----- ---------------------------------- ■
|
|||||||||
r "
|
|||||||||
VERK LARING
D E R
TITELPRENT.
|
|||||||||||
i
|
|||||||||||
r\ E Kruiskerk 'op een troongeplaatft van lugt en 'wolken j
kAIs J ejus ware Bruidy zit in triomften toon: Zy treedt, met haren voet, opjiepter, zwaart, en kroon >
En kwetzendfoltertuig, deplaag der Chriftevolken. Haar regte hand wyjl op het kruisj (de regte baan
Voor die op 't marteljpoor de hemelreis beginnen) 't Onfeilbaar teken 'van *t gezegent overwinnen., Naar *t heilig voorbeelt van den grooten Tarjiaan.
Twee Englenj welker oog geen zonnenoojg kan doox/en^ Ontvouwen vrolyk het gejlote parkement%
Waar op het leven van den Kruisheld uitgeprent j
'Den grooten Taulus toont in 't eindloos hofhier boven. 't Verzegelt wonderboek aah hare Unkerhant *
Waar op die zaal'ge }t hooft opjieekt gelyk een leli 3 Vertoont in 't waar geloof de kragt van 3t Evangelic 1)at op haar hart gelyk een flonkerftarre brant.
'De werreltling , verdwaalt in *s aardrjyks ydelpogenj T)aar hy 't op wellufl, Jlaat, ofrykdom heeft gemunt,
Stort j wyl zyn oogmerk doe It op een v erlegend punt y
Bedrogen in zyn' ijyaan, ter neder voor haare oogen. Zy, van een edler vuur in 't heilig hart geraakt,
Kent geen begeerte, alsdie^ waar in Gods liefde blaakt. I
|
|||||||||||
J. v. H.
|
|||||||||||
D E
|
|||||||||||||||||||||
KRUISHELD,
|
|||||||||||||||||||||
O F H E T
|
|||||||||||||||||||||
L E V E N
VAN DEN GR.OOTEN
APOSTEL PAULUS,
LEERAAR der HEIDENEN,
In yiL Boeken begrepen
Door J. ▼. .HOOGSTRAT.EN,
En met Konftf>laten en Kanttekeningen verrykt
|
|||||||||||||||||||||
\
|
|||||||||||||||||||||
r A. Ho v b r a k i n.
|
|||||||||||||||||||||
• ■
|
|||||||||||||||||||||
TJMSTERDAM,
|
|||||||||||||||||||||
By Pieter. Boeteman, in de Munmkeftraar
by de Nieuwemarkt, 1712. |
|||||||||||||||||||||
j
|
|||||||||||||||||||||
O P D R A G
|
|||||||||||||||||||||||
;
|
|||||||||||||||||||||||
•
|
A A N
|
||||||||||||||||||||||
*■■...
|
|||||||||||||||||||||||
DEN WEL EDELEN GESTRENGEN HEERE
MR. GERARD vander DUSSEN,
|
|||||||||||||||||||||||
;:!-
|
|||||||||||||||||||||||
HEERE van TEYLINGEN,
|
|||||||||||||||||||||||
RAAD en VROEDSCHAPderSTAD ROTTERDAM:
MITSGADERS RAAD en ADVOKAAT
FISKAAL in den EDELMOGENDEN
ZEERAAD op de MAZE, enz.
* z Mya
*
|
|||||||||||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||||||||||
O P D R A G T.
j^t Zangheldin, gewekt op't ryzen van uw faam,
Stelt aajfchet voorhooft van haar wer k uw* grooten naam , EiiSSjH, geftrenge Heer, na weinig kldnigheden UMMvy^ voorheen, wat breeder aangetreden, Niet ^pgetralyt met verdigte, of ydle ftof, Maar een gewaad, gefiert met onbevlekten lof, En , Hde ftoffe alleen, wel waardig uit te keuren Gelyk eeji pronktapyt van levende koleuren, \V"a$t afj bordunrfel kraakt op't zwieren van de naald Als zaoves: fchilderkunft, en verwen zegepraalt, En allife^en fchoon te malen weet naar 't leven. Zoo zietljnen ftimmen aan de onfljerflyklieitgegeven, Daar muur en wand mee praalt; een Koninklyk neraad: Gelyk zig 't hof vertoont van freerlants vryen ftaat: Waar aan de vremdeling zig Mint ziet, opgetogen Door'theerlyk wonder,dathem'tpronkftukhoudvoor oogen Des zieners aandagt wekt, ^en met hetfevenlpeeftj 't Zy'tLandgraaf,Vorft,Prinfes,ofKoning ons verbeelt: Of toont, uit Willeirisftafti, detelgetl vanQraaje, Krygsroeden voor Philip, en al de magtvanSpanje: En wat zig voorts den klauw , en tant der bitfe 4lWi Dus heeft ontrukt, en zig vereewigt op; tafpyt. Zoo houdt de deugd haar glans,engl6ry onyri-cter'felyk
En maakt, door dapperheit, dehftervelinj> bnfterfelyk : iCoo
|
||||
O P D R A G T.
|
||||||||
Zoo treedt de Kruisgezant , de glory vanmyndigt.,
De groote Paulus, na lang dralen in het ligt, Eenvoudig van gelaat, en in zyn oude wezen, Gelyk hem Lukas gaf aan de eerfte kerk te lezen : Wiens teekening hem naar het leven heeft gemaalt y Die over hel en dood gelukkig zegepraalt, Het aardryk ommezwerft, en plant de Chriftenfcholen, Door Rome, Grieken, en zo wyd de Heidens dolen , Van geen gevaar geftuit, als eerfte Kerkgezant, Of der Apoftlen Prins, geleit van 's hemels hant. Geen hagelbui van fteen kan zynen yver toomeri, Nog dolle zeeftorm, hoe vervaarlyk opgekomen, Daar alles jammert op den woeften Oceaan, De kiel te barfte (loot , en fchip en goed vergaan, Maar 't volk geborgen, en behouden wort in't leven , Om zyn volmaaktgeloof, Gods helt ten prys gegeven : Terwyl de Chriftenplaag, in moortluft uitgefpat, Vaftopdekruiskerkwoedtmetbrantftaakjgalg en radt, En wat de wreetheit fchept tot foltertuig, en wapen. De Rykswolf Nero plaft in't bloet der Chriftefchapen : Maakt Rome, daar voor hem Auguftus zege blonk, Nu tot een fchantpoel van zyn luft , en moortfpelonk: Niet eer verzaadt, voor hy het hooft van Jefus leden, In Kruisheld Paulus ook van't lichaam heeft gefnedea: Dat dierbaar hooft van't merg der wysheit ryk bedeelt: Waar onder de OrTerpaap , en vogelwichlaar fpeelt, |
||||||||
i
|
* * Om
|
|||||||
O P D R A G T.
|
|||||
Om 't vvaffende geloof, derChriftnen fcherpfte wapen,
't Afgodifch kerkgedrogt ten wifTeri val gefchapen: Waar op de Apoftel bly de dood treedt in 't gezigt, Zyn hals het lemmer bied, en opvaart in het ligt. Ontbreekt het ons aan magt,daar verf van vuur en ftralen
Te kort fchiet, om de deugt van Paulus afte malen, Die onder 't elleftal, met eeuwig diamant Bekroont,' nu 't hofbetreedt van't hemels Vaderlant, Met zo veel helden, als op't kruisfpoor triomfeerden} Toen blinde Heidenen verziende Joden leerden Hoe verre eenvoudigheit voor waan van wysheit gaat: Myn zangnimf zoekt geen lof uit ver gezogtfieraat, Of ryk gefneden lyft met blinkend gout doorweven, Aan't heerlyk fchilderwerk,doorLukas pen naar't leven Gemaalt, te hegten: daar de konft zich zelve pryft. Door keur van ftofFe gaat het printwerk voor delyft, Hy dwaalt niet die,van 'tligt der waarheit aangedreven, Den zuivren marteldraat vervolgt van *s leeraars leven, En zyne rampen telt, gefchakelt aan een lyn Van kruis en lyden, fmaat, gevangenis, en pyn > En wat tot's hemels eer de Apoftel is weervaren, Eer hy den troonbeklomderjuichendeEnglefcharen, Op 't zalig ligt, dat zyn geboorteftarre wyft, Die, hoe vol glanflen , nog met flauwer ftralen ryft Te Tarfus, dan zy daalt en ondergaat te Romen. Want heeft de wreetheit hem daar't levensligt benonien , |
|||||
O P D R AA G T.
Zyn heilige yver, daar Godts kerk door is geftigt,
Is hem een ftar , die heel de Chriftewerrelt licht, En al den aardboom nu befchynt met hare ftralen, In glans eh luifter, van geene eeuwen te bepalen : Een oniiitbluflyk ligt, waar op Godts kerke fteunt, En vaft ftaat, hoe't gewelt van Rome ftprmt?en dreunt, En fhoo gewetensdwang aan eene heKTe keten De fchakels imeed: geeneeuwzalPauluslo^vergetcn. Hy trekke uit fabel of verziering zynen lof,
Dien 5t luft: hier trekt de pen haar glory uitde ftof, En doot het fpreekwoort, dat het kleet den man moet maken: Hier maakt de man het kleet. zo zyn tot goude daken De VTiflers hutten opgerezen aan het Y, Uit veeh, en kleigront: zo fchuilt in een harders py Zomwyl een Godheit, als de Heidenen gewagen. Geen keurig oog dat zulk een ftof niet zal behagen, Die op den voorgront al haar bygevoegt fieraat Slegts in 't verfchiet vertoont, terwyl zy boven ftaat. Met dezen luifter treedt de Kerkgezant te voren. Gebeurt oris de eere, dat hy mag het oog bekoren
Des Raadfiskaals •> daar die, ten dienft van ftad, en lant, Zyn vlugtige uuren meet, den geeft nau eens ontfpant Van zorg en moeilykheen, het Hof,en Raadhuis eigen, Myn Zangereswil, onbefchroomt voor 't vreeflyk dreigen Van Momus, en Menip, en bytenden Zoyl, Met ongedwongen toon, hoe nederig van ftyl * * i En
|
||||
O P D R A G T.
En trant, zyn lof met luft de werrelt nog doen hooren.
Wei Edle Heer, tot nut des Zeeraads als geboren, Ik vond een ruime zee van uitgeleze ftof, Zo myne veder zig mogt dienen van uw' lof, En wat van uwen ftam, in tak en telg gebleken, My, tot uw glory, zou de lippen open breken, Gelyk Heer Bruno, van de Faam geleit op reis, Zig binnen Utregt toont een Vader van den peis, Tot Hollants Afgezant, om zyn vernuft, gekoren.. Maar noit trok u de zugt, om eigen lof te hooren. 'k Stelde anders Beverning hierlevend in het ligt, Dat Staatorakel, hoe ver boven myn gedigt, En hooger dan de Dom met zyn verheven toren In lof geklommen, van geen pennen na te fporen Dan Fenixvederen, daar de Agrippyn mee praalt, En zyn verheve zoon 't kaneelaltaar onthaalt. Dan zag ik (maar wiens penne is dat geluk befchoren ?) Dien wydvermaarden Oom in zynen Neefherboren , Als eerften afgezant, waar vrede, of oorlog riep j De bloedige Laurier zig in Olyf herfchiep, Of Hollants wakkre Leeu geroepen wiert ter wapen: Geen oog in't zeil, hoe nut tot Hollants heil gefchapen, Zou hare zevenftar, waar die haar ftralen fchiet, Zo lichten; hoe de haat ook op haar welvaart ftiet. Nu is de uitweiding in die ftofFe ons hier verboden, Daar wy den Raadfiska^lopKruisheltPaulusnooden, Uit
|
||||
O P D R A G T.
|
|||||
Uit ledige uren opgeflagen, en gebouwt:
Wanneer de dienft des Lands , onze yver aanbetrouwt, Zulx kon gehengen by langdurige avontflonden. Wort nu dit tafereel niet even (choon bevonden In yders oog, (wie vint een aanzigt zonder vlek ?) De groote naam van Van der Duflen zal 't gebrek Vergoeden , onbedagt, of agtloos aangevreven. Door deze hope, van het aardryk opgeheven, Daar uwe glory elk leert naar de ftarren zien, Komt myne Zangheldin haar werk u aan te bien, Geftrenge Heer, en werpt zig nedrig in uw arnien , Geruft, dat voor den Nyt uw naam haar zal befchermen. Staat haar uw heusheit toe,dat ze iets voorfpellen mag?
Zy ziet, op haren wens, den zegenryken dag Eenmaal gerezen, die, op 't algemeen behagen, U 't Borgermeefterfchap met lof ftaat op te dragen. Dan geeft de breede Maas, myn Vaderlyke ftroom, Zyn watergolfgefpan ligt eens zo ruimen toom, Als toen hy vrolyk uit zyn fchulpkaros getreden, Uit Leidens hoogefchool, u zagop'tZeehoftreden ,. Ten prys van uw vernuft, en luifter van uw' ftam. Dan juicht Erafmus Had, het koopryk Rotterdam, Van ouds atom vermaart door loffelyk regeeren, Met lull: den Yflel toe j en Goudaas Borgerheeren Verwellekomen, op het ryzen van uw faam, Hun Penfionaris met de glory van uw' naam. * * 3 Be-
|
|||||
6 P i5 & & (5 f\
Beleeve ik dat, hoe Ml niyn Zangriimf, als herbbrfcn,
Haar loftrompet op zulk een blyde maar doen hooren; En 't oude Teylingen, op dat gewenft gertigt, Zyn net gekruint geboomt zien hefFen naar de lugt! Geen morgezon kan haar metblyderdagontrnoeten: Des legt ze op dezehoop haar veder voor uw voeten $ |
||||||||||
..,.,.. : , .
|
||||||||||
En teekent zich ,
|
||||||||||
Wei Edele Geftrenge Heer,
*D is. £?</• gehoorzaamfte dienaar
J. V. HOOGSTRATEN.
|
||||||||||
A. HOUBRAKEN
AAN DEN
GUNSTIGEN
L E Z E R.
|
||||||
E zinnen, door veel blokkens afgettfat,
'. Vereiflen, tot verkwikking van het leven, Uitfpanning j om den geeft we£rkragtte geven, Door zangj offpel., of wat vermaak omvat: zegt iemant myner gemeenzaamfie vrienden in zekere op-
dragt voor een Blyjpel: en het bewaarheit zich zelve.
Want wiey dien het Ho Hants Jpreekwoort, de boogmoet
niet altyt gefpannen ftaan, bekentis, zal met ons niet toe -
Jlemmen 3 dat hy wel doet j die zig aan verandering van
bezigheden gewent j om door verwijfeling van gedagten
den geeft wat Jpelens te geven _, en het vernuft op tefcher-^
pent Te veel yver ens aan eene en zelve zaak _, hoe nut en
noodig _, maakt de zinnen dofj en den geeji lufleloos j die
zo wel naar vereijie rufte tragi, als het lichaam j door
te gedmtrigen arbeid afgemat.
Ledigheden zyn haatlyk en verfoeilyk j maar uitjpannin-
gen zo noodig als genugchelyk. Mannen van uitmuntende geleertheit geven hier voor bee l-
den van , die j onaangezien hunne lajlige beroepen j zich nogtans uuren van vermaken he b ben uitgekozen, in we Ike, als onder Jchaduw van tytverdryfj ookfrajevonden3 en heerlyke fchriften van hunnen (pelenden yver zyn nagebleven. Uic-
|
||||||
GUNSTIGEN LEZER.
■
Uitfpanning kan ons 't hart en oog vermakeru
De geeft, hier door verkwikt en uitgeruft., Vint zich gefterkt, om weer met nieuwen luft Tot de oeffening te tre£n van hooger zaken.
Dit toonde eertyts Efopus by de ftraat. En 't gaat dus nog met de allergrootfte mannen.
Apolloos boog dient altyt niet gefpannen.
Zulk eene luim bekroop dengrooten Erajmus _, toen hy op
reize zyn boekje van den Lofder Zotheitfchreef) om zy- nen geeft wat Jpelens te gunnen. 1)us vermaakte zig de geleerde Totnas Morus _, in zynen tyt de grootftepaerelaan de kroon van Engelant, met het Jchryven van zyn Eilant 'Vtofiia, twee j>ronkftukjes, doordenJierlykenVertaalerF. v. Hoo^ftraten onzen Kederlanderen _, der Latynfe tale onkunaig , in zuiver T)uits nagelaten. Het vermaaklyk Zorgvliet door den ge leer den T>igter Kats, Hofwyk door den vernuftigen Huigens , en Okkenburg door dengeeftigen JVefterbaan bejchreven j toonen ons dat deze geeft en zich hebben willen verluftigen _, om aljpelende zig tevermaken door boert en ernft : en de werrelt fpreekt daar lofvan. tDe fchilderkunft, hoe vleijende uit zich zelve, kan egter j als men fer al teyverig aan zit> den geeft vermoejen j en Romp maken. Uitfpanning is gevolgelyk daar by noodig , om het vernuft wejr te fcherpen „ en denyver te vemieu- wen, gelyk de fiyfifteen het verftompte ftaal fcherpt. Myne aangeboore leerzttgt pynigde my noit met te lange
overweging _, ivaar mede myne ledige uuren behoorden door-
gebragi te worden. T)e braaffte T>igters gevielen myne
jeugt al vroeg, om hunne aartige vindingen, en verwon-
derlyke Jieraden, den fchilderen en hunne konftoeffening zo
nodig als eigen.
|
|||||
\
|
|||||
GUNSTIGEN LEZER.
|
||||||
*Dus gebettrde het, dot ook zomtyts ons fenced voor
de penne verwijfelt wiert j en eenige kleinigheit, op
Lyk- of Bruiloftftatie, bier door op onzen name in het
ligt kwam. Maar hoogere jaren en ryper gedagten wier-
pen deze voddekraam wel haaji aan een kant.
Lang waren myne gedagten toen bezig over eene ver-
kiezing van ftoffe, waar toe my te zetten: ziende dat door befchaafde pennen de meejle zaken, daar ons oog op viel j al waren afgehandelt, en dus het gras voor onze voeten afgemayt. In deze twyjfeling, (want die keure heeft komt angfi
aan j zegt het gemeene Jpreekwoort) gelyk als met een /chip door de woe fie zee gejlingert 3 zonder te weten naar wat have beft koers gezet , of als in een ryken bloem- hof geftelt j daar het geringjie blaatje zelf het keurig oog behaagt, wi(i ik niet wat my te kiezen ftont., fchoon nuy dan deze, dan gene deftigeftoffemynenyverge- lyk als uitlokte, en ten zangluft gaande maakte. Eindelyk viel de keure op het befchryven van het leven
des grooten Apoftels Taulus in vaarzen _, van niemant
onzes wetens tot nog toe by der hant gevat _, en dus wat
nieuws, dat wel den meeflen ingangvint. ^DeHeerJan
Brant had dat wel voor het groot/ie gedeelte in Tredtka-
tienj zyne geloofsgenooten, en verdere gezintheden nage-
laten ; maar geene 'Poezye , of Jpreekende fchifde-
rye vertoont j gelyk wy j zangluftigj voor hadden. Heer-
lyk en onverbeeterlyk ware dit werkj als een heme Is ta~
fereel en proefftuk van de konft -j, ons door den Fenixdich-
ter ^Antonides gemaalt en nagebleven j hadde eene onty-
dige dood, nydig op zyne zo vroeg verkrege glory j ons die
zege niet ontrooft j en de werrelt van dat kunftjuweelver*
ft e ken.
|
||||||
* * * Wat
|
||||||
GUNSTIGEN LEZER.
■- - ■ Wat was'teenfchade voor deDigtkonft, datdieHelt
In *t bloejenft van zyn tyt wiert door de doodc gevelt. Wat had zyn Digtvuur ons een loflyk werk gefchonken! T>e penne was hier nauw toegefheden j ofmyne beden-
kingen ftapelden my zwarighee'n op zwarighein , en deden my gelyk als tegen eenen fteilen berg opzien _, die met te beklimmen was. T)it dwarsboomde eenen geruimen tyt mynen voortgang, en deed me met fiukken en brokken nu en dan myn lufl verzadigen j waar my de groote cPaulus, of in deftige redeneeringen > of in oj>merkens~ waarde zaken nu en dan te wren kwam, of in heer- lykheit boven de andre tyfpoftelen uitflak. Onder dit laftige werk ge/yk als zugtende j kreeg
ik bet bezoek van den Heer Jacob Zeeuws, vermaart T)ichter _, en myn ouden boezemvrient, toen ik de (lad T>ordregt nog onderhoorig was. T)eze ouae en zeer gemeenzame ommegang liet niet
toe myn voornemen -voor hem te verbergen. 'Dus ont- dekte ik hem mynen toeleg, met het vertoonen van ee- nige flukken j door my reeds berymt. Hy frees myne verkiezing als de nutfte ftoffe voor eene welgejheeden fenne _, moedigde mynen yver ten voortgang; maar hielt my met eenen de zwarigheden voor oogen , op zo groo* ten werk te wagten. T>e zwaarwigtigheit op het werk van zo langen adem., de alom heerjfende bedillujl dezer knibbelzieke werrelt, en de grieven daar uit te wag- ten j, zeide hy _, zullen u pynigen eer gy ter halver ba- ne komtj enz. Het eerfte kon ik niet ontveinzen : het tweede was ik getroojl: en het laatfte bekremde ik my niet\ maar fchikte my ten voortgang. T)e Heer Zeeuws, wederom t'huis gekomen3 begon
zich
|
||||
GUNSJIGEN LEZE R.
ssich een korten tyt hier na (moogelyk over zyne ongeveins- ds afrading bekommert) in te beelden j dat zyne openhar- tigheit hier omtrent te groot was geweeji a en hy daarom oorzaak mogt zyn geworden^ dat myne dichtluftverkoelt, en het begonne werk geftaakt was. Om dit te verbeteren _, en my wederom een hart onder den riem te fteken* zond tny zyn Ed. uit Zevenbergen met eenen brief dit volgende vaers: Gy zult dan Paulus leeftyt zingen*
En kieft (beluft op hooger wys,
Het onbevlekte Lam ten prys^
Te weiden in befpiegelingen) Een Euangelidianiant,
Die glimt en gloeit j en blaakt en brant.
> - ...
De nyvre Kruisgezant., zoo heerlyk.,
Door gunft der Oppermajefteit,
Van d'eerfte dwaling afgeleit,
Heft zich, naar uw gezang begeerlyk, En, moedig op dat maatgeluit,
Ter onbekende grafzerke uit.
Gy baadt dan in ...... .
Maar, gelyk de werreltfe zaken wijfelvallig zyn _, ge-
raakte ik kort daar aan met myne hnishouding op te bree~ ken j en van <Dordregt naar Amfierdam te wonen: eene verhuizing van zeer moejelyken najleep , maar onder Gods zegen naar wens uitgevallen. Nauwelyks was ik in deze werreltftad behoorlyk op myn ft el geraakt t of het geluk toonde my een veel gunftiger aanzigt 3 dan het oit aan de * * * 2 Merwe
\
|
||||
GUNSTIGEN LEZER.
|
|||||
Merwe had gedaan ; *t welk my met Zo veele bezighedett
ook aanjionts overflolpte , dat door dezelve de begonne le- vensbefchryving ten eenemaal agter de bank raakte. Een geruimen tyt had dit werk gejlapen, zonder dat het van my wederom konde gewekt worden, tot eindelyk de Heer Jan van Hoogftraten j een van myne oudde engemeen- zaamfle vrinden, door ons penceel meer dan eenmaal naar het leven afgebeelt, my te Amfterdam bezoeken kwam. Tlings vatte ik deze gelegentheit by 't hair, met hemvoor te houden dat zyn Ed. te veele kleine liukjes in dewerrelt hadde gebragt _, om niet eens op eenig groot en voornaam werk te doelen, daar de werrelt nut, en hy lofvan kon hebben. In 't kort _, ik ondekte hem myn zaak_, vertoonde hem myne begonne Jiukken en ontwerpen, prees hem de waardye van die keurftoffe aan., zo om des yjpojtels weir- galooze redenvoeringen tegens Joden en Heidenen _, alsom de wonderbare ontmoetingen en voorvallen j daar in ont- dekt i hem verzoekende dit begonne webbe (zonder zigjuifl aan dat model te binden) voor my, die nu de tyt te kort had j te willen afweven, of een nieutv uit zich zelven te •willen opzetten. Lang had ik werk om hem te bewegen j tot het aannemen van een la/l j dien hy zyne fchoudtren te zwaar agtte ; maar ziende met welk eenyver de konft- platen daar toe reeds vervaardigt wierdenj behalven de beloften die ik 'er by voegde, van hem met myne kanttee- keningen ruftig ter voltojing- van }t werk te zullen by- JPringen j greep hy moed'_, nam dat arbeidzaam werkaant en voltoyde het in korter tyt, als ik durven wagten had. Vrolyk beurde onze Zanggodin toen het hooft ten hemel: ziende den bouw van haar werk j even boven den gront gebeurt, nu door een bouwkundiger hant voltoyt, en met zyne vereijie Jieraden opgeluijiert: gelyk het nu breeder uitgezet, en met hooger verdiepingen, onder een verhee- vener dak 5 en trotfer voorgeevel opgetrokken, {als geene gc.
|
|||||
G U N S T I G E N LEZER.
gelykenis naar het eerfte befiek hebbende) voor het oog der werrelt gejielt wort. 'Dus hebben wy geen van beide lang Jiilgezetefti wanneer aanonzen kant detafereelen hewerkt wierden _, ter vertooning en uitbeelding der Hijlorien, tot vullingen der Niffingen in d'ingangen, Jieraden. van dit bouwerk. Waar mede ik geloove de boeklievende werrelt genoegente zullengeven. Heeft het u, Befchei- den Lezer, dengeefl tot waardige befchouwingen opgebeurt ? heeft het «w gemoed met nieuwe kragten gefterkt, of van de waarheit des Evangeliums overtuigt, daar Godts heilig beftuur over zyne kerke de Ongodiften dezer werrelt een brantmerk in >t aanzigt zet ? hebben de onvergelyke- lyke en zielroerende redeneringen van onzen Jlpoftel u tot het geloove in den Heilant Jejus overgehaalt ? of heeft het voorbeelt van den grooten Leeraar der Heidenen u aangejpoort om het kruispadt met een ftantvaftig ge- moed in te Jlaan ? houd het voor een middel van den Almagtigen daar toe gebruikt _, en geef 3er Gode de eer af T)e hope van een gelukkig lot vleid my reeds over het
zelve. En waarom niet? JVy dijfen U E. hier geene yde- le herfenfchimmen _, of bedenkingen uit ongeregelde j of buiten het regie fpoor hollende hartstogten op ; geene be- drieglyke eigen vindingenj met fchyn van waarheit over- kleedt, om de werrelt te misleiden, maar eene ftigtelyke uitbreiding van de kortheit des Evangelifen Hifioryfchry- vers j zo na gevolgt als doenlyk is geweefi. Zoo toon en wy ook geene bedenkingen of redeneringen die het wezent- lyk van de zaak raken, of zy hebben bar en gront op Gods woort: want de Aanleggers en Voltojers van dit werk heb- ben noit ander oogmerk gehad , dan om 'er de Chriften werrelt mede te verpligten, en dus hunfchryf- en zanglufi eens den toom te geven. T)e Nyt mag het vry met afge- keert gezigt begrimmen, een Zqyl of Menip wat opdebui- * * * 3 ten-
■
|
||||
6UNST I GEN LEZE R.
tenkorft knagen > de kerne is en blyft het zttiQere wbarf\
Godts, en heeft de vromen tot hare fchutsheeren: 1)6 Apoftel befchermt overal zich zelven. En wy, onzen Taulus het ligt gunnende , ftellen ons, in alleswat hem ontmoeten mag, met dit volgende Jlotvdersje vanden'Dig* |
|||||||||||||||||||
ter L.
|
Rotgan
Laat de Nydt, die alles fchent,
Haar verwoede tanden zetten |
||||||||||||||||||
In uw levens perkamentj
|
|||||||||||||||||||
Zy zal nooit die ftof verflinden,
Schoon haar oog van gramfchap blaakt:
't Werk zal zyn befcherming vinden By de deugt, die ceuwig waakt.
|
|||||||||||||||||||
OP
|
|||||||||||||||||||
O P IH E T
|
|||||||||||||||||
l: even
VAN DEN
APOSTEL PAULUS,
DOOR. DEN HEERI
JAN van HOOGSTRATEN.
|
|||||||||||||||||
I En Yftroom op doorluchten toon
\ En heerelyken trant te zetten, Was't werk van Vondels fchrandren zoon
Antonides: maar Chriftus wetten, Welke ons de groote Paulus fchreef,
Van Goddelyker vaerzen vloejen, In 't leven dat de Tarfer dreef.
Hier fchynt de Poefy te gloejen, |
|||||||||||||||||
.ii .
|
|||||||||||||||||
. Als van cen heilig vuur geblaakt
De Dichtkurift mag van 't aardfche zingen,
Oft geen ze door verziering maakt:
|
|||||||||||||||||
Dus kan ze door de wolken dringen.
|
'i
|
||||||||||||||||
G. C I N Q.
-
O P
|
|||||||||||||||||
OP H E T
L E V E N
V A N D E N
APOSTEL PAULUS,
In 't licht gegeeven door den HEER
JOAN van HOOGSTRATEN.
En andre Antonides herleeft in Paulus leven.
Een andre Paulus , dan men wachtte j treedt in't licht. HooGSTRATEN,wiensgezangganfchNeerlanthoudverplic Durft met dien Kruisgezant door vreemde luchtenzweven. 't Zy daar hy op de zee den wint breekt met zyn' fteven:
Het Zy hy Rome: 'c zy hy 't wufte Athenen ftigt: Het zy hy, fchiildeloos, voor Feftus wordt benefit; Daar hy zo ruftig door Godts geeft werdt aangedreven.
Hier leeftge,6Paulusj vry. hierreiftgy, zonder fchroom.
Hier rolt uw groote naam op onvervalfchte toonen. Hier juichtgy, buicen twiftj met Godts verkoorezoonen. Doorluchte Heilherout, wat zyt ge ons wellekoom!
Om by den naneef niet zyn glory te verliezen, Kon zich HooGSTRATENgeendoorluchterftofverkiezen. Jakob Zeeuj.
|
|||||
D E
|
|||||
Pag. i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D E
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KRUISHELD, •
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
APOSTEL PAULUS.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EERSTE BOEK.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
»Y luft den Kruisgezant te fchetfen naar het leven,
iZyn eerfte dwaling en vervolging na te ftreven: ,Van daar de Sanhedrin hem j blinden yveraar inkidmg Op Chriftus leden, en verftroide Apoftelfchaar^ ™m™r- Zond, als volmagtigden, metzegelen, enbrieven., desvtih- Om Chriftus oog, in 't hart van zyne kerk, te grieven, **"*
Gods lamm'rekudde te verftrojen langs het velt, Of haar, van ftad tot ftad, te vangen met geweltj Tot daar hy, van Gods ftem geroepen ter bekeering, Den trotfen Jood verbaaft, en met zyn nieuwe leering Verftokte harten breekt, nog harder dan een rots., En plant in 't Heidendom de ware kennis Gods, Poor geen gewelt ontzet, of dreigende gevaren. A Zoo
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iB
|
|||
2 HET LEVEN VAN DEN
Zoo fpant myn Zangheldin haar reeds \rerworpe fnaren
Weer op > ten glory van Gods hdld, die z waard, en fpeer, terjhr- ^n ^oei •> en kerker tart, op 't fpoor van zynen Heer: ven iu.fi Het lyf, veel eer getrodft ten marteldood te gevenj t •-*- waarde* Dan ,'s hempls hoog beroep, en wil te wederltreeven: ftoffe Het zy Filippis dorft naar zyn onfchuldig bloec wederop- of 't godloos Rome , daar de dolle Nero woed 3 Dat fchrikdier onverzaad in Chriftenbloed te llorpen.
Wie 's hemels gunftwint, word op aardgeruftverworpen. Het bloet der Martelaars bouwt Jefus ware kerk: Terwyl hun zielen, opgeheven boven 't zwerk, Met hemels hof banket, en manne ryk befchonken, Van daar befchouwen, hoe de woede dol, en dronken, In 's hemels eigendom de helfe klauwen flaat, En zich een knaging wekt, die nimmermeer vergaat. Is 't ons geoorloft dus in naauwbeperkte palen ZnlT'Den grooten Paulus met penfeel, en pen te malen, bejluit om Daar hy de martelkroon des overwinners fpant, betont- Qen parizeet ten fpyt de kruisftandaarden plant, Z°XZi- Alom den voortogt heeft op Jefus veltbanieren, gen. Hqi heilloos offren ftut van kalveren, en ftieren, En waar de doot hem dreigt, voorzichtig zegepraalt,
Een oogft van zielen wint, en dubb'len prys behaalt? 't Luft ons zyn bloet- gelyk zyn boettrompet te fteken> Gods wonderen in top te heffen onbezweken ,< En 's hemels helden, daar de hel zich tegen kant, Te voeren in triomf, met Jefus Afgezant, Tot hy zyn loop volend in 't ftrydpefk van Meflias: Een weg , hem door den zoon gebaant van Zacharias, Die j voor zyn marteldoot, de heilige Jordaan Voor 's hemels donderwoort zo dikwils ftil deed ftaan. Zoo mag myn zwak gedigt, hoe luttel waard te hooren* Den lezcr enkel om de dierbre ftof bekoren. Geen fchets zo wis hier toe, als de omtrek, die men in 3i Gei
|
||||
APOSTEL PA U L U S. I. Boek.
|
|||||||||||||||||||
Het E-
vangeli
de zeker- {le weg totdexje gefchkde- nis. ■Aan-
fpraak
aan de Schriftge- leerden. |
|||||||||||||||||||
Geheiligt wonderwoort van Gods herouten vintj
Daar Lukas., deelgenoot van \ heilig Evangeli, In uitmunt, als op 'tvelt een onbefmetts leli Het mindere gebloemt met haar fieraad verdooft., ■», 6 Schriftgeleerden , van dit hemels ligt berqoftr
Dat met de eeuwfchriften van het Heidendom geleken De zon der waarheit ziet door alle nevels breken: Uw donkre fchaduw fmelt voor dezen klaren dag. |
|||||||||||||||||||
Hier ftaat uw afgezant, die met bchagen zag
Het woeden, geefl'len, en onmenflelyk vervolgen. Hier is de wreedaart, die bloeddorftig., en verbolgen Op 's hemels eigendom in 't harnas aangekant De Roof- en Moorttrompet blies door al 't Joodfe lant En der Rabbynen magt verfterkte met zyn woeden. |
|||||||||||||||||||
De ftoel van Rome zent haare Inquifitiroeden,
Nog op dat zelve fpoor, door Spanje, en Portugaal, Op 's hemels hulp hier uit gedreven door het ftaal, |
Inquifitie
nog geoef- fent by de Roomfi Kerk. |
||||||||||||||||||
Toen vryheit van gemoed veel zwaarder ftond te wegen
Dan Alvaas moordfpelonk, en zyn bebloede degen, En fnbo gewetensdwang te kort fchoot voor 't geloof. De bittre Saulus dus voor yders klagten doof,
|
|||||||||||||||||||
Schttfe
van Pau- lus nade- rende be- keer'mg, en daden. |
|||||||||||||||||||
Met zyne krygers in het harnas. opgezeten, . ..
Terwyl de Tempelier zyn lof dagt uit te meten Jeruzalem ten praal, (als een die hart, en oog Had opgedragen aan zyn trotfe Sinagoog) |
|||||||||||||||||||
Voelt zig, op 't onvoorzienft gevangenin zyn wapen,
Van een bloeddorftig in een vreedzaam menfch herfchapen, Enj tot.vdrbazing van zyn hoogberoemden (tarn, Uit een verwoeden wolf in een geboogzaam lam, Dat zynen Harder tragt gehoorzaam na te treden. Omhelft gy Jezus kerke aldus in hare leden Gelukkige! zo kneed de fterke vinger Gods Haaft tot een week moeras den allerhartften rots.- > - Hoe luft het ons in 't velt. Van uw befbep te weidertr;v„J A 2 Wic
|
|||||||||||||||||||
4 HET L £ V E N V A N DEN
Wie zal myn Zangheldin met u op reis geleiden, Verkoren Boetgezant? daar gy de doot braveert, De Feften overtuigt j de Sergien bekeert, En voor uw wysheit doet de Felixen verttommen ? Het trotfe Athene mag op zyne wyzen brommen: De fchool van Plato, hoe verheven> raakt ten fpot, Daar uw vernuft haar toont den onbekenden God. tjadere Maar welk een twyffeling hout hier myn opzet tegen, werwe- Als die een werk zoek 'twelk myn fchouders in zalwegen? gDMen ^en ^ voor myne hand te torrfen veel te zwaar, tverzyn Voor't muggeziftend oor, en oog, te vol gevaar, b*g.m. £n beft bevoien aan de vlugt der Fenixpennen, Ruimfchoots gewoon ten top van't hoog Parnas terennen,
Doorknede geeften braaf op zangftylafgerigt EnTaal-en Oudheidkunde, en onberifplyk digt. tofvan Hier moeft de Kruistriomfbefchryver weer herleven, JeHeeren Of Moonen zich in 't velt van lof en eer begeven: voiknho- Befaamde geeften , naaft aan de Agrippynfe zwaan, Moonen. En 't helder Goefle ligtj gewoon op zy te ftaan* Wie zig te veel betrouwt vint zich wel haaft bedrogen.
De fabelwysheit, die al fpelende yders oogen Weet te verrukken, en der werreklingen drift Door fraje vinding af te beelden in gefchrift., Vertoont ons Faeton wel op den zonnewagen j voor- Maar zyn vermetelheit j waar op hy wort gedragen held van Met een geftraft, daar hy, op't miflen van de baan _, reUJw Geblixemt van Jupyn , ftort in den Eridaan, onderne- Namaals de (a) Po genoemt, en geeft den vloed zyn leven; "*"*' Een zelve voorbeelt heeft ons Ikarus gegeven* Die, op zyn wafle vlerk betrouwende te flout, De
(a) De Po, voorhecn de Eridaan genoemt, is de ftroom , waar in , zo.de oude-
Poe'ten vertellen, Faeton uit den Zonnewagen is gevallen. Zie Ovidius Herfchep-, ping i. deel, Vondels tremipel van Faeton, en Antonides Yftroom, 3. Boek.1 |
||||
APOSTEL PAULUS. I. Boek. y
De zee kreeg tec zyn graf, die nog zyn naam behout. tn-vant- Hy moet zig branden, die de zon te na durft komen. *'"*'•
My lufl: met Febus zoon geen wiflen val te fchroomen,
Of als een Ikarus 3 tot vliegen onbekwaam j Een onbekende zee te noemen naar myn naam. De felle blixem, waar zy neerfchietj niet te ftutten, Treft fteile toorens, en verfchoont de lage hutten. Hy wandelt veiligft, die den middelweg verkieft, En, in zyn dwaas beftaan., zig zelven niet verlieft. mmm- Wyk zangheldin, en wik die zaak met ryper oordeel: ^^J*
Neem andren , op die klip alree geftrant, ten voordeel. Een fchip op zant is een gewifle baak in zee. Jt Is veiliger op ftrandj of aan een vafte ree, Des zeemans worftelen met wint} en woefte baren Te aanfehouwen, dan in 't hoi te tre£n van die gevaren, Waar in zo menig, te vermeten, 't lyf verloor. Dus fcheen een ftem my vaft te fluifteren in't oor:
En'k voeldCj door die rede, allengs myn vuur verkoelen, Myn drift bezwyken, en veriterven onder't woelen Van dezen zinneftryd, die't eene veel te ligt, En'c andere we^rom te zwaar woeg van gewigt: Wanneer een zagt gewelt my voerde deze reden: Tree toe : gy zulc uw pen nooit lorlyker befteden: Aanmo*- Die zang wire Englenheir behagen voor Gods troon. &p*g
En 't Serafinendom zal juichen op dien toon, ""aLbm-
Die ook de Chriftenkerk zal trooften hier beneden ken tot a'it
Op 't zien wat Paulus liefde om haar heeft doorgeftreden.werk-
Een ander fchetfe met zyn pen het krygsgedruis: De grootfte zege ruft op Jefus martelkruis. Wie zoekt triomfen by't gedonder der kanonnen? Door deze veltbanier is hel en dood verwonnen. De wakkre Antonides was hier in voorgetre£n, Had hem de onrype dood dien luft niet afgefnee'ri, En de eerkrans boven al de digteren ontdragen. A i Een
|
||||
6 HETLEVENVANDEN
Xekiaag- Een fbha, die Nederlant ftilzwygend zal beklagen,
vatfjiL ^° ^anS net miflen za^ dac nooit volprezen werk, tonides Het geen zyn maker had geheven boven't zwerk, emhet \yaar hem wat langer tyd hier toegeftaan van leven, Andes' Om't heerlyk konltwerk, reeds begonnen, afteweven, ■werksvan Die nu 'c geltarnte ver bene£n zyn voeten zier, gmnen. Terwyl zyn kout gebeente een zagte ruft geniet. 6 Voorbeelt van dekunft! gydoetmyn vuur ontvonken!
Antonides, uw naarn maakt my van zangluft dronken, En van een heilig vuur in't ingewand beroert. Degedag-Ik voel myn geelt van uw gevlerkte drift vervoerr. ^"^"Om met de frof, van u ontworpen, u te ontmoecen., nixdigter En Paulus martelkroon op te offrcn aan uw voeten. Pffi Het albefpieglend 002 verfchoon myn ftoute taal, jqjl Eii gun myn pen, dao zy zo groot een prys behaal! Alziende Majefteit in't eindloos hof hier boven,
Aanroe- Wiens naam alle Englen en Aartsenglen eeuwig loven: hemeifi Gedugte fchepper van dit wonderlyk heel, al, huife Uit wien het alles vloeit, wat isj en wezen zal, Z°Zam Van eeuw, nog tyd bepaalt, wat ryzen mag of dalen -, verdigten Wie durf uw ftarrentroon vol tintelende ftralen, parnas. waar voor £c Zonne zelf met haare glanfTen zwigt, Hoe zuiver, naderen., 6 aldoorfchynend ligt! Dat zelf den Cherubyn, wannecr hy de opperdaken Van uw ontzagchelyk paleis ftaat te genaken, Wei driemaal deizen doet, hoefchoon., enonbevlektj Tot hy, het aanzigt in zyn vleugelen gedekt, Genade ontfangt om voor uw heerlykheid te buigen > Daar zo veel duizenden van uwen naam getuigen, Als ftarren zonder tal aan 's hemels blaauwe tent, Door al uw wonderen den aardkloot om bekent, Zal nu een aardworm zig verftouten hier beneden Het diep geheimkoor van uw wysheit in te treden, Om't heilig wonder af te malen op zyn bla£n, Tc
|
||||
APOSTEL PAULUS. I. Boek. 7
Te zien in 't leven van den grooten (ji) Tarsiaan, Wiens daden 'tongeloof verfchrikken, en verbazen, Zo ver de glinftrende fafieren, en topazen, Robyn , en diamant flegc glas te boven treen ? Een aardworm, wiens gezicht nooit zulk een ligt befcheen ? Zo ftaat in dit beflag zyn hand wel haaft verlegen, Ten zy ge, 6 Heer! hem begenadigt met uw zegen. My dunkt ik voel uw kracht neerdalen op myn be Van daar het kruislam het paleis van liefde, en vrc" Voor den geloovigen ontgrendelt, hier geftorven. Nu toon myn penne, is die genade ons hier verworven, Door welke wegen God zyn koninkryk op aard Regeert, beftiert, en op wat oogmerk hy 't bewaart. Nadat de Heiland aan het kruishout nu geftorven,
Voorst zondig mensdom de verlofllng had verworven S^S?■ Door zyne marteldootj op't heilloos Golgotha, met den Verfcheen de zon van Gods oneindige gena, ^*™?jL
Om, wat in Jefus naam geloofde , te beftralen, Apofiekn*
Zo ver het aardryk zich uitftrekte in zyne palen:
Gelyk het Elleftal gezonden van zyn hant In 't goud van dit geloof blonk door al \ Joodfe lant, En Chriftus hemelvaart niet fchroomde te openbaren, Het beelt van Jupiter te bonzen van de altaren, Gods naam te roemen voor het heilloos offervicr Der tempelpapen, by 't geloey van kalf, en ftier, En blatend vee, aan hun Afgoden opgedragen -, Een mift te donker voor het ligt dat reeds aan 't dagen Met fchooner luifter rees van Hof-, en Tempeltrans, Dan de albeziende zonne in haren vollen glans: Daar
(a) Saulus, naderhant Paulus genaamt, was geboren te Tarfus , by geleegen-
heid (volgens dc getuigenis van den Griekfen Kerkenleeraar Hieronimus in 't leven van Paulus) dat zyne ouders in de Had Gifcala, in hoog Galilea , wonende, door oorlogen ontruft, naar Tarfus met 'er woon vertrokken wa- ren. |
||||
8 HETLEVENVANDEN
Daar zy op verflen dauw het aanzicht buigt voor over, En kragt, en leven fchenkt, aanbloemen, kruit, en lover. Gelyk de kragt van Gods meewerking yders geeft Beftraalde in 'c wonder van het naafte Pinxterfeeft, 't Geen 'z eerftevuurontftakvan'tjoodsonftuimigwoeden. Hier ftremt uw aandagt zich, godvrugtige gemoeden! stefams Daar gy Helt (V) Stefanus, verhoort op zyn gebeen, terjte Den eerften voor Gods kerk in 't martelperk ziet tre£n ^""w, Met een verwoeden troep van muiters om hem henen, Kruishek Met klinkers , keyen, puin, en fcherpe en zware fteenen ■voorPau- ^js wreecle beulen fcl gewapent, om Gods helt Het hooft te kneuzen _, die hun 't eeuwig heil vermelt,
En met zyn bloet elk tragt de zaligheid te koopen. Hy zwigt voor 't boos gewelt : maar ziet den hemel open En Jefus in zyn glans , en voile majefteit Aan 's Vaders regte hand: die hem de kroon bereit Van deez' verwinning aan zyn martellot gefchonken. Maar zy van wangeloof, en moorduft dol, en dronken > Verbluften flang, en draak in 't akelige woud , Ja 't wreedfte dier dat zich in 't naarfte bos onthout. word p- Zo fmoorde een hagelbuy van fteenen, ftaalj en ftokken fieinigt. ^yn rede in haar geboort: terwyl hy onbetrokken Van zulk een nevel, blonk in't glinftrend aangezigt Als of de Zon hem had omfchenen met haar ligt: Nog biddende voor die dus ftonden naar zyn leven: j, Wil haar onwetenheit, 6 Vader, ditvergeven> ,, Die door hun blintheit, en verftokte zielen, niet ,, Begrypen waarom my van hun die leet gefchiet. Hier
|
||||||
(4) Stefanus, eerfte Martelaar, endeyverigfte ohder de zeven Diakonen of arm-
verzorgers, na het verkondigen, ftaande houden , en moedig verdedigen der Evangelife waarheit, tegenheeldejoodfe Sinagoge, Libertinen, Cireners, A- lexandriners, Ciliciers» Afianen, en verdre ongeloovigen, veroordeelt, uit- geworpen, en van de Joden gefteenigt. Hand. Kap: VII. vers 58: 60. |
||||||
APOSTEL PAULUS. I. Boek.
Hier mede floot de helt zyn halfgebrokene oogen:
Terwyl zyn geeft van de aard ten ftarren ingevlogen, Zyn Schepper dank bewees in \ diamanten floe Voor Gods genade , in zyn gewenfcht en zalig lot: Zyn lichaam latende., als van ongeagrer waarde, Beftulpt met fteenen, of begraven onder de aarde, Waar uit het van de hand des Scheppers was geteelt Naar Adams juifte vorm, Gods eerft gefchapen beelt. De wreedheit floot aldus den mond van 't Evangeli. |
|||||||||||
Zo valt op 't onvoorzienfl: een opgefchote lelij
|
Celykenis.
|
||||||||||
Wanneer een onweer ryft, by helder zomerweer,
Dat zee en lugt beroert, 't gebloemte ilaat ter neer, De fteile bergen fchud, en hoog verheeve duinen, Het groen geboomte van zyn bladerryke kruinen Berooft, en hof, en beemt ontbloot van hun cieraat: Terwyl de donder knarft, de felle hagel flaat, Het fchrttrenr weerligt voert de ftormen op zyn veder, En zyne kragten breekt op eiken, beuk, en ceder ■, Daar 't wereloos gediert in 't ruim en open velt Vergeefs te ontloopen tragt het razend llormgewelt. Rabbinen, dus ftaat we^r uw glory aan te groejen,
Die gy bedugt waart dat die Godstolk zou befnoejen: Maar laat u niet te vroeg verleiden van uw waan. De flam, door u geknot, is weder opgeftaan, Het zaat des hemels, dat gy waande te verdeigen, Befchaduwt reeds het rond des aardryks met zyn telgen. Het bloet der Martelaars is 't zaat van Chriftus kerk. Maar gy hardnekkige, voor u j zie ik door 't zwerk Der wolken reeds van ver een vuur'ge ftaartftar glimmen, (a) De voorboo van uw ftntf; uw Tempelen beklimmen B Van
(a) Na dat de voorfpellingen van Jeruzalems ondergang , door den mond der
waarheit en der Propheten, haren tydloop ten einde zagen, is de geeffel van
■Juda, Titus , (terwyl zyn Vader Vefpafianus werk genoeg had om het ont-
ftelde Ryk van Vitellius te bemagtigen) met zyn legioenen in het Joodfche
land
|
|||||||||||
Verkeerde
•vreugde der Rab- binen li- ver dezes martel- dood. |
|||||||||||
io HE T'LEVEN VAN D E N
Van d'Arendftanderts, opgeregt tot uw bederf j' Jingvln Het zwaart van Titus, aluw bouwpragt, have, en erf jemza- Vemiekn -, uwenroem, en trots op Salems ternpel U™Lfling. Met zyn vergulde dak, tot den benedendrempel In ftof en gloejent puin haaft werpen overhoop. Dan ftaat de woede niet te ftuiten in haar loop, Als zy, wraakgierig Op geraamre en bekkeneelen Van uw verilagenen, haar moortrol uit zal fpeelen , En gy ontzinde j droef den tyt zult zien vervult, Waar in de wraak haar regt zal eiflchen van uw fchult. Dan wil uw naar gefchrei vergeefs den heme! dagen, Die doof zal wezen voor uw jammeren en klagen. En gy, te dezer tyt van 't zaligende ligt rprfaT' ^og onbefcheenen, eer en glory van myn digt, aan Sau- 6 Ooggetuige van dit woeden en krakkeelen, las toen Schiept uw vermaak ook in dit Treurfpel te zien fpelen! Vanstt- Toen gy de {a} kleederen der fteenigers op flraat fanus ln uw bewaring naamr, op zulk een gruweldaad: |
||||||||
doot.
|
||||||||
Wie
land gevallen, de groote Konings ftad berennende, ;n de raaand Nifan , (by
ons April) d'eerfte maand na de Joodfche tellinge, wanneerhet op den xiv. dier maand Sabbath, tegelykPafcha, endieStad, wegens hetjaarfeeft, opgepropt van menfchen was. Hy had zyne legerbenden wel meeft geplaatft op den Olyiberg, om den gruwel der verwoeflinge aan de heilige plaatze , dat is, in het gezigte van den Ternpel, te doen ftaan. Hoehetzich met het bemagtigen dier ftad binnen vyf maanden heeft toegedragen, daar van gceft ons Jofephus , ooggetuige van heel dit werk, een daglyft op, in zyn VI. Boek. (a) Zy wierpen hem (namentlyk Stephanils) ter ftad uit, en fleenigden hem , en de getmgen hidden hunne kleederen aan de voeten eenes Jongelings enx.. , regt Luc. 7 v. 38, en 12, io. Dog men inoet daar uit niet verkeerdelyk befluiten, dat Paulus wort befchreeven, alsdoen in zyn kindfe , of groenc jeugt, hetgebruik van de reede nog niet magtig zynde, om van de billikheit of onregt dier daat te befluiten ; lriaar men fla het oog op de onderhande- lingen die hy met de Tempelpapen hout, en het bellier van die zaak, welke z,y hem aanbetrouwen, 't geen alleen door een man met overleg en geflee- pen brein moil worden uitgewerkt. Doe hier by dat men volgens het ge- bruik diet tyden zulke nog Jongelingen noemde , die .driemaal tienjaren telden Zie Tako Hajo van den Honart, in zynen vooriooper van denJJrief tot deRomeinen. ......... ,. ...,. . . ■ ' |
||||||||
—
|
|||||
APOSTEL PAULUS. I. Boek. n
Vie weet zyn noodlot, of waar toe hy is verkoren ?
jy zulc dezelve taal de werrelt haaft doen hooren, Vaarom uw voorzaat leed-, cttj zyne glory waard, iods eeuwig Koninkryk verkondigen op.aard.. s 't my vergunt, 6 held, uw glory na te (Ireven - n al de wond'ren, door Godsgeelt van u bedreven, ruO zal myn veder langs een weg van rozebla£n, Jit martelbloet gegroeit, met u ten reye gaan : )aar gy , befdhaduwc van het ligt der Serafynen,: ten zon verftrekt om Iiier Gods icerke te befchynen, Ay dunkt uw ftar fchynt my te wenken met haar ligt, in van haar vuur een it ml te fchteten op myn digt. 't Gaat wel. ik voel myn geeft vanievervieraan'tblaken.
