D E
|
|||||||
GEVALLEN
TELEMACHUS
ZONE VAN ULYSSES,
Of vervalgvan bet vierde Boek derODTSSEA van
HOMERUSi
Befchreven door den Here
FRANCOIS DE SALIGNAC, van Mothe Fenelon, Aartsbiffchop Hertog van
Cameryk, vorft van het H. Ryk , enz.
tot onderwyzing van den
HERTOG van BOURGOGNE.
Uit bet Franfch vertaalt , Van nieuws overzien,
en met Aantekeningen , tot opheldering der
oude Verdichtfelen, enz. verrykt^door
ISAAK VERBURG.
TWEDE DEEL.
|
|||||||
Te AMSTERDAM,
By ANTONY SCHOONENBURG, 1730- |
|||||||
DE
1
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone 'van Vlyjfes.
TWEDE DEEU
|
||||
I N H O U D T
|
||||||
VAN HET
DERTIENDE BOEK. Idomeneus verhaaltaanMentor zyn
vertrouwen op Protefilaus , en de kunflenaryen van dien gunfleling, die met Timocrates opgeftemd hadt Phi- locles te bederven , en om hem zelfte <verraden : hy fiaat hem toe , dat by van die twee menfchen tegen Philocles opgemaakt zynde^aan Timocrates be- volen hadt hen te gaan doden in eene tocht, daar deze zyne vloot regeerde, dat deze daar in gemiji hebbende, Phi- locles hem ge/paart, en zich naar het eilandtSamos begeven hadt ,ua dat hy de beftiering van de vloot geftelt hadt in handen -Van Polymeries, dien Ido- meneus door eene gefchreven order be- 7ioemt hadt; en dat hytniet tegenftaande de verradery van Protefilaus, niet kon bejluiten zich van hem te ontjlaan. |
||||||
DE
|
||||||
f
|
|||||||
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Vtyjfes.
|
|||||||
HET DERTIENDE BOEK.
REeds trok het gerucht der zachte en
goede regering van Idumeneus eene me- nigte van volk van alle kanten. Zy kwamen zich onder zijne befcherming begeven, en hun geluk zoeken onder eene zo beminnelijke regering. Reeds beloofden de velden, dus lang met diflelen en doornen be- zet geweeft zijude , een rijken oogft en tot noch toe onbekende vruchten ; de aarde oopende hare fchoot voor de fnede van het ploeg-yzer, en be- reidde hare fchatten om den landman te vergel- //. Deel. A 3 den: |
|||||||
6 !Z)e Gevallen
den: de hoop blank van alle kanten uit. In de
vallcie en op de heuvelen rag men kudden van fchapen, die in. 'tgras huppelden , en grote kud- den van oflen en jonge koeien, die door haar ge- loei de hoge bergen deden wee"rgalmen Deie kudden wierden gemeft in de weidenj'tis Men- tor, die net middel heeft uitgevonden , om die kudden te hebben. Mentor raadde Idomeneus van de Peuceten (1) , fcijne naburen, alle overtollige iaken, die hy binnen Salentum niet meer wilde gedogen , te verruilen tegen vee , 't geen den Satentinen ontbrak. Ter ielvetijdt was de fladt,en de omleggende
dorpen vervnlt met brave jonge manfcbap , die langen tijdt in de ellende hadt gekwijnd , en die niet hadt derven trouwen , uit vre'ze van haar kwalen te vermeerderen. Wanneer deze lagen, dat Idomeneus van mee'gaande gevoelens wierdt,, en dat hy hun vader wilde ?.ijn , hadden ty lan- ger geen vreie meer voor den honger en andere roeden , daar de hemel de aarde mede drukt. Men hoorde niets anders dan een geroep van blijdfchap , en Hederen der herders en akkerlie- den , die hunnen trouwdag vierden. Men zou gelooft hebben, dat men den Godt Pan (m) 2ag met
(1) De Peuceten waren een volk , het welk dat gedeelte
tan het koninkryk Napels bewoonde , dat tegenwoorig •Xtrrn di Bari genoemd wotdt, Namentlyk Apulie wierdt verdeeldin Apulia Daunia , en Apulia Peucetia, welke twee delen door de rivier Aufidtis van malkander gefcheiden wierden. (m) Zeer veel jzou 'er te zeggen zyn van Pan , indien
men 7ich wilde inlaten om nan te tekenen , wat 'er Baco , in zyne Susientia. Vetirum , en andeie van gezegd hebben , alzo.zy daar door den Godt van het Geheel-al, volgensdo Griekfche betekenis van dat woordt , willen verftaan heb- ben. Het zy genoeg , dat men weet , dat de ouden hem vooi
|
||||
van Telemachus. XIII. Boek. 7
met eene menigte van Satyren (n) , en Fan*
xen (o) onder de Nymphen (p) vermengd, daniren- de op den toon der fluit onder de fcnaduwe der bofTchen; alles was in ruft en vroltjkheit , maar die blijdfchap was gematigd , en deze vermaak- lijkheden dienden nergens anders toe, dan om zich van den 2 waren arbtidr te verpozen ; zy waren daar door levendiger en zuiverder. De grijsaards verbaafd van te zien , 't geen zy
in den loop van zo vele jaren niet hadden derven hopen, weenden door een overmaat van blijd- fchap gemengd met tederheit; zy verheften hun- ne bevende handen ten hemel : Gezegend.zeiden zy, 6 grote Jupiter, zy de koning , die u gelijk A 4 is, Voor den Godt der veehoederen, jagers, en Jandlieden ge-
houden hebben, die met zyne Satyrs gewoon was de Nym- phen te belagen. (n) De Satyrs komen ons in de fchriften der oude dich-
ters meeft voor in net gefelfehap van Pan of van Bacchus. Zy waren ook veldgoden , maar , als men hunne geilheit aan een zyde zet, is'er niet vcel van hen te zeggen. ledei weet, dat zy als halve bokken verbeeld worden. (o) De Faunen waren ook godheden van hec veldt , en
byna eveneens vzn gedaanre als de Satyrs, behalven datzy hoornen hadden Daar zyn'er , die zeggen dat de Satyrs en de Faunen van eenen Faunus voort geteeld zyn. Deboe- ren waren »ewoon faarlyx een geitie aan Faunus te offeren. (p) De ifymphen wierden van de ouden geloofd een min-
der foort van Godheden te zyn ; en gelyk zy aan alle za- ken Godheden toefchreven , zo verdichtten zy een grote menigte Nymphen tot allerhande zaken, tot welke zy gene andere Godheden hadden. Zo waren'er hemelfche en aard- fche Nymphen, zee Nymphen, rivier Nymphen, enz. docb. die wierden weder in verfcheide fooiten verdeelt, By voot- beeldt, onder de aardfche waren eemge bofch Nymphen, die Dryaden genoemd wierden ; berg Nymphen , die den naam hadden van Orcaden ; boom Nymphen , welke men Hamadryaden noemde ; boomgaard Nymphen , aan welke de naam van Napeen gegeven wierdt ; enz. Altydt woidea zy verbeeld als j«ugdigc en fchoac maagden. |
||||
8 T)e Gevallen
is, en die de grootfte koning is,dien gy gemaakt
hebt: hy is geboren voor het welwezen der men- fchen ; vergeldt hem al het goedt, 't geen wy van hem ontfangen ; onze naneven , die uit de huwelijken, die hy beguntiigt , zullen voortko- men.zullen hem alles,zelf hunne geboorte,ver- fchuldigd zijn , en hy zal waarlijk de vadcr van alle zijiie onderdanen wezen. De jongelingcn en jouge dochters , die te zamen trouwden, be- toonden hunne vreugde alleen in het zingen van lofzangen ter eere van hem,die oorzaak was van deze hunne zo aangename blijdfchap. De mon- den, maar noch meer de herten, waren vervuld met zijnen naam. ]\len achtte zich gelukkighem tezien, en men vreeide hem te verliezen ; dat verlies zou de uiterfte droefheit voor ieder huis- gezin geweeft zijn. Toen bekende Idomenem aan Mentor, dat hy
nooit gevoeliger blijdfchap gefmaakt hadt , dan die van bemind te zijn , en zo veel menfchen gelukkig te maken. Ik hadt dat nooit geloofd, zeide hy; het fcheen my toe , dat de grootshcit der vorften nergens in beftondt , dan in zich te doen vrezen , en dat alle andere menfchen om hunnent wille gemaakt waren ;en al wat ik hadt horen zeggen van koningen,diede liefdeen wel- luft hunn'er onderdanen geweeft waren, fcheen my een loutere beufeling ; tegenwoordig ken ik de waarheit daar van:maar ik moet u verhalen, op wat wijze men mijn gemoedt, van mijne te- derfte jonkheit af, vergiftigd heeft, aangaande het gezag der koningen : dat is het, dat al de pngevallen van mijn leven heeft veroorzaakt. Toen begon Idomeneus dit verhaal : Prole-
|
||||
van Telemachus. XIII. Boek. $
(i) Protefilaus, die eenweinig ouder is dan ik,
was die geen onder al!e de jongelingen , dien ik meeft beminde ; zijn levendige en itoutmoedige inborft kwam beft met mijn aardt overeen , hy voegde zich naar mijne zinnelijkheit ; hy vleide mijne driften; en maakte een anderen jongeling, dien ik van gelijke beminde , en die Phiitcles genaaind wierdt, by my verdacht; (2) deze vrees- de de Goden , en hadt eene grootmoedige maar bezadigde ziel ; hy ftelde zijne grootheit niet in zich te verheffen , maar in zich te overwinnen, en niets verachtelyx te doen : hy fprak met my vrymoedig van mijne gebreken , en als hy zclf daar van al niet dorft fpreken , deedt zijn ftil- zwijgen en droevig wezen my genoegzaam ver- ftaan, wat hy in my wilde beftrafFen. In het begin geviel my deze oprechtheft, en
ik betuigde hem zomtijds r dat ik altijdt met vertrouwen naarzijnevermaningen zou luilleren, oni my voor de vleiery te bewaren. Hy zeide my, wat ik doen moeft, om de voetftappen van mijn grootvader Minos na te volgen, en mijn koninkrijk gelukkigtemakeii ;hy waswel zo wijs niet als gy , Mentor, maar zijne grondregelen waren gocd, dat bevind ik nu meer en meer. De A f kun-
(1) Protefilaus is de Marquis Louvois , dien de koning
tot zyne gemeenzaamheit toeliet , die zj;ne vermakelykhe- den ondeihieldt, en alle zyne gemoedsdiiften vleide; maar hy maakte den Vicomte Turenne , hier na door Fhilocles betekend , wel haaft by hem verdacht. (2) Diz.e vreepte de Goden , <•«.. ] Het gehele leven vari
Turenne is een aaneenichakeling van grote , verhevene, en edelmoedige daden. De koning hadt een zonderling ge- noegen in zyn ommegang , hy hoorde hem aan met ver- trouwendheit, en ontfong uitmuntende leffen, ten opzichte van den oorlog , van hem. Die vertiouwendheit deedt de nayvei van Louvois ontfteken. |
||||
lo *De Gevallen
kunftenaryen van Protejilaus , die nayverig en
eerzuchiig was , deden my een walg krijgen van Phdocles. Deze was zonder drift, en liet den andereh de voorrang , maar hy hieldt 7.ich te vrede met my gedurig de waarheit te leg- gen , zo lang ik naar de zelve wilde horen. *t Was mijn befte , en niet zijn geluk , dat hy fcocht. Protejilaus deedt my ongevoelig gelo- ven , dat hy cen gemelijke en trotfche geeft was, die al mijne daden berifpte, en my niets afvergdi-, oin dat hy zo vermetel was, dat hy aan my n;et wilde verbonden ziju , en alleen de achtin>; zocht van voor zo een menfch door te gaan , die aile eerampien verre te boven gaat (3), Hy voegde daar by , dat deze jonk- man,die zovrymoedig mijne misflagen beftrafte, daar tegen anderen van fprak met de zelve vryheit, en genoeg te verfiaan gaf, dat hy wei- nig achting voor my hadt; dat hy dns mijn luider verminderde, en door den roem van een ftrenge deugt zich een weg zocht te ,banen tot de koninklijke waardigheit. In het eerlte kon ik niet geloven.dat Philocles
my zocht van den throon te ftoten. In de wa- re deugt vindt men cene oprechtheit, en eene edele vrymoedigheit , die niet kan nagebootft worden, waar in men zich niet kan misgrijpen, als men daar fkchts aandachtig op let. Maar de onverzettelijkheit van Pbihcles , tegen mijne twakheit , begon my te vervelen. De toege- vendheden van Protejilaus,en zijn onuitputtelijk ver-
(3) Die «.l\e terambten verre te boven $&i&. ] Turennc hieldt
altydt meet van zyn tytel van Viccmte , dan die van Mai- fchalk van Vtanfciyk, en meetide , dat hy de laatfte. niet kon aannemen zondei zich zclf te vcrkleinen. |
||||
van Telemachus. XI11. Boek. n
vernuft om nieuwe vermakelijkheden voor my
uit te vindeu , deedt my met noch meer onge- duldt de ftrengheit van den ander verdragen, Ondertuifchen Pretefilaus niet langer k unnende
verdragen , dat ik het niet al wilde geloven, 't geen hy my van zijnen vyandt zeide , nam voor met my daar niet meer van te fpreken, maar veel eer my daar van te overtuigen , door iets dat (terker was, dan allc zijne woorden. Zie eens, hoe hy volvoerde my te bedriegen ;hy raadde my Philocles te zenden, om het bevel over de fchepen,welke die van Carpathm (q) zoviden aantaiten, te voeren; en om my daar toe te be- wegen, zeide hy: Gy weet, dat ik niet verdacht ben in den lof, dien ik hem geef (4). Ik beken, dat hy moedt heeft , en een bekwamen aardt tot den oorlog; hy zalubeter dienendaniemandt anders,en ik wil al mijn.ongenoegen tegen hem Zeer gaarn opofferen aan het belang van uwen dienft. Ik was verrukt door het vinden van die rechr-
matigheic en die billikheit in het hert vanProtefi- laui, dien ik de bediening mijner grootfte zakeri hadt toevertronwd. Ik omhelfde hem met een overmaat van blydfchap , en geloofde my zeer gelukkig tezijn, dat ik al mijn vertrouwen ge- fteld,
(q) Carpathus is een eilandt, 't welk tegenwoorctig Satr-
panto genoemd wordt , gelegen in de Middelandfche zee , tuflchen Cieta , of Candie , en K,hodus. De zee wordt daa* omtrendt, naar het eilandt, de Carpatifche zee geheten. (4) /*_ btktn , dat %) moedt hitft , en*.. ] De Marquis Loii-
vois moelt noodzakelyk dat getuigenis geven aan de ver- dienften van den Vicomte Turenrte; maar hy bediende zich van dat \roorwendfel om hem van den koning te verwyde- len. Hy zag hem vooi zynen medediiJger, en niet dan me): nvdige oogen aan. |
||||
ix 1)e Gevalien
field hadt op een man , die my zo vry van alle
drift en belang fcheen. Maar helaas ! wat zijn de vorften medtdogen waardig! Deze man kende my beter,dan ik mijn eigen ze!f kende; hy wift, dat de koningen gemeenlijk wantrouwende en achteloos zijn; wantrouwende,dour eene gedu- rige ondervindin*;, die zy lubben van de kunfte- naryen derbedorvenmeiuchen, van welkezy om- ringd znji ; achteloos, doordien zy doorde ver- maaklijkheden worden weggefleept, en gewoon zijn menf'chen te hebben , die voor hen op de ftaau.aken detiken,zonder dat 7.y v.elf die moeite willen nemen. Hy begreep dan, dat hy niet veel moeite zou hebben, om mistrouwen en yverzucht in my te verwekken tegen een man, die niet zou nalaten grotedaden te verrechten,enboven al de afwezendheid hem alle gemakkelijkheit gevende om dien man lagen te leggen. Philocles vertrekkende, voorzag wat hem zou
kunnen overkomen. Zijt gedachtig , zeide hy, dat ik my niet meer zal kunnen verdedigen , dat gy alleen mijn vyandt zult horen,endat ikumet gevaar van mijnlevenbehoudende,tezorgenheb, dat ik geen andere beloning zal hebben , dan uwe verontwaardiging. Gy bedriegtu, zeide ik tegen hem; Protefiiaus fpreekt zo niet van u ,als gy van hem doedt; hy pryft u , hy heeft achting voor u, en gelooft , dat gy de grootfte bedienin- gen waardig zijt ; zo hy kwalijk van u begon te lpreken,zouhy mijn vertrouwenverliezen. Vrees niet, ga been, en denk niet. dan om my wel te dienen. Hy vertrok,maar liet my in eene onge- rufle gemoeds geflalte. Ik moet tegenwoordig bekennen , en ik lie
klaar, hoe nodig het voor my was, dat ik meer trou-
|
||||
van Telemachus. XIII. Boek. 13
trouwe menfchen moeft gehadt hebben, om my
met hen te beraden , en dat'er niets erger was, noch voor mijne achting, noch voor den voor- fpoedt mijner zaken,dan my aan eenalleep over te geven. Ik zou ondervonden hebben , dat de wijze raadgeviiigen van Pbihcles my zouden be- vryd hebben van vele gevaarlijkemisflagen,waar in de trotfchheit van Prntejiiaus my hadt doen vallen Ik merkte wel, dat 'er in Philvcles een grondt van oprechtheit en betamelijke gevoelens was, die zich in Protejilaus niet opdeden ; maar ik hadt Protejilaus alleslaten behandelen meteene meefterachtigheit, die ik byna nietmeer kon we- derftaan. Ik wasvermoeidvanmy altijdt tuflcben dcze twee menfchen te vinden , die ik niet kon doen overeenftemmenjin dievermoeidheit wild© ik liever uit zwakhcit iets wagen , ten kofteder ftaatzaken , en in vryheit eens adem halen. Ik dorft tegen my zelf niet zeggen, dat ik zo fchan- delijke reden hadt voor de keur, die ik gedaan hadt ; maar deze fchandelijke reden , die ik niet dorft ontdekken , liet echter niet na in het bin- nenfte van mijn hert heimelijk te werken,eneen ware beweegreden te zijn , van al het geen ik deedt. (y) P^/7of/«overvieldevyariden,behaalde eerie
vol-
($) Philtclti overvirl de vyandrn , tnr.. ] Dat ziet op den
Teldtocht des jaars 1S7J in Duitfchlandt, toen de Vicomtc Turenne Montecuculi floeg , en zich haaftte om weder tc keren , alzo hy gebrek aan levensmiddclen hadt; maar Lou- rois deedt denMarfchalkCrequiderwaaids trekkenmeteeni- ge ktygsbenden uit VJaanderen om hem d;iar te houden. DeVicomte dat onderftandt bekomen hebbende maakte zich gereed om den keizerfchen flag te leveren , doch hy wietdc ondertufTchen met een kanonkogel dood gefchocen • zo als men de flag by AJtenfceim. zou aajigaan. |
||||
14 2V Gev alien
volkome overwinning, en fpoedde zich om we-
der te keren , oni de kwade dienften , die hy te vrezen hadt, voor te komen < inaar Pr-otejUaus^ die noch geen tydc gehadt hadt om my te bedrie- gen, I'clmef hem , dat ik begeerde , dat hy in het eiliudt Carpa/bus eene landing zou doen, om de vrucht van de overwinning te plukken. In waarheit, hy hadt my overreed , dat ik ligtelyk mccltcr van dat eilandt 7.ou worden, maar(6)hy maaluehetzo,dat in deze onderneming veel no- dige dingen aan Philocles ontbraken , en hy ver- bondt hem aan zekere order , die verfcheide on- gelegenhedenindcuitvoering vandezelve veroor- zaakten. Ondertu lichen bediende hyzich van een leer ondeugend huisgenoot, dien ik by my hadt, en die op alles lette,tot de minfte zakentoe, om 'er hem rekenfchap van te geven ,niet tegenftaan- de het lcheen , dat zy malkander weinig zagen^ en noch minder overeen kwamen. Die huisgenoot ) Timocrates genaamt, kwam
my op zekerendag zeggeu,alseen groot geheim, dat hy een zeer gevaarlijke zake ontdekt hadt. fkikcles, zeide hy tegen my , wil zich bedienen van uwezee-macht, om zich zelf koning te ma- ken van het eilandt Carpathus. De hoofden der benden zijn aan hem verbonden , al de foldaten aijn doormilddadigheit gewonnen,en noch meer door eene verderfFelijke ongebondenheit, waar in hy hen laat leven ; hy is cpgeblazen door zijne__
overwinning. Zie daar een brief, dien hy ge-
fchre*
(«) By matitt hit «.» , dot in dtz.c onderntming cnx, ] Op
die wy7« handelde Louvois de Generaals , die hem eenie- sins in den weg ware:n : hy liet hen aan alles gebiek heB- cca, en maakte, dat zy den kwaden uitflag , «Jaai hy ttlf de ooizaak van was, mocften vwantwooidcn. |
||||
van Teletnachus. XIII. &oek. if
fchreven heeft aan een zijner vrienden, over zijn
Voorwerp van zich koning te maken : na zo baarblykelijk een bewijs kan men niet meet twijffelem (7) Ik las dien brief, en die fcheen my met dc
handt van Pbilocles gefchreven:men hadt voJko- men iijne handt weten na te bootfen , en 'twas Protejilaus, die het gedaan hadt met Timocrates. Deze brief bragt my in eene zeer grote onltelte- nilTe;ik herlas dien zonder ophouden,en in mija ontroerd gemoedt al de gevodige merktekenen, die hy my gegeven hadt van zijne oprechtheit ea oede trouwe,door!opende, kon ik my niet in- eelden, dat die van Phi.odes was. Wat kon ilc ondertulTchendoen?Wat middel om een brief tc Wederftaan , aangaande welken my dacht, dat ik verzekerd was, dat hy gefchreven was met dc handt van PMoc/et ? Wanneer Timocrates zag, dat ik zijne kunfte-
naryen niet langer kon tegenftaan , zette hy die verder voort. Zoude ik zeide hy my , al hape- rende in het fpreken , u wel derven een woordt, dat in dezen brief is, doen opmerktn ? Philoclet 2egt tegen zijn vriendt, dat hy in vertrouwend- heit kan fpreken met Prntefilaus, (8) over eene zake
(?) ^'k. '*• *"> brief • «• d'' f'hren my met it handt v*w
Pbiltclet ttfckrrvt* ] Dat ziet op de ongenade van den her- tog van Navailles, daar reeds van gefproken is Men ftelde den biief, die de Marquis de Vardes en de Graaf van Gui- che in handen dei koninginne deden vallen om haar ken- nifle te geven van de minnetyendeskonings met la Valiere, op rekening van den hettog van Navailles. Men hecft oole jeeds aangetekeut , dat de Schryver de gewoonte heeft van de verbeeldingen onder een te mengen om het hoi te mis- leiden. Om die reden moet men denken , dat de zakeu minder aaneengefchakeld zyn. (%) Over etiu x*k( , Ait bj niet *»4m ton in eyfer ait~
Arnkf, 1
|
||||
i6 T)e Gevalien
lake , die hy niet anders dan in cyfer uitdrukt:
zekerlijkProtefilausheen medeftander vznPhilo- cles, zy hebben de vriendfchap gemaakt tenuwen kolte. Gy weet, dat het Protejilaus is, die aan- gedtongen heeft omPhilockstegen deCarpaihiers te zenden ; zederdt ecnigen tijdt heeft hy opge- houden hem by u zwart te maken , als hy wel eer zomtijds pleeg te doen : in tegendeel verheft hy hem in alle gelegenheden ; 7.y hebben zederdt eenigen tijdt malkander met veel beleefdheit be- jegent. Buiten twijffel heeft Protejilaus dien weg ingeflagen, om het overmeefterde Carpathus met Philochs te delen ; gy ziet zelf, dat hy gewild heeft,dat men deze ondetneming zou aanvangen tegen alle ovetleg,en dat hy voorgenomen heeft uwe vloot te verderven ,om zijn heerfchzucht te voldoen. Kunt gy geloven , dat hy de heerfch- zucht van fMw/wzo zou willen voortzetten,7.o zy noch te onvrede op malkander waten ? Neen, neen, men kan niet langer twijffelen , ofdeze twee menfchen zijn vereenigd, om gezamentlijk den throon te beklimmen , en mogelijk om de uwe het onderfte boven te keren. Dus tegen u fprekende, weet ik, dat ik mijn zelf voor hunne wraak-
drakt. ] Men zou door dien brief ook wel kurynen veiftaan L
het ontwerp van Belle-lie te verfterken, en zich daar naartoe tebegeven.zo men hem wilde overvallen, het welk gevon- den wietdt onder de papieren van Fouquet. Dan zal Timo- crates de Abt Fouquet zyn, die zyn bioeder verraadde.mec deszelfs geheim aan den Cardinaal Mazarin te ontdekken. Op welke dczer twee omftandigheden men deze plaats toe- part, zal het genoeg zyn om te doen zien, hoe ver de ligt- felovigheit des kouings ging , die zonder veel onderzoek ie twee menfchen verootdeelde , waar van de een ganfch onfchuldig was, en de andcte veel minder fchuldt hadt dan men zich inbeeldde. |
||||
•van Telemachus. XIII. Boek. 17
foraakzucht bloot fie!, zo gy, ondanx mijn op-
recht aanbrengen, hen langer uw gezag in han- den laat: maar wat is daar aangelegen , als ik u maar de waarheit zeg. Deze laatite woorden van Timocratesmaaktetl
een groten indruk op my;ik twijfFelde niet meer aan net verraadt van Philocles ,en ik mistrouwde Protefilaus als zijnen vriendt. Ondertuflcheniei- de Timocrates zondef ophouden tegenmy: zogy vertoeft, tot dat Philocles net eilandt Carpathus heeft vermeeftert , dan zal het te laat zijn , om zijne voornemens te verhinderen ; haaft u met u van hem te verzekeren, terwijl het noch inuwe macht is. Ik hadt een affchrik van de zeer grote vein-
zery der menfchen , en will niet , op wien Ik meer mogt vertrouwen; na dit verraadt van Phi- locles ontdekt te hebben , zag ik gcen menfch meer op den aardbodem, van wiensdeugt ik my kon verzekeren. Ik hadt voorgenomen ttrlrondt dezen trouwlozen te doen fterven, maar ik vreef- de voor Protefilaus, en wift niet, wat ik ten zy- nen opzichte zou doen; ik vrecfde , dat ik hem fchuldig zou vinden , en dorlt my ook op hem niet vertrouwen Efndelijk kon ik in myn ont- roering niet nalaten hem te zeggen , dat Philocles rhy verdacht was gewordcn Hy fcheen daar over verbaafd; ftelde my zijn oprecht en bezadigd ge- drag voor ;en verhefte zijne verdienften; met een ■tvoordt, hy deedt al wat hy kon , om my wijs te maken, dat hy zeerwel met hem (londt. Aan de andere kant lict Timocrates niet een oogenblik voorbygaan, om my op dit onderling verflandt te doen acht geven , en om my te verplichten Philocles te doen fterven , terwijl ik my noch van II. Dee/. B hem |
||||
18 *De Gevalkn
hem kon verzekeren. Zie eens , mijn waarde
Mentor, hoc ongehikkig de koningen zijn, en hoe zeer zy bloot gelteld zijn, om het fpeeltuig van andere menfchen tezijn , zelfals die fchijnen te beven voor hunne voeten. Ik meende een trek van een groten ftaatkundi-
gen uit te voeren, en Protefilaus te misleiden met Timocrates heimelijk naar de vloot af te zenden om Philocles te doen fterven. Protefilaus zette zijn veinzery tot het uiterfle voort , en bjzdroog my des te beter, om dat hy my klaar voor- kwam, als iemandt, die zich hadt laten'bedrie- gen. Timocrates vertrok dan, en vondt Philocles genoeg belemmerdmet de landing; hem ontbrak alles: want Protefilaus niet verzekerd zijnde, of deze verdichte brief zijn vyandt wel zou kunnen verderven, wilde ter zclve tijdt een ander hulp- middel gereed hebben , door den kwaden uitflag van eene onderneminge , van welke hy my zo vcel hadt doen hopen , die niet zou nalaten my tegen Philocles te verbitteren. (9) Deze hieldt echter dien zwaren oorlog dragende door zijn moedt, door zijn vernuft, en door de liefde,die de foldaten hem toedroegen. Niet tegenftaande al de wereldt moelt bekennen , dat deze landing roekeloos was, en ramfpoedig voor den Creten- zen , deedt echter ieder zijn uiterfte beft , om die wel te doen uitvallen; even als of hnn leven en geluk aan den goeden uitflag gehangen hadt. Ieder was gewillig om alle uur zijn leven te wa- gen,
(9) Dm hieldt echter dim z.viaren ootlo% drarende. ] Dili
hieldt Turenne menigmaal in Duitfchlandt, daar hy veeU tyds gebrek aan alles hadt, den oorlog meet dragende door zyn moedt, door zyn verftandt, en door de licfde , die hec volk voor hem hadt, dan d.001 eenig ander ondeiftandt. 1
|
||||
van Telemachus. XIII. Boek. 19
gen, onder zo wijzen opper-hoofdt, en die zo
veel moeite deedc om zich van elk te doen be- minnen. Timocrates hadt alles te vrezen , willende dit
opper-hoofdt doen flerven in 't midden van een ]eger, 'c geen hem met zo veel yver beminde; maar de woedende heerfchzucht is blind. Timo- crates vondt niets te zwaar om Protejilaaslever- noegen,met wien hy zich inbeeldde , dat hy my na de doodt van Philocles onbepaald zou rege- ren. Protejilaus kon geen eerlijk man verdragen, wiens gezicht alleen een heimelijk verwijt van zijne menigvuldige gebreken was , en die , met my de oogen te oopenen , al zijne voornemens kon onder de voet werpen. Timocrates verzeker- de zich van twee ooverlten, die gedurig by Phi- locles waren : hy beloofde hen uit mijnen naam grote vergeldingen ,en vervolgens zeide hy tegen Philocles,dat hy gekomen was, om van mijnent wegen hem eenige geheime zaken voortedragen, en die hy hem niet moeft ontdekken , dan in te- genwoordigheit dezer twee overften. Philocles ging met hen, en met Timocrates, in een afzon- derlijk vertrek,dat zy toe floten. Daar opbragc Timocrates aan Philocles een lteek met een pook; maar de (leek fchampte af, en ging niet diep door. Philocles, zonder zich te verzetten, ont- weldigde hem de pook , en bediende zich daar van ttgen hem en de twee andere : ter zelve tijdt fchreeuwde hy ; men fchoot toe , liep de deur met geweldt op, en verlofte Philocles uit de handen dezer drie menfchen, die ontroerd zijnde hem niet vinnig aangegrepen hadden. Zy wier- den gevangen, en men zou hen terftondr ver- fcheurd hebben , 20 euvel nam het leger de zake B 2 op, |
||||||
ao *De Gevallen
op , ten ware Pbilocles de menigte hadt weder-
houden. Vervolgens nam hy Timocrates met zich in 'tbyzonder , en vroeg hem met zachtzinnig- heic, wie hem genoodzaakt hadt um zo atfchu- welijken daadi aan te vangen. Timocrates, vre- zende,dat men hem zou doen flerven , vertoon- de in alle haalt de order, die ik aan hem in ge- fchrift gegeven hadt, om Pbilocles te doden; en gelijk de verraders altijdt lafhertig zijn,zo dacht hy zijn leven te behouden, door aan Pbilocles het ganfche fchelmfluk vtmProteJilaus teontdekken. Pbilocles verbaafd , dat hy zo veel kwaadaar- digheit in de menfchen zag , nam een zeer beza- digd befluit. Hy verklaarde aan hec ganfche le- ger , dat Timocrates onfchuldig was, hy ftelde hem in veiligheit,en zondt hem te rug naar Cre- te ;hy gaf het bevel van het leger over aan Po/i- menes,dkn ik genoemd hadt in mijn fchriftelijke laft, om het bevel te voeren , als Pbilocles zou gedoodt zijn. Eindelijk vermaande hy het gan- fche leger tot die trouwheit t welke het aan my fchnldig was, en flak by nacht over met een lig- te bark , die hem bragt in het eilandt S daar hy nil leeft in armoede en eenzaamheit, zich om zijn koft te winnen bezig houdende met beelden te houwen,en willende niet meer horen fprekenvanbedrieglijkeen onrechtvaardige men- fchen,en vooral niet van koningen,die de onge- lukkigfte en verblindftevan alle demenfchenzijn. Op deze plaats viel Mentor Idomeneus in zijne reden. Hoe! zeide hy , duurde het noch lang eer gy de waarheic ontdekte?Neen, antwoordde /^»wfwaj,ikbemerktede linen en lagenvanPro- tefilaus en Timocrates meer en meer. Zy krepen zelf verfchil met malkander : want boosaardlge menfchen
|
||||
•van Telemachns. XIII. Boek. zt
menfchen kunnen bezwaarlijk lang vcrecnfgdbh'j-
ven. Hunne verdeeldheit begon my den afgrondt, daar zy my in hadden nedergeworpen , te verto- nen. Hoe! hernam Memor,mmnig) geen voor- nemen om u van den een en den ander te ontdoen ? Helaas! mijn waarde Mentor , zeide Idomeneus, is de zwakheit en belemmering der vorflen uon- bekend?Als> zy ziclieenmaal hebbenovergegeven aan bedorven en ftoute menfchen , die de kunfl hebben van zich zelf noodzaaklijk te maken , kunnen zy op geenvryheitmeerhopen. De gene, die zy meeft verachten, zijn de zulke , welke zy beft handelen,enmetweldadenophopen. (io)Ik hadt een afichrik van Protefilaus, en ik Het hem hctganfche gezag. MiiTelijke beguicheling! Ik •was in mijn ichik , dat ik hem kende , en hadt de macht niet, om het gezag , dat ik hem over- gelaten hadt, wederom te nemen ; daarenboven vondt ik hem gemakkelijk , verplichtende, ver- nuftig om mijne hertstochten te vleien , en bran- dende van yver voor mijne belangen ; eindelijk ik hadt reden om my by mijn zelfte verlchonen. wegens mijn eige zwakheit. Dat was, om dat ik de ware deugt niet kende , by gebrek van dat ik geen keur hadt weten te doen van treffelijke mannen , die mijne zaken konden waar-nemen. Ik verbeeldde my , dat 'er geen zodanige in de wereldt waren, en dat de vroomheit een fraaie herffchen fchim was. Wat helpchet, zeide ik by miinzelf de mueite te nemen, om te ontkomen B 3 uit
fio) /!; Wf «» tff'hrik. »« Pro<ef!l«»; , «. ] De ko-
ning hadt op het laatfte een groten afkeer van Louvox , en Sndertuflchen hadt hy % macht met meet om zich van hem te ontdoen, naardien hy zich aan hem overgegeven. hadt, en dooi hem beftierd wierdt. |
||||
2,2, T>e Gevalien
uit de handen van een bedorven menfch ,om we-
derom te vervallen in die van een ander, die niet minder op zijn eige voordeel gezet, noch oprech- ter xal zijn dan de eerfte ? Ondertuffchen kwam de vloot , door Polymenes beftierd , wederomte rug. Ik dacht niet meer omhct eilandt Carfatbnt te bemachtigen, en Protejilaus Icon zo zeer niet veinzen, of ik merktegenoegzaam,hoe 7,eer het hem fpeet, dat hy wift, dat Philocles te Homos in veiligheit was. Mentor viel nochmaal Idomeneus in zijnereden,
om te weten, of hy, na zo een fchrikkelijk ver- raadt, Prote/ilaus het bewindt van alle zijne za- ken noch hadt toevertrouwd. (i i) Ik was, ant- woordde Idomeneus ,te groot een vyandt van be- sigheit, en ik hadt my niet genoeg op de zaken gelegd, om my uit zijne handen te redden;men zou de order, die ik tot mijn gemak vallgefteld hadt, geheel hebben moeten veranderen, en een onwetend menfch onderwijzen :dushadt ik nooit moeds genoeg om dat te derven ondernemen; ik ■wilde liever mijne oogen fluiten om de kunfte- naryen van Protefilau; niet te zien. Ik troollte my alleendaarmede,dat ik aan eenige vertrouw- de perfonen deedtverftaan , datzijn kwadetrouw my niet onbdcend was. Op deze wijze geloofde ik, dat ik maar half bedrogen wierdt, naardien ik wift, dat ik bedrogen wierdt. Ook deedt ik van
(u) Ik, was al te groot een vyandt van ber.ifhtit. 1 Zic
daar de ware redcn, waarom de koning niet kon .befluiten een ftaarsdienaar, die hem noodzakelyk geworden was, van, zich te laten gaan. Hy vondt zyn gemak daar by , dat hy zich liet bedienen van een man , ^die hem wel diende , fchoon hy bem menigmaal de dienfieu vry duur aantekende. |
||||
van Telemachus. XIII. Boek. %$
van tydt tot tydt Protefilaus merken, dat ik zijn
juk met ongeduldt verdroeg , en nam zomtijds mijn vermaak in hem tegen te fpreken, en in net oopenbaar eene zake, die hy gedaan hadt, te mispryzcn, en tegen zijn gevoelen te befluiten: maar gelijk hy mijne traagheit en luiheit kende, kreunde hy zich niet aanal mijn moeielijkheit; hy kwam gedurig weder tegen my op ; hy will nu dringende middelen te gebruiken , dan oot- moedige en inwikkelende ; byzonder als hy be- merkte, dat ik tegen hem verftoord was , ver- dubbelde hy zijne zorgen , om my nieuwe ver- maaklijkheden teverzorgen,die bekwaam waren om my te verzachten , of om my in te wikke- len in eenige zaken, waar in hy gelegenheit hadt omzich noodzakelijk te maken,en om zijn yver voor mijne achting te doen gelden. Niettegenitaande dat ik op mijn hoede was
tegen hem , liet ik die wijze van mijne driften te vleien my geftadig wel gevallen. Hyhadtken- niflTe van mijn geheimen; hy verligtte my in alle belemmeringcn ; en (12) hy deedt al de wereldt voor mijn gezag beven. Eindelijk kon ik niet denken om hem uit zijn ampt te iroten : maar hem in zijn plaats bevedigende , ftelde ik alle eerlijke lieden buiten (taat om my mijne ware belangens te vertonen. Zederdt dat oogenblik hoorde men geen vry woordt meer in mijne B 4 raad- (12) Hy dtedi al de wereldt voor myn e«<i,e lieven. ] Al wat
hier voor gaat , en al wat volgt , is een volkomen fchil- deiy van den Marquis Louvois , 't geen hem zeer wel ge- lykt. Hy hadt zich zelf zo noodzakelyk by den koning en zo onzagchelyk voor het ganfche koninkryk gemaakt, dat die Monarch niet zag dan door de oogen van Louvois, en dat niemandt hem dotft aanfpiekcn. |
||||
a ^ T)e Gev alien
raadvergaderingen ; de waarheit week verre van
my af; dedwaling, die den val der koningeu bereidt, flrafte my, om dat ik PhllocUs hadt op- geofferd aan de wrede ecrzucht van Protefilaus. Zelr'die gene, die de meefte zucht voor mijn ftaat hadden , geloot'den niet verplicht te 7,ijn , om my uit die doling te helpen. Na een zo dodelijk voorbeeldt, miju waarde Mentor , was ik zelr" bevreefd , dat de waarheit deze wolken mogt doorbreken , en in weerwil van al deze vleiets voor my verfchijnenjwant hebbende geen macht meer om haar te volgen , was haar licht my hinderliik ; ik gevoelde by mijn zelf, dat 5ty my zware knagingen veroorzaakte, zonder my te kuutien redden uit zo een dodelijke be- Jemmering. Mijn moedeloosheit,enhet mecfter- fchap , dat Protefilaus over my oeifende,wier- peti my in een foort van wanhoop van ooit we- derom in vryheit te zullen komen. Ik wilde y.o een fchandelijken ftaat niet zien , noch ge- dogen dat andere die zagen. Waarde Mentor! gy kent de ydele hoogmoedt en valfche roem, daar de koningen in opgevoed worden. Nooit willen zy ongelijk hebben. Om eerie misflag tc bedekken , doen zy 'er honderd bedryven ; veel eer dan te bekennen, dat men hen misleid heeft, of de moeite te nemen van zich uit hunne dwa- ling te redden, moeten zy zich al hun leven la- ten bedriegen. (13) Zie daar den ftaat der zwak- ke
(13) Zie daar den ftaat der ZJWakke en onarheidz.ame vorften. ]
Zodanige was juitt de ftaat van Louis den XIV. gedurende zyn gehele regering : hy is zyn ganfche leven bedrogen geweeft,ora dat de ydele glorie aan de eene kant hem be- lette zyne dwalingen te zien , en dat aan de andere nic- mandt uoift oiideiuemcii hem de waarheit tc Oiltdekken. |
||||
van Telcmachus. JCIII. Boek. 27
ke en onarbeidzame vorilen ; deze was net de
mij ne. Warmeer ik moeft vertrekken naar de belege-
ring van Troje, Met ik, toen ik vertrok, het be- windt van zaken in handen van Protejiiaus , hy beltierde die in mijn afwezen met hoogmoedt, en onmedogenheit: het ganfche koningrijk van Crete zuchtte onderzijne dwingelandy,maamie- mandt dorlt my de verdrukking mijns volks ver- tonen : men wilt , dat ik vreesde de waaiheit te 2ien, en dat ik aan de wreedheit van Protejilaus al de zodanigen, die tegen hem dorlten fpreken, overgaf; maar hoe men het minder dorft verr fpreiden , hoe het kwaadt geweldiger wierdt. Hy verplichtte my in het vervolg den dapperen Merioncs (r) weg te jagen , die my met zo veel roem in de belegering van Troje ^evolgd was. Na onze wederkomlt wierdt hy nydig op hem, als op al die ik beminde , en die eenige deugc vertoonden. Gy moet weten, waarde Mentor, dat al mijne
ongelukken hier uit geiproten zijn. 'tis niet zo zeer de doodt van mijnen zone,die den opftandt der Cretenzen veroorzaakt heef't, als wel de wraaK derGoden, tegen mijne misflagen opgehitftzijii- de, en de haat des volks , die Protejilaus my op B $ den (r) Deze Meriones is een boezemvriendt van Idomeneus
peweeft, en hadt nevens hem het gezag over de fchepen , 3ie van Ciete naar Troie gezonden wierden. Gedurende de belegering was hy de voerman van Idomeneus; want alzo, volgensde befchryvingvan Homerus.deheldendaarvochten op wagenen ftaande , met welke zy tegen de helden van de andere party aanreden , namen zy de zulke tot voerlie- den, op welke zy zich mceft vertrouwden. Onze Schryver noemt Meriones dapper. Homerus maakt geen zwangheit van hem zelf by Mais te vergelykenen, |
||||
16 'De Ge-valien
den hals gehaald hadt. Wanneer ik het bloedt
Van mijnen zone vergoot, hadden de Cretenzen, afgemat door eene ftrenge regcring , hun uiterfte geduldt verloren ; en de ati'chrik dezcr laatfte daadt deedt niet dan van buiten te vertonen , 't ' geen langen tijdt in 't binncnfte der herten was verborgen gewceft. 7imocrates volgde my in de belegering van Truje, en gaf aan Protejilaus hei- melijk door brieven berecht van alles , dat hy kon onrdekken. Ik merkte wel , dat ik gevan- gen was; mast ik deedt mi]n belt om daar niet aan te denken,wanhopende een hulpmiddel daar toe te zullen vinden. Wanneer de Cretenzen op mijn wederkomlt oproerig wkrden, waren Pro- tejilaus en Timocrates de eerfte, die de vlucht na- men. Zy zouden buiten twijrl'el my verlaten hebben,zo ik niet was gedwongen geweeft byna to haaftig van daar te vluchten als zy. JVlaak vry ftaat, mijn waarde Mentor , dat menfchen, die in voorfpoedt onhandelbaar 7.ijn,altijdt neer- ilachtigenverfchriktzijnintegenfpoedt. (14) Het hoofdt loopt hen om , 7.0 haaft de onbepaalde macht hen ontfchkt. Men ziet hen dan zo oot- moedig, als zy te voren hoogmoedig waren ; in een oogenblitogaan zy over van het eene uiterfte tot het andere. Mentor zeide tegen IcLomeneus: watisdereden,
datgy,dezetweebovdmenfchcn grondig kennen- de, tegenwoordig hen noch by u houdt, gelijk ik
(14I Het beef it Inept hen om......M<n tjtt liev dm z.o
totmocdis, enz^ ] Zo was het 00k met Louvois. Zo haaft
als de koning zich ccnigzins koel tegen hem betoonde , was hy wanhopig , en ftelde rich op het alletondcrdanigft aan. Meet dan eens heeft hy het gezag van Mad. de Mainteuou podig gehadt om zich te hetftellen. |
||||
van Telemachus. XIII. Boek. %j
ik 7.ie? Ik ben niet verwonderd , dat zy u ge-
volgd hebben,kunnende voor hun cige belangen niets beter ; zelf kan ik begrijpen , dat gy een edelmoedigedaadtgedaan hebtmethen eenfchuil- plaats te vetgunnen in dit uw nienw beveftigd rijk: maar waarom u zelf noch aan die men- fchen overgegeven na zo veel wrede ondervin- dingen ? Gy weet niet,antwoordde Idimtneut,hoe on-
nut alle ondervindingen zijn yoor verwijfde en onarbeidzame vorften, die 7.onder opmerkingle- ven. Zy zijn van alles kwalijk voldaan, en neb- ben niet moeds genoeg ora iets te herftellen De gewoonte van zo vele j:iren was als yzere kete- nen ,die my aan deze twee menfchen verbonden, want zy omringden my in alle gelegenheit. Ze- derdt dat ik hier ben geweeft , hebben zy my in al deze overmatige onkoften,die gy gezien hebt, geworpen ; zy hebben dezen opkomenden ftaat uitgeput;zy hebben my dezen oorlog op den hals gehaalt, daar ik , zondern , mijn ondergang in' zou gevondcn hebben. Ik zou binneii Salentum wel haaft de zelve ongelukken gefmaakt hebben, die ik in Crete gefmaakt heb ; maar gy hebt ein- delijk my de oogen geoopend,engy hebt my den moedt ingeboezemt, die my ontbrak, om mijn zelf uit de dienftbaarheit te redden. Ik weet niet, wat gy in my gewrocht hebt; maar zederdt dat gy hier geweeft zijt, gevoel ik my een ander menfch. Mentor vroeg vervolgens aan Idomeneus, hoe-
danig het beleidt vanProteJilaus in deze verande- ring van zaken geweeft was. (if)Nietsisliftiger, ant-
(ij) Niels is lifiiger enz.. 3 Louvois was zeer liftig . en
zeer
|
||||
i8 *De Gevalien
antwoordde/(/o^wfaj-,dan 'tgeen hy zederdtuw
aankomft alhier gedaan heefc. Aanfionds ver- gat hy niets oni van ter zijde eenig wamrouwen in mijn gemoedt te verwekken ; hy fprak niets tegen u lieden,maardaar waren verfchcide men- fchen, die my kwamen berichten, dat deze twee vreindelingen zeer te vrezen waren. De een , zeiden zy, is de zoon van den bedrieger Ulyjfes; de andere is een achtcrhoudend menfch , en van een ondoorgrondelijken inborft:zy X»jn gewoon ora te zwerven van koninkrijk tot koninkrijk ; wie weet, of zy niet eenig voornemen tegen die rijk gefmeed hebfaen ? Deze zwervers verhalen zelf, dat zy grote onlunen hebben verwekt in al- le landen, daar zy doorgetrokken zijn.. Zie hier een opkomenden uaat,en noch niet ter deeg ge- veitigd: de'minfte bewegingen kunnen dien het onderfte boveu werpen i Protejilaus zeide niets, maar trachtte my van
zelf het gevaar en de buitentborigheit van al de verbeteringen , die gy my wilde doen onderne* men, te doen zien: hy fchoof het op mijn cigen aanbelang. Zo gy, zeide hy , maakt , dat uwe onderdanen overvloedt hebben , zulkn zy niet meer willen arbeiden ; zy zullen trotfeh en on- handclbaar worden , en altijdt gereed zijn om oproer te verwekken ; (16) daar is niets dan de zwak-
7.eer bekwaam om achterdocht in den koning te verwekken
tegen alle de gene, die hem naderden. Eiudelyk bragt hy het zo veire, dat hy alle gioten van den koning verwyder- de ; en men kon de throou niet naderen dan door zyne tufl'chenkomft. (16) Daar il n:ttt dm. de z.vjak.heh en ellende enz.. ] Het
is altydt de grondregel der ftaatsdienaien van Vrankryk ge- weeft zederdt~ Richelieu, dat men altydt het volk moeft be- lafteii om het te beletten tot een opltandt te komen Louis * de
|
||||
van Telemachus. XIII. Boek- 19
xwakheit en ellende, die hen nederig maakt, en
die hen kan verhinderen her gezag te wederftaan. Zomtijds trachtte hy zijn vorig gezag in handen te krijgen, en om my over te halen bedekte hy dat onder het voorwendfel van yver voormijnen dienft. Als gy het volk verligt, zeide hy tegen my, vernedert gy de koninklijKe macht, en daar' door doedt gy uw volk zelf een onverbeterlijk ongelijk aan ; want het is nodig voor fcijn eigen ruft, dat men het laag houdt. Op dat alles antwoordde ik , dat ik het volk
wel zou weten in 7.ijn plicht te houden, met my door het v.elve te doen beminnen, zonder eenig- zins mijn gezag te laten zakken,niet tegenflaan- de ik het zocht te verlichten met alle ichuldigen 7onder oogluikinge te (Iraffen , en eindelijk door de kinderen eene goede opvoeding te geven, en aan het volk een gefchikte tucht,om het te hou- den in een eenvoudig , matig , en arbeidzaam leven. Hoenn !zeideik,kanmenopgeenandere wijze
een volk zich onderwerpen, dan met het zelve van honger te doen fterven ? Wat onbarmhertigheit is dat ! Wat beellachtige ftaatkunde ! Hoe veel volkeren zien wy zachtelrjk gehandeld , en zeer getrouw aan hunne vorllen ? 't Geen opftanden veroorzaakt, is de eerzucht , en de ongerultheit der groten van een flaat. wanneer men die al te veel toelaat , en hunne driften geen palen ftelt; 't is de menigte van groten en kleinen , die in welluft , in dertelheit , en ledigheit leven ; 't is de grote overvloedt van oorlogslieden , die de nutte
de XIV. was van "edachten , dat hy zo veel te machtige*
was, hoe zyne onaeidanen zwakker en ellendiger waicn. |
||||
- ———T-"
|
|||||
30 ^De Gu-valien
nutte en heilzame bezigheden , die men in tijdt
van vrede heeft, verwaarlozen ; eindelijk 'tis de wanhoop van kwalijk gehandelde volkeren , 'tis de onmcgaandheit , de hoogmoedigheit der ko- ningen, en der zelver lafhertigheit, die hen on- bekwaam rmakt <>m een wakcndooge tehouden over a! de leden van ilaat, om onlufteh voor te komen. (i7)Ziedaar, wat de optiandcn ver- eorzaakt,en niethet broodt,dat men den akker- man in vrede laat eeten,na dat hy het gewonneri heeft in het zweet zijns aanfchi|ns. Wanneer Prutejitaus zag,dat ik onverzettelijk
bleef by deze grondregelen , heeft hy een zijdej irecht llrijdig met zijn vorige gedrag , gekozen ; by heeft begonnen die grondregelen , die hy niet hadt kunnen om verre ftoten,te volgen ;hy heeft gefchenen , of hy daar lmaak in hadt , van de zelve overtuigt te zijn , en zich aan my daaren- boven verplicht te achten , om dat ik hem hadt verlicht ; hy gaat verder , dan ik zelf kan bege- ren , om de armen te verligten; hy is de eerfte in my hunne noodwendigheden te vertonen, en in te fchreeuwen tegen debovenmatige onkoiten. Gy weet zelf, dat hy u prijit , dat hy vertrou- wendheit betuigt, en niets vergeet om u te beha- gen. Wat Timocrates aangaat , die begint niet wel over een te komen met Proiefilaus^entr&cht zich
(17) Zit daitr , wt de tffitndtn veroorzjuikt. ] Daar is
waarlyk nooit iets anders geweeft dan de wanhoop der on- derdanen, doot de ftrengheit der ftaatsdienaren kwalyk ge- handeld zynde, welke de pranfche aangezet heeft , om her jok, het welk al te zwaar geworden was , af te fchud- den. Zo hing als het draaglyk is, dragen zy het door de natnurlyke genegenheit, die zy hebben voor hunne votften, die hen al voor Jangen tydt gewend hebben een matig jok te dragen. |
|||||
vdttTekmacbus. XIII. Boek. 31
iich onaf hankelijk te maken. Protefilam is daar
nayverig over, eu 'tis ten deele door hunne ver- fchillen, dat ik hunne ontrouw ontdekt heb. Mentor zachtelijk lagchende, antwoorddeWo-
meneus op deze wijze: Wei hoe! 7.ijt gy zo vele jaren na een zo 7,wak geweell , zelf tot u door tweeboos\vichten,wellver verraadtu bekendwas, te laten ringeloren ? Ah ! gy wpt niet, antwooid- de Idomexeus, wat liltige menlchen niet al ver- mogen op het gemoedt van een onbedreven ko- ning, die zich op hen verlaat in alle zijne zakeh. Daar benevens heb ik U reeds geZegd , dat Pro- tejilaus zich tegenwoordig uwc in zich ten, ten Opzicht vanhetgemeneweliijn, laat welgevallen. Mentor hervatte dns zijne reden op eeneitatige ■wijze : Ik zie niet dan al te wel, hoe veel de kwade menfchen by de koningen vermogen, bo- Ven de vromen;gy zijt daar van een fchrikkelijfe voorbeeldt : maar gy zegt, dat ik u de oogen, aangaandeProtejilaus, hebgeoopent, en die zijn noch zo geflotcn, dat gy het beftier van uwe za- ken aan dczen menfch, di*; niet waardig is te le- ven,overlaat. Weet dan, dat de boze menfchen niet onbekwaam zijn om goedt te doen;zydoen dat onverfchillig, even als het kwaadt, wanneer het kan dienen om hunne cerzucht te voldoen: kwaadt te doen koft hen niets,vermids geentrek tothetgoede, ofeenige grondregel van deugt, hen wederhoudi; maar zo doen zy 00k het goe- de, vermids hunne verdorvenheit hen aandringt om dat te doen, op dat zy goed mogen fchijnen, om de overige menlchen te bednegen. Om ei- gentlijk te fpreken , zy zijn niet bevatbaar van de deugt , fchoon zy die fchijnen te oeffenen ; maar zy zijn bekwaam om by alle andere gebre- kea het afgriiifelijklte van alle, namemlijk de |
||||
31 *De Gevallen
gevcinfdheit,te voegen. Zo lang gy volftrekthec
goede wilt doen, zal t'rotejifous gereed zijn,orri dat met u te doen , om 7.ijne achting by u te be- waren; maar zo haalt als hy eenige onbedacht- zaamheit in u bemerkt, om daar van te wijken, zal hy niets vergeten om u wederom te doen val- Jen inuwedwaling, en met vrybeit wederom aan- nemenzij.ienbedrieglijkenenwoeftenaardt.Kunt gy in eere en gerultheit leven, zolang alszodanig eeu menfch u t'aller tijdt in bedwang houd , en daar gy weet.dat de wijze en getrouwe P^/7»f/<?* arm enongeeerd,zijn verblijf moet houden inner, eilandt Samos"1. Gy erkent zeer wel, 6 Idomeneus! dat de be-
drieglijke en (toute menfchen, die hunne woorden gereed hebben , de zwakke vorften wegflepen; maar gy moell daar by voegen , dat de vorlten noch een ander ongemak hebben , 't geen niet minder is , namentlijk , dat van de deugt en de dienften van zodanig een , die ver af is, zeer ligt te vergeten De mtnigte van menfchen , die de vorflen omtingen , veroorzaakt, dat niemandt der zelve een diepen indruk op hen maakt ; zy worden niet aangedaan , dan van den gene , die tegenwoordig is , en die hen vleit ; al het ove- rige wordt wel haaft uitgewifcht : boven al heb- ben zy weinig aandoening van de deugt , ver- mids die.ver van hen te vleien,hen tegenfpreekt en veroordeelt in hunne zwakheden. Moet men iich <lan verwonderen, dat zy niet bemind wor- den, (18) naardien zy niets beminnen dan hunne grootsheit, en vermaaklijkheden. EinJe van het dertiende Boek.
(18) Louis de XIV. was niet bemind , om dat hy alles
aan zich zelf toefchreef, en geloofde,dat alle andete men- fchen niet geboren waren, dan om zyne gtootheit en zyne begeeitens te bevotderen. 1 N-
|
||||
- —!----------------------------------------------------------
INHOUDf
VAN HET
VEERTIENDE BOEK. Mentor verplicht Idomeneus, dat
hy Protefilaus en Timocrates idoedt voeren naar het eilandt Samos , en dat hy Philocles wederom doedt roe- fen , om hem in zyne waardigheit by hem te herjiellen. Hegefippus, die met deze order belaft is, voeri die met blyd- /chap uit. Hy komt met deze twee menfchen te Samos, daar hy zynen w/*WPhilocles,die vergenoegdis met een arm en eenzaani leven ie leiden, vindt. *Deze wilniet dan bezwaar- lyk toejiaan, dm weder naar de zyne te kereh; maar na dat hy gezien heeft, dat het de <wil der Goden is , begeeft hy zich te fcheep met Hegefippus, en komt te Salentum. Idomeneus, die niet meer de zelve man is t ontfangt hem met vriend/chap. ti. DttK C DI
|
||||
34
D E
GE VALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Vlyjfes.
|
|||||||
HET VEERTIENDE BOEK.
|
|||||||
NA deze woorden gefproken te hebben,
raadde Mentor Idnmeneus aanftonds Pmtefilaus en Timocrates af te zetten, otn Philocles te herroepen. De eenige zwari^heit , die den koning weder- hieldt, was, dat hy de (trengheit van Phitudes vreefde: Ik beken, zeide hy, dat ik my niet kan wederhouden van een weinig bevreefd tezijnvoor zijn wederkoiiift, fchoou ik hem bernin, en gro- telijx acht. Ik ben van jongs af aan gewend aan loftuitingen, drift van anderen voor my, en.ge- dienftigheden , die ik niet kan verhopen in dieti man te vinden. Zohaait *lsik iets doe, 'tgeen hy niet goed keurt, zal zijn droevig wezen my ge- noeg te kennen geven, dat hy mijn doen veroor- deelt. Wanneer hy in 't byzonder by my was, waren zijne behandelingen eerbiedig en bezadigd, maar kocl. Ziet
|
|||||||
•van Telemachus. XIV. Boek. 35-
Zict gy niet, antwoordde hem Mentor, dat de
vorften, bedorven door de vleiery, koelenltreng vinden, al het geen in der daadt vry en oopen- hercig is? zy gaan zelf zo verre , dat zy zich in- beelden, dat men niet yvert voor hunnen dienft, en dat men hun gezag niet bemint, zo haaft als men geen fiaaffche ziel heeft, en dat men niet gereed itaat om hen tevleien in het alleronrecht- vaardiglle gebruik, dat zy van hun gezag maken. Alle vryeen edelmoedige woorden fchijnen hen hoogmoedig, bcrifpende , en oproerig. Zy wor- den zo keurig , dat al wat geen vleiery is , hen kwetft en verbittert. Maar laat ons verdergaan; ik onderftel, dat Philocles waarlijk koelenftreng is : is dan echter zijn ilrengheit niet beter, .dan de verderffelijke vleiery uwer raadslieden?Waar zult gy een menfch zonder gebreken vinden? En het gebrek van u al te vrymoedig de waar- heit te zeggen , is dat niet zo een gebrek, daar gy minft voor behoort te vrezen ? Wat zeg ik ? Is dat niet een nodig gebrek , om de uwe te verbeteren , en om de walg , die gy van de waarheit hebt , daar de vleiery u toe verleidt heeft, te boven te komen? Gy moet een man hebben , die niets dan de waarheit be- mint, en die u meer bemint, dan gy u zelf kunt beminnenjdie u de waarheit zegt, tegen uw wil en dank ; die al uwe fterktens aantalt : en deze nodige man is Philocles. Denk , dat een vorfr. teer gelukkig is, wanneer maar een eenig man met die edelmoedigheit onder zijn regenng gebo- ren wordt,die de koflelijkfte fchat van.den jtaat is: en dat de grootfte ftraffe, die men van de Go- den te vrezen heeft, is, dat men zodanig een man verftoot; en zich hem onwaardig maakt, by ge- C z brek |
||||
3 6 2)e Gevallen
brek van kennifle van zich van hem te bediencn.
Wat aangaat de gebreken van eerlijke lieden, men inoet die weten te kennen, en nochtans niet nalaten zich van hen te bedienen. Herftel hen, geeft uw zelf nooit blindeling over aan hunnen onbefcheideu yver, maar hoort hen gunltig.eert hunne deugt, toon aan het gemeen , dat gy die ■vveet te onderfcheiden,en boven al wachtuwel * dat gy niet zijt, gelijk gy tot noch toe geweeft xijt, als die vorften , die zich vernoegende met bedorvemenfehen te mispryzen,echter niet nala- tendie met vertrouwente gebruiken,en met wel- daden op te hopen , en die aan de andere kant voorgeven,deugdzame menfehen zo ver te ken- nen , dat zy hen niets dan ydele loftuitingen ge- ven, niet dervende hen noch eenig bewindt toe- vertrouwen,noch in hunne gemeenzame omme- gang aannemen, noch hen met weldaden pphopen. Toen zeide Idomerttus , dat hy lich fchaamde, dat hy zo lang vertoefd hadt met de onderdruk- te onnofelheit te redden, en die gene te ftraffen, die hem bedrogen hadden. Mentor hadt zelf geea moeite om den koning te doen befluiten om zijn gunfteling te bederven ; want zo haaft als men He gunftelingen verdacht en ongezien by hunne meefters gemaakt heeft, zoeken de vorften die hen zat en met hen verlegen zijn , niets anders dan zich van hen te ontflaan Hunne vriendfehap verdwynt. De dienften worden vergeten. Deval der gunftelingen valt den vorften niet zwaar,be- houdens dat zy dezelve nooit weder zien. Terftondt beval de koning heimelijk zmHege~
fippui, die een der voornaamfte amptlieden van zijn huis was, Protefitaus en Timocrates by den kop te vatten , «u iu vciligheit te brengen naar het
|
||||
van Telemachus. XIV. Eoek. 17
het eilandt Samos (s) , en hen daar te laten, en
pbilocles uit die plaats van zijn ballingfchap te
rugge te geleiden. Hegejippus verbaald over dit
bevel, kon zich niet onihouden van te wenen van
klijdfchap. Nu is het , zeide hy tegen den ko-
ning, dat gy uwe onderdanen zult bekoren: die
tweemenfchen hebben al uwe onge!ukken,endie
Van al uw volk veroorzaakc 'tis twintig jarcn ,
dat zy alle eerlijke lieden hebben doen zuchten,
en dat men naaulyx heef't derven zuchten, zo
wreed is hunne dwingelandy ; zy onderdrukken
al de zodanigen, die ondernemen door iemandt
anders, dan door hen, tot u te naderen.
Vervolgens ontdekte Hegejippus aan den koning
een groot getal verraderyen en wreedheden door deze twee menfehen gepleegd,van welke de ko-i ning nooit hadt horen fpreketi,om dat nieniandt hen hadt derven befchuldigen Hy verhaalde den koning zelf , dat hy eene heimelijke t'za- menxwering om Mentor te doen doden ont- dekt hadt. De koning hadt een affchrik van al 'tgeen hy hoorde. Hegejippus haaftte zich omProt?/z/rf»/gevangen
te nemen in zijn huis : dat wel zo groot niet, maar gemakkelijker was dan dat des konings ; de bouwkunde was daar beter waargenomen. Pretejfiaut hadt d*t verciert met onkoften,diehy Q 3 uit (s) Samos , tegenwoordig noch Samo genoemd , is n»
by het vafte landt,in de learifche zee, niet verre ranEphe- zen gelegen. Al vroeg is dat eilandt niet alleen bevolkt, maar zelf machtig geweeft. Men zeide, dat de godin J.u* no daar geboren en opgevoed was ; ten minfte zy is daar boven alle godheden van het H,eidendom geeerd. Om die xeden waren de Samier.s gewoon een paau , uls zynde de Togel, 4ic aan Juno toejewyd was , op hun gcldt te flaaa, |
||||
38 'De Gevallen
uit het bloedt der ellendigen gehaald hadt. Toeri
ter tijdt was hy in een grote zaal van marmer
naby lijne baden , leggende zonder achterdocht
op een bedt van purper met goudt geborduurd ;
hy fcheen vermoeid, en afgefloof'd door zijn ar-
beidt ; zijne oogen en wenkbraauwen vertoon-
den, ik weet niet wat, ontroerd , droevig , en
woell. De voornaamlle van den ftaat ftonden
rondom Protefilatts in ryen op de tapyten, fchik-
kende hun wezen naar dat van i'rotefilaus van
wienzy ailes in achtnamen, zelf tot den minften
Wenk zijner oogen. Naaulijx oopende hy den
mondt, of ieder een fchreeuwde van verwonde-
ring over het geen, dat hy 7.011 Zeggen.
ten der voornaamlte van die bende verhaalde
met vele belagchelijke opfnyderyen , wat Ptotifi- lans zelf al voorden koning hadt uitgevoerd ;een ander verzekerde hem , dat Jupiter , zijne moe- der bedrogen hebbende , hem het leven hadt ge- gevcn, en dat hy een zoon was van den vader der Goden; een diehter kwam verzen voor hem opzingen, waar in hy beveftigde. dat Prote/ilaus, doordeZang-godinncnonderwe7.eiizijnde,/fye//o in allerlei geellige oeffeniiigen evenaarde; een an- der, noch lafferenonbefchaamder diehter, noem- de hem in zijne gedichten den uitvinder dergoede kunllen,en een vader van het volk,dat hy geluk- kig maakte ; hy verbeelde hem den hoorn des overvloeds in zijne handt houdende. (1) Protefi- latts (1) rroteliUus boorde al die lefitiltln^tn ., ent.. ] Alles ,
wat hier volgt , is een zeer wcl gelykenende verbeelding van den Marquis Louvois.en van zyn gcdrag tegen deGro- ten, en van de lafhertige onderdanigheit der hovelingen , die hy deedt beven dooi zyne ttotiche en wonderzinnige wyzen van docn. ... . |
||||
van Telem'achui. XIV. Boek. fp
lam hoorde al die loftuitingen aan met een koel ,-
op iets anders denkend en verontwaardigend we- \ Zen,als een menfch, die wei weet,dat hy noch reel groter lof verdient, en die gelooft , dat hy te veel gunft betoont met zich te lattn prijzen. Daar was een vleier,die devryheit nam van hem ftil iets kliichtigs in't oor te byten, tegen de ftaat- kunde, die Mentor trachtte in te voeren. Prote- jilaus grimlagchte eens;ende ganfche vergadering begon te lagchen , niettegenltaande het grootfte deel noch diet kon weten , wat hy zeide : maar Protejilaus wel haaft zijn ftreng en hooprnoedig wezen aannemende, was ieder wederbedeeft, en ftil. Vele edelen wachtten met verlangen naar dat oogenblik,datPn>*f/?/a«j hen eens mogt aan- zien, en horen fpreken; 7,y fchenen ontroerd en belemmerd, om dat zy gunft van hem te verzoe- kenhadden: hunne vleiende geftalte fprak voor hen, en zy fchenen 10 neerflachtig, als eene moe- der, aan den voet der aharen, wanneer zy de Go- den genezing voor haren eenigen zone affmeekt; alle fchenen zy vergenoegd, geraakt,en vol van verwondering over Protejilaus; niettegenflaande zy alle in hun hert eene dodelijke verbittering tegen hem hadden. Op dat oogenblik kwam Hegefippus in, verze-,
kerde zich van de degen van Protejilaus uit naam van den koning, en gaf hem te kennen , dat hy hem gevangen moert brengen naar het eilandt&?- mos. Op deze woorden viel de ganfche hoog- moedt van den gunfteling ter neder,even als em rots,die van den top eens fteilen bergs affcheurt. Hy wierp zich terftondt al bevende voor de voe- tenvan Hegejippus neder; hy weende,hyftamel- de ,zijn tong floeg aan, hy fidderde en.omhelfde C 4 de |
||||
Mltdx .34.2?:<&d
|
||||||
Jirvtnf-
|
||||||
nrot(silaus valt~J{e(jcsippns ?c tvet
|
||||||
4© 7)e Gevallen
de knien van dien man, dien hy een uur tc vorea
niet zou gewaardigd hebben aan te zien. Al die hem eene onderdanige achting bewezen , ziende hem tea eene male verloren, veranderden hunne vleieryen in onm£dogende feheldwoorden. HegeJippus'wMe hem geen tijdtlaten(a),noch.
om zijn huisgezin het Iaatfte vaar-wel te zeggen, noch om zekere fchriften mede te nemen : alles wierdt in bellag genomen , en naar den koning gebragt. Timocrates wierdt ter zelver tijdt vail gehouden,en zijne verbaafdheit was zeer groot; want hy geloofde, dat hy , om dat hy met Pro- tejilaus in onenighei* leerde , in deszelfs verderf niet zou worden ingewikkelt. Zy vertrokken in cen fchip, dat men daar toe uitgeruft hadt. Men kwam te Samos. HtgeJippniY\et daardeze
tweeongelukkigen,en om hunongeluktevolko- men te maken, liet hy hen te zamen ; daar ver- weten zy met bitterheit malkander de misdryven, die zy begaan hadden, en die oorzaakvan hunnen val waren; en zy bevonden zich buiten hoop van ooit
(2) Noth om z.yn tmit^ajit hit liatjit vatr-wel ti z.tgten. ]
Na in alles, 't welk voorgegaan is ,' eene ware verbeelding van de inborft van den Marquis Louvois gegeven te hebben, wordt hier het gevangen nemen van Fouquet, die zich in den jare 1661. verdacht gemaakt hadt in het beftieren dec. geldmiddelen, befchreven. Zynpracht en dettelheit waren daar de oorzaak van. De befchryving van het huis van Pro- tefilaus , welke hiet boven gevonden wordt , pad volko- mentlyk wel op het lufthuis van Fouquet Vaux-le-Vicomte, daar Fouquet gevangen wierdt. Hy hadt daar onnoemlyke onkoften gedaan , welke den koning verder in zyn achter- docht beveftigden. Men verzekerde zich van hem op zo eene tydt, als hy daar het minfte om dacht.en zynepapie- len niet kon bergen. Ondet d« zelve vondt men een ant- werp , het welk de vooinaamfte ootzaak van zyn veiderf geweeft is, |
||||
•van Telemachus. XIV. Boek. 41
Qoit Salentum wederom tezullen zien.veroordeeld
aynde om ver afgezonderd van huniie yrouwen $n kinderen te leven ; fk leg niet ver van hunne vrienden, want die hadden zy niet. Jvk" bragt hen in een onbekend landt, daar zy, die zo velo jaren in wellutten en hoogheit hadden doorge- bragt. en die even als twee wilde beeften altydt gereed waren geweert om andere te vericheuren, geen ander middei hadden om te leven dan van hunner handen arbeidt. Ondertuffchen vroeg Hegefippus , in wat hoek
van het eilandt Pbilochi zich Onthieldt; men zeide hem , dat, hy tamelijk ver van de ftadt op een berg,daar een Grotte hem voor een huis verlirek- te, zim verblijf hadt : al de wereldt fprak (ggeft hem met verwondering van dtenvremdeliog.Ze- derdt, zeide men. dat hyin dit, eilandt geweeft is , heeft hy niemandt beledigt , elk is verwonderd over zijn geduldt, zijn arbeidt , en zijne geruit- heit ; niets hebbende, fchijnt hy altijdt wel te vrede; niet tegenftaande hy ver van het bewindt Tan zaken en zonder goedt en gezag is , laat hy echter niet na de zodanige te verplichten, die het verdienen,en hy heeftdmzend vernuttighedenom lijne naburen te vermaken. Htgefifpus fpoedde zich naar die Grotte. Hy
vondt die ledig, en oopen; want de armoede en de eenvoudigheitder zedenvanP^//o<r/exmaakten, dat hy daar, uitgaande , niet nodig hadt zij.n deur te fluiten. Een mat van grove biezen verftrekte hem voor een bedde;2elde ftookte hy vuur,ver- midts hy niets at,dat gekookt was ;gedurende de zomer voeddehy zich met verfch gepluktevruch- ten en des winters met dadelen en droge vygen; een fprong van water, die van bovenuiteen rot* " r " C s nedet- |
||||
A-i <De Gevallen
nederftortende een brede waterval maakte, ver-
iloeg zijn dorft : in zijn Grotte hadt hy niets dan werktuigen , die nodig warcn tot de beeldhou- wery, en eenige boeken, daar hy op zekere uu- ren in las . niet om zijn geeli te vercieren , of om zijne nieuwsgierigheit te voldoen , rnaar om zich zelf, als hy zich van zijn arbeidt verpoos- de, te onderwijzen , en om te leren deugdzaam zijn. Wat aangaat de beeldhouwery , die oeffen- de hy niet, dan om zijn ligchaam te oeffenen, ledigheit te fcliuwen , en om de koft te winnen, zonder iemandt van noden te hebhen. Hegefippus dezeGre/<eintredende verwondcrde
zich over de werken , die begonnen waren : hy befchoudeeen "Jupiter, wiens blygeeftig wezen zo vol van voortreffelijkheit was, datmen hem lig- telijk konerkennen voor den vader der Goden en menfchen; aan de andere kant deedt zich een Mars op met een ruwe en dreigende Urafheit; maar't geen hetzielroerendfte fchcen, was eeneMinerva, die de kunften voorftaat; haar wezen was edel- rnoedig en zacht, haar geftalte groot ennietftyf, en in eene zo levendige beweging, dat men zou hebben kunnen geloven,dat zyvoortging. Hege- fippus vermaak gefchept hebbende in deze beelden te zien, ging uit de Grotte,enzag van. verre Phi' lochs,die onder een groten boom, op eene groe- ne zode zat en las. Hy ging naar hem toe , en Philocles, die hem vernam, wift niet wat te den- ken. Is dit, zeide hy by zich zelfs , Hegefippus niet,met wi'enikzolangen ti|dt binnenCrete heb gelecfd? Maar wat fchyn heeft het, dat hy in zo ver afgelegen eilandt zou komen ? Zou dit niet wel zijue fchim zijn , die na zijne doodt van de oevers van den Styx komt ? , Ter-
|
||||
van Telemachus. XJV. Boek. 43
Terwij! hy in deze twyffeling was, kwam He-
gefippas hem zo na, dat hy niet kon nalaten hem te kennen en te omhelzen: Gy zijt het dan,zeide hy, mijn waarde en oude vriendt ? Wat geval, wat on weer heeft uop deze kuft geworpen<Orn wat reden hebt gy het eilandt Crete verlaten ? Is het eene ongenade, de mijne gelijk, die u uituw vaderlandt heeft gerukt ? Hegefippus antwoordde hem : 't Is geen onge-
val, maar in het legended een gunlt der Goden, die my hier gebragt heeft. ^anltonds verhaalde hy hem de langedwingelandy van Prnte/il«us, zijne kunltenaryen met Timoc ates, de ongelukken ,daar 2y Idovneneus in geworpen haddcn , den val van dezen vorft,zijnvIuchtnaardeku lien van Hefperie, het aanleggen van Salentum, de komft van Mentor en Telemachus,de wijze grondregels, metwelke Mentor den geeftdes konings hadt vervu1d,ende ongunft der twee verraders. Hy voegde daar by, dat hy hen naar Santos hadt gevoerd, om daar' de ballingfchap te lijden, die zy Pbilocles hadden doen uitllaan , en hy befloot zijne reden , met hem te zeggen , dat hy bevel van den koning hadt , om hem naar Salentum te geleiden , daar de koning, die zijn onfehuldt erkende, hem zij- ne zaken wiide toevertrouwen en met weldaden ophopen. Ziet gy , antwoordde Philocles , deze Grotte,
bekwamer om wiide dieren te verbergen, dan om van menfchen bewoond te worden ? In deze Grotte heb Ik nu zederdt zo vele jaren meer zoe- tigheit en rull gevonden, dan in de vergulde ho- ven van het eilandt Crete. De menfchen bedrie- gen my niet meer; want ik zie geen menfchen meer, ik hoor niet rrieer hunrie vleiendeen vcrgif- tige
|
|||||
*
|
|||||
44 fDe Gevallen
tige redenen ; ik heb hen niet meer van noden.
