-ocr page 1-
3}E GEVALIEX vAU TELEMACHUS.
-ocr page 2-
nk               b e
GEVALLEN
TELEMACHUS
ZONE VAN ULYSSES
Ofverwlg van het vierdeBoek der QDYSSEAvaw
H O M E R U S
Befchreven door den Here
FRANCOIS DE S A L I G N A C,
van Mothe Fenelon, AartsbifTchop Hertog van
Cameryk, vorfl van het H. Ryk, enz.
tot onderwyzing van den
HERTOG van BOURGOGNE.
Uit het Franfch vertaalt, van n'teuws overzien^
en met Aantekeningen, tot opheldering der
oude Verdichtfelen, enz.. verrykt, door
ISAAK VERBURG.
EERSTE D E E L.
Te AMSTERDAM,
By ANTONY SCHOONENBURG,
Boekverkoper in de Stilfteeg 1730.
-ocr page 3-
VOORREDEN
A A N DEN
L E Z E R,
Zo als zy voor den druk van den
jaare
1715. gefiaan heeft.
Oen ik de eerfte maal myne
oogen op dit werk floeg, en
den naam van den Wel-ede-
len Here Francois de SaBgnac
op des zelfs voorhoofdt zag pronken,
kon ik my niet genoeg verwonderen j
dat een geeftelijk en vorftelijk man*
om een konings zoon te onderrechten,
zich van een Roman , gelyk men dit
foort van fchriften genieenlyk noemt,
bediend hadt, en hem niet liever door
levende voorbeelden, die de oude en
nieuwe tydt hern hadt kunnen geven,
tot een koning waardjge gevoelen ge~
* z
                   bragt
-ocr page 4-
V OORREDEN
bragt hadt} maar rayne verwondering
veranderde, toen ik my begaf om het
werk te doorbladeren, wel haaft in ee-
rie verbaafdheit , over het verlrandt en
oordeel van den Schryver, die, niets
vindende dat aan zyne inzichten kon
voldoen, met veel oordeel zich van de-
ze verdichte Gevallen bediend hadt,
om zyne wyze grondregelen aan den
jongen Vorft voor te ftellen. Ik twyf-
fel niet, of vele zullen nevens my dat
bevinden, die de moeite nemen van
het werk met oordeel te doorlezen.
Daarenboven heeft de wereldt reeds
door eene algemene toeftemming, die
gebleken is uit de gretigheit, met wel-
ke het werk in de Franfche tale ge-
trokken is, genoegzaam betuigd, hoe
hoog het werk te fchatten is. In min-
der dan een jaar zyn 'er meer dan twin-
tig byzondere drukken van gemaakt, k
en verkocht, het welk eene onmo-
gelykheit zou zyn, zo de inhoudt
aan alle keurige kenners niet voldaan
hadt.
Ik heb gezegd, dat de Wel-edele
Schryver niets vondt,dat aan zyn oog-
merk kon voldoen, en dat hy daarom
alleen de penne heeft moeten opvatten :
nn
*
-ocr page 5-
VOORREDEN.
namentlyk hy zag, dat de meefte vor-
ften zich verbeelden van eene andere
natuur te zyn," dan andere menfchen,
dat zy menen, dat de gehele wereldt
gemaakt is om hen te dienen, en dat
zy alleen vorften zyn om in grootsheit
uit te munten , en aan hunne driften
den toom te vieren. Hy zag, om die
„ verderfFelyke gronden omver te vver-
pen, naar een middel om , om zynen
jongen voedfterling te doen begrypen,
dat de vorflen van de zelve natuur zyn
als andere menfchen, dat andere men-
fchen niet in de wereldt gekomcn zyn
om flaven der vorflen te zyn, maar om
eene zamenleving uit te maken, daar
de vorften het hoofdt van zyn j dat
zy geen vorften zyn om in pracht en
weelde uit te munten, maar om hun-
ne onderdanen gelukkig tc maken, en
• door het beteugelen hunner driften aan
anderen tot een voorbeeldt tc zyn.
Deze gronden fchenen hem alleen ee-
nen herder en vader van het volk waar-
dig te zyn. Maar wat middel om een
jong vorft daar fmaak in te doen kry-
gen? Hem die op eene leerkundige
wyze, en met fchoolfche bcwysredenen ,
voor te ftellen, zou het regte middel
,
                                    * 3                          Se-
I
#
-ocr page 6-
t
VOORREDEN.
geweeft zyn, om hem eenen affchrik
-van de zelve te doen hebben. Hy hceft
derhalven moeten bedacht zyn op eene
andere wyze van voorftellinge •, en naar-
dien hy wift, dat de gevoelens veel
aannemelyker zyn, en beter bevat kun-
nen worden, door die aan perfonen te
hechten, en alzo de algemene ftellin-
gen tot byzondere te maken, dan door
die zonder eenige betrekking te over-
wegen, dacht hem, dat hy zich van
die leerwyze moeil bedienen, van wel-
ke wy zien, dat hy zich bediend
heeft.
Dus heeft die Eerwaarde Prelaat zy-
ne gedachten niet alleen bepaalt tot de-
Ze fchryfwyze, maar hy heeft ook om
verfcheide wigtige redenen Tekmachus
tot zynen Heldt verkoren; aangemerkt
hebbende, dat hy door de reize van die
perfoon, welke in de fchviften der ou-
den aangeroerdwordt,gelegenheit kreeg
om zynen jongen Vorft te gelyk te on-
derrechten in de oudfte gefchiedeniflen,
in de landbefchryving van dien tydt.,
in welke niemandt , die met eenige
vrucht de oude Schryvers lezen wil,
mag onwetende zyn, en in de verdicht-
ifelen, welker verftahdt een wezentlyk
deel
-ocr page 7-
VOORREDEN.
deel der geleerdheit en oudheidskunde
uitmaakt. Daarenboven wierdt hem dus
een weg gebaand, om onder het ver-
halen van verfcheide toevallen, den vorfl
de oogen te oopenen, ten opzichte van
vele andere zaken, die tot de wezent-
lyke kennifle om wel te regeren zeer
noodzakelyk zyn , voor hoedanige men
kan houden het begunftigen van den
koophandel en van den landbouw, de
kunfl om de menfehen te leren kennen,
de byzonderheden van den oorlog , en
andere zaken, die overal door het werk
verfpreid zyn.
Nu was alleen noch overig bedacht
te zyn op de aaneengefchakelde yerhan-
deling, en op den fchryfftyl. Ieder, die
eenige ervarenheit of fmaak heeft in de
werken van het oordeel en verftandt,
zal ten eerfte moeten toeftaan , dat in
deze beide de dichters dienden gevolgd
te worden, en wel de zulke, die hel-
dendichten gefchreven hadden, naardien
de perfonen, van welke de Hoog-ede-
le Schryver zich ftondt te bedienen,
zulke helden waren, als in de fchriften
der dichteren ingevoerd worden, en de
bewoording in alle delen met de per-
fonen , uit welker mondt zy voortko-
* 4
                     men,
-ocr page 8-
VOORREDEN.
men, moeten over een flemmen.
Aangaande de aaneengefchakelde ver-
handeling, is het buiten eenige twyffel,
dat de Schryver belt zyn werk aanvong
in het midde van de gefchiedenhTe, vol-
gende daar in zyne twee grote voorgan- -
geren Homerus en Yirgilius, welker eer-
lle zyne Ilias aanvangt met het tiende
iaar van den Trojaanfchen oorlog, ge-
lyk de twede met het zevende jaar na
het omzwerven van Eneas zyne Eneis
begint. Onze Schryver vervat in zyn
werk den ganfchen tocht van Telemacbus,
te rekenen van den tydt, op welke hy
uit Ithaca vertrok, tot zyne wederkomit
aldaar; doch volgens de wetten der dich-
teren vangt hy in het midde aan,endoedt
Telemacbus aan C^/y^/overhalen,het geen
aan de ganfche aaneenfchakeling der ge»
fchiedenifle ontbreekt.
Wanneer men de fchikking en ftyl
dus overwogen heeft, mag men met recht
het ganfche werk een heldendicht noe-
men, aan het welke niets ontbreekt,
dan dat de bewoording niet op de maat
gefteld is, welke, naar het gevoelen
zommiger geleerde mannen, minit we-
zentlyk is,van alle de delen, die een hel-
dendicht te zamen ftellcn.
-ocr page 9-
I" W
VOORREDEN.
De fpreekwyzen hebben wy gezien,
dat naar de wyze der dichteren gefchikt
zyn, en wy zouden zelf niet veel moei-
te hebben, om byzondere navolgingen
uit Homer us en Virgilius^ zo wel in de
handeling als bewoording, aan te tonen,
maar wy willen ons zo verre niet inla-
ten j om uwe luft tot het werk zelf niet
langer op te houden, dan ten eene male
noodzakelyk is.
Dit zo heerlyk werk was van zynen
maker ter vergetelheit gedoemd, en zou
den gretigen Lezer nooit onder de oo-
gen gekomen zyn, was de dienaarvanden
Schryver zynen Heer getrouw geweeft;
doch, het zy dat hy eenige fmaak hadt
in de ftoffe , of dat hy_ anderszins winft
daar mede meende te doen, deze heeft
onder het affchryven van het werk het
zelve ook voor zich afgefchreven, en
naderhandt met de wereldt gemeen ge-
maakt, toen de Edele Schryver minfr.
dacht, dat het werk ooit het lichr,zou
zien, en toen hy het wel bewaard acht-
te te zyn onder zyne geheimfte papie-
| ren.
Het is nochtans zo wel niet afgefchre-
ven geweeft, dat 'er in de eige namen,
Zo van landen als fteden niet eenige dwa-
* f
                      lin-
-ocr page 10-
VOORREDEN.
lingen zouden ingeflopen zyn, die my
zomtyds al veel moeite gekoit hebben,
om ze te regt te brengen,en die de kun-
dige Lezer met het opflag zyner oogen
zal kunnen gewaar worden. Op dat e-
yenwel niemandt denke , dat die gebre-
ken niet groot zyn, moeten wy onzen
Lezer een ftaaltie of twee vertonen. In
de Franfche druk leefl men bladz. ipo.
fur cette Cole de Tamee, het welk my.
onveritaanbaar fcheen, en heeft doen den-
ken, dat de Edele Schryver, voor Ta~
mee
, Hefpcrie zal gefchreven hebben.
Bladz. 18 f. wordt van Segtes gewaagd,
het welk een volk uit het Noorden zou'
zyn , maai- zondcr twyffcl wordt daar
van Scythen gefproken. Dus is het 00k
met vele andere plaatfen gelegen, en in
de Gevallen van Ariftonbus is het met
de eige namen van zaken niet beter ge-
ileld -, want daar leefl men van Vin Par-
menien
voor Pramnien bladz. 476. Had
het 4cn Schryver geluft diergelyke mis-
ilellingen van het affchrift te verbeteren,
men kan van de bekwaamheit van den
Schryver verwachten, dat zekerlyk niets
diergelyx daar in gevonden zou geweeft
Zyn.
Dit werk nu is in den jare 1700. vev-
taald
-ocr page 11-
VOORREDEN.
taald in het Nederduitfch , zo het an-
ders vertalen genaamd kan worden, dat
men meer grove misflagen begaat , dan
'er bladzyden in het boek zyn, het welk
onze Lezer overvloedig zal bevinden,
die de moeite wil nemen van eenige
bladeren van dezen druk tegen de gezeg-
de na te lezen. Het luft my naaulyx die
vuiligheit te roeren, maar naavdien "wy
onzen Lezer niet willen vergen, dat hy
ons op ons woordt gelove , zullen wy
eenige plaatfen bybrengen. Het woordt
cheties, het welk eike bomen betekent, is
den overzetter zeer onbekend geweeft,
en is door hem niet onderfcheiden vari
chaines, noch van chiens , welker eerfte
kettingen^ en het andere honden beduidt..
Daar zyn twee ftaalties van te vinden in
de eerfte druk bladz. ip. daar chenes £5?
fins overgezetwordt door ketenenenkram-
men,
dat een belagchelyken zin maakt^
Bladz. 304. heeft hy de Franfche woor-
den , devant qui les autres Heros n,etoient>
cue comme font les foibles rofeaux atiprh
chtn grand chene,
vcrtaalt, by toic de an-
dere Helden niet anders ivaren als fwakke
Blaffertje's by een grote Dog.
Dus ziet gy, waarde Lezer, nit een
eenig woordt, des mans bekwaamheit.
Wil.
-ocr page 12-
VOORREDEN.
Wilde ik in andere woorden ook dierge-
lyke voorbeelden geven. zou my detydt
ontbreken, naaidien ik 'er wil voor in
ftaan, dat 'er ten minfte vyf honderd
plaatten bedorven zyn met overzettenj
maar dat is noch het grootfte gebrek
niet van het werk, alzo het bederven der
oude gefchiedeniflen en namen voor veel
groter te houden is. By voorbeeldt,
bladz. 377. fpreekt hy van Hebrus in
plaats van Erebus, en op de volgende blad-
zyde vertelt hy oris wonderen van fwart
Tartarie,
daar van den onderaardfchen
Tartarus gefproken wordt. In de oud-
heidskunde is de man zo onwetende ge-
weeft, dat hy van Cejie , dat wy een
jlagriem vertaald hebben, en beft uit het
V. boek van Virgilius te kennen is, een
/pies maakt ; en bladz. 96. worden de
woorden je haujfai mon ce/Ie vertaald door,
ik velde mynfpies.
Toen ik nu alles zou herftellen, ge-
lyk het betaamt, hebben deze en dier-
gelyke vertalingcn in menigte myn ge-
dult geoefFend, tenvyl ik bezig was met
de gezegde vertaling na te zien, zo dat
ik meer dan eens die ganfch h'eb willen
wegwerpen, om eene nieuwe overzet-
ting te makenj en waarlyk het zou. my
veel
-ocr page 13-
VOORREDEN,
veel minder moeite gekoft hebben: doch
toen ik het werk dus aangevangenhadt,
moeft het 'er mede doqr.
Wat verder aangaat de verdeling in
boeken , die hebben wy uit den Fran-
fchen druk ovcrgenomen , maar het is
genoeg te zien, dat die door den Schry-
ver niet gemaakt is. De inhoudt van het
ganfche werk kan daar evenwel korte-
lyk uit gezien worden,gelyk deZakcn,
Staat-en Zedekundige regelen , nevens
de deftigc befchryvingcn door de blad-
wyzers aangewezen worden.
Zommige Franfchen rnenen, dat dit
werk onnavolglyk is, en dat men niet
kan hopen , dat 'er ooit iets diergelyx
zal voortgebragt worden ; maar fchoon
wy voor het werk zo veel achting heb-
ben, en miffchien meer, dan zy, zo
kunnen wy dit nochtans niet toeftaan,
en geloven veel eer, dat het eene moge-
lyke en pryftelyke zake zou zyn, dat
iemandt in het burgerlyke betrachtte,
het geen onze Schryver in het konink-
lyke gedaan heeft. De Engelfchen heb-
ben dus hunnen Euphyes, die in onze
taal overgezet is, maar niet veel ingang
gevonden heeft , waar van de redenen
niet zwaar te gifTen zyn. Daar zyn im-
mers
-ocr page 14-
V O O R R E D E N.
liners verfcheide brave boeken, die vari
de befchaafdheit der zeden, en van de
aardigheit in ommegang, die zo aange-
naam is onder de menlchen , handelen.
Indien nu een bekwaam man zich. een
perfoon voorttelde, dien hy in omftan-
digheden bragt van al het geen een eer-
lyk man doen moet,om zich aangenaam
te maken, te oeffenen, en zyne gron-
den veftigde op de ware deugdt, en op
het inzicht van iemandt te gelyk om-
zichtig en vroom te maken, twyfFel ik
niet, of zo een werk zou in het alge-
meen tot het befchaven der zeden van
grote nutheit zyn: te meer zo daar voor-
beelden by gevoegd wierden van onhei-
len, die anderen zich door hun kwaad
gedrag op den hals halen.
V O O R*
-ocr page 15-
VOORREDEN
aan den
L E Z E R,
voor'dezen nieuwen druk.
A de doodt van den Schryver
dezer GevaJlen, hebben zyne
bloedverwanten een veel beter
en vermeerderd affchrift van
het intrk onder des zelfs papiereh gevon-
den\ het zelve is door hen, in vier en
fwintig boeken verdeeld zynde, te Parys
in het licht gegeven. Naderhandt heeft
tnen die uitgave
, met allcen in Hollandt
nagedrukt
, maar daar ook eenige Staat-
kundige jfanmerkingen
, onzeker door wien
gefchreven, bygevoegd. Toen nu het Werk
nvederom in het Nederduitfch op de perjfe
zou gebragt ivorden, heb ik de moeite ge-
nomen van myne vorige Vertaling vatt
woordt
-ocr page 16-
VOORREDEN.
nuoordt tot ivoordt na te zien tegen dieti
nieuwen Franfchen druk, en daar bet no-
dig was
, verbeterd. Dat was zeer nood-
zakelyk
, niet alleen om de aanzienlyke
vermeerderingen
, die op vele plaatfen in
het werk ingevoegd war en, maar ook om
dat de bewoording hier en daar eenigzins
veranderd was. Het zou my nietwelmo-
gelyk
, en te gelyk onnut zyn, onzen Le-
zer alle de plaatfen, daar verandering in
gemaakt is
, aan te wyzen ; daarom zal
ik my vergenoegen met de drie voomaam-
fte aan te tekenen. Op bladz1.
Z64. van
den voorgaanden druk is ingevoegd alles,
wat in dezen gevonden wordt van bladz.
316. tot 313. De befchryving der ver-
beeldingen op het Goddelyke fchildt van
Telemachus
, welke gclezen ivierdt op de
274. en de volgende bladzyden, is nadcr-
handt
, onzeker om welke redenen, door
den Schryver verworpen, en eene ganfch
andere in des zelfs plaatfe gevoegd, wel-
ke in het twede Deel van dezen druk op
de
11 z. en volgende bladzyden te lezen
is. Evenwel, alzo de vorige befchryving
my niet waardig fcheen ten eene male ver-
worpen te warden, en verfcheide voor ve-
len onbekende zaken uit de Griekfche ver-
dichtfelen vervat
, heb ik de zelve ■ aan
het
-ocr page 17-
voorreden.
het einde van het twede deel gevoegd. Tuf-
fchen het geen^ dat op bladz.
fip. in den
voorgaanden druk gelezen ivordt
, heeft.de
Schryver eenige zeer fraaie Staat-en Ze-
dekundige lejfen ingevoegd
, welke in deze
uitgave gevonden worden van bladz.
272.
tot 283. zo dat het Werk daar met om-
trendt elf hladzyden vermeerderd is. Daar-
enboven is het geval
, daar Telemachus
met zynen vader op een onbeixioond eilandt
,
kort voor het vertrek van Minerva,
Jprak, zander hem te kenneni in dezen
druk veel klaarder en omftandiger voor"
gefteld op bladz.
309. en de volgende tot
3x3.
, De Gevalien van Ariftorious^ die ach-
ter de voorgaande uitgave gevonden ivier-
den, heb. ik niet voeder by deze geplaatfit
alzo die tot eene Verzameling van dier-r
gelyke Verdichtfden behoren
, ivelke door
de zelve handt gefchreven zynde en,met
het zelve inzicht als de Gevallen van Te-
lemacbus
, namentlyk tot ondervayzinge van
den Hertog van Burgundie, in het voor-
gaande jaar in het Franfeh en Nederduitfch
afzonderlyk uitgegeven zyn by de Gebroe-
ders JVetftein, onder den naam van:
Nieu-
- we Zamenfpraken der Doden, als mede
Verdichtfelen en.Vertellingen, gefcbikjc
* *
                      vdor
1
-ocr page 18-
VOORREDEN.
voor de Opvoeding van een Vorft. De
fchryver doedt daar in eenige mannen van
den ouden
, of van de later tyden, by mal-
kander komen en handelen over zaken, die
tuffchen hen zyn voorgevallen. Door dat
middel ivordt de lezer niet alleen onderrecht
in eenige byzonderheden van de Oude en
later Gefchiedenijfen
, maar de Schryver
iveet daarenboven die Zamenfpraken zo te
fchikken
, dat zy zeer fchone Staat-en Ze-
dekundige lejfen op eene behoorlyke nvyze
vervatten-i gelyk de Verdichtfelen en Ver-
tellingen van die verzameling, behalven de
byzonderheden der Gevallen
, die 'er in voor-
gefteld worden^ ook den lezer uitmunten-
de beginfelen van deugt en oprechtheit in-
boezemen.
'ten opzichte der Aantekeningen, die by
deze uiigave gevonden worden
, acht ik het
van myn plicht te zyn den Lezer te zeg-
gen
, dat de flaatkundige, of betrekkelykeop
het hofvan Vrankryk
, door my overgenomen
zyn uit de laatjle Franfche uitgave
, zon-
der dat ik die goed keur of verwerp. Het
kan zyn
, dat de Schryver ^ zyne byzon-
dere inzichten gehadt
, en hier en daar op
het gedrag van het Franfche Hof gezien
heeft
, gelyk het genoeg bekend is, dat zyne
lejfen meefi dienen om anderv grondbeginfe-
len
-ocr page 19-
VOORREDEN.
Jen in zynen jongen For ft te leggen, dan
die hy dagelyx zag •werkftellig maken; doch
het is ook niet pnmogelyk
, en zelf niet
onwaarfchynlyk
, dat hy zich vergenoegd
heeft met in het algemeen op andere gron~
den te bouiven
, en dat die ftrydigheit
van Jiaatkunde gemaakt heeft, dat men
van gedachten geworden is
, dat de Schry-
ver hier en daar byzondere voorvallen in
het ooge gehadt heeft.
         
Daar ivaren by de Franfche druk ook
eenige korte Jlantekeningen gevoegd tot op-
heldering der oude Verdichtfelen
, Aard-
ryxkunde
, en ivat verder een kzer, die in
de oude fchriften niet zeer bedreven is9
tot eenig nut kan zyn
, om dit fferk te
verftaan. Deze fchenen my vjel vanmecr
aangelegenheit
; maar zommige der zelve
•waren zo kort
, en andere voldeden my
zo iveinig
, dat ik die alle verivorpen heb,
en zelf andere gemaakt, zo als my onder
het herlezen dacht
, dat voor onzen Le-
zer nutft zou zyn : dat is, ik heb niet
zo zeer toegelegd om in die Aantekenin-
gen eenige byzondere geleerdheit tt verto~
nen, als ivel om den Lezer te helpen.
Mijfchien zou iedereen^ die eenige naar*
ftigheit en kennijfe van talen heeft, dier-
gelyke hebben kunnen maken
j doch dat
** i
                     belet
-ocr page 20-
VOORREDEN.
Met met, dat zy van eenige nutheil
voor den Lezer kunnen zyn. Indien
het my gelufi hadt een <weinig omfian-
diger te zyn
, of eenige Aantekeningen
van groter belang te maken
, zou het my
mijfchien niet moeielyk gevallen hebben een
groot getal plaatfen aan te wyzen, die
onze Schryver nagevolgd heeft, niet al-
leen uit Homerus en Virgilius, maar ook
uit de oude Griekfche Toneelftukken van
Sophocles
, Euripides, en andere. Die
navolging gaat op zommige plaatfen zo
verve, dat onze Schryver gehele redenen
uit die Dichters overneemt. Een eenig
voorbeeldt zal genoeg zyn om dat- te be-
vefligen. Die gefchiedenis van Philocle-
tes
, die in het XV. Boek gevonden
•wordt
, is byna van ivoordt tot woordt
genomen uit een Treurfpel van Sopho-
cles
, het ivelk den naam draagt van
Philocletes. . De taalkundigen
, die de
moeite ivillen nemen van het te onder-
zoeken
, zullen dat zekerlyk met genoe-
gen bevinden. Ik moet evenivel
, dunkt
my
, nu ik daar van fpreek j twee of drie
plaatfen kortelyk uit Sophocles aanhalen,
en zelf myn zeggen bewaarheden. Die
dichter laat zich onder anderen in het
gezegde Toneelftuk dus horen:
-ocr page 21-
VOORREDEN.
£ s unrXnet, U »{&•{*». h •xqupiu,* 9-' cxh
H Kirtt (tihXu mi ivtlircts dXyvnlt
Wat is dat anders, dan het geen in het
XV. Boek bladz. jf. gelezen wordt:
Werp my in het voor-of achterfchip,
ja zelf onder in het fchip in de durk,
daar ik u de minfte ongelegenheit zal
aandoen? Een weinig verder is de be-
ivoording om de hertstochten van Philo-
tletes uit te drukken uit Sophocles over-
genomen. Daar Hercules verfchynt om
Philobletes te beivegen om naar Troje te
vertrekken, fpreekt hy by Sophocles onder
anderen op deze wyze :
M&itu yj Wfli1 itf ruii DfUTi(»r
A'iijs uvlatf s*«i Titian®*,
<
bi.s-y.lii $' tivSit rr,t HganAsas
A'xeri ts x-Xiuty XmirtrtH r *y4it*
Tut o-r,i o r.y.a %a%n agmiccf
E'^g«s 7t^e>ii7tat,
Tes Aili <p£<iira» f}xXov(Aarx ret, C1VZ.
Bladz. 83. leefl men : Gy hoort en gy
ziet Hercules j ik heb den hogen Olym-
pus verlaten, om udebevelen van Jupiter
te verkondigen , V ivelk genoegzaam het
zelve is,
** 3                   Meet
-ocr page 22-
VOORREDEN.
Meer was 'er te zeggen, maar die Jloffe
is alleen.fmakelyk voor taalkundigen
, en
daarom fcheid' ik \r af, om den Lexer des
te eerder te brengen tot de volgende Ferhan-
deling van het Heldendicht
, welke ik uit
den laatften Franfchen druk heb leren Ne-
derduitfch fpreken, en ook voor het JVerk
geplaatfi.
VER.
-ocr page 23-
VERHANDELING
van het
HELDEN-DICHT,
en van de
UITMUNTENDHEIT
Van het Dicht-Werk
DE TELEMACHUS.
ZO men fmaak hadt in de bloteoir-
waarheit, zo zou zy, otn zich te""'^
j ■ ■■-■■■•                                                     • r i '" '"*
doenbeminnen geen vercieriel-z.^*
en nodig hebben, die haar door de ver- %i(bt.
beelding toegevoegd worden j maar*»»*.
haar zuiver en fyn licht ftreelt niet ge- .
noeg het gene dat de liefdeder men-
fchen gaande maaktj zy vereifcht eene
aandacht, die de natuurlyke onftand-
vaftigheit der menfchen te veel in
dwang houdt. Omhemteonderwy-
zen,moet men hem niet alleen zuivere
denkbeelden, die hem verlichten, ge-
ven,maar ook vafte verbeeldingen,die
hem houden ftaan op een vaft inzicht
der waarheit. Dat is de oorfpronk van
de Welfprekendheit, vandeDicht-
kunde, envanalledewetenfchappen
** 4
                   die
-ocr page 24-
VERHANDELINGyan
die de verbeelding tot haar voorwerp
hebben. Het is de zwakheit der men-
fchen, die de wetenfchappen noodza-
kelyk maakt. De eenvoudige en on-
veranderlyke fchoonheit van de deugt
gaat hem niet altydt ter herte Het is
nietgenoeg, dat men hem de waarheit
vertoont, maar men moet hem dc
Zelve beminnelyk affchilderen (a).
Wy zullen het Dicht-werk de Te-
lemachus onderzoeken volgens deze
twee inzichten; en wy zullen trach-
ten te doen zien, dat de Schryver,
doordeverhevenheitzynerZedekun-
de, meer onderwezen heeft dan de
ouden,en dat hy zo zeer behaagd heeft
als zy, door het navolgen van alle de
fraajigheden der zelve.
Tu>" Daar zyn twee middelen cm de men-
Tvm'* fchen te onderwyzen, om hen deugd-
uti- zaam te maken. Het eerfte met hen de
dhht. wanhebbelykheit van de ondeugt en
des zelfsdodelykegevolgentetonen:
dat is het voornaamfte inzicht van het
treurfpel. Het ,twede met hen de
lchoonheit van de deugt en haar ge-
lukkigeinde te ontdekken. D^tisde
ware
(a) Qmm milt pttnttum, qui mlfcuit utile t/ulti,
htttytm Aeledtndt, (mtcrque nmtndt.
Hoiat, in Ait.
-ocr page 25-
< Het HELDENDICHT.
ware eigenfchap van het eigentlyk
gcnoerade Heldendicbt. Degemoeds-
driften,die tot het eerftebehoren, zyn
de fchrik en het medelydenj en die ge-
ne die aan het t wede pafTen zyn de ver-
wondering en de liefde. In het eene
fpreken de Toneel-fpelers, en in het
andere doedt de Dichter het verhaal.
Men kanhetHeldendichtop deze/ty"»
wyzebepalen:i<>72 Verdichtfel door een fvjfi
Dichter verhaald
, om verivondering tei<»i
•verwekken^en om liefde tot de deugt in te
JJ
boezemen, door ons te vertonett de daadt u<1-
van een Heldt
, van den Hemel begun- " ;'
Jtigd^die eenegroteonderneming uitvoerty
in ivederwil van alle de hinderpalen
, die
hem in den tveg komen.
Daar zyn dcr hal-
ven drie zaken in het Heldicht, de
Daadt
, de Zedenleer, en de Poezy.
1. VAN DE DAADT IN HET HELDENDICHT.         *
* '                                                                   \ i                                                       : t -
De Daadt moet zyngroot, eeneeeni- noe-
ge,gebeel, verwonderlyk, en van eened*n&
zekere duurzaamheit.
Die van de Tele-
van dt
machus heeft alle die h edanigheden. ?**^
Laatons een vergelykingmakentuf- m-
fchen hem en de twee Voorbeelden, ^
volgens welke het Heldendicht moet
gefchikt warden, Homerus en Viiv
** f
                  gi-
-ocr page 26-
VERHANDELINGvan
gilius, en wy zullen overtuigd zyn.
iwtSte Wy zullen alleen van de Odyffca
vtnde fpreken, waar van het beftek meer o-
°m.~ verecnkomft heeft metTelemachus.
In dat Dicht - werk voert Homerus
een verftandig koning in, die van een
uitheemfchen oorlogwedernaarhuis
keertjinwelken hyuitmuntendc proe-
ven van zyne voorzichtigheiten van
zynedapperheitgegevenhadt.Onwe-
ders houden hem onder wege op, lin-
geren hem naar verfcheide landen ,
welker Zeden, Wetten,en Regeringe
hyleert. Daaruitontftaan,natuurly-
ker wyze,eene oneindige menigte van
tuflchenvallen en gevaren. Maar we-
tende, hoe veel wanorders zyne afwe-.
zendheit in zyn koninkryk veroor-
zaakte, komt hy alle vermakelykhe-
den van het leven te boven: de on-,
fterffelykheit zelf gaat hem niet ter
herte: hy doedt afftandt van alles om
zyne onderdanen te helpen en zyn
huisgezin wederte zien.
Vtclfe In deEneis is een godvruchtig en
vmit dapper Heldt uit deverwoeftingvan
*'"' een machtigen ftaat ontkomen, ge-
fchikt door de Goden om den Gods-
dienfl: van dien ftaat te bewaren,en om
-ocr page 27-
Het HELDENDICHT.
de gronden te leggen van ecn groter en
roemruchtigerryk dan het eerfte. Die
vorft,tot koning gekozen door de on-
geluk kige overblyffelen zyner burge-
ren, zwerft langen tydt met hen door
vericheidelanden,daar hy onderwe-
zen wordt in alles j dat nodig is om te
weten,voor een Koning, een VVet-
gever,en een Opperprieiler. Hy vindt
eindelyk een ve-ilige verblyfplaats in
verre afgelegenelanden, van waar zy-
nc voorouderen oorfpronkelyk wa-
ren. Hy verflaatverfcheidemachtige
vyanden, die zich tegen zyninzicht
om zich daar te veiligen itciden,en
legt de gronden van een Ryk, dat te
eeniger tydt meeftervanhetGeheel-
al moeft zyn.
De Daat van de Telemachus veree-0nt
nigt al het geen uitmuntende is in bei-^j,
de die Dichl-werken. Men ziet daar Ttl'-
cen jong vorft, aangemoedigd door"»,.
liefde tot zyn vaderlandt, gaan om zy-
nen vader te zoeken, wiens afwezend-
heit hetongeluk van zyn gezin en van
zyn koninkryk veroorzaakt. Hy ftelt
zich bloot voor allerhande foorten van
gevarenj hy munt uit door Helden-
deugden,hy weigcrt de koninklyke
waar-
-ocr page 28-
VERHANDELINGVaa
waardigheit, en kronen,die beter zyn
dan de zyne, en vericheide onbekende
landen doorreizende leert hy alles,wat
hy moet,omte eeniger tyd teregeren,
volgens deVoorzichtigheit van Ulyf-
fes, de Vroomheit van Eneas, ende
dapperheit van beide, als een wys
Staatkundige , als een godsdienftig
Vorft, en als een volmaakie Heldt.
De De Daat. vaneenHelden-dicht moet
JJjjJ eene eenige zyn. Het is geen Gefchie-
unc denis,gelykdePharfaliavanLucanus,
'£%' en de Punifche Oorlog vanSilius Itali-
cusjnochvervathetganfchelevenvan
een Heldt, gelyk de Achille'i's van Sta-
tins. Dat 'er niet meer is dan een Heldt,
maakt niet dat de Daatook niet meer
dan eene eenige is. Het levenvaneen
menfch isganfchnietevenredig. Hy
verandert gedurig van voornemens,of
door de onftandvaftigheit van zyne
gemoeds - lydingen, of door onvoor-
fciene toevallen des levens. Die geen,
die een menfch in zyn geheel wilde be-
fchryven, zou niet anders maken dan
eene ongefchikte verbeelding, en eene
onvoeglyke vermenging van tegen-
geftelde gemoedsdriften, zonder aan
eenfchakeling en zonder order. Om
die
»
-ocr page 29-
Het HELDEND I C H Tj
die reden is hetHeldendicht nicteen
lofdicht ter eere van den Heldt,die tot
een voorbeeldt voorgefteld wordt,
maar het verhaal van eene grote en
voortreffelyke daadt , die tot een
voorbeeldt gegeven wordt.
Het is metde Dichtkunde gelegcn r*»
als met de Schilderkunft j de eenheit^f'
van de voornaamfte Daadt belet niet
dat 'er verfcheide byzondere toevallen
tufTchengevoegdworden. Deonder- .
neming is aangevangen van den be-
ginne van het gedicht; en de Heldt
volvoert de zelve,metalledehinder-
palen te boven te komen. Het verhaal
van die hinderpalen maakt het By-
werk: maar al dat Bywerk hangt af
van de voornaamfte Daat, en is zo ver-
knochtmet de zelve, en het een met
het' andere zo vereenigd, dat het ge-
heelniets anders vertoon dan een ee-
nig fchildery, te zamen gefteld van
verfcheide beelden, in eene goede
fchikkingen in eenevereifchteeven-
redigheit.
Ik wilhier niet onderzoeken,of het Dt
waar is, dat Homerus zomtyds zy-;^
ne voornaamfte Daadt verdrinkt, om ?**
zo te fpreken, in delangte enin het^
groot
-ocr page 30-
VERHANDE LING van
mm- groot getal van Bywerk ; of zyne
'£'£ Daadt rweevoudig is,en ofhy veeltyds
vtr- zyne voornaamfte perfonen uit het
*jj£*" ooge verliert. Het is genoeg,' dat men
**» aanmerkt, dat de Schryver van de Te-
£*£ lemachus overal de 1 egelmatigheit van
Virgiliusnagevolgd heeft, de misfla-
gen, diemendenGriekfchendichter
te Uft legt, vermydende. Al het By-
werk van onzen Schryver isaanmal-
kander verknocht, en hec eene zo aan
het andere gehecht, dat het eerfte het
volgendemetzichbrengt.Zynevoor-
naamfte perfonen raken niet uit het
ooge, en de overgangen, die hy maakt
van het Bywerk tot de voornaanifte
Daadt, iloen ons altydt de eenheit van
het ontwerp zien. In de zes eerfte boc-
ken, waar in Telemachus fpreekt, en
cen verhaal doedt van zyne gevallen
aan Calypfo, wordt dat Bywerk, ter
navolginge van dat van Dido, metzo
veel kunft verhaald,dat de eenheit van
de voornaamfte Daadt ongefchonden
blyft. De lezer is daar in twyfFel, en
merkt van den beginne,dat het verblyf
van dien Heldt in dateilandt,enhet
gene dat daar voorvalt, nietandersis
dan een hindei-paal, die hy te boven
moct
-ocr page 31-
Hcc HELDENDICHT]
moet komen. In het dertiende en veer-;
tiende boek, daar Mentor Idomeneus
onderwy ft, is Telemachus niet tegen-
woordig 5 hy is in het leger: raaar het
is Mentor, een der voornaamfte perfo-
nen van hetDichtwerk,die alles doedt
met inzicht voor Telemachus en voor
zyne onderwyzinge: zo dat dat By-
werk volkomentlyk wel verknochtis
met het voornaamfte inzicht.Daaren-
boven is het eene grote kunft in onzen
Schryver , dat hy Bywerk in zyn
Dichtwerk weet te voegen, zonder
dat het uit het voornaamfte van deGe-
fchiedenifle volgt, en dat zonder de
eenheit of de verknochting van dc
daat tebreken.Dat Bywerk vindt daar
plaatfe, niet alleen alsgewigtigeon-
derwyzingen voor een jong vorft,'t
welk het grote inzicht van den Dich-
teris, maar ook om dat hy het zynen
Vorft doedt verhalen op een tydt dat
'er nietsgedaanwordt, om deledige
plaats te vullen. Opdiewyzeonder-
recht Adoam Telemachus in de wet-
ten en zeden vanBetica,gedurende dat
men ftilte op de zee hadtj en Philocte-
tes verhaalt hem zyne ongelukken,
terwyl die ionge Vorft in het leger der
Bond-
-ocr page 32-
f E R H ANDELINGvaH
Bondgenotenis, en de dagom flagte
leveren te gemoed gezien wordt.
t>t De Daat van een Heldendicht moet
st'dt geheei zvn. D\e yolkomenheitonder-
t'hdi ftelt drie zaken : de Oorzaak, de
'yn- Knoop,en deOntknoping. De oor-
zaak van de Daadt moet een Heldfc
waardig zyn, en overeenkomftig met
zyn ftaat. Wy hebben reeds gezien,
dat hec zo gelegen is met het voor-
werp van de Telemachus.
ym it De knoop moet natuuilyk zyn, en
Kj«P-gcnomen uit het wezentlyke van de
JDaadt.IndeOdyffeamaaktNeptunus
dezelve* in de Eneis is hetdegram-
fchap van Juno. De knoop van deO-.
dyflea is natuurlyk, alzo 'er natuurly-
ker wyze voor de gene, die ter zee va-
ren, geen verhindering van hunne
voorncmens meertevrezenis, dande
zcezelf. De tegenftandt van Juno in
de Eneis, als vyandinne der Trojanen,
is een fraai verdichtfel y maar.de haat
van Venus tegeneen jong vorft, die
door liefde tot de deugt de welluft
yerfmaat, en zyne driften temtdoor
de onderftandt van de Wysheit, is een
verdichtfel, dat van de natuur ge-
npmen is, en ter zelve tydt eenc
Verhevene Zedekunde vervat.
De
-ocr page 33-
Het HELDENDICH Tf"
De Ontknoping moet al zo natuur- van a
lyk zyn als de knoop. In de OdyfleaPj£
komt Ulyffes by de Pheaciers, verh'aalt?«*
hen zyne Gevallen, en die eilanders,
groot behagen in zyne vertellingen
fcheppende, befchikken hem eert fchip
om naar huis te keren.In de Eneis is het
Turnus alleen, die maakt^ dat de za>
ken Eneas tegenlopen. DeHeldtein-
digt dat verfchil, omhetbloedtzyner
Trojanen, en dat der Latynen, welker
koning hy wel haaft zal zyn, te fparen,
dooreen twee-gevecht. Die ontkno-
ping is voortreffelyk. Die van de Te-
lemachus is te gelyk natuurlyk eri
grootfch. Die Heldt komt, om de
bevelen des Hemels te gehoorzamen,
zyne liefde voor Antiope, en zyne
vriendfebap voor Idomeneus, die hem
zyn koninkryk en zyne dochter aan-
boodt, te boven. Hy offert de krach-
tigfte hertstochten,en de vermakelyk-
heden, zelf de alleronberifpelykfte, op
aan de liefde tot de deugt. Hygaat te
fcheep naar Ithaca in fchepen, die Ido-
meneus, aan wienhyzo vele dieniteri
gedaan hadt, hem geeft. Minerva
doet hem,nabyzyn vaderlandtgeko-.
***
               men
-ocr page 34-
VERHANDELING van
men zynde, inlopen by een klein ei-
landt, daar zy zich aan hem ontdekt.
Na dat de Wysheit hem onbekend ver-
felfchapt hadt , in ftormen op de zsc,
in onbekende landen, in bloedige oor-
logen, en in alle ongevallen, die het
herte van een menfeh kunnen beproe-
ven, brengt zy hem eindelyk in eene
eenzameplaatfe. Daarfpreekt zy tegen
hem, en maakt hem het einde zyner
omzwervingen,en zyngelukkignood-
lot bekend; en daar na verlaat zy hem.
Zo haaft als hy tot voorfpoedt en ruft
ftaat te komen, verwydertde Godheit
zich van hem , het vervvonderlyke
houdtop, en de Heldendaadt eindigt.
Het is in het lyden, dat een menfeh
zich betoont een Heldt te zyn, en dat
hy eene geheel Goddelyke byflandt
nodig heeft. Hy is alleen bekwaam om
alleen te gaan, enandere te regeren, na
dat hyveelgeleden heeft. In hetGe-
dicht van de Telemachus is de waarne-
ming van deallerminftekunftregelen
verfelfchapt met eene verhevene Zede-
kunde.
jig* Behalven de knoop en ontknoping
*"? van de voornaamfte Daadt, heeft ieder
By-
-ocr page 35-
het HELDENDICHT.
By-verdichtfel zyne eige knoop cnn!ghei
ontknoping. Zy moeten alle de zelve*»
hoedanigheden hebben. In het Hel- ™0/'
dendicht zoekt mendieingewikkelde"" ""i
en fchielyk uitkomende gevallen niet,'£"4"
die in de hedendaaefche Romannen1""'
bet
gevonden worden. Die fchielyke uit-jw-
i komftalleenbrengt niets dan eene zeeH'""
zwakke en fchielyk voorbygaandegc-
moedsdrift voort. Het verhevene be-
ftaat in de eenvoudige natuur na te
bootfen, deuitkomften gereed te ma-
ken op eene zo behendige wyze, dat
men die niet voorziet,en in de zelve
met zo veel kunft te beitieren, dat alles
natuurlyk fchynt. Men is niet onge-
ruit, afgetrokken van het voornaamfte
inzicht van een Dichtwerk, 't welk is
te onderwyzen, met zich op tehou-
den door eene verdichte ontknoping
en,een ingebeeld geval. Dat is goed,
wartneer het eenig inzicht is zich te
vefpozen: maar in het Hcldendieht,
't welk een foort van Zedenleer is,
zyn die gevallen, als fpelingen van den
geeft, beneden deszelfs deftigheit en
verhevenheit.
Schoon de Schry ver van de Telcma- d*
chus de wonderbaarlyke gevallen derjjg*
# tt # ■>                   he-*
-ocr page 36-
VERHANDELING vaii
•ver- hedendaagfche Romannen vermyd
rJ\ heeft, is hy daarom niet vervallen in
&», het te verre gaande verwonderlyke,ge-
lyk zommige gezegd hebben dat de
Oudendeden. Hy doedtgeenpaarden
fpreken, geen drie-voeten wandelen,
nochgeenbeeldenwerken. De Daadt
van het Heldendicht moet verwonder-
lyk zyn, maar waarfchynlyk. Men
vei-wonderd zich niet over dat gene,
het welkonsongelooflykfchynt. Een
Dichter moet nooit tegen de reden
aangaan, fchoon hyzomtyds welver-
der mag gaan dan de Natuur. De Ou-
den hebben de Goden in hunne Ge-
dichten ingevoerd, niet alleen om door
der zelver tuflchenkomit grote zaken
uit te voeren, en het waarfchynlyke
met het verwonderlyke te vereenigenj
maar ook om de menfchen te leren, dat
dedapperfre en wysftenietsvermogen
zonderden onderftandt der Goden. In
ons Gedicht geleidt Minerva Telema-
chus gedurig. Daar door maakt dc
Dichter alles mogelyk voor zynen
Heldt, f*n geeft alzo te kennen, dat de
menfc' i nicts vermag zonder de God-
delyk: Wysheit. Maar dat is zy ne gan-
fchekunftniet. Hetverhcvene is,dat
hy
-ocr page 37-
het HELDENDICHT.
hy deGodinneondereene menfchely-
ke geuaante verborgen heeft. Niet al-
leen het waarfchynlyke maar zelf het
natuurlykcwordt hier vereenigd met
het verwonderlyke. Alles is Godde-
lyk, en alles fchynt menfchelyk. Dat
is het noch niet al. Zo Telemachus
geweten hadt, dat hy dooreeneGod-
heit geleid wierdt, zo zouden zyne
verdieniren zo groot niet geweeft zyn,
en hy zou daar al te flout op geweeft
zyn. De Helden van Homerus weten
bynaaltydt, wat de Goden voor hen
doen. Onze Dichter, zynen Heldt on-
wetende houdende in het verwonder-
lyke van het Verdichtlel, heeft ge-
maakt, dat men zich verwondert over
zyne deugt en dapperheit.
De tydt van een Heldendicht ftrekt n d,
zich verder uit dan de tydt van een To- *£**«
neelftuk. In de zelve hebben de ge-«»
moedsdriftendeoverhandt. Niets,datdt'„~
geweldig is, kan lang van duur zyn.*'<*'
Maar de deugden en de goedegewoon- IZ~.
tens, die men zo in ecnoogenblik niet
verkrygen kan, zyn eigen aan het Hel-
dendicht, enbygevolg moet deszelfs
Daadteenegroteruitgeftrektheit heb-
ben. In dat foort van Gedicht kan eene
*** 7,
          Daadt
-ocr page 38-
VERHANDELING van
Daadt van vele jaaren vcrvat worden,
maar volgens de Oordeelkundigen,
mag de tydt van de voorname Daadt 5
van de tydt af, daar de Dichter zyn ver-
haalbegint, niet langer zyn dan een
jaar, gelyk de daadt van een Treurfpel
niet langer mag zyn dan eenen dag. A-
riftoteles en Horatius zeggen 'er on-
dertuffchenniets van.Homerus enVir-
gilius hebben dien aangaande geen
vafteregelinachtgenomen. De daadt
van de ganfchcllias bevat vyftig dagen.
D ie van de OdyfTea, te rekenen van de
plaats, daar de Dichter zyn verhaal be-
gint, is niet langer dan omtrent van
twee maanden. Die van de Eneis is
van een jaar. Eene eenige veldtocht is
genoeg voor Telemachus, van dat
hy uit het eilandt van Calypfo ver-
trekt, totzynwederkomft te Jthaca.
Onze Dichter heeft het midden ge-
zochttufTchen de drift en haaftigheit,
met welkc de Griekfche Dichter zich
naar het cinde fpoedt, en de deftige en
afgepafte tredt van den Latynfchen
Dichter, die zomtyds traag voorkomt,
en fchynt zyn verhaal al telanguitte
rekken.
» Wanneerde Daadt van een Helden-
dicht
-ocr page 39-
hct HELDENDICHT.
dicht langis, en niet aan malkander^'»"
volgt, verdeelt de Dichter zyn Ver-S
dichtfel in twee delen. Het eenedaar de rfra_
Heldt fpreekt enzynevoorgaandege- **
vallen verhaaltj enhetandere daar de
Dichter zelf een verhaal doedrvanhet
gene dat in het vervolg zynenHeldt ge-
beurt. Dus vangt Homerus eerft zyn
verhaalaan, na datUlyffesvertrokken
is uit het eilandt Ogygiej en Virgilius
na dat Eneas te Carthago gekomen is.
De Schry ver van de Telemachus heeft
die twee grote voorbeelden volko-
mentlyk welnagevolgd. Hy verdeeldt
z ync Daadt, gelyk als zy, in twee De-
len. Het voornaamftebehelft het gene
dat hy verhaalt, enbegint, daar Tele-
machus het verhaal zyner Gevallen aan
Calypfo eindigt. Hy neemt weinig
ftofte,maarhybehandelt, die omftan-
dig. Daarwordenachtien boeken aan
befteed. Het andere Dcel is vcel gro-
ter, ten opzichte van het getal der
tufTchen-vallen,envandetyd:maarhet
is veel kleiner ten opzichte der omftan-
digheden. Dat Deel wordt vervat in
de zes eerfte boeken. Door deze verde-
ling van het geen onze Dichter ver-
haalt , en het geen hy Telemachus
*** 4
          doedt
i
-ocr page 40-
VERHANDELINGvan
doedt verhalen, bekort hy den tydt, in
welke niets gedaan wordt,als de flaver^
nyvan Telemachus in Egypte, zyne
gevangeniflete Tyrus, enz. Hy rekt
de tydt van zyn Verhaal niet te verre
uit, en hy voegt de verfcheidenheit en
de aaneenfchakeling der Gevallen te
zamen: alles is in zyn Gedicht in bewe*
ging en alles is in net werk. Nooit ziet
menperfonenverfchynen, die niets te
doen hebben, en men verliefl zynen
Heldt nooit uit het gezicht.
II. VAN DE ZEDENLEER.
K rm dc deugt kan aangeprezen worden
if door voorbeelden, door onderwyzin-
gen, door de zeden, en door lefl'en.
In die zakenis het, datonze Dichter
alle andere verre te boven gaar.
AanHomerus isniende vruchtbare
uitvinding, van de Goddelyke deug-
den, en de natuurlyke oorzaken, tot
perfonen gemaakt te hebben, fchuldig:
dat is een ry kebron van fraaie verdicht-
felen, die in de Dichtkunde alles be-
zielen en levendig maken. Maar zyn
Godsdienft is niets anders dan cen za-
menweeffel van verdichtfelen, die ner-
gens toe dienen, noch om, dq Goden te;
-ocr page 41-
het HELDENDICHT.'
doenachten, noch omhentedocnbe-
rninnen.
De eigenfchappen zyner Goden zyn £'k«-
zelf onvolmaakter dan die van zyne^*"^
Helden. Pythagoras, Plato, en Phi-? G«*»
loltratus, dieHeidenenwaren, gelyk]^,.
als hy ,hebben hem ongelykgegeven,™.
dat hyde Goddelyke Natuur zo teu
ipot gefteld heeft, onder fchyndathet
gene, dat hy'er van zegt, zinnebeeldig
is, zomtyds natuur-en zomtyds zede-
kundig. Want behalven dat het tegen
den aardt van een Verdichtfel itrydt,
zich te bedienen van zedelyke daden
om uitwerkfelen van de Natuur te ver-
beelden,zo fchynt het hen zeer gevaar»
lyk de fchadelyke werkingen der.
hoordftoffen, en de gemene verfchyn-
ielen derNatuur, te verbeelden door
zondige daden , aan de Hemelfche
Machten toegefchreven zynde,ende
Zedekunde te onderwyzen door zin-i
fpelingen, die naar den letter niets
dan ondeugt leren.
Men zou miffchien de misflagen van
Homerus kunnen verfchonen door de
onkunde en de zeden van zyne eeuw,en
doordeweinigekennifle van deWysr
geerte in zynen tydt. Zonderzich iq
-ocr page 42-
VERHANDELING van
dat verfchil in te laten, is het genoeg
dat [men aanmerkt, dat de Schryver
van de Telemachus, terwyl hy het ge-
ne dat fraai is indenGriekfchen Dich-
ter navolgde, twee grote misflagen,
die men den zelven te lait gelegd heeft,
heeft vermyd. Hy maakt, even als
Homerus, pevfonen van de Goddelyke
deugden,en maakt'er een minder foort
van Godheden van; maar hy doedt hen
nooitte voorfchyn komen,dan inge-
legenheden, die hunne tegenwoordig-
heitwaardiezvn. Hv doedt hen nooit
fpreken noch bezig zyn 3 dan op eene
wyze, diehenbetaamt. Hyvereenigt
de Dichtkunde van Homerus met de
TVysgeerte van Pythagoras.
Hy zegt
niets, dan het geen Heidenen zouden
hebbenkunnen zeggenj enondertuf-
fchen heeft hy dat gene, het welk het
verhevenfte is in de Chriftelyke Zc-
dcnleer, in der zelver mondt gelegd, en
heeft daar door getoont,dat die Zeden-
leer met onuitwisbare letteren in het
herte der menfchen opgefchreven is,
en dat het zelve die daar buiten eenigen
twy ffel zou vinden, indien het de ftem-
mevandezuivere en eenvoudige reden
volgde, om zich geheel en al overte
geven aan deze hoogfte en algemene
Waar-
-ocr page 43-
net HELDENDICHT.
Waarheit, die alle geeften vpflicht,
gelykde zon aile ligcharnes-verlicht,
en zonder welke ajie"byzondercreden
niets anders is dan duifterheit en bui-
tenfporigheit.
Dedenkbeelden, die onzc) Schryver^,^
onsgeeftvandeGodheit, alyn niet al- Dtn<-
leen haar betamelyk, maar in alledelen "J!\
beminnelyk voor de menfchen. Allesow-
boezemt vertrouwendhcit eqjiefde in: '",
eene zachte Godvrucht, eenevfcsheve-
neenvrye aanbidding, die men fchul-
dig is aan de volfterkte volmaaktfteit
van het oneindig Wezen; en niet c)en
bygelovigeaakeligeen flaaffche Goas-
dienft, die het herte belch room t e/i ne-
derllagtig maakt, alsmen Godit aan-
merktalseen machtig WetgeveV, die
met ftrengheit de overtrading v;\nzy-
ne Wette ftrafte.
Hy verbeeldt ons Godr, als menfeh-
liefvende j maar wiens hefde en wiens
goedheit niet ftaan onderde blinde De-
creten
van een onverandcrlyk Noodror,
noch verdiend worden door de fchone
fchyn van een uiterlyken Godsdienft,
nochookdekluchtige wonderzinnig-
heden der Heidenfche Godhcden on-
derworpen zyn,maar altydt gefchikt
volgens de onveranderlyke Wet der
Wys-
-ocr page 44-
VERHANDELING van
Wysheit, die niets dan de deugt kan
beminnen,en de menfchen niet handelc
naar hetgetalderdieren, diezyfiach-
ten, maar naar de gemoeds driften, die
zy oflferen.
v*n ic Met minder moeite kan men de ei-
dt'f'" genfchappen, die Homerus aan zyne
Btidtn Heldcn geeft, verdedigen, dan die ge-
««"«-ne5 die hy aan zyne Goden geeft. Het
»•»'.' is zeker, dat hy de menfchen verbeeldt
alseenvoudig ,krachtig, verfcheiden,
en metgemoedsdriften. Deonweten-
beit, waar in wy zyn, aan>?aande de
zeden van zyn landt, de plegtigheden
van zynenGodsdienit, den aardt van
zyn taal, het gebrek, dat de meefte
menfchen hebben van alleste oordelen
volgens de fmaak van hunneeeuw, en
van hun landt, de liefde tot grootfch-
heit eneen verkeerden luifter, die de
zuivere en eerfte eenvoudige natuur
bedorven heeft, alle die zaken kunnen
ons bederven, en dat gene laf doen
vinden, het welk in het oude Grie-
kenlandt veel geacht was.
r<nd<! Schoonhet natuurlyker en te gelyk
}^r"„wysgeria;er{chynt,dat men het Treur-
«"» fpel van het Heldendicht onderfcheidt
il„. door der zelver verfcheide zedelyke in-
ikhn lighten, zoalsbovengedaanisjnoch-
tans
-ocr page 45-
het HELD END ICHT.
tans kan men niet met zekerheit zeg- D/tfi*
gen, of'er geen twederhande foort van "££.
Heldendichtkanzyn, gelyk Ariftote-^"**^
les zegt, het eene Driftig, en het ande-^'
reZedig; het eene, waarindeheftige
gemoedsdriften regeren, en het andere
waar in de uitmuntcnde deugden dc
overhandt hebben. De Ilias en deO-
dyfTea kunnen voorbeelden zyn van die
twee foorten. In het eene wordt A-
chilles verbeeld, zo als hy was, met alle
zyne gcbreken , zomtyds als onbe~
fchoft, tot zo verre dat hy in zyne
gramfchap nergens om gecft, en zom-
tyds als dol, tot zo verre dat hy zyn va-
derlandt wil opofferen aan zynegram-
fchap. Schoonnu de Heldtvan deO-
dyffea gefchikter is dan dehaalligeen
driftige Achilles, nochtans isde wyze
Ulyffes zomtyds een logenaar en een
bedrieger. Dat is, om dat deDichter
demenfchen ineenvoudigheit, en zo
als zy gemeenlyk zyn, verbeeldt. Men
vindt zomtyds dedapperheit tezamen
gevoegd met een dolle en onbefchofte
wraakzucht. De ftaatkunde is altydt
verfeld met logenen en veinzery. De
menfchen natuurlyk teverbeelden, is
hen te vcrbeclden, zo als Homems
doedt.
Zon-
-ocr page 46-
VERHAN DELING van
tu Zonderdeverfcheide inzichten van
fil"m de llias en van de Odyflea te willen be-
»«» nfpen, is het genoeg in het voorbygaan
fal der zelver "/erfcheide bevalligheden
*'<*' aangetekend te hebben , om zich te
T,if. vervvonderen over de kunft, met welke
•«*■ onze Schryver in zyn Werk die twee
' foorten van Heldendicht, het Driftige
enZedelyke,vereenigt. Menzieteene
verwonderlyke vermenging en ver-
fcheide fchikking van deugdenenge-
moedsdriften in dit verwonderlyke
fchildery. Het vcrtoont oris niets dat
al te groot is; maar het vertoont ons ge-
lykelyk de uitmuntendheit en de ge-
ringheit van den menfche. Het is ge-
vaarlyk ons het eene zonder het andere
tetonen, en niets is nutter dan ons die
beide te gelyk tedoen zien-, want de
volmaakte rechtvaardigheit en deugt
vereifchen,dat men zich zelven acht en
veracht, en dat men zich zelfbemint
en haat. Onze dichter verheft Telema-
chusnietbovendemenfchelykheit,hy
laat hem vervallentot zwakheden, die
te zamen kunnen gaan met de ware
liefdetot de deugt-, en zyne zwakhe-
den dienen om hem te verbeteren, met
hem een wantrouwen van zich zelf en
van zyne eigene krachten in teboeze-
tnen.
-ocr page 47-
het HELDENDICHT;
men. Hy maakt hetniet onmogelyk ,
hem na tevolgen, met hemeene on-
bevlekte volmaaktheit tegeven; maar
hy wekc onze nayver op met ons het
voorbeeldt van ecn jonkman vooroo-
gen te ilellen, die metdezelveonvol-
maaktheden, welke ieder in zich zelf
bevindt, zeer heerlyke en zeerdeugd-
zame daden venicht. Hy heeft in de
verbeelding van zynen Held de moedt
van Achilles, de voorzichtigheit van
UlylFes , en de vroomheit van Eneas
te zamen vereenigd. Telemachus is
oplopende, gelyk de eerfte, zonder
onbefchoft te zyn * flaatkundig, ge-
lyk de twede, zonder een bedrieger
te zyn ; en zacht van gemoed, ge-
lyk de derde, zonder welluftigte zyn.
Eene andere wyzevan tc onderwy-w.pw
zen is door Zede-leffen. De Schryver^'^
van de Telemachus voegt zeer heerly->%
ke onderwyzingen te zamen met voor- 't'f'Jlm
beelden van Helden-daden. De Zeden- dcrwy<
leer van Homerus met de zeden van^"
Virgilius. Evenwel heeft zyneZede-
kundedrie hoedanigheden, welkeaan
die der ouden , zo wel Dichters als
Wyso-eren, ontbreken. Zy is Verhe-
<ven
in haar beginfelen, Edel in hare
dringredenen, cnJlgemeen in hetge-
bruik.
                                        Vooi:
-ocr page 48-
VERHANDELING van
/. ver. Voor eerft Verheven in hare begin-
*^„fekn. Zy^komt voortuit eene grote
bnin- IcennifTe vandenmenfche: hy wordt
f'lm' daar ingevoerd in zyn eigen wezen >
de geheime oorzaken, die zyne drif-
ten gaande maken; de verborgene hoe-
ken van zyne eigen-liefde >en het dn-
derrcheidttufTchende valfcheen ware
deugden, wordcn ontdekt. Van de
kenniffe der menfchen klimt men op
tot die van Godt zelf. Overal merkt
men, dat het oneindige Wezen zonder
ophouden in ons werkt, om ons vroom
en gelukkig te maken j dat het de
onmiddelyke bron is van al wat wy
verftaan of be'grypen, en van alle onze
deugden •, dat wy aan het zelve zo wel
onze reden als ons leven verfchuldigd
zyn; dat des zelfs onfeilbare waarheit
ons eenige licht moet zyn, en zyne
hoogfte wille al onze liefde beftiercn ;
dat, by gebrek van zich te beraden
met die algemene en onveranderlyke
Wysheit, ecn menfeh niets ziet dan
vcrleidende herfienfehimmen, en by
gebrek van naardezete horen, hoort
hy niets dan een verwardgeruchtvari
zyne hertstochten; dat de ware deug-
den ons niet aankomen als iets vremds,
het welk van buiten in ons gelegd
wordt.
-ocr page 49-
fret HELDENDICHT.''
wordt, en dat zy niet zyn deuitwerk*
felenvan onze eigenepogingen, maat
het werk \*an eene Macht, die bovenr
den menfche is, die in ons werk t, als,
Wyzelf dat niet verhinderen,enwiens
werking wy niet altydt gewaar wor-
den, ter oorzake van des zelfs zacht*
heit. Vervolgens vvordt ons getoont,:
dat zonder dieeerfleenonafhankelyke
Macht, die den menfche boven hem
zelf verheft, die alleruitmuntendfte
deugden niets anders zyn dan fynighe-
denvaneene eigen-liefdo,die zichbe-
paalt tot zich zelf, zich Zelf haareigera
Godheit maakt, en te gelyk de Afgo-.
den-dienaaren de Afgodt vvordt. Niets
is voortreffelyker dan de beeltenifle van
dien Wysgeer, dien Telemachus in
het Onderaardfche Ryk ziet, en wiens n. ■
gehclemisdaadtdaarin beilaat, dat hy £"£
een Afgoden-dienaar van zyne eigend m.
deugt geweeft was. '
                       „•"*••
Op deze wyzeftrekt deZedekunde
van onzen Schryverom ons ons eigen
wezen te doen vergeten, om allesge-
heelaan het Oneindige Wezen toe te
fchryven, en ons aanbidders van heC
zelve te maken , gelyk het inzicht-
van zyne Staatkunde is ons het.alge-
ttiene welzyn meer te doen achten dan ,
# # # *
              ons
-ocr page 50-
VERHANDELING van
ons byzonder, en ons te doen bemin-
nen van de menfchen. De grondcn
van Machiavel en Hobbes , en van
twee later fchryveren, Puffendorf ert
Grotius, zynbekend. Detweeeerfte
ftellen, onder het ydel en valfch voor-
wendfcl, dat hetwelzyndermenfche-
lyke zamenleving niets gemeen heeft
met het wezentlyke welzyn van een
menfch, tot eenige grondregelen om
wel te regeren de doorflepenheit,
kunftenaryen, verraffingen, de onaf-
hankelykheit, de onrechtvaardigheit
en ongodsdienftigheit. De twee laat-
fte fchryversbouwen hunne Staatknn-
de allecn op Heidenfche grondregelen,
en 'die zelf tegen die van den Staat
van Plato, en tegen die vandePlich-
ten van Cicero, niet op mogen. Het
is wel waar , dat dcze twee laatfte
Schryvers gefchreven hebben met in-
zicht om voordeel toe te brengen aan
de menfchelyke zamenleving, en dat zy
alles tehuisgebragt hebben tot hetge-
luk van den menfch, aangemerkt zynde
volgens het burgerlyke j maar dc
Schryver vandeTelemachus isdaarin
de eerfte, dat hy de volmaaktfte Staat-
kunde vereenigt heeft met de denkbeel-
den van de allervolmaakfte deugt. De
grotc
-ocr page 51-
kt HELDENDICHT.
grote grondrcgel, daar allesopdraait,
is, dat de gehele wereldt nicts anders is
dan cen algcmene Staat, eniedervolk
alseengroothuisgezin. Van dat fcho-
nc en verlichte Denkbeeldt komen
Wetten,zoalsde Sraatkundigen fpre-
ken, van de Natuur en der Volkeren
voort, welke billyk, edelmoedig, en
zeer overeenkomftig met de gefteldheit
der menfchen zyn. Men ziet ieder landt
niet meer aan , als- onaf hankelyk van
alleandere, maar het menfchelyke ge-
flacht als een ondeelbaar geheel. Men
bepaalt zich niet meer tot de liefde van
zyn Vaderlandt, de hertelykheit wordc
meeruitgeftrekt en oneindigveelgro-
ter, en omhelft alle menfchen door
eene algemene vriendfchap. Daaruit
ontftaat de liefde tot Vremdelingen,
het onderling vertrouwen tuflchen
twee naburige volkeren ; de goede
trouw, de rechtvaardigheit,en de vrede
tuflchen de Vorftenvan het Geheel-al,
gelyk als onder byzondere lieden van
ieder Staat. Onze Schryvertoont ook,
dat de luifter en roem van de koninkly-
ke waardigheit is de menfchen te be-
ftieren om hen vroom engelukkig te
maken} dat het gezag van een Vorft ,
nooit meer verzekerd is, dan wannepr
* * * * 2,
           het
-ocr page 52-
VERHANDELING vats
het fteunt op de liefde dcr onderdanen j
en dat de ware rykdom van een Staac
beftaat in al de verkeerde noodzakely k-
hedendes levensafte fnyden, om zich
met het nodige,enmet onberifpelyke
vermakelykheden, te vernoegen. Uaar
doordoedt hy zien, dat de deugt niet
alleen den menfche bereidt tot eene toe-
komendegelukzaligheit, maardat zy
de zamenleving wezentlyk zo gelukkig
maakt in dit leven als Zy zyn kan.
t.EM . Ten andere is de Zedekundevande
j ^""'Telemachusedel in hare dringredenen.
rtlc-1 Des zelfs grote grondregel is, dat men
*"*• de liefde van bet Schone meer moet ach-
ten dan de liefde tot het Vermaak, zo als
Socrates en Plato fpraken; of het Eerly-
ke
itellen boven het Aangename , vol-
gcns de uitdrukking van Cicero. Dat
is debron van edele gedachten, van de
verhevenheit der ziele,envan allehel-
dendeugden. Door deze zui vere en ver-
hevene Denkbeelden wederlegt hy,
Op eene oneindig veel overtuigender
wyze dan door redentwiften, de valfche
Wysgeerte van die gene, die het ver-
maak als het eenigfie genoegen van het
menfchelyke hert
aanzien. Onze Dich-
ter toont door de fraaie Zedenleer, die
hy in den mondt zyner Helden legt, en
door'
-ocr page 53-
hct HELDENDJCHT.
door de edelmoedige daden, die hy hen
doedt doen, war de liefde van hec Scho-
ne en het Volmaakte vermag op een
edelmoedig herte, om het zelve zyn
vermaak te doen opofFeren aan de lafti-
ge plichtenvan dedeugt. Ik weec wel,
dat die helden-deugt by laffe zielen
voor een herflen-fchim doorgaat,en dat
inbeeldige menfchen de fpotgedreven
hebben met die verhevene en vafte
deugt, doorvelekoude enverachtely-
ke fpitsvinnigheden. Om dat zy in
zich zelf niets vinden, dat met deze
verhevene gedachten kan vergeleken
worden,befluiten zy, dat die te hoog
zyn voor den menfche. Zy zyn dwer-
gen, die uit hun eigen krachten oorde-
len over de krachten van reuzen. De
verftanden, die zonder ophoudenbin-
nendeengepalenvan eigen-liefde bly-
ven hangen, zullen nooitdekrachten
deuitgeftrektheit van eene deugt, die
den menfch boven zich zelven verhefr,
kunnen begrypen. Zommige Wysge-'
ren. die anders fchone ontdekkingen in
deWysgeertegedaan hebben, hebben
zich door hunne vooroordelen laten
misleiden,tot zoverre datzygeenon-
derfcheidt genoeg gemaakt hebben
tulTchen de liefde tot eenegoede order,
^r tp * 2                             <*11
-ocr page 54-
VERHANDELING van
en de liefde tot het vermaak j en dat zy
ontkend hebben, dat de wil zo fterk
gaande kan gemaakt worden door het
gezicbt van de waarheit,
als door het blin-
degevoelen van het vermaak.
Men kan
de Telemachus niet met aandacht lezen
Zonder overtuigd te zyn vaiidiegrote
grondles. Men ziet daar brave gevoe-
lens van eene edele ziele, dieniets be-
vat dan dat grootfch is j van een hcrt
Zonder eigen belang , het welk zich
zelf altydt vergeet > en van een Wys-
geer, die zich noch aan zich zelfs, noch
aan zynelandgeno ten, noch aan iets in
het byzonder bepaalj? $ maar die alles te
huis brengt tot het algemene welzyn
yan het menfchelyke geflacht, en het
ganfche menfchelyke geflacht tot het
opperfte Wezen.
%.sAi- ■■.. jfen derde js ^e Zedekunde van de
in ha Telemachus algemeen in haar gebruik,
\7Hik, uitgeftrekt,vruchtbaar,gefchikt naar
alle tyden, naar alle volken, en naar
alle ftaten der menfchen. Men vindt
daar de pli'cht van een Vorft, die alles te
gelyk is, Koning, Oorlogsman, Wys-
geer, en Wetgever. Men ziet'er de
kunft van verfcheide volkeren te be-
ftieren, de wyze van de Vrede van bui-
£en met zyne Naburentebewaren,en
even-
-ocr page 55-
het HELDENDICHT.
cvenwel binnen in het koninkryk al-
tydtjongemanlchaptehebben, die in
den oorlog bedreven en gereed is ora
hun vaderlandt te verdedigenj het mid-
del van een Staat ryk te maken , Zonder
in dertelhcit te vervallerjj het midden te
vinden tuflchen de te grootheit van een
onbepaald gezag, en de wanorder van
eene verwaarlozing der regering Daar
wordenleer-regelengegeven voor den
landbouw, voor den koophandel, voor
de kunften, voor de fchikking om eene
Itadt te beftieren,en voor de opvoeding
derkinderen. Onze Schryververvat
in zyn gedicht niet alleen dedeugden
van Helden en van Konlngen, maar
ook zulke, diebekwaamzyn voor al-
lerhande foort vanmenfchen. Terwyl
hyhet herte van zynenVorit vormt,
onderrecht hy niet minder ieder by-
zonder menfch in zyn plicht.
De Ilias heeft tot haar inzicht de do-
delyke gevolgen van oneenigheit tuf-
fchen de hoofden van een leger aante
tonen. De Odyflea docdt ons zien,
wat het v'erftandt Vermag, als het te
zamen gevoegd is met de dapperheit.
In de Eneis worden de deugden van een
vroom en wakker Heldt afgefchilderd.
Maar alle diebyzondere deugden ftrek-
## # # a
           ken
-ocr page 56-
VERHANDELING vaa
ken niet tot het welzyn van het men-
fchelyke geflacht. De Telemachus
gaat veel verder dan alle die ontwerpen,
door de grootheit, het getal, en de uit-
geibektheit 'zyner Zcdekundige .in-
zichtenj zodatmenmetden Wysgeer,
die zyn oordeel over Homerus gegeven
t di heeft f, mag Ztlggen: De Telemachus
Teffa- is het nutfte gefchenk, dat de zanggodin-
toa' nen aan de menfchen gedaan hebben;
want zo het geluk van bet menfchelyke
gejlacht voort kon komen uit een Gedicht,
zo zou het uit dit voortkcmen.
III. VAN DE POEZY.
Het is eene fraaie Aanmerking van
denRidder Temple, dat de Poezy te
zamen moetvereenigenaldekracht en
fchoonheit van de Zangkunde , de
Schilderkunft , en de Welfprekend-
heit. Maar gelyk de Poezy niet ver-
lchUt van de Well prekendhek, dan
^aar in dat zy fchildert met eene ver-
fukkingvanzinnen, zo ishet betcr te
?eggen, dat de Poezy hare maatklank
van de Zangkunde, haar Gemoedsdrift
van de Schilderkunft* en haar krachc
in juiuheit van de Welfprekendheit;
bntleent. "
           , ''-' .
-ocr page 57-
het HELDENDICHT.
De ftyl van de Telemachus is be-^*
fchaafd, net, vloeiende en deftig. Zy^f"
heeft al de overvloedt vah Homerus *«*
zonder des zelfs onmatigheit indebe-JJ"
woording tehebben. DeSchryver ver->*»/.
valt nooit tot tweemaal eene zake te
zeggen; en als hy al van eene en de
zelvezaakfpreekt,herhaalt hy dezel-
yedenkbeelden niet, en noch minder
de zelve woorden. Alle zyne vol-zin-
nen voldoen aan het oor door hare rond-
heit en welgelchiktheit. Niets Hoot}
daar zyn geen harde woorden, geen
ongemene bewoordingen, noch een •
gezochte zwier. Hy fgreekt nooit al-
leen om te fpreken, noch enkel om
te behagen. Alle zyne woorden doeri
pnsdenken, en alle zyne gedachten
ftrekken om ons vroom te maken.
Deverbeeldingenvanonzcn Dichter
zyn al zo volmaakt als zyn ltylcvenre-^'
dig is. Te fchilderen is niet alleen dc«^-
zaken tebefchryven,maar deomllan-^/.'
digheden der zel'venteverbeelden, op «(«>•"»
eene zolevendeen treffendewyzc,datr?7«.
men zich inbeeldt die te zien. Dem*'
Schryver van de Telemachus fchildert *
dedriften met kunft. Hy hadt toege-
legd om het he.rje der menfchen te ken
pen, en hy will alle des zelfs geheime
**** <•
           be-
-ocr page 58-
VERHANDELING van
beweegredcnen. Onder het lezen van
Zyn gedicht, ziet men niet meer dan het
geen hy ons laat zien i en men hoort
niets meer dan die gene, die hy doedt
fpreken. Hy maakt gaande, hy be-
weegt, en hy fleept ons met zich. Men
gevoelt alle de gemoeds driften , die
hy befchryft.
J*P: De Dichtersbedienenzichgemeen-
gm lyk van tvvederhande foort van fchilde-
'ahr- rYen5 vergelykingen en befchryvin-
vmgtn gen. De vergelykingen van de Tele-
%%£ machus zyn juift en verheven. De
tm- Schryver verheft het verftandt niette
thm' hoog boven zynvoorwerp door te verre
gezochte uitdrukkingen; en by brengt
het zelveook in geen verwarringedoor
eene al te grote verfcheidenheit van ver-
beeldingen. Hy heeftalles,dat grootfch
en treffelyk is inde befchryvingen der
ouden nagevolgd, veldflagen, fpelen
j
fchipbreuken, ofFerhanden, enz. zon-
der zich met kleine omftandigheden,
die een verhaal doen verflaauwen, op
te houden, en zonder den verheven
luiftervaneen Heldendicht te verklei-
hen door het befchryven, van geringe
enonaangename zaken. Hykomtwel
zomtyds totbyzonderheden 5 maar hy
zegt niets dan dat aandacht verdient, en
dat
-ocr page 59-
het HELDENDICHT.
dat niet ftrektom het denkbeeldt, dat
hy geven wil, te maken. Hy volgt
dc Natnur in ai des zelfs verfcheiden-
heit. Hy wilt wel, dat alle redene-
ring hare ongelykheit moet hebbenj
zomtyds verheven, zonder gevvrongen
te zyn, en zomtyds eenvoudig, zonder
laf te zyn Het is eene valfche fmaak
alles te willen oppronken. Zyne be-
fchryvingen zyn trcffelyk, maar na-
tuurlyk, eenvoudig, en ondei tuffchen
aangenaam. Hy lchildert niet alleen
volgens de Natuur, maar zyne fchilde-
ryen zyn ookbekoorlyk. Hy vereenigt
le zameri de waarheit van de tekening
en de fchoonheit der koleuren;de le-
vendheit van Homerus met de heerlyke
zwier van Virgilius. Dat is het niet al.
Debefchryvingen van dit Gedicht zyn
niet alleen gefchikt om te behagen,
maarzy ftrekken alle tot leeringe. Als
deSchryverfpreektvanhet herders le-
ven, is hetom de beminnelykeeenvou-
digheitder zeden aan tepryzen. Als hy
de fpelen en veldflagen befchryft, is het
niet alleen om de lykftatie van een
vriendt of van een vader te houden,
gelyk in de Ilias en in de Eneis; maar
het is om een koning te kiezen, die alle
andere te boven gaat indekracht van.
-ocr page 60-
.VERHANDELING van
geeft en van ligchaam, en die te gelyk
bekwaara is omde laftige bezighederi
yan.beide waartc nemen. Als hy ons
de yfTelykheit van een fchjpbreuk ver-
bseldt, is het om zynen Heldt ftout-
moedigheit envolkomene overgeving
aan de wille der Goden in de, allergroot-
ite gevaren in te boezemen. Ik zou alle
5r,yne befchryvingen kunnen doorlo-
pen, en daar diergely ke lchoonhcit vin-
den. Ik zal my vergenoegen met aan te
nierken, dat het beeldwerk, op het ge-
yreefde fchildt van Minerva, in deze
nieuwe druk, het welke zy aanTele-
machus zondt, vol kunft is, en deze
verhevene Zedekuilde vervat; dat de;
wetenfehappen en de landbouw het
fchildt van een vorften het fteunfel van,
een ftaat zyn, dat een koning door de
wysheit gewapend altydt de vrede
Zoekt, en overvloedige middclen vindt
tegen alle deonheilenvan den oorlog,
in een bedreven en arbeidzaam volk ,
■wiens geeft en ligchaam even zeer aan
den arbeidt gewend zyn.
vp-y De Poezy trekt haar kracht en hare.
S!T*j?*ftMtvaqw wysgeerte. IndeTele-
r>1'- machus ziet men overal eene. ryke, le-
rt«. vendige,en aangename voorftelling van,
gedachten,cnniet te min een juifteeti
diep-
-ocr page 61-
het HELDEND IChT.
diepzinnige geeft. Die twee hoedanig-
heden vallcn zelden in een en de zelve
peribon. Degedachten moetenineene
byna altydt durende beweging zyn om
uit te vinden, om zich de driften voot
te ftellen, en om nate volgen; en ter
zelve tydt in eene volkomene ruft om
onder het voortbrengcn te oordelen, en
om onder duizend gedachten,die voor-
komen, die genetekiezen, die tepaS
komen. De denking moet een fodrt
van vervoering en verrukking uitftaan,
terwylde geeft, geruft in zyn gebiedt,
haar tegen houdt en draait werwaards
hy wil. Zonder die drift, die alles le-
ven geeft , zouden de fedeneringen
koud, laf, onbehoorlyk , en als lofle
verrellingen voorkomeh. Zonder dat
oordeel, het welk alles fchikt, zyn zy
verkecrd en bedriegelyk.
Het vuur van Homerus, voorna- Verge.
mentlyk in de Ilias,is driftig en bran-^'"x
dende, als eene woik van vlammen, p«v
die alles verbrandt. Het vuur van Vir- ™"ij'
gilius heeft meer klaarheit dan hette $ >»*•
het lichr altydt eenparigenevenredig.^'
Dat van de Telemachus verwarmt en Hmt*
vcrklaart te gelyk, naar dat'er moet {%£,
qvertuigd, of gemoedsdriften dienen'<'»'«
v'erbeeld te worden. Als die vlarri ver-
licht,
-ocr page 62-
VERH AN DELING van
licht, doedt zy eene zachte warmte,
die geen ongemak toebrengt,gevoelen.
Van dien aardt zyn de redenen van
Mentor aangaaride de Saatkunde,en die
yanTelemachusaangaandeden zinder
wetten van Minos, enz., Die zuivere
denkbeelderi vervullen den geeft met
hun zacht licht •, deverrukking en het
Poetifche vuur zouden fchadelyk zyn,
gelyk de al te fterke llralen der zonne
het gezicht verblinden. Als het niet
meer op het redeneren, maar op het
doen, aankomt-, als men de waarheit
klaar gezien heeft} en als de overwe-
gingen alleen yoortkomen door het
zoeken van omwegen om tot geen be-
fluit te komen, dan ontfteekt de Dich-
ter een vuur, en eene drift, die een be-
iluit doedt nemen, en die een zwak ge-
moedt, het welk niet moeds genoeg
heeft om zich aan de waarheit over te
geven, gaande maakt. Het bywerk
van de liefdehandelingen van Telema-
chus op het eilandt Calypfo is vol van
dat vuur.
Die vermenging van licht en van
brandt maakt hetonderfcheidtvanon-
zen Dichter metHomerus en Virgilius.
De verrukking van den eerften doedt
hem zomtyds de kunft vergeten, de or-
der
-ocr page 63-
het HELDENDICHT;
der verwaarlozen, en de palen van de
Natuurtebuitengaan.Hy wierdtdoor
de kracht en werking van zyn groot
verftandt tegen zyn wil en dank vveg-
gerukt. De grootfche deftigheit het
oordeel en de fchikkingvan Virgilius
vervallen zomtyds tot eene al te ge-
zochte regelmatigheit , \vaar in hy
meet een Gefchiedenis-fchryver dan
een Dichtergelykent. Dezelaatftebe-
haagt veel meer dan de eerfte aan de
wysgeerige hedendaagfche Dichters.Is
het niet, om dat zy menen, dat men
door Kunft ligter het grote oordeel van
den Latynfchen Dichter kan navolgen
dan het fraaie vuur van den Griekfchen
Dichter, 't welkdeNatuuralleenkan
geven.
Onze Schryver moet behagen aan
allerhande foort vanDichters, zowel
aan die gene, die wysgeeren zyn, als aan
die, by welke niets verwondering ver-
dientdandeverrukking. Hy heefthet
verftandt van den geert vereenigd met
debekoorlykhedendergedachten. Al-
les is gegrond, waar,enbekwaamom
te overtuigen; menvindt'er nochzin-
fpelingen noch fchoonfchynende ge-
dachten,diegeen ander inzicht hebben
dan te maken, dat men zich over den
Schry-
-ocr page 64-
V E PL H A N D F, L 1 N G van
Schryver verwonderd. Hy heeftdie
grote les van Plato gevolgd , welke
zegc, dat men in het fchryven altydt
zich zelfmoetverbergen, uitdeoogeri
blyven, en zich zelfdoenvergetenom
nicts voprt te brengen dan waarheden,
die men anderen wil doen geloven, en
gemoedsdviften, die men wil beter ma-
ken.
in de Tclemachus is allcs reden en
overleg. Dat maakt het zelve tot eeri
Gedicht voor alle volkcren , en voor
alle eeuwen. Alle de vremdelingen
zvn daar even zeer door aangedaan.
De overzettingen, diemen'ervarige-
maakt heeft in talen, die rain keurig
zyn dan de Franfche , wiflchen des
zelfs ooiTpronkelyke fchoonheden niet,
ttit. De geleerde verdediger van Ho-
merusverzekert ons,dat de Griekfche
Dichter oneindig veel verlieft door
eene overzetting, en dat. het niet moge-
lyk is de kracht, de verhevenheit, en de
ziel van zyne Poezy daar in over te
brengen. Maar men kan verzekerd
zyn, dat de Tekmachus altydt, en in al-
le talen, zyn kracht,zy ne verhevenheit,
zyn ziel, en zyne wezentlyke fchoon-
heden zalbehouden Datis,omdatde
uitmuntendheit van dal Gedicht niet
in
-ocr page 65-
het HELDENDICHT.
in de gelukkige en welluidende fchik-
Itmg aer woorden, noch zelfin debe-
Valligheden, die de denking haar geefr,
beitaat y maar in een verheven fmaak
van de waarheit, in edele en groot-
moedige gedachten, en in de natuur-
lyke, keurlyke en bondige wyze van
de zelve te behandelen. Diergelyke
fchoonheden behoren tot alle talcn,'
alle tyden, en alle landenj en behagen
de goede verftanden en dc verhevene
zielen van de gehele wereldt even zeer,
Daar worden verfcheide tegenwer- £<rA
pingen gemaakt tegen de Telemachus. JjrrT
Voor eerft, dat zy niet in verzen ee- *•»&
r i                                                                           "if
ichreven is.                       ,                  £Tt-
De verzen zyn, volgens Arifto teles !£*•.
Dionyfiusvan HalicarnaiTen, en Stra-' *
bo, geenwezentlyk deel van hetHel-wooid
dendicht- Men kanhet in pro/a fchiy-
ven, gelyk wel Treurfpelen zonder
rym gefchreven worden. Men kan
verzen maken zonder Poezy, en ge-
heel een Dichter zyn zonder verzen te
maken. Door kunft kan men leren.
verzen maken, maar men moet een
Dichter geboren worden. Het is niet
een zeker getal noch eene gelchikte
maat van let tergrrpen, maar een leven-
dige verdichting, ftoute uitdrukkin-.
% # # # #           sen <■
-ocr page 66-
VERHANDELING *a«[
gen, en de fchoonheit en verfcheiden-
heit der verbeeldingen, die een gedicht
maken. Het zyn de verrukking, hec
vuur, de drift, de kracht, en een ik
weet niet wat in de woi >rden en gedach-
ten, het welkde Natuuralleenkange-
ven. Alledie hoedanighedenvitfdt men
in deTelcmachus. De Schryver heeft
derhaiven dat gene gedaan, het welk
Strabo zegt van Cadmus, Pherecydes,
en Hecateus : Hy heeft de Po'ezy vol-
maakt nagevolgd
\alleenmet achterlating:
van de maat
, maar hy heeft alle andere
fchoonheden van een gedicht bewaard.
De
la Motte zegt in zyne Lier-zang;
Notre age retrouve un Homers
D ins ce Poeme falutaire
Par la Vertu meme invent/',
Let Nymphei de la double Cime
Ne Fafranchirent de la Rime
,'
Qu\n faveur de la verit/.
Dat is:
fiomeer herleeft in dit Gedicht,
Dat ieder opwekt tot zynplicht,
En dtor de Deagtis uitgevonden ;'
,t Gefelfchaf
, dat Parnas bewoont
Heeft om de waarheit hem verfchoont
Van aan het rym te zyn gebonden*
Dat
-ocr page 67-
1
h6t H E L D E N D I C H f.
- Dat meer is, ik weet niet, ofde ge»-
dwongenheit van het rym en de al tc
grote gezetheit op den maat in onze
Europeefche gedichten, gevoegd by
datvaiteen gemeten getal van voeten,
de kracht en de drift van het Helden-
dichc ntet veel verminderen. Om de
driften wel gaande re' maken moet men
menigmaalde fchikking endezamen-
hangafbreken. Dat is de reden,om wel-
kedeGriekenen Romeinen, die alles
met levendigheit en fmaak fcrfilderden,
de woorden van eenen zin door malkan-
der ridden. Hunne woorden haddeii
geenvafte plants. Zy fchiktendie, zo
als zy wilden. De talen van' Europ'a-
zyntezamengefteldvan hetLatyn, en
van een mengfel van alle de onbefchaaf-
de Noordfche volkeren, die het Room--
fche rykteondergebragt hebben. Die
volkerenmaaktenalles, gelyk dekou-
de van hunne luchtftreek, tot ys, door
eene koude gefchikthei't van hunne
Woordvoeging. Zy wifren niet van'
die fraaie verfcheidenheit van langeen
korte lettergrepen , die de tedere be-
wegingen des Gemoeds zo wel riavol- -
gien. Zy fpraken alles' met de zelve
ftyf heir uit, enzy wiften in het eerfte
van geen andere mmtklank in de woor- .
#**## z
          den
-ocr page 68-
VERHAN DELING van
den dan een mifTelyk geluidt van even-
eens eindigende woorden. Zommige
Italianen en zommigeSpanjaarden heb -
ben gepoogt hunne verzen te onthef-
fenvanden dwang van het rym. Een
Engelfch Dichter heeft daar in won-
derlyk wel geflaagd, en heeft zelfmet
goed gevolg in zyn taal het door mal-
kander ftellen der woorden, die tot ee-
nen'zin behoren, begonnen in het werk
te ftellen. Miflchien zullen de Fran-
fchen de eene of deandere tydt die ede-
le vryheit der Grieken en Romeinen
weder aannemen.
Ten andere hebben zommigen,door
*®^" eene botte onwetendheit van de edele
p>'«? vryheit van het Heldendicht deTele-
diTe- roachus verweten, dat zy vol was van
Uma- misftellingen in de Tydrekening.
ch^l De Schryver van dit Gedicht heeft
alleen den Vorft der Latynfche Dich-
terennagevolgd, die wel wiftdat Dido
niet op eene en de zelve tydt met Eneas
geleefd hadt. De Pig'malion van dc
Telemachus, broeder van die Dido-, Se-
foftris, die men zegt,- dat omtrent de
zelve tydt geleeft heeft, enz. zyn niet
meer misflagen dan de misftellingen
in de Tydrekening van Virgilius.
Waarom veroordeelt men een dichter,
. .                                    die
-ocr page 69-
het HELDENDICHT.
die zomtydsnietvoldoedt aande order
van de tydt, naardien het zomtyds fraai
ftaat niet te voldoen aan de order van de
Natuur ? Het zou niet geoorloofd zyn
tegen eene ware gebeurtenis van oude
tyden aan te gaan j maar in de verfte
oudheit, waar van de Jaarboeken zo
onzeker zyn, en met zo veel duifter-
heit omwonden, moet men de waar-
fchvnlykheit,en niet akydt de waarheit
volgen. Dat is het denkbeeldt van A ri-
ft oteles , door Horatius bevefligd.
Zommige gefchiedenisfchryvers heb-
ben gefchreven, dat Dido kuifch, en
Penelope onkuifch was j en dat Helena
nooit Troje noch Eneas Italie gezien
hadt. Homerus en Virgilius hebben
geen zwarigheit gemaakt in af te gaan
van de waarheit der gefchiedenifTejOm
hunne verdichtfelen bekwarnertot on-
derwyzing te maken. Waarom is het
den Schryver van deTelemachusniet
geoorloofd de Helden van den ouden
tydt, Telemachus, Sefoftris, Nellor,
idomeneus, Pigmalion, en Adraftus,
tot onderwyzing van een jongvorft,
byeen te verzamelen, om in een en het
zelve fchildery de verfcheide ken-mer-
ken van goede en kwade vorftcn, wel-
kerdeugden nagevolgd en welker ge-
# # # * # j breken
-ocr page 70-
VERHANDELING van
breken vermyd moelten worden, uic
te drukken.
Derde fen derden vindt men'erwat opte
•Jo- zeggen, dat de_3chryver vande'I ele-
t'"& machusin zynGedicht het geval van de
<t,Tt. liefdehandclingen vanTclemachus met
'IT Calypfo en met Eucharis, en andere
diergelyke befchryvingen , die al te
verliefd fchynen, gevoegd heeit.
Am- Hetbefte antwoordt op dezetegen-
*° werpirig is de uitwei king, die te Tele*
machus gehadt heeft op het hertevan
dcnvorft, voorwelken zy gefchreven
was. Perionenvan eenlagen ftaatheb-
bendezelve nbodzakelykheit niet van
pphunhoedetezyn tegen deklippcn,
voor welkede verheven ftaat en het ge-
zagdiegenebloot ftellen, die gcfcbikc
zyn om te regeren Indien onze Dich-
ter gefchreven hadt vooricmandt, die
zyn levenonbekend hadtnjoetendbor-
brengen, zo zouden die befchryvingen
hem zo noodzakely k niet geweeft zyn.
MaarvooreenjongVorft,inhet mid-
devaneenhof, daarde liefdehandelin-
£en voor wellevendheid' gehouden
frierden, daar iedervoorvverp zonder
twyffel nieuwc begeerte tot welluft
ontftak, en daar alles, wat hem om-
nngde, alleen bezig was om hem te
-ocr page 71-
fcet HELDENDICHT.
verleiden} voor zoeenVorft, zeg ik,
was niets noodzakelyker dan hem met
diebeminnelykefchaamte,met dieon-
berifpelykheitendiewyshe t, die men
inde Telemachusvindt,alle de verlei-
dende omwegen vaneenedwazeliefde
voor te ftellen : hem dat gebrek af te
fchilderen in des zelfs ingebeelde
fchoonheit, om hem naderhandt de
wezentlyke affchuwelykheit van het
zelve voor te ftellen: hem de ganfebe
diepte van den afgrondt te tonen, om
hem te beletten daar in te vallcn, en
om hem zelf te doen afgaan van de kant
van eene zo afgryflelyke fteilte. Het
was derhalven eene wysheit, onzen
Schryver waardig, dat hy door het
Verdichtfel van Calypfo zynen leerling
op zyn hoedeleerde zyn tegen de dwaze
drift en van de jeugt; en hem in de ge^
fchiedenifle van Antiope een voor-
beeldt van een kuiflcheen wettige lief-
de te geven. Hy vertoont ons, met die
gemoedsdrift ons zo voor te ftellen ,nu
als eenezwakheit,die een groot herte
or.waardig is, en dan als eene deugt,
die een Heldt betaamt, dat de liefde
niet beneden de voortreffelykheit van
het Heldendicht is, en vereenigt daar
door de tedere liefdehandelingen der
##**# a
           he-
-ocr page 72-
VERHANDELING v*«
hedendaagfche Romannen met de Hel-
den-deugden van de oude Dichtkunde.
vitr.u Xen vierde zyn zommigen van ge-
iutrT dachten, datdeSchryvervandeTele-
p,n? machus zyne itoffe al te zeer uitput
^Tr^-door de overvloedt ende rykdom van
'cZT zynvefftandt. Hyzegtalles, en laat
niets overig om te denken voor andere.
Hy ftelt als Homerus, de natuur geheel
en al voor oogen. Men maakt meer
werkvaneenichryver, die, alsHora-
tius, veel zegt in weinig woorden, en
den lezer het vermaak geeft van de om-
itandigheden zelf na te fporen.
Ant. Het is waar, datde inbeelding niets
wooid j<an bydoen by de fchilderyen van on-
' ' zen Dichterjmaar het veritandt, zyne
denkbeelden volgende, oopent zich en
ih-ekt zich wyder uit. Als het alleen op
het fchilderen aankomt, zyn zynebeeL-
tenhTenvolmaakt, en niets ontbreekt
'eraan. Alshy onderwyzen moet, zyri
zyne voorftellingen vruchtbaar , en
men ontdekt daar eene ongemete uitge->
ftrektheit van gedachten, die men aan-
ftondsniet ontdekt i en die hy zelf door
il zynewelfprekendheit nietuitdrukt.
Hy laat niets overig voor de verbeel-
ding, maar oneindig veel voor dege-
dachcen. Datkwamovereenmetden
aardt
_
-ocr page 73-
het HELD END TCHT.
aardt van den Vorft, voor wien alleen
dit werk gemaakt is Men ontdekte hi
hem, niettegenftaande zyne jonkheit,
eene vruchtbare en gelukkigeverbeel-
ding, en een verheven en uitgeftrekt
veritandr, dat hem gevociig deedt aan-
gedaan worden door de fraaieplaatfcn
vanHomeruscn Virgilius.Dicuitmun-
tende i atuuilyke geneigdheit bragt
den Schi yver het ontwerp van een Ge-
dichr, dat bekwaam wasomdezelve
noch beter te maken, en dat de bevalli-
gehoedanigheden fco'WjSl vandeneenen
als van den anderen zou hebben, in den
zin Die overvloedt van fraaie verbecl-
dingen was daar wezentlyk, om de
verbeelding bezig te hoiiden, om de
fmaak van den Vorft te vormen* en
om hem de vryheit te geven om zich,
alsuit zich zelr, meefterte maken vari
de waarheden, die voor zyn hert ge-
reedt gemaakt warcn, en om zich daar
mede te voeden. Men ziet genoeg,
dat die fraaiheden min zouden gekoft
bebben met de zelve uit te laten dan
met haar voort te brengen, en dat zy
met zo veel inzicht als cervloedt
vonrtvloeien, om het gecn dat de Vorft
fiodig hadt, en de inzichren van den
Schryver te beantwoorden.
#*#*# j- Ten
-ocr page 74-
VERHANDELINGvat?
Vyfde r Tenvyfdewerpt men den Schryver
*?T ,tcgen?dat noch de Heldt noch het Ver-
pinx dichtiel van di.t Gedicht eenige betrek-
rf?T>- kinge hebben op deFranfchen. Homc-
ima- rus en Virgilius hebben de Grieken en
ih"''' Romeinendienft gedaan met dadenen
Heldcn te verkiezen uit de gefchiede?
jihTe van hun landt.
Ant- Zo deSchryverdeFranfchen in het
word JjyZonder wel niet verplicht heeft, zo
heeft hy meer gedaan, met het ganfche
menfchelyke geflacht te verplichten.
Zyn ontwerp is noch veel groter dan
dat van een van beide van die twee oude
Dichters Het is meerallemenfchente
z,amenteonderwyzen,dan zyne lefTen
aaneenbyzonder landt tebepalen. De
eigenliefde wil, dat men alles tot haar
te huis brengt, en zy wordt zelf ge von-
clen in de liefde tot het Vaderlandt,maar
eene edelmoedige zielmoetverderuit-
ziende inzichten hebben.
Voor het overige, hoe groot een be-
lang heeft Vrankryk niet gehadt in een
werk j dat zobekwaarn was omeen ko-
ning te vormen, die haar te eeniger rydt
;tou regeren vojgens haar nooddruft en
verlangen,als.een vadervan de onder-
danen, en als een Chriftelyke Heldt ?