Myn Zangeres, gy meugt den Kruisgezant genaken. Toon ons zyn leven van zyn wieg, tot aan zyn graf. Wiar hem de hemel 't eerfte, en tweede leven gaf: Wat dorp , gehugt, of (tad hem teelde in hare poorte. ~'h Berugte (aj Tarfus was de plaats van zyn geboorte, i>« -ty«-
Om zyne hooge fchool, toen wyt, en zyt vermaart: %£*£ /taaf ont %o groQt een geeit te kweeken nimmer waard, plaats.
3ie hooger ryzenmoit dan Griekens leflen rezen, -Ibe zeer van Strabo, en het trotfe Atheen geprezen, Terwyl Tiberius regeering liep ten end, Der Chrift'nen (b) toevlugt in vervolging en ellend. B 2 ft Zy
..... , ^ ■ r-.i . . ■
(a) Tarfus , een ftad in Glide, op de rivier Gydnus, twee mylen van de
zee, tegens over den Ooftelyken hoek van 't EilandCyprus; eengewinftadder Romeinen, met voorregten van Caefar, en byzonder van Auguftus (om dat "zy hem in den oorlog tegen Brutus en Cafflus veel dienften had gedaan) befchonken, zulkshare borgers Romeinen waren. zy had een bloejendehoo- ge fchool , waar in de wetenfehappen wierden aangekweekt, als te Alexan- dre en teAjthenen, daarom ook van Lucas Hand. n. v. 39. genoemt , gem ■en-Vermaarde ftad in Cilicie. ■<>>;• . >.....
(i) Naardien de Roomfche Keizer Klaudius Tiberius (veelligtoplwt berigt van
Pilatus, aangaande de wonderdadenvanChriftus, zo voor als rfazyndood) ter ■gonfte van de Chriftenen, door een fcherpe wet in \ JOodfche land aiom deed yerkondigen, dat ale die de Chriftenen uit bitterheit of afgunft lagen leidden, daar
|
|||||
i2 HET L E V E N V A N DEN
|
||||||||||||||||||
't Zy deze gun ft was om Pilatus te believen,
Of om de Sanhedrin in haar gezag te grieven. Hier heeft zyn jeugt, in geeft, en taal, en wetenfchap By elk uitmunrende , haaft op den hoogften trap, Gelyk zyn brieven ("cot bewys) daar zelf van wagen., Met lof den fchoolprys uit het letterperk gedragen, En 't zaat der wysheit , daar gezogen, opgeleit, Om namaals tot Gods eer te worden uitgebreit: Gelyk zyn pen haar kragt en (land altyt zal houwen By hen , die op 't geloof alleen hun hope bouwen _, Zo lang het moederligt de werrelt milt beftraalt, En over 't ongeloof de waarheit zegepraalt. Die zelve leeriuft, onverzaad in hem gereezen ,
Heeft hem den vveg ook na Jeruzalem gewezen : Nadien in Tarfus, zyn geliefde Vaderftad, |
||||||||||||||||||
Zyne leer-
luft en ie- ■verinz.y- nejeugt, en voort- gang, met zyne jaren op- ■waffende. |
||||||||||||||||||
.3 j
|
||||||||||||||||||
UCr
|
||||||||||||||||||
daar voor geftraft zouden worden; hebben veele fchryvers zoeken optefpeu-'
ren , war de reeden mogt zyn geweeft , dat de vervolging der Chriftenen in zyn regeering zoo heevig is aangevoert, op dien tyt als Stefanus de Diaken I fneuvdde, als ook nog een geruimen tyt na zyn Marteldood; en men heeft bevonden dit bygekomen te zyn, door den tuflchehtyt, onder het verwifle- len der Landvoogdy van L. Pomponius , op Vitellius: want Pomponius, |
||||||||||||||||||
Is eerft in Paleftina geko-
men in 't jaar u88 na de bouwing van
Romen. ins Van Tiberius regee-
ring. 1135 Van onzejaarreeke-
ning.. .. |
||||||||||||||||||
Landvoogdvan Syrie ,. is
overleden in 't jaar 1186 van Rom ens bou-
wing, mo Van Tiberius regee-
ring. 1133 Van onze tytreeke-
ring. |
En zyn navolger Vitellius
was in 't jaar van Ro- mens bouwing j 187 nog Borgermeefter te Romen met P. Fabius. 1111 van Tiberius regee- ring. 1134 Van onze jaarree- |
|||||||||||||||||
kening.
Tacitus jaarboek op 't jaar DCCLXXXV., en DCCLXXXVIII.
De Heer Taco Hajo van den Honart (die zyn wtrk gemaakt heeft om de- zen tuffchentyt op het aldernaaufte uit te pluizen r in den voorlooper van zyn verklaring over den Brief tot de Romeinen) vind uit een tyt van omtrent twee jaren, in welken tyt de Joodfe Raad , de handen wat ruimer heb- bende, de vervolging des te heeviger voortgezet en aangedrongen heeft. Dus bediende de Opperpriefter Ananias zig ook van den tyt tufTchen de dood van Feftus , en de verherhng van Albanus tot den Stadhouderlyken ftoel; en liet Jacobus Minor, anders den Broeder des Heeren genaamt, met een Volders knots de herfenpan inflaan. Jofeph, Jood. Oud. B. zo. Hooftd* 8. |
||||||||||||||||||
APOSTEL PAULUS. I. Boek. 13
De Leeraar voor zyn geeft niets groots meer over had.
Hier ving hy aan de fchool der J oden te onderzoeken,
Derzelver zeden, het gehcim der Tempelboeken j.
Zo vol van raadfelen, zo vol verborgen zin,
Te ontzwagtlen, tot vermaak der trotfe Sanhedrin >
En vergenoeging der geletrerfte Rabbynen.
Want nu de Tempelzon zo hoog begon te fchynen
Door heel Judea, dat elk haar gezag ontzag,
Scheen Saulus hun niet min te ryzen in den dag., Dan eene nieuwe maan 0 hun toegefchikt van boven, Die met haar glans de ftar der Chrift'nen zou verdoven,, Haar ligt ontluift'ren , hoe klaarfchynend' opgeftelt. Of van den (a) melkweg af te dryven met gewelt. Dus in 't gezigt van al de Pharizeen verheven, Geheiligden in 't oog, maar valfch in leer en leven, Tradt hy de fchool in van Rabyn Gamaliel, Een Schrift-en Wetgeleerde , op vondenfcherp, enfnel,f?*r Zn En boven anderen vermaart om zyn geteertheit: Rah"... Maar fchoon dit zaat van die geleertheit veel verkeertheit,0"""^''
Tot fmart der kerke, in 't hart van Saulus kweekte voort, *t Mod egter tot zyn lof opwaften ongefmoort, En u Gamaliel> en and'ren hoog verheeven, Nog overtuigen, dat de fmet hem aangewreven, Namaals gezuivert door het Evangelifch ligt, U nog beneev'len zou dat fchynfchoon aangezigt, En trotfe voorhooft zo vol rimpelen als kreuken* De heiligheit zit in geen kleedt bezaait met fpreuken Of lettervonden, goudj of trotfe tempelpragt, Maar in 't eenvoudig hert dat Gods genade wagt -, Aan geenen fchyn verflaaft, of bloote ceremoni, B 3 Waar
(a) De melkweg, om zyne witheit zo genaamt, is die Iugtftreek, waarlangsde
Goden (zoo de Heidenen wilden) naar het Hof van Jupiter reeden , als ze *an hem opontboden waren. |
||||
i4 HET LEVEN VAN DEN
Waar mee de fchyndeugt dekt haar valfche guicheltroni, Daar ze uic het wetboek raapt, en opzoekt wathaardient, Op de armoe treedt, en houd den rykdom voor haar vrient. Onnoozelheit laat zich hier door van haar verlokken, Eer zy de fchapevagt den wolf ziet afgetrokken: Gelyk uw leerling, op wiens afch uw radt nu draait, U zelf doen blyken zal, war, zaat ge ook in hem zaait j Maar niec voor dat de tyt hier toe zal zyn gebooren. Gy zult hem eerft, tbt uw vefmaak, nog Zien en hooren, Daar hy de voefen flout op Chrifrus leden zet, Maar met geen martelbloet zich zelven ooit befmet. Wei aan. het luft ons hem te zien in 't wreed vervolgen. De Tempelbloetraadt, uitgelaten en verbolgen stn»gge-(Na. 'c fnood ombrengen van held Stefanus, te wreed de Chri- Mishandelt) op al wat voor Chriftus leere ftreedt, ftewn te Stak nu de bloedtrompet aan alle kanten weder. Um.**' Want, ziende 't kerkgezag reeds half getreen ter neder, 'En hoe hun aanzien reede op vuilen droeflem liep., Door 't ligt dat Jefus leere in veele plaatfen fchiep, Barfte op de waarheit uit met losgelate toomen. Zo woed en bruift de zee om alks re overftroomen, Geiykenis. Wanneer ze van een ftorm gedreeven uit haar bed, Eerft al het lage land rondom in water zee, En in dien aanval weet van wankelen nog wyken, Voor haar gezwolle vloed de damfnen, en dc dyken Heeft overweldigtj en alom in barre zee Herfchept, tot wanhoop van den Landman, omzynvee, Reeds opgebrooken met zyn vrouw, en waardfte panden: Terwyl de dolle ftroom het alles maakt te fchanden. Zo groot een onweer trof Judeaj na den moort Van onzen Martelaar, held Steven, naau gehoort, Of elk wiert op het bloed des Chriftendoms verwoeder, Dat vaft verftrooit wierd als een kudde zbnder hoeder. Want nu trad Saulus met zyn bloedplakkaten aan, Om
|
||||||
_;_____.___________
|
||||||
A P O S T E L P A U L U S. I. Boek. 1:5
Om wie de wet we&rfprak in ketenen te flaan,
Of zich nict houden wilde, aan Mozes ftyl, en orden.
Hy, gevolmagtigde des Tempelraads geworden,
Voert zynen laft met zulk een vinnigen beiluit,
Als ooit vervolger deedt, aan alle kanten uit.
Hy vangt> en Fpant, en laatgeenfchuilplaatsonbekropen,
Verfchrikt de fteden die aan 3t vlugten, en verloopen,
Haar welvaart wyken zien: terwyl de inwoonder, bang
Voor deze zielenplaag, en fnoo geweetensdwang,
Zyns lyfs behoudenis gaat zoeken aan zyn voeten.
Gewelt doet de onPchult ligt de fchult der misdaen boeten:
Wanneer de reede zwigt voor de opperdwinglandy,
En 't feherp gefleepe ftaal den bloeddprft hangt op zy.
Zo ftapt hy voort, gefterkt van lyf- en krygstrauwanten _, saulut
Zent zyn verfpieders uit, en ftut aan alle kanten eerftt-vtr-
De heilige oefteningj en leere, en Chriftenpligt j ui/u}'
Die uit geloove, en iiefde, en hoope fchept haar ligt, van dm
En reeds Samarie gevoert had op haar wegen. RaadT
't Heugt iij Samarie! gy liept den vlugters tegen
Om hen te ontfangen, en te bergen in uw. fchoot,
Daar de een met kerker dreigde, en de andermet dedood.
Jaagt gy^ oSaulus! dus Godts uitgekore vrinden ?
Kan u een dolle drift van godsdienft zo verblinden ?
Godts erfdeel fchrikt voor zulk een razend onbefcheit.
Geen menfch wort op die wys ten leven ingeleit.
De Heiland, op wiens naam uw lemmer is geilepen,
Heeft zyn verkorenen niet met gewelt gegrepen,
Of dus gedwongen. 't pad des vredes in te flaan >
Is eerft zich zelf, en dan al 3t werreltfche verfma^n,
Godt minnen boven al: zyn naaften als zig zelven.
Op dezen grondbouw ftaan der Chrift'nen kerkgewelven.
Hier in is 't al _, het gene u Mozes wet gebiet.,
Ver van zyn broeders dus te jagen in 't verdriet,
Of met het ftaal deri dfaat hun *s levens af te knippen.
Dus
|
||||
i(5 HET LEVEN VAN DEN
Dus ftond het water reeds de kruiskerk op de lippen,
Om in een zee van bloet te zullen ondergaan, Toen op Damafcus Godt begon zyn oog te flaan, En wat daar om, en heen, door Saulus wiert bedreven, d« kruis- Die voor zyn aantogt elk deed fidderen en beven, kerk fiier Grootmoedig op zyn laft van 't prat Jeruzalem, tmd.m Wiens kerkgezag hyeerde., en aanbad als Gods ftem. Zo ver vveec zig de fchyn van Godsdienft uit te rekken. Dus wift het Jodendom zyn gruwelen te dekken: Gelyk het heden, van de aloude fmet bevuilt, Nog agter 'c grot van zyn verbroke fdiaduw fchuilt; Van 't Evangeli fchuw, en doof voor 's hemels tolken, Hoe van Gods Englen zelf verkondigt uit de wolken En't menfchdom toegegalmt, op't vleefch geworden woort, Wanneer de Kersnagt zong Godcs heilige geboort. *C Vuur der vervolging, dus nu ligterlaag aan *t blaken,
Bewoog den Heiland, om de zynen te genaken: Den vlammeftigter te we&rhouden met zyn hant, En zyn verdrukte kerk te redden uit den brant. Niet verder da.n zult gy uw trotfe treden zetten, Geftren ge uitvoerder van deze averegrie wetten, Ten zy ge wilt dat u het hemels vuur verniel, Als Arons zonen, wien Qa) de ftraf volgde op de hid, togt naar Om }t ongeoorloft vuur, geftookt op Gods altaren. Damaf- Maar hy, als of geen magt, hoehoog, hemkonvervaren, |
|||||||
CIIS.
|
|||||||
Vervolgt zyn woedentot Damafcus voor de poort,
Daar
(a) Vreemt vuur, zegt de Text Lev. io. 't welk niet van den Brandaltaar dat
door't hemels vuur vvierd aangeftoken, maar van elders genomen was: en het reukwerk in de wierrookvaten daar mede gerooft , en voor het aangezigt des Heeren gebragt, was de misdaad, waar door Aarons zonen Nadab en Abihu het oordeel Gods op den hals haalden : dat hen beide met een blixemftraal (hemels vuur) getroffen heeft, dat zy dood daar heen gevallen zyn. Dit was (zegt Rabbi Gaskuni) naar de wet der vergelding: want zyzon- digden door vuur, en wierden met vuur vcrteert. Zie Goeree MozaizeHift. 4.B. p. 340. |
|||||||
APOSTEL PAULUS. I. Boek. 17
Daar hem een we£rligt flaat, op 's hetnels donderwoort, |
|||||||||||||||||||||||||
Door
Gods hand wt- derhou- den , |
|||||||||||||||||||||||||
Dat als een fchigt van vuur, ten wolken uitgefchoten,
Hem uit den zadel werpt, gelyk van Godc verftooten, En toegalmt: Saulus! wat vervolgc ge my? zietoe! |
|||||||||||||||||||||||||
Verblinde Saulus: 'k voel de ftramen van uw roe,
Die myn verdrukte volk uw wrcedheit doec beweenen. Hy , magteloos, en van het hemels ligc omfcheenen, Roept, door zyn val verdoofc, en naaulyks by 't verftand, Wie zyt ge Heer, die my geraakt hebt met uw hand? |
|||||||||||||||||||||||||
en met
blindheit
geflagen.
|
|||||||||||||||||||||||||
De Godtheit antwoort den verflagen vol medogen:
|
|||||||||||||||||||||||||
'k Ben Jefus., dien gy durft vervolgen: fhak uw pogen
En ydel woelen: 't is een reukeloos beflaan De hielen willens in de prikkelen te flaan. Wie met den hemel ftrydt legt haaft ter nee"rgetreden. Beproef u zelf, die my vervolgt in myne leden. |
|||||||||||||||||||||||||
Hy, wat bekomen _, roept we^rom met vrees belaen:
Wat wilt gy Heer dat van uw dienaar zy gedaan j Op dat hy volgen mag uw heilige bevelen ? Dus fcheen de geeft zyn kragt alreeds in hem te teelen, Van wien hy was gefchikt tot een verkoren vat. Des hem de Item herriep: Sta op: ga naar de ftad : Ga heen : want daar zult gy, uit mynen name, hooren Wat u tedoen flaat, en waar toe ge zyt gekoren. |
Bid de
Godtheit em gena- de over z.yn mis- dryf; ■verkrygt
xx, en lad, om op te flaan |
||||||||||||||||||||||||
Zie hoe Godts eigendom nooit. afdwaalt van zyn harid':^.,*3"*
|
|||||||||||||||||||||||||
De bitt're Saulus , uit een fellen dwingeland ,
Die Jefus kerk beftreedt met folrertuig en wapen, In eenen leerling , naar Godts hart alree herfchapen, Die nooit zal fchroomen te verbreiden Jefus leer, En zelf den Sanhedrin te treden op zyn zeer. Dit hemels ligt moet nu verligten alle volken, |
Wonder-
lyk is de "voorzie- nigheit Godts in hare roe- pinge ter ZAtliiheit. |
||||||||||||||||||||||||
Al zou de donder zelf Godt roemen uit de wolken.
Geen marteldoot fchhkt nu Godts Afgezanten af. Veel min de blixem van der Joden ban en ftraf. Het ligt der waarheit., door geen nevels te befmetten j C Staat
|
|||||||||||||||||||||||||
i8 HET LEVEN VAN DEN
. Scaat door Gods vyanden zyn glans zelf uic te zetten, wel'dige'Zo ver de zonne, cloor haar onbegryp'lyk ligt, Met- In ons het denkbeek wekt van 't Godlyk aangezigt, rmg' Niet af tc fchilderen, hoe ver de zinnen dwalen, Of door opmerking, of befchouwing re agterhalen. De nieuwbekeerde, met zyn onheil nu begaaiij Terwyl,chy arbeid.om van de aard we£r op te ftaan, Heeft dezen (lag in 't eerft zich niet geflelt te voren Als een genade, maar een ftraf hem lang befchoren Voor reuk'loos misbedryf, of eenig grover feit, 't Geen 't oog geraakt had van Goats Oppermajefteit, Gelyk ons tarereel hem toont j verruktj bewogen, In 't hart getroffen, en geflagen in zyne oogenj zyne be- Waarom hy tall gelyk een blinde naar den wand. dweimt- Zyn krygsgezelfchap, eerlt gevlugt, grypt weder ftant, dev'efjol-Ter wy 1 zy *t ligt, dat hun verfchrikt had /, zien verdwenen, ■ving-van&n hunnen leidsman vaft met lidderende beenen zynvai. Qm nujpe roepenj daar hy wankelt hcen en weer. ceiykenis Gelyk een flagtos, door de byl geploft ter ne£r, op dit ge- Ecr hem de laatfte kuis den doodflag komt te geven, ™1' In een bedwelmtheit heen en weder word gedreven, Al fuizebollende om zyn eerfte kragten hygt, En fchrapt, en kruisbeent, tot hy flaauw ter nederzygt, Terwyl zyn bloet ftremt, en *t gezigt hem word gebroken. In die bedwelming met de oogledeu toegeloken., Van weerzyde onderfteunt, en met de hand geleit, Voert hem dekrygsbende j eerzyhooplobs'van hem fcheit., nhom_ Tot in Damafcus: daar hy, op een nieiiw herboren, ftiinde Voort zyn gebeden ftort, in rfilte voor Godts ooren, flani Da- En 't knagent hart ontlaft, om 't reukeloos beftaan majcm, yan ^ vervoigenj met gCregte fchult bela£n. Drie dagen heeft hy hier met de oogert nog gefloten ,
'dipbotu En, zonder dat hy drank of fpyze heeft genoten., M«ar> In zyn verzugtingen gefleten, met zyn lot Tc
|
||||
........ ■
|
|||||||||||||||||
APOSTEL PAULUS. I. Boek
|
|||||||||||||||||
19
|
|||||||||||||||||
Te vrede, en vergenoegt in de eere van zyn Godt>
|
gcduuren-
|
||||||||||||||||
Terwyl Godts gcert^ om zyn benaau\ythe£n te verligten, jjj?.**"*
Hem At hart verfterkte met- vertrooftende,gezigteuL,. m^t' Die uit de nevelen van deze duifterheit ■'■■»,
Den dag hem fchiepenj zyn rgedtik alreeds, bereic.
Een waarde leerling yan den Heiland, Ananias, jm;
Genaamt, die niet ontzag de kruisleec van Meflias ; Te prediken,. ten prys van *t onbefmetfe Lam^ n3 i Dat met zyn dood defchultider menfcben; op zjclj mamj j
Bevond zich (wieftaat in Gods ichikking niet verwondert?} Nu in Damafcus van de broed'ren afgezondertj |
|||||||||||||||||
En in zyn ruftvertrek gelegen ftil alleen:
Voor wien Godts Engel in een nagtgezicht verfcheen. Waar zyt ge, klonk de ftera van 't oppe.rfte vermogen Hier ben lk Heer, fprak Ananias, voor uvv oogen , jGereed te hooren na 't bevel van uwen mont. |
Een En-
gel ver- fchynt Ananias, ten voor- deele van Saidus. |
||||||||||||||||
Zo fta, was 's hemels laft, dan op, en ga terftont
Naar 't huis van Judas in de ftraat genaamt de Regte: Op dat ik 't ongelyk door uwe hand beflegte, Door eenen Saulus (een geboren Tarfiaan , Van Ouders een Romeinj myn glory aangedaan: Gy zult hem daar ter plaatze aantreffen: ga hem tegen: "Want hy heeft, op zyn be£, genade om hoog verkregen. En door een nagtgezicht, u zelf alreeds gezien, Door myne hand bereit hem we£r 't gezicht te bien t Dat voor drie dagen is verduiftert in zyne oogen. De leerling, uit ontzag ter aarde ne£rgebogen Op 't Goddelyk bevel, ftond vaardig en bereit ; Dog vol bekomm'ring om dien laft, hem opgeleit; Na<Jien de faam reeds door die landftreek had doen hooren, ., Met welk een hoon en fmaat, enkwelling, Godts verkoren m^dfg- En diergekogte Volk, door dezen man alleen, *«'«» Rondom Jerufalem was op den nek getreen: ^"Z'eI,-
Gelyk hy nog gefterkt, om 't zelve te volenden, g*u bevel,
C 2 Was
|
|||||||||||||||||
2o HETtE'VEN VAN DEN
Was te Damafcus aangekomen met zyn bender), Ten fchrik en fchroom van al wat Jelus naam beleedt j Het Evangely preekte, of voor zyn leere ftreedt. £ holly- Maar de albez;endc, voor wiens oog niers is verborgen, keaan- Steef dus zyn laft: Gaheen: ftaak uw onnutte zorgent fetktf Want deez' vervolger is my een verkoren vat. z.ynen Zo zuiver als den weg der waarheit ooit betrad. l"tr7'~ *n dezen Saulus leeft myn uiterfte behagen. Hy is het, die myn naam den aardkloot om zal dragen,
En nimmer fchroonien, met de dood, van my geleen, (Het grootfte wonder) voor het Heidendom te tre£n: 't Geflagt van Ifrael, hoe ftug ook, te overtuigen, En kroon en fcepter voor de kruistriomf te buigen: Hem zal ik toonen (hoe gebrandmerkt van de faam) Hoe veel j en wat hem fta te lyden, om myn naam. Welaan myn Zangheldin! weer naardenprysgedongen,
Nu Saulus opgangj uit zyn nederlaag, gezongen, Tot hy, door Syrie j en gants Paleftyn befaamt, Niet langcr Saulus, maar nu (a) Paulus wort genaamt. Die
(«) Of hy dien naam- heeft aangenoomen ter gedagtenis van de over-
winninge , die hy door zyne reeden op 't gemoed van Sergius Paulus behaalt had, (gelyk zo voorheenen de Roomfche Veltheeren ziglieren benoemennaar die volkeren , welke zy vcrwonnen hadden ; waarom ook de Keizer Flavius Klaudius, na dat hy in twee veltflagen de Gothen, die met hunne bondgeno- ten, de Sarmaten en Schyten, een heir van tweerr.aal hondert duizent man- nen uitmaakten, ten eenemaal in Hongaryen uit het velt geflagen had, Wiert toegenaamt Gothicus , de Goth.) of dat hy van de Heidenen , met opzicht op zyn uiterlyke gedaante, Paulus (dat is , klein, of van gering aanzien) ee- nocmt is , en de Apoftel z. Cor. »o. v. 10. daar op zinfpeelt; waarom ny * by de Joden met den bynaam van Hekkaton, dat isdekleine, benaamtwort: ja dat David in zyn 68 harpzang, daar op zinfpelcnde, hem noemtBenjamin
de kleine , wort van D°. Herm. Gerbaden (in zyn Heiligdom der Heidenen geopent) eer voorgeftelt als beweezen- Hieronimus leid dezes naams af- ... komft af van het Hebreeuws Pala , Wonderlyk;andere van het Hebreeuws woort Ph£, en 't Grieks Au!e , Trompet, en dan zal't een trompetrenden mond beteekenen, om dat hy een uitftekende Kerktrompet is geweeft na zy- ne bekeering, en de leere des Euangeliums door de werrelt gebazuint heeftj, dpg, alho«wel dit een zoete zinfpeling op zyn perfoon betrekt, zoo fchynt |
||||
APOSTEL PAULUS. I. Boek. xi
Die met zyn leere kroont zyn onbefproken leven, Door geenen and'ren drift, dan Jefus geeft: gedreven: In welkers naam hy Jood, en Heidenen bekeert, De dooven hooren doet, den ftommen fpreken Ieert> Ja de overleed'nen wekt, om,. door dat wonderteeken, De hardfte harten te vermurwen,, en te breken, En elk te leiden tot de ware kennis Godts, Die op geen zantgrond is gebout, maar vafte rots. De Vader van het ligt, hierom, met u bewogen,
6 Saulus, ligt wel haaft de fchillen van uwe oogen. 'k Zie Ananias nu met mind're zorg bela£n,
Na }t huis zich fpoeden, daar Godts wil moet zyn voldaan, En zynen Saulus hier gebogen voor zyn voeten, Pautas Niet koel, maar met den naamvanbroederhcusbegroeten, ™Zn*"s
Met liefde omhelzen, en de boodfchap van zyn Heer bex^gt, Hem mededeelen, als voortplanter van zyn leer _, Die zelf de woeftheit nog zal temmen der Barbaren. Aldus gereedt in zyn gezantfchap voort te varen, En Godts genade hem te fchenken, lang belooft, Legt hy vol zegening de handen hem op *t hooft: f twf" En fpreekt, Godts geeft komt uw bekeering dus bewerken
Om u in hope'., en liefde, en vaft geloof te fterken, Kleinodien op aard j voor geenen fchat te koop, En gezellinnen van den Chriftelyken doop. «" **" Erken dus, door myn hand , Godts heilige vermogen.
In die geftalte viel het dekfel hem van d'oogen.
C 3 De
het ons toe, als te veer gezogt; ook is het een gebruik by de fchryvers van
dientyt, zig meer te zetten op woordenpluiiery, dan omd'eenvoudige waar- heit na te fporen. Saul was oulings den naam van een der Koningen Ifraels, die met onienSaulus uit de ftamme Benjaminshunnenafkomft rekenden; en, terwyl hy een Hebreer was, hebben hem zyne Ouders den Hebreeufen naam van Saul gegeeven: welke naderhand naarde Romeinfche uitfpraak is verwif- felt in Paulus; zo nogtans dat hy, onder de Joden verkeerende, nog dikwils met den naam van Saulus is benoemt, behalven dat de H. Schrift geen het minfte fpoor gecft tot de reede van zyns naams verfpelling. |
||||||
22 HET LEVEN VAN DEN
Krygt De donk're fchaduw week voor Jt albeftralend lichr,
bier En Saulus zag den dag weerom met zyn gezicht fetilht ^us m ^en waterdoop voor litmaat aangenomen . xueder. Van Jefus kerke, ftond hem geen gevaar te lchroomen. Hoe zeer de helhond bafte, op \ groejende geloof t Godts nieuwe Apoftel ipelt hern haaft den zielenroof Te ontzetten , en dien prooy re rukken uit de tanden. Want's hemels wonderwerk was nu in hem voor handen. . 't Gerugt van dit bedryf vloog ftraks Damafcus door, van'dif En bragt 'er vele door dat wonder tot gehoor:
■wonder Byzonder roen Godts heldt, van heilig vuur ontfteken, vedlln- Het bitfe Jodendom begon te wederipreken j gehovi- Den flaaffen lettcrdienlt te weeren, en zich bloot gen' Te ftellen voor de zege uit Chnftus bittre doot. Elk ftond op dat gezicht verbaaft en opgetogen,
En twyffelde of hy 't zagj en vraagde *t aan zyn oogen. Een troep verftokre ftak de hooiden by malkaer, En riep verbaaft: van waar komt ons deez' yveraar? Is dit dezelve niet, die, willig afgezonden Van de Overprieft'ren _, elk de wet plagt te verkonden, En, wie daar tcgen fprak in ketcnen te ilaan, Of naar Jeruzalem re voeren hier van daan? ring m Hoe is *t dan mogelyk het geen wy zien, en hooren ? *^*¥- Of draait zyn geelt, gelyk de kerkliaan op den toren, rf«2«L»'Naar alle winden, die hem fchade of voordeel bien., vuerPtut-Dat hy zich overal laat in den voortogt zien? ringi't 2y dat hy Mofes wet den volke houd voor oogen, Of voert een nieuwe leer in onze Sinagogen _,
by vede En kryt den Tempeldienft voor donk're ichaduw uit: tlZl' Geweken voor het licht dat Arons offer ftuit: gtnomen. it
Zo rreedt hy met den voet gepoden en verboden,
Als was befnydenis nog wetboek meer van nooden. Dus ging de onwetenheit vaft Saulus les te keerj Maar hy van dag tot dag bekragtigt in zyn leer, En
|
||||
APOSTE1 PAULUS. I. Boek. 13
En onbezweken in de waarheit voort te ontleden, DeA. Deed elk verftommen voor de kragr van zyne reden, foftel be-
Onwederipreeklyk hem van boven ingeftort., Tenn,
Waar voor de Kabalift in vonden ichoot te kort, en vry
En, hoe geilepen, zich in 5c end liet overcuigen: Tnlten
Dus zag Damai'cus hun voor den Melius buigen, m wini
Van hunne Vaderen met doorenen gekroont, >erveele
En nu van Saulus klaar in 't kruisgeloof vertoont. planting
Waar door 'er velen j ne£rgebogen voor zyn voeten, ™» '*
'c Geloove omhelsden j om dat misbedryf te boeten. EvaHge' Maar als zyn leere dus doorltraalde, wyt en zyd,
Ontftak de boosheitj op het brullen van de nyt, In moord- en wraakzucht, omdenKruisheltaanteranden, En hem den Tempelvoogt te leveren in handen waar Geboeit, als hy voorhecn den Chrift'nen had gedaan : <w hem
Of hem te dooden, zo hun 't vangen mogt ontgaan. woTden Maar woelt en ievert vry, Godtslafterlyke benden , geiat -van
Die moedwil zal u zelf eer ftorten op de lenden, %N&»f's'
Eer gy den heldt, die'tligtdraagt voor Godtsaanzichtuit,
Van'c dierbaar leven rooft, of in uw kerker fluir. Zyn kamprol moet eerft zyn ten vollen afgeloopen, Eer hy op 's voorraats fpoor, zich maak den hemel open. Houd uwe poorten vry gefloten, en bewaart, Damafcus zal hem nooit zien kwetfen door uw zwaart. Hoe gy de waarheit 00k verdrukt in Jefus leden: Zy zullen door }t geloof, op Hang en draken treden > En wandelen in 't oog des afgronds onverzeerc. De Apoftelen nogtans te menigmaal geleert,
Hoe wis de wrok ftond van den Sabbatift te dugten a %£*"' Befloten Saulus liefft de haat te doen ontvlugten _, tragten
Dan hem te wagen aan dit dreigende gevaar. h™£
Een wakker zeeman neemt aldus den voorboo waar
Van 't nakende onwe&r, zich ontdekkende in het ruiflen Der zoute barenj eer ze aan 'c bulderen, en bruiflen , Als
|
|||
24 HET LEVEN VA'N DEN
AIs fteile bcrgen zich opheffen naar de lucht. tn laten Voorzichtis is hy , die den noodt in tyts ontvlugt. den meu- _ n... O J J J , 11
■wenAfo- ten Ihlle en donkre nagt j die reede was aan Jt vallen,
ftei ineen Holp dus den Kruisheldt van Damafcus hooge wallen, Honker? Neerlaten in een mande, op }t dringen van den noot, nagt van Daar ieder leerling Godts hem trouw de hant in boot, tuur 1/Op dat hy vcilig na Jerufalem zich fpoeden Mogt, en Godts kudde daar voor onheil gaan behoeden,
Gelyk een harder die nooit fluimert op zyn wagt. En gy, door wien die vond is tot zyn hulp bedagt, Getrouwe tocvlugt, waar de noot dringt, wis, en veiligj Georgius, toen aan de Van bekent van heilig: ufvan >c £y dat wy dwalen in het noemen van uw naam, ^Torgius Of die regt hebben, wy verheften uwe faam, »fj°™, Hoe magteloos om die te toonen in haar waarde: vinder Uwlofzal, om die daadt, zich fpreijen over de aarde, dezer Zo ver men deugt, en trouw, en vrindepligt waardeert: daadt. Qe\^ uw graf q^ 00k fazr ter piaats n0g wortgeeert. De Joodfe woede, door die lift dus uitgeftreken,
sf>yt der Terwyl de leeraar, naar Jerufalem geweken, joden o- nu reeds de palen van Damafcus ftreng gebiedt "mho?"Ontkomen was, ftaat ftom in 't geen 'er was gefchiet; men, Den vlugter hopende in zyn loop nog te agterhalen: Of dat de donk're nagt hem zou van 't pack doen dwalen,
*«*£* Indien men hem bezette, en nazette in der yl. ■vervoi- Maar, waar men uitzag, men vernam hem op geen myl. gwg' Zo draait, en raamt, en fnoft met opgefteken ooren cehhms Een jagthondt , die het fpoor heeft van het wilt verloren. Ter-
(«) Men toont te Damafcus nog , nevens meer andere oudheden, het graf van
St. Joris , die Paalus by duiftereh nagt in een mande by den muur zoude afgelaten hebben. De Roomfche Chrilknen en Mahometanen houden dit graf in groote agting, en gelooven dat de oly uit die lampen , by het graf branjende, vcelerhande ziekten en kwakn geneezen kan. Stokh. Journ. p. 1*3. |
||||
APOSTEL PAULUS. I. Boek
|
*f
|
|||||||||||||||
Terwyl de jager, om 't vermifte niet te ontgaan,
Hem voert al ftreelende we£r op de regte baan j Waar langs de brakken wyd en zyd hem 't fpoor bereiden j En, op hun fcherpe luchr, ten hazenleger leiden, Tot hy zyn prooy , zo lang vermift, weer krygt in't oog. Maar deze zee ging voor den D«imafceen te hoog. Jeruzalem, hoe ftondt gy voor het hooft geilagen,
Toen gy dit licht, waar uit uw luifter plag te dagen, \ Gcen te Damafcus met de zonne was gedaalt, Nu binnen uwen muur het hooft zaagt opgehaalt, Om onbenevelt Hof en Tempel te befchynen, En uwe fchaduw voor zyn zon te doen verdwynen: Geen wonder, dat ge voor zyn aankomft ftaat bedeeft, Uw kerkbouw fchud, waar hy de kragt toont van Godts geeft. Hier zal het wonder, hem gebeurt, zich openbaren. En geene flxaf zal hem doen wank'len, of vecvaren: Hy komt de broederfchap, met uw verbodt bela£n, Vertoonen, welk een licht in hem is opgegaan : Dat nu geen nevel van vervolging; meer bedekken, Maar, op zyn voorgang, elk een leidftar zal verftrekken Ten weg des levenSj geen gemakkelyke baan 3 Maar, waar men treedt, met kruis, en dorenen bela£n. Dog hoe verheerelykt hy ook komt aangetreden, Beftookt op zyne komft een vrces all' Jefus leden, Die, aangeraft van fchrik, hun fellen vyant zien. Waarom zich elk bcreidt om zyn gezicht te ontvlien j Juifl als hun Barnabas dit onwe£r op doet klaren, En zy door zyn bericht met Paulus zelf vergaren In vredelieventheit, en aandagt, nooit geltoort> Nu zyn vervolging was geftuit in haar geboort. Hy melt hun, in den geeft van blydfchap aangefteken, Hoe gants Damafcus van het wonder wift te fpreeken, Het hemels wonder, den vervolger met zyn ftoet, Op den gemeenen weg, door Godts genade ontmoet, |
||||||||||||||||
Saulut
komt te Jerusa- lem, |
||||||||||||||||
daar it
Sinagogt
en Joodfe
Raadt
•verfiomt
over zyne
bekeer'mg;
|
||||||||||||||||
ook de
nieuwe Chrifle- nen , die 'er aan twyfelen, |
||||||||||||||||
tot hun
Bmnaba:
geruft Jielt , door 't verhaal |
||||||||||||||||
Met
|
||||||||||||||||
i6 HET L'E'VEN VAN DEN
tw»p«*-Met zyn bekeering, die daar op beftondt te volgen. lusbekee-Xoy zegthy., maakt Godts liefde een tyger, hoe verbolgeny nng' En heet, op roof en moort., tot een zagtmoedig lam. 't Geen Ananias 't eerfl: tot onzen troolt vcrnam," c n
Toen hy, iu 3s Beilands naam, den nieuwen brocder doopte,
't Gezicht hem weergaf j Wide zielverwinning hoopte, Hem fni gebleeken aan Godts lang verdruktc kerk: Een hulp, die Pauliis ftond te heffen boven 'c zwerk, En zynen naam doen zien in 't boek van 'teind'loosleven. Hy zweeg niet, hoe hy , van Godts geefr alre& gefteven ( Verwonne zielen in triomf had mee gevoert, En heel Damafcus door die wonderdaat beroert. En hoe hy 't ongeloof met kragt had wederfproken : Gelyk hy hier kwam, om dat verder te beftoken, Voor geen gevaar bedugt, of brullen van de nyt, Die op zyn doen vergeefs haar ftompe tanden ilyt, En klaagt dat hy, dien al de leden meed vertrouden r Nu voor het hooft van hun befpringers wort gehoudenw De broederfchap, op dit verhaal nu wel te moe, Dt a- Steekt den geroepenen verheugt de handen toe, topi £n wdkomt hem als de eer van Jefus medeleden. ^■vanL Elk is bereit met hem het ftxydperk in te treden _, breeder- gGn oogft van zielen aan te winnen, en Godts lof, %e%tU Zo lang vertreden, eens te heffen uit het ftof: komt; Elkanders zwakheen met genoegen te onderfchragen, En lief en leet, met een gelyk gedult te drageny Hoe zeer de dwinglandy van 't bitfe Tempelrot Gewelt pleegde op de kerk en haar gezegent lot. Een eensgezintheit leert dus twee gelieven paren, Die, door den echten band, naar lyf en ziel vergaren, Zo min bekommert voor gevrecsden regenfpoet, Als voor de vreugt, waar mee de bruiloft hun ontmoet, Dus zag Jeruzalem ., als eerften dezer broederen, Hem, in opregt verbont van vrindfehap, leere, en goederen » Op
|
||||||
k
|
||||||
.__.___.......__
|
||||||
APOSTEL PAULUS. I. Boek. 27
Op Salems heuvelen, het heilig B.eedehuis
Bezoeken, en de zeege uitbreiden van hetkruis, Voor geen gevaar bedugt: het zy de Tempelkoren, Op Davids maatzang, zich den volke lieten hooren. Of dat het morgenuur het offer had geftookt, Door 't goude wierookvat van 's Priefters hand berookt: Terwyl een menigte van aangedronge fcharen > Den lofzang zingende , op den offerdienft vergaren: Dit fpeet de ftadt, waar in voorheen op zang en fpel De Rykstroon juichte van,den Vorft van Ilrael, Nu, door de Roomfe magt gekortwiekt, die vermetel Hier }c Opperkerkgebied gefchopt had uit den zetel., *t Gezag des Priefterfchaps in zyne magt befnoeit, En aan den ftandaart van zyn Adelaar geboeif. Maar, even als de zon, wat mift haar dreigt te dekken,
Zich 'c oog der werrelt door geen nevels kan onttrekken, Wieft Paulas J opehbaar te fpreeken na gewent, ^Mr* Door iever, die hem dreef, dertjoden haaft bekent, Crem-
Voor cen af'valligen by ieder uitgekreten, **' *y»- En ruftverftoorder , van verkeerden geeft bezcten, de'joden
Gehaat, verfoeit, als een die deeerzynslandaartsfchondt, *<W'»
Waard uitgebartnen , of geklopt op zynen mont: Gelyk, op dit gemor _, de wraakzucht aan het waflen _, Vaft toeleidde, om hem met den moortpook te verraflen-, Waarom de Apoftelfchaar bekommert* in der yl Hem perfte hier van daan te wyken voor een wyl: Eer hun de moedwil kwam te zamen aan te fchenden, Of Jt dreigend onweer hem te ftorteri op de lenden. Des fpoeit hy zich, op haar verlof, naarCefareen. hytuT Wat Zangheldin zal my zyn affcheid hier ontle&n? van daan
Of my verfterken, om zyn leflfen op te garen gut 1 *ten*ryfl.
Wat kragt van rede kan zyn reden evenareri? *t,w,
Wie fchildert my zyn liefde, en trouw, en vriritfehap af, Waar mee hy in Godts naam elk een den zegen gaf, D 2 En
|
||||
23 HET LEVEN VAN DEN
|
|||||||||||||||
En ruftig aanmaande, om , in iever onbezweken,
Voor de eer van Chriftus, en zyn koninkryk te fpreken,
Door geen vervolgers te weerhouden hier op aard ?
Myn veder vint zich hier op Jt einde van haar vaar't:
Juirt daar de (a) grensfteen de gebroeders dwingt tc fcheiden,
Wier zegen Paulus ftaat na Tarfus te geleiden,
Van Lukas wyze pen hier verder niet geuit,
Dat de onze voor een poos houd in haar vaart geftuit.
Schiep dus Godts kerk haarvreugt uit Paulus ommekeering ,
Ze ontfangt dus heden nog haar troofl uit zyne leering, En blyft in ongeval met dezen ftut gefterkt: Nadien Godts liefde alom op haar befcherming wcrkt: Gelyk zy hem, door wien zy 't allermeeft moll lyden , Bekeerde, om dus voor haar behoudenis te ftryden, Een
|
|||||||||||||||
Zyn af-
fchelt
van de
broeder-
jchap
hiergeno- men heb- bende, trekt by naar x.yn Vader- Jlad.
|
|||||||||||||||
(a) Sedert het Joodfche lant door de mogentheit der Romeinen
|
ver-
der |
||||||||||||||
meeftert is , hebben zy dat in Lantvoogdyen verdeelt, en elk
zelver onder een Stadhouderlyk opzicht latende,
de grensfcheiding door een gemerkten paalfteen
afgebakent. ook ftonden dusdanige gemerkte ko-
lommen , in elke bedeeling der Roomfche Ste-
dehouders, hondert mylen in 't ront; waarom
de Romeinen, met opzicht op de twintig Stede-
houders onder Keizer Auguftus, (waar van Cirenius
of Quirinius, by Luc. cap. z. gemelt , een was)
zeiden , dat hun gebied zich uitftrekte ufque ad
centefimum lapidem, tot den hondertften fteen. zie
M. vanMiddelhoven,in zynBronaderder woorden-
oorfpronkelykheden , p. 151. het is bedenke-
lyk, dat deze grensfteenen ook met een tot dat
gebruik , en van gelyken opftal zullen geweeft
hebben, als die Cyppen of weegfteenen , welke de
Roomfche Lantvoogden langs de gemeene wegen
doorgaans op duizent fchreeden lieten plaatfen,
om op te zitten, den laft opteverleggen, of van
dezelve te paart te konnen klimmen , enz; waar
van J. Oudaan ons de figuur vertoont in zyn Room. Mog. p. 499. Tab.cvmr.
met het opfchrift S. P. Q. R. IMP. CAE. QVOD VM S. EX. AE. P. Q.
IS AD ADE., dat hy dus vertaalt: de Raadt en't volk van Rome aan dengebieder Ct-
far, om dat de wegen gevejligt x.yn uit dat gelt , 't welk of bevel des Roads ttt dc. fchatkift gebragt was. |
|||||||||||||||
APOSTEL PAULUS. I. Boek. 19
Een voorbeelt dac men van geen menfch wanhopen rrioet, Hoe uitgelaten hy zich aanftelt, en verwoed, Om 's hemels eigendorn wraakgierig te verpletten : Want j om die waarheit hier in hare kragt te zetten, Plag hy, geduldige en gezegende Afgezant, Zo ver de kruisbanier van hem is voortgeplant, Te roemen zelf, dat hem de Godheit had verkoren, Om uit zyn eigen mont de werrelt te doen hooren, Dat zelf hit harfte hart, al was 't van ftaal en fteen, Zomtyts den rykdom erft van Gods barmhertigheen: En zyn genade des alleen dient aangebeden. Hy hoeft niet op te ftaan, die nooit is nee'rgetreden. Wat zegen is het, na 't bekenncn van zyn val _, Te mogen zeggen : Heer, wat wilt ge dat ik zal? „ oleveraars, gewoon elkander te vcrdoemen, „ En door een vals gelaat u\v fchyndeugt te verbloemen ! nukbe- „ Pilarebyters, op het fpoor der Pharifeen, lrtrsln- „ Elks misbedryf geneigt te ziften, enteontleen: %m,toe
„ Terwyl ge., van uw lot onkundig, and'ren oordeelt •, vyi vm
Let j adderengebroet, wien Godt hier ftelt ten voorbeelt, ttV&d* Om uw verkiezings , en verwerpings vallen gront dimft, Te ontworftelen, en dus te kloppen op den mont.
De ftera der waarheit, die niet dolen kan , of miflen, En ons een fpiegel ftrekt in haar gelykeniflen,. Agt niemant zalig., op hoe vaften fpoor hy gaat, , Zo lang de deur nog van zyn leven open ftaat. "er^To
Dus oordeelt niemant van verkeerden waan gedrevcn, % hun-
Voor gy den laatften dag befchouwt hebt van zyn leven: ITajh'n' En, zyt ge vroedt, laat dan het vonnis nog aan hem, wow- Door wien de Apofteten, in kerker, boey, en klem £?«*/^ Gefloten, wonderbaar geredt zyn uit de klauwen tyke, Van *t kerkgedrogt, gewoon de waarheit te benauwen. »«■■*» Zo houd ecns anders fmet van ergernis u vry. teekent. Yloekwaarde fchyndeugt! 6 befmetlyke harpy! D 3 „ Hoe.
|
||||
30 HET LEVEN VAN DEN
„ Hoe durft ge u langer nog op 't uiterlyk beroemen, >, Of u godtslafterlyk een kinc van Jefus noemen, j, Daar uw gewifle., met onkuisheit vuil befmet -a „ Voor 's naaften fchennis, en bedrog zich open zet? „ 't Eenvoudige gewaat zal u die wond niet heelen. De Pharizeefe rol aldus om laag te fpelen j Kan 'r oog der werrelt wel een tyt blindhokken: maar De hartekenner zoekr de zynen ver van daar. Nu diendc een hooger toon gezet op myne fnaren:
Tcrwyl Godts Afgezant, na Tarfus ons ontvaren, Geen minder wonderwerk ons hier laat aan de haht, wonder- Daar 'c heilig kruisgeloof (door Petrus voorrgeplant, daden l)en regten grondfteen om Godts kerkc te onderfchragen} Tank Met fchooner luifter dan de zonne ftaat te dagen, vanpau- Schoon ze al wat adem fchept verkwikt, en leven geeft. d"en'Apo-r^xe noe net ongeloof voor zyne leering beefr. pipe- Gebreken treden aan van die te Lidda wonen, *™ ' £ ^m ^oor ^at wonderwerk Godts heerlykheit te toonen, gain y~ Bedroefde Eneas, vier paar jaren lang gekwelt aange- yan zvn geraaktheit, wort door Petrus bant herftelt. |
||||||||||||
roert.
|
||||||||||||
En, om zyn vaft geloof, van zyne kwaal genezen.
Sarone, ik zie ook de bckeering in uw wezen: Daar gy te Joppe, van verwondering onrroert, 't Aanmerklyk wonder looft, aan Dorkas uitgevoert, Voor Petrus aankomft reeds gei'cheiden uit het leven. En 't leven op zyn bee haar wederom gegeven, Ten trooft des huisgezins, nu moede, en afgetreurt Op 't koude lyk, eer nog dit wonder was gebeurt: En wat u wyders met dien Kruisheldt is weervaren, Niet verder paflende op den toon van myne fnaren, En des alleen maar, in 't voorbygaan, aangeroert, Hoe waart, op hooger trant ten Harren opgevoert, Nadien ons Paulus fchynt te wenken uit het leven, Dat, boven 't fterflot, hout Godts Afgezant verheven, Daar
|
||||||||||||
!
|
||||||||||||
L-,_
|
||||||||||||
A P O S T E L PA U L U S. I. BoeL jr
Daar 'c Serafinendom in 't ongenaakbaat ligt, .... x\< • . Nu zynen iever kroonr ., de glory van myn digt. Ecn reeks van boflen 3 hoog gebcrgte , en diepe dalen,
Vergun myn Zangheldin dan jchigtig om te dwalen, lot zy den Kruisheldt, toe Godts eer aU.yt gezint, VeniZ- Van Barnabas verzelt j weer binnen Tarfus vint j nabas «
En hem beweegt om zich de fchaar weer te vettoonen, i*rf»*i
Het zeegenryk begin met fchooner end te kroonen , De Kruisleer wyd en zyd te voeren in den dag, En te doen blyken wat de Chriftenbouw vermag. *k Zie (a) Antiochie op zyn hoog bemuurde fchanlTen, Rondeelen, bolwerk, en verheeve torentranffen, Veel moediger dan ooit zich laeffert naar de lugt, Op 't heerlyk bloejen van Godts Evangelivrugt, Door dit gezegent paar geteelt, en daar gewonnen. Want, eer het jaar een ring (loot vandnehondertzonnen,^»»* Zag dees vermaarde ftadt de Chriftenleer s hoe zwaar UamU- Voorheen gewogen, daar uitbreiden openbaar _, thk.
En \ onbenevelt ligt, van Paulus opgefteken.,
Zyn glans zo luifterlyk uitfehieten, onbezweken,. Dat, wie't geloof beleedtj nu zonder vrees, offchaamt, Het hooft opftak, fchoon hy een Chriften wiert genaamr. Bekeerde zielen, van Godts blydfchap overgoten,
Een dreigent onheil ftont die vrugt haaft om te ftooten, Zo Godts voorzienig oog, dat om u alien waakt, Den flag niet keerde, die uw Hooftftad reeds genaakt. Zo
(a) Antiochie was de hoofrftadt in Syrie , dus van Seleucus Nikanor naar zynen:
Vader Antiochus genaamt. deze ftad beftond weleer uit vier delen, die elk met eenen byzonderen ringmuur ombolwerkt waren. Nikanor leidde de hant aan den eerften bouw, en bragt de inwoonders uit Antigonia derwaarts henen; daar na is zy door het inwoonende volk, naderhant van Seleukus Kallinikus, en eindelyk van Antiochus Epiphanes vergroot. zy befloeg onder alle defteden van 't Roomfche Ryk de derde plaats , naaft Rome en Alexandrye;. was ge- legen in een luftig dal, niet verre van den vhet Orontes, van ouds befaamt om haare vrugtbaarheit, grooten koophandel, en fchoolen, waar in deweten- fchappen gekweekt wierdenv |
||||
32 HET LEVEN VAN DEN
Zo dreigt een woeft gedrang van zaamgcpakte wolken j
Een onwe£rbui op *t hooft der onderniaanfe volken Te ftorten, eer men 't denkt, by helder zomerweer. Waak op, 6 Broederfchap, en ga 't gevaar te keer. Jeruzalem fpelt u een plaag door zyn Proreten: voorzcg- Waar onder (a) Agabus van 's hemels geeft bezeten, gmg van Een hongersnoot voorzegt, die zich uitbreiden zal "**"• Op alle kuften, hier bekent in 't aardfe dal. Die hemelrocdc deed zicli voelen allerwegen }
Toen Rome Klaudius ten Rykstroon zag gcftegen, En
(a) Dat "er volgens de befchryving van Lucas op de voorfpellingen van
Agabus, onder de regeering van Keizer Klaudius, een groote hongersnoot, voornamelyk in't Joodfche lant, gevolgtis, be- ___^„
veftigt niet alleen Jofeph. lib. xx. 3., "maar 00k
's Keizers munt; even als of die alleen den ver- flindenden tyt waare ontrukt, om de waarheit van des Apoftels fchryven te helpen fchragen. Wy hebben deeze ontleent uit het penningboek van J. Oudaan, p. 11. Tab. 11. 5. 6. , die vaft van gevoelen is dat deze penningennietvoorgangbaar gelt gemunt, maar van Klaudius tot gelt ge- maakt zyn ; aan geene andere penningen der Keizeren naderhant te befpeuren. 00k al die men vint zyn boven alle andere penningen gefleeten, niet onwaarfchynlyk door de behandeling enz. Op dezen penning ftaat duidelyk (op dewyzeals onzeagtentwintigengeftempeltj op den eenenkant AS., op d'andere zyde MP. en PRO, wellc ik (zegt de Schryver) leezen zoude, Monet a Pubuca Populi Romani; dat is, geme;nc munt des Roomfchen volks Hier uit meen ik dan ontwyffelbaar te befluiten , dat deze penningen uit eigen aart geen gelt geweeft zyn , maar by toeval tot enz.; en vervolgt , om dat het koren en eetwaren tot hoogenprysfteigerden, waseenig vaardig hulpmiddel nodig omd'armeluideninden nood te onderfteunen, en hier toe geen gereeder dan de kopere penningen , welker veele voor handen waren , en by 't gemeen volk by menig- ten gevonden wierden , door eenig ingedrukt merkteeken, de waardy van gelt te doenbekoo- men. |
||||
A P O S T E L PAULUS. I. Boek. 33
En de eer der Broederfchap, zyn mind'ren byftant boot., Be hon, Geheel Judea fpysde, op 't perden van den noot, germm En graan , en weyre fchafte aan alle Chriften monden: *^j f
Want Barnabas, hier toe met Saulus afgezonden, Bragt te Jeruzalem , Sarone., en verdre fteen _, en de Den Ouderlingen, }t geen gefchikt was voor 't gemeen: v'6r^'
Op dat de plaag der reeds aanftaande diere tyden pauiusen Hen niet verhind'ren mogte , in voor Godcs kerk te ftryden. Bjlj'nabas
Geltzuchtige, ziet wat dit heilig voorbeelt leert, gen.