Mijnehanden, verhard door den arbeidt, ver-> fchaffen my een eenvoudig voedlel,dat my nodig is; ik heb niets van noden , gelijk gy ziet, dan ceu kleedt van gemene itotje , qui my mede te dekken: en hebbende niets anders nodig , genie- tende eene diepe ruft, eneeneaangename vryheit, van welke dewijsheit mijner boekenmy eengoed gebruik leert maken ; waarom zal ik die gaan xoeken under nydige , bedrieglijke , en onftand- valtige menfehen ? hjeen, neen, mijn waarde He- gefippus, benijdt my mijn geluk niet. Pr.otejilaus lieeft zich zelf verraden , willende den koring verradenenmy bederven;maar hy heeft my niets kwaads gedaan ; in tegendeel heeft hy my zeer veel goeds gedaan; hy heeft my bevrijd van om- flag, en de flaverny der bezigheden ; ik ben hem mijne lieve eenzaamheit fchuldig,en al die bent- Selijke vermaaklijkheden , die ik hier gefmaakt
eb. Keer te rug, Hegefippus, keer te rug naar den koning, help hem de ellendezijner grootsheit dragen, en doedt by hem , 'tgeen gy zoudt wil- len, dat ik by hem deedt. Naardien zijne o.ogen, so langen tijdt gefloten voor de waarheit,einde- lijk geoopend zijn door dien wijzen man , dien gy Mentor noemt, laat hy dien by zich houden. Wat my belangt, het betaamt my niet, na fchip- breuk geleden te hebben,die haven, daar heton- •wefir my gelukkig heeft doen aanlanden, te ver- laten, om my andermaal ter genade der winden over te geven. O wat zijn de koningen te be- Iclagen! O wat zijn zy , die hen. dienen , mede- Jijden waardig! Zijn die boos wat doen zy de menfehen niet al verdragenjen wat fmerten zijn hen niet bcreidt in den quiftcren Tartarm! Zijn die
|
||||
ifan Telemdchus. XIV. Boek. jff
die goed , wat zwarigheden moeten zy niet te
boven komen, Wat ongemakken vermijden.' Wat ongemakkeii verdragen ! Noch eens Hegefippus, laat my in mijne gelukkige armoede. TcrwijI Pbihcles op deze wijze met vcel yver
fprak , zag Hegefippus hem met verwondering aan, hy hadt hem eenijds in Crete gezien , ge- durendedat hy het bewindt der grootfie zaken in handen hadt, mager, kwijnende, en ongedaan; 'twas om dat zijnevurige en ftrenge inborlthem in den arbeidt verteerde, hy kon zondcr veront- waardiging niet zien v/dat het kwaadt ongeftraft bleef; in 't behandelen van zaken vereifchte hy aekere keurigheit , die men daar nooit vindt: dus krenkten zijne bedieningen zijne zwakke ge- 2ondheit;maar inSamos zag Hegefippuihem wel- |
||||||||||
edaan en luftig. In weerwil van zijne jaren
adt de bloeiende jeugt zich op zijn aanzicht |
||||||||||
vernieuwt; een matig , flil en arbeidzaam levea
hadt hem als eens nieuwegefteltenis des ligchaams veroorzaakt. Gy fchijnt verbaafd , zeide Philocks zachtelijk
lagchende,my dus veranderd te zien: 'tismijne eenzaamheit, die my deze frisheit en deze vol- maakte gezondheit gegeven beeft; mijnevyanderi hebben my gefchonken , 't geen ik nooit in den grootften ftaat zou hebben kunnen vinden. Wilt gy, dat ik de ware goederen zal verliezen , orn de vaffche na te jagen , en om my wederom m mijne oude ellende te dompelen ? Zijt toch niet wreder dan Protefilaus ;ten minfte benijdt my dat geluk niet, 'tgeen ik hem fohuldig ben. Daar op vertoonde Hegefippus hem , al het
geen hy geloofde bekwaam te zijn om hem aan, het h»rte te raken , doch te vergeefs. 2ijt gy dan.
|
||||||||||
De Gevallen
dan , zeide hy , ongevoelig voor het vermaak ,
van uwe bloedverwanten en vrienden te zien, die na uwe wederkomll zuchten, endiedeeenige hoop alleen van u tezullen omhelzen ,met blija- fchap vervult? En gy, die de Goden vreeft , en uwen plicht bemint, rekent gy nitts uwen ko- ning te dienen , hem te he!pen in al het goede, dat hy wil verrechten , en zo vele volkeren ge- lukkig te maken? Is het geoorlofdzich zelf over te geven aan eerie woefte wijsgeerte , zich meer te achten dan het ganfche menfchelijke geflacht, en meer zijn rult te beminnen , dan den voor- fpoedt zijner medeburgeren? Voor het overige, men zal geloven, dat het uit kwaadheit gefchiedt, dat gy den koning niet meer wilt zien. Heeft hy u kwaadt willen doeu , 't was om dat hy u niet kende; 't was niet de waarheidlievende en de rechtvaardige Philocles, dien hy heeft willen ver- derven ; 't was een ganfch verfchillig menfch, dien hy heeft willen ftraffen ; en dewijl hy u te- genwoordig kent, en u niet voor een ander neemt, gevoelt hy al die onde vriendfchap, die hy u eer- tijds toedroeg , in zijn hert herleven ; hy wacht u; hy is gereed om u te omhelfen: en in dat on- geduldt telt hy dagen en unren. Hebt gy zo hard een hert, dat gy onverbiddelijk zi|t voor uwen koning en alle uwe tederfte vrienden?, Philocles, die even te voreu was geraakt ge-
weeft, toen hy Hegefippus erkende, hernamzijn ftreng wezen, deze reden aanhorende : even als een rots, daar de winden te vergeefs tegen aan- bulderen , en alle de woelle zeegolven zich al zuchtende tegen verbrijfelen , bleef hy onbewee- glijk;en noch gebedennochbeweegredenenvon- den eenigen toegang , om in zijn herte door te dringen:
|
||||
van Telemachus. XIV. Boek. 47
dringen: doch op dat oogenblik, wanneer/&•£<?-
Jippusbegon tewanhopen van hem tezullenover- winnen, ontdekte fhilocles , met de Goden be- raadllaagd hebbende, door het vliegen der voge- len , door de ingewanden der ofterbeeften , ea door verfcheide voorbeduidfelen,dat hy Hegejip- pMS moelt volgen. Hier op (tondt hy hem niet langer tegen;maar
maakte zich gereed om mede te gaan ; doch die gefchiede niet zonder zich te beklagen , dat hy de wildernis,daar hy zo vele jaren hadt door ge- bragt, moeft verlaten. Helaas ! zeide hy , moet ik u dan verlaten, 6 aanminnige Grotte, daar de lieffelijke flaap alle nachten mijne afgematte le- den verfrifchtte! Hier fponnen my de Parcen (t), in 't midde mijner armoede , dagen van goudt en zyde. Hy boog zich al wenende neder, om de Najaden aan te bidden, die hem zo langen tijdt door
(t) De dichters komen niet overeen ten opzichte van de
ouders der Parcen. Daar zyn'er , die zeggen, dat zy geteeld zyn van Erebus en de Naclit, terwyl andeie haar dochters van Jupiter en Themis noeraen , gelyk Hefiodus in zyne Theoipn. hoewel hy zich zelf ook op andeie plaatfen niet gelyk is. Namentlyk men heeft aan zulke godhedenzoda- nige ouders toegefchreven , als men meende dat meeft met der zelver doen overeen kwam. Als men aanmerkt , dat de Parcen de Lot-godinnen zyn , dat de jongfte, Clotho genaamd , het fpinrokken vaft houdt, terwyl de twede , Lachefis, fpint, en de derde, Atropos, als het haar van het Noodlot geboden wordt , den draadt affnydt, en dat door die draadt het leven van ieder menfeh verftaan wordt , zo zal men ligtelyk zien, waarom de dichters niet overeenko- men aangaande de ouders der Parcen. Die gene , die me- nen, dat men de oor^aak van de wevkinge der Lot-godin* nen niet na kan fpeuren, noemen haar de dochters van de* Duifterheit en Nacht, gelyk de andere,die haar van de op- perfte godheit en van de Rechtvaardigheit doen afhangen^ aan haar Jupiter, ea Themis tot ouderen geven. |
||||
jj.8 'tie Gevallen
door haar helderen waterftroom zijnen dorft ge^
laafd hadden, en de Nymphen, die op al de om- leggende bergen haar verblijf hidden. De Echo hoordc zijtie klachten, en herhaalde die met eert droef geluidt voor al de Goden van het veldt. Vervolgens kwam Pbtlodes met Hegefirpttt ill
deftadt, om zich in te fchepen. Hy geloofdej dat de ongelukkige Protefilaus, vol van fchaam- te en wrairk , hem niet zou Willen iien ; maar: daar was iiy in btdro^en: want ondeugende men- fchen hcbbcn geen fchaamte , en zijn altiidt ge- reed tot allerlei foort van lafhcrtigheit. Philoclet hicldt zich zediglijk verborgen, uit vreze dat de- te elkndige hem mogt zien ;hy fchroorride zijne ellende te vermeerderen , met hem te vertonen het geluk van eenvyandt,dien menopdengrondt van zijn val ging verheffen: maar Protefilaus zocht met yver f'Modes te fpreken ;hy wilde mededo- gen in hem verwekken, en hem inwikkelen om den koning te verzoeken, dathy toch binnen^a- Untum rhogt wederkereni Philocki was al te op- recht, om hem te beloven, dathy zou arbeidea tot hem te doen herroepen ; want hy wilt beter daniemandt, hoe verderffeiijk zijn wederkomft geweeft zou zijn. Maar hy lprak hem zachtelijk aan , betuigde medelijden met hem te hebben, trachtte hem te vertrooften, en maande hem aan om de Goden te bevredigen door zuivere zeden, en eene grote lijdzaamheit in zijne kwalen. Ge- lijk hy vernomen hadt , dat de koning alle goe- deren, onrechtvaardig van Protefilaus verkregeri lijnde , hem ontnomen hadt, beloofde hy hem twee zaken, die hy naderhandt getrouwelijk na- kwam. De eene was, dat hy zou zorge dragen toor lijne vrouwe en kinderen, die te Saltntum ge«
|
||||
*van Telemachus. XIV. Boek. 49
gebleven warenin eene dodelijkearmoede,b!oot
gefteld voor de algemene veromwaardiging ; de andere was, dat hy aan hem in dit argelegen ei- Jandt eenig onderftandt van geldt zou toezenden, om zijne ellende te verligteh. Ondertuflchen zwollen de zeilen op door een
gunfiige windt. Hegefippus ongeduldig zijnde, haaftte zicli otn Phtlocles te doen vettrekken. Protejilaus zag hen fchcep gaan; zijne oogen blc- ven gehecht en onbeweeglijk op den oever; zy volgden het fchip, dat de baren doorkliefde , en dat de windt gedurig van hem verwyderde; toen hy zelf dat nietmeer kon zien,verbeelddehyzich dat noch in zijne gedachten. Eindelijk ontroerd, woedend, en overgegeven aan zijne wanhoop, rukt hy het haair uit zijn hoofdt, wentclde zich in het zandt,verweet deGoden hunne ftrengheitj riep te vergeers de wrede doodt tot zijn hulp.die doof voor zijne gebeden , zich niet verwaardigde hem van zo vele ongemakken tcverlo(Ten,en hy hadt zelf de moedt niet om zich te redden. OndertulTchen kwam het fchip i begunfligd
door Neptunus en dc windcn, wel haaft binne Sa- lentum te landen. Men ging den koning bood- fchappen, dat het reeds in de haven kwam: wel haaft Hep hy Philocles tegemoedt, verfelfchapt van Mentor; hy omhelfde hem met veel tederheit, betuigde eene gevoelige droefheit, dat hy hem zo onrechtvaardig vervolgt hadt. Deze bekentenis,wel verre van eene zwakheit
te fchijncn in een koning, wierdt door al de Sa- letftiaers aangemerkt als de uitwerking van een grootmoedige ziel, die zich verheft boven de ge- breken ,de zelve manmoedig erkennende,omdie te verbeteren. Al dc wereldt weende van blijd- //. Deel, P fchapj |
||||
jo *De Gevallen
fchap , door een eerlijk man weder te lien, die
hct vo!k bemind hadt , en door den koning te horen fpreken met 2,0 veel wijsheit en goed- heir.
Philocks ontfing de omhelzingen des konings
met eeu eerbiedig en zedig gelaat, en was onge- duldig om zich te ontflaan van de toejuichingen van het volk; hy volgde den koning naar zijn hof, en wel haarf waren Mentor en hy in zo groot een vertrouwendheit, ais of zy hun leveh te za- men hadden doorgebragt, fchoon zy malkander . nooit gezien hadden. 't Is om dat de Goden , die den bozenoogen geweigerdhebben om degoeden te kennen, aan deze iets hebben gegeven , waar door zy malkander kunnen kennen. Degene die fmaak in de deugt hebben, kunnen niet by mal- kander zijn , zor.der vereenigd te zijn door de deugt, die 7,y beminnen. Philocks verzocht den koning,dat hy buiten Salentum mogt vertrekken in eene eenzame plaats,om daar foberlijke te le- ven, gelijk hy binne Samos geleeft hadt- De ko- ning ging metMeniorbyna. dagelijxhembezoeken in deze zijne eenzame plaats. 'tWas daar , dat mende middelen omde wetten te beveftigen, en om eene valte gedaante te geven aan de regering, tot welwezen van het gemeen , overwoog. De twee voo'maamfte zaken , die men onderzocht , waren de opvoeding der kinderen ende wijzevan leven, gedurende devrede. Wat de kinderen aan- gaat, zeide Mentor , deze behoren minder aan hunne ouders, dan aan het gemenebeft ; zy zijn kinderen van het volk,enzy zijn de hoop en kracht van het zelve: 't is geen tijdt meer die te verbe- teren, als zy bedorven zijn;'tis niet genoeg hen. buite bedienjpgea te fluiten, als zy zich die heb- |
||||
--------------
|
|||||
'van Telemachus. XIV. Boek- ft
ben onwaardig gemaakt : 't is veel beter her
kwaadt voor tc komen, dan gcdwongcn te zijn, om dat te moeten ftraffen. De koning,voegde hy daar by , die de vader van al zijn volk is, is noch meer in 't byzouder de vader der ganfche jeugt, die de bloem is van het gehele volk :door de bloeffem worden de vruchten bereidt. De ko- ningmoet dan zich niet verontwaardigen te wa- ken en tedoen waken over deopvoeding, die men de kinderen geeft: ltandvaftig moet hy zijn, om tedoen onderhouden de wettenvanill/»«j,dicbe- velen, dat men de kinderen opvoedt in de verach- ting der ongeinakken en des doods ; dat zy him eer ftellen in de welluflen en rykdommentevh'e- den; dat de ongerechiigheit, leugen , en Jafheit voor eerloze gebreken gehouden worden ; dat men hen van kindsbeen af moet leren opzingen den lof der helden,die van deGoden bemind zijnge-* weed, dieedelmoedige dadenI voor hun vaderlandt verrecht,en hunnen moedt in veldflagen hebben doen uitmunten; dat de bekobrlijkheit der zang- kunde hunne gemoederen Tnneemt, om humie zedenzacht enzuiver temaken;datzy leren teder voor hunue vrierxIen,getrouwaanhunnebondge- noten,rechtmatig tegen alle menfchen,ja zelf tegen hunne wreedfte vyanden te zijn ; dat zy minder Vrezen voyr de doodt,en de pijnen, dan voor het minfte verwyt van hun gewiffe. Zo men ter goe- der uure dekinderendezevoortreffelijkegrondre- gelen inboezemde , en met zachtheit in hun hert deedt doordringen, zouden'er weinige zijn , die niet ontftoken wierden in liefde tot den roemea tot de deugt. Mentor voegde daar by, dat het tenhoogfteno- D a dig |
|||||
5 % *De Gevalien
dig was, dat men openbare fcholen oprechtte ,
om de jeugt te gewennen tot de kragtigite oeffe- ningen des ligchaams,om de lafhertigheit en lui- heit, die de ichoonfte inborft bederven , te ver- myden. Hy begeerde eene grote verfcheidenheit van oeffeningen en fehouwfpelen ,die alhet volk gaarne hadt, maar vooral die de ligchamen oer- fenden, om die behendig , gezvvind en fterk te maken; hy voegden 'er pryzen by om een edel- moedige nayver te verwekken. Maar't geen hy meeft wenfchte voor de goede 7.eden,wasdatde jonge manfchap ter bekwamer tijdt trouwde, en dat derzelver ouders zonder eenig inzicht van be- lang haar liet kiezen bevallige vrouwen , zo wel van ligchaam als van geeft , aan welke zy zich kon overgeven. Maar terwijl men dusdemiddelenbereiddeom
de jeugt zuiver, oimofel, arbeidzaam.leerzuch- tig en driftig voor den roem te doen zijn , zeide Philocles,d\e den oorlog beminde,tegenMentor: Te vergeefs zult gy de jonge manfchap met al deze oeffeningen bezig houden, zo gydie in eene gedurige vrede laat verflappen , daar zv geen er- varenheit zullen hebben van den oorlog , noch eenige noodzaaklijkheit om hunne dapperheit te beproeven; hier door zult gy ongevoelighetvolk verz wakken, de moedt zal weggenomen worden, en dewellultenzullen de zeden bederven ;andere heldhaftige volkeren zullen geen moeite vinden om hen te overwinnen,en zy zullen vervallenin eene affchuwelijke flaverny , door de ongemak- ken,die de oorlog na zich fJeept, te hebben wil- len vermijden. Mentor antwoordde hem: Dekwalen van den |
|||||
ooi>
|
|||||
'van Tetemachus. XIV. Boek. 5-3
oorlog zijn veel verderffelijker dan gy meent;
(3) de oorlog put een ftaat uit, en frelt die al- tijdt in gevaar van verderf, zelf wanneer men de grootlle overwiiijiingen behaalt : met wat voor- delen men dien ook begint, nooit is men verze- kert dien te eindigen zonder zich bloot te ftellen aandefchrikkelijkfteomdrajingen van hetgeval; met wat overmacht men zich ook in een mijdt inwikkelt , de minfte misrekening , een ydele fchrik, een niet, zal u de overwinning ontruk- ken, die gy reeds in uwe handen hadt, en tot uwevyandenoverbrengen, zelf als men de over- winning In zijn leger als aan ketenen gebonden hadt;men verwoett zich zelf,zijne vyanden ver- woeftende;men ontvolkt zijn 1 andt,men laat de landeryen byna onbebouwd , men ontruft den koophandel ; maar, 't geen noch erger is, men verzwakt zijne befte wetten, en laat de zeden be- derven. De jeugt begeeft zich niet meer tot de geleerdheit ; de dringende noodt vereifcht, dat men eene verderffelijke ongebondenheit onder de krygslieden moet toelaten; de gerechtigheit, re- gering, en alles lijdt door deze wanorder. Een koning,die het bloedt vanzo vele menfehenver- giet,en zo vele ongelukken veroorzaakt,omeen weinig roem te verkrijgen , of om de palen van zijn riik uit te breidden, is den roem, dien hy zoekt, onwaardig, en verdient te verliezen dat D 3 geen,
.
is ben omftandig\erhaal der onhe.len <^fc*W gra-
nge oorlogen onder de regermg van Louis den XIV. aari vfankiyk vetootzaakt hebben. Datlandt was leeds gebragt in dieYftaat , die hier befclueven woidt toen d,t we.k den h«tog van Bourgogne tei handt gefteld weidt. |
||||
^4 *De Gevalletp
geen, dat hy bezit , hebbende willen bemachti-
gen, 'tgeen hem niet toekwam. Maar zie bier het middel, om. den moedt van
een volk te oeffeuen in tijdt van vrjede. Gy hebt reeds gezien deoeffeningendes figchaams,diewy hebben vaftgeueld;de pn*J7.en,die de nayver zul- len opwekken; en de grondregels van den roem en deugt,met welke men de gemoederenderkin- derenbyna van dewieg af zal vervullen,door het opaingen van de grote daden der helden:voegby deze hulpmiddelen die van een matig en arbeid- fcaam leven. Maar dat is het noch niet al : zo haaft als eenig volk,bondgenoot van uwenftaat, een oorlog voert,moet gy denbloem uwer jeugt derwaards zenden, voor al de zulken,daar men een oorlogzieke aardt in ziet, en die de bek waamfte iijn om doorde ondervinding teleren. H'erdoor lult gy eenhogeachting behouden by uwe bond- genoten; uw bondgenootfehap zal gezocht wor- den, en men zal vrezen dat te verliezen; zonder den oorlog in uw )andt,en op uwekouentevoe- ren , zult gy altijdt eene heldhaftige en Oliver- fchrokke jeugt hebben. Schoon gy vrede hebt, laat echter niet na hen , die tot den oorlog be- kwaam zijn, met weldaden op te hopen : want het rechte middel om den oorlog te ontgaan, en een duurzame vredetebehouden,is de wapenoef- fening te onderhouden ; is uitmuntende mannen In deze kunft te eeren; is altijdt zodanige te heb- ben ,die in vremde landen daar in geoeffent zijn, die de machten , krijgstucht, en manieren van oorlogen van de naburige volkeren verftaan ; en is al zo onbekwaam te zijn om den oorlog door heerfchzucht aan tevangen,als om die te vrezen door lafhertigheit. Want niet altijdt gereed te zijn
|
||||
van Telemachus. XIV. Bock. 5^
fcijn om die uit noodzakelijkheit aan te vangen,
komt men voor, dat men die byna nooic op den hals krijgt. Wat de bondgenoten aangaat, wanneer zy ge-
reed ftaan om malkander te beoorlogen , dun is
het uw plichf , u tot middelaar te ftellen ; daar
door zult gy een heerlijker en bcih ndiger roem
verwerven dan de overwinnaars ;gy wint delief.
de en achting der buitenlanders, zy hebben uvan
noden;gy beheerfcht hen door vertrouwendheir;
als gy heerfcht over uwe onderdanen metontzag;
gy bliift de bewaarder der gcheimen; de fcheids- **
man der onderhandelingenjendemeener der her-
ten ; uwe achting vliegt door allede afgelegenite
landen; uw naam is als een lieffelijk reukwerk,
dat van alle kanten zijn aangenamen geur uit-
waaflemt, tot onder de afgelegenfie volkeren.
Laat eenig naburig volk u in dezen ftaat tegende
regelen der gerechtigheit eens aantalten , 't zal u
op den oorlog afgerecht,en op uw hoede bevin-
den; maar dat veel meer is , 't vindt u bemind,
en onderfteund ; al uwe naburen wapenen zich
voor u , en zijn overtuigt,dat uwe behoudenisde
algemene veiligheit uitmaakt. Zie daar een bol-
werk, veel zekerder dan alle muren der fleden,
en alle de (terklte plaatfen. Zie daar den waar-
achtigen roem. Maar wat heeft men weinig ko-
ningen,die de zelve zoeken, en daarniet van af-
wyken! Zy zoeken naar eene bedrieglijke fcha-
duwe, en laten de regte eer achter zich, by ge-
brek van die te kennen.
Na dat Mentor op deze wijze gefproken hadt,
Zag Phihcles hem verbaafd aan ; daar na floeg hy
zijne oogen op den koning , en 't was hem zeer
aangenaam te zien, met wat gretigheit Idomeneus
D 4 de
|
||||||
56 T>e Gevallen
de woorden, die uit den mondt van dezen vrenv?
deling, als uit een bron van wijsheit voortkwa- men, ter herte nam. Minerva beveftigde , onder de gedaante van
Mentor, op deze wijze binnen Salentum de beftc wetten , en heilzaamlle grondregelen van rege- ring, minder om het koninkrijk van Idomcneus te doen bloeien, dan om aan Telemachus, wanneer die zou wederkomen , met een klaar voorbeeldt te tonen, wat eeu wijs beltier al kan uitvoeren, om de volkeren gelukkig te niaken , en om den, koning een beftendigen roem te verfchaffen, Einde van het veertlende Boek.
|
|||||||
1
|
|||||||
IN-
|
|||||||
I N H Q U D T
VAN HET
VYFTIENDE BOEK. Telemachus wint in het leger der
Bondgenoten de genegenhcit van Philoftetes, die hem in het eerjt on- genegen was, ter oorzake van zyn va- der UlylTes. Philo&etes verhaalt hem zyne gev alien, waar onder by mengt de byzonderheden van de doodt van Her- \cules, veroorzaakt dcor den vergif- tigden rok, dien de Centaurus Neliu? aan Deianira gegeven hadt. Hy leg} hem nit, hoe by de noodfchikkelyke py- len van dien heldt bekwam> zonder we I- ke de ftadt Troje niet kon ingenomen warden; hoe hy gejlraft wierdt, om dat hy het geheim geoopenbaart hadt, door alle de onheilen, die hy verdroeg op het eilandt Lemnos; en hoe UlyiTes zich bediende van Neoptolemus om hem te verplichten om te komen in de beli'gering van Trojen, daar hy door de zonen van Efculapius genezen wierdt van zyne wonden. V $ DE
|
||||
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Vlyjfes.
|
|||||||
HET VYFTIENDE BOEK.
|
|||||||
TElemachus betoonde zijne dapperheit in
de gevaren des oorlogs. Van Salentum vertrekkende zocht hy de genegenheit der oude hoplieden, welker achting en ervarenheit ten top geftegen waren , te winnen. Nejlor, die hem reeds te Pylos gefcien, en die altijdt Ulyffes bemind hadt, handelde hem of hy zijn eige 7.oon geweeft ware ; hy gaf hem onderwyzingen,die hy met verfcheide voorbeel- den verfterkte; verhaalde hem al de gevallen 7.1J- ner jeugt, en al het geen hy aanmerkelijx hadt lien verrechten door de helden der vorige eeuw. De geheugenisvan dien wijzengrijsaardt,diedrie leeftijden van menfchen geleeft hadt, was als eene gefchiedenis der oude tijden in marmer en koper gegraveerd. Philoiietes hadt in het eerftede zelve genegen-
heit nietyootTelemachfts als Nejlor;dehaat,dien hy
|
|||||||
van Telemachus. XV. Boek. 5$
hy langen tijdt in Zijn hert tegen Ulyjfes gevoed
hadt,zonderde hem af van zijnen zoon, en hy kon niet dan met droefheit zien , alles, dat de Cioden fchenen te bereiden ter gunfte van dezen jongeling, om hem die helden geliik te maken, die de ftadt Troje hadden het onderfte boven ge- keerd. Maar eindelijk overwon de bezadigd- heit vanTelemacbus aide gramfchapvanPhilocle- tes. Hy kon niet nalaten die zachte , en zedige deugt te beminnen. Zomtijdsnamhy Telemachus by zich,tot hem zeggende: Mijn zoon (want ik fchrome niet meer u zo te noemen)uw vaderen ik, ik beken het , zijn langen tijdt vyanden ge- weeft tegen malkander ; zelf beken ik , dat, na dat wy het hoogmoedigTro/V hadden doen neder- vallen, mijn hert noch niet bevredigd was, en als ik u zag, gevoelde ik moeite om de deugt te beminnen in den zone van Ulyjfes. Ik heb dat menigmaal in mijn zelf tegengegaan , maar de deugt, wanneer die eeuvoudig, zacht, en zedig is. komt alles te boven. Vervolgens verklaarde Philoftetes hem , dat hy voorgenomen hadt hem te verhalen, wat zo groot een haat in zijn hert tegen Ulyjfes ontftoken hadt. Ik moet, zeide hy , mijn gefchiedenis wat
hoog ophalen. Ik volgde overal den groten Her- cules ^die de wereldt van zo veel fchrikdieren be- vrijd heeft , en by wien de andere helden niet anders waren , als een rietje by een grote eike- boom, of als de minfte vogeltjes by een arendt; zijne en mijne ongelukken wierden veroorzaakt door eene hertstocht, die de oorfpronk der ge- vaarlijkfte onheiIenis,namentlijk door de liefde. Hercules, diezo veel gedrochten overwonnen hadt, kon deze fchandelijke drift niet overwinnen, en |
||||
60 *De Gevallen
het wrede kindt Cupido fpeelde met hem;hykon
zich niet dan met fchaamte te binnen brengen, dat hy wel eer zijn roem vergeten hadt, zo ver-' re, dat hy hadt zitten fpinnen (u) by Omphale ^ koninginne van Lysfreials de lafhertigfte en ver- •wijfdlte aller menfchen, zo washy vervoerd door eene blinde liefde: honderdmaal heeft hy my be- kend , dat dit deel zijns levens zijn dapperheit bezwalkt hadt , en byna uitgewifcht den roem van alle zijne daden. OndertuiFchen, 6 Goden, zo groot is de zwakheit en onftandvaftigheit der menfchen. Zy menen dat zy alles vermogen , en wederltaan zich zelven nergens In. Helaas ! dc grote Hercules verviel andermaal in de ftrikken Her liefde die hy zo menigmaal vervloekt hadt. Hy beminde Detanira (w), en hy zou gelukkig geweeft zijn , zo hy volftandig was gebleven in de
(u) Hercules in eene zware ziekte gevallen zjrnde , en
geen hoop van genezinge hebbende, deedt de Godlpraakom jaadt voorzyne gezondheit vragen. Hykreegtotantwoordt, dat hy dan weder in zyn vorige gezondheit zou hetfteld worden, als hy dtie jaten, als flaaf, gediend hadt. Derhal- yen deedt hy zich zelf voor drie jaren vetkopen. Omphale, koningin van Lydie , kocht hem, en wierdt vervolgens op hem verliefd, gelyk Hercules,alle zyne giote dadenverge- tende, ook op haar verliefd wierdt,zo verre dat hy geheel verwyfd wierdt , en zich bemoeide met fpinnen en ander vtouwen-werk, dragende zyde klederen , in plaats van zyn leeuwenhuidt, en zich vercieiende met goudt en zilver ge- lyk eene vrouwe, Zelf moeft hy in dien ftaat veei fmaadt van Omphale verdragen, maar nam, uit liefde , alles wel van haar op. Detanira , zyne wettige gemalin, verwyt hem dat in haar brief by Ovidius. Seneca, in zyn Treurfpel van Bippolytus, Propertius.en andereLatynfche dichters, fpre- ken 'er omftandig van. (w) Deianira was eene dochter van Eneus , leaning van
Etolie , en verloofd aan Achelous, den rivier-godt. Hercu- les door Etolie trekkende, verzocht haar ook ten htvwelyk, en boodt zich aan om tegen Achelous tc ftrydcu , op vooi- waardq
|
||||
van Telemachus. XV. Boek. 6%
de liefde voor eene vrouwe , die zijne gemalin
was; maar wel haaft hadt de jeugt van Jolt, (x), op wiens aanzichtdeGunftgodiiinen waren afge- maalt, 7.ijn hert geftolen. Deianira brandde van minne-nijdt ; en zy bragt zich den dodelijkeii rok , dien NeJJ'us , de Centanrus, (lervende haar gelaten hadt, als cen verzekefd middel om de h'efde van Hercules weder op te wekken,zo me- nigmaal als hy haar zou fchijnen te verlaten,om eene andere te beminnen , hi den zin. Maar he- ]aas ! deze rok, vol van het fenynige bloedt van den Centaur us ,be(loot in zich het vergift der py- ]en , daar dat fchrikdfer mede doorfchoten was. Gy weet, dat de pylen van Hercules, die den trouwio-
waarde dat de overwinnaar De'ianira ten vrouwe zou kry-
gen. Hy bleef overwinnaar in het gevecht,en voerde zyne bruidt met zich naat zyu vaderlandt; maar zullende met haar over zekere rivier trekken , die door veel waters on- waadbaat geivorden was , boodt de Centaurus , of Paard- man, Melius zich aan om haar over de rivier te brengen, §elyk hy deedt , terwyl Hercules zo lang aan deze zyde
leef ftaan. Zo haaft Neflus met De'ianira aan gene kant van de rivier gekomen was , wilde hy haar verkrachten} doch Hercules doorfchoot hem met een pyl, die gedoopt was in het vergiftige bloedt van den Hydra. Eer Neflus ftorf, gaf hy zynen bebloeden rok aan De'ianira , en zeide , dac de zelve dekracht hadt om liefde teverwekken. Naderhandt Hercules op Jble verliefd geworden zynde, zondt De'ianira hem dien rok, om hem daar door weder tot hare liefde te trekken. De zelve hadr geheel andere krachten , en deedt dat uitwerkfel, het welk onze Schryver in het vervolg be- fchryft. Toen Deianira daar na zag, hoe zy bedtogen was, heeft zy zich zelve uit droefheit en wanhoop opgehangen. (x) JSle was eene dochtervan Eurytus, koning vanEcha- lie. Haar vader overwonnen zynde,en weigerendenochtans zyne dochter aan hem over te geven, heeft hy Eurytus ge- dood, en Jole mer zich 'gevoerd. De brief van Deianira aan Hercules gefchreven , die by Ovidius gelezen wordt , pall geheel op dat voorval. Ook fpreekt de zelve dichter daai van in het XX. Boek del Herfchcpping, |
||||
£z 1)e Gevallen
trouwlozen Centaur us ombragt, gcdoopt waren
in het bloedt der Hydra van Lerna (y) , en dat dit bloedt de pylen zo vergiftigde, dat alle won- den , die zy maakten, ongeneeiTelijk waren. Hercules hebbende dezen rok aangedaan , ge-
voelde wel haaft het verterende vuur , 't geen. doordrong tot in het merg zijner beenderen ; hy verhefte een afgri)ITelijk gefchreeuw,daardeberg Oeta van daverde , en dat al de diepe valleien deedt wedergalmen ; de zee zelf fcheen daar over beroerd;de verwoedfte ftieren,die in hunne gevechten loeien, zouden geen afgrijfrelijker ge- rucht hebben kunnen maken. Den ongelukkigen Licbas (z) , die hem wegens Deianira dien rok gebragt hadt, hem dervende naderen , ilingerde Hercules in deze vervoering zijner fmerten om, gelijk een flingeraar met zijn {linger den fteen draait, dien hy ver van zich wil werpen. Lichas op deze wijze met kracht geworpen zijnde van eea
fy) Deze Hydra,of water-flang.wordt gezegd vele hoof-
den gehadt te hebben. Zy was van eene ongelooffelyke grootte , en onthieldt zich omtrent het moeras Lerna , tuf- ichen Argos en Mycene. Hercules trok om dat wangedrocht te ovetwinnen, maar zo menigmaal als hy een der hoof- den affloeg, groeiden'er aanftonds twee anoeie in de plaats; 20 men niet aanftonds den afgefneden hals met vunr ver- fchroeide. Jolaus, die by Hercules was, bragt daar op eene menigte brandende houten uit het naafte bofch ,waarmede Hercules t'elkens, als hy een hoofdt hadt afgehouwen, den hals verbrandde. Het bloedt van die water-flang was zo vergiftig, dat de pylen van Hercules daar in gedoopt zyn- de , al wie daar mede gekwetft wierdt , terftondt moeft fterven. *»(z) DezeLichas was een knechtvan Hercules,enhybragt
hem den gezegden rok van Ncffus , zo als hy eene offer- hande zou doen op den berg Eta. Het geen onze Schryver verder zegt,komt zeer wel met deVerdichtfelen der oudert eveiecn, zie Ovidiu* ja h« IX, Eoek den Heifchepp, |
||||
van Tekmachus. XV. Boek. 63
een hogen berg door de fterke handt van Hercu-
les , vie) neder in de baren der zee, en veranderde in een oogenblik in een rots,die noch eenemen- fchelijke gedaante heeft, en die , altijdt geflagen wordendedoorde verwoede zee-golven,vanver- re de verftandige Aierluiden verfchrikt. Na dit ongeluk van Lichas, geloofde ik , dat
ik my aan Hercules niet langermogt vertrouwen; en ik zocht my in dediepde holen teverfchuilen. Ik zag, dat hy met de eene handt, zonder veel moeite, de hoogfte dennebomen , ontwortelde, en de oude cikebomen, die vele eeuwen na een de winden en het onweder hadden verduurt, uit- rukte ; met de andere handt zocht hy te vergeefs den dodelijkenrok van zijne lendenenaf tefcheu- ren; maar hy was aan zijn vel gelijmt, en als in zijne leden ingelijft ; naar mate dat hy dien af- fcheurde,fcheurde hy ook zijn vel en vleefch af, zijn bloedtgudfdeuithet ligchaam en bevochtigde deaarde;eindelijk zijne manmoedigheit de fmer- te overwinnende , riep hy uit: Gyziet, mijn waarde Pbiloftctes, de pijnen,die de Godenmy doen lijden ; zy zijn rechtvaardig ; ik heb hen beledigt, door mijn huwelijx bedde te fchenden. Na zo vele vyanden verwonnen te hebben,
heb ik my lafhertig door de liefde van eene vrem- de fchoonheit laten overwinnen : ik (lerf,en ben bereid te fterven om de Goden te bevredigen, Maar helas ! waarde vriendt , waar vliedt gy heen ? De overmaat van pijn heeft my, het is waar, tegen den ellendigen Lichas eene wreed- heit doen begaan, die ik mijn zelf verwijt; hy wilt niet, wat vergir't hy my aanboodt, hy heeft niet verdient 't geen ik hem heb doen lijden: maar gelooft gy , dat ik de vriendfchap , die ik u fchul-
|
||||
4»4 2)* Gevallen
u fchuldig ben , zbu kunnen vergeten, en dat ik
u het leven wil benemen ? Neen , neen , ik zal niet nalaten Philotfetes te beminnen. Philodetes zal in zijne armen mijne 7.iel , gereed om aan- ftonds te vervliegen , ontfangen ; hy is 't, die mijne affche zal vergaderen. Waar 7,ijt gy dan> rntjn waarde yhilottetes ? Philodetes, de eenige hoop, die my hier beneden overig is! Op deze woorden haalte ik my om naar hem
toe te komen, hy reikte my de armen toe , en wilde my omhelzen ; maar hy wederhieldt zich^ uit vreze van dat wrede vuur, daar hy zelf door verteerd'wierdt, in mijn boezem aan te fteken. Helaas! zeide hy , ik derf u niet omhelzen , de- ze troofl is my zelf niet meer overgelaten. Dus fprekende, vergaderde hy al de bomen , die hy zo even uitgerukthadt,maakte eenhoutmijt daaf Van op den berg, klomdaar zonder ontlteltenifre op,en fpreide denhuitdes leeuws van Nemea(a)s die zijne fchouderen zo lang bedekt hadt, wan- neer hy van de eene kant der wereldt tot de an-* dere de fchrikdieren ging bevechten, en de onge- lukkigen yerloiTen,daar op uit; hy onderfteunde zich op zijne knods, en beval my den houtmyt in brandt te fteken. Mijne handen, fidderende en van fchrik bevan*
gen zijnde, konden hem deze wrede dienft niet wei-
(a) Hercules hceft drie ieeuwen gedood. Deze , wiens
huidt hy naderhandt gedragen , en in zyne gevechten alseen fchildt gebruikt heeft, was gcheel onkwetsbaar , door toe- doen van Juno, die overal tegen Herkules in de weer was. Eerft hadt Hercules zyne pylente vergeefsop den zelven ge- fchoten, en naderhandt ook zyn knods aan ftukken getla- gen, maar eindelyk greep hy hem met tync handen aaii, tn fcheurde hem van een. |
||||||
van Telemachus. XV. Boek. 6f
weigeren; want het leven was hem zo dode fjk,
dat het voor hem niet meereen gefchenkder Go- den was. Ik vreefde zelf, dat die overmaaf van pijnen hem mogt vervoeren tot iets te ver- richten, die deugt, daar de ganfche wereldt zich over verwonderd hadt, onwaardig zijnde. Wanneer hyzag, dat de vlam de houtmyt be-
gon aan te fteken , riep hy uit: 't Is tegenwoor- dig, rhtjn waarde Pint«detes, dat ik uwe waar- achtige vriendfchap befpeur ; want gy bemint meer mijn eer dan mijn leven : ik bid de Goden, dat zy u dat vergelden ; ik laat aan u, 't geen ik koltelijklt op aarde heb , deze fchichten gedoopt in het bloedt van den Hydra van Lerna. Gy weet, dat de wonden, die zy maken , ongeneeffelij k zijn; door deze zult gy onverwinnelijk zijn,als ik ge- weeft ben, en geen iterffelijk menfch zal tegen u derven ftryden. Zijt gedachtig, dat ik fterf ge- trouw zijndeaan onzevriendfchapjvergeetnooit hoe waardig gy my geweeft zijt. Maar zo het waar is , dat gy door mijne ongerukken geraakt zijt,kunt gy my de laatfte trooft verfchaffen: be- loof my, dat gy nooit aan eenig menfch mijne doodt zult ontdekken,of deplaats,daargy mijne aflche zult verborgen hebben. Ik beloofde hem dat, helaas! en bezwoer het self, zijne houtmyt met mijne tranen bevochtigende; een ftraal van blijdfchapfcheen uit zijne oogen, maar eene vuur- vlamm#, die hem overftelpte, benam hem in een oogenblik het geluit,en ontrukte hem byna mijn gezicht. Echter zagik hem noch dwars door dc vlamme met zo een helder wezen , even als of hy met bloemen bekroond,en met een lieffelijke geur,inde b'.ijdfchapvan een wellufh'ge maaltijdt in het midden van alle xijne vrienden,overdekt was. //. Dttl. £ *»
|
||||
66 T)e Gevalien
|
|||||
In het kort verteerde het vuur al 't geen aan
hem nardfch en fterffelijk was;niets bleef overig van al't geen dathy inde geboorte van zijne moe- der Akmena ontfangen hadt, maar door het be- vel van 7«/"''""behieldthyxijne fijne en onfterffe- lijke natuur, die hemelfche vlamme,die het wa- re beginfel deslevens is, en die hy ontfangen hadt van den vaderder Goden. Dusginghyden NeSiar met hendrinkenonderdeverguide gewelffels van den glinfterenden(?/y?»/>«.r,daardeGoden hem de aanminnige Hebe (b), die de Godin der jeugt is, en die den iW?dr in een kelk voorden grotenj^- piter fchonk, eerdat Ganimedes deze eer verkregen hadt, ten vrouwe gaven. Voor my, ik hebeen onuitputtelijken oorfpronk
van pijnen in deze fchichten, die hy my gegeven, hadt,om my'boven al!e andere helden te verhef- fen.gevonden.Zohaaftals deverbonde koningen ondernamen Menelaus over den eerlozen Paris, die hem Helena ontfehaakt hadt, te wreken, en het rijkvan Priarnxsomte keren ,deedtdeGodfpraak van /Ippollo hen verftaan, dat 'er geen gelukkig ein- devan dezenoorlog tewachten was,ten ware zy de fchichten van Hercules hadden. UlyJfes,viVf vader, die in alle raadsvergaderin-
gen de fynfle en vermiftigfte was, nam aan my te bewegen ,om met hen te gaan naar de belegering Ivan
(b) Hebe was eene dochtet van Juno, verbeeldt de jengt, en woidt van de Latynen Juvmas genoemd. Zy nadt eerft het ampt van vooi de Goden te fchenken; maar op, zekeren tydt, in het waatnemen van haar ampt zo gevallen zynde, dat zy alles liet zien, het welk gemeenlyk door de klede- len bedekt woidt, zette Jupiter naar af ; en zondt zynen aarendt om Ganymcdes, den zone van Laomedon, koning van Troje, in den hetnel te halea , die naderhandt liheR- kci der (Joden jjewceft is. |
|||||
van Telemachus. XV. Boek. 67
vanTroje,enderwaards die pylen te brengen,di*e
hy geloofde , dat ik hadt. 'c Was nu al langen tijdt geleden,dat Hercules opaarde niet meer ge- zien wierdt; men hoorde niet meer fpreken van eenige nieuwe onderneming van dien heldt; de fchrikdieren en booswichten begondenopnieuws ftraffeloos voor den dag te komen^; de Grieken wilten niet, wat zy van hem zouden geloven: eenige zeiden, dat hy dood was, andere hidden, ftaande, dat hy heel naarhetNoorde gegaan was, om de Scythen te beteugelen; maar UlyjJ'cs was van gevoelen , dat hy dood was, en ondcrnam my dat te doen bekennen. Hy kwam by my in een tijdt, wanneer ikmijnzelf noch niet kon troolten, dac ik den groten Alcides verloren hadt: hy vondt gro- te moeite om met my aan hetfprekentegeraken; want ik wilde geen menfehen meer zien , of ly- den, dat men my trok uit de eenzame plaatfen van den berg Oeta (c), daar ik mijnen vriendt hadt zien fterven; ik dacht nergens om, dan om my de beeltenifle van dien heldt tevertegenwoor- digen,en om op het gczicht dezer droevigeplaat- fen te wenen: maar de zachte en krachtige over- reding was op de lippen van uwen vader; hy fcheen al zo bedroer'd als ik; hy ftortte tranen , en wift ongevoeligmijn hertteoverwinnen ,en mijne ver- trouwendheit te verkrijgen ; hy verwekte mede- dogen in my voor de koningen der Grieken , die voor eene rechtvaardige zake gingen vechten, wel- E z ke |
||||||
f c) De berg Oeta is zeer hoog en groot. Hy is gelegen
!n Theffalie, en ftrekt zich ten Ooften uit naar Thermo- pylen , omttent welke plaats Hercuies zich yerbrand , en Lichas , van welken boven gefproken is , in de zee gewor- pen heeft. Veider is de omftandigheit van het teihaal g«- hcel gefekikt »aai de ywdicatfclen d« ouden, |
||||||
68 2)i? Gevallen
ke zonder my geen goede uitk omft kon hebben:
echter kon hy nimmer uit my halen het geheim desdoodsvan/ifrra/^dieik gezworen hadt nim- mer tc zullen zeggen ; maar hy twijffelde niet meer, of hy was dood, en drong my aan omde plants, daar ik zijne aiiche verborgen hadt,.te ontdekken. Helaas! ik hadt een affchrik van mijneedig te
zi)n, door hem een geheim te zeggen, dat ik den Goden bclooft hadt nimmer te zullen openbaren; maar ik hadt de zwakheit van inijn eedt te ver- ydelen, dervends die niet fchenden. De Goden hebben my daar over geftraft. Ik ftampte met mijn voet op de aarde, ter plaatfe daar ik de af- fche van Hercules gelegt hadt. Vervolgens ging ik my vervoegen by de verbonde koningen , die my met de zelve blijdfchap ontfongen , als zy Hercules zelf zouden gedaan hebben. Gelijk ik nu het eilandt Lemnos doortrok , wilde ik al de Grieken vertonen, wat mijne fchichten konden doen;my gereedmakendeom eene das tevellen, die door een bofch kwam lopen,liet ik by onge- ]uk een pyl van de boog op rn'jn voet vallen, en zy veroorzaakte my eene wonde , daar ik noch ( het gevoelen van heb: ik leedt de zelve fmerten, die Hercules hadt verdragen; ik vervulde dag en nacht het ganfche eilandt met mijn gekenn. Een zwart enbedorven bloedt uit mijne wonde vloei- ende befmette de lucht, en verfpreidde in 'tleger derGr;'<?&7z een flank, bekwaam omde wakkerfte menfchen te verflikken. Het ganfche leger was verbaafd van my in dat uiterfte te zien; ieder be- flo'ot, dat het eene ftraffe was , die my door dc f-echtvaardige Goden was toegezonden Ulyfes, die my in dezen oorlog ingewikkelt hadt,
|
|||||
van Telemachits. XV. Boek. 69
hadt, was de eerfte, die my verliet; 't is nader-
handt my gebleken, waaromhyzulx gedaanhadt, vermids hy het algemeen welwezen \mGrieken- landt en de overwinning, die men zocht te ver- krijgen, hoger achtte , dan alle andere redenen Van byzondere vriendfchap , en welvoegendheir. Men kon in 'tleger niet meer otferen, zodanige ont(teltenin*everoorzaaktedaarmijnewonde,haar befmetting , en de hevigheit van mijn gekrijt. Maar op dat oogenblik , als ik my verlaten zag van al de Gr'teken door den raadt van £//v^er,fcheen mydezeitaatkunde vol van de fchrikkelykfte on- menfchelijkheit, en 't vuilfte verraadt. Helaas! ik was verblind, en kon niet zien,dat het recbt- matigwas, dat de wijsfte menfchen my tegen waren , gelijk als de Goden , die ik verbitterd hadt! Ik bleef, gedurende dc belegering van Troje,
alleen, zonder eenige hulp , zonder trooft , en zonder hoop, overgegeven aan de afgryirelijkfte fmerten in dat onbewoonde en woefte eilandt, daar ik niets hoorde dan het gerucht derwoeden- de zee-baren, die zich tegen de rotfen verbryfel- den. In die eenzaamheit vondt ik een ledig hoi op een klip , die twee fcherpe punten , aJs twee hoofden tenhemel verhefte;uitdie rots ontfprong een klare fontein. Dat hoi was een verblijfplaars der wilde dieren , aan welker woede ik dag en nacht bloot geiteldwas;ikverzameldeeenigebla- dercnom desnachts op te leggen ; niets was my in het geheel overigdan een flecht gemaaktehou- te nap, en eenrge verfcheurde klederen , daar ik mijne wonde mede verbondt , om het bloedt te ftremmen,en daar ik my ook van bediende, om die te zuiveren. Aldaar, verlaten van de men- E 3 fcheu |
||||
-jo *De Gevallcn
fchen en overgegeven aan de gramfchap der Go-
den , bragt ik mijn tijdt door met duiven en an- derevogelen(d),welke rondom die rots vlogen, met mijne fchichten te fchieten. Alsikeenvogel tot mijn voedfel hadt getroffen,moeftikmetpijn langs de aarde kruipen , om mijn buit te verza- melen.Dus bereidden mijnehanden my het levens onderhoudt. 'tis waar, dat de Grieken vertrekkendemy ee-
nigen voorraadt lieten, maar die Ilrekte niet ver. Ik flak vuur aan rrjet keiftenen; en het leven,hoc vervaarlijk ook,zou my zacht gefchenen hebben ver afgezonderd van ondankbare en bedriegelijke menfchen , zo de pijn my niet overftelpt hadt, en ik gedurigniijndroevigongeval niet hadt over- dacht. Hoe! zeide ik, een man uit zijn vader- _ landt te halen , als den eeniglten man , die be- lt waamisomdeGr/V^#tewreken,en naderhandt hem in dit woefte eilandt , terwijl hy flaapt, te verlaten! Want het was terwijl ik fliep , dat de 'Grieken vertrokken. Oordeel eens, hoe verbaafd ik was; en hoe ik weende,toenik wakkerwierdt, wanneer ik zag , dat de fchepen zeewaards in waren geftoken. Helaas ! van alle kanten in dit woefte en wilde eilandt omzoekende , rondt ik daar nitts dan droefheit. In dat eilandt was nocrl haven,noch koophandel ,noch gaftvryheit, noch ttienfch , die 'er uit zich zelf aankwam ; men 2*g
(d) De Grieken hadden door eene Godfpraak verftaan,
dat Troje niet kon ingenomen worden dan met de pylen van Heicules , met welke Philoftetes ondertnffchen bezig was om rogelen te fchieten. De oude dichter Accius, dooi Cicero ergens by gebragt , zeide daarom al tjwd einniun, mm *rmi$ero in corpon txmetantur. Meer andere hebbtn dat gezegd. |
||||
van Telemacbus. XV. Boek. jx
zag'er geen anderc , dan die het onweer daar op
de kuften geworpen hadt , en ik kon daar geen gefelfchap hopen dan door fchipbreuk : zelr' die gene, welke op die plaats kwamen , dorften my niet mede te rug nemen; zy vreefden de gramfchap der Goden en die der Grieken. Tien jaren na mal- karider verdroegik pijnenhongersnoodt;ik voed- de eene wonde , die my verteerde ; de hope self was in mijn hert uitgebluft. Wederkerende van heilzame kruiden voor my-
ne wonde op te zoeken, zag ik, op het onvoor- zienfle , in mijn hoi een fchoon en aangenaam, maar moedig jonkman, van lengte alseenheldt; my dacht, dat ik Achilles zag, zo veel overeen- komft hadt hy met hem in detrekken van wezen, opflag van oogen en gang , de ouderdom alleen deedt my begrijpen, dat hy het niet kon zijn : te gelijk bemerkteik in zijn wezen medelijden enbe- lemmering: hy was bewogen door tezien , met wat moeite en langzaamheit ik voortkroop. Het fnydende en pynlijk gekerm, waar mede ik de Echos op den ganfehen oever deedt wecrgalmen, gingen hem aan het herte. O vremdeling! riepik hem van verre toe, wat on-
geluk heeft uinditonbewoonde eilandt gevoerd? Ik zie aan u gewaadt, dat gy een Griek zijt, dat gewaadt is my noch zo waard O! wat vertoeft gyuweftemme aan my te laten horen,en die taal te uiten,dieik in mijne kindsheit geleerd,en met niemandtzederdtlangentijdt in deze eenzaamheit heb kunnen fpreken? Zijt niet verbaafd door een zo ongelukkig menfeh te zieti;gy behoort mede- dogen met hem te hebben. Te naauwer noodt hadt Neopttlewus my gezegt;
ik ben een Griek , of ik riep uit: O aangenaam
£ 4 woordt
|
||||
-]x T)e Gev alien
woordt na 7,0 vele jaren ftilz wijgendheit, en drpef-
neit zonder vertroolling! 6 mijn zoon ! wat on- ge!uk,watonwec:r,of liever,wat gunltige windt heeft u hier gebragt, om mijne kwalen te eindi- gen ? Hy antwoordde my : Ik ben van heteilandt Scyros (e) , en ik keer weder derwaards ; men zegt, dat ik de zoon van Achilles ben ; nu weet gy alles. Deze zo kortewoorden ftelden mijne nieuws-
gierigheit niet te vrede. Ik zeide tegen hem : O zone van een vader, dien ik zozeer bemind heb! Waarde voedfterling van Lycomedes (f), hoe komt gy toch riier? waar komt gy van daan ? Hy ant- woordde (e) Scyros is een eilandt in de Archipel , en wordt tegen-
woordig noch Sara genoemd. (f) Toen de Grieken naar Troje vertrokken , bragt The-
tis haren zone Achilles, dien zy wift dat in die belegering moeft fneuvelen , op het eilandt Scytos , daat Lycomedes koning was, en beltelde hem daar onder de dochters van dien vorft, op dat de Grieken niet zouden weten, waar hy was, en hy aldus hevryd zou blyven van zo moeielyk erne leize. Dit was haat ligt te doen , alzo Achilles jong en fchoon van aanzicht was. Hy bragt daar zyn tydt wel on- der de vrouwen door , maar evenwel zo , dat hy eenige minne handel hadt met Deidamia , de dochtet van Lyco- medes , uit welke hy Tyrrhus, die naderhandt den toenaam van Neoptolemus gekregen heeft, en de zelve is , die hier ingevoerd wordt, teelde. De wigchelaar Calchas zeide, dat Troje zonder Achilles nier kon ingenomen worden , en U- iyffes kenniffe gekregen hebbende van de plaatfe,op welke Achilles zich onder de vronwen ophieldt, ging derwaards,. als een koopman, en liet aan alle de vronwen fchone hals- en arm-cieraden zien; maar hy hadt looflelyk daar een fraaie degen, en ander geweer by gedaan. De iuffers zagen aan- ftonds naar de vercierfelen, die Ulyffes gebragt hadt, doch Achilles kon zich niet onthouden van het geweer op te vat- ten, en dat met aandacht te befchouwen. Door dat iriddel kende Ulyflfes hem, en wift hem zo veel te zeggen van den onfterffelyken lof, dien hy vcor Troie zou verkrygen , dat Achilles met hem deiwaards tiok. |
||||
van Telemachus. XV. Boek. y$
Woordde my, dat hy nit de belegering van Troje
kwam. Gy waart daar niet, zeide ik , op de eerfte tocht. Engy, zeide hy , op wat plaats waart gy toen ? Ik, antwoordde : Gy kent, zie ik wel, noch den naam vm Philofietes .uocbdes zelfs ongelukken. Helaas! ongelukkige als ik ben, mijne vervolgers befpotten my inmijne ellende! Criekenlandt weet niet, wat ik lyde; mijne droer- heit vermeerdert; de Atriden (g.) hebben my in dezen ftaat gebragt, dat de Goden hen willen vergelden. Vervolgens verhaalde ik hem , op wat wijze
de Grieken my verlaten hadden. Zo haaft als hy mijne klachten gehoord hadt , deedt hy my dc zijnen. Na de doodt van Achilles , zeide hy----
Terrtondt vie! ik in zijne reden, zeggende: Hoe!
is Achilles doodt Vergeefmy, mijnzoon, dat ik uw verhaal (toor , door tranen , die ik aan uwenvader fchuldigben. Neoptolemui antwoord- de my: Gy vertroofl my met my in mijne reden te valien. Wat is het my aanger\aam,Phi/oc7etet mijn vader te zien befchreien ! Hier op zeide Neoptolemui, zijne redenering hervattende: Na de doodt van Achilles kwamen {//)#■* en Phenix my zoeken, my verzekerende, dat men zonder my de ftadt Troje niet kon verwoeften ; zy hadden geen moeite om my dat te doen geloven , want E $ de (e) Door de Atriden , dat is zonen van Atreus , moec
men Agamemnon en zyn broeder Menelaus verftaan. Die naam wordt hen gegeven tot verwyt ; want in het afzyrt van Atreus zyn broeder Thyeftes gemeenfehap met Erope, de gemalinne van Atreus , gemaakt , en daar kinderen by peteeid hebbende , heeft Atreus die kinderen naderhandt ge- ' dood, en aan zynen broeder Thyeftes teeeten gegeven. Die vvreedheit ging de misdaadt zo verre te boven , dat Atreus van ieder een veivloekt wierdt , en zyne twee zonen zelf, als men hen wilde fcheldcn, dea naam van Atriden kregea; |
||||
74 cDe Gevalten
de droef heit over de doodt van Achilla , en de
begeerte van erfgenaam te zijn van zijnen roem in dien vermaarden oorlog,fpoorden my genoeg aan om hen te volgen. Ik kwam te Sigeum (h), en het leger verzamelde rondom my ; ieder zwoer, dat hy Achilles wederom zag ; maar he- laas! hy was niet meer. Jong en zonder erva- renheit, geloofde ik, dat ik alles mogt verhopen ran de zodanigen , die my 7.0 veel lof'tuitingen gaven. Terftondt verzocht ik van de Airidetide wapenenvan mijnen vader. Zy antwoordden my op eene ftrenge wijze: Gy zult het overige heb- ben , van 't geen hem toebehoorde , maar wat zijne wapenen aangaat, die zijn UlyJJes toege- zegd. Ik wierdt aanftonds ontdeld, weende, en gaf
my oyer aan de gramfchap ; maar UlyJJes zeide tegen my, zonder zich eenigzins te'ontflellen: Jonkman, gy zijt met ons niet geweeft in de ge- varen van deze langdurige belegering , gy hebc dusdanige wapenen noch niet verdiend ,enfpreekt reeds te flout ; nooit zult gy die hebben. Dus onrechtmatig van UlyJJes geplunderd zijnde,keer ik weder naar mi]n eilandt Scyros, minder verbit- terd tegen UlyJJes, dan tegen de Atriden. Ach! dat al wie een vyandt van hen zy , een vriendt der Goden mag zijn. O PhiUdetesl'ik heb alles gezegd. Toen vroeg ik Neoptehmus, hoe het was by-
gekomen, dat/ty'd* lelamonins deze onrechtvaar* digheit
(h) Tegenwoordig in de kaaiten bekend onder den naam
van Capo JtoixMi, De Grieken hadden aan die kant hun legerolaats. Ovidius zegt daaiom van Ajax, daar hy tegen Ulyifes pleit, om de wapenen van Athilles ; SigU nrvt Litttr* frsfpexit. |
||||
van Telemachus. %V. Boek. 7f
digheit niet hadt verhinderd ? Hy is dood , ant-
woordde hy. Dood! riep ik uit, en blijft ulyfiet in het leven ? Hy is in het tegendeel in aanzien id het Jeger. Vervolgens vroeg ik hem naar eenig nieuws van /1ntilochus,zone van den wijzeh Nejlor, en van Patroelus, den waarden vriendtvan Achil- lea ; die , zeide hy , zijn insgelijx dood; Daar op riep ik andermaal uit: Hoe ! zijn die dood? Helaas .' wat zegt gy my ? Dus maait de wrede oorlog de goeden weg , en verfchoont de kwa- den. utyjfes leeft dan noch! Therfues (i) ook bui- ten alje twijffel. Zie eens, wat de Goden doen, en zouden wy die noch prijzen! Gedutende dat ik in dit woeden tegen uwen
vader was, ging Neoptokmus al voOrt met my te bedriegen. Hy voegde deze droevige woorden daar by : Ver van het leger der Grieken , in 't welk het kwade meer geacht wordt dan het goe- de, ga ik geruft leven in het woefle eilandt Scy- ros. Vaar wel ! Ik vertrek ; Ik wenfeh , dat de Goden u genezen! Aanftonds zeide ik : O mijn zone! ik bezweer u by de fchimmevan uwen va- der , by uwe moeder , en by al wat u lief en waard is op aarde , dat gy my niet alleen laat in deze onheilen , die gy ziet. 't Js my niet onbe- kend , hoe zeer ik u tot laft zal zijn ; maar het zou fchande zijn , dat gy my zoudt verlaten : werp my In 'tvoor-of achterfchip , ja zelf onder in het fchip In de durk , daar ik u de minfte on- gclegenheit zal aandoen. Gene, dan grootmoe- dige
(i) TBerfires was, naar het zeggen van Homerut , niet
alleen de mismaakfte , maar ook de laffte van alle de ge- nen, die naar Trojc getrokken waren. Zie Homerus in,het II. Boek van zyn Uias. Het is een aardige en gevoelige fteek voor Vlyffes , ix hy by Theifites gefteld wordt. |
||||
y6 Tie Gevallen
digezielen, weten wat roem'er fteekt in edel-
moedig te zijn ; laat my toch in geen wildernis, daar geen voetftappen van cenig menfch te vin- den zijn; voer my in rtw vaderlandt, ofna&rEubea, 'tgeen niet ver af is van den berg (Jeta , Tracti- ve (k) ,en de aangename oevers der rivier Sper- chms, zendt my wederom naar niijn vader : he- laas! wat vrees ik dat hy overleden zal zijn ! Ik hadt hem verzocht,dat hy een fchipaan my wil- de zenden : of hy is dood , or' wel zy, die be- loofd hadden hem dat te zeggen , hebben zulx niet gedaan. Ik neem mijn toevlucht tot u, mijn zone. Gedenk aan de oniiandvalligheit der we- reldfche zaken. Die in voorfpoedt is, moet vre- zen, dat hy die niet misbruike , en hy moet de ellendigen te hulp komen. Zie eens, wat de ovsrmaat van droefheit my
tegen Neoptolemus deedt zeggen; en hy beloofde ray mede te nemem Daar op riep ik nochmaals uit: O gelukkige dag I 6 aanminnige Neoptole- mus, waardig den roem uws vaders ! Waarde metgefellen dezer reize, vergun my, dat ik deze droeve verblijfplaats vaar-wel zegge : zie eens, waar ik geleefd heb , en let eens wat ik al gele- den heb; geen ander zou dat hebben kunnen uit- ftaan ; maar de noodzakelijkheit heeft my ge- leerd, en zy onderwijft de menfchen ia het geen fty anders nimmer zouden kunnen weten. Die nooit ongemak geleden hebben, weten niets, zy kennen noch het goede noch het kwade; zy ken- nen geen menfchen, ja zy kennen zich zelfniet. Na dus gefproken te hebben, namik mijn boog en pylen. Neopta- (k) Trachine, ofTrachin, was een klein landfchap van
Ththiotis, waax doot de aangename liviei SjMichius hep. |
||||
van Telemachus. XV. Boek. 77
Neoptolemus verzocht my , dat ik wilde roela-
ten, dat hy deze zo vermaarde wapenen , en ge- heiligd door den onverwinnelijken Hercuks,kuiie. Ik antwoordde: Gy vermoogt alles; gy , mijn zoon , geeft my tegenwoordig het licht , inijn vaderlandt, mijnen door ouderdom ter nederge- flagen vader , mijne vrienden , en mijn zelf we- der; gy alleen moogt deze wapenen beproeven, en roemen de eeniglte onder de Grieke» te zijn, die dat verdiend heeft. Terftondt ging Neoptole- mus in mijne Grotte , ran zich over mijne wape- nen te verv/onderen. OndertufTchen bevong my eene vreeflelijke
pijn,dfe my onzinnig maaktejik wift niet meer, wat ik deedt; ik vroeg om een fcherp zwaardt, om mijn voet af te houwen ; en ik riep uit : O ]ang gewenfchte doodt ! waarom komt gy noeh niet? O jongeling ! verbrandt my opftaande voet, even als ik den zone van Jupiter verbrand heb. O aarde! 6 aarde, ontfang een ftervenden , die zich niet meer kan opheffen.'Uit deze vervoering van droefheit, verviel ik fchielijk , als naar ge- woonte,ineenediepe ongevoeligheitjdoor groot zweten begon ik verlichting te gevoelen, en een zwart enbedorven bloedt vloeideuit mijne won- de. Gedurende dat ik fliep , zoo het ligt vbor Neoptolemus geweeft zijn mijne wapenen te roven, en te vertrekken ; maar hy was een zoon van Achilles, en niet geboren om te bedriegen. Ontwakende , merkte ik dat hy in beiemmer-
jngwas: hy zuchtte, als een menfch , die niet langer kan veinzen, en iets teyen zijn zin doedt. Wilt gy my dan verraflchen,zeideik tegen hem? Wat is 'er? Gy moet my volgen , antwoordde hy , naar de belegering van Trojt. Aanftonds hct.
|
||||
78 *De Gevalien
hernam ik daar op, Ah! wat zegt gy daar, mijn
zoon ? Geef my dien boog weder; ik ben verra- den; beneem my toch het leven niet. Helaas ! hy antwoordt niets; hy ziet my ftil aan, zonder eenigzins geraakt te worden. Ooevers! 6 kapen van die eilandt! 6 wilde beeften! 6 fcherpe klip- pen! aan u kiage ik , want ik heb niemandt an- ders, tegen wien ik mijrte klachten kan uitftor- ten ;gy zijt aan mijne zuchtingen gewoon. Moct ik verraden worden door den zone van Achitles"1. Hy ontneemt my den gewijdden boog van Her- cules, en hy wil my naar het leger der Grieke* flepen, om over my te zegenpralen; hy ziet niet, dat dit een zegenpraal is over een doden , over een fchim , en over een nietig beeldt \ O dat hy my aangetaft hadt, toen ik noch in mijn voi- le kracht was! maar nu is het niet anders dan by verrafiching. Draag, mijn zoon , draag u even als uw vader , en zijt u zelf gelijk. Wat zegt gy ? zegt gy niets? O woefte rots ! ik keer we- der tot u ; naakt, ellendig , verlaten , zonder voedfel , zal ik alleen in dit hoi fterven ; heb- bende mijn boog om de beeften te fchieten niet meer, zullen de beeften my verflinden ; doch daar is weinig aan gelegen. Maar , mijn zoon , gy fchijnt niet kwaadaardig , wat raadflag drijft u aan ? Geef my mijne wapenen, en vertrek. Neoptolemus zeide, met de tranen in de oogen,
by zich zelf:-Wilden de Goden , dat ik nooit van Scyros was vertrokken I Ondertuffchen riep ik uit: Ah ! wien zie ik ? Is dit Ulyjfis niet ? Aanftonds hoorde ik zijne ftemme ,"en hy ant- woorddemy: Ja, ik ben het. Zo het duiftere rijk van Pluto zich hadt geoopend , en ik den xwarten Tartarus, dien de Goden zelfs vrezen te ziea,
|
||||
van Telemacbus. XV. Boek. 79
7ien , gezien hadt, ik beken , dat ik met geen
grotcr fchrik zou hebben kunnen bevangen geweeft 7ijn. Ik fchreeuwde nochmaals : O Iandt van Lemnosl dat ik tot getuigeneem; Ozonnelziet gy , en verdraagt gy dat ? Ulyjfes antwoordde my, zonder zich te ontzetten : Jupiter wil dat, en ik volvoer het. Derft gy, zeide ik hem, Ju- piternoch noemen. Zietgydezen jongeling niet, die niet geboren is tot bedrog,endien het l'mert, dat hy moet uitvoeren, het geen gy hem verplicht te doen. Het is niet om u te bedriegen , zeide my Ulyjfes, noch om u leet aan te doen, dat wy hier komen ;maar om u teverlofTen,te genezen, en den roem te geven, dat gy Try* hebt omge- keerd,en om u inuw vaderlandt te brengen. Gy 2ijt het zelf, en niet Ulyjfes , die een vyandt zijt van Philofietes. Daar op zeide ik tegen uw vader , al wat de
woede my ingaf: Nademaal gy my op dezen oever, zeide ik tegen hem, verlaten hebt, waar- om laat gy my daar niet met vrede ? Ga, zoek den roem der ftrijden in alle welluften, verheug u over uw geluk met den Atriden; laat my over aan mijne droefheit en ellende. Waarom my weggevoerd? Ik ben toch niet meer,en reeds a!s dood. Om wat reden gelooft gy tegenwoordig niet.als gy wel eertijds geloofde.dat ik niet zou kunnen vertrekken,dat mijn geklag, en defmet- tcn mijner wonde de offerhanden zouden onrein maken? 6 Ulyjfes! oorzaak mijner kwalen, dat de Goden u.....Maar de Goden verhoren my
niet; in het legended, zy moedigen mijnen vyandt
aan. Mijn vaderlandt ! dat ik nooit weder zal zien. O Goden! zo'er noch iemandt rechtvaar- dig genoeg onder u lieden is ,ommededogenmct |
||||
8o * 1)e Gevfzllen
my te hebben . ftraft, ftraft Ulyjfes, dan 2atl ik
geloven, dat ik genezen ben. Terwijl ik op deze wijze fprak , zag uw va-
der my zonder ontftelteniffe aan met een mede- lijdend wezen , even als een menfeh , die, ver van verbitterd te zijn , de onftuimigheit van een ellendigen, die door het geval vervolgt wordt, verdraagt en ten belie neemt. Ik zag hem even als een rots op den top van een berg,diedewoe- de der winden belacht , en hen laat uiibulderen, terwijl dat zy onbeweeglijk blijft ; dus Wachtte uw vader met geduldt en ftilzwijgen af, tot dat mijn gramfchap bedaard was: want hy wilt, dat mendehertstochtendermenfehen niet moeftaan- taften, om die tot reden te brengen , dan wan- neer die beginnen te verzwakken door een foort van vermoeidheit. Vervolgens 7eide hy my de- ze woorden: QPhiloStctes! waar is uwe reden, en uwe grote moedt ? Zie hier de ftondt om die te gebruiken. Zo gy weigert ons te volgen, om de grote voornemens, van Jupiter over u befchoren , te volvoeren , vaar-wel! gy zijt ou- waardig om de verloffer van Griekenlandt en de verwoefter van Troje te zijn. Blijf op Lemnos; deze wapenen , die ik mede neem, 7.ullen my den roem geven , die voor u bewaard wordt. Neoptolemus! laat ons vertrekken ; 't is onnut, dat wy langer met hem fpreken ; het mededo- gen met een menfeh alleen moet ons niet doen verwaarlozen het welwezen van ganfeh Grie- kenlandt. Toen bevondt ik my als eene leeuwin , die
men van hare jongen beroofd heeft. Zy vervult de boffchen met haar gebrul. O hoi ! zeide ik, aooit ial ik u verlaten , gy suit mijn begraaf- plaats
|
||||
van Telemachus. XV. Boek. 81
|
|||||
plaats zijn. O verblijf van mijne droefhcit! daar
is geen voedfel of hoop meer overig ! Wie 7.al my cen zwaardt geven , om my te doorlleken? Ah! dat de roofvogelen my vervoeren ! Ik zal die nict meer met mijne pylen fchietcn. O dier- bare boog ! boog gewyd door de handen van den zone van Jupiter! O vyaarde Hercules ! 7.0 gy noch eenit;e wetenfehap hebt,verontwaardigd gy u Diet? Deze boog is niet meer in de handen van uvven getrouwen vriendt,maar zy is in de onrei- ne en bedrieglijke handen van Ulyjfes, Roofvo- gelen en wilde bceften , vliedt dit hoi niet meer, mijne handen zijn ontblootvan fchichten. Ellen- dige! Ik kan u niet befchadigen, komt my ver- fcheuren; of liever laat de donder van den on- barmhertigen Jupiter my verpletten! Uw vader,hebbende alleandere middelen in't
werk gelleld om mv te overreden , oordeelde eindelijk dat het befl'zou zijn , my mijne wape- nenwederte geven :hy gaf een teken aan Neopto- lemus; die my de zelve weder gaf. Daar op zei- de ik : Waarde zoon van Achilles , gy betoont, dat gy het zyt ; maar laat my mijnen vyandt doorfchieten. Terftondt wilde ik uwen vader treffen met cen pyl, maar Neoptolemus wederhieldt my, tegen my zeggende : De toorn vervoert u, en belet u te zien, hoe fchrikkelijk een daadt gy zoudt doen.