Het geen men van dien Vorfl: gezieri
heeft,
-ocr page 75-
het HELDENDICHT.
heeft, gaf hoop en dc eerftelingen van
dat toekomende geluk.De geburen van
Vrankryk namen reeds deel daar aan,
als aan een algemeen geluk. Het Ver-s
dichtfel van den Griekfchen Vorft
wierdt de gefchiedenis van den Frank
fchen
Vorft.
De Schryver hadteenzuiverder in?
zichtdanaan zyne landgenoten te be-
hagen j hy wilde hen buiten hun weterj
dienft doen met iets toe tebrengen om
voor hen een Vorft te vormen,die zelf
in de fpelen van zyne jeugt geboren
fcheenom zyn volk metvoorfpoedt en
juifter te vervullen- Oat hooggeboren
kindt hadt genegenhcit voor de Ver-
dichtfelen en voor de Dichtkundige
^ Gefchiedeniflen. Met diefmaukmoeu;
voordcel gedaan worden, men mocft in
het gene dat hy wezentlyk en fchoon
oordeelde,het eenvoudige en het verhe-
vcnedoenzien, en hemdaden indruk-
ken, die betrekkelyk zyn op de algeme-
ne beginfelen, en welke hem konden op
zynehoede doen zyn tegen degevaren,
die de zeer hoge geboorte en de op-
permacht vergefelfchappert.
Met dat inzichtwareneenGriekfch
-Heldt, een Gedicht, volgens Ho^
jnerus enVirgilius gemaakt,de gefehie^:
T;;                                                  de-
-ocr page 76-
VERHANDELING van
denifTen van vreitide landen, oude ty-
den en daden,volkomentlyk bek waam,
cnmiflchicn heteenige middelomden
Schryver in voile vryheit te ftellen van
metwaarheitenkracht allede klippen
te fchilderen, diedeoppermachten in
al de aaneenfchakeling van ecuwen
dreigen.
Door een natuurlyk en noodzakelyk
gevolggebeurt het, dat die algemene
•waarheden menigmaal betrekkclyk
zyntotgcfchiedeniffen van dezentydt
en tot tegenwoordige omftandighe-
den. Dieverdichtfelen, onafhankelyk
vanalletoepafling, en gefchikt om de
kindsheitvanden jongen Vorftte vor-
men, behelzen leflen voor allede oo-
genblikken van zyn leven.
Die toepailelykheit van algemene
zcdenleflen op allerhande foorten van
omftandigheden maakt?dat men zich
yerwonderen moet over de vruchtbaar-
hcit, dicpzinftigheit eq wysheit van
den Schiy ver; maar zy verfchoont de
onrechtvaardigheit zyner vyanden nice
iDeze hebben in zyne Telemachus eeni-
gc hatelyke zinfpelingen getracht te
vinden, en zyne veibeeldingen, zo
verftandig en gematigd als zy waren,
te veranderen in zeer vuile Schimp-
fchrif-
-ocr page 77-
Ut HELDENDICHT.
fchriften, tegen al het gene, waar voor
hy de grootite achtinge hack. Men
»
           heeft de kenmerk^n omgekeerd, om
daareen ingebeelde overeenkomitinte
vinden, en om de alleronfchuldigfte
inzichtentevergiftigen.KondeSchry-
ver, zonder trouwloosheit, die wezent-
]yke grondregelen van eene zo gezonde
en zo bekwame Zede*en Staatkunde,
\vel overgeflagen hebben, om dat de
allervoorzichtigfre wyze van die uit te
drukken hem niet kan befchermen te-
gen de kwaadwiiligheit der vitters?
Onze voortrefFelyke Schryver heeft
derhalven in zyn Gedieht de uitmun-
tendfte fchoonheden der ouden veree-
nigd. Hy heeft aldeverrukking en de
overvloedt van Homerus, al de deftig-
heit en regelmatigheit van Virgilius.
Hy fchildertjgelyk de GriekfcheDich-
ter, alles met kracht,1 eenvoudigheit
en leven, verandering in deVerdicht-
felen, verfcheidenheit in de kenmer-
ken van aardt; zyne overwegingen zyn
zedekundig, zyne befchryvingen le-
vend, zyn gedachten vruchtbaar door
al dat fchone vuur, hec welk de na-
tuur alleen kan geven. Hy bewaart,
gelyk de Latynfche Dichter, volko-
ihcntlyk- ferel <ie eenheit vande Daadt,
«
                                                                de
-ocr page 78-
VERHAND'ELING vrtii
de evenredigheit der kenmerken , de
order en de regelen van de kunft:. Zyn
oordeel is fcherpzinnig, en zyne ge-
dachten zyn verheven, terwyl het na-
tuurlyke zich vereenigt met het voor-
treffelyke, en het eenvoudige met het
verhevene. Overal wordt de kunft;
natuur ; maar de Heldt van onzen
Schryver is beter dan die van een van
beidej zyne zedekunde is zuiverder,*
en zyne gedachten zyn edelder. Laat
cms uit dit alles befluiten, datde Schry-
ver van de Telemachus door dit Ge-,
dicht getoont heeft, dat de Franfche
landaard bevatbaar is van alle de te-
dcrheit derGrieken, en alle de groot-
fche gedachten der Romeinen. De
lof van den Schryver is die van zyne
Landgenoten.
E I N D E.
i                           •                                                            ■
- ',
I -                                                   t.
k6rv
-ocr page 79-
KORTE ItfHOCJDT
Der                           .
BOEKEN.
/. Telernachus konti in het eilandt van Calypfo eft-
vefhaalt zyne gevallen aan die Godmne.
If.Verhaal van zyne gevallen enjlaverny mEgyptei-
III.   Verhaal van zyne komji tt Tyrus, engevallett
. ■ aldaar.
IV.   Verhaal van degevallen van Tyrus af, tot de
komft in het eilandt Creta.
V.   Verhaal van degevallen van ldomeneus, en de
/pelen in Crettf aangefteld, tot verkiezing.
van een honing.
VI.  Verbftal van verder gevallen tot de komft in)
het eilandt van Calypfo.
VII.   Vervolg der gevallen tot de ontkoniing van
Telernachus uit dat eilandt.
VIII.   Adoam verhaalt aan Telernachus de zakett
van Tyrus en maakt eene bejchryving van
Betica.
IX.   Komft van Telernachus te Salentum'by Idome-
neus.
X.     0 or log tujjchtn ldomeneus en de Manduriers.
XI. Vrede en verbondt van ldomeneus met de Man-
duriers. .
XII.   Telernachus trekt ten oorlog tegen de Dau-
niers, en Mentor onderwyft ldomeneus in
de regeringkunde.
XIII.  Gevallen van Proiefilaus en Timocrates.
XIV.  Valvan Protefilaus en terugkomft van Tt*
mocrates.
XV- PhiloSletes verhaalt zyne gevallen aan Tele-
rnachus.
2 3                                  XVI. Ver-
-ocr page 80-
KORTE INHOUDT.
XVL Verfchil tuffichen Telemachus en Hifpiat)
en aanval der Dauniers.
XVII. Gevecht tuflchen de Bondgenoten en de
Dauniers.
XVIII- Telemacktts zoekt zynenvader in bet
c«.
deraardfcbe ryk.
XIX.  Vervolg van bet gene by daargez'en heeft,
en wederkomfl, in bet hger.
XX.   Gevallen in bet teger, en gevecht, waar in
Telemachus 4 draft us overwiut.
XXI.  Een nieuwe hming aan de Dauniers gege~
ven, en komjl van Diomedes in Italie.
XXII.  IVederkomft vanTclemacbus te Salentumt
i
            en zyne iiefde vow A/.tiope.
XXIII.  Verier gevallen aidtar, en vertrei naar
Ithaca.
XXW. Telemachus ontmoet zynen vader zonder-
fern te kcn-aen
, Minerva verlaat hempen
by komt te Itbaea aan.
DE
-ocr page 81-
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone 'van Vljffes%
-ocr page 82-
Jl/.,JZ:
-ocr page 83-
I N H O U D T
VAN
HET EERSTE BOEK.
Telemachns zoon van UlyfTes ge-
leidt zynde van
Minerva onder
de gedaante van
Mentor , komt, na
fchipbreuk geleden te hebben, aen bet ei-
landt van de Godinne
Calypfo, die noch
treurig was om bet vertrek van
Ulyf.
fes. 'De Go din ontfangt hem gunjlig,
krygt genegenheit voor hem
, biedp
hem de onjierffelykheit aan^ en vraagt
hem naar zyne gevallen. Hy verhaalt
haar zyne reize naar
Pylos, en naar
Lacedemon ,zyn fchipbreuk op dekuft
van
Sicilie , het gevaer, waer in hy
geweeft was van opgeoffert te worden
aan de gedachteniffe van
Anchifes, de
onderfiandt
, die hy en Mentor toe-
gebragt hadden aan
Aceftes, in zeke-
ren inv alder Bar bar en, en dezorge,
we Ike die Koning droeg om zyn dienftte
belonen ,gevende hen een
Tyrifch [chip,
om weder naar hun vaderlandt te keren.
D E
-ocr page 84-
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van 1)lyjfes.
HET EERSTE BOEK.
C/llypfo (a) kon lich niet vertrooften we-
gens het vertrek van UlyJJ'es: (b) in hare
droefheit bevondt iy zich ongelukkig
door onfterfTelyk te zyn. Haar Grotte
weeVgalmde niet meer van haar gezang:
de Nymphen, die haar dienden, dorften haar niet
A 2                      aan-
(a)  Calypfo was eene Godin, eene dochtervan Atlas, of
Volgens anderen van Oceanus, en vanTethys, heerfchte oi»
Jiet eilandt Ogygia, daar zy Ulyffes , die door fchipbreuk
aan het eilandt geworpen was, eenigen tyit door hare lief-
de als gevangen gehouden heeft.
(b)  Het is bekent, dat Ulyffes Koning was van het eilandt
Jthaca, dat hy Penelope tot zyne viouwe hadt, dat by zicb.
fitf
-ocr page 85-
4               Tie Gevalkn
aanfpreken;dikwilsging&yalleenwaridelenlangs
de bloemryke veld, n, die met een eeuwigdurende
lente haar < ilandt (c) omzoomden : maar deze
fchoone plaatfen, ver van hare droefheit temati-
gen .bragteu haar net droevig geheugen van Utyffes
dienzyzo menigmaal by haar gezien hadt,tebin-
nen Dikwils bleet'zy onbeweeglijk ftaan op den
oever der zee, dien zy met hare tranen bevogtigde :
louder ophouden wendde zy haar gezicht naarde
kant, daar het (chip van UiyJJ'es, de baren door-
klievende, van voor hare oogen verdwenen was.
Op het onvoorzienfte zag zy de ftukken van een
fchip,dat fchipbreuk geledenhadt,de bank en der
roejers in fpaanderen, de riemen hier en daar op een
bank verftrooit, een roer, een maft, en touw- werk
langs de kuft drijvende Daar na ontdekte zy van
verre twee menfchen, welker een besaart fcheen,
endeander; alhoewel jong, ge]eeknaarC//yA/*.r.
Hy vertoonde deszelfs lieflijkheit en fierheit, met
deszelfs gedaante , en grootmoedige tredt. De
Godinwierdtgewaar, dathetTelemachui was,de
zoon
als zot aanftelde ora niet genoodzaakt te worden om met
de andere Griekkhe Vorften naar Troje te trekken , dat
Talamedes zyne veinzery ontdekte , en dat hy genoodzaakt
wierdt met de andeien naar Ttoje te retzen , om die ftadt
te helpen verovcren. Na dat die ftadt ingenomen was
zworf hy den tydt van tien jaren van het eene landt naat
het andere , zonder Ithaca te k nnen wedervinuen. Een
gedeelte van dien tydt heeft hy toegebragr by Calypfo , die
hem eindelyk , op order van Jupiter,moeftlaten vertiekken
(c) OgySie> gelegc« in de Aufonifche zee niet verre var!
den uithoek Laciniiim. Ulyfies zelf befchrvft het kortelyk
by Homers in zyn VII. Boek. v. 2+4. Zeker eilandt , zee*
hy> Ogygiatjenaamt, legt niet verre van hier, daar de lole
en fchone Calypfo, dochter van Atlas ,woont,zonder eenie
gefellchap noch van Goden noch van menfchen , enz In
het vyfde boek nochtans fpreekt Homerus zelf van demaa&i
den,, die met haar op Ijet eilandt woonden,
                    a"
-ocr page 86-
--------
(
van Telemachus. I. Boek. 5-
2oon van dien helt. MaaralhoeweldeGodenalle
andere menfchen in keun'iife zeer vme te boven
gaan, echter kon zy niet ontdekken, wie deze eer-
waardige man was. die Telemachus vergefelfchap-
re. 'tis om dat deopper Godenvoorden minde-
ren verbergen,al wat zv willen; en Minerva,die
Telemachus (d ' vergefelfchapte onder de gedaante
van Mentor, wilde van Calypfo niet gekent zijn.
Ondertufrchen was Calypfo verheugt, wegens de
fchipbreuk , die den zone van UhJJ'es, zo gelijk-
vormig aan zijn vader,in haar eilandt bragt. Zy
naderdetothem;enz >nder fchijn temakenvan te
weten wie hy was: Waar komt zeide zy, u deze
ftoucheit van in dit mijn eilandt voet aan landt te
ze'ten vandaan? wetet,gy johge vremdeling,dat
men niet ftraffeloos in mim rijk komt. Onder deze
dreigende woorden zocht zy debiijdfchap van haar
herte; die tegen haar wil en dank in haar aange-
zichteuitblonk, te verbergen.
Telemachus antwoordde : O gy ! wie gy ook
moogtzijn, of (tertfelick,of eeneGodin (alhoe-
wel men op het aanzien van u, u niet dan voor eene
Godheit kan houden ) zoudt gy ongevoelig zijn
over het ongeluk van een zoon . dien gy zijn vader,
ter genade van de winden en baren zoekende, hebt
zien fchipbreuk lijden tegens uweklippen ? Wie is
dan uw vader, dien gy zoekt,vraagdedeGodin?
A3
                       Hy
(d) Mentor was eigentlyk een goed vriendt van Ulyffes,-
den welken hy van huis reizende de zorg over zyn huisge-
zin, en over Telemachus in hetbyzonder, aanbevolen hadt..
Telemachus van huis reizende om zynen vader op te zoe-
ken, hadt Minerva , onder de gedaante van Mentor, zich
by hem gevoegt; .en overal , daar in dit weik van Mentor
gefproken wotdt , moet men by gevolg het ooge he ben
op Minerva , die Telemachus joadej; dat hy Uaai kent,
geduiig ondcrwyft.
-ocr page 87-
6                *De Gev alien.
Hy wordt UlyJJ'es genaamt, zeide Tekmachus j
en is een der koningen, dienaeen belegeringvan
tienjarenhet beroemdeTrojeheeftverwoeft. Zi]n
naam is vermaart geweeft door ganfch Grieken-
landt en geheel AJie door zijne dapperheit in het
ftrijden, en noch meer door zijne wijsheit in dc
raadsvergaderingen. Tegenwoordig zwervende
over de ganfche uitgeftrektheit der zeen. dborkruifl
hy de vreeffelijkfte klippen. Zijn vaderlandc fchijnt
voor hem te viuchten, Penelope zijn gemalin, en ik,
die zijn zoon ben, hebben de hoop verloren van
hem ooit weder te zullen zien. Ik lope dezelve
gevaren als hy, om te vernemen waar hy is Maar,
wat zegg'ik ! miffchien is hy tegenwoordig al be-
gravenindediepe afgronden der zee. Hebtmede-
iijden met onze ongevallen,en zo gy, o Godin!
weet, wat hct noodlot befchoren heeft, om oiUtyf-
fes te bewaren, of te verderveti ,verwaardigt zijn
zoon Tekmachus, dat gy hem daar kenm's van geeft.
Calypfi verwondert, en bewogen van in zo jon-
gejarenzoveel wijsheit en wellprekendheit (i)re
zienentevinden,kon hare oogen niet vertadigen
met hem teaanfehouwen, en bleef in ftiizwijgend-
heit
(t) Gelyk dit werk ten eene male toepaffelyk is , zo
sdet men hiei, in het voorby gaan, kottelyk afgefchetft de
giote deugden van den hertog van Burgundie , die in het
levendigfte van zyne Jeugt reeds zo veel wysheit en voor-
zichtigheit in zyn gedrag vertoonde , dat men niet kon
twyffelen, of hy zou te eeniget tydt een volmaakt votft
worden. Zyn naam was Lodewyk, even als die van den.
Koning zyn grootvader ; en hy is Dauphyn van Vrankryk
geweett na de doodt van den Dauphyn zyn vader. Hy
vrierdt geborenden fi. Auguftus des jaars 1682. en ftierf
den 18. February 1711. in den ouderdo.m van 29. jaren.
Dit gantfche werk is gefchreven om liem de gronden van
eene uitrmmtende wysheit , vooiftchtigheit, en zedekundc
in te boezemen.
                                                                   j-
-ocr page 88-
van Telemachus. I. Boek. 5
fceic opgetogen. Eindelijk zeidc 2y tegenhem:
Telemachus , wy zullen u benefit geven van het
geea uw vader overgekomen is, maardegefchiede-
nis daar van is lang 't Is tijdt, dat gy u verfnTcht
vanaluwenarbe'tdt,komt inmijne vcrblijfplaats,
daar ik u als mini zoon /.alontrangen; komt,gy
zult my tot troofl vevftrekken in deze eenzaam-
heit; en ik zal u gcluk bevorderen, zogyanders
u daar van weet te bedicnen.
Telemachus volgde dcGodinne, omringt door
eene meenigte van jonge Nymphen, daar zy met
het ganfche hooft boven uit ftak , even als een
grote eikeboom in een bofch zi'chmetzijnedikke
takken verheft boven al het ander geboomte, dat
hem omringt. Hy verwonderde zich over den
luifter harer fchoonheit; over het rijke purper van
haar lange en zwaijende rok; over haar van achte-
ren onachtzaam,maargeeftigopgebonden haairen;
over het vuur, dat haar ten oogen uitftraa]de,en
over de zedigheit, die deze levendigheit matigde.
Mentor, wiens nedergeflagene oogen eenezedige
ftilzwijgendheit bewaarden , volgde Telemachus.
Men kwarn aan den ingang der Grutte van Calypfa,
daar Telemachus verbaau (tondt,van in fchijn van
eene boerfche eenvoudigheit, tezien al het geene de
oogen kon verlulligen. Het is wel waar, dat men
daar noch gout,noch zilver,nochmarmer,noch
pilaren , noch tafereelen , noch beelden zag;
maar deze Grotte was in een rots met bogen vol
van hoorntjes enfchelpen uitgehouwen; zy was,
alsmeteentapijt,behangenmet een jongeri wijn-
gaart,welke zijnbuigzame ranken gelijkelijkvan
alle kanten verfpreidde. De aangename zuide-
winden bewaarden in deze pla3ts eene liefTelijke
koelte, niet tegenftaande debraudende ftralen der
A 4
                     zon-
-ocr page 89-
8                Tie Gevallett
2onne. Defonteinen vloeijendemet eenfcacht ge«f
rui fch over de velden, met amaranthen en v i oletteti
bezaait, maakten op verfcheide plaatfen baden,
•lo klaar enzuiver alskriftaljduizent opkomende
bloemen fchakeerdeu het grocne behangfel, waar
mede de Grotte omhangen was; daar nevens was
een bofch van dat foort van dichte boomen , die
guide appelen voortbrengen, en welker bloeifel,
dat zich alle jaarltonden vernieuwt, de aange-
naamfte geurvanallerlei reukwerk van zich geeft.
3Dit bofch fcheendeze fchone velden tebekronen,
en vertoonde eene nacht, daar deftralen derzonne
niet kondendoordringen.Menhoorde daar nooit
iets anders dan het gezang der vogelen,of hetge^
ruifch van eene waterbeek ; die at'ftortende van eene
hoogerots,met grotewaterbellen vol fchuim ne-
dervii, en zich over het ganfche veldt verfpreidde*
De Grotte van de Godinne was op het hangen
van een hcuvel, van waar men de zee ontdekte,
meenigmaal zoo klaar en ftil als ys , zomtijds
krachtig tegen de rotfen aangebotft, daar zy zich,
al zuchtende,enhaar woeftegolvenalsbergen tot
inde lucht verherlende, tegen verbrak. Aan de
andere kant zag men een rivier, daar zich eenige
eilandcn, beplanr metbloeiendelinde-enhoge po-
pulierbomen, die hunne hoogmoedige toppen in
de wolken verheften, vormden. De verfcheide
beekjes, die deze eilanden uitmaakten , fchenen
langs het velt te fpelerijeenigcdreven huiine klare
waterenmet grootefnelheitvoort,andere hadden
een zachtcn en byna llilftaanden ftroom , en
iommige kwamen. na een langen omloop, weder
op hunne oude plaats ,alsom weder naar hunnen
oorfpronk te kereu, en fchenen die bekoorlijke
bporden nict te kunnen verlaten. Van verreza#
meq
-ocr page 90-
i n<'i< . ■ C ■
lilcmaehus i'eriTiia/tzjfne^cra//cn aatv CaUpso
-ocr page 91-
van Telemachus. I. Boek. 9
men heuvelen en bergen, die zich in de wolken vef-
loren,enwelker vremde gedaante een gewenfcht
gezichteinde voor hetgezichtvormde. Deze om-
leggende bcrgen waren bedekt met groene wijn-
gaard ranken , die kranswijze nedcrhongen ; de
druif, meer gliniterende dan het purper,kon zich
niet verbergen onderdedikkeb!aderen,ende wijn-
gaart was overladen van zijnevruchten. De vijge-
boom,olijf\granaat,enalleanderebomenbedek-
ten het velt, en maakten'er een grooten tuin van.
Calypfo aan Telemachus alle deze natuurlijke
fchoonheden vertoond hebbende, zeide tegen hern:
Zet u neder, uw gewaadt en klederen zij n nat, 't is
tijdt,dat gy die verwiflclt, vervolgens zullen wy
weder by u komen ,en ik zal u gefchiedeniflen ver-
halen, daar uw hert door zal getroften worden.
Terzelvertijdtdeedtzy hem en Mentor gaan in de
geheimlle en argezonderfteplaats eener Grotte, ge-
legen naalt die, daar de Godinne haar verblijf
hadt. DeNympbeu hadden de zorge gehadt,om
in die plaats een groot vuur van cederhout aah te
ftoken, waar van de liefFelijke reuk zich aan alle
kanten verfpreidde, en zy hadden daar klederen
voor deze nieuwe gaften gclaten. 1 elemuchus,
fciende dat men een onderkleedt van fijne wolle,
welker witheitdie van de fneeuw verdoofde, en een
rok van purper,met gout geborduurt, voor hem
gefchikt hadt,fchiep daar het vermaak in ,dat na-
tuurlijk is in een jongman, deze kolrelijkheit be-
fchouwende.
Mentor zeide tegen hem op eene deftige wyze:
Zijn dit , 6 Tde^achus , dan de overwegingen,
diehethertevanden zone van Ulyfes moeten bezig
houden?Denkt veel eer om den goeden naam van u-
wen vader te onderfteunen, en om het geva!,'t geen
A s
                         uver-
-ocr page 92-
io             *De Gevalien
u vervolgt, te overwinnen. Een jongeling, die
gaarne zich grootfch, als eene vrouwe optooir, is de
wijsheyten rocmonwaardig. Deroeniwordtniet
gcgeven dan aan een hert,'t welk ongemak kan ver-
dragen, envermakelijkheden metvoetentreden.
Telemachus antwoordde al zuchtende: (i) Dat
deGoden myveel eerdoeu fterven, dan dat laf-ea
verwijfdheit mijn gemoet zou inncmen. Neen,
neen, de zoon van Ulyjfes zal nooitoverwonnen
worden door de aanlokfelen van een lafhertig en
verwijr'c leven. Maar wat gunft des hemelsheeft
ons na onzc fchipbreuk deze Godinne , of deze
fterftl'lijke, doenvinden, die ons met weldaden
ophoopt?
Wacht u, antwoordde Mentor, dat zy u niet
met ongemakken overlade: vreeft hare bedrieglij-
ke gedienltighedcn meer dan de klippen, die uw
fchip verbrijfelt hebben De fchipbreuk en de
doodtzijnmindodelijk, dan dewelluften, die de
deugt aantalten. Wacht u wel van te geloven,
'tgeenzyuzal verhalen. Dejeugtis laatdunkend,
en be! ooft zich alles van haar eigen zelf, en hoe
zwak ook, gelooft zy, dat zy alles verrnag , en
niets te vrezen heeft; zy is #oed van vertrouwen
zonder eenige voorzorge. Wacht a , dat gy niet
luiltert naar de liefFelijke en vleijende woorden van
Calypfo, die uw gemocdt zul'en bekruipen als een
Jiang ondcr debloemen.Vrees voorditverborgen
vergif; mistrouw u cigen zclf, en let altijdt op
mijnen raadt.
Ver-
' (2) Al wat Telemachus hier zegt , is als of het van den
Hertogh van Burguudie gezegt was. Die Vorft was van
eene zo ftienge en gezette wysheit , dat de koning zyn
grootvadei hem vreesde, en het voor hem zocht te verbet-
gen, als hy eenige onmatige onkoften tot voldoeniug vtt|
zyn pracht en diiften wilde doen.
-ocr page 93-
Van Telemachus. I. Boek. 11
Vervolgenskeerdenzy wcdcr naar Calypfe, die
hen verwachte. De Nymphen met haar hangende
haairvlechten, enwitte klederen,zetten terltondc
een eenvoudige,maar wegens deimaakennetheit
uitncmendemaaltijdt op. Men aag daar geen an-
der vleeichdanvanvogelen,diezy met netten ge-
vangenhadden,or'van beelten, die zy op de jagt
met hare pijlen (doori"choten haddeu ; een wijn
zachter dan AWiarvloeidc uit grote zilvere vaten
in goude met bloemen vercierde fchalen. Men
bragt alle vrucnten, die de lentetijdt belooft, en
de herfYt over het aardrijd verfpreidt, in mandekens
op de tafel. Ter zelvetijdt begonden vier jonge
Nymphen op te zingen; zy heften aan met het ge-
Vecht der Goden tegen de reuzen ; naderhandtde
liefde van 'Jupiter en Seme/e, de geboorte van
Bacchus, en zijn opvoeding onderhetbeleidt van
den ouden SUenus, den loop van Uippomenes en
Ataiame, die overwonnen wierdt door middel van
goude appelen, uitdentuinder/Zf/^^r/Wcxgeplukt.
Eindelijk wierdt ook de oorlog van Troje opgezon-
gen; de ftrijdenvmUlyJ/'esen zijne wijsheitwier-
den tot den hemel verneven. De eerfte der Nym-
phen, Leucothoe
genaamt, paarde het geluit van
haar lier met de lieffelijke (temme van alledean-
dere. Wanneer lelemachns deu naam van zijnen
vader hoorde, gaven de traiien , die langs zijne
wangen rolden , een nieuwen Juifter aan zijne
fchoonheit. Maar alzo Ca/ypfo bemerkte , dat
hy Diet kon eeten , en met droefheit bevangen
was, gaf zy aan haar Nymphen een teken; en
terftondt zong men vanhetgevechtderCw^artfa
met de Lapithen ,en deafdalinge van Orpheus tot .
de ondcraardfcheGoden om zijne beminde£#r/-
dice van daar weder te haien.
De
-ocr page 94-
               *De Cevalien
De maaltijdt geeind'gt zijnde, voegde de Go-
din zich by Telemachus, en fprak hem dus aan:
Gy ziet, zoon van den groten Ulyfl'es , met wat
gunft ik u hier ontfang ; ik ben onfrerffelijk.
Geen fterfrelijk menfeh kan in dit eilandt komen,
londer geftraft te worden over zijne onbedacht-
zaamheit; en aw ichipbreuk zelf zou u vanmijn
toorn niet bevrijden, zo ik u anderszins niet be-
minde. Uw vader heeft het zelve geluk als gy
gehadt , maar eilaas ! hy heeft'er zijn voordeel
niet rnede weten te doen. Ik hebb' hem langen
tijdt in dit eilandt b.waart : 't heeft niet dan aan
hem geftaan, om hier met my in een ftaat van
onlterftelijkheit te leven ; maar de verblinde drift
van zijn elendig vaderlandt wederom te willen
iien, heeft hem al deze voordelen doen verwer-
pen(e). Gy ziet, wat hy al verloren heeft,om
Ithaca, 'tgeenhy niet heeft kunnen weder zien.
Hy wilde my verlaten, en hy vertrok , maar ik
ben gewroken door het onweir. Zijn fchip,na
het fpeeltuig der winden ^eweeft te zijn,is in de
golven der zee begraven. Doedt uw voordeel met
200 droevig een voorbeeldt. Na zijn fchipbrenk
hebt gy niet te hopen,dat gy hem ooit weder zult
lien, of na hem regeren in het eilandt Ithaca.
Trooft u, dat gy hem verloren hebt , dewijl gy
eeneGodheitgereed om u gelukkigtemaken,ge-
Vonden hebt , en een koningrijk , 't geen.zy a
aanbkdt. By deze woorden voegde de Godinne
eene
(e) De liefde tot zyne Gemalinne Tcnelope , en de zorg
om eens weder n zyn eigen landt te regeren deedt hem
alle voorflellingen van Calypfo verachtcn. Te meeromdat
hy wel ?ag , dat hy by haar zonder roem en onbekend
zou hebben moeten leven , waar vooi de heldctt van dies,
tydt sen affcluik geaadt hebben.
-ocr page 95-
van Telcmachus. I. Boek. 13
eene lan?;e reden , om te tonen , hoe gelukkfg
Ulyjfes by haar zou geweeft zijn, Zy verhaaide
2i"j n ongevallen inhet hoi van den Cyclops Pviyphe-
mns
(f), en by Antif hates koning der Le/trjgo~
fliers
(g). Ook vergat zy niet, 'tgeen hem over-
gekomenwasinheteilandt van Circe ,dochterder
2onne(,h), en wat gevaar hy gelopcn hadt tuf-
fcheix
(f)   Men vindt de befchrvving van dat hoi in het IX.
Boek der Odyffea, daar men ziet , dat Polyphemus Ulyfles
met zyne metgezellen in het zelve opgefloten hieldt , en,
dat hy 'er zomtijds een van opat. De Grieken namen hun
flag waai, en ftaken Polyphemus zijn een oog , het welk
hy midden in het voorhooft hadt ftaan , met een pyl uit.
Naderhant geraakten zy alle uit het hoi op eene kluchtigc
wijze. De reus zat aan den ingang, en alzo hy een fchaap-
herder was , liepen zijne fchapen het hoi in en uit. Zo
haaft als hy eenig gerucht ge-vaar wierdt , greep hy toe by-
den talt, en als hy vvol vatte, trok hy zyne handen te lug.
De Grieken widen zich zehen onder aan de fterkfte ram-
men vaft te maken , en lieten zich alzo uit het hoi dragen.
Zie Virgilius in zyn III. boek van de Eneis ; en Ovidius
in het XIV. det Herfcheppinge.
(g)  Deze Leftrygonen waren menfchen-eerers in Italic,
ter plaatfe daar naderhant de ftadt Formic gelegcn heeft.
Ulyfles daar aan landt gekomen zynde zondt drie van zyn
volk om te vernemen , in wat landt zy waren. Deze ver-
vielen in handen van Antiphates, die'ereen van verfcheurde.
De twee andere raakten met moeite wedei aan de fchepen.
Antiphates vervolgde hen met de zyne , en viel zo heftig
aan op de fchepen , dat die alle in den grondt geboort wier-
den, uitgezondert dat (chip,op het welke Ulyfles met eenige "
der voornaamfte Grieken was. Hy verhaalt dat zelf by
Ovid, in het XIV. boek der Herfcheppinge.
(h) Circe was de dochter van de Zon, en de Nymph,
Terfe, of Afterope. Apollo , dat is de Zon haar vader,
voerde haar uit Sarmatie naar Italie. Zy zette zich neder
omtrent den berg , die naar haren naam Circeus genaamt
wierdt; en die opde fclieiding van het oudeLatiumlegt. Zy
was, gelyk andere vrouwen van Sarmatie, eene toveres en
giftmengfter, waar toe de kruiden op den gezegden berg
waffende, haar wel te pafle kwamen. Toen Ulyfles , het
welk Homerus in zyn X. boek verhaalt, by haar gekomen
wat, veiauderdc zy zyne metgezellen in vwkens, maat hy
-ocr page 96-
'
Ik Gevallen
H
fchen Scylla en Charybdis (i). Zy vertegenwoof-
digdc hem hetlaatfte onweder, 't gzmNeptumts
tegen hem verwekt hadt , wanneer hy van haar
vertrok, willendehemdoen begrijpen, dat hy in
deze fchipbreuk geblev'en was, en zy verzweeg zij-
ne aankomlt in het eilandt der Pheaciers (k)-
Telemachus, die zich iii het eerit al te ligt aati
deblijdfchap overgegeven hadt , om dat hy dus
heerlijk vaaCalypjfb ontfangen was,erkende ein-
delijk hare arghftigheit , en de wijsheit van den
rar.dt, dien Mentor hem zo even gegeven hadt.
Hy antwoordde metweinigwoorden: OGodin-
ne, houdt my mijne droefheit ten befte ; tegen-
woordig kan my dit niet dan fmerten barcn: lig-
telijkzalikinhet gevolg meerkracht hebben, om
in het geluk , 't geen gy my aanbiedt, fmaak te krij-
gen;laat my tegen woordigmijn vader befchreien.
Gy
de wortei Moly van Mercurius bekomen hebbende, kon zy
hem zelf niet befchadigen. Naderhant heeft zy de metge-
fellen van Ulyffes weder in menfchen vetandert. Hy zelf
bleef ecnigen tydt by haat , en teelde twee zonen , welker
cen Telegonus genaamt, hem naderhant omgebragt heeft;
Tan den anderen, Aufones genaamt, heeft Italie den naam.
van Aufonie gehadt.
(i) Scylla en Charybdis waien, naar het zeggen van Ho-
merus in zyn XII. Virgilius in zyn 111. en Ovidius in zyn
VII. boek, twee zeer gevaarlyke klippen in de zee-engte
tuflchen Sicilie en Italie. De zee liepdaar zeer fterk, en die
twee klippen, of veel eer wangedrochtelyke vrouwen, ruk-
ten de fchepen na zich, en deden de zelve fchipbreuk lydenj
waar na al het volk van zee-monfters verflonden wierdt.
Scylla rukte zes medemakkers van Ulyffes uit de fchepen,
en wierp die tegen de klippen in het aanzien van alle de
Grieken.
(k) Het eilandt wierdt toen Pheacia, naderhant Corcyra,'
nu Corfu genaamt. Ulyffes wierdt daar, na fchipbreuk ge-
Jeden te hebben, geborgen en wel ontfangen. Dat volk voer
meeft ter zee, en was derhalven door den koophandel ryk.
geworden, gelyk hun eilandt ook van wegen zyne vruchs*
abaarheit by veifcheide oude fchryveien geioemt wordt,
-ocr page 97-
van Telemachus. I. Boek. tf
Gy weet beter dan ik , hoe teer hy verdient be-
fchreid te zijn.
                 /
Calypfo dorfttoenmaals hem niet langer laftig
vallen, zelf veinfde zy deel in zyne droefheit te
nemen, en zich mededogende over Uhffeste to-
nen : maarzyvroeghem,omdes te beter de mid-
delen te kennen,om hec gemoedt van den jongeling
te raken, op wat wijze hy fchipbreuk geleden hadr,
en door wat gevallen hy op harekuften gekomen
was. Het verhaal mijner ongevallen, zeidehy,
zou te lang zijn. Neen, neen antwoordezy ,ik
ben begeerigomdieteweten. Haaft u om my die
te vertellen. Zy hieldt langen tijdt daar op aan.
Eindelijk konhy haar niet tegenftaan, en fprak op
deze wijze.
Ik was vznltbaca vertrokken om by de andere
koningen, wedergekeert van de belegering van
T'roje, te vernemen naar ecnige tij ding van mij n va-
der. De minnaars van mijne moeder Penelope
(1) waren verbaaft wegens mijn vertrek; ik, ken-
nende hunne trouloosheit ,droeg zorge,dat voor
hen te verbergen; Nejlor (m), dien ik te Pylos
zap,
(1) De vrijers van Penelope zyn byna van alle de oude
Tabel-fchrijversaangehaalt. Onder fchjjnvan haar ten huwe-
lyk te verzoeken, leefden zy zeer flordig aan het hof van UlyC-
ies. Penelope, niet minder kuifchals fchoon, nietwetende
of haar man noch leefde , hieldt hen op onder verfcheidc
▼oorwendfelen; tot dat Ulyffes ten laatfte te huis gekomen
•zynde, hen alle doodde. Daar zyn evenwel vetfcheideSchry-
irers, die menen, dat Penelope den naam van kuisheit wel
meeft aan de dichters fchuldii is, en dat de vryers niet alle met
even grote afkerigheit van naar aangehoort zyn.
(m) Neftor, de zoon van Neleus en Chloris, wordt byde
«
ichters zeer geroemt van wegen zyn beleidt, welfprekend-
heit, en oudetdom. Hy was alzeer oud, toen hy met de an-
dere Grieken naar Troje vertrok, en deedt zo veel om het ver-
Ichil tuilclien Agamemnon en Achilles by te leggen, dat Aga-
jBemnoRzeide, dat hy wdhaaft meefter vanTiojezouzyn,
indletj
-ocr page 98-
\6               ¥)e Gevalleit
fcag, noch Mcnalaus (n), die my binnen Lacede-*
mon
met vriendfchap ontfing, widen my te zeg-
gen, of miin vader noch in't leven was. Verdrie-
tig van altijdtonzekerenin twijffelte leven,nam
ik in deze onzekerheit het voornemen om naar
Sicilie te reizen, waar heen ik gehoort hadt, dat
mijn vader van de winden geflingert was. Maar
de w\'p.eMe»tor, dien gy hier tegenwoordigziet,
kanttezichtegcn ditlichtvaardig voornemen; aan
deeene zijde hieldt hy my deCychpen, affchuwe-
lijke reuzen, die de menfchen opeeten , voor,en
aande andere kant de vlootvan£»M.r enderTro-
janen, die ontrent deze kuften waren. GltTroja-
w»,zeidehy,zijnverttoorttegenalle de Gneke»,
maar boven al zouden zy met vermaak hetbloedt
van den zone \znUlyff~es vergieten- Keer weder,
vervolgde hy, naar Ltkaca, miiichien dat uw va-
der, dien de Goden beminnen, daar zo haaft zal
zijn als gY ; maar zo de Goden zijn verderf be*
floten hebben , en zo hy zijn vaderlandt nooic
meer zal befchouwen , ten minfte behoort gy te
gaan om hem te wreken, uwe moeder te verlollen,
uwe wijsheit aan alle volkeren tevertonen, en
aan ganfch Griekenlandt in u een koning te doen
2ien,zo waardig om te heerfchen,als oahUIy/Jes
ze!f geweefl: is. Zijne woorden waren heilzaam,
maar ik was nict voorzigtig genoeg, orn naar de
zelve te luifteren;ikluiiterdeniet dan naar mijnei-
gen
indien hytien zulkeNeftors hadt. Onze Schriiver fpreekt in
Jiet vervolg meer van hem. Het geval, dat hy hier aanraakt,
fchijnt hy genomente hebben uit den brief van Penelope, die
de eerfte is onder de Heldinnen-brieven van Ovidius.
(n) Koning vanSparten, engemaal van Helena, diedooi
Paris gerooft wierdt, ea ajzo de ooizaak was van den T«r*
jaanfehen ooilogh.
4
-ocr page 99-
van Telemachus. I. Boek. \y-
gen drift. De wijze Mentor beminde my tot 20
vcrre, dat hy my opeen roekelooze reize volgde,
riieiktegen zijnraadtondernam; endeGoden lie-
ten toe, dat ik eeil misflag begong, die dienen
moeftommy van mijne inbeelding te genezen.
Terwijl Telemachus fprak , bezag Calyp/b
Mentor:
zy Itondt verbaait; haar dacht, dat zy
ets Goddelijks in hem befpeurde: maar zy wilt
haar vervvardc gcdachtenniet te ontwarren. Du*
bleefzy vol vrees en wantrouwen op hut gezicht
van dezen onbekendcn ; maar zy vreefde haar ont-
roeringtelaten blyken. Ga voort, zeidezy tcgen
Telemachus, en voldoedt mijue nieusgierigheit.
Dus vervolgde Telemachus;
Langen tijdthadden wyeen voorfpocdigewint
om in Sicilie te komcn; maar vervolgens benam
een zwaar onweder ons het gezicht des Hemels, en
wy wierden overvallen door eene groote duifter-
nifle. By het licht der blixemen erkenden wy,
dat andere fchepen in hec zelvegevaarwaren, en
wierdenwelhaaltgewaar, dat hetde fchepen van
Eneas waren. Deze hadden wy niet minder te
vrezen dan de klippen. Toen begreep ik, maar
te laat, het geen de drift van eene onbezonne jeugt
mv verhindert hadt met aandacht te overwegen.
Mentor betoonde zich in dit gevaar niet alleen
ftandvaftig en onverbaaft, maar zelf blygeeltiger
dan naar gewoonte. Hy fprak my moedt in't lijt.
Ik gevoelde, dathymyeenebovengewonekracht
byzette. Met een (til gemoedt ftelde hy order op
alles, terwijl de ftuurman in verwarring was. Ik
zeide-. Mijn waarde Mentor, waarom hebo' Vs.
geweigert uwen raadt op te volgen ? Ben ik niet
ongelukkig, dat ik mijnzelfgeloofthebb', in een v
ouderdom, in welken men noch voorzigtigheit
B
                          heett
-ocr page 100-
18              *De Gevalkn
heeft voor het toekomende, noch ondervinding
van het voorledene, noch bezadigdheit tot het
beltieren van het tegenwoordige ? O ! indien wy
ooit dit onweder ontkomen , 2al ik mij zelf
mistrouwen , als mijn gevaarlijkften vyandt.
Gy zijt het Mentor, dien ik altoos geloofzal
geven.
Mentor antwoordde daar op met een lagchie;
Ik hebb' my gewacht van u uwe misflag , die
gy begaan hebt, voor oogen teftellen. 'tis ge-
noeg, dat gy die gevbelt, endat die mag dienen
om u op een andere tijdt bezadigder te doen zijn
in uwe begeertens; maar wanneer het gevaar zal
voorbyzijn, zal de laatdunkendheit rnifichienwe-
deromboveh drijven. Tegenwoordigmoet men
zich door moedt redden. Eer men zich in het
gevaar werpt, moet men hetvoorzienenVrezen;
maar als men zich daar inbevindt,is 'er niets an-
ders overig, dan dat te verachten. Zijt dan een
waardige zoon van UlyJJes, en betoon een hert
grooter dan alle de onheilen, die u dreigen.
Dc zachtmoedigheit en moedt van den wijzen
Mentor behaagden my zeer: maar ikwierdtnoch
ved meerverbaaft, wanneer ik zag ,met watbe-
hendigheit hy ons verlofte van de 'Trojanen. In
dat oogenblik, wanneer de lucht eenigzins faegon
op tehelderen, en wanneer de Trojanen onsnaby
aiende, niet nagelaten zouden hebberi ons te be-
kennen, bemerktehy, dat een hunner fchepen,
zeer fiaar het onze gelykenende , in het onwecr
van de andere afgeraakt was ; de achterfteven
van dat fchip voerde een kroon van zekere bloe-
men H? haafte zich om een diergelyke op ons
achterfchip te ftellen , en maakte die zelf vaft
metbandtjes van dezelve koleur , als die def
Tro-
-ocr page 101-
van Telemacbui. I. Boek. 19
Irojanen. f Hy beval aan al onze roejers zoo
laag te bukken langs hunne banken, als hetmd-
gelyk was, om aan de vyanden niet bekend te
worden. Op dezewyze voerenwy door het mid-
den van hunne vloot. Ons ziende, fchreeuwden
zy van vreugde, als hunne metgefellen befchou-
wende, die zy reeds verloren achtten: ook wier-
den wy gehoodzaakt door het gewelt derzee lan-
gen tydt met hun eene ftreek te houden. Ein-
delyk bleven vvy wat achter, enterwyldeonftui-
mige winden hendeeden afdeinzennaardekuften
van Africa, deeden wy ons uiterfte beftomdooc
kracht onzer riemen de nabygelegene kuft van
Sictlii te bereikenv
Wy landden daar ook wezentlyk aan : maar
daar wy ons naar toebegaven, was voor ons niet
minder yffelyk, dan de vloot, die ons deedt vluch-
ten. Wy vonden aan dezen oort van Sicilie a"n-
dere Trojanen, vyanden der Grieken; daar was't,
dat de oude Aceftes (o), van Traje vertrokken,
het gebiedt hadt. Naaulyx hadden wyden bever
gewonnen, of de inwoonders geloofden, dat wy
of andere vclkeren van dat eilandt, gewapent
om hen te overrompelen, waren, of wel vrem-
B 2
                          de
(1 ) Deouden hadden de gewoonte ran de achterftevens
hunnei fchepen op velerhande wyzen tevercieren.zo ten te^-
ken van Godsdienftigheit, als ©m daargoedevoortekenen uit
te uekkenvan een geiukkige tocht; onder andereu ook met
kroontjes, gelyk uit Virgil, in zyn IV. boek van de Eneis en
anderenkan bewezen worden. Derhaiven inoet het doe.i van
Menjor, het welk tegenwoordig vry kluchtig zou (chynen ,
den lezer nietvrcemtvoorkomen. De SChryver heeft zich ge-
fchlkc naar de gewoontcns der oude tyden.
                   , t
(o): Aceftes was een zoon van Crinifus , een rivier van
Siciliis, en van Egefta, een Trcjaanfche maagt. Hy heei't
Mne-is en Anchiles vriendfchap bewezen , tocn zy naax
ttMiG trokken, Yiri. in ktt V, B>ik.V>tr tneii.
-ocr page 102-
to              *De Gevallen
delingen , die kwamen om zich in hunne lan-
den neder te zetten. In den eerften aanval ver-
brandden zy ons ("chip, en floegenalleonzemet-
gefellen dood; zy verfchoonden niemantdanmy
en Mentor , om ons aan Accftes aan tebieden, op
dat hy uit ons mogt vernemen , wat onze voor-
nemens waren, en waar wy van daan kwamen.
Wy traden de ftadt in met de handen op den rug
gebondcn, en onze doodt wierdt niet uitgeftelt,
dan om ons tc doen dienen tot een fchoufpel van
ecu wreed volk, als men zou weten , dat wy
Grieken waren.
Tcrfront wierdcn wy Acefles aangeboden, die
zijn goude fcepterin zijneham houdcnde, over de
volkeren recht oeflende,cn zich bereidde tot eene
groote offerhande. Hy vroeg ons met eene ltrenge
Item, waar wy van daan waren, en naar de oorzaak
onzer reis. Mentor haaftte zich om teantwoor-
den, en zeide tegcn hem: Wy komen van de kuflen
vanhetgroot Hefpcrie, en ons vaderlandt is niet
ver van daar: dusvermyddehytezeggen, datwy
Grieken waren. Maar Acefles, zonder hemver-
der te horen,en ons houdende voor vreemdelingen,
die hun voornemen verborgen hidden, beval, dat
menonsineennabygelegebofichagiezoubrengen,
daar wy als flaven zouden dienen onder dezulkcn,
diendezorge van zijnvee was aanbevolen. Deze
ftaat lchecn my harder dan de doodt. Ik riep:
Okoning! wilt ons veel liever doen flerven, dan
zo fmadclijk handelen; weet, datik Telemachus,
loon van den wij /.en Ulyfi'es, koning der Itbafoizen
ben; Ik zoek mijnen vadcr langs allc zeen, zo
ik hem niet kan vinden, nochinmijn vaderlandt
wederkeren, ofde flaverny ontgaan, beneemt my
een leven, dat ik niet zal kunnen vcrdragen. Naau-
1)»
-ocr page 103-
van Telemachus. I. Boek. %\
tyx hadt Ik deze woorden geuit, of het ganfeh*
volkberoerdzijnde,fchreeuwde,datmendenzoon
vandien wrcden UfyJJ'es, wiens kunftenaryen de
ftadt Trojen verwoeft haddcn, mocft ter doodt
brengen. O 20011 van UlyJJ'es! zeide my Aceftes,
ik kaa uw blocdt niet weigeren aan de fchimmen
van zo vdeTrojanen, als uw vader heeft gewor-
penopdeoevers van dexwarte Cocytus. Gy, en
hy dieu leidt, gylieden zult fterven. Ter zelver
tijdt ftelde zekere gryzaart uit den hoop den koning
voor, ons te flachten op het graf van Anehifes (p),
hun bloedt, zeide hy, zal de fchimmevandezen
heldt zeer aangenaam zijn: Eneas zelf, wanneer
hy van deze offerhande zal horen, zal gevoelig
geraakt wordan, als hy zalzien, hoezeergy den
genen bemint, die hem het liefue op aarde was.
AI het volk keurde dezen voorflag goed; en men
dacht nergens anders op, dan om ons op te offeren.
Daar op voerde men ons naar het graf van Ancbifes,
daar men twee al taren hadt opgerecht, daar het hei-
lig offervuur op ontftoken was. Men hadt ons met
bloemengekroont, en geen mededogen kon ons
levenbehoeden; 't was met oris gedaan, wanneer
Mentorzonder ontftelteniire den koning verzocht
te fpreken, en tegen hem zeide : O Aceftes! zo
het ongeval vandenjongen7V/f/M«z^2w,dienooit
wapenen tegen de7Vo/'a»?»gedragen heeft, u niet
aan het hcrte kan raken, ten minlte moet uw eigen
B 3
                       aan-
(p) Men heeft voorbeelden van dietyden, waar uit het
blykt, dat de overwinnaren de gewoonte hidden eenige dct
voornasmftegevangenetedodenop bet graft van hnnnevrien-
den. Dus wierdt Polyxena, dochter van Priamus; door Pir-
rhus, zone van Achilles, op het gtafvanzyn yader gcdoodt,
na dat Trojen ingenomen was door de Grieken. Servius
ipreekt bredervan deze gewoonte in zyne aantekeningenove?
Vjrgilius, Het graf van Anchifes was op den berg Eiix.
-
-ocr page 104-
it              *De Gevalkn
aanbelang u ter herte gaan. De kennifle, die Ik
verkregen hebbe in de voorbeduidfelen en in dc
wille der Goden, doedt my verftaan, dat gy, eer
drie dagen zullen verlopen zijn,doorwoeftevol-
keren zult aangetaft worden, die als een fterke
ftrbom van het hoogfte der bergen zullen afkomen,
om uwe ftadt te overftropmen,en uw ganfche landt
teverwoeften. Haaftu omhen eenvoordeel af te
Zien, brengt uw volk in de wapenen, verlieft geen
oogenblikomuwmeenigvuldigvec', datgy op het
veldthebt;binnen uwe miiren tebrengen. Zomijn
Voorzeggtng valfch is ,zalhet unadrie dagen vry
ftaan ons op te offeren;zo die in het tegendeel waar-
aehtig is,zodenkt,datmenden zulken hetleven
niet behoort te benemen,aan welken men het zijne
verfchuldigt is. Acefies ftondt verbaaft over deze
woorden, die Mentor tot hem fprak, met een ver-
zekering, diergelijke hy nooit in eenig menfch ge-
vonden hadt. Ik zie wel, antwoordde hy, O
vreertidefing! dat de Goden, die u7.o kwalijkbe-
deelt hebben van alle de goederen des gevals,u eene
wijsheit hebben toegeftaan, dieonwaardeerlijker
is dan alle voorfpoeden. Opdiezelve tijdt deedt
hy het offer opfchorten, en ftelde met alle naarftig-
heit de noodige voorzorge, om den aanval; daar
Mentor hemmedegedreigi hadt,af tekereri. Men
sag aan alle kantennietsandersdanbevendevrou-
wen, kromme gryzaards, en kleine kinderen met
de tranen in de oogen, die in de ftadt wcken. De
loeijende often en blaetende fchapeu kwamen in
menigte, verlatende hare vette weiden, en kun-
nende geen genoegzame flailing vinden, oni zich te
bergen; van alle kanten wierdt een verwardt geroep
gehoort, van menfchen, die de een den ander ver-
drongen,diemalkanderniet kondenverftaan, die
-ocr page 105-
van Telemachus. I. Boei. 2. 3
in deze algemeene verbaaftheit een onbekende voor
hun vrient namen, en die liepen zonder te weten
werwaards zy zich wilden begeven. Maar de
voornaamfte der ftadt, die meenden, dat zy wy-
fcer dan al de anderen waren, verbeelden zich, dat
Mentor, een bedrieger was, die eene valfche yoor-
zegging hadt gedaan, om zyn leventebehouden.
Voor het einde van den derden dag, terwyl zy
noch met deze gedachtenbezwangert waren, zag
men op hetihangen der naburige bergen een dikke
wolk van ftof, en vernam verder een ontallyke
hoop van gewapende woefte menfchen. Het wa-
ren de Himeriers, (q) een woeft volk, met de voi-
le eren die het gebergte Nebrodes en den top van den
Acragas bewoonden,daar een winter, die door dea
zuiden wint nooit verzacht wierdt , regeerde.
Zy, die deyoorzegging van Mentor hadden ver-
acht, verloren hunne flaven en vee. De koning
z.eide tegen Mentor: Ik vergete, datgylieden Gne-
ken
zyt. Onzevyanden wierden onze getrouwe
vrienden; de Goden hebben u hier gezonden, om
ons te behouden; ik verwacht niet minder van uwe
dapperheit, dan van de wysheituwerraadt, haaft
u om ons by te ftaan.
Mentor betoonde in zyne oogen een iloutmoe-
digheit, die de fierfte krygsheldendeedtfidderen.
By nam een fchilt,helm, zwaart, en fpeer; ftel-
de de foldaten vxaAceftes inflagorder; trok voor
aan, en naderde devyandeu in goede order. Aceftes,
alhoewel volvanmoedt, konwegenszyn ouder-
B 4                     dom
(q) Deze bewoonde de ftadt Himera ten Wcften van een
livier, welke den zelven naam hadt. Dat volk heeft langen
tydt magtiggeweeft, enzelfs toen hunne ftadt door Hannibal
verwoeft was, hebben zy die twee jaien daai na wedei opgo
bouwt aan de audeie kant v*n de livier.
-ocr page 106-
a 4              1)e Gev alien
dom hem niet dan van verre volgen. Ik volgdd
hem nader by, maar kon niet op tegenzynedap*
perheit; zynborftwapenfcheenin dezenftrydt net
onlterffelyke fchild (r) van Pallas. De doodt
doorliep alle flagordens daar zijne flagen vielen :
even als een leeu uitiVr«»z;W«?,dooi'eenrazendehon-
gerverteert wordende, ineenkuddevan weerloze
fchapen komt. Hy verfcheurt, hy doodt, hy is
bcfpatvan bloedt, en de herders, ver van dekudde
te befchermen,' vluchten aT bevende, om zich voor
lijn woede tc verfchuiien.
Deze Barbaren, die gehoopt hadden de ftadt te
overrompelcn,wierdenzelfovervallen,en in ver^-
warring gebragt. De onderdanen van /Ice/ies,
aangemoedigt door net voorbeeldt en dewoorden
van Mentor, betoonden groter dapperheit, dan
men van hen verwagt zou hebben. Met mijil
fpeer wierp ik den zoon des k onings van dit vyand-
lijk volkter aarde; hy wasvan mijn ouderdom,
maar groter van geftalte dan ik. Want dit volk
was afkomltig van een geflagt van Reuzen, die
metde Cyclopenv&n dezelve afkomft waren. Hy
verachtte een vyandt, zoonmachtigals ik ; maar
bonder myte verbazen door zijn vreeflijkekracht,
of wildeen woeftewyzevandoen, dreef ik mijn
fpeer op zijn borrt, endeedthemalftervendeeen.
ftroom vanzwart bloedt uitfpuwen; nederftorten-
de zocht hy my met zijn val te verpletteren; het
go
(t) DatSchildt iszeervermaattbydeoude en later dichters,
en wordt van hen Egis genoemt. Virgilius belchryft het in zyn
VIll Boek, als met fchubben van flangen bezet, en met gout
doorwerkt. Als zy dat lchildt bewoog , viel een dodelyke
fchtik opharevyanden. Zommige ftcllen hethoofdtvan Me-
dufa midden op dit fchildt, maar anderezeggen.dat het hooFdt
van Mednla , het welk al wie hetaanzaginfteendeedt veran-
der.cn, op het borfthatnas van fall as uioct geftclt woiden.
-ocr page 107-
<uan Telemachus. I. Boek. z$
geraas zijner wapenen wedergalmdetotinhetge-
bergte. lie trok zijne wapenen uit, en keerde we-
der naer Acefles. iV<?#£erhebbendedevyanden ten
cenemaal inwanordergebragt,hieuwhen in ftuk-
ken, en vervolgdede vluchtelingencot indebof-
fchagien.
Een zo onverhoopte uitkomft deedt Mentor
aanzien voor een menfeh van de Goden bemint, en
aangeblazen. Aceftes bewogen door eene erkente-
nifle vandankbaarheit, gaf ons bericht, dat hy zeer
voor ons vreesde,zo de fchepen van Eneas in Sicilie
kwamen. Hy befchikteonseenfehipom zonder
vertoeven naar ons landttekeren, overlaaddeons
«iet gefchenken, en drong op ons vertrek, om alle
eongelukken, die hy voorzag, voorte komen;
maar hy wilde ons noch ftuurman, nochroejers
van zijn volk geven, uitvrees, datdieopdekuiften
van Grickenlanit te veel gevaarzouden lopen. Hy
gaf ons dan kooplieden van Pbenicie, die koophanS
del drij vendc met alle de volkerender wereldt,niet$
te vrezen hadden ; en die het fchip van Aceftes,
moellen wederbrengen,als zy ons in Ithacagebmyt
hadden. Maar de Goden, die met de menfchelij-
ke voornemens fpotten, bewaarden ons tot andere
gevaren.
Etude van bet eerjie Boek.
B S
-ocr page 108-
inhoudt:
VAN
HET TWEDE BOEK.
Telemachus verhaalt, dat hy in
het
Tyrifche fch'tp genomen wierdt
door de vloot, van
Sefoitris, en gevan-
kelyk naar
Egypte gevoert. Hy fchil-
dert de fchoonheit, afvan dat landt en
de ivy she it der regering des konings van
het zelve. Hy voegfer by
, dat Men-
tor voor Jhafnaar Ethiopie gevoert
•wierdt
; dat hy zelfdaar toe gebragt
wierdt
, dat hyhet vee moeft hoe den in
de woejiyne van
Oafis; dat Thermo-
(iris , friefter van Apollo, hem ver-
trooflte
, hem lerende Apollo na tevol-
gen
, die eertyds het vee gehoedt hadt
by den koning
Admetus, dat Sefoftris
in het einde alle de uitmuntende za~
ken, die hy deedt
, onder. de herders
verjiondt', dat hy hem te rugge riepy
overt uigt zynde van zyn onfchuldt,
en hem hadt beloofty dat hy hem we-
derom naar
Ithaca zou zenden, maar
dat.
-ocr page 109-
dat de doodp van dlen koning hem <we-
derom in nieuwe onheilen hadt doen
vervallen
; en dat men hem in eene
toorn op de kant der zee gevangen
zette
, van waar hy den nieuwen ko-
ning
Boccoris zag, die fneuvelde in
een flag tegen zyne onderdanen
, die
tegen hem opgeflaan ivaren
, en door9
de
Tyriers onaerjteunt wierden*
DE
-ocr page 110-
a8
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van VlyJJes.
HETTWEDE BOEK.
DTL7yriers hadden doorhunne fierheitdea
koning Sefoftris (s), die in Egypte hecrfch-
te , en veel koningrijken overwonnen
hadt, tegen 7ich verbittert. De rijkdom
door den koophandel verkregen , en de macht
van het onwinbare Tyrar, aan de7.ee gekgen,
hadden het herte van dit volk opgeblazen; hec
wilde de (chatting, door Sefoftris, vvederkerende
van 7.ijne overwinningen hen opgelegt, niet be-
talen;ook hadt het krijgsbendenverlehaftaaniij-
nen
(s) Deze vorft wordt van de oude fchiyvers zeer'geroemt,
welke van hem onder anderen getuigen, dat hy zynryk aan
alle kantenuytgebreidt heeft. Hy was een groot vootftandcr
van de geleerdheit, en heeft de pronknaalden doen maken ,
op welke de wetenfchappen inbeeldfptaak voorgeftclt wierden.
ten van die pronknaalden is nadeihant naar Rome gcbragt,
entegenwoordigdaarnoch tezien. Hy heeft eigentlykgelceft
ten tyde dat de Jodendoorhunne Rechtetcn bcftiertwierden,
enwcleenigzias vioegeialsonzeSchtyverhem invoeit.
-ocr page 111-
van Tektnachus. II. Boek, r$
lien broeder, die op zijnwederkomftin't midden
der vreugden'van eengroot feefthem hadtwillen
vermoorden. Sefoflris hadt, om hun hoogmoedt
tedempen, voorgenomen hunne koophandel ter
zceoveral te belemmeren. Zijnefchepen krniften
op alle kuiten, de Pheniciers opzoekende. Een
Egyptifche vlootontmoete ons, zoals wydeber-
genvan^/«7/<?uitonsgezichtbegondenteverliezen.
De haven en het landt fchenenacher onstevluch-
ten, enzich in de wolken te verliezen. Terzelve
tijdt zagen wy de vloot van Egypte ons naderen,
even als eene vlottende (tadt. DePbexiciers kenden
die, en wilden van haar afwijken; maar het was
te laat. Hunne zeilenwaren beter dan deonze;
de wint was hungunftig; hetgetalhunnerroejers
was groter; zy klampten onsaan boort; namen
ons , en voerden ons gcvangen naar Egypte. Te
vergeefs Iteldc ik hen voor oogen, dat ik geen Phe-
mckr
was; zy verwaardigden zich naaulyx my
eenstehoren ;zy zagen onsaan als flaven,daar de
Phemc'iers koophandel mede dreven, en zochten
niet anders dan hun voordeel met zodanig een prys.
Reeds kregenwy het water van de zee in het oog,
het wetk wit wordt door de verrnenging van het
water der Nyl, en wy zagen de kuft van Egypte,
bvnaalzo laagzijndealsdezee. Vervolgensland-
den wy in het tUandt Pharos (t)aan naby de Iradt
No j vandaarvoeren wyden Nyl op tot aanMtm-
phis.
Zo de droefheit onzer gevankenis ons niet
ongevoelig gemaakt hadt voor alle vermaak lijkhe-
den,
ft) Dit eilandt legt niet verre van Alexandrie, aan well<e
ftadt het naderliant met een dykgehecht is. Ook lieeft debe-
roemde vuurbaak, ook Pharos genoenit, en dieondet de ze-
ven wondeiendeswerelds geteltwoidt, ook op dit eilant ge-
ttaan.
-ocr page 112-
3 &                *De Gevalfen
den, onzeoogenzouden zich hebbenkunneriver-
1 uftigen in't befchouwen dier vruchtbare landsdou-
wcnvan£gy^,welgelijkenendena3reenwellufti-
getuindoor een oneindiggetal vanwaterbeken be-
fproeic zijnde. Wy konden onze oogen niet flaan
op beidedeocversder rivicr, zonder rijke fteden,
heerlijke en aangeaaam gelegen landhuizen, lande-
ryen, diejaarlyx met een gulden oogft, zonder
ooitftilte Itaan, bedekt wierden,velden vol van
vee, landluiden gebukt onder den laft dervruch-
ten, die de aarde uit haar fchootmildelyk voort-
bragt., en fchaapherders, diede omleggende£c^oj
van het zoet geluit hunner fluiten en blaaspijpen
deden we'ergalmen, te zien.
(3) Gelukki*;, zeide Mentor, is het volk,dat
door een wijs koning beftiert wordt! Het is in
overvloedt, het leeft gelukkig,enbemintden ge-
nen. aan wien het al zijn geluk verfchuldigt is.
Op dezewyze,voegdehy daarby, 6 Tekmachusl
moet gyregeren, en deblydfchap uwervolkeren
iTiaken ; zodeGoden u ooit het koningrijke uws
vaders doen bezitten. Beminuweonderdanenals
uwe kinderen \ hebt fmaak in het vermaak van
door hen bemint te zyn, en maakt,dat zy nooit
de vrede of blydfchap kunnen gevoelett , zonder
zichtebinnen te brengen.dat het een goed koning
is, die hen deze dike gefchenken toegebragt heeft.
De koningen, die nergens anders om denken, dan
om zich te doen vrezen, en hunrie onderdanen te
druk-
(jl Hicr begint de onderwyzing aan den Hertog van Bur-
giindie gegeven aangaande de wyze om te regeren in tegenftel-
linj der regcrings wyze van zyn grootvader Louis den XIV.
Wen moet het gene, dat gezegt wordt, toepaffen op den tydt der
Kyswykfclie vredehandeiirtg, wanneei Vrankryk iceds zees
uiigeput nas.
                                                                      '
-ocr page 113-
van Tekmachus. 11. Boek. 3-1
drukken, om die zichdeste meer te onderwerpen,
zijn geeflelen van het menfchelijke geflacht; zy
worden gevreeft, gelyk zy begeren; maar zy zijn
gehaat en vervloekt, en hebben meer te vrezen voor
hunneonderdanen, dan hunne onderdanen voor
hen te vrezen hebben.
Ik antwoordde Mentor: Helaas! Is 't tegen-
woordig tydt om te fprekenvandegrondregelen,
volgens welke men moetregeren. Daar is geen
Ithaca meer voor ons, wyzullen onsvacierlandt
noch Penelope ooit wederombefchouwen ;en, als
ielfC/fyJJesvol vanroem inzynkoningrijkweder-
keerde, zal hy nimmer het vermaak hebben van
my daar te zien: iknooit datvanhem tegehoorza-
men, om de kunft van gebieden te leren. Laat ons
lterven, mijn waarde Mentor,gens anderegedach-
ten zijn ons meer overig; laat ons iterven, dewyl
de Goden geen medelijden met ons hebben
Dus fprekende, fneden diepe verzuclitigcn alle
mijnewoorden af. Maar Mentor, die deonheilen
vreefde eer zy kwamen, wift nietmeerwatvreze
tezeggenwas,als zy gekomenwaren; Oomvaai-
dige zodn van den wijzen, Ulyffes! riep hy uit: Hoe!
laatgy udoor uw ongeluk overwinnen? Weet,dat
gy t'eenigertijdtheteilandtVan Ithaca en Penelope
zult befchouwen. Zelf zult gy hem in zijncerilc
heerlijkheit zien, dien gy nooit gekent hebt, den
onvertvinnelijken Ul\JJes,iien hetgeval nietkan ter
nederWerpen, en die in zijne ongevallen, noch veel
groter dan de uwe, ons leert, dat wy den moedt
nooit verlofen moeten geven. Ach! konhy in de
afgelegerte landen, daar het onwegr hem geworpen
heeft, weten, dat zijn zoon noch zijn gedult: noch
zyn moedt weet na te volgen; dit nieuws sou hem
rnetfchaamte bedekken, en harder vallcndan alle
d?
-ocr page 114-
%i              'Tie Gevallen
deongelukken,diehyzedert zo langcn tijdt vef*
dragen heeft.
Vervolgens deedt Mentor my de vreugde en.
overvloedt, verfpreidtdoordeganfche landflreek
van Egypte , daar in men tot twee en twintig
duyzend fteden optelde, bcfchouwen. Hy ver-
wonderde zich over de goede regering dezer fte-
den : over de gerechtigheit geoefient ten voor-
deele der armen tegen de rijken; over de goede
opvoeding der kinderen , die men gewende tot
gehoorzaamheit, tot arbeidt, tot matigheit, en
tot liefde der kunfteu, of wetenfchappen; over
denaaukeurigheit in a! de plegtelijkheden van den
Godsdienlt , over de oneenzijdigheit, over de
begeerte tot eer, getrouwhcit omtrent alle men-
fchen, en de vreze der Goden, die ieder huis-
vader zi;n kinderen inboezemde. Hy kon niet
nalatenzichover deze fchoone order te verwoiv*
deren. Gelukkig, zeide hy geduurig tegen my,
rshetvolk, dat door een wijs koning dus be-
ftiertwordt! maar noch gelukkiger koning, die
het geluk van zo vele volkeren uitmaakt, en.
net zijne vindt in de deugt (4)! Hy houdt de men-
fchen
(4) Ats men dit,enal het gene, dat'er volgt, leeft, lean
menonmogelyk nalaten te zieh,datde Schryver voorgehadt
heeft zyn leerlingklaar en duidclyk te doenzien, d;.thyzich
in deregeringe niet motft fchikken naarhetvootbeeldt van zyu
gtootvader. Want alzo de Dauphyn, vader van den Hertog
van Bourgundie, opgevoedtwas naarde grondbeginfelcn van
den Biflchop van Meaux , welke peheel verfchillende warert
vandrevan onzen Schryver, heeft hy ondereene bedektema-
nier ranfehryven zyne gevoelensvoorgeftelt,omniet opent-
lyktegen zyn mede biflchop aan tcgaan. Evenwel is de bif-
Ichop van Meaux zeer gevoeliggeweeft over djtftilzwygende
verwyt. Dat heeft gebleken in bun verlchil over het boek ge-
naamt Maxima dei Saints, waar in de AartsbifTchop van Ka-
mervk zo zeer uitgemunt heeft door zyne befcheidenheir, »1*
de bidchop van Meaux door de bittciheit van zyncn y v«.
-ocr page 115-
van Telemachus. II, Boek. 33
fchen in teugel met een bandt die honderdmaal
fterker is , dan die der vreze , dat is den bandt
der liefde; men gehoorzaamt hem niet alleen,
rnaar men heeft ook luft om zijne bevelen op te
volgen. Hy is koning aller herten. Ieder, ver-
re van dat men hem zou wenfchen te ontbeeren,
vreeft hem te verliezen, en ieder zou gaarne zijn
leven voor hem geven.
Ik hoorde met opmerking'tgeenA7i?»;orzeide,
en gevoelde dat mijn moedt in het binnenfte van
mijn herte aanwies, haar mate dat deze wijze
vrient tot my fprak. Zoo haart wy te Memphis,
eene rijke, overvloedige , en heerlijke ftadt aan-
gekomen waren, gaf de ftedehouder bevel, dat wy
naarThebezouden gaan,om den koningSefo/lris,
die de zaken zelf wilde onderzbeken en tegen de-
Tyriers zeer vergrarnt was, aangeboden te worden,
Wy trokken dan den Nyl rtoch hoger op,totaan
het door zijn hondert poorten beroemde Thebe (u),
daar deze groote koning zijn verblijf hadt. Dezc
ftadt fcheen ons van eene onmetelijJteuitgeftrekt-
heit,en meer bevolkt, dan de bloeijendfte fteden
\m\Griekenlandt. De order Was daar, wat denet-
heit der ftraten, waterlopen , het gebruik der ba-
den,de oeffeningder kunften,enalgemeneveilig-
heit aangaat, volmaakt; de markten waren daar
verciert met fonteinen en pronknaalden, de tem-
G                        pelen
(u) Homerus fpreekt zeer breed van dit Thebe (want daar
ayn verfcheide andeie fteden van den zelven naam geweeft ) en
van des zelfs honderd pooiten. Andere dichters zyn hem daar
$n nagevolgt. Evenwel hebben zommige geleerde mannen
gemeent, dat die oveioude ftadt niet hondeid poorten, maar
Eonderd grotc hoven gehadt heeft, tn.welke, naar de manier
van die tyden, paarden en wagenen tot den ktyg onderhouden
yrierden. Het is ook zeker, dat die ftadt niet in de breedte
maar in de langte langs den Nyl gckgen Jjetft, en, d« zy alz<?
4«er vccl plaats befloeg^
-ocr page 116-
34.               T)e Gevallen
pelen van marmer opgebouwt, wel naareeneeen*
voudige,maar grootfchebouwkunde Alleen het
hof van den vorlt fcheen eene groote ftadt; men zag
daar niets anders dan marmere fuilen , graf-en
pronknaalden , meer dan levens groote beelden,
en huisraadt van louter gout en silver.
Zy , die ons genomen hadden , Leiden tegea
den Koning , dat zy ons gevonden hadden ineen
fchip van i'henhie. Hy hoorde alle dagen op ze-
kcregezette uuren die gene zyner onderdanen ,die
of kwamen klagcn, ot hem eenig bericht geven.
Hy verachtte niemant, noch wees iemant van de
hant , en (5-) geloofde , dat hy nergens anders
Koning om was, dan om zijne onderdanen,die
hyals zijne kinderenbeminde, wel te doen. Wat
de vreemdelingen aanging , die ontfing hy met
goedheit, en wilde die altydt zien, mits hy geloof-
de,dat men altydt iets heilzaamshoorde,als men
%\ch deedt onderrichten in de zeden en gewoontens
van andere ver afgelegene volkeren. Deze nieus»
gierigheit des. konings was de oorzaak, dat wy
voor hem mcelten verfchijnen. Hy was gezeten
opeenyvoorethroon,hebbendeeen goude fcepter
in zijne hant; hy was reeds bejaart,maarvaneen
aangenaam wezen, vol van goedheit en deftigheit;
hy deed alle dagen recht aanzijnevolkerenmeteen
gedult en wijsheit,daar men zich zonder vleijery
over moeft verwonderen. Na den ganfchen dag
gearbeidt te hebben tot het fchikken der zaken en
oeffa-
(s) Deze bcfchiijving derwyze van doen van Sefoftris paft
zeer wel op Jhilippus den IV. Koning van Spanjen, een vorft
die waardigis geachtteworden.zo om zijne wijsheitalsvoor-
lichtigheit, hoewel hy niet altijdt gelukkis is geweeft in zyna
onderneraingen. Hy wicrdt geboieji n den jaie itoj. en i«
geftwven in den jate 1*65,
-ocr page 117-
van Tetemachus. II. Bock. 35
oeffenen van eene naukeurfge gerechti^heit, ver-
poofde hy zichdesavondsmethethorenvan wijze
mannen, en ommegang van zeer eerlijkelieden;
die hyfneedig wilt uittekiezen,om hen in zijn ge-
meenzamevriendfchaptoetelaten. Menkon hem
In zijn ganlche leven niet verwijten , dat hy ooic
met te veel hoogmoedt hadt gezegenpraalt over
door hem overwonnen koningen,of zich te veel
vertrouwt op iemant zijner onderdanen , 't geen
ik u aanrtonds zal doen zien. Toen hy my zag
wierdt hy bewogen door mijnejonkheiten l'merte;
hy vroeg my naar mijn vaderlandt en naam. Wy
warenverbaaft over dewijsheit,die uit zijn mondt
fprak. Ik antwoordde : O groote koning ! de
belegering van Troje, die tien jaren geduurt heeft,
en defzelfs ondergang,die ganl'ch Griekenlandtto
veel bloeds gekolt heeft ,is u niet onbekend: UlyJJes^
mijn vader, is geweefteen dervoornaamftekonin-
gen, welke die ftadt hebben verwoeft,hy zwerft
langsallezeen,zonder hcteilandt Ithaca,dat zijn
koningrijk is, te kunnen wedervinden. Ikzoek*
hem, en een ongeval, even als het zijne ,*heeft ver-
oorzaakt,dat ik gevangen ben;geef my toch aaii
mijn vader en vaderlandt weder. Dusmoeten de
Goden u bewaren voor uwe kinderen, en hen doen
gevoelen de blijdfchap van te leven onder eenzo
goeden vader.
Sefoftris bleef my metoogenvol van medelijderi
befchouwen; maar willende weten, of het geen jk
gezegt hadt waar was,zondthy ons te rug aan ie-
mant zijner amptenaren,dien aaiibevoolen waste
onderzoeken,by die genendieonsfchip genomen
hadden, ofwy in derdaadt Griektu, of Phemcters
waren. Zo zy Pheniciers zijn, zeide de koning;
moeten zy dubbelt geftraft worden , om dat zy
G 2                     onze
-ocr page 118-
3 6              T)e Gevallen
onze vyar.den zijn, en noch daarenboven om dat
zydooreenelafhertigeleugen getracht hebbenons
te bedriegen: maar zo zy waarlijk Grieken zijn,
begeerik,datmenhungun(klijk zal handeleiijen
na hun vaderlandtzenden op een mijner fchepen^
want ik bcminne Griekenlandt; verfcheide Egypte-
naars
hebben daar wetten gegeven , ik kenne de
dapperlieit van Hercules-, de roem van Achilles is
onsterooregekomen,en ik verwonderemy,over
het gcen my verhaalt is van den ongelukkigen
UlyjJ'es. 'tis geheel en al mijn vermaak de on-
gelukkige deugt te helpen.
(6)Deamptenaar,aan wien de koning hct on-
derzoek onzer zake geftelt hadt, was immers zo
boosaardig enliftig,alsSefaftris oprecht,eneedeI-
moedig. Deze amptenaarwas Metophis gehaamt.
Hy ondervroegons,met meeningom ons te ver-
ftrikken , en merkende dat Mentor met meerder
wijsheitantwoordedanik,zag hyhem metafkeer
en wantrouwen aan,wantdekwaden zijn altijdt
verbittert tegen de goeden.Hy fcheidde ons van een,
en zedert dien tijdt weet ik niet,wat Mentorwe-
dervaren is. Deze afzondering was een blixem-
flag voor my. Metophis hoopte altijdt, dat hy
met ons afzonderlik te ondervragen , ons tegen-
ftrijdige dingen zou kunnen doen zeggen: bo ven al
dachthy my teverblindendoor zijn vleiendebelof-
ten, en te doen bekennen, 't geen Mentor voor hem
verborgen hadt. Met een woordt, hy zocht de
waarheitniettergoedertrouwejmaar eenig voor-
wendfel
(6) Door dezen amptenaar moetmendenhertoghvanLer-
im verftaan, op welken Philippus de IV. zich al te veel verliet.
Ook is'et in dien vorft niets teberifpen, dan dat hy te veel
vertrouwen geftelt hecft op dien liftigeji en geweldigen ftaats-
diciuar,
-ocr page 119-
Van Telemachus. II. Boek. 3 7
wendfel om den koning tezeggen, dat wy Pheni-
riers
waren, om ons zo zijne flaven te maken. In
der daadc, ondanks onze onfchnldt, en ondanks
de wijsheit des konings, vondt hyhet middelom
hem te bedriegen. Helaas! waar voor zyn de
Koningen niet al bloot gertelt ? De wijue vinden
zich menigmaal bedrogen door bedrieglijke en
baatzoekende menfchen, die hen omringen. De
goeden wijken aan een zijde , naardien zy geen
moei-allen of vleijerszijn; devromen wacliten tot
dat men hen roept, en de vorften weten die niet wel
te zoeken. In het tegendeel zijn de bozen flout,
bedriegers,inde weer om zich aangenaam te ma-
ken, behendige veinzers,engereed omallesteon-
dernemen tegen de eereen hun gewifle, om de drif-
tendes regeerders tevoldoen. (7) Ah! wat is een
Koning ongelukkig,om dat hy bloot geftelt is voor
de kunftenaryen der booswichtenjhy isverloren,
zo hy de vleijery niet tegengaat, en niet die gene
bemint , die ftoutmoedig de waarheit fpreken.
Zie daar de aanmerkingen,die lie maakte in mija
ongeluk, en hoe ik my te binnen bragt,het geen
ik Mentor hadt horen zeggen. Ondertuflchen
zondt Metophis my met zijne flaven naar het ge-
bergte der woeftijne Oafis , ten einde ik met hen
mogt dienen om zijne grote kudden te weiden.
C 3                   Hier
(7) De grondregelen, welke de Schrijver hier, en vervol-
gens in het ganfche werkvoorftelt .fteunenopeen grondtvarc
vroomheit, eetlykheit, en heJdenmoedt, die overal in zyne
Ichriften gevonden wotdt, vooinamentlyk in zyne Znmnfora-
ktn der Doden,
welke voor eenigen tydt in het Nederduitfch.
orergezel en gedrukt zyn, en ons wel meergelegenheit zullen
gevenomgrondleflen van die pryffelykeftaatkundeaan teha-
len. Het iste verwonderen,dat die grote manzohceft durven.
fchryven, in eene tydt, waar in de kunftenaryen derkwade ho-
velingen zo yeel onheilen OYej het koninkryk gehaalt h»dden4
-ocr page 120-
38               T)e Gevalkn
Hier viel CalypfoTelemachus inzijne woorden,
zeggende: wel! wat deedt gy toen, gy die \nSi~
(ilte
de doodt boven de dienftbaarheit achtte?
Tekmachus antwoordde, mij n ongeluk wies dage-
lijx aan, ik hadt de ellendigc trooft, van keurte
makentufTchendedieiiflbaarheit en de doodt,niet
meer; ik moell flaaf blijven, en, om zoteipre-*
ken,de ftrengheden van het gcval uitputten ; my
was geen hoop meer overig , en ik kon zelf niet
een woordt fprekcn tot mijne verloffing. Mentor
heeft my naderhant gezegt, dat men hem hadt
verkocht aan Ethiophrs, en dat hy hen tot inii-
thiopie gevolgt was.
Wat my belangt, ik kwam inafgrijflelijkewil-
dernillen: men zag daar zandt, brandende inhet
midden dcr vlakke velden, fneeuw,die nimmer-
meerfmelt en een gcdurige winter veroorzaakt op
den top der bergen,en alleenlijk vindt men eeni-
ge weide omtrent de rotfenomhetveetevoeden ;
omtrent het midden dezer fcherpe bergen zijn va«
leijen 7.0 diep , dat de zon hare fhalen naaulyx
daar lean doen fchijnen. Ik vondt geen andere
menfehen in dat landt dan herders , immers zo
woeltals het landtzelf. Daar bragt ikmijn nach-
ten door met mijn ongeluk te befchreijen,enmijn
dagennictdekudde te volgen,orn de beellachtige
woede van een ecrflen flaaf teontgaan, die verho-
pende zijne vrijheit te krijgen, zender ophouderi
de andere befchuldigde, om by zijn meefter zijn.
yver en vlijt voor des zelfs aanbelangen te doen
gelden. Deze flaaf was Butts genaamt. Ik moell
in deze omuandigheit den moedt opgeven. De
droefheit'my drukkende , ver^at ik op zekerea
dag mijn kudde; en ftrekte my uitop het grasby
een hoi, daar ik de doodt verwachtte , kunnen-
de
-ocr page 121-
vdn Telemachus. II. Boek. 39
ie niet langer deze kommer verdragen. Op dat
oogenblik bemerkte ik, dat de gantche berg beef-
de; deeike-enpijnbomen i'chenenvan dentopdes
bergs te komen ; de winden hidden zich (Hi;
een loeijende rtemme kw-am uit het hol,endeedc
mydezewoordenverftaaniZoonvan den wijzen
Ulyfi'es; gy moet, als uw vader, door geduldt grooc
worden. De vorften,die alti)dt gelukkiggewecft
zijn, zijn meenigmaal niet waardig dat te zijn,
de lafheit bederft hen, en de hoogmoedt maakt
ben dronken. Wat zult gy gelukkig zijn,zo gy
uwe ongelukken kunt te boven komen , en die
nooit vergeet. Gy zult Ithaca wederom befchau-
wen , en uw roem ial tot de fterren verheven
worden. Wanneer gy eensoverandere menfchen
zult heerfchen,gedenkt dan , dat gy eens zwak,
arm en ellendig geweeft zijt, als zy; fchept ver-
maak in hen te vertroorten,bemin uw volk, ver-
vloek de vleijery , en weet, dat gy niet groot
^ult zijn , dan zo lang gy matig , en moedig
om uw eige drifted te overwinnen zult zijn.
Deze goddelijke woorden drongen door tot in
het binnenfte van mijn hert ; zy maakten , dat
daar de vreugde en moedt herboren wierden. Ik
gevoelde de vreze niet, die het btoedt in de aade- -^-
ren doedt verftijven, wanneer de Goden met de
ilerffelijke menfchen zich gemeen maken. Ik
rechtte my zonder ontfteheniffe op; ik badt op
mijn knien, de handen ten hemel verheffende,
Minerva aan, van welke ik geloofde , dat deze
Godfpraak voort-kwam. Ter zelve tijdt bevondt
ik my als een nieow menfch;de wijshcit helder-
de mijnen geeft op, ik gevoelde eene zachte drift
om mijn hertstochtente matigen en de driftigheit
mijner jeugt te bsteugelen. . W deedt my bemin-
C 4                      nen
-ocr page 122-
'40            *De Gevalku
lien van alledeherders derwoefti)ne;mijnezacht-'
moedigheit, gedult, en oplettendheit ftelden ein-
delijk den wreden Butis, die over alle de andere
Haven gezag hadt , en die my even te voren hadt
willen pijnigen , te vrede. Om des te beter het
verdriet der gevangeniife en eenzaamheit te ver-
dragen, zocht ill naar boeken, want ik was be-
laden met droef heit, by gebrek van eenige onder-
wijzinge, diemijngecltkonvoeden en onderfteu-
nen. Gelukkig zijn zy. zeide ik,diein degewel-
dige vermakelijkheden een tegenzin hebben , en
2ich wetente vergenoegen met devermakelijkhe-
den van een eenvoudig leven!. Gelukkig zijn zy,
diezichal lerende vermaken, enbehagenfcheppen
om hun gemoedt door de wetenfehappen te ver-
cteren! In wat plaats het nydig ongeval hen ook
werpt, altijdt voeren zy met zichom,waar me-
dezyzichonderhouden, en het verdriet, dat an-
dere menfehen verteert in 'tmidde van hunne ver-
makelijkheden , is onbekend aan den zodanigen,
diezichmet het lezen(S)weten bezig te houden,
Gelukkig zy, diegaarne lezen, en daar van, als
ik, niet verftoken zyn! Gedurende datdeze woor-
den my door den geett rolden , begaf ik my diep
-^■in een donker bofch; daar ik onvoorziens een ou-
v                                                                  de
*
{%) Louis de XIV. lis nooit. Colbert zeide dat op zeke-
ten tydt tegen de la Fontaine, die daar op de vryheit nam
van zyn hoek ^Amours de Pfuhe & de Cupidon den koning
aan te bieden, om door dat middel de hovelingente doen
zwygen aangaande zekere ftreek , die van den koning ,
ten opzichte van het gioot getal zyner meeftereffen , kon
verftaan worden, en te vinden is bladz. 79. van den Haag-
fehen druk des jaars 1700 De koning prees het boek, en
todn dorft niemant hem doen aanmeiken , dat 'ei ieu u-
gen hem in te vinden was,
-ocr page 123-
van Telemachus. II. Boek. 4*
de grijzaart gewaar wierdt, die efcn boek: in dc
handt hieldt.
Deze oude man hadt een groot, kaal, en een
weinig gerimpelt voothooft, en een witte baardt,
hangende tot zijn gordel, zijn geftalte was Jang
en deftig, zijn verwe was noch frifch en rood,
tijne oogen levendig en glinfterende , zijn ftem,
zacht, en zijne woorden eenvoudig en lieifelijk.
Nimmermeer hadt ik 7.0 eerwaardig een grijzaart
gezien. Hy was Termofiris genaamt, en priefter
van Apollo, dien hy diende in een marmere tem-
pel, die de koningen van Egypten dezen Godt in
dat bofch hadden toegewijdt. Het boek , 't geen
hy in zijn handen hieldt, was een byeenverzame-
ling van lofzangen ter eere der Goden. Hyfprak
my vriendelijk aan.wy onderhielden malkander,
hy verhaalde my de voorledene zaken zo wel;,
dat men zou gelooft hebben , dat men die zag,
maar hy vertelde die koitelijk , en nooit hebben
my zijne gefchiedeniflen verveelt. Hy voorzag
toekomende dingen door eene diepe wij.sheit,die
hem de mcnfehendeedt kennen,ende onderwer-
pen, daar zy bekwaam toe zijn. Met zo veel
verftands was hy blijgeeftig en yerplichtende, en
de behaaglijkfte jonkheit kon zo veel lieffelijkheit
niet vertoncn , als deze man in zo hoge jaren
hadt: om deze reden beminde hy jonge lieden,
als zy leerzaam waren , en fmaak in de deugt
hadden-
Hy beminde my wel haaft tederiijk , en gaf
my boek en tot mijne vertroofting ; hy noemde
my: Mijnzoom Meenigmaalzeideiktegenhem:
Mijn vader, de Goden, die Mentor van my weg-
genomen hebben , hebben mededogen met my,
ep zy hebben my in ueen anderen fteun gegeyen,
Gj                   Deze
-ocr page 124-
M/
'z.41
■jTernwsiris vertroost Tefernac/uis Uv
-ocr page 125-
'qi              rDe Gevallen
Deze man, wel naar Orpheus (w) of Linus (x)
gelijkenende, was buiten twijffelmet eenigeGod-
delijkheit aaugedaan. Hy las my verzen voor,
die hy gemaakt hadt, en gaf my die der voor-
treffeiijklte dichteren , die van de Zanggodinnera
begunttigt waren. Alshy met zijn langenrokvart
glinfterend wit omhangen was,enzijn yvore lier
in de handt nam, kwamen de tygers, beren, en
leeuwenhem vleijen,en zijne voeten likken- De
Satyrs begaven zich uit de boffchen, om rondorrt
hem te danffen; de bomen zclf fchenen bewogen:
en gy zoudt gezegt hebben , dat de rotfen ver-
2acht zijnde van het hoogfte der bergeh kwamen
afdalen,op het bekoorlijk geluit vanzijnenlieffe-
lijken toon. Hy zong niet dan van de grootheit
derGoden , dedapperheit der helden, en de wijs-
heit der menfchen , die den roem meer achten
dan de welluiten.
Hy zeide meenigmaal tegen my, dat ik moedt
moe(l fcheppen, en dat deGoden nooit Ulyffes of
zijnen zoon zouden verlaten.Eindelijk dreef hy my
aari, dat ik, naar het voorbeeldt van ///>«//», de her-
ders behoorde aan te zetten , om de zang-eri
dichtkunft te oeffenen. Apollo , zeide hy , ver-
gramt,
(w) Orpheus was ecu zoon van Apollo, en de Zanggo-
Uinne Calliope. Men zegt dat hy zo aangenaam op de liet
wift te fpelen , dat niet alleen de beeften , maar zelf ook
de bomen rondom licm kwamen, om hem te hoten fpelen.
(x) Lino was ook een zoon van Apollo en Terplichote,
of van Mercurius en Urania, naar het zeggen van anderen.
Hy was niet all een een vermaardzangkunftenaar, maar ook
cen redenaar , en heeft de geleerdheit uit Phenicie naai
Griekenlandt overgebragt. Hercules wierdt van hem in de
zangktmft onderwezen , maar alzo deze niet genoeg vor-
derde, naar ddi zin van Linus, die hem daar over beftraf-
te, floeg Hercules hem met zyn luit op het hooft, daj
by 'ci van ftoif,
-ocr page 126-
van Tekmachus. 11. Boek. 4$
gramt, dat Jupiter op de fchoonfte dagen door
zijne blixemen den hemel beroerde , wiide zich
daar over wreken op de Cyclopen, die de blixemen
fmeedden , en doorfchoot die met zijne pijlen.
Aanftonds hieldt de bcrgEtnaop vanvuur-vlam-
men te braken, men hoorde niet meer op het
aambeek de vreeiTelijke flagen der hameren , die
de diepe afgronden en holcn der aarde , en de
dieptens der zee deeden zuchten. Hetyzerenko-
per, niet meer door deCychpen gepolyir worden-
de, begon te roeften. Vulcaan fprong razende
uit zijn brandende ftookhuis, en, alhoewel kren-
pel, klom hy vaardig den Olympus op;hykwam
daar op bezweet en bedekt met zwart frof in de
rergadering der Goden , en deedt daar over bit-
tere klachten. Jupiter vergramt tegen Apollo,
dreef hem ten hemel uit, en wierp hem op de
aarde. Zijn ledige wagcn volvoerde echterdoor
aich self haar gewonen loop, om den menfchen
dag en nachten te geven,met de ordentlijke ver-
andering der jaargetijden. Apollo berooft van al-
le zijne ftralen was genoodzaakt een herder tc
worden, en de kudde van den koning Admttus
te bewaren; hy fpeelde op de fiuit , en al de an-
dere herders kwamenonderdefchaduwederolm-
bomen aan de kant van eene klare fontein luifte-
ren naar zijne gezangen; tot noch toe hadden zy
een wild en beelitachtig leven geleidt , zy wfften
niet anders dan hare lchapen te weiden , die te
fcheren, te melken,en kazen te maken: het gc-
bele veldt was niet anders , dan een aakelige
wildernis.
In het korttoonde Apollo aan alle de herders de
kunQen. die hen het leven aangenaam konden ma-
ken, Hy song van de bloemen , daar de. lente
zich
-ocr page 127-
3.4             ©* Gevallen
zich mede bekranft ; van de geuren , die zy ver«
fpreidt; en van het groen, dat onder hare voeten
wafcht. Daar na zong hy van de vermakelijke
zomernachten,als de zuide winden de menfchen
verfriffchen, en de dauw de aarde laaft; ook
mengde hy onder 7.ijne gezangen de guide vruch-
ten, daar de herfft den arbeidt der land-luiden
mede beloont;en de raft van den winter, geduu-
rende welken de fpeelzieke jonkheit rontom het
vuur danft; eindelijk verbeeldde hy de donkere
bofichen, die de bergen bedekken en de holle
valleijen; of ftromen , die duizend bochten ma*
ken in het midden der lieffelijke vclden. Ook
leerde hy de herders, welke de aangenaamheden
van het veld-leven zijn , als men weet te fma-
ken, 't geen de eenvoudige natuur verwonderlijkft
voortbrengt. De herders met hunne fluiten za-
gendaaroo zich wel haaft gelukkiger dan de ko-
ningen, en hunne hutjes trokken in overvloedtde
zuivere vermakelijkheden, die voor de guide pa-
leizen vluchten, tot zich. Hetfpel, gelag , ea
aanvalligheit volgden overal de eenvoudige her-
ders. Alle dagen waren feeftdagen: men hoorde
niets anders dan het gekweel der vogelen, of het
zachte ruifTen der zuide winden, die indetakken
der bomen fpeelden , of het gemurmer van een
klaren ftroom, die van eenige rots nederviel, of
gezangen, die de Zanggodinnen de herders, die
Apollo volgden, ingaven. DezeGodt leerde hen
hetbehalen van prijzen in wedloopen, en de daf-
fen en hartenmetpijlennedertevellen.DeGoden
zelfwierden nayverig over de herders; dit leven
fcheen hen zoeter, dan al hunne heerlijkheit: zy
herriepen Apollo op den Olympus.
Mijn zoon,deze Gefchiedenis moetu onderwij-
zen;
-ocr page 128-
van Telemachus. lI.Boek. ^
fcen, vermits gy zijtin denzelvenftaat,a!s./tf/W/o
geweeft is: bebouw dit woefte landt; doedt de
wildernifie bloeijen als hy ; leer naar zijn voor-
beeldt de herders debekoorlijkheden van delielfe-
lijke overeenftemming ; verzacht de woefte ge-
nioederen; toon hen debeminnelijkedeugt; doedt
hen gevoelen,hoe zoet het iszich tevermaken in
deze eenzaamheit met eenvoudige zoetigheden,
die de herders nergens door kunnen benomen wor-
den. Mijnzoon, daar zal eens een tijdt komen,
in welke de zorgen en wrede bekommernifTen, die
de koningen omringen , u op den throon zullen
doen wenfchennaar de zoetigheden van hetleven
der herderen.
Dus gefproken hebbende , gaf Termofiris my
een fiuitvanzolieffelijken toon, dat de Echos der
bergen , die zich van alle kanten deeden horen,
wel haaft al de naburige herders tot my trokken.
Mijn ftem hadteenGodde]ijkemaatkIank;ik be-
vond my bewogen,en als buiten mijn zelf vervoert,
omde aanloklijkheden, daar de milde natuur het
veldt inedebegiftigtheeft, op tezingen. Wy brag-
ten ganfche dagen , en een gedeelte der nachten
door met gezamentlijk opte zingen. Al de her-
ders, vergetende hunnehutten en vee,warenop-
getogen, en onbeweeglijk omtrent my, terwijl i!e
hen leffen gaf. Het fcheen, dat deze wilderniiFen
geen woeftheit meer vertoonden; alles was daar
bezadigd en toelagchende ; de befchaafdheit der
inwoonderen fcheen het landt te verzachten.
Dik wils vergaderden wy om offerhanden tedoen
in dien tempel van Apollo, daar Termofiris priefter
van was; de herders gingen derwaards gekroond
metlaurieren tereere van dien Godt. Deherderin-
nen gingen ook derwaards al danflende met kronen
van
-ocr page 129-
46              1)e Gcvallen
vanbloemen,endragendegeheiligdc gefchenken in
icoi fies op hunne hoofden. Na de ofterhande maak-
ten wy een boere-maaltijdt ; onze aangenaamfte
gerechten waren de melk onzer geiten en fchapen,
die wy zelf molken ,enverfchevruchtcn,die wy
meteige handea geplukt hadden,als dadelen,vy-
gen en druive-troiFen; onze rtoelen waren aard-zo-
den; dc bomen met hunne dichte kruinen gavert
onseenaangenamer lommer,dan devergulde ge-
welffels in de hoven dcr koningen.
Maar, het geen by onze herders my bovenal
vermaard maakte, was, dat op zekeren dag een
verhongerde leeu zich wierp op mijne kudde-. reeds
begon hy eene vreeiTelijkeflachting; ik hade niets
in de handt dan mijn ftaf, ik naderde hem (tout-
moedig; de leeu fchuddezijnmanen,toonde my
iijn tanden en klaauwen, opende zijn drogenen
vurigen muil ; zijne oogen fchitterden vol van
bloedtenvuur,hy floegmet zijnlange ftaarttegen
zijne zyden;ikfmeethem teraarde;de kleinerok
met malien, daar ik , naar de wijze der Egypti-
febe herders,mede bekleedt was, maakte, dat hy
my niet verfcheurde ; tot driemaal wierp ik hem
ter aarde, en driemaal rees hy weder op; hy brul-
de, dat al de boffchen weergalmden ; eindelijk
ftikteik hem tuflchen mijn armen,en de herders,
getuigen dezer mijner overwinninge,wilden,dat
ik my zou omhangen met den huidtvandat vreef-
lelijk dier.
