3}E GEVALIEX vAU TELEMACHUS.
|
|||
nk b e
GEVALLEN
TELEMACHUS
ZONE VAN ULYSSES
Ofverwlg van het vierdeBoek der QDYSSEAvaw
H O M E R U S
Befchreven door den Here
FRANCOIS DE S A L I G N A C, van Mothe Fenelon, AartsbifTchop Hertog van
Cameryk, vorfl van het H. Ryk, enz.
tot onderwyzing van den
HERTOG van BOURGOGNE.
Uit het Franfch vertaalt, van n'teuws overzien^
en met Aantekeningen, tot opheldering der
oude Verdichtfelen, enz.. verrykt, door
ISAAK VERBURG.
EERSTE D E E L.
|
||||||
Te AMSTERDAM,
By ANTONY SCHOONENBURG, Boekverkoper in de Stilfteeg 1730. |
||||||
VOORREDEN
A A N DEN
L E Z E R,
Zo als zy voor den druk van den
jaare 1715. gefiaan heeft. Oen ik de eerfte maal myne
oogen op dit werk floeg, en den naam van den Wel-ede- len Here Francois de SaBgnac op des zelfs voorhoofdt zag pronken, kon ik my niet genoeg verwonderen j dat een geeftelijk en vorftelijk man* om een konings zoon te onderrechten, zich van een Roman , gelyk men dit foort van fchriften genieenlyk noemt, bediend hadt, en hem niet liever door levende voorbeelden, die de oude en nieuwe tydt hern hadt kunnen geven, tot een koning waardjge gevoelen ge~ * z bragt |
||||
V OORREDEN
bragt hadt} maar rayne verwondering
veranderde, toen ik my begaf om het werk te doorbladeren, wel haaft in ee- rie verbaafdheit , over het verlrandt en oordeel van den Schryver, die, niets vindende dat aan zyne inzichten kon voldoen, met veel oordeel zich van de- ze verdichte Gevallen bediend hadt, om zyne wyze grondregelen aan den jongen Vorft voor te ftellen. Ik twyf- fel niet, of vele zullen nevens my dat bevinden, die de moeite nemen van het werk met oordeel te doorlezen. Daarenboven heeft de wereldt reeds door eene algemene toeftemming, die gebleken is uit de gretigheit, met wel- ke het werk in de Franfche tale ge- trokken is, genoegzaam betuigd, hoe hoog het werk te fchatten is. In min- der dan een jaar zyn 'er meer dan twin- tig byzondere drukken van gemaakt, k en verkocht, het welk eene onmo- gelykheit zou zyn, zo de inhoudt aan alle keurige kenners niet voldaan hadt. Ik heb gezegd, dat de Wel-edele
Schryver niets vondt,dat aan zyn oog- merk kon voldoen, en dat hy daarom alleen de penne heeft moeten opvatten : nn
*
|
||||
VOORREDEN.
namentlyk hy zag, dat de meefte vor- ften zich verbeelden van eene andere natuur te zyn," dan andere menfchen, dat zy menen, dat de gehele wereldt gemaakt is om hen te dienen, en dat zy alleen vorften zyn om in grootsheit uit te munten , en aan hunne driften den toom te vieren. Hy zag, om die „ verderfFelyke gronden omver te vver- pen, naar een middel om , om zynen jongen voedfterling te doen begrypen, dat de vorflen van de zelve natuur zyn als andere menfchen, dat andere men- fchen niet in de wereldt gekomcn zyn om flaven der vorflen te zyn, maar om eene zamenleving uit te maken, daar de vorften het hoofdt van zyn j dat zy geen vorften zyn om in pracht en weelde uit te munten, maar om hun- ne onderdanen gelukkig tc maken, en • door het beteugelen hunner driften aan anderen tot een voorbeeldt tc zyn. Deze gronden fchenen hem alleen ee- nen herder en vader van het volk waar- dig te zyn. Maar wat middel om een jong vorft daar fmaak in te doen kry- gen? Hem die op eene leerkundige wyze, en met fchoolfche bcwysredenen , voor te ftellen, zou het regte middel , * 3 Se- I
#
|
||||
t
VOORREDEN.
geweeft zyn, om hem eenen affchrik
-van de zelve te doen hebben. Hy hceft
derhalven moeten bedacht zyn op eene
andere wyze van voorftellinge •, en naar-
dien hy wift, dat de gevoelens veel
aannemelyker zyn, en beter bevat kun-
nen worden, door die aan perfonen te
hechten, en alzo de algemene ftellin-
gen tot byzondere te maken, dan door
die zonder eenige betrekking te over-
wegen, dacht hem, dat hy zich van
die leerwyze moeil bedienen, van wel-
ke wy zien, dat hy zich bediend
heeft.
Dus heeft die Eerwaarde Prelaat zy-
ne gedachten niet alleen bepaalt tot de- Ze fchryfwyze, maar hy heeft ook om verfcheide wigtige redenen Tekmachus tot zynen Heldt verkoren; aangemerkt hebbende, dat hy door de reize van die perfoon, welke in de fchviften der ou- den aangeroerdwordt,gelegenheit kreeg om zynen jongen Vorft te gelyk te on- derrechten in de oudfte gefchiedeniflen, in de landbefchryving van dien tydt., in welke niemandt , die met eenige vrucht de oude Schryvers lezen wil, mag onwetende zyn, en in de verdicht- ifelen, welker verftahdt een wezentlyk deel
|
||||
VOORREDEN.
deel der geleerdheit en oudheidskunde
uitmaakt. Daarenboven wierdt hem dus een weg gebaand, om onder het ver- halen van verfcheide toevallen, den vorfl de oogen te oopenen, ten opzichte van vele andere zaken, die tot de wezent- lyke kennifle om wel te regeren zeer noodzakelyk zyn , voor hoedanige men kan houden het begunftigen van den koophandel en van den landbouw, de kunfl om de menfehen te leren kennen, de byzonderheden van den oorlog , en andere zaken, die overal door het werk verfpreid zyn. Nu was alleen noch overig bedacht
te zyn op de aaneengefchakelde yerhan- deling, en op den fchryfftyl. Ieder, die eenige ervarenheit of fmaak heeft in de werken van het oordeel en verftandt, zal ten eerfte moeten toeftaan , dat in deze beide de dichters dienden gevolgd te worden, en wel de zulke, die hel- dendichten gefchreven hadden, naardien de perfonen, van welke de Hoog-ede- le Schryver zich ftondt te bedienen, zulke helden waren, als in de fchriften der dichteren ingevoerd worden, en de bewoording in alle delen met de per- fonen , uit welker mondt zy voortko- * 4 men, |
||||
VOORREDEN.
men, moeten over een flemmen.
Aangaande de aaneengefchakelde ver-
handeling, is het buiten eenige twyffel, dat de Schryver belt zyn werk aanvong in het midde van de gefchiedenhTe, vol- gende daar in zyne twee grote voorgan- - geren Homerus en Yirgilius, welker eer- lle zyne Ilias aanvangt met het tiende iaar van den Trojaanfchen oorlog, ge- lyk de twede met het zevende jaar na het omzwerven van Eneas zyne Eneis begint. Onze Schryver vervat in zyn werk den ganfchen tocht van Telemacbus, te rekenen van den tydt, op welke hy uit Ithaca vertrok, tot zyne wederkomit aldaar; doch volgens de wetten der dich- teren vangt hy in het midde aan,endoedt Telemacbus aan C^/y^/overhalen,het geen aan de ganfche aaneenfchakeling der ge» fchiedenifle ontbreekt. Wanneer men de fchikking en ftyl
dus overwogen heeft, mag men met recht het ganfche werk een heldendicht noe- men, aan het welke niets ontbreekt, dan dat de bewoording niet op de maat gefteld is, welke, naar het gevoelen zommiger geleerde mannen, minit we- zentlyk is,van alle de delen, die een hel- dendicht te zamen ftellcn. |
||||
I" W
|
|||||
VOORREDEN.
De fpreekwyzen hebben wy gezien,
dat naar de wyze der dichteren gefchikt zyn, en wy zouden zelf niet veel moei- te hebben, om byzondere navolgingen uit Homer us en Virgilius^ zo wel in de handeling als bewoording, aan te tonen, maar wy willen ons zo verre niet inla- ten j om uwe luft tot het werk zelf niet langer op te houden, dan ten eene male noodzakelyk is. Dit zo heerlyk werk was van zynen
maker ter vergetelheit gedoemd, en zou den gretigen Lezer nooit onder de oo- gen gekomen zyn, was de dienaarvanden Schryver zynen Heer getrouw geweeft; doch, het zy dat hy eenige fmaak hadt in de ftoffe , of dat hy_ anderszins winft daar mede meende te doen, deze heeft onder het affchryven van het werk het zelve ook voor zich afgefchreven, en naderhandt met de wereldt gemeen ge- maakt, toen de Edele Schryver minfr. dacht, dat het werk ooit het lichr,zou zien, en toen hy het wel bewaard acht- te te zyn onder zyne geheimfte papie- | ren. Het is nochtans zo wel niet afgefchre-
ven geweeft, dat 'er in de eige namen, Zo van landen als fteden niet eenige dwa- * f lin- |
|||||
VOORREDEN.
lingen zouden ingeflopen zyn, die my zomtyds al veel moeite gekoit hebben, om ze te regt te brengen,en die de kun- dige Lezer met het opflag zyner oogen zal kunnen gewaar worden. Op dat e- yenwel niemandt denke , dat die gebre- ken niet groot zyn, moeten wy onzen Lezer een ftaaltie of twee vertonen. In de Franfche druk leefl men bladz. ipo. fur cette Cole de Tamee, het welk my. onveritaanbaar fcheen, en heeft doen den- ken, dat de Edele Schryver, voor Ta~ mee, Hefpcrie zal gefchreven hebben. Bladz. 18 f. wordt van Segtes gewaagd, het welk een volk uit het Noorden zou' zyn , maai- zondcr twyffcl wordt daar van Scythen gefproken. Dus is het 00k met vele andere plaatfen gelegen, en in de Gevallen van Ariftonbus is het met de eige namen van zaken niet beter ge- ileld -, want daar leefl men van Vin Par- menien voor Pramnien bladz. 476. Had het 4cn Schryver geluft diergelyke mis- ilellingen van het affchrift te verbeteren, men kan van de bekwaamheit van den Schryver verwachten, dat zekerlyk niets diergelyx daar in gevonden zou geweeft Zyn. Dit werk nu is in den jare 1700. vev- taald
|
||||
VOORREDEN.
taald in het Nederduitfch , zo het an-
ders vertalen genaamd kan worden, dat men meer grove misflagen begaat , dan 'er bladzyden in het boek zyn, het welk onze Lezer overvloedig zal bevinden, die de moeite wil nemen van eenige bladeren van dezen druk tegen de gezeg- de na te lezen. Het luft my naaulyx die vuiligheit te roeren, maar naavdien "wy onzen Lezer niet willen vergen, dat hy ons op ons woordt gelove , zullen wy eenige plaatfen bybrengen. Het woordt cheties, het welk eike bomen betekent, is den overzetter zeer onbekend geweeft, en is door hem niet onderfcheiden vari chaines, noch van chiens , welker eerfte kettingen^ en het andere honden beduidt.. Daar zyn twee ftaalties van te vinden in de eerfte druk bladz. ip. daar chenes £5? fins overgezetwordt door ketenenenkram- men, dat een belagchelyken zin maakt^ Bladz. 304. heeft hy de Franfche woor- den , devant qui les autres Heros n,etoient> cue comme font les foibles rofeaux atiprh chtn grand chene, vcrtaalt, by toic de an- dere Helden niet anders ivaren als fwakke Blaffertje's by een grote Dog. Dus ziet gy, waarde Lezer, nit een
eenig woordt, des mans bekwaamheit. Wil.
|
||||
VOORREDEN.
Wilde ik in andere woorden ook dierge-
lyke voorbeelden geven. zou my detydt ontbreken, naaidien ik 'er wil voor in ftaan, dat 'er ten minfte vyf honderd plaatten bedorven zyn met overzettenj maar dat is noch het grootfte gebrek niet van het werk, alzo het bederven der oude gefchiedeniflen en namen voor veel groter te houden is. By voorbeeldt, bladz. 377. fpreekt hy van Hebrus in plaats van Erebus, en op de volgende blad- zyde vertelt hy oris wonderen van fwart Tartarie, daar van den onderaardfchen Tartarus gefproken wordt. In de oud- heidskunde is de man zo onwetende ge- weeft, dat hy van Cejie , dat wy een jlagriem vertaald hebben, en beft uit het V. boek van Virgilius te kennen is, een /pies maakt ; en bladz. 96. worden de woorden je haujfai mon ce/Ie vertaald door, ik velde mynfpies. Toen ik nu alles zou herftellen, ge-
lyk het betaamt, hebben deze en dier- gelyke vertalingcn in menigte myn ge- dult geoefFend, tenvyl ik bezig was met de gezegde vertaling na te zien, zo dat ik meer dan eens die ganfch h'eb willen wegwerpen, om eene nieuwe overzet- ting te makenj en waarlyk het zou. my veel
|
||||
VOORREDEN,
veel minder moeite gekoft hebben: doch toen ik het werk dus aangevangenhadt, moeft het 'er mede doqr. Wat verder aangaat de verdeling in
boeken , die hebben wy uit den Fran- fchen druk ovcrgenomen , maar het is genoeg te zien, dat die door den Schry- ver niet gemaakt is. De inhoudt van het ganfche werk kan daar evenwel korte- lyk uit gezien worden,gelyk deZakcn, Staat-en Zedekundige regelen , nevens de deftigc befchryvingcn door de blad- wyzers aangewezen worden. Zommige Franfchen rnenen, dat dit
werk onnavolglyk is, en dat men niet kan hopen , dat 'er ooit iets diergelyx zal voortgebragt worden ; maar fchoon wy voor het werk zo veel achting heb- ben, en miffchien meer, dan zy, zo kunnen wy dit nochtans niet toeftaan, en geloven veel eer, dat het eene moge- lyke en pryftelyke zake zou zyn, dat iemandt in het burgerlyke betrachtte, het geen onze Schryver in het konink- lyke gedaan heeft. De Engelfchen heb- ben dus hunnen Euphyes, die in onze taal overgezet is, maar niet veel ingang gevonden heeft , waar van de redenen niet zwaar te gifTen zyn. Daar zyn im- mers
|
||||
V O O R R E D E N.
liners verfcheide brave boeken, die vari
de befchaafdheit der zeden, en van de aardigheit in ommegang, die zo aange- naam is onder de menlchen , handelen. Indien nu een bekwaam man zich. een perfoon voorttelde, dien hy in omftan- digheden bragt van al het geen een eer- lyk man doen moet,om zich aangenaam te maken, te oeffenen, en zyne gron- den veftigde op de ware deugdt, en op het inzicht van iemandt te gelyk om- zichtig en vroom te maken, twyfFel ik niet, of zo een werk zou in het alge- meen tot het befchaven der zeden van grote nutheit zyn: te meer zo daar voor- beelden by gevoegd wierden van onhei- len, die anderen zich door hun kwaad gedrag op den hals halen. |
|||||
V O O R*
|
|||||
VOORREDEN
aan den L E Z E R,
voor'dezen nieuwen druk.
A de doodt van den Schryver
dezer GevaJlen, hebben zyne bloedverwanten een veel beter en vermeerderd affchrift van het intrk onder des zelfs papiereh gevon- den\ het zelve is door hen, in vier en fwintig boeken verdeeld zynde, te Parys in het licht gegeven. Naderhandt heeft tnen die uitgave, met allcen in Hollandt nagedrukt, maar daar ook eenige Staat- kundige jfanmerkingen, onzeker door wien gefchreven, bygevoegd. Toen nu het Werk nvederom in het Nederduitfch op de perjfe zou gebragt ivorden, heb ik de moeite ge- nomen van myne vorige Vertaling vatt woordt
|
||||
VOORREDEN.
nuoordt tot ivoordt na te zien tegen dieti nieuwen Franfchen druk, en daar bet no- dig was, verbeterd. Dat was zeer nood- zakelyk, niet alleen om de aanzienlyke vermeerderingen, die op vele plaatfen in het werk ingevoegd war en, maar ook om dat de bewoording hier en daar eenigzins veranderd was. Het zou my nietwelmo- gelyk, en te gelyk onnut zyn, onzen Le- zer alle de plaatfen, daar verandering in gemaakt is, aan te wyzen ; daarom zal ik my vergenoegen met de drie voomaam- fte aan te tekenen. Op bladz1. Z64. van den voorgaanden druk is ingevoegd alles, wat in dezen gevonden wordt van bladz. 316. tot 313. De befchryving der ver- beeldingen op het Goddelyke fchildt van Telemachus , welke gclezen ivierdt op de 274. en de volgende bladzyden, is nadcr- handt, onzeker om welke redenen, door den Schryver verworpen, en eene ganfch andere in des zelfs plaatfe gevoegd, wel- ke in het twede Deel van dezen druk op de 11 z. en volgende bladzyden te lezen is. Evenwel, alzo de vorige befchryving my niet waardig fcheen ten eene male ver- worpen te warden, en verfcheide voor ve- len onbekende zaken uit de Griekfche ver- dichtfelen vervat, heb ik de zelve ■ aan het
|
||||
voorreden.
het einde van het twede deel gevoegd. Tuf-
fchen het geen^ dat op bladz. fip. in den voorgaanden druk gelezen ivordt, heeft.de Schryver eenige zeer fraaie Staat-en Ze- dekundige lejfen ingevoegd, welke in deze uitgave gevonden worden van bladz. 272. tot 283. zo dat het Werk daar met om- trendt elf hladzyden vermeerderd is. Daar- enboven is het geval, daar Telemachus met zynen vader op een onbeixioond eilandt, kort voor het vertrek van Minerva, Jprak, zander hem te kenneni in dezen druk veel klaarder en omftandiger voor" gefteld op bladz. 309. en de volgende tot 3x3. , De Gevalien van Ariftorious^ die ach-
ter de voorgaande uitgave gevonden ivier- den, heb. ik niet voeder by deze geplaatfit alzo die tot eene Verzameling van dier-r gelyke Verdichtfden behoren , ivelke door de zelve handt gefchreven zynde en,met het zelve inzicht als de Gevallen van Te- lemacbus , namentlyk tot ondervayzinge van den Hertog van Burgundie, in het voor- gaande jaar in het Franfeh en Nederduitfch afzonderlyk uitgegeven zyn by de Gebroe- ders JVetftein, onder den naam van: Nieu- - we Zamenfpraken der Doden, als mede Verdichtfelen en.Vertellingen, gefcbikjc * * vdor 1
|
||||
VOORREDEN.
voor de Opvoeding van een Vorft. De
fchryver doedt daar in eenige mannen van den ouden, of van de later tyden, by mal- kander komen en handelen over zaken, die tuffchen hen zyn voorgevallen. Door dat middel ivordt de lezer niet alleen onderrecht in eenige byzonderheden van de Oude en later Gefchiedenijfen, maar de Schryver iveet daarenboven die Zamenfpraken zo te fchikken, dat zy zeer fchone Staat-en Ze- dekundige lejfen op eene behoorlyke nvyze vervatten-i gelyk de Verdichtfelen en Ver- tellingen van die verzameling, behalven de byzonderheden der Gevallen, die 'er in voor- gefteld worden^ ook den lezer uitmunten- de beginfelen van deugt en oprechtheit in- boezemen. 'ten opzichte der Aantekeningen, die by
deze uiigave gevonden worden, acht ik het van myn plicht te zyn den Lezer te zeg- gen, dat de flaatkundige, of betrekkelykeop het hofvan Vrankryk, door my overgenomen zyn uit de laatjle Franfche uitgave, zon- der dat ik die goed keur of verwerp. Het kan zyn, dat de Schryver ^ zyne byzon- dere inzichten gehadt, en hier en daar op het gedrag van het Franfche Hof gezien heeft, gelyk het genoeg bekend is, dat zyne lejfen meefi dienen om anderv grondbeginfe- len
|
||||
VOORREDEN.
Jen in zynen jongen For ft te leggen, dan die hy dagelyx zag •werkftellig maken; doch het is ook niet pnmogelyk , en zelf niet onwaarfchynlyk, dat hy zich vergenoegd heeft met in het algemeen op andere gron~ den te bouiven , en dat die ftrydigheit van Jiaatkunde gemaakt heeft, dat men van gedachten geworden is, dat de Schry- ver hier en daar byzondere voorvallen in het ooge gehadt heeft. • • Daar ivaren by de Franfche druk ook
eenige korte Jlantekeningen gevoegd tot op- heldering der oude Verdichtfelen , Aard- ryxkunde, en ivat verder een kzer, die in de oude fchriften niet zeer bedreven is9 tot eenig nut kan zyn, om dit fferk te verftaan. Deze fchenen my vjel vanmecr aangelegenheit; maar zommige der zelve •waren zo kort, en andere voldeden my zo iveinig, dat ik die alle verivorpen heb, en zelf andere gemaakt, zo als my onder het herlezen dacht, dat voor onzen Le- zer nutft zou zyn : dat is, ik heb niet zo zeer toegelegd om in die Aantekenin- gen eenige byzondere geleerdheit tt verto~ nen, als ivel om den Lezer te helpen. Mijfchien zou iedereen^ die eenige naar* ftigheit en kennijfe van talen heeft, dier- gelyke hebben kunnen maken j doch dat ** i belet |
||||
VOORREDEN.
Met met, dat zy van eenige nutheil
voor den Lezer kunnen zyn. Indien het my gelufi hadt een <weinig omfian- diger te zyn, of eenige Aantekeningen van groter belang te maken, zou het my mijfchien niet moeielyk gevallen hebben een groot getal plaatfen aan te wyzen, die onze Schryver nagevolgd heeft, niet al- leen uit Homerus en Virgilius, maar ook uit de oude Griekfche Toneelftukken van Sophocles, Euripides, en andere. Die navolging gaat op zommige plaatfen zo verve, dat onze Schryver gehele redenen uit die Dichters overneemt. Een eenig voorbeeldt zal genoeg zyn om dat- te be- vefligen. Die gefchiedenis van Philocle- tes, die in het XV. Boek gevonden •wordt, is byna van ivoordt tot woordt genomen uit een Treurfpel van Sopho- cles , het ivelk den naam draagt van Philocletes. . De taalkundigen, die de moeite ivillen nemen van het te onder- zoeken, zullen dat zekerlyk met genoe- gen bevinden. Ik moet evenivel, dunkt my, nu ik daar van fpreek j twee of drie plaatfen kortelyk uit Sophocles aanhalen, en zelf myn zeggen bewaarheden. Die dichter laat zich onder anderen in het gezegde Toneelftuk dus horen: |
||||
VOORREDEN.
|
|||||
£ s unrXnet, U »{&•{*». h •xqupiu,* 9-' cxh
H Kirtt (tihXu mi ivtlircts dXyvnlt Wat is dat anders, dan het geen in het
XV. Boek bladz. jf. gelezen wordt: Werp my in het voor-of achterfchip, ja zelf onder in het fchip in de durk, daar ik u de minfte ongelegenheit zal aandoen? Een weinig verder is de be- ivoording om de hertstochten van Philo- tletes uit te drukken uit Sophocles over- genomen. Daar Hercules verfchynt om Philobletes te beivegen om naar Troje te vertrekken, fpreekt hy by Sophocles onder anderen op deze wyze : M&itu yj Wfli1 itf ruii DfUTi(»r
A'iijs uvlatf s*«i Titian®*, <bi.s-y.lii $' tivSit rr,t HganAsas A'xeri ts x-Xiuty XmirtrtH r *y4it* Tut o-r,i o r.y.a %a%n agmiccf E'^g«s 7t^e>ii7tat, Tes Aili <p£<iira» f}xXov(Aarx ret, C1VZ. Bladz. 83. leefl men : Gy hoort en gy
ziet Hercules j ik heb den hogen Olym- pus verlaten, om udebevelen van Jupiter te verkondigen , V ivelk genoegzaam het zelve is, ** 3 Meet
|
|||||
VOORREDEN.
Meer was 'er te zeggen, maar die Jloffe
is alleen.fmakelyk voor taalkundigen , en daarom fcheid' ik \r af, om den Lexer des te eerder te brengen tot de volgende Ferhan- deling van het Heldendicht, welke ik uit den laatften Franfchen druk heb leren Ne- derduitfch fpreken, en ook voor het JVerk geplaatfi. |
|||||
VER.
|
|||||
VERHANDELING
van het
HELDEN-DICHT,
en van de
UITMUNTENDHEIT Van het Dicht-Werk
DE TELEMACHUS. ZO men fmaak hadt in de bloteoir-
waarheit, zo zou zy, otn zich te""'^ j ■ ■■-■■■• • r i '" '"* doenbeminnen geen vercieriel-z.^*
en nodig hebben, die haar door de ver- %i(bt.
beelding toegevoegd worden j maar*»»*. haar zuiver en fyn licht ftreelt niet ge- . noeg het gene dat de liefdeder men- fchen gaande maaktj zy vereifcht eene aandacht, die de natuurlyke onftand- vaftigheit der menfchen te veel in dwang houdt. Omhemteonderwy- zen,moet men hem niet alleen zuivere denkbeelden, die hem verlichten, ge- ven,maar ook vafte verbeeldingen,die hem houden ftaan op een vaft inzicht der waarheit. Dat is de oorfpronk van de Welfprekendheit, vandeDicht- kunde, envanalledewetenfchappen ** 4 die |
||||
VERHANDELINGyan
die de verbeelding tot haar voorwerp hebben. Het is de zwakheit der men- fchen, die de wetenfchappen noodza- kelyk maakt. De eenvoudige en on- veranderlyke fchoonheit van de deugt gaat hem niet altydt ter herte Het is nietgenoeg, dat men hem de waarheit vertoont, maar men moet hem dc Zelve beminnelyk affchilderen (a). Wy zullen het Dicht-werk de Te-
lemachus onderzoeken volgens deze twee inzichten; en wy zullen trach- ten te doen zien, dat de Schryver, doordeverhevenheitzynerZedekun- de, meer onderwezen heeft dan de ouden,en dat hy zo zeer behaagd heeft als zy, door het navolgen van alle de fraajigheden der zelve. Tu>" Daar zyn twee middelen cm de men- Tvm'* fchen te onderwyzen, om hen deugd- uti- zaam te maken. Het eerfte met hen de dhht. wanhebbelykheit van de ondeugt en des zelfsdodelykegevolgentetonen: dat is het voornaamfte inzicht van het treurfpel. Het ,twede met hen de lchoonheit van de deugt en haar ge- lukkigeinde te ontdekken. D^tisde ware
(a) Qmm milt pttnttum, qui mlfcuit utile t/ulti,
htttytm Aeledtndt, (mtcrque nmtndt. Hoiat, in Ait. |
||||
< Het HELDENDICHT.
ware eigenfchap van het eigentlyk gcnoerade Heldendicbt. Degemoeds- driften,die tot het eerftebehoren, zyn de fchrik en het medelydenj en die ge- ne die aan het t wede pafTen zyn de ver- wondering en de liefde. In het eene fpreken de Toneel-fpelers, en in het andere doedt de Dichter het verhaal. Men kanhetHeldendichtop deze/ty"»
wyzebepalen:i<>72 Verdichtfel door een fvjfi Dichter verhaald, om verivondering tei<»i •verwekken^en om liefde tot de deugt in te JJ boezemen, door ons te vertonett de daadt u<1- van een Heldt, van den Hemel begun- " ;' Jtigd^die eenegroteonderneming uitvoerty in ivederwil van alle de hinderpalen, die hem in den tveg komen. Daar zyn dcr hal- ven drie zaken in het Heldicht, de Daadt, de Zedenleer, en de Poezy. 1. VAN DE DAADT IN HET HELDENDICHT. *
* ' \ i • : t -
De Daadt moet zyngroot, eeneeeni- noe-
ge,gebeel, verwonderlyk, en van eened*n& zekere duurzaamheit. Die van de Tele- van dt machus heeft alle die h edanigheden. ?**^ Laatons een vergelykingmakentuf- m- fchen hem en de twee Voorbeelden, ^ volgens welke het Heldendicht moet gefchikt warden, Homerus en Viiv ** f gi- |
||||
VERHANDELINGvan
gilius, en wy zullen overtuigd zyn.
iwtSte Wy zullen alleen van de Odyffca vtnde fpreken, waar van het beftek meer o- °m.~ verecnkomft heeft metTelemachus. In dat Dicht - werk voert Homerus een verftandig koning in, die van een uitheemfchen oorlogwedernaarhuis keertjinwelken hyuitmuntendc proe- ven van zyne voorzichtigheiten van zynedapperheitgegevenhadt.Onwe- ders houden hem onder wege op, lin- geren hem naar verfcheide landen , welker Zeden, Wetten,en Regeringe hyleert. Daaruitontftaan,natuurly- ker wyze,eene oneindige menigte van tuflchenvallen en gevaren. Maar we- tende, hoe veel wanorders zyne afwe-. zendheit in zyn koninkryk veroor- zaakte, komt hy alle vermakelykhe- den van het leven te boven: de on-, fterffelykheit zelf gaat hem niet ter herte: hy doedt afftandt van alles om zyne onderdanen te helpen en zyn huisgezin wederte zien. Vtclfe In deEneis is een godvruchtig en vmit dapper Heldt uit deverwoeftingvan *'"' een machtigen ftaat ontkomen, ge- fchikt door de Goden om den Gods- dienfl: van dien ftaat te bewaren,en om |
||||
Het HELDENDICHT.
de gronden te leggen van ecn groter en
roemruchtigerryk dan het eerfte. Die vorft,tot koning gekozen door de on- geluk kige overblyffelen zyner burge- ren, zwerft langen tydt met hen door vericheidelanden,daar hy onderwe- zen wordt in alles j dat nodig is om te weten,voor een Koning, een VVet- gever,en een Opperprieiler. Hy vindt eindelyk een ve-ilige verblyfplaats in verre afgelegenelanden, van waar zy- nc voorouderen oorfpronkelyk wa- ren. Hy verflaatverfcheidemachtige vyanden, die zich tegen zyninzicht om zich daar te veiligen itciden,en legt de gronden van een Ryk, dat te eeniger tydt meeftervanhetGeheel- al moeft zyn. De Daat van de Telemachus veree-0nt•
nigt al het geen uitmuntende is in bei-^j, de die Dichl-werken. Men ziet daar Ttl'- cen jong vorft, aangemoedigd door"»,. liefde tot zyn vaderlandt, gaan om zy- nen vader te zoeken, wiens afwezend- heit hetongeluk van zyn gezin en van zyn koninkryk veroorzaakt. Hy ftelt zich bloot voor allerhande foorten van gevarenj hy munt uit door Helden- deugden,hy weigcrt de koninklyke waar-
|
||||
VERHANDELINGVaa
waardigheit, en kronen,die beter zyn dan de zyne, en vericheide onbekende landen doorreizende leert hy alles,wat hy moet,omte eeniger tyd teregeren, volgens deVoorzichtigheit van Ulyf- fes, de Vroomheit van Eneas, ende dapperheit van beide, als een wys Staatkundige , als een godsdienftig Vorft, en als een volmaakie Heldt. De De Daat. vaneenHelden-dicht moet JJjjJ eene eenige zyn. Het is geen Gefchie- unc denis,gelykdePharfaliavanLucanus, '£%' en de Punifche Oorlog vanSilius Itali- cusjnochvervathetganfchelevenvan een Heldt, gelyk de Achille'i's van Sta- tins. Dat 'er niet meer is dan een Heldt, maakt niet dat de Daatook niet meer dan eene eenige is. Het levenvaneen menfch isganfchnietevenredig. Hy verandert gedurig van voornemens,of door de onftandvaftigheit van zyne gemoeds - lydingen, of door onvoor- fciene toevallen des levens. Die geen, die een menfch in zyn geheel wilde be- fchryven, zou niet anders maken dan eene ongefchikte verbeelding, en eene onvoeglyke vermenging van tegen- geftelde gemoedsdriften, zonder aan eenfchakeling en zonder order. Om die
» |
||||
Het HELDEND I C H Tj
die reden is hetHeldendicht nicteen lofdicht ter eere van den Heldt,die tot een voorbeeldt voorgefteld wordt, maar het verhaal van eene grote en voortreffelyke daadt , die tot een voorbeeldt gegeven wordt. Het is metde Dichtkunde gelegcn r*»
als met de Schilderkunft j de eenheit^f' van de voornaamfte Daadt belet niet dat 'er verfcheide byzondere toevallen tufTchengevoegdworden. Deonder- . neming is aangevangen van den be- ginne van het gedicht; en de Heldt volvoert de zelve,metalledehinder- palen te boven te komen. Het verhaal van die hinderpalen maakt het By- werk: maar al dat Bywerk hangt af van de voornaamfte Daat, en is zo ver- knochtmet de zelve, en het een met het' andere zo vereenigd, dat het ge- heelniets anders vertoon dan een ee- nig fchildery, te zamen gefteld van verfcheide beelden, in eene goede fchikkingen in eenevereifchteeven- redigheit. Ik wilhier niet onderzoeken,of het Dt
waar is, dat Homerus zomtyds zy-;^ ne voornaamfte Daadt verdrinkt, om ?** zo te fpreken, in delangte enin het^ groot
|
||||
VERHANDE LING van
mm- groot getal van Bywerk ; of zyne
'£'£ Daadt rweevoudig is,en ofhy veeltyds vtr- zyne voornaamfte perfonen uit het *jj£*" ooge verliert. Het is genoeg,' dat men **» aanmerkt, dat de Schryver van de Te- £*£ lemachus overal de 1 egelmatigheit van Virgiliusnagevolgd heeft, de misfla- gen, diemendenGriekfchendichter te Uft legt, vermydende. Al het By- werk van onzen Schryver isaanmal- kander verknocht, en hec eene zo aan het andere gehecht, dat het eerfte het volgendemetzichbrengt.Zynevoor- naamfte perfonen raken niet uit het ooge, en de overgangen, die hy maakt van het Bywerk tot de voornaanifte Daadt, iloen ons altydt de eenheit van het ontwerp zien. In de zes eerfte boc- ken, waar in Telemachus fpreekt, en cen verhaal doedt van zyne gevallen aan Calypfo, wordt dat Bywerk, ter navolginge van dat van Dido, metzo veel kunft verhaald,dat de eenheit van de voornaamfte Daadt ongefchonden blyft. De lezer is daar in twyfFel, en merkt van den beginne,dat het verblyf van dien Heldt in dateilandt,enhet gene dat daar voorvalt, nietandersis dan een hindei-paal, die hy te boven moct
|
||||
Hcc HELDENDICHT]
moet komen. In het dertiende en veer-; tiende boek, daar Mentor Idomeneus onderwy ft, is Telemachus niet tegen- woordig 5 hy is in het leger: raaar het is Mentor, een der voornaamfte perfo- nen van hetDichtwerk,die alles doedt met inzicht voor Telemachus en voor zyne onderwyzinge: zo dat dat By- werk volkomentlyk wel verknochtis met het voornaamfte inzicht.Daaren- boven is het eene grote kunft in onzen Schryver , dat hy Bywerk in zyn Dichtwerk weet te voegen, zonder dat het uit het voornaamfte van deGe- fchiedenifle volgt, en dat zonder de eenheit of de verknochting van dc daat tebreken.Dat Bywerk vindt daar plaatfe, niet alleen alsgewigtigeon- derwyzingen voor een jong vorft,'t welk het grote inzicht van den Dich- teris, maar ook om dat hy het zynen Vorft doedt verhalen op een tydt dat 'er nietsgedaanwordt, om deledige plaats te vullen. Opdiewyzeonder- recht Adoam Telemachus in de wet- ten en zeden vanBetica,gedurende dat men ftilte op de zee hadtj en Philocte- tes verhaalt hem zyne ongelukken, terwyl die ionge Vorft in het leger der Bond-
|
||||
f E R H ANDELINGvaH
Bondgenotenis, en de dagom flagte
leveren te gemoed gezien wordt.
t>t De Daat van een Heldendicht moet
st'dt geheei zvn. D\e yolkomenheitonder-
t'hdi ftelt drie zaken : de Oorzaak, de
'yn- Knoop,en deOntknoping. De oor- zaak van de Daadt moet een Heldfc waardig zyn, en overeenkomftig met zyn ftaat. Wy hebben reeds gezien, dat hec zo gelegen is met het voor- werp van de Telemachus. ym it De knoop moet natuuilyk zyn, en Kj«P-gcnomen uit het wezentlyke van de JDaadt.IndeOdyffeamaaktNeptunus dezelve* in de Eneis is hetdegram- fchap van Juno. De knoop van deO-. dyflea is natuurlyk, alzo 'er natuurly- ker wyze voor de gene, die ter zee va- ren, geen verhindering van hunne voorncmens meertevrezenis, dande zcezelf. De tegenftandt van Juno in de Eneis, als vyandinne der Trojanen, is een fraai verdichtfel y maar.de haat van Venus tegeneen jong vorft, die door liefde tot de deugt de welluft yerfmaat, en zyne driften temtdoor de onderftandt van de Wysheit, is een verdichtfel, dat van de natuur ge- npmen is, en ter zelve tydt eenc Verhevene Zedekunde vervat. De
|
||||
Het HELDENDICH Tf"
De Ontknoping moet al zo natuur- van a
lyk zyn als de knoop. In de OdyfleaPj£ komt Ulyffes by de Pheaciers, verh'aalt?«* hen zyne Gevallen, en die eilanders, groot behagen in zyne vertellingen fcheppende, befchikken hem eert fchip om naar huis te keren.In de Eneis is het Turnus alleen, die maakt^ dat de za> ken Eneas tegenlopen. DeHeldtein- digt dat verfchil, omhetbloedtzyner Trojanen, en dat der Latynen, welker koning hy wel haaft zal zyn, te fparen, dooreen twee-gevecht. Die ontkno- ping is voortreffelyk. Die van de Te- lemachus is te gelyk natuurlyk eri grootfch. Die Heldt komt, om de bevelen des Hemels te gehoorzamen, zyne liefde voor Antiope, en zyne vriendfebap voor Idomeneus, die hem zyn koninkryk en zyne dochter aan- boodt, te boven. Hy offert de krach- tigfte hertstochten,en de vermakelyk- heden, zelf de alleronberifpelykfte, op aan de liefde tot de deugt. Hygaat te fcheep naar Ithaca in fchepen, die Ido- meneus, aan wienhyzo vele dieniteri gedaan hadt, hem geeft. Minerva doet hem,nabyzyn vaderlandtgeko-. *** men |
||||
VERHANDELING van
men zynde, inlopen by een klein ei-
landt, daar zy zich aan hem ontdekt. Na dat de Wysheit hem onbekend ver- felfchapt hadt , in ftormen op de zsc, in onbekende landen, in bloedige oor- logen, en in alle ongevallen, die het herte van een menfeh kunnen beproe- ven, brengt zy hem eindelyk in eene eenzameplaatfe. Daarfpreekt zy tegen hem, en maakt hem het einde zyner omzwervingen,en zyngelukkignood- lot bekend; en daar na verlaat zy hem. Zo haaft als hy tot voorfpoedt en ruft ftaat te komen, verwydertde Godheit zich van hem , het vervvonderlyke houdtop, en de Heldendaadt eindigt. Het is in het lyden, dat een menfeh zich betoont een Heldt te zyn, en dat hy eene geheel Goddelyke byflandt nodig heeft. Hy is alleen bekwaam om alleen te gaan, enandere te regeren, na dat hyveelgeleden heeft. In hetGe- dicht van de Telemachus is de waarne- ming van deallerminftekunftregelen verfelfchapt met eene verhevene Zede- kunde. jig* Behalven de knoop en ontknoping *"? van de voornaamfte Daadt, heeft ieder By-
|
||||
het HELDENDICHT.
By-verdichtfel zyne eige knoop cnn!ghei ontknoping. Zy moeten alle de zelve*» hoedanigheden hebben. In het Hel- ™0/' dendicht zoekt mendieingewikkelde"" ""i en fchielyk uitkomende gevallen niet,'£"4" die in de hedendaaefche Romannen1""' bet
gevonden worden. Die fchielyke uit-jw-
i komftalleenbrengt niets dan eene zeeH'"" zwakke en fchielyk voorbygaandegc- moedsdrift voort. Het verhevene be- ftaat in de eenvoudige natuur na te bootfen, deuitkomften gereed te ma- ken op eene zo behendige wyze, dat men die niet voorziet,en in de zelve met zo veel kunft te beitieren, dat alles natuurlyk fchynt. Men is niet onge- ruit, afgetrokken van het voornaamfte inzicht van een Dichtwerk, 't welk is te onderwyzen, met zich op tehou- den door eene verdichte ontknoping en,een ingebeeld geval. Dat is goed, wartneer het eenig inzicht is zich te vefpozen: maar in het Hcldendieht, 't welk een foort van Zedenleer is, zyn die gevallen, als fpelingen van den geeft, beneden deszelfs deftigheit en verhevenheit. Schoon de Schry ver van de Telcma- d*
chus de wonderbaarlyke gevallen derjjg* # tt # ■> he-* |
||||
VERHANDELING vaii
•ver- hedendaagfche Romannen vermyd 2°rJ\ heeft, is hy daarom niet vervallen in &», het te verre gaande verwonderlyke,ge- lyk zommige gezegd hebben dat de Oudendeden. Hy doedtgeenpaarden fpreken, geen drie-voeten wandelen, nochgeenbeeldenwerken. De Daadt van het Heldendicht moet verwonder- lyk zyn, maar waarfchynlyk. Men vei-wonderd zich niet over dat gene, het welkonsongelooflykfchynt. Een Dichter moet nooit tegen de reden aangaan, fchoon hyzomtyds welver- der mag gaan dan de Natuur. De Ou- den hebben de Goden in hunne Ge- dichten ingevoerd, niet alleen om door der zelver tuflchenkomit grote zaken uit te voeren, en het waarfchynlyke met het verwonderlyke te vereenigenj maar ook om de menfchen te leren, dat dedapperfre en wysftenietsvermogen zonderden onderftandt der Goden. In ons Gedicht geleidt Minerva Telema- chus gedurig. Daar door maakt dc Dichter alles mogelyk voor zynen Heldt, f*n geeft alzo te kennen, dat de menfc' i nicts vermag zonder de God- delyk: Wysheit. Maar dat is zy ne gan- fchekunftniet. Hetverhcvene is,dat hy
|
||||
het HELDENDICHT.
hy deGodinneondereene menfchely- ke geuaante verborgen heeft. Niet al- leen het waarfchynlyke maar zelf het natuurlykcwordt hier vereenigd met het verwonderlyke. Alles is Godde- lyk, en alles fchynt menfchelyk. Dat is het noch niet al. Zo Telemachus geweten hadt, dat hy dooreeneGod- heit geleid wierdt, zo zouden zyne verdieniren zo groot niet geweeft zyn, en hy zou daar al te flout op geweeft zyn. De Helden van Homerus weten bynaaltydt, wat de Goden voor hen doen. Onze Dichter, zynen Heldt on- wetende houdende in het verwonder- lyke van het Verdichtlel, heeft ge- maakt, dat men zich verwondert over zyne deugt en dapperheit. De tydt van een Heldendicht ftrekt v»n d,
zich verder uit dan de tydt van een To- *£**« neelftuk. In de zelve hebben de ge-«» moedsdriftendeoverhandt. Niets,datdt'„~ geweldig is, kan lang van duur zyn.*'<*' Maar de deugden en de goedegewoon- IZ~. tens, die men zo in ecnoogenblik niet verkrygen kan, zyn eigen aan het Hel- dendicht, enbygevolg moet deszelfs Daadteenegroteruitgeftrektheit heb- ben. In dat foort van Gedicht kan eene *** 7, Daadt |
||||
VERHANDELING van
Daadt van vele jaaren vcrvat worden,
maar volgens de Oordeelkundigen, mag de tydt van de voorname Daadt 5 van de tydt af, daar de Dichter zyn ver- haalbegint, niet langer zyn dan een jaar, gelyk de daadt van een Treurfpel niet langer mag zyn dan eenen dag. A- riftoteles en Horatius zeggen 'er on- dertuffchenniets van.Homerus enVir- gilius hebben dien aangaande geen vafteregelinachtgenomen. De daadt van de ganfchcllias bevat vyftig dagen. D ie van de OdyfTea, te rekenen van de plaats, daar de Dichter zyn verhaal be- gint, is niet langer dan omtrent van twee maanden. Die van de Eneis is van een jaar. Eene eenige veldtocht is genoeg voor Telemachus, van dat hy uit het eilandt van Calypfo ver- trekt, totzynwederkomft te Jthaca. Onze Dichter heeft het midden ge- zochttufTchen de drift en haaftigheit, met welkc de Griekfche Dichter zich naar het cinde fpoedt, en de deftige en afgepafte tredt van den Latynfchen Dichter, die zomtyds traag voorkomt, en fchynt zyn verhaal al telanguitte rekken. » Wanneerde Daadt van een Helden-
dicht
|
||||
hct HELDENDICHT.
dicht langis, en niet aan malkander^'»" volgt, verdeelt de Dichter zyn Ver-S dichtfel in twee delen. Het eenedaar de rfra_ Heldt fpreekt enzynevoorgaandege- ** vallen verhaaltj enhetandere daar de Dichter zelf een verhaal doedrvanhet gene dat in het vervolg zynenHeldt ge- beurt. Dus vangt Homerus eerft zyn verhaalaan, na datUlyffesvertrokken is uit het eilandt Ogygiej en Virgilius na dat Eneas te Carthago gekomen is. De Schry ver van de Telemachus heeft die twee grote voorbeelden volko- mentlyk welnagevolgd. Hy verdeeldt z ync Daadt, gelyk als zy, in twee De- len. Het voornaamftebehelft het gene dat hy verhaalt, enbegint, daar Tele- machus het verhaal zyner Gevallen aan Calypfo eindigt. Hy neemt weinig ftofte,maarhybehandelt, die omftan- dig. Daarwordenachtien boeken aan befteed. Het andere Dcel is vcel gro- ter, ten opzichte van het getal der tufTchen-vallen,envandetyd:maarhet is veel kleiner ten opzichte der omftan- digheden. Dat Deel wordt vervat in de zes eerfte boeken. Door deze verde- ling van het geen onze Dichter ver- haalt , en het geen hy Telemachus *** 4 doedt i
|
||||
VERHANDELINGvan
doedt verhalen, bekort hy den tydt, in
welke niets gedaan wordt,als de flaver^ nyvan Telemachus in Egypte, zyne gevangeniflete Tyrus, enz. Hy rekt de tydt van zyn Verhaal niet te verre uit, en hy voegt de verfcheidenheit en de aaneenfchakeling der Gevallen te zamen: alles is in zyn Gedicht in bewe* ging en alles is in net werk. Nooit ziet menperfonenverfchynen, die niets te doen hebben, en men verliefl zynen Heldt nooit uit het gezicht. II. VAN DE ZEDENLEER.
K rm dc deugt kan aangeprezen worden
if door voorbeelden, door onderwyzin-
gen, door de zeden, en door lefl'en.
In die zakenis het, datonze Dichter
alle andere verre te boven gaar.
AanHomerus isniende vruchtbare
uitvinding, van de Goddelyke deug- den, en de natuurlyke oorzaken, tot perfonen gemaakt te hebben, fchuldig: dat is een ry kebron van fraaie verdicht- felen, die in de Dichtkunde alles be- zielen en levendig maken. Maar zyn Godsdienft is niets anders dan cen za- menweeffel van verdichtfelen, die ner- gens toe dienen, noch om, dq Goden te; |
||||
het HELDENDICHT.'
doenachten, noch omhentedocnbe-
rninnen. De eigenfchappen zyner Goden zyn £'k«-
zelf onvolmaakter dan die van zyne^*"^ Helden. Pythagoras, Plato, en Phi-? G«*» loltratus, dieHeidenenwaren, gelyk]^,. als hy ,hebben hem ongelykgegeven,™. dat hyde Goddelyke Natuur zo teu ipot gefteld heeft, onder fchyndathet gene, dat hy'er van zegt, zinnebeeldig is, zomtyds natuur-en zomtyds zede- kundig. Want behalven dat het tegen den aardt van een Verdichtfel itrydt, zich te bedienen van zedelyke daden om uitwerkfelen van de Natuur te ver- beelden,zo fchynt het hen zeer gevaar» lyk de fchadelyke werkingen der. hoordftoffen, en de gemene verfchyn- ielen derNatuur, te verbeelden door zondige daden , aan de Hemelfche Machten toegefchreven zynde,ende Zedekunde te onderwyzen door zin-i fpelingen, die naar den letter niets dan ondeugt leren. Men zou miffchien de misflagen van
Homerus kunnen verfchonen door de onkunde en de zeden van zyne eeuw,en doordeweinigekennifle van deWysr geerte in zynen tydt. Zonderzich iq |
||||
VERHANDELING van
dat verfchil in te laten, is het genoeg dat [men aanmerkt, dat de Schryver van de Telemachus, terwyl hy het ge- ne dat fraai is indenGriekfchen Dich- ter navolgde, twee grote misflagen, die men den zelven te lait gelegd heeft, heeft vermyd. Hy maakt, even als Homerus, pevfonen van de Goddelyke deugden,en maakt'er een minder foort van Godheden van; maar hy doedt hen nooitte voorfchyn komen,dan inge- legenheden, die hunne tegenwoordig- heitwaardiezvn. Hv doedt hen nooit fpreken noch bezig zyn 3 dan op eene wyze, diehenbetaamt. Hyvereenigt de Dichtkunde van Homerus met de TVysgeerte van Pythagoras. Hy zegt niets, dan het geen Heidenen zouden hebbenkunnen zeggenj enondertuf- fchen heeft hy dat gene, het welk het verhevenfte is in de Chriftelyke Zc- dcnleer, in der zelver mondt gelegd, en heeft daar door getoont,dat die Zeden- leer met onuitwisbare letteren in het herte der menfchen opgefchreven is, en dat het zelve die daar buiten eenigen twy ffel zou vinden, indien het de ftem- mevandezuivere en eenvoudige reden volgde, om zich geheel en al overte geven aan deze hoogfte en algemene Waar-
|
||||
net HELDENDICHT.
Waarheit, die alle geeften vpflicht,
gelykde zon aile ligcharnes-verlicht, en zonder welke ajie"byzondercreden niets anders is dan duifterheit en bui- tenfporigheit. Dedenkbeelden, die onzc) Schryver^,^
onsgeeftvandeGodheit, alyn niet al- Dtn<- leen haar betamelyk, maar in alledelen "J!\ beminnelyk voor de menfchen. Allesow- boezemt vertrouwendhcit eqjiefde in: '", eene zachte Godvrucht, eenevfcsheve- neenvrye aanbidding, die men fchul- dig is aan de volfterkte volmaaktfteit van het oneindig Wezen; en niet c)en bygelovigeaakeligeen flaaffche Goas- dienft, die het herte belch room t e/i ne- derllagtig maakt, alsmen Godit aan- merktalseen machtig WetgeveV, die met ftrengheit de overtrading v;\nzy- ne Wette ftrafte. Hy verbeeldt ons Godr, als menfeh-
liefvende j maar wiens hefde en wiens goedheit niet ftaan onderde blinde De- creten van een onverandcrlyk Noodror, noch verdiend worden door de fchone fchyn van een uiterlyken Godsdienft, nochookdekluchtige wonderzinnig- heden der Heidenfche Godhcden on- derworpen zyn,maar altydt gefchikt volgens de onveranderlyke Wet der Wys-
|
||||
VERHANDELING van
Wysheit, die niets dan de deugt kan
beminnen,en de menfchen niet handelc
naar hetgetalderdieren, diezyfiach-
ten, maar naar de gemoeds driften, die
zy oflferen.
v*n ic Met minder moeite kan men de ei-
dt'f'" genfchappen, die Homerus aan zyne
Btidtn Heldcn geeft, verdedigen, dan die ge-
««"«-ne5 die hy aan zyne Goden geeft. Het
»•»'.' is zeker, dat hy de menfchen verbeeldt
alseenvoudig ,krachtig, verfcheiden,
en metgemoedsdriften. Deonweten-
beit, waar in wy zyn, aan>?aande de
zeden van zyn landt, de plegtigheden
van zynenGodsdienit, den aardt van
zyn taal, het gebrek, dat de meefte
menfchen hebben van alleste oordelen
volgens de fmaak van hunneeeuw, en
van hun landt, de liefde tot grootfch-
heit eneen verkeerden luifter, die de
zuivere en eerfte eenvoudige natuur
bedorven heeft, alle die zaken kunnen
ons bederven, en dat gene laf doen
vinden, het welk in het oude Grie-
kenlandt veel geacht was.
r<nd<! Schoonhet natuurlyker en te gelyk
}^r"„wysgeria;er{chynt,dat men het Treur-
«"» fpel van het Heldendicht onderfcheidt
il„. door der zelver verfcheide zedelyke in-
ikhn lighten, zoalsbovengedaanisjnoch-
tans
|
||||
het HELD END ICHT.
tans kan men niet met zekerheit zeg- D/tfi* gen, of'er geen twederhande foort van "££. Heldendichtkanzyn, gelyk Ariftote-^"**^ les zegt, het eene Driftig, en het ande-^' reZedig; het eene, waarindeheftige gemoedsdriften regeren, en het andere waar in de uitmuntcnde deugden dc overhandt hebben. De Ilias en deO- dyfTea kunnen voorbeelden zyn van die twee foorten. In het eene wordt A- chilles verbeeld, zo als hy was, met alle zyne gcbreken , zomtyds als onbe~ fchoft, tot zo verre dat hy in zyne gramfchap nergens om gecft, en zom- tyds als dol, tot zo verre dat hy zyn va- derlandt wil opofferen aan zynegram- fchap. Schoonnu de Heldtvan deO- dyffea gefchikter is dan dehaalligeen driftige Achilles, nochtans isde wyze Ulyffes zomtyds een logenaar en een bedrieger. Dat is, om dat deDichter demenfchen ineenvoudigheit, en zo als zy gemeenlyk zyn, verbeeldt. Men vindt zomtyds dedapperheit tezamen gevoegd met een dolle en onbefchofte wraakzucht. De ftaatkunde is altydt verfeld met logenen en veinzery. De menfchen natuurlyk teverbeelden, is hen te vcrbeclden, zo als Homems doedt. Zon-
|
||||
VERHAN DELING van
tu Zonderdeverfcheide inzichten van
fil"m de llias en van de Odyflea te willen be- »«» nfpen, is het genoeg in het voorbygaan fal der zelver "/erfcheide bevalligheden *'<*' aangetekend te hebben , om zich te T,if. vervvonderen over de kunft, met welke •«*■ onze Schryver in zyn Werk die twee ' foorten van Heldendicht, het Driftige enZedelyke,vereenigt. Menzieteene verwonderlyke vermenging en ver- fcheide fchikking van deugdenenge- moedsdriften in dit verwonderlyke fchildery. Het vcrtoont oris niets dat al te groot is; maar het vertoont ons ge- lykelyk de uitmuntendheit en de ge- ringheit van den menfche. Het is ge- vaarlyk ons het eene zonder het andere tetonen, en niets is nutter dan ons die beide te gelyk tedoen zien-, want de volmaakte rechtvaardigheit en deugt vereifchen,dat men zich zelven acht en veracht, en dat men zich zelfbemint en haat. Onze dichter verheft Telema- chusnietbovendemenfchelykheit,hy laat hem vervallentot zwakheden, die te zamen kunnen gaan met de ware liefdetot de deugt-, en zyne zwakhe- den dienen om hem te verbeteren, met hem een wantrouwen van zich zelf en van zyne eigene krachten in teboeze- tnen.
|
||||
het HELDENDICHT;
men. Hy maakt hetniet onmogelyk , hem na tevolgen, met hemeene on- bevlekte volmaaktheit tegeven; maar hy wekc onze nayver op met ons het voorbeeldt van ecn jonkman vooroo- gen te ilellen, die metdezelveonvol- maaktheden, welke ieder in zich zelf bevindt, zeer heerlyke en zeerdeugd- zame daden venicht. Hy heeft in de verbeelding van zynen Held de moedt van Achilles, de voorzichtigheit van UlylFes , en de vroomheit van Eneas te zamen vereenigd. Telemachus is oplopende, gelyk de eerfte, zonder onbefchoft te zyn * flaatkundig, ge- lyk de twede, zonder een bedrieger te zyn ; en zacht van gemoed, ge- lyk de derde, zonder welluftigte zyn. Eene andere wyzevan tc onderwy-w.pw
zen is door Zede-leffen. De Schryver^'^ van de Telemachus voegt zeer heerly->% ke onderwyzingen te zamen met voor- 't'f'Jlm beelden van Helden-daden. De Zeden- dcrwy< leer van Homerus met de zeden van^" Virgilius. Evenwel heeft zyneZede- kundedrie hoedanigheden, welkeaan die der ouden , zo wel Dichters als Wyso-eren, ontbreken. Zy is Verhe- <ven in haar beginfelen, Edel in hare dringredenen, cnJlgemeen in hetge- bruik. Vooi: |
||||
VERHANDELING van
/. ver. Voor eerft Verheven in hare begin- *^„fekn. Zy^komt voortuit eene grote bnin- IcennifTe vandenmenfche: hy wordt f'lm' daar ingevoerd in zyn eigen wezen > de geheime oorzaken, die zyne drif- ten gaande maken; de verborgene hoe- ken van zyne eigen-liefde >en het dn- derrcheidttufTchende valfcheen ware deugden, wordcn ontdekt. Van de kenniffe der menfchen klimt men op tot die van Godt zelf. Overal merkt men, dat het oneindige Wezen zonder ophouden in ons werkt, om ons vroom en gelukkig te maken j dat het de onmiddelyke bron is van al wat wy verftaan of be'grypen, en van alle onze deugden •, dat wy aan het zelve zo wel onze reden als ons leven verfchuldigd zyn; dat des zelfs onfeilbare waarheit ons eenige licht moet zyn, en zyne hoogfte wille al onze liefde beftiercn ; dat, by gebrek van zich te beraden met die algemene en onveranderlyke Wysheit, ecn menfeh niets ziet dan vcrleidende herfienfehimmen, en by gebrek van naardezete horen, hoort hy niets dan een verwardgeruchtvari zyne hertstochten; dat de ware deug- den ons niet aankomen als iets vremds, het welk van buiten in ons gelegd wordt.
|
||||
fret HELDENDICHT.''
wordt, en dat zy niet zyn deuitwerk* felenvan onze eigenepogingen, maat het werk \*an eene Macht, die bovenr den menfche is, die in ons werk t, als, Wyzelf dat niet verhinderen,enwiens werking wy niet altydt gewaar wor- den, ter oorzake van des zelfs zacht* heit. Vervolgens vvordt ons getoont,: dat zonder dieeerfleenonafhankelyke Macht, die den menfche boven hem zelf verheft, die alleruitmuntendfte deugden niets anders zyn dan fynighe- denvaneene eigen-liefdo,die zichbe- paalt tot zich zelf, zich Zelf haareigera Godheit maakt, en te gelyk de Afgo-. den-dienaaren de Afgodt vvordt. Niets is voortreffelyker dan de beeltenifle van dien Wysgeer, dien Telemachus in het Onderaardfche Ryk ziet, en wiens n. ■ gehclemisdaadtdaarin beilaat, dat hy £"£ een Afgoden-dienaar van zyne eigend m. deugt geweeft was. ' „•"*•• Op deze wyzeftrekt deZedekunde
van onzen Schryverom ons ons eigen wezen te doen vergeten, om allesge- heelaan het Oneindige Wezen toe te fchryven, en ons aanbidders van heC zelve te maken , gelyk het inzicht- van zyne Staatkunde is ons het.alge- ttiene welzyn meer te doen achten dan , # # # * ons |
||||
VERHANDELING van
ons byzonder, en ons te doen bemin- nen van de menfchen. De grondcn van Machiavel en Hobbes , en van twee later fchryveren, Puffendorf ert Grotius, zynbekend. Detweeeerfte ftellen, onder het ydel en valfch voor- wendfcl, dat hetwelzyndermenfche- lyke zamenleving niets gemeen heeft met het wezentlyke welzyn van een menfch, tot eenige grondregelen om wel te regeren de doorflepenheit, kunftenaryen, verraffingen, de onaf- hankelykheit, de onrechtvaardigheit en ongodsdienftigheit. De twee laat- fte fchryversbouwen hunne Staatknn- de allecn op Heidenfche grondregelen, en 'die zelf tegen die van den Staat van Plato, en tegen die vandePlich- ten van Cicero, niet op mogen. Het is wel waar , dat dcze twee laatfte Schryvers gefchreven hebben met in- zicht om voordeel toe te brengen aan de menfchelyke zamenleving, en dat zy alles tehuisgebragt hebben tot hetge- luk van den menfch, aangemerkt zynde volgens het burgerlyke j maar dc Schryver vandeTelemachus isdaarin de eerfte, dat hy de volmaaktfte Staat- kunde vereenigt heeft met de denkbeel- den van de allervolmaakfte deugt. De grotc
|
||||
kt HELDENDICHT.
grote grondrcgel, daar allesopdraait, is, dat de gehele wereldt nicts anders is dan cen algcmene Staat, eniedervolk alseengroothuisgezin. Van dat fcho- nc en verlichte Denkbeeldt komen Wetten,zoalsde Sraatkundigen fpre- ken, van de Natuur en der Volkeren voort, welke billyk, edelmoedig, en zeer overeenkomftig met de gefteldheit der menfchen zyn. Men ziet ieder landt niet meer aan , als- onaf hankelyk van alleandere, maar het menfchelyke ge- flacht als een ondeelbaar geheel. Men bepaalt zich niet meer tot de liefde van zyn Vaderlandt, de hertelykheit wordc meeruitgeftrekt en oneindigveelgro- ter, en omhelft alle menfchen door eene algemene vriendfchap. Daaruit ontftaat de liefde tot Vremdelingen, het onderling vertrouwen tuflchen twee naburige volkeren ; de goede trouw, de rechtvaardigheit,en de vrede tuflchen de Vorftenvan het Geheel-al, gelyk als onder byzondere lieden van ieder Staat. Onze Schryvertoont ook, dat de luifter en roem van de koninkly- ke waardigheit is de menfchen te be- ftieren om hen vroom engelukkig te maken} dat het gezag van een Vorft , nooit meer verzekerd is, dan wannepr * * * * 2, het |
||||
VERHANDELING vats
het fteunt op de liefde dcr onderdanen j en dat de ware rykdom van een Staac beftaat in al de verkeerde noodzakely k- hedendes levensafte fnyden, om zich met het nodige,enmet onberifpelyke vermakelykheden, te vernoegen. Uaar doordoedt hy zien, dat de deugt niet alleen den menfche bereidt tot eene toe- komendegelukzaligheit, maardat zy de zamenleving wezentlyk zo gelukkig maakt in dit leven als Zy zyn kan. t.EM . Ten andere is de Zedekundevande j ^""'Telemachusedel in hare dringredenen. rtlc-1 Des zelfs grote grondregel is, dat men *"*• de liefde van bet Schone meer moet ach- ten dan de liefde tot het Vermaak, zo als Socrates en Plato fpraken; of het Eerly- ke itellen boven het Aangename , vol- gcns de uitdrukking van Cicero. Dat is debron van edele gedachten, van de verhevenheit der ziele,envan allehel- dendeugden. Door deze zui vere en ver- hevene Denkbeelden wederlegt hy, Op eene oneindig veel overtuigender wyze dan door redentwiften, de valfche Wysgeerte van die gene, die het ver- maak als het eenigfie genoegen van het menfchelyke hert aanzien. Onze Dich- ter toont door de fraaie Zedenleer, die hy in den mondt zyner Helden legt, en door'
|
||||
hct HELDENDJCHT.
door de edelmoedige daden, die hy hen doedt doen, war de liefde van hec Scho- ne en het Volmaakte vermag op een edelmoedig herte, om het zelve zyn vermaak te doen opofFeren aan de lafti- ge plichtenvan dedeugt. Ik weec wel, dat die helden-deugt by laffe zielen voor een herflen-fchim doorgaat,en dat inbeeldige menfchen de fpotgedreven hebben met die verhevene en vafte deugt, doorvelekoude enverachtely- ke fpitsvinnigheden. Om dat zy in zich zelf niets vinden, dat met deze verhevene gedachten kan vergeleken worden,befluiten zy, dat die te hoog zyn voor den menfche. Zy zyn dwer- gen, die uit hun eigen krachten oorde- len over de krachten van reuzen. De verftanden, die zonder ophoudenbin- nendeengepalenvan eigen-liefde bly- ven hangen, zullen nooitdekrachten deuitgeftrektheit van eene deugt, die den menfch boven zich zelven verhefr, kunnen begrypen. Zommige Wysge-' ren. die anders fchone ontdekkingen in deWysgeertegedaan hebben, hebben zich door hunne vooroordelen laten misleiden,tot zoverre datzygeenon- derfcheidt genoeg gemaakt hebben tulTchen de liefde tot eenegoede order, ^r tp * 2 <*11
|
||||
VERHANDELING van
en de liefde tot het vermaak j en dat zy
ontkend hebben, dat de wil zo fterk gaande kan gemaakt worden door het gezicbt van de waarheit, als door het blin- degevoelen van het vermaak. Men kan de Telemachus niet met aandacht lezen Zonder overtuigd te zyn vaiidiegrote grondles. Men ziet daar brave gevoe- lens van eene edele ziele, dieniets be- vat dan dat grootfch is j van een hcrt Zonder eigen belang , het welk zich zelf altydt vergeet > en van een Wys- geer, die zich noch aan zich zelfs, noch aan zynelandgeno ten, noch aan iets in het byzonder bepaalj? $ maar die alles te huis brengt tot het algemene welzyn yan het menfchelyke geflacht, en het ganfche menfchelyke geflacht tot het opperfte Wezen. %.sAi- ■■.. jfen derde js ^e Zedekunde van de in ha Telemachus algemeen in haar gebruik, \7Hik, uitgeftrekt,vruchtbaar,gefchikt naar alle tyden, naar alle volken, en naar alle ftaten der menfchen. Men vindt daar de pli'cht van een Vorft, die alles te gelyk is, Koning, Oorlogsman, Wys- geer, en Wetgever. Men ziet'er de kunft van verfcheide volkeren te be- ftieren, de wyze van de Vrede van bui- £en met zyne Naburentebewaren,en even-
|
||||
het HELDENDICHT.
cvenwel binnen in het koninkryk al-
tydtjongemanlchaptehebben, die in den oorlog bedreven en gereed is ora hun vaderlandt te verdedigenj het mid- del van een Staat ryk te maken , Zonder in dertelhcit te vervallerjj het midden te vinden tuflchen de te grootheit van een onbepaald gezag, en de wanorder van eene verwaarlozing der regering Daar wordenleer-regelengegeven voor den landbouw, voor den koophandel, voor de kunften, voor de fchikking om eene Itadt te beftieren,en voor de opvoeding derkinderen. Onze Schryververvat in zyn gedicht niet alleen dedeugden van Helden en van Konlngen, maar ook zulke, diebekwaamzyn voor al- lerhande foort vanmenfchen. Terwyl hyhet herte van zynenVorit vormt, onderrecht hy niet minder ieder by- zonder menfch in zyn plicht. De Ilias heeft tot haar inzicht de do-
delyke gevolgen van oneenigheit tuf- fchen de hoofden van een leger aante tonen. De Odyflea docdt ons zien, wat het v'erftandt Vermag, als het te zamen gevoegd is met de dapperheit. In de Eneis worden de deugden van een vroom en wakker Heldt afgefchilderd. Maar alle diebyzondere deugden ftrek- ## # # a ken |
||||
VERHANDELING vaa
ken niet tot het welzyn van het men-
fchelyke geflacht. De Telemachus
gaat veel verder dan alle die ontwerpen,
door de grootheit, het getal, en de uit-
geibektheit 'zyner Zcdekundige .in-
zichtenj zodatmenmetden Wysgeer,
die zyn oordeel over Homerus gegeven
t di heeft f, mag Ztlggen: De Telemachus
Teffa- is het nutfte gefchenk, dat de zanggodin-
toa' nen aan de menfchen gedaan hebben;
want zo het geluk van bet menfchelyke
gejlacht voort kon komen uit een Gedicht,
zo zou het uit dit voortkcmen.
III. VAN DE POEZY.
Het is eene fraaie Aanmerking van
denRidder Temple, dat de Poezy te zamen moetvereenigenaldekracht en fchoonheit van de Zangkunde , de Schilderkunft , en de Welfprekend- heit. Maar gelyk de Poezy niet ver- lchUt van de Well prekendhek, dan ^aar in dat zy fchildert met eene ver- fukkingvanzinnen, zo ishet betcr te ?eggen, dat de Poezy hare maatklank van de Zangkunde, haar Gemoedsdrift van de Schilderkunft* en haar krachc in juiuheit van de Welfprekendheit; bntleent. " , ''-' . |
||||
het HELDENDICHT.
De ftyl van de Telemachus is be-^*
fchaafd, net, vloeiende en deftig. Zy^f" heeft al de overvloedt vah Homerus *«* zonder des zelfs onmatigheit indebe-JJ" woording tehebben. DeSchryver ver->*»/. valt nooit tot tweemaal eene zake te zeggen; en als hy al van eene en de zelvezaakfpreekt,herhaalt hy dezel- yedenkbeelden niet, en noch minder de zelve woorden. Alle zyne vol-zin- nen voldoen aan het oor door hare rond- heit en welgelchiktheit. Niets Hoot} daar zyn geen harde woorden, geen ongemene bewoordingen, noch een • gezochte zwier. Hy fgreekt nooit al- leen om te fpreken, noch enkel om te behagen. Alle zyne woorden doeri pnsdenken, en alle zyne gedachten ftrekken om ons vroom te maken. Deverbeeldingenvanonzcn Dichter
zyn al zo volmaakt als zyn ltylcvenre-^' dig is. Te fchilderen is niet alleen dc«^- zaken tebefchryven,maar deomllan-^/.' digheden der zel'venteverbeelden, op «(«>•"» eene zolevendeen treffendewyzc,datr?7«. men zich inbeeldt die te zien. Dem*' Schryver van de Telemachus fchildert * dedriften met kunft. Hy hadt toege- legd om het he.rje der menfchen te ken pen, en hy will alle des zelfs geheime **** <• be- |
||||
VERHANDELING van
beweegredcnen. Onder het lezen van
Zyn gedicht, ziet men niet meer dan het
geen hy ons laat zien i en men hoort
niets meer dan die gene, die hy doedt
fpreken. Hy maakt gaande, hy be-
weegt, en hy fleept ons met zich. Men
gevoelt alle de gemoeds driften , die
hy befchryft.
J*P: De Dichtersbedienenzichgemeen-
gm lyk van tvvederhande foort van fchilde-
'ahr- rYen5 vergelykingen en befchryvin-
vmgtn gen. De vergelykingen van de Tele-
%%£ machus zyn juift en verheven. De
tm- Schryver verheft het verftandt niette
thm' hoog boven zynvoorwerp door te verre
gezochte uitdrukkingen; en by brengt
het zelveook in geen verwarringedoor
eene al te grote verfcheidenheit van ver-
beeldingen. Hy heeftalles,dat grootfch
en treffelyk is inde befchryvingen der
|
||||||||
ouden nagevolgd, veldflagen, fpelen
|
j
|
|||||||
fchipbreuken, ofFerhanden, enz. zon-
der zich met kleine omftandigheden,
die een verhaal doen verflaauwen, op
te houden, en zonder den verheven
luiftervaneen Heldendicht te verklei-
hen door het befchryven, van geringe
enonaangename zaken. Hykomtwel
zomtyds totbyzonderheden 5 maar hy
zegt niets dan dat aandacht verdient, en
dat
|
||||||||
het HELDENDICHT.
dat niet ftrektom het denkbeeldt, dat hy geven wil, te maken. Hy volgt dc Natnur in ai des zelfs verfcheiden- heit. Hy wilt wel, dat alle redene- ring hare ongelykheit moet hebbenj zomtyds verheven, zonder gevvrongen te zyn, en zomtyds eenvoudig, zonder laf te zyn Het is eene valfche fmaak alles te willen oppronken. Zyne be- fchryvingen zyn trcffelyk, maar na- tuurlyk, eenvoudig, en ondei tuffchen aangenaam. Hy lchildert niet alleen volgens de Natuur, maar zyne fchilde- ryen zyn ookbekoorlyk. Hy vereenigt le zameri de waarheit van de tekening en de fchoonheit der koleuren;de le- vendheit van Homerus met de heerlyke zwier van Virgilius. Dat is het niet al. Debefchryvingen van dit Gedicht zyn niet alleen gefchikt om te behagen, maarzy ftrekken alle tot leeringe. Als deSchryverfpreektvanhet herders le- ven, is hetom de beminnelykeeenvou- digheitder zeden aan tepryzen. Als hy de fpelen en veldflagen befchryft, is het niet alleen om de lykftatie van een vriendt of van een vader te houden, gelyk in de Ilias en in de Eneis; maar het is om een koning te kiezen, die alle andere te boven gaat indekracht van. |
||||
.VERHANDELING van
geeft en van ligchaam, en die te gelyk bekwaara is omde laftige bezighederi yan.beide waartc nemen. Als hy ons de yfTelykheit van een fchjpbreuk ver- bseldt, is het om zynen Heldt ftout- moedigheit envolkomene overgeving aan de wille der Goden in de, allergroot- ite gevaren in te boezemen. Ik zou alle 5r,yne befchryvingen kunnen doorlo- pen, en daar diergely ke lchoonhcit vin- den. Ik zal my vergenoegen met aan te nierken, dat het beeldwerk, op het ge- yreefde fchildt van Minerva, in deze nieuwe druk, het welke zy aanTele- machus zondt, vol kunft is, en deze verhevene Zedekuilde vervat; dat de; wetenfehappen en de landbouw het fchildt van een vorften het fteunfel van, een ftaat zyn, dat een koning door de wysheit gewapend altydt de vrede Zoekt, en overvloedige middclen vindt tegen alle deonheilenvan den oorlog, in een bedreven en arbeidzaam volk , ■wiens geeft en ligchaam even zeer aan den arbeidt gewend zyn. vp-y De Poezy trekt haar kracht en hare. S!T*j?*ftMtvaqw wysgeerte. IndeTele- r>1'- machus ziet men overal eene. ryke, le- rt«. vendige,en aangename voorftelling van, gedachten,cnniet te min een juifteeti diep-
|
||||
het HELDEND IChT.
diepzinnige geeft. Die twee hoedanig-
heden vallcn zelden in een en de zelve peribon. Degedachten moetenineene byna altydt durende beweging zyn om uit te vinden, om zich de driften voot te ftellen, en om nate volgen; en ter zelve tydt in eene volkomene ruft om onder het voortbrengcn te oordelen, en om onder duizend gedachten,die voor- komen, die genetekiezen, die tepaS komen. De denking moet een fodrt van vervoering en verrukking uitftaan, terwylde geeft, geruft in zyn gebiedt, haar tegen houdt en draait werwaards hy wil. Zonder die drift, die alles le- ven geeft , zouden de fedeneringen koud, laf, onbehoorlyk , en als lofle verrellingen voorkomeh. Zonder dat oordeel, het welk alles fchikt, zyn zy verkecrd en bedriegelyk. Het vuur van Homerus, voorna- Verge.
mentlyk in de Ilias,is driftig en bran-^'"x dende, als eene woik van vlammen, p«v die alles verbrandt. Het vuur van Vir- ™"ij' gilius heeft meer klaarheit dan hette $ >»*• het lichr altydt eenparigenevenredig.^' Dat van de Telemachus verwarmt en Hmt* vcrklaart te gelyk, naar dat'er moet {%£, qvertuigd, of gemoedsdriften dienen'<'»'« v'erbeeld te worden. Als die vlarri ver- licht,
|
||||
VERH AN DELING van
licht, doedt zy eene zachte warmte,
die geen ongemak toebrengt,gevoelen.
Van dien aardt zyn de redenen van
Mentor aangaaride de Saatkunde,en die
yanTelemachusaangaandeden zinder
wetten van Minos, enz., Die zuivere
denkbeelderi vervullen den geeft met
hun zacht licht •, deverrukking en het
Poetifche vuur zouden fchadelyk zyn,
gelyk de al te fterke llralen der zonne
het gezicht verblinden. Als het niet
meer op het redeneren, maar op het
doen, aankomt-, als men de waarheit
klaar gezien heeft} en als de overwe-
gingen alleen yoortkomen door het
zoeken van omwegen om tot geen be-
fluit te komen, dan ontfteekt de Dich-
ter een vuur, en eene drift, die een be-
iluit doedt nemen, en die een zwak ge-
moedt, het welk niet moeds genoeg
heeft om zich aan de waarheit over te
geven, gaande maakt. Het bywerk
van de liefdehandelingen van Telema-
chus op het eilandt Calypfo is vol van
dat vuur.
Die vermenging van licht en van
brandt maakt hetonderfcheidtvanon- zen Dichter metHomerus en Virgilius. De verrukking van den eerften doedt hem zomtyds de kunft vergeten, de or- der |
||||
het HELDENDICHT;
der verwaarlozen, en de palen van de
Natuurtebuitengaan.Hy wierdtdoor de kracht en werking van zyn groot verftandt tegen zyn wil en dank vveg- gerukt. De grootfche deftigheit het oordeel en de fchikkingvan Virgilius vervallen zomtyds tot eene al te ge- zochte regelmatigheit , \vaar in hy meet een Gefchiedenis-fchryver dan een Dichtergelykent. Dezelaatftebe- haagt veel meer dan de eerfte aan de wysgeerige hedendaagfche Dichters.Is het niet, om dat zy menen, dat men door Kunft ligter het grote oordeel van den Latynfchen Dichter kan navolgen dan het fraaie vuur van den Griekfchen Dichter, 't welkdeNatuuralleenkan geven. Onze Schryver moet behagen aan
allerhande foort vanDichters, zowel aan die gene, die wysgeeren zyn, als aan die, by welke niets verwondering ver- dientdandeverrukking. Hy heefthet verftandt van den geert vereenigd met debekoorlykhedendergedachten. Al- les is gegrond, waar,enbekwaamom te overtuigen; menvindt'er nochzin- fpelingen noch fchoonfchynende ge- dachten,diegeen ander inzicht hebben dan te maken, dat men zich over den Schry-
|
||||
V E PL H A N D F, L 1 N G van
Schryver verwonderd. Hy heeftdie grote les van Plato gevolgd , welke zegc, dat men in het fchryven altydt zich zelfmoetverbergen, uitdeoogeri blyven, en zich zelfdoenvergetenom nicts voprt te brengen dan waarheden, die men anderen wil doen geloven, en gemoedsdviften, die men wil beter ma- ken. in de Tclemachus is allcs reden en
overleg. Dat maakt het zelve tot eeri Gedicht voor alle volkcren , en voor alle eeuwen. Alle de vremdelingen zvn daar even zeer door aangedaan. De overzettingen, diemen'ervarige- maakt heeft in talen, die rain keurig zyn dan de Franfche , wiflchen des zelfs ooiTpronkelyke fchoonheden niet, ttit. De geleerde verdediger van Ho- merusverzekert ons,dat de Griekfche Dichter oneindig veel verlieft door eene overzetting, en dat. het niet moge- lyk is de kracht, de verhevenheit, en de ziel van zyne Poezy daar in over te brengen. Maar men kan verzekerd zyn, dat de Tekmachus altydt, en in al- le talen, zyn kracht,zy ne verhevenheit, zyn ziel, en zyne wezentlyke fchoon- heden zalbehouden Datis,omdatde uitmuntendheit van dal Gedicht niet in
|
||||
het HELDENDICHT.
in de gelukkige en welluidende fchik-
Itmg aer woorden, noch zelfin debe-
Valligheden, die de denking haar geefr,
beitaat y maar in een verheven fmaak
van de waarheit, in edele en groot-
moedige gedachten, en in de natuur-
lyke, keurlyke en bondige wyze van
de zelve te behandelen. Diergelyke
fchoonheden behoren tot alle talcn,'
alle tyden, en alle landenj en behagen
de goede verftanden en dc verhevene
zielen van de gehele wereldt even zeer,
Daar worden verfcheide tegenwer- £<rA
pingen gemaakt tegen de Telemachus. JjrrT
Voor eerft, dat zy niet in verzen ee- *•»&
r i ■ "if ichreven is. , £Tt-
De verzen zyn, volgens Arifto teles !£*•.
Dionyfiusvan HalicarnaiTen, en Stra-' *
bo, geenwezentlyk deel van hetHel-wooid
dendicht- Men kanhet in pro/a fchiy-
ven, gelyk wel Treurfpelen zonder
rym gefchreven worden. Men kan
verzen maken zonder Poezy, en ge-
heel een Dichter zyn zonder verzen te
maken. Door kunft kan men leren.
verzen maken, maar men moet een
Dichter geboren worden. Het is niet
een zeker getal noch eene gelchikte
maat van let tergrrpen, maar een leven-
dige verdichting, ftoute uitdrukkin-.
% # # # # sen <■
|
||||
VERHANDELING *a«[
gen, en de fchoonheit en verfcheiden- heit der verbeeldingen, die een gedicht maken. Het zyn de verrukking, hec vuur, de drift, de kracht, en een ik weet niet wat in de woi >rden en gedach- ten, het welkde Natuuralleenkange- ven. Alledie hoedanighedenvitfdt men in deTelcmachus. De Schryver heeft derhaiven dat gene gedaan, het welk Strabo zegt van Cadmus, Pherecydes, en Hecateus : Hy heeft de Po'ezy vol- maakt nagevolgd\alleenmet achterlating: van de maat, maar hy heeft alle andere fchoonheden van een gedicht bewaard. De la Motte zegt in zyne Lier-zang; Notre age retrouve un Homers
D ins ce Poeme falutaire Par la Vertu meme invent/', Let Nymphei de la double Cime Ne Fafranchirent de la Rime,' Qu\n faveur de la verit/. Dat is:
fiomeer herleeft in dit Gedicht,
Dat ieder opwekt tot zynplicht, En dtor de Deagtis uitgevonden ;'
,t Gefelfchaf, dat Parnas bewoont Heeft om de waarheit hem verfchoont Van aan het rym te zyn gebonden*
Dat
|
|||||
1
h6t H E L D E N D I C H f.
- Dat meer is, ik weet niet, ofde ge»-
dwongenheit van het rym en de al tc grote gezetheit op den maat in onze Europeefche gedichten, gevoegd by datvaiteen gemeten getal van voeten, de kracht en de drift van het Helden- dichc ntet veel verminderen. Om de driften wel gaande re' maken moet men menigmaalde fchikking endezamen- hangafbreken. Dat is de reden,om wel- kedeGriekenen Romeinen, die alles met levendigheit en fmaak fcrfilderden, de woorden van eenen zin door malkan- der ridden. Hunne woorden haddeii geenvafte plants. Zy fchiktendie, zo als zy wilden. De talen van' Europ'a- zyntezamengefteldvan hetLatyn, en van een mengfel van alle de onbefchaaf- de Noordfche volkeren, die het Room-- fche rykteondergebragt hebben. Die volkerenmaaktenalles, gelyk dekou- de van hunne luchtftreek, tot ys, door eene koude gefchikthei't van hunne Woordvoeging. Zy wifren niet van' die fraaie verfcheidenheit van langeen korte lettergrepen , die de tedere be- wegingen des Gemoeds zo wel riavol- - gien. Zy fpraken alles' met de zelve ftyf heir uit, enzy wiften in het eerfte van geen andere mmtklank in de woor- . #**## z den |
||||
VERHAN DELING van
den dan een mifTelyk geluidt van even-
eens eindigende woorden. Zommige Italianen en zommigeSpanjaarden heb - ben gepoogt hunne verzen te onthef- fenvanden dwang van het rym. Een Engelfch Dichter heeft daar in won- derlyk wel geflaagd, en heeft zelfmet goed gevolg in zyn taal het door mal- kander ftellen der woorden, die tot ee- nen'zin behoren, begonnen in het werk te ftellen. Miflchien zullen de Fran- fchen de eene of deandere tydt die ede- le vryheit der Grieken en Romeinen weder aannemen. Ten andere hebben zommigen,door
*®^" eene botte onwetendheit van de edele
p>'«? vryheit van het Heldendicht deTele-
diTe- roachus verweten, dat zy vol was van
Uma- misftellingen in de Tydrekening.
ch^l De Schryver van dit Gedicht heeft
alleen den Vorft der Latynfche Dich-
terennagevolgd, die wel wiftdat Dido
niet op eene en de zelve tydt met Eneas
geleefd hadt. De Pig'malion van dc
Telemachus, broeder van die Dido-, Se-
foftris, die men zegt,- dat omtrent de
zelve tydt geleeft heeft, enz. zyn niet
meer misflagen dan de misftellingen
in de Tydrekening van Virgilius.
Waarom veroordeelt men een dichter,
. . die
|
||||
het HELDENDICHT.
die zomtydsnietvoldoedt aande order
van de tydt, naardien het zomtyds fraai ftaat niet te voldoen aan de order van de Natuur ? Het zou niet geoorloofd zyn tegen eene ware gebeurtenis van oude tyden aan te gaan j maar in de verfte oudheit, waar van de Jaarboeken zo onzeker zyn, en met zo veel duifter- heit omwonden, moet men de waar- fchvnlykheit,en niet akydt de waarheit volgen. Dat is het denkbeeldt van A ri- ft oteles , door Horatius bevefligd. Zommige gefchiedenisfchryvers heb- ben gefchreven, dat Dido kuifch, en Penelope onkuifch was j en dat Helena nooit Troje noch Eneas Italie gezien hadt. Homerus en Virgilius hebben geen zwarigheit gemaakt in af te gaan van de waarheit der gefchiedenifTejOm hunne verdichtfelen bekwarnertot on- derwyzing te maken. Waarom is het den Schryver van deTelemachusniet geoorloofd de Helden van den ouden tydt, Telemachus, Sefoftris, Nellor, idomeneus, Pigmalion, en Adraftus, tot onderwyzing van een jongvorft, byeen te verzamelen, om in een en het zelve fchildery de verfcheide ken-mer- ken van goede en kwade vorftcn, wel- kerdeugden nagevolgd en welker ge- # # # * # j breken |
||||
VERHANDELING van
breken vermyd moelten worden, uic te drukken. Derde • fen derden vindt men'erwat opte •Jo- zeggen, dat de_3chryver vande'I ele- t'"& machusin zynGedicht het geval van de <t,Tt. liefdehandclingen vanTclemachus met 'IT Calypfo en met Eucharis, en andere diergelyke befchryvingen , die al te verliefd fchynen, gevoegd heeit. Am- Hetbefte antwoordt op dezetegen- *° werpirig is de uitwei king, die te Tele* machus gehadt heeft op het hertevan dcnvorft, voorwelken zy gefchreven was. Perionenvan eenlagen ftaatheb- bendezelve nbodzakelykheit niet van pphunhoedetezyn tegen deklippcn, voor welkede verheven ftaat en het ge- zagdiegenebloot ftellen, die gcfcbikc zyn om te regeren Indien onze Dich- ter gefchreven hadt vooricmandt, die zyn levenonbekend hadtnjoetendbor- brengen, zo zouden die befchryvingen hem zo noodzakely k niet geweeft zyn. MaarvooreenjongVorft,inhet mid- devaneenhof, daarde liefdehandelin- £en voor wellevendheid' gehouden frierden, daar iedervoorvverp zonder twyffel nieuwc begeerte tot welluft ontftak, en daar alles, wat hem om- nngde, alleen bezig was om hem te |
||||
fcet HELDENDICHT.
verleiden} voor zoeenVorft, zeg ik, was niets noodzakelyker dan hem met diebeminnelykefchaamte,met dieon- berifpelykheitendiewyshe t, die men inde Telemachusvindt,alle de verlei- dende omwegen vaneenedwazeliefde voor te ftellen : hem dat gebrek af te fchilderen in des zelfs ingebeelde fchoonheit, om hem naderhandt de wezentlyke affchuwelykheit van het zelve voor te ftellen: hem de ganfebe diepte van den afgrondt te tonen, om hem te beletten daar in te vallcn, en om hem zelf te doen afgaan van de kant van eene zo afgryflelyke fteilte. Het was derhalven eene wysheit, onzen Schryver waardig, dat hy door het Verdichtfel van Calypfo zynen leerling op zyn hoedeleerde zyn tegen de dwaze drift en van de jeugt; en hem in de ge^ fchiedenifle van Antiope een voor- beeldt van een kuiflcheen wettige lief- de te geven. Hy vertoont ons, met die gemoedsdrift ons zo voor te ftellen ,nu als eenezwakheit,die een groot herte or.waardig is, en dan als eene deugt, die een Heldt betaamt, dat de liefde niet beneden de voortreffelykheit van het Heldendicht is, en vereenigt daar door de tedere liefdehandelingen der ##**# a he- |
||||
VERHANDELING v*«
hedendaagfche Romannen met de Hel- den-deugden van de oude Dichtkunde. vitr.u Xen vierde zyn zommigen van ge- iutrT dachten, datdeSchryvervandeTele- p,n? machus zyne itoffe al te zeer uitput ^Tr^-door de overvloedt ende rykdom van 'cZT zynvefftandt. Hyzegtalles, en laat niets overig om te denken voor andere. Hy ftelt als Homerus, de natuur geheel en al voor oogen. Men maakt meer werkvaneenichryver, die, alsHora- tius, veel zegt in weinig woorden, en den lezer het vermaak geeft van de om- itandigheden zelf na te fporen. Ant. Het is waar, datde inbeelding niets wooid j<an bydoen by de fchilderyen van on- ' ' zen Dichterjmaar het veritandt, zyne denkbeelden volgende, oopent zich en ih-ekt zich wyder uit. Als het alleen op het fchilderen aankomt, zyn zynebeeL- tenhTenvolmaakt, en niets ontbreekt 'eraan. Alshy onderwyzen moet, zyri zyne voorftellingen vruchtbaar , en men ontdekt daar eene ongemete uitge-> ftrektheit van gedachten, die men aan- ftondsniet ontdekt i en die hy zelf door il zynewelfprekendheit nietuitdrukt. Hy laat niets overig voor de verbeel- ding, maar oneindig veel voor dege- dachcen. Datkwamovereenmetden aardt
|
|||||
_
|
|||||
het HELD END TCHT.
aardt van den Vorft, voor wien alleen
dit werk gemaakt is Men ontdekte hi hem, niettegenftaande zyne jonkheit, eene vruchtbare en gelukkigeverbeel- ding, en een verheven en uitgeftrekt veritandr, dat hem gevociig deedt aan- gedaan worden door de fraaieplaatfcn vanHomeruscn Virgilius.Dicuitmun- tende i atuuilyke geneigdheit bragt den Schi yver het ontwerp van een Ge- dichr, dat bekwaam wasomdezelve noch beter te maken, en dat de bevalli- gehoedanigheden fco'WjSl vandeneenen als van den anderen zou hebben, in den zin Die overvloedt van fraaie verbecl- dingen was daar wezentlyk, om de verbeelding bezig te hoiiden, om de fmaak van den Vorft te vormen* en om hem de vryheit te geven om zich, alsuit zich zelr, meefterte maken vari de waarheden, die voor zyn hert ge- reedt gemaakt warcn, en om zich daar mede te voeden. Men ziet genoeg, dat die fraaiheden min zouden gekoft bebben met de zelve uit te laten dan met haar voort te brengen, en dat zy met zo veel inzicht als cervloedt vonrtvloeien, om het gecn dat de Vorft fiodig hadt, en de inzichren van den Schryver te beantwoorden. #*#*# j- Ten
|
||||
VERHANDELINGvat?
Vyfde r Tenvyfdewerpt men den Schryver
*?T ,tcgen?dat noch de Heldt noch het Ver-
pinx dichtiel van di.t Gedicht eenige betrek-
rf?T>- kinge hebben op deFranfchen. Homc-
ima- rus en Virgilius hebben de Grieken en
ih"''' Romeinendienft gedaan met dadenen
Heldcn te verkiezen uit de gefchiede?
jihTe van hun landt.
Ant- Zo deSchryverdeFranfchen in het
word JjyZonder wel niet verplicht heeft, zo
heeft hy meer gedaan, met het ganfche
menfchelyke geflacht te verplichten.
Zyn ontwerp is noch veel groter dan
dat van een van beide van die twee oude
Dichters Het is meerallemenfchente
z,amenteonderwyzen,dan zyne lefTen
aaneenbyzonder landt tebepalen. De
eigenliefde wil, dat men alles tot haar
te huis brengt, en zy wordt zelf ge von-
clen in de liefde tot het Vaderlandt,maar
eene edelmoedige zielmoetverderuit-
ziende inzichten hebben.