Watt//y_/T«belangt.diefcheen immers zo wei-
nig bewogen over mijne fchichten als fcheldwoor-
den. Ik gevoelde my geraakt door die onver- vaardheit , en door dat. geduldt. Ik fchaamde my, dat ik my in die eerfte vervoering van de wapenen hadt willen bedienen , om hem te do- den , die my de zelve hadt doen wedergevtn; //. Decl. F maar, |
|||||
8x <De Gevallcn
maar, gelijk mijn wraakzucht noch niet geftild
was, was ik niet te trooften , om dat ik mijne vvapenen fchuldig was aan een man , dien ik zo zeer haatte. OiidertufTchen zeide Neoptolemus te- gen my". Weet, dat de waarzegger Helenus, zoon van Priamus ,uit de Itadt Troje getrokken zijnde, door het bevel en inblazing der Goden , ons net toekomendeheeft ontdekt.Het ongelukkige7Vo/V 2al vallen, zeide hy, maar het kail niet eer val- len , voor dat het aangetatt wordt van hem, die de fchichten van Hercules heeft- Die man kan niet genezen worden,maar alshy voor de wallen van Troje is.zullen dezonen van Efculapius ^1) hem helpen. Op dat oogenblik gevoelde ik mijn hert ver-
deeld , en ik wierdt bewogen door de gulhertig- heit van Neoptolemus, en detrouwe, metwelke hy my mijn boog hadt wedergegeven ; maar ik kon noch niet befluiten, om langer te willen le- ven, zo ik voor Ulyjfes moeti wyken , en eene valfche fchaamte hieldt my in twyffel. Zalmen, zeide ik by mijn zelf, my zien met Ulyfi'es en de Atriden'1. Wat zal men van my denken ? Gedurende dat ik in deze onzekerheit was, hoor-
de
(1) Door de zonen van Efculapius moet men Machaon
en Podalyrius veiftaan , die grote geneesmcefters geweeft zyn, en Philoftetes genezen hebben. NamentlykEfculapiu* wordt gezegd vyf kinderen, alle ervaren in de geneeskunde, gehadt te hebben, te weten , behalvcn de reeds genoemde twee zonen, noch drie dochrers, Hygieu, Egle , en Pana- cea. Hy Zelf was een zoon van Apollo, en geteeld uit de Nymph Cotpnis. Deze , terwyl zy van Efculapius zwan- gerwas, zich met eenen anderen te buitcn gaande , was van Apollo doorfchoten , doch hy oopende het dode lig- chaam, nam het kindt daar uir , en deedt het opvoeden door Chiron. Zie Ovidiusin het II.Eoek.der Herfchepp. |
||||
van Telemachus. XV. Boek. * 83
de ik onvoorziens eene meer dan menfchelijka
flemaie, ik zag Hercules in eene glinfterende wolk, enhy was omringt metde uralender heerlijkheit. Ik kende hem ligtelijk aan zijn een weinig ruwe zwier, aan zijn fterk ligchaam , en eenvoudige manieren; maar hy hadt eene grote geftalte , en eene voortreffelijkheit,die nook in hem hadt uit- geblonken , wanneer hy de fchrikdiereti temde. Hy zeide tegen my : Gy hoort en gy ziet Her- cules ; ik hcb den hog en Olympus verlaten, om u de bevelen van Jupiter te verkondigen; gy weet, door wat heldendaden ik de onftcrffelijkheic verworven heb. Gy moet met den zone van Achilles gaan , om op mijn voetfpoor te treden langs den weg der roem. Gy zult genezen wor- den,en gy zult met mijne pylen Pom, den oor- fpronk van zo vele rampen,ter neder vellen.Na het innemen van Troje zult gy den rijken roof zen- den aan nwen vader Pean (m), op den berg Oeta, die roof zal op mijn graf gefteld worden,als een gedenkteken der overwinning door mijne fchich- ten behaald. En gy, 6 zone van Achilles!ik maak u bekend,dat gy zonder Pbilotfetesmetzuhkun- nen ovei\fhmen,tioch Philocletes zonderu.Gaat dan, als twee leeuwen , die te zamen naar buit zoeken. Ik zal Efculapius naar Troje zenden om Philocfetes te genezen. Vooral, 6 Griekenl be- mind en onderhoudt den Godsdienrt; het overige fterft, maar die fterft nooit. . Na deze woorden gehoord te hebben , nep ik
uit: O gelukkige dag! aanminnig licht ! gy ver- toont u eindelijk na zo vele jaren ! Ik gehoor- Y 2 zaam, ^
fm) In het Latyn fclnyft men dat woordt Pma , en niet
Hum,, het welk een lofiang ter eete van Apollo betekent. |
||||
84 ¥)e Gev alien
xaam, en ik zal vertrekken , tia deze plaatfen
gegroet te hebben. Vaar-wel, waarde lpelonk , vaar wel Nympben dezer vochtige beemden: ik zal niet meer horen het doife geruifch der golven van deze zee ; vaar wel boorden , daar ik zo dik- maals de ongemakken des luchts beb verdragen ; vaar-wel kapeii , daar de Echo zo menigmaal op niijne zuchtingen wedergalmd heeft ; vaar-wel zoete bronnen , die my zo bitter zyt geweeft ; vaar-wel deilandt van Lemnos I laat my gelukkig vertrekken , nademaal ik ga , daar de wille der Goden en mijner vrienden my roept. Dus vertrokkenwy,en kwamen in de belege-
ring van Trojc. Machaon en Podalyrius genazen my door de Goddelijke wetenfchap van hunnen vader Efculapius, of bragten my ten minfte in dien ftaat, daar gy my in ziet; ik lyde geen pijn meer, en neb mijn vorige kracht wedergekregen; maar ik ga een weinig kreupel. Ik velde Paris ter neder als het vreesachtig jong eener hinde, 't geen een jager metzijne fchichten treft. Wel haaft wierdt llion in de atfche gelegt: hetoverige weet gy. Niet te min behieldt ik altijdt, ik weet niet hoe, eenige afkcer voorden wijzenf//y/"^,door het herdenken mijner kwalen; en zijne deugt kon die tegenzin niet bevredigen : maar het gezicht van een zoon, die hem gelijkent,en dien ik niet kan nalaten te beminnen, maakt mijn hert zelf tot den vader genegen. - Etude van het vyftisnde Boek.
|
|||||
IN-
|
|||||
I N H O U D T
VAN HET
ZESTIENDE BOEK. Telemachus krygt verfcbil met
Phalantus over de gevangene, die de een voor den ander wil heb- ben : hy vecht , en overwint Hip- pias , die , zyne jeugt verachtende , met trotfchheit zyn gyfelaars nam voor zyn broeder Phalantus : maar met zyne overwinning niet wel te vrede zynde , zucbt by by zich zelf over zyne roekeloosheit en zyn mis- jlag , die hy wel wilde verbeteren. Ter zelve tydt zoekt Adraftus ,koning der Dauniers, verwittigd zynde ^dat 'de verbondene koningen niet dachten, dan om de onlufi tuffchen Telema- chus en Hippias te Jiillen, hen on- voorziens te overvallen. Na bon- der d hunner fchepen overvallen te heb- ben , om zyne fbldaten in bun leger over te brengen , jleekt hy bet zel- F 3 ve
|
||||
•ve in den brandt, begint den aan-
'val aan het quartier van Phalan- tus , doodt zyn broeder Hippias , en Phalantus zelf krygt zeer vele wonden. |
|||||||||||||
.. ■!■■■ • :
|
|||||||||||||
•
|
|||||||||||||
DE
|
|||||||||||||
. ..
|
|||||||||||||
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van 1)lyjfes.
|
|||||||
HET ZESTIENDE BOEK.
|
|||||||
TErwijl Philocletes op deze wijze zijna
gevallen verhaald hadt, was Telemacbus onbeweeglijk, enals opgetogen.Zijne oogen waren geveftigd op dien groten man, die fprak; alle de verfcheidene hertstochten, die Hercules, Philocletes, Ulyjfes, ea Neoptolemus hadden geHingerd, verfchenen beurt om beurt in 't levendig wezen van Telemacbus, naar mate dat die verbeeldt wierden. In het ver- volg van het verhaal riep hy menigmaal uit, en viel in de redenen van Phihaetes, zonder daar om te denken ;menigmaal fcheen hy als temymeren, als iemandt, die in diepe gedachten is, over eenig gevolg van zaken. Wanneer PbihSletes de belem- mering van Neoptolemus, die niet kon veinzen, af- maalde, fcheen Telemacbus inde zelvebelemme- ring te zijn; en men zou in dat oogenblik hem voor Neoptolemus zelf genomen hebbcn. P 4 Onder-
|
|||||||
88 Tie Gevallen
Ondertuffchen trok het leger der bondgenoten
voort in goede order tegen Adraftus, koning der Diiuniers, die de Goden verachtte , en die nicts anders zocht,dan de menfehen te bedriegen. Te- lemachusvondt groiemoeite om7.ich wel tewach- ten onder xo vele koningen , nayverig van'mal- kander ; hy moell zich aan niemandt verdacht maken, en van alle doen beminnen , (i) zijn in- borlt wasgoedenoprecht ,maar nietzcer vriende- lijk; hy was niec bedacht om iets te doen , dat anderen vermaak kon toebrengen; hy was niet ge- zet op rykdommen , maar hy kon anderen niets geven. Dus met een edelmoedig hert, en gehe- gen tot het goede, fcheen hy noch verplichtend, noch gevoelig over vriendfcnap,nochm lddadig, noch erkennende de zorgen , die men voor hem gedragen hadt , noch opmerkende om de ver- dienlten te onderlcheiden Hy volgde ziin fmaak zonder opmerking; zijne moeder Penelope hadt hem, tegen wil en dank van Mentor, opgevoed in eene grootsheit en vermetelheit,dieal hetaan- minnelijkein hem verdoofden ;hy meende, dathy van een geheel andere natuur was dan het ove- rige der menfehen ; alle andere menfehen fche- nen hem niet door de Goden op aarde gefteld te zijn , dan alleen om hem te behagen , te die- hen , ziine begeertens te gemoed te komen , en hem alles toe te brengen , even als aan eene Godheit ; het geluk van hem te dienen wierdt by
. ■ '• ■ • ■ '
(i) Zyn inbarfl wds gocd in tprecht int.. ] Dit is een vol-*
maakte fchildery van den inboiftdes konings inzyne jeugt. T>aar is niet een eenige trek in , die hem niet volkoraent- lyk wel gelykent. De onluften , die geduiende zyne min- derjatigheit, Vranktyk fchudden, hebben zelf zyne tioticlv heit en hoogmoedt niet kunnen. doen vermindeien. |
|||
van Telemachus. XVI. Boek. %$
by hem geacht, als eene genoegzame vergelding
voor die hem ten dicnfr. flonden. Nooit kon hem iets onmogelijk fchijnen; wanneer hy voor hadt 21'ch daar mede te vernoegen , verbitterden de minfte verhinderingen zijn hevige inborlt. Die hem in de7.e natuurlijke geiteltenillTe gezien had- den, zouden geoordeeld hebbcn, dat hy hiet be- kwaam was , om iets anders te beminnen dan zich zeif, en niet gevoelig was, dan voor zijn eigen roem en vermaaklijkheden; maar deze on- verfchilligheit voor anderen,en geftadigegedach- teu op zich zelf, kwamen niet anders voort, dan door de gedurige vervoeringen , daar hy in ge- worpen wierdt door het geweldt zijner hemtoch- ten: hy was van dewieg af aan door zijne moe- der gevleit, en hy was een groot voorbeeldt van het ongeluk der zodanigen ,die in hoogheitgebo- ren worden. De flrenghcden van het geval, die hy gevbelde van zijne jonkheit af aan , hadden die wc^eflheit enhoogrnoedt niet kunnen bedwin- gen. Zijndevan allesontbloot,verlaten,enbloot gefteld voor zo vele onheilen, hadt hy nicts ver- loren van zijne vermetelheit. Zy verhief zich altijdt ,everTals eene taaie palmboom zich door zich zelf weder opheft, hoe grote kracht men ook gebruikt om haar neder te drukken. Zo Jang als Telemachus by Mentor was, (taken
deze gebrcken in hem niet door , en die vermin- derden dagelijx. Even als een hitfig paardt, dat in de wijde velden omfpringt, het welk fchelfpe rotfen, (teiltens , noch firomcrt knnnen ophou- den, en dat nergens naar hoort , dan de ftemme en handt van een man alleen , die het weet te "temmen, zo kon Telemachus, vol van edelmoedig vuur, door nieraandt , dan door Mentor alleen, F s weder- |
||||
90 De Gevallen
wederhouden worden : zelf met het bpflag van
een oog wift die hem terftondt in zijne grootlie hevigheden te doen flandt houden. Aanfionds bemerkte hy, wat die opilag betekende ; en hy herriep aanftonds in zijn hert alle de gevoelens van deugt : de wijsheit maakte in een oogenblik zijn wezen zaclit en aangenaam. Neptunus, als hy 7,ijn drietandt verheft en de verbolgene baren dreigt,kan niet haaftiger het bulderende onweder ftillen. Wanneer Telemachuszich alleen bevondt,her-
namen alle zijne beteugelde driften, even als een ftroom, die door een zwaren dijk opgehouden is, hunnen loop; hy kon den hoogmoedt der Lacedemoniers, en van Phalantus, diederzelver hoofdtwas, niet verdragen. Die volkplanting, welke Tarentum gefticht hadt, was zamengeftelt door jonge manfchap , gedurende de belegering van Troje geboren, die geen opvoeding hadt ge- hadt. Hunneouwettige geboorte, de ongefcbikt- heit van hunne moeders, en de ongebondenheit, daar zy in groot geworden waren , gaven hen lets, ik weet niet wat, het geen woeft en barba- rifch fcheen. Zy gelekfenen veel eer naareenben- de van Itruikrovers, dan naar eene volkplanting der Grieken. Phalantus zocht in alle gelegenheit Telemachus
tegen te fpreken : zomtijds viel hy in zijne rede- hen, in de vergadering zijnen raadt verachtende, als van een jongeling zonder ervarenheit. Hy boertte daar mede,hem handelende,als een laffe en verwijfde;hydeedtdehoofdenvanhet legerop xijn minlle gebreken achtflaan;hy trachtte over- al nayver te zaaiea , en de trotsheit van Telema- chus aan alle de bondgenoten hatelijk te maken. Op
|
||||
van Telemachus, XVI. Boek. 9 i
Op zekeren t\]dtTelemachus eenige,gevangenen
van de Dauniers bekomen hebbende , dreef tha- lamus , dat deze gevangenen hem toehoordefi, ver- mids hy, naar zijn zeggen, aan het.hoofdt zijner Lacedemoniers, deze vyandlijke bende ter neder- gemaakt hadt, en dztTelemachus, vindende reeds deze Dauniers geflagen en op de vlucht gebragt, geen andere moeite hadt gehadt,dan met hen her, leven te fchenken,en in'tleger te brengen. Tele- machus in het tegendeel dreef,dat Phalantus tori- der hem zou overwonnen geweeft zijn, endathy alleen de overwinning tegen de Dauniers hadt behaald. Beide gingen zy hunne zake verdedigen in de vergadering der verbondene koningen. Te- lemachus wierdt zo heftig, dat hy Phalantus dreig- de : en zy zouden terftondt malkander hebberi aangetaft, zo men hen niet hadt tegengehouden. Phalantus hadt een broeder, Hippias genaamd,
Vermaard door het ganfche Leger wegens zijne dapperheit, kracht,en behendigheit. Pollux (n), fceiden de Tarentiners, zou niet beterhebben kun- nen
(n) Pollux en Caftor zyn zonen geweeft van Jupiter; wel-
ke hy geteeld hadt by Leda, de gemalin van Tyndarus , in een zwaan veranderd zynde. De dichters zeggen, dat Leda een ei gebaard heeft , en dat Caftor , Pollux , en Helena, nit het zelve zyn voortgekomen; hoe wel andere van twee eieren fpreken , uit welker eene Caftor en Pollux , en uit het ander Helena en Clytemneftra, die naderhandt de ge- malin van Agamemnon geweeft is , zoudc voortgekomen zyn. Het is bekend, dat Caftor en Pollux gehouden zyn geweeft voor de befcherm-goden del fehippers , die als zy in onweder, 'twelk tegenwoordig noch wel gebeurd , twee vlammeties of lichties op detop van den maftzagen, meen- den, dat het de gezegde befcherm-goden waren. .Waarom zy op de oude gedenkpenningen ook verbeeld worden met fterretjes boven hunne hoofden. Voor het overige zeggtn de ouden, dat Pollux dapper jewesft is , en dc worftel- kufti
|
||||
t)i $)e Gevalien
nen vechten met den ilagriem ;en CaftoriouheM
niec te boven gegaan zijn in het te paardt rijden, Hy hadt byna de geftake en kracht van Hercules. Het ganfche leger ontzag hem; want hy was noch twifigieriger en beeftachtiger , dan hy fkrk en dapper was. Hippias, gezien hebbendemetwattrotsheit Te-
lemachus zijn broeder dreigde , fpoede zich om de gevangenea in haaft naar Tarentum te voeren, zonder het oordeel der vergadering af te wach- ten. Telemachua, dien men dit heimelyk ontdekt hadt , kwam fchuimbekkende van razerny te voorfchijn, even als een woedend wild zwijn, dat naar den jager zoekt, die het getroffen heeft; men zag hem door het veldt dwalen , zoekende met zijne oogen naar zijnen vyandt ,en zwaaien- de de fchicht,waar mede hy hem wilde doorfte- ken. Eindelijk ontmoet hy hem , en hem ziende Verdubbelde zijn woede. *iWas niet meer de wijze Telemachus, onder-
wezen van Minerva, onder de gedaantevanMe»- tar. 't Was eer een krankzinnig menfch.of een verwoede leeuw. Aanftonds riep hy Hippias toe: Houdt ftandt! O lafhertigfte aller menfchen, houdt ftandt! wy zullen zien,of gy my van den buit, der genen , die ik overwonnen heb , zult kunnen beroven. Gyzult die niet naar Tarentum voeren. Ga, daal op dit oogenblik naar de dui- ftere oever van den Styx. Dit zeggende , wierp hy zijn fchicht; maar hy wierp die met zodanig een
lainft zeer wel verftaan heeft , gelyk Caftor zeer afgerecht
■was op het temmen en beryden van paarden. De raalkun- digen weten zekerlyk wat Hoiatius , op meer dan eene plaats, en andeie oude dichteis van hen zeggen. |
||||
van Telemachus. XVI. Boek. 93
cen woede, dat hy zijn worp niet zeker kon ire*
irien , en de fchicht raakte Hippias niet. Hier op greep Telemachus zijn degen, waar van het ge- velt van goudt was , en welke hem gefchonken was van Laertes, wanneer hy uit Ithaca vertrok, als een onderpandt zijner tedere genegenheit. Laertes hadt met veel roem zich daar van be- diend, toen hy noch jong was, en hy was geverfd geweeft met het bloedt van verfcheide beroemde hoplieden der Epiroten, in een oorlog , waar in. Laertes overwinnaar bleef (o). Naauly x hadt 'telemachus deze degen getrokken,
of Hippias, die voordeel zocht te doen door de lterkte zijns ligchaams, vloog toe , om hem te wringen uit de handen van den jongen zone van Ulyjfes. De degen brak in hunne handen; zy gre- pen malkander , en drongen op malkander aan. Zie daar hen als twee verwoedde bee(ten,die mal- kander zoeken te verfcheuren. Het vuur fchynt hen ten oogen uit,zy wringen malkander in een, rekken zich uit, en zoeken de een den ahder ter neder te werpen, zy verheffen zich , zy fchieten op malkander toe , en zy zijn bloedgierig. Zie daar hen handgemeen, voeten tegen voeten , en handen tegen handen; de twee in een gevlochtte ligchamen fchenen maar een lijf te zijn : maar Hippias, van meerder jaren zijnde, fcheen Tele- machus t (o) My heugt niet, dat ik iets gelezen heb van dienoor-
log, en alzo de gefchiedeniflen van dat landt duifter zyn, geloof ik, dat de Schryver deze omftandigheit daar alleen tot cieraadt van zyn werk ingevoegd heeft. Ten minfte Strabo Lib. Vll. en Juftinus Lib. XVII. e. 3. getuigen , dat het landt van Epirus eerft voornamenflyk isbevolkt gewor- den door Pyrrhus (dien onzen Schryver Neoptolemus noemt) m dat hy wedergekeerd is uit den Trojaanfchen oorlog. |
||||
94 cDe Gevallen
tnachus, wiens tedere jeugt minder krachtigwas,
te zullen ne&erwcryen. Telemachus ook reeds bui- ten zijn adem,begon te gevoelen, dat zijne knien wankelden. Hippias hem aan het waggelen zien- de verdubbelde zijne krachr. 'tZou gedaan ge- vveefl zijn niet den zone van Ulyffes , en hy zou ftrafFe gedragen hebben, wegens zijne roekeloos- heit en drift, zo Minerva,die vanverre een wa- kend ooge over hem hieidt , en die hem in dat uiterfte gevaar niet liet komen , dan om hem te onderwijzen , de ovcrwinning niet tot zijnvoor- deel gefchikt hadt. Zy verliet geenzins het hof van Salentum ; maar
zondt Iris, de vaardige bodinne der Goden, haafte - lijk derwaards. Deze, vliegende met raddewie- ken ,kliefdedeongemete uitgebreidheitdes luchts, achter zich latende een lange nreek van licht, rtgeeneen wolk verbeeldde van duizend verfchei- de koleuren; zy ruftte niet,dan op de oeversder zee, daar het ontallijk heir der bondgenoten ge- legerd was : zy zag van verre dezen twift , en den yver en kracht der twee ftrijdersjzy fidderde op het gezicht van het gevaar, in het welk de )ongeTele>nachiiswas,zy naderde,omwonden in ecne heldere wolk , die zy uit fijne dampen hadt toebereid, en wel op dat oogenblik, op het wel- ke Hippias, alle zijne krachten infpannende,ge- loofde overwinnaar tezijn. Zy bedekte den jon- gen voedflerling van Minerva met des zelfs fchildr, 'tgeen de wijze Godin haar hadt toevertrouwt. Aanflonds begonTelemachus, wiens krachten uit- geput waren,weder moedt te grijpen. Hoe meer dat hy moedt greep , hoe meer dat Hippias ont- roerd wierdt; hy gevoelde ik weet niet wat God- delijx , 't geen hem verbaafde en ter nederfloeg. Tele-
|
||||
van Telemachus. XVI. Boek. 95*
Telemachus drong op hem aan, perfte hem nu in
deze ge/teltheit, dan weder in eene andere , hy verzwaktehem,gaf hem geen oogenblik tijds om zich te herftellen, en eindclijjf fmeet hy hem ter aarde. en viel op hem, Eene grote eike van den berg /^<?,die door de byl met duizend flagen om- vergehouwen is, door welke het ganfche bofch weeVgegalmd heeft, maakt vallende geen afgryf- felijker gerucht, de aarde zucht daar van , en al wat haar omringd dreunt. OndemifTchen hadt Tf/wM^.f zijne wijsheit en
kracht wedergekregen. Naaulijx was Iiippias on- der hem ter neder gevallen , of hy begreep zijn misfl3g, dien hy begaan hadt, met op deze wij- ze den broeder van een der verbonde koningen, tot welkerhulpehy gek omen was, te hebben aan- getalt; hy bragt zich zeif met eenige verwarring te binnen den wijzen raadt van Mentor; hy fchaam- de zich over zijneoverwinninge,en begreep,hoe wel hy verdiend hadt overwonnen tezfjn, Onder- tu/rchen fchoot Phalantus, doorrazerny vervoerd, toe om zijnen broeder te helpen, en hy zou Telema- ckus met een fchicht, die hy in zijne handt hadt, doorregen hebben, zo hy niet hadt gevreefd ook zijne broeder Hippias te treffen, dien Telemachus onder zich in het ftof hadt nedergedrukt. De zoon van Ulyjfes hadt zijnen vyandt zonder moeite van het leven kunnen beroven; maar zijn'gramfchap was gedaan , en hy dacht nergens om , dan om zijn misflag te verbeteren, door zijne bezadigd- heit te betonen. Hy ftondt op , zeggende : O Hippias! 'tis my genoeg, dat ik u heb doen be- gri|pen,datgyin'ttoekomendenooit mijne jonk- neit moet verachten- Leef, ik verwonder my over uwe kracht en moedt:de Goden hebben my be-
|
||||
$6 Tie Gevallen
befchermd, wijk voor hunne mogendheit, en Iaat
ons nergens anders om denken , dan om te za* men de Dauniers te bevechten. Gedurendedat7<r/^«^aj- opde7,e wijzefprak,
ftondt Hippias op,bedekt van (tof en bloedt,vo! van fchaamte en razerny. Phalantus doriidnnzo- danigen het leven niet bejiemen, die dat zo edel- moedig aan zijnen brocder hadt gefchonken, hy was in twyffel, en buiten zich zelf. Al de ver- bonde koningen fchoten toe; zy bragten Telema- chus aan de eene zyde, en Phalantus en Hippias, die, zijne trotsheit verloren hebbende, de oogen niet dorft opflaan, aan de andere. Het ganfche kger kon zich niet genoeg verwonderen,dat Te- lemachus in zo tedere jaren, waar in de menfchen noch alle hunne kracbten niet hebben, Hippias hadt kunnen ter nederwerpen , die in kracht en gefralte des ligchaams die reuzen (p), kinderen der aarde, die eertijds ondernomen hadden de onfterffelijke Goden uit den Olympus te jagen, gelijk was. ^ Maar (p) Van de Reuzenftrydt is van anderen zo veel gezegd,
en daar zou noch zo veel van te zeggen zyn , zo wy daar op wilden blyven ftaan, dat'er naaulyx einde aan zou zyn. Zy waren (om evenwel lets te zeggen) uit de Aaide voortr |
||||||||||
I
|
efptoten, doot middel van het edeltte bloedt van Celus,
|
|||||||||
et welk ftoitte op de Aarde, toen zyn zoon Saturnus hem
buiten ftaat ftelde van meet kinderen te telen. De reuzen waren niet alleen verwonderlyk groot, maar ook zeer mis- maakt, hebbende flangen, in plaats van benen.eneen on- eindig getal handen en hoofden. Zy ftapelden de bergea OlTa en Olympus op den berg Pelion , en wierpen de Go- den met zo grote ftukken aarde en ftenen naat het lyf, dat het geen in de zee viel gehele eilanden , en dat op de aar- de viel, gehele bergen gemaakt heeft. De Goden hadden het zeer kwaad in dien oorlog , doch wierden eindelyk door toedoen van den Esryptifchen Hercules gered , en de leuzen kregen hunne ftraffe. Z,ie Ovid, in zyn Almenach V. Boek, en ook het V. del Heifchepp. |
||||||||||
van Teleniachus. XI'7. Boek. 97
Maar de Zoon van Ulyjjes was wel ver van zich
tevcrheugen door het vermaak vandezeoverwin- ningejen terwijlmcn nict kon nalaten zich over hem te vcrwonderen , week hy in lijn tent, fchaamroot wegcns zijn misdryf, en kunnende 2ich zeTf niet meer verdragen : hy zuchtte over zijne ichielijkheit; hy erkende hoe onrechtvaar- dig en onredelijk hy was in zijne driften ; hy be- vondt iets, ik weet niet wat, het geen ydel, on- vermogend en laf was, in deze ongelate en bui- tenlporige grootsheit ; hy erkende, dat de ware grootmoedigheit niet bellaat dan in zachtzinnig- heit , beleefdheit, en zedigheit ; hy zag dat, maar dorft niet verhopen , na zo meniginaal tot het zelve kwaadt vervallen te zijn , zich te ver- bLteren; hy was in een ftrijdt met zich zelf, en menhoorde hembrullenals eenwoedende leeuw. Hy bleef twee dagen alleen opgefloten in zijn
tent, niet kunnendebefluiten eenig gefelfchap by te wonen , en zich zelf kaftydende: Helaas !zei- de hy, zal ik onder de oogen van Mentorderveri verfchynen ? Ben ik dezoon van Ulyjfes, den wijs- ften en geduldiglrena'ler menfchen?Benik geko- men om verdeeldheiten wanorder te veroorzaken in het leger der bondgenoten? Is het hun bloedt, of dat der Dauniers, hunne vyanden, 't geen ik moeft vergieten? Ik ben roekeloos geweeft, en heb vergeten mijn fchicht wel te werpen ; ik heb met ongelijke krachten mijn zelf voor Hippias btoot gefteld, en hadt niet anders te wachten, dan de doodt, met de fchande van overwonnen te zijn. Maar wat was 'er aangelegen geweeft ? ik zou met meer zijn ; neen , ik zou niet meer zijn die roekeloze71?/ew<JfA#.r,dieonzinnige jongeling,die geen voordeel doedt met eenigen goeden raadt; //. Dee/. G mijne
|
||||
98 T)e Gevallen
mijne fchande zou metmijn leven eindigen. He-
laas! mogt ik maar ten minfte verhopennimmer weder te zulkn doen , over het welk gedaan te hebben, ik my bedroef! al te gelukkig! al te ge- lukkig zou ik zijn! Maar miflchien zal ik , ecr deze dag ten einde loopt, noch willen doen, en doen, de zelve zaken , daar over ik my tegen- woordig zo zeer fchaam , en daar ik cen afkeer van heb. O dodelijke overwinning! 6loftnitin- gen , die ik niet kan verdragen , en die bittere verwytingen mijner dwaasheit zijn. Gedurende dat hy alleen , en niet te trooflen
>vas, kwatnen Neftor en Philottetes hem vinden. JNeftor wilde hem het ongelijk vertonen , dat hy hadt: maar die wijze grijsaardt, erkennende wel liaaft de neSrflagtigheit van den jongeling,veran- derde zijne vermaningen in woorden van teder- heft, om zijn wanhoop te verzachten. De verbonde vorften wierden door dezen twill
opgehoudeli,ende konden tegen hunne vyanden niet trekken, zonder te voren Telemachus met Pha- lanvis en Hippiiisbevredigd te hebben:menvreef- dct'dkens,datde benden derTarentinersde hon- derd jonge Creienzen , die Telemachus in dezen tocht gevolgtwaren,zouden aantaften;alles was in verwarring, door de misflag van'Telemachus alleen;en deze,die zoveeltegenwoordigeentoe- Jcomende onheilen, van welkehy deoorzaak wtis, sag, gaf zich over aan eene bittere droefheit. Al de.vorften bevonden zich in de uiterfle belemme- ring;zy dorften het leger niet laten voortrekken, viit vreze,datde CreietizeH van Telemachus,en de T^afenuners van Phalantus in het voorttrekken met malkander handgemeen zouden worden.Men hadt veel moeite,,om hen in het leggende leger te weder- hou-
|
||||
van Telemachus. XVI. Boek. 99
houden,daar zy van naby gade geflagen wierdeu.
Ne/lor en Philodctes k wamen en gingeri gedurig uit de tent van Telemachus, na die van denonverzoe- nelijken Pbalantus, die niet dan naar wrakedorftte. De bezadigde weliprekendheit van Nejlor, noch het gezag van den groten Phthttetes, konden dit woelr gemoedt tot bedaren brengen5'tgeen noch gelladigverbitterd wierdt door de wraakzuchtige redenen van zijnen broeder Hippiat. Tetemacbus was wel zachter, maar die was ter nedergeflagen door eene droer'beit, die nergens door te ftillen Was. Terwijl de vorften in deze beweging waren,
waren al de benden verflagen , het ganfche leger was even als een mistrooftig huisgezin, het geen zijn vader, den fteun zijner bloedverwanten , en de aangename hoop zijner kleinekinderen, heeft verloren. In deze wanorder en ontfteltenifle van het le-
ger , hoorde men zeer fchielijk een vervaarlijk gcnichl van wagenen, van wapenen,van hinneken- de paarden,en van gefchreeuw van menfchen;het gefchreeuw van eenigen was als van overwinnaars, verbitterd tot flachtinge; van anderen als vlieden- de, ftervende,of zwaarlijk verwond zijnde. Een damp van ftof maakte een dikke wolk uit, die den hemel bedekte, en het ganfche omleggende veldt vervulde; by dit ftof voegde zich terftondt een zware rook , die de lucht beroerde, en de menfehen byna deedt verftikken. Men hoorde een dot geluidt, even als dat der uitberftende vlam- men,welkede berg Etna braakt uit het binnenfte zijner ingewanden, wanneer Vulcanus ,met zijne C)'clopttt, daar den blixem fmeedtvoor den vader G 2 der |
||||
ioo TDe Gevallen
der Goden. (q) De fchrik bekroop aller herten
en gemoederen. /Wn?/?«.fwakkerenonvermoeie- lilk zijnde, hadt de bondgenoten verrait ;hy hadt zjjii aantocht voor hen verborgen, en hy waswel onderrecht van den hunnen.G'edurende twee uach- tcn hadt hy eene ongelooffelijke naadligheit ge- bruikt, oni een byna ontoegankelijken berg om te trekken, van welken de bordgenoten byna al- ]e toegangcn bezet hadden: deze engtens wel be- waard zijiide,geloofden zy in volkomeveiligheit te zijn, en waren zelfvan gedachten ,dat zy door die doortochten , die 7.y bezet hidden , hunnen vyandtachter den berg zouden kunnen op het lijf vail en, wanneer eenige benden,diezy verwacht- ten, by hen zouden aangekomen zijn. Adraflui, die altijdt veel gelds fpilde om het
geheim zijner vyanden te weten , was van hun voornemen onderrecht; want Nejlor en Phihffetes, die twee anderszins zo wijze en ervarene krijgs- helden , waren omtrent hunne ondernemingen niet geheim genoeg. Nejlor fchiep in zijne hoge jarcn al te groot een vermaak in het verhalcn van zakcn. die hem tot eenigen lof mogten ftrekken: Jr'bilodetes was minder praatachtig van aardt; maar hy was vaardig ; en zo haaft als men zijn kvendigen geclt opwekte , dcedt men hem alles zeg-
(q) De ouden hebben gemeent,dat Vulcanus den blixem
fmeedde voor Jupiter in het binnenfte van den berg Etna, of veel eer dp het naburige vuurbrakende eilandr Lipara. Zie Virgil, in het VII. Boek. Daar ook de Cyclopcn Bron- tes , Steiopes, en Pyracmon, genoemd worden. Zy waren, jiaar het zeggen van Heliodus , ook kinderen van Celus en de Aarde, en hadden maar een oog, fiaande midden in het voorhoofdt. De verinaardc Polyphemus was ook van dat geflacht. |
||||
van Telemachus. XVI. Boek. 101
aeggen, wat hy voorgenomen hadt te doen. De
liltige menfchen hadden den ileutel van zijn hert weten te vinden,om de gewigtiglte geheimenuit te vorfTchen Men hadt hem maar teverbitteren; dan berllte hy , opgeblazen en buiten zich zelt" zijnde, door dreigementen uit; hy roemde , dat hy ontwijffelbare middelen aan de handt hadt, omhetoogmerk,het geen hy voor hadt,te berei- ken, Als jnen maareenigzins aan deze middelen fcheen te twijffelen, fpoedde hy zich um dieton- der achterdocht uit te leggen , en het dieplre ge- heim van zijn hert ontfnapt hem: even gelijk als een kolrelijk , maar geborften vat, daar al de lieffelijkfte vochten uitvloejen, kon het hert van dien krijgsheldt geen geheim bewaren. Deverraders, omgekocht door het geldt van
Adraftus, lieten niet na voordeel te doen met de zwakheitdezertwee koningen. Zy vleiden Nefior gedurig met ydele loftuitingen ; zy bragten hem zijne vorigeoverwinningen tebinnen, zy verwon- derden zich over zijne voorzichtigheit, en lieten nooit na die toe te juigchen: aan deandere kant leiden zy het gemoedt van Pbihcletes, dat niet veel verdragen kon,lagen;zy fpraken tegenhem niet anders dan van zwarigheden , tegenftribbe- Jingen, gevaren, ongelegenheden, en onverbeter- Jijke misilagen. Zo haall die hevige inborn" ont- vonktwas, verliet hem zijne wijsheit, en hy was de zelve man niet meer. Telemachus was,niet tegenftaande zijne gebre-
ken, die wy aangemerkt hebben, veel voorzich- tiger om een geheim te bewaren. Hy was daar aan gewend door zijne ongelukken , en door de noodzaaklijkheit, waar in hy zich hadt bevonden van zijne kiudsheit af, om zijne voornemens te C 3 ver- |
||||
xo% 1)e Gev alien
verbergen voor de vryers van Penelope. Hy wift
een geheim te verzwijgen , 7,onder eenigzins te
liegen. Hy hadt zelr" geen achterhoudend gelaat,
20 als gemeenHjk gchcime menfchen hebben.Hy
fcheen niet belall met net geheim, dat hy moeir
bewarci ; altijdt vondt men hem oopenhertig,
vryborllig,ongeveinfd,enalseen man wiens hert
op 7.ijne lippen legt. Maar terwijl hy zeide al
het geen men zonder gevolg mogt zeggen , wilt
hy v.ich net te bepalen , en dat zonder gemaakt-
heit, tot zaken,welke geen achterdocht kondcn
geven,of zijn geheim outdekken. Hierdoor was
zijn hertondoorgrondelijk en ontoegankelijk ;zij-
ne belle vrienden willen zelfs niets, dan het geen
hy geloofde dat voordelig was henteontdekken,
ten einde hy wijzen raadt mogt krijgen, en daar was
niemandt dan Mentor, daar hy niet achterhoudend
tegen was. Hy vertrouwde zich wel aan eenige
and<-re vrieiidcn , maar by verfcheide trappen, en
naar mate, dat hy derzelver vriendfchap en wijs-
htit beproefd hadt.
Telemachui hadt menigmaal ondervonden, dat
de bell oiten van den raadt watalte ruchtbaar door het leger wierden. Hy hadt Nejior mPbilodctes daar van verwitiigd;maar deze twee zo ervarene mannen gaven geen genoegzame acht op zoheil- fcaam een berecht Dc ouderdom is niet meer buigzaam, en de lange gewoonte houdt haar als geketend;zy heeft geen hulpmiddelen tegen deze |
||||||||||
ebreken: even als de bomen , welker ruwe en
|
||||||||||
wallige (lam verhard is door een reeks van jaren,
niet kunnen verbogen worden : alzo kunnen de menfchen, tot zekeren ouderdom gekomen zijn- de, vich byna niet aankanten tegen zekere ge- woontens, die met hen veroudcrd zijn,en tot in |
||||||||||
van Telemachus. XVJ. Bock. 103
het merg hunner beenderen zijn doorgedrongen.
Dikmaals kennen zydie, maar te laat; zy zuch- ten te vergeefs, en de tedere jeugt alleen isdele- venstfjdt , binnen welkc de menfch noch alles op zich zelf verm3g , om zijne gebreken te ver- beteren. Jn het leger was een Dolopier (r), Eurimacbus
genaamd, een vleier; wetende zich over al in te dringen, zich voegende naar alle fmaak en gcne- genheit der vorlten, vernuftig, en fchrander om nieuwe middelen uit te vindenom hen tebehagen. Als men hem hoorde fpreken , was nooit iets moeielijk omtedoen. Wierdt hem zijn gevoelen gevraagd : hy raadde 't geen hy het aangenaamfte dacht te zijn; hy was lieftallig, een boerter met dezwakken, en toegevende voor de zodanige, die hy vreefde; bekwaam om eene geeftige lof- tuiting zo op te pronken, dat die zelf van de ze- digfte menfchenwel ontfangen wierdt; hydroeg zich ftatig by (tatige mannen, en was vrolijk,by- die van een vrolijkeninborftwaren; het kofte hem niets, zich in allerhande bogten te buigen. Op- rechteendeugdzamemenfchen,die altijdt de zel- ve zijn, en zich de regelen van deugt onderwer- pen,kunnennooit den vorften zo aangenaamzijn, als die der zelver heerfchende hertstochtenweten in te volgen. Eurimachtu hadt kennis van oorlogs- zaken,enhy wasbekwaamtot ftaat-zaken , 'twas een gelukzoeker, die zich aan Neftor overgegeven, en deszelfs vertrouwen gewonnen hadt.Hy {mi- ff 4 de (r) De Dolopiers waren een volk zeet na aan Theflalte
wonende. Der zelver koning Peleus was devader van Achil- les. Ten tyde van den Trojaanfchen oorlog.zondt hy zyn volk derwaards onder het geleide van Phenix.den leermee- ftei van zyn zoon. |
||||
104 25* Gey alien
de uit de grondt van zi)n hert, dat een weinig.
roemziek,en gevoelig voor loftuitingen was, al wat hy van hem wilde weten. JinalhoewelP/'/'/oA^f zich aan hem niet ver-
trouwde, echter deedt de oploper.dheit en 't on- geduldt in hem het zelve, dat net vertrouwen ill Nejlor deedt. Eurimachv.s hadt hem maar tegen. te('preken,enhem gaande te maken,en terftondc ontdekte hy alles. (?) Die man hadt grote fom- men van Adrajlus ontfimgen, om hem berecht te geven van aide voornemens der bondgenoten. De koning der Daimlers hadt in het leger een 7,eker ge- tal overtopers,die de een na den andcr het legef der bondgenoten moellenverlaten,eninhet zijne wederkeren. Naar mate datdaar eenige zaak van belangvoorviel,vaardigdei£«r/«7^«.ret;nvan die overlopersderwaardshcen,om de zakcaan Adra- ftus tedoen weten. Dit bedrog kon niet ligt ontdekt worden T vermids deze overlopers geen brieven by zich hadden; wanneer fcy gekregen wierden, vondt men nieis by hen, 'tgeenEurimachns kon verdacht maken. Ondertuflchen kwam Adraftus al de onderne-
mingen der bondgenoten voor :naaulyx was eenig belluit genomen in den raadt,of de Dautiiers de- den juill dat geen, waar door des 7.elfs goede uit- flag belet wierdt. Telemachus liet niet na de oor- zaak daar van te onderzoeken , en het wantrou- wen van Nefioren Phtloihetes op te wekken; maar zijne zorge was onnut. Zy waren verblind. Men
(l) Di'r man hadt grote fommm van Adraflus tntfan%in. ]
Louis de XIV. deedt op de zelve wyze veel onkoilen a-an verfpieders, van welke hy zeer wel gediend wierdt. Hy hadt'er in alle lioven , en in alle legeis, en vvift door dat niiddel alle de voornemens dei bondgenoten. |
||||
<van Telemachus. XVI. Boek. IOjt
Men hadt hi den raadt befloten detalrijke ben-
den, die op weg waren, af te wachten, en men deedt heimelijk by nacht honderd lchepen nade- ren,om die bendendes te haaltiger tedoen voort- trekken, langs de kant van een ruwe zee-kult, daar die moetten aanlanden , tot aan de plaats, daar het leger was nedergeilagen. Ondertuflchen geloofde men veilig te zijn , nademaal men de toegangen van het naburige gebergte , zijnde een byna ontoegankelijkekant van den Appenyn,met genoegzame manlchap bezet hadt. Het leger was nedergeflagen op de oevers der rivier G'alejus (s), digt genoeg by de zee. Dat vermakelijke veldt is overvloedig van gras, en alle bekwame vruch- len om een leger te fpijzen. Adraftm lag achter dien berg, en men maakte rekening, dat hy dien niet kon overkomen ; maar gelijk hy will, dat de bondgenoten noch zwak waren , dat 7.y ecu groot onderuandt te gemoedt zagen.dat delche- pen op den aankomft der hulpbenden wachtten, en dat het leger verdeeld was door den twifr van Telemactus met Pkalantia,haailtehy zich om een groten omtrek te doen. Hy , grote naarftigheit by dag en nacht gebruikende,komt op denoever der zee, en trok door wegen , dien men altijdt geloofd hadt, dat ontoegankelijk waren. Dus komt de Itontmoedigheit en de onvermoeide ar- beidt alles te boven. Dus is'er byna niets onmo- gelijk voor die gene, die weten te bdlaan en te lijden. Dus verdienen die gene , die zich geruft ftellen , menende dat zware zaken ondoenlijk zijn, overvallen en overrompeld te worden. G 5" Adraftut
(s) Dit is een rivier in het koninkryk van Napels , wejt-t
ke in de Golf van Tarcnten in de zee valt. |
||||
io6 *De Gevallen
Adraftus overrompeld met het krieken van den
dag de honderd fchepen der bondgenoten. Gelijk deze fchepen niet wel bewaard wierden, en men nergens voor beducht was, maakte hy zich daar meelter van,7,onder eenig tegenweer,en bedien- de zich vande zelve ommet eene ougelooff'elijke naaritigheitzijnebendentevoerenover denmondt van de rivier Galefus. Vervolgens voer hy zeer fchielijk tegen de rivier op. Die devoorfte wach- ten om het leger aan de kant van de rivier had- den ,meenden,dat deze fchepen hen de hulpben- den , die zy verwachten , aanbragten. Men verhefte terltondt een bly gejuich. Adraftus en zijnekrijgsknechten zettenvoet aanlandt eermen hen koft bekennen. Zy vielen op de bondgeno- ten, die nergens voor beducht waren ;zy vonden hen gelegerd in een oopen veldt , zonder order, Zonder hoofdt, en 7.onder wapenen. De zyde der legerplaats, welke hy eerft aan-
taflte , was die der Tareniiners . daar Phalantus het bevel over hadt, De Dauniers drongen met zo veel wakkerheit daar op aan , dat de jonge manfehap van Lacedemon verbaafd zijnde, geen wederdandt kon bieden. Terwijl dat zy na hun- ne wapenen zochten, en zy de een den ander in deze algemene verwarring belemmerden , liet Adra/ttts de legerplaats in brandt Iteken : aan- ftonds vloog de vlam in de tenten , en verhefte lich tot in de wolken. Het gerucht van den brandt is als van een fnelvlietenden ttroom , die een ganfeh landt overftroomd,endoorzijnuerke drift de grote eiken , met hare diepe wortelen, het gezaaide, de korenfehuren , de flallen , en kudden wegfleept: de wint drijft geweldiglijk de vlamme van tent tot tent, en de ganfche leger- plaats |
||||
van Telemachus. XVI. Boek. 107
plaats is wel haaft als een oudt bofch , dat door
een vonkje vuurs in brandt geraakt is. Vhalantus, die dit gevaar van nader by bezag
dan een ander, kon daar geen hulpmiddel tegen vinden Hy vreefde, dat al de benden noodwen- dig door dien brandt louden verloren gaan, zo men zich niet fpoedde om de Iegerplaats te ver- laten ; rnaar hy begreep ook wel, hoe zeer de wanorder in zo haaftig een aftocht te vrezen is, in het gczicht vaneen overwinnendenvyandt. Hy begon de )onge manfchap van Lacedemon , noch maar half gewapend, te doen ui'ttrekken ; maar Adrajlus liet hen niet toe adem te halen. Van de eene kant trof een behendige bende van hoog- fchutters de krijgsknechten van Pbalantus met eene grote meni^te van pijlen, aan de andere^ij- de wierpen de flingcraars een hagel-bui van grote ftenen. Adrajlus zelf met den degen in de vuift vooruittrekkende,aanhethoofdteeneruitgelezene bende der ftoutmoediglte Dauniers , vervolgde by hct lichtvan hetvuur de vluchtendekrijgsben-- den, en deedt, al wat het vuur ontkomen was, over den kling fpringcn ; hy zwom in bloedt,en kon zich door hetmoorden niet verzadigen;leeu- wenentygers kunnenzo verwoedniet zijn, wan- neer zy de herders met hunne kudden verfcheu- ren. De benden van Phaiantus fchoten te kort, en de moedt begaf hen; de bleke doodt , aange- voerd door eene helfche razerny , wiens hoofdt met flangen gekapc is, deedt het bloedt in hunne aderen verftijven; hunne beflorve leden wierden yskoud,en hunne knikkende knien benamenhen 2elf de hoop van te vluchten. Phalantus ,dicn de fchaanite en wanhoopnoch
ecnig overblijffel zijner kracht en dapperheit by- zetten,
|
||||
lo8 <De Gevalien
ietten, verhefte zijne handen en oogen ten he-
mel, hy zag zijn broeder Hippias onder de fla- gen der blixemendehandt van Adrajlmsooi zijne voeten nedervallen. Hippias, wentelde zich ler neder lesgendein het ftof: het zwarte en fchui- mende bloedt liep als ecn beek uit de diepewon- de, die hem zijne zyde doorboord hadt ; zijne oogen floten rich voor het licht, en hy raakte zijn verwoede ziel te gelijk met al zijn bloedt lcwyt. Phalantus zelf, ganfch bedckt met zijns broeders bloedt, hem met kunnende te hulp ko- men, zag zich omringd door eene menigte van vyanden,diehunne krachten infpanden ,om hem over hoop te werpen. Zijn fcbildt was door duizend fteken doorboord. Hy zelf was opver- fcheide plaatfen zwaarlijk gewond,en kon zijne vluchtende benden niet weder byeen vergaderen. I)e Goden zagen het, doch hadden geen mede- lijden met hem. |
||||||
Etude -van het zestiende Boek,
|
||||||
IN-
|
||||||
INHOUDT
VAN HET ZEVENTIENDE BOEK. Telemachus, zyne Goddelyke wa-
petien aanhebbende, /chief toe tot hulp van Phalantus , izterpt terjtondt lphicles, zoon van Adraltus , over hoop, dry ft den overwinnenden vyandt te rugge, en zou eene volkomene over- tz? inning over hem behaald hebben, zo een opkomend onweder het gevecht niet hadt doen eindigen. Vervolgens laat Telemachus de gekisvetjlen opnemen, bezorgt hen , en voornamentlyk Pha- lantus. Hy verzorgt de lykdienflen 'van des zelfs broeder Hippias, wiens aj/che, in een goude ly kbits verzameld xynde, hy hem gaat aanbieden. |
|||||
DE
|
|||||
no
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van V/yJJes.
|
|||||||
HET ZEVENTIENDE BOEK.
|
|||||||
JUpiter befchouwde, inhet middevan allede
hemelfcheGodheden, van den hogen Olym- pus die flachting onderde bondgenoten. Fer 7-elve tijdt vroeghy het onveranderlijke nood- Jot raadt , en 7.ag , dat de levemdraat der meefte hoofden op dicn dag door de fchaar der Schikgodinnen modi afgefneden worden. leder was onder de Goden aandachtig om uit het we- xen van Jttpiier te ontdekken wat zijn wil 7.011 zijn. Maar de vader der Goden en menfchen 7,eidehenmeteene7.achtc en ontzagchelijke (lem- me". Gy ziet, in wat engte de bondgenoten ge- bragt zijn, gy ziet, dat Adraflus alle zijne vyan- den over hoop werpt ; maar dit ichouwfpel is 7.eer bedrieglijk. De eer en voorfpoedt der boos- wichten is van korten duur De godloze en door 2ijne trouweloosheit hatelijke Adraflus zal geen volkomen overwinninge wegdragen: deze ramp kornt
|
|||||||
van Telemachus. XFII. Boek. iiri
komtden bondgenoten niet over , dan op dat zy
daar door mogten leren zich te beteren ,enin het toekomende her geheim hunner ondernemingen beter te bewaren : hier bereidt de wijze Minerva een nieuwen roemvoorharenjongenT^/^^^^/, in welkezyalhaar vermaak ftelt. Hier op zwecg Jupiter. Al de Goden bleven in ftilzwijgen het gevccht beichouwen. OndertufTchen kregen Ne/lor enPhilofietesbc-
recht, dat een gedeelte der legerplaats reeds was afgebrand ; dat de vlam, door de wint voortge- dreven , geftadig aanwiefch ; dat de benden in wauorder waren, en dar Phalantus het geweldt der vyanden niet langer kon tegenftaan. Naau- lijx was die droevige tijding hen ter ooren ge- lt omen , of zy liepen tot de wapenen , verza- -melden de hoplieden , en gaveu bevel , dat men haaftelijk de legerplaats zou hebben te verlaten> om den brandt te ontgaan. Telemachus, die nedergeflagen en niettetrooften
■was , vergat zijne droefheit. Hy greep zijne wapenen , het koflelijk gefchenk van de wijze JWnerva, die zich aan hem vertonende onder de gedaante van Mentor, voorgaf, de zelve ontfan- gen te hebben van eenvoortrefFelijk werkmeefter Dinner) Sakntum , maar die zy hadt doen maken door Vulcanus, in de rokende holen van den berg Etna. Deze wapenen waren gepolijft zo glad als een
fpiegelglas ,en glinlterende als deftralen der zon- nc, Men zag daar Neptunus en Pallas, die met inalkander twiftten , wie de eer zou hebben van 7.ijn naam regeven aan eene nieuwgeboudeftadr. JVeptunus iloeg de aarde met zijn drie-tandt, en inenzag daar een moedig paardtuit te voorfchijn |
|||||
.
|
|||||
iii *De Gevallen
komen. Het vuur fchitterde uit xijne oogen, eri
net fchuim kwam uit zijn bek ; zijne manen zwierden zo als de wint wilde ; 7.ijne buigzame ea zenuwachtige poten bewogen zich met kracht en wakkerheit. Het flapte nict , maar het deedt luflige fprongen, en dat met zo veel fchielijkheit, dat het geen tekeuen van zijne hoef-llagen na- liet. Men zou gezegd hebben , dat men het hoorde briefchen. Aande andere kant fchonk Minerva de olyf,
zijnde de vrucht van den boom, dien zy geplant hadt,aan de inwoonders van hare nieuwe Ibdt. De afgelhede tak met zijn vrucht verbeeldde de aangename vrede en de overvloedt,meer te ach- teo Jan het gewoel van den oorlog, waarvanhet paardt eenvoorbeeldt was. DeGodin bleef over- winnares door hare eenvoudige en nuttc gefchen- ken ,cn het trotfche Athene kreeg haren naam. Men zag'er ook Minerva om zich verzame-
lende alle de vrye kunlten , welke tedere en ge- vleugelde kinderties waren. Zy namen hunne toevlucht tot haar , zijnde verfchrikt door het beeftachtige woeden van Mars, die alles vcrwoeft; even als de blatende lammeren zich verzamelen rondom hunne moeder,op het zien van een ver- hongerden wolf, die met een open en vurigenbek toefchiet om hen te verflinden. Minerva over- tuigde, met een verontwaardigend en vergramd wezen,door de uitmuntendheit van hare werken, de zotte roekeloosheit van Arachne (t), die met haar
(t) Arachne menende, dat zy beter bordnui werken Icon
dan Minerva, hadt de ftoutheit van een ftrydt met de Go- dinne te wagen , maar wierdt , door dc leive overwonncn aynde, in een fpinnc-kop veunderd. |
||||
'van Telemachus. XVII. Boek, ri§
haar hadt derven twiften aangaandede volmaakt-
heit van het borduur-werken. Men zag 'er die
ongelukkige . al wiens leden ecne miffelijke ge-
daante kregen , en in een fpinnekop veranderden.
Niet verre van die plaats zag men Minerva
nochmaals, welkein den oorlog derReuzenaan
Jupiter zelf raadt gaf, en alle de andere verbaaf-
de Goden inoedt in het lijf fprak. Zywas'er
ook verbeeldt met haar (peer en fchildtop de oe-
versderrivieren Xanthus en Simon ^u), leidende
UlyJJ'es by de handt , de vluchtende benden der
Griekennieuwen moedt gevende,ende aanvallen
der dapperlle Trojaanfche hoplieden, en zelf van
den ontzagche!i]ken Hedor, wederftaande. Ein-
delijk, leidende UlyJJ'es in dat beroemde kunft-
"vverk, het welk in eenen nacht een einde zou
maken aail hec rijk V3n Priamus.
Aan een andere kant verbeeldde datfchildtC?-
res in de vruchtbare velden van £»»<?, welke ge- legen zyn in het midde van Sicilie. Men zag de Godinne daar by een verzamelen het volk , dat gins en herwaards verftrooid was, zoekende hun voedfel door de jacht , of wilde vruchten , die van de bomen vielen, verzamelende. Zy toon- de aan die botte menfchen de kunft van de aarde te bereiden , en hun voedfel te trekken uit des zelfs vruchtbare fchoot. Zy boodt hen een ploeg aan, en deedt daar often voor fpannen. Men zag de aarde zich oopenende met voren door het ploeg-yzer. Verder ontdekte men de vergulde //. Dee/. H oogft,; (u) De Xanthus en Simoi'szyn deiivieren omtrendc Troje,
en meeft bekend geworden door de fchryvers van den Tro- jaanfchen oorlog. Beide lopenzy in de Egeefche zee,maar de laatfte vermengt zich alvorens met de livici de Seaman- «er; |
||||
114 3D* Gevalleft
oogft , die de vruchtbare velden bedekte. De
mayer fneedt met zijn fikkelde aangenamevruch- ten der aarde, en betaalde zich zelf alio voor al 7.ijn arbeidt. Het yzer, anders gefchikt om al- les te verwoellen.fcheen op die plaats alleen ge- bruikt om den overvloedt te vervaardigen,enom alle vermakelijkheden te doen geboren worden. De Nymphen met bloemen gekroond danften te zamenineenvlak veldt cp den oever eener rivier naby een bofchie. P^wfpeelde op zijn fluit. De frauncn en fpeelziekcWyr/fprongen in eenhoek. J3<«rA#/wasdaarook tezien, gekroond met veil, lleunende met zijn eene handt op zijne Thirfe, en houdende in de andere een wijngaardt vercierd met jonge loten en met vele druive-trolFen. Hy hadt eene malfche fchoonheit, met ik weet niet wat edels, aantrekkelijx,en kwynende. Hy was 20, gelijk hy zich vertoondeaan de ongelukkige Ariadne (w) , toen hy haar vondt alleen , verla- ten,
(w) Thefeus ondet het getal der. zeven jonge manner!
zynde, die nevens zo vele dochters (jaarlyx naar Crete ge- zonden wierden uit Attica, om daar van Afterius , die an- ders Minotanrus genoemd wordt , om dat hy wel het lig- chaam van een menfeh maareen offe-kop hadt,in dendool- hof verllonden te worden , tot zoen van de doodt , diem men Androgeos , den zone van Minos , aangedaan hadt, wift Ariadne, de dochter van Minos, op zyne zydete kry- gen, Deze gat hem, ondet belofte van door hem ten hu- welyk te zullen genomen worden , een draadt, waar medfc Hy, het ondier Minotaurus verflagen zynde, weder uit het doolhof rou komen. Hy kieeg de overwinning , kwam tc mg , en nam Ariadne met zich ; maar Bacchus op haar ver- liefd geworden zynde, geboodt hem in een dtoom , terwyl hy in het eilandt Naxus met haar aan landt was , dat hy haar zou vetlaten, en- zyne reize vervolgen : het welk hy deedt. De droevige Ariadne zich alleen en vetlaten bevin- dende , was in de uiterftc nederflachtigheit , doch toea kwam Bacchus by haar, en nam haar tot zyne gemalinnc. |
||||||
van Telemachus. XVII. Boek. n$-
ten, en verfmacht van droefheir op eene onbe*
' kende kuft. Aan allekanten zag men een ontelbare menig-
te van vulk ; oude mannen , die de eerltelingen hunner vruchten in de tempelen gingen brengen ; jonge mannen , die vermoeid door den arbeidc van den dag,zich wederom naar hunne vrouwen begaven; de vrouwen gingen hen te gemoed ,Jei- dende hare kleine kinderen , die zy liefkoofden, aan de handt. Men zag'er ook herders, welke fchenen te zingen , en eenige danfchten op her. geluidt van een riet-pyp. Alles verbeelde de vre- de, de overvloedt, en de welluft. Alles fcheen aangenaam en gelukkig. Zelf zag men in die weiden de wolven fpelende in het middederfcha- pen. De leeuw en de tyger, hunne wreedheit af- gelegd hebbende wareh vreedzaam met de tede- re lammeren. Een jonge herder leidde hen te zamenmetzijnitaf, en die beminnelijke fchildery bragt alle de bekoorlijkheden van de guide eeuw weder te voorfchijn. Telemachus dieGoddelijkewapenen aangedaan
hebbende, nam in plaatfe vanzijn gewone fchildt, het vreed'elijke fchildt;het welk Minerva hemge- zonden hadt, het zelve toevertrouwende aan Iris, de vaardige bodinne der Goden. Iris hadt hem zijn fchildtontnomen,zonderdat hy het rnerkte, en hem in de plaats gegeven dit fchildt , ontzag- cheliik voor den Goden zelf. In dezen ftaat Hep hy buiten de legerplaats,
om de vlammevan de zelve te vermijden.enriep met eene krachtige rtemme al de hoofden van het legerby zich; en deze (tern gaf dereeds verflagen bondgenoten nieuwen moedt. Een Goddelijk vuur ftraalde denjongen krijgsheldtten oogen uit. Hy H i wierdt |
||||
n6 ¥)e Gevalleti
■wierdt van alle kanten gezien , bezig zijnde om
bcvclen te geven, even als een wijze grijsaardt * zorgvuldig om zijn huisgezintebem°eren,enzijne Idnderen te onderwijzen , zou hebben kunnen doen ; maar hy was vaardig en driftig in het uit- voeren, even als een fnelvlietende ftroom , die niet all een zijn fchuim engolven heftig voortzqt, maar die in zijn loop de zwaarfle fchepen , daar hy mede beladen is, met rich ileept. Philottetes, Neftor, en dehoofden derMandu-
riers en der andere volkeren , bevonden in den zone van UlyJJ'es, ik weet niet wat voor een ge- zag, waar voor alles moefl wijken. De onder- vinding der grysaards ontbrak hen ; het overleg en wijsheit waren den bevelhebberen ontnomen ; de nayver, alle menfehen zo natuurlijk , was in aller herten ukgebluft; alle zwegen zy; alle ver- wonderden zy zich o\erl'elemacbus ;z\]z£ch\kten zy zich om zijnc bev'elen te gehoorzamen, zon- der daar eenige opmerkinge over te maken , en even als of zy dat gewoon waren. Hy trok voort, en klom op een heuvel ,daarhy de gefteldheitder vyanden in acht nam. Daar op oordeelde hy tcrftondt, dat men zich moeft fpoeden , om ?ien in die wanorder, in welke zy waren , te overrompelen , terwijl zy bezig waren met de legerplaats der bondgenoten in brandt te fteken. Hy trok in haaft achter hen om , en al de erva- relilte hoofden volgden hem. Hy taftte de Dau- njers van achteren aan, in een tijdt, in welke zy g'eloofden , dat het leger der bondgenoten noch belet was door de belemmerdheit van den brandt. Dit onverwacht voorval ontroerdehen;zyvie-
len onder de handen van Telemachus, alsde bla- derea
|
||||
van Telemachus. XVII. Boek. 117
deren der boffchen in het laatfle der herfftdagen,
wanneer de ftrengeNoorde wint den winter we- derbrengende, de ilammen der oudebomen doedt zuchteu,en al derzelver takken fchudt. Degrondc wierdtmetlijken,die7e/^»/^^/ ter uedervelde, bedekt. Hy doocilak met zijn zwaardt het her- te van Ipbicks,den jongften zoon van Adraftus, dietegen hemdorftinhet gevechttreden,omzijns vaders leven tebergen,diedoorT<?/ew1«^».rftondr. overvallen te worden. De zoon van Ulyjfes en Iphicles waren beide
fchone jongelingen, wakker, vol van handigheit, enkloekmoedigheit,vande zelve geilalte en aan- genaamheit, even oud, en beide van hunne ouders zeer bemind ; uiaar Iphicles was als een bloem , die op het veldt ontluikt,en door de fcherpefeif- fenvaneen mayer moet ter nedergeveld worden. Vervolgens wierp Telemachui Euphorion, den be- roemften van al de Lydiers, die in Ezrar/Vgeko- men waren , ter aarde. Eindelijk doorfliet hy met zijn zwaardt C/<w«*««,nieuwelijx getrouwt zijnde. Deze hadt aan zijne bruit beloofd haar te zullen toebrengendenrijken roof der vyanden, of haar nooit weder te zien. Adraftus woedde van gramfchap , ziende de
doodt zijns lieven zoons, en die van vele zijner hoofden , en dat de overwinning hem verliet. Phatantus, Byna voor zijne voeten ter nedergewor- pen , was als een half geflacht offerdier , dat het heiligmes ontduikt,en ver van den altaar vliedt. Adraftus hadt maar een oogenblik van noden ora het verderf van den Lacedemonier tevoleindigen. Phalantus, reeds zwemmende in zijn eigen bloedt,en in dat der foldaten.die met hem voch- ten, hoorde het geroep van Telemachus, die na- // 3 derdQ |
||||
ii8 T)e Gevalkn
derde om hem te helpen. Op dat oogenblik
wierdt het leven hem wedergegeven; eene wolke,
die reeds zijne oogen bedekte, vervloog. De Dau-
n'ters,deze onvoorzieneaanvalgewaar wordende,
veriieten Phalantus, om een gevaarlijker vyandt
te rug te dryven. Adraftuswm alscentyger, dien
de zamen vergaderde herders den buit ontjagen,
dien hy gereed was om op te eeten. Telemachus
Tocht hem ondet de menigte, begerig om in een
oogenblik den oorlog te. eindigen , met de bond-
genoten van hunnen onverzoenelijken vyandt te
verloffen- Maar Jupiter wilde aan den zone van
Ulyjfes eene zo vaardige en ligteoverwinningniet
toeltaan ; Minerva zelf begeerde , dat hy noch
langduriger ongemakken zou uitfiaan,om des te
beter de menfchen te leren beftieren.
De godloze Adraftuswleidt dan bewaard door
den vader der Goden , op dat Telemachus tijdt mogt hebben, om meerder roem door groter dapper- heit te erlangen. Eene wolke, die Jupiter in de lncht by een vergaderde, bewaarde de Dauniers, Een vervaarlijke donder verklaarde de wille der Goden: men zou gelooft hebben, dat de eeuwige gewelffels vandenhogen Olympusbovende hoof- den der zwakke Itervdingen begonden te fchud- den, deblixemen kloofden de luchtvan het eene tot hetandere as-punt,en in dat oogenblik, wan- neer zy het gezicht door hun fchitterend vuur verblindden, verviel men in de naarfte duifternif- fen van de nacht ; een zware flagregen , die op dat oogenblik nederviel, diende ook om de twee legers van een te doen fcheiden Adraftus deedtzijn voordeelmet dezehnlpe-der
Goden, zonder gevoelig te zijn over der zeKer macht, ea verdiende door deze ondankbaarheit be-
|
||||
van Telemachus. XF1I. Boek. 119
bewaard te worden toe zwaarder (IrafFe. Hy
haafhe zich om zijne benden te doen doorrrek- ken tufTchen de half-verbrandde iegerplaats en een moeras, het geen zich uitftrekte tot aan de ri- vier ; dit deedt hy met 20 veel beleidt en vaar- digheit , dat deze aftocbt genoegzaam toonde, dat hem geen middelen om zich te redden , of tegenwoordigheit van gee(t,ontbraken. Debond- genoten,door Telemachus aangemoedigd,wilden hem vervolgen ; maar hy ontfnapte hen door gunft van dit onweer , even als een ligte vogel de ftrik des vogelvangers ontvliedt. De bondgenoten dachten nergens anders meer
op, dan om weder naar hunne Iegerplaats te ke- ren, en om hun verlies te herftellen. In hunne Iegerplaats wederkerende, zagen zy het geen dc oorlog het beklaaglijkfte heeft; de zieken en ge- kwetften, zich niet hebbende kunrien buiten de hutten begeven, hadden zich zelf niet kunnen wachten voor het vuur ; zy lagen daar ha-f ver- brand, eene beklaaglijkeen ftervende ltemmc,ea pynelijk gefchrei ten hemel verhefFende. Het hert vaaTelemachus wierdtdaar zeer door geraakt,hy kon zijne tranen niet wederhouden,en hy wend- demenigmaal zijneoogen af,zijnde geraaktdoor affchrik en mededogen; zonder fchrik kon hy deze noch levendis^e ligchamen, maar die eene lange en wrede doodtmoeuen fterven ,nietbefchouwen;zy fchenen gelijk hetvleefchderflachtoffers,datmen op de altaren verbrandt, waar van de reuk zich van alle kanten verfpreidt. Helaas ? riep Telemachus uif Zie eens wat rampen en onheilen de oorlog na zich (kept! Wat verblindewoede vervoert dc fterffelijke menfchen?zy hebben zoweinig dagen op de aarde te leven , en die zo ellendig , waar- H 4 om
|
||||
no 2)<? Gevallen
om dan de doodt, die reeds naby is, verhaaft?
waarom dan 7.0 argryfl'elijke verwoertingen ge- voegd by het ongenoegen, daar deGoden dit zo korte leven mede hebben opgehoopt? Alle men- fchen zijn broeders, en zy verfcheuren malkan- der;de wilde diere:i zijn minder wreed ; leeuwen vechten met geen leeuwen, noch tygers met ty- gers, en zy taften niet aan , dan dieren van eea ander foort. De menfch doedtalleen,in weder- wil van 7.ijne redelijkheit, het geen deonredelijke dieren nooit zullen doen. Maar waarom toch deze oorlogen ? Is 'er niet lands genoeg in dit heel al , om daar van aan den menfchen te ge- ven? Meer dan zy bebouwen kunnen. Zyn'er niet onbewoonde landen genoeg ? Het menfche- ]ijke geflaoht kan die niet verwillen. Hoe nu dan! (1) een ydel denbbeeldt van roem , of de. naam van operwinmar, daar een vorft naar haakt, ontfteekt den oorlog in wijduitgebreidde landen? Zo een menfch,aan de wereldt gegeven door de gramfchap der Goden , maakt 7.0 vele andcre menfchen ellendig. Om zijn roem en ydel- heit te voldben moet alles verloren gaan,alles in bloedtzwemmen, alles door de vlammeverwoeft worden, en alles, dat het vuur en (laal ontfnapt is, kan den honger , 'die noch wreder is, niet ontwijken, op dat een eenig menfch zich in het verdriet van het ganfche menfchclijke ge- ilacht
(') P"> .ydel ilen^beeldt v*n roem mat. ] Deze redenering
bevat eene droevige fchildery der onheilen,van welkeLouis de XIV. oorzaak is geweeft , door de wrede oorlogen, die lyne heerfch/.ucht ortftoken heel't door geheel Euiopa. De Schryver herhaalt het woordt <tlone , dat is roem , menig- m:ial, om dat waarlyk die Monarch byna nooit eenige an- dere reden van de oorlogen, die hy aan zyne nabuicn aaa- g«daan heeft, bybragc, dan die van zyn iUrt\ |
||||
van Telemachus. XVII. Boek. izx
flacht zou vermaken , en alles in een algemene
verwoefting werpen, tot zijn vermaak en roem. Wat gedrochtelijke roem! Kan men wel een ge- noegzamen affchrik en verachting hebbe'n voor men lichen, die de menlchelijkheit zo zeer verge- ten hebben? Neen, neen,ver van dat zy Halve-goden zou-
den zijn, zy zijn zelf geen menfchen ; zy moe- ten zelf vervloektzijn in devolgende eeuwen,in welke zy menen, dat men zich over hen verwon- deren zal. Ah! dat de knningen wel acht gaven op de oorlogen , die zy ondernemen ! die moe- ten rechtvaardig zijn ; maar dat is nietgenoeg; zy moeteri ook noodzakelijk zijn voor het gem'e- nebeft : het bloedt van een volk moet niet ge- ftort worden , dan om het zelve volk in den ra- ter/ten noodt te bewaren ; maar vleiende raad- flagen , ydele denkbeelden van grootheit, een valfche gretigheit , die zich weet te verbergen onder fchoon-fchynendevoorwendfelen, wikke- ]en ongevoelig de koningen in oorlogen,die hen ongelukkig maken , en alles doen wagen buiren noodzakelijkheit , en die immers zo doodlijk 7.ijn voor hunne onderdanen , als voor hunne vyanden. Op deze wijze redeneerde Telemachus : maar
hy vergenoegde zich niet metde rampen van den oorlog te befchreien ; hy trachtte die te verzach- ten-. men zag hem zelf gaan in de tenten , om den zieken en ftervendende behulpzame handt te. bieden; hy gaf hen geldt en hulpmiddelen ; hy vertroofhe hen , en fprak hen moedt in 't lijf met redenen vol van vriendelijkheit,enhy zondt andere om de zulke te bezoekeiijdie hy zelf niet fcon bezoeken. H f Onder
|
||||
jtii *De Gevallen
Onder de Cretenzen , die zich by hem bevon-
den , waren twe oude grysaards, de eene wierdt Traumaphilm, en de andere Nozofugus genaamd. Traitmuphilus was met Idomeneus geweell in de beiegering van Troje, en hadt van de zonen van ii/^a/aj/'ajdeGoddelijke kunft,van dewondente genezen, geleerd ; in de diepfte en kwaadaardig- tte wondengoot hy een welriekenden baliFem , die het dode en verrotte vleefch verteerde , zon- der dat het nodig was eenige infnyding te doen , en die vaardig nieuw vleefch deedt aangroeien , gezonder en beter zijnde dan het eerfte. Wat Nozofugus belangt, die hadt nooit om-
megang gehadt met de zonen van Efculapius, maar hy hadt door middel van Meriones een ge- wijd boek, dat vol van geheimeniflen was , en het geen Efculapius aan zijne kinderen gegeven hadt, bekomen, Daarenboven was Nvzufugus een vriendt der Goden, hy hadt lofzangen opge- fteld ter eere der kinderen van Latona (x),en hy offerde alle daag een wit fchaap zonder eenige vlek aan Apollo , van wien hy menigmaal wierdt aangeblazen. Naau-
(x) Latona was de dochter van Ceus en Phebe. Jupiter
haar bezwangerd hebbende, wierdt zy niet alleen van Juno nit den hemel vetdreven, maar daarenboven zondt die Go. din het fchrikdier Python om haar te vervolgen,en dwong alle deleu der Aarde te zweren , dat zy geen plaats om tc baren aan Latona zouden geven. Het eilandt Delos, toen noch driftigzynde, lag juift onder water, en hadt dus niet gezworen Latona niet te ontfangen , maar toen zy baren zou, it dat eilandt te voorfciiyn gekomen. Derhalven is zy daar op gegaan, en heefr tegen een palm-boom Iteunende, terwyl de Cureten, dienaren van Jupiter, met hunne fchil- den een groot geluidt maakten , op dat Juno Latona niet zou horen, Diana en Apollo gebaard ; welke hier door de kinderen van Latona moetcn verftaan worden. |
||||
van Telemachus. XVII. Boek. 113
Naaulijx hadt hy een zieken gezien , of hy
kende aan zijne oogeri , aan de koleur van zijn wezen , aan de gelieldheit zijns ligchaams, en uit de ademhaling , den oorlbronk der ziekte ; terltondt gaf gy riulpmiddelen om te v.weten, en toonde door de goede uitkomft van her zweten , hoe veel dedoorwaalleming, vermeerderd of ver- minderd zijnde,het ganfche geftel des ligchaams verzwakt, of verfterkt. Voor kwynende ziek- tens gaf hy zekere dranken, die van langzamer- handt de edele delen herftelden , en , door he: bloedt te zuiveren, de menfchen weder verjong- den ; maar hy verzekerde , dat het menigmaal by gebret van luft en moedt was, dat de men- fchen zo dikmaals geneesmiddelen nodig hadden. 't Is fchande , zeide hy , voor de menfchen ,
dat zy zo vele ziektens onderhevig zijn ; want goede zeden brengen gezondheit voort. Hunne onmatigheit , zeide hy , verandert het voedfel, gefchikt tot onderhoudt des levens, in dodelijk vergift ; de vermaaklijkheden , buiten maat ge- bruikt, verkorten het menfchelijke leven meer dande geneesmiddelen dat kunnen verlangen. De armen zijnveeltijds minder ziek doorgehrek van voedfel, dan de rijken ziek worden door te veel voedfel te nemen; het voedfel , dat de fmaak te zeer ftreelt,en dat buiten noodzaaklijkheit doedt eeten , is vergift in plaats van voedfel. De ge- neesmiddelen 7ijn zelf de waarachtige onheilen, die de natuur bederven, en die menniet moet ge- bruiken dan in dringende noodzaaklijkheden;het grootfte hulpmiddel, het geen altijdt cenvoudig, en altijdt van een heilzaam gebruik is, is de (o» berheit, en matigheit in alle vermaaklijkheden, |
||||
H4 ^e Gevalien
de bezadigdheit van gemoedt , en de oeffening
van het ligchaam. Daar door verkrijgt men een zacht en gematigd bloedt, en men verdryrt alle overtolligevochten.Dus was de wijze Nozofugus min verwonderlijk door zijne geneesmiddelen, dan doorde levenswijze, die hy voorfchreef om de onheilen vbor te komen, en om de hulpmid- delen heilzaam te maken. Deze twe mannen waren door Tekmachus af-
gezonden, om al de zieken van het legertebezoe- ken; zy genazen'er vele door hunne geneesmid- delen, maar noch meer door de voorzorge , die zy droegen, dat de zieken wel gediend wierden; want zy deden hun belt om de zieken finnelijk te houden, om door de finnelijkheit de kwade luchttebeletten,enomheneen nette levenswijze van matigheit in hunne gezondwording te doea houden. Al defoldaten bewogendoordezeonderftandr,
dank ten deGoden, datdie Tekmachns in het leger der bondgenoten hadden gezonden. 'tis, zeiden zy,geen menfch, maar buiten twijffel eene wel- doendeGodheit onder eenemenfchelijke gedaan- te; ten minlte , zo hy een menfch is, gelijkent hy minder naar de overige menfchen , dan naar de Goden; hy is op der aarde niet dan om wel te doen. Hy is nochbeminnelijker doorzijnegoed- heit en zachtmoedigheit dan door zijne dapper- heit. Ah ! mogten wy hem hebben tot onzen kouing! Maar de Goden bewaren hem voor eenig gelukkig volk , 't geen zy beminnen , en onder het welk zy de goudeeeuw wederom willen ver- nieuwen. Tekmadus hoorde, terwijl hy des. nachts de
(2) ver-
|
||||
' 'van Telemachus. XVII. Boek. izf
(i) verfcheide wyken van net leger ging bezoe-
ken,uit voor7.orge tegen de ondernemingen van Adrttjlus, die loftuitingen , die van vleiery niet konden verdacht zijn, gelijk die gene, welkede vleiers zomtijds aan de vorrten in der zelver te- genwoordigheit geven,onderltellende cat zy noch zedigheit hebben, noch doorziende zijn , dan in dat gene, endat men hen alleen zonder bepaling inoet pryzen, om in hunne gunft te dringen.De zoon van Ulyjfes kon geen fmaak krijgen dan in het gene dat waar was. Hy kon geen andere lof- tuitingen verdragen , dan die gene , welke men hem heimelijk gaf , en die hy verdiend hadt. Zijn hert wierdt door deze geraakt , hy genoot dat zo zacht en zuiver vermaak , 't geen de Go- den alleen by de deugt hebben gevoegt, en'tgeen de booswichten, by gebrek van dat ooit geproefd te hebben ,kunnen begrypen noch ge'oven. Maar hy gaf zich niet over aan dit vermaak. Aan- ltonds kwamen hem in menigte zijnevorigemis- flagen, die hy begaan hadt, te binnen ; maar hy vergat zijn natuurlijke hoogmocdt en onverfchil- lendheit,diehy voorandere menfchen hadt,niet; hy hadt eene verborge fchaamte van zo ftreng ge- boren te zijn, en zo beleefd te fchijnen. Hy gaf aan de wijze Minerva al den roem,die men hem toeeigende, en die hy geloofde, dat hy niet ver- diende. Gy
(2) Verfthiidc wykf" VM htt H'r £'».? hz.01k.tn. ] De
Hertog van Savoie heeft meer dan eens het zelve gedaan; liy ging 00k iiKOfniia in de Coffy-huizen en andere oopeu- bare plaatfen van Turin, om daar te horen , wat men van hem zeide; met dat onderfcheidt, dat hy daai menigrraal geheel iets andets hoorde dan loftuitingen. Maar men zegr, dat hy nooit iemandc daai over heeft doen fttafftn. |
||||
t%6 5D* Ge%'alien
Gy zijt het, 6 grote Godinne ! zeide hy , die
my Mentor hebt gegeven om my te onderwijzen, en wijn kwaden inborn te verbeteren ; gy zijt het, die my het verltandt gegeven hebt van voordeel te doen door mijne gebreken , om mijn zelr' te wantrouwen,gy zijc het,die mijne woefteherts- tochten wederhouden debt , en my het vermaak doedt gevoelen van de ongelukkigen te trooften; louder u zuu ik gehaat worden , en die haat waardig zijn ; zonder u zou ik onverbeterlijkc mfcflagen begaan, en ik zou zijn als een kindt, dat zijne zwakheit niet kennende , zijne moe- der verlaat , en op den eerften tredt ter neder valt. Neftor en Philotietes waren verbaafd Telemachus
zo zachtmoedig te zien , zo zorgvuldig om de menfchen te verplichten , zo gedienitig , zo be- hulpzaam, zo vernuftig om alle gebrek voor te konien : zy widen niet, wat zy daar van gelo- ven zouden; zy kenden in hem den zelven men- iche niet meer. Maar 't geen hen daarenboven verwonderde,was de zorg,die hy droeg voor de begraaffeniile van Hippht; hy ging zelf zijn bloe- dig en mismaakt lijk afhalen , van een plaats, daar hetonder een hoop vanlijkenverborgen lag; hy beyogtigde het lijk met godvruchtige tranen| en zeide: O grote fchimme! gy weet tegenwoor- dig niet,hoe hoogik uwe dapperheit geacht heb! 't is waar , dat uw moedigheit my verbitterd hadt, maar uwe gebreken hadden hunnen oor- fpronk uit een al te vurige jeugt : ik weet, hoe zeer die ouderdom nodig heeft, dat men die ver- fchoon; in het vervolg zouden wy oprechtelijk verenigd gebleven zijn; van mijn kant hadt ik ongelijk, 6 Goden! waarom hebt gy hem van my
|
||||
•van Telemachus. XVII. Eoek. i%j
my weggerukt,eerdat ik hem heb kunnendwin-
gen om my te beminnen ? Vervolgens deedt7>/«wi*f£#.fhetdodeligchaam
met welrkkende vochten waflcheu ; naderhandt wierdt op zijn bevel cen hoiumijt vervaardigd ;de grote pynbomen , verzuchtende onder het hou- wen der bijlen, vielen neder en rolden van het hoogfle der bergen , de eike bomen , die oude kinderen der aarde,die denhemel fchenen tedrei- gen , de hoge populieren, de olmbomtn, welker kruinen zo groen en yercierd zijn met dik loof, en de beukebomen, die de eer der bofichen 2i')n, vielen ter neder opde kant van denrivier Galefus. Daar wierdt met order een lijkftapel, die een or- dentlijk gebouw geleken , opgehoopt. De vlam begon 7.ich te vertonen ; eene wolke van rook verhief zich tot aan den hemel. De Lacedemoniers naderden met een langzame
en droevige tredt, hoUdende hunne pieken' omge- keerdt, en hunne oogen nederflagen , de bittere droef heit was afgemaald op hunne woefte wezens, en de tranen rolden overvloedig langs hunne ka- ken : daar na zag men Pberecydes aankomen, een grijsaardt minder verzwakt door het getal zijner jaren dan door de droef heit vmHippias, dien hy van zijne kindsheit aan opgevoed hadt , te over- leven Hy verhefte zijne handen ten hemel, en ■*ijne in tranen zwemmende oogen. Zederdt de doodt van Hippias hadt hy geweigerd eenig voed- fel te nemem Dezoete flaaphadt zijneoog-leden noch niet kunnen bekruipen, of zijne fmertelijke rouwe matigen; hy ging met een bevende tredt voort; de menigte volgende, en niet wetende werwaards hy ging; niet een woordt kwam uit |
||||
Ii8 2)<? Gevalien
zijn mondt, want zijn hert was te zeer gefloteti
en beklemd, 't waseenltilzwijgendheit van wan- hoop en necrflachtigheit; maar wanneer hy dc lijkllapel ontftoken zag , kwam hy op net on- voorzienlte, als verwoed, voor den dag,enriep uit: O Hippias! Hippias! nooit zal ik u weder zien; Hippias is niet meer, en ik leef noch ! O mijn waarde Htppiai ! ik ben het, die u aan de doodt overgegeven heb,ik ben het, diengeleerd heb, die te verachten, ik hadt geloofd , dat uwe handen mijne oogen zouden hebben geloken , ert dat gy mijne laatlte zuchtingen zoudt ontfangen hebben. O wrede Goden ! gy rekt mijn leveu uit, om my de doodt van Hippias te doen zien! O waard kindt ! 't geen ik gevoed heb , en dat my Zo veel zorge gekoft heeft,ik zal u niet meer zien, maar wel uwe moeder , die van droefheic zal fterven , terwijl zy my uwe doodt verwijt. Ik zal uwe jonge bruit zien , flaande op haar borft , en het haair uitrukkende , en ik zal daar oorzaak van zijn. O waarde fchimm! roep my op den oever van den Styx: het licht is my hate- lijk ; gy zijt het alleen , mijn waarde Htppiasy dien ik wenfeh weder te zien. Hippias! Hippias! O mijn waarde Hipp ias! ik zie u niet meer, dan om deze laatlle plicht aan uwe affche te be- wijzen. Ondertuirchen zag men het uitgeftrekte lijk
van den jongen Hippias, het geen gedragen wierdr. in een oopen doodkifl;, vercierd met purper, goudt, enzilver; de doodt, diezijneoogen hadt |
|||||||||
efloten , hadt echter al zijne fchoonheit niet
|
|||||||||
unnenuitwilTchen. Debekoorlijkhedenvertoon-
den zich noch eenigzins op zijn bleek aanzichfi Men
|
|||||||||
van Telemachus. XVII. Boek. izg
JVIen zag zijne lange zwarte haairen,fchonerdan
die van Atys (y) en Ganymedes -, welke ftonden verbrand te worden , om 7.ijn hals, die witter danfneeuw was,maardieopzijnfchouder neder- hong, zwieren. In zijn zijde zag men de diepe ■vvonde, daar al zijn bloedt uitgevlocid was, en die hem hadt doen nederdalen in het duiltere rijk van Pluto. ■ Telemachut droevig en neerflagtig . volgde het
Jijk van naby , en beftrooide het met b'loemen. Als men tot de houtmijt gekomen was, kon de jonge zoon vanOTv^jzonderopnieuwstranen te ftorten niet befchouwen dat de vlam het kleedt, daar het lijkingewonden was,doordrong. Vaar- wel, zeidehy, 6 edelmoedige Hippias! want ik derf u mijn vriendt niet noemen. Zijt bevredigd 6 fcbim, die zo veel roem verdiend hebt : zo ik u niet beminde, zou ik u uw geluk benijden;gy zijt verloft van de ellenden, in welke wy noch iijn,en gy zijt daarvanontflagenlangs den'roem- ruchtigften weg. Helaas ! dat ik het mime zo gelukkig mogt eindigen ! Ach-dat de Styx uwc fchimme niet ophoude , en dc EHzeefcbe veJden voor haar mogen oopen ftaan;datdeF^«wjuwen //. Dee/. I on- (y) Rhea, of Cybele , de moeder det Goden , te weten
van Jupiter en zyne broeders, Atys , een zeer fchoon jon- gel:ng nit Phrygie , gezien hebbende , wierdt op hem ver- flingerd ; maar alzo hy eene geiofte gedaan hadt van zui- veiheit, wilde zy hem nergens toe divingen. Naderhandt brak hy zelf zyne geiofte met zekere Nymph , doch hadt daar zo groot een berouw van , dat It such zelf beroofde Van dat deel, daar hy mede misdaan-hadt. Hy zou zich ook den hals afgefneden hebben, maar de Godin kwamhet voor met hem in een pyn-boom te veranderen. Depiiellers van Cybele waren een fiecht foort van volk , en nieeft zo1 geftcld als Atys even vooi dat hy zich den hals wilde rf- fnyden. |
||||
JHaJz.ijo.ifJiel
|
||||||
J^vkstatxe van^nippias .
|
||||||
i$6 fDe Gevallett
onfterffelijken naam uitbazuine in alle eeuwen,
en dat uwe alTch vreedzaam mag ruften !