Wanneer gy trots, en met het aanzicht afgekeert,
Behoeftigen ontzegt een luttel te onderfchragen, £W Of met een aalmoes 't oog des hemels te behagen. voorbeelt
Geen deugt die in Godts oogmetfchoonerglanflenftraalt,^/^
Als *t medelyden daar de liefde in zegepraalt -, voor de Met's naaftens ongeval tot in den geeft bewogen. geitzMg-
Dat is de Godsdienft die nooit Chriften heeft bedrogen. i
Stont dus de Broederfchap tot ieders hulpe ree, Waar is die liefde nu vervlogenp welk een zee, Woeftyn, ofkerker, hout dat dier juweel verborgen, Dat zich de Chriften aan zyn noodeloze zorgen j Uit yd'le gierigheit j zo jammerlyk verflaaft, En zyn geleent talent in de aarde dus begraaft ? Of is de liefde, nooit ontaart van mededogen, Voor deze zielenpeft bedugt, onze aarde ontvlogen, Om onze onmenflykheen niet van naby te zien, En geene afgodendienft de hant te helpen bien? 6 Ja. zy hout zich in den hemel opgefloten, En noemt hen zalig, die haar zoeken onverdroten. Terwyl het woort dus, als een afgezette bloem,
In planten aanwies, al het Chriftendom ten roem, Zag elk het bygeloof vaft meer en meer verdwynen , En Saulus weder van Jeruzalem verfchynen., Van Barnabas j en van Joannes nu verzelt, Gebynaamt Marcus, zo de pen van Lucas melt j E Om,
|
|||
H E T L'E-V'E N VAN D E ~'N
|
||||||||||
34
|
||||||||||
Om, na gedanen dienft., zich verder te gaan kwyten
Voor 's hemels eer, en zelf den Prieft'ren, en Levy ten, Emanuel, hec woort., te preken onbefchroomt, Hoe fel hun iever door 't gewelt ook wierc betoomtj Dus ftaande., om voordientogt Godts zegen afte bidden, Bevondt zich Barnabas met Saulus in net midden Der broeders, door hun vlyt tot nog toe meeft befaamt: Als wakk'ren Simeon, toen Niger bygenaamt, Verzelt van Manahen en Lucius, gezanten, Bekwaam om 't woort in't hart van't Heidendom te planten, En nu reisvaardig om dien laft op zich te laen: fauks Wanneer Godts geeft in den gebeede elk deed verftaan, en Bar- £)at Barnabas, hier toe met Saulus uitgekoren, rd^m t Gezantfchap was, dat men in dezen had te hooren. weder Des wierden daat'lyk hun de handen opgeleit: XL- En elk betoonde zich op Godts bevel bereit. Me, Gaat heen gezegende, wy volgen uwe treden, Om't wonderwerk j door u voor handen j voort te ontleden >
Terwyl de wangunft woed in 't bits Jeruzalem, Als gy het Heidendom doet luift'ren naar Godts ftem, Van haar verworpen j en geweigert aan te hooren, Waar uwe boetbazuin de harten trofs en ooren. Gaat heen: Godts liefde bint zich aan geflagt nog ftam. Al ftoft de bhnde Jood op 5t zaat van Abraham, De Godtheit kan zich uit de fteenen dat verwekken. Wy volgen op uw fpoor, om verder op te trekken, varen Langs fteile bergen, ftroom, en meeren woeft en wilt, tfifc?-^oor ft°rrnDui omgeroert, of lieflyk we&r geftilt. prus', en Tot wy, Selufie en ganfch Ciprus omgevaren, pafis, je ^ Pafos ryzen zien de goddelooze altaren, Aan
•
(4) Pafos was een ftad op 't eiland Cyprus, waar Venus, (zo de Grieken verha.-
len) uit het fchuim der zee geboren, in een paerlemoerfchulp is komen aanr- dryven. In die geitalte Yerhaalt Paufaaias dat ie in een Griekfen tempelftont afgcs*
|
||||||||||
APOSTEL PAULUS. I. Boek. a
Aan Venus toegewydt, en haar verdigten ftoet., Godinne van de liefde, en haren geilen gloet. Als of de wellutl, in net menflyk brein gekropen j Zich Godtheen fcheppen konde in dartelheit verzopen, Om hun verdorvemheehi, uit vlees en bloet ontftaan, De hant re bieden, en daar zelf in voor te gaan. Zo gaat de blintheit hier met vlees en bloet te rade, En zoekt uit flagting _, fmook, en offers Godts genade, Terwyl ze onkundig niet dan beelteniflen kent, Van Lant^ en Zeegoon ., en Godinnen zonder ent. Men zegt dat dit gebouw, uit marmer opgerezen, Op (V) Agapenors laft geftigt is, lang voor dezen _, Als eene kerkbelofte aan Venus toen gedaan, Voor dat hy 't zeegevaar gelukkig was ontgaanj Maar Salamis wil haaft dit.Hei.dens ligt zien dooven. *S»/e Het onukbluilyk ligt fteekt hier het hooft haaft boven. en hekee-
Daar 't kruisgezantfchap, met Joannes nu vergroot, rJ£ ™"^ De Sinagoge fterkt en ftigt in Chriftus doot, loovigen;
En al die landftreek op komt wekken tot bekeering,
Hoe zeer de nyt haar gal uitbraakt op hunne leering. "steede-* Zie hoe de Apoftel, van Godts geeft in 't hart verligt, Under
Den Stedehouder rukt de fchellen van 't gezicht: p:s"" |
||||||||||
Den braven Sergius bekeert, en voor zyn oogen
De fnoode konft ontdekt, daar'tvolk door wort bedrogen
|
||||||||||
Van zielverleiders, nu van hunne magt ontblootj
E 2 Op
|
||||||||||
■
|
||||||||||
afgebeelt, droogende (de lofle lokken van haar hair met beide handen gevat)
het zeewater van haar aangezicht. Haar was te Pafos een pragtige tempel gebout , en daar in een Orakelfpraak , waar by hare Priefters plegen raat te vragen over onxekere onderneemingen. Immers wort heel gemeen in de Heidenfche fchriften dit Pafos op Cyprus, de byzondere woonplaats van Ve- nus, genoemts als ook by de oudfte Griekfe Digters Koninginne van Paphos en Cyprus, by Horatius vint men hier van doorgaans veel gewag. (a) Agapenor, de zoon van Ancoeus, en neef van Lycurgus, die in eenen zec- ftorm, na het ondergaan van Troje , op het Eiland Cyprus vervallen zyn- de, zich daar ter neer zette, heeft de ftad Pafos gebout. Stat. Lib. j. Theb. |
||||||||||
----------------------------------------------- " _____—_——_—,- I
|
|||||||||
36 HETLEVENVANDEN
jW«j Op de bekeering van zyn grooten naamgenoot,
%lrnoe- ^'e zicn verneugc m de eer van (<0 Saulus te vernoemen.
meniaat. Een looze Jood (Jj) gewoon de kruisleer te verdoemen, En 'c bygeloovig volk te lokken in zyn net, Uit tooverftrikken boos, en liftig opgezet , Braveerde Paul us in zyn onderwys, en leering, Bo0M En zogt den tegenftant in Sergius bekeering. toekg Maar Paulus, ieverig en van Godts geeft vervult, ™It~00. Trad op hem aan, vervoert van heilig ongedult, beet den booswigt toe: Wie durf ons hier braveren,
?*"^Om't werk, waar toe onsGodt gezondenheeft, teweren? gen/ser- Zyt gy Bar-Jefus ? dat uw naam ten vloek gedy, gins be- £)ie >t hemels woort verwerpt, en hangt de hel op zy. rmg' Verwagt Godts oordeel, op die heilooze onbezintheit: Godts wraak aan 'tryzen, flaat u door myn hant met blintheit > Den glans onwaardig van het albeftralend licht, Jie, hierOm uw vermetenheit getoont in zyn gezicht. over, Ga, zoek aan uwe kunft, en haar verdicht vermogen, ™s"me"t~Nu de vergoeding van het miflen uwer oogen: hiimheit Waar in de dag zich voor een tyt in nagt verkeert, geftagen "j-Qt fat uw tooverboek is door de vlam verteerr. (c) |
|||||||||
■wort.
|
V. y
|
||||||||
l-)ie vloek was naauwelyks van Paulus uitgefproken j
Of
(a) De zinfpeling doelt op het gemeen gevoelen, dat Saulus zyn naamfpelling
zoude verandert hebben in Paulus, ter gcdagtenifle van zyn geeftelyke ver- winninge op Sergius Paulus behaalt. zie hier ooven pag. 20. (b) Bar-Jefus, anders Elymas, cap. 13. v- 6. 8
(c) Tooverboeken zyn heel bedenkelyk zulk een foort vanboeken geweeft, waar
in behendige hantgrepen, en voor 't meeftedeel van 't volk onbekende , en by gevolge verwonderlyke werkingen , uit natuurlyke oorzaken voortfprui- tende, (gelyk de Tovery der Egiptenaren was , die tegens Mofes om den prys dongen) in aangefchreeven ftonden : waar door zulke als Elymas , op guichelfpel geflepen, de menfchen tot verwonderinge en bygeloovige befluiten verlokten; even of zulke dingen door een vreemden geeft bewerkt wierden : of 00k wel met ydele wyzen van beleezingen opgevult zyn ge- weeft, daar wy in 't vervolg een ftaal van zullen aantonen, gefmeedtvanhet gedrogtelyk broedfel van Simon Magus. |
|||||||||
APOSTEL PAULUS. I. Boek. 17
Of eene donk're nagt had de oogen hem geloken,
Gelyk hy ftekeblint liep taften naar den want, En ieder bad om hem te leiden by de hant. Wien fchynt het vremt.dat hier \ geloof niet lang vertraagde, Daar zo veel wonderwerk van Godts vermogen waagde? De Sredehouder buigt voor 't kruisgeloof zich ne£r 3 Erkenc, in Jefus naam, nu aller Goden Heer, |
|||||||||
En bint een menigte aan die vaftgegronde waarheit,
|
Eene me-
|
||||||||
Uit Paulus onderwys geftraalt met eene klaarheit, »£«
Die alien donk'ren mift van twyffeling verdryft: ™m °t
Terwyl de Tooy'raar in zyn warnet hangen blyft. gang van
Gelyk de nagtuil, als het morgenlicht aan't dagen, flsT~
De nugt're zonne volgt op haren lentewagen, btketru'
Dien glans ontduikt, zo haaft de bruine fchaduw breektj
En zich in fpleet of fcheur van 't hoi geboomt verfteekt, Daar hy de nagt bedroeft met yflelyk gefluifter, Zo zag men Elimas verdwynen in hec duifter, Voor \ Evangelifch ligt, nu ryzende als de zon, Die 't oog der aarde ontfteekt, als aller ligten bron. De landftreek hier verligt door 't hemels wonderteeken,
Begon de fchaduw van de wet allengs te breken: En Paulus zag hier aan met een verheugt gezigt, Wat voorts, na zyn vertrek van hier _, moell zyn verrigt. Joannes fchcide, om naar Jeruzalem te trekken, En 't groejende geloof den broed'ren daar te ontdekken: Terwyl de Boetgezant, Pamfilie genaakt, Door Pergen trekt, en te Antiochie geraakt, Een eed'le (lad toen in Pifidie gelegen, x>* Om 'c ligt der waarheit daar te ontfteken allerwegen. VmL?'
Want daar de liefde dryft wort de iever nimmer moe. k°mt te
Der joden Sabbath gaf hier ftraks aanleiding toe: fh"""~
Men zag. hun, met de fchaar ten Tempel ingetreden,
Den dienfl: bywonen j met den aanvang der gebeden: goat Dog Moies wet wiert naau gelezen, of het oog va? *?*
° ° tt ° xt- *rasgmoot
E 3 Viel
|
|||||||||
«. 38 HET LEV.ENVAN- DEN
tarnabas Viel op hun beide van de gantfe Synagoog, yerzeh , ^|s 0f een ftraal van ligt, ne£rfchietende uit de wolken, Tempi, ^en kwam te ontdekken voor ?t gezigt van alle volken: of mm-Gdyk. een Diamant, op 'c voorbeelt van 't geftarnt, Woden 1 Wanneer het duifter is, met fchooner luiiler barnt, Of als het glimmend goudop purper en fcharlaken. Een iever fcheen het hart dcs Prielterfchaps te blaken, Op deze ontmoeting die een ieder had ontzet, "van % Om nen te hooren na ->t af hand'len van de wet. priejie- Gefyk een bode, met dien la ft hun toegezotiden.,' ■ d7kt°nt'en 'c Gezegent paar begroette uit hunner aller monden, •verzogt Zo eenig (a) woort van trooft., en waarheit hooggeagt, em xieh By hen verfchuilen moetj en diende voortgebragt, |
|||||||||
rcn
|
Ly mogten toetreen., en dat uiten zonder tchroomen.
|
||||||||
De wakkre Paulus hield dit waardt in agt genomen.
En,
■■ ' ■ '; i .■ .■'..■• (a) Dit toont aan , hoe eertyts by de Hebreen de gewoonte was de vryheit
van fpreeken in hunne vergadering toe te ftaan, 't welk bedenkelyk van daar is overgegaan tot de eerfte Chriften kerke. een fondament waar op de voor- ftanders van deze vryheit van fpreken, dusredenvoeren: Dewyl de Godsdienft een algemeene pligt is, waar aan alle menfchen , ieder in 't byfonder , op het hoogfte zyn verbonden, en dien men op een ander niet moet laten ftaan: 20 volgt, dat niemant van die oeffening maguitgeflotenworden. Of moet en de lippen der Priefters alleen de wetenichap bewaren , en moet men uit hun- nen mont de wet hooren? hoe dan, indien de Leeraar in zyn begrippen om- trent het regt verftaan van Godts woort doolt, (wyl dolen menfchelykis) de regtdraat van den zin des geefts ontloopt, en de gantfche gemeentedoetdwa- len ? zal dan de zonde van het geineen voor reekening van den Leeraar ko- men, of het volk zich daar mee by Godt ontfchuldigen konnen ? zie L. Khnkh in zyn Boekje, de vryheit van fpreeken in de gemeinten enz. , pag. 179. en 104. De Heere Ger.Noodt fchynt dit begryp de hant te reiken, 'T is im- mers (zegt hy) lets het geen alleen tot de ziele en het verftant behoort: waar in niets voor anderen te zajen, ofte majen valt , en het geene eeniglyk betreft den welliantcn het gevaar van die gene, welke x,ich daar van bedient: kan dan een man van cer, deugt, godvritgt, engematigtheit, die gewoon is zyn regt naar de rede, en niet naar zyne driften of kragten afte metcn, zonder fchaamroot te worden , zich zelven zo aan zyne kwaat- aardigheit en -wangunfi overgeven , dat hy in zyne gedagten durft nemen , eenen an- deren van de vryhdt , die de natuur aan alien heeft gegeeven , te berooven , of de. zelve te krcnken enz, zie zyne Redenvoering van den 8, Feb. 1706. in de hoo- ge fcliool te Leiden uitgefproken, p. iz. |
|||||||||
APOSTEL PAULUS. I. Boek. 39
En, opgerezen uk het midden van den drang, Groette eerft de hoofden, toen de meerdre, enmindrerang Pau[ Der Tempelvoogden: voorts de zaamgedronge fcharen, tumtha Reikhaizend* naar het geen zyn mont zoude openbaren: ™rMtk Tefwyi Godts held, nu Feede3 elk wenkte met de hant Terei'd^g Zich neer te zetten, en tc luift'ren met verftant, *«» « Na 't geen de waarheit zou doen vloejen van zyn lippen, ""
Waar langs geen ydel woort den Kruisheld flont te ont- glippen.
't Ge woel verftomde, elk zweeg, en de aandagt rees in't rontj Wanneer Godts item zich voortliethooren door zyn mont. |
||||||||||||||
E'mde van 't eerfte Boek.
■■ - • • .. J . -■■ ... .
|
||||||||||||||
'* ?'": "•
|
||||||||||||||
1 ■ :
!
|
||||||||||||||
D £
|
||||||||||||||
4°
|
||||||||||||||
D E
|
||||||||||||||
KRUISHELD,
|
||||||||||||||
O F H E T
L E V E
VAN DEN
|
||||||||||||||
.
|
||||||||||||||
N
|
||||||||||||||
■ ■ .
|
||||||||||||||
APOSTEL PAULUS.
|
||||||||||||||
TWEEDE BOEK.
|
||||||||||||||
Ifraellers , die het fpoor der wet bewandelt,
En gy dieGodt vreeft,en naar regt en reden handelt, ■Rede van Q&tWA Gewyde, en ongewyde j in't ieveren nooit moe, Pauius fjj§§*ZJjt$f Waar u de kerkdienft roept -, aandagtige, hoort roe, 'Amio-- Zodruiptmynleereu, als een vrugtb're dauw in de ooren , timers. pje >t drooge zaat belet te ftikken in de vooren, cehkenh Wanneer de zomerzon te gloejend ryft in 't ooft, s'De kwynende akkers fcheurt, en met haar ftralen rooft,
En zengt het voedlel in gebloemte, kruit, en lover: Wy kwamen niet vergeefs , maar tot uw trooft hier over j 'zyn vet- Om u te ontvouwen, welk een heilzon 't lant befchynt, JUJjJJ. Waar voor de fchaduwdienft van Mofes wet verdwynt: Wie des het leven zoekt, befny zyn hart en ooren. De Godt van Ifrael , wiens wond'ren gy zult hooren, Die
|
||||||||||||||
A P O S T E L P A U L U S. II. Boek. 41
Die *t heir van (a) Amrans zoon den weg wees door een wolk, Heeft onze Vaders uitgekoren voor zyn voik, |
|||||||||||||||||||||
De
Apoftel
haalt de ■wcldaden op , -van Godt aan if- ra'el be- ■weztn. |
|||||||||||||||||||||
En waardig eigendom: hec woeil gewelt befprongen >
De roe der flaverny Egipten fors ontwrongen; Den Nyl getugtigt, om de wreedheen, lang befchreit, En zyn verkoren volk dat dienfthuis uitgeleit. Die zelve Godtheit, van ons alien aangebeden, Heeft dir verlofte heir, in zyn bedorve zeden 3 |
|||||||||||||||||||||
En fnoode ondankbaarheen, zo menigmaal getoont,
Voor 't vuur van zyne wraak ruim veertig jaar verfchoont, °nda»k- In Kanaan geleit, wat magt het kwam beftoken. der if- Wat Koning zag zyn (taf niet door Godts hantgebroken,™^'"*
|
|||||||||||||||||||||
tegen
Godt.
|
|||||||||||||||||||||
Daar zeven volkeren., verdelgts en uitgeroeit,
|
|||||||||||||||||||||
Hun 't lang beioofde lane, daar melk en honing vloeit,
Inruimden met verlies van have, en erf, en leven > Dat lantjuweel, van Godt aan Jakobs huis gegeven, En van zyn milde hant den ftammen uitgedeelt, Tuigt nog, hoe vaderlyk zyn wysheit kwetft en heelr, Waar hy de zynen ftraft, en flaat hun zoete wonden. Vier eeuwen en een half voldeden hunne ronden, |
|||||||||||||||||||||
Na dezen tyt: wanneer 't de Vader van het ligt
GevieJ, door Regters hen te houden in hun pligt •, En onder deze zyn hun jaren 00k gelleten, Tot Samuel verfcheen , de luifter der Propheten. |
Het
regeeren der Reg- teren z/erwor-
pen, |
||||||||||||||||||||
Maar toen wiert elk, naar'tfeheen , der zoete vryheitzat,
En eifte een Koning van verkeerde drift gevat. 6 Zwakke beenen, die geen weelde kbnnen dragen! Zo gaat de vryheit fchuil voor de aankomft veler plagen, om eenen Wanneer in ftad of lant een oproerzieke fchaar, Kontb Voor zagte Regters kieft een trots geweldenaar. j,en.
De Alziendeontflootalwe^r , op hunne bet, zynooren,
En gaf hun Sauwel nu, tot hunnen Vorit gekoren, Zoning F Den
(a) Mofes was de zoon van Amram en Jochebed, Exod. 6. 19.
pi,"
|
|||||||||||||||||||||
42 HET LIVEN VAN DEN
Den zoon van Kis, een man uit Benjamins geflagt, Helt Jofefs afkomft, om zyn deugden hoog geagt: Tot dat hy na 't verloop van tweemaal twintig jaren, zy» na- jn David ryzen deed de toevlugt zyner fcharen, Vmid: Voor welken nazaat hy den voorzaac weer verftiet. Deez' klom op Sauwels troon, na veel gele£n verdriet,
Van wien Godts mont zich niet ontzien heeft te belyden, Dat hy in David vond zyn uitterfte verblyden, £jyMWDen zoon van Jefle, een man geheelyk naar Godts hart, Godts En wil, en wens, wat ramp hem immer heeft benart. harte-, ^jlt jezes e^c\ zaat ls jefus 0ns geboren , en uit De groote Heilant, voor veel eeuwen al verkoren,
dew Gants Ifrael ten trooft, op Malachias (tern, ^Tow-Die nem te voor^cnyn brengt in 't nedrig Bethlehem: flus; Na dat Joannes, de voorboode zyner leering, Aan lfrael den doop gepreekt had der bekeering 3
En, 't geen hem Godts herout geboden had, vervult. De woeftynier, van elk gehoort met veel gedult,
Sprak, in het end., ront uit, tot de aangedronge fcharen: Tnms Wie meent gy dat ik ben, die 't ligt u op doe klaren, den doo- Dat met zyn ftralen op den grooten Goel ziet ? ^"^.'Schik my dien lof niet toe: ik ben de Chriftus niet. ' Hy komt na my, in wien de Heiland is te vinden, Wien ik niet waardig ben den fchoenriem af te binden, Veel min dien Koning ooit te treden op de zy. Het woort der zaligheit (gebroeders hoort naar my,)
Wort u verkondigt, en gezonden uit den hoogen. Wie Godt vreeft, voelt zyn hart hier af wel haaft bewogen. Geliefde kinderen van Abrahams geflagt, Verwerpt den fchat niet die uw ziel wort t'huis gebragt: Jeruzalem verhart blyft van dit heil verfteken, Hoe zeer de ftemmen der Propheten van hem fpreken, Wanneer de Sabbath elk het wetboek open legt. Den Heilant is gehoor, en hoede, en vrede ontzegt: Als
|
||||
APOSTEL PAULUS. II. Boek. 43
Hy als een ftoorder der gemeene ruft veroordeelt j
En weg geleitj hoe zeerzyn liefdc elkftrekteeen voorbeelt
|
|||||||||||
Van leere en deugt, die ons de zaligheit belooft. J
|
i ver-
|
||||||||||
Hy moil op haar geroep van 'c leven zyn berooft: floktejo-
Hoe zeer Pilatus drong geen fchult in hem te vinden. ta£m,
Zyn doot (hec was Godrswil) moll: dus dedoocverllinden. en ge-
Zo wierc de Profefy vervult in jefus ent. ioat%
Een zuiver graf ontfing zyn Iichaam ongefchent.
Maar Godt de Vader, die geen hulp hier heeft van noden _, zyn op-
Heeft dezen zynen zoon 't verderf ontrukt der doden, (landing
En tot het leven, dat nooit enden zal, gewekt, efat e^ys
Hoe fel de Joodle Raadt zyn ftreng hier tegen trekt. Godt$
Na zyne doot is hy gezien van veel getuigen, Zoon "'
Die 00k naar zyne leer hun hart en ooren buigen.
Van Galilea tot Jeruzalem gewaagt
Een menigte, die hier van wide kennis draagt,
Met hem een zelven weg gereift, en hier gekomen.,
Om voor de kruisbanier te worden aangenomen j
Het hooggezegenfte, en het wendelykfte lot.
Wy nu verkondigen u dezen zelven Godt,
Uw vad'ren, door den mont belooft van Efaias. Lang
Dus, zoekt ge uw heil, erkent in Jefus uw Meflias. vanE.
Joannes noemde van die ftem zich maar een galm : SZfuU,
Waar van zich David dus laat hooren in zyn Pfalm, ah de
Daar hy, van heilig vuur ontftoken, en aan 't blaken, ^"£
De Godtheit toejuicht, om zyn bede te volmaken :
„ Myn wil is dat gy voert den ryksftaf en de kroon.
a, *K heb u van daag geteelt: gy zyt myn eigen zoon.
Dus opgewekt, om ter verderving niet te keeren,
Staat u }t orakel 't zelve in 't volgende te leeren :
„ ■'k Zal de weldadigheen, aan David mynen knegt
j, Gefchonken _, over u uitftorcen, doet gy regt.
En verdcr: „ 'k iy niet j dat myn heiligen verlooren
„ Gaan, of verderving zien, ter eeuwigheit verkoren:
F z Want
|
|||||||||||
44 HET LEVEN VAN DEN
Want David 3 toen de doot hem fneed het leven af, Heeft de verdervinge gevonden in zyn graf, Die nimmer werreltvorft, hoe magtig, is ontvloden. Maar hy, wien Godt ons hier gewekt heeft uit den dooden, Voor welkers fchaduw al de helfle plagen vli£n, Heeft die verdervinge ter geener tyt gezien. Volmaakte zuiverheit ftraalt uit zyn hemels wezen, Voor geen verderflykheit heeft immer hy te vreezen. Dit is Emanuel, Godts zoon, der Chriit'nen hooft, Door wien vergeving van de zonden wort belooft., Ja zelf van zulke, daar uw wet voor moet bezwyken. Dat vry uw Priefterfchap zich vly, te mogen pryken Met Arons borftgefteente, en Mofes ftrenge wet: Gy wort niet anders dan door 't vaft geloof geredj En wie dat aanvaart, ver van kalf of flier te branden, Ziet zyn regtvaerdiging (geloof me) nu voor handen. De De heileeuw , nu zo lang verwagt, treedt in het ligt. heiieeuw Zie toe dat u geen damp benevel het gezigt.
is geh- [)e profefven ftaan op onverwikbre sronden.
men met J r . . o
chriftus Laat haar vervullingen in u met zyn gevonden ,
geboorte. yan zu\\r een zeege fchuw, als u wort aangeboon > Waar af zich Habakuk laat hooren ftreng van toon :
„ Beichimpers van 't geheim van 's hemels wonderheden : „ Zo menigmaal verbaaft voor't dondren van myn reden. de "woor- ' Gy zult verdwynen, als de rook voor wint en lugt, den van,, Die }t hemels broot verwerpt, en kieft verbode vrugt. fmHa-'" ^en wer^ ^aat my haaftuittewerken,(vreeftdeplagen) bakuk te- „ Dat zich 't verftokte hart te deerlyk wil beklagen •, gende }j gen werk fat gy5 tc Ver door wangeloof verdwaalt, Cg"n.m'~» Nooit zult gelooven ., fchoon 't de waarheit u verhaalt. Hier floot de Leeraar zyn vermaning met een zegen, Vernocgt, dat hy de fchaar had tot gehoor gekregen; beOuh" ®ie z*cn met mmc^er aan zyn reden hielt verpligt :
zyn'rede, Want veele jookten reeds te treden in het ligt, Om
|
||||
APOSTEL PAULUS. II. Boek
|
45
|
|||||||||||||
Om dezen leidsman , als het regte kerkorakel j
Te mogen volgen, hoe geketent aan den fchakel Der ceremonien, en boejen van de wet. Elks iever wies, als had deze aanfpraak hem gered. Ook lcheen den Heidenen die leere aan 't hart te raken : Want deze zag men naaft de Joden hen genaken, Met ievrig aanzoek, dat nog eens het zelve woort, Ten naaften Sabbath ook by hen mogt zyn gehoort. Nu zag men veelen, op het fcheiden der vergaring,
De Apoftels volgen: deze om nadere verklaring Van 't nieuwgehoorde: gene om 't eerlyk uitgelei -, Des volgde jood, en Joodgenootfchap alle bei, Genegcn Barnabas en Paulus meer te hooren, Byzonder zulke wien hun Godtfpraak ving by de ooren Zy ftrooiden hun vermaan dus geenzints in den wint, Maar ieverden om , wie te leeren fcheen gezint, In dezen opgang met hun leflen zo te ftyven, Dat elk onwankelbaar by Godts gena mogt blyven. Zo viel het zaat des woorts, hun alien nu gemeen., Op vrugtbre harten., en niet op een dorren fteen. De Sabbath zette naau de Tempeldeur weer open
Na drie paar dagen, of elk kwam ook toegeloopen Uk alle wyken, van gelyke drift beftreen. Zo helpt een kwade maar 't gepeupel op de been: Wanneer de faam, beluft op ramp en nederlagen 3 Te fchielyk uitblaaftj hoe 's lands zeevloot is geflagen, Of't heir te velde door de vyanden geiloopt: Terwyl de burger vail: op de overwinning hoopt. Zo komt een byzwarm, als de ftarren zyn geweken, Met een verwart gedruis ten korven uitgeftreken, Eer 't nugtre zonneligtj in 't ooften opgeftaan, De wolken breekt, en verft de kimmen met faffraan, Gelyk een leger , in flagorde aan alle zyen , Zich neer te werpen op de kruitwaranderyen, F3 £n
|
||||||||||||||
wint vi-
ler ge- moede- ren , |
||||||||||||||
en wort
•verz.ogt nader te leeraren. |
||||||||||||||
Sterke
toeloop hierom op den ■vol- genden Sabbath. Gelykenis.
|
||||||||||||||
Gelykenis,
|
||||||||||||||
4<S HET LEVEN VAN DEN
En hof, en beemden, daar het edelfte gebloemt,
By tym, en majolyn, het puik der maanden roemt, De witre bloefiems van haar honig te berooven, Waar me£ de fchoone Mey de beemden kleedc, en hoven, Tot dat ze, gants verzaadt van haar verkregen laft, Zich heeft ontheft, en die in zuiver wafch gekaft. Zulk eene menigte kwam hier te zaam gedrongen, En wat haar oogmerk was dat leefde op alle tongen. Maar even als de deugt, wanneer ze in aanzien klimt, „„„ Van 't harelyk gcdrogt der wangunft wort begrimt, pauius Begon de nyt hier ook den kam om hoog te fteken. jk« De Tempelier de leer van Pauius te weerfpreken, -vyandm. En 't mecfte Jodendom te trekken aan zyn lyn. De vuile fpin zuigt dus het bitterfte fenyn Uit eene en zelve bloem, waar uit voor ieders oogen, Geiykenis. De zuivre bie nog flus den honig heeft gezogen. Het fteekt den Pharifeeu in 't afgekeert gezicht, Dat hy zyn fchaduw ziet verdreven van dit ligt. De tempel is te klein voor de aangedronge fchax'en, i En deze glory ichynt hem in den fchilt te varen. Dog Pauius ieverig, en, om die valsheit ftraf, Rukt den Rabyn aldkis }t bedrieglyk masker af: Het woort der zaligheit u alien voor te preken, Was onze pligt, om u 't verftokt gemoet te breken, En te verloflen uit de will'ge flaverny, ^BabhiLn Waar xn ge > blint en doof, de fchyndeugt hangt op zy; op bun Dog, wyl een wrevle geefl uw zinnen zo verbaftert, xm, 0at gy uw zaiigheit verftoot, en fchempt, en laltert Op 't woort des levensj Godts orakel, hemelval, Waar voor uw yd'lc waan wel haaft bezwyken zal, En 't hemels Paradys u zelf onwaardig oordeelt> Zo ftrek uw nydigheic den heidenen ten voorbeeltj Waar na we ons keeren gaan, om hun die zielenfpys Te diflen j Godt, en zyn geloovigen ten prys. Godts
|
||||
APOSTEL PAULUS. II. Boek. 47
Godts Profefy ftaat haar vervulling dus ce vinden In 't heilig woort., u, voor het laatfte dus te ontwinden , Door Efaias mont, wel duidelyk gefpelt: „ 'k Heb u den Heid'nen tot een helder ligt geftelt: „ Op dat de zaligheit, door geene nyt te ichenden, „ Door u zich fpreijen zou aan alle werrelts enden. Dus wiert het Heidendom van 't hemels ligt beftraalt: . .
En de bekeenng won 't getal, om hoog bepaalc, mhtot Toen zich het kruisgeloof dus uitbreidde onbezweken. *»«*■
Dat vry een bittre haac uw harten kom ontfteken _,
Verftokte Joden, om die zeege we£r behaalt: De kruisleer zal haar zaat uitbreiden onbepaalt, Zo ver het ftarrenheir het aartryk komt te dekken. Gy meugt de waarheit ramp , of fnoo vervolging wekken, Of Godts gezanten 't lant ontzeggen, wreed en ftraf: Zy fchudden tegens u 't ftof hunner voeten af. Wy zien Iconie, na afgepynt verlangen, ^amU- De broederen wel haaft met open arm ontfangen > dm, en
't Vervolgde Chnftenheir, gewapent met gedult, S/'
En elk met blydfchap, en Godts geeft , op nieuw vervult.
't Geloofj dat j hoe verdrukt van tiranny en plagen,
Alle onheil tart,, en, door de buldrende onweervlagen, Gelyk een palmboom *t hooft blyft heffen naar de lugt, Won hier te Iconie weerom gewenfte vrugt, <w de Zo dra *t, de landftreek doorgevoert op vlugge wieken, ****£**
De Joden kerftende, en de letterwyze Grieken: c'brijie- Waar van een menigte zich boog voor 't kruis ter neer. nen
Maar 't ongchoorzaam zaat, gebeten op de leer, Die t'Antiochie de Sinagoog braveerde, En (als men 't noemde} de eer desPriefterfchapsonteerde, Verwekte in 't Heidendom een doodelyken haat, Op 't geen de broederfchap leeraarde by de (traat. En't fcheen dat deze lift haaft onheil flont te brouwen. Maar ^ wat kan de iever der Apoftelen we£rhouwen? Dien,
|
|||
48 HET LEVEN VAN DEN
Dien, in hun meefters naam alle ongeval getrooft,
Geenvuurteheetfchynt-, hoehetblakert, iherkt, enrooft, En met zyn vlammen reeds van verre fchynt te zengen. Zy treden door, om hun gezantfchap te volbrengen, Wat haat of moetwil hier of daar hun iever ftuit, En voeren Godts bevel alom vrymoedig uit. In die vrymoedigheit, gefterkt door zyn genade,
Ryft menig wonder, dat hun leere komt te Made, Het geen de Had in twee gezintheen ftraks verdeelt, Een icheuring wekt, veeleer gereten, dan gehcelc, 't Onmydelyk gevolg der twiftende gemoeden. Godts kerkc zou niet meer aan deze ftramen bloeden, Waar dat gedrogt hier in zyn opftant ook getemt, Dat zo veel zielen heeft van liefde en hoop vervremt. Zo dra de Godtsdienft zicheen(V)kunftbegontenoemen, En elk het weten, meer dan 't doen } beftont te roemen. Terwyl de heerszugt na 't gebied dong, met gevlei, En dus den vuilen gront van Neerlands fcheuring lei. Veel hoofden maken een verwarring van veel zinnen. Zo ging het hier, daar elk de zeege dagt te winnen. 't Zy de een het Jodendom te vaft aanhangen bleef j Of de ander op de vlerk van hope en liefde dreef. Des zag men 't cwiftvuur haaft in ligte vlammen blaken, Stads oproer groejen„ en 't gewelt zich vaardig maken, Om Chriftus leden nu te fcheuren fel van een, En dus de Apoftelen op 't vreedzaam hart te treen. Eem 't Eene ongeluk volgt dus het andere op de hielen. ^rmTn Maar nY ontaarde hoop, gy zult hen niet ontzielen. van Een fchat, het alziende oog hier boven toebetrout, moetwil- 2ulc gy niet plondren , op wat gront uw ichenzugt bouwt, d/etPau-ln Licaonien, en zyn voorname ftedeiij lus met Zie 'k hen dat waard talent haaft veiliger befteden: Na
(a) Cum mdis, v fimpkx nondum fe fecerat artem Religio, H. Gr.aanJhuanus,
|
||||
■
|
||||
APOSTEL PAULUS. II. Boek. 49
Na dat ze wyflyk, van uw moetwil aangerant, xarnabas
Den fteen ontvlugt zyn., reeds geworpen door uw hant. ™a»erfar
Zo vlugt een lantman, die zyn nabuurs hut ziet blaken, «««*• Waar van de vonken reeds zyn rieten dak genaken, deftedm En woelt., en ievert, om, in dien verlegen ftant, vanjj-
Zo veel hy bergen kan te bergen uit den brant, De"t'
Eer 't vuur hem nadert, om zyn armoe1 te verteeren. enx,.
Gelukkig Lyftre, kunt gy uw geluk waardeeren, Gelykenis.
Gezegent Derbe, en gy 6 landen daar om heen, zykomm
Wat viel, toen Paulas u met Barnabas verfcheen, uzyftre,
Op uwe kruin een dauw van milde zeegeningen!
Het zaat des afgronds mag de Apoftelfchap befpringen: Godts Evangelij dat hier blinkt in vollen glans, Zal 't oog van uwe kerk, en hof ., en torentrans Een ligt byzetten, daar de maan voor zal bezwyken, Hoe fchoon ze aan 't hemelfe gewelffel ftaat te pryken j Daar gy haar offert als de Qa) Nagtgodin Diaan, Met eenen maagdenftoet gewoon ter jagt te gaan j En verdre droomen, daar zich blinden aan vergapen, G Van
(a) Dezelve, om dat zy ligt aanbrengt, wort Lucifera of Lucina genoemt.
Dees Godes (zegt F. Rous in zyn Attifche oudheeden p. 414.) ftaat be- kent met drie namen, Lucina aan den hemel, Diaan in 't wout, en Pro- ferpyn onder de aarde; waarom het Roomfche vrouwvolk, het barens weege- voelende, haar aanriep , Diana triformi:, driegedaantige Godes enz. , waar op Horatiusin zyn 3, boek, het 11. gezang, zinfpeelt: Montium cufios, nemorunique Virgo,
<5)ji& laborantes utero <&c. dus in Neerduits gevolgt:
Sewaardsvrouw van 't gebergte en dal. 0 Woudmaagt! gy
Driekoppige Godes; gy ftaat de vrouwtjes By , Als zy in barensnoot, driewerf uw naam (in ly) Om hulpe fmeken......
-
nit dien zelfden hoofde gaf men haar den naam 00k vin Gmthlw; dat is, die het bewint over de geboorte heeft. |
||||
50 « E T L E 'V E !N V A N D E N;
Van wigchelaars, en zielverleyende Offerpapen
'Geftyft en onderfteurft: het levenwekkend ligt Beftraah u in dit paar: das opent uw gezigt. Al wrokt de^oodfe haat, een zrenlyk wonderteeken "Wil haaft voor de eere van Godts Afgezanten fprekeh. Verfterk met uwe kragt, 6 kruisgeloofj myn digt'J Uw hemeltolk, atom nu toonende ih het ligt, Wat wondren door uw onbegrypelyk vefmogen De hemel weVken kan voor aller menfehen oogen, daar de Vint hier te Lyfteren een' man, verminkt en lam jipoftei Aan bey de voeten, van dat hy ter werrelt kwatti, pauius £n ^je gevolglyk nooit de ftraaten had betreden. kreupekn De ellendige, in zyne kwaal gevordert door gebeden, . geneeji. £n lXi ^en geeft geraakt door de Evangelikragt, Riep Pauius aan, dat tog in hem mogt zyn volbragt
Het geen zyn vaft geloof hem wenfen deed, en hopeti. De Apoftel, innerlyk ontroert, en reeds bekropen Van mededogen, am het ligt dat hem befcheen, Sprak_, van den geeft verrukt; Sta regt op, en ga been., Uw vaft geloof heeft uw gezontheit u gegeven. Maar <*odt zydeeer^ docw wien dit wonder is bedreeveH. En naauwelylcs ¥loot dus de Kruisheld zynen 'mont, Of de geraakte rees , en wandelde terftont. De iy- Een menigte, op dit nieuws alhier te zaam gekomen, friers, £n >t wonder ziende, dat elk uitriep zonder fchroomen, Zand* Het Godtlyk wonder, niet te vagteYi, 20-men dagt> vcrbaaft,Yzn ftervelingen uit het aardfe voorgebragt, mmT Verhefte een zeegelicdt om \ btoederpaar te loven, ApofleUn En riep: De (a) "Goden zyn ons neergedaalt van boven. voor Go- Dat
den uit,
(a) De bygeloovighcit had de oude Heidenen ingeboezemt te gelooven, dat de
Hemelgoden fomtyts in menfchelyke gedaanten op de werrelt verfchenen , en omgang met de volken hidden, 't welbe de oude Fabeldigtel's hielpen 0»- derfchragen; onder welke Nafo , als een der voornaamfte , wel mag getelt worden, die iu 't leven van Augufruj een geheel boek van die herfchepping |
||||
APOSTEL PAULUS. II. Boek. f *
Dat wy hun offren., Dus wiqrt Barnabas Jupyn, En Paulujs,; voor Mercuur gegroet, in menfenfchyn> Om 't woprc van hem gevoer;c,, waardat hetwas vaninoode, Gejyk der Goden (a) tolk Jupyns gezwinde boode. EJendig bygeloof, waar voert de drift u, heen,! mmaken
Hier raken pypers, en koorzangers op de been, jS2f"
Met Simbaliiten, hartopwekkende Tamboecen. hunokr-
Ik hoor de kromhoorne, en trompet de lugt beroeren. &?„'
Een meoigte gelaen met kranflen, loof, en kruit, Als ftont het feed hun in te wyden voor een bruit, TFreedt vaft ter kerkdeur in, verzelt van offerknapen, Gew.ppn den toeftel tot dien dienft by een te rapenj En;wat de dwaashcit weet te trekken aan haar lyn. Het kerkportaal vertoont het pronkbeelt van Jupyn, Ntt.voor den dag gehaalt om de eere dezer Goden. Een plegtigheit, wanneer het offer was van nooden. Wiftfehilderde ons naar eis dees ofFerftaatfi af,
Zo niet on>printtafreel die te befchouwen gaf ? visiter 'feZie rrurte- en bloemenkrans, doormengelt met laurieren itkgtig-
G 2 By
gefchreeven heeft; in het welke hy onder mecr andere vertellingen (wantho-
ger ftaan zy by ons niet te boek) verhaalt, hoe Jupiter en Merkuur , in men- fchelyke gedaanten omwandelende, de ondankbaren verdelgden, en de her- bergzame Philemon en Baucis in boomen veranderden, om dat de een des anders fterfuur (dat hun beede was) niet met fmarte zoude zien. (d) Van Merkuur, by de Heidenen aldusgenoemt, en als een gewoonlyke Afgezant van Jupiter gebruikt, gewagen Virgilius, Ovidius, en meer andere. Paulus door- gaans , als het nodig was, het woort voerende , zagen zy naar hun dwalende begrippen aan voor Merkuur , den tolk of taalsman der Goden enz. zyn beek is doorgaans by de Heidenen voor den Godt der welfprekentheit gee'ert, en een gewiekte flangeftaf toegevoegt, om de kragt der redenen te beteekc- nen, dewyl men hem gehouden heeft voor den vinder van veele zaken, dienftig tot het menfchelyke leven , en het vernuft. men geeft voor, dat hy der menfchen taal of woorden tot een zamenbinding van gefchakelde redenvoeringen gebragt heeft. om diergelyke reden heeft men by de beelden vaii Merkurius geplaatft den Kreeft en den Steenbok , om de hoogklimment- heit van het vernuft te beteekenen , in tegenftellinge van den Kreeft, die de laagte, en met water bedolve zantgronden zoekt; om door dit zinnebeeld te Uetfen, hoe het verftant zich uit de laagte naar om hoog door een noeftevlyt inoet opbeuren. |
||||
ft HET LEVEN VAN DEN
hdtdezer By hen geheiligt., huis, en hofportaal verlieren.
fjj^j£._ Gelyk de wooning, die de Apoftelfchaar vergaft, fiatie. Van eene meenigte feftonnen hangt vcrmafr, En wat de kunft hier wyt en breetonsgeeftteaanfchouwenr
Het buitencierfel dient om 't binnenwerk te ontvouwen In zyn vertoonfels: als de pragtige (V) Offerhuif Den norflen kop des Stiers vercierende als een kuif, Met zyde fnoeren aan de horens net gevlogten. De (J?) Feeftbazuinen, als een flang gekruk in bogten, Waar door de nagalm met een langer adem bromt. (_c) Kromhoornen, op wier klank het volk ten Tempel kornt, En (d) Bekkeneelen, daar de altaren groots mee pralen. Hec (V) Wierrookkoffertje , gedreve (f) zilvre fchalen. De (g) Wykwaft, 't (b) Slagtmes., en des Hoogepriefters CO Byl Ge- ... i
(a) Deze huif of Inful was van gebreide wol, gefpannen boven het hooft des Of-
fersftiers, geftrikt aan de topenden der hoornen , van waar de geknopte ofFerbanden neerwaarts hingen. met dit optooifel ftond het OfFerdier eenea tyt lang voor het altaarte pronken; daar na dienden de (^Bekkeneelenderge- flagte OfFerdieren , om de godvrugtigheit en den godtsdienft te vertoonen, en wierden geplaatft tegen den altaar. (b) Deze waren gemaakt van zilver of koper , van het montftuk neerwaartsnaar
agteren met den bogt, onder den arm van hem die daar op blies door , tot boven zyn hooft; het open end veeltyts geciert met een wytgapendenbekvan eenig gedierte , gelyk die in de oude marmere beelden te Rome te zien zyn. (c) Deze waren hoorens van OerafTen , voor van den mont af met zilver befla-
gen. zie Ca?far in 't 6. boek van zyn Gall.oorlogen. Hunne gedaante was by- na als dat van de Lituus, of Wichelftaf. Lucilius zegt, zy roepende -vergade- ring zamen met hees geluit van Kromhoorens. B. 6. (e) Acerra genaamt, waar uit de Priefter, zo haaft het offervlees aan 'tfmeulen
was, een deel nam, en wierp het in *t vuur , om den benaauden re*k van 't vlees te verdooven, dat om te verbranden gefchikt was. (/) Paters, genaamt. deze dienden voor d'offeraars om uit te drinken, ofomhet
bloedt der flagtdieren daar in te vangen. beidezins wort het gebruiktvanVir- gilius. zie Oudaans R. Mog. p. 557. (g) Wykwaft, Kwifpel , of Befprengkwaft. deeze maakte de Priefter nat in 't
water, waar in de Toors, die voor het Outaar gedient had , waar op d'offer- dienft verrigt was, uitgebluft wiert. 't Gemeene gros der Heidenen had zul- ken grootagtinge voor dusdanig een befprenkeling , dat zy daar door waanden van zondefmetten gezuivert te wezen. Cicero zeit, De befprenging des wtttert neemt de befmetting des lUbatms weg enz. |
||||||
APOSTEL PAULUS. II. Boek. fj
Gevlogten aan de koort., daar \ ftugge vee fomwyl
Mede aan de hoornen van den akaar wore gebonden;
Gereedfchap, ten verderf des levens uitgevonden,
Dat hier naar 't ende fpoeit in 'c hupplende Ofterdier,
•'t Zy Hinde, witte Vaars, of groen bekranfte Stier,
Gelyk wy dezen op den voorgront aan zien treden.
De Aardspriefter ftapt vooruit, gedoft in witte kleeden
Van zuiver linne 3 zyn geheiligt koorgewaat.
\ Ontzaglyk voorhooft, nu met geen gewyden (a) draat
Omvlogten, laat zich voor het offerfeeit vercieren
Met eeuen Tuibant van geheiligde laurierem
Al de (6) Onderprieiters tre£n hun kerkvoogt zedig na.
De vyftien lezers (c) der Oraklen flaan hem ga,
Gewoon hun iever aan den kerkdienft te befteden,
En nooit te wyken van 't gebruik dier plegtigheden.
Verbaasde Paulus, gants begaan in dit geval,
En onbewuftj wat uit dien ornflag volgen zal, Ziet zich met Barnabas, van de andren afgefcheiden, gvin"Lch In pragt, en zeegepraal, vaft na den tempel leiden, in deui-
Daar 't heilloos offer reeds bereid wort tot hun lof. *^e
G 3 OndgmtMt
(b) HetSlagtmes, Secefpha, was voor fpits, en aan het hegt plat en breed. Feftus
befchryft het te z.yn , een lang yzer nies, met een rond yvoren hantvatfel, dat met fpykers van Cyprus koper beflagen is enz. («') De figuur daar van ziet men op een penning van Lepidus, gemeeninde
muntkabinetten enz. (a) Om dat het in veelderlei gevallen te laftig viel voor de Opperpriefters, het
hooft met een hoed of huif bedekt te houden, is naderhant een draat of fnoer, Filum genaamt, in plaats gekomen , en de Opperprieiters zedert Flaminesge- noemt. zie A. Bogert R. Mog. p. 84. *■ (b) Deze wierden Sacerdotes genoemt , en waren minder in rang en waardigheit
gefchat dan de Vomifices. (c) Eerft ftont aan twee mannen , de boeken der Sybillen te bewaren ; na-
derhant aan tien , en in vervolg van tyt aan vyftien en nog mcerder getal; want men rekende daar onder de wichelaars, vogelramers, offerbereiders enz.; hoewel de naam van Vyftienmannen altyt in gebruik bleef. Hun was de zorg dier boeken niet alleen aanbevolen, maar zy moften die 00k by tyt van noot inzien, en de plegtigheden en dienften, in dezelve geboden , bereiden ea waarnemen. |
|||
jfe HET LEVEN VAN DEN
ever Ait Oud (a), Rome voerde dus;de helden uit net ftof,
bjgeUof. W"en ze, uit het velt van eer, op'svol.ksgejuichgedragen,, De flaatfiboogen ten verheven, zeegenwagen (Jj) Doorkruiftenin triomf, en Koninklyken ftant. Dan toonde de (c) Elpeftaf, in.hunne regterhand., Waar uit een Arent rees met uitgefpreide vleuglen, Datdeze glory van geen.hooger was te teugelen. Gelyk de zeegetak daar aft bewys kon zyn, Uit lauren, met geplukt, dan op den (V) A ventyn, Tot dat een later tyt dat cierfel heeft verfchoven. Maar 't is ons oogmerk niet de Vorftelyke hoven,
Van 't bygeloovig Rome, of haar misbruik j te ontle&n. Wy keeren weder daar de ftoet komt aangetreen, Op feertbazuingefchal> en klank van bom, en fnaren. De gryze Wichlaar volgt naar Jupiters altaren, Die, \ aanzicht naar het (e) Ooft gekeert, vaft blaakt en brant, ' Om
(a) Oud Rome; dus, naar den naam van zynen ftigter Romulus genoemt.
{b) Deeze waren oudtyts ront en verheeven, of ook v. el een weinig agteruit
gierende , en open, de gedaante van dezelve ziet men nog in den eerboog van Conftans. de ftof, waar van ze gemaakt wiert, was yvoor. Zie Ovid, in 3. boek, 't 9 gedigt van zyn Pontuskuft. (c) Dat de zeegepraalder een yvoren fcepter in zyn hant had , blykt uit Appia-
nus Alexandrinus, daar hy, de Triumf van Scipio befchry vende , zegt: Dezje had in xsyne eene hant een yvooren Scefter enz,. , op welks top ftont een Arent ; daar Juvenaal in zyn X. fchimpdicht op zinipeelt, als hy zegt: Voeg hier den Arent by met uitgefpreide vleugelen
Op de Elpe Scepter....... (d) Een berg , niet alleen berugt om zyn laurieren , maar om dat
de verwinnaars voor Csefars tyt met geene , dan die. daar op geplukt waren , bekranft wierden. Naderhant hebben de Csefars van dien laurier ge- bruikt , die Livia Drulilla uit de nebbe van het witte hoen ham, dat uit de hoogte onverzeen in haar fchoot geworpen wiert, en dien zy un de hoven van Caelar liet planten ; welk gewas in't laatfte jaar van Nero to; den wortel toe verdort en vergaan is. zie, Suetonius in 't leveq van Galba. / (e) Niet alleen keerden zich de Priefters, als zy ofFeren.iaud€n , naar't ooften;
maar Vitruvius en Porfyrius zeggen, dat de ingangen der Tempelen , en ook de aangezichten der beelden naar" het O'ollen geftelt waren. |
||||
APOSTEL PAULAS. II. Boek. y5
Ora 't bloet des veegen friers te plengen met zyn hant.