Voor het overige, hoe groot een be-
lang heeft Vrankryk niet gehadt in een werk j dat zobekwaarn was omeen ko- ning te vormen, die haar te eeniger rydt ;tou regeren vojgens haar nooddruft en verlangen,als.een vadervan de onder- danen, en als een Chriftelyke Heldt ? Het geen men van dien Vorfl: gezieri heeft,
|
||||
het HELDENDICHT.
heeft, gaf hoop en dc eerftelingen van dat toekomende geluk.De geburen van Vrankryk namen reeds deel daar aan, als aan een algemeen geluk. Het Ver-s dichtfel van den Griekfchen Vorft wierdt de gefchiedenis van den Frank fchen Vorft. De Schryver hadteenzuiverder in?
zichtdanaan zyne landgenoten te be- hagen j hy wilde hen buiten hun weterj dienft doen met iets toe tebrengen om voor hen een Vorft te vormen,die zelf in de fpelen van zyne jeugt geboren fcheenom zyn volk metvoorfpoedt en juifter te vervullen- Oat hooggeboren kindt hadt genegenhcit voor de Ver- dichtfelen en voor de Dichtkundige ^ Gefchiedeniflen. Met diefmaukmoeu; voordcel gedaan worden, men mocft in het gene dat hy wezentlyk en fchoon oordeelde,het eenvoudige en het verhe- vcnedoenzien, en hemdaden indruk- ken, die betrekkelyk zyn op de algeme- ne beginfelen, en welke hem konden op zynehoede doen zyn tegen degevaren, die de zeer hoge geboorte en de op- permacht vergefelfchappert. Met dat inzichtwareneenGriekfch
-Heldt, een Gedicht, volgens Ho^
jnerus enVirgilius gemaakt,de gefehie^:
T;; de-
|
||||
VERHANDELING van
denifTen van vreitide landen, oude ty-
den en daden,volkomentlyk bek waam, cnmiflchicn heteenige middelomden Schryver in voile vryheit te ftellen van metwaarheitenkracht allede klippen te fchilderen, diedeoppermachten in al de aaneenfchakeling van ecuwen dreigen. Door een natuurlyk en noodzakelyk
gevolggebeurt het, dat die algemene •waarheden menigmaal betrekkclyk zyntotgcfchiedeniffen van dezentydt en tot tegenwoordige omftandighe- den. Dieverdichtfelen, onafhankelyk vanalletoepafling, en gefchikt om de kindsheitvanden jongen Vorftte vor- men, behelzen leflen voor allede oo- genblikken van zyn leven. Die toepailelykheit van algemene
zcdenleflen op allerhande foorten van omftandigheden maakt?dat men zich yerwonderen moet over de vruchtbaar- hcit, dicpzinftigheit eq wysheit van den Schiy ver; maar zy verfchoont de onrechtvaardigheit zyner vyanden nice iDeze hebben in zyne Telemachus eeni- gc hatelyke zinfpelingen getracht te vinden, en zyne veibeeldingen, zo verftandig en gematigd als zy waren, te veranderen in zeer vuile Schimp- fchrif-
|
||||
Ut HELDENDICHT.
fchriften, tegen al het gene, waar voor hy de grootite achtinge hack. Men » heeft de kenmerk^n omgekeerd, om daareen ingebeelde overeenkomitinte
vinden, en om de alleronfchuldigfte inzichtentevergiftigen.KondeSchry- ver, zonder trouwloosheit, die wezent- ]yke grondregelen van eene zo gezonde en zo bekwame Zede*en Staatkunde, \vel overgeflagen hebben, om dat de allervoorzichtigfre wyze van die uit te drukken hem niet kan befchermen te- gen de kwaadwiiligheit der vitters? Onze voortrefFelyke Schryver heeft
derhalven in zyn Gedieht de uitmun- tendfte fchoonheden der ouden veree- nigd. Hy heeft aldeverrukking en de overvloedt van Homerus, al de deftig- heit en regelmatigheit van Virgilius. Hy fchildertjgelyk de GriekfcheDich- ter, alles met kracht,1 eenvoudigheit en leven, verandering in deVerdicht- felen, verfcheidenheit in de kenmer- ken van aardt; zyne overwegingen zyn zedekundig, zyne befchryvingen le- vend, zyn gedachten vruchtbaar door al dat fchone vuur, hec welk de na- tuur alleen kan geven. Hy bewaart, gelyk de Latynfche Dichter, volko- ihcntlyk- ferel <ie eenheit vande Daadt, « de |
||||
VERHAND'ELING vrtii
de evenredigheit der kenmerken , de order en de regelen van de kunft:. Zyn oordeel is fcherpzinnig, en zyne ge- dachten zyn verheven, terwyl het na- tuurlyke zich vereenigt met het voor- treffelyke, en het eenvoudige met het verhevene. Overal wordt de kunft; natuur ; maar de Heldt van onzen Schryver is beter dan die van een van beidej zyne zedekunde is zuiverder,* en zyne gedachten zyn edelder. Laat cms uit dit alles befluiten, datde Schry- ver van de Telemachus door dit Ge-, dicht getoont heeft, dat de Franfche landaard bevatbaar is van alle de te- dcrheit derGrieken, en alle de groot- fche gedachten der Romeinen. De lof van den Schryver is die van zyne Landgenoten. E I N D E.
i • ■
- ',
I - t.
k6rv
|
||||
KORTE ItfHOCJDT
Der .
BOEKEN.
/. Telernachus konti in het eilandt van Calypfo eft-
vefhaalt zyne gevallen aan die Godmne.
If.Verhaal van zyne gevallen enjlaverny mEgyptei- III. Verhaal van zyne komji tt Tyrus, engevallett
. ■ aldaar. IV. Verhaal van degevallen van Tyrus af, tot de
komft in het eilandt Creta.
V. Verhaal van degevallen van ldomeneus, en de
/pelen in Crettf aangefteld, tot verkiezing.
van een honing. VI. Verbftal van verder gevallen tot de komft in) •
het eilandt van Calypfo.
VII. Vervolg der gevallen tot de ontkoniing van
Telernachus uit dat eilandt.
VIII. Adoam verhaalt aan Telernachus de zakett
van Tyrus en maakt eene bejchryving van Betica. IX. Komft van Telernachus te Salentum'by Idome-
neus.
X. 0 or log tujjchtn ldomeneus en de Manduriers.
XI. Vrede en verbondt van ldomeneus met de Man-
duriers. .
XII. Telernachus trekt ten oorlog tegen de Dau-
niers, en Mentor onderwyft ldomeneus in
de regeringkunde. XIII. Gevallen van Proiefilaus en Timocrates.
XIV. Valvan Protefilaus en terugkomft van Tt*
mocrates.
XV- PhiloSletes verhaalt zyne gevallen aan Tele- rnachus. 2 3 XVI. Ver- |
||||
KORTE INHOUDT.
XVL Verfchil tuffichen Telemachus en Hifpiat)
en aanval der Dauniers.
XVII. Gevecht tuflchen de Bondgenoten en de Dauniers.
XVIII- Telemacktts zoekt zynenvader in bet c«. deraardfcbe ryk.
XIX. Vervolg van bet gene by daargez'en heeft,
en wederkomfl, in bet hger.
XX. Gevallen in bet teger, en gevecht, waar in
Telemachus 4 draft us overwiut.
XXI. Een nieuwe hming aan de Dauniers gege~
ven, en komjl van Diomedes in Italie.
XXII. IVederkomft vanTclemacbus te Salentumt
i en zyne iiefde vow A/.tiope. XXIII. Verier gevallen aidtar, en vertrei naar
Ithaca. XXW. Telemachus ontmoet zynen vader zonder-
fern te kcn-aen , Minerva verlaat hempen by komt te Itbaea aan. |
|||||||
DE
|
|||||||
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone 'van Vljffes%
|
||||
Jl/.,JZ:
|
|||
I N H O U D T
|
||||||
VAN
HET EERSTE BOEK. Telemachns zoon van UlyfTes ge-
leidt zynde van Minerva onder de gedaante van Mentor , komt, na fchipbreuk geleden te hebben, aen bet ei- landt van de Godinne Calypfo, die noch treurig was om bet vertrek van Ulyf. fes. 'De Go din ontfangt hem gunjlig, krygt genegenheit voor hem , biedp hem de onjierffelykheit aan^ en vraagt hem naar zyne gevallen. Hy verhaalt haar zyne reize naar Pylos, en naar Lacedemon ,zyn fchipbreuk op dekuft van Sicilie , het gevaer, waer in hy geweeft was van opgeoffert te worden aan de gedachteniffe van Anchifes, de onderfiandt, die hy en Mentor toe- gebragt hadden aan Aceftes, in zeke- ren inv alder Bar bar en, en dezorge, we Ike die Koning droeg om zyn dienftte belonen ,gevende hen een Tyrifch [chip, om weder naar hun vaderlandt te keren. |
||||||
D E
|
||||||
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van 1)lyjfes.
|
||||||
HET EERSTE BOEK.
C/llypfo (a) kon lich niet vertrooften we-
gens het vertrek van UlyJJ'es: (b) in hare droefheit bevondt iy zich ongelukkig door onfterfTelyk te zyn. Haar Grotte weeVgalmde niet meer van haar gezang: de Nymphen, die haar dienden, dorften haar niet A 2 aan-
(a) Calypfo was eene Godin, eene dochtervan Atlas, of
Volgens anderen van Oceanus, en vanTethys, heerfchte oi» Jiet eilandt Ogygia, daar zy Ulyffes , die door fchipbreuk aan het eilandt geworpen was, eenigen tyit door hare lief- de als gevangen gehouden heeft. (b) Het is bekent, dat Ulyffes Koning was van het eilandt
Jthaca, dat hy Penelope tot zyne viouwe hadt, dat by zicb. fitf
|
||||||
4 Tie Gevalkn
aanfpreken;dikwilsging&yalleenwaridelenlangs
de bloemryke veld, n, die met een eeuwigdurende
lente haar < ilandt (c) omzoomden : maar deze
fchoone plaatfen, ver van hare droefheit temati-
gen .bragteu haar net droevig geheugen van Utyffes
dienzyzo menigmaal by haar gezien hadt,tebin-
nen Dikwils bleet'zy onbeweeglijk ftaan op den
oever der zee, dien zy met hare tranen bevogtigde :
louder ophouden wendde zy haar gezicht naarde
kant, daar het (chip van UiyJJ'es, de baren door-
klievende, van voor hare oogen verdwenen was.
Op het onvoorzienfte zag zy de ftukken van een
fchip,dat fchipbreuk geledenhadt,de bank en der
roejers in fpaanderen, de riemen hier en daar op een
bank verftrooit, een roer, een maft, en touw- werk
langs de kuft drijvende Daar na ontdekte zy van
verre twee menfchen, welker een besaart fcheen,
endeander; alhoewel jong, ge]eeknaarC//yA/*.r.
Hy vertoonde deszelfs lieflijkheit en fierheit, met
deszelfs gedaante , en grootmoedige tredt. De
Godinwierdtgewaar, dathetTelemachui was,de
zoon
als zot aanftelde ora niet genoodzaakt te worden om met
de andere Griekkhe Vorften naar Troje te trekken , dat Talamedes zyne veinzery ontdekte , en dat hy genoodzaakt wierdt met de andeien naar Ttoje te retzen , om die ftadt te helpen verovcren. Na dat die ftadt ingenomen was zworf hy den tydt van tien jaren van het eene landt naat het andere , zonder Ithaca te k nnen wedervinuen. Een gedeelte van dien tydt heeft hy toegebragr by Calypfo , die hem eindelyk , op order van Jupiter,moeftlaten vertiekken (c) OgySie> gelegc« in de Aufonifche zee niet verre var! den uithoek Laciniiim. Ulyfies zelf befchrvft het kortelyk by Homers in zyn VII. Boek. v. 2+4. Zeker eilandt , zee* hy> Ogygiatjenaamt, legt niet verre van hier, daar de lole |
|||||||||||
en fchone Calypfo, dochter van Atlas ,woont,zonder eenie
gefellchap noch van Goden noch van menfchen , enz In het vyfde boek nochtans fpreekt Homerus zelf van demaa&i den,, die met haar op Ijet eilandt woonden, a" |
|||||||||||
--------
(
van Telemachus. I. Boek. 5-
2oon van dien helt. MaaralhoeweldeGodenalle
andere menfchen in keun'iife zeer vme te boven gaan, echter kon zy niet ontdekken, wie deze eer- waardige man was. die Telemachus vergefelfchap- re. 'tis om dat deopper Godenvoorden minde- ren verbergen,al wat zv willen; en Minerva,die Telemachus (d ' vergefelfchapte onder de gedaante van Mentor, wilde van Calypfo niet gekent zijn. Ondertufrchen was Calypfo verheugt, wegens de fchipbreuk , die den zone van UhJJ'es, zo gelijk- vormig aan zijn vader,in haar eilandt bragt. Zy naderdetothem;enz >nder fchijn temakenvan te weten wie hy was: Waar komt zeide zy, u deze ftoucheit van in dit mijn eilandt voet aan landt te ze'ten vandaan? wetet,gy johge vremdeling,dat men niet ftraffeloos in mim rijk komt. Onder deze dreigende woorden zocht zy debiijdfchap van haar herte; die tegen haar wil en dank in haar aange- zichteuitblonk, te verbergen. Telemachus antwoordde : O gy ! wie gy ook
moogtzijn, of (tertfelick,of eeneGodin (alhoe- wel men op het aanzien van u, u niet dan voor eene Godheit kan houden ) zoudt gy ongevoelig zijn over het ongeluk van een zoon . dien gy zijn vader, ter genade van de winden en baren zoekende, hebt zien fchipbreuk lijden tegens uweklippen ? Wie is dan uw vader, dien gy zoekt,vraagdedeGodin? A3 Hy (d) Mentor was eigentlyk een goed vriendt van Ulyffes,-
den welken hy van huis reizende de zorg over zyn huisge- zin, en over Telemachus in hetbyzonder, aanbevolen hadt.. Telemachus van huis reizende om zynen vader op te zoe- ken, hadt Minerva , onder de gedaante van Mentor, zich by hem gevoegt; .en overal , daar in dit weik van Mentor gefproken wotdt , moet men by gevolg het ooge he ben op Minerva , die Telemachus joadej; dat hy Uaai kent, geduiig ondcrwyft. |
||||
6 *De Gev alien.
Hy wordt UlyJJ'es genaamt, zeide Tekmachus j
en is een der koningen, dienaeen belegeringvan
tienjarenhet beroemdeTrojeheeftverwoeft. Zi]n
naam is vermaart geweeft door ganfch Grieken-
landt en geheel AJie door zijne dapperheit in het
ftrijden, en noch meer door zijne wijsheit in dc
raadsvergaderingen. Tegenwoordig zwervende
over de ganfche uitgeftrektheit der zeen. dborkruifl
hy de vreeffelijkfte klippen. Zijn vaderlandc fchijnt
voor hem te viuchten, Penelope zijn gemalin, en ik,
die zijn zoon ben, hebben de hoop verloren van
hem ooit weder te zullen zien. Ik lope dezelve
gevaren als hy, om te vernemen waar hy is Maar,
wat zegg'ik ! miffchien is hy tegenwoordig al be-
gravenindediepe afgronden der zee. Hebtmede-
iijden met onze ongevallen,en zo gy, o Godin!
weet, wat hct noodlot befchoren heeft, om oiUtyf-
fes te bewaren, of te verderveti ,verwaardigt zijn
zoon Tekmachus, dat gy hem daar kenm's van geeft.
Calypfi verwondert, en bewogen van in zo jon-
gejarenzoveel wijsheit en wellprekendheit (i)re
zienentevinden,kon hare oogen niet vertadigen
met hem teaanfehouwen, en bleef in ftiizwijgend-
heit
(t) Gelyk dit werk ten eene male toepaffelyk is , zo
sdet men hiei, in het voorby gaan, kottelyk afgefchetft de giote deugden van den hertog van Burgundie , die in het levendigfte van zyne Jeugt reeds zo veel wysheit en voor- zichtigheit in zyn gedrag vertoonde , dat men niet kon twyffelen, of hy zou te eeniget tydt een volmaakt votft worden. Zyn naam was Lodewyk, even als die van den. Koning zyn grootvader ; en hy is Dauphyn van Vrankryk geweett na de doodt van den Dauphyn zyn vader. Hy vrierdt geborenden fi. Auguftus des jaars 1682. en ftierf den 18. February 1711. in den ouderdo.m van 29. jaren. Dit gantfche werk is gefchreven om liem de gronden van eene uitrmmtende wysheit , vooiftchtigheit, en zedekundc in te boezemen. j- |
||||
van Telemachus. I. Boek. 5
fceic opgetogen. Eindelijk zeidc 2y tegenhem:
Telemachus , wy zullen u benefit geven van het geea uw vader overgekomen is, maardegefchiede- nis daar van is lang 't Is tijdt, dat gy u verfnTcht vanaluwenarbe'tdt,komt inmijne vcrblijfplaats, daar ik u als mini zoon /.alontrangen; komt,gy zult my tot troofl vevftrekken in deze eenzaam- heit; en ik zal u gcluk bevorderen, zogyanders u daar van weet te bedicnen. Telemachus volgde dcGodinne, omringt door
eene meenigte van jonge Nymphen, daar zy met het ganfche hooft boven uit ftak , even als een grote eikeboom in een bofch zi'chmetzijnedikke takken verheft boven al het ander geboomte, dat hem omringt. Hy verwonderde zich over den luifter harer fchoonheit; over het rijke purper van haar lange en zwaijende rok; over haar van achte- ren onachtzaam,maargeeftigopgebonden haairen; over het vuur, dat haar ten oogen uitftraa]de,en over de zedigheit, die deze levendigheit matigde. Mentor, wiens nedergeflagene oogen eenezedige ftilzwijgendheit bewaarden , volgde Telemachus. Men kwarn aan den ingang der Grutte van Calypfa, daar Telemachus verbaau (tondt,van in fchijn van eene boerfche eenvoudigheit, tezien al het geene de oogen kon verlulligen. Het is wel waar, dat men daar noch gout,noch zilver,nochmarmer,noch pilaren , noch tafereelen , noch beelden zag; maar deze Grotte was in een rots met bogen vol van hoorntjes enfchelpen uitgehouwen; zy was, alsmeteentapijt,behangenmet een jongeri wijn- gaart,welke zijnbuigzame ranken gelijkelijkvan alle kanten verfpreidde. De aangename zuide- winden bewaarden in deze pla3ts eene liefTelijke koelte, niet tegenftaande debraudende ftralen der A 4 zon- |
||||
8 Tie Gevallett
2onne. Defonteinen vloeijendemet eenfcacht ge«f
rui fch over de velden, met amaranthen en v i oletteti
bezaait, maakten op verfcheide plaatfen baden,
•lo klaar enzuiver alskriftaljduizent opkomende
bloemen fchakeerdeu het grocne behangfel, waar
mede de Grotte omhangen was; daar nevens was
een bofch van dat foort van dichte boomen , die
guide appelen voortbrengen, en welker bloeifel,
dat zich alle jaarltonden vernieuwt, de aange-
naamfte geurvanallerlei reukwerk van zich geeft.
3Dit bofch fcheendeze fchone velden tebekronen,
en vertoonde eene nacht, daar deftralen derzonne
niet kondendoordringen.Menhoorde daar nooit
iets anders dan het gezang der vogelen,of hetge^
ruifch van eene waterbeek ; die at'ftortende van eene
hoogerots,met grotewaterbellen vol fchuim ne-
dervii, en zich over het ganfche veldt verfpreidde*
De Grotte van de Godinne was op het hangen
van een hcuvel, van waar men de zee ontdekte,
meenigmaal zoo klaar en ftil als ys , zomtijds
krachtig tegen de rotfen aangebotft, daar zy zich,
al zuchtende,enhaar woeftegolvenalsbergen tot
inde lucht verherlende, tegen verbrak. Aan de
andere kant zag men een rivier, daar zich eenige
eilandcn, beplanr metbloeiendelinde-enhoge po-
pulierbomen, die hunne hoogmoedige toppen in
de wolken verheften, vormden. De verfcheide
beekjes, die deze eilanden uitmaakten , fchenen
langs het velt te fpelerijeenigcdreven huiine klare
waterenmet grootefnelheitvoort,andere hadden
een zachtcn en byna llilftaanden ftroom , en
iommige kwamen. na een langen omloop, weder
op hunne oude plaats ,alsom weder naar hunnen
oorfpronk te kereu, en fchenen die bekoorlijke
bporden nict te kunnen verlaten. Van verreza#
meq
|
||||
i n<'i< . ■ C ■
|
||||
lilcmaehus i'eriTiia/tzjfne^cra//cn aatv CaUpso
|
||||
van Telemachus. I. Boek. 9
men heuvelen en bergen, die zich in de wolken vef-
loren,enwelker vremde gedaante een gewenfcht gezichteinde voor hetgezichtvormde. Deze om- leggende bcrgen waren bedekt met groene wijn- gaard ranken , die kranswijze nedcrhongen ; de druif, meer gliniterende dan het purper,kon zich niet verbergen onderdedikkeb!aderen,ende wijn- gaart was overladen van zijnevruchten. De vijge- boom,olijf\granaat,enalleanderebomenbedek- ten het velt, en maakten'er een grooten tuin van. Calypfo aan Telemachus alle deze natuurlijke fchoonheden vertoond hebbende, zeide tegen hern: Zet u neder, uw gewaadt en klederen zij n nat, 't is tijdt,dat gy die verwiflclt, vervolgens zullen wy weder by u komen ,en ik zal u gefchiedeniflen ver- halen, daar uw hert door zal getroften worden. Terzelvertijdtdeedtzy hem en Mentor gaan in de geheimlle en argezonderfteplaats eener Grotte, ge- legen naalt die, daar de Godinne haar verblijf hadt. DeNympbeu hadden de zorge gehadt,om in die plaats een groot vuur van cederhout aah te ftoken, waar van de liefFelijke reuk zich aan alle kanten verfpreidde, en zy hadden daar klederen voor deze nieuwe gaften gclaten. 1 elemuchus, fciende dat men een onderkleedt van fijne wolle, welker witheitdie van de fneeuw verdoofde, en een rok van purper,met gout geborduurt, voor hem gefchikt hadt,fchiep daar het vermaak in ,dat na- tuurlijk is in een jongman, deze kolrelijkheit be- fchouwende. ■ Mentor zeide tegen hem op eene deftige wyze:
Zijn dit , 6 Tde^achus , dan de overwegingen, diehethertevanden zone van Ulyfes moeten bezig houden?Denkt veel eer om den goeden naam van u- wen vader te onderfteunen, en om het geva!,'t geen A s uver- |
||||
io *De Gevalien
u vervolgt, te overwinnen. Een jongeling, die
gaarne zich grootfch, als eene vrouwe optooir, is de wijsheyten rocmonwaardig. Deroeniwordtniet gcgeven dan aan een hert,'t welk ongemak kan ver- dragen, envermakelijkheden metvoetentreden. Telemachus antwoordde al zuchtende: (i) Dat
deGoden myveel eerdoeu fterven, dan dat laf-ea verwijfdheit mijn gemoet zou inncmen. Neen, neen, de zoon van Ulyjfes zal nooitoverwonnen worden door de aanlokfelen van een lafhertig en verwijr'c leven. Maar wat gunft des hemelsheeft ons na onzc fchipbreuk deze Godinne , of deze fterftl'lijke, doenvinden, die ons met weldaden ophoopt? Wacht u, antwoordde Mentor, dat zy u niet
met ongemakken overlade: vreeft hare bedrieglij- ke gedienltighedcn meer dan de klippen, die uw fchip verbrijfelt hebben De fchipbreuk en de doodtzijnmindodelijk, dan dewelluften, die de deugt aantalten. Wacht u wel van te geloven, 'tgeenzyuzal verhalen. Dejeugtis laatdunkend, en be! ooft zich alles van haar eigen zelf, en hoe zwak ook, gelooft zy, dat zy alles verrnag , en niets te vrezen heeft; zy is #oed van vertrouwen zonder eenige voorzorge. Wacht a , dat gy niet luiltert naar de liefFelijke en vleijende woorden van Calypfo, die uw gemocdt zul'en bekruipen als een Jiang ondcr debloemen.Vrees voorditverborgen vergif; mistrouw u cigen zclf, en let altijdt op mijnen raadt. Ver-
' (2) Al wat Telemachus hier zegt , is als of het van den
Hertogh van Burguudie gezegt was. Die Vorft was van eene zo ftienge en gezette wysheit , dat de koning zyn grootvadei hem vreesde, en het voor hem zocht te verbet- gen, als hy eenige onmatige onkoften tot voldoeniug vtt| zyn pracht en diiften wilde doen. |
||||
Van Telemachus. I. Boek. 11
Vervolgenskeerdenzy wcdcr naar Calypfe, die
hen verwachte. De Nymphen met haar hangende haairvlechten, enwitte klederen,zetten terltondc een eenvoudige,maar wegens deimaakennetheit uitncmendemaaltijdt op. Men aag daar geen an- der vleeichdanvanvogelen,diezy met netten ge- vangenhadden,or'van beelten, die zy op de jagt met hare pijlen (doori"choten haddeu ; een wijn zachter dan AWiarvloeidc uit grote zilvere vaten in goude met bloemen vercierde fchalen. Men bragt alle vrucnten, die de lentetijdt belooft, en de herfYt over het aardrijd verfpreidt, in mandekens op de tafel. Ter zelvetijdt begonden vier jonge Nymphen op te zingen; zy heften aan met het ge- Vecht der Goden tegen de reuzen ; naderhandtde liefde van 'Jupiter en Seme/e, de geboorte van Bacchus, en zijn opvoeding onderhetbeleidt van den ouden SUenus, den loop van Uippomenes en Ataiame, die overwonnen wierdt door middel van goude appelen, uitdentuinder/Zf/^^r/Wcxgeplukt. Eindelijk wierdt ook de oorlog van Troje opgezon- gen; de ftrijdenvmUlyJ/'esen zijne wijsheitwier- den tot den hemel verneven. De eerfte der Nym- phen, Leucothoegenaamt, paarde het geluit van haar lier met de lieffelijke (temme van alledean- dere. Wanneer lelemachns deu naam van zijnen vader hoorde, gaven de traiien , die langs zijne wangen rolden , een nieuwen Juifter aan zijne fchoonheit. Maar alzo Ca/ypfo bemerkte , dat hy Diet kon eeten , en met droefheit bevangen was, gaf zy aan haar Nymphen een teken; en terftondt zong men vanhetgevechtderCw^artfa met de Lapithen ,en deafdalinge van Orpheus tot . de ondcraardfcheGoden om zijne beminde£#r/- dice van daar weder te haien. De
|
||||
l£ *De Cevalien
De maaltijdt geeind'gt zijnde, voegde de Go-
din zich by Telemachus, en fprak hem dus aan: Gy ziet, zoon van den groten Ulyfl'es , met wat gunft ik u hier ontfang ; ik ben onfrerffelijk. Geen fterfrelijk menfeh kan in dit eilandt komen, londer geftraft te worden over zijne onbedacht- zaamheit; en aw ichipbreuk zelf zou u vanmijn toorn niet bevrijden, zo ik u anderszins niet be- minde. Uw vader heeft het zelve geluk als gy gehadt , maar eilaas ! hy heeft'er zijn voordeel niet rnede weten te doen. Ik hebb' hem langen tijdt in dit eilandt b.waart : 't heeft niet dan aan hem geftaan, om hier met my in een ftaat van onlterftelijkheit te leven ; maar de verblinde drift van zijn elendig vaderlandt wederom te willen iien, heeft hem al deze voordelen doen verwer- pen(e). Gy ziet, wat hy al verloren heeft,om Ithaca, 'tgeenhy niet heeft kunnen weder zien. Hy wilde my verlaten, en hy vertrok , maar ik ben gewroken door het onweir. Zijn fchip,na het fpeeltuig der winden ^eweeft te zijn,is in de golven der zee begraven. Doedt uw voordeel met 200 droevig een voorbeeldt. Na zijn fchipbrenk hebt gy niet te hopen,dat gy hem ooit weder zult lien, of na hem regeren in het eilandt Ithaca. Trooft u, dat gy hem verloren hebt , dewijl gy eeneGodheitgereed om u gelukkigtemaken,ge- Vonden hebt , en een koningrijk , 't geen.zy a aanbkdt. By deze woorden voegde de Godinne eene
(e) De liefde tot zyne Gemalinne Tcnelope , en de zorg
om eens weder n zyn eigen landt te regeren deedt hem alle voorflellingen van Calypfo verachtcn. Te meeromdat hy wel ?ag , dat hy by haar zonder roem en onbekend zou hebben moeten leven , waar vooi de heldctt van dies, tydt sen affcluik geaadt hebben. |
||||
van Telcmachus. I. Boek. 13
eene lan?;e reden , om te tonen , hoe gelukkfg
Ulyjfes by haar zou geweeft zijn, Zy verhaaide 2i"j n ongevallen inhet hoi van den Cyclops Pviyphe- mns (f), en by Antif hates koning der Le/trjgo~ fliers (g). Ook vergat zy niet, 'tgeen hem over- gekomenwasinheteilandt van Circe ,dochterder 2onne(,h), en wat gevaar hy gelopcn hadt tuf- fcheix
(f) Men vindt de befchrvving van dat hoi in het IX.
Boek der Odyffea, daar men ziet , dat Polyphemus Ulyfles met zyne metgezellen in het zelve opgefloten hieldt , en, dat hy 'er zomtijds een van opat. De Grieken namen hun flag waai, en ftaken Polyphemus zijn een oog , het welk hy midden in het voorhooft hadt ftaan , met een pyl uit. Naderhant geraakten zy alle uit het hoi op eene kluchtigc wijze. De reus zat aan den ingang, en alzo hy een fchaap- herder was , liepen zijne fchapen het hoi in en uit. Zo haaft als hy eenig gerucht ge-vaar wierdt , greep hy toe by- den talt, en als hy vvol vatte, trok hy zyne handen te lug. De Grieken widen zich zehen onder aan de fterkfte ram- men vaft te maken , en lieten zich alzo uit het hoi dragen. Zie Virgilius in zyn III. boek van de Eneis ; en Ovidius in het XIV. det Herfcheppinge. (g) Deze Leftrygonen waren menfchen-eerers in Italic,
ter plaatfe daar naderhant de ftadt Formic gelegcn heeft. Ulyfles daar aan landt gekomen zynde zondt drie van zyn volk om te vernemen , in wat landt zy waren. Deze ver- vielen in handen van Antiphates, die'ereen van verfcheurde. De twee andere raakten met moeite wedei aan de fchepen. Antiphates vervolgde hen met de zyne , en viel zo heftig aan op de fchepen , dat die alle in den grondt geboort wier- den, uitgezondert dat (chip,op het welke Ulyfles met eenige " der voornaamfte Grieken was. Hy verhaalt dat zelf by Ovid, in het XIV. boek der Herfcheppinge. (h) Circe was de dochter van de Zon, en de Nymph,
Terfe, of Afterope. Apollo , dat is de Zon haar vader, voerde haar uit Sarmatie naar Italie. Zy zette zich neder omtrent den berg , die naar haren naam Circeus genaamt wierdt; en die opde fclieiding van het oudeLatiumlegt. Zy was, gelyk andere vrouwen van Sarmatie, eene toveres en giftmengfter, waar toe de kruiden op den gezegden berg waffende, haar wel te pafle kwamen. Toen Ulyfles , het welk Homerus in zyn X. boek verhaalt, by haar gekomen wat, veiauderdc zy zyne metgezellen in vwkens, maat hy |
||||
'
|
|||||||||||
Ik Gevallen
|
|||||||||||
H
|
|||||||||||
fchen Scylla en Charybdis (i). Zy vertegenwoof-
digdc hem hetlaatfte onweder, 't gzmNeptumts tegen hem verwekt hadt , wanneer hy van haar vertrok, willendehemdoen begrijpen, dat hy in deze fchipbreuk geblev'en was, en zy verzweeg zij- ne aankomlt in het eilandt der Pheaciers (k)- Telemachus, die zich iii het eerit al te ligt aati
deblijdfchap overgegeven hadt , om dat hy dus heerlijk vaaCalypjfb ontfangen was,erkende ein- delijk hare arghftigheit , en de wijsheit van den rar.dt, dien Mentor hem zo even gegeven hadt. Hy antwoordde metweinigwoorden: OGodin- ne, houdt my mijne droefheit ten befte ; tegen- woordig kan my dit niet dan fmerten barcn: lig- telijkzalikinhet gevolg meerkracht hebben, om in het geluk , 't geen gy my aanbiedt, fmaak te krij- gen;laat my tegen woordigmijn vader befchreien. Gy
de wortei Moly van Mercurius bekomen hebbende, kon zy
hem zelf niet befchadigen. Naderhant heeft zy de metge- fellen van Ulyffes weder in menfchen vetandert. Hy zelf bleef ecnigen tydt by haat , en teelde twee zonen , welker cen Telegonus genaamt, hem naderhant omgebragt heeft; Tan den anderen, Aufones genaamt, heeft Italie den naam. van Aufonie gehadt. (i) Scylla en Charybdis waien, naar het zeggen van Ho-
merus in zyn XII. Virgilius in zyn 111. en Ovidius in zyn VII. boek, twee zeer gevaarlyke klippen in de zee-engte tuflchen Sicilie en Italie. De zee liepdaar zeer fterk, en die twee klippen, of veel eer wangedrochtelyke vrouwen, ruk- ten de fchepen na zich, en deden de zelve fchipbreuk lydenj waar na al het volk van zee-monfters verflonden wierdt. Scylla rukte zes medemakkers van Ulyffes uit de fchepen, en wierp die tegen de klippen in het aanzien van alle de Grieken. (k) Het eilandt wierdt toen Pheacia, naderhant Corcyra,'
nu Corfu genaamt. Ulyffes wierdt daar, na fchipbreuk ge- Jeden te hebben, geborgen en wel ontfangen. Dat volk voer meeft ter zee, en was derhalven door den koophandel ryk. geworden, gelyk hun eilandt ook van wegen zyne vruchs* abaarheit by veifcheide oude fchryveien geioemt wordt, |
|||||||||||
van Telemachus. I. Boek. tf
Gy weet beter dan ik , hoe teer hy verdient be-
fchreid te zijn. / Calypfo dorfttoenmaals hem niet langer laftig
vallen, zelf veinfde zy deel in zyne droefheit te nemen, en zich mededogende over Uhffeste to- nen : maarzyvroeghem,omdes te beter de mid- delen te kennen,om hec gemoedt van den jongeling te raken, op wat wijze hy fchipbreuk geleden hadr, en door wat gevallen hy op harekuften gekomen was. Het verhaal mijner ongevallen, zeidehy, zou te lang zijn. Neen, neen antwoordezy ,ik ben begeerigomdieteweten. Haaft u om my die te vertellen. Zy hieldt langen tijdt daar op aan. Eindelijk konhy haar niet tegenftaan, en fprak op deze wijze. Ik was vznltbaca vertrokken om by de andere
koningen, wedergekeert van de belegering van T'roje, te vernemen naar ecnige tij ding van mij n va- der. De minnaars van mijne moeder Penelope (1) waren verbaaft wegens mijn vertrek; ik, ken- nende hunne trouloosheit ,droeg zorge,dat voor hen te verbergen; Nejlor (m), dien ik te Pylos zap,
(1) De vrijers van Penelope zyn byna van alle de oude
Tabel-fchrijversaangehaalt. Onder fchjjnvan haar ten huwe- lyk te verzoeken, leefden zy zeer flordig aan het hof van UlyC- ies. Penelope, niet minder kuifchals fchoon, nietwetende of haar man noch leefde , hieldt hen op onder verfcheidc ▼oorwendfelen; tot dat Ulyffes ten laatfte te huis gekomen •zynde, hen alle doodde. Daar zyn evenwel vetfcheideSchry- irers, die menen, dat Penelope den naam van kuisheit wel meeft aan de dichters fchuldii is, en dat de vryers niet alle met even grote afkerigheit van naar aangehoort zyn. (m) Neftor, de zoon van Neleus en Chloris, wordt byde
|
||||||||||
«
|
ichters zeer geroemt van wegen zyn beleidt, welfprekend-
|
|||||||||
heit, en oudetdom. Hy was alzeer oud, toen hy met de an-
dere Grieken naar Troje vertrok, en deedt zo veel om het ver- Ichil tuilclien Agamemnon en Achilles by te leggen, dat Aga- jBemnoRzeide, dat hy wdhaaft meefter vanTiojezouzyn, indletj
|
||||||||||
\6 ¥)e Gevalleit
fcag, noch Mcnalaus (n), die my binnen Lacede-*
mon met vriendfchap ontfing, widen my te zeg- gen, of miin vader noch in't leven was. Verdrie- tig van altijdtonzekerenin twijffelte leven,nam ik in deze onzekerheit het voornemen om naar Sicilie te reizen, waar heen ik gehoort hadt, dat mijn vader van de winden geflingert was. Maar de w\'p.eMe»tor, dien gy hier tegenwoordigziet, kanttezichtegcn ditlichtvaardig voornemen; aan deeene zijde hieldt hy my deCychpen, affchuwe- lijke reuzen, die de menfchen opeeten , voor,en aande andere kant de vlootvan£»M.r enderTro- janen, die ontrent deze kuften waren. GltTroja- w»,zeidehy,zijnverttoorttegenalle de Gneke», maar boven al zouden zy met vermaak hetbloedt van den zone \znUlyff~es vergieten- Keer weder, vervolgde hy, naar Ltkaca, miiichien dat uw va- der, dien de Goden beminnen, daar zo haaft zal zijn als gY ; maar zo de Goden zijn verderf be* floten hebben , en zo hy zijn vaderlandt nooic meer zal befchouwen , ten minfte behoort gy te gaan om hem te wreken, uwe moeder te verlollen, uwe wijsheit aan alle volkeren tevertonen, en aan ganfch Griekenlandt in u een koning te doen 2ien,zo waardig om te heerfchen,als oahUIy/Jes ze!f geweefl: is. Zijne woorden waren heilzaam, maar ik was nict voorzigtig genoeg, orn naar de zelve te luifteren;ikluiiterdeniet dan naar mijnei- gen
indien hytien zulkeNeftors hadt. Onze Schriiver fpreekt in
Jiet vervolg meer van hem. Het geval, dat hy hier aanraakt, fchijnt hy genomente hebben uit den brief van Penelope, die |
|||||||
de eerfte is onder de Heldinnen-brieven van Ovidius.
(n) Koning vanSparten, engemaal van Helena, diedooi
Paris gerooft wierdt, ea ajzo de ooizaak was van den T«r* jaanfehen ooilogh. |
4
|
||||||
van Telemachus. I. Boek. \y-
gen drift. De wijze Mentor beminde my tot 20
vcrre, dat hy my opeen roekelooze reize volgde, riieiktegen zijnraadtondernam; endeGoden lie- ten toe, dat ik eeil misflag begong, die dienen moeftommy van mijne inbeelding te genezen. Terwijl Telemachus fprak , bezag Calyp/b
Mentor: zy Itondt verbaait; haar dacht, dat zy ets Goddelijks in hem befpeurde: maar zy wilt haar vervvardc gcdachtenniet te ontwarren. Du* bleefzy vol vrees en wantrouwen op hut gezicht van dezen onbekendcn ; maar zy vreefde haar ont- roeringtelaten blyken. Ga voort, zeidezy tcgen Telemachus, en voldoedt mijue nieusgierigheit. Dus vervolgde Telemachus; Langen tijdthadden wyeen voorfpocdigewint
om in Sicilie te komcn; maar vervolgens benam een zwaar onweder ons het gezicht des Hemels, en wy wierden overvallen door eene groote duifter- nifle. By het licht der blixemen erkenden wy, dat andere fchepen in hec zelvegevaarwaren, en wierdenwelhaaltgewaar, dat hetde fchepen van Eneas waren. Deze hadden wy niet minder te vrezen dan de klippen. Toen begreep ik, maar te laat, het geen de drift van eene onbezonne jeugt mv verhindert hadt met aandacht te overwegen. Mentor betoonde zich in dit gevaar niet alleen ftandvaftig en onverbaaft, maar zelf blygeeltiger dan naar gewoonte. Hy fprak my moedt in't lijt. Ik gevoelde, dathymyeenebovengewonekracht byzette. Met een (til gemoedt ftelde hy order op alles, terwijl de ftuurman in verwarring was. Ik zeide-. Mijn waarde Mentor, waarom hebo' Vs. geweigert uwen raadt op te volgen ? Ben ik niet ongelukkig, dat ik mijnzelfgeloofthebb', in een v ouderdom, in welken men noch voorzigtigheit B heett |
||||
18 *De Gevalkn
heeft voor het toekomende, noch ondervinding
van het voorledene, noch bezadigdheit tot het beltieren van het tegenwoordige ? O ! indien wy ooit dit onweder ontkomen , 2al ik mij zelf mistrouwen , als mijn gevaarlijkften vyandt. Gy zijt het Mentor, dien ik altoos geloofzal geven. Mentor antwoordde daar op met een lagchie;
Ik hebb' my gewacht van u uwe misflag , die gy begaan hebt, voor oogen teftellen. 'tis ge- noeg, dat gy die gevbelt, endat die mag dienen om u op een andere tijdt bezadigder te doen zijn in uwe begeertens; maar wanneer het gevaar zal voorbyzijn, zal de laatdunkendheit rnifichienwe- deromboveh drijven. Tegenwoordigmoet men zich door moedt redden. Eer men zich in het gevaar werpt, moet men hetvoorzienenVrezen; maar als men zich daar inbevindt,is 'er niets an- ders overig, dan dat te verachten. Zijt dan een waardige zoon van UlyJJes, en betoon een hert grooter dan alle de onheilen, die u dreigen. Dc zachtmoedigheit en moedt van den wijzen
Mentor behaagden my zeer: maar ikwierdtnoch ved meerverbaaft, wanneer ik zag ,met watbe- hendigheit hy ons verlofte van de 'Trojanen. In dat oogenblik, wanneer de lucht eenigzins faegon op tehelderen, en wanneer de Trojanen onsnaby aiende, niet nagelaten zouden hebberi ons te be- kennen, bemerktehy, dat een hunner fchepen, zeer fiaar het onze gelykenende , in het onwecr van de andere afgeraakt was ; de achterfteven van dat fchip voerde een kroon van zekere bloe- men H? haafte zich om een diergelyke op ons achterfchip te ftellen , en maakte die zelf vaft metbandtjes van dezelve koleur , als die def Tro-
|
||||
van Telemacbui. I. Boek. 19
Irojanen. f Hy beval aan al onze roejers zoo
laag te bukken langs hunne banken, als hetmd- gelyk was, om aan de vyanden niet bekend te worden. Op dezewyze voerenwy door het mid- den van hunne vloot. Ons ziende, fchreeuwden zy van vreugde, als hunne metgefellen befchou- wende, die zy reeds verloren achtten: ook wier- den wy gehoodzaakt door het gewelt derzee lan- gen tydt met hun eene ftreek te houden. Ein- delyk bleven vvy wat achter, enterwyldeonftui- mige winden hendeeden afdeinzennaardekuften van Africa, deeden wy ons uiterfte beftomdooc kracht onzer riemen de nabygelegene kuft van Sictlii te bereikenv Wy landden daar ook wezentlyk aan : maar
daar wy ons naar toebegaven, was voor ons niet minder yffelyk, dan de vloot, die ons deedt vluch- ten. Wy vonden aan dezen oort van Sicilie a"n- dere Trojanen, vyanden der Grieken; daar was't, dat de oude Aceftes (o), van Traje vertrokken, het gebiedt hadt. Naaulyx hadden wyden bever gewonnen, of de inwoonders geloofden, dat wy of andere vclkeren van dat eilandt, gewapent om hen te overrompelen, waren, of wel vrem- B 2 de (1 ) Deouden hadden de gewoonte ran de achterftevens
hunnei fchepen op velerhande wyzen tevercieren.zo ten te^- ken van Godsdienftigheit, als ©m daargoedevoortekenen uit te uekkenvan een geiukkige tocht; onder andereu ook met kroontjes, gelyk uit Virgil, in zyn IV. boek van de Eneis en anderenkan bewezen worden. Derhaiven inoet het doe.i van Menjor, het welk tegenwoordig vry kluchtig zou (chynen , den lezer nietvrcemtvoorkomen. De SChryver heeft zich ge- fchlkc naar de gewoontcns der oude tyden. , t (o): Aceftes was een zoon van Crinifus , een rivier van
Siciliis, en van Egefta, een Trcjaanfche maagt. Hy heei't Mne-is en Anchiles vriendfchap bewezen , tocn zy naax ttMiG trokken, Yiri. in ktt V, B>ik.V>tr tneii. |
||||
to *De Gevallen
delingen , die kwamen om zich in hunne lan-
den neder te zetten. In den eerften aanval ver- brandden zy ons ("chip, en floegenalleonzemet- gefellen dood; zy verfchoonden niemantdanmy en Mentor , om ons aan Accftes aan tebieden, op dat hy uit ons mogt vernemen , wat onze voor- nemens waren, en waar wy van daan kwamen. Wy traden de ftadt in met de handen op den rug gebondcn, en onze doodt wierdt niet uitgeftelt, dan om ons tc doen dienen tot een fchoufpel van ecu wreed volk, als men zou weten , dat wy Grieken waren. Tcrfront wierdcn wy Acefles aangeboden, die
zijn goude fcepterin zijneham houdcnde, over de
volkeren recht oeflende,cn zich bereidde tot eene
groote offerhande. Hy vroeg ons met eene ltrenge
Item, waar wy van daan waren, en naar de oorzaak
onzer reis. Mentor haaftte zich om teantwoor-
den, en zeide tegcn hem: Wy komen van de kuflen
vanhetgroot Hefpcrie, en ons vaderlandt is niet
ver van daar: dusvermyddehytezeggen, datwy
Grieken waren. Maar Acefles, zonder hemver-
der te horen,en ons houdende voor vreemdelingen,
die hun voornemen verborgen hidden, beval, dat
menonsineennabygelegebofichagiezoubrengen,
daar wy als flaven zouden dienen onder dezulkcn,
diendezorge van zijnvee was aanbevolen. Deze
ftaat lchecn my harder dan de doodt. Ik riep:
Okoning! wilt ons veel liever doen flerven, dan
zo fmadclijk handelen; weet, datik Telemachus,
loon van den wij /.en Ulyfi'es, koning der Itbafoizen
ben; Ik zoek mijnen vadcr langs allc zeen, zo
ik hem niet kan vinden, nochinmijn vaderlandt
wederkeren, ofde flaverny ontgaan, beneemt my
een leven, dat ik niet zal kunnen vcrdragen. Naau-
1)»
|
||||
van Telemachus. I. Boek. %\
tyx hadt Ik deze woorden geuit, of het ganfeh*
volkberoerdzijnde,fchreeuwde,datmendenzoon vandien wrcden UfyJJ'es, wiens kunftenaryen de ftadt Trojen verwoeft haddcn, mocft ter doodt brengen. O 20011 van UlyJJ'es! zeide my Aceftes, ik kaa uw blocdt niet weigeren aan de fchimmen van zo vdeTrojanen, als uw vader heeft gewor- penopdeoevers van dexwarte Cocytus. Gy, en hy dieu leidt, gylieden zult fterven. Ter zelver tijdt ftelde zekere gryzaart uit den hoop den koning voor, ons te flachten op het graf van Anehifes (p), hun bloedt, zeide hy, zal de fchimmevandezen heldt zeer aangenaam zijn: Eneas zelf, wanneer hy van deze offerhande zal horen, zal gevoelig geraakt wordan, als hy zalzien, hoezeergy den genen bemint, die hem het liefue op aarde was. AI het volk keurde dezen voorflag goed; en men dacht nergens anders op, dan om ons op te offeren. Daar op voerde men ons naar het graf van Ancbifes, daar men twee al taren hadt opgerecht, daar het hei- lig offervuur op ontftoken was. Men hadt ons met bloemengekroont, en geen mededogen kon ons levenbehoeden; 't was met oris gedaan, wanneer Mentorzonder ontftelteniire den koning verzocht te fpreken, en tegen hem zeide : O Aceftes! zo het ongeval vandenjongen7V/f/M«z^2w,dienooit wapenen tegen de7Vo/'a»?»gedragen heeft, u niet aan het hcrte kan raken, ten minlte moet uw eigen B 3 aan- (p) Men heeft voorbeelden van dietyden, waar uit het
blykt, dat de overwinnaren de gewoonte hidden eenige dct voornasmftegevangenetedodenop bet graft van hnnnevrien- den. Dus wierdt Polyxena, dochter van Priamus; door Pir- rhus, zone van Achilles, op het gtafvanzyn yader gcdoodt, na dat Trojen ingenomen was door de Grieken. Servius ipreekt bredervan deze gewoonte in zyne aantekeningenove? Vjrgilius, Het graf van Anchifes was op den berg Eiix. |
|||||
-
|
|||||
it *De Gevalkn
aanbelang u ter herte gaan. De kennifle, die Ik
verkregen hebbe in de voorbeduidfelen en in dc wille der Goden, doedt my verftaan, dat gy, eer drie dagen zullen verlopen zijn,doorwoeftevol- keren zult aangetaft worden, die als een fterke ftrbom van het hoogfte der bergen zullen afkomen, om uwe ftadt te overftropmen,en uw ganfche landt teverwoeften. Haaftu omhen eenvoordeel af te Zien, brengt uw volk in de wapenen, verlieft geen oogenblikomuwmeenigvuldigvec', datgy op het veldthebt;binnen uwe miiren tebrengen. Zomijn Voorzeggtng valfch is ,zalhet unadrie dagen vry ftaan ons op te offeren;zo die in het tegendeel waar- aehtig is,zodenkt,datmenden zulken hetleven niet behoort te benemen,aan welken men het zijne verfchuldigt is. Acefies ftondt verbaaft over deze woorden, die Mentor tot hem fprak, met een ver- zekering, diergelijke hy nooit in eenig menfch ge- vonden hadt. Ik zie wel, antwoordde hy, O vreertidefing! dat de Goden, die u7.o kwalijkbe- deelt hebben van alle de goederen des gevals,u eene wijsheit hebben toegeftaan, dieonwaardeerlijker is dan alle voorfpoeden. Opdiezelve tijdt deedt hy het offer opfchorten, en ftelde met alle naarftig- heit de noodige voorzorge, om den aanval; daar Mentor hemmedegedreigi hadt,af tekereri. Men sag aan alle kantennietsandersdanbevendevrou- wen, kromme gryzaards, en kleine kinderen met de tranen in de oogen, die in de ftadt wcken. De loeijende often en blaetende fchapeu kwamen in menigte, verlatende hare vette weiden, en kun- nende geen genoegzame flailing vinden, oni zich te bergen; van alle kanten wierdt een verwardt geroep gehoort, van menfchen, die de een den ander ver- drongen,diemalkanderniet kondenverftaan, die |
||||
van Telemachus. I. Boei. 2. 3
in deze algemeene verbaaftheit een onbekende voor
hun vrient namen, en die liepen zonder te weten werwaards zy zich wilden begeven. Maar de voornaamfte der ftadt, die meenden, dat zy wy- fcer dan al de anderen waren, verbeelden zich, dat Mentor, een bedrieger was, die eene valfche yoor- zegging hadt gedaan, om zyn leventebehouden. Voor het einde van den derden dag, terwyl zy noch met deze gedachtenbezwangert waren, zag men op hetihangen der naburige bergen een dikke wolk van ftof, en vernam verder een ontallyke hoop van gewapende woefte menfchen. Het wa- ren de Himeriers, (q) een woeft volk, met de voi- le eren die het gebergte Nebrodes en den top van den Acragas bewoonden,daar een winter, die door dea zuiden wint nooit verzacht wierdt , regeerde. Zy, die deyoorzegging van Mentor hadden ver- acht, verloren hunne flaven en vee. De koning z.eide tegen Mentor: Ik vergete, datgylieden Gne- ken zyt. Onzevyanden wierden onze getrouwe vrienden; de Goden hebben u hier gezonden, om ons te behouden; ik verwacht niet minder van uwe dapperheit, dan van de wysheituwerraadt, haaft u om ons by te ftaan. Mentor betoonde in zyne oogen een iloutmoe-
digheit, die de fierfte krygsheldendeedtfidderen. By nam een fchilt,helm, zwaart, en fpeer; ftel- de de foldaten vxaAceftes inflagorder; trok voor aan, en naderde devyandeu in goede order. Aceftes, alhoewel volvanmoedt, konwegenszyn ouder- B 4 dom
(q) Deze bewoonde de ftadt Himera ten Wcften van een
livier, welke den zelven naam hadt. Dat volk heeft langen tydt magtiggeweeft, enzelfs toen hunne ftadt door Hannibal verwoeft was, hebben zy die twee jaien daai na wedei opgo bouwt aan de audeie kant v*n de livier. |
||||
a 4 1)e Gev alien
dom hem niet dan van verre volgen. Ik volgdd
hem nader by, maar kon niet op tegenzynedap* perheit; zynborftwapenfcheenin dezenftrydt net onlterffelyke fchild (r) van Pallas. De doodt doorliep alle flagordens daar zijne flagen vielen : even als een leeu uitiVr«»z;W«?,dooi'eenrazendehon- gerverteert wordende, ineenkuddevan weerloze fchapen komt. Hy verfcheurt, hy doodt, hy is bcfpatvan bloedt, en de herders, ver van dekudde te befchermen,' vluchten aT bevende, om zich voor lijn woede tc verfchuiien. Deze Barbaren, die gehoopt hadden de ftadt te
overrompelcn,wierdenzelfovervallen,en in ver^- warring gebragt. De onderdanen van /Ice/ies, aangemoedigt door net voorbeeldt en dewoorden van Mentor, betoonden groter dapperheit, dan men van hen verwagt zou hebben. Met mijil fpeer wierp ik den zoon des k onings van dit vyand- lijk volkter aarde; hy wasvan mijn ouderdom, maar groter van geftalte dan ik. Want dit volk was afkomltig van een geflagt van Reuzen, die metde Cyclopenv&n dezelve afkomft waren. Hy verachtte een vyandt, zoonmachtigals ik ; maar bonder myte verbazen door zijn vreeflijkekracht, of wildeen woeftewyzevandoen, dreef ik mijn fpeer op zijn borrt, endeedthemalftervendeeen. ftroom vanzwart bloedt uitfpuwen; nederftorten- de zocht hy my met zijn val te verpletteren; het go
(t) DatSchildt iszeervermaattbydeoude en later dichters,
en wordt van hen Egis genoemt. Virgilius belchryft het in zyn VIll Boek, als met fchubben van flangen bezet, en met gout doorwerkt. Als zy dat lchildt bewoog , viel een dodelyke fchtik opharevyanden. Zommige ftcllen hethoofdtvan Me- dufa midden op dit fchildt, maar anderezeggen.dat het hooFdt van Mednla , het welk al wie hetaanzaginfteendeedt veran- der.cn, op het borfthatnas van fall as uioct geftclt woiden. |
||||
<uan Telemachus. I. Boek. z$
geraas zijner wapenen wedergalmdetotinhetge-
bergte. lie trok zijne wapenen uit, en keerde we- der naer Acefles. iV<?#£erhebbendedevyanden ten cenemaal inwanordergebragt,hieuwhen in ftuk- ken, en vervolgdede vluchtelingencot indebof- fchagien. Een zo onverhoopte uitkomft deedt Mentor
aanzien voor een menfeh van de Goden bemint, en aangeblazen. Aceftes bewogen door eene erkente- nifle vandankbaarheit, gaf ons bericht, dat hy zeer voor ons vreesde,zo de fchepen van Eneas in Sicilie kwamen. Hy befchikteonseenfehipom zonder vertoeven naar ons landttekeren, overlaaddeons «iet gefchenken, en drong op ons vertrek, om alle
eongelukken, die hy voorzag, voorte komen; maar hy wilde ons noch ftuurman, nochroejers van zijn volk geven, uitvrees, datdieopdekuiften van Grickenlanit te veel gevaarzouden lopen. Hy gaf ons dan kooplieden van Pbenicie, die koophanS del drij vendc met alle de volkerender wereldt,niet$ te vrezen hadden ; en die het fchip van Aceftes, moellen wederbrengen,als zy ons in Ithacagebmyt hadden. Maar de Goden, die met de menfchelij- ke voornemens fpotten, bewaarden ons tot andere gevaren. Etude van bet eerjie Boek.
|
|||||
B S
|
|||||
inhoudt:
VAN
HET TWEDE BOEK. Telemachus verhaalt, dat hy in
het Tyrifche fch'tp genomen wierdt door de vloot, van Sefoitris, en gevan- kelyk naar Egypte gevoert. Hy fchil- dert de fchoonheit, afvan dat landt en de ivy she it der regering des konings van het zelve. Hy voegfer by, dat Men- tor voor Jhafnaar Ethiopie gevoert •wierdt; dat hy zelfdaar toe gebragt wierdt, dat hyhet vee moeft hoe den in de woejiyne van Oafis; dat Thermo- (iris , friefter van Apollo, hem ver- trooflte, hem lerende Apollo na tevol- gen, die eertyds het vee gehoedt hadt by den koning Admetus, dat Sefoftris in het einde alle de uitmuntende za~ ken, die hy deedt, onder. de herders verjiondt', dat hy hem te rugge riepy overt uigt zynde van zyn onfchuldt, en hem hadt beloofty dat hy hem we- derom naar Ithaca zou zenden, maar dat.
|
||||
dat de doodp van dlen koning hem <we-
derom in nieuwe onheilen hadt doen vervallen ; en dat men hem in eene toorn op de kant der zee gevangen zette, van waar hy den nieuwen ko- ning Boccoris zag, die fneuvelde in een flag tegen zyne onderdanen , die tegen hem opgeflaan ivaren, en door9 de Tyriers onaerjteunt wierden* |
|||||
DE
|
|||||
a8
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van VlyJJes.
|
||||||
HETTWEDE BOEK.
DTL7yriers hadden doorhunne fierheitdea
koning Sefoftris (s), die in Egypte hecrfch- te , en veel koningrijken overwonnen hadt, tegen 7ich verbittert. De rijkdom door den koophandel verkregen , en de macht van het onwinbare Tyrar, aan de7.ee gekgen, hadden het herte van dit volk opgeblazen; hec wilde de (chatting, door Sefoftris, vvederkerende van 7.ijne overwinningen hen opgelegt, niet be- talen;ook hadt het krijgsbendenverlehaftaaniij- nen
(s) Deze vorft wordt van de oude fchiyvers zeer'geroemt,
welke van hem onder anderen getuigen, dat hy zynryk aan alle kantenuytgebreidt heeft. Hy was een groot vootftandcr van de geleerdheit, en heeft de pronknaalden doen maken , op welke de wetenfchappen inbeeldfptaak voorgeftclt wierden. ten van die pronknaalden is nadeihant naar Rome gcbragt, entegenwoordigdaarnoch tezien. Hy heeft eigentlykgelceft ten tyde dat de Jodendoorhunne Rechtetcn bcftiertwierden, enwcleenigzias vioegeialsonzeSchtyverhem invoeit. |
||||||
van Tektnachus. II. Boek, r$
lien broeder, die op zijnwederkomftin't midden
der vreugden'van eengroot feefthem hadtwillen vermoorden. Sefoflris hadt, om hun hoogmoedt tedempen, voorgenomen hunne koophandel ter zceoveral te belemmeren. Zijnefchepen krniften op alle kuiten, de Pheniciers opzoekende. Een Egyptifche vlootontmoete ons, zoals wydeber- genvan^/«7/<?uitonsgezichtbegondenteverliezen. De haven en het landt fchenenacher onstevluch- ten, enzich in de wolken te verliezen. Terzelve tijdt zagen wy de vloot van Egypte ons naderen, even als eene vlottende (tadt. DePbexiciers kenden die, en wilden van haar afwijken; maar het was te laat. Hunne zeilenwaren beter dan deonze; de wint was hungunftig; hetgetalhunnerroejers was groter; zy klampten onsaan boort; namen ons , en voerden ons gcvangen naar Egypte. Te vergeefs Iteldc ik hen voor oogen, dat ik geen Phe- mckr was; zy verwaardigden zich naaulyx my eenstehoren ;zy zagen onsaan als flaven,daar de Phemc'iers koophandel mede dreven, en zochten niet anders dan hun voordeel met zodanig een prys. Reeds kregenwy het water van de zee in het oog, het wetk wit wordt door de verrnenging van het water der Nyl, en wy zagen de kuft van Egypte, bvnaalzo laagzijndealsdezee. Vervolgensland- den wy in het tUandt Pharos (t)aan naby de Iradt No j vandaarvoeren wyden Nyl op tot aanMtm- phis. Zo de droefheit onzer gevankenis ons niet ongevoelig gemaakt hadt voor alle vermaak lijkhe- den,
ft) Dit eilandt legt niet verre van Alexandrie, aan well<e
ftadt het naderliant met een dykgehecht is. Ook lieeft debe- roemde vuurbaak, ook Pharos genoenit, en dieondet de ze- ven wondeiendeswerelds geteltwoidt, ook op dit eilant ge- ttaan. |
||||
3 & *De Gevalfen
den, onzeoogenzouden zich hebbenkunneriver-
1 uftigen in't befchouwen dier vruchtbare landsdou- wcnvan£gy^,welgelijkenendena3reenwellufti- getuindoor een oneindiggetal vanwaterbeken be- fproeic zijnde. Wy konden onze oogen niet flaan op beidedeocversder rivicr, zonder rijke fteden, heerlijke en aangeaaam gelegen landhuizen, lande- ryen, diejaarlyx met een gulden oogft, zonder ooitftilte Itaan, bedekt wierden,velden vol van vee, landluiden gebukt onder den laft dervruch- ten, die de aarde uit haar fchootmildelyk voort- bragt., en fchaapherders, diede omleggende£c^oj van het zoet geluit hunner fluiten en blaaspijpen deden we'ergalmen, te zien. (3) Gelukki*;, zeide Mentor, is het volk,dat
door een wijs koning beftiert wordt! Het is in overvloedt, het leeft gelukkig,enbemintden ge- nen. aan wien het al zijn geluk verfchuldigt is. Op dezewyze,voegdehy daarby, 6 Tekmachusl moet gyregeren, en deblydfchap uwervolkeren iTiaken ; zodeGoden u ooit het koningrijke uws vaders doen bezitten. Beminuweonderdanenals uwe kinderen \ hebt fmaak in het vermaak van door hen bemint te zyn, en maakt,dat zy nooit de vrede of blydfchap kunnen gevoelett , zonder zichtebinnen te brengen.dat het een goed koning is, die hen deze dike gefchenken toegebragt heeft. De koningen, die nergens anders om denken, dan om zich te doen vrezen, en hunrie onderdanen te druk-
(jl Hicr begint de onderwyzing aan den Hertog van Bur-
giindie gegeven aangaande de wyze om te regeren in tegenftel- linj der regcrings wyze van zyn grootvader Louis den XIV. Wen moet het gene, dat gezegt wordt, toepaffen op den tydt der Kyswykfclie vredehandeiirtg, wanneei Vrankryk iceds zees uiigeput nas. ' |
||||
van Tekmachus. 11. Boek. 3-1
drukken, om die zichdeste meer te onderwerpen,
zijn geeflelen van het menfchelijke geflacht; zy worden gevreeft, gelyk zy begeren; maar zy zijn gehaat en vervloekt, en hebben meer te vrezen voor hunneonderdanen, dan hunne onderdanen voor hen te vrezen hebben. Ik antwoordde Mentor: Helaas! Is 't tegen-
woordig tydt om te fprekenvandegrondregelen, volgens welke men moetregeren. Daar is geen Ithaca meer voor ons, wyzullen onsvacierlandt noch Penelope ooit wederombefchouwen ;en, als ielfC/fyJJesvol vanroem inzynkoningrijkweder- keerde, zal hy nimmer het vermaak hebben van my daar te zien: iknooit datvanhem tegehoorza- men, om de kunft van gebieden te leren. Laat ons lterven, mijn waarde Mentor,gens anderegedach- ten zijn ons meer overig; laat ons iterven, dewyl de Goden geen medelijden met ons hebben Dus fprekende, fneden diepe verzuclitigcn alle
mijnewoorden af. Maar Mentor, die deonheilen vreefde eer zy kwamen, wift nietmeerwatvreze tezeggenwas,als zy gekomenwaren; Oomvaai- dige zodn van den wijzen, Ulyffes! riep hy uit: Hoe! laatgy udoor uw ongeluk overwinnen? Weet,dat gy t'eenigertijdtheteilandtVan Ithaca en Penelope zult befchouwen. Zelf zult gy hem in zijncerilc heerlijkheit zien, dien gy nooit gekent hebt, den onvertvinnelijken Ul\JJes,iien hetgeval nietkan ter nederWerpen, en die in zijne ongevallen, noch veel groter dan de uwe, ons leert, dat wy den moedt nooit verlofen moeten geven. Ach! konhy in de afgelegerte landen, daar het onwegr hem geworpen heeft, weten, dat zijn zoon noch zijn gedult: noch zyn moedt weet na te volgen; dit nieuws sou hem rnetfchaamte bedekken, en harder vallcndan alle d?
|
||||
%i 'Tie Gevallen
deongelukken,diehyzedert zo langcn tijdt vef*
dragen heeft. Vervolgens deedt Mentor my de vreugde en.
overvloedt, verfpreidtdoordeganfche landflreek van Egypte , daar in men tot twee en twintig duyzend fteden optelde, bcfchouwen. Hy ver- wonderde zich over de goede regering dezer fte- den : over de gerechtigheit geoefient ten voor- deele der armen tegen de rijken; over de goede opvoeding der kinderen , die men gewende tot gehoorzaamheit, tot arbeidt, tot matigheit, en tot liefde der kunfteu, of wetenfchappen; over denaaukeurigheit in a! de plegtelijkheden van den Godsdienlt , over de oneenzijdigheit, over de begeerte tot eer, getrouwhcit omtrent alle men- fchen, en de vreze der Goden, die ieder huis- vader zi;n kinderen inboezemde. Hy kon niet nalatenzichover deze fchoone order te verwoiv* deren. Gelukkig, zeide hy geduurig tegen my, rshetvolk, dat door een wijs koning dus be- ftiertwordt! maar noch gelukkiger koning, die het geluk van zo vele volkeren uitmaakt, en. net zijne vindt in de deugt (4)! Hy houdt de men- fchen
(4) Ats men dit,enal het gene, dat'er volgt, leeft, lean
menonmogelyk nalaten te zieh,datde Schryver voorgehadt heeft zyn leerlingklaar en duidclyk te doenzien, d;.thyzich in deregeringe niet motft fchikken naarhetvootbeeldt van zyu gtootvader. Want alzo de Dauphyn, vader van den Hertog van Bourgundie, opgevoedtwas naarde grondbeginfelcn van den Biflchop van Meaux , welke peheel verfchillende warert vandrevan onzen Schryver, heeft hy ondereene bedektema- nier ranfehryven zyne gevoelensvoorgeftelt,omniet opent- lyktegen zyn mede biflchop aan tcgaan. Evenwel is de bif- Ichop van Meaux zeer gevoeliggeweeft over djtftilzwygende verwyt. Dat heeft gebleken in bun verlchil over het boek ge- naamt Maxima dei Saints, waar in de AartsbifTchop van Ka- mervk zo zeer uitgemunt heeft door zyne befcheidenheir, »1* de bidchop van Meaux door de bittciheit van zyncn y v«. |
||||
van Telemachus. II, Boek. 33
fchen in teugel met een bandt die honderdmaal
fterker is , dan die der vreze , dat is den bandt der liefde; men gehoorzaamt hem niet alleen, rnaar men heeft ook luft om zijne bevelen op te volgen. Hy is koning aller herten. Ieder, ver- re van dat men hem zou wenfchen te ontbeeren, vreeft hem te verliezen, en ieder zou gaarne zijn leven voor hem geven. Ik hoorde met opmerking'tgeenA7i?»;orzeide,
en gevoelde dat mijn moedt in het binnenfte van mijn herte aanwies, haar mate dat deze wijze vrient tot my fprak. Zoo haart wy te Memphis, eene rijke, overvloedige , en heerlijke ftadt aan- gekomen waren, gaf de ftedehouder bevel, dat wy naarThebezouden gaan,om den koningSefo/lris, die de zaken zelf wilde onderzbeken en tegen de- Tyriers zeer vergrarnt was, aangeboden te worden, Wy trokken dan den Nyl rtoch hoger op,totaan het door zijn hondert poorten beroemde Thebe (u), daar deze groote koning zijn verblijf hadt. Dezc ftadt fcheen ons van eene onmetelijJteuitgeftrekt- heit,en meer bevolkt, dan de bloeijendfte fteden \m\Griekenlandt. De order Was daar, wat denet- heit der ftraten, waterlopen , het gebruik der ba- den,de oeffeningder kunften,enalgemeneveilig- heit aangaat, volmaakt; de markten waren daar verciert met fonteinen en pronknaalden, de tem- G pelen
(u) Homerus fpreekt zeer breed van dit Thebe (want daar
ayn verfcheide andeie fteden van den zelven naam geweeft ) en van des zelfs honderd pooiten. Andere dichters zyn hem daar $n nagevolgt. Evenwel hebben zommige geleerde mannen gemeent, dat die oveioude ftadt niet hondeid poorten, maar Eonderd grotc hoven gehadt heeft, tn.welke, naar de manier van die tyden, paarden en wagenen tot den ktyg onderhouden yrierden. Het is ook zeker, dat die ftadt niet in de breedte maar in de langte langs den Nyl gckgen Jjetft, en, d« zy alz<? 4«er vccl plaats befloeg^ |
||||
34. T)e Gevallen
pelen van marmer opgebouwt, wel naareeneeen*
voudige,maar grootfchebouwkunde Alleen het hof van den vorlt fcheen eene groote ftadt; men zag daar niets anders dan marmere fuilen , graf-en pronknaalden , meer dan levens groote beelden, en huisraadt van louter gout en silver. Zy , die ons genomen hadden , Leiden tegea
den Koning , dat zy ons gevonden hadden ineen fchip van i'henhie. Hy hoorde alle dagen op ze- kcregezette uuren die gene zyner onderdanen ,die of kwamen klagcn, ot hem eenig bericht geven. Hy verachtte niemant, noch wees iemant van de hant , en (5-) geloofde , dat hy nergens anders Koning om was, dan om zijne onderdanen,die hyals zijne kinderenbeminde, wel te doen. Wat de vreemdelingen aanging , die ontfing hy met goedheit, en wilde die altydt zien, mits hy geloof- de,dat men altydt iets heilzaamshoorde,als men %\ch deedt onderrichten in de zeden en gewoontens van andere ver afgelegene volkeren. Deze nieus» gierigheit des. konings was de oorzaak, dat wy voor hem mcelten verfchijnen. Hy was gezeten opeenyvoorethroon,hebbendeeen goude fcepter in zijne hant; hy was reeds bejaart,maarvaneen aangenaam wezen, vol van goedheit en deftigheit; hy deed alle dagen recht aanzijnevolkerenmeteen gedult en wijsheit,daar men zich zonder vleijery over moeft verwonderen. Na den ganfchen dag gearbeidt te hebben tot het fchikken der zaken en oeffa-
(s) Deze bcfchiijving derwyze van doen van Sefoftris paft
zeer wel op Jhilippus den IV. Koning van Spanjen, een vorft die waardigis geachtteworden.zo om zijne wijsheitalsvoor- lichtigheit, hoewel hy niet altijdt gelukkis is geweeft in zyna onderneraingen. Hy wicrdt geboieji n den jaie itoj. en i« geftwven in den jate 1*65, |
||||
van Tetemachus. II. Bock. 35
oeffenen van eene naukeurfge gerechti^heit, ver-
poofde hy zichdesavondsmethethorenvan wijze mannen, en ommegang van zeer eerlijkelieden; die hyfneedig wilt uittekiezen,om hen in zijn ge- meenzamevriendfchaptoetelaten. Menkon hem In zijn ganlche leven niet verwijten , dat hy ooic met te veel hoogmoedt hadt gezegenpraalt over door hem overwonnen koningen,of zich te veel vertrouwt op iemant zijner onderdanen , 't geen ik u aanrtonds zal doen zien. Toen hy my zag wierdt hy bewogen door mijnejonkheiten l'merte; hy vroeg my naar mijn vaderlandt en naam. Wy warenverbaaft over dewijsheit,die uit zijn mondt fprak. Ik antwoordde : O groote koning ! de belegering van Troje, die tien jaren geduurt heeft, en defzelfs ondergang,die ganl'ch Griekenlandtto veel bloeds gekolt heeft ,is u niet onbekend: UlyJJes^ mijn vader, is geweefteen dervoornaamftekonin- gen, welke die ftadt hebben verwoeft,hy zwerft langsallezeen,zonder hcteilandt Ithaca,dat zijn koningrijk is, te kunnen wedervinden. Ikzoek* hem, en een ongeval, even als het zijne ,*heeft ver- oorzaakt,dat ik gevangen ben;geef my toch aaii mijn vader en vaderlandt weder. Dusmoeten de Goden u bewaren voor uwe kinderen, en hen doen gevoelen de blijdfchap van te leven onder eenzo goeden vader. Sefoftris bleef my metoogenvol van medelijderi
befchouwen; maar willende weten, of het geen jk gezegt hadt waar was,zondthy ons te rug aan ie- mant zijner amptenaren,dien aaiibevoolen waste onderzoeken,by die genendieonsfchip genomen hadden, ofwy in derdaadt Griektu, of Phemcters waren. Zo zy Pheniciers zijn, zeide de koning; moeten zy dubbelt geftraft worden , om dat zy G 2 onze
|
||||
3 6 T)e Gevallen
onze vyar.den zijn, en noch daarenboven om dat
zydooreenelafhertigeleugen getracht hebbenons te bedriegen: maar zo zy waarlijk Grieken zijn, begeerik,datmenhungun(klijk zal handeleiijen na hun vaderlandtzenden op een mijner fchepen^ want ik bcminne Griekenlandt; verfcheide Egypte- naars hebben daar wetten gegeven , ik kenne de dapperlieit van Hercules-, de roem van Achilles is onsterooregekomen,en ik verwonderemy,over het gcen my verhaalt is van den ongelukkigen UlyjJ'es. 'tis geheel en al mijn vermaak de on- gelukkige deugt te helpen. (6)Deamptenaar,aan wien de koning hct on-
derzoek onzer zake geftelt hadt, was immers zo boosaardig enliftig,alsSefaftris oprecht,eneedeI- moedig. Deze amptenaarwas Metophis gehaamt. Hy ondervroegons,met meeningom ons te ver- ftrikken , en merkende dat Mentor met meerder wijsheitantwoordedanik,zag hyhem metafkeer en wantrouwen aan,wantdekwaden zijn altijdt verbittert tegen de goeden.Hy fcheidde ons van een, en zedert dien tijdt weet ik niet,wat Mentorwe- dervaren is. Deze afzondering was een blixem- flag voor my. Metophis hoopte altijdt, dat hy met ons afzonderlik te ondervragen , ons tegen- ftrijdige dingen zou kunnen doen zeggen: bo ven al dachthy my teverblindendoor zijn vleiendebelof- ten, en te doen bekennen, 't geen Mentor voor hem verborgen hadt. Met een woordt, hy zocht de waarheitniettergoedertrouwejmaar eenig voor- wendfel
(6) Door dezen amptenaar moetmendenhertoghvanLer-
im verftaan, op welken Philippus de IV. zich al te veel verliet. Ook is'et in dien vorft niets teberifpen, dan dat hy te veel vertrouwen geftelt hecft op dien liftigeji en geweldigen ftaats- diciuar, |
||||
Van Telemachus. II. Boek. 3 7
wendfel om den koning tezeggen, dat wy Pheni-
riers waren, om ons zo zijne flaven te maken. In der daadc, ondanks onze onfchnldt, en ondanks de wijsheit des konings, vondt hyhet middelom hem te bedriegen. Helaas! waar voor zyn de Koningen niet al bloot gertelt ? De wijue vinden zich menigmaal bedrogen door bedrieglijke en baatzoekende menfchen, die hen omringen. De goeden wijken aan een zijde , naardien zy geen moei-allen of vleijerszijn; devromen wacliten tot dat men hen roept, en de vorften weten die niet wel te zoeken. In het tegendeel zijn de bozen flout, bedriegers,inde weer om zich aangenaam te ma- ken, behendige veinzers,engereed omallesteon- dernemen tegen de eereen hun gewifle, om de drif- tendes regeerders tevoldoen. (7) Ah! wat is een Koning ongelukkig,om dat hy bloot geftelt is voor de kunftenaryen der booswichtenjhy isverloren, zo hy de vleijery niet tegengaat, en niet die gene bemint , die ftoutmoedig de waarheit fpreken. Zie daar de aanmerkingen,die lie maakte in mija ongeluk, en hoe ik my te binnen bragt,het geen ik Mentor hadt horen zeggen. Ondertuflchen zondt Metophis my met zijne flaven naar het ge- bergte der woeftijne Oafis , ten einde ik met hen mogt dienen om zijne grote kudden te weiden. C 3 Hier
(7) De grondregelen, welke de Schrijver hier, en vervol-
gens in het ganfche werkvoorftelt .fteunenopeen grondtvarc vroomheit, eetlykheit, en heJdenmoedt, die overal in zyne Ichriften gevonden wotdt, vooinamentlyk in zyne Znmnfora- ktn der Doden, welke voor eenigen tydt in het Nederduitfch. orergezel en gedrukt zyn, en ons wel meergelegenheit zullen gevenomgrondleflen van die pryffelykeftaatkundeaan teha- len. Het iste verwonderen,dat die grote manzohceft durven. fchryven, in eene tydt, waar in de kunftenaryen derkwade ho- velingen zo yeel onheilen OYej het koninkryk gehaalt h»dden4 |
||||
38 T)e Gevalkn
Hier viel CalypfoTelemachus inzijne woorden,
zeggende: wel! wat deedt gy toen, gy die \nSi~ (ilte de doodt boven de dienftbaarheit achtte? Tekmachus antwoordde, mij n ongeluk wies dage- lijx aan, ik hadt de ellendigc trooft, van keurte makentufTchendedieiiflbaarheit en de doodt,niet meer; ik moell flaaf blijven, en, om zoteipre-* ken,de ftrengheden van het gcval uitputten ; my was geen hoop meer overig , en ik kon zelf niet een woordt fprekcn tot mijne verloffing. Mentor heeft my naderhant gezegt, dat men hem hadt verkocht aan Ethiophrs, en dat hy hen tot inii- thiopie gevolgt was. Wat my belangt, ik kwam inafgrijflelijkewil-
dernillen: men zag daar zandt, brandende inhet midden dcr vlakke velden, fneeuw,die nimmer- meerfmelt en een gcdurige winter veroorzaakt op den top der bergen,en alleenlijk vindt men eeni- ge weide omtrent de rotfenomhetveetevoeden ; omtrent het midden dezer fcherpe bergen zijn va« leijen 7.0 diep , dat de zon hare fhalen naaulyx daar lean doen fchijnen. Ik vondt geen andere menfehen in dat landt dan herders , immers zo woeltals het landtzelf. Daar bragt ikmijn nach- ten door met mijn ongeluk te befchreijen,enmijn dagennictdekudde te volgen,orn de beellachtige woede van een ecrflen flaaf teontgaan, die verho- pende zijne vrijheit te krijgen, zender ophouderi de andere befchuldigde, om by zijn meefter zijn. yver en vlijt voor des zelfs aanbelangen te doen gelden. Deze flaaf was Butts genaamt. Ik moell in deze omuandigheit den moedt opgeven. De droefheit'my drukkende , ver^at ik op zekerea dag mijn kudde; en ftrekte my uitop het grasby een hoi, daar ik de doodt verwachtte , kunnen- de
|
||||
vdn Telemachus. II. Boek. 39
ie niet langer deze kommer verdragen. Op dat
oogenblik bemerkte ik, dat de gantche berg beef- de; deeike-enpijnbomen i'chenenvan dentopdes bergs te komen ; de winden hidden zich (Hi; een loeijende rtemme kw-am uit het hol,endeedc mydezewoordenverftaaniZoonvan den wijzen Ulyfi'es; gy moet, als uw vader, door geduldt grooc worden. De vorften,die alti)dt gelukkiggewecft zijn, zijn meenigmaal niet waardig dat te zijn, de lafheit bederft hen, en de hoogmoedt maakt ben dronken. Wat zult gy gelukkig zijn,zo gy uwe ongelukken kunt te boven komen , en die nooit vergeet. Gy zult Ithaca wederom befchau- wen , en uw roem ial tot de fterren verheven worden. Wanneer gy eensoverandere menfchen zult heerfchen,gedenkt dan , dat gy eens zwak, arm en ellendig geweeft zijt, als zy; fchept ver- maak in hen te vertroorten,bemin uw volk, ver- vloek de vleijery , en weet, dat gy niet groot ^ult zijn , dan zo lang gy matig , en moedig om uw eige drifted te overwinnen zult zijn. Deze goddelijke woorden drongen door tot in
het binnenfte van mijn hert ; zy maakten , dat daar de vreugde en moedt herboren wierden. Ik gevoelde de vreze niet, die het btoedt in de aade- -^- ren doedt verftijven, wanneer de Goden met de ilerffelijke menfchen zich gemeen maken. Ik rechtte my zonder ontfteheniffe op; ik badt op mijn knien, de handen ten hemel verheffende, Minerva aan, van welke ik geloofde , dat deze Godfpraak voort-kwam. Ter zelve tijdt bevondt ik my als een nieow menfch;de wijshcit helder- de mijnen geeft op, ik gevoelde eene zachte drift om mijn hertstochtente matigen en de driftigheit mijner jeugt te bsteugelen. . W deedt my bemin- C 4 nen
|
||||
'40 *De Gevalku
lien van alledeherders derwoefti)ne;mijnezacht-'
moedigheit, gedult, en oplettendheit ftelden ein- delijk den wreden Butis, die over alle de andere Haven gezag hadt , en die my even te voren hadt willen pijnigen , te vrede. Om des te beter het verdriet der gevangeniife en eenzaamheit te ver- dragen, zocht ill naar boeken, want ik was be- laden met droef heit, by gebrek van eenige onder- wijzinge, diemijngecltkonvoeden en onderfteu- nen. Gelukkig zijn zy. zeide ik,diein degewel- dige vermakelijkheden een tegenzin hebben , en 2ich wetente vergenoegen met devermakelijkhe- den van een eenvoudig leven!. Gelukkig zijn zy, diezichal lerende vermaken, enbehagenfcheppen om hun gemoedt door de wetenfehappen te ver- cteren! In wat plaats het nydig ongeval hen ook werpt, altijdt voeren zy met zichom,waar me- dezyzichonderhouden, en het verdriet, dat an- dere menfehen verteert in 'tmidde van hunne ver- makelijkheden , is onbekend aan den zodanigen, diezichmet het lezen(S)weten bezig te houden, Gelukkig zy, diegaarne lezen, en daar van, als ik, niet verftoken zyn! Gedurende datdeze woor- den my door den geett rolden , begaf ik my diep -^■in een donker bofch; daar ik onvoorziens een ou- v de
*
{%) Louis de XIV. lis nooit. Colbert zeide dat op zeke-
ten tydt tegen de la Fontaine, die daar op de vryheit nam van zyn hoek ^Amours de Pfuhe & de Cupidon den koning aan te bieden, om door dat middel de hovelingente doen zwygen aangaande zekere ftreek , die van den koning , ten opzichte van het gioot getal zyner meeftereffen , kon verftaan worden, en te vinden is bladz. 79. van den Haag- fehen druk des jaars 1700 De koning prees het boek, en todn dorft niemant hem doen aanmeiken , dat 'ei ieu u- gen hem in te vinden was, |
||||
van Telemachus. II. Boek. 4*
de grijzaart gewaar wierdt, die efcn boek: in dc
handt hieldt. Deze oude man hadt een groot, kaal, en een
weinig gerimpelt voothooft, en een witte baardt, hangende tot zijn gordel, zijn geftalte was Jang en deftig, zijn verwe was noch frifch en rood, tijne oogen levendig en glinfterende , zijn ftem, zacht, en zijne woorden eenvoudig en lieifelijk. Nimmermeer hadt ik 7.0 eerwaardig een grijzaart gezien. Hy was Termofiris genaamt, en priefter van Apollo, dien hy diende in een marmere tem- pel, die de koningen van Egypten dezen Godt in dat bofch hadden toegewijdt. Het boek , 't geen hy in zijn handen hieldt, was een byeenverzame- ling van lofzangen ter eere der Goden. Hyfprak my vriendelijk aan.wy onderhielden malkander, hy verhaalde my de voorledene zaken zo wel;, dat men zou gelooft hebben , dat men die zag, maar hy vertelde die koitelijk , en nooit hebben my zijne gefchiedeniflen verveelt. Hy voorzag toekomende dingen door eene diepe wij.sheit,die hem de mcnfehendeedt kennen,ende onderwer- pen, daar zy bekwaam toe zijn. Met zo veel verftands was hy blijgeeftig en yerplichtende, en de behaaglijkfte jonkheit kon zo veel lieffelijkheit niet vertoncn , als deze man in zo hoge jaren hadt: om deze reden beminde hy jonge lieden, als zy leerzaam waren , en fmaak in de deugt hadden- Hy beminde my wel haaft tederiijk , en gaf
my boek en tot mijne vertroofting ; hy noemde my: Mijnzoom Meenigmaalzeideiktegenhem: Mijn vader, de Goden, die Mentor van my weg- genomen hebben , hebben mededogen met my, ep zy hebben my in ueen anderen fteun gegeyen, Gj Deze
|
||||
M/
|
'z.41
|
|||||
■jTernwsiris vertroost Tefernac/uis Uv
|
||||||
'qi rDe Gevallen
Deze man, wel naar Orpheus (w) of Linus (x)
gelijkenende, was buiten twijffelmet eenigeGod- delijkheit aaugedaan. Hy las my verzen voor, die hy gemaakt hadt, en gaf my die der voor- treffeiijklte dichteren , die van de Zanggodinnera begunttigt waren. Alshy met zijn langenrokvart glinfterend wit omhangen was,enzijn yvore lier in de handt nam, kwamen de tygers, beren, en leeuwenhem vleijen,en zijne voeten likken- De Satyrs begaven zich uit de boffchen, om rondorrt hem te danffen; de bomen zclf fchenen bewogen: en gy zoudt gezegt hebben , dat de rotfen ver- 2acht zijnde van het hoogfte der bergeh kwamen afdalen,op het bekoorlijk geluit vanzijnenlieffe- lijken toon. Hy zong niet dan van de grootheit derGoden , dedapperheit der helden, en de wijs- heit der menfchen , die den roem meer achten dan de welluiten. Hy zeide meenigmaal tegen my, dat ik moedt
moe(l fcheppen, en dat deGoden nooit Ulyffes of zijnen zoon zouden verlaten.Eindelijk dreef hy my aari, dat ik, naar het voorbeeldt van ///>«//», de her- ders behoorde aan te zetten , om de zang-eri dichtkunft te oeffenen. Apollo , zeide hy , ver- gramt,
(w) Orpheus was ecu zoon van Apollo, en de Zanggo-
Uinne Calliope. Men zegt dat hy zo aangenaam op de liet wift te fpelen , dat niet alleen de beeften , maar zelf ook de bomen rondom licm kwamen, om hem te hoten fpelen. (x) Lino was ook een zoon van Apollo en Terplichote,
of van Mercurius en Urania, naar het zeggen van anderen. Hy was niet all een een vermaardzangkunftenaar, maar ook cen redenaar , en heeft de geleerdheit uit Phenicie naai Griekenlandt overgebragt. Hercules wierdt van hem in de zangktmft onderwezen , maar alzo deze niet genoeg vor- derde, naar ddi zin van Linus, die hem daar over beftraf- te, floeg Hercules hem met zyn luit op het hooft, daj by 'ci van ftoif, |
||||
van Tekmachus. 11. Boek. 4$
gramt, dat Jupiter op de fchoonfte dagen door
zijne blixemen den hemel beroerde , wiide zich daar over wreken op de Cyclopen, die de blixemen fmeedden , en doorfchoot die met zijne pijlen. Aanftonds hieldt de bcrgEtnaop vanvuur-vlam- men te braken, men hoorde niet meer op het aambeek de vreeiTelijke flagen der hameren , die de diepe afgronden en holcn der aarde , en de dieptens der zee deeden zuchten. Hetyzerenko- per, niet meer door deCychpen gepolyir worden- de, begon te roeften. Vulcaan fprong razende uit zijn brandende ftookhuis, en, alhoewel kren- pel, klom hy vaardig den Olympus op;hykwam daar op bezweet en bedekt met zwart frof in de rergadering der Goden , en deedt daar over bit- tere klachten. Jupiter vergramt tegen Apollo, dreef hem ten hemel uit, en wierp hem op de aarde. Zijn ledige wagcn volvoerde echterdoor aich self haar gewonen loop, om den menfchen dag en nachten te geven,met de ordentlijke ver- andering der jaargetijden. Apollo berooft van al- le zijne ftralen was genoodzaakt een herder tc worden, en de kudde van den koning Admttus te bewaren; hy fpeelde op de fiuit , en al de an- dere herders kwamenonderdefchaduwederolm- bomen aan de kant van eene klare fontein luifte- ren naar zijne gezangen; tot noch toe hadden zy een wild en beelitachtig leven geleidt , zy wfften niet anders dan hare lchapen te weiden , die te fcheren, te melken,en kazen te maken: het gc- bele veldt was niet anders , dan een aakelige wildernis. In het korttoonde Apollo aan alle de herders de
kunQen. die hen het leven aangenaam konden ma- ken, Hy song van de bloemen , daar de. lente zich
|
||||
3.4 ©* Gevallen
zich mede bekranft ; van de geuren , die zy ver«
fpreidt; en van het groen, dat onder hare voeten wafcht. Daar na zong hy van de vermakelijke zomernachten,als de zuide winden de menfchen verfriffchen, en de dauw de aarde laaft; ook mengde hy onder 7.ijne gezangen de guide vruch- ten, daar de herfft den arbeidt der land-luiden mede beloont;en de raft van den winter, geduu- rende welken de fpeelzieke jonkheit rontom het vuur danft; eindelijk verbeeldde hy de donkere bofichen, die de bergen bedekken en de holle valleijen; of ftromen , die duizend bochten ma* ken in het midden der lieffelijke vclden. Ook leerde hy de herders, welke de aangenaamheden van het veld-leven zijn , als men weet te fma- ken, 't geen de eenvoudige natuur verwonderlijkft voortbrengt. De herders met hunne fluiten za- gendaaroo zich wel haaft gelukkiger dan de ko- ningen, en hunne hutjes trokken in overvloedtde zuivere vermakelijkheden, die voor de guide pa- leizen vluchten, tot zich. Hetfpel, gelag , ea aanvalligheit volgden overal de eenvoudige her- ders. Alle dagen waren feeftdagen: men hoorde niets anders dan het gekweel der vogelen, of het zachte ruifTen der zuide winden, die indetakken der bomen fpeelden , of het gemurmer van een klaren ftroom, die van eenige rots nederviel, of gezangen, die de Zanggodinnen de herders, die Apollo volgden, ingaven. DezeGodt leerde hen hetbehalen van prijzen in wedloopen, en de daf- fen en hartenmetpijlennedertevellen.DeGoden zelfwierden nayverig over de herders; dit leven fcheen hen zoeter, dan al hunne heerlijkheit: zy herriepen Apollo op den Olympus. Mijn zoon,deze Gefchiedenis moetu onderwij- zen;
|
||||
van Telemachus. lI.Boek. ^
fcen, vermits gy zijtin denzelvenftaat,a!s./tf/W/o
geweeft is: bebouw dit woefte landt; doedt de wildernifie bloeijen als hy ; leer naar zijn voor- beeldt de herders debekoorlijkheden van delielfe- lijke overeenftemming ; verzacht de woefte ge- nioederen; toon hen debeminnelijkedeugt; doedt hen gevoelen,hoe zoet het iszich tevermaken in deze eenzaamheit met eenvoudige zoetigheden, die de herders nergens door kunnen benomen wor- den. Mijnzoon, daar zal eens een tijdt komen, in welke de zorgen en wrede bekommernifTen, die de koningen omringen , u op den throon zullen doen wenfchennaar de zoetigheden van hetleven der herderen. Dus gefproken hebbende , gaf Termofiris my
een fiuitvanzolieffelijken toon, dat de Echos der bergen , die zich van alle kanten deeden horen, wel haaft al de naburige herders tot my trokken. Mijn ftem hadteenGodde]ijkemaatkIank;ik be- vond my bewogen,en als buiten mijn zelf vervoert, omde aanloklijkheden, daar de milde natuur het veldt inedebegiftigtheeft, op tezingen. Wy brag- ten ganfche dagen , en een gedeelte der nachten door met gezamentlijk opte zingen. Al de her- ders, vergetende hunnehutten en vee,warenop- getogen, en onbeweeglijk omtrent my, terwijl i!e hen leffen gaf. Het fcheen, dat deze wilderniiFen geen woeftheit meer vertoonden; alles was daar bezadigd en toelagchende ; de befchaafdheit der inwoonderen fcheen het landt te verzachten. Dik wils vergaderden wy om offerhanden tedoen
in dien tempel van Apollo, daar Termofiris priefter van was; de herders gingen derwaards gekroond metlaurieren tereere van dien Godt. Deherderin- nen gingen ook derwaards al danflende met kronen van
|
||||
46 1)e Gcvallen
vanbloemen,endragendegeheiligdc gefchenken in
icoi fies op hunne hoofden. Na de ofterhande maak- ten wy een boere-maaltijdt ; onze aangenaamfte gerechten waren de melk onzer geiten en fchapen, die wy zelf molken ,enverfchevruchtcn,die wy meteige handea geplukt hadden,als dadelen,vy- gen en druive-troiFen; onze rtoelen waren aard-zo- den; dc bomen met hunne dichte kruinen gavert onseenaangenamer lommer,dan devergulde ge- welffels in de hoven dcr koningen. Maar, het geen by onze herders my bovenal
vermaard maakte, was, dat op zekeren dag een
verhongerde leeu zich wierp op mijne kudde-. reeds
begon hy eene vreeiTelijkeflachting; ik hade niets
in de handt dan mijn ftaf, ik naderde hem (tout-
moedig; de leeu fchuddezijnmanen,toonde my
iijn tanden en klaauwen, opende zijn drogenen
vurigen muil ; zijne oogen fchitterden vol van
bloedtenvuur,hy floegmet zijnlange ftaarttegen
zijne zyden;ikfmeethem teraarde;de kleinerok
met malien, daar ik , naar de wijze der Egypti-
febe herders,mede bekleedt was, maakte, dat hy
my niet verfcheurde ; tot driemaal wierp ik hem
ter aarde, en driemaal rees hy weder op; hy brul-
de, dat al de boffchen weergalmden ; eindelijk
ftikteik hem tuflchen mijn armen,en de herders,
getuigen dezer mijner overwinninge,wilden,dat
ik my zou omhangen met den huidtvandat vreef-
lelijk dier.
