglanden, even als een aambeeld onder de hamer der Cv- clopen , wanneer Vulcaan die aandrijft om te ar* beiden in de brandende ovens van den berg Etna. Telemachus befchouwde defe bleeke, argrijfle-
lijke, en bedroefde wefens. 't Is een fware droefheit die defe halsftrafFelijkenknaagt; zyheb^ ben een affchrik van haar eigen-felfs, en konnen fig daar van niet ontlaften, even foo weinig als haar natuur uitfchudden; zy hebben geen ande- re ftrafFe harer gebreeken noodig , dan haar ge- breeken felfs; fonder ophouden fien zy die in al haar wangeftalte en leelijkheit, zy komen haar voor als affchouwelijke fpooken, en vervolgen haar gedurig : om fig daar van te bevfijden, fien zy om na een dood, machtigerdan die haar van
. |
||||
OdyJJea van Homerus. 385
van derfelver lichamen heeft afgefcheiden. In
de wanhoop daar zy fig in bevinden, roepen *y een dood te hulp, die alle gevocten en kennuTe in haar mag verdooven en uitbluflchen; zy yer- foeken de afgronden dat die haar wil en mfwel- gen, om te verfchuilen voor de wreekende ftra- lcn der Waarheit, die zy vcrvolgt hebben; maar zy werden bewaart tot de wraak, die geitaaig op haar druppelt, fonder dat die immer fal ver- droogen. De Waarheit, die xygevreeft hebben te fien, verltrekt haar tot ftraf. Zy Hen die, en hebben geen oogen, dan om te hen dat die tegens haar figverheft. Derfelver gehcht t eften verfcheurd haar, even als den Donder die fon- der iets van buiten te befchadigen, doordnngttot in de ingewanden, en even als hetmetaal meen gloejendlnooven, haar ziel wordI als wergooten door dit wraakvier, maar blijft beftendig, endc verteertniet, word wel ontbonden tot aande eer- fte beginfelen des levens, maar kan met Iterven, men word buiten figfclft verrukt, men kan met vinden eenige fteun of rufte voor een oogenbl*, en behoud niet dan een woede tegens iig-lelts, en een verlies van alle hoop, die dol en onlin- r,1bnder foo veel voorwerpen, die feUmaeb**
de hairen deeden te bergen ryfen, lag hy ver- fcheide der oude Koningen van Lydu die ge- ftraft waren, om dat zy de wellutten van een verwiift leven meerder geacht hadden , dan atn arbeit, die onaffcheidelijk moet zijn vandervo- ninglijke waardigheit tot trooft der volkeren. Deefe Koningen verweten malkander haar
blindheit: de een zeide tegens den ander, die zijn Soon geweeft was : Heb ik u met dikwils in II. Deel. Bb m*
|
||||
386 Vwvdghr
mij n ouderdom, en yoor mijn dood aangemaand,
dat gy mijn fouten en gebreeken door onacht- faamheit begaan , foud vcrbetcren. Den Soon ajitwoorde , O ongelukkigc Vader/ gy zijt het die my bedorven hebt, 't isuwvoorbeeld dat my gewent heeft tot trotsheit en hoogmoed, en om de menfchen hard te handelen, u fiende regeeren met foo veel laf heit, en omringt van foo veel bedorvene vleijers, heb ik ongevoeligdevleijery en vermaaklijkheden bemind. Ik heb gelooftdat alle overige menfchen in opficht der Koningen, even foo veel waren alsde beeften in opiichtder menfchen; dat is van foodanige beeften , daar- men geen werk van maakt, dan voor foo veel zydienft en gemak veroorfaaken. Ik heb fulks gemeend j engyhebt my hetdoengelooven, en om deefe reden lijde ik foo veel qualen , want ik heb u nagevolgd. Bydefe verwijtingenvoeg- den zy afgrijlTelijke vervloekingen, en fcheenen vervoerd door woede om malkander te verfcheu- teii. Rondsom defe Koningen huppelden als Nachtuilen de wreede vermoedens, valfche qp- joeren, en wantrouwens, diedeVolkerenwree- ken van de hardigheit der Koningen , den on- verzadelijken honger tot rijkdommen , de val- fche GVyaltoos wreed, de laffeverwijrtheit,die de onheilenverdubbeld, welke men altoos lijd, bonder ooit te verfchaffen beftendige vermaakke- l,ijkheden. Men fag veel defer Koningen ftren- gelijk geftraft, niet wegens de fouten die zy be- dreven hadden, maarom hetgoed datzyfouden hebben konnen verrichten ; al de gebreeken der Volkeren, veroorfaakt door het achteloos onder- houden derWetten,wierden defe Koningen toege- reekent, 00k wierd op haar, rQekerting geftelt al de wan-
|
||||
Odyjfea van Homerus. 387
wanordres,die veroorfaakt worden door den hoog-
moed, welluft, en alle andere buitenfpoorigheden , die de menfchen werpen in een ftaat van geweld,en verfoeking tot verachting der Wetten om goed te verkrijgen. Boven al wierden ftrengelijk ge- handeld foodanige Koningen , die inplaats van goed te xijn, en neerltige herders van het Volk, niet anders hadden gedacht, dan om de kudden te verwoeften als verfcheurende Wolven. Maar 't geen Telemachus noch meer verbaafde , was dat hy in defen afgrond der duifternilTen en ran> pen noch een groot getal Koningen fag, die op ; aarde hebbende doorgegaan voor genoegfaam goede Koningen, echtef waren overgegevenaan de ftraffen van deri iviaxtenTartarus, om dafz,y haar hadden laten regeeren door boofe, en arg- liftige menfchen ; zy wierden geftraft orn mif- ; drijven , die onder haar gefag gefchied waren; dat meer is defe Koningen waren voor het mee- rendeel noch goed noch quaad , maar haar laf- heit was altoosfoo groot geweeft, datzygevreeft hadden dewaarheitteerkennen, zy hadden nooit finaak in de deugd gehad, en nooit geproeft het vermaak van weldoen. Wanneer Telemachus uit defe plaatfen vertrok
gevoelde hy fig verlicht, even als of hem eert Berg van de borft genomen was:door defe vcrlich- ting begreep hy het ongeluk der geener, die daar in °pgeflooten waren , fonder hoop van ooit weder daar te fullen uitkomen; hy was verbaaft te fien,dat de Koningen ftrcnger geftraft wierden,dan alle an- dere fchuldigen: Hoe! feide hy» foo veel pligten, foo yeel gevaren, foo veel valftrikken, foo veel fwarigheden om de waarheit te erkennemom fig te befchermen tegens anderen , en zijn eigenfelfs, Bb z em- |
||||
388 Vervolgder
eindelijk noch foo vreeffelijke pijnen re mocten
lijden in de Helle, naar datmen in die foo korte leven, is heen en weer bewoogen, als een bal ge- kaatft, en in allerlei faaken gedwarsboomt. U! hy is onfinnigdiefoekt te regeeren; gelukkighy, die fig bepaald in een middelmatige en vreedfame gelegenheit, daar in de deugdhem minderfwaar is. Defe opmerkingen maakende, wierd hy van binnen ontroerd, beefde , en verviel in feekere verbaaftheit, die hem feekere wanhopp deedge- voelen defer angelukkigen, die hy quam te be- Ichouwen; maar na mate dat hy zig arfonderde van dit droeve verblijf der duifterniflen, afichrik en wanhoop, begon zijn moed een weinig aan te waffchen , hy haalde zijri adem , en fag van verre het fuivere en fagte licht van het verblijf der Helden. Hier hadden al de goede Koningen haar ver-
blijf, die tot noch toe de menfehen wijifelijkbe- ftierd hadden, zy yvaren afgefoncertvan de ove- rige rechtveerdigen: gelijk de boofaardige Prinfcn in de Tartarus oneindig meer finerten leeden, dan alle andere fchuldigen van geringer gelegen- heit ; insgclijks de goede Koningen genooten in de Elifeefcbe Velden een ongelijk grooter ge- luk dan andere menfehen die opaardedeDeugd bemind hadden. Tekmackus naderde defe Ko- ningen, die in welriekende BolTchagien gefeeten warenop altoos grbeijendeenbloeijendefooden, duifend kleine beekskens van een klare ftroom bevogtigden defe fchoone plaatfen, en verfchaften een aangename koelte ; een oneindig getal vo- gelen deeden defe Boflchen weergalmen door het foet gefang barer fiemme; te gelijk fagrnen onder haar voetende lieffelijke bloemenderLen- |
||||
Odyjjea van Homerus. 389
te,enderijke vruchten van denHerft, dieaande
boomen hongen; nooit gevoeldemen daar de bran- dende hittens der Hondsdagen, nooit dorften de fwarte Noordewinden daar blaafen , of voort- brengen de ftrenge koudens van de felle win- ter , noch den Oorlog met bloed bevlekt, noch de wreede nijd,die met een vergiftigetant de gekrinkelde adders dood in haar boefem, en tuflchen de armen. Dc Jaloufie, net wantrou- Wen, de vreefe, of de ydele begeertens naderden nooit dit gelukkig verblijf der Vrede. Den dag eindigde daar nooit, en de nacht met haar don- kere fchaduwen was daar niet bekend; een flii- ver en fagt licht omfcheen de lichamen defer rechtveerdige Menfchen , en omcingelden die met haar nralen , als met een kleed; dit licht was niet als het geen de oogen der ellendige flervelingen beftraald , en niet anders is als dui- fiernilTe. 't Is veel eer een Hemelfche Glory, als licht; 'tdoordringt op een fcherpe wijfe dedik- fte lichaamen , meer dan de ftrajen der Sonne het fuiverfte Criftal; nooit verbijfterd het de oo- ;gen, maar verfterkt die in tegendeel, eri voed in t binnenfte der Ziele, ik weet niet welk een hel- derheit. Met dit alleen werden de gelukfalige Menfchen gevoed, 't gaat van haar uit, enkomt tot haar in, \ word met haar vereenigt,ty gevoe- l^nenademendatj en'tdoetin haar aangroeijen een oorfpronk van vrede enblijdfchap, die nooit verdroogtof ophoud, lyxijnverdronkenindefen afgrond van blijdfchap, even als de VhTchenin 't herte der Zee, 2y willen niet,en hebbenalles fonder iets te hebben , want de fmaak van dit fuivere licht bevredigt den honger harer Ziele; al haar begeertens zijn verfadigt, en haar volko- Bb 3 menheit |
||||
390 Vervolg der
menhcit is verheven boven al het geen verhon-
gerde en uitgeteerde Mcnfchen op aarde foeken; al de vermaaklijkheden, die haar omringen xijn niets by haar , vermits den overvloed van haar geluk, dat fy van binnen genieten , haar geenig gevoelen overlaat, voor t geen zy aangenaam van buiten fien; even als de Goden, die verfa- digt van Nettar en Ambrofijn, tig niet fouden feweerdigen groote fpijten tegebruiken,alsmen
aar die aanbood aande koftelijkuetafelderfterf- felijke Menfchen; alle qualen vlieden ver af van defegerulte plaatfen, de Dood, Siekte, Armoe- da, Droefheit, Beklag, Verwijt, de Vreefen, en Hoopen felfs, die meenigmaal foo veel kof- ten als de Vreefen, nare Geiichten, Onfmaak- lijkheden en Verdrieten konnen daar niet iliko- men: eer fouden de hooge Bergen van Tbracien, welker krninen altoos met Ys en Sneeuw be- dekc zijn van den aanvang der Wereld, konnen verfet wordeti uit het middelpunt der aarde, dan de herten defer rechtveerdige Menfchen bewoo- gen worden; alleen hebben fy mededoogen met de ellenden, die de fterffelijke Menfchen op de aarde omringen en drukken; maar 'tis een fagt en vreedfaam mededoogen, dat geenfins haaronj veranderlijk geluk beweegt; een eeuwig-durende Jengd, een Gelukfaligheit fonder einde, een god- delijke Glory is op haar wefens argemaalt, haar vreugde heeft niets't geen dwaas en onbehoorlijk is, 'tis eeiifagt en edelmoedigeWijdfchap, vol van Majejkie, 't is een verrievene fmaak van waarheit en deugd , die haar vervoerd ; zy zijn fonder ee- nige tuiTchenvallen t'aller tijd in defelvc bewee- ging van gemoed . daar een Moeder fig in be- vind, die haat Soon weder k-rijgt , welke if vermeind dood te zijn, endefe blijdfchap, die de Moe-
|
||||
Odyjfta van Homerus. 391
Moeder wel haaft ontflipt , vlied nooit uit het
herte defer Menfchen; nooit verflaauwt die voor een tijd, die is altoos nieuw voor haar;zy wor- den vervoerd door defe dronkenfchap , zonder ontroerd of verblind te worden; zy onderhou- den den anderen van 'tgeen fy fien,offmaaken; zy gedenken met vermaak aan defe droevige i maar korteJaren,daarin fy hebben moeten firij- d en tegens fig-felfs, den vloed der bedorvene Menfchen om Vroom te worden; zy verwon- deren fig over den byftand der Goden, die haar als met de hand geleid hebben tot de Deugd, in 't midden van foo veel gevaren. Ik weet niet Wat Goddelijks geftadig in haarherten vloeid,als een ftroom der Godheit felfs , die fig met haar vereenigt; zy fien, zy fmaaken dat zy gelukkig zijn, en gevoelen dat zy het altoos zijn fullen; ty fingen gefamentlijk op lofzangen tcr eere van de Goden en maaken gefamentlijk als maar eene ftemme, gedachte , een hart en een geluk uit, die in deft vereenigde Zielen als een Ebbe en Vloed is. In defe Hemelfche vervoering roller! de Eeuwen veel fneller by haar, dan de unren by de Menfchen, onderwijlen nemenduifenden duifend verlopene Eeuwen niets weg van haar geluk, dat dagelijks aanwafcht, en altoos nieuw; is; zy regeeren gefamentlijk niet op thrponen, die menfchelijke handen konnen t'onderfte bd- ven keeren,maar in fig-felfs met eenonbeweeg- lijke kracht, Want fy hebben niet meer van noo- den ontfagchelijk te zijn door een macht, ontleent van een geringen ellendig Volk,zydragengeen ydele kroonen meer , welkers luifter foo, veel Vreefen, en moeijelijke forgen verbergt, de Goden felfc hebben haar gekroont met eigener Bb 4 han-
|
||||
59* Very dig der
handen, en dat met kroonen, die nooit fullen
verwelken. Tekmachus, die zijn Vader fogt» en gevreeft
had hem in defe plaatfen te fullen vinden , was foo bevangen met de fmaak defer vrede, blijd- fchap en geluk, dat hy nu wenfchte hem daar te ontmoeten, en bedroefde fig, dat hygenood- faakt was vervolgens weder te keeren onder het gefelfchap der Stervelingen. Hier , feide hy, word het ware leven gevonden, en 't onfe is als een dood; maar'tgeen hem verwonderde, was dat hy foo veel Koningen gem-aft fagindefwar- te 'Tartarus, en foo weinig inde Eltz,eefcbeVc\- den, hy begreep dat'er weinig Koningen waren, foo ftandvaftig en moedig, om haareigenemacht te wederftaan, en te verwerperi de Vleijery van foo veel Menfchen die haar hertstochten gaande maaken. Dus zijn de goede Koningen feerfeld- faam, en het meerendeel foo boos, dat de Go- den niet rechtveerdig fouden zijn1, foofy, na haar macht gedurende haar leven mif bruikt te hebben , defelve na haar dood niet ftraften. Telemachui zijn Vader Ufyjfes niet fiende onder
defe Koningen, focht ten minlte den Goddeli jken Laertes zijn Grootvader te fien. Terwijl hy te fergeefs focht , naderde hem een eerwaardig Grijfaard , met een wefen vol van Majefteit. Zijn ouderdom fcheen niet als die van andere Menfchen die door den laft der Jaren werden in 'tgraf gerukt; alleen fag men dat hy oudge- weeft was voor zijn overlijden; 't was een ver- menging van al het geen den ouderdom deftigs hceft, met al de aangenaamheden der Jeugd; want defe bekoorlijkheden der jeugd, waflchen felfs in de fwakfle Grijfaards op nieuw wederom aan,
|
||||
Odyjfia van Humerus. 393
aan, op dat ftond, als fy in de Elifeefcbe Velden
werden ingelaten. Deft Mannaderdemethaaft, befag Tekmachus met Welgevallen, en als een Perfoon, die hem lief en waard was. Telema- ibus, die hem niet kende , ftond als verbaaft eh opgetogen Ik vergecf het u, O mijn Zoone! feide defen Grijtaard, dat gy my niet kend, ik ben Am pus, Vader van Laertes, en had mijn dagen geeindigt, een weinig voor dat mijn kleine Zoon Ulyjjes vertrok, om te gaan na de belege- ting van Trojen, doemaals waart gy noch een klein kind, op de armen van uw Voedfter , op die tijd had ik al groote hoopen van u opgevat, en die hebben my niet bedrogen , mits ik u fie nederdaalen in het Rijke van Pluto, omuwVa- der te foeken, en dat de Goden in defe onder- neeming u onderfteunen. O gelukkig Kind ! de Godert beminnen u, en bereiden voor u een Glory, even als die van uw Vader; O! war. ben ik felfs gelukkig u te lien foeken naar uw Vader TJlyjfe> in deefe plaatfen , hy leeft noch, en word beWaard om ons Huis weder te ver- heffen in het Eiland van Itaca; Laertes felfs, al- hoewel gedrukt door den laftder Jaren, befchouwt noch het licht der Sonne,en wachtdatzijnZoo- he komt, om hem de oogen te fluiten. Du$ ^ergaan de Menfchen als de Bloemen, die des morgens fig openen, en des aVonds verflenft ter aarde leggen,' en met voeten getreden worden ? De geflagten der Menfchen vloeijen door, even als de Golvcn van een driftige Rivier, nietskart de tijd ophouden, die alles met fig fleept, 'tgeen onbeweeglijk fchijnd. Gy felfs, Omijn Zoon f die tegenwoordig geniet een Jeugd, foo leven- dig, en vrugtbaar met foo veel vermaaklijkhe-< Bb j den, |
||||
394 Fervolg der
den, gedeiik dat defen fchoonen Ouderdom, die
als in zijn bloei ftaat,bynafoo haaftfalverdroogt als ontflooten zijn, gy fult ongevoelig defe lief- felijke bekoorlijkheden, die aangenaame vermaak- lijkheden , die kracht, gefonfheit, en blijdfchap als een droom verdweenen fien, daar van fal niet, dan een droevig geheugen overblijven; dc quijnende Ouderdom . Vyandinne der vermaak- Iijkheden, fal uw aangeficht berimpelen, uw lig- chaam nederbuigen, uw bevende leeden verfwak- ken»den oorfpronk derVreugde in uw hert verdoo- ven, u het tegenwoordige onfmaakelijk maaken, het toekomende doen vreefen , uw voor allei doen ongevoelig zijn , behalven voor de droef- heit. Defe tijd fchijnd noch ver afgefonderd: Helaas! mijn Soon , bedrieg u felfs niet, die fpoed, fie die komt, en ftaat voor de deur , 't geen [met foodanigen fnelheit komt, dat is niet verre van u, en het tegenwoordige, 'tgeenweg- vliegt, werd vernietigt op dat ftond , als wy ipreeken, en'tkan niet herroepen worden. Maak dan nooitftaat, mijnSoone! op het tegenwoor- dige, maar hood u binnen het beftek derftrenge en ruwe Deugd in opficht Van het toekomende. Bereid voor u felfs door fuivere feden, en lieP de tot de gerechtigheit een plaats in dit gelukkig verblijf des Vredes; gy zijt gebooren om te re- feeren na uw Vader Vlyjjes, en fult hem wel haaft
en meefter in Itaca; gy zijt gebooren omtege- bieden, maar Helaas! mijnSoone, hdebedrieg- lijk is de Koninglijke waardigheit j wanneer- men die van verre befchouwt, fietmen nietan- ders dan luifler, gefag, en welluften, maarvan naby is alles diftelig ; een particulier kan fon- der zig te onteererveen fagt en burgerlijk leven |
||||
Odyjfea van Homerus. 39?
leiden maar in tegendeel een Koning fonder
fchanden geen gemakkelijk leven opvolgcn, hy moetV1 bevlijugen in de plichten z,jner Sdieninl, hy is aan alle menfchen inn regee- rhS fthifldfr, 1 is hem niet geoorloftalleenvoor figfelfs teripi, *ijn minftc gebreeken ttffti.vaneen oneindiKKevolg, vermits die veroorfaaken het ofgduHer Voikeren, endikwils veelEeuwen na een gedurendc, hy moet inbindende ftoutheit drr boofen, onderfteunen de onnofelhe.t, en den biter verdrijven ; 't is niet genoeg dat hy felts Keen quaad doet, maar moet al het mogehjk eoet betrachten tot welwefen van zijn Staat; t is met genoeg dathy goet doet voor figfelfs; maar moet alle qualen belettendie anderefouden docn, foo vi niet wederhouden wierden. Vrees dan, miin Zoon, vrees dan een foo gevaarhjke gele- eeiiheit wapen u met moedtegens a eigenfelrs, Fegens uw driften , en de vleijers. Defe woor^ den uittende, fcheen Arcefim door een Godde- lijk vier aangeblafen, hy betoonde aan Telema- chus een wefen, vol van mededoogen voor de oualen, die de Koninglijke waardigheitverfellen: wanneer die, feide hy, werd aangenomen, om de bcgeerte te voldoen, isdienietanders dan een affchouwelijke dwingelandy; wanneer die werd aanvaard om te vervullen de plichten van een groot volk te beftieren, even als een Vader iijn kinderen, is die niet dan een lafhge djenftbaar- heit die een mannemoed en heldhaftig geduld vereifcht: daar door is het feeker dat zy,die met eent oprechte Deugd op aarde geheerfcht hebben, doot de almacht d'ef Goden hier genieten een voU maakt geluk, foo vecl als de Goden gevenkon* fictv. ~
Ge-
|
||||
396 Vervbtg der
Gedurende dat Arcejius op dele wijfe lpfaJr^
greepen zijn.woorden plaats in 't binnenfte des herten van 7'elemachus, en fchooten daar wortel j even als een bequaam werkmeefter in 't koper graveerd onuitwiiTchelijke gedaantens , die hy wil vertoonen voor de oogen der latere nakome- lingfchap. Defe wijfe woorden drongen door als een blixemvier tot in 't herte van Telemachus, en hy gevoelde fig daar door bewoogen en ont- roerd, en ik weet niet Wat goddelijks zijn Ziel fcheen te ontvonken; 't geen hy innigfi zijn Va- derland toedroeg, verteerde hem', hy kon defe geweldige beweeging niet wederhouden of tegen- ftaan, 't was hem een fagte en vreedfame droef- heit, eenlevendigenvermaakelijkgevoelen, ver- mengt met een pyn, bequaam het leven te be- rooven. Vervolgens begon Tekmachus vrymoediger a-
dem te halen, hy erkende in het wefen van Ar- cejius een groote gelijkheit met dat van Laertes i felfs geloofde hy diergelijke trekken gefien te hebben in het wefen van zijn Vader Ulyjfes , als fiy vertrok naar de belegering van Trojen ; dit herdenken deed zijn hert week worden, de fag- te tranen vermengt met blijdfchap rolden langs zijn kaaken , hy wilde een perlbon, hemfoo waard , omhelfen ; verfcheidemaal trachtte hy fulks i doch te vergeefs , te doen > de- fe ydele Schimme ontflipte zijn omhelfingen, even als een bedrieglijke droom ymand ont- fchiet, diedefelvegeloofttegenieten; danvlood een vluchtig water voor zijn beroerde mond, dan bewoogen zijn lippen om woorden te ui- ten, diedc beklemde tDnge niet kon voortbrcn- genj
|
||||
■
|
|||||
Odyjfea van Homer us. 397
gen; zijnhanden metkracht uitgeftrekt, konden
niets grijpen: dus konde Telemachus zijntecder- hertighcit niet voldoen; hy fag Arcejius, hoot? de , en fprak ihet hem, maar kon hem niet aan- raaken, eindelijk vroeg hy hem, wie die men- fchen waren, die fig om en by hem bevonden. Gy ziet mijn Soone , feide defen wijfen Grij- faard, defe menfchen, die geweeft zijn het cie- raad haarer Eenw, de Glory, en het geluk van het mentcheiijk gellagt, gy fiet het klein getal der Koningen die dat waardig zijn geweeft > en met getrouwigheit de bediening van Goden op aarde hebben waargenomen: de andere , die gy ontrent haar fiet, maar afgefonderd door dele kleine Wolk , hebben en genieten een Glory, die vry grooter is , dit zijn waarlijk Helden, maar de belooning van haar dapperheit en Krijgs- tochten kan niet vergeleeken worden , met die der wijfe, rechtveerdige, en weldoende Konin- gen: onder defe Helden fiet gy Thefeus, die het wefen een weinig droevig ftaat, en het ongeluk gehad heeft van een liftige Vrouwe al tc licht te geloven, en is noch bedroeft dat hy Neptuin op foq een onrechtveerdige wijfe de dood van zijn Soon Hippolitus heeft afgevergt, gelukkig was hy foo hy niet al te lichtveerdig en ras zig verbittert had: ook iiet gy Achilles, leunende op zijn lancie, ter oor- faak van de wondc, die de eerlople Paris hem in de hielen heeft gegeven, en waar door hy het leven verloor ; foo hy anders maar foo wijs, rachtveerdig , en befadigt , als wel onverfaagt lyare geweeit, de Goden fouden hem langer regee- ring vergunthebben, maar hy heeft mededoogen gehad met de Phitiotey en Dalopiers, over wel- *e hy na de dood van Peleus had mocten ge- bie-
|
|||||
39$ Vervolg der
bieden ; zy hebben foo veel Volkeren niet willen
averleveren ter befcheidenheit van een opgebla- Jcn menfch, lichter gaandete maakendan deon- fluimige Zee, de Schik-Goddinnen hebben den draat zijnes levens afge(heden,en hy is geweeft even alseen ontlooke bloem, door het fcherpe ploegyfer ternedergevelt, die valtvoorheteindedesdaags, daar in men die heeft fien opfchieten. De Go- den hebben fig van hem niet anders willen bcdie- nea , dan door ftormen en onweren om de menfchen te ftraffen. Sy hebben Achilles ge- bruikt om de muuren van Trojen om-vcr te wer- pen, en te gelijk te wreeken den meineed van Laa- medon, en de onkuifche liefde van Paris; na dus hem gebefigt te hebben als een werktuigha- rer Wrake, zijn zy bevredigt, en hebben gewei- gerd op de tranen van Thetis defen jongcn Held laager qp aarde te luten, die nergens anders toe bequaam was, dan om de menfchen te ontruf- ten , en Landen en Koningrijken te verwoe- ljen, Maar fietgy dien anderen wel met dat woefte
wefen, 't is Ajax, den Sooncvml'alaman, en Neve van Achilles, buiten twijffel is u niet on- bekendzijn Glory in. 't ftrijden, na het overlijden van, Achilles gaf hy voor datmen deffelfs Wape- nenaangeenanderkongeven danaanhem, uw Vader gcloorcie hem niet te konnen wijken, de Qraahen oordeelden ten voordeelevan UlyJJes, A- jax benam uit wanhoop fig het leven; de ver- ontwaardingen wanhoop ltaannoch op zijnwe- if a aigcmaait: nader hem nietmijnSoone, want hyfongeloovendatgy hem in zijn ongeluk zoud willen befchimpen, 't is recht datmen!jhem be- klaagt,, ziat gy niet hoe droevig dat,hy ons be- fchouwd,
|
||||
Odyjfea van Homerus. 399
fchouwd,en gramfteurig de donkereBoflchagie in-
treed, verrtiits wy hem hateljjk zijn. Aan deanderc fijde fietgy//<?ffer,dieonverwinnelijk fou geweeft zijn, foo den Soone van Thetis niet was in dc Wereld geweeft; maar belie Agamemnon , die daar gaat, en noch met fig omvoerd de merk- teekenen der trouloosheit van Clytemneftra. O mijn Soone! ik ben verbaaft, ged'enkende aan de ongelukken van dit Huifgefin, van de godloofe Tantalus, de verdeelingen der twee gebroeders A- treus en Thieft.es hebben dit huis met affchrik en bloed opgevuld. Helaas! hoe veel miftteden fleept eene na fig ? Agamemnon wederkeerende aan 't hoofd der Grieken van de belegering van Trojen, heeft geen tijd gehad om lang te genie- ten de Glory der Vrede , door hem verkregen. Dufdanig is hetnoodlotvanmeeft alle Overwin- naars; al de Menfchen , die gy daar fiet, zijn ontfagchelijk geweeft in denOorlog,maar niet aan- nainne'ijk of deugdfaam , dus zijn zy niet dan, 'n de tweede verblijrplaats der Elizeefche Vel- den. Watdefe aanbelangt, die hebben geheerfcht met
gerechtigheit, enhaarOnderdanen bemind,zyzijn Vrienden der Goden, terwijldat^W/« en Aga- memnon vol van woede en raierny,als nog hier haar iouten en natuurlijke gebreeken behouden, ge- durende dat zy te vergeefs haar leven beklagen 1 geen zy verloren hebben, en fig bedroeven van niet anders te zijn dan onvermogende en ydele Schimmen. Dele rechtveerdigen,zijnde ge- fuiverd door het Goddelijke licht, daar zy mede gevoed zijn, begeeren niet meer, dan dit haar geluk, zy befchouwen met medelijden het woe- den der fterv.elingen, en de grootfte befigheden, |
||||
40© Vervdlg der
die de eerfuchtige menfchen vervoeren, fchijnen