Dus zag 't gezantfchap haaft j wat hier uit front te wagten.
En 't waar gebeurt: was niet dit heilloos offerflagten
In zynen ophef fnel geftuit door hunne hant.
Maar Paulus., in het hart van ievervuur gebrant, sprMt
Om Gode alleen den lof zyns arbeids op te dragen , ter tempi
Komt fluks ten Tempel uitgeffroven s gants verilagen, uhonder
Om 5t geen de noot dreigt, fpringt in't hondert, ry t, en fcheurt JJw,
Zyn (a) kteed'ren, htndert dat het offerer! gebeurt ,
En fmeekt, eh roept luidkeels tot de aangedronge fchaVen -Jcheurt
Verblinde Zielen, wilt in Vhemels naam bedaren S»
Van uwen iever, die des hoogftens eere rooFt,
Eer 't Wraakvuur afdaalt, en de flraf zoekt op uw hoort!
Wat onbezintheit jaagt uw geeft op zulke wegen?
Men
(a) Het fcheuren der kleederen was gemeen by de Hebreeuwen, wanneer zy
iemant Godtslafterlyke woorden hoorden fpreeken. Dog zoo wy de fchriften van later Joden geloof mogen geven, zoo was daar omtrent zekere bepaling : want wy lezen by Maimonides , Indien iemant een Ifraeliet Godts naam hoort la/leren, die moet zyn kleederen fcheuren, maar indien hy bet hoort van een Heiden, z,o is bet niet nootzakelyk : waarom zy ook zeggen dat Eliakim , en de mannen die by hem waren, hunne kleederen gefcheurt hebben, alszy hoorden deGods- lafterende woorden van Rabfake , dewyl hy een Ifraeliet was, die zynenva- derlyken GodtsSienft verloochent e'n «fgezwdoren hadde. En dus zondcn zich Paulas en Barnabas hier in hebben vergreepen , of hun drift te ver vervolgt hebben. Dog ik maak geen zwarigheit om hun doen billyk te keuren, 6m dat zich hier een ongemeen voorval opdoet, waar door niet alleen de eer van Godt wert gelaftert en benadeelt, maar ook een toeleg in deurfteekt, om hen, die voorftanders van het Evangeli waren, tot lafteraars van het zelve te maken, en dus den voortgang van de kruisleer te dwarsboomen De kleede- ren van den hals af benedenwaarts met beide handen van een te rukken, zalks dat men de naakte borft zag , was de gemeene wyze van kleederfcheu- ren. dus leeft men by Maimonides : De kleederen moeften gefcheurt worden van voren , en die dezelve fcheurt op den rug , of in de z.yde, of van vnderen, wykt nf van de gewoonte van fcheuren; en by Jofeph. de Bell. Jud. lib. i., De Overprie- liers zelf kon men zien , op bun hoofden flof geworpen hebbende, en naakt aan ck borft, hunne kleederen gefcheurt zynde , in tegenftellinge van die wyze van klee- deren fcheuren , die alleen en enkel behoorde tot den HoogenprierVer, die het kleedtnietanders vermogt als van beneeden af naar boven op te fcheu- ren; gelyk de Joodfe m'eefters dit in hunne fchriften naaukeurig onderfcheiden. dus lezen wy , De Hoogenpriefter fcheurt van onderm, maar ten gemeen PrUfttr ■van bovm. Mima til. Horajoth. cap. 3. |
||||
* »
|
|||||
?<5 H^ETLEVENVANDEN
Men treedt gcen menfen, als wy zyn, met offers tegen,
,___ Of ydle glory, waard gerreden met den voet.
"ZTTaZ Godt heeft ons, nevens u, gevormt uit vlees en bloef.
zyneieereEn om u alien tot dien Vader te bekeeren, uimfte- Dien allermagtigften, die Goden kentj nog Heeren wow* j C/% __ . " & , _
den regten oeneveas zig * voor wien de ltarren, zon, en maan
codtte Zich buigen met haar glans, en hem ten dienfte ftaanj Die zee, en winden toomt, en los laat zonder wapen.,
Door wien alleen dit rondt, en alles is gefchapen, Dien onbegryplyken, in weldoen nimmer moe > Dreef ons een heilig vuur naar uwe fteden toe. Gelukkig waart ge, zo gy u\v geluk bezefte, En, op myn beede , u\v hant en oog eens naar hem hefte. Hy heeft de Heidenen geleeden voor uw tyt: Schoon hunne dwaiing met zyn eer, en glory Itryt: Want ook zyn naam is nun niet onbetuigt gdaten, Goet doende zelf den geen t die reuk'loos en verwaten Zyn glans misverwen, en gedugte majefteit. Geen bloem groeit op het velt, die niet zyn lof verbreit. Geen kruit, geen korenaar op rfaren halm verheven , Geen vrugtbre tyden ons zo mildelyk gegeven, Die niet getuigen van de wondren die hy werkt. Hy is de algeever, die ons 't hart met voetfel fterkt: En graan, en wyn bezorgt, en eerb're vrolykheden Ons toeftaat: hy alleen moet hier zyn aangebeeden. Dus fpreekende heeft hy ter naauwer noot gemaakt,
Dat, eer hy fcheidde, nog het offren wiert geftaakt? r Zal ik 't gevaar, dat u genaakt, nu af gaan malen? jfraak " Of is het my vergunt wat adems hier te halen,
aanden Prins der Apoftelen, en grootfte boetgezant %auku Van 't heir, dat nevens u de kruisftandaarden plant: cm een Terwyl uw kunfttafreel my noodigt te belchouwen, JSmSL Wat ons *t beneden ftuk daar af beitaat te ontvouwen? Of eift uw lever, onutblullyk in zyn hgt, Dat
|
|||||
A P O S T E L FAULUS. II. Boek. ^7
Dat ik niet affta van den loop van myn gedigt, Zo voer my aan.....6 neen, uw ftar , om laag gcdrevcn,
kWil my hec vry gelei van deze afwyking geven.
Hier toont het diep verfchiet een grazige valei:
Daar ryil gebergte, milt befchaduwt met een fprei Van bladerryk geboomt, dat, door den wint gedreven, Een aangenaam geruis te maken fchynt naar 't leven/ De groene boorden van de dreven, op den kant Met zilvre popelier., en weelige yp beplant, w»fX Staan zich te fpieglen in het oppervlak van 't water, Untjireke
Dat langs de zoomen fpoelt met aangenaam geklater. "lhi'er'd
Hun lommerryke kruin, hoe ryzend' naar om hoog, ZfbZdJg
Schynt ne£r te buigen, om twee fteden voor het oog dtrfrinte.
Te ontdekkenjwaar van de een zig toont by de andre flaauwer:
Om dat de tuflenftant der lugt de daken blauwer, Maar j als men nadert haar met, eigen verf vertoontj Voor al, wanneer de zon die met haar glanflen kroont. De voorfte is Lyftre, klaarftteontdekken voor onze oogen. En de andre Econie, wat duifterder betogen, Door wyder afftant: en dezelve plaatfen, daar De nieubekeerde zich heen fpoeiden , om 't gevaar Te ontwyken, en de leere een vryer weg te banen, Dan hun wiert toegeftaan van de Antiochianen: Die op de kruisleer, nu gebeten, 't woefte grauw Vaft porden, om hun zaam te brengen in het nauw, Daar 't ligt aan 't muiten flaat, maar zwaarlyk is te ftillen. Een Afgods tempel zal zich gints vertoonen willen, Na zich het bovenftuk hier op doet voor ons oog, Groots op zyn bouwpragt, en cieraden breed, en hoog, En wat 'er verder praalt voor kerkcieraat, en wapen. Zo kan de aanfchouwer zich aan 't fchoutoneel vergapen: Wen hy de fchermen , net gefchakelt ry aan ry, Een ftraat verbeelden ziet, en huis, en galery. Maar de eer van Paulus noodt ons hooger op te ftreven.
H Wei
|
|||||
Jl
|
|||||
58 HET LEVEN VAN DEN
DeDigter \yei aan j Wy vatten* we£r den draat op van zyn leven: Jw Want., welk een lofwerk hem de kunft fnyt, ofcieraat, ««E> wr't Is fchaduw by zyn glans> die altyt boven ftaat. vykm*. ^er J°den bittre woede , op dit gerugt te vreezen., Kwam, op die zeege hier behaalt, weer opgerezen, En blies den Heidenen , aired van fpyt gefart,' pauius Om 't offer, pas gefchut, de wraakzucht in net hart. Tanhh-r Een vloekverwantfchap holt, in moortluft uitgelaten, xing der Hun ten verderve, graaft de fteenen uit de ftraten, v dt ®m Godts gezantfchap , dat hier met de (a) beeften ftryt, Heidenen
Van 't dierbaar leven te berooven, dol van fpyt -,
%efteemp. £)at (ty Belials gefpuis, op Pauius aangedrongen, Gelyk een Tyger., die, zyn ketenen ontfprongen, Zyn Tugtheer aanfchent, valt den vromen held op \ lyf, Vergeefs ontwykendJ dit onmenflelyk bedryf. vat'dlL^0 Va^ de onnoozelheit, in 't beeftenperk verftooten., ■woede, Den opgefparden muil, enfcherp gekromde poten, Van beer, en wolf, ten roof, in bloetdorft onverzaat,
Gelyk zich Jood en Heide., aan Pauius hier misgaat. veApo- Zyn zon dagt hun te hoog in top van eer gefcheenen, ftei Myft Om niet te duiken voor een hagelbui van fteenen, "uggenT Als een gereeze orkaan, den Kruisheld toegcbragt, door dlze Om hem te fmooren in een eindeloozen nagt, le'itnT' k° *■ 1*& ^er waarheit in zyn ondergang te dooven. Maar 't alziende oog, dat om hem waken blyft hier boven,
wort van Behout den Martelaar, voof doodt getreen in 't flyk. aisZtZ GY ftortte, 6 Barnabas! uw tranen op zyn Iyk: verledene NlCt
ejchreii. ^ Qf ,t gevecj^ van Pauius, met de beeflen, in een eigentlyken zin te verftaan
zy, daar van kan men nazien J. Oudaans Roomfche Oudheit , pag. 451. X)t Chriftenen voor de beeften was een gewoon geroep by de Heidenen, zo haaft als 'er een Chriften aangeklaagt, of gevangen was. Dat zulk een lot den Chrifte- nen 00k wel te beurt gevallen is, beveftigt het voorbeeld van den Martelaar Ignatius, daarhy, in dien noot gebragt, zeit, Ik ben des Heeren groany m van de tanden der beeflen vermaalt te warden, enx. (*) (Gefpuis of zoonen Belials) Deugnieten, boosaardigc, cnzulkedie nazedeo nog tugt luifteren. tie Deutr, 13. Judith, 19. em. |
||||
A P OS TEL' PAULUS. II Boek. f9
Niet denkende of de ziet was daar al uitgevareni.
En opgeklommen tot den troon der Englefcharen, Om, voor haar marteldood, de kroon der heerlykheit |
|||||||||||||||||||||
Te ontfangen, voor den uitverkoornen weggeleit.,
|
•:^4-
|
||||||||||||||||||||
En Chriftehelden, die op 't kruisfpoor triomfeeren.
Ontaarde zielen, is dit (a) 's Leeraars gunft waarderen ?
|
|||||||||||||||||||||
SUndeon-
dank- baarheit der woefle Heidenen, voor ge- noote wel- daden. |
|||||||||||||||||||||
Beloont uw woede dus 't orakel van Godts mont,
Schent gy de hant., die u den krcup'len maakt gezont j De dooven hooren leert> en nietdan zaligheden .. . Uw ftammen aanbiet, hoe verbafterx, van de reden? Ondankbaarheit j gedrogt des afgronts, Welk een ftaart |
|||||||||||||||||||||
Van gruwien fleept gy na, daaf gy regeert op aart!
Wat werrelts deel zal niet van uwe woeftheit wagen ? De wonderwerker , op uw hant nog ftraks gedragen," En aaiigebeen, als van een zienelyken. Godt, Legt, van uw dblhek weggefleept j verjaagt, befpot, Gelyk een hooswigt fel gerabraakt in zyn ieden _, En j buiten uwe ftad, voor doodt.in ^ ftof.getreden. Verandert dus uw liefde in doodelykeri haat? Geiykmv, Zo dobft een e>nwe£rbui den fchoonftendageraat, .: .
Dfej niet een kroon van goud in 't ooften opgerezen, De werrelt toelacht met een onbenevelt wezen, Wen 't pruilent wolkgedrang by helder zomerwe£r De lucht bezwalkt, en ftort in regenplaflen ne£r. Zo kwam een bende muit- en oproerzieke fcbaren |
|||||||||||||||||||||
•,."
|
|||||||||||||||||||||
Des werrelts Heilant onbezuiit in *t fchilt gevaren:
Den Heilant j tot wiens eer de mont van oud, en jong, Nog korts te voren niet dan zegezangen zong, En uitriep, Jefus naam, en Davids ryk ter eeren. -a- Hy zy gezegent, die komt in den naam des Heeren,
„ De Vorit van Ifrie'l: Hozanna, Davids zoony „ En wettig erfgenaam van Godts verheven troon. Maafc, hoe wydlugtig zich die vreugdegalm liet horen,
H 2 Men
|
|||||||||||||||||||||
& "Gelyk
|
|||||||||||||||||||||
iy voorgaven, Lucas 13. v. 15., enz.
|
|||||||||||||||||||||
66 H E T xEVEN VAN DEN
haaft in bittren rouw verfmoren:
Wanneer Goats ^oon ^0p dezej en aner Englen ftem, Dus in tnomt g^eit tot aan jeruzaiem, Langs ftraten »KUJt beftrooit met palm, en groene meyen) Den kruisberg lo^jen feed j
en zyne dood befchreijen,
De rotfen fcheure^ t en fe zon f jn »t aangezicht
Met bloet bevlekt} z\ de aarci berooven van haar ligt. Zou ., ** ge^n den meefter leed, den knegt niet wedervaren ?
Verftokte Joden, en vertwyffelde Barbaren, Gy hebt op de eke WyS n€t fchoonfte ligt gedooft, Dat uit den hemej ooit gedaalt is op uw hooft. Die zelve ftem, \Z2X 0p gy pauius hebt verheven, Roept bier ook: Kruift hem, en beroofc hem van net leven. De boosheit blaaft dus heet, en kout uit eenen mont. VerlofTer, He}lant, die uit's hemels morgenftont
Al 't mensdom doet van uw genadezon beftralen, |
|||||||||||||
Aanroe-
ping om |
|||||||||||||
fiant- Verhinder onzen geeft; zo reukeloos te dwalen,
Zttgt °P dat raen zich uw woort nooit te belyden fchaam,
hove, en Maar zyn behoud'nis zoek in de eere van uw naanu |
|||||||||||||
De aartsvyant mag zich aan uw kruisvcrwanten wreeken.
Verzweeg hun mont Godtseer, de fteenen zouden fpreken,; |
|||||||||||||
belydenis.
|
|||||||||||||
De Apo-
Gelyk het glimment vuur, bedoven onder de afch,
fieipau- in vonken aanneemt, en zyn gloet hervat, zo ras ZeZ] Het opgeheldert, in de lugt weer adem halen, *«»£■ En onbelemmerty ds voorheen, mag van zich ftralen., v,n' Begon zich Pauius we£r te hefFen in den dag, Van daar hy uitgeftrekt voor doodt ter aarde lag,
Bezwymt, en voor 't gewelt der fteenigers bezweken. vermaantHy hoort zyn leerlingen j om hem vergadert, fpreken» yn^y„"enHy noopt, hoe zeer van pyn gedrukt, hun alien 't werk •voorgang We£r aan te vangen, dat zyn geefl: heft boven 't zwerk, Taftf-n'~ ^aar '* ontoeganklyk ligt de liefde lokt na boven} bat, Die hier, om Jefus naam verbannen en verfchoven* In kruis en lyden, zich alle aards gewelt getrooft, En
|
|||||||||||||
»
|
||||||||||||||||||||||||||||
APOSTEL PAULUS. II. Boek. 61
En nook na 't weften ziet, maar 't akyt ryzend ooft.
Dae's regt de boetbazuin voor 5t Chriftenheir geftoken, Dc hel beftreden, en haar lift en magt verbroken. Godts held, des andren daags verrezen met de zon>
Befchouwde nauw het ligt van allerligten bron, Dat met een zoom van goud de bergen vaft vergulde* En beek en bronnen met een glans van ftralen hulde, Waar uit de lantman zich een fchoonen dag voorzei, Of hy begaf zich weer op Barnabas gelei, Van hier naar Derben, in zyn yver onbezweken. Een blyde menigte., op zyn zielberoerend preken
|
||||||||||||||||||||||||||||
in begetft
zich met Barnabas hier -van daan naar^ Verbe, |
||||||||||||||||||||||||||||
In 't hart geraakt, bleef hier voor 't Evangeli ftaan _,
Bekeerde zich, en fokte een oogft van zielen aan _, |
daar zyn*
leere veil i/reugt |
|||||||||||||||||||||||||||
Gereed, om voor't geloof _, door vuur en ftaal te dringeh. kweekt;
Zo wiefch 't getal van Godts verkore leerelingen. Het goud van zyn geloof, dat geene we£rga kent > Verfpreit zyn glans van hier, aan 's werrelts ander enr. Nu luft het hun van hier na Lyftre weer te keeren,
|
||||||||||||||||||||||||||||
hier
|
||||||||||||||||||||||||||||
zyn
|
||||||||||||||||||||||||||||
Iconien, en Antiochie te leeren,
Het zielendom, nieuw aangenomen, metelkaer
Te fterken in 't geloof, en elk voor lyfsgevaar
Tehoeden; waar gewelt, gewetensdwang te fchroomen,
Of Phariieefche haat hun ftont op 't lyf te komen.
Godts Koninkryk hangt van geen weelde, of welluft af.
|
■wens
komen hebbende, leeraart by -weer te Lyfire, Xconie, en Antio- chie* |
|||||||||||||||||||||||||||
Die fmetten dienen eerft gedompelt in het graf.
Verdrukking roept ons tot het eeuwige verblyden.
"Wie dat begeert, begin zyn weg door kruis en lyden.
De heilant is ons dus, myn kindren, voorgegaan.
Dus fpreektj dus trooft hy hen, en wyft de regte baan*
|
||||||||||||||||||||||||||||
Godts waflend erfdeel mag verheugt Triomfe zingen.
Men fteekt de handen op, en kieft 'er Ouderlingen j
Om de gemeenten te verdeelen, naar elks eis:
Terwyl 't gezantfehap zich weer vaardigt tot de reis.
|
Debroe-
derfchap verdeelt , en elk zy- ntn tveg gekozen |
|||||||||||||||||||||||||||
Wiens lot vereifte dus de werrelt om te dolen:
H * Ter-
|
||||||||||||||||||||||||||||
(Si HET LEVEN VAN DEM
, Terwyl de mindere Godrs hoede blcef bevolen, rei/iify ' In welkers naam elk ter bekeering had geloofc.
won. Wie 't lichaam fteunen wil, voorzie het van een hooft. By trouwe harders gaat de kudde niet verlooren: Schoon haar de wolf genaakt met opgefteken ooren. Dus prees de broederfchap 't voorzichtige beleic Van Paulus, toe Godts eer gefchikt, en heerlykheit. Komt te '^ Zie hen Pifidie, en Pamphilie doorgetogen, pifidie, Te Pergen 't hemels ligt ontfteken voor elks oogen: pamphi- £Wj volgens Lukas penne, Attalie bezien 3 gen, »'Ora, wie *t geloof omhelsde, ofzogtj de hant te bien. worts in £)it gaf den Heidenen een toegang, en Barbaren. Een korte tyt zag hun van hier we£r afgevaren, tneinde- En Antiochie betreden vroeg en fpa, lyk weder [)e fl-ad} waar uit je geefl; hun leidde op Godts gena, %ie. Om 't w'erk (daar nu volbragt) tot's hemels eer tebouwen. Hier dorft de leereling zyn ooren naau vertrouwen, Wanneer hem Paulus mont _, de wondren altemaal Beveftigde, en op 't netfte afmaalde in breed verhaal: En 't klonk den meeften als een donderflag in de ooren, Dat Godt de Heid'nen ten geloove ook had verkoren j En verdre teekens door zyn hant aldaar gedaan, Toen }t heilloos Jodendom zyn leere dorft verfmaen, En Godts Apoftlen zyn gebied en lant ontzeggen. 't Gaat wel. uw leer wil hier zo vafte gronden leggen, ,,.- Doorlugte boetgezant, dat Jefus liefdekerk, Uit uw tieras zich zal verheffen boven 't zwerk, Uit eeuwig diamant, gelyk een rots , geklonken, Waar op de zonne fpeelt en weerligt met haar vonken, Ver boven }s werrelts oog, de onfterflykheit gewyt. 't Gezantfchap fleet in ruft hier eenen ruimen tyt 5 ■zjuver- En 't ftont gefchapen (waar men eens gezint gebleven) biyfaihier [)at hun geen reis zo ligt Wee"r had op weg gedrevenj Tr nkf- Maar als de zeeman zich verheugt op wint en ty j Is
|
||||
A P Q S T E L P A U L U S. II. Boek. 6$
Is dikwils 't onweer en de ftorm het naafte by. we chri-m
Judea , twiftziek, bleef aan dienft en fchaduw hangen fftenen.
|
||||||||||||||
En dreef, dat niemant ftont de zaligheit te erlangen,
Dan die befneden wiert naar Moles wyze, en wet; Onaangezien de doop hier tegens aangezet, . In 't vaft geloove ons waft van alle onreinigheden, En op Meilias woort ten heme! in doet treden. Dit nieuw gefchil dreef hun weer op een nieuwen togt. Die vrage diende by de Apoftlen onderzogt, En Ouderlingen, te Jeruzalem gekoren, Om ieders mcening en gevoelen daar te hooren, Den twift te fliflen, waar die rees, of op wat gront, |
Misver-
fiant der ieveraren •voor de ■wet te Jeruzjt- lem; dat Pau-
las ■we- derom op reize helpt, |
|||||||||||||
Niet naar de wet, maar naar 't orakel van Godts monk
Wei aan; naar Barnabas, en Paulus omgekeken. Ik zie 't verkoren paar, in yver onbezweke'n, Fenicie reeds doorgetrokken met gedult, En in Samanen eeri ieders wens vervult_, Daar zich de blytlchap in de broederen liet hooren, Als de bekeering hun der Heid'nen kwam ter ooren, Uit 's Afgezants verhaal: zo juichte op deze ftem De blyde Apoftelfchaar in 't prat Jeruzalem, Na zy 't gezantfchap had in liefde, en vreede ontfangen En Godt geheiligt om dit wonder j elks verlangen. De Broederfchap, te zaam vergadert, ziet den twift
Door Petrus, van Godts geeft gedreeven, haaft geflift, En Barnabas zich gants met Paulus vergenoegen, Door hun gezantfchap , een gezantfchap toe te voegen Naar Antiochie, door dit gefchil verdeelt. Hoe klaar, in (a) Naman, door Joannes afgebeelt. 'kZie
|
||||||||||||||
die dit
krakkeel
gelukkig
beflift,
door de
tuffen-
fpraak
van Pt-
trui.
|
||||||||||||||
(a) Naaman, Veltoverfte des Konings van Sine, z Kon. $., dompelde zich (op
het bevel van den Propheet ElifaJ zevenmaal in de Jordaan , en wiert van zyne melaatsheit gereinigt- een voorboode van den waterdoop , die, op het geloof van Chriftus verdienften, de zondefmetten afwaft; en, gelyk Naaman uit de Jordaan opkomendc, tich vond aangedaaa met nieuw vleefch , als dat
|
||||||||||||||
64 HET LEVEN VAN DEN
5k Zie Judas, dien men ook plag Barfabas te noemen, Met Silas (mannen, om hun voorgang, waard te roemen) Tot dit gezantfchap reede., en vaardig by der hant. Het water bluft het vuur, hoe hevig dat het brant. Aldus verdween de twift, toen Paulus we£rgekomen, Den haat verkoelde, door wat iever ingenomen. Een juk dat lieffelyk te dragen is, en zagt, Wort ligt omhelft, daar }t ftrenge en zware wort veragt. Dus ftilde Silas ook met Judas, bei Propheten, De ontrufte harten,, door 'c geloofskrakkeel verbeten, Tot dat de tyt van hun vertrek weerom verfcheen. Maar Silas, rae^ gehaat in de oogen der Hebreen, Befloot, ten dienfte van 't gemeen, nog wat te blyven, De nieuwbekeerden in het waar geloof te flyven., En 't zaat van 't heilig woort, die lantftreek door verfpreit, Te doen opfchieten, tot Godts eer en heerlykheit. Zyn leere en leven ftigtte, al wat hem kwam te hooren. 't Afgodifch offer, dat nog veelen kon bekoren, Wiertj op zyn onderwys, vernietigt in den gront. De felle bloeddorfl, die de ziel als 't lichaam wont, Vont geenverfchooning, waar, ofniet watglimpbeftreken. Gy zult u van 't verflikte onthouden, onbezweken, Geliefde broedren „ en verbode hoerery: {Dus luidde zyne leer} op dat ik Gode u wy. Terwyl zyn les dus jong en out hielt opgetogen, Aanwas Groeide Antiochien in aanzien en vermogen, T*yfc» Daar Paulus, wat gevaar hem dreigde, ofwederftont, gekovTte De zielen kerende aan Jt orakel van zyn mont, Anno- Xot dat hy j jokende om de broederfchap teaanfchouwen, Van (lad tot (lad, befloot het woort te gaan ontvouwen. Den
dat van eenenjongeling , v. 14., zoo wordende gedoopten aangedaan met
een nieuwen geeft; waarom de Doop ook genaamt wort, hetBadt dtr wtdtr- geboorte enn. |
||||
APOSTEL PAULUS. II. Boek. 6S
Den gront van Jefus kerk, met broeder Barnabas, Die landftreek, door en door , te leggen in tieras -, En te onderzoeken (waar de geeft hem mogt geleiden_) Of eenige onluft ook de broeders had gefcheidenj Zo mogt het ongeveinft geloove boven ftaan, Door geenen fchyn van deugt, of wangeloof verraen. Wat is uw y verzugt van nutte zorg bekropen,
Roemwaarde Paulus! fpreit ge dus uw armen open _, Pauim Om elk te ontfangen, als het koren in de wan, &/*> «»
Ver van verdoemen, of den hatelyken ban ? gyvn"h?
De goede herder leert aldus zyn kudde weiden, *y» fc-
Gy trouwe wagter zult haar op die wys geleiden. rt#'
Het hart des huurlings ongevoelig, wreed, en ftraf,
Oogt op zyn woeker, en misbruikt den harderftaf, Hoe duur hem aanbetrouwt, en op zyn wagt bevolen. Maar gy, die niets begeert, belet het vee te dolen. Geen werreltfc eer kan u verlokken _, geen cieraat Bekoren, als het geen door tyt nog roeft vergaat. Wie 't zielkompas beoogt, en wendt om gunft of gaven, Zeilt op de barning, en verlieft de regte haven. De huurling waakt om loon: de harder om de min Van zyn geliefde vee., het regte zielgewin. Maar tre£n wy we£r te rug naar onze reisgenoten,
Nu vaardig tot den togt, van hun te zaam befloten, Maar door een klein gefchil gelaten onvolbragt. Elk kieft een reisgezel hem 't noodigfte geagt. Dus zag men Barnabas met Markus afgevaren Paulus Naar Ciprus, nog verflaaft aan Venus reukaltaren: "** Bar~
En Silas dezen togt met Paulus vangen aan, fiheZen',
Gereed te fneuv'len, of Godts held ten dienft tc ftaan: ki?ft hier
Wat lant-of zeegevaar, of akelige wegen «»'«*>■ Te dugten ftaan: elk fteunt op ^s heerenhoede, enzegen-,W-
In vreede en vrintfehap van de broederen uitgeleit, Tot daar hen ftroom of weg we£r van elkandren (cheit. I Hoc
|
||||
66 'HET IyBVEN VAN DEN
Hoe komt uw 'yver Godts geroepenen te flade,
Getrouwe Boetgezant! die weer, op zyn genade, Uw lichaam aan Jt gevaar der zee ten beften geeft, Oft ongedierte, dat in wilderniflen zweeft., Uit zyn fpelonken bruit, en fchuilt in nare holen. Het roovers rot, dat zich in boflen hout verfcholen, Den armen reiziger op 't lyf valt., en vrybuit, Of, met den moortpook hem des levens draaiboom fluit, |
|||||||||||||||
.
|
|||||||||||||||
Lofvan
|
Begrimt u, waar gy ftreeft, ten trooft van uw gemeente.'
|
||||||||||||||
lu}ne~. Dog hoe de bloetdorft, van het afgeknaagt gebeente
lam- en jsj u zat} mct meuwen roof zich we£r te meften tragt,
7eT,r'tT Geen aartsgewelt, dat van uw moed niet wort veragt.
Godts ee- Wat ydle vreeze zou Godts Veltheer ook vertfagen?
"ylZ^'Die 't fpook des afgronts niet ontziet ten ftryt te dagen^
Zwigt voor geen moortfenyn, ofboosheit, ofgewelt. Zyn ons de hairen, naar zyn leere, op 't hooft getelt, En van den moetwil niet uit hunne plaats te rooven ? Ten zy het alziende oog _, dat om ons waakt hier boven* Wanneer ons uurglas loopt ten einde, dat gedoog. Wie vreeft de boosheit of haar opgefpanneri boog? 't Opregt geloove weet van wankelen nog vreezen. Flaauhartige, in de leer, naareifch, niet onderwezen, En kleingeloovige j op het minft gevaar bedugt, Betoonen dat hun nog ontbreekt die levens vrugt> Die vrugt des levens: 't ooft van Godts geftigte kerken, En 't ware wezen van 's Apoftels wonderwerken. Gezegende! gy maakt den Heere een effen baan, Daar zo veel zielen voor uw kruisleer open ftaan. nm door Maar 'k heb alreeds te lang van uwen togt gezwegen.
Afk, en Myn zangnimf, door gebaande en ongebaande wegen
|
|||||||||||||||
na
|
n£;\J volgende, zie 'k reeds in Afie gelantj
|
||||||||||||||
Maar aan dien oort het zaat van't woortnietvoortgeplant,.
Hoe zeer ge ook yverde, om u daar te laten hooren. 't Geheim des hemels ftaat geen menfen na te fporen. |
|||||||||||||||
A P O S T EL PAULUS. II. Boek. 67
Wy ftreeven dan regt door naar Troas, op het ligt, Waar mee de Godheit.u bezoekt., door een gezigt, , 't Was nagt. en mens, en vee, van fluimerzugt bekropen, fe^"*
|
|||||||||||||||||||||
Lag in gewenfte ruft: geen dier had de oogen open,
Wanneer de Apoftel, lteeds op Godrs bevel bedagt, Omfcheenen van een ligt in.'t naarfte van den nagt, Met oog en oor ontfing _, wat 's hemels wil begeerde. Een Macedonifch rrian., die zich voof hem verneerde, |
Paulus
door een nagtgezigt hler -van daan na Macedo- nie te-ver- trekken. |
||||||||||||||||||||
Tradt met eerbiedigheit den Kruisheld in *t gezigt _,
En bad den-leeraar, met het eerlle morgenligt Van Troas uit te gaan j en zyn onvrugtbre hoeken _, Om Macedonie met Silas te bezoeken; . .-.,..' Op dat door zyne hulp, dat ryk 00k het gezigt Geopent wierde, en mee befcheenen van Godts ligt. Hier mee verdween de fchim , geweken uit zyne oogen In 't aarzelende ligt: hy, door jdie ftem bewogen, Staat op haar roeping reede., om zander lang beraen, Zo haaft de Dageraat zou wezen opgeftaan, Het Macedonifch ryk te zoeken door de baren. In dezen yver, dus van Troas afgevaren, I'. Langs {a) Samotracie, en de kulten daar om heen, Zag hen de naaftedag (Jt) Neapolis betreenj Voorfpoedig op die reis gedient van weer, en winden, Qm Macedonie langs deze kuft te vinden. ...... H Uw poort was deeerfte, die'tgezantfchap binnen tradt, komt in
|
|||||||||||||||||||||
de hooft-
ftadPhi- Iippis. |
|||||||||||||||||||||
Philippis, naafte, aloudej enkoninklylceftad,
Naar uwen Vorft genoemt ■, op dat het weitfe Grieken |
|||||||||||||||||||||
Uw lof zou dragen op zyn uitgefpreide wieken:
Gelyk ge een paerel plage te ftrekken aan de kroon Van zynen nazaat, den vermaarden Cc) Macedoon, I 2 :'■ Den
|
|||||||||||||||||||||
. .
|
|||||||||||||||||||||
(a) Een eiland naby den Hellefpont.
(£) Een ftad, op den oever van Macedonie en Trade geleegen.
(f) Alexander Koning van Macedonie.
|
|||||||||||||||||||||
68 HET LEVEN VAN DEN,
Den werreltwinner, door geen tegenftant te teuglen*
In zyn triomfen, als een Arent op zyn vleug-Hen, Geneigc te vliegen door hec ongeraeten ruirrij En }t ront des aarcryks (tout te drajen op zyn duim -, Toen eene werrelt niet genoeg was voor zyn pogen. Hoe groot ook uw geluk toen fcheen in yders oogen, Om Alexanders faani, Philippis, oude ftad , Het haaldc niet by 't heil, dat nu uw' muur omvat,, Door dit gezantfchap te verbergen in uw palen. Zag Griekenlant u ooit met reede zeegepralen, Nu waar het juichens tyt, waar in ge op uwen gront Geen Afgod draagtj maar zelf 't orakel van Godts raont, Door uw verblintheit niet te kennen in zyn waarde. Hier is de Tolk, die u den Schepper dezer aarde, Den regten Silo , zal ontvouwen,. Sions heil j Den Godt der Goden; wiens gezag de maat, en peil> Van uw verdigte en fteeds gebrekkelyke Goden, De kruin inflaat: die kalf, nog ftieren heeft van noden Tot ofFereer , waar op uw oud orakel bromt. De ftem te Delfis , voor die waarheit nu verftomt, Snioort in het voorportaal des Tempels: yder wonder, < Van Godts gezantfchap , fchokt, gelykeen felle donder, Den helfchen drievoet: daar Apol in dubble taal Den vrager antwoort geeft, door 't brommende metaal. Die zon, daar uw Apol voor duikt in zyne glanflen, Befchynt nu, methaar ligt, uw kerk, en torentranffen. Maar wien vermaakt het ligt, zo hoog van ons geeert,. Die j om de fchaduwen, de zon den rug toekeert? . Het Evangeli wil hier egter triomfeeren, En 't hcmels licht wil zich met grooter glans vermeeren, Daar 't nu op vrouwen fchynt den hemel toegewydt. Die in 't gebed, met luft, zich oeffenen om ftrydt. Van dit gezelfchap zag men Paulus aangenomen.. De
|
||||
APOSTEL PAULUS. II. Boek. 69
De (V) Sinagoge, die zich fpiegelde in de ftroomen
Van eenen lchoonen vloedt, blonk zonder wederga, Ten beedeftonde altyt op eene Lidia j Den glans van haren tyt, godtvrugtig in 't bel'chouwen Van 's hemels wondren, en Godrs wettenteonderhouwenjz/^ |
||||||||||||||||||||||
Een voorbeelt van haar fexe, in weldoen nimmer moe.
Die Godtgeheiligde viel 't woort van Paulus toe, |
door Pau-
lus be- keert. |
|||||||||||||||||||||
Ontfing het in haar hart als ecn gefchonken zegen.
Gelyk het dorftig lant den langvertraagden regen, |
||||||||||||||||||||||
Gelykenis
•van ha- ren yver otn het Evangeli te hooren. |
||||||||||||||||||||||
Als een verdroogde fpons inzuigt, en, hoe befpat
Van vogtj nog jookt en gaapt naar't laatfte dropje nat Zo dronk zy 't woort in van het heilig Evangeli. 6 Bloem van Saron ! onbefmette , en zuivre leli! |
||||||||||||||||||||||
Gy ryft in deugt zo ver al de uwe boven rc hooft:
Als 't maanlicht }t licht van al de mindre ftarren dooft, |
||||||||||||||||||||||
Hoe wil u 't Bruiloftskleet van Koning Jefus paflen !
Godts Afgezant zal u van Adams erffmet waflen, En, door den waterdoop gereinigt, Chriftus naam In 't harte prenten. 'k hoor de werrelt van uw faam Alom gewagen, als een fpruit van Godt verkoren , Voor alle deugden en weldadigheen geboren. |
Hare
■verdiende lof over hare htr- berg- zaam- heit, en verdre deugden. |
|||||||||||||||||||||
De naam van Lidia zal klinken onbepaalt,
Zo ver de goude zon op de aarde ryft en daak: De Chriftenwerrelt fteeds haar deugt., en godtvrugt pryzen, Zo lang men weet, wie Godtsgezantfehap kwam te lpyzen, En huis, en herberg fchonk ook tegen Paulus wil. Geniet wat Godt geeft (was haar woort) en hou dit ftil. In dit verblyf, van haat nog Joodfen lift beftreden, Zag Paulus, hoe Godts kerke, aangroejende in haar leden,. Met zulk een kroon van glans, haar luifter boven rtak, Gelyk de zon zich toont aan 's hemels ftarredak. I 3 En
(a) Buiten de ftad aan de riviere, daar een beedehuis of Sinagoge der Jooden
was, Luc. 16. v. 13. |
||||||||||||||||||||||
70 HET LEVEN VAN DEN
En 'c fcheen gefchapen, dat zyn aanhang zich verbreiden^ En rot het wasbad der genade, Jood, en Heiden Eerlang bewegen zoUj Emanuel cen prys. Die zyn verkoorncn trekt op eene wondre wys. Geheimen boven hec begrip van 's menfen oordeel. Maar hoe voorfpoedig elk op zyn verkregen voordeel Zich mogt beroemen , in 't uitbretden van het woort, Men zag dien voortgang haaft door woeft gewelt geftoort, En Goats gezantfchap weer in de uiterfte gevaren. Als ik uw lot bezef, dan ryzen my de haren, Stantvafte Paulus! nook van heldendeugt berooft: Een nakend onweer hangt uw zonne boven 't hooft, Om haar met Silas in een poel van ramp te fmoren, Met wat omzigtigheit gy zamen u laat hooren. 't Schynt dat uw doen j hoe ftil, zich niet verbergen mag, Al zou het Lucifer zelf voeren in den dag,' Om zyn verdoemenisj op 't eeuwig licht gebeten. Een jongedienftmaagt, van een (<») toovergeeftbezeten, CWaar
(a) Onze Euangelift teekent niet aan op wat wyze zy hare waarzeggery oeffen-
de. twee oude onderfcheide wyzen, geven wy eenig bedenken : dat is , dat deze dienitmaagt zy geweelt eenuitfchot van Apolloos Tenlpelmaagden, die, in konftgreepen volleert , nu haretonge om winlt verhuurt had; en te fchatten van die waarde , als by ons die lantlooplters, welke wy Heidens (liefft heiwoonders, om dat men hun geen verblyf in de fteden vergunt) noe- men: of dat zy haar waarzeggery heeft geoefFent door middel van de Thera- phim , de oudfte bekende .wyze van zaakraming ; lang voor Delfifch Orakel bekent : want dat de konft van waarzeggery van oude herkbmft is, doet zich alzints klaar genoeg op; maar de wyze hoe het gefchiedde, of Icon gefchieden, vinden wy by veele van den anderen verfcheelende geboekt. De meefte (en wel zulke die daar geloof aan gaven) waren van gevoelen, dat dit door een foort van gemaakte beeldtjes (die op zekere zamenloop der ftarren gevormt of gegoten , en met de teekenen dier ftarren be- ftempelt, zekere verborge kragten wierden ingedrukt , waar door men veel konwetenenverrigten) gefchiedde. De oude Gnckennoemdcn die Apopompoioi; l'aracelfus , Gamah&os; enKircherus zegt, dat dezelve by d'Egiptenaren Thera- phim genoemt wierden enz. Dat deze tot raatvragen en waarzeggerye ge- bruikt wierden , blykt uit het zeggen van den Profeet Zacharias: De Thera- ph'ims fpreeken ydelheh , Cap. 10. v. z. Onder dehuisgoden, die Rachel haren Vader Laban ontfutfelde , wort ook deze naam gefpelt, Gen. 31. De reden, |
||||
APOSTEL PAULU S. II. Boek. 7-0
(Waar na de Priefterfchap, op Afgod Phcbus monr,
Het blinde Heidendom aan zyne orakels bond,
En 't bygeloovig yolk trok naar Jupyns altaren,
Ten offerdienft gcleic door valfe wichelarcn,
En vezellcheiders, vaft aan droom en ydlen waan,}
Vloog het gezantfchap, waar zy 't aantrof, agter aan,
En riep, en kreet: Is ooit myn zeggen waar bevonden?
Men kenne j in deze, Godts Propheten, hier gezonden
|
|||||||||||||||||
Om \ zaligmakend woort te prediken alom.
De waarmont^ zo ik die verdigte, maa^ my ftom .,
Of houw myn profefy voor eeuwig uit elks ooren.
Dit openbaar geroep, door geen verbien re ftoren,
Vloog, als een nieuw gerugt., door alle ftraten heen,
En drcigde een oproer te verwekken by 't gemeen,
|
De Apo-
Jlelen we~ derom in gevaar, om eene bezetcm dienft- tnaagt. |
||||||||||||||||
Dat va(t te zamen rotte, en aandrong op haar reden.
De groote Paulus, in zyn geeft hierom te onvreden,
Als wel voorziende, wat daar uit te dugten ftont,
Zo lang hy zich door deze alom onveilig vont,
Begraaude aldus den geeft, die zich door haar liet hooren,
'k Gebiede u, in den naam van 's hemels uitverkoren, Paulus
|
|||||||||||||||||
En godtgewyden zoon, den naam van Jefus, dat
Gy van haar uitvaart, en haar geeft nooit weer omvat.
|
ontjaagt
haar dm boozen |
||||||||||||||||
Voor^'
|
|||||||||||||||||
die zy daar toe had , gelooven veele deze geweeft te zyn : dat Laban, raat-
plegende met dezelve , mogt ontdekken den toeleg van Jacob , en wat weg hy tot zyn henentogt gekeurt had. Van wat waarde die oude guichelkraam van waarzeggery en bedriegelyke vonden te fchatten zyn , kan men afmeten uit Lev. 19. v. 31. , daar Godt volftrekt gebiedt , Gy zult u met kceren tot de Waarzeggeren, en tot de Duivelkonftenaren: want ik ben de Heere enz. Daarom ik met verwondering een ftaal uit de fchriften van den Heere Spencer, omtfent andere gevallen geroemt, moet aanhalen; met verwondering , zeg ik , om dat het niet bedenkelyk is, hoe in 's mans hertfenen heeft konnen komen te beweeren, dat de Teraphim of beeldekens , welke namaakfels zoude zyngeweeft van de Seraphim , of 'goede Engelen, zo niet met Goddelyken , egter met een eerlyken engeoor- loofden dienli xyngeeert byna van alle de Patriarchen , en zjeUndie alleen Godt toege- negtn waren; en dat die beeldekens , niet door de Duivelen , maar door de goede gee- ften zynde beztelt, gcantwoort hebben aan den gtntn die, hen raadt vraagden ,, cap. 4. left. 9. |
|||||||||||||||||
77 HET LEVEN VAN DEN
Voor zulk een donderwoort, gefchooten van zyn lippen,
Verdween de geeft, en ging aan lugt, enfchaduwglippen. Een wonder, naauwelyks van die het zag gelooft , En de waarzeggerin haar wetenfchap ontroofr. Een on- Geloofs geheim, wat draagt ge onmetelyke kragten! meteiyke Voor u zwigt Lucifer met al zyn helfle magten. jpTf/«T* Het ryk des afgronts fchud, waar Paulus triomfeert, ■vaft ge- Vn. Jood, en Heiden, door zyn wonderdaen bekeert, hove, Yoox geen gevaar verfuft, hoe naau hem op de hielen. Ik zie de boosheit, tuk op fchenden en vernielen, Weer uitgebroken, om het miflen van 't gewin, Dat haar de mont aanbragt ran dees waarzeggerin , Een ot- 'c Gezantfchap aangeklaagt, en voor het regt getrokken, roerhkr Als ftadberoerders, waard gefteenigt, of met ftokken rt^^Ten (tede, en lantpale uitgedreven, en wat meer paulus 't Gelaat misverwen mogt van Paulus nieuwe leer. kUa't ^en roeP 8'n§: Deze , fchoon by elk bekent voor Joden, Verwekken zeden, het Romeinfe volk verboden, Ontruften kleen en groot, en laftren de Overheen, Met een verwart geluit van ftemmen onder een., Dat's Regters oog verbaaft, en doet zyn ooren ruiflen. Gehknk ^° noort men aau net ftrant de woefte baren bruifien: Zo fmelt een mengelmoes van ftemmen, ongewoon, Al haar verfcheidentheen van klanken tot een toon. Elk heeft iets tot hun laft, en tragt zyn leedt te wreeken. De meefterfchap voor al der dienftmaagt_, nu verfteken Van haar waarzeggery, by elk een hoog geagf, (Dat dezen vrekken geen geringen (a) buit aanbragt} Verwekte jong en out in haar belang te treden , En
(a) De kleederen veranderen ; maar daar door verandert de menfch niet , die is ge-
t />eel in het herte opgeflooten. in de eene eeuw is men onweetende , in de andere
, komt de wysheit als een nieuwe moode -weir voor den dag. zoo gaat htt hier me-
_. • de; maar alle menfchen zoeken hun eigen voordeel , en die moode lull nooit veran-
Aeren, Fontenel. in de Zamenlpraak der dooden.
|
||||
A P O S T E L PAULUS, II Boek. 7i
En hitfte, woedende om de fcba., by hen geleden, Een muitziek leger van gepeupel op hen aan, " Op dat de toveraar de ftraf niet mogte onrgaan, Van hunne dolheit den Apoftelen befchoren, Voor wier onnozelheit geen voorfpraak ftondt tehooren. Vervloekte geltzugr, 't regt gewoon te fchenden aan, Wat doet ge hier op aarde uw ilaven nier beftaan ! De deugt, waar gy, het diep des afgronts ukgebroken, *^f* *r De zielen fchenc, en plaagt, of oproer aan komt ftoken, mgierig- Mpet wyken voor 't gewelt van uwe razerny. h,it- De gruwlen hangen u gekerent op de zy.
Waar gy den gront betreedt, gaat zede, en tugt verloren, Wyl alle zonde uit u, onzaal'gej wort geboren. En fchent gy wreede hier Godts afgezanten aan, Niet min gewoon, dan naar uw vuil (a) gewin te ftaan •, Die van geen woeker, ftaat., of heerszugt aangedreven, Geen oog flaan, als op 't gout van 't onverganklyk leven ? * K Daar
|
||||||
(4) Naardien klaarblykelyk is , dat de Apoftelen geen eigen voordeel, of
andere werreltlyke inzigten, maar alleen de eere van Godt beoogt hebben, moet de godtverzaker van wegen zyn lafteren zich fchamen. want watmenfch van redelyk begrip zal zich zonder eenig inzigt in gevaar fteken ? is de armoede bekoorelyk? zyn de gevaren des doods zo vleijende, dat zichiemant voordagtelyk daar in begeeven zal ? en nogtans zyn 't de Apoftelen die zeg- gen konden , Wy hebbenalles verloten enz.. zyn zy 00k niet byna alle de martel- dood geftorven ?.Men zal zeggen , de waan geeft zulke vafte verzeekering aan het gemoedt, als de waarheit doen kan; en ketters zullen zo wel hunne meening ftant- vaftig tegen galg en radt ftaande houden, als de belyders der zuivere waar- heit. 'tiszo, dog in zeker opzigt. by voorbeelt: honderden Toovereflen heb- ben zich , op eigen belydeniflen dat zy die konft verftonden, laten verbran- pen , daar zy nogtans maar alleen de verbeelding van hadden, als by de uit- komften gebleken is. Maak nu de fom eens op , daar zullen niet anders uit- ,komen als onnoozele mifleide of ftyfzinnige menfchen. maar van de Apofte- len kan men zeggen , dat zy elk in 't byzonder, gelyk Paulus, woorden van waarheit , en van gezont verftant fpraken; dat zy hun zeggen de reede dor- ften onderwerpen; dat zy altyt gereed warentotverantwoordinge van die hoo- pe die in hun was; en hunne leere met wonderdaden , oogzienelyke getui- ' geniflen van den hemel, beveftigden ; dat de zeekerfte proef is van de waar-" heit des Euangeliums. |
||||||
74 HETLEVEN VAN DEN
Daar hurine liefdezelf uw borgeren toe noodt? Verdient die weldaat dat gy fchreeuwt om hunne doodt? Een ruftverftoorder tragt zich in gebied te dringen ., Of zyn gebieder door gewelt den ftaf te ontwringen, Om zich te vreezen dodn, waar hem de heerszugt dryft, Door 't omgekochte graeu j dat blint zyn toeleg ftyft. Waar is in Paulus ooit, ofSMas, dit gebleken? Heeft de een of de ander ooit uw ruft naar 'thartgefteken, Of tegen Ryksgebied, of wet zich aangekant ? Wie liefde en vreede preekt, beroert nog ftad, nog lant. Wat muiteling den Jood of Heiden riep ten ftryde, Geen plaag uit (a) Gaulen bond hun immer zwaart op zyde > Om 't Jodendom te ontflaan van 't Keizerlyk gebied j Of iets te wagen, dat naar ftaat of hoogheit ziet. De moetwil, waarom gy hun ftaat naar 't dierbre leven, Is dat uw Satan, door hun Godtheit uitgedreven, "' In zyne nederlaag zelf voor hun onfchult pleit, En u den weg vertoont, die elk ten leven leit. En gy Barbaren fchenkt hun dezen (Jb~) alflembeker, Geen oog flaande op den onvermydelyken (/) wreker 3 - Die
(a) Judas Galilaus, Gaulonites bygenaamt, om dat hy uit Gaulen van geboorte
was, rokkende de Joden tegen de Romeinen op , enftelde zich tot een hopft der oproerigen , om hen van het flaaffe juk der Romeinen te bevryden. zie Jof. Joodfe gefchiedeniffen, 'ti8. boek, cap. i. (b) Dieagtgeeftopdefpreekwyzen derHebreen, ziet ligt dat by hen lichamelyke
fmarten en hartewee, door een drinkbeker uit te drinken, dikwerf betekent worden. Een plaats voor alle zal genoeg zyn om myn gezegde te beveftigen. in het LXXV. Harpgezang hport men David zeggen , op de 9. pooze: Want in des Heeren bant is een Beker, en de wyn is beroert , vol van tnengelinge , en by fchenkt daar uit ; dog alle godtloozjen der aarde zullen zjynen iroeftm uitz,uigende drinken. Dus is het dat de Heilant Jefus zyn aanftaande ly- clen een drinkbeker genoemi heeft; als hy in Gethfemane , daar zyn druk aanvang nam, zeide : Is bet mogelyk dat dez.edrinkbeker van my voorby ga , enx,. (f) Op dat Ifrael Godt in zyn eigenfchappen zoqde. kennen , heeft de Almagjti-
ge gewilt, dat Mofes ftralen van zyne weldadigheit aan de eene , en van zy- ne wreekende regtvaardigheit ter andere zyde zoude boeken voor de nage- flagten ; op dat zy fchroomen zouden zyne moogentheit te vertooraen. Met gelyke beftempelingen bragten de oude Heidenen hunnen Jupiter uit den fche^
|
||||
APOSTEL P A U L U S. II. Boek. ?s
Die zulk een euveMaat wrt ftraffert apzyn tydt. Terwyl ge met aw virift het regt in 't, aanzicht fmyt, Gelyk net Jodendom Pitarus wetcen hoonde, Toen hy den Heilant in zyn omfchult elk verroonde,. Op zulk een wys wore hier deRegter bverfchreeuwt. Lafhartige, voor wien net akyc rozen fheeuwt, - ,,
Die j in het bont gedoft voor harde wiiitervlagen 3 chift™'
De weelde omhelft, en in den zagten ftaatfiwagen nm be-
Dc kerkgewoonte volgt; by Ittftig zomerwe£r, {^X™£
In pragt en praal veriehynt voor Chriftus uwen Heer, flreeken.