Het gerucht dezer daadt, endiederfchone ver-
andering onder onze herders, verfpreidde zich door ganfchL^y/tff ,en k warn zelfter ooren van Sefoflris. Hy wift dat een van die twee gevangenen ,die men voor Pheniciers hadt gehouden, de goudene eeu in deze byna onwoonbare wilderniffen hadt voortge- bragt.
|
||||
Van Telemachus. II. Boek. 47
bragt. Hy wilde my zien , want hy beminde do
Zanggodinnen,en al wat den menlchen kon nut zijn, deedt zijn groot hert vermaak aan. Hy zag my, hoorde my met vcrmaak, en ondekte , dat Metophts door gierigheit hem bedrogen hadt: hy veroordeelde hem tot eene eeuwige ^evankenifre, en benamhem aide rijkdommen.die hy onrecht- vaardig bezat. Ah! zeide hy, wat is men onge- lukkig, als men boven andere menlchen geftelt is; menigmaal kan men de waarheit met eige oogen (9) met zien ; riien is omringt van men- lchen, die haar verhinderen te nadereu tot den re- geerder, ieder heeft zijnaanbelang omhemtemis- ]eiden;iederhoudt onder fchynvan yver zijn eer- iucht veiborgen: men fchijnt den koning te be- minnen,enbemint niets dan de rijkdommen, die hy fchenkt: men lieft hem zo weinig, dat men om zijn gunften teverkrijgen,hem vleit en verraadt. Vervolgens handeldcmy Sefojlrismet een tedere
vriendfehap , en nam voor , my wederom naar Ithaca te zenden met fchepen en krijgs-benden, om Penelope van alle hare minnaren teverloflem De vioot was reeds gerecd, wy dachtt n nergens om, dan om ons in te fchepen. Ik verwonderde my over de flagen van hct geval, dat in een oogen- blik wedcr opheft, dien zy ten eene male ter neder- geworpen hadt. Deze ondervinding deedt my hopen,
(9) De Schryver hadt hier , behalven den hertog van
Lerma , Staaisdienaat ondei Philippus den IV. koning van Spanjen. het ooge op den Markgrave Louvois ; die nooit toeliet , dat iemant in tegenwoordigheit van den koning mogt verfcliynen, of op eenigeihandc wyie gehoor heb- ben, dan na dat hy alvoiens met hem gefproken hadt aan- gaande het gene, dat hy den koning te zeggen hadt. Hy was hard , ftraf, en onmedogende , en verkocht de gun- ften, die hy iemam deedt vcikrygen, zeer. duur. |
||||
'Be GevaUeh
|
|||||||
hopen, dat Uhjfes eiridelijk noch welin zijn ko-
ningrijk zou kunnen komcn, nazo lang ecn om- zwerven. Oock dacht ik by mijii zelf, dat ik Mentor nochwel eenswederzouzien,niettegen- ftaande hy vervoert was in het onbekendde van Ethtopie. Onderwijlen, dat ik mijn vertrek een weinig uitftelde, om van hem eenige tijding te ont- fangen, llfctfSefojtrts, die nu al hoog bejaard was, leer fchielijk,en zijne doodt (torte my wederom in al rhijne vorige rampzaligheden. Ganfch Egypt en fcheen wegens dit verKes on-
trooftbaar, ieder huisgezin geloofde zijn beftert vriendt,befchermer,ja vader verloren te hebben: de grysaards de handen ten hemel verheffende, riepen : Nimmer heeft Egypte to goeden ko- ninggehadt, nooit zal het diergelijken wederkrij- gen: O Goden! zodanigen moeit gy den menfchen nooit vertonen,of hem nooit wegnemen :Waar- om overleven wy den gcotenSefoftrisI De jonge lieden zeiden: De hoop van Egypte is weggeno- men; onze Vaderen zijn gelukkig geweeft, dat 2y onder de regering van zo goeden kohing hunle- vea doorgebragt hebben. Wat ons aangaat, wy hebben hem, niet gez'ien, dan om dat verhes te ge- voelen. Zijnehuisgenotenfchreiden nachtendag. Toen men den koning teraarde zou beftellen lie- pen de afgelegenfle volkeren vier dagen na een in meenigte daar na toe. Ieder wilde noch eens het lig- chaam van Sefojlris zien. Ieder wilde het denk- beeldt daar van bewaren. Vele wilden met hem begraven worden. Het geen de droefheit wegens dit verlies noch
vermeerderde, was, dat zijn zoon Boccoris noch beleeftheit hadt voor vreemdelingen , noch yver voorde wetenfchappen,noch achting voordeugd- zame
|
|||||||
van Tekmachits. II. Boek. 49
zame mannen, of Ifefde voor den roem. De
grootheit vanzijnen vader hadt hem derregeringe onwaardig gemaakt; hy was in de wellult en in eeneonbefchofte hoogmoedt opgebragt;hyacbtte alle anderemenfchen als niets, gelovende dat die niet dan voor hem geboren waren, enhy vaneen andere natuur was dan zy. Hy dacht niets,dan om zijne driften te voldoen , om de ongemete rijkdommen,die zijn vader, met.zo veel zorg by eeu vergadert,hem nagelatenhadt,teverkwiften, omzijneonderdanenteplagen,om het bloedt der ellendigenuittezuigen,eii eindelijk omdevleijen- de raadt vaneen deel jongedwazen, die hemom- cingelden, op te volgen, terwijl hy met verach- ting al de wijze grijzaards , die zijns vaders ver- trouwelingen geweeft waren, wegjoeg. 'tWas eer een wangedrogt dan een koning : ganfch Egypte zuchte daar over. En niet tegenftaande de naam van Sefofiris, zo waard aan den Egyptena~ *v#,hen het lafhertig en wreed gedragvanzijnen zoon deedt verdragen, Hep die zoon in zijn ver- derf, en een vorft de heerfchappy zo onwaardig, kon niet lang regeren. My wierdc niet meer toegelaten , op mijne te
rug reize naar Ithaca te hopen. Ik verbleef in een toren op den oever der zee by Pelufium^-zx wy ons zouden in gefcheept hebben, zo Sefo/iris niet over- leden was. Metophis hadt zich uit de gevangenis weten te redden, en zijne zakenbyden nieuwen koning te herftellen. Hy hadt my in deze toren doen opfluiten , om zich te wreken over de on- gunft,die ik hem veroorzaakt hadt. Ikbragt mij- ne dagenennachtendoor in eenediepe droefheit; al het geen T'ermofiris my voorzegt hadt, en al dat ik in het hoi yerftaan hadt, fcheeu my niets an- D ders |
||||
yo Stte Gevallen
ders dan een droom. Ik was van bittere fmerte
overitelpt. Ik zag de woefte golven , die legen den voet dcr toren , daar op ik gevangen was, aanfloegen. Dikwils hieldt ik my bezig met de door onwee'r gellingerde fchepen tebefchouwen, die in gevaar waren van tegen de klippen , daar de toren op gebouwtwas, verbrijfelt te worden. Ver van deze menfehen door fchipbreuk gedreigt tc beklagen,benijdde ik hunnoodlot. Welhaaii, zeideikby mijnzelf, zullen zy de ongevallen van hun leven eindigen, of in hunlandtkomen. He- laas! Ik kan noch het een noch het ander ver- hopen. Terwijl ik mijn zelf dus in vruchteloos onge-
noegen verteerde , vernam ik als een boffch van fchecps-mallen; de zee was van zeilen, door de wint opgezwollen, bedekt; de baren fchuimden door de outelbare riemen: vanallekanten hoorde ik een verward gefchreeuw ; ik vernam op den oever een deel verbaasde Egyptenaren, dieter wa- pen liepen,en andere, diefchenen deze vloot,die men aankomen zag , voor te ftaan. Wei haaft vernam ik, dat deze vremde fchepen, eenige uit PheKicie, en andere uit het eilandt Cyj>r#x waren, want mijne ongevallen begonden my ervaren te maken in het geen den fcheepvaart aangaat. De Egyptenaars fchenen my onder malkander verdeelt. Ik twijrFe!degeenzins,ofdeonzinnigekoningJ3of- corls hadt door zijnegeweldenaryen een oproer on- der zijue orderdanen veroorzaakt, en een inland- fchen oorlog aangeftoken. Ik was uit het hoogfte van den toren aanfehouwer van een bloedig ge- vecht. De Egyptenaars, die de vreemdelingen tot hunne
hulpe ontboden hadden, tauten na dcrzelver Ian- |
||||
van Telemachus. II Boek. $ r
ding begunfiigt te hebben , de andere Egypten**
ren, die do'or de koiling voorgcgaan wierden, aan. Ik zag dien koning, die door zijn voorbeeldt de zijne aanmoedigde; hy geleeken den Godt Mars wel; ftromen van bloedt vloeiden om hem heen • de raderen van zij n wagen waren met zwart dik en fchuymend bloed geverwt, naaulijx konden zy over een hoop verpletterde lijken zich een weg maken. Dezejonge koning wel gemaakt, moe- dig , van een verheven en grootfchen zwier j hadt de dolheit en wanhoop in zijne oogen; hy was als een fchoon paart, dat geen breidel heeft; zijn moedtdeedt hem hagchelijke dingen onderne- men, en zijne wijsheit beflierde zijne dapperheit niet: hy wilt zijne misflagen nietteverbeteren jof nutte bevelen te geven; noch de k walen * die hem dreigden , te voorzien , of die menfchen te ver- fchonen, die hy meeft van noden hadt. Niet dat hem bekwaamheit ontbrak , zijn begrip was zo groot als zijn moedt;maarhy was nooit geoeffent door het ongelukkig geval. Zijne Meelters had- den door vleijery zijn lchouen inborft doen ontaar- den. Hy was dronken door zijn vermogen en goed geluk; en geloofde, dat allesmoeft wijken voor zijne hitfige begeertens; de minfre tegenftandt deedt hem in toorn ontfteken. Dan gebruikte hy geen reden meer,enwas als buiten zich zelfrzijn woedende hoogmoedt maakte een wild beeft van hem; zijn natuurlijke goedheit, en de regte reden verlieten hem in een oogenblik; zijn getrouwlte dienaren waren genoodzaakt voor hem te vluch- ten; hy beminde niemant,dan die zijne verblinde hertstochten voor goed keurde- Dus verkoos hy altiidthetmeeuftrijdigetegenzijn warebelangen ; en hy dwong alle brave menfchen zijndwaas ge- D i drag |
||||
y i 'De Gei} alien
dragteverfoeijen. Langen tijdt hieldt zijn kracht
hem ftaande tegen de menigte zijner vyanden, maar eindelijk, moeft hy zwichten. Ik zag hem omkomen; een Phenicier dreef hem een ichicht door de borft ;detoomgliptehemuitdehandt,hy viel van zijnen wagen onder de voeten van zijn paarden. Een foldaat van het eilandt Cyprus hieuw hem net hoofdt af, endat by het haair opvattende , vertoonde hy dat, als in een zegenpraal, aan hec ganfch overwinnend heirleger. Nooit zal ik vergeten, dat ik dat hoofdt, 'tgeen
in bloedt zwom, metgeflote en uitgedoofde oo- gen , met een ongedaan en bleek aanzicht, de mondt half open en gapende, als of zy eenige be- gonne woorden hadt willen ten einde brengen, dat trotfch en dreigend wezen, 'tgeen de doodt zelf niet hadt kunnen uitwiflchen, gezien liebb' ; dat zal altijdt voor mijne oogen zweven : en zo de Goden my ooit doen heerfchen,zal ik nooit, na zo droevigen voorbeeldt, vergeten , dat een ko- ningniet waardig is teheerfchen, noch gelukkig in zijn vermogen,dan voor zo verhy dat aan de re- den onderwerpt. Enwatongeluk voorwaarvoor iemant,diegefchiktisom het algemene geluk uit te maken, dat hy alleen meefter zou zijn overzo vele menfchen,om die ongelukkig te doen zijn? Einde van bet twede Boek.
|
|||||
(N*
|
|||||
I N H O U D T
|
|||||
VAN
HET DERDE BOEK. Telemachus verhaalt, dat de na~
volger van Boccoris, alle de Ty- rii'che gevangenen overgevende , hy zelfmet hen naar Tyrus gevoert is, op de fchepen van Narbal, die het ge- xag voerde over de Tyrifche vloot: dat Narbal hem Pygmalion hunnen koning verbeeldde , voor wiens wrede gierigheit hy moeft vrezen : dat hy in het vervolg door Narbal onderrecht was aangaande deregelen der koophan- del van Tyrus; en dat hy gereed Jlondt om zick in te fchepen op een /chip uit Cyprus om over Cyprus naar Ithaca te keren^als Pygmalion ontdekte,dat hy een vremdeling was, en hem wilde doen vatten; dat hy toen in gevaar was van om te komen-, maar dat toen Aitarbe» minnares "van den geweldenaar , hem geredt hadt t om &* zyne plaatfe een jongman te doen flerven, wiens verach- ting haarin gramfchap ontjioken hadt. D 3 DE
|
|||||
Si
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van VlyJJes.
|
|||||
HET DERDE BQEK.
CAlypfo hoorde met verbaaftheit deze to
vvijze woorden ; en 't geen haar te meer aan het herte raakte , was , dat zy zag, dat de jonge Telemachus openhertig zijne niisflagen,die hy door voorbarigheyt be- , dreven hade, en met zich den wijxert Mentor niet i.leerzaam te onderwerpen, verhaalde. Zy vondt in dezen jongelingeenwonderlijkeedel-engroot- moediy,heit,die zich zelf befchuldigde,en icheen 20 wel, door zijne onvoorzigtigheden, voordeel gedaan te hebben, om wijs, voorziende, en be- zftdigt te worden. Ga voort , zeide zy, waarde Telemachus, ik verlang zeer om te weten, hoe gy nit Egypt* geraakt zijt, en waar gy den wijzen Mentor hebt weergevonden ,wiens verlies gymet zo vcel reden hebt gevoelt. Telemachus hernamdaaropzijn redenering:De
YPOrtreffelijkfte Egyptevaars, en getrouwfte aan den
|
|||||
van Telemachus. III. Boek. 55
den koning, warendezwakfte, en ziende den ko«
ning dood, waren zy genoodzaakt voor deande- re te wijken. Men ftelde een ander koning aan, enaamt Termutis. De Pheniciers keerdcn , met e anderen benden van het eilandtC)^mr,terug- ge,na een verbondt met den nieuwen koning ge- floten te hebben. Hy gaf al de gevangene Phe- niciers weder. Ik wierdt under de zelve gerekent. Men deedt my van het Hof vertrekken: ik fcheep- te my met de anderen in, en de hoop fcheen in het binnenfte van mijnhert weder geboren te worden. Een gunftige wint blies reeds in onze zeiIen,on- ze roejers kliefden defchuimendebaren,dewijde zee was met fchepen bedekt, de bootsgefellen fchreeuwden van vreugde, de oevers van Egypte verwijderden zich vanons,deheuvelenen bergen wierden langs hoe vlakker ; wy begonden niets anders dan heme! en watertezien,terwi)ldezon, die oprees, uit de fclioot der zee zijn glinfterend vuur fcheen op te halen ; zijne ftralen verguld- den detoppen der bergen, die wy noch een weinig boven de kimmen ontdekten, en de ganfche He- mel , met een donker azuur-blaauw omtogen, voorfpelde ons een gelukkige tocht. Alhoewel men my als een Phenicierie rug ge-
zonden hadt, was ik echter aan geen der Pheniciers, by welke ik was, bekend. Narbal, die het fchip geboodt, daar men my ingefcheept hadt, vroeg naar mijn naam en vaderlandt. Uit wat ftadt hi Phenicie,zeidehy,zijt gy? lkbengcenPhcnicier, zeide ik, maar de Egyptenaars hebben my op zee genomen in een fchip van P henicie ;\k ben langen tijdt in Egypte gevangen geweeft als cenPhanicier; onder dien naam hebb' ik langen tijdt veel uitge- ftaan; en onder dien naam ben ik 00k verloft. D 4 Van
|
||||
$6 *De Gevallen
Vanwat landt zijt gy dan , hernam Narbal7. Ik
zeide daar op: Ik ben Telemachns, zoon van L'lyf- fes, koningvan Ithaca in Griekenlandt; mijn va- der heefc zich bcroemd gemaakt onder al de ko- ningen, die de ftadt Troje belegert hebben: maar deGoden hebben hem noch niet toegeftaanzijn va- derlandt wederom te befchouwen: ik hebb' hem in verfcheide landen gezocht; het geval vervolgt my gelijk als hem: gy ziet een ongelukkigen, die niets anders wenfcht, dan het geluk van by de zijuen te mogen wederkeren , en zijn vader te vinden. Narbal zag my met verbaafdheit aan , en ge-
loofde in my te befchouwen ik weetniet wat ge- luk, dat als een gaaf van den hemel komt , en in 'tgemeenindemenfehenniet gevonden wordt. Hy was van nature oprecht en cdelmoedig, en wierdt bewogen door mijn ongeval, en hy fprak my aan met een vertrouwen, dat de Goden hem sadden ingeboezemt, oni my voor een grootge- vaar te bewaren. Telemacbm, zeide hy, ik twijfrel nietaannwe
■woorden,enikhebb'geen reden om te twijffelen aan het geen gy zegt; de zachtzinnigheit en deugt zijnuituwaanzicht te lezen,en die laten my niet toe u te mi flrou wen. Ik gevoel zelf, dat de Go- den, die ik altijdt gedient hebbe , u beminnen; en begeren, datiku ook beminnen zal, als of gy mijn eige zoon waart. Ik zal u een heilzamen raadt geven , en voor vergelding eifch ik niets anders, dan dat gydiengeheim houdt. Vrees niet, zeide ik,dat ikde zaken,die gy my zult vertrou- wen, niet zal zwijgen: alhoewel ik zo jong ben, center ben ik reeds oud in de gewoonte van nim- mermeer mijn geheim te openbaren; endaar-en- boven
|
||||
van Telemachus. III. Boeh fj
boven nooic gewoon iemant te verraden , onder
eenig voorvvendl'el, in net ohtdekken vanzijnge- heim. Hoe hebt gy , zeide hy , u in 20 tcdere jonkheit kunnen gewennen tot het bewaren vaa geheimen? Ik ben zeer nieuwsgierig omtewetea door wat middel gy deze hoedanigheit gekregen hebt, welke de grondflag is van het allerwijslte gedrag , en zonder welke alle bekwaamheden onnut zijn. AlsUlyJJ'es; zcideik hem, vertrok,naar debe-
legering van Troje,nam hy my op zijn knien,en tuflchen zijn armen (naar men my verhaaltheeft) en na dat hy my zeer tederlijk gekuft hadt, fprak hy deze woorden, alhoewel ik dienietverllondt: Omijnzoon.'datdeGodenmy behoeden,datik u ooit weder zie,en veel eer moet de dood uw levens- draadt,dienaaulyxbegonnenis,affnijden,gelijkals eenmaijer met zijn feiiFeneen vers ontloke bloem op het veldt; eer mijne vyanden u verpletteren in't gen'cht van uwc moeder en vanmy,indien gy te eeniger tijdt u zoudt laten verleiden , en van de deugtzoudtafwijken. O.'mijn vrienden,zeidehy verderjk beveel u lieden dezen zoon, die my zo lief en waard is ;draag zorge voor zijne jonkheit; zo gv my bemint, weer de fchadelijkevleijery verre van hem af; leer hem zichzelfs overvvinuen; dat hy zy alseentecr boompie,dat men buigt om het regt te maken, Vooral vergeet niets om hem rechtvaardig,weldoende; oprecht en getrouw te maken om geheimen te bewaren. Al wie be- lt waam is om te liegen,is onwaardig gerekent te worden onder het getal der menfchen;endie niet zwijgen kan, is onwaardig te gebieden. Jk verhaal u deze woorden, om dat men zorg
gedragen heeft, als ik nog jong was,mydieinte D S pren-
|
||||
$8 ¥)e Gevallen
prenten,en diezijn doorgedrongen tot inhet bin-
nenfte van mijn herte. Menigmaal herhaal ik die by mijn zelf, de vrienden mijns vaders droegea zorg,dat zy my al vroeg tot geheimcn gewenden; ik was nochmaar een kindt, wanneer zy my reeds hunne bekommerniflen vertrouwden , die zy ge- voelden, ziende mijne moeder bloot gefteltvoor een groot getal losbollen,die haar wilden trouwen. Dus handclden zy myalseen redelijken getrouw man. Men onderhieldt my met de gewigtigfte zaken; zy zeiden my hunne voornemens om de po- gingen der vryers te verydelen. Ik waszeer vernoegt, dat men dat vertrouwert
van my hadt ; daar door dacht my , dat ik een volwaffen man was; nooit hebb' ik datmisbruikt, nooit is my een eenig woordt ontvallen, 't geen het minfte geheim zou hebben kunnen ontdekken. Menigmaal zochten de minnaarsmytedoenfpre- ken, hopcnde dat een kindt, dat eenige gewichtige zake gehoort of gezien hadt , niet zou kunnen zwijgen. Maar ik wift, zonder liegen,henwelte antwoorden; ook zonder dat zy dat gene teweten If wamen, dat ik hen niet moeft zeggen. Daar op zeide Narbal tegen my : Telemachus,
gy ziet de macht der Pheniciers, zy zijn ontzag- chelijk voor al hunne nageburen, wegens de me* nigte van hunne fchepen. De koophandel,diert zy drijven tot aan de zuilen van Hercules (y) ' geeft
. (y) De zjiilen van Hercules worden verfcheidentlyk ge-
j>Hatft van de oude Schryvers. Zommige zeggen , dat de eene aan de eene leant van de Itraat van Gibralter, en de andere daar tegen over in Mautitanie geftaan heeft. Andere, dat aan het uiterfte einde van Spanjen door Hercules twee kopcre zuilen, acht cubitenhoog, zyn opgerecht geweeft,bywelke de fchippers , behouden te huis gekomen zynde , gewoon waren offerhanden te doeo. |
||||
*van Tekmachus. lit. Boek. yps
geeft hen rijkdommen, die de fchatten der bloei-
jenfte volkeren te boven gaan. De grotekoning Sefo/irisy d;e hen nooit ter zee heeft kunnenover- winnen,hadt moeitegenoeg omhentelandttebe- teugelen door zijne wapenen, die byna het ganfche Oolten hadden ingenomen; hy vordcrde een (chat- ting van ons, die wy niet lang betaalt hebben, De Pheniciers bevonden zich te rijk en tc machtig, om met geduldt dit jok der dienltbaarhcit te dragen, en wy namen onze vryheitweder aan. De doodt liet Sefoftris niet toe den oorlog tegen ons te eindi- gen. 'tis wa3r , dat wy immer zo veel voor zij- ne wijsheit als voor zijn macht te vrezen hadden; maar zijn maeht overgaandein dehanden vanzij- nen zoon, ontbloot van alle wijsheit, beflotcn wy, dat'er voor ons niet meerte vrezen was. En in der daadt de Egyptenaars, wel ver van ander- maal met de wapenen in dehandt in ons landt in te dringen, om ons nochmaals t'onder te brengen, zijn genoodzaakt geweeft ons zelf t'hunner by- ftandt texoepen, om hen te verlofTen van dien god- lozen en geweldigenkoning. Wyzijn hunnever-. lofTers geweeft. Ha! wat een roem , gevoegt by de vryheit en rijkdommen der Pheniciers. . Maar terwijl wy anderen bevrijden, blijven wy zelf flaven. QTelemachusl vrees te vervallenin de handen van Pigmalion onzen koning,hy heeft die wrede handen nat gemaakt in het bloedt van. Sicheus den man \znDido{%). Zijne zufter Dido is,
(z) Dido, andets Eliffa genaamt , was eene dochtcr van
Belus, koning van Tyros, en getrouwt met Sicheus. Haar bioeder Pygmalion doodde haar gemaal , terwyl hy bezig was met offerhande te doen aan Hercules , om dus meefter van des zelfs fchatten te worden ; maar zy door een droom vermaand zynde heeft met eenige Tyriers, die haar getrouw waren ,
|
||||
4to *De Gcvallett -
is, vol vanbegeerte totwraakvan73ra/gevlucht
met vele fchepen. De meefle , die de deugt en
vryheic beminnen , zijn haar gevolgt. Zy neeft
op de kuft van Africa eene trotfche Jta'dt gelticht,
die men Carthago noemt. P*jj»«//o»gepijnigt door
eene onverzadelijke begeerte tot rijkdommen,
maakt zichmeer en meer ellendig en hatelijk voor
zijne onderdanen. 't Verftrekt te Tyrus een mis-
daadt vele goederen te bezitten ; de.gierigheyt
maakt hem wantrouwend , achterdenkend , en
wreed; hy vervolgt de rijken, en vreefi voor de
armen. Het is te Tyrus noch groter misdaadt
deugdzaam te zijn ; want Pigmalion onderltelt,
dat eerlijke lieden zijne onrechtyaardigheit en
fchandelijklevennietkunnenverdragen.Dedeugt
veroordeelthem,enhyisgemelijk enverltoort te-
gen de reive. Alles ontllelt, on trull, en knaagt
heirijhy vreell voor zijn fchaduw; hy flaapt dag
noch nacht: deGoden om hem met fchaamte te
verwarren, vermeerderen zijne fchatten , die hy
niet derft gebruiken. 'tGeen hy zoektom geluk-
kig te zijn maakt hem ongelukkig. Hy beklaagt
'tgeen hy weggeeft,en vreell altijdt te verliezen ;
hy pijnigt zich om te winnen;men ziethembyna
nooit; hy is alleen , droevig , en neerfiachtig in
het binnenlle van zijn paleis. Zijn vrienden zelf
derven hem niet aandoen,uitvrezedat zyby hem
mogten verdagt wbfden. Een vreeiTelijke wacht
met blotedegens en opgehevene hellebaarden be-
waart altijdt zijn hof; dertig kamers, die in mal-
kander lopen,eniedereenyzeredeur met zesgro-
te
waren, de vlucht genomen met een fchip,en is met de fchat-
ten van haren man in Africa aangelandt, daar zy de ftadt Carthago gebouwt , en aldus de giondt gelegt heeft ecner jnachtige ftaat. |
||||
vanTelemachus. IH.Boek. 6i
te floten hebben , zijn de plaats daar hy zich op-
fluit(io), nooit weet men,in welke dezer kame- ren by flaapt, en men verzekert , dat hy nooit tweenachcenineene kamer zijn nachtrufl: houdt, nit vreze van daar te sullen vermoord worden. Hy weet niet van lieffelijke uitfpanningen, noch van de veel liefelijker vrindfchap. Wanneer men hem fpreekt van vermaak te zoeken , bevindt hy dat het van hem vliedt, en dat het weigert zijne ziel te bekruypen. Zijne ingezonken oogen zijn vol van een wildenwoeftvuur,envliegen in zijn voorhooft; hy luiftert naar het minfte gerucht, hy is aanftonds ongeruft,hy isbleek enongedaan, en zijne donkere winkbraauwen ftaan altijdt ge- fronft. Hy zwijgt, verzucht , en haalt diepe zuchtenuithetbinnenflevanzijnherte:hy kan het knagen, 't geen zijne ingewanden verteert , niet verbergen. De lekkerfte gerechten zijn hem on- fmakelijk ;zijnekinderen,ver van hem tot trooft te verftrekken, zijn hem een onderwerp van vreze; hy heeft die tot zijne gevaarlijkfte vyanden ge- maakt; nooit is hy een oogenblik verzekert van zijn leven , hy behoudt zich niet dan door de macht, dat hy het bloedt kan ftorten der genen, die
(10) Nooit weet men , in welke dez.er kamercn hy faapu
Dit iseene byzonderheit uit het leven van Olivier Cromwel, Trote&or van Engelandt na de doodt van Carel den eerften. Die geweldenaar, die'onder een fclionen fchyn altydt zyne kwade aanflagen bedekte, was, gelyk Pigmalion, ongeruft, wreed , en mistrouwend. Dus van de gehelc wereldt ge» vreeft zynde,vreefde hyook aan zynkantde gehelewereldt. In zyn hof te Withal hadt hy vele kamers, in welke hy beurt om beurt fliep, Evenwel is hy zvne natuurlyke doodt geftorven, in de maandt September des jaars 1658. na En- gelandt langen tydt geregeert te hebben, onder den tytel van Troteftor, maw met een veel onbepaalder gezag dan dat vat* ten koning^ |
||||
6* 'De Gevallen
die hy vreeft. Onzinnige ! die niet zict, dat de
wreedheit, daar hy zich op vertrouwt , hem zal doen verlorcn gaan. Iemant zijner huisgenoten, immers zowantrouwcnd alshy,zal zichhaaften, omdewereldt vanzulkeen fehrikdierteverloffeu. Wat my belangt, ik vreze de Goden ; en hoc duur het my ook magkomenteftaan,zalik altijdt den koning, dien zy my gegeven hebben , ge- trouw zijn. Ik wilde liever , dat hy my deedt fterven,dan dat ik hemzijn leven zou benemen, of zelf nalatig zijn om hem te befchermen. Wat u, QTelemacbusl aangaat, wacht uwel van hem te zeggen,dat gy de zoonvant/Zy^ex zijt: hyzou hopen, dat Ulyjfei, wederkomende binnen Itha- ca, hemeen grotefomme gelds zou betalen, om u te loflen, en hy zou u gevangen houden. A Is wy te Tyrus kwamen,volgdeik den raadt
van Narl>a!,en bevondt de waarheit in alles,dat
hy my verhaalt Hadt. Ik kon niet begrijpen,
hoe een menfch zich zo ongelukkig kon maken,
als Pigmalion my toefcheen. Verbaaft over een
20 affchuwelyk gezicht en zo ongewoon voor my,
leide ik by mijn zelf: Zie daar een menfch, die
niets gezocht heeft dan zich gelukkig te maken,
hy heeft gemeent daar toe te geraken door ryk-
dommen, en een onbepaalt gezag;hy heeft alles
daar toe aangelegt, wat in zijn vermogen was;
enechteris hy ellendig doorzijne rijkdommenea
gezag zelf. Zo hy een herder was, als ik zonder
pntruft te worden geweeft ben , zou hy immers
zo gelukkig zijn, als ik was;hy zou de eenvou-
dige vermaaklijkheden van het veldt genieten,en
die gebruiken zonder een knagend gemoedt; hy
zou noch ltaal noch vergift vrezen , hy zou de
menfchen beminnen,en van hen bcmint worden,
|
||||
van Telemachus. III. Boek. 6$
hy zou geen grote fchatten bezitten, die hem Zo
nut zijr. als het zandt,nademaal hy die niet derft aanraken; maar hy zou vryclijk de vruchten der aarde genieten, en nooitwaarlijk gebrek hebben. Dezemenfch fchijnt te doen al wat hy wil, maar daar fcheelt veel aan , dat hy het niet doedt. Hy verrichtniets anders, dan het geen zijne hertstoch- ten hem voorfchrijven ; want hy wordt altijdt vervoert door zijne gierigheit, door zijne vreze, en door zijn achterdocht. Hy fchijnt meefter van alle andere menfchen, maar door zijne vrezeis hy geen meefter van zich zelfjwant hyheeftzo veel mce- flers en beulen, als hy geweldige driften heeft. Dus redeneerde ik van Pigmalion, zonder hem
te zien: want men zag hem niet, en men befchou- de alleen met vreze de hoge torens, die dag en nacht met wachten omzet waren , daar hy zich als gevangen met zijne fchatten hadt opgefloten. Jk vergeleek dezen onzienlijken koning met Se- foftrif , zo goedaardig , toegankelyk en fpraak- zaam, zo begerig om vremdelingen te zien , zo aandagtig om al de wereldt te horen , en om de waarheit, die men anderzins voor de kom'ngen verbergt, uit de herten der menfchen te trekken. Deze Sefojlris , zeg ik , vreefde niets, en hadt hiets te vrezen; hy vertoonde zich aan allezijne pnderdanen , als aan zijn eige kinderen : deze vreefde alles, en hadt alles te vrezen. Die boze koning was dagelijxblootgeftelt voor een gewel- dige doodt,zelr"in zijnongenaakbaar hof, in het midden van zijne wachten: de goede koning Se- fofiris in het tegendeel was veilig in het midden van eene menigte van volk, alseengoed vaderin zijn huis, van zijn huisgezin omringt zijnde. J?igmaIion gaf bevel, om de krijgsbenden van het eilandt
|
||||
"H
|
|||||||
64 2> Gevalkn
eilandt Cyprus, die de zijne te hulp waren geko-
men, ter oorzaak van een verbondt tuilchen die twee volkeren , te rug te zenden. Narbal nam deze gelegenheit waar , om my in vryheit te itellen; hy dcedt my in de monftering voor een foldaat van Cyprus doorgaan ; want de koning was achterdochtig over de minfte zake. (n) Het is ecu gebrek der ligtgelovigeenach-
teloze voruen, dat zy zich ontlaften van de zor- gen, door een blind vertrouwen op hunne littige en bedorve gunftelingen; maar deze koning hadtin 'ttegendeel dit gebrek, dat hy de eerlijkfte lie- den miftrouwde: hy wilt geen deugdzame men- fchen , die zonder bewimpeling handelen , te onderfcheiden. Ook hadt hy nooit oprechte menfchcn gezien, want de zodauige komennooit een zo bedorven koning zoeken. Daarenboven hadt hy,zedert hy aan het ryk gekomen was, in de menfchen , daar hy zich van bediende , zo Veel veinzery, ontrouw,en affchuwelijke gebre- ken,bedekt met een fchijn vandeugt,gevonden , dat hy alle andere menfchen zonder onderfcheidt als vermomds perfonen befchouwde. Hy onder- itelde^ dat'er geen zuivere deugt in de wereldt was:
(u) Het is een gebrek^ der ligtgelovi\e en athtelozje v or ft en i
tm,. Men zou het gene dat Louis de XIV. deedt niet wet beter kunnen befchryven. Die vorft, welke den naam wildc hebben van alles uit zich zelf te doen , gaf zich des niet tegenftaande blindeling over aan zyne Minifteis . die alles op zyn gezag en naam deden doorgaan. Hy vergenoegde zich met zekere uiterlykheit, daar hy byna altydt by bleef, Hy deedt zich wel dienen door zyne Minifters , maar zy maakten hem ontrouw in zyne JTaftaten , en boezemden hem in, dat alles, wat zyne onderdancn hadden, hemtoe- kwam. Hy meende, dat hy zyn recht met veel gematigd- heit oeffende, om dat hy zyne onderdanen aiet meet oat- Dam, dan hy deedt, |
|||||||
van Telemachus. III. Boek. 6$
was: en alio befchoude hy alle metifchen j als
zijnde ten naafte by alle eveneens. Als hy een ondeugend en bedorven menfch vondt , nam hy de moeite niet om een ander te zoeken , alzo hy ftaat maakte , dat een ander niet beter zou zijn. De vromelieden fchenen hem ergerdan de open- bare guiten, nademaal hem dacht, dat zy al zo. ondeugend en noch groter bedriegers waren. Om weder tot mijn zelf te keren , ik wierdt
onder de Cypriers onder geftoken, en ontfnapte het doordringendmistrouwen des konings. Nar- bal fidderde van vreze , dat ik zou ontdekt ge- weeft zijn: dat zou hem en my het leven gekoft hebben. Zijn qngeduldt om ons te zien vertrek- ken was ongelooflijk,maar de tegenwinden hid- den ons noch eenigen tijdt te Tyrus. Ik deedt voordeel door dit verblijf, om de ze-
den der Pheniciers, zo beroemd by alle bekendc volkeren, te onderzoeken. Ik verwonderde my over de gelukkige gelegenheit van die grote ftadt, leggende op een eiiandt in 't midden der zee. De naburige kuft isaangenaamdoor haar vruchtbaar- heit, door uitnemende vruchten , die zy voort- brengt, door het getal harer fteden en dorpen , die byna aan malkander raken; en eindelijk door de zachtheit van haar luchtftreek. Want de ber- gen ftellen deze kuft veilig voor de hete winden van het Zuiden , zy wordt verfrifcht door den Noorden wint, die van de zee-kant komt : het landt is gelegen aan den voet van den Ltbanony (a) wiens top de wolken klooft, en de fteiren E aan-
(x) De Libanon is een zeet hoog gebergte, maar des niet
tegenftaandb zeer vruchtbaat. Men vindt'er ganfche vlak- tens en velden op , die w«l bebouwt »yn. In de H. Schnft |
||||
(,6 *De Gevallen
aanraakt. Een nooit fmeltend ys bedekt deszelfs
opperfte, en rivieren vol van fneeuw ftorten als geweldige liromen van de toppen der rotfen, die nare bronnen omringen. Lager ziet men een. woeft bollchagie van oude cederboomen, die im- mers zo oud fchijnen als de aarde , daar 2y in geplant zijn, en die hare dikke takken tot in de ■wolken verfpreiden. Dit bofch heeft grazige vel- den aan het hangen van dien berg onder zich. Ter dezer plaatfe ziet men loeijende (tieren lo- pen, en de blatende fchapen met hare tedere lam- ineren, die door het veriche gras huppelen.Daar vloejen duizend beken, die overal een fchoonen klaar water verfpreijen. Eindelijk ziet men on- der deze grazige velden , de voet van den berg, die als een tuiii is. De lente en herfft fchijnen daar te gelijk te heerfchen,ombloemenenvruch- ten te vereenigen. Nooit hebben de vergiftige winden van het Zuiden , die alles verdorren en branden, of de flrcnge Noorde winden , de le- vendige coleuren, daar deze tuin mede verciert is-, derven uitwiifcheir. 't Is by deze fchone kuft, daar het eilandt,
op 't welk de ftadt Tyrus gebouwt is, zich. uit dc see verheft. Deze grote itadt fchijnt te zwem- men op de wateren , en koninginne der ganfche %ee te zijnruitalle gedeeltens der wereldt komen daar kooplieden, en hare mwoonderszijnzelf de vermaardfte kooplieden , die men in de wereldt heeft. Als men in deze ftadt komt, zou men in bet eerfbniet geloven,datdie eea byzonder volk toe
wordr op vele plaatfen van den Libanon gefproken. Taci-
tus merkt het als iets wonders aan , dat die berg , fchoon *.y in een zo warme luchtftreek gelegen is , altydt bedefct u met fneeu. Jlijt. Lit. K e.«. |
||||
van Telemachtts. Ill, Boek. 67
toebehoorde , maar dat die ftadt aan alle volke-
ren des aardrijx toekwam , en het middelpunt van haar koophandel was. Zy heeft twee grote hoofden, die zich als armen in 2ee uitftrekken, en de grote haven omarmen , daar de winden niet in kunnen komen. Binnen deze haven ziet men als een bofch van fcheeps-maften , en deze fchepen zijn zo talrijk, dat men naaulijx de zee, die dezelve draagt, kan ontdekken. Al de bur- gers oeffenen zich in den koophandel, en hunne grote rijkdommen doen hen nooit de nodige moei- tc, om die te vermeerderen , verzuimen. Men ziet daar aan alle kanten het fijne linnen van E- gypte, en het tweemaal geverft Ty rifih purpervan wonderlijken luifter. Deze dubbele verf is zo levendig, dat de tijdt die niet kan verdoven. Men bedient zich van deze verf voor fijne wolle , die met goudt en zilver geboordt wordt. De Pheni- ciers drijven koophandel met alle volkeren tot aan de ftraat van Gikralter (b) ; zelf zijn zy doorge- drongentotin den grotenOceaan,die dewereldt omringt ; 00k hebben zy lange fcheeps-tochten ondernomen op derode zee, en langs dezenweg hebben zy in onbekende eilanden goudt, reuk- werken , en verfcheide dieren , die men elders »iet vindt, gezocht. Ik kon mijne oogennietverzadigen inhetheer-
lijk gezicht dezer grote ftadt , daar alles in be-
weeging was. Ik zag daar , als in de eilanden
van Griehnlandt , geen ledige en nieuwsgierige
E 2 men- !
(b) Gibaltai (want zomoet datwoordt eigentlyk gefchre-
yen worden ) 'vierdt eertyds Calpe genaantvt , en te voren Heraclea., zynde eene ftadt op een hoek van Spanjen , aan de ftraat van dien rraam; T« zelve p/laatfe legt oak eaft Werg van dien naair.. |
||||
68 T>e Gevallen
menfchen, die nietsanders doen dan op de mark-
ten na iets nieuws te vernemen,en achtgevenop de vremdelingen , die binnen de haven komen. De menfchen zijn daar beiig met hunne fchepen teontladen, koopmanfchappen te vervoeren, of te verkopen, in de pakhuizen te fchikken, nette >rekening te houden van 'tgeen de vremde hande- laars hen fchuldig zijn (c). De vrouwen laten daar nooit na wollete fpinnen, of ontwerpen voor detloffeweverytemaken, of koftelijke ftofFen op te maken. Waar van daan komt het, zeide ik tegeni\far-
#«/, dat de Phemciers zich meefters hebben ge- maakt van den koophandel der gehele wereldt, en dat zy zieh dus verrijkenten koftevan allean- dere volkeren ? Gy ziet, zeide hy , dat de gele- genheitvanTj'raj-zeer bekwaamisvoorde fcheep- vaart. De roem van de fcheepvaart uitgevonden te hebben komt ons vaderlandt toe. De Tyriers 2,ijn de eerfte (d) geweeft (zo men geloven mag, 'tgeen de duiftere oudheit verhaalt ) die de zee gebouwt hebben,Iang voor de levenstijdtvan7y* phus
(c) Dezcbefchryving vanTyrus kan niet kwalyktoegepaft
worden op Amfteidam, fchoon men niet met zekerheit kan zeggen, of de Schryver het ooge daar op gehadt heeft. Ten minfte is het zcker.dat hv dus eenezeer levendige-befchry- ving geeft van de gefteldheit eenet bloeiende koopftadt. (d) Daar is geen twyffel aan , of de Schryver heeft hies
in de gedachten gehadt het zeggen van Tibiillus: Prima ratem ventis credere dtrfla Tyro.
Dat is : Tyrus heeft eerjl de z.ee gebouiut met rjilen. Waar
mede verfcheide andere Schryvers overeenftemmen , hoe- vvel eigentlyk de zeevaart door de Tyriers eerft in een bete* ftaat gebragt is.alzo men tevoren nooit van het ftrandt dorft dfwykeo. Daai zyn'er, die niet allcen beyeftigen , dat de fcheep-
|
||||
Van Tekmaehus. III. Boek. 69
fhus en der Argonauten (e), daar Griekenlandt zo
groten roem opdraagt;zy hebben, zegg' ik, zich de eerfte derven wagen in een fchip, ter befcheiden- heit vande winden en golven; enzijndeeerfte,die de dieptens der zee gepeilt hebben; die waarnemin- gen van de hemelstekenen,die verre vandeaarde afgelegen zijn, gemaakt hebben, volgens de weten- fchap der Egyptenaaren en Babyloniers, eindelijk die zo veel volkerenhebben vereenigt, welke de zee gefcheiden hadt. De Tyriers zijn vernuftig, geduldig , arbeidzaam, fober, en fpaarzaam; zy hebben eene volmaakte regeringswyze, en zyko- men wel met malkander overeen Nooitis eenig volk ftantvaftiger, oprechter, getrouwer, onge- vaarlyker, en gemakkelijker geweeft voor al de vremdelingen. Ziedaar,zonderna eene andere oorzaak tezoe-
ken,'tgeenhenhet gebiedt ter zee heeft gegeven, en in hunne haven een zo nuttenkoophandeldoea bloeijen. Zo de verdeeldheit en na-yver zich on- derhenvermengden p2),zozybegonnen verwyfc te worden in welluften en ledigheir ,zo de voor- naamfteonderhen denarbeidt enhuiftelijke bezig- E 3 heit fcheep-bouw voor Noach is bekend geweeft , maar zelf dat
Adam in de zclve nier onwetende is geweeft. Zie Mxrcn Lippen. De Navig. Salom. (e) De Argonauten zynGriekfche heldengeweeft, diemet
Jafon naar Colchps gereift zyn ora het guide vlies. Hun fchip was in Theffalien gebouwt door de Tianden van Pallas zelf. Het wierdt Argo genaamt , en de ftuurman Typhus , zo beroemd van wegen zyne bekwaaraheit, gelyk deze gan- fche fcheepstocht van de Griekfche en Latynfche dichters 00k zecr geroemt is. (12) Zo z.y beftmnen vtrwyft te warden , enz.. Dat is ge-
zcet op dcnftaatvanVrankryktentydevandenSchryver.De dertelheit enlafheit haddenbegonnen datlandt tebederven. I> e goederen der voornaamfte heren konden naaulyx toereikeij cm de onkoften vanhun huisiaadt en trein goed te jhaken, |
||||
jo T)e Gez'allen
heitverachten(i3),2o dekunften in hunne fteden
niet in achting waren , zo zy faalden in hunne goede trouwe tegen de vremdelingen, en t'elkens de inftellingen van een vryen koophandel in het minfte veranderden (14) ;zo zy het maken van al- lerhande ftoffen verwaarloosden;zozy ophielden om grotevoorrechtentoete ftaan, die nodig zijn om den koophandel volmaakt te maken, ieder in zijn foort , zo zoudt gy wel haaft deze macht, daar gy verbaaft over ftaat, zien vervallen. Maar leg my eens uit, zeide ik hem, dc ware
middelen,omteeenigertijdt zodanigen koophan- del in Ithaca op te rechten. Doedt, zeide hy te- gen my, als men hier doedt; ontfang alle vremde- lingen wel en gunftig; maak, dat zy in uwe have- nen een volkomene veiligheit, gerijf, en vryheit vinden;laatunooit wegflepen,noch door gierig- heit, noch door hoogmoedt. Het rechte middel omveelte winnen, is, dat men nook te veel gelijk wil winnen; en dat men, als detijdt het vereifcht, weet te verliefen Maak, dat gy van alle vrem- delingen bemint wordt,verdraagzelf eenige klei- nigheden van hen; wacht u van nayver te verwek- ken
(13) Zo de kun/fen in hunne fteden niet in achting. vjaretu
Naatdien inVrankryk een hoofdgeldt, en wel naar dat men het goed vondt, ingevoert wierdt , en dat men die gene , die wel konden beftaan en door hunne bekwaamheit geldt konden winnen, meet belaftte dan anderen , zo wierden de kunften verwaarlooft , en de kunftenaars bevlytigden zich niet om hunne bekwaamheit te doen zien , gelovende dat zy zich dus zouden ontflaan van de belaftingen, die op hen gelegt wierden. (14) Zo z.y het maken van allerhande ftoffen verwaArloos*
den. Het vetdryven der Gereformeerden in Vrankryk, gele* genheit gegeven hebbende tot het oprechten van eene menigte van manutafturen buiten het koninkryk , als onder anderen die van zyde ftoffen, zo hebben de fteden Lions, Tours, en sndcre daar dooi eene onhciftelbaie fchade gelcden. |
||||
van Telemachus. III. Boek. yt
ken dooruwen hoogmoedt; zijtvolftandig inrege-
len der koophandel, en laat die licht en verftaan- baar zijnjgewen uw volk om die volrtrekt op te volge% ftraf het bedrog ftrengelijk , en zelf de achteloosheit en opgeblazenheit der kooplieden, die denkoophandel bederven met de menfchen, die ze drtjven, te bederven; vooral onderneem niet den koophandel laftigte vallen.omdietewenden, naar uwe inzichten. De vorft moet zich daar me- de niet bemoeien, utt vreze van die te ontruften ; alhet voordeel moet hy aanzijneonderdanen,die 'erdemoeite van hebben, laten, anderszins zal hy hen den moedt benemen; hy zal voordeel genoeg genieten, door de grote rijkdommen, die binnea zijneftatenzullenkomen.Dekoophandel isgelijk zommige waterlopen, zo gy haren loop wilt ver* |j anderen, verdrogen zy. Daar is niets als het voordeel en gerijf, dat de
vremdelingen tot u trekt. Zo gy denkoophandel henongemakkelrjkeren minder voordelig maakt» vertrekken zy,zonderdat men het merkt, en ko- men nooit weder; vermids andere volkeren, voor- deel doende met uwe oravoorzigtitjheit, die tot zich ttekken,en gewennennietmeer naaruomre zien. Ik moet zelf bekennen, dat zedert eenigea tijdt de heerlikheit van Tyrm zeer verduiftert is. O! mijn waarde Telemachus! hadt gy die gezieri voor de regeering van Pigmalioit, gy zoudt noek vry meer verbaafd geftaan hebben. Gy vindt te- genwoordig niets anders dan droevige overblyf- felen eener grootheit, die naar haren ondergang belt. O ongelukkig Tyrm I in wat handcn zijtgy vervallenleertijds bragt de zee u defchatting van al de volkeren der aarde toe. P#»W/»»vreeftal- ies. zo WCt de VJrei»delingen, als zijue onderda- E 4 neDj
|
||||
jz 1)e Gevalkn
nen;in plaats vanzijnehavenen,volgens onzeoude
ge woonte, vooralle de ver afgelegenfte volkeren,
m een volkomene vryheit open te ftellen, wil hy
weten het getal der fchepen, die aankomen, waar
7e van daan komen, de namen van het fcheeps-
volk, hun foort van koopmanfchap, de natuur en
prijs van hunne koopwaren , en de tijdt, die zy
hier willen verblijven. Noeh doedt hy erger, want
hy gebruikt bedrog om de kooplieden te over-
vallen, en hunne koopwaren verbeurd te verkla-
ren. Hy ontruft de kooplieden, die hy meent de
tijkfte te zijn. Onder verfcheide voorwendfeleri
Ilelt hy nieuwe laften op. Hy wil zelf zich in den
koophandel inlaten , en al de wereldt vreeft met
hem te doen te hebben. Dus verflaauwt dekoop*
handel ,de vremdelingen vergeten van langzamer
handt den weg naar Tyrus ,die hen eertijds zo be-
kendwas.EnxoP/?>»d//o» niet vanbeleidtveran-
dert, zal onze heerlijkheit en macht wel haaft
dvergebragt worden tot eenig ander volk , betef
beflierd dan wy.
Vervolgens vroeg ik Narbal, op wat wijze de
Tyriers zo machtig ter zee waren geworden: want Ik wilde alles weten, 'tgeen dient om een koning- rijk wel te bellieren. Wy hebben , antwoordde hy, de bofTchen van Libanon, die ons hout ver* fchaffen tot de fchepen, en wy bewaren datzorg- vuldig tot dit gebrnik ; men hakt daar nooit, dan Voor het gemene gebruik ,en om fchepen teboi*- ■wen; Wy hebben het voordeel van bekwamearbei- ders te hebben. Hoehebt gy,zeideik tegen hem; die werkiiedenkunnen vinden? Die hebbenzich, fceide hy, allengs in dit landt bckwaam gemaakt. Wanneermendemenfchen,die in de kunlten uit- piunten,wel vergeld,is men verzekcrt wel haalt |
||||
van Telemachus III. Boek. 73
2odanigeteyinden,diehaarten top van deuirerfte
volmaaktheit brengen Want menfchen, die met verrtandt en natuurlijke bekwaamheit voorzien zijn,laten nooit na zichin dekunitenteoeft'enen, daar grote vergeldingen aangehecht zijn. Alle, dieervaren zijn in kunften en wefenfchapr-
pen, nut en oorbaar voor de fcheep-vaart, worden hier eerlijk gehandelt. Een goed landmeeter is hier in aanzien;een bekwaam fterrekijker in ach- tingjeen ftuurman, die andere in zijne oeftening te boven gaat , wordt hier met weldaden opge- hoopt; een goed timmerman wordt hier niet ver- acht,in tegendeel wordt hy wel gehandelt en be- taalt; goede roejers zelf hebben hier verzekerde belooning,gefchikt naar hunnen dienft, men on- derholidt die wel, men draagt zorge voor hunne vrouwen en kinderen; zo zy op zee blijven, ver- goedt men die fchadeaan hun huisgezin,de zulke die een zekeren tijdt gedient hebben , zendt men wederom by de hunnen :dus heeftmen'er zoveej als men wil; de vader is verheugt zijnzoon in zo goed een ambacht opgetrokken te zien,en hy fpoedt ?ich om van jongs af aan hem te onderwijzen in het handelender riemen,entouw-werk, enhet weinig achten van onweer- Dus leic|t men de menfchen,zonder eenige dwang,door belooning en goede order. Het gezag alleen doedt nook goed. De onderwerping der onderdanen is niet genoeg, men moet de herten winnen, en de men- fchen hun voordeel doen vinden, daar men zich van hun vernuft wil bedienen. Na deze zamenlbraak liet Narbal my zien al
de tuighuizen , wapenplaatzen , en alle gereed- fchappen , die tot den aaubouw van fchepen die- nen. Ik vroeg eene uitlegging der minue zakeij, E S en
|
||||
74 *&€ Gevalkn
<r fcbreef aanftonds alles op 'tgeen ik verftondt,
uit vreze van eenige nutte omftandigheit te ver-
geten.
Ondertuflchen verwachte Narbal, die Pigma~
lion kende,enmy zeei-beminde,mijn vertrek met ongeduldt, vrezende, dat ik mogt ontdekt wor- den door de verfpieders des konings, die dag en tiacht door deftadtgingenjmaarde windenlieten noch niet toe , dat wy ons infcheepten. Ter- wijl wy bezig waren met de haven naaukeurig te bezichtigen, «n verfcheide kooplieden te onder- vragen , zagen wy een bcdiendc van den koning Pigmalion tot onskomen,die tegeniVar^d/zeide: De koning heeft verftaanuit een der overften vande fchepcn, die wit Egypie weder gekomen zijn, dat gy een vremdeling hebt medegebragt , die voor een Cyprier doorgaat; de koning wil , dat men hem 2alaanhouden,op dat men zekerlijk mag weten, van wat landt hy is: gy zultopverbeurte van uw hoofdt voor hem moeten verantwoorden. Ik was toen juift een weinig afgeweken, om van
nader by te befchouwen de evenredigheit, die de Tyriers hadden waargenomen in het bouwen van een by na nieuw fchip, dat, zeide men, wegens de- ?,e juifte evenredigheit in al zijne delen, de befte zeiler was,die men ooit in de haven gezien hadt. Ik ondervroeg den werkbaas,die deze evenredig- heit gefchikt hadt. Narbal, verbaafd en ontftelt, antwoordde: Ik ga dezen vremdeling,die uit het eiIandtCy/>r«j van daan is ,zoeken; maar zo haafl: als deze bediende uit zijn gezicht was, liep hy na my toe , om my te berichten , in wat gevaar ik was. Ik hadt het maar al te wel voorzien, waar- de Tekmaebm! zeide hy, wy zijn verloren; de ko- ning die dag en nacht door wantrouwen gepijnigt wordt,
|
||||
van Telemachus. III. Boek. 75*
Wordt, vermoedt, dat gy niet uit hetciJandt €y-
frus van daan zijt; hy wil, dat men u zal aart- houden,en my doen doden, zo ik u niet in zijne handen lever'. Wat zullen wy doen? OGodt! geef ons wijsheit,omonsuit dit gevaarteredden. Ah Telemachus ! ik zal u in 'tpaleis des konings moeten brengen. Houdt ftaande , dat gy een Cyprier zijt, uit de ftadt Amathus, zoon van een beeldhouwer van Venus; ik zal verklaren, dat ik certijds uwen vader gekent hebb' , miflchien zal de koning, zonder dat verder te onderzoeken, u laten vertrekken; ik zie geen anderemiddelenom uw en niijn leven te behouden. Ik antwoordde Narbal: Laat een ongelukkige, dien hct noodlot wil verderven,verloren gaan;ik weet te fterven, Narbal; en ik ben u te veel fchuldig, dan dat ik doormijnongelukuzoumedeflepen; ik kan geen befluit nemenom te liegen, ik ben geen Cyprier, 00k kan ik niet zeggen, dat ik het ben. De Go- den zien mijne oprechtheit, 't ftaat aan hen mijn leven te bewaren, maar ik wil dat door geen leu- gen behouden (if). Narbal antwoordde my : Deze leugen, Tele-
machus , heeft niets in , dat ftrafwaardig is : de Godenzelf kunnen die niet veroordeelenjzy mis- doedt niemant; zy bewaart het leven van twee onfchuldigen; zy bedriegt den koning niet, dan om hem van een erote misdaadt te wederhouden. OTe~
(ij) Deze Zedekunde is wondetlyk fraai, en ten eenema-
le aanlopende tegen die det Jezuiten, welkedeSchryvet hier met voordacht tegen gaat.De koning was opgevoedtvolgens <le Zedekunde det Jezuiten ; maar de Aattsbiffchop toont hier door aan zyn Leetling , dat hy zyn gedtag niet moeft fchikken naar de grondiegelen, noch naar het vooibeeldt van zyn gtootvader. |
||||
•76 *De Gevallen
O Telemachusl gy trekt de liefde totdedeugt, en
de vreze van den Godsdienft te krenken , te ver. 'tis genoeg, zeide ik hern, dat een leugen een
leugen is ,om een menfch, die in de tegenwoor- digheit der Goden fpreekt, en alles aan de waar- heit verfchuldigt is, onwaardig te xijn. Die de waarheit kwetlt, beledigt de Goden , en kwetft aich zelf, naardien hy tegen zijn gewiile fpreekt. Hou op, Narbal,my voor te ltellen,'t geen uen my onwaardig is. Zo de Goden met ons mede- dogen hebben,zullenzy ons wel weten teverlof- fen;zo zy ons willenlaten verloren gaan,zullen wy, ftervende,flacht-offers van de waarheit zijn, en aan andere menfchen een voorheeldt nalaten om de onbevlekte deugt meer te achten dan een langle- ven. Het mijneis niet dan al te lang, ziinde zo onge- lukkig. Om ualken,waiirdeiV«sr^/,wordt mijn hert bewogen. Is het mogelijk , dat uw vriend- fchap voor een ongelukkig vremdeling u zo do- delijk moet zijn! Wy bleven langen tijdt in dit foort van twee-
ftrijdt, maar eindelijk zagen wy een man na ons toekomen, diebuiten zijn adem liep. 'tWas een bediende van den koning,die wegen Aflarbe(16) kwam. Dezevrouwwaszofchoon alseeneGod- jn, by de aantreklijkheden des lighaams, voeg- de
(is) Door dezc woordcn wordt Mad. de Montefpan ver-
beeldt. Zy wierdt genaamt Fwfoifc it \ocht-Chouan , en was door Louis den XIV. haren man ontiooft. Zywas fchoon, vrolyk, vleiende, en aanvallig; maar heerfchzuchtig, wreed , wraakgierig, en bekwaam ora de gruwelykfte zaken te be- gaan. Gelyk zy heerfchzuchtig en de perfoon van den ko- ning minder genegen was dan dekoninklyke waardigheit,zo ftelde zy het ganfchehof in oproer,toen de koning naarwil- de verlaten om Mad. de Fontange. Zy dreigde den koning, dat zy de kindeien, die zy by hem gehadt hadt, voor zyne oogejj
|
||||
van Tele mac bus. III. Boek. 77
de zy alledie van den geeft : zy was vleijende,
blygeeltig, en kon zich bemind maken : met zo vele bedrieglijke bekoorlijkheden , hadt zy , als de Sirexen, een wreed hert en vol van boosheit, maar zy wilt deze gebreken zeer liftig te ontvein- zen; zy hadt het hert van Pigmaliott door hare fchoonheit, geefligheit ,zoete ftem, en de maat- zang van haar lier weten te winnen; en Pigma- lion, verblind door eene krachtige liefde tot haar, hadt de koninginne Topha zijne gemalin- ne verlaten. Hy betrachtte niets anders dan de driften van
de eerzuchtige Aftarbe te voldoen. De liefde de- zer vrouwe was hem niet veel min dodelijk dan zijne fchandelijke gierigheit. Maar alhoewel hy zo groten drift voor haarhadt,verachtte zy hem, en flak de walg van hem ; zy verborg haar ware gevoelens , en maakte fchijn van niet dan voor hem te willen leven,zelf op dien tijdt, op welke zy hem niet kon verdragen. Daar wasbinnenTyrus een jong Lydiervimeea
verwonderlijke fchoonheit, Melachon genaamt; maar laf, verwijfd, en verfopen in welluften. Hy betrachtte niet anders dan om de tederheic van zijn kolenr te bewaren, om zijn blonde haa- ren, zwierende over zijne fchouders, te kemmen ;■ om zich ruikende te maken, om zijn rok eenaan- genamen zwier te geven, en eindelijk om liefde- gezangen op zijn lier te kwelen. Aftarbe zag, beminde, en wierdt razende na hem; hy veracht- te-.
oogen wilde verfcheuren ; en men heeft haar verdacht ge-
houden , dat zy de nieuwe meefterefle , die zich door hare fchoonheir van den koning hadt doen beminnen, door ver- gif van kant geholpen heeft. Zy veiweet den koning, dar' by ftonk, enz. |
||||
78 ^De Gevallen
te haar, nademaal hy op eene anderevrouweVer"-
liefid was. Daarenboven vreefde hy zich bloot te
ftellen voor de wrede minnenijdt des konings.
Aflarbe zich veracht ziende , gaf zich over aan
de drift, die het ongelijk haar inboezemde; in-
haar wanhoop beeldde zy zich in , dat zy Mala-
chon zou kunnen doen doorgaan voor den vrem-
deling, dien de koning deedt zoeken, en die ge-
zegt wierdt met Narbal gekomen te zijn: In der
daadt, zy maakte Pigmalion dat wijs, en kocht
al die gen en om; die hem zouden hebben kunnerr
uit den doling brengen. Gelijk hy geen deugdza-
me mannen beminde , en dat hy die niet wilt te
onderfcheiden, was hy niet anders omringt dan
door baatzoekende en liftige menfchen,die vaar-
dig waren om zijn onrechtvaardige en bloedige
orders uit te voeren. Dufdanige menfchen vreef-
den het gezag van Aflarbe, en hieipen haar den
koning bedriegen uit vreze vandezehoogmoedige
vrouwe, die ten eene male in zijn gunft gedron-
gen was, te mishagen. Dusgingde jongeiWWa-
cbon , niet tegenftaande hy door de ganfche ftadt
voor een Cretenzer bekend was, voor dien jongen
vremdeling door, dien Narbaluh Egypte hadt me-
degebragt;en wierdt gevangen gczet, Aflarbe be-
vreeft,dat Narbal den koning mogtgaan fpreken,
en haar bedrog ontdekken , zondt in alter haaft
dezen bediendcn, die tegen hem deze woorden
lprak: Aflarbe verbiedt u den koning te ontdck-
ken, wie uw vremdeling is, en vcrzoektu niets",
dan dat gy zwijgt, en voor het overige zal zy
wel zorge dragen, dat de koning over u zalvol-
daan zijn; haaftuondertuiTcheriomuwen jongen
vremdeling, dien gy uit Egypte gebragt hebt, met
de andere Cypriers in te fchepen , tcii einde men
hem
|
||||
van Telemachus. III. Boek. 79
hem niet meer in de ftadt zie. Narbal, ten uiterfte
verheugt over het verzekeren van zijn enmijn le-> ven, beloorde te zwijgen, en de amptenaar vol- daan van zijn verzoek verkregen te hebben,keer- de weder om rekenfchap wegens zijn boodfchap aan Aftarbe te geven. Narbal en ik verwonderden ons over degoed-
heit der Goden, dfe onze oprechtheit beloon- den , en die zo byzondere zorge droegen voor de zodanigen , die alles waagden ter liefde van de deugt. Wy befchouwden met fchrik een ko- ning verflaaft aan de gierigheit en aan de welluft. Hy, die 7,0 boven mate vreett bedrogen te wor- den , is waardig , zeiden wy tegen malkander, dat te zijn ; hy is het byna dagelijx grootelijx;hy miftrouwt eerlijke liedcn, en geeft zich over aan fielten. Hy is alleen onwetend van dat 'er om- gaat. Bezie Pigmalion, hy is het voorwerp vaa lpotterny voor eene fchaamtelooze vrouwe;on- dertu/Tchen bedienen zich de Goden van eenleu- gen der booswichten , om de vromen te bewa- ren, die liever het leven willen verliezen dan lie- gen. Ter dier tijdt vernamen wy , dat de wint veranderde, en gunftig wierdt voor de fchepen van Cyprus. De Goden verklaren zich voor ons, riep Nar-
haluh, zy wilten, mijn waarde Telemachus'. u in veiligheit brengen. Vlucht uit dit wreed en vervloekt landt. Gelukkig ! die u mogt volgen, tot aan de onbekendfteoevers. Gelukkig die met u mogt leven en fterven. Maar het ftreng nood- lot verbindt my aan dit ongelukkig vaderlandr. Met het zelve moet ik lijden ; miflchien zal het haaft onder zijn puinhopen begraven WOrden ; maar daar is nict aangclegen , behoudens dat ik al-
|
||||
8 s IJeGevallm
"a'ltfjdt de waatheit fpreek , en mijn gemoedt dd
gerechtigheit bemint. Wat u belangt, 6 mijrt waarde Telemachus ! ik bidd' de Goden , dat zy u als metde handt geleiden,en hunnekoftelijkfte zegeningen fchenken; namentlijk de zuivere en onbevlekte deugt tot uwe doodt toe. Leef lang, keer weder naar Ithaca, vertrooft Penelope , en verlos haar van de dertele minnaars ; dat uwe oogen mogen zien, dat uwe armen den wijzen UlyJJ'es mogen omhelzen,en dathy in u magvin- den een zoon hem gelijk in wijsheit! Maar ge- denk in uw geluk aan den ongclukkigen Narbal, en houdt nooit op van hem te beminnen. Als hy deze woorden uitgefproken hadt, be-
vochti^de ik hem met mijne tranen, zonder hem te antwootden. De diepe verzuchtingen verhin- derden my te fpreken. Wy omhelfden malkan- der met een ftilzwijgen; hy bragt my tot aan het fchip; bleefop den oever der rivier , en toen het fchip afgeftoken was,lietenwynietnamalkandef na te oogen, zolangwy malkander kondenzien,- Einde van het derde Bock,
|
|||||
t N.
|
|||||
I N H O U D T
VAN
MET VIERDE BOEK. Calypfo i'alt Telemachus in zy-
ne woorden, om hem te doen ruft- en. Mentor mispryft hem in het by- zonder, om dat hy het verhaal zyner Gevallen ondernomen keeft , en raadt hem het zelve t e voltrekken >naardien hy het begonnen hadt. Telemachus 'verhaalt , dat hy op zyne reize van Tyrus naar het eilandt Cyprus een droom gehadt hadt, waar in hy droom- de, dat Minerva hem tegen Venus en Cupido befihermde ; dat hem in het •vervolg ook gedacht hadt, dat hy Men- tor zag , die hem raadde te vluchten *voor het eilandt Cyprus; dat, toen hy ontwaakt was, een onweder het fchip zou hebben doen vergaan , zo hy zelf de handt niet aan het roer geflagen hadt, alzo de Cypriers , in den wyn 'verzopen, niet in fiaat war en om het fchip te behouden; dat hy op zyne aan- komji aan het eilandt de allerbefmette- F lykfte |
||||
lykfte voorbeelden met een afgryzen
befchouwt hadt ; maar dat de Syrier Hazael, wiens Jlaaf Mentor gewor- den was, de twee Grieken weder te z,amen gevoegt, en in zyn [chip mge- fcheept hadt , om hen naar Crete te •voeren, en dat hy in die overtocht de fchone "vertoning van Amphitrite , op haren wagen door zeepaarden voort* getrokken, gezien hadt. |
||||||||
\
|
||||||||
■
|
||||||||
.
|
||||||||
DE
|
||||||||
t> E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Ulyjfes.
|
||||||
HET VIERDE BO'EK.
CAlypfo, die tot dit oogenblik onbeweeg-
lijk was geweeft, en vervoerd door het vermaak van de gevallen van Telemachus te horen, viel in zijne redenen, om hem. eenige ruft te doen nemen. 't Is tijdt, zeide zy, dat gy de zoetigheden van den flaap na zo vee] arbeidt gaatfmaken. Gy hebt hierniets te vrezen, alles is u gunftig. Geef u dan overaan de blijdfchap, fmaak de vrede, en alle andere gavea der Goden, daar gy mede opgehoopt zu!t zijn* Morgen , wanneer Aurora (f) met haar roosver- wige vingeren de vergulde deuren van hetOoftea F 2 • even (f) Aurora wierdt van de ouden voor de Godinne van de
dagenraadt gehondenjen gelykzyliet eerftelicht aanbrengt, io hebben dc dichters haat eene dochter van Titan,' of van Hyperion, dat is der zonnc,gemaakt. Haar liefde voorden ouden Tithonus is zeer bekend; als ook hare minnehande- lingcn wet Cepjhalus, diea men zegt dat zy geiooft heeft, |
||||||
84, 39* Gevallen
even xal open doen, en als de paarden der ionne
voortkomendeuitde filtebafen, deftralen van den da£ xullen verfpreiden ,om voor haar alle de fter- ren des hemels weg te drijven, zullen wy, mijn wa.irie7'elemachni,de gefchiedenisuwer ongeval- ien hervatten. Nooitheeft uw vader uwewijsheit en moedt kunnen evenaren;noch ytf< £///<?* (g),de overwinnaar van Heiior, noch Thejeus (h), we- der-
doch dezc van zyne geliefde Procris te veel werk makende,
heeft zy uit rainncnydt zelf den handel uitgebragt. Dat de Schry ver haar rotisvcrxvtxe vinieycn toefchryft is eenenavolging van Homerus, die haar byna altydt fptilimtKtt HW , dat is , ^iurura met hair rooivervji^e vinieren, noemt. -{g) Deze was de dapperfte derGrieken, die gekomenw*- ren om Troje te belegeren. Hy was een zoon van Peleus en Thetis, de zee-godinne. De ganfche Ilias van Homerus is niets anders dan een verhaal van dentwift,dietuffchenhem en Agamemnon overBrifeis ontftaan was. Namentlyk Afty- nome, de dochter van Chryfes , was aan Agamemnon it den buit van de ftadt The e , in Cilicie , te beurt geval- len. Haar vader een prieiter van Apollo zynde, eilchttehaar wederom , en zy wierdt hem toegeftaan ; maaralzo Agamem- non meende,dat het niet redelykwas ,dat hy alleen zonder buit zou zyn, decdt hy Achilles zyne Brife'fs afnemen. Daar op weigerde Achilles langer tevechten,en bleef in zyn tent, tot dat Patrocles, zyn vriendt, gedoodt zynde,hy wederom in het veldt kwam, om zichover des zelfs doodttewreken. Toen heeft hy Heftor, een zoon van Priamus, en den dap- fcrften der Trojanen gedoodt. Hy zelf is naderhandt verradei-
yk omgebragt van Paris, terwylhybezig was met Pdlyxena, .eenezufter van Heftor, te trouwen in den tempel van Apollo, (h) Thefeusis 00k een der grootfte helden van den ouden tydt gevveeft. Hy was een zoon van den Atheenfchen koning Igeus, maar in onecht geteelt. Evenwel heeft hy na zyfi vader geregefcrt, en wordt voor den X. derkoningenvan Athe- nen genouden. Zeer veel zou'er van hem tezeggen zyn, en van zyne heldendaden. Men zegt, onder anderen , dat hy met zynen halsvriendrPerithous in de helle nedergedaalr \i om Proferpina van Pluto teroven,doch Perithous op dien tbcht het leven verlorenhebbende, wierdt Thefeus door Pluto ge- vangen gehouden, tot dat Hercules hem kwam vcrloffen. |
||||
van Telemachus. IV. Boek. 85*
dergekeert uit de helle , noch 7.e]f de grote A'Ici-
cles (i), die de wereldt van zo veel gcdrochten heeft gezuivert,hebben ooit zo veelkrachtendeugt be- toont als gy. Ik wenfch , dat eene diepe flaap u dezen nacht kort mag maken: maar helaas! hoe lang zal die voor my zi|n, om dat hy my voor een tijdc zal beletten u weder te zien en tehoren fpre- ken; u nochmaal te doen zei-gen, 'tgeen ik reeds weet, en afvergen 'tgeen ik noch niet weet! Ga, mijn ■wz&r&eT'elemachus,met c\cy\\\\]%£i\ Mentor, dien deGodenuwedergegevenhebben ; gain deze afgelegeneGre«<?,daaralles totuweruftbereidtis. Ik bid' Morpheus (k), dat hy uwe door de vaak verwonneaogleden wil overftorten met zijnaan- genaamite lieffelijkheden; dat hyeen Goddelijkc damp door uwe afgemattelcden verfprei, en u ge« noechlijkedromen toezende, die rondom uheen huppelende, uwe zinnen mogen frrelen met de genoechlijkfte denkbeelden, en van u afwenden, 'tgeen ualtevroegzoukunnen doen ontwaken. De Godinne geleidde zelf'Telemachus in dezc
Grotte, van de hare afgezondert zijnde. Zy was noch mfnder bocrfch, noch onaangenamer. Hern j fontein, die in een hoek vloeide , veroorzaakte* daareenzachtgemurmer,dat den flaap verwekte. De Nymnhen haddtn daar twee bedden toebereidt van zachte groente, en daar over twee grote vellen F 3 Sc"
(i) Alcides is dezelve , die Hercules genaamt wordt. Daai
.zyn'er verfcheide geweeft, welker daden doordc dichtcr Diet genoeg onderlcheiden worden. Deze, die gezegt wordt de wereldt van gedrochten gezuivert te hebbcn , was een zoon van Jupiter,geteeltby Alcmene de gemalinvan Amphitryo. (k) Morpheus was eene minder«igodheit , en als dienaac
van den Droom-godt, die hem overalzondtomdenflapen- den vermakelyke droraen te doen zien , en hen alkrhande gedaantens vooi te ftellen. |
||||||
86 Tie Gevalien
gefpreidt(l),het eene vaneen leeu,voor Telema-
thus, en het ander van een beer, voor Mentor. EerdatMentor dc ilaap zijne oogen lietbekrui-
pen, fprak hy Telemachus dus aan: Hetvermaak van awe gefchiedeniilen te verhalen heeft u tever vervoert,gy hebtdcGodinnedoen verlieven,met haar de gevaten, daar uw moedt en vernuft u uit gered hebben , te vertellen. Gy hebt daar door niets gedaan, dan haar gemoedt des te meer te doen ontvonkcn, en gy hebt voor u een noch gevaarlijker gevangenis bereidt. Hoe verhooptgy ,dat zy ute- genwoordig uit haar eilandt zal latenvertrekken, u, die haar betovert hebt door het verhaal uwer gevallen ? De liefde van een ydele roem heeft u doen fpreken zonder voorzichtigheit. Zy hadt zich verplicht omude gefciiiedeniffe van Ulyflestevez- halen,enute doen veritaan,hocdanig zijn noodlot geweeft is; en zy heeft uweten in tewikkelen om haarallesuitteleggen,het geenzy wenichtte we- ten;dat is de bun ft van vleiende en driftigevrou- wen. Wanneer, 6 Telemachus'. zult gy eens zo wijs zijn, dat gy nooit fpreekt door grootsheit, of dat gy wcet te zwijgen, al wat u totvoordeel flrekt, wanneer het niet oorbaar is te verhalen? Andere verwondercn zich over uwe wijsheit in een ouderdom, waar in het vcrgecffelijk is die niett'e hebben. Wat my aangaat, ik kan u niets verge- ven; ik ben het allcen, die u ken, en u genoeg be- min om u alle uwe gebreken aan te toned. Hoe vcr zijt gy noch van de wijsheit uws vaders! Maar
(1) Op deze wyze waren de oude gewoon te flapen , niet
op bedden , als tegenwoordig. Het is genoeg, dat men de- ze byzonderheit aanmctk. Dc taalkundigen kunnen nazien, wat de gcleerdcp. zeggen over het zesde Scliimpd. van J; ve- nalis, en oyer de Rcdenvoering van Cicci-o voo* Muiena. |
|||||
:
|
|||||
'van Telemachtis. IV. Boek. 87
Maar hoe hebb' ik , aatwoordde Telemachtis^
Calypjb kunnen weigeren, haar mijne ongevallen te verhaleu ? Neen , hernam Memor , gy moeft haar die verha-leo: maar gy moeltdat doendeniets zetjgen, dat mededogen in haar hade kunnen ver- wekken. Gy hadt kunnen zeggen, datgy nueens dolendewaartgeweelt,dau censgevangen in Sici- lie\ naderhandt in Egypten; dat was haar genoeg gezegt, al het overige heeft niet anders gedient, dan om het vergift,dat reeds haarherteontfteekt, te vermeerderen. Het behage de Goden, dat het uwe daar van mag bevrijd blijven, M.aar wat zal ik dan doen, zeide Telemachtes,met
ecn bezadigde en leergierige item? 'tis geen tijdt meer, zeide Mentor weder , voor haar het geen noch van uwe gevalleu overig is te willen verber- gen; zyweet genoeg daar van,omniettekunnen bedrogen worden,omtreiit het geen zy noch niet weet ;uwachterhoudendheitzouniets anders kun- nen te weeg brengen dan haar te verbitteren: vol- voer clan op morgen aan haar te verhalen, al het geen deGoden omuwentwille gedaanhebben,ea leer op een andere tijdt matigcripreken van al het geen u tot lofzou kunnen verltrekken. Telemachtis nam een zo goeden raadt in vriend-fchap aan, en (zy lciden zich neder om te flapen. Zohaaft als Phehus zijne eerfte ftralen over den
aardbodem verfpreidt hadt, wekte Mentor, ho- rende de ftemme der Godinne, die hare Nymphen in het bofch riep, Telemachtis op. 'tis tijdt, zeide hy, den llaap te overwinnen ; wel aan, ga naar Calypfo, maar miftrouw harevleijende woorden. Leg nooit uw hert voor haar open. Zijt bevreeft voor het vleijeade vergif van hare loftuitingen. F 4 Gi(te»
•
|
||||
88 5De Gevallen
Gifteren verhief zy u boven uwen wijzen vader
Ulyjfes, den onverwinnelijken Achilla , den be- toemdcnThefeus,en Hercules (i) ,dieonfterftelijlc geworden is. Gevoelt gy niet, dat deze lof alle maat te buiten gaat? Gelooft gy aldat zy gezegt heeft ? Zijt verztkert , dat zy zich zelf niet g£- looft (z). Zy prijft u niet , dan om dat zy ge- looft, dat gy zwak en laatdunkende genoeg zijt, om u te laten bedriegen door loftuitingen, die met uwe daden geen evenredigheit hebben. Nadeze woordengingen zynaardeplaats, daar
dc Godinne hen wachtte. Zy lagchte vriende- lijk, zo als zy hen zag , en bedekte, onder een. fchijn van vreugde, de vreze en ongeruftheit,die haar hert ontroerden;want zy voorzag,dat Tele- machtts, geleidt door Mentor, haar zou ontflip- pen, even a\sUly£'es. Haaft UjmijnwaardeTV/?? inacbus, zeide zy, met mijne nieuvvsgierigheit te voldoen. Ik hebb' den ganfchen nacht gedacht, dat
(i) Door dezeaanmerkinge wierdt dehertogvanBourgun-
die geleert deydelc en valfche giorie te vermyden,waar aan zyn grootvader zich al te zeer liadt overgegeven.Zy.ie vleiers hem hebbende doen geloven , dat hy meet was dan een menfeh , meendc hy , dat nooitiemant by hemmogtverge- leken worden : daarom liet hy toe, dat hem de zon gegeven wierdt als het zinnebecldt van zyn macht, en dat men hem de onfterffelykheit toefchreef,geiyk gefchiedtinhet gedenk- ftnk, dat te Parys op de Plaatfc der Ovcrwinningen opgerecht is. Die Plaats was eerft nieuw gemaakt , toen dit werk ge- fchreven wierdt, en daar op wordt hier gezinfpeelr. (2) Zr pry/i » n'et , ««.. ] Dit is_ een der gevocligfte fte-
ken, die men Louis den XIV, ko'n geven. Ieder wift hoe gaarne hy geprezen was, en zag dat hem uitmuntendenlof gegeven wierdt. Men mag zeggen , dat hem niets kon be- hagen, dan ecu welbedachte lof, maar die, waat in hy Vfr immortalis , dat is : ecu onjlerffe.yk. mjn genoemt wordt, was al te grof voot een vorft , die eenigzins iiaanzigtig sasili 'Ait ftuk. |
||||
vanTelemachus. IV. Bock. 89
dat ik u uit Phenicie zagvertrckken,encen nieu lot
zoeken in het eilandc Cyprus. Zeg my toch, hoe isdezereisuitgevallen,eniaatgeen oogenblik ver- loren gaan. IJaar op zat men nedcr in het gras, bezaait met violet-bloemen , onder den lommer van een dicht bofchie. Calypfu konzich nietonthoudenvanzonderop-
houden tedere en verliefde lonken op Telemachus te fchieten , en met verontwaardiging te bcfchou- wen, dat Mentor ,zelr"totdeminitebewegingvaa hare oogen,gade floeg. DeAfy>»/>fe»onderwijleri bereidden zich alle met ftilzwijgcn om het oorte lenen, en maakteneen half rondtuit, ombeterte zien , en om beter te horen. De oogen der ver- gadering waren onbeweeglijk, en gellagen op den jongeling. Telemacbus zijne oogen nederflasnde, en met veel aangenaamheit blozende, vatte op deze wijze den argebroken draadt zijner gefchie- denilTe op. Naaulijx hadt het zacht geblaas eener gunflige
wmtonzezeilen doen opzwellen ,of het landt van Phenicie verdweenvoor onzeoogen. Gelijk ik by Cypners was, welkerzeden my onbeken'd waren, nam ik voor te zwijgen,opallesachttegeven,en alle regelen van belcheidenheitop te volgen, tea einde ik huune achting mogt winnen. Maargedu- rende dit mijn ftilzwijgen, bekroop my een zoete en krachtigeflaap,mijnezinnen warengebonden, enhielden op. Ik imaakte een hlijdfchnp en diepe ■ mil, die mijn hert met vreugdevervulde. Op het onvoorzienfte dacht my , dat ik Venus zag , die de wolken doorkloofde met haar vliegende wa- gen, voortgetrokken door twee duiven, zy hadt die giinlterende fchoonheit, die >levendige jeugt, die tedere aantreklijkheden , die in haar uitblon- F S ken,
|
||||
go Tie Gev alien
ken , wanneer zy te voorfchijn kwam uit het
fchuim van Oceantts (m) , en zelf de oogen van 'Jupiter verblindde. Zy daalde terftondt met een zeer fnelle vlucht
tot my neder, en lei al lagchende haar handt op mijn ichouder; en my by mijn naam noemende, iprak zy deze woorden: Jonge Griek, gy gasK U in mijn rijk begeven;gy zult wel haait komenin dat gelukkig eilandt, daar de vermaaklijkheden, het fpel , en kluchtige boerterijen onder mijne voetftappen waffchen; daar zulc gy reukwerkeu op mijne altaren offeren;daar zal ik u dompelea in een rivier van welluften; oopen uw hert voor de aangenaamfte verwachtingen, en zie toe, dat gy de machtigfte der Godinnen , die u gelukkig wil maken, niet wederftreeft. Op dezelve tijdt vcrnamik den jongen Cupido^
die, zwevende op zijn kleine wieken , rondom zijne moeder vloog. En fchoqn dat ktndtop zijn aangezicht hadt uitgedrukt de tederheit der be- koorlijkheden en de lieffelijkheit der kindsheit, echtcr fpeelde iets, ik weet niet wat , doordrin- gends in zijne oogen , dat my deedt vrezen.; hy lagchte,my beziende; zijn lagch was kwaadaar- dig, fpottende, en wreed ; hy ttok uit zijn guide pijlkooker een zijner fcherpfte fchichten, fpande zijnen
(m) De Schtyver fchynt met voorbedachten raadt ditver-
diclitfel niet klaar vooreeftelt te hebb-n. Dedichterszeggen, dat Satumus de mannelyke leden van Celus affneedt en in de i-ee wotp,die daaropaan het fchuimen raakte. En uit dat fchuim zou Venus voortgekomen zyn, en eerft in Cythere voet aan landt gezet hebben.Daar zyn vcrfcheide Venufien geweeft, maatdezewordt gemeenlyk onderfcheiden door den toenaam van A'f*(fwo«fii<H , dat is Opgekomtn z.yndc , namentiyk uit tie zee. De ouden fpreken veel aangaande een fchttdery van Apelles , waar in dcze Venus vcrbeeldt wierdt. |
||||
van Telemachus. IV. Boek. 91
zijnenboog enwildemy trefren,wanneer.ft//W-
■va zich haaftelijk vertoonde , om my met haar fchilt te bedekken. Het aanzicht dezcr Godinne hadt die zachte
fchoonheit, en die verliefde kwijnendheit niet, die ik in het aanzicht en gedaante van l^enus be- merkt hadt. In tegcndeel hadt zy een eenvoudi- ge, niet upgepronkte, en zedige fchoonheit; al- les was dettig; krachtig, edel ,vol van rnachten grootfchheit- De pijl van Cupido haar fchilt niet kunnende doorboren, viel ter neder. Cupido daar over vertoornt, verzuchte bitterlijk. en fchaam- de zich, dat hy overwonnen was. Wegvanhier, riep Minerva; weg van hier, onbedachte jonge, gy zult nooit dan lafhertige zielen verwinnen, die meer de fchandelijke welluflen, dande wijs- heit, deugt, eji roem beminnen. Opdezewoor- den vloog de hiefde verbittert weg , en ik zag Vextts, wederom opklimmende naar den Olympus, langen tijdt op haar wagen met hare duiven, in een goude en blaauw-azuure wolk , tot dat 7.y verdween. Mijne oogen neder flaande, vondt ik Minerva nier meer. My dacht, dat ik vervoert was in een lieffe-
lijke tuin, zodanig als men de Elizeefche velden afmaalt. Jk wierdt Mentor gewaar , die tegen my zeide: Vlncht voor dit wreede landt, en voor dit vergiftigt eilandt; men betracht daar niets dan welluft. De moedigfte deugt zelf moet daar be- ven, en kan zich niet dan vluchtende behouden. Zo haaft als ik hem zag , wiide ik hem om den hals vallen om hem te omhelzen , maar ik ge- voelde dat mijne voeten zich niet konden bewe- gen, dat mijn knien onder my bogen, en dat mij- ne {landeu, zich geweldt aandoende om Mentor te
|
||||
y% *De Qevallcri
te omvangen , een ydele fchaduw zochten, die
my ahijdt ontflipte. In dit woelen ontwaakte ik, engevoelde, dat deze droom, vol getieime- nillen voor my , een Goddelijk bericht was. Ik bevondt my vol van moedt te^en de welluftcn, en van een mistrouwen van mijn v.elf, om bet verwijfde leven der Cypriers te verfoeien. Maar dat my het hert doorfneedt, was, dat ik geloof- de, dat Mentor het leven verloren hadt , en dat hy de wateren van Styx (n) overgevaren zynde, 21'jn gelukkig verblijf hadt by de rechtvaardige aielen. Deze gedachte deedt my een vloedt van tranen
ftorten. Men vroeg my,waaromik weende. De iranen , antwoordde ik , patten een ongelukkig vremdeling, die buiten hope is van ooit zijn va- derlandt wederom tezullen befchouwen,niecdan al tewcl. OndertuiTchen gaven al de Cypriers, die in 'tl'chip waren, zich over aan een dwaze blijd- fchap: deroejers, vyanden van den arbeidt, vie- len in den flaap op hunne riemen. De ltierman omhangen met een krans van bloemen , liet het roer varen, en hieldt een groote wijnfles, die hy byna geleedigt hadt, in zijn handt Hy en al de andere, ontroert door de woede van Bacchus, zon- geu ter cere van Venus en Cupida gezangen , daar al , die de deugt bemiuden , een fchrik voor moeften hebben. Ter-
De Styx is een der helfche rivieren , aan gene kant van
welke de Elizeefche velden gelegen waien. De Goden zvoe- leii by die tivier, waar van de leden onzeker is , hoe.vel'er zyn, die zeggen , dat toen de minder Goden Jupiter eens v/ilden binden , deGodheit van de Styx uitbragt , dat zy eene zamenz.wering tegen Jupiter onder malkander fmeed- den, en dat de Goden daarom naderhandt hunne eeden ge- flaaft hebbeu met den naam van dien getiouwen Styx. |
||||||
vanTelemachus. IV. Eoek. 93
Terwijl zy de gevaren der 7.ee dus vergaten,
beroerdeecn fchielijk onweer deiihemelendezee; de ontketende vvinden loei'den metgeweldt inde zeilen; de zwarte baren iloegen tegen de boorden van het fchip, 't geen kraakte door hare flagen: nu voerden zy onsopden top der opgeblaze golven; dan fcheen de zee zich van onderonsfclypwegtc trekken, en ons in den diepen afgrondt neder te itorten. Naby ons zagen wy rotfen,tegen welke de verftoorde baren zich verbrijfelden met een fchrikkelijk geraas. Toen begreep ik dooronder- vinding, 't geen ik Mentor mcnigmaal hadthoren zeggen ,dat lafFe en verwijfde menfchen,overge- geven aandewelluften, moedt ontbreekt in geva- ren. Al onzenederflachtfge Cypriers weenden als vrouwen. ik hoorde niets anders dan elendig gejammer, beklag van de vermakelijkheden des levens, enydele beloften aan deGoden vanoiFer- handen aan hen te zullen doen , zo men in de haven aanlandde. Niemant was genoeg by zijne zinnen, of om te gebieden wat'er gedaan moeft worden,of om zelfde haudt aan 'twerkteilaan; my dacht, dat ik mijn levt-n bewarende, ook dat van anderen moeft bewaren;ik greep het roer in de handt, vermids de ftierman , even als een Bacchant (o) , bujten ftaat was, om te kannen ziea
|
||||||
(o) Onze Schryvers gebiuiken zomtyds het woordt van
Wynpaap en Wynfnpin, om de BacchanteninhetNederduitfch Hit te dtukkert. Ik houd' het met Bacchant, om den naam van Bacchus in dat woordt te behouden, van wien zy als met een dronkcmans woede aangedaan zynde , met wyngaard- ranken gekroont , en met ftokken met wyngaard-tanken omvlocliten, Thitfen, als dolle menfchen te werk gingen, ouder het roepen van Enk. Orpheus is door zulk fooit vaa wyven ter doodt gebragt. Die onbafuifdheit heeft ctift ea jrieeft plaats gehadt in Thracie. |
||||||
94 e&e Gevalleii
zien in Wat gevaar het fchip was ; ik fpralc &e
verbaafde matrozen moedt in 'tlijf,en deedt hen de zeilen nederlaten; zy roeiden met alien yver; wy voeren midden door de klippen,enzagenvan naby alle de yn"elijkheden des doods. Dit geval fcheen als een droom aan al die ge-
nen ,die het behoudt van hun leven aan my fchul- dig waren; zy zagcn my met vcrwondering aan. Wy kwamen in het eilahdt Cyprus in de maandt April(p), aan Venus toegcwijdt. Dit jaargety, zeiden de Cypriers, komt met de Godinnc over- een; waut zy fchijnt de ganfche natuur te doen herleven, en de vermakelijkheden , even als de bloemen, te doen wafTchen. In dit eilandtkomende,gevoelde ik een zachte
lucht, die de ligchamen laf en traag maakt, maar een fpeelzieke en een blygeeftige gemoeds- geftalte inblaalt. Ik bemerkte , dat het veldt, van nature vruchtbaar en aangenaam , byna ten eene male onbebouwt was, vermids de inwoon- ders vyanden van den arbeidt waren : ik zag aan allekantenvrouwenen vryfters verwaand en ydel opgetooit, die lofzangen ter eere van Venus op- zingende, zich ten dienft van haren tempe! gin- gen (p) Het vvoordt *April wordt naar het gemeenfte gevoe-
len, afgeleidt van d^toi, het welk fcfmim betekent , om dat Venus, gelyk ik reeds aangemerkt hebb' , voortgeko- men was uit bet fchuim der zee ; om welke reden zy ook .Aphrsiite genoemt wordt. Ovidius is ook van dat gevoe- Jen in het IV. Boek van zyn Almcnach , daar hy zich duS laat hoten: Sed Veneris mcnfem Grdi* fermone notattim
lAtiptror , Afpumis, tjt Dea dicfa maris. Dat is : Het komt my z.o voor , dot de maandt van Venus eene
Grkkfdie benaming beeft , want de Goiin lieift haren nami gehre- ien vtn het fchuim der z.«. |
||||
van Tdemachus. IV. Boek. 95*
gen overgeven (q). De fchoonheit, aantreklijk-
heden, blijdfchap en welluften blonken even zeer uit op hare aanzichten, maar de aautreklijkheden waren te gemaakt, men zag daar niet eeneedele eenvoudigheic , en eene beminnelijke fchaamte, die het grootfte aanloklel der fchoonheit uit* maakt. De verwijrde zwier, de gemaakte trck- ken, het ydel optooiiel, en kwijnende tredt, haar opflag der oogen , welke naar die der mannen trachtten , haar onderlinge minnenijdt om de hertstochten gaandete maken: met een woordr, al wat ik in deze vrouwen zag fcheen my gering en verachtelijk. (3) Door te groten drift van my te willen behagen , maakten zy , dat ik een at- keer van haar kreeg. Men geleidde my naar den tempel der Godin-
ne , die zy vele in dit eilajidt heeft, want zy wordt in 'tbyzonder aangebeden binnen Cythere, Idalie en Paphus j 't-was naar Cythere, daar ik heen geVoerd wierdt. De tempel is geheel van mar- mer , zy is van buiten met uitmuntende zuilen omzet, de zuilen zijn van een dikte en hoogte, die het gebouw zeer heerlijk maken : in het op- perfte
(q) Herodotus merkt in zyn I. Boek , en Strabo in zyn
XVI. aan, dat deBabyloniers een zeer fchandelyke wet had- den, en dat die wet ook plaats greep in zeker gedcelte van Cyprus; namentlyk,allevrouwen waren gchouden eens van haar leven zich in den tempel van Venus om geldt te laten gebruiken, en dat geldt over te geven aan de prieftcrefle, als zynde voor de Godinne gewonnen. Waatfcliynlyk heeft onze Schryver hier het ooge op die gewoontc. (3) Dcor te groten drift ■vn my te ■willen behaien , enz., ] De
befchryvlng, die hier gemaakt woldt van de vrouwen van Cyprus, isD|iet ware atbeeldfel der Franfehe hoi-juffers ge- darende de jonkheit des koning.;, en tot de tydt vanMada- jne de Maintenon , die het ganfclie hof den dekmantel van GodvmchtigUeit deedt aannemeri, |
||||
<jd 'De Gevallen
perfte van het gebouw en de friezen , zijn aari
ieder zyde niflen , daar in men de aardiglte ge- vallen dier Godinne in verheve beeldwerk afge- beeldt 7,iet. Aan den ingang des tempels is ge- durig eene menigte van volk , die haar offerhan- den komt doen. Nooit wordt in den omtrek dezer heilige plaats eenige offefhande geflacht; men brandt daar niet, als elders < het vet van vaarzen of ftieren ; nooit wordt daar der zelver bioedt gellort ; alleen worden de beeften , die men ortert, voor het altaar gebragt ; en daar mag'er gecn aangeboden worden, dat niet jong, blank, en zonder vlek of gebrek is; men bedekt die met windfelen van purper met goudt geboordt, enderzelver hoornenzijnvercicrtmet tuiltjesvart welriekende bloemen: na dat die voor het altaar aangeboden zijn, Worden zy in eene afgezonderde plaats gebragt, en daar gedoodt voor de maal- tijden der priefters dezer Godiime. Men off'ert'er ook allerlei foorten van welrie-
kende vochten, en van wijn zoeter dan Nettar. De prielrers zijn bekleedi met lange witterokken, met gordels van gout , en hebben diergelijkc franjes onder aan hunne rokken. Op de altaren worden dag en nacht de keurlijkfte reukwerken van het Ooften gebrant, en zy maken een fooft vaneenwolk, welke hemelwaards vliegt. AI de marmefe zuilen zijn verciert met hangende feftonnen, al de vaten ^ die tot het offergereed- fchap dienen, zijn van gout; een geheiligt bofch. (r)van Myrthe omriugt het gebouw ; men heeft daar
(i) Dit is een zeer oude gewoonte, dat men dichte bol-
fen, van de Latynen Luci genaamt , omtrent de tempelen
det Goden en Godinnen maakte, en wel van zulke bornen,
»ls geheiligt waien asm dc godheden, die daar gedient wier-
dea.
|
||||
'UdnTei&machus.lP'.Boek. $f
daar iifer. dari jririgeHtigeh en' jange dochtefs vati
eenc Zeld/arne fchoonhcitj diede priefttrs dc of- ferhanden mogen aanbieden j en xich verltouteri het vuur op de altarcn te ontflekeii : de onbe- fchaamdheic en ongebondchheit onteereii een to hecrlijken terhpel. In hct eeril hadt ik e'en afkeer' van het geeh ik
2ag, maar ik began ongevoelig my daar aan te gewennen. De ongebonde geilheit baarde my geen vrcze rrieer , alle gefekfch'appen blaafden fk weet niet welkc gene'genheit voor de Mailorder in; men lagchte met mijne onnofelheit (4), mijne" iligetogcnheit en fchaamte verlrrekten voor boert aan dit fchaamteloze vo!k. Men vergat niets out alle mijne hertstochten gaandetemaken,enftrik- hen te lpannen,om in my defmaakderwellulrerl Op te Wekken. lie gevoelde, dat ik dagelijx • zwakker wierdi, en de goede opvoeding, die ik genoten hadt, onderfteunde my byna niet meerj alle mijne goede voornemens verdwenen ; ik ge- voelde geen kracht meer om het kwaadt tegert te ftaan* dat my aan alle kanten omringde; zclf hadt ik een kwade fchaamte over de deugt. Ik G was deti; Voornamentlyk heeft dat plants gehadt omtrent Venus,
die in het Ooften onder andere benamingen op hoogtens, ert in zulke geheiligde wouden, gedient wietdt. (4) Louis was zelf in zyne |'eugt zeer zedig en ingeto-
gen; hy zat gedurig by de nichten van den CardinaalMa- zarin, en niet tegenftaande die grote gemeenzaamheit darft niemant in zyne tegenwoordigneit iets onbetamelyx aan- vangen; doch men bleef niet lang zondei zyne eenvoudig- heit lagen te leggen , en de kwade_opvoeding , die hy ge- hadt hadt, deedt'et niet weinig toe om hem des te eer in die ftrikken te doen vallen. De Schryvet tracht zyn lcerling door dit voorbeeldt te verfterken, op dat hy zich voor dier- gelyk een gevaar zoti wachten.met hemde ge'vaten tedotif iita ) waai yooi de jeugt zkh bloot ftelr, |
||||
98 2> Gevallen
was even als een menfch, die in een diepe fterk-
lopende rivier zwemt : in het eerft kloot't hy het water, en worftelt tegen den ftroom ; maar zo deboorden fteil zijn, en hy nietop den oevcrkan ruften, wordt hy langs hoe meer vermoeit, en hy verlieft zijn kracht ; zijn afgenwtte leden verftyven; en de vloedt der rivier fleept hem wep; op deze wyze begonden mijne oogen te verdui- fteren, mijn hertverviel in onmacht;ik kon niet weder herroepen, noch mijne reden, noch het herdenkcn aan de deugden vanmijnen vader. De droom, daar ik in gdoofde den wijzen Mentor, tehebben gezien,r.cdergedaalt in de ElizeefchexeX- den, deedt my verder den moedt verliezen ; eene gehcime en zachte laflieit maakte zich meefter van my. Ik bemindc reeds het vleijcnde vcrgif, dat langs hoe meer in mijne aderen kroop, en tot in het merg mijner beenderen doordrong. Echter uittc ik noch diepe verzuchtingen , en ftortte bittere tranen; ik brulde als een leeuw in mijn woedc. Ah ongelukkige jeugt ! zeide ik. O'Goden! hoe wreed fpeelt gy metdemcnfchen! Waarom laat gy hen die ouderdom doorbrengen, die eene dwaasheit of brandende koors is > Ah! dat ik niet met gryze haairen , en gckromt ten grave mag dalen, als Laertes mijn grootvader ; de doodt zou my aangenamer zijn , dan deze fchandelijke zwakheit, in welke ik my zie. Naaulyx hadt ik dusdanig gefproken, of mijn
fmerte wierdt verzaeht, en mijn hert , dronken zijnde door eene dwaze drift , fmeet byna alle fchaamte van zich; vervolgens zag ik my neSr- gezonken in een afgrondt van wroegen. Gedu- rende deze onruft liep ik gins en herwaards door het heilige bofchje; even als een hinde door een ; jager |
||||
van Tclctnachns. IV. Boek. 99
jager gctroffen ; zy loopt dwers door de wyde
boilchen been , ora hace fincrte te verzachten; maar de pijl, die haar in de zyde gewondt hceft, volgt haar overal(s); en zy voert den doodlleek overal met zich. Dus liep ik vruchteloos om mijn zelf te vergeten ; en niets verzachtte de wonde van mijn hert. In die oogenblik bemerkte ik van ver onder de
dikke fchaduwe van dit bofch de gedaarite van den wyzen Mentor ; maar zijn aanzicht fcheen my zo bleek , droevig , en flrak , dat ik geen- zins daar door eenige blijdfchap gevoelde. Zijt gy dat , zeide ik , mijn waarde vriendt * mijn eenige hoop? zijt gy dat? Hoe! zijt gy het zelf? of komteen bedriegelijk verlchijnfel mijneoogen misleiden? Zijt gy het 6 Mentor ? Is uw fchim niet langer gevoeligvoor mijnc kwalen ? Zijtgy niet onder het getal der gelukzalige zielen , die zich wegens hare dcugt verheugen , en aan wien deGoden zuivere welluften in eene geduurzame vrede gcven in de Elizeefihe (t) velden t Mentor fpreekt,leeft gy noch?Ben ik algelukkig genoeg om u te bezitten, of wel, is dit maar eene lcha- duw van mijnen vriendt ? Deze woorden geuit hebbende, liep ik ganfehvervoerd,zodat ikmijn adem niet kon halen, naar hem toe; hy wachtte G 2 • my
(s) Dit is klaar eene navolging van Virgilius, die iii het
IV. Boek van zo ecn getroffe hindc fprekeude , onder an- dercn zegt: tlla fu\a Jilvas faltufque perdgrat
DiHtoi; luent Uteri lethalis arutido. (t) De Elizeefche velden waren, volgens de Dichters , de
verblyfplaats der gelukzalige zielen na de doodt. Onze Schryver fpreekt 'er zelr breed vnn in het XIX, Bock , en Tirgilius in het VI. Bock van zyn Ene'is, |
||||
ioo ¥)e Gevalien
my ftil in, zonder eenen tredt naar my te doen.