Het gerucht dezer daadt, endiederfchone ver-
andering onder onze herders, verfpreidde zich door
ganfchL^y/tff ,en k warn zelfter ooren van Sefoflris.
Hy wift dat een van die twee gevangenen ,die men
voor Pheniciers hadt gehouden, de goudene eeu in
deze byna onwoonbare wilderniffen hadt voortge-
bragt.
-ocr page 130-
Van Telemachus. II. Boek. 47
bragt. Hy wilde my zien , want hy beminde do
Zanggodinnen,en al wat den menlchen kon nut
zijn, deedt zijn groot hert vermaak aan. Hy zag
my, hoorde my met vcrmaak, en ondekte , dat
Metophts door gierigheit hem bedrogen hadt: hy
veroordeelde hem tot eene eeuwige ^evankenifre,
en benamhem aide rijkdommen.die hy onrecht-
vaardig bezat. Ah! zeide hy, wat is men onge-
lukkig, als men boven andere menlchen geftelt
is; menigmaal kan men de waarheit met eige
oogen (9) met zien ; riien is omringt van men-
lchen, die haar verhinderen te nadereu tot den re-
geerder, ieder heeft zijnaanbelang omhemtemis-
]eiden;iederhoudt onder fchynvan yver zijn eer-
iucht veiborgen: men fchijnt den koning te be-
minnen,enbemint niets dan de rijkdommen, die
hy fchenkt: men lieft hem zo weinig, dat men om
zijn gunften teverkrijgen,hem vleit en verraadt.
Vervolgens handeldcmy Sefojlrismet een tedere
vriendfehap , en nam voor , my wederom naar
Ithaca te zenden met fchepen en krijgs-benden,
om Penelope van alle hare minnaren teverloflem
De vioot was reeds gerecd, wy dachtt n nergens
om, dan om ons in te fchepen. Ik verwonderde
my over de flagen van hct geval, dat in een oogen-
blik wedcr opheft, dien zy ten eene male ter neder-
geworpen hadt. Deze ondervinding deedt my
hopen,
(9) De Schryver hadt hier , behalven den hertog van
Lerma , Staaisdienaat ondei Philippus den IV. koning van
Spanjen. het ooge op den Markgrave Louvois ; die nooit
toeliet , dat iemant in tegenwoordigheit van den koning
mogt verfcliynen, of op eenigeihandc wyie gehoor heb-
ben, dan na dat hy alvoiens met hem gefproken hadt aan-
gaande het gene, dat hy den koning te zeggen hadt. Hy
was hard , ftraf, en onmedogende , en verkocht de gun-
ften, die hy iemam deedt vcikrygen, zeer. duur.
-ocr page 131-
'Be GevaUeh
hopen, dat Uhjfes eiridelijk noch welin zijn ko-
ningrijk zou kunnen komcn, nazo lang ecn om-
zwerven. Oock dacht ik by mijii zelf, dat ik
Mentor nochwel eenswederzouzien,niettegen-
ftaande hy vervoert was in het onbekendde van
Ethtopie. Onderwijlen, dat ik mijn vertrek een
weinig uitftelde, om van hem eenige tijding te ont-
fangen, llfctfSefojtrts, die nu al hoog bejaard was,
leer fchielijk,en zijne doodt (torte my wederom
in al rhijne vorige rampzaligheden.
Ganfch Egypt en fcheen wegens dit verKes on-
trooftbaar, ieder huisgezin geloofde zijn beftert
vriendt,befchermer,ja vader verloren te hebben:
de grysaards de handen ten hemel verheffende,
riepen : Nimmer heeft Egypte to goeden ko-
ninggehadt, nooit zal het diergelijken wederkrij-
gen: O Goden! zodanigen moeit gy den menfchen
nooit vertonen,of hem nooit wegnemen :Waar-
om overleven wy den gcotenSefoftrisI De jonge
lieden zeiden: De hoop van Egypte is weggeno-
men; onze Vaderen zijn gelukkig geweeft, dat
2y onder de regering van zo goeden kohing hunle-
vea doorgebragt hebben. Wat ons aangaat, wy
hebben hem, niet gez'ien, dan om dat verhes te ge-
voelen. Zijnehuisgenotenfchreiden nachtendag.
Toen men den koning teraarde zou beftellen lie-
pen de afgelegenfle volkeren vier dagen na een in
meenigte daar na toe. Ieder wilde noch eens het lig-
chaam van Sefojlris zien. Ieder wilde het denk-
beeldt daar van bewaren. Vele wilden met hem
begraven worden.
Het geen de droefheit wegens dit verlies noch
vermeerderde, was, dat zijn zoon Boccoris noch
beleeftheit hadt voor vreemdelingen , noch yver
voorde wetenfchappen,noch achting voordeugd-
zame
-ocr page 132-
van Tekmachits. II. Boek. 49
zame mannen, of Ifefde voor den roem. De
grootheit vanzijnen vader hadt hem derregeringe
onwaardig gemaakt; hy was in de wellult en in
eeneonbefchofte hoogmoedt opgebragt;hyacbtte
alle anderemenfchen als niets, gelovende dat die
niet dan voor hem geboren waren, enhy vaneen
andere natuur was dan zy. Hy dacht niets,dan
om zijne driften te voldoen , om de ongemete
rijkdommen,die zijn vader, met.zo veel zorg by
eeu vergadert,hem nagelatenhadt,teverkwiften,
omzijneonderdanenteplagen,om het bloedt der
ellendigenuittezuigen,eii eindelijk omdevleijen-
de raadt vaneen deel jongedwazen, die hemom-
cingelden, op te volgen, terwijl hy met verach-
ting al de wijze grijzaards , die zijns vaders ver-
trouwelingen geweeft waren, wegjoeg. 'tWas
eer een wangedrogt dan een koning : ganfch
Egypte zuchte daar over. En niet tegenftaande
de naam van Sefofiris, zo waard aan den Egyptena~
*v#,hen het lafhertig en wreed gedragvanzijnen
zoon deedt verdragen, Hep die zoon in zijn ver-
derf, en een vorft de heerfchappy zo onwaardig,
kon niet lang regeren.
My wierdc niet meer toegelaten , op mijne te
rug reize naar Ithaca te hopen. Ik verbleef in een
toren op den oever der zee by Pelufium^-zx wy ons
zouden in gefcheept hebben, zo Sefo/iris niet over-
leden was. Metophis hadt zich uit de gevangenis
weten te redden, en zijne zakenbyden nieuwen
koning te herftellen. Hy hadt my in deze toren
doen opfluiten , om zich te wreken over de on-
gunft,die ik hem veroorzaakt hadt. Ikbragt mij-
ne dagenennachtendoor in eenediepe droefheit;
al het geen T'ermofiris my voorzegt hadt, en al
dat ik in het hoi yerftaan hadt, fcheeu my niets an-
D
                          ders
-ocr page 133-
yo               Stte Gevallen
ders dan een droom. Ik was van bittere fmerte
overitelpt. Ik zag de woefte golven , die legen
den voet dcr toren , daar op ik gevangen was,
aanfloegen. Dikwils hieldt ik my bezig met de
door onwee'r gellingerde fchepen tebefchouwen,
die in gevaar waren van tegen de klippen , daar
de toren op gebouwtwas, verbrijfelt te worden.
Ver van deze menfehen door fchipbreuk gedreigt
tc beklagen,benijdde ik hunnoodlot. Welhaaii,
zeideikby mijnzelf, zullen zy de ongevallen van
hun leven eindigen, of in hunlandtkomen. He-
laas! Ik kan noch het een noch het ander ver-
hopen.
Terwijl ik mijn zelf dus in vruchteloos onge-
noegen verteerde , vernam ik als een boffch van
fchecps-mallen; de zee was van zeilen, door de
wint opgezwollen, bedekt; de baren fchuimden
door de outelbare riemen: vanallekanten hoorde
ik een verward gefchreeuw ; ik vernam op den
oever een deel verbaasde Egyptenaren, dieter wa-
pen liepen,en andere, diefchenen deze vloot,die
men aankomen zag , voor te ftaan. Wei haaft
vernam ik, dat deze vremde fchepen, eenige uit
PheKicie, en andere uit het eilandt Cyj>r#x waren,
want mijne ongevallen begonden my ervaren te
maken in het geen den fcheepvaart aangaat. De
Egyptenaars fchenen my onder malkander verdeelt.
Ik twijrFe!degeenzins,ofdeonzinnigekoningJ3of-
corls hadt door zijnegeweldenaryen een oproer on-
der zijue orderdanen veroorzaakt, en een inland-
fchen oorlog aangeftoken. Ik was uit het hoogfte
van den toren aanfehouwer van een bloedig ge-
vecht.
De Egyptenaars, die de vreemdelingen tot hunne
hulpe ontboden hadden, tauten na dcrzelver Ian-
-ocr page 134-
van Telemachus. II Boek. $ r
ding begunfiigt te hebben , de andere Egypten**
ren
, die do'or de koiling voorgcgaan wierden, aan.
Ik zag dien koning, die door zijn voorbeeldt de
zijne aanmoedigde; hy geleeken den Godt Mars
wel; ftromen van bloedt vloeiden om hem heen •
de raderen van zij n wagen waren met zwart dik en
fchuymend bloed geverwt, naaulijx konden zy
over een hoop verpletterde lijken zich een weg
maken. Dezejonge koning wel gemaakt, moe-
dig , van een verheven en grootfchen zwier j
hadt de dolheit en wanhoop in zijne oogen; hy
was als een fchoon paart, dat geen breidel heeft;
zijn moedtdeedt hem hagchelijke dingen onderne-
men, en zijne wijsheit beflierde zijne dapperheit
niet: hy wilt zijne misflagen nietteverbeteren jof
nutte bevelen te geven; noch de k walen * die hem
dreigden , te voorzien , of die menfchen te ver-
fchonen, die hy meeft van noden hadt. Niet dat
hem bekwaamheit ontbrak , zijn begrip was zo
groot als zijn moedt;maarhy was nooit geoeffent
door het ongelukkig geval. Zijne Meelters had-
den door vleijery zijn lchouen inborft doen ontaar-
den. Hy was dronken door zijn vermogen en
goed geluk; en geloofde, dat allesmoeft wijken
voor zijne hitfige begeertens; de minfre tegenftandt
deedt hem in toorn ontfteken. Dan gebruikte hy
geen reden meer,enwas als buiten zich zelfrzijn
woedende hoogmoedt maakte een wild beeft van
hem; zijn natuurlijke goedheit, en de regte reden
verlieten hem in een oogenblik; zijn getrouwlte
dienaren waren genoodzaakt voor hem te vluch-
ten; hy beminde niemant,dan die zijne verblinde
hertstochten voor goed keurde- Dus verkoos hy
altiidthetmeeuftrijdigetegenzijn warebelangen ;
en hy dwong alle brave menfchen zijndwaas ge-
D i
                      drag
-ocr page 135-
y i              'De Gei} alien
dragteverfoeijen. Langen tijdt hieldt zijn kracht
hem ftaande tegen de menigte zijner vyanden,
maar eindelijk, moeft hy zwichten. Ik zag hem
omkomen; een Phenicier dreef hem een ichicht
door de borft ;detoomgliptehemuitdehandt,hy
viel van zijnen wagen onder de voeten van zijn
paarden. Een foldaat van het eilandt Cyprus hieuw
hem net hoofdt af, endat by het haair opvattende ,
vertoonde hy dat, als in een zegenpraal, aan hec
ganfch overwinnend heirleger.
Nooit zal ik vergeten, dat ik dat hoofdt, 'tgeen
in bloedt zwom, metgeflote en uitgedoofde oo-
gen , met een ongedaan en bleek aanzicht, de
mondt half open en gapende, als of zy eenige be-
gonne woorden hadt willen ten einde brengen, dat
trotfch en dreigend wezen, 'tgeen de doodt zelf
niet hadt kunnen uitwiflchen, gezien liebb' ; dat
zal altijdt voor mijne oogen zweven : en zo de
Goden my ooit doen heerfchen,zal ik nooit, na
zo droevigen voorbeeldt, vergeten , dat een ko-
ningniet waardig is teheerfchen, noch gelukkig in
zijn vermogen,dan voor zo verhy dat aan de re-
den onderwerpt. Enwatongeluk voorwaarvoor
iemant,diegefchiktisom het algemene geluk uit
te maken, dat hy alleen meefter zou zijn overzo
vele menfchen,om die ongelukkig te doen zijn?
Einde van bet twede Boek.
(N*
-ocr page 136-
I N H O U D T
VAN
HET DERDE BOEK.
Telemachus verhaalt, dat de na~
volger van
Boccoris, alle de Ty-
rii'che gevangenen overgevende , hy
zelfmet hen naar
Tyrus gevoert is,
op de fchepen van Narbal, die het ge-
xag voerde over de
Tyrifche vloot:
dat
Narbal hem Pygmalion hunnen
koning verbeeldde
, voor wiens wrede
gierigheit hy moeft vrezen
: dat hy
in het vervolg door
Narbal onderrecht
was aangaande deregelen der koophan-
del van
Tyrus; en dat hy gereed Jlondt
om zick in te fchepen op een /chip uit
Cyprus om over Cyprus naar Ithaca te
keren^als
Pygmalion ontdekte,dat hy
een vremdeling was
, en hem wilde doen
vatten
; dat hy toen in gevaar was van
om te komen-, maar dat toen
Aitarbe»
minnares "van den geweldenaar , hem
geredt hadt t om &* zyne plaatfe een
jongman te doen flerven, wiens verach-
ting haarin gramfchap ontjioken hadt.
D 3               DE
-ocr page 137-
Si
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van VlyJJes.
HET DERDE BQEK.
CAlypfo hoorde met verbaaftheit deze to
vvijze woorden ; en 't geen haar te meer
aan het herte raakte , was , dat zy zag,
dat de jonge Telemachus openhertig zijne
niisflagen,die hy door voorbarigheyt be-
, dreven hade, en met zich den wijxert Mentor niet
i.leerzaam te onderwerpen, verhaalde. Zy vondt
in dezen jongelingeenwonderlijkeedel-engroot-
moediy,heit,die zich zelf befchuldigde,en icheen
20 wel, door zijne onvoorzigtigheden, voordeel
gedaan te hebben, om wijs, voorziende, en be-
zftdigt te worden. Ga voort , zeide zy, waarde
Telemachus, ik verlang zeer om te weten, hoe gy
nit Egypt* geraakt zijt, en waar gy den wijzen
Mentor hebt weergevonden ,wiens verlies gymet
zo vcel reden hebt gevoelt.
Telemachus hernamdaaropzijn redenering:De
YPOrtreffelijkfte Egyptevaars, en getrouwfte aan
den
-ocr page 138-
van Telemachus. III. Boek. 55
den koning, warendezwakfte, en ziende den ko«
ning dood, waren zy genoodzaakt voor deande-
re te wijken. Men ftelde een ander koning aan,
enaamt Termutis. De Pheniciers keerdcn , met
e anderen benden van het eilandtC)^mr,terug-
ge,na een verbondt met den nieuwen koning ge-
floten te hebben. Hy gaf al de gevangene Phe-
niciers
weder. Ik wierdt under de zelve gerekent.
Men deedt my van het Hof vertrekken: ik fcheep-
te my met de anderen in, en de hoop fcheen in het
binnenfte van mijnhert weder geboren te worden.
Een gunftige wint blies reeds in onze zeiIen,on-
ze roejers kliefden defchuimendebaren,dewijde
zee was met fchepen bedekt, de bootsgefellen
fchreeuwden van vreugde, de oevers van Egypte
verwijderden zich vanons,deheuvelenen bergen
wierden langs hoe vlakker ; wy begonden niets
anders dan heme! en watertezien,terwi)ldezon,
die oprees, uit de fclioot der zee zijn glinfterend
vuur fcheen op te halen ; zijne ftralen verguld-
den detoppen der bergen, die wy noch een weinig
boven de kimmen ontdekten, en de ganfche He-
mel , met een donker azuur-blaauw omtogen,
voorfpelde ons een gelukkige tocht.
Alhoewel men my als een Phenicierie rug ge-
zonden hadt, was ik echter aan geen der Pheniciers,
by welke ik was, bekend. Narbal, die het fchip
geboodt, daar men my ingefcheept hadt, vroeg
naar mijn naam en vaderlandt. Uit wat ftadt hi
Phenicie
,zeidehy,zijt gy? lkbengcenPhcnicier,
zeide ik, maar de Egyptenaars hebben my op zee
genomen in een fchip van P henicie ;\k ben langen
tijdt in Egypte gevangen geweeft als cenPhanicier;
onder dien naam hebb' ik langen tijdt veel uitge-
ftaan; en onder dien naam ben ik 00k verloft.
D 4                   Van
-ocr page 139-
$6               *De Gevallen
Vanwat landt zijt gy dan , hernam Narbal7. Ik
zeide daar op: Ik ben Telemachns, zoon van L'lyf-
fes,
koningvan Ithaca in Griekenlandt; mijn va-
der heefc zich bcroemd gemaakt onder al de ko-
ningen, die de ftadt Troje belegert hebben: maar
deGoden hebben hem noch niet toegeftaanzijn va-
derlandt wederom te befchouwen: ik hebb' hem
in verfcheide landen gezocht; het geval vervolgt
my gelijk als hem: gy ziet een ongelukkigen, die
niets anders wenfcht, dan het geluk van by de
zijuen te mogen wederkeren , en zijn vader te
vinden.
Narbal zag my met verbaafdheit aan , en ge-
loofde in my te befchouwen ik weetniet wat ge-
luk, dat als een gaaf van den hemel komt , en
in 'tgemeenindemenfehenniet gevonden wordt.
Hy was van nature oprecht en cdelmoedig, en
wierdt bewogen door mijn ongeval, en hy fprak
my aan met een vertrouwen, dat de Goden hem
sadden ingeboezemt, oni my voor een grootge-
vaar te bewaren.
Telemacbm, zeide hy, ik twijfrel nietaannwe
■woorden,enikhebb'geen reden om te twijffelen
aan het geen gy zegt; de zachtzinnigheit en deugt
zijnuituwaanzicht te lezen,en die laten my niet
toe u te mi flrou wen. Ik gevoel zelf, dat de Go-
den, die ik altijdt gedient hebbe , u beminnen;
en begeren, datiku ook beminnen zal, als of gy
mijn eige zoon waart. Ik zal u een heilzamen
raadt geven , en voor vergelding eifch ik niets
anders, dan dat gydiengeheim houdt. Vrees niet,
zeide ik,dat ikde zaken,die gy my zult vertrou-
wen, niet zal zwijgen: alhoewel ik zo jong ben,
center ben ik reeds oud in de gewoonte van nim-
mermeer mijn geheim te openbaren; endaar-en-
boven
-ocr page 140-
van Telemachus. III. Boeh fj
boven nooic gewoon iemant te verraden , onder
eenig voorvvendl'el, in net ohtdekken vanzijnge-
heim. Hoe hebt gy , zeide hy , u in 20 tcdere
jonkheit kunnen gewennen tot het bewaren vaa
geheimen? Ik ben zeer nieuwsgierig omtewetea
door wat middel gy deze hoedanigheit gekregen
hebt, welke de grondflag is van het allerwijslte
gedrag , en zonder welke alle bekwaamheden
onnut zijn.
AlsUlyJJ'es; zcideik hem, vertrok,naar debe-
legering van Troje,nam hy my op zijn knien,en
tuflchen zijn armen (naar men my verhaaltheeft)
en na dat hy my zeer tederlijk gekuft hadt, fprak
hy deze woorden, alhoewel ik dienietverllondt:
Omijnzoon.'datdeGodenmy behoeden,datik u
ooit weder zie,en veel eer moet de dood uw levens-
draadt,dienaaulyxbegonnenis,affnijden,gelijkals
eenmaijer met zijn feiiFeneen vers ontloke bloem
op het veldt; eer mijne vyanden u verpletteren in't
gen'cht van uwc moeder en vanmy,indien gy te
eeniger tijdt u zoudt laten verleiden , en van de
deugtzoudtafwijken. O.'mijn vrienden,zeidehy
verderjk beveel u lieden dezen zoon, die my zo lief
en waard is ;draag zorge voor zijne jonkheit; zo
gv my bemint, weer de fchadelijkevleijery verre
van hem af; leer hem zichzelfs overvvinuen; dat
hy zy alseentecr boompie,dat men buigt om het
regt te maken, Vooral vergeet niets om hem
rechtvaardig,weldoende; oprecht en getrouw te
maken om geheimen te bewaren. Al wie be-
lt waam is om te liegen,is onwaardig gerekent te
worden onder het getal der menfchen;endie niet
zwijgen kan, is onwaardig te gebieden.
Jk verhaal u deze woorden, om dat men zorg
gedragen heeft, als ik nog jong was,mydieinte
D S                   pren-
-ocr page 141-
$8              ¥)e Gevallen
prenten,en diezijn doorgedrongen tot inhet bin-
nenfte van mijn herte. Menigmaal herhaal ik die
by mijn zelf, de vrienden mijns vaders droegea
zorg,dat zy my al vroeg tot geheimcn gewenden;
ik was nochmaar een kindt, wanneer zy my reeds
hunne bekommerniflen vertrouwden , die zy ge-
voelden, ziende mijne moeder bloot gefteltvoor
een groot getal losbollen,die haar wilden trouwen.
Dus handclden zy myalseen redelijken getrouw
man. Men onderhieldt my met de gewigtigfte
zaken; zy zeiden my hunne voornemens om de po-
gingen der vryers te verydelen.
Ik waszeer vernoegt, dat men dat vertrouwert
van my hadt ; daar door dacht my , dat ik een
volwaffen man was; nooit hebb' ik datmisbruikt,
nooit is my een eenig woordt ontvallen, 't geen het
minfte geheim zou hebben kunnen ontdekken.
Menigmaal zochten de minnaarsmytedoenfpre-
ken, hopcnde dat een kindt, dat eenige gewichtige
zake gehoort of gezien hadt , niet zou kunnen
zwijgen. Maar ik wift, zonder liegen,henwelte
antwoorden; ook zonder dat zy dat gene teweten
If wamen, dat ik hen niet moeft zeggen.
Daar op zeide Narbal tegen my : Telemachus,
gy ziet de macht der Pheniciers, zy zijn ontzag-
chelijk voor al hunne nageburen, wegens de me*
nigte van hunne fchepen. De koophandel,diert
zy drijven tot aan de zuilen van Hercules (y) '
geeft
. (y) De zjiilen van Hercules worden verfcheidentlyk ge-
j>Hatft van de oude Schryvers. Zommige zeggen , dat de eene
aan de eene leant van de Itraat van Gibralter, en de andere
daar tegen over in Mautitanie geftaan heeft. Andere, dat
aan het uiterfte einde van Spanjen door Hercules twee kopcre
zuilen, acht cubitenhoog, zyn opgerecht geweeft,bywelke
de fchippers , behouden te huis gekomen zynde , gewoon
waren offerhanden te doeo.
-ocr page 142-
*van Tekmachus. lit. Boek. yps
geeft hen rijkdommen, die de fchatten der bloei-
jenfte volkeren te boven gaan. De grotekoning
Sefo/irisy d;e hen nooit ter zee heeft kunnenover-
winnen,hadt moeitegenoeg omhentelandttebe-
teugelen door zijne wapenen, die byna het ganfche
Oolten hadden ingenomen; hy vordcrde een (chat-
ting van ons, die wy niet lang betaalt hebben, De
Pheniciers bevonden zich te rijk en tc machtig, om
met geduldt dit jok der dienltbaarhcit te dragen,
en wy namen onze vryheitweder aan. De doodt
liet Sefoftris niet toe den oorlog tegen ons te eindi-
gen. 'tis wa3r , dat wy immer zo veel voor zij-
ne wijsheit als voor zijn macht te vrezen hadden;
maar zijn maeht overgaandein dehanden vanzij-
nen zoon, ontbloot van alle wijsheit, beflotcn
wy, dat'er voor ons niet meerte vrezen was. En
in der daadt de Egyptenaars, wel ver van ander-
maal met de wapenen in dehandt in ons landt in te
dringen, om ons nochmaals t'onder te brengen,
zijn genoodzaakt geweeft ons zelf t'hunner by-
ftandt texoepen, om hen te verlofTen van dien god-
lozen en geweldigenkoning. Wyzijn hunnever-.
lofTers geweeft. Ha! wat een roem , gevoegt by
de vryheit en rijkdommen der Pheniciers.
.
Maar terwijl wy anderen bevrijden, blijven wy
zelf flaven. QTelemachusl vrees te vervallenin
de handen van Pigmalion onzen koning,hy heeft
die wrede handen nat gemaakt in het bloedt van.
Sicheus den man \znDido{%). Zijne zufter Dido
is,
(z) Dido, andets Eliffa genaamt , was eene dochtcr van
Belus, koning van Tyros, en getrouwt met Sicheus. Haar
bioeder Pygmalion doodde haar gemaal , terwyl hy bezig
was met offerhande te doen aan Hercules , om dus meefter
van des zelfs fchatten te worden ; maar zy door een droom
vermaand zynde heeft met eenige Tyriers, die haar getrouw
waren ,
-ocr page 143-
4to               *De Gcvallett -
is, vol vanbegeerte totwraakvan73ra/gevlucht
met vele fchepen. De meefle , die de deugt en
vryheic beminnen , zijn haar gevolgt. Zy neeft
op de kuft van Africa eene trotfche Jta'dt gelticht,
die men Carthago noemt. P*jj»«//o»gepijnigt door
eene onverzadelijke begeerte tot rijkdommen,
maakt zichmeer en meer ellendig en hatelijk voor
zijne onderdanen. 't Verftrekt te Tyrus een mis-
daadt vele goederen te bezitten ; de.gierigheyt
maakt hem wantrouwend , achterdenkend , en
wreed; hy vervolgt de rijken, en vreefi voor de
armen. Het is te Tyrus noch groter misdaadt
deugdzaam te zijn ; want Pigmalion onderltelt,
dat eerlijke lieden zijne onrechtyaardigheit en
fchandelijklevennietkunnenverdragen.Dedeugt
veroordeelthem,enhyisgemelijk enverltoort te-
gen de reive. Alles ontllelt, on trull, en knaagt
heirijhy vreell voor zijn fchaduw; hy flaapt dag
noch nacht: deGoden om hem met fchaamte te
verwarren, vermeerderen zijne fchatten , die hy
niet derft gebruiken. 'tGeen hy zoektom geluk-
kig te zijn maakt hem ongelukkig. Hy beklaagt
'tgeen hy weggeeft,en vreell altijdt te verliezen ;
hy pijnigt zich om te winnen;men ziethembyna
nooit; hy is alleen , droevig , en neerfiachtig in
het binnenlle van zijn paleis. Zijn vrienden zelf
derven hem niet aandoen,uitvrezedat zyby hem
mogten verdagt wbfden. Een vreeiTelijke wacht
met blotedegens en opgehevene hellebaarden be-
waart altijdt zijn hof; dertig kamers, die in mal-
kander lopen,eniedereenyzeredeur met zesgro-
te
waren, de vlucht genomen met een fchip,en is met de fchat-
ten van haren man in Africa aangelandt, daar zy de ftadt
Carthago gebouwt , en aldus de giondt gelegt heeft ecner
jnachtige ftaat.
-ocr page 144-
vanTelemachus. IH.Boek. 6i
te floten hebben , zijn de plaats daar hy zich op-
fluit(io), nooit weet men,in welke dezer kame-
ren by flaapt, en men verzekert , dat hy nooit
tweenachcenineene kamer zijn nachtrufl: houdt,
nit vreze van daar te sullen vermoord worden.
Hy weet niet van lieffelijke uitfpanningen, noch
van de veel liefelijker vrindfchap. Wanneer men
hem fpreekt van vermaak te zoeken , bevindt hy
dat het van hem vliedt, en dat het weigert zijne
ziel te bekruypen. Zijne ingezonken oogen zijn
vol van een wildenwoeftvuur,envliegen in zijn
voorhooft; hy luiftert naar het minfte gerucht,
hy is aanftonds ongeruft,hy isbleek enongedaan,
en zijne donkere winkbraauwen ftaan altijdt ge-
fronft. Hy zwijgt, verzucht , en haalt diepe
zuchtenuithetbinnenflevanzijnherte:hy kan het
knagen, 't geen zijne ingewanden verteert , niet
verbergen. De lekkerfte gerechten zijn hem on-
fmakelijk ;zijnekinderen,ver van hem tot trooft
te verftrekken, zijn hem een onderwerp van vreze;
hy heeft die tot zijne gevaarlijkfte vyanden ge-
maakt; nooit is hy een oogenblik verzekert van
zijn leven , hy behoudt zich niet dan door de
macht, dat hy het bloedt kan ftorten der genen,
die
(10) Nooit weet men , in welke dez.er kamercn hy faapu
Dit iseene byzonderheit uit het leven van Olivier Cromwel,
Trote&or van Engelandt na de doodt van Carel den eerften.
Die geweldenaar, die'onder een fclionen fchyn altydt zyne
kwade aanflagen bedekte, was, gelyk Pigmalion, ongeruft,
wreed , en mistrouwend. Dus van de gehelc wereldt ge»
vreeft zynde,vreefde hyook aan zynkantde gehelewereldt.
In zyn hof te Withal hadt hy vele kamers, in welke hy
beurt om beurt fliep, Evenwel is hy zvne natuurlyke doodt
geftorven, in de maandt September des jaars 1658. na En-
gelandt langen tydt geregeert te hebben, onder den tytel van
Troteftor, maw met een veel onbepaalder gezag dan dat vat*
ten koning^
-ocr page 145-
6*             'De Gevallen
die hy vreeft. Onzinnige ! die niet zict, dat de
wreedheit, daar hy zich op vertrouwt , hem zal
doen verlorcn gaan. Iemant zijner huisgenoten,
immers zowantrouwcnd alshy,zal zichhaaften,
omdewereldt vanzulkeen fehrikdierteverloffeu.
Wat my belangt, ik vreze de Goden ; en hoc
duur het my ook magkomenteftaan,zalik altijdt
den koning, dien zy my gegeven hebben , ge-
trouw zijn. Ik wilde liever , dat hy my deedt
fterven,dan dat ik hemzijn leven zou benemen,
of zelf nalatig zijn om hem te befchermen. Wat
u, QTelemacbusl aangaat, wacht uwel van hem
te zeggen,dat gy de zoonvant/Zy^ex zijt: hyzou
hopen, dat Ulyjfei, wederkomende binnen Itha-
ca,
hemeen grotefomme gelds zou betalen, om
u te loflen, en hy zou u gevangen houden.
A Is wy te Tyrus kwamen,volgdeik den raadt
van Narl>a!,en bevondt de waarheit in alles,dat
hy my verhaalt Hadt. Ik kon niet begrijpen,
hoe een menfch zich zo ongelukkig kon maken,
als Pigmalion my toefcheen. Verbaaft over een
20 affchuwelyk gezicht en zo ongewoon voor my,
leide ik by mijn zelf: Zie daar een menfch, die
niets gezocht heeft dan zich gelukkig te maken,
hy heeft gemeent daar toe te geraken door ryk-
dommen, en een onbepaalt gezag;hy heeft alles
daar toe aangelegt, wat in zijn vermogen was;
enechteris hy ellendig doorzijne rijkdommenea
gezag zelf. Zo hy een herder was, als ik zonder
pntruft te worden geweeft ben , zou hy immers
zo gelukkig zijn, als ik was;hy zou de eenvou-
dige vermaaklijkheden van het veldt genieten,en
die gebruiken zonder een knagend gemoedt; hy
zou noch ltaal noch vergift vrezen , hy zou de
menfchen beminnen,en van hen bcmint worden,
-ocr page 146-
van Telemachus. III. Boek. 6$
hy zou geen grote fchatten bezitten, die hem Zo
nut zijr. als het zandt,nademaal hy die niet derft
aanraken; maar hy zou vryclijk de vruchten der
aarde genieten, en nooitwaarlijk gebrek hebben.
Dezemenfch fchijnt te doen al wat hy wil, maar
daar fcheelt veel aan , dat hy het niet doedt. Hy
verrichtniets anders, dan het geen zijne hertstoch-
ten hem voorfchrijven ; want hy wordt altijdt
vervoert door zijne gierigheit, door zijne vreze, en
door zijn achterdocht. Hy fchijnt meefter van alle
andere menfchen, maar door zijne vrezeis hy geen
meefter van zich zelfjwant hyheeftzo veel mce-
flers en beulen, als hy geweldige driften heeft.
Dus redeneerde ik van Pigmalion, zonder hem
te zien: want men zag hem niet, en men befchou-
de alleen met vreze de hoge torens, die dag en
nacht met wachten omzet waren , daar hy zich
als gevangen met zijne fchatten hadt opgefloten.
Jk vergeleek dezen onzienlijken koning met Se-
foftrif
, zo goedaardig , toegankelyk en fpraak-
zaam, zo begerig om vremdelingen te zien , zo
aandagtig om al de wereldt te horen , en om de
waarheit, die men anderzins voor de kom'ngen
verbergt, uit de herten der menfchen te trekken.
Deze Sefojlris , zeg ik , vreefde niets, en hadt
hiets te vrezen; hy vertoonde zich aan allezijne
pnderdanen , als aan zijn eige kinderen : deze
vreefde alles, en hadt alles te vrezen. Die boze
koning was dagelijxblootgeftelt voor een gewel-
dige doodt,zelr"in zijnongenaakbaar hof, in het
midden van zijne wachten: de goede koning Se-
fofiris
in het tegendeel was veilig in het midden
van eene menigte van volk, alseengoed vaderin
zijn huis, van zijn huisgezin omringt zijnde.
J?igmaIion gaf bevel, om de krijgsbenden van het
eilandt
-ocr page 147-
"H
64                2> Gevalkn
eilandt Cyprus, die de zijne te hulp waren geko-
men, ter oorzaak van een verbondt tuilchen die
twee volkeren , te rug te zenden. Narbal nam
deze gelegenheit waar , om my in vryheit te
itellen; hy dcedt my in de monftering voor een
foldaat van Cyprus doorgaan ; want de koning
was achterdochtig over de minfte zake.
(n) Het is ecu gebrek der ligtgelovigeenach-
teloze voruen, dat zy zich ontlaften van de zor-
gen, door een blind vertrouwen op hunne littige en
bedorve gunftelingen; maar deze koning hadtin
'ttegendeel dit gebrek, dat hy de eerlijkfte lie-
den miftrouwde: hy wilt geen deugdzame men-
fchen , die zonder bewimpeling handelen , te
onderfcheiden. Ook hadt hy nooit oprechte
menfchcn gezien, want de zodauige komennooit
een zo bedorven koning zoeken. Daarenboven
hadt hy,zedert hy aan het ryk gekomen was, in
de menfchen , daar hy zich van bediende , zo
Veel veinzery, ontrouw,en affchuwelijke gebre-
ken,bedekt met een fchijn vandeugt,gevonden ,
dat hy alle andere menfchen zonder onderfcheidt
als vermomds perfonen befchouwde. Hy onder-
itelde^ dat'er geen zuivere deugt in de wereldt
was:
(u) Het is een gebrek^ der ligtgelovi\e en athtelozje v or ft en i
tm,. Men zou het gene dat Louis de XIV. deedt niet wet
beter kunnen befchryven. Die vorft, welke den naam wildc
hebben van alles uit zich zelf te doen , gaf zich des niet
tegenftaande blindeling over aan zyne Minifteis . die alles
op zyn gezag en naam deden doorgaan. Hy vergenoegde
zich met zekere uiterlykheit, daar hy byna altydt by bleef,
Hy deedt zich wel dienen door zyne Minifters , maar zy
maakten hem ontrouw in zyne JTaftaten , en boezemden
hem in, dat alles, wat zyne onderdancn hadden, hemtoe-
kwam. Hy meende, dat hy zyn recht met veel gematigd-
heit oeffende, om dat hy zyne onderdanen aiet meet oat-
Dam, dan hy deedt,
-ocr page 148-
van Telemachus. III. Boek. 6$
was: en alio befchoude hy alle metifchen j als
zijnde ten naafte by alle eveneens. Als hy een
ondeugend en bedorven menfch vondt , nam hy
de moeite niet om een ander te zoeken , alzo hy
ftaat maakte , dat een ander niet beter zou zijn.
De vromelieden fchenen hem ergerdan de open-
bare guiten, nademaal hem dacht, dat zy al zo.
ondeugend en noch groter bedriegers waren.
Om weder tot mijn zelf te keren , ik wierdt
onder de Cypriers onder geftoken, en ontfnapte
het doordringendmistrouwen des konings. Nar-
bal
fidderde van vreze , dat ik zou ontdekt ge-
weeft zijn: dat zou hem en my het leven gekoft
hebben. Zijn qngeduldt om ons te zien vertrek-
ken was ongelooflijk,maar de tegenwinden hid-
den ons noch eenigen tijdt te Tyrus.
Ik deedt voordeel door dit verblijf, om de ze-
den der Pheniciers, zo beroemd by alle bekendc
volkeren, te onderzoeken. Ik verwonderde my
over de gelukkige gelegenheit van die grote ftadt,
leggende op een eiiandt in 't midden der zee. De
naburige kuft isaangenaamdoor haar vruchtbaar-
heit, door uitnemende vruchten , die zy voort-
brengt, door het getal harer fteden en dorpen ,
die byna aan malkander raken; en eindelijk door
de zachtheit van haar luchtftreek. Want de ber-
gen ftellen deze kuft veilig voor de hete winden
van het Zuiden , zy wordt verfrifcht door den
Noorden wint, die van de zee-kant komt : het
landt is gelegen aan den voet van den Ltbanony
(a) wiens top de wolken klooft, en de fteiren
E                       aan-
(x) De Libanon is een zeet hoog gebergte, maar des niet
tegenftaandb zeer vruchtbaat. Men vindt'er ganfche vlak-
tens en velden op , die w«l bebouwt »yn. In de H. Schnft
-ocr page 149-
(,6            *De Gevallen
aanraakt. Een nooit fmeltend ys bedekt deszelfs
opperfte, en rivieren vol van fneeuw ftorten als
geweldige liromen van de toppen der rotfen, die
nare bronnen omringen. Lager ziet men een.
woeft bollchagie van oude cederboomen, die im-
mers zo oud fchijnen als de aarde , daar 2y in
geplant zijn, en die hare dikke takken tot in de
■wolken verfpreiden. Dit bofch heeft grazige vel-
den aan het hangen van dien berg onder zich.
Ter dezer plaatfe ziet men loeijende (tieren lo-
pen, en de blatende fchapen met hare tedere lam-
ineren, die door het veriche gras huppelen.Daar
vloejen duizend beken, die overal een fchoonen
klaar water verfpreijen. Eindelijk ziet men on-
der deze grazige velden , de voet van den berg,
die als een tuiii is. De lente en herfft fchijnen
daar te gelijk te heerfchen,ombloemenenvruch-
ten te vereenigen. Nooit hebben de vergiftige
winden van het Zuiden , die alles verdorren en
branden, of de flrcnge Noorde winden , de le-
vendige coleuren, daar deze tuin mede verciert
is-, derven uitwiifcheir.
't Is by deze fchone kuft, daar het eilandt,
op 't welk de ftadt Tyrus gebouwt is, zich. uit dc
see verheft. Deze grote itadt fchijnt te zwem-
men op de wateren , en koninginne der ganfche
%ee te zijnruitalle gedeeltens der wereldt komen
daar kooplieden, en hare mwoonderszijnzelf de
vermaardfte kooplieden , die men in de wereldt
heeft. Als men in deze ftadt komt, zou men in
bet eerfbniet geloven,datdie eea byzonder volk
toe
wordr op vele plaatfen van den Libanon gefproken. Taci-
tus merkt het als iets wonders aan , dat die berg , fchoon
*.y in een zo warme luchtftreek gelegen is , altydt bedefct
u met fneeu. Jlijt. Lit. K e.«.
-ocr page 150-
van Telemachtts. Ill, Boek. 67
toebehoorde , maar dat die ftadt aan alle volke-
ren des aardrijx toekwam , en het middelpunt
van haar koophandel was. Zy heeft twee grote
hoofden, die zich als armen in 2ee uitftrekken,
en de grote haven omarmen , daar de winden
niet in kunnen komen. Binnen deze haven ziet
men als een bofch van fcheeps-maften , en deze
fchepen zijn zo talrijk, dat men naaulijx de zee,
die dezelve draagt, kan ontdekken. Al de bur-
gers oeffenen zich in den koophandel, en hunne
grote rijkdommen doen hen nooit de nodige moei-
tc, om die te vermeerderen , verzuimen. Men
ziet daar aan alle kanten het fijne linnen van E-
gypte,
en het tweemaal geverft Ty rifih purpervan
wonderlijken luifter. Deze dubbele verf is zo
levendig, dat de tijdt die niet kan verdoven. Men
bedient zich van deze verf voor fijne wolle , die
met goudt en zilver geboordt wordt. De Pheni-
ciers
drijven koophandel met alle volkeren tot aan
de ftraat van Gikralter (b) ; zelf zijn zy doorge-
drongentotin den grotenOceaan,die dewereldt
omringt ; 00k hebben zy lange fcheeps-tochten
ondernomen op derode zee, en langs dezenweg
hebben zy in onbekende eilanden goudt, reuk-
werken , en verfcheide dieren , die men elders
»iet vindt, gezocht.
Ik kon mijne oogennietverzadigen inhetheer-
lijk gezicht dezer grote ftadt , daar alles in be-
weeging was. Ik zag daar , als in de eilanden
van Griehnlandt , geen ledige en nieuwsgierige
E 2                      men- !
(b) Gibaltai (want zomoet datwoordt eigentlyk gefchre-
yen worden ) 'vierdt eertyds Calpe genaantvt , en te voren
Heraclea., zynde eene ftadt op een hoek van Spanjen , aan
de ftraat van dien rraam; T« zelve p/laatfe legt oak eaft
Werg van dien naair..
-ocr page 151-
68              T>e Gevallen
menfchen, die nietsanders doen dan op de mark-
ten na iets nieuws te vernemen,en achtgevenop
de vremdelingen , die binnen de haven komen.
De menfchen zijn daar beiig met hunne fchepen
teontladen, koopmanfchappen te vervoeren, of
te verkopen, in de pakhuizen te fchikken, nette
>rekening te houden van 'tgeen de vremde hande-
laars hen fchuldig zijn (c). De vrouwen laten
daar nooit na wollete fpinnen, of ontwerpen voor
detloffeweverytemaken, of koftelijke ftofFen op
te maken.
Waar van daan komt het, zeide ik tegeni\far-
#«/, dat de Phemciers zich meefters hebben ge-
maakt van den koophandel der gehele wereldt,
en dat zy zieh dus verrijkenten koftevan allean-
dere volkeren ? Gy ziet, zeide hy , dat de gele-
genheitvanTj'raj-zeer bekwaamisvoorde fcheep-
vaart. De roem van de fcheepvaart uitgevonden
te hebben komt ons vaderlandt toe. De Tyriers
2,ijn de eerfte (d) geweeft (zo men geloven mag,
'tgeen de duiftere oudheit verhaalt ) die de zee
gebouwt hebben,Iang voor de levenstijdtvan7y*
phus
(c)  Dezcbefchryving vanTyrus kan niet kwalyktoegepaft
worden op Amfteidam, fchoon men niet met zekerheit kan
zeggen, of de Schryver het ooge daar op gehadt heeft. Ten
minfte is het zcker.dat hv dus eenezeer levendige-befchry-
ving geeft van de gefteldheit eenet bloeiende koopftadt.
(d)  Daar is geen twyffel aan , of de Schryver heeft hies
in de gedachten gehadt het zeggen van Tibiillus:
Prima ratem ventis credere dtrfla Tyro.
Dat is : Tyrus heeft eerjl de z.ee gebouiut met rjilen. Waar
mede verfcheide andere Schryvers overeenftemmen , hoe-
vvel eigentlyk de zeevaart door de Tyriers eerft in een bete*
ftaat gebragt is.alzo men tevoren nooit van het ftrandt dorft
dfwykeo. Daai zyn'er, die niet allcen beyeftigen , dat de
fcheep-
-ocr page 152-
Van Tekmaehus. III. Boek. 69
fhus en der Argonauten (e), daar Griekenlandt zo
groten roem opdraagt;zy hebben, zegg' ik, zich
de eerfte derven wagen in een fchip, ter befcheiden-
heit vande winden en golven; enzijndeeerfte,die
de dieptens der zee gepeilt hebben; die waarnemin-
gen van de hemelstekenen,die verre vandeaarde
afgelegen zijn, gemaakt hebben, volgens de weten-
fchap der Egyptenaaren en Babyloniers, eindelijk
die zo veel volkerenhebben vereenigt, welke de
zee gefcheiden hadt. De Tyriers zijn vernuftig,
geduldig , arbeidzaam, fober, en fpaarzaam; zy
hebben eene volmaakte regeringswyze, en zyko-
men wel met malkander overeen Nooitis eenig
volk ftantvaftiger, oprechter, getrouwer, onge-
vaarlyker, en gemakkelijker geweeft voor al de
vremdelingen.
Ziedaar,zonderna eene andere oorzaak tezoe-
ken,'tgeenhenhet gebiedt ter zee heeft gegeven,
en in hunne haven een zo nuttenkoophandeldoea
bloeijen. Zo de verdeeldheit en na-yver zich on-
derhenvermengden p2),zozybegonnen verwyfc
te worden in welluften en ledigheir ,zo de voor-
naamfteonderhen denarbeidt enhuiftelijke bezig-
E 3
                          heit
fcheep-bouw voor Noach is bekend geweeft , maar zelf dat
Adam in de zclve nier onwetende is geweeft. Zie Mxrcn
Lippen. De Navig. Salom.
(e) De Argonauten zynGriekfche heldengeweeft, diemet
Jafon naar Colchps gereift zyn ora het guide vlies. Hun
fchip was in Theffalien gebouwt door de Tianden van Pallas
zelf. Het wierdt Argo genaamt , en de ftuurman Typhus ,
zo beroemd van wegen zyne bekwaaraheit, gelyk deze gan-
fche fcheepstocht van de Griekfche en Latynfche dichters
00k zecr geroemt is.
(12) Zo z.y beftmnen vtrwyft te warden , enz.. Dat is ge-
zcet op dcnftaatvanVrankryktentydevandenSchryver.De
dertelheit enlafheit haddenbegonnen datlandt tebederven.
I> e goederen der voornaamfte heren konden naaulyx toereikeij
cm de onkoften vanhun huisiaadt en trein goed te jhaken,
-ocr page 153-
jo              T)e Gez'allen
heitverachten(i3),2o dekunften in hunne fteden
niet in achting waren , zo zy faalden in hunne
goede trouwe tegen de vremdelingen, en t'elkens
de inftellingen van een vryen koophandel in het
minfte veranderden (14) ;zo zy het maken van al-
lerhande ftoffen verwaarloosden;zozy ophielden
om grotevoorrechtentoete ftaan, die nodig zijn
om den koophandel volmaakt te maken, ieder in
zijn foort , zo zoudt gy wel haaft deze macht,
daar gy verbaaft over ftaat, zien vervallen.
Maar leg my eens uit, zeide ik hem, dc ware
middelen,omteeenigertijdt zodanigen koophan-
del in Ithaca op te rechten. Doedt, zeide hy te-
gen my, als men hier doedt; ontfang alle vremde-
lingen wel en gunftig; maak, dat zy in uwe have-
nen een volkomene veiligheit, gerijf, en vryheit
vinden;laatunooit wegflepen,noch door gierig-
heit, noch door hoogmoedt. Het rechte middel
omveelte winnen, is, dat men nook te veel gelijk
wil winnen; en dat men, als detijdt het vereifcht,
weet te verliefen Maak, dat gy van alle vrem-
delingen bemint wordt,verdraagzelf eenige klei-
nigheden van hen; wacht u van nayver te verwek-
ken
(13)  Zo de kun/fen in hunne fteden niet in achting. vjaretu
Naatdien inVrankryk een hoofdgeldt, en wel naar dat men
het goed vondt, ingevoert wierdt , en dat men die gene ,
die wel konden beftaan en door hunne bekwaamheit geldt
konden winnen, meet belaftte dan anderen , zo wierden de
kunften verwaarlooft , en de kunftenaars bevlytigden zich
niet om hunne bekwaamheit te doen zien , gelovende dat
zy zich dus zouden ontflaan van de belaftingen, die op hen
gelegt wierden.
(14)   Zo z.y het maken van allerhande ftoffen verwaArloos*
den.
Het vetdryven der Gereformeerden in Vrankryk, gele*
genheit gegeven hebbende tot het oprechten van eene menigte
van manutafturen buiten het koninkryk , als onder anderen
die van zyde ftoffen, zo hebben de fteden Lions, Tours, en
sndcre daar dooi eene onhciftelbaie fchade gelcden.
-ocr page 154-
van Telemachus. III. Boek. yt
ken dooruwen hoogmoedt; zijtvolftandig inrege-
len der koophandel, en laat die licht en verftaan-
baar zijnjgewen uw volk om die volrtrekt op te
volge% ftraf het bedrog ftrengelijk , en zelf de
achteloosheit en opgeblazenheit der kooplieden,
die denkoophandel bederven met de menfchen, die
ze drtjven, te bederven; vooral onderneem niet
den koophandel laftigte vallen.omdietewenden,
naar uwe inzichten. De vorft moet zich daar me-
de niet bemoeien, utt vreze van die te ontruften ;
alhet voordeel moet hy aanzijneonderdanen,die
'erdemoeite van hebben, laten, anderszins zal hy
hen den moedt benemen; hy zal voordeel genoeg
genieten, door de grote rijkdommen, die binnea
zijneftatenzullenkomen.Dekoophandel isgelijk
zommige waterlopen, zo gy haren loop wilt ver* |j
anderen, verdrogen zy.
Daar is niets als het voordeel en gerijf, dat de
vremdelingen tot u trekt. Zo gy denkoophandel
henongemakkelrjkeren minder voordelig maakt»
vertrekken zy,zonderdat men het merkt, en ko-
men nooit weder; vermids andere volkeren, voor-
deel doende met uwe oravoorzigtitjheit, die tot
zich ttekken,en gewennennietmeer naaruomre
zien. Ik moet zelf bekennen, dat zedert eenigea
tijdt de heerlikheit van Tyrm zeer verduiftert is.
O! mijn waarde Telemachus! hadt gy die gezieri
voor de regeering van Pigmalioit, gy zoudt noek
vry meer verbaafd geftaan hebben. Gy vindt te-
genwoordig niets anders dan droevige overblyf-
felen eener grootheit, die naar haren ondergang
belt. O ongelukkig Tyrm I in wat handcn zijtgy
vervallenleertijds bragt de zee u defchatting van
al de volkeren der aarde toe. P#»W/»»vreeftal-
ies. zo WCt de VJrei»delingen, als zijue onderda-
E 4                     neDj
-ocr page 155-
jz             1)e Gevalkn
nen;in plaats vanzijnehavenen,volgens onzeoude
ge woonte, vooralle de ver afgelegenfte volkeren,
m een volkomene vryheit open te ftellen, wil hy
weten het getal der fchepen, die aankomen, waar
7e van daan komen, de namen van het fcheeps-
volk, hun foort van koopmanfchap, de natuur en
prijs van hunne koopwaren , en de tijdt, die zy
hier willen verblijven. Noeh doedt hy erger, want
hy gebruikt bedrog om de kooplieden te over-
vallen, en hunne koopwaren verbeurd te verkla-
ren. Hy ontruft de kooplieden, die hy meent de
tijkfte te zijn. Onder verfcheide voorwendfeleri
Ilelt hy nieuwe laften op. Hy wil zelf zich in den
koophandel inlaten , en al de wereldt vreeft met
hem te doen te hebben. Dus verflaauwt dekoop*
handel ,de vremdelingen vergeten van langzamer
handt den weg naar Tyrus ,die hen eertijds zo be-
kendwas.EnxoP/?>»d//o» niet vanbeleidtveran-
dert, zal onze heerlijkheit en macht wel haaft
dvergebragt worden tot eenig ander volk , betef
beflierd dan wy.
Vervolgens vroeg ik Narbal, op wat wijze de
Tyriers zo machtig ter zee waren geworden: want
Ik wilde alles weten, 'tgeen dient om een koning-
rijk wel te bellieren. Wy hebben , antwoordde
hy, de bofTchen van Libanon, die ons hout ver*
fchaffen tot de fchepen, en wy bewaren datzorg-
vuldig tot dit gebrnik ; men hakt daar nooit, dan
Voor het gemene gebruik ,en om fchepen teboi*-
■wen; Wy hebben het voordeel van bekwamearbei-
ders te hebben. Hoehebt gy,zeideik tegen hem;
die werkiiedenkunnen vinden? Die hebbenzich,
fceide hy, allengs in dit landt bckwaam gemaakt.
Wanneermendemenfchen,die in de kunlten uit-
piunten,wel vergeld,is men verzekcrt wel haalt
-ocr page 156-
van Telemachus III. Boek. 73
2odanigeteyinden,diehaarten top van deuirerfte
volmaaktheit brengen Want menfchen, die met
verrtandt en natuurlijke bekwaamheit voorzien
zijn,laten nooit na zichin dekunitenteoeft'enen,
daar grote vergeldingen aangehecht zijn.
Alle, dieervaren zijn in kunften en wefenfchapr-
pen, nut en oorbaar voor de fcheep-vaart, worden
hier eerlijk gehandelt. Een goed landmeeter is
hier in aanzien;een bekwaam fterrekijker in ach-
tingjeen ftuurman, die andere in zijne oeftening
te boven gaat , wordt hier met weldaden opge-
hoopt; een goed timmerman wordt hier niet ver-
acht,in tegendeel wordt hy wel gehandelt en be-
taalt; goede roejers zelf hebben hier verzekerde
belooning,gefchikt naar hunnen dienft, men on-
derholidt die wel, men draagt zorge voor hunne
vrouwen en kinderen; zo zy op zee blijven, ver-
goedt men die fchadeaan hun huisgezin,de zulke
die een zekeren tijdt gedient hebben , zendt men
wederom by de hunnen :dus heeftmen'er zoveej
als men wil; de vader is verheugt zijnzoon in zo
goed een ambacht opgetrokken te zien,en hy fpoedt
?ich om van jongs af aan hem te onderwijzen
in het handelender riemen,entouw-werk, enhet
weinig achten van onweer- Dus leic|t men de
menfchen,zonder eenige dwang,door belooning
en goede order. Het gezag alleen doedt nook
goed. De onderwerping der onderdanen is niet
genoeg, men moet de herten winnen, en de men-
fchen hun voordeel doen vinden, daar men zich
van hun vernuft wil bedienen.
Na deze zamenlbraak liet Narbal my zien al
de tuighuizen , wapenplaatzen , en alle gereed-
fchappen , die tot den aaubouw van fchepen die-
nen. Ik vroeg eene uitlegging der minue zakeij,
E S                        en
-ocr page 157-
74               *&€ Gevalkn
<r fcbreef aanftonds alles op 'tgeen ik verftondt,
uit vreze van eenige nutte omftandigheit te ver-
geten.
Ondertuflchen verwachte Narbal, die Pigma~
lion
kende,enmy zeei-beminde,mijn vertrek met
ongeduldt, vrezende, dat ik mogt ontdekt wor-
den door de verfpieders des konings, die dag en
tiacht door deftadtgingenjmaarde windenlieten
noch niet toe , dat wy ons infcheepten. Ter-
wijl wy bezig waren met de haven naaukeurig te
bezichtigen, «n verfcheide kooplieden te onder-
vragen , zagen wy een bcdiendc van den koning
Pigmalion tot onskomen,die tegeniVar^d/zeide:
De koning heeft verftaanuit een der overften vande
fchepcn, die wit Egypie weder gekomen zijn, dat gy
een vremdeling hebt medegebragt , die voor een
Cyprier doorgaat; de koning wil , dat men hem
2alaanhouden,op dat men zekerlijk mag weten,
van wat landt hy is: gy zultopverbeurte van uw
hoofdt voor hem moeten verantwoorden.
Ik was toen juift een weinig afgeweken, om van
nader by te befchouwen de evenredigheit, die de
Tyriers hadden waargenomen in het bouwen van
een by na nieuw fchip, dat, zeide men, wegens de-
?,e juifte evenredigheit in al zijne delen, de befte
zeiler was,die men ooit in de haven gezien hadt.
Ik ondervroeg den werkbaas,die deze evenredig-
heit gefchikt hadt. Narbal, verbaafd en ontftelt,
antwoordde: Ik ga dezen vremdeling,die uit het
eiIandtCy/>r«j van daan is ,zoeken; maar zo haafl:
als deze bediende uit zijn gezicht was, liep hy na
my toe , om my te berichten , in wat gevaar ik
was. Ik hadt het maar al te wel voorzien, waar-
de Tekmaebm! zeide hy, wy zijn verloren; de ko-
ning die dag en nacht door wantrouwen gepijnigt
wordt,
-ocr page 158-
van Telemachus. III. Boek. 75*
Wordt, vermoedt, dat gy niet uit hetciJandt €y-
frus
van daan zijt; hy wil, dat men u zal aart-
houden,en my doen doden, zo ik u niet in zijne
handen lever'. Wat zullen wy doen? OGodt!
geef ons wijsheit,omonsuit dit gevaarteredden.
Ah Telemachus ! ik zal u in 'tpaleis des konings
moeten brengen. Houdt ftaande , dat gy een
Cyprier zijt, uit de ftadt Amathus, zoon van een
beeldhouwer van Venus; ik zal verklaren, dat ik
certijds uwen vader gekent hebb' , miflchien zal
de koning, zonder dat verder te onderzoeken, u
laten vertrekken; ik zie geen anderemiddelenom
uw en niijn leven te behouden. Ik antwoordde
Narbal: Laat een ongelukkige, dien hct noodlot
wil verderven,verloren gaan;ik weet te fterven,
Narbal; en ik ben u te veel fchuldig, dan dat ik
doormijnongelukuzoumedeflepen; ik kan geen
befluit nemenom te liegen, ik ben geen Cyprier,
00k kan ik niet zeggen, dat ik het ben. De Go-
den zien mijne oprechtheit, 't ftaat aan hen mijn
leven te bewaren, maar ik wil dat door geen leu-
gen behouden (if).
Narbal antwoordde my : Deze leugen, Tele-
machus
, heeft niets in , dat ftrafwaardig is : de
Godenzelf kunnen die niet veroordeelenjzy mis-
doedt niemant; zy bewaart het leven van twee
onfchuldigen; zy bedriegt den koning niet, dan
om hem van een erote misdaadt te wederhouden.
OTe~
(ij) Deze Zedekunde is wondetlyk fraai, en ten eenema-
le aanlopende tegen die det Jezuiten, welkedeSchryvet hier
met voordacht tegen gaat.De koning was opgevoedtvolgens
<le Zedekunde det Jezuiten ; maar de Aattsbiffchop toont
hier door aan zyn Leetling , dat hy zyn gedtag niet moeft
fchikken naar de grondiegelen, noch naar het vooibeeldt
van zyn gtootvader.
-ocr page 159-
•76             *De Gevallen
O Telemachusl gy trekt de liefde totdedeugt, en
de vreze van den Godsdienft te krenken , te ver.
'tis genoeg, zeide ik hern, dat een leugen een
leugen is ,om een menfch, die in de tegenwoor-
digheit der Goden fpreekt, en alles aan de waar-
heit verfchuldigt is, onwaardig te xijn. Die de
waarheit kwetlt, beledigt de Goden , en kwetft
aich zelf, naardien hy tegen zijn gewiile fpreekt.
Hou op, Narbal,my voor te ltellen,'t geen uen
my onwaardig is. Zo de Goden met ons mede-
dogen hebben,zullenzy ons wel weten teverlof-
fen;zo zy ons willenlaten verloren gaan,zullen
wy, ftervende,flacht-offers van de waarheit zijn, en
aan andere menfchen een voorheeldt nalaten om de
onbevlekte deugt meer te achten dan een langle-
ven. Het mijneis niet dan al te lang, ziinde zo onge-
lukkig. Om ualken,waiirdeiV«sr^/,wordt mijn
hert bewogen. Is het mogelijk , dat uw vriend-
fchap voor een ongelukkig vremdeling u zo do-
delijk moet zijn!
Wy bleven langen tijdt in dit foort van twee-
ftrijdt, maar eindelijk zagen wy een man na ons
toekomen, diebuiten zijn adem liep. 'tWas een
bediende van den koning,die wegen Aflarbe(16)
kwam. Dezevrouwwaszofchoon alseeneGod-
jn, by de aantreklijkheden des lighaams, voeg-
de
(is) Door dezc woordcn wordt Mad. de Montefpan ver-
beeldt. Zy wierdt genaamt Fwfoifc it \ocht-Chouan , en was
door Louis den XIV. haren man ontiooft. Zywas fchoon,
vrolyk, vleiende, en aanvallig; maar heerfchzuchtig, wreed ,
wraakgierig, en bekwaam ora de gruwelykfte zaken te be-
gaan. Gelyk zy heerfchzuchtig en de perfoon van den ko-
ning minder genegen was dan dekoninklyke waardigheit,zo
ftelde zy het ganfchehof in oproer,toen de koning naarwil-
de verlaten om Mad. de Fontange. Zy dreigde den koning,
dat zy de kindeien, die zy by hem gehadt hadt, voor zyne
oogejj
-ocr page 160-
van Tele mac bus. III. Boek. 77
de zy alledie van den geeft : zy was vleijende,
blygeeltig, en kon zich bemind maken : met zo
vele bedrieglijke bekoorlijkheden , hadt zy , als
de Sirexen, een wreed hert en vol van boosheit,
maar zy wilt deze gebreken zeer liftig te ontvein-
zen; zy hadt het hert van Pigmaliott door hare
fchoonheit, geefligheit ,zoete ftem, en de maat-
zang van haar lier weten te winnen; en Pigma-
lion
, verblind door eene krachtige liefde tot
haar, hadt de koninginne Topha zijne gemalin-
ne verlaten.
Hy betrachtte niets anders dan de driften van
de eerzuchtige Aftarbe te voldoen. De liefde de-
zer vrouwe was hem niet veel min dodelijk dan
zijne fchandelijke gierigheit. Maar alhoewel hy
zo groten drift voor haarhadt,verachtte zy hem,
en flak de walg van hem ; zy verborg haar ware
gevoelens , en maakte fchijn van niet dan voor
hem te willen leven,zelf op dien tijdt, op welke
zy hem niet kon verdragen.
Daar wasbinnenTyrus een jong Lydiervimeea
verwonderlijke fchoonheit, Melachon genaamt;
maar laf, verwijfd, en verfopen in welluften.
Hy betrachtte niet anders dan om de tederheic
van zijn kolenr te bewaren, om zijn blonde haa-
ren, zwierende over zijne fchouders, te kemmen ;■
om zich ruikende te maken, om zijn rok eenaan-
genamen zwier te geven, en eindelijk om liefde-
gezangen op zijn lier te kwelen. Aftarbe zag,
beminde, en wierdt razende na hem; hy veracht-
te-.
oogen wilde verfcheuren ; en men heeft haar verdacht ge-
houden , dat zy de nieuwe meefterefle , die zich door hare
fchoonheir van den koning hadt doen beminnen, door ver-
gif van kant geholpen heeft. Zy veiweet den koning, dar'
by ftonk, enz.
-ocr page 161-
78               ^De Gevallen
te haar, nademaal hy op eene anderevrouweVer"-
liefid was. Daarenboven vreefde hy zich bloot te
ftellen voor de wrede minnenijdt des konings.
Aflarbe zich veracht ziende , gaf zich over aan
de drift, die het ongelijk haar inboezemde; in-
haar wanhoop beeldde zy zich in , dat zy Mala-
chon zou kunnen doen doorgaan voor den vrem-
deling, dien de koning deedt zoeken, en die ge-
zegt wierdt met Narbal gekomen te zijn: In der
daadt, zy maakte Pigmalion dat wijs, en kocht
al die gen en om; die hem zouden hebben kunnerr
uit den doling brengen. Gelijk hy geen deugdza-
me mannen beminde , en dat hy die niet wilt te
onderfcheiden, was hy niet anders omringt dan
door baatzoekende en liftige menfchen,die vaar-
dig waren om zijn onrechtvaardige en bloedige
orders uit te voeren. Dufdanige menfchen vreef-
den het gezag van Aflarbe, en hieipen haar den
koning bedriegen uit vreze vandezehoogmoedige
vrouwe, die ten eene male in zijn gunft gedron-
gen was, te mishagen. Dusgingde jongeiWWa-
cbon , niet tegenftaande hy door de ganfche ftadt
voor een Cretenzer bekend was, voor dien jongen
vremdeling door, dien Narbaluh Egypte hadt me-
degebragt;en wierdt gevangen gczet, Aflarbe be-
vreeft,dat Narbal den koning mogtgaan fpreken,
en haar bedrog ontdekken , zondt in alter haaft
dezen bediendcn, die tegen hem deze woorden
lprak: Aflarbe verbiedt u den koning te ontdck-
ken, wie uw vremdeling is, en vcrzoektu niets",
dan dat gy zwijgt, en voor het overige zal zy
wel zorge dragen, dat de koning over u zalvol-
daan zijn; haaftuondertuiTcheriomuwen jongen
vremdeling, dien gy uit Egypte gebragt hebt, met
de andere Cypriers in te fchepen , tcii einde men
hem
-ocr page 162-
van Telemachus. III. Boek. 79
hem niet meer in de ftadt zie. Narbal, ten uiterfte
verheugt over het verzekeren van zijn enmijn le->
ven, beloorde te zwijgen, en de amptenaar vol-
daan van zijn verzoek verkregen te hebben,keer-
de weder om rekenfchap wegens zijn boodfchap
aan Aftarbe te geven.
Narbal en ik verwonderden ons over degoed-
heit der Goden, dfe onze oprechtheit beloon-
den , en die zo byzondere zorge droegen voor
de zodanigen , die alles waagden ter liefde van
de deugt. Wy befchouwden met fchrik een ko-
ning verflaaft aan de gierigheit en aan de welluft.
Hy, die 7,0 boven mate vreett bedrogen te wor-
den , is waardig , zeiden wy tegen malkander,
dat te zijn ; hy is het byna dagelijx grootelijx;hy
miftrouwt eerlijke liedcn, en geeft zich over aan
fielten. Hy is alleen onwetend van dat 'er om-
gaat. Bezie Pigmalion, hy is het voorwerp vaa
lpotterny voor eene fchaamtelooze vrouwe;on-
dertu/Tchen bedienen zich de Goden van eenleu-
gen der booswichten , om de vromen te bewa-
ren, die liever het leven willen verliezen dan lie-
gen. Ter dier tijdt vernamen wy , dat de wint
veranderde, en gunftig wierdt voor de fchepen
van Cyprus.
De Goden verklaren zich voor ons, riep Nar-
haluh,
zy wilten, mijn waarde Telemachus'. u
in veiligheit brengen. Vlucht uit dit wreed en
vervloekt landt. Gelukkig ! die u mogt volgen,
tot aan de onbekendfteoevers. Gelukkig die met
u mogt leven en fterven. Maar het ftreng nood-
lot verbindt my aan dit ongelukkig vaderlandr.
Met het zelve moet ik lijden ; miflchien zal het
haaft onder zijn puinhopen begraven WOrden ;
maar daar is nict aangclegen , behoudens dat ik
al-
-ocr page 163-
8 s             IJeGevallm
"a'ltfjdt de waatheit fpreek , en mijn gemoedt dd
gerechtigheit bemint. Wat u belangt, 6 mijrt
waarde Telemachus ! ik bidd' de Goden , dat zy
u als metde handt geleiden,en hunnekoftelijkfte
zegeningen fchenken; namentlijk de zuivere en
onbevlekte deugt tot uwe doodt toe. Leef lang,
keer weder naar Ithaca, vertrooft Penelope , en
verlos haar van de dertele minnaars ; dat uwe
oogen mogen zien, dat uwe armen den wijzen
UlyJJ'es mogen omhelzen,en dathy in u magvin-
den een zoon hem gelijk in wijsheit! Maar ge-
denk in uw geluk aan den ongclukkigen Narbal,
en houdt nooit op van hem te beminnen.
Als hy deze woorden uitgefproken hadt, be-
vochti^de ik hem met mijne tranen, zonder hem
te antwootden. De diepe verzuchtingen verhin-
derden my te fpreken. Wy omhelfden malkan-
der met een ftilzwijgen; hy bragt my tot aan het
fchip; bleefop den oever der rivier , en toen het
fchip afgeftoken was,lietenwynietnamalkandef
na te oogen, zolangwy malkander kondenzien,-
Einde van het derde Bock,
t N.
-ocr page 164-
I N H O U D T
VAN
MET VIERDE BOEK.
Calypfo i'alt Telemachus in zy-
ne woorden
, om hem te doen ruft-
en.
Mentor mispryft hem in het by-
zonder
, om dat hy het verhaal zyner
Gevallen ondernomen keeft
, en raadt
hem het zelve t e voltrekken >naardien
hy het begonnen hadt.
Telemachus
'verhaalt , dat hy op zyne reize van
Tyrus naar het eilandt Cyprus een
droom gehadt hadt
, waar in hy droom-
de, dat
Minerva hem tegen Venus en
Cupido befihermde ; dat hem in het
•vervolg ook gedacht hadt, dat hy
Men-
tor zag , die hem raadde te vluchten
*voor het eilandt Cyprus; dat, toen hy
ontwaakt was, een onweder het fchip
zou hebben doen vergaan
, zo hy zelf
de handt niet aan het roer geflagen
hadt, alzo de
Cypriers , in den wyn
'verzopen, niet in fiaat war en om het
fchip te behouden
; dat hy op zyne aan-
komji aan het eilandt de allerbefmette-
F                lykfte
-ocr page 165-
lykfte voorbeelden met een afgryzen
befchouwt hadt
; maar dat de Syrier
Hazael, wiens Jlaaf Mentor gewor-
den was
, de twee Grieken weder te
z,amen gevoegt
, en in zyn [chip mge-
fcheept hadt
, om hen naar Crete te
•voeren
, en dat hy in die overtocht de
fchone "vertoning van
Amphitrite , op
haren wagen door zeepaarden voort*
getrokken, gezien hadt.
\
.
DE
-ocr page 166-
t> E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Ulyjfes.
HET VIERDE BO'EK.
CAlypfo, die tot dit oogenblik onbeweeg-
lijk was geweeft, en vervoerd door het
vermaak van de gevallen van Telemachus
te horen, viel in zijne redenen, om hem.
eenige ruft te doen nemen. 't Is tijdt,
zeide zy, dat gy de zoetigheden van den flaap na
zo vee] arbeidt gaatfmaken. Gy hebt hierniets te
vrezen, alles is u gunftig. Geef u dan overaan de
blijdfchap, fmaak de vrede, en alle andere gavea
der Goden, daar gy mede opgehoopt zu!t zijn*
Morgen , wanneer Aurora (f) met haar roosver-
wige vingeren de vergulde deuren van hetOoftea
F 2
                       even
(f) Aurora wierdt van de ouden voor de Godinne van de
dagenraadt gehondenjen gelykzyliet eerftelicht aanbrengt,
io hebben dc dichters haat eene dochter van Titan,' of van
Hyperion, dat is der zonnc,gemaakt. Haar liefde voorden
ouden Tithonus is zeer bekend; als ook hare minnehande-
lingcn wet Cepjhalus, diea men zegt dat zy geiooft heeft,
-ocr page 167-
84,              39* Gevallen
even xal open doen, en als de paarden der ionne
voortkomendeuitde filtebafen, deftralen van den
da£ xullen verfpreiden ,om voor haar alle de fter-
ren des hemels weg te drijven, zullen wy, mijn
wa.irie7'elemachni,de gefchiedenisuwer ongeval-
ien hervatten. Nooitheeft uw vader uwewijsheit
en moedt kunnen evenaren;noch ytf< £///<?* (g),de
overwinnaar van Heiior, noch Thejeus (h), we-
der-
doch dezc van zyne geliefde Procris te veel werk makende,
heeft zy uit rainncnydt zelf den handel uitgebragt. Dat de
Schry ver haar rotisvcrxvtxe vinieycn toefchryft is eenenavolging
van Homerus, die haar byna altydt fptilimtKtt HW , dat
is , ^iurura met hair rooivervji^e vinieren, noemt.
-{g) Deze was de dapperfte derGrieken, die gekomenw*-
ren om Troje te belegeren. Hy was een zoon van Peleus en
Thetis, de zee-godinne. De ganfche Ilias van Homerus is
niets anders dan een verhaal van dentwift,dietuffchenhem
en Agamemnon overBrifeis ontftaan was. Namentlyk Afty-
nome, de dochter van Chryfes , was aan Agamemnon it
den buit van de ftadt The e , in Cilicie , te beurt geval-
len. Haar vader een prieiter van Apollo zynde, eilchttehaar
wederom , en zy wierdt hem toegeftaan ; maaralzo Agamem-
non meende,dat het niet redelykwas ,dat hy alleen zonder
buit zou zyn, decdt hy Achilles zyne Brife'fs afnemen. Daar
op weigerde Achilles langer tevechten,en bleef in zyn tent,
tot dat Patrocles, zyn vriendt, gedoodt zynde,hy wederom
in het veldt kwam, om zichover des zelfs doodttewreken.
Toen heeft hy Heftor, een zoon van Priamus, en den dap-
fcrften der Trojanen gedoodt. Hy zelf is naderhandt verradei-
yk omgebragt van Paris, terwylhybezig was met Pdlyxena,
.eenezufter van Heftor, te trouwen in den tempel van Apollo,
(h) Thefeusis 00k een der grootfte helden van den ouden
tydt gevveeft. Hy was een zoon van den Atheenfchen koning
Igeus, maar in onecht geteelt. Evenwel heeft hy na zyfi
vader geregefcrt, en wordt voor den X. derkoningenvan Athe-
nen genouden. Zeer veel zou'er van hem tezeggen zyn, en
van zyne heldendaden. Men zegt, onder anderen , dat hy
met zynen halsvriendrPerithous in de helle nedergedaalr \i
om Proferpina van Pluto teroven,doch Perithous op dien tbcht
het leven verlorenhebbende, wierdt Thefeus door Pluto ge-
vangen gehouden, tot dat Hercules hem kwam vcrloffen.
-ocr page 168-
van Telemachus. IV. Boek. 85*
dergekeert uit de helle , noch 7.e]f de grote A'Ici-
cles
(i), die de wereldt van zo veel gcdrochten heeft
gezuivert,hebben ooit zo veelkrachtendeugt be-
toont als gy. Ik wenfch , dat eene diepe flaap u
dezen nacht kort mag maken: maar helaas! hoe
lang zal die voor my zi|n, om dat hy my voor een
tijdc zal beletten u weder te zien en tehoren fpre-
ken; u nochmaal te doen zei-gen, 'tgeen ik reeds
weet, en afvergen 'tgeen ik noch niet weet! Ga,
mijn ■wz&r&eT'elemachus,met c\cy\\\\]%£i\ Mentor,
dien deGodenuwedergegevenhebben ; gain deze
afgelegeneGre«<?,daaralles totuweruftbereidtis.
Ik bid' Morpheus (k), dat hy uwe door de vaak
verwonneaogleden wil overftorten met zijnaan-
genaamite lieffelijkheden; dat hyeen Goddelijkc
damp door uwe afgemattelcden verfprei, en u ge«
noechlijkedromen toezende, die rondom uheen
huppelende, uwe zinnen mogen frrelen met de
genoechlijkfte denkbeelden, en van u afwenden,
'tgeen ualtevroegzoukunnen doen ontwaken.
De Godinne geleidde zelf'Telemachus in dezc
Grotte, van de hare afgezondert zijnde. Zy was
noch mfnder bocrfch, noch onaangenamer. Hern j
fontein, die in een hoek vloeide , veroorzaakte*
daareenzachtgemurmer,dat den flaap verwekte.
De Nymnhen haddtn daar twee bedden toebereidt
van zachte groente, en daar over twee grote vellen
F 3                         Sc"
(i) Alcides is dezelve , die Hercules genaamt wordt. Daai
.zyn'er verfcheide geweeft, welker daden doordc dichtcr Diet
genoeg onderlcheiden worden. Deze, die gezegt wordt de
wereldt van gedrochten gezuivert te hebbcn , was een zoon
van Jupiter,geteeltby Alcmene de gemalinvan Amphitryo.
(k) Morpheus was eene minder«igodheit , en als dienaac
van den Droom-godt, die hem overalzondtomdenflapen-
den vermakelyke droraen te doen zien , en hen alkrhande
gedaantens vooi te ftellen.
-ocr page 169-
86               Tie Gevalien
gefpreidt(l),het eene vaneen leeu,voor Telema-
thus
, en het ander van een beer, voor Mentor.
EerdatMentor dc ilaap zijne oogen lietbekrui-
pen, fprak hy Telemachus dus aan: Hetvermaak
van awe gefchiedeniilen te verhalen heeft u tever
vervoert,gy hebtdcGodinnedoen verlieven,met
haar de gevaten, daar uw moedt en vernuft u uit
gered hebben , te vertellen. Gy hebt daar door
niets gedaan, dan haar gemoedt des te meer te doen
ontvonkcn, en gy hebt voor u een noch gevaarlijker
gevangenis bereidt. Hoe verhooptgy ,dat zy ute-
genwoordig uit haar eilandt zal latenvertrekken,
u, die haar betovert hebt door het verhaal uwer
gevallen ? De liefde van een ydele roem heeft u doen
fpreken zonder voorzichtigheit. Zy hadt zich
verplicht omude gefciiiedeniffe van Ulyflestevez-
halen,enute doen veritaan,hocdanig zijn noodlot
geweeft is; en zy heeft uweten in tewikkelen om
haarallesuitteleggen,het geenzy wenichtte we-
ten;dat is de bun ft van vleiende en driftigevrou-
wen. Wanneer, 6 Telemachus'. zult gy eens zo
wijs zijn, dat gy nooit fpreekt door grootsheit,
of dat gy wcet te zwijgen, al wat u totvoordeel
flrekt, wanneer het niet oorbaar is te verhalen?
Andere verwondercn zich over uwe wijsheit in een
ouderdom, waar in het vcrgecffelijk is die niett'e
hebben. Wat my aangaat, ik kan u niets verge-
ven; ik ben het allcen, die u ken, en u genoeg be-
min om u alle uwe gebreken aan te toned. Hoe
vcr zijt gy noch van de wijsheit uws vaders!
Maar
(1) Op deze wyze waren de oude gewoon te flapen , niet
op bedden , als tegenwoordig. Het is genoeg, dat men de-
ze byzonderheit aanmctk. Dc taalkundigen kunnen nazien,
wat de gcleerdcp. zeggen over het zesde Scliimpd. van J; ve-
nalis, en oyer de Rcdenvoering van Cicci-o voo* Muiena.
:
-ocr page 170-
'van Telemachtis. IV. Boek. 87
Maar hoe hebb' ik , aatwoordde Telemachtis^
Calypjb
kunnen weigeren, haar mijne ongevallen
te verhaleu ? Neen , hernam Memor , gy moeft
haar die verha-leo: maar gy moeltdat doendeniets
zetjgen, dat mededogen in haar hade kunnen ver-
wekken. Gy hadt kunnen zeggen, datgy nueens
dolendewaartgeweelt,dau censgevangen in Sici-
lie\
naderhandt in Egypten; dat was haar genoeg
gezegt, al het overige heeft niet anders gedient,
dan om het vergift,dat reeds haarherteontfteekt,
te vermeerderen. Het behage de Goden, dat het
uwe daar van mag bevrijd blijven,
M.aar wat zal ik dan doen, zeide Telemachtes,met
ecn bezadigde en leergierige item? 'tis geen tijdt
meer, zeide Mentor weder , voor haar het geen
noch van uwe gevalleu overig is te willen verber-
gen; zyweet genoeg daar van,omniettekunnen
bedrogen worden,omtreiit het geen zy noch niet
weet ;uwachterhoudendheitzouniets anders kun-
nen te weeg brengen dan haar te verbitteren: vol-
voer clan op morgen aan haar te verhalen, al het
geen deGoden omuwentwille gedaanhebben,ea
leer op een andere tijdt matigcripreken van al het
geen u tot lofzou kunnen verltrekken. Telemachtis
nam een zo goeden raadt in vriend-fchap aan, en (zy
lciden zich neder om te flapen.
Zohaaft als Phehus zijne eerfte ftralen over den
aardbodem verfpreidt hadt, wekte Mentor, ho-
rende de ftemme der Godinne, die hare Nymphen
in het bofch riep, Telemachtis op. 'tis tijdt, zeide
hy, den llaap te overwinnen ; wel aan, ga naar
Calypfo, maar miftrouw harevleijende woorden.
Leg nooit uw hert voor haar open. Zijt bevreeft
voor het vleijeade vergif van hare loftuitingen.
F 4                  Gi(te»
-ocr page 171-
88              5De Gevallen
Gifteren verhief zy u boven uwen wijzen vader
Ulyjfes, den onverwinnelijken Achilla , den be-
toemdcnThefeus,en Hercules (i) ,dieonfterftelijlc
geworden is. Gevoelt gy niet, dat deze lof alle
maat te buiten gaat? Gelooft gy aldat zy gezegt
heeft ? Zijt verztkert , dat zy zich zelf niet g£-
looft (z). Zy prijft u niet , dan om dat zy ge-
looft, dat gy zwak en laatdunkende genoeg zijt,
om u te laten bedriegen door loftuitingen, die met
uwe daden geen evenredigheit hebben.
Nadeze woordengingen zynaardeplaats, daar
dc Godinne hen wachtte. Zy lagchte vriende-
lijk, zo als zy hen zag , en bedekte, onder een.
fchijn van vreugde, de vreze en ongeruftheit,die
haar hert ontroerden;want zy voorzag,dat Tele-
machtts,
geleidt door Mentor, haar zou ontflip-
pen, even a\sUly£'es. Haaft UjmijnwaardeTV/??
inacbus, zeide zy, met mijne nieuvvsgierigheit te
voldoen. Ik hebb' den ganfchen nacht gedacht,
dat
(i) Door dezeaanmerkinge wierdt dehertogvanBourgun-
die geleert deydelc en valfche giorie te vermyden,waar aan
zyn grootvader zich al te zeer liadt overgegeven.Zy.ie vleiers
hem hebbende doen geloven , dat hy meet was dan een
menfeh , meendc hy , dat nooitiemant by hemmogtverge-
leken worden : daarom liet hy toe, dat hem de zon gegeven
wierdt als het zinnebecldt van zyn macht, en dat men hem
de onfterffelykheit toefchreef,geiyk gefchiedtinhet gedenk-
ftnk, dat te Parys op de Plaatfc der Ovcrwinningen opgerecht
is. Die Plaats was eerft nieuw gemaakt , toen dit werk ge-
fchreven wierdt, en daar op wordt hier gezinfpeelr.
(2) Zr pry/i » n'et , ««.. ] Dit is_ een der gevocligfte fte-
ken, die men Louis den XIV, ko'n geven. Ieder wift hoe
gaarne hy geprezen was, en zag dat hem uitmuntendenlof
gegeven wierdt. Men mag zeggen , dat hem niets kon be-
hagen, dan ecu welbedachte lof, maar die, waat in hy Vfr
immortalis
, dat is : ecu onjlerffe.yk. mjn genoemt wordt, was
al te grof voot een vorft , die eenigzins iiaanzigtig sasili
'Ait ftuk.
-ocr page 172-
vanTelemachus. IV. Bock. 89
dat ik u uit Phenicie zagvertrckken,encen nieu lot
zoeken in het eilandc Cyprus. Zeg my toch, hoe
isdezereisuitgevallen,eniaatgeen oogenblik ver-
loren gaan. IJaar op zat men nedcr in het gras,
bezaait met violet-bloemen , onder den lommer
van een dicht bofchie.
Calypfu konzich nietonthoudenvanzonderop-
houden tedere en verliefde lonken op Telemachus te
fchieten , en met verontwaardiging te bcfchou-
wen, dat Mentor ,zelr"totdeminitebewegingvaa
hare oogen,gade floeg. DeAfy>»/>fe»onderwijleri
bereidden zich alle met ftilzwijgcn om het oorte
lenen, en maakteneen half rondtuit, ombeterte
zien , en om beter te horen. De oogen der ver-
gadering waren onbeweeglijk, en gellagen op den
jongeling. Telemacbus zijne oogen nederflasnde,
en met veel aangenaamheit blozende, vatte op
deze wijze den argebroken draadt zijner gefchie-
denilTe op.
Naaulijx hadt het zacht geblaas eener gunflige
wmtonzezeilen doen opzwellen ,of het landt van
Phenicie verdweenvoor onzeoogen. Gelijk ik by
Cypners was, welkerzeden my onbeken'd waren,
nam ik voor te zwijgen,opallesachttegeven,en
alle regelen van belcheidenheitop te volgen, tea
einde ik huune achting mogt winnen. Maargedu-
rende dit mijn ftilzwijgen, bekroop my een zoete
en krachtigeflaap,mijnezinnen warengebonden,
enhielden op. Ik imaakte een hlijdfchnp en diepe ■
mil, die mijn hert met vreugdevervulde. Op het
onvoorzienfte dacht my , dat ik Venus zag , die
de wolken doorkloofde met haar vliegende wa-
gen, voortgetrokken door twee duiven, zy hadt
die giinlterende fchoonheit, die >levendige jeugt,
die tedere aantreklijkheden , die in haar uitblon-
F S                     ken,
-ocr page 173-
go               Tie Gev alien
ken , wanneer zy te voorfchijn kwam uit het
fchuim van Oceantts (m) , en zelf de oogen van
'Jupiter verblindde.
Zy daalde terftondt met een zeer fnelle vlucht
tot my neder, en lei al lagchende haar handt op
mijn ichouder; en my by mijn naam noemende,
iprak zy deze woorden: Jonge Griek, gy gasK U
in mijn rijk begeven;gy zult wel haait komenin
dat gelukkig eilandt, daar de vermaaklijkheden,
het fpel , en kluchtige boerterijen onder mijne
voetftappen waffchen; daar zulc gy reukwerkeu
op mijne altaren offeren;daar zal ik u dompelea
in een rivier van welluften; oopen uw hert voor
de aangenaamfte verwachtingen, en zie toe, dat
gy de machtigfte der Godinnen , die u gelukkig
wil maken, niet wederftreeft.
Op dezelve tijdt vcrnamik den jongen Cupido^
die, zwevende op zijn kleine wieken , rondom
zijne moeder vloog. En fchoqn dat ktndtop zijn
aangezicht hadt uitgedrukt de tederheit der be-
koorlijkheden en de lieffelijkheit der kindsheit,
echtcr fpeelde iets, ik weet niet wat , doordrin-
gends in zijne oogen , dat my deedt vrezen.; hy
lagchte,my beziende; zijn lagch was kwaadaar-
dig, fpottende, en wreed ; hy ttok uit zijn guide
pijlkooker een zijner fcherpfte fchichten, fpande
zijnen
(m) De Schtyver fchynt met voorbedachten raadt ditver-
diclitfel niet klaar vooreeftelt te hebb-n. Dedichterszeggen,
dat Satumus de mannelyke leden van Celus affneedt en in
de i-ee wotp,die daaropaan het fchuimen raakte. En uit dat
fchuim zou Venus voortgekomen zyn, en eerft in Cythere voet
aan landt gezet hebben.Daar zyn vcrfcheide Venufien geweeft,
maatdezewordt gemeenlyk onderfcheiden door den toenaam
van A'f*(fwo«fii<H , dat is Opgekomtn z.yndc , namentiyk uit tie
zee. De ouden fpreken veel aangaande een fchttdery van
Apelles , waar in dcze Venus vcrbeeldt wierdt.
-ocr page 174-
van Telemachus. IV. Boek. 91
zijnenboog enwildemy trefren,wanneer.ft//W-
■va zich haaftelijk vertoonde , om my met haar
fchilt te bedekken.
Het aanzicht dezcr Godinne hadt die zachte
fchoonheit, en die verliefde kwijnendheit niet,
die ik in het aanzicht en gedaante van l^enus be-
merkt hadt. In tegcndeel hadt zy een eenvoudi-
ge, niet upgepronkte, en zedige fchoonheit; al-
les was dettig; krachtig, edel ,vol van rnachten
grootfchheit- De pijl van Cupido haar fchilt niet
kunnende doorboren, viel ter neder. Cupido daar
over vertoornt, verzuchte bitterlijk. en fchaam-
de zich, dat hy overwonnen was. Wegvanhier,
riep Minerva; weg van hier, onbedachte jonge,
gy zult nooit dan lafhertige zielen verwinnen,
die meer de fchandelijke welluflen, dande wijs-
heit, deugt, eji roem beminnen. Opdezewoor-
den vloog de hiefde verbittert weg , en ik zag
Vextts, wederom opklimmende naar den Olympus,
langen tijdt op haar wagen met hare duiven, in
een goude en blaauw-azuure wolk , tot dat 7.y
verdween. Mijne oogen neder flaande, vondt
ik Minerva nier meer.
My dacht, dat ik vervoert was in een lieffe-
lijke tuin, zodanig als men de Elizeefche velden
afmaalt. Jk wierdt Mentor gewaar , die tegen
my zeide: Vlncht voor dit wreede landt, en voor
dit vergiftigt eilandt; men betracht daar niets dan
welluft. De moedigfte deugt zelf moet daar be-
ven, en kan zich niet dan vluchtende behouden.
Zo haaft als ik hem zag , wiide ik hem om den
hals vallen om hem te omhelzen , maar ik ge-
voelde dat mijne voeten zich niet konden bewe-
gen, dat mijn knien onder my bogen, en dat mij-
ne {landeu, zich geweldt aandoende om Mentor
te
-ocr page 175-
y%                  *De Qevallcri
te omvangen , een ydele fchaduw zochten, die
my ahijdt ontflipte. In dit woelen ontwaakte
ik, engevoelde, dat deze droom, vol getieime-
nillen voor my , een Goddelijk bericht was. Ik
bevondt my vol van moedt te^en de welluftcn,
en van een mistrouwen van mijn v.elf, om bet
verwijfde leven der Cypriers te verfoeien. Maar
dat my het hert doorfneedt, was, dat ik geloof-
de, dat Mentor het leven verloren hadt , en dat
hy de wateren van Styx (n) overgevaren zynde,
21'jn gelukkig verblijf hadt by de rechtvaardige
aielen.
Deze gedachte deedt my een vloedt van tranen
ftorten. Men vroeg my,waaromik weende. De
iranen , antwoordde ik , patten een ongelukkig
vremdeling, die buiten hope is van ooit zijn va-
derlandt wederom tezullen befchouwen,niecdan
al tewcl. OndertuiTchen gaven al de Cypriers, die
in 'tl'chip waren, zich over aan een dwaze blijd-
fchap: deroejers, vyanden van den arbeidt, vie-
len in den flaap op hunne riemen. De ltierman
omhangen met een krans van bloemen , liet het
roer varen, en hieldt een groote wijnfles, die hy
byna geleedigt hadt, in zijn handt Hy en al de
andere, ontroert door de woede van Bacchus, zon-
geu ter cere van Venus en Cupida gezangen , daar
al , die de deugt bemiuden , een fchrik voor
moeften hebben.
Ter-
De Styx is een der helfche rivieren , aan gene kant van
welke de Elizeefche velden gelegen waien. De Goden zvoe-
leii by die tivier, waar van de leden onzeker is , hoe.vel'er
zyn, die zeggen , dat toen de minder Goden Jupiter eens
v/ilden binden , deGodheit van de Styx uitbragt , dat zy
eene zamenz.wering tegen Jupiter onder malkander fmeed-
den, en dat de Goden daarom naderhandt hunne eeden ge-
flaaft hebbeu met den naam van dien getiouwen Styx.
-ocr page 176-
vanTelemachus. IV. Eoek. 93
Terwijl zy de gevaren der 7.ee dus vergaten,
beroerdeecn fchielijk onweer deiihemelendezee;
de ontketende vvinden loei'den metgeweldt inde
zeilen; de zwarte baren iloegen tegen de boorden
van het fchip, 't geen kraakte door hare flagen: nu
voerden zy onsopden top der opgeblaze golven;
dan fcheen de zee zich van onderonsfclypwegtc
trekken, en ons in den diepen afgrondt neder te
itorten. Naby ons zagen wy rotfen,tegen welke
de verftoorde baren zich verbrijfelden met een
fchrikkelijk geraas. Toen begreep ik dooronder-
vinding, 't geen ik Mentor mcnigmaal hadthoren
zeggen ,dat lafFe en verwijfde menfchen,overge-
geven aandewelluften, moedt ontbreekt in geva-
ren. Al onzenederflachtfge Cypriers weenden als
vrouwen. ik hoorde niets anders dan elendig
gejammer, beklag van de vermakelijkheden des
levens, enydele beloften aan deGoden vanoiFer-
handen aan hen te zullen doen , zo men in de
haven aanlandde. Niemant was genoeg by zijne
zinnen, of om te gebieden wat'er gedaan moeft
worden,of om zelfde haudt aan 'twerkteilaan;
my dacht, dat ik mijn levt-n bewarende, ook
dat van anderen moeft bewaren;ik greep het roer
in de handt, vermids de ftierman , even als een
Bacchant (o) , bujten ftaat was, om te kannen
ziea
(o) Onze Schryvers gebiuiken zomtyds het woordt van
Wynpaap en Wynfnpin, om de BacchanteninhetNederduitfch
Hit te dtukkert. Ik houd' het met Bacchant, om den naam
van Bacchus in dat woordt te behouden, van wien zy als met
een dronkcmans woede aangedaan zynde , met wyngaard-
ranken gekroont , en met ftokken met wyngaard-tanken
omvlocliten, Thitfen, als dolle menfchen te werk gingen,
ouder het roepen van Enk. Orpheus is door zulk fooit vaa
wyven ter doodt gebragt. Die onbafuifdheit heeft ctift ea
jrieeft plaats gehadt in Thracie.
-ocr page 177-
94             e&e Gevalleii
zien in Wat gevaar het fchip was ; ik fpralc &e
verbaafde matrozen moedt in 'tlijf,en deedt hen
de zeilen nederlaten; zy roeiden met alien yver;
wy voeren midden door de klippen,enzagenvan
naby alle de yn"elijkheden des doods.
Dit geval fcheen als een droom aan al die ge-
nen ,die het behoudt van hun leven aan my fchul-
dig waren; zy zagcn my met vcrwondering aan.
Wy kwamen in het eilahdt Cyprus in de maandt
April(p), aan Venus toegcwijdt. Dit jaargety,
zeiden de Cypriers, komt met de Godinnc over-
een; waut zy fchijnt de ganfche natuur te doen
herleven, en de vermakelijkheden , even als de
bloemen, te doen wafTchen.
In dit eilandtkomende,gevoelde ik een zachte
lucht, die de ligchamen laf en traag maakt,
maar een fpeelzieke en een blygeeftige gemoeds-
geftalte inblaalt. Ik bemerkte , dat het veldt,
van nature vruchtbaar en aangenaam , byna ten
eene male onbebouwt was, vermids de inwoon-
ders vyanden van den arbeidt waren : ik zag aan
allekantenvrouwenen vryfters verwaand en ydel
opgetooit, die lofzangen ter eere van Venus op-
zingende, zich ten dienft van haren tempe! gin-
gen
(p) Het vvoordt *April wordt naar het gemeenfte gevoe-
len, afgeleidt van d^toi, het welk fcfmim betekent , om
dat Venus, gelyk ik reeds aangemerkt hebb' , voortgeko-
men was uit bet fchuim der zee ; om welke reden zy ook
.Aphrsiite genoemt wordt. Ovidius is ook van dat gevoe-
Jen in het IV. Boek van zyn Almcnach , daar hy zich duS
laat hoten:
Sed Veneris mcnfem Grdi* fermone notattim
lAtiptror , Afpumis, tjt Dea dicfa maris.
Dat is : Het komt my z.o voor , dot de maandt van Venus eene
Grkkfdie benaming beeft , want de Goiin lieift haren nami gehre-
ien vtn het fchuim der
z.«.
-ocr page 178-
van Tdemachus. IV. Boek. 95*
gen overgeven (q). De fchoonheit, aantreklijk-
heden, blijdfchap en welluften blonken even zeer
uit op hare aanzichten, maar de aautreklijkheden
waren te gemaakt, men zag daar niet eeneedele
eenvoudigheic , en eene beminnelijke fchaamte,
die het grootfte aanloklel der fchoonheit uit*
maakt. De verwijrde zwier, de gemaakte trck-
ken, het ydel optooiiel, en kwijnende tredt, haar
opflag der oogen , welke naar die der mannen
trachtten , haar onderlinge minnenijdt om de
hertstochten gaandete maken: met een woordr,
al wat ik in deze vrouwen zag fcheen my gering
en verachtelijk. (3) Door te groten drift van my
te willen behagen , maakten zy , dat ik een at-
keer van haar kreeg.
Men geleidde my naar den tempel der Godin-
ne , die zy vele in dit eilajidt heeft, want zy
wordt in 'tbyzonder aangebeden binnen Cythere,
Idalie
en Paphus j 't-was naar Cythere, daar ik heen
geVoerd wierdt. De tempel is geheel van mar-
mer , zy is van buiten met uitmuntende zuilen
omzet, de zuilen zijn van een dikte en hoogte,
die het gebouw zeer heerlijk maken : in het op-
perfte
(q) Herodotus merkt in zyn I. Boek , en Strabo in zyn
XVI. aan, dat deBabyloniers een zeer fchandelyke wet had-
den, en dat die wet ook plaats greep in zeker gedcelte van
Cyprus; namentlyk,allevrouwen waren gchouden eens van
haar leven zich in den tempel van Venus om geldt te laten
gebruiken, en dat geldt over te geven aan de prieftcrefle,
als zynde voor de Godinne gewonnen. Waatfcliynlyk heeft
onze Schryver hier het ooge op die gewoontc.