haar niet anders dan kinderfpel; haar herten zijn verfadigt met de waarheit en deugd, die zy in den grond uitpluilen, zy hebben niets te lij- den van (igfelfs, of anderen; hoe meerder be- geerte,hoe meerder forgen vreefe, maar alles heeft met haar een einde genomen, uitgenomen de blijdfchap, die niet kan eindigen. Befchouw, mijn Soone! den ouden Koning hachus, die het Koningrijk van Argos gefticht heeft, gy fiet hem in defe fagte majellueufe ouderdom, de bloemen waffchen onder zijn voeten , en zijn lichte tred fchijnd wel het vliegen van een vo- gel, hy houd in zijn hand een goude Lier, en in een eeuwig-durende vervoering fingt hy op de Wonderen der Goden, een uitgefocht par- fuim vloeid uit zijn hert en mond, de melodie van zijn Lier en ftemme verrukt Goden en men- fchen , dus werd hy beloond, om dat hy zijn volkeren , binnen den omkring zijner nieuwe muuren by-een vergaderd, bemind, en Wetten ge'even heeft. Aan de andere kant tuffchen defe Myrten kond gy (ten Cecrops den Egypte- naar, die de eerfte binnen Athenen geregeerd heeft, een Stad de wijfe Godinne toegewijd, wiens naamzydraagt. Cecrops, daar invoerende de wijfe en heillame Wetten van Egvpten voor GriekenUnd', den oorfpronk der goede Konften en ^eeden , verfagtte het verwilderd geftel der Burgers van Attica, en vereenigde die door de banden der Maatfchappy. Hy was rechtveer- dig, beleeft, en mededoogend, hy lier zijn On- derdanen in overvloed, en zijn huifgefin in middel- matigheit, niet willende dat zijn kinderen na hem fouden gefag hebben, nademaal hy oordeeW |
||||
Odyjfed van Homertts. 401
de dat andere het waardiger waren. Ook
moet ik u in defe kleine valleije ILritthun vcrto- nen, die het gebruik van filver voor munt heeft uitgevonden , hy deed dat, met dit inligt om den Koophandel tuffchen de Ste ieri van Griekett- land te verlichten, rriaar hy voorfag het onge- mak gehegt aan defe uitvinding. Schikt u, fei- de hy, tegens al defe volkeren, om de natuur- lijke Rijkdommen, die de waarachtige lijn, tc , vermeerderen; bebouwt het Land om een groo- ten overvloedvan granen, wijn, olie, envruch- tcn te hebben. Onderhoud een meenigtc van vee , die u mogen voeden met haar melk, en dekken met haar wolle. Op defe wijfe fult gy n in ftaat (lellen , om rtimmermeer de armoe- de te vreefen, hoe meer kinderen gy fuit heb- ben , hoe gy rijker fult zijn, mits dat gy diear- beidfaam maakt, want de aarde is onuitputtelijk, en die vermeerderd haar vruchtbaarheit na het getal harer inwoonders , die forg dragen het Land te bebouwen ; Vj vergeld milddadig haar arbeit , daar £y anders gierig en ondankbaar is aan de fulken , die haar achteloos bebouwen. Tracht dan voornamentlijk na dc waarachtige Rijkdommen , die de ware behoeften der men- fchen voldoen : wat het gemunte geld aanbe- langt, maakt daar geen meer werk van, dan bet noodig is , om te onderhouden onvermijde- 1'jke Ooriogen van buiten, of tot het verkrrjgen van noodige Koopwaren, die in uw Land ont- breeken: bok ware het te wenfchen, datmen in den Koophandel liet varen alle faaken, die ner- gens anders toe dienen , dan om den overdaad, ydelheit , laf-en verwijftheit te onderhouden. Den wijfen£r*'(5$e0feidedikwils, ik vreefemijn II. Deel. Cc kin- |
||||
4©2 Vervolg der
kinderen, dat ik u een doodelijk gefchenk hcb
gedaan , mits u gevende de uitvinding van het geld; ik voorfie dat het fal verwekken de eer- fucht, gierigheit, en hoogmoed, dat hetfal voe- den een meenigte van verderffelijke konften, die niet anders te weeg brengen dan de zeeden verfwakken en bederven, dat het u fal on- fmaakelijk doen zijn de gelukkige eenvoudig- heit, die uw rufte, en al de veiligheit van uw kven uitmaakt, eindelijk fal het u den landbouw doen verachten, zijnde den grondflag des men- fchelijken levens , en den oorfpronk van alle ware goederen : maar dc Goden zijn mijn ge- tuigen dat ik een fuiver hert heb gehad u dele uitvinding gevende, die in figfelfs nut enheil- faam is. Maar als eindelijk Eritthon bemerkte, dat het geld de volkeren bedurf, gelijk hy voor- fien had , week hy door droefheit op een wil- den berg, daar hy armlijk en afgefonderd van menfeherr leefde' tot een hoogen ouderdom, fonder fig te willen bemoejen met de regeering der Steden. Weinig tijd naar hem fag men in Griekenland verfchi]nen den befaamden Tripto- kmus, die Ceres had geleerd de konft van den Akkerbouw, en het land jaarlijks te bedekken met een gulden oegft. Niet dat de menfehen doemaals noch geen kennis hadden van granen, en de wijfe om die faaijende te vermeerderen, maar de volmaaktheit der Akkerbouw was haar onbekend , en Triptolemm door Ceres argefon- den quam met de ploeg in de hand aanbieden de giften der Goddinne, aan alle volkeren, die moeds genoeg hadden om haar natuurlijke traag- heit te overwinnen , en tot een geftadigen ar- beit fig te begeven: wel fwaft leerde Triftok- mtts
|
||||
Odyjfea van Homerus. 403
mas den Grieketi de aarde omploegen , en
vrugtbaar maaken , derfelver boefem door- ploegende, en de yverige en onvermoeide Maa- jers onder haar fcherpe Zeiffens nedervellen de geele ftroohalmen , die het veld bedektenj felfs de wilde en woefte volkeren van Epirus en Eto- iie, die gins en weder de bofichen doorliepen, om fig met eikelen te voeden , wierden ver- fagt in zeeden, en onderwierpen figdefe wetten, wanneer zy geleerd hadden den oegft te doen opwailchen , en het broodbakken. Triptolemus deed den Grieken het vermaak gevoelen van zijn Rijkdommen aan niemand, dan aan zijner han- den arbeit verfchuldigt te zijn, en datmen in zijn eigen land mag vinden al het geene noo- dig is, om het leven gemakkelijk en gelukkig te maaken. Defen overvloed foo eenvoudig en onnofel, gehegtaanden Akkerbouw, bracht haar te binnen de wijfe raaden van Eriilhon, en zy mifpreefen het geld en al de konftige Rijkdom- men, die geen fchatten zijn, dan door iubeel- ding der menfchen, die defelve trachten te ver- krijgen tot voldoening van haar gevaaflijke wel- luften, en afwendingvan den arbeit, daar in zy vinden al de wefentlijke goederen met fuivere zeeden in eenvolkomene vryheit. Menbegreep dan dat een vruchtbaren akker de ware fchatka- mer is van een wijs huifgefin, om fpaarfaamte leven, als eertijds de voorvaderen gedaan had- denj gelukkig waren de Grieken, foo zy waren volftandig gebleven by die grondregelen, foo be- qiiamom haarmachtig te maaken, engelukkige Lief hebbers der Vryheit en Deugd. Maar helaas! |X. beginnen fig te verwonderen overde valfche Rijkdommen, en verwaarloofen van tijd tottijd C c a de |
||||
404, Fervolg der
de waarachtige, en verbafteren van haar verwon-
derlijke eeavoudigheit. O mijn Soone! gy iblt noch- eens regeeren , gedenk de men- fcheii tot den akkerbouw te brengen, deft konft te eeren , de fulken , die iig daar toe begeven, te verlichten, en niet te lijden dat de menfchen in leedigheit leven, of lig befig houden rnetkon- ften , die laf en iwakheit veroorfaaken: defe twee menfchen, die foo wijs geweeit zijn op aarde, zijn hier bemind van de Goden: bemerk mijn Soone , dat haar Glory feer verre die van Achilles, en andere Helden te boven gaat , die niet hebben uitgemunt dan in gevechten; even gelijk de fagte Lente de felle Winter overtreft, en het (chitterende licht der Sonne , dat van de bttnkende Maan. Terwijl Arcefius op defe wijfefprak , bemerk-
te hy dat Telemachus gedurig het oog geflagen had naar de kant van fteker klein bofch vol van Laurieren, en waar binnen was een beek befct met Violen, Rooftn, Lelyen, en andere welriekendc Bloemen , welkers levendige coleuren wel ge- leeken naar die van Iris, wanneer zy van den Hemel op de aarde nederdaald, om eenig fterf- felijk menfch te verkondigen de beveelen der Goden. 't Was den grooten Koning Sefoftris, die TeUmachus in deft fci.oone plaats erkende, hywas duiftnd-, jaoneindigmaalfchoonder, dan hy ooit was gelien , (ittende op den Troon van Egypten, de ftralen van een fagt licht fcheenen uit zijn oogen, en die van Telemachus waren daar door verbijfterd; na het uiterlijke foumen gelooft hebben, dat hy dronken was door Nec- tar, foodanig had een Goddelijkegeeft hem ver- toerd boven de meafchelijkheit om zijn Deug- |
||||
OdyJJea van Hotnerus. 405
den te vergelden. Telemachus feide tegens Ar~
cefius: Ikerkenne, Omijn Vader! Sefoftris, die wijfe Koning van Egjpten , die ik, noch niet langge'.eden, geiien heb. Belie hem, antwoor- de Arcefius, gy kond bemerken door zijn voor- beeld, hoe mild de Goden zijn in 't beloonen der goede Koningen; maar gy moet weten dat al dit gejuk niet met al is, in vergelijking van dat, 't geen hem toegefchikt was, foo een al te groote voorfpoed hem niet had doen vergeten de regulen van befedigdheit en gerechtigheit, zijn drift om den hoogmoed en ongebondenheit der Tyriers te dempen, had hem ingewikkeld om haar Stadt in te nemen. Defe overwinning maakte hem gaande om noch andere te ver- krijgen. Hy liet fig verleiden door de ydele Glory der Overwinnaars. Hy bracht te onder, of liever verwoeftede gantfeh AJien. Op zijn wederkomft in Egypten bevond hy dat zijn Broe- der fig meefter had gemaakt van de Koninglijke waardigheit, en door ecn onrechtveerdige regeeT ring de befte Wetten van het Land had veran- dert. Zie daar, wat de Overwinnaars bedrij- ven tegens het welwefen van haar Staat, wil- lende bemachtigen die harer Naburen. Sie eens wat wetten een Koning gemaakt heeft, anders foo rechtyeerdig, en weldoende; om defe reden- isde Glory verminderd, die de Goden voor hem bereid hadden. Siet gy dien anderen niet, nijin Soone, wiens wonde foo uitmunt ? 'tl$ ^n Koning van Carle, Dioclides genaamd, die % ten befte van zijn volk in den ftrijd overgaf, nademaal de Godsfpraak voorfeid had, dat in den Oorlog tuffchen de Carters en Liciers, dat volk, welkers Korftngfoufneuvelen, overwinnend fo\i Cc 3 zijn. |
||||
406 Fervdg der
zijn. Befcbouw dien anderen, 't is een wijfe
Wetgever, die aan zijn Volk Wetten hebbende gegeven , bequaam om haar deugdfaam en ge- lukkig te maaken, haar deed fweeren dat zy nooit eenige zijner Wetten in zijn afwefen fou- den fchenden; waar na hy vertrok, in vrywil- lige balliugfchap ginghy buitenzijn Vaderland, en ftierf arm in een vreemdLand, om zijn volk door defen Eed te verp'ichten, voor altoos zijn heilfiime Wetten te onderhouden. Den ande- ren die gy fiet is den elfden Koning der Pyliers, een der voorouderen van den wijfen jfcejlor: in een Peft, diede aarde verwoeftede, en met nieuwe Schimmen de oevers van Acheron be- dekte , verfocht hy aan de Goden, dat zy haar gramfchap wilden laten varen, mits dat hy al- leen door ?ijn dood mocht voldoen voor foo veel duifent onfchuldigen; de Goden verhoor- den hem, en deeden hem hier een andere Ko- ninglijkc waardigheit vinden, daar alle die der aarde niet dan ydele fchaduwen by zijn. Defen Grijfaard , die gy met bloemen ge-
kroont iiet, is den befaamden Belus, hy regeer- den in Egypten, en trouwde Anchinoe, Dochter van den God Nilus, die denoorfpronkzijnerwa- teren verbergt, en de aarde verrijkt welke hy be- vochtigt door zijn overftroomingen; hy had twee Soonen by haar, Danaus, wiens gefchiedenis gy weet,ende ander Egyptus, die de naam gegeven heeftaan dit fchoone Koningrijk. Belus geloofde rijker te zijn in den overvloed, die hy zijn Volk veifchafte, en in de liefde, die zijn Onderda- »en hem toedroegen , dan in al de fchattingen, die hy haar opleide. Defe Menfchen , die gy dood meend te zijn, leven noch, mijnZoon, |
||||
Odyjfea van Homerus. 407
'tleven, 't geen men ellendig op defe aarde kid,
is niet dan een dood, alleenlijk xijn de namen veranderd: hct behage de Goden u foo God- vrugtig te maaken , dat gy dit gelukfalige leven moogt verdienen, 't geen niets kan eindigen of ontruften; fpoed u, 't is tijd dat gy uw Vader gaat foeken. Helaas! wat fuk gy noch bloed vergooten iien ! maar wat glory verwacht u in de Velden van Hefperie! Zijt gedachtig der raa- den van den wijfen Mentor; foo gy die opvolgt, fil uw naam groot tijn by alle Volkerea, en in alle Eeuwen. Dit feide hy , en geleide aanftonds daar op
Telemachus buiten de poort van yvoor, waar door men kan geraakenuit het duirtere Rijkvan Pluto. Telemachus verliet hem met tranen in de oogen, fonder hem te konnen omhelfen, en uit defe duiftere plaatfen komende, begaf hy fig in alle neerftigheit naar het Leger der Bondge- nooten, na op den weg mede genomen te hebben de twee jonge Cretenfers. die hem tot dicht by dit Hoi vergefelfchapthadden, en geen hoop had- den van hem ooit weder te fullen fien. Onder- wijlen vergaderden de Hoofden van het Leger,om te beraadflaan, of %y Vennfe wilden bemachtigen. 't Was een fterke Stad, die Adraftus had bemag- tigt van xijn geburen de Appuliers. Defe had- den fig in een ver'ointenis tegens hem ingelaten, om recht te vorderen wegens defe godloofheit: Adraftus om haar te bevredigen, had defe als in onderpand geftelt in handender Lucaniers, maar had door geld de befetting der Lucaniers omge- kocht, als ookderfelvet Bevelhebber \ in dier- voegen dat de Lucaniers inderdaad binnen Ve- nufe geen meer gefag hadden , danhy, endc Cc 4, Ap- |
||||
408 Vervolg der
Appuliers, dietoegeftaanhadden, dat debefetting
imhucaniers Venufe xoxx bewaren, wareniude- fe onderhandeling bedrogen. Een Borger van Venufe, Demophante genaamd, had heimelijk de Bondgenooten aangeboden, opfeekere nacht haar een der Stadspoorten te openen, Dit voordeel was des tegrooter, om dat Adrajlus-n\ zijnvoor- raad van Oorlogs behoefte , en levensmiddeleu had geleid in een naburig Kafteel van Venufe, 't geen fig niet konverdedigen als Venufe ingeno- men was. Philoiietes en Neftor hadden reeds haar gevoelen verklaard, datmen foo gelukki- gen gelegenheit niet behoordeteverfuimen: aide andere Hoofden weggefleept door derfelver ge- fag, en verblind door de lichte onderneeming, foo haar dacht, waren cenparig van dat gevoe- len ; maar Telemacbus wedergekeert , deed zijn uiterfte verrnogen om dat af te wenden. My is niet onbekent, feide hy , dat foo ooit menlch heeft verdient verrafcht en bedroogen te werden, is het Adrajlus, hy, die foomeenigmaalde We- reld mifleid heeft. Ik zie wel, dat gy Venufe o- verrompelende , niet anders liilt doen dan u in 't befit eener Stad ftellen , die u toebehoort, vermits diede Appuliers toekomt, zijndeeender Volkeren van uw Bondgenootfchap : ik beken- ne gy fult dat konnen doen met meerder fchijn, dan Adrajlus, die defe Stad in onderpand ge- ftelt, en den Bevelhebber heeft omgekocht, als ook de befctting, om daar in tekomen, alshy het noodig fal oordeelen : eindelijk kan ik feer welbegrijpen, datgy, foogy^»«/*inneemt,des anderendaags fult meefter van het Kafteel zijn, daar al de voorraad van Adrajlus in is opgefloo- ten, en op defe wijfe intweedagen eindigende- |
||||
■
Odyjfea van Homerus. 409
fen vreeflelijken Oorlog;maar is het niet beter ver-
lorcn te gaan, dan op foodanigen wijfe te winnen; moetmen lift met bedrogtegenftaan? falmen niet feggen, dat foo veel verbonden Koningen , om te ftraffen den godloofen Adrafius wegens zijn bedriegery, felfs bedriegers zijn? foo hetonsge- oorlooft is te handelen als Adrafius, is hy niet fchuldig, en wyhebben ongelijk hem te ftraffen. Hoe ! heeft gantfeh Hefperie, onderfteund door foo veel Pilaren van Gnekenland, enHeldenwe- dergekeert uit de Belegering van Trojen, geeq andere Wapenentegensden trouloofen enrnein- eedigen Adrafius, dan de troulooshcit en meinr eedigheit, felfs ? Gy hebt gefworen by al wat heilig is, Venufe in onderpand te laten in de han- den der Lucaniers; maar zegt gy , de befetting der Lucaniers is omgekocht door het geld van Adrafius, ik geloofdat, als gy , maar defe be- fetting werd betaalt, en ftaat onder defoldy der Lucaniers , die heeft niet geweigerd haar te ge- hoorfamen, ten minfte heeft diem fchijn deon- eenfijdigheit bewaart. Adrafius of dezijnenzijn nooit binnen Venufe gekomen , het verdrag is noch in wefen , uw eed is van de Goden niet vergeteu, falmen zijn gegeven woord niet houden, Wanneer ons fchoonfchijnende voorwendfelen ontbreeken omdiete fchenden? falmen nietge- trouw zijn , en eerbied voor den eed hebben ? lal men, alsmen niet kan winnen,xijn beloften met voeten treden ? foo de liefde tot de Deugd en de vreefe der Goden u niet beweegen, ten min- ften moet uw eigen achting en aanbelang u ter herte gaan ; foo gy dit verderffelijk voorbeeld van uw trouw, belofte , en eed te breeken, dc Wereld vertoont, om defen Oorlogte eindigen, Cc $ wat |
||||
4,10 Vervolg der
wat oorlogen fal niet wel uw goddeloos gcdrag
en beleid verwekken■? wat gebuur fal niet ge- noodfaakt zijn alles uwentwegen te vreefen, en uteverfoeijen? wie fal indedringendftenoodfaa- kelijkheden uw dervenvertrouwen? wat feeker- heit kond gy geven , als gy fult willen oprecht Zijn, en wat fal het u al koften uw geburen wegens uw goede meening te verfeekeien? fal dat een plegtelijk verdrag zijn ? gy hebt het met voeten getreden; fal het een eei zijn ? ah! weet- men niet dat gy de Godcn niet acht, wamieer gy door meineedigheit eenig voordeel verhoopt te trekken ? in uw opllcht fal de Vreede niet zeekerder zijn dan den Oorlog , alles wat van u fal komen, fal opgenomen werden als een geveinfden of verklaarden oorlog; gy fult een ge- durige Vyand zijn van alle uwe naburen; alle faaken die achting , vroomheit en vertrouwen vcreiflchen , fullen voor u onmogelijk zijn, gy fult geen hulpmiddel hebben om te doen geloo- ven, 't geen gy gelooft. Sie, voegde Ttkmachus daarby, een noch dringender aanbelang, 't geen u behoort te bewegen foo u noch eenig gevoe- len en voorfichtigheit overig is , zijnde dat een foo bedrieglijk beleit het gantfche Ligchaam u- wer verbintenis aantafl, enonder devoetwerpt; uw meineedigheit fal Adrafius doen Zegenpraa- len. Op defe woorden de gantlche vergadering verfteld, vroeg hoe hy dorft en kon feggen, dat een daad. die een feekere overwinning fbu ge- ven , haar verbintenis kon te grond werpen : Hoe kond gy, ftide hy, den een den anderver- trouwen, foo gy eenmaal breektden banduwer Maatfchappy , en Trouwe, die in 't goed ge- ioof beftaat, na dat gy voor een grondregel fult |
|||||
4 /
|
|||||
OdyJJea van Homerm. 411
hebbenvaftgefteld, datmenom eenig grootvoor-
deel alle banden van vroomigheit en vertrou- wen mag verbreeken; wie van u alle fal fig aan een ander derven vertrouwen, wanneer die ander een grootvoordecl fal wetcnte vindenom iijn woord te breeken , en te bedricgen, wat fait gy dan doen? Wie onder u fal niet trach- ten door Men voor te komen,die van wjn Gebuur? Wat fal van de verbintenis foo veeler Vplkeren wordcn, wanneer die onderling 2ijn overeen- gekomen , foo het geoorloft is zijn Nabuur te overrompelen, en't gegeven woord tefchenden? Welk fal uw onderling wantrouwen iijn, uw verdeeltheit, en yver om den een den ander t'onder te brengen ? Adraftus heeft niet noodig* uw te verdelgen , gy fult uw felfs genoeg ver- woeften , en dele ontrouwigheden rechtveerdi- gen. O wijfe en kloekmoedige Koningen! die foo veel Volkeren beheerfcht met ervarenbeit, verontwaardigt u niet te luifteren naar den raad van een jongeling: Soogy vervalt inde affchou- welijkfte ongelegenheden , daar den Oorlog dc Menfchen meenigmaal in brengt, moet gy u felfs oprechten door wakkerheit, en de kragtig- fte poogingen uwer Deugd, want de ware mocd laat fig nook ter nederwerpen; maarfoo gyeen- niaal verbrooken hebt het ttaketfel van eer en goede trouw , is dat verlies onverbeterlijk, gy fult niet meer konnen herftellen het noodige ver- trouwen voor de uitkomlt aller faaken van aangelegenheit , noch de menfchen brengen tot de beginfelen der Deugd , na dat gy haar fult geleerd hebben die te verachten. Wat vreeft gy ? hebt gy geen moeds genoeg om te overwinnen fonder te bedriegen ? uw Deugd ge-
|
||||
41? Vervolgder
gevoegd by de macht van foo veel Volkeren, i$
dienietgenoegfaam? laat ons vechten en fterven des noods, vecl-ecr, dan onweerdig overwin- nen, Adrajlus , den godloofen Adrajlus is in onfq handen , mits dat wy eeri affchrik hebben van zijn lafhertigheit en ontrouwe op te volgen. Wanneer Telemachus defe zijn redeneering ten einde bracht, gevoelde hy dat de fagte over- reding van zijn lippen gevloeid , was doorge- drongen tot in 't binnenfte der herten: hy be- merkte een diep ftilfwijgen in de Vergadering, yder was bewoogen, niet door hem, of de aan- genaamheit zijner woorden, rr.aar doordekragt der waarheit, die zig opdeed in 't vervolg zijner redeneering, de verbaaltheit was in allerwczens afgefchildert. Eindelijk hoordemen een ftii ge- murmel, dat fig van langfemer hand verfpreide, den een fag den ander aan , niemand dorft of wilde eerft fpreekenjmen verwachtte dat de Hopf- den desLegers fig eerft fpudenyerklaren,enyder deed mpeite pm zijn gevoelens te wederhpuden. Eindelijk uitte den deftigen Neftor defe woor-
den. Waardige Soon van den wijfen UlyJJes! de Goden hebben u doen fpreeken , en de wij- fe Minerva, die fbo meenigmaal uw Vader heeft aangeblafen, heeft in uw herte geleiddefe wijfcenedelmoedige raad, dppr u gegeevenj ik neeme geen inficht op uw jonkheit, maar be- fchouwe Minerva in allcs watgyfegt, gyhebt gefprooken voor de Deugd , fonder die zijn de grootfle voordeelen de waarachtigfte verliefen, en haaldrnen fig wel haaft over den hals de wraake der Vyanden , het wantrouwen zijner Bondgenooten, den afkeer van alle eerlijke Men- fchen , en de rechtveerdige gramfchap der Go- |
||||
Odyfia van Homer us. 4,1 j
den laat Venufe verblijvenin de handen derLu^
cankrs, en wy geen andere gedachten neemeri dan om Adralius door onfe moedteoverwinnen. Dit feide hy , en de gantfchc vergadering ftem- pedefe wife woorden toe : maar in dele toe^ juigching ftondyderverbaaft, de oogen gewend hebbende op den Soone van Ulyfes, enmenge- loofde in hem te fien de Wijfheit van Minerva, diehemaanblies. . , ,^ Wei haaft ontttond een ander gefchil in den
Raad defer Komngen,daar hy geen mmder Cla- ry in behaalde. Adrajlus altoos wreedentrou- loos, fond een overlooper in 't Leger, Acantes genaamd die debefaamdfte Hoofden van het Le- ger door'vergif fou om hals brengen ; boven-al had hy bevel van niets te fpaarenomdenjongen Tdemachus te dooden, die den fchrik der Dau^ niers was Telemacbus, die te veel moed en. oprechtigheit had, dan om fig over te gevenaan wantrouwen, ontfing fonder veel tegenftreven de- fen ongelukkigen Menfch fcer vnendehjk, die Vlyffes in SiciUen gefien had , en hem verhaalde de gevallcn van defen Held , hy fpijfigde. en trachtte hem te vertrooften in zijn ongeluk,want Acantes klaagde, dat hy van Adrajiui bedroogen, en onwaardig gehandelt was ; maar dit was als een adder in ?ijn boefem voeden , gereed om een doodelijke wonde toe te brengen. Men betrapte een ander overlooper, Anon genaamd, die Acantes naar Adrajlus affond, om hem te bcrichten den ftaat van het Leger, en te ver- feekeren dat hy des anderen daags devoornaam- fte Koningen, en Telemacbus, ton vergifhgen in een Maaltijd , die hy haarfougeven Anon by de kop gcvat, bekende het verraad, men |
||||
414 Pervolg der
vcrmoededat hy verftand had met Acantes, riade-
maal zygoedevrienden waren; maarAcaxtes een groot veinlaard, en onverfaagt , wift zig Jiftig te verdcdigen,foo datmen hem niet kon befcha- men, of den grond van het verraad ontdekken. Verfcheide der Koningen waren van gevoelen, datmen Acantes behoorde op te offeren. al- Waar het maar voor haar algemeene veiligheit. Men moet, feiden zy, hem doen lterven; het leven van een Menfch is niet, in opfigt om te behouden dat van al de Koningen: wat is'er aange- legen dat een onfchuldige verloren gaat, wan- neer 't te doen is , om de fulken te bewaren, die de Goden verbeelden in 't midden der Me n- fchen? Watonbarmhertigegrondregel, watwree- de Staatkunde , antwoorde T'elemacbus. Waar toe zijt gy foo overbodig om Menfchen bloed te vergieten? gy die tot Herders en Hoeders der Menfchen zijt aangeftelt, en over die niet heerfcht dan om defelve te behouden , als e'en Herder zijnKudde: gy zijt niet dan wreede Wolven, en geen Herders , ten minfte zijt gy geen andere Herders, dan om uw Kudden te dooden, in plaats van die te weiden;naar uw oordeelis men fchuldig, foo dra men befchuldigt word, en een enkel vermoeden verdient de dood, de onfchul- digen ftaan dan ter befcheidenheit en prooije ha- rer benijders en lafteraars, en naar mate dat het wreede Wantrouwen in uw herten aanwafcht,te meer flagt-orTers zult gy opofFeren. Telemachus fprak defe woorden met foo een gefag, en geweldi- ge drift, dat het de herten doorboorde, endeAu- theurs van foo laf-hertigen raad met fchaamte be- dekte. Vervolgens een weinig tot bedaren ge- koomca, feidc hy, wat oiy aangaat, ik bemin- |
||||
Odyjfea van Homerus. 41 $
nc het lev en foo niet, om dat tot defe prijs
te behouden, ik wil liever dat Acantes boos is, dan dat ik foo onrechtveerdig fou zijn, en my het leven door verraad benemenj dan dat ik hem op enkel vermocdcn onrechtveerdig fou doo- den : maar luifterd naar my, gy die tot Ko- ningen zijt aangefteld, dat is, tot Rechters der Volkeren, die met befcheidenheit , gerechtig* heit, en voorfigtigheit moet oordeelen: laat my Acantes ondervragen in uw tegenwoordigheit Hier oponderfpcht hydefen Menfchwegens fcijrt handel met Avion, hy drong htm op een mee- nigte van omftandigheden , en maakte dikwils fchijn, alsofhy hem, als een doodwcerdig O- Verlooper aan Adrafius wilde wederfenden, om tebemerken, of hy daar voor vreefde of niet; maar het wefen en de ttemme van Acanterblcef; geruft en (til, en Telemachus befloot daar uit» dat Acantes niet kon fchuldig zijn; eindelijk fiende dat hy de waarheit niet kon uit zijn hals halen, zeide hy, geef my uw ring, ik wil die aan Adra- Jfowfenden: op dit afvorderen van zijn ring, be- ftierf Acantes, en wierd belemmcrt. tclema- *hus die altoos de oogen op hem gcllagenhield, bemerkte dit, en nam defe ring , feggende, ik ga aanftonds die aan Adrafius fenden, door de handen van eenli(l%eL*«»iVr, Politrope ge- naamd, die u wel bekent is, en die fal fchijnen heimelijk van uwentwegen daar te komen: foo wy door dit middel uw verfland met Adrafius konnen ontdekken, fal menu door de fwaarfte pijnen doen fterven ; maar foo gy in tegendeel oprechtelijk tegenwoordig uw mifdaad belijd, fal uvergifTenis gefchonkenzijn, en men fal ge- aoegen nemen met u af te fcndca in een der Ei- l*n-
|
||||
4i 6 Pfyvolg der
landen van de Zee, daar u niets ontbrcekenfal.