O Goden! Gy weet hoe verblijd ik was , wan- neer ik merkte, dat mijn armen hem gevoelden. Neen, zeide ik, 'tis geen bedriegelijk verfchijn- fel , ik houde u, ik omhelze u , mijn waarde Mentor: dus riep ik; ik bedauwde zijn aanzicht met een vloedtvan tranen, en bleef aan zijn hals hangen zonder te kunnen fpreken. Hy zag my droevig aan met oogen vol van een teder mede- lijden. Eindelijk zeide ik tegen hem : Helaas ! waar
komt gy van daan ? In wat gevaren hebt gy my niet gelaten, gedurende uwe afwezendheu? Wat zal ik tegenwoordig zonder u doen ? Maar zon- der op mijne vragen te antwoorden : Vlucht, zeide hy , met een vreen*iii|ke Item ; Vlucht, haaft u om te vluchten. Hier brengt het landt geen andere vruchten dan vergif voort, de lucht, die men inhaalt, is befmettelijk , -de befoetelde menfchen fpreken niet , dan om malkander een dodelijk vergif aan te zetten ; de laffe en eerloze welluften, zijnde defchrikkelijkfte allerkwalen, die voortgekomen zijn uit de doos van Pa»dora(n)y verwijft de herten , en duldt hier geen deugt. Vlucht, wat vertoeft gy ? ziet niet eens achter- waards,
(u) Toen Prometheus , met hulpe van Minerva , in den
hemel was geweeft, en daar met een hout het vuur van dc wagen der zonne geroofr hadt , deedt Jupiter eene vrouwc door Vulcanns maken, die hy met een doos , waar in alle rampen en onheilen opgefloten waren, aan Prometheus tot een gefchenk zondt. Deze wilde haar niet aannemen, maar zy begaf zich naar zyn broeder Epimetheus, die haar aannam, en de doos oopende , waar uit terftondt alle dc lampen en onheilen voortkwamen , en zich over de gchele wereldt verfpreidden. Hy (loot de doos wel weder fchielyk toe, doch zy waren reeds ontvlogen , behalven de Hoop die alleen op den bodem was blyven zitten, |
||||
'van Telemachus. IV. Boek. ioi
waards,wifch alvluchtende het minfte geheugen
van dit vervloekte eilandt uit. Hy fprak ; en ik gevoelde aanftonds als cen
dikke wolk ,die voor mijne oogen verdween, en my het zuiver licht liet zien. £ene zoete blijd- fchap, en vol van krachtige moedtwierdt inmijn hert herboren. Deze blijdfchap was zeer ver-» fcheidenvandieandere zachte en dwaze vreugde, daar mijne zinnen mede vergiftigt geweeft waren. De eene is eene vreugde als van dronkenfchap en onrufl, die afgebrokenis door geweldige drif- ten en een bijtend knagen : de andere is eene blijdfchap van de reden , die iets gelukzaligs en hemelfch in zich heeft ; zy is altijdt zuiver en gclijkmatig; niets kan die uitputten;hoe dat men zich daar dicper indompelt, hoe zoeter zy is, zy vervoert de ziel, zonder die te ontrullen. Tocn weende ik van blijdfchap, en bevond , dat niets 'zoeter isdanzote wenen. Gelukkigzijndiemen- fchen,zeide ik,aan welkede deugt zich vertoont in haar volkome fchoonheit ! Kan men die wel bezien zonder haar te beminnen ? kan men die beminnen zonder gelukkig te zijn? Mentor zeide tegen my : Ik moet u verlaten,
ik vertrek op dit oogenblik , 't is my niet geoor- Ioft my hier langer op te houden. Waar gaat gy dan heen? zeide ik. In wat onbewoonbaar landt 2al ik u niet volgen? Denk niet, dat gy my zult kunnen ontflippen, ik zal veel eer op uwe fchre- den (lerven. Op het zeggen dezer woorden wc- derhieldt ik hem uit al mijn macht. Het is te vero-eefs, zeide hy, dat gy my hoopt te houden. De wrede Metophh verkocht my aan de Ethm- piers, of Arabiers, die naar Damafcus in Syrie om Jiunne koophandel gereift , zich van my wilden |
||||
ioz *De Gevalkn
|
|||||
ontflaan ;en gelovctide een grootefommevanmy
te zullen trekken, verkochten zy my aan zeke- ren Haz«el, die een Griekfchcn flaaf zocht, om de Griekfche zeden te leren kennen, en om zich te oeffenen in onze wetenfchappen. In der daadt llazael kocht my duur: 'tgeen ik hem leeide van ouze zeden , gaf hem dc nieuwsgierigheit van over te fteken naar het eilandt Crete, om zich te oeffenen in de wyze wetten van Mtnos. Gedu- rende onze fcheepsvaart hebben de winden ons genoodzaakt in Cyprus in te lopen, en te wach- tcn naar een voorfpoedige wint. Hy is gegaan om zijne offerbande te doen in den tempel : zie daar komt hy'er uit. De winden nodigen ons om te vertrckken, de zeilen Itaan reeds gezwol- len. Vaar wel, mijn •wzxc&tTtlemaclms! zeide hy; een flaaf, die de Goden vreeft , moet zijn meeuxr getrouwlijk volgen , de Goden laten my niet toe, dat ik mijn eige meefter ben : zo ik mijn eige meefter was, zy weten 't , ik zonde dat alleen voor u zijn. Vaar wel , zijt gedach- tig aan de ongemakken van (JlyJJ'es en de iranen van Penelope ; zi)t gedachtig aan de rechtvaardige Goden- O Goden befchermers der onnol'elheit! in wat landt wordt ik genoodzaakt Telemachus te verlaten! Neen, neen, zeide ik, mijn waarde Mentor;
\ 'tzal van u niet afiiangen my alleen hier te la- ten ; gy zult my veel ecr zien fterven, dan u zander my vertrekken. Is die Syrifche meefrer zo onbarmhertig ? Heeft een tygerin in zijne jonk- heit hem gezoogt ? Zal hy u uit mijne armen wtllen rukken? Hy moet my doden, oflijden, dat ik u volge. Gy vermaant my zelf om te vlieden,cn wilt niet,dat ik vluchtcndeuw fpoor volge.
|
|||||
•van Telemachus. IV. Boek. 103
volge. Ik- ga HaZael fpreken , miflchien 2a! hy
zich over mijne jonkheit en tranen erbarmen: dewijl hy de wijsheit bemint, en die zo ver gaac zoeken, kan hy geen woelt en ongevoelig hert hebbcn; ik zal my voor zijne voeten ter neder- werpen,ik zal zijne knien omhelzen,ik zal hem niet laten gaan, voor dat hy tocftemt , dat ik u volge. Mijn waarde Mentor, ik zal flaaf met u fcijn , ik zal hem aanbieden my aan hem over te geven. Indien hy my dat weigert, is't met my gedaan, dan zal ik mijn zelf het leven bene- men. Hazael riep Mentor op dit oogenblik. Ik wierp
my neder voor hem. Hy Itondt verbaaft van een onbekenden in zodanig een gellalte te zien. Wat wilt gy , zeide hy ? Het leven antwoordde ik; want ik kan niet leven , ten zy gy toeftaat, dat ik Mentor volge , die u toebehoort- Ik ben de zoon van den groten£//yj/b,denwijsften derko- ningen van Griekenlandt , die de trotfche ftadt Troje, zo vermaard door ganfeh Afie, hceft ver- woeft. Ik zeg u mijne geboorte niet , om daar op te roemen, maar alleen om eenig mededogen wei;ens mijne ongelukken in u te verwekken. Ik hebb' mijnen vader langs alle zeen gezocht, heb- bende dezen , die my als een andere vader ge- weelt is, in mijn gefelfchap ; het geval, om my met ongelukken op te hopen, heeft heinmyont- nomen en totuwenflanfgemaakt; fta toe, dat ik hit ook mag zijn. Zo het waar is, dat gy dege- rechtigheit bemint, en dat gy naar Crete gaat om de wetten van den braven koning Mines te le- ren,verhardt uw herte niet tegen mijne verzuch- tingen en tranen. Gy ztet een konings zoon, die daar loegebragt is, dat by de fiavemy verzoekt, G 4 als
|
||||
MltuCX. XPy.
|
|||
S04 ?V Gevalien
&ls fcijn eenig hplpmiddel. Eertij Jts hehb' ik in
Sicili? wiUep fjeryen , omdedienllbaarheit te ant* gaap,maarmijneerlieoiigelukkenwaren nietdan v.wakke proeven derverdiukkingcn van hetgeva!; tegenwoordig vrces ik , pjet ontfangen te v.ulleu worden onder de flavcii. (J GodenJ aanfchoiiw niiine kwaicn ; O fjazael! gedenk aan Minor, over wictis wijsfieit gy u verwondert, en die ons beide zal oordclen in net rijk v^n Pluto. (>;) fiazael my beziepdc met een ?acht en vrien-
delijk we/zen, reikte my dp hand?,en benrdq my pp De wijshcjt en deugt van Ulyjfes, ^eide hy, qtijti my niet onbekend, Menpr heeft my menig- maal verhaalt , hoe groten roem hy onder de <rr/V^«verkregen heeft, en daaretiboven heeft do fnplle/^WM lijn naarn aan al de volkercp vanliet Pollen, bekend gemaakt, Vo!g my , ?.qne van UlyJI'ef, ik zal u tut een vader verlirekkeu , tot gat gy hem lult geypnden hebben , die « het ler veil gegeyen heei't, Al vyas jjt zelf njef geraakt doov
(x) Eigentlyk zyn'er, twee kpningen van Cieta geweett ,
$ie den naam van Minps gehadt fiebben, T>% cerftp was een, ■zoon van Euiopii , de dochter van J^genof, kpnlng van, Thenicie, en van Jupiter, die Eutopa, "naar het zeggen dev lighters, geropft ivadt in de gedasuit;? yan een fti?f. tttl 4u$ omet haar pYergezwnrrimcn was uii fhe-nicie nj^i Rrevs, £y > ine broeSers waten, naar het getuigeniffs vait Rjpdorrts, JLha- {iamanthus en Sarpedoii. De fwede ? 41* ?en aftngenomen. Stpon va,n den, serpen was , en n;» hem \n Creta geiegeert lieeft, was een zee* m^chtig. yor(t j en, een, vcrrnaatq wctge.- yer, l4y wtlpV tghynen zynerwetten vsin jupjt§r te ontfangen pm' dezelve (bar door, gezag by te zetten. Die dad.en ifar\3en ecrtten en den ^yeden zyn , zelf by de aude Ijhryvers, zn dppj m(\lkarider gew^rt ; daj die niel w^l te ondetfvheiden, ^yn.' WaaiffbytllyH is be* Wwel van 4«n «ejft«T>', tfat ge-: Segt wotdt, dat hy ^ n?yens zyn!rpe4e.r Mfttaawhus , de Ifhimmea pcrdeelt in het tyk yjp. Jime, Iai*-Ph*« U *9 |
||||
Van Telemachus. IV. Boek. io?
(doorden roemvan uwen vader,of bewogendoor
zijne en uwe eige ongelukken , zo maakt de vriendfchap, die ik Mentor toedraag, dat ik zorg- voor u znl dragen. 'tis waar,ik hebb' hem ge- kocht als ten ll.iaf, maar ik mcrk hem aan als een getrouw vriendt; 't ge!t dat hy my gekoft heeft, heeft my doen verkrijgen den waardlten en dier- baarften vriendt, dien ik op de aarde hebb'. Ik hebb' de wijsheic in hem gevonden. A] de h'ef- de, die ik hebb' voor de dcugt, ben ik hem verr ichuldigt. Op dit oogenblik ftel ik hem in vrij- heit, en gy zult ook vry zijn. Ik verzoek van u beide niets anders, dan u lieder genegenheit. In een oogenblik veranderdemijne bitteredroef.
Jieit in de ]evendigfteblijdfchap,die de menfchen kunnen gevoelen. Ik 7,ag my behouden uit een vreeffelijk gevaar; ik naderde mijn laudt; ik vondt een hulpmiddel om derwaards te keren; ik fmaakte devertrooltingvan by een man tezijn, die my beminde, en dat alleen uit zuivere liefde tot de dcugt; eindelijk , ik vondt alles, Mentor wedervindende, om hem nooit wederte verliezen. fjazafl kwam op het Itrandt, wy volgden hem; men trade in het fclvip ; de roejers kloofden de' ftille baren; een lieffelijke Zuide wint fpeelde in onze zeilen , bewoog ons ganfehefchip , en gaf het een zachten voortgang. Het eijandt Cyprus verdween wel haafl: uit ons gezicht. Hazaei, die ongeduldig was om mijn gevoelens teverflaan, vroeg my ,wat my dacht wegens de gewoontens van dat eilandt. Ik zeide hem openhertig, voor wat gevaren mijne jonkheit was Moot geftelt ge- weelt, en de zelfsitrijdt, dien ik by mijn zelf gevoelt hadt. Hy wierdt bewogen door mijn af- fceer van de gebreken , en fprak deze woorden ■ G j • Q Ve- |
||||
io6 'De Gevallen
O Venus! ik erkenn' uwe macht, en die van
uwen zoon ; ik hebb' ofFerhanden gebrandt op uwe altaren (y), maar houdt my ten goede , dac ik verfoeie de eerloze lafheit der inwoondereii van uw eilandt,en de beeftachtige fchaamteloos- heit, met welke zy uwe feeftdagen vieten. Vervolgens onderhieldt hy zich met Mentor
wegensdie eerfte macht, die den hemel ende aarde gemaakt heeft; wegens dat eenvoudige , onein- digc, en onveranderlijke licht, dat zich aan alien zonder zich te verdelen mededeelt; van die op- perfte en algemene waarheit, die alle geellenver- licht, even als de zon alle de ligchamen. Hy, vocgde hy daat by, die nimmermeer dat zuivere licht gezien heeft, is blind als een blindgeboren, hy brengt zijn leven in een diepe nacht door, als devolkeren, die van de zon niet vele maanden in een jaar verlicht worden. Hy gelooft wijs te zijn, maar hy is dwaas; hy meent, dat hy alles ziet, en hy ziet niets. Hy fterft hebbende nooit iets gezien. Ten hoogflen ziet hy niets anders, meer of min,danvalfchefchijnfels en fchimmen, die niets wezentlijx in zich hebben. Dus wor- den alle menfchen weggefleept door het vermaak der zinnen , en de troetcling der verbeelding. Daar zijn gccn ware menfchen op de aarde, uit- gezondert die zich beradeu met de ecuwige re- den , (y) /t. hcbi' otftrtmnden gekrandt op wwe altaren ] Het komt
zeet we], dat de Schryvet deze wooiden legt la den mondt van den Syiifchen Hazael, naatdien Venus voornamentlyk in het Ooften gedient wier.dt. Men zou zelfpiaatfen nit de H. Schtift kunnen bybrengen, waar in Godt de Joden vei ■ biedt die Godinne te dienen. Deze was de Hemelfche Ve- nus , en wordt by Jeremias Hoofd. VII. v. I. <lc kfr.infiimi tier kimtltn ^enoer/it. Seldenus tpreekt in het bicde van diiiij godlicit Sym, //, c, 7, lit Diil Syris, |
||||
van Telemachus. IV. Bock. 107
den, en deceive beminnen en opvolgen. Deze
blaart ons aan , als wy wel denken , en benTpc ons, als vvy kwalijk denken. Van haar ontfan- gen wy niet minder het overleg dan hct leven. iiy is ais eene groteOceaan van licht; onze gee- fkn 7.ijn als kleine beckjes, die daar uit vlieten, en daar in wederkeren , om zich daar in te ver- liezen. Alhoewel ik de wijsheit dezer zarncnfpraak
noch niet \ oik omen begreep ; litt ik echcer niet na, lets,ik weet niet wat,te fmaken, dat zuiver en verheven was;mijn hert was daar van verhit, en de waarheit fcheen my in al deze woorden uit te blinken. Zyfpraken wijders van den oorlpronk der Goden, der helden, en der dichters; van de guide teu , van de zundvloedt, van de eerde ge- ichiedeniflen des meni'ehelijken gellachts, van de rivier der vergetelheit (z), daar de zielen der af- gellorvene zich indompelen, van de eeuwige llraf- fen den godloztn tocoereid in den zwarten af- grondt vandenT«rtarifs(a);en van diegelukkige vrede, die de rechtvaardigtn genitten in de Eli- zcfche velden, zonder vreze van die te kunnen verliezen. Terwijl llazae'I en Mentor fpraken, vernamen
wy
(z) De rivier der verfete.'heit. ] Die rivier wierdt van de ou-
den Lethe genoemr , het welk vcrgetelheit betekent. De Dichters zeggen, dat de zielen, eenigen tydt in het ryk van Pluto geweeft zynde, weder gezonden wierden naar de we- reldt in eerttgeboorne kinderen , maar dat ?y eerft uit de rivier Lethe dronken , waar door zy alles , wat haar ooit gebeurt was, ten eene male vetgaten; (a) De Tartarus was een duiftcre afgrondt , zodieponder
de aarde, als de hemel van de aarde is. De helfcheFurien, liliphone, Medio, en Megcra, plaagden daar voor altydt de zielen der genen, die giove fcheimltukken in de weieldt begaan hadden. |
||||
io8 <De Gevalien
wy de dolphijnen , bedekt met fchobbcn , die
gout en azuur gelekenen, welke onder maikan- der fpelende,de baren met veel fchuim opheften. Na deze k wamen deTrito«s,die met hun gedraaide zeehoornen als op trompettea bliezen. Zy om- ringden de wagen van Ampbitritc (b),getrokken door zeepaarden, witter dan fneeu , en die de zoute zee khevende een groot fog verre achter zich lieten. Hunne oogen warcn brandende,en hunnebekken rokende. De wagen derGodinne was een fchulp van een uitmuntende gedaante, zy was helderder wit dan yvoor, en deraderen wa- ren van gout. Deze wagen icheen te vJiegen op de oppervlakte der ftille wateren. Eene menigte van Nymphen gekroond met bloemen, zwom met gedrang achter den wagen, hare fchonehaai- ren hingen op hare fchouderen , en vlogen naar het welgevallen van den wint, DeGodin hieldt een goude fctpter in de eene handt om de gol- ven te gcbiedcn , in de andere droeg zy op hare knien den kleinen Godt Palemom , haren zoon, leggende aan haar borfl; zy hadt een helder we- zen, en HerFelijke der'tigheit , die de oproerige wind*en en de zwarte onwefiren decdt vluchten. De Tritons geleidden de paarden , en hidden de vergulde tengels. Een groot zeil van purper zweefde in de lucht boven den wagen , 't was halfgezwollen door het blazep van eene menigte kleine
(b) Het is bekend, dat Amphitrite de gndin der zee, en
de vrouw van Nepumus is ; maar ik hebb' , om de waar- heit te zeggen , tot noch toe niet kunnen vinden , waar onze Schiy ver deze Eg fraaie fchildety van daan gehaalt heei't. Evenwel is zy met zo veel kunft bearbeidt, dat my dunkt, dat hy 'ei iets anders nice moet yoorgehadt hebben dan ds blote wgorden ons opgeven. |
||||
van Telemachus. IV. Boek. 109
Ideine Zephyri; welkc zich vermoeiden, om het
door hun geblaas voort te drijven. In 'tmidden der lucht zag men Eulus (c) zeer yverig, onge- ruft, en vurig. Zfjn gefronft en droevig aanzicht, zijne dreigende Itemme, zijne dikke en hangende winkbrauwen , zijne oogen vol van een donker en llreng vuur, hidden de fiere Noorde winden in ftilte, en dreven alle nevelen weg. De grote walviflchen en alle de zee monfters bliezen uit hunne neusgaten een ebbe en vloedt van zout water , en kwamen met haaft uit hunne diepe fpelonken om de Godinne te zien. (c) Eolus is de Godt der winden , die hy in zyn bedwang
heeft, en welke hy uitzendt en terugge roept , naar zyn be- lieven. Daar zyn eenige kleine eilanden, die naar hem ^£»- (U genoemt worden, en op welker eenc, Lipara.hy gezegt wordt zyn verblyf gehouden tehebben. Virgil, befchryftzyn woonplaats en macht kortelyk in het I. Boek der Eneij. Etude van het vierde Boek,
|
|||||
IN-
|
|||||
I N H O U D T
VAN
HET VYFDE BOEK. Teletnachus verhaalt , dat by in
Crete komende verftondt, dat ido- meneus, komng van dat eilandt, zy~ nen cent gen zoon opge offer t hadt , om eene owvoorzicbtige gelofte te voldoen, dat de Cretenzers, willende bet bloedt van den zone wreken , den vader ge- noodzaakt hadden bun landt te verla- ten, dat zy na lange onzekerheit wer- kelyk vergaderd war eft om eenen ande- ren komng te verkiezen. Telemachus voegt ""er by , dat by tot die vergade- ring toegelaten wierdt, dat by daar den prys van verfcbeide fpclen bebaal~ de, en dat by de vraagfiukken , van Minos in zyn wetboek nagelaten, ont- vouwde i en dat de oude mannen, recbters van bet eilandt, en al bet volk hem koning vjilden maken, zyne wys- heit ziende. |
|||||
'de
|
|||||
Ill
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van *Vlyjfes.
|
||||||
HET VYFDE BOEK.
NA dat wy ons over dit gezicht ver-
wonderd hadden, begonden wy te ont- dekken het gebergte van het eilandt Crete (d) , 't geen wy noch naulijx konden ondcrfcheiden van de wolken des hemels, en de baren der zee. WeJ haafl za- gen wy den top van den berg Ida (e) , die zich ver-
(d) Creta wordt tegenwoordig Candie genoemt , en is
een eilandt in de Middelandfche zee gelegen. Eertyds wa- ren'er honderd fteden op dat eilandt. De oudfte Jupiter, dat is de broeder van Celus , is de eetfte koning van dat eilandt geweeit. Na hem volgde Cres , van wien het ei- landt Crete genoemt is. Deze regeerde , zo men Eufebius mag geloven , ten tyde van Abraham. Zie Virgil, in het III. Boek der Eneis. (e) De berg Ida legt midden in het eilandt, en is zohoog,
dat Solinus getuigt, dat men de zon al tegen haren top ziet fchynen, eer dat zy op gaat, en zo <;root, dat zy Van onde- ren 15000. fchreden in den omtrek neeft. Daar lagen eer- tyds vcrfcheide fteden aan den voet van dien berg. |
||||||
jii/ *De Gevalien
verheft bpven de andere bergen van dat eilandtj
even als een oud heit in een bofch zi)ne ggtakte' hoornen ver-heft boveii de hoofden van de jonge reen, "die h^m volgcn Hand: over handt zsgen wy onderfcheidentlijk de kuflen van dat eilandt, 't geen zich voor onzc' oo'gen als een rond fchouw- bnrg opdeedt. Zo verwaarlooft en onbebouwd, als net landt van Cyprus ons fcheen ; zo vrucht- baaren verciertmet allerlei vruchten door den ar« beidt der inwoonderen, vertoonde zich dat vafi Crete aan orrze oogen. Van alle kanten zagenwy welbebouwde vlek-
ken, burchtenzo groot als fteden , en prachtige fteden; wy vonden daar geen veldt, daar de ar- beidt van den naarftigen landman niet in te zien was. Overal hadt de ploeg diepe voren nagela- ten; diftelen, en alle planten die onnuttelijk de aarde beflaan, zijn in dat landt onbekend. Wy zagen daar met vermaak in de nolle valleijen, kudden van ofTen in de grazige velden langs iltro- mende beken loeiende , de fchapen op het han- gen eener hcuvel grazende, grote velden bedekt met ftaande koorn , riike gaven van de vrucht- bare Ceres; eindelijk bergen vereiert met wijn- gaarden en rartken van drniven, reeds gekoleurt, belovendeaan dewijngaardiers de milde gefchen- ken van Bacchus , die de zorgen der menfchen verdrijven. Mentor zeidetegen ons,dat hy eertijds in Crete
geweeft was , en lei ons 't geen hem daar van bekend was uit. Dit eilandt , zeide hy , over het welkalle vremdelingen zichverwonderen,en dat beroemd is door hondert fteden , voedt ge- makkelijk zijne inwoonderen , niet tegenftaande zy ontelbaar zijn. Dat is,om dat het landt nim- mer
|
||||
van Teletnachus. V. Boek. ,113
mer nalaat zijne goederen uit te ftorten over de
fcu'lke^idie het bebouwen. Deszelfs vruchtbare fchoot kan nimmer uitgeput worden. Hoe meer menfchen in een landc zijn, behoudens dat zy arbeidzaam zijn , hoe grocer overvlaedt zy ge- nieten. Nooit behoeven zy malkander te benij- den; deze goede moeder vermenigvtildigt hare gaven naar het getal harer kinderen , die derzel- ver vruchten door hunnen arbeidt verdienen. De eerzucht en gierigheit der menfchen zijn alleende oorfpronk vanhunne onheilen.Demenfchen wil- len alles hebben, en zy maken zich ongelukkig door begeerte vati overmaat : zo zy eenvoudig wilden lev en, en, zich vernoegen met de nood- iakelijkheit te voldoen , zou men overal over- vloedt, eendracht, en vrede vinden. . Dit begreep Minos, de wijfte en befte der ko- ningen, wel. Alles, wat gy wonderlijkft in dit eilandt befchouwt, is de vrucht zijner wetten. Deopvoeding, die hy voor de jeugt bezorgde, maakt derzelver ligchamen gezondenfterk. Men gewent haar wijders aan een eenvoudig , fober, en arbeidzaam leveh ; men ftelt vaft , dat door weljuft het 1 igchaam en de geeft verz wakken. Men ftelt haar nooit ander vermaak voor, dan dat van onyerwinnelijk inde deugtte zijn, en veelroem te verkrijgen. Men ftelt hier niet alleendemoedc in dedoodt te verachteninoodogs gevaren,maar wel byzonder in de grote fchattender wereldten fchandelijke vermakelijkheden met voeten te tre- den. Drie gebreken, die by andere volkeren ftrarTeloos doorgaan, worden hier geftraft, on- dankbaarheit, veinzery, en gierigheit. Wat aangaathoogmoedt en verwijfdheit, die
kan men in dat landt niet berifpen , Vermids die II in
|
||||
j 14 2)<? Gevallen
in Crete ganfch onbekend zijn. Iedervalt daar
aan den arbeidt, en niemant denkt 'er om zich te verrijken, Ieder meent; dat 2ijn arbeidt ge- noeg beloont is door een zacht en gematigt leven, daar men in ruft, in vrede,en in overvloedtmag genieten het geen in dit leven waarlij.k noodzake- lijkis. Men lijdt daar geen prachtigehuiscieraden, noch heerlijke klederen,noch welluftige maaltij- den, of vergulde paleizen. De klederen zijnvan fijn lakenenvan eenfchonekoleur,maareenvou- digen zonder borduurfel ;de maaltijden ilfn daar matig,mendrinkt daarweinigwijn ;goed broodt, vrucnten, die de bomen als uit zich zelf aanbie- den , en de melk van het vee , maken het voor- naamfte deel hunner gerechten uit. Ten hoogfte eet men daar grove fpijzen, zonder eetluft ver- wekkende fauffen, en zelfs draagt men zorge om de bene oflenonder grote kudden te bewarentot den landbouw. De huhen zijn daar net, gemak- kelijk, en vermakelijk , doch zonder vercier'le-- lea. De prachtige bouwkunde is daar niet onbe- kend, maarwordt aangelegt aan de tempelender Goden; en de menfchen zouden geen huizen der- ven bewonen;die gelijk zijn aan die der onfterfFe- lijke Goden. Degrootfte goederen der Cretenzen zijn de gezondheit, fterkte, moedt,vrede,eenig- heit in de huisgezinnen , de vryheit aller burge- ren,de overvloedt van allenoodzakelijke dingen, verachting van het overtollige , bekwaamheit tot den arbeidt , afkeer van ledigheit , yver tot de deugt, onderwerping aan de wetten,en de vreze der rechtvaardige Goden. Ik vroeg hem, waar in het gezag van den ko-
ning beftondt, hy antwoordde my : Hy vcrmag alles by 7,ijn volk , maar de wetten vermogeri alle?
|
||||
van Telemachus. V. Boek. \x$
alles by hem(i). Hy heeft eene volftrekte macht
om wel te doen, en zijne handen zijn gebonden orn kwaadt te doen. De wetten betrouwen hem het volk, als hec koftelijklte van alle onderpan- den, onder voorwaarde, dat hy een vader zijner onderdanen zal zijn. Die willen,dat eenmenfch alleen,door zijne wijsheit en gematigdheit,dient tot het geluk van zo veel andere menfehen, en geenzins, dat zo veel menfehen door hunne el- lende en laffe dienftbaarheit zullen dienenomden hoogmoedt en de verwijfdheit van eenen menfeh alleen te vleijen. De koning moet niets boven anderen hebben, uitgezondert 't geen noodwen- dig is, of om hem te verpozen in zijne laftigebe- diening , of om den eerbiedt voor hem , die de wetten moet onderftcunen, in het herte der vol- keren in te drukkem Daarenboven moet een ko- ning matigerzijn,groter vyandt van alle verwijfd- heit, meer afgezondert van trotfeheit en hoog- rnoedt, dan iernant anders. Hy moet geen meer fijkdommen , of welluften hebben, maar meer wijsheids, deugds , en roems dan alle andere menfehen: buiten moet hy zijn een befchermer van zijn vaderlandt in het gebiedenderheirlegers; van binnen een rechter van het volk, omhetzel-* ve goed,wijs,en gelukkig te maken. *t Is geen- zins voor hem zelfs, dat de Goden hem koning H z ge-
(i) Hy vcvmn<L. alles hmyn volk,, mttar,enz.. ]Menzou niet
wel op een ernftiger wyze het volftrekte gezag , het welk Louis de XIV. over zjne onderdanen hadt , kunnen ten toon ftellen. Hy vermogt alles op zyne onderdanen; maat alleen door het misbruik , dat hy van zyn gezag maakte, en wel verte jran zich de wetten te onderwerpeh , boog hy die uaar zyn wil, volgens tyden en omftandigheden. Ook moet men alles, het welk in het vervolg gfczegt woidt, daai op toepaflcn, in «en tegengefteH«n zm. |
||||
1x6 1)e Gevallen
gemaakt hebben (1) , maar om een befchermer
des volx te zijn: aan zijn volk is hy al zijn tijdt,
zorgen en genegenheit verfchuldigt; hy is de ko-
ninglijke hoogheit niet waardig , dan voor zo
veel hy zich zelf vergeet, om zich op te offeren
ten belle van het gemeen. Minos heeft niet ge-
wilt, dat zijne kinderen na hem zouden regeren^
dan onder voorwaarde , dat zy zijne wijze van
regering zouden opvolgen. Hybemindezyn volk
noch meer dan zijn huisgezin (3). Door dusda-
nige wijsheit is het, dat hy Crete zo machtig en
gelukkig heeft gemaakt. Door deze bezadigd-
beit is het, dat hy den roem van alle overwin-
naars, die hunne onderdanenwillen doen dienen
tot hunne eige grootheit , dat is te zeggen tot
hunne verwaandheit, heeft uitgewifcht. Einde-
lijk is het door gerechtigheit , dat hy verdient
heeft volftrekt rechter der afgeftorvenen te zijn
by de ondcraardfche geenen.
TerwijI Mentor deze reden voerde , landden
wy aan in het eilandt; wy zagen het beruchte doolhof ,een werkftuk van den vernuftigen Decla- im (f), en het welk een navolging was van het grote doolhof, dat wy in Egypte gezien hadden. Gedu-
(2) Louis de XIV. deedt alles om zich zelf en om zyn
glorie: deze is de beweegreden geweeft van alle Declara- tion van ooilog, en wel inzonderneit van die hy deedt aan de Hollanders in den jare 1672. (3) De koning hadt veel meet liefde voor zyn familic
dan voor zyn volk, naardien hy altydt zyn volk opgeoffert heeft aan den aanwafch van zyn Huis. (f) Dedalus is een zcer beroemd kunftenaar geweeft, en
in de beeldthouwkunde van Minerva zelf onderwezen. Hy was geboren nit een vermaard geflacht te Athenen , en be- gaf zich naar Creta, daar hy een doolhof gemaakt heeft, naar de wyze van het beroemde doolhof van'Egypte. Pa- fiphae, de gemalin van Minos en dochtet van de zon, door- toe- |
||||
van Telemachus V. Boek. wy
Gedurende dat wy dat heerlijk gebouw met op-
merking bezigtigden , zagen wy het volk , dat den oever bedekte , en dat in menigte naar een plaats, genoegzaam aan den oever der zee gele- gen, toeliep. Wy vroegen naar de oorzaak van zijn drift; en zie, wat eenCretenzer, Nauficra- tes genaamt, ons verhaalde. ldomeneus zoon van Deucalion, en naneef van
Minos , zeide hy , was , gelyk andere koningen van Grsekenlandt, gegaan naar de belegering vaa Troje. Na de verwoeftiiig van die iladt maakten 2y zeil om weder te keren naar Crete, maar daar ontftondt zo geweldig een onwecr,dat de ftuur- man van zijn fchip, en alle andere, die in de fcheep- vaart bedreven waren , meenden, dat de fciiip- breuk voor hen onvermijdelijk was. leder hadt de doodt voor oogen s ieder zag de afgronden geoopent omhemintezwelgen , ieder beweende zijn ongeluk , zelf niet verhopende de droevige ruft der fchimmen, die na de begraffenifie geno- ten te hebben (g)den^x overfteken. ldomeneus zijne oogen en handen ten hemel verheffende, H 3 riep toedoen van Venus, ( die op de kinderen van de Zon verftoorc
was, om dat deze haren liefdenhandel met Mars ontdckt hadt) op een ftiet verlieft geworden zynde , heeft Dedalus een houte koe gemaakt , waar in de koningin zich zo wift te bergen, dat zy haat wenfch genoot. De zaak uitgeko- . men zynde wierdt Dedalus , met zyn zoon Icarus, op een kafteel opgefloten, doch de Dichteis zeggen , dat hy zich wieken gemaakt heeft , en alza pntkomen is ; maar de ar- me Icarus verdronk , om dat hy te na aan de zonnc vloog, en dus het wafch, waar mede dewieken vaft gehecht waren, deedt fmelten. fg) Andets mogt Charon haar niet overzetten, maar als
zy Gegraven waren , mogt hy het haat ook niet weigeren. Daarom dwingt Alcibiades Charon in de Ztminftrttken dtt Dnim , dat hy hem over moeft zetten , na dat Mercuriu* getuigeniffe gegeven hadt van des zelfs beguaffeniile. |
||||
n 8 Tie Gevalien
riep Neptunus aan. O machtige Godt! riep hy ,
gy die het gebiedt over de woefte golven voert, verwaardig u tocheen ongelukkigen te horen;zo gy my het eilandt Crete doedt wederzien in we- derwil van het loeien der winden , zal ik het eerfte hoofdt, dat zich voor mijne oogen ver- toont, u opofferen. Ondertullchen haaftte zijn zoon , ongeduldig
om zijnen vader te zien, zich met groote f'poedt om naar hem toe te gaan , en hem te omhelzen. Ongelukkige ! die niet'wift, wat het te zeggen was, ia zijn verderf te lopen. Zijn vader het onweer ontworftelt zijnde, landde aan in de ge- wenfchtc haven. Hybcdankte Neptunus, dat die aijti gelofte verhoort hadt, maar hybevondt wel haaft, hoe dodelijk hem zijne geloften waren. Een voorgevoelen van zijn nakend ongeluk gaf hem een knagend berouw van zijne onbezonne gelofte. Hy vreefde by de zijnen te komen, hy fjoeg zijne oogen neder en fehrikte te zien, 't geen hy liefil in de wereldt hadt. Maar de wre- de Nemefis (h), eene onbarmhertige Godin , die waakt om de menfchen te ftrafFen, en boven a! de hoogmoedige koningen,dreef door een nood- fchikkelijkeenonverzetbare handt Idomeneusaan. Hy kwam te landen; naaulijxdorft hy zijne oogen opflaan, hy zag zijnen zoon ; week van fchrik bevangen, terug; zijne oogen zochten, maarte vergeefs, na eenig ander minder waardig hoofdt, h geen hem konde dienen tot een flachtoffer. |
||||||
(h) Nemefis kan niet eigentlyk de Wraakgodin genaamt
woiden, alzo zy niemandt ftratte dan die door hoogmoedt, en om dat menhemteveelprees,altcopgeblazenwierdt Om. die ftraffe af te keren hadden de ouden de gewoonte van', als zy te veel geptezen wietden , in nun khoot te fpuwen. |
||||||
'van Telemachus. V.Boek. up
Ondertuflchen werpt 'zijn zoon zich om zijnen
hals, ea was wel verwonderd , dat zijn vader zljne tederheit zo kwalijk beantwoordde; hy zag hem in zijne tranen zwemmen. Ah ! mijn vader , zeide hy , waar komt deze
droefheic, na zo lang afwezen, van daan?Moeit het U , dat gy u zelf ziet in uw koninkrijk , ea de blijdfchap van uwen zone veroorzaakt ? Wat hebb' ik bedreven ! gy wendt uwe oogen af uit vreze van my te zien. De vader, overflelpt van droefheic, antwoordde niets. Eindelijk , na die- pe verzuchtingen, zeidehy: Ah Neptunus, wat hebb' Ik belooft! Tot wat prijs hebt gy my be- waard voor fchipbreuk? Geefmy weder aan de woefte baren; en aan de klippen, dat zymy ver- brijfelen, en een einde maken van mijn droevig leven. Laat mijnen zone leven. O wrede Godt! Zie daar, neemt mijn bloedt, en verfchoon het zijne. Dit zeggende , trok hy zijn degen , om zich zelf te dobrfteken ; maar alle , die by hem waren , hidden zijne handt tegeu. De grys- aardt Sophronymus, tolk van de wille derGoden, verzekerdehem, dat hy Neptunusxow kunnen vol- doen , zonder zijnen zone te doden. Uwe ge- lofte , zeide hy , is onvoorzichtig geweeft, de Goden willen door geen wreedheid gee'erdt zijn: wacht u , dat gy by een misdaadt uwer gelofte een daadt voegt , die aanloopt tegcn de wetten der natuur. QfferNeptunus meer dan honderd ftieren, blanker dan fneeu; laat hun bloedt van zijn altaar, omhangen met bloemkranflen vlie- ten, laat een aangenaam offer roken ter eere van diea Godt. Idomeneus hoordemeteen hangend hoofdtdeze
redenen, en zonder daar op te antwoorden. De
H 4 woede
|
||||
i?.o 'De Gev alien
vvoede fcheen in zijne oogen teblak en; zijn bleek
en ongedaan aanzicht veranderde t'elkens van ver- ■we, men 7.ag zijne leden beven. Ondertuffchen zeide zijn zoon •. Zie my hier , mijn vader , uw 7,0011 is gereed om te fterven, om den Godt der zee te bevredigen. Haal zyne gramfchap u niet op den hals, ik tterf geruft, vermids mijn doodt u van de uwe zal bevrijden. Steek toe,mijn va- der, en vrees niet, dat gy in my een onwaardi- gen zone zult vinden , of die befchroomd is te iterven. Idomeneus op dit oogenblik t'eenemaal buiten
iich zelf, en als vervoerd door de helfche Ra-
zernyen, vcrbaafde al de gene , die hem van na-
by gade floegen. Hy doorftiet het hert van dit
kindt met zijn degcn , en trok dien rokende en
rood van blocdt te rug, om die in zijneige inge-
wanden te drijven ; maar hy wierdt nochmaals
verhindert door de gene , die hem omringden.
Het kindt viel in zijn bloedt ter neder , en floot
zijne oogen voor de fchaduwen des doods; noch
eens oopende het die half voo.r het licht, maar
naaulijx zag het dat, of kon dat niet langer vcr-
dragen. Even als een fchone lelie,in het midden
van het veldt aan de wortel afgefneden door het
icherpe ploegyzer, kwijnt en zich niet langer op
kan houden : zy verlielt hare levendige witheit
liiet, noch haren fchitterenden glans , die de
oogen bekoart ; maar de aarde o'nderhoudt haar
niet meer,'en haar leven is uitgeblufcht. Dus
wierdrde zoon van Uomeneus, als een jonge en te-
derebloem,wredelijkinden bloei zyuer jaren ter
neder gevelt. De vader wordt door overmaat
van droefheit ongevoelig, hy weet niet waar hy
iS, wat Hy doedt , ofwat hy doen moet. Hy
gaat
|
||||
van Telemachus. V. Boek. iai
gaat naar de ftadt, en vraagt waar zijn zoon is.
Het volk ondertufrcben aangedaan met mede-
lijden over het kindt,en door de onmenfchelijke daadt des vaders, riep ujt , dat de rechtvaardige Goden hem aan de Razernyen hadden overgege- ven. De woede verfchafte hen \vapenen,7.y na- men ftokken en ftenen , de oneenigneit blies in alle de herten een doodelijk vergirt. De Creten- zen, die wijze Qreienzen, vergaten de wijsheit, die zy zo zeer bemind hadden , zy kenden den (i) naneef van den wijzen Minus niet meer. De vrienden van Idomeneus voudcn voor hem geen ander heil, dan hem weder naar zijne fchepen te brengen , zy fcheepten zich met hem in , en yluchteu ter befcheidenheit der barcn. Idomeneus tot zich ze-lf komende,bedankte hen,dat zy hem uit een landt gerukt hadden, 't geen hy befprengt hadt met het bloedt van zijnen zone , en daar hi hy niet langer zou hebben kunnen wonen. De winden voerden hem naar Hefperie,tmy gingen een nieuw koninkrijk oprechten in het landt der SaUntyntH (k). DeCretenzen ondertu/Ichen geen honing meer'
hebbende om hen tebeflieren, namen een befluit van zodanig een te vcrkiezen , die de vaftgeitel- de wetten in hare zuiverheit zou bewaren- En zic eens de middelen , die zy gcbruikten om de- ze keur te doen. Alle de voornaamlte burgers Hj der
(i) Nf-neef van dtn ivyz.cn Minos. ] Minos was een zoon
van Jupiter , gelyk boven gezegt is , en heeft drie zonen nagelaten , Catreus, Deucalion, en Mollis. Idomeneus was een zoon van dien Deucalion. : (k) Het landt der Salentynen is tegenwoordig het zuide-
lyke gedeelte van Terra d'dirmtt , aan de Jonifche zee, iu het kouinkiyk Napels. |
|||||
»
|
|||||
I%% *De Gev alien
der honderd fteden wierden vergaderd: reeds hadt
men begonnen door offerhanden : men had alle dewijslten en beroemdften uitde naburige landen byeenverzamelt, om de wijsheit te onderzoe- ken der zulken, die waardig fchenen om te ge- bieden. Men hadt openbare fpelen aangerechc, daar die gene, die'er naar dongen, zouden ftrij- den; want men wilde de koninklijke waardig- heit tot een prijs gevenaanzodauigeen,dienmen oordelen zou in gaven des gemqeds en des lig- chaams de anderen te overtreffen. Men wilde een koning, die tterk en behendig van ligchaam was, en wiens ziele begaaft was met wijsheit en deugt. Hiertoe riep men alle vremdelingen. Na ons deze verbaafdmakende gefchiedeni/le
verhaalt te hebben , zeide Nauficrates: Haaft u dan 6 vremdelingen i om in onze vergadering te verfchijnen , gy zult met de andere flrijden: en zo de Goden aan u een van beide deoverwin- ning toeleggen, die zal in dit landt regeren. Wy volgden hem zonder eenige begeerte om te over- winnen, maar alleen uit nieuwsgierigheit om zo buitengewone zake te zien. Wy kwamen aan een foort van een zeer grote
fchouwplaats, omheint met een dik bofch. Het midde van deze fchouwplaats was het ftrijdperk, toebercidt voor de ftrijders,ditwasomringt door een grote half-ronde fchouwplaats van vlakke groene zoden, daar eene ontelbare menigte van volk in order op gezeten was. Wy daar komen- de, wierden met achting ontfangen ; want de Cretenzen zijn menfchen , die de edelmoedfgfte van de wereldt zijn in gaftvryheit'.mendeedt ons zitten, en wy wierden genoodigt om te urijden. Mentor onttrok zich dat, om zijn ouderdom.en ft*.
. |
||||
van Telemachus. V. Boek. 113
Haza'dl om zijne ongezondheit. Mijnc jonkhci't
en kracht benamen my alle verontfchuldiging. Ik gaf echter Mentor een wenk , om zijne ge- dachten te ontdekken; en bemerkte, dat net zfjn wenfch was , dat ik zou firijden. Jk nam dan de aanbieding, die men my deedt, aan. Ik ont- deedt my van mijne kledcren; men goot een gan- fche vloedt van zachte en blinkendeolie over aide leden van mijn ligchaam (1), en ik begaf my on- der de ftrijders. Men zeide van alle kantcn, dat ik de zoon van UlyJJ'et was , en gekomen om te beproeven, of ik den prijs kon weg dragen, en \eleCretenzen , die inlibacagcweeft waren gcdu- rende mijne kindsheit, herkenden my. De ecrfte flrijdt was het worftelen. Een Rhodier van om- trent vijf en dertig jaren overtrofalle de andcren, die zich dorften aanbieden : hy was noch in de kracht zijner jeugdt, zijne armen waren zeiiuw- achtig en wel gevoedt ; op de minlle beweging, die hy maakte, zag men al zijne fpicren ; hy was al zo rad als hy fterk was. Ik l'chcen hem niet waardig om overwonnen te worden, en mij- ne jonkheit met mededogen aanziende, wilde hy zich te rug begeven: maar ik boodt my hem aan. Daar op grepen wy de een den ander aan , en druk-
(1) De ouden hadden de gew^onte van dc worltelaars,
als zy naakt uitgekleed waren ( want zo vochten zy) met plie te kegieten. Daar op wentelden zy zich in het zandt, cm niet ligtelyk van hunne tegenparryders te kunnen aan- geffrepen en vaft gehouden worden. Vcrdcr zy liet eens vo'or al gezegt, dat.onze Schryver ten opzichte der ftryden, die hy hier en in het vervolg befchryft ,gecn byzondcrheden daar in vermeldt , die hy niet genomen heeft uit de oude fchryvers , zo dat men ftaat kan maken op zyn zeggen , en verzekerd zyn , dar het in oude tyden met het woritelen en andere diergelyke oeffeningenzo gelegen is ge<veeft,als ons hier voorgettelt wordt. |
||||
114 *De Gevallen
drukten malkander , tot verlies van ademhaling
toe; wy (tonden fchouder tegen fchouder, voet tegenvoet, al de 7.enuwen gefpaunen, en de ar- men ineengevlochten, even als de flangen; iedcr deedt zijn uitterfte beft om zijn tegenparty van den grondt op te ligten; nu zocht by my te ver- raffchen,met my naar de regter zijde te dringen, dan deedt hy zijn beftom my tedoen hellen naar de linker zijde ; terwijl hy my dus beproefde, drukte ik hem met 20 veel geweldt, dat zijne Jendeneu bogen, en hy in 't tandt nederviel ; hy trok my met zich ; te vergeefs trachtte hy my onder tc werpen ; ik hieldt hem onbeweeglijk onder my. Al het volk fchreenwde : De 7.oon van UlyJJ'es heeft de overwinning. Ik hielp den belchaamden Rhodier op. Het gevecht met ledere ilagriemen,die met kopereknoppen beflagen wa- ren,viel my veel zwaarder(m). Dezoonvaneen rijk burger van Samos hadt in dit .foort van ftrij- den grote achting verkregen ; alle andere weken yoor hem: daar was niemant dan ik , die op de overwinning dorfl hopen. Terttondt gaf hy my flagen op het hoofdt, en vervolgens op de borlt, die my bloedt dedenfpuwen,eneendni(terewolk voor mijne oogen vertoonden; ik wankelde;hy hieldt aan ; ik kon naaulijx meer adem haalen, maar ik wierdt op nieuw aangemoedigt door de Hem van Mentor, die my toeriep : O zoon van UlyJJh,
(m) Als men zich twee naakte menfchen verbeeldt , die
hunne gehele handen met dikke riemen , en die met zware kopere knoppen bezet waren , bewonden hebben , en daar malkander mede tc keer gaan, kan men zich wel verbee!- den, dat de zoon vanUlyfles niet zonder teden klaagtovcr de moeielykheit van die ocffening. De taalkundigen kuu- nen daar over nazien Menurial. tie .Ant Gymiiajtiut, |
||||
vanTelemachus. V. Boek. 125:
Ukjfes, zult gy overwonnen worden ? Degram*
fcfiap gaf my nieuwe krachten, ik vermijdde ve« le flagen, daar ik anders onder zou hebben moe- ten bezwijken. Zo haaft de Samier my een flag hadt toegebragt, die mifte , en als zijn arm te vergeefs uitgeltrekt was, overviel ik hem in die vooroverhangende gedaante ; hy defnfde reeds, wanneer ik mijn flagriem ophefte , om op hem te vallen met al mijn macht; hy wilde zich her- flellen; maar zijn evenwicht verliezende, gaf hy my het middel om hem ter neder te werpen. Naaulijx lag hy op den grondt uitgeftrekt, of ik reikte hem de handt om hem te doen opftaan; hy rechtte zich zelf op,bedektmetftof en bloedt; hy was boven maten befchaamd , maar dorft het gevecht op nieuw niet weder aanvangen. Terftondt begonnen de wagenlopen , die men
verdeelde, volgens loting : mijn wagen was de minfte ten opzicht van de ligtheit der wielen, en de kracht der paarden, Wy reeden voort; een wolk van flof verhefte tich, en bedekte den hemel. In 't begin liet ik alle de anderen voorby lopen. Een \ongLacedemonier,Cra»tor genaamt, liet terftondt alle de overige achter hem. Een Cretenzer, Polycletes geheten, volgde hem van na- by. Hippomachus, bloedverwandtvan ldomeneusy die hem zocht na te volgen, den tengel vierende aan zijne paarden rokende van 2weet,lag ganfcb. voorover op hunne vliegende maanen, en debe- weging der raderen van de wagen was zodriftig, dat zy, als de vleugelen van een arendt, die de lucht doorklieft, nict fchenen bewogen te worden. Mijn paarden grepen moedt, en kwamenmeeren meer op hunnen adem: ik liet alle de anderen, die met zo veel drift waren voorgereden , verre achter
|
||||
xx6 *De Gevalien
achter my. ffippomachus, bloedverwant van Ida-
meneus^ al te iterk zijne paarden voortdrijvende,
viel het moedigfte ter neder, enbenam door zijn
val zijn meertcr de hoop van te zullen regeren.
Polycietes te zeer over zijne paarden hellende ,
kon zich niet langer over einde houden , en viel
in een fchok ter aarde, de teugels ontfchoten hem,
en hy was noch gelukkig , dat hy vallende den
hals niet brak. Grantor , ziende met oogen vol
van gramfchap, dat ik hem naby was , verdub-
belde zijnen yver: nu riep hy de Goden aan ,hun
rijke offerhanden belovende, en danfprak hy 2,1'j-
ne paarden aan om die aan te moedigen ; hy
vreesde,dat ik tuflchen hem en de afpaling door-
geraken 7.0U; want mijne paarden, beter geipaart
dan de zijne, waren in ilaat om hem voorby te
rijden. Hy zag geen andet hulpmiddel , dan
my den doortocht te fluiten. Om die te fluiten
waagde hy het tegen het affchutfel fchadeloos te
rijden ; maar hy brak daar een fcijner raderen.
Ik dacht nergens anders' om , dan om vaardig
om te zwenken, om niet belemmerd te worden
in zijn wanorder, en een oogenblik daar na zag
hy my ten einde van de loopbaan. Het volk riep
nochmaals : Overwinning voor den zone van
Ulyjjes; de Goden hebben hem gefchikt om over
ons te gebieden.
Ondcrtuffchen geleidden de doorluchtigfte en
wijfte onder de Cretenzers ons in een oud en ge- heiligt bofch , afgezonderd van het gezicht der ongewijdde menfchen, daar de grijzaards, door Mmos aangellelt tot rechters van het volk , en bevvaarders der wetten , ons deden vergaderen. Wy waren de zelfde, die in de fpelen gelkeden hadden. Geen ander wierdt daar toegelaten. De- zc
|
||||
van Tekmachus. V. Boek. 117
ze wijzen oopenden de boeken, daar allede wet-
ten van Minos in verzamelt waren. Ik vondt my bevangen met eerbiedt en fchaarnte , als ik deze grijzaards naderde , die eerwaardig waren door ouderdom , zondec dat die hen de kracht der geeft benam. Zy waren in order gezeten,en on- beweeglijk ieder op zijn plaats, hun haairen wa- ren grijs , vele hadden byna geen haair meer, men zag in bun deftig wezen eene zachteenltille wijsheit uitblinken : zy haaftten zich niet om te fpreken; zy zeiden niets, dan het geen Zy J>eflo- ten hadden te zeggen : als zy van verfcheide ge- voelens waren, waren zy aan beide de zijden zo bezadigt om hunne gevoelens ftaande te houden, dat men zou gelooft hebben, dat zy alle van het zelve gevoelen waren ;de lange ondervinding der voorledene zaken, en de bekwaamheit in de be- Zigheden, gaf hen groot aanzien in alle dingen. Maar het geen hunne overweging voltooide, was de ftilheit van him gemoedt, bevrijd van de dwaze driften en ydele herstocbten der jonkheit: de wijsheit alleen beftierde hen ten eene ma!e;de vrucht der lang geoeffende deugt hadt hunne na- tuurlijke driften zo beteugelt, dat zy het aange- naam en edelmoedig vermaak van alleen naar de reden te luifleren genoten. Terwijl ik my over hen verwonderde, wenfchte ik , dat mijn leven zich konverkortcn, om terftondt te geraken tot Zo wel geachten ouderdom: ik bevondtde jonk- heit ongelukkig, door zo ver afgezonderdtezija van deze verlichte en flille deugt. De voornaamlre onder de grijszaards oopende
het boek der wetten van Minor, 't was een groot boek, dat gemeenlijk beflotcn bewaart wierdt in •en goud kasje met reukwerk. Alle deze grijs- zaards |
||||
ix8 <De GevaUm
zaards kuften dat met eerbiedt, want zy zeiden,
dat na deGoden,van wien alle goede wettenko- men, den menfchen niets zo heilig behoorde te zijn dan de wetten,gefchikt ora hun goed,wijs, en gelukkig temaken. Zy, die de wetten om de volkeren te gebieden in handen hebben , moeten zich altijdt zelf laten regeren door de wetten. 'tis de wet, maar niet de menfch,die heerfchen moet. Dusdanig was de redeneering dezer wij- zen. Vervolgens ftelde de voorzitter drie vra- gcn vgor, die volgens de grondregelen van Mi- nos moeften beflecht worden. De eerfte vraag was, te weten , wie de aller-
vryfte van alle menfchen was ? Eenige antwoord- den, dat net een koningwas, die een onbepaald gezag hadt over zijn volk, en alle zijne vyandert overwonnenhadt. Andere waren van gedachten, dat net een menfch was,zorijk,dat hy alleskon krijgen, dat hy begeerde. Andere hielden flaan- de, dat net een man was, die nooit trouwde,en gedurende zijnlevenaltijdt reisde,zonder gebon- den te zijn aan de wetten van eenig volk. Zom- migelieten zich dunken,dat het een wild menfch was, die van de jacht in het midden van een bofch levende, onafhangkelijk was van alle burgerfchap en zorge. Andere geloofden , dat het een nieu- lings vrygelaten menfch was. die , komende uit de ftrengheden der dienflbaarheit, meer dan een aiider de zoetigheden der vryheit gen<5ot. Vele andere zeiden eindelijk , dat het een ftervend menfch was, vermids de doodt hem van alles ontfloeg, ?n dat alle menfchen te zamen over hem niets te zeggen hadden. Wanneer het mijn beurt was,hadt ikniet veel
moeite om te antwoorden, naardien ik noch niet verge-
|
||||
*van Telemachns. V. Boek. 119
Vergefen hadt, 'tgcen Mentor my zo meenigmaal
gezegt hadt. De vryfte aller menfchen , ant- wbordde ik,is zo een,die vry kan zijn in'tmid- den der flaverny zelf. In wat landt, en in wat ftaat men is , is men altijdt zeer vry , als men maar de Goden vreeft , en niemanc buiten hen. Met een woordt, die menfch is waarlijk vry,die ontdaan van alle vreze en alle begeerte, alleen is onderworpen aan de Goden en aan de reden. De grijsaards zagen malkander al grimlagchende aan , en waren verbaafd , dat mijn ant woordt juift dat van Minos was. Vervolgens ftelde men de twede vrage voor
met deze woorden: Wie is de ongelukkigfte van alle menfchen ? leder zeide daar op 't geen hem in den zin kwam. De een zeide , 't was een menfch, die noch goederen, noch gezondheit, noch eer hadt. Een ander zeide,'tis een menfch, die geen vriendt heeft. Andere hidden ftaande, dat het een man was, die ondankbare kinderen, en over welke hy zich fchamen moeft , hadt. Daar kwam een wijze uit het eilandt Lesbos, die zeide: De ongelukkigfte aller menfchen is zoda- nig een, die dat gelooft te zijn , want het onge- luk hangt minder af van de zaken,die men lijdt, dan van het ongeduldt, door het welk men zijn ongeluk vermeerdert. Op deze woorden fchreeuw- de de ganfche vergadering; men juichte,en ieder geloofoe, dat de wijze Lesbier den prijs dezer vrage zou wegdragen. Maar men vroeg mijn ge- voelen,en ik antwoordde volgens de grondrege- len van Mentor:^)De ongelukkigfte aller men- I fchen
(4) De cngdukbiift* aller ruenfihen it een koning , enz. J
pit, eu al het geen dat 'et volgt, u niet in het wild gezegt.
|
||||
uo *De Gevallen
fchen is een koning, die gelooft gelukkigtezijn,
door alle andere menfchen ellendig temaken;hy is dubbeldongelukkig door zijneverblindheit, zijn ongeluk niet kennende kan hy zich daar niet van genezen; hy vreeft het zelf te kennen ; de waar- heic kan de menigte der vleiers niet doordringen om hem te naderen ; hy wordt gepijnigt door zijne hertstochten , hy kan nimmermeer zijne plichten kennen; hy heeft nooit het vermaakvan weldoen gefmaakt, noch de bekoorlijkheden der fcuivere deugt gevoelt;hyisongelukkig,en waar- dig dat te zijn ; zijn ongeluk groeit dagelijx aan(y), hy loopt in zijn verderf, en de Goden maken zich gereed om hem te overtuigen door eene ceuwige ftraffe. De ganfche vergadering ftondt toe, dat ik den wijzenLesbier overtroffen hadt, en de grijsaards verklaarden , dat ik den regten zin van Minos getroffen hadt. Voor de derde vrage vroeg men,watvan bei-
de beter was, aan de eene zyde eenoverwinnend koning, en onverwinnelijk in den oorlog; of aan de andere een koning, die in oorlogs-zaken geen pndcrvinding had?,maar bekwaam was om wijf- felijk zijne onderdanen in vrede te regeren ? De rneefte
Het is een natuurlyke fchildery van de regering van Mollis
den XIV. iedei woordt dringt dooi , zonder dat 'et andere pitlegginge nodig is. (5) Zyn m^eltsk grutit duAglyn nif%. ] De koning was,
zelf ten tyde van zyn alletgrootfte vQorfpoedt, ongelukkig door de vteze en de angft , die hy hadt, ten opzichte van het toekomende leven , van wegen het heidenken aan zyn jeugt en zyn liefde yoot de vrouwen. Zyne omvetenheit ITiaakte hem ten uiterfte bygelovig , en die bygelovigheit deedt zyn fchrik noch groter worden. Men heeft hem niet kunnen geruft ftellen aangaande zyne zaligheit, dan met z^ne hope op de zalighejt ya(t te hechtsn. aan bet verdjyven «a bederyen d« Sloteftanten. |
||||
*vanTelemachm.V. Boek. 131
meefte antwoordden, dat een koning onverwin-
jnelijk in den oorlog hoger re achten was. Wat helpt her, zeiden zy, dar men cen kerning heefr, die in vredes rijdt zijn volk wijflelijk weet te be- ih'eren ,zohy zijn landf niet weer re befchennen, als de oorlog komt ? zijne vyanden zullen hem overwinnen, en zijne onderdanen brengen onder het jok der dienftbaarheit. Anderc daarenregen hidden flaande, dar een vrecdzaam koning be- rer was, vermidsdie den oorlog zou vrezen, en door zijne voorzorgen vermijden. Ecnige zeiden: een overwinnend koning vcrbreidt den roem zij- ner onderdanen al zo wel als den zijnen , en maakt zijne onderdanen meefters van andere vol- keren, in plaats dat een vreedzaam koning die in eene fchandelijke lafheit zou houden. Men wilde mijn gevoelen weten; ik antwoordde dus- danig: Een koning, die niet weet teregeren dan in vrede, of in oorlog, en die niet bekwaam is om zijn volk te beftieren in die twee gelegenhe- den, is maar een half koning ; maar zo gy een krijgskundig koningvergelijkt by een wijs koning, die,zonderden oorlog teverftaan,bekwaam is om die in noodr tevoeren door zijne krijgsoverften, zegg' ik, dat die beter is dan de eerfte. (6) Een oorlogzuchrig koning,zou diealtijdt willen voe- ren: om zijn heerfchappy en eige heerfchzuchtre verbreiden, zou hy zijne onderdanen bederven. Wat helpt het een volk, dat zijn koning andere volkeren te onder brengr, als men onder zijnre- gering ongelukkig is. Daarenboven flepen langdu- rige oorlogen altijdt veel wanorder na zich ; de I 2 over- (6) Een wUgCMthtil haninl , «»*.. ] Dit , en het gene dat
yolgt, is al wcdei sen besltenis van ionis den XIY,
|
||||
13 ^ T>e Gevallen
overwinnaars zelf gaan hunne plichttebuiten ge*
durendedezeongeregeldheden: Zie eens,hoedier het Griekenlanat geftaan heeft,dat het over Troje heeft gezegenpraalt , 't is meer dan lien jaren van zijne koningen ontblooc geweeft. Terwijl alles door een verterende oorlogs-vlamin brandt i>eftokenwas,verflaauwdendewetten,landbouw, kunften, en wetenfchappen ; de befte vorften zelf, gedurende dat zy dien oorlog moeften hel- pen voeren,zijn genoodzaakt geweeft het groot- ite kwaadt van alle, namentlijk de ongebonden- heit toe te laten, en zich van booswichten tebe- dienen. Hoe vele kwaaddoenders zijn'er niet wel, die men in een tijdt van vrede zou ftraffen, vvelker ftoutheit men in de wanorders van den oorlog moet belonen? Nimmer heeft eenig volk een overwinnend koning gehadt, zonder veel te hebben moeten lijden van deszelfs heerfchzucht. Een overwinnaar , dronken door 7,1 jn heerfch- zucht, verwoeft by na al zo zeer zijneigen over- winnend volk ,als de overwonne volkeren. Een vorft , die de nodige hoedanigheden niet heeft voor de vrede , lean zijne onderdanen niet doen imaaken devruchien van een oorlog, die geluk- kig ten einde gebragt is; hy is even als een man, diezijn landt tegeu zijnen nabuur zou befcher- men, en die zelf dat van zijn gebuur geweldelijk 2011 innemen,maar dat niet zou weten te bebou- wen, of te bezaaien , om eenige oogft in te za- melen Zodanig een menl'ch fchijnt geboren om de wereldt te verwoeften, en t'onderfte bovente werpen, maar niet om het volk gelukkig te ma- ken door een wijs beftier. Laat ons tegenwoordig tot een vreedzaam ko-
ning komen. 't Is waar, dat hy niet bekwaam is
|
||||
VanTekmachus.V.Boek. 133
*s tot grote overwinningcn ; dat is te zcggen •,
dat hy niet geboren is om de ruft van zijn volk teverftoren door andere volkeren tewillen over- winnen,die de gerechtigheit hem niet onderwor- pen heeft, maar hy is waarlijk bekwaam orn te regeren als een vader,en hy heeft al devereifchte en noodzakelijke hocdanigheden om zijne onder- danen te beveiligen tegen hunne vyanden : zie eens hoe ; hy is rechtvaardig , bezadigt, en ge- makkelijk ten opzichte zijner naburen;hy onder- neemt niets tegen hen, 'tgeen devrede zoukun- neu ftoren; hy is getrouw in zijne verbondcn; zijne bondgenoten beminnen hem , vrezen hem niet, en hebben een volkome vertrouwen op hem. Zo hy eenig ongeruft, hooghertig en eerzuch- tig nabuur heeft, alle andere omleggende konin- gen vrezen dezen ongeruften nabuur , maar zyn niet nayverig wegensden vreedzamen koning;zy voegen zich by dezen goeden nabuur, om te ver- hfnderen , dat hy van anderen niet overvallen wordt. Zijne vroomheit, zijn goede trouw,en bezadigdheit, maken hem tot fcheidsman van al de ftaaten, die den zijnen omringen, (7) terwyl een oorlogzuchtig koning hatelijk is aan alle andere, en gedurig bloot gefteld voor derzelver zamenfpanningen. De eerfte heeft de eervanals een vader en voogd van alle andere koningen te zijn. Zie daar de uiterlijke voordelen , die hy geniet. Die hy van binnen bezit, zijn noch nit- muntender : mids hy bekwaam is om in vrede I 3 te (7) Terwyl een corlozzMchtig kon'mi, batelyk.h , en:. ] De re-
gering van Louis den XIV. ftrekt tot een bewys van deze waarheit: alle de verbinteniffen der andere vorften van Eu-. jppa hebben geen ander oogmeik gehadt, dan om aync macht te raatigeii. |
||||
134 eDeGev alien.
ts regeren, onderftell' ik, dat hy regeert volgeni
zeer wyzc wetten. Hy fnijdt den hoogmoedt, ca lafheit, en alle andere Itunftenaryen, die ner- gens anders toe dienen , dan om de gebreken te vlcien, af. (8) Hy doedt andere kunllen bloei- en, die heilzaam zijn voor de ware nooddruft vanhet mentchelijke leven ;boven a] bezorgt hy, dat zijne onderdanen zich oefTenen in den land- bouw. Door dezelve Itelt hy hen in overvloedt van alle noodwendige zaken. Die arbeidzame volk , eenvoudig in zeden , gewoon met weinig te leven, ligt de koft winnende door het bouwen zijuer landen , vermeenigvuldigt oneindig. Zie daar een ontelbaar volk in ziju koningrijk, maar een gezond, lterk, en dapper volk, dat niet ver- wijfc is door welluft , dat geoeffent is door de deugt , dat zich niet gewendt aan de zachtvoe- righeden van een laf en wellutlig leven, dat de doodt kan verachten , en dat liever zou willen fterven, dan deze vryheit miffen, die het fmaakt onder een wijs koning , die niet regeert, danom de reden te doen regeren. Laat een oorlogziek nabuur dit volk aantallen , hy zal het miflchien niet zeer ervaren vinden in een leger tefchikken, om dat in flagorder te llellen, or om den toeftel te maken om eene ftadt te belegeren, maar hy zal het onverwinnelijk vinden door zijne menig- te,
(8) My doedt andeve kpnften bloeien r dit heiliadm x.yti , enz* ]
De kunften en de landbouw zyn in Vranktyk zo verwaar- looft, na dat de ootlog hadt gemaakt , dat oypral zware belaftingen opgelegt wierden , en dat men de menfehen met geweldt dwong om dienft te nemen , dat het landt overal onbebouwd bleef le<*gen , en dat men met getuigen bewaaiheidt heeft, dat zedcrt den jarei68o. van dne hand- weixlieden , die te Parys ftoiven , gemeenlyk een in be* gafthuis ovetlecdt. |
||||
van Telemachus. V. Boek. tjf
te, door zijn moedt, door zijne lijdzaamheit in
t verdragen van ongemakken , door 2ijne be- twaamheit om armoede uit te ftaan , door zijne capperheit in den ilrijdt , en door eene deogt, cie de kwade uitflag zelf niet kan ter.nederwer- pm. Daar benevens zo deze koning niet geoef- ftnd genoeg isomzijnlegers zelf te gebieden, zal hr die door bekwame lieden doen gebieden , en 2;ch daar van weten te bedienen,zonder zijn ge- Zig teverliezen. OndertufTchenzalhyonderftandt kiijgen van zijne bondgenoten; zijne onderdanen zouden liever will en fterven , dan zich begeven older de heerfchappy van een ander geweldig en cnrechtvaardig koning ; de Goden zelf zullen voor hem vechten. Zie eens, wat hulp by in't n.idden van zo grote gevaren zal krijgen. Ik befluit' dan,dat een vreedzaam koning , die den corlog niet verftaat, een zeer onvolmaakt ko- nhg is, naardien hy een zijner grootfle plichten, zynde net overwinnen van zijne vyanden , niet kin vervullen ; maar ik voeg daar ook by, dat hjr ongelijk beter is dan een overwinnend koning, dien de nodJge hoedanigbeden tot de vrede ont- breken , en die niet bekwaam is dan tot den oorlog. Ik bemerkte , dat 'er vele in de vergadering
waren, die geen genoegen in mijn zeggen hadden (9) want de meefte menfchen, verblindt door za- ken, die veel gerucht maken, als overwinnin- gen , en het aanwinnen van naburige landen, I 4 achten (9) Wdntdc meeliemmfihtn verilind door z.iken die vel ft'mht
m&?n, enz, ] Dat is het gene, dat Louis denXIV, verblindt heeft, die nergens om gaf, behoudens dat hy den bynaam v»ji A.n Groten , door den loem zynet wapenen , mogt be- houd*. |
||||
13 6 1)e Gevallen
achten dezelve meer dan het genedat eenvoudigy
geruft, en wezentlijk is , als de vrede en goede gefchiktheit van het volk. Maar de grijsaards verklaarden, dat ik hadt gefproken als Minos. De voorzitter dezer oude lieden riep uic : Ik
lie de vervulling van een Godfpraak van Apollo, bekend in dit ganfche eilandt. Minos hadt de Goden raadgevraagt, om te weten hoe langeii tijdt zijn nageflacht zou regeren naar de wetten, diehy hadt ingeflelt. DieGodt antwoordde hem: de uwe zullen ophouden te regeren , als een vremdeling indituw eilandtzal komen,om daa: uwe wetten te doen heerfchen. Wyhebbenaltijd gevreeft, dat eenig vremdeling dit eilandt Crete zou bemachtigen, maar het ongeluk van Idotne- tteus, en de wijsheit van den zone van UiyfJ'es, die de wetten van Minos beter dan eenig fterffe- lijk menfch verftaat, tonen onsden zin van deze Godfpraak. Waarom vertoeven wy hem tot ko- ning te kronen, dien de Goden ons tot koning hebben toegevoegt ? Einde -van het vyfde Both
|
|||||
ty&
|
|||||
I N H O U D T '
VAN
HET ZESDE BQEK.
T'elemachus verhaalt, dat hy wei-
gerde fuming van Crete te zyn, pm weder naar Ithaca te keren ; dat hy voorjielde, dat men Mentor ver- koos, die oo k de kroon weigerde; dat ein- delyk de Vergadering by Mentor aan- houdende, dat hy uit naam van he't ganfche volk een koning wilde kiezen, hen uitgelegt hadt, wat hy aangaande de deugden van Ariftodemus hadt ge- hoort, die op dat zelve oogenblik tot koning uitgeroepen wierdt; dat in het vervolg Mentor en hy zich hadden ffcheep begeven om naar Ithaca te va- ren; maar dat Neptunus, om Venus die vergramt was, te bevredigen, hen hadt fchipbreuk doen lyden , na welke de Go din Calypfo hen in haar eilandt ontfangen hadt. |
|||||
I s. DE
|
|||||
13^
|
||||||||
D E
|
||||||||
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van VlyJ/es.
|
||||||||
HET ZESDE BOEK.
AAnftonds begaven zich de grysaards uic
den omtrek van dit beilig bofch , en de voorzitter my by de bandt nemendey verkondigde aan het volk , reeds onge- duldig in de verwachting van den uit- komft,dat ik den prijs hadt weggedragen. Naau- lijx hadt hy deze woorden uitgeiproken , of men hoorde een verward geluidt van de ganfche ver- gadering, ieder verbief een gefchreeuw van blijd- lchap; de oever en al het omleggende gebergte weeVgalmde van geroep,datde zoonvm CJIyj/ei, xo wijs als Minos,over deCretenzershet gebiedt hadt. Ik wachtte een oogenblik , en maakte een te-
ken met mijn handt, om te verzoeken , dat ik mogt gehoordworden. Ondertuflchen beet Men- tor my in'toor: Staat gy af van uw vaderlandt? zal de regeerzucht u. Penelope , die u als haar uiterfte
|
||||||||
van Telemacbus. VI. Boek. 139
tiiterfte hoop verwacht, en den groten Ulyjjes^
dien deGoden beflotenhebben u weder te geven, doen vergeten ? Deze woorden fneeden my door het hert, en kantten zich tegen mijne ydele be- geerte om te heerfchen. Ondertufkhen gaf een diep flilzwijgen van deze ganfche Juidruchtige vergadering my de gelegenheit om dusdanig te fpreken: O doorluchtige ,Crete»zen , ik verdien niet over u lieden te heerfchen ; de Godfpraak , die men by brengt, betoont we], dat het geflacht van Minos zal ophouden teregeren,als ten vrem- deling in dit eilandt zal komen, en daar de wet- ten van dien wijzen koning zal doen bloejen, maar het is niet gezegt, dat deze vremdeling zal regeren. Ik wil gelooven, dat ik de vremdeling door de Godfpraak betekend,ben; ik hebb' do voorzegging vervult ; ik ben in dit eilandt ge- komen; ik hebb' de ware meening der wette.n ontdekt, en ik wenfeh, dat mijn uitlegging mag dienen, om die te doen heerfchen met den mnn, dien gy lieden zult kiezen. Wat my belangt., ik acht mijn vaderlandt , het kleine arme eilandt Ithaca, mecrdande honderd fkden van Crete,en de eer en rijkdom van dit fchoon koningrijk. Lijdt, dat ik de onverzetbare wil van het nood- lot opvolge ; zo ik hebb' geflreden in uws fpe- Jen , 't is niet geweeft met die hoop om hier te regeren , maar 't is geweeft om uw achttng en mededogen te verdienen, ten eindc gy lieden my middelen mogt aan de bandt geven , om ipoedtg weder te keren naar mijn geboorte plaats: ik wil liever mtjnen vadc-r Ulyffes gehoorzameii , en mijne moeder Penelope vertrooften , dan het ge- biedt hebben over alle de volkerenvnndeg-anfche wereldt. O Crete»z«», gy lieden ziet den ,grondi mijus
|
||||
t^.6 *De Gevallen
jmijns herten,ik moet u lieden verlaten; maar do
doodt alleen zal mijne erkentenis kunnen weg- nemen ; ja zelf tot zijn laatrte oogenblik zal Telemachus de Cretenten beminnen, en zich aan hunnen roem zo veel laten gelegen zijn, als aan zijn eigen. Naaulijx hadt ik geeindigt dit te zeggen , of
een dof geroep verhefte zich door de ganfche vergadering, zodanig als dat van de woefte gol- ven der zee, die in een onwecY tegen malkander aanftoten. Eenige zeiden , zou deze wel eene Godheit onder eene menfchelijke gedaante zijn? Andere hidden ftaande, dat zy my in andere lan- den gezien hadden, en my kenden. Andere rie- pen, men moet hem noodzaken om hier te re- geren. Eindelijk nam ik andermaal het woordt, enieder zweeg terftondt, niet wetende, ofiknu zou aannemen, 'tgeen ik reeds van de handt ge- wezen hadt. Zie hier de woorden , die ik tegen hen fprak: Laat u, 6 Cretemen ! niet kwalijk gevallen,
dat ik fpreek, het geen ik denk' : Gy lieden zijt de wijfte aller volkeren , maar de wijsheit ver- eiftht, dunkt my, eene voorzorge,die u ontflipt; Gy lieden zijt niet fchuldigzulk een tekiezen,die belt over de wettenredeneert ,maar zulk een,die haar met eene vol ftandigheit in het gebruik brengt. Wat my belangt , ik ben jong , by gevolg zon- der ervarenheit , bloot geltelt voor het geweldc mijner hertstochten,en meer in ftaatvangehoor- zaamheit te leren; om namaals eens te gebieden, dan om tegenwoordig te heerfchen. Zoek dan geenzins een man, die anderen in de ftrijdfpelen van ht:t ligchaam en den geeft overwonnen heeft, maar die zich zelf heeft overwonnen. Zoektnaac iemant.