(3) Dcor te groten drift ■vn my te ■willen behaien , enz., ] De
befchryvlng, die hier gemaakt woldt van de vrouwen van
Cyprus, isD|iet ware atbeeldfel der Franfehe hoi-juffers ge-
darende de jonkheit des koning.;, en tot de tydt vanMada-
jne de Maintenon , die het ganfclie hof den dekmantel van
GodvmchtigUeit deedt aannemeri,
-ocr page 179-
<jd                'De Gevallen
perfte van het gebouw en de friezen , zijn aari
ieder zyde niflen , daar in men de aardiglte ge-
vallen dier Godinne in verheve beeldwerk afge-
beeldt 7,iet. Aan den ingang des tempels is ge-
durig eene menigte van volk , die haar offerhan-
den komt doen. Nooit wordt in den omtrek
dezer heilige plaats eenige offefhande geflacht;
men brandt daar niet, als elders < het vet van
vaarzen of ftieren ; nooit wordt daar der zelver
bioedt gellort ; alleen worden de beeften , die
men ortert, voor het altaar gebragt ; en daar
mag'er gecn aangeboden worden, dat niet jong,
blank, en zonder vlek of gebrek is; men bedekt
die met windfelen van purper met goudt geboordt,
enderzelver hoornenzijnvercicrtmet tuiltjesvart
welriekende bloemen: na dat die voor het altaar
aangeboden zijn, Worden zy in eene afgezonderde
plaats gebragt, en daar gedoodt voor de maal-
tijden der priefters dezer Godiime.
Men off'ert'er ook allerlei foorten van welrie-
kende vochten, en van wijn zoeter dan Nettar.
De prielrers zijn bekleedi met lange witterokken,
met gordels van gout , en hebben diergelijkc
franjes onder aan hunne rokken. Op de altaren
worden dag en nacht de keurlijkfte reukwerken
van het Ooften gebrant, en zy maken een fooft
vaneenwolk, welke hemelwaards vliegt. AI
de marmefe zuilen zijn verciert met hangende
feftonnen, al de vaten ^ die tot het offergereed-
fchap dienen, zijn van gout; een geheiligt bofch.
(r)van Myrthe omriugt het gebouw ; men heeft
daar
(i) Dit is een zeer oude gewoonte, dat men dichte bol-
fen, van de Latynen Luci genaamt , omtrent de tempelen
det Goden en Godinnen maakte, en wel van zulke bornen,
»ls geheiligt waien asm dc godheden, die daar gedient wier-
dea.
-ocr page 180-
'UdnTei&machus.lP'.Boek. $f
daar iifer. dari jririgeHtigeh en' jange dochtefs vati
eenc Zeld/arne fchoonhcitj diede priefttrs dc of-
ferhanden mogen aanbieden j en xich verltouteri
het vuur op de altarcn te ontflekeii : de onbe-
fchaamdheic en ongebondchheit onteereii een to
hecrlijken terhpel.
In hct eeril hadt ik e'en afkeer' van het geeh ik
2ag, maar ik began ongevoelig my daar aan te
gewennen. De ongebonde geilheit baarde my
geen vrcze rrieer , alle gefekfch'appen blaafden fk
weet niet welkc gene'genheit voor de Mailorder
in; men lagchte met mijne onnofelheit (4), mijne"
iligetogcnheit en fchaamte verlrrekten voor boert
aan dit fchaamteloze vo!k. Men vergat niets out
alle mijne hertstochten gaandetemaken,enftrik-
hen te lpannen,om in my defmaakderwellulrerl
Op te Wekken. lie gevoelde, dat ik dagelijx •
zwakker wierdi, en de goede opvoeding, die ik
genoten hadt, onderfteunde my byna niet meerj
alle mijne goede voornemens verdwenen ; ik ge-
voelde geen kracht meer om het kwaadt tegert
te ftaan* dat my aan alle kanten omringde; zclf
hadt ik een kwade fchaamte over de deugt. Ik
G
                          was
deti; Voornamentlyk heeft dat plants gehadt omtrent Venus,
die in het Ooften onder andere benamingen op hoogtens, ert
in zulke geheiligde wouden, gedient wietdt.
(4) Louis was zelf in zyne |'eugt zeer zedig en ingeto-
gen; hy zat gedurig by de nichten van den CardinaalMa-
zarin, en niet tegenftaande die grote gemeenzaamheit darft
niemant in zyne tegenwoordigneit iets onbetamelyx aan-
vangen; doch men bleef niet lang zondei zyne eenvoudig-
heit lagen te leggen , en de kwade_opvoeding , die hy ge-
hadt hadt, deedt'et niet weinig toe om hem des te eer in
die ftrikken te doen vallen. De Schryvet tracht zyn lcerling
door dit voorbeeldt te verfterken, op dat hy zich voor dier-
gelyk een gevaar zoti wachten.met hemde ge'vaten tedotif
iita ) waai yooi de jeugt zkh bloot ftelr,
-ocr page 181-
98            2> Gevallen
was even als een menfch, die in een diepe fterk-
lopende rivier zwemt : in het eerft kloot't hy het
water, en worftelt tegen den ftroom ; maar zo
deboorden fteil zijn, en hy nietop den oevcrkan
ruften, wordt hy langs hoe meer vermoeit, en
hy verlieft zijn kracht ; zijn afgenwtte leden
verftyven; en de vloedt der rivier fleept hem wep;
op deze wyze begonden mijne oogen te verdui-
fteren, mijn hertverviel in onmacht;ik kon niet
weder herroepen, noch mijne reden, noch het
herdenkcn aan de deugden vanmijnen vader. De
droom, daar ik in gdoofde den wijzen Mentor,
tehebben gezien,r.cdergedaalt in de ElizeefchexeX-
den, deedt my verder den moedt verliezen ; eene
gehcime en zachte laflieit maakte zich meefter
van my. Ik bemindc reeds het vleijcnde vcrgif,
dat langs hoe meer in mijne aderen kroop, en
tot in het merg mijner beenderen doordrong.
Echter uittc ik noch diepe verzuchtingen , en
ftortte bittere tranen; ik brulde als een leeuw in
mijn woedc. Ah ongelukkige jeugt ! zeide ik.
O'Goden! hoe wreed fpeelt gy metdemcnfchen!
Waarom laat gy hen die ouderdom doorbrengen,
die eene dwaasheit of brandende koors is > Ah!
dat ik niet met gryze haairen , en gckromt ten
grave mag dalen, als Laertes mijn grootvader ;
de doodt zou my aangenamer zijn , dan deze
fchandelijke zwakheit, in welke ik my zie.
Naaulyx hadt ik dusdanig gefproken, of mijn
fmerte wierdt verzaeht, en mijn hert , dronken
zijnde door eene dwaze drift , fmeet byna alle
fchaamte van zich; vervolgens zag ik my neSr-
gezonken in een afgrondt van wroegen. Gedu-
rende deze onruft liep ik gins en herwaards door
het heilige bofchje; even als een hinde door een
;
                                        jager
-ocr page 182-
van Tclctnachns. IV. Boek. 99
jager gctroffen ; zy loopt dwers door de wyde
boilchen been , ora hace fincrte te verzachten;
maar de pijl, die haar in de zyde gewondt hceft,
volgt haar overal(s); en zy voert den doodlleek
overal met zich. Dus liep ik vruchteloos om
mijn zelf te vergeten ; en niets verzachtte de
wonde van mijn hert.
In die oogenblik bemerkte ik van ver onder de
dikke fchaduwe van dit bofch de gedaarite van
den wyzen Mentor ; maar zijn aanzicht fcheen
my zo bleek , droevig , en flrak , dat ik geen-
zins daar door eenige blijdfchap gevoelde. Zijt
gy dat , zeide ik , mijn waarde vriendt * mijn
eenige hoop? zijt gy dat? Hoe! zijt gy het zelf?
of komteen bedriegelijk verlchijnfel mijneoogen
misleiden? Zijt gy het 6 Mentor ? Is uw fchim
niet langer gevoeligvoor mijnc kwalen ? Zijtgy
niet onder het getal der gelukzalige zielen , die
zich wegens hare dcugt verheugen , en aan wien
deGoden zuivere welluften in eene geduurzame
vrede gcven in de Elizeefihe (t) velden t Mentor
fpreekt,leeft gy noch?Ben ik algelukkig genoeg
om u te bezitten, of wel, is dit maar eene lcha-
duw van mijnen vriendt ? Deze woorden geuit
hebbende, liep ik ganfehvervoerd,zodat ikmijn
adem niet kon halen, naar hem toe; hy wachtte
G 2 •                 my
(s) Dit is klaar eene navolging van Virgilius, die iii het
IV. Boek van zo ecn getroffe hindc fprekeude , onder an-
dercn zegt:
tlla fu\a Jilvas faltufque perdgrat
DiHtoi; luent Uteri lethalis arutido.
(t) De Elizeefche velden waren, volgens de Dichters , de
verblyfplaats der gelukzalige zielen na de doodt. Onze
Schryver fpreekt 'er zelr breed vnn in het XIX, Bock , en
Tirgilius in het VI. Bock van zyn Ene'is,
-ocr page 183-
ioo            ¥)e Gevalien
my ftil in, zonder eenen tredt naar my te doen.
O Goden! Gy weet hoe verblijd ik was , wan-
neer ik merkte, dat mijn armen hem gevoelden.
Neen, zeide ik, 'tis geen bedriegelijk verfchijn-
fel , ik houde u, ik omhelze u , mijn waarde
Mentor: dus riep ik; ik bedauwde zijn aanzicht
met een vloedtvan tranen, en bleef aan zijn hals
hangen zonder te kunnen fpreken. Hy zag my
droevig aan met oogen vol van een teder mede-
lijden.
Eindelijk zeide ik tegen hem : Helaas ! waar
komt gy van daan ? In wat gevaren hebt gy my
niet gelaten, gedurende uwe afwezendheu? Wat
zal ik tegenwoordig zonder u doen ? Maar zon-
der op mijne vragen te antwoorden : Vlucht,
zeide hy , met een vreen*iii|ke Item ; Vlucht,
haaft u om te vluchten. Hier brengt het landt
geen andere vruchten dan vergif voort, de lucht,
die men inhaalt, is befmettelijk , -de befoetelde
menfchen fpreken niet , dan om malkander een
dodelijk vergif aan te zetten ; de laffe en eerloze
welluften, zijnde defchrikkelijkfte allerkwalen,
die voortgekomen zijn uit de doos van Pa»dora(n)y
verwijft de herten , en duldt hier geen deugt.
Vlucht, wat vertoeft gy ? ziet niet eens achter-
waards,
(u) Toen Prometheus , met hulpe van Minerva , in den
hemel was geweeft, en daar met een hout het vuur van dc
wagen der zonne geroofr hadt , deedt Jupiter eene vrouwc
door Vulcanns maken, die hy met een doos , waar in alle
rampen en onheilen opgefloten waren, aan Prometheus tot
een gefchenk zondt. Deze wilde haar niet aannemen,
maar zy begaf zich naar zyn broeder Epimetheus, die haar
aannam, en de doos oopende , waar uit terftondt alle dc
lampen en onheilen voortkwamen , en zich over de gchele
wereldt verfpreidden. Hy (loot de doos wel weder fchielyk
toe, doch zy waren reeds ontvlogen , behalven de Hoop
die alleen op den bodem was blyven zitten,
-ocr page 184-
'van Telemachus. IV. Boek. ioi
waards,wifch alvluchtende het minfte geheugen
van dit vervloekte eilandt uit.
Hy fprak ; en ik gevoelde aanftonds als cen
dikke wolk ,die voor mijne oogen verdween, en
my het zuiver licht liet zien. £ene zoete blijd-
fchap, en vol van krachtige moedtwierdt inmijn
hert herboren. Deze blijdfchap was zeer ver-»
fcheidenvandieandere zachte en dwaze vreugde,
daar mijne zinnen mede vergiftigt geweeft waren.
De eene is eene vreugde als van dronkenfchap
en onrufl, die afgebrokenis door geweldige drif-
ten en een bijtend knagen : de andere is eene
blijdfchap van de reden , die iets gelukzaligs en
hemelfch in zich heeft ; zy is altijdt zuiver en
gclijkmatig; niets kan die uitputten;hoe dat men
zich daar dicper indompelt, hoe zoeter zy is, zy
vervoert de ziel, zonder die te ontrullen. Tocn
weende ik van blijdfchap, en bevond , dat niets
'zoeter isdanzote wenen. Gelukkigzijndiemen-
fchen,zeide ik,aan welkede deugt zich vertoont
in haar volkome fchoonheit ! Kan men die wel
bezien zonder haar te beminnen ? kan men die
beminnen zonder gelukkig te zijn?
Mentor zeide tegen my : Ik moet u verlaten,
ik vertrek op dit oogenblik , 't is my niet geoor-
Ioft my hier langer op te houden. Waar gaat gy
dan heen? zeide ik. In wat onbewoonbaar landt
2al ik u niet volgen? Denk niet, dat gy my zult
kunnen ontflippen, ik zal veel eer op uwe fchre-
den (lerven. Op het zeggen dezer woorden wc-
derhieldt ik hem uit al mijn macht. Het is te
vero-eefs, zeide hy, dat gy my hoopt te houden.
De wrede Metophh verkocht my aan de Ethm-
piers
, of Arabiers, die naar Damafcus in Syrie om
Jiunne koophandel gereift , zich van my wilden
-ocr page 185-
ioz              *De Gevalkn
ontflaan ;en gelovctide een grootefommevanmy
te zullen trekken, verkochten zy my aan zeke-
ren Haz«el, die een Griekfchcn flaaf zocht, om
de Griekfche zeden te leren kennen, en om zich
te oeffenen in onze wetenfchappen. In der daadt
llazael kocht my duur: 'tgeen ik hem leeide van
ouze zeden , gaf hem dc nieuwsgierigheit van
over te fteken naar het eilandt Crete, om zich te
oeffenen in de wyze wetten van Mtnos. Gedu-
rende onze fcheepsvaart hebben de winden ons
genoodzaakt in Cyprus in te lopen, en te wach-
tcn naar een voorfpoedige wint. Hy is gegaan
om zijne offerbande te doen in den tempel : zie
daar komt hy'er uit. De winden nodigen ons
om te vertrckken, de zeilen Itaan reeds gezwol-
len. Vaar wel, mijn •wzxc&tTtlemaclms! zeide
hy; een flaaf, die de Goden vreeft , moet zijn
meeuxr getrouwlijk volgen , de Goden laten my
niet toe, dat ik mijn eige meefter ben : zo ik
mijn eige meefter was, zy weten 't , ik zonde
dat alleen voor u zijn. Vaar wel , zijt gedach-
tig aan de ongemakken van (JlyJJ'es en de iranen
van Penelope ; zi)t gedachtig aan de rechtvaardige
Goden- O Goden befchermers der onnol'elheit!
in wat landt wordt ik genoodzaakt Telemachus te
verlaten!
Neen, neen, zeide ik, mijn waarde Mentor;
\
'tzal van u niet afiiangen my alleen hier te la-
ten ; gy zult my veel ecr zien fterven, dan u
zander my vertrekken. Is die Syrifche meefrer
zo onbarmhertig ? Heeft een tygerin in zijne jonk-
heit hem gezoogt ? Zal hy u uit mijne armen
wtllen rukken? Hy moet my doden, oflijden,
dat ik u volge. Gy vermaant my zelf om te
vlieden,cn wilt niet,dat ik vluchtcndeuw fpoor
volge.
-ocr page 186-
•van Telemachus. IV. Boek. 103
volge. Ik- ga HaZael fpreken , miflchien 2a! hy
zich over mijne jonkheit en tranen erbarmen:
dewijl hy de wijsheit bemint, en die zo ver gaac
zoeken, kan hy geen woelt en ongevoelig hert
hebbcn; ik zal my voor zijne voeten ter neder-
werpen,ik zal zijne knien omhelzen,ik zal hem
niet laten gaan, voor dat hy tocftemt , dat ik u
volge. Mijn waarde Mentor, ik zal flaaf met u
fcijn , ik zal hem aanbieden my aan hem over te
geven. Indien hy my dat weigert, is't met my
gedaan, dan zal ik mijn zelf het leven bene-
men.
Hazael riep Mentor op dit oogenblik. Ik wierp
my neder voor hem. Hy Itondt verbaaft van een
onbekenden in zodanig een gellalte te zien. Wat
wilt gy , zeide hy ? Het leven antwoordde ik;
want ik kan niet leven , ten zy gy toeftaat, dat
ik Mentor volge , die u toebehoort- Ik ben de
zoon van den groten£//yj/b,denwijsften derko-
ningen van Griekenlandt , die de trotfche ftadt
Troje, zo vermaard door ganfeh Afie, hceft ver-
woeft. Ik zeg u mijne geboorte niet , om daar
op te roemen, maar alleen om eenig mededogen
wei;ens mijne ongelukken in u te verwekken. Ik
hebb' mijnen vader langs alle zeen gezocht, heb-
bende dezen , die my als een andere vader ge-
weelt is, in mijn gefelfchap ; het geval, om my
met ongelukken op te hopen, heeft heinmyont-
nomen en totuwenflanfgemaakt; fta toe, dat ik
hit ook mag zijn. Zo het waar is, dat gy dege-
rechtigheit bemint, en dat gy naar Crete gaat om
de wetten van den braven koning Mines te le-
ren,verhardt uw herte niet tegen mijne verzuch-
tingen en tranen. Gy ztet een konings zoon, die
daar loegebragt is, dat by de fiavemy verzoekt,
G 4                     als
-ocr page 187-
MltuCX. XPy.
-ocr page 188-
S04             ?V Gevalien
&ls fcijn eenig hplpmiddel. Eertij Jts hehb' ik in
Sicili?
wiUep fjeryen , omdedienllbaarheit te ant*
gaap,maarmijneerlieoiigelukkenwaren nietdan
v.wakke proeven derverdiukkingcn van hetgeva!;
tegenwoordig vrces ik , pjet ontfangen te v.ulleu
worden onder de flavcii. (J GodenJ aanfchoiiw
niiine kwaicn ; O fjazael! gedenk aan Minor,
over wictis wijsfieit gy u verwondert, en die ons
beide zal oordclen in net rijk v^n Pluto. (>;)
fiazael my beziepdc met een ?acht en vrien-
delijk we/zen, reikte my dp hand?,en benrdq my
pp De wijshcjt en deugt van Ulyjfes, ^eide hy,
qtijti my niet onbekend, Menpr heeft my menig-
maal verhaalt , hoe groten roem hy onder de
<rr/V^«verkregen heeft, en daaretiboven heeft do
fnplle/^WM lijn naarn aan al de volkercp vanliet
Pollen, bekend gemaakt, Vo!g my , ?.qne van
UlyJI'ef, ik zal u tut een vader verlirekkeu , tot
gat gy hem lult geypnden hebben , die « het ler
veil gegeyen heei't, Al vyas jjt zelf njef geraakt
doov
(x) Eigentlyk zyn'er, twee kpningen van Cieta geweett ,
$ie den naam van Minps gehadt fiebben, T>% cerftp was een,
■zoon van Euiopii , de dochter van J^genof, kpnlng van,
Thenicie, en van Jupiter, die Eutopa, "naar het zeggen dev
lighters, geropft ivadt in de gedasuit;? yan een fti?f. tttl 4u$
omet haar pYergezwnrrimcn was uii fhe-nicie nj^i Rrevs, £y >
ine broeSers waten, naar het getuigeniffs vait Rjpdorrts, JLha-
{iamanthus en Sarpedoii. De fwede ? 41* ?en aftngenomen.
Stpon va,n den, serpen was , en n;» hem \n Creta geiegeert
lieeft, was een zee* m^chtig. yor(t j en, een, vcrrnaatq wctge.-
yer, l4y wtlpV tghynen zynerwetten vsin jupjt§r te ontfangen
pm' dezelve (bar door, gezag by te zetten. Die dad.en ifar\3en
ecrtten en den ^yeden zyn , zelf by de aude Ijhryvers, zn
dppj m(\lkarider gew^rt ; daj die niel w^l te ondetfvheiden,
^yn.' WaaiffbytllyH is be* Wwel van 4«n «ejft«T>', tfat ge-:
Segt wotdt, dat hy ^ n?yens zyn!rpe4e.r Mfttaawhus , de
Ifhimmea pcrdeelt in het tyk yjp. Jime, Iai*-Ph*« U *9
-ocr page 189-
Van Telemachus. IV. Boek. io?
(doorden roemvan uwen vader,of bewogendoor
zijne en uwe eige ongelukken , zo maakt de
vriendfchap, die ik Mentor toedraag, dat ik zorg-
voor u znl dragen. 'tis waar,ik hebb' hem ge-
kocht als ten ll.iaf, maar ik mcrk hem aan als
een getrouw vriendt; 't ge!t dat hy my gekoft heeft,
heeft my doen verkrijgen den waardlten en dier-
baarften vriendt, dien ik op de aarde hebb'. Ik
hebb' de wijsheic in hem gevonden. A] de h'ef-
de, die ik hebb' voor de dcugt, ben ik hem verr
ichuldigt. Op dit oogenblik ftel ik hem in vrij-
heit, en gy zult ook vry zijn. Ik verzoek van
u beide niets anders, dan u lieder genegenheit.
In een oogenblik veranderdemijne bitteredroef.
Jieit in de ]evendigfteblijdfchap,die de menfchen
kunnen gevoelen. Ik 7,ag my behouden uit een
vreeffelijk gevaar; ik naderde mijn laudt; ik
vondt een hulpmiddel om derwaards te keren;
ik fmaakte devertrooltingvan by een man tezijn,
die my beminde, en dat alleen uit zuivere liefde
tot de dcugt; eindelijk , ik vondt alles, Mentor
wedervindende, om hem nooit wederte verliezen.
fjazafl kwam op het Itrandt, wy volgden hem;
men trade in het fclvip ; de roejers kloofden de'
ftille baren; een lieffelijke Zuide wint fpeelde in
onze zeilen , bewoog ons ganfehefchip , en gaf
het een zachten voortgang. Het eijandt Cyprus
verdween wel haafl: uit ons gezicht. Hazaei, die
ongeduldig was om mijn gevoelens teverflaan,
vroeg my ,wat my dacht wegens de gewoontens
van dat eilandt. Ik zeide hem openhertig, voor
wat gevaren mijne jonkheit was Moot geftelt ge-
weelt, en de zelfsitrijdt, dien ik by mijn zelf
gevoelt hadt. Hy wierdt bewogen door mijn af-
fceer van de gebreken , en fprak deze woorden ■
G j
                      • Q Ve-
-ocr page 190-
io6              'De Gevallen
O Venus! ik erkenn' uwe macht, en die van
uwen zoon ; ik hebb' ofFerhanden gebrandt op
uwe altaren (y), maar houdt my ten goede , dac
ik verfoeie de eerloze lafheit der inwoondereii
van uw eilandt,en de beeftachtige fchaamteloos-
heit, met welke zy uwe feeftdagen vieten.
Vervolgens onderhieldt hy zich met Mentor
wegensdie eerfte macht, die den hemel ende aarde
gemaakt heeft; wegens dat eenvoudige , onein-
digc, en onveranderlijke licht, dat zich aan alien
zonder zich te verdelen mededeelt; van die op-
perfte en algemene waarheit, die alle geellenver-
licht, even als de zon alle de ligchamen. Hy,
vocgde hy daat by, die nimmermeer dat zuivere
licht gezien heeft, is blind als een blindgeboren,
hy brengt zijn leven in een diepe nacht door, als
devolkeren, die van de zon niet vele maanden
in een jaar verlicht worden. Hy gelooft wijs te
zijn, maar hy is dwaas; hy meent, dat hy alles
ziet, en hy ziet niets. Hy fterft hebbende nooit
iets gezien. Ten hoogflen ziet hy niets anders,
meer of min,danvalfchefchijnfels en fchimmen,
die niets wezentlijx in zich hebben. Dus wor-
den alle menfchen weggefleept door het vermaak
der zinnen , en de troetcling der verbeelding.
Daar zijn gccn ware menfchen op de aarde, uit-
gezondert die zich beradeu met de ecuwige re-
den ,
(y) /t. hcbi' otftrtmnden gekrandt op wwe altaren ] Het komt
zeet we], dat de Schryvet deze wooiden legt la den mondt
van den Syiifchen Hazael, naatdien Venus voornamentlyk
in het Ooften gedient wier.dt. Men zou zelfpiaatfen nit de
H. Schtift kunnen bybrengen, waar in Godt de Joden vei ■
biedt die Godinne te dienen. Deze was de Hemelfche Ve-
nus , en wordt by Jeremias Hoofd. VII. v. I. <lc kfr.infiimi
tier kimtltn ^enoer/it.
Seldenus tpreekt in het bicde van diiiij
godlicit Sym, //, c, 7, lit Diil Syris,
-ocr page 191-
van Telemachus. IV. Bock. 107
den, en deceive beminnen en opvolgen. Deze
blaart ons aan , als wy wel denken , en benTpc
ons, als vvy kwalijk denken. Van haar ontfan-
gen wy niet minder het overleg dan hct leven.
iiy is ais eene groteOceaan van licht; onze gee-
fkn 7.ijn als kleine beckjes, die daar uit vlieten,
en daar in wederkeren , om zich daar in te ver-
liezen.
Alhoewel ik de wijsheit dezer zarncnfpraak
noch niet \ oik omen begreep ; litt ik echcer niet
na, lets,ik weet niet wat,te fmaken, dat zuiver
en verheven was;mijn hert was daar van verhit,
en de waarheit fcheen my in al deze woorden uit
te blinken. Zyfpraken wijders van den oorlpronk
der Goden, der helden, en der dichters; van de
guide teu , van de zundvloedt, van de eerde ge-
ichiedeniflen des meni'ehelijken gellachts, van de
rivier der vergetelheit (z), daar de zielen der af-
gellorvene zich indompelen, van de eeuwige llraf-
fen den godloztn tocoereid in den zwarten af-
grondt vandenT«rtarifs(a);en van diegelukkige
vrede, die de rechtvaardigtn genitten in de Eli-
zcfche
velden, zonder vreze van die te kunnen
verliezen.
Terwijl llazae'I en Mentor fpraken, vernamen
wy
(z) De rivier der verfete.'heit. ] Die rivier wierdt van de ou-
den Lethe genoemr , het welk vcrgetelheit betekent. De
Dichters zeggen, dat de zielen, eenigen tydt in het ryk van
Pluto geweeft zynde, weder gezonden wierden naar de we-
reldt in eerttgeboorne kinderen , maar dat ?y eerft uit de
rivier Lethe dronken , waar door zy alles , wat haar ooit
gebeurt was, ten eene male vetgaten;
(a) De Tartarus was een duiftcre afgrondt , zodieponder
de aarde, als de hemel van de aarde is. De helfcheFurien,
liliphone, Medio, en Megcra, plaagden daar voor altydt
de zielen der genen, die giove fcheimltukken in de weieldt
begaan hadden.
-ocr page 192-
io8            <De Gevalien
wy de dolphijnen , bedekt met fchobbcn , die
gout en azuur gelekenen, welke onder maikan-
der fpelende,de baren met veel fchuim opheften.
Na deze k wamen deTrito«s,die met hun gedraaide
zeehoornen als op trompettea bliezen. Zy om-
ringden de wagen van Ampbitritc (b),getrokken
door zeepaarden, witter dan fneeu , en die de
zoute zee khevende een groot fog verre achter
zich lieten. Hunne oogen warcn brandende,en
hunnebekken rokende. De wagen derGodinne
was een fchulp van een uitmuntende gedaante, zy
was helderder wit dan yvoor, en deraderen wa-
ren van gout. Deze wagen icheen te vJiegen op
de oppervlakte der ftille wateren. Eene menigte
van Nymphen gekroond met bloemen, zwom
met gedrang achter den wagen, hare fchonehaai-
ren hingen op hare fchouderen , en vlogen naar
het welgevallen van den wint, DeGodin hieldt
een goude fctpter in de eene handt om de gol-
ven te gcbiedcn , in de andere droeg zy op hare
knien den kleinen Godt Palemom , haren zoon,
leggende aan haar borfl; zy hadt een helder we-
zen, en HerFelijke der'tigheit , die de oproerige
wind*en en de zwarte onwefiren decdt vluchten.
De Tritons geleidden de paarden , en hidden de
vergulde tengels. Een groot zeil van purper
zweefde in de lucht boven den wagen , 't was
halfgezwollen door het blazep van eene menigte
kleine
(b) Het is bekend, dat Amphitrite de gndin der zee, en
de vrouw van Nepumus is ; maar ik hebb' , om de waar-
heit te zeggen , tot noch toe niet kunnen vinden , waar
onze Schiy ver deze Eg fraaie fchildety van daan gehaalt heei't.
Evenwel is zy met zo veel kunft bearbeidt, dat my dunkt,
dat hy 'ei iets anders nice moet yoorgehadt hebben dan ds
blote wgorden ons opgeven.
-ocr page 193-
van Telemachus. IV. Boek. 109
Ideine Zephyri; welkc zich vermoeiden, om het
door hun geblaas voort te drijven. In 'tmidden
der lucht zag men Eulus (c) zeer yverig, onge-
ruft, en vurig. Zfjn gefronft en droevig aanzicht,
zijne dreigende Itemme, zijne dikke en hangende
winkbrauwen , zijne oogen vol van een donker
en llreng vuur, hidden de fiere Noorde winden
in ftilte, en dreven alle nevelen weg. De grote
walviflchen en alle de zee monfters bliezen uit
hunne neusgaten een ebbe en vloedt van zout
water , en kwamen met haaft uit hunne diepe
fpelonken om de Godinne te zien.
(c) Eolus is de Godt der winden , die hy in zyn bedwang
heeft, en welke hy uitzendt en terugge roept , naar zyn be-
lieven. Daar zyn eenige kleine eilanden, die naar hem ^£»-
(U genoemt worden, en op welker eenc, Lipara.hy gezegt
wordt zyn verblyf gehouden tehebben. Virgil, befchryftzyn
woonplaats en macht kortelyk in het I. Boek der Eneij.
Etude van het vierde Boek,
IN-
-ocr page 194-
I N H O U D T
VAN
HET VYFDE BOEK.
Teletnachus verhaalt , dat by in
Crete komende verftondt
, dat ido-
meneus, komng van dat eilandt, zy~
nen cent gen zoon opge offer t hadt
, om
eene owvoorzicbtige gelofte te voldoen,
dat de
Cretenzers, willende bet bloedt
van den zone wreken
, den vader ge-
noodzaakt hadden bun landt te verla-
ten
, dat zy na lange onzekerheit wer-
kelyk vergaderd war eft om eenen ande-
ren komng te verkiezen.
Telemachus
voegt ""er by , dat by tot die vergade-
ring toegelaten wierdt
, dat by daar
den prys van verfcbeide fpclen bebaal~
de, en dat by de vraagfiukken
, van
Minos in zyn wetboek nagelaten, ont-
vouwde i en dat de oude mannen
,
recbters van bet eilandt, en al bet volk
hem koning vjilden maken
, zyne wys-
heit ziende.
'de
-ocr page 195-
Ill
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van *Vlyjfes.
HET VYFDE BOEK.
NA dat wy ons over dit gezicht ver-
wonderd hadden, begonden wy te ont-
dekken het gebergte van het eilandt
Crete (d) , 't geen wy noch naulijx
konden ondcrfcheiden van de wolken
des hemels, en de baren der zee. WeJ haafl za-
gen wy den top van den berg Ida (e) , die zich
ver-
(d)  Creta wordt tegenwoordig Candie genoemt , en is
een eilandt in de Middelandfche zee gelegen. Eertyds wa-
ren'er honderd fteden op dat eilandt. De oudfte Jupiter,
dat is de broeder van Celus , is de eetfte koning van dat
eilandt geweeit. Na hem volgde Cres , van wien het ei-
landt Crete genoemt is. Deze regeerde , zo men Eufebius
mag geloven , ten tyde van Abraham. Zie Virgil, in het
III. Boek der Eneis.
(e)  De berg Ida legt midden in het eilandt, en is zohoog,
dat Solinus getuigt, dat men de zon al tegen haren top ziet
fchynen, eer dat zy op gaat, en zo <;root, dat zy Van onde-
ren 15000. fchreden in den omtrek neeft. Daar lagen eer-
tyds vcrfcheide fteden aan den voet van dien berg.
-ocr page 196-
jii/              *De Gevalien
verheft bpven de andere bergen van dat eilandtj
even als een oud heit in een bofch zi)ne ggtakte'
hoornen ver-heft boveii de hoofden van de jonge
reen, "die h^m volgcn Hand: over handt zsgen
wy onderfcheidentlijk de kuflen van dat eilandt,
't geen zich voor onzc' oo'gen als een rond fchouw-
bnrg opdeedt. Zo verwaarlooft en onbebouwd,
als net landt van Cyprus ons fcheen ; zo vrucht-
baaren verciertmet allerlei vruchten door den ar«
beidt der inwoonderen, vertoonde zich dat vafi
Crete aan orrze oogen.
Van alle kanten zagenwy welbebouwde vlek-
ken, burchtenzo groot als fteden , en prachtige
fteden; wy vonden daar geen veldt, daar de ar-
beidt van den naarftigen landman niet in te zien
was. Overal hadt de ploeg diepe voren nagela-
ten; diftelen, en alle planten die onnuttelijk de
aarde beflaan, zijn in dat landt onbekend. Wy
zagen daar met vermaak in de nolle valleijen,
kudden van ofTen in de grazige velden langs iltro-
mende beken loeiende , de fchapen op het han-
gen eener hcuvel grazende, grote velden bedekt
met ftaande koorn , riike gaven van de vrucht-
bare Ceres; eindelijk bergen vereiert met wijn-
gaarden en rartken van drniven, reeds gekoleurt,
belovendeaan dewijngaardiers de milde gefchen-
ken van Bacchus , die de zorgen der menfchen
verdrijven.
Mentor zeidetegen ons,dat hy eertijds in Crete
geweeft was , en lei ons 't geen hem daar van
bekend was uit. Dit eilandt , zeide hy , over
het welkalle vremdelingen zichverwonderen,en
dat beroemd is door hondert fteden , voedt ge-
makkelijk zijne inwoonderen , niet tegenftaande
zy ontelbaar zijn. Dat is,om dat het landt nim-
mer
-ocr page 197-
van Teletnachus. V. Boek. ,113
mer nalaat zijne goederen uit te ftorten over de
fcu'lke^idie het bebouwen. Deszelfs vruchtbare
fchoot kan nimmer uitgeput worden. Hoe meer
menfchen in een landc zijn, behoudens dat zy
arbeidzaam zijn , hoe grocer overvlaedt zy ge-
nieten. Nooit behoeven zy malkander te benij-
den; deze goede moeder vermenigvtildigt hare
gaven naar het getal harer kinderen , die derzel-
ver vruchten door hunnen arbeidt verdienen. De
eerzucht en gierigheit der menfchen zijn alleende
oorfpronk vanhunne onheilen.Demenfchen wil-
len alles hebben, en zy maken zich ongelukkig
door begeerte vati overmaat : zo zy eenvoudig
wilden lev en, en, zich vernoegen met de nood-
iakelijkheit te voldoen , zou men overal over-
vloedt, eendracht, en vrede vinden.
. Dit begreep Minos, de wijfte en befte der ko-
ningen, wel. Alles, wat gy wonderlijkft in dit
eilandt befchouwt, is de vrucht zijner wetten.
Deopvoeding, die hy voor de jeugt bezorgde,
maakt derzelver ligchamen gezondenfterk. Men
gewent haar wijders aan een eenvoudig , fober,
en arbeidzaam leveh ; men ftelt vaft , dat door
weljuft het 1 igchaam en de geeft verz wakken. Men
ftelt haar nooit ander vermaak voor, dan dat van
onyerwinnelijk inde deugtte zijn, en veelroem
te verkrijgen. Men ftelt hier niet alleendemoedc
in dedoodt te verachteninoodogs gevaren,maar
wel byzonder in de grote fchattender wereldten
fchandelijke vermakelijkheden met voeten te tre-
den. Drie gebreken, die by andere volkeren
ftrarTeloos doorgaan, worden hier geftraft, on-
dankbaarheit, veinzery, en gierigheit.
Wat aangaathoogmoedt en verwijfdheit, die
kan men in dat landt niet berifpen , Vermids die
II                          in
-ocr page 198-
j 14             2)<? Gevallen
in Crete ganfch onbekend zijn. Iedervalt daar
aan den arbeidt, en niemant denkt 'er om zich
te verrijken, Ieder meent; dat 2ijn arbeidt ge-
noeg beloont is door een zacht en gematigt leven,
daar men in ruft, in vrede,en in overvloedtmag
genieten het geen in dit leven waarlij.k noodzake-
lijkis. Men lijdt daar geen prachtigehuiscieraden,
noch heerlijke klederen,noch welluftige maaltij-
den, of vergulde paleizen. De klederen zijnvan
fijn lakenenvan eenfchonekoleur,maareenvou-
digen zonder borduurfel ;de maaltijden ilfn daar
matig,mendrinkt daarweinigwijn ;goed broodt,
vrucnten, die de bomen als uit zich zelf aanbie-
den , en de melk van het vee , maken het voor-
naamfte deel hunner gerechten uit. Ten hoogfte
eet men daar grove fpijzen, zonder eetluft ver-
wekkende fauffen, en zelfs draagt men zorge om
de bene oflenonder grote kudden te bewarentot
den landbouw. De huhen zijn daar net, gemak-
kelijk, en vermakelijk , doch zonder vercier'le--
lea. De prachtige bouwkunde is daar niet onbe-
kend, maarwordt aangelegt aan de tempelender
Goden; en de menfchen zouden geen huizen der-
ven bewonen;die gelijk zijn aan die der onfterfFe-
lijke Goden. Degrootfte goederen der Cretenzen
zijn de gezondheit, fterkte, moedt,vrede,eenig-
heit in de huisgezinnen , de vryheit aller burge-
ren,de overvloedt van allenoodzakelijke dingen,
verachting van het overtollige , bekwaamheit tot
den arbeidt , afkeer van ledigheit , yver tot de
deugt, onderwerping aan de wetten,en de vreze
der rechtvaardige Goden.
Ik vroeg hem, waar in het gezag van den ko-
ning beftondt, hy antwoordde my : Hy vcrmag
alles by 7,ijn volk , maar de wetten vermogeri
alle?
-ocr page 199-
van Telemachus. V. Boek. \x$
alles by hem(i). Hy heeft eene volftrekte macht
om wel te doen, en zijne handen zijn gebonden
orn kwaadt te doen. De wetten betrouwen hem
het volk, als hec koftelijklte van alle onderpan-
den, onder voorwaarde, dat hy een vader zijner
onderdanen zal zijn. Die willen,dat eenmenfch
alleen,door zijne wijsheit en gematigdheit,dient
tot het geluk van zo veel andere menfehen, en
geenzins, dat zo veel menfehen door hunne el-
lende en laffe dienftbaarheit zullen dienenomden
hoogmoedt en de verwijfdheit van eenen menfeh
alleen te vleijen. De koning moet niets boven
anderen hebben, uitgezondert 't geen noodwen-
dig is, of om hem te verpozen in zijne laftigebe-
diening , of om den eerbiedt voor hem , die de
wetten moet onderftcunen, in het herte der vol-
keren in te drukkem Daarenboven moet een ko-
ning matigerzijn,groter vyandt van alle verwijfd-
heit, meer afgezondert van trotfeheit en hoog-
rnoedt, dan iernant anders. Hy moet geen meer
fijkdommen , of welluften hebben, maar meer
wijsheids, deugds , en roems dan alle andere
menfehen: buiten moet hy zijn een befchermer
van zijn vaderlandt in het gebiedenderheirlegers;
van binnen een rechter van het volk, omhetzel-*
ve goed,wijs,en gelukkig te maken. *t Is geen-
zins voor hem zelfs, dat de Goden hem koning
H z                      ge-
(i) Hy vcvmn<L. alles hmyn volk,, mttar,enz.. ]Menzou niet
wel op een ernftiger wyze het volftrekte gezag , het welk
Louis de XIV. over zjne onderdanen hadt , kunnen ten
toon ftellen. Hy vermogt alles op zyne onderdanen; maat
alleen door het misbruik , dat hy van zyn gezag maakte,
en wel verte jran zich de wetten te onderwerpeh , boog hy
die uaar zyn wil, volgens tyden en omftandigheden. Ook
moet men alles, het welk in het vervolg gfczegt woidt,
daai op toepaflcn, in «en tegengefteH«n zm.
-ocr page 200-
1x6           1)e Gevallen
gemaakt hebben (1) , maar om een befchermer
des volx te zijn: aan zijn volk is hy al zijn tijdt,
zorgen en genegenheit verfchuldigt; hy is de ko-
ninglijke hoogheit niet waardig , dan voor zo
veel hy zich zelf vergeet, om zich op te offeren
ten belle van het gemeen. Minos heeft niet ge-
wilt, dat zijne kinderen na hem zouden regeren^
dan onder voorwaarde , dat zy zijne wijze van
regering zouden opvolgen. Hybemindezyn volk
noch meer dan zijn huisgezin (3). Door dusda-
nige wijsheit is het, dat hy Crete zo machtig en
gelukkig heeft gemaakt. Door deze bezadigd-
beit is het, dat hy den roem van alle overwin-
naars, die hunne onderdanenwillen doen dienen
tot hunne eige grootheit , dat is te zeggen tot
hunne verwaandheit, heeft uitgewifcht. Einde-
lijk is het door gerechtigheit , dat hy verdient
heeft volftrekt rechter der afgeftorvenen te zijn
by de ondcraardfche geenen.
TerwijI Mentor deze reden voerde , landden
wy aan in het eilandt; wy zagen het beruchte
doolhof ,een werkftuk van den vernuftigen Decla-
im
(f), en het welk een navolging was van het
grote doolhof, dat wy in Egypte gezien hadden.
Gedu-
(2)  Louis de XIV. deedt alles om zich zelf en om zyn
glorie: deze is de beweegreden geweeft van alle Declara-
tion van ooilog, en wel inzonderneit van die hy deedt aan
de Hollanders in den jare 1672.
(3)  De koning hadt veel meet liefde voor zyn familic
dan voor zyn volk, naardien hy altydt zyn volk opgeoffert
heeft aan den aanwafch van zyn Huis.
(f) Dedalus is een zcer beroemd kunftenaar geweeft, en
in de beeldthouwkunde van Minerva zelf onderwezen. Hy
was geboren nit een vermaard geflacht te Athenen , en be-
gaf zich naar Creta, daar hy een doolhof gemaakt heeft,
naar de wyze van het beroemde doolhof van'Egypte. Pa-
fiphae, de gemalin van Minos en dochtet van de zon, door-
toe-
-ocr page 201-
van Telemachus V. Boek. wy
Gedurende dat wy dat heerlijk gebouw met op-
merking bezigtigden , zagen wy het volk , dat
den oever bedekte , en dat in menigte naar een
plaats, genoegzaam aan den oever der zee gele-
gen, toeliep. Wy vroegen naar de oorzaak van
zijn drift; en zie, wat eenCretenzer, Nauficra-
tes
genaamt, ons verhaalde.
ldomeneus zoon van Deucalion, en naneef van
Minos , zeide hy , was , gelyk andere koningen
van Grsekenlandt, gegaan naar de belegering vaa
Troje. Na de verwoeftiiig van die iladt maakten
2y zeil om weder te keren naar Crete, maar daar
ontftondt zo geweldig een onwecr,dat de ftuur-
man van zijn fchip, en alle andere, die in de fcheep-
vaart bedreven waren , meenden, dat de fciiip-
breuk voor hen onvermijdelijk was. leder hadt
de doodt voor oogen s ieder zag de afgronden
geoopent omhemintezwelgen , ieder beweende
zijn ongeluk , zelf niet verhopende de droevige
ruft der fchimmen, die na de begraffenifie geno-
ten te hebben (g)den^x overfteken. ldomeneus
zijne oogen en handen ten hemel verheffende,
H 3
                          riep
toedoen van Venus, ( die op de kinderen van de Zon verftoorc
was, om dat deze haren liefdenhandel met Mars ontdckt
hadt) op een ftiet verlieft geworden zynde , heeft Dedalus
een houte koe gemaakt , waar in de koningin zich zo wift
te bergen, dat zy haat wenfch genoot. De zaak uitgeko- .
men zynde wierdt Dedalus , met zyn zoon Icarus, op een
kafteel opgefloten, doch de Dichteis zeggen , dat hy zich
wieken gemaakt heeft , en alza pntkomen is ; maar de ar-
me Icarus verdronk , om dat hy te na aan de zonnc
vloog, en dus het wafch, waar mede dewieken vaft gehecht
waren, deedt fmelten.
fg) Andets mogt Charon haar niet overzetten, maar als
zy Gegraven waren , mogt hy het haat ook niet weigeren.
Daarom dwingt Alcibiades Charon in de Ztminftrttken dtt
Dnim
, dat hy hem over moeft zetten , na dat Mercuriu*
getuigeniffe gegeven hadt van des zelfs beguaffeniile.
-ocr page 202-
n 8             Tie Gevalien
riep Neptunus aan. O machtige Godt! riep hy ,
gy die het gebiedt over de woefte golven voert,
verwaardig u tocheen ongelukkigen te horen;zo
gy my het eilandt Crete doedt wederzien in we-
derwil van het loeien der winden , zal ik het
eerfte hoofdt, dat zich voor mijne oogen ver-
toont, u opofferen.
Ondertullchen haaftte zijn zoon , ongeduldig
om zijnen vader te zien, zich met groote f'poedt
om naar hem toe te gaan , en hem te omhelzen.
Ongelukkige ! die niet'wift, wat het te zeggen
was, ia zijn verderf te lopen. Zijn vader het
onweer ontworftelt zijnde, landde aan in de ge-
wenfchtc haven. Hybcdankte Neptunus, dat die
aijti gelofte verhoort hadt, maar hybevondt wel
haaft, hoe dodelijk hem zijne geloften waren.
Een voorgevoelen van zijn nakend ongeluk gaf
hem een knagend berouw van zijne onbezonne
gelofte. Hy vreefde by de zijnen te komen, hy
fjoeg zijne oogen neder en fehrikte te zien, 't
geen hy liefil in de wereldt hadt. Maar de wre-
de Nemefis (h), eene onbarmhertige Godin , die
waakt om de menfchen te ftrafFen, en boven a!
de hoogmoedige koningen,dreef door een nood-
fchikkelijkeenonverzetbare handt Idomeneusaan.
Hy kwam te landen; naaulijxdorft hy zijne oogen
opflaan, hy zag zijnen zoon ; week van fchrik
bevangen, terug; zijne oogen zochten, maarte
vergeefs, na eenig ander minder waardig hoofdt,
h geen hem konde dienen tot een flachtoffer.
(h) Nemefis kan niet eigentlyk de Wraakgodin genaamt
woiden, alzo zy niemandt ftratte dan die door hoogmoedt,
en om dat menhemteveelprees,altcopgeblazenwierdt Om.
die ftraffe af te keren hadden de ouden de gewoonte van',
als zy te veel geptezen wietden , in nun khoot te fpuwen.
-ocr page 203-
'van Telemachus. V.Boek. up
Ondertuflchen werpt 'zijn zoon zich om zijnen
hals, ea was wel verwonderd , dat zijn vader
zljne tederheit zo kwalijk beantwoordde; hy
zag hem in zijne tranen zwemmen.
Ah ! mijn vader , zeide hy , waar komt deze
droefheic, na zo lang afwezen, van daan?Moeit
het U , dat gy u zelf ziet in uw koninkrijk , ea
de blijdfchap van uwen zone veroorzaakt ? Wat
hebb' ik bedreven ! gy wendt uwe oogen af uit
vreze van my te zien. De vader, overflelpt van
droefheic, antwoordde niets. Eindelijk , na die-
pe verzuchtingen, zeidehy: Ah Neptunus, wat
hebb' Ik belooft! Tot wat prijs hebt gy my be-
waard voor fchipbreuk? Geefmy weder aan de
woefte baren; en aan de klippen, dat zymy ver-
brijfelen, en een einde maken van mijn droevig
leven. Laat mijnen zone leven. O wrede Godt!
Zie daar, neemt mijn bloedt, en verfchoon het
zijne. Dit zeggende , trok hy zijn degen , om
zich zelf te dobrfteken ; maar alle , die by hem
waren , hidden zijne handt tegeu. De grys-
aardt Sophronymus, tolk van de wille derGoden,
verzekerdehem, dat hy Neptunusxow kunnen vol-
doen , zonder zijnen zone te doden. Uwe ge-
lofte , zeide hy , is onvoorzichtig geweeft, de
Goden willen door geen wreedheid gee'erdt zijn:
wacht u , dat gy by een misdaadt uwer gelofte
een daadt voegt , die aanloopt tegcn de wetten
der natuur. QfferNeptunus meer dan honderd
ftieren, blanker dan fneeu; laat hun bloedt van
zijn altaar, omhangen met bloemkranflen vlie-
ten, laat een aangenaam offer roken ter eere van
diea Godt.
Idomeneus hoordemeteen hangend hoofdtdeze
redenen, en zonder daar op te antwoorden. De
H 4                      woede
-ocr page 204-
i?.o              'De Gev alien
vvoede fcheen in zijne oogen teblak en; zijn bleek
en ongedaan aanzicht veranderde t'elkens van ver-
■we, men 7.ag zijne leden beven. Ondertuffchen
zeide zijn zoon •. Zie my hier , mijn vader , uw
7,0011 is gereed om te fterven, om den Godt der
zee te bevredigen. Haal zyne gramfchap u niet
op den hals, ik tterf geruft, vermids mijn doodt
u van de uwe zal bevrijden. Steek toe,mijn va-
der, en vrees niet, dat gy in my een onwaardi-
gen zone zult vinden , of die befchroomd is te
iterven.
Idomeneus op dit oogenblik t'eenemaal buiten
iich zelf, en als vervoerd door de helfche Ra-
zernyen, vcrbaafde al de gene , die hem van na-
by gade floegen. Hy doorftiet het hert van dit
kindt met zijn degcn , en trok dien rokende en
rood van blocdt te rug, om die in zijneige inge-
wanden te drijven ; maar hy wierdt nochmaals
verhindert door de gene , die hem omringden.
Het kindt viel in zijn bloedt ter neder , en floot
zijne oogen voor de fchaduwen des doods; noch
eens oopende het die half voo.r het licht, maar
naaulijx zag het dat, of kon dat niet langer vcr-
dragen. Even als een fchone lelie,in het midden
van het veldt aan de wortel afgefneden door het
icherpe ploegyzer, kwijnt en zich niet langer op
kan houden : zy verlielt hare levendige witheit
liiet, noch haren fchitterenden glans , die de
oogen bekoart ; maar de aarde o'nderhoudt haar
niet meer,'en haar leven is uitgeblufcht. Dus
wierdrde zoon van Uomeneus, als een jonge en te-
derebloem,wredelijkinden bloei zyuer jaren ter
neder gevelt. De vader wordt door overmaat
van droefheit ongevoelig, hy weet niet waar hy
iS, wat Hy doedt , ofwat hy doen moet. Hy
gaat
-ocr page 205-
van Telemachus. V. Boek. iai
gaat naar de ftadt, en vraagt waar zijn zoon is.
Het volk ondertufrcben aangedaan met mede-
lijden over het kindt,en door de onmenfchelijke
daadt des vaders, riep ujt , dat de rechtvaardige
Goden hem aan de Razernyen hadden overgege-
ven. De woede verfchafte hen \vapenen,7.y na-
men ftokken en ftenen , de oneenigneit blies in
alle de herten een doodelijk vergirt. De Creten-
zen,
die wijze Qreienzen, vergaten de wijsheit,
die zy zo zeer bemind hadden , zy kenden den
(i) naneef van den wijzen Minus niet meer. De
vrienden van Idomeneus voudcn voor hem geen
ander heil, dan hem weder naar zijne fchepen te
brengen , zy fcheepten zich met hem in , en
yluchteu ter befcheidenheit der barcn. Idomeneus
tot zich ze-lf komende,bedankte hen,dat zy hem
uit een landt gerukt hadden, 't geen hy befprengt
hadt met het bloedt van zijnen zone , en daar hi
hy niet langer zou hebben kunnen wonen. De
winden voerden hem naar Hefperie,tmy gingen
een nieuw koninkrijk oprechten in het landt der
SaUntyntH (k).
DeCretenzen ondertu/Ichen geen honing meer'
hebbende om hen tebeflieren, namen een befluit
van zodanig een te vcrkiezen , die de vaftgeitel-
de wetten in hare zuiverheit zou bewaren- En
zic eens de middelen , die zy gcbruikten om de-
ze keur te doen. Alle de voornaamlte burgers
Hj                       der
(i) Nf-neef van dtn ivyz.cn Minos. ] Minos was een zoon
van Jupiter , gelyk boven gezegt is , en heeft drie zonen
nagelaten , Catreus, Deucalion, en Mollis. Idomeneus was
een zoon van dien Deucalion.
: (k) Het landt der Salentynen is tegenwoordig het zuide-
lyke gedeelte van Terra d'dirmtt , aan de Jonifche zee, iu
het kouinkiyk Napels.
»
-ocr page 206-
I%%                 *De Gev alien
der honderd fteden wierden vergaderd: reeds hadt
men begonnen door offerhanden : men had alle
dewijslten en beroemdften uitde naburige landen
byeenverzamelt, om de wijsheit te onderzoe-
ken der zulken, die waardig fchenen om te ge-
bieden. Men hadt openbare fpelen aangerechc,
daar die gene, die'er naar dongen, zouden ftrij-
den; want men wilde de koninklijke waardig-
heit tot een prijs gevenaanzodauigeen,dienmen
oordelen zou in gaven des gemqeds en des lig-
chaams de anderen te overtreffen. Men wilde
een koning, die tterk en behendig van ligchaam
was, en wiens ziele begaaft was met wijsheit en
deugt. Hiertoe riep men alle vremdelingen.
Na ons deze verbaafdmakende gefchiedeni/le
verhaalt te hebben , zeide Nauficrates: Haaft
u dan 6 vremdelingen i om in onze vergadering
te verfchijnen , gy zult met de andere flrijden:
en zo de Goden aan u een van beide deoverwin-
ning toeleggen, die zal in dit landt regeren. Wy
volgden hem zonder eenige begeerte om te over-
winnen, maar alleen uit nieuwsgierigheit om zo
buitengewone zake te zien.
Wy kwamen aan een foort van een zeer grote
fchouwplaats, omheint met een dik bofch. Het
midde van deze fchouwplaats was het ftrijdperk,
toebercidt voor de ftrijders,ditwasomringt door
een grote half-ronde fchouwplaats van vlakke
groene zoden, daar eene ontelbare menigte van
volk in order op gezeten was. Wy daar komen-
de, wierden met achting ontfangen ; want de
Cretenzen zijn menfchen , die de edelmoedfgfte
van de wereldt zijn in gaftvryheit'.mendeedt ons
zitten, en wy wierden genoodigt om te urijden.
Mentor onttrok zich dat, om zijn ouderdom.en
ft*.
.
-ocr page 207-
van Telemachus. V. Boek. 113
Haza'dl om zijne ongezondheit. Mijnc jonkhci't
en kracht benamen my alle verontfchuldiging.
Ik gaf echter Mentor een wenk , om zijne ge-
dachten te ontdekken; en bemerkte, dat net zfjn
wenfch was , dat ik zou firijden. Jk nam dan
de aanbieding, die men my deedt, aan. Ik ont-
deedt my van mijne kledcren; men goot een gan-
fche vloedt van zachte en blinkendeolie over aide
leden van mijn ligchaam (1), en ik begaf my on-
der de ftrijders. Men zeide van alle kantcn, dat
ik de zoon van UlyJJ'et was , en gekomen om te
beproeven, of ik den prijs kon weg dragen, en
\eleCretenzen , die inlibacagcweeft waren gcdu-
rende mijne kindsheit, herkenden my. De ecrfte
flrijdt was het worftelen. Een Rhodier van om-
trent vijf en dertig jaren overtrofalle de andcren,
die zich dorften aanbieden : hy was noch in de
kracht zijner jeugdt, zijne armen waren zeiiuw-
achtig en wel gevoedt ; op de minlle beweging,
die hy maakte, zag men al zijne fpicren ; hy
was al zo rad als hy fterk was. Ik l'chcen hem
niet waardig om overwonnen te worden, en mij-
ne jonkheit met mededogen aanziende, wilde hy
zich te rug begeven: maar ik boodt my hem aan.
Daar op grepen wy de een den ander aan , en
druk-
(1) De ouden hadden de gew^onte van dc worltelaars,
als zy naakt uitgekleed waren ( want zo vochten zy) met
plie te kegieten. Daar op wentelden zy zich in het zandt,
cm niet ligtelyk van hunne tegenparryders te kunnen aan-
geffrepen en vaft gehouden worden. Vcrdcr zy liet eens
vo'or al gezegt, dat.onze Schryver ten opzichte der ftryden,
die hy hier en in het vervolg befchryft ,gecn byzondcrheden
daar in vermeldt , die hy niet genomen heeft uit de oude
fchryvers , zo dat men ftaat kan maken op zyn zeggen , en
verzekerd zyn , dar het in oude tyden met het woritelen en
andere diergelyke oeffeningenzo gelegen is ge<veeft,als ons
hier voorgettelt wordt.
-ocr page 208-
114              *De Gevallen
drukten malkander , tot verlies van ademhaling
toe; wy (tonden fchouder tegen fchouder, voet
tegenvoet, al de 7.enuwen gefpaunen, en de ar-
men ineengevlochten, even als de flangen; iedcr
deedt zijn uitterfte beft om zijn tegenparty van
den grondt op te ligten; nu zocht by my te ver-
raffchen,met my naar de regter zijde te dringen,
dan deedt hy zijn beftom my tedoen hellen naar
de linker zijde ; terwijl hy my dus beproefde,
drukte ik hem met 20 veel geweldt, dat zijne
Jendeneu bogen, en hy in 't tandt nederviel ; hy
trok my met zich ; te vergeefs trachtte hy my
onder tc werpen ; ik hieldt hem onbeweeglijk
onder my. Al het volk fchreenwde : De 7.oon
van UlyJJ'es heeft de overwinning. Ik hielp den
belchaamden Rhodier op. Het gevecht met ledere
ilagriemen,die met kopereknoppen beflagen wa-
ren,viel my veel zwaarder(m). Dezoonvaneen
rijk burger van Samos hadt in dit .foort van ftrij-
den grote achting verkregen ; alle andere weken
yoor hem: daar was niemant dan ik , die op de
overwinning dorfl hopen. Terttondt gaf hy my
flagen op het hoofdt, en vervolgens op de borlt,
die my bloedt dedenfpuwen,eneendni(terewolk
voor mijne oogen vertoonden; ik wankelde;hy
hieldt aan ; ik kon naaulijx meer adem haalen,
maar ik wierdt op nieuw aangemoedigt door de
Hem van Mentor, die my toeriep : O zoon van
UlyJJh,
(m) Als men zich twee naakte menfchen verbeeldt , die
hunne gehele handen met dikke riemen , en die met zware
kopere knoppen bezet waren , bewonden hebben , en daar
malkander mede tc keer gaan, kan men zich wel verbee!-
den, dat de zoon vanUlyfles niet zonder teden klaagtovcr
de moeielykheit van die ocffening. De taalkundigen kuu-
nen daar over nazien Menurial. tie .Ant Gymiiajtiut,
-ocr page 209-
vanTelemachus. V. Boek. 125:
Ukjfes, zult gy overwonnen worden ? Degram*
fcfiap gaf my nieuwe krachten, ik vermijdde ve«
le flagen, daar ik anders onder zou hebben moe-
ten bezwijken. Zo haaft de Samier my een flag
hadt toegebragt, die mifte , en als zijn arm te
vergeefs uitgeltrekt was, overviel ik hem in die
vooroverhangende gedaante ; hy defnfde reeds,
wanneer ik mijn flagriem ophefte , om op hem
te vallen met al mijn macht; hy wilde zich her-
flellen; maar zijn evenwicht verliezende, gaf hy
my het middel om hem ter neder te werpen.
Naaulijx lag hy op den grondt uitgeftrekt, of ik
reikte hem de handt om hem te doen opftaan;
hy rechtte zich zelf op,bedektmetftof en bloedt;
hy was boven maten befchaamd , maar dorft het
gevecht op nieuw niet weder aanvangen.
Terftondt begonnen de wagenlopen , die men
verdeelde, volgens loting : mijn wagen was de
minfte ten opzicht van de ligtheit der wielen,
en de kracht der paarden, Wy reeden voort;
een wolk van flof verhefte tich, en bedekte den
hemel. In 't begin liet ik alle de anderen voorby
lopen. Een \ongLacedemonier,Cra»tor genaamt,
liet terftondt alle de overige achter hem. Een
Cretenzer, Polycletes geheten, volgde hem van na-
by. Hippomachus, bloedverwandtvan ldomeneusy
die hem zocht na te volgen, den tengel vierende
aan zijne paarden rokende van 2weet,lag ganfcb.
voorover op hunne vliegende maanen, en debe-
weging der raderen van de wagen was zodriftig,
dat zy, als de vleugelen van een arendt, die de
lucht doorklieft, nict fchenen bewogen te worden.
Mijn paarden grepen moedt, en kwamenmeeren
meer op hunnen adem: ik liet alle de anderen,
die met zo veel drift waren voorgereden , verre
achter
-ocr page 210-
xx6              *De Gevalien
achter my. ffippomachus, bloedverwant van Ida-
meneus^ al te iterk zijne paarden voortdrijvende,
viel het moedigfte ter neder, enbenam door zijn
val zijn meertcr de hoop van te zullen regeren.
Polycietes te zeer over zijne paarden hellende ,
kon zich niet langer over einde houden , en viel
in een fchok ter aarde, de teugels ontfchoten hem,
en hy was noch gelukkig , dat hy vallende den
hals niet brak. Grantor , ziende met oogen vol
van gramfchap, dat ik hem naby was , verdub-
belde zijnen yver: nu riep hy de Goden aan ,hun
rijke offerhanden belovende, en danfprak hy 2,1'j-
ne paarden aan om die aan te moedigen ; hy
vreesde,dat ik tuflchen hem en de afpaling door-
geraken 7.0U; want mijne paarden, beter geipaart
dan de zijne, waren in ilaat om hem voorby te
rijden. Hy zag geen andet hulpmiddel , dan
my den doortocht te fluiten. Om die te fluiten
waagde hy het tegen het affchutfel fchadeloos te
rijden ; maar hy brak daar een fcijner raderen.
Ik dacht nergens anders' om , dan om vaardig
om te zwenken, om niet belemmerd te worden
in zijn wanorder, en een oogenblik daar na zag
hy my ten einde van de loopbaan. Het volk riep
nochmaals : Overwinning voor den zone van
Ulyjjes; de Goden hebben hem gefchikt om over
ons te gebieden.
Ondcrtuffchen geleidden de doorluchtigfte en
wijfte onder de Cretenzers ons in een oud en ge-
heiligt bofch , afgezonderd van het gezicht der
ongewijdde menfchen, daar de grijzaards, door
Mmos aangellelt tot rechters van het volk , en
bevvaarders der wetten , ons deden vergaderen.
Wy waren de zelfde, die in de fpelen gelkeden
hadden. Geen ander wierdt daar toegelaten. De-
zc
-ocr page 211-
van Tekmachus. V. Boek. 117
ze wijzen oopenden de boeken, daar allede wet-
ten van Minos in verzamelt waren. Ik vondt my
bevangen met eerbiedt en fchaarnte , als ik deze
grijzaards naderde , die eerwaardig waren door
ouderdom , zondec dat die hen de kracht der
geeft benam. Zy waren in order gezeten,en on-
beweeglijk ieder op zijn plaats, hun haairen wa-
ren grijs , vele hadden byna geen haair meer,
men zag in bun deftig wezen eene zachteenltille
wijsheit uitblinken : zy haaftten zich niet om te
fpreken; zy zeiden niets, dan het geen Zy J>eflo-
ten hadden te zeggen : als zy van verfcheide ge-
voelens waren, waren zy aan beide de zijden zo
bezadigt om hunne gevoelens ftaande te houden,
dat men zou gelooft hebben, dat zy alle van het
zelve gevoelen waren ;de lange ondervinding der
voorledene zaken, en de bekwaamheit in de be-
Zigheden, gaf hen groot aanzien in alle dingen.
Maar het geen hunne overweging voltooide,
was de ftilheit van him gemoedt, bevrijd van de
dwaze driften en ydele herstocbten der jonkheit:
de wijsheit alleen beftierde hen ten eene ma!e;de
vrucht der lang geoeffende deugt hadt hunne na-
tuurlijke driften zo beteugelt, dat zy het aange-
naam en edelmoedig vermaak van alleen naar de
reden te luifleren genoten. Terwijl ik my over
hen verwonderde, wenfchte ik , dat mijn leven
zich konverkortcn, om terftondt te geraken tot
Zo wel geachten ouderdom: ik bevondtde jonk-
heit ongelukkig, door zo ver afgezonderdtezija
van deze verlichte en flille deugt.
De voornaamlre onder de grijszaards oopende
het boek der wetten van Minor, 't was een groot
boek, dat gemeenlijk beflotcn bewaart wierdt in
•en goud kasje met reukwerk. Alle deze grijs-
zaards
-ocr page 212-
ix8            <De GevaUm
zaards kuften dat met eerbiedt, want zy zeiden,
dat na deGoden,van wien alle goede wettenko-
men, den menfchen niets zo heilig behoorde te
zijn dan de wetten,gefchikt ora hun goed,wijs,
en gelukkig temaken. Zy, die de wetten om de
volkeren te gebieden in handen hebben , moeten
zich altijdt zelf laten regeren door de wetten.
'tis de wet, maar niet de menfch,die heerfchen
moet. Dusdanig was de redeneering dezer wij-
zen. Vervolgens ftelde de voorzitter drie vra-
gcn vgor, die volgens de grondregelen van Mi-
nos
moeften beflecht worden.
De eerfte vraag was, te weten , wie de aller-
vryfte van alle menfchen was ? Eenige antwoord-
den, dat net een koningwas, die een onbepaald
gezag hadt over zijn volk, en alle zijne vyandert
overwonnenhadt. Andere waren van gedachten,
dat net een menfch was,zorijk,dat hy alleskon
krijgen, dat hy begeerde. Andere hielden flaan-
de, dat net een man was, die nooit trouwde,en
gedurende zijnlevenaltijdt reisde,zonder gebon-
den te zijn aan de wetten van eenig volk. Zom-
migelieten zich dunken,dat het een wild menfch
was, die van de jacht in het midden van een bofch
levende, onafhangkelijk was van alle burgerfchap
en zorge. Andere geloofden , dat het een nieu-
lings vrygelaten menfch was. die , komende uit
de ftrengheden der dienflbaarheit, meer dan een
aiider de zoetigheden der vryheit gen<5ot. Vele
andere zeiden eindelijk , dat het een ftervend
menfch was, vermids de doodt hem van alles
ontfloeg, ?n dat alle menfchen te zamen over
hem niets te zeggen hadden.
Wanneer het mijn beurt was,hadt ikniet veel
moeite om te antwoorden, naardien ik noch niet
verge-
-ocr page 213-
*van Telemachns. V. Boek. 119
Vergefen hadt, 'tgcen Mentor my zo meenigmaal
gezegt hadt. De vryfte aller menfchen , ant-
wbordde ik,is zo een,die vry kan zijn in'tmid-
den der flaverny zelf. In wat landt, en in wat
ftaat men is , is men altijdt zeer vry , als men
maar de Goden vreeft , en niemanc buiten hen.
Met een woordt, die menfch is waarlijk vry,die
ontdaan van alle vreze en alle begeerte, alleen
is onderworpen aan de Goden en aan de reden.
De grijsaards zagen malkander al grimlagchende
aan , en waren verbaafd , dat mijn ant woordt
juift dat van Minos was.
Vervolgens ftelde men de twede vrage voor
met deze woorden: Wie is de ongelukkigfte van
alle menfchen ? leder zeide daar op 't geen hem
in den zin kwam. De een zeide , 't was een
menfch, die noch goederen, noch gezondheit,
noch eer hadt. Een ander zeide,'tis een menfch,
die geen vriendt heeft. Andere hidden ftaande,
dat het een man was, die ondankbare kinderen,
en over welke hy zich fchamen moeft , hadt.
Daar kwam een wijze uit het eilandt Lesbos, die
zeide: De ongelukkigfte aller menfchen is zoda-
nig een, die dat gelooft te zijn , want het onge-
luk hangt minder af van de zaken,die men lijdt,
dan van het ongeduldt, door het welk men zijn
ongeluk vermeerdert. Op deze woorden fchreeuw-
de de ganfche vergadering; men juichte,en ieder
geloofoe, dat de wijze Lesbier den prijs dezer
vrage zou wegdragen. Maar men vroeg mijn ge-
voelen,en ik antwoordde volgens de grondrege-
len van Mentor:^)De ongelukkigfte aller men-
I                        fchen
(4) De cngdukbiift* aller ruenfihen it een koning , enz. J
pit, eu al het geen dat 'et volgt, u niet in het wild gezegt.
-ocr page 214-
uo           *De Gevallen
fchen is een koning, die gelooft gelukkigtezijn,
door alle andere menfchen ellendig temaken;hy
is dubbeldongelukkig door zijneverblindheit, zijn
ongeluk niet kennende kan hy zich daar niet van
genezen; hy vreeft het zelf te kennen ; de waar-
heic kan de menigte der vleiers niet doordringen
om hem te naderen ; hy wordt gepijnigt door
zijne hertstochten , hy kan nimmermeer zijne
plichten kennen; hy heeft nooit het vermaakvan
weldoen gefmaakt, noch de bekoorlijkheden der
fcuivere deugt gevoelt;hyisongelukkig,en waar-
dig dat te zijn ; zijn ongeluk groeit dagelijx
aan(y), hy loopt in zijn verderf, en de Goden
maken zich gereed om hem te overtuigen door
eene ceuwige ftraffe. De ganfche vergadering
ftondt toe, dat ik den wijzenLesbier overtroffen
hadt, en de grijsaards verklaarden , dat ik den
regten zin van Minos getroffen hadt.
Voor de derde vrage vroeg men,watvan bei-
de beter was, aan de eene zyde eenoverwinnend
koning, en onverwinnelijk in den oorlog; of aan
de andere een koning, die in oorlogs-zaken geen
pndcrvinding had?,maar bekwaam was om wijf-
felijk zijne onderdanen in vrede te regeren ? De
rneefte
Het is een natuurlyke fchildery van de regering van Mollis
den XIV. iedei woordt dringt dooi , zonder dat 'et andere
pitlegginge nodig is.
(5) Zyn m^eltsk grutit duAglyn nif%. ] De koning was,
zelf ten tyde van zyn alletgrootfte vQorfpoedt, ongelukkig
door de vteze en de angft , die hy hadt, ten opzichte van
het toekomende leven , van wegen het heidenken aan zyn
jeugt en zyn liefde yoot de vrouwen. Zyne omvetenheit
ITiaakte hem ten uiterfte bygelovig , en die bygelovigheit
deedt zyn fchrik noch groter worden. Men heeft hem niet
kunnen geruft ftellen aangaande zyne zaligheit, dan met z^ne
hope op de zalighejt ya(t te hechtsn. aan bet verdjyven «a
bederyen d« Sloteftanten.
-ocr page 215-
*vanTelemachm.V. Boek. 131
meefte antwoordden, dat een koning onverwin-
jnelijk in den oorlog hoger re achten was. Wat
helpt her, zeiden zy, dar men cen kerning heefr,
die in vredes rijdt zijn volk wijflelijk weet te be-
ih'eren ,zohy zijn landf niet weer re befchennen,
als de oorlog komt ? zijne vyanden zullen hem
overwinnen, en zijne onderdanen brengen onder
het jok der dienftbaarheit. Anderc daarenregen
hidden flaande, dar een vrecdzaam koning be-
rer was, vermidsdie den oorlog zou vrezen, en
door zijne voorzorgen vermijden. Ecnige zeiden:
een overwinnend koning vcrbreidt den roem zij-
ner onderdanen al zo wel als den zijnen , en
maakt zijne onderdanen meefters van andere vol-
keren, in plaats dat een vreedzaam koning die
in eene fchandelijke lafheit zou houden. Men
wilde mijn gevoelen weten; ik antwoordde dus-
danig: Een koning, die niet weet teregeren dan
in vrede, of in oorlog, en die niet bekwaam is
om zijn volk te beftieren in die twee gelegenhe-
den, is maar een half koning ; maar zo gy een
krijgskundig koningvergelijkt by een wijs koning,
die,zonderden oorlog teverftaan,bekwaam is om
die in noodr tevoeren door zijne krijgsoverften,
zegg' ik, dat die beter is dan de eerfte. (6) Een
oorlogzuchrig koning,zou diealtijdt willen voe-
ren: om zijn heerfchappy en eige heerfchzuchtre
verbreiden, zou hy zijne onderdanen bederven.
Wat helpt het een volk, dat zijn koning andere
volkeren te onder brengr, als men onder zijnre-
gering ongelukkig is. Daarenboven flepen langdu-
rige oorlogen altijdt veel wanorder na zich ; de
I 2
                       over-
(6) Een wUgCMthtil haninl , «»*.. ] Dit , en het gene dat
yolgt, is al wcdei sen besltenis van ionis den XIY,
-ocr page 216-
13 ^             T>e Gevallen
overwinnaars zelf gaan hunne plichttebuiten ge*
durendedezeongeregeldheden: Zie eens,hoedier
het Griekenlanat geftaan heeft,dat het over Troje
heeft gezegenpraalt , 't is meer dan lien jaren
van zijne koningen ontblooc geweeft. Terwijl
alles door een verterende oorlogs-vlamin brandt
i>eftokenwas,verflaauwdendewetten,landbouw,
kunften, en wetenfchappen ; de befte vorften
zelf, gedurende dat zy dien oorlog moeften hel-
pen voeren,zijn genoodzaakt geweeft het groot-
ite kwaadt van alle, namentlijk de ongebonden-
heit toe te laten, en zich van booswichten tebe-
dienen. Hoe vele kwaaddoenders zijn'er niet
wel, die men in een tijdt van vrede zou ftraffen,
vvelker ftoutheit men in de wanorders van den
oorlog moet belonen? Nimmer heeft eenig volk
een overwinnend koning gehadt, zonder veel te
hebben moeten lijden van deszelfs heerfchzucht.
Een overwinnaar , dronken door 7,1 jn heerfch-
zucht, verwoeft by na al zo zeer zijneigen over-
winnend volk ,als de overwonne volkeren. Een
vorft , die de nodige hoedanigheden niet heeft
voor de vrede , lean zijne onderdanen niet doen
imaaken devruchien van een oorlog, die geluk-
kig ten einde gebragt is; hy is even als een man,
diezijn landt tegeu zijnen nabuur zou befcher-
men, en die zelf dat van zijn gebuur geweldelijk
2011 innemen,maar dat niet zou weten te bebou-
wen, of te bezaaien , om eenige oogft in te za-
melen Zodanig een menl'ch fchijnt geboren om
de wereldt te verwoeften, en t'onderfte bovente
werpen, maar niet om het volk gelukkig te ma-
ken door een wijs beftier.
Laat ons tegenwoordig tot een vreedzaam ko-
ning komen. 't Is waar, dat hy niet bekwaam
is
-ocr page 217-
VanTekmachus.V.Boek. 133
*s tot grote overwinningcn ; dat is te zcggen •,
dat hy niet geboren is om de ruft van zijn volk
teverftoren door andere volkeren tewillen over-
winnen,die de gerechtigheit hem niet onderwor-
pen heeft, maar hy is waarlijk bekwaam orn te
regeren als een vader,en hy heeft al devereifchte
en noodzakelijke hocdanigheden om zijne onder-
danen te beveiligen tegen hunne vyanden : zie
eens hoe ; hy is rechtvaardig , bezadigt, en ge-
makkelijk ten opzichte zijner naburen;hy onder-
neemt niets tegen hen, 'tgeen devrede zoukun-
neu ftoren; hy is getrouw in zijne verbondcn;
zijne bondgenoten beminnen hem , vrezen hem
niet, en hebben een volkome vertrouwen op hem.
Zo hy eenig ongeruft, hooghertig en eerzuch-
tig nabuur heeft, alle andere omleggende konin-
gen vrezen dezen ongeruften nabuur , maar zyn
niet nayverig wegensden vreedzamen koning;zy
voegen zich by dezen goeden nabuur, om te ver-
hfnderen , dat hy van anderen niet overvallen
wordt. Zijne vroomheit, zijn goede trouw,en
bezadigdheit, maken hem tot fcheidsman van al
de ftaaten, die den zijnen omringen, (7) terwyl
een oorlogzuchtig koning hatelijk is aan alle
andere, en gedurig bloot gefteld voor derzelver
zamenfpanningen. De eerfte heeft de eervanals
een vader en voogd van alle andere koningen te
zijn. Zie daar de uiterlijke voordelen , die hy
geniet. Die hy van binnen bezit, zijn noch nit-
muntender : mids hy bekwaam is om in vrede
I 3
                            te
(7) Terwyl een corlozzMchtig kon'mi, batelyk.h , en:. ] De re-
gering van Louis den XIV. ftrekt tot een bewys van deze
waarheit: alle de verbinteniffen der andere vorften van Eu-.
jppa hebben geen ander oogmeik gehadt, dan om aync
macht te raatigeii.
-ocr page 218-
134            eDeGev alien.
ts regeren, onderftell' ik, dat hy regeert volgeni
zeer wyzc wetten. Hy fnijdt den hoogmoedt,
ca lafheit, en alle andere Itunftenaryen, die ner-
gens anders toe dienen , dan om de gebreken te
vlcien, af. (8) Hy doedt andere kunllen bloei-
en, die heilzaam zijn voor de ware nooddruft
vanhet mentchelijke leven ;boven a] bezorgt hy,
dat zijne onderdanen zich oefTenen in den land-
bouw. Door dezelve Itelt hy hen in overvloedt
van alle noodwendige zaken. Die arbeidzame
volk , eenvoudig in zeden , gewoon met weinig
te leven, ligt de koft winnende door het bouwen
zijuer landen , vermeenigvuldigt oneindig. Zie
daar een ontelbaar volk in ziju koningrijk, maar
een gezond, lterk, en dapper volk, dat niet ver-
wijfc is door welluft , dat geoeffent is door de
deugt , dat zich niet gewendt aan de zachtvoe-
righeden van een laf en wellutlig leven, dat de
doodt kan verachten , en dat liever zou willen
fterven, dan deze vryheit miffen, die het fmaakt
onder een wijs koning , die niet regeert, danom
de reden te doen regeren. Laat een oorlogziek
nabuur dit volk aantallen , hy zal het miflchien
niet zeer ervaren vinden in een leger tefchikken,
om dat in flagorder te llellen, or om den toeftel
te maken om eene ftadt te belegeren, maar hy
zal het onverwinnelijk vinden door zijne menig-
te,
(8) My doedt andeve kpnften bloeien r dit heiliadm x.yti , enz* ]
De kunften en de landbouw zyn in Vranktyk zo verwaar-
looft, na dat de ootlog hadt gemaakt , dat oypral zware
belaftingen opgelegt wierden , en dat men de menfehen
met geweldt dwong om dienft te nemen , dat het landt
overal onbebouwd bleef le<*gen , en dat men met getuigen
bewaaiheidt heeft, dat zedcrt den jarei68o. van dne hand-
weixlieden , die te Parys ftoiven , gemeenlyk een in be*
gafthuis ovetlecdt.
-ocr page 219-
van Telemachus. V. Boek. tjf
te, door zijn moedt, door zijne lijdzaamheit in
t verdragen van ongemakken , door 2ijne be-
twaamheit om armoede uit te ftaan , door zijne
capperheit in den ilrijdt , en door eene deogt,
cie de kwade uitflag zelf niet kan ter.nederwer-
pm. Daar benevens zo deze koning niet geoef-
ftnd genoeg isomzijnlegers zelf te gebieden, zal
hr die door bekwame lieden doen gebieden , en
2;ch daar van weten te bedienen,zonder zijn ge-
Zig teverliezen. OndertufTchenzalhyonderftandt
kiijgen van zijne bondgenoten; zijne onderdanen
zouden liever will en fterven , dan zich begeven
older de heerfchappy van een ander geweldig en
cnrechtvaardig koning ; de Goden zelf zullen
voor hem vechten. Zie eens, wat hulp by in't
n.idden van zo grote gevaren zal krijgen. Ik
befluit' dan,dat een vreedzaam koning , die den
corlog niet verftaat, een zeer onvolmaakt ko-
nhg is, naardien hy een zijner grootfle plichten,
zynde net overwinnen van zijne vyanden , niet
kin vervullen ; maar ik voeg daar ook by, dat
hjr ongelijk beter is dan een overwinnend koning,
dien de nodJge hoedanigbeden tot de vrede ont-
breken , en die niet bekwaam is dan tot den
oorlog.
Ik bemerkte , dat 'er vele in de vergadering
waren, die geen genoegen in mijn zeggen hadden
(9) want de meefte menfchen, verblindt door za-
ken, die veel gerucht maken, als overwinnin-
gen , en het aanwinnen van naburige landen,
I 4
                        achten
(9) Wdntdc meeliemmfihtn verilind door z.iken die vel ft'mht
m&?n, enz,
] Dat is het gene, dat Louis denXIV, verblindt
heeft, die nergens om gaf, behoudens dat hy den bynaam
v»ji A.n Groten , door den loem zynet wapenen , mogt be-
houd*.
-ocr page 220-
13 6              1)e Gevallen
achten dezelve meer dan het genedat eenvoudigy
geruft, en wezentlijk is , als de vrede en goede
gefchiktheit van het volk. Maar de grijsaards
verklaarden, dat ik hadt gefproken als Minos.
De voorzitter dezer oude lieden riep uic : Ik
lie de vervulling van een Godfpraak van Apollo,
bekend in dit ganfche eilandt. Minos hadt de
Goden raadgevraagt, om te weten hoe langeii
tijdt zijn nageflacht zou regeren naar de wetten,
diehy hadt ingeflelt. DieGodt antwoordde hem:
de uwe zullen ophouden te regeren , als een
vremdeling indituw eilandtzal komen,om daa:
uwe wetten te doen heerfchen. Wyhebbenaltijd
gevreeft, dat eenig vremdeling dit eilandt Crete
zou bemachtigen, maar het ongeluk van Idotne-
tteus,
en de wijsheit van den zone van UiyfJ'es,
die de wetten van Minos beter dan eenig fterffe-
lijk menfch verftaat, tonen onsden zin van deze
Godfpraak. Waarom vertoeven wy hem tot ko-
ning te kronen, dien de Goden ons tot koning
hebben toegevoegt ?
Einde -van het vyfde Both
ty&
-ocr page 221-
I N H O U D T '
VAN
HET ZESDE BQEK.
T'elemachus verhaalt, dat hy wei-
gerde fuming van
Crete te zyn,
pm weder naar
Ithaca te keren ; dat
hy voorjielde
, dat men Mentor ver-
koos
, die oo k de kroon weigerde; dat ein-
delyk de Vergadering by
Mentor aan-
houdende
, dat hy uit naam van he't
ganfche volk een koning wilde kiezen,
hen uitgelegt hadt
, wat hy aangaande
de deugden van
Ariftodemus hadt ge-
hoort
, die op dat zelve oogenblik tot
koning uitgeroepen wierdt
; dat in het
vervolg
Mentor en hy zich hadden
ffcheep begeven om naar
Ithaca te va-
ren
; maar dat Neptunus, om Venus
die vergramt was, te bevredigen, hen
hadt fchipbreuk doen lyden , na welke
de Go din
Calypfo hen in haar eilandt
ontfangen hadt.
I s.                  DE
-ocr page 222-
13^
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van VlyJ/es.
HET ZESDE BOEK.
AAnftonds begaven zich de grysaards uic
den omtrek van dit beilig bofch , en de
voorzitter my by de bandt nemendey
verkondigde aan het volk , reeds onge-
duldig in de verwachting van den uit-
komft,dat ik den prijs hadt weggedragen. Naau-
lijx hadt hy deze woorden uitgeiproken , of men
hoorde een verward geluidt van de ganfche ver-
gadering, ieder verbief een gefchreeuw van blijd-
lchap; de oever en al het omleggende gebergte
weeVgalmde van geroep,datde zoonvm CJIyj/ei,
xo
wijs als Minos,over deCretenzershet gebiedt
hadt.
Ik wachtte een oogenblik , en maakte een te-
ken met mijn handt, om te verzoeken , dat ik
mogt gehoordworden. Ondertuflchen beet Men-
tor
my in'toor: Staat gy af van uw vaderlandt?
zal de regeerzucht u. Penelope , die u als haar
uiterfte
-ocr page 223-
van Telemacbus. VI. Boek. 139
tiiterfte hoop verwacht, en den groten Ulyjjes^
dien deGoden beflotenhebben u weder te geven,
doen vergeten ? Deze woorden fneeden my door
het hert, en kantten zich tegen mijne ydele be-
geerte om te heerfchen. Ondertufkhen gaf een
diep flilzwijgen van deze ganfche Juidruchtige
vergadering my de gelegenheit om dusdanig te
fpreken: O doorluchtige ,Crete»zen , ik verdien
niet over u lieden te heerfchen ; de Godfpraak ,
die men by brengt, betoont we], dat het geflacht
van Minos zal ophouden teregeren,als ten vrem-
deling in dit eilandt zal komen, en daar de wet-
ten van dien wijzen koning zal doen bloejen,
maar het is niet gezegt, dat deze vremdeling zal
regeren. Ik wil gelooven, dat ik de vremdeling
door de Godfpraak betekend,ben; ik hebb' do
voorzegging vervult ; ik ben in dit eilandt ge-
komen; ik hebb' de ware meening der wette.n
ontdekt, en ik wenfeh, dat mijn uitlegging mag
dienen, om die te doen heerfchen met den mnn,
dien gy lieden zult kiezen. Wat my belangt., ik
acht mijn vaderlandt , het kleine arme eilandt
Ithaca, mecrdande honderd fkden van Crete,en
de eer en rijkdom van dit fchoon koningrijk.
Lijdt, dat ik de onverzetbare wil van het nood-
lot opvolge ; zo ik hebb' geflreden in uws fpe-
Jen , 't is niet geweeft met die hoop om hier te
regeren , maar 't is geweeft om uw achttng en
mededogen te verdienen, ten eindc gy lieden my
middelen mogt aan de bandt geven , om ipoedtg
weder te keren naar mijn geboorte plaats: ik wil
liever mtjnen vadc-r Ulyffes gehoorzameii , en
mijne moeder Penelope vertrooften , dan het ge-
biedt hebben over alle de volkerenvnndeg-anfche
wereldt. O Crete»z«», gy lieden ziet den ,grondi
mijus
-ocr page 224-
t^.6             *De Gevallen
jmijns herten,ik moet u lieden verlaten; maar do
doodt alleen zal mijne erkentenis kunnen weg-
nemen ; ja zelf tot zijn laatrte oogenblik zal
Telemachus de Cretenten beminnen, en zich aan
hunnen roem zo veel laten gelegen zijn, als aan
zijn eigen.
Naaulijx hadt ik geeindigt dit te zeggen , of
een dof geroep verhefte zich door de ganfche
vergadering, zodanig als dat van de woefte gol-
ven der zee, die in een onwecY tegen malkander
aanftoten. Eenige zeiden , zou deze wel eene
Godheit onder eene menfchelijke gedaante zijn?
Andere hidden ftaande, dat zy my in andere lan-
den gezien hadden, en my kenden. Andere rie-
pen, men moet hem noodzaken om hier te re-
geren. Eindelijk nam ik andermaal het woordt,
enieder zweeg terftondt, niet wetende, ofiknu
zou aannemen, 'tgeen ik reeds van de handt ge-
wezen hadt. Zie hier de woorden , die ik tegen
hen fprak:
Laat u, 6 Cretemen ! niet kwalijk gevallen,
dat ik fpreek, het geen ik denk' : Gy lieden zijt
de wijfte aller volkeren , maar de wijsheit ver-
eiftht, dunkt my, eene voorzorge,die u ontflipt;
Gy lieden zijt niet fchuldigzulk een tekiezen,die
belt over de wettenredeneert ,maar zulk een,die
haar met eene vol ftandigheit in het gebruik brengt.
Wat my belangt , ik ben jong , by gevolg zon-
der ervarenheit , bloot geltelt voor het geweldc
mijner hertstochten,en meer in ftaatvangehoor-
zaamheit te leren; om namaals eens te gebieden,
dan om tegenwoordig te heerfchen. Zoek dan
geenzins een man, die anderen in de ftrijdfpelen
van ht:t ligchaam en den geeft overwonnen heeft,
maar die zich zelf heeft overwonnen. Zoektnaac
iemant.
-ocr page 225-
vanTelemAchus.VI. Boek. 141
lemant, die uwe wetten heeft gefchreven in het
bianenite zijns herte , en wiens ganfche Ievcn
eene gedurige oeffening uwer wetten is; laat zij-
ne daden veel eer dan 2ijne woorden hem doen
verkiezen.
Al de grijsaards opgetogen door deze rede-
nen , en ziende de toejuiching der vergadering
geftadig aanwailchen , zeiden tegen my : Nade-
maal de Godcn ons de hoop benemen van u in
het midden van ons te zien gebieden , help ons
ten minften een koning vinden , die onze wet-
ten doedr regeren ; is u iemant bekend , die met
deze bezadigdheit kan gebieden? Ikkenne, zeide
ik vervolgens, een man,van wienikalles hebb',
'tgeen gy liedeninmy hooggeachthebt,'tis zijne
wijsheit, en niet de mijne, die fpreekt, hy heeft
my al de antwoorden , die gy lieden van my ge-
hoort hebt, ingeboezemt.
Ter zelve tijdt wierp de ganfche vergadering
de oogen op Mentor , dien ik, hem by de handt
hebbende, haar aanwees. Ik verhaalde de zorge,
die hy voor mijne kindsheit gedragen hadt, van
wat gevaren hy my verloft hadt , wat ongeluk-
ken my waren overgekomen , wanneer ik nage-
latenhadtzijnen wijzen raadt op te volgen. Men
hadt in het eerft het oog op hem niet geflagen,
ter oorzake van zijne eenvoudige en oncierlijke
klederen , van zijn zedige ingetoogenheit, vaa
zijn byna gedurige ftilzwijgendheit , en zijn koel
enachterhoudendgelaat;maar waaneer men hem
ter deeg befchouwde, befpeurde men iets in zijn
aanzicht, ik weet niet wat,dat beftendig en ver-
heven was; men merkte eene levendige zwierin
zijne oogen, en eene wakkerheit, met welke hy
2elf de minfte dingen deedt. Zo haaft als men
hem,
-ocr page 226-
I4x             5Dtf Gev alien
hem ondervroeg , verwonderde men zich ovef
hem; en men Itelde vaft hem koning te maken. Hy
weigerde dat. loader eenige beweging zijns ge-
moeds; hy zeide, dat hy de zoetigheden van een
onbeampt levcn meer achtte dan den luilter der
koninglijke waardigheit , dat de befte koningen
ongelukkig waren, omdat zy bynanooit hetgoedt
deden, dat ay wel zouden willen doen , en dat
xy dikwils door misleiding der vleiers (10) het
kwade deden , dat zy niet wilden. Hy voegde
daar by , zo de dienftbaarheit ellendig was, dat
het de koningiijke waardigheit niet minder was,
vermidsdieeene vermomde flaverny is: wanneer
men, zeide hy, koning wordt, hangt men af van
al de zodanigen , die men van noden heeft om
zich te doen gehoorzamen. Gelukkig hy, die niet
genoodzaakt is te heerfchen ! Men is alleen aan
zijn vaderlandt , als dat ons zijn gezag toever-
trouwt, verfchuldigt het flagt-ofler van zijn eige
vryheit, om te arbeiden ten befte van het ge-
meen.
De Cretenzers kunnende zich zelf uitdezever-
warring niet redden, vroegen hem ,wat voor een
man hen dan moeft regeren ? Een man , zeide
hy, dven gy lieden wel kent, vermits hyulieden
beflieren moet, en die vreeft de beftiering aan
te nemen. Hy, die begeerte heeft tot de koning-
lijke waardigheit, kent die noch niet; en hoe zal
hT
(10) Hot is aeker, dat 'er ondcr de onheilen , die de re-
5
ering van Louis den XIV. bezwalkt hebben , vele gevon-
en' wordeu , die men op rekening der vleiers , die den
koning misleidden, moet ftellen : hy was daar meer- voor
Moot gettelt dan iemandt anders , zynde zo jong op dea
throon gekornen , en hebbende eene zo kwade opvoeding
gehadt; maar kunnen die omftandigheden het gewiiTe vaji
«en koning geiuft ftellen}
-ocr page 227-
vanTelemachus.VI.Boek. i$m
hy daar in zijne plichten uitvoeren, die niet ken-
nende; hy zoekt die voor zich zelf, en gy lie-
den moet een man opzoeken , die ze nice aan-
neemt, dan ter liefde van u lieden.
AI de Cretenzers waren in de uiterfteverbaafd-
heit opgetrokken , om dat zy twee vremdeliu-
gen zagen, die de koninglijke waardigheit,door
anderen zo gewilt en begeert, weigerden. Zy
wilden weten , met wien zy gekomen waren.
Nauficrates , die hen geleidt hadt van de haven
tot aan het perk , daar de fpelen geviert wier-
den, toonde aan hen Hazaei, met welken ik en
Mentor gekomen waren van het eilandt Cyprus;
maar hunne verbaafdheit was noch groter, wan-
neer zy vernamen, dat Mentor een flaaf van Ha-
zaei
geweeft was; dat Hazae I ,getr often door de
wijsheit en deugt van zijnen flaaf, van hem zij-
nen raadsman en beften vrient gemaakt hadt; dat
deze flaaf in vryheit geftelt zijnde, dezelve was,
die de koninglijke waardigheit hadt afgeflagen;
en dat Hazaei van Damafcus, in Syrie gelegen,
gekomen was.om zig te laten onderwijzen inde
weften van Minos ; zo zeer hadt de liefde van
wijsheit zijn herte vervult.
De grijsaards zeiden tegen Hazaei, wy derven
u niet bidden, dat gy ons regeert; want wy oor-
delen,dat gy dezelve gedachten hebt als Mentor;
gy lieden veracht de menfehen te zeer , dan dat
gy lieden u zoudt willen beladen, om die te ge-
leiden en te beftieren. Daar benevens hebt gy te
groten afkeer van de rijkdommen, en den luifter
van de koninglijke waardigheit, dan dat gy die
luifter zoudt willen kopen voor zwaarigheden,
die vaft gehegt zijn aan het beftier der volkeren.
HazaU antwoordde: O Cretettztn 1 wilt niet ge-
loVen,
-ocr page 228-
144               *Z>t' Gevallen
loven , dat ik de menfchen verachtte. Neen <
neen, ik weet hoe heerlijk het is daar aan te ar-
beiden,om die goed en gelukkig temaken,maar
die arbeidt is vol moeite en gevaren. De luilter,
die daar aan vad is , is valfch , en kan geen dan
hoogmoedige gemoederen verblinden. Het leveti
is kort, en de grootsheden kunnen de hertstoch-
ten meer gaande maken , dan genoegen geven.
Ik ben van zo verrc niet herwaards gekomen om
daar toe te geraken, maar om my van deze val-
fche goederen te leren ontdoen. Vaar wel. Ik
denk niets anders,danom weder tekeren tot een
geruft en afgezonderd leven , daar de wijsheit
mijn hert mag voeden , en daar de hoop , die
men in de deugt vindt, door een ander beter le-
ven na de doodt , my mag vertrooficn in het
hartzeer des ouderdoms. Zo ik iets te wenfchen
hadt , dat zou geenzins wezen om koning te
zijn; maar dat zou zijn , dat ik nooit van deze
twee menfchen, die gy hier ziet,mogt afgefchei-
den worden.
Eindelijk fchreeuwden de Cretenzen, fpreken-
de tegen Mentor: Zegonstoch, 6 gy wijsfte en
grootfte van alle fterffelijke menfchen ! Zeg ons
toch , wie is hy , dien wy voor onzen koning
konnen kiezen ; wy zullen u niet laten vertrek-
ken, eer dat gy ons gezest hebt, wat keur wy moe-
ten doen. Hyantwoordde hen: terwijl ik ftondt
onder de menigte der aanfchouwers, ben ik een
man gewaar geworden , die geen begeerte laat
blijken(i i),'tis een oud, maar noch jeugdigman.
Ik
(u) Dit pcrtrait van Ariftodemus is dat van den Hertog
de Navailles, die vry onbuigzaam van aatdt zynde , gelyk
hy zelf zegt in zyne Gedenkfchriften, zich nooit hceft kun-
nc» gewennea aan de toegeveadheit, die men moet hcb-
bea
-ocr page 229-
r
vanTelemachus.VI.Boek. 145-
Ik hebb' gevraagt, wie hy was: men heeftrhy ge-
zegt, dat hy Arifiodemus genaamt wierdt. Ver-
volgens hebb' ik ver)taan,dat mentegen hemzei-
de , dat zijn twee kinderen waren onder het ge-
tal der genen , die zouden ftrijden : hy fcheen
daar over geen blijdfchap te vertonen, en zeide,
wat den eenen aangong, dat hy dien geenzins
toewenfehte het gevaar der koninglijkc waar-
digheit, en dat hy zijn vaderlandt te veel bemin-
de, om toe te ftaan, dat de andere ooit zou re-
geren. Hier ult befloot ik , dat deze vader een
zijner kinderen met een welgegronde liefde be-
minde, om dat hy deugdzaam was , en dat hy
den anderenniet vleide in zijne ongeregeldheden.