Hier op bekende Acantes alles, en Telemachus verkreeg van de Koningen, dat hem het leven gefchonken wierd, 't geen hy hem belooft had: men fond hem naar een der Eilanden van Echi- na, daar hy in vrede leefde. Weinig tijd daar na quam feeker Daunier, van geringeafkomfti doch driftig en flout , Diofiorus genaamd, by nacht in 't leger der Bondgenooten, en bood haar aan den Koning Adraftus in zijn Tent te Vermoorden, hy kon dat uitvoeren, want men is meeiter van een anders leven, als men het zijne veracht. Defe Menfch doruede niet dan naar wraak, vermits Adraftus hem zijn Vrouw had ontnoomen, daar hy op verflingert, en die ftlfs Venus in fchoonheit gelijk was: hy onder- hield heimelijk verftand om des nachts te kon- nen komen in de Tente van de Koning, nade- riiaal hy in dit voornemen begunftigd wierd door Verfcheide Kjtpiteineti der Dauniers ; maar hy oordeelde noodig te zijn, dat de Koningen Bond- genooten ter felvcr tijd het: Leger van Adraftus moeften aantaften, ten einde hy fig in defe al- gemeene beroerte des te beter mogt bergen, en Zijn Vrouw lichten, en foo hy die na demoord des KoriingS niet kon vervoeren , was hy bereid te fterven. Zoo haaft Diofiorus dit zijn voor- nemen de verboridene Koningen had ontdekt, wenddeden ty haar alle naar Telemachus, om deffelfs raad af te vorderen , en fig daar na te gedragen. De Goden, antwoorde hy , hebben tot noch toe ons voor Schelmen bewaart, ende willen niet datmen fig van 7r<Mten-zalbedienen; felfs alsmen al deugds en moeds genoeg hadom 'ket verraad te verfoeijen,moetons eigenaanbe- |
||||
OdyJJea van Homerus. 417
lang genoegfaam zijn, om dat te verwerpen;
wanneer wy dat door ons voorbeeld foudenwil- len beveftigen , zijn Wy waardig dat het tegens ons werd aangewend, wie onder ons fal op dat ftond konnen in veiligheit zijn ? Adraftus fal de flag, die hem dreigt, wel konnen ontgaan, ert die doen nedervallen op de verbondene Konm- gen, den Oorlog fal geen Oorlog meeritjn, de Wijsheit en Detigd fal in ongebruik geraa- ken, men fal niet andersfien dan Trouwloof he- den Verraderyen en Moorden. Ik befluite dan, datmen defen Verrader aan Adraftm behoorde wederte lenden. Ik bekenne dat defen Konmg het niet verdiend , maar het gantfche Hefpene , eft geheel Griekenland ; die het oog op ons geflagen hebben, vereilTchen dat wy foodanig een beleit houden, om geacht te werden, wy zijn dat aan ons eigen-felfs fchuldig, eindelijk aan de Goden, die een af keer hebben van Verraad en trouloof- heit. Hier op fond men Diofcorus naar Adra- ftus, die beefde wegens het gevaar daarhyinge- weeft was, en fig niet genoegfaam konverwon- deren over dit edelmoedig gedrag zijner Vyan- den, want de Boofwichten konnen de fuivere Deugd niet begrijpen. Adraftm verwonderde fig tegens wil en dank, dat hy dit quam re lien, hy dorft dat niet prijlen; defe heerlijke daad der Bondgenooten bracht hem te bmnen een fcnan- delijk geheugen zijner voorige bednegeryen en wreedheden, hy fogt de edelmoedigheit ziiner Vyanden te onderdrukken, en was belchaamd van ondankbaar te fchijnen, terwijl hy haarzijn leven fchuldig was, maar de bedorvene Men- fchen verharden fig tegens het geen haar moeit ontroeren. Adraftm. fiende dat de achtbaarheit II. Deel Dd der |
||||
418 Fervolgder
der Bqndgcnooren dagelijks aanwies, geloofde
genoodfaakt te zijn een doorluchtige daad tegens haar te moeten uitvoeren, en gelijk hy in deugd tegens haar riiet opmocht, wilde hy echter ee- nig groot voordeel door de Wapencn tegens haar behaalen, des fpoedde hy fig om te vechten. Den Dag van het gevechtgekomenzijnde,had Aurora naaulijks de Poorten van het Ooilen voor de Sonne geopent in een weg befaaid met roofen, of Tekmachm , door zijn voorforgen de naarftigheit der oudftc Hoofden voorkomende, ontftal fig tullchen de armen van den fagten Slaap,enbracht al de amptenaars in beweeging. Zijn helmet bedekt met vliegende en fwierende Vederboffen glinfterde reeds op zijnHoofd,en hetpantzier om zijn lijfverdoofde de Oogen van het gantfche Leger: 't werk van Vukaan had bui- ten zijn natuurlijke fchoonheit, den luifter van het Schild, die daar in verborgen was. In de eene hand hield hy de Speer, en met de andere wees hyaandetoegangen,diemenbefetten moert. Minerva had in zijn oqgen een Goddelijk vier geplaatft, en op zijn wefen een fierc Majefteit, die reeds de Overwinning beloofde. Hy trok voort, en al de Koningen vergetende haar oii- derdom en waardigheit, gevoelden fig wegge- fleept door een hooger macht,die haar zijn voet- ftappen deed volgen ; de fwakke Jaloulie kon haar herten niet rneer bekruipen, alles week voor hem, die Minerva ongevoelig by de hand geleide, zijn gedrag was niet woeft of haaftig, hy wasfagt, {hi, geduldig, en altoosgereedom andere te hooren, en voordeel uit haar voorfla- gentedoen, befig, voorfigtig* opmerkende op dever afgefondertlle nooden, alls faakenopzijn |
||||
Odyjjea van Homerus. 419
tijd aangrijpende, en niet belemmert zijnde,ver-
bijfterde hy geen andere; lichtc gebreeken wiit Ity in de belle vouw te flaan, misreekeningen te verbeteren, fwaarigheden voor te koomen , nooit te veel aan ymand belaftende, over al volko- mene Vryheit en Vertrouwen inboefemende. Gaf hy eenige ovdre , 't was in klare en duide- lijke termen, hy herhaalde die, om den geene, die de uitvoering bevolen was, des te beter te onderrichten; hy fig uit ymands oogen, of die hem wel begrepen had, deed vervolgens op een gemeenfame wijs uitleggen hoedanig hy 7.ijrt woorden had opgevat, en het voomaamfte oog- merk van zijn onderneeming. Als hy dus be- proeft had het goed verftand van die hy affond, en die voor hem quam, liet hy foodanig een niet vertrekken , fonder hem merkteekenen te geven van fcijn achting en vertrouwen , om die noch meer aan te moedigen: dus waren al- le , die hy afzond, vol yver om hem te beha- gen, en haar faaken wel uit tevoeren, maardie waren niet gepijnigt door vreefe, datmen deii quaden uitflag dier f taken haar fou optijgen, want hy ontfchuldigde alle fouten, die niet voortqua- men uit een quade wille. Den Borifont fcheen rood en vol vuur door
de eerfte ftralender Sonne, de gantfche Zee was vol viervlammen met het aanbreeken van den dag, de geheelekuft bedekt met Menfchen, eh Wapenen, de Paarden en Wagenen in bewee- ging; 't was een verwerd gerucht, even als dat der wilde golven en baren, wanneer Neptuin de fwarte onweeren uit de diepe kolken en afgron- den hervoortbrengt. Dus begon de felle Mars door het gerucht der \?7apenen,en den afgrijfle- Dd 2, lijken |
||||
42 o Vervolg der
lijken toeftel des oorlogs de woede in aller hef-
ten in te ftorten; het veld was vol drillende pie- ken, even gelijk de graanhalmen de vruchtba-1 re aardkluiten bedekken ten tijde des oegfts; reeds verhief iig een Wolke van ftof , en ontftal meer en ineer de oogen der men- fchcn het geficht van hemel en aarde ; de nacht, flachting, affchrik, en de onbarmhertige doodnaderden. Naaulijks waren de eerite flagen evallen, of Tekmacbus, handen en oogen ten emel verheffende, uitte defe woorden : O Jupiter! Vader der Goden en menfchen, belie, ja belie aan onfe kant is de gerechtigheit en vre- de , die wy ons niet gefchaamt heuben te foe- ken en na te jagen , 't is in weerwil dat wy vechten, wy wilden liever het menfchen bloed fparen ; felfs haaten wy defen vyand niet, niet tegenftaande hy wreed i trouloos, ert een kerk- fchender is, lie en beflegt defe faak tuffchen hem en ons, foo Hefperie moet verlolt, en de- fen Dwingeland geveld werden , wy fullen dat uw mogentheit dank weten, en de Wijsheitvan Minerva uw Dochter , die ons de overwinning gegeven heeft, de Glory daar van fal alleen u toebehooren; 't ftaat aan u met de weegfchaal in de hand 't geval der Oorlogen te beflechten, wy ftrijdcn voor u, en dewijl gy rechtveerdig zijf ,is Adrafius meer uwe dan onfe vyand. Soo uwefaak fal overwinnen voor het eindevanden dag, fal het bloed van honderd Stieren te gelijk ruiflehen voor uw Altaren. Dit gefeid hebben- de , dreef hy zijn moedige en fehuimende paar- den in de dichtfi geflootene benden der Vyan- den, hy ontmoetede daar op Periander den Lo- crenfcr , bedekt met den huid van een Leeuw, |
||||
Odyjfea van Homerus. 421
diehyin Striken gedood had, gedurende dat hy 't
doorreifl had; ik was gewapend als Hercules met een over-groote knodfe, zijn kracht en geftalte maakten hem de Reufen gelijk: foo haaft hy Telemachus fag verachtte hy zijn jeugd, en de fchoonheit van zijn wefen: Palt het u, verwijf- dejongeling, feide hy , met ons te twillen over de Glory der Strijden. Gaa Kind, byde Schim- men uw Vader opfoeken ; dit feggende, ver- hief hy zijn quaftige en fware knodfe gewapent met dikke yfere punten, die fcheen wel de maft van een fchip, yder was bevreeft voor de flagen van zijn val, hy dreigde het hoofd van Telemachus, maar defe ontweek de (lag, viel met geweld op Periander even foo fnel als een wind, die de lucht doorkliett; de Knodfe nedervallende ver- brak het wiel eener Wagen, dicht by die van Telemachus. Onderwijlen trot den jongen Griek Periander in de nrot, het bloed gudfende uit de wijd gapende wonde, verftikte zijn ftemme, de moedige paarden niet meer gevoelende zijn ftierende hand , (teigerden gins en herwaarts, den teugel leide los op haar hals, hy bonfde van fcijn wagen met reeds geilootene oogen voor het lichtj en de bleeke dood fcheen afgemaalt °P Zijn mifmaakt aangeficht. Telemachus had medelijden met hem, hy gaf aanttonds het lig» c^iaam aan zijn huifgenooten, en nam na ljg den Leeuwen huid, en zijn fware knodfe, als een kenteeken zijner Overwinning. Hier op fogt hy Adraftus onder den hoop, maar hemop- foekende fond hy een meenigte van Krijgers naar den fwartenafgrond. Hylas, wiens wagen voortgetrokken wierd door twee fuelle loopers, cveu als die der Sonne, en gewijd in de Vel* Dd 3 den |
||||
422* ¥kvdg dw
den, door de Rivier d'/fe/r^befpaelt: I),emolew,
die eertijds in Sicilie hrix byua in't gevecht vyas gelijkgeweeft: Kravter, die huifvyaard en vriend van Hercules was geweeft, wanneer dcfe foon van Jupiter door Hefperie trok, en daar den eer- loofen Cacus het leven benam: Me»ecrates, die Pollux , na men feide, gelijk was op defluit: Hippacon den Salapier, die behendig en met de- felfde mynen Cajlor navolgde in 't behandelen, der Paarden : Eurimedei , altoos befmet met het bloed der Beeren en wilde Swijnen, die hy ter nedervelde op de toppen der bergen van den kouden Appennyn, altoos met fneeuw bedekt, ea namenvoorgaf, Diana foo waard te -iijn ge- weeft, wanneer zy van hem leerde behendig de boge te fpannen: Nicoftrates, Overwinnaar van den Reus, die vier uitfpoog in de Klippen van den Berg Gargan: Ekanthes,, die de jongeP/^- loe , Dochter der Rivier Lyris fou getrouwt hebben. Zy was door haar'Vader belooft aan, fulk een, die haar fou verloOen van een gevleu- gelt Serpent, geboren op den oever der Rivier, en die binnen weinig dagen haar foa hebben. opr geflokt volgens de voorl'egging der Godslpraak; defc jongeling. door een overmatige liefde had ewaagt dit Schrikdier te dooden, 't gelukte em, maar hy mogt niet fmaaken de vrucht zij- ner overwinning, en terwijl Phike fig bereide om. hem in haar Bruidsbedde te ontfangen, ver- nava zy met ongeduld, dat hy Adrajlus in den Ooriog.gevolgt was,en de Schikgodinnen wrcede- lijkden draadzijneslevenshaddenargefueeden,des vervuide.zy de bergen en boffchen, die ontrent de Rivier lagen, met haar droeve verfuchtingen en nare klagten, zy bevogtigde haar oogen met tranen,
|
||||
Odyjfea van Homertts. 42 5
tranen, en trok het fchoone hair uit haar hoofd;
zy vergulde lieffelijke bloemkranffen, die iy ge- woon was te verfamelen , en befchuldigde den Hemel van onrechtveerdigheit; gelijk xy niet ophield van dag en nacht te weenen, wierden de Goden door hiar klagten bewoogen, en op het fmeeken der Rivier, maakten rj een einde van haar droef heit, en door het gedurig ftorten van tranen, wierd zy in een fontein verandert, die vloeijende in den boefem- der Rivier,- haas wateren voegt by die van den Godt haat Vader, maar het water defer Fontein is noch bitter, ^een kruid of gras groeid* ooit op den oever der Rivier , en men viad nice anders dan de fcha- duwe der Cyprejjeu op haar droevige boor-den. Onderwijlen foeht Adraftm methaaft, om?f-
lemachus te vinden, die hy vernam ,» dat ondejj de zijnen een grooce moord aan alle kantcn aan- rechtede , hy verhoopte- den Soone Vaa> Ulyffes lichtelijk te fallen overwinnen in noch foo tee- deren ouderdom , en voerde rondom lig een bende van 30 Daaniers van een bovenmatige kloekheit, fterkte en behendigheit, die hy groo- te vergeldingen had belooft, foo 7,y in dit ge- vecht 'Tekmachm konden ombrengen, op wat wijfe dat 00k mogt lijn. Soo zy hem op dit ftond in den ftrijd hadden konnen aantreffen, fonder twijftel fouaeu defe 30 mannen, de w#- gen van Tekmachus omcingelende , terwijl A* dmftus hem van voren fou hebben aangetaft, fonder veel moeite henvgedood hebben, maar Minerva deed haar aftlwale-n;- Adraflm geloaf- de Telemacbustt- neneri-te-hoorert in de vlakte, gclegen aan den v-oet eener Heuvel ondef een ttieenigte van Strijders; hy liep, vloog, eivwil- Dd 4 de |
||||
424 Vervolg der
de fig met zijn bloed verfadigen , maar in plaats
van Tekmacbus vond hy den ouden Nefhr, die met een bcvende hand in't honderd vergeeffche flagen toebracht; in zijn woede wilde hy hem doorrijgen , maar een bende van Filters wierp figrondom Neftor; hieropverduiflerdeeen Wol- ke van Schichten de lucht, en bedekte al de Strijders, men hoorde niet anders dan hetklaag- lijk gekrijt der ftervenden, en het gerucht der wapenen, van die onder den hoop ter nedervie- len, de aarde verfuchtede onder een hoop van doode Lijken , beeken van bloed vloeiden van alle kanten , Betlona en Mars met de hel- fche Rafernyen, omhangen met bloedige Rok- ken, verfadigden haar uitgeholde oogen met foo wreeden Schoufpel, en bliefen fonder op- houden de woede in de herten der Strijders. Defe Godheden den menfchen vyandig verdre- ven van beke zijden het edelmoedigmedelijden, de befadigde dappeiheit en fagte beleettheit. Men fag in defe verwerring der woedende menfchen niet anders dan moord , wraak, wanhoop en beeftachtige raferny. Selfs de wijfe en onver- winnelijke Pallas dit fiende , rilde , en week van affchrik te rug. OnderwijJen Philoiietes met langfame fchreeden voorttrekkende , en in dc hand houdendedefchichtenvan Hercules, Ipoed- de fig om Nejior te onderfteunen. Adrafius defen goddelijken Grijfaard niet hebbende konnen ge- naaken, had veel flagen verfcheide Py/iers toe- gcvoegt, die hy in 't fand deed tuimelen, reeds had hy Eujilas ter nedergevclt, foo veerdig in 't loopen , dat zijn voeten naaulijks aarde raakten, en fneller dan de driftigfte ftroomen van Eurote en Alpbeus : voqr zijn voeten vielen ter neder Eu-
|
|||||
\
|
|||||
Odyjfea van Homerus. 425
Eutiphon, fchoonder dan Hylas, intgelijks den
yverigen Jager Hippolitus , Pterelas , die Nejior gevolgt was in de belegering van Trojen-, en die Achilles felts had bemind ter oorfaak van zijn moed en dapperheit> Ariftogiton die iig gebaad. hebbendc in de golven der Rivier Achehits, hei» melijk van de Goden de krachc had ontfangen, om alle foort van gedaantens aan te nemen, was in der daad foo behendig en veerdig in zijn beweegingen, dat hy de fterkfte handen ontflip- te, maar Adraftus maakte hem onbeweeglijk door een fteek zijner Lancie, en zijn Ziele ver- vloog te gelijk met zijn bloed. Nejior , die zijn dapperfle Hoofden fag val-
len door de handen van Adraftus, als de vergul- de ftroohalmen gedurende den Oegil onder dc fcherpe zeiflensvan den onvermoeiden Maajer, vergat het gevaar daar voor hy (ig te vergeefs bloot fteldc ; zijn ouderdom had hem verlaten, hy dacht niet anders dan om zijn Zoon Pijijlra- tes op het oog te volgen, die van zijn kant het gevecht met yver onderfleunde, om het gevaar van zijn Vader af te wenden , maar die doode- lijke ftond was gekoomen , daar in Ptfijlrates Nejior moeft doen gcvoelen, dat men meenigT maal ongelukkig te lang kan leven; Pijiftrates bragt Adraftus foo geweldigen flag toe met zyn Speer, dat den Daunier iou ter aarde gevallen hebben, maar hy ontweek die, en terwijl Piji- ftrates, wankelende door de valfche flag, zijn Speer te rug haalde, dreef Adraftus hem een Javelijn in de buik , dat zijn ingewanden met een (broom van bloed daar uit vloeiden, zijn verf verflenfte , even als een bloeme in de Vel- dcn geplukt door de handen eener Nimfhe; zijn Dd f oogen |
||||
4*6 Vervolg der
oogen waren byna geflooten, en zijn ftemme ont-
bxak,Alice zijnOpfiender onderfteunde hem,foo als hy begon te vallen.en had naaulij ks tijd om hem te brengen in de armen zijnes Vaders, doe wilde hy noch fbreeken, en de laatfte merkteekenen geven zijner teedere liefde, maar den mond ope- ncnde , vervloog zijn adem. Gedurende dat Philo&etes random fig heen
cen groote flagting en moord aanrechtte , om de aanvallen van Adrafltts te wederftaan hield Ne- jlor het doode Lichaam zijns Soons tuflchen de armen geflooten, vervulde de lucht met zijnge- jammer,en kon het Iicht niet langer verdragcn : ongelukkig, feide hy , dat ik ooit Vader ben geweefl, en dus lang geleeftheb! Helaaslwreed Boodlot, waarom hebt gy mijn levennietgeein- digt, of op de Jagt van het wilde fwijn vanCV- hfdmY of op de reife naar Etolie, of in de cerfte helegering van Troim} ik fou met Glory,, en fonder bitterheit mijner Zielc geftorven zijn;te- genwoordig voere ik om een ongelukkige, yerachte , onmachtige en atgefloofde Ouder- dom, ik leve niet meer dan voor ongevallen, ik behgeengevoelenmeer dan voor de droefheit. O mi/n Soon > mijn Soon! O mijn Waarde Soon Pijijlrate ! wanneer ik uw Broeder Antilochus verloor, behield ik u noch tot mijn trooft, nu heb ik. unietmeer, ikheb niets., niets dat my kan trooften, alles is voor my geeindigt, de hope, de eenige verfaehting voor den arbeit > en men- fcHelijkc. moejelijkheden,is geen goedmeer,'t geen my aangaat; Antiloche, Fififlrate] mijn waar- de Kinderen , ik geloove dat ik uw beide tegen- woordig verlooren heb , de dood van eene, opend.de wonde, die de ander gemaakt heeft in 't binnenftc mijner. Ziele , ik lal uw niet meer , iien, |
||||
Odyjfea vm fktaerus. 4,2 y
lien, wie fal myn oogef Ikiten ? wie mijin af-
fche by-fen femejen ? O pil$me\ gy7.ij,teven als \\w> B$o,eder ma.nmo<eclig ge-ltorven, ik be» het aUee-n, die njct fcp. l\erve# : 4it feggende wilde hy. fig-felfs paet e©n ponjaajd doorflee- ken, maaj- menrukte h«)R die uit dje hand,,ajjs 00k het doode LicHaatn zijjjs Soons , en ate defen, ongetakkigen GjijCaard in onnaacht viel, bracht wen hem in zij-n Tense , daar hy een weiuig xijjjide tot fig felfs gekoomen, na.ar dea ftrijd wilde wedfirkeeren, m$W men wederhield hem tegens zijn wjl en dank. Oiaderwijlen fochjieij Aikaftus en Philoftetus.
denanderea,, haar oogen wajren. vol vier, als dje van eeni Leeuw en Luipaard<, die malkandej foeken te verfcheuren in de Velden , die de Cocytus bevogtigt, de dreigemcnren, woedende Krijgsiiicht, en wjreede wraak fchitterden iiit haar woefte oogen, fy voprden een feekere dood ■om over-aj daar haar llagei-j, nedervielen, al de Strijders befchouwdeii haar met afichrik, reeds hadden zy den ander, in \ gefipht, PhUaiietes: hield in ciefe hand een ^ijner. vreeilelijke fchich- ten, die nooit uit zijn hasden. baar flag miften, en welkers wonden ongeneeflijk waren; maar Mars, die den wreeden ea onyerfaagden Adra- jlus begunftigde , kon niet; lijd^ni, dat hy foo haafl fou ter nedervallen, door; hem wilde hy de Oorlogs-fchrikken yerlangen, en de flagtin- gen, en het plengen van menfchen bloed ver- meenigvuldigen. Adraftm wierd door de recht- vaardigheit der Goden gebruikt, om de Men- fchen te ftraffen, en haar bloed te vergieten: op dat oogenblik, als Phiktfetes hem wilde aan- tajten, wierd- hy- fclfs gewond., dodr de fteek van
|
||||
428 Vervolg der
van cen Speer • hem toegebracht door Amphi.
machus, een Jong Lucanier, fchoonderdanden befaamden Nireus, die niemand in fchoonheit week, dan Achilles, onder al de Grieken, die ftrecden in de bclegeringvan7Vo;^». Ter naau- wer nood had PhiloBetes defe wond ontfangen> of hy wierp fcijn fchicht op Amphimachus, die hem het herte doorboorde; aanftonds wierden zijn fchoone fwarte oogen geflooten , en bedekt door de fchaduwen des doods, iijn mond roo- der dan de roofen die deopkomende^arer^aan den Hemel iaaid, beftorf, een doodelijke bleek- heit beving fcijn wefen, zijn aangelicht foo fee- der en lieffelijk wierd mifmaakt, Philottetes had felfs mededoogen met hem, al de ftrijders ver- fuchteden liende defen Jongeling ter neder- vallen , en in fcijn bloed wentelen , en- de ?ijn hairen, immer foo fchoon dan die van Apollo, in het ftof fleepen. PhiloBetes Amphimachus hebbende overwonnen, was ge- nootfaakt uit het gevecht te wijken, hy verloor lijn bloed en krachten; xijn oude wondefcheen door de woede van den ftrijd te openen,enzijn Imerten te vernieuwen; want de Soonen van Eftulapius met haar Godielijkewetenfchap,had- den hem niet geheel konnen genecfen, fie daar hemgereedom neder te vallen op een hoop be- bloede Lijken,die hem omringden. Archidamus de fierfte en behendigfte van al de Thebaliers, die by met fig had genooinen om Philelie te ftich- ten» bracht hem buiten het gevecht, op dat oo- genblik > foo als Adraftus fonder veel moeite hem voor zijn voeten fou hebben nedergevelt. Adraftus vond niemand, die hem dorfi: weder- fiand bieden, of de overwinnirig vertragen, al- |
||||
Odyjfea van Homefus. 429
les viel, alles vlood; hy was als een fnel afvlictendc
ftroom,die,haarboorden2ijndeovergeloopen,door haar woedende Golven den Oegft, Kudden, Her-' ders en Vlekken medeileept. Telemacbus hoorde van ver het gekrijfch der
Overwinnaars, hy fag de wanordre der lijnen, die voor Adraftus vlooden, even als de vreef- achtige herten , die de wijde Velden,Bofichen, Bergen, ja felts de drirtige Stroomen dooiwaa-' den, wanneer xy door de Jagers vervolgt wer- den. Tekmachus verfugtede , de verontwaarding
fcheen hem ten oogen uic , hy verliet de plaat> fen , daar hy langen tijd met loo veel Glory en gevaar gevochten had, hy vloog toe om de tij- nen te onderfteunen , hy nadcrdc geheel bedekt met het bloed van een meenigte Vyanden , die in het ftof uitgeftrekt lagen. Van verre verhief hy een gelchreeuw , 't geen van beide de Le- gers gehoort wierd. Minerva had, ik weet niet tvat vreeflelijksiijn oogen ingedrukt, enbetom- leggende gebergte weergalmde op rijn ftemme. Nooit heet't Mars krachtiger zijri wreede ftem- me in Thracien doen hooren, als hy de helfche Rafernyen, OorlogenDoodroept; hetgekrijfch Van T'elemachus bracht nieuwe moed en koen- heit in het herte der lijnen, hy itremde de vree* fe der Vyanden. Adrajlus had felfs fchaamte, dat hy fig ontroerd bevoelde , ik weet niet wat droeve voorbeduidfelen hem deeden beven, en 'tgeen hem aanmoedigde, waseer een wanhoop, dan gerufte dapperheit; tot dnemaal begonnen iijn knikkende knien onder hem te wankelen, tot driemaal begon hy achtetwaarts te wijken, fonder te denken wat hy deed, ccn fiaauwe bleek- heit
|
||||
430 Vervolg der
heit en koud fweet brak uit over al zijn leedert, zijn
heefche en ftamelende ftcmme kon geen woord voortbrengen , zijn oogen vol van een donker en fchitterend vier, fcheenen uit zijn Hoofd te puilen , men fag hem , even als Oreftes door de Raferny bewoogen , al zijn bewegingen waren t'faam getrokken , hy geloofde de verbitterde Go- den te lien, en een doffe fleinmete hooren, die uit den argrond opquam , waar door hy geroe- pen wierd naardenfwarten Tartarus, alles deed hem gevoelen een wreekende hand des hemels, onfigtbaar over zijn hoofd hangende, die dage- lijks verfwaarde , om hem te ftraffen, de hope was in zijn herte uitgebluft, even als het licht des daags verdwijnt, wanneer de Zonne duikt onder de blaauwe Zee-golven , en de aarde be- | dekt met de duifternilfen des nachts. Den god- loofen Adraftus was meer dan te lang op aarde verdragen , maar de menfchen hadden foodani- gen ftrafFe noodig, eindelijk fnelde hy naar zijn j laatfte uure en liep als onfinnnig in zijn onver- mijdelijk noodlot. De affchrik, zijn knagend ; geweeten , de verbaaftheit,- woede, raferny, e° wanhoop verfelden hem; ter naauwernood had hy Tekmaehus gefien, of hy geloofde den Aver- wa/geopendtebefchouwen, diedraaiwindenvan vier uitfpoog , voortkomende uit den fwarten Phlegeton , gereed om hem te verilinden ; hy fchreeuwde , en zijn mond bleef geopent, fon- der dat hy eenig woord kon uiten, even als een ilapend menfch, die in een vreeffelijke droom met den mond wijd openleid, eripoogttefpree- ken, rnaarde ftemme ontbreekt hem , en hy foekt die te vergeefs; met een bevende en ver- ftagde hand Yelde Adrafixs iijn fpeer tegens?*- |
||||
Odyjfea van Homerus. 431
kmachus, defe geruft en onbevreeft al s een Vriend
derGodcn, bedektefigmetzijnSchild, 'tfcheen als of de Overwinning, hern bedekkende onder haar Vleugelen, reeds een opgehangcne kroone over zijn hoofd in de hand hield , een fagte en gerufte moed gliniterde uit zijn oogen > en men fou hem voor Minerva genomen hebben, foo wijs en gematigt fcheen hy in 't midden der grootfk gevaren. De Speer door Adraftus gc- worpen imitte af op zijn Schild, aanftonds ipoed- &e Adraftuszijn fwaard te trekken, omden Soo- ne van Ulyjfes het voordeel te beneemen van op zijn beurt zijn Spies te werpen, Tekmachus ziendc Adraftus met het fwaard in de hand, haaftte zig van gelijke , en liet zijn Speer vruchteloos. Wan- neermen op defe wijfe de twee Strijders onder- ling van na-by fag vechten , waren al de an- dere in flilfwijgendheit opgetoogen , en lei- den haar Wapenen ter neder om aandach- tig defen roemruchtigen ftrijd te befchouwen, en men verwachtte uit de uitkomft van dit ge> vecht het Noodlot van den gantfchen Oorlog. De twee fchitterende fwaarden, even als weer- lichten die Donders voortbrengcn, kruiflen o- ver malkander en brachten wederzijds vergeef- fche flagen toe op haar blinkende Wapenen, die daar van wecrgalmden. De twee Kampioenen verhieven, kromden, en bukten fig ter neder, flon- deneemloegsop, en vatteden malkander aan; de Klimop , groeijende aan de Voet van een Olm- boom kan niet vafter deflelfs harde en quafti- ge ftronk tot aan de hoogfle takken omvat- ten , dan defe twee ftrijders den een den an- dere beflooten hidden. Adraftus had noch niets van zijn krachten verloren, en Telemaebusnoch niet
|
||||
43 2 Vervolg der
niet geheel de zijne wedergekregen: Adrafius
deed veel pogingen om zijn Vyarid te verraffchen, en te doen wankelen, en trachtte zig te verfeeke- ren van hetfwaardvandefenjongen Griek, maar te vergeefs, want op dat ftond als hy dat ondernam, hief hem Tekmachus van den grond , en wierp hem in 't fand; hief op betoonde defe Godloo- ft , die altoos de Goden veracht had, cen laf- hertige vreefe voor de dood , hy fchaamde fig het leven af te bidden , ende kon niet nalaten te betuigen dat hy het wenfchte te behouden; hy poogde het medelijden van Tekmachus gaan- de te maaken: Soone van Vlyjfes, fcide hy, ein- delijk erken ik de rechtveerdige Goden » die ftraffen my naar verdieniten , niet dan ongeluk- ken zijn beqaaam om de oogen der Menfchen te openen , en die de waarheit te doen erken- nen ; ik zie defelve , en die veroordeeld my, maar dat een ongelukkig Koning u uw Vaderte binnenbrenge, die ver-af is van Itaca ,zx\ dat die uw hert beweege. Tekmachus, diehemonderdeknien hicid, en
reeds het fwaard had opgeheven om hem de (trot af te fteeken, antwoorde daar op: Ik hebbe niet an- ders begeert dan de Overwinning, en de Vrede der Natien, tot welkers onderftand ik gekomen ben, ik hebbe geen vermaak in bloed te vergie- ten. Leef dan Jdrajlus, maar leef om uwfou- teu te verbeteren , geef alles weder, 't geen gy onrechtveerd^ bemachtigt hebt, herftel de kalmtc en gerechtigheit op de Oevers van Hefpcrie, t geeii gy dus lang befoeteld hebt met moorden en vertaderyen, leef en word een ander Menfch, leer door uwval dat de Goden rechtveerdig zij"> en de Godloofen ongelukkig , dat zy fig be- dric-
|
||||
OdyJJea van Homerus. 435
dricgen, foekende haar geluk in de geweldena-
ryen, onmenfchelijkheit en leugen, eindelijk dat niet (bo gelukkig is, dan de eenvoudige en volftandige Deugd. Geef ons tot onderpanduw Soon Metrodorus met twaalf van de voornaam- ften uwes Volks. Op defe woorden liet Tele- machus Adraflus oprijfen , en reikte hem de hand, fonder fig voor zijn verraad te hoeden; maar aanftonds ftiet Adraflus naar hem met een korte pook die hy verborgen hield, defe was foo fcherp, dat die feekerlijk de Waperten van Telemachus fou doorboord hebben , foo die niet Goddelijk waren geweeft : terfelver tijd week Adraflus metter haaft achter een boom , dm te bntvlieden het vervolgen van Telemachus, Defe riep hier op uit: O Dauniers ! gy fiet