|
|||||
vanTelemAchus.VI. Boek. 141
lemant, die uwe wetten heeft gefchreven in het
bianenite zijns herte , en wiens ganfche Ievcn eene gedurige oeffening uwer wetten is; laat zij- ne daden veel eer dan 2ijne woorden hem doen verkiezen. Al de grijsaards opgetogen door deze rede-
nen , en ziende de toejuiching der vergadering geftadig aanwailchen , zeiden tegen my : Nade- maal de Godcn ons de hoop benemen van u in het midden van ons te zien gebieden , help ons ten minften een koning vinden , die onze wet- ten doedr regeren ; is u iemant bekend , die met deze bezadigdheit kan gebieden? Ikkenne, zeide ik vervolgens, een man,van wienikalles hebb', 'tgeen gy liedeninmy hooggeachthebt,'tis zijne wijsheit, en niet de mijne, die fpreekt, hy heeft my al de antwoorden , die gy lieden van my ge- hoort hebt, ingeboezemt. Ter zelve tijdt wierp de ganfche vergadering
de oogen op Mentor , dien ik, hem by de handt hebbende, haar aanwees. Ik verhaalde de zorge, die hy voor mijne kindsheit gedragen hadt, van wat gevaren hy my verloft hadt , wat ongeluk- ken my waren overgekomen , wanneer ik nage- latenhadtzijnen wijzen raadt op te volgen. Men hadt in het eerft het oog op hem niet geflagen, ter oorzake van zijne eenvoudige en oncierlijke klederen , van zijn zedige ingetoogenheit, vaa zijn byna gedurige ftilzwijgendheit , en zijn koel enachterhoudendgelaat;maar waaneer men hem ter deeg befchouwde, befpeurde men iets in zijn aanzicht, ik weet niet wat,dat beftendig en ver- heven was; men merkte eene levendige zwierin zijne oogen, en eene wakkerheit, met welke hy 2elf de minfte dingen deedt. Zo haaft als men hem,
|
||||
I4x 5Dtf Gev alien
hem ondervroeg , verwonderde men zich ovef
hem; en men Itelde vaft hem koning te maken. Hy weigerde dat. loader eenige beweging zijns ge- moeds; hy zeide, dat hy de zoetigheden van een onbeampt levcn meer achtte dan den luilter der koninglijke waardigheit , dat de befte koningen ongelukkig waren, omdat zy bynanooit hetgoedt deden, dat ay wel zouden willen doen , en dat xy dikwils door misleiding der vleiers (10) het kwade deden , dat zy niet wilden. Hy voegde daar by , zo de dienftbaarheit ellendig was, dat het de koningiijke waardigheit niet minder was, vermidsdieeene vermomde flaverny is: wanneer men, zeide hy, koning wordt, hangt men af van al de zodanigen , die men van noden heeft om zich te doen gehoorzamen. Gelukkig hy, die niet genoodzaakt is te heerfchen ! Men is alleen aan zijn vaderlandt , als dat ons zijn gezag toever- trouwt, verfchuldigt het flagt-ofler van zijn eige vryheit, om te arbeiden ten befte van het ge- meen. De Cretenzers kunnende zich zelf uitdezever-
warring niet redden, vroegen hem ,wat voor een man hen dan moeft regeren ? Een man , zeide hy, dven gy lieden wel kent, vermits hyulieden beflieren moet, en die vreeft de beftiering aan te nemen. Hy, die begeerte heeft tot de koning- lijke waardigheit, kent die noch niet; en hoe zal hT
(10) Hot is aeker, dat 'er ondcr de onheilen , die de re-
|
||||||||||
5
|
ering van Louis den XIV. bezwalkt hebben , vele gevon-
|
|||||||||
en' wordeu , die men op rekening der vleiers , die den
koning misleidden, moet ftellen : hy was daar meer- voor Moot gettelt dan iemandt anders , zynde zo jong op dea throon gekornen , en hebbende eene zo kwade opvoeding gehadt; maar kunnen die omftandigheden het gewiiTe vaji «en koning geiuft ftellen} |
||||||||||
vanTelemachus.VI.Boek. i$m
hy daar in zijne plichten uitvoeren, die niet ken-
nende; hy zoekt die voor zich zelf, en gy lie- den moet een man opzoeken , die ze nice aan- neemt, dan ter liefde van u lieden. AI de Cretenzers waren in de uiterfteverbaafd-
heit opgetrokken , om dat zy twee vremdeliu- gen zagen, die de koninglijke waardigheit,door anderen zo gewilt en begeert, weigerden. Zy wilden weten , met wien zy gekomen waren. Nauficrates , die hen geleidt hadt van de haven tot aan het perk , daar de fpelen geviert wier- den, toonde aan hen Hazaei, met welken ik en Mentor gekomen waren van het eilandt Cyprus; maar hunne verbaafdheit was noch groter, wan- neer zy vernamen, dat Mentor een flaaf van Ha- zaei geweeft was; dat Hazae I ,getr often door de wijsheit en deugt van zijnen flaaf, van hem zij- nen raadsman en beften vrient gemaakt hadt; dat deze flaaf in vryheit geftelt zijnde, dezelve was, die de koninglijke waardigheit hadt afgeflagen; en dat Hazaei van Damafcus, in Syrie gelegen, gekomen was.om zig te laten onderwijzen inde weften van Minos ; zo zeer hadt de liefde van wijsheit zijn herte vervult. De grijsaards zeiden tegen Hazaei, wy derven
u niet bidden, dat gy ons regeert; want wy oor- delen,dat gy dezelve gedachten hebt als Mentor; gy lieden veracht de menfehen te zeer , dan dat gy lieden u zoudt willen beladen, om die te ge- leiden en te beftieren. Daar benevens hebt gy te groten afkeer van de rijkdommen, en den luifter van de koninglijke waardigheit, dan dat gy die luifter zoudt willen kopen voor zwaarigheden, die vaft gehegt zijn aan het beftier der volkeren. HazaU antwoordde: O Cretettztn 1 wilt niet ge- loVen,
|
||||
144 *Z>t' Gevallen
loven , dat ik de menfchen verachtte. Neen <
neen, ik weet hoe heerlijk het is daar aan te ar- beiden,om die goed en gelukkig temaken,maar die arbeidt is vol moeite en gevaren. De luilter, die daar aan vad is , is valfch , en kan geen dan hoogmoedige gemoederen verblinden. Het leveti is kort, en de grootsheden kunnen de hertstoch- ten meer gaande maken , dan genoegen geven. Ik ben van zo verrc niet herwaards gekomen om daar toe te geraken, maar om my van deze val- fche goederen te leren ontdoen. Vaar wel. Ik denk niets anders,danom weder tekeren tot een geruft en afgezonderd leven , daar de wijsheit mijn hert mag voeden , en daar de hoop , die men in de deugt vindt, door een ander beter le- ven na de doodt , my mag vertrooficn in het hartzeer des ouderdoms. Zo ik iets te wenfchen hadt , dat zou geenzins wezen om koning te zijn; maar dat zou zijn , dat ik nooit van deze twee menfchen, die gy hier ziet,mogt afgefchei- den worden. Eindelijk fchreeuwden de Cretenzen, fpreken-
de tegen Mentor: Zegonstoch, 6 gy wijsfte en grootfte van alle fterffelijke menfchen ! Zeg ons toch , wie is hy , dien wy voor onzen koning konnen kiezen ; wy zullen u niet laten vertrek- ken, eer dat gy ons gezest hebt, wat keur wy moe- ten doen. Hyantwoordde hen: terwijl ik ftondt onder de menigte der aanfchouwers, ben ik een man gewaar geworden , die geen begeerte laat blijken(i i),'tis een oud, maar noch jeugdigman. Ik
(u) Dit pcrtrait van Ariftodemus is dat van den Hertog
de Navailles, die vry onbuigzaam van aatdt zynde , gelyk hy zelf zegt in zyne Gedenkfchriften, zich nooit hceft kun- nc» gewennea aan de toegeveadheit, die men moet hcb- bea
|
||||
r
|
|||||
vanTelemachus.VI.Boek. 145-
Ik hebb' gevraagt, wie hy was: men heeftrhy ge-
zegt, dat hy Arifiodemus genaamt wierdt. Ver- volgens hebb' ik ver)taan,dat mentegen hemzei- de , dat zijn twee kinderen waren onder het ge- tal der genen , die zouden ftrijden : hy fcheen daar over geen blijdfchap te vertonen, en zeide, wat den eenen aangong, dat hy dien geenzins toewenfehte het gevaar der koninglijkc waar- digheit, en dat hy zijn vaderlandt te veel bemin- de, om toe te ftaan, dat de andere ooit zou re- geren. Hier ult befloot ik , dat deze vader een zijner kinderen met een welgegronde liefde be- minde, om dat hy deugdzaam was , en dat hy den anderenniet vleide in zijne ongeregeldheden. Mijn nieusgierigheit vermeerderende , vroeg ik ftaarhetvoorgaandelevenvandezen grijsaart.Een uwer burgeren antwoordde my: Hyheeft langen tijdt de wapenen gedrageh , en heeft zeer vele wonden bekomen, maar zijne zuivere en van vleiery afkerige deugt hadt hem voor den ko- ning Idomeneus te onbruik doen zijn ; die hadt veroorzaakt, dat deze konitig zich niet van hem hadt willen bedienen in het beleg van Troje: hy vreesde voor een man , die hem wijzen raadt zou geven, dien hy niet kon befluiten op te vol- gen ; zelf was hy nijdig over de eer, die deze man in het kort zou verkregen hebben ; hy ver- gat al zijne dienften, liet hem hier arm, en ver- K acht ben om te behagen aan die gene, onder welke men ftaat;
zyne oprechte deugt, welkc een vyandin was der vleiery , hadt hem laftig by den koning gemaakt , van wegen des zelfs minnehandelingen, die kott na zyn huwelyk volgden. Daar op wierdt hem , en zyne gemalinne , bevolen zich van hunne ampten te ontdoen , en zich van het hof te be- geven. Hy begaf zich derhalven naar zyne landgoedereii in Poitou en het Angoumoii, |
|||||
146 ^De Gevalien
acht van alle botte en laf hertige menfchen , die
niets waarderen dan rijkdommen : maar verge- noegd in zijne armoede leeft hy blygeeftig in een afgezonderde plaats van het eilandt, daar hy zijn landt met eige handen bebouwt. Een zijner zo- nen arbeidt nevens hem,zy beminnen malkander tederlijk,zyzijngelukkig doorhunne fpaarzaam- beitendoor hunnen arbeidt,zy hebben overvloedt van alle noodwendige dingen in een eenvoudig leven. De wijze gnjsaart geeft aan de arme zie- ken in zijn gebuurfchap al het geen hem overfchiet van zijn en zijns zoons behoeftens;hy doedtalle jonge lieden naarftig arbeiden,hy maant hen daar toe aan, en onderwijtt hen; hy beftiil al de gefchil- len, die in zijn buurfchap ontftaan. Hy is een vader van al de huisgezinnen:hetongelnk van het iijne is, dat hy een twede zoon heeft, die geen zijner vermaningen heeft willen opvolgen. De vader, na hem langen tijdt verdragen te hebben om zijne gebreken te verbeteren, heeft hem ein- delijk weggejaagt ; hy is overgelaten aan een dwaze eerzucht en alle Avelluften. Zie daar, o Cretenzen ! 't geen men my ver-
haal t heeft: gy lieden moet wetcn, of dit verhaal waarachtig is. Maar zo deze man zodanig is, als men hem afmaalt, waarom fpeelftrijden aan- geflelt? waarom zo veel onbekenden by eenver- gadcrt ? Gy hcbt in 't midden van u een man, die u lieden kent, en dien gy lieden kent ; die den oorlog verdaat; die zijne dapperheit heeft betoont, niet alleen tegen de pijlen en zwaarden, maar tegen de affchuwetijke armoede ; die de fchatten, door vleiery verkr'egen zijnde , heeft veracht; die den arbeidt bemint; die weet hoe nut.de landbouw is voor eenvolk;die den hoog- moeot
|
|||||
/
|
|||||
van Tekwachws. VI. Boek. i^f
rrfoedt verfoeit; dfezfch met' laat Vervoeren door
eene blindc liei^fe rotzijnekinderen;die dedeugr van- den eenen bemint, endb ondcHgrveroordeelt in deii anderen ; en met een vroordt, ecn man , die reeds vader ran het volk is. Zie daar uweii kom'og, 7,0 het anders- waat is-, dat gy lieden be- gem, dat de wetfen- van den wijzenyfe'w* onder u lieden- regeren. Af'tkt volk rfep : 'ris warir Arijlodemns is zo-
danig als gy zegr , hy is het , die waardig is te g«bfeden. De grijsaards deden hem roepenj men zogt hem onder de menigte , daar hy onder de geringilen van het volk vermengt was ; hy ver- fcheenmetecnonberoerdgelaat;men zeide hem, dat men hem koning zou maken. Hyantwoord- de: Ik kan daar in niet toeftemmen , dan onder drie voorwaarden; eerfrelijk , datik de konink- lijke waardig-heit as her vertoop- van twee jar-en Zal nederleggen, zo ik u lieden niet bctcr maak, dan gy lieden zij.t, en zo gy lieden de wctten wedermreeft; ten twede, dat het my zal vry ftaan te volherden in een eenvondig en fpaarztiam leven , tenderde, dat mijn kinderen geen rang zullen bebben* en dat men na mijn overlijden die zonder ondcrfcheidc zal handelen , volgens htmneverdienfren, als alle andere burgers. Opdezewoorden verhiefzicheen bly gefchreeu
„ van duizend vreugde^ga^men in de lucht; de
kroons (n) wierdt dnor' den vooraitrer der grijs-
aards, brwaacden der vraren,. op het hooft van
J£ x drijio-
(»)•■ Het- geen hier it /-raw- vertaalt wordt, wa« eigentlyk:
\ een twndt, meeft wit , rnaar ook UflWfJ* rood' of gesl ,
weHtevan.de koningen om het hoofdt jredrigen wierdt, tor
reken-lninner waardigheir. Veelryds wierdt die bandt van
athteren'zo TOegefcnoopt, dut d* einden dttai van in den' nek
no-
|
||||
i48 'De Gevallen
Arifiodemus gezet,en men deedt ofFerhanden aart
Jupiter en andere grote Goden (o). Arifiodemus deedt ons gefchenken, niet met de gewone mildda- digheit der koningen, maar met eene edele eenvou- digheit. Hy gaf aan Hazaelde wetten van Minos, gefchreven met de eige handt van Minos zelf; ook vereerde hy hem eene verzameling der gan- fche gefchiedenifle van Crete, zedert Saturnus (p), en de goude ceu; hy liet allefoorten van vruch- ten, die in Crete goedzijn,en intyr/Vonbekend, in zijn fchip brengen , en bood hem aan , alle onderftandt, die hy nodig mogt hebben. Gelijk wy aandrongen op ons vertrek, liet hy
een fchip voor ons vervaardigen met eengoedge- tal bekwameroejers en gewapendemannenvoor- zienjhy liet klederenenvoorraadt voor ons daar in brengen. Op die zelve ftondt deedt zich een voorfpoedige wint op, om naar Ithaca te zeilen. Deze
nedcrhongcn. In het Grickrch en Latyn wordt zy Diadem*
gcnoemt, en des zelfs gedaante is noch op vele oude ge- denkpenningen te zien. (o) Grote goden worden met nadruk genoemt zekere
machtige , maar onbekende godheden. Zommige zeggcn, dat men *er, volgens de heilige onderwyzingen der Samo- thracen, de Hemelen de Aarde, andere dat men'erde Zon en de Maan door moet verftaan. By andere komen die god- heden weder voor onder de bcnaming van Cabiri. Zie Ma- £rob. Satttr. Lib. 111. c. lA.Bochart. Phan. Lib i.e. n; (p) Saturnus wordt gezegt in Crete gekomen te zyn om
syne zufter Rhea , die van haar gemaal Ammon kwalyk gehandelt wierdt , onderftandt te bieden. Gelyk hy ook nevens andere Titanes daar de overhandt bekomen en zelf geregeert hceft,totdat hy eindelykvanJupirerwederuithet ryk gedreven wierdt met hulp van Bacchus. Dat geval, en wat daar meer aanvaft is , heeft aanleidinge gegeven tot de verdichtfelen aangaande de oudfte Heidenfehe godheden. Diodorus, de Siciliaan, is de voornaamfte fchryver,uitwel- keneenigc byzonderheden aangaande die oudfte yerdichtfe- len te halert zyn. |
||||
van Telemachus. VI. Boek. 149
Deze wint, die voor Hazaeleen tegenwint was,
noodzaakte hem noch daar te vertoeven. Hy 2ag ons vertrekkeu , en omhelfde ons als zijne vrienden , die hy nimmer wecr zou zien. De Goden, zeide hy , zijn rechtvaardig, zy zien eene vriendfchap, die niet dan op de deugt ge- vem'gt is; eenmaal zullen zy ons wederom vei- enigen in de gelukkige velden , daar men zegt, dat de rechtvaardigen na hun overlijden zich in eene eeuwigdurende vrede zullen verheugen; daar zullen wy onze zielen zich voor altijdt zien ver- enigen,om nimmermeer te fcheiden. O! datook mijne alfche met de uwe mogt verzamelt wor- den (q). Deze woorden uitende, ftortte hy een vloedt van tranen , en de verzuchtingen braken zijne woorden af. Wy weenden niet minder dan hy, en hy bragt ons tot aan het fchip. Wat Ariftodemus belangt, die zeide tegen ons,
gy lieden zi|t het, die my koning gemaakt hebt, gedenkt aan de gevaren , daar gy lieden my in geworpen hebt; bidt de Goden , dat zy my de ware wijsheit inboezemen, en dat ik alle audere menfchen in bezadigdheit zo verre mag overtref- fen, als ik die in gezag te boven ga. Voor my, ik bidd' hen, dat zy u gelukkig naar uw vader- landt geleiden, en daar de moedwil uwer vyan- cjen ter nederwerpen,endat gy lieden daar moogt K 3 zien
(q) Onder de tedere betuigingcn van vriendfchap wierdt
by de oude, welker ligchamen na de doodt , gelyk bekend is, verbrandt wierden, gewenfcht, dat de aiTche der lyken van goede vrienden , onder een mogt eemengt worden. Toen Capaneus door den blixem verbrandt wierdt, fprong xvne gemalin (zo de geheugenis my niet bedriegt ) in het vuur, en om hare tedere liefde uit te drukken gebruikt een oud Dichter , Ovidins mcen ik , deze woorden : Recipe me C"inneu, cineres mif(tl>imni, Zie ook Elig. ad Liviam, 162, |
|||||
(
|
|||||
<j 50 *De Gevalleu
'zien Ulyffe's met tijne waarde Penelope in vrede
rcgerende. Tekmachus, ik geef ueengoed fchip, vol roejers'en gewapende maonen , xy znllen u kunnen dienen tegen die onrcchtvaardige men- fchen, die uwe moeder vervolgen. O Mentor! uwe wijsheit, die niets behoert , laat my niets over, om u toe te weufcheu ; gaat beide , leeft te 7 am en gelukkig, en gedenk aau uwen Ariflo- dimus ; en 7.0 de Itakoizen ooit de Cretenzcn van noden hebben, 7.0 maak (laat op my tot den laatfkn adem mijns levens. Hy omhelfdcons, en wy hem bedankende, konden ons vantranen niet onthonden. Ondertuflchen beloofde de wint , die in on7,e
7eilen blies, ons een gemakkelijken tocnt. De berg Ida fcheen reeds niet groter dan een heu- veltie in ome oogen ; al de oevers verdwenen voor ons gezicht; de kufien van Petoponefui (r), fcheuen in tee te naderen , om ons te ontmoe* ten. In een oogenblik bedekt een xwaar on- wetr den hemel, en beroerde de baren der zee: de dag wferdt verandert in eene nacht, en de doodt fcheen ons voor oogen. O Neptunus ! gy 7,1'jt het, die door uwen hoogmoedigen drietant (s_) al de wateren van uw gebiedt gaande maakt. Venm,
(r) Teloponnefus is tegeitooordig Morea , het welk als
ten eilandt in de Middelandfche zee legt, behalven dat het met een fmalle ftrook lands aan-Griekenlandt, waar ondet het van ouds behoorde, g«hecht is. Verfcheide vorften heb- ben gepoogt die. ftrook lauds door te graven tot gemak van de fcheepsvaart, doch hebben het nooit kunnen volbrengen. (s) De dichterszeggen,dat Neptunus een drietandige vork
van deCyclopen g«kregen ,en naderhandt toteenteken van zyn gebiedt gedragen heeftjen fchryven dien drietant grote krachten toe. Fluto wordt ook een vork , doch maa* met twee tanden, toegefchreven. |
||||
van Telemachus VI. Boek. 15T
Venus , 0111 zich te wrcken , van dat wy haar
veracht hadden, zelfin haar tempel teCythera, ging dezen Godtvinden;zyfprakhemmet droef- heit aan; hare fchoneoogen waren bevochtigt met tranen; ten minfte, 7.0 heeft my Mentor ,onder- rccht vande goddelijke dingen, verzekert:Zoudt gy, fprak zy,2V"<?/tf*»*x,lijden,dat dezegodloze menfchen ftraffeloos mijn macht zouden befpot- ten ? De Godm zelf gevoelen die, en deze onbe- zonne ftervelingen hebben derven veroordelen al het geen in mijn eilandt omgaat, zy vleien zich met eene wijsheit, die alles kan wederftaan, en zy beh'andelen de liefde als eene dwaasheit. Hebt gy vergeten , dat ik in uw gebiedt geboren ben ? wat vertoeft gy deze twee menfchen , die ik niet verdragen kan,in uwe diepe afgronden te begraven ? Naaulijx hadtzy gefproken, of Neptunus ver-
hefte zijne golven tot aan den tiemel , en Venus lagchte , gelovende dat onze fchipbreuk onver- mijdelijk was. Onze ftuurmanontroerd zijnde, ichreeuwde, dat hy de winden niet langer Icon wederflaan, die met geweldt ons tegen de klip- pen dreven.een rukwint brak onze mad: en een oogenblik daar na hoorden wy de fcherpe pnnten der rotfen, die een gat in den bodem van ons fchip maakten. Het water kwam van alle kan- ten daar in; het fchip zonk; al onze roejersver- heften een erbarmeiijk gekrijt ten hemel. Ik om- helfde Mentor, en zeide tegen hem : Zie hier de doodt, men moet die met kloekmoedigheit on- dergaan, de Goden hebben ons uit zo vele geva- ren niet verloft , dan om ons op dezen dag te doen iterven; laat ons fterven, Mentor ,\*& ons K 4 fter- |
||||
ifi ^De Gev alien
fterven, het is een trooll voor my, dat ik met u
mag (tcrven, 'tis tc vergeefs ons leven tegen het onweer te verdedigen. Mentor antwoordde my : Dewavemoedtvindt
altijdt eenig hulpmiddel ; 'tis niet genoeg gereed
tezijn om dedoodtmeteengeruftgemoedtteont-
fangen, men moet zonder haar te vrezen alles in
het werk ftellen , om haar af te wenden. Laat
ons ieder een van deze grotebanken derroejersne-
men, terwijl deze menigte van vreesachtige en
ontroerde menfehen hun leven beklagen , zonder
naar een middel om te zien om het zelve te
behonden : laat ons geen oogenblik verliezen,
om het onze te redden. Aanitonds nam hy een
bijl, hieuw verder de mail af , die reeds gebro-
ken was, en die in zee hangende het fchip op eene
zijde hadt getrokken ; hy wierp de mart buiten
boordt, en begaf zich vervolgens daar op in 't
midde der woedende golven , hy riep my toe
by mijnen naam, en moedigde my aan om hem
te volgen. Even als een grote boom, daar aide
t'zamengezworen vvinden op aanvallen , en die
onbeweeglijk blijft op zi)ne zeer diepe wortels,
20 dat het onweer niets doedt,dan dat het zijne
bladeren fchudt; van gelijkenfcheen/W>»«or, niet
alleen flantvauig en kloekmoedig , maar ook
zachtmoedig en geraft , de winden en de zee te
gebieden. Ik volgde hem ; en wie ?ou dat niet
gedaan hebben,door hem aangemoedigd zijnde?
Wy befh'erden ons zelf op deze vlottende maft;
2y was eengrootbehulp voor ons, want wykon-
den daar op zitten ;zo wy zonder ophouden had-
deu moeten zwemmen, onze krachten zouden wel
haaft uitgeput gewceft zijn: maar zomtijds deedt
het
|
||||
"oanTelemachtis. VI. Boek. 15-3
het zwareonweerdit grotefhik houtsomwenden,
en het gebeurde ons dikwils in de zee ingedom- pelt te word en : dan kregen wy veel (iltig nat in 'tlijf, dat in de mondt, neusgaten, en ooren liep; 00k warenwy t'elkens genoodzaaktmetde baren te worftelen, om wcderom boven op die mart te geraken : eenige maalen dreef ook een golf'als een berg over ons heen ; echter hidden wy ons uandvauig , uit vreze dat door een zo geweldige fchok de mart, die onze eenige troofl was, ons mogt ontflippen. Gedurende dat wy in dezen yffelijken ftaat waren , zeide Mentor, zo geruft, als hy tegenwoordig op die zctel van groene zoden is , tegen my : Gelooft gy Tele- macbus, dat uw leven ten prooi der winden en golven gelaten is? gelooft gy , dat die u kunnen doen omkomen zonder de wille der Goden? Ne'en , neen , de Goden beflechten het al , en daarom moet men de Goden,en geenzins de zee vrezen ; al waart gy in het laaglie der afgron- den , de handt van Jupiter zou u daar kunnen uitredden; al waart gy op denUlympus (t),zien- de de (terren onder uwe voeten , Jupiter zou u kunnen nederbonzen in hetlaagfte der afgronden, of u in de vlammen van den zwarten Tartarus werpen, Ik hoorde en verwonderde my over de- K s ^e
(t) Door het wootdt Olympus moet men den betg van
dien naam , gelegen tnffchen Thefialie en Macedonie , ver- fiaan , welkevan de ouden voor den hoogften berg van den gehelen aardbodem gehouden wordt. Lucanus, Claudianus , en andere oude dichters geven zeer breed op van de hoog- te van dien berg , en zeggen , dat het daar nooit waait, dat'er geen fnecu valt , dat de donder nooit zo hoog in de lucht is , als de top van dien berg , en dat'er gecn vo- gelen zyn , die zo hoag viiegen. |
||||
15*4 " cDeGevallen.
ze reden , die my een weinig vertrooftte , maar ik hadt het gemoedt zo vry nict, dat ik hem kon antwoorden. Hy kon my niet meer zien ; en ik kon hem niet meer zien. Wy bragten den ganfchen nacht door, al bevende van koude, en halfdood, zonder te weten , waar het oavrei( ons heen zou flingercn. Eindelijk begonden de winden te gaan leggen , en de loeiende zee° was gelijk iemant, die langen tiidt gewoed hebben- de , noch maar eenige biijken van ongcrult- heit en beweging heert , vermoeit zijnde van woeden. Zy maakte een dof geruifch , en ha- re golven waren byna niet gioter dan de voren, die men in een omgeploegd landt vindt. Ondertuffchen begon Aurora de deuren des he-
mels voor de zonne teoopenen, en boodfchapte ons eenen aangenamen dag. Geheel het Oolten ftondt in vuur , en de (ierren , die zo langen tijdt bcdekt geweeft waren , fchenen wederom, en verdwenen op de aankomft van Phebui. Wy wicrden van verre landt gewaar , en de wint dreef ons daar na toe. Ik gevoelde de hoop in mijn herte herboren worden , maar wy verna- men gcen een van onze medemakkers. Naar alien lchijn hebben zy den moedt verloren , en het onwe£r heeft hen met het fchip doen zin- ken. Toen wy dicht aan landt waren , dreef de zee ons naar de fcherpe klippen van een rots , die ons zouden vcrbrijfelt hebben , maar wy trachtten het einde onzer mart derwaards te wenden, en Mentor deedt met die mart , 't geen eea wijs (tuurman met het befte roer doedt: * dus vermijdden wy deze vreeflelijke klippen,
en wy bcvonden ons eindelijk aan een gelijke m
|
||||
vanTelemachus.FI.Boek. 15-5-
en vlakke kuft , en iwemmende bekwamen wy
zonder veel moeite het fkandt. 't Was daar gy ons eerfl zag , 6 grote Goddin ! die dit ei- landtbewoont,en 'tis daar dat gy ons eerft waar- dig geacht hebt ons te ontfangcn. Einde van bet zesde Boek.
|
||||||
■
|
||||||
IN-
|
||||||
I N H O U D T
|
|||||
VAN HET
ZEVENDE BOEK. Calypfo verwondert zich over de
Gevallen van Telemachus , en vergeet niets om hem in haar eilandt te houden^methem in hare liefdedrift in te wikkelen. Mentor verfterkt Te- lemachus door zyne vermaningen, te- gen de kunjlenary van deze Godinne, en tcgen Cupido , dien Venus met zich gebragt hadt tot haar onderjiandt. Niet te min gevoelden Telemachus en de Nymph Eucharis wel haaji eene onderlinge liefde , die terftondt min- venydt in Calypfo ontjieekt, en ver- 'volgens hare gram fchap tegen die twee gelieven. Zy zweert by den Styx, dat Telemachus ait haar eilandt zal vertrekken. Cupido gaat haar ver- troojlen, en verplicht hare Nymphen, om een [chip , dat door Mentor ge- maakt was, tegaan verbranden, ter- wyl deze Telemachus voortjleept, om
|
|||||
om hem te doen fcheep gaan. Tele-
machus gevoelt eene heimelyke vreug- de door dat hy bet [chip zag branden. Mentor, die bet gewaar wierdt, floot hem voor over in de zee , en [pringt zelf by hem , om al zwemmende aan een ander fchip te komen, het welk hy zag niet verre van die kuji. |
|||||
DE
|
|||||
15S
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Vlyjfes.
|
||||||
HET ZEVENDE BOEK.
W'Anneer Telemachus deze redenering
geeindigt hadt , zagen al de Nym- phen , die tot noch toe onbewccg- Hjk waren geweeft , met de oogen op hem geflagen , malkander eens aan. Zy widen tegen malkander met verwon- dering : Wie zijn toch deze twee menfchen, 7.0 gelieft van de Goden? Wie heeft ooit van zo wonderlijke gevallen horen fpreken ? De Zoon van Ulyjfcs gaat reeds alle anderen te boven in welfprekendheit, wijsheit , en kracht ! Welke trekken! Wat eene fchoonheit! Wat eene vrien- delijkheit en zedigheit! Maar wat een eedelmoe- digheit en deftigheit! Zo wy niet wiften , dat hy de zoon van een fterfFelijk menfch was,zoumeri hem ligtelijk voor (u) Bacchus, \oor{m)Mercu- rius,
(u) Bacchus wierdt, zo wel als Apollo, veibeeldt alseen
feugdig; welgemaakt man, met Uhj haair. Het is bekend , f dat
|
||||||
van Telemachus. VII. Boek. 15-9
w, of zelf voor den groten (y) Apollo nemen:
maar wie is dcze Mentor, die een eenvoudfg man fchijnt , onbekent en van middelmatigen (hat; doch wanneer men hem van riaby belchouwt , befpeurt men in hem , ik weet niet wat , meer dan menfchelijk. Calypfo hoorde deze redenering met een ont-
roering , die zy niet kon verbergen ; zy keerde hare ongeftadige oogen van Mentor op Telema- chus , en van Telemachus op Mentor ; zomtijds wilde zy, dat Telemachus op nieuws net verhaal van deze lange gefchiedeniiie zijner gevallen we- der aanvong, zomtijds brak zy zelf haar eige re- denen af. Eindelijk haaftig opftaande , ge'leidde zy Telemachus alleen in een Lx>fch van mirthen, daar zy haar uiterlte bed deedt , om van hem te vernemen, of Mentor niet eeneGodheit was,ver- borgen, onder de gedaante van een menfeh. Te- lemachus kon haar niets daar van zeggen , want Minerva ,hcm verfellende onder de gedaante van Mentor,
dat hy een zoon was van Jupiter en Semele; dat zyne raoe-
der Jupiter verzocht , dat hy haar eens wilde omarmen in dien ftaat, als hy gewoon was zich by Juno te vervoegen 3 dat zy verbrandt wierdt door zyne blixemltraleu ; en dat Jupiter het kindt , van het welke zy zwanger was , in zyu dye geftoken, en op zyn tydt als gebaard liccft. (x) Metcurius een zoon van Jupiter en van Maia , eene
dochter van Atlas , wierd voor den bode van Jupiter ge- hoiiden. Hy was de Godt der welfpiekcndheit, der koop- lieden , der dieven , enz. Veel was 'er van hem te zeg- gen , zo men zich wilde ophouden met aan te tekenen, wat de Egyptenaren van hunnenMercurius, die anders Her- mes Trismegiftus genoemt wordt, zeggen. (y) Apollo, eene jeugdige Godhrit, wordt gehoudenvoor
den uitvinder van vericnejde kunften , als van dc Genees- kunde, dicht-en zang kunde, enz. Hy was 00k een zoon van Jupiter , die hem by Latona teelde. Diana wierdt te gelyk met hem uit Latona geboieu , op het eilandt Delos, |
||||
160 $)e Gevalien
Mentor, hadt zich noch nooit aan hern ontdekt,
ter oorzake , dat hy noch zo jong was. Zy ver-^ trouwde noch niet genoeg op zijne bekwaamheit om geheimen te kunnen bewaren, om hem daar kennilTe van te geven. Daarenboven wilde zy hem beproeven door de grootlle gevaren : en zo hy geweten hadt, dat Minerva met hem was^zo groot een onderltandt zou hem te vcel floutheit gegeven hebben ; hy zou geen zwarigheit ge- maakt hebbea,om zelf de vreeffelijlcfle toevallen te verachten. Hy nam dan Minerva voor Mentor i en alle de kunftenaryen vanCalypfo waren vruch- teloos, om te ontdekken , 't'geen zy wilde we- ten. Alle de Nymphen ohdertuirchemondom Men-
tor byeenvergaderd zijnde , namen vermaak in hem teondervragen. De eene vroeg hem naarde omftandigheden van zijne reize van Ethiopie; eene andere wilde weten, wat hy te Dimafcusa\ gezien hadt; eene derde vroeg hem < of hy Ulyjfes eertijds wel gekend hadt voor de belegering van Troje. Hy antwoordde haar alle met zachtmoe- digheit , en zijne woorden , alhoewel eenvou* dig , waren vol bevallighcit. Calypfo liet haar niet lang in die zamenfpraak ; zy kcerde te rug, en terwijl hare Nymphen al zingende bezig waren met bloemen te plukken , om Telemachus op te honden, nam zy Mentor in 't byzonder, om hem Ite doen fpreken. De zachte damp der flaap be-
kruipt de flapetige oogen en afgematte leden van een vermocid menfeh niet zoeter dan devleiende woorden der Godinne het herte van Mentor be- kropen,om dat te betoveren : maar zy gevoelde altijdt, ik weet niet wat, dat alle hare pogin- gen verydelde,en alle hare vleieryen vruchteloos maakte-
|
||||
van Tekmachus. VII. Boek. 161
maakte. Even als een fcherpe rots , die haar
kruin in de wolken verbergt, en fpot met net woeden der winden, liet Mentor, onbeweeglijk in 7,ijn wijzc voornemens, zich door Calypjo drin- gen ; menigmaal liet hy haar hopen , dat zy hem door hare vragen zou belemmeren , en dat zy de waarheit zou trekken uit den grondt van zijn hert; inaar op dat oogenblik, als zy geloof- de, dat hy aan hare nieusgierigheit zou voldoen, verdween haar hoop ; al het geen zy meende, dat zy begreep, ontflipte Iiaar op een oogenblik, en een kort antwoordt van Menttr wierp haar weder in de onzekerheden. Dus liet zy eenige dagen doorgaan, nu Tek-
machus vleiende , dan middelen by de handt ne- mende, om hem van Mentor af te wenden , die Zy geen hoop meer hadt van aan het fpreken te krijgen; zy gebruikte hare fchoonfle Nymphen, om het vuur der liefde in het herte van den jon- gen Telemachus tedoenontvonken,eneene God- heit, machtiger dan zy , kwam haar te hulp, om dit te doen gelukken. Fenus; altijdt vol wraak , wegens de verach-
ting, die Mentor en Telemachus getoont hadden voor den dienft , die haar bewezen wordt in't eilandtCy^>ra/,kon zich niet trooften, om dat zy zag , dat deze twee onbezonne ftervelingen de winden en de zee ontkomen waren,in het on- weer door Neptunus verwekt; zy klaagde daar over aan Jupiter:, maarde vader der Goden grim- lagchende , zonder haar te willen ontdekken , dat Minerva onder de gedaante van Mentor, den ioon van Ulyjfes hadt behouden , liet toe , dat Venus naar middelen ornzag om zich te wre- ken over die twee menfchen. Zy verliet den h Olyni-
|
||||
%&% *De Gevalien
Olympus (z), envergat de lieffelijke reukwerkerf,
die men brandt op hare altaren te Papbos ,Cythe- re, en Idalie; zy vloog in haar wagen met duy- ven befpannen; zy riep haren zone, en de droef- heit zich veripreidende op haar aanzicht met nieuwe bekoorlijkheden verciert, fprak zy hem op deze wijze aan: Ziet gy niet ,mi]n zoon, deze twee menfchen,mijne en uwe macht verachten- de ? Wie zal vonrtaan ons willen aanbidden? Ga, trefmet uwepijlen deze twee ongevoelige herten; daal met my in dat eilandt : ik zal met Calypfo fpreken. Dit zeggende , en de lucht in een ganfch vergulde wolk doorklievende , ver- toonde zy zich aan Calypfo, die op deze tijdt aich alleen bevondt aan de kant van een fontein ver genoeg af van hare Grotte. Ongelukkige Godinne ! zeide zy tegen haar ; de ondankbare UlyJJ'es heeft u veracht , zijn zoon, noch harder dan hy , bereidt u diergelijke verachting , maar de Liefde komt zelf, om u over hem te wreken, ik laat hem by u , hy zal onder uwe Nymphcti verblijven, als eertijds de jonge Bacchus,die op- gevoedt wierdt onder de Nymphen in 't eilandt Naxos (a). Telemacbus zal hem aanzien als een ge- meen
(z) Wy hcbben bovch by de letter t gezien, dat de Olym-
pus gehouden wierdt voor den hoogfteh berg.- De dichters hebbeu daarom dien naam ook aan den hetnel , de ver- blyfplaats der Godcn, gegeven. Maar alle-de Goden had- den daar hunne woonplaats eigentlyk niet, hoewel Ovidius de minder Goden in kleine huiiies omtrent het hof van Jupiter plaatft. De twaalf grote Godheden wobnden alleen Op dch Olympus. Voor zodanige hieldt men zes Goden, Jupiter, Mars, Mercurius, Neptunus , Vulcanus , Apollo; en zes Godinnen, Juno, Vefta , Minerva , Ceres , Diana, en Venus. (a) Bacchus is door de Nymphen op dat eilandt opge-
voedt, en zy zyn yooi haie tiouwe dienften vsiiiniiert in ften«!
|
||||
van Telemachus. VII. Boek. 163
meen kindt, hem niet kunnen wantrouwen, en wel haait zijn macht gevoelem JDit zeggende, en wederopklimmende in de verguldewolk,daar zy uit gekomen was, liet zy een geur van Am- brozya achter zich (b) , daai: aJ de bo/Ichcn van Calypfu eene aangenatne geur van kregen. De Liefde bleet" in de armen van Gafypfo: en. niet te- genltaande zy eene Goddin was, gevoelde zy de vlamme , die reeds haaf boezeni bekroop. Om zich te verlichten , gaf zy hem aanftondts over aan eene Nymphe , die by haar was, genaamt Eucharis. Maar helaas ! hoe menigmaal hadt zy in 't vervolg berouw van dat gedaan te hebben. In het eerft fcheen niets onnofeler, zachter, be- miunelijker, gulhertiger en bekoorlijker dan die kindt; in 't aanzien was het blygeeuig , vleien- de, en altijdt lagchende ; men zou gelooft heb- ben, dat het niet dan vermaak zoa hebben kun- nen veroorzaken : maar naaulijx hadt men zich aanzijne liefkozingen vertrouwt, of men gevoel- de, ik weet niet wat, 'tgeen vergiftigt was; het kwaadaardig en bedrieglijk kindt liefkoofde niet dan om te verraden, en het lagchte nooit dan over wredeongemakken,diehetaangebragt hadt, of noch wilde aanbrengen. hly dorit Mentor niet naderen , wiens ftrengheit hem verfchrikkelijk fcheen, en hy bemerkte, dat deze onbekende on- kwetsbaar was,zo dat geenzijnerpijlenhem zou hebben kunnen wonden. Wat de Nymphen aan- ging, die gevoelden wel haaft het vuur , 't welk L 2 dat
fterren. Verder is dat eilandt hem toegewyd ; en het it
daar, dat hy Atiadne, van Thefeus veilaten zynde , vondt en ten vrouwe nam. (b) Vitgilius van Venus fptekende, zegt byns het zelve
van haar; in het 1. en in het XJI. Beck Y» z-yn £«««• |
||||
164 cDe Get)alien
dat bedrieglijk kindt ontftak, maar zy verberg-
den zorgvuldig de diepe wonde , die haar hert vergiftigt hadt. TeUmachus ondertuffchen, zien- de dit kindt met de Nymphen fpelen , was ver- wonderd over zyne zoetigheit en fchoonheit; hy omhelsde het, nam het nu op zijne knien , en dan in zijne armen;hy gevoelde in zich zelf eene ongerufiheit, daar van hy de oorzaak niet kon uitvinden ; hoe meer hy zonder achterdocht trachtte te fpelen, hoe meer hy ontroert en ver- wijft wierdt. Ziet gy deze Nympben wel, zcide hy, tegen Mentor, hoe verfchillig zijn die van de vrouwen van het eilandt Cy/>r«j, welker fchoon- heit aanftotelijk was , ter oorzake van hare der- telheit ? maar deze onfterffelijke fchoonheden be- tonen eene onnofelheit,zedigheit, en eenvoudig- heit,die aanlokkelijkis(i). Dusfprekende bloos- dehy, zonder te weten waarom ; hy kon zich niet onthouden van te fpreken > maar naaulijx hadt hy begonnen, of hy kon niet voortgaan: zyne woorden waren half afgebroken , duifter , en hadden menigmaal genen zin. Mentor zeide tegen hem ; 6 Telemachus ! de
gevaren van het eilandt Cyprus waren niets , zo men die by deze vergelijkent, van welke gy te- genwoordig u niet wantrouwt. Deonbewimpel- de geilheit geeft een affchrik ; de beeftachtige onbefchaamdheit baart eene verontwaardiging: de zedige fchoonheit is veel gevaarlijker,en haar bemin-
(i) De koning fprak ten naaften by op deze wyze , om
zyne liefde voor Madam, de La Valiete te techtvaardigen? hy was meer verlieft op hare zedigheit dan op hate fchoon- heit, en in het eertte van voomemen zynde niets in haai te beminnen dan de deugt , Het hy zich evenwel eindelyk vervoeien tot de uiteiftc ongebondsnheit. |
||||
van Telemachus. VII. Boek. 16 f
beminnende , gelooft men, dat men alleen de
deugt bemint, en laat zich ongevoelig wegflepen
door de bedrieglijke liefkozing van een herts-
tocht, die men niet gewaar wordt, dan als het
meer dan tijdt is , om die uit te bluffchen (2).
Vliedt, vliedt deze Nymphen,die niet befcheiden
zijn, dan om u des te beter te bedriegen : vliedt
de gevaren uwer jonkheit; maar, voor al, vliedt
dit kindt, dat gy niet kent; 'tis de Liefde, door
zijne moeder Venus in dit eilandt gebragt, om
zich te wreken wegens de verachting, diegy be-
toont hebt voor den dienft , die men haar toe-
brengt te Cytbere; hy heeft het here der Godinne
Calypfi getrofFen, zy is op u verlieft, hy heeft al
de Nymphen die haar omringen , ontfioken , gy
branch zelf, 6 ongelukkig jongeling , byna zon-
der dat te weten.
Telemachus\\e\ Mentor iomty&% in zijne reden,
zeggende: Maar waarom blijven wy niet in dit eilandt? UlyjJ'es leeft niet meer; hy moet al over langen tydt begraven zijn in degolven; Penelope, nochhemnoch my ziende wederkomen,zal niet langer zo veel minnaars hebben kunnen tegen- ftaan. Haar vader Icarius zal haar genoodzaakt L 3 heb- (2) De koninginne Moeder fprak ten naafte by op deze
wyze tegen Louis den XIV. om hem te genezen van zyne buitenfporige liefde : zy ging zo verre , qat zy , op raadt der heitoginne van Navailles , de toegang tot de kamers van hate ftaatjuffers , en die van Madame , met yzete tra- lien liet affchutten, om den koning te beletten by haai te komen: maar, gelyk Moliere zegt: ———— Its vtrmuih ir Its grillts
Sunt defoiiilts gurands de la virtu dts filht. Dat is: Crmdtltn nnh trMitn x,yn mAchti'g &noe£ om dt ter vtm
jangt jujftrcn te WM^M, |
||||
i66 *De Gevalien
hebben eenen nieuwen bmidegom te nemen (c)f
zal ik weder naar Ithaca keren , om haar inge- wikkelt in nieuwe banden, en de trouw, die zy mijnen vader gezworen heeft,aan eene zyde zet- tende te zien ? De Ithacoizen hebben UlyJJes ver- geten,wy kunnen .niet derwaards keren, danom eene zekere doodt te vinden , nademaal de min- naars van Penelope aide toegangen der haven heb- ben ingenomen, om zich op onze wederkomft des te beter van ons bederf te verzekeren. Mentor antwoordde : Zie daar de uitwerking
van een blinde hertstocht; men zoekt met over- leg alle redenen op , die haar begunftigen, en wendt zich af, uit vreze van zodanige te zien, die dezelve veroordelen ; men is niet meer ver- nuftig , dan om zich zelf te bedriegen , en het knagen der gewifle te verdoven. Hebt gy ver- geten, al wat de Goden voor u gedaan hebben, om u weder te brengen in uw vaderlandt ? Hoe zijt gy uit Strike gekomen? De ongclukken,die gy in Egypte gefmaakt hebt, zijn die niet op het onverwachtfte uitgevallen tot uw heil en wel- wezen ? Welke onbekende handt heeft u geredt uit alle de rampen , die uw hoofdt dreigdeninde fiadt Tyrus ? Na zo veel wonderlijke zaken is u noch onbekend , 't geen het noodtlot over u befchoren heeft ? Maar wat zegg' ik ? gy zijt des onwaardig. Wat my belangt , ik yertrek, en
(c) Haar vader learlm zaI hoar gemodxjtakt hebben eenen
nieuwen brtiidetom te ntrrnn. ] Qvidius -doedt haar , in haren brief aan Ulyfles , fcliry ven, dat haar vader daar op aan- hieldt: Me pater harius vidua decedere lefts
Cogit t & immenfas imrnyat ttfrjue moras, £>nze Schiyva fchynt het ooge op die plaats gchadt tehebben.
|
||||
van Telemachus. VII. Boek. \6y
en zal wel weten uit dit eilandt tc geraken : laf-
hertige zoos van zo wijzcn en edclmoedigen va- der! leidt hier een verwijft en eerloos leven , in 't midden der vrouwen ; docdt in weerwil der Goden, 'tgeen uw vader gelooft hem onwaar- dig te zijn. Deze fmadelijke woorden fneden Telemachus
door 'tbinnenfte van zijn hert, Hy gevoelde zich bewogen door de reden van Mentor.zijne droef- heit was vermengt met fchaamte , hy vreefde de verontwaardiging en het vertrek van dezen wij- zen man , aan wien hy zo vecl fchuldig was ; maar eene aanwaflchende drift , en die hy zelf niet kende, veroorzaakte,dat hy dezelve menfch niet meer was. Hoe nu, zeide hy tegen Menttr met tranen in de oogen; geeft gy dan geen acht op de onfterffelijkheit, die de Goddin my aan- biedt ? Ik geef nergens acht op, antwoordde Men- tor , dat tegen de deagt, en het bevel der Godeii aanloopt. De deugt roept u, om wederte keren naar uw vaderlandt, om UJyJfes en Penelope we- der te zien: de deugt verbiedt u , dat gy u zelf overgeeft aan eene dwaze drift: de Goden , die u uit zo vele gevaren verloft hebben , om u te bereiden een roem, welke dien van uwen vader evenaart, bevelen a dit eilandt te verlaten. De Liefde alleen, die fchandelijke dwinglandt, kan die u hier ophouden ? Ha! wat zult gy met een onfterffelijk leven zonder vryheit, zonder eer, en zonder roem doen ? Dit leven zal noch veel ongelukkiger zijn, om dat het niet zal kunnen eindigen. Telemachus antwoordde op deze redenen niet
dan met verzuchtingen; menigmaal wenfchtehy,
dat^»^rhem tegen zijn wil en dank uit dit
h 4 . , eilandt
|
||||
168 *De Gevalkn
eilandt mogt wegrukken ; menigmaal fpeet het
hem , dat Mentor noch niet vertrokken was, op dat hy dezen ftrengen vriendt, die hem zijne " zwakheit verweet, niet meer mogt voor oogen hebben. Al deze ftrijdige gedachten flingerderi zijn hert beurt om beurt, en gene van die was flandvaftig. Zijn hert was even als de zee , die het fpeeltuig is van al deltrijdende winden:Dik- wils bleef hy verbaaft en onbeweeglijk ftaan op den oever der zee. Menigmaal in het binnenfte vaii het duiltere bofch bittere tranen ltortende, en fchreuwende even als een brullende leeu. Hy' wierdt mager, zijne holle oogen waren vol van een vertereiid vuur. Hem dus bleek, nedergefla- gen, en ongedaan ziende, zou men niet gelooft hebben, dat hy Telemachus was; zijne fchoon- heit, blygeeftigheit, en eedelmoedige fierheit wa- ren ver van hem geweken. Hy was even als een bloem, die des morgens ontluikende haar aange- name geur door het veldtverfpreidt,entegenden avondt meer en meer verdort. Haar fevendige verf wordt uitgedboft, zy kwijnt, zy verdroogt, en laat haar lchone krnin nederhangen,.kunnen- de zich niet langervoeden. Dus wasde zoonvan UlyJJ'es op den oever des doods. Mentor ziende, dat Telemachus de hevigheit
van zijnen drift niet kpn wederftaan , nam een zeer behendig befluit, om hem uit zo groot eeri gevaar te verlofien. Hy hadt gemerkt, dat Ca- lypfo geweldig op Telemachus verffingert was, en Telemachus niet' minder verlicft op de fchone Nymph Eucharis. Want de wreede Liefde maakt dikwils, om de (lerffelijke menfchen te plagen, dat men niet zeer bemint die genen, van Welkert men bemint wordt. Mentor nam voor, minne- nijdt
|
|||||
t
|
|||||
van Telemachus. VlI.Boek. 169
nijdt in Calypfo te verwekken. JLucharis was ver-
pticht Telemachusttx jacht te geleiden. Des zei- de Mentor tegen Calypfo: Ik hebb' in Telemachus 20 groot een drift voor de jacht befpeurt, als ile 11001't anders in hem gezien hebb' ; dit vermaak doedt hem alle andere onl'makelijk zijn , hy be- mint niets anders dan boflchen en de allerwoelle bergen : gy Goddinne ! hebt hem deze grote drift ingeboezemt. Calypfo deze woorden horende , gevoelde een
zware fpyt, en kon zich niet wederhouden ; De- ze Telemachus, antwoordde zy, die al de verma- kelijkheden van het eilandt Cyprus verfrrsaadt heeft, kan die de middelmatige lchoonheit van eene mijner Nymphen{$) niet wederftaan ? Hoe derft hyvoorgeven, zo veel wonderlijke daden te hebben uitgevoert,hy, wiens hert op een laffe wyze vervoerd wordt door dewelluft, en die niet geboren fchijnt dan om een onberoemd leven te leiden in het midden der vrouwen ? Menttr be- merkende met vermaak, hoezeer deminne-nijdt het gemoedt van Calypfo ontroerde ; zeide daar van op die tijdt niet meer, uit vreze , dat zy een wantrouwen tegen hem mogt opvatten ; en hy toonde haar alleen een droevig en neerflachty'r wezen. De Godin deedt hem hare klachten over alle dingen , die zy merkte (4) , en zonder op- L $ hou- fs) Zo fprak de hertogin van Orleans ( Henriette d'An-
gleterre) die op den koning verflingerd was , toen hy be- gon verlieft te worden op Madam, de Valiere , eene harer ftaatjufferen, die van eene middelbare fchoonheit was. Zy klaagde daar over, byna in de zelve. woorden, die hier ge- bruikt worden,regen den grave van Guiche en tegen Madam. de Montalet, die hare veitrouwelingen waren. (4) De Gtiiit died htm lure klothten , ever alle din^cn ,
die
|
||||
170 T)e Gev alien
houden deedt Zy nieuwe klachten. Deze jacht,
daar Mentor haar van verwittigt hadt, bragt haar ten eene male aan 't woeden (5-). Zy wilt, dat Telemachui niets anders gezocht hadt , dan om zich van de andere Nymphen af te houden , ten einde hy met Eucharis mogt fpreken. Meniprak reeds van een twede jacht aan te flellen, waarin zy voorzag , dat het zou gaan als in de eerfte. Om de voornemens vznTelemachus te verydelen, verklaarde zy, dat zy daar by wilde ziju. Ter- ftondt daar op , haar wraakgierigheit Diet ganger kunnende verbergen,fprak zy hem dusdanig aan: Zijtgy, lichtvaardige jongding , dan alleen om deze reden in mijn eilandt gekornen, om de fchip- breuk, die Neptunns rechtvaardiglijk voor u be- reid heeft, om de wrake der Goden te voldoen, te ontkomen? Gy zijt om gene andere reden in die eilandt gekornen , dat voor geen frerffelijk menfeh oopen ftaat, dan om mijn macht.en de liefde die ik u getoont hebb' , te verachten. O Godheden van den Olympus en Styx! verhoort eene ongelukkige Godinne ; haaft u dezen trouwlo- zen , ondankbaren , en godlozen met fchaam- te te overtuigen- Nademaal gy noch wreeder en onrechtvaardiger zijt dan uw vader, zoudtgy langer de kwalen , die noch langduriger en har- der zijn dan de zijne,kunnen verdragen. Neen, neen, nooit moet gy uw vaderlandt weder aan- fchouwen, dat arm en ellendig Ithaca , dat gy u nict fchaamt meer te achten dan de onfterffelijk- heit;
He tv mtrkje. ] Madame deedt de hate aan den gtave van
Guiciie, oudften zone van den Matfchalk de Gramont. (s) Een gefchenk van een paat gefpen, met diamanten
van gtote waatde, dat de koning aan zyne meeftereffe deedt, maakte dat Madame geh.ee! verwoed wieidt. |
||||
van Telemachus. VII. Boek. iyt
heit; of veel eer moet gy vergaan in het midden
der zee, terwyl gy dat van verre befchouwt, eri dat uw lijf, gewordcn een fpeeltuig der baren, geworpen mag worden , buiten hoop van begra- vinge , op het zandt van dezen oever. Mij- ne oogen moeten hem van de gieren zien op- eeten! zy, die gy beminc , zal dat moeten aan- zien; haar hert zal daar door met droefheit door- fneden worden, en haar wanhoop zal my trooft veroorzaken. Calypfo dus fprekende , hadt rode en vnrige
pogen , haar gezicht ftondt op geen een voor- werp ftil, zy hadt iets, ikweet niet wat,zwaar- moedigs en verwoeds ; hare bevende kaken wa- ren bedekt met zwarte en blaauwe vlekken, elk oogenblik veranderde zy van koleur , zomtijds verfpreidde zich eene dodelijke bleekheit op haar aanzicht; hare tranen biggelden niet meer, als te voren, in menigte van hare wangen, de razer- ny en wanhoop fchenendaardievloedt verdroogt te hebben, ter nauwer noodt vloten eenige wei- nige over hare kaken ; haar ft em was heefch, bevende , en vermengd met fnikken- Mextor bemerkte al deze bewegingen,en fprak niet meer tegen Telemachus: hy handelde hem a!s een zie- ken, dien men uit wanhoop verlaten heeft; dik~ wils zag hy hem aan met oogen van medelij- den. Telemachus gevoelde , hoe zeer hy te befchul-
digen, en hoe onwaardig hy de vriendfchap van Mentor was; hy dorft zijne oogen niet opheffen, uit vrezc van die op het gezicht vanzijnenvriendt te ilaan,wiensftilzwi)genzelf hem veroordeelde. Menigmaal hadt hy de begeerte om zich om zij- nen hals te werpen, en hem te betuigen , hne zeer
|
||||
I7i ©<? Gevalien
zeer hy wegens zijn misdaadt geraaktwas: maar
hy wierdt t'elkens wedcrhouden , nu door eene valfche fchaamte , dan door vreze van verder te gaan, dan hy zou willen, om zich uit dir gevaar te redden; want die gevaar fcheen hem zoet, en hy kon niet befluiten om zijne dwaze hertstocht te overwinnen. De Godcn en Godinnen van den Olympus in
een diep ftilzwygen byeenvergaderd , hadden het ooge geilagen op het eilandt van Calypfo , om te 7.ien wie overwinnaar zou zijn, of Minerva , of de Liefde ; de Liefde met de Nympben fpelcnde, hadt in het eilandt alles in vlamme gettelt (6), Minerva,onder de gedaante van iWi?»/0r,bedien-» de zich van de minne-nydt , onaffcheidelijk van de Liefde , tegen de Liefde zelf. Jupiter hadt voorgenomen aanfehouwer van dezen ftrijdt te zijn, en onpartijdig te blijven. Ondertuflchen gebruikte Eucharis, die vrcefde,
dat Telemachus haar mogt ontfnappen , duizend kunftenaryen, om hem in hare ftrikken te be- houden; reeds zou zy voor de tvvede maal met hem ter jacht gaan, en gekleedzijn als Diana (7). Venus en Cup>ido hadden haar overgoten.metnieu- we bekoorlijkheden, zo dat hare fchoonheit op dien
(s) Het hof van Vrankryk was toen geheel in rep en
loci : de vcrftandigfte raadsheren van den koning waren daar mede begaan, en wilden zien , wie de overwinninge zou hebben; ol de liefdcdrift van den koning, of de wyze^ jaadt der koninginne zyne moeder ; doch zy bewaarden alle eenc diepe ftilzwygendheit, want het was toen al niet meet geoorlooft te fpieken. (7) De koning was zeei vcrtlingerd op da jacht , en hy
nam de juffers met zich , welke Thy gaarne zag als Ama- zonen gekleed. Madam, de la Valieie zag 'ei in die kle- aing zeer wel uit. |
||||
Van Telemachus. VII. Boek. if)
dien dag, die van de Godinne Cafypfo zelf ver-
doofde. Calypfu haar van verre bel'chouwende, bezag zich ter zelve tijdt in een van de zuiverfte barer fonteinen, zy was befchaamd , dat zy zich zelf zag; zy verborg zich in 'tbinnenfte van hare Grotte, en iprak alleen zijnde op deze wijze: 'tBaat my dan niet, dat ik deze twee gelieven hebb' wilien (toreii , verklarendemedeopde jacht te wilien gaan. Wat zal ik hier in doen ? zal ik mede gaan om haar te doen zegenpralen , en mijne fchoonheit te doen dienen om de hare te verheffen (8) ? MiiTchien zal Telemachus my zien- de noehveel verliefder worden opzijneEucharis. O ongelukkige ! wat hebb' ik gedaan ? Neen: ik zal niet gaan. Zy zullen zelr niet gaan; ik zal hen dat wel weten te beletten. Ik ga Mentor fpreken, ik zal hem verzoeken , dat hy Telema" chus vervoert, en hy zal hem weder naar Ithaca brengen. Maar wat zegg' ik ? Wat zal my over- komen , als Telemachus zal vertrokken ziju? Waar ben ik ? Wat is 'er verder te doen ? O wre- de Venusl gy hebt my bedrogen. O dat trouw- loos gefchenk , dat gy my gedaan hebt! Ver- derffelijk kindt ! O vergiftige liefde ! Ik hadt a rnijn hert niet geoopent,dan op hoop om geluk- kig met Telemachus te leven, en gy hebt in mijij hert niets gebragt, dan ontuft en wanhoop. Mij- ne Nymfhen zijn tegen my opgeftaan, mijne God- heit helpt my niet, dan om rriiju ongelnk eeuwig te maken. Ah ! dat het my vry frondt my aan de doodt over te geven, om mijne fmerten tedoen eindi-
(8) Dit is ten naafte by het gene , dat Madame zeide,
toen zy bcmerkte , dat de koning haar flecht's kwam be/.oe- kcu cm een yooiwendfcl te hebben om L« Yaliere te zien. |
||||
174 <^e Gevalleh
eindigen. Telemachus, gy moet fterven, naardieti
ik niet fterven kan. Ik zal my wrekcn over uwe ondankbaarheden; uwe Nympbe zal het zien; en ik zal u voor hare oogen doorfteken. Maar ik dool,6 ongelukkige Calypfo'. Wat wilt gy?eene onnofele doen fterven ;gy die u ze!f hebt gewor- pen in dezen afgrondt van ellenden ? Ik ben het, die deze verderftelijke vlammehebb' ontftokenin den boezem van den kuifchen Telemachus. Wat onnofelheit! wat deugt ! wat afkecr van gebre- ken! wat moedt tegen de fchandelijke welluften! Moeft gy zijn hert vergiftigen ? Hy heeft my verlaten. Zeer wel! moet hy my niet verlaten, of ik hem lien ten eene male veracht zijnde, daar hy alleen leeft voor mijne medevrijfter ? Neen, neen, ik lijde niet anders, dan dat ikwel verdient hebb'. Vertrek Telemachus , ga over de zeen, laat Calypfo zonder trooft,die niet lan- ger kan leven, of hare doodt vinden ; laat haar ongetroolt, bedektmet fchaamte, en wanhopende, met uwe hoogmoedige Eucharis< Dusfprak zy alleen in hareGrotte; maar kwam
terltondt met een drift daar uit te voorfchijn. Waar zijt gy , Mentor ! zeide zy : Onderfteunt gy Telemachus op deze wijze tegen deliefde voor welke hy bezwijkt? Gyftaapt, terwijl de Liefde tegen u waakt. Ik kan niet langer deze onver- fchillige lafheit , die gy betoont , verdragen. Zult gy altydt geruft zien, dat de zoon van Ulyffes zijnen vader onteert, en zijn grootfch noodlot verwaarlooft ? Zyt gy het, of ben ik het, die zijne ouders het opzicht over zijn ge- drag hebben aanbcvolen ? Ik ben het, die mid- delen zoeke om zijn hert te genezen; en gy zult niets uitrechten. In de afgelegenfte plaats van dit
|
|||||
J
|
|||||
van Tdemachus.VIl.Boek. tf$
dit bofch zijn grote populierbomen , bekwaarri
om een fchip te bouwen , 't is ter dezer plaatfe, dat'er Uiyffes een toetakelde, met bet welk hy uit dit eilandt vertrok ; gy ault ter zelve plaatfe een diep hoi vinden, daariu alle nodige werktui- gen, om te houwen, en om alle delen van een fchip in een te voegen, zijn. Naaulijx hadt zy hem deze woordcn gezegt,
of zy kreeg berouw. Mentor verzuimde geen oogenblik;hy ging in dat hoi ,vondt de werktui- gen, hieuw de populieren , en maakte in eenen dag een fchip , dat in ftaat was om te kunnen vertrekken. 't Is om dat de machten hetvernuft van Minerva niet veel tijds nodig hadden tot het voltooien van grote werken. Calypfo bevondt zich in een gruwzame benaaudheit van gemoedt; aan de eene kant wilde zy zien, of de arbeidt van Mentor vorderde; aan de andere kantkon zy niet befluiten de jacht na te laten , daar Eucharis in volkomene vryheit met Tekmachus zou geweefr zijn. De minne-nijdt liet haar nooit toe deze twee gelieven uit het gezicht te verliezen , maar zy trachtte de jacht af te wenden van die kant, daar zy wift , dat Mentor het fchip maakte. Zy hoorde de flagenvan den bijl en hamer ; zy lui- fterde; ieder flag deedt haar beven , maar op het zelve oogenblik vreefde zy , dat deze mymering haar eenig teken of lonk van Telemacbus aan de jonge Nymph mogt ontnemen. OndertufTchen zeide Eucharis tegen "tekmachus
al boertende: (9) Vreeft gy niet, dat Mentor u zal
(9) Vreeft gy niet , dtt Mentor u z.tl ttkyven, ] Op deze
-.vyze verweet Madame Mandni den dwang ,' in welkc de koiiingin en de Cardinaal hem hidden. Zyt ff geen Meijler, iitt 1 aide zy , vjnarum geirniks gl »v> ie.\ag niet. zy zochf
|
||||
175 ^De Gevalleh
zal bekijven , dat gy zonder hem ter jacht zfjt
gegaan, 6 wat zijt gy te beklagen , dat gy moet leven onder bedwang van zo (treng een meefter! niets kan zijne ftrengheit verrnurwen ; hy tracht een vyandt tezijn van alle vermaaklijkheden ; hy kan niet Iijden , dat gy eenige derzelre fmaakt. Hy maakt een misdaadt van de onbefprekelijkfte zaken. Gy moeft van hem afhankelijk zijn, ter- wijl gy niet in ftaat waart om u eigen zelf tebe- ftieren, maar na zo veel wijsheit betoont te heb- ben, moet gy u niet langer latcn handelen als een kindt Deze liftige woorden doorfnederi het hert van
TeUmachus, en vervulden hem met afkeer tegen Mentor y wiens jok hy wilde van den hals wer- pen(io); hy vreefde hem weder tezien,en hy was zo ontroerd, dat hy Eucbaris niets kon ant- woorden. Eindelijk tegen den avondt , de jacht aan weerkanten doorgebragt zijnde in eene ge- durige ongeruftheit , kwam men door een hoek van het bofch, zeer dicht by de plaats daar Men- tor den ganfchen dag gearbeidt hadt. Calypfo befchouwde van ver het toegetakelde fchip; ha- re oogen wierden op dat oogenblik door eene dikke wolk , even als die der doodt, bedekt ; haar knikkende knien bezweken onder haar; het klamme zweet brak haar aan alle kanten uit; zy was genoodzaakt op de Nymphen te fteunerr, die haar
zocht niet andets dan uit de voogdy van harenOom te ge-
raken , en zy zou wel gewenfcht hebben , dat de koning 00k zo gedaan tyadt. (10) Dit is eene natuurlyke verbeelding van de gefteld-
heit des konings ten opzichte van den Cardinaal , tetwyl hy des zelfs Nicht beminde. Over al wierdt 'et op hem gepaft, zelf in zync alleieenvoudigite uitfpanningen. |
||||
r —
I
van Tekmachtts. PH. Boek. 177
haaf omringden; en Eucharis haar de handt bie-
dende , diet zy die van haar af (i i), haar met een vreeiTelijk gezicht aanziende. Tekmachtts , die dit fchip zag , maar Mentor
nice, naardien die reeds was weggegaan , heb- bende zijnen arbeidt voleindigt, vroeg deGodin- ne, van wfen dit fcliip was , en waar toe ge- fchikt: zy kon hem niet antwoorden, maar ein- delijk zeide zy : Het is om Mentor te fug te zen- den, dat ik 'thebb' doen bouwen ; gy zult door dezen ftrengen vn'endt, die lich tegen iiw geluk Sankant, en die het u benijden zou , dat gy on- fterffelijk wierdt , niet meer bdemmert zijn. Verlaat Mentor my ! 't is met my gedaan , riep Telemachus ; Eucharis , zo Mentor my verlaat; hebb' ik niemant dan u (12). Deze woorden ontfnapten hem in de hevigfte ontroering zijns gemoeds; hymerkte, dat hy die uitende kwalijfc gedaan hadt, maar hy hadt gene vryheit meer, om op den zin zijner woorden te denken. Het ' ganfche gefelfchap bleef verbaaft in een diep ftil- zwijgen. Eucharis hare oogen al blbzetide ter aarde nederflaande, bleef ganfeh verbaaft achter, zich niet dervende vertonen ; maar terwijl de fchaamte op haar aanzicht was, was de vreugde in 't binnenfte Van haar herte ; Telemachus be- greep dat zelf niet, kunnende nfet geloven , dat M hy (n) Stiet ay dit vtn litAt af. 3 Zd deedt Madame ook
aan La Valicre , die zy zo veel wederwaardigheden deedc verdragen , dat deze genoodzaakt wierdt zich te begeven naar het kloofter van Chaillot. Maar de koning ging haax daar zoeken, en gaf haar kort daa* na een huis. (12) Toen de koning zag , dat hy La Valiere zou veriie-
zen, na haar eerfte kraambedde, riep hy in het byiyn van alle de Mevrouwen , die 'er tegenwoordig waren ; Gitj »> heir Vititrtm, in tntMimx r»] ullti, w«if ik.h<W, |
||||
178 *De Gevallen
hy zo onbefcheiden gefproken hadt. 'tGeen hy
gedaanhadt, fcheen hem als een droom , maar ccndroom, die hem buiten ftaat ftelde en ver- ward maakte. Calypfo,verwoeder dan eene leeuwin,die men
van hare jongen berooft heeft,liep doorhetmid- den van het bofch, 7.onder eenige ftreek tc hou- den, en niet wetende waar ze Hep. Eindelijk bevondc zy zich aan den ingang van hare Grotte, daar Mentor haar verwachtte. Wijkt uit mijn eilandt, zeide zy, 6 vremdelingen,die gekomen zijt om mijn rult te ftoren ; weg van my , die onzinnigejongeling, en gy onvoorzichtigegrijs- aart ; gy zult gevoelen , wat de verbolgenheit ecner Goddinne vermag , zo gy u niet terftondt van hier begeeft. Ik wil hem niet meer zien, ik wil niet verdragen, dat eene van mijneNymphen hem aanfpreke of befchouw; ik zweer dat by de wateren van Styx, eene eedt, die de Goden zelf doedt iidderen; maar weet, Telemachus, dat uwe onheilen noch niet geeindigt zijn. Ondankbare, gy zult nit mijn eilandt niet vertrekken, danom een doel te zijn van nieuwe ongevallen ; ik zal gewroken worden;gy zult u over Calypfo bekla- gen, maar te vergcefs ^^bk*.; ,nochverbittert tegen uwen vader , die hem in Sicilie beledigt heeft (d); en des verzocht door Venus, die gy veracht hebt in 't eilandt Cyprus , bereidt u an- dere onweeren. Gy zult uwen vader zien, die noch niet dood is, maar zult hem zien zonder hem te kennen,en zonder u te kunnendoenken- nen
(<1) Me hem in Sicilie behii{t heeft. ] Polyphemus , die
in Sicilie van Ulyflfes omgebragt was , was een zoon van. Neptumis; en de Schryvet fchynt het ooge te hebben oj» die belediginge. |
||||
van Tekmachus. VII. Boek. 179
hen aan hem ; gy zult met hem met in Ithaca,
vereenfgt worden , dan na alvorens geweeft te zijn het fpeeltuig van het wreedfte geval. Ha! Ik bczweer de hemelfche machten om my te wreken; ach! mogt gy in het midden der zee, hangende aan de icherpe punten van een klip, van den donder geflagen,te vergeefs Calypfo aan- toepen, die zich in uwe ftraffe zal verblijden. \ Deze woorden gefproken hcbbende, was haar
ontroerd gemoedt byna gereed om (trijdige be- flniten te nemen. De liefde herricp in haar hert de begeerte om Tekmachus te houden. Dat hy leve,, zeide zy by zich zelf, dat hy hier verblijve! mi/Tchien zal hy eindelijk gevoelig zijn , over het geen ik al voor hem gedaan hebb'. Eucharis zal hem, als ik , de onfterffeli'jkheft niet kun- nen geven. O al te verblinde Calypfo ! Gy hebt u zelf verraden door uwe eedt; gy zijt verbon- den, want de wateren van Styx , daar gy by ge- zworcn hebt, laten u geen hoop meer overig. Niemandt verftondt deze woorden ; men zag de Razemyen in haar aanzicht afgebeeldt , en al het befmettende vergift van den zwarten Cocytus fcheen uit haar hert uit te waaffemen. Tekmachus wierdt met fchrik bevangen;zybe-
greep het, want wat kan eene yverende liefde niet merken ? En de fchrik van Tekmachus ver- dubbelde de ontroeringen der Goddinne, die ge- lijk ecn wijnpaapin, welke* de lucht met haar gehuil vefvult, en de hoge bergen van Thracie doedt we^rgalmen, midden door het bofch Hep met een pook in dehandt, roepende al haar Nym- fben , en dreigende te doorboren , al die haar niet volgden. Deze allc liepen in menigte ,- ten m'terfte verbaafd door dit dreigen. Eucharis zelf Tvl 2 naderd«
|
||||
-------„-----------------■---------------'--------------------------------------------------------------------wm i
|
|||||
180 *De Gevalien
naderde met tranen in de oogen , en van verre
Telemachus aahfchouwende , dien zy niet meer dorft aanfpreken. De Goddinne raafde , dat zy haar na by zich 7.ag , (13) en verre van zich te vernoegen door de onderdanigheit dezer Nympbe, gevoelde zy een nieuwe woede, ziende dat de ichoonheit van Eucharis (indoor deonderdruk- kingen vermeerderde. OndcrtulTchen w&sTelemachus alleen gebleven
met Mentor. Hy omhelfde zijn' knien , want hy dorft hem op gene andcre wijze omvangen ofaanzien. Hy ftortte een vloedt van tranen; hy wilde fpreken , doch de (km ontbrak hem ; en de woorden ontbraken hem noch meer. Hy weet niet, wat hy doen moet, doedt, of wil. Eindelijk roept hy uit : O mijn ware vader ! O Mentor1. Verlos my van zo vele kwalenjlk kan u verlaten , noch volgen ; Verlos my van zo vele rampen, verlos my van mijn eigen zelf, en geef my over aan de doodt! Mentor omhelfde, vertroofte , en moedigde
hem aan; leerde hem zich zelf te heJpen , zon- der zijn drift te vleien , en zeide tegen hem : Zone van den wijzen Ulyjfes, dien de Goden zo be-
(13) Eft verre van fciVA te vermtten door de ondirdan!^.
heit dez.er Nympht, enz. ] Hoe dat La Valiere zich onder- damger aanftelde tegen Madame, hoe meer ongenoegen en vetachtinge zy haar betoonde. De koning zelf moeft zyn gezag gebruiken , om haar zo lang by Madame te doen bly- ren, tot dafhy haar een huis verzorgde en een gevdlg. (14) La Valiere hadt van zich zelf een kwynende opfiag,
welke door de verdrukkinge noch bevalliger wierdt. Zy hadt_, zonder fchoon te zyn , zeer aanlokkelyke manieren , en niets maakte groter indruk op het herte des konings , die zeer ligt geraakt was, dan dat hy haar op zekeren dag gerreel befchreid zag, klagende tegen hem over de ftreng- heit, waar mede Madame haar belundelde. |
|||||
van Telemachus. VII. Boek. 181
bemint hebben, en dien zy noch beminnen , 'r
is door eene uitwerking hunner liefde,dat gy zo vele vreeflfelijke kwalcn moet uitflaan, Hy ■ die nooit gevoelt heeft de zwakheit; en het gewelt zijner hertstochten, is noch niet recht wijs,noch weet zich zelf te wantrouwen , want hy kent zich zelf noch niet. DeGoden hebben ualsmet de handt geleidc tot aan den oever van den af- grondt, om u de ganfche diepte van de zclve te tonen , zonder echter u daar in te laten vallen : begrijp tegenwoordig , dat gy nooit zoudt heb- ben kunnen begrijpen , zo gy dat niet beproeft hadt. Te vergeefs zou men <jns gefproken heb- ben van de verraderyen der liefde, die ftreelt om te verderven , en onder een fchijn van lieflelijk- heitde afgrijflelijkfre bitterheden verbergt. Daar ' is een kindt gekomen vol van aanlokfelen in de blijdfchap, het gelagch en vermaak; gy hebt het gezien, 't heeft u uw herte ontrooft , en gy hebt vermaak gehadt in hem dat te laten roven Gy Zoekt voorwendfe!en,omdewonde van uvvhert I niet te kennen; gy zoekt my te bedriegen , en u
zelf te vleien ; gy vreeft nergens voor. Zie daar de vrucht uwer lichtvaardigheit : tegenwoordig roept gy om de doodt; en die is de eenige hoop, die u overgebleven is. De Goddin bntroerd zyri- de, fchijntwel eene helkhc Razerny (it); Euchn- M 3 rit (e) Welke eigentlyk de verwoedheit verbeeldde. De 01-
dc zeggen , dat de HeHche Razetnyen dochtcrs zyn van Nox en Acheron. Hate namen zyn Medio , Tifiphone , Megcra. In plaats van haair hebben zy flangen op haar hoot"den , en als zy iemandt aan het woeden willen brei- ger>, nemen zy een Hang van haat hoofdt , en wetpen die in iemands boezera , waar dooi hy uitgelaten en bekwaam wotdt om alles , zelf de gruwelykfte zaken , te ondeme- men. if
|
||||
i8i <De Gevalien
ris wordt van een vuur verteert, wreeder dan aj
de fmerten des doods ; en al de minnenijdige Nymphen zijn gereed om malkander te verfcheu- ren. Zie eens, wat de valfchaardige Liefde uit- werkt, die zo lieffelijk en zacht ichijnt! Laat uw vorige moedt u te binnen komen. Hoe zeer beminneu deGoden u, naardienzy u zofchonen weg banen om de Liefde te ontvlieden , en uw waarde vadcrlandt wcder te zien! Calypfo zelfs is gcnoodzaakt u weg te jagen, het fchip is ganfch gereed, wat toevcn wy die eilandt te verlatcn, daar de deugt niet wonen kan ? Deze woorden zeggende, nam Mentor hem by
de handt; en trok hem in zijn wcderwil naar den oever. Telemachus volgde met tegenzin, altijdt achterwaaris ziende: hy zag naar Eucharis , die zich van hem verwyderde (ij) ; kunnende haar aanzicht niet zien , befchouwde hy hare fchone opgebonde haairen , haar zwierende klederen en eedelmoedige tredt ; hy zou gaarne hare voet- ftappen gekult hebben ; zelf toen hy haar uit het gezicht verloor, luilterde hy noch, zich verbeel- dende hare ftemme tehoren ; en niet tegenftaande hare afwezendhcit zag hy haar; zy was gefchil- derd, als levende, voor zijne oogen,hy meende zclf, dat hy met haaf fprak , niet nicer wetende waar hy was , en niet kunnende luifteren naar Mentor. Eindelijk tot zich teW, als uit een diepen flaap , komende, zeide hy tegen Men- tor : Ik hebb' befloten u te volgen , maar hebb' noch
(ij) Hy z.n£ naitr Emharii , die tich van hem verwyderde. ]
Toen La Mancint , getronwd zynde met den Conneftabel Colonne, van het not ging,Eag de koning haar met droef- heit veitrekken. Dcze befcliryving is een uatuurlyke fchil- dery van het gene dat haar by die geiegenhcit gebeuide. |
||||
van Telemachus. VlI.Boek. 183
noch geen affcheidt van Eucharls genomen; iir
wilde liever fterven , dan haar op zo ondankbare wijze verlaten. Wacht, dat ik haar noch een- maal voor het laatfte zie, om haar voor eeuwig vaar wel te 7.eggen. Laat ten minfle toe, datik; tot haar zegge : O Nymphe ! dc wrede Goden , de Goden, die over mijn geluk nijdig zijn,nood- zaken my te vertrekken ; maar veel eer zulleu zy my het leven benemen , dan dat ik niet aan u zou gedenken: Ah ! mijn vader , of laat my deze laatfte trooft , die zo billijk is , of beneem my op dit oogenblik mijn leven. Neen, ik wil in dit eilandt niet bl'jveu , of my aan dc Hefde overgeven. De liefde is in mijn hert niet meer: ik gevoel nietsdanvriendfchapenerkentenis voor Eucharis: 'tis my genoeg,dat ik haar noch cen- maal vaar wel zegge, en dan vertrek ik met a zonder eenig vertoeven. Wat hebb' ik mededoogen met 11, antwoord-
de Mentor I uw drift is zo geweldig , dat gy die noch niet gevoelt (16); gy gelooft geruft tezijn, en gy wenfcht naar de doodt ; gy derft zeggen , dat gy door de Liefde niet overmant zijt , en gy kunt u zelf niet affcheuren van de Nymph,diegy bemint; gy ziet niet, noch luiftett niet dan naar haar; voor het overige zijt gy ten eene male blind en doof. Een menfch,dien de koors doedt malen , zegt ; Ik ben niet ziek. O verblinde M 4 Tele- (16) Vw drift is 7.0 gewtfdij! , dat gy die nacb nitt levoclt. ]
De brieven van den Caidinaal Mazarin zyn vol van dici- gelvke verwytingen. De koning wift zelf niet, in wat ftaat liy was: hy "zelf gaf aan zyne liefde den naam van ecne reer oprechte vriendfehap , en hy gevoeldc de kracht dec zclve niet, dan toen hy zich van haar , die 'er het vooi- werp van was, moeft veiwydeteiu |
||||
184 2)# Gev alien
TeUmachusI Gy zijt gereed om af te ftaan van,
Penelope, die u verwacht , van UlyjJ'es, dien gy zult zien , van Ithaca , daar gy zult gebieden , van dcroem, en van het heerlijk noodlot, net welk de Goden u belooft liebben door zo vele wonderdaden, die zy ten uweii voordele gedaan hebben; gy (iaat van al deze weldaden at' ,• om ongeeerd by Embaris televen(i7). Kuntgy noch zeggen, dat de liefde u aau haar niet verbindt?. wat is het dan , dat u ontroert ? Waarom wilt gy dan flerven ? Waarom hebt gy dan regen de Goddinne met zo veel ont'leltenilFe gefproken \ Ik befchuldig n niet yan ontrouvv (18), maar ik bcklaag-uwe verblindbeit. Vliedt Teleinatbml Vliedt, men kan dc liefde niet overwinnen, dan, met verre van dusdanigen vyandt te vlieden. De ware moedt beltaat in te vrezen,en te vluchten; maar in te vhichten zonder te overdenken , en, zonder zich zelf den tijdt te ge\/en van het laartte affcheidt te nemen. (19) Hebt gy de zorgeiv vergcten, die gy my gekoft hebt van uwe kinds- heitaf, endegevaren, die gy door mijn r3adt, ont-
{17) Gy Jl/tat van Al\e de\e vnorcUUn af, om on%fttrd by
Eucharii te Itvm. ]'Zo fprak de Gaidinaal tegen den koning, hem gereed zicnde om afftandt te doen van alle de voor- delen van zyn huwelyk met de Infante , en om zyn gloric eii zyne kroon op te offeren aan Mancini. (18) Jk^ befchuldig » met van mtroxii). ] Dat fchreef de
Cavdinaal op zekere tydt aau den koning , die ten uiterfte geraakt \Vas door een zynei brieven , waar in hy den ko- ning fcheen te befchuldigeu van ontromv. (19) Hibt gy de z.orgtn vergcten , enz*. J Het is , als men
dit en het vo'geide leeft, als of men dc brieven las van den Caidinaal Mazarin , aan den koning gefchreven , ten op- zichte van zyne liefde voor zyr.e Nicnt : voornamenthk daar hy drcigt hem te vcrlaten en zich naar Italie te bege- ven, zo hy die minnchandei '; die hem tot fchande ftiekte, niet afbrak. |
||||
'van Telemachus. VlI.Boek i%$
ontworftelt zijt? of geloof my , of lijdt, dat ik
u verlaat. Wilt gy hoe fmertelijk het my is, u te zien rennen naar uw verderf! Will gy , wat ik al geleden hebb' , zedert ik u niet hebb' der- yen fpreken ! De moeder, die u ter wereldt ge- bragt heeft , heeft minder in haar barens noodt geleden : ik hebb' gezwcgen ; ik hebb' mijn bloedt gedronken,en ik hebb' mijne verzuchtin- gen opgekropt, om trt zjen of gy wedcrom tot my zoudt komen. Mijn zoon ! Mijn waarde 2oon! vertrooft mijn hert,geef my weder'tgeen my waarder is, dan mijn hert: geef xnyTetema.- chus weder, dien ik verloren hebb' ; geef u zelf weder aan u eigen zelf. Zo de wijsheit in u de liefde te bovengaat, leveik, en leve ik geluk- kig; maar zo de liefde, tegen wil en dank van de wijsheit , u wegfleept , kan Mentor niet lan- ger leven. Terwijl dat Mentor dus fprak , vervolgde hy
zijnen weg na de zeekant; en Telemachus, die noch nipt fterk genoeg was,om hem va,n zelf te volgen, was reeds zo fterk, dat hy zich zonder te,genltandt liet leiden. Minerva, altijdt verbor- genonder de gedaaiite vknMext'ir,6eedtTelema- chtts, hem oniichtbaar met haar fchilt bedekken- de, en een Goddelijke ftraal om hem heen ver- fpreidende, een moedt-gevoelen , die hy noch nooit gewaar geworden was, zederthy in dit ei- landt was geweeft. Eindelijk kwamen zy op eene plaats van het eilandt , daar het ftrandt fcherp was; 'twas een rots, die gedurig doorde fchuimende zee-golven gellagen wierdt. Zy be- zagen van dezehoogte, of het fchip, dat Mentor gebouwt hadt,noch op dezelve plaats was,maar zy wierden een droevig voorwerp gewaar. Ms De
|
||||
i86 1)e Gevalkn
|
|||||
De LiefJe was levendig geraakt , blende dat
deze onbekende grijsaart, niet alleen ongevoe- lig was voor zijne fchichten, maar hem daaren- boven Telem.chus benam. Hy weende van ver- driet, en ging Calypfo , dwalende in de duiftere en fchaduwachtige bofFchen, opzoeken; zy kon hem niet zien zonder verzuchten , en bevondu, dat hy al de wondenvan haar hert vveder openen zou. De Liefde zeide tegen haar , 7.ijt gy eene Goddin, en laat gy u overwinnen van een 7.wak fterfFelijk menfch,die gevangen is in uw eilandt? Waarqm laat gy hem vertrekken? O ongelukki- ge LiefJe! antwoordde zy, ik wil nietmeer lui- fteren naar uwen verderff'elijken raadt : Gy zijt het, die my getrokken hebt uit een zachte en dieperuft.ommy neder teltorten in een afgrondt van onge'lukken. Het is nu gedaan , ik hebb' gezworen by de onderaardfche wateren Van Styx, dat ik Telemacbuszal laten vertrekken. Jupiter, de vader der Goden , zelf zou zich met al zijn macht tegen dezen ontzagchelijken eedt niet der- ven aankanten. Telemacbus vertrekt uit mijn eilandt, vertrek gy ook verderftelijk kiudt, gy hebt my meer kwaads gedaan dan hy. DcLiefde zijnetranen afdrogende, grimlagch-
te op een valfche en kwaadaardige wijze. In waarheit, zeide hy , zie hier een grote verwar- ring, laat my begaan , volg uwen eedt , kant u niet aan tegen het vertrek s&\\Telemachus; noch ik, noch uwe Nymphen hebben gezworen by de wateren van Styx , hem te zullen laten vertrek- ken. Ik zal haar het voornemen inboezemen , om het (chip, 'tgeen Mentor met zo veel fpoedt gemaakt heeft, in brandt te fteken ; zijne-naar- ftigheit, die u verbaalt heeft , zal vruchteloos |
|||||
van Telemachus. VII.Roek. 187
^ijn. Hy zal op zijn beurt verbaaft zijn, en hem
zal geen middel overig zijn om u Telemachus te ontrukken. Deze vleiende woorden deden de hoop en
blijdi'chap doordringen tot in de grondt des hertc van Calypfo. Gelijk een Zuide vvint door hare koeltededoor de hittedeszomers afgematte kud- den , op den oever van een ftromende rivier, verkwikt , alzo itilde deze reden de war.hoop der Goddinne ; haar aanzicht wierdt helder, hare oogen wierden liefelijk ; de nare zorgen, die haar hert verteerden , vloden voor een oo- genblik verrevan haar; zy hieldt ftandt,zy lagch- te, en vleide de dvvaze Ltefde , en door hem te vleien , bereide zy nieuvve fmcrtcn voor zich zelf. De Liefde, tevrede met haar overreedt te heb-
ben, ging van gelijken om de Nymphen te over- reden, die dwalende en verftrooid waren op de bergen als een kudde ichapen, diedewoede van verhongerde wolven ver vanhunnen herder heeft doen vluchten. De Liefde vergaderde haar we- derom by een, zeggende: Telemachus is nocli in uwc handen; lpoedt u om het fchip in brandt te fteken, 't geen de reukeloze Mentor toegetakelt heeft om te vluchten. Terftondt omuaken zy toortfen , zy liepen naar den oever , en zy fchuddenhare lofle haairen,even als wynpaapin- nen, De vlam ging aanftonds op, en veneerde hct lchip, 'tgeen van droog en harfchachtig hout gemaakt was. Dewolken van rook en vlam ver- heften zich tot boven in de wolken. Telemachus en Mentor wierden deze brandt van de rots gewaar, en hoorden het gekrijt der Nymphen ; hier door wierdt Telemachus aangelokt om zich te verblij- |
||||
i88 ^De Gevalien
den, want 7,ijn hert was noch niet ten voile ge*
nezen, en Mentor bemerkte, dat zijn hertstocht was als een niet wel uitgeblufcht vuur, 't geen van tijdt tot tijdt van onder de affche komt , en gloeiende vonkjes opwerpt. Zie daar dan , zeide Telemachus y my weder in de banden gekluiftert! Ons is geen hoop meer overig om dit eilandt te verlaten! Mentor zag wel, dat Telemachus wederom in
alle zijne zwakheden zou vervallen , en dat hy geen oogenblik tijds moell verliezen. Hy be- lpeurde van verre in 't midden der baren een (chip, dat ten anker lag, en het eilandt niet dorft nade- ren , alzo al de itierlieden wiften , dat het ei- landt van Calypfi voor alle fterffelijke menfchen ontoegankelijk was. De wijze Mentor lliet ter- ftondt Telemachus, die gezeten was op een kant van de rots ; fmeet hem in zee , en wierp zich daar by hem in. Telemachus verbaaft door deze geweldige val,kreeg zee- water in 'tlijf, en wierdt een fpeeltuig der baren ; maar tot zich zelf ko- mende , en Mentor ziende , die hem de handt boodt,om in 't zwemmen hem te helpen, dacht hy nergens anders om , dan om van dat nood- fchikkelijk eilandt af te wijkcn. De Nymphe»)d\e gelooft hr.dden, hen te zullen
gevangen houden, verheften een verwoedgekrijt, kunnende niet meer hunne vlucht beletten Ca- typfo niet te trooften , keerde naar hare Grotte, die zy met een jammerlijk gehuil vervulde De Liefc/e, die zijn zegenpraal veranderd zag tneen.e ichandelijke nederiaag, verhicfzich in't midden der lucht, en zijne vleugelen bewegende, vloog hy naar het bofichie van ldalie , daar zijne wre- de psoeder hem vetwachfte. Ditkindtnqch wre- .....; der |
||||
2taJz . jlSS:
|
||||
^tiwifor wrpl Telwnaclius van uivnrtf m.fpritujt by htm.
|
||||
van Telemachus.VII.Boek. 189
der dan zy , vertroofte zich door met haar te
lagchen , wegens al het kwaadt, daf hy hadt uitgerecht. Naar mate dat Telemacbus van het eilandt af-
week, gevoelde hy met vermaak zijn moedt en zijne liefde voor de deugt wederom aangroeijen. Ik beproeve, rlep hy uit, fprekende tegen Men* tor, 'tgeen gy my gezegt hebt, en dat ik zonder ondervinding niet zou hebben kunnen geloven. Men komt de gebreken niet te boven , dan met die te ontvlieden. O mijn vader! hoe lief heb- ben de Goden my gehadt, dat zy my uwe hul- pe gegeven hebben ; ik hadt verdient daar van berooft, en aan mijn zelf overgelaten te worden. Ik vreze niet meer noch de zee,noch dewinden, noch onweeren ,maar ik vreze alleenmijneherts- tochten. De Liefde alleen is meer te fchromen, dan alle fchipbreuken. |
||||||
Eiftde van het zevende Boek.
|
||||||
IN.
|
||||||
■ T—---------------------------■----------------~-------------'-----------•-------------------..... ' ' " «
|
|||||
1 N H O U D T
VAN HET
ACHTSTE BOEK, Adoam , brocder van Narbal y
voert bet Tyrifche [chip , in het we Ike Telemachus en Mentor gun- Jfig ontfangcn w or den. Die Cap it e in + Telemachus herkennende , verhaalt hem de yjfelyke doodt van Pygmalion en Aftarbe » verder de verhcjfing van Baleazar, die by den geweldenaar, zyn vader , in ongunji geraakt was, door tocdoen van die vrouwe. Terwyl hy aan Telemachus en Mentor eene maal- tydt gaf, vergaderde Achitoas, door de aangenaamheit van zyn zang, rond- om het [chip de Tritons, Nereiden en andere Zee-goden. Mentor eene Her nemende [peek 'er veel beter op dan Achitoas. Adoam verhaalt in het vervolg de uitmuntende wonderen van Betica : hy befchryft de zachte gematigdheid van de lucht , en de an- dere fchoonheden van dat landt, waar in het volk een geruji leven leidt > in eene grote eenvoudigheit van zeden. DE
|
|||||
191
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van VlyJ/es.
|
||||||
HET ACHTSTE BOEK.
HEt fchip , 't geen daar ten anker lag,
en het welk zy naderden , was een Phenicifcb fchip, dat naar Epirus voer. Deze Phetiiciers hadden Telemacbns gezien in de tocht naar Egfpten , maar hadden daar geen acht op geflagen , dat zy hem kenden in 't midde der golven. Wanneer Men~ tor dicht genoeg aan het fchip tvras, om zich te knnnen doen verftaan , riep hy met eene grote ftcmme, zijn hoofdt boven het water ftekende; O Pheniciers! die zo behulpzaam zijt voor alle volkcren, weiger het leven niet aan twee men- fchen , die dat van nwe medogendheit verwag- ten: zo de, achting der Goden n beweegt, ont- fangt ons in uw fchip ; wy zullen overal gaan, daar gy lieden gaat. Die het gebiedt hadt, ant- woordd6.J Wy zullen u met blijdfchnp ontfan- gen; ons is niet onbekend, wat men doen moet aan
|
||||||
_
|
|||||
lyi *De Gevallen
aan onbekenden , die in 20 ongelukkigen ftaat
21'jn. Terftondt wierderi zy in het fchip ontfan- gen. Naaulijx waren zy daar in gekomen , of zy, kunnende geen ademhalen,raaktenvan zich zelf, want zy hadden langen tijdt gezwommen, en geworltelt tegen dewoedende zee-golven. Al- lengs verkregen zy hunne krachten weder. Men gaf hen andere klederen , vermids de hunne zwaar waren van het water, dat doorgedrongen was, en dat van alle kantcn arliep. Wanneer zy in ftaat waren van te kunnen fpreken , kwa- men al de Phenkiers rpndom hen , om hunne gevallen te veruaan. Die het bevel hadt, zeide tegen hen: Hoe hebt gy in dit eilandt , daar gy uit gekomen zijt, kunnen inkomen ? 't wordt, naar men zegt, bezeten door eene wrede Go- dinne, die nimmer lijdt, dat men daar aanlandt; het is zelf omringt door afgrijilelijke klippen, te- gen welke de zeefchrikkelijk aanwoedt, en waar aan men zonder fchipbreuk niet kan naderen. Het is 00k door een fchipbreuk , antwoordde
Mentor, dat wy op deze Kurt geworpen zijn: Wy zijn Grieken , ons vaderlandt is het eilandt van Ithaca, naby Epirus, daar gy lieden na toe vaart, gelegen. Als gy zelf al Ithaca , 't geen in uwen weg is, niet wilde aandoen, is het ons genoeg, dat gy ons brengt in Epirus,daar zullen wy vrienden genoeg vinden , die zorge zullen dragen, dat wy die korte overtocht naar Ithaca overfteken, en wy zullen voor altijdt«aan ^i ver- fchuldigt zijn de blijdfchap vanwederom tezien *' 'tgeen ons het lieflte in de wereldt is. Op deze wijze voerde Mentor het woordt,
en Telemachus Itilzwijgende Het hem fpreken, want de misflagen, die hy in het eilandt van, Calypfi
|
|||||
van Telemachtis. VIII. Boek. 193
Cdypfo bcgaan hadt, hadden zijne wfjsheit zeer
yerineerdert; hy mistrouwde zich zelf: hy ge- i'oelde, dat het hem altijdt nodig was de wijze leiT'en van Menter op te volgen ; en als hy hem niet kon fpreken, om hem raadt te vragen , ten minfte zag hy naar zijne oogen,en trachtte zijne gedachten te radem De bevelhebber def Pheniciers zijne oogen dp
Tekmachus geflagen hebbende, dacht dat hy hem meer gezien hadt, maar dat denken%as eehver-' ward denken,daar hy niet konuitkomen. Neem het my niet kwalijk, zeide hy, dat ik u afvrage, df gy my meer gezien hebt , gelijk my dunkt, dat ik u meer gezien hebb'. Uw wezen is my niet onbekend , ik hebb' terftondt daar aan ge- twijfelt, maar ik weet niet, waar ik u meer gezien hebb',uw geheugen zal milTchieu 'tmijrie kunnen te hulp komen. Aanftonds antwoordde Tehmacbus hem met
eeu verwondering vermengd met blijdfchap : U aanziende, ben ik in den zelven ftaat, als gy in opzicht van my; ik hebb' u gezien, en kennen, maar kan my niet te binnen brengen , of dat in Egyptet ofte te Tyrtts geweeft is. De Phenicier, even als een menich, die des morgens ontwaakf, en die zich meer en meer zijn vluchtende droom te binnen brengt , die op zijn ontwaken ver- dwenen was , Hep daar op zeer fchielijk uit! Gy zijt Tekmachus, dieri Narhalm zijne vriend- fchap aannam , toen wy uit Egypte wederkeef- den ; ik ben zijn broeder , daar hy u buiteri twijr'el zomtijds van gefproken heeft ; ik liet u in zijne handen na de tocht van Egypte. Ik inoefl de ganfche zee over varen naar het be>. N" faamde |
||||
1^4 *De Gevdllen
faamde BetUa (f ) naby de fuilen van Hercules •
dus hebb' ik u niet meer dan gezien , en het is niet te verwonderen, dat ik moeite gehadt hebb' om u terftondt te kennen. Ik zie wel, antwoordde Tekmachus, dat gy
Adoam xijr: ik hebb' u maar ten halve gezien;
maar ken u nu door de ommegang , die ik met
Narbal gehadt hebb'. O wat blijdlchap , dat ik
eenig nieuws uit u zal kunnen verftaan van een
man ^ die my altijdt zo lief zal zijn. Is hy noch
te Ityrusl lijdt hy niet eenig wreed onthaal van
den achterdochtigen en wreden Pigmalion ? Adoam
daar op in zijne reden vallende , antwoordde
hem : Weet, Telemachus , dat het geval u aan
een man heeft overgelevert, die allerlei voorzor-
gen voor u zal dragen. Ik 2al u wederbrengen
in het eilandt Ithaca , eer ik mi)n reis voortzet
naar Epirus, en de breeder van Narbal zzlugeen
minder vriendfchap bew'jzen , dan Narbal zelf
gedaan heeft. Dit gezegd hebbende , bemerkte
hy , dat de wint, dien hy afwachtte , begon te
waaien: hy liet de ankers ligten , de zeilen op-
halen, en de zee met krachr van riemen door-
klieven. Hier op nam hy Telemachus en Mentor
aan een zijde, om hen te onderhouden.