Naaulijx hadthy dexe woorden,vermengd met
diepe zuchtingen , uitgefproken , of het ganfche heir verhefte een gefchrei ; iedereen wierdt be- wogen over Hippias, wiens grote daden opgehaald: wierden, en de droefheit van zijn overlijden, al- le zijne fchonehoedanighedenhervooitbrengende, deedt de gebieken vergeten , die een onbefuisde jonkheit en kwade opvoeding hem hadden byge- zet. Maar noch meer was ieder getroffen over de tedere aandoening vanTekmachus. lsditdan, zeidemen,diejonge,zo hoogmoedige,7.o groot- fche, zoopgeb1azen,en onhandelbareGr/V/S? Zie eens, hoe zachtmoedig, me'dogend, en teder hy geworden is;buiten twijffel bemint Minerva, die den vader zo bemind heeft ,van gelijkedenzone; buiten twijffel heeft zy hem de koftelijkftegaven, die de Goden ooit de menfehen kunnen fchen- ken, gegeven, door hem,te gelijk met de wijs- heit, een hert gevoelig voor de vriendfehap te geven. Het lijk was reeds door de vlamme verteerd,
en Teiemachm zelf befproeide noch de rokende af- fche met welriekend« vocht : naderhandt deedr. hy die in eene goude lijkbuffe , die hy met bloe- menkroondeeuby Phalantus bragt. Deze lag ter neder met verfcheide wonden doorboord , en in zijne uiterlte zwakheit zag hy reeds de dutuere poorten van het onderaardfche rijk. Traumaphilus en Nazofugus , reeds door den
zone van UlyJJ'et afgezonden, hadden hem nu al ge- geven al de hulpe hunner kunll ; hy herriep van langzamerhandt zijne ziele,nu gcreedomtever- vlfegen j nieuwegeeften groeiden ongevoelig aan in
|
||||
van Tekmachus. XV11. Boek. 131
in zijn hert; een zachte en doordringende kracht,
een balfem des levens , drong van ader tot ader door, tot in het binnenfte van zijn herte ; een aangename warmte gafaan zijne ledeneennieuw leven. Op dat oogenblik weder tot zich zelf ko- mende , greep de droefheit plaats; hy begon het verlies van zijnen broeder, om het welk te gevoe- len hy tot noch toe in geen ftaat geweeft was,tc gevoelen. Helaas ! zeide hy , waarom draagt men zo veel zorge om my te doen leven? was het niet beter, dat ik ftorfen mijnen waarden broe- der Hippias volgde? Ik heb hem voor rnijne voe- ten zien (terven. OHippias! de welluft vanmijii leven, mijn broeder ! mijn waarde broeder ! gy zijt niet mee'r. Ik zal u dan nooit weder zien, nooit horen, nooit omhelzen, noch umijne on» gemakken vertellen, of u vertrooften in de uwe, OGoden! vyanden der menfchen i is'er dan geen Hippias meer voor my ? Is het mogelijk ! Maar is het geen droom ? Neen , het is niet dan al te waar. O Hippias'. ik heb u verloren , ik heb u zien fterven, en ik moet noch zo lang leven,als nodig zal zijn om u te wreken, ik wil den wre- dcn Adraftus,bztoctzM met uw bloedt,aan uwe fchimme opofferen. Terwijl Phalantus op deze wijze fprak,tracht-
tendetweeervaren mannen zijnedroefheit teverr Mchten , "uit vreze, dat die zijne kwalen mogt vermeerderen, en de werkingder geneesmiddelen verhinderen. Onvoorziens zag hy Tekmachus, die zich aan hem vertoortde ; terftondt wierdt zijn hert getroflen door twee ftrijdige bewegin- gen ; hy behieldt eene gramfchap, wegens al het voorgevallen tuffchen Telemacbus en Hippias ;de droefheit, over het verlies van Hippias, maakte I 2 die |
||||||
i3i *De Gevallen
die gramfchap noch heviger ; hy was aan de an-
dere kant niet onwttcnde,dat hy de behoudenille van zijn leven aan Telemachus verfchuldigd was, die hem, zwaarlijk verwond en halfdood, hadr, gered tilt de handen van Adralius. Maar wan liter hy de goude lijkbuffe zag , daar de 7.0 waarde ailch van zijnen bioeder Hippias in opgefloien was, ftortte hy een vloedt van tranen , hy om- helsde Telemacbm,zonder te kunnen lpreken,en zeide hem eindelijk met eene flaauwe itemine, door fnikken afgebroken zijnde : Waarde zone van UlyJJes, uwe deugt dwingt my onru te be- minnen, ik ben u fchuldig het overige mijns le- vens, 'tgeen haaft ten einde loopt; maar ik ben noch meer aan u verplicht wegens zekerezake, die my veel waarder is ; zonder u zou het dode ligchaammijnsbroeders een prooi zijn geworden van de gieren ; zonder u zou zijne fchim, ont- bloot van begraarTenifle , ongelukkig gedwaaid hebben op de oevers van den $>iyx, en geftadig te rugge gejaagd geweelt zijn door den onbarmhcr- tigen Charon (z). Moet ik zo veel aan een menfch, dien ik zo zeer gehaat heb , verfchuldigd 7i'jn> OGoden! vergeldt hem, en verloft my van een zo ongelukkig leven ! En gy Telemachus ;bew]js my de laatfte plichten , gelijk gy aan mijnen broeder bewezen hebt, op dat niets aan uweu roem mag ontbreken. Na
(2) Charon, de Helfche vecrman ,wordt daarom onbarm-
hertig genoemd, om dat hy nicmandt overzette in het ryk van Pluto , dan die bcgraven was , en zyn vecrgeldt met zich bragt , zynde een ftnkie gelds , het welk D,„m van i'eke2 5enoemd WIerdt > e" d<=n afgeftotvcnen in den
mondt geftoken , om aan Charon gegeven te worden Ni- derhandt is de vracht by Charon ook'al duurder envo'rden- en hy wift de voiften zomtyds wel rykelyk te doen betalcn* |
||||
van Telemachus. XVII. Boek. 133
Na deze woorden bleef Phalantus uftgeput ea
afgematdoor overmaat van droctheit.Telemachus bleef by hem, zonder hem te derven toeipreken, en afwachtendetot dat hy wederomkrachtenzou bekomen hebben. Phalantus in hec kort uit deze flaaute herfteld zijnde , nam de lykbuffe uit de hinden van Telemachus, kufle die verfcheide ma- len, en bevochtigde de zelve met zijne tranen, zeggende: O wa'arde, 6 koftelijke alfche! wan- neer zal de mijne met de awe in deze zelve bufle opgefloten worden? O fchim van Hippias! ik volg u naarhetonderaardlche rijk: Telemachus Zal wraak nemen over onzer beider doodt. Ondertufrchen nam de zwakheit van Phalantus
van dag tot dag af, door de voorzorge der twee mannen,diedewetenrchapvan£/f«/^'a-fverfton- den. Telemachus was met hen gedurig by den zie- ken, om hen des te zorgvuldiger te maken om zijne genezing voort te zetten,enhet ganfche le- ger befchouwde met veel meer verwondering de goedhertigheit, met welke hy zijnen grootften vyandt te hulpe kwam , dan zijne dapperheit en wijsheit , die hv betoond hadt in het behouden van het gehele heir der bondgenoten in denllri)dt. Terzelvetijdttoonde7^/?wai;^«/zichonvermoeid in de moeielijklte ongemakken van den oorlog; hy fliep weinlg, en zijn flaap wierdt veeltyds ge- ftoord, of door berechten, die hyalle uuren van de nacht kreeg , als by dag , of door het bezoe- ken van al de afdelingen des legers, het wclk hy nook tweemaal na een op de zelve uuren deedt, om des te beter die gen?,die niet wakker geno.g waren , te verraffchen. Menigmaal keerde hy ganfch be/,weet,cn met ftof bedekt in zijne tent; zijne fpijze was eenvoudig , by leefde als de fol- / 3 daten, |
||||
j34 2)* Gevalkn
dateri, om die een voorbeeldt te geven van ma-
tigheit en geduldt. Het leger weinig levens-mid- delen in die legerplaats hebbende , oorde-elde hy nodig, dat de klachten der foldaten belet wier- den, door vrywillig de xelve ongemakken , als •zy, te lijden. Zijn ligchaam, ver van te ver- nwakkendoorzomoeielijk eenleven ,wierdt van dag tot dag daar in verfterkt en verhard ; hy be- gon niet meer te hebben die tedere bekoorlijk he- den, die als de bloem zijn der eerlte j.eugt; fcijn vel wierdt bruiner en min teder ;tijne ledenmiri lacht en xenuwachtiger (3) ■t
Etude van het zeventiende Boek.
(3) A"es, wat Wei gezegd woidt , van de zorge , die
Telemachus droeg voor zyne foldaten, van zyn oplettend- heit om hen ondeiftandt te doen , als het nodig was , van iyne waakzaamheit om hen in eene naarnve tuchr te hou- «len, en van zyne tedere genegenheit om deel te nemen aan alle hunne ongemakken , is eene verbeelding van den Vicomte Tutenne, die devader dei foldaten genoemd wierdt, en die hen veel eer het broodt van zyn tafel gaf, dan dat hy hen wilde zieu honger lyden. |
|||||
IN-
|
|||||
I N H O U D T
j
VAN HET
ACHTIENDE BOEK. Telemachus.dcw verfcheide dromen
van gedachten geworden zyn- 4e~i dat zyn vader iJlyfl'es niet meer in bet leven was , Jielt zyn voor- nemen van hem in de helle te gaan zoeken, in bet werk. Hy begeeft zich injiilte uit bet leger , gevolgd zynde van twee Cretenzen tot aan een tern- pel naby bet beruchte hoi Acheronica: hy klimt daar in af, dwars door de duijiernijfe, komt op den eever van de rivier Styx , en Charon neemt hem in zyn boot. Hy vervoegt zich by Pluto, dien hy bereid vmdt om hem toe te laten , dat hy zyn vader mag zoeken. Hygaat over den Tartarus, daar hy de pynigingen ziet, die de on- dankbaren, meinedigen, de fchynheili- gen, en boven al de kwa.de koningen, te lyden hebben. |
|||||
I 4 DE
|
|||||
136
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Vlyj/es.
|
|||||||
HET ACHTIENDE BOEK.
|
|||||||
ONdertufTchen was Adra/lus,wiensben-
den in dit gevecht grotelijx vermin- derd wareri, geweken achier het ge-? berate Anion (a), om verfcheide hulp- benden afte wachten, en zijn befl te dnen om nochmaals zijne vyanden teoverrompe- len-: even als een verhongerdeleeuw,die te rug- ge gejaagd jijnde van een ichaapskooi,indedui- ftere bolkhen wederkeert, en in zijn hoi kruipt, daar hy zijn tanden en klaauwcn 1'cherpt , eene gunftige gelegenheic afwachtende om de ganfche kudde te verfchetiren. Telemacbus lorge gedragen hebbende.dat een
naauwekrijgstuchtin het ganfche legeronderhou- den
(a) Aulon is een berg van Campanie aan de Tarentyn-
fche kant , viuchtbaar Van fchonen wyn. Tegenwoordie wordt hy Caulo genoemd. |
|||||||
wan Telemachus. XVIII. Boek. 137
den wierdt,dacht nergens meer om,dan om een
voorncmen werkftellig te maken , dat hy wilda uitvoeren, en dat hy voor al de hoofden van het Jeger verborgen gehouden hadt; ]angen tydt was ha,dat hy alle uacht door dromen , die t'elkens hem zijnen vader UlyJJ'es verbeeldden , geplaagd wierdt. Dit waarde afbeeldfel van Vhjjti ver- fcheen hem altijdt op het einde des nachts , eer dat Aurora door haar toenemende licht de on- fbndvaftige ilerren van alle kanten uit het flarredak, en den zoeten flaap, gevolgd van ver- maaklijke dromen , van de aarde verdreef. Nu dacht hem,.dat hy hem naakt zag in eenig ge- lukkig eilandt, op den oever van een rivier , in een veldt vercierd metbloemen,en omringd van Nympbeu, die hem kkderen toewierpen, om zich te bedekkenjdan geloofde hy, dat hy hem hoor- de fpreken in een hof, ganfch luilrer-rijk van goudt en yvoor,daar menfchen met bloemengekroond naar hem met vermaak luifterden , en zich over hemverwonderden.ZomtijdsvtrfcheenhemWv/- y^iichielijkopfee(ten,daar de blijdfchap uitmunt" te onder duizende welluften, daar men de zoete overeenftcmmendemaatgezang eener (lemmemet een lier, zachter dan die van Apollo, en dan alle de (lemmen der Zang-godinnen , hoorde. Telemachus ontwakende , bcdroefde zich over
deze 7.0 aangename dromen. O mijn vader ! 6 mijn waarde vader Ulyfies! riep liy uit, devreef- felijkftedromenzouden my aangenamerv.ijn. De- ze verbeeldingen van gelukzaligheit doen my be- grijpen, datgy reeds zijt nedergednald in het ver- blijf der gelukzalige zielen, welkedoordeGoden voor hare deugden met eeneeeuwige rude vergol- den worden. Ik geloof, dat gy de Elize/fche vel- / S den |
||||
138 T)e Gevalkn
den ziet. O! wat valt bet hard niet meer te mo-
gen hopeni Hoe dan , 6 mijn waarde vader ! ik 7,al u nooit weder zien! nooit zalik meer omhel- 2enhem,die my zo bemind heeft,en dien ik met zo veel moeitezoek ! Nooit 7.al ik dien mondt ho- ren lpreken, daar de wijsheit uitvloeidde ! nooit die handen,die waarde en overwinnendehanden, die 7.0 vele vyanden verflagen hebben , kuiT'en! nooit zullen diede onzinnige minnaars vanPe«e- hpe ftraffen! En Ithaca zal nimnier uit zijn ver- val weder op riJ7.en! OGoden ,vyanden van mijnenvader, gy zendt
my diedodelijkedromen, om mijn hert allehoop, dat is, my het leven te beroven. Neen ik kan hiet langer leven in die onzekerheit. Watzeg ik? helaas! ik ben niet dan al te wel verzekerd, dat mijn vader niet meer in het leven is, ik ga zijnc fchimme zoeken tot in het onderaardfche rijk. Thefeus (b) is wel derwaards nedergedaald; The- ft** * (b) Van Thefeus , en ?.yn viiendt Perithous , is veel te
».eggen. Deze twee onaffcheidelyke makkers hidden mal- kander met eeden beloofd , dat de een den anderen de be- hulpzame handt 7.0U bieden , om voor iedei eene fchone vrouwe te bekomcn Eetft roofden zy Helena , lang voor dat zy van Paris gefchaakt wierdt; en die viel door het lot te beuit aau Thefeus. rcrithou« veel gehoord hebbende van defchoonheit van l'rofetpina, wilde naar het onderaardfche lyk gaan om hv>ar te roven, en Thefeus was, volgens zyn eedt, verbonden hem te helpen, Zy waren reeds in het onderaardfche ryk gekomen , en gingen zitten op een fteen om teruften.dochkonden nooit daar van weder opftaan;tot dat Hercules,naderhandt daar gekomenzynde om Cerberus te roven, Thefeus verloll heeft , als die gedwongen dat ftuk ondernomen hadt, maar Perithous moeft daar blyven zit. ten, of is, naar het zeggen van anderen , dood aeflagen. Onze Schryver heeft hiet zeketlyk het ooge gehadt op het gene, dat Virgil, zegt in zyn VI. Boek , daar hy 00k die gene optclt , die levendig in het onderaardfche ryk geko* men zyn. Zie inzonderheit vcis 3517. en 617, |
||||
van Telemachus. XVIII. Boek. 139
fits, die godloze, die de helfche Godheden wil-
de beledigen ! en ik ga derwaards geldd door de liefde tot mijnen vader. Hercules is derwaards nedergedaald. Het is waar, ik ben Hercules niet; maar het is treJFelijk ,dat men hem derft navolgen. Orpheus (c) heeft het hertevandien Godt, die men zegt dat onverbiddeli]k is , wel geraakt door het verhaal zijner ongevallen , en hy heeft van hem verkregen , dat Euridice mogt wederkeren by den kvendigen. Ik ben meer mededogen waardig dan Orpheus ; want mijn verlies is groter. Wie zal eene jonge dochter , die zo vele haars gelijken heeft, kunnen vergelijken by den wijzenUlyffet* over welken zich gapfchGrietenlaxdt verwondert? Laat ons gaan, en laat ons fterven , zo het zijn moet. Waarom de do'odt gevreefd, als men zo veel in het leven Iijdt ? O Pluto! O Proferpinal ik zal wel haaft gewaar worden, of gy lieden zo onbarmhertig zijt, als men voorgeeft. O mijn vader! na te vergeefszovelelandenen zeen door- kruift te hebben om u op te zoeken , ga ik zien, ofgy nict zijt in de akelige verblijfplaatfen der doden : zo de Goden my weigeren , dat ik u op aarde en by het licht der zonne bezitte,miflchien zullen zy my niet weigeren', dat ik uwe fchim- me zie in het rijk der duifternifle 'Telemachus bevochtigdehet bedde met zijnetra-
nen, terwijl hy deze woorden fprak : aanftonds ftondt hy op , en hy ZQcht by het licht de fmer- telijke droefheit , die deze dromen hem veroor- taakt hadden, te verzachten ; maar het was een fchicht, die zijn hert doorboord hadt , en dien hy overal met zich omvoerde. In deze ongeruit- heit
(c) Van Orpheus is teeds boven gefpioken. |
||||
140 ^De Gcvallen
iieit nam hy voor , naar het onderaardfche ryk
neder te dalen , door ecne vermaarde plaats,niec ver van de legerplaats afgelegen. Men noemde die Acheruntta (d), ter oorzake dat daar een ver- vaarli|k hoi was , waar door men nederdaalde tot de oevers van den Acheron , by welken de Goden zelf fchromen te zweren. De Iladt was op een rots gelegen , even als een ne'll op den top van een boom ; aan den voet dezer rots vondt men het hoi , tot het welk de vreezach- tige (tervelingen niet dorlten naderen. De her- ders droegea zorge om hunne kudden daar van af te wenden ; de 'zwavelachtige damp van het Stygifche moeras , dat zonder ophouden uit die oopening uitwaaffemt , vergiftigde de lucht. Ganfch rondom groeidenoch kruiden noch bloe- men: men gevoelde daar nooit de zachte Zuide winden, noch de opkomende liefFelijkheden der aangename lente.or'de rijke gaven van de herfft. De dorre aarde kwijnde daar , en men zag daar alleen eenige bladerloze bomen , en treurige CypreJJ'en. Van verre rondom heen weigerde de milde CV« den landlieden haren vergulden oogft. Te vergeefs fcheen Bacchus daar zij'ne lietfelijke vruchten te beloven ; de druiven verdroogden daar aan de trofTen , in plaats van rijp te wor- den; de droevige Najaden (e) deden daar geen kla- re
(d) Het is bekend,dat'er verfcheideplaatfen ..welke dien
naam gchad hebben , geweeft zyn , en dat de geleerdeu daarom niet alle het aelve gevoelen hebben , ten opziclne van de plaats , daar de iogang der helle zou *jrn , volgens het gevoelen der cuden. Onze Sciiryver voegt , om zich duidelyk te doen verftaan, daaroni eene kleine beiihiyving vandettalt Acherontia in Lucante daar by ,tot welke Horat. in zyn III. Boek 4. Lierz. aanleiding gegeven heeft. (e) De Najaden zyn rivier-uymphen. Wy hebben ieeds
van
|
||||
van Telemathus. XVIII. Boek. 14%
re ftromen vlieten, haar vloedt was altijdt bitter
en beroerd; geen vogel zong in dat landt, met diftelen en doortien bezet , en vondt daar geen geboomte om zich in te begeven: zy gingen ha- re minneryen onder een veel zachter luchtlireek opzingen; men hoorde daar niet dan het kraifrn der raven , en het naar geluidt der ui!en ; het gras zelf was daar bitter , en de kudden , die daar weidden, gevoelden niet die aangename geuf, die haar doedt huppelen , de liier vlucht- te voor de jonge koe , en de herder, ganfch lufteloos zynde, vergat zijn ruifchpyp en fluit. Uit dit hoi kwain van tijdt tot tijdteen zware
en dikke rook op, die op het middevan den dag een foort van een nacht uitmaakte. De omleg- gende volkeren verdubbelden dan hunneofferhan- den, om de helfche Goden te bevredigen ; maar zomtijds waren demenfchen in den bloeihunnes levens, en in hunne tedere jengt, de eenigtte flachtofFers , daar de wrede Godheden vermaak in namen om hen op te offeren, door eene dode- ]ijke befmettelijkheit. 't Was daar, dat Tetemachus vaft gefteld hadt
den weg te zoeken naar deduiftere verblijfpfaats van Pluto. Minerva, die gedurig een wakend ooge over hem hieldt, en hem met haar fchildt bedek- te, hadt Pluto voor hem gunflig gemaakt; Jupi~ ter zelf, ter bede van Minerva, hadt Mercuriust die dagelijx ter helle nederdaalt, om zeker getal fterveiingen aanC/W»#over te leveren (f), bevo- len
vim verfdieide foortenvan Nymphen gefproken,in de Aan-
teUeningen op het XIII. Boek. (f) Niet alleen liragt Mercuriiis de Pchimmen aan, en le-
verde die in lianden van Charon , maar als hy weder naar boven keetde, voerde hy een groot getal van zielen,dieuic den
|
||||
fii *De Gevalien
len aan den koning der fchimmen te boodfchap-
pen ,dat hy den zone van UlyjJ'es'm 7.ijn rijk moeff. laten komen. Teiemachus begaf zich by nacht heimelijk uit
het leger; ging voort by het lichj der maan, en riep deze Goddelijke mogendheit aan , die des nachts in den hemel het glinlterende licht zijnde; de knifche Diana op de aarde , en in de helle de ontzagchelijke Hecate (g) is. Deze (jodheit hoorde gunltig zijne geloften, n.iardien zijn hert zuiver was , en hy alleen geleid wierdt door de fcbuldplichtige liefde , die een zoon aan zijnen iadcr Ichuldig is Naaulijx was hy gekomen aan den ingarig van
het hoi, of hy hoorde het onderaardt'che rijk loeien, de aarde beetde onder zijne voeten , de hemel was gewapend met blixemen envuur, dat fcheenneder teliorten. Dejongezoon van Ul'yf- fes gevoelde ziin hert ontroerd , en iijti ganfehe ■ligchaam wasbedekt met koudzweet; maar zijn rnocdt onderlteunde hem , en hy veihefte zijne han-
«len ft room Lethe, dat is de vergetelheit, gedronken hadden,
en weder jonge kinderen zouden bezielen , met zich. Dat was zyn daagiyx wcrk (g) Derhalven is de Maan , Diana , en Proferpina te za-
ftien genomen dat gene, dat Hecate genoemd , en met een driedubbeld hoofdt verbeeld wierdt. Andere zyn van ande- le gedachten ; doch het komt daar op uit , dat Hecate dc godin geweeft is der tovereffen, die des nachts op een drie- fprong aan deze driedubbele godheit hare miffelyke offer- handen deden; dat Hecate alle de fpoken en verichynfelen onder haai bedwang en gebiedt hadt. Derhalven komt de ni»m van Hecate meeft by de oude dichters voor , daar van hexery gefproken wordt; en zy zeggen, dat men haar moeft bevredigen ,'om van fpoken bevtyd tczyn. Te Athenenwierdt alle nieuwe maan eene orrerhande van geringc fpys voor Hecate vetvaardigd en op een drie-fprong gezet, waa? van daan de arme lieden die fpys kwamen hujen. |
||||
*vanTelemachus. XVIII. Boek. 143
handen en oogen ten hemel. Grote Goden! rfep hy uit, ik neem deze voorbeduidfelen , die ik geloof gelukkig te zijn, aan;volvoert nvv werk. Dit zeggende verdubbelde hy zijn gang , en ftel- de'er zich ftoutelijk tegen aan. De dikke rook,die den ingang van dit hoi aan
alle dieren , die het naderen , dodelijk maakt, verdween terftondt. De vergiftige damp ver- vloog voor korten tijdt. Telemachus tradt alleen daar binnen ; want wat anderfterveling zou hem hebben derven volgen ? Twee Cretenzers, die hem tot opzekere tuflchenwijttevan het hoi vergefel- fchapt hadden; en aan welken hy dit zijn voor- nemen hadt toevertrouwd, bleven,fidderendeeri als half dood , vry verre daar van af in een tem- pel, daar geloften doende , en geen hope meer hebbende van Telemachus ooit weder te zullen zien. OndertuiTchen daalde de zoon van UlyJJes fit
die afgrij'iTelijke duilterniflen neder met den de- gen in de vuift. Wei haaft vernam hy een zwak en naar licht, zo als men dat des nachts op de aarde ziet. Hy gaf aeht op de lichte fchimmen, die om hem heen vlogen, en hy keerdedieaf met zijndegen. Vervolgens zag hy de droevige boor- den der moeraffige rivier , wiens modderige en ftaande wateren niet doen dan omdraaien. Op dien oever ontdekte hy eene ontelbare menigte van doden,welke noch niet begraven waren,die te vergeefs op den onbarmhertigen Charon aan- drongen. DieGodt, wiens eeuwigdurende ou- derdom altijdt droevig en fluurs is, dreigde hen, dreef hen af, en nam terltondt den jongen Griek ht zijn boot, Tehmachns daar in tredende, hoor- de
|
||||
Ufajz. 14s- 24*&eZ
|
|||||
Ic/cmofAuj-jfaafna </t ^/fc/ cm zyntn ladtr
&*„-?.____ ft Zeefcen .
|
|||||
144 ^e Gevalleti
de het verzuchten eener fchimme , die zich niet
icon trooften. Waar in bellaat tocb, 7eide hy, uw ongeluk,
■yvie waart gy op aarde? Ik was, antwoordde die fchim, Nab'o<barfon koning van het trotfehe Ba- bylon. Al de volkeren van het Ooiten iidderden op het gerucht van mijn naam alleen ; ik deed? my door de Bakyhniers aanbidden in een tempel van marmer , daar ik verbeeld was door een praalbeeldt van goudt, voor hu welke men dag en nacht de kolteliiklte reukwerken van Etbtopte brandde : nooit dorlt iemandt my tegenfpreken, of hy wierdt terftondt geltraft Dagelijx bedacht men nieuwe vermaaklijkheden , om my het le- ven aangenaam te maken; ik was noch Jong en flerk. Helaas! wat hadt ik noch al voorfpoedt, die ik op den throon zou gefmaakt hebben, te wachten ? Maar eene vrouwe-, die ik beminde, maar die my niet beminde , heeft my wel doen gevoelen, dat ik geen Godt was , zy heeft my vergeven,enik ben nietmeer; giiteren heeft men met grote pracht mijne affche in een guide lijlc- buffe gedaan; men weende , men trok het haair uit ; men hieldt zich , als of men zich wilde werpen in de vlamme van mijn houtitapel, om met my te Iterven; noch gaat men zuchten aan den voet van het trotfehe praalgraf , daar men mijne aflche in gelegd heeft; maar niemandt be- klaaut my ; men gedenkt met fchrik aan my , Zelf in mijn huisgezin ; en hier beneden lijd ik reeds over-yfTelijke behandelingen. Telemachus ontroerd door dit gezicht , zeide
tegenhem: Waart gy waarlijk gelukkig gedu- fende uwe regering ? hebt gy wel gefmaakt die zachte
|
||||
"Van Telemachus. XVIII. Boek. 14?
zachtevrede - zonder welke het hertder menfchen
altijdt geprangd en inuekrompen is , zelfin het midden der weiluilen?Neen,antwoorddedeB<*- iylonier, ik weet self niet wat gy zeggen wilt i de verftandigen zeggen Wei , dat die vrede het eenigfte goedt is, maar Wat my aangaat, ik heb die nooit gefmaakt; mijn hert wierdf zonder op- houden geflingerd door nieuwe begeerlijkheden* en door vrete en hoop ; ik trachtte mijn zelf daar in te verharden , door mijne hertstochten nit te roeien; ik droeg zorge om die onbefuifd- heit gednrig te maken; de minfte tuflchenpozing van ftille overweging 7.ou my bitter geweeft zijn. Zie daar de vrede, die ik genoten heb; alhet andere fcheen my een verdichtfel en droom. Zie daar de goederen, om welke ik treur. DeBabylonier opdeze wijze fprekende,fchrei-
de als een lafhertigmenfch, die door voorfpoedt verwijfd was , en die nooft gewoon was kloek- moedig eenig ongeluk te verdragen; hy hadt ee- nige Haven om zich, die men hadt doen fterven, om zijne lijkftatie tevereeren. Mercurtushadrdie nevens hunnen koning aan Charon overgeleverd, en een volkomen macht over dien koning, dien zy op aarde gediend hadden, gegeven. De fchim- men van die flaven vreefden niet meer voor de fchimme van Nabopbarfan ; zy hidden hem ge- bonden aan een keten, en deden hem veel wrede verontwaardigingen aan. Deeehvroeg hem: Wa- ren wy niet al zo wel menfchen , als gy ? Hoe waart gy zo onzinnig , dat gy geloofde , dat gy een Godt waart ? moeft gy u niet te binnen bren- gen, dat gy gefproten zijt uit de zelve flam , als alle andere menfchen? Een ander zeide,ommet hem te fpotten : Gy hadt gelijk, dat gy niet wil- //, Dee/. K de,
|
||||
146" 1>e Gevallen
de, dat men u voor een menfch hieldt, want gf
waart een fchrikdier zonder menfchelijkheit. Een derde zeide: Wei! waar zijn tegenwoordig uwe vleiers i Ongelukkige ! gy hebt niet meer te ge- ven,noch kunt geen kwaat meer doen ;zie daar, gy zijt een flaaf geworden van uwe flaven zelf. l)e Goden zijn langzaam in gerechtigheit te oef- fenen, maar eindelijk doen zy dat. Op die harde en ruwe taal wierp Nabopharfan
zich met zijn aanzichtop den grondt,en trok zijn haairuit,door een overmaat van woede en wan- hoop. Maar Charon zeide tegen de flaven: Trek hem by den keten, doedt hem tegen zijn wil en dank opftaan, hy moet zelf bet genoegen niet hebben van zijne fchande te verbergen. Al de fchimmen van den Styx moeten ooggetuigen daar van zijn, om de Goden te rechtvaardigen, die zo Jang verdragen hebben , dat deze godloze op de aarde geheerfchtheeft Ditis, dBabylonier] niet dan het begin uwer fmerten ; maak u gereed om geoordeeld te worden door den onbuigzamen Minos, die rechter is in het onderaardfche rijk. Gedurende deze redenen van den vreeflelijken
C^fo»raaktedeboot reeds aanden oever van het rijk van Pluto; alle de fchimmen liepen toe om dien leyenden menfch ,dien zy onder het midden der dodenin de boot zagen, te befchouwen:maar op dat oogenblik.,inhetwelkTe'/e»j<aci&a/voetaan landt zette, vloden zy , even als de fchaduw in de nacht, die door het minfte licht van den dag verdreven wordt. Charon,den jongenGr/V£,met een minder gefronfl wezen en min donker ge- zicht, dan hy anders wel gewoon was,befchou- wende , zeide tegen hem : Gy fterveling van de Goden bemind , vermids het u toegelaten is te |
||||
van Telemachus. XVIII. Bock. T47
komen Inhet rijk derduifterniircpntoegankehjk:
voor alle andere levenden , zo fpoedt u ora te gaan, daar het noodlut u roept; ga door dien akeligen weg naar het paleis van Pluto , dien gy op zijn throon zulr vinden, hy zal u toelaten in te gaan in die plaatien , welker geheim het my ongeoorlofd is u te ontdekken. JDaar op naderde Telemachus met grote fchre-
den. Van allekanten zag hy ichimmen,talri|ker dan het 7.andt aan de oevers der zeen, huppelen; en in de beweging van deze ontelbare menlgte wierdt hy bevangen met eene zeer fchrikkelijke vreze, befchouwende dediepe ftilte dezer woefte plaatfen. Zijne haairen rezen te berge op zijn hoofdt, wanneer hy by de duiftere verblijfplaats van den onbarmhertigen.P/#if»kwam;hy gevoel- de zijne knie'n wankelen , het geluidtontbrak hem, enter naauwer noodt kon hy deze woorden tegen den Godt uit fpreken : Gy ziet, 6 vreeflelijke Godheitlden zone van den ongelukkigenLVv^e/; ik kome u vragen, of mijn vader is nedergedaald in uw rijk, dan of hy noch omzwervende is op de aarde. Pluto zat op een yvore throon. Zijn gezichc
was bleek en llreng , zijne oogen ingevallen en glinfrerend,zijn voorhooft gefronft en dreigend, het gezicht van een levend menfch verveelde hem, even als het licht de oogen der dieren , die niet dan des nachts gewoon zijn uit hunne hoJen te komen, beledigt. Aan zijne zijde zag men Pro- ferpitta, die alleen zijne oogen tot haar trok, en 2ijn hert een weinig fcheen te verzachten :zy ge- noot altijdt eene nieuwe en verfche fchoonheit, tnaar 7,y fcheen by hare uitmuntende bekoorlijk- K a hedenf |
||||
i4? 2)^ Gevallen
heden eenlge hardigheit en wreedheit van haar
gemaal gevoegd te riebben. Aan den voet van den throon was de bleke en
verfiindende doodt met haar fcherpe feiffen, die zy gedurig aanzette. Rondom haar heen vlogen de nare zorgen; de wrede wantrouwens , en de wraak,geheel drnipendevan bloedt en met won- den bedekt, de onrechtvaardige haat, en gierig- heit , die zich zelf knaagt ; de wanhoop , die zich met haar eigene handen verfeheurt ; de on- zinnige heerfchzucht,diealles omver werpt; het verraadt , dat zich in bloedt wil baden , en dat geen voordeel kan doen met de onheilen,die het zelf veroorzaakt heeft; de nijdt, die haar dode- lijk vergift rondom verfpreidt, en verwoed wordt door de onmacht van te kunnen befcliadigen; en godloosheit. die voor zich zelf een diepen afgro'ndt graaft, daar zy wanhopende zich zelf in ter ne- dernort;afgrijaelijke fpoken en verfchijnfels,die de doden verbeelden om de levendigen te verva- ren , affchuwelijke dromen , en llapeloosheden, al zo wreed, als de dromen zelf: al die dodelii- ke verbeeldingen omringdendenbarfTenPteo en vervulden het hof, waar in hy zijn verbliif hadt. Hy znwoorA&cTelemachus met eene doff'e (lem- me , die de afgronden van den Erebus (h) deedt loeien: Jonge flerveling het noodlot heeft u deze gewijdde vryplaats der lchimmendoen fchenden- volg uw grootfeh noodlot ;ikzal u niet zeggen^ waar
(h) Schoon dat de dichters het woordt Ereiu, veel ee-
bru.ken zo is het nochtans niet altydt zeker, wat zy dfar door verftaan Zomtyds wordt het genomen voor een mod- der-poel en afgrondt ,_ zomtyds voot eene Godheft e« zomtyds voor het ganfche ondeiaardlche ryk |
|||||
L
|
|||||
van Telemachus. XVIII. Boek. 149
"Waar uw vader is; het is genoeg , dat het aan u
vry ftaat hem te zoeken: vermids hy een koning op de aarde is gewee/t , hebt gy niet dan aan de eene kant den duifteren Tartarus,daar de kwade koningen gelrraft,en aan de andere zijde de Eli- Zeefche velden, daar de goede beloond worden, te doorzoeken. Maar van hier kunt gy niet ko- inen in deElizeefchevelden,dan nadoorden Tar- tarus doorgegaan te zijn ; haaft u met dervvaards te gaan, en uit mijn rijk te vertrekken. Terftondt fcheen Telemachus te vjiegen door die
ledige en zeer grote ruimte ; zo zeer verlangde hy om te weten , of hy zijnen vader weder zou 2ien, en om zich te verwijderen van de vreefTe- lijke tegenwoordigheit van den dwingelandt, die doden en Ievendigen een fchrik aanjaagt. Wei haaft bevondt'hy zich dicht by den duifteren7>- tarus (\), daar een zwarte en dikke rook uit voort- kwam, wiens vergiftige reuk de doodt zou ver- oorzaken , zo die z'ich verfpreidde in de verblijf- plaats der levenden. Deze rook bedekte een ri- vier van vuur en vlam , wiens gerucht, gelijk dat der fnellopendfte ftromen , wanneer die van de hoogfte rotfen afftortende in de diepfle af- gronden nedervallen , maakte , dat men niets onderfcheidentlijk kon verftaan in die droevigc plaarfe.
Telemachus heimelijk van Minerva aangemoe-
digd, ging zonder eenige vreze in dien afgrondt; |
||||||
m Die plaats ,nu al meet door onzen Schtyver genoemd,
was het, daat de zieien del godiozen gepynigd wierden. Hometus , die den Taitarus in zyn taal byna altydt duiftet noemt, ze<*t, dat hy zo diep is ondet de helle,als do helle diep in de aaide is ; het welk ook van Hefiodns beveltijjd woidr. |
||||||
Ijo Tie Gevallen
terftondt wierdt hy een groot getal menfchen ge-
waar, die gtle^fd hadden in den geringften iiaat, en geltraft wierden, om dat zy naar rijkdommeu gezuclit nadden door bedriegeryen, verraderyen, en wreedheden- Hy zag daar veel godloze hui- chelaars,dielchijnende denGodsdienlt te bemin- nen , zich van den zelven als van een fchonen dekmantel hadden bediend, om hunne eerzucht te voldoen, en by ligtgelovige menfchen voordeel tedoen. Die menfchen, die de deugt zelf, wek- ke de grootlte gift der Goden is , misbruikt had* den, wierden geftraft,als de fchelmachtiglte van alien. De kinderen , die hunne vaders en moe- ders hadden vermoord , de vrouwen , die hare handen gedoopt hadden in het bloedt van hare mannen; de verraders, die nun vaderlandt had- den verkocht en overgeleverd, na alle eeden ge- fchonden te hebben, leden minder wrede itraffen, dan deze veinzers. De drie rechters der helle hadden het dus gewild, en zie hier de reden daar van ; namentlijk ; om dat de huichelaars niet te vrede zijn met boosaaidig te wezen, als de ove- rige godlozen ,maarzy willennoch voor vromen doorgaan,en maken door hunne fchyndeugt,dat de menfchen zich op de ware deugt niet derven verrrouwen. De Goden , die zy befpot, en by de menfchen veracht hebben gemaakt , fchep-s pen hun vermaak , met al hun vermogen in het werk te flellen , om zich over die fchimp te wreken. Naby deze zag hy andere menfchen , die het
gemeen met geloofd zeer fchuldig te zijn , en welke echter de Goddelijke wraak ftrengeliik vervolgt;namentlijk de ondankbarejeugenaars, vleiers, die het kwade geprezen hebben, kwaad- wil-
|
||||
van Telemachus. XVIII, Boek. 151
Willige berifpers , die de zuivere deugt getracht
hebben te bevlekken ; eindelijk de zulken, die lichtvaardig van zaken geoordeeld hebben , zon- der die in den grondt te verftaan , en daar door den goeden naam der onfchuldigen hebben.be- vlekt. Maar onder alle ondankbaarheden wierden die
wel het zwaarfte gedraft, in welke men vervalt tegcn de Goden. Wel hoe ! zeide Minos , hy gaat door voor een fchrikdier , die nalatig is in de erkenteniffe , die hy behoort te hebben voor fcijn vader of vriendt, van wien hy eenige hulp ontfangen heett; en ftelt men eer in ondankbaar te zijn tegen de Goden, van welken men het le- ven heeft, en al de goederen, die het in zich be- vat! Is men zijn leven niet meer aan hun ver- fchuldigd , dan aan zijn vader zelf, daar men van geboren is ! Hoe de gebreken minder op de aarde geftraft en verfchoond worden , te meer 2ijn die in de helle het voorwerp van eene on-- verzoenbare wraak , aan welke niets kan ont-« flippen. Telemachus, ziende de drie rechters, die ge-
zeten waren om recht te doen, een menfch ver- oordeelen , nam de vrymoedigheit van hen af te vragen, welke zijne misdaden waren. De ver- oordeelde, terftondt het woordt opvattende,riep uit: Ik heb nooit eenig kwaadt bedreven, ik heb al mijn vermaak genomen in weldoen , ik ben weldoende, mild, rechtvaardig , en toegevende geweeft, wat kan men my dan te laft leggen? Hier op zeide Minos: Gy wordt nergens van be- fchuldigt,ten opzicht der menfchen,maar waart gy de menfchen niet minder fchuldig dan de Go- den? Welke is dan die rechtvaardigheit, daar gy K 4 zo
|
||||
i$% T)e Gevalkn
40 op roemt ? Gy hebt niets verzuimt omtrent
de menfchen, die niets zijn , en gy zijt deugd- zaam geweeft; maar al die deugt hebt gy te huis gebragt tot u eigen zelf, en niet tot de Goden, die udezelve gefchonken hadden; want gy wilde de vrucht van uwe eigene deugt genieten, en gy hebt die in uw zelf befloten ; gy zijt uwe eigene Godheit geweelt; maar de Goden, die alles ge- maakt hebben , en die niets gqmaakt hebben dan om hun eigen zelf, kunnen van hun recht niet afliaan;gy hebt hen vergeten;zyzullenuook ver- geten, en u overgeven aan uw eigen zelf: ver- mids gy nil u zelf hebt willen zoeken , en'geen- zins hen, zoek dan tegenwoordig , zo gy kunt uwe vertroofting in uw eige hert : nu zijt gy voor altijdt van de menfchen , die gy hebt wil- len behagen, afgezonderd: gy wordt alleen aan uw eigen zelf, die uw afgodt zijt, overgclaten. Leer, dat'er geen ware deugt is zonder eerbiedt en liefde tot de Goden , aan wien alles toebe- hoort. Uwe valfche deugt, die langen tijdt de ligtgelovige menfchen verblind heeft, zal nu met fchaamte overtuigd zijn : de menfchen niet an- ders oordelende van gebreken en deugden dan mar dat het hen mishaagt of gevalt, zijn' ver- blind, zo wel ten opzicht van het goede als van het kwade : hier wcrpt eene klare verlichtin? al hun niterlijk oordeel omver. Deze veroor- dcelt zomtijds het geen , daar zy zich over ver- wonderen, en rechtvaardigt , het geen zy ver- doemen. ' Op deze woorden kon die wijsgeer, als van
den donder geflagen, zich zelf geen onderftandt bybrengen ; het_ wel behagen, het geen hy certijds gefchept hadt m \ overwegen van zijne beza- digd-
|
||||
van Telemachus. XVIII. Boek. 15$
dfgdheit, zijn moedt, en cdelmoedige geneigd-
heden, veranderden in wanhoop, en de befchou- iving van zijn eigen hert,vyandt der Goden zijn- de, verftrekte hem tot zijn that'. Hy befchou- de zich zelf, en kon niet nalaten zich te be- fchouwen. Hy zag de ydelheit van het oor- deel der menfchen , die hy in alle zijne daden hadt willen behagen. Hy doorzocht alles , vvat in zijn binnenile was, als of hy alle zijne inge- wanden het binnenfte buiten keerde ; hy vondt zich niet meer den zelven, alle iteunfel ontbrak hem in zijn hen; zijn gewifle, wiens getuigenis eertijds hem zo heuglijk was geweeft , verhefte zich tegen hem, en verweet hem met woede zij- ne dwaling , en de verleidende doling van al zij- ne deugden , die den dienft van het Godendom niet tot haar begin en einde gehadt hadden ;' hy wierdt ontroerd en verbaafd, vol van fchaamte, knaging en wanhoop ; de razernyen pynigden hem niet, vermids het genoegwas, dat hy aan zich zelf was overgelaten , en zijn eigen here een wreker was der gehoonde Goden; hy zocht de naarfte plaatfen, om zich voor anderen te verbergen , kunnende zich niet verbergen voor zich zelf; hy zocht duifterheir, en kon die niet vinden ; een laitig licht volgde hem overal; overal kwamen de fchitterende ftralen der waar- heit, de waarheit, die hy verwaarloofd hadt te volgen, wreken; al wat hybernind hadt, wierdt hatelijk voor zijne oogen , als zijnde de oor- fprong ziiner kwalen , die nooit zouden eindi- eren. Hy zeide by zich zelf: O onzinnige! Heb ik dan Goden noch menfchen gekend , poch mini zelf; neen, ik heb niets gekend, na- dejnaal ik het cenige en waarachtige goedt noose K 5 be- |
||||
t$jf, Tie Gev alien
bemind heb ; alle mijne fchreden zijn dwalin-
gen geweeft; mijne wijsheit was niets dan dwaas- heit, mijne deugt niet anders dan eene godloze €ii verblinde opgeblazenheit: ik was zelf mijrt afgodt! Eindelijk wierdt Telemacbus de koningen, die
geftraft wierden , om dat zy hunne macht mis- bruikt hadden, gcwaar : aan de eene kant boodt cene der Razernyen, zijndc eene Wraak-godin, hen een fpiegel aan, die hen al de wangeftalte hun- ner gebreken deedt zien : zy zagen die , en zy konden zich niet onthouden van met een te zien hunne grove en naar de belagchelijkfle loftuitin- gen begerige ydelheit ; hunne iirengheit tegen. demenfcnen, welker geluk zy hadd_-n behoren uit temaken, hunne on^evoeligheitvoorde deugt, hunne vreze om de waarheit te verllaan ; hunne geneigdhedentotlaffeenvleiende menfehen puri- ne zorgloosheit, verwijfdheit, ongevoeligheit, wamrouwen, hoogmoedt, en overmatige groots- heit, gegrondvelt op de verwoefting hunner vol- keren,hunneeerzuchtomeenweinigydelenroem te krygen, ten koile van het bloedt hunner bur- geren; eindelijk hunne wreedheit, die dagelijx oieuwe wellulten opzoekt in de tranen en wan- hoop van zo vele ellendige menfehen. Zy zagen zonder ophouden in die fpiegel,en zy bevonden zich zelf yflelijker en affchuwelijker dan de ChimeraX) door
(k) De ouden zeggen, dat de Chimera een monfter was,
dat van voien een leeuw , in het midden een geit , en achter aan een draakwas, maat zo dat ieder gedeelte zyn hoofdt hadt. Menzegt, dat het veidichtfel zyn ooifpronk heeft van zekeien berg in Lycie , boven op wdke de leeuwen zich onthielden, tetwyl de geiten op het midden weidden, en dat men draken of flangen aan de voet van den zelvea zag. Homeius, Heiiodus, Lucretius , en andeie dichters iiteke*
|
||||
van Telemachus. XVI11. Boek. 155
door BelUrophon (1) overwonnen lijnde , of
dan de Hydra van Lerna door Hercules ter ne- dergeveld, of dan Cerberus zelf, niet tegenftaan- de die uit zijne drie gapende kelen een zwart en vergiftig bloedt braakt, dat bekwaam is om net ganfche geflacht der ftervelingen , op den aard- bodemlevende, te befinetten. Ter zelver tijdt bragt aan de andere zyde eene
andere Razerny , met befpotting , hen al de lof- tuitingen , daar de vleiers gedurende bun leven hen mede hadden opgehoopt, te binnen, en ver- toonde hen eene andere fpfegel, daar zy zich zo- danig in befchouden,a!s devleieryhen afgemaald hadt ; de tegenftrijdigheit van die twee zo ftrij-- digeafbeeldfels verltrekte tot ftraffe hunner ydel- heit: men bemerkte, dat dc boosaardigfte onder dc
fpreken van dat nfbnfter, het welk het wangedrochtelykfte
zynde van alle, daar de ouden van fpreken, zegt men noch van iemandt, die zeer miffelyke of ondoenlyke dingen in het hoofd heeft, dat het Chimeren zyn. (1) Bellerophon, zoon van Glaucius , den koning van
Ephyren, of Corinthen, zich eenigen tydt onthoudendc by Pretus, koning van Argos , zo wierdt des zelfs vrouw op hem vetliefd, en fptak hem daar over aan ; maar van hem afgeivezen zynde, ging zy by haren man klagen , dat Bel- lerophon haar hadt willen ontceren. Deze te ligt aan zyr.e vrouwe geloof gevende , heeft Bellerophon, die hy , om het recht van ^aftvryheit niet te fchenden , zelf niet wilde doden, gezonUen naar Lyric aan zyn fchooavadet Jobates, met een brief, waar in hy hem beval Beljerophon te do- den. Jobates deedt hem derhalven tcgen de Chimera ftry- dea ; doch Neptunus zondt hem het gevleugelde paardt Tegafus, waar mede hy het gedrochtoverwon. Bellerophon* brieven zyn derhalven het zelve dat men anders wei Uria* brieven noemt. Men wil, dat hy den gezegden berg van Lycie van alle wilde dieren zou gezuiverd, en den zelven bewoonbaar gemaakt hebben , en dat daar het ganfche vct- dichtfel zyn oorfpronk van zou gekiegen hebbtn. |
||||
15 6 ^De Gevalkn
de koningen, de zulke warcn , aan welken men
in hun leven de heerlijkfte loftuiting hadt gege- ven,vermids de bozen ineer gevreefd zijn dande goeden, en dac zy zonder fchaamte den dichte- ren en redenaren van hunuen tijdt de lar'ue vleie- ryen afvorderen. Men hoort hen zuchten in die diepe duifter-
nifTen, daar zy niets kunnen zien dan de befpot- ting en befchimping , die zy verdragen moeten : niets is omtrent hen, dat hen niet tot verwijt is, dat hen niet tegenfpreekt.of met fchaamte over- tuigt, in plaats dat zy anders op de aarde ge- woon waren te fpelen met het leven der men- fchen, en ftaande hidden,dat alles gemaakt was om hen te dienen. In den Tartarus zijn zy over- gegeven aan al de wonderzinnigheit van zekere flaven, die , op hunne beurt , hen eene wrede dienitbaarheit doen gevoelen; zy dienen met droef- heit, en hen is geen hoop ovcri^ , dat zy ooit hunne gevankenilfe zullen kunnen verligten of ver- zachten; zy zijn gekomen onder de flagen van die flaven, die hunne onverzoenlijke dwingeian- den geworden zijn, even als een aanbeeldt is on- der de hamers der Cyclopen, wanneer Vuhanus hen aandrijft om te arbeiden in de brandende ovens van den berg Etna. Tekmachusbefchoudc daar b!eke,afgrijflelijke,
en bedroefde wezens. Het is eene zware droef- heit, welke die misdadigen knaagt ; zy hebben een affchrik van zich zelf, en kunnen zich van dien affchrik niet meer ontdoen, dan van hunne eigene natuur; zy hebben geen andere uraffe hun- ner gebreken nodig,dan die gebrekenzelf. Zon- der ophouden zien zy die in al hunne affchuwe- Jijkheit; zy venonen zich aan hen als affchuwe- lijkc
|
||||
•van Telemachus. XVIJI. Boek. 157
lijke fpoken , en vervolgen hen gedurig. Om
zich daar van te bevryden , zien zy om naar eene doodt, machtiger dan die hen van hunne lig- chamen heeft afgefcheiden. In de wanhoop,daar zy 7.ich in bevinden , roepen zy eene doodt te hulp,diealle gevoele en kennifle in hen mag uit- bluirchen: zy bidden de afgronden , dat die hen willen iuzwelgen , om zich te verlchuilen voor de wrekcnde ltralen der waarheit, die hen ver- volgt; maar zy worden bewaard voor de weder- wraak , die geftadig druppel voor druppel op hen nederdruipt, en die nimmer zal verdrogen. De waarheit , die zy gevreefd hebben te zien, verftrekt hen tot flraf. Zy zien die , en hebben gene oogen, dan om te zien , dat die zich tegen hen verheft: haar gezicht treft en verfcheurt hen. Zy is als de blixem , die, zonder iets van buiten te befchadigen, doordringt tot in het bin- nenfte der ingewanden ; en even als het metaal in een gloeiende ooven , is hunne ziel als ge- fmolten door dat wraakvuur. Het blijft niet be- jftendig, maar het verteert niet , fchoon het ont- bonden wordt tot de eerfte beginfelen : dat le- ven kan niet fterven ; men wordt zich zelf ont- rukt; men kannocheenige fteun noch ruftevoor een oogenblik vinden ; en men houdt zich niet in ftandt dan door een woede tegen zich zelf, en door een verlies van alle hoop, het welk on- zinnig maakt. Onder deze voorwerpen , die Telemachus de
haairen deden te berge rijzen, zag hy verfchei- de der oude koningen van Lydie , die geftraft wierden, om dat zy de welluften van een ver- wijfd leven meerder geacht hadden , dan den ar- beidt, die onaffcheidelijk moet zijn van de ko- ninklijkc
|
||||
xj8 2)/? Gevallen
ninklijke waardigheit, om de onderdanen verlig-
tingtoe te brengen.
Diekoniiigen verweten malkanderhunneblind-
heit ; de een zeide tegen den ander , oje zijn zoon geweeft was : Heb ik u niet zomtijds in mijnen ouderdom , en voor mijne doodt aangemaand , dat gy de gebreken , die ik door onachtzaamheit begaan hadt , zoudt verbete- ren. De zoon antwoordde: O ongelukkige vader!
gy zijt het, die my bedorven hebt , net is uw voorbeeldt , dat my gewent heeft tot hoog- moedt, tot trotsheit, en om de menfchen hard te handelen. U ziende met zo veel verwijfd- heit regeren , en omringd van zo vele lafFe vleiers , heb ik my gewent , om de vleiery en vermaaklijkheden te beminnen. Ik heb ge- loofd, dat alle de overige menfchen , in opzicht der koningen(i), zo veel waren als de paarden en andere beeften in opzicht der menfchen; dat is zodanige beeften , daar men geen werk van maakt , dan voor zo veel zy dienft doen , en gemak veroorzaken. Ik heb zulx geloofd, en y hebt het my doen geloven , en tegenwoor-
ig lijd ik zo vele onheilen , om dat ik u
D3gevolgd heb. By die verwijtingen voegden zy afgrijflelijke vervloekingen , en fchenen door woede aangezet om malkander teverfcheu- ren. Rondom,
(i) Zo vtel warm alt ie pattrden en andere tee/ten in §p-
xi'ht def menfchen , em.. ] Dat zyn juift de woorden , die de Cardinaal Mazatin gebruikte, om den koning inte boe- zemen, dat hy de Ftanfchen niet ontzien moeft. Hy ver- feleek hen by muilefelen, die zo veel te beter vooitgaaa ,
oe zy zwaaidci bcladcn zyn. |
||||
van Telemachus. XV1IT. Boek. if9
Rondoni dte koningen vlogen de wrede ver-
moedens, valfche oproeren , de wantrouwens, die de onderdanen wreken van de hardigheit der koningen , de onverzadelijke honger tot rijk- dommen,de valfche roem, die altijdt geweldda- dig is , en de laffe verwijfdheit, die de onheilen verdubbelt, welke men altijdt lijdt, zonder dat 2y ooit beltendige vermaaklijkheden verfchaffen, gins en weder, als nachtuilen. Men zag vele van die koningen urengelijk ge-
ftraft, niet om de ongemakken , die zy veroor- zaakt hadden , maar om het goedt, dat zy had- den moeten verrechten; al de misdaden der vol- toeren veroorzaakt door de achteloosheit, waar mede men de wetten deedt onderhouden, wier- den deze koningen, die niet moeten regeren dan om de wetten door hun toedoen tedoen regeren, toegerekent. Ook wierden op hunne rekening gefteld al de wanorders, die veroorzaakt wordert door den hoogmoedt, welluft,enalle anderebui- tenfporigheden , die de menfchen werpen in een laftigen ftaat, en in eene verzoeking om de wet- ten te verachten ,om goederen te verkrijgen. Bo- ven al wierden de koningen ftreng gehandeld, die in plaatsvan goed te zijn en wakkere herders van het volk, niet anders hadden gedacht, dan om de kudde te verwoeften als verfcheurende wolven.
"Maar,het geenTelemacbusnoch meer verbaas-
de was, dat hy in dien afgrondt der duifternif- fen en rampen noch een groot getal koningen zag, die op aarde doorgegaan hebbende voor ge- noegzaam goede koningen , overgegeven waren aan de ftraffen van den Tartarus, om dat zy zfch. badden laten regeren door boze enargliftige men- fchenj
|
||||
1)e Gevallen
|
||||||||
i6o
|
||||||||
fchen; xy wierden geftraft om de mfsdrijven, die
xy door hun gezag hadden laten doen. Dat meer Is, die koningen waren voor het grootfte deel noch goed noch. kwaad geweeft, zo groot was hunne lafheit geweeft ; zy hadden nooit ge- vreefd, dat 7,y de waarheic niet kenden ; want ay hadden nooit fmaak in de deugt gehadt, en nooit hunnen roem gefteld in wel te doen, EMe vatt het achtiende Boek.
|
||||||||
JN-
|
||||||||
INHOUDT
|
|||||
VAN H E T
NEGENTIENDE BOEK. Telemachus komt in de Elizeefche
velden , daar hy gekend wordt door Arcefius zyn overgrootvader, die hem verzekert, dat UlyfTes noch in het leven is ; dat hy hem in Ithaca weder zal zien, en daar na hem rege-* ren. Arcefms flelt hem het geluk voor oogen, het we Ik de rechtvaardige men- fchen genie ten, en boven al de goede koningen, die gedurende hun leven de Goden gedient, en het geluk der vol- keren, we Ike zy geregeerdhebben, heb- ben uttgemaakt. Hy doedt hem aan- merken, dat de Helden, die alleen uit~ gemunt hebben in de kunjl van te oor- logen, veel minder gelukkig zyn , in een afzonderlyke plaats. Hy geeft on- derrechtinge aan Telemachus; en na- derhandt gaat hy om zieh, met haaft, weder te vervoegen in het leger der bondgenoten. II. T>eel L DE
|
|||||
i6z
D E
.GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Vlyjfes.
|
|||||||
HET NEGENTIENDE BOEK.
|
|||||||
•w'^r-r-yAnneer TeUtnachus uit die plaatfcn
% \/ J vcrtrok , gevoelde hy zich verligt,
^^/ even als of hem een berg van zijn
YY borlt genomen was. Door deze
verligting wierdt hy het ongeluk
<ter genen, die daar in opgefloten waren, zonder
hope van ooit weder daar uit te zullen komen,
£ewaar; hy was verbaafd door te zien , dat de
koningen ltrenger geftraft wierden , dan andere
fchuldigen. Hoe! zeidehy, zo vele plichten,zo
vele gevaren, zo vele valftrikken, zo vele zwa-
righeden om de waarheit te kennen , om zich te
befchermen tegen anderen, tegen zijn eigen zelf,
en eindelijk noch zo vreeflelijke pijnen inde hel-
le, na zo benijd, zo geflingerd, en zo gedwars-
boomd te zijn in een kort leven ! O onzinnige,
die zoekt te regeren ! Getukkig, die zich bepaalt
binnen eene middelmatige en vreedzame levens-
wijze ,
|
|||||||
van Telemachus. XIX. Boek. 163
\vijv.e , waar in de deugt hem min zwaar
vak. _ Deze opmerkingen makende , wierdt hy van
binnen in zich zelf ontroerd, beefde, en verviel in zekere verbaafdheit , die hem eenig gedeelte van de wanhoop dezerongelukkigen, die hy ge- 21'en hadt, deedt gevoelen ; maar naar mate dat hy zich van dit droeve verblijf der duifternifTen, affchrik, en wanhoop, verwijderde, begon zijn moedt meer en meer aan te waflcheu ; hy haalde 7-ijn adem, en zag reeds van verre Iiet zachte en Zuivere licht van het verblijf der helden. Daar hadden al de goede koningen , die tot
dien tijdt toe de vnenfchen wijffelijk beftierd had- den, hun verblijf. Zy waren afgezonderd vande overige rechtvaardigen. Gelijk de kwade vorften in den Tartarus oneindig ftrenger ftrafren Jeden dan alleanderefchuldigen van een gemenenftaat; alzo genoten de goede koningen in de Eliteejche velden een oneindig groter geluk , dan dat van andere menfchen, die de deugt op aarde bemind hadden. Telemachus naderdedezekoningen,die in wel-
riekende boiTchen gezeten waren op altijdt groe- iende enbloeiende zoden;duizend kleine beekjeg van klaar water befproeiden die fchone plaatfen, en maakten daar eene aangename koelte. Een oneinaig getal vogelen deedt dezeboflchen wefr- galmen door haar zoet gezang; men zag alle de lieffelijkc bioemen der lente , die onder humie voeten groeiden,tegelijk nevensde rijkftevruch- ten van den herflt , die aan de bomen hongen; nooit gevoelde men daar de brandende hette der geweldige hondsdagen; nooit dorften de fchralc JSIoorde winden daar blazen , noch de ftrenge L 1 kou- |
||||
164 23* Gevallen
koude van den winter doen gevoelen. Noch de
bloeddorltige oorlog, noch de wrede ni'jdc, die met een vergiftige tant, de adders in hare boe- zcm en om hare armen gefiingerd zijnde , bijt, noch de nayver, noch net wantrouwen , noch vreie, noch ydele begeertens naderden ooit dit ge1ukkig_ verblijf der vrede. De dag eindigde daar nooit, en de nacht met zijne donkere fcha- duw was daar niet bekend ; een zuiver en zacht licht omfcheen de ligchamen dezer rechtvaardige menfchen , en omringde hen met zijne ftralcn, als met een kleedr. Dat licht is niet, als bet <iuiflerefchijnfel,'twelke de oogender ellendige ftervelingcn beftraalt, en dat niets anders is dan duifterniife. 'tis veel eer een hemelfche heerlijk- heit ,dan een licht; het doordringt op eene fijner wijze de dikfte ligchamen , dan de ftralen der aonne het zuiverfte kriftal doordringen ; nooit verbijftert het de oogcn , maar verfterkt' die in het tegendeel, en voedt in het binnenfte der zie- le, ik weet niet welk eene helderheir. Met dit alleen worden de gelukzalige menfchen gevoed het ftraalt door hen, en uit hen; het doordringt hen
en het wordt met hen vereenigd; zy zien en zy Ge- voelen dat; zy ademen dat uit , en het doedt in lien aangroeien een onuitputtelijke bron van vre- de enblijdfchap. Zy zijn gedompeld in dien af- grondt van blijdfchap, even als de viflchen in de zee. Zy begeren niets, en hebben alles zonder lets te hebben ; want de fmaak van dat zu.Vere licht blult den honger hunner zielen uit. Al bon- ne begeertens zijn verzadigd , en hunne verza- digdheit is verheven boven al het geenverhonser- de en uitgehongerde menfchen op de aarde zoe- ken. Al de vermaaklijkheden , die hen omrin- 8e»,
|
||||
van Telemachus. XIX. Boek. x 6$
gen, zijn by hen van geen waarde , vermids de
vojftrekiheit van hun geluk , dat zy van binnen genieten, hun geen gevoelen over!aat,voor al 't geen zy aangenaams van buiten zien. Zy zijn even als de Goden,die,verzadigd van N,darcn Ambrozyn, zich niet zouden verwaardigen grove fpijzen te gebruiken , die men hen aanboodt aan de uitnemendlte tafel der fteriFelijke menfchen. Allekwalen vlieden ver af van deze gerudeplaat- fe, de doodt, ziekte, armoede , droefheit, be- klag, knaging, vreze, en de hoop zelf, die me- nigmaal zo veel verdriet koft als de vreze , ver- deeldhedeu, hertzeer, en tegenzin, kunneu daar niet inkomen. Eer zouden dehogebergen v&n7%raeie, welke
met hunne altijdt met ysen fneeuw, vandenaan- vang der wereldt,bedekt zijnde kruinen de wol- ken klieven , kunnen geworpen worden van hunne } grondflagen, fteunende op de middelpunt der | aarde, dan dat de herten van die rechtvaardige menfchen zelf het tninite zouden bewogen wor- den. Alleen hebben zy mededogen met de el- lende, die de fterrfelijke menfchen#op de aarde onderdrukt; maar het is een zacht en geruft me- dedogen, dat geenzins hun onveranderlijk gelnlc ontroert; eene eeuwig-durende jeugt, eene ge- lukzaligheit zonder einde, eene ganfeh Godde- lijke heerlijkheit is op hunne wezens afgemaald, maar hunne vreugde heeft niets het geen dwaas en onbehoorlijk is. 't Is eene zachte en edel- mocdige blijdfchap , vol van voortreiTelijkheit; 'tis eene verhevene fmaak van waarheit endcugt, diehenvervoert;zy zijn,zonder eenige tulTchen- pozingen , t'aller tijdt in de zelve uitgelatenheit van vreugde, in welke eene moeder zich bevindt, r 11 _
|
||||
166 *De GevalLen
die haren lieven zoon weder krijgt, welken zy
geloofde dood te zijn ; en die blijdichap verlaat de moeder in het kort , maar deze vliedt nooit uit het herte van die menfchen. Nooit verflaauwt die een oogenblik. Zy is altijdt nieuw voor hen. Zy worden vervoerd door eene dronkenfchap r zonder daar door ontroerd of verblind te worden. Zy onderhouden malkand-r van 'tgeen zy zien, en van 'tgeen zy fmaken. Zy treden de gemak- kelijke wellufteh ,en ydele grootheden van hunne oude tijdgenoten, die zy beklagen , met voeten. Zy herdenken met vermaak aan die droevige, maar korte jaren , in welke zy hebben moeten flrijden tegen zich zelf, en tege'n den ftroom der bedorven menfchen, om vroom te worden. Zy verwonderen zich over den byftandt der Goden, die hen met de handt geleid hebben tot de deugt, dwars door het midden van zo vele gevaren. Ik weet niet w.atGoddelijx vloeit geitadig in hunne herten,als een ftroom der Godheit zetf, die zich pwt hen vereenigt. Zy zien , en zy fmaken dat zy gelukkig zijn , en gevoelen dat zy het altijdt Zijn zullen. 2y zingen lofzangen tereereder Go- den, en zymakengezamentlijk niet dan eeneeeni- ge rtemme, eene gedachte,een hert en een eenig geluk uit, dat in deze vereenigde zielen als een ebbe en vloedt maakt. In die hemelfche vervoering rollen de eeuwen
veel fneller by hen, dan de uuren by de menfchen onderwijlen benemen duizend en duizend verlo- pene eeuwen niets van hun geluk, dat altijdt nieuw is, en altijdt volkomen. Zy regeren gezament- lijk, niet op thronen, die menfchelijke handen kunnen het onderfte boven keren , maar in zich zelf met een onveranderlijke kracht ; want zy heb-
|
||||
•van Telemachus. XIX. Boek. \6j
hebben niet meer nodigontzagchelijk te zijn door eene macht .die ontleend is van een gtring enel- lendig volk. Zydragen geen ydde wrongkroneft meer, welker lu'fler to veti vrtze en moeielijke zorgen verbergt De Goden zelf hebben hen ge- kroond met eigene handen, en dat met krozien, die nieis kan doen verwelken TeUmacbus, die zijn vnder zocht , en gedacht
hadt hem in deze aantjename plaufe te zullen vinden, was zo geraakt door de fmaak van die vredeendatgeiuk ,dai hyhemdaar wel zouhebben willen ontmoeten, en dat hy zich bedroefde, dat hy genoodzaakc was vervolgens weder te keren tot de gemeenfehap der Itervelingen. Hier, zeide hy, wordt het ware leven gevonden ,enhet onze is niets dan eene doodt; maar het geen hem ver- baasde , was , dat hy zo vele koningen hadt ge- ftraft gezien in den Tartarus , en dat hy 'er zo weinige in de EUzeefche velden zag; hy begreep, dat 'er weinig koningen waren, Irandvaitig en moedig genoeg, om nun eigen macht te weder- fraan, en om de vleiery van zo vele menfehen, die hunne hertstochten opwekten, tte verwerpen. Dus zijn de goede koningen zeer zeldzaam, en de andere, voor het grootfte deel, zo boos, dat dc Goden niet rechtvaardig zouden zijn , zo zy, na verdragen te hebben, dat zy hunne macht ge- durende hun leven misbruikt hebben,de zelve na hunne doodt niet ftraften. Telemachus zijnen vaderUlyjJes niet ziende onder
alle die koningen,zag ten minfte naar den voor- treftelijken La«V2«,zijngrootvader,om. TerwijI hy te vergeefs zocht , naderde hem een eerwaar- dige grijsaardt , en vol van luifter : zijne ouder- dom fcheen niet , als die van andere mentchen, L 4 die
|
||||
168 *De Gevalien
die door den laft der jaren op de aarde gedrukr
worden; alleen tag men , dat hy oud geweeft was voorzijn overlijden ;'twas eenevermenging van al net geen de ouderdom deftigs heeft , met al de bekoorlijkhcden derjeugt;want de bekoor- Jijkheden worden zelf in de zwakfte griisaards herboren, op dat oogenblik als zy in de JLlizee-, fche velden worden ingeleid. Deze man naderde methaaft. en be7.ag Telemachus met welgevallen, en als een perfoon, die hem zeer lief was Tele- machus, die hem niet kende, ftondt verlegen en in twijrtel. Ik vergeef bet u , 6 mijn zone ! zeide deze
grijsaardt, dat gy my niet kent , ik bcp. Arce- fius (m), vader van Laertes ,en ik heb mijne da- gen geeindigd , een weinig voor dat mijn klein- zoon Uljff'es vertrok, om te gaan naar de belcge- ring van Troje : toen waart gy noch een klein kindt, op de armen van uwe voefter. Op dien tijdt hadt ik al grote hoop van U opgevat, en die heeft my niet bedrogen, mids ik lie,, dat gy ne- derdaalt in het njk van Pluto, om uwen vader te zoeken.en dat de Goden u in deze onderneming onderfteunen. O gelukkig kindt ! de Goden be- minnen u, en bereiden voor u een roem , even groot als die van uwen vader ; O ! wat ben ik zelf gelukkig door u te zien ! laat af van naar uwen vader OlyJJ'es in deze plaatfen te zoeken; hy leeft noch, en wordt bewaard om ons huisweder op te heffen in het eilandt Ithaca. Laertes zelf, al-
(m) Arcefius hadt dat met vele oude helden gemeen,
dat hy voor een zoon van Jupiter gehouden wierdt. Tele- machus verhaalt zyn geflacht ergens by Homerus z'o , dat Jupiter Arcefius, Arcdius Laertius alleen , Laertes Ulyffes ?llceii, en Ulyfles hem alleen getceld hadt. |
||||
•van Telemachus. XIX. Boek. \6<p
alhoewel gcdrukt door den lait dcr jaren , be-
fchouwt noch het licht der zonne, en verwacht dat zijn zoon weder komt, om htm de oogen tq fluiten (n). Dus vergaan de menlchen als dp bloemen , die des morgens onthiiken , en des avonds verflenfl ter a3rde leggen, en met vocten getreden worden. De gelkchten dcr menichen vloeien voorby,even alsdegolven van eene drif- tige rivier. Niets kan de tijdt ophouden, die al- les, 'tgeen het onbeweeglijkfte fchijnt, met zich fleept. Gy zelf', 6 mijn zoon !mijn waardezpon, gy zelf, die tegenwoordig eene jeugt , zo leven- dig, en zo vruchtbaar van vermaaklijkheden ge- niet, denk, dat deze fchone levenstijdt niets is, dan een bloem , die byna zo haail verdroogt als ontlokenzalzijn. Gy zultuongevoelig veranderd zien. De liefrelijke bekoorlijkheden , die aange- name vermaaklijkheden, die kracht, gezondheir, en blijdfchap, zullen als een droom verdwijnen; daarzalniet.daneendroevig geheugen,van over- blijven. De kwijnende ouderdom , vyandin der vermakelijkheden , zal uw aanzicht berimpe- len, uw ligchaamkrommen,uwe bevende leden verzwakkeu, den oorfpronk der vreugde in uw hert verdoven,het tegenwoordige u onimakelijk mak en, het toekomende doen vrezen,en uvoor *lles doen ongevoelig zijn , behalven voor de L $• droef- (n) Het wierdt aangemerkt als de plicht der kinderen ,
dat zy de oogen hunner ftervende ouderen flcten. Daaiom vindt men op verfchcide plaatfen,dat de ouders wenfehen, dat hunne kinderen hun oogen mogen luiUen. Tenclopa fprekende van Telemachus zegt zelf by Ovidius : Dl, (nor, hoc jubunt, ut, euntibus oriine f*tis,
lilt mem units cimptimM, ille tms. |
||||
170 ¥)e Gevallen
droefheit. Deze tijdt fchijnt noch ver te roeken:
Helaas ! gy bedriegt u , mijn 7,0011 , zy fpoedc
zich; to aanltonds komt T.y. 'tGeen met zoda-
nig eene fnelheit komt, dat is niet verre van u,
en het tegenwoordige,'tgeen wegv!iegt,is reeds
ver van u , naardien het 7ich vernietigt op dit
oogenblik, terwijl wy fpreken ; en het kan niet
herroepen worden. Maak dan nooit (taat, mijn
zone! op het tegenwoordige , maar houdt u op
het ftrengeenlchcrpe dootne-padt der deugt,met
in7icht op het tockomende. Bereidt voor u, door
zuivere xeden , en door liefde tot de gerechtig-
heit, een plaats in het gelukkig verblijr' des vrc-
des. Gy 7ijt geboren om te regeren na uwen va-
der Ulyjfes, en zult hem eindelijk meelter 7ien in
Ithaca. Gy z.ijt geboren om te gebieden , maar
helaas! mijn zoon,hoe bedrieglijk is de konink-
lijke waardigheit. Wanneer men die van verre
befchouwt, 7iet men niets anders dan gezag en
luifter van welluften, maar van naby isallesdifte-
lig. Een ampteloos perfoon kan 7onder 7ich te
onteeren een 7acht en burgerlijk leven meer ach-
ten, dan de laitigebexigheden der regering, maar
cenkoningis zich7elf vertchuldigd aan alle men-
fchen ,die hy regeert. 'tis hem nooit geoorloofd
alleen voor zich 7.elf te 7ijn. Zijne minfte gebre-
ken 7ijn van een oneindig gevolg , vermids die
veroor7,aken het ongelukder onderdanen, en me-
nigmaal veel eeuwen na een. Hy moet de ftout-
heit derboxen inbinden,deonnofelheitonderfteu-
nen, en den lalter verdrijven. 'tis niet genoeg,
dat hy geen kwaadt doedt , maar hy behoort ai
het mogelijke goedt te betrachten, het welk 7ijn
ftaat van noden heeft. 't Is niet genoeg , dat hy
goedt doedt voor zich zelf, maar hy moet al het
kwaadt
|
||||
van Telemachus. XIX. Boek. ry\
kwaadt beletten , dat andere zouderr doen , zo
zy niet wederhouden wierden. Vrees dan,mijn zoon , vrees dan voor zo gevaarlijk een ikat, wapen u met moedt tegen utigen zelf, tegen awe drirten, en tegen de vleiers. Arcejitts text woorden uitendefcheen door een
Goddelijk vuur aangeblazen,en toondeaan7"e/<r- machus een wezen vol van mededogen over de on- gemakken , die de koninklijke waardigheit ver- fellen. Wanneer die, zeide hy, aangenomen is, oni zich zelf te vernoegen ,is die niets andersdaa eene affchuwelijke dwingelandy; maar wanneer die aanvaard is, om zijn plicht te docn , en om een groot volk'te beltieren , gelijk als een vader zijne kinderen beftiert, is die niets dan eene zeer laftige dienltbaarheit , die een mannemoedt en heldhaftig geduldt vereifcht. Dus is het zeker , datzy, die met eene oprechte deugt geheerfcht hebben , hier alles genieten , het welk de macht' derCiodenkangeven,om eene volmaakte geluk- Zaligheit te maken. Terwijl Arccfim op deze wijze fprak ,drongea
zijne woorden door tot in het binnenfiedesherte vanTelemacbus; zy veftigden zich daar, even als een bekwaam werkmeefter , met zi|n graveer- yzer, in het koper onuitwiiTchelijke beeltenifTen graveert, die hy wil vertonen voor de oogender late nakomelingfchap. Die wijze woorden wa- ren als eene fijne vlam , die tot in het herte van Telemachus doordtong, en hy gevoelde zich daar door bewogen en ontvonkt. II weet niet wat Goddelijks zijn hert in zijn binnenfte fcheen te fmelten. 'tGeen hy in het allerbinnenfte van zich zelf droeg , verteerde hem heimelijk. Hy kon dat niethoudenof verdragen.nocheen zo gewel- |
||||
%fi, *De Gevallen
dfge indruk tegenftaan. 'tWas een levendig en
teder gevoelen,datvermengd was met eenekwel- ling, bekwaam om het leven te beroven. vervolgens begon Telcmachus vrymoediger a-
dem tehalen,hy bemerkte in het wezen van Arce- Jiui eene grote gelijkheit met dat van Laertes; zelf dacht hern , dat hy zich verwardelijk te binnen bragt,diergelijke trekken gezien te hebben in het wezen van zijnen vader Ulyffes , als die vertrok naar de belegering van Troje. Dat herdenken deedt zija hert week worden. De zachte tranen ver- mengd met blijdfchap rolden langs zijne kaken; hy wilde een to waard perfoon omhelzen , en verfcheide malen poogdehy dat te doen,doch te vergeefs. Die ydele fchim ontflipte 7,ijne omhel- zingen(o), even als een bedrieglijke droom ie- mandt ontfchiet, die meent, dat hy de zelve ge- niet. Nu vervolgt de dorfiige mondt van dien flapenden een viuchtig water,dan bewegen zijne lippen zich om woorden te uiten , die zijne be- klemde tonge niet kan voortbrengen; zijne han- den ftrekken zich met kracht uit, maar grijpen niets. Dus kon Tekmachus zijne tederhertigheft niet voldoen; hy zag Arcefius, by hoorde, en lprak tegen hem , maar kon hem niet aanraken. Ein- delijk vroeg hy hem , wie die menfchen waren, die hy om hem zag. Gy ziet, mijn zoon,antwoordde hem diewij-
ze
(o) Dus wil Eneas by Yirgil.ius zyn vader Anchizes in
het ondera:udf'che ryk ook omhelzen, in het VI. Boek; en wel met de zelve uitkoraft, Ter rtnatui t'bi alio dire britchia tircum,
Try frmlra coxiprenfa manm ejfttgit ima't, F-trUvibnivoitit, vtlacrique /imHiima fimmi |
||||
van Telemachtis. JST7X Boek. 17J
ze grijsaardt, die menfcheti , wclke het cieraadt
hunner eeuw , en de roem en het geluk van het menfchelijk geilacht geweefl zijn. Ciy ziet het klein getal der koningen, dat waardig geweeftis koningen te zijn , en met getrouwheit de bedie- ning van Goden op aarde heeft waargenomen: de andere, die gy niet ver van hen ziet, maar afge- zonderd door deze kleine wolk , hebben en ge- nieten een heerlijken ftaat, die vry minder is; deze zijn waailijk helden, maar debeloning van hunne dapperheit en krijgstoehten kan niet ver- gtieken worden , met die der wijze , rechtvaar- dige, en weldoende koningen. Onder deze helden ziet gy Thefeus,dk het we-
zen een weinig droevig llaat. Hy gevoelt het on- gelukvaneenelim'ge vrouweal teveel geloof ge- geven te hebben , en is noch bedroefd,dat hy zo onrechtvaardiglijlc Neptunus de doodt van zijnen zone Hippolytus (p) heefc afgevergd : gelukkig, washy zoligtelijk en ras niet vergramd geweelt: 00k ziet gy rfchilles , leunende op zijn Jans , tet oorzaken van de wonde, die de laffe Paris hem in zijn
(p) Hjppolytus was een zoon van Thefeus en de Amazo-
ne Hippolyte. Zyn vader naderhandt met Phedra getrouwd zynde, wierdt die vrouw verliefd op haren ftiefzoon ; maar als by wcigerde hare onkuifche begeerte te voldoen , bragt zy hem aan by Thefeus, als of hy haathadtwillen onteeren. Thefeus zocht daarom naar gelegenheit om Hippolytus te doden j doch deze daar de lucht van gekregen hebbende, fprong op een wagen, en meende dus lanes het ftrandt te ontvluchten. Toen deedt Neptunus,op debedevanThefeu*, een zeegedtocht voor den dag komen , waar door de paar- den verfchrikt zynde aan het hollen gcraakten , en met den ellendigen Hippolytus , die in de toom of leids verward was, dwars over de klippen , van het ftrandt afvlogen en hem yflelyk verfcheurd dedcn tterven. Phedra , zegtmen, heeft z^ch naderhandt uit wanhoop verhangen. |
||||
174 *De ycvallen
fcijn hiel gegeven hee», en waar door hy het le-
ven verloor; was hy xo wijs, rcchtvaardig , en beiadigd, als onverfaagdgeweeft,deGoden7ou- den hem eene lange regering v.ergund htbbcn; maar7.y hebben mededogen gehadt met de Phtio- fen en Dolopiers (q),over welkehy natuurlijk na de doodt van Peieus hadt moeten gebieden. Zy hebben 7.0 vele volkeren niet villen overleve-en ter befcheidenheit van een haaftig menfch , ligter gaande te maken dan eene iee, die 7.eer veleon- weeren onderhevig is. De Schik-godinnen heb- ben den draadt zijns levens afgefncden , en hy is geweeft evena!seen naaulyx ontloke bloem, door het ploeg-yzer ter nedergeveld 7.ijnde, die valt voor het einde des daags , op welken men den zelven heeft zien opfchieten. DeGoden hebben zichvan. hem niet anders willen bedienen , dan van de ftormen en onw^ren, om de menfchen te flraf- fen over hunne misdaden ; 7.y hebben 7ich van Achilles bediend om de muren van Troje omver te werpen , om 7,ich over de meinedigheit van Laomedon (r), en over de onrechtvaardige liefde |
|||||||
van
|
|||||||
(q) DePhtioten en Dolopiers waren volkeren van TheiTa-
lie, van welk landfchap Peieus , de vader van Achilles koning was. * (r) Deze wordt op meer dan eene plaats van de oude
fchryvers ««„,*, gfWJWftd , om dat hy zyne gelofte aan Neptunus en Apollo met gehouden hadt. Die Goden,zien- de, dat Laomedon de fladt Troje met een numr wilde om- vangen , hebben , onder belofte van rergelding . dat werk op z.ch genomen; nraar naderhandt heeft Laomedon , de muren gemaakt zynde , geweiRerd zyne belofre te hnuuen. Derhalven ftrafte Neptunus de ftadt met watervloeden en Apollo met de peft. De Godfpraak raadt gevraagd zynde, hoe dat kwaadt te weren was, gaf tot an Joordt fdaimen ,aarlyx eene Tro,aanfche ma*gt aan zeker zeeoedrochTrc yetfcheuren moeft geven.welke door het lot daartocgeko- z*
|
|||||||
"jan Telemachus. XTX. Boek. Iff
van Paris te wreken. Na dus het werktuig bun*
ner wrake gebeiigd te hebben,zijn zybevredigd, en hebben geweigerd op de tranen van Thais de- Zen jongen heldt, dienergens anders toebekwaam was, dan om de menfchen te ontruden , en om Janden en koninkrijken te verwoeflen,langer op aarde te laten. Maar ziet gy dien anderen wel met dat woefle
we2en,het is Ajax, de zoon van Telamon {s),ea neefvan Achilles, buiren twijftel is zijn roem in het ftrijden u niet onbekend. Na het overlijdeti van Achilles dreef hy ,dat men des zelfs wapeneu aan geen ander mogt geven dan aan hem. TJw vader geloofde niet, dat hy die aan hem moeft afftaan. De Griekcn oordeelden ten voordele van UlvjJ'es ; en Ajax benam uit wanhoop zich zelf het leven. Deverontwaardigingen dewoede zijn noch op zijn wezen afgemaald: nader hem niet, mijn
sen moeft worden. De koning nam dat aan ; maar alj
eenige jaren daar na het lot op zyne docluer Helione ge- vallen was, is Hercules daar by geval gekomen , en heeft aangenomen de maagr te verloiTen.zoLaomedon hemzyne goddelyke paarden daar voor wilde geven. Dat vvierdt hem beloofd door Laomedon, die evenwel zyn woordt niet be- ter hieldr, dan hy ten opzichte der Goden gedaan hadt. Hercules verftoord zynde heeft de ftadt ingenomen , Lao- medon gedoodt, en Hefione ten huwelyk gegeven aan Te- lamon.