de Overwinning is aan ons, de Godloofe weet iijn leven niet te behouden dan door verraad; hy die de Goden niet vreeft,ontfiet de dood,maar in tegendeel hy die de Goden vreeft, ontfiet niemand. Defe woorden uitende naderde hy de Dauniersptx gaf de zijnen,die aan de andere zijde des booms wa- ren order om den trouloofen Adraflus den weg af te fnijden: AUraflus vreefende overrompeldte Werden, maakte mynen van weder te keeren en ftandte houden, en wilde de Cretenfen, die hem de doortocht belemmerden , ter nederwer- pen; maar Telemachus, veerdig als den Donder die den Vader der Goden op de hoofden der fchuldige m'enfchen nederfend , ftortte op zijn vyand, vermeefterde hem met een overwinneri- de hand, en wierp hem ter aarde , even als een felle NoordeWind de teedere oegft , die de Velden verguld, ter neder fmijt , hy lui- fterde niet meer , niettegenftaande defe godloo- fe andermaal poogde zijn edelmoedigheit te mif- II. Deel. Ec lei-
|
||||
434* Vervolg der
lek'en , hy dreef hem het fwaard door dc
borit, en ftortte hem in den fwarten Cocytus, een waardige (traffe voor dufdanige boofwichten. Naaulijks wagAdraflus Aoodi, of de Dauniers, ver-afvan haar nederlaag tebetreuren , of het verlies van haar Hoofd tebeklagen, waren ver- heugt over haar verloffing. Zy reikten de hand aan de Bondgenooten tot een teeken van Vrede en verfoening. Metrodorus Soone van Adrafius, door de Vader opgevoed in alle koniten van Veinfery, ongerechtigheit en onmenfchelijk- heit > vlood lafhertig , maar een Slaaf me- deplichtig zijner eerloos- en Wreedheden, door hem vrygemaakt, en met goederen op- gehoopt, en op wie alleen hy zig in dele vlucht betrouwde, dacht nergens om , dan om hem wegens eigen aanbelang te verraden; hy velde hem van achteren ter neder, foo als hy vlood, hicuw hem het Hoofd af, en bracht datin'tLe- ger der Bondgenooten, verhoopende en groote be- looning voor eenmifdaad, die den oorlogquam te cindigcn. Maar men had een affchrik van defe fchelm, en deed hem ftervert Telemachus, ge- Ilen hebbende het hoofd van Metrodorus, zijndegc- weefteen Jongeling van een over-grootefchoon- heit, en voortrcfFelijke natuur , die de wellu- ften , en quaade voorbeelden hadden bedor- ven , kon iig vantranen nietweerhouden. He- laas! riep hy uit, (keens waar hetvergifvan voorfpoed een jong Vorft toe vervoerd, hoe hooger die verheven , en levendiger van Geeft is, hoe die verder afdwaald, en verwijderd van het gevoel aller deugd is, en miffchienfouikte- genwoordig in delelve ongelukken bedraaid 2ijn, daarik in geboren en opgevoed ben, fix) |
||||
Odyjfea van Homerus. 435
deguuften derGoden, endeonderwijfingenvan
Mentor my geen befadigdheit hadden geleerd. De Dauniers by-een vergaderd , verfochtcn,
als de eenigfte voorwaarde van Vrede, datmen haar wilde toelaten een Koning uit haar eigen Natie te verkiefen, die door zijn deugden mogt uitwiffchen de vlek, die den Godloofen Adra~ fius de Koninglijke waardigheit had aangewre- ven : zy bedankten de Goden , die den Tyra» hadden ter nedergeflagen , zy quamen in mee^ nigte kuffende hand van' Tekmachus, die gebaad was in het bloed van dit Schrikdier, en haar nederlaag was voor haar als cen ZegenpraaL Dus verviel in ecn oogenblik fonder hoop van her- ftelling een mogentheit, die al de anderc van Hefperie dreigde , en foo veel Volketen deed beven , even als een land , 't geen vaft en on- beweeglijk fchijnd, maar van tijd tot tijdonder- mijnt word: lang fpotmen met den wakkeren ar- beid, die aangewend word , om de fondamen- ten te bewegen > niets fchijnd die te konnen ver- fwakken , alles is vereenigt, niets wankelbaar, onderwijlen werden de onderaardfche fchoon- fchijnende houwvaften losgemaakt, en alles ver- finkt (chielijk in den afgrond. Op defe wijfe ondergraaft een onrechtveerdige en bedrieglijkc mogentheit , wat geluk die ook mag fchijnen te onderfteunen , figfelfs een afgrond onder de voeten. Het bedrog, de lift en onmenfchelijkheit ondermyneri geftadig de fterkefondamentenvan een wettig gefag, men verwondert fig daar o- ver, fchrikt en beeftdaar voor, totopdat ftond, dat het vergaat, en onder 2ijn eigen gewicht ne- derfinkt , en niets dat weder kan oprech- ten j vermits het als met eigener hand heeft E e a om-
|
||||
4-3^ Vervolgfar
oirt-ver geworpen haar ware fondamenten,
als de goede trouwe en gerechtigheit, die de lierde en't vertrouwen tot fig trekken. De Hoofden van het Leger vergaderden des anderen daags om de Dauniers een Koning toe te ftaan. 't Was vermaaklijk om te fien, defe twee onderfcheiden Legers door een onverwach- te vriendfchap vereenigen , en als een lichaam uitmaaken. Den wijfen Nejlor kon fig in defe Raadsvergadering niet laten vinden, vermits de droefheit, gevoegdby deii ouderdom, tijn hert had ter nedergeflagen , even als een flagregen des avonds ter nedeiwerpt een bloeme, „die des morgens by de geboorte van Aurora , ie glory en't cieraad is der groene velden. Zijn oogen waren als twee fonteiwn van tranen geworden, die niet konden opdroogen, de fagte flaap, die alle pijnelijke fmerten Verlicht, vlood verrevan hem, de hoop, zijnde als het leven van de herten der Menfchen,was in hem uitgebluft, allefpijfe was bitter voor defen ongelukkigen Grij- faard, het licht was hem hatelijk, zijn Ziele felfs focht niet anders dan te fterven , en fig in te dompelen in de eeuwigdurende duifterniffen van het Rijk van Pluto. Al Mjri vrienden fpraa- ken hem te vergeefs aan, zijn verrlaauwt herte had geen fmaak meer in de vriendfchap , even als een Sieke de belle fpijfen onfmaaklijk zijn; op al het zielroerendfi: datmen hem feggenkon, antwoorde hy niets- dan met verfuchtingen en fmkken. Van tijd tot tijd hoordemen hem niet anders feggen dan O Pififtratel O Pijijlratel mijn Soone ! gy roept my, ik fal u volgen, gy fult my de dood licht maaken , O mijn Soo- ne! ik begeere niet anders voor alle goed danu we-
|
||||
Odyjjea van Homerus. 4,37
weder te fien op de oevers van Styx: dan bracht
hy gantfche uurendoor fonder een woord te fpree- ken, inaar verfuchtende, verhief hy zijn handen, en oogen verdronkenin tranen, ten Hemelop. Terwijl dat de by-een vergaderde Prinfen Telemachus verwachtten, die by het doode Lig- baam van Pijiftrates was, beftrooide hy deficits Lijk met handen vol bloemen, daar by doende uitgefochte parfairaen, en bittere tranen ftorten^ de. OmijnwaardeMetgefel! feide hy, nook fal ik vergeeten u binnen Ptlos geficn, naar Sparta gevolgt, en u wedergevonden te hebben op de oe- vers van het groot Hefpefie, ik ben u duifend en dui- fend forgen fchuldig, ik beminde it, en gy my van gelijken, ik heb uw dapperheitgekent, die ging boven de moed der befaamdfte Grieken. Helaas! die is met uw Glory uitgeb'uft, maar die heeft veele een aankomende Deugd ontrnkt, gelijk die der grootfte Manrien , ja uw Wijsheit en Welfpreekentheif fouden in een rijpen Ouderdom overtrofFen hebben die der vermaardfte van Griekenland. Reeds had gy die fagte overree- ding, diemen niet konwederftaan, wanneergy fpraakt, die levendige manieren van vertellen, diewijfebefadigdheit, foo bekoorlijk om verbit- terde gemoederen te bevredigen, dat Gefeg 'tgeen voortquam van de voorfigtigheit en kracht der goede raaden ; als gy uw mond opendeed, leende yder het oor , alle waren ty voorko- men , alle hadden ty begeerte om u toe te ftemmen , uw eenvoudig feggen fonder hoog- moed drong fagtelijk door in de herten , als de reuk van een opkomende bloeme. Helaas! foo veel treffelijke gaven als gy noch voor eenigc unren befat, lijn ons voor altoos ojitnoomen. Ee 3 Pi/ijira- |
||||
4,38 Vervolg der
Pijiftrates, die ik van defe morgen noch bm-
helft heb , is niet meer, ons is van hem niets overig dan een droevig geheugen. Ah ! had gy de oogen van Nejlor mogenfluiten, en niet wy de uwe looken , hy foude niet zien, 't geen hy nu befchouwt, en niet zijn de ongelukkigfte van alle Vaders. Na dele worden deed 'telemachus de bloedi-
dige wonde afwilfchen die in de zijde van Piji- firates was, hy liet hem uitftrekken op een bed- de van Purper, daar hct hoofd, hangende op de fchouders met de bleekheit desdoods, eenjon- ge boom geleek , die de aarde bedekt hebbende met zijn fchaduwe , en zijn bloejende takken ten Hemel gefchooten, ter neder is geveld door de fcherpe bijl van een houwer, hy behoud niets van zijn wortel op de aarde, dievrugtbare Moe- der, die aijn ftronken in haarboefem voed, die verdort, zijn groente verdroogt, en kanzigniet langer ophouden , die valt, zijn takken , die den Hemel bedekten , leggen verflenft en ver- droogt inhet ftof, hyis niet meer dan eenftronk, ter nedergevelt, en berooft van al zijn cieraad. Op defe -wifte Pifijlrates ten prooije vandedood, was reeds weggebracht door de foodanigen die iijn doode ligchaam op de Lijk-hout-ftapel moe- ften leggen, de doodelijke vlamme verhief zig reeds ten hemel, een bendevanP/'/immetneer- flagtige oogen, en vol van tranen» met omge- keerd geweer , geleidden hetLijk , 'tgeen wel haaft verbrand was , met een langfame tred, zijn aflche wierd in een goude Lijkbuffche ge- daan, Telemachus droeg voor alles forg, be- trouwde defe Lijkbufle, als een groote fchat ,aan Callimachus, die Opfiender van Pifijlratcs was |
||||
Odyjfea van Homerus. 4,39
geweeft. Bewaar, feide hy, defe c'roevigeaffche,
niaar kofrelijke overblijffelen, van hem, die gy bemind hebt, bewaardie voorzijnVader, maar wacht hem die te geven, tot dat hy kracht ge- noeg fal hebben om die te eiffchen ; 't geen de droetheitop d'eenetijd verbittert, 'tfelvever- fagt die op een andere tijd. Vervolgens verfcheen Telemachus in de verga-
dering der Koningen , daar yder fweeg om naar hem te luifteren, foo haafl hy daar was ingeko- men, wierd hy fchaamrood , en men kon hem nietdoenfpreekcn, de loftuitingen, diemenhem gat' door openbare toejuigchingen, overhetgeen hy had uitgevoerd, vermeerderde dele fchaamte, en hy had zig wel willen verbergen. Dit was de eerfte maal dat hy belemmetd en onfeeker was; eindelijk vcrfocht hy als een gunft, dat- rnen hem niet meer wiideprijfen, niet,feide hy, dat ik dat niet beminne , voor-al wanncer dat gedaan word door foo goede Rechters der Deugd, maar om dat ik vrees, dat al te feer tc lievenjloftuitingenbedervendeMenfchen.fcyver- vullen haar met haar-Klfs, maaken die trots en verwaand, men moet die verdienenen ontvlie- den, de belle loftuitingen gelijken wel naar devalfche. De boolaardigfte aller Menfchen, iijnde icTyriers, hebbenaltoos het meeftewerk gemaakt, omfig door Vleijers te doen prijfen: watvermaak lleekt'er in op defe wijfe alszyge- prefen te werden ? De goede loftuitingen zijn de £ulke , die gy my geeft in mijn afwefen, foo ik anders foo gelukkigbenomdieteverdie- nen ; 'en foo gy waarlijk gelooft dat ik gocd ben, moet gy met een geloven, dat ik wilze- digzijn, endeydelheitvreefen; verfchoonmy dan, Ee 4 foo |
||||
440 Vervolg der
foo gy my acht, en roem my niet als een cerfug-
tigmenich Na dus gefprooken te hebben , antwoorde
Telemachus niets aan de fbodanigen, die voort- gingen met hem ten hemel te verheffen , en door een onverfchillig wefen ftremde hy wel haalt den lot diemen hem gaf; men begon te vreefen datmen hem prijfer.de. mocht moeje- lijk vallen, maar de verwondering over hem vermeerderde , al de wereld bekend zijnde de teederheit, die hy over Pijiftrates betuigt, en de forg die hy genomen had om hem de laatfte lief- deplicbten te bewijfen. Het gantlche Legerwas meer geraakt door de merkteekenenvandegoed- heit zijnes herte, dan door de wonderen zijner ■wijsheit, en dapperheit, die in hem uitblonken: hy is wijs en dapper zeiden zy onder malkander, hy is een vriend der Goden, den waren Held pnfer Eeuwe, hy is boven de menfchelijkheit, maar dit allcs is niet meer dan verwonderlijk, dit alles kan ons maar verbaafen , hy is een menfch , hy is goed, een vriend, tederhertig, rriededogend , weldoende , en geheel voor die hy bemind, hy is de welluft der geene die met hem leven, hy heeft fig ontdaan van de hoog- moed, onverfchillend- en fierheit. Sie daar, 't geen van goet gebruik is, fie daar 't geendeher- ten beweegt, fie daar 't geen ons een tedcrge- voelen van hem doet opvatten, en verwonde- ren over al zijn deugden , Re daar waarom wy alle ons leven voor hem fbuden willen over- geven. Ter naauwer nood waren defe redeneeringen
geeindigt, of men fpoede om te Ipreeken vandc Hoodfaakelijkheit ozn de Dauniers een Koning te
|
||||
OdyJJea van Homerm. 44,1
tc geven. Het meerendeel der Prinfen , die
defe vergadering uitmaakten, waren van gevoe- len, datmen het als een bemagtigd land, onder den anderen moeit vcrdeelen > men bood Tele- machus aan voor lijn aandeel de vrugtbare Landsdouwe van Arpos, die tweemaalinhetjaar voortbrengtderijkevruchten vanCww, de fagte gefchenken vm Bacchus , ende altoos groene fruiten van den Oliji'boom , Minerva toege- wijd. Dit land, feidemen hem, moet u doen vergeten het arm haca met zijn Hutten, de vreeflclijke Rotfen van Dulicbie, dewoefte bof- fchagien van Zafante ; foek niet meer naar uw Vader, die begraven is in degolvenby deVoor- berg van Caphane'e, door de wrake van Nau- plius, en gramfchap van Neptuin, nochnaaruw Moeder , die de Minnaars federd langen tijd befeetenhebben, noch naaruw Vaderland,'tgeen van den Hemelfoo niet begunftigt word, als dat, 1 ?t geen wy u aanbieden. Hy luifterde geduldig naar dele redeneeringen, maar de Rotfen van Thracie, en Tbeffahe zijn niet ongevoeliger noch doovervoorde klagten der wanhopige minnaars, als Tekmachus op al defe aanbiedingen. Wat my aanbelangt antwoorde hy, ik wordenietbewoo- gen door rijkdommen, ofwelluften. Wathelpt het cen groote Landflreek te beiitten, of het ge- bied te'hebben over eengroot getal menfchen, men heeft te meer belemmering, en te minder vryheit; het leven is genoeg opgevuld met ram- pen en onheilen voor de wijlte en befadigdfte menfchen, fonder datmen daar behoeft by te doen de moeite om onleerfame , onruftige, pnrechtveerdige, bedrieglijke en ondankbare menfchen te beftieren. Als men wil meefter Ee f der |
||||
44* Vervdlg der
der menfchcn zijn, om de liefde van figfelfs,
geen opngt nemende, dan op zijn eigen gefag, vermaakkelijkheden, en Glory, de foodanige is een godloofe, of geweldenaar, enderoedevan het menfchelijk Geflagte: als men in tegendeel de menfchen wil regeeren naar de grondregelen van haar eigen welwefen, is men minder derfel- vcr Meefter ; daar fteekt niet anders in dan een oneindige moeite, en men is ver afgefbn- derd om zijn gefag te konnen voortfetten. Den Herder die niet eet van zijn Kudde, diefe be- fehermd voor de Wolven, zijn leven daar vpor bloot ftelt, endagennachtvoorhaarwaakt, om die te geleiden in grafige velden, die feg ik, fal geen lull hebben , om't getal zijner Schapen te vermeerderen, die van zijn Nabuur te rooven, lou zijn moeite noch grooter maaken. Alhoe- wel ik nooit geregeerd heb, voegde T'elemachus daar by, heb ik echter door de Wetten, enwij- fe Mannen, die defelve gemaakt hebben, ge- leerd, hoe motjelijken werk het is Steden en Koningrijken te beftieren. Ik ben dan te vrede met mijn arm haca niettegenftaande dat klein en elendig is, evenwel fal ik Glory genoeg heb- ben , mits ik daar gebiede met gerechtigheit, godvrucht en moed, felfs fal ik daar noch dra genoeg heerfchen. Het behage de Goden maar, dat mijn Vader de onfiuimige golven mag ont- vlieden , daar regeeren tot aan zijn hoogen ou- derdom, en ik noch langen tijd onder zijn ge- bied mag leeren, op wat wijfe men zijn herts- tochten moet overwinnen, om te konnen mati- tigen die van een gantfch volk. Vervolgens feide hy, luiftert naar my , O
gy Princen! die hier zijt by een vergaderd, 't geen
|
||||
Odyjfea van Homerus. 443
gecn ik geloof u te moeten feggen, om uw
eigen aanbelang; foo gy aan de Dauniers een rechtveerdig Koning geet't, falhy die geleidenin gerechtigheit, haar leeren hoe heilfiiam het is de goede trouwe te bewaren, en nimmermeer tcgens zijn Naburen geweldenaryen te pleegen. Dit hebben zy nook konnen begrijpen onder den Godloofen Adraftm : foo lang zy beftierd wor- den door een wijs en befadigt Koning, fult gy van haar niets te vreefen hebben, zy fullen dien goeden Koning , die gy geeft , fchuldig , en verplicht zijn voor den voorfpoed en vrede, die ly door hem fullen genieten,te eerbieden.Defe vol- keren ver-af van u aan te taften, fullen fonder ophouden u fegenen, en de Koning en het volk fal het werk uwer handen zijn; foo gy in tegen- deel dit Land onder den anderen wilt deelen, fie hier de ongelukken, die ik u voorfegge. Het volk tot wanhoop gebracht fal den Oorlog weder beginnen, en rechtveerdig voor haar vry- heit vechten, en de Goden, Vyanden der Dwin- gelandy , fullen met en voor haar urijden; foo de Goden fig daar in mengen, fult gy vroeg of laat belemmert worden, en al uw voorfpoed fal als rook verdwijnen, den raad en wijsheit fal >iw Hoofden ontbreeken , de moed uw Legers verlaten, en den Overvloed uw Landen; gy fult u-felfs vleijen , en roekeloos zijn in uw onderneemingen , eerlijke lieden doen fwijgen die de waarheit fullen willen fpreeken , gy fult eenfloegs vervallen , en men fal van u feggen, tijn dit diebloeijendeVolkeren, die de gantfche Weereld de Wet llelden ? tegenwoordig vlieden die voor haar Vyanden, zy zijn het fpeeltuig der Natien , die haar met voeten treden ; fie eens
|
||||
444 •- Vervolgder ,u
ccns wat defe otirechtveerdige, hoogmoedigc.
en onmenfchelijke volkeren verdiend heb- ben. Daar-en-boven , foo gy onderneemt dit Land onder malkanderen te verdeelen, fult gy al de omleggende. volkeren uw gebuuren tegens IX vereenigen. Uw verbintenis , gemaakt tot befcherming der algemeene vryheit van Hefperie, tegens den Geweldenaar Adraftus , fal hatelijk worden, en alle Natien fullen met recht u be- fchuldigen , dat gy u een algemeene dwinge- landy hebt willen aanmatigen ; maar vooron- dergeftelt dat gy Overwinnaars word van dc Dauniers, en alle andere Volkeren, echter fal defe overwinning uw doodelijk zijn, en fieeens op wat wijfe. Befchouwt dat defe ondernee- ming u alle fal oneenig maaken, nademaal die ntet fteund op de gerechtigheit: gy fult onder malkanderen geen regelmaat hebben om uw Toorwendfelen onder den anderen te bepaalen, yder fal willen dat zijn aandeel moet gelijkvor- mig zijn aan de macht door hem toegebracht; niemand fal een genoegfaam gefag hebben o- ver die Volkeren , om defe verdeeling vreed- faam te doen. Sie daar den oorfpronk van een Oprlog, die uw kleine Kinderen niet fullen fien eiadigen. Is het niet beter rechtveerdig en be- fadigt {e zijn, danxijn eerfucht met fooveel ge- vaar op te volgen, in 't midden van foo veel onvermijdelijke ongelukken; de diepc ruft en vrede, dc lieve en eenvoudige vermaakkelijkhe- den, die den gelukkigen Overvloed verfellen, de Vriendfchap zijner gebuuren, dcGlory, onaf- fcheidelijk van de Gerechtigheit, 'tgefag, 'tgeen men verkrijgt, mits dat ter goeder trouwe be- dienende, fcheidfman te zijn van de verfchillen |
||||
Odyjfea •van Homerus. 44^
aller Volkeren, 2ijn dat geen wenfchelijker goe-
deren, dan de dwafc ydelheit eener onrechtveerdi- ge befitting ? O Prinfen, O Koningen! gy fiet dat ik u fonder eenig aanbelang aanfpreeke, luifterd dan naar hem , die u genoegfaam bemind, om u tegen te fpreeken, en te mishagen met u dc waarheit te vertoonem Gedurende dat Tekmachus op dufdanigen wij-
fe fprak , met een gefag, 't geen men nooit in yiriand anders befpeurd had, en alle Prinfen in verwondering waren opgetoogen over de wijs- heit zijner raadgevingen , hoordemen een ver- ward gerucht, 't geen fig door het gantfche Lc- ger verfpreide , en felfs ter plaatfe daar de Ver- gadering gehouden wierd indrong. Een Vreem- deling, feidemen, is op defe kuuenkomenaan- landen met een Bende gewapende Mannen. De- fe onbekende is van een hooge geftalte, alles fchijnd heldhaftig in hem, men kan licht fien dat hy langen tijd geleden heeft, en Zijn grootc mbed heeft hem boven alle lijden verheven. De Volkeren van het Land, die defe kuften bewa- ren, hebben hem willen afkeeren als een Vyand, die een inval focht te doen, maarnazijnfwaard met een onverfchrokt wefen te hebben uitge- t'ogcn , verklaarde hy raad te weeten om fig te befchermen, foo menhemwilde aantaikn,maar dat hy niets verfocht dan vrede en gaftvryheit, Hier op bood hy een Olijftak aan op een finee- kende wijfe , men hoorde hem , hy verfocht geleid te werdenbydengeenen, die op defekuft van Hefperie het oppergebied had,enmenbracht hem herwaarts, om met de by-een vergaderdc Koningen te fpreeken. Naaulijks was haar difcottrs geeindigt, of men
(ag
|
||||
4+6 Vervolgder ,
fag defe Onbekcnde inkomen met een Majefteit^
daar de gantfche Vergadering over verbaafde. Men fou licht gelooft hebben, dat het den God Mars geweeft ware wanneer die op de Bergen van Thmcie zijn bloedige Troupen by-een-trekt. Hy begon op defe wijfe te fprecken: O gy Herders van het Volk! buiten twijffel
hier by een vergaderd om het Vaderlandtegcns
deflelfs Vyanden te befchermen, of om de recht-
veerdige Wetten te doen bloeijen, hoort naar
een Man, die door het Noodlot vervolgtword;
( de Goden geven dat gy nook diergelijke onge-
vallen fmaaken moogt!): Ik ben Diamedes Ko-
ning van Etolie, die Venus quetfte in de belege-
ring van Trajen, de wrake defer Goddinne ver-
volgt my door het Heel-al. Neptuin die niets
kan weigeren aan de Goddelijke Dochter der
Zee, heeft my overgegeven aan de woede der
Winden en Golven, die my verfcheidemaal te-
gens de klippen hebben aangeworpen ? De on-
verbiddelijke Venus heeft my alle hoop benoo-
men > van ooit mijn Koningrijk en Huisgefin
in de foete lucht van het Land, daar ik gebo-
ren ben, weder te fullen fien. Neen, nooit fal
ik dat wederom aanfchouwen, 'tgeen myliefft
op aarde geweeft is, Ik kome na fooveelfchip-
breuken op defe onbekende kuften een veilige
ruft, en verfeekerde fchuilplaats foeken, foo gy
de Goden vreeft en voor-al Jupiter , die forg
draagt voor de Vreemdelingen,foogy mededoo-
gendzijt, weigert my geen hoekonvruchtbaar
land, in defe wijd-uitgebreide Contreien, geen
donkere wildernilTen , of fcherpe rotfen , om
met mijn metgefellen een ftad te bouwen, die
ten minften een droevig af beeldfel mag zijn van
ons
|
||||
Odyjfea van Hdnterus. 447
ons verlooren Vaderland , wy verfoeken maar
een weinige vruchtelooft tijd, wy fullen invre^ de met ulevenin eennaauwe verbintenis, uwc Vyanden fullen deonfezijn, wy fullen ons in al uwaanbelangens inlaten , wy eifTchen niet anders, dan om in Vryheit naar onft Wetten te leven. Gedurende dat Diomedes op defe wijft fprak,
had Telemachus fonder ophouden de oogen op hem geflagen , en vertoonde in zijn wefen zijn onderfcheidene hertstochten : wanneer Diomedes begon te fpreeken van zijn langdurige ongeluk- ken, verhoopte hy dat het zijn Vader fou zijn. Maarfoo dra hy verklaard had Diomedes tezijn verflenffe het wefen van T'elemachus, even als ecu bloeme door het felle geblaas van een Noorde wind. Vervolgens ontroerden hem de woorden van Diomedes» die fig beklaagde over een vergramde Godheit, door het herdenken der felver geledene wangunlten tegens zijn Vader en hem. De Tranen gemengt met droef heit en blijdfchap rolden langs zijn kaaken, enhywierp % eenfloegs op Diomedes, om hem te omhel- %i: Ik ben, feide hy,den Soone van Ulyjfes, diegy gekend hebt,en die u niet onnut geweeft is,doe gy de befaamde Paarden vnnRhefusv/cg- naamt, de Goden hebben hem als u fonder ee- nig medelijden gehandeld , foo de Godsfpraa- ken van Erebus niet bedriegen , lecft hy noch. Maar helaas ! hy leeft niet meer voor my, ik heb Itaca verlaten om hem op te foe- ken , tegenwoordig kan ik noch Itaca, noch hem weder befch'ouwen : oordeel door deft mijne ongelukken, wat mededoogen ik moet hebben, met die van andcre Menfchen. 'tVoor- deel dat men heeft met ongelukkig te zijn, is, |
||||
;
|
|||||
448 Vervolg der
datmen weet mededoogen te hebben met dc
ongevallen van andere. Niettegenftaande ik hier een Vreemdeling ben, kan ik echter, O groote Diomedes] ( niettegenftaande de rampen mijn Vaderland , in mijn kindsheit, hebben onder- drukt, ben ik echter loo qualijk niet opgevoed, van onwetende te zijn, welke uw Glory was in de ftrijden) O onverwinnelijkfte allerGr/V- ken na Achilles! u eenige halp en onderftand toe- brengen; de Prinfen , die gy hier tegenwoordig fiet, zijn beleeft, fy weten dat'cr geen ware deugd noch moed, noch beftendige glory is fon- der beleeftheit; het ongeluk geeft een nieuwe luifter aan de glory van groote Mannen, haar ontbreekt iets, als (y nooit ongelukkig zijn ge- weeft ; in haar leven ontbreeken Voorbeelden van geduld en ftandvaftigheit, de lijdende Deugd verfagt alle herten, die eenige fmaak hebben voor de Deugd: laat ons dan aanbevolen zijn de forg om u te vertrooften, nademaal de Go- den u aan ons geven, 'tis een gefchenk dat zy ons doen , en wy gelooven ons gelukkig, dat wy uw {merten konnen verfachten. Terwijl dat hy fprak,was Diomedes verbaaff,
fag hem (lerkelijk aan, en gevoelde zijn hertont- roerd, zy omhelfden den anderenals of zy door den band van naauwe Vriendfchap waren aan een verknocht : O waardige Soone van den wijfen Ulyjfesl feide Diomedes, ik erkenne in u de fagtigheit van zijn wefen , de aangenaamheit zijner redeneering > de kracht zijner welfpree- kentheit, de edelmoedigheit zijner gevoelens, en de Wijfheit zijner gedachten. Onderwijlen omhelfde Philo&etes van gelij-
ken den grooten Soone vrnftdeus, zyvertel- |
|||||
Odyjfea van HomeruL 444
den malkanderen haar Vreemde en droevige ge^
valleti. Vervolgensfeide hexhPhiloiletes, fonder" twijffel fal hetunietonaangenaamzijndenwijfeft Neftor nochiriaals te fien, hy heeft foo Pififtratii verloren, den laatften zijner kinderen, Voor hem is! iridit leVeh niet meer overig, dan een we'g Vaii tranen, die hem naar het graf fal geleiden, gaa om hem te vertrooften, een dngetukkig Vriend i9 bequaanier om zijtt hert te verlichten,- daneeii ander. Hief op girigen zy aanftonds naar de Tente van Neftor die Diomedes ter haauwef nood kon, foodanig had de droef heit zijn Ziel en Ligchadm ter neder geflageri. Diomedei weeride met hem , en haar byeenkomft Was een verdubbeling van droefheit, maar wrinig tijd daar na wierd het hert van defen Grijfaard ecnigfinds bevredigt door de tegenwoordighe'it van defen zijne'n vriend, men kon lichtelijk be- fpeuren dat zijn qualen een weinig ophieldett 4 door het vermaak van te vertellen 't geen hy ge- leden had, en met wederom op zijn tijel t:c Verftaaft, 't geen Diomedes was gebeurd. Gefdurende dat zy den anderen onderhielde'tiy
onderfochtende by-een vergaderde Koningenrnet Tekmaebus, wat haar in defe gelegenheit fa doen ftond; Telemachus raadde het Land Arpoi aan Diomedes te geven, en voor Kohing over de Dauniers te verkiefen eenen Polydamas < die was van haar Natie. Defen Polydamas Was ee'ri befaamd Kafitein, die Adraftus dOor jaloilfie nooit had willen gebruiken, uit vrees datmett defen Wakkeren man had mogen toeeigenen deft goeden uitflag van faaken, daaf van hy de Glofyf alleen.wilde hebben. Polydamas had kit 't be- fondcr hern dikwils gewaarfchotiwt, dat by iKfa II. Deel. Ff h*
|
||||
4,50 Vervolgder
kven, en het welwefcn van zijn Staat in defcn
Qorlog te licht in de waagfchaal ftelde tegens foo veel verbondene Natien: hy ried hem een rechtveerdiger en befadigder beleitte willenhou- den met zijn naburen, maar de menfchen diede waarheit haten, haten 00k de foodanigen, die de vrymoedigheit hebben om defelve tegen te fpreefcen, ly worden niet bewogen door derfelver oprechtigheit of yver, en oneenfijdigheit, een bedrieglijke voorfpoed verhardde het herte van Adraftus tegens defe heilfame vermaningen, en die niet opvolgende fegenpraalde hy alle daag over zijn Vyanden. De hoogmoed , het bedrog en geweld ftelden altoos de Overwmning aan lijnzijde, al de ongelukkendaar Polydamas hem foo lang mede had gedreigd, quamen niet. A* draftus lachte eens met defe vreefachtige wijf- heit, die altoos ongelukken voorfag. Polydamas wierd voor hem onverdraaglijk , hy verwijder- de hem van alle bedieningen, en liet hem quij- nen in eenfaamheit en armoede. Daar op wierd Polydamas door defe wangunft onderdrukt, maar defe gaf hem, 't geen hem ontbrak, hem de oogen openende over de ydelheit van groote gevallen, tot zijnkoften wierd hy wijs, hy ver- heugde fig ongelukkig geweelt te iijn , hy leer- de van tijd tot tijd te verdragen, met weinig te leven, om fig geruft te voeden met de waar- heit, in fcijn hert aan te queeken de heimelijke deugden , die noch prijfwaardiger zijn dan de uitwendige ,. eindelijk om fig van de menfchen te ontdocn: hy nam iijn verblijf aan den voet van den berg Gargan, in een wildernifle, daar een rotfe als een half verwelffel hem tot een dak verftrekte, een beekdie van 't gebergte neder- |