Of roemt in }t openbaar zyn kruis, en bicrer lyden; Terwyl ge niet een (tap zoud durven treSn ter zyden j *Tvelu Om hem te volgen langs die (tekelige baan y vaigh be- Hier fchaamt uw grootsheit zich op Paulus 't oog te(laan:^w'"
Daar hy, op 's jfleilants (poor, zyn uiterfte behagen, ■wort met Het naakte lichaam biedt aan felle geefielflagen v sfX/f"
Van niemant, dan van zyn gelieftie fchaar betreurty i
Gehoont, geteiftert., en herkleedt van 'rlyf gefcheurt; Tot hem het purper dekt, dat uit zyn bloet geronnen, Voor aardfe pragt, hem vlegt een lofwerk van feftonnen, R 2 , Uit
|
||||||
.
|
||||||
fchemerenden dageraar, van d'ingefchapen reedekennis ontdekt, eh naar hint
denkbeelt gevormt, inhunheTempelcn; om degeene, die niet magtig wa- renhunne verftandenuit delaagte.op tebeuren, voorbeeldelyk te leeren, op ' dat zy affchrik zouden'hebbeh van her kvrat, door een wraakoeffenendc Godtheit; die zy-zddeto dat aide menfthelyke bedryveb opfchreef, om die , te zyner tyt te ftrafftto, Dus verbeeldden zyhem, zittende op een werrelt- ' kloot, in de eene hant een bereid bokkevel, ofperkamentenfchryffiifhebberi- de , en in de andere zyn gevreesden blixem, met opgeheeven arm, alsgereed om regtvaardige ftraffen te oefFenen. De Keizerlyke penningmunten bevefti- gen myn zeggen , die door zoo veele eeuwen..heen de gedagteniffen bewa- ren van veele Tempelen, door de Roomfche Moogentheit ter gedagtenis van Jupiter geftigt; geiyk op een penning van Auguftus debouwgeftaltedesTem- pels van Jupiter, met het byfehrift , IOV. TON., JdpiterAt donderaar; op cen'en van Vefpafianus, volgens deoude wyze van fchryven, IOVlS CVSTOS, tfrfiter de bewaatdtr■■-,. vati Domitiaan, 1VPITER CONSERVATOR', Ju- fxler de behoeder •, en voomamclyk op een van Alexander Severus, IOVIS VLTOR, Jupiter de wrteker. |
||||||
76 HET LEV EN VAN DEN/
Uit Jefus Rozengaart: terwyl de wreedhek yft . , Op \ fchendie vonnis, dat de laffe Rester wyft. gevange- Die, otn zyn woede nog te ruimer uit te breiden, nhge- Het paar ten kerker doemt., van 't daglicht afgefcheiden, vorfen. jn nare dyjfl-erhejj-} daar boei, en ketenprangh, De leden kluiftert, en de voeten houdt in dwang.
Die voeten, niet gefchoeit, dan, om op Godts behagen, [ Het Evangeli 't ront des aartryks om te dragen, Staan hier gepynigt en verzekert in den ftoK, Gelyk het wilt gediert geketent in zyn hok, En egter nimmer tot zo hoog een lof geklommen. Waar kan Godtvrugtigheit op hooger glory brommen > Hoe zeer gefchantvlekt > en vervolgt van wyk tot wyk, Dan daar ze door haar kruis, haar Heilant wort gelyk? Maar hoe dewreetheit woed ,om'themelsligttedooven, Godtde^y zal Godts erfdeel niet van haar talent berooven j zy*hn Hoe diep gefteken in dit donkere gewelf. ZtlndeT De poorten zullen zich eer openen van zelf, seefi w#Hoe wel verzekert met haar grendelen en floten, verLffing.^ z*e de broedren, in hun lyden onverdrooten, In deeergetrooftj van hem, die'tlichtvan'tduifterfcheit,
Eer van dezelve hant ten kerker uitgeleit, voorbeeh rj)je petrus mt den kierfl gehaalt heeft van zyn banden,, >»p«r/«,Dan Godts Apoftelfchap dus lang in 's haters handen.
Onnoofle Jofef, voor wiens leet de zon ging fchuil, »» Jofif, Van zyne broedren dus gefteken in een kuil,
Zag geenen ramp _, die hem niet zugten deed, en vreezen,
Maar namaals zyne zon te heerlyker gereezen. 2a " Zo boeide Daniel den wreeden leeuwenmuil,
Toen hem Darius had geworpen in hun kuil, En zag het morgenlicht opryzen ongeichonden, Wanneer de hotftoet hem vernielt agtte, en verflonden Van 't brullent ongediert, dat niemant fpaart. Zo kwam 'tGe-
|
||||
A P O S T E L P A U L U S. II. Boek. 7j
*t Geloovig (a) drietal ongefchonden uit de vlam, «»<&/«»» Van vuur nog vonk gezengt, in 'c barnen van den oven, f^aku
\ Geloof, dat wondren werkt, is door geenhaattedoven.*™*. Wy zien de A poftelfchaar, gedekt van dezen fchik, Dus haaft in vryheit, en al 'c oproer we£r geftilt. Qt) Sadrach, Mefach, en Abednego, in Babels oven.
|
|||||||
Einde van het tweede Boek.
|
|||||||
-
|
|||||||
K }. , DE
|
|||||||
78
D E
KRUISHELD,
O F H E t
L EVEN
V A N D £ N
APOSTEL PAULUS.
DERDEBOEK.
|
||||||
$H Ls 't razende onwe£r 't hare des zeemans doet be-
zwyken, a/«^» ^*^ *s ^e eer^e toevlugt j zeil te minderen, of ftryken,
mg' Ora 't dreigende gevaar, dat elk hangt boven 'c hooft _, Terwyl de ftorm Bet fchuim der blaauwe golven kloofr j En buldert over \ vlak, en rocrt de gronden boven: Maar anders gaat hec Godrs gezantfehap , waard te loven, Dat voor geen onweer van gevaren zich ontftelt. Of in zyn yver zich laat ftuiten door gewelt -, Hoe zeer het wangeloof, van (a) razerny bezeten, Het
(a) In dolle razerny, en met overfchreeuwen vandenRegter, wierdenPaulusen
Silas de kleederen van het lyfgefcheurt en geplukt: want daar dit naarorden- telyke regtspleging gefchiedts I'e^en wy : De Borgermeefteren bevalen den boos- wigt te ontkleeden , en te doen geejfelen, Liv. b. 7. Op goede reden hebben dan |
||||||
m-B.
|
|||
A P O S T E L PAULUS. III. BoeL 79
Het vinnig moortmes flypt op 't ongekreukt geweten: 't Onwankelbaar geloof, een diamante fchilt, Waar op de hel vergeefs haar kragt en pylen fpilc, Zal, van wat leet gedrukt, zyn dierbren ftant behouwen, En triomfeeren in net onverzeert vertrouwcn. Het zielenanker, de onuitbluflelyke hoop, Blyft in dien grout gehegt, wat maalftroom het beloop> Men boei de Apoftlen 't lyf, of fla hun bittre wonden: tigheTt De geeft tot's hemels eer gerigt, blyft ongefchonden, de<; sela<>- Schoon hem de kerker drukt met fellen klauw ter neer. 2Suken"* Hy fchroomt geen lofzang aan te heften tot Godts eer, fy&». Maar looft zyn Heilant met een ongeveinft verblyden, Dat hy hem waardig agt, om zynen naam te lyden, En door die barre zee van ongelyk en hoon Te mogen ftreven naar den prys der martelkroon Van zynen (a) voorzaat, zo volftandig laatft gewonnen: Die nu het ryk betreedt der eindelooze zonnen j En van naby den glans van 't zalig ligt beziet, Waar mee de hemel, in zyn uitterfte verdriet, Den geeft hem fterken kwara, ten marteldood verwezen , Om in den laatften qoodt te fchrikken nog te vreezen. De nare nagt, die elk een zagte ruft bereit,
Gaf aan de Apoftelen, in deze duifterheit., vang\g*~ Geen zugt, om met gemak de leden uit te ftrekken, Apofleim,
Maar Godt ten prys., elkaer tenbeede, enzangtewekkeni^*"*
Hem aan te roepen, die hier den verflaag'nen rigt, fterken el- En den gevangenen verloft met zyn gezigt. S»^£
Geen wonder dat hun hart dan uirberfte onbezweken. hoop* op
De Godt van Ifrel hoort de zynen, op hun fmeken. ¥?* **-* DUS ming ;
Diocletianus en Maximilianus in opzicht van de Roomfche Regteren gezegt,
en vaftgeftelt, met te hooren naar de veranderlyke ftemmen van het volk , om dat het met hhoorlyk is dat men x.yne tongen gelooft, wanneer het begeert , of dat een fchuldige zal worden vry gefprtken, of een onnoozjelt vtroordeelt. (a) Stefanus de gefteenigde. |
||||
8o HET LEVEN VAN DEN
Dus klinkt hun nagtgezang ten diepen kerke'r uit,
inZmn Gelyk een, lofbazuin aan 's hemels daken ftuit, naam Door geen gewelt van boog, of toegeilote deuren "pfaimm' Verhindert met haar galm de mime lugt te fcheuren, mhfium-En door het ftarrenheir, vcr boven 5t iterftyk oogj gen aan, ^js een reiJkofrerhand te ryzen naar om hoog. De Godcheit flaat het oog genadig naar beneden,
Sterkt hunne harten 3 op hun lofzang, en gebeden,
m mnen Verbaaft de zielen der gevangenen, en toont Godts Wat drakentemmer 't ontoeganklyk ligt bewoonr, Tad^m Ten ^c'iri^ van nun die Godts belyders ftaan naar't lcven. de (taking De gront des aartryks fchudt, en doet den kerker beven. hunmr Qe py]ers iidderen j en fchokken 't levend graf. De fterke floten aan de deuren vallen af,
Een aan- Gelyk getroffen van een vreeffelyken donder. rS»^e poorten fpringen op, gehoorzaam aan dit wonder, kerker,' Waar met Godts fterke hant het woeft gewelt genaakt. en opem j)e fcherpe boejen der gevangenen geflaakt, JotenL (Wat werkt de kragt niet van der heiligen gebeden.') deuren. Trompetten uit dees nagtfpelonk Godts wonderheden, En roemen de eer van hem die 't al bewegen doet.
Decsw'-De ftoet rnisdadigers, nu los, valt Godt te voet. & gevan- Dq ftokbewaarder, uit zyn bedde, toegeloopen &den"de' Op 'c nieuw gerugt, vine poort, en kerkerdeuren open, Apoftekn En, onbewuft van 't geen hem duifter was te raen, cm hulpe. Gelooftfe p paulus
was met Silas doorgegaan,
'w'aard1"' ^n door gewek or Wfl: zyn boejen reeds ontweken. of sipier, Fen doodfehrik, die zyn geeft bekruipt, belethem't fpreken. op het ge-fty loopt vertwyrTelt, hier en gints, van vrees benart, 'frhieten- Agt zich verlooren _, en de wanhoop treft hem 't hart, de,waam Qm dit gevangen paar, zyn wagt zo hoog bevolenj tofteilf' En echter hem ontfnapt uit deze donkre holen •, geviugt Een misdaat, die hy waant, dat hem de dood bereit, *y»; Niet te verfchoonen, maar een onvergeeflyk feit. In
|
||||
A P O S T E L PAULUS, III. Boek. 81
In die gedagten fteekt zyn. vrees het hooft we£r boven, w°rt En wyft hem 't ftaal, gereed hem 't leven te berooven, jjj^ Ora, 't geen verantwoort diende, op deze wysteontgaan./>%> «» De Kruisgezanten, met's mans jammeren bela£n, Tnti^vtn Die nu gereed front om den doodfleek zich te geven,
Beriepen hem: Verfchoon u zelven, fpaar uw leven,' Ontzinde, en houw eens op van al dit naar getier. Geen mens is u ontvloon: wy zyn nog alle hier> dat door Hoewel, door Godts genade, ontflagen van uw banden.f At°$e~
Wie hem vertrouwt ziet zyn verlofling haaft voor handen.»er/r0^ Die blyde ftem itreek 3 hoe vertwyffelt, en benart, wrhin- Strak den wanhopenden de zorg en vrees van 't hart: J^.t.
Gelyk een onwe£r, plots gekomen tot bedaren, Geiykenh.
Eer eenige opening de bui ftaat op te klaren,
Uit onze lucht verftuift, en elders neemt de wyk. Hy dryft zyn huisgezin ten bedde uit al gelyk, En voortgedreven, om dit Godts geheim te ontdekken, Roept hy om licht, om daar mee dieper in te trekken, En te ondertaften, welk een Mem , zo juift ter ty, Zyn hant we£rhouden had in zyne razerny, Op dat zyn dankbaarheit dien vroomen mogt behagen. Verzoekt
Dus fprin&t hv fchigtig ., op de toors _, hem voorgedragen, *"$&»*
t » j • £ " I i 1 J i -vanGodts
In t diepfte van het hoi: daar niemanr hem ontmoet, Afgezan-
Dan Jefus dienaars, dien hy beide valt te voet, '*»»om
En om genade fmeektj voor dat hy, onbedreven hdTHm
In hun geloof, den laft gevolgt had, hem gegeven., bun ge-
En Godts Apoftelen gemartelt in den ftok. (a) flee^-
L Zie
■ ■
(a) Nadien devoeten, gefloten in den ftok , niet alleen diehden tot verzekerder
bewaring, maar ook tot pyniging en fmarte der gekerkerden : is te denken , (door dien men met zo veel bitterheit tegen de Kruisgezanten ingenomen was) dat men hen ook op de hartfte wyze zal behandelt hebben. En, om een denkbeeld van dit beulengereetfchap te krygen , lees wat Eufebius fchryft van Origines, dat x,yn beenen in den ftok tot het vierde gat wierden mtgerekt : waar uit af te nemen is ,'.dat. dit is geweeft een hout , doorboprt met verfcheide gaten, elkopzekere ruimte van den anderen ftaande, waar door de beenen te-, ge«'
|
|||
8z HET LEVEN VAN DEN
Zie daar de uitvoerder van der Regtren bittren wrok, Die nimmer iemant dan met wreetheit plagt te ontmoeten,. hm*tk Vol vrees gebogen aan der Kruisgezanten voeten, it nagt- *t Geloove omhelzen, ora 't geval van hem gezien, ^"Lis", ^n n'ec te vreden, voor hy hun zyn hulp mag bi£n, en bewyft Op dit bevel, en hun verlof, weer opgerezen, hun die yjnt aj >t gezelfchap hem gelatener van wezen. Mpf Hy leit de Apoftelen het hoi uit, in zyn huis, Beklaagt hun ram pen, en zo fel geleeden kruis, Waft elk de voeten, en de ftramen zyner wonden. En wenft zyn ziel aldus gewaflen van haar zonden x Gelyk de balflem van zyn hulp haar fmart verligt. Gelukkige, wien 't lot tot dezen dienft verpligt, Gy zult, 6 (a) Stefanus! (wel hun die 't befte kiezen! ) Uw loon, in eeuwigheit niet voor die daat verliezenj Maar met uw huisgezin, van Paulus hant gedoopt, De kroon der zaligheit ontfangen ongehoopt, mwort Aan alien toegezegt, die *t hemels woort betrouweni met z.yn \yaar door sv veilig met al de uwe wort behouwen. bekeert,en Joannes doopte met het water der Jordaan. doorPau-Dm zuivert Paulus u , om onbevlekt te ftaan, doott.' Voor 't heilig wasbadt van Godts dierbare genade. Een waar berouw kwam Magdalene aldus te ftade, Toen
gen de natuur, ofmeer, oftnin, (na dat de onbarmhertigheitdatgoetkeul-
de) geweldig wietden van een gefpalkt. .. .j • ■ Ijgnoque plant as inferit,
Divaricatis cruribus. |
|||||||||
dat is:
■ -
Enffalkt de beenen van elkander.
|
|||||||||
g
|
|||||||||
......■
Met de Digter Prudentius van Vincentius Martelaarfcnap*
(*)' De nman v*» den ftokbewaarder, |
|||||||||
APOSTEL PAULUS. III. Boek. 83
Toen ze aan de voeten van haar hoog bemihden Heer Haar fchult beweende, en viel voo* Godts genade ne£r. Die wil geen offer tot verzoening onzer zonden; Maar een gebroken hart, gepnkkelc van zyn wonden. Geen wonder dat gy hier met de uwe zeegepraalt, Daar gy de Apoftelen aan uwen difch onthaalt, Omarmt en koeitert, voor den fchat van hun verkregen. De zon beftraalde nooit uw huis met zulk een zegen. De ftiUe nanagt rolt van }t aspunt van den beer,; En fpelt een fchooner dag voor u, tot's hemels eer, Waar mcde u zyn genade, in liefdej blyft bevolen, Om van het licht, dat u befchynt, niet weer te dolen. Het kriekend morgenlicht verdreef in 't end de fchim^'y-
Der nare duifterheit, de zon rees uit de kirn , TnZw- En kleedde met een zoom van gout, en diamanten, genftom,
Gebergte, heuvels, en begraasde waterkanten,
Om , op gebloemte, en kruit, met verfen dauw gela£n, Verlekkert, naar gewoonte in 't velt te gaft te gaan: Terwyl zich rozeknop ontfluit., en witte leli: Wanneer de haters van 't verkondigt Evangeli j ep weike» Stacks valfle Regteren., misleit door 't woefte graauw, "eRes-
Zich, om dit woeft bedryf, bevindende in het naauw, w-«- Hun dienaars zonden, met een orde , zo verwaten, bedryf be- Als wetteloos, om Godts gezantichap uit te laten j Tap7jiZ-
En elk te ontheffen van de vrees voor (a) verdre ftraf. immt-
Taz daar een vonnis, zo verfoejelyk, als laf. £? Maar Paulus, wel bewuft wat angft hen dede fchroomen,
Jin, door *t gefchonden regt van yver ingenomen, Zond met zyn antwoort dus de boden weder heen: |
|||||||||
■' .1
|
L 2 Onze
|
||||||||
(a) Om dat het geeflelen, inzonderheit als het met riemen of pezen gefchiedde,
(als A. Bynaeus aantoont, in zyn gekruiften Chriftus, pag. 411.) gehouden wiert. als een kwaat vootbeduitfel van een aanftaande dood , gelyk in het Treurgeval van den Heilant Jefus te zien is. en Philo van de Joden , die te Alexandrie gekruift waren, fprekende, voegt 'erby: Na dat at warm gegeejfelt in
|
|||||||||
84U E T L E V E N V A N DEIST *
Onzc eer is te edel >j otti ze aldus te zien vertre£n.
Wy, hoeonfchuldig, zynhetboevenfchuimtenvoorbeelt,
Als oproermakers hier mishandelt, onveroordeelt:
lus w»- Het Roomfe borgerregtj dat die van Qb) Tarfus kroont*" iert> Is door dit misbedryf gefchondenj en gehoont. Geen Regter teifterde ooit, op ongegront vermoeden,
Dus Roomfe borgeren met felle geeiTelroeden.
De onnoozelheit, hier in haar regt getreen ter neer,
Eift voor de onfchuldigen verbetering van eer.
Sraac uk deze oorzaak hier ons vrygelei te ryzen ?
Qc) Dat zy zelf komen, en ons dezen pligt bewyzen;
Dit bytend antwoort, als een welgegronde klagt, waarom Den valflen Regtreiij en Hooftmannen coegebragt, w«X- Vermeerderde op een nieuw hunne opgenome vreezen,. ren zeifNu ziende welk een volk hun dwaasheit had verwezen. Itrtrte Romeinen, wyt gevreeft aan 's werrelts ander end, gaan, Verwekken fchrik in 't hart, van die hun regten fchent.. ffj-nt~ Des komt de Hooftmanfchap , met deze vrees beladen, gm, In De Apoftlcn bidden, hun te houden buiten fchaden, hunuit- En met de vryheit, elk gefchonken, deze ftad men, rp£ ontWy]cenj daar het: gracu hen overrompelt had, Op hunne onnoozelheit., door 's haters lift, gebeten.
Zo
in den Schottwburg. Gegeeffelt te worden was het grootfte fchandaal dat een
man konde aangedaan worden; waarom het meeft tot ftraf der flaven gebruikt wiert, zelden voor vrygeboornen. Dus beroept zich ook Paulus op dit bor- gerregt, en de gefchonde (b) Roomfche Wet , die niet ftraft dan naar voorgaande onderzoek , dus zegt de Regtsgeleerde Celfus: Non ell dubium , quin cujuscumque eft provencii. homo VC , Daar is geen twyftel aan , uit wat voor een lantdeel een menfch ook zyn tnag, die uit de gevankemjfe wort voortgebragt , of die geene, die over dat lantdeel ge~ Jlelt is, meet het onderzoek doen , enz.; en als hy onderzogt heeft, en vaUgeftelt wat met hem zal gedaan worden., hem henen ztnden.met het opfchrift van zyn fchult • tot dien genen , die over dat lantdeel geftelt is, waar uit die menfch is. Dus zondt Pilatus Jefus tot Herodes, om dathy Viervorft over Galilea was, en Jefus de Galileer bygenoemt, door zyn eigen Regter zoude gevonnift worder** gelyk H. de Groot heeft aangemerkt op Luc. 13. 7. (c) Paulus wil dat zyn gefchonde eer hier door weder wert opgebeurt em. |
||||
A P O S T E L PAULUS, HI. Boek. 87
Zo wort de boosheit van haar overtuigt geweten Gelyk een worm geknaagt, in 't ruftloos ingewanr. 't Apoftelfchap, dac zich vereert hielt met de lchand,
Om de eer van Jefus naam , zo heerlyk doorgeftreden, Verliet den kerker op 't aanhouden hunner beden, En gar hec affcheit aan het huis van Lidia, Die roerh der vrouwen, door Godts eeuwige gena, Van zyn gezanten tot een voorbeelt uitgekoren, Ook om de ware leere, uit haren mont te hooren. De reft den broedren aanbetrouwt in ftil gepeis, Begaf zich 't yvrend paar ter ftad uit, weer op reis. De ondankbaarheit dier kruisaanfchennende barbaren,
Zag Godts Apoftelen.Philippis haaft ontvaren, En uit de have van dat ongaftvrye ftrant, Voorfpoedig in Theflalonika aangelant, Daar elk zich kweet3. als een van Godts gezonde boden. De Sinagoge , hier vergadert van de joden., Verwekte Paulus, naar gewoonte toe te treen, Zo haaft de Sabbath, hoog geviert, weerom verfcheen. Zyn onuitbluflyk vier moet hier weer zeegepralen. Hier luft het hem Godts eer wee'rom in top te halen, En }t blinde Jodendom te taften op zyn zeer. Rabbynen, trots op kerkgezag, en werreltfe eer,. Gewoon, naar eigen waan, het merg der wet te ontwinden, Hier is het heilige der heiligen te vinden, De ware Chriftus: zoekt hem niet in Mofes blaerij Neen, de Meflias is in Jefus opgeftaan, Dien Paulus predikt,. om u alle te verligten, En, neigt ge uw ooren^ in.elks hart een kerk te ftigten, Veel heerelyker dan de Tempels die gy bouwt. Hy is ('t is waar) van u geklonken aan het hout, Of van uw vaderen ten marteldoot verwezeni Maar na drie dagen uit zyn graf weerom verrezen,, En iii zyn heerlykheit volkomen opgeftaan. i L 3 Om |
|||||||||||
diedeze
Jiadver- laten, tn ■weer op rels gaml |
|||||||||||
Hunnt
komfle te Thejfalo- nica t |
|||||||||||
daar Pau-
lus weir in de Si- nagoge gaat. Aan-
fpraak
aan de Rabbinen,, |
|||||||||||
metbe- -
■zuysvan den wo--' ren Mef- Jiasin |
|||||||||||
8(5 HET LEVEN VAN DEN
y, Om 't zondig mensdom van de fchult des doods tc ontflaan,
chriflus; En _, door zyn marteldood, na zo veel bitter lyden > Als een zoenoffer van den vloek u te bevryden. Dien bittren kelk heeft hy, in 's Vaders wil te vre£n ., Gedronken, flegts om uw behoudenisalleen. Gelukkig zyt ge, leent ge aan zyne ftem uw ooren. Aldus liet Paulus op de Sabbatthen zich hooren, Elk onderwyzende uit de godtgewyde blaSn, Hoe Chriftus lyden mocft, en van de dood opftaan^ Om zyne majefteit te ruimer uit te breiden, En zyn geroepenen ten leven in te leiden _, Gelyk zyn kerke ftaat op 't kruisgeloof gegrondt. ddtvetk Een menigte van liefde, en hoope., in 't hart gewond, ziekn Op Jt geen de waarheit uit zyn mondt fcheen te beloven, ™anhtU-1&QO% voor den fchat, hun van geendievenoitteontrovenj ken ais Dus won hy Grieken, en Godtsdienitige Hebreen ^ Hebreen. yoornamc vrouwen, jonge, en ouden onder een. En 't Joodgenootfchap zag met onbenevelt wezen 't Een voudige geloof, hoe zeer gedrukt, gerezen, Op 't zaligmakend woort, uit's Leeraars mont gevloeit, Qeiykms, Gelyk een dauw, die velt en beemden milt befproeit, Engroei, en voetfel fchenkt, aan weyte, en weligkoren.
Want, waar hy leerde, ving zyn les elks hart en ooren. Maar de weerfpannige, wier haat, nooit uitgebluft,
In fnoo vervolging leeft, en alle vreede ontruft, vreigend Verftokte J oden, door geen reden te bewegen, J^l En wat zich meer aan gelt 3 dan Godsdienft fcheen gelegen, Nazaten van 'tgedrogt dat Chriftus heeft verraen, 't Aanwaflende geloof gewoon in 't ligt te ftaan, En met den nagt den dag te ontrennen op zyn vleugelen , De dm t Verwekten, dol van haat, een oproer niet te teugclen, ■vintover- Op deze nieuwc leer in 't harnas aangekant. *i hare Gelyk de deugt > in haar triomfen aangerant, vervo - yyaar Zy ^ cjen jiaat ten yaj ^ ^e Zcege heeft bevogten ., Die
|
||||
APOSTEL PAULUS. III. Boek. 87
Die plaag ten doel ftaat, en haar woedende gedrogten,
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Set ge-
feupel
komt op de been, om Pau~ lus en Si- las aan te fchencfcn. |
|||||||||||||||||||||||||||||
Uit haar ipelonken, tuk op roof, gerukt by een.
Het martgeboefte, en zyn gevolg dus op de been,
Vloog als het wilt gediert, ten fchuilhoek uitgebroken,
Van alle kanten toe, om Paulus te beftoken,
En Silas, nevens hem uitvoerder dezer zaak,
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Op te offren aan de vlam van hun gefmeede wraak.
Roervinken ., overal het lant geneigt te ontruften,
Zyn herwaarts aangewayt uit onbekende kuften j Was elks verwaten roep: men werp, eer 't verder loop, Die fnoode muiters met hun aanhang overhoop t Of deep ze voor 't geregt, eer zy het vuur ontfteken, |
|||||||||||||||||||||||||||||
Dat te Philippis hen ten kerker uit deed breken ,
Van waar zy, om de ftraf, hun opgeleit, te ontgaan, Gelyk bandy ten zyn geweken, herwaart aan. De nagt des kerkers jaag het dagligt hun uit de oogen: |
liun
•woeft ge- roep in dat boos ■voornt- men. |
||||||||||||||||||||||||||||
En wie hen herbergt ly de halsftraf onbewogen,
Den oproermakers van 's lants wetten opgeleit. Zo demp men 't heilloos zaat eer 't verder zich verfpreit. |
|||||||||||||||||||||||||||||
Verbaftert Abrams zaat, wat gaat gy fnoode gangen!
|
Aan-
|
||||||||||||||||||||||||||||
Gy roept om'tlicht, enblyftaanmift, enichaduwhangen./^raa*
|
|||||||||||||||||||||||||||||
aan de
jtbrami-
ten over
hunnen
verkeer-
den Gods-
dienft.
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Gy fchriktj, uit vrees van u te ontreinigen., den want
Van eenig Heidens huis te raken met uw hant, En fchroomt Godts heiligen geen oproer te verwekken, Of met onfchuldig bloet uw zielen te bevlekken. Het huis van Jafon den geloovigen, verraft |
|||||||||||||||||||||||||||||
Van 't zaamgerotte graeu , fta op zyrt wortel vaft:
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Indien de inuiteling, op rooven, en verflinden
Gefchcrpt, de Apoftelen daar binnen kom te vinden, Door zyne voorzorg, wis geborgen voor \ gevaar. "Wie temt den haat van een' verblinden yveraar, |
De Apt-
flelen in V huis van eenen Jafon ge- |
||||||||||||||||||||||||||||
Gewoon met eenen glimp van godtsdienft te verbloemen,*"^*
Wat hy ten galgej of wel ten vuure durft verdoemen, Schoon
|
|||||||||||||||||||||||||||||
88HET LEVEN VAN DEN
|
|||||
. Schoon hy voor Qa) Aftaroth, of voor den (b) Molog fmookt?
&*fs. Gelyk *t gedrogt, (c) dat in den Roomfen kerker fpookr,
Nog daaglyks aanwaft in 't ophoopen dezer zonden, En bloet voor gelt verkoopt, door fnoode papevonden., Op alle ftreken afgerigt van huichlary, overeen- Cm 't Pharifeeudom naaft te blyven op de zy ; ^"'jjJZg't Volk te verflaven aan den fmook van hunne altaren, ■vervol- Den Heidenen ontleent, en ofterwichelaren •, mnt, m<* fje hoer yan Babel fier te heffen in den top, inqmfitie En elk te buigen doen voor Romes gruwelpop, epgeiyke Op 't zevenhoofdig beeft vol hovaardy gezeten, "gebfcJen. Dat kroon en fcepter boeit aan zynen gouden keren. Valt vry oproerige op het huis van Jafon aan: Gy zult de onfchuldigen uw klauw in 't hart met flaan. De Regter vint uw haat te reedloos en verbolgen, Om, op uw fnood geroep, de Apoftlen te vervolgen. Terwyl die voorfpraak, van uw fchenzugt te bewuft, De
(a) Aftaroth, of Aftarte , was een Kartageefche Codes , dat het opfchrift van
dezen penning vanSeverus en zynen zoon niet duifterlyk te verltaan —
geeft: want vertaalt zynde, wil
het zeggen , Vrygeving der Keizeren
over de Karthagers, waar van zy de
oorzaak veelligt hunne Godinne toe-
fchreven, die , om dat ze zonder
naam voorkomt, en voor merktee-
ken, den fcepter van Juno, en den
leeuw van Cybele heeft, niet on-
eigentlyk de Karthaagfe Aftarte, of
Urania kan verbeelden , in 't ge-
meen de Koningin des kernels, ofCse-
leftis , de Hemelfike genoemt ; by
den Propheet Jeremias Melecheth
des hemels. -
(b) Molog was een namaakfel van den Egiptifchen Afgod Apis: eerft in Aarons
gulden kalf nagebootft, wederom in Jeroboams kalveren te Dan en te Bethel vernieuwt, en eindelyk in een gruWiaam monfter hervormt, in wiens gloe- jenden buik ook zelfs de afgevalle Ifraeliten hunne kinde'ren wierperl enz. CO De Inquifitie.
|
|||||
APOSTEL PAULUS. III. Boek. 8p
Dc reden toont, waaromge aldus de ftad ontruft. Men hoort de Apoftelen geen wetten tegenfpreken, Nog zich in 't hoog bewint van Vorft , of Keizer fteken. Wyft hunne leere u op een koning? zyn gebiedt, Daar zy op oogen, is van deze werrelc niet. . Het nieuw Jeruzalem, ten hemel afgelaten, Wiens muuren van Turkois belonken goude ftraten, Wiens poorten glinfteren van levendig kriftal j Ver boven eenig ryk, in 't nietig aardfe dal, Wyft op een koning, die, ten fchrik van alle volken, Een eindloos ryk bezit ver boven lugt, en wolken: AIs heerfler van een wydt en onbepaalt gebiedt j ueAp*- Die alle kroonen voor zyn hoogheit buigen ziet, (lekft,
t, . • n • i -ii warden
By wien geen majefteit, hoe groot, is te gelyken, &„&
En voor wiens magt alleen alle aardfe magten wyken : ww-
Gelyk de Apoftlen, hoe gefchantvlekt van uw blaam, I7n ja-
Dat ryk u prediken, in Koning Jeiiis naam> finont-
Niet te verhinderen, hoe reukloos en wanfchapen '**•*■
Het fpook des afgronts zich hier tegenftelt ter wapen,
Dat zelf in 't Jodendom daar toe zyn hulpe vint.
Men ziet geen haverkaf, gedreeven van den wint,
Met fneller vaart, en vlugtj van 't aardryk weggeftoven ,
Geen pruilend wolkgedrang zo fnel, van'tligtverfchoven,
AIs op dit oogenblik het ftraatgeboefr verdween j
Zo dra heldt Jafon dus voor 't hoog geregt verfcheen,
De lift ontdekte, die de werrelt hielt bedrogen,
Enj door zyn voorfpraak, elk de fchellen rtreek van de oogen; ove._
Waar op de Regters hen in vrede lieten gaan. pgtUo-
*t Gaat wel: die voorfpraak heeft debroederfchapvoldaan,'l''^"e|'cr
En Godts gezantfchap bly den wolventant onttrokken, "HZm- '*
En 's Tygers fellen klaau, in 3t onverduldig wrokken, mm.
Reeds opgeheven, om dien prooi te fchenden aan.
Maar , op dat niet een nieuw gevaar we&r mogt ontftaan j
Befloot de broederfchap een midd'el op te zoeken,
M Om
|
||||
9o H E T L IV EN VAN DEN
Om *t yverende paar uit deze ontrufte hoeken,
By nagt of ontyae., af te fchepen elders heen. Die trouwe voorzorg wees den weg hun naar Bereetij xr«;««- Wanneer een donkre nagt de Teflalonifenfen, |
||||||||||
xAMen Na al deze onruft, in de ruft hield op haar wenfien,
|
||||||||||
naar
'Benin
|
Gelyk de wagter van een diepen flaap verkragt,
|
|||||||||
Den weg elk open lief j en lluimerde op zyn wagt>
Beree! lukt het u Godts helden in te halen ?
Een onwaardeerlyk loon wil u die deugt betalen. Theflalonika, daar 't geloof wiert voortgeplant, Moet door Godts zegening nu wyken voor uw ftant, daar *y Zo dra 't gezantfchap 't ligt in uwe Sinagogen aanko- Ontfteken komt, waar door Gods geeft u ftraalt in de oogen : ™tiMiger Gy kauwt het heilig woort vervreemt van onbefcheit/ voortgang Gelyk een hemelfpys, die u ten leven leit: W4*f" Bezoekt de fchriften, in beloften 3 en verbonden, En wort geloovigen, Godts zegen waard, bevonden. .
Gelukkige, groeit dus in \ zielenwinnen aan: Het De groote Paulus wyft u *S hemels regte baan: hier -van Dat ligt der Heidenen (leent gy aandagtige ooren) ^w-Smoort zyne gaven niet: gy zult die zien en hooren, Waar hy de fchaduw doet voor zyne glanfibn vh£n, 't Afgodifch Grieken zyn gewaande goden zien, En elk den maker toont van dees gefchapen aarde, Geen fteenen Godt, maar onbegrypelyk in waarde, Op welkers oogwenk al het rond des aardryks draait, Van geenen Jupiter, of Febus overkraait, Maar een die leeft, en zich vertoont voor yders oogen, In alles wat natuur fchept door zyn alvermogen. Geen dier, geen plant, of wat de werrelt teelt in't ront, Dat zyn almogentheit niet roernt met open mont. -Mkt «- Maar welk een luit gerugt fpelt hier weer nieuwe plagen, ImgLtt ^aar 'c Evangelifch ligt zo heilryk ftaat te dagen, jodm, En zyne ftralen fchiec in yder huisgezin , Op
|
||||||||||
APOSTEL PAUL US. HI. Seek. 9t
Opjonge, en oude, met voorfpoedig zielgewin ? .
Or ftaat der Joden haat hier wederom te fchromen ? faUnika
6 Ja. dat kerkgedrogt, oak herwaart aangekomen, **-
Op >t fnatren van de faam, die niets laat ongerept, ^ZHuu-
Heeft der gezanten doert hier weder onderfchept. nun, em
Theflalonikaas wal zyn zy hierom ontvaren. «mw*i»
Daar brulc de boosheic in haar opgerooide fcharen
Weerom, gelyk voorheen met open miiil en klaau. *"*• Een heilloos oproer klinkt ten mont uit van het graau. Befckn-
*t Veelhoofdig beeft, dat meet dan duizent laftertorigen ymg w» De deugt ten plage fpitft, waar 't uit den band gefprbngen *^rm^ Geen wit beoogt, dan dat naar plondring zweemt, enmoort,IT^tU Gilt, brieftj enfchuimbekt, zetzichfchrapaanelkenoart,%^s Om, 't geen het najaagt, in zyn woede te verflinden, mm.- En zyn vernoeging in vergoten bloet te vinden, i, -. Of zelf de vryheit ftout te treden op den nek* Dat onbetembaar.beeft met zyn getanden bek, Gebeten op de faam van Paulus groote daden, Zogt aan den Kruisgezant zyn bloetdorft te verzaden, En 't levenwekkend ligt te dooven van Godts helt, - Die niet dan liefde, en vrede, en zaligheit vermelt, En tot der Heidenen Apoftel is verkoren. Maar hoe het bruit en woed, in zyn getergden tbfeh, Venyn, en zever fpuwt, en braakt vergifte gal, De boosheit zdekt hier te vergeefs der vromen val^ Wanneer de liprnel hen gewaardigt zyne hoede. Der broedren voorzorg ftrekt den Kruishelddusten goede., pmIu$ Wanneer zy Paulus (als geweken naar de zee} X«f/> Geleidde naar Athene in vaft verbonden Vret zyn be-
Terwyl Tiinotheus, en Silas daar gebleven, dtrf'
Den ftorrh ontdoken, tot zy over was gedrevert.
Zo gaat de Oftnoofle duif voor gier, en havik fchuil. Gdyfums. Het weerloos lam ontwykt aldus der Wdlven rtiuil, Bekommert, waar het weid 3 voor hurt gevreesde tanden. M x Dus
|
||||
<>z HET LEVEN VAN DEN
Dus vliec de looze hont, terwyl hy kings de randen 3
Des breeden Nylftrooms zyn verhitten dorft verilaat> Voor de oeverkrokodil, in roofluft .onverzaat. Gelyk de deugt, in top van glory hier gerezen 3 Alom haar haters en vervolgers heeft te vreezen. De groote Paulus nu te (V) Athenen in de ftad, zyneaan-DiQ praal van Grieken, en vermaarden letterfchat, Athewn. De beurs der wysheit y hoe van fchaduwen omhangen, En om Timotheus, en Silas in verlangen, Gevoelde in zynen geeft van fmarte een hart gety, Om de veelvoudigheit van hare afgodery. Zyn yver blaakte, om uit dien droom elk te doen ryzen, Ueraart, En op het zalig ligt van 't nieuw verbond te wyzen, vAthtt Dat eenig bake der gewenfte onfterflykheit, "Zntrap, Voor die gelooven , na dit leven wis bereidt. by de Een onvermoeide vlyt, en arbeid was van nooden, ftraat. Qm >t tieiHoc>s bygeloofj als elders, hier te dooden. Een diep gedronke waan ontwent zich te bezwaart, Schoon reeds ontwortelt _, en verplant in betere aard. Befmettende erfleer dryft gemaklyk op haar wieken. Hy
(a) Athenen , de praal van geheel Griekenlant, was geleegen op een hooge
, rots, (zegt Strabo) rondom met huizen en woningenbezet, van welkerskruin dat pragtig gebouw, aan Minerva gewyd, ten trots der nabuuren , uitftak; dat Cekrops naar zynen naam Cekropia deed noemen; in later tyt Akropolis,ye Hoogfiad, in onderfcheit van de beneedeftad. want de oude ftad was in haren omkring leven en een halve myl ; dog daar na zyn 'er nog meer wooningen aangebouwt, to dat die met "er tyt groot genoeg was om een ftad uit te ma- ken , zegt Plutarchus; gelyk ze dan gevolglyk ook onderfcheiden wierden in de boven- en beneedenjlad. Oudtyts waren de Atheeners vrinden der vreemde- lingen, houdende de herbergzaamheit voor een heilig werk. ook was't een wet by hen , dat nkmant een vreemdeting mogt verongelyken , zegt Socrates by Xenofon. zy waren trouw (ten tyden van Paterculus) in handel , en onder- houden van vrintfehap ; waar van daan het fpieekwoort by de Romeinen, Fida Attica y af komftig is; maar hunnc taal is by verloop van tyt» als mede hunnezeden, verbaftertenvervallen, naar'tzeggenvanPolibius, toteenbyfitre wanfihikkelyke bmttnjfor'igheit vanhunnen ouden aart, vi. boek, genegen om een ander met valfche aanklagten te beiwaren. zie F. Rous Attil'che Oudheeden, pag. x6. |
||||
APOSTEL PAULUS. III. Boek. 93
Hy hielt de Joden, en de letterwyze Gneken, En wien de Godtsdienft maar fcheen in net,hare geplant, Zyn diepe oraklen voor, hoe dikwils aangerant, Op mart, en ftraten, van de woeftheit der barbaren , Met onbefcheit gewoon zyn leere in 't fchik te varen. Hier redenkavelde hy met de Epicureen, Daar wiert zyn leer van de Stoiken fel beftreen. Gints overreedde hyj die Zenoos leflen eerden., witm* Of die \ verhuizen van de zielen ftout be weerden , de mo-
Waar naar de afgodendienft nog veeler Turken helt j Wea'
Voorheen in 't ooften van Pitagoras geftelt.
Maar hoe zyn rede in kragt elks oordeel ging te boven, Men had geen oorcn ora zyn {telling te gelooven. wort van Eenzydigheit won velt, en fcholt den redenaar hun
Voor eenen fa) mapper, en verwaanden beuzelaar: e^ot*
Terwyl zyn rede, nu van andren overwogen,
Weer prys behielt, of Itak der goden glans in de oogen , m word Toen hy hen Jefus, en de opftanding deed verftaan j toenhy Als een die goden _, noit belfent, hun bragt ter baan. dLffdeT
Vooral befchimpten zy de opftandinge der dooden, vittfiht
Geen menfen eigen, maar alleen aan hunne Goden, feL/-
De zielen latende in het ILlifeefe velt, heeden.
Daar een gelukkig lot den zaligen verzelt;
Terwyl de boozen, ter verdoemenis verwezen, De flraf van Radamant., en helfen Pluto vreezen, Zo menigmaal de worm hun *t wroegend hart doorknaagt, En alle foort van wee den booswigt pynt, en plaagt. Maar, Jk zie den leeraar bier niet langopftraatgebleven..
Een menigte van zugt tot n i^uwigheen gedreven j M 3. En
(a) Zb als zy van aart waren, wilden if ook Paulus en zyne reedenen fchatten.
Ariftofanes zegt, dat ze in de baartj~(heerderswinkels zaten , en hodden 't druk, en 'er den mont vol van, dat hy iDat ras Wl*s H^ geworden. En Eliaan, In de wontheelerswinkels zitten ze , dat (cb^nde is, en weten nergens van, dan of aller- hande manUrtn te vmlbekken, en yder frf din aan of te halen. |
||||
<?4 HET IEVEN V A K DEN
w»rtmar En gants begeerig, ora deze ongehoorde leer fagm ge- Met nader uicleg te bekortien „ en wat meer br*gt,om Te mogen hooren, dan 't gedruis op mart, en ftraten, ?et™kt- By re^enwifleling 't gehoor fcheeh toe te laten, rm. Drong Godts Apoftel, in elks oog veragt en flegt, Naar (a) Areopagus, de plaats van 't hoog geregt,
Om
(4) Op dien heuvel daar de bovenftad of Akropolis op gebouwt was, ftont Areo-
pagus. Juftyn de Martelaar zegt, Die vitrfchaar was op em verheeve rots. By den ouden Dichter Ennius leezen wy , Areopagitica petra, dat is, De Areopa- gitifche rotze ; en by Efchilus, en Euripides , de hoogte van Mars. Deeze naam quam (zo de outheit wil) van net gerigte der twaalf Goden, die geze- ten zouden hebben over den manflag van Mars, begaan aan Halirrhotius , zoon van Neptunus. Veelmaal wort deze Areopagitifche Raad (zoo van den voorgemelden Treuripeldigter Efchilus, bl. 1^7, als van anderen) ge- noemt de Onkreukbaarfle , de Geftrengfle , en de Agtbaarfte. Wat hoogagting deze Raadt had, (dien Maximus in zyn voorreeden op de werken van Dionys en Nicephorus , zegt te beftaan uit wyze, ryke, en adelyke, en zulke, die van een onbefproken leven waren , dien niemant iets konde te lafte leggen, van dat hy zich ergens in kwalyk mogt hebben gedragen) is af te nemen uit de redenvoeringe van Tillius, daar hy dus fprefckt: Zo 'eriemant is die x.ou •willen xjeggen , dat het Atheenjche Gemeenebefi liiel z.oude konnen geregeert worden zander den Areopagitifchen Raadt, die x.ou met even goet regt konnen zeggen , dat de •werrelt z.ou konnen werden geregeert zonder der Goden vaorzjcnigheit. Alle zvvare misdaden kwamen tot deze Vierfchaar ; 00k was zy bevoegt om onder- zoek te doen op der borgeren handel en wandel; en men keft by Xeno- fon , dat ze eens zeker jongeling over zyn ongebonden leeven fcherp over den hekel haalde. dus een yder wetende dat nauw igt op het doen en laten dezer vergadering gegeeven wiert, en mifTchien den eenen of den an- deren tyt gedaagt mogt worden , om van het zelve rekenfchap te geeven , bevlytigde zy zich om ter hand te trekken, 't geene eerlyk was. Inzonder- heit hielt zy nauw opzigt op den Godtsdienlt, dulde geen veranderinge daar in, waarom 00k Socrates, van Melitus befchuldigt , voor die geregtsbank met tweehondert een en tagtig ftemmen is veroordeelt. In zyn doodvontiis ftont, Socrates, • de zoon van Sophrontcus van Alopece , heeft de wet gefchonden , door dien hy niet erkent de Goden die deze ftad geloofi, en andere nieuwe Goden in- ■voert enz. Overzulks is 00k Paulus voor deezen Raadt gettelt , om over 't invoeren van vreemde Goden gevonnift te worden- Of nu W. Goere'e reden hebbe om te twyffelen dat Dionifius, gebynaamt Areopagita , (ten opzigt van zyn bekeering by onzen Euangeliit gemelt') een Raadtsheer, of Pleitbe- torger van dat huis des gerigts mogt geweeit zyn, terwyl Paulus over geene misdaad , maar om reden van zyn nieuwe leere te geven, aangeklaagt wiert; en dat 00k alle, die dat gedeelte van Athenen bewoonden , Areppagiten genaamt wierden., (ziezyneEuanjg. Aardbefch. p. 158) laatikanderenoordeelcn. |
||||
APOSTEL PAULUS. III. Boek. 9f
Ora voor die vierfchaar, die ook 't heilge was bevolen , Te erlangen uit wat plaats hy kwarn, of uic wat fcholen. |
||||||||||||||||||||||
Geweldi-
gttoevlof jing -van menfchen daar no.
tot- |
||||||||||||||||||||||
Dus liepen vreemdeling, en boer \s en burger zaam,
En wat voorts opgewekt, door 't klappen van de faam Zyn tyt te ipiilen zich gewende, flegts verlorcn, Met naar wat nieuwste zien, te zeggen, en te hooren. |
||||||||||||||||||||||
De rnime hbfzaal, in een oogenblik omringt,
Valt veel te kleen vopr 't volk dat hier te zamen dringt. Onjoden, Joden, ftout op hun gefmede vonden, En lediggangers , in hun wandel ongebonden, Of Gnexe Wyzen, vremt van Mozes ftyl en wet, Of halve Joden, met afgodery befmet, En wat ten Tempeldienft der afgoon was gekoren, Komt hier om Itrydt naar toe gedrongen orn te hooren. |
||||||||||||||||||||||
De wakkre Paulus dus in 't midden van 't gewoel,
Gelyk een redenaar van zynen hogen ftoel, Of een verheven plaats, van de andren afgefcheiden., Zyn oogen door 't gedrang des volks vergunt te weiden, En, eer hy aanheft, naar vereifte ftilte wagt, Dat heir eens overziet, dat hem te hooren tragt; |
De Afo~
fid op een •verheevt plaats gt- zet, be- reidt xjch Ur onder- w<jxing. |
|||||||||||||||||||||
Slaat de oogen heen en weer, door al de hofkolommen,
En ftaatfibeelden, en den ry der heiligdommen , Waar in de pragt zich vont met eedle kunft vereent, Nu merkende dat reeds de Sehaar gehoor verleent, En zelf de Raadt hem fchynt ten aanvang te bewegen, Stort dus uit zynen mont de vrugt van heil en zegen: |
||||||||||||||||||||||
Atheenfe borgeren, en gy beroemde Raadt
Van deze werreltftad, en haar verheven itaar, Het oog van Griekenlant, daar ztd veel mindre fteden Haar glans en luifter van ontleenen , hier beneden: By alle welke Atheene, als een verfierde Bruidt, |
Zyntaan-
fpraak
aan den- Raadt en burgery van A- tbttnen, |
|||||||||||||||||||||
In't ftuk van Godtsdienflmunt, door pragt van beeltwerk uit,
My nergens hier om ftreeks zo rykelyk gebleken , Hoe ver ik over zee, en lant-, en waterftreken, Tot
|
||||||||||||||||||||||
ttf HET LEVEN VAN DEN
Tot veeler welftant my. gewaagt heb aan 't gevaar.