Ik zal,- zeide hy, Telemachus aanfchouwende,
uwenieuwsgierigheitvoldoen:P«^»«tf//»»]eeftnict meer, de rechtvaardige Goden hebben de aarde van hem verloft. Gelijk hyniemandt vertrouwde, to kon zich ook niemandt op hem vertrouwen. •• De
(f) Ik. moefi de ganftbe zjt overvaren naar het btfaamde
Ettica. ] Door den naam van Betica verftonden de ouden Andalufie , en een gedeelte van Granada. Onze Schryver feeft een wtinig vetder zelf ierte brede befchiyving v*a d*t
andt. |
||||
'van Telemachus. VIII. Boek. 195-
De goeden vernoegden rich alleen metteverzuch-
tcn , en zijne wreedheden te ontvlieden , zonder to kunnen befluiten orh hem ecnig Iccdt aan te doen;de bozen geJootden hun leven niet te kun- nen verzekeren , dan met het zijne te eindigen. Daar was geen Tyr/'<?r,die niet dagelyx in gevaar was, van het voorwerp van zijne achterdocht te zijn; zijne wachten zelf waren daar meef voof bloot geftelt dan anderen, Gelijlc zijn leven in hunne handen was,vreefde hy hen meer dan alle andere menfcheii; en op het minfte vermoeden orferde hy.hen aan zijne veiligheit op. Dus kon hy, door al te zeer naar veiligheit te zoeken , de zelve niet viriden. Die gene die hy zijn leven vertrouwde, waren in een geddrig gevaar door zijn wantrouwen, en zy wilten zich niet te red- den uit zo gevaarlijken ftaat , dan met de wrede wantrouwens voor te komen door de doodt van dezen wreedaardt. De godloze Aftarbe , daar gy zo' dikwils van
hebt hbren fpreken, was de ecrfte , die het vcr- derf des koilings befloot ; zy was boven maten verliefd op een jongen Tyrier , die zeer rijk en Joazar genaamt was j en hoopte dien op den throon te zetten. Om dit voornemen te doeti gelukken,' maaktezy den koning wijs, dat de budfte zijner tweezonenPW*<J7genaamt>onge" duldig om hem op te volgen , tegen hem hadt zamengczworen; zy hadt valfche getuigen opge- zocht om de zamenzwering te bewijzen. Deon- gelukkige koning deedt zijnen onfchuldigenzone fterven. De andere, Baleazar genaamt, wierdt naar Samos verzonden , onder voorwendfef van de zeden en wetenlchappen der Grieken te leren, iliaar weiem1ijk,om dat Aftarbe den koning hadt N/i doen |
||||
i p 6 cDe Gevallen
doen geloven, dat hy hem moeft verienden, uit
vreze, dat hy zich mogt verbinden met den mis- noegden. Naaulijx was hy vertrokken , of zy, die bevel over het ichip hadden , zijnde door die wrede wijf omgekoeht.namenhunnenfl.ig waar, om het fchip gedurende den nacht te doen ver- gaan : zy redden zich zwemmende aan de vrem- de barken, die hen wachtten,en zy wierpen den jongen prins in zee. Ondertuflchen waren de minneryen van Aftarbe
niet onbekend,dan aan Pigmallon , die zich ver- beeldde , dat zy nooit iemandt dan hem alleen zou beminnen. Deze zo wantrouwende vorft hadt dus een blind vertrouwen op ditondeugende wijf. 'tWas de liefde, die hem zo buitenfpo- rig verblindde. Ter zelve tijdt dei?dt de gierig- heit hem voorwendfelen zoeken om Joazar,daar Aftarbe to op verflingert was , te doen fterven. Hy dacht nergens anders om , dan om de rijk- dommen van dezen jongeling te roven. Maarterwijl Pigmalioneen roof was geworderk
van wantrouwen, van liefde, en van gierigheit, haaftte Aftarbe zich om hem het leven te bene- men: zy geloofde, dat hymiffchien eenige lucht gekregen hadt van hare fchandelijkeliefkozeryen met dezen jongeling. Daarenboven wift zy, dat de gierigheit alleen genoeg was, om den k oning tot een wrede daadt tegen Joazar aan te drijven: des befloot zy, dat zy niet een oogenblik te ver- liezen hadt, om hem voor te komen. Zy vondt de voornaamfte amptenaren van het hof gereed om hunne handen in het bloedt van den koning te dompelen ; dagelijx hoorde zy van nieuwe zamenzweringen fpreken : maar zy vreefde zich aan iemandt te vertrouwen , die haar hadt kim- Mcn-
|
||||
van Telemachits. VIII. Boek. 197
nen verraden. Eindelijk fchcen Pigmaliun te
vergeven, haar het zekerfte. Hy at den meeften tijdt alleen met haar , en
maakte zelf, al het geen hy moeft ceten , zich niet kunnende vertrouwen , dan op zijne eigene handen, gcreed: hy floot zich op in de afgezon- derdfteplaats van zijn hof, om zijn wantrouwen beter te verbergen , en om niet beloert te wor- den, als hy zijnefpyze gereed maakte. (i) Hy dorft niet meer zheken naar eenige der tafel-ver- maaklijkheder., noch hy kon beflnitcn te eeten van iets, dat hy niet zelf kon gereed maken. Dus kon hy niet alleen geen fpyzen door zijne kolcs toegemaakt,maar ook geen wijn, broodt, zout, olie, melk, of eenig ander gewoon voedfel ge- bruiken ; maar hy at niets dan vruchten , die hy zelf in zijn pin geplukt hadt , of kruiden die hy gezaait hadt , welke hy zelf kookte. Voor het overige dronk hy nooit ander water, dan 't geen hy zelf putte uit een fontein , die befloten was in cen pla.its van zijn hof, daar van hy altijdt de fleutel by zich droeg. Niet te- genftaande hy zo een goed vertrouwen fcheea v te hebben op Aftarbe, liet hy echter niet na tegen haar op zijn hoede te zijn. Hy liet haar altijdt cerft voor hem eeten en drinken van al het geen daar hy zijn maal mede moeft doen , ten einde hy zonder haar niet mogt vergeven worden , en zy geen hoop mogt hebben langer te leven dan hy: maar zy nam tegengift.'tgeen een oud wijf, N 3 noch (1) Hy dorft met mm Tjotkin ntar eenitt dir uftl-vcr-
manklykSuien, ] De mistrouweDde Cromwel gebruikte alle niogelyke voorzotgen om het vergift ,daar hy voorvreefde, te ontgaan: en zyne behendigheit was zo groot , dat hy zyu nuistiouwen deedt doorgaan voor gematigdhcit. |
||||
198 ^De Gevalien.
noch boosaardiger dan zy , en die een koppe-
laariter harcr minneryen was , haar gegeve'n badt, waar na zy niet meer vreefde den koning te vergiftigen. Zie eens , op wat wijze zy haar oogmerk be-
reikte. Op het oogenblik , als zy den maaltijdt begonnen , maakte dat oude wijf, daar ik van gezegt hebb', lchielijk eengerucht aan een deur; de koning, die altijdtin vreze was, dat men hem zou vermoorden, wierdt ontroerd, en Hep aan- ftonds na die deur, am tc zien , of die wel ge- floten was. Het oude wijf week weg, en de ko- ning bleef verbaaft; en niet wetende, wat te den- ken van het geen hy gehoord hadt, dorlt hy ech- ter de deur niet oopencn om het na te vorfchen. Aftnrbe fprak hem wederom moed* in , vleide, en porde hem aan om te eeten , zy« hadt reeds yergif geworpen in de goudekelk,terwijl hynaar de deur was gegaan. Pigmalion^ deedt haar eerft drinken, volgens zijne gewoonte; zy dronk 011- bevreeft , zich vertrouwende op het tegengift. Pigmalion dronk van gelijken, en viel weinig tijdts daar na in eene flaute. Aflarbe , die hem be- kwaam kende om op het minfte vermoeden haar tedoden, begon hare klederen te fcheuren , het haair nit haar hoofdt te rukken, en een erbarme- b'jk gejammer op te heffen: Zy omhelfdeden fter- yenden koning, zy hieldt hem gcdrukt tuifchen hare armen , zy ftortte een vloedt van tranen; Want de tranen ftonden dat lith'ge wijf niet duur. Eindelijk , wanneer Zy zag, dat de krachten des konings uitgeput Waren, en dat hy als in zijn iiiterfle lag, ging zy , uit vreze dat hy wederom mogt bekomen , en haar met hem doen fterven, van lief-kozingen, en de tederfle tekenen van vriend-
|
||||
van Telemachus, VIII. Boek. 199
vriendfchap , over tot de uiterfte verwoedheit,
wierp zich op hem , en verworgde hem. Ver- volgens trok zy den koninglijken ring van zij- nen vinger, benam heirj zijn koninglijkewrong, deedt Joazar inkomen , en gaf dien het een en het ander. Zy geloofde , dat al die gene , die haar hadden aangehangen , niet zouden nalaten haar drift op te volgen , en dat haar minnaar voor koning sou worden uitgeroepen; maar zy, die de voorbaarigfte waren geweeft om haar te behagen, waren geringe en dienftbare gemoede- ren , die onbekwaam waren tot eene oprechte genegenheit. Daarenboven antbrak hen moedt, zy vreefejen voor de vyanden , die Afiarbe zich op den hals gehaalt hadt, en noch meer voor de trotfehheit, veinzery , en wreedheit dezer god- loze vrouwe. Ieder wenfehte voor zijn eigene veiligheit, dat zy mogt (lerven. Qndertuflchen was het ganfche hof vervuld met
een afgrijflelijken oproer; wijd en zijd hoordemen, een geroep der genen, die zeiden: De koning is dood. Eenige waren verbaaft, andere wapen- den zich ; alle fcherien 2y bekommerd over het gevolg van dit nieuws, maar verheugt. Het ge- rucht verfpreidde dit in een oogenblik door de ganfche ftadt Tyrw , en daar wierdt niemandtr gevonden,die den koningbeklaagde.Zijnedoodr. was de verloffing en trooft van het ganfche volk. Narbal getroffen door zo vreelfelijken flag,
beweende, als een eerlijk man,het ongeluk van Ptgmalien, die zich zelf verraden hadt, met zich zelt"over te geven aan de godloze Aftarbe, en die Jiever een vreeffelijke en gedrochtelijke wreed- aardt voor zijn volk,dan,volgens de plicht eens konings, des zelfs vader hadt willen zijn. Hy N 4 dacht |
||||
aGp 23te Gevalien
dacht op het welwezen van den ftaat, en haaflte,
lich om alleeerlijke luiden by ecn te vergaderen om Ajlu'be te wederilaan, onder welkemen noch veel harder regering zou hebben ondervonden ,. dan men nu zag eindigen. Narbal wilt, dat BaUazar niet verdronken was,
als men hem in zee wierp: en die AJlarbe verze-
kerden, dat hy dood was, deden zulx,geloven-
de dat waarlijk zo te zijn , rnaar onder begun-
ftiging van de duilterheit des nachts hadt hy zich
zwemmende gcborgen ; de viflchers van Crete
bewogen door medelijden,hadden hem ill hunne
barken genomeri. Hy hadt in zijns vaders ko-
ningrijk niet de'rven wederkeren , vermoedtnde
dat men hem hadt will eh ombrengen ; en vre-
zende zo wel voor de wrede achterdocht zijns
vaders, als voor de lillen van AJlarbe. (z) Hy
bleef langen tijdt dwalende en vermonid op dea
pever der zee in Syrie, daar de viflchers van Crete
hem hadden gelaten. 2elf was hy verplicht een,
kudde te hoeden , om zijn broodt te winnen.
Eindelijk vondt hy een midde! om Narbal dm
jftaat daar in hy was, te doen weten : hy geloof-
de, dat hy zijn geheimeh leven kon vertrouwen
aan een man van zo beproefde deugt. Narbal,
kwalijk gehandeld van den vader, liet niet na den
2one te beminnen , en voor zijne belangen te
Waken, maar hy droeg voor al zorge om te be-
lctten,'
(2) Hy Heef Unntn tydt dxualm , enx,. ] Baleazar is hier'
eene beeltenis van Card den II. koning van Engelandt , lia dc doodt van zyn vadec, en na dat hy tegen Cromwel de flag by Worchefterverlorenhadt. Hy vluchtte naar Vrank- lyk, niet zonder langen tydt gedoolt te hebben langs dc; zee-kant, daar hy zich. menigmaal moeft veikledenom nie(' bekend te woiden. |
||||
vanTelemachns. VITI.Boek. ioi
Jetten,dathynooit mogt ontbrekcn aan de plich"
ten, die hy zijnen vader ichuldig was ; hy ver maande htm itandvallig 7.ijn ongeluk te dragen Baleazar hadt aan Narbal gefchreven : Indicia gy oordeelt, dat ik u mag kornen vinden , 20 zendt my een gouden ring , en daar uit zal ik vcrftaan , dat het tijdt is , om my by u te ver- voegen. (3) Narbal oordeelde hct niet tijdig , dat Baleazar , gedurende het leven van zijnen vader Pigmalion zou overkomen. Hy zou teveel gewaagt hebben voor het leven van den prins, en voor zijn eigen. Zo bezwaarlijk was het zich te wachteri voor de fcherpe navorfchingen van Pigmaliott, Maar zo haaft als deze koning een einde zijne misdrijven waardig van zijn leven hadt gemaakt, haalhc Narbal zich om Baleazar ten gpuden ring tezenden Baleazar vcrtrok aan- uonds daarop. en kwam yopr de poorten van Tyrus, in dien tijdt wanneer de ganfchc ftadt in rep en roer was, om te weten , wie Pigmalion zou opvolgen. Hy wierdt ligtelijk crkent door de voornaarn(te7}wr-ri en door hetganfche volk. Men beminde hem, niet ter liefde van den ko- ning zijnen vader, die van ieder een gehaat was, maar om zijne zachtmoedigheit en bezadigdheit, Zijne langdurige ongeluk ken zelf gayeti hem ik iveet niet wat luifter, die al zijne goede hoeda- N $• nighcden ()\Nari*t ocrdtelde htt_n!<? tydig , tn^.. ] De Generaal
Monck w'achtte naar" de doodt van Cromwel , om dat gene tc volvocren, het vvelk hy zederdt langen tydt voor hadt ten voordeel van Carel den II. Ziende toen , dat hy de iiiacht in zyne handt hadt , zondt hy om dien vorft , die toen te Breda was , daar kenniflfe van te geven. Het ove- lige verhaal komt volkomentlyk wel over een met het ge- fte d.it j,ebeorde by zyn aankomft te Londen. |
||||
aox T>e Gevallen
|
|||||
nigheden dedcn uitblinken, en de herten van alle
'Thiers tot hem neigden. (4) Narbal vergaderde al de hoofden van het
volk, de grijsaards , die den groten raadt uit- maakten , en de priefters der grote Godinne van Phenicie (g). Zy groetten Baleazar als hunnen koning, en deden hem door herauten uitroepen; het volk beantwoordde dat met duizend zegen- wenfchingen. Ajlarbc hoorde dat in het binnen- fte van het hof, daar zy zich zelf met haren laf- hertigen en eerlozen Joazar hadt opgefloten. Al de booswichten, daar zy zich van bediend hadt, gedurende het leven van Pigmalion, hadden haar verlaten ;'t was om dat de boosdoendersdeboos- doenders vrezen, die wantrouwen,en wenfchen niet hen in gezag te zien. J3edorvene menfchen, huns gelijken wel kennende, weten, hoe zeer zy hetzouden misbruiken,enhoe groothungeweld- dadigheit zou zijn. Maar wat de goeden belangt, de bozen kunnen zich beter daar mede vergelij- ken, naardien zy ten minfte eene bezadigdheit en toegevendheit in dezelve hopen te vinden. liy Aftarbe bleven alleen eenige medeplichtigen aan hnar yffelijkfte fchelmftukken, en die niets had- den te verwachten dan de ftraffe. Men taftte het hof met geweldt aan. Deze
fielten dorften geen langentegenftandt bieden,en zoch-
(4) Nirbal •jer£*itrde a! de hoofden vtn het volk; ] De
herftelling van Caiel den H. gefchicdde op de zelve wyze door eene vrye verklaring van het Farlement. (g) De trite Godinnt van Phtnicie ] Waarfchynlyk verftaat
onzc Schryver daai door de Godinne Aftarte , die van de Fheniciers gediend wierdt. Zy was de zelve , die van de andere volkeren gee'erd wierdt onder den naam van Ve- nns; en de zelve aan welke Salomon, naar het gevoelen van Suidas en anderen, zou geoffcrt hebben. |
|||||
van Telemachus. Fill. Boek. 203
zochten niets dan te ontvlieden. AJlarbe , ver-
fnomd als eene ilavinne, trachtte onder de me- nigte te ontkomen , maar een foldnadt kende haar, zy wierdt gevangen , en men hadt moeite genoeg om te beletten , dat zy niet aan ftukken gefcheurt wierdt door hetwoedende volk. Reeds hadt men haar begonnen door het flijk te flepen, maar Narbal trok haar nit de handen van het graauw. Hier op ver7 0cht zy Baleazar te mogeh lpreken, verhopende hem door hare aanlokfelen te verblinden, en hem te doenhopen ,dat zy hem vele gewigtige geheimen zou ontdel<ken. Balea- zar kon nict weigeren haar te horcn. Teritondt vertoondezy, nevens harefchoonheit, eene zacht- en zedigheit, bekwaam om de verbitterdfte her- ten te raken. Zy vleide Baleazar met de tederfte en doordringehdde lof-tuitingen ; en vertoonde hem, hoe zeer Pihpalion haar bemind hadt : zy bezvvoer hem by zijne airche , dat hy medelijden met haar wilde hebben : zy riep de Goden aan, even als of zy die in crnB aanbadt: zy ftortte eeri vloedt van tranen : zy wierp zich op de knien voor den nieuwen koning; maarvervolgens ver- gat zy niet, om zijne toegenegenite dienaren by hem verdacht en gehaat te maken. Zy befchu!- digde Narbal, dat hy zich ingelaten hadt in een zamenzwering tegen Pigmalton , en getracht het volk op te maken, om hem koiiing te maken tot nadeel van Baleazar; zy voegde daar by, dat hy den jongen vorft wilde vergeven. Diergelijke Jafteringen verzon zy tegen al de andere Tyriers; die de dcugt beminden. Zy hoopte in het hert van Baleazar het zelve vermoeden en dezelve achterdocht te vinden , die zy gezien hadt in dat Van Pigmalion zijnen vader. Maar Baleazar niet ]anger
|
||||
ao4 *Z)£ Gevalkn
Janger de vuile kwaadaardigheit dezer bozevroi}-
we kunneude verdragen , viel in hare redenen, en riepzijn wacht Men fmeet haar in de gevan- kenis: de wijsftcgrijsaards wierdei^ gefchikt om al haar doen te onderzocken. Men ontdekte met fend* , dat zy Pigmalion
vergeven en verftikt hadt, en het ganfche gevolg van haar leveii fcheen een gedurige aaneenlchake- ling van affchuwelijkefchelmiluKken. Zy wierdt yeroordeeldt tcr iiraffe, daar de grootfte misda- digers in I'henicie mede geurat't worden, dat is, pm met een klein vuur verbrandt te worden. Maar wanneer zy vernam , dat haar geen hoop meer overig was, wierdt zy gelijk als eenewoc- dende Fune, uit de hel los gebroken ; zy dronk het vcrgif in , 't geen zy aitijdt gewoon was by aich tedragen om te (terven , ingeval men haar langdurige pijnen wilde aandoen. Die haar be- waarden bemerkten wel ,dat zy geweldige fmer- te leedt; zy wilden haar helpcn , maar zy wilde nooit antwoorden, en gaf met een teken te ken- nen, dat zy geen verligting begeerde. Menfprak haar van de rechtvaardige Goden , die zy getergt hadt. In plaats van berouw, en te denken , wat hare misdaden verdienden , befchouwde zy den hemel met verachting en hoogmoedt, als om de Goden noch meer te verbitteren. De wocde en godloosheit waren op haar fterr
vend aanzicht afgebeeldt , men zag niets meer pverig van die fchoonheit, die zo vele menfehen hadt ongelukkig gemaakt, alle die aanlokfelen waren v<.rdwenen; haar ingevalle oogen vlogen door het hoofdt, en hadden eene verwoede op- flag, eene beweeging, als in eene beroerte , be- woog hare lippen,enhieldt denmondt verfchrik- kelijk
|
||||
van Telemcchus.VlILBoek. aoy
kelijk oopen gefpalkt; haar ganfch ingetrokke
en gekrompe wezen maakte vervaarlijke ftuipen; ecu blaauwachiige bleekheft, eiidodeiijkekoude hadt haar ganfche ligchaam bevangen ; zomtyds fchcen zy weder te bekomen ,maar dat wasnier, dan om een afgrijfrelijk gehuil op te heften; cin- delijk ftierf zy, latende alle die haar zagen vol fchrik en ping. Haar godloze fchim daalde bui- ten twijffel in die droevige plaatzen , dair de wrede Danaiden (h) ahijdt water fcheppen in doorgeboorde vaten , daar Ixion (i) geftadig zijti radt omdraait,en Tantalus (k) van dorft vcrftik- kende,
" (h) De dichters verhalen , dat de koning Danaus, die te'
Argos geregeerd heeft, vyffig dochters hadt , die hy deedt tioowcn aan vyftig zonen van zyncn broeder Egyptus. Maar alzo hem door een Goifpraak voorzegd was , dat hy zou fterven door dehandt van zynen fchoonzopn,beval hyzyne dochters, dat zy alle den eerften nacht hare mannen zou- den verrnoorden , om alzo zyn leven te behouden. Alle voerden zy het bevel van haren vader uit , behalven Hy- permneftra, die haren bruidegom Lynceus befpaarde. De dichters hebben gezegt , dat zy om dat gruwelftuk na hare doodt geplaagt worden met geftadig water te fcheppen ill ecu ton, die aan alle kanten lek is. Zy worden naar ha- ren vader Danaiden , en zomtyds naar haren grootvader Bcliden genoemt, alzo Danaus en Egyptus twee zonen van Belus waren. (i) Andere zeggen, dat Ixion zetf op een yzer radt ge-
bonden was , en altydt omgedraaid wierdt, zo dar hy nooit kon ruften. Volgens het zeggen der ouden , hadt hy zyrt fchoonvader omnals gebragt op eene gruwelyke wyzc. Na- derhandt hadt hy zo groot een berouw daar over , dat Ju- piter hem ,niet alleen zyn misdaadt vergaf ,mnar zelf op- nam in den Hemel. Daar wierdt hy zo gemeen met de Goden, dat hy Juno wilde heflapen. Zy gaf het Jupiter te kennen , die om verzeketd te zyn van de waarheit , een. vrouwe beeldt vormde uit een wolk. Ixion hadt daar ge- meenfehap mede , en daar uit wierden de paaid-manrien ( Centauren ) geboren. Ixion wierdt in de helle geworpen, en daar zo geftraft als ik gezegd hebb*. (k) Tantalus de Goden ver maaltycft zulteride ibygen,
hade
|
||||
ao6 1)e Gevalien
kende,het water niet kan inzweJgen/tgeen zij-
ne lippen ontvliedt; daar Sifyphus (I) te vergeefs een rots omwcntelt.diezonder ophouden nedcr- valt, en daar Tityus (m) gedurig in zyn altijdt groeiende ingewanden een gier zal gevoelen. Baleazar van dat fchrikdier verloft, dankte de
Goden met ontallijke offerhanden- ($■) Hy be- gan hadt zyn eigen zone Pelops gcflacht en gekookt , en zette
dien aan de Goden voor, om hunne Godheit te beproeven. Alle de Goden merkten net, behalven Ceres, die een fchou- der opat. Jupiter deedt de ftukken weder in de ketel gooien, en maakte Pelops weder levendig, met hem op nieuws te koken ; maar voor de fchouder , die Ceres gegeten badt^ gaf hy hem een yvore fchouder. Tantalus wieidt indehelle gezet in het water tot de kin toe , terwyl hy van dorft ver- fmachtte, alzo Ket water weg week , zo haaft als hy zyn mondr oopende. Met de fpyze, die hem omnngde, was het eveneens gefteld. Daarcnboven was 'er een groote rots tc- een hem over, die altydt ftondt, als of zy vallen zou, eri hem alzo in een gedurige vreze hieldt. (1) Sifyphus wentelt , naar her zeggen der ouden , gedu-
rig een zwaren fteen naar den top van een gebergtc, maar zo haaft als hy boveii is , valt hy weder naar beneden,' zonder dat iets hem kan ftuiten. Dan vangt Silyphus we- der aan te rollen, en de fteen daar na weder te vallen, En, dat duurt altydt zo, De reden van die ftraffe is niet zeer bekend; alzo de oude zelf het daar in niet eens zyn. Eveu- wel komen de meefte daar in overeen , dat hy, tot de ge- heimen der Goden , uit genegenheit , die zy voor hem hadderr, toegeiaten zyude , de zelve uitgcbragt heeft, en daarom tot de gezegde ftraffe gedoemd is. (m) Tityus is geftraft,om dat hy Latona, andere zeggen
Diana, gepoogt heeft te verkrachten. Zyn ftrafbeftaatdaar in , dat hy op den grondt in de helle vaft geklonken legt, 70 dat hy zich in het gehcel niet kan bewegen Onder- tuffchen cet een gier zyn lever gedurig op , welke 00k ge- duiig op nieuws weder aangroeit. De dichters , Homerus , Tibullus, en andere, zeggen,dat dezeTityus zo groot was, dat hy leggende negen morgen lands bedoeg ; en dat doen zy om uit te drukken , dat niemandt , al was hy noch zo jioot, de Goddelyke rechtvaardigheit te groot is. (5) Hy te^m i./iu rtgtrini i»(t hltidt. ] Al het volgen-
ti
|
||||
van Telemachus. VIII. Boek. 207
gon 7.ijne regering met een beleidt,geheel ftrijdig
tegen dat van Pigmalion. Hy bevlijtigt zich om do koopmanfchap, die dagelijx meer en meer af- nam, weder te doen bloeien. Wegens devoor- naamfte zaken hoort hy den raadt van Narbal: en wordc echter door hem niet beitiert, want hy wil alles zelf onderzoeken. Hy hoort alle ver- fchillende gevoelens, die men hem wil geven,ert beflecht dan de zaken , naar het geen hem beft dunkt: hy is van het volk bemind ; hare herten bezittende, bezit hy meer dan de fchatten , die zijn vader door eene wrede gierigheit byeen ver- gaderd hadt ; want daar is geen huisgezin , dat hem al zijn goedt niet zou geven , zo hy zich in een dringende noodt bevondt. Dus is het geen hy hen laat, voor hem meer, dan of hy het hen benam. Hy heeft niet meer nodievoorzorge te dragen voor de zekerheit van zijn leven, want hy is altijdt omringt met de verzekerdfte wacht, dat is de liefde van zijn volk. Daar is niemandt zijner, ondcrdanen , of zy vrezen hem te verlie- zen , en die zijn eigen leveti niet zou wagen^ om dat van zo goeden koning te behouden. Hy leeft gelukkig, en zijn ganfche volk is gelukkig met hem; hy vieeft zijn volk te vecl te belaften, en zijn volk vreeft, dat het hem geen groot deel genoeg van zijne goederen, aanbiedt; hy Jaat het in den overvloedt , en deze overvloedt maakt het niet onleerzaam noch ongebonden , want het is arbeidzaam, overgegeven aan den koop- handel , en ftandvadig in 't behouden van de zui-
de paft vry wel op Carel den II. die , door zyne eige ojv-
gelukken , en die van zyn vader, gejeerd hadt met zacht- Keic te wetk te gaan. |
||||
io8 T>e Gev alien
zuiverheit dcr oude wetten. Phemcte is weder
bpgeklommen tot het hoogfte toppunr van haar grootheit en luifler. 'tis aan haarjongen ko- niiig, aan vvien zyzo grote voorfpoedt verfchul* digt is. Narbal fegcert onder hem. O Telemachus! dat
hy u tegenwo'ordig zag, met wat een blijdfchap 7,ou hy u met gel'chenken ophopen ! Wat ver- maak zou het hem zijn u op eene treffelijke wij- le na uw vaderlandt aftezenden. Ben He niet gelukkig , dat ik dat doe , 't gecn hy zelf gaarne Ion \viliendoen,endat ik naar heteilandt Ithaca vaar,omden zone van Ulyjfes daar op den throori te zetten , ten einde hy daar zo wijiTelijk mag fegeren , als Baleazar binneli Tyrus regeert. Na dat Adoam dus gefproken hadt , omhelfde
Telemachus, bekoord door de gefchtedenis, die deze Phenkier verhaald hadt, en noch meerdoor de tekenen van vriendfehap, die hv in zijn onge- luk o'ntfing, hem met grote genegenheit. Ver- volgens vroeg Adoam hem, door wat geval hy in het eilandt van'CWy^fogekomen was. felemachui verhaalde hem op zijn beurt de gefchiedeniffe vaii zijn vertrek van Tyrus, zijn doortocht van Cyprus^ de wijze op welke hy Mentor hadt wedergevon- den, hunne reize naar Crete ,deoopenbafefpelen tot verkiezing van een konines, nade vlllcht van Idomeneus;de gramfchap vau^»/«,hunnelchip- . breuk, het vermaak daar Calypfo hen mede ont- fangen hadt,de minne-nijdt dezer Godinnetegen £ene van hare Nymphex, en het bedrijf \anAlen- /or,die zijri vriendt in de zee hadt geworpen, 20 haall als hy het Phenicifch fchip gewaar wierdr., . Na deze onderhandelingen liet Adoam een tref- felijke maaltijdt gereed maken, en om eene gfa- tar
|
||||||
van Tekmachus, VlII. Boek. 109
let blijdfchap te betuigen , deedt hy allerhande
vermaaklijkheden, die de gaften kunnen verheu- gen , aanrechten , terwijl de maaltijdt duurde , die bediend wierdt van jonge Pheniciers, in 'twit gekleed, en met bloemen gekroond Menbrand- de de uitgezochtlre reukwerken van-het Oofteri, allede banken der roeiers waren vol van fluit- fpeelders ; Achitoas viel van tijdt tot tijdt daar tufTcheh in met den lieflijken maat2ang zijncr ftemme en Her, waardig gehoord te worden aan de tafel der Goden, en de ooren van Apollo zelf te vervoeren. De (n) Tritons, Nereiden, en a!Ie de Godheden, die Neptunus onderworpen 7.ijn, en zelf de zee-monfters, kwamen uit hunne vochti- ge en diepe fchuilhoeken te voorfchijn , om in Inenigte het fchip te omiingen , bekoord door deze zoete maatzang. Een bende van jonge Pke- niciers van zeldzame fchoonheit, en beklced met fijn linneri, witter dan fneenw , rechtte langen tijdt een dans aan, naar de wijze van hun Iandt, daar ria naar die van Egjpte ,en eindelijk naar de gewoonte van Griekenlandt. Van tijdt tot tijdc dedendetrompettendebaren weergalmen tot aan O de
(n) In het algerneen noerat men eenige mindere God-
heden , die onder Neptunus ttonden, en den fcheepsvaart beftierden, met den naam van Tritons; maar eigentlyk fprc- Icen de ouden van'eenen Triton , die , naar het gemeenfte gevoelen , een zoon van Neptunus en Amphitrite geweeft is. Deze zwom voar de zee-wagen van Neptunus met zyn biaashoorn, gelyk hy aardig van Ovidius befchreven wordt in het I. Boek der Herfchepp. Wat de Nere'idcn aangaat, die waren Zee-godinnen , dochters van Nereus, die hy ge- teelt had't by zyne zufter Doris. Zy waren vyftig in getal. Homerus telt de namen van vele , maar Heuodus van alls op in zyn porfpronk der Goden. Haar werk was de ftoet van Neptunus te vermeericren , en londdnj zyn wagen t* fpelen. |
||||
iio ¥>e Gevalien
de afgelegene oevers. De ftilheit der nacht, de
kalmte der zee, het fchemerende licht der maan opdeoppervlaktederzee,en hetdonkerazuur des hemels , doorzaait met tintelende fterren , dien- den om dit fchoufpel noch veel aangenamer te maken. Telemachus, van een levendeii en gevoeligen
inborft zijnde , hadt genoegen in al deze verma- kelijkheden , maar dorft zijn hert daar aan niet overgeven, zedert hy met zo veel fchaamte on- detvonden hadt in het eilandt van Calypfo , hoe gereed de jonkheit is om gaande te worden; de eenvoudigfte vermakelijkheden zelf baarden hem vreze , alles was hem verdacht; hy zag Mentor aan, zocht in zijn vvezen en zijne oogen te ver- nemen , wat hy van al deze vermakelijkheden moeft denken. Mentor was in zijn fchik , dat hy hem in de-
ze belemmeringzag, maar tnaakte geen mijnen, dat hy dat merkte. Efndelijk geraakt door de bezadigdheit van Telemachus , zeide hy hem al grimlagchende : Ik begrijp , wat gy vreelt, gy 7,yt om deze vreze te prijzen , maar zy moet niet te ver gaan. Niemandt zoumeerdan Ik kun- nen wenfchen , dat gy de vermakelijkheden ge- noot, maar vermakelijkheden , die uwe herts- tochten niet gaande , of uw gemoedt lafhertig maken. Gy moet vermakelijkheden genieten, die u verpozen, en die gy fmaakt met u zelf te bezitten, maar geenzins, die u zouden wegflee- pen. Ik wenfch u zachte en gematigde verma- kelijkheden, die u een woedend beeft niet gelijk maken; tegenwoordig is het tijdt, dat gy u ont- ]aft vanalle zorgen;fmaak tengevalIevan/W<w>» de vermakelijkheden, die hy u aanbiedt ; ver- |
||||
van Telemachus. VIII. Eoek. %xi
blydt u Telemachus ,verblydt u. De wysheitheefc
niets in zich , dat ftreng , of gemaakt. is, zy geeft de ware vermakelijkhedcn , 7.y alleen lean die fmakelijk maken ,om ze zuiver en duurzaam te doen zijn ; zy kan het fpel en lagchen met de wigtigfte en ernftigfte bezigheden ondereen men- gen , zy bereidt het vermaak door den arbeidt, en verpooft zich van den arbeidt door het ver- maak ; de wijsheit fchaamt zich niet verheugt te zijn, daar men het zijn moet. Deze woorden fprekende, nam Mentor een
lier (o), en fpeelde met zo veel kunft, d&uicbi- toas, daar over nijdig, de zijne door verdriet uit de handt liet vallen. Zijne oogen glinfterden, zijn ontroerd wezen veranderde t'elkens van ver- we, iedereen zou zyn hertzeer en fchaamte be- merkt hebben,Zo ter zelve tijdt de lier van Men- tor de ziel van al de omftanders niet hadt in ver- wondering verrukt. Naaulyx dorft men adem fcheppen uit vreze van het ftilzwijgen te ftoren, en iets van dat Goddelijk gezang te verliezen; men vreefde geduurig , dat het niet lang genoeg 2ou duren. De (lem van Mentor hadt geen ver- wijfde zachtheit , maar was buigzaam , fterk, en driftig, ja ging zelf tot de mintfe zaken over. Hy zong eerft den lof van "Jupiter , den vader
en koning der Goden en menfehen , die op het wenken met zyn hoofdt het heel-al doedt dave- ren: daar op verbeeldde hy Minerva, die uit zijn O z hoofdt
(o) De liei det ouden -was geheel iets anders , dan dat
men tegenwoordig een lier noemt. Eigentlyk was het een oopen fpeeltuig, dat met fnaren befpannen was , op welke met een yvore ftokje geilagen wieidt. In de oudfte tyden hadt het minder, maar naderhandt meer fnaren. Men vinde. '« de verbeelding van op verfcheide oude gedenkpenningenj |
||||
ii j, 'De Gevallett
hoofdt is voortgekomen (p); dat is te ieggen,de
wiisheit, die deze Godt in zich lelfvormt, en die van hem uitgaat om leerzame menfchen tef onderwyzen. Mentor zong deze waarheden op 20 Godsdienftigen en hogen toon,datdeganfche vergadering fcheen opgevoerd op den top van den Olympus, voor het aanzicht van Jupiter, wiens opflag van oogen noch doordringender is , dan zijn donder. Vervolgens zong hy het ongeluk van den jongen NarnjJ~m(<)),diedwazfTeWjkver- Heft op zijne eigene fchoonheit, welke hy gefta- dig befchouwende aan de kant vaneen klarefon- tein , rich zelf door fmert verteefde , en veran- derd wierdt in een bloem,die zynen naam voert. Eindelijk hefte hy 00k op de droevige doodt van den fchonen Adonis Qc)t dieneenwild zwijn ver- fcheurde,
(p) Mitten* , He uit z.yn hoofdt is fehomin. ] Onze Schry-
*er legt zelf terftondt uit, wat daar door moet verftaanwor- den. De dichters vethalen, dat Jupiter haar uit zyn hoofdt voortgebragt heeft. Lucianus, die aatdige fpotter,verhaalt, dat Vulcanus met een Diamante byl het hoofdt van Jupiter geoopend heeft, en dat'er toen Minerva met helm, fpeer, enz. gewapend uit te voorfchyn is gekomen. Daar zyn ver- fcheide Minervas geweeft, ma«r men heeft, als met de an- dere Goden, alle de daden van de zelve gebragt tot eene eenige. Daar zyn 'er 00k , als Apollodorus in zyn derde Boek , die zeggeh , dat , fchobn men Minerva en Pallas voot de zelve neemt, de laatfte eigentlyk eene dochter van de-eerfte geweeft is. (q) Van Narciffus fpreekt Ovidius in het 111. Boek der
Herlchepp. Men zegt, dat hy ondel andereti van Echo be- mind wierdt , maar dat hy haar nier weder willende be- minnen,zy eindelyk door geftadig klagen in eenbloteftem, zonder ligchaam veranderd is. Naderhandt is Narciffus op zich zelf veilieft geworden, na dat hy zyne gedaanteineen bron gezien hadt. Daar bleef hy kwynende van liefde by zitten, tot dat hy door de Goden in een bloem, die den zelven naam draagt, veranderd wierd. (r) Mirrha gerneenfchap met haren vadei Thus gehadt
heb-
|
||||
'vanTelemachus.VIlI.Boek. 113
fcheurde, en dien Venus, op hem verlieft zijnde,
niet weder levendigkon maken,doende deswege bittere klachten in den hemel. > Al de toehoorders konden 2ich van t ran en
jiiet wederhouden , en ieder fchiep wcnende ik weet niet wat vermaak daar in. Wanneer hy met zingen ophieldt, zagen de Pheniciers met verbaafdheit malkander aan. De een zeide, 't is Orpheus , die das met zijn Her de wildedieren temde, en bo/rchen en rotfen vervoerde. Dus betoverde hy Cerbems(s) ,dus decdt hy depijnen tin Ixioa en der Dana! Jen ophouden ,bewoogden onverbiddelyken Pluto, ran i Jjne ft hone k«ri» dice (t) uit de helle te verloffen. lien ander riep: O 3 Neen, hebbende , heeft Adonis op die wyze geteelt. Zy wierdt
veranderd in een boom; Adonis onthieldt ztch meett inhet veldt, en is van Venus bemind geweeft ; maar alzo hy een liefhebber van de jacht was , is hy door een wild zwyn ge- doodt. Nadethandt is hy veranderd in eene rode Anemone. Zie Ovid, in zyn X. Boek. (s) Een hondt met drie hoofden , die aan gene kant der
helfche rivier in een hoi naby het hof van riuro gelegen , aan een keten lag , en zich zeer bedaard aanftelde tegen alle, die in het onderaardfche ryk kwamen , maar yflelyk woedde tegen alle die daar uit wilden. Behalven die drie hoofden, was zyn gehele lyf, en de hoofden zelf, met yflelyke flangen bezet, Men zegt, dat Hercules hem eens uit de helle gehaalt heeft , dat de zon bezweek van het fchrikdier, en dat hy zelf door 'tzien van het lichtaan het ipuwen geraakte, van welk fpog de dalle kcrvel gegroeitis. (t) Euridice was de huisvrouw van Orpheus. Zy wierdt
yan een fiang, die in het gras verborgen lag, gebeten , en ' ftorf daar van. Orpheus, die haar tederlvk beminde , zyn lier genomen hebbende, daalde neder in de helle, en fpeel- de daar een zo beweeglyk gezang , dat hy Pluto deedt we- nen Deze gaf aan Euridice, op net verzoek van Orpheus , vryheit om hem weder kerende te volgen , doch op die voorwaarde, dat Orpheus niet om zou zicn,eer dat hy we- der boven op de aarde gekomen was. Maar hy zyn verlan- gcu om haai te zien niet langer kunnende uitfiel'lcn , keek |
||||
2.14 2?? Gev alien
Necn, 'tis Linus, de zoon van Apollo; een an-
der antwoorddc: Gy bedriegt u, 't is Apollo zelf. Telemachus zelf was niet minder verbaaft , dan allede anderen,want hy hadt nooit geweten,dac Mentor met zo veel volmaaktheit kon zingen, en op de Her fpelen. Achitoas , die zijne nydig- heit hadt zoeken te verbergen , begon Mentor te prijzen , maar terwijl hy dat deedt , begon hy te blozen , en kon zijne redenen niet ten einde brengen. Mentor, die zijne onrroering zag, nam het woordt op, als of hy hadt willen in zijne re- den vallen,en zocht hem tevertrooftenmet hem al den lof te geven, dien hy verdiende. Achitoas was geenzins daar door bevredigd , want hy ge- voelde, dat Mentor door deze zijne bezadigdheit hem noch meer te boven ging , dan door de be- koorlijkheit zijner ilemme. OndertufTchen zeide Telcmachus tegen Adoam,
my dunkt, dat gy gefproken hebt van eene reize door u ondernomen naar Beiica, zedert wy uit Egyptc vertrokken zijn. Betica is een landt,daar men zo vele wonderen van verhaalt ,'dat men die naaulyx kan geloven : Verwaardig u toch my te verhalen, of het geen men daar van ver- tclt, waarheit is. Ik zal met vermaak , ant- woordde Advatn , u dit beroemde landt affchilde- ren , dat uwe nieuwsgierigheit waardig is, en dat noch verre te boven gaat, al het geen de Faam daar van zegt. Daar op begon hy op de- ze wijze: De rivier Beds vloeit door een vruchtbaar
landt, en onder een zachte luchtflreek, die al- tijdt
eens om, even voor dat hy met luar boven gckomcn was,
Baai op zonk Euiidice weda weg. |
||||
van Telemachus. VIII. Boek. zi^
tijdt helder is. Het landt heeft zijnen naam ont-
leent van de rivier , die zich naby de zuilen van Hercules in den groten Oceaan werpt, en wel op die plaats , daar eertijds de woedende zee zijne palen doorbrekende, het landt van Tarfis (u) af- zonderde van het groot Africa. Dit landt fchijnc iioch behoudente hebbendevermakelijkheden der guide eeuw (w). De winters zijn daar zacht ,ea de ftrenge Noorde-windenblazen daarnooit. De hitte des zomers is daar altijdt gematigt door de ververiTchende Zuide-winden , die de lucht ver- zachten tegen het midde van den dag. Dus is het ganfche jaar niets anders dan een geluklcige huwelyx-baudt van de lent een de herfti.diemal- kander de handt fchynen te geven. Het landt feeft daar in de valleien, en in de aaneengefcha-
elde velden , jaarlijx een dubbelden ooglt. De wegen zyn daar bezet met laurier, granaat, jas- mijn, en andere bomen, altydt groen, en altijdt bloeiende. De bergen zijn bedekt met kudden van fchapen, die de fijnfte wolle , gezocht van O 4 alle (u) Tarfis is hier een eilandt , gelegen aan den mondt
van de rivier Betis, en beter bekend onder den naam van. Tar:e[ftis. (w) Eer dat de Oppermacht aan Jupiter kwam , wierdt
de wereldt geregeerd door Saturnus. Het landt bragt toen van zelf vruchten voort, en alle de menlcheii leefden in een volkomen eendragt en gezondheit; zonder gierigheit, zon- der nydt, zonder heerfchzucht, enz. Datwasdeguldeeeuw. Maar naderhandt de Oppermacht aan Jupiter gekomen zyn- de, kwamen de gebreken in de wereldt. Naar mate dat de oneenisneden en de gebreken groter wierden onder demen- fchen fieeft men de volgende eeuwen de zilvere , kopeie, en yzere "enoemt. De Goden, die in de guide eeuw onder de menfcKen geieefd hidden , begaven zich naar den hemel. Aftrea, de Godin der gercchtigheit, bleef dc laitfte op de aarde ; maar wierdt eindelyk door deboosheit del menfenen genoodzaakt ook hemelwaaids te keien. |
||||
216 *De Gevallen
alle bekendc volkeren, uitleveren. In dit fclione
landt zijn veel goud en zilver-mijnen ; maar de. eenvoudige en door hunne eeiivoudigheic geluk- fcige inwoonders verwaardigen zich ielf nietj goudt en v.ilver onder hunne ichatten te rekenen. Zy achtten niets, dan dat waarlijk djent tot de behoefte der menfchcn. Als wy onzen kopphandel by dat volk begon-
nen hadden, bevonden wy, dat 7,y het goudien zilver tot het zelve gebruik aanwendden als wy het yzer ; by voorbeeldt, tot ploeg-yzers. Eli gelijk zy buitens lands geen koophandel dreven, hadden zy geen munt van noden. Meell allezijn zy herders of bouwlieden. Weinig kunltenaars ziet men in dat landt, want ?,y willen gene kun- ftenlyden,dan die dienen tot de ware noodweu- digheden desmenfchelijkenlevens. Alhoewelhet grootfte deel der inwoonderen van dit landt over- gegeven is aanden landbouw of om dekudden te hoeden , laten zy nitt na de npdige kunften te oerlenen, tot ouderhoudt van bun eenvoudig en fober leven. De vrouwen fpinnen diefijnewolle,enmaken
fijneiiorYen, vaneeneverwonderlijke witheitdaar van; zy bakken broodt, en zy bereiden de ipij- zen , en deze arbeidt valt haar ligt, want men vindt in dat landt niets andcrs dan vruchten en melk , en zelden vleefch : van de vellen harer fchapen maken zy ligte ichoenen en kou/Fen voor zich zelf, en voor hare manuen en kinderen. Zy makententen, waarvan eenige zijn van gewafcht leer , en andere van fchorffen der bomen ; zy waflchen de klederen; zy houden hare huizen in eene verwonderlijke order en netheit, en makeri al de klederen voor het huisgezin. Zy kunnen |
||||
van Telemachus. VIII. Bcek. t\j
dat ligt doen , want in die zachte luchtftreek
draagt men niets anders dan een (tuk fijneen lig- te lloffe, dat niet gefneden is , en dat ieder mep iange ploijen om zijn lijf hangt uit zedigheit, gevende aan net reive zodanigc gedaante als zy willen. De mannen oeffenen daar gene andere kunften,
behalvcn den akkerbouw en bet hoeden derfchu- penj dan de kunlk van hout en yzertebewerkcn; zelf bedienen zy zich weinig van yzer, uitgezon- derd in de nodige werktnigen tot den landbouw. Alledekunftjn,diebet!ekkeli,kzijntotde bouw- kunde, zyn hen onnut ; zy bouwen nooit een huis: 'tis, zeggen zy , zich te veel aan de aarde hechten, zo een verblijf te maken , dat menig- maal langduriger is dan wy zelf. 'tis genoeg zich te befchennen voor de ongemakken des iuchts. Wat de andere kunften by den Gneken,Egyp,e.- xaren,en alle andere befchaafde volkeren geacht, aangaat, die verfoeien zy , als uitvindingen van ydelheit en verwijftheit. Als men henfpreekt van volkeren,diedekunft:
hebbeu van voottrefFelijke huizen te bouwen, koftelijk huisraadt van goudt, zilver,ftoffenmet goudtenedele gelteentens geborduurt, uitgezoch- te reukwerken,welfmakende gerechten, en fpeel- tuigen , welker maatzang de zinnen ftrselt , te maken,antwoorden zy op de/e wijze : Die vol- keren zijn wel ongelukkig, die zo veel atbeidt en vernur't befteedt hebben , om Zich zelf te beder- ven. Het overtollige maakt laf en dronken, en pijnigt zijne bezittets; het brengt, die gene, die daar'van ontbloot zijn , in verzoekinge , om 't hen te doen verktijgen door ongerechtigheit en geweldt. Kan men fets overtolligs noemen., 't O s Keen |
||||
ti8 ^De Gevalkn
geen niet ftrekt om de menfchen ondeugend te
maken?zijnde inwoonders van dat landt gezon- der en fterker dan wy ? leven zy langer ? zijn zy meer onder malkander vereenigt ? leiden zy een vryer, gerufter,en blymoediger leven? In tegen- deel, zy moeten nijdig zijn op malkander, ge- plaagt met een lafhertige en boosaardige afgunit, altijdt gedreven door de eerzucht, vreze,en gie- righeit; onbekwaam om de zuivere en eenvoudi- ge vermakelijkheden te genieten, vermits zy Ha- ven zijn van zo vele onnodige noodwendighe- <ten , daar zy hun ganfche geluk doen van af- hangen. 't Is zo , voer Adoam voort, als deze wijze
menfchen fpreken , die de ware wijsheit niet ge- leerd hebben, dan alleen door de eenvoudige na- tuur te onderzoeken ; zy hebben een afkeer van onze befchaafdheit, en men moet bekennen, daf de hunne groot is in hunne beminnelijkeeenvou- digheit. Zy leven alle te zamen zonder de lan- den te verdelen. Ieder huisgezin wordt daar be- fliert door zijn hoofdt, die 'er de ware koning van is. Ieder huisvader heeft het recht om zijne kinderen en kindskinderen , die iets misdreven hebben, te ftrafFen: maar eer hy dat doedt, be- raadt hy zich met de overige van het huisgezin. Daar wordt byna nooit iemandt geltraft; want de eenvoudigheit der zeden, het goed geloof, de gehoorzaamheit, en de afkeer van misdrijf,heb- benhaarverbli|f indatgelukkige landt. 'tSchijnt, dat Afirea, die men zegt , dat naar den hemel geweken is, onder die menfchen hier om laag noch verborgen is. Onder hen zijn geen rechters van noden; want hun eige gewiile oordeelt hen; alle goederen zijn gemeen. De vruchten der bo- men, |
||||
van Telemachus. VIII. Boek 119
men, het gewafch der aarde,en demelkderkud~
den zijn 20 overvloedige rijkdommen , dat zo fpaarzame en gematigde volkeren , die niet be- hoeven onder malkander te delen. leder huis- gezin omreizende in dit fchone landt , vervoert zijne eigene tenten van de eene naar de andere plaats, wanneer de vruchten van die plaats ver- teerd en afgeweid zijn , daar 't zich nedergefla- gen hadt; dus hebben zy gcen reden dm tegen malkander te twilten , want zy beminnen alle malkander met eene broedetlyke liefde , die ner- gens door verftoord wordt. 'tis het ontberender ydele rijkdommen, en bedrieglijke vermakelijk- heden, dat hen deze rult , eenigheit, en vryheit bewaart. Alle zijn zy vry; alle even gelijk. Men ziet onder hen geen onderfcheidt, dart
zodanigeen, dat voorkomt uit de ondervinding der wijze grijsaards,of uitde buitengewonewijs- heit eeniger jongelingen , die de grijsaards vol- inaakt in deugt evenaren. Het bedrog, geweldt, meineedigheit , rechtsgeding , en oorlog , laten nooit hunne wrede en befmettelijke iiemmen horen in dat landt, zo geliefd van den Goden. Nooit heeft menfchelijk bloedt dit landt bezoe- telt, ter naauwer noodt ziet men daar dat der lammeren vloeien. Wanneer men tot dit volk fpreekt van bloedige ftrijden , haaftige overwin- ningen, omkeringen van ftaten , die men by an- dere volkeren befchouwt, kunnen zy zich niet genoeg verwonderen. Hoe! zeggenzy, zijnde menfehen niet IterrTelijk genoeg , zonder dat de een des anderen doodt noch meer verhaaft ? het leven is immers zo kort,en het fchijnt hen noch te lang; zijn de menfehen in dat landt om mal- kander |
||||
2,xo T)e Gevallen
kander te verfcheuren , en zich onderling ong<f
lukkig te maken?
Voor het overlge kunnen deze volkeren van
Betica niet begrijpen, dat men zich zo verwon- derd over de grote overwfnnaars, diegroterijken bemachtigen : wat dwaasheit, zeggen zy , zijn geluk te ftellen in hetgebieden van andere men- lchen , we]k gebiedt zo yeel moeite baart, zo men anders wil gebieden met reden, en volgens de gerechtigheit ? (6) Maar waarom vermaak gefleld in andere volkeren te beheerfchen tegen hun wil en dank ? Al wat een wijs man doen kan,is zich te willen vernederen,om een zacht- moedig yolk , daar de Goden hem mede belaft liebben, te beheerfchen, of wel een volk ,'tgeen hem bidt en lmeekt zijn vader en herder te wil- len zijn. Maar volkeren te regeren tegen hun- «e wil, is zich zelf ganfch ellendig te maken, om de valfche eer te hebben van hen in flaver- ny te houden. Een uitbreider van zijn rijk is een menfch , dien de Goden , verbittert* tegen het menfchelijk geflacht, de wereldt hebben gegeven in hunnetoorn, omkoningrijken te verwoeften, alles te vervullen met fchrik , ellende , en wan- hoop , en om zo vele flaven te maken , als 'er vrye menfchen zijn. Een menfch, die naar roem ftaat, vindt die de zelve niet genoeg , in met wijsheit te geleiden een volk,dat de Goden hem in zijne handt gefteld hebben ? Gelooft hy geen lofte kunnen vcrdienen , ten zy hy geweldig, on-
(6) Maar ■wirnrom virmial^ gefleld i.n tndtre vcJkfin, , tnz. ]
Veze en de volgende woorden paffen noch zeer we] op de pnrechtvaaidige belieerfching van Cromwel, die Engelandt 70 lang in flavcrny gehouden heeft ondci: den tytel va» |
||||
-------------
|
|||||
Van Telemachas. Fill. Boek. tit
Cfirechtvaardig, hoogmoedig, een geweldenaaf,
en dwingelandt voor zijne naburen geworden is? Hy moeft nooit denken aan den oorlog , dan omde vryheit te befchermen. Gelukkig is hy, die zelf geen flaaf zijnde van een ander , de dwaze eerzucht niet heeft van een ander tot zijn ilaaf te maken! De grote overwinnaars, diemen ons afmaalt met zo veel heerlijkheit, gelijke- nen wel na die overftromende rivieren , die ont- zagchelijk fchijnen, maar alle vruchtbare velden verwoelten , die zy alleenlijk moeuen bevoch- tigen. Na isxAdoam Betica dusdanig hadt afgemaalr,
deedt Telemachus, daar door bekoord, verfchei- de naaukeurige vragen. Deze volkeren , zeide hy, drinken die wel wijn? (7) Zy houden daar wel wacht voor, zeide Adoam, want nooit heb- ben zy dat Willen doen ;niet dathen druiven ont- breken, geen landt brengt die fmakelijker voort: maar zy genoegen zich de druiven , als andere vruchten, te eeten , en zy vrezen den wijn , als den bederver der menfehen. 't Is een zoort van vergift, zeggen zy , dat aan 't woeden helpt ; het doedt den menfeh niet fterven , maar maakc hem een been ; de menfehen kunnen hunnc ge- zondheit bewaren zonder den wijn. xVlet deri wijn zijn zy in^evaar van hunne gezondheit td verliezen, en goede zeden te bederven. Telemachus zeide wijders , ik wilde wel weten, watwettendehuwelijken van dat volk bettieren? Ieder
(7) Zy houden imr wel Wirtt vtor. ~] Dit en al het vol-
gende is in een tegengeftelden zin toepafTelyk op de Engel- fchen. Wel is waar , dat zy druiven eeten , gelyk andere menfehen, maar zy zyn wel verre van den wyn ii.a tezien als een bederver dcr menfehen. |
|||||
%ir <De Gevallen
leder man, antwoordde Adoam , mag niet meer
daneenevrouwe hebben,en moet die houden, 7.0
lang zy leeft ; de eer der mannen in dat landt
bangt zo veel af van de getrouwheit in opzicht
hunner vrouwen, als de eer der vrouwen by an-
dere volkeren afhangt van derzelver getrouwheit
voor hare mannen. (8) Nimmermeer is eenig
volk zo eerlijk noch yverig geweeftvoorde rein-
heit. De vrouwen zijn daar fchoon en aange-
naam , maar eenvoudig, zedig, en arbeidzaam.
De huwelijken zijn daar vreedzaam, vruchtbaar,
en zonder vlek. De man en de vrouwe fchijnen
maar een perfoon te zijn in twee verfcheide lig-
chamen. De man en vrouw verdelen onder zich
alle de huiffelijke zorgen , de man beftelt alle
zaken daar buiten,en de vrouw bepaalt zich bin-
nen het beftier der-huishouding ; zy onderfteunt
harenman, en fchijnt niet gemaakt, dan om hem
te behagen; zy wint zijn vertrouwen,en brengt,
minder door hare fchoonheit dan deugt, eene
lieffelijkheit in hunnen ommegang, die duren moet
20 lang als hun leven duurt. De fbberheit, ma-
tigheit, en ongefchonde zeden van dat volk,
v^even hen een lang leven, en bevrijd van ziektens.
AVlen ziet daar grijsaards van honderd, en hon-
dt'rd en twintig jaaren oud , die echter noch le-
vendig en blygeeftig zijn.
A lleen wenfchte ik noch te weten , voegde
TeUvnachus daar by, wat zy doen, om den oor- log
(?) N.'mmtrmeer it unit. volk. *.» ttrlyk. not.li z<> jvtrig gt-
•weeft , «.«, ] De Engelfchen weten daar zo weinig van, dat 'ei m iffchien geen volk in de wereldt is , daar de vrou- wen grot er vryheit hebben. De Engelfche vrouwen zyn, fchoon eu bev'allig , maar zy verftaan de kunft Van hire ichoonhei t te doen gelden zeer wel. |
||||
van Telemachus. VIII. Boek. 2,23
log te vermijden met andcre naburige volkeren.
(9) De natuur,zeide Adoam,heeft hen vanan-
derevolkeren afgezonderd, aan de eenekant door de zee, en aan de andere door een hoog gebergte aan deNoordzyde. Daarenboven hebben de nabu- lige volkeren achtinge voor hen wegens hunnc deugt. Menigmaal hebben de andere volkeren, niet Jkunnende onder malkander over een komen, hen 'voorfcheidslieden in hunneverfchillen genomen , en hen landen en fteden toevertrouwt,daar zy on- derling over twiftten. (10) Gelijk dit wijze volk nooit eenig geweldt bedrevenheeft,zomistrou'wc hen niemandt. Zy lagchen, als men tegen hen fpreekt van koningen , die onder malkander de grensfcheiding hunner ftaten niet kunnen vaftftel- len. Kan men , zeggen zy , vrezen , dat den menfchen landt zal ontbreken;? Altijdt zal 'er meer zijn, dan zy kunnen bebouwen ; zo lang daar onbezette landen gevonden worden, zouden wy zelf onze eige landen niet willen befchermen tegen onze naburen , die zich daar meefter van ■wilden maken. Onder al de inwoonders van Betica vindt men noch hoogmoedt,noch groots- heit, noch kwadetrouwe, noch drift om hunne heerfchappy uit te breiden. Dus hebben hnnne naburen niets te te vrezen vanzodanigeenvolk,en kun-
(p) De Nitttur htefi hen vtn andere volkeren ' «fgez.onderi. ]
Dit is juift de gelegenheit van Engelandt ,waar van de ko- ningen menigmaal fcheidsmannen zyn geweeft van de an- dere vorften vanEuropa,gelyk uit de gefchiedenilTen blykt. (10) Celyk dit ivyz.c volk, nooit eeni% ztweldt bedrevtn heeft ,
tnz.. ] Dit is weder in een tegengeftelden zin toepaflelyk op de Engelfchen , op der zelver geweldadigheit in het ombiengen van hunnen koning , en op hunnen hobgmo«- digen ea trotfehen aaidt, |
||||
ii4 cDeGevallen.
konncn niet hopen, dat zy zich zullen doen vi&
Sen; daarom laten zy hen in ruft.
(ti) Dit volk zou liever zijn landt verlaten,
of de doodt ondergaan , dan in dienflbaarheit leven. Dus is het immers zo bezwaarlijk hen te overwinnen, als zy vervremd zijn van anderen onder het jok te brengen. Dit veroorzaakt eene ongeftoorde vrede tuffchen hen en hunne nabu- reti. Adoam eindigde deze reden met te verhalen ,
op wat wijze de Pheniciers hunnenkoophandel in' Betica dreven. Dit volk, zeide hy, was ten uit- terlle verwonderd, wanneer zy , dwars door de woefte baren, vremdelingen van zo verretothen zagen komcn; zy licten ons eene ftadt bouwen op het eilattdt Gades; zy ontfingen ons zclf met goedheit,endeeldenons mede al hetgeenzy had- den , zonder eenige betaling van ons te vorderen. Zelfs boden zy ons aan al het geen zy van hunne wolle overig hadden , na zo veel in voorraadt gehouden te hebbcn, als zy tot hun eigen gebruik nodig hadden. En in der daadt zy zonden ons daar door een rijk'gefchenk. 'tWaseen vermaak voor hen de vremdelingen mildelijk te begiftigen van hunne overvloedr. Wat hunne miinen aanging,zy gaven ons die,
welke onnut voor hen waren, zonder eenige moei- te over; 't fcheen hen , dat die menfchen niet zeer wijs waren , die met zo veel arbeidt in de ingewanden der aarde gingen opzoeken , 'tgeen hen
(n) Dit vtlk. Z.0H Jitvtr z.yn Unit vrrlaten , enz.. ] De
Engelfche offeien alles op aan de liefde tot de vryheir. Daar is niets , dat zekete geweldige handelingen van dat' yolk kan veifchonen, dan een zo rcchtvaardige oorzaak. |
||||
van Telemachus. VIII. Boek. zi?
hen niet gclukkig kon makcn , of voldoen aan
eenige-ware behoefte. Graaf zo diep niet, zei- den zy tegen ons, in de aarde , vernoegt u met die te bebouwen , en zy 7,al u de waarachtige goederengeven,die u zullen kunnenvoeden. Gy zult dnar vruchten vinden , die beter zijn dan goudt of v.ilver,vermids de menfchen het goudt en zilver niet begeren dan om voedfel duar voor te kopen tot onderhoudt van hnn leven. Wy hebben menigmaal hen de fcheepsvaart
willen leren, en eenige banner, jongelingen met ons nemen naar Phemcie,m$&t 7.y wilden riooit, dat hunne kinderen zouden opgevoedt worden om te leven als wy. Zy louden , zeiden zy, leren begeren al die dingen , die u lieden noodzakelijk geworden 7.ijn,zy zouden die willen hebben;zy zouden de deugt verlaten om die te vcrkrijgen ; zy zouden worden even als een menfch,diegoe- de benen heeft, en die de wijze van te gaan ver- getende, eindelijk zich gewent om gedragen te worden als een zieke. Wat de zeevaart bclangt, zy verwonderden zich daar over , ter oorzake van de vernuftigheit van deze kunft, maar zyge- loofden, dat het eene verderffelijke kunft was. Zo deze menfchen, zeiden zy , genoegzaam in hun eigen landt hebben, 'tgeen noodwendig is voor dit leven, waarom gaan zy dan in een ander landt dat opzoeken ? Het geen genoeg is tot de nood- zakelijkheit der nature , is dat niet genoeg ? Zy zijn waardig fchipbreuk te lijden , nadcmnal zy de doodt zoeken in het midde der onweeren , om de gierigheit der kooplieden te verzaden , en om de driften van andere menfchen te (trelen. Tclemachus was zeer verheugt Adoam dus te
horen fpreken j hy verhengde zich , dat 'er noch
P ecu
|
||||
ti6 T)e Gevallen
een een ig volk in de wereldt gevonden wierdt,
dat den rechten loop der natuur opvolgt, endete gelijk zo wijs en gelukkig was. Ah! 2eide hy, hoe ver zijn deze zeden argezonderd vandeydele' en eerzuchtige zeden der volkeren , die men de wijsfte oordeelt. Wy zijn zo bedorven,dat wy naaulijxkunnen geloven,dat deze zo natuurlijke eenvoudigheit de waarachtige is. Wy merken de fceden van dit volk aan, als een fchoon verdicht- fel; en dat moet de onze aanzien als een affchu* welijken droom. Einde van het Acbtjle Boek.
|
|||||
IN-
|
|||||
I N H O U D T
VAN- HET
NEGENDE BOEK.
|
||||||||
/
|
||||||||
Venus, altydt tegen Telemachus
verftoord zynde , verzoekt des- zelfs verderfvan Jupiter ; maar het Noodlot laat niet toe , dat hy verlo- ren ga. T)e Godin gaat met Neptu- nus de middelen vajl Jiellen , om hem van Ithaca, wer-waards Adoam hen voert, te vcrwyderen : zy ge brut ken eene bedriegelyke Godheit om den fchip- fer Athamas te mis Leiden, die geloven- de dat hy aan Ithaca aankwam , met voile zeilen loopt in de haven der ba- lentinen. Tier zelver koning Idome- neus ontfangt Telemachus in zyne niewwe jtadt, daar hy wezentlyk een offerhandegereedmaakt voor Jupiter, om den voorfpoedt in een oorlog tegen de Mandurianen te erlangen. *De Offerpriejier , raadvragende aan de P i inge- |
||||||||
"!
|
||||||
ingewanden der offerbeeften , doedt
Idomeneus alles hopen , en geeft hem te verftaan, dat by zyn geluk zal fchuldig zyn aan zyn twee nieuwe gajien. |
||||||
w
|
||||||
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Vlyjes.
|
||||||
HET NEGENDE BOEK.
TErwijl dat 'telemachus en Adoam zich op
deze wijze onderhielden , vergetende te flapen , en niet bemerkende , dat het reeds middernacht was , dreef eene vy- andlijke en bedrieglijke Godheit hen af van de kuften van Ithaca , die de ftierman Atha- mas te vergeefs zocht. Neptumts, alhoewel den Phemciers gun(lig,kon nietlanger verdpagen,dat Telemachus het onwe£r,dat hem tegen de rotfen van het eilandt van Calypfo geworpen hadt, ont- komen was. Venus was noch meer verbitterd , door dezen jongeling te zien zegenpralen, lieb- bende de liefde, en al deszelfs aanlokfelen over- wonnen. Door deze fmert vervoerd, verliet zy Cythere, tapbas, Idalie , en a] de eer, die men haar bewijft in het eilandt Cyprus ; zy kon niet langer in die plaatfen verblijven,daar Telemachus haar gebiedt veracht hadt. Zy klom naar den P 3 glin- |
||||||
- ■:-------------------------'----------------
|
||||||
. a30 T)e Gevallen
glinflerden Olympus , daar de Godeu vergaderd
•yvaren by den throon van Jupiter. Van deze plaatfe befchouwen zy dc fterren,die onderhun- ne voeten omdraaien. Zy zien de aardkloot, even als een kleine vulnishoop. De onmetelijke seen fchynen lien als waterdruppelen , daar dit ftukje vulnis een weinig mede bevochtigt wordt; de grootllekoningrijkcnzijnin hunne oogen niets anders dan een weinig zandt, dat de oppervlak- te van dir vulnis bedekt; de ontallijke volkeren, en machtigfte heirlegers fchynen hen niets anders dan mieren; die malkander een Itukjegrasop de- 7en vulnishoop betwillen. De onfterrT'elijke Go- den lagcheu met deernm'gftezaken ,diede zwak- ke ftervelingen ontrulten ,en die fchijnen hen een kinderipel. 't Geen de mentchen roerrt , groot- heit,en macht noemen, lchijnt den Oppergoden niets dan ellende en zwakheil. 'tis in deze verblijfplaats , zo hoog verheven
boven de aarde , daar Jupiter zijn onbeweeglij- ken throon gevefligd heeft; zijne oogen dringen tot in den argrondt door , en zien tot in de bin- neufte geheimeniiren der herten; het zacht en hel- der opflag van zijne oogen verfpreidt eene rulre en blijdfchap over het heel-al , en in tegendeel, als hy zime haairlokken fcluidt (x) , doedt hy hemel en aarde daveren; de Goden zelf verblind door
(s) Op die wyze eaf hy zyn ongcioegen te kennen. Ju-
piter wierdt veibeeldt met veel haairs op zynhoofdt. Ovi- aius noemt dat fchudden van zyn haairlokken cnmuicre ufaricm , in het I. Boek der Herfchepping vers 1S1. waar op onze Schryvcr het ooge fchynt gehadt tc hebben. Dus /pieekt Ovidius: Ttrrificam lapitis conrtijjit ttrqui cjv.aterijut
C"firiei/>; cum iJH* terrain, mart,Jidtratm<rvit, |
||||||
i
|
||||||
•van Telemachus. IX. Boek. 131
door de ftralen van de heerlijkheit, die hem om-
ringt, naderen hem niet dan bevende. Al dehemelfcheGodheden waren toenbyhem.
Venus vertoonde zich met al de bekoorlijkhe- den, die in hare boezem groeien. Haar zwie- rende keurs hadt groter luiller , dan alle de ko- leurendaar Iris (y)zich mede verciert in het mid- de der donkere wolken, wanneer zy de verbaaP- de ftervelingen een einde der onweeren belooft, en fchoon weder komt boodfchappen. Haar keurs was opgeknoopt door de beroemde gor- del (z), daar de Bekoorlykheden op te zien zijn. De haairen aer Godinne waren van achteren onachtzaamdoor een goude litsopgebonden. Al de Goden waren verbaafd over hare fchoonheit, even als of zy haar nooit meer gezien hadden, en hunne oogen waren verblind, als die der fterf- felijke menfchen, wanneer l?hebus na een lange P 4 nacht (y) Thaumas, een zoon van Occanus , heeft Iris geteelt
by Ele&ra, uit welke , volgens het zeggen van Heliodus, 00k de Harpyen geboren zyn. Deze Iris wierdt gezegd de bodin van Juno te zyn, en op de bevelen van die Godin- ne te paflen, even als Mercurius op die van Jupiter. Cal- limacnus in Livacr. Deh , Apollonius de Rhodier in zyn IV. Boek en andere dichters, fpreken veel van Iris. Eigent- lyk woidt de Regenboog verftaan, als men van Iris fpreekt, felyk Juno de Godhcit van de lucht is. Virgilius zegt in
et IV. Boek van zyn Enei's, dat zy van Juno afgczonden wieidt, en fchildert haar zeer fraai met deze wootden: Ergo Iris roftis per calum rofcidd pewits
Mille trahtt varios ndverfo fole eo'ores, (z) Die gordel is by de Grieken en Latynen bekend on-
der den naam van (titus , in welke de aanlokfelen , daat die Godin de menfchen me betovert, verborgen waren. Buiten twvffel heeft de Schryver hier het ooge gehadt opde woorden van Homerus Iliad. 14. vers 214. daat die gordel befchreven wordt. |
||||
2 3 a 23* Gevalkn
nacht hen komt beftralen door,zijn Jicht ; zy
zagen den anderen met verbaafdheit aan, en had- den gedurig de oogen op i/enus geflagen ; maar 2y bemerkten,dat de oogen dezer Goddinne met tranen bevochtigd waren , en dat eene bittere droefheit in haar aanzicht afgebeeld was. Ondertullchen naderde zy met een zachten en
ligten tredt tot den throon van Jupiter , als de ihellevluchteens vogels,die de ongemete wijdte des luchts doorklieft. Hy lag haar met vvelge- valleti aan, lagchte haar vriendelijk toe, en zich ophefleride, omhelfde hy haar: Mijne waarde dochter, zeidehy, waar over is uwe droefheit ? ik kau uwe tranen niet zien , zonder daar van ontroerd te worden : vrees niet uw herte my oopen te leggen, gy kent mijne tederheit en toe-; gevendheit. Venm antwoordde hem met eene zachte ftem-
me, maar half afgebroken door diepe verzuch- tingen; O Vader der Goden en menfchen , gy die alles ziet, kan u mijne droefheit onbekend zijn? Minerva niet te vrede metdeheerlijkeuadt jTroje,&ieik befchermde,tot den grondt verwoelt en omgekeerd, en zich gewroken te hebben van jP<3ru(a),diemijne fchoonheitboven hare gefteld hadt, geleidt den zone van UlyJ/es, dien wreden ver-
(a) Paris , ecn zoon van Priamus , koning van Troie,
wierdt noch jong zynde onder de herders op bet gebergte Ida opgevoedt , om dat zyne moeder Hecuba , van hem zwanger zynde, gedroomd hadt,dat zy een fakkel baarde, dooi welk'e de ftadt verbrandt wierdt. OndertuiTchen, alle de Goden ter btuiloft zynde by Peleus en Thetis , was de Twedracht daar nier genodigt. Deze kwam evenwel op het onvoorzienft in de zaal, terwyl de Goden aan de tafel za- ten, en wierp een gonde appel op de zelve , op weike ge- fchierai ftondt ; Dew i) voor it filmnfle. Juno , Venus, "•*;-: en |
||||
vanTekmaehus. IX. Boek. 133-
yerwoefter van Troje , door alle landen en zeen ;
TeLmaehus wordt door Minerva vergefelfchapr, dit is de reden , dat zy hier in haren rang nice verfchijnt onder de andere Godheden ; zy heeft dezen reukelozen jongeling geleidt in het eiiandt Cyprus, om my fpijt aan te doen; by heeft mijn vermogen veracht;hy heeft, niet alleen zich niet gewaardigt reukwerken op mijiiealtaren te bran- den , maar ook betuigt een affchrik te hebbeu van de feeftdagen , die men daar t'mijner eere viert, en hy heeft zijn hert gefloten vooralmijne vermaaklijkheden ; te vergeefs heeft Neptunus, om hem op mijn verzoek te flraffen , de winden en baren tegen hem aangevoert. TelemachusAviOi een vreelTelijke fchipbreak geworpen aan het ei- Jandt van Calypfo , heeft over de Liefde zelf'ge- zegenpraalt, dien ik in dat eiiandt hadt afgezonr den,om het hert van dezen jongen Griek te ver- zachten; noch de jonkheit, noch de bekoorlijk- heden van Calypfo en barer Nympben, noch de ver- lielde treken der Liefde hebben de kunftenaryen F S van en Pallas meenden, dat ieder vanhaar vooi de fchoonfte raoeft
gehouden worden. Daar uit ontftondt twift. Jupiter wilde geen vonnis ftryken, maar beval haar zich te gaan onder- werpen aan het oordeel van Paris , die den appel aan Ve- nus toewees , na dat zy hem beloofd hadt , dat hy de fchoonfte vrouw der gehele wereldt tot zyne gemalinne zou hebben door haar toedoen. Deze was Helena , de huis- vrouw van Menelaus, koning van Lacedemon , die hy na- derhandt gerooft heeft, het welk de reden is geiveeft van den Trojaanlchen oorlog, en wat daar meer op gevolgt is. En het is ook daarom, dat men deoorzaken vantwedracht nu noch den naam geeft van een Tivijl-appel, in het Laryn Pomum Eridis. Het is niet nodig , dat wy ons langer met deze zake ophouden , of den Lezer tot de oude fchryvers wyzen, alzo onze Nederduitfche dichters het Oordeel van Paris ook in hunne gedichten op vele plaatfen aanroercn , of omftandig voorftellen. |
||||
134 C&e Gevalkn
van Minerva kunnen te boven komen ; zy heeft
hem uit dat cilandt vervoert : zie daar my over- meeliert, een kindt zegenpraalt over my. Jupiter, om Venus tettoofteu, zeide : 'tis
waar, mijne dochter , dat Minerva het hert van dezen jongen Griek befchermt tegen alle defchich- ten van uwen zone,en een eervoorhem bereidt, die nimmer jongeling verdient hecft. 't Verdriet my , dat hy uwe altareu verfmaadt; maar ik kan hem uwe macht niet onderwerpen. Ter liefde van u 11a ik toe , dat hy noch door Iandt en zee omzwerve, en dat hy noch ver van zijn vaderlandt Jeve,bloot gefteld zijnde voorallerlei foort van ongelukken en gevaren ; maar het NoodUt (b) laat niet toe , dat of hy daar in ver- ga, of dat zijne deugt bukke under de vermaak- Jijkheden, daar gy de menfchen door vleit. Ver- truoft u dan , mijne dochter , en weed le vre- de,dat gy zo vele andere helden en onfterffeljjke Goden onder uw gebiedt houdt. Dcze woorden fprekende, lagchte hy Venus
tpe met een wezen vol van gunft en ontzaglijk- heit: een ichitterende luifter , even als de door- dringendite blixems , ftraalde hem ten oogen uit, en Venus tederlijk kuffende, verfpreidde hy van zich een geur van AmbroXyn ; daar de gan- fche Olympus mede berookt wierdt. De Godin lean niet nalaten geraakt te zijn over deze lief- koziug
(b) Het Noodlot wierdt door de ouden gezegt mach-
tiger te zyii dan Jupiter zelf, die daarom crgens by Ovidius z'egt ■ Me (faoquc fat* truhimt. Doch niet afieen de dich- ters , maar zelf de Griekfche vvysgeren en gefchiedenis fchry- vers waren van dat gevoelen , waarom Herodotus in zyn I. Boek zegt : Zelf yen Goit kan o/> eenigtrhanie tuyu het Nood- Ut ontgMn. |
||||
van Telemachus. IX. Boek. 235-
kozing van den grootften der Goden ; ondanx
hare tranen en druet heit, zag men de blijdfchap 2ich over haar wezen vetipreiden ; zy trok haar iluier neder , om de roodheit harer kaken, en de belemmenng , daar zy zich in bevondt , te ver- bergen. De ganfche vergadering der Goden juich- te op dir zeggen \anjupi:er, en Venus ging zon- der tijdt te verliezen Neptunus vinden , om met hem middeien te beramen, om zich over Tele- maihus te wreken. Zy verhaalde Neptunus wat "Jupiter haar gezegd
hadt. Ik wift reeds, antwoordde Neptunus, het onwankelbaar befluit van het Nwdlut ; maar zo wy Telemathtts in de afgronden der zee nfet kun- nen verdrinken, ten minlle zullcn wy niets na- laten om hem ongelukkig te maken, en om zijn wederkomft in Ithaca le vertragen. Jk kan niet goed vinden het Phemcifcb l'chip , daar in hy ingefcheept is, te verdervenjik beminne dePbc- niaers, 't is mijn volk, gecn ander volk is in het geheel-al, dat mijn rijk meer bebouwt dan dat; door hen is het, dat de zee de bandt geworden is van de gemeenfehap aller volkeren des aard- rijx , zy brengen my gedurige orferhandtn op mijne altaren ; zy zijn rechtvaardig , wijs en arbeidzaam in den koophandel; over al verfprei- den zy het gerijf en den overvloedt : neen Go- dinne, ik kan niet toeitaan, dat een hunner fche- pen fchipbrcuk lijde ; maar ik zal maken , dat de llierman van zijn ftreek zal afdwalen , en dat hy zich van Ithaca , daar hy 't na toe wi] zet- ten, zal verwyderen. Venus door deze belofte voldaan,Iagchte kwaadaardiglijk , en keerde in haar vliegende wagen naar de bebloemde beem- den van laalie, daar de Bekoorlykbeden , de Boer- teryen.
|
||||
Tllztls.- 23 s
|
||||
laws dqaltrudir mjw&unuftt iiddt, dot Ay orweder rcnt'ci&c,
|
||||
236 <De Gevalkn
ter\en,en de Lagcbernyen hare vreugden betoon'
den., dat zy haar weder zagen; zy danlten rond-
om haar heen op bloemen , die deze bekoorlijke
verblijfplaats met een aangename geur vervul-
den.
Neptutius vaardigde aanftondseene bedrieglyke
Godheitaf, even gelijk de dromen , behalven dat de dromen niet bedriegen dan in den ilaap , da:ir deze Gadhcic de zinnen der wakenden be- tovert. Deze ltwaaddoende Godt, omringd met eene ontelbare menigte van gevieugelde leuge- nen , die rondotii hem huppelden , verfpreidde eene fijne en betoverde vochtvoor de oogen van den (Herman Athamas , die aandachtig lette op de klaarheit der maan , den loop der Iterren , en de kull van Ithaca , die hy reeds ontdekt hadt, naby die der fcherpe klippen daar omtrent. Up dit zelve oogenblik wierden de oogen van den (Herman door een valfchen waan bedrogen; een valfche hemel en verkeerde aarde deedt zich aan hem op, de Iterren fchenen hem , als of zy van loop veranderd en langs haar eigen weg te rug- ge gekeert waren. De ganfche Olympus fcheen zich ce bewegen door een nieuwe tchikking , de aarde telf was veranderd, een valfch Ithaca ver- toonde zich gedurig aan den lliermauomhemop te houden, zo lang, tot dat hy van het ware af- week : hoe meer hy het bedrieglijk afbeeldfelder oever van dat eilandt naderde , hoe meer dat af- be.'ldfel afweek ; het vluchtte gedarig voor hem heen, en hy wilt niet wat te geloven van deze vlucht; zomtijds verbeeldde hy zich , dat hy het genicht, dat men in een haven maakt, hoorde; reeds maakte hy zich gereed, volgens bevel, dat men hem gegeven hadt, om heinieiijk te lander* aan
|
||||
van Telemachus. IX. Boek. 237
aati een klein eilandt, dat dicht by het grote ge-
legen is,om voor de ininnaars van Penelope, die Zamen gezworen hadden tegcn Tclemackus , de aankomfl van dien jongen vorft te verbergen; dan vreefde hy de bankcn, daar deie kant van de 2eemedeomzetis,enheindacht, dat by bet fchrik- kelijk bulderen der zee-golven , die zich tegen deze klippen kwamen te verbrijfelen , hoorde; daar na bemerkfe hy onvoorziens, dat het landc noch ver affcheen te zijn ; de bergen waren in zijneoogen indezeafwydering alskleinewolken, die dikwils de kimmen verduiftercn , terwij] de zon endergaat. Dus was Athamas verbaafd, en de indrukking der bedrieglijke Godheit. diezijne oogen verblindde , deedt hem ondervinden ze- kere benaandheit, hem tot noch toe onbekend; zelf was hy in bekoring , ora te geloven , dat hy niet wakker was, maar door een droom mis- leidt wierdt. OndcrtufTchen geboodt Neptunus denOoften wint te waaien,om het fchip te doen afdeinzen naar de kuften van Hefperii (c). De wint gehoorzaamde met zo veel woede, dat het fchip in het kort aankwam op den oever door Neptunus aangewezen. Reeds verkondigde Aurora den dag ; reeds
gingen de fterren, vrezende de ftralen der zonne, en over haar nijdig , haar donker vuur in den Oceaan uitdoven , wanneer de (Herman uitriep: eiudelijk kan ik niet langer twijffelen, of wy zijrt genoegzaam op de kuft van Ithaca; verheog a Telemachus; binnen den tijdt van een uur zultgy Pene-
(c) Door Hefperie moet hier Italie , dus genoemt naa
Hefpctus.een broeder van Atlas, verftaan worden. DeGiie- k«n gaven den naam van Hefpeiie ook aan Spanjen. |
||||
pruT™------------ --------------------------- ----------------------------------------......
|
|||||
a38 *De Gevallen
Penelope wederom kunnen zien ,en miilchieh U-
lyjj'es wederom opdenthroon geklommen zijnde.
Up dit geroep ontwaakte 2 elemachus, die 011-
beweeglijk in den llaap hadt gelegen ; hy ftondt
op; liep naar het roer ; omhelfde den ftierman,
en zijne oogen uoch naaulijx oopen zijnde , be-
fchonwde hy met aandacht de naburige kuft.
Hy zuchtte, den oever van zijn vaderlandt niet
gewaar wordende. Helaas! zeide hy , waar zijn
wy ? Dat is mijn waarde Ithaca niet. Gy zijt
bedrogen Athamas , gy kent deze kuft niet, 20
verre van dekuftvan mijn landtafgelegen Neen,
neen, antwoordde Athamas, ik kan my niet be-
driegen , in het kennen van den oever van dit ei-
landt: hoe menigmaal ben ik niet in uwe haven
geweell? Ik ken die tot de minfte klippen toe:
de oever van Tyrusis nietbeter in mijngeheugen;
befchouw dat gebergte , dat hoe langs hoe meer
nadert ; lie daar deze klip, die zich als een to-
ren verher't; hoort gy die golf niet, die zich
tegen de andere klippen verbrijfek, en die dezee
door haren val fchiint te dreigen ? Maar ziet gy
den lempelvimMinerva,d\e zijn kruininde wol-
ken verheft, niet? zie daar de veiling en het huis
van Ulyjfes uwen vader.