||||
Odyjjea van Homerus. 451
viel, lefchte zijn dorft , eenige boomen ver-
fchaften hem haar vruchtcn, hy had flaven die een kleinen akker beboudcn » hy arbeiddc felfs met eigener handen nevens haar, het aard- rijk betaalde met woeker zijn arbeit> en liet hem niets ontbreeken ; niet alleenlijk had hy vruchten en pottagie in overvloed, maar ook al- le welriekende bloemen; hy betreurde het on- geluk der Volkeren, die de dwafe eerfucht van een Koning in haar verderf fleept; daar terplaat- fe verwachtte hy yder dag dat de rechtveerdige Goden, niet tegenftaande lijdiaam, Adrajlus fouden ter nedervellen, hoe meerzijnvoorfpoed aanwies, hoe meer hy geloofde zijn val onver- mijdelijk tc fallen zijn; want de gelukkige on- voorfigtigheit in de gebreeken, een oppermo- gentheit gefteigerd ten toppunt van een onbe- paald gefig, zijn de .voorlopcrs van de omkee- ringen, en het bederf vanKoningenenKonink- rijken. Wanneer hy vernam de nederlaag en dood van Adrafius, betuig !e hy geen blijd- fchap, van die voorfien tehebben, of vandefen Tyran verloft te zijn, alleen verfuchtte hy van de Dauniers onder de flaverny te zijn gebracht. Sie daar den Man die 7'elemachus voorfloeg om te gebieden. \ Was al eenige tijd geleden dat hy zijn moed en dapperheit gekent had, want 7'elemachus volgens den raad van Mentor liet niet na fig tc laten berichten van alle goede en quaade hoedanigheden aller menfehen, die in eenige aanfienlijke bediening waren, niet al- leen by de Geallieerde Natien, die hy in defen Oorlog diende , maar ook in die der Vyanden. Zijn voornaamfte forg was te ontdekken en tc onderfoeken , of de mernehen in 't Ffa be- |
||||
■
|
|||||
451 Pervolgder
befonder cenigc befondere deugd of talent had*
den. De verbondene Vorften hadden onderwijlen
eenige tegenfin om Polydamas met de Koning- lijke weerdigheit te omhangen. Wy hebben reeds beproeft, feidenzy, hoe ontfaggelijk een Koning der Dauniers is voor zijn Nahuren» als die den Oorlog bemind, en weet te voeren. Polydamas is een groot Kjipitein, en kan ons in groote gevaren brengen; maar Telemachus ant* woorde , 't is waar Polydamas weet den Oor- log, maar hy bemind de vrede> en fie daar de twee faaken, diemen moet wenfchen: Een man die de ongelukken, gevaren, en fwaarighedeH van den Oorlog bekend zijn, is bequamer om die te vermijden^ dan een ander, die geen erva* renheit heeft, hy is onderwefen, en heeft ge- fmaakt het geluk van een fagt en ffil leven , verfoeid de onderneemingen van Adraftus, en voorfiet doodelijke gevolgen; Een laf en on* wetend Prins is meer voor ute vreefen, dan ymand , die alles felfs weet en beflegt. Een iwak en onwetend Prins fal niet anders fien dan door de oogen van een driftig. Gunfteling, of vleijend , ongerult j en eerfuchtig Staatsbedie* naar; dus fal defe verblinde Prins fig inwikke- len in een Oorlog , fonder die te willen voe- ren , nooit fult gy u van hem konnen verfee- kerenj want nooit fal hy meefter van fig-fclfs iijn, maar u zijn woord niet houden , wel haaft fal hy u tot een defer twee uiterflens brengen y of dat gy hem fult moeten bederven, of anders hy u onderdrukken , daar is niet nut- ter j niet feekerder, en ter felver tijd niet recht- veerdiger noch edelmoediger, dan getrouwelijk te
|
|||||
Odyjfea van Homerus. 45 3
te bcantwoorden het vertrouwen dcr Daumers,
jnet haar een Koning te geven, waardig over haar te gebieden. Geheel de Vergadering wicrd door dit Difcours bewoogen, men ging Polyda- mas de Dauniers voorftellen , die met ongeduld naar een antwoord wachtten. Wanneer zyhoor- den de naamvan Polydawas, antwoordden ?.y, nu erkennen wy tegenwoordig dat de verbonde- ne Vorften ter goeder trouwe met ons hande- len, en een eeuwigdurende vrede met ons wil- len maaken* nademaal zy ons tot Koninggeven foo deugdfamen man. en bequaam om te ge- bieden: foo men ons had voorgefteld een laf, vcrwijft, en flegt opgeyoed menfch, fouden wy gelooft hebben, datmen ons had willen ter ne- derwerpen, of bederven , en veranderen de ge- daante onfer regeering, wy fouden heimelijk in ons hert bewaard hebben een levendig gevoelen van foo wrceden en liftigen beleit, maar dc keure van Polydamas toond ons een ware op- rechtigheit. De Geallieerden verwachten bui- ten twijffel niet anders van ons dan het geen rechtveerdig en edelmoedig is, mits zy ons een Koning toertaan, die onbequaamjs, om iets te doen tegens de vryheit > en Glory onfer Natiey dus konnen wy met waarheit betuigen voor het aangeficht der Rechtveerdige Goden , dat de Rivieren eer fullen tot haar oorfpronk weder- keeren , eer wy fullen nalaten foo weldoende Volkeren te beminnen. Onfe naneeven moe- ten deft weldaad gedenken die wy tegenwoor- dig van u ontfangen , en het nageflagte op de Kuften van Hefperie voor altoos vernieuwen den Vrede en de goudene Eeuwe. Ttlmacbus ftelde vervolgens haar voorom Ff 3 man |
||||
4,54 Vervolg der
aan Diomedes te geven de Vcldenvan/fr/w, otn
een nieuwe Volkplanting daar op te regteti. Dit nieuw Volk, feide hy, fal u fchuldig zijn haar valtftelling in een Land, t geen gy niet befit, zijt gedachtig dat alle menfchen malkanderen moeten beminnen, dat de wereld al te wijd is, en datmen geburen hebben moet, en het beter is 'foodanige te hebben , die u haar vaflftel- ling fchuldig zijn: werd bewoogen door het ongeluk van een Koning, die in zijn Land niet kan wederkeeren; Polydamas, en hy, te famen verbonden door de banden van gerechtigheit, en deugd, zijnde de eenige die beftendig zijn, fullen u in een diepe rult houden, en ontfag- gelijk maaken voor alle Volkeren uwe Nabu- ren, die anders gedachten fouden nemen tig te vergrooten. Gy fiet, O Daumers .' dat wyu een Koning gegeven hebben, bequaam om deG/*ry der Katie ten Hemel te verheiFen, geef dan van gelijken, dewij 1 wy dat van u afeiflchen , een hoekje Lands , 't geen u onnut is, aan een Koning, die alle onderftand en hulp waardig is. De £).»#»*>« antwoordden, dat zy T'ekmacbus
niets konden weigeren, vermits hy het was,die geforgt had , dat Poiydamas haar Koning zijn fou. Daar op vertrokken zy, om hem in de wildernifle te gaan vinden en het gebied over haar te doen aannemen. Echter alvoorens zy vertrokken gaven zy de vruchtbare vlaktens van Arpos aan Diomedes, om een nieuw Koningrijk daar op te rechten. De verbondene Vorllen waren daar over verwonderd , vermits de- fe Volkplanting der Grieken , merkelijk de party der Geailieerdens verfterkte , fbo anders |
||||
Odyjfea van Homerus. 455
Ac Dauniers de geweldenaryen wilden vemieu-
wen, daar Adraftus foo quaaden voorbeeld van gegeven had. Tekmachus vcrtrok met de tra- nen in de oogen met zijn Benden, na teederlijk den dapperen Diomedes, den wijfen,en ontrooft- baren Neftor , en den befaamden PhikSetes, waardig Erfgenaamder fchichten van Hercules, omhelft te hebben. De waardige Soon vanlflyf- fes brandde van ongeduld om Mentor binnenoa- (ente wederom te mogen iien, en met hem in te fcheepen om Itaca wederom te befchouwen, daar hy verhoopte dat xijn Vader reeds fouaan- gekoomen zijn. Wanneer xy Salente naderdert was hy wel verwonderd hct omleggende Veld, 't geeri hy by-na woeft en onbebouwd had ge- laten, te befchouwen als een fchoone tuin vol van neerftige akkerlieden: hy erkende het werk van Mentor. Vervolgens ter Stad inkomende, bemerkte hy daar minder konftenaars voor de welluften van dit leven, en minder pracht, praal en luifter. Tekmachus was ecnigfins daar over ontfet, want hy bemkide natuurlyk allefaaken, die een luifter en groot vermogen vertoonden: maar andere gedachten bekroopen wel haaft zijn hert. Hy fag van verre ldomeneus aankoometl met Mentor.Hier op wicrd zijn herte bewoogen door blijdfchap, en teederhertigheit, niettegen- ftaande de goede uitkomften die hy indcnOor- log tegens Adrafius had genooten, vreefde hy dat Mentor over hem niet mocht voldaan zijn, en naar mate dat hy hem naderde, merkte hy op de Oogen van Mentor, om te fien ofhy hem niets fou verwijten. Aanftonds omhelfde hem ldomeneus als zijn eigen Soon > vervolgens wierp fig Tekmachus om den hals van Mentor, en be- Ff 4 dauwde |
||||
^6 Fervolgder
dauwde die met zijn tranen. Mentor feide tot
hem, ikben overu voldaan, gyhebt welgroote fouten begaau , maar die hebben gediend om u cigen-felfs te leeren kennen , en miftrouwen; dikwiis trekt men meer vrucht uit zijn gebree- ken, dan voortreffeljjke daaden ; defe maaken het gemoed opgeblafen , boefemen in het hert cengevaarlijke hqogrnoed, maar die doendeMen- iehen tot inkeer komen, en verfchaffen hem Wijsheit,die anders doordegoede uitkomften was verlooren geweeft. 't Geen u overig is te doen, is de Goden te loven, en niet te lijden , dat dc Menfchen u prijfen ; gy hebt groote dingenuit- gevoerd, maar erken de Waarheit, gy zijt het niet, door welke die verricht zijn: is het niet waar, dat die u als een yreemde iaak zijnvoor- gekomen, en die gy in u bevond, en waarc gy niet bequaam, om die door uw vaardig- en onvoor- fichtigheit te bederven? Gevoelde gy niet dat Minerva u als een andere gedaante had gege- ven, en u gefteld buiten het bereik der menfehe- lijkheit, om faaken te doen, die gy uitgevoerd hebt ? Die heeft al uw gebrceken opgehouden, even als Reptuin, wanneer hy het onweer doet ophouden, de woefte baren bedwingt. Terwijl ldomeneus met de Cretenfen fprak,
die uit den Oorlog waren wedergekeerd,luifkr- de Telemachus naar de vyijfe raaden van Mentor. Vervolgcns befag hy hem aan alle kanten met verbaaftheit, en feide hem, fie hier een veran- dering daar ik de reden niet van begrijpe. Is'er fedurende mijn afwefen niet eenige fwaarigheit
innen Salente voorgevallen ? waar komt het van daan , datmen daar niet meer befpeurd die heer- lijkheit en praal, die voor mijn vertrek daar uit-
|
||||
Odyjjea van Homerm. 45 7
uitblonk ? ik fie geen goud of filver, of kofte-
lijke gefteentens meer, de gewaaden xijn een- voudig, de huifen met foo veel pracht en praal niet meer opgetooit, de konften verflaauwen, en de Stad is als eenfaam geworden. Mentor feide hem al lagchcnde, hebtgyinuw
wederkomft niet gefien de ftaat van het Land rondsom deStad? Ja> ibideTelemachus, over- al fag ik den akkerbouw in eer, en de landen omgeploegt. Wat is dan beter voegde Mentor daar-by , een trotfe Stad opgepropt van goud en filver, met een verwaarloofl en onvruchtbaar Land, of een middelmatige en feedige Stad in manieren, met een welbebouwde en vruclitba- re Landsdouwe > Een groote Stad met konfle- naars, befig ran de Zeeden te verfwakken door de welluften defes levens, wanneer die omringt is door een arm en onbebouwt Koningrijk , 't geen wel gelijkt een fchrikdier met een groot en onbefchoft.Hoofd ; 't is het getal van Volk, en overvloed van levens middelen, die de ware kracht en rijkdom van een Koningrijk uitmaa- ken; Idomenem heeft tegenwoordig een ontel- baare meenigte van Inwoonders en Onderdanen, onvermoeid in den arbeit, die de gantfche wijdr uitgebreidheit van zijn land vervullen, en die fchijnd niet anders dan een eenige Stad, Saknte is daar van het middelpunt, en hoe meer de Menfchen vermeenigvuldigen, als ook de vruch- ten van het Land door derfelver arbeit, hoe meer het Koningrijk vermeerderd en beveftigt word door grooter aanwafch,dan door eenige mer- kelijke overwinning. Men heeft ter Stad niet uit-. gedreven dan de onnutte konften, die dearmerj ^fwendenvaade ware noodfaakelijkheden , en Ff s de |
||||
4-5 8 Vervolgder
de rijken bederven, mits die werpendc inhoog-
moed en verwijftheit. Op defe wijfe is Idome- tieus veel magtiger, dan hy was, wanneer gy u verwonderde over zijn heerlijkheit. Defe ver- doovende luifter verbergt een fwakheit en ellen- de,dic wel haaft zijn Koningrijkfou hebben om- vergeworpen ; tegenwoordig heeft hy eengroo- ter getal onderfaaten, en hy kan die lichter on- derhouden, defe Menfchen gewoon te arbeiden ten kofte en verachting van net lcven door lief- de tot de goede Wetten, zijn altoos gereed om te vechten tot befcherming harer Landeryen, be- bouwt door harer eigen handen arbeit. Wel haaft fal defen Staat,die gy vervallen oordeelde, het wonder van gantfch Hefperie zijn. Gedenk O Telemacbe ! dat'er twee verderrfelijke faaken zijn in het beftier en regeering derVolkeren, daar byna nooit hulpmiddel werd toegebracht; de eerfte is een onrechtveerdig en al te geweldig Gefog in de Koningen , de tweede is de Wel- Iuft. die de Zeeden bederft: wanneer de Konin- gen fig gewennen geen andere Wetten te hoo- ren dan haar wille, en haar hertstochten den rui- men toom vieren , dan vermoogen zy alles; maar gedurende defe onwettige macht, onder- mijnen zy het fondament harer oppermogentheit, fcy hebben geen leekere grondregulen meer van Regeering, yder ern vleid haar, zy hebben geen Onderdanen meer, maar niet anders dan flaven. Wie fal haar de Waarheit feggen, om paalen te ftellen voor defe driftige ftroom? Alles wijkt, de wijlen vlieden , verbergen fig , en fuchten, daar is niet dan een fchielijke en geweldige om- wending, die defe overloopende macht kan te nig brengen tot zijn natuurlijke loop, meenig- maal
|
||||
Odyjfea van Homer us. 459
maal veld ceue flag , die haar noch fou hebbea
konnen matigen , fonder hoop van herftelling haar ter neder; niets dreigt een doodelijker val, dan een gefag, dat te ftijf getrokken word, even als een boogtekrachtiggefpannen eenfloegs ftuk- ken fpringt, foomen die niet een weinig los laat. Maar wie derftdatbeftaan?AaW«2«w wasrecht- veerdig in het binnenire zijnes herte; door dit vleijende gcfag heeft hy iig-felfs van den Throon geworpen en hy fou niet verlicht zijn geworden, ibo de Goden ons niet herwaarts hadden gefonden om hem van de waan defer blinde oppermogentheit, die de Menfchen niet toekomt, tegeneefen; ook zijn'er by-na Won- deren van nooden geweeft, om hem de oogen te openen. De andere by-na ongeneeilelijke quale isde Welluft. Gelijk het al te groote en onbepaaide gefag de Koningen vergiftigt, foobc- derft ook de Welluft een gantfche Natie. Men feid dat de Welluft diend om de Armen te voe- den, ten kofte der Rijken, even als of de Ar- men niet konden nuttelijk haar koft winnen met dc vruchten der aarde te vermeerderen, fonder de Rijken te verflappen door uitvinding van Wclluften. Een gantfch Volk gewend fig om de noodwendigheden defes levens te befchou- wen, als overtollige faaken, dit zijn de nieuwe dagelijkfche noodwendigheden , diemen weet uit te vinden , men wil geen andere faaken, dan die voor 30. Jaren noch nietbekendwaren; defe welluft werd de goede fmaak genaamd ,de volmaaktheit der konften, de aardigheit der Na- tie, dit gebrek fleept foo veel andere na fig, en werd gepreefen, als een Deugd, die haar vergif verfpreid tot onder het geringfte flag van Volk. |
||||
460 Fervolg der
De naafte bloedverwanten des Konings willen
defe heerlijkheit opvolgen , de grootcn des Ko nings Vrienden > de middelmatige willen de grooten gelijk 7.ijn, want wie is'er, die fig-felfs recht doet, de kleinen willen voor middelmati- ge doorgaan , al de Wereld doet meer dan hy kan. Eenige door hoogmoed, en om haar rijk- dommen te vertoonen; andere door een quaad- aardige vrees , om haar armoede te bedekken; felfs die npch wijs genoeg zijn om foo een quaad beleit te veroordeelen , zijn het echter niet die derven eerft het hoofd opfteeken, en jflrijdige Voorbeelden geven. Een gantfche Natie werd daar door verwoeft , alle menfche^ lijke gelegenheden verwerd , de drift om goet te verkrijgen tot het onderhouden defer ydele Welluften bederft de fuiverfte Zielen en gemoe- deren , men bekommert fig nergens meer over dan om rijk te zijn , men ontleent, men be- driegt, en gebruikt duifend liften en onwaardige konltenaryen, om daar toe te geraaken. Maar Wathulpmiddelcn voor defequalenrMen moetde fmaak, en de genegenheden van een gantfche 2V*#j>veranderen, enhaarnieuwe Wetten geven. Wie faldatondernemen? 't Moet een Wysgeer en Koning te gelijk zijn ,die fulks weet door het voorbeeld van zijn eigen befadigtheit te doen, en alle andere hoogmpedigc lief hebbers van overdaad kan befchamen, de wijfere aanmoedigen, die geHoegen fcheppen, dat'er maat en'paalen gefteld werden voor de eerlijke fpaarlaamheit. Telemachus dit Difcours hoorende, was even
als een menfch die uif eendiepenflaap ontwaakt, hy begreep de waarheit defer woordcn, en die wierden in 't binnenfte zijn.es herte ingedrukt, even
|
||||
---------A?!-
|
|||||
Odyjfea van Honierus* /ySt
even als een verftandig Beeldhouwer fbodanige
frekken, als hy wil, het marraer indrukt , oral die de tederheic, het leven, en de beweeging tc geven. Tekmachus antvraordde mec^ maar her- denkende 't geen hy quam te hooren, doorliep hy met zijn oogen al de faaken, diemen in de ftad had veranderd ; vervolgens (eide hy tegens Mentor: Gy hebt Momeneus den wijfte der Ko- ningen gemaakt, ik kenne hem niet mcer noch zijn Volk, ook moet ik bekennen, dat het geen gy hier hebt uitgevoerd, oneindig grooter is aan de Overwinning, die wy behaald hebben , het geval en de maeht hebben veel aandeel in de uit- komften van den Oorlog, die zijn altoosdoode- lijk en hatelijk,. 't is hier alks het werk van een Hemetiche Wijfheit, alles is fagt, fuiver , en aanminnelijk, alles geefteenmerkteekenvange- fag, dat deMenfchelijkheittebovengaat. Wan- neer de Menfchen na Glory trachten , moeten zy die foeken in 'tweldoen,' en geenfins diever- \ hopen in Landen te verwoeften , en in Men- i fchen bloed te vergieten. Mentor betoonde in : zijn wefen een gevoelige blijdfchap vmTelema- chusfoo veranderdtefienin oplkht der Overwin- ningen j en Conquejlen, en dat in een Ouderdom, daar in men natuurlijk verfoopen Jag in de ydele Waan vaaGlory, daarmendoor omcingelt wort. Vervolgens voeg<ie Mentor daar by, 'tiswaar dat alles't geen gy hier net, goet en loffelijkisy maar weet datmen noch treffelijker faaken fou konnenuitvoeren: Uomemusbedwingtzijnherts- tochten , en leid toe om die van zijn Volk in toom te houden > echter laat hy niet na noch reel miflagen te begaan, die de ongelukkige ge- volgcn aijn zijne-r voorige gebreekea. Wanneer de
|
|||||
462 Vervolg der
de Menfchen hct quaad willen nalatcn, fchijnd
het noch langen tijd haar te volgen , haar blijft noch by de quaade gewoontc , en 't fwak ge- moed, de verouderdegebreeken,enby-naonge- neefTelijkevooroordeelen. Gelukkig zijnzy, die nimmermeer xijn afgedwaald ! die konncn het goede volmaaktelijk opvolgen. De Goden , O Telemache ! fullen u mcer
dan Idomeneus af-eiflchen, vermits gy de waar- hcit hebt gekent van uw Jeugd af aan , en nooit zijt overgeleverd aan de verleidingen van een al te groot geluk en voorfpoed. Idomeneus, vervolgde Mentor, is wijs enver-
licht, maar hy leid fig te veel op de uitbreiding van faaken, endc denkt niet genoegopderfelver veelheit, de bequaamheit die de Menfchelijkheit te boven gaat, beftaat altoos daar niet in, datmen alles door figfelrs wil doen; 'tis een grove dwaaf heit te verhopen datmen dit einde fal bereiken, en de We- reld te willen wijs maaken, datmen daar toe be- quaam is, of kan worden. Een Koning moet gebieden, uitkiefcnde, en geleidende de fooda- nigen , die onder hem regeeren ; hy moet dit onderfcheid niet maaken, dat is deplichtder geenen , die onder hem arbeiden , alleen moet hy fig maar reekenfchap doen gevcn. om met oordeelfigdaarintelaten. 'tlsverwonderlijk wel te regeeren, een goede keure te doen, en de men- fchen, diemen gebied, het talent, 't geenzybe- fitten , wel te doen aanleggen , die te onder- fcheiden, te verbeteren, befadigt te maaken, en een goed beleit haar in te boefemen. Alles door fig- felfs te willen onderfoeken , is wantrouwen, een te groote kleenheid, 't is een Jaloufie voot rniddelmatigc faaken, die den tijd does verlie- |
||||
OdyJJeavan Homerits. 463
fen, en de noodige vryheit der Ziel voor groo-
ter faaken wegneemt. Omgrootevoorncemens uit te voeren moet de Ziel vry en geruit zijn, en die bedenken op zijn getnak, buiten belemmering van minder diftelige faaken, een Ziel uitgeput door meenigvudilge kleine faaken, is even als de droef- fem van wijn, die geen kracht of fmaak heeft; zy die met dit onderfcheit regeeren > zijn altoos be- paald door het tegenwoordige, fonder ooit ver- der haar gedachten te konnen uitbreicien tot het toekomende, en ver-afgelcgene , zy zijn altoos belemmerd door faaken die dagelijks voorval- len, en die gedurig haar befig houdende te veel drukken , -want men kan niet gefond van faa- ken oordeelen, ten zy men die met den anderen vergelijkt, en field in een feekere ordre, tenein- de die mogen hebben haar gelijkmatigheit, en behoorlijk gevolg. Te ontbreeken om defe re- gel in 't regeeren op te volgen , fchijnt een Zangmeefkr' te zijn , die fig laat genoegen met lieffelijke en mehdieufe klanken te hebben uitge- vonden, maar geen moeite doed om die tever- eenigen en over-een te brengen , en een aange- name en Zielroerende Mujike uit te maaken.' fjok fou hy wel een Bouwmeeltergelijken, die gelooft alles gedaan te hebben, als hygrootePi- Iaren, en genoeg wel uitgehouwe fteenen heeft by-een vergaderd, fonder eens te denken op de ordre, en evenmatigheit der cieraaden van zijn gebouw; ter tijd als hy een opperfaal fou wil- len maaken , zonder op een bequame trap be- dacht te zijn, en arbeid aan het ligchaam van't gebouw , fonder te peinfen op het voorhof of portaal, fal zijn werk niet andcrs zijn dan een verwerde by-een-fameling van heerlijke deelen, die
|
||||||||
464 Vervolg der
die niet gemaakt zijn den eene voor den andef.
Dit werkftuk ver-af van hem te vereeren faleeri eeuwigdurend gedenkteeken zijner fchande zijn; want het doet lien > dat defen Werkmeeltcr geen bequaamheit genoeg gchad hc'eft , om be- hoorlijk op eenmaal te bevatten het algemecn beflag van zijn werk, en 't is e'en mcrkteeken van een ilegte, en bekrompe geeli Wanneefmen ge- boren word met een gemoed, niet bepaald door kleinigheden , dan is men bequaam om faaken door anderen te doen uitvoeren. Twijffel met, O mijn waarde Tekmache! de regeering van een Koningrijk vereifcht een feekere overeen (lem- ming als de Sang-kunft , en een rechtmatige even-gelijkhe'it als de Bouwkuride. Soogywilt dat ik my nochmaal bedierie van de verge]ijking defer konften, fal ik u betoonen , dat de Men- fchen, die behebt met defe Kleinigheden regee- ren, niet meer dan middelmatig zijm Hy die in een overeenkoming van ftemmeh niet anders zingt dan eenige faaken, riiettegeriftaande hydat volmaaktelijk doet, is geen Zanger: hy die de- ft overeenkoming geleid, en te gelijk al de ge- deeltens reguleert, is alleen Meetterindekonlt; van gelijkenhy diedePilaren holiwt, 6fdieaan eenige zijde van het Gebouw oprecht, is niet an- ders dan een Ambagtsman, maar hydiehetgant- fche geftel overpeinft, en al deffelfs gelijkmatig- hederi in 't hoofd heeft, is de Bouwmeefter'. Duszy, diearbeide'n, die faaken verrichteil, eii ineefi waarnemen , regeeren miff ft , die zijn niet dan onderhoorige 3rbeiders. De rechte be- fcherm-Engel die den Staat geleid , is hy, die hietsdoende, echter alles uitvoerd, denkt, orer- «?eegt, en het toekomende voorfiet, het voor- ledcrre
|
||||
OdyJJea van Homerus. 46^
ledene herdenkt , in ore er field , evenmatigt,
van verre bereid , pal lis at om gedurig tegens het Geval te worftelen , als een Swemmer te- gens een driftige ftroom, dag en nacht ingefpan- nen om niets aan het Geval over te laten. Ge- looft gy , Telemaehe , d it een groot Schilder gedurig van den ochteit tot den avond fal konnen arbeiden, omzijnwerkenwaardigtevol- tooijen? neeri, defe laft ei onderwerping fou al het vier zijner verbeelding verdooven , hy fou niet meer met leven en v^rltand arbeiden, alles moet hieronregelmatig er. als ter loops gedaan werden, na dat de fmaak hem geleiden , en de geeftopwekkenfal.Meenc gydathy zijntijdver- flijt met de verwen te meigen, en pinceelen te bereiden , neen , dit is dt befigheit zijner huis- genooten, voor zig behouihy niets dan de forg van peinfen» hy denkt niel anders, dan om ftou- te trekken te maaken, di: een fagtigheit, vier, leven , en drift aan de gedaantens geven. Hy heeft in zijn Hbofd de g;dachten en gevoelens der Helden , die hy wil verbeelden, hy word vervoerd in haar Eeuwen , en in al de omftan- digheden > daar zy haar in bevonden hebben. By defe foort van verbeel ling en als herfchep- ping, moet hy voegen een Wijsheit, die hem wederhoude , dat alles vaar, net, en 't eeu naarhet ander geevenmatigtzy. Gelooft gy Tele- maehe , dat'er mindere ver levene gedachten , en grootheit van Ziel moeten zijn , om een groot Koning , dan om een goed Schilder ait te maaken ? del d;in vaft dat de befig- heit van een Koning mo<t zijn te denken, en foodanigen te verkiefen , die onder hem ar- beiden II. Deel, Gg ft- |
||||
4,66 Vervolg der
Telemachus antwoorde hem , 't fchijnd dat ik
alles begrijpe, 't gcen gy feggen wilt; maarfoo de faaken op defe voet louden gaan, fa.1 een Ko- ningdikwils bedroogen zijn, niet konnetide in het onderfcheit der faaken indringen. Gyfelfs,fei- de Mentor, wierd hier in bedroogen: 't geen belet datmen niet bedroogen word, is een alge- meenekennis van Regeering. De Menfchen die geen beginfelen hebben in defe dingen en geen onderfcheit weeten te maakcn in de verftanden, zijn even als een Tol, die geftadig omdraaid; 't is by geval als zy niet bedroogen werden: felfs weeten zy niet net, 'tgeen zy foeken, ofwaar zy haar heen moeten wenden ; zy weeten niet dan te wantrouwen , en fullen veel-eer , voor- treffelijke lieden, die haar tegenfpreeken, wan- trouwen , dan Vleijers, die haar naar de mond praten. In tegendeel zy, die de gronden der Re- geering verftaan, en de Menfchen kennen, wee- ten wat haar te doen ttaat, en de middelen om daar toe te geraaken, ten minfte is haar bekend, of de Menfchen, daar zy haar van bedienen willen, bequame werktuigen zijn tot haarvoor- nemens, en dat oogmerk konnen uitvoeren, 't geen zy haar hebben voorgefteld. Daar-cn-bo- ven gelijk zy haar niet irilaten in defe drukkende kleinigheden, hebben zy het gemoed veel vryer om rut het wefen het overige van het werk te bekennen, en te befpeuren of dat bequaam is, om zijn voornaamfte einde te voldoen: foodie bedrogen worden, echter is fulks niet in 't we- fentlijke. Daarenboven zijn zy die kleine jalou- fien te boven gekomen, die een bepaalden geeft, en nederig gemoed te kennen geven ; zy tegrijpen , datmen niet kan vermijden in groote |
||||
Odyjfea van Homerus. 467
faaken bedrogen te werden, mits men meeiiig-
maal daar in van Menfchen fig moet bedienen, die bedrie^ers zijn. Noch meer verliettmen, als- men geen ocflu:t kan nemen; ot iaaid een wantrou* wen onderdiemen nietlbuverliefen,alsmenan* ders tig maar een weiniglietmifleiden. Men isal te gelukkig, wanneermen niet bedroogen word, dan in middelmatige faaken, de groote niet toe* latende om licht daar in tc belluiten. En dit moet alleen de eenigfle faak zijn , die een groot Man moet ter herte nemen; hy moet de bedrie* gery ftrengelijk (trafFen , wanneer die ontdekt word , maar hy moet ftaat maaken op elke be* driegery , foo hy waarlijk niet wil bedrogen zijn. Eindelijk feide Mentor tegens "Telemachus: De
Goden beminnen u en bereiden voor u een Re- geering vol van Wijfheit. Alles wat gy hier fiet , is minder gernaakt tot Glory van Idome^ neus, dan tot uw onderwijfing. Aided wijfebe* ftellingen binnen Sale-ate , daar .gy u over verwonderd , zijn niet anders dan een fchaduwe, van 't gecn gy noch eenmaal in haca fait uit- voeren, foo gy anders door uw deugden beam* woord het hooge voorbefchik der Goden. 't Is tijd dat wy denken om van hier te vertrekken, Idomeneus houd een fchip gerecd tot onfe te rugge reis. Op defe wijfe reguleerde Mentor al de levensftonden van Telemachus, om hem tot het toppunt van Glory te verheffen, en hield hem niet langer in yder plaats op, dan noodig was om zijn deugd te oeffenen, en hem erva- rehheit te* dofin verkrijgen. Hier op" leide Telemachus zijn hert geheel en
al open voor, zijn vriend , maar met eenigc
Gg 1 mod-
|
||||
468 Vervolgder
moeitc wegens een genegenheit, die hem hcf