(s) Daar zyn in de belegering van Troie twee Ajaxen
lewceft. Deze was een zoon van dien Telamon van welken zo even gefproken is ; de andere was de zoon van Oileus , koninf der Locrenzen. Het was de eerfte Ajax , die met Ulyfles getwift heeft om de wapenen van Achilles, het welk, eelyk bekend is , van Ovidius omftandig en over- fraai verhaald wordt in het XIII.-Boek der Herfchepp. Uit ivn bloedt iproot, toen hy zich doorftoken hadt, een bloem, op welke de letters AI. gezien worden , als het begin van xynen naam, en van zyne klachten. |
||||
f/6 *De Gevalkn
tnijn lone, want hy zou gel oven , dat gy hem
tn zijn ongeluk zocht te befchimpen , en het is
recht dat men hem beklaagd. Ziet gy niet , dat
hy oris met kwelling belchouwt, en gramfteurig
het donkere boiTchje intreedt, vermids wy hem
hatelijk zijn. A;in de andere zijde ziet gy Heiior,
die onverwinneu'jk zou geweeltzijn, zo de zoon
van Thetis niet was in de wereldt geweeft. Maa
7.ie,daar gaat Agamemnon voorby,hy voert noci
met zich omde merktekenen der trouwelooshei
van Ciytemnelira (t). O mijn zone! ik lidder
gedenkende aan de ongelukken van het huis vat
den godlozcn Tantalus ; de verdeling der twe
broedtren Atreus tnTbyeftes hebben dat huis me
fchrik en bloedt opgevult. Helaas ) hoe vel
misdaden fleept eene misdaadt na zich i Agame
mnon, wederkerende aan het hoofdt der Grieke;
uit de belegering van 7>o/>, heeft geen tijdt gehad
om in vrede den roem te genieten ,dien hy ver
kregen hadt. Dusdanig is het noodlot vat
meeft alle overwinnaren. Al die menfchen , di
gyziet, zijn ontzagchelijk geweeft in den oor
log, maar zy zijn niet aanminnelijk of deugd
zaam geweeft , en dus zijn zy niet dan in d
twede verblijfplaats der Elizeefche velden.
Wat deze belangt , die geheerfcht hebben me
gerechtig
ft) Clytemneftra was, gelyk boven reeds gezegd is, eerr
y.uftcr van Helena. Zy was getiouwd met Agamemnon doch terwyl deze afwezig was in de belegering van Troj lieeft zy zich niet allecn te buiten gegaan met Egifthus maar daarenboven Agamemnon zelf gedood met beh'ulp ya' haren minnaar. Haar zoon Oreftes heef't naderhandt d doodt van zynen vader aan zyr.e moeder gewroken. Dez jevallen , met de omftandigheden , die'er aan vaft zyri hebben aan de oude Griekfche dichtcis ftoffe veifehaft tc vctfcheide treurfpelen. |
||||
van Teletnachus. XIX. Boek. ij?
gerechtigheit, en hunne onderdanen bemind; zy
zijn vrienden der Goden; terwijl dat Achilles en Agamemnon, vol van krakeel en ftrijden , noch hier hunne natuurlijke gebreken behouden. Ter- wijl dat zy te vergeefs om het leven , het geen 2y verloren hebben, zuchten, en zich bedroeven van niet anders te zijn dan onvermogejide en ydele fehimmen , hebben deze rechtvaardige ko- ningen , gezuivcrd zijnde door het Goddelijke licht, daar zy mede gevoed zijn , niets meer te begeren tot nun geluk. Zy btfehouwen met me- delijdenhet woelender ftervelingenjendegrootfte bezigheden,die de eerzuchtige menfehen ontroe- ren, fchijnen hen kinderfpel. Hunne herten zijn verzadigd met de waarheit en deugt , die zy uit de bron puttcn. Zy hebben niets te 1 ijden , noch van zich zelf noch van anderen ; geen meer be- geerte, geen meer zorg, geen meer vreze, alles is voor hen geeindigd , uytgenomen hunne blijd- fchap, die niet kan eindigen. Befchouw , mijn zone ! dien ouden koning
Inachus (u) , die de grondt van het koninkrijk van Argos gelegd heeft , gy ziet hem in deze zo lacbten en heerlijken ouderdom , de bloemen walTchen onder zijne voeten , en zijn Jigte tredt eeliikent wel naar het vliegen van een vogel. 6 II. Dec!. M Hy (u) Inachus heeft dat koninkryk in Peloponnefiis aange-
legt omttent 1750. jaren voor Chriftus, zynde , nevens het Sicyonifche ryk, voor het oudfte van Griekenlandt te hou- den. Zyn levenstydt is evenwel niet gehee! zeker ; en aht men by de ouden wilde fpreken van iets , dat buiten men- fehen geheugen gebeurd was , hadt men de gewoontc van te zeggen, dat het al voor Inachus was voorgevallen. Zyn af komft is noch onzekerder dan zyne leeftydt , hoewel het waarfchynlyk is, dat hy, gelyk verfcheide andere , uit Egypten in Giiekenlandt gekomen is. |
||||
178 Tie Gevalien
Hy hondt een goude lier in zijne handt, en in
eene eeuwigdurendevervocring zingt hy dewon- deren der Goden. Uit zijn hert en mondt vloeit een aangename reuk , de maatzang van zijne lier en van zijne ftemme 7,ou Goden en men- fchen kunnen vervoeren;dus wordt hy beloond, 0111 dat hy zijn volk ,dat hybinnen den omkring zijner nieuwe muren byeen vergaderd hadt , be- mind en wetten gegeven heeft. Aan de andere kant, tufllhen deze mirthen,
kunt gy Cecrops (w),den Egyptenaar, v.ien, die de eerite geregeerd heeft te Athenen , eene ftadt aan de wijze Godinne toegewijd , wiens naarn ly draagt. Cycrops voerde daar heilzame wet- ten van Egybte in , het welk voor Griekenlandt de oorfpronk der brave kunflen en goede 7,eden geweefl is; hy verzachtte den verwilderden aardt der gehuchten van Attica, en vereenigde diedoor de banden der maatfehappy. Hy was recht- vaardig, beleefd , en mededogend ; hy liet zijne onderdanen in overvloedt , en zijn huisgezin in iniddelinatigheit, niet willende , dat zijne kin- deren 11a hem zouden gezag hebben , nademaal hy
(w) Dezc is , naar het zeggen van Eufebius, een tydge-
noot van Mozes geweefl: , waar uit blyken kan , wanneer het Athcenfche ryk een begin genomen heeft. De Gtieken ceven hem den by naam van JV»'c , waar van de redenen duifter zyn , hocwel de meefte van gevoclen zyn , dat hy dien naam gekregen heeft , ora dat hy de eeifte zou geweeft zyn,die de huwelyken ondet de Grieken , welke te voten als beetten leefden, ingevoerd heeft. Het kan 00k wel zyn, dat hy dien naam bekomen heeft , om dat hy txederhande talen fprak, en alzo een Egyptenaav door de eene, en een Gtiek door de andere fcheen. Docti dat zyn giflingen. Hy heeft de vermaarde Attifche icchtbank , Atco^agiis gcuaamd, ingefteld. |
||||
van Telemacbus. XIX. Boek. 179
hy oordeelde , dat andcre veel waardiger wa-
ren. Ook moet ik u in deze kleine vallei Erhhtho-
xius (x) vertonen,die het gebruik van hetzilver, voor mum, heeft uitgevonden : hy deedt dat met inzichtomdenkoophandel tuilchen de ftedenvan Griekenlandt te verHgten , maar hy voorzag het ongemak aan deze uitvinding gehecht. Legt toe, zeide hy tegen al deze volkeren , om de natuur- Hjke rijkdommen , die de waarachtige zijn , on~ der u liedente vermeerderen; bebouwt hetlandt, om een groten overvloedt van granen , wijn, olie , en vruchten te hebben : onderhoudt eene menigte van vee , dat u mag voeden met zijn. melk , en dekken met zijne wolle. Op deze wijze zult gy u in ftaat ftellen van nimmer voor de armoede te vrezen. Hoe meer kinderen gy zult hebben, hoe gy rijker 7.ult zijn , mids dat gy die arbeidzaam maakt; want de aarde is on- uitputtelijk , en zy vermeerdert hare vruchtbaar- heit naar het geral harer bewoonders , die zor- ge dragen om haar te bebouwen ; ty vergeldt die milddadig van hunnen arbeidt , daar zy an- ders gierig en (indankbaar is aan den zulken, die haar achteloos bebouwen. Traciit dan voor- namentlijk naar de waarachtige rijkdommen, die de ware behoeften der menfchen voldoen. M 2 Wat
(x) Deze is de vierde koning van Athenen geweeft. Dat
hy de eerfte zou geweeft zyn, die het geldt uitgevonden heeft, zegt Plinius Lib. "II ,. s«. Ondertuflchen is hetniet zeker. Het waarichynlykfte is, dat de Pheniciers de eeifte geweeft zyn,die het gebruik van geldt uitgevonden hebben. TJen minfte fpreckt Abimelech , een Phenicifch voifi, al van geldt , Genef. XX. vets iS. Doch het is hier de plaatj niet um lang op die ftoffc te ftaan. |
||||
180 Tie Gevallen
Wat bet gemunt geldt belangt , daar moct
men gecn nieer werk van maken , dan het no- dig is, of om onvermijdelijke oorlogen van bui- ten ftaande te houden , of tot het verhandelen van nodige koop-waren , die in uw landt ont- breken: ook ware het te wenfehen , dat men in den koop-handel alle zaken , die nergens an- ders toe dienen , dan om den overdaadt , ydel- heit, lafheit , en verwijfdheit te onderhouden, Jiet varen. De wijze Erichthonius zeide menigmaal , ik
vrees wel, mijne kinderen, dat ik u een dodelijk gefchenk neb gedaan, gevende u lieden de uitvin- ding van het geldt. Ik voorxie , dat het eer- zucht, gierigheit, en hoogmoedt zal verwekken; dat het eene menigte van verderffelijke kunften 2al voeden,die niet doen, dande zeden verwijfd maken en bederven; dat het u de gelukkige een- voudigheit, die uwe rune, enal de veiligheit van uw leven uitmaakt, zal onfmakelijk doen zijn; eindelijk , dat het u den landbouw , zijnde de grondflag des menfchelijken levens , en de oor- fpronk van alle ware goederen,7.al doen verach- ten: maar de Goden zijn mijne getuigen, dat ik een zuiver hert heb gehadt,u lieden deze uitvin- ding gevende,die in zich zelf heilzaam is. Maar als eindelijk Erichthonius beinerkte,dat het geldt de volkeren bedorf, gelijk hy voorzien hadt , ■week hy, door droefheit, op een woeft geberg- te, daar hy arm en afgezonderd van de men- fchen leefde tot een hogen ouderdom , zonder zich te willen bemoeien met de regering der lieden. Weinig tijdt na hem zag men in Griekenlandt den
|
||||
van Telemachus. XIX. Eoek. iBi
den beroemden 7r/ptGlemHs(y),<ikn Ceres de kunft hadt geleerd van den akkerbouw , en het landt jaarlfjx te bedekken met een gulden oogft, ver- lchijnen. Niet dat de menfchen toen noch geen koorn, en de wijze om dat te vermeerderen door zaajinge kenden ; maar de volmaaktheit der ak- kerbouw was hen onbekend, en Triptolemus, door Ceres afgezonden zijnde,kwam, met de ploegin de handt, de giften der Godinne aanbieden aan alle volkeren,die moeds genoeg hadden omhun- ne natuurlijke traagheit te overwinnen , en om zich tot een geftadigen arbeidt te begeven. In het kort leevdeTriptoletnus de Gneken deaarde te doorfnijden , en haar vruchtbaar te maken, met der zelve fchoot tedoorploegenjterftondt deden de yverige en onvermoeide maajers door hunne fcherpe fikkels de gele (trohalmen , die het veldt bedekten, nedervallen. Zelf de wilde en woefte volkeren, die, verftrooid zijnde, gins en weder liepen door de boilchen vanEpirui en £>»/</,Dm zich met eikelen te voeden , wierden.verzachr van zeden , en onderwierpen zich de wetten , wanneer zy geleerd hadden den oogft te doenop- ■waffchen, en het broodt te bakken. Triptolemus deedtdeGr/'^e*hetvermaak gevoelen van dat zy hunne rijkdommen aan niemandt, dan aan hun- ner handen arbeidt, verfchuldigd waren, en dat M 3 zy (y) De dichters zeggen, dat Tiiptolemus , wiens lcvens-
tvdt zeer onfeker is, in zyne jengt door Ceres gezoogdrs, en d* ZY he", g not geworden zynde, haren wagen.mct ee^Wde Saken befpannen, gegeven heeft , om overat fan he! onwetende volk te leren,.hoe men de aarde moeft bebouwen, Ploegen, zaaien, enz. De hefde van Ceres tot TriptoTemusP was daar uit ontftaan , dat *yn vadcr Ihaat Jelu-isveft hadt, toen zy overal liep zoeken naar hare docht« rroierpina, die door Pluto gefchaakt was. |
||||
181 *De Gevalien
zy in hun cigen landt konden vinden al het geen
nodig is, oin het leven gemakkelijk en geiuKkig te tnaken. Deze overvloedt , zo eenvoudig en onnolel, die aan den akkerbouw valt is, bragt hen tc binnen den wijzen raadt van Enchton, en zy misprezenhtt geldt en al de kuultige lchatten, die geen i'ctiatten zijn , dan door de inbeelding der menfchen , welke hen aanmaa"nt , om naar gevaarlijke welluften te zoeken. en die hen af- wendt van den arbeidt, daar in zy al de wezent- lijke goederenmet zuiverezeden ineenevolkome vryheit zouden vinden. iVjen begreep , dat een vruchtbareenweibebouwde akker de ware fchat- kainer is van een huisgezin , dat wi|s genoeg is, om fpaarzaam te leven, gelijk zijn voorvaderen geleefd hebben; gelukkig warcn de Grieken , zo zy volllandig gebkven waren by die grondrege- len, zo bekwaam om hen machtig, vry, geluk- kig, keu waardig om dat te zijn, door eene valte deug^te maken ! Maat helaas! zy beginnen zich te ver'wOnderen over devalfche, en verlatenvan tijdt tot tijdt de waarachtige rijkdommen, en zy ontaarden van deze verwonderli|ke eenvoudigheir. O mijnzoue! gy zult te eeuiger tijdt regeren, gedenk dan de menfchen tot den akkerbouw te brengen, deze kund te bevoordelen, de zu'ken, die zich daar toe begeveu , te verligten , en niet te li|den, dat de menfchen, of in ledigheit leven, of zich bezig houden met kunften, die de dertel- heit en verwijfdheit doen ftandt grijpen. Deze twee menfchen, diezo wijs geweeft zijn op aar- de,zijn hier bemind vande Goden. Bemerk mijn zone , dat hunne heerlijkheit zo verre die van Achilles en andere helden, die niet hebben uitge- munt dan in gevechten , te boven gaat , als de zachtc
|
||||
vanTelemachus. XIX. Boek. 183
Zachte lente de bevroze winter overtreft , en
hec fchitterendile licht der zonne, dat van de maan. TerwijI Arcefius op deze wijze fprak,bemerk-
te hy, dat Telemachus gedurig net ooge geflagen hadt naar de kant van zekcr klein bolch met lau- rieren , en van een beek bezet met violen , ro- zen, lei yen , en verfcheide andere welriekende bloemen, welkerlevendige kolenren wel geleke* nen naar die van Iris, wannterzy vandenhemel op de aarde nederdaalt , om eenig flerfrelijk menfch de bevelen der Goden te verkondigen. 'tWas de grote koning Sefuftris,d\mTelemacbus in deze fchone plaats erkende. Hy was duizend- maal heerlijker , dan hy ooit was geweeft, zit- tende op den throon van Egypte. De flralen van een zacht licht fchenen uit zijne oogen , en die van Telemachtis waren daar door verblind, Als men hem zag , zou men geloofd hebben , dat hy dronken was van Neiiar, zo zeer hadt een Goddelijke geeft hem vervoerd boven de men- fchelijke bevatting om zijne deugden te vergel- den. Telemachus zeide tegen Arcefius: Ik erken, 6
mijn vader .' Sefojiris , dien wijzen koning van Egypte, dien ik, noch niet lang geleden, gezien heb. Bezie hem, antwoordde Arcefius , gy kunt door zijn voorbeeldt merken , hoe milddadig de Goden zijn in het belonen der goede koningen; maar gy moet weten , dat al dit geluk niets is, in vergelijking van dat,het geen hem toegefchikt was , zo een al te grote voorfpoedt hem de rege- Jen'van bezadigdheit en gerechtigheit niet hadt doen vergeten. Zijn drift om den hoogmocdt en de ongebondenheit der Tyriers te dempen hadt M 4 hem |
||||
184 2> Gevalien
hem ingewikkeld om hunne flack in te nemen.
Deze over winning maaktehem genegenomnoch andere te verkrijgen. Hy liet zich verleidendoor de ydele roem der overwinnaars. JHy bragt te onder, ofliever,hy verwocftte ganfch Afie. Op zijn wederkomft in Egypt? bcvondt hy, dat zijn broeder zich meefter hadt gemaakt van de ko- ninklijke waardigheit,en door eene onrechtvaar- dige regering de befte wetten van het landt hadt veranderd. Dus dienden zijne grote overvvinnin- gen ntrgens toe, dan om zijn koninkrijk te be- roeren; maar dat hem ntich min vetfchoonlijk maakt, is, dat hy dronken was van zijn eigen roem (i; Hy deedt de hoogmoediglte onder de koningen, die hyoverwonnenhadt, voor eenwa- genfpapnen. lrt het vervolg erkcnde hy zijn mis- llag, en fchaamde zich , dat hy zo onmenfche- lijk geweelt was- Zodanige was de vruchtzijner overwinningen. Zie daar, wat de overwinnaars bedrijven tegen hunnen llaat, willende die van hunne naburen bemachtigen. Zie eens , wat da val veroorzaakt heeft van een koning, anderszo rechtvaardig, en zo weldoende; en om deze re- den is de heerlijkheit verminderd, die de Goden voor hem bereid hadden. Ziet gy dien anderen niet, mijn zone , wiens
wonde zo uitmunt? 't Is een koning van Carte, Dioclidi'i genaamd , die zich ten bsfte van zijn volk in den flrijdt opoft'erde, nademaal de God- fpraak voorzcgd hadt , dat in deii oorlog , tuf- fchen
(z) Hy iieit it baormoedi'^Jte ontltr de ^onin^tn , enz.. ] Hier
wordt de hoogmoedt van Louis den XXV. befpot, die toe- liet, dat men op de Plaats der Overwinningen te Parys de vier voomaamftc volkeren van Europa geketead aan de voet van zyn praalbeeldt, veibeelde. |
||||
van Telemachus. XIX. Boek. i Bf
fchen de Carters en Lyaers, dat volk, wiens ko-
ning zou nieuvelen , overwinnwir v.ou ?yn. Belchouw dien anderen, het ii een wijze wctge-
ver, die aan zijnvoik wetten gegeven hebbende, bekwaam om hen dcugdzaam en gdukkig te maken, hen deedt zweren, aat zy nooii eenige iijner wetten zonden ichenden , zo ian« a!s hy afwezende was; waar na hy vertrok, en jn vry- willige ballinglchap ging buiten zijn vaderlandr, en ftierf arm in een vreemd landt , om zijn volk door dezen eedt te verplichten , voor altijdt zo heilzame wetten te onderhouden(z). De andere , dien gy ziet, is Lunefius koning
der PyHers,en een der voorouderenvan denwij- zen Nejl'jr. In eene peit, die de aarde verwoeit- te, en de oevers van den Acheron met nieuwe fchimmen bedekte, badt hy de Goden , dat zy hunne gramfchap wilden eindigtn , mids dat hy alleen door zijne doodt mogt voldoen voor zo vele duizend onfchuldigc menfchen. De Goden verhoorden hem,en deden hem hier de wareko- ninklijke waardigheit vinden , van welke alle dit der aarde niets dan ydele fchaduwen zijn. De grysaardt, dien gy met bloemen gekroond
ziet is de beroemde tie tut (a), die in Egypte re-
M f geerde,
(z) Onze Schryver ziet hier op Lycurgus , den wetgever
der Lacedemonieis , van welken Juftinus , Plutarchus, en andere dat omftandig verhalen. (a) Belus woidt van zommigen voor Nimiod , van an-
deren voor Cham gehouden ; doch het komt my, zo wel als andeien , waarfchynlykft voor, dat het woordt Belus , eigentlyk Bel , 'twelk een opperheet of heeifcher betekent, eeen eigen naa'm van eenig byzonder vorR geweeft is , maar dat hy gegeven wierdt aan de oudfie koningen van Egypte, gelyk men tegenwoordigde grootvorften vanMof- koviii Czaar , den Tutkfchen keizar Sultan, den koning ■ van
|
||||
186 *De Gevallen
gcerde, en trouwde Anchinoe , dochter van den
Godt N'lus, die den oorfprong zijner wateren
verbergt, en die de aarde verrijkt, welke hy be-
vochtigt, door zijne overltromingen ; hy hadt
twee zonen,de een was Daaaus, wiens gefchie-
denis gy weet, en de andere Egyptus , die den
naam gegeven heer'c aan dat fchone koninkrijk.
Belus geloofde rijker te zijn in den overvloedt,
in welke hy zijn volk (telde, en in de liefde,die
zijne onderdanen hem toedroegen , dan door al
de fchattingen , die hy hen hadt kunnen opleg-
gen. Deze menfehen, die gy meent dood tezijn,
leven noch,nijjn zone; het leven yhet geen men
ellendigopde aardeleidt, is niets dan eene doodt.
Alleenlijk zijn de namen veranderd. Het beha-
ge de Goden u vroom genoeg te maken, om die
gelukzalige leven te verdienen, het geen niets kan
eindigen of ontruflen! Spoedt u, het is tijdt, dat
gy uwen vnder gaat zoeken: helaas! watzultgy
noch bloedt vergoten zien , eer gy hem weder
vindt! maar wat roem verwacht u in de velden
van Hefperie] Zijt gedachtig aan den raadt van
den wijzen Mentor; zo gy die opvolgt , zal uw
naam groot zijn by alle volkeren , en in alle
eeuwen
Dit zeide hy , en geleidde aanftonds Telema-
chus naar de poort van yvoor (b), waar door men kan
Tan Ferfie Sophi , enz. noemt. Bel-zebub , Baal-Peor, en
andere dieigelyke namen zyn van de zelve oorfpronk. (b) Virgilius doedt op de zelve wyze Eneas uit het ryk
Tan Pluto wedetkeren dooi een yvoie poort; maar hy voegf 'er by, dat'er noch eene hoorne pooit is , uit welke de fchimmen opwaards komen. Dat heeft hy ontleend van Homer. Odyff. XIX. maar wat zy eigentlyk met die poor- ten hebben willen zeggeh , blyft , als men alles , wat an- dere daai van gezegd hebben, al nagezien heeft, noch duiftcr, |
||||
van Telemachus. XIX. Boek. 187
kan vcrtrekken utt het duiftere rijk van Pluto.
Telemachus verliet hem met rranen in de oogen zonder hem te kunnen omhelzen , en uit deze akeiige plaatfe komende , begaf hy zich in alle fpoedt naar het leger der bondgenoten,na dat hy die twee jonge Cretenzen , die hem tot dicht by het hoi verfeld hadden, en die niet gedacht had- den hem ooit weder te zu'lcn zien , op den weg mede genomen hadt. E'mde van het negentiende Boek.
|
|||||||||
■ 1
1 |
|||||||||
IN-
|
|||||||||
I N H O U D T
|
|||||
VAN HET
TWINTIGSTE BOEK. In de Vergadering der leger-hoofden
doedt Telemachus zyn gevoelen gel- den , om Venufe , door de twee par- tyen tot verzekering in handen der Lucaniers ge'field zynde, nist te laten overrompelen. Hy doedt zyne wysheit blyken, ter gelegenheit van twee Over- lowers , welker een, Acanthus genaamd, ondernomen hadt hem te vergeven. *De andere ,Diofcorus genaamd, boodt het hoofdt van A dralius den bondgeno- ten aan. In het gevecht, dat ver- volgens voorvalt, voert Telemachus overall daar hy gaat om Adraltus te zoeken, de doodt met zich om ; en die koning, die hem ook zoekt, vindt en doodt Pifiitratus, zone van Neftor. Philodetes komt daar op aan ; wordt gcwondt, zo als hy Adrallus zou doorjloken hebben, en is genoodzaakt zich buiten het gevecht te begeven. Te-
|
|||||
Telemachus /chief toe op het gefchreeii
zyner bondgenoten, onder welke Adra- itus eene Jchrikkelyke jlachtinge aan- rechtte. Hyjlaat tegen dien vyandt, en gee ft hem het leven, op voorwaar- den, die hy hem doedt aannemen. Adrailus opgeftacm zynde wil Tele- machus verrajfen. ¥)eze maakt zich dndermaal meefter "van hem , en be- neemt hem het leven. |
|||||
D E
|
|||||
190
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van IJlyfies.
|
|||||||
HET TWINTIGSTE BOEK.
|
|||||||
ONdertufTchen vergaderden de hoofden
van het leger, om te beraadflaan , of ly Venufia (c) wilden bemachtigcn. 'tWas eene (terke Itadt, die Adt uftus wel eer zijne geburen, de Peuceufche Apuliers, ontweldigd hadt. Deze hadden rich in het verbondt tegen hem ingelaten , om recht te vorderen wegensdexe godloosheit. Adraftushnfa, om hen te bevredigen, deie ftadt in omfcrpandc gefteld in handen der Lucaniers , en der reiver bevelhebbers met geldt omgekocht; invoegen dat dt Lucaniers wezentlijk binnen/^ »«/?<* geenmeer gezag hadden dan hy , en dat de Adulters, die toe-
(c) Eene ftadt der Daunifclie Apuliers , gelegen tuffchen
Napels en Tarentum ; en tegenwoordig Veno'a genoemd. Zy is byna nergens vermaarder door geworden , dan dooi dat z.y de geboorteplaats van den vermaaiden dichtei Ho- jatiu* geweeft is. |
|||||||
van Telemachus. XX. Boek. ipr
toegeftaan hadden , dat de bezetting der Luca-
niers Venufia zou bewaren, ill deze onderhande- ling bedrogen waren. EenburgervanVenitfia,Der/]ophafftusgemaind
hadt heimelijk den bondgenoten aangeboden, op zekeren nacht hen eene der ftadspoortenteoope- nen. Dit voordeel was des te groter, om dat Adrajlm alzijn voorraadt, van oorlogs behoefte en levensmiddelen,hadt gelegt in een kafteel na- by Venufia, net geen zich niet kon verdedigen, zo Venufia ingenomen was. Philodetes tnNeJlor hadden reeds nun gevoelen verklaard , dat men metzogelukkig eene gelegenheit behoorde voor- deel te doen: aide andere hoofden,medegefleept door hun gezag,en verblind door de aangelegen- heft van eene zo ligte onderneming, keurden dat gevoelen voor goed;maar Telemachus,wederge- keerd zijnde , deedt zijn uiterfte vermogen om hen daar af te wenden. My is niet onbekend , zelde hy , zo ooit
menfeh heeft verdiend verrafcht en bedrogen te worden, dat het Adraftus is; hy , die zo menig- maal iedereen misleidt heeft. Ik zie wel, dat gy lieden, Venufia overrompelende, nietsanders zult doen, dan u in het bezit eener ftadt ftellen, die u lieden toebehoort, vermids die de Apulieri toekomt, zijnde een der volkeren van uw bond- genootfehap: ik beken,gy zult datkunnen doen met te meer fchijn van reden , om dat Adraftus^ die deze ftadt in onderpandt gefteld hadt, den bevelhebber heeft omgekocht, als ook de bezet- ting , om daar in te komen , als hy het nodig zou oordeelen : eindelijk , ik zie zo wel als gy lieden, dat gy, zo gy Venufia inneemt, des an- deren daags meefter van het kafteel zult zijn, daar al
|
||||
xyi 2fe Gevallen
al de oorlogs voorraadt van Adrajlus in fs,endat
gv lieden op deze wijze in twee dagen dezen vreeffelijken oorlog zult eindigen ; maar is het niet beter verloren te gaan , dan op zodanige wijze te overwinnen? meet men bedrog met be- drog tegenfraan ? 7.al men niet zeggen , dat zo vele verbonde konins*en,om den godlozen Adra- jlus te (rraften wegeus zijne bedricgery , zelf be- driegers zullen zijn? zo bet ons geoorloofd is te handelen als Adrdjlm , zo is hy niet fchuldig, en wy h'ebben ongelijk,dat wy hem'willen flraf- fen. Hoe! heeft gaufch tiejptfii , onderfkund door zo vele volkplantingen van Grtekenlandt, en he'den, wedergekcerd uit de belegering van 7ro/>,geen andere wapenen tegen de trouwloos- hcitenmeinedigheit van Adrajlus ,6m de trouw- looshet en meinedigheit fcelf ? Gy lieden hebt gezworen, by al wat heilig is, Venufia in onder- pandt te laten in de handen der Lucaniers. De bezetting der Lucaniers, zegt gy lieden , is om- gekocht door het geidt van Adraflus : ik geloof dat, zo wel als gy lieden , maar deze bezetting wordt betaald door de Lucar.lers ; zy heeft noch niet geweigerd hen te gehoorzamen ; ten minfte heeft zy in fchijn de oneenzydigheit bewaard. Adrajlus of de zijnen zijn nooit binnen Venufia gekomen; het verdrag houdt noch ftandt; uw eedt is van de Goden niet vergeten; (i) zal men zijn gegeven woordt niet houden , dan wanneer ons fchoon-
(l) Zd mm tyn wtcrdt niet heuden , enz. ] Dit is een
fti!7\vygend verwyt vande trouwloosheit van Louis den XIV. in het fchenden van 7.0 vele Tra&aten, die hv altydt vet- broken heeft, zo menigmAal als hy dat , ondet eenigea fchoonen fehyn, hceit kunacn doen , en dat hy'er ins by zag te winnen, |
||||
van Telemacbus. XX. Boek. i 93
fchoonfchijnende voorwendfelen ontbreken orri
dat te fchenden? zal men niet getrouw 7,1'jn, en den eedt heilig achten , dan wanneer men niets kan winnen door zijn woordt te breken? Zode liefde tot de deugt, en de vreie der Goden, u niet bewegen, tenminite moet uw eigen achting en belang u ter herte gaan ; zo gy dit verderffe- Hjk voorbeeldt, van uwetrouw niet te houdenen uwen eedt te breken, om eenen oorlog te eindi- gen,de wereldt vertoont,boe veleoorlogen zult gy lieden niet wel door dit goddeloos gedrag ver- wekken? (2) Wat gebuur zal niet genoodzaakc zijn alies van u te vrezen,en u te verfoeien ? wift zal in bet toekomende in de dringendfle nood- zaaklijkheden u derven vertrouwen? wat zeker- heit zult gy lieden kunnen geven , als gy zult willen oprecht 7.ijn , en dat 'er u aangelegen zal zijn uwe geburen wegens uwe goede mening te verzekeren ? zal dat een plegtelijk verbondt zijn? gy hebt het met voeten getreden. Zal het een eedt zijn ? (3) ah ! weet men niet, dat gy de Go- den niet acht, wanneer gy van de meineedigheit eenig vobrdeel hoopt te trekken ? in uwen op- zicht zal de vrede niet zekerder zijn dan de oor- log. Alles, het welk van u zal komen, zal op- genomen wordenals een geveinfde of verklaarde //. Deel. N oor- (2) Wttt rehuur zal niet fenttdzjukt z.yn alles van « te
vrezen- ] Om die zelve reden hehben de naburen van Louis den XIV. hem altydt mistrouwd, en machtige verbintenif- fen met malkander gemaakt , om zich tegen zyne kwadtf trouw te verzekeren. (3) Zal htt tent eedt z.yn ? ] Louis de XIV. gaf niet veel
om eenen eedt. Nooit heeft men eene plegtiger eedt gezien dan door welke hy het Edift van Nantes beloofde te ver- dedigen, en ttooit hecft BASH SWS S«4t W WJCfltlyk. zicrj breken, |
||||
194 *De Gevallen
oorlog ; gy liedcn zult de gedurige vyandt zijn
van alle, die net ongeluk hebben van uwe nabu- ren te zi)n; alle zaken , die oprechtheit, vroom- heiten vertrouwen vereiffchen,zullen voor uon- mogelijk zijn,gy lieden zult geen middel hebben om te doen geioven, het geen gy belooft. Zie daar, voegde Telemachus daar by, een noch
dringerder belang,het geen u behoortaanhether- te tegaan, zo u noch eenig beleidt en voorzich- tigheit overig is ; dat is , zo een bedrieglijk be- leidt het binnenfte van uwe ganfche verbintenis aantaft.en onder den voet werpt,zal uwe mein- eedigheit Adraftus doen zegenpralen. De ganfche vergadering , op deze woorden
ontfteld zijnde, vroeg; hoe hy kon zeggen, dat een daadt, die eene zekere overwinning aau het bondgenootfchap zou geven , dat te grondt kon werpen. Hoe kunt gy, zeide hy ,de een den an- der vertrouwen, zo gy eenmaal breekt den eeni- gen bandt der maatfchappy en vertrouwenheit, die in het goed geloof beltaat ? (4) nadat gy voor een grondregel zult hebben vaitgefteld, dat men om eenig groot voordeel de regelen van vroom- heit en vertrouwen mag fchenden; wie van u al- ien zal zich op een ander derven vertrouwen; wanneer die ander een groot voordeel zal weten te vinden in zijn woordt te breken,en in hem te be-
(4) Na dat gy vtor em fxmdrt^il tjtlt htllen vtjf-filtctd ]
Dat is de grondregel dei Jezuiten , biegtvaders van Louis den XIV. geweeft , en is het noch by alle Roomfchgezin- den, dat men om een groot voordeel de regelen van detigd- zaamlieit mag te buiten gaan , of , het geen het zelve is, dat men de ketters geen woordt behoefd te houden,,als'er de Godsdienft by zou lyden Welke onheiien heeft eene to afgiyffelyke groadiegel niet al vooitgebiagt 1 |
||||
van Telemachus. XX. Boek. 195-
bedriegcn ? Waar zal het met u lieden been ?
Wie onder u zal niet trachteu de lillen van zijn gebuur voor te komen door de zijne ? Wat zal van de verbinteniffe zo veler volkeren wor- den, wannecr die onderling zijn overeen geko- men door gemene toeftcmming , dat het geoor- loofd is zi|uen nabuur te overrompelen, en 'tge- geven woordt te fchenden ? Hoe groot zal uw onderling wantrouwcn zijn,uwe verdeeldheit,en yver om malkander te onder te brengen ? Adru- Jlus heeft niet nodig u te verdelgen , gy zult u zelf genoeg verdelgen , en zijne ontrouw recht- vaardigen. O wijze en grootmoedige koningen ! 6 gy lieden , die ontallijke volkeren beheerfcht met ervarenhcit, verontwaardigd u niet te luifle- ren naar den raadtvan een jongeling. Zo gyver- valt in de lalliglte ongelegenheden , daar de oof- log de menfchen zomtijds in brengt , moet gy u zelf oprechten door wakkerheit en door de pogingen van uw hert , want de ware moedt laat v.ich nooit ter nederwerpen ; maar zo gy eenmaal de fcheidmuur van eedt en goede trouw verbroken hebt, is dat verlies onvetbeterlijk, gy zult noch het vertrouwen, nodig voor de goede uitkomfl aller zaken van aangelegenheit, weder kunnen her(iellen,nochde menfchen brengen tot de beginfelen der deugt, na dat gy hen zult ge- Jeerd hebben, die te verachten. Wat vreeft gy ? hebt gy niet moeds genoeg om te overwinnen zonder tebedriegen ? uwe dapperheit , gevoegd by de macht van zo vele volkeren , is die niet genoeg? laat ons vechten en flerven,zo het we- zen moet, veel eer dan zo onwaardig overwin- nen. Adrafttts, de godloze Adrafttts^ is in onze handen , mids dat wy een affchrik hebben N 2 van |
||||
196 1)e Gevalien
van zijne lafhertigheit en ontrouw op te vol- •
gen. Wanneer Tehmachus deze zijne redenering ten
einde bragt, gevoclde hy , dat de zachte overre- ding van zijne lippen gevloeid was , en doorge- drongen tot in het binnenfte der herten. Hy be- merkte een dicp (tilzwijgen in de vergadering , icder dacht, niet aan hem , of aan de aange- naamheit zijner wootden , maar aan de kracht dei waarheit,die zich opdeedt in het vetvolg zij- ner redenering: de vetbaafdheit was in aller we- zens afgefchilderd. Eindelijk hoordemeneen dof geruilch, dat 7,ich meer en meer vertpreidde, de een zag den ander aan , en dorft niet eerit ipreken ; men verwachtte, dat de hoofden des legers zich eerft zouden verklaren , en ieder was vetlegen om zijne gevoelens ftaande te houden. Eindelijk uitte de deftigeTV^urdezewoorden:
Waardige zoon van Vlyffesl de Goden hebben u doen fpteken, en de wijze Minerva, diezo me- nigmaal uwen vader heeft aangeblazen , heeft de/.en wijzen en edelmoedigen raadt,dooru ge- geven, in uw hette gelegt. Ik neem geen acht opuwejonkheit;ik befchouw silleeaMiierva,in alles dat gy gezegd hebt ;gy hebt gefproken voor de deugt, zonder de zelve zijn de groottte voor- delen een waarachtig verlies , en zonder haar haaldt men zich wel haafl de wrake der vyan- den, het wantrouwen zijner bondgenoten , den afkeer van alle eerlijke menfchen , en de recht- vaardige gramfchap der Goden op den hals; laat ons Venufia laten blijven in de handen der Luca- xiers,en laat ons gene andere gedachten nemen, dan om Adt-alius door onzemoedt teoverwinnen. Dit
|
|||||
V
|
|||||
van Telemachus. XX. Boek. 197
Dit zeide hy, en de ganfche vergadering ftem-
de deze wijze woorden toe ; maar in deze toe- ftemmingwendde iederverbaafdzijne oogen n<sar den zone van UlyJJ'es ,en men geloofde in hemte zien doorfchijnen de wijsheit van Minerva , die hem aanblies. Jn het kort ontftondt een ander gefchil in den
raadt der koningen , daar hy geen minder eer in behaalde. Adrajtns, altijdt wreed en trouwloos, zondt een overloper in het leger, Acanthus ge- naamd. die de beroemdfle hoofden van hei leger door vergift zou ombrengen. (j-) Boven al hade hy bevel van niets te fparen omden jongen Tele- machus ,die reeds de fchrik der Daumers was, te doden. Telemachus ,diete veel moedten oprecht- heit hadt om geneigd te zijn tot wantrouwen, ontfing dien heillozen menfeh, die UlyJJ'es in Sreilii gezien hadt, en die hem de gevallen van dezen heldt verhaaide, zonder tegenftreven zeer vricn- delijk. Hy onderhieldt hem , en trachtte hem te trooften in zijn ongeluk,want.A-<sK/tekIaagde, dat hy van Adrajlus bedrogen en zeer kwalfjk ge- handeld was; maar dit was als een vergiftige ad- der, gereed om eene dodelijke wondetoetebren- gen,inzijn boezem voeden,en koefteren. Men betrapte een ander overloper , Arion genoemd , dien Acanthus nazrAdraflusahondt ,0m hem van den ilaat van het leger der bondgenoten te berech- N 3 ten, (5) Boven al hadt hy bevel van niets te fparen , enz.. )
Ondei de regering van Louis den XIV. heeft men niet uaa al te veel vooibeelden van diergelyke aanflagen tegen het leven van Wilhem den III. die to:n tei tydt de fclirik dec Pranfchen was. Verfcheide van die zamenzwciingen zyir ontdekt gewotden, en zyn alle mislukt tot fchaiide des genen, die ze hebben deivea ondecuemen. |
||||
j 98 *De Gevallen
ten, en te verzekeren, dat hy desanderen daags
de voornaamfte koningen , en Telemachus, z-on vergiftigen op een gaitmaal , dat deze hen geven zou. Arson by den kop gevat, bekende het ver- raadt ; men vermoedde , dat hy verltandt hieldt met Acanthus, nad email zy goede vrienden wa- ren; maar Acanthus een leer groot veinzer, en onvcrzaagd , wilt zich met zo vce! kunft te ver- dedigen, dat men hem niet kon overtuigen , of den grondt van het verraadt ontdekken. Verfcheide der koningen warcn van gevoelen,
dat men Acanthus, in deze twijffeling,behoorde op te offeren aan de algemene veiligheit. Men moet, zeiden zy, hem doen fkrven ; het leven van een menfch is van geen waardc, om dat van zo vele koningen te behouden. Wat is'cr aan gelegen, of een onfchuldige verloren ga , wan- Jieer het aankomt op de beveiiiging der zulken, die de Goden verbeelden onder de menfchen? Wat onmenfchelijke grondregel , wat wrede
ftaatkunde, antwoordde Telemachus. Hoe! zyt gy lieden zo overbodig om menfchen bloedt te vergieten! gy lieden , die tot herders der men- ichcn zyt aange(k-ld,enoverdie niet heerfchtdaii omdezelvetebehoeden,alseen herder zijne kud- de behoedt! dan zijt gy niet dan wrede wolven, en geen herders;ten minfte,gy zijt geen herders, dan om uwe kudden te doden, in plaats van die naar de weiden te drijven. Naar nw oordeel is men fchuldig, 7.0 haaft als men befchuldigd is, en een enkel vermoeden verdient de doodt. De onfchuldigen ftaan dan ter befcheidenheit der be- nydersen !a(leraars,en naar mate dat het geweld- dadige wantrouwen in uwe herten aanwafcht, worden'er 00k meer flachtoffers vereifcht. Tele-
|
||||
van Telemachus. XX. Boek. 199
Telemachus fprak deze woorden meteen gezag
en hevigheit, die de herten tot zich trok , en de oorzaken van zo lafhertig eenraadt met fchaam- te bedekte. Vervolgens zich zachter aanltellen- de, zeide hy: Wat myaangaat, ik bemin hetle- ven zo zeer niet, om dat tot dien prijs te behou- den, ik wil Hever dat Acanthus boosaardig is, dan dat ik het zou zijn , en dat hy my het leven door verraadt beneemt, dan dat ik hem op ver- moeden onrechtvaardig zou doen doden : maar luiftert naar my , gy die tot koningen zyt aange- fteld, dat is, tot rechters der volkeren, die met gerechtigheit, voorzichtigheit en befcheidenheit moet oordelen: laat my Acanthus ondetvtagen in uwe tegenwoordigheit. Hier op ondervroeg hy dien menfch wegens
zijnen handel met Arion. Hy drong hem op eene oneindige menigtevan omftandigheden, en maak- te menigmaal fchijn, van hem , als een overlo- per, waardig om gem-aft te worden , aan Adra- ftus weder te zenden , om te bemerken , of hy vreefde voor dus te rug gezonden te worden, of niet; maar bet wezen en de (iem van Acanthus bleven onveranderlijk, en Telemachus befloot daar uit, dat Acanthus niet kon onfchuidig zijn. Eindelijk , ziende , dat hy de waarheit niet
kon uit zijn hals halen: zeide hy : Geef my uwen ring, dien wil ik aan Adraftus zenden. Op dat afvorderen van zijn ring, beftorf Acanthus,^en hy wierdt belemmerd. Telemachus , die altijdt de oogen op hem geflagen hieldt, bemerkte dit, en hy nam dezen ring , zeggende : Ik ga dien aan- ftonds aan Adraftus zenden, door de handenvan een Lucan'ur, Polytropus genaamd , dieu wel ke- kend is, en die zalfchynen heimelijk van uwent N 4 wegcn |
||||
a go Tte Gevalien
wegen daar te komen. Zo wy door dat middel
uwe verltandhouding met Adraftut kunnen ont- dekken,7.al men u door dezwaarfte pijnen, won- der medelijden, doen fterven; maar zo gy in net te- gendeel oprechtelijk tegenwoordig uwen misdaadt belijdt, zal men u die vergeven,en lrxen zal zich vernoegen metu tezendenin eendereilanden van de 7.ee, daar u niets ontbreken Zal. Hier op be- kende Acanthus alles, enTelemachus \zrkreegvnn de koningen , dat hem het leven gefchonken wierdt, naardien hy het hem beloof'd hadt. Men zondt hem.naar een vnndee\\zndtnEchinadtii(d) genoemd, daar hy in vrede leefde. Weinig tijds daar na kwam zeker Dmnier, van
getinge geboorte, doch driftig en flout van inborft, .D/»/iw#fgenaamd, by nacht in het leger der bond- genoten,enboodthen aan den koning/^rvj/?#jin zijne tent te vermoorden Hy kon dat uitvoeren, want men is meeiler van een anders leven , als men net lijne veracht. Deze menfch dorfhe niet dan naar wraak , (6) naardien Adrafius hem zijne vrouwe hadt ontnomen , daar hy zeer op ver- flingerd, en die Venus zelf in fchoonheit gelijk was. Hy hadt vaft voorgenomen of Adrafius te doen fterven, en zijne vrouwe weder te nemen, of zelf te fterven. Hy onderhieldt heimelijk ver- ftandt om desnachts te kunnen komen inde tent van den koning,enom in dit voornemen begun- ltigd
(d),Dc Echinaden zyn gelegen aan den mondt van da
livier Achelous, tegen over Acamanie in Epirus. (6) Ncarditn ^Adrajtus hem x.ynt vroiiuie hadt ontnomen. ]
Dat is duidelyk genoeg het geen de koning deedtmet Madw de Montefpan haren man te ontnemen. De Schtyver ver- Woemd de zake ondet verfcheide omftandigheden ,omdeze hatelyke zaak niet te zcer in het licht te zetten. |
||||
van Tekmachus. XX. Boek. lor
fiigd te worden door verfcheide hoplieden der
Dauniers; maar hy oordeelde nodig te zijn, dat de verbonde koningen op de zelve tijdt het Ieger van Adrafttts aantailten, ten eindehy zich indeze algemene beroerte des te beter niogt verber^en, en zijne vrouwe wegnemen ; en zo hy die niet kon vervoeren,na den koning gedood te hebben, was hy bereid om te fterven. Zo haaft Diojcorus dit zijn voorncmen aan de
verbonde koningen ontdekt hadt, wendde ieder xijne oogen op 'Ieletnachus, als om hem te vragen, hoe men zich gedragen moeft. De Goden, ant- woordde hy, die ons bewaard hebben voor ver- raders, zullen ons behoeden, dat wy'erons niet van bedieiien ; zelf, als wy a] nitt deugds en moeds genoeg hadden om het verraadt te ver- foeien, zou ons eigen belang genoeg zijn, om dat te verwerpen. Wanneer wy dat door ons voor- beeldt goed gekeurd hadden,zouden wy waardig 7ijn, dat het tegen ons aangewend wierdt; wie ' onder ons zal na dat oogeriblik in veiligheit kun- nen zijn? Adrafttts zal den flag, die hem dreigt, wel kunnen ontwijken , en dien doen vallen op de verbonde koningen. De oorlog zal geen oor- logmeerzijn; de wijsheit en dapperheit zullen van geen gebruik zijn; men zal nietsanders zien dan trouwloosheit, verradery en moorden. Ik befluit dan,dat men dezen verrader aan Adraflus behoort weder te zenden. Jk beken,datdeze ko- ning het niet verdient, maar ganfch Hefpene^to. geheel Griekenlrwdt,die het ooge op ons geflagen hebben, vereifTchen, dat wy zo een beleidt hou- den, om volgens het zelve geacht te worden; wy moeten ons aan ons eigen Zelf verantvvoorden j N f einde' |
||||
%o% *De Gevallen
eindelijk wy zijnnoch meer aan deGoden dezen
afkeer van trouwlooshcit fcnuldig. Hier op zondt men Diofcortts naar Adraftus,
die beefde, wegens het gevaar ,daar hy in geweelt was, en die zich niet genoegzaam kon verwon- deren over deze edelmoedigheit zijner vyanden, want de booswichten kunnen de zuivere deugt niet begrijpen. Adraftus verwonderde zich tegen aijn wil en dank over het geen hy zag , en hy dorft dat niet pryzen ; (7) deze heerlijke daadt der bondgenoten bragt hem een fchandelijk ge- heugen van alle zijne vorige bedriegeryen en wreedheden te binnen, hy zocht de edelmoedig- heit zijner vyanden te verkleinen, en hy was be- fchaamd ondankbaar te fchijnen , terwijl hy hen zijn leven fclmldig was ; maar de bedorve men- fchen verharden zich in korten'tijdt , tegen het geen hen kan ontrocren. Adraftus, ziende dat de achting der bondgenoten dagelijx aanwiefch, ge- ]oofde, dat hy genoodzaakt was een doorluch- tige daadt tegen hen te moeten uitvoeren ; en gelijk hy geen edelmoedige daadt kon doen,wil- de hy ten minfte eenig groot voordeel door de wapenen op hen behalen; en by fpoedde zich 0111 flag te leveren. De dag van het gevecht gekotnen zijnde, hadt Aurora
(7) Dezj beerlyke tUadt der bani^enattn , e„z 7 i„ aUe
ie oorlogen, die Louis de XIV. tegen de bondgenoten ge- voerdheeit.ziet men veifcheide vootbeelden van bevelheb- bers van fterktens , die omgekocht , en overloper-i , die in de legers dei vyanden gezonden waren ; 00k vindt men ontwerpen van te vermoorden en te vergeven. Maar ondec de bondgenoten vindt men diergelyke voorbeelden niet. Hoe meer Louis de XIV. gemeend neeft , dat hem a lies geoorloofd was hoe meet de bondgenoten op hunne op- lecntheit en edelmoedigheit geroemd hebben. |
||||
•van Telemachus. XX. Boek. 103
Aurora naaulijx de poorten V3ti het Ooflen voor
de zonne geoopendopeen wegmetrozen bezaait, of Telemachus, door zij ne voorzorgen de wak ker- hei't der oudlle hoofdenvoorkomende,rukte zich met geweldtvantuflchen de armen vandenzach- ten flaap, eu bragt al de hoplieden in beweging'. Zijn helmet , bedekt met zwierende pluimen, gliufterde reeds op zijn hootdt , eh het panther om zijne lendenen verdoofde de oogen van het ganfche leger. 't Werk van Vulcanus hadt, bui- ten zijne natuurlijke fchoonheit, den luifter van het fchildt van Minerva , dat daar onder verbor- gen was. In de eene handt hieldt hy zijn fpeer, en met de andere wees hy de toegangen, die men bezetten moelt, aan. Minerva hadt in zijne oogen een Goddelijk vuur geplaatfl, en op zijn wezen eene edelmoedige deftigheit, die reeds de over- winning beloofde. Hy trok voort, enal de ko- uingen,vergetende hunne ouderdom en waardig- heit, gevoelden, dat zy door een hoger macht, die hen zijne voetftappen decdt volgen, voort ge- trokken wierden. Dezwakke nayver kon hunne herten niet meer bekruipen ;alles week voor hem, dien Minerva^ zonder dat men het zag, by de bandt geleidde. Zijn gedrag was niet driftfg of voorbarig, hywaszacht, onberoerd , geduldig, en altijdt gereed om andere te horen , en voor- dcel met hunne voorflagen te doen ; maar hy was bezig,voorziende,opmerkende opde nood- 7akeli)kheden, die noeh verre te zoeken waren; alle zaken op zijn tijdt in ordre fchikkende , en nergens door verlegen zijnde, bragt hy geen an- deren in verlegenheit, vergevende demisflagen, berftellende de misrekeningen , voorziende de 2 warigheden, bevelende nooit te veel aan iemandt, over
|
||||
104 l^e Gevallen
over al vryheit en vertrouwen inboezemendc.
Gaf hy eenige order, het was in zeereenvoudige en duidelijke woorden ; hy herhaalde die , om den genen, dien de uitvoering bevolen was, des te beter te onderrechten; hy zag uit zijne oogen, of hy het wel begrepen hadt : vervolgens deedt hy op eenegemeenzamewijzehemuitleggenjhoe hy zijne woorden , en het voornaamlte inzicht van zijne onderneming, begrepen hadt. Als hy dus het goed begrip , van dien hy aTzondt, be- proeft hadt, en hem tot zijne voomemeris doen doordringen, liet hy zodanig een niet vertrekken, bonder hem eenige tekenen van zijne achting en vertrouwen gegeven te hebben , om hem aan te moedigen: dus waren alle, die hy afzondt, vol yver om hem te behagen , en hunne zaken wel uit te voeren ; maar zy waren niet belemnierd door vreze , dat hy den kwaden uitflag op hen zou wyten , want hy zag alle misllagen , die niet voortkwamen uit een kwade wille, doorde vingeren. De kimmen fchenen rood en te branden door
de eerfte ftralen der zonne , en de ganfche zee was vol vuur van den aanbrekenden dag; de ge- hele kuft was bedekt met menfchen en wape- nen; de paarden en wagenen waren in beweging; daar was een verward gerucht , even als dat der woedende golven, wanneer Neptunusde yflelijke onweeVen uit zijne diepe afgronden voortbrengt. Dus begon/Wdr.r,door het gerucht der wapenen, en door denrazenden toeftel des oorlogsdewoe- de inaller herten inte ftorten. Het veldt was vol opgehevepieken, evengelijk dehalmendevrucht- bare voren bedekken ten tijde des oogfts. Reeds verhefte zich eene wolke van ftof, die meer en meer
|
||||||
van Telemachn. XX. Boek. lOf
meer aan de oogen der menfchen hetgezicht van
hemel en aarde onttrok; denacht, de flachting, de yflelijkheit , en de onbarmhertige doodt naderden. Naaulyx waren dc eerfle fchichten geworpen,
of Telemachus,i'\]\ie handen en oogen ten hemel verheffende , uitte deze woorden : O Jupiter! vader der Goden en menfchen, gyziet aan onze kant de gerechtigheit en vrede , die wy ons niet gefchaamd hebben te zoeken. Het is in weerwil dat wy vechten, wy zoiiden liever het menfchen bloedt willen fparen; wy haten zelf dezen vyandc niet, niet tegenltaande hy wreedt,trouwloos,en een heiligfchender is. Zie en beflecht tuifchen hem en ons; zo wy fterven moeten , ons leven is in uwe handt, zo Hefperie moet verlo(t,ende dwingelandt geveld worden , dat zal door uwe inogendheitendewijsheitvanit//»^rw<Juwedoch- ter zijn, die ons de overwinning geven zal. De roem daar van zal alleen u toebehoren. Gy zijt het, die met de weegfchaal in de handt het lot der veldflagen beflecht. Wy ftrijden voor u ; en dewijl gy rechtvaardig zijt, is Adraftus meer uw dan onze vyandt- Zo uwe zaak de overwinning voor het einde van den dag bekomt, zal het bloedt van eene ganfche Hecatombe (e) ruiffchen op uwe altaren. Dit zeide hy,en dreef zijne moedige en fchui-
mende
(e) Hecatombe waseigentiyk eeneofferhandevanhonderd
witte offen. De oude vorfteri hadden wel meer de gewoonte van zo eene gelofte te doen. Aaidig verdichfe men daar- om eens een biief, als van de offen aan zeker vorft ge- fchreven , waar in zy hem de overwinning niet derven toefchryven, alzo zyne oveiwinning zekerlyk hunne doodt zou zyn. |
||||
io6 *£V Gevallen
mende paardcn op de naauft geflote ordeningch
der vyanden aan: hy ontraoette aanftonds Perian- der den Locrenzer, bedekt met den huit van een ]eeuw,dienhyini'»Vi7/'e gedoodhadt, toen hy het doorreisde; hy was gewapend als Hercules met eene overgrote knods , zijn kracht en geftalte maaktcn hem de reuzen gelijk. Zo haaft hy Telemachus zag, verachtte hy zijne jeugt, en de fchoonheit van zijn wezen: Het ftaatu wel,ver- wijfde jongeling, zeide hy , cms den roem der veldflagcn te betwilten. Gy jonge", ga by de fchimmen uwen vader zoeken. Dit zeggende, verhefte hy zijne kwaftige en zware knods ge- wapend met yzere punten. Zy fcheen wel een fcheeps mart, ieder was bevreefd voor hare val- lende flagen; zy dreigde het hoofdt van Telema- thus,maar hy ontweek den flag, en vi'el op Pe- rianderzm^zo fnel als een aarendt, die de lucht doorklooft. De knods nederkomendeverbrak het radt eener wagen , digt by dien van Telemachus. OndertulTchentrofde jonge GtiekPenander in den ftrot, en het bloedt , dat uit zijn wijdgapen- de wonde met grote golven Hep , verftilue zijne ftemme; zijne moedige paarden; niet meer zijne machtelozehandt gevoelende.liepen gins en her- waards met den loflen teugel op hunne halzen; hy viel van zijne wagen met reeds geflotene oogen voor het licht, en de bleke doodt was reeds afgemaaldopzijn mismaakt aanzicht. Tele- machus hadt medelijden met hem . hy gar' aan- ftonds het ligchaam aan zijne huisgepoten over, en behieldt den leeuwen huidt, tffi iijne zware knods, als een teken zijner overwinning. Vervolgens zocht hy Adrajlus onder den hoop,
maar , terwijl hy hem opzocht , dreef hy eene mc-
|
||||
van Telemachus. XX. Boek. 107
menigte van nrijders naar den zwarten afgrondt.
Hylai, wiens wagen voortgetrokken wierdt door twee fnelle paarden, even als die der zonne, en geweid in de grote velden , die de rivier Aufi~ dus(f) befpoelt: Demoleon, die eertijds mSicilii byna Erix in het gevecht met den flagriem ge- cvenaardhadt:Cr«»wr,die huiswaardcen vriendt van Hercules was geweeit , wanneer deze zoon van Jupiter door llefperie trekkende , daar den eerlozen Cacus (g) het leven benam: Menctrates, die Pollux, naar men zeide , gelijk was in de worilelkunft : Hippocodn de Dolopier , die in be- hendigheit en welvoeglijkheit Caftor navolgde in het berijden der paarden: de beroemde jager Euri~ medes, altijdt bcfrnet met het bloedt der beren en wilde zwijnen, die hy ter nedervelde op de met fneeuvv bedekte toppen van den kouden Appen- mus, en die, zeide men , aan Diana zo waard geweeft was , dat zy hem ze!f leerde met pij- len fchieten: Nicoflrates, overwinnaar van een reus , die vuur uitipoog in de klippeu van den berg
(f) Die landftreek was vermaard van fchone paarden. De
' Aufidus heeft zyn oorlpronk in het Apenninfclie gebergte , en valt in de golf van Venetie in zee.
(g) Cacus was een zoon van Vulcanus , en zo wel een
lover als een herder. Hy ontftal Hercules zyne oflen , en trok de zelve, op dat men der zelver voetftappen niet zou kunnen beipeuren , achtcrwaards in zyn hoi , dat hy met een fteen tocfloot; doch Hercules hoorde aan het bulken, waat zyne often waren , viel op Cacus aan , en overwon hem niet tegenftaande hy drie hoofden hadt , en vuur lpoog. Vondel laat zich ergens dus van dien Cacus horen: Tom Cmhs, 'tbtrjisedricht, en vie en menKhm fch*ker,
En bier en burierpU"^, en vu»r en venken broker, Vnr Herctts vtcttn tfci vtrwmnen in zjn ruts, eni» |
||||
ro8 *De Gevallen
berg Garganus (h) : EUanthes , die de jonge
P ho toe, dochter der rivier Lyris, zou getrouwd hebben. Zy was door haar vader beloofd aanzulk een,
die haar zou verloflen van een gevleugelde flang, geboren op den never der rivier, en die haar bin- nen weinigdagen zou hebben opgeilokt, volgens de voorzegging van een Godfpraak ; deze jonge- ling hadt, door een overmaat van liefde , zich vetpliclu tot dit fchrikdier te doden. Het gelukte hem, maar hy mogt de vrucht zijner overwin- ning niet fmaken, en terwijl Photue, zich berei- dende tot een geruftebruiloft ,Eleanthes meton- gedult verwachtte, verltondt zy, dat hy Adraftus in den oorlog gevolgd was, en dat deSchikgodin wredelijk den draadt zijns levens hadt afgefne- den ; 7.y vervulde de bergen en bodchen , die omtrent de rivier lagen.met hare verzuchtingen; hare oogen zwommen van tranen , en ey trok hare fchone haairen uit ; zy vergat de lietfelijke bloemkraniTen, die zy gewoon was te verzame- ]en, en befchutdigde den hemelvanonrechtvaar- digheit. Gelijk zy niet ophieldt van dag en naeht te wenen, maakten de Goden , door hare klachten bewogen, en op het fmeken der rivier, een einde van hare droefheit. Door het over- matig ftorten van tranen, wierdt zy in een bron veranderd , die vloeiende in den fchoot der ri- vier, hare wateren voegt by die van den Godt haren
■ .(h). Deze l,erS> de volgende rivier , en andere plaatfen,
die hier genoemd worden, zyn meeft gelegen in h.et tegen- woordige koninkryk Napels , en'by Virgilius en Horatius, uit welke onze Schiyvei vele benamingen OYergenomen hecft, te vinden, |
||||
van Telemachus. XX. Boek. 109
fiaren vader , maar het water dezer bron is
lioch bitter, het kruidt op den oever der rivier bloeit nooit, en men vindt gene andere fcha- duwe, dan die der CypreJJcn op hare droevige boorden. OndertufTchen 2ocht Adraftus , die vernam ,
dat Telemachus alles met fchrilc vervulde, yvcrig naar hem, hyhoopte den zone van Ulyjfes ligtelijk te zullen overwinnen in eene noch 20 tedereou- derdom, en hy hadt rondom zich dertig Daumers van eerie uitmuntende fterkte , behendigheit en floutheit, aan welke hy grote vergeldinge hadt beloofd, 20 2y in die gevecht Telemachus Kondetx doen omkomen, op w.at wijze dat het 00k zijrt mogt. Zo 2y hem op dat oogenblik in den ftrijdft hadden kunnen aantreffen, zonder twijffel zoudert deze dertig mannen, den wagen van Telemachus omringende, terwijl Adraftus hem van vore zon hebben aangetaft , hem zonder eenige moeite gedood hebben , maar Minerva deedt hen af- dwalen. Adraftus geloofde , dat hy Telemachus zag en
hoorde op een plaats in de vlakte, hy brak door aan den voet eener heuvel, daar eene menigtevan ftrijders was; hy Hep, hy vloog , en wilde zicli met bloedt verzadigen ; maar in plaats van Tele- machus vondt hy den ouden Ne/lor, die met eefi bevende handt eenige onnutte pijlen in het honderd fchoot ; in zijn woede wilde hy hem doorflo- ten , maar een bende van Pyliers dekte Nejlor terftondt. Hier op verduifterde eene wolke van fchichten
de lucht, en bedekte al de ftrijders;men hoorde niets anders dan het beklaaglijk gekrijt der fter- tenden, en het gerucht der wapenen , van die //. Peel. 0 onder
|
||||
iio *De Gevalien
onder den hoop ter nedervielen, en deaardever-
xuchtte onder eenllapel van dodelijken; van alle
kanten vloeiden beken van bloedt ; Bellona en
Mars met de helfche Razernyen , bekleed met
rokken ,die van bloedt dropen, verzadigden hunne
wrede oogen met dit fchouwfpel , en vernieuw-
den zonder ophouden de woede in de herten.
Deze Godheden,vyanden der menfchen,verdre-
ven ver van beide de zijden het edelmoedig me-
delijden, de bezadigde dapperheit, en megaande
menlchelijklieit. Daar was in deze verwarde
hoop van tegen malkander woedende menfehen
nicts anders dan moordt, wraak vwanhoop en
beeftachtige razerny. • De wijze en onverwinne-
lijke Pallas zelf, dit ziende, iidderde, en week
van fchrik te rugge.
Ondertuffchen Philotletes met langzame fchre-
den voortgaande,en de fchichten van Hercules in zijne handt houdende, fpoedde zich omNefiorte onder(leunen.^rd/?a/,dezen treffelijken grijsaardt niet hebbende kunnen genaken, hadt zijne pijlen tegen de Psliers gerecht,diehyin hetzandt deedt tuimelcn. Reeds hadt hy .E£f//Aj.rternedergeveld, 70 vaardig in het lopen, dat hynaaulijx de teke- nen zijner voetftappen in het zandt naliet, en de driftigfte ftromen van den Eurotas (i) en Al- pheus (k) in zijn landt voorby liep : voor zijne voe-
(i) De Eurotas was een rivier van Laconie, en liep voor-
by Sparte. Hy is zo genoemd naar Eurotas , die afleidin- gen door het landt gemaakt en het water in die rivier gcbragt hadt. (k) Be Alphcus is een rivier van Elis , en loopt voorby
Pifen, daar de Olympifche fpelen gehouden wierden. Hec is zondcrling, dat de oude gewilt hebben , dat die rivier , onder de zee doorlopende , in Sicilie' , in de bron Arethu- ii , weder opkwam, Pliuius ontziet zich niet te zeggen U. Bock
|
|||||
/
|
|||||
van Telemachus. XX. Boek. iti
Voeten waren geveld Entriphon , ichoner dan Hy-
las{\) .en zo yverige jager als Hippolytus;Ptere- /<?j,die Ne/lor gevolgd was in de belegering van 2>o/>,en dien Achilles idf h:\dl bemind om zijne moedt en dapperheit ; Ariftoghon , die zich ge- baad hebbende in de ftromen van de rivier Ache- id«s(m),heimelijk van dien Godt de kracht hadt ontfangen, om alle foort van gedaantens aan te iiemen, en waarlijk hy was 7.0 behendig en vaar- dig in zijne bewegingen , dat hy de fterkfte han- den ontiliptc, maar Adrajlus maakte hem onbe- weeglijk door ecu fteek van zijn fpeer , en zij- ne ziele vervloog terftondt te gelfjk met zijn bloedt. , ,. ,
Neftor,d'\e zijne dapperfte hoplieden zag fneu-
velen door de handen van den wreden Adraftus^
als de geleftrShalmen gedurendeden oogft ondetf
de fcherpefeih*en van eenonvermoeidenmaierne-
0 2 der-
II Boek 103 Hoofdftuk, dat 'er verfcheide dingen in den
Al'pheus geworpen , en in Sicilie in de bron Arethufa we^ der opgekomen zyn. Ook is het bekend , wat de dichtera eezegdhebben van den rivier godt Alpheus, en zyne min- neliandel met de Nymph. Arethufa. (1) Hylas was een jonge van Hercules , dien hy zeer lie*
hadt en meet dan genoeg. De dichters zeggen, dat toen Hercules met andere Argonauten naar Colchi voer, en zyn riem onder het varen gebroken hadt.hy in Myfie aanlandc oeaaan is, om in het bofch houc te zoeken tot een ander. Hy hadt Hylas by zich , maar de Nymphen zyn op dien iongeling veiliefd geword™ , en hebben hem geroofd. AnSere zeggen, dat Hercules hem om water in een kru.k, om te drinken, te fcheppen, gezonden hebbende, hy voot over in het water gefchoten en verdronken is. (m) De Achelous is een Griekfche rivier , die van den
ber» Pindus afvloeit, en in de Maliafche zee-boezem in zee valt" Van den rivier godt, van dien naam, is ter gelegenheit van'Deianira, om welke hy met Hercules geftieden hecft, bovcn iets aangetekend, |
||||
---------
|
|||||
i ix 2> GevalleH
dervallen, vergat het gevaar, daar hy zijn oudeT"
dom zander voordeel voor bloot ftelde. Zijne
wijsheit badt hem verlaten, hy dacht met anders
dan cm zijnen zone Pififtratus in het ooge te
houden, die van zijn kant het gevecht met yver
onderfteunde, urn het gevaar van zijn vader af
te wenden , maar het dodelijke oogenblik was
gekomen, waar in Pifillratus Neftor moeftdoen
gevoelen,hoe ongelukkig het menigmaal is lang
geleefd te hebben.
Pifijiratus bragt Adraftus zo geweldigen fteek
toe met zijn fpcer, dat de Daunier %o\x ter aarde gevallen zijn, maar hy ontweek het : en terwijl Pifijiratus , ontlteld over de vergeeffche fteek, dien hy hem gebragt hadt, zijn (peer te rug haal- de, dreef hem Adraftus een fpeer in den bnik. Zijneingewandenbegonden met een ftroom van bloedt daar uit te vloeien , zijn verf verwelkte, even als een bloem in de beemden geplukt door de handeneener Nymphe;zijne oogen waren byna reeds gefloten, en zijne ftem verflaaude. Alceus, zijn opziender,die Baby hem was, onderfteunde hem, zo als hy begon te vallen , en hadt geen tijdt, dau om hem te brengen in de armen zijns vaders. Daar wilde hy noch fpreken , en de laatfte tekenen zijner tederheit geven , maar zo als hy zijn mondt oopende , gar hy den geeft. Terwijl Phihiietesrondomzich heen eenegrote
flachting en fchrik verfpreidde , om den aanval van Adraftus te wederftaan, hieldt Neftor hetdode Iigchaam zijns zoons tuiTchen zijne armen geflo- ten, vervulde de lucht met zijn gejammer , en kon het licht niet langer verdragen. Ongeluk- kig, zeide hy, dat ik vader ben geweeft , en zo lang geleefd heb!H#laas! wreed. noodlot,. waar- om
|
|||||
van Telemachus. XX. Boek. x*3
om hebt gy mijn leven niet gee'indigd , of op de
jacht van het wilde zwijn van Calydon (n), of op de reize naar Colchos (o), of in de eerfte belege- ring van Troje ? Ik 7,ou met roem, en zonder on- genoegen, geftorven zijn; tegenwoordig kwijn ik in een droevigen,verachten,en onmacluigen ou- derdom. Ik leef niet meer dan voor onhei! , ik wordt nergens door aangedaan dan door droef- heit. O mijn zoon! 6 waarde Pifijtratus! toen ik uwen broeder Anttlochus (p) verloor,behieldt 0 3 ik
fa) Eneus,koningvan Calydonie ,jaarlyx gewoon zynde
de eerftelingen zyner vruchten aan de Goden te offeren , meende, da? hy beter zou doen met eenige Goden te ver- waarlozen, die hem des niet waardig fchenen. De Godm Diana was onder de zelve. Zy zich dus verfmaad ziende, zondt een vreeflelyk zwyn van hit gebergte Eta in de ret- den van dat koninkryk. Het zwyn rechtte daar grote ver- woeftingen, voornamentlyk in de Underyen , aan. Melea- cer, de zoon van Eneus, trok met verfcheide helden, onder welke, Tazon, met zyne dochjer Atalante, Neftor, en andoe geweeit zyn , te jacht , en heeft dat zo vermaarde Z7o") DilToc'ht naat Colchos is zeer vermaard in de fcluif-
ten der oude dichters , en heeft oorzaak gegeven tot zeer vele veidichtfelen.Menzegt.dat een groot getal helden met het eerfte fchip, dat ooit de zee bevaren heeft , Argo ge- naamd deiwaards is gettokken ,om het goude vlies ('t welk Lkomin wasvan den ram, die Phryxus en HeUe over den £Hellefpont pevoerd had, en te Colchi aan een boom opge- han«nLB£h« geheiligd woudt van Mars wederom tc §?£s& sft-?«s ^s«s
d e hem gehoTpen h'adt door hare toverkunft , om het vhe,
tebekTmSn , tegen het belangen van haren vader Eetas, konine van Colchos , met zich gevoerd. . Sttsr-rft ax &?s£3
fan Memnon , den zone van Aurora.
|
||||
ai4 *De Gey alien
ik u om my te vertrooften ; nu heb ik u met
meer, en niets kan my vertrooiten , alles is met
my ten einde , de hoop , de eenige ver2achting
voor de menfchelijke moeielijkheden , is geen
goedt meer , dat my aangaat. Antilachm , fifi-
Jiratusl 6 waarde kinderen, ik geloof, dat ik u
beide op dezen dag verloren heb. De doodt van
den eenen , oopent de wonde, die de ander gemaakt
heeftinhet binnenfte van mijn herte! Ikzal uniet
meer zien ; wie 7,al mijne oogen lluiten ? wie mij-
ne aflche verzamelen ? O waarde ftfiftratusl gy
zijt, gelijk uw broedcr , geltorven als een man
van moedt , ik ben het alleen , die niet fterven
kan.
Dit zeggendewilde hy zkh zelf met een pook
doorfteken, maar men vattezijne handt,en ont- weldigde hem hetdode ligchaam zijns zoons ; en nnardien deze ongelukkige grijsaardt in onimcht viel, bragt men hem in zijue tent , daar hy we- der een weinigzijne krachten bekomen hebbende, naar den lirijdt wilde wederkeren , maar men "wedeih'e'dt hem tegen zijn veil en dank. Ondertuflchen zochten Adraftm en Philo&etes
malkander,hunnc oogen waren blakende,alsdie van een leeuw ,en van een luipaardt, die malkan- der pogen te verfcheuren in de velden , die de Caxjlrus (q)bevocl)tigt:dedreigementen,dedolle krijgszucht en de wrede wraak fchitterden uit hunneverwilderde oogen,zy voerden eenezekere doodt om,overaldaar hunne flagen nedervielen, en
(q) Dc Cayftrus of Cayfrer is een rivier in Afie , niet ver-
te van Ephc7.en lopende. Hy is ten dele door zyn bogti^en loop , maar wel meeft door de zwanen , welke , naar "het zeggeii der Renters , daar zcet aangenaam zongen , v«- Biaard gcwoiden, ■ |
||||
*van Telemachus. XX. Boek. ztf
en a! de ftrijders befchouwden hen met )zing.
Reeds hadden zy malkander in 't gezicht , en Pbilottetes hieldteen zijner vreefielijke fchichten, die nooit in zijne handen mi/ten, en welker won- den ongeneeiTelijk waren , in zijne handt ; maar Mars, die den wreden en onverzaagden Adrajius begunftigde, wilde niet lijden,dat hyzo haaftzou fneuvelen, hy wilde door hem de yflelijkheit des oorlogs verlangen, en de flachting vermenigvul- digen. Adraftus wierdt door de rechtvaardigheit der Goden gebruikt,om de menfchen te ltrarJ'eii, en om nun bloedt te vergieten. Op datoogenblik,ophet.welkePhilocletcshem
wilde aantaften , wierdt hy zelf gewond , door de fteek van een fpeer , hem toegebragt door /lmphimachus,een Jong Lttcaxier,ichoner dande befaamde Nireus (r) die in fchoonheit voor nie- mandt week, onder al de Grieken, dieindebele- gering van Troje ftreden, behalven voor Achilles. Ter naauwer noodt hadt Pbilocletes deze (leek ontfangen, of hy fchoot met zijn fchichtop^w- pbimacbus, dien zy het herte doorboorde. Aan- ftonds wierden zijne fchonezwarteoogengefloten en bedekt door de duifterheit des doods. Zijn mondt roder dan de rozen, met welke de opko- mende Aurora den hemel bezaait, bertorf; eene nare bleekheit bevlekte zijne kaken , zijn aan- zicht,zo teder en lietfelijk, wierdt in een oogen- blik mismaakt. Philoileta zelf' hadt mededo- gen met hem. Al de ftrijders verzuchtten, zien- 0 a de (r) Dezewas.naat het zeggenvanHometus ,de fchoonftc
man die met nndere Grieken gekomen was om Ttoje te hele«eren. De Latynfche dichters fprekea ook hiei en daar van zyne fchoonheit. |
||||
4i 6 *De Gevalleit
dedienjongeling in zijn bloedt nederva11en,waat
by zich in omwentelde ; en zijne baairen , x<X fchoon als die van Apollo, in net ftof flepende. Phihdete jhebbende Amphimachus overwonnen,
was genoodzaakt uit het gevecht te wijken , hy verloor zijn bloedt en zyne krachten; zijne oude wonde fcheen door het woeden van den ftrijdt lien weder te oopenen , en zijne fmerten te ver- nieuwen ; want de zonen van Efculapius hadden hem , met hunne Goddelijke wetenfehap , niet ten eene male kutjnen genezen. Zie daar hem, gereed om neder te vallen op een hoop bebloede lijken,diehemomringden. Archidamus, de wak- kerfte en behendigftc van aldsOebaliers (s),diehy met zich genomen hadt om Petilie te ftichten, bragt hem buiten het gevecht, op dat oogenblik , tdsAdra/tus hem,zonder veel moeite, voor zijne voeten zou hebben nedergevel.d. Adraflus vondt niemandt meer, die hem dorfr. wederftandt bie- den , of de overwinning vertragen ; alles viel, alles vloodt. Hy was als een fnel afvlietende ftroom, die zijne boorden overgelopen zijnde, door zijne woedende golven den oogft, de kud- den, de herders, en boerenhuizen medefleept. Telemachm hoorde van verre het gefchreeuvr
der overwinnaars , hy zag de wanorder der zy- nen, die voor Adraflus vloden , even als- eene kudde vreesachtige herten , die de wijde velden, boli'chen, bergenia zelf de fnelle ihomen door- lopen, wanneer zy door dejagers vervolgd wor-
den.