Atheeners, ter gehoor verfchenen by malkaer, IheftYun-^ Zlei en wens net te gedyen te uwer zegen,
nen yver Dat u de Godcsdienft meer dan andren mag bewegen,
*Godts- ^Xt duizent teckenen, en blyken my getoont -,
dknji, Met welk een loon zaegt gy uw Tempeldienft bekroont,
Waar deze G odtsvrugt, daar uw flad op fchynt te brommen j
Van bygeloof bevryt, in zo veel heiligdommen, Als zich in hare muur doen zien , en open velt! Daar kerk- of vcltaltaar den naam der Godheen meltj maAm ^y u gch^^gf* waar die fmookt tot hunner eeren. dusai- Blaakte u het hart, om eens uit mynen mont te leeren, Ungsm \^at dwalende yver u, voor 't ligt, aan fchaduw bint, "ktigl Gy ftreekt de fchel af, die u 't fcherp gezigt verblint, Vernuftig anderzins om alles te doorgronden, Wat, buiten godtsdienft, tot uw nut dient uitgevonden. Ik geef myn woorden elk te ontwinden, kort en klaar. Myn oog viel heden op een pragtigen alraar j Waar van het opfchrift elk ten aandagt fcheen te nooden, enroemt Gelyk een pronkltuk voor den grootlten van de Goden. hunnen \yie dezen kennen mag, beftraalt een zalig lot. "dencodt. Zynopfchrift luidde: (V) Voor den onbekenden Godt. Dien
(a) Den Goden van Asia, en Europa, en Africa; den onbe-
kenden, en uitlandschen Goden. Epimenides toont twee re- iknen aan, die de Atheeners bewoogen hebben , tot het ftellen van dit op- fchrift; waar van de laatfte met de meefte ftemmen onder de oudheit dver- draagt: namelyk, dat die van Atheenen, met een zware pert geplaagt, proef namen te verzoenen , die, welke by hen voor Goden gehouden wierden ; maar, geen hulpe daar by vindende, begreepen dat 'er miflchien eenig Godt •was, dien zy door onkunde geen behoorlyke eerbewyzen gedaan hadden, en die hun hierom de pefttoezont. Dushebbenty eenennieuwenaltaargebouwt, met het bovengenoemde opfchrift enz.; waar van daan het kwam, zeit Laertius, dat 'er ten tyde van Epimenides Altaren zonder naam te Athenen gevonden ■wierden. Daar wortook verhaalt dat zeker Reiziger, in de wilderniflfe van Lybia eenenaitaar van fteen ontdekte, met dit opfchrift in Gnekfeletteren: IkPoliftratus ■van Athenen hebbe dit Altaar geheiligt , aan A l dat goet is in den hemel; en zo» dat At maar Een is, x,o bidde ik dat dat Een myne beloften aanneeme, T. Sp. 4.
|
||||
APOSTEL PAULUS. III. Boek. 97
Dien onbekenden, van u zelf hier aangebeden , Zal ik u kennen doen, begunftigt gy myn reden, Slegtsmet uw aandagt; geen verfierden hier verbodnj Maar den waaragtigen gezeren op zyn tropn, Die aarde en zee regeerr, den fchrik van alle volken, Wiens oog de lugt dooritraalt, en 't zwerk der bruine wolken: weikmhy De hartenkenner, niet te raften in zyn eer, hun u Den zelven, dien ik u verkondig door myn leer. tmtnuu
Door dezen is het dat wy ademen, en leven. uit zyn
Gy dient hem ook., dog van verkeerde drift gedreven. «W*»'-
De iUmagtige, waar door al 't Godtlyk wort verftaan, ILtrm*- Die de aarde omringt heeft met den brceden Oceaan, &<»• En 't al gefchapen, wat zyn wil daar in deed leven:
Door wien de vogelen door lugt., en wolken zvveven, En al het fchubbig vee het zoute nat doorkruifl; : Behalven 't geen zich vint in meir _, en ftroom gehuift, Met alles wat in beek, en bron, en zilvre vlieten, Het gol vent kriftallyn gewoon is door te fchieten, En als 't geftarnte blikt, en wemelt door den vloet; N Die
Sp. 4. D. p. 169. Baronius (ora tot het voorige nog iets te zeggen) tragt de-
ze verfchilligheit der lezinge dus uit den weg te ruiraen : dat 'er niet alleen een Altaar te Athenen den onbekenden Godt toegewyd zy geweeil , maar ookmeerdere; en derhalven, dat het beide waar wezen kan: namentlyk, dat 'er een altaar is geweeft , waar van Paulus het opfchrift vermelt , en ook an- dere aan de Goden van enz. Dog het gevoelen van den grooten Defideer is aanneemelyker. deze, deoververftandigeoverleggingen , enhetgedragdesA- poftcls, omtrent de Atheners, willende aantoonen, zegt, dat hy hunne overgc- loovigheit gewaar geworden was uit de beelden die in 't openbaar flonden , van hem niet met opzet, maar by geval voorby gegaan ; enhynoemtzeniet Afgoden, of gedenkteekenen van godloosheit, maar met een zagter woort, Sebasmata, 'tgeene ten goede aanmerkinge geduid wort : 't is ook een ftuk van goede omzigtigheit geweeft, dat hy 't opfchrift van den Altaar niet gelyk het was verhaalde , namentlyk, Den Goden van Asia enz.; maar hy zeit gezien te hebben eenen altaar, waar opgefchreevenftont, Den onbekenden God, nemende uit het opfchrift't geene hem dienen kon- de, en nogtans is hier geen onwaarheit te befpeuren : want, dewyl hy 'er het opfchrift by doet , Den onbekenden Goden, zo belydhet, dat'er eenige Godt, aan die van Athenen onbekent, was. |
|||
S>8 HET LE.V'EN VAN DEN
Die 't onwecr ryzen, en ook \ve£r bedaren doet: De Vader van het ligt, gefchikc op wagt en ronden, Door wien al 't oppervlak des hemels wort ontwondenj Die 'c ruime ftarrendak ontfpant als een gordyn, En ons den nagt ontjaagt, door maana en zonnefchyn> Deze onbegrypelyk, te wonder van vermogen, Is door geen beeltwerk af te malen voor onze oogen. Die grootheit, die dm hoog, nog perk, nog palen kent > En zich onzachlyk maakt aan 's Werrelts artder ent, Die ftrant en bergen fchud, en hemelhoge duinen, '• Wanneer zyn vinger taft, op hun verheeve kruinen, Of }t aardryk bevendoetj als van een koorts bere£n } Die onbekende Godt is onze Godt'alleerti r; Die majefteit behoeft geen arent te befchryderi, Wanneer't haar luft,door't zwerk,den aardkloot om te rydenj Nog op geen fchulpkaros te glippen over zee. Een vliegend wolkgefpan ftaat op haar wenken ree: Waar voor de winden zich, met uitgefpreide vleugelen, Intoomen laten ,, van haar hant alleen te teugelen. Die wyze, magtige, die grootfte, en rykfte Godt, Die duizent dienaars ziet bereit op zyn gebodt, Uit vlugge geeften, die, als vuurge vlammen wemelen, zagtehk Romdom zyn ftarrentroon, ver boven aile hemelen-, berifpt Dealgeverj die de zee, en't aardryk onderhoud, MdgtWoont in geen tempelen van fterflyken geboud, beeidm- Maar bouwt zyn eigen kerk in 't hart van die gelooven , dienft. £n iaat ^QOT beeldendienft zyn hemelle eer niet rooven. Zou die grootmagtigfte, wien alles toebehoort, Die alles uit een Niet gevormt heeft op zyn woort, Naar iets, het geen beneen de ftarren is, zich neigen? Al wat op aarde wort gevonden is hem eigen. De grootfte Mogentheit valt zynen arm te zwak, Wanneer zyn gramichap blaakt, en donderc over 't vlak. 't Is op zyn wil dat hier de Koningen regeren, Maar
|
||||
APOSTEL PAULUS. III. Boek. 99
Maar verder niet als tot aan 't perk van zyn begeren. Godt, die het alles kleedtj en voedt, elk in zyn rang, Die van het pluimgediert begroet wort met gezang/ Wanneer het morgenligt, gebroken uitde kimmen, De nevels fmelten doet, en fchaduwen, en fchimmen Doet wyken voor 't geluit van 't.eerfte veltgefchrey, Gelyk een morgenbe geftort in beemt , en wey -, Zou die zig dienen van den mens, of zyne zonen? Hy gaf zyn fchepfels> om beneden hem te wonen, Dit zigtbare aardfe rond, van zyne hant zo vaft Geklonken, dat het ruft als op zyn eigen laft. Zyn onverwonne vuift, van geepe kragt bevogten, Toomt- in den Oceaan de ©mtuimlende gedrogten, En in 't Sineefe wout den fterken (a) Behemoth, (Die voor de morgenzon zig buigt (6) als voor een Godt) Ook den (V) Leviathan , dat fchrikdier j zo wanfchapen , Op welkers fchubben fchaart het allerfcherpfte wapen, Dat de oevers beven doet, voor zyn gevreeft getier, Des breeden Nyls, die zevenmondige rivier. Zou die ontzaglyke iets uit ons verblyf ontberen, Of zig door ofterhande, of beeldendienft doen eeren_, Of door eens menfchen hant zig dienen laten? neen. Van alles wat hier leeft', komt hem de prys alleen. De klaverryke beemt, die 't grazend vee doet tieren, ' f N 2 .• .-^ De
(a) Bochartus/.verftaat door dezen het Nylpaert, maar de meefte den Olifant.
Zie Oudaans uitbreiding over 't boek Jpbs.
(J>) Reizigers verhalen, dat de Olifant, des: *s morgens het zonneligt ziende ry- zen, zich daar voor nederbuigt. ,
(c) Den Leviathan, Job> 40. 41. ; Door dezen verftaat Bochartus, nevens zeer veele andere de Krokodil, waar over Oudaan aldus zelti.
to • i '■ \i *37iix ;u:i biq c join . . . ,
Laat nu dat -waterdier u komen in gedagten, j
De krokodil, die, 't zy hoe groot ,/.»..=
Al grooter groett tot aan zyn dood, lAAt dien Levfktiw » voorjiaan in zyn kragten.
■
|
||||
ioo HET LEVEN VAN D E N
De woeftenyfpelonk vol onbetembre dieren, De fchrik des reizigers, en 't akelige wout, Waar in de tyger zig by wolf, en beer onthout, En wat het vee ten plaag geborften uit zyn holen, Zig in't gebergte, grot, ofkuilenhoud verfcholen,. Is't eenig werkftuk van dien meefter, welkcrs hant, Waar die zich uitfteekt3. zeen, en ftroomen overfpant,. Die dezen werreltkloot befpoelen met haar plaflen: Noit overftroomen, maar op ebbe, en vloeden paflen, Naar 't wiflen van de maan, met ftarren ryk bezayt. Hy heeft den as gewrogt, waar om onze aarde drayt, pauhs ^at allereenigfte, dat onbepaalde wezen, mnt hm Volmaakt in al zyn doen, ftaat oris alleen te vreezen.
oMende G^r. kent geen Goden, die zich voor alle eeuwigheit
Godt de Aldus bevonden heeft in voile majefteitj
sapper Van 's werrelts aanbegin, eer zelf de heemlen waren,.
™L*r Nu t'zyner heerlykheit, bewoont van Englefcharen,.
|
||||||||
JS
|
||||||||
En Cherubynen, voor het diamanten flot,
Gelyk een wagt gefchikt van aller Goden Godt: Die 'c menflelyk gellagt, geteelt uit eenen bloede, Dit aardfe woonhuis heeft geichonken t'zyncr hocde, En elk den tydt van zyn verblyf daar in bepaalt. Want fchoon zyn wysheit, daar geen wysheithier by haalt, Zig j voor des menfen oog, in fchaduwen, en hoeken Niet wil verfchuilenj is 't zyn wil dat wy hem zoeken: Hoe na zyn voorzorg zig tot yders byftant toont, En levens onderhoud verfchaft, en by ons woont. De Godtheit, zo bekentdoor haar mildadigheden, Wil, door het fmeekfchrift van gedurige gebeden, Gelyk een Vader, die het alles onderhoud, Gezogtzyn; niet door pragt van zilver, fteen , of gout j Waar uit de konftenaar niet fchept dan doode beelden. Wat de penfeelen van Apelles immer teelden, Wat ooit.de beitel bragt van Fidias in 't ligt» Gf
|
||||||||
APOSTEL PAULUS. HI. Boek. icr
|
|||||||||||
Of door }t vernuft is van Praxiteles geftigt,
Was nierdan zielloos werk, gewrogt door menfchenhanden Geen eere waardig j hoe gefiert met goude randen, Dan voor zo veel de kunft haar lof en prys behaalt, Wen ze over andren met haar werken zeegepraalt. Godt heerft alieen maar, en geen ander daar beneven. In hem alieen is't dat \vy ademen, en leven, En ons bewegen in 't verganklyk aardfe dal: Want in hem zyn wy: en door hem beftaat het al. Van uwe digters is dit zelfs dus uitgemeten. |
|||||||||||
Mistrout men my 't bewys? doorbladert uw Poeten^
En de oude orakelen van 's werrelts zonneftad. Gy zult bevinden, dat myn woort hun meening vat, |
en over~
tuigt ze met hun~ ne eige diiteren. |
||||||||||
Wanneer zy, uw Parnas ten prys^ zig laten hooren,
In de eige leere die zo vremt u klinkt in de ooren. (a) Wy('tmensdomnamentlyk) zynookvanGodtsgeflagt. N 3 De
(a) Deze woordenzynvanden Griekfen Digter Aratos, diegebloeitheeftten
tyde van Antigonus, bygenaamt Gonaras, Koning van Macedonie , die zyn regeering aanvaardde indehon- dert twee en vyftigfte Olympiade, volgens berigt van Bas. Kennet; daar wy ook het Griekfe vaers (waar op Paulus zinfpeelt) vertaalt vinden, waar van wy eenige re- gelen hebben nagefchreven , aldus luidende : Wy alle genieten hem , en zyn ook zyn geflagt. zyn goede regter- hant openhaart zich aan de menfehen. by wekt de menfehen tot het werk op, by erinnert hun wat zy van nooden hebben- hy zegt hun wanneer de klui- ten met ojfen of fpitten bekwaamfl gehanteert zyn; wanneer de regte tyt is de plant en te buigen, en alle zadenin Je aarde te werpen. hy is het die de gefternten onderfcheidende , dezelve tot teekenen aan den hemel geftelt heeft; de jaargetyden verbergt, die dan, t geen'er gebeurt, zekerlyk te kennen geven, alzo by voor de menfehen zorgt ms, En wyl Onze Apoftel zich gewaardigt heeft zync
|
|||||||||||
io2 HET LEVEN VAN DEN
|
||||||||
De Godtheit heeft den mens geteelt, en voorrgebragr.
Hoort gy uw fchryveren die klare woorden uiten;
Wie tragt de leere, u hier verkondigt „ raeer te ftuiten?
Wy y van 't geflagte dan (o driemaal zalig lot !) zynh- Van dien almogenden, en eindelozen Godt, ^"^En naar het evenbeelt gefchapen van dien Vader, men de (Wat erfgenaam kwam oit zyn heilig erfregt nader?) Godheh Behoorden immers van dien diepgedronken waan, heiden '^at men de Godtheit af kan beelden, ons te ontflaan. afmakn , Wie kan uit zilverj gout, of fteen, *t alziende wezen, tenne™ In grootheit Onbepaalt, in glory noit volprezen j moet. Oneindig in zyn magt, en glans, en heerlykheit, Alom te vinden , waar de zon haar ftralen fpreit,
Jet *j£e-Gelyken doen? waar van dat ligt, hoe ryk van ftralen, maait, f Zyn ligt ontleent: wie zou Jehova kunnen malen, dkZfin^t. Voor welkers grootte heel de werrelt valt te kleen? gebeeit Geen menfchen hant heeft oOit dat wezen nagefneen. wordm. Bootzeer- of fchilderkunft mag geeft in kleuren weven, Maar niemant doet alhier de doode verf zo leven,
Hoe levend zy den mens affchetft op het paneel,
Dat zy die majefteit doet kennen door 't pen feel.
Een ongefchapen Godt kan max .geen beeldt gelyken.
Het fterflyk moet voor het onfterrrelyk bezwyken.
Maalt gy de ziel, om dat ze onftoflyk is , met af,
En leeft 'er niemant die haar ooit een wezen gaf,
Geiykem Als maar alleen beftaande uit onophoudlyk denken, ™t deorr* £)oor >t fterven van den romp des lighaamsniettekrenken, der xieie. Wie zal de onftoflykheit van ■£ ongefchapen -ligt, Dat alle leven wekt, vertoonen voor 't gezigt?
Is Godt een geeft, gelyk uw digters zelf heweren?
Men
|
||||||||
*f> ;
|
||||||||
iyne fpreekwyze aan te trckken, hebben wy hem ook eer willen aan doen,
van zyn Borftbeelt, naar den penning uit het kabinet van Fulv, Urfinus ge- volgt, hier nevens te vertoonen. I *...■;_ |
||||||||
APOSTELPAULUS. III. Both. 103
Men moet hem door den geeft, en niet door beelden eeren. Die heerelyke Godt, zo vol van majefteit,
Wiens lofj en glory al 't gefchapene verbreit: Wiens magt te ontdekken is in vogelen _, en dieren, En kruitj en bloemen zelf, die velr en beemden iieren: Die alvoorzieuige, van niemants oog gezien, In }t end begerig, ons het eeuwig heil te bien, |
||||||||||||
Hy
toont ha •genade- •verbond , en den tydt, z.» Jang ■voor- fpek, nit ferfchee- nen. |
||||||||||||
Verfchuift de tyden, in onwetenheit gedompelt,
En door den fchaduwdienft verblint, en overrompeltj, Van daar de zonnekar, in 't ooften opgere£n, Ten weften daalt, en zinkt in eindelooze zeen, En roept ons alle, op zyn genade , ter bekeering. Gelukkig, die zig niet en (toot aan zyne leering 5 |
||||||||||||
Maar zig de gocdheit van dien Vader waardig maakt,
Die alle menfen met dien grooten dag genaakt: Dien lang voorfpelden dag., zo vol van heil en zegen: Waar op de toegang tot die Godtheit wort verkregen, Door Jefus kruisdood nu verzoent: die met gedult Betaalt heeft, wat 'er faalde aan aller menfchen fchult. De Joodfe plegtigheit fmoort in haar nagtgordynen. En Ifrels fchaduwdienft moet voor dit ligt verdwynen. Nu breekt het middelfchot, dat Jood , en Heiden fcheidt. Nu ryft de goude tyt, zo lang met fmart verbeidt Van onze Aartsvaderen , en hun beroemde ftammen. De vyantfchap verteert in Jefus liefdevlammen, Verwiflelt haat en nyt, in vrintfchap, trouw , en vr£. Een hemels borgerfchap is voor ons alle re£. Wat hart is zo verftokt, dat, voor deze aardfc weiden , Niet wenftj om zich den beemd des levens te bereiden? Daar nimmer vrees voor ramp zich opdoet, of gekwel, Maar 't ryk des vredes juicht op Vorft Emanuel- Laat ons dien Koning trouw, en hulde op aarde zweeren, Die ons een voorregt fchenkt, van niemant te waarderen. Vat hemels erfdeel, daar de ziel door zegepraalt, Atheen-
|
||||||||||||
De helh-
eett. |
||||||||||||
io4 HET LEVEN VAN DEN
De zaiig- Atheenfe borgeren, wort door 't geloof behaalt.
heitis 't Onwankelbaar geloof, een gaaf gedaalt van boven, d°eToJ^'te Ontfluit ons hier op aard de poorc van 's hemels hoven, bekomm. Waai' in de ryke boom des levens groeyt, en bloeic, Die 'c zielendom verkwikt van 's lighaams laft verrnoeit.
't Is om die rede, dac, op 's grooten Vaders orden, De heele werrelt ook geoordeelt ftaat te worden, Be Apo- Op eenen dag, daar toe gefchikt, Godt ten geval, toonTl'u»Wazr op geregtigheit de weegfehaal houden zal, den dag En zonder omzien haar gevreesde vonnis ftryken: *Xr" Geen fterveling kan dien gedugten dag ontwyken. Waar op Godts hant den kloot der aarde, ruim, en kloek
Te zamen vouwen zal, als een gefloten boek, 'smndts£n anc doodeii op doen ryzen uit nun graven. fcrgang, Geen majefteit ftaat dan haar rnindren voor te draven. efltew-jjehoeftige armoe, hier verfchoven, en veragt, X^/'Wykt, voor die vierfchaar, ftaat, nog Komnklyke pragt. Elk fchepfel ftaat by Godt in een gelyke waarde. De groote Schepper van dit ruime vlak der aarde, De voetbank zyner troon, kent op de hemelreis Geen hut., hoe nedrigj uit een Vorftelyk paleis. Dit trooft verdrukten in hun lyden, hoe verfchoven: Want voor de {a) droevigen is 'thofvanvreugt hier boven. hemm Maar, opdatnudemenich,\vaarl]emzynbllntheitdryv^, denver- Niet langer van dat ligt alhier verfteken blyv', G?dts «-Doet Godt die waarheit, een onfylbaar Evangeli, zanten Dat zyne kerk veriiert, gelyk de beemt, een leli, heviend'e ^oor a^ de werre't uitbazuinen: wat gewelt gen. De boosheit dez^r aarde allom daar tegen ftelr. Zyn alziende oog heeft zig een man daar toeverkoren^
Eer immer fterveling op de aarde was geboren, Lang
(a) Zalig zyn ze die Terdrukking lyden om der geregtigheit Unlit ■• "want hunner is bet
Xoninkryke dir hemelen, Matth. 5. Y. 10. |
||||
,... : —--------------------------------------------------------------m-------'-------------------■
|
||||||||
APOSTEL PAULUS. III. Boek. iof
Lang voor den grondbouw van de werrelt, eer 't gebergt, Dat met zyn fteiie kruin 't gefpan der wolken tergc, Te vinden was, en 't hooft opbeurde uit diepe ftroomen: Eer lugt en water had zyn valte plaats genomen, Het ligt uit't duifter rees, het duin den Oceaan Van zyne toppen zag beneen zyn oevers gaan, En 't woefte nat beperkt van zyn ontdekte ftrandenj Een die de magt van dood en leven heeft in handen, Een man, door wien hy aan de werrelt overal Doet blyken, dat door hem dit wonder ryzen zal, Ten dezen einde hem doen opftaan uit den dooden. Die hoog verheerlykte zend nu, als 's hemels boden j „ . Zyne afgezanten wyd en zyd den aardkloot om, chriflUs
Om elk te noden tot dat waardig heiligdom, ***r"
Waar voor de Aardsregter op een troon van lugt en wolken ;w Gcde.
Verfchynen zal, ten trooft van zyn verkore volken, Zyn vyanden ten fchrik, en hun, die hier bene£n De aanroepers van zyn naam ltout op de leudcn treen, En, waar zy prediken, naar hun vervolging dorften. Vier winden tegens een , al tevens uitgeborften, Verlaten 't ttormriool, het graf van hun gewelt, Zo dra Godts donderftem de zee en lugt ontftelt, En zyn aartsengel, wiens bazuin kentfcha, nogvoordeel, Zig hooren laat: Staat op gy dooden! komt ten oordeel. De buik der aarde flaat zig met een naar gefchal sefibry- Dan te openen, gelyk een vrouw die baren zal. Z^ultfle
Een, eindloos vuur ryft uit de kloof van 's afgronds navel, oordeel.
En fteekt den aardkloot met een vlam van pek, enzwavel? Terwyl de donder bruit, en felle blixem woed, Aan alien kant vaft aan met een onlesbren gloet. De dooden ryzen, maar de werrelt, nu verloren, Wort in een ruwen klpmp een bajert weer herboren. Die groote vierfchaar ftaat ons alien voor de deur, Gevolgt van blydfchap, of van eindeloos getreur, |
||||||||
•=,-
|
O Door
|
|||||||
to& HET L'^E'N- VAN DEN A
Door >t eeuwig welzyri > of't oneindig kwalyk varen, Godts heiligen ten prys, en zyn bekeerde fcharen -y Een hemel vol van vreugc voor die verkoren zyn, En den verworpenen een hel vol fmart en pyn. Ontwykt den zwavelpoel, die eeuwig ftaat te branden, In bitter ooggeween, en fel geknars der tanden. Twee wegen ftaan den menfch maar open hier op aard: Een die verdoemenis, na weelde en weliuft baarty Godts vyanden, en die zyn woort verfma&n, befchorenj Een die ten leven leit naar 't hof der Englekoren , Daar de Verlofler heerft, die, na zyn ondergaan, Gel yk een heilzon uit zyn graf is opgeftaan, • Op dat zyn dood ons leer dit leven af te fterven, En 't eindloos leven op zyn voorb£ te verwerven. Onzalig is hy, die , om t weelig aards genot, Den Mammon dient, en zich aldus veryremt van"Godt. DeKmis- De Kruisgezant Hoot hier ten halven nauw zyn reden> gexAta m Of een verwart gedruis van woefte oneenigheden w» «-*" ^-ees' z\s een onweer , door de daken van het hof, port, En brak de handeling van dees gewyde ftof. Des hy vergeefs hen ter gehoor weer ftont te noden..
gemoT, Niets dat zo haatlyk als 't verryzen van de dooden mttia'an Elk een in de ooren klonk: een zaamgerotte fchaar **rryJ»- ^ac* Godts Apoftel eer gevlogen in het hair, 4erdoden, Dan dat beleden, of geloof daar aan geflagen. Atheenfche Wyzen, om de werrelt te behagen, Pitagoriften, en verwate Epicureen, Efhureen Die niets zo hevig dan de opftanding daar beftre£n, envitago- Befchimpten deze leer, gelyk een walg voor de ooren, rifim ^-£n uitgerabbelt, als een fabel nieuw geboren. Zo walgt een zieke van de heilzaamfte artfeny.
De fchool van Zeno fteef de fpottende party 5 En, aangetergt, om van den Leeraar zig te wreeken, Had hare Cong gefcherpt op fchimp- en lafterftreken, Go*
|
||||
APOSTEL PAULUS. III. Boek. 107
Gelyk zy dat dntdekte, in dees bedekte taal: .,
Het zy genoeg hier mee tot op £en andermaal, mnant- AIs 't ons zal luften u daar verder af te hooren, woort-
Die zo veel wonders hier den Wyzen houd te voren.
Zo fpotte, korc daar na bedektlyk in zyn hart.....
Stadhouder Felix, krank aan de eige zielefmartj,; .-.' .
Toen hem de (a) Tarfer, als gevangen yoofgekomen, De opftanding uitlei, 't hart tentrooftderChriftsnvrornen, Die verder oogen, dan 'c vergankelyk gezigt • ,> Bereiken kan, aan de aard re vaft > en haar gewigt.
Srroit rozen voor de zog , en paerlen voor de zwynen.
Gy zult haar luifter haaft zien fterven en verdwynen, Geiykenis. En in een modderpoel verflenflen_, en vergaan.,
Dus hoorde Paulus hier zyn leere vuil verima£nr , Gelyk het heilige, geworpen voor de honden, Den beertfcn valt ten proy., waar van het wort verflonden. De groote Apoftel van dees frnaat in 't hart beftree,nJ Als ziende door den gryns van 't valfe momtuig heen j (Hoe liftig zich die (&) Sphinx daar mede wift te dekken) verhaaftte zich j om uit de hofzaal te vertrekken, Terwyl het woefte graau, die pell der borgery., Den henegaanden vaft befchimpte van ter zy. Het groove Athene , aldus gewoon de deugt te loonen, Vlegt Godts Apoftel doorne-, inplaatsvanlauwerkroonen: O 2 Ge-
-• • •■■ . 1 "\ >j ri". ■• : -. :
(a) Adtor. 24. v. zy. - ,' y i
(l>) Sphinx is een zinftaal van argliftige bedrieglykheit. De figuur van dit mon-
fterdier ziet men op een penning van Auguftus, met de Siftrum, of Egipti-. fchen Ratel in zynen leeuspoot, boezem, en hooft met gebreide hairtuiten , als van een vrouw, en vleugels op den rug, neerleggende. Dit is de naam en beeltenis van het verdichte monfter ; maar in de ware hiftorie heet Sphinx een Amazone , de huisvrouw van Cadmus, die, na dat hy Dracon gedood, het Ryk genaaft, en deszelfs zufter getrouwt had, door Sphinx . zyn eerfte huisvrouw , uit huwlyksyver, is beooreloogt , en met liltige onderneemingen geplaagt enz. zie Palephatus van de ongelooflyke hifto- rien, pag. 34. |
||||
io8 HET LEVEN VAN DEN
Gelyk 't de glory van zyn helden fmoorde in 't graf, Wanneer die in het oog te hellen luifter gaf, Of de eer des Vaderlands fcheen boven 'c hooft gewaflen, Dus zag (<?) Mikiades zich van de nyt verraflen, Die, hoe onfchuldig, hem ten kerker liever wees., Dan dac 's mans aanhang haar zou pynigen met vrees. Themiftokles , (£J fehoon voor helthaftig uitgekreten, Zag dus de ondankbaarheit op zyne faam gebeten j En Cimon , (c) de eere van die weiffelende volk .,. Zyn gloriryke glans benevelt van een wolk , Die zyne zonne deed in haren opgang dalen, Tot dat ze rees met onuitbluflelyke ftralen, En 't hooft j hoe van de nyt bevogten, boven ftak , Met andre, welker deugt de wangunft viel te zwak. Schoon j om verkregen lof, ten ftarren opgeheeven, Door hunne fchryveren de onfterfiykheit gegevq^ Of door pronkbeelden aan de glory van het lant, Op'svolkstoejuiching, deeertenvoorbeeld, dierverpant. Namaals ten kerker, ban, of halsftraf, fnood verwezenj Gelyk het zelve lot den Kruisheld ftont te vrezen, Zo haaft de meenigte zyn leere tegenfprak. De werreltwysheit geeft den Godtsdienft dus een krak. Atheenfe wiskunftj in haar waan te hoog geftegen, En, om voor Paulus leer te buigen., ongenegen, Befpotte ftraks den gront der hoogfte wetenfehap, Die tot het leven legt den allereerlten trap, Deyerga-'En 't eeuwig heil vertoont, te jammerlyk verloren, theid et- ^an ^ mer weigerden hem verder aan te hooren. ter met Dus liep de hofzaal leeg van Areopagus. Niet vrugtloos egter. 'k zie Heer Dionifius*
|
|||||||||
t
|
|||||||||
maal
vrugte- loos. |
|||||||||
(a) Corn. Nep* Leven van Miltiades.
(£) Corn Nep.
(c) Zie denzelven in Cimon.
|
|||||||||
APOSTEL PAULUS. III. Boek. 105)
Athenes eerften Raadr, van 'c hemcls woort gevangen, Aan 's grooten Leeraars monc geloovig blyven hangen, Gelyk een diamant, gekaft in dierbaar gout. U wort die hemelfpys naar waarde toebetrouwt, Beroemdc Raadtsheer, om u\v ziel een glans te geven, Die haar omfchynen zal in 't eeuwigdurend leven: Van waar uw zon, die hier op werreltwysheit praalt, Befchouwen zal, hoe die op aarde klimt., en daalt., En des te wankelbaar zig toont om op te bouwen. Gelukkige, die door ■'t geloove wort behouwen. Uw zielenanker peilt den gront der zaligheit,. Het Evangelij voor veel eeuwen toegezeit. Moet lof, eneerekroon, 's lants overwinnaar fieren ? Uw overwinning roept om eeuwige laurieren , |
||||||||||||||||||||||
Bekeering
van den Raadts- heer Dio- nifius A- nopagita. |
||||||||||||||||||||||
Lofvan
denzel-
ven,
|
||||||||||||||||||||||
Die door geen tyt of roeft, verwelken, of vergaan,
Maar d||ntwiflyk in het boek des levens ftaan, |
||||||||||||||||||||||
Gelyk ze'in 't harte zyn van Paulus aangefchreven,
Den waren leidsman naar den weg van 't eeuwig leven. Gy hebt op 's Veltheers laft den goeden ftryt volftre&n, *t Geloof behouden, en verhoort op uw gebeen, Den weg ook anderen geopent, ter bekeering , Die, op uw ligt j op 't ligt aantreen van Jefus leering. |
||||||||||||||||||||||
Het zet de Kruistriomf geen minder luifter by,
Dat de eedle Damaris Godts V^eltheer treed op zy. |
en die
■van Da- |
|||||||||||||||||||||
Die praal der vrouwen, ryk begaaft vangeeft,, en oordeel,mariy
Spelt Paulus zielenoogft niet weinig baat, en voordeel, Nu zy, bedropen van den honig uit zyn mont, Tot haren trooft gevloeit, Godt kent in 's harten gront, |
||||||||||||||||||||||
Haarhei-
lige yver, |
||||||||||||||||||||||
Zy, door 't geloove in glans verheven, en herboren,
|
||||||||||||||||||||||
Laat van geen aardfe pragt _, of ftaac zich meer bekorenj
Maar ylt op vleugels van haar zaligmakend. lot, Naar 't allerhoogfte goet, den onbekenden Godt. Dien onbekenden, der geloovigen verlangen, En dierbaarfte juweel heeft ze in haar hart ontfangen. ' O 3 Da
|
||||||||||||||||||||||
no HETLEVENVANDEN
De Vader van het ligt, dat alle leven wekt, Is door haar fcherp■ vernuft, haaft van haar oog ontdekt. Zy kent dien eeuwigen, dien maan., en ftarren eeren, En looft in jefus naam dien grooten Heer der Heeren: Voor wien zich 't Englenheir ootmoedig nederbuigt., En 't eeuwig zegeliet door alle heemlen juigt: 6 Driemaal zalig is de Heer der heirenfcharen! Om wiens verheven troon alle Engelen vergaren, En Cherubynen, met hun vleugelen gedekt., Waar 't ongenaakbaar ligt zyn fchoone glanfen ftrekt: .fare Heeft immer Amazone een eerenkrans ,verkregen.> trkmf, Die om een bloctkroon 't lyf gewent aan fpeer en degen ? grooter j)e fchoone Damarisj die Chriften Amazoon, JerJm*-Van hooger geeft verligc, erft een doorlugter kroon. x.onen, Zy treedt de beelden van *t afgodendom ter zyden, En wekt een raeenigte 't geloove te belyden, # De blinde afgodery grootmoedig af te itaan, .. , En van den vuilen (mook des offers zig te ontflaan. teuwigen Dus wort net heidendom van haar gevolg vertreden, M- »t Aanwaflend Chriftenheir gefterkt met nieuwe lcden, Godts afgezant ten roem: wiens ftar zo hoog'nu blinkt,
Als 't zalig Englenkoor het Haleluja zingt. Verkore Paulus! wie zal u Godts dunft onttrekken ?
^{^*.Die als een helle zon, door geenen miff te dekken, ten Leer- Uw zielopwekkend ligt ftelt op den kandelaar, wZit'wn ^ety^ ^e middag elk befchynt, in \ openbaar: boven an- Kwam iemants vlyt zich met den uwen oit te vereenen, deren. Waar 't ligt van 't nieuw verbond de werrelt heeft befchenen ? Rees onder de uwe een zon oitj die dit moederligt ., Dat om onze aarde ftraalt, gelyk was in gezigt, Of daar naar zweemde, door Godts eer in top te halen ? Uwe onvermoeitheit mogt daar over zegepralen. 't Is Paulus, welkers eer de zon in glans verdooft, De grootfte boetgezant, en der Apoftlen hoofe. ~~~ J i 't Is
|
||||
APOSTEL PAULUS. III. Boek. nr
't Is Paulus, hier om laag ora geen gewin verlegen, Dan dat der zielen: die door zo veel dotikre wegen, En woefte meireiij ons, alle ongeval getrooft, pathsde Met zich heeft omgevioert van 't wefte, tot in 't ooft, !$&£»
Eer-eenig Filofoofherh kende hier te Athenen. gmMmt, Dus, van Damafcus te Jeruzalem verfchenenj
Van onze veder nageilreeft in zyne vlugtj. Ziet hem Seleucie door Ciprus zoete !ugt, Langs Salamine heen, en Pafos omgevaren, z nU Benevelt door den fmook van Venus reukaltareiij zen heen
Te Perge, Pifidie, en Lyftren , haaft gelant, m Weir'
En Derbe, noit vermoeit, wat woeftheit zamen fpant,
Om in zyn yver hem te Itellen buiten hope. Hy fteekt van Afie weer over in Europe, Befchynt Philippis met Godts onbenevelt ligt j, Daar 't Evangeli ftraalt den Heiden in 't gezigt. Theflalonica leert, en kort daar aan Berene, Tot hem Godts liefde voert in 't werreltwys Athene. Hier , van de onwetenheit vervolgt., aan boort geklampt, En van den Afgodift befpot, en uitgeftampt, Die geene Goden kent, als die zyn* waan bekoren, mimrek Lokt hem Korinthe, om daar het woort te laten hooren. vm hi.er
't Gaat weL wy laten den Athener in zyn' waan, "^ Om derwaarts met Godts heldt te ftreven hier van daan.
|
||||
Einde van het derde Boek.
|
||||
112
D E
KRUISHELD,
*
O F H £ T
LEV E N
|
|||||||||
r - — , )
|
|||||||||
VAN DEN
APOSTEL PAULUS.
VIERDE B O E K.
^^?^SE ftreck nuwecrverzct, en ooftwaart opgevaren,
VoonxMt-1 ||l^ |f lot daar Achaje 't hooft ilcekc uit de Egcefe baren 3 iliiuT'o'M Writ0? 'c albeweDend ^gt' datwakkrenPaulusdryft, ■vertogt wnssEal En zynen geclt, in nootj en lyfsgevaren ftyft, "rimh K"~ Waar zyn befpraakte tong de harten weet te trekken , En Jood, en rieiden het geloofsgeheim te ontdekken, Dat dierbaarfte kleinood, uit 's werrelt donkren nagt, Reeds veele duizenden ten trooft, voor 't ligt gebragf. zyneaa^0 zien we> Athene, en zyn afgodifch heir onrweken, komjied- Het ryk {a) Korinthen't hooft in pragt, en praal opfteken, '**"'• Gelyk de veder het geroemt heeft van Homeer,
En
(«) In de fchriften van Homerus wort deie ftadhet ryke, en in die van Pind*-
rus, het gezegende Korinthen genoemt. |
|||||||||
I
|
||||||||||||
If K
|
||||||||||||
s^to
|
||||||||||||
* <feHtfHR*^.
|
||||||||||||
A P O S T E L PAULUS. IV. Boek. 113
En werpen 't anker voor die fcboone (ji) hooftftad neer. Is 't webbe ons opgelegt van uw doorlugtig leven,' Verkore Boergezant j het dient 00k afgeweven. Zo volg myn zang de wytvermaartfte kerktromper, Die Vader (6) Numaas ftyl te Rome heeft verzec, ; En , waar hy menfchen vond , de kruisfchool wift te kweken, ^X* |
||||||||||||||||
Hoe van natuur ontaart, of van Godts • Jigt verfteken:
Ten minften zo de kragt ons niet begeeve, of Godt Dien voortgang hinder, door ons opgeleide lot, Dat uur nog oogenblik verzekert hier beneden , En niemants waarborg is, hoe fterk, of fris van leden. |
Digters
omPau- lus leerete vervol- g">, en ten einde te bren- g">, |
|||||||||||||||
De lentcroos valt met de kerkhofbloem in 't ftof,
En kent geen eigendom aan dezen brozen hof. |
||||||||||||||||
MX.ynU~
venstyt dat toe- hat. |
||||||||||||||||
De tyt van fcheiden komt, gelyk die van vergaren.
Ons levensfchip is ., eer wy \ denken, afgevaren, |
||||||||||||||||
Oflekj ofmafteloosj op rots ., of bank gezeilt,
Of wel doorwatert, daar de zee geen gronden peilt j Maar alles overftroomt, en ftampt het uit zyn naden. Wie geeft my kragt in zulk een reeks van wonderdaden, En Godts geheimen, als ons we£r te ontvouwen ftaan ? Wie vlegt, wie reikt myn hant gewyde lauwerblaen, Ora dit verkoren ligt, door niemants ligt te doven, Te kroonen in zyn werk, dat nu in 's hemels hoven De ryke vrugten van dien zuren arbeit mayt, Waar mee hy hier beneen Godts akker heeft bezayt, Zo niec myn dofFe geeft, in 't aards gewoon te fmoren, P Van
'•''■'
(a) De hooftftad van Achaje. {b) Numa, na Romulus, Roomfch Koning , wift , onder voorgeven dat
zyne Rykswetten en ingevoerde Godtsdienftige plegtigheden hem by on- tyden door bevel der Godeffe Egeria overhandigt wierden, onder den volke agtinge en eerbied voor dezelve te maken; zulks het van het woefte krygsleven tot tugt wierd gebragt : op welk fpoor Licurgus ook naderhant gevolgt is, die door een gebootft orakel de Lacedemoniers deed verzeke- ren, dat, zo lange zy zich aan de inftellingen zyner ftad- en kerkwetten hid- den , zy gelukkig wezen zouden. |
||||||||||||||||
114 HE T! I2EJVJBJNI VAN, DEN ,\
Van hier v^hevenCwdrrin *t hof der Englekoren,
Om Godts gena daar toe te erlangen op myn bee1 > Roept Godts gena, wy zyn op ziilk een hulpe re£. ' 6 Geeft! die ruiflende van boven af quaamt dalen Aanrot- Qp >c Qalilees geflagt, en door een gloet van ftralen, fhuipZt Als vuur'ge tongen, op het zalig Pinxterfeeft, ; het voor- Godts Kruisgezanten j- voor geen aards gewelt bevreeft> %?$?.* Her ligt'der talen leerde, en flerkte,- op-zyn behagen, Eer 't nugtre rhorgenligt de zon zag op haar wagen, Ontfteek met eene tong van vuur myn zwak gedigt,''-■ |
||||||||||
;- :
|
||||||||||
. Daar ik de grootften van Godts helden voer in H ligt,
'En myne veder \tfaag aan zyn beroemde daden > ■ Een laft zo zwaar als oit myn fchouder heeft geladen. Verfterk myn zwakke ftem, op dat zy in het ryk Beloop van Paulus leete en leven niet bezwyk! Wat ftof de Macedoon oit fchafte; aan vlugge pennen, Om zyn triomfen't totvd des aardryks>om te mennen, Op zynen grooten naam , die zonk met hem in *t graf. Maar Paulus glory rukt ons dood nog afgrond af. Die ftaat alle eeuwen, en de werrelt teoverleven. Gelukkig , wien het is vergunt haar na te ftreven. (a) Korinthe, mi te regt gezegent, ryke ftad, Niet
(a) De hooftftad van Achaje , gelegen irt zekere engte, de Ifthmus genaamt,
die, aan de ooftzyde van de Egeefche, en de weftzyde van de Iconifche zee befpoelt, Peloponnefus , nu Morea, met Griekenlarit vereenigt. Oudtyts . was den Wyze Periander heerfcher over die vcrmaarde ftad, en den berug- ten Euclides, «enen der dorpelingen, totmerkelyke verhinderinge in zyne drift tot geleertheit. want van daat gereift naar Athenen, om Socrates te hooren, maakten die van Athenen niet lang daar na ee« befluit, dat, indien een inge- zeteHe van Megara (dus is de naam van zyn geboortevlek) binnen Athenen Itwam , hy met de doodzoude geflraft worden; des hy zich (om eenige voldoe- ning aan zyn leeryver te geven) naderhant genopdtaakt vond zich te ver- kleden in vroawelyk gewaad, en het hooft overdekt ^ kwam dus meenigmaal van zyn huis te Athenen , in den avonditont, om van Socrates geleert en onderwezen te worden , en keerde , eer de dag aanbrak, weder naar zya huis. Zie Tom. Stanleys Befchryving der Griekfe Wyzen , hooftd. z. p. 139. Maar de Korinthers, met ovcrvloet van tydelyke fchatten gezegent, en
|
||||||||||
A POST E LP A U L U S. IV. Boek.
Niet om de'bouwpragt, dieuw groote muur omyat,
|
|||||||||||||||||
ii s
|
|||||||||||||||||
--. i\
|
|||||||||||||||||
■
|
|||||||||||||||||
Niet om d£ memigre v^naiwe kopermynen, r fi.i:
Berugt, waar *t dagligc ftaat de werreltite befchynen, Niet om uw zugt tot weelde, enluft, die onvermoeit In dartelheden door uwe ingewanden. gloeit;, no" En op dien welluft, hier verhindert nog verboden, Een heir van Grieken in uw veften weeote noden: Niet om uw havens, die de zeevaart open ftaan, De ryke koopmanfehap zien voeren af en aan ; En duizent fchatten y u zb ryketyk gegeven, Na u Auguftus deed aicftot-en puinherlevenj> pjir.v Nog om (a) Pirenej dien vermaardeni watervaij1 Waar af uw zarigberg dfednt met aangenaam gefchal: Die tweede hengftebron , het hof der Zanggodinnen, Van uwe Digteren gewyd: £gy hebt niets oinnen Uw trotfemuren, dat zich de eeuwigheit belooftj} Maar om een grooter heil dat u ftraalt op het hooft j Waar voor "t verganklyke moet zwigten dezer aarde. |
|||||||||||||||||
Korintt
boven
maten gi-
Ittkkigdoor
Paulus
intrede.
|
|||||||||||||||||
;.
|
|||||||||||||||||
Ge-
|
|||||||||||||||||
en daardoor magtig geworden zynde, bejegenden naderhant den gezanrender
Romeinen ftugger, en met veele verfmaatheit; waar op de Romeinen die ftad met een overmagt aangrepen, verbranden, en tot een puinhoop maak- ten. Naderhant heeft Keizer Auguftus, (Julius Csefar zeit W. Goeree) ziende dat Korinthe om hare geleegentheit, en de twee bekwaame zee-> havens (want Cenchrea lag open , om met de Afianen, en die van Europe te koopmanfehappen) het Ryk door den Koophandel nut waren, dezelve we- der opgebouwt, en door de handelaars, die naar Delus verhuift waren, ter tyt als Korinthen wiert verwoeft, weder bevolkt. Dus is zy weder aange- groeit r en tot een vermaarde ftad * en luifter van Griekenlant geworden; waardm Homenis haar ook noemt t Ryke, en Pindarus 't gezegende Korin- the. ook is naar deze ftad het fpreekwoort bekent gebleven: ■ Non cuivis homini contingit adire Corinthum.
dat is:
'T gelukt niet ydCr naar Korinthen heen te varin; ■'.'■> en hier uit gefproten , dat yder reiziger niet gelegen quam de vermakelykhe-
den in die ftad, die hoog op gelt ftonden, te genieten. (a) Pirene was een vermaarde kaskade of waterval, aan de Zahggddinnen ge- wyd door haaren bouwheer Marathon, den zoon van Korinthus *nz. |
|||||||||||||||||
V.i-i
|
|||||||||||||||||
it6 HIT LEVEN VAN DEN
Gelukkig zyt ge, door een fchac van hooger waarde,
Ja drieraaal zalig, door uw nieuw verkregen lot! Een zielenarts wort u hier toegefchikt van Godt, Om uwe krankhee'n, van het eeuwig heil verftcken, Te zuiveren van hare inkankrende gebreken. De groote Paulus komt: ontfang dien Godts gezant, 6 Wulps Korinte, en vat de dood niet met uw tant, Hy brengt het leven, van geen aardfe dood te fchenden. Hoort gy dien guldemont j uw zcge zal noit enden. Een grooter zielgewin hangt u reeds boven 't hooft, Dan 't weits Athene, van die zaligheit berooft. Het hemels manne zal u vloejen van zyn lippen, Laat gy den balfem van zyn raont u niet ontglippen, Die 't oog der zielen heft ver boven 't aardfe dal, Dat hare aanbidders lokt, uit haar bederf, en val. Toiu- Zo gaan deTollenaars, enhoeren, hoe verfchoven w»7 Van'tligt, de Schriftgeleerde en Farifeen te boven. zo *y 't Geen werrekwysheit is 't die Godts genade wet, Z^ring *" Maar een geboogzaam hart: hoort deze boettrompet, wigen, Korinthers! hoe verilaaft aan uw bedorve zeden; ichrifigT Hy za^ u reinigen van alle ontugtigheden., kerden. Uw fmetten waffen, en uw zielen blank , en fchoon Geloutert door 't geloof, doen blinken voor Godts troon,
Ik hoor, ik hoor hem reeds op die verwinning roemen : U geregtvaardigden, en afgewaflen noemen, Geheiligde in den naam van Jefus, zynen Heer: Ver van hoereerders, of van dronkaarts, als weleer, Toen u de afgodendienft, en gierigheit bekoorde, En alle trek tot deugt in dartelheden fmoorde. Paulus
Gy vint dien leidsman aan het huis van Aquila,
-verbiyf Een vromen, hier gelant, om Romes ongena h^.Avt,'Tc ontwyken, toen de haatvan^Klaudiusaan'twoelenj De
(4) Ter ooraake van zeker oproer , van de Joden beftookt in Syrie, waar in
een flaaf van den Keizer, en veele van het Rootnlche krygsvolk fneuvelden, be-
|
||||
APOSTEL P A U L U S. IV. Boek. 117
De Joden uitdreef, en zyn geefiel deed gevoelen. Geen ydle pragt, ofpraal, ofzugt totbrafTery, Treedt by dien huiswaart uw geneesheer op de zy: Gelyk uw borgerfchap verzopen in die weelde. daar by Zyngeeft, die nergens iets onheiligs baarde, of teelde, SLT«*
Verzorgt zyn lichaam hier hec broodt, met eigen hant, "Ontm*- Daar hy van linnendoek de tenten zamen fpant _, ken; Ora niemants huisgezin ten ballaft te verftrekkeri,
Of, wie hem herbergt, fchade, of onluft te verwekken. Dat zich de gierigheit, en vuige beedlary Hier fpiegel> bei gehegt aan eene flaverny: De vrek, door zyn talent in de aarde te begraven, nnfpiegei De fchoojer, door zyn noodt en honger te verflaven fcSS8*
Aan een gegeven brok j met afgekeert gelaat
P 3 Hem
belaftte Klaudius dat alle de Joden uit Rome vertrekken zouden: onder wel-
ke bannelingen voornamentlyk ook de Chriftenen waren , die toen nog voor een en *t zelve volk doorgingen; waar van Suetonius zegt: He Keizer Klau- dius heeft de Joden , die x.onder ophouden oproerig waren , door Chrefius opgehijl, uit Roome gedrei>en. Chreftus, zeit Suetonius, uit onkunde van den weerlozen aart, en leere van Jefus Chriftus, wien hy als het hooft der Joodfe oproerigen in- voert, 't en zy wy naar 't gevoelen van veele ftellen , dat hy niet op onzen Heere, tnaar op een ander, toen in leven , het oog heeft. 't Zy daar mee zo 't wil, Paulus, te Korinthen gekomen , vint den bekeerden Jood A- quilas, een man uit Pontus, aldaar onder de verdrevelingen; onlangs met z.yn wyf Prifcilla uit Italie derwaarts aangelant ; by welke Paulus ver- blyf nam , om dat hy van 't zelve hantwerk, dat is , met hem een Tente- maker was. Niet vremt dan dat hy meermaals zinfpelingen op zyn hantwerk in zyne redenvoeringen ingelaft heeft. En de zulke , die uit onkunde ge- ftelt hebben , dat Paulus dit hantwerk geleert heeft , toen hy al Apoftel was. geworden , om in die tyden van benaautheit en vervolginge iets te konnen winnen tot onderhouding van het leeven, om dat zy- menen dat het der ag- tingevanzynegeboorteenopvoedingezoudetekortgedaanzyn , (te wetendat een geboren Roomfch borger, van der jeugt in konften en wetenfchappen te Tarfus opgekweekt, daar na verder onderwezen aan de voeten van den gro- ten Rabbyn Gamaliel, naderhant een gemeenhantwerksmanzouworden)vin- den de oorzaak hunner mistaftinge ontdekt , wanneer men uit de aloude gebruikkunde ontdekt niet alleen dat het by de Joden gemcen , maar dat 'er ook een zekere wet was, volgens het verhaal van hunne Rabbinen , dat geen jongeling in hunne fcholen wierd toegelaten , 't en zy die al vooraf eenig hantwerk geleert hadde, om zich , by wentelinge van het geval, te konnen reciden. |
||||
n8 HETLEVENVANDEN
Hem toegeworpen, daar hy troggelc by de (trait.
De wakkre Paulas werkt voor geeft en vlees re zamen j Maar verder niet, als waar 't de noot eift, en 't betamen. Gelyk ons aards geftel, die tent van vlees en bloet, Om haar bouwvalligheit, met fpys moetzyn gevoed. Godts boowheer timtnert hier geen aardfen Tabernakel> Dien roeft, of tyt verteeft. Dit eerfte kerkorakel / Oogt op een hooger, die , op de eeuwigheit gegront,- Den letterwyzen Griek, en jood klopt op den mont: Zo dra zyn leere elk als een wonder klrnkt in de ooren» De Sinagoge doet naV'c EvangelF r|ootehy En Joody eii'^rtek bekeert, eh'aan de fctuislecr hegt, .Waar zyn welfprekentheit het bygelbof bevegr. siks en Geftyft van Silas, en Timotheus dien vromen, fhZT Van Macedonie weer tot zyn hulp gekomen, hem ge- Voert hy * gedrongen van Godts geeft tot zynen pligt, ™^*"In jefus wederom den Heiland in het ligt* mm t'zy- Als den Meflias, en verlofler aller menichen,, «er hulp. Om wiens aannadering vergeefs de Joden wenfchen. Zyn yver leefde., en groeide als een aanwaflend vier, Waar 'I ryzende geloof hem fchonk de kruislaurier, Hoe van de onwetenheit ook hier en daar bevogten, Die, als de nyt de deugt, hem natradt op zyn togten. Zo fchudde hy het ftdf ook van zyn kleedren af: Waar de verftokte Jood zyn leer verhindring gaf, Of eenig kerkgedrogt wou blyven ongenezen, Om zyn onbuigzaam hart van 't eeuwig heil verWezen. Uw bloet zy op uw hooft (graaut hy den laftraars toe) Ik, die my rein ken, wil ., uw onbefuifthedn mo^ Hy be- Het zaligende woord, daar gy van blyft verfteken, zoekt de Godts naam ter eere, nu den Heidenen gaan preken, ^ to"*Hun de oogcn openen_, en blyken doen, hoe fnood joden Het Evangeli wort vertreden van den Jood, Tarult ^ie aan de fchaduw blyft der kerkgeboden hangeu, In
|
||||
A P 0 S TEL PAUL U S. XV, Bpek. 1137
In *t warnet van zyn waan gebonden, en gevangen. De zoon van (a) Amos hecft de heileeu lang gezien, Nu opgerezen, om de blintheit 't ligt te bi£n: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jefaias
voorsjeg- ging van dit tegen- ■woordlge. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De wonderteekenen;„aan oogen en aan loorefl
Gebjeken, wyzenelk de fchriften na fe, fppren* no! Daar hy den dovenj het gehopr^ den bUndert !t Ugt> |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het woort omhelzende, ,voqi|zegt in het gezigt.'
Maar de aangeerfde waan, en haaC te diep gedronjcen, Houd hunne zinnia op^et^flhek iveiizonkenj • i / ! Voor 's hemels boetgezant, en zyne godtsfpraak doof.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar de (&) Regtvaardige,, wie.dwaars leeftdoor'tgeloof.Dus is de levenskroon uw huis en hooft befchoren,
Die Paulus les ontfangt met open, hart en ooren. Verkore Juftus, door uw levenzp hefaamt, |
van
eenen Juftus, of Joofl, die zig be- ketrt. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als door *len naam, die uw Regtvaafdigbeit bjetaamt^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat dus uw ligt een ligc onttfjekp ilk yders p<>gen. .
|
fi* f
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
*k Zie Krifpus., Oyqrften van uwe Sinagogen»
Uw voetfpoor volgen, daar hy met zyn gantfe huis Zig doopen laat, ten prys van Jefus martelkrujs, . En eene menigte., hem yolgehde op de hieksn »-_'.> j Athene trotfen op 'i gewin van-zo veel zjelenf |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dus wiert het Hei^endom > dpnjoodten fmaat verligt.
Wannecr de AUnagtige, zig, door een nagtgezigtj Van zynen dienaar we&r, gelyk voorheen , liet horen. Zyt onbevreeft, war plaag uw yver dreigt te ftoren : |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een nagt-
gexigt moedigt den Afo- ftel aan, tot Godts eere dm •voort te ■varen.. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Want ik ben met u: en geen menfch zal in dien-riant
|
IM-"
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zig zelf veritouten u te kwetZen met de haixtv ,
Zelf zyn *er in dees ftadt die trou onze eere voorftaan: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe des de kruisftorm bruift, gy zultdatonwedrdoorftaan:
Gelyk myn jongren, in *t gelpof nog zwak, en teer, |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
;.' m'i " Voor
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(a) De Profeet Jefaias, uit Koninklyken bloede gefproten , Broeder van Ama-
fias, Koning van Juda. (b) Zinipeling op den naam van Julius , g«egt de Sfgtvmrdige; Jujimjtdevfoit;
it Regtvaardige Ueft door V gdotve. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\
120 HETLEVEN VAN DEN
Voor welke ik *t onweer ftilde (a) op 't Galileefe mcer. Op deze ftem j naar welke onze aarde , en hemel hooren t Liet Godts Apoftel hier zyn tyt niet gaan verloren, Maar arbeidde elk ten nutte, als een van 's hemels hant Gezonden, waar om laag Godts wyngaart dient geplant> Die zig uitbreiden moeft in eindelooze loten, Zo ver het aardryk milt van regen wort begoten, Het nugtre morgenligt den verflen daau optrekt, Den ploeg te velde draagt, en elk ten arbeid wekt. Geen Joodfe haat zal nu zyn yvervuur betoomen, Schoon die eendragtig hem weer ftaat op *4 ly-f te komen, Om de overtreding (als zy fchreeuwt) van hare wet, En om 't verleiden van het volk, door hem verzet. Stadhouder (b~) Gallio laat zich niet overreden, J$rtJ* Wat lift de leugengeeft, of lafter ftaat te fmeden, kiagten Op 't Evangeli, hier zo heilryk voortgeplant, rTeTo-'"Maar wyft den lettertwift grootmoedig van de hant. den tegen Geen vonnis willende, op der Joden eifch, gehengen, pauius te Qf onc]er \ werreltlyk het geeftlyk regt vermengen, Ontzegt den Regterftoel hun alle, en zyn gehoor. Waar Salems kerkgedrogt, op deze wys het oor Geweigert, toen 't verraat den Heilant had bekropen, De kruisberg had niet van onfchuldig bloet gedropen 3 Nog
(a) Matth. 8. v. 14.