vertrek van Saknu deed beidagen; Gy fulti fei- de hy, miilchien my laiteren, dat ik te grooten aan- belang neme in de plaatfen, daar ik doorttek, maar mijn hert fou my gcdurig verwijten, foo ik voor u verborg, dat ik Antiope, de Dochter van Idomeneus, beminne. Neen, mijnwaarde Mentor, 't is foodanige verblinde drift niet, als daar gy my van geheefen hebt in 't Eiland van Calipfo, ik heb wel ondcrvonden de grootheit der wonde, die de Liefde in mijn hert voorEa- charis gemaakt had , ik kan haar naam noch niet noemen fonder ontroerd te zijn, de tijd en afwefentheit hebben die noch niet konnen uit- wiflchen , dele doodelijke ondervinding leerd my mijn eigen felfs te wantrouwen ; maar we- gens mijn gevoeleu voor Antwpe , dat heeft niet diergelijks , \ is geen driftige lierde, 't is ach- ting , en een overreeding dat ik fou gelukkig zijn, foo ik met haar mijn leven mogt door- brengen ; foo ooit de Goden my mijn Vader wedergeven, en my toelaten een vrouwe te verkiefen , ial Antiope mijn bruid zijn; 't geen my beweegt, is haaritilfwijgentheit, feedigheit, aftbndering, haar aroeit in wolle en tapitferyen, haar forg om het huis hares Vaders wel te regee- ren , federd de dood van haar Moeder, haar verachting voor de ydele optooifelen, endever- getelheit of onkunde die in haar uitblinkt. we- gens haar fchoonheit. Wanneer Jdomoneus haar beveeld de jonge dochteren aer Cretenjen ter reije te leiden op het geluid der luite, foumen haar nemen voor eenlagchende lenus, foodanig is zy van de Gunft-Goddinnen dmcingelt. Wan- neer hy haar met lie neeoid om te jagen in de Bof-
|
||||
OdyJJea van Homerus. 469
BofTchagien , fchijnd zy grootmoedig , en foo
behendig om den booge te fpannen , als Diana in het midden harer Nimfhen, zy felfs wil dat niet weten, en al de wereld is daar over ver- wondert. Als zy inkomt in den Tempel der Goden, en op haar hootd in mandekens draagt de geheiligde dingen, fou men gelooven dat zy felfs die Godheit was die in defe Tempel en, woond. Met wat vreefe en Godsdienft hebben wy haar de offerhanden fien aanbieden, en de Gramfchap der Goden verfoenen. Wanneer men eenige foute moeft uitwifichen, of eenig doodelijk voorbedaidfel afwenden , eindelijk alsmen haar fag met een meenigte vrouvven, in de hand houdende een goude naalde, men fou gelooft hebben dat Minerva te zijn, die op de aarde een menfchelijke gedaante had aange- nomen, endemenfchen de goede konften leerd; zy moedigt andere aan om te arbeiden , zy verfagtdie, en derfelver verdriet door de lieffe- lijkheit van haar ftemme, vvanneer zy opfingt de verwonderlijke gefchiedeniflen der Goden; zy overtrert de heerlijkfte fchilderyen door de tederhcit harer tapitferyen. Gelukkig die menfch, die een fagte Huwelijksband met haar fal vereenigen ! hy fal vreefen haar te verliefen, en te fullen overleven. Ik neeme hier in, waarde Mentor, de Goden tot getuigen, dat ik gereed ben om te vertrekken. Ik fal Antiope beminnen foo lang ik fal lev en, maar zy fal mijn vertrek naar ltaca geen oogenblik ophou- den. Soo een ander haar fal moeten belitten, fal ik het overige mijner dagcn met droefheit, en in bitterheit mijner Zieledoorbrengen; maar eindelijk fal ik haar verlaten , niettegenftaandc Gg 3 ^ |
||||
47° Vervolg der
ik weet dat de afweientheit bequaam is om my
haar te doen verliefen. Ik wil haar niet, noch haar Vader van mijnc liefde, want ik moet al- leen u daar van kennis geven > tot dat Ulyjfes wederom op zyn Troon falgeklommen zijn,en my 7,ijn toeftemming daar toe verklare. Hier door kond gy, waarde Mentor, erkennen hoe verfchil- lig defe liefde is van de dwafe drift, die gy gc- fien hebt, dat ik voor Eucbaris hadde. Mentor antwoorde lelemachus, ik weete dit
ondcrfcheit, Antiope is figt, eenvoudig, wijs, haar handen verachten geeniins den arbeit, zy is ver fiende, en voorfiet in alks , zy weet te fwijgen, en handeld vervolgens fonder veel Boha, zy is t' aller uure befig, en nooit belem- merd , doordien zy yder faak op zijn tijd ver- richt. De goede ordre in 't huis hares Vaders i is haar Glory, daar door is zy meer vercierd, dan door haar fchoonheit. Niettegenftaande zy voor alles forg draagt, en belaft is, met te ver- beteren, weigeren, fpaaren (faaken die byna alle vrouwen doen haten ) echter heeft zy fig weeten beminnelijk te maaken by het gantfche huifgeiin hares Vaders, 't is om datmen in haar niet vind eenige drift, koppigheit, lichtveerdigheit > ofeen Humeur als in aniere vrouwen; met een opilag doet zy haar veritaan, en men vreeft haar te mishagen, zy geeft nette Ordres, en beveeld niet dan 't geen kan uitgevoerd werden ; zy be- rifpt met goedheit, en berifpende moedigt zy aan: het herte hares Vaders rult op haar, als een Reifiger, ter nedergeflagen door de hitte der Sonne, fig nederleid onder de fchaduwe in het teedere gras. Gy hebt gelijk Tekmache, Antio- jpeiseenfchat, waardiggefogtte wordenindevei- |
||||
Odyjjea van Homerus. 471
afgelegenfte landen , haar Ziel, niet meer dan
haar Ligchaam, tooid fig nooit op met ydele cie- raaden , haar verbeelding, alhoewel levendig, werd wederhouden door de befcheidenheit, zy fpreckt niet, dan als het noodig is, en als zy den mondopend, vloeijen :de fagte overreeding en levendige aangenaamheden van hare lippen; als zy begind te fpreeken, fwijgt al de wereld; zy werd befchaamd, en't fcheeld weinig, ofzy houd in, 't geen zy feggen wilde, als zy be- merkt datmen aandachtelijk haar aanhoort, naau- lijks hebben wy haar hooren fpreeken. 't Ge- denkt u! noch wel, O Telematbe, dat op feekere dag haar Vader haar by fig ontbood, zy verfcheen met nedergeflagene oogen, bedekt met een groote doek, zy fprak niet dan om te verfagten de gramfchap van Idomenem , die ftrengelijk een zijner Slaaven wilde itraffen, daar op nam zy deel in zijn moeite, bevredigde hem, eindelijk deed zy hem verftaan , 't geen defen ongelukki- gen fou hebben konnen verontfchuldigen , en fonder den Koning dat te doen gevoelen, die te verftoord was, boefemde zy hem in de gevoe- leus van Gerechtigheit en Medelijden. Thetis, wanneer zy den ouden Nereus wil bevredigen, vleid met geen meerder liefFelijkheit de verwoe- de Zee-Golven. Dus ik\Antiope fonder eenigge- fag fig aan te matigen, fonder fig te bedienen van haar bekoorlijkhedcn , eenmaal het hertevan haar Bruidegom foodanig beweegen, als zy te- genwoordig de Lier behandeld, wanneer zy de teederfte Melodie wil vcrwekken. Noch een- maal Telemache, uwe liefde voor haar is recht- veerdig, de Goden hebben haar voor ugefchikt, gy bemind haar met een redelijke liefde, maar Gg 4 moet |
||||
47* Vervolg der
moet wachten tot dat Vlyffes u die geve : ik
prijle u dat gy haar uw gevoelens niet hebt willen ontdekken, maar weetet foo gy cenigc omweegen had gebruikt om haar uw voorue- mens bekend te maaken, zy fou dieverworpen, en u niet langer geacht hebben: nooit fal zy haar aan eenig perfoon belooven, maar fig laten geven door haar Vader, nimmermeer fal zy voor Bruidegom neemen , dan een die de Go- den vreeft, en met alle welvoegentheden is op- gevuld. Hebt gy wel , als ik, waargenomen, dat zy federd uw wederkomft fig minder ver- toont, en haar oogen meer ter nedergeflagen houd ? Zy weet al het geen gelukkig voor u in defen Oorlog is voorgevallen, haar is niet on- \ bekent uw geboorte en gevallen, en al wat de Goden in u geleid hebben , dit maakt haar foo 2eedig en achterhoudend. Gaan wy, gaan wy Telemache naar Itaca, daar is niets overig, dan dat wy u uw Vader doen fien , en u in ftaat ftellen om een Bruid te verkrijgen waardig de goudene Eeuw, een Herderinne in het koude/f/- gide, in plaats dat defe is een dochter van een Koning van Salente, gy fult gelukkig zijn haarte befitten. Defe woorden ontvonkten het herte van7e/<?-
machus met een ongeduldige begeerte om weder te keeren naar Itaca, hy drong by Idomeneus aan om haar te laten vertrekken. Het Schip was reeds gereed; Mentor had forg gedragen dat te doen uitrulten tegens de komfte van Telemachus; maar Idomeneus die een groote tegenfin betoon- de , om defe toerufting te fien, veryiel in een doodelijke droefheit, en ongedaanheit dieymand tot medelijden moeft verwekken, wanneer hy fag
|
||||
Qdyjfea van Homerus. 475
fag dat defe twee gaften, van welke hyfooveel
bnderftand en hulp genooten had, hem wil- den verlaten: hy floot fig op in de geheimftc plaatfen van zijn huis, daar vertroofkde hy zijn hert , en verfugtte fwaarlijk met overvloedige tranen, hy vergat de voorforg van fpijs, den flaap verfagtte niet meer zijn moeijelijke fmer- ten, hy verteerde en droogde uit door onruftig- heden , even als een groote Boom, die metzim dikke takken de aarde bedekt, wanneer een lentc haar ftronk begind af te knagen in verloopene Ca- naalen, en haar lap verdroogt; Defe Boom, die dc Winden npoit hebben doen wankelen, waar in de vruchtbare aarde genoegen fchiep die in haar boefem te latenworteIen,diedeBijlvandenAr- beidernooithad konnenvellen, als die niet nalaat te verflaauwen, fonder datmen de oorlaak van zijn quale kan ontdekken , hy verflenft, werd ontbloot van zijn bladeren, deifelrs glory en cie- raad, en vertoond niet meer dan een tronk, be- dekt met een fchorfle, van binnen geopendmet verdorde takken. Dus was het gelegen met Jdo- menem in zijn droefheit: Telemacbus teederlijk daar door bewoogen, dorft hem niet aanipree- ken, hy vreefde voor den dag van haarvertrek, fogt voorwendfelen om die te vertragen, en fou noch langer in defe onfeekerheit gebleven zijn, foo Mentor hem niet gefeid had : 't Is my lief dat ik u foo veranderd fie, gy zijt hard enhoog- hertig geboren, niets latende u aangelegen zijn, danuw eigen gemak en aanbelangens, gy zijtein- dclijk een Menfch geworden en door ondervin- ding van uw eigene qualen, begind gy mede- hjden te krijgen met die van anderen; fonder die mededoogen heeftmen noch Deugd, noch Gg s Goet- |
|||||
474 Vervolg der
Goetheitnoch Bequaamheit om de Menfchen tc
regeeren; als men die niet kan voortletten, foo vervalt men in een fwakke Vriendfchap. Ikfou vrywillig Idomeneus aanfrreeken, om hem uw vertrektedoen toeftemmen, ende belemmering van foo moeijelijken ommegank te fparen, maar ik wil nietdat de valfchefchaamte, en de woeftheit in uw hert fallen heerfchen, gy moet u gewennen de moed en ftandvaftigheit te voegen met een teedere en gevoelige Vriendfchap ; men moet vreefen de Menfchen fonder noodfaaklijkheit te bedroeven, men moet deel nemen in haarmoeitens,alsmen niet kan ontgaan haar die aan te doen, en ten minften moet men die flag verfachten, diemen onmogelijk kan nalaten haar toe te brengen. 't Is om defe verfachting te foeken, antwoorde Tele- machus, dat ik liever had dat Idomeneus ons ver- trek door u, dan my wierd bekend gemaakt. Mentor feide aanftonds hier op, gy bedriegt u mijn waarde Telemachus, gy zijtalsdeKinderen der Koningen in 't Purper opgevoed, die alles naar haar findelijkheit willen gefchikt hebben, dat de gantfche natuur haare wille gehoorfame, en de macht hebben om ymand in 't aangeficht tegen te ftaan. Niet datzy forgvuldig zijn voor andere Menfchen, of door goetheit die vreefen te beledigen, neen, zy fien maar na haar eigen ge- mak en aanbelang, zy willen geen droevige of mifnoegde wefens ontrent haar hebben, de moei- tens en ellenden der Menfchen raaken haar niet, als die maar haar niet onder de oogen verfchij- nen , als zy foodanige redenen hooren, die be- droeven haar, en zijn onaangenaam , om haar te behagen, men moet altoos feggen , dat alles wel is, en gedurende dat zy haar vermaaklijk- heden
|
||||
Odyjfea van tkmtrus. 475
heden gemeten , begeeren xy ntets te hooren ,
't geen haar plaifieren fou konnen (tooren; moet- men ymand berifpen , of een Pertoon verbete- ren, xijn voorgeven tegenftaan, ot de hertstoch- ten van een onbefchoft Menfch in toom hou- den, xy fullen veel eer die laft een ander opof- feren , dan die felfs verrichten met een fagte ftandvaftigheit; in defe gelegenheden fullen xy veel liever fig de onrechtveerdigfte gunften laten ontrukken, faaken van de uiterile aangelegen- heit bcderven , by gebrek dat ty niet weeten die te beflechten tegens het gevoelen van de fulken, daar xy dagelijks mede te doen hebben; defe fwakheit, diemen in haar ontnioet, veroorfaakt dat yder een fig daar van tracht te bedienen, men dringt haar, valt haar moeijelijk, ja onderdrukt haar, en dit doende verkrijgtmen xijnbegeerte, daar op vleid men, en fteekt haar offerhanden aan, om fig by haar in te wikkelen , alsmen nu haar vertrouwen gewonnen heeft, en in bedie- ningen van eeniggefag is geraakt, leidmenhaar verdereenjokopdenhals, daarxy ondcrfuchten, dikwils willen xy dat van den halswerpen, maar moeten al haar leven daar onder gebukt gaan, Vj xijn Jaloers, dat xy doch niet mogen fchijnen geregeert te worden, daar xy echter Slavenxijn, felts konnen xy niet nalaten foodamge te xijn, en fchijnen niet qualijk de fwakke Wijngaards- ranken gelijk, die van haar felfs geen fteunfel hebbende, altoos rondsom de (honk van een grooteBoomkruipen. Ik fal met lijden, QTek- mache\ dat gy in dit gebrek vervalt, 'tgeen een Menfch verfwakt en onbequaam maakt om te regeeren. Gy die foo feeder xijt, dat gy niet derft Idomeneus aanfpreeken , xijt meer geraakt door
|
||||
4,76 Verwlg der
door aijn quaalen, dan gcvoelig wcgens uwver^
vertrek van Saknte> 't is met zijn fmerte die u beweegt, maar zijn tegenwoordigheit die u be- lemmert^ Gaa, fpreek met Idomeneus, en be^- toon in defe gelegenheit te gelijk uw kloek- moedigheit en teederhertigheit, doe hemgevoe- len de droefheit die gy hebt van hem te moe- ten verlaten , maar 00k met een dc dringende nootfaakelijkheit van uw vertrek. Telemacbus dorft Mentor niet langer tegen-
flaan, of Idomeneus gaan vinden, hy was be- fchaamd over zijn vreefe, en had de moed niet om die te bovente koomen,hy was belemmerd, had naaulijks twee fchreecien voortgegaan, of trad aanftonds te rug, om Mentor eenige nieu- we reden te gemoed voeren, om dat uit te ltel- len; maar allcen het gelicht vanikfe^wweder- hield lijn woorden, en deed alle fchoone voor- wendfelen verdwijnen. Zijt gy dan, feide.M<?»- tor al-lagehende , den Overwinnaar der Dau- niers, den Verlofler van het grpot Hefperie , den Soone van den wijfen Ulyjfes, die na hem de Gods- fpraak van Griekenland moet zijn, en Idomeneus niet derft feggen , dat hy niet langerzijn vertrek kan verfchuiven naar zijn Vaderland om zijn Vader daar wederom te zien. O Volkeren van Itaca, wat fult gy noch eenmaal ongelukkig zijn, foo gy een Koning krijgt die de dwafe fchaamte beheerfcht, en zijn grootftc aanbelangens opof- ferd aan zijn fwakheden in de minlte faaken! Sie eens Telemache wat onderfcheit dat'er is tuilchen de dapperheit in hetftrijden,endemoed in faaken. Gy hebt niet ge'vreeft de Wapenen van Jdraflus, en zijt bevreeft voor de droefheit van Idomeneus, Ziedaar 't geen de Prinfen ont- eert,
|
||||
Odyjfea van Hottoerus. 477
teert, die voortreffelijke daden hebben uitge-
voerd; na Helden te hebben gefcheenen in deti Oorlog, betoonen zy haaf de geringue onder de Menfchen in gemeene gelegenheden, daar andere met dapperheit moed houden. Tektna- chus gevoelende de Waarheit defer woorden, en getroft'en door dit verwijt, vertfok op een brufquc Wijs, fonder naar fig-folfs te Iuifteren; maar naaulijKs begon hy te Verfchijnen in dc plaats daar Idomentus gefeten was met nederge- flagene oogen , en een vervallen wefen door droef heit, of zy vreefden den een voor den an- der, en dorften malkanderen niet aanfien , zy verftonden den anderen fonder te fpreeken, enf yder fchroomde het (Hlfwijgen te breeken, bei- de begonnen ty te wcenen, eindelijk riep Ido- meneus uit, geperft door overmaat van droef- heit, Waar toe de Deugd gefocht, foo die foo qualijk belooflt, die defelve beminnen , na my mijn fwakheit te hebben vertoont. wil men my Verlaten, helaas ! ik vervalle wederom in mijn Voorige ongelukken, datmen my nietmeerfpree* ke van Wei te fegeeren, ik fal het niet doen, ik ben de Menfchen moede ; waar wilt gy gaari Telemache, uw Vader is niet meer , gy foekt hem te vergeefs, Itaca is ten prooije uwcr Vyan- den , zy fallen it, foo gy wederkeert, doen fter- ven, een uit haar fal uw Moeder reeds getrouwt hebben, verblijf hier, regeer met my, often minfte laat Mentor hier, die almijn toevluchtis, fpreek, antwoord my, laat uw hert niet ver- harden, hebt medelijden met den ongelukkig- ftender Menfchen; waaromfpreektgyniet? ah! ik begrijpe hoe wreed de Goden tegens my zijn, ik gevoele dat noch ftrenger dan in Creta, wan-- neet ik mijn Soon flagtte. Ein- |
||||
478 Vtrvolg der
Eindelijk antwoorde Telemachus hem met een
bevende en bcroerde ftemme ; Ik ben mijn felfs geen Meefter, het hoog. befchik, jade Goden felfs roepen my in mijn Vaderland; Mentor,die de Wijsheit der Goden heeft, beveelt my uit haar naam te vertrekken , wat wilt gy dat ik doen fa'? fal ik mijn Vader, Moeder en Va- derland verfaaken? dat my waarder moet zijn dan mijn leven; zijnde gebooren oiti Honing te zijn ben ik niet gefchikt om een Itil en gerult le- ven te leiden, of om mijn genegenheden op tc volgen ; hebt gy niet belooft my naar Itaca te ful- len wederfenden ? Is het niet onder dele belofte dat ik voor u tegens Adrafttis gevochten heb met de Bondgenooten ? 't Is tijd dat ik denke om mijn huiflelijke rampen te herftellen, de Goden, die my aan Mentor hebben gegeven, hebben 00k Mentor gegeven aan den Soone van UlyjJ'es om hem haar voorfchikkingen te doen vervullen. Wilt gy dat ik Mentor verliele na al het overi- ge verlooren te hebben, ik heb geen goed meer, geen wijkplaats, noch Vader, noch Moeder, of veilig Vaderland, my is niets overig dan een wijs en deugdfaam Man, zijnde het koftelijkfte gefchenk van Jupiter; oordeel felfs, of ik hem kan afflaan, en my aan my-felfs overlaten , neen, liever wilde ik fterven, beneem my het leven, dat is niet, maar beneem my Mentor niet. Naar mate dat Telemachus fprak , wierd zijn
ftemme fterker, en zijn vreesachtigheit verdween. Uomeneus wift niet wat te antwoorden , 00k konde hy niet toeftemmen 't geen den Soone van Ufyjfes hem feide. Als hy niet meer kon fpreeken, trachtte hy tenminfte door het opflag zijner
|
||||
Odjjfea van Homerus. 479
zijner oogen en mynen hem tot medelijden, te
verwekken : op dat ftond fig hy Mentor ver- fchijnen , die hem defe deftige woorden te ge- moet voerde : Zijt niet bedroeft, wy verlaten u, maar de Wijsheit, die de voorrang heeft inde Raadsvergadering der Goden , fal u byblijven: Geloor" alleenlijk dat gy zeer gelukkig zijt, dat Jupiter ons herwaarts gefonden heeft omuwKo- ningrijk tebehouden, enu vanuw voorigedwa- lingen af te brengen; Philocles, die wyu heb- ben wedergegeven , fal u getrouwelijk dienen, de vreefe der Goden, de fmaak der Deugd,, de Liefde voor het Volk, het mededoogen voorde ellendigen , fullen altoos in zijn hert de over- hand behouden, hoor hem, bedien u van hem met vertrouwen, en fonder jaloufie, de grootfte dienft, die gy van hem trekken kond, is, datgy hem verplicht, om u vrymoedig uw gebreeken te openbaren, fonder die te verfchoonen. Sie, waar in de grootfte moed van een goed Koning beftaat, namentlijk waarachtige Vrienden te foe- ken , die u uw eigene fottten voor oogen ftel- len; als gy maar dit voornemen behoud, fal on- fe afwefentheit a niet fchaden, en gy fult geluk- kig leven: maar foo de jaloufie, die als een Ser- pent influipt, andermaaluw herte bekruipt, om zijn goede Raaden te wantrouwen, zijt gy ver- looren; laat de drocf heit u niet laf hertig ter ne- derwerpen, maar fchep moed om de Deugd op te volgen. Ik hebbe Philocles gefeid, 't geen hy doen moet om u te trooften , en dat hy nooit uw goed vertrouwen moet mifbruiken , ik kan vcor hem inftaan , de Goden hebben hemuge- geven, als my aan Telemacbus > ydermoetkloek- moedig zijn Noodlotopvolgen i 't istc vergeefs |
||||
480 Vervolg der
datmen fig bedroeft. Soo gy ooit mijn hulpc hdo!i
dig hebt , na dat ik Telemachus aan zijn Vader en Vaderland fal hebben wedergegeven , fal ik u andermaal komen zien. Wat kan ik doen, 't geen my gevoeliger vermaakfalgeven? ikfoe- ke noch goederen noch gefag op de x\arde , ik wil niethelpen dan de falken, diede Gerechtig- heit en Deugd foeken, nooit fal ik vergeten het vertrouwen en de vriendfchap , die gy my be- tuigt hebt. Op defe woorden wierd Idomeneus eeniloegsverandert, hy gevoelde zijn hert bevre- digt, even als Neptuin met zijn Drietand de oproerige golven, en fwarte onweeren ftilt, al- leen bleef in hem overig en fagte en vreedfame droef heit, 't was veel eer een droef heit. en fee- der gevoelen , dan een levendige fmerte ; de moed , het vertrouwen , de deugd , en hope van de onderftand der Goden begonnen in zijn gemoedplaats tegrijpen: Helaas! feidehy,mijrt waaxde Mentor, alies moet ik verliefen, enech- ter den moed niet verloren geven: ten minfte zijt Idomeneus gedachtig, wanner gy v&haca flilt aangeland zijn , daar uw Wijfheit u met voor- fpoeden fal ophoopen ; Vergeet Salente niet, 7t geen het werk uwer handen is, en dat gy daar gelaten hebt een ongelukkig Koning, die geen hoop heeft dan in u; Gaa waardige Soone van Ulyffes, ik wederhoude u niet, ik fal my wel wachten de wille der Goden te wederureven, die my foo grooten fchat geleent hebben; Gaa inlgelijks Mentor, de wijfte en grootfte aller menfchen (foo anders de Menfchelijkheit kan uitvoeren, 't geen ik in u gefienheb, en gynict eer een Godheit zijt onder eenontleendegc- daante om de fwakke ea onwetende Menfcherr te
|
||||
Odyjfea van Homerus. 48 x
te onderwijfen) Gaa geleid den Soone van U-
iyps, gelukkigcr dat hy u gehad heeft , dan O- verwinnaar geweelt te zijn van Adrajius : Gaat gy Deide , ik derve niet meer fpreeken , leeft, zijt gelukkig, daarisvoormy niet civerig dan een geheugen , dat ik u befeten neb. O fchoone da- gen .' al te gelukkige dagen, dageri welkcr waarde ikniet genoegfaam gekendheb, dagen altefnel verloopen,nooitfultgy Wederkomen, nooitlul- len mijn oogenmeerzien, 't geen zygefienheb* ben! Mentor nam dit oogenHik waarvoor zijnver-
trek, hy omhelfde Philocles, die hy met zijn tranen bevogtigde fonder te konnen fpreeken. T'elemachus wilde Mentor by de hand vatteri, om hem van ldameneus af te trekken, rmar 1- domeneus de weg naar de Haven nemende, flelde lig tuffchen Mentor eil Tekmdchus \ hy fag haar aan , verfuchtte, hy begon met afge- brooken woordcn, maar kon die niet voleindi- gen. Men hoorde op den ocver een verwerd ge-
kryfch der Bobtsgefellen, men redderde hettou- werk, haalde de Zeilen op , een gunftige wind begon die te'doenopfwellen, T'elemachus en Men- tor namen affcheid van den Koning, die haar verfeide tot aan de Haven , en haar volgdc met zijn oogen : onderwijle lichttemen de Ankers, het land fcheen te vluchten , en ce ervarene Loots befchouwde van verre het gebergte van Leucate, welkers kruin zig verbergt in een Wol- ke van nevelig ys, en de Bergen van Acrocerau- hien , die nocn haar hoogmoedige fpitfen in de locht vertoonen, na dat die foo meeriigmaiil dbor den Blixem verplettert ziju. II. Dcel. H-h Ge-
|
||||
4,82 Vervolg der
Gedurende defe vaart feide 1'ekmachus tegcns
Mentor: Ik geloof tegenwoordig te konnen be- gnjpen de manieren van regeeren, die gy my ge- leerd hebt, eerft fcheeneu my diealseen droom, maarvan tijd tot tijdzijn die ingedrongen in mijn Ziel, en vertoonen (igdaar klaarlijk , even ge- lijk als alle voorwerpen des morgens byheteer- fte licht van AworaAovkcr fchijnen, vervolgens als een fchok voortkomen , wanneer het on- gevoelig aanwaflchende licht die onderfcheid, en derfelver natuurlijke kouleuren geeft. Ik ben verfeekert dat het wefcntlijk fte dcel der Regee- ring daar in beftaat , datmen wel weet te on- derfcheiden de merkteekenea der gemoederen, om die volgens haar gaven uit te kiefen , en te gebruiken ; maar my is noch overig om te wee- ten, hoemen die fal bekennen. Daar op ant- woorde Mentor: Men moet de Menfchen onder- fbeken , om die te erkennen , men moet haar iien, eumethaarhandelen. Zy die regeeren moe- ten met haarOnderdajien handelen , die beproe- venin kleinebedieningen, dieerkennen, dieree- kenfchap daar van laten doen, om te fieri of ty bequaam zijn tot hooger amptem en waardighe- den. Hoe hebt gy waarde Telemachus in haca de paarden leeren kennen? 't Is, omdatgy met Menfchen haar des verftaande., die gefien, en derfelver gebreeken en deugden hebt befpeurt: fpreek op defe wiife dikwils van de goede en quade hoedanigheden der Menfchen met a-nde- re wijfe en verllandige Mannen, die langentijd derfclver humeuren hebben onderfocht, en dus fultgyongevoelig leeren, hoe die gemaaJazijn ,en wat van de foodamgen te verwachten is. Wat heeft u doen ondeirkennen de goede en quaade Dich-
|
||||
Odyjjea •van Homer us. 483
Dicliters ? 't Is de gedurige leeling en opmerking
van rnannen , die ervaren, en daar in bedreven zijn. ' Wat heeft u doen verkrijgen het oordeel over de Zangkunft ? Defelve befigheit van om- megank te houden met Zangmeefters.Hoe fal men verhoopen konnen de Menfchen wel te beftie- ren, alsmen die niet'kent? en hoe die kennen, foomen nooit met haar leeft?'t Is nietlevenmet haar, die dagelijks in't openbaar teiien, daar- men wederlijds niet fpreekt,dan vanonverfchil- lige faaken , met konft daar toe aangeleid; de v raag is hier, in 't byfonder die te lien, uit het binnenfte hares herte te lokken alle de verbor- gene geheimen daar in opgellooten , van alle kanten die te onderfoeken, en haar grondrege- len te peilen. Maar om wel van de Menfchen te oordeelen, moetmen beginnen met te onderfoe- ken, watzy wefen moeten ; men moet weeten wat de ware en belkndige verdienfte vjy om verftandig te onderfcheiden die defelve hebben, en niet hebben. Men moet hebben feekere be- ginfelen van Gerechtigheit , Rede, en Dengd , om te erkennen die redelijk en deugdfaam 2ijn; men moot weeten de gronclregelen van een goe- de en wijfe Regeering, om de menlchen te ken- nen , die defe kenteekeneii hebben , endeful- ke die daar van afwijken door een valfche be- hendigheit: meteenwoord, omverfcheidemen- fchen af te meeten, moetmen een beftendigc maat gebruiken, orn te oordeelen moetmen fig bedienen van defelve beginfelen , daar alles op draaid., men moet ttipt weeten , welk het oog- merk is van het menfchelijkc leven , wat eindc men fig hebbe voor te ftellen in 't regeeren der Menfchen. Dit moet het eenige en wefsntlijkc Hh 2 oog- |
||||
■- —■* «
|
|||||
484, Vervolg der
oogmerkzijn, datmen nooit wilhebben een onbe»-
paald en buitenfpoorig geftg en oppermacht voor figfelfs , 't geen niet anders fou zijn, dan om te, voldoen een dwinglandifche hoOgmoed, maar datmen oneindige moeitens en arbeit ten bene der Regeering moet opofferen, om de men- fchen goed eh gelukkig te maaken. Anders wan- delt men by de tad , en het geval, gedurende den loop defes leveiis, gaat als een fchipin de voile Zee , dat geen Stuurman heeft , die de (lerren befcholiwt, en wie al de omleggendekuftenon- bekent zijn, en daaf door feekerlijk moet fchip- bre'uk lijdefi. Meenigmaal Weeten de Prinfen niet, by gebrek van kennis, waar de ware Deugd in beftaat, en wat zy in de Menfchen moeten uitfoe- ken. De ware Deugd heeft voor dieVorfteniets ruuws, en onaf hangkelijks,'t geen haar verbaaft,zy wenden fig na de Vleijery , en als dan konnen zy geen Oprechtigheit or'Deugd meer vinden,zy ge- wennen wel haait te gelooven dat'er geen oprechte Deugd op Aarde is, want de Goeden kennen de Quaaden wel. maar geenfinsde Qoaaden de Goe- den, en konnen felfs niet geloven dat'er die zijn. Dufdanige Prinfen weeten niet anders dan gelijke- lijk degantfcheWereld te miltrouwen,zy verfchui- len en fluiten fig op > zy zijn Jaloers over de rriinfte faaken, zy vreefen de Menfchen, fchu- Wen het licht, zy derven in haarnatuurlijkgeftel niet te voorfchijn komen ; en niettegenftaandc zy nietwillen bekent zijn , laten zy echter niet na'alomme bekenttezijn, want dequaadardige nieuwsgierigheit harer Onderdanen doordringt, raad, en doorfnufFelt alles, maar zy kennen nie- mand,- Menfchen , die haar aanbelang opvoi- geti , en haar befettenen befittcn, zijn verblijd dat
j |
|||||
Odyflea van Homerus. 48 5L
dat zy die ontoegangkelijkzien, dat zydooreer-