Gy bedriegt u, 6 /ithamts! Zeide Telemacbus$
ik lie in net tegendeel eenenochafgelegene,maar vlakkekuft; ik befchouw eene ftadt , maar die is Ithaca niet. O Goden ! is het op deze wijze, dat gy lieden met de menfchen fpeelt. Terwijl hy deze woorden fprak , wierden de
oogen van Athamas in een oogenblik verandert; die betovering verdween , hy zag den oever 20- danig als die waarlijk was , en erkende zijne dwaling. Ik bekenne,6 Telemashusl riep hy uit, eeni-
|
|||||
Van Telemachus. IX.Boek. 139
eenige vyandlijke Godheit hadt mijne oogen be-
toverd, ik geloofde Ithaca te 7,ien , en deszelfs gelijkenifle vertoonde zich geheel en al voor my, maar in dit oogenblik is die, ais een droom,ver- dwencn ; ik zie eene andere ftadt, het is bui- ten twijftel Salentum (d), dat Idomevcm,vluch- tende uit Crete, in Hefperie gelticht heeft; ik be- fchouw de muuren , die rich verherren , en die noch niet voltooit zijn ; ik zie ten haven, maar die noch niet volkomen verftetkt is. TerwijI/?;/&*»*«/deverfeheide nieuwewerken,
in deze opkomende fladt gemaakt, befchouwde, en dat Telemachus zijn ongeluk betreurde, deedt de wint, dien Neptunus hadt doen waaien , hen met voile zeilen op de rede lopen , daar zy zich Veilig vonden, en dicht by de haven waren. Mentor, dien de wrake van Neptunus nochde
wrede lift van Venus onbekend was, hadt niet dan eens gelagchen over de dwaling van Athamas. Als zy op deze rede waren , zeide Mentor tegen Telemachus ;Juf iter beproeft u , maar wil uw ver-» derf niet,in het tegendeel,hy beproeft u omgeen andere redenen, dan om den weg tot roem voor u te oopenen. Zijt gedachtig aaii de ongemak- ken van/&r<-«k.r,enhoudtdievanuwen vader al- tijdt voor oogen. Al wie niet verdragen kan, heeft geen grootmoedige ziel. Gy moet door geduldt en moedt het wrede geval , dat behagen fchept inutevervolgen,vermoeien, Ik vreze min- der voor u wegeus de vervaarlijklte wangunlfen van
(d) Dus noemt onze Schryver de hoofdftadt der Salenti-
nen, welkc door Idomeneus, na dat hy uit Crete gevlucht was, gebouwd wierdt. Het laiidt, dat hier betekend wordt, legt in het tegenwoordige koninkryk van Napels,en wotdt Ttrra d'Otmnti genoemt. |
||||
■"----------------------
|
|||||
z^o SDe Gcvallen
van NepfuHus, dan ik fchrome voor de vleiende"
aanloklelen der Godinne, die u ophieldt in haar eilandt. Waar wachten wy na? laac ons de ha- ven in lopen. Zie hier een vo!k , dar. ons gunftig is. 't Is by Gneken daar wy aanlanden. Idntneneus 7,0 kwalijk door het geval gehandeld, zal mede- lijden met ongelukkigen hebben. Zo haad zy in de haven van Salentum kwamen , wierdt het fchip van Phenicie daar zonder moeite toegela- ten, vermids de Pbemciers myrede zijn,enkoop- handel drijven met alle de volkeren van den aardbodem. Telemachus hadt met verwondering het ooge
op deze opkomende ftadt, even als een jonge plant, die gevoed door den zachten dauw des nachts,desmorgens de ftralenderzonne gevoelt,' die haar komt vercieren ; zy groeit , zy oopent hare tedere knoppen, en zy verfpreidt hare groe- nebladeren; hare welriekende bloemen ontlui- ken met duizend nieuwe koleuren ; op ieder oogenblik wordt men eenen nieuwen luiiler ge- waar. Dus bloeide de nieuwe ftadtvan Idoynencut opdenoever der zee: ieder dag,iederuur groeide die aao in heerlijkheit, en toonde van verre den vremdelingen, die op de zee varen , nieuwe cie- raden der bouwkunde , die zich tot den hemel verheften ; de ganfche kuft wecrgalmde van het geroep der werklieden, en van het flaan der ha- meren; de ftenen hingen in de lucht door wind- azen; al de hoofden moedigden het volk tot den arbeidt aan zo haaft als Aurora te voorfchijn kwam; en de koning IdomeneusieW overal zyne orders gevende, zette deze werken met eene on- gelooffelijke naarftighcit voort. Ter naauwernoodt was het fchip van Pbenicie in
|
|||||
van Tektnachus. IX. Boek i^i
in de haven aangekomen, of de Cretenzen gaveu
aan Menioreu Telemachus alle blijken vanoprech- . te vriendfchap; mett fpoeddezich om Idomereus berecht te geveh van den aankomll des zoons vaii Ulyjfa. De zoon van VlyJJet ■ r'eP hy , van U- lyjjes dien waardeli vriend't en wyzen he!dt,door Wiens hulpe wy eindelijk de ftadt Trije hebbcil omgekeert) Dat men hem herwaards leide,enik aan hem betoiie, hoe waard zijn vader my ge- weeft is. Aanftonds boodt men hem T'ekmachus • aan, die hem zijn naam zeggende , veridcht als eeh gaft ontfangen te worden. Idometieus ant- woordde hem met een vrindelijk en lagchend wezeu: Wanneer men zelfmy niet gezegd hadt, Wie gy waart, geloof ik , dat ik u zou gekent hebben. Zie daar UlyJJes zeif, zie daar zyne oogen vol van vuur,enwelkeropflag zo vaft is;' tie daar zijn in het eerft koel en achterhoudend. wezen, dat zo veel levendheit, en lieffelijkheit bedekte; ik erkenne zelf dien aanvalligen grim- ]agh, die onachtzame gebaarte , dat zacht, een- voudig , en overtuigend fpreken , 't geen over- reedde, eer men tijdt hadt om zich te wantrou- Wen; waarlijk gy zijt de zoon van UlyJJ'es, maar zult ook de mijne zijn. Mijn zoon, en waarde zoon! wat geval heeft u aan dez« kuft gebragt ? is het om uwen vader hier te zoeken ? helaas! Ik hebb' geen tijding van hem ontfangen : het geval heeft hem en my vervolgt, hy heeft het ontfelulc gehadt van zijn vaderlandt niet te kunnen weder vinden, en ik dat van het mijne te vinden , vol - van gramfchap der Goden teg en my. TerwijI Idomeneus deze woordeti fprak , Zag hy Mentor ilerk aan, als een man , wiens wezen hem niet |
||||
'i^i 'De Gevallen
onbekend fcheen, maar wiens naam hem niet te>
binnen kwam. Ondertuffchen antwoordde Telemachus hem
met tranen in de oogen: O koning! verfchoon mij- uedroefheit, die ik niet kan verbergen , in eene tijdt, waar in ik u niet dan mijn blijdfchap en erkentenis voor uwe goedheden behoorde te be- tuigen. Door de droefheit, die gy betoont over het verlies van Ulyjfes , leert gy my zelf het on- geluk voelen , van dat ik mijn vader niet kan weder vinden. 'tis reeds langen tijdt,dat ik hem 7oek langs alle zeen. De vertoornde Goden ge- ven my geen hoop , dat ik hem zal weder zien, of weten, of hy ichipbreuk geleden heeft, of dat ik naar Ithaca, daarP^«e/o/>fkwijnt om eenmaal van hare minnaars bevrijd te worden , kan we- der-keeren. Ik hadt gelooft u te vinden in het eilandt Crete,ik weet uwwreed nood!ot,en kon. niet geloven, dat ik ooit in Hefperie zou hebben moeten landen, daar gy een nieuw koninkrijk hebt gefticht; maar het geval, dat met de men- Ichen fpeelt, en my omzwervende houdt door alle landen verre van Ithaca , heeft eindelijk my op deze uwe kuften geworpen; onder zo veleon- jjelukken my aangedaan , is het di't, dat ik het •rywilligfte drage Zo het geval my afzondert van mijn vaderlandt , ten minfte doet het my den wysften , en edelmoediguen aller koningen kennen. Op deze woorden omhclfde Idomeneus Tele'
machus op eene tedere wijze,en hem in zijn hof geleidende, zeide hy: Wie is toch deze voorzich- tigegrysaart, die u verfelfchapt; mydunkt, dat ik hem eertijds meer gezien hebb'? 't Is Mentor, hernam Telemachus, de vriendt van Ulyjfes, aan wien
|
||||
van Telemaehus. IX. Boek. 243
wferi hy mijne kindsheit heeft toevertrouwt; wle
ial u kunnen zeggen , wat ik hem al fchuldig ben ? Terftondt naderde Idomeneus, en gaf Mentor
de handt: Wy hebben, zeide hy,ma1kander eer- tijds meer gezieii. Komt n de reize , die gy eertijds in Crete gedaan hebt, en den goeden raadt, dien ey my toenmaais hebt gegeven , wel te binnen ? Maar het vuur der jeugt, en de fmaak der ydele welluften vervoerde my toen ter tijdt, ]Vlijne ongelukken hebben my moeten leren,het geen ik niet wildegeloven. Achof hetdenGodea hadt behaagt, dat ik , 6 wyze grijsaart, u ge-, loofd hadt ! Maar ik bemerke met verbaafd- heit, dat gy zedert zo vele jaren niet verandercl 2'JC» gy h'ebt de zelve frisheit van wezen, de zelve rechte geltalte , en de zelve wakkerheit behouden,uwe haairen zijn alleenlijk een weinig witter geworden. Grote koning, antwoordde Mentor,zo ik een
vleier was, zou ik u van het zelfde zeggen , dat gy noch de zelve kracht uwer jeugt hade behou- den, die in uw wezen uitblonk voor de belege- ring van Troje; maar ik zou u liever willenmis- hagen, dan de waarheit te kort doen. Daar be- nevens bemerk ik uit uwe Wyze reden , dat gy een vyandt zijt van vleiery , en dat men niets waagt, als men in oprechtheit de waarheit te- gen u fpreekt. Gy zijt zeer verariderd , ik zou moeite gehadt hebben om u te kennen. Ik kan ligtelijk de oorzaak daar van begrypen. Gy hebt veel door uwe ongelukken geleden, maar gy hebt Jijdende veel vpordeel gedaan, nademaal gy wijs- heit verkregen hebt. Men kan zich ligtelijlc trooften over de rimpelen , die in hetaanzicht Q z ko-.
|
||||
X44 *2> Gevallen
komen, terwijl het hert zich flerkt en oefFent in
de deugt. Weet voor het overige, dat de koninV gen zich meer affloven dan andere menfchen. in tegenfpoedt doen de moeilijkheden van den geelt en de ongemakken des ligchaams hen oud worden voor den tijdt: in vooripoedt verily ten de welluften van een verwijfd en laf leven hennoch veel meer, dan al de ongemakken van den oor- log; niets is ongezonder dan de welluften , daar men zich niet'van matigen kan. Hier van daan lcomt het, dat de koningen en invrede eninoor- log altijdt hunne moeilijkheden en vermaken hebben,die den ouderdomdoen komen voor den tijdt,op welken dieanders natuurlijkerwijzezou moeten komen. Een fober, matig, en eenvou- dig leven, ontbloorvan onruft, en een gematig- de en arbeidzame gemoeds-geltalte , behouden 's menfchen leden in eene bloeiende jeugt, die zonder deze voorzorgen altijdt gereed is oni weg te renne'n op de vieugelen van deu tijdt. Idomeneus bekoord door deze reden van Men-
tor , zou hem langer gehoord hebben , zo men hem niet hadt komen bercchten van eene offer-' hande, die hy Jupiter tow doen. Telemachustxx Mentor volgdeu hem , omringd door eene grote Tnenigte volks, dat deze twee vremdelingen met nadruk en nieuwsgierigheit bezag. De Salenty Ken zeiden, de een tegen den ander : Deze twee menfchen zijn zeer onderfcheiden , de jongfte heeft , ik weet niet wat, het welk levendig en aanminnelijk is , alle de bekoorlijkheden der ichoonheit en jeugt zijn over zijn ganlchewezen,, en over zijn ligchaam verfpreidt , doch deze ichoonheit heeft niets dat laf of verwijfd is; met dezczotedere bloem der j£ugt fchijtu hy dapper, • - tterk. |
||||
van Telemachus. IX. Boek. 2.47
#erk , en verhard tegen den arbeidt•: maar die
andere, alhoewel zeer ved ouder , heeft noch niets verloren van zijn kracht; zijn zwier fchijnt in hec eerft minder yerheven, eu zijn wezen min- der aangenaam, maar als men hem van naby be- ziet, bevindt men in zijne eenvoudigheit tekenen van wijsheit en deugt, met eene defrigheit, die verwonderlijk is. Wanneer de Goden op deaar- de zijn nedergedaalt , om ?ich aan de fterffelijkc menfchen mede te delen , hebbenzybuitentwijf- fel zodanige gedaantens van vrcmdelingen en rei- Zigers aangenomen. Ondertuifchen kwam men in den tempel van
"Jupiter, dien laomeneus , van dezen Godt af- komftig , met veel heerlijkheit hadt verciert; hy was omringd met eene dubbele rye van geko- ]eurde marmere fuilen , de kapitelen waren van zilver, de tempel was geheel met marmer over- togen met verheven beeldwerk,dat Jupiter, ver- anderd in een flier,de vervoering van Europa(e'), en zijnen overtocht naar Crete door het midde der baren , vertoonde. Zy fchenen Jupiter te eerbieden, alhoewel hy onder eene vremde ge- daante was. Vervolgens zag men de geboorte en de jeugt van /W/»ox,eindelijk dien wyzen ko- jiing in hoger jaren wetten gevende aan zijn gan- Q 3 l'che
(e) Europa was eene dochter van Agenor , koning van
Thenicie, en zufter van Cadmus. Jupiter op haar verliefd geworden zvnde , verandeide zich in een witte ftier , en kwam nevens andere aan de zee-kant weiden , daar Euro- pa daaglyx gewoon was te komen. Hy ftelde zicli zo male aan , dat Europa gene zwangheit msakte op den ftier te f aan zitten. Daar op toog Jupiter met haar te water , en zwom over naat Creta. Naderhandt wicrdt Cadmus ge- zonden om haar te zoeken; en daar uit ontftaat eene me- nigte van veidichtfelen. |
||||
z^.6 ¥)? Gevalkn
fche eilandt, om dat voor altijdt bloeiende tb
maken. "telemachus bemerkte daar ook de voor- naamite gevallen der belegering van Troje , daar Idomencus den roem van een braaf oorlogs-heldt yerkregen hadt. Onder deze verbeeldingen der gevechten zocht hy zijnen vader ; hy erkende htm, grypende Rhefus, dien Diomedes (f ) gedoodt hadt by net haair ; vervolgens twiftende met Ajax over de wapenen van Achilles , in tegen- Woord'gheit van al de vergaderde hoofden van het Grickfche leger : eindelijk komende uit het noodfchikkelijk paardt, om het bioedt van 20 yele T'rojanen te itorten. Telemachut kende hem aanftonds door deze
beroemde daden,daar hy zo menigmaal van hadt horen fpreken , en die Mentor zelf hem verhaald hadt. De tranen vioeiden uit zijne oogen , hy veraiiderdevankoleur,enzijn wezen fcheen ont- roerd.' Idomeneus merkte dat , niet tegenftaandc Telemachtts aan eene zyde week, om zijne ontftel- tenilfe te verbergen. Schaam u niet, zeide Ido- meneus tegen hem, ons te !aten blijken,hoezeer gy geraakt zijt door den roem en door de onge- lukken van uwen vader. Terwijl verzamelde het volk zich in menigte
by een , onder die wyde portalen der dubbele
""' ' zui-
(f) Rhefus, koning van Thracie, was tot hulp derTro-
janen met zeer fchone witte paardeh gekomen; maai Dio- medes en Ulyffes daar van verwittigd zynde , gingen des nachts in ftilheit naar zyn tent , bragten hem om het le-i ven, en roofdeu zyne fchone paarden. Dat is zo bekend, 1iit Ovidius in den-brief van Penelope, uit Virgil. Eneid. ' 1. vers 437. en andere , dat het niet te bedenken is , hoe; het komt, dat de Fianfche uitleggei hiet van gehcel iets aaders fpreekt, '....... »' '. ........ |
||||
van Telemachus. IX. Boeh £45*
fcuilen, die den tempel omringden (g). Daar wa-
rm twee benden van jongens en jonge dochters, die verzen opzongen ter eere van den Godt, die den blixem in zijne handen houdt. Deze kinde- ren , verkoren uit de fchoonile van gedaante, hidden lang haair over hunne fchouderen zwie~ rende; hunne hoofden waren gekroond met ro- 2en, en ruikende gemaakt ; zy waren alle in't wit gekleed. Idomeneus deedt aan Jupiter eeni orFerhande van honderd ftieren, om zynen gunft teverkrygen in een oorlog , dien hy onderno- rr.en hadt tegen zijne naburen ; het bloedt der oTerbeeften rookte aan alle kanten , men zag; dn ruifchen in diepe bekkens van goudt en zil- ver. De grysaart Theopbanes, een vriendt der Goden, en priefter van den tempel , hieJdt ge- dirende deze offerhande zijn hoofdt bedekt met het einde van zijnen purperen rok ; vervolgens pieegde hy raadt met de ingewanden der flagt- ofFeren, die noch lilden: zich begeven hebbende op den heiligen drievoet (h), riep hy uit: O Go- Q 4 den I (g) De tempelen det ouden waren alle met fpits opgaanda
diken gemaakt, maar zomtyds zo, dat het dak veel groren wis dan de tempel ,en aan debuite kant onderfteuntwierdc met fuilen, waar doot men gemeenlyk rondom de tempe- len een overdekte wandelplaats hadt. Vanvoren waren ook. y.nlke ryen van pilaten gezet, en zomtyds dubbele, die van boven met een plat, of byzonder dak, gedekt wierden. (h) Zeer natuurlyk woidt hiet en in het vetvolg befchre-
ven, op welke wyze de Heidenen hunne Godfpraken ont- fongen; doch wel voornamentlyk in den tempel van Apollo te Delphi. Men vindt zulke dtievoeten noch hiet en daar op de oude penningen verbeeld. De priefters ( doch meeft priefteteffen ) gingen daar , met de benen kruiswys over malkander, op zitten, raakten aan het woeden, en fpraken 5voorden, die zy zelf niet verftonden. Te Delphi ftondt de dtievoet over een diep gat . uit het welke een bfcdwel« inende lucht voort-kwaax, |
||||
148 *T)e Gevallen
den! wie zijn toch deze twee vremdelingen, dfe,
de hemel in deze plaatfe zendt ? zonder dezeu zou de ondemomen oorlog voor ons rampfpoedig zijn , en Salentum zou , voor dat het op ziju grondflag beveltigd was, verwoeft worden. Ik zie een jongen heldt,dien de wijsheit bydehandt leidt ; 't is niet geoorlofd aan een fterffelijke mondt meer daar van te zeggen. Deze woordeu zeggende, was zijn gezichi
woeft, en zijne oogen glinfterende ; hy fcheen andere voorwerpen te hebben , dan die voor hem waren; zi|n wezen was ontftoketi, en hy waj beroerd en buiten zich zeif, zijne haairen rezeu te bergen , zijn mondt was fchuimende , zijne armen waren verheven en onbeweeglfjk; zijn be- roerd geluidt was (terker dan eenigenienfchelijke ftemme; hy was buiten zijn adem , en kon den Goddelijken geelt, daar hy door aangedaan wierdt, niet binnen houden. O gelukkige Idomenetis ! riep hy nochmaals,
wat zie ik i Wat ongelukkeh vermijdt gy ! Wel- ke zachte vrede van binne, maar wat ftrijden van buiten ! Wat overwinningen ! O Telemachus! uwe'arbeiden gaan die van uwen vader tebuven, de trotfche vyandt zucht in het ftof onder mv zwaardt, de kopere poorten en ontoegankeli]ke bolwerken vallen neder voor uwe voeten. O grote Godinne! die zijn vader___ O jongeling!
gy zult eindelijk weder zien.... Op deze woor-
den verliet de fpraak zijn mondt, en hy bleef, tegen zijn wil en dank,in een ftilzwygenvolvan Verwondering. Al het volk was als van vreze beftorven; Uo-
nteneus bevende dorft hem niet vragen, of hy ge- findigt hadt; Telemachus zelf verbaafd'zijnde be- greep
|
||||
van Telemachus. IX. Boek. Z49
Sreepnaauwlijx het geen hygehoqrd hadt;naauw-
Jx kon hy geloven , dat hy deze hoge voorzeg- ingea gehoord hadt ; Mentor was de eenigtte5 ien de Goddelijke geelt niet verbaafde. Gy ver- ftaar, zeide hy tegen Idomeneus, het voornemen der Goden; tegen wat volk gy te (rrijden hebt, zal de overwinning in uwe handt zijn ,engyzult het geluk uwer wapeuen aan den jongen zone van uwen vriendt fchuldig zijn;zijt niet nydig,doedt alleen voordeel met het geen de Goden u door hem geven. Idomeneusxm 7.ijne verwondering noch niet tot
zich Zelf gekomen,zocht te vergeefs naar woor- den ,zijne tonge bleef' onbeweeglijk. Telemachus vaardigerdan hy, zeide tegen Mentor: Zo grote beloof'de roem doedt my niet aan. Maar wat kunnen deze laatfle woorden beduidcn , gy zulc cindelijk weder zien.... ? Is dit mijn vader , of alleen Ithaca ? Helaas ! dat hy niet voleindigd heeft! hy heeft my in groter verwerring geiaten, dan ik te voren was. O Ulyjjes! 6 mijn vader! zoudt gy het zelf zijn,dien ik wederomzal zien ? zoudat waar zijn ?Maar ik vlei mijn ze!f,wrede Godfpraak ! gy fchept vermaak om met een ongelukkigen te fpotcen ;noch een woordt;cn ik zou ten toppunt van geluk opgebeurt zijn. Mentor zeide tegen hem,hebt eerbiedt voorhet
geen de Goden u ontdekken,en 't geen zy willen, verbergen, onderneem dat niet te willen weten, want reukeloze nieuwsgierigheit verdient mot fchaanite overtujgd te worden. 't Is door eene wijsheit vol van goedheit, dat de Goden hunne voornemens voorde iterrTelijke menfchen verber- gen in een ondoorzienbaren nacht; 't is nut te voorzien,het geen van ons afhangt,om dat wel Q'ir te
|
||||
a jo ^e Gev alien
te doen : maar het is niet minder heilzaam dat
geen, dat van onze voorzorge niet af hangt, ert het geen de Goden met ons voor hebben , niet te weten. Tekmachus door deze woorden bewogen , we-
derhieldt zich met veel moeite. ldomeaeus, die vanzijne verbaafdheit wederom tot zich zelfswas gekomen, begon van zijnkantdengrotenJa/'/^r te pryzen,diehem den jongen Tekmachus en den wijzen Mentor hadt gezouden, om hem een over- winnaarzijnervyanden tedoen zijn. Na dat men eene treffelijke maaltijdt hadt aangerecht, die op de offerhande volgde, fprak hy deze twee vrem- delingen op deze wijze aan : Ik beken,dat ik de regeerkunde noch niet regt
veritaan hebb', toen ik in Crete weder kwam na de belegering van Troje. Gy weet,waarde vrien- den(i), de ongelukken, die my verhindert heb- ben in dat grote eilandt te regeren , nademaal gy lieden my verzekert , dat gy lieden daar ge- weeft zijt,zedert dat ik daar ait vertrokken ben; ik zou noch zeer gelukkig geweeft zijn , hadden de wrede flagen van het geval gedient om my te onderwijzen, en bezadigder te maken! Ik door- kruille de zeen als een vluchteling,diendewraak van Goden en menfcheii vervolgt; al mijne vorige grootheit diende niet , dan om mijn val des te ichandelijker en ondragelijker te maken, ik vlucht- te
(i) De ongelukken , die Jacob den .II. den throon van
zyne voorouderen ohtzet hebben , zyn nocli zo verfcli iri eeheugeniffe, dat het niet nodig is die in het brede op te halen. Zo ooit een koningeen afgryffelyk vooibeeldt voor andete koningen geweeft is , zo is het zeker deze , die door het misbruik , dat hy van zyn oppergezag maakte, verdiende daar van beroofd te zyn , om een fchuilplaats io viemde landen te gaau zoeken. |
||||
Van Telemachus. IX. Boek. 2.5-1
te met mijne Huis-goden (i) op deze woefteku/K
daar ik niets vondt dan onbebouwde landen, bedekt met !truikenendoornen,boffchen zo oud als het landt zelf, en byna omoegankelijke rotlen. daar de wilde beeflen zich in verfcholen. Ik was daar toe gebragt, dat ik my in het gefelichap van eenige weinige foldatenenmakkers,diemy in mijne on- gelukken wilden verfellen, met dit woefte Jandt moelt vergenoegen en mijn vaderlandt daar van maken, zijnde ganfch buiten hope van dat ge- . lukkige eilandt, daar de Goden my om te heer- fchen hadden doen geboren worden , ooit weder te befchouwen. Helaas! zeideik by mijn zelf, wat verandering ! wat fchrikkelijk voorbeelt ben ik niet voor de koningen! Men behoordemy tever- tonen, aan al de genen , die in de wereldt rege- ren, om hen te onderwyzen door mijn voorbeeJdt j %y beelden zich in,dat zy niets te vrezen hebben, wegens hunne verhevenheit boven alle andere me'nfchen, en het is hunne verhevenheit zelf, die maakt.dat zy alles te vrezen hebben, ik was ge- vreefd van mijne vyanden, bemind van mijne on- derdanen ;ik regeerde over een machtig en kloek- moedig volk; de achting hadt mijnen naam ge- bragt (i) Iedci hadt z.yne Huisgoden , welke in het Latyn La-
ns of Penatrs genoemt wierden , en van ieder naar zyn goeddunken , als tot zyn byzondere godsdienfligheit, geko- zen wierden. De kinderen erfden die van hunne oiulers, en lieten de zelve hunne kinderen na , als iets dat by dc erffeniffe behoorde. Deze mogten die niet verwaarlozen; zo dat de laft van vele huisgoden door verfcheiHeerffeniflen aangroeiende, men ook bedacht moeft zyn om zich daar ■van te ontllaan. Ten dien einde verkocht men quanfuis de huizen aan oude mannen, die geen na bcftaande erfgena- men hadden, en door welker doodt de goederen weder aan den vorigen eigenaar kwamen , en de laitea van tc veeJ huisgoden te hebben vermindejd wieiden. |
||||
2,5^ 2>* Gevallen
bragt in de afgelegenfte landen; ik regeerde in eeti
vruchtbaar en welluftig eilandt ; honderd fteden gaven my jaarlijx fchatting van hare rijkdommen : deze volkeren kenden my voor afkomitig uithct bloedt van Jupiter gcboren in hun eilandt, enzy beminden my alsden kleinzoonvanAf/'«oj,wiens wettenhen zomachtig en gelukkig gemaakt had- den. Wat ontbrak'er aan mijn geluk , dan dat met bezadigdheit te kunnen gebruiken? (z)Maar mijnehoogmoedt,ende vleiery,daar iknaluifter- de,hebben mijn throon omgekeert. Dus zullen al de koningen vallen, diezich overgeven aan limi- ne welluften, en aan den raadtder vleiers. Ge- durendedendag poogde ik een blymoedig wezen tc tonen,en was vol hoop,om de zodanige,die my gevolgt waren , een hcrt in 't lijf tc fpreken. Laat ons, zeide ik tegen hen, eene nieuwe ftadt bouwen, die ons tot troou* verftrekke, wegensal her geen wy verloren hcbben. Wy zijn omringd van volkeren, die ons een fchoon voorbeeldt gege- ven hebbcn tot deze onderneming. Wy zien Ta~ rentttm, 't geen zich niet verre van ons verheft; 't is Pbalantus met 7.i)neLticedeMonitrs,d\edMnieuxv koninkrijk heeft opgerecht; PbiloStetes heeft den naam gegeven aan Petilie, eene grore ftadt,door hemaandezelvekult opgebouwd. Mfgapontum is medediergelijk eene volkplanting:zullen wy min- der doendan aldezeomzwervendevremdelingen, gelijk
(2) Mmtr m\n Immotdt , in de vhiery enx.. ] De hoog-
nwedt en vleieiy biagten Jacob den II. 7.0 verre,dat hy de wetten van Er.gclandt 70cht het onderfte boven te werpen , om daar een onbepaald gezag , gelyk Louis de XIV. in Vrankryk voerde , in te voeren. Hy vondt veel tegenftandt tegen dar voomemen , en de pogiiigen , die hy aanwendde cm de zelve nit den wcg te ruimen , hielpen hem zelf van den throon, dien hy door zyne vlucht ledig liet. |
||||
*van Telemachus. IX. Boek. 2.5-3
gelijk wy zijn? het geval toont 21'ch tegen ons
niet ftrenger. TerwijI ik door deze woorden de fmerten
mijner medemakkeren trachtte te verzoeien,ver- borg ik in het binnenlte van mijn here een dode- Jijke droefheir; het verflrekte my tot trooft, dat het licht van den dag my verliet,en dat de nacht met zijne fchaduwen my kwam bedekken,omm" vryheit mijn ellendig noodlottebefchreien :twee ftromen van bittere tranen vloeiden uitmijne oo- gen; en de zoete flaap was my onbekend : des anderen daags begon ik mijnea arbeidt met nieu- wen yver. Zie daar, Mentor , dat is de reden, dat gy my 20 verouderd vindt. Na dat Idomeneus het verhaal van alle zijne
fukkelingen voleindigt hadt, vroeg hy aan Mat- ter en Telemachus ocn hunnen hulp en byftandt in den oorlog, daar hy zich in gewikkeld vondt: ik zal , zeide hy , u wederom naar Ithaca zen- den , zo haaft als deze ooriog zal geeindigt zijn. OndertuiTchen zal ik fchepen naar alle de afge- legenfte kulten afzenden , om eenig nieuws van UiyJJ'es te vernemen, in wat plaats van den aard- bodem , dat het onweer, of de gramfchap van eenige Godheir hem mogt geworpen hebben , ik 2al wel weten hem daar van daan te halen. Het beh3ge den Goden , dat hy flechts mag in 't le- ven zijn ! Wat my belangt, ik zal u naar Ithaca te rug zenden met de befte fchepen , die ooit in het eilandt Crete getimmert xijn ; zy zijn ge- maakt van hout, gehouwen op den waren berg Ida, daar Jupiter geboren is; dit geheiligd hout lean niet vergaan in de golven , de vvinden eu 7 klippen vrezen en eerbieden dat ; Neptunus zou, it
zelfinzijn grootflen loop , zijne baren daar te- ,. ^» ■ - gen
|
|||||
■
|
|||||
1^4 2)* Gevallen.
en niet derven verheffen : zijt dan verzekerd,;
at gy gelukkig zonder moeite in Ithaca zult wedt;rkeren, en dat geen vyandlijke Godheit u langeropzo veelzeen zal kunnen doen omiwer- ven; deovertochtiskurt,en ligtjzendt het lchip van Phenicte, 'tgeen u tot hier toe gebragt heert, te rugge, en denkt niets anders , dan o'm de eer te verkrygen, dat gy het nieuwe koninkrijk van IcLomemm beveftigt hebt,om al zijne ongelukken te vergoeden. Tot dezen ptijs is 't , 6 zone van UlyJJ'esi dat gy uwen vader zult waardig ge- oordeeld worden : zelf 70 het ftrenge befchik der Goden hem reeds mogt hebben doen neder- dalen in het dor.kere rijk van Pluto, ganfchGrie- landt bekoord zijnde , zal geloven hem in u weder te zien. Op deze woorden viel Tekmachus in de reden
van Idotwneus: Laat ons , zeide hy , het fchip van Phenicie te rug zenden: wat vertoeven wy de wapenen aan te vaarden , om uwe vyanden aantetaften? zy zijn de onze geworden Zo wy overwinnaars geweeft zijn, vechtende in Si- cilie voor Acefles, een Trojaan en vyandt van Grie- kenlaudt, hoe kan men twijffelen, of wy zullen noch vieriger, en meer van de Goden begunftigd zijn, wanneer wy zallen ftryden voor een der Griekfche helden, die Troje , de onrechtvaardige fladt van Priamus, hebben omgekeerd?De God- fpraak, dien wy gehoort hebben , laat niet toe, dat wy daar aan twyffelen. Einde van bet ncgende Boeh
|
|||||
IN-
|
|||||
I N H O U D T
VAN HET
TIENDE BOEK. Idomeneus onderrecht Mentor van
de oorzaak van den oorlog tegen de Mandurianen. Hy verhaatt hem, dat die volkeren hem in het eerjie de kujl van Hefperie hadden afgejiaan, daar hy zyne fladt aangelegt hadt ; dat zy zich te rugge hadden begeven op het naburige gebergte; daar eenige van de hunne kwalyk gehandelt zynde door eene bende van zyn volk , die Natie twe oude mannen tot hem afgezonden hadt) met we Ike hy de voorwaarden der vrede hadt gefchikt ; dat na eene verbrekinge van dat verbondt ,gedaan door die van zyn volk , die het niet wijien , deze volkeren zich gereed tnaakten om hem den oorlog aan te doen. Terwyl Idomeneus dit verhaal- de, vertoonden de Mandurianen , die zich gehaaji hadden om de wapenen op te nemcn , zich voor de poorten |
|||||
van
|
|||||
van Salentum. Neftor , Philodetes,
en Phalantus , die naar de gedachten -van Idomeneus onzydig waren, z>yn tegen hem in het leger der Man- durianen. Mentor vertrekt nit Sa- lentum, en gaat alleen den vyanden de voorwaarden van eene vrede voor- Jielkn. |
|||||||
-*, ■ ,-.
|
|||||||
A
|
|||||||
DE
|
|||||||
**7
|
|||||||
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Vlyjfes.
|
|||||||
HET TIENDE BOEK.
MEntor, xmet een zacht en ftil oog Tele^
machus, die reeds vol van een edel- moedig vuur was omte vechten,be- fchouwende, nam op deze wyzehet woordt. Ik ben in mijn fchik , 6 zone van Ulyjfes! dat ik in u zo een edelmoedigen drift voor den roem zie; niaar zyt gedachtig, dat uw vader geenzo groten roem onder deGr'tekenheeft verkregen in de belegering van Troje, dan met zich te betonen den wysiten en bezadigdflen onder hen allen.Ai>///«,fchoon onverwinnelijk en onkwets- baar, en fchoon hy overal, daar hy vocht, den fchrik en de doodt met zich omvoerde, heeft ech- ter de ftadt Troje niet kunnen overwinnen, maar is zelf gevallen voor de muren van die ftadt, en die heeft gezegenpraalt over denoverwinnaarvan Heflor ;mazr ulyjfes, in wien de dapperheit door voorzichtigheit begeleidt wierdt, heeft de vlam en R her |
|||||||
a 58 *De Cevallen
het iwaardt in net midde der Trojanen gevoert,
en aan xijn handen is men den val dezer hoge en prachtige torens , die gedurende tien jaren het ganfeh zamen gezworen Griekenlandt hr.dden ge- dreigt, verfchuldigt. Zo verre Minerva boven Mars is, zo verre overtreft eene befcheidene en voorzichtige dapperheit een woefte en liedende moedt. Laat ons dan beginnen met onsteonder- rechten aangaande de omfUndigheden van dezen oorlog, die men zal ondememen. Ik ontzie geen gevaar, maar my dunkt, Idomeneus^ dat gy ons eerft zeggen moet,of uw oorlog rechtvaardig is; vervolgens, tegen wien gy dien voert ;eindelijk, welke uwe machten zijn, om een gelukkige uit- komft daar van te hopen. (3) iWotf2<r#;».rantwoordde: Toen wy eerft op
dezekuftkwamentelanden, vondenwyeenwoeft Volk, dat dolende in de boffchen van de jacht en van de vruchten , die de bomen door lich zelf voortbrachten,Ieefde. Datvolk,hetwelk(k)iHa»- Aurianen genoemd woidt was verfchrikt, ziende onze fchepen en wapenen,en zy begaven zichin het gebergte; maar alzo de foldaten nieuwsgierig warenomditlandtte zien,en eenige harten vvilden vervolgen, ontmoeten zy deze woefte vluchtelin- gen. Toen zeiden dehoofden dexer wilden tegen. hen: Wy hebben de aangename oevers der zee verlaten, om die aan u lieden over te laten; ons is
(3) Van die drie omftandigheden is de eerfte altydt door
!Louis den XIV. verwaarlooft , alzo hy minder dacht om de rechtvaardigheit, in de oorlogen die hy ondernam, dan wel om zyne begeerte te voldoen en zyn heerfchzucht, en om zyn glorie in top te vyfelen. (k) De Mandurianen vvaren een volk , bet welk een land-
lueek van het tegenwoordige koninkryfc. Napels bewoonde. |
||||
van Tekmachus. X. Boek. xf$
is niets andersoverig dan het bynaontoegankelijk
gebergte; ten minfte is 'trecht, dat gy ons daar in vrede en vryheit laat; wy vinden u hier dwa- lende, verftrooid en zwakker dan wy,'tftaataan ons om u alle af te maken ,en zelf aan uwemet- gefellen de kennis te benemen van uw ongeval; maar wy willen onze handen niet befoetelen met het bloedtder zodanigen,die al zo wel menichen zijn, als wy : Ga heen , en zijt gedachtig , dat gy uw ieven aan ons gevoelen aangaande de men- fchelijkheit verlchuldigt zyt ; vergeet nimmer, dat gy deze leflen van bezadigdheit en edelmoe- digheit (4) hoort van een volk, dat gy grof en bot noemt. Die der onzen, die door de Barbaren op deze
wyzeterug gezonden waren,kwamen wederom in het leger,en verhaalden, het geen hen gebeurd was; onze foldaten wierden gaande en fchaam- den zich te zien,dat de Cretenzen nun leven aan dezen hoop vluchtende menfchen,die hen eerder fchenen naat beren dan naarmenfchen te gelijke- nen, verfchuldigd waren ; zy gingen weder op de jacht, in groter getal dan de eerfte,met aller- lei foort van wapenen voorzien. Wel haaft ont- moetten zy de wilde menfchen , en taften hen aan; het gevecht was bioedig, daar vlogen pylen aan beide de kanten, als een bagel, die geduren- de een orkaan op het veldt nedervalt. De wilden R 2 wier-
(4) By dt Franfchen is het vry gemeen een volk , dat
van hun Jandaart niet is , bot en woeft te noemen ; maar ondertuffchen hebben zv zomtyds van hunne naburen dier- gelyke leflen van geinatigdheit en edelmoedigheit gektegenj en zy hebben niet nagelaten hen den oorlog aan te doen, allecn uit begeerte van volketen , die hen naoit kwaadt jedasui hadden, te oudei te biengen. |
||||
2,6o 1)e Gevalkn
wierden genoodzaakt in hunne bergen tewijken,
daar de onze hen niet dorften vervolgen. Weinig ti)ds daar na zonden deze volkeren tot
my twee van de wijslte hunner grijsaards,diemy om vrede kwamen verzoeken , en gefchenken bragten: het waren vellen van wilde beeiten .die zy gedoodt hadden , en vruchten van het landt. Na my hunne gefchenken aangeboden te hebben, fpraken zy aldus : (f) O koning! wy houden, a's gy ziet, in de
eene handt een zwaart,en in de andere een olyf- tak ( en waarlijk , zy hidden die op dusdanige wijze); zie daar de vrede , of den oorlog; wat kieft gy ? wy zouden liever om vrede wenfchen; ter liefde van deze fchaamdeu wy ons niet den aangenamen oever der zee te verlaten , daar de 2on het landt vruchtbaar maakt, en zo veel heer- lijke vruchten voortbrengt. De vrede is aange- namer dan alle deze vruchten; om deze zijn wy in het hoge gebergte , aHijdt bedekt met ys en fneeu,daar men nimmer debloemen vande lente iiet, of de lieffelijke vruchten van den herfft, geweken; wy hebben eenen af keer van deze beeft- achtigheit,die onder de fchone namen van hoog- heit en roem dwaaffelijk de landfchappen ver- woe(l,en het bloedt van menfchen,die allebroe- deren zijn, plengt; zo gy met dezen valfchen roem aan-
(s) Deze redenering is eene levende verbeelding van de
hcerfch-zucht van Louis den XIV. die lat begeerte tot eene valfche glorie niet dan al te dikwils onrechtvaardige oorlo- gen ondemomen heeft , welke hem laftige omftandigheden op den hals gehaalt hebben. Noch de wetenfchappen , wel- ker befcheimheet hy zich noemde, noch de befchaafdheit, In *elke hy ohder zyne regering zyn roem ftelde , hebben hem kunnen genezen van die dolheit, die hem aanzetteom de landen zynei naburen te verwoeften. |
||||
van Telemachus, X. Boek. 7.61
aangedaan zijt, zullen wy geen reden hebben,
om u die te benyden , wy zullen u beklagen, en de Goden bidden, dat zy ons voor diergelij- ke uitzinnigheit bewaren. Zo de wetenfchap- pen, die de Grieken met zo veel zorge leren, en de befchaafdheit der zeden , daar zy zo op roemen , hen niets anders inboezemt dan dit vervloekt onrecht, geloven wy , dat wy zeer gelukkig zijn , in deze voordelen te ontberen; wy zullen onzen roem itellen , in altijdt woefte menfchen te zijn , maar rechtvaardig , beleefd, getrouw , niet baat-zoekende , en gewoon zich met weinig te vernoegen;ende ydelewelluft,die maakt, dat men altijdt veel van noden heeft, te verachten: 'tgeen by ons hoog geacht wordt, is gezondheit, foberheit, vryheit.en de kracht van ligchaam en geefl ; 't is de Hefde der deugt, de vreze der Goden , een goed en geneigd hert tot onze evenaaften , neiging voor onze vrienden, getrouwheit aan alle menfchen , zedigheit in voorfpoedt,{landvaftigheit in tegenfpoedt,moedt om altijdt ftoutelijk de waarheit te fpreken, en af- keer van vleiery , die wy betrachten. Zie daar zodanig zijn de volkeren , die wy u aanbieden om uwe geburen en bondgenoten te zijn. Zo de getergde Goden u zo verre verblinden , dat gy deze vrede van de handt wijft,zult gy wel haaft, maar te Jaat, gewaar worden , dat menfchen , die door bezadigdheit de vrede beminnen , de ontzagchelijkfte zijn in den oorlog. Terwijl deze grijsaards dus tegen my fpraken,
kon ik my niet verzadigen van hen te befchouw- en ; zy hadden lange en ongehavende , zeer korte, maar blanke haairen ,grote winkbiauwen, heldere oogen, een valte opflag en vvezen , eene K 3 klare |
||||
i6% *De Gevallen
klareen manhaftige flemme, en eenvoudige, doch
rondborftige , zeden. Het bont, dat hen voor kkderen verrtrekte , was op den fchouder vaft gchecht, en liet armen zien , die fpierachtiger waren, en beter gevoede zenuwen hadden , data die onzer worltelaren. Ik antwoordde aan deze twee afgezanren, dat ik de vrede begeerde. Wy ftelden gczamentlijk tergoeder trouwevelevoor- waarden op; wy namen alle de Goden tot getui- gen , en ik zondt deze menfehen wederom naar huis met gefchenken ; maar de Goden , die my yerdreven hadden uit het koninkrijkmijner voor- ouderen, waren noch niet vermoeit van my te vervolgen. Onze jagers, die zo haaft geen be- richt konden krijgen van de vrede , die wy ge- maakt hadden, ommoetten dien zelven dag eerie grote bende dezer ruwe menfehen, die hunne af- gezanten verfelden, zo als die uit ons leger we- derkeerden. Zy taltten de zelve met verwoedheit aan,maakten een gedeeltc ter neder, en vervolg- den de overige in het bofch. Zie daar den oor- log opnieuws ontfeoken. Deze woefte menfehen geloofden, dat zy zich niet ineer konden of mog- ten vertrouwen op onze beloften en eeden (6). Om des te machtiger tegen ons te, zijn, riepen
iy de hocrenzen,Appulien , Lucaniers, Brutiers, de volkeren van Crotona, van Nerite en Brinden (!) tehulp, DeZ,«f<j»/er/lcwamenmetkarren,gewa- pend
(6) Hoe menigmaal hebben de Bondgenoten van Vrank-
ryk bevonden, dat men zich , noch op de beloften, noch op cle eeden van denkoning mogt veilaten ? Menigmaal heeft hy de allerplegtigfte Tra&aten gefchonden, byna zo haaft als zy gemaakt waren, (1) Toen Troje verwoeft was, en de Grieken weder naar
huis gekeerd waren , zyn vele der zelve gins en her- »aards verftrooid gewoiden door alleihande toevallen , en die
|
||||
van Telemachus. X. Boek. %6$
pend met fcherpfnydende feiflens; Onder de Appu-
Hers was ieder bedekt met de huit van eenig wild. dier,dathy gedood hadt;zy droegen knotien vol grote kwaften , en met icherpe yzere punten be- flagen;zyzijn bynavan geftalte als reuzen,hun- ne ligchamen zijn zo verhard door arbeidzam? oefFeningen , daar zy zich aan overgeven , dat hun gezicht alleen den menfchen een fchrik aan jaagt; De Locrenzen ,uit Griekenlandt gekomen, neigen nocb naar hunne af komft, en zijn beleefder dan de arideren, maar hebben by de nette krygs- tucht der Griekfehe benden de wakkerheit der Bar- baren gevoegt, en de gewoonte van een ftreng leven te leiden, dat hen onyerwinnelijk maakt; zy hebben ligte fchilden , gemaakt van gevlochte rijzen, en bekleed met vellen van beeften; hunne zwaarden zijn lang; De Brutlers kunnen zo fnel lopen als harten en dalTen : men zou byna gelo- ven , dat de tederfte grasfcheutjes door hunne voetennietgekneuftworden,en naaulyx laten zy eenig teken huner voetftappen in net zandt, men ziet hen zich onvoorziens op hunne vyanden wer- pen,endaar na verdwynen met de zelvefnelheit; De volkeren van Crotonazijn behendig in het fchie- ten met pijlen , een gemeen menfch onder de Grieken zou zo een boog,gelijk men gemeenlijk R 4 onder
die hebben zich meeft nedergezet in het benedenfte deel van,
Italie. Andere zyn met volkplantingen , vooi en na dieit tydt, derwaards vertrokken. Duswierdtdat landt zo bezet met Grieken, dat men het felf den naam van Groot Giie- kenlandt gegeven heeft. Van dien oorfpronk zyn derhalven ook die volkeren , die hier opgenoemt worden , en v;in welke het niet nodig is afzonderlyk te fpreken , na gezegt te hebben, datzy te zoeken zyn ter plaatfe, daar het tc- genwoordige koninkryk Napels legt, en dat onze Schtyvet nadeiliandt zelf genoeg veiklaait , wie deze volkeien zyn. |
||||
1^4 -Z5<? Gevalkn
onderde Crotoniaten ziet, niet kunnen fpanncn
en zo zy zich ooit tot onze ftrydfpelen begeven zullen zy den prys behalen ; hunne pijten zijn geweekt in tap van zekere vergiftige kruiden, die men zegt, dat van den oever van den Avernus komen,en welker vergiftdodelijkis;Watdie van Nente, Br'tnden, en Mejfapie aanbelangt, die heb" ben niets ongemeens dande kraehthunnerligcha" men, en eene onbeteugelde dapperheit; het ge- huil, dat zy ten hemel verheffen cp het gezicht hunner vyanden , is vervaarlijk; zy bedienen zich vry wel van fiingeren,en zy verduilterendelucht door een hagelbui van geworDen ltenen,maar vech- ten zondereenige order. Zie daarMs»;or,'tgeen gy begeert te weten. Nu weet gy den oorfpronk van dezen oorlog; en wie onze vyanden zijn. Nadit verhaal oordeelde Tekmacbus, ongedul^
dig om te vechten , dat men niets te doen hadt dan de wapenen aan te grijpen ; Mentor weder- hieldt hem noch , en fprak Idomeneus dus aan; Waar komt het toch van daan , dat zelf de Lo* tre»ze»,een volk van deGriekex afkoinfh*g,7.ich vereenigen met de Barbaten tegen de Griekenl Wat is de reden, daczo vele Griekfche volkplantingen bloeienopdezekuft van Hefperie, zonder dezelve oorlog onderhevig te zijn,als gy ? Idomeneus, gy zegt, dat de Goden noch niet vermoeid zijn om u te vervolgen: en ik zeg , dat zy noch niet ge- eindigt hebben u te onderwijzen :zovelekwalen, als gy hebt uitgertaan ,hebben u noch niet geleert 't geen men doen moet, om den oorlog voor te komen. 'tGcen gy zelf verhaalt van de oprecht- heit dezer Ba'baren, is genoegzaam am te beto- nen,dat gy in vrede met hen hebt kunnen leyen; maar de hoogmoedt en fierheit brengen menigmaal iemandt
|
||||
van Telemachus. X. Eoek. 165
iemandtdegevaarlijkiteoorlogen opden hals(7),
gy hadt ligtelijk met hunne argezanten iemandt uwer hoorden kunnen afvaardigen, om hen met veiligheit te begeleiden ; nadezeti nieuw ontftoken oorlog hadt gy wederom hen behoren te bevredi- geri, en te verwittigen , dat zy aangctaft waren uit onkunde van het bezworen verdragjgy moeft hen alle vereifchte verzekeringen aangeboden,en ftrenge (traffen hebbengefteldt tegendie gene van uwe onderdanen , die die verbondt niet na-kwa- men; maar wat is 'er voorgevallen , zedert den aanvang van dezen oorlog? Ik geloofde, antwoordde Idomexeus, dat men
deze Barbaren, die in haafr al hunne man (chap, bekwaamom de wapenente voeren,byeen brag- ten, en die al de omgelegene volkerentehulprie- pen, aan welkenzy onsverdachtenhatelijk maak- ten , zonder lafhertigheit , niet kon aanzoe- ken. Het fcheen my bell zich te verzekeren van eenige doortocht, die in het gebergte kwalijk bewaard wierden. Wy namen d'e zonder veel rnoeite in, en ftelden ons daar door in iiaat, om dezefi<iriarf»teverwoe(ten. Ik hebb' torensdoen. oprechten(8),uii welkeonze bendenalle devyan- den, die uit het gebergte in ons landt willen af- R S zakken, (7) De hoogmoedt en trotfehcit van Louis den XIV. heb-
ben hem de gevaadykfte oorlogen op den hals gehaalt. Hy heeft over de gehclc wereldt willen heerfcheu , en de ge- hele wereldt heeft zich tegen hem verbonden. (8) De ftcrktens,die Louis de XIV. heeft doen oprechten
op de Frontieren zyner naburen , zyn juift dat gene, het welk nayver in hen ontftoken heeft. Hv heeft hen willen betengelen, en zich in ftaat ftellen om in hunne landen te vallen om hen te overweldigen; en daar door heeft hy hen gaande gemaakt om fchadelyke invallen in zyn eigene laa- oeu te dogn. |
||||
a 66 *De Gevallen
zakken, met pijlen kunnen trefFen. Wy kunnen
in het hunne komen,en verwoetten hunne voor- naamfte woningen , als wy willen. Door dit middel zyn wy in ftaat van met ongelijke macht een ongelooft'elijk getal van vyanden, die ons omringen, te wederltaan. Daarenboven is de vrede tutfchen ons en hen zeer bezwaarlijk geworden, wy zouden hen deze torens niet kunnen overge- ven, zonder ons voor hunne Oroperijen bloot te ftellen, en zy zien die aan als fterktens,daar wy ons van willen bedienen , om hen in flaverny te brengen. Mentor antwoordde Idomeneus op deze wijze:
(9)Gy zijt een wijs koning,en gy wilt,dat men u de waarheit zonder eenige bewimpeling zal ontdekken;gy zijt niet als diezwakke menfchen, die fchromen dezelve te zien, en die, hen moedt ontbrekende om zich te beteren , al hun gezag aanleggen, om de misflagen , door hen begaan, te doen ttandt grijpen. Weet dan , dat dit Bar- barifch volk ueene voortreffelijke lelfeheeftnage- laten, wanneer het kwam om u de vrede te ver- zoeken. Was het door zwakheit, dat het die verzocht , ontbrak hen moedt of hulpe tegen u? Gy ziet van neen,dewijl hetzo zeer in den oor- log geoeft'end is, en door zo vele ontzagchelijke naburen onderfteund wordt. Waarom volgt gy hunne bezadigdheit niet na ? Maar een kwade fchaamte, en valfche eer hebben u in dit ongeval ge-
(s>) Gy tcyt ten wys kfoing , enx. ] Dit is eene zeer vafte
waarh-eit, die in een tegengeftelden zin op Louis den XIV. kan toegepaft wotden. Men moeit alleen het grootfte ge- dcelte zyner Declataticn van oorlog lezen , om daarin te vinden alle de beweegtedenen, die Meutoi hiei te laft legt aan Idomeneus. |
||||
van Telemachus. X. Boek. 167
geworpen;gy hebtgevreefd uwen vyandt temoe.
dig te maken , en gy hebt niet gevreefd hem te
machtig te maken, met zo vele volkcren tegen u
aan te voeren, van wegen iiw trotfchen onrecht-
vaardig gedrag. Waar toe dienen deze torens,
daar gy zo op roemt , dan om uwe naburen in
noodt van te vergaan te brengen, of om uw zeif
in lijden te helpen,om hen te bevrijden van eene
nakende dienftbaarheit. Gy hebt deze torens niet
opgerecht,dan voor uwe vciligheit, en het is om
deze torens, dat gy in zo groten gevaar zijt.
(m)Het zekerfle bolwerk van een ftaat is de ge-
rechtigheit, matigheit, goede trouw , en de ver-
zekering,in welke uwe naburen zijn,datgy on-
bekwaam zijt.om hunnelandenteoverweldigen;
de fterkfte muren kunnen vallen door verfcheide
onvoorziene toevallen. Het geval is eigenzin-
nig en onltandvaltig in den oorlog, maar de lief-
de, en het vertrouwen uwer naburen , die uwe
bezadigdheit beproeft hebben , maken dat een ftaat
niet kan overwonnen worden, en by na nooit aan-
getaft wordt: zelf wanneer een onrechtvaardig
nabuur die zou willen aangrijpen , alle andere,
belang hebbende in hare behoudenilFe, zullen zich
terftondt verbinden, en de wapenen opvatten tot
derzelver befcherming. Deze hulp van zo vele
volkeren,diehunwaarachtig belangvinden in hot
uwe te onderftevmen, zou u veel machtiger en ont-
Zagchelijker gemaakt hebben danalle deze torens,
die
(m) De waarheit , welke in de volgende woorden vervat
wordt, is aan de eene kant zeet pryflelyk en zeker , maat wotdt aan de andere byna nooit in acht genomen. Onzc Schryver heeft die koninklyke zedekunde overal in zyne fchiiften zoeken voort te zetteu, maar v ooinamentlyk i« zyne Zamenfprakf" tot Dtim, |
||||
r6S *De Gevallen
die maken, dat uw kwaal ongeneefTelijk is. Zo
gy inheteerfl gedacht hadt de nydc tiwer naburen te vermijden, owe opkomende lladt zou bloeien in eene gelukkigevrede, en gy zoudt fcheidsman zijn van alle devolkeren vanHefperie. Maar laat ons voor het tegenwoordige alleen onderzoeken, op wat wijze men het toekomcnde door hetver- ledene kan verbeteren. Gy hebt my beginnen te verhalen,dat'er dp deze kuft verfch&deGriekfcbt volkplantingen zijn , deze volkeren behoorden genegen tezijn om u tehelpen; zy hebben noch niet. vergeten nochden groten naam van Minos, zoon van Jupiter ; noch uwen yverin de belegering van Truje, daar gy zo menigmaal hebt uitgeblonken onder de Grickfche vorften , vergaderd om het al- gemeen gefchil van ganfchGnV &?»/«»:&. Waarom tracht gy niet deze volkplantingen in owe belan- gen in te wikkelen? Die alle,antwoordde Idomenem, hebben voor-
genomen geen zijde te kiezen. Niet dat zy niet eenige genegenheit zouden hebben om my by te fpringen, maar het al te groot gerucht , dat deze opkomende ftadtinhaar aanwafch gemaaktheefr, maakt hen vervaard Deze Grieken vrezen zo wel als alleandeien,datwy eenig voornemen fmeden tegen hunnevryheyt. Zy hebben zich ingebeeldt, dat, als wy deze Barbaren van 'tgebergte znllen hebben t'ondergebragt , wy onze heerfchzucht noch verder zullen voortzctten :meteen woordt, alles is ons tegen (10); zelfs zy , die ons met geui open-
fio) allies is ons tit.in , em.. ] Dat is juift de ftant, waar
in Louis de XIV. zich menigmaal gevonden heeft. Zelf die voiften , die niet oopentlyk met hem in oorlog waren, wenfchten dat hy mogt kleiner gemaakt wotden , naardien zyne macht ontzaglyk vooi hen gewoiden. was. |
||||
van Telemachus. X. Boek. x6y
openbaren oorlog aantaften, wenfchen onze ver-
nedering, en de nydt laat ons geen een bondg'c- noodt. Vremde buitenfporigheit ! hernam Meritor.
Om dat gy al te magtig wilt fchijnen, wcrpt gy uwe macht ter neder, ea terwij 1 gy van buiten een voorwerp van vreze en haat voor uwe naburen zijt , put gy van binnen uwe krachten uit, om het onderhoudt tot zodanig een oorlog te onder- fteunen. O ongelukkige, en tweemaal ongeluk- kige Id'/meneus, dien dit ongeval niet dan ten hal- ve heeft kunnen onderwijzen; hebt gy noch een twede val nodig,omde ongevallen,diedegroot- fte der koningen dreigen,te leren voorzien. Laat my begaan.enverhaal my alleen in hetbyzonder, welke toch die Griekfche fteden zijn , die uw bondgenootfchap weigeren. De voornaamfte, antwoordde hem ldomeneusy
is de ftadt 'tare ntum (ii),Phalantus heeft de zelve voor drie jaren gefticht; hy verzamelde in La- conic een groot getal jonge mannen, geboren van Vrouwen, die hare afwezende mannen, gedu- rende den oorlog van Troje , vergeten hadden: wanneer de mannen wederom kwamen ,dachten de vrouwen nergens anders om, dan om die tc bevredigen en hare misflagen te lochenen. De- te talrijke jeugt, die buiten echt geboren was, niet
(n) Tarentum is niet alleen waarlyk door Thalamus ge-
bouwd, raaar zelf alles, het welk gezegd wprdt , ten op- zichte van die jonge manfchap , met welke hy uit Laconic vertrokken was, komt overceu met het gene dat de oude fchryvets daar van zeggen; alleen met dat onderfcheidt, dat zulx in den Meffenifchen , en niet in den Trojaanfchen oor- log zon voorgevallen zyn. De taalkundige kunnen zien , wat Paufan. w» Phukit , en Jitjtin. Lib, III. c. 4. daat van zeggen. |
||||
ryo 'De Gevallen
niet meer of vader of moeder kennende , leefdc
in eene onbepaalde ongeregeldheit ; de ilrengheit der wetten bondt deze wanorder in ; zy veree- nigden zich onder Phalantm, een flout, onver- fcaagd, en eerzuchtig overfte , en die de herten door zijnekunftenaryen wiftte winnen. Hyisop dezen oever met zijne jonge Lacnniersgekomen, en zy hebben vanTarextumeentwede hacedemon gemaakt. Ann deanderekant heeft Philofieles (o), die zo groten roem verkregen heeft in de belege- ring van Troje, met daar de fchichten van Hercules te brengen, in de nabuurfchap de muren vanPe- tilii (o) opgerecht , in der daadt wel zo machtig niet,maar beflierd met meer wysheit dan Taren- tum; eindelijk hebben wy hier naby de ftadt Me- tapontum (q), die de wijze Neftor met zijne Pyliers geflicht heeft. Hoe,zeide Mentor, is Neftor in Hefperie , en
hebt gy dien in uwe belangen niet weten in te wikkelen ? Neftor , dien gy zo menigmaal hebt zien vechten tegen de Trojanen, en wiens vriend- fchap
(o) Philo&etes is de medemakker van Hercules geweeft.
Qnze Schryver fpreekt naderhandt in het brede van hem en van deze pylen. (p) Men wil , dat Petilie zo genoemd is van het Griek-
fche woordt Tr'nti^tit , het welk vliegen betekent , om dat Philoftetes door het vliegen der vogelen in zekere wigche- lary gezien hadt , dat hy daar eene ftadt moeft bonwen. Virgilius fpreekt in zyn III. Boek kortelyk van die ftadt. Daar zyn'er,die de zelve in Toskanen plaatfen , daar men tegemvoordig noch een plaatfie Ptu^limo genoemd vindt, maar andere ftellen, met meer waarfchynfykheit, dat het Strength', tegenwoordig eene biffchoppelyke ftadt in het ko- niukryk Napels, geweeft is. (q) Metapontum is gelegen in de golf van Tarentum.
Vtlttiiti Pattnul. fpreekt in zyn eerfte Boek van deze ftadt en andere fteden , die door verfcheide Giiekea gebouwd zyn , na de veiwoeftinge van Troje, |
||||
van Telemachns. X. Boek. tjt
fchap'gy genoot ? Ik hebb' hem verloren , zeide
ldomeneus,door deliften dezervolkeren,dieniets Barbarifch dan den naam hebben ; zy hebben de ■behendigheit gehadt van hem wijs te maken, dat ik my als een dwingelandt in Hefperie wilde op- werpen. Wy zullen hem uit die doling brengen, zeide Mentor. Telemachus zag hem te Pyios,eer hy zijne volkplanting hier veftigde , en eer wy onze grote reize ondernamen om UlyJJ'es te gaan opzoeken. Hy zal dezen heldt noch niet verge- ten hebben, noch de liefde-tekenen , die hy be- wees aanzijnenzoneTfkwrffi&wi-.-maar het voor- naamfte is,zijn wantrouwen uit den weg te hel- pen; het is door deze argwaan, gegeven aan alle uwe naburen ,dat deze oorlog ontftoken is (i i), en door die argwaan te verdryven , kan deze oorlog zeer haalt worden uitgeblufcht; noch eens, laat my daar mede begaan. Op deze woorden omhellde ldomeneus Mentor
zeer tederlijk ; hy wierdt bewogen , en kon niet fpreken. Eindelijk uitte hy ter naauwer noodt deze woorden : O wijze grijsaardtldoor de Go- den afgezonden ,om alle mijne misflagen te ver- beteren , ik bekcn , dat ik grootelijx vertoornd zou geweeft zijn , tegen al, wie met zo grote vryheit my zou hebben derven aanfpreken , als gy; ook zijt gy het alleen,diemy zoudt kunnen ver-
(ll) Het is door de argwian , ge%even dm uive naburen ,
dat dez^e oorlog ontfloken is. ] Dit > en alles dat'er voor-gaat, raoet verftaan worden van den oorlog in de Nederlanden in den jare 1667. en van die in Hollandt in den jare 1672. De Vlamingen en Hollanders zyn die volkeren , welke door de Fianfchen dom en woeft genoemt worden , maar die niets bezictcn , het welk naar die dom- en woeftheit gely- kent. |
||||
i72' *®e Gevallen.
verplichten om de vrede te zoekem ik was voor-
nemens te (terven, of alle mijne vyanden te over-
winnen, maar 'tis beft , dat ik eer uwen wijzerl
raadt, dan mijne verblinde drift opvolge. O ge-
lukkige Telemachus! gy zult nook , als. ik , van
het regte fpoor kunnen dwalen jnademaal gy zo-
danigeen leidsman hebt; Mentor, gy zijt de ait-
lnuntendlte ; al de wijsheit der Goden is in u;
JyTixervazdi'ion geen wijzer raadt kunnen geven.
Ga , beloof, befluit , en geef alles , wat in
mijn macht is ; Idomeneus zal alles , wat gy
fcult nodig achten om gedaan te worden i goed
keuren.
Terwijl zy dns redeneerden, hoorde men zeer
fchielijk een verward gerucht van wagenen, van hinnekende paarden, en meufchen , die een ver- vaarlijk gekrijt maakten , en trompetten, die de lucht met een oorlogs geluidtvervuiden.Men riep , zie daar de vyanden , die een groten weg omgetrokken zijn , om de bezette doortochten te vermijden; zie eens, daar komen zy Sshntum belegeren De grijsaards en vrouwen waren ten uiterile verbaafd: Helaas! zeiden zy, hebben wy ons waarde vaderlandt, het vruchtbare Crete inoeten verlaten, en een ongelukkig koning vol- gen dwars over zo veel zeen , om eene ltadt te bouwen, die als een ander Troje in de affche zal gelegt worden? Men zag , van de nieulings op- gebouwde muuren,in het open veldt, by de zon- ule het fchitteren der vyandelijke ftormhoeden en fchilden.Deoogen wierden daar door verdnifterd, 00k zag men eene menigte opgehevene pieken, die het landt bedekten , even als het door een overvloedigen oogft bedekt wordt, dien Ceres in de
|
||||
van Telemachus. X. Boek. 273
de vlakte van Extia (r) iaSicilie bereidt geduren-
de de hette des zomers, om den landman alzijn moeite te vergelden. Reeds befchoude men de met fcherpe feiiTens gewapende wagens (s); lig- telijk kon men ieder volk , tot dezen oorlog gekomen zijnde, onderfcheiden. Mentor klomop eene hooge toren om hen des
te beter te ontdekken. Idomeneus en'Telemachut volgden hem van naby. Naaulijx was hy daar opgeklommen, of hy zag Philvttetes aan de eene zijde, en aan de andere Neftor ^t) met Pififtratus S zijnen (r) Enna is gelegen in het midde van Sicilie, en om-
lingd met zeer vruchtbare korenlanden, die in oude tyden zeer wel bezaaid wierden , en uit welke jaarlyx een over- grote toevoer van koren naat Rome gevoerd wieidt. By die felegenheit fpreekt'er Cicero menigmaal van in zyneB-e-
envoeiingen tegen Verres. Voor het overige hadt Ceres daar een zeer uitmuntende tempel , en het is in de vlakke velden omtrent die ftadt, daar Proferpina door Pluto ge- fchaakt wierdt. (s) Al in de H. Schrift Jud. I. vers 19. vindt men^ewag-
gemaakt van zulke wagenen, die voornamentlyk indeoor- logcn der oude Oofteriche volkeren in gebruik waren. Cur- tius fpreekt'er derhalven op verfcheide plaatlenvan. Inde befchryving van het leger van Darius maakt hy daar gewag van op eene zo omftandige wyze , dat men zyne woorden alleen behoeft te lezen , om te weten , hoe die wagens ge- weeft zyn : Twee honderd gefeijfende wngens , zegt hy , met vier paarden , waar op dat volk, z.yn eenigite vertrouwen ftelt ^ zjn teen gevolgt, Vit den dijfelboom ftaken pteken ; aan tieide de kanten -van den evenaar hadt men drie zjwaarden gthttht» en tujfchen de fpaken der raderen /taken z.eer vele fchiehten , met de punt naar vore gekterd zynde , uit : verder waren 'er feijfens random aan het iuhenjie der raderen ', en andere kenevent dengrondt, zjttlende altes affnyden usat hen, ah de paarden in bet Upen waren, voorkyjam. (t) Neftor is genoeg bekend, al was het maar van wegen
zyn ouderdom , alzo hy gezegd wordt driemaal zo lang ge- Ieefd tehebben.als andere menlchen. Homerus fchryft hem verftandt, ondervinding,welfptekendheiten voorzichtigheit toe, Hy fpieekt, gelyk dc msefte oude liedsn gewoon zyn
|
||||
174 *&e Gevallen
aijnen zone ; Neftor was genoeg kenbaar dodt
.lijn eerwaarden ouderdom. Wei hoe! tkpMen-
^aruit, gy hebt u, 6 Idutneneus, ingebeeldt, dat
■ Phikdites en Neftor zich zouden vernoegenmet
u niet by te fpringen ; zie daar, zy hebben de
wapenen tegen u opgeVat, en , zo ik my niet
bedrieg, zijn de andere benden, die in zo goede
gefchiktheit, en met zo veel langzaamheit ko-
men aantrekken, Lacedemonifche benden , door
Phalantus beftiert: alles is u tegen ; daar is geen
een nabuur op deze kuft , of gy hebt dien tot
uwen vyandt gemaakt, zonder dat dit uw voor-
nemen geweeft is.
Mentor dit zeggende , klom in haaft van deze
toren af, en ging'naar eene der flads poorten aan die zijde, langs welke de vyanden naderden; hy deedt die openen, en Idomeneus verbaafd over de heerlijke zwier, met welke hy dit verrichtte, dorlt hem zelf niet vragen , wat hy voor hadt. Mentor deedt eentekenmetzijnehandt, ten einde niemandt bedacht mogt zijn om hem te volgen. Hy ging de vyanden, die verbaafd waren, dateen menfeh alleen zich naar hen toe begaf,tegemoed, en hy vertoonde van ver een olijf-tak , tot een teken van vrede,en wanneer hy zo na gevorderd was, dat hy kon gehoord wor'den , verzocht hy om eene vergadering van al de leger-hoofden. Terftondt vergaderden zy , en hy fprak hen op deze wijze aan : O edelmoedige mannen, byeen vergaderd van
zo
i ■te doen, by Homerus en Virgilius , met veel lof van de
menfehen, die hy in zyn jeugt gekend heeft , en van de •daden.die zy uitgevoeid hebben. Hy was koning van Pylos in Beotie. Ouzc Scluyvei piyft hsm een weiiiig vcrdci ook zecr. |
||||
Dfattz.. 274.
|
||||
2'an Aetugcr,
|
||||
van Telemachus. X. Boek. %y$
2o veel volkeren bloeiende in het rijke Hefperie!
ik weet , dar gy hier niet byeen gekomen zijt, dan om hec gemeen belang der vryheit : ik prijs uwen yver; maar gedoog , dat ik u een gemak- kelijk middel aanwijze tot behoudeniiFe der vry- heit, en der roem uvver volkeren zonder men- fchen bloedt te ftorten. O Neftor.'wijze Neftor! dim ik in deze verga-
dering zie, gy weet hoe dodelijk de oorlog is, zelf voor die genen , die de zelve met recht, en onder de befcherming derGodenondernemen! de oorlog is het grootfte der onheilen , daar de Goden het fterftelijk geflacht mede bezoeken. Nooit zult gy vergeten, 'tgeen de Grieken gele- den hebben , gedurende de tien jaren voor het rampzalig Troje; wat verdeeldheden tuffchen de hoofden! wat onvoorziene veranderlijkheit vaa het geval! wat flachtingen der Grieken door de bandtv&n Hedor! watongevalleninalledemach- tigfle lteden veroorzaakt door den oorlog,gedu- rende het lang afwezen harer koningen! In 'twe- derkeren hebben eenige fchipbreuk geleden aan den uithoek Caphareus (u), andere hebben eene droe- vige doodt gevondeu, zelf in de fchoot hunner 5 2, ge- (u) Namentlyk Nauplins , koning van Eubea , willende
de doodt van zynen zone Palamedes , door de lift van U- lyffes omgebragt, wreken, heeft op den hogen uithoek van Eubea, Caphateus genoemt, een baken doen zetten, als of daar een veilige verblyfplaars voor fchepen was. De Grie- ken van Troje wederkerende wicrden door dat vuur mis- leidt, en voeren daar tot hun ongeluk op aan ; want voor dien uithoek leggen vele blinde klippen en draaiftromen. Daar door hebben veel Grieken fchipbreuk geleden. Ovi- dius ziet op dat geval in zyne Treurgezangen daar hy zegu Quuttnqtu ^irlolica dt clajft CafhariA fa fit»
Semptr li Eui/tids viU rtfrqiut aijuir. |
|||||
v
|
|||||
176 *De Gevallen
gemalinnetf. O Goden ! het is dan in uwe gram-
fchap,dat gy lieden de Grieken tot dezen roem- ruchtigen tocht gewapend hebt. O volkeren van Hefperie I ik bidde de Goden , dat die u nooit zo een' dodelijke overwinning verlenen; Troje legt in zijne affche, 'tis waar ,maar het zou denGriekem voordeliger geweeft zijn, dat het noch in zijn luifter was , en dat de latfe Paris noch in vredc zich verheugde in de eerloze liefde van Helena. Gy Pbilocletes, zo lang ongelukkig, en verlaten in het eilandt Lemnos (w) geweell zijnde, vreeft gy nietgeliike ongelukken in een gelijken oorlog tezullen wedervinden ? Ik weet, dat de volkeren van Lawbook onruitenhebben gevoelt,veroor- zaakt door het larag afwezen der vorften , hop- lieden en foldaten,die tegen deTrojanen ten oor- log getrokken waren. bGriekenl die in Hefperie gekomen zi|t, gy 7,ijt daar niet gekomen , dan door een aaneenichakeling van ongelukken, die een gevolg van den Trojaanfehen oorlog geweeft zijn. Na dus gefproken te hebben , nader&e Mentor
de Pyliers, en Neftor, die hem herkende,nader- deinsgelijxomhemte groeten. O Mentor l zeide hy, 'tis met vermaak , dat ik u weder zie , 't is vele jaren geleden , dat ik u de eerfte maal zag in Phocis (x) : gy waart toenmaals noch maar vyftien jaren oudt , en ik voorzag toen al, dat gy
(w) Philoftetes veihaalt naderhandt zelf die zaak om-
ftandig. (x) Phocis wordt zeer omftandig befchreven van Paufa-
nias, en is een landfchap van Griekenlandt in Achate, tuf- fchen Beotie en Etolie. Tegenwoordig is het noeh eea gedeelte van het hedendaagfche Achate , en ftaat ondei de gehooizaarnlicit d« Tuiken, |
||||
van Telemachus. X. Boek. rjj
gy 20 wijs zoudt wezen , als gy in het vervolg
geweeft zijt ; maar door wat geval zijt gy in
deze plaatfen gebragt ? en wat zijn toch de mid-
delen die gy hebt om dezen oorlog teeindigen?
Idomeneus heeft ons genoodzaakt hem aan te fallen:
wy zoeken niets dan vrede , ieder van ons heeft
een dringend belang om die te begeren, maar wy
kunnen onze veiligheit niet langer met hem vin-
den:(i2)hy heeft t'elkens zijn beloften gefchon-
den in opzicht zijner naafte geburen ; de vrede
met hem zou geen vrede zijn,zyzou hem alleera
dienen om ons onderling verbondt, het welke
onze eenige hope is, te breken; hy heeft aan alle
anderen zijn eerzuchtig voornemen , om hen
onder hetjok der ilaverny tebrengen,getoont,en
hy heeft ons geen middel overgelaten om onze
vryheit te verdedigen, dan in het' trachten van
4ijn nieuw koningrijk te verwoeften ; door zijn
kwade trouw zijnwy genoodzaakt hem te onder
te brengen, of om hetjok der flaverny van hem
te ontfangen. Zo gy eenig ander middel vindt,
om te maken,datmenophem mag vertrouwen,
en zich verzekeren van eene gocde vrede,zullen
al de volkeren , die gy daar ziet, vrywillig de
wapenen nederleggen , en wy zullen met blijd-
fchap erkennen , dat gy ons in wijsheit te boven
gaat.
Mentor antwoordde hem : Wijze Neflor , gy
weet,datM>^«my zijnen zone Teleraachusbceti
toevertrouwt. Dezejongeling, ongeduldig om
S 3 het
fli) Hy he/ft t'clkftt z.yne h'ofte gtfekmit*. 1 Dat ver-
wyt hebben denabuten van Vrankryk altydt aan dcnkonn,;
gedaan. Menigmaal heeft hy geen vtede gemaakt , dan om zich beter in ftatt te ftcllen cm den ootlog weierow te beginnen. |
||||
278 ¥)e Gev alien
het noodlot zijns vaders te ontdekken, kwam in
hct doortrekken by u te Pylos, en gy ontftang hem met alle zorgcn , die hy kon verwachten van een getrouw vriendt van zijn vader ; gy gaf hem uwen rone mede,om hem te ge!eiden:ver- volgens ondernam hy lange reizen ter zee , en heer't Sicilie , Egypte , en de eilanden Cyprus en Crete gezien, de winaen, of veel eer de Goden, hebben hem op deze kufl geworpen, zo als hy wilde wederkcren naar Ithaca. Wy zijn hier wel te pas aangelandt om u te bevrijden van de verwoefting eener wrede oorlog. 'tis Idomeneus niet mcer , maar 't is de zoon van den wijzen UlyJJl-s en ik, die al het beloofde zullen geftand doen. Terwijl Mentor dus met Nefior fprak in't mid-
de der verbonde krijgsmacht , hadden Idomeneus en Telemachus met al de gewapende Cretenzen het ooge op hen , van het hoogfte der muren van Salentum ,en vvaren inverlangen , om te verftaan, hoe de redenen van Mentor zouden worden op- genomen, en hadden wel gewenfcht de zamen- lpraak dezer twee grijsaards te horen. Neffar was altijdt geacht geweeft voor den ervareniten en welfprekendftea aller koningen van Grieketf landt. Hy was het, die gedurende debelegerfng van Troje de oplopende gramfchap van Achilles, den hoogmoedt van Agamemnon (y) , de flerheit ran Ajax, en de onituimige moedt xmDiomedes be-
(y) Agamemnon was de koning der koningen, datis het
opperhoofdt over alle de Griekfche koningen , die rich, vercenigd haddenomTroiete belegeren. Verder dient alleen aangcmcrkt, dat onze Schryver de helden, die hy hier noemt, cigentlyk zo aifchildeid , als zy van Homems veibeeld worden. ... |
||||
van Telemachus. X. Boek 179
beteugelt hadtjde zachte overreding vloeide van
zijne lippen, als een ftroom van honing ; zijne ftem alleen deedt alle deze helden naar hem ho- ren; zy alle zwegen , zo haaftals hy den mondt oopende; niemandt dan hy kon in net veldt de woelie oneenigheit bevredigen; hy begon de on- gemakken van eene koude en afgeleefde ouder- dom te gevoelen , maar zijne woorden waren noch vol kracht, en lieflijkheit ; hy verhaalde de voorledene dingen , om de jeugt door zijne ondervindingen te leren , maar hy verhaalde die met bevalligheit, alhoewel een weinig lang- zaam. Dezc grijsaardt , over welken zich ganfch
Griekenlandt vervvonderde, fcheen al zijne wel- fprekendheit en uitmuntendheit verloren te heb- ben , zo haaft als Mentor by hem verfcheen; zijne ouderdom fcheen fchraal en vcrzwakt by Mentor, in wien de jaren fchenen eerbiedt ge- hadt te hebben voor de kracht en wakkerheit van zijne geflclteniiTe. De woorden van Men- tor , niet tegenftaande die wigtig en eenvoudig waren , hadden eene levendheit en gezag , dat den ander begon te ontbreken ; alles , wat hy zeide, was kort, net, en krachtig ; nooit hcr- haalde hy tweemaal eene zake , nooit verhaalde hy iets , dan de nodige oniftandigheit van de zake, die hy moeft beflechten. Zo hy verplicht was meer dan eens van een ding te (preken, om dat,of in de gemoederen in te drukken , of om tot de overreding te komen , altijdt was dat met een nieuwe zwier van woorden , en welgepafte gel:jkenifl"en. Zelfs hadt hy iets, ik weet niet wat, dat aangenaam , en bevallig was , als hy zich wilde fchikken naar net gene dat andere no- 5 4 dig |
||||
2,8o 1)e Gevallen
dig haddeti , en als hy hen eenige andere wilder
inboezemen. Deze twee zo eerwaarde mannen verftrekten eene zielroerende vertoning aan zo vele byeen vergaderde volkeren. Terwijl al de vyandlijke bondgenoten van Salentum , de een den ander verdrongen, om hen van nabytezien, en otn te trachten der zelvef wijze redenen te hoten, deden Idomeneus en de zijne hun uiteriie belt, bm uit der zelve wakkere en bezige bewe- gingen , en uit de aanzichten, de geftalte hunner gemoederen te outdekken. Einde van het tiende Bock.
|
|||||
IN,
|
|||||
INHOUDT
VAN HET
ELFDE BOEK.
Telemachus, Mentor ziende in
het midde der Bondgenoten , <wil •weten, wat ,er onder hen omgaat. Hy doedt de foorten van Salentum oope- nen, en vervoegt zich by Mentor; en zyne tegenwoordigheit doedt veel by de Bondgenoten om hen de voorwaarden te doen aannemen, die deze hen voor- jielde van de kant van Idomeneus. *De koningen kwamen als vrienden bin- nen Salentum. Idomeneus neemt tit- les aan, het ivelk bejloten was. Men geeft wederzyds gyfelaars , en men doedt eene gemene offerhande tnjj'chcn de ftadt en het leger , tot bevejliging van dat verbondt. |
|||||
S s D E
|
|||||
a8z
D E
GEV ALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone "van Vlyjfes.
|
||||||
HET ELFDE BOEK.
TEIemacbus oiidertufTchcn ongeduldig •
aynde,ontrok 7.ich dsmenigte,diehem, omringde, en liep naar de poort, die Mentor uitgegaan was. Hy deedt die met gezag oopcnen. Idomeneus, die ge- 1oofde,dat Telcrnachus aan 7.ijn zijde was, flondt wel verbaafd hem te 7,ien lopen over het veldt, en dat hy reeds dicht by Ne/ior was; Ne/ior ken- de hem , en haaftte rich , maar met een deftige en langtame tredt, om hem te ontfangen. Tele- machus vloog om zijnen hals, en hieldt hem in zijne armen geiloten , 7.onder te fprekcn. Einde- lijk riep hy uit : (J mijn vader ! ( ik (chrome niet u to te noemcn) het ongeluk van mijn wa- re vader niet te vinden , en de goedheden , die gy my hebt doen gevoelen, geven my het rechc om my van 7.0 tcderen naam te bedienen. Mijn. vader, mijn waarde vader, ik zie u wcder ! ach of
|
||||||
van Telemachus. XL Boek. 183,
of ik Vlyffe's dus wederom kon weder zien ! Zo
my iets kon trooften, dat ik van hem ontbloot ben, dat Zou zijn, dat ik in u een anderen hem- zelf vinde. Nejior kon op deze woorden zijne tranen niet
wederhouden , en wierdt van eene verborgene blijdfchap getroffen, ziende die tranen , die met eene wonderiijke aangenaamheit langs de kaken van Telemachus vloeiden. De fchoonheit, HefTe- lijkheit, en edelmoedige vrymoedigheit van de- zen onbekenden jonge)ing,die zonder voorzotge zo vele vyandlijke benden doordrong , verbaaP den al de bondgenoten. Is dit , zeiden zy, niet de zoon van dezen grijsaardt, die met Neftor is komen fpreken ? buiten twijfel ; het is dezeJve wijsheit in de meelt verfchillende ouderdom. Jn de eene blocid dit noch ; in de andere brengt zy ' zeer rijpe vruchten voort in overvloedt. Mentor, die het vermaak genooten hadt van res
lien, met wat tederheit Neftor Telemachus ontfiug, deedt zijn voordeel met deze gelukkige geftelte- nifTe. Zie daar, zeidc hy, den zone van Uhffes, zo aangenaam aan ganfch GrUlenlrndt , en zo waardig aan u ze!f. O wijze Neftor ! zie daar, ik geef hem u over als gyfelaar,en a!s het kofte- lijkfre pandt, dat men u zou kunnen geven van de beloften van liomenetts. Gy knnt ligt oorde- len, dat ik geenzins begeer, dat het verderf van den zone dat van den vader zou volgen, en dat de ongelukkigePe»£/«/><■ my zou kunnen verwijten, datik haren zoon hadt opgeoffert aan de eerzucht, van den nieuwen koning van Saler.tum. Met dit onderpandt, dat van zelfs zich u is komen aan-' bieden, en het welk de Goden, beminnaars der irrede, u toezenden , begin ik , 6 byeen verga- N' derde |
||||
2.84 *De Gevallen
derde menigte van zo vele volkeren! uvoorftel*
lingen te doen, om voor altijdt eene beftendige vrede op te rechten. Op deze naam van vrede vernam men eeri
verward gerucht door al de gelederen. Al de- ze verfcheide volkeren brulden van gramfchap, gelovende dat al de tijdt verloren was, in wel- ke men het gevecht uitftelde , zy verbeeldden zich,dat men deze redenen niet hieldt, dan om hunnen yver te doen verflappen, en hen den buit te ontjagen. Boven al namen de Manduriers het ten hoogfle kwalijk , dat Idomeneus hen ander- maal hoopte te bedriegen. Zomtijds zochten zy Mentor inzijne reden te vallen: want zy vreef- den,dat hunne bondgenoten door de wijze rede- nen van Mentor mogten verrhauwen. Zy be- gonden alle de Grieken , die in deze vergadering waren,te mistrouwen. Mentor, die dit bemerkt hadt, deedt zijn bed: om dit wantrouwen tevoe- den, en verdeeldheit te maken in de gemoederen van alle deze volkeren. Ik beken, zeide hy , dat de Manduriers reden
hcbben om zich te beklagen , en herftelling af te vorderen der beledigingen , die zy geleden heb- ben; maar het is van gelijken 00k niet recht, dat de Grieken , die van de belt gefteldfte volk- plantingezijn,by de oude volkeren van dit landt verdacht en gehaat louden zijn: in het tegendeel behoren de Grieken onder malkander vereenigdte blijven, en zich van de anderen wel te doen han- delen; alleen wordt'er vereifcht, dat zy bezadigt Zijn, en nooit ondernemen de landen van hun- ne naburen onrechtvaardig in te nemen. Ik weet,dat I do me ntus het ongeluk gehadt heeft,vari aan u lieden argwaan te geven, maar dat wan- trouwen, |
||||
van Telemachus. XL Boek. i$f
trouwen kan ligtelijk weggenomen worden:7V-
lemachm en ik bieden ons aan u lieden aan als gijfelaars, die voor de oprechte trouw van Ido- menem zullen in ftaan, wy zullen in uwehanden blijven , tot dat de zaken , die men u belooft, getrouwlijk zullen volbragt zijn. 't Geen u, 6 Mandurien! verbittert , riep hy uit, is dat de Cretenzen detoegangen van uw gebergte met ver- raffing ingenomen hebben, en daar door in flaat zijn, om tegen uw wil en dank , zo menigmaal als het hen goed dunkt, te vallen in de landen, daar gy lieden in geweken zijt ,om hen het vlak- ke landt, dat aan de oever der zee is, vry te laten. De toegangen door dcCretenzen verfterkt met hoge torens, vol van gewapende mannen, iijn derhalven de ware oorzaak van den oorlog. Antwoordt my, hebt gy eenige andere reden? Hier op naderde het hoofdc der Manduriers,
en fprak op deze wijze : Wat hebben wy niet wel gedaan om dezen oorlog te ontgaan ? De Goden zijn onze getuigen , dat wy de vrede niet gebroken hebben, als toen de vrede ons is ontflipt zonder middel van herftelling (i), door een on- ruflige eerzucht der Crf^»te»,endoordeonmo- gelijkheit, daar zy ons in geftelt hebben, van ons op hunne eeden te vertrouwen : onzinnig volk! dat ons , tegen onze wil en dank , tot die ver- fchrikkelijke noodzakelijkheit gebragt heeft, om wan-
(i) Dat is altydt dc taal van de Hollanders geweeft ten
opzichte der Franfchen ; zy hebben hen wel tot vrienden willen hebben, maar niet tot naburen. De ongeiufteheerfch- zucht van Louis den XIV. heeft hen voor zyne nabuurfchap doen vrezen, en zy hebben gene zekerheit kunnen vinden, dan dooi het middel ran ecus lterke iarrint tuiTchen hej^ pihca. |
||||
t.%6 *De Gevalien
wanhopende tegen hen te zijn , en dat wy ons
welzijnnietmeerkunnen vinden,dan in hun ver- derf. Zo lang zy dcze toegangen in hun geweldt hebben, moeten wy akijdt geloven, dat zy onze landen onrechtvaardig willen innemen , en ons brengen onder het jok der flaverny; zo net waar was, dat zy niet anders dan in vrede met hunne naburen zochten te leven , zouden zy zich ver- noegen met het geen wy hen vrywillig hebben overgelaten, en zy zouden niet zoeken de toegan- gen te be waren, van een landt,tegen welkers vry- heit men eenige eerzuchtige toeleg zou kunnen ma- ken. Maar gy kent hen noch niet, wijze grijsaardt! 'tis tot ons groot ongeluk , dat wy hen hebben leren kennen. Houdt op, 6 man van de Goden bemind ! een rechtvaardigen en noodzakelijken oorlog te vertragen,zonder welke Hefperie'nooit een beftendige vrede te hopen heeft. O ondank- baar, bedrieglijk, en wreed volk , dat de vergram- de Goden ons hebben toegezondenom onze vrede te ontruften, en om onze gebreken teftrafien: maar na ons geltraft te hebben , 6 Goden! zulc gy ons weder wreken , en gy Heden zult niet minder rechtvaardig zijn tegen onze vyanden dan tegen ons. Door deze woorden fcheen de ganfche verga-
dering beroerd,en het was of Mars enBelhnade gelederen doorwandelden,in degemoederen we- der ontftekende een oorlogsvuur, 'tgeen Mentor zocht uit te bluilchen. Dus hernam hy zijne re- den :Zoiku!ieden niets anders dan beloften hadt voor te ftellen, zoudt gy lieden rechtmatig mo- gen weigeren u daar op te betrouwen , maar ik biede u zekere en tegenwoordige zaken aan. Zo gy niet te vrede zijt met Tekmachus en my voor gijfel-
|
||||
van Telemachus. XL Boek. 287
gijfelaars te hebben, zal ik u daar en boven noch
doen geven twaalf der voornaamfte en dapperfte Cretenzen: maar het is ook bcramelijk , dat gy lieden van uwekant gijfelaars geeft; wantIdomc- tieus, die oprechtelijk de vrede begeert , begeert die zonder vreze , en zonder verkleining; hy be- geert de vrede, gelijk gy lieden zelf zegt, dat gy die gewenfcht hebt, door wijsheit en bezadigd- heit; maar niet uit liefde van een laf leven , of uiteenmoedeloosheitophet gezicht van een drei- genden oorlog ; hy is gereed om te fterven of te overwinnen,maar hy acht de vrede meer dan de heerlijkfte overwinninge; hy zou zich fchamen, dat hy zou vrezen overvvonnen te worden,maar hy vreeit onrechtvaardig te zijn , en hy fchaamt zich niet, dat hy zijne misflageii wil verbeteren. Met de wapenen in de vuilt biedt hy de vrede aan ; hy wil niet met hoogmoedigheit de voor- waarde van de zelve voorfchrijven (i); want hy heeft geen achting voor eene ged wonge vrede. Hy wenfcht eene vrede,daar al de verfchillende par- tijen genoegen in nemen,die alle nayver eindigt, die alle ongenoegen wegneemt, en die alle wan- trouwe geneeft. Met een woordt, I'domeneus is in alle die gevoelens, in welke ik my verzeker, dat gy lieden zelf zoudt willen , dat hy was. Zo daar niets overig is, dan u lieden daar van te overreden , die overreding zal niet zwaar zijn, zo gy lieden my met een onvooroordelig en be- zadigt
(2) Hy wil niet wet hnwrnoediiheit de voorwaArde rnz.. J
Louis de XIV, deedt ganfch het tegcndeel op de Vredehan- deling te Nimwegen. Ook blufchte die vrede het ongenoe- gen der onderhandelende partyen niet uit. Zy kwamen na- derhandt sveder op met gtoter kracht en een beter uitflaj 4an tc voien. |
||||
x88 *De Gevalien
Zadigt gemoedt wildt horen. Luifter, 6 vollce-
ren vol van dapperheit , en gy zo wijze en zo vereenigde hoorden! luifter naar het geen ik u van de zijde van Idomenem aanbiede. 'tis niet recht- matig, dat hy in de landen zijner naburen zou kunnen indringen, noch 'tis ook rechtmatig,dat dieindezijnenzoudenkunnen indringen ;hy ftaat toe,dat de toegangen,die men door hoge torens verfterkt hceft, bewaart worden door oneenzijdi- gebenden. Gy, Neftor, engy, Philodtetes, zijt Grieken van afkomft , maar in deze gelegenheit oopentlijk tegen Idomeneus. Dus kunt gy lieden niet verdacht zijn , dat gy lieden al te veel zijne belangen zoudt begunltigen. 't Is het algemeen welzijnvan hetlandt,en devryheit vanHefperie, die u lieden ter herte gaat. Weed gy lieden zelf de bewaarders en bezorgers van de toegangen, die dezen oorlog veroorzaken; gy lieden hebt geen minder belang in te beletten , dat de oude volke- ren van Hefperie Salentum, eene nieuwe volkplan* ting der Grieken , even als de uwe zijnde , niet verwoefte, als in te verhinderen , dat Idomeneus de landen zijner naburen nietoverweldigtrhoudt de gelijkmatigheit tuflchen den een en den ander, in plaats van een volk , dat gy behoorde te be- minnen, te vuur en te zwaardt te vervolgen ; be- waart denroemvan rechtersen middelaars te zijn voor u lieden (3). Gy lieden zult zeggen , dat deze voorwaardeu uitmuntend fchijnen, zo gy kunt
(3) Bnvtarl den rotm van reenters en mlddeUars te z.yn,
tnz.. ] Dus zyn de Koning van Engelandt en de Staten Ge- neraal Midiateurs geweeft van de vtede te Aken , welke de koning van Vrankryk, als gedwongen, maakte in den jare 1668. maar de nayver over die bemiddeling brak niet laag iaai na uit, tot gtote fchade van de laatfte Mtdiateim, |
||||
van Telemachus. XL Boek. 289
kaiit verzekerd zijn, dat Idomeneus dit te goeder
trouwe zal volbrengen; maar ik zal u liedtn ter- flondt voldoen. Men zal de gijfelaars, daar ik van gefproken
heb', tot onderlinge verzekering'hebben , tot dat al deze tocgangcn , a!s vertrouwd goedt, in uwe handen zullen gefleld zijn. Wannecr het welzijn van ganfch Hefperie , wanneer dat van Salentum zelf en van Idomeneus,t'uwer befcheiden- heit zal zijn , zult gy lieden dan te vrede zijn? Wat kunt gy lieden in het toekomende wantrou- wen? zal het u zelf zijn? Gy derft niet vertrou- wen op Idomeneus, en Idomeneus is zo onbek waam om u tebedriegen, dat hy zich op u lieden wil vertrouwen. Ja hy wil u lieden de ruft,'t leven, en de vryheit van zijn ganfche volk en van zich 2elf vertrouwen. Zo het waar is; dat gy lieden niets anders zoektdan eene goede vrede, ziedaar eene , die zich u aanbiedt, en alle voorwendfel van achterwaards te wijken beneemt. (4)Noch- maals, verbeeldt u niet, dat de vreze Idomeneus daar toe brengt om u deze aanbiedingen tedoen; 'tis de wijsheit en gerechtigheit, die hem inwik- kelen deze party te kiezen , zonder zich te be- kommeren, of gy zoudt menen , dat het door zwakheit gefchiedt, 't geen hy doedt door edel- moedigheit. In den aanvang heeft hy misflagen begaan, maar hy ftelt z'jn roem in die te erken- nen , door deze aanbiedingen , met welke hy u lieden voorkomt. 't Js zwakheit, 't is ydele T waan, (4) Ntchmn/il, vtrhttldt u niit, mr„ ] Zie hoe dat Louis
de XIV. fprak. Aan de noodzakelykheit om de vrede tc jnaken, in welke hy zomtyds was, gaf altydt eene fchone fchyn met haar den naam van bezadigdheit ea lechtvaatj diglicit te geven. |
||||
i$o T>e Gev alien
waan, en 'tis grove onwetendheit van zijn etgen
belang , dat men zijn gebreken wil verbergen , door die met fier-en hoogmoedigheit ftaande te houden. Hy ,diezijnemisilagenaanzijnenvyaiidt belydt, en die aanbiedt deze te verbeteren , be- toont daar door , dat hy onbekwaam geworden is, om de zelve meer te begaan , en dat zijn vyandt alles te vrezen heeft van een zo wijs en ftandvaftig gedrag , zo hy geen vrede met hem wil aangaan. Wacht u wel te lijden, dat hy op zijn benrt u lieden uwe onrechtvaardigheit voor oogen flel. Zo gy weigert de vrede en rechtma- tigfieit,die u aangeboden worden,aan te nemen, zullen de vrede en rechtmatigheit gewrokenwor- den. Idomtneus, die vrezen moeft,dat de Goden vergramd waren tegen hem , sal die voor hem tegen u lieden bevinden?Ik enTelemachus zullen rechtenvoordegoedezake.-ik neme al dehemel- en onderaardfche Goden tot getuigen van de recht- jnatige voorftellingen, die ik u gedaan heb'. Zo ka&ita}s Mentor deze woorden uitgefprok en
hadt, verhief hy zijnen arm,en vertoonde aan al dezevolkeren den olijftak,dien hy in zijne handt hadt. welke het merkteken der vrede was. De hoofden, die hem van naby aanzagen , wierden verbaafd, en verblind door het Goddelijk vuur, *tgeen uit zijne oogen ftraalde,hy hadt eene dcf- tigheit en gezag, welke is boven alles, wat men zietindegrootfte flervelingen. De bekoorlijkheit 71'jner aangename en krachtige woorden nam al degemoederenin ;zy waren gelijk die betoveren- de woorden (z), die in eene diepe ftilzwijgenheit des
(z) By VirgiJKis in zynePharrmciutrU , en by de uitleggers
V*a die Heideis-zsmg, vindt men veel van die tgywwooiden
6«-
|
|||
van Telemachits. XI. Boek. 291
dcs nachts de maa'n en fterren in een oogenblik in
het midden van den Olympm doen Hit itaan , de verwoede zee in kalmte brengen , de winden en baren ftillen, en den fnellen loop der fterk-frro- mende rivieren llrcmmcn. Mentor was onder deze verwoede volkeren, als
Bacchus toen hy omringd Was door deTygers.die hare natuurlijke wreedheit vergetende door de krachtzijnerlieffelijkeftemme,zijnevoeten kwa- menlekken,en door ftrelingen zich aan hem on- derwierpen. Dadelijk ontltondt een diepflilzwij- gen door hecganfche leger; de hoofden zagen mal- kander aan, en konden dezen man onmogelijk tegenftaan, noch begrijpen, wie hy was. Al dc krijgsbenden onbewecglijkzijnde,hadden de oo- gen op hem geflagen; men dorft geen geluidt ma- ken, uit vreze, dat hy noch iets te zeggen hadt, en dat dit mogt niet gehoord worden, niet tegen- ftaande men niets meer wift by te doen , by dc zaken, die hy gezegt hadt. Zijne redenen had- den kort gefchenen; men wenfchte,dat hy noch langer geiproken hadt. AI dat hy gezegt hadt , bleef als ingedrukt in alle herten: onder het fpre- ken deed hy zich beminnen,en vrezen;ieder was gretig, en als opgetogen , om de minfte woor- den, die uft zijn mondt vloeiden, by een te ver- zamelen. Eindelijk,naeengeuoegzaam langftilzwiigen,
T a hoor- gefproken. Ook beloofden de toveraatfters dooi hare kunft-
woorden alles te doen, het welk onzeSchryvet hierop telt, Medea , geenzins de minfte ondet dat volkie , zwetft op meer dan eene plaatfe by de oude dichters van haat alver- mbgende kimft. Al wat aan dat kolle-werk vaft is, wordt van Jonctys in zyne vertaalde Yeihandeling v<w> it Tntr- tjtkit > zeei fiaai oopengelegt. |
||||
i$x 2)<? Gevalien.
hoorde men een dof geluidt, 'tgeen zich allengs
verfpreidde. 'tWas niet meer dat verward ge- tier der volkcren , die in gramfchap woedden ; 't was in het tegendeel een zacht en gunliig ge- ruifch: men ontdekiereeds op ieders wezen ik weet Diet wat vrolyx en zachtzinnigs: de zo verbitter- de Manduriers merkten, dat de wapenen hen uit de handen vielen. De woelte Phalantus en zijne Laceaomiers iionden verbaafd,hunnever(taaidege- moederenzovermurwd te vindcn ;andere begon- den te reikhalzen naar deze gelukkige vrede, die menhenaanboodt. Phihdetes nicer gevoelig dan een ander door deondervinding zijner ongelukken, Icon zich van tranen uiet onthouden. Neflor niet kunnende fpreken, in de vervoering , daar deze redenenhemingebragt hadden,omhelfde Mentor ieer tederlijk,zonder tekunnen geluidt flaan ,en al de volkeren riepen tc gelijk uit, als of dat het veldteken geweeft ware: O wijze grijsaardt! gy ontwapent ons; vrede, vrede! Afc/ifor wildekortdaarnaeeneredenaanvangen;
maar al de benden,ongeduldig zijnde,vreesden, dat hy eenige zwarigheitwilde te voorfchijnbren- gen; Vrede, vrede.' riepen zy undermaal. Men Jconhennietdoenftilzwijgen,danmet al de hoof- den van net ganfche leger met hen te doen fchreu- wen; Vrede, vrede! Nejlor wel ziende, dat het hem noch niet mo-
gelijk was een aaneengefchakelde redentevoeren, genoegde zich met alleen te zeggen : Gy ziet, o Mentor', wat het woordt van een trerrelijk man vermag; wanneer de wijsheit en deugt fpreken, ftillenzydehertstochten,en onze gramfchap ver- andert invriendfchap, en begeertens van eene be- ftendige vrede. Wy nemen die zodanig aan, als gy
|
||||
van Telemachus. XI. Boek. 293
gy ons die aanbiedt. Ter zelve tijdt ftaken al de
leger-hoofden hunne handen uit, ten teken van toeftemming. Mentor liep naar depoort van Salcmum, om die
te doen oopenen,en/io»»«»c^tedoen weten dat hy zonder eenige voorzorge uit de fladt mogt ko- men. Ondertuilchen omhelfdeNcftorTelemac&uf zeggende: Beminnelijke zoon van den wijsften der Grieken! ach mogt gy zo wij$,maar gelukkiger, zijn dan hy ! hebt gy niets vernomen van zijn noodlot?Het geheugen van uwen vader, dien gy 20 wel gelijkent, heeft'gcdient om onze veront- waardiging uit te blufTchen. Pbalantus, niet te- genftaande flraf en woeft,en dat hy nooitUlyjfes gezienheeft, laat niet na door zijne ongelukken , en die van v.ijnen zone , geraakt te 2ijn. Reeds perfte men Telemachus,om zijne gevallen tever- lialen, wanneer Mentor , met Uomeneus, en de ganfche jeugt der Cretenzen , die hem volgde t wederkwam. (f) Op het zien van Idomeneus merkten debond-
genoten, dat hunne moedt weder ontilak, maar de woorden vanAfe/^orverdoofden het vuur,dat byna fcheen uit te berften. Waarom vertocven wy , zeide hy , dit heilig verbondt te fluiten, waar van de Goden getuigen en befchermerszul- ]en zijn ? Dat zy dit wreken : zo ooit eenig heil- loos menfch dit zal durven fchenden ; dat al de T 3 kwa- (s) Op het r.itn van liormmius enz.. ] Als Louis de XIV.
in de eene of de andeic franticr-ih\dt kwam , of bezit ging nenvn van eenige nieuw overwonne plaats , kon het geme- ne volk hem niet zien zondet beroette te maken ; maar dat gene , het welk de Franfchcn toefchreven aan de ver- wondering, die men over den koning hadt , was veel eer cen uitwcikfel van de vciontwaaidiging det viemdeliugen. |
||||
2.94 eDe Gevallett
kwalen van den oorlog (a),ver van de gefrouwC
en onfchuldige onderdanen te drukken , op het meincdig en vloekwaardig hoofdt van den eer- /uchtigen, die dit heilig verbondt zal willen met voetentreden,nederdalen!vervloekt moet hy zijn vanGodenenmenfchen Inooit moethyde vrucht iijner meinedigheit genieten ! de helfche Raztr- ttyen moeten hem aangrijpen onder de yiTelijkfte gedaantens, en tot woede en wanhoop brengen! dat hy omkome zondcr eenigc hoop van begraaf- fenilTe! dat zijn ligchaam zy ten prooi van hon- den en gieren,en dat hy in de helieindendiepen afgrondt van den Tartarus voor eeuwig ftrenger. gepijnigd worde,dan Tantalus,Ixion,en deua- vaiden f Maar veel eer moet dezevrede onwankel- baar zijn, als de rots van Atlas(b) , die den he- melonderfteunt! Datailevolkerendieonderhou- den, en derzelver vruchtet) fmaken van geflachte tot geflachte! dat de namen der genen die gezwo- renhebben,met liefde en eerbiedt mogen gedacht \yorden by onze verre naneven! dat deze vrede, geveftigd op de gerechtigheit en goede trouwe, eert
(a) DM at de kvjt'en van den oorlc-f ■ enz.. ] Dus wordt dc
■vrede op de allerplegtigfte wyze gemaakt met vervloekinge tier genen,diedaar tegen doen. Deoudenoemdendat Dime, welke alles behelfden.dat iemandt afgrylTelyx kon overko- men. Van dat foort van vervloekingen vindt men'er ver- fcheide, als de Dime Catonis , Oviditts in It/in , cnz. Onze Landgenoten kunnen, om al wat yflelyk is by malkander gebragt te zien , de Vloel^van Novels lezen by den Here van Clootwyk, (b) Atlas wordt hier genomen voor een zeer hoog ge-
bergte aan den uithoekvan Mauritanie. De oude dichters zeggen, dat Perfeus by den koning Atlas willende vernach- ten, de/.e hem seen verblyfplaats wilde toeftaan ; waar op ferfeus het hoordt van Meduza voor den dag kteeg , en Atlas, so groot als hywas, met huidt en met haaii, in esn ipis of berg deedt verandercn. |
||||
van Telemachus. XI. Boek. z$f
cen voorbeeldt van vrede verffrekke in de navol-
gende eeuwen voor alle volkeren der aarde , en dat alle volkeren,die zich gelukkig zulien willen maken, door zich te verenigen , het voorbeeldt der volkeren van Hefperie trachteri na te volgcn- Na deze woorden bezworen Idomeneus en al de andere koningen de vrede op degemeldevoor- waardens. Aan wedcrzijdc gaf men twaalfgij- felaars; Telematbus wilde van het getal zijn der genen,die/<<Wf»«*JOverleverde; maar men wil- de niet toeftaan , dat Mentor onder de zelve zou zijn:naardien de bondgenoten wilden,dat hy by Idometteus zou blijven,om voor deszelfs gedrag, en dat zijner raadsheren teverantwoorden,totde laatfte uitvoering van het beloofde. Men offerde tuilchen de liadt en het vyandelijk leger honderd veerzen, wit als fneeuw, en zo vele ftieren van de zelve ver we, welker hoornen verguld,en met bloemkraniFen omhangen waren. Menhoorde tot in het naby gelegen gebergtehetvervaarlijkgeloei der offerbeelten , die met het heilig mes gedoodt wierden;het rokende bloedt ruifcht van alle kan- ten,en menliet uitgezochte wijnenin overvloedt vloeien voor de offer-plenging (c); de ingewand- T 4 be- (c) Dez.« offerplenging beftondt daar in, dat men , by dc
oude Grieken enRomeinen,een weinig wyns uit cen fchaal- tie, van den wyn die aan de Goden geoft'erd wierdt, goor, Dat noemcie men Ubatia. Wy wilien ons niet inlaten om de plechtipheden der oude offeihanden op te helderen. Daar zyn ganfche boeken van gefchreven. Aileen voegen wy bier bv , dat tciwyl ecn gedeeltc van het offerbeeft, op het altaaj: Jag'te branden, de piiefter den wyn daar op goot ; doeh. vry h«t grootfte gedeelte der offerbeeften wierdt met ver- brandt, maai,of van dc prieftcrs opgegeten.of naar de vleefch- hal gebragt, om daar verkocht te worden. Daar op ziet de H. Paulus ergens, daar hy fpreckt aangaande het eeteu of niet eeten der dingen,die aan de Afgoden geofterd lya. |
||||
ry6 2> Gevallen
bekijkers(d) vraagden de noch lillende ingewan*
den raadt; deze flacht-offeraars brandden op den altaar wicrook, het welk een dikke wolk,wiens liefFelijke geur over het ganfche veldt verfpreidt wierdt, uitmaakte. De foldaten ondertuiTehen aan wederztjdeden
anderen met meer met een vyandelijk ooge aan- ziende,begonnenmalkander te onderhouden met het vertellen van hunne gevallen;zy ruftten zich reeds uit van den vorigen arbeidt , en fmaakten by voorraadt de zoetigheden van de vrede. Ver- fcheide,die Idomeneus gevolgt waren in de bele- gering van Troje, kenden noch de foldaten van Neftar, die in den zelven oorlog gevochten had- den Zy omhelfden malkander met tederheit ; en verhaaldeu onderling al wat hen gebeurd was, fcedert 7.y die trotfche itadt, zijnde het cieraadt van gaiifch Afii geweeft, verwoeft hadden: hier op leiden zy zich neder in 'tgras,kroondcnmal- Jkandermetbloemen;en dronken tea amen wijn, die hen in grote va en uit de ftadt wierdt toege- bragr, om met blijdfcharj de plechtigheit van zo groten dag te yieren. Terltondt zeide Mentor tegen de koningen: O hoof?