Mijn nieusgierigheit vermeerderende , vroeg ik
ftaarhetvoorgaandelevenvandezen grijsaart.Een
uwer burgeren antwoordde my: Hyheeft langen
tijdt de wapenen gedrageh , en heeft zeer vele
wonden bekomen, maar zijne zuivere en van
vleiery afkerige deugt hadt hem voor den ko-
ning Idomeneus te onbruik doen zijn ; die hadt
veroorzaakt, dat deze konitig zich niet van hem
hadt willen bedienen in het beleg van Troje: hy
vreesde voor een man , die hem wijzen raadt
zou geven, dien hy niet kon befluiten op te vol-
gen ; zelf was hy nijdig over de eer, die deze
man in het kort zou verkregen hebben ; hy ver-
gat al zijne dienften, liet hem hier arm, en ver-
K
                           acht
ben om te behagen aan die gene, onder welke men ftaat;
zyne oprechte deugt, welkc een vyandin was der vleiery ,
hadt hem laftig by den koning gemaakt , van wegen des
zelfs minnehandelingen, die kott na zyn huwelyk volgden.
Daar op wierdt hem , en zyne gemalinne , bevolen zich
van hunne ampten te ontdoen , en zich van het hof te be-
geven. Hy begaf zich derhalven naar zyne landgoedereii
in Poitou en het Angoumoii,
-ocr page 230-
146               ^De Gevalien
acht van alle botte en laf hertige menfchen , die
niets waarderen dan rijkdommen : maar verge-
noegd in zijne armoede leeft hy blygeeftig in een
afgezonderde plaats van het eilandt, daar hy zijn
landt met eige handen bebouwt. Een zijner zo-
nen arbeidt nevens hem,zy beminnen malkander
tederlijk,zyzijngelukkig doorhunne fpaarzaam-
beitendoor hunnen arbeidt,zy hebben overvloedt
van alle noodwendige dingen in een eenvoudig
leven. De wijze gnjsaart geeft aan de arme zie-
ken in zijn gebuurfchap al het geen hem overfchiet
van zijn en zijns zoons behoeftens;hy doedtalle
jonge lieden naarftig arbeiden,hy maant hen daar
toe aan, en onderwijtt hen; hy beftiil al de gefchil-
len, die in zijn buurfchap ontftaan. Hy is een
vader van al de huisgezinnen:hetongelnk van het
iijne is, dat hy een twede zoon heeft, die geen
zijner vermaningen heeft willen opvolgen. De
vader, na hem langen tijdt verdragen te hebben
om zijne gebreken te verbeteren, heeft hem ein-
delijk weggejaagt ; hy is overgelaten aan een
dwaze eerzucht en alle Avelluften.
Zie daar, o Cretenzen ! 't geen men my ver-
haal t heeft: gy lieden moet wetcn, of dit verhaal
waarachtig is. Maar zo deze man zodanig is,
als men hem afmaalt, waarom fpeelftrijden aan-
geflelt? waarom zo veel onbekenden by eenver-
gadcrt ? Gy hcbt in 't midden van u een man,
die u lieden kent, en dien gy lieden kent ; die
den oorlog verdaat; die zijne dapperheit heeft
betoont, niet alleen tegen de pijlen en zwaarden,
maar tegen de affchuwetijke armoede ; die de
fchatten, door vleiery verkr'egen zijnde , heeft
veracht; die den arbeidt bemint; die weet hoe
nut.de landbouw is voor eenvolk;die den hoog-
moeot
/
-ocr page 231-
van Tekwachws. VI. Boek. i^f
rrfoedt verfoeit; dfezfch met' laat Vervoeren door
eene blindc liei^fe rotzijnekinderen;die dedeugr
van- den eenen bemint, endb ondcHgrveroordeelt
in deii anderen ; en met een vroordt, ecn man ,
die reeds vader ran het volk is. Zie daar uweii
kom'og, 7,0 het anders- waat is-, dat gy lieden be-
gem, dat de wetfen- van den wijzenyfe'w* onder
u lieden- regeren.
Af'tkt volk rfep : 'ris warir Arijlodemns is zo-
danig als gy zegr , hy is het , die waardig is te
g«bfeden. De grijsaards deden hem roepenj men
zogt hem onder de menigte , daar hy onder de
geringilen van het volk vermengt was ; hy ver-
fcheenmetecnonberoerdgelaat;men zeide hem,
dat men hem koning zou maken. Hyantwoord-
de: Ik kan daar in niet toeftemmen , dan onder
drie voorwaarden; eerfrelijk , datik de konink-
lijke waardig-heit as her vertoop- van twee jar-en
Zal nederleggen, zo ik u lieden niet bctcr maak,
dan gy lieden zij.t, en zo gy lieden de wctten
wedermreeft; ten twede, dat het my zal vry
ftaan te volherden in een eenvondig en fpaarztiam
leven , tenderde, dat mijn kinderen geen rang
zullen bebben* en dat men na mijn overlijden
die zonder ondcrfcheidc zal handelen , volgens
htmneverdienfren, als alle andere burgers.
Opdezewoorden verhiefzicheen bly gefchreeu
„ van duizend vreugde^ga^men in de lucht; de
kroons (n) wierdt dnor' den vooraitrer der grijs-
aards, brwaacden der vraren,. op het hooft van
x                     drijio-
(»)•■ Het- geen hier it /-raw- vertaalt wordt, wa« eigentlyk:
\        een twndt, meeft wit , rnaar ook UflWfJ* rood' of gesl ,
weHtevan.de koningen om het hoofdt jredrigen wierdt, tor
reken-lninner waardigheir. Veelryds wierdt die bandt van
athteren'zo TOegefcnoopt, dut d* einden dttai van in den' nek
no-
-ocr page 232-
i48              'De Gevallen
Arifiodemus gezet,en men deedt ofFerhanden aart
Jupiter en andere grote Goden (o). Arifiodemus
deedt ons gefchenken, niet met de gewone mildda-
digheit der koningen, maar met eene edele eenvou-
digheit. Hy gaf aan Hazaelde wetten van Minos,
gefchreven met de eige handt van Minos zelf;
ook vereerde hy hem eene verzameling der gan-
fche gefchiedenifle van Crete, zedert Saturnus (p),
en de goude ceu; hy liet allefoorten van vruch-
ten, die in Crete goedzijn,en intyr/Vonbekend,
in zijn fchip brengen , en bood hem aan , alle
onderftandt, die hy nodig mogt hebben.
Gelijk wy aandrongen op ons vertrek, liet hy
een fchip voor ons vervaardigen met eengoedge-
tal bekwameroejers en gewapendemannenvoor-
zienjhy liet klederenenvoorraadt voor ons daar
in brengen. Op die zelve ftondt deedt zich een
voorfpoedige wint op, om naar Ithaca te zeilen.
Deze
nedcrhongcn. In het Grickrch en Latyn wordt zy Diadem*
gcnoemt, en des zelfs gedaante is noch op vele oude ge-
denkpenningen te zien.
(o) Grote goden worden met nadruk genoemt zekere
machtige , maar onbekende godheden. Zommige zeggcn,
dat men *er, volgens de heilige onderwyzingen der Samo-
thracen, de Hemelen de Aarde, andere dat men'erde Zon
en de Maan door moet verftaan. By andere komen die god-
heden weder voor onder de bcnaming van Cabiri. Zie Ma-
£rob. Satttr. Lib. 111.
c. lA.Bochart. Phan. Lib i.e. n;
(p) Saturnus wordt gezegt in Crete gekomen te zyn om
syne zufter Rhea , die van haar gemaal Ammon kwalyk
gehandelt wierdt , onderftandt te bieden. Gelyk hy ook
nevens andere Titanes daar de overhandt bekomen en zelf
geregeert hceft,totdat hy eindelykvanJupirerwederuithet
ryk gedreven wierdt met hulp van Bacchus. Dat geval, en
wat daar meer aanvaft is , heeft aanleidinge gegeven tot de
verdichtfelen aangaande de oudfte Heidenfehe godheden.
Diodorus, de Siciliaan, is de voornaamfte fchryver,uitwel-
keneenigc byzonderheden aangaande die oudfte yerdichtfe-
len te halert zyn.
-ocr page 233-
van Telemachus. VI. Boek. 149
Deze wint, die voor Hazaeleen tegenwint was,
noodzaakte hem noch daar te vertoeven. Hy
2ag ons vertrekkeu , en omhelfde ons als zijne
vrienden , die hy nimmer wecr zou zien. De
Goden, zeide hy , zijn rechtvaardig, zy zien
eene vriendfchap, die niet dan op de deugt ge-
vem'gt is; eenmaal zullen zy ons wederom vei-
enigen in de gelukkige velden , daar men zegt,
dat de rechtvaardigen na hun overlijden zich in
eene eeuwigdurende vrede zullen verheugen; daar
zullen wy onze zielen zich voor altijdt zien ver-
enigen,om nimmermeer te fcheiden. O! datook
mijne alfche met de uwe mogt verzamelt wor-
den (q). Deze woorden uitende, ftortte hy een
vloedt van tranen , en de verzuchtingen braken
zijne woorden af. Wy weenden niet minder dan
hy, en hy bragt ons tot aan het fchip.
Wat Ariftodemus belangt, die zeide tegen ons,
gy lieden zi|t het, die my koning gemaakt hebt,
gedenkt aan de gevaren , daar gy lieden my in
geworpen hebt; bidt de Goden , dat zy my de
ware wijsheit inboezemen, en dat ik alle audere
menfchen in bezadigdheit zo verre mag overtref-
fen, als ik die in gezag te boven ga. Voor my,
ik bidd' hen, dat zy u gelukkig naar uw vader-
landt geleiden, en daar de moedwil uwer vyan-
cjen ter nederwerpen,endat gy lieden daar moogt
K 3                     zien
(q) Onder de tedere betuigingcn van vriendfchap wierdt
by de oude, welker ligchamen na de doodt , gelyk bekend
is, verbrandt wierden, gewenfcht, dat de aiTche der lyken
van goede vrienden , onder een mogt eemengt worden.
Toen Capaneus door den blixem verbrandt wierdt, fprong
xvne gemalin (zo de geheugenis my niet bedriegt ) in het
vuur, en om hare tedere liefde uit te drukken gebruikt een
oud Dichter , Ovidins mcen ik , deze woorden : Recipe me
C"inneu, cineres mif(tl>imni, Zie ook Elig. ad Liviam, 162,
(
-ocr page 234-
<j 50              *De Gevalleu
'zien Ulyffe's met tijne waarde Penelope in vrede
rcgerende. Tekmachus, ik geef ueengoed fchip,
vol roejers'en gewapende maonen , xy znllen u
kunnen dienen tegen die onrcchtvaardige men-
fchen, die uwe moeder vervolgen. O Mentor!
uwe wijsheit, die niets behoert , laat my niets
over, om u toe te weufcheu ; gaat beide , leeft
te 7 am en gelukkig, en gedenk aau uwen Ariflo-
dimus
; en 7.0 de Itakoizen ooit de Cretenzcn
van noden hebben, 7.0 maak (laat op my tot den
laatfkn adem mijns levens. Hy omhelfdcons,
en wy hem bedankende, konden ons vantranen
niet onthonden.
Ondertuflchen beloofde de wint , die in on7,e
7eilen blies, ons een gemakkelijken tocnt. De
berg Ida fcheen reeds niet groter dan een heu-
veltie in ome oogen ; al de oevers verdwenen
voor ons gezicht; de kufien van Petoponefui (r),
fcheuen in tee te naderen , om ons te ontmoe*
ten. In een oogenblik bedekt een xwaar on-
wetr den hemel, en beroerde de baren der zee:
de dag wferdt verandert in eene nacht, en de
doodt fcheen ons voor oogen. O Neptunus ! gy
7,1'jt het, die door uwen hoogmoedigen drietant
(s_) al de wateren van uw gebiedt gaande maakt.
Venm,
(r) Teloponnefus is tegeitooordig Morea , het welk als
ten eilandt in de Middelandfche zee legt, behalven dat het
met een fmalle ftrook lands aan-Griekenlandt, waar ondet
het van ouds behoorde, g«hecht is. Verfcheide vorften heb-
ben gepoogt die. ftrook lauds door te graven tot gemak van
de fcheepsvaart, doch hebben het nooit kunnen volbrengen.
(s) De dichterszeggen,dat Neptunus een drietandige vork
van deCyclopen g«kregen ,en naderhandt toteenteken van
zyn gebiedt gedragen heeftjen fchryven dien drietant grote
krachten toe. Fluto wordt ook een vork , doch maa* met
twee tanden, toegefchreven.
-ocr page 235-
van Telemachus VI. Boek. 15T
Venus , 0111 zich te wrcken , van dat wy haar
veracht hadden, zelfin haar tempel teCythera,
ging dezen Godtvinden;zyfprakhemmet droef-
heit aan; hare fchoneoogen waren bevochtigt met
tranen; ten minfte, 7.0 heeft my Mentor ,onder-
rccht vande goddelijke dingen, verzekert:Zoudt
gy, fprak zy,2V"<?/tf*»*x,lijden,dat dezegodloze
menfchen ftraffeloos mijn macht zouden befpot-
ten ? De Godm zelf gevoelen die, en deze onbe-
zonne ftervelingen hebben derven veroordelen al
het geen in mijn eilandt omgaat, zy vleien zich
met eene wijsheit, die alles kan wederftaan, en
zy beh'andelen de liefde als eene dwaasheit. Hebt
gy vergeten , dat ik in uw gebiedt geboren
ben ? wat vertoeft gy deze twee menfchen , die
ik niet verdragen kan,in uwe diepe afgronden te
begraven ?
Naaulijx hadtzy gefproken, of Neptunus ver-
hefte zijne golven tot aan den tiemel , en Venus
lagchte , gelovende dat onze fchipbreuk onver-
mijdelijk was. Onze ftuurmanontroerd zijnde,
ichreeuwde, dat hy de winden niet langer Icon
wederflaan, die met geweldt ons tegen de klip-
pen dreven.een rukwint brak onze mad: en een
oogenblik daar na hoorden wy de fcherpe pnnten
der rotfen, die een gat in den bodem van ons
fchip maakten. Het water kwam van alle kan-
ten daar in; het fchip zonk; al onze roejersver-
heften een erbarmeiijk gekrijt ten hemel. Ik om-
helfde Mentor, en zeide tegen hem : Zie hier de
doodt, men moet die met kloekmoedigheit on-
dergaan, de Goden hebben ons uit zo vele geva-
ren niet verloft , dan om ons op dezen dag te
doen iterven; laat ons fterven, Mentor ,\*& ons
K 4
                         fter-
-ocr page 236-
ifi             ^De Gev alien
fterven, het is een trooll voor my, dat ik met u
mag (tcrven, 'tis tc vergeefs ons leven tegen het
onweer te verdedigen.
Mentor antwoordde my : Dewavemoedtvindt
altijdt eenig hulpmiddel ; 'tis niet genoeg gereed
tezijn om dedoodtmeteengeruftgemoedtteont-
fangen, men moet zonder haar te vrezen alles in
het werk ftellen , om haar af te wenden. Laat
ons ieder een van deze grotebanken derroejersne-
men, terwijl deze menigte van vreesachtige en
ontroerde menfehen hun leven beklagen , zonder
naar een middel om te zien om het zelve te
behonden : laat ons geen oogenblik verliezen,
om het onze te redden. Aanitonds nam hy een
bijl, hieuw verder de mail af , die reeds gebro-
ken was, en die in zee hangende het fchip op eene
zijde hadt getrokken ; hy wierp de mart buiten
boordt, en begaf zich vervolgens daar op in 't
midde der woedende golven , hy riep my toe
by mijnen naam, en moedigde my aan om hem
te volgen. Even als een grote boom, daar aide
t'zamengezworen vvinden op aanvallen , en die
onbeweeglijk blijft op zi)ne zeer diepe wortels,
20 dat het onweer niets doedt,dan dat het zijne
bladeren fchudt; van gelijkenfcheen/W>»«or, niet
alleen flantvauig en kloekmoedig , maar ook
zachtmoedig en geraft , de winden en de zee te
gebieden. Ik volgde hem ; en wie ?ou dat niet
gedaan hebben,door hem aangemoedigd zijnde?
Wy befh'erden ons zelf op deze vlottende maft;
2y was eengrootbehulp voor ons, want wykon-
den daar op zitten ;zo wy zonder ophouden had-
deu moeten zwemmen, onze krachten zouden wel
haaft uitgeput gewceft zijn: maar zomtijds deedt
het
-ocr page 237-
"oanTelemachtis. VI. Boek. 15-3
het zwareonweerdit grotefhik houtsomwenden,
en het gebeurde ons dikwils in de zee ingedom-
pelt te word en : dan kregen wy veel (iltig nat
in 'tlijf, dat in de mondt, neusgaten, en ooren
liep; 00k warenwy t'elkens genoodzaaktmetde
baren te worftelen, om wcderom boven op die
mart te geraken : eenige maalen dreef ook een
golf'als een berg over ons heen ; echter hidden
wy ons uandvauig , uit vreze dat door een zo
geweldige fchok de mart, die onze eenige troofl
was, ons mogt ontflippen. Gedurende dat wy
in dezen yffelijken ftaat waren , zeide Mentor,
zo geruft, als hy tegenwoordig op die zctel van
groene zoden is , tegen my : Gelooft gy Tele-
macbus,
dat uw leven ten prooi der winden en
golven gelaten is? gelooft gy , dat die u kunnen
doen omkomen zonder de wille der Goden?
Ne'en , neen , de Goden beflechten het al , en
daarom moet men de Goden,en geenzins de zee
vrezen ; al waart gy in het laaglie der afgron-
den , de handt van Jupiter zou u daar kunnen
uitredden; al waart gy op denUlympus (t),zien-
de de (terren onder uwe voeten , Jupiter zou u
kunnen nederbonzen in hetlaagfte der afgronden,
of u in de vlammen van den zwarten Tartarus
werpen, Ik hoorde en verwonderde my over de-
K s                     ^e
(t) Door het wootdt Olympus moet men den betg van
dien naam , gelegen tnffchen Thefialie en Macedonie , ver-
fiaan , welkevan de ouden voor den hoogften berg van den
gehelen aardbodem gehouden wordt. Lucanus, Claudianus ,
en andere oude dichters geven zeer breed op van de hoog-
te van dien berg , en zeggen , dat het daar nooit waait,
dat'er geen fnecu valt , dat de donder nooit zo hoog in
de lucht is , als de top van dien berg , en dat'er gecn vo-
gelen zyn , die zo hoag viiegen.
-ocr page 238-
15*4 " cDeGevallen.
ze reden , die my een weinig vertrooftte , maar
ik hadt het gemoedt zo vry nict, dat ik hem kon
antwoorden. Hy kon my niet meer zien ; en
ik kon hem niet meer zien. Wy bragten den
ganfchen nacht door, al bevende van koude, en
halfdood, zonder te weten , waar het oavrei(
ons heen zou flingercn. Eindelijk begonden de
winden te gaan leggen , en de loeiende zee° was
gelijk iemant, die langen tiidt gewoed hebben-
de , noch maar eenige biijken van ongcrult-
heit en beweging heert , vermoeit zijnde van
woeden. Zy maakte een dof geruifch , en ha-
re golven waren byna niet gioter dan de voren,
die men in een omgeploegd landt vindt.
Ondertuffchen begon Aurora de deuren des he-
mels voor de zonne teoopenen, en boodfchapte
ons eenen aangenamen dag. Geheel het Oolten
ftondt in vuur , en de (ierren , die zo langen
tijdt bcdekt geweeft waren , fchenen wederom,
en verdwenen op de aankomft van Phebui. Wy
wicrden van verre landt gewaar , en de wint
dreef ons daar na toe. Ik gevoelde de hoop in
mijn herte herboren worden , maar wy verna-
men gcen een van onze medemakkers. Naar
alien lchijn hebben zy den moedt verloren , en
het onwe£r heeft hen met het fchip doen zin-
ken. Toen wy dicht aan landt waren , dreef
de zee ons naar de fcherpe klippen van een
rots , die ons zouden vcrbrijfelt hebben , maar
wy trachtten het einde onzer mart derwaards
te wenden, en Mentor deedt met die mart , 't
geen eea wijs (tuurman met het befte roer doedt:
           *
dus vermijdden wy deze vreeflelijke klippen,
en wy bcvonden ons eindelijk aan een gelijke
m
-ocr page 239-
vanTelemachus.FI.Boek. 15-5-
en vlakke kuft , en iwemmende bekwamen wy
zonder veel moeite het fkandt. 't Was daar
gy ons eerfl zag , 6 grote Goddin ! die dit ei-
landtbewoont,en 'tis daar dat gy ons eerft waar-
dig geacht hebt ons te ontfangcn.
Einde van bet zesde Boek.
IN-
-ocr page 240-
I N H O U D T
VAN HET
ZEVENDE BOEK.
Calypfo verwondert zich over de
Gevallen van
Telemachus , en
vergeet niets om hem in haar eilandt
te houden^methem in hare liefdedrift
in te wikkelen.
Mentor verfterkt Te-
lemachus door zyne vermaningen, te-
gen de kunjlenary van deze Godinne,
en tcgen
Cupido , dien Venus met
zich gebragt hadt tot haar onderjiandt.
Niet te min gevoelden
Telemachus
en de Nymph Eucharis wel haaji eene
onderlinge liefde
, die terftondt min-
venydt in
Calypfo ontjieekt, en ver-
'volgens hare gram fchap tegen die twee
gelieven. Zy zweert by den
Styx,
dat Telemachus ait haar eilandt zal
vertrekken.
Cupido gaat haar ver-
troojlen, en verplicht hare Nymphen,
om een [chip
, dat door Mentor ge-
maakt was, tegaan verbranden, ter-
wyl deze
Telemachus voortjleept,
om
-ocr page 241-
om hem te doen fcheep gaan. Tele-
machus gevoelt eene heimelyke vreug-
de door dat hy bet [chip zag branden.
Mentor, die bet gewaar wierdt, floot
hem voor over in de zee
, en [pringt
zelf by hem
, om al zwemmende aan
een ander fchip te komen, het welk hy
zag niet verre van die kuji.
DE
-ocr page 242-
15S
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Vlyjfes.
HET ZEVENDE BOEK.
W'Anneer Telemachus deze redenering
geeindigt hadt , zagen al de Nym-
phen
, die tot noch toe onbewccg-
Hjk waren geweeft , met de oogen
op hem geflagen , malkander eens
aan. Zy widen tegen malkander met verwon-
dering : Wie zijn toch deze twee menfchen,
7.0 gelieft van de Goden? Wie heeft ooit van zo
wonderlijke gevallen horen fpreken ? De Zoon
van Ulyjfcs gaat reeds alle anderen te boven in
welfprekendheit, wijsheit , en kracht ! Welke
trekken! Wat eene fchoonheit! Wat eene vrien-
delijkheit en zedigheit! Maar wat een eedelmoe-
digheit en deftigheit! Zo wy niet wiften , dat hy
de zoon van een fterfFelijk menfch was,zoumeri
hem ligtelijk voor (u) Bacchus, \oor{m)Mercu-
rius,
(u) Bacchus wierdt, zo wel als Apollo, veibeeldt alseen
feugdig; welgemaakt man, met Uhj haair. Het is bekend ,
f                                                                                  dat
-ocr page 243-
van Telemachus. VII. Boek. 15-9
w, of zelf voor den groten (y) Apollo nemen:
maar wie is dcze Mentor, die een eenvoudfg man
fchijnt , onbekent en van middelmatigen (hat;
doch wanneer men hem van riaby belchouwt ,
befpeurt men in hem , ik weet niet wat , meer
dan menfchelijk.
Calypfo hoorde deze redenering met een ont-
roering , die zy niet kon verbergen ; zy keerde
hare ongeftadige oogen van Mentor op Telema-
chus ,
en van Telemachus op Mentor ; zomtijds
wilde zy, dat Telemachus op nieuws net verhaal
van deze lange gefchiedeniiie zijner gevallen we-
der aanvong, zomtijds brak zy zelf haar eige re-
denen af. Eindelijk haaftig opftaande , ge'leidde
zy Telemachus alleen in een Lx>fch van mirthen,
daar zy haar uiterlte bed deedt , om van hem te
vernemen, of Mentor niet eeneGodheit was,ver-
borgen, onder de gedaante van een menfeh. Te-
lemachus
kon haar niets daar van zeggen , want
Minerva ,hcm verfellende onder de gedaante van
Mentor,
dat hy een zoon was van Jupiter en Semele; dat zyne raoe-
der Jupiter verzocht , dat hy haar eens wilde omarmen in
dien ftaat, als hy gewoon was zich by Juno te vervoegen 3
dat zy verbrandt wierdt door zyne blixemltraleu ; en dat
Jupiter het kindt , van het welke zy zwanger was , in zyu
dye geftoken, en op zyn tydt als gebaard liccft.
(x) Metcurius een zoon van Jupiter en van Maia , eene
dochter van Atlas , wierd voor den bode van Jupiter ge-
hoiiden. Hy was de Godt der welfpiekcndheit, der koop-
lieden , der dieven , enz. Veel was 'er van hem te zeg-
gen , zo men zich wilde ophouden met aan te tekenen,
wat de Egyptenaren van hunnenMercurius, die anders Her-
mes Trismegiftus genoemt wordt, zeggen.
(y) Apollo, eene jeugdige Godhrit, wordt gehoudenvoor
den uitvinder van vericnejde kunften , als van dc Genees-
kunde, dicht-en zang kunde, enz. Hy was 00k een zoon
van Jupiter , die hem by Latona teelde. Diana wierdt te
gelyk met hem uit Latona geboieu , op het eilandt Delos,
-ocr page 244-
160             $)e Gevalien
Mentor, hadt zich noch nooit aan hern ontdekt,
ter oorzake , dat hy noch zo jong was. Zy ver-^
trouwde noch niet genoeg op zijne bekwaamheit
om geheimen te kunnen bewaren, om hem daar
kennilTe van te geven. Daarenboven wilde zy
hem beproeven door de grootlle gevaren : en zo
hy geweten hadt, dat Minerva met hem was^zo
groot een onderltandt zou hem te vcel floutheit
gegeven hebben ; hy zou geen zwarigheit ge-
maakt hebbea,om zelf de vreeffelijlcfle toevallen
te verachten. Hy nam dan Minerva voor Mentor i
en alle de kunftenaryen vanCalypfo waren vruch-
teloos, om te ontdekken , 't'geen zy wilde we-
ten.
Alle de Nymphen ohdertuirchemondom Men-
tor
byeenvergaderd zijnde , namen vermaak in
hem teondervragen. De eene vroeg hem naarde
omftandigheden van zijne reize van Ethiopie;
eene andere wilde weten, wat hy te Dimafcusa\
gezien hadt; eene derde vroeg hem < of hy Ulyjfes
eertijds wel gekend hadt voor de belegering van
Troje. Hy antwoordde haar alle met zachtmoe-
digheit , en zijne woorden , alhoewel eenvou*
dig , waren vol bevallighcit. Calypfo liet haar
niet lang in die zamenfpraak ; zy kcerde te rug,
en terwijl hare Nymphen al zingende bezig waren
met bloemen te plukken , om Telemachus op te
honden, nam zy Mentor in 't byzonder, om hem
Ite doen fpreken. De zachte damp der flaap be-
kruipt de flapetige oogen en afgematte leden van
een vermocid menfeh niet zoeter dan devleiende
woorden der Godinne het herte van Mentor be-
kropen,om dat te betoveren : maar zy gevoelde
altijdt, ik weet niet wat, dat alle hare pogin-
gen verydelde,en alle hare vleieryen vruchteloos
maakte-
-ocr page 245-
van Tekmachus. VII. Boek. 161
maakte. Even als een fcherpe rots , die haar
kruin in de wolken verbergt, en fpot met net
woeden der winden, liet Mentor, onbeweeglijk in
7,ijn wijzc voornemens, zich door Calypjo drin-
gen ; menigmaal liet hy haar hopen , dat zy
hem door hare vragen zou belemmeren , en dat
zy de waarheit zou trekken uit den grondt van
zijn hert; inaar op dat oogenblik, als zy geloof-
de, dat hy aan hare nieusgierigheit zou voldoen,
verdween haar hoop ; al het geen zy meende,
dat zy begreep, ontflipte Iiaar op een oogenblik,
en een kort antwoordt van Menttr wierp haar
weder in de onzekerheden.
Dus liet zy eenige dagen doorgaan, nu Tek-
machus
vleiende , dan middelen by de handt ne-
mende, om hem van Mentor af te wenden , die
Zy geen hoop meer hadt van aan het fpreken te
krijgen; zy gebruikte hare fchoonfle Nymphen,
om het vuur der liefde in het herte van den jon-
gen Telemachus tedoenontvonken,eneene God-
heit, machtiger dan zy , kwam haar te hulp,
om dit te doen gelukken.
Fenus; altijdt vol wraak , wegens de verach-
ting, die Mentor en Telemachus getoont hadden
voor den dienft , die haar bewezen wordt in't
eilandtCy^>ra/,kon zich niet trooften, om dat zy
zag , dat deze twee onbezonne ftervelingen de
winden en de zee ontkomen waren,in het on-
weer door Neptunus verwekt; zy klaagde daar
over aan Jupiter:, maarde vader der Goden grim-
lagchende , zonder haar te willen ontdekken ,
dat Minerva onder de gedaante van Mentor, den
ioon van Ulyjfes hadt behouden , liet toe , dat
Venus naar middelen ornzag om zich te wre-
ken over die twee menfchen. Zy verliet den
h                   Olyni-
-ocr page 246-
%&%              *De Gevalien
Olympus (z), envergat de lieffelijke reukwerkerf,
die men brandt op hare altaren te Papbos ,Cythe-
re,
en Idalie; zy vloog in haar wagen met duy-
ven befpannen; zy riep haren zone, en de droef-
heit zich veripreidende op haar aanzicht met
nieuwe bekoorlijkheden verciert, fprak zy hem
op deze wijze aan: Ziet gy niet ,mi]n zoon, deze
twee menfchen,mijne en uwe macht verachten-
de ? Wie zal vonrtaan ons willen aanbidden?
Ga, trefmet uwepijlen deze twee ongevoelige
herten; daal met my in dat eilandt : ik zal met
Calypfo fpreken. Dit zeggende , en de lucht in
een ganfch vergulde wolk doorklievende , ver-
toonde zy zich aan Calypfo, die op deze tijdt
aich alleen bevondt aan de kant van een fontein
ver genoeg af van hare Grotte. Ongelukkige
Godinne ! zeide zy tegen haar ; de ondankbare
UlyJJ'es heeft u veracht , zijn zoon, noch harder
dan hy , bereidt u diergelijke verachting , maar
de Liefde komt zelf, om u over hem te wreken,
ik laat hem by u , hy zal onder uwe Nymphcti
verblijven, als eertijds de jonge Bacchus,die op-
gevoedt wierdt onder de Nymphen in 't eilandt
Naxos (a). Telemacbus zal hem aanzien als een ge-
meen
(z) Wy hcbben bovch by de letter t gezien, dat de Olym-
pus gehouden wierdt voor den hoogfteh berg.- De dichters
hebbeu daarom dien naam ook aan den hetnel , de ver-
blyfplaats der Godcn, gegeven. Maar alle-de Goden had-
den daar hunne woonplaats eigentlyk niet, hoewel Ovidius
de minder Goden in kleine huiiies omtrent het hof van
Jupiter plaatft. De twaalf grote Godheden wobnden alleen
Op dch Olympus. Voor zodanige hieldt men zes Goden,
Jupiter, Mars, Mercurius, Neptunus , Vulcanus , Apollo;
en zes Godinnen, Juno, Vefta , Minerva , Ceres , Diana,
en Venus.
(a) Bacchus is door de Nymphen op dat eilandt opge-
voedt, en zy zyn yooi haie tiouwe dienften vsiiiniiert in
ften«!
-ocr page 247-
van Telemachus. VII. Boek. 163
meen kindt, hem niet kunnen wantrouwen, en
wel haait zijn macht gevoelem JDit zeggende,
en wederopklimmende in de verguldewolk,daar
zy uit gekomen was, liet zy een geur van Am-
brozya
achter zich (b) , daai: aJ de bo/Ichcn van
Calypfu eene aangenatne geur van kregen. De
Liefde bleet" in de armen van Gafypfo: en. niet te-
genltaande zy eene Goddin was, gevoelde zy de
vlamme , die reeds haaf boezeni bekroop. Om
zich te verlichten , gaf zy hem aanftondts over
aan eene Nymphe , die by haar was, genaamt
Eucharis. Maar helaas ! hoe menigmaal hadt zy
in 't vervolg berouw van dat gedaan te hebben.
In het eerft fcheen niets onnofeler, zachter, be-
miunelijker, gulhertiger en bekoorlijker dan die
kindt; in 't aanzien was het blygeeuig , vleien-
de, en altijdt lagchende ; men zou gelooft heb-
ben, dat het niet dan vermaak zoa hebben kun-
nen veroorzaken : maar naaulijx hadt men zich
aanzijne liefkozingen vertrouwt, of men gevoel-
de, ik weet niet wat, 'tgeen vergiftigt was; het
kwaadaardig en bedrieglijk kindt liefkoofde niet
dan om te verraden, en het lagchte nooit dan
over wredeongemakken,diehetaangebragt hadt,
of noch wilde aanbrengen. hly dorit Mentor niet
naderen , wiens ftrengheit hem verfchrikkelijk
fcheen, en hy bemerkte, dat deze onbekende on-
kwetsbaar was,zo dat geenzijnerpijlenhem zou
hebben kunnen wonden. Wat de Nymphen aan-
ging, die gevoelden wel haaft het vuur , 't welk
L 2                       dat
fterren. Verder is dat eilandt hem toegewyd ; en het it
daar, dat hy Atiadne, van Thefeus veilaten zynde , vondt
en ten vrouwe nam.
(b) Vitgilius van Venus fptekende, zegt byns het zelve
van haar; in het 1. en in het XJI. Beck Y» z-yn £«««•
-ocr page 248-
164               cDe Get)alien
dat bedrieglijk kindt ontftak, maar zy verberg-
den zorgvuldig de diepe wonde , die haar hert
vergiftigt hadt. TeUmachus ondertuffchen, zien-
de dit kindt met de Nymphen fpelen , was ver-
wonderd over zyne zoetigheit en fchoonheit; hy
omhelsde het, nam het nu op zijne knien , en
dan in zijne armen;hy gevoelde in zich zelf eene
ongerufiheit, daar van hy de oorzaak niet kon
uitvinden ; hoe meer hy zonder achterdocht
trachtte te fpelen, hoe meer hy ontroert en ver-
wijft wierdt. Ziet gy deze Nympben wel, zcide
hy, tegen Mentor, hoe verfchillig zijn die van de
vrouwen van het eilandt Cy/>r«j, welker fchoon-
heit aanftotelijk was , ter oorzake van hare der-
telheit ? maar deze onfterffelijke fchoonheden be-
tonen eene onnofelheit,zedigheit, en eenvoudig-
heit,die aanlokkelijkis(i). Dusfprekende bloos-
dehy, zonder te weten waarom ; hy kon zich
niet onthouden van te fpreken > maar naaulijx
hadt hy begonnen, of hy kon niet voortgaan:
zyne woorden waren half afgebroken , duifter ,
en hadden menigmaal genen zin.
Mentor zeide tegen hem ; 6 Telemachus ! de
gevaren van het eilandt Cyprus waren niets , zo
men die by deze vergelijkent, van welke gy te-
genwoordig u niet wantrouwt. Deonbewimpel-
de geilheit geeft een affchrik ; de beeftachtige
onbefchaamdheit baart eene verontwaardiging:
de zedige fchoonheit is veel gevaarlijker,en haar
bemin-
(i) De koning fprak ten naaften by op deze wyze , om
zyne liefde voor Madam, de La Valiete te techtvaardigen?
hy was meer verlieft op hare zedigheit dan op hate fchoon-
heit, en in het eertte van voomemen zynde niets in haai
te beminnen dan de deugt , Het hy zich evenwel eindelyk
vervoeien tot de uiteiftc ongebondsnheit.
-ocr page 249-
van Telemachus. VII. Boek. 16 f
beminnende , gelooft men, dat men alleen de
deugt bemint, en laat zich ongevoelig wegflepen
door de bedrieglijke liefkozing van een herts-
tocht, die men niet gewaar wordt, dan als het
meer dan tijdt is , om die uit te bluffchen (2).
Vliedt, vliedt deze Nymphen,die niet befcheiden
zijn, dan om u des te beter te bedriegen : vliedt
de gevaren uwer jonkheit; maar, voor al, vliedt
dit kindt, dat gy niet kent; 'tis de Liefde, door
zijne moeder Venus in dit eilandt gebragt, om
zich te wreken wegens de verachting, diegy be-
toont hebt voor den dienft , die men haar toe-
brengt te Cytbere; hy heeft het here der Godinne
Calypfi getrofFen, zy is op u verlieft, hy heeft al
de Nymphen die haar omringen , ontfioken , gy
branch zelf, 6 ongelukkig jongeling , byna zon-
der dat te weten.
Telemachus\\e\ Mentor iomty&% in zijne reden,
zeggende: Maar waarom blijven wy niet in dit
eilandt? UlyjJ'es leeft niet meer; hy moet al over
langen tydt begraven zijn in degolven; Penelope,
nochhemnoch my ziende wederkomen,zal niet
langer zo veel minnaars hebben kunnen tegen-
ftaan. Haar vader Icarius zal haar genoodzaakt
L 3
                        heb-
(2) De koninginne Moeder fprak ten naafte by op deze
wyze tegen Louis den XIV. om hem te genezen van zyne
buitenfporige liefde : zy ging zo verre , qat zy , op raadt
der heitoginne van Navailles , de toegang tot de kamers
van hate ftaatjuffers , en die van Madame , met yzete tra-
lien liet affchutten, om den koning te beletten by haai te
komen: maar, gelyk Moliere zegt:
———— Its vtrmuih ir Its grillts
Sunt defoiiilts gurands de la virtu dts filht.
Dat is: Crmdtltn nnh trMitn x,yn mAchti'g &noe£ om dt ter vtm
jangt jujftrcn te
WM^M,
-ocr page 250-
i66            *De Gevalien
hebben eenen nieuwen bmidegom te nemen (c)f
zal ik weder naar Ithaca keren , om haar inge-
wikkelt in nieuwe banden, en de trouw, die zy
mijnen vader gezworen heeft,aan eene zyde zet-
tende te zien ? De Ithacoizen hebben UlyJJes ver-
geten,wy kunnen .niet derwaards keren, danom
eene zekere doodt te vinden , nademaal de min-
naars van Penelope aide toegangen der haven heb-
ben ingenomen, om zich op onze wederkomft
des te beter van ons bederf te verzekeren.
Mentor antwoordde : Zie daar de uitwerking
van een blinde hertstocht; men zoekt met over-
leg alle redenen op , die haar begunftigen, en
wendt zich af, uit vreze van zodanige te zien,
die dezelve veroordelen ; men is niet meer ver-
nuftig , dan om zich zelf te bedriegen , en het
knagen der gewifle te verdoven. Hebt gy ver-
geten, al wat de Goden voor u gedaan hebben,
om u weder te brengen in uw vaderlandt ? Hoe
zijt gy uit Strike gekomen? De ongclukken,die
gy in Egypte gefmaakt hebt, zijn die niet op het
onverwachtfte uitgevallen tot uw heil en wel-
wezen ? Welke onbekende handt heeft u geredt
uit alle de rampen , die uw hoofdt dreigdeninde
fiadt Tyrus ? Na zo veel wonderlijke zaken is
u noch onbekend , 't geen het noodtlot over u
befchoren heeft ? Maar wat zegg' ik ? gy zijt
des onwaardig. Wat my belangt , ik yertrek,
en
(c) Haar vader learlm zaI hoar gemodxjtakt hebben eenen
nieuwen brtiidetom te ntrrnn.
] Qvidius -doedt haar , in haren
brief aan Ulyfles , fcliry ven, dat haar vader daar op aan-
hieldt:
Me pater harius vidua decedere lefts
Cogit t & immenfas imrnyat ttfrjue moras,
£>nze Schiyva fchynt het ooge op die plaats gchadt tehebben.
-ocr page 251-
van Telemachus. VII. Boek. \6y
en zal wel weten uit dit eilandt tc geraken : laf-
hertige zoos van zo wijzcn en edclmoedigen va-
der! leidt hier een verwijft en eerloos leven , in
't midden der vrouwen ; docdt in weerwil der
Goden, 'tgeen uw vader gelooft hem onwaar-
dig te zijn.
Deze fmadelijke woorden fneden Telemachus
door 'tbinnenfte van zijn hert, Hy gevoelde zich
bewogen door de reden van Mentor.zijne droef-
heit was vermengt met fchaamte , hy vreefde de
verontwaardiging en het vertrek van dezen wij-
zen man , aan wien hy zo vecl fchuldig was ;
maar eene aanwaflchende drift , en die hy zelf
niet kende, veroorzaakte,dat hy dezelve menfch
niet meer was. Hoe nu, zeide hy tegen Menttr
met tranen in de oogen; geeft gy dan geen acht
op de onfterffelijkheit, die de Goddin my aan-
biedt ? Ik geef nergens acht op, antwoordde Men-
tor ,
dat tegen de deagt, en het bevel der Godeii
aanloopt. De deugt roept u, om wederte keren
naar uw vaderlandt, om UJyJfes en Penelope we-
der te zien: de deugt verbiedt u , dat gy u zelf
overgeeft aan eene dwaze drift: de Goden , die
u uit zo vele gevaren verloft hebben , om u te
bereiden een roem, welke dien van uwen vader
evenaart, bevelen a dit eilandt te verlaten. De
Liefde alleen, die fchandelijke dwinglandt, kan
die u hier ophouden ? Ha! wat zult gy met een
onfterffelijk leven zonder vryheit, zonder eer,
en zonder roem doen ? Dit leven zal noch veel
ongelukkiger zijn, om dat het niet zal kunnen
eindigen.
Telemachus antwoordde op deze redenen niet
dan met verzuchtingen; menigmaal wenfchtehy,
dat^»^rhem tegen zijn wil en dank uit dit
h 4 . ,                eilandt
-ocr page 252-
168            *De Gevalkn
eilandt mogt wegrukken ; menigmaal fpeet het
hem , dat Mentor noch niet vertrokken was, op
dat hy dezen ftrengen vriendt, die hem zijne "
zwakheit verweet, niet meer mogt voor oogen
hebben. Al deze ftrijdige gedachten flingerderi
zijn hert beurt om beurt, en gene van die was
flandvaftig. Zijn hert was even als de zee , die
het fpeeltuig is van al deltrijdende winden:Dik-
wils bleef hy verbaaft en onbeweeglijk ftaan op
den oever der zee. Menigmaal in het binnenfte
vaii het duiltere bofch bittere tranen ltortende,
en fchreuwende even als een brullende leeu. Hy'
wierdt mager, zijne holle oogen waren vol van
een vertereiid vuur. Hem dus bleek, nedergefla-
gen, en ongedaan ziende, zou men niet gelooft
hebben, dat hy Telemachus was; zijne fchoon-
heit, blygeeftigheit, en eedelmoedige fierheit wa-
ren ver van hem geweken. Hy was even als een
bloem, die des morgens ontluikende haar aange-
name geur door het veldtverfpreidt,entegenden
avondt meer en meer verdort. Haar fevendige
verf wordt uitgedboft, zy kwijnt, zy verdroogt,
en laat haar lchone krnin nederhangen,.kunnen-
de zich niet langervoeden. Dus wasde zoonvan
UlyJJ'es op den oever des doods.
Mentor ziende, dat Telemachus de hevigheit
van zijnen drift niet kpn wederftaan , nam een
zeer behendig befluit, om hem uit zo groot eeri
gevaar te verlofien. Hy hadt gemerkt, dat Ca-
lypfo
geweldig op Telemachus verffingert was, en
Telemachus niet' minder verlicft op de fchone
Nymph Eucharis. Want de wreede Liefde maakt
dikwils, om de (lerffelijke menfchen te plagen,
dat men niet zeer bemint die genen, van Welkert
men bemint wordt. Mentor nam voor, minne-
nijdt
t
-ocr page 253-
van Telemachus. VlI.Boek. 169
nijdt in Calypfo te verwekken. JLucharis was ver-
pticht Telemachusttx jacht te geleiden. Des zei-
de Mentor tegen Calypfo: Ik hebb' in Telemachus
20 groot een drift voor de jacht befpeurt, als ile
11001't anders in hem gezien hebb' ; dit vermaak
doedt hem alle andere onl'makelijk zijn , hy be-
mint niets anders dan boflchen en de allerwoelle
bergen : gy Goddinne ! hebt hem deze grote
drift ingeboezemt.
Calypfo deze woorden horende , gevoelde een
zware fpyt, en kon zich niet wederhouden ; De-
ze Telemachus, antwoordde zy, die al de verma-
kelijkheden van het eilandt Cyprus verfrrsaadt
heeft, kan die de middelmatige lchoonheit van
eene mijner Nymphen{$) niet wederftaan ? Hoe
derft hyvoorgeven, zo veel wonderlijke daden
te hebben uitgevoert,hy, wiens hert op een laffe
wyze vervoerd wordt door dewelluft, en die niet
geboren fchijnt dan om een onberoemd leven te
leiden in het midden der vrouwen ? Menttr be-
merkende met vermaak, hoezeer deminne-nijdt
het gemoedt van Calypfo ontroerde ; zeide daar
van op die tijdt niet meer, uit vreze , dat zy een
wantrouwen tegen hem mogt opvatten ; en hy
toonde haar alleen een droevig en neerflachty'r
wezen. De Godin deedt hem hare klachten over
alle dingen , die zy merkte (4) , en zonder op-
L $
                     hou-
fs) Zo fprak de hertogin van Orleans ( Henriette d'An-
gleterre) die op den koning verflingerd was , toen hy be-
gon verlieft te worden op Madam, de Valiere , eene harer
ftaatjufferen, die van eene middelbare fchoonheit was. Zy
klaagde daar over, byna in de zelve. woorden, die hier ge-
bruikt worden,regen den grave van Guiche en tegen Madam.
de Montalet, die hare veitrouwelingen waren.
(4) De Gtiiit died htm lure klothten , ever alle din^cn ,
die
-ocr page 254-
170            T)e Gev alien
houden deedt Zy nieuwe klachten. Deze jacht,
daar Mentor haar van verwittigt hadt, bragt haar
ten eene male aan 't woeden (5-). Zy wilt, dat
Telemachui niets anders gezocht hadt , dan om
zich van de andere Nymphen af te houden , ten
einde hy met Eucharis mogt fpreken. Meniprak
reeds van een twede jacht aan te flellen, waarin
zy voorzag , dat het zou gaan als in de eerfte.
Om de voornemens vznTelemachus te verydelen,
verklaarde zy, dat zy daar by wilde ziju. Ter-
ftondt daar op , haar wraakgierigheit Diet ganger
kunnende verbergen,fprak zy hem dusdanig aan:
Zijtgy, lichtvaardige jongding , dan alleen om
deze reden in mijn eilandt gekornen, om de fchip-
breuk, die Neptunns rechtvaardiglijk voor u be-
reid heeft, om de wrake der Goden te voldoen,
te ontkomen? Gy zijt om gene andere reden in
die eilandt gekornen , dat voor geen frerffelijk
menfeh oopen ftaat, dan om mijn macht.en de
liefde die ik u getoont hebb' , te verachten. O
Godheden van den Olympus en Styx! verhoort eene
ongelukkige Godinne ; haaft u dezen trouwlo-
zen , ondankbaren , en godlozen met fchaam-
te te overtuigen- Nademaal gy noch wreeder
en onrechtvaardiger zijt dan uw vader, zoudtgy
langer de kwalen , die noch langduriger en har-
der zijn dan de zijne,kunnen verdragen. Neen,
neen, nooit moet gy uw vaderlandt weder aan-
fchouwen, dat arm en ellendig Ithaca , dat gy u
nict fchaamt meer te achten dan de onfterffelijk-
heit;
He tv mtrkje. ] Madame deedt de hate aan den gtave van
Guiciie, oudften zone van den Matfchalk de Gramont.
(s) Een gefchenk van een paat gefpen, met diamanten
van gtote waatde, dat de koning aan zyne meeftereffe deedt,
maakte dat Madame geh.ee! verwoed wieidt.
-ocr page 255-
van Telemachus. VII. Boek. iyt
heit; of veel eer moet gy vergaan in het midden
der zee, terwyl gy dat van verre befchouwt, eri
dat uw lijf, gewordcn een fpeeltuig der baren,
geworpen mag worden , buiten hoop van begra-
vinge , op het zandt van dezen oever. Mij-
ne oogen moeten hem van de gieren zien op-
eeten! zy, die gy beminc , zal dat moeten aan-
zien; haar hert zal daar door met droefheit door-
fneden worden, en haar wanhoop zal my trooft
veroorzaken.
Calypfo dus fprekende , hadt rode en vnrige
pogen , haar gezicht ftondt op geen een voor-
werp ftil, zy hadt iets, ikweet niet wat,zwaar-
moedigs en verwoeds ; hare bevende kaken wa-
ren bedekt met zwarte en blaauwe vlekken, elk
oogenblik veranderde zy van koleur , zomtijds
verfpreidde zich eene dodelijke bleekheit op haar
aanzicht; hare tranen biggelden niet meer, als
te voren, in menigte van hare wangen, de razer-
ny en wanhoop fchenendaardievloedt verdroogt
te hebben, ter nauwer noodt vloten eenige wei-
nige over hare kaken ; haar ft em was heefch,
bevende , en vermengd met fnikken- Mextor
bemerkte al deze bewegingen,en fprak niet meer
tegen Telemachus: hy handelde hem a!s een zie-
ken, dien men uit wanhoop verlaten heeft; dik~
wils zag hy hem aan met oogen van medelij-
den.
Telemachus gevoelde , hoe zeer hy te befchul-
digen, en hoe onwaardig hy de vriendfchap van
Mentor was; hy dorft zijne oogen niet opheffen,
uit vrezc van die op het gezicht vanzijnenvriendt
te ilaan,wiensftilzwi)genzelf hem veroordeelde.
Menigmaal hadt hy de begeerte om zich om zij-
nen hals te werpen, en hem te betuigen , hne
zeer
-ocr page 256-
I7i             ©<? Gevalien
zeer hy wegens zijn misdaadt geraaktwas: maar
hy wierdt t'elkens wedcrhouden , nu door eene
valfche fchaamte , dan door vreze van verder te
gaan, dan hy zou willen, om zich uit dir gevaar
te redden; want die gevaar fcheen hem zoet, en
hy kon niet befluiten om zijne dwaze hertstocht
te overwinnen.
De Godcn en Godinnen van den Olympus in
een diep ftilzwygen byeenvergaderd , hadden het
ooge geilagen op het eilandt van Calypfo , om te
7.ien wie overwinnaar zou zijn, of Minerva , of
de Liefde ; de Liefde met de Nympben fpelcnde,
hadt in het eilandt alles in vlamme gettelt (6),
Minerva,onder de gedaante van iWi?»/0r,bedien-»
de zich van de minne-nydt , onaffcheidelijk van
de Liefde , tegen de Liefde zelf. Jupiter hadt
voorgenomen aanfehouwer van dezen ftrijdt te
zijn, en onpartijdig te blijven.
Ondertuflchen gebruikte Eucharis, die vrcefde,
dat Telemachus haar mogt ontfnappen , duizend
kunftenaryen, om hem in hare ftrikken te be-
houden; reeds zou zy voor de tvvede maal met
hem ter jacht gaan, en gekleedzijn als Diana (7).
Venus en Cup>ido hadden haar overgoten.metnieu-
we bekoorlijkheden, zo dat hare fchoonheit op
dien
(s) Het hof van Vrankryk was toen geheel in rep en
loci : de vcrftandigfte raadsheren van den koning waren
daar mede begaan, en wilden zien , wie de overwinninge
zou hebben; ol de liefdcdrift van den koning, of de wyze^
jaadt der koninginne zyne moeder ; doch zy bewaarden
alle eenc diepe ftilzwygendheit, want het was toen al niet
meet geoorlooft te fpieken.
(7) De koning was zeei vcrtlingerd op da jacht , en hy
nam de juffers met zich , welke Thy gaarne zag als Ama-
zonen gekleed. Madam, de la Valieie zag 'ei in die kle-
aing zeer wel uit.
-ocr page 257-
Van Telemachus. VII. Boek. if)
dien dag, die van de Godinne Cafypfo zelf ver-
doofde. Calypfu haar van verre bel'chouwende,
bezag zich ter zelve tijdt in een van de zuiverfte
barer fonteinen, zy was befchaamd , dat zy zich
zelf zag; zy verborg zich in 'tbinnenfte van hare
Grotte, en iprak alleen zijnde op deze wijze:
'tBaat my dan niet, dat ik deze twee gelieven
hebb' wilien (toreii , verklarendemedeopde jacht
te wilien gaan. Wat zal ik hier in doen ? zal
ik mede gaan om haar te doen zegenpralen , en
mijne fchoonheit te doen dienen om de hare te
verheffen (8) ? MiiTchien zal Telemachus my zien-
de noehveel verliefder worden opzijneEucharis.
O ongelukkige ! wat hebb' ik gedaan ? Neen:
ik zal niet gaan. Zy zullen zelr niet gaan; ik
zal hen dat wel weten te beletten. Ik ga Mentor
fpreken, ik zal hem verzoeken , dat hy Telema"
chus
vervoert, en hy zal hem weder naar Ithaca
brengen. Maar wat zegg' ik ? Wat zal my over-
komen , als Telemachus zal vertrokken ziju?
Waar ben ik ? Wat is 'er verder te doen ? O wre-
de Venusl gy hebt my bedrogen. O dat trouw-
loos gefchenk , dat gy my gedaan hebt! Ver-
derffelijk kindt ! O vergiftige liefde ! Ik hadt a
rnijn hert niet geoopent,dan op hoop om geluk-
kig met Telemachus te leven, en gy hebt in mijij
hert niets gebragt, dan ontuft en wanhoop. Mij-
ne Nymfhen zijn tegen my opgeftaan, mijne God-
heit helpt my niet, dan om rriiju ongelnk eeuwig
te maken. Ah ! dat het my vry frondt my aan
de doodt over te geven, om mijne fmerten tedoen
eindi-
(8) Dit is ten naafte by het gene , dat Madame zeide,
toen zy bcmerkte , dat de koning haar flecht's kwam be/.oe-
kcu cm een yooiwendfcl te hebben om L« Yaliere te zien.
-ocr page 258-
174           <^e Gevalleh
eindigen. Telemachus, gy moet fterven, naardieti
ik niet fterven kan. Ik zal my wrekcn over uwe
ondankbaarheden; uwe Nympbe zal het zien; en
ik zal u voor hare oogen doorfteken. Maar ik
dool,6 ongelukkige Calypfo'. Wat wilt gy?eene
onnofele doen fterven ;gy die u ze!f hebt gewor-
pen in dezen afgrondt van ellenden ? Ik ben het,
die deze verderftelijke vlammehebb' ontftokenin
den boezem van den kuifchen Telemachus. Wat
onnofelheit! wat deugt ! wat afkecr van gebre-
ken! wat moedt tegen de fchandelijke welluften!
Moeft gy zijn hert vergiftigen ? Hy heeft my
verlaten. Zeer wel! moet hy my niet verlaten,
of ik hem lien ten eene male veracht zijnde,
daar hy alleen leeft voor mijne medevrijfter ?
Neen, neen, ik lijde niet anders, dan dat ikwel
verdient hebb'. Vertrek Telemachus , ga over
de zeen, laat Calypfo zonder trooft,die niet lan-
ger kan leven, of hare doodt vinden ; laat haar
ongetroolt, bedektmet fchaamte, en wanhopende,
met uwe hoogmoedige Eucharis<
Dusfprak zy alleen in hareGrotte; maar kwam
terltondt met een drift daar uit te voorfchijn.
Waar zijt gy , Mentor ! zeide zy : Onderfteunt
gy Telemachus op deze wijze tegen deliefde voor
welke hy bezwijkt? Gyftaapt, terwijl de Liefde
tegen u waakt. Ik kan niet langer deze onver-
fchillige lafheit , die gy betoont , verdragen.
Zult gy altydt geruft zien, dat de zoon van
Ulyffes zijnen vader onteert, en zijn grootfch
noodlot verwaarlooft ? Zyt gy het, of ben ik
het, die zijne ouders het opzicht over zijn ge-
drag hebben aanbcvolen ? Ik ben het, die mid-
delen zoeke om zijn hert te genezen; en gy zult
niets uitrechten. In de afgelegenfte plaats van
dit
J
-ocr page 259-
van Tdemachus.VIl.Boek. tf$
dit bofch zijn grote populierbomen , bekwaarri
om een fchip te bouwen , 't is ter dezer plaatfe,
dat'er Uiyffes een toetakelde, met bet welk hy
uit dit eilandt vertrok ; gy ault ter zelve plaatfe
een diep hoi vinden, daariu alle nodige werktui-
gen, om te houwen, en om alle delen van een
fchip in een te voegen, zijn.
Naaulijx hadt zy hem deze woordcn gezegt,
of zy kreeg berouw. Mentor verzuimde geen
oogenblik;hy ging in dat hoi ,vondt de werktui-
gen, hieuw de populieren , en maakte in eenen
dag een fchip , dat in ftaat was om te kunnen
vertrekken. 't Is om dat de machten hetvernuft
van Minerva niet veel tijds nodig hadden tot het
voltooien van grote werken. Calypfo bevondt
zich in een gruwzame benaaudheit van gemoedt;
aan de eene kant wilde zy zien, of de arbeidt van
Mentor vorderde; aan de andere kantkon zy niet
befluiten de jacht na te laten , daar Eucharis in
volkomene vryheit met Tekmachus zou geweefr
zijn. De minne-nijdt liet haar nooit toe deze
twee gelieven uit het gezicht te verliezen , maar
zy trachtte de jacht af te wenden van die kant,
daar zy wift , dat Mentor het fchip maakte. Zy
hoorde de flagenvan den bijl en hamer ; zy lui-
fterde; ieder flag deedt haar beven , maar op het
zelve oogenblik vreefde zy , dat deze mymering
haar eenig teken of lonk van Telemacbus aan de
jonge Nymph mogt ontnemen.
OndertufTchen zeide Eucharis tegen "tekmachus
al boertende: (9) Vreeft gy niet, dat Mentor u
zal
(9) Vreeft gy niet , dtt Mentor u z.tl ttkyven, ] Op deze
-.vyze verweet Madame Mandni den dwang ,' in welkc de
koiiingin en de Cardinaal hem hidden. Zyt ff geen Meijler,
iitt 1 aide
zy , vjnarum geirniks gl »v> ie.\ag niet. zy
zochf
-ocr page 260-
175              ^De Gevalleh
zal bekijven , dat gy zonder hem ter jacht zfjt
gegaan, 6 wat zijt gy te beklagen , dat gy moet
leven onder bedwang van zo (treng een meefter!
niets kan zijne ftrengheit verrnurwen ; hy tracht
een vyandt tezijn van alle vermaaklijkheden ; hy
kan niet Iijden , dat gy eenige derzelre fmaakt.
Hy maakt een misdaadt van de onbefprekelijkfte
zaken. Gy moeft van hem afhankelijk zijn, ter-
wijl gy niet in ftaat waart om u eigen zelf tebe-
ftieren, maar na zo veel wijsheit betoont te heb-
ben, moet gy u niet langer latcn handelen als
een kindt
Deze liftige woorden doorfnederi het hert van
TeUmachus, en vervulden hem met afkeer tegen
Mentor y wiens jok hy wilde van den hals wer-
pen(io); hy vreefde hem weder tezien,en hy
was zo ontroerd, dat hy Eucbaris niets kon ant-
woorden. Eindelijk tegen den avondt , de jacht
aan weerkanten doorgebragt zijnde in eene ge-
durige ongeruftheit , kwam men door een hoek
van het bofch, zeer dicht by de plaats daar Men-
tor
den ganfchen dag gearbeidt hadt. Calypfo
befchouwde van ver het toegetakelde fchip; ha-
re oogen wierden op dat oogenblik door eene
dikke wolk , even als die der doodt, bedekt ;
haar knikkende knien bezweken onder haar; het
klamme zweet brak haar aan alle kanten uit; zy
was genoodzaakt op de Nymphen te fteunerr, die
haar
zocht niet andets dan uit de voogdy van harenOom te ge-
raken , en zy zou wel gewenfcht hebben , dat de koning
00k zo gedaan tyadt.
(10) Dit is eene natuurlyke verbeelding van de gefteld-
heit des konings ten opzichte van den Cardinaal , tetwyl
hy des zelfs Nicht beminde. Over al wierdt 'et op hem
gepaft, zelf in zync alleieenvoudigite uitfpanningen.
-ocr page 261-
r                            —
I
van Tekmachtts. PH. Boek. 177
haaf omringden; en Eucharis haar de handt bie-
dende , diet zy die van haar af (i i), haar met
een vreeiTelijk gezicht aanziende.
Tekmachtts , die dit fchip zag , maar Mentor
nice, naardien die reeds was weggegaan , heb-
bende zijnen arbeidt voleindigt, vroeg deGodin-
ne, van wfen dit fcliip was , en waar toe ge-
fchikt: zy kon hem niet antwoorden, maar ein-
delijk zeide zy : Het is om Mentor te fug te zen-
den, dat ik 'thebb' doen bouwen ; gy zult door
dezen ftrengen vn'endt, die lich tegen iiw geluk
Sankant, en die het u benijden zou , dat gy on-
fterffelijk wierdt , niet meer bdemmert zijn.
Verlaat Mentor my ! 't is met my gedaan , riep
Telemachus ; Eucharis , zo Mentor my verlaat;
hebb' ik niemant dan u (12). Deze woorden
ontfnapten hem in de hevigfte ontroering zijns
gemoeds; hymerkte, dat hy die uitende kwalijfc
gedaan hadt, maar hy hadt gene vryheit meer,
om op den zin zijner woorden te denken. Het
' ganfche gefelfchap bleef verbaaft in een diep ftil-
zwijgen. Eucharis hare oogen al blbzetide ter
aarde nederflaande, bleef ganfeh verbaaft achter,
zich niet dervende vertonen ; maar terwijl de
fchaamte op haar aanzicht was, was de vreugde
in 't binnenfte Van haar herte ; Telemachus be-
greep dat zelf niet, kunnende nfet geloven , dat
M                         hy
(n) Stiet ay dit vtn litAt af. 3 Zd deedt Madame ook
aan La Valicre , die zy zo veel wederwaardigheden deedc
verdragen , dat deze genoodzaakt wierdt zich te begeven
naar het kloofter van Chaillot. Maar de koning ging haax
daar zoeken, en gaf haar kort daa* na een huis.
(12) Toen de koning zag , dat hy La Valiere zou veriie-
zen, na haar eerfte kraambedde, riep hy in het byiyn van
alle de Mevrouwen , die 'er tegenwoordig waren ; Gitj »>
heir Vititrtm, in tntMimx r»] ullti, w«if ik.h<W,
-ocr page 262-
178               *De Gevallen
hy zo onbefcheiden gefproken hadt. 'tGeen hy
gedaanhadt, fcheen hem als een droom , maar
ccndroom, die hem buiten ftaat ftelde en ver-
ward maakte.
Calypfo,verwoeder dan eene leeuwin,die men
van hare jongen berooft heeft,liep doorhetmid-
den van het bofch, 7.onder eenige ftreek tc hou-
den, en niet wetende waar ze Hep. Eindelijk
bevondc zy zich aan den ingang van hare Grotte,
daar Mentor haar verwachtte. Wijkt uit mijn
eilandt, zeide zy, 6 vremdelingen,die gekomen
zijt om mijn rult te ftoren ; weg van my , die
onzinnigejongeling, en gy onvoorzichtigegrijs-
aart ; gy zult gevoelen , wat de verbolgenheit
ecner Goddinne vermag , zo gy u niet terftondt
van hier begeeft. Ik wil hem niet meer zien, ik
wil niet verdragen, dat eene van mijneNymphen
hem aanfpreke of befchouw; ik zweer dat by de
wateren van Styx, eene eedt, die de Goden zelf
doedt iidderen; maar weet, Telemachus, dat uwe
onheilen noch niet geeindigt zijn. Ondankbare,
gy zult nit mijn eilandt niet vertrekken, danom
een doel te zijn van nieuwe ongevallen ; ik zal
gewroken worden;gy zult u over Calypfo bekla-
gen, maar te vergcefs ^^bk*.; ,nochverbittert
tegen uwen vader , die hem in Sicilie beledigt
heeft (d); en des verzocht door Venus, die gy
veracht hebt in 't eilandt Cyprus , bereidt u an-
dere onweeren. Gy zult uwen vader zien, die
noch niet dood is, maar zult hem zien zonder
hem te kennen,en zonder u te kunnendoenken-
nen
(<1) Me hem in Sicilie behii{t heeft. ] Polyphemus , die
in Sicilie van Ulyflfes omgebragt was , was een zoon van.
Neptumis; en de Schryvet fchynt het ooge te hebben oj»
die belediginge.
-ocr page 263-
van Tekmachus. VII. Boek. 179
hen aan hem ; gy zult met hem met in Ithaca,
vereenfgt worden , dan na alvorens geweeft te
zijn het fpeeltuig van het wreedfte geval. Ha!
Ik bczweer de hemelfche machten om my te
wreken; ach! mogt gy in het midden der zee,
hangende aan de icherpe punten van een klip,
van den donder geflagen,te vergeefs Calypfo aan-
toepen, die zich in uwe ftraffe zal verblijden. \
Deze woorden gefproken hcbbende, was haar
ontroerd gemoedt byna gereed om (trijdige be-
flniten te nemen. De liefde herricp in haar hert
de begeerte om Tekmachus te houden. Dat hy
leve,, zeide zy by zich zelf, dat hy hier verblijve!
mi/Tchien zal hy eindelijk gevoelig zijn , over
het geen ik al voor hem gedaan hebb'. Eucharis
zal hem, als ik , de onfterffeli'jkheft niet kun-
nen geven. O al te verblinde Calypfo ! Gy hebt
u zelf verraden door uwe eedt; gy zijt verbon-
den, want de wateren van Styx , daar gy by ge-
zworcn hebt, laten u geen hoop meer overig.
Niemandt verftondt deze woorden ; men zag de
Razemyen in haar aanzicht afgebeeldt , en al het
befmettende vergift van den zwarten Cocytus
fcheen uit haar hert uit te waaffemen.
Tekmachus wierdt met fchrik bevangen;zybe-
greep het, want wat kan eene yverende liefde
niet merken ? En de fchrik van Tekmachus ver-
dubbelde de ontroeringen der Goddinne, die ge-
lijk ecn wijnpaapin, welke* de lucht met haar
gehuil vefvult, en de hoge bergen van Thracie
doedt we^rgalmen, midden door het bofch Hep
met een pook in dehandt, roepende al haar Nym-
fben
, en dreigende te doorboren , al die haar
niet volgden. Deze allc liepen in menigte ,- ten
m'terfte verbaafd door dit dreigen. Eucharis zelf
Tvl 2               naderd«
-ocr page 264-
-------„-----------------■---------------'--------------------------------------------------------------------wm                              i
180            *De Gevalien
naderde met tranen in de oogen , en van verre
Telemachus aahfchouwende , dien zy niet meer
dorft aanfpreken. De Goddinne raafde , dat zy
haar na by zich 7.ag , (13) en verre van zich te
vernoegen door de onderdanigheit dezer Nympbe,
gevoelde zy een nieuwe woede, ziende dat de
ichoonheit van Eucharis (indoor deonderdruk-
kingen vermeerderde.
OndcrtulTchen w&sTelemachus alleen gebleven
met Mentor. Hy omhelfde zijn' knien , want
hy dorft hem op gene andcre wijze omvangen
ofaanzien. Hy ftortte een vloedt van tranen;
hy wilde fpreken , doch de (km ontbrak hem ;
en de woorden ontbraken hem noch meer. Hy
weet niet, wat hy doen moet, doedt, of wil.
Eindelijk roept hy uit : O mijn ware vader ! O
Mentor1. Verlos my van zo vele kwalenjlk kan
u verlaten , noch volgen ; Verlos my van zo
vele rampen, verlos my van mijn eigen zelf, en
geef my over aan de doodt!
Mentor omhelfde, vertroofte , en moedigde
hem aan; leerde hem zich zelf te heJpen , zon-
der zijn drift te vleien , en zeide tegen hem :
Zone van den wijzen Ulyjfes, dien de Goden zo
be-
(13)   Eft verre van fciVA te vermtten door de ondirdan!^.
heit dez.er Nympht, enz. ] Hoe dat La Valiere zich onder-
damger aanftelde tegen Madame, hoe meer ongenoegen en
vetachtinge zy haar betoonde. De koning zelf moeft zyn
gezag gebruiken , om haar zo lang by Madame te doen bly-
ren, tot dafhy haar een huis verzorgde en een gevdlg.
(14)  La Valiere hadt van zich zelf een kwynende opfiag,
welke door de verdrukkinge noch bevalliger wierdt. Zy
hadt_, zonder fchoon te zyn , zeer aanlokkelyke manieren ,
en niets maakte groter indruk op het herte des konings ,
die zeer ligt geraakt was, dan dat hy haar op zekeren dag
gerreel befchreid zag, klagende tegen hem over de ftreng-
heit, waar mede Madame haar belundelde.
-ocr page 265-
van Telemachus. VII. Boek. 181
bemint hebben, en dien zy noch beminnen , 'r
is door eene uitwerking hunner liefde,dat gy zo
vele vreeflfelijke kwalcn moet uitflaan, Hy ■ die
nooit gevoelt heeft de zwakheit; en het gewelt
zijner hertstochten, is noch niet recht wijs,noch
weet zich zelf te wantrouwen , want hy kent
zich zelf noch niet. DeGoden hebben ualsmet
de handt geleidc tot aan den oever van den af-
grondt, om u de ganfche diepte van de zclve te
tonen , zonder echter u daar in te laten vallen :
begrijp tegenwoordig , dat gy nooit zoudt heb-
ben kunnen begrijpen , zo gy dat niet beproeft
hadt. Te vergeefs zou men <jns gefproken heb-
ben van de verraderyen der liefde, die ftreelt om
te verderven , en onder een fchijn van lieflelijk-
heitde afgrijflelijkfre bitterheden verbergt. Daar
' is een kindt gekomen vol van aanlokfelen in de
blijdfchap, het gelagch en vermaak; gy hebt het
gezien, 't heeft u uw herte ontrooft , en gy hebt
vermaak gehadt in hem dat te laten roven Gy
Zoekt voorwendfe!en,omdewonde van uvvhert
I niet te kennen; gy zoekt my te bedriegen , en u
zelf te vleien ; gy vreeft nergens voor. Zie daar
de vrucht uwer lichtvaardigheit : tegenwoordig
roept gy om de doodt; en die is de eenige hoop,
die u overgebleven is. De Goddin bntroerd zyri-
de, fchijntwel eene helkhc Razerny (it); Euchn-
M 3
                        rit
(e) Welke eigentlyk de verwoedheit verbeeldde. De 01-
dc zeggen , dat de HeHche Razetnyen dochtcrs zyn van
Nox en Acheron. Hate namen zyn Medio , Tifiphone ,
Megcra. In plaats van haair hebben zy flangen op haar
hoot"den , en als zy iemandt aan het woeden willen brei-
ger>, nemen zy een Hang van haat hoofdt , en wetpen die
in iemands boezera , waar dooi hy uitgelaten en bekwaam
wotdt om alles , zelf de gruwelykfte zaken , te ondeme-
men.
if
-ocr page 266-
i8i             <De Gevalien
ris wordt van een vuur verteert, wreeder dan aj
de fmerten des doods ; en al de minnenijdige
Nymphen zijn gereed om malkander te verfcheu-
ren. Zie eens, wat de valfchaardige Liefde uit-
werkt, die zo lieffelijk en zacht ichijnt! Laat
uw vorige moedt u te binnen komen. Hoe zeer
beminneu deGoden u, naardienzy u zofchonen
weg banen om de Liefde te ontvlieden , en uw
waarde vadcrlandt wcder te zien! Calypfo zelfs is
gcnoodzaakt u weg te jagen, het fchip is ganfch
gereed, wat toevcn wy die eilandt te verlatcn,
daar de deugt niet wonen kan ?
Deze woorden zeggende, nam Mentor hem by
de handt; en trok hem in zijn wcderwil naar den
oever. Telemachus volgde met tegenzin, altijdt
achterwaaris ziende: hy zag naar Eucharis , die
zich van hem verwyderde (ij) ; kunnende haar
aanzicht niet zien , befchouwde hy hare fchone
opgebonde haairen , haar zwierende klederen en
eedelmoedige tredt ; hy zou gaarne hare voet-
ftappen gekult hebben ; zelf toen hy haar uit het
gezicht verloor, luilterde hy noch, zich verbeel-
dende hare ftemme tehoren ; en niet tegenftaande
hare afwezendhcit zag hy haar; zy was gefchil-
derd, als levende, voor zijne oogen,hy meende
zclf, dat hy met haaf fprak , niet nicer wetende
waar hy was , en niet kunnende luifteren naar
Mentor. Eindelijk tot zich teW, als uit een
diepen flaap , komende, zeide hy tegen Men-
tor :
Ik hebb' befloten u te volgen , maar hebb'
noch
(ij) Hy z.n£ naitr Emharii , die tich van hem verwyderde. ]
Toen La Mancint , getronwd zynde met den Conneftabel
Colonne, van het not ging,Eag de koning haar met droef-
heit veitrekken. Dcze befcliryving is een uatuurlyke fchil-
dery van het gene dat haar by die geiegenhcit gebeuide.
-ocr page 267-
van Telemachus. VlI.Boek. 183
noch geen affcheidt van Eucharls genomen; iir
wilde liever fterven , dan haar op zo ondankbare
wijze verlaten. Wacht, dat ik haar noch een-
maal voor het laatfte zie, om haar voor eeuwig
vaar wel te 7.eggen. Laat ten minfle toe, datik;
tot haar zegge : O Nymphe ! dc wrede Goden ,
de Goden, die over mijn geluk nijdig zijn,nood-
zaken my te vertrekken ; maar veel eer zulleu
zy my het leven benemen , dan dat ik niet aan
u zou gedenken: Ah ! mijn vader , of laat my
deze laatfte trooft , die zo billijk is , of beneem
my op dit oogenblik mijn leven. Neen, ik wil
in dit eilandt niet bl'jveu , of my aan dc Hefde
overgeven. De liefde is in mijn hert niet meer:
ik gevoel nietsdanvriendfchapenerkentenis voor
Eucharis: 'tis my genoeg,dat ik haar noch cen-
maal vaar wel zegge, en dan vertrek ik met a
zonder eenig vertoeven.
Wat hebb' ik mededoogen met 11, antwoord-
de Mentor I uw drift is zo geweldig , dat gy die
noch niet gevoelt (16); gy gelooft geruft tezijn,
en gy wenfcht naar de doodt ; gy derft zeggen ,
dat gy door de Liefde niet overmant zijt , en gy
kunt u zelf niet affcheuren van de Nymph,diegy
bemint; gy ziet niet, noch luiftett niet dan naar
haar; voor het overige zijt gy ten eene male
blind en doof. Een menfch,dien de koors doedt
malen , zegt ; Ik ben niet ziek. O verblinde
M 4
                    Tele-
(16) Vw drift is 7.0 gewtfdij! , dat gy die nacb nitt levoclt. ]
De brieven van den Caidinaal Mazarin zyn vol van dici-
gelvke verwytingen. De koning wift zelf niet, in wat ftaat
liy was: hy "zelf gaf aan zyne liefde den naam van ecne
reer oprechte vriendfehap , en hy gevoeldc de kracht dec
zclve niet, dan toen hy zich van haar , die 'er het vooi-
werp van was, moeft veiwydeteiu
-ocr page 268-
184              2)# Gev alien
TeUmachusI Gy zijt gereed om af te ftaan van,
Penelope, die u verwacht , van UlyjJ'es, dien gy
zult zien , van Ithaca , daar gy zult gebieden ,
van dcroem, en van het heerlijk noodlot, net
welk de Goden u belooft liebben door zo vele
wonderdaden, die zy ten uweii voordele gedaan
hebben; gy (iaat van al deze weldaden at' ,• om
ongeeerd by Embaris televen(i7). Kuntgy noch
zeggen, dat de liefde u aau haar niet verbindt?.
wat is het dan , dat u ontroert ? Waarom wilt
gy dan flerven ? Waarom hebt gy dan regen de
Goddinne met zo veel ont'leltenilFe gefproken \
Ik befchuldig n niet yan ontrouvv (18), maar ik
bcklaag-uwe verblindbeit. Vliedt Teleinatbml
Vliedt, men kan dc liefde niet overwinnen, dan,
met verre van dusdanigen vyandt te vlieden. De
ware moedt beltaat in te vrezen,en te vluchten;
maar in te vhichten zonder te overdenken , en,
zonder zich zelf den tijdt te ge\/en van het laartte
affcheidt te nemen. (19) Hebt gy de zorgeiv
vergcten, die gy my gekoft hebt van uwe kinds-
heitaf, endegevaren, die gy door mijn r3adt,
ont-
{17) Gy Jl/tat van Al\e de\e vnorcUUn af, om on%fttrd by
Eucharii te Itvm.
]'Zo fprak de Gaidinaal tegen den koning,
hem gereed zicnde om afftandt te doen van alle de voor-
delen van zyn huwelyk met de Infante , en om zyn gloric
eii zyne kroon op te offeren aan Mancini.
(18)   Jk^ befchuldig » met van mtroxii). ] Dat fchreef de
Cavdinaal op zekere tydt aau den koning , die ten uiterfte
geraakt \Vas door een zynei brieven , waar in hy den ko-
ning fcheen te befchuldigeu van ontromv.
(19)   Hibt gy de z.orgtn vergcten , enz*. J Het is , als men
dit en het vo'geide leeft, als of men dc brieven las van den
Caidinaal Mazarin , aan den koning gefchreven , ten op-
zichte van zyne liefde voor zyr.e Nicnt : voornamenthk
daar hy drcigt hem te vcrlaten en zich naar Italie te bege-
ven, zo hy die minnchandei '; die hem tot fchande ftiekte,
niet afbrak.
-ocr page 269-
'van Telemachus. VlI.Boek i%$
ontworftelt zijt? of geloof my , of lijdt, dat ik
u verlaat. Wilt gy hoe fmertelijk het my is, u
te zien rennen naar uw verderf! Will gy , wat
ik al geleden hebb' , zedert ik u niet hebb' der-
yen fpreken ! De moeder, die u ter wereldt ge-
bragt heeft , heeft minder in haar barens noodt
geleden : ik hebb' gezwcgen ; ik hebb' mijn
bloedt gedronken,en ik hebb' mijne verzuchtin-
gen opgekropt, om trt zjen of gy wedcrom tot
my zoudt komen. Mijn zoon ! Mijn waarde
2oon! vertrooft mijn hert,geef my weder'tgeen
my waarder is, dan mijn hert: geef xnyTetema.-
chus
weder, dien ik verloren hebb' ; geef u zelf
weder aan u eigen zelf. Zo de wijsheit in u de
liefde te bovengaat, leveik, en leve ik geluk-
kig; maar zo de liefde, tegen wil en dank van
de wijsheit , u wegfleept , kan Mentor niet lan-
ger leven.
Terwijl dat Mentor dus fprak , vervolgde hy
zijnen weg na de zeekant; en Telemachus, die
noch nipt fterk genoeg was,om hem va,n zelf te
volgen, was reeds zo fterk, dat hy zich zonder
te,genltandt liet leiden. Minerva, altijdt verbor-
genonder de gedaaiite vknMext'ir,6eedtTelema-
chtts, hem
oniichtbaar met haar fchilt bedekken-
de, en een Goddelijke ftraal om hem heen ver-
fpreidende, een moedt-gevoelen , die hy noch
nooit gewaar geworden was, zederthy in dit ei-
landt was geweeft. Eindelijk kwamen zy op
eene plaats van het eilandt , daar het ftrandt
fcherp was; 'twas een rots, die gedurig doorde
fchuimende zee-golven gellagen wierdt. Zy be-
zagen van dezehoogte, of het fchip, dat Mentor
gebouwt hadt,noch op dezelve plaats was,maar
zy wierden een droevig voorwerp gewaar.
Ms                     De
-ocr page 270-
i86             1)e Gevalkn
De LiefJe was levendig geraakt , blende dat
deze onbekende grijsaart, niet alleen ongevoe-
lig was voor zijne fchichten, maar hem daaren-
boven Telem.chus benam. Hy weende van ver-
driet, en ging Calypfo , dwalende in de duiftere
en fchaduwachtige bofFchen, opzoeken; zy kon
hem niet zien zonder verzuchten , en bevondu,
dat hy al de wondenvan haar hert vveder openen
zou. De Liefde zeide tegen haar , 7.ijt gy eene
Goddin, en laat gy u overwinnen van een 7.wak
fterfFelijk menfch,die gevangen is in uw eilandt?
Waarqm laat gy hem vertrekken? O ongelukki-
ge LiefJe! antwoordde zy, ik wil nietmeer lui-
fteren naar uwen verderff'elijken raadt : Gy zijt
het, die my getrokken hebt uit een zachte en
dieperuft.ommy neder teltorten in een afgrondt
van onge'lukken. Het is nu gedaan , ik hebb'
gezworen by de onderaardfche wateren Van Styx,
dat ik Telemacbuszal laten vertrekken. Jupiter,
de vader der Goden , zelf zou zich met al zijn
macht tegen dezen ontzagchelijken eedt niet der-
ven aankanten. Telemacbus vertrekt uit mijn
eilandt, vertrek gy ook verderftelijk kiudt, gy
hebt my meer kwaads gedaan dan hy.
DcLiefde zijnetranen afdrogende, grimlagch-
te op een valfche en kwaadaardige wijze. In
waarheit, zeide hy , zie hier een grote verwar-
ring, laat my begaan , volg uwen eedt , kant u
niet aan tegen het vertrek s&\\Telemachus; noch
ik, noch uwe Nymphen hebben gezworen by de
wateren van Styx , hem te zullen laten vertrek-
ken. Ik zal haar het voornemen inboezemen ,
om het (chip, 'tgeen Mentor met zo veel fpoedt
gemaakt heeft, in brandt te fteken ; zijne-naar-
ftigheit, die u verbaalt heeft , zal vruchteloos
-ocr page 271-
van Telemachus. VII.Roek. 187
^ijn. Hy zal op zijn beurt verbaaft zijn, en hem
zal geen middel overig zijn om u Telemachus te
ontrukken.
Deze vleiende woorden deden de hoop en
blijdi'chap doordringen tot in de grondt des hertc
van Calypfo. Gelijk een Zuide vvint door hare
koeltededoor de hittedeszomers afgematte kud-
den , op den oever van een ftromende rivier,
verkwikt , alzo itilde deze reden de war.hoop
der Goddinne ; haar aanzicht wierdt helder,
hare oogen wierden liefelijk ; de nare zorgen,
die haar hert verteerden , vloden voor een oo-
genblik verrevan haar; zy hieldt ftandt,zy lagch-
te, en vleide de dvvaze Ltefde , en door hem te
vleien , bereide zy nieuvve fmcrtcn voor zich
zelf.
De Liefde, tevrede met haar overreedt te heb-
ben, ging van gelijken om de Nymphen te over-
reden, die dwalende en verftrooid waren op de
bergen als een kudde ichapen, diedewoede van
verhongerde wolven ver vanhunnen herder heeft
doen vluchten. De Liefde vergaderde haar we-
derom by een, zeggende: Telemachus is nocli in
uwc handen; lpoedt u om het fchip in brandt te
fteken, 't geen de reukeloze Mentor toegetakelt
heeft om te vluchten. Terftondt omuaken zy
toortfen , zy liepen naar den oever , en zy
fchuddenhare lofle haairen,even als wynpaapin-
nen, De vlam ging aanftonds op, en veneerde
hct lchip, 'tgeen van droog en harfchachtig hout
gemaakt was. Dewolken van rook en vlam ver-
heften zich tot boven in de wolken. Telemachus
en Mentor wierden deze brandt van de rots gewaar,
en hoorden het gekrijt der Nymphen ; hier door
wierdt Telemachus aangelokt om zich te verblij-
-ocr page 272-
i88            ^De Gevalien
den, want 7,ijn hert was noch niet ten voile ge*
nezen, en Mentor bemerkte, dat zijn hertstocht
was als een niet wel uitgeblufcht vuur, 't geen
van tijdt tot tijdt van onder de affche komt , en
gloeiende vonkjes opwerpt. Zie daar dan , zeide
Telemachus y my weder in de banden gekluiftert!
Ons is geen hoop meer overig om dit eilandt te
verlaten!
Mentor zag wel, dat Telemachus wederom in
alle zijne zwakheden zou vervallen , en dat hy
geen oogenblik tijds moell verliezen. Hy be-
lpeurde van verre in 't midden der baren een (chip,
dat ten anker lag, en het eilandt niet dorft nade-
ren , alzo al de itierlieden wiften , dat het ei-
landt van Calypfi voor alle fterffelijke menfchen
ontoegankelijk was. De wijze Mentor lliet ter-
ftondt Telemachus, die gezeten was op een kant
van de rots ; fmeet hem in zee , en wierp zich
daar by hem in. Telemachus verbaaft door deze
geweldige val,kreeg zee- water in 'tlijf, en wierdt
een fpeeltuig der baren ; maar tot zich zelf ko-
mende , en Mentor ziende , die hem de handt
boodt,om in 't zwemmen hem te helpen, dacht
hy nergens anders om , dan om van dat nood-
fchikkelijk eilandt af te wijkcn.
De Nymphe»)d\e gelooft hr.dden, hen te zullen
gevangen houden, verheften een verwoedgekrijt,
kunnende niet meer hunne vlucht beletten Ca-
typfo
niet te trooften , keerde naar hare Grotte,
die zy met een jammerlijk gehuil vervulde De
Liefc/e, die zijn zegenpraal veranderd zag tneen.e
ichandelijke nederiaag, verhicfzich in't midden
der lucht, en zijne vleugelen bewegende, vloog
hy naar het bofichie van ldalie , daar zijne wre-
de psoeder hem vetwachfte. Ditkindtnqch wre-
.....;
                                                             der
-ocr page 273-
2taJz . jlSS:
^tiwifor wrpl Telwnaclius van uivnrtf m.fpritujt by htm.
-ocr page 274-
van Telemachus.VII.Boek. 189
der dan zy , vertroofte zich door met haar te
lagchen , wegens al het kwaadt, daf hy hadt
uitgerecht.
Naar mate dat Telemacbus van het eilandt af-
week, gevoelde hy met vermaak zijn moedt en
zijne liefde voor de deugt wederom aangroeijen.
Ik beproeve, rlep hy uit, fprekende tegen Men*
tor,
'tgeen gy my gezegt hebt, en dat ik zonder
ondervinding niet zou hebben kunnen geloven.
Men komt de gebreken niet te boven , dan met
die te ontvlieden. O mijn vader! hoe lief heb-
ben de Goden my gehadt, dat zy my uwe hul-
pe gegeven hebben ; ik hadt verdient daar van
berooft, en aan mijn zelf overgelaten te worden.
Ik vreze niet meer noch de zee,noch dewinden,
noch onweeren ,maar ik vreze alleenmijneherts-
tochten. De Liefde alleen is meer te fchromen,
dan alle fchipbreuken.
Eiftde van het zevende Boek.
IN.
-ocr page 275-
■ T—---------------------------■----------------~-------------'------------------------------.....           '                                                                    '                                "          «
1 N H O U D T
VAN HET
ACHTSTE BOEK,
Adoam , brocder van Narbal y
voert bet Tyrifche [chip , in het
we Ike
Telemachus en Mentor gun-
Jfig ontfangcn w or den. Die Cap it e in +
Telemachus herkennende , verhaalt
hem de yjfelyke doodt van
Pygmalion
en Aftarbe » verder de verhcjfing van
Baleazar, die by den geweldenaar, zyn
vader
, in ongunji geraakt was, door
tocdoen van die vrouwe. Terwyl hy
aan
Telemachus en Mentor eene maal-
tydt gaf, vergaderde
Achitoas, door
de aangenaamheit van zyn zang
, rond-
om het [chip de
Tritons, Nereiden
en andere Zee-goden. Mentor eene
Her nemende [peek 'er veel beter op
dan
Achitoas. Adoam verhaalt in
het vervolg de uitmuntende wonderen
van
Betica : hy befchryft de zachte
gematigdheid van de lucht
, en de an-
dere fchoonheden van dat landt
, waar
in het volk een geruji leven leidt
> in
eene grote eenvoudigheit van zeden.
DE
-ocr page 276-
191
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van VlyJ/es.
HET ACHTSTE BOEK.
HEt fchip , 't geen daar ten anker lag,
en het welk zy naderden , was een
Phenicifcb fchip, dat naar Epirus voer.
Deze Phetiiciers hadden Telemacbns
gezien in de tocht naar Egfpten , maar
hadden daar geen acht op geflagen , dat zy hem
kenden in 't midde der golven. Wanneer Men~
tor
dicht genoeg aan het fchip tvras, om zich te
knnnen doen verftaan , riep hy met eene grote
ftcmme, zijn hoofdt boven het water ftekende;
O Pheniciers! die zo behulpzaam zijt voor alle
volkcren, weiger het leven niet aan twee men-
fchen , die dat van nwe medogendheit verwag-
ten: zo de, achting der Goden n beweegt, ont-
fangt ons in uw fchip ; wy zullen overal gaan,
daar gy lieden gaat. Die het gebiedt hadt, ant-
woordd6.J Wy zullen u met blijdfchnp ontfan-
gen; ons is niet onbekend, wat men doen moet
aan
-ocr page 277-
_
lyi              *De Gevallen
aan onbekenden , die in 20 ongelukkigen ftaat
21'jn. Terftondt wierderi zy in het fchip ontfan-
gen. Naaulijx waren zy daar in gekomen , of
zy, kunnende geen ademhalen,raaktenvan zich
zelf, want zy hadden langen tijdt gezwommen,
en geworltelt tegen dewoedende zee-golven. Al-
lengs verkregen zy hunne krachten weder. Men
gaf hen andere klederen , vermids de hunne
zwaar waren van het water, dat doorgedrongen
was, en dat van alle kantcn arliep. Wanneer
zy in ftaat waren van te kunnen fpreken , kwa-
men al de Phenkiers rpndom hen , om hunne
gevallen te veruaan. Die het bevel hadt, zeide
tegen hen: Hoe hebt gy in dit eilandt , daar gy
uit gekomen zijt, kunnen inkomen ? 't wordt,
naar men zegt, bezeten door eene wrede Go-
dinne, die nimmer lijdt, dat men daar aanlandt;
het is zelf omringt door afgrijilelijke klippen, te-
gen welke de zeefchrikkelijk aanwoedt, en waar
aan men zonder fchipbreuk niet kan naderen.
Het is 00k door een fchipbreuk , antwoordde
Mentor, dat wy op deze Kurt geworpen zijn:
Wy zijn Grieken , ons vaderlandt is het eilandt
van Ithaca, naby Epirus, daar gy lieden na toe
vaart, gelegen. Als gy zelf al Ithaca , 't geen
in uwen weg is, niet wilde aandoen, is het ons
genoeg, dat gy ons brengt in Epirus,daar zullen
wy vrienden genoeg vinden , die zorge zullen
dragen, dat wy die korte overtocht naar Ithaca
overfteken, en wy zullen voor altijdt«aan ^i ver-
fchuldigt zijn de blijdfchap vanwederom tezien *'
'tgeen ons het lieflte in de wereldt is.
Op deze wijze voerde Mentor het woordt,
en Telemachus Itilzwijgende Het hem fpreken,
want de misflagen, die hy in het eilandt van,
Calypfi
-ocr page 278-
van Telemachtis. VIII. Boek. 193
Cdypfo bcgaan hadt, hadden zijne wfjsheit zeer
yerineerdert; hy mistrouwde zich zelf: hy ge-
i'oelde, dat het hem altijdt nodig was de wijze
leiT'en van Menter op te volgen ; en als hy hem
niet kon fpreken, om hem raadt te vragen , ten
minfte zag hy naar zijne oogen,en trachtte zijne
gedachten te radem
De bevelhebber def Pheniciers zijne oogen dp
Tekmachus geflagen hebbende, dacht dat hy hem
meer gezien hadt, maar dat denken%as eehver-'
ward denken,daar hy niet konuitkomen. Neem
het my niet kwalijk, zeide hy, dat ik u afvrage,
df gy my meer gezien hebt , gelijk my dunkt,
dat ik u meer gezien hebb'. Uw wezen is my
niet onbekend , ik hebb' terftondt daar aan ge-
twijfelt, maar ik weet niet, waar ik u meer
gezien hebb',uw geheugen zal milTchieu 'tmijrie
kunnen te hulp komen.
Aanftonds antwoordde Tehmacbus hem met
eeu verwondering vermengd met blijdfchap : U
aanziende, ben ik in den zelven ftaat, als gy in
opzicht van my; ik hebb' u gezien, en kennen,
maar kan my niet te binnen brengen , of dat in
Egyptet ofte te Tyrtts geweeft is. De Phenicier,
even als een menich, die des morgens ontwaakf,
en die zich meer en meer zijn vluchtende droom
te binnen brengt , die op zijn ontwaken ver-
dwenen was , Hep daar op zeer fchielijk uit!
Gy zijt Tekmachus, dieri Narhalm zijne vriend-
fchap aannam , toen wy uit Egypte wederkeef-
den ; ik ben zijn broeder , daar hy u buiteri
twijr'el zomtijds van gefproken heeft ; ik liet
u in zijne handen na de tocht van Egypte. Ik
inoefl de ganfche zee over varen naar het be>.
N"
                   faamde
-ocr page 279-
1^4               *De Gevdllen
faamde BetUa (f ) naby de fuilen van Hercules
dus hebb' ik u niet meer dan gezien , en het is
niet te verwonderen, dat ik moeite gehadt hebb'
om u terftondt te kennen.
Ik zie wel, antwoordde Tekmachus, dat gy
Adoam xijr: ik hebb' u maar ten halve gezien;
maar ken u nu door de ommegang , die ik met
Narbal gehadt hebb'. O wat blijdlchap , dat ik
eenig nieuws uit u zal kunnen verftaan van een
man ^ die my altijdt zo lief zal zijn. Is hy noch
te Ityrusl lijdt hy niet eenig wreed onthaal van
den achterdochtigen en wreden Pigmalion ? Adoam
daar op in zijne reden vallende , antwoordde
hem : Weet, Telemachus , dat het geval u aan
een man heeft overgelevert, die allerlei voorzor-
gen voor u zal dragen. Ik 2al u wederbrengen
in het eilandt Ithaca , eer ik mi)n reis voortzet
naar Epirus, en de breeder van Narbal zzlugeen
minder vriendfchap bew'jzen , dan Narbal zelf
gedaan heeft. Dit gezegd hebbende , bemerkte
hy , dat de wint, dien hy afwachtte , begon te
waaien: hy liet de ankers ligten , de zeilen op-
halen, en de zee met krachr van riemen door-
klieven. Hier op nam hy Telemachus en Mentor
aan een zijde, om hen te onderhouden.
Ik zal,- zeide hy, Telemachus aanfchouwende,
uwenieuwsgierigheitvoldoen:P«^»«tf//»»]eeftnict
meer, de rechtvaardige Goden hebben de aarde
van hem verloft. Gelijk hyniemandt vertrouwde,
to kon zich ook niemandt op hem vertrouwen. ••
De
(f) Ik. moefi de ganftbe zjt overvaren naar het btfaamde
Ettica. ] Door den naam van Betica verftonden de ouden
Andalufie , en een gedeelte van Granada. Onze Schryver
feeft een wtinig vetder zelf ierte brede befchiyving v*a d*t
andt.
-ocr page 280-
'van Telemachus. VIII. Boek. 195-
De goeden vernoegden rich alleen metteverzuch-
tcn , en zijne wreedheden te ontvlieden , zonder
to kunnen befluiten orh hem ecnig Iccdt aan te
doen;de bozen geJootden hun leven niet te kun-
nen verzekeren , dan met het zijne te eindigen.
Daar was geen Tyr/'<?r,die niet dagelyx in gevaar
was, van het voorwerp van zijne achterdocht te
zijn; zijne wachten zelf waren daar meef voof
bloot geftelt dan anderen, Gelijlc zijn leven in
hunne handen was,vreefde hy hen meer dan alle
andere menfcheii; en op het minfte vermoeden
orferde hy.hen aan zijne veiligheit op. Dus kon
hy, door al te zeer naar veiligheit te zoeken , de
zelve niet viriden. Die gene die hy zijn leven
vertrouwde, waren in een geddrig gevaar door
zijn wantrouwen, en zy wilten zich niet te red-
den uit zo gevaarlijken ftaat , dan met de wrede
wantrouwens voor te komen door de doodt
van dezen wreedaardt.
De godloze Aftarbe , daar gy zo' dikwils van
hebt hbren fpreken, was de ecrfte , die het vcr-
derf des koilings befloot ; zy was boven maten
verliefd op een jongen Tyrier , die zeer rijk en
Joazar genaamt was j en hoopte dien op den
throon te zetten. Om dit voornemen te doeti
gelukken,' maaktezy den koning wijs, dat de
budfte zijner tweezonenPW*<J7genaamt>onge"
duldig om hem op te volgen , tegen hem hadt
zamengczworen; zy hadt valfche getuigen opge-
zocht om de zamenzwering te bewijzen. Deon-
gelukkige koning deedt zijnen onfchuldigenzone
fterven. De andere, Baleazar genaamt, wierdt
naar Samos verzonden , onder voorwendfef van
de zeden en wetenlchappen der Grieken te leren,
iliaar weiem1ijk,om dat Aftarbe den koning hadt
N/i
                      doen
-ocr page 281-
i p 6             cDe Gevallen
doen geloven, dat hy hem moeft verienden, uit
vreze, dat hy zich mogt verbinden met den mis-
noegden. Naaulijx was hy vertrokken , of zy,
die bevel over het ichip hadden , zijnde door die
wrede wijf omgekoeht.namenhunnenfl.ig waar,
om het fchip gedurende den nacht te doen ver-
gaan : zy redden zich zwemmende aan de vrem-
de barken, die hen wachtten,en zy wierpen den
jongen prins in zee.