loofe verhalen fwart afgefchildert werden, enal de foodanigen van haar mogen affonderen , die anders derfelver oogen mochten openen, zy bren- gen haar leven door in een wilde en woefte grootsheid , en vreefende gedurig bedrogen te werden , worden zy dat waariijk , en zijn het weerdig. Wanneermen maar een klein aantal van Menfchen fpreekt, wikkelt men fig in om al haar vooroordeelefi en driften te ontfangen, en men fiaat ter befcheidenheit van boofe aan- brengers, een vuil en quaadaardig Volk, 'tgeen fig voed met venijn, en de oniehuldigfte laaken vergiftigt , de minfte vergroot> die het quaad veel eer uitvinden , dan dat zy niet fouden be^ Ichadigen, diezig bedienen wegens aanbelangvan het wantrouwen en onwaardige nieuwsgierigheit van een fwak en achterdochtigVord. Leer dan .de Menfchen kenne'n, O mijn waarde Telema- (he\ oisderfcsek die, laat haar fpreeken dpn een van den ander, beproef haar van tijd tot tijd, geef u aan geen over, doevoordeel metuw eige- ne ondervindingen , wanneer gy fult bedrogen. zijn in uw oordeelendeer daar door niet veerdig van Menfchen oordeelen, often goede of ten quaa- de. De Boofenzijn te behendigom de (ioeden door Veinlery niet te verleiden, 't een en 't an- der is gevaarlijk ; dus zullen uw voonge dwa- lingen u belt onderwijfen. Wanneer gy deugd en gaven in ymand fait gevonden hebben , be- diend u van die met vertrouwen , want eerlijke luiden willen dat haar oprechtigheit bekent wer- de , zy beminnen mper de renting en het ver- trouwen , dan haar weddens en fchatten > maar bcderf die niet, haar een onbepaalde macht ge- Hh 3 yen- |
||||
4,86 . iTervolg der
vendc, hy diedeugdfaamis, fou dat niet blijven,
pm dat zijn meefter hem te grooten gefag en rijk- dommen heeftgegevcti; die foodanig van de Go- den bemindis, dat hyinzijnKoningrijk twee of drieware vriendenkan vinden, van een volitau- dige wijsheit en goetheit, fal wel haaft door die andere pcrfoonen uitvinden die defe gelijken, orn de mindere plaatfen te vervullen; door de Goeden, diemen vertrouwt, Ieerdmen,'t geen men door figfelfs onbequaam was om te onderfcheiden. Maar feide Telemachus, moet men iig ook van Boofen bedienen, als die bequaam zijn, als ik wel meer heb hooren feggen. Men is, antwoorde Mentor, meenigmaal in die verle- genheit , datmen fig van die moet bedienen. In een oproerige Natie, en vol van wanorder, vindmen dikwils onrechtveerdige menfchen, en liltig om het gefag te bewaren, fy bekleedenbe- dieningen van aanbelang, diemen haar niet kan ontneemen , en hebben verkregen het vertrou- wen van eenige machtige perfoonen , diemen moet ontfien; men moet defe fchelmfche men- fchen gedoogen , dewijlmen die vreeft, en om dat zy alles konnen tot beweeging verwekken : men moet voor een tijd fig van die menfchen bedienen , maar ook forge dragen , van haar en haar dicnft van tijd tot tijd onnut te maaken. Wacht n wel van ooit haar te geven uwwaar en innerlijkvertrouwen en vriendfchap, want zy konnen die misbruiken, envervolgens u tegens UW wil en dank houden door uw geheim, 't geen gy haar hebt geopenbaard, een keten, befwaarlijker te breeken dan alle yferen, bedien n van defalken in voor de hand zijnde onderhan- dehngen, handel haar wel, wikkel op defe wij- |
||||
Odyjjea van Homerus. 487
fe haar driften in. om u getrouw te zijn. Want
gy fult door geen andere wijfe, dan defe, haar houden; maar geef haar geen toegank in uw geheimen Raad, houd altoos een werktuig ge» reed, om haar naar uw finnelijkheit te bewee- gen, rnaar geef haar nooit de fleutel van uw hert, of faaken. Wannecr een Staat vreed- laam , geru(t, en wel gereguleert en beflierd word door wijfe en bequaame Mannen, daargy u op moogt vertrouwen , werden de boofen, daar gy u tot noch toe van hcbt moeten bedie- nen, metter tijd onnut; echter moet gy niet na- laten die wel te handelen, want't is nimmer- meer geoorloft ondankbaar te zijn , felts tegens de boofwichten. Maar die wel handelende, moet gy trachten haar gedwee te maaken, eenige kleine fwakheden in haar verdragen, die men de menfchelijkhcit vergeeit > echter moet gy de boosheden inbinden, die zy opentlijk fouden be- drijven , foo men haar liet begaan. Na dit al- les is heteen quaad,daarde boofwichtengoeddoor leeren doen ; en niet tegenftaande dit quaad meenigmaal onvermijdelijk is > moet men daar op aanleggen, om dat te doen ophouden. Een wijs Prins, die niet wil dan de goede ordre en gerechtigheit, fal metter tijd daar toe^eraaken, om bedorvene, en bedrieglijke menfchen teont- beeren, hy fal goeden genoeg vinden, dieover- vloedig bequaamheit hebben, maar 't is niet ge- noeg goede Onderdanen in een Natie te vin- den , 't is noodig datmen nieuwe aanqueekt. Dit moet, antwoorde Tekmackm, een groote be- lemmering veroorfaaken. Niet metal, hernam Mmtor , de forg die gy hebt om bequame en deugdfaine menfchen te foeken. om die te ver- Hh 4 hef- |
||||
488 Vtrvolg der
heffen, fal de fulken > die goede gaven en be-
quaamheden hebben, aanmoedigen en opwek- ken, yder fal zijn uiterfte beft doen. Hoe veel menfchen zijnder, die vadfig worden door een duiftere leedigheit, maar groote mannen fouden worden , foo den yver, en hoop van vergel- ding tot den arbeit haar aandreef. Wat zijnder al menfchen, die , in plaats van door deugd, iig uit armoede, onmacht , en ellende te redden, dat doen door mifdrijven? Soo gy dan beloo- ningen en cere voegt by de deugd en het ver- ftand , wat trefFelijke Onderdanen fullen daar door te voorfchijn komen, en gy felfs maaken, met die van trap tot trap te doen opklimmen van de minfte tot de hoogfte bedieningen van den Staat; gy fult baar gaven oeffenen, beproe- ven de uitgebreidheit van haar vernuft, en de oprechtigheit harer Deugd. De menfchen, die tot de noogfte waardigheden geraaken, fullen als ondcr uw qogen opgevoed zijn, gy fult al uw leven haar volgen, gy fult van haarkonnen oordeelen niet door haar woorden, maar vol- gens den loop harer daden. Gedurende dat Mentor op defe wijferedeneer-
de, verriamen Vj een fchip vanPbeacie, 't geenin een klein, woeft , en wild Eiland, befet met vreeflelijke klippen, geloft had ; terfelver tijd fweegen de winden , de . fagte Zuidewinden fcheenen felfs haar adem te halen , de gantfche Zee was effen als het ys, de neerhangende zei- 3en konden het fchip niet meer beftieren, de kracht der reeds argematte Roejers was vruch- teloos, zy moeften het anker werpen aan dit Eiland, 't geen fveel-eer een Rotfe dan Eiland gc'eek, onbequaam om van menfchen bewoond te
|
||||
OdyjJeavanHomerus. 489
te werden ; in een onftuimiger tijd foumea
fonder gevaar daar niet hebben konnen landen. Defe Pheaciers, die een gunftige.wind afwacht- teden , cf heenen niet minder ongeduldig om haar fcheepfvaart te vorderen , dan de Satentiners. lelemachui naderde haar op defe fcherpe oevers, den eerfte die hy vond, vroeg hy , of hy Vfyjfes, Koning van Itaca, nietgelien had in het Hof des Konings ? Die, daar hy by geval fig aan geaddrejfeert
had, was geen Pbeacier , maar een onbekende yreemdeling, die een heeriijk , maar bedroeft en neerflachtig wefen had, hy fcheen befchroomt, en luiflerde ter nauwer nood naar de vraag van I'elemachus , maar eindelijk antwoorde hy, gy bedriegt u niet, Ulyffes is by dien Koning ont- fangen, als in een plaats, daarmen Jupiter eer- bied, en de gaftvrijheit betracht; maar hy is daar niet meer, te vergeefs foekt gy hem daar; hy is vertrokken om itaca wederom te lien, foo anders de bevredigde Goden dat toelaten, ten einde hy zijn huifTelijke Goden eenmaal mogt begroeten. NaaulijkshaddefenVreemde- ling droevig defe woorden geeindigt, of hy wierp fig in een klein dicht bofch, zijnde gelegen op het hoogfte van een Rots, daar hy droevig de Zee befchouwde, vliedende voorde menfchen, die hy fig, en fcheen ter nedergeflagen, omdat hy niet konde vertrekken. Telemachus fag hem fterkelijk aan , en hoe meer hy hem befchouw- de , hoe meer hy ontroerd en verbaaft wierd. Defe onbekende, feide hy tegens Mentor, heeft my geantwoort als een menfch , die naaulijks luifterd naar het geen men hem vfaagt, en die bitterlijk bedroeft is; ik beklage defen ellendi- Hh f gen, |
||||
49° Vervolg der
gen, federd ik hemgevolgt ben , en ik gevoele
dat mijn hert voor hem bewoogen is, fonder de reden te wecten waarom. Hy heeft my qualijk genoeg ontfangen, echter kan ik niet nalaten hem een gelukkig einde zijner qualen toe te wenlchen. Mentor antwoorde al-lagchende, fie eens waar toe de ongelukken des levens dienen, %y maaken de Prinfln befadigt en gevoelig over de ongevailen van een ander . felts wanneer zy niet anders gefmaakt hebben dan het fagte ver- gif van voorfpoed, en vermits zy geloven Go- den te zijn, fouden zy wel wilien dat de ber- gen veretient wierden om haar te voldoen, zy achten de menfchen als niet, zy trachten als met de gantfchc natuur te fpeeien > wanneer zy van lijden hooren fpreeken, weeten zy niet wat fulks te feggen is, 't is voor haar even als een droom , fy hebuen nooit geiien het onderfcheit van goed en quaad, het ougeval alleen kan haar belecftheit leeren, en haar verfteende in een men- fchelijk hert veranderen , dan gevoelen zy men~ fchen te zijn, en andere te moeten fparen , die haar gelijk fchijnen. Soo een onbekende ufooveel medelijden veroorfaakt, om dat hy dwalende is op delen oever als gy, hoe veel te meer mede- doogen behoort gy te hebben voor het Volk van /taca, als gy haar noch eenmaal fult (ienlijden; dit Volk , 't geen de Goden u toevertiouwt hebben, als een Kudde den Herder is toebetrouwt, fal millchien door uw Eerfucht, en Hoogmoed pngelukkig worden, of wel door uw Onvoor- hgtigheit, want de Volkeren lijden. niet dan door de mifdrijven der Koningen, die over haar moeten de wacht houden , ten eindc haar geen xampen of onheilen bejegenen. |
||||
Odyjfea van Homer us. 491
Terwijl Mentor op defe wijfe fprak, was7i-
Umacbus als in droef heit ingedompelt, en ant- woorde hem eindelijk : Sooal defedingen waar zijn, is den rtaat der Koningen ongelukkig, hy is een flaaf der geene, over welke hy fchijnt te gebieden, hy fchijnt niet foo feer gemaakt om te regeeren, als wel voor haar, en is fig-felfs geheel en al aan haar fchuldig, hy is belaft met al haare nooden, is hy als Menfch van al het Volk, en "van yder in 't befonder, hy moet fig voegennaar haarfwakheden, haar verbeteren als een Vader, wijfer en gelukkiger maaken, 't gefag, 't geen hy fchijnt te hebben, is niet het zijne, hy kan niets verrichten , noch voor zijn Glory, noch voor zijn vermaak, zijn gefag is dat der . Wetten, die moet hy felfs gehoorfamen, om zijn Onderdanen een goed voorbceld te geven : om eigentlijk te fpreeken, hy is niet andersdan een Befchermer der Wetten, om die te doen gebieden, hy moet waaken en arbeiden om die te handhaven , hy is de minfle vrye, en minft gerurte Menfch van zijn gantfch Koningrijk. 't Is waar, feide Mentor, dat een Koning geen Koning is dan om forg tedragen voor zijn Volk, als een Herder voor zijn Kudde, of als een Va- der voor zijn huisgefin; maar, waarde Tekma- chus, reekentgy dat ongelukkig, datmen loo veel Menfchen kan weldoen ? hy verbetert de boo- fen door llralfen, hy moedigt de goeden aan door belooningen > hy verbeeld de Goden, ge- leidende het gantfche menfchelijkeGeflagttotde Deugd. Is het geen Glory genoeg voor hem dc Wetten te doen onderhouden ? Sig te verheffen boven de Wetten is een valfche Glory, die niet dan affchrik inboefemt en verachting ; is hy boos}
|
||||
492 Vervolg der
boos, hy kan niet anders dan ongelukkigxijn,
want hy kan geen Vrede vinden in zijn driften en ydelheit; is hy goed , dan kan hy fmaaken het fuiverfte en heerlijkfte van alle vermaaklijk' heden , namentlijk te arbeiden voor de Deugd, en van de Goden afwachten een eeuwigdurende bclooning. T'elemachus ftelde tegens defe redenen de on^
dankbaarheit der Menfchen: Waarom,feide hy, foo veel arbeids aangewend , om fig aan de Menfchen te doen beminnen, die u miffchien nimmermeer beminnen fullen, en de boofen foo veel goed te doen , ,die nergens toe fullen die- nen, dan om n te befchadigen ? Mentor antwoor- dc hem,gy moet reekening maaken op de on- dankbaarheit der Menfchen , en echter niet na- laten wel te doen, men moet die dienen, niet ter liefde van haar, maar om de liefde der Go- den, die datbeveelen, 't goed, datmen verricht, faat nimmer verlooren , foo de Menfchen dat omen te vergeten, de Goden nooit, maar die fullen dat vergelden. Dat meer is, foo de mee- nigte ondankbaar is, fullen evenwelaltoos deugd- fame Menfchen gevonden worden, die bewoo- gen fullen worden door uw Deugd. De meenig* te felfs, nicttegenftaande wankelbaar, laat niet na een foort van Gerechtigheit te betoonen voor de ware Deugd. Maar wilt gy verhinderen de ondankbaarheit der Menfchen, legt enkelijk niet toe omhaarmachtig, rijk,enontfagchelijkdoor de Wapenen te maaken, of gelukkig door ver- maaklijkheden; defe Glory, defe Overvloedfou haar bederven, en des te erger doen werden, en by gevolg noch ondankbaarder ; maar bevlijtig * om haar Zeeden te verbeteren , de gerechtig-* |
||||
Odyjfea van Homer us. 493
heit, vroomheit, vreefe der Goden, de beleeft*
heit, enzeedigheitinteboefemen. Haar goed ma- kende fult gy beletten dat zy ondankbaar zijn, fy fult haar het waarachtige goed , zijnde de
)eugd, geven, foo die beffendig is, faldievoor altoos haar verbinden aari hem, diedefelvehaar fal hebben ingeboefemt. Salfnen fig verwonde- ren dat de Menfchen oridahkbaar zijn tegens fbo- danige Prinfen , die haar niet anders geleid heb- ben, dan tot ongerechtigheit, eermcht, jaloufie tegens haar naburen , onbarmhertigheit, hoog- moed en quade trouwe ? Den Vorfl moet niet anders van haar verwachten, dan het geen hy haar geleert heeft, foo hy in tegendeel getracht heeft door zijn Voorbeeld die goed te maaken, fal hy de vrucht van zijn arbeit vinden in haar Deugden, of anders in figfelfs, en fig konnert trooften in de vriendfehap der Goden. Gedu- rende defe 't famenfbraak wendde Telemachns meenigmaal zijn oogen naar de Zee , die nu begon beroerd te werden, de Winden verhievert de golven, die tegens de klippen aanflieten, en met haar wit fchuim bedekten , het Schip haalde reeds de Zeilen op, die de Wind deed opfwellen , men hoorde een verwerd ge- roep op den oever door den yver der Bootsge- lellen, die met ongeduld fochten te vertrekken. Dele onbekende , die Tekmachus gefbrooken had, had eenige tijd gefworven in't midden van dit Eiland, klom op den top defer Rotfen, en befchouwde de onmetelijke wijd-uitgeftrektheit der Zeen met een diepe droef heit; Tekmachus had hem uit het geficht niet verlooren, en liet niet na zijn fchreeden te befchouwen. Einde- lijk defcn Man zijn Schip gereed fiende, daalde vaa
|
||||
494 Vcrvolg der
van defe fcherpe rotfen met foo veel vaardigheit
en wakkcrheit , als Apollo in de Boffchen van Lycie , zijn blonde hairlokken opgeknoopt heb- bende, het midden der fkiltens doortrekt, om de Herten en wilde Swijnen met zijn fchichten te doorfchieten. Reeds was delen onbekenden in *t Schip, 't geen de filte baren doorkliefde, en van 't vafte Land iig affonderde. Een heime- lijken indruk van droer'heit bevonghethertevan Telemachus, hy bedroefde fig fonder te wceten waarom; de tranen rolden langs zijn kaaken,en niets was hem aangenamer dan hetweenen,ter- felver tijd bemerkte hy, dat al de Zeeliedenvan Saknte op den oever in 't gras uitgeitrekt lagen, en in een diepen flaap vervallen waren. Zy waren vermoeid en afgeflooft, de fagte Slaap had fig over haar afgematte leeden verlpreid, en al het vogtige heulzaat des nachts had op den vol- len dag zijn vermoogen over haar uitgebreid door het toedoen van Minerva. Telemachus Was verwonderd defen diepen flaap te fien over al de. Salentiers, terwijl de Pheaders foo naarttig ge- weeft waren, om die gunftige Wind waar te nemen; maar noch was hy meer befig om het Schip van Pheacien te befchouwen. gereed om te verdwijnen in 't midden der Zeebarcn, dan om naar de Salentiers toe te flappen , en die op te wekken. Ik weet niet waarom hy zijn oogen foo geflagen hield opditSchip, reedsvertrokken, daar hy niet mecr van fag dan de Zeilen, die een weinig flikkerden in de blaauwe Zeegolven , ftlfs hoorde hy Mentor niet, die hemtoelprak: hy was buiten figfelfs in een vervoering, even als die der Menaden, Wanneer zy haar Lier in de hand hebben» en door haar onfinnig gekrijt |
||||
Odyjfea van Homer us. 495
dc Oevers van Hebrus en de Bergen van Rhodo*
fe en Ifmare doen weergalmen. Eiudelijk bequam hy een weinig uit defe foort
van betoovering, en de tranen begonden over zijn wangen te rollcn. Hier op feide Mentor\z- gens hem: Ik ben nietverwondert,Omijnwaar- de Telemache\ dat ik u heb lien weenen ; dc oorfaak uwer droef heit, die u onbekend is, is Mentor niet onbewuft, 't is de natuur die Ipreekt, en (ig laat gevoelen, 't is defe die uw hert gaan- de maakt, de onbekende, die uw hert too feer bewoogen heeft,' is den grooten Uhjffei,hy gaat naar Itaca, en is nil reeds dicht by de haven, en fiet eiudelijk die foo langgewenfteplaatfen. Uw oogen hebben hem gelien, gelijkmen u eertijds voorfeid had, maar fonder hem te kennen; wel haaft fult gy hem fien, en kennen, en hy u : maar de Goden hebben tegenwoordig niet wil- len toelaten , dat gy den anderen buiten Itacm foud erkennen. Zijn hert is niet minder ont- roerd geweeft, dan net uwe, hy is te wijs,dan fig eenig fterffelijk Mentch te ontdekken in een plaats, daar hy bloot gefleld fou konnen werden voor de verraderyen en aanvallen der Minnaars van Penelope; Uivjfes uw Vader is de wijfte al- ler Menfchen. Zijn hert is als een diepe put, men fal zijn geheim niet u'tviffchen , hybemind de Waarheit, en hy fpreekt liooit iets, 't geen die fou beleedigcn, hy feimooit iets of de nood vereifcht het, en de Wiishe.t houd als een Zegel altoos zijn lippen gellooten voor eenig on- nut woord: hoe mecnigmaal is hy ontroerd ge- weefl: u toefpreekende, hoe dikwils heeft hy iig- felfs ingebonden, om fig niet teonriekken , wat heert hy, u fiende , niet al geledeff, fie daar't geen
|
||||
49^ Vervolg der
geen hem f6o droevig en neerflagtig heeft ge-
inaakt. Gedurendedeferedeneering wierd Telemachus
foo ontroerd en bewoogen , dat hy den vloed sijner tranen diet konwederhouden, hetfnikken felfs belette hem te antwoorden ; eindelijk riep hy uit, helaas! mijri waarde Mentor, ik gevoel- de wel in defe onbekende, ik weet niet wat, 't geen my ontroerde, en al mijn ingevvanden bewoog; waarom hebt gy my voor zijn vertrek nietgefeid, dathetl//y/7exwas, nademaal gy het wift; waarom hebt gy fonder fpreeken hem laten vertrekken, en dat fonder fchijn tc maaken van hem teken- nen ; wat verborgenheit fteekt daar in ? Sal ik dan altoos ongelukkig tijn, willen de verbitter- de Goden my dan altoos houden als een veraii- derlijken Tantalus, dateenbedrieglijk water hem mifleide , t'elkens vliedende van lijn gretige en drooge lipperi. TJlyjfe ! Ulyffe! zijt gy voor al- toos my ontflipt! miifchien fal ik u nooit meet- fien, lichtelijk fullen de Vryers van Penelope hem doen vervallen in de ftrikken , die zy voor my bereid hebben, ten minfte foo ik hem vot- ge, fal ikmet hem fterven. O Ufyfel Ulyffe] foo het onweer u niet werpt tegens eenige klip, (want ik heb alles te vreefen van het Vyandelijk Geval) foo fidder ik dat gy in haca fult aanlan- den met even foo doodelijken Geval als Agamem- non te Mycene. Maar waarde Mentor, waarom hebt gy my dit geluk benijd , tegenwoordig fou ik hem omhelfen , en reeds met hem zijn in de Haven van Itaca, wy fou'en t'fa- men vechten om alle onfe Vyanden te over- Winnen. Mentor feidehem al-lagchende, 't is 6m uw |
||||
Odyjfea van Homer us. ^97
geduld te oeffenen , dat de Goden u dus lang
ophouden; gy befchouwd deft tijdalsverlooren; weetet dat die de heilfaarhile uwes levens is, want die oeffend u in de noodigfte aller Deug- den, voor de fulken, die eenmaal moeten ge- bieden; men moet geduldig zijn, eermen Mec- fter kan werden van figfelfs en anderen; 'tonge- duld , dat een kracht en dapperheit der Ziele fchijnd, is niet anders dan een fwakheit: hydic niet kan afwachten en verdragen , is even als hy, die geen geheim kan verfwijgen; den een foo wel als den ander ontbreekt flandvaftigheit om fig op te houden; of als ymand, die op een wagen fit, en de hand niet fterk genoeg heeft, om zijn hoogmoedige Paarden,als het vereifcht werd, op te houden, zy luifteren niet meer naar den breidel, en hollen foo voort, en de flappe Menfch, die zy ontfnappen, werd ver- brijfelt in zijn val. Dus werd een ongeduldig Menfch weggefleept door zijn onterhmelijke en woefte begeertens in een afgrond van ongeluk- ken; hoe zijn macht grooter, hoe zijn ongeduld doodelijker is, hy wacht niet af, hy geeft fig- felfs geen tijd om te overleggen, hy flaat alles aan, om zijn begeertens te voldoen , hy breekt de takken, om de vrucht te plukken , eer die rijp is, hy verbrijfelt veel-eer de poorten, dan dat hy fou wachten datmen die opent , hy wil maajen foo dra den wijftn Landmangefaaid heeft, al wat hy haaftig doet, is qualijk gedaan, ende kan geen duur hebben, niet meer dan zijri driftige begeertens. Dufdanig zijn de Voorwe'r- pen van een onfinnig Menfch, die gelooft alles te vermogen , en fig aan fijn welluften over- geeft om zijn rnacht te misbruikea 't Is waar- II.Deel li dc |
||||
498 Vervolg der
de Telemacbe, om u te leeren lijdfaam zijn, en
dat de Goden in u defe deugd willen oeffenen, de goederen die gy verhoopt, vertooncn fig voor u, en vlieden als een lichten droom , die den morgenftond doet verdwijnen, om u te leeren, dat de faaken felfs, diemen meend in zijn ge- weld te hebben, ymand in een oogenblik kon- nen ontflippen. De wijfte leflen van l/7yJ/«kon- nen u niet heilfamer zijn, dan zijn larige afwe- fentheit, en de moeitcns die gy lijd met naar hem te foeken. 1'elewachus hoorde defe faaken met bitterheit
zijner Ziele, hy befchouwde deZee, maarfag niet meer het Schip van Pheacien; doe floeghy zijn bctraande oogen op Mentor, die tot hem fprak. Maarccnflocgs bemerkte hy dat Men- tor een nieuwe gedaante aannam, de rimpelen van zijn voorhootd wierden uitgewifcht, als de fehaduwen verdwijnen , wanneer Aurora met haar roofe vingeren opent de Poorten van het Ooften, en den geheelen horifont in vlamme fet; zijn holle en duiftere oogen veranderden in blaauwe van een hemelfche fagtigheit, vol van een Goddelijk vier, zijn grijfe en onachtfame baard verdween, de edelmoedige en nere trek- ken, gemengt met lieffelijkheit en aangenaam- heit, vertoonden fig voor de oogen van Tek~ machus, die verbijfterd waren, hy erkende het wefen van een Vrouwe, met een Verf veel fchoonder dan die eener Bloeme, nieulijksdoor de Zonne onflobken. Men fag daar op het wit der lelyen , gemengt met opwaffchende Roo- fen: op dit aangeficht bloeide een eeuwigdu- rende jeugd, met een eenvoudige en onachtfa- me Majejieit) de geur van Ambrofyn verfpreide fig
|
||||
Odyjfea van Homerus. 495}
fig in haar fwierende hairvlechten, haar gewaad
fchitterde van levendige couleuren, daar dc op* rijfende Zonne de donkere gewelffcls des He- mels en de Wolken mede befchildertenverguld. Defe Godheit raakte met geen voet op de Aar- de ; zy vloeide lichtelijk na delocht, even als een Vogel die met zijn Vleugelen doorklieft,zy hield in haar magtige band een drillende Speer^ bequaam om de heldhaftigfte Steden en Natien daar door te doen zidderen en beven. Mars felfs foil daar voor zijn verbaaft geweeft. Haaf ftemme was fagt en befadigt, maar fterk en doordringend > al haar Woorden waren als vief- flagen, die het herte van Telemachus doorfnee- den, en hem deeden gevoelen, ik weet niet wat welluftige en aangename droef lieit, op haar Helmet verfcheen de droevige Vogel van Athenen , en op haar Borft glinfterde haaront- fagchelijk Schild: door defe merkteekenen erken- de Telemachus Minerva. O Goddinne! feide hy, zijt gy» het dan , die
u verweerdigt hebt, den Soonevan Ulyftes over- al te gelciden, ter liefde van zijn Vader. Meer wilde hy feggen, maar de ftemme ontbrak hem, zijnlippen trachtteden te vergeefsdegedachtenuit te drukken , die met drift uit het binnenfte zij- nes herte j en ten monde wilden uitfpatten, de tegenwoordige Godheit floeg hem ter neder: hy was even als een Menfch , die in een diepen flaap Vervallen, naaulijks kan adem halen, en die door de moeijelijke beweeging zijnerlippengeen woord kan voortbrengen* Eindelijk uitte Minerva defe woorden : Soo-
ne van Ulyjfes, luifter na my voor de laatfte
maal $ Ik heb nooit fterffelijk Menfch met foo
Ii a veel
|
||||
$o& Very dig der
veel Wijsheit onderwefen dan u , ik hcb a als
met de hand geleid in 't midden van foo veel Schipbreuken , onbekende 'Landen , bloedigc Oorlogen, en foo veel qualcn, die het herte van een Menfch koanen beproeven, ik heb u door gevoelige ondervindingen gelecrd de ware en valfche grondregelen om wel of qualijk te re- geeren j uw gebreeken zijn u niet minder heil- faam geweeft dan uw ongelukken, want wat Menfch kan wijlTelijk regeeren, die nimmer- meer geleden heeft, en voordeel hceft geleerdy door het lijden, daarzijn eigene gebreeken hem in geworpen hadden* gy hebt,even als uwVa- der, Landen en Zeen vervult met uw droevige ongevallen^ gaa, gy zijt tegenwoordig waardig van op defe voet voort te gaan i u is niets ove- rig dan een korte en lichte fcheepsvaatt, om naar haca over te fteeken, daar uw Vader op dit ftond is aangeland; vecht met hem , en zijt hem gehoorfaam als de minfte zijner Onderda- nen, geef een Voorbeeld aan anderen; hy fal u Antiofe tot uw Bruid geven,en gy fultmethaar gelukkig zijn, om dat gy minder deSchoonheit, dan de Wijsheit en Deugd gefogt hebt. Wanneer gy op uw beurt fult regeeren , ftel al uw Glory om de goude Eeuw te vernieuwen, hoor al de Wereld, geloof weinig Menfchen, wachtuvan u eigen felft te veel te vertrouwen , zijt be- fchroomt van u felfs te bedtiegen , maar laat nooit na andere te doen blijken, dat gy bedro- gen zijt, bemin uwe Onderdanen, vergeet nietom u te doen beminnen, de vreefe is noodig, wan- neer de liefde ontbreekt, maar gy moet die al- toos met tegenfin gebruiken, als geweldige en gevaarlyke hulpmiddelen, befchouw altoos van ver-
|
||||
Odjjfea van Komerm. 501
verre al de gevolgen, van 't geen gy fult willen
ondernemen, voorfie alle vreefle;ijkeongemak- ken , weet dat de. ware moed beftaat in alle gevaren onder de oogen te lien, en die te ver- achten, wanneer die noodfaakelijk zijn gewor- den. Hy die defelve niet wil fien, heeft geen moeds genoeg om defelve te verdragen: maar hydie defelve fiet, envermijd foo veel hy kan, of anders met een bedaard gemoed ondergaat, de foodanige is alleen wijs en edelmoedig. Vlied de verwijftheit, hapgmoed , en overdaad j flel al uw Glory in de eenvoudigheit, uw deugden en goede daden moeten het cieraad van uw Perfoon , en Paleis zijn , die moeten als een Lijfwacht u omringen, en dat al de wereld van u wete , waar in dat haar goed geluk beftaat. Vergeet nimmer dat de Koningen niet regeeren voor haar eigene Glory , maar voor het welwe* fen haarer Onderdanen : het goet, 't geen zy verrichten, ftrekt fig uit tot in de volgende EeitT- Wen; het quaad, 't geen ty bedrijvendaaldvan geflagte tot gellagte tot op de latere nakome- lingen. Vrees de Goden Tekmache , defe vree- fe is de grootfte fchat van het herte der Menfchen met die fullen u bykoomen de Wijf heit, Ge- rechtigheit, Vrede, Blijdfchap, fuiverc Vermaak- lijkhedenj ware Vryheit, lieffelijke Overvloed, en onbefmette Glory. Ik verlaat u , O Soone van Vlyjfes ! maar
mijn Wijsheit fal u nooit begeven; als gy maar kond gevoelen, dat gy fonder die niets ver- moogt; 't is tijd dat gy alleen voorttreed. Ik heb my van u in Phenifiett en Salente niet wil- len affcheiden, dan om u te gewennen defe lief- felijkheit te ontbeeren , even als men een kind I \ 3 fpeent, |
||||
$o2 Vervolg der Odyjfeavan Hdmerus.
fpeent, wanneer het tijd is , die des moeders
borft te onttrekken, om vafter fpijfe tc geven. Naaulijks had de Godinne dit Difcours volein- digt, of zy verhiet'fig in de locht, enwerdendc omwonden van een goude en hemels-blaauwc wolkc , verdween zy. Tekmachus verfiichten- de, verbaaft, en buitcn fig-felfs, viel ter aarde, en verhief zijn handen ten Hemel, hier op ging hy zijn metgelellen opwekken, haaftte fig om te vcrtrekken, quam in Itaca , envond zijn Va- djgf by de getrouwe Eumeme. |
|||||
E I N D E,
|
|||||
DE GEVALLEN
VAN
ARISTONOUS.
|
|||||
~\
|
|||||
B E R I C H T
A A N DEN
L E E S E R,
A de gevallen
van Telemachus, foumen niet te- derder of ziel- roerender kon- nen leefen, dan die van Ari* fionom. 't Schijnd als of de Natuur felfs defe twee be^ koorlijke Werken had op- gefteld. En gelijk defelve geeft en eenvoudigheit ge- lijklijk overal daar in uit- blinkt, falmen buiten alle twijffel genoegen nemen, Ii j van |
||||
Berigt aan den Leefer.
van die by een gevoegd te
vinden. Ik achte my dan ge- lukkig, dat te hebben kon- nen verkrijgen,en met dege- dachten van de goedkeuring van't algemeen, arbeide ik, om een ander Werk te erlan- gen,'tgeen menfeid,datdefe tweenietfalbehoeven te wij- ken. Soodra ik dat fal beko- men hebben, fal ik niet nala- ten, 't felve aanftonds onder de Drukperfle te brengen. |
|||||
DE
|
|||||
DE GEVALLEN
V A N
ARISTONOUS.