\b) Gallio wort hier geftelt als een itaal van een edelmoedig Regter, die zich
niet door gevlei laat bverhalen , om, ter gunfte van iemant, denluiftervan het regt te krenken. Het waar te wenichen dat men in 't algemeen van dc Regterenzeggen konde, dat ze zodanig waren, inplaats datmenvanzommige moet zeggen, dat ze zo behoorden te zyn. Opmerkelyk is het geval van den Digter Simonides met Themiftoclcs. Dees, van Simonides verzogt zynde, om een onregtmatig vonnis , hem ten gevalle, te vellen, gaf tot antwoort: Gelyk gy geen goet Digter zoudzyn , zo gy niet naar der Dlgtermtrant zongt, evenzo zoudt ik geen goet Regter zyn, zo ik tegens de wetten vonniste. Zo tnoeten x.y, die wetten gevtn,
Vooral 00k naar de wetten heven. |
||||
APOSTEL PAULUS. IV. Boek. izi
Nog gy, Pilatus, daar dc (a) flraffen van gevoelt, Na dat uw vonnis had der Joden haat gekoelt. Verziende Gallio leent hun gefchreeuw geene ooren, "Wyl geene misdaad hem in Paulus komt re voren. Dus loopt de boosheit in haar wrok zich zelve dood, Als geene eenzydighek het regt voor 't voorhooft itoot. Gelyk de zonne, in onophoudelyk bewegcn,
De lugt doorrent, al \ lant verkwikt, na dauw , en regen ^L»T/" De beemden koeftert, en verwarmt, en vrugtbaar maakr _,«'»*>»« Waar zy 'r gezayde met haar hellen glans genaakc, d$kTbe- En in den diepen fchoot, van onze moeder de aarde, «*#'»*
Staag nieuwe vrugten kweekt, en aanteelt, hoop- van waarde,omhe""1-
Zo reilt, en yvert Godts Apoitel, noitinrult, teteUn, Ora 5t zalig zielgewin, naar de eerie en de andre kuft: **.* *""
En woelt, enarbeidt, om, door alle werreltsdeelen Het woort te zaijen, en daar vrugten uit re teelen j Waard der bekeering, Gode, in Chrtftus toegewyd, Gelyk een zon, die al 't gefchapene verblyd. Zyn tydt, om hier van daan te fcheiden, is geboren, Korinthers, hoe van hem voor andren uitgekoren. Hoe diep uw broederfchap den leeraar legt aan 't hart: Hy wort van Ephefus geroepen tot uw (mart. zuitmge- Maar gy blyft egrer zyn geheugen duur bevolen, »?»»'
Op dat het ligt, dat u beftraalt, u niet doe dolen. JJ %£.
Schoon ik voor (6) andren (zegt hy) geen Apoftel waar, fttlPa»l*s
CL Zo
(a) Wie weet of de Goddelyke regtvaardigheit in het boos voornemen van
Pilatus niet heeft geftemt', om hem de misdaad, aan Chriftus begaan, te betalen ? 't Js een oud fpreekwoort onder de Grieken , de Goden hebben wolle voeten, maar yzere ■vuiflen , willende daar door te kennen geven , dat de ftraf- fen langzaam , maar wis komen. Pilatus, eerft door de gunft van Tiberius tot de waardigheit van Schatdngvorderaar, en Opperregter in Judea opgevy- zelt, raakte naderhant in ongunft ; en , verdrietig over zyn ballingfchap, benam zich zelven het leven , omtrent die tyt , als Petronius, Stadhouder van Syrie , van Kaligula laft kreegdes Keizers beelt tejeruzalem in den Tem- pel te planten. (4) Aft. 19- v. ii. , t \vv«rU* Wjn. \ ua.a\ 2.' > „
?11 e**~
|
||||
122 HET LEVEN VAN DEN
voor zyne Zo ben ik 't egter voor u lieden: wat gevaar, ^winters ^ ramP my tre^e j °f waar mvn leere u ftrekke een regel:
Van myn Apoflelfchap zyt gy het ware zegel. Gelukkige, die, uit het ziekbed opgeftaan, frik n»^an weeWe, en welluft, uw geneesheer heen ziet gaan, hier na Daar uw gebeden hem verzellen op het fcheiden: Ephtfm , £n Aquila hem met Prifcilla zal geleiden: Twee zielen, waardig voor Godts Veltheer uit te treen,
Naar zyn gelofte (a) en woort voldaan was te Kenchreen. Van hier gereift in *t end, ziet Ephefus zyn wezen, Gelyk een ligt j dat, uit de nevels opgerezen, Den dag verheugt, en maakt de wolken fchoon en klaar , Tot hem zyn y ver fcheid van 't nieubekeerde paar: Waar na hy redeneert, en handeit met de Jodeu, De Sinagoge, en waar het woort hem dagt van noden, e.n here Met zyn geleertheit ftigt. hoe ernftig ook gebe£n j (b) aUaar. Oin zyn verblyf nog wat te rekken j Caefareen, En ook Jeruzalem verwagten Godts getrouwen j En wakkren bouwheer om zyn kerk daar ook te bouwen : Gelyk hy vorder, na't verrigten van dien laft, 't Blyde Antiochie met zyne komft verraft, 't Geloof vermeerdert, en den broedren , op hun fmeken, Den geeft ophemelt door zyn zielopwekkend preken. Zo ftraalde 't hemels ligt, uit dit verkoren vat, Door allc landen heen, en fteden, waar hy tradt. Hy heeft in Phrigie daar af het merk gelaten, Als in Galatien, en zyn berugte ilaten, En Vorftendommen: elk vemieuwende in de leer, Om vrugt te zien, van \ geen hy had gezayt weleer: Tot Ephefus hem we6r, op Aquilaas verlangen, Na zulk een langen togt, mogt in zyn muur ontfangen: Daar
(a) Namentlyk van zyn hooft te laten fcheeren. Hand. cap. 18. v. 18.
(J>) Te weten van Aquila en Prifcilla, die hy daar laat. |
||||
A P O S T E L P A U L U S. IV. Boek. 123
Daar reeds Apollos _, door zyn (a) reisgenoot bekeert, Het Evangeli a,m de Joden had geleert-, Dat door deszelfs vertrek nu weer Korinte ftigtte, ^*
En 't blinde Hcidendom met zyne ftralen ligtte! m Utr-
Dus kweekte Paulus leere 00k nieuwe leeraars aan, """
Gereed, om, op zyn tredt, het kruisperk in te flaan,
En om de martelkroon al }t aardfe te verzaken. Dat zich de welluft met h'aar werreltfe vermaken Hier fpiegel: dit is 't ligt dat zonder einde fchynt, Waar voor al't werreltfe in een oogenblik verdwynt, Met welk een vlam van glans, en luilter 00k omfchenen. Het oud Jeruzalem, met al zyn fchat verdwenen In ftof en puin, heeft dit uit zynen val geleert: Gelyk het nieuwe dat hier boven triomfeert, En zyne borgers nood op 't ryk van 't eindloos leven, Den Kruisgezanten naar hun lyden hier gegeven. De Almogende vergunne elk die genadekroon _, Wie hier het kruis omhelft in Jeius zynen zoon. Terwyl Apollos dus voor Chriftus kerkgezinte Paulus
De leer verkondigde in het magtige Korinte: vint ueele
En Paulus, nu de luft, en liefde van 't gemeen, Z'feft
Van Ephefus we&rom verwelkomtj hier verfcheen, vangeii."
Vond deze een menigte, de leer byna ontweken.,
En door onagtzaamheit van 't hemels ligt verfteken, Schoon, voor zyn uitreize, in den geeft van hem gedoopt. De muur van Jcfus kerk, door *s afgronts lift gedoopt, Heeft menigmalen dus al zugtende bevonden, Hoe veele ftutten door dien heldraak zyn verilonden. Daar 's hemels bouwheer Godt een kerk ftigt, plant de hel, Door lift van Lucifer, een Heidenfe kapel. Des hun de heirbaan we&r ten leven dient gewezen 5 Dat Paulus aanvangt, en 00k uitvoert, hier gerezen, Q^2 Ge-
|
|||||
(«) Te weten Aquila.
|
|||||
----------------(—„------,---------------------_----------------„------------ _
|
|||||||||
1x4 H.ET LEVEN VAN DEN
Gelyk de zon, die zig noit fpoeit naar *t ondergaan, Dan, om des morgens weer te fchooner op te ftaan, En 't vrolyk dagligt, op haar nieuwherboore ftralen, Met heerelyker glans, en luifter in re halen, Terwyl ze met een zoom van goudt het aardryk kleedtj Die hy En als een Bruidegom uit hare kamer rreedr. |
|||||||||
- •
|
|||||||||
wederom %0 blonk het hemels ligt van Paulus in elks oogen,
brengt, En hy befchoude van zyn leer het nieuw vermogen, Daar 't zalig kruisgeloor hen alle vond bekwaam, Ter zuivre afwalling, door den doop, in Jefus naam. Een heilig vuur ontftak terftont hun ingewanden, Toen elk gedoopr wierr door de oplegging zyner handen. Elk profeteerde, door de kragt van 's hemels geeft, xfidanig, Gelyk de Apoftelen op 't heilig Pinxterfeeft, dateenige £n |jgt zfcn hooren in verfcheidenheit van talen, fitellZ Waar Chriftus Koninkryk naar't leven ftont te malen j Een heerlyk wonder, 't geen den tyt verduren zal, De ftad verbaasde, in dit gezegent twaleftal, En van het waar geloof becoonde 't groot vermogen. Verzelt van deze tradt hy in de Sinagogen, Om 't Evangelij dat zich uitbreidde onbenart, Vooral den Joden ook, te planten in het hart. Met deze hope heefr hy hier zyn tydt gefleten, Om Chriftus heildood elk ten breedften uit te meten, En de geheimen van zyn Koninkryk op aard. Gewyde leflen., maar niet yder even waart. De waarheit vint alom haar hatende gedrogten. De jodm Dus ziende, hoe zy weer van deze wiert bevogten, dwingen £n jj0e waanwysheit ftout haar gal t en lafter fpoog., doorhmneOp *t woort dat haar den weg ten leven wees om hoog, Ugen tot Drong die gefmeedde haat den Kruisgezant te fcheiden, Teit?"&' E'1 zyne leerlingen weer elders heen te leiden, Op welker oogmerk zich een zekre fchool opdeed
Van
|
|||||||||
__________..... ___._
|
|||||||||
A P O S T E L P A U L U S. IV. Boek. izf
Van een Qa) Tirannus, op zyn aanzoek voort gereed, Ora 't Evangeli ook de zynen te doen hooren, Q.3 AIs
■
(a) Over het woordt Tyran, af komftig van het Griekfe Tyrannus , is van ouds al
veel nazoek door geleerde pennen gedaan, om de grondbeteekenis van het zelve te ontdekken. 't Is klaar, dat de Latynen eerft daar door hebben ver- ftaan, een die heerfchappy voert met gezag en opperwaardigheit. Een voor- beelt hebben wy by Virgilius , daar Latinus aldus van Eneas zeit,. Pars tnihi pacts erit dextrum tetigijje Tyranni:
door J. Oudaan dus vertaalti
A acht' het van de vreede een goer gedeelte althans ,
De dapp're regterhant te raken des Tyrans. Naderhant heeft men de genen, die door flinkze wegen, lift, gewelt van
magten , bemagtigers , en overweldigers van het Roomfche Ryk ge- worden waren , fchoon meer of min geweldenary , oftyraany oeffenende , met den gehaaten naam van Tyrannengebrandraerkt. dus wierden Macrinus , en zyn zoon Diadumenianus , nadat Heliogabalus aan het ryk kwam, van den Roomfchen Raad Tyrannen, dat is , onwettige Ryksgewcldenaars genoemt. En by Virgill in 't 8. boek, daar hy de gruwzame wreetheden van Mezents verhaalt, wortgezegt; Quid memorem infandas cades f quid facta tyranni
Effera > ..... dat is:
Zal ik de grouwzaamheit van dien Tyran vermelden?
Maar weinig voegt zulke luiden (mag ik met Erafmus wel zeggen) een
fchool,vanonzenEuangeliftnogtans wegens dezenTyrangenoemt; waaromP. Rabus zegf. Hoe is t te bedenken dat een Tyran z.yn fchool aan Paulus ZAude ten befte geven, om daar den Chrijlelyken Godsdienjl te prediken f en hy toont aan , dat het Griekfe woort Tyrannos eigentlyk beteekent een Koning , Vortl, of Al- kenheerfcher; waar van daan Ariftofanes de Blyfpeldigter , Jupiter noemt, Turannos Theoon . Den Tyran der Goden ; en Atheneus noemt de liefde , Turan- nos theoonte kai anthroopoon: Een Tyran van Goden en menfchen; dat is , een Heer- fcher; gelyk verder, dat dezebenamingookisgegeevenaan vermaardemeefters of konftenaren; en befluit eindelyk, dat het woort Tyran , alhier van den Euangelift gebruikt, beteekent een geagt meefter, of konftenaar, die zyn fchool of oef- fenplaats aan den Apoftel Paulus vergunt heeft, om , afgefcheiden van de h- fteraars, gelegentheit te geven om elkanderen te.ftigten, en in de gronden van de Evangelileer te onderwyzen. Zie de vermakelykheden der Taalkun- de, pag. 114. |
||||
126 HET LEVEN VAN DEN
Als ongeraakt van 't geen de Joden mogt verftoren. Waarom zyn toegang hier twee jaren onbenydt Geleden wierc, den haat, en 't ongeloof ten fpytj En Azie, zo ver 't zich uitbreid in zyn palen, Het zaligende ligt op Jood ., en Griek zag dalen? Des allerhoogftens naam ten luifter, en de hant Die Jefus wondren dus verfpreidde door het lant. Hier zwigt myn veder voor het onbegryplyk wonder,
Dat al het lant verbaaft gelyk een fchelle donder, Gevolgt van flag op flag, door al de lugt rumoert. . Wie maalt my 't werk, door't kruisgeloofhieruitgevoert? Schoon 't heilig Sion mogt myn Helikon veritrekken ., En 't wasbad Siloe daar toe myn geeften wekkcn, Nog fchoot myn yver in die i'childery te kort, Hoe zeer van Paulus lof j en glory aangeporr. Zyn liefde tot Godts eer moet egter zegepralen, En ons verbinden om zyn glory te agterhalen. Wei aan: wy volgen den uitdeeler van Godts geeft, Wiens enkle fchaduw hier het kranke bed geneeft: Paulus Wiens gordel, (V)zweetdoek., of wat van hem is gedragen, IZdm Benaude ziekten, koortfe, en pynen kan verjagen, door het En booze geeften dryft het kwynent lighaam uit, aawaken \Vaar door de heldraak in zyn woeden wort geftuit, nenprdeiDezc egter houd ze, die alom zyn zyde ftyven, «»»£n zjg verheugen, als maar d'afgrond mag beklyven. Een zevenhoofdig , en onzalig eedgefpan, Van zonen Belials, (bedorve telgen van Een
(a) Deze hebben de gedaante gehad van onze neusdoeken. De Latynen noe-
men zoo een linnendoek, om het zweet af te vegen, fudarium. zy wierden oudtys ook gebruikt op het hooft, van agteren tot in de nek , en van voren langs de flapen des hoofts , tot op de botft neerhangende, op dat het zweet daar in zoude uitwaavTemen ; dog den geftorvenen hing de sindon over 't aan- gezigt , de onderenden om den hals bewoelt met het zelve windzel, daar het geheele lichaam , tot de voeten toe , mee omzwagtelt wiert. Zie de printverbeelding in A. Bynaeus gekruiften Chriftus, hooftd. x x. |
||||
A P O S T E L P A U L U S. IV. Boek. 117
Een overpriefter: gelt- en woekerzieke Joden, Hec volk gewoon op lift van guichelwerk te noden _, Gewaande tooveraars, op handbekykery Geflepen) tradt verwaanr den Kruisheld hier op zy _, Om in zyn ampt hem, waar het mogelyk, te ftoren, Als of *t orakel naar de guicheltas zou hoorcn, Als duivelbanders, en bezweerders te beftaan, 't Geen zy misguriden aan den grooten Tarfiaan. Zy lchroomden Jefus naam iiier toe niet te misbruiken, Om in de fchaduw van dat groote ligt te duiken, Bez-weer- Dat met zyn glans den geeft van Paulus overfcheen. Toovl-
Vermetelheit dreef hun tot deze dollighe£n. raanztt-
Verbaftert fchyngeloof dagt dus de vlag te voeren. *£/<*£»
Dus helpt een muiter een gehcele (lad 111 VOercn. aan, en
Gehate fchyndeugt, ftout om alles te beftaan, vmu*u»
Zet dus een gantfe kerk haar vuile fmetten aan. den nl"m
Zy treden toe j geleid van 't hongerig begeren. va» Jtf**
Elk durft den bozen Geeft in Jeius naam bezweren, 'pau&T'
Dien Paulus predikte, en verhefte door de ftadt. zyne
Maar de bezetene, of de geeft , die in hem zat, dZlknna
Bewuft, van welk een drift, dit heilloos rot gedreven, u doer,,
Zig dorft verftouten , om Godts wondren na te ftreven, Stoof als een blixem met dit antwoort over ent: De groote Jefus, daar genoemt, is my bekent. En Paulus, in wiens naam, gy fnoode, u hier laat horen, Is ons bewuft. Maar gy, die ons wilt ringelooren, Als of de kragt van hem 00k ftont in uwe hant> Wie zyt ge, dat ik 00k van u wort aangerant ? 'k Eifch u, onzalige, ten ftryd, hebt gy vermogen? Het Joodgefpan, op dit gezeg, in 't hair gevlogen (hJSFm Van dien verwoeden, wien het fchuim pruiite uitden mont, mis^an-
Zagziggefleurt, getrapr, geteiftert, en verwond, 0%?*"' Het kleedt van *t lyf gelcheurt, en in het zant getreden ,
Elks oog ten fchand j met ruakte, en rootbebloede leden, Zyn
|
|||
128 HET LEVEN VAN DEN
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Zyn fnood beftaan ten loon, wel haaft van daar gejaagt,
En van zyn konftnary geen zielen meer geplaagt; Terwyl'de aanfchouwer, van dit wonder opgetogen, Der Jodcn fnoode lift ontdekte met zyn oogen. Wat werkt de geltzugt niet al uit op 't vuil gemoed! Wat waagt een gierigaart niet om verganklyk goed! Kan hy den hemel niet in zyn belang bcwegen., Hy zal (ji) de hel om hulp aanroepen, t'zyner zegen. Hetge. Het fuel gewiekt gerugtj dat perk, nogpalen kent, rugt hkr Maar als de vlugge wint, door lugt, en wolken rent, tit™. Had
niet door Ephefus alleen dit uirgemeten,
fprek. Maar
(a) Fleclere fi nequeunt fuperos : Atheroma movebunt: anders , verkeerde, ofverboode
hulpmiddekn. Dit ziet op konftige en fyn geflepen bedriegery , en fnoode vonden , met de namen van duivelbannen , beleezingen , bezweringen, hanthekyken , en waarzeggery , alleen door kwade lilt verzonnen ; geen kragt om iets -uit te werken in zig hebbende, als alleen het gelt uit de beur- zen der onnozele menfchen te lokken, en hunnen heblult daar mede te voeden > zulks die alie , onder wat naam dezelve voorkomen , van gelyken ook der- zelver konflboeken , op hoe duur een markt verkogt, (duizende enz. zegtde text) op de fchaal van reede gewogen zynde, zal de waarde van die op een ydele Niet en enkele wysmakery uitkomen. Een ftaal zal tot de proef genoeg zyn: want wy vrezen dat die koit den lezer zoude doen walgen. Balilides, een konftgenoot met Simon Magus,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
zoo heeft wonder veel op gehad , en gefnorkt op de
kragt van zyn Tooverletteren, waar over de ge-
leerde mannen , Wendelinus, Scaliger , Salma-
fius, en Kircherus veel werks gemaakt, dog daar
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
in geen andere verborgentheit hebben konnen op-
fpeuren, dan 't geen ook in de zeven Griekfe letteren , B H A E N O S
te befpeuren is, namentlyk het getal van 365, zynde het getal van onze jaar-
dagen. Doe hier by de zaamgevoegde letteren
ABRAKADABRA ABRAKADABRA, welke aldus, drie-
ABRAKADABR hoekswyze gefchreven , van groot vermogen geagt
ABRAKADAB wierden; ja, op dusdanigen vorm gefchreven, en om
ABRAKADA den halsgedragen , gehouden wierden een kragtigge-
ABRAKAD neesmiddel te wezen voor de derdendaagfe koorts;
A B R AK A aU by Samonicus te zien is; maar ook al van Augu-
ABRAK ftyn daarom doorgeilreken , en over den hekel ge-
ABRA haalt , in zyn boek van de ketterye. Zie hier van
A BR ; breeder by den fchryver van de kerkelyke en werrelt-
A B lyke veranderingen op p. 314.
A
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
APOSTEL P A U L U S. IV. Seek. 129
Maar waar men zielen vond, graag om Godf s woort re weten.
Een algemeene vrees verfpreidde zieh alom. ;;
Het twyflend wangeloof ftond voor dit wonder ftom:
En Jefus naam, nog onbekent by vecle volken,
Wiert groot gemaakt, en opgeheven tot de wolken,
*t Geloof won velt, door die aanmerkelyk geval, '., Ww*.
En elk bewees Godt eer, den ichepper van't heelal j wektvetie
Op welkers oogwenk al de helfche magten buigen, geioow-
En alle konftnary des Satans valt in duigen.
't Bedrog ontmaskert valt Godts leeraar zelf op zy,
En oeffent nu niet meer zyn konft van toovery. enzeifae
Waarzeggery verdwynt in haar verborgen hoeken, ^*~
En offert, overtuigt, een lengte tooverboeken
Aan vuur en vlam, op dat de lift tot as verteer:
Hoe groot een fchat daar aan gehangen is wel eer. verbran-
Vergankelyke fchat vergaat j en fterft in de aarde, tJwerboe-
Waar voor *t geloove een (chat uitdeelt vanhoogerwaarde.*^-
Het woort des levens nam aan alle kanten toe.
Want wie geraakt was, boog voor 's hemels ftrenge roe1.
Den mont der waarheit wiert niet langer wederfproken j
Het heilloos Joodgefpan te bitter opgebroken.
Men zogt de fchaduw nu niet langer, maar het ligt.
En Paulus eer nam toe, door 't geen 'er was verrigt. Verdigte Tovery, gebouwt op lift en lagen, Verderft'elyke peft, de werrelt omgedragen., Was uwe konftnary, met fchyngeloof verbloemtj «»"«*? Op dit gezegent fpoor vernietigt, en gedoemt, wye,
En }t mensdom namaals in 't geheugen niet gebleven _, "h dh^
Men had de onfchuldigen hier niet voor 'tvuurzienbeven:^/eew«, Nog de Inquifitie, dat verwoede moortgedrogt j heefiveei By wie 't onnozel bloet nog wort om gelt verkogt, laart**"
Had zo veel Renters niet in Tiranny doen blaken:
Men had de Qaj ftranden niet van raden, galgen, ftaken ., R En
(*) Die ftraffen worden aan de zeeftranden in het gemeen uitgevoert, gelyk
nog in Portugaal.
|
||||
.......... ' — ■-------------------■---------------------—------------------—-----------------------*-»—
|
|||||||
130 HE. T LEVEN VAN DEN
En martelvureti dus Zien gloejen, als de nyt Zo menigmaal heeft uitgewerkt in later tyt: Zfihui- Toen 't blinde bygeloof, ter vierfchaar hoog gezeten, dig bloet Onnoofle zielen trapte op 't ongekreukt geweten j vergoten -, £n ^ggj Germanje door die blmtheic ging in zwang; »»*dJ/^ Dat nu de plaag verfchopt van dezen zielendwang. ia»t, Gezegent is hec ligt, dat onze vrye landen: 'aanlr'n- Beftraaki en niemant drukt met fnoo gewetens banden. «»/«ry-Gelyk Godts Afgezant* op 's grooten meefters fpoor, ken' Den Chnften leidde , en tradt in vrede en vryheit voor. Hifa? ^ee^ averregts, als zy, die bitter en verbolgen lam,ow>-Malkander om 't geloof hier jagen, en vervplgen. Jevryheit >t Geloove, een gift van Godt, aan praetij nog ftaat, nog gelt wijfe. Gebonden, wort veel mm verkregen door gewelt. Maar laat ohs, van den Geeft, die Paulus noopt, gedreven,
Den grootften leeraar weer opvolgen in zyn leven. De liefde tot den bouw van Chriftus nieuwe kerk, Die zyn gedagten houd verheven boven 't zwerk, Noopt hem we£r aan op zyn doordringende gepeizen, paulus Door Macedonie, en Achaje te gaan reizew., tvtrUgt Om 't kruisgenootfchap te Jeruzalem het ligt zy»e wr- \ye£r 0p te wekken , fteeds cmtvonkt door zyn gezigt. AZn"\n Zo wenft Godts heldtj eer hem het fterfuur overkome, ■wenftz*if\-[QX. Evangely zelf te prekeii binnen Rome; |
|||||||
"£g f°me Daar de Arentftandert,'voor 't afgodendom geplant,
km* De kruisbanier vertradt, en dreef uit ftad, en lant. Maar naulyks ftond hy reede uit Afie te treden, Of een nieuw onheil dreigde, in hem, al zyne leden, Uit een beroerte ontftaan: eer de oorzaak wiert bekent j Waar door de Had dus raakte in oproer overent. Emfchie- j_jec Heidendom , waar by zyn leere aan alle zyen hk oproer _,,. , * J . , J
binnen Wiert opgevat, als zaat van nieuwe ketteryen.,
Ephefus, Qie >c heiligdom van ftads Diane ftak in 't oog , hk pan- ^aar vQor z^ gpjjgfyg Godtsdienftig nederboog, Ver-
|
|||||||
A P O S T E L PAULUS. IV. Boek. 131
Vergaderde, om Godts hddt hier in te wederftreven, k*i*n Het mart- en ftraatgeboefte ; en dong hem naar het leven ton^aa"' Van eene meenigte van arbeidsvolk gefterkt, Door welkers loosheit dit vooral wiert uitgewerlct: Nadien het konftwerk, dat hun neering deed beklyven, OpPaulus leere, ftont ten ondergangte dryven, .! si: Gelyk een zilverfmit., Demetrius genaamt, En door dit hantwerk wel het allermeeft befaamt, Zig voor de meenigte liet als in wanhoop hooren: Begunftigt iemant dit?-geloof, \vy zynverloren. opntr-
Ja 'k zie den Tempel van de magtige- Diaan, wekkende
Uit welkers beeltwerk, haar geheiligt, wy beftaan, Ztl™?-
Eerlang ontbloot van zyn gewonelyke gaven, metrius,
Ter neder ftorten, en ons in het puin begraven. vmp%t
Wie kent de loosheit niet aan haar gefpitft verftant ? im ken;
Men fchelr de (a) Tempeltjes j gewrogt door onze hant,
Huisgoden , en wat voort de kunft werkt, naar het leven, Door onzen Godtsdienft , en het oud gebruik verheven j Voor zielenloos, en zelf afgodifch door al 't lant: Voor eene uitvinding van het menfchelyk verftant, R 2 In
(a) "Hoedanig , en wat deze zilvere kasjes, of tempeltjes geweeft zyn, daar o-
ver worthy de geleerden getwift. J. Oudaan , die deze zaak in zyn Room- fche Mogentheit p. 164, 00k van ter zyden inbrengt, trekt twee gevoelens van. geleerde mannen daar toe aan, waar van het laatfte hem en ons waar- Tchynelykft voorkomt. 't Eerfte is dat van Beza, welke meent, dat het hant- werk van Demetrius, het hooft der oproerigen, beftontinhetflasn van zilve- re penningen, met de beelteniffe van Diana en haren Tempel, eh dat zulke muntftukken , na de beftempelinge , Tempeltjes genoemt wierden, gelyk dus eenige geltftukken der Athenienfers, met een Os beftempelt, Oden ge- noemt, wierden; waijrom hy bok in den text vertaalt, z.ilvermi*nter, of xJlver- beuher, *t welk W. Goeree o'ok volgt. Het tweede is .dat van Cafaubonus, welke zegt, dat het Tempeltjes yan zilver waren , waar in kleine beeltjes van Diana gezet wierden , en van de genen , die Dianaas Tempel kwamen bezoeken , gekogt, om tot gedagteniffe mede gedragen te, wordeh ; gelyk de §t. Jacobsbrbeders fchulpen van hunne bedevaart medebrengeri, en ande- reh uit' de Palaftynze fteden, merktekenen op den arm laten branden, tot bewys dat ze 'er geweeft zyn; zo men anders met Pricaeus niet toeftemt, dat dezelve tempeltjes hebben gedient om byzondere huisgodsdienftmedeteplegen- |
|||
132 H E T LEV EN VAN DEN
In enkel poppegoetbeftaande, en geene Goden: Gants ftrydig met de wee der hemelfe geboden,. Om 't blinde volk dus om te leiden naar 't gewin ., Dat ons het beeldwerk fchaft der magtige Godin. Gaat dit zo voort, en wort die leer hier voet gegeven,, Ik zie de grootheit van Diane, alom verheven, En haren Tempel, heel de werrelt door geagt, die pc«Om hare majefteit, wel haaft ten val gebragt. dmt"™ Vervalt de godsdienft door deze afgeregte boosheit, denKruis- Wy vallen, nevens haar, in wide nenngloosheitj gexAntk-r^0 veeie jaren van dit heiligdom gevoed., •vaar ver- Dat nu zo ftout hier wort van Paulus omgewroer. wekt- Stut konftgenooten, Hut den val, hier uit te dugten. Schud hy de blaen reeds af, hy plukt eerlang de vrugten
|
||||||||
iH
|
||||||||
Van onzen arbeid: dryft dien zietverleider voort,
Eer hy gants Alie door zyn gevlei bekoort., Dus fprak hy, ,en elk nep van gramfchap aangedreven:
(a) Diaan van Ephefus is groot, en hoog verheven, De
. > .■ . . - .11 ^ 1
(a) 't Verloop der eeuwen fnaakt dat wy, de regte gefchapenheit van veele za-
ken miflfende , dikwils ons Tnet giffingen moeten vergenoegt houden. Op pag. 49 hebben wy aangemerkt-, dat Diana, om dat haar verfcheide bewer- Kingen worden toegefchreeven, 00k onderfcheide naraen 7.yn toegevoegt. de redenvoeringen van Apulejus zullen myn voorig zeggen nader beveftigen , en aanleiding geven, om door de fchemering der oudheit eenige gedaantevan hare beeldsgeftaltenifle te ontdekken, Dees dan, de maan aanfprekende, zeit : Komnginne des kernels , het zy gy de heerlyke Ceres zyt, oorfpronkelyke •uoaftlrerivfler der granen enz., of dat gy de hemelfche Venus , die in de eerfte beginfe- len der dingen , de liefde ter werrelt brengende , it onderfcheidenheitdes gejlagts ver- eenigt h'ebt, en door een eeuwige voort feeling het menfehelyk gefiagt vermeerderende, nu in het random driftige heiligdom te Pafos geeert wort; of dat gy Febus z<ifler, die met verzagtende hulpmiddelen de baring der vrouwen verhaajlende , te Ephefus uwen heerlyken tempel hebt ; of dat gy de vervaarlyke Proferpina, door uw nagtgehml, met een iriegeftaltig aanzigt de nagtfpoken bedwingende , ie holen ier aarde in loom houdenie , door de boffchen divalehde , met een ■veelderleye dienjl ie verzoenen jlaat', enz: Waar uit wy zieri dat aan Diana wert toegefchreven , het voortbren- gen der aardvrugten, de voortteeling, de bevordering der geboorten , en be- fcherming der boffchen; welk elk in her by/onder door de Roomfche munt> beelteniffen beveftigt wort; en de geftalten der Ephefirche Dianaas tempej* beelden , te Roome nog voorhanden, geeven duidelyk te kennen dat de Grie-
|
||||||||
Dei* ° S T E L P A V L V S. IV. M. 133
Dat hFlg?e Godin va? h w?ze Griekenlant*
fcn va beeltenis °P c outer zy geplant,
Wat ^ °uS allfn hie!; Sodsdieilftig aangebedcn: Hee)np,n^haren ¥ traSte in het za~nt te treden. Vt GeDLfrS i? °.P dk lmd Sefchrceuw te zaam- a. -~
Zo bSl' WOdde> u" UeP Zlch zelf ten e«den aem. K ?
Den Ti ' nagcgefchfee«^ der razcndc bachanten, 53'nS
to dolled "f vorerende' wa,ar zy de wyngaarts planten: % 0 Z
ler* m nkenfchaP> °P alien moetwilree: *»*
A . *y« t gebergte loeit, en weergalmt Evoe' Sent* L *V^ " Wien kunt Se ni« bScoren ''
^enugchelykfte Godt, uit Semele geboren,
y*we haat van'ons eens wyke, om Orfeusdoodt'
vyaar zal de Kru;sgezanc zich bergen in dien noodtJ R l Daar
fi8uurehebbendieiTreen?ue rS^S^J, de verfcheiden eigenfchappen in eea
sevens "*" afbeelden. ten dter beelden vertooncn wy in print bier gin van her* ?r !" ?°R fV a°°ft ' 0m dat *v haar eerden als Konin-
voedendeIh8 St' ™? ve.el.e »»orften, om te betoekenen de alteelende en wen h S™^ yeelderfeibeeftenenbeeftekoppen, paarden , offen , leeu- ven aflcbel' T^' t&i ^ ; ,de,laatlle °P haar kleedt a,s mg^wei
&B9E2, \flm reftvan de? nav,eI af> bWenwaatfcr, tuffchen de be- ten va, / uUlt?ekJen; S^'ende daar door te ^erftaan, dat if door 't ontflui- want da?d„ > Vgeb00rvn deJfch^fe1^ te voorfchyn doet ffl ven wlw • u'twerk,nSf ?ok aan de Ephefifche Diana wiert toegefchree- genthei £l,U,tfhet,Verhau ^M- °ud»n <* Hefegias Magnefius (by ge ee- tnd„A1P«LfpreJekVVanhet a[branden van Dianaas Tempel , op den zelven ■^^S^M^JG^£t^^'^ii>hm,,^ endatdusluidt: buken £ef 1 °TV nU deZe Dlanaas beelden te Rome ■ voor welke van
Phefifche81S ' P ! W3S in8cru™t' °PreSte namaakfels zyn van de E- 5 ' fr lan wert n°S Setwvffelt , zo om dat Hieronimi s in de voor- reden over den brief aan de Ephefers zeit: Eerendenht de Jagerinne, maark ZfeV^m*TnmT ' (g>elftyk Mlk T u°P,den P»^g van Kei'zeTKlat
Trrt X- n e,en TemPel ftaat met het byfehrift DIA N. EPHE , de E- fflfi^ •.!*« 00kr ,nevens aan ^ koper gebragt) als ook om dat men Ertrrf W-S m 5 byvoe8fe'e'1 ■ want daar onze beeltenis maar een leggend pa":"; ,'nd aan de V05ten beeft • Zlet me 'er in de afteekening van Francois rerner twee, ter wederzyde van hare voeten op den voetftut een Raande ,. gelyk ook haar beelt ongekroont. |
||||
i34 HET LEVEN VAN DEN
Daar Ariftarchus> reeds met Gajus aangegrepen, Paul™'In die verwarring zich voek naar de fchouplaats llepen, reisgeno- Den klauw, en fellen tant van 't ongediert ten doel, g^^rOnt hier in menfenfchyn, 't aanwaflende gewoel *« g<>- Verrneerdert, brieftj en bruit, en blixemt met zyn oogen. /*«//. Stantvafte Paulus, met der broedren leet bewogen., Paul™ Zyn reisgenoten, in de uitbreiding van 't verbond., tragt hen \n Maceclonie, nu laatft van hun gegront, 'zeivfn te ^agc met zyn onlchult hier den volke te overreden, -verde£- En, voor huh beide, tot de menigte in te treden: £eni Als zyn genootfchap hem verzogr, in Jefus naam,1 dot hem &it liefft te myden, om de grootheit zyner faam; ■wort af- Waar op Demetrius _, van veel gewin verfteken, f™fen' Gebeten was, om op de kruisleer zich te wreeken. ■vaariyk* Voorzigtigheit in noodt, gaat voor den heldenmoet, A«r dts j^s »t opgeroide graau, door lant, of fteden woed, Een hollend ros, door ftang, nog montgebit te toomen,
Uit welkers loop niet ftaat, dan ongeval te fchroomen, Zo die niet zagt wort, of door wys beleit geftuft. Het duizenchoofdig beeft j dat liever rooft, en rait, En fchent, en plondert, dan het oor leent aan de reden, Vertoonde zich alom in zyn wanfchapenheden, En bragt, door de eene dit, door de andre dat ter baan, Onkundig zelf, waar uit het oproer was ontltaan. e»^»*»Waarom ook de overften van Azie, en zyn lteden, Magi- Zelf Paulus raden tot de fchouwplaats niet re treden: "CeX/^Oaar 't graau den meefter fpeelde in het verwart gefchil. Hy volgt geboogzaam, op dien raad, hun aller wil> Terwyl een verfie troep, met bleek beftorve kaken, In 't midden van 't gedrang een oop'ning zogt te maken, nyk,ygtQm Alexander te doen ftellen voor 't geregt, firaakT' ^P ^at door dezen het gefchil wiert bygelegt: Mexan- Gelyk hy al bereids daar toe had aangeheven, nZ*£ Omelk ^t genoegen, dat men vorderde, tegevenj Maar
|
||||
APOSTEL P A U L U S. IV. JBoek. 135-
Maar *t was vergeefs den hoop gewenktmetmont, enhant. De rede zwigtte voor het razend onverftant. Zo dra men aan zyn ftem hem voor een Jood erkende, worp?n*~ Verdubbelde 't geichreeu der oproerzieke bende: wort, om~ Een nieuw eeiuich ontftont hier op in 't algemeen. dat ^
Dat zich twee uuren dus het hooren agter een : joodgc-
Diaan van Ephefus is groot en hoog verheven , kentwort.
Haar eer en glory zal in alle tyden leven. . oprmk
Groot is de {a), Nagtvoogdes, die *t ftarrenheir geleit, pfihrtm
En hare glanflen om den kloot der aarde fpreit, der &' Wanneer het zonneligt, beneen de kim geweken, bier op,
Haar ligtent oog zich toont door alle werreltftreken, *<" lof.
In voile majefteit gcviert, en aangebeen: ™" *~-
Gelyk haar beeltenis geeert wort hier beneen.
Diaan van Ephefus is groot, en hier geheiligt, Die Griekens lantftreek door haar voorzorg houd geveiligt. Een Godtheit, waard gedient met eerbied, en ontzag, Die ons de nagt verligt, gelyk de zon den dag, Diaan van Ephefus is groot, en hare luifter Siert alle tempelen, als alles fmoort in duifter. Groot is de Nagtgodiii, en haar geheiligt beelt, Ons van Jupyn zelf uit den hemel meegedeelt. Diaan van Ephefus is ecu wig waard te loven. Dus ftont het oproer vaft aan alle kanten boven:
Zo weinig door 't ontzag van 't hoog geregt geftilt, Als door hun fchryver, die vaft yverde, om dit wilt En woeft getier, dat als een onweer wies, te fmoren, Tot hy zich eindlyk van de meenigte deed hooren: 6 Ephefus, met uw misnoegde burgery., Aan„
Wat rent uw dnefte drift de reden ver voorby, ftraak
In
(«) Dus zict men haar op een penning van Fauftina, met een brandende fakkel
afgebeelt, (nevens de beeltenis van de Ephefifche Diana vertoont) met het byfehrift, Diana Lvcifera, in onze prentverbeelding geftelt. |
||||
-
|
|||||
136 HET LEVEN VAN DEN
vanden~\^n uwen godsdienft van geen menfen wederfproken,
secretaris Veel min getergt om zulk een opftant te beftoken. ItgtLFde ^ien van u alien kan verborgen wezen, dat ■gtmeentt. Dianaas heilig beelt bewaart wort in uw ftad, De kerkbewaarfter van die magtige Godinne, Die haren tempel voor kerkfchennis hoed hier binne, By 't heilig wierookvat, haar Godtsbeek toegezwayt? Dat Godtsbeelt, welk een lift die waarheit tegen krayt, Is van Jupyn ons zelf ten heniel afgezonden, Zo als het hier nog praalt in luifter ongefchonden. Heeft dit geloove? en agt gy 't zelf ligtvaardigheit Daar aan te twyflen ? waar toe dit gerugt verfpreit, Zo veel gefchals gemaakt, en, in dat ydel wrokkcn Hier menfen aangevat, en voor 't geregt getrokken, Als tempelroovers, en beeltfchenders dol van zin ? Geen van hun alien kwetfte oit de eer van uvv Godin* Heeft des Demetrius, met zyne konftgenoten, lets tegen deze, wie zal hem voor't voorhooft ftoten 3 Indien hun beider zaak gcbragt wort voor't geregt, Dat yders (a) twiftplcit met behoorlyk vonnis ilegt? Dat zy malkanderen beklagen, zyn ^er fchulden, Maar niet door oproer, in geen ftad van regt te dulden. Hier zyn ftadhouders, en hanthavers van de wet. Dus laat dit luid gefchreeuw ter zyde zyn gezetj Indien wy zamen, door 't gewelt hier reeds gerezen, Voor oproerftigters niet befchuldigt willen wezen. Een welgegronde vrees heeft daar toe dezen dag Vry voet gegeven, door dit wetteloos gedrag. En niemant (^kwam hem 't hoog geregt daar op te dagen) Zou middel vinden, om die misdaad hem te ontjagen, Al-
(a) Tot grooten roem bewaart hier de ftadsgeheimfchryver de eer van de ge-
regtsbank te Ephefen, als hy aan Demetrius en zynen oproerigen aanhang, die op Paulus gebeten waren, het oor weigert, tot dat de befchuldigers en den verweerder beide zullen gehoort zyn. |
|||||
A P O S T E L PAULU.S. IV. Boek. 137
Alhier gepleegt in 't ftuk van oproermakery.
Van deze fchennis dan in geenen deele vry, Zal 't u behoudnis zyn, geruft weer af te trek ken, En op die wyze geen meer onruft te verwekken. Hier zweeg de fchry veowiens vermaan niet vloog in't wilt
|
||||||||||||||||||||||||
Waar op
ftilftmt
kctnt.
|
||||||||||||||||||||||||
Want elk bedaarde, en al het oproer wiert geftilr.
|
||||||||||||||||||||||||
Gy waart deze onweerbui ter regter tyt ontweken,
En met Eraftus hier van daan juift afgefteken, Timotheusj wanneer ge, op Paulus aanzoek ree, 't Fier Macedonie gingt zocken door de zee: ■'t Fier Macedonie, aan uw trou en vlyt bevolen, Hoe zwaar te leiden van de wysheit zyner fcholen. Geen middel laat ge, om 't woort te planten, onbezogtr. Nu wil de Kruisgezant u volgen op dien togt. Zyn reisluft, om in 't end 00k Rome te befchouwen, Belet hem langer zich in A fie te houwen. Wat ramp of onheil hem die togt fpelt, of gevaar, Geen laft valt hem in Godts gezantfchap oit te zwaar. Het oproer dus geftilt, en t'eenemaal verdwenen,
|
||||||||||||||||||||||||
Gelyk de zon, die j met den avond uitgefchenenj
Haar dagreis heeft volent, en, om gewenfte ruft, Haar heete vlammen in den fchoot der zee gebluft, Gaf Paulus wederom het veilige geleide, Om zyn leerlingen te bezoeken, eer hy fcheidde, En te verfterken, in 't verkregene geloof, Waar op de helhont baft uit }s afgronds diepen kloof. |
Het op-
roer -ver- dwenen , hervat tfe Kruisge- KAntzyne gewoonly- ken yver xjoor de Cbrijien |
|||||||||||||||||||||||
Geen woort ontviel zyn mont, dat niet hun hart doorgriefde. *«r*
Hy boeit zg met den bant van eenigheit, en liefde. Myn liefde laat ik u, en volg den laft van Godt, My opgeleit: dus blyft te vrede met uw lot. |
||||||||||||||||||||||||
Laat wederzydze vrede uw harten zamen binder),
Op dat geen fcheuring de eensgezintheit mag verflinden Zo (tap ik hier van daan geruft op Jefus fpoor. |
en wint
■vele ,
z,o door xyne lee- |
|||||||||||||||||||||||
ah
|
||||||||||||||||||||||||
re,
|
||||||||||||||||||||||||
Hy zegent hen, en trekt hier op gantfch Grieken door,
S Van
|
||||||||||||||||||||||||
m & E"'t >l 1 tf E N V A *T" ID E N
Van waar hy Syrle 'bezJdgt had, zo de lagen *w#wg De»" Joden, hem gewoon bedektlyk na tejagen, tengoete; Hem recde dezen weg niet hadden afgefne£n. zynaf- Wanneer benyde deugt de boosheit helpt ter been, fiheidbierls }t reukeloosheit aan 't gevaar zich Moot te geven , neemt, £n WySjje2^ eiders heen, den nood voorby te ltreven: reh goat. Gelyk de Kruisgezant der Joaen bittren haat, Op 's grooten meefters fpoor / voorzigtig* we£r ontgaat.
Gy Macedonie zult Godts Herout ontfangen , > Gelyk Philippis > op der broederen verlangen: Van waar hem Lukas weer in (a) Troas brengt te lant: fnTnls *~^er °°^ °^ reisgerioot van Jefus Kruisgezant. en bezjoekt Een gro'ot gezelfchap van Godts nieuverkore leden, de w|»-om aan den zondagsdienft zyn yver te befteden, chnfi*-r En de gedagtenis van 's Heilants marteldobd *«*. Saam te vernieuweh, door het breken van foet brood, Verwekte Paulus j op een groot getal van ligten, De nieubekeerde, daar vergadert, te gaan ftigten. Gelyk hy vierig, op zyn morgehreis bedagt, Zyn leer daar rekte tot op 't midden van de nagt. Maar welkeen nare kreet klirikt hier Gods held in de ooren ?
Wat weegeklag komt de benat/de harten ftoren? Is ligt de Joodie haat hier Weder op de been, Dat elk dus fchreit, en wringt de handen tegens een ? E • 6 Neen. Een onheil drukt de harten van hun alien. ling, nit Een jongeling, uit een der venftren dood gevallen, Trv2~odtWaar in de flaap hem had bevangen onverwagt, gevallen, Wort levenloosj 6 ramp! den Kruisheldt toegebragt: ™rt™* Terwyl men 't lyk befchreit met wereloos erbarmen. fid PM-De Apoftel neemt den knaap uit liefde in bei zyne armen, bi.st Drukt den seftorven uit medogen aan zyn hart., bragt' En |
|||||
(a) De geboorteplaats van den Wyzen Lyco , waar van getuigt wort, dat hy;
de Athenienzers dikmaal met zyn raad veel voordeel gedaan heeft. |
|||||
APOSTEL PAULUS. IV. Boek. 139
En wekt hem 't leven (a~) wee"r.( Dit ligt een s ydersfmart. die het |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weSr le-
•ven doet, Dat veele
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gods fterke bant fteekt hier in Paulus weder boven, . s
En leert, al wie het ziet, in Jefns naam geloven. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Der Heidnen nagt wykt dus voor 3t zielopwekkend ligt. geloovigen
Wie., die ncjgichroomf, wort van dit wonder niet verpligt, J""^- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ora 't zalig kruisgeloof te ftouter uit te breiden ? o\
|
nen, en
Joden.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat zelf het leven Wekt, wanneer her. isgefcheiaen.
Verloren (i>) Eutichus befchouwt het kaarsligt weer ., En geeft, in Jefus naam, zyn kvenwekker de eer., x Van 00k den yfrea flaap desdoods tekurnien breken.; Waar gaf het kruisgeloove oit zienelyker teeken., . |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van zyn verborge kragt, daar't hemds ligt uit ftraalt?
6 Aldoordringend punt! uw magt is onbepaalt. |
Lof en
kragt des geloofs. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door uw vermogen is de he! en dood vetwonnen.
Uw woning is het ryk der eindeloze zonnen_,•> .,.'■ Daar Paulus triomfeerfj ina den gewonnen ftryt■_,. Die hem deboosfaeit heeft gewekt van zynen tyts -.<.■;. < De dageraat breekt door, en noopt hem voort te varen.#y ver-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zo voert ons Lukas, uit dit geeftelyk vergaren 3
Naar Apollonie, toen Ailon 00k genoemt, |
trekt van
hier Wi- der , |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een Mifiaanfe ftad, om haren naam beroemt.
Zy wonnen Chios, na 't bezigtigt Mitilenen j En Samos daags daar aan. Te Trogiljoft verfchenen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verbleef 't gezantfchap daar een etmaal, eer de dag,
De naafte aan dezen, hen 00k te Milete<xag _, Om deze ftad .,■ die'door het pe'kel van db baren Zich fcheit van Ephefus, met fpoetvoorby te varen Nadien zich Paulus haaftte om op'het Pinxterfeeft, Ook te Jeruzalem de gaven van zyn geeft |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(a) 't Heeft den almogendenrbehaagt, de leere zyner Afgezinten en JPropheten
met onwederfpreke^yke wonlierdaden te" beveitigen ; daar he¥ wederlevendig maken van'een -dtjjadeft de -zekcrtte' ifnf i k^agtigfte'f toeftempeltftgi it J&aagt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
want waar heeft eetiig bedrieger, iets diergelyks '\jerrigt ?
(b) Dus wort des jongelings1 naam ge'fpelt, Hafld.'io. v. 7. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
. •.. f ■ ,-,.■.. k 1 >
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/ c\
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uvfe iX-, t*. ****$«.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
140 HET'L.EVEN VAN DEN
De ou- Te mogen blyken doen: en , waar 't om hoog befchoren, vanir Levyt, en Priefter, met de kruisleer te bekoren. gemeente Dog eer hy voortreisde, in zyn yver onverwrikt, 'rmfko- Hecft hy naar Ephefus gezanten toegefchikt, , men Pau- Om de Ouderlingen, op zyn hulp gewoon te bouwen,
iusopz.ynyan die gemeente voorhetlaatft nogeensteaanfchouwen, ™tru Zig te verluftigen in hun gelieft gezigt, MUte En deze harderen te erinneren hun pligt. Gelyk zy gunftig te Milete ook hem verfchenen.
Die nimmer faalde hun zyn hulpe te verleenen •, Terwyl hy in den gloet zyns yvers noit geftuit, Elk5 voor zyn afreis, dus nog eens zyn borft ontfluit. Aan_ Getrouwe harders, en gebroeders, wien de Heere fpraak tot Door my begunftigt heeft, met Chriftus ware leere! duuive ^an wefker opzicht nu zyn kerke wort betrouwt. afnize} Geloovige, die my reisvaardig weer befchouwt, Om, waar degeeftmyroept, doorlant-j en waterftreken,
Met manne en hemelfpys Godts erfdeel aan te kweken: Gelyk die kudde , hier zo dikwils aangerant, U wagt bevolen blyft, waar beere- en wolventant De werelozen dreigt: is 't opzigt u bevolen, Maakt dat geen roover zich kom warmen by de kolen Van 't heilloos twiftvuur, dat de onnoozelheit verilint. Zyt ge ouderlingen ? hoed, gelyk een Vader't kint, Met luft en liefde ook uw herborene gemeente, Zy is u eigen, als het vlees van uw gebeente. Gy hebt van de eerfte tyt, dat A fie my zag, Myn leven nagefpoort, en dagelyks gedrag. entrnftige Gy kent myn wandel , voor uw oogen noit verfteken, ■uerma- En weet., hoe onvertfaagt ik voor Gods eerdorftfpreken., "ellori ke Waar zulks vereift wiert, fchoon my Heiden, Turk., ofJood, cpzjgt. Om zulk een doen belaagdc, en yverde om myn dood. Godts eer moet voorgaan, en voor boey, nog kerker zwigten.