Ondertuflchen waren de minneryen van Aftarbe
niet onbekend,dan aan Pigmallon , die zich ver-
beeldde , dat zy nooit iemandt dan hem alleen
zou beminnen. Deze zo wantrouwende vorft
hadt dus een blind vertrouwen op ditondeugende
wijf. 'tWas de liefde, die hem zo buitenfpo-
rig verblindde. Ter zelve tijdt dei?dt de gierig-
heit hem voorwendfelen zoeken om Joazar,daar
Aftarbe to
op verflingert was , te doen fterven.
Hy dacht nergens anders om , dan om de rijk-
dommen van dezen jongeling te roven.
Maarterwijl Pigmalioneen roof was geworderk
van wantrouwen, van liefde, en van gierigheit,
haaftte Aftarbe zich om hem het leven te bene-
men: zy geloofde, dat hymiffchien eenige lucht
gekregen hadt van hare fchandelijkeliefkozeryen
met dezen jongeling. Daarenboven wift zy, dat
de gierigheit alleen genoeg was, om den k oning
tot een wrede daadt tegen Joazar aan te drijven:
des befloot zy, dat zy niet een oogenblik te ver-
liezen hadt, om hem voor te komen. Zy vondt
de voornaamfte amptenaren van het hof gereed
om hunne handen in het bloedt van den koning
te dompelen ; dagelijx hoorde zy van nieuwe
zamenzweringen fpreken : maar zy vreefde zich
aan iemandt te vertrouwen , die haar hadt kim-
Mcn-
-ocr page 282-
van Telemachits. VIII. Boek. 197
nen verraden. Eindelijk fchcen Pigmaliun te
vergeven, haar het zekerfte.
Hy at den meeften tijdt alleen met haar , en
maakte zelf, al het geen hy moeft ceten , zich
niet kunnende vertrouwen , dan op zijne eigene
handen, gcreed: hy floot zich op in de afgezon-
derdfteplaats van zijn hof, om zijn wantrouwen
beter te verbergen , en om niet beloert te wor-
den, als hy zijnefpyze gereed maakte. (i) Hy
dorft niet meer zheken naar eenige der tafel-ver-
maaklijkheder., noch hy kon beflnitcn te eeten
van iets, dat hy niet zelf kon gereed maken. Dus
kon hy niet alleen geen fpyzen door zijne kolcs
toegemaakt,maar ook geen wijn, broodt, zout,
olie, melk, of eenig ander gewoon voedfel ge-
bruiken ; maar hy at niets dan vruchten , die
hy zelf in zijn pin geplukt hadt , of kruiden
die hy gezaait hadt , welke hy zelf kookte.
Voor het overige dronk hy nooit ander water,
dan 't geen hy zelf putte uit een fontein , die
befloten was in cen pla.its van zijn hof, daar
van hy altijdt de fleutel by zich droeg. Niet te-
genftaande hy zo een goed vertrouwen fcheea v
te hebben op Aftarbe, liet hy echter niet na tegen
haar op zijn hoede te zijn. Hy liet haar altijdt
cerft voor hem eeten en drinken van al het geen
daar hy zijn maal mede moeft doen , ten einde
hy zonder haar niet mogt vergeven worden , en
zy geen hoop mogt hebben langer te leven dan
hy: maar zy nam tegengift.'tgeen een oud wijf,
N 3
                          noch
(1) Hy dorft met mm Tjotkin ntar eenitt dir uftl-vcr-
manklykSuien,
] De mistrouweDde Cromwel gebruikte alle
niogelyke voorzotgen om het vergift ,daar hy voorvreefde,
te ontgaan: en zyne behendigheit was zo groot , dat hy
zyu nuistiouwen deedt doorgaan voor gematigdhcit.
-ocr page 283-
198             ^De Gevalien.
noch boosaardiger dan zy , en die een koppe-
laariter harcr minneryen was , haar gegeve'n
badt, waar na zy niet meer vreefde den koning
te vergiftigen.
Zie eens , op wat wijze zy haar oogmerk be-
reikte. Op het oogenblik , als zy den maaltijdt
begonnen , maakte dat oude wijf, daar ik van
gezegt hebb', lchielijk eengerucht aan een deur;
de koning, die altijdtin vreze was, dat men hem
zou vermoorden, wierdt ontroerd, en Hep aan-
ftonds na die deur, am tc zien , of die wel ge-
floten was. Het oude wijf week weg, en de ko-
ning bleef verbaaft; en niet wetende, wat te den-
ken van het geen hy gehoord hadt, dorlt hy ech-
ter de deur niet oopencn om het na te vorfchen.
Aftnrbe fprak hem wederom moed* in , vleide,
en porde hem aan om te eeten , zy« hadt reeds
yergif geworpen in de goudekelk,terwijl hynaar
de deur was gegaan. Pigmalion^ deedt haar eerft
drinken, volgens zijne gewoonte; zy dronk 011-
bevreeft , zich vertrouwende op het tegengift.
Pigmalion dronk van gelijken, en viel weinig tijdts
daar na in eene flaute. Aflarbe , die hem be-
kwaam kende om op het minfte vermoeden haar
tedoden, begon hare klederen te fcheuren , het
haair nit haar hoofdt te rukken, en een erbarme-
b'jk gejammer op te heffen: Zy omhelfdeden fter-
yenden koning, zy hieldt hem gcdrukt tuifchen
hare armen , zy ftortte een vloedt van tranen;
Want de tranen ftonden dat lith'ge wijf niet duur.
Eindelijk , wanneer Zy zag, dat de krachten
des konings uitgeput Waren, en dat hy als in zijn
iiiterfle lag, ging zy , uit vreze dat hy wederom
mogt bekomen , en haar met hem doen fterven,
van lief-kozingen, en de tederfle tekenen van
vriend-
-ocr page 284-
van Telemachus, VIII. Boek. 199
vriendfchap , over tot de uiterfte verwoedheit,
wierp zich op hem , en verworgde hem. Ver-
volgens trok zy den koninglijken ring van zij-
nen vinger, benam heirj zijn koninglijkewrong,
deedt Joazar inkomen , en gaf dien het een en
het ander. Zy geloofde , dat al die gene , die
haar hadden aangehangen , niet zouden nalaten
haar drift op te volgen , en dat haar minnaar
voor koning sou worden uitgeroepen; maar zy,
die de voorbaarigfte waren geweeft om haar te
behagen, waren geringe en dienftbare gemoede-
ren , die onbekwaam waren tot eene oprechte
genegenheit. Daarenboven antbrak hen moedt, zy
vreefejen voor de vyanden , die Afiarbe zich op
den hals gehaalt hadt, en noch meer voor de
trotfehheit, veinzery , en wreedheit dezer god-
loze vrouwe. Ieder wenfehte voor zijn eigene
veiligheit, dat zy mogt (lerven.
Qndertuflchen was het ganfche hof vervuld met
een afgrijflelijken oproer; wijd en zijd hoordemen,
een geroep der genen, die zeiden: De koning is
dood. Eenige waren verbaaft, andere wapen-
den zich ; alle fcherien 2y bekommerd over het
gevolg van dit nieuws, maar verheugt. Het ge-
rucht verfpreidde dit in een oogenblik door de
ganfche ftadt Tyrw , en daar wierdt niemandtr
gevonden,die den koningbeklaagde.Zijnedoodr.
was de verloffing en trooft van het ganfche volk.
Narbal getroffen door zo vreelfelijken flag,
beweende, als een eerlijk man,het ongeluk van
Ptgmalien, die zich zelf verraden hadt, met zich
zelt"over te geven aan de godloze Aftarbe, en die
Jiever een vreeffelijke en gedrochtelijke wreed-
aardt voor zijn volk,dan,volgens de plicht eens
konings, des zelfs vader hadt willen zijn. Hy
N 4
                     dacht
-ocr page 285-
aGp             23te Gevalien
dacht op het welwezen van den ftaat, en haaflte,
lich om alleeerlijke luiden by ecn te vergaderen
om Ajlu'be te wederilaan, onder welkemen noch
veel harder regering zou hebben ondervonden ,.
dan men nu zag eindigen.
Narbal wilt, dat BaUazar niet verdronken was,
als men hem in zee wierp: en die AJlarbe verze-
kerden, dat hy dood was, deden zulx,geloven-
de dat waarlijk zo te zijn , rnaar onder begun-
ftiging van de duilterheit des nachts hadt hy zich
zwemmende gcborgen ; de viflchers van Crete
bewogen door medelijden,hadden hem ill hunne
barken genomeri. Hy hadt in zijns vaders ko-
ningrijk niet de'rven wederkeren , vermoedtnde
dat men hem hadt will eh ombrengen ; en vre-
zende zo wel voor de wrede achterdocht zijns
vaders, als voor de lillen van AJlarbe. (z) Hy
bleef langen tijdt dwalende en vermonid op dea
pever der zee in Syrie, daar de viflchers van Crete
hem hadden gelaten. 2elf was hy verplicht een,
kudde te hoeden , om zijn broodt te winnen.
Eindelijk vondt hy een midde! om Narbal dm
jftaat daar in hy was, te doen weten : hy geloof-
de, dat hy zijn geheimeh leven kon vertrouwen
aan een man van zo beproefde deugt. Narbal,
kwalijk gehandeld van den vader, liet niet na den
2one te beminnen , en voor zijne belangen te
Waken, maar hy droeg voor al zorge om te be-
lctten,'
(2) Hy Heef Unntn tydt dxualm , enx,. ] Baleazar is hier'
eene beeltenis van Card den II. koning van Engelandt ,
lia dc doodt van zyn vadec, en na dat hy tegen Cromwel
de flag by Worchefterverlorenhadt. Hy vluchtte naar Vrank-
lyk, niet zonder langen tydt gedoolt te hebben langs dc;
zee-kant, daar hy zich. menigmaal moeft veikledenom nie('
bekend te woiden.
-ocr page 286-
vanTelemachns. VITI.Boek. ioi
Jetten,dathynooit mogt ontbrekcn aan de plich"
ten, die hy zijnen vader ichuldig was ; hy ver
maande htm itandvallig 7.ijn ongeluk te dragen
Baleazar hadt aan Narbal gefchreven : Indicia
gy oordeelt, dat ik u mag kornen vinden , 20
zendt my een gouden ring , en daar uit zal ik
vcrftaan , dat het tijdt is , om my by u te ver-
voegen. (3) Narbal oordeelde hct niet tijdig ,
dat Baleazar , gedurende het leven van zijnen
vader Pigmalion zou overkomen. Hy zou teveel
gewaagt hebben voor het leven van den prins,
en voor zijn eigen. Zo bezwaarlijk was het zich
te wachteri voor de fcherpe navorfchingen van
Pigmaliott, Maar zo haaft als deze koning een
einde zijne misdrijven waardig van zijn leven
hadt gemaakt, haalhc Narbal zich om Baleazar
ten gpuden ring tezenden Baleazar vcrtrok aan-
uonds daarop. en kwam yopr de poorten van
Tyrus, in dien tijdt wanneer de ganfchc ftadt in
rep en roer was, om te weten , wie Pigmalion
zou opvolgen. Hy wierdt ligtelijk crkent door
de voornaarn(te7}wr-ri en door hetganfche volk.
Men beminde hem, niet ter liefde van den ko-
ning zijnen vader, die van ieder een gehaat was,
maar om zijne zachtmoedigheit en bezadigdheit,
Zijne langdurige ongeluk ken zelf gayeti hem ik
iveet niet wat luifter, die al zijne goede hoeda-
N $•
                   nighcden
()\Nari*t ocrdtelde htt_n!<? tydig , tn^.. ] De Generaal
Monck w'achtte naar" de doodt van Cromwel , om dat gene
tc volvocren, het vvelk hy zederdt langen tydt voor hadt
ten voordeel van Carel den II. Ziende toen , dat hy de
iiiacht in zyne handt hadt , zondt hy om dien vorft , die
toen te Breda was , daar kenniflfe van te geven. Het ove-
lige verhaal komt volkomentlyk wel over een met het ge-
fte d.it j,ebeorde by zyn aankomft te Londen.
-ocr page 287-
aox              T>e Gevallen
nigheden dedcn uitblinken, en de herten van alle
'Thiers tot hem neigden.
(4) Narbal vergaderde al de hoofden van het
volk, de grijsaards , die den groten raadt uit-
maakten , en de priefters der grote Godinne van
Phenicie (g). Zy groetten Baleazar als hunnen
koning, en deden hem door herauten uitroepen;
het volk beantwoordde dat met duizend zegen-
wenfchingen. Ajlarbc hoorde dat in het binnen-
fte van het hof, daar zy zich zelf met haren laf-
hertigen en eerlozen Joazar hadt opgefloten. Al
de booswichten, daar zy zich van bediend hadt,
gedurende het leven van Pigmalion, hadden haar
verlaten ;'t was om dat de boosdoendersdeboos-
doenders vrezen, die wantrouwen,en wenfchen
niet hen in gezag te zien. J3edorvene menfchen,
huns gelijken wel kennende, weten, hoe zeer zy
hetzouden misbruiken,enhoe groothungeweld-
dadigheit zou zijn. Maar wat de goeden belangt,
de bozen kunnen zich beter daar mede vergelij-
ken, naardien zy ten minfte eene bezadigdheit en
toegevendheit in dezelve hopen te vinden. liy
Aftarbe
bleven alleen eenige medeplichtigen aan
hnar yffelijkfte fchelmftukken, en die niets had-
den te verwachten dan de ftraffe.
Men taftte het hof met geweldt aan. Deze
fielten dorften geen langentegenftandt bieden,en
zoch-
(4) Nirbal •jer£*itrde a! de hoofden vtn het volk; ] De
herftelling van Caiel den H. gefchicdde op de zelve wyze
door eene vrye verklaring van het Farlement.
(g) De trite Godinnt van Phtnicie ] Waarfchynlyk verftaat
onzc Schryver daai door de Godinne Aftarte , die van de
Fheniciers gediend wierdt. Zy was de zelve , die van de
andere volkeren gee'erd wierdt onder den naam van Ve-
nns; en de zelve aan welke Salomon, naar het gevoelen
van Suidas en anderen, zou geoffcrt hebben.
-ocr page 288-
van Telemachus. Fill. Boek. 203
zochten niets dan te ontvlieden. AJlarbe , ver-
fnomd als eene ilavinne, trachtte onder de me-
nigte te ontkomen , maar een foldnadt kende
haar, zy wierdt gevangen , en men hadt moeite
genoeg om te beletten , dat zy niet aan ftukken
gefcheurt wierdt door hetwoedende volk. Reeds
hadt men haar begonnen door het flijk te flepen,
maar Narbal trok haar nit de handen van het
graauw. Hier op ver7 0cht zy Baleazar te mogeh
lpreken, verhopende hem door hare aanlokfelen
te verblinden, en hem te doenhopen ,dat zy hem
vele gewigtige geheimen zou ontdel<ken. Balea-
zar
kon nict weigeren haar te horcn. Teritondt
vertoondezy, nevens harefchoonheit, eene zacht-
en zedigheit, bekwaam om de verbitterdfte her-
ten te raken. Zy vleide Baleazar met de tederfte
en doordringehdde lof-tuitingen ; en vertoonde
hem, hoe zeer Pihpalion haar bemind hadt : zy
bezvvoer hem by zijne airche , dat hy medelijden
met haar wilde hebben : zy riep de Goden aan,
even als of zy die in crnB aanbadt: zy ftortte eeri
vloedt van tranen : zy wierp zich op de knien
voor den nieuwen koning; maarvervolgens ver-
gat zy niet, om zijne toegenegenite dienaren by
hem verdacht en gehaat te maken. Zy befchu!-
digde Narbal, dat hy zich ingelaten hadt in een
zamenzwering tegen Pigmalton , en getracht het
volk op te maken, om hem koiiing te maken tot
nadeel van Baleazar; zy voegde daar by, dat hy
den jongen vorft wilde vergeven. Diergelijke
Jafteringen verzon zy tegen al de andere Tyriers;
die de dcugt beminden. Zy hoopte in het hert
van Baleazar het zelve vermoeden en dezelve
achterdocht te vinden , die zy gezien hadt in dat
Van Pigmalion zijnen vader. Maar Baleazar niet
]anger
-ocr page 289-
ao4             *Z)£ Gevalkn
Janger de vuile kwaadaardigheit dezer bozevroi}-
we kunneude verdragen , viel in hare redenen,
en riepzijn wacht Men fmeet haar in de gevan-
kenis: de wijsftcgrijsaards wierdei^ gefchikt om
al haar doen te onderzocken.
Men ontdekte met fend* , dat zy Pigmalion
vergeven en verftikt hadt, en het ganfche gevolg
van haar leveii fcheen een gedurige aaneenlchake-
ling van affchuwelijkefchelmiluKken. Zy wierdt
yeroordeeldt tcr iiraffe, daar de grootfte misda-
digers in I'henicie mede geurat't worden, dat is,
pm met een klein vuur verbrandt te worden.
Maar wanneer zy vernam , dat haar geen hoop
meer overig was, wierdt zy gelijk als eenewoc-
dende Fune, uit de hel los gebroken ; zy dronk
het vcrgif in , 't geen zy aitijdt gewoon was by
aich tedragen om te (terven , ingeval men haar
langdurige pijnen wilde aandoen. Die haar be-
waarden bemerkten wel ,dat zy geweldige fmer-
te leedt; zy wilden haar helpcn , maar zy wilde
nooit antwoorden, en gaf met een teken te ken-
nen, dat zy geen verligting begeerde. Menfprak
haar van de rechtvaardige Goden , die zy getergt
hadt. In plaats van berouw, en te denken , wat
hare misdaden verdienden , befchouwde zy den
hemel met verachting en hoogmoedt, als om de
Goden noch meer te verbitteren.
De wocde en godloosheit waren op haar fterr
vend aanzicht afgebeeldt , men zag niets meer
pverig van die fchoonheit, die zo vele menfehen
hadt ongelukkig gemaakt, alle die aanlokfelen
waren v<.rdwenen; haar ingevalle oogen vlogen
door het hoofdt, en hadden eene verwoede op-
flag, eene beweeging, als in eene beroerte , be-
woog hare lippen,enhieldt denmondt verfchrik-
kelijk
-ocr page 290-
van Telemcchus.VlILBoek. aoy
kelijk oopen gefpalkt; haar ganfch ingetrokke
en gekrompe wezen maakte vervaarlijke ftuipen;
ecu blaauwachiige bleekheft, eiidodeiijkekoude
hadt haar ganfche ligchaam bevangen ; zomtyds
fchcen zy weder te bekomen ,maar dat wasnier,
dan om een afgrijfrelijk gehuil op te heften; cin-
delijk ftierf zy, latende alle die haar zagen vol
fchrik en ping. Haar godloze fchim daalde bui-
ten twijffel in die droevige plaatzen , dair de
wrede Danaiden (h) ahijdt water fcheppen in
doorgeboorde vaten , daar Ixion (i) geftadig zijti
radt omdraait,en Tantalus (k) van dorft vcrftik-
kende,
" (h) De dichters verhalen , dat de koning Danaus, die te'
Argos geregeerd heeft, vyffig dochters hadt , die hy deedt
tioowcn aan vyftig zonen van zyncn broeder Egyptus. Maar
alzo hem door een Goifpraak voorzegd was , dat hy zou
fterven door dehandt van zynen fchoonzopn,beval hyzyne
dochters, dat zy alle den eerften nacht hare mannen zou-
den verrnoorden , om alzo zyn leven te behouden. Alle
voerden zy het bevel van haren vader uit , behalven Hy-
permneftra, die haren bruidegom Lynceus befpaarde. De
dichters hebben gezegt , dat zy om dat gruwelftuk na hare
doodt geplaagt worden met geftadig water te fcheppen ill
ecu ton, die aan alle kanten lek is. Zy worden naar ha-
ren vader Danaiden , en zomtyds naar haren grootvader
Bcliden genoemt, alzo Danaus en Egyptus twee zonen van
Belus waren.
(i) Andere zeggen, dat Ixion zetf op een yzer radt ge-
bonden was , en altydt omgedraaid wierdt, zo dar hy nooit
kon ruften. Volgens het zeggen der ouden , hadt hy zyrt
fchoonvader omnals gebragt op eene gruwelyke wyzc. Na-
derhandt hadt hy zo groot een berouw daar over , dat Ju-
piter hem ,niet alleen zyn misdaadt vergaf ,mnar zelf op-
nam in den Hemel. Daar wierdt hy zo gemeen met de
Goden, dat hy Juno wilde heflapen. Zy gaf het Jupiter te
kennen , die om verzeketd te zyn van de waarheit , een.
vrouwe beeldt vormde uit een wolk. Ixion hadt daar ge-
meenfehap mede , en daar uit wierden de paaid-manrien
( Centauren ) geboren. Ixion wierdt in de helle geworpen,
en daar zo geftraft als ik gezegd hebb*.
(k) Tantalus de Goden ver maaltycft zulteride ibygen,
hade
-ocr page 291-
ao6             1)e Gevalien
kende,het water niet kan inzweJgen/tgeen zij-
ne lippen ontvliedt; daar Sifyphus (I) te vergeefs
een rots omwcntelt.diezonder ophouden nedcr-
valt, en daar Tityus (m) gedurig in zyn altijdt
groeiende ingewanden een gier zal gevoelen.
Baleazar van dat fchrikdier verloft, dankte de
Goden met ontallijke offerhanden- ($■) Hy be-
gan
hadt zyn eigen zone Pelops gcflacht en gekookt , en zette
dien aan de Goden voor, om hunne Godheit te beproeven.
Alle de Goden merkten net, behalven Ceres, die een fchou-
der opat. Jupiter deedt de ftukken weder in de ketel gooien,
en maakte Pelops weder levendig, met hem op nieuws te
koken ; maar voor de fchouder , die Ceres gegeten badt^
gaf hy hem een yvore fchouder. Tantalus wieidt indehelle
gezet in het water tot de kin toe , terwyl hy van dorft ver-
fmachtte, alzo Ket water weg week , zo haaft als hy zyn
mondr oopende. Met de fpyze, die hem omnngde, was het
eveneens gefteld. Daarcnboven was 'er een groote rots tc-
een hem over, die altydt ftondt, als of zy vallen zou, eri
hem alzo in een gedurige vreze hieldt.
(1) Sifyphus wentelt , naar her zeggen der ouden , gedu-
rig een zwaren fteen naar den top van een gebergtc, maar
zo haaft als hy boveii is , valt hy weder naar beneden,'
zonder dat iets hem kan ftuiten. Dan vangt Silyphus we-
der aan te rollen, en de fteen daar na weder te vallen, En,
dat duurt altydt zo, De reden van die ftraffe is niet zeer
bekend; alzo de oude zelf het daar in niet eens zyn. Eveu-
wel komen de meefte daar in overeen , dat hy, tot de ge-
heimen der Goden , uit genegenheit , die zy voor hem
hadderr, toegeiaten zyude , de zelve uitgcbragt heeft, en
daarom tot de gezegde ftraffe gedoemd is.
(m) Tityus is geftraft,om dat hy Latona, andere zeggen
Diana, gepoogt heeft te verkrachten. Zyn ftrafbeftaatdaar
in , dat hy op den grondt in de helle vaft geklonken legt,
70 dat hy zich in het gehcel niet kan bewegen Onder-
tuffchen cet een gier zyn lever gedurig op , welke 00k ge-
duiig op nieuws weder aangroeit. De dichters , Homerus ,
Tibullus, en andere, zeggen,dat dezeTityus zo groot was,
dat hy leggende negen morgen lands bedoeg ; en dat doen
zy om uit te drukken , dat niemandt , al was hy noch zo
jioot, de Goddelyke rechtvaardigheit te groot is.
(5) Hy te^m i./iu rtgtrini i»(t hltidt. ] Al het volgen-
ti
-ocr page 292-
van Telemachus. VIII. Boek. 207
gon 7.ijne regering met een beleidt,geheel ftrijdig
tegen dat van Pigmalion. Hy bevlijtigt zich om
do koopmanfchap, die dagelijx meer en meer af-
nam, weder te doen bloeien. Wegens devoor-
naamfte zaken hoort hy den raadt van Narbal:
en wordc echter door hem niet beitiert, want hy
wil alles zelf onderzoeken. Hy hoort alle ver-
fchillende gevoelens, die men hem wil geven,ert
beflecht dan de zaken , naar het geen hem beft
dunkt: hy is van het volk bemind ; hare herten
bezittende, bezit hy meer dan de fchatten , die
zijn vader door eene wrede gierigheit byeen ver-
gaderd hadt ; want daar is geen huisgezin , dat
hem al zijn goedt niet zou geven , zo hy zich in
een dringende noodt bevondt. Dus is het geen
hy hen laat, voor hem meer, dan of hy het hen
benam. Hy heeft niet meer nodievoorzorge
te dragen voor de zekerheit van zijn leven, want
hy is altijdt omringt met de verzekerdfte wacht,
dat is de liefde van zijn volk. Daar is niemandt
zijner, ondcrdanen , of zy vrezen hem te verlie-
zen , en die zijn eigen leveti niet zou wagen^
om dat van zo goeden koning te behouden. Hy
leeft gelukkig, en zijn ganfche volk is gelukkig
met hem; hy vieeft zijn volk te vecl te belaften,
en zijn volk vreeft, dat het hem geen groot deel
genoeg van zijne goederen, aanbiedt; hy Jaat het
in den overvloedt , en deze overvloedt maakt
het niet onleerzaam noch ongebonden , want
het is arbeidzaam, overgegeven aan den koop-
handel , en ftandvadig in 't behouden van de
zui-
de paft vry wel op Carel den II. die , door zyne eige ojv-
gelukken , en die van zyn vader, gejeerd hadt met zacht-
Keic te wetk te gaan.
-ocr page 293-
io8            T>e Gev alien
zuiverheit dcr oude wetten. Phemcte is weder
bpgeklommen tot het hoogfte toppunr van haar
grootheit en luifler. 'tis aan haarjongen ko-
niiig, aan vvien zyzo grote voorfpoedt verfchul*
digt is.
Narbal fegcert onder hem. O Telemachus! dat
hy u tegenwo'ordig zag, met wat een blijdfchap
7,ou hy u met gel'chenken ophopen ! Wat ver-
maak zou het hem zijn u op eene treffelijke wij-
le na uw vaderlandt aftezenden. Ben He niet
gelukkig , dat ik dat doe , 't gecn hy zelf gaarne
Ion \viliendoen,endat ik naar heteilandt Ithaca
vaar,omden zone van Ulyjfes daar op den throori
te zetten , ten einde hy daar zo wijiTelijk mag
fegeren , als Baleazar binneli Tyrus regeert.
Na dat Adoam dus gefproken hadt , omhelfde
Telemachus, bekoord door de gefchtedenis, die
deze Phenkier verhaald hadt, en noch meerdoor
de tekenen van vriendfehap, die hv in zijn onge-
luk o'ntfing, hem met grote genegenheit. Ver-
volgens vroeg Adoam hem, door wat geval hy in
het eilandt van'CWy^fogekomen was. felemachui
verhaalde hem op zijn beurt de gefchiedeniffe vaii
zijn vertrek van Tyrus, zijn doortocht van Cyprus^
de wijze op welke hy Mentor hadt wedergevon-
den, hunne reize naar Crete ,deoopenbafefpelen
tot verkiezing van een konines, nade vlllcht van
Idomeneus;de gramfchap vau^»/«,hunnelchip-
. breuk, het vermaak daar Calypfo hen mede ont-
fangen hadt,de minne-nijdt dezer Godinnetegen
£ene van hare Nymphex, en het bedrijf \anAlen-
/or,die zijri vriendt in de zee hadt geworpen, 20
haall als hy het Phenicifch fchip gewaar wierdr.,
. Na deze onderhandelingen liet Adoam een tref-
felijke maaltijdt gereed maken, en om eene gfa-
tar
-ocr page 294-
van Tekmachus, VlII. Boek. 109
let blijdfchap te betuigen , deedt hy allerhande
vermaaklijkheden, die de gaften kunnen verheu-
gen , aanrechten , terwijl de maaltijdt duurde ,
die bediend wierdt van jonge Pheniciers, in 'twit
gekleed, en met bloemen gekroond Menbrand-
de de uitgezochtlre reukwerken van-het Oofteri,
allede banken der roeiers waren vol van fluit-
fpeelders ; Achitoas viel van tijdt tot tijdt daar
tufTcheh in met den lieflijken maat2ang zijncr
ftemme en Her, waardig gehoord te worden aan
de tafel der Goden, en de ooren van Apollo zelf
te vervoeren. De (n) Tritons, Nereiden, en a!Ie
de Godheden, die Neptunus onderworpen 7.ijn, en
zelf de zee-monfters, kwamen uit hunne vochti-
ge en diepe fchuilhoeken te voorfchijn , om in
Inenigte het fchip te omiingen , bekoord door
deze zoete maatzang. Een bende van jonge Pke-
niciers
van zeldzame fchoonheit, en beklced met
fijn linneri, witter dan fneenw , rechtte langen
tijdt een dans aan, naar de wijze van hun Iandt,
daar ria naar die van Egjpte ,en eindelijk naar de
gewoonte van Griekenlandt. Van tijdt tot tijdc
dedendetrompettendebaren weergalmen tot aan
O                            de
(n) In het algerneen noerat men eenige mindere God-
heden , die onder Neptunus ttonden, en den fcheepsvaart
beftierden, met den naam van Tritons; maar eigentlyk fprc-
Icen de ouden van'eenen Triton , die , naar het gemeenfte
gevoelen , een zoon van Neptunus en Amphitrite geweeft
is. Deze zwom voar de zee-wagen van Neptunus met zyn
biaashoorn, gelyk hy aardig van Ovidius befchreven wordt
in het I. Boek der Herfchepp. Wat de Nere'idcn aangaat,
die waren Zee-godinnen , dochters van Nereus, die hy ge-
teelt had't by zyne zufter Doris. Zy waren vyftig in getal.
Homerus telt de namen van vele , maar Heuodus van alls
op in zyn porfpronk der Goden. Haar werk was de ftoet
van Neptunus te vermeericren , en londdnj zyn wagen t*
fpelen.
-ocr page 295-
iio               ¥>e Gevalien
de afgelegene oevers. De ftilheit der nacht, de
kalmte der zee, het fchemerende licht der maan
opdeoppervlaktederzee,en hetdonkerazuur des
hemels , doorzaait met tintelende fterren , dien-
den om dit fchoufpel noch veel aangenamer te
maken.
Telemachus, van een levendeii en gevoeligen
inborft zijnde , hadt genoegen in al deze verma-
kelijkheden , maar dorft zijn hert daar aan niet
overgeven, zedert hy met zo veel fchaamte on-
detvonden hadt in het eilandt van Calypfo , hoe
gereed de jonkheit is om gaande te worden; de
eenvoudigfte vermakelijkheden zelf baarden hem
vreze , alles was hem verdacht; hy zag Mentor
aan, zocht in zijn vvezen en zijne oogen te ver-
nemen , wat hy van al deze vermakelijkheden
moeft denken.
Mentor was in zijn fchik , dat hy hem in de-
ze belemmeringzag, maar tnaakte geen mijnen,
dat hy dat merkte. Efndelijk geraakt door de
bezadigdheit van Telemachus , zeide hy hem al
grimlagchende : Ik begrijp , wat gy vreelt, gy
7,yt om deze vreze te prijzen , maar zy moet
niet te ver gaan. Niemandt zoumeerdan Ik kun-
nen wenfchen , dat gy de vermakelijkheden ge-
noot, maar vermakelijkheden , die uwe herts-
tochten niet gaande , of uw gemoedt lafhertig
maken. Gy moet vermakelijkheden genieten,
die u verpozen, en die gy fmaakt met u zelf te
bezitten, maar geenzins, die u zouden wegflee-
pen. Ik wenfch u zachte en gematigde verma-
kelijkheden, die u een woedend beeft niet gelijk
maken; tegenwoordig is het tijdt, dat gy u ont-
]aft vanalle zorgen;fmaak tengevalIevan/W<w>»
de vermakelijkheden, die hy u aanbiedt ; ver-
-ocr page 296-
van Telemachus. VIII. Eoek. %xi
blydt u Telemachus ,verblydt u. De wysheitheefc
niets in zich , dat ftreng , of gemaakt. is, zy
geeft de ware vermakelijkhedcn , 7.y alleen lean
die fmakelijk maken ,om ze zuiver en duurzaam
te doen zijn ; zy kan het fpel en lagchen met de
wigtigfte en ernftigfte bezigheden ondereen men-
gen , zy bereidt het vermaak door den arbeidt,
en verpooft zich van den arbeidt door het ver-
maak ; de wijsheit fchaamt zich niet verheugt te
zijn, daar men het zijn moet.
Deze woorden fprekende, nam Mentor een
lier (o), en fpeelde met zo veel kunft, d&uicbi-
toas
, daar over nijdig, de zijne door verdriet uit
de handt liet vallen. Zijne oogen glinfterden,
zijn ontroerd wezen veranderde t'elkens van ver-
we, iedereen zou zyn hertzeer en fchaamte be-
merkt hebben,Zo ter zelve tijdt de lier van Men-
tor
de ziel van al de omftanders niet hadt in ver-
wondering verrukt. Naaulyx dorft men adem
fcheppen uit vreze van het ftilzwijgen te ftoren,
en iets van dat Goddelijk gezang te verliezen;
men vreefde geduurig , dat het niet lang genoeg
2ou duren. De (lem van Mentor hadt geen ver-
wijfde zachtheit , maar was buigzaam , fterk,
en driftig, ja ging zelf tot de mintfe zaken over.
Hy zong eerft den lof van "Jupiter , den vader
en koning der Goden en menfehen , die op het
wenken met zyn hoofdt het heel-al doedt dave-
ren: daar op verbeeldde hy Minerva, die uit zijn
O z                  hoofdt
(o) De liei det ouden -was geheel iets anders , dan dat
men tegenwoordig een lier noemt. Eigentlyk was het een
oopen fpeeltuig, dat met fnaren befpannen was , op welke
met een yvore ftokje geilagen wieidt. In de oudfte tyden
hadt het minder, maar naderhandt meer fnaren. Men vinde.
'« de verbeelding van op verfcheide oude gedenkpenningenj
-ocr page 297-
ii j,             'De Gevallett
hoofdt is voortgekomen (p); dat is te ieggen,de
wiisheit, die deze Godt in zich lelfvormt, en
die van hem uitgaat om leerzame menfchen tef
onderwyzen. Mentor zong deze waarheden op
20 Godsdienftigen en hogen toon,datdeganfche
vergadering fcheen opgevoerd op den top van den
Olympus, voor het aanzicht van Jupiter, wiens
opflag van oogen noch doordringender is , dan
zijn donder. Vervolgens zong hy het ongeluk
van den jongen NarnjJ~m(<)),diedwazfTeWjkver-
Heft op zijne eigene fchoonheit, welke hy gefta-
dig befchouwende aan de kant vaneen klarefon-
tein , rich zelf door fmert verteefde , en veran-
derd wierdt in een bloem,die zynen naam voert.
Eindelijk hefte hy 00k op de droevige doodt van
den fchonen Adonis Qc)t dieneenwild zwijn ver-
fcheurde,
(p) Mitten* , He uit z.yn hoofdt is fehomin. ] Onze Schry-
*er legt zelf terftondt uit, wat daar door moet verftaanwor-
den. De dichters vethalen, dat Jupiter haar uit zyn hoofdt
voortgebragt heeft. Lucianus, die aatdige fpotter,verhaalt,
dat Vulcanus met een Diamante byl het hoofdt van Jupiter
geoopend heeft, en dat'er toen Minerva met helm, fpeer,
enz. gewapend uit te voorfchyn is gekomen. Daar zyn ver-
fcheide Minervas geweeft, ma«r men heeft, als met de an-
dere Goden, alle de daden van de zelve gebragt tot eene
eenige. Daar zyn 'er 00k , als Apollodorus in zyn derde
Boek , die zeggeh , dat , fchobn men Minerva en Pallas
voot de zelve neemt, de laatfte eigentlyk eene dochter van
de-eerfte geweeft is.
(q) Van Narciffus fpreekt Ovidius in het 111. Boek der
Herlchepp. Men zegt, dat hy ondel andereti van Echo be-
mind wierdt , maar dat hy haar nier weder willende be-
minnen,zy eindelyk door geftadig klagen in eenbloteftem,
zonder ligchaam veranderd is. Naderhandt is Narciffus op
zich zelf veilieft geworden, na dat hy zyne gedaanteineen
bron gezien hadt. Daar bleef hy kwynende van liefde by
zitten, tot dat hy door de Goden in een bloem, die den
zelven naam draagt, veranderd wierd.
(r) Mirrha gerneenfchap met haren vadei Thus gehadt
heb-
-ocr page 298-
'vanTelemachus.VIlI.Boek. 113
fcheurde, en dien Venus, op hem verlieft zijnde,
niet weder levendigkon maken,doende deswege
bittere klachten in den hemel.
> Al de toehoorders konden 2ich van t ran en
jiiet wederhouden , en ieder fchiep wcnende ik
weet niet wat vermaak daar in. Wanneer hy
met zingen ophieldt, zagen de Pheniciers met
verbaafdheit malkander aan. De een zeide, 't is
Orpheus , die das met zijn Her de wildedieren
temde, en bo/rchen en rotfen vervoerde. Dus
betoverde hy Cerbems(s) ,dus decdt hy depijnen
tin Ixioa en der Dana! Jen ophouden ,bewoogden
onverbiddelyken Pluto, ran i Jjne ft hone k«ri»
dice
(t) uit de helle te verloffen. lien ander riep:
O 3
                          Neen,
hebbende , heeft Adonis op die wyze geteelt. Zy wierdt
veranderd in een boom; Adonis onthieldt ztch meett inhet
veldt, en is van Venus bemind geweeft ; maar alzo hy een
liefhebber van de jacht was , is hy door een wild zwyn ge-
doodt. Nadethandt is hy veranderd in eene rode Anemone.
Zie Ovid, in zyn X. Boek.
(s) Een hondt met drie hoofden , die aan gene kant der
helfche rivier in een hoi naby het hof van riuro gelegen ,
aan een keten lag , en zich zeer bedaard aanftelde tegen
alle, die in het onderaardfche ryk kwamen , maar yflelyk
woedde tegen alle die daar uit wilden. Behalven die drie
hoofden, was zyn gehele lyf, en de hoofden zelf, met
yflelyke flangen bezet, Men zegt, dat Hercules hem eens
uit de helle gehaalt heeft , dat de zon bezweek van het
fchrikdier, en dat hy zelf door 'tzien van het lichtaan het
ipuwen geraakte, van welk fpog de dalle kcrvel gegroeitis.
(t) Euridice was de huisvrouw van Orpheus. Zy wierdt
yan een fiang, die in het gras verborgen lag, gebeten , en '
ftorf daar van. Orpheus, die haar tederlvk beminde , zyn
lier genomen hebbende, daalde neder in de helle, en fpeel-
de daar een zo beweeglyk gezang , dat hy Pluto deedt we-
nen Deze gaf aan Euridice, op net verzoek van Orpheus ,
vryheit om hem weder kerende te volgen , doch op die
voorwaarde, dat Orpheus niet om zou zicn,eer dat hy we-
der boven op de aarde gekomen was. Maar hy zyn verlan-
gcu om haai te zien niet langer kunnende uitfiel'lcn , keek
-ocr page 299-
2.14               2?? Gev alien
Necn, 'tis Linus, de zoon van Apollo; een an-
der antwoorddc: Gy bedriegt u, 't is Apollo zelf.
Telemachus zelf was niet minder verbaaft , dan
allede anderen,want hy hadt nooit geweten,dac
Mentor met zo veel volmaaktheit kon zingen,
en op de Her fpelen. Achitoas , die zijne nydig-
heit hadt zoeken te verbergen , begon Mentor te
prijzen , maar terwijl hy dat deedt , begon hy
te blozen , en kon zijne redenen niet ten einde
brengen. Mentor, die zijne onrroering zag, nam
het woordt op, als of hy hadt willen in zijne re-
den vallen,en zocht hem tevertrooftenmet hem
al den lof te geven, dien hy verdiende. Achitoas
was geenzins daar door bevredigd , want hy ge-
voelde, dat Mentor door deze zijne bezadigdheit
hem noch meer te boven ging , dan door de be-
koorlijkheit zijner ilemme.
OndertufTchen zeide Telcmachus tegen Adoam,
my dunkt, dat gy gefproken hebt van eene reize
door u ondernomen naar Beiica, zedert wy uit
Egyptc vertrokken zijn. Betica is een landt,daar
men zo vele wonderen van verhaalt ,'dat men
die naaulyx kan geloven : Verwaardig u toch
my te verhalen, of het geen men daar van ver-
tclt, waarheit is. Ik zal met vermaak , ant-
woordde Advatn , u dit beroemde landt affchilde-
ren , dat uwe nieuwsgierigheit waardig is, en
dat noch verre te boven gaat, al het geen de
Faam daar van zegt. Daar op begon hy op de-
ze wijze:
De rivier Beds vloeit door een vruchtbaar
landt, en onder een zachte luchtflreek, die al-
tijdt
eens om, even voor dat hy met luar boven gckomcn was,
Baai op zonk Euiidice weda weg.
-ocr page 300-
van Telemachus. VIII. Boek. zi^
tijdt helder is. Het landt heeft zijnen naam ont-
leent van de rivier , die zich naby de zuilen van
Hercules in den groten Oceaan werpt, en wel op
die plaats , daar eertijds de woedende zee zijne
palen doorbrekende, het landt van Tarfis (u) af-
zonderde van het groot Africa. Dit landt fchijnc
iioch behoudente hebbendevermakelijkheden der
guide eeuw (w). De winters zijn daar zacht ,ea
de ftrenge Noorde-windenblazen daarnooit. De
hitte des zomers is daar altijdt gematigt door de
ververiTchende Zuide-winden , die de lucht ver-
zachten tegen het midde van den dag. Dus is
het ganfche jaar niets anders dan een geluklcige
huwelyx-baudt van de lent een de herfti.diemal-
kander de handt fchynen te geven. Het landt
feeft daar in de valleien, en in de aaneengefcha-
elde velden , jaarlijx een dubbelden ooglt. De
wegen zyn daar bezet met laurier, granaat, jas-
mijn, en andere bomen, altydt groen, en altijdt
bloeiende. De bergen zijn bedekt met kudden
van fchapen, die de fijnfte wolle , gezocht van
O 4
                          alle
(u) Tarfis is hier een eilandt , gelegen aan den mondt
van de rivier Betis, en beter bekend onder den naam van.
Tar:e[ftis.
(w) Eer dat de Oppermacht aan Jupiter kwam , wierdt
de wereldt geregeerd door Saturnus. Het landt bragt toen
van zelf vruchten voort, en alle de menlcheii leefden in een
volkomen eendragt en gezondheit; zonder gierigheit, zon-
der nydt, zonder heerfchzucht, enz. Datwasdeguldeeeuw.
Maar naderhandt de Oppermacht aan Jupiter gekomen zyn-
de, kwamen de gebreken in de wereldt. Naar mate dat de
oneenisneden en de gebreken groter wierden onder demen-
fchen fieeft men de volgende eeuwen de zilvere , kopeie, en
yzere "enoemt. De Goden, die in de guide eeuw onder de
menfcKen geieefd hidden , begaven zich naar den hemel.
Aftrea, de Godin der gercchtigheit, bleef dc laitfte op de
aarde ; maar wierdt eindelyk door deboosheit del menfenen
genoodzaakt ook hemelwaaids te keien.
-ocr page 301-
216             *De Gevallen
alle bekendc volkeren, uitleveren. In dit fclione
landt zijn veel goud en zilver-mijnen ; maar de.
eenvoudige en door hunne eeiivoudigheic geluk-
fcige inwoonders verwaardigen zich ielf nietj
goudt en v.ilver onder hunne ichatten te rekenen.
Zy achtten niets, dan dat waarlijk djent tot de
behoefte der menfchcn.
Als wy onzen kopphandel by dat volk begon-
nen hadden, bevonden wy, dat 7,y het goudien
zilver tot het zelve gebruik aanwendden als wy
het yzer ; by voorbeeldt, tot ploeg-yzers. Eli
gelijk zy buitens lands geen koophandel dreven,
hadden zy geen munt van noden. Meell allezijn
zy herders of bouwlieden. Weinig kunltenaars
ziet men in dat landt, want ?,y willen gene kun-
ftenlyden,dan die dienen tot de ware noodweu-
digheden desmenfchelijkenlevens. Alhoewelhet
grootfte deel der inwoonderen van dit landt over-
gegeven is aanden landbouw of om dekudden te
hoeden , laten zy nitt na de npdige kunften te
oerlenen, tot ouderhoudt van bun eenvoudig en
fober leven.
De vrouwen fpinnen diefijnewolle,enmaken
fijneiiorYen, vaneeneverwonderlijke witheitdaar
van; zy bakken broodt, en zy bereiden de ipij-
zen , en deze arbeidt valt haar ligt, want men
vindt in dat landt niets andcrs dan vruchten en
melk , en zelden vleefch : van de vellen harer
fchapen maken zy ligte ichoenen en kou/Fen voor
zich zelf, en voor hare manuen en kinderen. Zy
makententen, waarvan eenige zijn van gewafcht
leer , en andere van fchorffen der bomen ; zy
waflchen de klederen; zy houden hare huizen in
eene verwonderlijke order en netheit, en makeri
al de klederen voor het huisgezin. Zy kunnen
-ocr page 302-
van Telemachus. VIII. Bcek. t\j
dat ligt doen , want in die zachte luchtftreek
draagt men niets anders dan een (tuk fijneen lig-
te lloffe, dat niet gefneden is , en dat ieder mep
iange ploijen om zijn lijf hangt uit zedigheit,
gevende aan net reive zodanigc gedaante als zy
willen.
De mannen oeffenen daar gene andere kunften,
behalvcn den akkerbouw en bet hoeden derfchu-
penj dan de kunlk van hout en yzertebewerkcn;
zelf bedienen zy zich weinig van yzer, uitgezon-
derd in de nodige werktnigen tot den landbouw.
Alledekunftjn,diebet!ekkeli,kzijntotde bouw-
kunde, zyn hen onnut ; zy bouwen nooit een
huis: 'tis, zeggen zy , zich te veel aan de aarde
hechten, zo een verblijf te maken , dat menig-
maal langduriger is dan wy zelf. 'tis genoeg zich
te befchennen voor de ongemakken des iuchts.
Wat de andere kunften by den Gneken,Egyp,e.-
xaren,en
alle andere befchaafde volkeren geacht,
aangaat, die verfoeien zy , als uitvindingen van
ydelheit en verwijftheit.
Als men henfpreekt van volkeren,diedekunft:
hebbeu van voottrefFelijke huizen te bouwen,
koftelijk huisraadt van goudt, zilver,ftoffenmet
goudtenedele gelteentens geborduurt, uitgezoch-
te reukwerken,welfmakende gerechten, en fpeel-
tuigen , welker maatzang de zinnen ftrselt , te
maken,antwoorden zy op de/e wijze : Die vol-
keren zijn wel ongelukkig, die zo veel atbeidt en
vernur't befteedt hebben , om Zich zelf te beder-
ven. Het overtollige maakt laf en dronken, en
pijnigt zijne bezittets; het brengt, die gene, die
daar'van ontbloot zijn , in verzoekinge , om 't
hen te doen verktijgen door ongerechtigheit en
geweldt. Kan men fets overtolligs noemen., 't
O s
                            Keen
-ocr page 303-
ti8            ^De Gevalkn
geen niet ftrekt om de menfchen ondeugend te
maken?zijnde inwoonders van dat landt gezon-
der en fterker dan wy ? leven zy langer ? zijn zy
meer onder malkander vereenigt ? leiden zy een
vryer, gerufter,en blymoediger leven? In tegen-
deel, zy moeten nijdig zijn op malkander, ge-
plaagt met een lafhertige en boosaardige afgunit,
altijdt gedreven door de eerzucht, vreze,en gie-
righeit; onbekwaam om de zuivere en eenvoudi-
ge vermakelijkheden te genieten, vermits zy Ha-
ven zijn van zo vele onnodige noodwendighe-
<ten , daar zy hun ganfche geluk doen van af-
hangen.
't Is zo , voer Adoam voort, als deze wijze
menfchen fpreken , die de ware wijsheit niet ge-
leerd hebben, dan alleen door de eenvoudige na-
tuur te onderzoeken ; zy hebben een afkeer van
onze befchaafdheit, en men moet bekennen, daf
de hunne groot is in hunne beminnelijkeeenvou-
digheit. Zy leven alle te zamen zonder de lan-
den te verdelen. Ieder huisgezin wordt daar be-
fliert door zijn hoofdt, die 'er de ware koning
van is. Ieder huisvader heeft het recht om zijne
kinderen en kindskinderen , die iets misdreven
hebben, te ftrafFen: maar eer hy dat doedt, be-
raadt hy zich met de overige van het huisgezin.
Daar wordt byna nooit iemandt geltraft; want de
eenvoudigheit der zeden, het goed geloof, de
gehoorzaamheit, en de afkeer van misdrijf,heb-
benhaarverbli|f indatgelukkige landt. 'tSchijnt,
dat Afirea, die men zegt , dat naar den hemel
geweken is, onder die menfchen hier om laag
noch verborgen is. Onder hen zijn geen rechters
van noden; want hun eige gewiile oordeelt hen;
alle goederen zijn gemeen. De vruchten der bo-
men,
-ocr page 304-
van Telemachus. VIII. Boek 119
men, het gewafch der aarde,en demelkderkud~
den zijn 20 overvloedige rijkdommen , dat zo
fpaarzame en gematigde volkeren , die niet be-
hoeven onder malkander te delen. leder huis-
gezin omreizende in dit fchone landt , vervoert
zijne eigene tenten van de eene naar de andere
plaats, wanneer de vruchten van die plaats ver-
teerd en afgeweid zijn , daar 't zich nedergefla-
gen hadt; dus hebben zy gcen reden dm tegen
malkander te twilten , want zy beminnen alle
malkander met eene broedetlyke liefde , die ner-
gens door verftoord wordt. 'tis het ontberender
ydele rijkdommen, en bedrieglijke vermakelijk-
heden, dat hen deze rult , eenigheit, en vryheit
bewaart. Alle zijn zy vry; alle even gelijk.
Men ziet onder hen geen onderfcheidt, dart
zodanigeen, dat voorkomt uit de ondervinding
der wijze grijsaards,of uitde buitengewonewijs-
heit eeniger jongelingen , die de grijsaards vol-
inaakt in deugt evenaren. Het bedrog, geweldt,
meineedigheit , rechtsgeding , en oorlog , laten
nooit hunne wrede en befmettelijke iiemmen
horen in dat landt, zo geliefd van den Goden.
Nooit heeft menfchelijk bloedt dit landt bezoe-
telt, ter naauwer noodt ziet men daar dat der
lammeren vloeien. Wanneer men tot dit volk
fpreekt van bloedige ftrijden , haaftige overwin-
ningen, omkeringen van ftaten , die men by an-
dere volkeren befchouwt, kunnen zy zich niet
genoeg verwonderen. Hoe! zeggenzy, zijnde
menfehen niet IterrTelijk genoeg , zonder dat de
een des anderen doodt noch meer verhaaft ? het
leven is immers zo kort,en het fchijnt hen noch
te lang; zijn de menfehen in dat landt om mal-
kander
-ocr page 305-
2,xo               T)e Gevallen
kander te verfcheuren , en zich onderling ong<f
lukkig te maken?
Voor het overlge kunnen deze volkeren van
Betica niet begrijpen, dat men zich zo verwon-
derd over de grote overwfnnaars, diegroterijken
bemachtigen : wat dwaasheit, zeggen zy , zijn
geluk te ftellen in hetgebieden van andere men-
lchen , we]k gebiedt zo yeel moeite baart, zo
men anders wil gebieden met reden, en volgens
de gerechtigheit ? (6) Maar waarom vermaak
gefleld in andere volkeren te beheerfchen tegen
hun wil en dank ? Al wat een wijs man doen
kan,is zich te willen vernederen,om een zacht-
moedig yolk , daar de Goden hem mede belaft
liebben, te beheerfchen, of wel een volk ,'tgeen
hem bidt en lmeekt zijn vader en herder te wil-
len zijn. Maar volkeren te regeren tegen hun-
«e wil, is zich zelf ganfch ellendig te maken,
om de valfche eer te hebben van hen in flaver-
ny te houden. Een uitbreider van zijn rijk is een
menfch , dien de Goden , verbittert* tegen het
menfchelijk geflacht, de wereldt hebben gegeven
in hunnetoorn, omkoningrijken te verwoeften,
alles te vervullen met fchrik , ellende , en wan-
hoop , en om zo vele flaven te maken , als 'er
vrye menfchen zijn. Een menfch, die naar roem
ftaat, vindt die de zelve niet genoeg , in met
wijsheit te geleiden een volk,dat de Goden hem
in zijne handt gefteld hebben ? Gelooft hy geen
lofte kunnen vcrdienen , ten zy hy geweldig,
on-
(6) Maar ■wirnrom virmial^ gefleld i.n tndtre vcJkfin, , tnz. ]
Veze en de volgende woorden paffen noch zeer we] op de
pnrechtvaaidige belieerfching van Cromwel, die Engelandt
70 lang in flavcrny gehouden heeft ondci: den tytel va»
-ocr page 306-
-------------
Van Telemachas. Fill. Boek. tit
Cfirechtvaardig, hoogmoedig, een geweldenaaf,
en dwingelandt voor zijne naburen geworden is?
Hy moeft nooit denken aan den oorlog , dan
omde vryheit te befchermen. Gelukkig is hy,
die zelf geen flaaf zijnde van een ander , de
dwaze eerzucht niet heeft van een ander tot zijn
ilaaf te maken! De grote overwinnaars, diemen
ons afmaalt met zo veel heerlijkheit, gelijke-
nen wel na die overftromende rivieren , die ont-
zagchelijk fchijnen, maar alle vruchtbare velden
verwoelten , die zy alleenlijk moeuen bevoch-
tigen.
Na isxAdoam Betica dusdanig hadt afgemaalr,
deedt Telemachus, daar door bekoord, verfchei-
de naaukeurige vragen. Deze volkeren , zeide
hy, drinken die wel wijn? (7) Zy houden daar
wel wacht voor, zeide Adoam, want nooit heb-
ben zy dat Willen doen ;niet dathen druiven ont-
breken, geen landt brengt die fmakelijker voort:
maar zy genoegen zich de druiven , als andere
vruchten, te eeten , en zy vrezen den wijn , als
den bederver der menfehen. 't Is een zoort van
vergift, zeggen zy , dat aan 't woeden helpt ;
het doedt den menfeh niet fterven , maar maakc
hem een been ; de menfehen kunnen hunnc ge-
zondheit bewaren zonder den wijn. xVlet deri
wijn zijn zy in^evaar van hunne gezondheit td
verliezen, en goede zeden te bederven.
Telemachus zeide wijders , ik wilde wel weten,
watwettendehuwelijken van dat volk bettieren?
Ieder
(7) Zy houden imr wel Wirtt vtor. ~] Dit en al het vol-
gende is in een tegengeftelden zin toepafTelyk op de Engel-
fchen. Wel is waar , dat zy druiven eeten , gelyk andere
menfehen, maar zy zyn wel verre van den wyn ii.a tezien
als een bederver dcr menfehen.
-ocr page 307-
%ir             <De Gevallen
leder man, antwoordde Adoam , mag niet meer
daneenevrouwe hebben,en moet die houden, 7.0
lang zy leeft ; de eer der mannen in dat landt
bangt zo veel af van de getrouwheit in opzicht
hunner vrouwen, als de eer der vrouwen by an-
dere volkeren afhangt van derzelver getrouwheit
voor hare mannen. (8) Nimmermeer is eenig
volk zo eerlijk noch yverig geweeftvoorde rein-
heit. De vrouwen zijn daar fchoon en aange-
naam , maar eenvoudig, zedig, en arbeidzaam.
De huwelijken zijn daar vreedzaam, vruchtbaar,
en zonder vlek. De man en de vrouwe fchijnen
maar een perfoon te zijn in twee verfcheide lig-
chamen. De man en vrouw verdelen onder zich
alle de huiffelijke zorgen , de man beftelt alle
zaken daar buiten,en de vrouw bepaalt zich bin-
nen het beftier der-huishouding ; zy onderfteunt
harenman, en fchijnt niet gemaakt, dan om hem
te behagen; zy wint zijn vertrouwen,en brengt,
minder door hare fchoonheit dan deugt, eene
lieffelijkheit in hunnen ommegang, die duren moet
20 lang als hun leven duurt. De fbberheit, ma-
tigheit, en ongefchonde zeden van dat volk,
v^even hen een lang leven, en bevrijd van ziektens.
AVlen ziet daar grijsaards van honderd, en hon-
dt'rd en twintig jaaren oud , die echter noch le-
vendig en blygeeftig zijn.
A lleen wenfchte ik noch te weten , voegde
TeUvnachus daar by, wat zy doen, om den oor-
log
(?) N.'mmtrmeer it unit. volk. *.» ttrlyk. not.li z<> jvtrig gt-
•weeft , «.«, ] De Engelfchen weten daar zo weinig van,
dat 'ei m iffchien geen volk in de wereldt is , daar de vrou-
wen grot er vryheit hebben. De Engelfche vrouwen zyn,
fchoon eu bev'allig , maar zy verftaan de kunft Van hire
ichoonhei t te doen gelden zeer wel.
-ocr page 308-
van Telemachus. VIII. Boek. 2,23
log te vermijden met andcre naburige volkeren.
(9)  De natuur,zeide Adoam,heeft hen vanan-
derevolkeren afgezonderd, aan de eenekant door
de zee, en aan de andere door een hoog gebergte
aan deNoordzyde. Daarenboven hebben de nabu-
lige volkeren achtinge voor hen wegens hunnc
deugt. Menigmaal hebben de andere volkeren, niet
Jkunnende onder malkander over een komen, hen
'voorfcheidslieden in hunneverfchillen genomen ,
en hen landen en fteden toevertrouwt,daar zy on-
derling over twiftten. (10) Gelijk dit wijze volk
nooit eenig geweldt bedrevenheeft,zomistrou'wc
hen niemandt. Zy lagchen, als men tegen hen
fpreekt van koningen , die onder malkander de
grensfcheiding hunner ftaten niet kunnen vaftftel-
len. Kan men , zeggen zy , vrezen , dat den
menfchen landt zal ontbreken;? Altijdt zal 'er
meer zijn, dan zy kunnen bebouwen ; zo lang
daar onbezette landen gevonden worden, zouden
wy zelf onze eige landen niet willen befchermen
tegen onze naburen , die zich daar meefter van
■wilden maken. Onder al de inwoonders van
Betica vindt men noch hoogmoedt,noch groots-
heit, noch kwadetrouwe, noch drift om hunne
heerfchappy uit te breiden. Dus hebben hnnne
naburen niets te te vrezen vanzodanigeenvolk,en
kun-
(p) De Nitttur htefi hen vtn andere volkeren ' «fgez.onderi. ]
Dit is juift de gelegenheit van Engelandt ,waar van de ko-
ningen menigmaal fcheidsmannen zyn geweeft van de an-
dere vorften vanEuropa,gelyk uit de gefchiedenilTen blykt.
(10)  Celyk dit ivyz.c volk, nooit eeni% ztweldt bedrevtn heeft ,
tnz.. ] Dit is weder in een tegengeftelden zin toepaflelyk
op de Engelfchen , op der zelver geweldadigheit in het
ombiengen van hunnen koning , en op hunnen hobgmo«-
digen ea trotfehen aaidt,
-ocr page 309-
ii4            cDeGevallen.
konncn niet hopen, dat zy zich zullen doen vi&
Sen; daarom laten zy hen in ruft.
(ti) Dit volk zou liever zijn landt verlaten,
of de doodt ondergaan , dan in dienflbaarheit
leven. Dus is het immers zo bezwaarlijk hen
te overwinnen, als zy vervremd zijn van anderen
onder het jok te brengen. Dit veroorzaakt eene
ongeftoorde vrede tuffchen hen en hunne nabu-
reti.
Adoam eindigde deze reden met te verhalen ,
op wat wijze de Pheniciers hunnenkoophandel in'
Betica dreven. Dit volk, zeide hy, was ten uit-
terlle verwonderd, wanneer zy , dwars door de
woefte baren, vremdelingen van zo verretothen
zagen komcn; zy licten ons eene ftadt bouwen
op het eilattdt Gades; zy ontfingen ons zclf met
goedheit,endeeldenons mede al hetgeenzy had-
den , zonder eenige betaling van ons te vorderen.
Zelfs boden zy ons aan al het geen zy van hunne
wolle overig hadden , na zo veel in voorraadt
gehouden te hebbcn, als zy tot hun eigen gebruik
nodig hadden. En in der daadt zy zonden ons
daar door een rijk'gefchenk. 'tWaseen vermaak
voor hen de vremdelingen mildelijk te begiftigen
van hunne overvloedr.
Wat hunne miinen aanging,zy gaven ons die,
welke onnut voor hen waren, zonder eenige moei-
te over; 't fcheen hen , dat die menfchen niet
zeer wijs waren , die met zo veel arbeidt in de
ingewanden der aarde gingen opzoeken , 'tgeen
hen
(n) Dit vtlk. Z.0H Jitvtr z.yn Unit vrrlaten , enz.. ] De
Engelfche offeien alles op aan de liefde tot de vryheir.
Daar is niets , dat zekete geweldige handelingen van dat'
yolk kan veifchonen, dan een zo rcchtvaardige oorzaak.
-ocr page 310-
van Telemachus. VIII. Boek. zi?
hen niet gclukkig kon makcn , of voldoen aan
eenige-ware behoefte. Graaf zo diep niet, zei-
den zy tegen ons, in de aarde , vernoegt u met
die te bebouwen , en zy 7,al u de waarachtige
goederengeven,die u zullen kunnenvoeden. Gy
zult dnar vruchten vinden , die beter zijn dan
goudt of v.ilver,vermids de menfchen het goudt
en zilver niet begeren dan om voedfel duar voor
te kopen tot onderhoudt van hnn leven.
Wy hebben menigmaal hen de fcheepsvaart
willen leren, en eenige banner, jongelingen met
ons nemen naar Phemcie,m$&t 7.y wilden riooit,
dat hunne kinderen zouden opgevoedt worden om
te leven als wy. Zy louden , zeiden zy, leren
begeren al die dingen , die u lieden noodzakelijk
geworden 7.ijn,zy zouden die willen hebben;zy
zouden de deugt verlaten om die te vcrkrijgen ;
zy zouden worden even als een menfch,diegoe-
de benen heeft, en die de wijze van te gaan ver-
getende, eindelijk zich gewent om gedragen te
worden als een zieke. Wat de zeevaart bclangt,
zy verwonderden zich daar over , ter oorzake
van de vernuftigheit van deze kunft, maar zyge-
loofden, dat het eene verderffelijke kunft was. Zo
deze menfchen, zeiden zy , genoegzaam in hun
eigen landt hebben, 'tgeen noodwendig is voor
dit leven, waarom gaan zy dan in een ander landt
dat opzoeken ? Het geen genoeg is tot de nood-
zakelijkheit der nature , is dat niet genoeg ? Zy
zijn waardig fchipbreuk te lijden , nadcmnal zy
de doodt zoeken in het midde der onweeren ,
om de gierigheit der kooplieden te verzaden , en
om de driften van andere menfchen te (trelen.
Tclemachus was zeer verheugt Adoam dus te
horen fpreken j hy verhengde zich , dat 'er noch
P                             ecu
-ocr page 311-
ti6              T)e Gevallen
een een ig volk in de wereldt gevonden wierdt,
dat den rechten loop der natuur opvolgt, endete
gelijk zo wijs en gelukkig was. Ah! 2eide hy,
hoe ver zijn deze zeden argezonderd vandeydele'
en eerzuchtige zeden der volkeren , die men de
wijsfte oordeelt. Wy zijn zo bedorven,dat wy
naaulijxkunnen geloven,dat deze zo natuurlijke
eenvoudigheit de waarachtige is. Wy merken de
fceden van dit volk aan, als een fchoon verdicht-
fel; en dat moet de onze aanzien als een affchu*
welijken droom.
Einde van het Acbtjle Boek.
IN-
-ocr page 312-
I N H O U D T
VAN- HET
NEGENDE BOEK.
/
Venus, altydt tegen Telemachus
verftoord zynde , verzoekt des-
zelfs verderfvan
Jupiter ; maar het
Noodlot laat niet toe
, dat hy verlo-
ren ga. T)e Godin gaat met
Neptu-
nus de middelen vajl Jiellen , om hem
van
Ithaca, wer-waards Adoam hen
voert
, te vcrwyderen : zy ge brut ken
eene bedriegelyke Godheit om den fchip-
fer
Athamas te mis Leiden, die geloven-
de dat hy aan
Ithaca aankwam , met
voile zeilen loopt in de haven der
ba-
lentinen. Tier zelver koning Idome-
neus ontfangt Telemachus in zyne
niewwe jtadt
, daar hy wezentlyk een
offerhandegereedmaakt voor
Jupiter,
om den voorfpoedt in een oorlog tegen
de
Mandurianen te erlangen. *De
Offerpriejier
, raadvragende aan de
P i
                  inge-
-ocr page 313-
"!
ingewanden der offerbeeften , doedt
Idomeneus alles hopen , en geeft hem
te verftaan
, dat by zyn geluk zal
fchuldig zyn aan zyn twee nieuwe
gajien.
w
-ocr page 314-
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Vlyjes.
HET NEGENDE BOEK.
TErwijl dat 'telemachus en Adoam zich op
deze wijze onderhielden , vergetende te
flapen , en niet bemerkende , dat het
reeds middernacht was , dreef eene vy-
andlijke en bedrieglijke Godheit hen af van
de kuften van Ithaca , die de ftierman Atha-
mas
te vergeefs zocht. Neptumts, alhoewel den
Phemciers gun(lig,kon nietlanger verdpagen,dat
Telemachus het onwe£r,dat hem tegen de rotfen
van het eilandt van Calypfo geworpen hadt, ont-
komen was. Venus was noch meer verbitterd ,
door dezen jongeling te zien zegenpralen, lieb-
bende de liefde, en al deszelfs aanlokfelen over-
wonnen. Door deze fmert vervoerd, verliet zy
Cythere, tapbas, Idalie , en a] de eer, die men
haar bewijft in het eilandt Cyprus ; zy kon niet
langer in die plaatfen verblijven,daar Telemachus
haar gebiedt veracht hadt. Zy klom naar den
P 3
                        glin-
-ocr page 315-
- ■:-------------------------'----------------
. a30             T)e Gevallen
glinflerden Olympus , daar de Godeu vergaderd
•yvaren by den throon van Jupiter. Van deze
plaatfe befchouwen zy dc fterren,die onderhun-
ne voeten omdraaien. Zy zien de aardkloot,
even als een kleine vulnishoop. De onmetelijke
seen fchynen lien als waterdruppelen , daar dit
ftukje vulnis een weinig mede bevochtigt wordt;
de grootllekoningrijkcnzijnin hunne oogen niets
anders dan een weinig zandt, dat de oppervlak-
te van dir vulnis bedekt; de ontallijke volkeren,
en machtigfte heirlegers fchynen hen niets anders
dan mieren; die malkander een Itukjegrasop de-
7en vulnishoop betwillen. De onfterrT'elijke Go-
den lagcheu met deernm'gftezaken ,diede zwak-
ke ftervelingen ontrulten ,en die fchijnen hen een
kinderipel. 't Geen de mentchen roerrt , groot-
heit,en macht noemen, lchijnt den Oppergoden
niets dan ellende en zwakheil.
'tis in deze verblijfplaats , zo hoog verheven
boven de aarde , daar Jupiter zijn onbeweeglij-
ken throon gevefligd heeft; zijne oogen dringen
tot in den argrondt door , en zien tot in de bin-
neufte geheimeniiren der herten; het zacht en hel-
der opflag van zijne oogen verfpreidt eene rulre
en blijdfchap over het heel-al , en in tegendeel,
als hy zime haairlokken fcluidt (x) , doedt hy
hemel en aarde daveren; de Goden zelf verblind
door
(s) Op die wyze eaf hy zyn ongcioegen te kennen. Ju-
piter wierdt veibeeldt met veel haairs op zynhoofdt. Ovi-
aius noemt dat fchudden van zyn haairlokken cnmuicre
ufaricm
, in het I. Boek der Herfchepping vers 1S1. waar op
onze Schryvcr het ooge fchynt gehadt tc hebben. Dus
/pieekt Ovidius:
Ttrrificam lapitis conrtijjit ttrqui cjv.aterijut
C"firiei/>; cum iJH* terrain, mart,Jidtratm<rvit,
i
-ocr page 316-
•van Telemachus. IX. Boek. 131
door de ftralen van de heerlijkheit, die hem om-
ringt, naderen hem niet dan bevende.
Al dehemelfcheGodheden waren toenbyhem.
Venus vertoonde zich met al de bekoorlijkhe-
den, die in hare boezem groeien. Haar zwie-
rende keurs hadt groter luiller , dan alle de ko-
leurendaar Iris (y)zich mede verciert in het mid-
de der donkere wolken, wanneer zy de verbaaP-
de ftervelingen een einde der onweeren belooft,
en fchoon weder komt boodfchappen. Haar
keurs was opgeknoopt door de beroemde gor-
del (z), daar de Bekoorlykheden op te zien zijn.
De haairen aer Godinne waren van achteren
onachtzaamdoor een goude litsopgebonden. Al
de Goden waren verbaafd over hare fchoonheit,
even als of zy haar nooit meer gezien hadden,
en hunne oogen waren verblind, als die der fterf-
felijke menfchen, wanneer l?hebus na een lange
P 4
                    nacht
(y) Thaumas, een zoon van Occanus , heeft Iris geteelt
by Ele&ra, uit welke , volgens het zeggen van Heliodus,
00k de Harpyen geboren zyn. Deze Iris wierdt gezegd de
bodin van Juno te zyn, en op de bevelen van die Godin-
ne te paflen, even als Mercurius op die van Jupiter. Cal-
limacnus in Livacr. Deh , Apollonius de Rhodier in zyn
IV. Boek en andere dichters, fpreken veel van Iris. Eigent-
lyk woidt de Regenboog verftaan, als men van Iris fpreekt,
felyk Juno de Godhcit van de lucht is. Virgilius zegt in
et IV. Boek van zyn Enei's, dat zy van Juno afgczonden
wieidt, en fchildert haar zeer fraai met deze wootden:
Ergo Iris roftis per calum rofcidd pewits
Mille trahtt varios ndverfo fole eo'ores,
(z) Die gordel is by de Grieken en Latynen bekend on-
der den naam van (titus , in welke de aanlokfelen , daat
die Godin de menfchen me betovert, verborgen waren.
Buiten twvffel heeft de Schryver hier het ooge gehadt opde
woorden van Homerus Iliad. 14. vers 214. daat die gordel
befchreven wordt.
-ocr page 317-
2 3 a              23* Gevalkn
nacht hen komt beftralen door,zijn Jicht ; zy
zagen den anderen met verbaafdheit aan, en had-
den gedurig de oogen op i/enus geflagen ; maar
2y bemerkten,dat de oogen dezer Goddinne met
tranen bevochtigd waren , en dat eene bittere
droefheit in haar aanzicht afgebeeld was.
Ondertullchen naderde zy met een zachten en
ligten tredt tot den throon van Jupiter , als de
ihellevluchteens vogels,die de ongemete wijdte
des luchts doorklieft. Hy lag haar met vvelge-
valleti aan, lagchte haar vriendelijk toe, en zich
ophefleride, omhelfde hy haar: Mijne waarde
dochter, zeidehy, waar over is uwe droefheit ?
ik kau uwe tranen niet zien , zonder daar van
ontroerd te worden : vrees niet uw herte my
oopen te leggen, gy kent mijne tederheit en toe-;
gevendheit.
Venm antwoordde hem met eene zachte ftem-
me, maar half afgebroken door diepe verzuch-
tingen; O Vader der Goden en menfchen , gy
die alles ziet, kan u mijne droefheit onbekend
zijn? Minerva niet te vrede metdeheerlijkeuadt
jTroje,&ieik befchermde,tot den grondt verwoelt
en omgekeerd, en zich gewroken te hebben van
jP<3ru(a),diemijne fchoonheitboven hare gefteld
hadt, geleidt den zone van UlyJ/es, dien wreden
ver-
(a) Paris , ecn zoon van Priamus , koning van Troie,
wierdt noch jong zynde onder de herders op bet gebergte
Ida opgevoedt , om dat zyne moeder Hecuba , van hem
zwanger zynde, gedroomd hadt,dat zy een fakkel baarde,
dooi welk'e de ftadt verbrandt wierdt. OndertuiTchen, alle
de Goden ter btuiloft zynde by Peleus en Thetis , was de
Twedracht daar nier genodigt. Deze kwam evenwel op het
onvoorzienft in de zaal, terwyl de Goden aan de tafel za-
ten, en wierp een gonde appel op de zelve , op weike ge-
fchierai ftondt ; Dew i) voor it filmnfle. Juno , Venus,
"•*;-:
                                                                            en
-ocr page 318-
vanTekmaehus. IX. Boek. 133-
yerwoefter van Troje , door alle landen en zeen ;
TeLmaehus wordt door Minerva vergefelfchapr,
dit is de reden , dat zy hier in haren rang nice
verfchijnt onder de andere Godheden ; zy heeft
dezen reukelozen jongeling geleidt in het eiiandt
Cyprus, om my fpijt aan te doen; by heeft mijn
vermogen veracht;hy heeft, niet alleen zich niet
gewaardigt reukwerken op mijiiealtaren te bran-
den , maar ook betuigt een affchrik te hebbeu
van de feeftdagen , die men daar t'mijner eere
viert, en hy heeft zijn hert gefloten vooralmijne
vermaaklijkheden ; te vergeefs heeft Neptunus,
om hem op mijn verzoek te flraffen , de winden
en baren tegen hem aangevoert. TelemachusAviOi
een vreelTelijke fchipbreak geworpen aan het ei-
Jandt van Calypfo , heeft over de Liefde zelf'ge-
zegenpraalt, dien ik in dat eiiandt hadt afgezonr
den,om het hert van dezen jongen Griek te ver-
zachten; noch de jonkheit, noch de bekoorlijk-
heden van Calypfo en barer Nympben, noch de ver-
lielde treken der Liefde hebben de kunftenaryen
F S
                         van
en Pallas meenden, dat ieder vanhaar vooi de fchoonfte raoeft
gehouden worden. Daar uit ontftondt twift. Jupiter wilde
geen vonnis ftryken, maar beval haar zich te gaan onder-
werpen aan het oordeel van Paris , die den appel aan Ve-
nus toewees , na dat zy hem beloofd hadt , dat hy de
fchoonfte vrouw der gehele wereldt tot zyne gemalinne zou
hebben door haar toedoen. Deze was Helena , de huis-
vrouw van Menelaus, koning van Lacedemon , die hy na-
derhandt gerooft heeft, het welk de reden is geiveeft van
den Trojaanlchen oorlog, en wat daar meer op gevolgt is.
En het is ook daarom, dat men deoorzaken vantwedracht
nu noch den naam geeft van een Tivijl-appel, in het Laryn
Pomum Eridis. Het is niet nodig , dat wy ons langer met
deze zake ophouden , of den Lezer tot de oude fchryvers
wyzen, alzo onze Nederduitfche dichters het Oordeel van
Paris ook in hunne gedichten op vele plaatfen aanroercn ,
of omftandig voorftellen.
-ocr page 319-
134             C&e Gevalkn
van Minerva kunnen te boven komen ; zy heeft
hem uit dat cilandt vervoert : zie daar my over-
meeliert, een kindt zegenpraalt over my.
Jupiter, om Venus tettoofteu, zeide : 'tis
waar, mijne dochter , dat Minerva het hert van
dezen jongen Griek befchermt tegen alle defchich-
ten van uwen zone,en een eervoorhem bereidt,
die nimmer jongeling verdient hecft. 't Verdriet
my , dat hy uwe altareu verfmaadt; maar ik
kan hem uwe macht niet onderwerpen. Ter
liefde van u 11a ik toe , dat hy noch door Iandt
en zee omzwerve, en dat hy noch ver van zijn
vaderlandt Jeve,bloot gefteld zijnde voorallerlei
foort van ongelukken en gevaren ; maar het
NoodUt (b) laat niet toe , dat of hy daar in ver-
ga, of dat zijne deugt bukke under de vermaak-
Jijkheden, daar gy de menfchen door vleit. Ver-
truoft u dan , mijne dochter , en weed le vre-
de,dat gy zo vele andere helden en onfterffeljjke
Goden onder uw gebiedt houdt.
Dcze woorden fprekende, lagchte hy Venus
tpe met een wezen vol van gunft en ontzaglijk-
heit: een ichitterende luifter , even als de door-
dringendite blixems , ftraalde hem ten oogen
uit, en Venus tederlijk kuffende, verfpreidde hy
van zich een geur van AmbroXyn ; daar de gan-
fche Olympus mede berookt wierdt. De Godin
lean niet nalaten geraakt te zijn over deze lief-
koziug
(b) Het Noodlot wierdt door de ouden gezegt mach-
tiger te zyii dan Jupiter zelf, die daarom crgens by Ovidius
z'egt ■ Me (faoquc fat* truhimt. Doch niet afieen de dich-
ters , maar zelf de Griekfche vvysgeren en gefchiedenis fchry-
vers waren van dat gevoelen , waarom Herodotus in zyn I.
Boek zegt : Zelf yen Goit kan o/> eenigtrhanie tuyu het Nood-
Ut ontgMn.
-ocr page 320-
van Telemachus. IX. Boek. 235-
kozing van den grootften der Goden ; ondanx
hare tranen en druet heit, zag men de blijdfchap
2ich over haar wezen vetipreiden ; zy trok haar
iluier neder , om de roodheit harer kaken, en de
belemmenng , daar zy zich in bevondt , te ver-
bergen. De ganfche vergadering der Goden juich-
te op dir zeggen \anjupi:er, en Venus ging zon-
der tijdt te verliezen Neptunus vinden , om met
hem middeien te beramen, om zich over Tele-
maihus
te wreken.
Zy verhaalde Neptunus wat "Jupiter haar gezegd
hadt. Ik wift reeds, antwoordde Neptunus, het
onwankelbaar befluit van het Nwdlut ; maar zo
wy Telemathtts in de afgronden der zee nfet kun-
nen verdrinken, ten minlle zullcn wy niets na-
laten om hem ongelukkig te maken, en om zijn
wederkomft in Ithaca le vertragen. Jk kan niet
goed vinden het Phemcifcb l'chip , daar in hy
ingefcheept is, te verdervenjik beminne dePbc-
niaers,
't is mijn volk, gecn ander volk is in het
geheel-al, dat mijn rijk meer bebouwt dan dat;
door hen is het, dat de zee de bandt geworden
is van de gemeenfehap aller volkeren des aard-
rijx , zy brengen my gedurige orferhandtn op
mijne altaren ; zy zijn rechtvaardig , wijs en
arbeidzaam in den koophandel; over al verfprei-
den zy het gerijf en den overvloedt : neen Go-
dinne, ik kan niet toeitaan, dat een hunner fche-
pen fchipbrcuk lijde ; maar ik zal maken , dat
de llierman van zijn ftreek zal afdwalen , en dat
hy zich van Ithaca , daar hy 't na toe wi] zet-
ten, zal verwyderen. Venus door deze belofte
voldaan,Iagchte kwaadaardiglijk , en keerde in
haar vliegende wagen naar de bebloemde beem-
den van laalie, daar de Bekoorlykbeden , de Boer-
teryen.
-ocr page 321-
Tllztls.- 23 s
laws dqaltrudir mjw&unuftt iiddt, dot Ay orweder rcnt'ci&c,
-ocr page 322-
236            <De Gevalkn
ter\en,en de Lagcbernyen hare vreugden betoon'
den., dat zy haar weder zagen; zy danlten rond-
om haar heen op bloemen , die deze bekoorlijke
verblijfplaats met een aangename geur vervul-
den.
Neptutius vaardigde aanftondseene bedrieglyke
Godheitaf, even gelijk de dromen , behalven
dat de dromen niet bedriegen dan in den ilaap ,
da:ir deze Gadhcic de zinnen der wakenden be-
tovert. Deze ltwaaddoende Godt, omringd met
eene ontelbare menigte van gevieugelde leuge-
nen , die rondotii hem huppelden , verfpreidde
eene fijne en betoverde vochtvoor de oogen van
den (Herman Athamas , die aandachtig lette op
de klaarheit der maan , den loop der Iterren , en
de kull van Ithaca , die hy reeds ontdekt hadt,
naby die der fcherpe klippen daar omtrent. Up
dit zelve oogenblik wierden de oogen van den
(Herman door een valfchen waan bedrogen; een
valfche hemel en verkeerde aarde deedt zich aan
hem op, de Iterren fchenen hem , als of zy van
loop veranderd en langs haar eigen weg te rug-
ge gekeert waren. De ganfche Olympus fcheen
zich ce bewegen door een nieuwe tchikking , de
aarde telf was veranderd, een valfch Ithaca ver-
toonde zich gedurig aan den lliermauomhemop
te houden, zo lang, tot dat hy van het ware af-
week : hoe meer hy het bedrieglijk afbeeldfelder
oever van dat eilandt naderde , hoe meer dat af-
be.'ldfel afweek ; het vluchtte gedarig voor hem
heen, en hy wilt niet wat te geloven van deze
vlucht; zomtijds verbeeldde hy zich , dat hy het
genicht, dat men in een haven maakt, hoorde;
reeds maakte hy zich gereed, volgens bevel, dat
men hem gegeven hadt, om heinieiijk te lander*
aan
-ocr page 323-
van Telemachus. IX. Boek. 237
aati een klein eilandt, dat dicht by het grote ge-
legen is,om voor de ininnaars van Penelope, die
Zamen gezworen hadden tegcn Tclemackus , de
aankomfl van dien jongen vorft te verbergen;
dan vreefde hy de bankcn, daar deie kant van de
2eemedeomzetis,enheindacht, dat by bet fchrik-
kelijk bulderen der zee-golven , die zich tegen
deze klippen kwamen te verbrijfelen , hoorde;
daar na bemerkfe hy onvoorziens, dat het landc
noch ver affcheen te zijn ; de bergen waren in
zijneoogen indezeafwydering alskleinewolken,
die dikwils de kimmen verduiftercn , terwij] de
zon endergaat. Dus was Athamas verbaafd, en
de indrukking der bedrieglijke Godheit. diezijne
oogen verblindde , deedt hem ondervinden ze-
kere benaandheit, hem tot noch toe onbekend;
zelf was hy in bekoring , ora te geloven , dat
hy niet wakker was, maar door een droom mis-
leidt wierdt. OndcrtufTchen geboodt Neptunus
denOoften wint te waaien,om het fchip te doen
afdeinzen naar de kuften van Hefperii (c). De
wint gehoorzaamde met zo veel woede, dat het
fchip in het kort aankwam op den oever door
Neptunus aangewezen.
Reeds verkondigde Aurora den dag ; reeds
gingen de fterren, vrezende de ftralen der zonne,
en over haar nijdig , haar donker vuur in den
Oceaan uitdoven , wanneer de (Herman uitriep:
eiudelijk kan ik niet langer twijffelen, of wy zijrt
genoegzaam op de kuft van Ithaca; verheog a
Telemachus; binnen den tijdt van een uur zultgy
Pene-
(c) Door Hefperie moet hier Italie , dus genoemt naa
Hefpctus.een broeder van Atlas, verftaan worden. DeGiie-
k«n gaven den naam van Hefpeiie ook aan Spanjen.
-ocr page 324-
pruT™------------ --------------------------- ----------------------------------------......
a38             *De Gevallen
Penelope wederom kunnen zien ,en miilchieh U-
lyjj'es wederom opdenthroon geklommen zijnde.
Up dit geroep ontwaakte 2 elemachus, die 011-
beweeglijk in den llaap hadt gelegen ; hy ftondt
op; liep naar het roer ; omhelfde den ftierman,
en zijne oogen uoch naaulijx oopen zijnde , be-
fchonwde hy met aandacht de naburige kuft.
Hy zuchtte, den oever van zijn vaderlandt niet
gewaar wordende. Helaas! zeide hy , waar zijn
wy ? Dat is mijn waarde Ithaca niet. Gy zijt
bedrogen Athamas , gy kent deze kuft niet, 20
verre van dekuftvan mijn landtafgelegen Neen,
neen, antwoordde Athamas, ik kan my niet be-
driegen , in het kennen van den oever van dit ei-
landt: hoe menigmaal ben ik niet in uwe haven
geweell? Ik ken die tot de minfte klippen toe:
de oever van Tyrusis nietbeter in mijngeheugen;
befchouw dat gebergte , dat hoe langs hoe meer
nadert ; lie daar deze klip, die zich als een to-
ren verher't; hoort gy die golf niet, die zich
tegen de andere klippen verbrijfek, en die dezee
door haren val fchiint te dreigen ? Maar ziet gy
den lempelvimMinerva,d\e zijn kruininde wol-
ken verheft, niet? zie daar de veiling en het huis
van Ulyjfes uwen vader.
Gy bedriegt u, 6 /ithamts! Zeide Telemacbus$
ik lie in net tegendeel eenenochafgelegene,maar
vlakkekuft; ik befchouw eene ftadt , maar die
is Ithaca niet. O Goden ! is het op deze wijze,
dat gy lieden met de menfchen fpeelt.
Terwijl hy deze woorden fprak , wierden de
oogen van Athamas in een oogenblik verandert;
die betovering verdween , hy zag den oever 20-
danig als die waarlijk was , en erkende zijne
dwaling. Ik bekenne,6 Telemashusl riep hy uit,
eeni-
-ocr page 325-
Van Telemachus. IX.Boek. 139
eenige vyandlijke Godheit hadt mijne oogen be-
toverd, ik geloofde Ithaca te 7,ien , en deszelfs
gelijkenifle vertoonde zich geheel en al voor my,
maar in dit oogenblik is die, ais een droom,ver-
dwencn ; ik zie eene andere ftadt, het is bui-
ten twijftel Salentum (d), dat Idomevcm,vluch-
tende uit Crete, in Hefperie gelticht heeft; ik be-
fchouw de muuren , die rich verherren , en die
noch niet voltooit zijn ; ik zie ten haven, maar
die noch niet volkomen verftetkt is.
TerwijI/?;/&*»*«/deverfeheide nieuwewerken,
in deze opkomende fladt gemaakt, befchouwde,
en dat Telemachus zijn ongeluk betreurde, deedt
de wint, dien Neptunus hadt doen waaien , hen
met voile zeilen op de rede lopen , daar zy zich
Veilig vonden, en dicht by de haven waren.
Mentor, dien de wrake van Neptunus nochde
wrede lift van Venus onbekend was, hadt niet dan
eens gelagchen over de dwaling van Athamas.
Als zy op deze rede waren , zeide Mentor tegen
Telemachus ;Juf iter beproeft u , maar wil uw ver-»
derf niet,in het tegendeel,hy beproeft u omgeen
andere redenen, dan om den weg tot roem voor
u te oopenen. Zijt gedachtig aaii de ongemak-
ken van/&r<-«k.r,enhoudtdievanuwen vader al-
tijdt voor oogen. Al wie niet verdragen kan,
heeft geen grootmoedige ziel. Gy moet door
geduldt en moedt het wrede geval , dat behagen
fchept inutevervolgen,vermoeien, Ik vreze min-
der voor u wegeus de vervaarlijklte wangunlfen
van
(d) Dus noemt onze Schryver de hoofdftadt der Salenti-
nen, welkc door Idomeneus, na dat hy uit Crete gevlucht
was, gebouwd wierdt. Het laiidt, dat hier betekend wordt,
legt in het tegenwoordige koninkryk van Napels,en wotdt
Ttrra d'Otmnti genoemt.
-ocr page 326-
■"----------------------
z^o           SDe Gcvallen
van NepfuHus, dan ik fchrome voor de vleiende"
aanloklelen der Godinne, die u ophieldt in haar
eilandt. Waar wachten wy na? laac ons de ha-
ven in lopen. Zie hier een vo!k , dar. ons gunftig
is. 't Is by Gneken daar wy aanlanden. Idntneneus
7,0 kwalijk door het geval gehandeld, zal mede-
lijden met ongelukkigen hebben. Zo haad zy
in de haven van Salentum kwamen , wierdt het
fchip van Phenicie daar zonder moeite toegela-
ten, vermids de Pbemciers myrede zijn,enkoop-
handel drijven met alle de volkeren van den
aardbodem.
Telemachus hadt met verwondering het ooge
op deze opkomende ftadt, even als een jonge
plant, die gevoed door den zachten dauw des
nachts,desmorgens de ftralenderzonne gevoelt,'
die haar komt vercieren ; zy groeit , zy oopent
hare tedere knoppen, en zy verfpreidt hare groe-
nebladeren; hare welriekende bloemen ontlui-
ken met duizend nieuwe koleuren ; op ieder
oogenblik wordt men eenen nieuwen luiiler ge-
waar. Dus bloeide de nieuwe ftadtvan Idoynencut
opdenoever der zee: ieder dag,iederuur groeide
die aao in heerlijkheit, en toonde van verre den
vremdelingen, die op de zee varen , nieuwe cie-
raden der bouwkunde , die zich tot den hemel
verheften ; de ganfche kuft wecrgalmde van het
geroep der werklieden, en van het flaan der ha-
meren; de ftenen hingen in de lucht door wind-
azen; al de hoofden moedigden het volk tot den
arbeidt aan zo haaft als Aurora te voorfchijn
kwam; en de koning IdomeneusieW overal zyne
orders gevende, zette deze werken met eene on-
gelooffelijke naarftighcit voort.
Ter naauwernoodt was het fchip van Pbenicie
in
-ocr page 327-
van Tektnachus. IX. Boek i^i
in de haven aangekomen, of de Cretenzen gaveu
aan Menioreu Telemachus alle blijken vanoprech- .
te vriendfchap; mett fpoeddezich om Idomereus
berecht te geveh van den aankomll des zoons vaii
Ulyjfa. De zoon van VlyJJet ■ r'eP hy , van U-
lyjjes
dien waardeli vriend't en wyzen he!dt,door
Wiens hulpe wy eindelijk de ftadt Trije hebbcil
omgekeert) Dat men hem herwaards leide,enik
aan hem betoiie, hoe waard zijn vader my ge-
weeft is. Aanftonds boodt men hem T'ekmachus
aan, die hem zijn naam zeggende , veridcht als
eeh gaft ontfangen te worden. Idometieus ant-
woordde hem met een vrindelijk en lagchend
wezeu: Wanneer men zelfmy niet gezegd hadt,
Wie gy waart, geloof ik , dat ik u zou gekent
hebben. Zie daar UlyJJes zeif, zie daar zyne
oogen vol van vuur,enwelkeropflag zo vaft is;'
tie daar zijn in het eerft koel en achterhoudend.
wezen, dat zo veel levendheit, en lieffelijkheit
bedekte; ik erkenne zelf dien aanvalligen grim-
]agh, die onachtzame gebaarte , dat zacht, een-
voudig , en overtuigend fpreken , 't geen over-
reedde, eer men tijdt hadt om zich te wantrou-
Wen; waarlijk gy zijt de zoon van UlyJJ'es, maar
zult ook de mijne zijn. Mijn zoon, en waarde
zoon! wat geval heeft u aan dez« kuft gebragt ?
is het om uwen vader hier te zoeken ? helaas! Ik
hebb' geen tijding van hem ontfangen : het geval
heeft hem en my vervolgt, hy heeft het ontfelulc
gehadt van zijn vaderlandt niet te kunnen weder
vinden, en ik dat van het mijne te vinden , vol -
van gramfchap der Goden teg en my. TerwijI
Idomeneus deze woordeti fprak , Zag hy Mentor
ilerk aan, als een man , wiens wezen hem niet
-ocr page 328-
'i^i             'De Gevallen
onbekend fcheen, maar wiens naam hem niet te>
binnen kwam.
Ondertuffchen antwoordde Telemachus hem
met tranen in de oogen: O koning! verfchoon mij-
uedroefheit, die ik niet kan verbergen , in eene
tijdt, waar in ik u niet dan mijn blijdfchap en
erkentenis voor uwe goedheden behoorde te be-
tuigen. Door de droefheit, die gy betoont over
het verlies van Ulyjfes , leert gy my zelf het on-
geluk voelen , van dat ik mijn vader niet kan
weder vinden. 'tis reeds langen tijdt,dat ik hem
7oek langs alle zeen. De vertoornde Goden ge-
ven my geen hoop , dat ik hem zal weder zien,
of weten, of hy ichipbreuk geleden heeft, of dat
ik naar Ithaca, daarP^«e/o/>fkwijnt om eenmaal
van hare minnaars bevrijd te worden , kan we-
der-keeren. Ik hadt gelooft u te vinden in het
eilandt Crete,ik weet uwwreed nood!ot,en kon.
niet geloven, dat ik ooit in Hefperie zou hebben
moeten landen, daar gy een nieuw koninkrijk
hebt gefticht; maar het geval, dat met de men-
Ichen fpeelt, en my omzwervende houdt door
alle landen verre van Ithaca , heeft eindelijk my
op deze uwe kuften geworpen; onder zo veleon-
jjelukken my aangedaan , is het di't, dat ik het
•rywilligfte drage Zo het geval my afzondert
van mijn vaderlandt , ten minfte doet het my
den wysften , en edelmoediguen aller koningen
kennen.
Op deze woorden omhclfde Idomeneus Tele'
machus op
eene tedere wijze,en hem in zijn hof
geleidende, zeide hy: Wie is toch deze voorzich-
tigegrysaart, die u verfelfchapt; mydunkt, dat
ik hem eertijds meer gezien hebb'? 't Is Mentor,
hernam Telemachus, de vriendt van Ulyjfes, aan
wien
-ocr page 329-
van Telemaehus. IX. Boek. 243
wferi hy mijne kindsheit heeft toevertrouwt; wle
ial u kunnen zeggen , wat ik hem al fchuldig
ben ?
Terftondt naderde Idomeneus, en gaf Mentor
de handt: Wy hebben, zeide hy,ma1kander eer-
tijds meer gezieii. Komt n de reize , die gy
eertijds in Crete gedaan hebt, en den goeden
raadt, dien ey my toenmaais hebt gegeven , wel
te binnen ? Maar het vuur der jeugt, en de fmaak
der ydele welluften vervoerde my toen ter tijdt,
]Vlijne ongelukken hebben my moeten leren,het
geen ik niet wildegeloven. Achof hetdenGodea
hadt behaagt, dat ik , 6 wyze grijsaart, u ge-,
loofd hadt ! Maar ik bemerke met verbaafd-
heit, dat gy zedert zo vele jaren niet verandercl
2'JC» gy h'ebt de zelve frisheit van wezen, de
zelve rechte geltalte , en de zelve wakkerheit
behouden,uwe haairen zijn alleenlijk een weinig
witter geworden.
Grote koning, antwoordde Mentor,zo ik een
vleier was, zou ik u van het zelfde zeggen , dat
gy noch de zelve kracht uwer jeugt hade behou-
den, die in uw wezen uitblonk voor de belege-
ring van Troje; maar ik zou u liever willenmis-
hagen, dan de waarheit te kort doen. Daar be-
nevens bemerk ik uit uwe Wyze reden , dat gy
een vyandt zijt van vleiery , en dat men niets
waagt, als men in oprechtheit de waarheit te-
gen u fpreekt. Gy zijt zeer verariderd , ik zou
moeite gehadt hebben om u te kennen. Ik kan
ligtelijk de oorzaak daar van begrypen. Gy hebt
veel door uwe ongelukken geleden, maar gy hebt
Jijdende veel vpordeel gedaan, nademaal gy wijs-
heit verkregen hebt. Men kan zich ligtelijlc
trooften over de rimpelen , die in hetaanzicht
Q z                       ko-.
-ocr page 330-
X44               *2> Gevallen
komen, terwijl het hert zich flerkt en oefFent in
de deugt. Weet voor het overige, dat de koninV
gen zich meer affloven dan andere menfchen.
in tegenfpoedt doen de moeilijkheden van den
geelt en de ongemakken des ligchaams hen oud
worden voor den tijdt: in vooripoedt verily ten de
welluften van een verwijfd en laf leven hennoch
veel meer, dan al de ongemakken van den oor-
log; niets is ongezonder dan de welluften , daar
men zich niet'van matigen kan. Hier van daan
lcomt het, dat de koningen en invrede eninoor-
log altijdt hunne moeilijkheden en vermaken
hebben,die den ouderdomdoen komen voor den
tijdt,op welken dieanders natuurlijkerwijzezou
moeten komen. Een fober, matig, en eenvou-
dig leven, ontbloorvan onruft, en een gematig-
de en arbeidzame gemoeds-geltalte , behouden
's menfchen leden in eene bloeiende jeugt, die
zonder deze voorzorgen altijdt gereed is oni
weg te renne'n op de vieugelen van deu tijdt.
Idomeneus bekoord door deze reden van Men-
tor
, zou hem langer gehoord hebben , zo men
hem niet hadt komen bercchten van eene offer-'
hande, die hy Jupiter tow doen. Telemachustxx
Mentor
volgdeu hem , omringd door eene grote
Tnenigte volks, dat deze twee vremdelingen met
nadruk en nieuwsgierigheit bezag. De Salenty
Ken
zeiden, de een tegen den ander : Deze twee
menfchen zijn zeer onderfcheiden , de jongfte
heeft , ik weet niet wat, het welk levendig en
aanminnelijk is , alle de bekoorlijkheden der
ichoonheit en jeugt zijn over zijn ganlchewezen,,
en over zijn ligchaam verfpreidt , doch deze
ichoonheit heeft niets dat laf of verwijfd is; met
dezczotedere bloem der j£ugt fchijtu hy dapper,
• -
                                                           tterk.
-ocr page 331-
van Telemachus. IX. Boek. 2.47
#erk , en verhard tegen den arbeidt•: maar die
andere, alhoewel zeer ved ouder , heeft noch
niets verloren van zijn kracht; zijn zwier fchijnt
in hec eerft minder yerheven, eu zijn wezen min-
der aangenaam, maar als men hem van naby be-
ziet, bevindt men in zijne eenvoudigheit tekenen
van wijsheit en deugt, met eene defrigheit, die
verwonderlijk is. Wanneer de Goden op deaar-
de zijn nedergedaalt , om ?ich aan de fterffelijkc
menfchen mede te delen , hebbenzybuitentwijf-
fel zodanige gedaantens van vrcmdelingen en rei-
Zigers aangenomen.