(s) Deze zyn geen Italiaanfche , gelyk de Franfche aan-
tekejiaar zegc , maar Griekfchc volkccen. Daar zyn ook pebaliers in Italie geweeft, maai die hadden hunnen luauu van deze btkomen. |
||||
van Telemachus, XX. Boek. ai^,
den. Telemachus verzuchtte , de verontwaard{«
ging fcheen hem ten oogen uit, hy verliet de plaats , daar hy larigen tijdt met zo veel gevaar en roem gevochtenhadt,en hyfchoot toeom de zijnen te onderfteunen. Hy naderde geheel bedekt met het bloedt van eene menigte vyanden , die hy in het ftof trr neder geveld hadt. Van verre verhief hy een gefchreeuw , het geen hem van beide de legers deedt horen. Minerva hadt, ik weet niet wat vreeffelijx in
zijne oogen en in zijne ftemme , op welke het omleggende gebergte wee,rgaImde,geIegd.Nooft Tieeft Mars krachtiger zijne wrede ftemme in Tbracie doen horen , als hy de helfche Razer- nyen , den Oorlog en de Doodt roept. Dat ge- fchreeuw vanTelemacbusbvzgl nieuwenmoedt en ftoutheit in het herte der zijnen , en het verftijf- de de vyanden van fchrik. Adraftus hadt zelf fchaamte, dat hy zich ontroerd gevoelde ; ik ■weet niet wat droevevoorbeduidfelen hem deden beven, en het geen hem aanmoedigde, was veel cer eene wanhoop dan bezadigde dapperheit; tot driemaal begonnen zijn knikkende knien onder hem te wankelen ,tot driemaal week hy, zonder te denken op het geen hy deedt ; ee;ie bleekheit van machteloosheit, en het koude zweet fpreid- de zich uit over al zijne leden. Zijne heeiche en ftamelende ftem kon geen woordt voortbren- gen ; zijne oogen vol van een dof en vonkend Vuur , fchenen uit zijn hoofdt te vallen. Hy geleken wel naar Oreftes (t) door de Razernyen 0 s ont- (t) Boven is reeds gezegd, dat Oreftes zjrne moeder Cly-
temncftra gedood hceft om de doodt van zynen vader Aga- memnon te wieken. Naderhandt wiordt hy van de Erin- nyden,
|
||||
fci!? *De Gey alien
ontruft zijnde, want al zijne bewegingeti waren
geweldig ; hy geloofde , dat hy de verbhcerde Godeh zag, en eene doffe Itcmme hoorde , die nit het dieplle van den afgrondt opkwam, om hem te roepen naar den zwarten Tartarus. Alles deedt hem gevoelen eenhemelfche en onzichtba- re handt over zijn hoofdt opgeheven,die gedurig zwaarder wierdt, om hern te trerYen. De hoop was in zijn herte uitgeblult ; zijne ftoutheit ver- dween,even als het licht van den dag verdwijnt, wanneerdezonindefchoot der baren nederdaalt, en de aarde bedekt wordt met de duifterniffe des nachts. De godloze Adrajlus, meer dan te lang op aar-
de verdragen zijnde ; meer dan te lang , zo de menfchen zodanige kaftyding niet hadden nodig gehadt; de godloze Adrajius fnelde eindelijknaar zijn laatfte uur,cn Heponzinnigin zijn onvermij- delijk noodlot. De lchrik , het bytende knagen, de verbaaftheit, woede , razerny , en wanhoop gingen met hem. Naauli]x hadt hy Telemachus gezien, of hy geloofde, dat hy den Avemus ge- oopend befchouwde, en dat zeer grote vlammen van vuur,die uit den zwarten Pklegeton (u), ge- reed om hem te verflinden , opkwamen Hy fchreeuwde, enzijn mondt bleef geoopend ,zon- der dat hy ecu eenig woordt kon uitfpreken. Even als ecn flapend menfch, die ineen vreelfe- lijke
nyden ,of helfcheB.azernyen,overalvervolg:d,en was langen
tydt in een foort van vertwyfFeMheit , die zeer wel naar dolhcit geleken, zwervende in dien ftaat door gelieel Grie- kenlandt,tor dat hy eindelykweder byzyn verftandt kwam. (u) De Phlegeton was een helfche rivi'er, maar uit vuur , in plaats van water beftaande. Wy he'oben boven al gefprokeu van de helfche rivieien. |
||||
van Telemachus. XX. Boek. 1T9
Hjke droom zijn mondt oopent,enpoogt tefpre-
ken, maar de.ltem ontbreeat hem t'eikens , en hy zoekt die te vergeefs. Met een beveude en verzaagde handt velde Adrajlus zijn fpeer tegen Telem>chus. Deze onvervaard en gtrult, als een vriendt der Goden,bedekte zich met zijn fchiidr. Het fcheeu of de overwinning, hem bedekkende onder hare vleugelen, reeds een kroon over zijn hoofdt hieldt ; de zachte en gerufte dapperheit glinfterde in zijne oogen ;. en men zou hem voor Minerva zelr" genomen hebben , zo wijs en ge- matigd was hy in het midde der grootfle gevaren. De fpeer door Adrajlus geveld ituiue afop zijn ichildt; aanftonds haaflte Adrajlus zich om zijn zwaardt te trekken,om den zone van UlyJJ'es het voordeel te benemen van op zijn beurt zijn fpeer te vellen. Telemachus, ziende Adrajlus met het 7waardt in de vuift, haaflte zich om dat ook te trekken, en gebruikte zijn fpeer niet. Wanneer men op deze wijze hen beide van
naby zag vechten, leiden al de andere flrijdcrs in ililzwijgenheit hunne wapenen ter neder, om hen aandachtig te befchouwen,enmenverwacht- te uit hun gevechthetnoodlodt van den ganfchen oorlog. De twee zwaarden, fchitterende even als het hemel-vuur , dat de blixcm-flagen voort- brengt, kruiflen menigmaal over malkander en bragten vergeeffche flagentoeop hunnegepolijfle wapenen, die daar van weergalmden. De twee kampioenen verheften zich, kromden, en bogen zich ter neder, fronden in een oogenblik weder op , en vielen eindelijk malkander aati. Deklim- op . groeiende aan den voet van een olmboom, knelt de harde en kwaflige flam met hareovera!- vafthoudende takjes, tot aan de hoOgfte takken van
|
||||
Hid *De Gevallen
van den boom , niet vafter, dan deze twee ftrij-
ders malkander bekneld hidden. Adrafius hadt noch niets van zijne krachten verloren,en Tele machus hadtalledezijneuoch niet. Adrajlusdetdt vele pogingen om v.ijnen vyandt te verraiTchen, en te doen wankelen ; hy trachcte dezen jongen Griek zijn zwaardt te ontweldigcn , maar te ver- geefs; want op dat oogenblik, als hy dat onder- nam, nam hem 7«/f»iiifA»x van den grondtop, en wierp hem neder in het zandt. Toen toonde dezegodloze, die altijdt dc Goden veracht hadt, eene laffevreze voordedoodt. Hy fchaamde zich om het leven te bidden,en hy konjtich nietont- houden van te betuigen , dat hy het wenfehte te behouden; hy poogde het medelijden van Tele- macbus gaande te maken. Zone van Ulyjfes ,zeide hy tegen hem, eindetijk erkenn'ik tegenwoordig de rechtvaardige Goden, en die llraffen my, gelijk als ik verdiend heb; niets dan ongelukken is be- kwaam om de oogen der menfehen te oopenen, om hen de waarheit te dpen zien ; ik zie haar, en zy veroordeelt my, maar laat een ongelukkig koning u uwen vader te binr.en brengen, die ver is van Ithaca, en laat die uw hert bewegen. Telemachus ,die hem onder de knien houdende
reeds het zwaardt opgeheven hadt, om hem den ftrot af te fteken , antwoordde daar op : Ik heb niets anders begeerd dan de overwinning, en de wrede der volkeren,tot welkeronderftandt ik ge- komen ben, en ik heb geen vermaak in bloedt te vergieten. Leef dan Adrajius, maar Ieef om uwe misllagen te verbeteren , geef alles weder , het geen gy onrechtvaardig bemachtigd heb , heruel de run en gerechtigheit op de kuftenvan het gro- teHefPeriiy het geen gy bezoeteld hebt met zo vele
|
||||
van Telemachus. XX. Boek. ti\
vele rhoorden enverraderyen: leef, en wordteeri
ander menfch; leer door uwen val , dat de Go- den |rechtvaardig, ende godlozen ongelukkigzijn* dat zy zich bedriegen , zoekende het geluk in dc geweldenaryen , onmenfchelijkheit en in de leu- en ; eindelijk dat niets zo aangenaam of geluk- ig, is als de eenvoudige en volftandige deugr. Geef ons tot gijfelaar uwen zoneAhtrodorus met twaalf der voornaamften van uw volk. Op deze woorden liet Telemachus Adraftusop-
ftaan , en reikte hem de handt toe, zonder zich van hem te wantrouwen; maar aanftonds fchoof Adraftus naar hem meteenzeerkorte fchicht,die hy verborgen hieldt. Deze fchicht was zofcherp, en de neek met zo veel behendigheit toegebragt, dat die de wapenen van Telemachus zou doorboord hebben , zo die niet Goddelijk waren geweeft. Terzelvetijdr week Adraftusmet haaft achter een boom, om het vervolgen vznTelemachus teont- vlieden; en deze riep terftondt uit: O Dauniersl gy ziet, dat wy de overWinning hebben ; die Godloze behoudt zijn leren niet dan door ver- raadt. Die de Goden niet vreeft, vreeft vOor de doodt ; in het tegendeel, die de Goden vreeft , vreeft niets dan hen. Terwijl hy deze Woorden fprak,naderde hy deDauniers,en gaf den zijnen, die aan de andere zijde van den boom waren, een teken om den troulozen Adraftus den wegaf te.ihijden. Adraftus vrezendeovervallen te wor- den, maakte de mijnen, als of hy weder te rug wilde keren, en hy wilde de Cretenzen, die hem Jn den weg waren , over hoop werpen ; maar Telemachus, zo fchieli)k als een blixem,dien de vader der Goden op de hoofden der fchuldigen nederzeudf van den hogen Olym^m , viel zeer fchielijk
|
||||
is % *De Gevalien
fchielijk op lijn vyandt aan; hy greep hem met
eene overwinnende handt aan , en wierp hem ter aarde, even als een telle Noorde wint het tedere koorn, dat de velden vervuld, ter neder werpt; hy luifterde niet meer naar hem, niet tegenftaan- de dev,e godloze andermaal derfde pogen zijne zadumoeditiheit te misbruiken , hy dreef hem het zwaardt in de borft, en ftortte hem neder in de vlammen van den z warten Tartarus.- een waar- dige ftraffe voor zijne fchelmftukkcn. |
|||||||
Klnde van het twintigste Boek,
|
|||||||
r
IN-
|
|||||||
I N H O U D T
VAN HET
EEN EN TWINTIGSTE BOEK. Adraftus dood z'tjnde , jiaken de
Dauniers htmne handen uit naar de Bondgenoten tot een teken van vre- de, en verzochten van hen een koning uit bun volk. Neitor, niet te troojlen zynde over bet verlies van zynen zo- ne, komt niet in de vergadering der legerhoofden, daar vele van gevoelen waren, dat men de overwonne landen mo eft verdelen, en bet landfchap Arpos aan Telemachus afjlaan. Telema- chus, wet verre van deze aanbieding aan te nemen, doedtaan de Bondgenoten zien, dat het 't gemeen belangen der bondgenoten was , dat Polidamas ge- •kozen wierdt tot koning der Dauniers, en dat hunne landeryen aan hen gela- ten wierden Vervolgens raadt by dat volk aan, dat zy dejireek van Arpos moeften geven aan Diomedes , die by geval aangekomen was. <De onruften dusge'eindigdzyndeibegaven zy zich alle van malkander, om ieder wederom naar zyn landt te keren* D E |
||||
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Vlyjfes.
HET EEN EN TWINTIGSTE BOEK. |
||||||
NAaulyx was AAraflus dood , of al dc
Dauniers, ver van humie nederlaag, ofhet verlies van him hoofdt te be- treuren, waren verhcugd over hunne ver!offing. Zy (taken de handen op naar de bondgenoten , tot een teken van vrede en verzoening. Metrodorus, toon van Adrafius, door zijnen vader opgevoed in de kunft van veinzery , en in onrechtvaardige en onmenfche- lijke grondregelen, vloodt lafhertig : maar een flaaf, medeplichtig aan zijne eerloosheit en wreedheden, dien hy vrygemaakt , en met goe- deren opgehoopt hadt , en op vn'en alleen hy zich in deze vlucht betrouwde , dacht nergens om, dan om hem uit eigen belang te verraden. Hy doorftak hem van achteren , terwijl hy vloodt; hy floeg hem het hoofdt af, en bragt dat in het leger der bondgenoten , hopende een'e |
||||||
van Tckmachus. XXI. Boek. xif
grote beloning voor een misdaadt, die den oor-
log eindigde ; maar men hadt een affchn'k van der.en fchelm , en men deedt hem flerven. Tele- machus,het hoof'dt van Metrodorus,dit een jon- geling van eeneuitmuntende fchoonheit, en voor- treffelijke inborlt , dien de wellullen en kwade voorbeelden hadden bedorvcn, geweeft was.ge- zien hebbende,kon zich van tranenniet onthou- den. Hetaas! riep hy uit, zieeens, wat het ver- gfft van voorfpoedt voor eenjong vorft is; hoe ho- ger hy verheven,en hoe levender van gee/} hy is,hoe hy verder afdwaalt, en zich verwijdert van alle genegenheit tot de deugt; en miifchien 7,ou ik te- genwoordig ook 7.0 zijn.zo deongelukken,daar jk , de Goden zy dank , in geboren ben , en de onderwijzingen van Mentor, my geen bezadigd- heit hadden geleerd. De Daumers byeen vergaderd zijnde,verzoch-
tcn, als de eeniglte voorwaarde van vrede , dat men hen wilde toelaten een koning uit hun eigea volk tc vcrkiezen, die door zijne deugdendevkk, die de godlozc Adraftus de koninklijke waardig- heit hadt aangewrcven , mogt uitwiflchen. Zjr bedankten de Goden , die den dwingelandt had- den verflagen , zy kwamen de hand van T*lema- cbus, die gedoopt was geweeft in het bloedt vans dit fchrikdier , in menigte kuflchen, en hunne nederlaag was voor hen als een zegenpraal. Dus verviel in een oogenblik , zonder eeriige hoop vart herftelling , die mogendheit, die al de andere mogendheden van Hefperie dreigde , en zo vele volkeren deedt beyen , even als die landen , die vaft en onbeweegfijk fchijnen, maar van Jangza- mer handt ondermijnd worden. Langen tijdt fpot men met den zwakken arbeidt, die'er de 1U D«eL £ gron- |
||||
1x6 T)e Gevallen
gronden van aangrijpt, niets fchijnt verzwakt te
2ijn, alles is vereenigd, niets is wankelbaar, en. ondertulfchen worden de onderaardfcnelteunfels van langzamer handt weggerukt , en op het on- voortienfte zinkt het landt weg , en laat een af- grondt na 7.ich. (i) Op deze wijze graaft eene onrechtvaardige en bedrieglijke mogendheit, wat voorfpoedt zy ook door hare gewelddadigheit verkrijgt, zich zelf een afgrondt onder hare voe- ten. Het bedrog , en de onmenfchelijkheit on- dermijnen van langzamer handt defterkfte fteun- fels van een onwettig gezag. Men verwondert zich ever haar , men fchrikt en beeft voor haar, tot op dat oogenblik , op het welke zy terftondt weggerukt wordt. Zyvalt door haar eige zwaar- te,en niets kan haar weder oprechten , vermids 2y met eigene handt heeft omver geworpen de ware (tennfels van de goede trouweengerechtig- heit , die de liefde en het vertrouwen tot zich trekken. De hoofden van het leger vergaderden des an-
deren daags om de Dauniers een koning toe te ftaan. 't Was vermakelijk om te zien , deze twee onderfcheiden legers ondereen gemengd door eene ouverwachte vriendfehap, en de twee heiren maar een uitmaken. De wijze Neftor kon 7,ich in deze raadsvergadering niet laten vinden, vermids dedroefheit,gevoegd by den ouderdom, aijn hert ter nedergeflagen hadt , even als een flag-
(i) Of dixe uyv graaft eene onrechtvaardige en bedrie-ifyke
mogendheit , enz.. ~\ Op deze wyze hecft de voorfpoedt van Louis de XIV. in plaats van het ware geluk van zyn koninkryk te verzekeren , voot het zelve van langzdnier handt een afgrondt gegraven > WiUr. in wy zien , 4at fr« tcgeawooidig gey alien is.
|
||||
*van Teletnachus. XXI. Boek. rty
flagrcgen des avonds een bloem ter nedcrwcrpt,
en doedt verwelken ,die dcs morgens met hetop- gaan vandendagderoemeu hetcieraadt dergroe- ne velden is. Zijne oogen waren twee bronnen van tranen geworden.die niet konden opdrogen. De zachte flaap , die alle de pijnelijkfte fmerten verligt, vloodt verre van hem ; de hoop,die het leven van het hcrte der menfchen is, was in hem uitgeblult; alle fpys was bitter voor dozen ongc- lukkigen grijsaardt. Het licht zelf washem hate- lijk; zijne ziele verlangde niets anders dan naar de doodt,en om zich te dompelen in de eeuwig- durende nacht van het rijk van Pluto. Alle zijne vrienden fprakcn hem te vergeefs aan , zijn ver- flaauwd hert hadt een wanfmaak in alle vriend- fchap , even als een zieke in de befte fpyzen een wanfmaak heeft. Op al het zielroerendfte , dat men hem kon zeggen,antwoordde hy niets, dan met verzuchtingen en fhikken. Van tijdt tot ti|dt hoorde men hem zeggen:0 Pififtratus! Pi- Jijiratus! Pififtratus mijn zone! gy roept my :ik volg u Pififtratus , gy zult my de doodt aange- naam maken , 6 mijn waarde zone ! ik begeer niets meer totbeloning, danuwedertezienopde oevers van den Styx. Dan bragt hy weder gan- fche uuren door zonder eenig woordt te fpre- ken, maar verzuchtende , en zijne handen en in tranen zwemmende oogen ten hemel opheffende. OndertufTchen verwachtten de vergaderdevor- ften Telemacbus, die by het dode ligchaam van Pififtratus was. Hy beftrooide het lijk met han- den vol bloemen ; hy voegde daar uitgezogte reukwerken by,en ftortte bittere tranen. O mijri ■waarde metgefel! zeide by , nooit zal ik verge- ten , dat ik u te Pilot gezien heb , dat ik u naar P a Sparte
|
|||||
■
|
|||||
n8 T)e Gevalleto
Sparte gevolgd ben , en u wedergevonden heb op
de oevers van het grote Hefperie. Ik ben u dui- zend en duizcnd zorgen fchuldig, ik beminde u, en gy beminde my ook ; ik heb uwe dapperheit gekeud, zy ging die van vele beroemde Griekan te boven. Helaas ! zy heeft u met room doen (lerven, maar zy heeft de wereldt eene aanwaf- fchende dapperheit ontrukt,welke die van Achil- les zou geevenaard hebben ! Ja uwe wijsheit en welfprekendheit louden in een rypen ouderdom gelijk gcweelt hebben,aan die der oude mannen, over welken ganfch Griekenlandt 7.ich verwon- derdheeft! Reeds hadt gy die zachte overreding, die men niet kon wederftaan, wanneergy fprak: die uatuurlijke inanieren van iets te vertellen; die wyze bezadigdheit, die zo bekooilijk is om verbitterde gemoederen te bevredigen ; dat ge- zag,het geen voortkomt van de voorzichtigheit en van de kracht van een goed overleg. Als gy uwen mondt oopen deedt, leende ieder het oor; ieder was u gunftig ; ieder hadt begeerte om te bevinden , dat gy gelijk hadt. Uw eenvoudig en niethoogmoedigzeggen drongzachtelijkdoor tot in de hertcn , als de daaa op eene opkomeu- de bloem. Helaas ! zo vele treftelijke gaven , als wy noch voor eenige uuren bezaten,zijn ons vooraltijdt ontnomen. Pififlratus ,dien ik dezert inorgen omhelft heb, is niet meer, en ons is van hem niets meer overig, dan eendroevigher- denken: helaas! hadt gy ten minftedeoogenvan JVtyfoj'mogen luiken,en hadden wy niet de uwe geloken, hy zoude nu niet zien , al het geen hy befchouwt,en-hy zou de ongelukkigfte van alle vader's niet ziju. Na dezc woorden deedt Telcmacbtts de bloe- dige
|
||||
van Tekmachus. XXI. Boek. 2,19
dige wonde, die in de zyde van Piji/lratuswas,
afwaffchen; hy liet hem uitftrekken op een bed- de van purper, daar zijn hoofdt, nederhangende met de bleekheit des doods , naar een jongen boom geleken,die de aarde bedekt hebbendemet zijne fchaduwe, en zijne bloeiendetakken ten he- mel gefchoten,ter neder geveld is door defcher- pe bijl van een houthakker; hy houdt zich niet meer vaft aan zijnen wortel,ofaan de aarde,die vruchtbare moeder , die zijne ftronken in haren boezem voedt; hy verdort , zijne groente ver- droogt , en hy kan zich niet langer ophouden; hy valt ; zijne takkeh , die den hemel bedekt en, worden door het (lof getrokken, verwelkt en ver- droogd zijnde; hy is niet meer dan een ter neder- gevelde ftronk , en beroofd van al zijne aange- iiaamheit. Op deze wyze was Pififiratus , een prooi van de doodt, reeds weggebragt door die gene, die hem op den dodelijken houtmijt moe- iten zetten. De vlam verhefte zich reeds ten he- meJ. Eene bende van PyHers, met necrgeflagcn en betraande oogen,en met omgekeerd geweer , geleidde het lijk met trage fchreden ; het was in het kort verbrand, en zijne aflche wierdt in een goude lijkbns gedaan ; en Telemachus, die voor alles zorge droeg, betrouwde deze lijkbuflfe, als een groten l'chai,amCatli>nacbiis, die opzicnder van Pififtratus geweeft was, Bewaar, zeide hy, deze aiTche, droevige, maar koftelijke overblijf- felen, van hem , dien gy zo zeer bemind hebr; bewaar die voor zi]n vader, maar wacht zo !ang met hem die te geven , tot dat hy krachts ge- noeg zal hebben om die te eiffchen. 't Geen de droefheit opde eene tijdt gaandemaakt,verzacht die op eene andere tijdt. \ P 3 Ver-
|
||||
130 ^De Gevallen
Vervolgens tradt T'elemacbus in de vcrgadering
dec vetbonde koningen , daar iedcr zweeg , om naarhcmteluifteren ,7.o haalt hy daar ingekomen was. Hy wierdt daar over fchaamrood , en men kon hem niet aan het fpreken krygen. De lof- tuitingen, die men hem gaf door oopenbare toe- juigchingen, over al het geen hy uitgevoerd hadt, vermeerderden zijne fchaamte , en hy hadt zich wel willen verbergen. Dit was de eerfte maal, dat hy belemmerd en onzeker fcheen. Eindelijk verzocht hy, als een gunft, dat men hem geen lof meer wilde geven. Niet, zeide hy , dat ik den lof niet bemin , vooral wanneer zy gegeven wordt door zo goede rechters over de deugt; maar om dat ik vrees,dat ik die al te zeer mogt beminnen ; zy bederft de menfehen , zy vervult die met zich zelf, en maakt hen trotfeh en ver- waand. Men moet haar verdienen en ontvlieden , de belle loftuitingen gelijkenen wel naar de val- fche. De boosaardigite aller menfehen , zijnde de dwingelanden, hebben zich altijdt meefldoen prijzen door de vleiers : wat vermaak fteekt'er in geprezen te worden , gelijk als zy ? £)e ware loftuitingen zijn de zulke, die gy lieden my zult geven in mijn afwezen , zo ik gelukkig genoeg ben, om die te verdienen. Zo gy lieden gelooft, dat ik waariijk goed ben, zo moet gy lieden met een geloven , dat ik zedig wil zijn , en de ver- waandheit vrezen. Spaar my dan , zo gy lieden my acht, en roem my niet, als een menfch,die verliefd is op loftuitingen. Na dus gefproken te hebben, antwoordde Te-
lemachus niets aan die gene, die voortgingen met hem ten hemel te verheffen , en hy deedt wel haalt door een onverfchillig wezen den lof, dicn men
|
||||
van Telemachus. XXI. Boek. 1$ t
men hem gaf, ftuiten. Men begon te vrezen ,
dat men hem mogt moejelijk vallen met hem te pryzen , en dus eindigden de ioftuitingen ; maar de verwondering vermeerderde, iederwetendede tederheit , die hy aan Pififtratus betuigd , en de 2orge, die hy genomen hadt, om hem de laatfte lierdeplichten te bewyzen. Het ganfcbeieger was meer geraakt door de merktekenen van dezacht- moedigheit 7.ijns herte, dan door al de wonderen van wijsheit en dapperheit, die in hem uitblon- ken. Hy is wijs , en hy is wakker, zeiden zy flil tegen malkander , hy is een vriendt der Go- den , en de ware heldt van onze eeuw. Hy is boven de menfchelijkheit geftegen; maarditalles is hy niet dan by uitnemendheit, en dit alies kan niet, dan ons verbazen. Hy is vriendelijk ; hy is goed ; hy is gemeenzaam , teerhertig , mede- dogend, weldoende, en geheel en alvoordichy bemint; hy is de welluft der genen, die met hem leven;hy heeft zich ontdaan van zijn hoogmoedt,en onver'fchillend- en trotsheit. Zie daar , wat de gewoonte doedt ; zie daar, wat de herten be- weegt; zie daar hetgeen ons zeergenegen tot hem doedt zijn, en ons al zijne deugden doedt aange- naam zijn ; *ie daar, het geen maakt, dat wy alle ons leven voor hem zouden willen geven. Naaulijx hadden zy deze reden geeindigd , of
men fpoedde zich om te fpreken van de nood- zakelijkheit, die 'er was om aan deDaunierseen koning te geven. De meefte vorften , die in de- ze vergadering waren, meenden , dat men het landt , als bemachtigd zijnde , onder malkan- der moefl verdelen. Men boodt Telemachus aan voor zijn deel de vruchtbare landsdouwe van P 4 Ar' |
||||
4.3* *De Gevalkn
Arpos (w) , die twemaal inhetjaarderijkevruch-'
ten van Ceres, de Heffelijke gefchenkenvan.B<w- chus, en de altijdt groene vruchten vandenolijf- boom,/k7/«erz/dtoegewijd,voortbrengt. Dat landt, ieide men tegen hem , moet u het arme Ithaea met zijne hutten, de vreeffelijke rotfen van Du- lichium (x), en de woeite boffchen van Zacynthuf doen vergeten; zoek niet meer, noch naar uwen vader, die begraven legt in de golvejj by de kaap- Caphareus, door de wrake van Nauplius (y), eu door de gramfchap van Neptunus; noch naar uwe moeder , welke hare minnaars zederdt langen tijdt bezeten hebben; noch naar uw vaderlandt, welker aarde van den hemel zo niet begunlligd wordt, als dat , het geen wy u aanbieden. Hy luifterde geduldig naardezeredenen; maar
de rotfen van Tbracie en van ThejJ'alie zijn niet dover , noch ongevoeliger voor de klachten der tvanhopige minnaren , dan Telemachits'was, voor deze aanbiedingen. Wat my belangt, antwoord- de hy, ik ben niet beluft op rijkdommen of wel- luften. Wat helpt het een zeer wijduitgefirekt landt te bezitten , en het gebiedt te hebben over een zeergroot getal menfchen ? men heeft niet dan meer belemmering en minder vrijheit. Het leven is
(w) De naam van Arpos behoord niet zo zeer aan het
landt , als het wel de eigen naara is van eene ftadt , die Diomedes in Apulie gefticht heeft, in eene vlakte niet verre van de Jonifche zee. (x) Dulichium is een eilandt in de Jonifche zee, en, vol-
gens het zeggen vanzommigen, onder die gene , welke men Echinaden noemt , niet vetre van den mondt van de tivict Achelous. Spon fpreekt 'er van in zyne Rcize*. (y) Wat Nauplius deedt om wraak te nemenvandeGrie-
ken , dat zy zynen zone Palamedes onrechtvaaidig v«aoi« decld hadden , is reeds boven geaegd, |
||||
vanTekmachus. XXI. Boek. I33
Is genoeg vervuld met rampen en onheilen voof
de wijsite en bezadiglte menfchen, zonder dat men daar by doedtde moeite van onleerzame, on- rultige, onrechtvaardige, bedrfeglijkeen ondank- bare menfcheji te beltieren. A Is men wil meefter der menfchen zijn, uit liefde tot zich zelf, geen opzicht nemende, dan opzijneigengezag, zijne vermakelijkheden, en zijn roem, is men een god- loze, een geweldenaar, en men is de gee/Tel van het menfchelijke geilacht. Als men in het tegen- deel de menfchen niet wil regeren , dan naar de ware grondregelen tot hun eigen welwtzen , is men niet zo zeer der zelvet meefter, als befcher- mer; en men heeft daar niets andersvandaneene oneindige moeite, en men is wel ver van zijn ge- 2ag te willen verbreiden. De herder, die niet eet van zijne kudde, die haar befchermt voor de wolven , met gevaar van zijn leven , die dag en nacht waakt, om haar te geleiden ingrazigevel- den, heeft geen luft, om het getal zijner fchapen te vermeerderen, en om die van zijnennabuurte roven; dat zou wezen zijne moeite groter maken. A lhoewe! ik nooit geregeerd heb, voegdeTelema- chm daar by, htb ik door devvettenendoorwij- ze mannen , die de zelve gemaakt hebben , ge- leerd, hoe moeielijk een werkhet isiteden en k o- rrinkryken te beftieren. Ik ben dan te vrede met mijn arm Ithaca, niet tegenftaande dat klein en arm is; ik za] roem genoeg hebben , behoudens dat ik daar gebiede met gerechtigheit, godvrucht en moedt; zelf za! ik daar noch niet dan a! teras heerfchen. Het behage de Goden , dat mijn va- der de woede der golven ontkomen zijnde, daar regere tot aan zijn zeer hogen ouderdom , en ik noch langen tijdt onder zijn gebiedt mag leren , P $ op |
||||
2,j4 *De Gevallen
op wat wijze men zijne driften moet overwin*
«en , om die van een ganfch volk te ku.nnen matigen. VervolgenszeldeTelemacbus: Luifter,naarhet
geen my dunkt , dat ik u lieden moet zeggen , om uw eigen belang. Zo gy aande Daunierseen rechtvaardig koning geeft, zal die hen beftieren met gerechtigheit, hy 7.al hen leren , hoe heil- zaam het voor hen is de goede trouwe te bewa- ren, en nimmer geweldenarijentegenzijnenabu- ren te plegen. Dit hebben zy nooit kunnen be- grijpen onder den godlozen Adraftus. Zolangzy beftierd worden door een wijs en bezadigd ko- ning, zult gy lieden van hen niets te vrezen heb- ben, zy zullen aan u lieden dien goeden koning, dien gy lieden hen gegeven het»t , fchtildig zijn ; en zy zullen de voorfpoedt en vrede, die zy zul- len genieten , aan u lieden fchuldig zijn. Deze volkeren , ver van u lieden aan te fallen, zullen zonder ophouden u zegenen, en dekoningenhet volk zullen het werk uwer handen zijn. (2) Zo gy lieden, in het tegendeel, hun landt onder mal- kander wilt delen; zie hier de onheilen, die ik u voorzeg. Het volk , tot wanhoop gebragt zijn- de , zal den oorlog weder beginnen, en recht- vaardiglijk voor z»jne vrijheitvechten; en de Go- den, (2) Zo gy lieden , in bet tegendeel 5 hun landt , enr*.] Op
deze wyze fpraken Conde en Turenne tegen den koning, die alle de plaatfen , die hy in den jare 1672. bemachtigd hadt , wilde behouden , en met den koning van Engelandt delen. Maar de tegengeftelde raadt van Louvois gevolgd zynde, is oolc alles gebeurd, dat hier voorzegd wordt. De Hollanders hebben gevochten voor hunne vryheit. De he-> mel heeft z.ich voor hen verklaasj , toen hy de vloedt op- hieldt, die de Engelfche vloot in Texelzou gebragt hebbenj $ a de voorfpoedt van Viankryk is vervlogen als rook. |
||||
van Telemachus. XXI. Boek. 2.3 5*
den , vijanden der dwingelandy, sullen met het
zelve ftrijden. Zoo de Goden 7.ich daar in men- gen , zuit gy lieden, vroeg of laat, in verlegen- heit gebragt worden , en al uw voorfpoedt zal als rook verdwynen. Het overleg en de wijsheit zal uwe hoofden , de moedt uwe legers, en de overvloedt uwe landen ontnomen worden; gy lieden zult uzelfvleien, enroekelooszijninuwe ondernemingen ; gy lieden zulteerlijke lieden , die de waarheit zullen fpreken , doen zwygen ; gy lieden zult op het onverwachtfte vallen , en men zal van u lieden zeggen: Zijn dit nu die bloeiende volkeren, die de ganfche wereldt de wet ftelden ? en tegenwoordig vlieden zy voor hunne vyanden; zy zijn het fpeeltuig der volkeren, die hen met voeten treden; zie eens, wat de Goden gedaan hebben, en zie eens, wat de onrechtvaar- dige, hoogmoedige, en onmenfchelijkevolkertn verdienen. Dat meer is, overweeg eens , dat, zo gy He-
den onderneemt ditoverwonnenlandtondermal- kander te verdelen, al de omleggende volkeren, uwe geburen, zich tegen u lieden zullen vereeni- gen. Uwe verbintenis, gemaakt tot belcherming der gemene vryheit van Hcfperie , tegen den ge- weldenaar Adrajlus,ta\ hatelijk worden; enalle volkeren zullen u lieden met rechtbefchuldigen, dat gy eene algemencdwingelandy wiltinvoeren: maar ik onderftel , dat gy lieden overwinnaars zult zijn, zoo wel van de Dauniers, als van alle andere volkeren ; deze overwinning zal u lieden bederven , en zie op wat wyze. Overweegt, dat deze onderneming u alle zal
oneenig maken , nademaal die niet fteunt op de
gerechtigheit: gy lieden zult geen regel hebben,
I om,
|
||||
^6 *De Gevalkn
dm onder malkander uvve eifTchen tc bepalen;
ieder zal willen, dat zijn deel van het overvvon* nen landt gelijk zy aan zijne macht ; niemandt onder u lieden sal genoegzaam gezag hebben over de volkeren, omdie verdeling in ruftte ma- ken. Zie daar den oorfpronk eener oorlog, van welken uwe kleine kinderen het eindenietzullen zien. (3) Is het niet beter rechtvaardig en beza- digd te zijn, dan zijne heerfchzucht met zo veel gevaar , en zo vele onvermijdeli)ke onheilen te volgen ? de ongeltoorde vrede ; de lieve en een- voudige vermakelijkheden, diehaarverfellcn; de gelukkige overvloedt , de vriendfchap zijner ge- buren; deroem, die onafTcheidelijk isvandegc- rechtigheit ; het gezag, het geen men verkrijgt, met zich ter goeder trouwe de fcheidsmante ma- ken van allevremde volkeren, zijn dat geen wen- fchelijker goederen, dan de dwaze verwaandheit van een onrechtvaardig overwonnen landt ? O vorften, 6koningen! gy lieden ziet, datikzon- der eenig belang tegenu lieden fpreek ; luifterdan naar hem, die u lieden genoeg bemint, om u te- gen te fpreken , en om u te mishagen door u de waarheit te vertonen. Terwijl Telemachut dus fprak , met een gezag,
het geen men nooit in iemandt anders befpeurd hadt , en dat alle de vorften , opgetogen en in twijffel zijnde, zich over de wijsheit zijner raadt verwonderden, hoorde men een verward gerucht, het geen zich door het ganfche leger veripreidde, en
(3) Is hit niit titer rechtvdardi<{ en tez.adigd te *.>».] In-
dien de koning mcer bezadigdheit gebruikt hadt, ten op- zichte det Hollanders, toen zy hem gezanten zonden ui zyn le^er , omtrendt Utrecht, zo zou hy niet genoodzaakt geweeft zyn alle de oveiwonne plaatfen te veilatcn. |
||||
van Telemachus. XXI. Boek. i.$f
en zelf doordrong tot de plaatfe, daar de verga-
dering gehouden wierdt- lien vremdeling, zeide men , is op deze knllen komen aanlanden , met eene bende gewapendemannen. Dezeonbekende heeft een grootfche zwier, en alles fchijnt held- haftig in hem , men kan ligtelijk zien , dat hy langen tijdt geleden heeft, endatzijngrotemoedt hem boven al zijn lijden vcrheven heeft. Het volk van bet landc, dat deze kuiten bewaart , heeft hem in het eerft willen afkeren als een vyandt, die een inval zocht te doen ; maar na zijn zwaardt met een onverfchrokke zwier uitge- togen te hebben, heeft hy doen zien, dathyzich wilt te befchermen , zomenhemaantaftte, maar dat hy niets verzocht , dan vrede en gaftvryheit. Hier op hadt hy een olijftak, als een die iets ver- 7ocht, aangeboden; men heeft hem gehoord , en hy heeft verzocht geleidt te worden bydegenen, die op deze kuft van Hefperie het oppergebiedt hehben ; en men heeft hem derwaards gebragt, om hem met de byeen vergaderde koningen te doen. fpreken. Naaulijx was deze reden geeindigd , of men
xag dien onbekenden inkomen met eene voor- trerFelijkheit, die deganfehevergaderingverbaafd maakte. Men zou ligtelijk geloofd hebben , dat het de Godt Mars was , wanneer hy op de ber- gen van Thracie zijne bloedige benden byeen ver- gadert. Hy begon op deze wyze te fpreken : O gy herders der volkeren! die buiten twijfTel
hier byeen vergaderd zijt, of om het vaderlandt tegen de vyanden te befchermen, ofomderecht- vaardigfle wetten tedoenbloeien, hoortnaarcen man , dien het geval vervolgd heeft. De Goden geven, dat gy liedea nooit diergelijkeongevaHen moogt
|
||||
2,38 ¥)e Gevallen
moogt fmaken! Ik ben Diomedes (z), koningvart
Etvlie, die Venus k wetlle in de belegering van Troje: De wraak dezer Godinne vervolgt my door het heel-al. Neptunus, die niets kan weigeren aan de Goddelijke dochter der zee, heeft my overgege- ven aan de woede der winden en golven, die my verfcheide malen tegen de kli ppen hebben aange- worpen? De onverbiddelijke^faaj heeft my alle hoop benomen vanmijnkoninkrijk , mijnhuisge- 2tn, en de zoete lucht van het landt, daarikge- boren zijnde, het licht hebbeginne»teaanfchou- wen , weder te zullen zien. Neen, nooit zal ik wederom aanfchouwen, al het geen my lieflr op de aarde geweeft is. Ik kom na zo vele fchip- breuken op deze onbekende kurten een weinig ruft en een veilige fchuilplaats zoeken. Zo gy lieden de Goden vreeft, en boven al Jupiter, die zorge draagt voor de vremde)ingen, en zo gy lieden mededogendzijt, zo weigert my indezewijduitge- ftrekte
(z) Diomedes, een zoon van Tydeus , en koning van E-
lolie , heeft zich in de belegering van Troje zo wel gedra- gen , dat hy voor den dapperften der Grieken gehouden wierdt , na Achilles, en Ajax, den zone van Telamon. Hy heeft niet alleen Venus , toen zy haren zone Eneas wilde befchermen , in de regter handt gewond , maar 00k Mars zelf. De reden van zyn komft in Italie' wordt by de oude fchryvers geheel anders verhaald , als hier. Namentlyk Ve- nus , om wraak te nemen over de ftoutheit van Diomedes in haar te wonden, hadt gemaakt, dat zyne gemalin Egia- le zich aan een zeer ongebonden leven overgaf. Diomedes dat vcrftaan hebbende , is niet weder van Troje naar huis gekeerd, maar in Italie gekomen , om geen hertzeerte heb- ben door het buitenfporig gedrag van Egiale. Daar heeft de koning Daunus hem dat landt gegeven , het welk hem ^ volgens het zeggen van onzenSchryver , door deverbondea koningen gefchonken wordt. Menzegt, dat hydePythifche fpelen ingelkld heeft , en na zyne doodt als een Godt °e- eerd is. " ' |
|||||
1
|
|||||
'■van Tekmachus. XXI. Boek. ^3f
ftrekte landen niet eenfgc hoek onvruchtbaar landt,
eenige nare woedijn , of eenige fcherpe rotfen, om daar met mijnemergefellen eene ftadttebou« wen , die ten minfte een droevig afbeeldfel mag zijn van ons verloreu vaderlandt. Wy verzoeken niets, dan een weinig landt, het welk vooruHe- den van geen gebruik is. Wy zullen invredemet u lieden leven in eenenaauweverbintenifie; uwe vyanden zullen de onze zijn , wy zullen in alle uwe belangen intreden, en wy eiflchen niets, dan vryheit, en naar onze wetten te leven. Terwijl Diomedes op deze wijze fprak , ver-
toondeTekmachus, hebbendezijne oogengeftadig op hem geflagen, in zijn wezen alledeszelfson- derfcheide hertstochten. Toen Diomedes begon te fpreken van zijne langdurige ongelukken; hoop- te hy, dat die zo heldhaftige man zijn vader zou zijn. Zo haaft als hy verklaard hadt, dat hy Dio- medes was, verviel het wezen van Tekmachus, even als een ichone bloem , die door het felle geblaas van een Noorde wint gekrenkt wordt. Vervol- gens ontroerden hem de woorden van Diomedes, die zich beklaagde over de langdurige gramfchap eener Godheit, door het herdenken der zelver wangunften , geleden zijnde door zijn vader en door hem. De tranen , gemengd met droef heit en blijdfchap , rolden langs zijne kaken , en hy liep terftondt naar Diomedes, om hem te omhel- zen. ... „
Ik ben , zeide hy , de zoon van UlyJJes, dien
ey gekend hebt, en die u niet onnut geweeft is , toen gy de beroemde paarden van Rhefus weg- voerde ; de Goden hebben hem , als u , zonder eenig medelijden gehandeld. Zo de Godfpraken van den Erebus niet bcdriegen , lecft hy noch : nam
|
||||
&4O" *De Gevatten
maar helaas! hy leett niet meer voor my; ik heb
Ithacaverlaten om hem te zoeken, en tegenwoor- dig kan ik noch Ithaca , noch hem wedervin- den. Oordeel, door mijne ongelukken, van het mededogen , dat ik voor de uwe heb. 't Voor- deel , dat men hecft van ongelukkig te zijn , is, dat men weet mededogen tc hebben met de 011- gevallen van auderen. Niettegenftaande ik hier ikchts een vremdeling ben, kan ik ,'6 grote Dio- medes I (want in we£rwil der rampen , die mijn vaderlandt in mijne kindsheit hebben onderdrukt, ben ;k zo kwalijk niet opgevoed , dat ik onwe- tende zou zijn , hoe groot uw roem was in de ftryden) en ik moet, 6 onverwinnelijkfte aller Grieken na Achilla! u ecnigonderftandttoebren- gen. De vorften , die gy ziet , zijn megaande , ?.y weten, dat 'er geen deugt noch ware moedt, noch beftendige roem is zonder mededogendheit. Het ongeluk geert een nieuwen luifler aan den roem der grote mannen. Hen ontbreekt iets , als zy nooit ongelukkig geweeft zijn; in hun le- ven ontbreken voorbeelden van geduldt en (land- vaftigheit. De lydende deugt verzacht alle her- ten , die eenige kennilFe hebben van de deugt : laat dan de zorge om u te vertrooften aan ons , naardien de Goden u aan ons geven ; het is een gefchenk, dat zy ons doen, en wy moeten gelo- ven, dat wygelukkigzijn, omdatwy uwefmer- ten kunnen vcrzachten. Terwijl dat hy fprak, zag Diomedes, verbaafd
zijnde, hem fterk aan, en gevoelde zijnhertont- roerd. Zy omhelsden malkander, als of zy door een naauwe bandt van vriendfehap warenaaneen verknocht geweeft. O waardige zone van den wyzen Utyfi'es! zeide Diomedff, ik, erken in u de zacht-«
|
||||
van Telemachus. XXI. Eoek. 241
zachtheit van 7.ijn wezen, de aangenaamheit zij-
ner redenering ,de krachtzyner welfprekendheir, de uitnemendheit zijner gevoelcns,en dewijsheit zijner gedachten. OndertuiTchen omhelfde Pbiloitefes van gely-
ken den groten zone van Ty^^en^y verhaalden malkander hunne vremde en droevige gevalkn. Vervolgens zeide Pbihdetes tegen hem: Zonder twijffel zal het uaangenaam zijnden wyzen Nejior weder te zien, hy heeft Pi/ijtratus, den laatften zijner kinderen , ver!oren. Voor hem is in her, leven niets meer overig,dan eenwegvan tranen, die hem naar het graf geleidt ; ga hem vertroo- ften ; een ongelukkig vriendt is veel bekwamer om zijn hert te verlichten, dan een ander. Aanltonds gingen zy naar de tent van NeJIory
dien Diomedes ter naauwer noodt ken.de,zo zeer hadt de droef'heit zijn ziel en zinnen ternederge- flagen. In het begin weende Diomedes met hem, en hunne onderlinge tezamenkomftwaseenever- dubbeling van droefheit; maar het hert van de- zen grysaardt wierdt meer en meer geruft gefleld door de tegenwoordigheit van dezen vriendt. Men kon ligtelijk befpeuren , dat zijne kwalea een weinig ophielden, door het vermaak van te vertellen, het geen hy geleden hadt, en weder~ om op zijn beurt te horen, het geen Dtotnedesgc* beurd was. . Terwijl zy malkander onderhielden, onder-
zochten de byeen vergaderde koningenmet7*/f- macbus , wat hen in deze gelegenheit te doeti ftondt. Telemachus raadde hen, dat men het landt Arpos aan Diomedes behoorde te geven, en voor koningover de Daimlers teverkiezen Polydamas, die van hun eigen volk was. Deze Polydamas II. Deel. H was |
||||
142 <De Gevallen
was een beroemd hopman, dien Adrajlus door
nayvcr nooit hadt willen gebruiken, uit vreze dat men dien wakkeren man hadt mogen toeei- gencn den goeden uitflag van zaken, wsar van hy de eer allcen wilde hebben. Poly damns hadt in het byzonder hemmenigmaalgewaarfchouwd, dat hy zijn leven,en het welwezen van zijn ftaat, in de^eii oorlog tegen zo vele verbonde volke- reii te ligt in de waagfchaal frelde:hy wilde hem een rechtvaardiger en bezadigdec beleidt doen houden met zyne naburen; maar demenfchen, die de waarheit haten , haten ook de menfchen , die de vrymoedigheit hebben van hen de waar- heft te zeggen: zy worden nietbewogendoorder zelver oprechtheit, ofyver, en onbaatzoekend- heid. Een bedrieglijke voorfpoedtverharddc het herte van A.draflustegen deheilzaamftevermanin- gen. En zonder die te yolgen liet hy niet na alle dagen te zegenpraaien over zijne vyanden. De overmacht, het bedrog , en geweldt bragten ge- ftadig de overwinning aan zijn zyde. Al de on- gelukken, waar mede Poly damns hem zo lang hadt gedreigd, kwamen niet. Adrajlus lagchte eens met eerie vreesachtige wijsheit, die aliijdt ongelukken voorziet Polydamas was voor hem onverdraaglijk ;hyontnam hem alle bedieningen, en liet hem kwynen in eenzaamheit en armoede. In het eerft wierdt Polydamas onderdrukt door deze wangunft; maar deze gaf hem het geen hem ontbrak,door hem deoogen te oopenen voor de ydelheit van groten voorfpoedt. Hy wierdt tot Zijn koften wijs; hy verheugde zich, dat hy on- gelukkiggeweeft was; hy leerde van langzamer- handt dat verdragen, van weinig televen, zich geruft te voedea met de waarheit; de heimelijke deug-
|
||||
•van Telemachus. XXI. Boek. 243
deugden,die noch prijswaardiger zijn dande uit-
wendige, in zijn hert aan te kweken , en cinde- )ijk zich van demenfchen te ontdoen. Hy hadt v.ijn verblijf aan den voet van den bergGarganus in eene wildernifle , daar een rots, als een half verweifiel ,hem tot een dak verftrekte;een beek, die van net gebergte nederviel, lefchte zijn dorft, en eenigebomen verfchaften hem hunne vruchten; hy hadt flaven, die een kleinen akker bebouden ; hy arbeidde zelf met eigene handen nevenshen, het aardrijk betaalde met woeker zynen arbeidt, en Het hem niets ontbreken ; hy hade niet alleen boom-en aard-vruchten in overvloedt, maar ook alle welriekende bloemen; daar betreurde hy het ongeluk van het volk , dat door de dwaze eer- zucht van den koning in zijn verderf gelleept wierdt ; daar verwachtte hy ieder dag , dat de rechtvaardige Goden, fchoon lijdzaam, Adraftus zouden doen ter nedervallen. Hoe meerzijn voor- fpoedt aanwiefch, hoe meer hyge!oofde,dat zijn va! onherlklbaar zou zijn; want (4) eene geluk- kige onvoorzichtigheit in zynegebreken,en eene oppermogendheit, gefteigerd ten toppunt van een onbepaald gezag,zijn de voorboden van de om- keringenvan koningen en koninkrijken. Wan- neer hy den nederlaag en de doodt van Adraftus vernam, betuigde hy geen blijdfchap, noch over die voorzien tehebben, noch over van diendwin- eelandt verloft te zijn ; hy verzuchtte alleen , 5 £ 2 uit (4.) Eene £ehikkj£e enveorzjchtiihett In zyne /utrektn , en eem
.ppermoxendheit enz.. ] Die grondregel is nooit beter bewaar- heid dan in de perfoon van Louis den XIV. Dat geen , hetwelkzyn macht voor altydt icheente ztillen bevettigen, heeft hem'op eene wondeilyke wyze op het oavoorzienfte tei oedet zco/Qipea. ■
|
||||
a 44 C^e Gevallen
uit vreze van de Dauniers onder de flavcrny ge-
bragt te zien. Zie daarden man, dien Tekmacbus voorfloeg
om te gebieden. 't Was al eenigen tijdt geleden, dat hy deszelfs moedtendapperheit gekend hadt: want Telemachus Wet ,vo\gem den raadt vanMf»- tor, niet na, zich te laten onderrechten van alle goede en kwade hoedanigheden aller menfchen , die in eenigeaanzienlijke bediening waren , niet alleen by de verbonde volkeren , die tot dezen oorlog dienden, maar ook by de vyanden. Zyne voornaamfte zorge was te ontdekken, en overal te onderzoeken , naar de menfchen , die eenige natuurlijke bekwaamheit, of eenige byzondere deugt hadden. De verbonde vorflen hadden in het eerft eenigen
tegenzin om Polydamas in de koninklijke waar- . digheit te ftellen. Wy hebben beproefd, zeiden zy, hoe ontzagchelijk een koning der Dauniers, die den oorlog bemint, en weet te voeren ,voor zijne naburenis. Polydamas is eengroot oorlogs- man , en kan ons in grote gevaren brengen. Maar Telemachusantwoordde: 't Is waar, (5-) Po- lydamas verftaat den oorlog, maar hy bemint dc vrede, en zie daar de twee zaken , naar welke menmoetwenfchen:een man : dien de ongeluk- ken,gevaren,enzwarigheden van den oorlog be- kend
(5) Polyditmtxi vtrjlaat den o»r/oj , maar hy lemlnt tie vrede. ]
Deze is de Tiins van Conti, in den jare 1697. veikoren tot koning van Polen. Louis de XIV. ontnam hem alle zyne bedieningen, en liet hem in eenzaamheit kwynen , gelyk boven van Polydamas gezegd is , om dat hy geweigerd hade eene natuuilyke dochter van den koning te trouwen , en dat hy naar Hungarie teizende , teiwyl hy noch Iiins van Roche-fm-Ypn was, geboett hadt m« h«t gediag van den
koning, " — ■■ —
|
|||||
5
|
|||||
van Telemachus. XXI. Boek. 145-
kend zijn, is veel bekwamer om die te vermyden,
dan een ander, die daar geen ervarenheit van heeft. Hy heeft geleerd het vermaak van een geruft Icven te fmaken, hy heeft de ondernemingen van Adrajlus verfoeid , en heeft de dodelijke gevolgen voorzien. Eenzwak enonwetend vorft is meer voor u lieden te vrezen , dan ietnandt, diealles zelfverftaat en zal beflechten. Hen zwak en onwetend vorft zal niet anders zien, dan door de oogen van een vooringenomen gunfteling, of van een vleiend , ongerult, en eerzuchtig ftaats- dienaar. Dus zal deze verblinde vorft zich m- wikkelenineenoorlog,zonder die tewillen voe- ren,nooitzu!t gyuvan hem kunnen verzekercn; Want nooit zal hy verzekerd zijn van zich zelf; hy zal u zijn woordt niet houden ; hy zal u lie- den wel haaft tot dit uiterfte brengen.dat gy lie- den , of hem zult moeten bederven, of dat hy u lieden zal onderdrukken. Is het niet nutter, niet Zekerder , en zelf ook niet rechtvaardiger en eedelmoediger, getrouwelijk te beantwoordden het vertrouwen der Dattnhrs, en hen een koning te geven, waardig over hen te gebieden? Geheel de vergadering wierdt door deze redenea
bewogen. Men ging Polydamas, aan de Daunierst die met ongeduldt naar een antwoordt wacht- ten, voorftellen. Wanneer zyden naamvanfo- lydamas hoorden,antwoordden zy: Tegenwoor- dig erkennen wy , dat de verbonde vorften ter goeder trouwe met ons willen handelen, en eene eeuwigdurendevredemaken,nademaal zy ons zo een deugdzaam man, en zo bckwaam om ons te gebieden,tot koning willen geven. Zo men ons een laf, verwijfd, enonervarenmenfchhadt voor- gefteld jzoudcn wy geloofd hcbben, dat men niet £ 3 zocht> |
||||
146 *De Gevalien
7,ocht,dan ons ter neder tc werpen, of onse re-
geringswyie te bederven ; wy zouden heimelijlc bewaard hebben een levende zucht totwraak over een 7.0 wreed en liltig beleidt; maar de keur van Polydamas toont 011s eene ware oprechtheit. De bondgenoten verwachten buiten twijffel niets andersvanons ,danhet gecn rechtvaardigenedel- moedig is, naardien zy 011s een koning toeftaan, die onbekwaam is, om iets te doen tegen de vry- heit en eer van onslandt; dus kunnen wy betui- gen voor het aanzicht der rechtvaa*dige Goden, datderiviereneerzullen tot haren oorlpronk we- derkerert, eer wy zullen nalaten 7.0 weldoendc volkeren te beminnen. Ach ! dat onze verre nan^ven aan deze weldaadt, die wy tegenwoor- dig van u onttangen , mogen gedenken, en van gellachte tot geflachte op de ganfche kult van Hefperie vermewwen de vrede der goude eeuw. Tclemachns itelde hen vervolgens voor om aan
Diotnedes de velden van Arpos te geven,om daar eene volkplanting op te rechten. Dit nieuwe volk , zeide hy , zal u fchuldig zijn zijne va(t- iielling in een landt,het geen gy lieden niet bezit; denkt,dat alle menfehen malkander moeten be- minnen , dat de aarde al te groot is voor hen, dat men geburen moet hebben , en dat het btft is lodanige te hebben, die uhunnevaftrtellinge fchul- dig zijn. Wordt toch bewogen door het ongeluk van een koning, die in zijn landt niet weder kan keren. Polydamas en hy , te zamen verbonden zijnde door de banden van gerechtigheitendeogt, die alleen bellendig zijn , zullen u lieden in eene diepe rulr houden, en ontzagchelijk maken voor alle naburige volkeren,die mogen pogen zich te vergroteu. Gy ziet, &D turners! dat wy u een koning
|
||||
van Telemachus. XXI, Boek. 247
honing gegevenhebben,bekvvanm om.uwenroem
ten heintl te verheffen ; geef dan van gelijken, dcwiji wy dat van u verzoeken , cen landt, her gcen u onnut is ,aan een koniiig,die alle foorteu van onderftandt waardig is. De Dauniers antwoordden , dat zy aan Tele-
machus niets konden weigeren , verinids hy het was, die bezorgd hadt, dat Polydawas hun ko- ning zou zijn. Daar op zouden zy vertrekken, om hem in zijne wildernifle te gaan vinden, en om hem over hen te doen regeren ; m.iar eer zy vertrokken,gaven zy de vruchtbare vlaktens van Arpos nanDiomedes,om daar een nieuwkonink- rijk op te rechten. De verbonde vorften waren daar over ten hoogfte voldaan , naardien deze volkplanting der Grieken merkelijk de zijde der bondgenoten verflerkte, zo de Dauniers ooit een inval wilden doen , daar Adrajlus zo kwaden voorbeeldt van gegeven hadt. AJIe de vorften dachten nergens om, dan om van malkander te fcheiden. Telemachus vertrok met zijn volk met de tranen in de oogen, na den wakkeren Diotnedes, den wyzen en ontrooftbaren Neftor , en den vermaarden Phihtletes, waardig erfgenaam van de fchichten van Hercules, omhelfd te hebben. Einde van het een en t-wintigfle Boek.
|
||||
! N H O U D T
VAN H E T
TWEE EN TWINTIGSTE BOEK. Telemachus te Salentum komende,
is verwonderd, dat hy het veldt zo welbeboiits;dziettendat hy zo weinig grootfchheit inde fiadtvindt. Mentor zegthemde oorzakenvan die vercinde- ring , doedt hem de gebreken aanmer- ken, die gemenelyk een jlaat be Lett en te bloeicn, en fleldi hem het gedrag en de regering van Idomeneus voor als een voorbeeldt. Telemachus openbaart vervolgens zyn hert aan Mentor, ten opzichte van de genegenheit, die hy hadt, om Antiope, dochter van dien koning , te trouwen. Mentor pryft nevens hem des zelfs goede hoedanighe- den, en verzekert hemxdat de Goden haar voor hem bewaren; maar dat hy voor het tegenwoordige niet moet den- ken , dan om naar Ithaca te vertrekken, en om Penelope te verlojfen van de vervolginge barer minnaren. |
|||||
DE
|
|||||
i4^
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Vlyjffes.
|
|||||||
HET TWEE EN TWINTIGSTE BOEK.
|
|||||||
DE jonge zoon van Ulyjfes brandde van
ongeduldt om Mentor binnen Salentum wederom tezien, en om zich met hem in te fchepen om Ithaca wederom te befchouwen,daar hy hoopte, dat zijn vader zou aangekomen zijn. Wanneer hy Salen- tum naderde, was hy wel verwonderd het om- fcggende veldt, het gcen hy byna onbebouwd en woeft hadt gelaten,te befchouwen,als een fcho- ne tuin vol van naarftige werklieden. Hy er- kende het werk van de -wysbtitvan Mentor. Ver- volgens in de fladt komende, bemerkte hy , dat daar minder kunftenaars voor de welluften van het leven waren , en veel minder pracht. Tele- machus was daar over misnoegd , want hy be- minde natuurlijk alle zaken,die eenige luifter en cierlijkheit hadden : maar andere gedachten na- nien wel haaft zijn hert in. Hy zag Idomeneus dS met |
|||||||
i.t;6 *De Gevalien
met Mentor vanverre tot hem komen. Terftondt
wierdt zijn liert bcwogen door blijdfchap en te- derheit; niet tegenflaande de voorfpoedt, die hy in den oorlogtegen Adraflm gehadt hadt,vreefde hy , dat Mentor over hem niet mogt voldaan aijn, en liaar mate dat hy hem naderde , merkte hy op de oogen van Mentor , om te zien, of hy in hem niets te beftraffen hadt. Aanftonds omhelfde hem ldomeneus als zijn
eigen zoon ;vervo!gens wieipTelemjchus zichom den hals van Mentor,en bedauwde die met zijne tranen. Mentor zeide tegen hem : Ik ben over u voldaan , gy hebt wel grote misiTagen gehadt, maar die hebben gediend om u uw zelf te doen kennen , en uw zelf te mistrouwen. Zomtyds trekt men meer voordee) uit zijne gebreken, dan uit zijne voortreffelijke daden. Grote daden ma- ken het herte opgeblazen, en boezemeu het eene gevaarlijke waanwijsheit in , maar de misllagen doen den menfch tot zich zelf komen, en geven hem de wijsheit weder, die hy in zijn voor- fpoedtverlorenhadt. Het geen uoverigistedoen, is de Goden te prijzen , en niet te lijden , dat de menfchen u prijzen. Gy hebt groote dingen uitgevoerd; maar erken in waarheit, dat gy het nietzijt, door welke die verrecht zijn. Is het niet waar , dat die u als eene zake van buiten zijn aangekomen? Waart gy niet bekwaam,om die door uwe voorbarigheit en onvoorzichtigheit te bederven ? Gevoelde gy niet , dat Minerva u als herfchapen hadt in een ander menfch, buiten het bereik van uw zelf, om dus zelf zaken te doen, die gy uitgevoerd hebt ? Zy heeft al uwe gebreken doen ophouden , even als Neftumts, wan-
|
||||
•vanTelemachus. XXII. Boek. z$i
wanneer hy het onweer doedc ophouden,de on-
ftuimige barcn wedernoudt. Terwijl Idomeneus met de Cretenzeti fprak, dfe
nit den oorlog wedergekeerd waren , luifterJe Telemachus naar den wijzen raadt van Mentor. Ver- volgens zag hy met verbaafdheit naar alle kan- ten, en zeidctegen hem: Zie hier eene verande- ring , daar fk de reden niet van begrijp. Is 'er gedurendemijnafwezen eenige zwarigheit binr.cn Salentum voorgevallen ? Waarkonithet van daan , dat men daar niet meer befpeurt die beerlijkheir, die voor mijn vertrek daar over al uitblonk ? Ik zie noch goudt, noch zilver , noch koltelijke gefteentens; de klederen zijn eenvoudig; de gebou- wen , die men maakt, zijn kleiner en minder opgepronkt,de kunften verrlaauwen, en de ftadt is als eene eenzame plaats geworden. Mentor antwoordde hem zoetelijk lagchende:
Hebt gy in uwe wederkomft den ttaat van hec landt rondom de fladt gezien ? Ja , zeide Tek- machus, overal heb ik den akkerbouw in eer,en de landen bebouwd gezien. Wat ftaat betcr, voegde Mentor daar by , eene trotfche ftadt van goudt en zilver , met cen verwaarloofd en on- vruchtbaar landt; of eene welbebou wde en vrucht- bare landsdouw met eene middelmatige ftadt, en gematigd van zeden ? Eene grote Itadc met kun- itenaars, bezig om de zeden te verwyven door de welluften des levens, wanneer die omrijigd is door een arm en niet veel bebouwd konink- rijk,gelijkent wel eenwangedrogt met eenoiibe- fchoft groot hoofdt,enwiens ganfche ligchaani, vermagerd en onb!oot zynde van voedfel, geeu de minfte evenredigheit heet't met het hoofdt.. 't Is het gctal van volk , en de overvioedt van |
||||
tffz <De Gevallen
levensmiddelen, die de ware kracht en de ware
rijkdom vaneen koninkrijk uitmaken. Idomeneut heeft tegenwoordig eene ontelbare menigte van onderdanen, onvermoeid in den arbeidt , die de ganfche uitgeflrektheit van zijn landt vervullen. Zijn ganfche landt is niets, dan eene eenigeftadt, Salentum is daar het middelpunt van;wy hebben de ftadt in het veldt overgebragt , en de men- fchen , die aan het veldt ontbraken , en in de ftadt te veel war en- Dat nieer is ,' wy hebben verfcheide vremde volkeren in dit landt getrok- ken. Hoe nieer het volk vermenigvuldigt, hoe meerookdevruchten van het landt door deszelfs arbeidt vermenigvuldigd worden ; de7.e zo aan- gename en vreedzame vermenigvuldiging ver- meerdert zijn koninkrijk meer daneenige merke- lijke overwinning. Men heeft ter (tadt niet uit- gedrevcn dan de onnutte kunften , die de armen afwenden van de zorgen voor de ware noodza- kelykheden, en de ryken bederven , met hen te werpen in hoogmoedt en verwijfdheit; maarwy hebben de goede kunften geen ongelijk gedaan, noch ook de menfchen , die bekwaainheit heb- ben , om haar te oeffenen. Op deze wijze is ldomeneus veel machtiger , dan hy was, wanneer gy u verwonderde over zijne heerlijkheit. Deze verdovende luirter verbergde eene zwakheit en ellende,die welhaalt zijn koninkrijk zouden heb- ben omver geworpen; tegenwoordig heeft hyeen groter getal onderdanen , en hy kan die ligter onderhouden; deze menfchen, gewoon aan den arbeidt, aan het ongemak en aan de verachting van het leven door liefde tot de goede wetten, zijn altijdt gereed om te vechten tot befcherming derlanden, bebouwd zijnde door hunne eigene handcn.
|
||||
van Telemachus. XXII. Boek. 1ff
handen. Wei haaft 7.al deze ftaat, dien gy ver-
vallen oordeelt, het wonder van ganfch He/perie zijn. Gedenk 6 Telemachus! dat'er twee verderffe-
lijke zaken zijn in het beftier der volkeren,tegen welke men byna nooit eeriig hulpmiddel toe- brengt; de eerfte is een onrechtvaardig en a) te geweldig gezag in de koningen , de twede is de welluft, die de zeden bedertt. Wanneer de ko- ningen zich gcwennen gene andere wetten te kennen dan hunne wille , en hunne hertstoch- ten den rnimen toom vieren , dan vermogen zy alles; maar door alleste vermogen ondermijnen zy den grondflag hunner macht; zy hebben geen zekeren regelmeernoch grondlellen vanregering; iedereen poogt hen tevleien;zy hebben gene on- derdanen meer,en niets is henoverig dan flaven, welker getal dagelijx vermindert. Wie zal hen de waarheit zeggen? Wie zal palen llellen voor diedriftige (troom? Alles wijkt, de wijzen vlie- den, verbergen zich , en zuchten ; daar is niet dan eene fcbielijke en geweldige omkering van zaken, die deze overlopende macht kan te rug brengen totzijnennatuurlijken loop. Menigmaal velt zelf de flag , die haar zou hebben kunnen matigen, haar, zonder hoop van herflelling, ter- neder. Niets dreigt een dodelijker val , dan een gezag ,dat te ver getrokken wordt; even als een te ftijf gefpannen boog,eindelijk op het onvoor- zienfle aan Itukken fpringt,zo men die niet ont- fpant ; maar wie derft dat beftaan ? Idomeneus was bedorven tot in het binnenfte zijns herte ; door dit vleiende gezag is hy van zijn throon ge-r worpen geweeft , en hy was noch niet uit die doling gebragt. DeGoden hebben ons herwaards moeten
|
||||
ay4 *De Gevallen
moetcn I end en, om hem van dewaan dezerblin-
de, en al te ver getrokken mogendheit, die de menfchen niet toekomt, te genezen ;ook zijn'er byna wonderen van noden geweeft , om hem de oogen te oopenen. De andere bynaongeneefTe'ijke kwaal is de over-
daadt. GelijK het al te grote gczngde koningen vergiftigt, 7.o vergiftigt de overdaadt het ganiche yolk. Men zegt, dat de overdaadt dient om de armen te voeden ten kofte der rijken,even of de arinen niet konden uuttelijker hunne'koft winnen met de vruchten der aardete vermeerderen, bon- der de rijken te verwyven door de overdaadt op te fcherpen. Een ganfeh volk gewent zich om de overtollige 7,aken als noodwendigheden des levens te befchouwen. Het zijn dagelijx nieuwe nood wendigheden, die men uitvindt, en men kan gene taken , die voor dertig jaren noch niet be- kend waren , milTen ; de overdaadt wordt de goede fmaak , de volmaaktheit der kunften , en de befchaafdheit der volkeren genoemd. Dit ge- brek, dat zo vele andere na zich fk-ept, wordt geprczen , als eene deugt, (i) het verfpreidt de beftiiettinge van den koning af tot onder het ge- ringlle flag van volk. De naafte bloedverwanten des
(i) Hit vcrfprttdt de befmcttin% van den kfining af tot
tnder bit ifiintst t (ln^ van volk. ] Het geen hier voorge- gaan is, en dat volgt, is eene fchildery van de gefteldheit van Vrankryk. Men heeft het landt onbebouwd zien Jeg- gen, terwyl alles te Farys in praclit uitmuntte. Het geliele volk heeft zich zelf bedotven door de gtoten , die door het Tootbeeldt van den koning verwyfd waren gcvoiden , te willen navolgen: en die algemene pracht , gevoegd by de onmatige onkoften van den oorlog , hebben het konink- lyk in die ellende gedompeld , da*ar het tegenwooidig in Hgt. |
||||
van Telemachus. XXII. Boek. %ff
des konings willenzijne overdadigheit opvolgen;
de grote, die der bloedvrienden des konings; de menfchen van middelmatigen ftaatwillen degro- ten gelijk zijn; want wie is'er, die zich zelf op 2ijn vvaarde weet te ftellen?degeringe lieden wil- len voor midddmatige gehouden worden, en ieder doedt meef dan hy kan: eenige door overmoedt, en om van hunnerijkdonimen gebruik temaken; andere dooreene kwade fchaamte.en om hunne nrmoede te bedekken; zelf, die,die wijs genoeg zijn om zo groot een wanorder te veroordelen, zijn niet wij* genoegomeerfthet hoofdtoptefte- ken, en ftrijdigevoorbeeldcnte geven. Een ganfch volk bederft zich zelf. Alle ftaten der menfchen zijn vervvard. De drift om goederen te verkrij- gen,tothetonderhouden eener ydeleonkofte,be- derft de zuiverlte gemoederen. Men legt nergens op toe dan om rij'k te zijn. Zijtwijs,verftandig, bekwaam , en deugdzaam: onderwijs de men- fchen, win veldflagen , behoud uw vaderlandt, offer al uwe belangen daar aan op , zo zult gy veracht zijn,zo uwe bekwaamheden geen luifter bygezet wordt door grootfcheit. Zelf die gene, die geen goederen hebben, willen fchijnen diete hebben. Zy doen onkoften, alsofzydie hadden. Men leent, men bedriegt, en men gebruikt dui- zend onbetamelyke kunftenaryen , om daar toe te geraken. Maar wat hulpmiddelen voor deze kwalen i. Men moet de fmaak , en de aangeno- mengewoonte van een ganfch volk, veranderen, en nieuwe wetten aan het zelve geven : wie zal dat knnnen ondernemen ? 't Moet een koningzijn, die een wijsgeer is, die door het voorbeeldt van zijne eigen bezadigdheit alle beminnaars van hoogmoedige overdaadt kan befchamen, en de wijze
|
||||
%$6 *De Gevalien
wijze menfchen aanmoedigen , die wel te vrede
rullen zijn , dat eene voeglijke fpaarzaamheit ingevoerd wordt. Telemachus, deze redenen horende, was even
alseenmenfch,dieuit eene diepe flaap ontwaakt. Hy begreep de waarbeit dezer woorden , en die ■wierdeninhet binnenfte zijns herte ingegraveerd; even als een verftandig beeldhouwer zodanige trekken,als hy wil,in het manner indrukt , om die de tederheit van het leven en van debeweging tc geven. T'elemachus antwoordde niets, maar herdenkende , al het geen hy hoorde , liet hy zijne oogen gaan over al de taken , die men in de (tadt veranderd hadt. Vervolgens zeide hy tegen Mentor : Gy hebt Idoweneus den wijsften aller koningen gemaakt; ik ken niet meer, noch hem, noch lijn volk : ook moet ik bekennen , dat het geen gy hier hebt uitgevoerd , oneindig- groter is dan de overwinningen, die wy behaald hebben. Het geval en de kracht hebben veel deel aan de voorfpoedt in den oorlog. Wy moeten den roem der veldflagen delenmetonzefoldaten. IVlaar uw werk komt uit een hoofdt alleen. Gy hebt alleen moeten aanwerken tegen een koning en tegen zijn ganfche volk om hente verbeteren. De voorfpoedt in den oorlog is altijdt dodelijk en hatelylc. Hier is alles het werk eener hemel- fche wijsheit. Alles is aangenaam, alles is zui- ver ,allesaanminnelijk,alles betckent een gezag, dat de menfchelijkheit te boven gaat. Wanneer de menfchen naar roem trachten , waarom zoe- kenzydie niet in deze oefFeningvan weltedoen? wat verftaan zy zich kwalyk op den roem , die hem hopen te vinden in landen teverwoefien ,en in menfcher. bloedt te vergieten! Mentor
|
||||
van Tekmachus. XXII. Boek. 1,5-7
Mentor vertoonde inzijn wezen eene zichtbara
blijdfchap van "Tekmachus zo veranderd te zien fn opzicht der overwinm'ngen , en het innemen van landen, en dat in een ouderdom, waar in het 20 natuurlijk was, dat hy dronken moeft zija van den roetn, die hem omringde. Vervolgens voegde Mentor daar by:'t Is waar,
dat alles, hetgeen gy hier ziet,goed en loffelijk is; maar weet , dat men noch treftelijker zaken zou kunnen uitvoeren. Idomeneus beteugeti zijne hertstochten,en legt toe om die van zijn volk te beteugelen, maar hy laat niet na noch vele mis- flagen te begaan, die deongelukkigegevolgen zijn zijner vorige gebreken. Wanneer de menfchen hec kwaadt willennalaten, fchijnt het noch lan- gen tijdt hen na te volgen. Dekwade gewoonte, een bedorven aardt,verouderde gebreken,eii by- naongeneefIelijkevooroordelen,blijvenhen noch by. Gelukkig zijn zy , die nimmer zijn afge- dwaald! die kunnen het goede volmaaktelijker opvolgen. De Goden/> Telemachusl zullenvan u meer dan van Idomeneus afehTchen,naardiengy de waarheit gekend hebt van uwe tedere jeugt af aan en nooit zijt overgeleverd geweeft aan de verleidingen van eene al te grote voorfpoedt. Idomeneus, vervolgde Mentor, is wijs en ver-
licht, maar hy legt zich te veel op byzondere zaken, en denkt niet genoeg op het ganfche lig- chaam zijner bezigheden, om ontwerpen te ma- ken De bekwaamheit van een koning , die het menfchelijk begryp te boyen gaat, beftaat daar niet in, dat hy alles door zich zelf doedt. (2) t Js ILDeel & eene fil 't Is ,e«, tompt pootrchbeit , era.. ] Louis de XIV. hade
«c gtootfchheit ;hy vrilde dc wereldt wysmaken.dathyna |
||||
z 58 *De Gevallen
eene lompe grootfchheit te verhopcn , dat men
dat zal kunnen uitvoeren,ofde wereldt tewillen wijs maken, dat men daar toe bekwaamis. Een koning moet gebieden, door het uitkiezen en be- ttieren der zodanigen , die onder hem gebit-den. Hy moet niet op byzondere zaken acht geven, want dat is het werk doen der genen, die onder hem moeten arbeiden ; alleen moet hy zich re- kenfchap doen geven , en maar zo veel van de zaken verftaan, dat hy met beleidt die rekening kan opnemen. 'tis verwonderlijk wel teregeren, eene goede keur tedoen, en ment"chen,dierege- ren, nit te kiezen , en volgens hunne natuurlijke bekwaamheit te werk te rtellen. -Het opperfte envohnaakt beftier beftaatin'tregeren der genen, die regeren. Men moet acht op hen geven, hen verbeteren, aanmoedigen, opbeuren, vernederen , van plaats doen veranderen , en hen altijdt in zijnehandthouden. Alles door zich zelfte willen ouderzoeken ,is wantrouwen ,kleinheitvan geeft, en eene yverzucht voor het onderzoek van mid- delmatige zaken, die den tijdt en de vrijheit van geeft,noodzakelijkvoor grotezaken,wegneemt. Om grote zaken te ondernemen , moet men de ziel vry en gerult hebben; men moet op 21'jn ge- mak,buiten belemmering van eenige netelige za- ken, op dezelvedenken. Een geeft uitgeput door menig-
de doodt van den Cardinaal Mazaiin alles zelf deedt. Het
is wel waar , dat hy de zaken waarnam met Louvois en Colbert; maar die twee ftaatsdienaien gaven hem de ont- werpen van zaken geheel gereed gemaakt, en hy hadt aide eer van den arbeidt zondet de moeite te hebben. Hy was zeet bekwaam om onder een ander te werken , naaiftig, net, on?ermoeit , en in ftaat om iets wel uit te voeten; maar hy hadt zeet wcinig bekwaamheit om te denken. |
||||
van Telemachus. XXII. Boek. 25-9
rnenigvuldige kleine zaken, is even als de droef-
fem van wijn, die geen kracht of liefFetijkheit meer heeft. (3) Zy , die met op kleine zaken te denken , regeren , zijn akijdt bepaald door het tegenwoordige, zonder ooit hunne inzichten te kunnen uitbreiden tot het toekomende Zy zijn altijdt belemmerd door zaken,die daaglijx voor- vallen, en deze , hen gelladig bezig houdende , drukkenhen teveel.en verkleinen hunnen geeit; want men oordeelt niet gezond van zaken, ten zy men die alle tegenmalkander vergeli)kent,en dat men die in eene zekere order ftelt, ten einde diehaargevolg en gelijkmatigheit mogen hebben. Deze regel in het regeren niet op te volgen , is een zangmeelter gelijk te zijn, die zich vernoegt met welluidende klanken te hebben uitgevonden, maar die geen moeite doedt om die te vereeni- gen, en overeen te doen ftemmen, om een aan- gename en zielroerende maatzang uit te maken. Het is een bouwmeefter gelijkenen, die geloofr, dat hv grote zuilen,en vele wel gehouwe ftenen byeen vergaderd hebbende, zonder eens op de order, en op de evenmatigheit der cieraden van zijn gebouw te denken, voldaan heeft. Als hy een bovenzaal maakt , denkt hy niet op een be- kwame trap;als hy aan hetligchaam van het ge- bouw arbeidt, denkt hy niet op de voorplaats, of op de deur van den ingang; zijn werk is niets r K z anders ft) Zy die met af k}e!ne z.<ik."> " denken , regeren , enu ]
Dat is iui'ft het geen Louis de XIV. deedt. Hy wilde ken- nis hebben van alle kleinigheden.en vetgenoegde zich met het tegenwoordme. Behoudens dat men hem gereed geldt verzoifde root le onkofte van eene veldtocht , ftooide W zich niet aan de gevolgen , noch aan de verdeiffelyke mid- delen, die aangelegt wierden om dat geldt te hebben; |
|||||
\
|
|||||
2,60 *De Gevallen
anders dan cen verwarde verzameling van heer-
lijkedclen, die niet gemaakt 7,ijn om overeen- komft met malkander te hebben. Dit werkftuk, ver van hem tot eere te zijn,iseeneeuwigdurend gedenktekenzijnerfchande;want het doedt zien, dat hy een werkmeefterwas,die gecn uitgeftrekt- heit van gedachten genoeg gehadt heeft , om op eenmaal het algemeen beilag van zijn werk tebe- vatten, en het is een merkteken van een dienltbaren en bekrompen geeit. (4) Wanneer men geboren is" met dezen inborft , die bepaald wordt door kleinigheden, is men niet bekwaam, dan om de taken onder het beleidtvan een ander uit te voe- ren. Twijffel daar niet aan,6mijn waarde 'Fele- machusl de regering van een koninkrijk vereifcht eene zekere overeenftemming , gelijk de zang- kunft, en eene behoorlijke evenredigheit, gelijk de boawkunde. Zo gy wilt, dat ik my noch eens bedien van
de vergelijking dezerkunften,zal iku doenzien, dat de menfchen , die regeren door te letten op byzondere zaken , middelmatig van gcefl zijn. Hy, die in een byeenkomfl van zangers niets an- ders zingt dan eenige dingen , niet tegenftaande hy die volmaaktelijk zingt, is niets dan een zan- ger. Hy ,die de ganfche byeenkomfl van zangers befh'ert, en te gelijk al de gedeeltens fchikt, is alleen meefter der zangkunft. Op de zelve wyze is
(4) Wdmeer men eehoren is met d,ze inlorjt , die, ent, ] Dat
is de reden om welke Louis de XIV. nooit iets door zich, zelf gedaan heeft. Al ?.yn geluk lieeft beftaan in goede ftaatsdienaren te hebben ; niet dnt hy miflchien niet geboren was met beter inborft , maar om dat die bepaald is gewor- dcn door de opvoeding , welke eene twede geboorte is. Hy is nooit geweeft dan onderfchikt aan cen andet. |
|||||
,■.'■■+*
|
|||||
van Telemachus. XXII. Boek. t6x
is hy, die de pilaren houwt, of die eenige zyde
van een gebouw optrekt, niets anders dan een
metfelaar , maar hy , die het ganfche gebouw
overdacht heeft,en al de evenredigheden van het
zelve in zijn hoofdt heeft,isal'eende bouwmee-
fter. Dus regeren zy, die arbeiden , die zaken
verrechten, en die de meefte dingen waarnemen,
het minfte ; en zy zijn niet, dan onderhorige ar-
beiders. Het ware verltaiidt, -Hat den llaat be-
ftiert, is dat, het weik niets doende, alles doedt
uitvoeren; dat denkt; dat uitvindt; dat het toe-
komende voom'et; dat het voorledene doorloopt;
dat order flrelt ; dat evenredig maakt; dat van te
voren bereidt; dat zich ftefk maakt om gedurig
tegen het geval te worltelen ,gelijk eenzwemmer
tegen eene driftige (troom , en dat dag en nacht
opmerkend is , om niets aan het geval over te
laten. .