(d) De ingewand-bekykers waren by de offerhanden , en
zo haaft als de offer flachter , vittimarim genoemd by de Romeinen, het offerbeeft met zyn byl voor de kop geila- gen en de keel afgeftoken hadt , wierdt het op de rugge gehaald en ge-oopend;waarna de offerflachter de edele de- len, die in de boift leggen , zondet zyne handen daar aan te flaan,op een tafeltie overgaf aan den ingewand-bekyker, die uit de gefteldheit van die delen , maar wel meeft van de lever, het toekomeiide gelnk of ongeluk van die gene , voor wien geofferd wierdt , voorfpelde. Het befte teken was, als alle die delen gezond en gaaf waren ; maar als daar aan iets ontbrak, wifteii ij dat uit te leggen , als ecu fuvaad vooueken. |
||||
van Telemachus. XL Boek. 197
hoofden ! hier byeen vergadert, voortaan zult gy
iieden , ondcr verfcheide namen en verfcheide hoofden, niet meer dan een volk zfjn. Dus ishet datde rechtvaardigeGoden,liefhebbers der men- fchen, die zy gemaakt hebben , willen , dat de eeuwigdurendebandt vanhunne volmaakteeenig- heit zou zijn. Hetganfche menfchelijke geflacht is niet dan een huisgezin,veripreidtoverdengan- fchen aardbodemjal de volkerenzijnbroeders,en behoren malkander , als zodanige, te beminncn. Onheil moet diegodIozcntreffen,die een wreden roein zoeken in het bloedthunner broederen,het welk hun eige bloedt is; de oorlog is zomtijds noodzakelijk, 't is waar; maar het verftrekt tot oneer van het menfchelijk geflacht,dat die in ze- kere voorvallen onvermijdelijk is. Okoningen! zegt niet, dat men daar na moet wenfehen, om roem te verkrijgen. De waarachtige roem wordc niet gevonden buiten de menfchelijke zachtmoe- digheit (6). Al wie zijn ei^en roem meer acht dan de gevoelens der menfchelijke zachtmoedig- heit , is een hoogmoedig fchrikdier , en geeu menfeh; hy zal niets anders , dan een valfchen roem verkrijgen ; want de waarachtige roem wordt niet anders dan in bezadigdheitengoedheit gevonden:men mag hem vleien om zijne dwaze grootsheit genoegen te geven ; maar men zal by zich zelf altijdt van zodanig een zeggen,als men oprecht zal willen fprcken, dat hy zo veel te min- T s der
(6) ^41 wit x,yn eiltn roem mter acht , tnz,' ] Wat een nit-
muntende les voor den kleinzoon van een koning , die door zyne trotfehheit een afgry?en geworden was voor alle ?yne naburen ! Die jonge vorft kon niet al te veel afge- fchiikt worden van de valfche glorie, welke aan zyn groot- rjider zo fchadelyk geweett was. |
||||
t$ 8 tP* Gevatte»
der den waren roem verdient heeft, als hy die
met onrechtmatige drift heeft begeert ; de men- fchen moeten hem niet achten,om dat hy hertzo weinig geacht,en hun bloedt door een beeftach- tige hoogmoedt zo overvloedig geplengt heeft. Gelukkig de koning , die zijn volk bemint , en van het zelve bemind wordt ; die zich vertrouwt op zijne naburen, en derzelver vertrouwen heeft; die ver van hen te beoorlogen,verhindert,dat zy den oorlog onder malkander voer^n, en die alle andere buitenlandfche volkeren het geluk zyner onderdanen, van zodanig een koning te hebben, doedt benyden ! Gedenkt dan van tijdt tot tijdt u te vcreenigen,gy die machtige fteden van Hep- periebeftkn! belegt alle drie jaren eene algemene vergadering, daar alle de kouingen , die hier te- genwoordig zijn , zich byeen bevinden , om het verbondt door een nieuwen eedt te beveftigen; om die beloofde vriendfchap te bekrachtigen, en om zieh te beraden over het gemene belangen. Zo lang als gy vereenigd zult zijn , zult gy van binneditfchonelandt vrcde,roem,en overvloedt hebben: van buite zult gy altijdt onverwinnelijk Zijn; daar is niet* dan de oneenigheit , uit dea •fgrondt voortgekomen om de onzinnige men- fchen te plagen, dat het geluk , 't wclk de Go- den voor u bereid hebben, kan verftoren. Neftor antwoordde daar op : Gy ziet door de
bereidwilligheit, met welke wy devrede maken, hoe zeer wy afgezonderd zijn van den oorlog te willen voeren door een ydelen rocm , of door eene onrechtmatige gretigheit om ons te vergro- ten tot nadeel onzer geburen. Maar wat kan men doen,alsmen een gewelddadig vorll tot zijn ge- buur heeft. die geen andere wet erkent, dan die van
|
||||
van Telemachus. XL Boek. 199
van zijn eigen belang , en geen geiegenheit Jaat
voorby gaan om de landen van andere ftaten (7) te overweldigen ? Gelooft niet , dat ik van Ido- meneus fpreek (8); neen , ik hebb' die gedachte« niet meer van hem: 'tis Adraftus (e), koning der Dan..
(7) Op dezc wyze waren de naburige vorften van Louij
den XIV. door plechtige Tra&aten niet verzekerd tegen. zyne geweldenaryen en de heerfchzucht. De gretigheit, die hy hadt om zich zelfgroot temaken, deedt hen , gedureude de vrede, vrezen voor de ontwerpen , die hy maakte ora den oorlog weder op nieuws te beginnen. (8) Gelooft niet , dot t\ van ldomenna fpreek, enz*. ] Vele
zaken, die van Idomeneus gezegd zyn , paflen volkoment- lyk wel op Louis den XIV. niaar evenwel is hy debeeltenis van dien laatften koning van Vrankryk niet. Idomeneus; kon verdtagen, dat men hem zyne misflagen annwees, al- zo hy die wenfchte te veibeteren ; maar Louis , wel verre van genegen te zyn om zich te verbeteren , kon niet ver- dragen , dat men hem iets wilde anders doen begrypen. Adtaftus is het ware voorbeeldt van dien koning , alzo del zelver gemoedsdrjften zeei wel met malkander overeen ko- men. Louis de XIV. meende , dat alle andere menfchen alleen geboren waren om door Jiunne flaverny te flrekken tot vermeerdering van zyn rocm. Als Adraftus , wilde hy niets dan flaven en aanbidders; als Adraftus , deedt hy zich Goddelyke eere bewyzen, verdragende dat men tiotfcheop- fchiifien, die hem als een Godt vcrbeeldden, op hem maak- te ; en eindelyk zou hy , als Adraftus, een volmaakt ko- ning gcweeft zyn , zo de rechtvaardigheit en goede trouw zyn gedrag beftiert hadden. Men kan het overige van de toepafling ligtelyk maken Louis de XIV. is gelukkig ge- weeft tot aan de Nimweegfche vrede. Geweldt en bedrie- gery, allcs was even goedt, als hy maar zyne vyanden over- won. Hy wicrdt wel gedient : zyne tegenwoordigheit on- derfteurde de dappetheit zyner foidaten: en hy hieldt niets voor een waar en wezentlyk vermaak , dan het ganfche menfchelyke geflacht met voeten te treden. (e) Men vindtby de ouden wel gewag gemaaktvan eenen
Adraftus, maar die kan hier niet te pas komen ; fchoon de Franfche uitlegger in het brede van hem fpreekt. Onze Jchryver willende een ftoutmoedig en onverfchrokken ko- ning vetbeelden, heeft hem alleen den naam van Adraftus eegeven , om dat Vp««-®' in het Gtiekfch iertjandt bete- jient, die van geen vluchten weer. |
||||
300 T)e Gevalien
Dauniers, van welken wy allestevrezenhebben;
hy veracht de Goden, en gelooft, dat alle men- ichen, die op de aarde zijn , niet zijn geboren , dan om te verftrekken tot werktuigen zijner groot- heit,door hunne flaverny; hy wenfcht naar geen onderdanen , welker koning en vader hy zou fcijn; hy wenfcht naar Haven en vleiers ; en hy Iaat zich Goddelijke eer bewijzen. Tot noch toe heeft hetblinde geva! zijne onrechtvaardiglte on* dernemingen bcgunfiigt; wy haamen onsom Sa- lentum aan te tallen, om ons te onidoen van den zwakften onzer vyanden , die zich maar eerft op deze kuft begon te vefHgen , om daar na onze wapenen te wenden tegen dien andcren machti- ger vyandt. Hy heeft reeds verfcheide ileden onzer bondgenoten ingenomen; die van Crotone hebben twee veldOagen tegen hem verloren. Hy be- dient zich van allerlei middelen om zijne heerfch- zuciit te voldoen. Macht en lift zijn even fchoon, als hy maar zijne vyanden kan overvallen; grote fchatten heeft hy by een gefchraapt; hy heeft wel "geoeffcnde en ftrijdbare benden , en ervaren be- velhebbers; hy wordt wel gedient, en houdt zelf gednrig een wakend ooge over alles, dat door zijn bevel wordt uitgevoerd, de geringfte misda- den ftraft hy (trengelijk, en vergeldt met mild- dadigheit de dienften, die men hem bewijll; zij- ne dapperheit onderfteunten blaaftdievan al zijne benden aan ; en hy zou een volmaakt koning zijn , zo de gerechtigheit en goede trouw de regelmaat waren van zijn gedrag. Maarhyvreeti noch de Goden, noch de befchuldiging van zijn gewiffe. Hy geeft zelf niet om een goeden naam, hy ziet die niet anders aan dan een ydele fchim, daar alleen zwakke menfchen zich door latenop- hou-
|
||||
van* Telemachus. XI. Bcek. 301
houdcn ;hy rekent niets voor het hoogfte en we-
zendfijkite goedt, dan grotefchatten en rijkdom- men te bezitten, gevreefd te worden,en het gan- fche menfchelijke geflacht met voetcn te treden: wel haaft zal zijn heirleger in onze landen ver- fchynen; en zo de eeiujracht van zo veel volke- ren ons niet in rtaat ilelt , om hem te weder- ftaan , zo is alle hoop van vryheit ons bcnomen. 'tis zo wel het belang van Id>meneus als het on- ze, zich aan te kanten tegen dezen nabuur , die niets vry in zijn gebuurfchap kan vcrdragen. Zo wy overwonnen vvierden,zou Saler.tum\\zl%iz\v<z gevaar lopen. Laat ons dan gezamentlijk ons has/ten om hem voor te koinen. Terwijl Nejlor op deze wyze fprak, naderde men vaft de ftadt, want Idomeneus hadt al de koningen en voornaam- fte hoofden gebeden, daar te willen inkomenom den nacht door te brengen. |
||||||
Eirtdc van het elfde Boek.
|
||||||
IN-
|
||||||
I N H O U D ,T
VAN HET
TWAALFDE BOEK. Neftor verzoekt in den name der
Bondgenoten onderftandt van ldomeneus tegen de Dauniers hunne vyanden. Mentor, die eenegoede re- gering in de Jiadt Salentum wil in- voeren, en bet volk in den landbowjv oejfenen, maakt het zo , dat zy zich vernoegen Telemachus te hebben aan het hoojdt van honderd edeleCretenzen. Na het vertrek van dezen bezichtigt Mentor alles naaukeurig in de Jiadt en in de haven , laat zich van alles on- derrechten^en doedt ldomeneus nieuwe inftellingen maken, zo ten opzichte van den koophandel,als van de bejiiering der jiadt ; doedt hem het volk in zeven foorten verdelen, welker rang hy onder- Jcheidt>als ook degeboorte door verfchei- de kleding\ en doedt hem de dertelheit en de onnutte kunjten affnyden,om de hand- ler ks-lieden te brengen tot den land- bouwy we Ike hy in aanzien brengt. DE
|
||||
3°3
D E GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Ulyffes.
HET TWAALFDE BOEK.
HEt leger der bondgenoten floeg reeds
zijne hutten op , en het gehele veldt was reeds bedekt metrijkeleger-tenten van allerhande koleuren (f), daar deaf- gematte Hefperiers zich onder zouden te ruft begeven. Wanneer de koningen met hun ge- volg in de ftadt waren gekomen, fchenen zy ver- baafd,datmeninzo korten tijdt zo veel treffelijke gebouwen hadtkunnen oprechten.endatdeoinflag van zo z waren oorlog niet hadt verhinderd (i) dezc op-
(f) De Rorneinen noch Grieken hebben van zulke rykeT
leger-tenten geweten ; maar de Oofterfche volkeien wel. Derhalven drukt onze Schiyver hier niet zozeer degewoon- te der oude'n uit, als hy wel eene aangenamc befchryving; rnaakt van de vereeniging en vreugde der volkeren, did kbit te voren noch vyanden waren geweeft. (j) Schoon dat Idomeneus , als gezegd is , niet volko-
men hec voorbeeldt is van Louis den XIV. nochtans paft het jeen, in Jiiet gezegd word;,, volkoittcnrlyk op dien vorft. |
||||
304 cDe Gevallen
opkomende ftadt in korten tijdt zo hecrlfjk te
vercieren.
Men vcrwonderde zich over de wijs-en wak-
kerhcit van Idomenear ,dk de grondt vanzofcho- nen rijk gelegd hadt, en iedcr befloot, dat de vrede met hem gemaakt zijnde, dc bondgenoten veel machtiger zouden zijn , zo hy zich inliet in hun verbondt tegen deDauniers. Men (ie\de Ido- meneus voor, zich daar in te begevcn ; hy kon 2,0 een billijke voorflag niet afflaan, enbeloofde hen benden: maar gclijk aan Mentor niets onbe- kend was van alles , dat noodwendig vereifcht wierdt, om een fhat bloeiende te maken , be- greep hy, dat de macht van Idomeneus zo groot niet kon zijn , als die wel fcheen ; des nam hy hem in ?t byzonder,en fprak hem op deze wijzc aan: Gy ziet, dat onze zorgcn 11 niet onnut ge- weed zijn; Salentum isnubevrijd vandcongeval- len,die haar dreigden ; 'tftaat maar allcen a3n u, uwen roem ten hemel teverheffen, endewijsheit van Minos, uwen grootvader,te evenaren in het bem'er uwervolkeren. Ikga voortmetvrymoedig te fpreken, onderflellende , dat gy zulx begeert, en dat gy alle vleiery vervloekt. Terwijl deze koningen uweheerlijkheit hebben geroemt,dacht ik by mij zelf op de roekeloosheit van uw be- leidt. Op dit woordt van roekeloosheit veranderde
Idomeneus van wezen,zijne oogen verduilterden, hy
De omflag van den oorlog heeft hem nooit belet zyn drift
omtebouwen, en uitmuntende lufthoven te hebben , te voldoen. Die onmatige koften, gevoegd by die gene, welke gedaan moeft woiden om den oorlog te voeren , hebben eindelyk het koninkryk uitgeput, en dat in dien eibarmely* ken ftaat gebragt, in welken wy het tegenwooidig zien. |
||||||
van Telemachus. XII. Boek. 3 05*
hy wierdt rood , en 'tfcheelde weim'g,of hy zou
mentor, om hem zijn gramfchap te doen zien^ in zijn reden geltoort hebben. Mentor zeide hem op eene zedige en eerbiedige,doch echter vrycen floutmoedige wijze: Ik zie wel, gy ftoort u aan dat woordt van roekeloosheit; iemandt anders dad ik, zou ongelijk gehadt hebben , zich daar van te bedienen : want de konfngen moet men eer- bieden , en met omzichtigheit handelen , zeff als men hen berifpt ; de waarheit zelf beledigt hen gcnoeg, zonder dat men daar fcherpe woor- den behoeft by te voegen ; maar ik hebb' ge- looft, dat gy zoudt kunnen verdragen , dat ik zonder bewimpeling totu fprak om u uwen mis- flag te doen ontdekken. Mijn voornemen is geweeft u te gewennen om de zaken by haar ei- gen naam te horen noemen , en te doen begry- pen, dat als andere u raadt geven over uw ge- drag, zy nooit zullen derven uiten , al wat zy denken ; en zo gy daar in niet wilt bedrogen zijn , moet gy u altijdt te binnen brengen , dat zy gedurig minder zullen fpreken van zaken, die u nadeiig zullen zijn. Wat my belangt, ik wil mijne woorden wel verzachten naar uw be- geren; maar het is u nut,dat een menfch zonder belang en zonder aanzien in het byzonder tegert u een harde taal fpreekt. Niemandt anders zou zo tegen u derven fpreken : gy zult de waarheit maar ten halve iien, en aardig bewimpelt. Op deze woorden was Idomeneus reeds tot zich
zelf gekomen van zijn eerfte voorbarigheit, en fcheen befchaamd over deze viesheit. Gy ziet, zeide hy tegen Mentor, Wat de gewoonte van gevleid te worden al uitwerkt. Ik ben u hetwel- wezen van mijn nieuw koninkrijk fchuldig , en V daar
|
||||
306 Tie Gevalien
daar is geen waarheit , die ik my niet gelukkig
achtc uit uwen mondt te verftaan ; maar hebt medcdogen met een koning,dien devleiery heeft vergiftigt(z), en die , 7,elt' in zijne ongelukken, geen menlchenheeftkunnen vinden,dieedelmoe- dig genoeg waren om hem de waarheit tezeggen. Neen,ik heb nimmer een perfoon gevonden,dic my zo lief hadt , dat hy my wilde mishagen, met volkomcn de waarheit te fpreken. Dit zeggende , fchoten hem de tranen in de
oogen,en hy omhelfde.M<?7«ormetveel genegen- heit. Daar op zeide die wijze grijsaardt : 't Is met drocfheit, dat ik my genoodzaakt vinde u op eene harde wijze te moeten toefpreken; maar mag ik u verraden met de waarheit voorutever- ber'gen ? Stel u zelf in mijn plaats ; zo gy tot iioch toe zijt bedrogen geweeft, 'tis, om dat gy 'thebt willen zijn; en 't is , om dat gy gevreelt hebt goeden raadt op te volgen. Hebt gy wel ooit gezocht naar menfchcn,diehun eigen voor- deel niet betrachten , en die de bekwaamfte wa- ren om u tegen te fpreken ? Zijt gy wel ooit be- kommert geweeft , om menfchen te verkiezen , die zich niet beyverden om u te behagen, die geen eigen voordcel bejagende in hun gedrag, de be- kwaamfte waren om uwe hertstochten en on- rechtvaardige gevoeiensteveroordelen ? Wanneer gy
(2) Dat hadt Louis de XIV. gemeen met Idomeneus :
door de vleiery van zyne jeugdt af vergiftigd zynde , heeft hy zelt in zyne ongelukken geen menlchen kunnen vinden, die edelmoedig genoeg waren om hem de waarheit te zeg- gen. Hy was zeer te wachteh ten opzichte van alles , dat maar eenigzins naar bcrifpinge zweemde:het was zo zeket, dat men hem de zaken , zo als zy waren , voorftellende , in zyne ongcnade moeft vallen , dat Mad. de Maintenon altydt gtote zorge droe'g om alles voor hem te verbergen. |
||||
van Telemachus. XII. Eoek 307
gy vieicrs gevonden hadt, hebt gy die wcl vanu afgeweerd ? hebt gy die zelf vvel misttouwd? Neen, neen,gy hebt niet gedaan , 't geen de zo~ danige doen , die de waarheit beminnen , en die verdienen haar te kennen. Laat ons tegenwoor- dfg zien, of gy den moedt hebt om u te laten vernederen door de waarheit , die u veroor- deelt. Ik zegge dan, dat al het geen , dat u zo veel
lof toebrengt, niet verdient dan misprezen tewor- den. TerwijI gy van buiten noch zo veel vyan- den hebt, die uw koninkrijk, noch niet genoeg- zaam beveliigd , dreigen , denkt gy anders niet, dan om uwe nieuwe itadt met treffelijke gebou- wen van binnen te vercieren;dat heeft u zo veel rufteioze nachten veroorzaakt, als gy my zelf hebt bekend. Uwe fchatten hebt gy uitgeput; en gy hebt niet gedacht, noch om uw volk te vermeerderen , noch om den landbouw op deze vruchtbare kuft voort te zetten. Moefl gy deze twee zaken niet aangemerkt hebben, als de twee wezentlijkde grondllagen van uwe mogendheit, namentlijk,overvloedtvan brave mannen te heb- ben , en welbebouwde landen , om die te voeden } Eeneduurzame vrede is unodig in dezen aanvang, omdevermenigvuldigingvan uwvolkte begunm'- gen. Gymoeftnergensom gedacht hebben,dan om den akkerbouw,en het vartflellenvan zeerwijze wetten. Eeneydeleeerzucht.heeft u gedreven tot op de kant dez'er fteilte; door drift van groot te fchijneil hebt gy uwe ware grootheit byna ver- W3arlooft. Haafl: a om deze misflagen te verbe- teren, ftelt alle deze grote werken ait, doedt af- flandt van die hoogmoedt, die uwe nieuwe ftadt zou verwoeften ; laat uw volk in de vrede adem V z halen, |
||||
308 £te Gevallen
halen, legt allecn toe om hen in overvloedt td
doenleven, om de huwelijken voort te zetten. Gedenk,dat gy niet verder koning 7.ijt,danvoor zo veel gy volkeren te g^bieden hebt , en dat gy uwe macht moet afmeten, niet naar de wijduit- geftreluheit der landen, die gy 7.ult kunnen inne- men , maar naar het getal der menfcben , die deze landen zullen bewonen, en verplicht zijn u tc gehoorzamen ; bezit een laudc, hoe klein ook in uitgeltrektheit; bevolk dat met eene ontelbare menigte van arbeidzame en wel geoeffende nien- fchen; maak dat dit volk u beinint ; en gy zult machtiger , gelukkiger , en roeinruchtiger zijn dan aile de overwinnaars , die 20 vele koning- rijken verwoeften. Wat zal ik dan doen, hernam liomeneus , ten
opzichtc dezer koningen ? zal ik mijne zwakheit hen bekend maken? 'tis waar, dat ik den land- bouw verzuimt hebb', ja zelf den koophandel, die men op deze kuft zo gemakkelijk kan drij- ven; ik hebb' anders niet gedacht, dan om eene trerrelijke ftadt te bouwen. Beiioor' ik , mijn waarde Mentor, mijn zelf te onteeren in de ver- gadering vanzo veel koningen,en mijne onvoor- zichtigheit te omdekken? Zo het zijn moet, wil ik het doen,en zal het zonder tegenfpraak doen, hoe duur bet my ook zal ltaan:want gy hebt my geleert, dat een braaf koning, die voor zijn volk geboren,enzich ten eene male aan het zelve vcr- fchuldigd is, het welwezen van zijn koningrijk rneer moet bevlijtigen,dan zijne eigene achting, Dit gevoelen , zeide Mentor , is een vader der
volkeren waardig , en 't is door deze goedheit, en niet de uiterlijke trefFelijkheit van uwe ftadt, waar door ik in u het hert van een edelmoedig koning
|
||||
van Telemachus. XII Boek. 309
honing befpeur , doch uw eer moet gy verfcha-
nen,zelf om het'belangvan uwkoiringrijk. Laac my begaan , ik zal deze koin'ngen (3) doen vtr- ftaan, dac gy verpiicht zijt UlyJJes , zo die noch in het levenis,or'ten minlte zijnen zone, binnen /^«^teherftellen,en dat gy met macht deMin- naars van Penelope van daar wilt verdrijvcn. (g) Zy zullenligtelijk begrypen ,dat dezeoorlog talrijke benden vereifcbt; dus zullen zy toeftaan , dat oy hen voor eerftalleeneen klein onderftandttegens de Dauniers toezendt. Op deze woorden fcheen Idomenem, even 3ls
een menfch ,die men van een zwaar pak ontlaft. Gy bewaart , mijn waarde vriendt! zeide hy te- gen Mentor,mijn eer,en de achting dezer opko- mende ftadt, wiens zwakheit gy voor alle mijne naburen zult verbergen : maar wat fctu'jn van waarheit is'er , te zeggen , dat ik benden naar Ithaca wil afzenden , om UlyJJes daar te herilel- V 3 len, (3) Dat zy verpiicht z.yt Vlyjfes tnz.. ] Dit is noch hct
tegengeftelde van eene waarheit , die veel gronds heeft in het gedrag van Louis den XIV. Hy hadt zich verpiicht Ja- cobus den II. te herftellen: ondertuflchen deedt hy een in^ val in Duitfchlandt na het innemen van Philipsburg , het welk hem belerte dien vluchtenden koning zo krachtig by te fpringen, als het wel behoord 7.011 hebben. Hy maakre ftaat, dat de kraehten van Engelandt alleen niet groot gc- noeg waren om den Frinffe van Orange daar te veftigen , en dat hy de Hollanders elders de handen vol werk gevcn- de, die onderneming zou doen mislnkken; maar hy is be- drogen geweeft in zyne inzichten; gelyk het by deuitkomft gebleken heeft. (g) De Schryver gebruikt hier eenewyzevan bewoording,
die genoeg doedt zien , dat hy hier de fynfte leffen zyner zede-kunde geeft. Mentor belooft niet, dat hy liegen zal tegen de verbonde koningon , rnaat zyne behendighcit bp- ftaat daar in, dat hy hen zich zelven doedt bedriegen,2o als hy het gaarne hadt. |
||||
3io ¥)e Gevalkn
leti, of ten mlnfteTelemachus zijnen zoon, terwijl
diezichzelf verbonden heeftmede te gaan in den oorlog tcgen de D.turners7. 'Zijt niet verlegen,zeide Mentor, ik zal nicts zeggen , dan het gene dat waar is : de fchepcn , die gy afzendt tot valt- fleliing van uwen koophandel , zullen naar de kuften van Epirus varen; die zullen twee zaken te gelijk uitvoeren,eerftopuwkult wedervremde kooplieden brengen,die door de zware ongelden zich van Salentum verwijderd hebben; ten twede zullen 7.y naar eenig nieuws van £//);//« vernemen. Zo hy noch leeft, kan hy niet ver van die zeen zijn , die Griekenlandt van Italic afzonderen , en men verzekert, dat hy by de P headers gezien is. Zo daar geen hoop ineeris van hem wederom te zien, zullen echter uwe fchepen zijnen zone een merkelijken diend doen; want zy zullen in Ithaca, cnaldeomleggendelanden ,een fchrik vcrbreideu voor den naam van den jongen Telemacbm ,dien men gelooft dood te zijn , als zijn vader. De vryers van Penelope zullen verbaafdzi]ntehoren, dat hy in het kort ftaat weder te komen , met de hulpbenden van een machtig bondgenoot. De Itakoizen zullen het jok niet derven afwerpen, Penelope zal vertrooft worden, en altijdt weige- ren een bruidegom te kiezen. Dus zult gy Tele- machus dienft doen,terwi]l hy in uw plaats met de bondgenoten vandeze kuftenvan Italie,tegen de Dauniers zal trekken. Op dezewoorden riepIdomeneusult: Gelukkig
een koning, die door wijze raadflagen onderfteund wordtlEen wijsen getrouwvriendtkomtaaneen koning beter te ftade dan overwinnende heirlegers: maar twecmaal gelukkig zo een koning,die zijn geluk kent, en daar voordeel mede weet te doen door
|
||||
van Telemachus. XI1. Boek. 311
door het gebruik van den wijzen raadt! want het
gebeurt zomtijds , dat men wijze en deugdzame mannen, welker deugt men vreeft, van het ver- trouwen,'tgeen men op hen behoorde tehebben, verwijdcrt,om het oor aan vleiers telenen, voor welker verraadt men niet vreeft. Ik ben zelf in die misflag vervallen, en ik zal u al de ongcluk- ken verhalen , die my zijn overgekomen door een valfchen vriendt , die mijne hertstochten vleide , in hope , dat ik de zijne zou vleien op mijn beurt. Mentor deedt de verbonde koningen ligtelijk
begrijpen,dat Idomeneus zich moeft belaften met de zaken van Telemachus , terwijl dat deze met hen zou gaan. Zy waren te vrede met in hurt leger tezullen hebben den jongen zone van UtyJJ'es, met honderdjonge Cretenzcn, die Idomeneus hem medegaf,om hem te verfellen. 't Was de bloem van den jongen adel,die dekoning mtCrete hadt mede gebragt. Mentor hadt hem geraden deze in dien oorlog te zenden. Men moet , zeide hy, gedurende de vrede,zorge dragen om hot volk te vermeerderen ; maar uit vreze , dat het ganfche volk niet mogt lafhertig worden , en vervallen mogt in eene onkunde van krijgs-oefteningen , moet'gy den jongen adel na vremde oorlugen zenden. Deze zullen genoeg zijn om het ganfche volk te onderhouden in een gedurigen yverzucht voor den roem, liefde tot de wapenen , en ver- achting van ongemakken , ja van de doodt zelf, eindelijk in ervarenheit van den krijgs-handel. De verbonde koningen vertrokken \anSalentum,
voldaanvan denkoning Idomeneus,enver\ek\<erd op de wijsheit van Mentor W waren ganlcluiijk V 4 ver-
|
||||
3 ix *De Gevalien
verblijd, om dat zy Teletnachus met zich natnen.
Deze kon zijne droefheit niet matigen,als hy van iijnen vriendt moelt ar'fcheiden. Mentor , hou- j deride, terwijl de verbonde koningen hun aflcheid: namcn, en aan Idomeneus zwoeren , dat zy een eeuwigdnrend verbondt met hem zouden onder- houden {Telemacbus tufTchen zijne armen, gevoel- de , dat hy van zijne tranen bevochtigt wierdt. Ik ben ongevoelig , zeide Teletnachus , voor de blijdfchap van roem te behalen , en ik ben nie: dan door droefheit aangedaan over onze ottder- Jinge verwijdering : my dunkt, dat ik nochmaal zie dieongelukkige tijdt,waar in de Egyptenaren my uit uwe armen rukten , en my van u verwij- derdeni, zonder my eenige hoop te laten van u ooit weder te zullen zien. Mentor antwoordde op deze woorden met
zachtheit, om hem te trooflen. Zie daar , zei- de hy, een ganfeh verfchillige verwydering, de- ze is vrywiliig , zal kort zijrt , en gy gaat over- winning zoeken; gy moet, mijn zoon , my be- minnen met een minder tedere en kloekmoedi- ger Jiefde. Gewen u aan mijn afwezen, gy zult my niet altijdt hebben. Veel eer moeten de wys- heit en deugt u inboezemen 'tgeengy doenmoet, dan de tcgenwoordigheit van Mentor. Onder het fpreken van deze woorden , bedekte de Godin, onder de gedaante van Mentor verborgen zijnde, T'elemachus met haar goddelijk fchildt , en ver- fpreidde in hem den geeft der wijsheit, voorzich- tigheit, kioekmoedige dapperheit, eneen zachte bezadigdheit , die zo zelde te zamen gevonden worden. Ga, zeide Mentor , in het midde der grootfte gevaren van den oorlog, zo dikwilshet oor-
|
||||
van Telemachus. XII. Boek. 31 3
oorbaar zal zijn, dat gy'er gaat. (4) Een vorft
onteert zich meer door de gevaren van den oor- log te vermijden , dan door nimmer daar na toe te gaan. De moedt van zodanig een, die ande- ren gebiedt, .behoort nooit twijffelachtig te zijn. 'Zo het nodig is , dat een volk zijn hooJdt en koning behoude, is het voor hem noch nodiger, dat het hem nooit zie in eerie onzekere achting aangaande 7.1'jn mannemoedt. Gedenk , dat hy die gebiedt,alle anderen tot een maat-regel moet nrekken,en zijn voorbeeldt moet het ganfche le- ger aanmoedigen. Stcl u dan bloot , 6 Telema- chus'. voor alle gevaren , en fterf veel eer in't gevecht,dandat gy zoudt het voorwerp zijn van de kwaadaardigheit van die genen , die aan uwe manmoedigheit zouden kunnen twijftelen. De vleiers , die het meeue zuilen aanhouden om u te wederhouden, dat gy u voor het gevaar bloot ftelt, als het nodig rs , zullen de eerlte zijn (5-) om in het geheim te zeggen , dat gy geen moedc hebt, indien zy bevinden , dat gy u in die gele- genheit ligtelijk laat omzetten ; maar gaat de ge- V $ varen (4) ten vorfl onteert z.ich inter door de gevaren enz* ] Louis
de XIV. is ve!e malen ten oorlog getrokken, maar hy ver- mydde altydt met vecl zorge de gevaren in de vcldflagen. Niets is onzekerder, dan or hy mannemoedt gehadt heeft, felyk voornamentlyk in den jare 1676. in de i elegering van
ouchain gebleken" is. Een gevecht met den Prinfle van Orangewas daar onvermydelyk, maar de Maaifchalk Schorrw berg, die' zag dat de koning in de krygsraadt beftorf, will d£ ftemmen , die alle daar op uit-kwamen , dat men flag moeit leveren, bchcndig te doen veranderen. ($) Zullen de eerftt z.v em.. ] Dat heeft men menigmaai
gezegd aan het hot, daar de Prinflen zelf fpotten met den koning, die geruft in zyn hof bleef met Mad. De Maintc- non , welke zy zyn Besie noemden , terwyl dat zyne be- yelhebbers hun leven waagden op de ftontieren , die aan alle kante bloot lagen voor de inyallen der vyanden. |
||||
,314 *De Gevalien
varen ooknietzoeken wonder voordeel. Demoe-
digheit kan geen deugt genaamd worden, dan zc> verre,die door de voorzichtigheit beftiert wordt; anders is die eene onzinnige verachting van hec leven, en een beeftachtig woeden. Een onbe- dachte moedigheit heeft nicts zekers. Hy die in de gevarcn zich zelf niet bezit , is veel eer woedende dan braaf, en hy moet buiten zich zelf zijn , om de vrcze te boven te komen, ver~ mids hy die niet kan overwinnen door de natuur- lijke geftalte zijns herte; in dien (taat, 7.0 hy niet vlucht, ten minfte is hy ontroert , en hy verlieft de vryheit van zijn gee(t,die hem nodig zouzijn, om voordeel te doen met de gelegenhcit van zij- nen vyandt te onder te brengen , of van zijn va- derlandt dienft te doen. Schoon hy al de he'ftig- heit van een foldaat heeft, heeft hy geenzins het beleidt van een krygsover(ten,noch zelf heeft hy geenzins de ware moedt van een gemeen foldaat; want een foldaat moet in het gevecht een goede gefteldheit van geert , en nodige bezadigdheit om te gehoorzamen , bewaren. Die zich ligt- vaardig bloot (lelt,brengt vcrwarring in de order en krygstucht der benden , hy geeft een v'oor- beeldt van rockeloosheit, en ftelt menigmaal een geheel leger bloot voor grote ongelnkken. Zy , die hunne ydele eerzucht llellen boven de vei- ligheit der gemene zake, verdienen kaftyding,en geen beloning. Wacht u dan wel, mijn waarde zoon , van
met te veel ongeduldt naar rocm tellaan:het wa- re middel, om die te vinden,is, geruftelijk eene gunflige gelegenhcit daar toe af te wachten. De deugt doedt zich des te meer eer aan doen , hoe %y zich eenvoudiger, zediger en groter vyandinne van
|
||||
van Telemachus. XII. Boek. 31^
van alle hoogmoedt vertoont. 't Is naar mate>
dat dc noodt om gevaren te ondergaan, hct ver" eii'chtjdatmen nieuwevoorzichtigheit en mocdt die aitijdt groeiende voortgaan, dient te hcbben! Voor bet overige, lijt gcdachtig, dat men nooft den nijdt van anderen op zijn bals inoet halen, Zijt aan de andere kant nimmermeer nijdig over het geluk van anderen. Prijs decerfle al het geen eenige lof verdient, maar prijs met oordeel en befcheidenheit ; het goede met vermaak zcggtn- de , verberg het kwade , endegedenk daar niet aan, dan met leedwezen. Spreek niet meeiier- achtig in tegenwoordigheit van ouder hoofden, die alle ervarenheit hebben,die gy niet knnt hcb- ben, hoor ben meteerbiedt, beraadflaag met hen verzoek de bekwaamne , dat zy u willen onder- wyzen; fchaam u nooit aan hunne ondervv ijzin- gen toe te fchrijven, al wat gy loffelijks verricht hebt. Eindelijk 1 uifter nooit naar redenen, door welke
men een wanti ouwen en nayver in uw gemocdt .7ou zoeken te ontfteken tegen andere opperhoof- den. Spreek met hen invertrouwendheitenoopen- hertig. Zogy gelooft, dat zy nalatigzijn geweefl: in hun plicht ten opzichte van u, oopen hen uw hert, en lie! hen alle uwe redenen voor : zo zy bekwaam zijn , om de edelmoedigheit van dieri handel te merken, zullen zy u beminnen, en gy zult van hen vcrkrijgen,al het geen gy zoudtku'n- nen wenfchen en verhopen. In het tegendeel, zo zy niet redelijk genoeg zijn , om in uwe gevoe- lens over te komen , ZHlt gy daar door u zelf bekwaam maken , om het onrecht, dat in hen I"chuilt,te ontdekken,en te lijden; gy zult zorge dragen van u nooit meer met die menfchen in te laten,
|
|||||
\
|
|||||
3i6 T)e Gevallen
Jaten , voor dat de oorlog geeindigt is , en daar
door zult gy u zelveniets te wyten hebben;maar voor al zegt nimmer tegen eenige vleiers, die de onenigheit zaaien , het onderwerp der klachteu, die gy hebt tegen de huofdeu van het leger, daar gy u in zult bevinden. Ik zal hier blijven , voer Mentor voort , orn
Idomeneus by te ttaan in den noodt, daar hy zich in bevindt,van te nioeten arbeiden tot het wel- wezen zijner onderdanen, en om hem verder de mis flag te doen herftel!en,die de kwade raadt en de vleiers hem hebben doen begaan in den aan- vang vau zijn nieaw koninkryk. T'elemuchus kon xich toen niet wederhouden van aan Mentor eeni- ge verwondering, en 7.elf eenige verachting, ten opzichte van het gedrag van Idomeneus te tonen. IVIaar Mentor berifpte hem daar over met een ernllige (tern. Zijt gy daar over verwonderd, zeide hy , dat de allergeachtfte menfchen noch menfchen zijn,en noch eenige overblijffelen van. menfchelijke zwakheit tonen in de ontallijke kunftflreken, en den omflag, die van de konink- lijke waardigheit onaffcheidelijk zijn ? (6) Idome- neus , 't is waar, is opgebragt in denkbeelden van. trotfchheit en hoogmoedt. Maar wat wysgeer 'zou zich kunnen hoeden voor de vleiery , indiert hy in des zelfs piaatfe geweelt was?Het is waar, dat hy zich al te veel heeft laten innemen door die gene , op welke hy zijn vertrouwen geftdd hadt. Maar deallerwysfte koningen word en roe- nig maal (6) Idomttreu! is o*$dra<it in dtnkbeelden tnz.. ] De opvoe-
ding van Louis den XIV. kan niet betet verbeeld worden, Hy heeft zich door zyne Staatsdienaren al te zeer laten ie- geren , en kon zich niet wachten voor hunne ftreken, zyn- dezo' jong in liunne handen gevallen. |
||||
van Telemdchus. XI 1. Boek. 317
nigmaal bedrogen, hoe grote voorzorgen zy ook
dragen om dat niet te zijn. Een koning kan geen Staatsdienaren, die hem verligten , en op weike hy zijn vertrouwen (relt , muTen , naardien hy niet alles kan doen. Voor het overige kent een. koning veel minder dan andere die gene, die hem omringen. Altijdt is men by hem vermomd; en men ilelt allerhande foorten van kunllenaryen op het omzichtigfle in het werk om hem te be- dritfgen. Helaas! Waarde Telemachus, gy znlt het niet
dan al te veel bevinden ! Men vindt in de men- fchen, nochde deugden, nochde bek waamheden, die men in de zelve zoekt. Men mag acht ge- ven op al hun doen, en hun gedrag na gaan, al- tijdt maalst men daar omtrent verkeerde reke- ning. Zelf kan men van de beitemenfchen nooit dat gene maken, het welk men ten belle van het gemeenwel nodigzou hebbendaar van te maken. (7)Zy hebben hunne eigenzinnigheden , kunnen met anderen niet over weg , en zyn nayverig. Zy laten zich niet overtuigen noch verbeteren. Hoe groter volk men te beheerfchen heeft, hoe veel meer ftaatsdienaren men nodig heeft om door de zelve te doen , dat men zelf niet doen kan; en hoe meer menfchen men nodig heeft, om hen gezag in handen te geven, hoe meer men bloot gefteld is om zich zelf in die keur te bedriegen. Een die van daag op het gedrag der koningen
zeer veel te zeggen weet, zou morgen noch erger rege-
(7) Zj hebben hunne eitenzinni^biden. ) Dat ziet op Lou-
vois en Colbert , die nooit met malkander oveieen kwa- men, en welker verfchillende aardt ,weike niet oveieen te brengen was, den koning en het ryk grote fchade gedstan heeft. |
||||
3i8 ^De Gevalkn
regeren dan zy , en hy zou de reive misflagen ,
en noch andere daar by,begaan, die oneindig veel groter waren , zo men hem de zelve macht in handen gaf. Een onbeampt leven bedekt , als men daar een weinig bekwaamheit om vvel te fpreken by doedt , alle de natuurlyke gebreken, maakt dat men alle de goede hoedanigheden aiet, en doedt een menfeh alles waardig fenynen, het welk hy niet bezit. Maar 't gezag (telt alle de bekwaamheden opeene fcherpe proef, en ont- dekt de grote gebreken. De grootheit is als ze- kere glazen, die alle voorwerpen groter maken. Alle de gebreken fchynen groter teworden in de hoge waardigheden , daar de kleinfte zaken gro- te gevolgen hebben, en daar de geringfte misfla- gen grote onheilen na zich flepen. De gehele wereldt is bezig met op een eenig
menfeh van uur tot uur acht te geven , en over
hem met alle ftrengheit te oordelen ;en die gene,
die over hem oordelen , hebben geen de minfte
ondervinding van den ftaat , in welken hy is.
Zy geven geen acht op de zwarigheden , en zy
willen , dat hy niet langer een menfeh zal zijn,
zo veel volmaaktheit vorderen zy van hem. Een
koning, hy mag zo goed en verftandig zijn als
hy wil,is noch een menfeh. Zijn verflandt hceft
palen, en zijne deugt heeft'er ook. Hy heeft
zijn aardt, zijne drit'tcn , en zijne gewoontens,
over welke hy niet ten eene male meeuer is. Hy
is aan alle kanten naau bezct met baatzoekende
en doorflepenemenfehen. Hy kan deonderftandt,
dien hy zoekt, niet vinden. Alle daag vervalt
hyj'n eenige misrekening , nu door zijne eigene
driften, en dan door die van zijne Staatsdiena-
rcn. Naaulyx heeft hy de eene misflag verbetcrt,
|
||||
*uan Telemachus. XII. Boek. 31$
of hy vervalt in de andere. In zo een ftaat zijn
de verftandigfte en dc deugdzaamfte koningen. De langfte en de befte regeringen zijn al le kort en al te onvolmaakt, om aan het einde der zel- ve dat gene , 't welk men in het begin , zonder voordacht, bedorven heeft , weder goed te ma- ken. De koninklyke waardigheit is van alle deze
elenden vergefelfchapt.Demenfchelijke onmacht bezwykc onder een zo laflig pak. Men moet de koningen beklagen, en hen verfchanen. Zyn zy niet te beklagen, dat zy zo vele menfchen', die oneindig vele zaken nodig hebben, en die zo veel moeitegeven aan de gene die hen wel willen be- ftieren , moeten beflieren ? Om vry uit te fpre- ken, de menfchen zijn zeer te beklagen , dat zy moeten geregeerd worden d°or een konfng, die niets is dan een menfch , gelijk zy zijn ; want men zou wel Goden nodig hebben, om de men- fchen te regt te brengen. Maar de koningen zijn niet minder te beklagen, om dat zy alleen men- fchen zijnde, dat is te zeggen Zwak en onvol- maakt, teregeren hebben over die ontallyke me- nigte van bedorvene en bedrieglijke menfchen. Telemachus antwoordde met een levendige
zwier: (8) Idomeneus heeft door zijne misflaghet koninkrijk zijner voorouderen in Crete verloren, en hy zou zonder uwen goedenraadthettwedete Salentum verloren hebben. Ik (la toe , hernam Mentor , dat hy grote misflagen begaan heeft; maar
(8) Idomeneus heeft door z.yn mis(la£ enz,- ] Op die wyze
heeft Jacobus de II. zyn koninkryk verloren, door zyn mis- flag, en om dat hy de gelieldheit van den itaat , wiens wetten hy moeft befcheimen en onderworpen zyn , heeft willeu veiandcren. |
||||
2%o ¥)£ Gevallen
maar zoekt in Griekenlandt, en in alle de andere
belt geftelde landen , eens een koning,die geen onverfchoonlijke misflagen begaan heeft. De al- leruitmuntendlte menfchen hebben in hunnen aardt, en in de hoedanigheit van hun verftandt, gebreken, die hen zomtyds meeller worden ; en de prijilelykfte zijn die gene, die den moedt heb- hen om hunne buitenfporigheden tckennen, en te verbeteren. Meent gy dat UlyJJes, de grote Ulyfles uw va-
der,diehet voorbeeldt is der koningen van Grie- kenlandt, ook zijne zwakheden en gebreken niet heeft? Zo Minerva hem niet van flap tot flap geleidt hadt , hoe menigmaal zou hy te kort gefchoten hebben in de gevaren en moeielijkhe- den , waar in het geval hem geflingerd heeft. Hoe menigmaal heeft Minerva hem wederhou- den of te regt gebragt, om hem langs den weg der deugt tot ae glorie te brengen ? Verwacht telf niet, als gy hem met zo veel luifter in Ithaca zult zien regeren,dat gy hem zonder on- volmaaktheit zult vinden. Gy zult'er zonder twyfFel eenige vinden. Griekenlandt , AJie , en alle de eilanden der zeen hebben zich over hem verwonderd , niet tegenftaande zijne gebreken. Duizend uitmuntehde hoedanigheden maken,dat men om de zelve niet denkt. Gy zult ook zeer gelukkig zijn , dat gy u over hem zult kunnen verwonderen , en acht geven op al zijn doen, als zijnde het voorbeeldt, naar het welke gy u te gedragen hebt. Gewen u, 6 Teletnachus, dat gy van de aller-
grootfte menfchen niets anders verwacht, dan het gene de menfchelijkheit bekwaam is te doen< De jeugt zonder ondervinding zijnde, geeft zich «elf
|
||||
van Telemachus. XII. Boek. $n
Self over aan eene inbeeldige hekel- luft, die haaf
affchrikt van alle voorbeelden , die zy nodig heeft om te vulgen , en die haar werpt in eene ongeneeslijke onbuigzaamheit om te leren. Niet alleen moet gy uwen vader, fchoon by nietvol- maakt is, Iiefhebben , achten , en navolgen; maar gy moet zelf grote achting hebben voor Idomeneus. Niet tegenftaande alles, 'twelk ik in hem be-
rifpt heb, (9) is hy van nature oprecht, voor de vuift,billvk,mild, en weldoende. Zijne dapper- heit is volmaakt. Hy vervloekt het bedrog , als hy het zelve kent , en als hy warelijk zijn eigen genegenheitvolgt. Alle zijne uiterlijke hoedanig* heden zijngroot,en gefchikt naar zijne waardig- heit. Zij ne eenvoudigheit in het toeftemmen dat hy ongelijk heeft, zijne zachtmoedigheit, zijne 1yd- zaamheit in van my te verdragen, dat ik hem de taken ernftig voorhoude, zijn moedt tegen zich. zelf om'oopentlijk zijne misflagen te herftellen, en om zich daar door te dekken tegen alle berif- ping der menfchen, zijn tekenen van eene waar- lijk grote ziel. Hetgeluk of de raadt van een an- der kunnen een gemeen man bewaren voor zekere misflagen; maar daar is niets dan eene ongemene deugt, die een koning, zo lang door de vleiery verleidt, kan verplichten om zijn misflag te ver- beteren. Het is veel heerlijker zich zelf dus op te beuren, dan uooit gevallen te zijn. X Idome-
(s) Is hy van rnaurt oprecht enz.. ] Door deze vrbeelden-
de woorden blykt het , dat de perfoon van Idomeneus het zinnebeeldt van Louis den XIV. niet is, fchoon hy vele za- ken gedaan heeft , die op hem toepaflelyk gemaakt zyn. Maar, als reeds gezegd is, het was beft, dat de verbeeldin* vea een weinig gemengd wieiden, om die een weinig yoot bet hof te verbloemen. |
||||
3X% Tie Gevallen
liomeneus heeft misflagen begaan , die meed
van alle koningen begaan worden ; maar geen koning doedt byna ooit dat gene om zich zelf te verbeteren , 't welk hy gedaan heeft : Wat my belangt, ik kan niet nalaten my over hem te vcrwonderen , zelf op die tijdt, als hy my toelaat hem tegen te fpreken. Verwonder u ook over hem, mijn waarde Tdemachus. Ik geve a dicn raadt minder om zijn goeden naam dan om uw cigen voordeel. Mentor deedt door die redenering aan Telema-
... ' thus lien, hoe gevaarlijk het is onrechtvaardig te jj zijn, als men zich zelf inwilligt om het gedrag van andere menfchen met ftrengheit door te ha- len, en voor al het gedrag van die gene, die be- laden zijn met den omflag en de ongemakken der regering. Vervolgens zeide hy tegen hem, het is tijdt dat gy vertrekt; vaar wel. Ik zal u verwachten , 6 mijn waarde Telemacbus! Houd inuwe gcdachten, dat die gene, die deGoden vre- zen, van den menfchen niets te vrezen hebben. Gy zult u in de allergrootfte gevaren bevinden; maar weet, dat Minerva u nooit verlaten zal. Op deze woorden fcheen Telemachusde tegen -
woordigheit dezer Godinne te gevoelen , en hy zou zelf erkent hebben , dat zy het was, die tot hem fprak, om hem met ftoutmoedigheit te ver- vullen , zo de Godin het denkbeeldt van Mentor niet hadt herroepen,hemzeggende: Vergeet niet, mijn zoon, al de zorgen , die ik genomen heb , gedurende uwe kindsheit, om u wijs en kloek- moedig te maken, als nw vader. Doedt niets, dat zo grote voorbeelden en de beginfelen van deugt, die ik getracht heb u in te boezemen, ouwaardig zou zijn. Do
|
||||
•van Telemachus. XII Eoek. 313
De zon was reeds opgegaan, en verguldde de
toppen der bergen, wanneer de koningen uit Sa~ lentum trokken, om de bender) weder zamen tc voegen. Hunne benden rondoni de ftadt gelegerd, zijnde,begonden onderhunne bevelhebbersvoort te trekken. Van alle kanten zag men het b!in- kende yzer der opgeheven pieken , de glans der fchilden verblindde het gezicbt.en een wolk van itof verhicf zich totaan de wolken. Idomeneusen Mentor geleiddeii de verbonde koningen, die zich van de nmren van de fladt verwyderden , tot op het veldt. EinJelijk fcheidden zy van een , na raaikander alle merktekenen gegeven te hcbben van eene oprechte vriendfchap, en de bondgeno- ten twijfFelden niet langer , of de vrede zou be- ftendig zijn, vermids zy de oprechte genegenheit van Idomenem erkenden, dien men hen hadt ver- beeld zeer verfchillende van het geen hy was; 't was om dat men van hem oordeelde, niet vol- genszijnenatuurlijkegenegenheden,maarvolgens de vleiende en onrechtvaardige raadllagen, aan welke hy zich zelf hadt overgegeven. Na dat het leger vertrokken was , geleidde
Idomeneus Mentor door aide gedeeltens der ftadt. Laat ons zien , zeide Mentor , hoe veel volk gy hebt , zo wel in de ftadt, als op het landt ; laat ons het getal daar van opnemen. Laat ons onderzoeken , hoe veel 'er onder de zelve zijn, die het landt bouwen. Laat ons zien, hoe veel koren, olie,en andere nutte zaken uwe landen voortbrengen in middelmatige jaren. Wy zullen op die wijze zien , of het landt zo veel voortbrengt,dat het alle de inwoonderskanvoe- den,en of het daarenboven zo veel voortbrengt, dat men'er een roordeligen koophandel met de X z buiten- |
||||
314 2)* Gevalien
buitenlanders mede kan drijven. Laat ons ook
'tgetal van uwe fchepen , en hoe veel bootsge- fellen gy hebt, onderzoeken ; hier uit moet men van uwe macht oordelen. Hy ging de haven bezichtigen , en klom in een fchip : liet zich on- derrechten, waar ieder fchip koophandel dreef; war waren zy derwaards voerden ;welke zy we- derbragten;wat onkolten het fchip gedurende de reize hadt gemaakt ;de beleningen, die die koop- lieden malkander deden; de maatfchappyen, die zy onder malkander aangingen , om te weten of die wel rechtmatig warcn, en getrouwlijk wier- den onderhouden; eindelijk van de gevaren van fchipbreuk, en andere ongevallen van den koop- handel , om het bederf der kooplieden voor te komen, die menigmaal, aangedreven door be- geerte tot gewin, zaken ondernemen, die hunne macht te boven gaan. Hy wilde , dat men al de bankbreuken ftren-
gelijk zou iiraffen; om dat alle , die van kwade trouwevryzi|ii,ten minfte by na nooit van ydele ligtvaardigheit bevrijd zijn. Terzelve tijdt maak- te hy keuren .om temaken,dat het voortaan ligt zou zijn, nooit bankbreukig te worden; ook ftel- de hy magiftraten aan , aan welken de kooplie- den moellen rekening doen van hunne goederen, vqorde!en,onkoften, en ondernemingen. Nooit was het hen geoorloofd de goederen van een ander te wagen, ook niet meer dan de helft van hunne eige goederen. Dat meet is, zy deden zodanige ondernemingen,diezyalleen niet konden uitvoe- ren, in maatfchappy, en de grondregel der maat- fchappyen was onverbreeklijk.doorzwareftraffen, gefteldtegendegenen,diezeniet nakwamen. Be- halven
|
||||
van Telemachus. XII. Boek. 32 $>
halvendatwasdevryheitvanden koophandel vol-
komen. Ver van die door fchattingen te bezwa- ren,beloofde men vergelding aan alle de koop- lieden,die den koophandel van eenig nieuw volk binnen Salemum wilten te lokken. Dus moeften de volkeren van alle kanten wel
haaft fn menigte daar na toe vloeien ; (io)de koophandel van die ftadt was even als de ebbeen vloedt der zee; de fchatten en rijkdommen kwa- men daar in even als de zee-baren , drijvende de eene de andere voort; alles wierdt daar vry in-en uit-gevoert;alles, wat daar in kwam,was voor- delig , en alles , dat 'er uitging , liet daar uit- gaande, andere fchatten in de plaats. De gerech- tigheit alleen hadt de voorzitting in de haven \\\ 't midden van zo vele volkeren. De vryheit, goede trouwe, en oprechtheit fchenen van dev.e trotfche torens de verre afgelegenfte kooplieden van den aardbodem te roepen. leder dezer koop- lieden , 't zy die kwamen van de kuften van het Oo(ten,daar de zondagelijx oprijft uit de fchoot der baren , of van 't einde van die grote ?ee, daar de zon , vermoeit van zijnen loop , zjjne ftralen uitdooft, kon vreedzaam en veilig binnen Salentum , even als in zijn vaderlandt, leven. (11). Wat aangaat de ftadt van binnen: Mentor X 3 bezag (10) De koophandel van die fitdc mz.. 1 Dat alles is te ver-
itaan vaa de ftadt Arafterdara , waardig om tot een voor- beeldt voor alle andere,ten opzichte vandevrylieit van den koophandel, te dienen. (n) Wat aangaat de ftadt van binnen enz.. ] Dit alles is
eene zcer fchoneles, welke te gelyk dient tot eene betifping van de ovetdadige pracht , die door Loui; den XIV- te l'a- iys en aan het hof ingevoetd is. Die vorft heeft altydt de grootfchheit bemind , en de piaclu verdet voortgezet dan iemandt zynei vooizaten. |
||||
3x6 *De Gevalien
bezag al de voorraadt-huizen , alle winkels der
kunltenaren, en alle openbare plaatfen. Hy ver- boodt alle de koopmanfchappen van vremde lan- den, die de dertelheit en veiwijfdheitzoudenheb* ben kunnen inbrengen;hy ftelde order up de kle- ding, fpijs, huiscieraden , praal, en pracht der huizen , naaralle verfcheide flaaten; hy verban- dealtecieraadtvangoudten zilver,en zeide tegen Idumetem: Ik weet maar een eenig middel, om uw volk matig te maken in zijne onkonen , dat is, dat gy u zelf ten voorbeeldt flelt. 't is no- dig , dat gy zekere heerlijkheit betoont in uw uiterlijke zwier,maar uw gezag zal genoeg door uw lijtwacht, en door de voomaamfte ampte- lingen, die u omringen, bek end zijn. Laat een zeer fijn purper laken kieedt u vernoegen; laatde voornaamlte (laatsdienaren met het zelvegekleed xijn, en laat al het onderfcheidt niet dan in de kolcur, en een ligt goud borduurfel , 'tgeen gy op den randt van uw gewaadt hebt , beiiaan. De/.e verfcheidc koleuren zullen dienen om on- derfcheidt van rang te maken , zonder dat men goudt, silver, of edele geftcentens nodig heefr. Schikt dezen rang naar ieders geboorte : plaatft in den eerflen rang de todanigen , die van den oudften en voortreftelijkften adel zijn. Mannen van verdienuen , en die het gezag van ampten hebben, zullen wel vergenoegt zijn. als zy ach- ter deze oude adelijke huisgezinnen komen , die in zo lang een bezit der eerampten zijn. Men- fchen, die van minder adel zijn,zullen voor de- 7e zonder veel moeite wijken, behoudens dat gy die niet gewent, dat zy zich zelf in dat hoge en seer fchielijke geluk niet meer kennen,en dat gy fje gematigdheit prijft der genen , die bezadigd ?ijn
|
||||
van Telemachus. XII. Boek. ^zj
zijn in hunne voorlpoedt. Het minft voor de
hiat en nydt bloot geftelde onderfcheidt, is dat gene, dat voortkomt van een lange reeks van voorouderen.. Wat de dapperheit aangaat , die zal genoeg
opgewekt worden, en men zal zich genoeg be- vljtigen om den ftaat te dienen , mids dat gy kronen en beelden , en dat voor brave daden, fchenkt: welke zullen zijn het beginfel van adel- dom voor de kinderen der zodanigen, die dezel- veverricht hebben. Perfonen van den eerften rang na u moeten in
'twit gekleed zijn,met een goud boordfel onder aan hunne klederen,en met een gouden ring aan den vinger,en een gouden penning met uwebeel- teniiTe om den hals. Die van den tweden rang moeten in 't blaau gekleed gaan , zilvere boord- fels en een ring dragen , maar zonder pronkpen- ning. De derde in 't groen zonder ring, en zon- der boordfels, maar met een pronkpenning. De vierde in goud-geel gelijk de morgenftondt; de vijfde inbleek-of rozeroodt; de zefdeinros-grijs; de zevende , zijnde het gemeenfte volk , in een gemengelde koleur van geel en wit. Zie daardegewaden van zevenderlei ftaten voor
vrye menfchen. De flaven moeten in het bruin- grijs gekleed zijn. Op deze wijze zal , zonder eenige koften, ieder een volgens zijnen ftaat onder- fcheiden worden, en men zal al die kunften,die nergens anders toe d ienen, dan om den hoogmoedt te voeden, uit Sakntum verbannen. Al de kun- ftenaren , die tot deze verderfFelijke kunlten zouden gebruikt worden, zullen zich, of tot nodige bezigheden , die klein in getal zijn , of tot den koophandel, of de landbouwery bege- X 4 ven. |
|||||
v
|
|||||
3i8 *De Gev alien
ven. (12) Nimmermeer moet men eenige ver-
andering lijden, noch van den aardt der ftoffen, noch van de gedaante der klederen ; want net is rfchandelijk , dat menfchen ,gel'chikt tot een eri~ ilig en edelmoedig leven, zich zouden ophouden om gemaakte optooifels te verzinnen; 00k moe- ten zy niet gedogen , dat hunne vrouwen , am welke deze bezigheden minder fchandelijk lou- den zijn, ooit tot die buitenfporigheit vervil- len. Mentor,even als een kunftig hovenier, die het
dorre hout uit 7.ijn fruit-bomen fnoeit , trachite op deze wijze de hoogmoedt, die de zeden be- derft,te belnoeien;hy deedt alles tot eene trefe- li)ke en fpaarzame eenvoudigheit ftrekken. Z:lf ftelde hy order op de fpijze der burgers , en cer flaven. 'tis ichande , zeide hy , dat de deftigfte menfchen hunne grootsheit zouden doen beftsan in lekkere gerechten, door welke zy de ziel ver- zwakken , en onophoudelijk de gezondheit hun- ner ligchamen bederven. Zy behoorden hun ge- luk tellellen in hunne matigheit,en in de macht, om andere menfchen wel te doen,en in de ach- ting,diedevo>irtreftelijke daden hen moetentoe- brengen. De foberheit maakt , dat het eenvou- digfle voedfel zeer aangenaam is; zy is het, die, nevcns de wakkerfte gezondheit, de zuiverfte en itandvaltigfle verrnaaklijkheden verfchaft. Uwe inaal-
>
(11) Nimmtrmter mutt mtn ent^t veranderingen hdtn. ] Op
deze wyze fpot de Schryver met de modem, die boven at onder de regering van Louis den XIV. in Vrankryk door- gediongen zyn. Men vindt in al het oveiige der Franfche gefchicdeniffe zo veel vetandeting niet in dezen opzichte, als'er aUeenlyk gedwende de jeugt va» dea koning voor.- ^evallcn is. |
||||
van Tekmachus. XII. Boek. 329
maaltijden moeten, dan bepaald wordcn tot de
belre fptjzen, maar toebereid zonder eetluft ver- wekkende fauflen. 't Is eene kunft om de men- '■' fchen te vergif!i'gen,den eetluft aan te prikkelen. I;," boven der zelver ware noodzakelijkheit. Idomeneus begreep wel,dat hy kvvalijk gedaan
hadt door de inwoonders zijner nieuwe ftadt laf- hertig te laten worden,en hunne zeden te beder- ven, door het fchenden van al de wetten van Minos, aangaande de nutigheit; maar de wijze Mentor deedt hem begrijpen, dat de wetten Zelf, fchoon vernieuwd zijnde, onnut zouden zijn,zo zijn voorbeeldt die geen gezag, dat nergens an- ders van daan kon komen,byzette. Zo haaft als Idomeneus zijn tafelhouding gefchikt hadt, daar hy niets liet komen dan treffelyk broodt,enden aangenaamften wijn van het landt, maar zeer weinig, met zodanige eenvoudige fpijzen,als hy gegeten hadt met deandere Grieken in de belegeriag van 7Vo/>,dorft niemandt klagen over eene wet, aan welke dekoning zich zelf onderwierp, en op deze wijze verbeterde ieder eeu zich vandeover- dadigheit en lekkernyen,die in de maaltijden be- "gonden buitenfpoorig te zijn. (l 3) Mentor befnoeide vervolgens de dertele en
verwijfde zangkunft.diede ganfche jeugt belorf;
insgelyx veroordeelde hy de drink lietjes, die niet
minder dan de wijn, dronken maken, en zeden
X s voort-
(fl) Menltr befnoeide vervolgens de dertele en verwyfde z.anj[-
kjnft. ] Nooit heeft eenig^ vorft uitmuntender zangkunft gehadt dan Louis de XIV. , ook is 'er nooit een hof ge- weeft, dat meet bedorven was dan het zyne. Het is be- kend , dat die voift nooit ging flapen, dan op het geluidt van een ftrelend maat-gezang > het wclk voot zjra flaap- lumei gehoudea wieidt. |
||||
330 *De Gev alien
voortbrengen, vol van drift en onbefchaamdheit.
Hy bepaalde de ganfche zangkunft tot de feeften fn de tempelen, om daar den lof der Goden , en der helden, die voorbeelden gegeven hebben der ieldzaamfte deugden op te zingen. (14) Hy liet 00k de grote cieraden der bouwkunde , zo van auilen en bogen als overdekte gaanderyen , niet toe, dan voor de tempelen; hy gaf fchetfen van eene eenvoudige en aangename bouwkunde, om in een middelmatige uitgeftrektheit een huis te ma- ken, luftig en gemakkelijk voot een talrijk huis- gezin; 20 , dat het zelve naar een gezonde uit- iicht gekeerd was , dat de vertrekken , ten op- Sichte van malkander , vry waren , dat de order en netheit daar ligtelijk in bewaard wierden , en de kofte van onderhoudt klein was. Hy wilde, dat ieder huis van eenig aanzien een grote zaal en een kleine binne-plaats, met een overdekte wandeling , zou hebben , met kleine kamertjes voor de vrye perfonen ; maar hy verboodt de overtollige menigte, er de rijkelijke opfchik der vertrekken, ftrengelijk. Deze verfcheide fchetfen van rumen, gefchikt
naar de grootheit der huisgezinnen , dienden om met weinig koften een gedeelte der ftadt te ver- cieren , en evenmatig te maken ; in plaats dat het andere gedeelte , reeds voltimmerd, volgens de eigenzinnigheit en hoogmoedt van eenige by- aondere perfonen, niet tegenftaandedeszelfs heer- lijkheit, een onaangenamer en ongemakkelijker fchik-
('4) Hy Het »»^ de pott cieraden der taitwkmiie em.. ]
Door dez- woorden word* de overdiagende pracht van het luft-huis van Verfailles , waar aan de koning ongehooide .©nkoftcn t<* ydele vercierfelen gedaan heeft , beiifpt. |
||||
*van Telemdchus. XII. Boek. 331
fchikking (h)hadt. Die nieuwe ftadt was in een
zeer hortcn tijdt voltimmerd, naardien de nabu- rige kuil vmGnekcnlandt goede bouw-kunftena- ren uitlevert, en alzo men een zeer groot getal metfelaars uit hpirus , en uit verfcheidc aiidere landen deedt komen , op voorwaarde , dat 7.y, als hun werk volbragt was, v.ich omtrent SaUn- tum zouden nederzetten , daar landeryen zou- den nemen om te bebouwen, die te voren noch onbebouwd lagen , en alzo zouden dienen oin het landt te bevolken. De fchilderkunft en beeldhouwery/ fchenen
Mentor kuntfen , die men niet mogt verwerpen, maar hy wilde, dat men eenige menfchen, die zich in deze kuniten oeffenden, binnen Salentum zou toelaten; hy rcchtte een oeftenplaats op, daar voor- treffeiijke meefkrs de jonge fchilders zouden on~ dervragen, (15-) Men moet, zeide hy , in deze kuniten , die niet volftrekt noodzaaklijk zijn, niets gerings gedogen;by gevolg inoet men geen andere daar in toelaten, dan jongelingen van een vernuft, dat veel belooft, en na de volmaaktheit ftreeft. De andere , die geboren zi)n voor min- der edele kunften, zullen met meer nut gebruikt worden tot de gewone dienflen van het gemene bell. Men moet, zeide hy, geen tchiiders of beeldhouwers gebruiken , dan om de gedachte- nifle
(h) Een rmt'n'.er.amer en mzemakMyUer fh\kj'nt. ] Zo is
die der oude wyken van Parys , welke men dagelyx tracht te veibeteren mcc de voorgevels der liuizen alle eveiieenstc maken, (ij) Men moet , z-t'de hy , em.. 1 Die gehkenis ftrekt
Louis den XIV. tot groten toem. Hy heeft, gelyk Idome- neus , oeffenfchoien voor de Schilderkunft en bouwkundo opgerecht, uit welke Diets gekomen is, dan d« volmaakt was, |
||||
232, e^e Qevalien
niffe van grote mannen en voortreffelijke daden
te bewaren. In de oopenbare gebouwen of be- graafplaatfen moet men de verbeeldingen van al het geen met een uitmuntende dapperheit ten dienfte van het vaderlandt uitgevoerd is, bewa- ren. Voor het overige verhinderden deze beza- digdheit en fpaarzaamheit van Mentor hem geen- zins al die grote gebouwen, tot wedlopen van paarden en wagenen,gevechten der weritelaren, en dat van den flagriem, en alle andere bezighe- den, die de ligchamen oeffenden, om die afge- rechter en wakkerdtr te maken,goed te keuren. Hy befnoeide een zeer groot getal kooplieden, die gebloeinde ftoffen uit ver afgelegene landen, (16) borduurfels van overgrote prijs, goude en zilvere vaten met de gedaantens van Goden of menfchen, en dieren, eindelijk koftelijke voch- ten, en reukwerken verkochten. Zelfs begeerde hy , dat het huisraadt van ieder huis eenvoudig zouzijn, en zodanig gemaakt, dat het langen tijdt kon duren, op dat de Sakntiners, die zich zeer over hunne armoede beklaagden,zoudenbe- ginnen tegevoelen, hoe vele overtolligerijkdom- men zy noch hadden ; maar het waren bedrieg- lijke fchatten , die hen verarmden, en zy wier- den in der daadt rijk , naar mate dat zy den moedt hadden, van zich zelf van die dingen te ontlaften. Dit is, zeiden zy by zich zelf, regt rijk worden,zodanige rijkdommen teverachten, die den ftaat uitputten, en dit is den omllag ver- min- (16) Borduurfels van overgrote prys , voule en z.ilvere va-
len enz.. ] Dit ttrekt 00k om de overdragende pracht der lufthoven van Louis den XIV. te berifpen. Daar hadt hy eene raenigte van vaten en huisraadt van louter zilver, en behangfelen /an de alleikoftelykfte ftoffen. |
||||
van Telemachus. XII. Boek. 333
minderen, met die te brengen tot de ware nood-
wendigheden der natuur. Mentor haafttezich om devoorraad enwapen-
huizen te bezichtigen, om te weten, ofde wa- penen, en alle andere oorlogsbehoeftens wel in goeden ftaat waren. Want altijdt moet men, zeide hy , om den oorlog aan te doen gereed zijn, om nooit tot dat ongeluk gebragt te wor- den , van die zich te laten aandoen. Hy be- vondt dat overal vele dingen ontbraken. Ter- ftondt verzamelde men werklieden,om het yzer, ftaal en koper te bewerken : men zag gloeiende Hook-ovens oprechten, en dikke damp van rook en vuur, even als de onderaardfchevuren van den berg Etna. De hamer klonk op het aanbeeldt, 't welk zuchtte onder de verdubbelde flagen;het naburigegebergteende oevers derzeewe2rgalm- den daar van;men zou geloofd hebben,dat men in het eilandt was, daar Vulcanus de Cyclopes aanmoedigende, de blixemen fmeedt voor den vader der Goden;en door eenwijzevoorzichrig- heit zag men in voile vrede de.toebereidfelen van den oorlog. Vervolgens trok Menttr met Idomeneus uit de
ftadt, en vondt (17) eenegrote uitgebreidheit van vruchtbare landen,die onbebouwd lagen;andere waren niet dan ten halve bebouwd door de ach- teloosheit en armoede der landlieden , die aan volk gebrek hebbende.ook tegelijk gebrek had- den aan moedt en kracht des ligchaams,om den akker-
ft7) Emi fro'e w'tgthrtidbeit van vruchtUrt Imitn , tnr.. J
Dit is eene verbeelding van den (laat, in welken Vrankryk was, na den eerften ooirlog, in welke men daor het volk tot den dienft te dwingen, het landt van akkei-liedcn ont- bloodt hadt, |
||||
334 *De Gevallen
akkerbouw tot volmaaktheit te brengen. Mentor
dit woefte veldt ziende, zeide tegen den koning: Het landt begeert daar niets , dan zijn bewoon- ders te verrijken ; doch bewoonders ontbreken aan dit landt; laat cms dan dieovertollige werk- lieden, die in de ftadt zitn, en welker handwer- ken nergens anders toe dienen, dan omdezeden te verbaltereil, nemen, om hen deze velden en heuvelen te doen bebouwen. 'tis waar, dat het een ongeluk is,dat allemenfchen geoeff'endzijn- deinkunften,welkeeen zittendlevenvereidchen, tot den arbeidt ongeoeffend ziju ; maar zie hier een hulpmiddel , om dit te helpen. Men moet onder hen de ledige landen verdelen. en deom- leggende volkeren t'hunner hulpe roepen , die onder hen den zwaarften arbeidt zullen verrichten. Deze volkeren zullen dat gaarne doen,mids hen belovende een vergelding, overeenkomendemet de vruchten der landen zelf, die zy zullen toe- gemaakt hebben. Hier na zullen zy een gedeel- te daar van mogen bezitten , en op deze wijze in uw volk, 'tgeen niet talrijk genoeg is, inge- lijfd worden: behoudens dat deze menfchen ar- beidzaam,en de wetten onderdanig zijn, zult gy geen beter onderdanen hebben , en zy zullen uwe mogendheit vermeerderen. Uwe ambachts- lieden, van de ftadt dus naar het landt over ge- voerd zijnde, zullen hunne kinderen opvoeden tot den arbeid , en den laft van het landleven ; Dat meer is, alle vremde metfelaars, die werkenom uwe ftadt te bouwen, zijn verplicht om een ge- deelte uwer landeryen beploegbaar te maken, en akkerlieden teworden. Mengt hen onder uw volk to haaft als zy hunne werken in de ftadt zullen Toltrokken hebben. Die werklieden zullen met veel
|
||||
van Tekmachus. XII. Boek. 33^
veel vermaak zich verplichten om hun leven door
te brengen onder eene regering , die tegenwoor- djg zo zacht is. Gelijk zy fterk en arbeidzaam. zijn,zo zal hun voorbeeldt dienen om dekuntte- naren, die uit de ftadt naar het veldt verplaatft en onder hen gemengd zijn , tot den arbeidt aan te moedigen. In het vervolg zal het gehele landt bevolkt zijn door wakkere huisgezinnen, en die liefde hebben tot den landbouw. Voor het overige , zijt geenzins bekommerd
voor de vermeerdering van dit volk; 'tzal in het kortontallijkworden,als gymaar de huwelijken bevoorrecht : de wijze om dat te doen is zeer eenvoudig. Byna alle menfchen hebben genegen- • heit om te trouwen. Niet is'er dan de ellende, die hen daar in verhindert : zo gy hen met geen laden bezwaart,zullen zy niet bezwaarlijk leven met hunne vrouwen en kinderen; want het landt is nooit ondankbaar , 't voedt altijdt met zijne vruchten, die dat zorgvuldig bearbeiden ; 'twei- gert zijne goederen niet, dan aan zulke,die vre- zen hunnen arbeidt aan 'tzelve te befteden. Hoe meer kinderen de landlieden hebben , hoe zy rij- kerzijn, zo de Vorft hen niet verarmt; want hunne kinderen beginnen hen al te helpen van de tederftejeugt af aan;(i)dekleinfte jongens bren- gen de fchapen in de weiden , andere , die wat ouder geworden zijn , geleiden reeds ganfche kud-
(i) De kjeinjle jtnfens krtnfen it fchapen in de weide , mt. }
Hiet begint een omftandig en fraai verhaal van de vetma- kelykheden van het landleven. Zo wel de hedendaagfche als de oude dichters hebben hun uiteilie beft gedaan om het zelve zeei aangenaam en bevallig af te fchildeten. Hec fchynt dat onze Schryver in deze fthildery ook al zyi* kiacht aangewend heeft om met hen nsut den piyt te diiw jea, |
||||
M« ;W«fliVl«J^.,..,. ■ ■ ■ .1
|
|||||||
""' J
|
|||||||
336 5D<? Gevallen
kudden ; eindelijk de oudfte bouwen het landt
met hunue vader: ondertullchen bereidt de moe- dcr, en het overige huisgezin , eene eenvoudige maaltijdt voor haar man en waardc hinderen, die vermoeid van den irbeidt van dien dag des avonds ftaan t'huis te komen. Haar is de zorge bevolen om de koeien en de t'chapen te melken, en men ziet ftromen van melk vlieten ; zy Itookt een groot vuur, rondom welk het eenvoudig en vreedzaam huhgezin vermaak vindt, om alle avundt te zingen , tot dat zy vaak krijgen; zy bereidt kaas, kallanjes, en andere vrucnten, in defelve frifchheit bewaard zijnde, als ofdiezo even geplukt waren De fchaapherder weder komende metzijn fluit,
zingr voor die byeen verzameldebuisgezineenige nieuwe liederen,die hy geleerd heeft in de nabu- rige gehuchten. De landman komt in met zijn ploeg, en de afgematte offen treden met neder- hangende hoofden een langzamen tredt, in weder- wil van den prikkel (k), die hen voortdrijft. Al de
(k) In wcferwil van den prikjttl. ] De ouden, die zich, ge-
lyk tegemvoordig noch in vetfeheide landen geichiedt, van offen bedienden voor den ploeg , hadden ptikkels , waar mede zy hen deden voortgaan,alszy te traag gingen, Dat blykt ait veleplaatfen der ouden fchtyveten. Tibullus noemt dat aanprikkelen der offen bovf Nmuio increpare. Metdezelve prikteii zy de offen in hunne achter-poten; en daar van is de fpreekwys, ( verftnm ttttn den prikket te flaan, die zelf in de H. Schrift voorkomt, oorfpronkelyk. De paarden wier- denook, ten minfte in overoude tyden, niet met zwepen maar met prikkeJs aangemoedigd om te lopen. Daaroirt zegt Phebus tegen Phaeton by Ovidius , ,fprekende van dc paarden der zonne-wagen: Ptnt, p»er, ftimulis, & fortius mere Ion's.
Dat is: Mjnz.nn gfbrmk, to prik&l nitt, en limit den t*>mj!nki |
|||||||
van Telemachus. XII. Boek. 337
de ongemakken van den arbeidt eindigen met den
dag. De llaapbollen, die den flaap op order der Goden op den aardbodem verfpreiden , bevredi- gen alle vcrdrietige zorgen, bekoren, en houden als de ganfche natuur in eene zachte betovering. leder gaat flapen , zonder te voorzien den arbeidt en de moeite van den volgenden dag* Gelukkig de menfchen zonder eerzucht, zonder wantrou- wen , en zonder kunftenaryen, als maar de Goden ben een goed koniug geven ,die der zelver onbe- rifpelijke blijdfchap niet ontruft! Maar (18) wat vervaarlijke onmenfchelijkheit, deze menfchen door hpogmoedige eii eerzuchtige voornemens te betoven van de lieffelijke vruchten van het veldt;, die zy niet hebben dan van de milddadige natuur , en van 't zsyeet huns aanfchijns ! De natuur alleen brengt ui't hare vruchtbare fchoot te voorfchyn, al wat nodig is voor een oneindig getal van bezadigde en arbeidzame menfchen; maar 't is de hoogmoedt en de verwijftheit van zekere menfchen , die daar door zo veel andere brengen tot een vervaarlijke armoede. Maar wat zal ik doen , z«ide Idomeneus , zo
deze volkeren, ,die ik over een vruchtbare land- ftreek zal verfpreiden , verwaarlozen die te be- bouwen? Doedt^zeide yWf»*0r,al het tegendeel, van het geen men gemeenlijk doedt. De gieri- ge en onvoorzichtige vorften(io)denken niet an- Y ders, (18) Wat vtrvmriyk.e cuminfchelykficit tpx., ] Dat ziet op
de fchattingen (a ahdJere belaftingen, die aan het landvoik iiaaulyx zo veel overlieten , dat zy hun leven konden be- houden. (19) Denken niet ttndtrt , </<m em de ondnd-m'en , auu ]
Bie kwadc order , met de uiteiite onmenfchelykheit, in Vrank-
|
||||
338 *De Gevallen
ders, dan om de onderdanen , die de naarftigfte
en vernuftigfte zijn omhunne gaven te doen gel- den , met lalten te bezwaren: hier door verhopen iy beter te zullen betaald worden ; en ter zelve tijdt belaften zy die gene, welke de traagheit el- lendig maakt, minder. Keer deze kwade order, die de goeden drukt, het kwaadt beloont, en eene achteloosheit invoert,die al zo verderrTelijk is voor den koning zelf als voor zijn ganfche itaat, om ; itel fchattingen en boeten , en , des noods zijnde, ftrenge ftraften in, tegen de zoda- nigen, diehunne landen verwaarlozen/ even als gy de foldaten zoudt ftraffen, diehunnen port in den oorlog verlieten; in het tegendeel, geef vry- heit en ontlafting aan huisgezinnen, die aanwaf- fchende, 00k hun landt zo veel te beter bebou- wen. Wei haaft zullen diehuisgezinnen aangroei- jen , en iedereen zal zich tot den arbeidt bege- ven; ja die zal zelf voor eer gehouden worden; de landbouwer zal niet meer verachtelijk zijn, wanneer hy door geen ongemakken gedrukt word; men zal de ploeg in eere zien , gehandeld zijnde door de overwinnende handen der genen, die de vyanden van het vaderlandt overwonnen hebben ', 'tzal niet minder treffelijk zijn het erfgoedtzijner voorouderen tebebouwen gedurende eene geluk- kige vrede, dan dat edelmoedig te hebben be- fchermt gedurende de onruften van een oorlog. Het ganfche landt zal weder bloeien : Ceres zal zich zelf kronen met vergulde halmen: Bacchus de druiven met zijne voe'ten tredende , zal flro- men
Vrankryk , in het werk gefteld zynde , heeft de wakkerfte
en naatftigfte menfchefl in korten tydt in een zeer elleudi- gen itaat gebragt. |
||||
van Telemachtis. XII. Boek. 339
men van wijn,zoeterdanNefiar,lmgs de (lefJte
der bergen doen afvlieten; de holle vallei'cn zul- len weSrgalmen van het zoet gezangder herders, dielangsdeklarebeken hunne flemmen met hun- ne fluitenzullenparen,terwijl hunne huppelende kudden weiden in degrazige velden en bloemen, zonder voor de wolven te vrezen. Zult gy,6 Idomeneusl niet zeer gelukkig zijn,
door oorzaak te zijn van zo vele goedereh , en door onderde fchaduwe uwer naam zovele vol- keren te doen leven in een beminnelijke ruft? Is daze eer niet meer te betrachten , dan die van lander) te verwoelten, van overal , en byna zo zeer onder de zijnen , zelf in het midden der overwinningen,als onderde overwonnevremde- lingen, eene flachting, wanorder, fchrik, kwij- ning, nee'rflachtigheit, wrede honger , en wan- hoop te verfpreiden ? (20) 6 Gelukkig een koning! die van de Go-
den genoeg bemind, en groothertig genoeg is om aantevangenopdezewijze tezijn de wellirft van zijnvolk,enaandevolgendeeeuwen een loffelijk voorbeeldt eener treftelijke regering te tonen! Deganfche aarde, ver van zich door gevechten tegen zijn macht te befchermen , ,zal voor zijne voeten hem komen bidden , dat het hem gelievc haar te regeren. Y 2 Maar
(20) De meefte overwinningen van Louis den XIV. heb-
ben aan zvne onderdanen geeii ander vooideel toegebragt, dan de onheilen , die hier befchreven worden : dat is om dat hy den oorlog Bit heetfchzucht voerende , minder bc- gerig"was om zyne onderdanen gelukkig te maken dan om eene valfche glorie te verkrygen; en hoe hy meer plaatfcn overvvon, line hy zyne onderdanen meer belaftte , om dus geldt te bekomen tot zyne nieuwe omwerpen. |
||||
340 *De Gevallen
Maar wanneer de volkeren op deze wijzezul-
lenzijninvrede en overvloedt, zeide Idomeneus, zullen dc welluften hen bederven , en zy zullen de krachten , die ik hen ter handt heb gelkld, tegen my wenden. Voor deze iwarigheit hebt gy nice te vrezen , zeide Mentor, t Is een voor- wendfel , dat men by verkwiltende vorlten , die h'unne onderdanen met belaflingen willen ver- drukken , akijdt bybrengt. Het hulpmiddel is ligt te vinden. De wetten , die wy voor den akkerbouw gemaakt hebben , zullen hun leven arbeidzaam doen zijn;in hunnen overvloedt zul- len zy niet dan iiet nodigc hebben, nademaal wy alle kunflen,die het overtollige aanbrengen , af- fnijden. Die overvloedt zelf zal genoeg vermin- derd warden , door de gefnakkelijkheit van het trouwen,en door den groten aanwafch der huis- gezinnen. Icder huisgezin talrijk zijnde, en wei- nig Iandt hebbende , zal genoodzaakt zijn dat te moeten bebouwen met een gelladigen arbeidt; 't is de verwijfd-en ledigheit, die het volk baldadig enwecrfpannigmaakt;hetzal in waarheit broodt hebben, en dat overvloedig genoeg , maar het zal 00k niet dan broodt hebben, en vruchtenvan hun eigen landt , gewonnen in 't zweet huns aanfchijns. Om uw volk te houden binnen deze matigheit,
moet men van nu af aan order ftellen , hoe veel landt ieder huisgezin zal mogen bezitten. Gy weet ,dat men uw ganfche volk in zeven foorten verdeeld heeft , naar derzelver verfchillende fta- teu: men moet niet toelaten , dat ieder huisge- iin, in ieder foort, een groter uitgeftrektheit van landt mag bezitten , dan 't volkomen nodig heeft
|
||||
van Telemachus. XII. Boek. 341
heeft, om zodanig een getal van menfchen; als
daar het uit beftaat, te voeden. Deze regel on- fchendbaar zij nde, zul len de edelen geen landery en der armen kunnen vermeefteren : alle zullen zy landen hebben , maar iedereen zeer weinig ; en daar door zal hy aangezet worden , om dat wel te bebouwen. Zo by vervolg van tydt daar lan- den mogten ontbreken, zal men volk-plantingen maken, die het vermogen van dezen liaat zullen vermeerderen. Ik meen zelf, dat gy behoort zorge te dragen,
dat de wijn niet al te overvloedig in uw koning- rijkwordt; zijn'er te veel wijngaarden geplant, men moet die uitroeien; want de wijn is de oor- fpronk der groodte ongemakken onder het volk; zy veroorzaakt ziektens, twiften, oproeren, le- digheit, afkeer van den arbeidt , en wanorders in de huisgezinnen. JJe wijn dan moet bewaard worden, als een foort van gences-middeI,of als een zeer zeldzame vocht, die niet gebruikt wordr dan in de offerhanden en op buiten- gewone feeftdagen ; maar denk niet een regel van zo groteu belang wel te doen onderhouden, ten zy dat gy u zelf daar in tot een voorbeeldt ftelt. Daarenboven moet gy onfchendbaar, aan- gaande deopvoeding der kindcren,de wetten van Minos doen opvolgen ;gy moet openbarefcholen oprechten , daar men hen onderwijlt in de vreze der Goden, Hefde voor het vaderlandt, eerbiedt voor de wetten , in de voorrang van de eer bo- ven de vermaaklijkheden , ja boveu het leven zelf. Gy moet overheden aanftellen , die opzicht ne-
men over de huisgezinnen en zeden van ieder in
Y 3 'tby-
»
|
||||
34i "De Gevallen
'tbyzonder. Gyzelf, die geen koning lijt, dat
is een herder van uw volk, dan om dag en nacht over uwe kudde te waken, moet toezien. Hier door znIt gy oneindige wanorders en misdrijven voorkomen. Die gy niet kunt voorkomen,ltraft die in het eerft ftrengelijk. 't Is eene barmher- tigheit , in het eerft voorbeelden te ttellen , dip den loop der ongerechtigheit ftuiten. Door een weinig bloedt , ter regter tijdt geftort zijnde, wordt veel bloeds gefpaarr, en men ftelt zich in ftaat van gevreefd te worden , zonder veeltyds ftrenghek te gebruiken. (21) Maarwatvenioek- te grondregel , dat men gelooft zijn veiligheit niet tevinden, dan in de onderdrukking van het volk ! dat niet te laten onderwijzen , dat tot de deugt geen aanleiding te geven,zich van het zel- veniet te doen beminnen , dat door vreze tot wanhoop te brengen,dat teftellen in de vervaar- lijke wanhoop van nooit adem te zullen fchepr pen, of van het jok uwer geweldenary af tewer- pen ! Wat heerfchappy is dit ? Is dit de weg, die ter eefe leidt ? Weed verzekerd , dat de lan- den , daar de heerfchappy van den oppervorft de onbepaaldfle is, die Ianden zijn , daar de opper- vorften mind van vermogen zijn; zy nemen, zy verwoeficn al!es,enbezitten alleen den ganfchen ftaat; maar terftondt verzwakt die ; de velden leg-
(21) Matir wtt virfloekte grmiriqtl , on, ] Dat hier
yolgt , tot aan het einde van het Boek , is eene verzame- lioz van de gtondtegelen, die Louis deXIV. genomenhadt om'er zyne regering DU1 te fchikken. Men heeft overge- laton aau den lezer eene toepafljnge daar van te maken ; die daar in eene volmaakte overeenkomft zal vinden met den ftaat, waai in Vrankryk zicli noch tegenwoordia bo- vindt. |
||||
van Tekmachus. XII. Boek. 343
leggen onbebouwd en zijn byna woeft;de fleden
verminderen van dag tot dag, en de koophandel loopt te niet. De koniKg,die alleen geen koning kan zijn, en die dat nict is dan door zijn volk, vernielt dagelijx zich zelf, door het ongevoelig vernielen van zijn volk , aan het welk hy zijn rijkdom en macht fchuldig is ; zijn Ibat wordt van geldt en manfchap uitgeput : dit laatfte ver- lies is wel het grootfte eh onvcrbeterlijklte; zijn cnbepaalt gezag maakt zo vele Haven a!s hy on- derdanen heeft. Men vleidt hem , en maakt fchijn van hem aan te bidden,en men fiddert op den minllen opilag zijner oogen ; maar wacht eens naar de minfle itaatverandering, deze over- grote mogendheit , ten toppunt van overmaat gefteigerd, kan niet beftaan, zy heeft geen ileua in het herte der onderdanen, zy heeft het ganfche ligchaam van den (laat vermoeit en verbittert, en zy dwingt alle leden van dat ligchaam , ora met even groten yver te reikhalzen naar zodanig cene verandering. Op den eerflen flag, die men hem toebrengt, wordt die afgodt ter neder ge- worpen , en met voeten getreden. De verach- ting, haat, vreze, wraak, het wantrouwen, en met een woordt al de driften vereenigen zich tegen een zo hatelijk gezag. De koning, die in zijn ydcle voorfpoedt niemandt vondt, die hem de waarheit dorlt zeggen , zal ook in zijn onge- luk niemandt vinden , die zich verwaardigt hem te ontfchuldigen, of tegen zijne vyanden te hel- pen. Na deze redenering, haaftte Idomeneus, door
Mentor overreed zijnde , zich , om de ledige landcn te verdelen , met die met onnutte kuh- ftena-
\
|
||||
344 *De Gevalkn van Telemachus,
ftenaren te vervullen , en met al het geen , dat
vaftgefteld was, ter uitvoering te rtellen. Hy behieldt alleen voor de metfelaars de landen, die hy hen toegefchikt hadt, en die zy niet konden bebouwen", dan na dat zy hun werk in de ftadt verricht hadden. .i
Einde van het twaalfde BoeL |
||||||
10
|
||||||
• .
|
||||||