Ondertuifchen kwam men in den tempel van
"Jupiter, dien laomeneus , van dezen Godt af-
komftig , met veel heerlijkheit hadt verciert; hy
was omringd met eene dubbele rye van geko-
]eurde marmere fuilen , de kapitelen waren van
zilver, de tempel was geheel met marmer over-
togen met verheven beeldwerk,dat Jupiter, ver-
anderd in een flier,de vervoering van Europa(e'),
en zijnen overtocht naar Crete door het midde
der baren , vertoonde. Zy fchenen Jupiter te
eerbieden, alhoewel hy onder eene vremde ge-
daante was. Vervolgens zag men de geboorte
en de jeugt van /W/»ox,eindelijk dien wyzen ko-
jiing in hoger jaren wetten gevende aan zijn gan-
Q 3                     l'che
(e) Europa was eene dochter van Agenor , koning van
Thenicie, en zufter van Cadmus. Jupiter op haar verliefd
geworden zvnde , verandeide zich in een witte ftier , en
kwam nevens andere aan de zee-kant weiden , daar Euro-
pa daaglyx gewoon was te komen. Hy ftelde zicli zo male
aan , dat Europa gene zwangheit msakte op den ftier te
f aan zitten. Daar op toog Jupiter met haar te water , en
zwom over naat Creta. Naderhandt wicrdt Cadmus ge-
zonden om haar te zoeken; en daar uit ontftaat eene me-
nigte van veidichtfelen.
-ocr page 332-
z^.6              ¥)? Gevalkn
fche eilandt, om dat voor altijdt bloeiende tb
maken. "telemachus bemerkte daar ook de voor-
naamite gevallen der belegering van Troje , daar
Idomencus den roem van een braaf oorlogs-heldt
yerkregen hadt. Onder deze verbeeldingen der
gevechten zocht hy zijnen vader ; hy erkende
htm, grypende Rhefus, dien Diomedes (f ) gedoodt
hadt by net haair ; vervolgens twiftende met
Ajax over de wapenen van Achilles , in tegen-
Woord'gheit van al de vergaderde hoofden van
het Grickfche leger : eindelijk komende uit het
noodfchikkelijk paardt, om het bioedt van 20
yele T'rojanen te itorten.
Telemachut kende hem aanftonds door deze
beroemde daden,daar hy zo menigmaal van hadt
horen fpreken , en die Mentor zelf hem verhaald
hadt. De tranen vioeiden uit zijne oogen , hy
veraiiderdevankoleur,enzijn wezen fcheen ont-
roerd.' Idomeneus merkte dat , niet tegenftaandc
Telemachtts aan eene zyde week, om zijne ontftel-
tenilfe te verbergen. Schaam u niet, zeide Ido-
meneus
tegen hem, ons te !aten blijken,hoezeer
gy geraakt zijt door den roem en door de onge-
lukken van uwen vader.
Terwijl verzamelde het volk zich in menigte
by een , onder die wyde portalen der dubbele
""' '                                                        zui-
(f) Rhefus, koning van Thracie, was tot hulp derTro-
janen met zeer fchone witte paardeh gekomen; maai Dio-
medes en Ulyffes daar van verwittigd zynde , gingen des
nachts in ftilheit naar zyn tent , bragten hem om het le-i
ven, en roofdeu zyne fchone paarden. Dat is zo bekend,
1iit Ovidius in den-brief van Penelope, uit Virgil. Eneid. '
1. vers 437. en andere , dat het niet te bedenken is , hoe;
het komt, dat de Fianfche uitleggei hiet van gehcel iets
aaders fpreekt, '....... »' '. ........
-ocr page 333-
van Telemachus. IX. Boeh £45*
fcuilen, die den tempel omringden (g). Daar wa-
rm twee benden van jongens en jonge dochters,
die verzen opzongen ter eere van den Godt, die
den blixem in zijne handen houdt. Deze kinde-
ren , verkoren uit de fchoonile van gedaante,
hidden lang haair over hunne fchouderen zwie~
rende; hunne hoofden waren gekroond met ro-
2en, en ruikende gemaakt ; zy waren alle in't
wit gekleed. Idomeneus deedt aan Jupiter eeni
orFerhande van honderd ftieren, om zynen gunft
teverkrygen in een oorlog , dien hy onderno-
rr.en hadt tegen zijne naburen ; het bloedt der
oTerbeeften rookte aan alle kanten , men zag;
dn ruifchen in diepe bekkens van goudt en zil-
ver. De grysaart Theopbanes, een vriendt der
Goden, en priefter van den tempel , hieJdt ge-
dirende deze offerhande zijn hoofdt bedekt met
het einde van zijnen purperen rok ; vervolgens
pieegde hy raadt met de ingewanden der flagt-
ofFeren, die noch lilden: zich begeven hebbende
op den heiligen drievoet (h), riep hy uit: O Go-
Q 4
                      den I
(g) De tempelen det ouden waren alle met fpits opgaanda
diken gemaakt, maar zomtyds zo, dat het dak veel groren
wis dan de tempel ,en aan debuite kant onderfteuntwierdc
met fuilen, waar doot men gemeenlyk rondom de tempe-
len een overdekte wandelplaats hadt. Vanvoren waren ook.
y.nlke ryen van pilaten gezet, en zomtyds dubbele, die van
boven met een plat, of byzonder dak, gedekt wierden.
(h) Zeer natuurlyk woidt hiet en in het vetvolg befchre-
ven, op welke wyze de Heidenen hunne Godfpraken ont-
fongen; doch wel voornamentlyk in den tempel van Apollo
te Delphi. Men vindt zulke dtievoeten noch hiet en daar
op de oude penningen verbeeld. De priefters ( doch meeft
priefteteffen ) gingen daar , met de benen kruiswys over
malkander, op zitten, raakten aan het woeden, en fpraken
5voorden, die zy zelf niet verftonden. Te Delphi ftondt
de dtievoet over een diep gat . uit het welke een bfcdwel«
inende lucht voort-kwaax,
-ocr page 334-
148              *T)e Gevallen
den! wie zijn toch deze twee vremdelingen, dfe,
de hemel in deze plaatfe zendt ? zonder dezeu
zou de ondemomen oorlog voor ons rampfpoedig
zijn , en Salentum zou , voor dat het op ziju
grondflag beveltigd was, verwoeft worden. Ik
zie een jongen heldt,dien de wijsheit bydehandt
leidt ; 't is niet geoorlofd aan een fterffelijke
mondt meer daar van te zeggen.
Deze woordeu zeggende, was zijn gezichi
woeft, en zijne oogen glinfterende ; hy fcheen
andere voorwerpen te hebben , dan die voor hem
waren; zi|n wezen was ontftoketi, en hy waj
beroerd en buiten zich zeif, zijne haairen rezeu
te bergen , zijn mondt was fchuimende , zijne
armen waren verheven en onbeweeglfjk; zijn be-
roerd geluidt was (terker dan eenigenienfchelijke
ftemme; hy was buiten zijn adem , en kon den
Goddelijken geelt, daar hy door aangedaan wierdt,
niet binnen houden.
O gelukkige Idomenetis ! riep hy nochmaals,
wat zie ik i Wat ongelukkeh vermijdt gy ! Wel-
ke zachte vrede van binne, maar wat ftrijden van
buiten ! Wat overwinningen ! O Telemachus!
uwe'arbeiden gaan die van uwen vader tebuven,
de trotfche vyandt zucht in het ftof onder mv
zwaardt, de kopere poorten en ontoegankeli]ke
bolwerken vallen neder voor uwe voeten. O
grote Godinne! die zijn vader___ O jongeling!
gy zult eindelijk weder zien.... Op deze woor-
den verliet de fpraak zijn mondt, en hy bleef,
tegen zijn wil en dank,in een ftilzwygenvolvan
Verwondering.
Al het volk was als van vreze beftorven; Uo-
nteneus
bevende dorft hem niet vragen, of hy ge-
findigt hadt; Telemachus zelf verbaafd'zijnde be-
greep
-ocr page 335-
van Telemachus. IX. Boek. Z49
Sreepnaauwlijx het geen hygehoqrd hadt;naauw-
Jx kon hy geloven , dat hy deze hoge voorzeg-
ingea gehoord hadt ; Mentor was de eenigtte5
ien de Goddelijke geelt niet verbaafde. Gy ver-
ftaar, zeide hy tegen Idomeneus, het voornemen
der Goden; tegen wat volk gy te (rrijden hebt,
zal de overwinning in uwe handt zijn ,engyzult
het geluk uwer wapeuen aan den jongen zone van
uwen vriendt fchuldig zijn;zijt niet nydig,doedt
alleen voordeel met het geen de Goden u door
hem geven.
Idomeneusxm 7.ijne verwondering noch niet tot
zich Zelf gekomen,zocht te vergeefs naar woor-
den ,zijne tonge bleef' onbeweeglijk. Telemachus
vaardigerdan hy, zeide tegen Mentor: Zo grote
beloof'de roem doedt my niet aan. Maar wat
kunnen deze laatfle woorden beduidcn , gy zulc
cindelijk weder zien.... ? Is dit mijn vader , of
alleen Ithaca ? Helaas ! dat hy niet voleindigd
heeft! hy heeft my in groter verwerring geiaten,
dan ik te voren was. O Ulyjjes! 6 mijn vader!
zoudt gy het zelf zijn,dien ik wederomzal zien ?
zoudat waar zijn ?Maar ik vlei mijn ze!f,wrede
Godfpraak ! gy fchept vermaak om met een
ongelukkigen te fpotcen ;noch een woordt;cn ik
zou ten toppunt van geluk opgebeurt zijn.
Mentor zeide tegen hem,hebt eerbiedt voorhet
geen de Goden u ontdekken,en 't geen zy willen,
verbergen, onderneem dat niet te willen weten,
want reukeloze nieuwsgierigheit verdient mot
fchaanite overtujgd te worden. 't Is door eene
wijsheit vol van goedheit, dat de Goden hunne
voornemens voorde iterrTelijke menfchen verber-
gen in een ondoorzienbaren nacht; 't is nut te
voorzien,het geen van ons afhangt,om dat wel
Q'ir                         te
-ocr page 336-
a jo               ^e Gev alien
te doen : maar het is niet minder heilzaam dat
geen, dat van onze voorzorge niet af hangt, ert
het geen de Goden met ons voor hebben , niet
te weten.
Tekmachus door deze woorden bewogen , we-
derhieldt zich met veel moeite. ldomeaeus, die
vanzijne verbaafdheit wederom tot zich zelfswas
gekomen, begon van zijnkantdengrotenJa/'/^r
te pryzen,diehem den jongen Tekmachus en den
wijzen Mentor hadt gezouden, om hem een over-
winnaarzijnervyanden tedoen zijn. Na dat men
eene treffelijke maaltijdt hadt aangerecht, die op
de offerhande volgde, fprak hy deze twee vrem-
delingen op deze wijze aan :
Ik beken,dat ik de regeerkunde noch niet regt
veritaan hebb', toen ik in Crete weder kwam na
de belegering van Troje. Gy weet,waarde vrien-
den(i), de ongelukken, die my verhindert heb-
ben in dat grote eilandt te regeren , nademaal
gy lieden my verzekert , dat gy lieden daar ge-
weeft zijt,zedert dat ik daar ait vertrokken ben;
ik zou noch zeer gelukkig geweeft zijn , hadden
de wrede flagen van het geval gedient om my te
onderwijzen, en bezadigder te maken! Ik door-
kruille de zeen als een vluchteling,diendewraak
van Goden en menfcheii vervolgt; al mijne vorige
grootheit diende niet , dan om mijn val des te
ichandelijker en ondragelijker te maken, ik vlucht-
te
(i) De ongelukken , die Jacob den .II. den throon van
zyne voorouderen ohtzet hebben , zyn nocli zo verfcli iri
eeheugeniffe, dat het niet nodig is die in het brede op te
halen. Zo ooit een koningeen afgryffelyk vooibeeldt voor
andete koningen geweeft is , zo is het zeker deze , die
door het misbruik , dat hy van zyn oppergezag maakte,
verdiende daar van beroofd te zyn , om een fchuilplaats io
viemde landen te gaau zoeken.
-ocr page 337-
Van Telemachus. IX. Boek. 2.5-1
te met mijne Huis-goden (i) op deze woefteku/K
daar ik niets vondt dan onbebouwde landen, bedekt
met !truikenendoornen,boffchen zo oud als het
landt zelf, en byna omoegankelijke rotlen. daar
de wilde beeflen zich in verfcholen. Ik was daar
toe gebragt, dat ik my in het gefelichap van eenige
weinige foldatenenmakkers,diemy in mijne on-
gelukken wilden verfellen, met dit woefte Jandt
moelt vergenoegen en mijn vaderlandt daar van
maken, zijnde ganfch buiten hope van dat ge-
. lukkige eilandt, daar de Goden my om te heer-
fchen hadden doen geboren worden , ooit weder
te befchouwen. Helaas! zeideik by mijn zelf, wat
verandering ! wat fchrikkelijk voorbeelt ben ik
niet voor de koningen! Men behoordemy tever-
tonen, aan al de genen , die in de wereldt rege-
ren, om hen te onderwyzen door mijn voorbeeJdt j
%y beelden zich in,dat zy niets te vrezen hebben,
wegens hunne verhevenheit boven alle andere
me'nfchen, en het is hunne verhevenheit zelf, die
maakt.dat zy alles te vrezen hebben, ik was ge-
vreefd van mijne vyanden, bemind van mijne on-
derdanen ;ik regeerde over een machtig en kloek-
moedig volk; de achting hadt mijnen naam ge-
bragt
(i) Iedci hadt z.yne Huisgoden , welke in het Latyn La-
ns
of Penatrs genoemt wierden , en van ieder naar zyn
goeddunken , als tot zyn byzondere godsdienfligheit, geko-
zen wierden. De kinderen erfden die van hunne oiulers,
en lieten de zelve hunne kinderen na , als iets dat by dc
erffeniffe behoorde. Deze mogten die niet verwaarlozen;
zo dat de laft van vele huisgoden door verfcheiHeerffeniflen
aangroeiende, men ook bedacht moeft zyn om zich daar
■van te ontllaan. Ten dien einde verkocht men quanfuis de
huizen aan oude mannen, die geen na bcftaande erfgena-
men hadden, en door welker doodt de goederen weder aan
den vorigen eigenaar kwamen , en de laitea van tc veeJ
huisgoden te hebben vermindejd wieiden.
-ocr page 338-
2,5^             2>* Gevallen
bragt in de afgelegenfte landen; ik regeerde in eeti
vruchtbaar en welluftig eilandt ; honderd fteden
gaven my jaarlijx fchatting van hare rijkdommen :
deze volkeren kenden my voor afkomitig uithct
bloedt van Jupiter gcboren in hun eilandt, enzy
beminden my alsden kleinzoonvanAf/'«oj,wiens
wettenhen zomachtig en gelukkig gemaakt had-
den. Wat ontbrak'er aan mijn geluk , dan dat
met bezadigdheit te kunnen gebruiken? (z)Maar
mijnehoogmoedt,ende vleiery,daar iknaluifter-
de,hebben mijn throon omgekeert. Dus zullen
al de koningen vallen, diezich overgeven aan limi-
ne welluften, en aan den raadtder vleiers. Ge-
durendedendag poogde ik een blymoedig wezen
tc tonen,en was vol hoop,om de zodanige,die
my gevolgt waren , een hcrt in 't lijf tc fpreken.
Laat ons, zeide ik tegen hen, eene nieuwe ftadt
bouwen, die ons tot troou* verftrekke, wegensal
her geen wy verloren hcbben. Wy zijn omringd
van volkeren, die ons een fchoon voorbeeldt gege-
ven hebbcn tot deze onderneming. Wy zien Ta~
rentttm
, 't geen zich niet verre van ons verheft; 't is
Pbalantus met 7.i)neLticedeMonitrs,d\edMnieuxv
koninkrijk heeft opgerecht; PbiloStetes heeft den
naam gegeven aan Petilie, eene grore ftadt,door
hemaandezelvekult opgebouwd. Mfgapontum is
medediergelijk eene volkplanting:zullen wy min-
der doendan aldezeomzwervendevremdelingen,
gelijk
(2) Mmtr m\n Immotdt , in de vhiery enx.. ] De hoog-
nwedt en vleieiy biagten Jacob den II. 7.0 verre,dat hy de
wetten van Er.gclandt 70cht het onderfte boven te werpen ,
om daar een onbepaald gezag , gelyk Louis de XIV. in
Vrankryk voerde , in te voeren. Hy vondt veel tegenftandt
tegen dar voomemen , en de pogiiigen , die hy aanwendde
cm de zelve nit den wcg te ruimen , hielpen hem zelf van
den throon, dien hy door zyne vlucht ledig liet.
-ocr page 339-
*van Telemachus. IX. Boek. 2.5-3
gelijk wy zijn? het geval toont 21'ch tegen ons
niet ftrenger.
TerwijI ik door deze woorden de fmerten
mijner medemakkeren trachtte te verzoeien,ver-
borg ik in het binnenlte van mijn here een dode-
Jijke droefheir; het verflrekte my tot trooft, dat
het licht van den dag my verliet,en dat de nacht
met zijne fchaduwen my kwam bedekken,omm"
vryheit mijn ellendig noodlottebefchreien :twee
ftromen van bittere tranen vloeiden uitmijne oo-
gen; en de zoete flaap was my onbekend : des
anderen daags begon ik mijnea arbeidt met nieu-
wen yver. Zie daar, Mentor , dat is de reden,
dat gy my 20 verouderd vindt.
Na dat Idomeneus het verhaal van alle zijne
fukkelingen voleindigt hadt, vroeg hy aan Mat-
ter
en Telemachus ocn hunnen hulp en byftandt
in den oorlog, daar hy zich in gewikkeld vondt:
ik zal , zeide hy , u wederom naar Ithaca zen-
den , zo haaft als deze ooriog zal geeindigt zijn.
OndertuiTchen zal ik fchepen naar alle de afge-
legenfte kulten afzenden , om eenig nieuws van
UiyJJ'es te vernemen, in wat plaats van den aard-
bodem , dat het onweer, of de gramfchap van
eenige Godheir hem mogt geworpen hebben , ik
2al wel weten hem daar van daan te halen. Het
beh3ge den Goden , dat hy flechts mag in 't le-
ven zijn ! Wat my belangt, ik zal u naar Ithaca
te rug zenden met de befte fchepen , die ooit in
het eilandt Crete getimmert xijn ; zy zijn ge-
maakt van hout, gehouwen op den waren berg
Ida, daar Jupiter geboren is; dit geheiligd hout
lean niet vergaan in de golven , de vvinden eu
            7
klippen vrezen en eerbieden dat ; Neptunus zou, it
zelfinzijn grootflen loop , zijne baren daar te- ,. ^»
-                                                               gen
-ocr page 340-
1^4             2)* Gevallen.
en niet derven verheffen : zijt dan verzekerd,;
at gy gelukkig zonder moeite in Ithaca zult
wedt;rkeren, en dat geen vyandlijke Godheit u
langeropzo veelzeen zal kunnen doen omiwer-
ven; deovertochtiskurt,en ligtjzendt het lchip
van Phenicte, 'tgeen u tot hier toe gebragt heert,
te rugge, en denkt niets anders , dan o'm de eer
te verkrygen, dat gy het nieuwe koninkrijk van
IcLomemm beveftigt hebt,om al zijne ongelukken
te vergoeden. Tot dezen ptijs is 't , 6 zone
van UlyJJ'esi dat gy uwen vader zult waardig ge-
oordeeld worden : zelf 70 het ftrenge befchik
der Goden hem reeds mogt hebben doen neder-
dalen in het dor.kere rijk van Pluto, ganfchGrie-
landt
bekoord zijnde , zal geloven hem in u
weder te zien.
Op deze woorden viel Tekmachus in de reden
van Idotwneus: Laat ons , zeide hy , het fchip
van Phenicie te rug zenden: wat vertoeven wy
de wapenen aan te vaarden , om uwe vyanden
aantetaften? zy zijn de onze geworden Zo
wy overwinnaars geweeft zijn, vechtende in Si-
cilie
voor Acefles, een Trojaan en vyandt van Grie-
kenlaudt,
hoe kan men twijffelen, of wy zullen
noch vieriger, en meer van de Goden begunftigd
zijn, wanneer wy zallen ftryden voor een der
Griekfche helden, die Troje , de onrechtvaardige
fladt van Priamus, hebben omgekeerd?De God-
fpraak, dien wy gehoort hebben , laat niet toe,
dat wy daar aan twyffelen.
Einde van bet ncgende Boeh
IN-
-ocr page 341-
I N H O U D T
VAN HET
TIENDE BOEK.
Idomeneus onderrecht Mentor van
de oorzaak van den oorlog tegen de
Mandurianen. Hy verhaatt hem, dat
die volkeren hem in het eerjie de kujl
van
Hefperie hadden afgejiaan, daar
hy zyne fladt aangelegt hadt ; dat zy
zich te rugge hadden begeven op het
naburige gebergte
; daar eenige van de
hunne kwalyk gehandelt zynde door
eene bende van zyn volk
, die Natie
twe oude mannen tot hem afgezonden
hadt) met we Ike hy de voorwaarden
der vrede hadt gefchikt
; dat na eene
verbrekinge van dat verbondt ,gedaan
door die van zyn volk
, die het niet
wijien
, deze volkeren zich gereed
tnaakten om hem den oorlog aan te
doen. Terwyl
Idomeneus dit verhaal-
de
, vertoonden de Mandurianen , die
zich gehaaji hadden om de wapenen
op te nemcn
, zich voor de poorten
van
-ocr page 342-
van Salentum. Neftor , Philodetes,
en Phalantus , die naar de gedachten
-van
Idomeneus onzydig waren,
z>yn tegen hem in het leger der Man-
durianen. Mentor vertrekt nit Sa-
lentum, en gaat alleen den vyanden
de voorwaarden van eene vrede voor-
Jielkn.
-*, ■                                                                                                                                     ,-.
A
DE
-ocr page 343-
**7
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Vlyjfes.
HET TIENDE BOEK.
MEntor, xmet een zacht en ftil oog Tele^
machus,
die reeds vol van een edel-
moedig vuur was omte vechten,be-
fchouwende, nam op deze wyzehet
woordt. Ik ben in mijn fchik , 6 zone
van Ulyjfes! dat ik in u zo een edelmoedigen drift
voor den roem zie; niaar zyt gedachtig, dat uw
vader geenzo groten roem onder deGr'tekenheeft
verkregen in de belegering van Troje, dan met zich
te betonen den wysiten en bezadigdflen onder hen
allen.Ai>///«,fchoon onverwinnelijk en onkwets-
baar, en fchoon hy overal, daar hy vocht, den
fchrik en de doodt met zich omvoerde, heeft ech-
ter de ftadt Troje niet kunnen overwinnen, maar
is zelf gevallen voor de muren van die ftadt, en
die heeft gezegenpraalt over denoverwinnaarvan
Heflor ;mazr ulyjfes, in wien de dapperheit door
voorzichtigheit begeleidt wierdt, heeft de vlam en
R
                            her
-ocr page 344-
a 58            *De Cevallen
het iwaardt in net midde der Trojanen gevoert,
en aan xijn handen is men den val dezer hoge en
prachtige torens , die gedurende tien jaren het
ganfeh zamen gezworen Griekenlandt hr.dden ge-
dreigt, verfchuldigt. Zo verre Minerva boven
Mars is, zo verre overtreft eene befcheidene en
voorzichtige dapperheit een woefte en liedende
moedt. Laat ons dan beginnen met onsteonder-
rechten aangaande de omfUndigheden van dezen
oorlog, die men zal ondememen. Ik ontzie geen
gevaar, maar my dunkt, Idomeneus^ dat gy ons
eerft zeggen moet,of uw oorlog rechtvaardig is;
vervolgens, tegen wien gy dien voert ;eindelijk,
welke uwe machten zijn, om een gelukkige uit-
komft daar van te hopen.
(3) iWotf2<r#;».rantwoordde: Toen wy eerft op
dezekuftkwamentelanden, vondenwyeenwoeft
Volk, dat dolende in de boffchen van de jacht en
van de vruchten , die de bomen door lich zelf
voortbrachten,Ieefde. Datvolk,hetwelk(k)iHa»-
Aurianen genoemd woidt was verfchrikt, ziende
onze fchepen en wapenen,en zy begaven zichin
het gebergte; maar alzo de foldaten nieuwsgierig
warenomditlandtte zien,en eenige harten vvilden
vervolgen, ontmoeten zy deze woefte vluchtelin-
gen. Toen zeiden dehoofden dexer wilden tegen.
hen: Wy hebben de aangename oevers der zee
verlaten, om die aan u lieden over te laten; ons
is
(3) Van die drie omftandigheden is de eerfte altydt door
!Louis den XIV. verwaarlooft , alzo hy minder dacht om
de rechtvaardigheit, in de oorlogen die hy ondernam, dan
wel om zyne begeerte te voldoen en zyn heerfchzucht, en
om zyn glorie in top te vyfelen.
(k) De Mandurianen vvaren een volk , bet welk een land-
lueek van het tegenwoordige koninkryfc. Napels bewoonde.
-ocr page 345-
van Tekmachus. X. Boek. xf$
is niets andersoverig dan het bynaontoegankelijk
gebergte; ten minfte is 'trecht, dat gy ons daar
in vrede en vryheit laat; wy vinden u hier dwa-
lende, verftrooid en zwakker dan wy,'tftaataan
ons om u alle af te maken ,en zelf aan uwemet-
gefellen de kennis te benemen van uw ongeval;
maar wy willen onze handen niet befoetelen met
het bloedtder zodanigen,die al zo wel menichen
zijn, als wy : Ga heen , en zijt gedachtig , dat
gy uw ieven aan ons gevoelen aangaande de men-
fchelijkheit verlchuldigt zyt ; vergeet nimmer,
dat gy deze leflen van bezadigdheit en edelmoe-
digheit (4) hoort van een volk, dat gy grof en
bot noemt.
Die der onzen, die door de Barbaren op deze
wyzeterug gezonden waren,kwamen wederom
in het leger,en verhaalden, het geen hen gebeurd
was; onze foldaten wierden gaande en fchaam-
den zich te zien,dat de Cretenzen nun leven aan
dezen hoop vluchtende menfchen,die hen eerder
fchenen naat beren dan naarmenfchen te gelijke-
nen, verfchuldigd waren ; zy gingen weder op
de jacht, in groter getal dan de eerfte,met aller-
lei foort van wapenen voorzien. Wel haaft ont-
moetten zy de wilde menfchen , en taften hen
aan; het gevecht was bioedig, daar vlogen pylen
aan beide de kanten, als een bagel, die geduren-
de een orkaan op het veldt nedervalt. De wilden
R 2                   wier-
(4) By dt Franfchen is het vry gemeen een volk , dat
van hun Jandaart niet is , bot en woeft te noemen ; maar
ondertuffchen hebben zv zomtyds van hunne naburen dier-
gelyke leflen van geinatigdheit en edelmoedigheit gektegenj
en zy hebben niet nagelaten hen den oorlog aan te doen,
allecn uit begeerte van volketen , die hen naoit kwaadt
jedasui hadden, te oudei te biengen.
-ocr page 346-
2,6o            1)e Gevalkn
wierden genoodzaakt in hunne bergen tewijken,
daar de onze hen niet dorften vervolgen.
Weinig ti)ds daar na zonden deze volkeren tot
my twee van de wijslte hunner grijsaards,diemy
om vrede kwamen verzoeken , en gefchenken
bragten: het waren vellen van wilde beeiten .die
zy gedoodt hadden , en vruchten van het landt.
Na my hunne gefchenken aangeboden te hebben,
fpraken zy aldus :
(f) O koning! wy houden, a's gy ziet, in de
eene handt een zwaart,en in de andere een olyf-
tak ( en waarlijk , zy hidden die op dusdanige
wijze); zie daar de vrede , of den oorlog; wat
kieft gy ? wy zouden liever om vrede wenfchen;
ter liefde van deze fchaamdeu wy ons niet den
aangenamen oever der zee te verlaten , daar de
2on het landt vruchtbaar maakt, en zo veel heer-
lijke vruchten voortbrengt. De vrede is aange-
namer dan alle deze vruchten; om deze zijn wy
in het hoge gebergte , aHijdt bedekt met ys en
fneeu,daar men nimmer debloemen vande lente
iiet, of de lieffelijke vruchten van den herfft,
geweken; wy hebben eenen af keer van deze beeft-
achtigheit,die onder de fchone namen van hoog-
heit en roem dwaaffelijk de landfchappen ver-
woe(l,en het bloedt van menfchen,die allebroe-
deren zijn, plengt; zo gy met dezen valfchen roem
aan-
(s) Deze redenering is eene levende verbeelding van de
hcerfch-zucht van Louis den XIV. die lat begeerte tot eene
valfche glorie niet dan al te dikwils onrechtvaardige oorlo-
gen ondemomen heeft , welke hem laftige omftandigheden
op den hals gehaalt hebben. Noch de wetenfchappen , wel-
ker befcheimheet hy zich noemde, noch de befchaafdheit,
In *elke hy ohder zyne regering zyn roem ftelde , hebben
hem kunnen genezen van die dolheit, die hem aanzetteom
de landen zynei naburen te verwoeften.
-ocr page 347-
van Telemachus, X. Boek. 7.61
aangedaan zijt, zullen wy geen reden hebben,
om u die te benyden , wy zullen u beklagen,
en de Goden bidden, dat zy ons voor diergelij-
ke uitzinnigheit bewaren. Zo de wetenfchap-
pen, die de Grieken met zo veel zorge leren,
en de befchaafdheit der zeden , daar zy zo op
roemen , hen niets anders inboezemt dan dit
vervloekt onrecht, geloven wy , dat wy zeer
gelukkig zijn , in deze voordelen te ontberen;
wy zullen onzen roem itellen , in altijdt woefte
menfchen te zijn , maar rechtvaardig , beleefd,
getrouw , niet baat-zoekende , en gewoon zich
met weinig te vernoegen;ende ydelewelluft,die
maakt, dat men altijdt veel van noden heeft, te
verachten: 'tgeen by ons hoog geacht wordt, is
gezondheit, foberheit, vryheit.en de kracht van
ligchaam en geefl ; 't is de Hefde der deugt, de
vreze der Goden , een goed en geneigd hert tot
onze evenaaften , neiging voor onze vrienden,
getrouwheit aan alle menfchen , zedigheit in
voorfpoedt,{landvaftigheit in tegenfpoedt,moedt
om altijdt ftoutelijk de waarheit te fpreken, en af-
keer van vleiery , die wy betrachten. Zie daar
zodanig zijn de volkeren , die wy u aanbieden
om uwe geburen en bondgenoten te zijn. Zo de
getergde Goden u zo verre verblinden , dat gy
deze vrede van de handt wijft,zult gy wel haaft,
maar te Jaat, gewaar worden , dat menfchen ,
die door bezadigdheit de vrede beminnen , de
ontzagchelijkfte zijn in den oorlog.
Terwijl deze grijsaards dus tegen my fpraken,
kon ik my niet verzadigen van hen te befchouw-
en ; zy hadden lange en ongehavende , zeer
korte, maar blanke haairen ,grote winkbiauwen,
heldere oogen, een valte opflag en vvezen , eene
K 3
                         klare
-ocr page 348-
i6%            *De Gevallen
klareen manhaftige flemme, en eenvoudige, doch
rondborftige , zeden. Het bont, dat hen voor
kkderen verrtrekte , was op den fchouder vaft
gchecht, en liet armen zien , die fpierachtiger
waren, en beter gevoede zenuwen hadden , data
die onzer worltelaren. Ik antwoordde aan deze
twee afgezanren, dat ik de vrede begeerde. Wy
ftelden gczamentlijk tergoeder trouwevelevoor-
waarden op; wy namen alle de Goden tot getui-
gen , en ik zondt deze menfehen wederom naar
huis met gefchenken ; maar de Goden , die my
yerdreven hadden uit het koninkrijkmijner voor-
ouderen, waren noch niet vermoeit van my te
vervolgen. Onze jagers, die zo haaft geen be-
richt konden krijgen van de vrede , die wy ge-
maakt hadden, ommoetten dien zelven dag eerie
grote bende dezer ruwe menfehen, die hunne af-
gezanten verfelden, zo als die uit ons leger we-
derkeerden. Zy taltten de zelve met verwoedheit
aan,maakten een gedeeltc ter neder, en vervolg-
den de overige in het bofch. Zie daar den oor-
log opnieuws ontfeoken. Deze woefte menfehen
geloofden, dat zy zich niet ineer konden of mog-
ten vertrouwen op onze beloften en eeden (6).
Om des te machtiger tegen ons te, zijn, riepen
iy de hocrenzen,Appulien , Lucaniers, Brutiers,
de volkeren van Crotona, van Nerite en Brinden (!)
tehulp, DeZ,«f<j»/er/lcwamenmetkarren,gewa-
pend
(6) Hoe menigmaal hebben de Bondgenoten van Vrank-
ryk bevonden, dat men zich , noch op de beloften, noch op
cle eeden van denkoning mogt veilaten ? Menigmaal heeft
hy de allerplegtigfte Tra&aten gefchonden, byna zo haaft
als zy gemaakt waren,
(1) Toen Troje verwoeft was, en de Grieken weder naar
huis gekeerd waren , zyn vele der zelve gins en her-
»aards verftrooid gewoiden door alleihande toevallen , en
die
-ocr page 349-
van Telemachus. X. Boek. %6$
pend met fcherpfnydende feiflens; Onder de Appu-
Hers
was ieder bedekt met de huit van eenig wild.
dier,dathy gedood hadt;zy droegen knotien vol
grote kwaften , en met icherpe yzere punten be-
flagen;zyzijn bynavan geftalte als reuzen,hun-
ne ligchamen zijn zo verhard door arbeidzam?
oefFeningen , daar zy zich aan overgeven , dat
hun gezicht alleen den menfchen een fchrik aan
jaagt; De Locrenzen ,uit Griekenlandt gekomen,
neigen nocb naar hunne af komft, en zijn beleefder
dan de arideren, maar hebben by de nette krygs-
tucht der Griekfehe benden de wakkerheit der Bar-
baren
gevoegt, en de gewoonte van een ftreng
leven te leiden, dat hen onyerwinnelijk maakt; zy
hebben ligte fchilden , gemaakt van gevlochte
rijzen, en bekleed met vellen van beeften; hunne
zwaarden zijn lang; De Brutlers kunnen zo fnel
lopen als harten en dalTen : men zou byna gelo-
ven , dat de tederfte grasfcheutjes door hunne
voetennietgekneuftworden,en naaulyx laten zy
eenig teken huner voetftappen in net zandt, men
ziet hen zich onvoorziens op hunne vyanden wer-
pen,endaar na verdwynen met de zelvefnelheit;
De volkeren van Crotonazijn behendig in het fchie-
ten met pijlen , een gemeen menfch onder de
Grieken zou zo een boog,gelijk men gemeenlijk
R 4                   onder
die hebben zich meeft nedergezet in het benedenfte deel van,
Italie. Andere zyn met volkplantingen , vooi en na dieit
tydt, derwaards vertrokken. Duswierdtdat landt zo bezet
met Grieken, dat men het felf den naam van Groot Giie-
kenlandt gegeven heeft. Van dien oorfpronk zyn derhalven
ook die volkeren , die hier opgenoemt worden , en v;in
welke het niet nodig is afzonderlyk te fpreken , na gezegt
te hebben, datzy te zoeken zyn ter plaatfe, daar het tc-
genwoordige koninkryk Napels legt, en dat onze Schtyvet
nadeiliandt zelf genoeg veiklaait , wie deze volkeien zyn.
-ocr page 350-
1^4             -Z5<? Gevalkn
onderde Crotoniaten ziet, niet kunnen fpanncn
en zo zy zich ooit tot onze ftrydfpelen begeven
zullen zy den prys behalen ; hunne pijten zijn
geweekt in tap van zekere vergiftige kruiden, die
men zegt, dat van den oever van den Avernus
komen,en welker vergiftdodelijkis;Watdie van
Nente, Br'tnden, en Mejfapie aanbelangt, die heb"
ben niets ongemeens dande kraehthunnerligcha"
men, en eene onbeteugelde dapperheit; het ge-
huil, dat zy ten hemel verheffen cp het gezicht
hunner vyanden , is vervaarlijk; zy bedienen zich
vry wel van fiingeren,en zy verduilterendelucht
door een hagelbui van geworDen ltenen,maar vech-
ten zondereenige order. Zie daarMs»;or,'tgeen
gy begeert te weten. Nu weet gy den oorfpronk
van dezen oorlog; en wie onze vyanden zijn.
Nadit verhaal oordeelde Tekmacbus, ongedul^
dig om te vechten , dat men niets te doen hadt
dan de wapenen aan te grijpen ; Mentor weder-
hieldt hem noch , en fprak Idomeneus dus aan;
Waar komt het toch van daan , dat zelf de Lo*
tre»ze»,een
volk van deGriekex afkoinfh*g,7.ich
vereenigen met de Barbaten tegen de Griekenl Wat
is de reden, daczo vele Griekfche volkplantingen
bloeienopdezekuft van Hefperie, zonder dezelve
oorlog onderhevig te zijn,als gy ? Idomeneus, gy
zegt, dat de Goden noch niet vermoeid zijn om
u te vervolgen: en ik zeg , dat zy noch niet ge-
eindigt hebben u te onderwijzen :zovelekwalen,
als gy hebt uitgertaan ,hebben u noch niet geleert
't geen men doen moet, om den oorlog voor te
komen. 'tGcen gy zelf verhaalt van de oprecht-
heit dezer Ba'baren, is genoegzaam am te beto-
nen,dat gy in vrede met hen hebt kunnen leyen;
maar de hoogmoedt en fierheit brengen menigmaal
iemandt
-ocr page 351-
van Telemachus. X. Eoek. 165
iemandtdegevaarlijkiteoorlogen opden hals(7),
gy hadt ligtelijk met hunne argezanten iemandt
uwer hoorden kunnen afvaardigen, om hen met
veiligheit te begeleiden ; nadezeti nieuw ontftoken
oorlog hadt gy wederom hen behoren te bevredi-
geri, en te verwittigen , dat zy aangctaft waren
uit onkunde van het bezworen verdragjgy moeft
hen alle vereifchte verzekeringen aangeboden,en
ftrenge (traffen hebbengefteldt tegendie gene van
uwe onderdanen , die die verbondt niet na-kwa-
men; maar wat is 'er voorgevallen , zedert den
aanvang van dezen oorlog?
Ik geloofde, antwoordde Idomexeus, dat men
deze Barbaren, die in haafr al hunne man (chap,
bekwaamom de wapenente voeren,byeen brag-
ten, en die al de omgelegene volkerentehulprie-
pen, aan welkenzy onsverdachtenhatelijk maak-
ten , zonder lafhertigheit , niet kon aanzoe-
ken. Het fcheen my bell zich te verzekeren van
eenige doortocht, die in het gebergte kwalijk
bewaard wierden. Wy namen d'e zonder veel
rnoeite in, en ftelden ons daar door in iiaat, om
dezefi<iriarf»teverwoe(ten. Ik hebb' torensdoen.
oprechten(8),uii welkeonze bendenalle devyan-
den, die uit het gebergte in ons landt willen af-
R S
                 zakken,
(7)  De hoogmoedt en trotfehcit van Louis den XIV. heb-
ben hem de gevaadykfte oorlogen op den hals gehaalt. Hy
heeft over de gehclc wereldt willen heerfcheu , en de ge-
hele wereldt heeft zich tegen hem verbonden.
(8)  De ftcrktens,die Louis de XIV. heeft doen oprechten
op de Frontieren zyner naburen , zyn juift dat gene, het
welk nayver in hen ontftoken heeft. Hv heeft hen willen
betengelen, en zich in ftaat ftellen om in hunne landen te
vallen om hen te overweldigen; en daar door heeft hy hen
gaande gemaakt om fchadelyke invallen in zyn eigene laa-
oeu te dogn.
-ocr page 352-
a 66            *De Gevallen
zakken, met pijlen kunnen trefFen. Wy kunnen
in het hunne komen,en verwoetten hunne voor-
naamfte woningen , als wy willen. Door dit
middel zyn wy in ftaat van met ongelijke macht
een ongelooft'elijk getal van vyanden, die ons
omringen, te wederltaan. Daarenboven is de vrede
tutfchen ons en hen zeer bezwaarlijk geworden,
wy zouden hen deze torens niet kunnen overge-
ven, zonder ons voor hunne Oroperijen bloot te
ftellen, en zy zien die aan als fterktens,daar wy
ons van willen bedienen , om hen in flaverny te
brengen.
Mentor antwoordde Idomeneus op deze wijze:
(9)Gy zijt een wijs koning,en gy wilt,dat men
u de waarheit zonder eenige bewimpeling zal
ontdekken;gy zijt niet als diezwakke menfchen,
die fchromen dezelve te zien, en die, hen moedt
ontbrekende om zich te beteren , al hun gezag
aanleggen, om de misflagen , door hen begaan,
te doen ttandt grijpen. Weet dan , dat dit Bar-
barifch
volk ueene voortreffelijke lelfeheeftnage-
laten, wanneer het kwam om u de vrede te ver-
zoeken. Was het door zwakheit, dat het die
verzocht , ontbrak hen moedt of hulpe tegen u?
Gy ziet van neen,dewijl hetzo zeer in den oor-
log geoeft'end is, en door zo vele ontzagchelijke
naburen onderfteund wordt. Waarom volgt gy
hunne bezadigdheit niet na ? Maar een kwade
fchaamte, en valfche eer hebben u in dit ongeval
ge-
(s>) Gy tcyt ten wys kfoing , enx. ] Dit is eene zeer vafte
waarh-eit, die in een tegengeftelden zin op Louis den XIV.
kan toegepaft wotden. Men moeit alleen het grootfte ge-
dcelte zyner Declataticn van oorlog lezen , om daarin te
vinden alle de beweegtedenen, die Meutoi hiei te laft legt
aan Idomeneus.
-ocr page 353-
van Telemachus. X. Boek. 167
geworpen;gy hebtgevreefd uwen vyandt temoe.
dig te maken , en gy hebt niet gevreefd hem te
machtig te maken, met zo vele volkcren tegen u
aan te voeren, van wegen iiw trotfchen onrecht-
vaardig gedrag. Waar toe dienen deze torens,
daar gy zo op roemt , dan om uwe naburen in
noodt van te vergaan te brengen, of om uw zeif
in lijden te helpen,om hen te bevrijden van eene
nakende dienftbaarheit. Gy hebt deze torens niet
opgerecht,dan voor uwe vciligheit, en het is om
deze torens, dat gy in zo groten gevaar zijt.
(m)Het zekerfle bolwerk van een ftaat is de ge-
rechtigheit, matigheit, goede trouw , en de ver-
zekering,in welke uwe naburen zijn,datgy on-
bekwaam zijt.om hunnelandenteoverweldigen;
de fterkfte muren kunnen vallen door verfcheide
onvoorziene toevallen. Het geval is eigenzin-
nig en onltandvaltig in den oorlog, maar de lief-
de, en het vertrouwen uwer naburen , die uwe
bezadigdheit beproeft hebben , maken dat een ftaat
niet kan overwonnen worden, en by na nooit aan-
getaft wordt: zelf wanneer een onrechtvaardig
nabuur die zou willen aangrijpen , alle andere,
belang hebbende in hare behoudenilFe, zullen zich
terftondt verbinden, en de wapenen opvatten tot
derzelver befcherming. Deze hulp van zo vele
volkeren,diehunwaarachtig belangvinden in hot
uwe te onderftevmen, zou u veel machtiger en ont-
Zagchelijker gemaakt hebben danalle deze torens,
die
(m) De waarheit , welke in de volgende woorden vervat
wordt, is aan de eene kant zeet pryflelyk en zeker , maat
wotdt aan de andere byna nooit in acht genomen. Onzc
Schryver heeft die koninklyke zedekunde overal in zyne
fchiiften zoeken voort te zetteu, maar v ooinamentlyk i«
zyne Zamenfprakf" tot Dtim,
-ocr page 354-
r6S                *De Gevallen
die maken, dat uw kwaal ongeneefTelijk is. Zo
gy inheteerfl gedacht hadt de nydc tiwer naburen
te vermijden, owe opkomende lladt zou bloeien
in eene gelukkigevrede, en gy zoudt fcheidsman
zijn van alle devolkeren vanHefperie. Maar laat
ons voor het tegenwoordige alleen onderzoeken,
op wat wijze men het toekomcnde door hetver-
ledene kan verbeteren. Gy hebt my beginnen te
verhalen,dat'er dp deze kuft verfch&deGriekfcbt
volkplantingen zijn , deze volkeren behoorden
genegen tezijn om u tehelpen; zy hebben noch niet.
vergeten nochden groten naam van Minos, zoon
van Jupiter ; noch uwen yverin de belegering van
Truje, daar gy zo menigmaal hebt uitgeblonken
onder de Grickfche vorften , vergaderd om het al-
gemeen gefchil van ganfchGnV &?»/«»:&. Waarom
tracht gy niet deze volkplantingen in owe belan-
gen in te wikkelen?
Die alle,antwoordde Idomenem, hebben voor-
genomen geen zijde te kiezen. Niet dat zy niet
eenige genegenheit zouden hebben om my by te
fpringen, maar het al te groot gerucht , dat deze
opkomende ftadtinhaar aanwafch gemaaktheefr,
maakt hen vervaard Deze Grieken vrezen zo wel
als alleandeien,datwy eenig voornemen fmeden
tegen hunnevryheyt. Zy hebben zich ingebeeldt,
dat, als wy deze Barbaren van 'tgebergte znllen
hebben t'ondergebragt , wy onze heerfchzucht
noch verder zullen voortzctten :meteen woordt,
alles is ons tegen (10); zelfs zy , die ons met geui
open-
fio) allies is ons tit.in , em.. ] Dat is juift de ftant, waar
in Louis de XIV. zich menigmaal gevonden heeft. Zelf die
voiften , die niet oopentlyk met hem in oorlog waren,
wenfchten dat hy mogt kleiner gemaakt wotden , naardien
zyne macht ontzaglyk vooi hen gewoiden. was.
-ocr page 355-
van Telemachus. X. Boek. x6y
openbaren oorlog aantaften, wenfchen onze ver-
nedering, en de nydt laat ons geen een bondg'c-
noodt.
Vremde buitenfporigheit ! hernam Meritor.
Om dat gy al te magtig wilt fchijnen, wcrpt gy
uwe macht ter neder, ea terwij 1 gy van buiten een
voorwerp van vreze en haat voor uwe naburen
zijt , put gy van binnen uwe krachten uit, om
het onderhoudt tot zodanig een oorlog te onder-
fteunen. O ongelukkige, en tweemaal ongeluk-
kige Id'/meneus, dien dit ongeval niet dan ten hal-
ve heeft kunnen onderwijzen; hebt gy noch een
twede val nodig,omde ongevallen,diedegroot-
fte der koningen dreigen,te leren voorzien. Laat
my begaan.enverhaal my alleen in hetbyzonder,
welke toch die Griekfche fteden zijn , die uw
bondgenootfchap weigeren.
De voornaamfte, antwoordde hem ldomeneusy
is de ftadt 'tare ntum (ii),Phalantus heeft de zelve
voor drie jaren gefticht; hy verzamelde in La-
conic
een groot getal jonge mannen, geboren van
Vrouwen, die hare afwezende mannen, gedu-
rende den oorlog van Troje , vergeten hadden:
wanneer de mannen wederom kwamen ,dachten
de vrouwen nergens anders om, dan om die tc
bevredigen en hare misflagen te lochenen. De-
te talrijke jeugt, die buiten echt geboren was,
niet
(n) Tarentum is niet alleen waarlyk door Thalamus ge-
bouwd, raaar zelf alles, het welk gezegd wprdt , ten op-
zichte van die jonge manfchap , met welke hy uit Laconic
vertrokken was, komt overceu met het gene dat de oude
fchryvets daar van zeggen; alleen met dat onderfcheidt, dat
zulx in den Meffenifchen , en niet in den Trojaanfchen oor-
log zon voorgevallen zyn. De taalkundige kunnen zien ,
wat Paufan. Phukit , en Jitjtin. Lib, III. c. 4. daat van
zeggen.
-ocr page 356-
ryo              'De Gevallen
niet meer of vader of moeder kennende , leefdc
in eene onbepaalde ongeregeldheit ; de ilrengheit
der wetten bondt deze wanorder in ; zy veree-
nigden zich onder Phalantm, een flout, onver-
fcaagd, en eerzuchtig overfte , en die de herten
door zijnekunftenaryen wiftte winnen. Hyisop
dezen oever met zijne jonge Lacnniersgekomen,
en zy hebben vanTarextumeentwede hacedemon
gemaakt. Ann deanderekant heeft Philofieles (o),
die zo groten roem verkregen heeft in de belege-
ring van Troje, met daar de fchichten van Hercules
te brengen, in de nabuurfchap de muren vanPe-
tilii (o) opgerecht , in der daadt wel zo machtig
niet,maar beflierd met meer wysheit dan Taren-
tum;
eindelijk hebben wy hier naby de ftadt Me-
tapontum
(q), die de wijze Neftor met zijne Pyliers
geflicht heeft.
Hoe,zeide Mentor, is Neftor in Hefperie , en
hebt gy dien in uwe belangen niet weten in te
wikkelen ? Neftor , dien gy zo menigmaal hebt
zien vechten tegen de Trojanen, en wiens vriend-
fchap
(o) Philo&etes is de medemakker van Hercules geweeft.
Qnze Schryver fpreekt naderhandt in het brede van hem
en van deze pylen.
(p) Men wil , dat Petilie zo genoemd is van het Griek-
fche woordt Tr'nti^tit , het welk vliegen betekent , om dat
Philoftetes door het vliegen der vogelen in zekere wigche-
lary gezien hadt , dat hy daar eene ftadt moeft bonwen.
Virgilius fpreekt in zyn III. Boek kortelyk van die ftadt.
Daar zyn'er,die de zelve in Toskanen plaatfen , daar men
tegemvoordig noch een plaatfie Ptu^limo genoemd vindt,
maar andere ftellen, met meer waarfchynfykheit, dat het
Strength', tegenwoordig eene biffchoppelyke ftadt in het ko-
niukryk Napels, geweeft is.
(q) Metapontum is gelegen in de golf van Tarentum.
Vtlttiiti Pattnul. fpreekt in zyn eerfte Boek van deze ftadt
en andere fteden , die door verfcheide Giiekea gebouwd
zyn , na de veiwoeftinge van Troje,
-ocr page 357-
van Telemachns. X. Boek. tjt
fchap'gy genoot ? Ik hebb' hem verloren , zeide
ldomeneus,door deliften dezervolkeren,dieniets
Barbarifch dan den naam hebben ; zy hebben de
■behendigheit gehadt van hem wijs te maken, dat
ik my als een dwingelandt in Hefperie wilde op-
werpen. Wy zullen hem uit die doling brengen,
zeide Mentor. Telemachus zag hem te Pyios,eer
hy zijne volkplanting hier veftigde , en eer wy
onze grote reize ondernamen om UlyJJ'es te gaan
opzoeken. Hy zal dezen heldt noch niet verge-
ten hebben, noch de liefde-tekenen , die hy be-
wees aanzijnenzoneTfkwrffi&wi-.-maar het voor-
naamfte is,zijn wantrouwen uit den weg te hel-
pen; het is door deze argwaan, gegeven aan alle
uwe naburen ,dat deze oorlog ontftoken is (i i),
en door die argwaan te verdryven , kan deze
oorlog zeer haalt worden uitgeblufcht; noch eens,
laat my daar mede begaan.
Op deze woorden omhellde ldomeneus Mentor
zeer tederlijk ; hy wierdt bewogen , en kon niet
fpreken. Eindelijk uitte hy ter naauwer noodt
deze woorden : O wijze grijsaardtldoor de Go-
den afgezonden ,om alle mijne misflagen te ver-
beteren , ik bekcn , dat ik grootelijx vertoornd
zou geweeft zijn , tegen al, wie met zo grote
vryheit my zou hebben derven aanfpreken , als
gy; ook zijt gy het alleen,diemy zoudt kunnen
ver-
(ll) Het is door de argwian , ge%even dm uive naburen ,
dat dez^e oorlog ontfloken is.
] Dit > en alles dat'er voor-gaat,
raoet verftaan worden van den oorlog in de Nederlanden
in den jare 1667. en van die in Hollandt in den jare 1672.
De Vlamingen en Hollanders zyn die volkeren , welke door
de Fianfchen dom en woeft genoemt worden , maar die
niets bezictcn , het welk naar die dom- en woeftheit gely-
kent.
-ocr page 358-
i72'           e Gevallen.
verplichten om de vrede te zoekem ik was voor-
nemens te (terven, of alle mijne vyanden te over-
winnen, maar 'tis beft , dat ik eer uwen wijzerl
raadt, dan mijne verblinde drift opvolge. O ge-
lukkige Telemachus! gy zult nook , als. ik , van
het regte fpoor kunnen dwalen jnademaal gy zo-
danigeen leidsman hebt; Mentor, gy zijt de ait-
lnuntendlte ; al de wijsheit der Goden is in u;
JyTixervazdi'ion geen wijzer raadt kunnen geven.
Ga , beloof, befluit , en geef alles , wat in
mijn macht is ; Idomeneus zal alles , wat gy
fcult nodig achten om gedaan te worden i goed
keuren.
Terwijl zy dns redeneerden, hoorde men zeer
fchielijk een verward gerucht van wagenen, van
hinnekende paarden, en meufchen , die een ver-
vaarlijk gekrijt maakten , en trompetten, die
de lucht met een oorlogs geluidtvervuiden.Men
riep , zie daar de vyanden , die een groten weg
omgetrokken zijn , om de bezette doortochten
te vermijden; zie eens, daar komen zy Sshntum
belegeren De grijsaards en vrouwen waren ten
uiterile verbaafd: Helaas! zeiden zy, hebben wy
ons waarde vaderlandt, het vruchtbare Crete
inoeten verlaten, en een ongelukkig koning vol-
gen dwars over zo veel zeen , om eene ltadt te
bouwen, die als een ander Troje in de affche zal
gelegt worden? Men zag , van de nieulings op-
gebouwde muuren,in het open veldt, by de zon-
ule het fchitteren der vyandelijke ftormhoeden en
fchilden.Deoogen wierden daar door verdnifterd,
00k zag men eene menigte opgehevene pieken,
die het landt bedekten , even als het door een
overvloedigen oogft bedekt wordt, dien Ceres in
de
-ocr page 359-
van Telemachus. X. Boek. 273
de vlakte van Extia (r) iaSicilie bereidt geduren-
de de hette des zomers, om den landman alzijn
moeite te vergelden. Reeds befchoude men de
met fcherpe feiiTens gewapende wagens (s); lig-
telijk kon men ieder volk , tot dezen oorlog
gekomen zijnde, onderfcheiden.
Mentor klomop eene hooge toren om hen des
te beter te ontdekken. Idomeneus en'Telemachut
volgden hem van naby. Naaulijx was hy daar
opgeklommen, of hy zag Philvttetes aan de eene
zijde, en aan de andere Neftor ^t) met Pififtratus
S
                       zijnen
(r) Enna is gelegen in het midde van Sicilie, en om-
lingd met zeer vruchtbare korenlanden, die in oude tyden
zeer wel bezaaid wierden , en uit welke jaarlyx een over-
grote toevoer van koren naat Rome gevoerd wieidt. By die
felegenheit fpreekt'er Cicero menigmaal van in zyneB-e-
envoeiingen tegen Verres. Voor het overige hadt Ceres
daar een zeer uitmuntende tempel , en het is in de vlakke
velden omtrent die ftadt, daar Proferpina door Pluto ge-
fchaakt wierdt.
(s) Al in de H. Schrift Jud. I. vers 19. vindt men^ewag-
gemaakt van zulke wagenen, die voornamentlyk indeoor-
logcn der oude Oofteriche volkeren in gebruik waren. Cur-
tius fpreekt'er derhalven op verfcheide plaatlenvan. Inde
befchryving van het leger van Darius maakt hy daar gewag
van op eene zo omftandige wyze , dat men zyne woorden
alleen behoeft te lezen , om te weten , hoe die wagens ge-
weeft zyn : Twee honderd gefeijfende wngens , zegt hy , met
vier paarden
, waar op dat volk, z.yn eenigite vertrouwen ftelt ^
zjn teen gevolgt, Vit den dijfelboom ftaken pteken
; aan tieide
de kanten -van den evenaar hadt men drie zjwaarden gthttht
»
en tujfchen de fpaken der raderen /taken z.eer vele fchiehten ,
met de punt naar vore gekterd zynde , uit : verder waren 'er
feijfens random aan het iuhenjie der raderen ', en andere kenevent
dengrondt, zjttlende altes affnyden usat hen, ah de paarden in bet
Upen waren, voorkyjam.
(t) Neftor is genoeg bekend, al was het maar van wegen
zyn ouderdom , alzo hy gezegd wordt driemaal zo lang ge-
Ieefd tehebben.als andere menlchen. Homerus fchryft hem
verftandt, ondervinding,welfptekendheiten voorzichtigheit
toe, Hy fpieekt, gelyk dc msefte oude liedsn gewoon zyn
-ocr page 360-
174             *&e Gevallen
aijnen zone ; Neftor was genoeg kenbaar dodt
.lijn eerwaarden ouderdom. Wei hoe! tkpMen-
^aruit, gy hebt u, 6 Idutneneus, ingebeeldt, dat
■ Phikdites en Neftor zich zouden vernoegenmet
u niet by te fpringen ; zie daar, zy hebben de
wapenen tegen u opgeVat, en , zo ik my niet
bedrieg, zijn de andere benden, die in zo goede
gefchiktheit, en met zo veel langzaamheit ko-
men aantrekken, Lacedemonifche benden , door
Phalantus beftiert: alles is u tegen ; daar is geen
een nabuur op deze kuft , of gy hebt dien tot
uwen vyandt gemaakt, zonder dat dit uw voor-
nemen geweeft is.
Mentor dit zeggende , klom in haaft van deze
toren af, en ging'naar eene der flads poorten aan
die zijde, langs welke de vyanden naderden; hy
deedt die openen, en Idomeneus verbaafd over de
heerlijke zwier, met welke hy dit verrichtte,
dorlt hem zelf niet vragen , wat hy voor hadt.
Mentor deedt eentekenmetzijnehandt, ten einde
niemandt bedacht mogt zijn om hem te volgen.
Hy ging de vyanden, die verbaafd waren, dateen
menfeh alleen zich naar hen toe begaf,tegemoed,
en hy vertoonde van ver een olijf-tak , tot een
teken van vrede,en wanneer hy zo na gevorderd
was, dat hy kon gehoord wor'den , verzocht hy
om eene vergadering van al de leger-hoofden.
Terftondt vergaderden zy , en hy fprak hen op
deze wijze aan :
O edelmoedige mannen, byeen vergaderd van
zo
i
■te doen, by Homerus en Virgilius , met veel lof van de
menfehen, die hy in zyn jeugt gekend heeft , en van de
•daden.die zy uitgevoeid hebben. Hy was koning van Pylos
in Beotie. Ouzc Scluyvei piyft hsm een weiiiig vcrdci
ook zecr.
-ocr page 361-
Dfattz.. 274.
2'an Aetugcr,
-ocr page 362-
van Telemachus. X. Boek. %y$
2o veel volkeren bloeiende in het rijke Hefperie!
ik weet , dar gy hier niet byeen gekomen zijt,
dan om hec gemeen belang der vryheit : ik prijs
uwen yver; maar gedoog , dat ik u een gemak-
kelijk middel aanwijze tot behoudeniiFe der vry-
heit, en der roem uvver volkeren zonder men-
fchen bloedt te ftorten.
O Neftor.'wijze Neftor! dim ik in deze verga-
dering zie, gy weet hoe dodelijk de oorlog is,
zelf voor die genen , die de zelve met recht,
en onder de befcherming derGodenondernemen!
de oorlog is het grootfte der onheilen , daar de
Goden het fterftelijk geflacht mede bezoeken.
Nooit zult gy vergeten, 'tgeen de Grieken gele-
den hebben , gedurende de tien jaren voor het
rampzalig Troje; wat verdeeldheden tuffchen de
hoofden! wat onvoorziene veranderlijkheit vaa
het geval! wat flachtingen der Grieken door de
bandtv&n Hedor! watongevalleninalledemach-
tigfle lteden veroorzaakt door den oorlog,gedu-
rende het lang afwezen harer koningen! In 'twe-
derkeren hebben eenige fchipbreuk geleden aan den
uithoek Caphareus (u), andere hebben eene droe-
vige doodt gevondeu, zelf in de fchoot hunner
5 2,
                          ge-
(u) Namentlyk Nauplins , koning van Eubea , willende
de doodt van zynen zone Palamedes , door de lift van U-
lyffes omgebragt, wreken, heeft op den hogen uithoek van
Eubea, Caphateus genoemt, een baken doen zetten, als of
daar een veilige verblyfplaars voor fchepen was. De Grie-
ken van Troje wederkerende wicrden door dat vuur mis-
leidt, en voeren daar tot hun ongeluk op aan ; want voor
dien uithoek leggen vele blinde klippen en draaiftromen.
Daar door hebben veel Grieken fchipbreuk geleden. Ovi-
dius ziet op dat geval in zyne Treurgezangen daar hy zegu
Quuttnqtu ^irlolica dt clajft CafhariA fa fit»
Semptr li Eui/tids viU rtfrqiut aijuir.
v
-ocr page 363-
176            *De Gevallen
gemalinnetf. O Goden ! het is dan in uwe gram-
fchap,dat gy lieden de Grieken tot dezen roem-
ruchtigen tocht gewapend hebt. O volkeren van
Hefperie I ik bidde de Goden , dat die u nooit zo
een' dodelijke overwinning verlenen; Troje legt in
zijne affche, 'tis waar ,maar het zou denGriekem
voordeliger geweeft zijn, dat het noch in zijn
luifter was , en dat de latfe Paris noch in vredc
zich verheugde in de eerloze liefde van Helena.
Gy Pbilocletes, zo lang ongelukkig, en verlaten
in het eilandt Lemnos (w) geweell zijnde, vreeft
gy nietgeliike ongelukken in een gelijken oorlog
tezullen wedervinden ? Ik weet, dat de volkeren
van Lawbook onruitenhebben gevoelt,veroor-
zaakt door het larag afwezen der vorften , hop-
lieden en foldaten,die tegen deTrojanen ten oor-
log getrokken waren. bGriekenl die in Hefperie
gekomen zi|t, gy 7,ijt daar niet gekomen , dan
door een aaneenichakeling van ongelukken, die
een gevolg van den Trojaanfehen oorlog geweeft
zijn.
Na dus gefproken te hebben , nader&e Mentor
de Pyliers, en Neftor, die hem herkende,nader-
deinsgelijxomhemte groeten. O Mentor l zeide
hy, 'tis met vermaak , dat ik u weder zie , 't is
vele jaren geleden , dat ik u de eerfte maal zag
in Phocis (x) : gy waart toenmaals noch maar
vyftien jaren oudt , en ik voorzag toen al, dat
gy
(w) Philoftetes veihaalt naderhandt zelf die zaak om-
ftandig.
(x) Phocis wordt zeer omftandig befchreven van Paufa-
nias, en is een landfchap van Griekenlandt in Achate, tuf-
fchen Beotie en Etolie. Tegenwoordig is het noeh eea
gedeelte van het hedendaagfche Achate , en ftaat ondei de
gehooizaarnlicit d« Tuiken,
-ocr page 364-
van Telemachus. X. Boek. rjj
gy 20 wijs zoudt wezen , als gy in het vervolg
geweeft zijt ; maar door wat geval zijt gy in
deze plaatfen gebragt ? en wat zijn toch de mid-
delen die gy hebt om dezen oorlog teeindigen?
Idomeneus heeft ons genoodzaakt hem aan te fallen:
wy zoeken niets dan vrede , ieder van ons heeft
een dringend belang om die te begeren, maar wy
kunnen onze veiligheit niet langer met hem vin-
den:(i2)hy heeft t'elkens zijn beloften gefchon-
den in opzicht zijner naafte geburen ; de vrede
met hem zou geen vrede zijn,zyzou hem alleera
dienen om ons onderling verbondt, het welke
onze eenige hope is, te breken; hy heeft aan alle
anderen zijn eerzuchtig voornemen , om hen
onder hetjok der ilaverny tebrengen,getoont,en
hy heeft ons geen middel overgelaten om onze
vryheit te verdedigen, dan in het' trachten van
4ijn nieuw koningrijk te verwoeften ; door zijn
kwade trouw zijnwy genoodzaakt hem te onder
te brengen, of om hetjok der flaverny van hem
te ontfangen. Zo gy eenig ander middel vindt,
om te maken,datmenophem mag vertrouwen,
en zich verzekeren van eene gocde vrede,zullen
al de volkeren , die gy daar ziet, vrywillig de
wapenen nederleggen , en wy zullen met blijd-
fchap erkennen , dat gy ons in wijsheit te boven
gaat.
Mentor antwoordde hem : Wijze Neflor , gy
weet,datM>^«my zijnen zone Teleraachusbceti
toevertrouwt. Dezejongeling, ongeduldig om
S 3                         het
fli) Hy he/ft t'clkftt z.yne h'ofte gtfekmit*. 1 Dat ver-
wyt hebben denabuten van Vrankryk altydt aan dcnkonn,;
gedaan. Menigmaal heeft hy geen vtede gemaakt , dan
om zich beter in ftatt te ftcllen cm den ootlog weierow
te beginnen.
-ocr page 365-
278             ¥)e Gev alien
het noodlot zijns vaders te ontdekken, kwam in
hct doortrekken by u te Pylos, en gy ontftang
hem met alle zorgcn , die hy kon verwachten
van een getrouw vriendt van zijn vader ; gy gaf
hem uwen rone mede,om hem te ge!eiden:ver-
volgens ondernam hy lange reizen ter zee , en
heer't Sicilie , Egypte , en de eilanden Cyprus en
Crete gezien, de winaen, of veel eer de Goden,
hebben hem op deze kufl geworpen, zo als hy
wilde wederkcren naar Ithaca. Wy zijn hier
wel te pas aangelandt om u te bevrijden van de
verwoefting eener wrede oorlog. 'tis Idomeneus
niet mcer , maar 't is de zoon van den wijzen
UlyJJl-s en ik, die al het beloofde zullen geftand
doen.
Terwijl Mentor dus met Nefior fprak in't mid-
de der verbonde krijgsmacht , hadden Idomeneus
en Telemachus met al de gewapende Cretenzen
het ooge op hen , van het hoogfte der muren van
Salentum ,en vvaren inverlangen , om te verftaan,
hoe de redenen van Mentor zouden worden op-
genomen, en hadden wel gewenfcht de zamen-
lpraak dezer twee grijsaards te horen. Neffar
was altijdt geacht geweeft voor den ervareniten
en welfprekendftea aller koningen van Grieketf
landt.
Hy was het, die gedurende debelegerfng
van Troje de oplopende gramfchap van Achilles,
den hoogmoedt van Agamemnon (y) , de flerheit
ran Ajax, en de onituimige moedt xmDiomedes
be-
(y) Agamemnon was de koning der koningen, datis het
opperhoofdt over alle de Griekfche koningen , die rich,
vercenigd haddenomTroiete belegeren. Verder dient alleen
aangcmcrkt, dat onze Schryver de helden, die hy hier noemt,
cigentlyk zo aifchildeid , als zy van Homems veibeeld
worden.
                                                    ...
-ocr page 366-
van Telemachus. X. Boek 179
beteugelt hadtjde zachte overreding vloeide van
zijne lippen, als een ftroom van honing ; zijne
ftem alleen deedt alle deze helden naar hem ho-
ren; zy alle zwegen , zo haaftals hy den mondt
oopende; niemandt dan hy kon in net veldt de
woelie oneenigheit bevredigen; hy begon de on-
gemakken van eene koude en afgeleefde ouder-
dom te gevoelen , maar zijne woorden waren
noch vol kracht, en lieflijkheit ; hy verhaalde
de voorledene dingen , om de jeugt door zijne
ondervindingen te leren , maar hy verhaalde
die met bevalligheit, alhoewel een weinig lang-
zaam.
Dezc grijsaardt , over welken zich ganfch
Griekenlandt vervvonderde, fcheen al zijne wel-
fprekendheit en uitmuntendheit verloren te heb-
ben , zo haaft als Mentor by hem verfcheen;
zijne ouderdom fcheen fchraal en vcrzwakt by
Mentor, in wien de jaren fchenen eerbiedt ge-
hadt te hebben voor de kracht en wakkerheit
van zijne geflclteniiTe. De woorden van Men-
tor
, niet tegenftaande die wigtig en eenvoudig
waren , hadden eene levendheit en gezag , dat
den ander begon te ontbreken ; alles , wat hy
zeide, was kort, net, en krachtig ; nooit hcr-
haalde hy tweemaal eene zake , nooit verhaalde
hy iets , dan de nodige oniftandigheit van de
zake, die hy moeft beflechten. Zo hy verplicht
was meer dan eens van een ding te (preken, om
dat,of in de gemoederen in te drukken , of om
tot de overreding te komen , altijdt was dat met
een nieuwe zwier van woorden , en welgepafte
gel:jkenifl"en. Zelfs hadt hy iets, ik weet niet
wat, dat aangenaam , en bevallig was , als hy
zich wilde fchikken naar net gene dat andere no-
5 4
                        dig
-ocr page 367-
2,8o               1)e Gevallen
dig haddeti , en als hy hen eenige andere wilder
inboezemen. Deze twee zo eerwaarde mannen
verftrekten eene zielroerende vertoning aan zo
vele byeen vergaderde volkeren. Terwijl al de
vyandlijke bondgenoten van Salentum , de een
den ander verdrongen, om hen van nabytezien,
en otn te trachten der zelvef wijze redenen te
hoten, deden Idomeneus en de zijne hun uiteriie
belt, bm uit der zelve wakkere en bezige bewe-
gingen , en uit de aanzichten, de geftalte hunner
gemoederen te outdekken.
Einde van het tiende Bock.
IN,
-ocr page 368-
INHOUDT
VAN HET
ELFDE BOEK.
Telemachus, Mentor ziende in
het midde der Bondgenoten
, <wil
•weten
, wat ,er onder hen omgaat. Hy
doedt de foorten van
Salentum oope-
nen
, en vervoegt zich by Mentor; en
zyne tegenwoordigheit doedt veel by de
Bondgenoten om hen de voorwaarden
te doen aannemen
, die deze hen voor-
jielde van de kant van
Idomeneus.
*De koningen kwamen als vrienden bin-
nen
Salentum. Idomeneus neemt tit-
les aan
, het ivelk bejloten was. Men
geeft wederzyds gyfelaars
, en men
doedt eene gemene offerhande tnjj'chcn
de ftadt en het leger
, tot bevejliging
van dat verbondt.
S s              D E
-ocr page 369-
a8z
D E
GEV ALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone "van Vlyjfes.
HET ELFDE BOEK.
TEIemacbus oiidertufTchcn ongeduldig •
aynde,ontrok 7.ich dsmenigte,diehem,
omringde, en liep naar de poort, die
Mentor uitgegaan was. Hy deedt die
met gezag oopcnen. Idomeneus, die ge-
1oofde,dat Telcrnachus aan 7.ijn zijde was, flondt
wel verbaafd hem te 7,ien lopen over het veldt,
en dat hy reeds dicht by Ne/ior was; Ne/ior ken-
de hem , en haaftte rich , maar met een deftige
en langtame tredt, om hem te ontfangen. Tele-
machus
vloog om zijnen hals, en hieldt hem in
zijne armen geiloten , 7.onder te fprekcn. Einde-
lijk riep hy uit : (J mijn vader ! ( ik (chrome
niet u to te noemcn) het ongeluk van mijn wa-
re vader niet te vinden , en de goedheden , die
gy my hebt doen gevoelen, geven my het rechc
om my van 7.0 tcderen naam te bedienen. Mijn.
vader, mijn waarde vader, ik zie u wcder ! ach
of
-ocr page 370-
van Telemachus. XL Boek. 183,
of ik Vlyffe's dus wederom kon weder zien ! Zo
my iets kon trooften, dat ik van hem ontbloot
ben, dat Zou zijn, dat ik in u een anderen hem-
zelf vinde.
Nejior kon op deze woorden zijne tranen niet
wederhouden , en wierdt van eene verborgene
blijdfchap getroffen, ziende die tranen , die met
eene wonderiijke aangenaamheit langs de kaken
van Telemachus vloeiden. De fchoonheit, HefTe-
lijkheit, en edelmoedige vrymoedigheit van de-
zen onbekenden jonge)ing,die zonder voorzotge
zo vele vyandlijke benden doordrong , verbaaP
den al de bondgenoten. Is dit , zeiden zy, niet
de zoon van dezen grijsaardt, die met Neftor is
komen fpreken ? buiten twijfel ; het is dezeJve
wijsheit in de meelt verfchillende ouderdom. Jn
de eene blocid dit noch ; in de andere brengt zy
'
zeer rijpe vruchten voort in overvloedt.
Mentor, die het vermaak genooten hadt van res
lien, met wat tederheit Neftor Telemachus ontfiug,
deedt zijn voordeel met deze gelukkige geftelte-
nifTe. Zie daar, zeidc hy, den zone van Uhffes,
zo aangenaam aan ganfch GrUlenlrndt , en zo
waardig aan u ze!f. O wijze Neftor ! zie daar,
ik geef hem u over als gyfelaar,en a!s het kofte-
lijkfre pandt, dat men u zou kunnen geven van
de beloften van liomenetts. Gy knnt ligt oorde-
len, dat ik geenzins begeer, dat het verderf van
den zone dat van den vader zou volgen, en dat de
ongelukkigePe»£/«/><■ my zou kunnen verwijten,
datik haren zoon hadt opgeoffert aan de eerzucht,
van den nieuwen koning van Saler.tum. Met dit
onderpandt, dat van zelfs zich u is komen aan-'
bieden, en het welk de Goden, beminnaars der
irrede, u toezenden , begin ik , 6 byeen verga-
N'
                                                              derde
-ocr page 371-
2.84           *De Gevallen
derde menigte van zo vele volkeren! uvoorftel*
lingen te doen, om voor altijdt eene beftendige
vrede op te rechten.
Op deze naam van vrede vernam men eeri
verward gerucht door al de gelederen. Al de-
ze verfcheide volkeren brulden van gramfchap,
gelovende dat al de tijdt verloren was, in wel-
ke men het gevecht uitftelde , zy verbeeldden
zich,dat men deze redenen niet hieldt, dan om
hunnen yver te doen verflappen, en hen den buit
te ontjagen. Boven al namen de Manduriers het
ten hoogfle kwalijk , dat Idomeneus hen ander-
maal hoopte te bedriegen. Zomtijds zochten
zy Mentor inzijne reden te vallen: want zy vreef-
den,dat hunne bondgenoten door de wijze rede-
nen van Mentor mogten verrhauwen. Zy be-
gonden alle de Grieken , die in deze vergadering
waren,te mistrouwen. Mentor, die dit bemerkt
hadt, deedt zijn bed: om dit wantrouwen tevoe-
den, en verdeeldheit te maken in de gemoederen
van alle deze volkeren.
Ik beken, zeide hy , dat de Manduriers reden
hcbben om zich te beklagen , en herftelling af te
vorderen der beledigingen , die zy geleden heb-
ben; maar het is van gelijken 00k niet recht,
dat de Grieken , die van de belt gefteldfte volk-
plantingezijn,by de oude volkeren van dit landt
verdacht en gehaat louden zijn: in het tegendeel
behoren de Grieken onder malkander vereenigdte
blijven, en zich van de anderen wel te doen han-
delen; alleen wordt'er vereifcht, dat zy bezadigt
Zijn, en nooit ondernemen de landen van hun-
ne naburen onrechtvaardig in te nemen. Ik
weet,dat I do me ntus het ongeluk gehadt heeft,vari
aan u lieden argwaan te geven, maar dat wan-
trouwen,
-ocr page 372-
van Telemachus. XL Boek. i$f
trouwen kan ligtelijk weggenomen worden:7V-
lemachm en ik bieden ons aan u lieden aan als
gijfelaars, die voor de oprechte trouw van Ido-
menem
zullen in ftaan, wy zullen in uwehanden
blijven , tot dat de zaken , die men u belooft,
getrouwlijk zullen volbragt zijn. 't Geen u,
6 Mandurien! verbittert , riep hy uit, is dat de
Cretenzen detoegangen van uw gebergte met ver-
raffing ingenomen hebben, en daar door in flaat
zijn, om tegen uw wil en dank , zo menigmaal
als het hen goed dunkt, te vallen in de landen,
daar gy lieden in geweken zijt ,om hen het vlak-
ke landt, dat aan de oever der zee is, vry te
laten. De toegangen door dcCretenzen verfterkt
met hoge torens, vol van gewapende mannen,
iijn derhalven de ware oorzaak van den oorlog.
Antwoordt my, hebt gy eenige andere reden?
Hier op naderde het hoofdc der Manduriers,
en fprak op deze wijze : Wat hebben wy niet
wel gedaan om dezen oorlog te ontgaan ? De
Goden zijn onze getuigen , dat wy de vrede niet
gebroken hebben, als toen de vrede ons is ontflipt
zonder middel van herftelling (i), door een on-
ruflige eerzucht der Crf^»te»,endoordeonmo-
gelijkheit, daar zy ons in geftelt hebben, van ons
op hunne eeden te vertrouwen : onzinnig volk!
dat ons , tegen onze wil en dank , tot die ver-
fchrikkelijke noodzakelijkheit gebragt heeft, om
wan-
(i) Dat is altydt dc taal van de Hollanders geweeft ten
opzichte der Franfchen ; zy hebben hen wel tot vrienden
willen hebben, maar niet tot naburen. De ongeiufteheerfch-
zucht van Louis den XIV. heeft hen voor zyne nabuurfchap
doen vrezen, en zy hebben gene zekerheit kunnen vinden,
dan dooi het middel ran ecus lterke iarrint tuiTchen hej^
pihca.
-ocr page 373-
t.%6             *De Gevalien
wanhopende tegen hen te zijn , en dat wy ons
welzijnnietmeerkunnen vinden,dan in hun ver-
derf. Zo lang zy dcze toegangen in hun geweldt
hebben, moeten wy akijdt geloven, dat zy onze
landen onrechtvaardig willen innemen , en ons
brengen onder het jok der flaverny; zo net waar
was, dat zy niet anders dan in vrede met hunne
naburen zochten te leven , zouden zy zich ver-
noegen met het geen wy hen vrywillig hebben
overgelaten, en zy zouden niet zoeken de toegan-
gen te be waren, van een landt,tegen welkers vry-
heit men eenige eerzuchtige toeleg zou kunnen ma-
ken. Maar gy kent hen noch niet, wijze grijsaardt!
'tis tot ons groot ongeluk , dat wy hen hebben
leren kennen. Houdt op, 6 man van de Goden
bemind ! een rechtvaardigen en noodzakelijken
oorlog te vertragen,zonder welke Hefperie'nooit
een beftendige vrede te hopen heeft. O ondank-
baar, bedrieglijk, en wreed volk , dat de vergram-
de Goden ons hebben toegezondenom onze vrede
te ontruften, en om onze gebreken teftrafien:
maar na ons geltraft te hebben , 6 Goden! zulc
gy ons weder wreken , en gy Heden zult niet
minder rechtvaardig zijn tegen onze vyanden dan
tegen ons.
Door deze woorden fcheen de ganfche verga-
dering beroerd,en het was of Mars enBelhnade
gelederen doorwandelden,in degemoederen we-
der ontftekende een oorlogsvuur, 'tgeen Mentor
zocht uit te bluilchen. Dus hernam hy zijne re-
den :Zoiku!ieden niets anders dan beloften hadt
voor te ftellen, zoudt gy lieden rechtmatig mo-
gen weigeren u daar op te betrouwen , maar ik
biede u zekere en tegenwoordige zaken aan. Zo
gy niet te vrede zijt met Tekmachus en my voor
gijfel-
-ocr page 374-
van Telemachus. XL Boek. 287
gijfelaars te hebben, zal ik u daar en boven noch
doen geven twaalf der voornaamfte en dapperfte
Cretenzen: maar het is ook bcramelijk , dat gy
lieden van uwekant gijfelaars geeft; wantIdomc-
tieus,
die oprechtelijk de vrede begeert , begeert
die zonder vreze , en zonder verkleining; hy be-
geert de vrede, gelijk gy lieden zelf zegt, dat gy
die gewenfcht hebt, door wijsheit en bezadigd-
heit; maar niet uit liefde van een laf leven , of
uiteenmoedeloosheitophet gezicht van een drei-
genden oorlog ; hy is gereed om te fterven of te
overwinnen,maar hy acht de vrede meer dan de
heerlijkfte overwinninge; hy zou zich fchamen,
dat hy zou vrezen overvvonnen te worden,maar
hy vreeit onrechtvaardig te zijn , en hy fchaamt
zich niet, dat hy zijne misflageii wil verbeteren.
Met de wapenen in de vuilt biedt hy de vrede
aan ; hy wil niet met hoogmoedigheit de voor-
waarde van de zelve voorfchrijven (i); want hy
heeft geen achting voor eene ged wonge vrede. Hy
wenfcht eene vrede,daar al de verfchillende par-
tijen genoegen in nemen,die alle nayver eindigt,
die alle ongenoegen wegneemt, en die alle wan-
trouwe geneeft. Met een woordt, I'domeneus is in
alle die gevoelens, in welke ik my verzeker, dat
gy lieden zelf zoudt willen , dat hy was. Zo
daar niets overig is, dan u lieden daar van te
overreden , die overreding zal niet zwaar zijn,
zo gy lieden my met een onvooroordelig en be-
zadigt
(2) Hy wil niet wet hnwrnoediiheit de voorwaArde rnz.. J
Louis de XIV, deedt ganfch het tegcndeel op de Vredehan-
deling te Nimwegen. Ook blufchte die vrede het ongenoe-
gen der onderhandelende partyen niet uit. Zy kwamen na-
derhandt sveder op met gtoter kracht en een beter uitflaj
4an tc voien.
-ocr page 375-
x88           *De Gevalien
Zadigt gemoedt wildt horen. Luifter, 6 vollce-
ren vol van dapperheit , en gy zo wijze en zo
vereenigde hoorden! luifter naar het geen ik u van
de zijde van Idomenem aanbiede. 'tis niet recht-
matig, dat hy in de landen zijner naburen zou
kunnen indringen, noch 'tis ook rechtmatig,dat
dieindezijnenzoudenkunnen indringen ;hy ftaat
toe,dat de toegangen,die men door hoge torens
verfterkt hceft, bewaart worden door oneenzijdi-
gebenden. Gy, Neftor, engy, Philodtetes, zijt
Grieken van afkomft , maar in deze gelegenheit
oopentlijk tegen Idomeneus. Dus kunt gy lieden
niet verdacht zijn , dat gy lieden al te veel zijne
belangen zoudt begunltigen. 't Is het algemeen
welzijnvan hetlandt,en devryheit vanHefperie,
die u lieden ter herte gaat. Weed gy lieden zelf
de bewaarders en bezorgers van de toegangen, die
dezen oorlog veroorzaken; gy lieden hebt geen
minder belang in te beletten , dat de oude volke-
ren van Hefperie Salentum, eene nieuwe volkplan*
ting der Grieken , even als de uwe zijnde , niet
verwoefte, als in te verhinderen , dat Idomeneus
de landen zijner naburen nietoverweldigtrhoudt
de gelijkmatigheit tuflchen den een en den ander,
in plaats van een volk , dat gy behoorde te be-
minnen, te vuur en te zwaardt te vervolgen ; be-
waart denroemvan rechtersen middelaars te zijn
voor u lieden (3). Gy lieden zult zeggen , dat
deze voorwaardeu uitmuntend fchijnen, zo gy
kunt
(3) Bnvtarl den rotm van reenters en mlddeUars te z.yn,
tnz.. ] Dus zyn de Koning van Engelandt en de Staten Ge-
neraal Midiateurs geweeft van de vtede te Aken , welke de
koning van Vrankryk, als gedwongen, maakte in den jare
1668. maar de nayver over die bemiddeling brak niet laag
iaai na uit, tot gtote fchade van de laatfte Mtdiateim,
-ocr page 376-
van Telemachus. XL Boek. 289
kaiit verzekerd zijn, dat Idomeneus dit te goeder
trouwe zal volbrengen; maar ik zal u liedtn ter-
flondt voldoen.
Men zal de gijfelaars, daar ik van gefproken
heb', tot onderlinge verzekering'hebben , tot
dat al deze tocgangcn , a!s vertrouwd goedt, in
uwe handen zullen gefleld zijn. Wannecr het
welzijn van ganfch Hefperie , wanneer dat van
Salentum zelf en van Idomeneus,t'uwer befcheiden-
heit zal zijn , zult gy lieden dan te vrede zijn?
Wat kunt gy lieden in het toekomende wantrou-
wen? zal het u zelf zijn? Gy derft niet vertrou-
wen op Idomeneus, en Idomeneus is zo onbek waam
om u tebedriegen, dat hy zich op u lieden wil
vertrouwen. Ja hy wil u lieden de ruft,'t leven,
en de vryheit van zijn ganfche volk en van zich
2elf vertrouwen. Zo het waar is; dat gy lieden
niets anders zoektdan eene goede vrede, ziedaar
eene , die zich u aanbiedt, en alle voorwendfel
van achterwaards te wijken beneemt. (4)Noch-
maals, verbeeldt u niet, dat de vreze Idomeneus
daar toe brengt om u deze aanbiedingen tedoen;
'tis de wijsheit en gerechtigheit, die hem inwik-
kelen deze party te kiezen , zonder zich te be-
kommeren, of gy zoudt menen , dat het door
zwakheit gefchiedt, 't geen hy doedt door edel-
moedigheit. In den aanvang heeft hy misflagen
begaan, maar hy ftelt z'jn roem in die te erken-
nen , door deze aanbiedingen , met welke hy
u lieden voorkomt. 't Js zwakheit, 't is ydele
T
                      waan,
(4) Ntchmn/il, vtrhttldt u niit, mr„ ] Zie hoe dat Louis
de XIV. fprak. Aan de noodzakelykheit om de vrede tc
jnaken, in welke hy zomtyds was, gaf altydt eene fchone
fchyn met haar den naam van bezadigdheit ea lechtvaatj
diglicit te geven.
-ocr page 377-
i$o            T>e Gev alien
waan, en 'tis grove onwetendheit van zijn etgen
belang , dat men zijn gebreken wil verbergen ,
door die met fier-en hoogmoedigheit ftaande te
houden. Hy ,diezijnemisilagenaanzijnenvyaiidt
belydt, en die aanbiedt deze te verbeteren , be-
toont daar door , dat hy onbekwaam geworden
is, om de zelve meer te begaan , en dat zijn
vyandt alles te vrezen heeft van een zo wijs en
ftandvaftig gedrag , zo hy geen vrede met hem
wil aangaan. Wacht u wel te lijden, dat hy op
zijn benrt u lieden uwe onrechtvaardigheit voor
oogen flel. Zo gy weigert de vrede en rechtma-
tigfieit,die u aangeboden worden,aan te nemen,
zullen de vrede en rechtmatigheit gewrokenwor-
den. Idomtneus, die vrezen moeft,dat de Goden
vergramd waren tegen hem , sal die voor hem
tegen u lieden bevinden?Ik enTelemachus zullen
rechtenvoordegoedezake.-ik neme al dehemel-
en onderaardfche Goden tot getuigen van de recht-
jnatige voorftellingen, die ik u gedaan heb'.
Zo ka&ita}s Mentor deze woorden uitgefprok en
hadt, verhief hy zijnen arm,en vertoonde aan al
dezevolkeren den olijftak,dien hy in zijne handt
hadt. welke het merkteken der vrede was. De
hoofden, die hem van naby aanzagen , wierden
verbaafd, en verblind door het Goddelijk vuur,
*tgeen uit zijne oogen ftraalde,hy hadt eene dcf-
tigheit en gezag, welke is boven alles, wat men
zietindegrootfte flervelingen. De bekoorlijkheit
71'jner aangename en krachtige woorden nam al
degemoederenin ;zy waren gelijk die betoveren-
de woorden (z), die in eene diepe ftilzwijgenheit
des
(z) By VirgiJKis in zynePharrmciutrU , en by de uitleggers
V*a die Heideis-zsmg, vindt men veel van die tgywwooiden
6«-
-ocr page 378-
van Telemachits. XI. Boek. 291
dcs nachts de maa'n en fterren in een oogenblik in
het midden van den Olympm doen Hit itaan , de
verwoede zee in kalmte brengen , de winden en
baren ftillen, en den fnellen loop der fterk-frro-
mende rivieren llrcmmcn.
Mentor was onder deze verwoede volkeren, als
Bacchus toen hy omringd Was door deTygers.die
hare natuurlijke wreedheit vergetende door de
krachtzijnerlieffelijkeftemme,zijnevoeten kwa-
menlekken,en door ftrelingen zich aan hem on-
derwierpen. Dadelijk ontltondt een diepflilzwij-
gen door hecganfche leger; de hoofden zagen mal-
kander aan, en konden dezen man onmogelijk
tegenftaan, noch begrijpen, wie hy was. Al dc
krijgsbenden onbewecglijkzijnde,hadden de oo-
gen op hem geflagen; men dorft geen geluidt ma-
ken, uit vreze, dat hy noch iets te zeggen hadt,
en dat dit mogt niet gehoord worden, niet tegen-
ftaande men niets meer wift by te doen , by dc
zaken, die hy gezegt hadt. Zijne redenen had-
den kort gefchenen; men wenfchte,dat hy noch
langer geiproken hadt. AI dat hy gezegt hadt ,
bleef als ingedrukt in alle herten: onder het fpre-
ken deed hy zich beminnen,en vrezen;ieder was
gretig, en als opgetogen , om de minfte woor-
den, die uft zijn mondt vloeiden, by een te ver-
zamelen.
Eindelijk,naeengeuoegzaam langftilzwiigen,
T a
                      hoor-
gefproken. Ook beloofden de toveraatfters dooi hare kunft-
woorden alles te doen, het welk onzeSchryvet hierop telt,
Medea , geenzins de minfte ondet dat volkie , zwetft op
meer dan eene plaatfe by de oude dichters van haat alver-
mbgende kimft. Al wat aan dat kolle-werk vaft is, wordt
van Jonctys in zyne vertaalde Yeihandeling v<w> it Tntr-
tjtkit >
zeei fiaai oopengelegt.
-ocr page 379-
i$x            2)<? Gevalien.
hoorde men een dof geluidt, 'tgeen zich allengs
verfpreidde. 'tWas niet meer dat verward ge-
tier der volkcren , die in gramfchap woedden ;
't was in het tegendeel een zacht en gunliig ge-
ruifch: men ontdekiereeds op ieders wezen ik weet
Diet wat vrolyx en zachtzinnigs: de zo verbitter-
de Manduriers merkten, dat de wapenen hen uit
de handen vielen. De woelte Phalantus en zijne
Laceaomiers iionden verbaafd,hunnever(taaidege-
moederenzovermurwd te vindcn ;andere begon-
den te reikhalzen naar deze gelukkige vrede, die
menhenaanboodt. Phihdetes nicer gevoelig dan
een ander door deondervinding zijner ongelukken,
Icon zich van tranen uiet onthouden. Neflor niet
kunnende fpreken, in de vervoering , daar deze
redenenhemingebragt hadden,omhelfde Mentor
ieer tederlijk,zonder tekunnen geluidt flaan ,en
al de volkeren riepen tc gelijk uit, als of dat het
veldteken geweeft ware: O wijze grijsaardt! gy
ontwapent ons; vrede, vrede!
Afc/ifor wildekortdaarnaeeneredenaanvangen;
maar al de benden,ongeduldig zijnde,vreesden,
dat hy eenige zwarigheitwilde te voorfchijnbren-
gen; Vrede, vrede.' riepen zy undermaal. Men
Jconhennietdoenftilzwijgen,danmet al de hoof-
den van net ganfche leger met hen te doen fchreu-
wen; Vrede, vrede!
Nejlor wel ziende, dat het hem noch niet mo-
gelijk was een aaneengefchakelde redentevoeren,
genoegde zich met alleen te zeggen : Gy ziet, o
Mentor', wat het woordt van een trerrelijk man
vermag; wanneer de wijsheit en deugt fpreken,
ftillenzydehertstochten,en onze gramfchap ver-
andert invriendfchap, en begeertens van eene be-
ftendige vrede. Wy nemen die zodanig aan, als
gy
-ocr page 380-
van Telemachus. XI. Boek. 293
gy ons die aanbiedt. Ter zelve tijdt ftaken al de
leger-hoofden hunne handen uit, ten teken van
toeftemming.
Mentor liep naar depoort van Salcmum, om die
te doen oopenen,en/io»»«»c^tedoen weten dat
hy zonder eenige voorzorge uit de fladt mogt ko-
men. Ondertuilchen omhelfdeNcftorTelemac&uf
zeggende: Beminnelijke zoon van den wijsften der
Grieken! ach mogt gy zo wij$,maar gelukkiger,
zijn dan hy ! hebt gy niets vernomen van zijn
noodlot?Het geheugen van uwen vader, dien gy
20 wel gelijkent, heeft'gcdient om onze veront-
waardiging uit te blufTchen. Pbalantus, niet te-
genftaande flraf en woeft,en dat hy nooitUlyjfes
gezienheeft, laat niet na door zijne ongelukken ,
en die van v.ijnen zone , geraakt te 2ijn. Reeds
perfte men Telemachus,om zijne gevallen tever-
lialen, wanneer Mentor , met Uomeneus, en de
ganfche jeugt der Cretenzen , die hem volgde t
wederkwam.
(f) Op het zien van Idomeneus merkten debond-
genoten, dat hunne moedt weder ontilak, maar
de woorden vanAfe/^orverdoofden het vuur,dat
byna fcheen uit te berften. Waarom vertocven
wy , zeide hy , dit heilig verbondt te fluiten,
waar van de Goden getuigen en befchermerszul-
]en zijn ? Dat zy dit wreken : zo ooit eenig heil-
loos menfch dit zal durven fchenden ; dat al de
T 3
                     kwa-
(s) Op het r.itn van liormmius enz.. ] Als Louis de XIV.
in de eene of de andeic franticr-ih\dt kwam , of bezit ging
nenvn van eenige nieuw overwonne plaats , kon het geme-
ne volk hem niet zien zondet beroette te maken ; maar
dat gene , het welk de Franfchcn toefchreven aan de ver-
wondering, die men over den koning hadt , was veel eer
cen uitwcikfel van de vciontwaaidiging det viemdeliugen.
-ocr page 381-
2.94            eDe Gevallett
kwalen van den oorlog (a),ver van de gefrouwC
en onfchuldige onderdanen te drukken , op het
meincdig en vloekwaardig hoofdt van den eer-
/uchtigen, die dit heilig verbondt zal willen met
voetentreden,nederdalen!vervloekt moet hy zijn
vanGodenenmenfchen Inooit moethyde vrucht
iijner meinedigheit genieten ! de helfche Raztr-
ttyen
moeten hem aangrijpen onder de yiTelijkfte
gedaantens, en tot woede en wanhoop brengen!
dat hy omkome zondcr eenigc hoop van begraaf-
fenilTe! dat zijn ligchaam zy ten prooi van hon-
den en gieren,en dat hy in de helieindendiepen
afgrondt van den Tartarus voor eeuwig ftrenger.
gepijnigd worde,dan Tantalus,Ixion,en deua-
vaiden
f Maar veel eer moet dezevrede onwankel-
baar zijn, als de rots van Atlas(b) , die den he-
melonderfteunt! Datailevolkerendieonderhou-
den, en derzelver vruchtet) fmaken van geflachte
tot geflachte! dat de namen der genen die gezwo-
renhebben,met liefde en eerbiedt mogen gedacht
\yorden by onze verre naneven! dat deze vrede,
geveftigd op de gerechtigheit en goede trouwe,
eert
(a) DM at de kvjt'en van den oorlc-f enz.. ] Dus wordt dc
■vrede op de allerplegtigfte wyze gemaakt met vervloekinge
tier genen,diedaar tegen doen. Deoudenoemdendat Dime,
welke alles behelfden.dat iemandt afgrylTelyx kon overko-
men. Van dat foort van vervloekingen vindt men'er ver-
fcheide, als de Dime Catonis , Oviditts in It/in , cnz. Onze
Landgenoten kunnen, om al wat yflelyk is by malkander
gebragt te zien , de Vloel^van Novels lezen by den Here van
Clootwyk,
(b) Atlas wordt hier genomen voor een zeer hoog ge-
bergte aan den uithoekvan Mauritanie. De oude dichters
zeggen, dat Perfeus by den koning Atlas willende vernach-
ten, de/.e hem seen verblyfplaats wilde toeftaan ; waar op
ferfeus het hoordt van Meduza voor den dag kteeg , en
Atlas, so groot als hywas, met huidt en met haaii, in
esn ipis of berg deedt verandercn.