Gelooft gy, Telemachus, dat een groot fchilder
van den ochtendt tot den avotidt arbeidt, om zijne werken vaardfger te voltooien ? neen , die Iau\endeze onderwerping, zou al het vuur zijner denkbeelden verdoven, en hy zou niet meermee aardigheit arbeiden. Hymoet alles onregehmtig, en by tuiTchenpozingen doen.naarzijn eigen fmaak, en naar dat zijn geeft hem opwekt ; meent gy, dat hy zijn tfjdt verflijt met verwen te wnjven, en penceelen te bereiden? neen, dat is de bezig- heit zijner leerjongens. Voor zich behoudt hy de zoree van te overwegen. Hy denkt niets anders, dan om ftoute trekken te maken,die eene zacht- heit verhevenheit,leven, en gemoeds geftakens aan 'zijne beeltenifTen geven. Hy heert de gedach- ten en gevoelens der helden, die hy wil verbeel- den, in zijn hoofdt. Hy verooeldt zich te zijn 7 * D -. in
|
||||
i6> *De Gevalkn
in hunne eeuw,en in al de omitandigheden,daar
zy in waren. By dit foort van verrukking moet hy eene wijsheit vocgen ,die hemwederhoudt, op dat alles waar , net , en het een naar het ander gelchikt zy. Gelooft gy , Jelemachus , dat 'er minder verhcvenheit , overleg, en grootheit van gedachten moeten zijn , om een groot koning, danomeengoed fchilder te maken? befluit dan , dat de bezigneit van een koningmoet zijn te den- ken, en zodanigen te verkiezen, die arbeiden. Telemachus antwoordde hem: My dunkt, dat
ik alles begrijp,het geen gy tegen my zegt ;maar zo de zaken dus zouden gaan , zal een koning zomtijds bedrogen zijn , niet lelf tot de byzon- dere zaken doordringende. Gy bedriegt, hernam Mentor, uw zelK Het geen belet, dat men niet bedrogen zou worden , is de algemene ke-nnis van de regering. De menfchen ,die geen grond- beginfelen hebben in de bezigheden , en die geen onderfcheidt weten te maken in de verftanden , gaan altijdt als by den tad , en het is by geval, wanneer zy niet bedrogen worden. Zelf weten zy niet net, wat zy zoeken , of waar zy zich heen moeten wenden. Zy weten niets dan te wantrouwen , en zullen veel eer brave lieden, die hen tegenfpreken, wantrouwen , dan bedrie- gers , die hen vleien. In het tegendeel, die ge- ne, diedegrondbeginfelen der regering verftaan, $11 de menl'chen kennen , weten , wat zy in de zelve moeten zoeken , en de middelen om daar toe te geraken. Zy weten, ten minfte in het al- gemeen, of de menfchen , daar zy zich van be- dienen, bekwame werktuigen zijn tothun voor- nemen, en of zy hun oogmerk bevatten,omtot het einde te komen, dat zy zich hebben voorge- |
||||
van Teletnachus. XXII. Boek. z6)
field. Daarenboven , gelijk zy zich niet inlaten
in deze drukkende Qverweging van byzondere zaken, hebben zy den geefrveel vryer om met ten opflag van hetoogehet ganfche werkteoverzien, en acht tegeven, of men wel vordertomtot het voornaamlte einde te komen. Zo zy bedrogen worden,zy zijndat ten minfte niet inhet wezent- lijke. Zy zijn ondertufTchen boven die geringe yverzucht , die een klein begtip en nedcrig ge- moedt te kennen geeft. Zy begrijpen , dat men niet kan vermijden in grote beflommering bedro- gen te worden , naardien men zich daar in van menfchen moet bedienen, die zo menigniaal be- driegerszijn. Noch meer verlieft men door be- fluiteloosheit, daar men door wantrouwen inge- bragt wordt, dan men zou verliezen , als men zich een weinig liet misleiden. Men is al zeer gelukkig,wanneer men niet bedrogen wordt dan in middelmatige zaken. De grote krijgcndaarom even wel het gewenfchte einde, en dat is de eenige zaak,daar een groot man op moet doelen. Men moet de bedriegery ftreng (trafFen, wanneer men dit ontdekt, maar men moet ftaat maken op eenige bedriegery , zo men waarlijk niet wil be- drogen zijn. Een ambachtsman ziet in zijn win- kel alles met zijn eigen oogen , en docdt alles met zijn eigen handen. Maar een koning kan in een grote llaat alles doen noch zien. Hy moet nietsanders doen dan zaken,die een ander onder hem niet kan doen. Hy moet niets zien , dan het gene dat dient om zaken van aangelegenheit te volvoeren. Eindelijk zeide Mentor tegen Telemashus: De
Goden beminnen u, en bereiden voor u eene re- gering vol van wijsheit. Alles, wat gy hier ziet, R 4 is
|
||||
%6$ *De Gevallen
is minder gefchiedt tot roem van Idomeneus^ dan
tot uwe onderwijzing. Al deze wijze inftellin- gen , daar gy u over verwondert in SaUntum , zijnniets anders dan eene fchaduwe,van het geen gyte eeniger tijdt in IthacatvAt uitvoeren,(5-)zo gy door uwe deugden uw hoog noodlot beaqt- woordt. 'tis tijdt, dat wy denken om van hier te vertrekken, Idomeneus houdt een fchip gereed tot onze te rug reis. Aanrtonds oopende Tekmackus 7.ijn hert ge-
heel en al voor zijnen vriendt , maaf met eenige moeite, wegens eene genegenheit, die hem met een tegenziri Salentum deedt verlaten : Gy zult, zeide hy , miffchien my lafteren , dat ik te ligt verh'erd wardt op de plaatfen, daar ik doortrek; maar mijn hert zou het my gedurig verwijteu,zo ik voor u verborgen hieldt, dat ik Antiope, de dochtervanIdomeneus ,btm\n. Neen,mijn waar- de Mentor, het is geen blinde drift, als daar gy my van genezen hebt in het eilandt van Calypjb, ik heb de diepte der wonde , die de liefde in my voor Eucharis gemaakt hadt, wel ondervonden. Ik kan haren naam noch niet noemen zonder ont- roerd te zijn ; de tijdt en afwezendheit hebben die noch niet kunnen uitwiflchen. Deze dode- li|keondervinding leert my mijn eigen zelf wan- trouwen; maar wat Amiopt belangt, het geen ik gevoel heeft niet diergelijx; het is gene drifti- ge liefde, het is overleg, achting, en eene over- tuiging, dat ik gelukkig zal zijn , zo ik mijn le- ven
(5) Zo gy door Hive dewjen avJ hoog noodlot beantwoordt. ]
Op deze wyze fprnk onze Schryver tegen zvnen leerling , gefchikt om de thioon van zynen grootvader te hekleden. Alle die onderwyzingen en alle die vooibeelden dienOil alleea om in hem ee» goed koning te maken, |
||||
vanTelemachus. XXII. Boek. 165
ven met haar mag doorbrengen. Zo ooit de Go-
den my mijnen vader wedergeven,en dat zy my toelaten eene vrouwe te verkiezen , zal Anttope mijne bruit zijn. Het geen my tot haar genegen maakt, is hare Ailzwijgendheit, haar zedigheit, haar afzondering , haar gtlladige arbeidt, haar ervarenheit in het werken in wolle en borduur- werk, haar zorg cm het huis haars vaders wel te beflieren , zederdt de doodt van hare moeder, hare verachting van de ydele rptooifelen , en de vergetendheit of onkunde, die in haar uitblinkt, ten opzichte van hare fchoonheit. Wanneer Uo- meneus haar beveelt de jonge dochteren der Cre- tenzeu ten reie te geleiden op het geluidt derluir, zou men haar nemen voor de aanminnige Venus% met zo veel bevalligheit is zy verfeld. Wan- neer hy haar met zich neemt op de jacht in de ■wilderniflen, komt zy grootmoedig voor den dag, en is zo behendig om den boog te Ipannen , ais Diana in het midde harer Nymphen. Zy alieea weet dat niet, en al de wereldt verwondert zich over haar. Als zy inkomt in den tempel der Goden , en (a) op haar hooft geheiligde dingen in mandekens draagt, zou men geloven , dat zy de Godheit zelf was, die den tempel bewoont. Met wat vreze , en met wat Godsdienfligheit zien wy haar de orTerhanden aanbieden, en de -# S gram- fa) Op hudr htofdt gehtiligdc dingen ««. ] In verfcheide
Griekfche feeften wierden de plegtigheden van maagdea waargenomen ; doch hicr fchynt onze Schryver mceft het ooge gehadt te hebben op de Kjmepharia, een feeft dus ge- noemd, en tet eeie van Diana gevierd , waar in de edeie huuwbare dochters met mandekens op hare hoofden , en daar in eenige gewydde zaken t«t «Sethands{ ia den tem- pel dei Godinne veifchenta. |
||||
%66 T)e Gevalien
|
|||||
gramfchap der Goden verzoenen , wannecr men
voor eenige misdrijven boete moetdoen,of eenig dodelijk voorbeduidfel afwenden. Eindelijk, als men haar,eene goude naald in de handt houden- de,ziet met eenbendejongedochters,meentmen dat het Minerva is , die op de aarde eene men- fchclijke gedaante heeft aangenomen , en die de menfchen gene^en maakt tot de goede kunlten; xy moedigt andere aan om te arbeiden , ly ver- lacht der 7elver arbeidt en verdriet door de be- koorlijkheitvan hare ftemme,wanneer zy dever- wonderlijke gefchiedenifTen der Goden opzingt; zy overtreft de heerlijkfte fchilderyen door dete- derheit van haar borduurwerk. Gelukkig die man, die een aangename huwelijksbandt met haar zal vereenigeti! hy zal niets te vrezen hebben , dan haar te verliezen, en haar te zullen overleven. Ik neem hier, mijnwaarde Mentor, de Goden
tot getuigen , dat ik gereed ben om te vertrek- ken. Ik zal Anttope beminnen ,7.0 lang als ik zal leven, maar zy zal mijn vertrek naar hhaca geen oogenblik ophouden. Zoeenander haar zalmoe- ten bezitten , zal ik het overige mijner dagen met droefheit en inbitterheit doorbrengen; maar niet te mill zal ik haar verlaten. Niet tegenftaan- de ik wcet , dat de afwezendheit my haar kan doen verliezen, wil ik noch tegen haar , noch tegenharen vadervan mijne liefde fpreken, want ik moet alleen daar van met u fpreken , tot dat Ulyjfes, wedcrom op zijn throon geklommen 7.1'jn- de , my verklaart , dat hy het toeUemt. Hier door kunt gy , mijn waarde Mentor , erkennen hoe verfchillig deze liefde is van de drift , door welke gy my verblind voor Kucharh gezien hebt. Mentor
|
|||||
van Telemachus. XXII. Boek. r6j
Mentor antwoordde: Telemachus, ik weet dit
onderfchcit ; Antiope is zacht, eenvoudig , en wijs ; hare handen veracbten geenzins den ar* beidt, zy is ver-ziende. en voorziet in alles. Zy weet te zwygen, en zonder haa(ti>;heit te werk te gaan. Zyis den ganlchen dag bezig, en nooit belemmerd,doordien zy ieder zake op zyn tijdt doedt, De goede order in het huis van haren va- der is haar roem. Zy is daar door meer vercierd, dan door hare fchoonheit. Schoon zy haar oogen over alles laat gaan, en belait is met te vcrbete- ren, weigeren, en fparen ( zaken die by na alle vrouwen doen haten ) beeft zy zich weten be- minnelijk te maken by het ganfche huisgtzin ; het is om dat men in haar niet vindt eenige drift, grootfche inbeelding, wifpelturigheit of een trotfche aardt, gelijk in andere vrouwen. Met eenopflagalleen doedt zy zich verftaan, en men vreerf haar te misbagem Zy geeft nette orders, en beveelt niets , het geen niet kan uitgevoerd worden. Zy berilpt met zachtmoedigheit , en al berifpende moedigt zy aan. Het hert van ha- ren vader run op haar, evenals een reiziger, ter nedergellagen door de hette der zonne , zich ne- derlegt onder de fchaduwe op het tedere gras. Gy hebt getijk Telemachus, Antiope is'ecne lchat, waardig gezocht te worden in de verafgelegen- fte landen. Haar geelt tooit zich , Zo wel als haar ligchaam, nooit op met ydeie cieraden. Hare gedachten, fchoon levendig , zijn befchei- den. Zy fpreekt niet, dan als het nodig is , en als zy haren mondt oopent, vloeien de zachte overreding en eigenaardige bekoorlijkhedeu van hare lippen. Als zy begint te fpreken , zwijgt icdereen, en zy wordt daar befchaamd over; |
||||
z 63 Tie Gevallen
het fcheelt weinig,of zy houdt het geen zy wilde
zeggenin, als zy bemerkt, dat men haar'zo aan- dachtelijk hoon. (6) Naaulijx hebben wy haar horen fpreken. Heugt het u noch wel, 6 lele- machus , dat haar vader haar op zekeren dag ontboodt?zy verfcheen met nedergeflage oogen, bedekt met eene grote fluier , en zy lprak niet, dan om de gramichap van Idomeneus , die een zijner flaven (treng wilde doen llraften , te ver- zachten. Eerfl nam zy deel in zijne moeielijk- heit, en daar na bevrcdigde zy hem ; eindelijk deedt zy hem verftaan , wat dien ongelukkigen. zou hebbeu kunnen ontfchuldigen^enzonderden koning te doen gevoelen , dat hy al te verftoord was, boezemde zy hem rechtvaardige en mede- lydende gedachten in. Thetis bevredigt,wanneer zy den ouden Nereut ftreelt, met geen meerder lietf'elijkheitdeverwoede golven. Duszal Antio\>ey zonder zich eenig gezag aan te matigen , zon- der zich te bedienen van hare bekoorlijkheden, te eeniger tijdt het herte van haren echtgenoot zodanig behandelen , als zy tegenwoordig hare lier handelt, wanneer zy de tederfte maatklanken daar uit w il trekken. Noch eenmaal. Telemachus, uwe liefde voor haar is welgegrond , de Godea hebben haar voor u gefchikt, gy bemint haar met eene redelijke liefde , maar gy moet wachten, tot
(6) Ntnulyx hellen my htar horen fprtktn. ] Deze ganfche
bel'chiyving paft op Maria Therefia van Ooftenryk,Infante van Spanje , om de gemalin te zyn van Louis den XIV. Dus fprak de Maifchalk deGramondt ,op zynewedetkomft van zyn gezandfehap om haar te verzoeken voor den ko- ning,van haar. Het vervolg heeft zyn zeggen gciechtvaar- digd. De koningin was eene jeer vtome en eeae zeei deugd- zame vojftin. |
||||
van Telemachus. XXII. Boek. 169
tot dat Vlyjjes haar aan u gecft. Ik prijs u , dat
gy haar uwe liefdenoch niet hebt willen ontdek- ken; maar weet, zo gy eenige omwegen liadt gebruikt, oni haar uwe voornemens bekend te maken, dat zy die zou verworpen en opgehou- den hebben u langer te achten. Nooit zal zy zich aan iemandt verloven, maar zich doorharen va- der laten geven. Nimmer zal zy iemandt tot haar gemaal nemen , dan een man , die de Goden vree/t , en met alle wclvoegendheit zijn plicht volbrengt. Hebt gy wel, als ik , waargenomen, dat zy zich noch minder laat?.ien , en dat zy ha- re oogen nochmeer nedergeflagen houdt,zederdt uwe wederkomlt ? Zy weet al den voorfpoedt, dien gy in dezen oorlog gehadt hebt. Uwe ge- boorte en uwe gevalleii, en al wat de Goden in u gelegt hebben, is haar niet onbekend. Dat maakt haar zo zedig en achterhoudende. Gaan wy, Telemachus , gaan wy naar Ithaca , daar is voor my niets meer overig , dan dat ik u uwen vader doe vinden , en dat ik u in ftaat ftel om eene bruit te verkrijgen de goude eeuw waardig. Al was zy eene herderin in het koude Algidum (b), in plaats dat zy eene dochter is van cen koning vanSalentum, gy zoudt evenwel gelukkig zijn als gy haar mogt bezitten. Einde van het Twee en twintigfte Boek.
(b) Dit was cen klein fteedtie tuflchen Tufculum en dea
berg Albanus. Onze Schryver noemt het koudin navolgiu- ee van Hoiatius Lib. I. 04. zi, en op andere plaatfen. |
|||||
IN-
|
|||||
I N H O U D T
VAN HET
BRIE EN TWINTIGSTE BOEK. Idomeneus, vrezende voor het ver-
trek zyner twee gajten , flelt aan Mentor verfchcide zaken , die hem in verlegenheit bragten , voor, hem verzekerende, dat hy de zelve zon- der zyn byflandt met zalkunnen Jchik- ken. Mentor doedt hem verfiaan , hoe hy zich moet dragen , en houdt zich onverzettelyk ten opzichte van het vertrek van Telemachus. Ido- meneus beproeft andermaal , of hy hen kan wederhouden , met de itefde van den laatften voor Antiope op te wekken Hy wikkelt hen in eenejachtt daar hy wil, dat zyne dochter , ook tegenwoordig zal zyn. Zy zou daar door een wild zwyn verjeheurd zyn gewordn , zonder den byftandt van Telemachus. In het vervolg heeft hy grot en tegenzin om haar ie ver la- |
|||||
ten,
|
|||||
ten, en om affcheidt van den koning
haren vader te nemen, Maar door .Mentor aangemoedigd zynde , komt hy zyn ongenoegen te boven, en be. geeft zich te Jcheep , om naar zyn vaderlandt te vertrekken. |
|||||||
DE
|
|||||||
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Vtyjfes.,
|
||||||
HET DRTE EN TWINTIGSTE BOEK.
IDomeneus, die voor het vertrek van Telemaebut
en Mentor vreefde,wasgedurigopmiddelen bedacht om hen op te houden. Hy hieldt Mentor voor, dathy wonder hem 7,eker ver- fchil, dat ontftaan was tufTchen Diaphanes, priefter van 'Jupiter, en Heliodorus, priefter van Apollo, rakende de voorbeduidingen ,die getrok- ken worden uit het vliegender vogelen, en de inge- wanden der offerdieren, niet kon afdoen. Hoe, waarom xult gy, leide Mentor, u bemoeien met gewijde zaken(i)? Laatde beflechting daar van aan
(i) Wdtrom zjilt jr « hemttien met frwyde z.aken, 1 Dit
beveftigt het geen, dat wy boven gezegd hebben, datldo- meneus Katel den I. en Jacob den XI; koningen van Enge- landt, verbeeldt. De zaak van de Liturpc en de biffchop- pelyke waardigheit.waar over de eeifte wilde tezeggen heb- ben, en de veranderingen , diede anderc in den Godsdienfl; en in de icgeiing wilden invoeita* iy» dat gene geweeftj 4ac hen van den thioea hielp. |
||||||
van Telemachus. XXIII. Boek. 273
aan dc Etrurien, die de overleven'ng van de oud-
fteGodfpraken hebben, en die aangeblazen zijn om de tolken derGoden te zijn. Bedien u alleerl vanuwgezag om zulkeverfchillen inde geboorte te fmoren. Toont niet dat gy zyde kie/1 of voor- ingenomen zijr. Vernoegt u met den uitipraak, als die gedaan is, te onderfteunen. Denk, dat een koning onderworpen moet zijn aan den Gods- dienft,en dat hy nooit ondernemen moet dien te fchikken. De Godsdienfl komt van de Goden; en zy is boven de koningen. (2) Zo de konin- gen zich met den Godsdienit bemoeien , zullen zy dien, in plaats van te befchermen , in ilaver- ny brengen. De koningen zijn zo machtig, en de andere menfchen zijn zo zwak , dat (3) alles in gevaar zal zijn van veranderd te worden, naar het goedvinden van den koning, indien men hen roept by deverfchillen.die gewijde zaken betref- fen. Laat derhalven de uitfpraak in volkomene vryheit aan de vrienden der Goden,en bepaalt u tot het beteugelen der genen , die hun oordeel, als het uitgefproken is, weigeren op te volgen. Vervolgens kia3gde Idomeneus over de verle-
genheit, in welke hy was, ten opzichte van een
groot getal rechtsgedingen , tuffchen verfcheide
byzondere lieden , welke by hem om uitfpraak
//. Deel. S aan-
{2) Zq de koningen z.ich met den Ged'tdien/f bemoeien , wt, J
Dat is in Vrankryk gebeurd. De hervormde Godsdienfl: is daar in flaverny gebragt door een onrechtvaardiglyk gebruikt gezag, zo lang tot dat de zelve eindelyk geheel van daai verbannen is door een noch onrechtvaardiger vonnis. (3) *Alles in gevaar zaI £7» van veranderd te warden. ] Dat
is het , dat Engelandt in oproer gebragt heeft , en dat Vrankryk heeft beginnen te ontruften, al zederdt den tydt van onzen Schryver, zo ter gelegenheit van zyn boek £<«, Maxima des Saints, als tei gelegenheit der Vjf Profefttin^ |
||||
2,74 C^e Gevallett
aanhielden. Bcflecht, antwoordde Mentor hem,
alle nieuwe verfchillen,die ftrekken om algeme-
ne grondregelen vandegerechts-oeffeningevaftte
nellen, en omde wetten te verklaren; maar be-
laft u zelf nooit met recht te ipreken over by-
zondere zaken. Anders zullen zy u in menigte
komen overvallen. Gy zult de eenige reenter
van uw volk 7,ijn. Alle de andere rechters , die
onder u zijn , zullen onnut worden. Gy zult
overltelpt worden , en diekleine zaken zullen u
van de grote aftrekken , zonder dat gy u door
alle die kleine zult kunnen redden. Wacht udan
wel, uzelf'in die verlegenheittebrengen. Doedt
niets, dan dat gene, het welk niemandt andets
doen kan om u te vervangen.
Men houdt noch by my aan,zeide Idomeneus,
om zekere huwelijken te doen aangaan. Mannen van een hoge geboorte, die my in alle oorlogen gediend hebben , en die by mijnen dienft zeer grote goederen ingefchoten hebben, zouden wel zeker Toon van vergeldingc willen vinden,(4) door het trouwen van zekere rijke jonge dochters. Ik heb niet meer dan een woordt te fpreken , om hen die voordelige verbintenifien te verzorgen. Het is waar, antwoordde Mentor , dat het u
niet meer zou k often dan een woordt , maar dat woordt zelf zou u dier komen te ftaan. Zoudt gy de vaders en de moeders de vrijheiden hetge- noegen willen benemen van hunnefchoonzonen eft
(4) Door het trouwen vtn z.ek,ere rykt jonie dochters. ] Hier
worden een groot getal gedwonge huwelykcn veracht , die tie koning door zyu gezag heeft doen aangaan, het zy of om zyne hoplieden te begunftigen , of om zekere dochters Bit te imwclykeu , die hera te voten niet mishaagd had- 4eu, |
||||
van Telemachus. XXIII. Boek. zy^
en by gevolg hunne erfgenamen uit te kiezen?
Dat zou zijn alle de huisgezinnen in de aller- ftrengfte flaverny te brengen. Gy zoudt u zelven verantwoordelijk rnake.'i voor alle de onheilen uwer burgeren. De huwelijken hebben doornen genoeg, zonder hen noch die bitterheit te geven. Zo gy getrouwe dienaren te vergelden hebt, zo geeft hen onbeboude landen. Voeg daar ecn rang en eere by, die gefchikt is naar Ftonnen ftaat en naar hunne dienften. Voeg 'er , zo het zijn moet, eenig geldt by, dat gy bezuinigd hebt van de inkomften , die tot iiw onderhoudt gefchikt zijn; maar betaalt nooit uwe fchulden met rijke dochters , in weerwil van hare maagdfehap , op te offeren. Idomensus gfng terftondt van die vrage over
tot eene andere. De Sybariten (c), zeide hy , klagen,dat wy landerijen in bezit genomen heb- ben, die hen toebehoren, (f)en dat wy die gege- ven hebben, als onbebouwde landen , om te be- S i bouwen
(c) De Sybariten zyn afkomftig geweeft van deGrieken,
die, van Troje wederkerende , door onweder in Italie aan landt geworpen wierden ,en daar de ftadt Sybaris, aan den Tarentynfchen inham, gefticht hebben. Die ftadt is zeer machtig geweeft , en heeft zich verfcheide andere ftedea onderworpen.tot dat de Crotoniaten,onder het beleidtvan hunnen Milo, zich daar meefter van gemaakt hebben, en de ftadt verwoeft. Naderhandt is zy meer dan eens opgebouwd en ook verfcheide malen weder ter neder geworpen. ($) De Sybariten kl*ien , dot ivy landeryen in hexjt geno-
men hebben , die hen tttbehoren. ] Dat ziet noch op de we- dervereenigingen gedaan ten voordelen der kamers van Brifak en Metz, maar inzonderheit op het innemen van vele plaatfen, het welk de koning deedt in voile vrede in den jare 1681. De Spanjaarden klaagden daar over. De koning wilde Aalft, of Luxemburg, behouden. Hy nam den ko- ning van Engelandt tot fcheidsman, en deedt niet te ruin Jioxt daar aan een aanval op Luxemburg. |
||||
%j6 *De Gevallen
bouwen aan de vremdelingen , die wy zederdt
korten tydt herwaards hebben doen komen. Zal ik dat volk toegeven? Zo ik dat doe , zal ieder- een menen, dat men alleen ons iets met fchyn van recht heeft af te eitlchen. Het is niet recht , antwoordde Mentor , dat
men de Sybaraeninhun eigene Take geloof geeft. Maar het is ook niet recht, dat meti u gelooft indeuwe. Wienzullenwy dan geloven, hernam ldomcneus '( Men moet , parte Mentor daar op, geen van beide de partijen geloven \. maar men moet eenig naburig volk , dat niet verdacht is van eenzydigheit, tot fcheidsman nemen. By voorbzddt deSipontinen; die hebben gene be'an- gens, die tegen de nwe llrijden. Maar ben ik verplicht, antwoordde Idomeneus, eenig fcheids- man te geloven ? Ben ik geen koning ? Is een ko- ning verplicht rich te onderwerpen aan vremde- lingen, ten opzichte van de uitgeflrektheit zijner heerfchappye ? Mentor hervatte alio zijne reden : Naardien
gy op uw ftuk wilt ftaan , is het vaft, dat gy meent , dat uw recht goed is. Aan de andere kant geven de Sybariten niet toe. Zy zijn van gedachten , dat tegen hun recht niets te zeggen valt.Indezetegenltrydigheit van gevoelens. moet of een verkoren fcheidsman u bevrediger. ,of het lot derwapenen moet het beflechten. Daar is geen middelweg. Indien gy kwam in een ftaat, daar noch regeerders noch rechters waren , en daar ieder huisgezin meende recht te hebben om rich zelf te berechten door geweldt , ten opzichte van alle eiffchen tegen zijne buren, zo zoudt gy het ongeluk van zo een volk befchreien , en gy zondt een afgryzea hebben van zo yfleltjk een wanor-
|
||||
van Telemachus. XXIII. Boek. 277
wanorder, waarinalle huisgezinnen de wapenen»
tegen malkander louden opvatten. Meent gy, dat de Goden met minder afgrijzen de gehele wereldt,diealseenealgemeneftaat is ,aanzien, zo ieder vo!k,hetwelk nietsanders is dan een groot huisgezin, meent dat het recht heeft om met ge- weldt zich zelf te berechten ten opzichte van hunneeiflchen tegen deanderenaburige vol keren? Een burger, die eenig landt, als de errenifle zij- ner voorouderen, bezit, kan dat niet met zeker- heft bezirten dan door het gezag der vvetten en het oordeel der regeetders. Hy zou , als een oproerige,zeerftreng geftraftworden,zo hy met geweldt vvilde bewaren het geen het recht hem gegeven heeft. (6) Meent gy, dat het de konin- genvry ftaat terftondt geweldt te gebruiken,zon- der alle middelen van zachtheit en menfchelijk- heit by de handt genomen te hebben ? Is het recht niet noch heiliger en ofifchenbaarder voor de koningen, ten opzichte van gehele landen , dan van de byzondere huisgezinnen , ten opzichte van eenige weinige landerijen?ZaI men onrecht- vaardig en een rover zijn, als men eenige weini- ge morgen lands neemt ? En zal men rechtvaar- dig en een heldt zijn, als men gehele landfchap- pen neemt? Zo men een vooroordeel heeft, zo men zich zelf vleit, zo men niet zien kan in de kleine belangcnder burgeren, moet men-dan niet S 3 meer
(S) Meent <;y , d&r bet de kinin'in vry Jiddt. ] De koning
gebruikte terftondt ge.veldt, om in den jate 1667. de eiffchen der konin"inne op de Nederlanden te onderftennen. Het is wel waar, dat hy bail Madrit zondt, om de zelve voot te laten ftellen, maar K gelyk wareuzynelegers in het veldt, en de meefte plaatfen ingenomen , <er dat men in ftaat was om zich dam tegen te ftellen. |
||||
17% 1)e Gcvalien
meer vrexen, dat men met vooroordeel ingeno-
men en verblind is in de grote belangen van den l\aat ? Zal men lich zelf geloven in eene ftoffe, waar in men %o veel reden heert om xich zelf te wantrouwen ? Zal men niet vrezcn zich zelt' te bediiegen in de gevallen , in welke de dwaling van een eenig menf'ch argrijifelijke ge- volgen heeft? De dwaling van een koning, die ten opzichte zijner eiilchen met vooroordeel in- genomen is,veroorzaakt menigmaal verwoeflin- gen, hongersnoodt, moorderycn, pert,'enver- dcrving van zeden , waar van de dodelijke ge- volgenzichuiturekkentot veel volgendceeuwen. Zal een koning,diedaaglijxzo veel vleiers rond- om zich verzamelt , niet vrezen , dat hy in die gelegenheit gevleid wordt ? Zo hy iemandt tot icheidsman laat aanitellen , toont hy lijne bil- lijkheit, zijne goede trouwe, en zijne bezadigd- heit. (7) Hy maakt de vaue redenen , op welke zijne 7.aketteunt,oopenbaar. Degckozenfcheids- man is een zachizinnig middelaar,en geen ftreng rechter. Men onderwerpt zich zijne uitfpraak niet blindeHng, maar men heeft grote achtinge voor hem. Hy fpreekt geen vonnis uit, als een onafhankelijk rechter, maar hy doedt voorftel- lingen, en men (laat van eenige kleinigheden af, door zijnen raadt om de vrede te behouden. In- dien
(7) Dc koning maakte de redenen , op welke zyne ei-
fchen ftennden , oopenbaar , maar wel verre van die aan een icheidsman over te laten, onderfteunde hy die niet met hct Canonyke,maatmet hetrechtvan zyn Canon of gefchut} «n zo dc Advocaten , die door Louvois betaald wierden , uiterlyk atbeidden om de zelve eenigen fchyn te geven, zo was het alleen om hem de zake te doen winnen , zonder axlf de partyen te h«ea. |
||||
van Telemachus. XXIII. Boek. xyg
dien'er een oorlog ontftaat, niet tegenftaande al
de zorg,we!keeenkoning neemt om de vrede te bewaren, ten minfte heer't hy dan het getuigenif- fe van zijn gewiffe voor zich , nevens de ach- ting zijner bondgenoten,en de rechtvaardige be- fcherming der Goden. ldumeneus, door deze re- denen geraakt , ftondt toe , dat de Stpontintn middelaars waren tuflchen hem en de Sybartten. De koning ziende , dat hy gebrek hadt aan middelen om de twee vrenidelingtn by zich te houden,brproefdetoen,of hy hen door een llerker bandt kon noodzaken om te blyven. Hy hadt gemerkt, dat Telemachus verliefd was op Antiope, en hy hoopte hem door die drift des gemoedt vaft te krijgen. Met dat inzicht deedt hy haar me- nigmaal zingen , terwijl de gallmalen duurden. Zy deedt dat , om haren vader te gehoorzamen, maar met zo veel zedigheit en droef'heit, dat men wel zag, dat het in haar tegenzin was, dat zy gehoorzaamde. Idomeneus ging zo verre, dat hy wilde,dat zy de overwinning,dieop dzDau- xiers en op Adraflus behaald was,zou opzingcn. Maar zy kon van zich zelve niet verkrijgen den lofvan Telemachus ay te zingen. Zy verfchoon- de zich daar van met tekenen van achting , en haar vader dorft haar niet dwingen. Haar zach- teenbekoorlijke ftem drong door tot in het her- te van den jongen zone van Ulyffes. Hy was geheel ontroerd. Idomeneus, die de oogen op hem geflagen hadt, genoot het vermaak van zijn ver- warring te merken. Maar Telemachus geliet zich. alsof hy het inzicht van den koning niet merkte. Hy kon zich zelf niet wederhouden van in zulke om(tandi>theden zeer geraakt te zijn. Maar de reden was in hem boven zijne geneigdiieit, eu S 4 het
|
||||
a8o 'De Gevallen
het was die %z\veTelemachus niet meer, die eer-
tijds door eene gewelddadige drift in het eilandt van Calypfa gevangen was geweeft. Terwijl An- tiope zong, bewaarde hy eene diepe ftilzwijgend- heit; maar zo haaft als zy geeindigd hadt , haaftte hy zich om het onderhoudt op eenige andere ftoffe te doen vallen. De koning door dat middel zijn oogmerk niet
kunnende bereiken , nam eindelijk een voorne- men om een grote jacht aante ftellen, waar van hy het vermaak aan zijne dochter wilde geven. Anuope weende, en wilde niet op de jacht gaan; maar zy was genoodzaakt de gezette' order van haren vader uit te voeren. Zy ging op een fchui- mend en fuel paardt zitten, en het welk die paar- den niet ongelijk was , welke getemd wierden van C aft or tot gebruik der veldflagen. Zy be- ftierde het zonder moeite. Eene bende jonge dochcers volgde haar met yver. Zy vertoonde zich in het midden der zelve , als Diana in de boflcheh. De koning zag haar, en hy kon zich niet verzadigen van haar te zien. Met haar te zien vergat hy alle zijne vorige onheilen. Tele- machus zag haar ook. Hy was noch meer ge- troffen door de zedigheit van Antiope, dan door hare behendigheit en alle hare bekoorlijkheden. De honden vervolgdeneen wild zwijn van eene
onmatige grootheit, en zo woedende als dat van Calydon. Zijne lange borftels waren hardenfton- den overeinde als pieken. Zijne glinfterende oogen waren vol vuur en bloedt. Zijn geknor wierdt van verre gehoord, even als het dolfe ge- luidt der woedende winden, wanneer Eolus heu weder te rugge rocpt in zijn hol,om deonwede- ren te ftillen. Zijne lange en kromme tanden, even
|
||||
van Telemachus. XXIII. Boek. % 81
even als de fnydende feiflens der majers, fneden
de ftammen der bomerr af. Alle de honden die dorften naderen, wierden verfcheurd. De ailer- ftoudtfte jagers, dat zwijn vervo)gende,vreeiden hetzelvete naderen. Ar.twpe, zo vlugter been als de winden , vreeit niet hem van naby aan te vallen. Zy werpt een pyl op hem, die hem treft boven de fchouder. Het bloedt van dat wilde dier ontloopt hem,en maakt hem noch verwoe- der. Hy wendt zich naar de gene, die hem ge- troffenheeft. Hetpaardt van Antiopefchreeuwde, en liep teritondt terugge, niet tegenftaande zij- ne mosdigbeit. Het gedro^telijlte zwijn ichiet op hem toe, even als de zware krijgstuigen, die de muren der fterkHe fteden doen wankelen De klepper ftruikelt en valt ter neder. (8) Antiope legt ter aarde, buiten (iaat,om de dodelijke flag van de tandt van het zwijn , dat op haar verbit- terd was.tc ontgaan; rnaar Telemachus, acht ge- vende op het gevaar, vvaar in Antiope was, was reeds van het paardt geklommen , en werpt zich fneller dan de blixem tufichen het nedergellagen paardt, en het zwijn , dat wederkwam om zich over zijn bloedt te wreken. Hy hondt een lan- ge fchicht in zijue handt , en dringt die bynn tot het einde toe in de zijde V3n dat fchrikkelijke dier, het welk vol van woede ternedervalt. In een oogenblik ihijdt Telemachus hem het
hoofdt af, het welk noch doedt vrezen , en alle
de jagers verbaafd m3akr. Hy biedt het Antiope
S $ aan.
(g) Jtn'hti ItftttT "-rite. ] Dirziet op een gedeelte van
de iicht, dam Louis deXlV. Mad. de la Vahwe op bragr, als eene Amazone geklced zynde , daat zy eeu val deedt, waar over de koniiiij zeer getaakt was. |
||||
z8x *De Gevalien
aan. Zy wordt daar befchaanid over, en vraagr
de oogen van haren vader om raadt , die na dat hy van fchrik gebeefd hadt, vervoerd is van blijdfchap , dat hy haar buiten gevaar ziet, en wenkt haar , dat zy dat gefchenk moet aanne- men. Onder het ontfangen zeide zy tegen Tele- tnachus : Ik ontfang met dankbaarheit een veel groter gefchenk vanu; want ik ben u mijnleven fchuldig. Naaulijx hadt zy gefproken , of zy vreefde,
dat zy te veel gezegd hadt. Zy floeg hare oogen neder, en Telemachus, die hare verlegenheit zag, dorft haar niets zeggen dan deze woerden : Ge- lukkig de zoon van UlyJJ'es, dat hy een zo kofte- lijk leven bewaard heeft! Maar noch gelukki- ger,zo hy het zijne nevens u mogt doorbrengen! Antiofe tradt, zonder hem te antwoorden,fchie- ]ijk weder onder hare bende van maagden , daar zy weder te paardt fteeg. Idomeneus zouzijne dochter van dat oogenblik
af aan wel aan Telemachus verloofd hebben ; maar hy hoopte des zelfs liefde noch meer op te doen wakkeren met hem in de onzekerheit te houden , en hem dacht , dat hy hem noch langer binnen Salentum zou ophouden door de begeerte om zich van dat huwelijk teverzekeren. Dus redeneerde Idomenrus by zich zelf, maar de Goden fpotten metdemenfchelijkewijsheit. Dat geen.het welk dienen moeft om Telemachus op te houden,was juift het geen, dat hem noopte om te vertrekken. Dat hy by zich. zelf begon te gevoelen , bragt hem in een rechtvaardig mis- trouwen tegen zich zelf. Mentor verdubbelde zij- ne zorgenom hem een ongeduldig verlangen,om naar Ithaca te keren , in te boeiemen , en hy hieldt
|
||||||
vanTekmachus. XXIlI.Boek. x8}
hieldt te gelijk by Idomeneus aan , dat hy hem
liet vertrekken. Het fchip was reeds vaardig. Want Mentor,
die alle de oogenblikken van het leven van 'Tele- macbus beltierde,omhemtot de hoogfte heerlijk- heit te verheffen , hieldt hem op ieder plaats niet langer op , dan het nodig was om zijne deugt te oeffenen , en om hem ondervinding te doen be- komen. Mentor hadt zederdt de wederkomft van Tele
machus zorge gedragen , dat een fchip uitgerurt wierdt; maar Idomeneus, die een groten tegenzin betoonde, in die te zien toeruflen, vervielin eene dodelijke droefheit,en in eene nederflachtigheit, die medelijden moeft verwekken , wanneer hy zag,dat zijne twee gaften,van welke hy zo vcel hulp genoten hadt , hem gingen verlaten. Hy floot zich op in de geheimfte plaatfen van zjjn huis , daar ilortte hy zijn hert uit met verzuch- tingen en met tranen ; hy vergat de voorzorge van voedfel te nemen ; de flanp verzachtte zijne moeielijkfte fmerten niet; hy droogde uit en verteerde zich door zijne onruftigheden ; even ajs een grote boom , die de aarde met zijne dik- ke talcken bedekt, wanneer een worm zijn ftam begint te knagen in de naauwe holiigheit , daar het fap doorloopt, tot zijn voedfel. Deze boom, dien de winden nooit hebben doen wankelen, en dien de vruchtbare aarde genoegen fchept in haren fchoot te voeden , dien de bijlvan den landman nooit getroffen heeft, laat niet na te verflaauwen,zonder dat men de oorzaak van zij- ne kwalekan ontdekken;hy verdort en laat zijne bladeren vailen, die zijn eer en cieraadt waren, en vertoont niets dan een (tronk, bedekt met een ge-
|
||||
i84 ^e Gevallen
gefplete fchors met verdorde takken. Dus was
het gelegen met Itkmtnens in 7.ijne droefheit. lelemathmt tederlijkbewogen tijiide, dorlt hem
niet aani'preken , hy vreefde voor den dag van hun vertrek, zocht voorwendfelen , om die te vertragen , en zou langen tijdt in die onzeker- heit gebleven zijn , zo Mentor hem niet gezegd hadt : 'tis my lief, dat ik u zo veranderd zie, gy zijt onmededogend en hooghertig geboren, latende u nergens aan gelegen njn , dan aan uw eigen voordeel en belangen , maar gy zijt einde- lijk een menfeh gewordeu, en gy begint , door ondervinding van uwe eige kwalen , medelijden te krijgen met die van andereu. ZoTider dit me- delijden heeft men noch vroomheit .noch deugt, noch bekwaamheit om de menfehen te regeren; maar men moet die niet te verre trekken, noch %'ervallen in eene zwakke vriendfehap Ik zou gaarn/^o»7fwe«jaanfpreken,om hem uw vertrek te doen toeftemmen , en voor u de belemmering van zo moeielijken aanfpraak te fparen ; maar ik wil niet,dat devalfche fchaamte, of de woeft- heit uw hert zullen beheerfchen ; gy moet uge- wennen den moedt en de ftandvaftigheit te men- gen met eene tedere en gevoelige vriendfehap*; men moet vrezen de menfehen zonder noodza- kelijkheit te bedroeven,men moet deel nemen in hunne tegenfpoeden , als men niet kan ontgaan hen die aan te doen , en zo veel als het moge- lijk is, die flag verzachten, die men onmogelijk kan nalaten hen toe te brengen. 't Is om deze verzachting te zoeken , antwoordde Telemacbus, dat ik liever hadt, dat Idomeaeus ons vertrek door u, dan door my verftondt Mentor zeide aanftonds tegen hem : Gy be- driegt
|
||||
van Telemachus. XXIII. Boek. z8f
driegt u; rnijn waarde Telemachus, gy zijt gebo-
ren als de kinderen der koningen , in het.purpcr opgevoed,die alles naar hunne zinnelijkheit wil- len gefchikt hebben , en dat de ganfche natuur hunne willegehoorzame; maar die den moedt niet hebben omiemandt in het aauzicht tegente uaan. Het is niet, dat zy bezorgd zijn voor andere menfchen, of door goedaardigheit die vrezen te beledigen ; maar het is om hun eigen gemak. Zy willen geen droevige of misnoegde wezens omtrendt zich zien. De tegenfpoeden en de el- lenden der menfchen raken hen niet,als die maar niet onder hunne oogen zijn. Als zy daar van. horen fpreken, vervelen die redenen hen, en zijn onaangenaam. Om hen te behagen, moet men altijdt v.eggen, dat alles we] is, en terwijl dat 2y in hunne vermakelijkheden zijn, willen zy nietszien noch horen,het geen hunne vreugtzou kunnen ftoren. Moet men iemandt berifpen,of zijne misflagen aanwijzen, zijne ciflchen, ofde hertstochten van een lafh'g menfeh tegenftaan, zy zullen altijdt die laft aan een ander opofferen, veel eer dan zelf te fpreken met eene megaande ftandvaftigheit. In die gelegenheden zullen zy veel liever zich de onrechtvaardigfte gunuen la- ten ontrukken, enzy zullen liever zaken van dc uiterfle aangelegenheit bederven , by gebrek van te weten die te beilechten , tegen het gevoelen van de zulken , daar zy dagelijx mede te doen hebben. Deze zwakheit, die men in hen vindr, maakt, dat iedereen nergens op denkt , dan om zich daar bed van te bedienen ; men dringt hen, men valt hen moeielijk, ja men drukt hen , en men verkiijgt zijne begeerte door hen te druk- ken. In het eerfte vleit men hen , en prijft hen hemel-
|
||||
2,86 T)e Gevallen
hemel-hoog, om zich by hen in vertrouwen te
itellen. Als mennu hunnegunft gewonnenheeft, en by hen in bedieningen van eenig gezag is ge- raakt, drijft men hen verder aan , en men tegt hen een jok op den hals, daar zy onder xuch- ten. Zy willen dat dikwils van den hals werpen, maar zy dragen dat al hun leven. (9) Zy zijn yverzuchtig,dat zy nochniet mogen lchijnen ge- regeerd te worden , en zy worden het altijdt, zelf kunnen zy niet laten dat te zijn ; want zy zijn die zwakkc wijngaard-ranken gelijk , die, van zich zelf geen fteunfel hebbende, altijdt rond- om den ftronk van een groten boom kruipen. Ik zal niet lijden, 6 TeUmachus] dat gy in dat
gebrek vervalt,het geen een menfch'onbekwaam maakt om te regeren. Gy, die zo teder zijt, dat gy niet derft tegen Idomeneus fpreken , zult niet meergeraakt zijn door zijnekwalen, wanneergy \znSalentum zult vertrokken zijn. 't Is niet de fmerte, die u beweegt ,maar het is zijne tegen- woordigheit, die u belemmert. Ga met Idome- neus fpreken, en leer in deze gelegenheit te gelijk tederhertig en kloekmoedig tezijn : betoon hem de droefheit, die gy hebt in hem te moeten ver- laten, maar toon hem 00k, met eene verzekerd- heit, de noodzakelijkheit van uw vertrek. Telemachus dorft noch Mentor langer tegenftaan,
noch Idomeneus gaan vinden. Hy was befchaamt over zijne vreze, en hadt den moedt niet om die te boven te komen. Hy was in twijftel , en naaulijx
(9) Zy z.yn yvetzjichti^ pa, ] Zo ij het gedrag van
Louis den XIV. geweeft. Hy wilde niet , dat 'et gezegd wieidt, dat zyne ftaatsdienaren hem regeeidea , en nooit is iemandt meet geregeeid geweeft dan hy. |
||||
van Telemachus.XXIH. Boek, 287
naaulijx twee fchreden voortgegaan , of tradt
aanftonds te rug, om Mentor cenige nieuwe re- detien te geven, om het uit te ftellen ; maar al- leen hetgezicht van Mentor benam hcmdefpraak, en deedt alle zijne fchone voorwendfekn ver- dwijnen. Is die dan , zeide Mentor , zachtelijk ]agchende,de overwinnaar der Dau»ien,de ver- lofler van het grote Hefptrie, de soon van den wijzen Ul\J[]es, die na hem de Godfpraak van Griekenlanat moet zijn? die derfttegen Idomeneus niet xeggen, dat hy niet langer zijn vertrek naar zijn vaderlandt, om zijnen vader wederom te zien, kan uitOellen. O volkeren van Ithaca I vat zult gy noch eenmaal ongelukkig zijn , zo gy een koning krijgt , over welke de dwazc fchaamte heerlcht, en die zijne grootfte belan- gen opoffert aan zijne zwakheden , omtrendt de minftezaken! Zieeens, Telemachus ,-wax onder- fcheidt dat 'er is, tuflchen de dapperheit in het ftrijden.en den moedt in het verrechten van za- ken. Gy hebt niet gevreeft voor de wapenenvan Adraftus, en zijt bevreeft voor de droef'heit van ' Idomeneus, Zie daar , het geen de vorlkn ont- eert, die de voortreffelijkfte daden hebben uitge- voerd. Na helden te hebben gefchenen in den oorlog, betonen zy zich de geringfle onder de menfehen in gemene bezigheden , daar andere zich met moedt ftaande houden. Telemachus ,de waarheitdezer woordengevoe-
lende, en getroffen door dit verwijt, vertrok op cene lluurfche wijze, zonder zich zelf te beden- ken; maarnaaulijx verfcheen hy ter plaatfe, daar Idomeneus zat met nedergeflagen, kwijnende, en door droef heit vervallen oogen, of zy vreefden voor malkander, en dorften malkander niet aan- zien.
|
||||
4.88 <De Gevallen
iien. Zy verftonden malkander wonder te fpre-
ken , en ieder fchroomde , dat dc andere het Itil- xwijgen zou broken ; beide ftelden zy zich tot wenen. Eindelijk riep Idomcneus , gepertt door overmaat van droefheit,uit: Waar toe dient het de deugt te zoeken , zo die zo kwalijk beloont de genen, die de zelve beminnen ? na my mijne xwakheit te hebben vertoond , verlaat men my ; wel hoe! ik zal weder vervallen in alle mijne ongelukken. Dat men my niet meer fpreke vaa wel te regeren ; neen , ik kan het niet doen, ik ben de menfehen moe. Waar wilt gy gaan,7>- leynachtt!) uw vader is dood , gy zoekt hem te vergeefs, Ithaca is ten prooi uwer vyanden , zy ■zulTen u , zo gy wederkeert , doen fjerven ; een van hen zal uwe moedcrgetrouwd hebben: blijf hier, gy zult mijn fchoonzoon en mijn erfge- naamzijn, gy zult na my regeren. Gedurende mijn leven zelf zult gy hier een volftrekte macht hebben ; mijne vertrouwendheit zal onbepaalt ■zijri. Of zo gy geen acht geeft op alle die voor- delen, zo laat my ten minfte Menter hier , die al mijn toevlucht is. Spreek. Antwoordtmy, laat uwhert niet verharden- Hebt medelijden met denongelukkigften der menfehen. Hoefpreektgy niet?ah ! ik begrijp , hoe wreed de Goden tegen myzijn,ik gevoel dat nochftrengerdan in Crete, wanneer ik mijn eigen zoon doorftak. Eindelijk antwoordde Telemachus hem met eene
bevende en vreesachtige ftemme : Ik ben mijn eigen meefter niet. Het noodlot roept my naar mijn vaderlandt. Mentor, die de wijsheit der Godenheeft,beveelt my uit hunnen naamtever- trekken. Wat wilt gy , dat ik doe ? zal ik mijn vader, mijn moeder en mijn vaderlandt , dat my
|
||||
vanTelemachus. XXIII. Boek. x8$>
my noch waarder moet zijn dan zy , verzaken?
Geboren zijndeomeenkoningtezijn, ben ik niet gefchikt , oin een itil en geruft: leven te leiden, of om mijnegenegenheden op te volgen. Uw koninkrijk is noch machtiger dan datvan mijnen vader. Maar ik moet dat rijk , het welk de Go- den my toefchikken meer achten dan het gene gy de goedheit hebt van my aan te bieden. JJc zou my gelukkig achten, zo ik Antlope tot mij- ne gemalinne hadt zonder hope van uw konink- rijk. Maar ik moet, om my haarwaardig te ma- ken, gaan daar mijn plicht my roept.en wachten dat mijn vader haar van u verzoekt. Hebt gy niet belooft my weder naar Ithaca te zullen zenden? Is het niet onder deze belofte, dat ik voor u te- gen Adraftus met debondgenoten gevochten heb? 'tis tijdt.dat ik denk om mijne huiflelijke ram- pen te herftellen; de Goden, die my am Mentor hebben gegeven ,hebben ook Mentor gegevenaan den zone van Ulytfes , om hem zijn noodlot te doen vervullen. Wilt gy, dat ik Mentor verlie- ze, na al het overige verloren te hebben ? ik heb geen goederen meer, geen fchuilplaats, geen va- der, noch moeder, of veilig vaderlandt. My is niets overig, dan een wijs en deugdzaam man, ziinde een koftelijk gefchenk van Jupiter; oordeel zelf, of ik hem kan afftaan, en toeftaan, dat hy my verlaat. Neen; liever wilde ik fterven, be- neem my het leven , dat is niets, maar beneem my Mentor niet. Naar mate dat Telemachus fprak , wierdt zijne
ftem fterker, en zijne vreesachtigheit verdween. IdomeneusWA niet, wathy zou antwoordden,en kon nochtans niet toeftemmen, het geende zoon van Uhffes tegen hemzeide. Toen hy met meer //. Did, t kon |
||||
190 !D<? Gevallen
kon fpreken, trachtte hy ten minfte hem doo?
den opllag zijneroogen en door zijnebewegingen tot medelijden te verwekken. Op die ftondt zag hy Mentor te voorfchijn
komen , die tegen hem deze deftige woorden fprak: Kwelt uw zelf niet,wy verlaten u, maar de wijsheit, die den voorrang heeft in de raads- vergadering der Goden, zal by u blijven. Geloof alleenlijk , dat gy zeer gelukkig zijt, dat Jupi- ter onsherwaards gezonden heeft omuw konink- rijk te behouden , en u van uwe buitenfporigheit af te brengen. Phihcles, dien wy u hebbenwe- dergegeven,zal u getrouwelijk dienen; de vreze der Goden, de fmaalc der deugt , de ltefde voor het volk , het mededogen voor de ellendigen, zullen altijdt in zijn hert zijn. Hoor naar hem, bedienuvan hem met vertrouwendheit en zonder nayver:de grootlte dienft,dien gy van hem trek- ken kunt, is, dat gy hem verplicht , om u uwe gebreken te zeggen , zonder die te verzachten. Zie, waar beftaat de grootfte moedt van een goed koningin,dan in ware vrienden te zoeken, die hem zijne misflagen voor oogen ftellen , als gy maar moedt hebt , zal onze afwezendheit u niet fchaden , en gy zult gelukkig leven: maar zo de vleiery , die als een flang aan komt krui- pen, andeimaal de weg naar uw hert vindt, om wantrouwe tegen onbaatzuchtigen raadt te ver- wekken, zijt gy verloren- Laat de droefheit u niet nederflagtig maken ; maar dwingt uw zelf om de deugt te volgen. Ik heb Pbilodes alles gezegt, het geen hy doen moet om u te trooftcn, en om nooit uw vertrouwen te misleiden. Ik kan voor hem inftaan; de Goden hebben hem u gegeven, gelijk als zy my aan Telemachas gegeven |
||||
vau Tekmachus. XXIII. Boek. 2,91
hebben , ieder moet kloekmoedig zijn noodlot
volgen. 't Is te vergeefs, dat men zich kwclt. Zo gy ooit mijn hulpe nodig hebt,na dat ik 7*- Umachus aan zijnen vadcr en vaderlandt zal we- dergegeven hebben,zal ik weder komen om u te zien. Wat kan ik doen ,het geen my gevoeliger vermaak zal geven ? ik zoek noch goederen, noch gezag op de aarde , ik wil niet dan de zulkert helpen, die de gerechtigheit en deugt zoeken. Nooit zal ik vergeten het vertrouwen ende vriend- fchap, die gy my betuigt hebt. Op dezc woorden wierdt Idomeneus'm eenoo-
genblik veranderd, hy gevoelde zijn hert bevre- digd, even als Neptunus met zijn drietandde op. roerige golven en de yffelijkfte onweeren bevre- digt. Alleen bleef in hem eene zachte en vreed- zame droefheit overig. 'tWas veel eer eene Jigte droef heit en teder gevoelen, dan eene levendige fmertc. De moedt, het vertrouwen , de deugt, en de hope op den onderftandt der Goden , be- gonnen in zijn binnenfte herboren te worden. Wei hoe! zeide hy,mijn waarde Mentor, men
moet dan alles verliezen , en echter den moedt niet verloren geven : ten minfte , wanneer gy in Ithaca zult aangeland zijn , daar uwe wijsheit u met voorfpoeden zalophopen,zijt vax\Idomeneus gedachtig. Vergeet niet, dat Salentum het werk uwer handen is, en dat gy daar een ongelukkig koning , die geen hoop heeft dan op u , gelaten bebt; ga waardige zone van Ulyffet, ik weder- houd u niet langer , ik zal my wel wachten de wille derGodcn te wederftreven, die my 20 gro- ten fchat geleent hebben; gi ook heen,Mentort de wijfteengrootfteallermenfchen (zoandersde menfchelijkheit kan doen , het geen ik in u ge- *X x zieuj
|
||||
%^z T)e Gevalkn
aien heb, en gy niet eer eene Godheit zijt, on-
der eene geleende gedaante omde zwakkeenon- wetendemenfchenteonderwijzen)ga,geIeidtden zone van UlyJJ'es , gelukkiger dat hy u gehadt heeft, dan dat hy de overwinnaar van Adrajlus geweeft is. Gaat gy beide,ik derf niet meer lpre- ken , vergeeft my mijne verzuchtingen ; gaat, leeft , en zijt gelukkig , daar is voor my iiiets overig ter wereldt , dan een geheugen , dat ik u lieden bezeten heb. O fchone dagen ! al te ge- lukkige dagen, dagen ,welker waardeiknochniet genoeg gekend heb ; al te fnel verlopen dagen, nooit zult gy wederkomen , nooit zullen mijne oogen meer zien, het geen zy nu zien! Mentor nam dat oogenblik waar tot zijn ver-
trek ; hy omhelfde Pailocles, dien hy met zijne tranen bevogtigdezonder te kunnen fpreken. Te- lemachus wilde Mentor by de handt vatten , om hem van de handt van Idomeneus afte trekken; maar Idomeneus de weg naar de haven nemende, ftelde zich tufTchen Mentor en Telemachus; hy zag hen aan ; hy verzuchtte , hy begon met afgebro- ken woorden, maar kon niet eerrwootdt volein- digen. Men hoorde ondertuffchen een verward ge-
fchreeuwopdenoever,bedekt met bootsgefellen; men redderde het touwerk; men haalde de zei- len op, en eene gunftige wint begon die te doen opiwellm.Telern/uhus en Mentor namen met tra- nen in de oogen, afTcheidt van den koning, die hen langen tijdt tuilchen zijne armen gefloten hieldt, en die hen volgde met zijne oogen, zo verre als hy kon. Einde van hit Drle en tvjintisfte Boek.
IN-
|
||||
I N H O U D T
VAN HET
VIER EN TWINTIGSTE BOEK. Gedttrende de tocht, doedt Tele-
machus zich door Mentor ver- fcheide zwarigheden oploffen, aangaan- de de wyze van een volk we I te rege- ren; onder anderen de kunjl van men- fchen te kennen , om gene andere dan goede te gebruiken , en door de kwade niet bedrogen te worden. Ten einde hunner redeneringe,noodzaakt de Jiil- tehen in telopen aaneen eilandt/daar Ulyffes even tevoren aangekomenwas. Telemachus ziet hem daar, en fpreekt tegen hem , zonder hem te kennen, maar, na dat hy hem hadt zien te {cheep gaan, gevoelt hy ecne heimelyke ont- fteltenijfe , <waar van hy de oorzaak niet kan begrypen. Mentor legt hem de zelve uit, vertrooft, en verzekert hem, dat hy in bet kort weder by zyn vader zal komen , en beprocft zyne (jodvrucht en zyne lydzaamheit, met T 3 zyn |
||||
pyn vertrek op te heuden, om eene
offerhande aan Minerva te doen. Ein- delyk neemt de Godin Minerva, ver- borgen onder de gedaante van Mentor» haar eigen wezen aan, en maakt zich bekend. Zy geeft aan Telemachus hare laatfie lejfen, en verdwynt. fVaar na Telemachus te Ithaca aankomt, en vindt Ulyffes, zynen waarden vo- der, weder by den getrouwen Eume- nes. |
|||||
D£
|
|||||
D E
GEVALLEN
VAN
TELEMACHUS
Zone van Vlyffes.
|
||||||
HET VIER EN TWINTIGSTE BOEIC.
DE zeilen zwollen reeds op. Men ligt-
te het anker. De aarde fcheen zich te verwyderen. De ervare fchipper be- fchouwde reeds van verre het gebergte van Leucate, wiens kruin zich verbergt in eene wolke van yzachtige nevelen, en de ber- gen Acroceraunii , die noch hunne hoogmoedige fpitfen aan den hemel vertonen , na zo menig- maal door den blixem verpletterd te zijn. Gedurende deze vaart zeide Telemachus tegen
Mentor: Ik geloof, datik tegenwoordig kanbe- grijpen de wijzen van regeren ,die gy my geleerd hebt: eerft fchenen my die als een droom, maar die zijn van langzamer handt in mijn geefl ontward, en vertonen zich daar klaarlijk ; even gelijk al- le voorwerpen des morgens donker fchijnen,by het eerfte fchijnfel van Aurora, en gelijk zy ver- rolgens als uit een verwarring voortkomen, wan- T 4 neer,
|
||||||
%<)6 *De Gevallen
neer het ongevoelig aanwafTchende licht die on-
derfcheidt, en hen , cm zo te fpreken , de na- tuurlijke koleuren geefc. Ik ben zeer verzekerd, dat het wezentlijktte decl der regering daar in beftaat, dat men wel weet te onderfcheiden de verfcheide merktekenen der inborllen , om die volgens hunne natuurlijke hoedanigheden uit te kiezen , en te gebruiken ; maar my ontbreekt , om te weten, hoe men die in de menfchen kan kennen. Daar op antwoordde Mentor : Men moet op
de menfchen acht geven, om die te kennen; men moet die zien, en met hen omgaan, De konin- gen moeten met hunne onderdanen omgaan, hen doen fpreken, hen raadt vragen, en hen be- proeven in kleine bedieningen , van welke men hen rekenfchap moet laten doen, om te zien,of %y bekwaam zijn tot hoger ampten. Hoe hebt y fWaavdeT'eletnachus,in Ithaca de beelden leren eunen ? 't Is, om dat gy die veel gezien hebt, met menfchen zich des verftaande en der zelver misftal en volmaaktheden aangemerkt : fpreelc even op dezezelve wijze menigmaal van de goe- de en kwade hoedanigheden der menfchen , met andere wijze en deugdzame mannen, die langen tijdt der zelver gemoeds tekenen onderzocht heb- ben; gy zult ongevoelig leren , hoe die gefteld zijn , en wat van hen te verwachten is. Wat heeft u doen kennen het onderfcheidt tufTchen de goede en kwade dichters ? 't Is de veelvuldige leziug en opmerking met mannen , die in de dichtkunft bedreven zijn. Wat heeft u doen verkrijgen een goedt oordeel in de zangkunft? Het is dezelve bezigheit van ommegang te hou- den met zangmeefters. Hoe kan men hopen de men-
|
||||
van Telemachus. XXIII. Boek. ip'p
jnenfchen wel te sullen beflieren , als men die
niet kent? en hoe7.al men die kennen , zo men nooit met hen omgaat ? 't Is geen ommegang met hen, die al!e in het oopenbaar te zien, daar men wederzyds niet fpreekt,dan van onverfchil- lige zaken , met kunlt te voren overdacht ; het komt aan op hen in het byzonder te zien, op uit het binnenfte van hun herte alle de verborgene geheimen , daar in opgefloten , te lokken , op uit den grondt des herte alle hunne geheimfte overwegingen, die daar zijn, te trekken, op hen van alle kanten te doorgronden , en op hunne grondregelen te peilen. Maar om wel van de menfchen te oordelen , moet men beginnen met te onderzoeken, wat zy wezen moeten; men inoec weten, wat de ware en beliendige verdienile is, om die gene te onderfcheiden , die de zelve heb- ben, van de genen , die ze niet hebben. Men fpreekt gedurig van deugt en verdienften,zonder dat men net weet,wat deugt en verdienllen zijn. Hetzijn voordemeeftemenfchen niets andersdan enkele narnen , die niets betekenen , en zy flel- len daar eere in , dat zy 'er altijdt van fpreken. Men moet zekere beginfelen van gerechtigheit, reden, en deugt hebben, om de menfchen te ken- nen , die redelijk en deugdzaam zijn; men moet weten de grondregelen van eene goede en wijze regering, om de menfchen te kennen, diezulke grondregelen hebben,en dezulken,die zich daar van verwijderen door eene valfche fcherpzinnig- heit. Met een woordt, om vele ligchamenafte meten.moet men eene valte maatgebruiken;om te oordelen moet men zich bedienen vande zelve vafte beginfelen , daar alles op uitkomt. Men nioet ftiptelijk weten , wat het oogmerk is van 1 $ het
|
||||
i9$ eDg Gevallen
het menfchelijke lcvcn , en wat einde men zich
moet voorftellen in het regeren der menfchen. Dit eenige en wezentlijke oogmerk is, nooit te willen hebben een onbepaald gezag en opper- macht voor 7.ich zelf; want die heerfchzuchtige betrachting zou nergens toe ftrekken dan om een gewelddadige hoogmoedt te voldoen, maarmen moet zich opofferen door oneindige moeitensder regering, om de menfchen goed en gelukKig te maken: anders gaat men by den taft , en by het geval, gedurende den loop des ganfchen levens. Men gaat, als een fchip in voile zee , dat geen ftuurman heeft,xlie de fterren befchouwt,en aan wien al de omleggende kuften onbekend zijn. Zekerlijk moet hy fchipbreuk lijden. Menigmaal weten de vorften , by gebrek van
kenniu*e,waar dewaredeugt in beftaat, niet wat zy in de menfchen moeten zoeken. De ware deugt heeft voor hen iets onfmakelyx, zy fchijnt hen al te ftreng , enonafhankelijk. Zy verfchrikt hen , en maakt hen koppig. Zy wendeii zich iiaar de vleiery, en daar na kunnen zy gene op- rechtheit of deugt meer vinden ; dan betrachten 2y eenydel fpook vanvalfchen roem,diehenden waren onwaardig maakt. Zy gewennen zich wel haafi te geloven, dat'er geen ware deugt op aar- de is: want de goeden kennen de kwaden wel, maar de kwaden kennen de goeden niet, en kun- nen zelfs niet geloven, dat'er die zijn. Dusda- nige vorften weten niet anders , dan ieder even ?.eer te mistrouwen;zy verfchuilen enfluitenzich op, zy zijn achterdochtig over de minfte zaken. Zy vrezen voor menfchen, en zy doen zich van de menfchen vrezen ; zy fchuwen het licht, zy derven in hunnen natuurlijken aardt njettevoor- fchijn
|
||||
van Telemachus. XXIV.Boek*n.<)9
fchijn komen. Niet tegenftaande zy niet willen
bekend zijn, laten zy echter niet na dat te zijn; want de kwaadaardige nieuwsgierigheit hunner onderdanen doordringt en raadt alles , maar zy zelf kennen niemandr. JBaatzuchtige menfchen* die hen gedurig omringen,zijn zeer verblijd, dat zy henontoegankelijkzien. Eenkoning,dievoor de menfchen ontoegankelijk is , is het ook voor de waarheit (i). Men maakt door eerloos aan- brengen zwart, en verwijdert van hen , al wat hen de oogen zou kunnen oopenen. Dat foort van koningen brengt zijn leven door in eene wilde en woefte grootsheit;waar in zy vrezende zonder ophouden bedrogen te worden , worden zy dat gedurig , en zy zijn waardig dat te zijn. Wanneer men maar met een klein getal van menfchen fpreekt, wikkelt men zich in om alle hunne driften en vooroordelen deelachtigte wor- den; de goeden zelf hebben hunne gebreken en vooroordelen;dat meer is,men ftaat ter befchei- denheit der aanbrengers,eenvuil en kwaadaardig rolk, het geen zich voedtmetvergift,dat deon- berifpelijkite zaken befoedeJt, dat de kleine ver- iwaard, dat het kwaadt veel eer uitvindt , dan dat het een einde zou maken vante befchadigen; en dat zich bedient, om zijn belang, van het wan - trouwen
(l) Ben honing , die voor de menfchen onlotgnnkjyk^ h , ft
hit otl^voor de waarheit. ] Louis de XIV. liet weinige men- fchen de vryheit om hem te naderen: zo menigmaal als hy school gaf, was alles dsur toe metzekere gemaaktheit ge- lihikt. Beft kon men hem zien des morgens , als hy op- ftondt 5 maar men fprak tegen hem nergens van , dan om hem te behagen. Hy was, zelf in het byzonder, ernftig, het geen de hovelingen belette in sync tcgenwoordigheit, aich eenige vryheit aaa te matigen; |
||||
5 0C»»- 2)^ Gevallen
*ronwen en van de fchandelijkc nieuws^ierigheit
van een zwak en achterdochtig (2) vorft. Leer dan, 6 mijn waarde Telemachus, leer dan
de menfchen kennen ; onderzoek hen , laat hen fpreken den een so wel als den ander , beproef hen van langzamer-handt, geef u aan niemandt over, doedt voordeel met uwe ondervindingen: wanneer gy eenige malenzultbedrogenzijnin uw oordeel; want gy zultzomtijdsbedrogenworden, en de kwade zijn al te achterhoudende , orn de goeden niet te misleiden door hunne vermomming, leer daardoor niet vaardigvau iemandtoordelen, noch ten goedenoch ten kwade: heteenen het an- der is zeer gevaarlijk. Dus zullen nwe vorige dwalingen u ten allernutfte onderwijzen. Wan- neer gy deugt en bekwaamheden in iemandt ge- vondenhebt ,bedientuvan hem met veftrouwen; want eerlijke lieden willen, dat men hunne op- rechthcit merkt ; zy hebben meer achting voor de eeren voor hetvertrouwendan voor fchatten, maar bederf hen niet, door hen eene onbepaalde macht te geven. Zo een zou altijdt deugdzaam geweeft zijn , die het niet meer is , om dat zijn meefler hem te groten gezag en rijkdommen ge- geven heeft. Al wie genoeg van de Goden be- mindis, om in een ganfch koninkrijk twee of drie ware vrienden te vinden (3) , van eene vol- ftan-
(z) De toning nam uit alles achterdocht, het welfc
maakte, dat hy "niet toeliet, dat iemandt , behalven zeer weinige menfchen , hem naderde ; maar hy was ligtelyk met iemandt ingenomen. Hy was bygelovig,en die zwak- heit maakte.dat zyue iigtgeiovigheitmenigmaal misbiuikt wierdt. (3) De koning hadt geen vrienden. Hy was al te trotfch
en te aclneihoudende; hy hadt niets dan laffe vleiets, die hem
|
||||
van Telemachus. XXIV. Boek. 3 0 f
ftandige wijsheit en deugdzaamheit, zal in het
kort door hen andcre perfonen uitvinden , die deze gelijkenen, om de mindere piaatfen te ver- vullen. Door de goeden , op welke men zich vertrouwt, leert men , het geen men door zich ielf niet kon ondcrfcheiden,ten opzichte vanan- dere onderdanen. Maar, zeide Telemachus, moet men zich ook
van deugnieten bedienen, als die bekwaam zijn, gelijk ik zo menigmaal heb horen zeggen ? Men is,antwoordde Mentvr, menigmaal in die verle- genheit, dat men zich van hen moet bedienen. Onder een volk, dat oproerig , en in wanorder is, vindt men dikwils onrechtvaardige en door- trapte menfchen in gezag. Zy bekleden bedie- ningen van belang, die men hen niet kan ontne- men, en hebben het vertrouwevaneenige mach- tige perfonen , die men noodzakelijk moet ont- zien, verkregen ; men moet deze fchelmfchemen- fchen zelfont/ien, naardien men hen vreeft, en om dat zy alles kunnen tot oproer verwekken: men moet voor een tijdt zich wel van die men- fchen bedienen , maar men moet ook voorheb- ben hen van tijdt tot tijdt onnut te maken. Wat het ware en geheimfte vertrouwen aangaat, wacht u wel van dat ooit aan hen te geven ; want zy kunnen dat misbruiken,envervolgensutegenuw wil en dank geketend houden door uw geheim, aan een keten, bezwaarlijker te breken dan alle yzere ketenen. Bedien u van hen in onderhan- delingen
hem door hunne tover-taal bedorven hebben van zync jeugt
af. Zo gevoelig als hy voor de liefde was, zo ongevoelig was hy voor de vriendfchap, welke tjit de geraecnfchap en k« ondeiling vertrouwen ontftaat, |
||||
3 ox *De Gevalien
delingen vanklein belang; handelt hen wel, wik-
kelt hen,door hunne eige driften, in, om u getrouw te zijn; want gy zult hen op gene andere wijze dan op deze houden; maar laat hen geen toegang hebben, tot uwe geheimfteoverwegingen. Houdt altijdt een middel aan de handc omhen naar uwe zinnelijkheit te doen werken, maar geef hen nooit de fleutel van uw hert (4) , of van uwe zaken. Wanneer een ftaat vreedzaam en gefchikt ge- worden is, en beiticrt door wijze en bekwa- me mannen, daar gy op geruft zijt, worden de boze menfchen , daar gy u van hebt moeten be- dienen,met den tijdt onnut. Echtermoet gy niet nalaten hen wel tehandelen; want het is nitnmer- meer geoorloft ondankbaar te zijn ,zelf tegende booswichten ; maar met die wel te handelen, moet gy trachten hen goed te maken , en in hen zekere zwakheden verdragende , die men aan de menfchelijke zwakheit toegeeft. Men moet niet te min van langzamer handt nun gezag beteuge- ]en, en de boosheden inbinden , die zy oopent- lilk zouden bedrijven , zo men hen liet begaan. Kortom, het is .een kwaad, dat het goede door booswichten moet gedaan worden; en niet tegen- llaande dit kwaadt menigmaal onvermijdelijk is, zo moet men daar op aanlegs;en,om datte doen ophouden. Een wi-js vorft,die niet dan op goe- de (4) Geef hen nstit dt fliatil van uw hert. ] Dat wift Louis
de XIV. wonder wel in het werk te ftellen , hoewel in waarheit minder door yoorzichtigheit dan door gewoonteen veinzery. Hy was ondoorgrondelyk ; en gelyk hy altydt zecr kort in zyne woorden was , zo kon men nooit weten, tvat hy dacht. Zelf ging hy met zyne meeftereffen niet open- hertig om, en heeft de roem gehadt , van uooit dooi ds Sdve naar haar handt g«ct te iyu% |
||||
van Telemachus. XXIV. Boek. 363
de order en gerechtigheit doelt , zal met den
tijdt daar toe geraken , dat hy bedorven eu be- drieglijke menfchen zal kunnen miiTchen; hy zal vrome lieden genoeg viuden , die genoegzame bekwaamheit hebben. Maar het fs niet genoeg goede onderdanen in een
volk te vinden ;het is nodig,datmennieuweaan- kweekt. Dit moet,antwoordde Telemachus,eeu .grote moeite veroorzaken. Ganfchelijkniet, her- nam Me>uer,de zorge,die gy hebt om bekwame en deugdxame menfchen te zoeken ,en om diete verheffen, wekt op en moedigt aan al de zulken, die goede gaven of dapperheit hebben. Ieder doedt zijn uiterlte belt. Hoe vele menfchen zijn 'er, die vadzig worden door eene onbekende le- digheit,en die grote mannen zoudeu worden, zo de yver en hoop van vergelding hen tot den ar- beidt aandreef ? Wat zijn'er al menfchen , die uit armoede en onmacht van zich door deugt op te beuren, dat door misdrijven pogen te doen ? Zo gy dan beloningen en eerarnpten aan de na- tuurlijke bekwaamheden en aan de dapperheit hecht, hoe vele onderdanen zullen zich daar toe fchikken ! Maar hoe veel zult gy'er zelf maken, met hen van trap tot trap te doen opklimmen van de minile tot de hoogfte bedicningenvanden ftaat! gy zult hunne bekwaamhedenoeftenen,gy 2ult de uitgebreidheit van hun vernuft beproeren, en de oprechtheit van hunne deugt. De men- fchen , die tot de hooglte waardigheden geraken , Zullen onder uwe oogen opgevoed zijn, gy zult al uw leven hen nagegaan hebben , gy zult vaa hen oordelen , niet door hunne woorden , maar volgens den ganfchen loop hunner daden. Terwijl dat Mentor op deze wijze redeneerde,
vcrf
|
||||
'364 *De Gevallen
vernamen zy een fchip van Pheacie (d), het geen
in een klein, onbewoond, en woeft eilandt,be- set met vreeffelijke klippen, ingelopen was. Op de zelve tijdt gingen de windeii leggen, de zach- fe Zuide winden zelf fchenen haren adem in te houden,en de ganfche zee wierdtals eenfpiegel. De neerhangende zeilen konden het fchip niet meer doen voortgaan,dekrachtderroejers,reeds afgemat zijnde , was vruchteloos. Men moeft dat eilandt, het geen veel eer een rots was dan een eilandt, bek waam om van menfchen bewoond te worden ,aandoen. In een onftuimiger tijdt zou men zonder groot gevaar daar niet hebben kun- nen landen. De Pheaciers,die op de wint wacht- ten, fchenen niet min ongeduldig om hunne reize te vervolgen, dan deSatentiners. TelemachusmL- derde hen op deze fcherpe oevers. Den eerften, dien hy vondt, vroeg hy, of hy Ulyfies, koning van Ithaca , niet gezien hadt in het hof des ko- nings /Heinous (e). Die geen , daar hy by geval zich by vervoegd
hadt, was geen Pheacier,maar het was een on- bekende vremdeling,die een voortreffelijk, maar bedroefd en nee'rflachtig wezen hadt. Hy fcheen te mymeren en luilterde in het eerfl: ter nauwer noodt naar de vrage vanTelemacbus; maareinde- lijk antwoordde hy: Ulyjfes, gy bedriegt u niet, is
(d) Het eilandt Pheacie legt in de Jonifche zee naby E-
piren, en wordt ook Corcyra genoemd. By Homerus en ■andcte dichters is dat eilandt zeer vermaard vanwegenuit- muntende fchone appelen, (e) De/.e Alcinous , wiens boomgaardt door Ulyffes zelf
by Homerus zeet geroemd wordt , was koning van het ei- landt Pheacie, daar zo even van gefproken is. De dicliter^ gryzen hem als een techtvaaidig en gaftyiy voift4 m ■ - —~
|
||||
van Telemathus. XXIV. Boek. 305-
7s by den koning /Heinous ontfangen , als in een;
plaats, daar men Jupiter eerbiedt , en daar men de gaftvr)heit oeffent ;maar hy is daarniet meer,' te vergeefs zult gy hem daar 7.oeken ; hy is ver- Irokken om Ithaca wederom te 7.ien , zo de be- vredigde Goden eindelijk toelaten , dat hy ooit zijne Huisgoden mag begroeten. Naaulijx hadt deze vremdeling die woorderr
droevig uitgefproken ,■ of hy begaf zich haallig naar een klein digt bol'ch ,dat op het hoogtte van een rots was, van waar hy droevig de zee be- fchouwde, vJiedende voor de menfehen , die hjr zag, en fcheen het zich aan te trekken , dat hy niet l<on vertrekken. Telemachus hadt gedurighet ooge op hem. Hoe meer hy hem befchouwde, hoe meer hy ontroerd en verbaafd wierdt. Dezc onbekende, zeide hy tegen iVie^ar,heeftmy ge- antwoord , als een menfeh, die naaulijx luiflert naar het geen men hem zegt , en die vol droef- heit is; ik beklaag de ellendigen , zederdt dat ik het geworden ben (y) , en ik gevoel, dat mijn hert voor hem bewogen is , zonder te weten waaronj. Hy heeft my niet zeer wel ontfangen, en echter kan ik niet nalaten hem eea gelukkig einde zijner kwalen toe te wenfehen. Mentor antwoordde zachtelijk lagchende: Zie
sens, waar toe de ongelukken des levens dienen; zy maken de vorften bezadigd en gevoelig over • de ongevallen van een ander. Als zy nook iew anders gefmaakt hebben,dan het aangename ver- //. Deel. V gift (j) Ik itk!""t de ellendigen , z.ederdt daft i\ het %ewerien ben. J
Zo weinig als Louis de XIV. de ellendigen beklaagden , naatdien hy altydt gewend was aan voorfpoedt , zo me- delydende en Tol mededbgen voor de ellendigen was zyij kleinzooa de Ucrtog van Dourgundie, |
||||
.306 T>e Gevallen
gift van voorfpoedt, geloven zy , dat zy Goden
lijn ; (6) zy zouden wel willen , dat de bergen zich in vlaktens veranderden omhen te voldoen; zy achten de menfchen niet ; zy willen in be- zitting zijn van de ganfche natuur. Wanneer zy van ongemakken te verdragen horeo fpreken, we- tenzy niet, wat men zeggen wil, 'tis een drooni Voor hen, zy hebben nooit de tuffchenwijtte van goed en kwaad gezien,de tegenfpoedt alleen kan hen de menfchelijkheit leren, en hun verfteende hert in eenmenfchelijk hert veranderen: dan ge- Voelen zy,dat zy menfchen zijn,en dat men an- dere menfchen , die van de zelve natuur zijn, inoet fparen. Zo een onbekendeuzo veel mede- lijden veroorzaakt, om dat hy dwalende is langs dezen oever als gy,hoe veel meer medelijden be- hoort gy te hebben voor het volk van Ithaca, als gy dat te eeniger tijdt in lijden zult zien ! Het volk, 'tgeen de Goden u toevertrouwd hebben, alsmeneene kudde aan een herder toebetrouwt, 2al miffchien door uwe eerzucht, en door uw hoogmoedt, of door uwe onvoorzichtigheit,on- gelukkig zijn; want de volkeren lijden geen on- gemakken, dan door de misdrijven derkoningen, die de wacht moeten houden , om te beletten, dat hen onheilen bejegenen. Terwijl Mentor dus fprak, was Tekmachus in " droefheit en ongenoegen ingedompeld ^ en ant- Woordde hem eindelijk met een weinig ontfteld- heit;
{6) Zy z.t>ndcn viel willen , dm de bergen z.lch in vUkt""
veranderden cm hen te voldoen, ] Dat deedt Louis de XIV. Hy deedt een beig doorgrayen , om eene waterleiding naai Veifailles te maken. Niets was voor hem onmooglyk om zyne groothet tigheit te voldoen; hy werkte tegen de Natuur aan , om van Yetfaillcs eene aangeriame veiblyfplaats w tuakea. |
||||
van Telemacbus. XXIV.Boek. 507
heit: Zo al deze diugen waar zijn , is de ftaat
van een koning wel ongelukkig ; hy is een ilaaf der genen,over welke hy fchijnt te gebieden;hy is gcinaakt om hen te regeren, en hy is 2ich zelf geheel en al aan hen fchuldig , hy is belalt met a!le hunnenoodzakelijkheden,hy is de man, die al net volk, en ieder in hfet byzonder, moet hel- pen , hy moet zich voegen naar hunne zwakhe- den, hen verbeteren als een vader, en hen wyzec en gelukkiger maken. 't Gezag , het geen hy1 fchijnt te hebben, is het zijne niet, hy kan niets doen, noch voor zijn roem, noch voor zijn ver- maak; zijn gezag is dat der wetten. Hy moet die gehoorzamen. Qrn eigentlyk te fpreken, is hy niets anders dan een belchermer der wetten , Om die te doen regerert ; hy moet waken en ar- beiden ofn die te handhaven;hy is deminft'vrye, en minft gerufte menfeh van het koninkrijk. Hy is een flaar, die zijn ruft en vryheit opoftert aan de algemene vryheit. 'tis waar, zeide Mentor, dat een koning geen
koning is, dan om zorge te dragen voor zijn volte, gelijk als een herder voor zijnekudde,of als een vader voor zijn huisgezin ; maar , waarde Tele* machus , mcenr gy , dat hy ongelukkig is , om d,at hy aan zo veel menfehen behoord goed te doen ? hy verbetert de bozen door flraffen , hy moedigt de goeden aan door belonirfgen, hy ver-. beeldt deGoden, door het ganfche menfchelijke geflacht dus tot de deugt te geleiden. Is het geen roem genoeg voor hem de wetten te doen onder- houden ? De roem van zich te verheifen boven de wetten is een valfche roem, die niets dan af- fchrik en verachting inboezemt. Is hy een deug* met, zo kan hy niet anders dan ongelukkig zjjn.;' Pi wastt
|
||||
308 T)e Gevallen
want hy kau geen geruftheit vinden in zijue drif-
ten, en in zijne verwaandhcit ; is hy goed , zo behoort hy de zuiverfte en hecrlijkfte van alle vermakelijkheden te fmaken,in te arbeiden voor de deugt, en in vandcGoden eene eeuwigduren- de beloning te verwachten. Telemacbui in wendig door eene heimelijke moe-
ielijkheit ontroerdzijnde,fcheen diegrondregelen nooit bevat te hebben. hoewel hy daar mede ver- yuld was, en die zelf aan anderen geleerd hadt. Een ongemakkelijke luim gafhem, tegen zijne ware gevoelens, eene begeerte om tegen te fpre- ken , en fpitsvinnigheit om de waarheden , die Mentor hem oopenbaarde, te wederleggen. Te~ lemachus ftelde tegen deze redenen de ondank- baarheit der menfchen: Hoe! zeide hy , zo veel arbeids omzich van de menfchen te doen bemin- nen , die u miffchien nooit zullen beminnen, en om zo veel goed te doen aan deugnieten, diezich van uwe weldaden zullen bedienen, om u te be- fchadigen! Mentor antwoordde hem bezadigdlijk: Men
moet rekening maken op de ondankbaarheit der menfchen, en echter niet nalaten hen wel te doen; men moet hen dienen, niet zo zeer ter liefde van hen, als wel ter liefde der Goden, die dat beve- ]en; het goed, dat men doedt,gaat nimmer ver- loren; zo de menfchen dat vergeten , houden de Goden dat in geheugeni/Te , en vergelden dat. Dat meer is, zo de menigte ondankbaar is, zijn 'er altijdt deugdzame menfchen, die bekoord zijn door uwe deugt. De menigte zelf, fchoon wis- pelturig zijnde, Iaat niet na een foort van dank- baarheit te bewijzen aan de ware deugt. Maar wilt gydeond.aok.baarh.eit der menfchen verhin- deren?