Ophrommus hebbende verloren dc
goederen xijner Voor-Ouders door Schipbreuken, en andereongevallen, trooftte tig door de Deugd in 't Ei- latid van Delos. Daar fong hy op een goude Licr de Wonueren der Goden , diemen aanbid : hy oeffende fig met Kunft-Goddinnen, die hem beminden; hy onder- focht naaukeurig al dc geheimen der Natuur, den loop der Sterren, en des Hemels, de ordre der Hoofdlloffen, het gebouwvanditGeheel-al, hy mat af het Compas , de kracht der Kruiden, en de gedaante der Dieren; maar boven-al onder- focht hy figfelfs, en nam achtopzijnZielomdie door de Deugd te vercieren : op deft wijfe het ge- val hem willende ter neder werpen, verhier 't hem tot de Waarachtige Glory , xijnde die der Wijf- heit. Terwijl hyin defe fchuilplaats geluklijk leefdc,
bemerkte hy op feekere tijd een eerwaardig Griji faard op den oever der Zee, die hem onbekend was:
|
||||
508 VeGevallen
was: 't was een Vreemdeling die in dit Eiland
quam aan te landen, Pefen Grijfaard verwoti- derde fig over denOeverderZee daar in hywift dat eertijds dit Eiland vlottende geweeft was; hy bel'chouwde defe kuft, daar Zand-Duinen fig in verhieven, en Rotten van kleine heuvelen, ah toos bedekc met een waflchende en bloeijenie grond; hy kon niet genoeg befigtigendefuivere rbnteinen, en driftige uroomen, die dit vermaak- lijk Eiland bevogtigden ; hy naderde de gehei- ligde Boflchagien, die denTempel van den God omcingelden; hy was verbaaft het groen te lien, 't geende barre Noordewinden nooit hadden derven verflenfen, en befag reeds den Tempel,opgebouwd van het Marmer van PWoj, witter danlneeuw, en omringt met hooge Pilaren van Jafpis. So-> fhronimus was niet minder aandachtig om de- fen Grijfaard te befchouwen , jijn blanke baard hing op xijn borft, ^ijn gerimpeld wefen had niets mifmaakt, hy was noch hevrijd voor de ongemakken van een fwakken ouderdom, zijn oogen vertoonden een fagte levendigheit , zijn geitalte was hoog en heerlijk, maar een weinig gebukt, een ftok van yvoor onderfteunde hem. O Vreemdeling! ftide Sophronimustot hem,wat foekt gy in dit Eiland , 't geen u onbekend fchijnt ? Is het den Tempel van den God , die fiet gy van verre , en ik biede my aan u der- waarts te geleiden, want ik vreefe de Goden, enik heb geleerd ': geen Jupiter wil datmen doen moet , om de Vreemdelingen te hulp te ko- men. . Ik neme, feide defen Vreemdeling ,uw aan-
bieding, die gy my doet, aan met kenteekenen van verplichting , en bidde de Goden > dat die uw
|
||||
Pan Ariftonotis. f 09
tiw licfdc voor de Vreemdelingen willen vergel-
den , laat ons gaan naar den Tempel: onder- weeg verhaaldc hy Sophronimus het onderwerp fcijner reife; mijnfiaamis, feidehy, Arijiomut, geboortig van Clafimene, een Stad in Ionie, ge- legen op een aangename Kuft , die fig naar de Zee uitfirekt, en fchijnt gevoegd te zijn aan het Eiland Chio $ het gelukkig Vaderland van Ho? meruit, ik ben van arme doch Adelijke ouders gebo- ren, mijri Vader, Polyftrates genaamd, reeds be- laft met een talrijk huifgefin, wilde my nietop- brengen, maar leide my te Vondeling door een iijner Vrienden van Theoi. Een oude vrouwe van .Eryfiim/dieeeniggoed had ter plaatfe daar- men niy had nedergeleid, voedde my met gen te melk in haar huis; maar gelijk zy arm was, en ik in ftaat om te konnen dienen , verkocht zy my aan een Koopman van Sfaven, die my bracht in Lycie. Defe Koopman verkocht my weder te Patare aan een rijkendeugdfaammanj Alcine genaamd , en die droeg forg voor my irt mijn jonkheit. Ik fcheen hem leeriaam, befa- digt, opreeht , en genegen tot atte eerlijke faa- kefi, daarmen my in wilde onderwijien: hy gaf my over aan de konften, door Apollo begun^ ftigt, liet my de Zangkunde leeren, de oeffenin- gen des Ligchaams, en boven-al de wonden der Menfchen te geneefen. Ik verkreeg wel Jiaaft een groote achting in defe konft, die foo" noodig is; Apollo boefemde my die in , en ont- dekte my Wonderlijke geheimen. Alcine> die my meer en meer beminde, en verbaafi was tc lien den goeden uitflagzijnerforgen, maaktemy vry, en fond my naar Polycrates, Dwingeland van Samos, die in zijn ongelooffelijk geluk, al- itOOS
|
||||
f io t)e Gevalkri .
toos vreefde , dat het Geval, 't geen hem dus
lang had gevleid, wel eens eindelijk op een wree- de wijs mocht de nek toekeeren, en verraden. Hy beminde hec leven, 't geen voor hem vol van welluften was, hy fchroomde dat te verlielen» en wilde voorkomen de minfte fchijnbaarhe- den van qualen; dus was hy altoos omringt door de vermaardfte Mannen in de Geneeskundei Polycrates was door blijdfchap vervoerd , dat ik mijn leven by hem wilde doorbrengen: om win- ders my daar toete verplichten, gafhymygroo- te Rijkdommen en hoopte my met Eere op ; ik verbleef langen tijd biimen Samos, ik konmy, daaf niet genoeg verwonderen, dat het Geval fcheen als vermaak te fcheppen om fcijn begcer- tens te voldoen: 't was genoeg als hy maar een Oorlog ondernam, de Overwinning volgde hem op de voet, hy had niet dan de fwaarfte faaken te willen, en die quamen dan van felfs te voorfchijn, iijn groote fchatten vermeenigvuldigden dagelijks, alzijn Vyandenwarenvoorzijn voetenter neder- geflagen. zijn gefondheit ver-af van te vermin- deren , wierd dagelijks fterker en beftendigen Veertig jaren waren reeds verloopen > dat deftn Dwingeland geruft en gelukkig het Geval als geketent hield, fonder dat hetooit hem heeft derven bedriegen, of zip voornemens in 't min- fte verydelen. Een foo ongehoord geluk maak- te dat ik voor hem bevreeft W;erd, ik beminde hem oprechtelijk , en kon niet nalaten hem cnijn vreefe te verbergen , dit maakte een in- druk op zijn gemoed, want alhoewel hy ver- wijft was door welluften , en opgeblafcn door fcijn macht en hoogmoed , liet hy niet na eenig gevoelen voor de raenfchelijkheit te hebben, wan-
|
||||||
V&n Ariftonous. 511
Wanneer men hem die der Goden te binnen bracht,
en de onftandvaftigheit der menfchelijke faaken. Hy nam niet qualijk dat ik hem de waarheit fei, en wierd foo beroerd door mijn vreefevoor hem, dat hy eindelijk voornam den loop zijner voorfpoeden at' te breeken door een verlies, 't geene hy voor fig-ftlfs bereidde. Ik fie wel» feide hy , datter geen menfchen zijn, die gedu- rende haar leven niet eens moeten linaaken de neepen van het ongeftadige Geval , hoemen meer daar van verfchoont is, hoemen meer een vreeflelijke omwending te verwachten hccft. Wat my aangaat, die 't nu foo veel jaren naar een met weldaden heeft opgehoopt, wat ftaat my anders te wachten dan het uiterfte ongeval, tenzy ik afwende, 't geen my fchijnt te drei- gen : ik wil my dan fpoeden , om te voorko- men de verraderyen van dit vleijende Geval. Dcfe woorden uittende, trok hy een ring van zijn vinger van groote waarde , en die hy fcer beminde , wierp die in mijn tegenwoordighcit van een hooge Tooren in zee , en verhoopte door dit verlies voldaan te hebben de noodfaak- lijkheit van eenmaal in zijn leven te moeten ondergaan de ftrengigheden van het Geval; maar dit was een verblindheit, veroorfaakt door zijn voortpoeden. De qualen , diemen fclfs ver- kieft , en fig aandcet , zijn geen qualen; wy werden niet ter nedergeflagen, dan coor fooda^ nigen, die de Goden ons onvoorfiens over den hals fenden. Polycrates will niet, dat het ware middel , om het Geval te voorkomen, daar in beftaat, datmen door wijsheit fig van't ielve weet af te wenden, en door beladigdheit deflelrs fwakke en broofc goederen te verachteu. 't Geval, waar aan
|
||||
5i2 'De Gevalkn
aan hy zijn ring wilde opofFeren , nam dit of-
fer niet aan, en Polycrates, felfs tegens zijn wii en dank, fcheen gelukkiger dan ooit. Een vifch had de ring ingeflokt, die wierd gevangen, aan Polycrates gebracht, toebereid om op fijn Tafel te dienen, en den ring door den Kok gevonden in 't ingeWand van de Vifch , aan den Dwinge- land wedergegeven , die verbleekte ophetgeligt, dat het Geval hem halfterrig wilde b'egunfti- gen; maar de tijd naderde, dat al zijnvoorfpoe- den gelijkelijk in rampfpoeden moeften verande- ren. Den Grooten Koning der Perfen, Darius, Soonevan Hyftafpes,- ondernam den Oorlog te- gens de Grieken; hy vermeefterde haaft al dc volkplantingen der Grieken op de Kuften van Afie, en de omleggende Eilanden, gelegen in de Egeefcbe Zee ; Samos wierd ingenomen, den Dwingeland gevangen , en Orante, die wegens defen grooten Koning het bevel had, hebbende een hoog Kruis doen oprichten, deed den Tyran daar aan nagelen. Dit was het einde van defen menfch ,- die verwonderlijke voorfpoed had ge- hooten, en nooit het ongeluk had beproeft,daar hy naar getracht had, van foo een fchandelijke en eerloofe doot te moeten fterven. Dus wer- den de mertfehen nooit meer-der gedreigd, dan door al te grooten voorfpoed. Dit Geval, 't geen foo wreedelijk zijn Rolle fpeeld met de verhevenfte menfchen, rukt uit het ftof, die de ellendigften van alien waren : 't had Polycrates van de fteilte in den afgrond geworpen, en my uit de getinglte gelegenheit opgetrokken , en groote goederen gegeven; de Perfen benamen my die niet, in tegendeelzymaakten grootwerk vanj mijn konft om de menfchen te geneefen, |
||||
Van Ariftonous. 513
en wegens mijn befadigt leven, 't geen ik ge-
]eid had , gedurende den tijd dat ik by den Dwingeland was in gunft geweeft. Zy , die Zijn vertrouwen en gefag misbruikt hadden, wierden ftrengelijk gellraft. Gelijk ik nooit ee- nig menfch mifdaan, maar in het tegendeel al- les goeds beweefen had , foo veel my mogelijk was, bleef ik de eenige die de Overwinnaars verfcl.oonden, en eerlijk handelden. Yder was daar over verblijd, want ik was bemind, en had cen voorfpoed fonder nijd genooten , nademaal ik nooit eenige hardigheit, hbogmoed, gretig- heit, of ongerechtigheit betoont had. Ik bracht noch eenige jaren binnen Samos, genoegfaam geruft door; maar gevoelde eindelijk een hef- tige begeerte om Lycie wederom te fien, daar ik foo fagtelijk mijn kindsheit had doorgebrachr. Ik verhoopte Alcine daarnochtevinden, die my had opgevoed, en de eerlte oorfaak van mijn geluk was geweeft. In datLandfchap komende, ver- nam ik dat Ak'tne overleden was, na dat hy zijn goederen had verlooren, en met veel kloek- moedigheit geleeden de ongevallen van zijn ou- derdom. Ik ftrooide bloemen en tranen over zijn aflche, ftelde een eerlijk opfchrift op zijn Graf, en vroeg waar zijn kinderen waren. Men feide my, dat de eenige overgeblevene, Orcilochus ge- naamd , niet konnende befluiten fonder goede- ren in zijn Vaderland te verfchijnen , daar zijn Vader met foo veel luifter geleeft had, fig in een vreemd fchip had ingefcheept, om een (til le- ven te leiden in eenig Eiland, Van de Zee afge- tegen ; men voegde daar by-, dat defen Orcilo- tbus fchipbreuk had geled&i, eenigen tijdgele- den by het Eiland Carpathe , en dat op defc ■II. Ded. Kk wijfe |
||||
514 sD« Gevalkn
wijfe niemand overig was van het huilgefin van
Akint , mijn Wddoender. Hier op nam ik ge- dachten om het huis te koopcn , daar hy in ge- woond had, met de vruchtbare Velden daar om- heen, by hem befeeten. Ik was in mijn fchik die plaatfen wederom te fien , die my te binnen brachten het foet geheugen van foo aangenamen ouderdom, en foo goeden Meefter. 't Scheen of ik noch was in den bioei mijner eerfte jaren, daar ik Alcine in gediend had. Naaulijks had ik van zijn Schuldenaars gekocht de goecteren vail 2ijn errTenis, ofik wierd genootfaakt na Clafo- mene te gaan. Mijn Vader Polyjlrates, en Moeder Pbidih waren geftorven; ik haddeveel broeders , die qualijk onder den anderen leef- den ; ibo dra ik te Clafomene gekomen was, verfcheen ik voor haarmeteen eenvoudig kleed, als een menfch ontbloot van goederen, haar toonende de merkteekenen , waar mede men, gelijk gy weet, tekent de Kinderen die men te von- deling leid. Zy waren verwondert op defe wijfe het getal der Erfgenamen hares Vaders te fien vermeerderen, die defe kleine errTenis met haar moeften deelen; Vj wilden felfs mijn ge- boorte betwiften , en weigerden my te erken- nen voor de Rechters: om haar onbeleeftheit te ftraffen, verklaarde ik toe te ftaan eenvreem- deling te i\ya. in opiicht van haar, en verfocht dat vj voor akoos van mijn erffcnis mochten werden uitgeflooten. De Rechters ordonneer- den dat , daar op vertoonde ik de Rijkdom- men , die ik in mijn fchip had medegebracht; ik ontdekte die Ariftonous te xijn, die&oveel fchatten had verkregen by Poly crates van Samot, en dat ik nooit was getrouwtigeweeft. Mijn
|
||||
Van Anftonous. 515
Mijn broeders hadden berouw van foo on-
rechtveerdig met my gehandeld te hebben, en door de begeerte, die zy hadden van noch een- maal mijn erfgenamen te zijn, deeden zy haar uiterfte vermogen , maar tevergeefs , om mijn vriendlchap te verkrijgen: liaar verdeeldheit was oorfaak, dat de goederen van mijn Vader moef- ten verkocht werden, ik kocht die, en zy had- den de fmerte van te fien, dat al de goederen van onfe Vader vervielen in de handen van foo- danig een, die zy het mintte gedeelte daar van niet hadden willen geven ; dus vervieien zy alle in een ellendige armoede, maar naa dat zy haar Foute genoegfaam hadden gevocld wilde ik haar mijn goed Naturel betoonen; ik vergaf 't haar, ontflng haar in mijn huis, reikte aan yder van haar iets uit, waar mede zy wat mochten win- nen in den Koophandel ter Zee, ik vereenigde haar , zy en haar kinderen woonden geruftelijk by my in mijn huis, ik wierd als de algemeene Vader van deft verfcheide huilgefinnen ; door haareienigheit, forgenarbeit vergaderden zy wel haaft aanmerkclijke Rijkdommen. Onderwijle is den Ouderdom, als gy iiet, komen kloppen aan mijn Deur, Zy heeft mijn hairen wit ge- maakt, en mijn wefen berimpek, en bericht my dat ik niet lang een volkomene gefontheit fal genieten. Alvorens te fterven, heb ik dit Land noch eens willen fien , 't geen my foo waard is, en my meer ontroerd dan mijn eigen Vaderland, dit Lyciei daar ik geleerd heb goed en wijs te zijn, opder hqr ixkia van den deugd- faamen Akine. Wederkeerende over zee, heb ik een Koopman geyonden van een der Cycla- dfcke Eijanden , .die my verfeekerdbeeft, dat- Kk a ter |
||||
5i6 Ve Gevalien
ter in 't Eiland Delos noch een Soon van Ofci-
lochtts overig was, die de wijsheit , en deugd van zyn Grootvader Akine opvolgde; aanltonds heb ik hier op de route van Lycie verlaten, en my gehaait om op te foeken onder het geleide van Apollo, in deffelfs Eiiand, de waarde over- blijffelen van een huifgelin, daar ik allcs aan fchuldig ben. My is noch imar weinig tijd o- verig om te leven. De Schikgodinnen , foo vy- andig de fagte rail, die de Goden foo felden de fterftelijke menlchenvergunnen,fallen fighaaften met den draad mijnes leVeiis af te fnijden; en ik fal gewillig lterven,als maar mijn oogen,eer fy fig voor het licht fluiten, de Naneet v-an mijn Meefter mo- gen gefien iiebben.Spreek tegenvvoordig, gy die met hem in dit Eiland woond , of gy hem kend ? Weet gy my te feggen waar ik hem fal vinden? Soo gy my hem kond doen lien, mogen de Go- den tot vergelding u op uw knien doen fien uw kindskinderen tot in hef vijfde geflagte, en hw huis in vrede en overvloed bewaren, als een vrucht uwer Deagd. Terwijl Arijionoas op de- fe wijfe fprak» itortte Sophtonimus tranen, ver- mengt met droefheit en blijdfchap. Eindelijk wierp hy fig, fonder te konnen fpreeken, om den hals van defen Grijfaard, hy j ornhelfde en drukte hem, en naaulijks kon hy defe afgebroo- kene woorden onder diepeverfuchtingentevoor- fchijn brengen; Ik ben, O mijn Vader! die, dien gyfbekt:
gy fiet -hier Sophronimus, de Naneef van uvir vriend Akine, ik ben het, en'ik kanniet twijf- felen, of u hoorende, hebben de Goden u hcr- waarts gefonden om mijn qualen te verhehten1, de erkcntemsj die op de aarde verloren" fchijnt, werd
|
||||
Van Ariftonous. 517
werd alleen in u wedergevonden, ik had in mjjn
kindsheit hooren verhalen, dat een befaamd en rijk man , geyeftigt binnen Samos, by mijn Grootvader was opgevoed , maar gelijk Orcilo- cbus mijn Vader vrpeg geitorven zijnde , my in dc wieg naliet, hcb ik niet dan feer ver- werd defe faaken geweeten ; in defe onfee- kerheit heb ik naar Samos n;et derven gaan, en heb liever in dit Eiland widen verblijven, my trooftende in mijn ongevallen, door het verach- ten der ydele Riikdommen, en het lieffelijk ge^ bruik in de ocffening der Konftgodinnen in het gewijde Huis van Apolla: De Wijsheit, die de menfchen leerd met weinig te vredenteiijn, en ftil en geruft te leven, heert in mijn xiele plaats gegrepen voor alle andere goederen. . Sophronimus defe woorden nitgefprooken heb- bende, en fiende dat xy gekomen waren by den Tempel , fielde Ariflonous voor, daar binnen zijn gebeeden en otferhandcn te doen. Zy deeden aan den God Apollo een offer van twee Schapen, witter dan fneeuw, en een Stier, die een Maan tulfchen xijn twee hoornen op'tvoor-t hoofd had; vervolgens fongen ly Veerfen ter eerc van den God , die het Heel-alverlicht, dejaar- ftonden fchikt , vopriit in de vergadering der Konftenen Wetenfciiappen, en het herte derne- gen Mufen ophelderd en aandoet. Op het uit- gaan van den Tempel braehten Saphronimus en Ariftonous het overige van den dag door met het vertellen harer gevallen. Sophronimus ont- fing defen Grijfaard by tig, met die teederheit, en dat eerbied , 't geen hy 'Alcine felfs fou heb- ben konnen betuigen, foo die noch ware in 't leven geweeft, des anderen daags vertrokken zy Kk3 gc- |
|||||
. ■■ ■■
|
|||||
5i& De Gevalkn
gelijkclijk , en maaktcn 2eil naar Lycie. Ari-
(i-.nous geleide Sophronimus in een vruchtbare Landsdouwe, op den oevervaneen andere Ri- vier, in wiens Ibroomen Apollo, van dejagtko- mende , en bedekt met ftof, foo dikwils zijn iigebaam ingedompelc, en iijn Ichoone blonde hairen gewaflchen had. Zy vonden langs defe Rivier Populier en Willige boomen , welkers teedeie en waffchende groente de nesjes bedekte van een oneindig getal Vogelen, die dag en nacht fongen: Dele Rivier van een rots afval- ]en:e, met veel geraas en fchuim , verbrijfelde haar ilroomen in een Canaal vol kleine kei- fteenen, de gantfche Vlaktewas bedekt met den vergulden Geglt . de heuvelen, die fig verhie- ven Amphitheaters gewijs , waren beladen met wijnranken , en fruitboomen. DegantfcheNa- tuur was lagchendien lieffelijk, den Hemelwas 1'igt en helder, deAarde altoos gereed om nieu- we Rijkdommen uit haar milden fchoqt voortte brengen, om rijkelijk te boeten den arbeit van den neerftigen Akkerman. Langs defe Rivier voortgaande , bemerkte Sopbrommus een een- T'oudig en middelmatig huis, maar van een aan- gename bouwkunde, en geiijkmatige beqnaam- heit, men vond daar in noch manner, noch goud, noch iilver , noch yvoor, noch huifae- raaden van Purper; maar alles was daar net, vol bekoorlijkheit en gemak, fonder pracht of uuerlijke hcerlijkheit' een Fonteine vloeidein't midden van den Hof, en maakte een klein ka- naaluit langs een groen veld , de tuinen waren met wijdhn'tig, men lag daar niet dan vruch- ten , en nutte planten voor voedfel der men- fciien : aan de twee zijden der Tuin fcheenen twee
|
||||
Van Ariftonous. 519
twee Boffchagien, welkers t oomen byna foo
oud waren , als de Aarde haar Moeder, en wiens dikke takken een fchaduwe veroorfaak- ten, die de fcraalen der Sonne met konden ver- drijven. Zy traden in een Zaal, daar zy een aangename maaltijd deeden van gerechten, die de Natuur in de Tuinen verfchai'te, men fag daar niets van 't geen de lekkerny der menfehen van foo verre gaat opfoeken , en foo dier in de Steden opkoopen ; 't was melk immer foofoet, als die Apollo forg droeg dat gemolken wierd, terwijl hy herder was by den Koning Admetus; 't was uitgefochter honing dan die der Byenvan Iliha in Sicilien , of die van den Berg Ay- mette in Attica : daar waren tuinkoekjens, en vruchten diemen foo vers geplukt had; een wijn lierFelijker dan Nedar vloeide uit groote vaten in gedreven beekers. Geduurende defe fpaarfa- me, doch fagte en gerulte maalti]d, wilde Arijlo- noHs iig niec aan tarel fetten: daar op deed hy, foo veel in zijn vermogen was, ondcr verfchei- de voorwendfelen, om zijn Zeedigheit te verT bergen ; maaralseindelijk Sophronimus hem wil- den dwingen, verklaarde hy voomemenstezijn, van nooit te fullen eeten met den kleinfoon van Alcine, die hy foo langen tijd aan defelve Ta- fel gediend had. Zie eens, leide hy, daar defe wijfe Grijfaard aan gewoon was te eeten ; fie daar hy ommegank hield met zijn Vrienden ; fie, daar hy fig verluftigde in vefcheide fpeelen; fie daar hy ging wandelen, leefende in Homerus en Hejiodus; fie, daar hy fig des nachts ter ruft begaf. Defe omftandigheden fig te binnenbren- gende , wierd zijn herte week , en de tranen rolden langs zijn kaaken. Na de maaltijd ge- Kk 4 leide |
||||
52© De Gev alien
kick hy Sophronimus om te beligtigen de Ichoo^
ne Veiien, daar degroote Ioeijendeiludde weid- de aan den Oever der Rivier; daar na befchou- den zyde Kudde Schapen, dieuitdegrafige Vel- den wederkeerden , defe wierdenbleetende, en vol melk gevolgt van haar Heme teedere Lam- meren ; aver-al fagmen noeftige arbeiders, die den arbcid bemindeuvoor hetuanbelang van haar fagnnoedige en beieefde meelter, die lig v^n haar deed oeminnen, en denarbeit harer Slaverny ver- fagtte. Ariflonous aan Sophrommus hebbende vertoont
dit Huis, defe Slaven , en Kudden , mitlcha- ders defe landen foo vrugtbaar geworden door een forgvuldigen akkeroouw , feide hem defe wooroen; Ik ben verblijd u te lien in net oude erfdeel uwer Voorouders. Sic daar my voldaan, mits ik u ftelle in de befitting defer plaats, daar ik Akine foo langen tijd gediend heb. Geniet in Vrede , 't geen eertijds hem toebehoorde, lecf gelukkig, en bercid voor u vanverre, doof uw wukkcrheit, een fagter einde als hct zijne. Terfeiver tijd gaf hy hem dit goed tot een gifte, met aile plegrelijkhcden voorgefchrcven doorde Wetten, en hy verklaarde van zijnerffenisuitte fluiten zijn natuurlijke errgenamen , foo zy ooit ondankbaar genoeg fouden zijn , om te betwif- ten de gift door hem gedaan aan den kieinfoon \ax\Aicine, zijn weldoender: maar dit was noch niet genoeg om zijn hert te voldoen, Ariftonms alvorens hem zijn huiste geven , vercierde dat geheel en al met nieuwe huiscieraaden, wel een- voudig en feedig in der waarheit, maar net en aangenaam, hy vervulde de folders met de njk- fle gefchenken van Ceres, de Kelders met den Wijn
|
||||
Van Arijlonous. jzi
Wijn van Chio, waardig gcfchonken teworden
door de hand van Ganymedes aan de tarel van den grooten Jupiter , ook deed hy daar in Wijn van Parmenie, met een overvloedige voorraad van Mee, gemaakt van honing van Hymette en Oly van Attica, by-na foo fbet,als den Honing feifs; ein- delijk voegde hy daar by een meenigte ellens van fijn lmnen , ibowitaisfneeuw, cienrijken buit der teedere Schapen, die op de Bergen van Arcadien , en in de graiige Velden van Sicilien weiden. 't Was in defe ftaat dat hy zijn huis aan Sophra-
nimus gaf, hy vereerde hem ook vijitigtakntea Eutochen, en behield voor zijn bloedverwanten de goederen, die hy befat in net half Eiland van Clajbmene , britrent Smyrne i Lebede, en Colo- phon, die van groote waarde waren. Dele gifte gedaan zijnde, fchcepte Anjionous fig wcderom in zijn Schip om weder te keercn in lonie. So- phrontmm verbaaft en ontrocrt door fbo veele en heerlijke weldaden , verlelde hem tot aan het Schip met de tranen in de oogen, hem altoos noemendezijn Vader, enhem drukkendeinzijn armen. Arijlonous landde wel haaft, daar hy welen wilde door een gelukkige Scheepsvaart: geen zijner Bloedvrienden dorlt klagen over het geen hy Sophronimus had gegeven. Ik heb feidc hy, voor mijn uiterfte wille dele ordre in mijn leftament nagelaten, dat al mijn goederen fullen werden verkocht enverdeeld onderde armen van Iome, foo ooit ymand van u fig tegens defe gift aankant, die ik kome te doen aan den Na- neefvan Akine. Den wijfen Gnjfaard leefdein Vrede, en genoot de goederen , die de Goden aanzijn Deugdhaddehtoegeitaan. Jaarlijksdeed Kk s hy
|
||||
522 DeGevatlen
hy een rcift naar Lycie niettegenftaande zijn
Ouderdom, om Sophronimusie. lien, enomeen Offerhande te doen op het Graf van Akine, \ geen hy veriierd had metdeheerlijkfte cieraaden derBouwkunde, en Graveerkunde. Hyhadbe- voolen datmen zijn aflche naar zijn overlijden, in dat felvc graf foil brengen, om daar te ruiten sevens die van zijn waarae Meefter. Jaarlijksin de Lente had den ongedu\digen Supbrommus fon- der ophouden het oog geflagen op den Oever der Zee , trachtende te ontdekken het Schip van Arijlonaus, die altoosgewoon wasinditjaar-gety over te komen. Yder Jaar had hy het vermaak , om van verre in 't midden der filte baren dit Schip te Men , 't geen hem lbo lief en waard was, en deflelfs komfte was hem oneindig3an- eenaamer. danalle degunlten der herfcheppende Natuur in de Lente > na de felle koude van een ftrcnge Winter. Opleeker Jaar fag hy dit gewenfte Schip niet
komen, als wel op andere Jaren, hy verfugtte bitterlijk , de droefheit en vreefe waren op zijn wefen afgemaalt, de fagte flaap week van verre uit zijn oogen, geen uitgefochte gerechten fchee- 8en hem aangenaam, hy was ongeruft , beroerd op het minfte gerucht, altooshetgefichtgewend hebbende naar de Haven, hy vroeg aile oogen- blik, of men geen Schip uit Ionie had lien aan- komen ; eindelijk qaam'er een , maar helaas! Arifiomus was daar niet in, dat voerde niet dan ?ijn aflche in een iilvere Lijkbufle. Amphicles eqnoud Vriend van denOverledenen, en by-na van den felvcn ouderdom , getrouw uitvoerder van zijn uiterftc wille , bracht die feer droevig in de bufle. Wanneer hy daar aanlandde, koti- |
||||
Van Ariftomus. 523
de (bo hy als Sophronimus niet fpreeken , en
niet dan door fnikken fig uitdrukken. Sophroni- mus de Lijkbufle gekuft, en met zijn trancn be- vogtigthebbende, uittededefe woorden: O Grij- faard gy hebt hct geluk van mijn leven uitge- maakt, en tegenwoordig veroorfaakt de wreed- fte van al mijn fmerten, ik fal u niet meer lien, de dood fou my foet zijn, om u te mogenfien, en te dienen in de Elizeefcbe Velden , daar uw Schimme geniet de gelukfalige Vreede , die de Goden voor uw Deugd bereid hebben, gy hebt in onfe dagen op de aarde wedergebracht dc Gerechtigheit. Deugd en Erkentenis; en in cen yfere Eeuw de goetheit en oprechtigheit der gou- dene her-voort-gebracht. De Goden, alvoorens u te kroonen in het verblijf derRechtvcerdigen, hebben u bier beneden een gelukkige, aangename en lange>ouderdomverleent,maarhelaas! 't geen voor altoos moeft duuren,kan nimmer te lang zijn; fonder u kan ik geen vermaak meer fcheppen. O waarde Schimme, wanneer fal ik u volgenlkoftelij- ke afTchelfoo gy noch eeniggevoelhebt,fultgy bui- ten twijffel eenig vermaak genietcn,van gemengt te zijn met die van Akine: de mijne fullen eenmaal daar by gevoegt werden , en dat afwachtende, fal my dit tot vertroolting verftrekken , dat ik mag bewaren dc overblijffelen, van dieikmeeft bemind hebbe. O Ariftonous! neen, gy fult niet iterven, maar altoos leven in het binnenitemij- nes hcrte , eer fal ik myfelfs vergeeten , dan u, die my foo beminnelijk geweefczijt, en my (bo bemind, en de Deugd geiieft hebt» die ik alles fchuldig ben. Na defe afgebrookene woorden met diepe
verfuchtingen te hebben uitgefprooken, leide Sovhro-
|
||||
524 DeGevatlen
Sopbronimm defe LijkbuiTe in't graf van Alcine,
hy ofFerde verfcheide flagtofFers, waar van het bloed, de Altaren van grocnc fooden , die het Grafomringden, bevogtigde, hydeed overvloe- dige plengingen vanwijnenmelk, brandde Par- fttimen, gekomen uit het uiterite der Qollerfche Wereld, een welriekendewolk defer Speceryen verfpreidde fig door de gantfche Lucht. Sophro- nimus ftelde voor altoos Jaarlijks in, op datfel- ve Jaargety, Lijkfpeelen ter eerevan Alcine, en van Arijtonous; men quam daar van Carle, die gelukkige en vruchtbare Lansdouwe» van de be- toverende Oevers van Meander, wiens ilroo- men met fooveel krinkelingen fpeelen, en niet dan met tegenfin fchijnen te verlaten de Oevers die zy befpoelen; van de altoos groenende boor- den van Cayjire , en de Oevers van Paelole, wiens (troomen op een goudeZand-grondvIoe- jen; van Pampbylie, die Ceres , Pomone > en thro, elk om 'tfeerttvercieren; eindelijk van het wijd uitgebreid Cilhien bevogtigt als een Luft- hof, doorde beeken, die den Berg Taurus, al- toos met fneeuw bedekt, afvlieten. Gedurende dit plechtelijke Feeit, fongen de Jongelingen en Maagden, bekleed met fijne fwierende linne rok- ken, witter dan Lelyen, Loffangen op tereere van Akine en Ariftomms, want men kon den eene met prijfen , fonder den anderen teverhef- Fen , noch die twee menfehen van-een fchei- den, foo naau aan eenverbonden, felfs nahaar dood. Maar het geen verwonderlijkft was, men fag
op den eerften dag terwijl SopbrommusostvAoe.- dige plengingcn deed van Wijn en Melk, een groene Myrthe , van een uitnemende geur op het
|
||||
Van AriftonoiiSt f2<>
het midden van dit graf uitfchieten, encenfloegs
zijn gefchooren kruin verhefFen , en defe twee LijkbufTchen met zijn takken en fchaduwe be- dekken. Yder riep uit, dat Ariftonous, tot ver- gelding van 'zijn deugd, door de Goden in foo fchoonen boom was verandert. Sophronimut droeg forg , van die felfs te bevogtigen, en als iets Goddelijks te eeren. Defen boom, ver-af van te veroudcren, vernieuwt telkens, van tien tot tien jaren , en de Goden hebben doOr dit Wonderwerk willen doen fien, dat de Deugd, die foo lieifelijken en aangenamen geur ftort in de gedachtenis der menfehen, nooit fterft. |
||||||
E I N D E.
|
||||||
%
|
||||||