-ocr page 382-
van Telemachus. XI. Boek. z$f
cen voorbeeldt van vrede verffrekke in de navol-
gende eeuwen voor alle volkeren der aarde , en
dat alle volkeren,die zich gelukkig zulien willen
maken, door zich te verenigen , het voorbeeldt
der volkeren van Hefperie trachteri na te volgcn-
Na deze woorden bezworen Idomeneus en al
de andere koningen de vrede op degemeldevoor-
waardens. Aan wedcrzijdc gaf men twaalfgij-
felaars; Telematbus wilde van het getal zijn der
genen,die/<<Wf»«*JOverleverde; maar men wil-
de niet toeftaan , dat Mentor onder de zelve zou
zijn:naardien de bondgenoten wilden,dat hy by
Idometteus zou blijven,om voor deszelfs gedrag,
en dat zijner raadsheren teverantwoorden,totde
laatfte uitvoering van het beloofde. Men offerde
tuilchen de liadt en het vyandelijk leger honderd
veerzen, wit als fneeuw, en zo vele ftieren van
de zelve ver we, welker hoornen verguld,en met
bloemkraniFen omhangen waren. Menhoorde tot
in het naby gelegen gebergtehetvervaarlijkgeloei
der offerbeelten , die met het heilig mes gedoodt
wierden;het rokende bloedt ruifcht van alle kan-
ten,en menliet uitgezochte wijnenin overvloedt
vloeien voor de offer-plenging (c); de ingewand-
T 4
                         be-
(c) Dez.« offerplenging beftondt daar in, dat men , by dc
oude Grieken enRomeinen,een weinig wyns uit cen fchaal-
tie, van den wyn die aan de Goden geoft'erd wierdt, goor,
Dat noemcie men Ubatia. Wy wilien ons niet inlaten om
de plechtipheden der oude offeihanden op te helderen. Daar
zyn ganfche boeken van gefchreven. Aileen voegen wy bier
bv , dat tciwyl ecn gedeeltc van het offerbeeft, op het altaaj:
Jag'te branden, de piiefter den wyn daar op goot ; doeh.
vry h«t grootfte gedeelte der offerbeeften wierdt met ver-
brandt, maai,of van dc prieftcrs opgegeten.of naar de vleefch-
hal gebragt, om daar verkocht te worden. Daar op ziet
de H. Paulus ergens, daar hy fpreckt aangaande het eeteu
of niet eeten der dingen,die aan de Afgoden geofterd lya.
-ocr page 383-
ry6            2> Gevallen
bekijkers(d) vraagden de noch lillende ingewan*
den raadt; deze flacht-offeraars brandden op den
altaar wicrook, het welk een dikke wolk,wiens
liefFelijke geur over het ganfche veldt verfpreidt
wierdt, uitmaakte.
De foldaten ondertuiTehen aan wederztjdeden
anderen met meer met een vyandelijk ooge aan-
ziende,begonnenmalkander te onderhouden met
het vertellen van hunne gevallen;zy ruftten zich
reeds uit van den vorigen arbeidt , en fmaakten
by voorraadt de zoetigheden van de vrede. Ver-
fcheide,die Idomeneus gevolgt waren in de bele-
gering van Troje, kenden noch de foldaten van
Neftar, die in den zelven oorlog gevochten had-
den Zy omhelfden malkander met tederheit ;
en verhaaldeu onderling al wat hen gebeurd was,
fcedert 7.y die trotfche itadt, zijnde het cieraadt
van gaiifch Afii geweeft, verwoeft hadden: hier
op leiden zy zich neder in 'tgras,kroondcnmal-
Jkandermetbloemen;en dronken tea amen wijn,
die hen in grote va en uit de ftadt wierdt toege-
bragr, om met blijdfcharj de plechtigheit van zo
groten dag te yieren.
Terltondt zeide Mentor tegen de koningen: O
hoof?
(d) De ingewand-bekykers waren by de offerhanden , en
zo haaft als de offer flachter , vittimarim genoemd by de
Romeinen, het offerbeeft met zyn byl voor de kop geila-
gen en de keel afgeftoken hadt , wierdt het op de rugge
gehaald en ge-oopend;waarna de offerflachter de edele de-
len, die in de boift leggen , zondet zyne handen daar aan
te flaan,op een tafeltie overgaf aan den ingewand-bekyker,
die uit de gefteldheit van die delen , maar wel meeft van
de lever, het toekomeiide gelnk of ongeluk van die gene ,
voor wien geofferd wierdt , voorfpelde. Het befte teken
was, als alle die delen gezond en gaaf waren ; maar als
daar aan iets ontbrak, wifteii ij dat uit te leggen , als ecu
fuvaad vooueken.
-ocr page 384-
van Telemachus. XL Boek. 197
hoofden ! hier byeen vergadert, voortaan zult gy
iieden , ondcr verfcheide namen en verfcheide
hoofden, niet meer dan een volk zfjn. Dus ishet
datde rechtvaardigeGoden,liefhebbers der men-
fchen, die zy gemaakt hebben , willen , dat de
eeuwigdurendebandt vanhunne volmaakteeenig-
heit zou zijn. Hetganfche menfchelijke geflacht
is niet dan een huisgezin,veripreidtoverdengan-
fchen aardbodemjal de volkerenzijnbroeders,en
behoren malkander , als zodanige, te beminncn.
Onheil moet diegodIozcntreffen,die een wreden
roein zoeken in het bloedthunner broederen,het
welk hun eige bloedt is; de oorlog is zomtijds
noodzakelijk, 't is waar; maar het verftrekt tot
oneer van het menfchelijk geflacht,dat die in ze-
kere voorvallen onvermijdelijk is. Okoningen!
zegt niet, dat men daar na moet wenfehen, om
roem te verkrijgen. De waarachtige roem wordc
niet gevonden buiten de menfchelijke zachtmoe-
digheit (6). Al wie zijn ei^en roem meer acht
dan de gevoelens der menfchelijke zachtmoedig-
heit , is een hoogmoedig fchrikdier , en geeu
menfeh; hy zal niets anders , dan een valfchen
roem verkrijgen ; want de waarachtige roem
wordt niet anders dan in bezadigdheitengoedheit
gevonden:men mag hem vleien om zijne dwaze
grootsheit genoegen te geven ; maar men zal by
zich zelf altijdt van zodanig een zeggen,als men
oprecht zal willen fprcken, dat hy zo veel te min-
T s                      der
(6) ^41 wit x,yn eiltn roem mter acht , tnz,' ] Wat een nit-
muntende les voor den kleinzoon van een koning , die
door zyne trotfehheit een afgry?en geworden was voor alle
?yne naburen ! Die jonge vorft kon niet al te veel afge-
fchiikt worden van de valfche glorie, welke aan zyn groot-
rjider zo fchadelyk geweett was.
-ocr page 385-
t$ 8              tP* Gevatte»
der den waren roem verdient heeft, als hy die
met onrechtmatige drift heeft begeert ; de men-
fchen moeten hem niet achten,om dat hy hertzo
weinig geacht,en hun bloedt door een beeftach-
tige hoogmoedt zo overvloedig geplengt heeft.
Gelukkig de koning , die zijn volk bemint , en
van het zelve bemind wordt ; die zich vertrouwt
op zijne naburen, en derzelver vertrouwen heeft;
die ver van hen te beoorlogen,verhindert,dat zy
den oorlog onder malkander voer^n, en die alle
andere buitenlandfche volkeren het geluk zyner
onderdanen, van zodanig een koning te hebben,
doedt benyden ! Gedenkt dan van tijdt tot tijdt
u te vcreenigen,gy die machtige fteden van Hep-
periebeftkn
! belegt alle drie jaren eene algemene
vergadering, daar alle de kouingen , die hier te-
genwoordig zijn , zich byeen bevinden , om het
verbondt door een nieuwen eedt te beveftigen;
om die beloofde vriendfchap te bekrachtigen, en
om zieh te beraden over het gemene belangen.
Zo lang als gy vereenigd zult zijn , zult gy van
binneditfchonelandt vrcde,roem,en overvloedt
hebben: van buite zult gy altijdt onverwinnelijk
Zijn; daar is niet* dan de oneenigheit , uit dea
•fgrondt voortgekomen om de onzinnige men-
fchen te plagen, dat het geluk , 't wclk de Go-
den voor u bereid hebben, kan verftoren.
Neftor antwoordde daar op : Gy ziet door de
bereidwilligheit, met welke wy devrede maken,
hoe zeer wy afgezonderd zijn van den oorlog te
willen voeren door een ydelen rocm , of door
eene onrechtmatige gretigheit om ons te vergro-
ten tot nadeel onzer geburen. Maar wat kan men
doen,alsmen een gewelddadig vorll tot zijn ge-
buur heeft. die geen andere wet erkent, dan die
van
-ocr page 386-
van Telemachus. XL Boek. 199
van zijn eigen belang , en geen geiegenheit Jaat
voorby gaan om de landen van andere ftaten (7)
te overweldigen ? Gelooft niet , dat ik van Ido-
meneus
fpreek (8); neen , ik hebb' die gedachte«
niet meer van hem: 'tis Adraftus (e), koning der
Dan..
(7)  Op dezc wyze waren de naburige vorften van Louij
den XIV. door plechtige Tra&aten niet verzekerd tegen.
zyne geweldenaryen en de heerfchzucht. De gretigheit, die
hy hadt om zich zelfgroot temaken, deedt hen , gedureude
de vrede, vrezen voor de ontwerpen , die hy maakte ora
den oorlog weder op nieuws te beginnen.
(8)  Gelooft niet , dot t\ van ldomenna fpreek, enz*. ] Vele
zaken, die van Idomeneus gezegd zyn , paflen volkoment-
lyk wel op Louis den XIV. niaar evenwel is hy debeeltenis
van dien laatften koning van Vrankryk niet. Idomeneus;
kon verdtagen, dat men hem zyne misflagen annwees, al-
zo hy die wenfchte te veibeteren ; maar Louis , wel verre
van genegen te zyn om zich te verbeteren , kon niet ver-
dragen , dat men hem iets wilde anders doen begrypen.
Adtaftus is het ware voorbeeldt van dien koning , alzo del
zelver gemoedsdrjften zeei wel met malkander overeen ko-
men. Louis de XIV. meende , dat alle andere menfchen
alleen geboren waren om door Jiunne flaverny te flrekken
tot vermeerdering van zyn rocm. Als Adraftus , wilde hy
niets dan flaven en aanbidders; als Adraftus , deedt hy zich
Goddelyke eere bewyzen, verdragende dat men tiotfcheop-
fchiifien, die hem als een Godt vcrbeeldden, op hem maak-
te ; en eindelyk zou hy , als Adraftus, een volmaakt ko-
ning gcweeft zyn , zo de rechtvaardigheit en goede trouw
zyn gedrag beftiert hadden. Men kan het overige van de
toepafling ligtelyk maken Louis de XIV. is gelukkig ge-
weeft tot aan de Nimweegfche vrede. Geweldt en bedrie-
gery, allcs was even goedt, als hy maar zyne vyanden over-
won. Hy wicrdt wel gedient : zyne tegenwoordigheit on-
derfteurde de dappetheit zyner foidaten: en hy hieldt niets
voor een waar en wezentlyk vermaak , dan het ganfche
menfchelyke geflacht met voeten te treden.
(e) Men vindtby de ouden wel gewag gemaaktvan eenen
Adraftus, maar die kan hier niet te pas komen ; fchoon de
Franfche uitlegger in het brede van hem fpreekt. Onze
Jchryver willende een ftoutmoedig en onverfchrokken ko-
ning vetbeelden, heeft hem alleen den naam van Adraftus
eegeven , om dat Vp««-®' in het Gtiekfch iertjandt bete-
jient, die van geen vluchten weer.
-ocr page 387-
300            T)e Gevalien
Dauniers, van welken wy allestevrezenhebben;
hy veracht de Goden, en gelooft, dat alle men-
ichen, die op de aarde zijn , niet zijn geboren ,
dan om te verftrekken tot werktuigen zijner groot-
heit,door hunne flaverny; hy wenfcht naar geen
onderdanen , welker koning en vader hy zou
fcijn; hy wenfcht naar Haven en vleiers ; en hy
Iaat zich Goddelijke eer bewijzen. Tot noch toe
heeft hetblinde geva! zijne onrechtvaardiglte on*
dernemingen bcgunfiigt; wy haamen onsom Sa-
lentum
aan te tallen, om ons te onidoen van den
zwakften onzer vyanden , die zich maar eerft op
deze kuft begon te vefHgen , om daar na onze
wapenen te wenden tegen dien andcren machti-
ger vyandt. Hy heeft reeds verfcheide ileden
onzer bondgenoten ingenomen; die van Crotone
hebben twee veldOagen tegen hem verloren. Hy be-
dient zich van allerlei middelen om zijne heerfch-
zuciit te voldoen. Macht en lift zijn even fchoon,
als hy maar zijne vyanden kan overvallen; grote
fchatten heeft hy by een gefchraapt; hy heeft wel
"geoeffcnde en ftrijdbare benden , en ervaren be-
velhebbers; hy wordt wel gedient, en houdt zelf
gednrig een wakend ooge over alles, dat door
zijn bevel wordt uitgevoerd, de geringfte misda-
den ftraft hy (trengelijk, en vergeldt met mild-
dadigheit de dienften, die men hem bewijll; zij-
ne dapperheit onderfteunten blaaftdievan al zijne
benden aan ; en hy zou een volmaakt koning
zijn , zo de gerechtigheit en goede trouw de
regelmaat waren van zijn gedrag. Maarhyvreeti
noch de Goden, noch de befchuldiging van zijn
gewiffe. Hy geeft zelf niet om een goeden naam,
hy ziet die niet anders aan dan een ydele fchim,
daar alleen zwakke menfchen zich door latenop-
hou-
-ocr page 388-
van* Telemachus. XI. Bcek. 301
houdcn ;hy rekent niets voor het hoogfte en we-
zendfijkite goedt, dan grotefchatten en rijkdom-
men te bezitten, gevreefd te worden,en het gan-
fche menfchelijke geflacht met voetcn te treden:
wel haaft zal zijn heirleger in onze landen ver-
fchynen; en zo de eeiujracht van zo veel volke-
ren ons niet in rtaat ilelt , om hem te weder-
ftaan , zo is alle hoop van vryheit ons bcnomen.
'tis zo wel het belang van Id>meneus als het on-
ze, zich aan te kanten tegen dezen nabuur , die
niets vry in zijn gebuurfchap kan vcrdragen. Zo
wy overwonnen vvierden,zou Saler.tum\\zl%iz\v<z
gevaar lopen. Laat ons dan gezamentlijk ons
has/ten om hem voor te koinen. Terwijl Nejlor
op deze wyze fprak, naderde men vaft de ftadt,
want Idomeneus hadt al de koningen en voornaam-
fte hoofden gebeden, daar te willen inkomenom
den nacht door te brengen.
Eirtdc van het elfde Boek.
IN-
-ocr page 389-
I N H O U D ,T
VAN HET
TWAALFDE BOEK.
Neftor verzoekt in den name der
Bondgenoten onderftandt van
ldomeneus tegen de Dauniers hunne
vyanden.
Mentor, die eenegoede re-
gering in de Jiadt
Salentum wil in-
voeren
, en bet volk in den landbowjv
oejfenen
, maakt het zo , dat zy zich
vernoegen
Telemachus te hebben aan
het hoojdt van honderd edeleCretenzen.
Na het vertrek van dezen bezichtigt
Mentor alles naaukeurig in de Jiadt en
in de haven
, laat zich van alles on-
derrechten^en doedt
ldomeneus nieuwe
inftellingen maken
, zo ten opzichte van
den koophandel,als van de bejiiering der
jiadt
; doedt hem het volk in zeven
foorten verdelen
, welker rang hy onder-
Jcheidt>als ook degeboorte door verfchei-
de kleding\ en doedt hem de dertelheit en
de onnutte kunjten affnyden,om de hand-
ler ks-lieden te brengen tot den land-
bouwy we Ike hy in aanzien brengt.
DE
-ocr page 390-
3°3
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Ulyffes.
HET TWAALFDE BOEK.
HEt leger der bondgenoten floeg reeds
zijne hutten op , en het gehele veldt
was reeds bedekt metrijkeleger-tenten
van allerhande koleuren (f), daar deaf-
gematte Hefperiers zich onder zouden te
ruft begeven. Wanneer de koningen met hun ge-
volg in de ftadt waren gekomen, fchenen zy ver-
baafd,datmeninzo korten tijdt zo veel treffelijke
gebouwen hadtkunnen oprechten.endatdeoinflag
van zo z waren oorlog niet hadt verhinderd (i) dezc
op-
(f) De Rorneinen noch Grieken hebben van zulke rykeT
leger-tenten geweten ; maar de Oofterfche volkeien wel.
Derhalven drukt onze Schiyver hier niet zozeer degewoon-
te der oude'n uit, als hy wel eene aangenamc befchryving;
rnaakt van de vereeniging en vreugde der volkeren, did
kbit te voren noch vyanden waren geweeft.
(j) Schoon dat Idomeneus , als gezegd is , niet volko-
men hec voorbeeldt is van Louis den XIV. nochtans paft het
jeen, in Jiiet gezegd word;,, volkoittcnrlyk op dien vorft.
-ocr page 391-
304               cDe Gevallen
opkomende ftadt in korten tijdt zo hecrlfjk te
vercieren.
Men vcrwonderde zich over de wijs-en wak-
kerhcit van Idomenear ,dk de grondt vanzofcho-
nen rijk gelegd hadt, en iedcr befloot, dat de
vrede met hem gemaakt zijnde, dc bondgenoten
veel machtiger zouden zijn , zo hy zich inliet in
hun verbondt tegen deDauniers. Men (ie\de Ido-
meneus
voor, zich daar in te begevcn ; hy kon
2,0 een billijke voorflag niet afflaan, enbeloofde
hen benden: maar gclijk aan Mentor niets onbe-
kend was van alles , dat noodwendig vereifcht
wierdt, om een fhat bloeiende te maken , be-
greep hy, dat de macht van Idomeneus zo groot
niet kon zijn , als die wel fcheen ; des nam hy
hem in ?t byzonder,en fprak hem op deze wijzc
aan: Gy ziet, dat onze zorgcn 11 niet onnut ge-
weed zijn; Salentum isnubevrijd vandcongeval-
len,die haar dreigden ; 'tftaat maar allcen a3n u,
uwen roem ten hemel teverheffen, endewijsheit
van Minos, uwen grootvader,te evenaren in het
bem'er uwervolkeren. Ikga voortmetvrymoedig
te fpreken, onderflellende , dat gy zulx begeert,
en dat gy alle vleiery vervloekt. Terwijl deze
koningen uweheerlijkheit hebben geroemt,dacht
ik by mij zelf op de roekeloosheit van uw be-
leidt.
Op dit woordt van roekeloosheit veranderde
Idomeneus van wezen,zijne oogen verduilterden,
hy
De omflag van den oorlog heeft hem nooit belet zyn drift
omtebouwen, en uitmuntende lufthoven te hebben , te
voldoen. Die onmatige koften, gevoegd by die gene, welke
gedaan moeft woiden om den oorlog te voeren , hebben
eindelyk het koninkryk uitgeput, en dat in dien eibarmely*
ken ftaat gebragt, in welken wy het tegenwooidig zien.
-ocr page 392-
van Telemachus. XII. Boek. 3 05*
hy wierdt rood , en 'tfcheelde weim'g,of hy zou
mentor, om hem zijn gramfchap te doen zien^
in zijn reden geltoort hebben. Mentor zeide hem
op eene zedige en eerbiedige,doch echter vrycen
floutmoedige wijze: Ik zie wel, gy ftoort u aan
dat woordt van roekeloosheit; iemandt anders dad
ik, zou ongelijk gehadt hebben , zich daar van
te bedienen : want de konfngen moet men eer-
bieden , en met omzichtigheit handelen , zeff
als men hen berifpt ; de waarheit zelf beledigt
hen gcnoeg, zonder dat men daar fcherpe woor-
den behoeft by te voegen ; maar ik hebb' ge-
looft, dat gy zoudt kunnen verdragen , dat ik
zonder bewimpeling totu fprak om u uwen mis-
flag te doen ontdekken. Mijn voornemen is
geweeft u te gewennen om de zaken by haar ei-
gen naam te horen noemen , en te doen begry-
pen, dat als andere u raadt geven over uw ge-
drag, zy nooit zullen derven uiten , al wat zy
denken ; en zo gy daar in niet wilt bedrogen
zijn , moet gy u altijdt te binnen brengen , dat
zy gedurig minder zullen fpreken van zaken,
die u nadeiig zullen zijn. Wat my belangt, ik
wil mijne woorden wel verzachten naar uw be-
geren; maar het is u nut,dat een menfch zonder
belang en zonder aanzien in het byzonder tegert
u een harde taal fpreekt. Niemandt anders zou
zo tegen u derven fpreken : gy zult de waarheit
maar ten halve iien, en aardig bewimpelt.
Op deze woorden was Idomeneus reeds tot zich
zelf gekomen van zijn eerfte voorbarigheit, en
fcheen befchaamd over deze viesheit. Gy ziet,
zeide hy tegen Mentor, Wat de gewoonte van
gevleid te worden al uitwerkt. Ik ben u hetwel-
wezen van mijn nieuw koninkrijk fchuldig , en
V                      daar
-ocr page 393-
306            Tie Gevalien
daar is geen waarheit , die ik my niet gelukkig
achtc uit uwen mondt te verftaan ; maar hebt
medcdogen met een koning,dien devleiery heeft
vergiftigt(z), en die , 7,elt' in zijne ongelukken,
geen menlchenheeftkunnen vinden,dieedelmoe-
dig genoeg waren om hem de waarheit tezeggen.
Neen,ik heb nimmer een perfoon gevonden,dic
my zo lief hadt , dat hy my wilde mishagen,
met volkomcn de waarheit te fpreken.
Dit zeggende , fchoten hem de tranen in de
oogen,en hy omhelfde.M<?7«ormetveel genegen-
heit. Daar op zeide die wijze grijsaardt : 't Is
met drocfheit, dat ik my genoodzaakt vinde u
op eene harde wijze te moeten toefpreken; maar
mag ik u verraden met de waarheit voorutever-
ber'gen ? Stel u zelf in mijn plaats ; zo gy tot
iioch toe zijt bedrogen geweeft, 'tis, om dat gy
'thebt willen zijn; en 't is , om dat gy gevreelt
hebt goeden raadt op te volgen. Hebt gy wel
ooit gezocht naar menfchcn,diehun eigen voor-
deel niet betrachten , en die de bekwaamfte wa-
ren om u tegen te fpreken ? Zijt gy wel ooit be-
kommert geweeft , om menfchen te verkiezen ,
die zich niet beyverden om u te behagen, die geen
eigen voordcel bejagende in hun gedrag, de be-
kwaamfte waren om uwe hertstochten en on-
rechtvaardige gevoeiensteveroordelen ? Wanneer
gy
(2) Dat hadt Louis de XIV. gemeen met Idomeneus :
door de vleiery van zyne jeugdt af vergiftigd zynde , heeft
hy zelt in zyne ongelukken geen menlchen kunnen vinden,
die edelmoedig genoeg waren om hem de waarheit te zeg-
gen. Hy was zeer te wachteh ten opzichte van alles , dat
maar eenigzins naar bcrifpinge zweemde:het was zo zeket,
dat men hem de zaken , zo als zy waren , voorftellende ,
in zyne ongcnade moeft vallen , dat Mad. de Maintenon
altydt gtote zorge droe'g om alles voor hem te verbergen.
-ocr page 394-
van Telemachus. XII. Eoek 307
gy vieicrs gevonden hadt, hebt gy die wcl vanu
afgeweerd ? hebt gy die zelf vvel misttouwd?
Neen, neen,gy hebt niet gedaan , 't geen de zo~
danige doen , die de waarheit beminnen , en die
verdienen haar te kennen. Laat ons tegenwoor-
dfg zien, of gy den moedt hebt om u te laten
vernederen door de waarheit , die u veroor-
deelt.
Ik zegge dan, dat al het geen , dat u zo veel
lof toebrengt, niet verdient dan misprezen tewor-
den. TerwijI gy van buiten noch zo veel vyan-
den hebt, die uw koninkrijk, noch niet genoeg-
zaam beveliigd , dreigen , denkt gy anders niet,
dan om uwe nieuwe itadt met treffelijke gebou-
wen van binnen te vercieren;dat heeft u zo veel
rufteioze nachten veroorzaakt, als gy my zelf
hebt bekend. Uwe fchatten hebt gy uitgeput;
en gy hebt niet gedacht, noch om uw volk te
vermeerderen , noch om den landbouw op deze
vruchtbare kuft voort te zetten. Moefl gy deze
twee zaken niet aangemerkt hebben, als de twee
wezentlijkde grondllagen van uwe mogendheit,
namentlijk,overvloedtvan brave mannen te heb-
ben , en welbebouwde landen , om die te voeden }
Eeneduurzame vrede is unodig in dezen aanvang,
omdevermenigvuldigingvan uwvolkte begunm'-
gen. Gymoeftnergensom gedacht hebben,dan om
den akkerbouw,en het vartflellenvan zeerwijze
wetten. Eeneydeleeerzucht.heeft u gedreven tot
op de kant dez'er fteilte; door drift van groot te
fchijneil hebt gy uwe ware grootheit byna ver-
W3arlooft. Haafl: a om deze misflagen te verbe-
teren, ftelt alle deze grote werken ait, doedt af-
flandt van die hoogmoedt, die uwe nieuwe ftadt
zou verwoeften ; laat uw volk in de vrede adem
V z
                    halen,
-ocr page 395-
308            £te Gevallen
halen, legt allecn toe om hen in overvloedt td
doenleven, om de huwelijken voort te zetten.
Gedenk,dat gy niet verder koning 7.ijt,danvoor
zo veel gy volkeren te g^bieden hebt , en dat gy
uwe macht moet afmeten, niet naar de wijduit-
geftreluheit der landen, die gy 7.ult kunnen inne-
men , maar naar het getal der menfcben , die
deze landen zullen bewonen, en verplicht zijn u
tc gehoorzamen ; bezit een laudc, hoe klein ook
in uitgeltrektheit; bevolk dat met eene ontelbare
menigte van arbeidzame en wel geoeffende nien-
fchen; maak dat dit volk u beinint ; en gy zult
machtiger , gelukkiger , en roeinruchtiger zijn
dan aile de overwinnaars , die 20 vele koning-
rijken verwoeften.
Wat zal ik dan doen, hernam liomeneus , ten
opzichtc dezer koningen ? zal ik mijne zwakheit
hen bekend maken? 'tis waar, dat ik den land-
bouw verzuimt hebb', ja zelf den koophandel,
die men op deze kuft zo gemakkelijk kan drij-
ven; ik hebb' anders niet gedacht, dan om eene
trerrelijke ftadt te bouwen. Beiioor' ik , mijn
waarde Mentor, mijn zelf te onteeren in de ver-
gadering vanzo veel koningen,en mijne onvoor-
zichtigheit te omdekken? Zo het zijn moet, wil
ik het doen,en zal het zonder tegenfpraak doen,
hoe duur bet my ook zal ltaan:want gy hebt my
geleert, dat een braaf koning, die voor zijn volk
geboren,enzich ten eene male aan het zelve vcr-
fchuldigd is, het welwezen van zijn koningrijk
rneer moet bevlijtigen,dan zijne eigene achting,
Dit gevoelen , zeide Mentor , is een vader der
volkeren waardig , en 't is door deze goedheit,
en niet de uiterlijke trefFelijkheit van uwe ftadt,
waar door ik in u het hert van een edelmoedig
koning
-ocr page 396-
van Telemachus. XII Boek. 309
honing befpeur , doch uw eer moet gy verfcha-
nen,zelf om het'belangvan uwkoiringrijk. Laac
my begaan , ik zal deze koin'ngen (3) doen vtr-
ftaan, dac gy verpiicht zijt UlyJJes , zo die noch
in het levenis,or'ten minlte zijnen zone, binnen
/^«^teherftellen,en dat gy met macht deMin-
naars van Penelope van daar wilt verdrijvcn. (g) Zy
zullenligtelijk begrypen ,dat dezeoorlog talrijke
benden vereifcbt; dus zullen zy toeftaan , dat oy
hen voor eerftalleeneen klein onderftandttegens
de Dauniers toezendt.
Op deze woorden fcheen Idomenem, even 3ls
een menfch ,die men van een zwaar pak ontlaft.
Gy bewaart , mijn waarde vriendt! zeide hy te-
gen Mentor,mijn eer,en de achting dezer opko-
mende ftadt, wiens zwakheit gy voor alle mijne
naburen zult verbergen : maar wat fctu'jn van
waarheit is'er , te zeggen , dat ik benden naar
Ithaca wil afzenden , om UlyJJes daar te herilel-
V 3
                       len,
(3) Dat zy verpiicht z.yt Vlyjfes tnz.. ] Dit is noch hct
tegengeftelde van eene waarheit , die veel gronds heeft in
het gedrag van Louis den XIV. Hy hadt zich verpiicht Ja-
cobus den II. te herftellen: ondertuflchen deedt hy een in^
val in Duitfchlandt na het innemen van Philipsburg , het
welk hem belerte dien vluchtenden koning zo krachtig by
te fpringen, als het wel behoord 7.011 hebben. Hy maakre
ftaat, dat de kraehten van Engelandt alleen niet groot gc-
noeg waren om den Frinffe van Orange daar te veftigen ,
en dat hy de Hollanders elders de handen vol werk gevcn-
de, die onderneming zou doen mislnkken; maar hy is be-
drogen geweeft in zyne inzichten; gelyk het by deuitkomft
gebleken heeft.
(g) De Schryver gebruikt hier eenewyzevan bewoording,
die genoeg doedt zien , dat hy hier de fynfte leffen zyner
zede-kunde geeft. Mentor belooft niet, dat hy liegen zal
tegen de verbonde koningon , rnaat zyne behendighcit bp-
ftaat daar in, dat hy hen zich zelven doedt bedriegen,2o
als hy het gaarne hadt.
-ocr page 397-
3io              ¥)e Gevalkn
leti, of ten mlnfteTelemachus zijnen zoon, terwijl
diezichzelf verbonden heeftmede te gaan in den
oorlog tcgen de D.turners7. 'Zijt niet verlegen,zeide
Mentor, ik zal nicts zeggen , dan het gene dat
waar is : de fchepcn , die gy afzendt tot valt-
fleliing van uwen koophandel , zullen naar de
kuften van Epirus varen; die zullen twee zaken
te gelijk uitvoeren,eerftopuwkult wedervremde
kooplieden brengen,die door de zware ongelden
zich van Salentum verwijderd hebben; ten twede
zullen 7.y naar eenig nieuws van £//);//« vernemen.
Zo hy noch leeft, kan hy niet ver van die zeen
zijn , die Griekenlandt van Italic afzonderen , en
men verzekert, dat hy by de P headers gezien is.
Zo daar geen hoop ineeris van hem wederom te
zien, zullen echter uwe fchepen zijnen zone een
merkelijken diend doen; want zy zullen in Ithaca,
cnaldeomleggendelanden ,een fchrik vcrbreideu
voor den naam van den jongen Telemacbm ,dien
men gelooft dood te zijn , als zijn vader. De
vryers van Penelope zullen verbaafdzi]ntehoren,
dat hy in het kort ftaat weder te komen , met de
hulpbenden van een machtig bondgenoot. De
Itakoizen zullen het jok niet derven afwerpen,
Penelope zal vertrooft worden, en altijdt weige-
ren een bruidegom te kiezen. Dus zult gy Tele-
machus
dienft doen,terwi]l hy in uw plaats met
de bondgenoten vandeze kuftenvan Italie,tegen
de Dauniers zal trekken.
Op dezewoorden riepIdomeneusult: Gelukkig
een koning, die door wijze raadflagen onderfteund
wordtlEen wijsen getrouwvriendtkomtaaneen
koning beter te ftade dan overwinnende heirlegers:
maar twecmaal gelukkig zo een koning,die zijn
geluk kent, en daar voordeel mede weet te doen
door
-ocr page 398-
van Telemachus. XI1. Boek. 311
door het gebruik van den wijzen raadt! want het
gebeurt zomtijds , dat men wijze en deugdzame
mannen, welker deugt men vreeft, van het ver-
trouwen,'tgeen men op hen behoorde tehebben,
verwijdcrt,om het oor aan vleiers telenen, voor
welker verraadt men niet vreeft. Ik ben zelf in
die misflag vervallen, en ik zal u al de ongcluk-
ken verhalen , die my zijn overgekomen door
een valfchen vriendt , die mijne hertstochten
vleide , in hope , dat ik de zijne zou vleien op
mijn beurt.
Mentor deedt de verbonde koningen ligtelijk
begrijpen,dat Idomeneus zich moeft belaften met
de zaken van Telemachus , terwijl dat deze met
hen zou gaan. Zy waren te vrede met in hurt
leger tezullen hebben den jongen zone van UtyJJ'es,
met honderdjonge Cretenzcn, die Idomeneus hem
medegaf,om hem te verfellen. 't Was de bloem
van den jongen adel,die dekoning mtCrete hadt
mede gebragt. Mentor hadt hem geraden deze in
dien oorlog te zenden. Men moet , zeide hy,
gedurende de vrede,zorge dragen om hot volk te
vermeerderen ; maar uit vreze , dat het ganfche
volk niet mogt lafhertig worden , en vervallen
mogt in eene onkunde van krijgs-oefteningen ,
moet'gy den jongen adel na vremde oorlugen
zenden. Deze zullen genoeg zijn om het ganfche
volk te onderhouden in een gedurigen yverzucht
voor den roem, liefde tot de wapenen , en ver-
achting van ongemakken , ja van de doodt zelf,
eindelijk in ervarenheit van den krijgs-handel.
De verbonde koningen vertrokken \anSalentum,
voldaanvan denkoning Idomeneus,enver\ek\<erd
op de wijsheit van Mentor W waren ganlcluiijk
V 4                    ver-
-ocr page 399-
3 ix               *De Gevalien
verblijd, om dat zy Teletnachus met zich natnen.
Deze kon zijne droefheit niet matigen,als hy van
iijnen vriendt moelt ar'fcheiden. Mentor , hou-
j deride, terwijl de verbonde koningen hun aflcheid:
namcn, en aan Idomeneus zwoeren , dat zy een
eeuwigdnrend verbondt met hem zouden onder-
houden {Telemacbus tufTchen zijne armen, gevoel-
de , dat hy van zijne tranen bevochtigt wierdt.
Ik ben ongevoelig , zeide Teletnachus , voor de
blijdfchap van roem te behalen , en ik ben nie:
dan door droefheit aangedaan over onze ottder-
Jinge verwijdering : my dunkt, dat ik nochmaal
zie dieongelukkige tijdt,waar in de Egyptenaren
my uit uwe armen rukten , en my van u verwij-
derdeni, zonder my eenige hoop te laten van u
ooit weder te zullen zien.
Mentor antwoordde op deze woorden met
zachtheit, om hem te trooflen. Zie daar , zei-
de hy, een ganfeh verfchillige verwydering, de-
ze is vrywiliig , zal kort zijrt , en gy gaat over-
winning zoeken; gy moet, mijn zoon , my be-
minnen met een minder tedere en kloekmoedi-
ger Jiefde. Gewen u aan mijn afwezen, gy zult
my niet altijdt hebben. Veel eer moeten de wys-
heit en deugt u inboezemen 'tgeengy doenmoet,
dan de tcgenwoordigheit van Mentor. Onder het
fpreken van deze woorden , bedekte de Godin,
onder de gedaante van Mentor verborgen zijnde,
T'elemachus met haar goddelijk fchildt , en ver-
fpreidde in hem den geeft der wijsheit, voorzich-
tigheit, kioekmoedige dapperheit, eneen zachte
bezadigdheit , die zo zelde te zamen gevonden
worden. Ga, zeide Mentor , in het midde der
grootfte gevaren van den oorlog, zo dikwilshet
oor-
-ocr page 400-
van Telemachus. XII. Boek. 31 3
oorbaar zal zijn, dat gy'er gaat. (4) Een vorft
onteert zich meer door de gevaren van den oor-
log te vermijden , dan door nimmer daar na toe
te gaan. De moedt van zodanig een, die ande-
ren gebiedt, .behoort nooit twijffelachtig te zijn.
'Zo het nodig is , dat een volk zijn hooJdt en
koning behoude, is het voor hem noch nodiger,
dat het hem nooit zie in eerie onzekere achting
aangaande 7.1'jn mannemoedt. Gedenk , dat hy
die gebiedt,alle anderen tot een maat-regel moet
nrekken,en zijn voorbeeldt moet het ganfche le-
ger aanmoedigen. Stcl u dan bloot , 6 Telema-
chus'.
voor alle gevaren , en fterf veel eer in't
gevecht,dandat gy zoudt het voorwerp zijn van
de kwaadaardigheit van die genen , die aan uwe
manmoedigheit zouden kunnen twijftelen. De
vleiers , die het meeue zuilen aanhouden om u
te wederhouden, dat gy u voor het gevaar bloot
ftelt, als het nodig rs , zullen de eerlte zijn (5-)
om in het geheim te zeggen , dat gy geen moedc
hebt, indien zy bevinden , dat gy u in die gele-
genheit ligtelijk laat omzetten ; maar gaat de ge-
V $
                       varen
(4) ten vorfl onteert z.ich inter door de gevaren enz* ] Louis
de XIV. is ve!e malen ten oorlog getrokken, maar hy ver-
mydde altydt met vecl zorge de gevaren in de vcldflagen.
Niets is onzekerder, dan or hy mannemoedt gehadt heeft,
felyk voornamentlyk in den jare 1676. in de i elegering van
ouchain gebleken" is. Een gevecht met den Prinfle van
Orangewas daar onvermydelyk, maar de Maaifchalk Schorrw
berg, die' zag dat de koning in de krygsraadt beftorf, will
d£ ftemmen , die alle daar op uit-kwamen , dat men flag
moeit leveren, bchcndig te doen veranderen.
($) Zullen de eerftt z.v em.. ] Dat heeft men menigmaai
gezegd aan het hot, daar de Prinflen zelf fpotten met den
koning, die geruft in zyn hof bleef met Mad. De Maintc-
non , welke zy zyn Besie noemden , terwyl dat zyne be-
yelhebbers hun leven waagden op de ftontieren , die aan
alle kante bloot lagen voor de inyallen der vyanden.
-ocr page 401-
,314            *De Gevalien
varen ooknietzoeken wonder voordeel. Demoe-
digheit kan geen deugt genaamd worden, dan zc>
verre,die door de voorzichtigheit beftiert wordt;
anders is die eene onzinnige verachting van hec
leven, en een beeftachtig woeden. Een onbe-
dachte moedigheit heeft nicts zekers. Hy die
in de gevarcn zich zelf niet bezit , is veel eer
woedende dan braaf, en hy moet buiten zich
zelf zijn , om de vrcze te boven te komen, ver~
mids hy die niet kan overwinnen door de natuur-
lijke geftalte zijns herte; in dien (taat, 7.0 hy niet
vlucht, ten minfte is hy ontroert , en hy verlieft
de vryheit van zijn gee(t,die hem nodig zouzijn,
om voordeel te doen met de gelegenhcit van zij-
nen vyandt te onder te brengen , of van zijn va-
derlandt dienft te doen. Schoon hy al de he'ftig-
heit van een foldaat heeft, heeft hy geenzins het
beleidt van een krygsover(ten,noch zelf heeft hy
geenzins de ware moedt van een gemeen foldaat;
want een foldaat moet in het gevecht een goede
gefteldheit van geert , en nodige bezadigdheit
om te gehoorzamen , bewaren. Die zich ligt-
vaardig bloot (lelt,brengt vcrwarring in de order
en krygstucht der benden , hy geeft een v'oor-
beeldt van rockeloosheit, en ftelt menigmaal een
geheel leger bloot voor grote ongelnkken. Zy ,
die hunne ydele eerzucht llellen boven de vei-
ligheit der gemene zake, verdienen kaftyding,en
geen beloning.
Wacht u dan wel, mijn waarde zoon , van
met te veel ongeduldt naar rocm tellaan:het wa-
re middel, om die te vinden,is, geruftelijk eene
gunflige gelegenhcit daar toe af te wachten. De
deugt doedt zich des te meer eer aan doen , hoe
%y zich eenvoudiger, zediger en groter vyandinne
van
-ocr page 402-
van Telemachus. XII. Boek. 31^
van alle hoogmoedt vertoont. 't Is naar mate>
dat dc noodt om gevaren te ondergaan, hct ver"
eii'chtjdatmen nieuwevoorzichtigheit en mocdt
die aitijdt groeiende voortgaan, dient te hcbben!
Voor bet overige, lijt gcdachtig, dat men nooft
den nijdt van anderen op zijn bals inoet halen,
Zijt aan de andere kant nimmermeer nijdig over
het geluk van anderen. Prijs decerfle al het geen
eenige lof verdient, maar prijs met oordeel en
befcheidenheit ; het goede met vermaak zcggtn-
de , verberg het kwade , endegedenk daar niet
aan, dan met leedwezen. Spreek niet meeiier-
achtig in tegenwoordigheit van ouder hoofden,
die alle ervarenheit hebben,die gy niet knnt hcb-
ben, hoor ben meteerbiedt, beraadflaag met hen
verzoek de bekwaamne , dat zy u willen onder-
wyzen; fchaam u nooit aan hunne ondervv ijzin-
gen toe te fchrijven, al wat gy loffelijks verricht
hebt.
Eindelijk 1 uifter nooit naar redenen, door welke
men een wanti ouwen en nayver in uw gemocdt
.7ou zoeken te ontfteken tegen andere opperhoof-
den. Spreek met hen invertrouwendheitenoopen-
hertig. Zogy gelooft, dat zy nalatigzijn geweefl:
in hun plicht ten opzichte van u, oopen hen uw
hert, en lie! hen alle uwe redenen voor : zo zy
bekwaam zijn , om de edelmoedigheit van dieri
handel te merken, zullen zy u beminnen, en gy
zult van hen vcrkrijgen,al het geen gy zoudtku'n-
nen wenfchen en verhopen. In het tegendeel, zo
zy niet redelijk genoeg zijn , om in uwe gevoe-
lens over te komen , ZHlt gy daar door u zelf
bekwaam maken , om het onrecht, dat in hen
I"chuilt,te ontdekken,en te lijden; gy zult zorge
dragen van u nooit meer met die menfchen in te
laten,
\
-ocr page 403-
3i6               T)e Gevallen
Jaten , voor dat de oorlog geeindigt is , en daar
door zult gy u zelveniets te wyten hebben;maar
voor al zegt nimmer tegen eenige vleiers, die de
onenigheit zaaien , het onderwerp der klachteu,
die gy hebt tegen de huofdeu van het leger, daar
gy u in zult bevinden.
Ik zal hier blijven , voer Mentor voort , orn
Idomeneus by te ttaan in den noodt, daar hy zich
in bevindt,van te nioeten arbeiden tot het wel-
wezen zijner onderdanen, en om hem verder de
mis flag te doen herftel!en,die de kwade raadt en
de vleiers hem hebben doen begaan in den aan-
vang vau zijn nieaw koninkryk. T'elemuchus kon
xich toen niet wederhouden van aan Mentor eeni-
ge verwondering, en 7.elf eenige verachting, ten
opzichte van het gedrag van Idomeneus te tonen.
IVIaar Mentor berifpte hem daar over met een
ernllige (tern. Zijt gy daar over verwonderd,
zeide hy , dat de allergeachtfte menfchen noch
menfchen zijn,en noch eenige overblijffelen van.
menfchelijke zwakheit tonen in de ontallijke
kunftflreken, en den omflag, die van de konink-
lijke waardigheit onaffcheidelijk zijn ? (6) Idome-
neus
, 't is waar, is opgebragt in denkbeelden van.
trotfchheit en hoogmoedt. Maar wat wysgeer
'zou zich kunnen hoeden voor de vleiery , indiert
hy in des zelfs piaatfe geweelt was?Het is waar,
dat hy zich al te veel heeft laten innemen door
die gene , op welke hy zijn vertrouwen geftdd
hadt. Maar deallerwysfte koningen word en roe-
nig maal
(6) Idomttreu! is o*$dra<it in dtnkbeelden tnz.. ] De opvoe-
ding van Louis den XIV. kan niet betet verbeeld worden,
Hy heeft zich door zyne Staatsdienaren al te zeer laten ie-
geren , en kon zich niet wachten voor hunne ftreken, zyn-
dezo' jong in liunne handen gevallen.
-ocr page 404-
van Telemdchus. XI 1. Boek. 317
nigmaal bedrogen, hoe grote voorzorgen zy ook
dragen om dat niet te zijn. Een koning kan geen
Staatsdienaren, die hem verligten , en op weike
hy zijn vertrouwen (relt , muTen , naardien hy
niet alles kan doen. Voor het overige kent een.
koning veel minder dan andere die gene, die hem
omringen. Altijdt is men by hem vermomd; en
men ilelt allerhande foorten van kunllenaryen
op het omzichtigfle in het werk om hem te be-
dritfgen.
Helaas! Waarde Telemachus, gy znlt het niet
dan al te veel bevinden ! Men vindt in de men-
fchen, nochde deugden, nochde bek waamheden,
die men in de zelve zoekt. Men mag acht ge-
ven op al hun doen, en hun gedrag na gaan, al-
tijdt maalst men daar omtrent verkeerde reke-
ning. Zelf kan men van de beitemenfchen nooit
dat gene maken, het welk men ten belle van het
gemeenwel nodigzou hebbendaar van te maken.
(7)Zy hebben hunne eigenzinnigheden , kunnen
met anderen niet over weg , en zyn nayverig.
Zy laten zich niet overtuigen noch verbeteren.
Hoe groter volk men te beheerfchen heeft, hoe
veel meer ftaatsdienaren men nodig heeft om door
de zelve te doen , dat men zelf niet doen kan;
en hoe meer menfchen men nodig heeft, om hen
gezag in handen te geven, hoe meer men bloot
gefteld is om zich zelf in die keur te bedriegen.
Een die van daag op het gedrag der koningen
zeer veel te zeggen weet, zou morgen noch erger
rege-
(7) Zj hebben hunne eitenzinni^biden. ) Dat ziet op Lou-
vois en Colbert , die nooit met malkander oveieen kwa-
men, en welker verfchillende aardt ,weike niet oveieen te
brengen was, den koning en het ryk grote fchade gedstan
heeft.
-ocr page 405-
3i8             ^De Gevalkn
regeren dan zy , en hy zou de reive misflagen ,
en noch andere daar by,begaan, die oneindig veel
groter waren , zo men hem de zelve macht in
handen gaf. Een onbeampt leven bedekt , als
men daar een weinig bekwaamheit om vvel te
fpreken by doedt , alle de natuurlyke gebreken,
maakt dat men alle de goede hoedanigheden
aiet, en doedt een menfeh alles waardig fenynen,
het welk hy niet bezit. Maar 't gezag (telt alle
de bekwaamheden opeene fcherpe proef, en ont-
dekt de grote gebreken. De grootheit is als ze-
kere glazen, die alle voorwerpen groter maken.
Alle de gebreken fchynen groter teworden in de
hoge waardigheden , daar de kleinfte zaken gro-
te gevolgen hebben, en daar de geringfte misfla-
gen grote onheilen na zich flepen.
De gehele wereldt is bezig met op een eenig
menfeh van uur tot uur acht te geven , en over
hem met alle ftrengheit te oordelen ;en die gene,
die over hem oordelen , hebben geen de minfte
ondervinding van den ftaat , in welken hy is.
Zy geven geen acht op de zwarigheden , en zy
willen , dat hy niet langer een menfeh zal zijn,
zo veel volmaaktheit vorderen zy van hem. Een
koning, hy mag zo goed en verftandig zijn als
hy wil,is noch een menfeh. Zijn verflandt hceft
palen, en zijne deugt heeft'er ook. Hy heeft
zijn aardt, zijne drit'tcn , en zijne gewoontens,
over welke hy niet ten eene male meeuer is. Hy
is aan alle kanten naau bezct met baatzoekende
en doorflepenemenfehen. Hy kan deonderftandt,
dien hy zoekt, niet vinden. Alle daag vervalt
hyj'n eenige misrekening , nu door zijne eigene
driften, en dan door die van zijne Staatsdiena-
rcn. Naaulyx heeft hy de eene misflag verbetcrt,
-ocr page 406-
*uan Telemachus. XII. Boek. 31$
of hy vervalt in de andere. In zo een ftaat zijn
de verftandigfte en dc deugdzaamfte koningen.
De langfte en de befte regeringen zijn al le kort
en al te onvolmaakt, om aan het einde der zel-
ve dat gene , 't welk men in het begin , zonder
voordacht, bedorven heeft , weder goed te ma-
ken.
De koninklyke waardigheit is van alle deze
elenden vergefelfchapt.Demenfchelijke onmacht
bezwykc onder een zo laflig pak. Men moet de
koningen beklagen, en hen verfchanen. Zyn zy
niet te beklagen, dat zy zo vele menfchen', die
oneindig vele zaken nodig hebben, en die zo veel
moeitegeven aan de gene die hen wel willen be-
ftieren , moeten beflieren ? Om vry uit te fpre-
ken, de menfchen zijn zeer te beklagen , dat zy
moeten geregeerd worden d°or een konfng, die
niets is dan een menfch , gelijk zy zijn ; want
men zou wel Goden nodig hebben, om de men-
fchen te regt te brengen. Maar de koningen zijn
niet minder te beklagen, om dat zy alleen men-
fchen zijnde, dat is te zeggen Zwak en onvol-
maakt, teregeren hebben over die ontallyke me-
nigte van bedorvene en bedrieglijke menfchen.
Telemachus antwoordde met een levendige
zwier: (8) Idomeneus heeft door zijne misflaghet
koninkrijk zijner voorouderen in Crete verloren,
en hy zou zonder uwen goedenraadthettwedete
Salentum verloren hebben. Ik (la toe , hernam
Mentor , dat hy grote misflagen begaan heeft;
maar
(8) Idomeneus heeft door z.yn mis(la£ enz,- ] Op die wyze
heeft Jacobus de II. zyn koninkryk verloren, door zyn mis-
flag, en om dat hy de gelieldheit van den itaat , wiens
wetten hy moeft befcheimen en onderworpen zyn , heeft
willeu veiandcren.
-ocr page 407-
2%o             ¥)£ Gevallen
maar zoekt in Griekenlandt, en in alle de andere
belt geftelde landen , eens een koning,die geen
onverfchoonlijke misflagen begaan heeft. De al-
leruitmuntendlte menfchen hebben in hunnen
aardt, en in de hoedanigheit van hun verftandt,
gebreken, die hen zomtyds meeller worden ; en
de prijilelykfte zijn die gene, die den moedt heb-
hen om hunne buitenfporigheden tckennen, en
te verbeteren.
Meent gy dat UlyJJes, de grote Ulyfles uw va-
der,diehet voorbeeldt is der koningen van Grie-
kenlandt,
ook zijne zwakheden en gebreken niet
heeft? Zo Minerva hem niet van flap tot flap
geleidt hadt , hoe menigmaal zou hy te kort
gefchoten hebben in de gevaren en moeielijkhe-
den , waar in het geval hem geflingerd heeft.
Hoe menigmaal heeft Minerva hem wederhou-
den of te regt gebragt, om hem langs den weg
der deugt tot ae glorie te brengen ? Verwacht
telf niet, als gy hem met zo veel luifter in
Ithaca zult zien regeren,dat gy hem zonder on-
volmaaktheit zult vinden. Gy zult'er zonder
twyfFel eenige vinden. Griekenlandt , AJie , en
alle de eilanden der zeen hebben zich over hem
verwonderd , niet tegenftaande zijne gebreken.
Duizend uitmuntehde hoedanigheden maken,dat
men om de zelve niet denkt. Gy zult ook zeer
gelukkig zijn , dat gy u over hem zult kunnen
verwonderen , en acht geven op al zijn doen,
als zijnde het voorbeeldt, naar het welke gy u
te gedragen hebt.
Gewen u, 6 Teletnachus, dat gy van de aller-
grootfte menfchen niets anders verwacht, dan het
gene de menfchelijkheit bekwaam is te doen<
De jeugt zonder ondervinding zijnde, geeft zich
«elf
-ocr page 408-
van Telemachus. XII. Boek. $n
Self over aan eene inbeeldige hekel- luft, die haaf
affchrikt van alle voorbeelden , die zy nodig
heeft om te vulgen , en die haar werpt in eene
ongeneeslijke onbuigzaamheit om te leren. Niet
alleen moet gy uwen vader, fchoon by nietvol-
maakt is, Iiefhebben , achten , en navolgen;
maar gy moet zelf grote achting hebben voor
Idomeneus.
Niet tegenftaande alles, 'twelk ik in hem be-
rifpt heb, (9) is hy van nature oprecht, voor de
vuift,billvk,mild, en weldoende. Zijne dapper-
heit is volmaakt. Hy vervloekt het bedrog , als
hy het zelve kent , en als hy warelijk zijn eigen
genegenheitvolgt. Alle zijne uiterlijke hoedanig*
heden zijngroot,en gefchikt naar zijne waardig-
heit. Zij ne eenvoudigheit in het toeftemmen dat hy
ongelijk heeft, zijne zachtmoedigheit, zijne 1yd-
zaamheit in van my te verdragen, dat ik hem de
taken ernftig voorhoude, zijn moedt tegen zich.
zelf om'oopentlijk zijne misflagen te herftellen,
en om zich daar door te dekken tegen alle berif-
ping der menfchen, zijn tekenen van eene waar-
lijk grote ziel. Hetgeluk of de raadt van een an-
der kunnen een gemeen man bewaren voor zekere
misflagen; maar daar is niets dan eene ongemene
deugt, die een koning, zo lang door de vleiery
verleidt, kan verplichten om zijn misflag te ver-
beteren. Het is veel heerlijker zich zelf dus op
te beuren, dan uooit gevallen te zijn.
X                        Idome-
(s) Is hy van rnaurt oprecht enz.. ] Door deze vrbeelden-
de woorden blykt het , dat de perfoon van Idomeneus het
zinnebeeldt van Louis den XIV. niet is, fchoon hy vele za-
ken gedaan heeft , die op hem toepaflelyk gemaakt zyn.
Maar, als reeds gezegd is, het was beft, dat de verbeeldin*
vea een weinig gemengd wieiden, om die een weinig yoot
bet hof te verbloemen.
-ocr page 409-
3X%              Tie Gevallen
liomeneus heeft misflagen begaan , die meed
van alle koningen begaan worden ; maar geen
koning doedt byna ooit dat gene om zich zelf
te verbeteren , 't welk hy gedaan heeft : Wat
my belangt, ik kan niet nalaten my over hem
te vcrwonderen , zelf op die tijdt, als hy my
toelaat hem tegen te fpreken. Verwonder u ook
over hem, mijn waarde Tdemachus. Ik geve a
dicn raadt minder om zijn goeden naam dan om
uw cigen voordeel.
Mentor deedt door die redenering aan Telema-
...
' thus lien, hoe gevaarlijk het is onrechtvaardig te
jj zijn, als men zich zelf inwilligt om het gedrag
van andere menfchen met ftrengheit door te ha-
len, en voor al het gedrag van die gene, die be-
laden zijn met den omflag en de ongemakken
der regering. Vervolgens zeide hy tegen hem,
het is tijdt dat gy vertrekt; vaar wel. Ik zal u
verwachten , 6 mijn waarde Telemacbus! Houd
inuwe gcdachten, dat die gene, die deGoden vre-
zen, van den menfchen niets te vrezen hebben.
Gy zult u in de allergrootfte gevaren bevinden;
maar weet, dat Minerva u nooit verlaten zal.
Op deze woorden fcheen Telemachusde tegen -
woordigheit dezer Godinne te gevoelen , en hy
zou zelf erkent hebben , dat zy het was, die tot
hem fprak, om hem met ftoutmoedigheit te ver-
vullen , zo de Godin het denkbeeldt van Mentor
niet hadt herroepen,hemzeggende: Vergeet niet,
mijn zoon, al de zorgen , die ik genomen heb ,
gedurende uwe kindsheit, om u wijs en kloek-
moedig te maken, als nw vader. Doedt niets,
dat zo grote voorbeelden en de beginfelen van
deugt, die ik getracht heb u in te boezemen,
ouwaardig zou zijn.
Do
-ocr page 410-
•van Telemachus. XII Eoek. 313
De zon was reeds opgegaan, en verguldde de
toppen der bergen, wanneer de koningen uit Sa~
lentum
trokken, om de bender) weder zamen tc
voegen. Hunne benden rondoni de ftadt gelegerd,
zijnde,begonden onderhunne bevelhebbersvoort
te trekken. Van alle kanten zag men het b!in-
kende yzer der opgeheven pieken , de glans der
fchilden verblindde het gezicbt.en een wolk van
itof verhicf zich totaan de wolken. Idomeneusen
Mentor geleiddeii de verbonde koningen, die zich
van de nmren van de fladt verwyderden , tot op
het veldt. EinJelijk fcheidden zy van een , na
raaikander alle merktekenen gegeven te hcbben
van eene oprechte vriendfchap, en de bondgeno-
ten twijfFelden niet langer , of de vrede zou be-
ftendig zijn, vermids zy de oprechte genegenheit
van Idomenem erkenden, dien men hen hadt ver-
beeld zeer verfchillende van het geen hy was;
't was om dat men van hem oordeelde, niet vol-
genszijnenatuurlijkegenegenheden,maarvolgens
de vleiende en onrechtvaardige raadllagen, aan
welke hy zich zelf hadt overgegeven.
Na dat het leger vertrokken was , geleidde
Idomeneus Mentor door aide gedeeltens der ftadt.
Laat ons zien , zeide Mentor , hoe veel
volk gy hebt , zo wel in de ftadt, als op het
landt ; laat ons het getal daar van opnemen.
Laat ons onderzoeken , hoe veel 'er onder de
zelve zijn, die het landt bouwen. Laat ons zien,
hoe veel koren, olie,en andere nutte zaken uwe
landen voortbrengen in middelmatige jaren. Wy
zullen op die wijze zien , of het landt zo veel
voortbrengt,dat het alle de inwoonderskanvoe-
den,en of het daarenboven zo veel voortbrengt,
dat men'er een roordeligen koophandel met de
X z
                      buiten-
-ocr page 411-
314            2)* Gevalien
buitenlanders mede kan drijven. Laat ons ook
'tgetal van uwe fchepen , en hoe veel bootsge-
fellen gy hebt, onderzoeken ; hier uit moet men
van uwe macht oordelen. Hy ging de haven
bezichtigen , en klom in een fchip : liet zich on-
derrechten, waar ieder fchip koophandel dreef;
war waren zy derwaards voerden ;welke zy we-
derbragten;wat onkolten het fchip gedurende de
reize hadt gemaakt ;de beleningen, die die koop-
lieden malkander deden; de maatfchappyen, die
zy onder malkander aangingen , om te weten of
die wel rechtmatig warcn, en getrouwlijk wier-
den onderhouden; eindelijk van de gevaren van
fchipbreuk, en andere ongevallen van den koop-
handel , om het bederf der kooplieden voor te
komen, die menigmaal, aangedreven door be-
geerte tot gewin, zaken ondernemen, die hunne
macht te boven gaan.
Hy wilde , dat men al de bankbreuken ftren-
gelijk zou iiraffen; om dat alle , die van kwade
trouwevryzi|ii,ten minfte by na nooit van ydele
ligtvaardigheit bevrijd zijn. Terzelve tijdt maak-
te hy keuren .om temaken,dat het voortaan ligt
zou zijn, nooit bankbreukig te worden; ook ftel-
de hy magiftraten aan , aan welken de kooplie-
den moellen rekening doen van hunne goederen,
vqorde!en,onkoften, en ondernemingen. Nooit
was het hen geoorloofd de goederen van een ander
te wagen, ook niet meer dan de helft van hunne
eige goederen. Dat meet is, zy deden zodanige
ondernemingen,diezyalleen niet konden uitvoe-
ren, in maatfchappy, en de grondregel der maat-
fchappyen was onverbreeklijk.doorzwareftraffen,
gefteldtegendegenen,diezeniet nakwamen. Be-
halven
-ocr page 412-
van Telemachus. XII. Boek. 32 $>
halvendatwasdevryheitvanden koophandel vol-
komen. Ver van die door fchattingen te bezwa-
ren,beloofde men vergelding aan alle de koop-
lieden,die den koophandel van eenig nieuw volk
binnen Salemum wilten te lokken.
Dus moeften de volkeren van alle kanten wel
haaft fn menigte daar na toe vloeien ; (io)de
koophandel van die ftadt was even als de ebbeen
vloedt der zee; de fchatten en rijkdommen kwa-
men daar in even als de zee-baren , drijvende de
eene de andere voort; alles wierdt daar vry in-en
uit-gevoert;alles, wat daar in kwam,was voor-
delig , en alles , dat 'er uitging , liet daar uit-
gaande, andere fchatten in de plaats. De gerech-
tigheit alleen hadt de voorzitting in de haven \\\
't midden van zo vele volkeren. De vryheit,
goede trouwe, en oprechtheit fchenen van dev.e
trotfche torens de verre afgelegenfte kooplieden
van den aardbodem te roepen. leder dezer koop-
lieden , 't zy die kwamen van de kuften van het
Oo(ten,daar de zondagelijx oprijft uit de fchoot
der baren , of van 't einde van die grote ?ee,
daar de zon , vermoeit van zijnen loop , zjjne
ftralen uitdooft, kon vreedzaam en veilig binnen
Salentum , even als in zijn vaderlandt, leven.
(11). Wat aangaat de ftadt van binnen: Mentor
X 3
                      bezag
(10) De koophandel van die fitdc mz.. 1 Dat alles is te ver-
itaan vaa de ftadt Arafterdara , waardig om tot een voor-
beeldt voor alle andere,ten opzichte vandevrylieit van den
koophandel, te dienen.
(n) Wat aangaat de ftadt van binnen enz.. ] Dit alles is
eene zcer fchoneles, welke te gelyk dient tot eene betifping
van de ovetdadige pracht , die door Loui; den XIV- te l'a-
iys en aan het hof ingevoetd is. Die vorft heeft altydt de
grootfchheit bemind , en de piaclu verdet voortgezet dan
iemandt zynei vooizaten.
-ocr page 413-
3x6            *De Gevalien
bezag al de voorraadt-huizen , alle winkels der
kunltenaren, en alle openbare plaatfen. Hy ver-
boodt alle de koopmanfchappen van vremde lan-
den, die de dertelheit en veiwijfdheitzoudenheb*
ben kunnen inbrengen;hy ftelde order up de kle-
ding, fpijs, huiscieraden , praal, en pracht der
huizen , naaralle verfcheide flaaten; hy verban-
dealtecieraadtvangoudten zilver,en zeide tegen
Idumetem: Ik weet maar een eenig middel, om
uw volk matig te maken in zijne onkonen , dat
is, dat gy u zelf ten voorbeeldt flelt. 't is no-
dig , dat gy zekere heerlijkheit betoont in uw
uiterlijke zwier,maar uw gezag zal genoeg door
uw lijtwacht, en door de voomaamfte ampte-
lingen, die u omringen, bek end zijn. Laat een
zeer fijn purper laken kieedt u vernoegen; laatde
voornaamlte (laatsdienaren met het zelvegekleed
xijn, en laat al het onderfcheidt niet dan in de
kolcur, en een ligt goud borduurfel , 'tgeen gy
op den randt van uw gewaadt hebt , beiiaan.
De/.e verfcheidc koleuren zullen dienen om on-
derfcheidt van rang te maken , zonder dat men
goudt, silver, of edele geftcentens nodig heefr.
Schikt dezen rang naar ieders geboorte : plaatft
in den eerflen rang de todanigen , die van den
oudften en voortreftelijkften adel zijn. Mannen
van verdienuen , en die het gezag van ampten
hebben, zullen wel vergenoegt zijn. als zy ach-
ter deze oude adelijke huisgezinnen komen , die
in zo lang een bezit der eerampten zijn. Men-
fchen, die van minder adel zijn,zullen voor de-
7e zonder veel moeite wijken, behoudens dat gy
die niet gewent, dat zy zich zelf in dat hoge en
seer fchielijke geluk niet meer kennen,en dat gy
fje gematigdheit prijft der genen , die bezadigd
?ijn
-ocr page 414-
van Telemachus. XII. Boek. ^zj
zijn in hunne voorlpoedt. Het minft voor de
hiat en nydt bloot geftelde onderfcheidt, is dat
gene, dat voortkomt van een lange reeks van
voorouderen..
Wat de dapperheit aangaat , die zal genoeg
opgewekt worden, en men zal zich genoeg be-
vljtigen om den ftaat te dienen , mids dat gy
kronen en beelden , en dat voor brave daden,
fchenkt: welke zullen zijn het beginfel van adel-
dom voor de kinderen der zodanigen, die dezel-
veverricht hebben.
Perfonen van den eerften rang na u moeten in
'twit gekleed zijn,met een goud boordfel onder
aan hunne klederen,en met een gouden ring aan
den vinger,en een gouden penning met uwebeel-
teniiTe om den hals. Die van den tweden rang
moeten in 't blaau gekleed gaan , zilvere boord-
fels en een ring dragen , maar zonder pronkpen-
ning. De derde in 't groen zonder ring, en zon-
der boordfels, maar met een pronkpenning. De
vierde in goud-geel gelijk de morgenftondt; de
vijfde inbleek-of rozeroodt; de zefdeinros-grijs;
de zevende , zijnde het gemeenfte volk , in een
gemengelde koleur van geel en wit.
Zie daardegewaden van zevenderlei ftaten voor
vrye menfchen. De flaven moeten in het bruin-
grijs gekleed zijn. Op deze wijze zal , zonder
eenige koften, ieder een volgens zijnen ftaat onder-
fcheiden worden, en men zal al die kunften,die
nergens anders toe d ienen, dan om den hoogmoedt
te voeden, uit Sakntum verbannen. Al de kun-
ftenaren , die tot deze verderfFelijke kunlten
zouden gebruikt worden, zullen zich, of tot
nodige bezigheden , die klein in getal zijn , of
tot den koophandel, of de landbouwery bege-
X 4
                       ven.
v
-ocr page 415-
3i8             *De Gev alien
ven. (12) Nimmermeer moet men eenige ver-
andering lijden, noch van den aardt der ftoffen,
noch van de gedaante der klederen ; want net is
rfchandelijk , dat menfchen ,gel'chikt tot een eri~
ilig en edelmoedig leven, zich zouden ophouden
om gemaakte optooifels te verzinnen; 00k moe-
ten zy niet gedogen , dat hunne vrouwen , am
welke deze bezigheden minder fchandelijk lou-
den zijn, ooit tot die buitenfporigheit vervil-
len.
Mentor,even als een kunftig hovenier, die het
dorre hout uit 7.ijn fruit-bomen fnoeit , trachite
op deze wijze de hoogmoedt, die de zeden be-
derft,te belnoeien;hy deedt alles tot eene trefe-
li)ke en fpaarzame eenvoudigheit ftrekken. Z:lf
ftelde hy order op de fpijze der burgers , en cer
flaven. 'tis ichande , zeide hy , dat de deftigfte
menfchen hunne grootsheit zouden doen beftsan
in lekkere gerechten, door welke zy de ziel ver-
zwakken , en onophoudelijk de gezondheit hun-
ner ligchamen bederven. Zy behoorden hun ge-
luk tellellen in hunne matigheit,en in de macht,
om andere menfchen wel te doen,en in de ach-
ting,diedevo>irtreftelijke daden hen moetentoe-
brengen. De foberheit maakt , dat het eenvou-
digfle voedfel zeer aangenaam is; zy is het, die,
nevcns de wakkerfte gezondheit, de zuiverfte en
itandvaltigfle verrnaaklijkheden verfchaft. Uwe
inaal-
>
(11) Nimmtrmter mutt mtn ent^t veranderingen hdtn. ] Op
deze wyze fpot de Schryver met de modem, die boven at
onder de regering van Louis den XIV. in Vrankryk door-
gediongen zyn. Men vindt in al het oveiige der Franfche
gefchicdeniffe zo veel vetandeting niet in dezen opzichte,
als'er aUeenlyk gedwende de jeugt va» dea koning voor.-
^evallcn is.
-ocr page 416-
van Tekmachus. XII. Boek. 329
maaltijden moeten, dan bepaald wordcn tot de
belre fptjzen, maar toebereid zonder eetluft ver-
wekkende fauflen. 't Is eene kunft om de men- '■'
fchen te vergif!i'gen,den eetluft aan te prikkelen. I;,"
boven der zelver ware noodzakelijkheit.
Idomeneus begreep wel,dat hy kvvalijk gedaan
hadt door de inwoonders zijner nieuwe ftadt laf-
hertig te laten worden,en hunne zeden te beder-
ven, door het fchenden van al de wetten van
Minos, aangaande de nutigheit; maar de wijze
Mentor deedt hem begrijpen, dat de wetten Zelf,
fchoon vernieuwd zijnde, onnut zouden zijn,zo
zijn voorbeeldt die geen gezag, dat nergens an-
ders van daan kon komen,byzette. Zo haaft als
Idomeneus zijn tafelhouding gefchikt hadt, daar
hy niets liet komen dan treffelyk broodt,enden
aangenaamften wijn van het landt, maar zeer
weinig, met zodanige eenvoudige fpijzen,als hy
gegeten hadt met deandere Grieken in de belegeriag
van 7Vo/>,dorft niemandt klagen over eene wet,
aan welke dekoning zich zelf onderwierp, en op
deze wijze verbeterde ieder eeu zich vandeover-
dadigheit en lekkernyen,die in de maaltijden be-
"gonden buitenfpoorig te zijn.
(l 3) Mentor befnoeide vervolgens de dertele en
verwijfde zangkunft.diede ganfche jeugt belorf;
insgelyx veroordeelde hy de drink lietjes, die niet
minder dan de wijn, dronken maken, en zeden
X s                    voort-
(fl) Menltr befnoeide vervolgens de dertele en verwyfde z.anj[-
kjnft. ] Nooit heeft eenig^ vorft uitmuntender zangkunft
gehadt dan Louis de XIV. , ook is 'er nooit een hof ge-
weeft, dat meet bedorven was dan het zyne. Het is be-
kend , dat die voift nooit ging flapen, dan op het geluidt
van een ftrelend maat-gezang > het wclk voot zjra flaap-
lumei gehoudea wieidt.
-ocr page 417-
330             *De Gev alien
voortbrengen, vol van drift en onbefchaamdheit.
Hy bepaalde de ganfche zangkunft tot de feeften
fn de tempelen, om daar den lof der Goden , en
der helden, die voorbeelden gegeven hebben der
ieldzaamfte deugden op te zingen. (14) Hy liet
00k de grote cieraden der bouwkunde , zo van
auilen en bogen als overdekte gaanderyen , niet
toe, dan voor de tempelen; hy gaf fchetfen van
eene eenvoudige en aangename bouwkunde, om in
een middelmatige uitgeftrektheit een huis te ma-
ken, luftig en gemakkelijk voot een talrijk huis-
gezin; 20 , dat het zelve naar een gezonde uit-
iicht gekeerd was , dat de vertrekken , ten op-
Sichte van malkander , vry waren , dat de order
en netheit daar ligtelijk in bewaard wierden , en
de kofte van onderhoudt klein was. Hy wilde,
dat ieder huis van eenig aanzien een grote zaal
en een kleine binne-plaats, met een overdekte
wandeling , zou hebben , met kleine kamertjes
voor de vrye perfonen ; maar hy verboodt de
overtollige menigte, er de rijkelijke opfchik der
vertrekken, ftrengelijk.
Deze verfcheide fchetfen van rumen, gefchikt
naar de grootheit der huisgezinnen , dienden om
met weinig koften een gedeelte der ftadt te ver-
cieren , en evenmatig te maken ; in plaats dat
het andere gedeelte , reeds voltimmerd, volgens
de eigenzinnigheit en hoogmoedt van eenige by-
aondere perfonen, niet tegenftaandedeszelfs heer-
lijkheit, een onaangenamer en ongemakkelijker
fchik-
('4) Hy Het »»^ de pott cieraden der taitwkmiie em.. ]
Door dez- woorden word* de overdiagende pracht van het
luft-huis van Verfailles , waar aan de koning ongehooide
.©nkoftcn t<* ydele vercierfelen gedaan heeft , beiifpt.
-ocr page 418-
*van Telemdchus. XII. Boek. 331
fchikking (h)hadt. Die nieuwe ftadt was in een
zeer hortcn tijdt voltimmerd, naardien de nabu-
rige kuil vmGnekcnlandt goede bouw-kunftena-
ren uitlevert, en alzo men een zeer groot getal
metfelaars uit hpirus , en uit verfcheidc aiidere
landen deedt komen , op voorwaarde , dat 7.y,
als hun werk volbragt was, v.ich omtrent SaUn-
tum
zouden nederzetten , daar landeryen zou-
den nemen om te bebouwen, die te voren noch
onbebouwd lagen , en alzo zouden dienen oin
het landt te bevolken.
De fchilderkunft en beeldhouwery/ fchenen
Mentor kuntfen , die men niet mogt verwerpen,
maar hy wilde, dat men eenige menfchen, die zich
in deze kuniten oeffenden, binnen Salentum zou
toelaten; hy rcchtte een oeftenplaats op, daar voor-
treffeiijke meefkrs de jonge fchilders zouden on~
dervragen, (15-) Men moet, zeide hy , in deze
kuniten , die niet volftrekt noodzaaklijk zijn,
niets gerings gedogen;by gevolg inoet men geen
andere daar in toelaten, dan jongelingen van een
vernuft, dat veel belooft, en na de volmaaktheit
ftreeft. De andere , die geboren zi)n voor min-
der edele kunften, zullen met meer nut gebruikt
worden tot de gewone dienflen van het gemene
bell. Men moet, zeide hy, geen tchiiders of
beeldhouwers gebruiken , dan om de gedachte-
nifle
(h) Een rmt'n'.er.amer en mzemakMyUer fh\kj'nt. ] Zo is
die der oude wyken van Parys , welke men dagelyx tracht
te veibeteren mcc de voorgevels der liuizen alle eveiieenstc
maken,
(ij) Men moet , z-t'de hy , em.. 1 Die gehkenis ftrekt
Louis den XIV. tot groten toem. Hy heeft, gelyk Idome-
neus , oeffenfchoien voor de Schilderkunft en bouwkundo
opgerecht, uit welke Diets gekomen is, dan d« volmaakt
was,
-ocr page 419-
232,            e^e Qevalien
niffe van grote mannen en voortreffelijke daden
te bewaren. In de oopenbare gebouwen of be-
graafplaatfen moet men de verbeeldingen van al
het geen met een uitmuntende dapperheit ten
dienfte van het vaderlandt uitgevoerd is, bewa-
ren. Voor het overige verhinderden deze beza-
digdheit en fpaarzaamheit van Mentor hem geen-
zins al die grote gebouwen, tot wedlopen van
paarden en wagenen,gevechten der weritelaren,
en dat van den flagriem, en alle andere bezighe-
den, die de ligchamen oeffenden, om die afge-
rechter en wakkerdtr te maken,goed te keuren.
Hy befnoeide een zeer groot getal kooplieden,
die gebloeinde ftoffen uit ver afgelegene landen,
(16) borduurfels van overgrote prijs, goude en
zilvere vaten met de gedaantens van Goden of
menfchen, en dieren, eindelijk koftelijke voch-
ten, en reukwerken verkochten. Zelfs begeerde
hy , dat het huisraadt van ieder huis eenvoudig
zouzijn, en zodanig gemaakt, dat het langen
tijdt kon duren, op dat de Sakntiners, die zich
zeer over hunne armoede beklaagden,zoudenbe-
ginnen tegevoelen, hoe vele overtolligerijkdom-
men zy noch hadden ; maar het waren bedrieg-
lijke fchatten , die hen verarmden, en zy wier-
den in der daadt rijk , naar mate dat zy den
moedt hadden, van zich zelf van die dingen te
ontlaften. Dit is, zeiden zy by zich zelf, regt
rijk worden,zodanige rijkdommen teverachten,
die den ftaat uitputten, en dit is den omllag ver-
min-
(16) Borduurfels van overgrote prys , voule en z.ilvere va-
len enz.. ] Dit ttrekt 00k om de overdragende pracht der
lufthoven van Louis den XIV. te berifpen. Daar hadt hy
eene raenigte van vaten en huisraadt van louter zilver, en
behangfelen /an de alleikoftelykfte ftoffen.
-ocr page 420-
van Telemachus. XII. Boek. 333
minderen, met die te brengen tot de ware nood-
wendigheden der natuur.
Mentor haafttezich om devoorraad enwapen-
huizen te bezichtigen, om te weten, ofde wa-
penen, en alle andere oorlogsbehoeftens wel in
goeden ftaat waren. Want altijdt moet men,
zeide hy , om den oorlog aan te doen gereed
zijn, om nooit tot dat ongeluk gebragt te wor-
den , van die zich te laten aandoen. Hy be-
vondt dat overal vele dingen ontbraken. Ter-
ftondt verzamelde men werklieden,om het yzer,
ftaal en koper te bewerken : men zag gloeiende
Hook-ovens oprechten, en dikke damp van rook
en vuur, even als de onderaardfchevuren van den
berg Etna. De hamer klonk op het aanbeeldt,
't welk zuchtte onder de verdubbelde flagen;het
naburigegebergteende oevers derzeewe2rgalm-
den daar van;men zou geloofd hebben,dat men
in het eilandt was, daar Vulcanus de Cyclopes
aanmoedigende, de blixemen fmeedt voor den
vader der Goden;en door eenwijzevoorzichrig-
heit zag men in voile vrede de.toebereidfelen van
den oorlog.
Vervolgens trok Menttr met Idomeneus uit de
ftadt, en vondt (17) eenegrote uitgebreidheit van
vruchtbare landen,die onbebouwd lagen;andere
waren niet dan ten halve bebouwd door de ach-
teloosheit en armoede der landlieden , die aan
volk gebrek hebbende.ook tegelijk gebrek had-
den aan moedt en kracht des ligchaams,om den
akker-
ft7) Emi fro'e w'tgthrtidbeit van vruchtUrt Imitn , tnr.. J
Dit is eene verbeelding van den (laat, in welken Vrankryk
was, na den eerften ooirlog, in welke men daor het volk
tot den dienft te dwingen, het landt van akkei-liedcn ont-
bloodt hadt,
-ocr page 421-
334             *De Gevallen
akkerbouw tot volmaaktheit te brengen. Mentor
dit woefte veldt ziende, zeide tegen den koning:
Het landt begeert daar niets , dan zijn bewoon-
ders te verrijken ; doch bewoonders ontbreken
aan dit landt; laat cms dan dieovertollige werk-
lieden, die in de ftadt zitn, en welker handwer-
ken nergens anders toe dienen, dan omdezeden
te verbaltereil, nemen, om hen deze velden en
heuvelen te doen bebouwen. 'tis waar, dat het
een ongeluk is,dat allemenfchen geoeff'endzijn-
deinkunften,welkeeen zittendlevenvereidchen,
tot den arbeidt ongeoeffend ziju ; maar zie hier
een hulpmiddel , om dit te helpen. Men moet
onder hen de ledige landen verdelen. en deom-
leggende volkeren t'hunner hulpe roepen , die
onder hen den zwaarften arbeidt zullen verrichten.
Deze volkeren zullen dat gaarne doen,mids hen
belovende een vergelding, overeenkomendemet
de vruchten der landen zelf, die zy zullen toe-
gemaakt hebben. Hier na zullen zy een gedeel-
te daar van mogen bezitten , en op deze wijze
in uw volk, 'tgeen niet talrijk genoeg is, inge-
lijfd worden: behoudens dat deze menfchen ar-
beidzaam,en de wetten onderdanig zijn, zult gy
geen beter onderdanen hebben , en zy zullen
uwe mogendheit vermeerderen. Uwe ambachts-
lieden, van de ftadt dus naar het landt over ge-
voerd zijnde, zullen hunne kinderen opvoeden tot
den arbeid , en den laft van het landleven ; Dat
meer is, alle vremde metfelaars, die werkenom
uwe ftadt te bouwen, zijn verplicht om een ge-
deelte uwer landeryen beploegbaar te maken, en
akkerlieden teworden. Mengt hen onder uw volk
to haaft als zy hunne werken in de ftadt zullen
Toltrokken hebben. Die werklieden zullen met
veel
-ocr page 422-
van Tekmachus. XII. Boek. 33^
veel vermaak zich verplichten om hun leven door
te brengen onder eene regering , die tegenwoor-
djg zo zacht is. Gelijk zy fterk en arbeidzaam.
zijn,zo zal hun voorbeeldt dienen om dekuntte-
naren, die uit de ftadt naar het veldt verplaatft
en onder hen gemengd zijn , tot den arbeidt aan
te moedigen. In het vervolg zal het gehele landt
bevolkt zijn door wakkere huisgezinnen, en die
liefde hebben tot den landbouw.
Voor het overige , zijt geenzins bekommerd
voor de vermeerdering van dit volk; 'tzal in het
kortontallijkworden,als gymaar de huwelijken
bevoorrecht : de wijze om dat te doen is zeer
eenvoudig. Byna alle menfchen hebben genegen-
• heit om te trouwen. Niet is'er dan de ellende,
die hen daar in verhindert : zo gy hen met geen
laden bezwaart,zullen zy niet bezwaarlijk leven
met hunne vrouwen en kinderen; want het landt
is nooit ondankbaar , 't voedt altijdt met zijne
vruchten, die dat zorgvuldig bearbeiden ; 'twei-
gert zijne goederen niet, dan aan zulke,die vre-
zen hunnen arbeidt aan 'tzelve te befteden. Hoe
meer kinderen de landlieden hebben , hoe zy rij-
kerzijn, zo de Vorft hen niet verarmt; want
hunne kinderen beginnen hen al te helpen van de
tederftejeugt af aan;(i)dekleinfte jongens bren-
gen de fchapen in de weiden , andere , die wat
ouder geworden zijn , geleiden reeds ganfche
kud-
(i) De kjeinjle jtnfens krtnfen it fchapen in de weide , mt. }
Hiet begint een omftandig en fraai verhaal van de vetma-
kelykheden van het landleven. Zo wel de hedendaagfche
als de oude dichters hebben hun uiteilie beft gedaan om
het zelve zeei aangenaam en bevallig af te fchildeten. Hec
fchynt dat onze Schryver in deze fthildery ook al zyi*
kiacht aangewend heeft om met hen nsut den piyt te diiw
jea,
-ocr page 423-
;W«fliVl«J^.,..,. ■ ■ ■ .1
""'       J
336            5D<? Gevallen
kudden ; eindelijk de oudfte bouwen het landt
met hunue vader: ondertullchen bereidt de moe-
dcr, en het overige huisgezin , eene eenvoudige
maaltijdt voor haar man en waardc hinderen, die
vermoeid van den irbeidt van dien dag des avonds
ftaan t'huis te komen. Haar is de zorge bevolen
om de koeien en de t'chapen te melken, en men
ziet ftromen van melk vlieten ; zy Itookt een
groot vuur, rondom welk het eenvoudig en
vreedzaam huhgezin vermaak vindt, om alle
avundt te zingen , tot dat zy vaak krijgen; zy
bereidt kaas, kallanjes, en andere vrucnten, in
defelve frifchheit bewaard zijnde, als ofdiezo
even geplukt waren
De fchaapherder weder komende metzijn fluit,
zingr voor die byeen verzameldebuisgezineenige
nieuwe liederen,die hy geleerd heeft in de nabu-
rige gehuchten. De landman komt in met zijn
ploeg, en de afgematte offen treden met neder-
hangende hoofden een langzamen tredt, in weder-
wil van den prikkel (k), die hen voortdrijft. Al
de
(k) In wcferwil van den prikjttl. ] De ouden, die zich, ge-
lyk tegemvoordig noch in vetfeheide landen geichiedt, van
offen bedienden voor den ploeg , hadden ptikkels , waar
mede zy hen deden voortgaan,alszy te traag gingen, Dat
blykt ait veleplaatfen der ouden fchtyveten. Tibullus noemt
dat aanprikkelen der offen bovf Nmuio increpare. Metdezelve
prikteii zy de offen in hunne achter-poten; en daar van is
de fpreekwys, ( verftnm ttttn den prikket te flaan, die zelf in
de H. Schrift voorkomt, oorfpronkelyk. De paarden wier-
denook, ten minfte in overoude tyden, niet met zwepen
maar met prikkeJs aangemoedigd om te lopen. Daaroirt
zegt Phebus tegen Phaeton by Ovidius , ,fprekende van dc
paarden der zonne-wagen:
Ptnt, p»er, ftimulis, & fortius mere Ion's.
Dat is: Mjnz.nn gfbrmk, to prik&l nitt, en limit den t*>mj!nki
-ocr page 424-
van Telemachus. XII. Boek. 337
de ongemakken van den arbeidt eindigen met den
dag. De llaapbollen, die den flaap op order der
Goden op den aardbodem verfpreiden , bevredi-
gen alle vcrdrietige zorgen, bekoren, en houden
als de ganfche natuur in eene zachte betovering.
leder gaat flapen , zonder te voorzien den arbeidt
en de moeite van den volgenden dag* Gelukkig
de menfchen zonder eerzucht, zonder wantrou-
wen , en zonder kunftenaryen, als maar de Goden
ben een goed koniug geven ,die der zelver onbe-
rifpelijke blijdfchap niet ontruft! Maar (18) wat
vervaarlijke onmenfchelijkheit, deze menfchen
door hpogmoedige eii eerzuchtige voornemens
te betoven van de lieffelijke vruchten van het
veldt;, die zy niet hebben dan van de milddadige
natuur , en van 't zsyeet huns aanfchijns ! De
natuur alleen brengt ui't hare vruchtbare fchoot
te voorfchyn, al wat nodig is voor een oneindig
getal van bezadigde en arbeidzame menfchen;
maar 't is de hoogmoedt en de verwijftheit van
zekere menfchen , die daar door zo veel andere
brengen tot een vervaarlijke armoede.
Maar wat zal ik doen , z«ide Idomeneus , zo
deze volkeren, ,die ik over een vruchtbare land-
ftreek zal verfpreiden , verwaarlozen die te be-
bouwen? Doedt^zeide yWf»*0r,al het tegendeel,
van het geen men gemeenlijk doedt. De gieri-
ge en onvoorzichtige vorften(io)denken niet an-
Y
                          ders,
(18)  Wat vtrvmriyk.e cuminfchelykficit tpx., ] Dat ziet op
de fchattingen (a ahdJere belaftingen, die aan het landvoik
iiaaulyx zo veel overlieten , dat zy hun leven konden be-
houden.
(19)  Denken niet ttndtrt , </<m em de ondnd-m'en , auu ]
Bie kwadc order , met de uiteiite onmenfchelykheit, in
Vrank-
-ocr page 425-
338               *De Gevallen
ders, dan om de onderdanen , die de naarftigfte
en vernuftigfte zijn omhunne gaven te doen gel-
den , met lalten te bezwaren: hier door verhopen
iy beter te zullen betaald worden ; en ter zelve
tijdt belaften zy die gene, welke de traagheit el-
lendig maakt, minder. Keer deze kwade order,
die de goeden drukt, het kwaadt beloont, en
eene achteloosheit invoert,die al zo verderrTelijk
is voor den koning zelf als voor zijn ganfche
itaat, om ; itel fchattingen en boeten , en , des
noods zijnde, ftrenge ftraften in, tegen de zoda-
nigen, diehunne landen verwaarlozen/ even als
gy de foldaten zoudt ftraffen, diehunnen port in
den oorlog verlieten; in het tegendeel, geef vry-
heit en ontlafting aan huisgezinnen, die aanwaf-
fchende, 00k hun landt zo veel te beter bebou-
wen. Wei haaft zullen diehuisgezinnen aangroei-
jen , en iedereen zal zich tot den arbeidt bege-
ven; ja die zal zelf voor eer gehouden worden;
de landbouwer zal niet meer verachtelijk zijn,
wanneer hy door geen ongemakken gedrukt word;
men zal de ploeg in eere zien , gehandeld zijnde
door de overwinnende handen der genen, die de
vyanden van het vaderlandt overwonnen hebben ',
'tzal niet minder treffelijk zijn het erfgoedtzijner
voorouderen tebebouwen gedurende eene geluk-
kige vrede, dan dat edelmoedig te hebben be-
fchermt gedurende de onruften van een oorlog.
Het ganfche landt zal weder bloeien : Ceres zal
zich zelf kronen met vergulde halmen: Bacchus
de druiven met zijne voe'ten tredende , zal flro-
men
Vrankryk , in het werk gefteld zynde , heeft de wakkerfte
en naatftigfte menfchefl in korten tydt in een zeer elleudi-
gen itaat gebragt.
-ocr page 426-
van Telemachtis. XII. Boek. 339
men van wijn,zoeterdanNefiar,lmgs de (lefJte
der bergen doen afvlieten; de holle vallei'cn zul-
len weSrgalmen van het zoet gezangder herders,
dielangsdeklarebeken hunne flemmen met hun-
ne fluitenzullenparen,terwijl hunne huppelende
kudden weiden in degrazige velden en bloemen,
zonder voor de wolven te vrezen.
Zult gy,6 Idomeneusl niet zeer gelukkig zijn,
door oorzaak te zijn van zo vele goedereh , en
door onderde fchaduwe uwer naam zovele vol-
keren te doen leven in een beminnelijke ruft? Is
daze eer niet meer te betrachten , dan die van
lander) te verwoelten, van overal , en byna zo
zeer onder de zijnen , zelf in het midden der
overwinningen,als onderde overwonnevremde-
lingen, eene flachting, wanorder, fchrik, kwij-
ning, nee'rflachtigheit, wrede honger , en wan-
hoop te verfpreiden ?
(20) 6 Gelukkig een koning! die van de Go-
den genoeg bemind, en groothertig genoeg is om
aantevangenopdezewijze tezijn de wellirft van
zijnvolk,enaandevolgendeeeuwen een loffelijk
voorbeeldt eener treftelijke regering te tonen!
Deganfche aarde, ver van zich door gevechten
tegen zijn macht te befchermen , ,zal voor zijne
voeten hem komen bidden , dat het hem gelievc
haar te regeren.
Y 2                     Maar
(20) De meefte overwinningen van Louis den XIV. heb-
ben aan zvne onderdanen geeii ander vooideel toegebragt,
dan de onheilen , die hier befchreven worden : dat is om
dat hy den oorlog Bit heetfchzucht voerende , minder bc-
gerig"was om zyne onderdanen gelukkig te maken dan om
eene valfche glorie te verkrygen; en hoe hy meer plaatfcn
overvvon, line hy zyne onderdanen meer belaftte , om dus
geldt te bekomen tot zyne nieuwe omwerpen.
-ocr page 427-
340           *De Gevallen
Maar wanneer de volkeren op deze wijzezul-
lenzijninvrede en overvloedt, zeide Idomeneus,
zullen dc welluften hen bederven , en zy zullen
de krachten , die ik hen ter handt heb gelkld,
tegen my wenden. Voor deze iwarigheit hebt
gy nice te vrezen , zeide Mentor, t Is een voor-
wendfel , dat men by verkwiltende vorlten , die
h'unne onderdanen met belaflingen willen ver-
drukken , akijdt bybrengt. Het hulpmiddel is
ligt te vinden. De wetten , die wy voor den
akkerbouw gemaakt hebben , zullen hun leven
arbeidzaam doen zijn;in hunnen overvloedt zul-
len zy niet dan iiet nodigc hebben, nademaal wy
alle kunflen,die het overtollige aanbrengen , af-
fnijden. Die overvloedt zelf zal genoeg vermin-
derd warden , door de gefnakkelijkheit van het
trouwen,en door den groten aanwafch der huis-
gezinnen. Icder huisgezin talrijk zijnde, en wei-
nig Iandt hebbende , zal genoodzaakt zijn dat te
moeten bebouwen met een gelladigen arbeidt; 't is
de verwijfd-en ledigheit, die het volk baldadig
enwecrfpannigmaakt;hetzal in waarheit broodt
hebben, en dat overvloedig genoeg , maar het
zal 00k niet dan broodt hebben, en vruchtenvan
hun eigen landt , gewonnen in 't zweet huns
aanfchijns.
Om uw volk te houden binnen deze matigheit,
moet men van nu af aan order ftellen , hoe veel
landt ieder huisgezin zal mogen bezitten. Gy
weet ,dat men uw ganfche volk in zeven foorten
verdeeld heeft , naar derzelver verfchillende fta-
teu: men moet niet toelaten , dat ieder huisge-
iin, in ieder foort, een groter uitgeftrektheit
van landt mag bezitten , dan 't volkomen nodig
heeft
-ocr page 428-
van Telemachus. XII. Boek. 341
heeft, om zodanig een getal van menfchen; als
daar het uit beftaat, te voeden. Deze regel on-
fchendbaar zij nde, zul len de edelen geen landery en
der armen kunnen vermeefteren : alle zullen zy
landen hebben , maar iedereen zeer weinig ; en
daar door zal hy aangezet worden , om dat wel
te bebouwen. Zo by vervolg van tydt daar lan-
den mogten ontbreken, zal men volk-plantingen
maken, die het vermogen van dezen liaat zullen
vermeerderen.
Ik meen zelf, dat gy behoort zorge te dragen,
dat de wijn niet al te overvloedig in uw koning-
rijkwordt; zijn'er te veel wijngaarden geplant,
men moet die uitroeien; want de wijn is de oor-
fpronk der groodte ongemakken onder het volk;
zy veroorzaakt ziektens, twiften, oproeren, le-
digheit, afkeer van den arbeidt , en wanorders
in de huisgezinnen. JJe wijn dan moet bewaard
worden, als een foort van gences-middeI,of als
een zeer zeldzame vocht, die niet gebruikt
wordr dan in de offerhanden en op buiten-
gewone feeftdagen ; maar denk niet een regel
van zo groteu belang wel te doen onderhouden,
ten zy dat gy u zelf daar in tot een voorbeeldt
ftelt. Daarenboven moet gy onfchendbaar, aan-
gaande deopvoeding der kindcren,de wetten van
Minos doen opvolgen ;gy moet openbarefcholen
oprechten , daar men hen onderwijlt in de vreze
der Goden, Hefde voor het vaderlandt, eerbiedt
voor de wetten , in de voorrang van de eer bo-
ven de vermaaklijkheden , ja boveu het leven
zelf.
Gy moet overheden aanftellen , die opzicht ne-
men over de huisgezinnen en zeden van ieder in
Y 3                     'tby-
»
-ocr page 429-
34i               "De Gevallen
'tbyzonder. Gyzelf, die geen koning lijt, dat
is een herder van uw volk, dan om dag en nacht
over uwe kudde te waken, moet toezien. Hier
door znIt gy oneindige wanorders en misdrijven
voorkomen. Die gy niet kunt voorkomen,ltraft
die in het eerft ftrengelijk. 't Is eene barmher-
tigheit , in het eerft voorbeelden te ttellen , dip
den loop der ongerechtigheit ftuiten. Door een
weinig bloedt , ter regter tijdt geftort zijnde,
wordt veel bloeds gefpaarr, en men ftelt zich in
ftaat van gevreefd te worden , zonder veeltyds
ftrenghek te gebruiken. (21) Maarwatvenioek-
te grondregel , dat men gelooft zijn veiligheit
niet tevinden, dan in de onderdrukking van het
volk ! dat niet te laten onderwijzen , dat tot de
deugt geen aanleiding te geven,zich van het zel-
veniet te doen beminnen , dat door vreze tot
wanhoop te brengen,dat teftellen in de vervaar-
lijke wanhoop van nooit adem te zullen fchepr
pen, of van het jok uwer geweldenary af tewer-
pen ! Wat heerfchappy is dit ? Is dit de weg,
die ter eefe leidt ? Weed verzekerd , dat de lan-
den , daar de heerfchappy van den oppervorft de
onbepaaldfle is, die Ianden zijn , daar de opper-
vorften mind van vermogen zijn; zy nemen, zy
verwoeficn al!es,enbezitten alleen den ganfchen
ftaat; maar terftondt verzwakt die ; de velden
leg-
(21) Matir wtt virfloekte grmiriqtl , on, ] Dat hier
yolgt , tot aan het einde van het Boek , is eene verzame-
lioz van de gtondtegelen, die Louis deXIV. genomenhadt
om'er zyne regering DU1 te fchikken. Men heeft overge-
laton aau den lezer eene toepafljnge daar van te maken ;
die daar in eene volmaakte overeenkomft zal vinden met
den ftaat, waai in Vrankryk zicli noch tegenwoordia bo-
vindt.
-ocr page 430-
van Tekmachus. XII. Boek. 343
leggen onbebouwd en zijn byna woeft;de fleden
verminderen van dag tot dag, en de koophandel
loopt te niet. De koniKg,die alleen geen koning
kan zijn, en die dat nict is dan door zijn volk,
vernielt dagelijx zich zelf, door het ongevoelig
vernielen van zijn volk , aan het welk hy zijn
rijkdom en macht fchuldig is ; zijn Ibat wordt
van geldt en manfchap uitgeput : dit laatfte ver-
lies is wel het grootfte eh onvcrbeterlijklte; zijn
cnbepaalt gezag maakt zo vele Haven a!s hy on-
derdanen heeft. Men vleidt hem , en maakt
fchijn van hem aan te bidden,en men fiddert op
den minllen opilag zijner oogen ; maar wacht
eens naar de minfle itaatverandering, deze over-
grote mogendheit , ten toppunt van overmaat
gefteigerd, kan niet beftaan, zy heeft geen ileua
in het herte der onderdanen, zy heeft het ganfche
ligchaam van den (laat vermoeit en verbittert,
en zy dwingt alle leden van dat ligchaam , ora
met even groten yver te reikhalzen naar zodanig
cene verandering. Op den eerflen flag, die men
hem toebrengt, wordt die afgodt ter neder ge-
worpen , en met voeten getreden. De verach-
ting, haat, vreze, wraak, het wantrouwen, en
met een woordt al de driften vereenigen zich
tegen een zo hatelijk gezag. De koning, die in
zijn ydcle voorfpoedt niemandt vondt, die hem
de waarheit dorlt zeggen , zal ook in zijn onge-
luk niemandt vinden , die zich verwaardigt hem
te ontfchuldigen, of tegen zijne vyanden te hel-
pen.
Na deze redenering, haaftte Idomeneus, door
Mentor overreed zijnde , zich , om de ledige
landcn te verdelen , met die met onnutte kuh-
ftena-
\
-ocr page 431-
344 *De Gevalkn van Telemachus,
ftenaren te vervullen , en met al het geen , dat
vaftgefteld was, ter uitvoering te rtellen. Hy
behieldt alleen voor de metfelaars de landen, die
hy hen toegefchikt hadt, en die zy niet konden
bebouwen", dan na dat zy hun werk in de ftadt
verricht
hadden.
.i
Einde van het twaalfde BoeL
10
• .