|
||||
van Telemachus. XXIV. Boek. 309
deren } Zo doedt uw beft niet alleen om hen
machtig,rijk,enontzagchelijk door de wapenen te maken , or'gelukkig door vermakelijkheden. Deze eer ,en dcze overvloedt ,bederit hen , en zy zullen niet dan des te ondeugender zijn , en by gevolg noch ondankbaarder. Dat is hen een do- delijk gefchenk te geven, en hen een aangenaam vergift aan te bieden. Maar bevlijtigt u om hun- ne zeden te verbeteren , de gerechtigheit, de vroomheit, de vreze der Goden, de beleefdheit, en zedigheit in te boezemen. Terwijl gy hen goed maakt, zult gy beletten dat zv ondankbaar iijn;gy zult hen het waarachtige goedt,het welk de deugt is, geven. Zo die beltendig is, zal zy hen gedurig verbinden aan den genen ,die de zel-> ve haar zal ingeboezemd hebben. Hen dus de ware goederen gevende,zultgy uzelf goeddoen, envoor hunne ondankbaarheit niette vrezen heb- ben. Moet men zich verwonderen,datdemen- fchen ondankbaar zijn tegen de vorften, die hen niet andersgeleid hebben dan tot ongerechtigheit, eerzucht , nydigheit tegen hunne naboren , on- barmhertigheit, hoogmoedigheit, en kwade trou- we ? De vorft moet niets anders van ben verwach- ten, dan het geen hy hen geleerd heef't. Zo hy in het tegendeel hen tracht goed te maken door zijn voorbeeldt, en door zijn gezag , zal hy de vrucht van zijnepogingen yindenin hunne deug- den,often minfte zal hy Jets vinden in dezijne, en in de vriendfchap der Goden , waar niede hy zich van alle zijne misrekeningen kan trooflen. Deze reden was naaulijx geeindigd, of Telema- chiis begaf zich in der yl naar de Pheaciers van het (chip ,dat aan de knit aangekomen was. Hy vervoegde zich by een oud man onder hen , om V 3 hem
|
||||
3io *De Gevalien
hemtevragen,van waar zy kwamen, werwaards
zy voeren, en of iy UiyJJ'es niet gezien hadden. I)e grysaardt antwoordde : wy komen van ons eilaudt, het welk dat der Pbeaciers is. Wy gaart fcooprnanfchappen zoeken naar dc kant van £/>/'- ten. L/lyjfes is,gelijk men u reeds gezegd heeft, door ons vaderlandt getrokken ; maar hy is'er niet nicer. Wic is, roegde Telemacbus terftondt daar by,
die man, die zo droevig is,en die naar de aller- eenzaamfte plaatien zoekt , verwachtende dat u lieder (chip zal vcrtfekken ? -'t Is , antwoordde de grijsaardt, een vremdeling,die ons onbekend fc. Maar men zegt, dat hy Cieomencs genoemd wordr ; dat hy in Phrygii' geboren is; dat een Godfpraak voor zijne geboorte annzijne moeder yoorzegd hadt, dat hy een koning zou zijn, be- houdens dat hy in zijn vaderlandt niet bleef; en dat, zo hy daar bleef, de Goder; hunne gram- fchapzoudentonendoor eenefchrikkelijkeflerfte. Zo haaft als hy geboren was, gaven zijne ou- ders hem aan zee-lieden , die hem in het eiiandt Lesbos (f) bragten. Daar wierdt hy in het ge- heim opgevoed , op kolfe van zfjn vaderlandt, het welk een zo groot belangen daar in hadt, dat hy buiten het zelve gehouden wierdt. Wei haaft wierdt hy groot, ilerk , bevallig, en behendig in alle de oeffeningen des Hgchaams. Zeif begaf hy zieh met veel yver en begrip aan het leren der we-
(f) Lesbos is een vermaard eiiandt in de Middelandfche
fcee, het welk in oude tyden eeet gebloeid heeft. Verfchei- de verniaarde mannen zyn daar geboren , onder wellce Pit - tacus, een der zeven wyzen , geenzins de rninlie gefteld wordt, De beioemde Sappho was daar ook geboren, |
||||
van Telentachus. XXIV. Boek. 311
wetenfchappen en goede kun(ten;maar men wil
niet lijden dat hy in eem'glandt is. De voorzegging , die ten zijnen opzichte ge-
daan is,is vermaard geworden. Men kende hem in korten tijdt overyal, waar hy kwam. Overal vreesden de koningen, dat hyhen hunne kronen zou ontnemen. Dus is hy dolende van zijne jeugt af, en hy kan geen plaats in de wereldt vinden, daar hy de vryheit heeft van zich te mogen op- houden. Hy heeft menigmaal landen , die van het zijne verre afgelegen zijn , doorgetrokken ; maar naanlyx is hy in eene ftadt gekomen , of men ontdekt daar zijne geboorte , en de God- fpraak, die op hem ziet. Het helpt niet , of hy zich verbergt , en op ieder plaats een foort van leven , dat geen gerucht maakt, uitkieft , zijne bekwaamheden,7egtmen,7.o wel voor den oor- log,alsvoor de wetenfchappen en de gewigtigfle ftaatzaken blinken overal,zelf in zijn wederwil, uit. Daar deedt zich gedurig in ieder landt eene onvoorziene gelegenheit op , die hem inwikkelt, en aan het gemeen doedt kennen. Het is zijne bekwaamheit, die oorzaak is van zijn ongeluk. Die maakt, dat hy gevreefd, en uit alle landen, in welke hy wil wonen,uitgefloten wordt. Zijn noodlot is geacht, bemind , en overal met ver- wondering befchouwd , maar verdreven te-zijn uit alle bekende landen. Hy is niet jong meer , en ondertuficben heeft
hy noch geen plaats kunnen vinden, noch aan de kuft van Afie, noch van Griekenlandt, daar men hem in eenige ruft heeft willen la^sn leven Hy fchijnt zonder ftaatzucht te zijn , en naar geen grote zaken te zoeken. Hy zou zich zeer geluk- kig bevinden , zo de Godfpraak hem nooit de V 4 ko- |
||||
3ix ?De Gevalien
koninklijke wanrdigheit belooft hadt. Hy heeft
geen hoop meer ovtrig , dat hy ooit zijn vader- landt weder 7.al lien ; want hy weet,dac hy daar niets andcrs dan rouween tranen in allede huis- gezinnen 7,ou in brengen. De koninklijke waar- digheit zelf, om welke hy zo veel lijdt, fchijnt hem niet begeerlijk te zijn. Hy 7,oekt naar de 2elve,door eene noodfchikkelijke noodzakelijk- heir , van het eene koninkrijk in het andere, en zy fchijnt voor hem te vluchten , om met dien eilendigen te fpotten tot in zijn hogen ouderdom. Dodelijk gefchenk der Goden , dat zijn belle le- venstijdt ontrult heeft , en dat hem niet dan ver- driet veroorzaakt in een ouderdom , in welken de menfch, zwak zijude, niets anders dan rufl: nodig heeft. Nu reilt hy, 7.o hy zegt , naar de kant van
iT/'jracie, om eenig woefl voik , en zonder wetten, te zoeken , om het zelve te ver7.amelen , te be- fchaven , en gednrende eenige jaren te regeren ; waar ria , de Godfpraak vervuld zijnde , men voor hem niet te vre7.en zal hebben in de bloeiend- fte koninkrijken. Dan maakt hy rtaat om iich in Hike te begeven in eenig dorp van Carte,daar hy zich aan den landbouw , van welke hy zeer veel werk maakt, zal overgeven. Het is een wijs en gematigd man,die de Goden vreeft, die de menfchen wel kent, en die met hen in vrede weet te leven, zonder yeel werk van hen te ma- ken. Dat is het gene ,' dat men van dien vrem- deling, nnar wien gy my vraagt, verhaalt. Gedtirende dezezamenfpraak wendde Telema-
chus ge"rtadig zijne oogen naar de zee , die nu f>egon berocrd te worden ; de winden verheften sle golven , welke tegen de klippen aanftiefen, die
|
||||
van Telemachus. XXIV. Bock. 313
die wit makende door haar fchuim. Op dat
oogenblik zeide dc grijsaardt tegen Telemachus; Ik moet vertrekken. Mijne metgefellen kunnen niet naar my wachten. Die woorden fprekende, liep hy naac de zee-kant. Men gaat te fcheep • en men hoort niets dan een verward geroep op den oever, gemaakt door den yver der bootsge- fellen , die met ongeduldt zochten te vertrek* ken. -, Deze onbekende,dien men Ckomenes noemde
tegen welken Telemachus gefproken hadt , hadt cenigen tijdt gezworven in net midde van hei eilandt, klimmende op den top van alle rotfen, en befchouwende van daar de onmetelijke uitge- ftrektheit der zeen met eenezeer grote droefheit: Telemachus hadt hem niet uit het gezicht verloren, en liet niet na acht te geyen op zijne fchreden. Zijn hert was aangedaan met mededogen , voor een man, dieeerljjk, dwalende,onge!ukkig,en gefchikt was tot de grootfte zaken ; en die aan het ftrenge geval tot een fpeeltuig diende. Ten minfte , zeide hy by zich zelf, zal ik Ithaca noch eens weder zien ; maar die Cleomenes mag nooit weder in Phrygie komen. Het voorbeeldt van iemandt,die nochongelukkiger was dan hy, verzachtte het ongepoegen van Telemachus. Deze man eindelijk zijn fchip gereed ziende,
daalde van die fcherpe rotfen met zo veel vaar- digheit en wakkerheit , als Apollo in de boffchen van Lycie, zijne blonde hairlokken opgeknoopt hebbende, het midde'der fieiltens doortrekt, om de harten en wilde zwijnen met zijne fchichten te doorfchieten. Reeds was deze onbekendc in het fchip, het geen de zilte baren doorkliefde, en zich van het landt verwijderde. Eene heimelijke V s indruk |
||||
314 *De Gevalien
indruk van droefheit beving het herte van Tele?
macbus, hy bedroefde zich zonder te weten waarom; de tranen rolden langs zijnekaken,en niets was hem aangenamer dan het wenen. Ter zelve tijdt beraerkte hy , dat a] de boots-
gefellen van Sakntum op den oever in het gras ne- der lagen ,en in een diepen flaap gevallen waren. Zy waren vermoeid en afgefloof'd ; de zacbte ilaap was door hunne afgematte leden doorgetrok- ken , en al het vochtige heuizaadt (g) van de Nacht hadt op den vollen dag zijn vermogen over hen uitgebreid door de macht van Minerva. Telemachus was verbaafd door al de Salentinen in dezen diepen flaap te zien ; terwijl de Pheaciers zo naarftig geweeft waren, om de gunltige wine waar te nemen; maar hy was noch meer bezig met het fchip van Pheacie , gereed om te ver- dwijnen in het midde der zee-baren, te befchou- wen, dan met na de Saknt'mers toe te gaan, om die op te wekken. Een verbaafdheit en geheime ontiteltenis hidden zijne oogen geveftigt op het reeds vertrokken fbhip , daar hy niets meer van zag dan de zeilen, die zich een weinig wit ver- toonden in de blaauwe zee-go!ven : ze!f hoorde hy Mentor niet, die tegen hem fprak ; hy was geheel buiten zich zelf in eene vervoering , even a!s die der wijnpapinnen , wanneer zy de wijn- gaardftaf in de handt hebben, en door haar on- zinnig gekrijt de oevers van den Hebrus en de bergen van lihodope en Ijmarus doen weergalmen. Ein-
(g) De kracht van te idoen flapen , die in het heul- of
pap-Aver-zaadtfteekt ,heeft gemaakt ,dat dedichtersverfierd hebben ,dat de Nacht van dat zaadt ovetdeaaide veifpreid- de, om de menlchen te doen flapen. |
||||
van Telemachus. XXIV. Boek. 315-
Eindelijk bekwam hy een weinig uit dit foort
van betovering; zijnerranenbegonnen overzijne wangen te rollen,en daar op zeide Mentor tegen hem: Ik ben niet verwonderd , 6 mijn Wauide Telemachus! dat ik uziewenen ;de oonaak uwer droefheit, die u onbekend is, is aan Mentor niet onbekend. 'tis de natuur , dielpreekt , en die zich doedt gevoelen. Deze is het, die nw herte beweegt. De onbekende , die u eene zo grote onlteltenifle toegebragt heeft, is de grote Uiyfi'es, Het gene, dat een oude Pheacier u van hem ver- haald heeft, onder den na:im van Cteomenes, is hiets dan een verdichtfel, het welk men gemaak't heeft,om de wederkomftvanuwen vader in zijti koninkrijk 7,0 veel geheimer te houden. Hy ver- trekt van hier regt naar Ithaca. ; reeds is hy zeer. digt by de haven , en ziet eindelijk die zo lang gewenfchte plaatfen wederom. Uwe oogen heb- ben hem gezien, gelijk men u eertijds voorzegd hadt, maar zonder hem te kenhen ; wel haati zult gy hem zien,en kennen, en hy u; maar te- genwoordig hebben de Goden niet willen toela- ten, dat gy maJkander buiten Ithaca zoudt er- kennen. Zijn hert is niet minder onrroerd ge- weeit dan het uwe ; hy is te wijs , dan dat hy zich aan eenig ftefffeJijk menfch zou onrdekken in een plaats, daar hy bloot gefteld zou kunnen worden voor de verraderyen ert aanva! len der wre- de minnaren van Penelope. Ulyf'es uw vader isde wijsile aller menfchen; zijn hert is als een diepe put, daar men zijn geheim niet ui't kan viflchen. Hy bemint de waarneit , en hy zegt nooit iets, het geen haar beledigt; maar hy fpreekt die niet, dan voor zo veel de noodt het vereifcht; en de wijslieit houdt,als een zegel, altijdt zijne lippen |
||||
3 t 6 *De Gevallen
gefloten voor alle onnutte woorden. Hoe me-
higmaal is hy bewogen geweeit u toefprekende! Hoe menigraaal heeft hy zich zelf wederhouden, om zich niet te ontdekken ! Wat heeft hy niet al geleden , door u te lien ! Zie daar , wat hem droevig en neerflachtig maakte. Gedurende deze redenering kon Telemachus,
ontroerd en bewogen zijnde, een vloedt van tra- nen niet wederhouden ; het fnikken zelf belette hem te antwoordden; eindelijk riep hyuit: Her laas! mijn waarde Mentor, ik gevoelde we) in dezen onbekenden , ik weet niet wat, het geen my tot hem trok, en dat alle mijne ingewanden bewoog. Maar waarom hebt gy my voor zijn vertrek niet gezegd , dat het Ulyjfes was, nade- maal gy hem kende ? Waarom hebt gy hem la- ten vertrekken zonder tegen hem te fpreken, en bonder fchijn te maken van hem tekennen?Waf. verborgenheit is dat ? Zal ik dan altijdt onge- lukkig zijn ? Widen de verbitterde Goden my dan altijdt houden als den dorfligen Tantalus, die een bedrieglijk water ophoudt , vliedende t'elkens van zijne lippen ? Ulyjfes ! UlyJJes! zijt gy my voor altijdt ontilipt ? miflchien zal ik hem nooit meer zien; mifichien zullen de vryers van Penelope hem doen vallen in de lagen, die zy voor my bereid hebben: ten minfte, zo ik hem volg, zal ik met hem fterven ! O UlyJJes ! 6 Ulyjfes! zo het onweer u niet noch tegen eenige klip werpt, ( want ik heb alles te vrezen van het vyandelijke geyal ) zo vrees ik ten hooglte, dat gy in Ithaca zult komen met een even zo dode- ]ijk een lot als Agamemnon (h) tc Mycene. Maar waar-
(h) Namcntlyk die wierdt op zyne tc huis-kotnft door
zync
|
||||
van Telemathus. XXlV. Boek. 317
waarom, waarde Mentor, hebt gy my tnijn ge-
luk benijd?tegenwoordig zou ik hem omhelzen, en ik zou retds met hem in de haven van Ithaca zijn, Wy zouden te gelijk vechten , om alle Ouze vyanden te overwmnen. Mentor antwoordde hem, zachtelifk lagchen-
de: Zie daar, mijn waarde Telemachus, hoe het met de menfchen gefteld is. Gy zijt geheel ter neder geflagen, om dat gy uwen vader gezien hebt, zonder hem te kennen. Wat zoudt gy gifteren niet wel hebben willen geven , om maar verze- kerd te zijn , dat hy niet dood was ? Van daag zijt gy daar van vefzekerd door uwe eigene oo- gen, en die verzekering , die u tot de grootfte vreugt moeft ftrekken,laat u in eene droeve ver- legenheit. Dus rekent het zieke hert der fterve- lingen altijdt voor niets daar het meeit naar ver- langdheeft, zo haaft als het dat heeft bekomen, en is fcherpzinnig om.zich zelf te kwellen over dat gene, net welk het noch niet bezit. 't Is om uw geduldt te oeffenen, dat de Goden u dus in twijffd houden; gy ziet deze tijdt aanais ver- loren ; maar Weet, dat die de heilzaamfte uws ganfchen levens is, want die oeffent u in de no- digfte aller deugden , voor den zulken die moe- ten gebieden. Men moet geduldig zijn om mee- iler te worden van zich zelf en van anderen. 't Ongeduldt, dat een kracht en wakkerheit der ziele fchijnt, is niets dan eene zwakheit. Een menfch, die niet kan wachten en verdragen, is even als iemandt, die geen geheim kan zwijgen. De een heeft zo wel als de ander gebrek aan ftand-
2yne gemalinne Cljrtemneftra , en Egyfthus , vcrmooii j
jjilyk wy boven iceds aingetckcnil hebben, |
||||
318 7)e Gevalkn
ftandvaltigheit om 21'ch in te houden ; of als
iemandt, die op een wagen rijdt, en die de handt niet Iterk genoeg heeft, om zijne l'chuimbekken- d<; paarden , als het vereifcht wordt, op te hou- den. Zy luifteren niet ineer naar den toom, zy hollen voort, en de zwakke man , dien zy ont- fnapt zijn , wordt verbryfeld in zijn val. Dus wordt een ongeduldig menfch weggefleept door zijne ongetemde en woeite begeertens in een af- grondt van ongelukken. Hoe zijn macht groter is, hoe zijn ongeduldt hem dodelijker is ; hy wacht nergens na , hy geeft zich geen tijdt om lets te overleggen; hy doedt alle zaken geweldt aan, om zich te voldoen ; hy breekt de takken, om de vrucht te plukken, eer die rijp is ; hy breekt de deur veel eer aan ftukken , dan dat hy zou wachten , dat men die voor hem oopent; hy wil maajen , als de wijze landman zaait: al wat hy haaftig doedt, is kwalijk gedaan, en kan geen duur hebben , niet meer dan zijne driftige begeertens. Dusdanig zijn de onzinnige voor- werpen van een menich, die gelooft, dat hy al- les vermag , en die zich aan zijne verhaafte wel- luften overgeeft om zijne macht te misbruiken. 't Is, waarde Tehmacbus ,om u te lerenlijdzaam tijn , dat de Goden uwe lijdzaamheit zo zeer oeft'enen,en fchijnen met u tefpelen,inhetdwa- lende leven, waar in zy u altijdt in onzekerheit houden: degoederen, op welke gy hoopt, ver- tonen zich aan u, en vlieden weg als een ligte droom, die verdwijnt als men ontwaakt, omu te leren, dat de zaken zelf, die men meent, dat men in zijn handt heeft , in een oogenblik kun- nen ontflippen. De wijsfte leffen vsaUlyJfes kun- nen u niet heilzamer zijn, dan zijne lange afwe- iendhei^
|
||||
vanTelemachus. XXIV. Boek. 319
aendheit,en de ongemakken ,diegy geleden hebt
met naar hem te zoeken. Vervolgens wilde Mentor de lijdzaamheit van
Telemachus op een noch veel krachtiger toets bren- gen. Op dat oogen.blik, waar in de jonkman met ernft de bootsgelcllen ging aanpreiien om zijn vertrek te verhaaften, hieldt Mentor hem op het onvoorzienfle Itaan , en verplichtte hem om aan de zee-kant eene groteofferhande aan Minerva te doen. Telemachus deedt met bereidwii 1 igheit het geen Mentor begeerde. Men maakte twee altaren van groenezoden, de wie-rook rookte, en het bloedt der offer-beeften wierdt geftort. Telema- chus zuchtetederlijk hemelwaards ,en hy gevoel- de de krachtige befcherraing der Godinne. Naaulijx was de offerhande geeindigd , of hy
volgde Mentor langs de duiftere wegen van een naburig bofchie. Daar zag hyophet onvoorzien- fle, dat hetaanzicht van zijn Vriend eerie nieuwe gedaante aannam. De rimpelen van zfjn voof- hoofdt wierden uitgewifcht, even als de fchadu- wen verdwijnen, wanneer Aurora met hare roos- verwige vingeren de poorten Van het Ooften oo- pent , en de gehele kimme in vlam zet ; zijne holle ftrenge oogen veranderden in blaauwe oo- gen (i) van eene hemelfche koleur , en vol van een Goddelijk vuur. Zijne grijze en ongehaven- d'e baart verdween. Edelmoedige en deftige trek- ken , gemengd met zachtheit en aangenaamheit, vertoonden zich voor de oogen van den verbaas- den Telemachus, Hy zag het wezen eerter vrou- we,
(i) De ouden hebben Minerva altydt met blaauwe oogen
Teibeeld; to dat onzc Schryvet zich TOQibedachtelyk zo uitdjukt.
|
||||
3 id *De Gevalien
we, met ecne koleur veel bekoorlijker dan die:
van een b]oem,nieuiyx door dezonne ontloken. Men tag daar net wit der lelyen, gemengd met knopjes van rozen. Op dit aanzicht bloeide ee- ne eeuwigdurende jeugt, met .ecne eenvoudige en onachtzattie voortreffelijkheit. De geur van Am- brozyti verfpreidde iich uit hare hair-vlechten. Haar gewaadt fchitterde als de levende koleu- ren, daar de opgaandezon de donkere gewelfiels des hemels niede beftraalt,en de Wolken, die zy verguldt. Deze Godheit raakte met hare voet met op de aarde (k). Zy vloeide ligtelijk door de lucht, even als een vogel die met zijne vleu- gelen doorklooft. Zy hieldt in hare machtige handt eene fchitterende fpeer, bekwaam om de fteden en de heldhaftigue volkeren tedoen fidde- ren. Mars zelf zou daar voor verfchrikt zijn geweeft. Hare ftem was zacht en bezadigd, maar fterk en doordringend ; al hare woorden hadden iets vurigs , dat bet herte van Telemachus doorfneedt, en hem,ik weet met wat welluftige droefheit deedt gevoelen. Op haar helm wierdt de droevige vogelvan Athene (1) gezieri , en op haar
(k) De Heideiien waren van gedachten , dat de Goden
de moeite niet behoefden te nemen , van hunne voeten voort te zetten, als zy gingen , maar dat ay als vloeiden langs den grondt. Daar Virgilius in het I. Eoek Venus van. Eneas doedt affcheiden , heeft hy de zelve byzonderheit in acht genomen ; en de gelecrde uitleggets merken daar aan, dat om die reden de oudfte beelden der Goden gemaakt waren met'-de voeten aah malkander vaft. (I) Ieder weet, dat de uil de vogel van Minerva i». De
Athenienzeu, dievoornamentlyk die Godinne eerden, heb- ben daarom een uil op hun geldt geflagen, van welk fooit tegenwoordig by de liefhebbers van gedachtenis-muntea noch yeifcheide geronden woiden. |
||||
J}laJz.3Zo.2t(*&et
|
|||||
Juacrvu wrhftde qcdaante ?«#► matier9
<vt Jchtidt i 'an Tfhrnac/ius |
|||||
van Telemdchus. XXIV. Boek. 3 % j
haar borft glinikrde het ontzagcbelijke Egis(m).
Door deze merkt-ekenen crkende TeUmackus Minerva. O Godinne ! zeide hy , zijt gy het dan '/.elf,
die u verwaardigd hebt den zone van Ulvjfes te geleiden terliefde vanzijnen vader.... Meer wil- de hy hier van zeggen, maar de Hem ontbrak hem, zfjne lippen trachtten te vergeefs ofn 'zijne gedachten uit te drukken, die met drift uit het binnenfte zijns herte, en uit zijn mondt opkwa- men. De tegenwoordig zijnde Goddelijkheit maakte hem nederflachtig ; en hy was als een menfeh , die in een diepen llaap zo benaauwd is, dat hy naaulijx adem kan halen, en die door; de lartige beeving zijner lippen geen woordt kan voortbengen. Eiudelijk fprak Minerva deze woorden uit ;
Zone van Uly/f'es, luifternaar my voor de laatfte maal: Ik heb nooit eenig iterftelijk menfeh met zo veel zorge onderwezen , als u; ik heb u met de handt geleidt midde door de fchip breuken, onbekeride landen, bloedige oorlogen , en door 20 veleongemakken,diehet herte van een menferi kunnen beproeven, ik heb u door gevoelige on- dervindingen geleerd de ware en valfche grond- regelen, volgens welke men kan regeren. Uwe gebreken zijn u niet minder heiizaam geweeft dan uwe ongelukken ; want wat menfeh is'er , die wijfiTelijk kan regeren , zo hy niminer onge- //. Deet. X mak-
»
, (m) Van dat fchildt is reeds boven iets gezegd. Jupiter,
Van een geit gevoed zynde , hadt naderhandt des zelfs huit; over zyn fchildt getrokken , en dat alzo gebruikt. Daar na' eaf hy h«t zelve aan Minerva. Zie Virgilius op verfcheids flaatfen in het VIII lioek. |
||||
$%% eDe Gevallen
makkerl geleden beeft, en zo hy nooit voordeel
gedaan heeft, door het lijden , daar zijne gebre- ken hem in geworpen hadden ? gy hebt,even als uw vader, landen en zeen vervuld met uwe droe- vige ongevallen. Ga, gy zijt tegenwoordig waar- dig om op zijn voetfpoor hem te volgen , daaf is niets over dan eene korte en ligte overtocht naar Ithaca, daar hy op dit oogenblik aanlandc. Vecht te zamen met hem , en zijt hem gehoor- 2aam , als de minfte zijr.er onderdanen. Geef voorbeelden daar van aan anderen. Hy zal u Antiope tot uwe gemalinae geven,engyzult met haar gelukkig zijn,om dat gy min de ichoonheit dan de wijsheit en deugt gezocht hebt. Wanneer gy zultregeren, field an al uwen roemiii de gou- 3e eeuw te vernieuwen; hoor iedereen, maar ge- loof weinige menfchen jwachtuwel van u eigen zelf te veel te geloven. Zijt befchroomd , dat gy u zelf bedriegen zult. Maar zijt nooit be- fchroomd andere te doen zien , dat gy bedrogen geWeeft zijt. Bemin uwe onderdanen , vergeet niets om u van hen te doen beminnen. De vrees is nodig, wanneer de liefde ontbreekt;maar men moet die altijdt met tegenzin gebruiken , gelijk als de geweldige en gevaarlijke hulpmiddelen. Overweeg altijdt van verrealle de gevolgen,vari het geen gy wilt ondernemen. Voorzie devreef- felijkfte zwarigheden , en weet , dat de ware moedt beflaat in alle gevareh onder de oogen te zienj en die te verachten, wanneer die noodza- lfelijk zijn geworden; hy, die de zelve niet wii ondergaan , heeft niet moeds genoeg , om zon- def ontfteltenifle die van verre te zien. Hy , die de Zelve ganfchelijk ziet, en die vermijdt al wat vefmijd kan wofderr, en die anderen: , zonder |
||||
van Teiemachtts. XXIV. Boek. 313
tich teontftellen, aanmoedfgt, is alleen wijs en
edelmoedig. Vliedtvoor de verwijfdheidt,hoog- moedt, en overdaadt,ftel uwen roem in de een- voudigheit. Laat uwe deugden en goede daden het cieraat van uw perfoon en van uw hof zijn. Laten die de lijfwacht zijn , die u omringt, eti laat iedereen van u leren, waarinhetwaregcluk beftaat. Vergeet nimmer, dat de konlngen niec regeren voor nuneigen roem, maar voor het wel- wezen hunnef onderdanen : het goed , het geea zy doen,ftrekt zich uit tot in de laatde eeuwenj en het kwaad , dat zy doen, vermeerdert van geflacht tot geflacht , tot op de verlte nakome- lingen. Eene kwade.regering veroorzaakt zom« tijds het onheil van ve!e eeuwen. Boven al zijt op uw hoede tegen uwe zihnelijkheir. 't Is eeri vyandt, die gy overal tot uwe doodt met u zult omdrageij. Hyzal in uwe raadvergaderingen ko- men.en u verfaderi ,zo gy naar hem hoort. De zinnelijkheit maakt, dat men de gewigrigfte ge- legenheden vporby laat ,gaan. Zy geeft genegen- heit en afkecr zonder de minlte reden , tot na- deel der grootfte belangen. Zy maakt, dat de grootfte ftaatzaken door de aljerkleinfte beweeg? redenen beflecht worden. Zy verduiftert alle de goede hoedanigheden, doedt den moedt zakken, maakt cen menfch ongelijk, zwak,ongeacht en onverdraaglijk. Zijt altijdt tegen dien vyandc op uwe hoede. Vrees deGoden, blCelemachiai deze vrees is de grootfte fchat van het herte van een menfch: met haar zullen de wijsheit, de ge- rechtigheit, de vrede, de blijdfchap, de zuiv'ere Vermakelijkheden,de ware vryheit, de liefrelijke overvloedt, en onbevlekte I of by u komen. . . Ik verlaat u, 6 zone van Ulyjfes! maar. trn'jrie X i wijshsir |
||||
32.4 ©<? Gev alien
wijsheit zal u nooit begeven ; behoudens dat gy
altijdt van gevoelen zijt, dat gy zonder de zelve niers zoudt vermogen. 't Is tijdt , dat gy leert ganfch alleen gaan: ik heb my van u In Egypte en te Salentum niet afgefcheiden, dan om u te gewen- nen dezen dienli te ontberen , even als men de kinderen fpeent, wanneer het tijdt is , dat hen. de melk ontrokken wotdt, om hen vafter fpijze te geven. Naaulijx hadt deGodin deze reden voleindigd,
of zy verhefte zich in de lucht , en omwondt zich in eene goude en hemelsblaauwe wolke, in welke zy verdween. Telemachus, verzuchtende, verbaafd. en buiten zich zelf, viel ter aarde , en hefte zijne handen ten hemel. Daarna ging hy zijne metgefellen opwekken; haaftte zich om te vertrekken ; kwam in Ithaca , en vondt zijnen vader by den getrouwen Eumeus(n). Einde vanhet-vier ett tviintigfle enlaatfteBoek.
(n) In de Franfche druk ftaat Zumime, doch het is ze-
ker, dat 'er Eumet moet ftaan. Homerus noemt dien Vet- kenhoeder van Ulyfles met dien naam in zyn XV. Boek , en hy zegt ook,dat Ulyfles en Telemachus malkander daac weder vonden. Het zou tegenwooidig vry miffelyk ftaan, dat een fchrvver een koning met zyn zoon deedt hun ver- blyf :iemen by een vetkenhoeder; maar de koningen en de Verkenhoeders waren 'er toen na. Ook zo moet dieEumeus al een verkerihoeder van den eerften rang geweeft zyn, al- zo Homerus hem een eettytel geeft , die niet minder dan de vjcl-tielc behoort vertaald te worden ( fhc Cqtpfiit, dat is de ivel-edtle verkenhoeder ) en hy Telemachus met een kus ontfangt , hem -wMrdt z.o<m , noemt , en andere tekene# geeft van gjote gemeenfehap. |
|||||
BE-
|
|||||
BESCHRYVING
der Verbeeldingen
die op
HETGODDELYKE SCHI^DT
van
TELEMACHUS
Gezien wierden ; volgens den
voorgaanden druk. HEc fchildt van Telemachus was gepolijft za
gladalseen fpiegel, en glinfterde als de ftra- len der zonne ; op het zelve was de beroemde gefchiedenis der belegering van Thebe gegraveerd: men zagdaar voor eerftden ongelukkigenL*/^, die ,veritaan hebbendeuit het antwoordt der God- fpraak van Apollo, dat zijn zoon, die ftondt ge- boren te worden , de moordenaar zou zijn van iijnen vader, aanllonds dit kindt aan een herder overgaf; om dat ten prooi te leggen voor de wil- de beeften en vogelen. Daar na zag men dezen herder, die dit kindt bragt op den berg Citheron% taiTchenBeotieenPbocis. Dit kindt fcheenteroe- pen , en zijn beklaaglijk noodlot te gevoelen. 't: ^adt iets, ik wcet niet wat, levendigs , teders, en lieffelijx , dat de kindsheit zo aangeuaam maakt. De herder , die dat bragt op de vej- X 3 vaar* |
||||
3i6' S C E I L<D T van
vaarlijkfte rotfen,fcheen datin wecrwil te doen,
fen door medelijden bewogen tezijti : de tranen vloeiden uit zijne oogen. Hy was in twijffeling en belemmerd ; hier op doorboorde. hy de voeten van het kindt met zijn degen , hy Irak een rysje daar door,en hing dat aan eene boom,niet kun- nende befluiten,om het zelve te bergen tegenhet bevel van zijn meefter, or'om dat over te geven aan eene gewifife doodt. Hier op vertrok hy terftondt, uit vreze van dit onriolel wicht, het geen hy beminde, te zien fierven. Ondertuirchen zou het kindt geltorven zijn door
gebrek van voedfel: reeds warendevoeten,daar zijn ganfche ligchaam aan hing, opgezwollen en blaauw. ' ' :' Phorbas, herder van Pahbus, koning van Co-
rinthe, die in deze wilderniiTe de grote kudden deskonings weidde,hoorde het jammerlijk krij- fen van dit kleine wicht ; liep toe ; maakte dat Jos; tin gaf het aan een ander herder, om het bydekoninginneAffr^f ,diegeen kinderen hadt, tebrengen £)eze wierdt bewogen doordefchoon - heit van het kindt, noerride het Edipus, ter oor- jake, dat des zelfs beenen door de wonden wa- ren opgezwollen , en voedde dat op als haar ei- geri zoon,gelovende,dat dit kindt van de Goden haar toegezonden was. Al deze verfcheide han- delingen vertoonden zich ieder op zijn plaats. "Vervolgens zag men Edipus, reeds groot gewor- den ; die,' vernomen hebbende, dat Polybusi\)n. vader niet was ,van landt tot landtomzworf om aijne geboorte te ontdekken. De Godfpraak verklaarde hem , dat hy zijn
yadcr in Phocit zou vinden. Hy ging derwaards,
en vondt het volk daar in grote beweging en op-
" - ■ •--'■ ■*.'>••■■'■••'■•■; roer.
|
||||
TELEMACHVS. 3^7
rocr. In deze verwarring doodde hy zijnen va-
der Lajus, zonder hem te kennen. Noch zag men daarenboven , dat hy zich te Th<-be aan- boodt ; hy verklaarde het raadfel van Sphinx , doodde dat fchrikdier, en trouwde de koningin- ne Jocafta, zijne moeder; die hy niet kende ; en zy geloofde, dat Edipus een zoon van Polybus was* Eene afgrijilelnke pell, zijnde een teken van de gramfchap der Goden , volgde aanftonds dit zo vervloekte huwelijk. Paar hadt Vulcanus ver- maak genomen , in krachtig te verbeelden de itervende kinderen op hunne moeders fchoot,en een ganl'ch kwijnend volk, met de doodt en fmert op de aanzichten, afgemaald. Maar het vreeiTe- lijkfte -wasEdipus te zien, die,na langen tijdt de oorzake van de gramfchap der Goden te hebben onderzocht , ontdekte , dat hy zelf de oorzaak daar van was. In het wezen vmjocofta zag men de fchaamte en vreze van te verfpreiden , het geen zy zelf niet wilde weten ; op dat van Edi- pus de yzing en wanhoop. Hy boorde zich zelf de oogen uit, en fcheen als een blinde geleid te wordeu door zijne dochter Antigone :. men zag, dat hy de Goden als verweet de mis.daden , daar zy hem in hadden laten vervallen- Veryolgens befpeurde men hem , zich zelf aanmoedigende, om zich te llraffen; en, niet langer onder de men- fchen kunnende leven,liet hy, van daar vertreb- kende , zijn koninkrijk na aan twee zonen , die. hy by Jocafla gewonnen hadt, Eteocles en Poly- mces, onder voorwaarde , dat icder jaar om jaar op zijn beurt zou regeren; maar de oneenighdt, dezer broederen fcheen noch affchuwelijker dan het ongeluk van Edipus.Eteocles zat op den throon, en weigerde daar af te Happen, om Polynices op X 4 zijn |
||||
3i8 S € H I L'DT van
xijn beurt plaats temaken. Dc7e,zijnetoevlucht
genomen hebbende tot Adra/ins, koning van Ar- gos ,wiens dochter Agna hy getrouwd hadt,trok piet een ontelbaar heirlegernaarT^e^c. Hondotn de belegerde ftadt zag men van alle kanten ge- vechten. Al de helden van Griekenlandt waren tot dezen oorlog opgekomen, en zy l'cheen nict jninder bloedig dan die van Troje. Men kon daar befchouwen deongelukkige ge-
maal van Eriphile,zijnde de vermaarde waarzeg- ger Amphiaraiii,diezijn ongeluk voorzag,en die xich daar van niet kon beviijden. Hy verbergde 7ich , otn niet te gaan naar de belegering van Thebe, wetende,dat hy niet kon hopen uitdezeu oorlog weder te komcn, 20 hy zich daar inwik- kelde. Aan Eriphile aUeen hadt hy zijn geheim. derven oopenbaren. Eriphile zijne gemalin, die, hymeerbeminde dan zijn eigen leven,en van wie, hy geioofde tederlijk bemind te worden, verleid door een halscieraadt,het welk Adra/ius,koning van Argor, haar gefchonken hadt, verriedt haar gemaal Amphiaraus. Men zag haar de plaats ont- dekken , daar hy zich verborgen hieldt. Adraj y^-rvoerdehemtegen z.ijn v.'ilendank naar Thebe. Daar aankomende, fcheende aarde terftondt hem in tezwelgen, die op het onvoorzienlle oopen fpleet,omhemin den afgrondt te doen nedcrda- len. Onderzovele gevechten, waar in Mars zijne woede oeifende, bemerkte men met fchrik dat der tweegebroederen,£*w/wen Polynices. Ietsaf- grijffelijx en dodeh'jx fcheen in nun wezen; dq irrisdaadt hunner geboorte was als op nun voor- hoofdt gefchreven; men kon ligtelijk oordekn, dat zy aan de helfche Razernyen en aan de wra- ke der Godeo waren overgegeven. De Goden ' • ' ' *" " ofterden |
||||
T E L E M AC HV S. 3i9
ofterden hen op, om tot een voorbeeldt te verflrek-
ken voor alle broeders in alle de navolgende eeuwen,en tevertonen,wat degodloze oneenig- heit vermag,wanneerdiede hertcn kan verdelen, die zo naauw behqorden vereenigd tezijn. Men zag deze twee broeders vol verwoedhcit, die rnalkander verfcheurden; ieder vergat zijn leven te befcbermen , om dat zijns broeders te bene- men;beide waren zy met bloedt bedekt , en ge- trofFen met dodelijke wonden ; beide zieltogen- de, zonder dat hun woede kon verkoeid wor- den; beide vielen zy ter aarde , gereed om den laatiten fnik te geven;maarzy kropen noch naar rnalkander, om het vermaak te hebben van te iterven in de uiterlte pogingen van wreedheit en wraak. Alle andere ftrij den fchenen opgefchort door deze alleen. De twee legers ftonden ver- baafd en met fchrik bevangen , in het befchouweri dezer twee fchrikdieren. Man zelfwendde zijn.;, wrede oogen af, om een zo grouzaam fchouw* fpel niet te zien. Eindelijk zag men de vlamme der houtmyr
daar men de lijken dezer twee onnatuurlijke broe- deren opgelegd hadt Maar, 6 ongelooftelijke za- ke! de viam verdeelde zich in twee delen, en de doodt zelf hadt den onverzoenlijken haat, die tufTchen Eteodes en Polynices was, niet kunneii eindigen. Beidehunne lijken wildenniet tezameq yerbranden,en der zelver affche, noch gevoelig- over de onheilen, die zy rnalkander hadden aan- Jedaan, wildenooit onder een gemengd worden. Zie daar het geen Vuhanus door eene goddelijke jtunft verbeeld hadt op de wapeneu,doorA//'*«- Va aan Telemachut geichonken. Aande andere zijde van het fchildt wierdt CVr«
X f ver- |
||||
330 S C H J L T> T vau
verbedd in de vruchtbare velden van Enne, ge-
legen in het midde van Sicilie. Men zag daar deze Godinne , die de hier en daar verftrooide volkeren by een verzame!de,zoekendehun voed- fel door de jagt, of de wilde vruchten , die van de bomen neder-vielen, opzamelende ; zy wees aan deze plompe menfchendekunftom het landt toetemaken,en uit der Reiver vruchtbare fchoot hun voedfel te trekken; zy boodt hen een ploeg aan,en deedt often daar voor fpannen. Men zag daar de a3rde zich oopenen met vettezodendoor het fcherpe ploeg-yzer ; daar na befpeurde men den gulden oogft, die de vruchtbare landsdouwen bedekte. De maaier fneedt met zijn zeilfen de lieffelijke vruchten der aarde, en trooftie zich in al zijne moeite. Het yaer , anders gefchikt om alles te vernielen , fcheen ter dezer plaatfe niet. gebruikt te worden,dan om overvloedt te berei- den, en alle vermaak te doen aanwafTchen. De Nympben met bloemen gekroond, danften
te zamen in eene grazige weide , op den oever eener rivier naby een bofch. Pan fpeelde op de fluit; de Faumn en kluchtige Satyrs fprongen in een hoek. Bacchus verfcheen daar desgelijx,ge- kroond met klimop leunende op zijn Tyrfus, hou- dendein eene handt een wjjngaardt ,vercierd met jonge loten en ve!e troffcn met druivenjhy hadt eene zachte fchoonheit, met iets, het geen teder en kwynende was. Hy was zodanig , a!s hy eertijds verfcheen aan de ongelukkige Ariadne^ toen hy haar , verlaten en overkropt van droef- heit,vondtop de boordt van eenonbekenden oe- ver. Eindelijk zag men aan alle kanten eene on- telbare menigte van volk , grijsaards, die de eerllelingen hunner vruchten in de tempelen gin- gen |
||||
TELEMACHVS. 331
gen brengen, jonge mannen , die naar hunne vrou-
wen wederkeerden, vermoeid van den arbeidtdes daags; de vrouwen gingen voor hen , de kleine kinderen aari de handc geJeidende, die zy onder- tuffchen liefkoofden. Men 7.ag daarook herders, waar van eenige fchenen te zingen,en andere te danfchen op hetgeluidt van eeti rietpijp :ailes ver- beeldde vrede, overvloey**, en vermakelijkheit, alles fcheen lagchende en gelukkig;zelf zagmen in de grazigevelden dewolven lpelen inhetmid- de der fchapen; de leeuwen, hunne verwoedheit afgelegd* hebbende, weidden met de tedere lam- fnerenjeenkleine herder dreef diegelijkelijk met zijn herders-(taf, en deze aanminnige fchildery gar" een denkbeeldt van al de aanlokkelijkheden der guide eeuw. E I N D E.
|
|||||
B L A D-
|
|||||
BLADWYZER
|
|||||
D E R
N A M E N en Z A K E N.
A. ACeftes honing van Sicilie. 19. enz. a.
Acherontia, waar gelegen. 140 b.
Achilles, ivaarom by jong geflorven is. I74. b.
Adraltus wordt beoorloogd. 88. b. valt de bond- genotenaan. 100, 106. b.uitkomft van den ftrydt. J18 b. Jlaat ten tuieden male tegen de bondgeno- ten.-i.O0f. b. vecht tegens Telemachus. 219. b. wordt door den zelven gedood. 22,2. b. Adraftus honing van Argos , zyne gefchiedenijje.
328. b.
Antiope dochter van Idomeneus. 264. enz. b.
Apollo uit den hemel verfloten. 41. h.
Arcefius vader van Laertes. 168. b.
Ariftodemus tot honingvanCrexegehoren.j^f.enz.a,
Aftarbe eene tijlige vrouw, die den honing Pigma-
lion regeerde. 76. enz. a vergeeft den honing,
198 199, a. maakt haren boel hning. 199. a.
•ui-rdt gevangeM, 203. a. hare kunjlenaryen om
Balcazar te misleiden. ibid, vergeeft zicb zelf.
204. a,
B, BAlea?ar wordt honing van Tyrus. 202. a. ver-
oordeelt Aftarbe ter doodt. 204.8. Bellis honing van Egypte. 186 b.
Betica in bet brede befcbreven, 214. enz. a.
Boccoris famng van Egypte. 48,49. a.
Calypfo
|
|||||
L3LADWYZER.
C.
ClAIypfo van UlyfTes verlatenzynde, ontfangt
■ Telemachus. d- a. verlieft op hem. 89. a. wordt geholpen door Venus. 161 .^..isminnenydig. 169. enz. a. wordt van Telemachus verlaten, 188. a.
Cecrops in de Elizeefche velden. 178. b.
Cretenzers rechten fpelen aan om een foning te kie-
zen. 122. enz. a.
D.
DIomedes komt in Hefperie. 237. b. verbaah
zyne gefchiedenijj'e. 238. b. verkrygt Arpf. 246. b.
Doolhof van Dedalus in Crete. 116. a. E.
I^Diptis, zyne gefchiedenis verbeeld. 326. b.
iErichton heeft het geldt uitgevonden. 179 b. Eucharis minnares van Telemachus. 168. euz. a. hare liftigeredenen,om TelemachustegenMen- tor te verbitteren. 17^,176.8. H.
HErcuIes, zynegefcbiedeniffe. 59. enz. b. zyne
doodt. 6s- b. verfchynt aan Philoclietes. 83. b.
Hippias vccbt met Telemadius. 93, 94. b. wordt
overvjonnen. 95-. b. bet leven wordt hem gefchon-
ken. ibid, gedoodt donr Adraftus. 108. b. begra-
iien door Telemachus. 127. b.
Ido-
|
|||||
>
|
|||||
Sladwyzer.
I. 1Domeneus,:yw gefchiedenijfe.i 17. en*, a. doodt
zyn zoun 120. a. vlucht naar Helperie. 121. a. £<<<?/£ a^r eene ftadt gebouwd. 239. a. onlfangt Telemachus; 241- a- verhaalt zyne ongeiukken. 2, JO. enz. a. wtkkelt zich onrechtvaerdiglyk in een oorleg. 2y8. enz. a. bekomt de vrede door toedoen van Mentor. 292. a. die hem zyn ftaat helpt herjlellen. ^z^.a..zynongelukin Crete, waar uit ntcejl on'tjiuan. 2f. b. is hedroeft over het vertrek van I flemachus. 283 t>. wordt geflerkt door Mentor. 290. b. neemt affcheidt van Telema- chus en Mentor. 292 b. Inachus, in de Eli&eefche velden. 177, iyS.b.
K.
j^Rygstocruftingen van verfiheide volkerett, 261,
26^. a.
\_tYchas van Hercules omgehragt. 61. b.
M.
*
MEgapontnrri 25*2. a. door Neftor gebouwd.
270.3. Mentor is Minerva. 6 , T59. a. wordt als flaaf verkocht. 101 , 102. a. vindt Telemachus we- der, en verhaalt zynegevallen. ibid, wederflaatde liefde van Telemachus. 164 enz. a. bouwt een [chip. 175". a. het welk de Nymphen verbran- den, 187, a. twr/tf zichmetTelemnchvs in zee. 188. a. f*
|
||||
eladWyzer.
l88. a. en bergt hem in een fcbip. 191. z.fpeeh
op de Her. 211. a.maakt vrede voor Idomeneus. 27$-. enz. a.helpt Idomeneuszynjlaat herjlellen. 324. enz. a. geeft vele leer-regelen aan Telema- chus. 2fo. enz a. neemt de gedaante van Minerva vueder aan. 319, 320. b. verlaat Telemachus. 324. b.
Metrodorus, zoon van Adraflus ,gedood. 224. b.
Minerva, zie Mentor.
Minos wetgever der Cretenteh, 113.i1
N.
NEoptolemu s kompt by Philo&etes «j«Ulyffes.
71. a verhaalt zyne gefcbiedenijfe. 72. a. NefTuS, zyn fenynige rok. "" 61, a. P.
PErilie door PhilocTretes geloutvd. if2,270.3.
Phalantus heeft Tarentum gebauwd. 2^2,269, 270. a. en90. b. krygt ■verfchilmet Telemachus.
91. b VJordt in een veldftag gekwetji. 108. b. ge-
. nezendoor toedoen van Telemachus. 130,131 .fc>. Phenicier.s, en bunne macbt. 49-a. Philocles, Jlaatsdienaar van Idomeneus, en zyne
gefcbiedeniJJ'e. 9.enz. b.'
Philodtetes, zyne gefchiedenifle. 59. enz. b.
Pililtratus verjlagen door Adraftus. 212. b.
Ifolydamas tot honing der Dauniers aangefteld. 241.
enz b.
Protefilaus fiaatsdienaar van Idomeneus, en zyne gefcbiedenijfe. 9-enZ.b.
Pygmalion kming van Tyrus, 60, 194. enz. a.
|
|||||
Salentum
|
|||||
&iL A D W Y Z E R.
S
SAlentum door Idomeneus gebouwd. 239 enz. a.
Sefoftr's koning van Egypie. 28. enz.. a. zyne doodt 48. a. in de EUzeefcBe velden. 183. b. T.
TArentum van Phalantus gebouwd. 215-, 269. st-
ew 90. b, Telcmachus vertrekt van Ithaca. 13. a vervalt onder de Trojanen. 17 a wordt by Alceftesge- bragt. 19. a- ?J in gevaar van gedeod te warden. 21. a. trekt ten ooriog. 24. a. wordt naar Egypte gevoerd. 30. a. en aisflaaf verz'inden. 37. a. vicht met een leeuw. 46. a. wordt in vryheitgejiel-d.^-j.a. weder opgefloten.49.2., verhfien weggezonden. 55". a. komt te Tyrus. 62. a is in groot gevaar. 72. a. vertrektvanlyTas.So.'d.flormopzee.g^.a. komt in Cyprus. 94. a. £w./j zich over aan de wellufl. 97. a vertrekt naar Crete, ill. Z. ftrydt in het worjlelperk. 123,124.3. wordt koning verklaard van Crete. 138. a. wcigert dat aan te nemen, 139. a. vertrekt nit Crete, i^o. a. lydt /chip- brettk. Ifl. a. komt by Calypfo. 157. a. verliefi. J64. a fihaamt zich daar over voor Mentor. J J1. a. die hem aanfpreekt. 180,181. a. hy befluit Mentor te volgen. 182, 183. a. die hem met zich indezee werpt. 1 88 a. en in een fchip bergt 191, a. komt, dWNeptunus misleid zynde,te Salemum. 239.3. wordt ontfangen door Idomeneus. 248.3*. hoort eene voorzegginge hem aangaande 24. a. &»« £y Nelior. 282'. a. trekt met de tierbonde kmingen te -veldt. 312. a. zyn natuurlyke inborjl be*
|
||||
BLADWYZER,
befchreven. 88. b irygt verfchil met Phalantus,
90. b. iialt Hippias des zeifs breeder aan. 92. b. ■wordt door Minerva gered 94, b. zyne wapenen befchreven.i\ 2 enz. b.gaatmetzonderlingeacht- baarhe'ttten jirydt. 116 b. doadt vele %yanden,\\~* b. draagt zorge vour de gekwejlen. 121 enz. b. be' graaft Hippias. I 27 b.neemt zynplicht waar in het leper. 122, I 34b gaat naar het onderaardfche ryk. 1 29 b enz. komt weder van daar in het leger, 187 b. Jluat tegen Adraftus 205- enz. b. vecht zelf met hem.2\<)b. doodt hem.121b, maakt irede met de Dauniers. 215b-dpedtFififtratmbegraven.229b. maakt,dat de Daunkrseengoed koning krygen.234 b.komt weder te Salentum. 249b- wordt rerliefd cp Antiope dochtervan ldomeneus. 26^h.neemt affcheidt van ldomeneus. 2%Sem.b,vtrtrektvan balentuitt^pfb. ontmoet zynen vader zander diett tekenmn.ip^b. Minervaontdoedtzichvandege- daantevanMentar.iiQb.enverlaatlelemachus. 324 b. die te Ithaca aanlandt. ibid, Triebaarifche oorlog befchreven. 3^^-
broeders. 327> 32^ b"
Triptolemus leertdeGrieken den landbouw..1S1 b.
Tyriers bebben de eerjie ter zee gevaren. 68,69 b.
V.
ULyfTer^rWCalypfo. 12 a. /o^Philo&etes
naar Troje met de vverige Griekcn.67 b.wordt van Telemachus ontmoet zander gekend te war- den. 304 j>- Venus tracbt zuh te wreken vanl elemachus.i6t enz. a.
Volkplanting der Grieken in Hefpcrie. 263 a. |
|||||
r BLAD-
|
|||||
BLADWYZER
D E R
5TAAT-ENZEDEKUNDIGE REGELEN.
A.
JLiMptenaren }en lifiigheden der zelven. 36 a. B. BEdrog bedriegt zynen meefler. 2 26 b.
Beeldhouwery, wnar toe nodig. 331 a.
Bevelen , hoe te geven. 204 b.
Bezadigtheit en wysheit zyn meer dan dapperheit.
257 a. de grootfte roem der vorjlen. 297,8. Blydichap, hoedanig die tnoet zyn. 101 a.
Boosaardige menfchen kunnen niet vereenigdblyven.
21 b.hun gedrag in verandering van zaken. 28 b.
Zyn niet onbekwaam om goed te doen. 31b. neder-
Jlachtigheit der boosaardige menfchen m hunne on-
heiten. 39 b.
Bouwkunde, hoe te bepalen. 330a.
Byzonderheden der regering moeten dooretnkoning
zelf niet gedaan warden. 2^8 b. D.
DEugden ntoeten tot de Goden te huts gebragt
tvorden, om ons gelukkig te tnaken. J^b. Deugnieten. Of de vorjlen zuh van deugnieten mogen bedienen. 30ienz.b. E.
EEndragt, hot zy ondtr %llc menfchen behoort te
z-yn, 297 a. Eer-
|
||||
BLADWYZER.
Eedzwering verydeld ^vjordt nochtansgeflraft,ah
of zy gebroken was* 68 b. G.
GEbreken zy» genoegzame ftraffe voor d'e %e-
breken. I f6 b. Geduldt is eene noodzakelyke deugt. 317b.
Geheimen wel te bewaren 56, 57 a- volgens den in-
borft der menjchen uit te vorfchen. 100,101 b. hoe te bewaren. 102 b. Geldt, hoe iroog het moet geacht warden, 108 b.
Gevaren. Has men zich ingevaren tnoet dragen. 17 a.
moet en in den oorlog met gemyd warden. 313a. Gezag. IVaar het koninklyke gezag in beflaan tnoet.
115-3.
Goden bedienen zich van degodloze menfchen, omde
women te bewaren. 79 a. hoe zy zich van oorhg- Zuchtige menfcheri bedienen. 174 b. zyn meefters •van het leven der menfchen* 153 a. hoe zy de men- fchelyke zaken befchonwen. 230 a. H.
HE! den genie/en minder gelukZaligheit tia dit
leven, dan de koningen, J73b. Huichelaars, hoe zy naar dit leven geftraft worden.
150 b.
Huwelijken, wat hen gelukkig maakt. 2aaa. |
|||||||
K
Inderen ,zyn de rykdom der landlieden. 33f a.
der •vorilen-thoe ey van inborfi zyn. 28fb.
T% Klc-
|
|||||||
K
|
|||||||
BLADWYZER.
Kleding van verfcheide ftaten van menfchen , hue
tefchikken. 326en7,<a. Koning, die door voorfpoedt bedorven is ■ 57 a. die door
wantrouwengeknaagt wordt,6o,6l a. ofeen over- winnend^dan ofeen vreedzaam koning beter is. 130, 131 a. hoe by moet regeren. 30 a. is bloot gefteld voor bedriegeryen. 37 a. Koningen Jloven zich meer af dan andere menfchen,
244 a. hebben nieis meer te vrezen ,dan hunne eige grootbeit 2f I a. zyn zicb zelfaan bet volk verfibul- digd 308 a. we Ike bunne ware roem is 297 a. boeda- nig een koninggelukkg is. 228a koningen z^nniet gewoon hunne gebreken met eige namen te horen noemen. 3c f a. moeten zicb dapper in den oorlog tonen. 31 3 a. hoe zy in hunne kleding moeten zyn. 326 a. onbepaald gezig is den koningen zelffcha- delyk, 342, 343 a. zy moeten dehuwelykenhunner onderdanen begunjiigen. 8 b. zyn gemcenlyk wan- trouwende en acbteloos. 12 b. hunne verlegenheit, daar uit ontjlaan. 13,21. enz. b. zy wllen nooit on- gelyk hebben. 24 b. waurom z.y met warden aange- daandjor verdienften. 32 b. hougmoedige koningen Z\'n nooit waarlyk gelukkig. i^b.hoe zy naar dit leven geflrafi worden ,die hunne machl ntisbrui' ken. 15-4 b. die welluflig geleeft hebben. 15-7,158 b-. dieht.nne onderdanen gedrukt hebben. 15-9, 160 bi hoe de goede koningen naar dit leven beloond wor~ den, 163 enz. b.grote la/i der koninklyke waar dig- heit. 170 en 307 b. hungczag, tegroot zynde, drukt de onderdanen. 2^3 b. hoe zy moeten regeren. 2^8 eni. b. moeten de grondbeginfelen van regenr.g verftaan. 2 02 b. Koninklyke bezigheden. 34a.
Koophandel hoe te begunftigen. 70, 71 a. wetten
veer den koophandel. 324 a. Kunrten.
|
||||
BLADWYZER.
Kunften. Overiollige kunflen zyn fchndelyk. 217,
225-a.
Kunftenaryen der kwade dienaren van flaat, ver- toondindegefchiedeniffevanVrotelUaxts 9 en'i.b.
der hiveltngen , em zich noodzakelyk te maken.
L*.
LAnderyen, op watwyze tebevolken. 334,338 a.
Landbouw geeft de ware rykdommen. 179b. ljeugenen,ofverfcboondkut!nen warden. 76 a. Lof. Verdiende lofis zeer aangenaam. I2fb. Loftuitingen, hoe te beminnen, 230 b.
M.
MAnnen. Brave vnannen, hoe zy ender onrecht-
tiaardige koningen onderdrukt warden. 242, 243 b.
Macht van een ftaat, waar uit af te meten. 308 a.
onbepaalde macht der oppervorjien maakt de landen
onvermogeni. 342 a.
Menfchen. Wiewaarlyk menfchen zyn. 106,107 a.
hoe men die kan leren kennen. 296 b.
Misflagen ,wat vrucbt zy doen. 2fO b.moeten een
kon'mg voor oogen geftetd worden. 290b.
Moedigheit, hoe verre zy een deugt is. 314 a.
N.
NAtUur legt eene onbekende trek tot de uuders
in de kinder en. 31 J" b. Nydivananderen te vermyden, en anderen niet te
benydcn in den oorlog. 3lS*' ; T3 Oa-
|
||||
BLADWYZER.
|
|||||
O.
ONbedachtJaamheit in het fpreien hoe te vef-
wekken in under en. ioob. Ondankbaarheit ,is eene zeergrotetnisdaadt.i-fi b.
der menfchen tnoet niemandt wederhouden van •wel te doen. 30S b. Onderdanen ,hoezyzich tegen k-wade vorflen moe*
ten dragen 62 a- Ongelukken der gnededienaren van jlaat ,verioond
in de gefcbiedeniJJ'e van Philocles. 9 enz. b. on- derwyzen de menfchen. 76 b. Ongelukken. If'ie de ongelukkigfte menfih van
alien is. 129 a. Ongemakken ,waar toe zy dienen. 306,322, b,
Onfchuldigeil , of'zy tot veler behoudemjje mogen ter doodt gebragt warden. 198 b. Oorlog, hoe te vermyden. 223a. is altydt dodelyk,
en den Goden hzielyk. 2J$, a. 119, 120 b. wordt vermyddoorgereed te zyn am die aan te doen.% 333. put een Jlaat uit. J3 b. hoe een volk in tydt van ■vrede te oeffenen is tot den oorlog. 54 b. Oopenhertigheit,/w zy door de vorjlen aangezten
•wordt. 35- b, Oplopende menfchen kunnen geen geheimen bewa-
ren. 104 b. Opftandt,^ ineenlandt veroorzaaktwordt. 30b.
Optooifel voor een jonge'ling te verachten. 10 a, Opvoeding der kinderen moet door wetten gehand- haaft warden. 341 a. behoort door -wetten -vaftge- fleld en verbeterd te warden. fib, Overdaadt is eene zeer fchadelyke zaak voor een
fiaat. 25-4 b. Over wirmingen Jlrekken een vorjl met tot eer. 2 20 a,
Oude
|
|||||
BLADWYZER,
Oude mannen verhalen gaarne zaken, die hen tot
/of' zyn,ende onheihnvan dot gebrek. IOI eiw.. b.
Ouderdom ,gebrekenvanden ouderdom. 102,103 b,
P.
PLichten van een dienaar van ftaat omtrent kwade
vorften. 2CO a. Pracht van een volk hoe te matigen. 326a.
R.
RAadslieden , hoe zy de vorften moeten behan-
de.en. 306 a. Rcgering Door Crete de vrucht van eene goede re-
ger'mg vertoond. 113 a. en door BaleaZar teTyrus. 207 a./V met dan moeitel^ 3 b.waar in bet wezent- lykjie deel van regering bejtaat. 296 b. de regelen van wel te regeren kortelyk en deftig voorgefield. 322,323 b.
Roem. IVelke de ware roem is. 297 a. in den oor-
log hoe te verkrygen. 314 a.
Roemzucht der vorften, dodelyk voor de onderza-
ten. 120 b.
S.
SChaamte. Kwade fthaamte moetverdreven war-
den. 284 enz b. Schilderkunft, waar toe te gebruiken. 331 a. Slaverny, hoe ellendig zy is. 38 a. Spyswetten, hoe die behoren te zyn. 329a. Staat. Eene gelukfoge ftaat in Betica befchr evert. 21 f enz. a. wat het zekerfte bolwerk van ftaat is. 167 a. wat nodigfle is voor een »pkomende ftaat, 307 a.
T 4 Staat- |
||||
BLADWYZER.
Staatkundige warden zelj zomtyds door hunne ftaat-
kunde bedrogen. 18 b. Staatsdienaren. Goede en kwade /laatsdienaren ver-
toond in de gefchiedemfje van Protefllaus <r»Phi- locles. 9eni.b. Steden, hoegeregeerd moeten warden. 32 a.
Straf der Goden dieut tot onderwyzing. i6\ a. van
verfcheide fchuldige menfehen na dit /even. 1 fo b. afgryJJ'elykheit der zelve. 157 b. T.
•Rouwe moet om generedenen gefchondenwor~
den. 194012. b? V.
VEldoverfte,&of hy zyn plicht in het legermoet
waarnemen. '33-t>- Verhaal van zaken hoe te doen. 279 a.
Verraadt, of metfer zich van magbedienen tegen
verraiers. I9ienz.b. Verwyfde menfehen hebben geen moedt in de ger
varen. 93 a. V [tier fchiit zich naar alles. 103 b.
Vleiery, hie febadelyk voordenvorften. Z5"2,3o6a.
Volk. Of het voor den koningen beji is het volk te
drukken. 29 b. Vqrft moet zich n:etinden koophandel fleken. 72 a.
Vrede, hoe beminnclyk zy is. 261 a. welke vrede bil-
ly k is 288 a verfmade vrede -wordtgewroken. 290 a. Vriendt. Een wys en getmuw vriendt van hoegrote
waarde voor een koning. 310, 311 a. Vrome menfehen kttnnen malkander kennen. 5*0b.
Vry. Wat menfeh de aldervryfte is. 128 a.
Waar-
|
||||
BLADWYZER.
|
||||||
W.
WAarheitjWor hoe verre men die moet zeggep.
Wantrouwen, hoe ongclukkig het een vorjl maakt.
197 a. is fchadelyk voor de %'orjien. 262, 298 en 299 b.
Welluften zyn meer te vrezen dan de zwaarjte
ongemakken. 10 a. hoe fchadelyk zy zyn voor de jeugt. ,97."enz 106a. Welluften van een bloeiend volk hoe te beteugelen.
34° a-
Wetenfchappen, wat voordeelzy doen. 40 a. moeten geen fchadelykegronden inboezemen. 261 3.
Wyn , hoe te gebrmken. ill a. behoort met over-
■vloedig te zyn in een landt, 341 3.
Wysheit haat de vermakelykheden met. 211 a-
Z.
ZAngkunft, hoe te bepalex. 330 a.
Zeevaart , en des zelfs nutheit. 69 a. hoe t?
begunjiigen. 73 3*
Ziektens, vjaar door die meejl ontjlaan. 123 a.
|
||||||
r s BLAD
|
||||||
BLADWYZER
|
|||||
D E R
BESCHR.YVINGEN en VER EEELDING EN,
A. AAnval-fchielyke aanval dervyanden befchreven.
99 b. 106 em. b. Acherontia, en hare geJegenheit. 140 b. Affcheidt vaneene ylaatje genomen, naar de wyze
del ouden 47,48,84 b. Atnphiuie in hare zee-wagen befchreven. 108 a.
B.
BExadigtheit tegen het woeden van ten veronge-
lykten. 81 b. Boere-leven zeer aardig vertoond. 33f,3^6,a. en 6b.
C.
ClAlypfo befchreven. J&.
• Ceres en de vruchlbaarheit vertoond. 113,114 b.
Crete befchreven. 112 a. Cupido en zyn aardt afgebeeld. 163, 186 a. vliegt
nit het eilandt van Calypfo. iS8a. D.
DEftigheit van een achbaar man. 290a.
Dtugden eener brave jonge dochter onder het
voorbeeldt van Antiope vertuund. i6j'enz.b. Droefheit. Geveinfdedroefheit enmededogen. 198 a. in het fcheiden van vrienden befchreven, 283 enz. b. Doodt
|
|||||
BLADWYZE R.
Poodt van ten kwaad bning. 199 a. van eenewoe-
dende vrouwe , die zich vergeven heeft. Z04 a. van Hercules omflandig vertuond.6iem.b. van een dieindenflagfneuveit, befchreven. 2if,! 16 b. E.
I J Envoudig leven%in dat van Philocles befchre-
_j ven. 4ienz.b, Eed?wering van Calypfo. ij%a,vande v or ft en in
het maken van de vrede, 294 a. Elizeefche velden befchreven. 163 en?,, b.
Ellende v an eengeftorven koning, die ingrootsheit en
overdaadt geregeerd hadt. 144 b. Ellendig en eenzaam ieven. 69 b.
|
|||||||
G El often. Onvoorzichtige geloften. 118 a. am
Jupiter in een veldflag. 205b. Gelukzaligheit der vrome koningen naar dit leven
krachtig verbeeld. 163,1.64 b,
Geneeskunde , Braaf genees-meefter befchreven.
122 b,
Gevecht van twee ferfonen befchreven. 24, a, 219b. van Telemaclms tegen een leeuw. 117b.
Ge7.icht van het landt, daar men zich ter zee
van verwyderdt. 5"5- a,
Godfpraak, 39 a.
Gramfchap en droefheit te gelyk in eene klacht
uitgedrttkt. 132b,
Grotte van Calypfo. 9.a.
Grysaardt, deftig vertoond, 41a,
|
|||||||
Hecate
|
|||||||
B L A D W Y Z E R.
H.
HEcate de Godinne. 143 b.
Hoofdt , verfch afgekwwen zynde vertoond.
52 a.
Huwelyk. Een geluftk'g huivelyk befchreven. 222 a. I.
I Da. Hout op dien berg gewaffchen , is gehei-
Jgd 25-33. Jupiter. Zyne heerlykheit befchreven. 230,234a.
zyn tempel te Salentum. 245 a. K
KLachten over de doodt van een goed koning,
48 a. over bet af/ierven 'van een vriendt. 1 27, 128 b. van een vader otn de doodt van zynen eenigen zoon. 212, 21 3, en 227. b. Kleding. Befchryvingvaneenewoeftekleding 263a.
Koning. Een kivaad koning befchreven. 48 enz. en 60 a. in een gevecht vertoond Ji a. gedoitd. 5-3 a. r*» gewelddadig koning afgemaald in Adraltus. 300 a.
L.
LEvens-wijze. Gelukkige levens-wyze in de in-
woonders van Betica verbeeld. 21^, eni.a. Libanon het gebergte vertoond. 66a. Liefde, en hure werkingen. 163 em. en 181 a. Ao* fe
ontvlieden.l'&qz. etnt Zd'vere liefde befchreven. 264 b.
Lucht- |
||||
BLADWYZER.
Luchtftreek. Eene lieffelyke lucbtftreek vertoond.
ziya.
Lykftatie van Hippias. ia7enz.b. M.
\M Aaltydt onier de Nymphen. 11 a.
J-VJ Minerva bejchreven. 91 a.
Minerva deftig befchreven. 319.en^- b.
Minnenydt. Drijten van de zelve levendig voor-
gejield. 169 eiu.a.
Misdryf, erkend zynde,en de gemotds driften tn de
er kenning. 97 b.
Morgenltondt befibreven. 83,84, a.
|
|||||||||||||
N.
|
|||||||||||||
N
|
|||||||||||||
l en des Zelfs boorden. 30 a.
|
|||||||||||||
O.
|
|||||||||||||
OFferhande. Eene offerhande aan Jupiter gedaan
wydlopig vertoond. 24/ enz. a. na hetjlui- ten van eene vrede. 295",296a. Onderaardfche ryk, enz. 142 enz.a.
Onweder verbeeld. 17,93, ifi a. 118. b.
Oplopendheit. onbedachte oplopendheit van een jon-
gelmg. 91 enz. r> Overvloedt 0/ £# /«»<//, fraai verbeeld. y,6b.
|
|||||||||||||
PLuto o/> zynen tbroon vertoond. 147,148 b.
Proferpina op baren tbroon naaji Pluto ver- toond. ibid. Schrik
|
|||||||||||||
BLADWYZER.
|
|||||
SChrik nit eene mbekende oorzake. 217 b*
Schoonheite,» deugden eenerbrave jonzedochter
verbeeld. i6feuz.b, Staatsdienaar dronken van voorfpoedtlevendigvoor-
gefteld in zyn gedrag. 38 b* Snelheit in het lopen. 263 a.
Stadt. Eene opkamcnde fladt befchreven, 240 a.
Sterkte, Eene fterke ligchaamsgeftalte befchreven, 261,2623.
Stryden. Verfcheide fotrten van fpeel-Jlryden be*
fchreven. 123, enz. a.
T.
TArtarus de helfche poel befchreven. 149 b.
Tempel van Venus in Cyprus. 95", 96 a- Thebe in Egypte. 33 a. Throon van Pluto, en zyne floe Jt befchreven. 147 b.
Toebereidielen van den oorlog in vredes tydt, 333 a-, Tweegevecht befchreven, 24.8. Tydt, harefchielykheit, 169b.
Tyrus befchreven. 6ya»
V.
VEldflag befchreven. 99, enz. b. yffelyke verto-
ning der gekwetfien na den flag, 119b. in het brede befchreven. 204enz. b, Venus in hare wagen. 89 a. gediend in Cyprus en
hoe. 94. a. befchreven. 231 a. Verwoedheit eenergeveinfde vrottwe, 198a,
Vetv/yidejongeling. 77 a.
Vleier,
|
|||||
BLADWYZER.
Vleier. Een ileier befcbre-ven. 103 b.
Vluchtinge mt vreze voor den vyandt. 22 a.
Voor7,eggingen eerier aangeblazen friejler. 248 a.
Vreugde. Ontydige vreugde op zee verbee/d. 92 a. tydige vreugde up zee. 21 Oa.
Vruchtbaarheit vertoond. 113,114b.
Vyandt. Qnverwacbte aantocbttvan een vyandlyk
leger. 272 a.
w.
WAntrouwend vorjl befcbreven. 60,61 a.
sngelukk'ge Jiaat, 63.enz.a.
Wildernis bejcheven. 4? a-
Woede eener minnenydige vrouwe. 179 a. van eenett
ten hoogjle •verongelykten. 78 b. in een veld/lag. 209,210 b.
Worflelftrydt befcbreven, 123,124a. Z.
'Angkunft, en hare kracht. 43,211.enz.a.
gezang -van Apollo. 44 a. |
||||