Op dezen voet zoek ik zyn tempel nog te ftigten In
|
||||
APOSTEL PAULUS. IV. Boek. 141
In alle ootmoedigheit, gelyk een dienaar part, Dien 's Heeren wyngaart voort te planten is belaft. 'k Heb de bekeering door'tgeloof, waar 't wasvannodcn, Den Grieken opentlyk verkondigt., en den Joden, En hun de zaligheit in Chriftus toegezeit, U niets verborgen, maar het woort alom verbreit. Een voorbeelr, waar aan myn vertrek u houd verbonden. Want ik wort u ontvoert, en van den geeft verzonden, Daar my Jeruzalem verwagt, Godt ten geval, Onwetend, wat my daar ter plaats gebeuren zal, Als datzyn geeft my ftaag indagtig komt te maken, Dat myn verdrukkingen en banden nu genaken, 't Welk egter myn gemoed.in geenen deel vervaart, Hoe my de boosheit ook vervolgt met vuur en zwaart. Ik hou myn leven my niet dierbaar voor my zelven; Maar tot den bouw gereed van Chriftus kerkgewelvenj Op dat ik mynen loop aldus vervullen mag; Een blydfchap, daar myn oog noit wederga van zag. Het wenflykfte, waar na myn geeft zich tragt te buigen, Is Godts genaverbond de werrelt te betuigen. Nu dwingt een hooger laft my dit geweft te ontvlien. Gy zult myn aangezigt daarom niet langer zien, Door welke plaatfen ik het woort plag te verbreiden, Of waar wy immer van elkandrcn zyn gefcheiden. Wie des verloren ga, 't is buiten myne fchult. Dees dag, de laatfte waar op gy my horen zult, Getuigt, dat ik myn trooft u nimmer heb onttrokken , Maar fteeds gey vert., om ten leven u te lokken j Met al het gene, dat de zaligheit betreft, De Afgoderyen dempt, en t hart ten heme! heft. Wagt u hierom den laft van uwen hals te fchudden, Den hardren aanbetrouwt, op Godts verftroide kudden.. De Aartsherder lokt ze met zyn zaligende ftem: Vergadert ze in zyn naam, en doet, en hoort naar hern, S 5 Die
|
||||
i42 HETLEVENVANDEN
Die door den heilgen geeft u zent op zyne wegen.,
Om deze , door zyn dood, en dierbaar bloet verkregen: ■vofifid- Want ik weet zeker, dat uit 's afgronts helfen nagt ling dcr De boosheit eerlang op zal dondren onverwagt: ^^";Dat wreede wolven, na myn afreis zullen komen, tyden. Waar voor de lamrekoy zal fidderen, en fchroomen. Waakt op, als 't ondier, met de fchapevagt bekleedj U als de fchaduw volgt, en op de hielen treedt. 'k Zwyg, wat verkeerth'eit zelfZal opftaan onder de uwen, Door veel afvallige, gelyk de peft 'te fchuwen. Uit deze ryft eerlang een fmet van kettery, Die uwe leerlingen zal trekkcn aari haar zy. Waakt op , en denkt, wat fchat u\v zorge is aanbevolen. Indien de harder flaapt, waar zal het fchaap niec dolen? 'k Heb u drie jaren lang gehanthaaft, en alom . Myn zorg en vlyt getoont voor Jefus eigendom. Gedenkt ge deze trouw? z6 weet ge ook,' met wat tranen En zugten ik u dag en nagt plag aan te manen. Nu naakt de tyt, de ftrenge uitvoerder van myn lot. Des ik u alien de gena beveel van Godt, Den hartenkenner: en het woort aan zyne hoede. Zo ftrek 't aanwaflende geloove u zaam ten goede: Zo wort gy erven van de kroon der heerlykheit, Door hem, wiens woort zo lang door ons is uirgebreit. Den vader der genade in 't eeuwig ligt te aanfchouwen, Den vader, magtig tot deze eer, u op te bouwen: Gelukkig! die zich met zyne armo£ houd vereert. /hi'-fer-''^- ^e^ niemants zilver, {a) gout., pfkleeding oitbegeert. uont dat Op 's grooten Heilants fpoor my nederig gedragen: e'nJ^'Van alle hoovaardy vervremt. uwe oogen zagen, uit ikfde, Waar zulks de noot verzogtj hoe ik met eigen hant,, ■ ' ''!• ' -'■-, a 3101 „." >Jol t$t ...,'„•; | ./. fl(J
(a) Hier op draagt de Apoftel-syiteft xban,<z Xh.eS. 3.W.8., yeagftleken jnet
i Cor. 4. v. n. j. ^ |
||||
A P OlS T E L PAUL U S. IV. Boek. iAi
My, enden'mynen hebverzorgt van onderftant, maar
En, door dat voorbeelt u te zamen ondenvdzen, bo'Tnt
(Ver van de genen, dieom 't woort den arbeit vrezen:)
Dat men op deze wyze> in ramp en tegenfpoet, De zwakke zielen trouW moet komen ce gemoet: Want liefdeloosheit wekt alom verkeerde gangen. Befiuit Veel zaligeris-'t hier..te geven, dan te ontfangen. van zyn
Zo luit des Heeren woort: gedraagt u naar Godts ftem.
Want al wat ademt, krygt zyn onderhoud van hem. Hier Hoot de Apoftel zyn beweegelyke rede,
Om met hun alle zich te fchikken ten gebede. z ie_ Men knielde ne£r, elk hief de handen naar om hoog, weegeiyk
En riep Godts hulp om laag met tranen in zyn oog. ^ m De hartenbreker weent: hier gaat het op een fcheijen:
De liefde toont haar kragt, en doet de broedren fchreijen: Men valt elkandren deemoedig om den hals _,, . En tragt, op ft uitterfte van zo veel ongevals _, Het onvermydlyke te bluflen in zyn tranen. Niets dat de harten zo beroert heett, in 't vermanen, Dan 't bittre woort: Wilt tog elkandren hulpe bien! Gy zult na dezen hier myn aanzigt niet weer zien. Geen droever fcheiden dan om noit weer te vergaren. Nog wekt de Kruisgezant hen alle tot bedaren _, Reikt elk de hant, bedauwt van 's heroels liefde, en vr£, waam* En 't allerlaatft vaarwel geleit hem weer op zee. h te De Kruisgezant, dus van de zynen afgefcheiden, .•;. jiaj/.
Noopt onze veder aan hem weder te geleiden, r.v iu Gelyk de zenuw van myn zenuwloos gedigc Myn zangluft voert hem reeds Milete uit het gezigt: Om , door Fenicie, op 't gelei der vlugge winden, zynaan- Godts heldt, in Syrie, te Tims weer te vinden, ^m £
Hoe van zyn oogmerk afgeweken, en hier aan- 1 syrh.
Gelant, om ■'c fchip dat aan die zeeftad moeft ontlaen.
Hier nu verwelkomt, en een tydt van zeven dagen
By
|
||||
I lUiWBpU-L'TT-
|
|||||
144 HET LEVEN VAN DEN
z wr_ By hen vertoevende _, die 't kruis in 't harte dragen, hiyfvan Leerlingen, door 't geloove aan zyn beroep verpant, *"*»<£*-Plukt hy de vruet van't nieuw verbond, hier voorteeplant ; <w. Maar ganrs verwondert dat zyn reis hen doet vervaren. De liefde, die zich door de vrees leert openbaren, Perft: hen Godts Afgezant medogend af te raen j Zo moedig naar de ftadt Jeruzalem te gaan, vreeze Als van zyn lot bewuft, en wat hem ftont te wagten. genoten"' Maar wie, dan hy, raad met wat ongewone kragten ■voor z.yne De geeft in Paulus werktc, en tot zyn lot hem riep -y rje?uTa-r "^at u^ een wreeden wolf hem in een lam herfchiep, Um; Toen hem Damafcus zag de Chriftenkerk belagen. Dlis gaat de reis weer voort, na 't einde dezer dagen,
Van jong en out, eer hen de zandige oever fcheit, ; Uit liefde tot Godts heldt, al klagende uitgeleit. Voor }t fcheiden knielt men ne£r met zaamgevcuwen handen, En bid den Schepper om een zegenryk belanden, Voor's hemels afgezant, die, alle leet getrooft, In Jefus liefde blaakt, gelyk de zon in 't ooft Met kragt opryzende uit een drang van onweerwolken., Te fchoner daagt in 't oog der Indiaanfe volken. fe Pat,m Gy meugt, 6 Tiriers, hem volgen met uw oog, Zoruet. Waar ftorm, of onwecr ryft , geen zee gaat hem te hoog. Toen Ptolomais hem hier zagh aan land getreden,
Hykomt j~)aar zjg 00k een gedeelte onthielt van Chnftus leden , mail, en Was die gemeente hem te waard, als hy haar zag, bez.oikt de Ozn. van zyn troofl: haar niet te dienen, dczen dag ; "cZJfil- F-en dag nun waarder, dan een heele reeks van jaren. »en, Uit deze zeeftad j omgefukkelt door de baren, ■van <wOntdekte zyn gezigt net Paleftynfe ftrant. m$U«&J ^aat ce Cx&reen de kiel, en treedt aan lant, hyhet Bezoekt Philippus, een van Godts Evangeliften, fchip Uat, Qje hem verwelkomt als den wytvermaartften Chriften, etreedt; En hooft van jefus kerk, uit duizendenden gezogt, Met
|
|||||
APOSTEL PAULUS. IV. Boek. 147
Met al 't gezelfchapj dat hem volgde op dezen togt. enPhWp- Hier zag hy *t woort vervult_, dat eercyts (a) Joel leerde, ***'£*
In twee paar maagden, waar van yder profeteerde, Evange- Philippus dogteren van hoogen geeft begaaft: Uften,bt-
Des zyn verblyf aldaar met eenen wiert geftaafr.
Hoe krimpt my't hart,op't geen hier dondert in myne ooren!
Is u dan anders niet dan ongeval befchoren, Stantvafte Boetgezant, en trouwe Martelaar? wi™- Sclioon plaag op plaag u volgt, en telkens nieu gevaar , imtydcn,
Nog tragt de haat vergeefs den Iuifter te verdooven Van uw geloof, beproeft als 't gout in eenen oven. Godcs liefdevuur, dat in uw hart., en aders brant, En boei, en kerker tart, wort van geen vrees vermant: Schoon Agabus zich uit Judea hier laat vinden, En, door zyn voorbeelt toont, wat bant u fta te binden, jj[J' _ Daar hy zig _, voor elks oog, met uwen (b) gordel boeit, gmg van 't Gevaar voorzegt, dat vaft in alle wreetheit groeit, Agabus ■, En te Jeruzalem u ftaat op 't lyf te komen -,
Zo dra de Sinagoge uw komffc daar heb vernomen. . , ^^ j
(a) Profeet Joel, cap. 2. i3-
(4) Wanneer datgene, welk men door onze fpraak wi! uitdrukken, met voor- .
beelden , aan het gezigt vertoont wort. maakt het te vafter indruk op het gemoet. Dushebben de Profeten oudtyts deze wyzeingebruikgenomen. zoo leeft men I Kon. n. 19., dat de Profeet Ahia zyn mantel in verfcheide ftuk- ken fcheurde, om aan den Koning Jeroboam te vertoonen de fcheuring en afval van de tien ftammen. En den Profeet Jeremias wiert van Godt belaft een jok aan den hals te dragen, en dat aan vyf nabuurige Koningente'vertoo-' nen, tot een teeken dat zy dus hunne halzen met Juda zouden buigert onder Nebucadnezar; op welk fpoor Agabus hen is nagevolgt; en , in opzicht van dingen die voorleden waren , merkt de Heer D. v. Hoogftraten aan , (jn zynen berymden Fedrus, op de fchipbreuk van Simonides,) dat de fchip- breukelingen oudtyts met een Tafereel, waar in hun ongeluk was afgemaalt, zo om een fterker indruk van hun ongeval, als des te zekerder het gemoet der menfchen tot medelyden te bewegen, langs de huizen liepen bedelen. En zo de Beelteniffen van den lydenden Chriftus met geen ander oogmerk in de kerken der Roomsgezinden geftelt wierden, dan om door die zienlyke verbeeldingen van de zaligende kruisdood een fterker indruk op het gemoet tc geven , wie zou dat gebruik met eenig recht wrakcn ? |
||||
H6 HETLEVENVANDEN
Gy flaat geen twyffel aan den monc der Profefy:
Maar ftapt, ora lief nog leet, Godts hoog bevel voorby. Het kruisgenootfchap tragt vergeefs u te bewegen, Om u te onthouden van Heze akelige wegen. Hoc zwaar Jeruzalem hun alle lege op 't hart: Hoe zeer gy zelve deeld in hunne vrees, en fmart, En elk u fmeekt, om tot die ftad niet op te treden: Uw reis wort niet geftaakt om tranen nog gebeden. Gy agt het ydelheit, dat elk u 't hart dus breekt, En week maakt, en zich zelf om u in kommer fteekt. Zou boey of kerker ook uw groote ziel vervaren, die t#er Die Joden, Heidenen _, nog woedende Barbaren •uolflandig Gevreeir. hebt, aan watkuft, of ver gelegen oort, biyftm pjec Evangeli door uw mont ook is gehoort? mm*, Jeruzalem zal zulk een glory noit verwerven. hot z*er Gy Zyt voor Jefus naam daar zelf bereit te fterven. IrTederen Dus maakt de reisgenoot zich op uw yver ree, gebeden, En volgt uw voorbeelt in ftantvafte liefde en vred. XT >-Eenftemimghek roept uit: Godts wille moet gefchieden: ruMiem Ons paft te luiftren, en den Vader te gebieden. nihotdtn. j^et fterflyic Jeven, van veel onheil aangerant, Is llegts een reis van hier naar 't hemels Vaderlant,
En even eens door welk een weg wy ftaan te fcheiden. Wy zien den Kruisgezant de zynen dus geleiden, Belehaduwt van het ligt des allergrootften mans> Tot daar Jeruzalem van kerk- en torentrans Zyn trotften luifter fchiet op de eere der Rabbynen, Het ligt onwaardig, dat hun hoogmoet komt befchynen. Paulas ^et houwgevaarte , dat op Sions heuvels leit, komt te En heel Judea tart in pragt en heerlykheit, ?"w**- Ontfangt de broederfchap., op 's hemels laft wilvaardig, AIs vremdelingen, de herbergzaamheit onwaardig: Tot dat een Mnafon, hier gelant van Csefareen, Een oude leerling, met meer jongren hem gemeen, Der
|
||||
APOST'EL PAULUS. IV. Boek. 147
Der Kruisgezamen hooft huisvefting aan komt bieden, Eer hen de Joodle haac ontdekke, of doe verfpieden. Een nieuwe vreugt beving de broedren met elkaer , Zo haaft; de Apoftel hun verfcheen in 't openbaar,, In wien 't geloof uitblonk, gelyk een dier gefteente. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier van Jacobus, den opziender der gemeente,
|
Slydfchap
der Chri- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verwelkomt, en onthaalt van zulk een langen togt,
Melt hy de wondren, door Godts hant alom gewrogt,^j*e*,% Waar 00k het Heidendom, hoe grof, en onbedreven, hetom- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
fangen dei
grooten Apoftels ; |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu aan *t geloof verpant^ gehoor had willen geven.
Elk loofde op dat verhaal, met blydfchap des geraoeds, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den Vader dier genade, als oorfprong alles goeds,
Daar by vertoonende., hoe duizenden van Joden, Alhier bekeert, nogtans befnyd^nis, en geboden Zich onderwierpen, trouw, en yvrig voor de wet, Op Sinai geftaaft, en eindloos vaftgezet. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarom 'er vrees was, nu deze alien klonk in de ooren,
Dat hy de Joden, by de Heidnen uitverkoren, De wet verwerpen deed , en hunner vadren zeen, De nieugeborenen deed doopen onbefne£n, En dus van Mofes ftyl, en orde gants ontaardde, 't Geen te Jeruzalem niet weinig onluft baarde, |
met vrit->
xje ver- mengt, om dat Paulus doopte zonder befnyde- nis. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Haaft ait te barften in een doodelyken haat
En oproer, wiert zyn komfl: bekent in dezen ftaat. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier tegens diende raadt en middel aangenomen,
Eer men de meenigte te zamen dede komen, |
Middeltn,
omdlttt weereit , |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit nieuwelingen, meeft beftaande in Chriftus leerj
Tot zulk een fchielyke verandring nog te te&r, En daarom waardig Hefft wat te gemoed te treden. Verziende Paulus tall den grond van hunne reden, Gedraagt zich wyflyk naar der Ouderlingen raadt, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
En volgt het middel tot afwering van dien haat.
Hy kieft hier toe , van hun ter hoogtyt opgezonden _, |
en de wet
voor die tyt tevol- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zich twee paar mannen, aanbelofte, enwoortverbonden:<fo», <m
T 2 Be-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
i48 HETLEVENVANDEN
**2*7*' Befcheert hun 't hoofthair, naar de wyze der Hebreen
temy n. Qerejnjgt) en voldoet de wet, in 't algemeen. Gelyk hy 't zelve fpoor voor yders oog bewandelt,
Zig 't hooft fcheert, waft, en naar hun Tempel wetten handelt; Hy wort, om 't zielgewin, den Jode, dus een Jood, Den Heide, een Heidej waar't gel oof roe pt, ofdenoodt Hem perft, gelyk als hier de wetren te onderhouden , En alien argwaan, zo voor vrinden, als vertrouden, Te dempen, waar geweltj of oproer wort gefchroomt, Dat uitgcfpat, doorregt, nog reden wort betoomt. Dog wat omzigtigheit van de eer der Kruisgezanten, Tot elks voldoening, wiert gebruikt aan alle kanten, Schoon hy der Joden oog voldeed met veel gedult, Zelf de offers ftaafde, tot de kerkdienft was vervult., En yders argwaan op die wys zig dagt te ontheffen, Moeft dees voorzeidebui, naar'tbleek, hem egter treffen.' Hywort ^q Valt de Apoftelj hoe bedekt hy leert en ftigt, JZZl'O? nieuws zyn vyanden in *t hatelyk gezigt, eemgejo- Van \ oog, eer 't iemant waande , ontdekt der Afianen, j^**2fcTerwyl hy yverde met leeren en vermanen. hem ken- Dit Joodgenootfchap, uit een aangeboren wrok., mn > Op zyne leere riep: men boei hem in den ftok $ En kreet, en fchreeuwde tot de zaamgedronge fcharen:
en vcorde Beledigt Ifrael! wil dit gedrogt niet i'paren, a^L/zLWiens hatelyke tong onze oude inftelling weert, fihuldi- Zich boven Mofes heft, en andre wetten leert,, gm en ^ls onze aardsvaderlyke, in de eer der offerhanden Beveftigt, en verfpreit door alle Joodfe landen: Hy agt befnydenis, nog Abrahams geflagt: Ontwyt den Tempel, door zyn Grieken, hier gebragt Van Epheftis, als ons niet duifter quam ter ooren, Om Trofimus was zulk een misverftant geboren, Hier 't eerft van 't nydig oog des Afiaans ontdekt j Met andre, Paulus tot gelei en dienft verftrekt. De
|
||||
APOSTEL PAULUS. IV. Boek. 149
De Tempel dreunt, en galtnt op 't onverwagt rumoeren .,
Al 't volk raakt op de been, Jeruzalem in roerenj
Men rukt den Kruisgezanc verbaaft ten tempel uit,
Op dat zyn leven daar den haat niet val ten buit. Eenotroer
Als dus de moetwil groeit in teifteren en fleuren, hier over,
Tragt hem de boosheit met haar tanjden te verfcheuren, e£fi m
Die bhxemt op zyn naam en wandel, luid en hoog, ^/, m
Om hem te haatlyker te maken in elks oog. «*»*'
En twyfloos had de nyt hem hier berooft van 't leven, yZuzl-
Waar dit gerugt , hoe langs hoe verder opgedreven, i»»-
Het wakend krygsheir niet geklonken in het oor:
Waar uit de Veltheer fluks een bende volks verkoor,
Om zich van de oorzaak, van dit heilloos muitineren.,
Te gaan verzekren, en alle oproer dus te weeren.
Zo haaft de Ruiterwagt de oproerigen deed ftaan,
Onthielt de woede zich van Paulus meer te flaan. p» «*■
Geveinsde huichlary, in 's hemels eer te bloode j "Imfot
Is dus de menfen meer gewoon te ontzien dan Gode. wiring
Hier ftuit myn veder voor het wetteloos beftaan. %&?''
Ik zie Godts Afgezant in yfre ketens flaan,
En de armen boejen, om den Krygsvoogt als gevangen ««*»
Te volgen, voor elks oog! 6 averegtfe gangen! mSm*
Rampzalige yveraars, van rede en tugt berooft, ring van
Hoe wil die bloetdorft u nog druipen op het hooft! 'Voi?gs~
Jt Is geen verwoede leeuw, genegen tot verflinden,
Maar een geboogzaam lam, dat gy beftaat te binden:
Roep vry, verbitterde gemeente: Weg met hem !
Gy zult, voor uwe doodt, nog zugten om zyn ftem.
Wraakzugtig ziet gy hem het leger binnen leiden,
Om door dat middel 't opgeprefte graau te fcheiden.,
Van hier, gekerkertj en het wagrflot toebetrouwt,
By uwen tempel j door Herodes laft gebouwt,
Om daar, byna verftikt j en't enden aem gedrongen,
De flits te ontwyken van uw lafterende tongen -,
T 3 Maar
|
|||
ifo HET LEVEN VAN DEN
Maar hoe gy juigt, en in zyn ramp nu triomfeert, Jeruzalem zal door zyn doodt niet zyn vereert. De haac mag woelen, ora zyn onfchult te beledigen. Het ftaat den Leeraar vry zyn eere te verdedigen. Gelyk de hopman, door zyn waan in 't eerft verblint, In hem niets minder dan een oproermaker vint, Hier opgedondert met een troep van moordenaren, Egiptens boevenfchuim, op jagt van roof ervaren., Dat zich in bergfpelonk, en woeftenye onthoudt, Gelyk hem de onfchult doet verftaan van Godts herout. pauius De Tarfer helt verzoekt alleen maar gunftige ooren, •verzoekt Om henij zo wel een Joodalsde andere., tehoorenj »vT//OT ^P ^at men ^e oorzaa^ mag ontdekken van den haat,
"verdedi- Die hier Godts Afgezant zo ftout in 't aanzicht flaat. lm> De Hopman keurt zyn eis voor goet: de laftraars zwygen, dot hem De ftilte nadert, en fpelt hem gehoor te krygen. Zm."' Hy ftygt de trappen op, en wenkt aan alien kant SffcWyfeHet mommelendc volk tot ftilte , met zyn hant. 'ftikwy- 3t Gedruis verfmoort, als in ftilzwygentheit begraven: Sh7efop, Gelyk een onweer ftuit voor eene ftille haven. die aan- Waar op de Apoftel, nu geruft in zyn gemoedt, *j£ wrZich dus verantwoort,' naar een vrindelyke groet. E'mde van 't vierde Boek.
|
|||||||||
■ -
DE |
|||||||||
.^|.:^r|,J^,Mi.i..t«.fflaa^a»j||jj||g||i-||.|. ---,a.: ..,,; ....r-^^... -. _,„,... _■_, . . .. ..... .....
|
|||||||||
I
|
|||||||||||||||||||||
, 15"I •
D E
|
|||||||||||||||||||||
KRUISHELD,
O F H £ T
L E V E N
VAN D E If
APOSTEL PAULUS.
|
|||||||||||||||||||||
■
|
|||||||||||||||||||||
V Y F D E BO El,
|
|||||||||||||||||||||
Nwetend,of't myn heil,of onheil zal doen naderen, Paulus
Geliefde broederen, en gy befcheide Vaderen, jidt at-; |
|||||||||||||||||||||
Datikin'tend, naaruwzolanggewenftgedult,
|
rtic-
|
||||||||||||||||||||
il mag doen horen, hoe 'k geteiftert, buiten fchul t,
|
|||||||||||||||||||||
diging
zyns |
|||||||||||||||||||||
Gehoont, en aangerant, van elks moetwilligheden, wandeh;
Ben herwaarts aangevoert, en tegen regt en reden 'ujhrin-
Geboeic, gelykgeziet, op yders woeft gefchreeuw , gender
Zult gy my geenefl Griek4jevinden, maar Hebreeuw, "ZTelr In uwe fchool gekweekt, en daar in opgetogen -r Zo ziet de haat, wien zy dus handelt onbrewogen. Een grooter ftilte gaf 't begin van dit verhaal,
Toen elk hem voor een Jood erkende uit zyne taal. T* n'eu- Het mompelen had uit, en elk leende opene ooren, dagt w-
Als Paulus voortging: 'K ben een Joed als gy geboren, wekt-
En
|
|||||||||||||||||||||
V
|
|||||
ijx HETLEVENVANDEN
tffhepntEn in Ciliciej te Tarius opgevoedc. ^"thefe^n deze zeeftadt heeft myn jonkheic wel gemoet verhaal De vaderlyke wet, en onzer oudren zeden jw7en ^S onderworpen, ver van oit daar af te treden. ofvoeding. Rabyn Gamaliel heeft my 't verrtuft gewet: Aan dezes (a) voetbank heb ik my ter ne£r gezet,
En uit zyn leflen, 't geen de wet beval, gezogen, Met zulk een yver, als gy hier flaat vcwar myne oogen: Ja ('k mag 't nu zeggen) noit zaagt gy een' yveraar *wbati* Zo groot, als ik my heb getoont in \ openbaar. •volging op Ik heb den weg , dien gy betreedt, zelf aangehangen, dechri- £nj wie'er afweek, zelf gebonden en gevangen: Geen oudt j of jong verfchoont-, maar wat in myne magt
Geraakte, fchuldig te Jerusalem gebragt. De Hoogepriefter, die het al voor zich ziet buigen j En al de Joodfe Raadt zyn hier van myn getuigen: De Sanhedrin heeft zelf met laft, en hoog bevcl^ My naar Damafcus afgeVaardigt, bits, en fel, Om alle, die ik vond naar Chriftus flemme luiftren_, Met lift te vangen, of in boejen voort te kluiftrenj Gelyk weerfpannigen van Mofes ftyl en wet, Daar Galilea zich had tegen aangezet. Aldus van hun gezag met zegelen, en brieven Geftaaft, en onderfleuntj om Jefus oog te grieven, Begeef ik my op reys, en met gevolg, te paard. Maar luifterj wat my voor Damafcus wedervaart, Juift als de zon, omtrent de middaglyn gerezen , Den dag op 't helderfte vertoonde aan y&ers wezen. Een fchielyk ligt omfcheen met onverwagren glans My, en den troep die my verzelde, uit's heraels trans, ft Welk ons, gelyk bedwelmt deed deinzen heen en weder: Waar
(a) 2,ittende de Leeraar op cetie hoogere of verlieevener plaatfe, dan dc leer-
ling geplaatft benedcti als aan z/ne vocten. |
|||||
APOSTEL PAULUS. V^Boek. 173
Waar op een blixem uit de lugt my wierp ter neder, Gelyk een fteen in 't zant, en 't paarc aan myne zy, Gevolgt van eene ftem, die niemant riep dan my., En, als een Godsfpraak, my toegraaude gants verbolgen: 6 Saul! Saul! wage u my dus te vervolgen. 't Is hart de verflenen in prikkelen te flaan. Zie toe j wat gy begint, en wyk van deze baan. In die verbaaftheit li?t myn ftem zich egter hooren: Wie zyt gy Heer, dien ik beftaan hebt te verftoren ? Waar op Godts antwoort tot befcheid gaf, klaar, en net: De trooft der Chriftenen, Jefus van Nazareth. Sta op, en fpoed u naar Damafcus, daar Meffias En wgn_ U heeft geheiligt aan den doop van Ananias j deriyke
Op dat ik u gebruik voor 't blinde heidendom, ifS?*
Engy, by hoog en laagj myn naam uitbreid'alom. v*g tw*
In deze ontroering van den grond weer opgerezen, Damaf-
En by de hant geleit, van die den weg my wezen,
Geraakte ik eindlyk te Damafcus in de ftad By Ananias, van denjoden hoog gefchat, Als eenen vroomen, Gods getuigeniflen waardig j En, op des hemels laft, en wet, altyt wilvaardig. Voor dezen ftaande nog berooft van myn gezigt, My door de vlam ontvoert van yt hemels blixemligt, Sprak Ananias 3 door Godts geeft met my bewogen j Gebroeder Saul, zie den dag weer met uw oogen. Gy hebt genade om hoog: en onzer vadren (a) Godt Heeft uwe ziel bereid een hoog gezegent lot. Gy zult de Heidenen voor Chriftus ftem doen buigen, En, van het geene u hier gebeurt is, zelf getuigen. Hier op gedoopt, en door de oplegging zyner hant, Aan 't heir der Chriftenen, gelyk een lit verpant, V Wat
■
(4) Een fpreekwyze onder de Joden, om hun dies te meer te verzagten of te
gemoed te komen. |
||||
iy4 HET LEVEN VAN DEN
Wat ftond my nader, als het hart hem op te dragen _,
Die 't ligt der zaligheit zo heerlyk my deed dagen., En myne ziel, hoe vuil van zonden, klaar, en rein Liet waflen in den vloet van Jefus heilfontein ? Ik volgde 's Heilants Item, met yverig begeren, Enloofde, inChriftus, nudenGodt, en Heer der Heerem Maar wat gebeurde my een korte poos hier na! Een wonder voor myn geeft, en zonder wederga: Daar ik gereet ftont om den tempel uit te treden, Naar ik de Godtheit had geoffert myn gebeden, En een verrukking al myn zinnen trok om hoog: Ik zag den Heilant zich vertoonen voor myn oog, cefprekDie my genaderyk dus toefprak: Ga! ga henen! **».*» Verlaat Jeruzalem, daar 't ligt is uitgefchenen: zant met Want, hoe gy arbeid, hoog oflaag zoekt, hooft voor hooft, G«k,dw~QF hier van my getuigt, gy zult niet zyn gelooft. iwuirtj^'Toen riep ik entlyk uit, hoe ook bedvvelmt van zinnen: Genade Heer _, men kent myn naam alom hier binnen. Geheel Jeruzalem weet j met wat onbefcheit Ik uw geloovigen myn lagen heb geleit. Haar leden voelen nog het fnerpen van myn roeden _, En boei, en kerlfer zyn getuigen van myn woeden. Want zelf toen Stefanus, uw Kruishelt, wiert gcdood., Was ik onzalige op zyn uitvaart mee genoodt j De kleedren bergende (helaas! wie helpt my weenen ?) Van die hem fmoorden in een hagelbui van fteenen: Die, voor zyn uitgang, Godt, door geengeweltvermant, In 't ligt aanfchoude, en u, aan 's Vaders regte hant. Wie zal my hooren , hoe van 'shemelsgunftbefchenen, Die weet, hoe blind ik daar de handen aan kwam leenen ? die hem Maar hy, die 't al gebiedt, en beft de tyden kent, laji geeft Van hem verordent, en ter zaligheit gewend, 'midenen Herhaalde zyn bevel, op myne ootmoedigheden, ttgas*. En fprak: Zyt goedes moeds j en in uw lot te vreden: *k Heb
|
||||
APOSTEL PAtlLUS. V. Bvek. \%f
*k Heb « verkoren als een wide boetbazuin., - f |
|||||||||||||||
- -
|
|||||||||||||||
Eerlang klink uit uw mont myn naam op ftrant, en duin:
Waar gy den kruisweg baant aan alle werreks enden > Waarom myn lafl u naar de Heidnen af zal zenden. Dus verre was Godts Heldt gekomen met hec woort: ,
Wanneer een luid gefchreeuw in 'c hondert wiert gehoorta Een luid gefchreeuw , dat de vergadring bragt in roeren, °£X'" En al de lugt ontftak met yflelyk rumoeren > verhaai. Gelyk een onweer, in een pruilend wolkgedrang , _., .
Te zaam geronnen, zig te ontlaften komt eerlang, Gtiyhms,
De ftormen uitbraakt in zoo yelerhande buijen,
Als of zicli }t noorden liet aanhitfen op het zuijen x De velden met een zee van regen overftroomt, 9t Geboomte ontwortelt, en ter ne£rflaat ongetoomt: |
|||||||||||||||
.
|
|||||||||||||||
Terwyl de lantman zugt om 's onweers ongenade,
Zyn zwaar verlies betreurt en onherhaalbre fchade: Zoo ftobf de meenigte hier weder overent > Gelyk een toomloos paart, dat geenen breidel kent. Een woefte t'zamenhang van ftemmen luid verheven Klonk wyt. en zyd: Men ruk. diert valsaart uit het leven: Die 't Heidendorri voor oris ftelt, geen aanhOorens waard. Een andre kreet: Weg met dien booswigt van onze aard: On waard dat hem het ligt, nadezen, meer befchyne: Op dat zyn lafter als de fneeuw voor 't vuur verdwyne. 5t Gewoel vermeerderde op dit yflelyk gerugt: . . pMiU5 Des rees de ftofwolk met hun kleedren (a) naar de lugt. wordmt
Waarom de Velthecr laft gaf't razend volk te fcheiden, hmdm" En Paukis wederom het leger in te leiden, gehoudm; Om door een geeflelirtg te krygen uit zyrt hals , ^JJJl
Waarom de menigte op hem uitfpoog zoo veel gals, naar *
V 2 En$erJe'
sir. ..:■■:. ■; ■ . ., •.■..'- .- ;. fragr,
(a) Ditwaren in dientyt teekenen van verwoedheit en mernyen. De Franfien,
aan den Veltflag tullende gaan , -werpen dus nog Yoor den aanvang des ftryds met een gejuich de hoeden in de lugt. |
|||||||||||||||
•
|
|||||||||||||||
tf6 HETLEVENVANDEN
m gevon- En elk om 't zeerft , hem fcheen te dingen naar het leven*
w^**"Dit eerloos vonnis, kort daar aan ook uitgegeven, wTdm, Had aan den (a) geeflelpaal hem Jt lichaam nu ontdekt., En met de koorden reeds zyne armen uitgerekt, ("Wie kan het krygsgewe^ en zyne woede toomen ?) Wanneer Godts afgezant (hoe ongewoon te fchroomen Voor 't geene, om Jefus naam, hem hier te lyden ftont) TrZkeT ^e banc*en ft&en deed, waar mee 't gewelt hem bond. im"deltre Hy fprak den Hopman aan met een bezadigt wezen: van pn Zyt gy gewettigt om een menfch, nog onverwezen, h^Ir- En daarenboven een Romein, dus aan een paal fihaf. Te mogen geeflen doen, zyn eere ten fchandaal. Twee regten , vaart gy voort j ftaat gy dus te overtreden,
Van 't Roomfe borgerfchap noit ongeftraft geleden. Wyl 't eene, als 't andere voor myn onnoozelheit, Hier overrompelt, en myn eer, en onfchult pleit. Dezeaanfpraaktrof met vrees den Hopman over hondert. Geen
(a) Aan een paal of kolom gebonden te geeffelen, was naar het Roomfch ge-
bruik, zo wanneer het binnens huis of opde gemeene gerigtsplaats gefchiedde. Prudentius: At que column*
Annexm, tergumdedit, ut fervile, flagellis. , - '
dat is: En aan een kolom gebonden, heeft by zynen rug , als van een (lave , aan de
riemen gegeeven. Anderzints gefchiedde dit ook op de ftrate ftaande, of voort- gaande: regt anders als by de Joden plag te gefchieden, die de geenen, die gegeeflelt zouden worden, deden nederleggen, gelyk men kanafnemenuitde Wet, Deut- 15. v. I. En het zal gefchieden enz., dat de Regter hem zal doen ne- dervelUn, en hem doen ftaan, enz. Het geeffelen gefchiedde ook by de Romei- nen niet altyt even zwaar, maar wierden,meer of minder flagengegeeven, na de misdaad ligt of zwaar bevonden wierd: mede anders als by de Joden plag te gefchieden, die een gezet getal flagen gaven, volgens de wet, Deut. zy. v. 3., Met veertig flagen zal hy hem deenflaan, hy zal 'er niet toedoen enz. Hoe- wel de Joden dit volgens de Vaderlyke overleveringe hebben bepaalt op negen en dertig, gelyk inhunnenTalmud, Maccoth. C. 3. § 10. te zien is; opwelk gebruik Paulus ziet, 2 Cor. n. v. 14, daar hy zeit: Van de Joden heb ik veertig flagen, min ten, vyflnaal ontfangen. |
||||||||
... _ .
|
|||||||||||
APOSTEL PAULUS. V. Boek. 157
Geen voorfpraak had hem oit zo fchel in't oor gedondert. Hy gaat j verlegen in het geen reeds was gefchiet, Den Opperveltheer aan van 'c voile krygsgebied, En toont, wat onheil ftond uit dit geval te fchroomen: Wyl Paulus zig beriep op \ borgerregt van Romen. De Maarfchalk polflende de driften van 't gemeen, En ziende cloor den haat der bittre Joden Keen, Byzonder toen Godts held hem klinken deed in de ooren, Hoe 't Roomfche borgerfchap hem 00k was aangeboren, En niet voor gelt gekogt, (waar door zyn adeldom Zelf dien van (<?) Lifias in lof te boven klom) Deed hy, van vrees in 't hart getroffen , hem ontbinden , Wei trouw bewaren, en bezorgen voor *t verflinden Der Joodfe woede, en haat: uit welkers moortgefchreeuw Zich 't brullen hooren liet van een verwoeden leeuw, En afgevaflen wolf, verhit op menfenfpieren, Wanneer de honger raaft in de ombetembre dieren. De heirvoogt, in den ftaat van Paulus nu geruft, |
|||||||||||
Be
|
|||||||||||
Dog van zyn misbedryf geheel nog onbewuft, kJ?
Waarom hy onverhoort van 't Jodendom gegrepen, voqtdoet
En, op der Joden laft, in banden was benepen^ fensZlft
Daagt zonder uitftel heel den Joodfen Raad by een, verttdt-
Om te ondertaften wat hem op mogt zyn geftre£n, "*>om
In wien niets uitblonk, dat met fchult hem kon bezwaren. „^j"«
De felle dag gena'akt: men ziet den Raadt vergaren: hooren-, Uit welkers oogen niet dan bittre haat, en nyt,
En woede , en wraakzugt was te ontdekken vol van fpyt. Stantvafte Paulus, in zyn ongeval geduldig, voor wien En, op des Heilants fpoor, in alle het gene onfchuldig, d'„f~
Dat hem de boosheitj van verwoede wraak gefart, fctym"' In 't aanzigt fmeet, om hem te trappen op het hart, V 3 Tradt,
(4) Dus was de naam des Veldtheers, die zelf bekende het zyne voor geld ge-
kogt te hebben, waar doorhy minder edel dan Paulus was. |
|||||||||||
.__.........
|
|||||||||||
15-8 HET L E V'E N V A N DE N\
Tradt, van zyn wagt bewaart, den Raadt eerbiedig tegen > En hief dus aan, zo dra hy had gehoor verkregen: Gebroeders, hier alleen vergadert dezen dag j f/rZTm ®m z noodeloos geheim van myn bekent gedrag, £n Gedraagt zich iemant aan myn ongeveinsde reden, xaadt. £)ie Zy bevvult) dat ik, tot op den dag van heden., Noit ander oogmerk heb gekozen voof myn lot, Dan met een vry gemoed te wandelen voor Godt. Heeft de opgeruide haat, en wangunft dit verdroten, Zy zullen vrugteloos de horens daar op ftooten. Tot hier toe Paulus: als., op wetteloozen grond, ^^J""Hem de Overpriefte* flout deed kloppen op den mont. Ananias Een daad, eer eigen aan een Regter zonder rede, iTden6"1 ^an Ananias, die zo waard een ampt bekleedde. mond De Apoftel ., yverig om zulk een fhood beftaan, flaan. En van den geeft geraakt, fprakluid: Godt zal u flaan, zynvioek(a) Geveinsde! regt by een gewitten want geleken, tege» den Onre'm van binnen, en van buiten fchoon beftreken. Mivm, 2it gy hier mede, om my te regten naar de wet? Zoo heeft uw boosheit die gefchantvlekt, en befmet.
Spant gy een vierfchaar ? dat geen wangunft haar verbafter! Engy, braakt gy dp Godts gezalfden geenen lafter j Antwoordde een ftem hier op, uit andren , daar omtrent. Waar op de Kruisgezant: dit was my onbekent. (hi) Dus is het pligtlyk daar verfchooning af te zoeken: Nadien de wet verbicdt onze ovrigheit te (c) vloeken. Aldus van alien kant bevogten _, en beftre£n, In een vergadring van geveinsde Pharifeen, En Sadduceen, die Godts opftanding ftout verwerpen, Vond hy het middel, om zyn' geeft hier op te fcherpen, En
I ■■ (a) Matth. 13. v. 27. . •
{b) Dit zeit Paulus wat fpotsgewyze, dm dat Ananias in zyn doen mets Opper-
prielterly ks blyken liet.
(c) Exod. 11. v. 18. |
||||
APOSTEL PAULUS. V. Boeh ify
En zich te wapenen op elks gefmeden haat, Die niets te berde bragt, dan tot zyn hoon en fmaat. Des hy zich onbefchroomt, en luider dan te voren, Nu voor de omftanders, en den Raadt aldus liet hooren : Aanzienelyke Raadt, indien men vraag, waarom I ^^
Ik hier ter regt verfchyn, gepreft van zulk een drom fill her-'
Verwoede menfen, en ter wraakgezfnde Jodenj «* *y*«
Ik wort veroordeelt, om d'opftandinge der dooden.
Steekt dit geloove , in my geveft , u naar de kroon ? Zie hier een Farifeer j en Farifeers zoon, wr_ Gereedt, wie my hierom het leven tragtte ontrooven, kkartztg
Veei eer te fterveiij dan daar af te zyn verfchoven. wLr «" Dit is 't gevoelen, daar de haat my om verftoot. zyn,
Op deze hoope wagt ik 't leven uit de dood.
Moet ik daarom den haat der werrelt op my laden ? Geen dood kan my, waar uit het leven ry ft j veel fchaden. Op die verklaring zat de Joodfe Raad verftomt, ■
Het woefl gefchreeuw verdween, hoe luideeerft uitgebromt. &]* aaR- De tweedragt ftookte vuur tot twiften en krakkeelen ., twiden En aanftonds wierd de Raad geicheiden in twee deelen. tweedragt
De Farifeeufe, die hier Paulus zydefteef, Wwr-- En, tot's Apoftels eer, in dezen boven dreef, wekc.
Als die de opftanding roemde, een punt vaft tegelooven,
Dat van de Sadduceen geheelyk wierd verfchoven, Begeerde vryheit, en ontflaging van gewelt, - -, En Gods Apoftel in zyn eere we£r herftelt,
Ver van zich in gefchil met's hemels mond te wikkelen. Hy fla zyn hielen (was hun uitfpraak} in de prikkelen waar op Dien 't luft: wy ftryden om een menfch niet tegen Godt,^'/^ Of zyn verkoornen, nog hun hoog gezegent lot. wy ftre- Heeftdeze een Engel, Geeft,ofGodtsgezantgefproken,*w'
Dat geeft geen rede om zulk een oproer te beftoken, Daar zig van eenig kwaad geene oorzaak openbaart. De Godsvrugt is geen ftraf, maar eer belooning waart. In
|
|||||
..
|
|||||
i5o HET LEVEN VAN DEN
In den verweerder is geen misdaad ons gebleken. Dus laten wy 't geheim, dae hier mag agter fteken. dat ttri ^et °Proer groeide na dit zeggen meer en meer, nieuwen
Om de verfcheidentheit van yders wet en leerj
•tfi*" Daar elk de zyne dreef, van hoogmoed opgeblazen. t+tp- £>c luge ontfteken van hec bulderen en razen, rugt daarHet fchreeuwen, ftampen, en rumoeren overhoop, g{r"dryft. ^at met een woeft gedrang elk ftuiece'in zynen loop> Verfpreidde die gerugt door 'c gantfe leger henen. Niet anders vine de zon haar glanfTen uicgefchenen, Geiykems. Wanneer de donder, mec een onverwagt geluit Aanrollende, op de kruin van 'e hoog gebergce ftuir.
Op fcherpe rotzen breekc, en morzelc duin, en ftranden, De zee een proy, en haar verflindende ingewanden. Waar op de Velrheer, op 's Aportels regc bedagt, fid word. Hem, van zyn wage gedekc, weer in hee leger bragc, befchermt^Qx ny} de meenigre een proye, raakce om 'c leven, 'n^'uger Die van geen mindre drifc dan moorezugc wierd gedreven. getragt, Zoo bergc de Almagcige, wanneer 'c zyn wil beftemc., De zynen voor 'c gevaar , aan welken oorc vervremr. Een oorlogsman, wien noic hec minfle ligc beftraalde Van 'c geen de onnoozelheic hier door *c geloof behaalde, Behoud den Kruisgezanc hee leven in den nood, Terwyl de bieere Jood niec fchreeuwc, dan om zyn doode. - &n De nagc daar aan had nauw hec dagltgc zien vertrekken, nagt Om weer hec aardryk mec een duifterheir ce dekken , daaraavQf paujus van Godcs geeft gefterkr mec nieuwe kragc, van Godt , '«• i .«. P, ^, . . ,. n t ■
geflerkt, Zag'c hgc, daar 'c hgc mcftraalde, ln'cdiepitevandennagc.
door een [)e Heilandc, op wiens wenk hier alles wore bewogen, nagtge- yot Zyae huipe we£r gecjaalc van 's hemels bogen, Verfcheen zyn' dienaar , mec een hemels ligc beftraalc,
Nog fchooner dan de dag in 'c geurig ooften praalc., En moedigde Godcs heldc, mec onvermoeide fchreden, Op dezen voecs zyn naam eer eere, voorc ce creden, En
|
|||||
.
|
|||||
APOSTEL PAULUS. V. Boek. 161
En op het Heidens Rome, en 't bits Jeruzalem , Wat plaag hem tegenftont, te dondren met Gods ftem: In die getuigenis voor geen gewelt te bukken, Maar 't blinde Afgodendom de pennen uit te rukken, Den ftok der wichlaars te verbryflen openbaar, En 't beelt van Jupiter te bonzen van 't altaar. Hier me£ verdween Godts geeft, en Paulus, nog bewogen t
Van 't zielopwekkend ligt t verfcheenen voor zyn oogen, „;eUwZ Zag, van die hemelfpys met nieuwe kragt gevoed, moed In blydfchap zonder maat, zyn rampen te gemoet. f/liyj.
Die rezen 00k, zo haaft de dag we£r was gerezen, fih*f in
Den haat ten zoen, om dat Godts heldtbleefonverwezen.^*'?'
Een dolle menigte van Joden _, onverzaad Veert.
In bloetdorft, en vol gal, om 't fcheiden van den Raadt j j"/eng
Gloeide in een vuur van wraak, gelyk een Salamander, *«*«» En tradt in vloekverbontgenootfchap met elkander, . ^f,U*_ Geen fpys te nuttigen , nog drank, voor hunne hand *«*g« van Godts waardften dienaar wreed geholpen had van kant. Temlfo!' Verdoemde Lucifer blies hun dien raad in de ooren. of drank De Apoftel moelt om'hals : zyn dood was tog bezworen. "«*»|
De waarheithateren 3 in moetwil onbetoomt, ™or%' Zyn hunne fchelmery te ontdekken noit befchroomt: f* Afc
Dit holp den Kruisgezant haafl: aan de regte kennis hebfon *"
Van 't heilloos veertigtal, verbonden aan die fchennis. «»»g«-
Men leeft, om veiliger te komen tot die daad, brait' Met de Overpriefteren, en Ouderlingen raad:
Befluit (om de Overlie geen agterdogt te wekken} De Apoftel nog eens voor den Tempelraad te trekken, Om nader onderzoek kwanswys van zyne leer, Mits hem te dooden, eer hy toetrad tot deze eer. Men ftaaft het moortbefluit: de bloedraad is gefpannen. De Vorft des afgronds baant het fpoor voor zyn tierannen, En agt den Kruisheld reeds verflonden van 't gewelt, Wanneer 't gefmeede feit Godts dienaar wort gemelt. X Dc
|
||||
i6i HET LIVEN VAN DEN
De heldraak wet vergeefs zyn fcherpen klauw, en tanden 2 Als Godts voorzienigheit de wraakzugt houd in banden , En 't albefpieglend oog om onzen welftant waakt: Hoe vinnig 't martelvuur met toorts en fakkel blaakt. De boosheit had, door drift vervoert, geenagtgeflagen dot Godts Op Paulus jongen Neef_, getuige dezer lagen: Apftei Die, fchoon een Heidens kint j en daarom niet verdagtj hint "Zt- Aan zynen Oom nogtans die Chriftenboodfchap bragt. dektwerf.De Apoftel neemt ze ook aan, om 't middel niet te weeren, Van Godt gezonden 3 dat zyn ongeval moeft keeren.
vm bmEen Hopman, met den knaap gezonden hier van daan, ^V**Spreekt dus, op zynen laft, den Opper veld heer aan: gevmden, 't Zal uw Doorlugtigheic gevallen deze uwe ooren om hette'YQ feenen, over iets dat noodig fchynt te hooren. re"," Gevange Paulus, op uw laft., door ons bewaart., Heeft my dit kindt vertrouwt met een gcheim bezwaart,
Om u te ontdekken iets dat voor my is verborgen. dit dene De Veltheer, yverig elks welftant te bezorgen,' ■vhekvtr- yerftaat met aandagt dees verfchrikkelyke maar, depa?af- Den nood van Paulus, en het dreigende gevaar: fryd> Belooft den Jongeling te waken voor zyn leven, En hem den vofke, nog den Raad niet op te gevenj
Op dat de moedwit van dit godloos vloekverbond Zich zelf te barften liep, en neerftortte in zyn vond. Hier me£, 't geheim van die befcherming hem bevolen , Geeft hy den knaap verlof, om niet in }t ftuk te dolen, En keert den flag zo fchelms den Kruisgezant bereid. Twee Hopli£n treden aan vol moed, en krygsbeleid, Gevolgt, oft nood deed, van vierhondert wakkre knegten, Al ligc gewapende, gewoon te voet te vegten, Met bus, en werpfchigt, lans, en mikkenden Javlyn, Geflyft van ruiters, om te veiliger te zyn, En zadelbeeflen, met hun laften onverlegen, Al leid de togt door fleil gebergte, en diepe wegen. Aan
|
||||
APOSTEL PAULUS. V. Boek. 161
Aan deze levert hy, op 't valien van den nagt, enpauhi Den Kruisgezant:' op wien der Joden moortluft wagt, h^dT* ■
Om dus beveiligt hem na Crefareen te brengen: ..■vdumar Als die geen onheil wilde op een Romein gehengen* S^ST'
Waarom hy 't Hopraanfchap der Joden dolle drift
AfmaaJde, en Felix zelf dus toezond in geichrift: <Ur rdix De Krygsvoogc Lifias j in Sions dal gelegen, : '
Wenft aan den magtigen Stadhouder Felix zegen: ^n Vdt-
Daar die te Cxfareen in 3s Keizers naam gebiedt, u *««•*»»
En alien moedwil voor zyn rykftaf buigen ziet.
Een Joodfe bende, van een tuimelgeeft gedreven, Die niet dan oproer blaaft, ftont dezen man na 't leven t In openbaar rumoer van hunne hand gevat, Maar tydig hunne woede ontweldigt in de ftad. nsH Een vloekverwanrfchap , dat die fhoden had verbonden
Geen fpys te nutcen, voor hy \vaar van hun verflonden., Heeft my doen omzien, als een zaak der moeite waard: Byzondcr als hy zich had een Romein verklaart. Ik heb, elk te geval, den Joodfen Raad doen dagen, |
|||||||||
■
|
|||||||||
Om den beichuldigden in alles te ondervragen,
Maar niets bevondeiij dat met misdaad hem befmet. Een twiftzaak , naar ik merkte, afhanklyk van hun wetj Daar de verweerder zig, naareifch, in heeft gekweten, Toen 't oproer ftilde, en elk zyn regt wierd toegemeten. Aldus niets vindende, dat hem met fchult bezwaart j Is hy, uit hun gewelt, voor hooger regt bewaart, Hun aangekondigt, dat hy u word toegezonden, Voor welkers regtbank zy hem nu beklagen konden, Als buiten myne hand, en heel in uw bevel. Dit is ai 't geen my daar af is bewulh Vaar wel. Zie daar Godts Afgezant, die elks medogen wekte, PaUius
Terwyl de nagt al de aard met dauw en fchaduw dekte, met een Hier wederom op reis, beveiligt van zyn wagt5 wt'o* X 2 En
|
|||||||||
id4 HETLEVENVANDEN
reis]kom'En nog te (a) Antipatris voor 't wyken van de nagtj pamT," ^en ^aS ^aar aan> van n*er de C^) Ruitery bevolen,
en voorts Zyn togt vervolgen, voor de Joden nog verholen, nCAfa- £n> zonder hinderlage, eerlang te Cxfareen. ' Stadhouder Felix, die 3t bevel hier voerde alleen , Uit 's Veltheers briefels't geen hem mondling kwam te voren,
Nu overtuigt j dat in Cilicie geboren, Hy Tarfus kende voor zyn wieg en bakermat, Eji dus het borgerregt van Rome zelf bezat, Sprak, met's Apoftels leet ., na 't fcheen, geheel bewogen: tn w°2 't Verheugt my j dat ge hier den moetwil zyt ontvlogen. Itedthou- Men zal van yt ongelyk u hooren met elka£r, der heuf- Als uwe aanklagers hier verfchynen openbaar. fimmi "Herodes regthuis ftrekke u zo lang ten verblyve, Op dat der Joden wrok niets tegen u bedryve. Zie daar, geregtigheit wel uit den klauw j en tant
Van •'t brullend ongediert, maar egter nog aan band, En voor den aanval bloot der Joodie lafteringen, Alreede op weg , om op een nieuw hem te befpringen > die bedek-^°% welte ontwyken, waar zyn beurs voorzien van goud, telyk den Gelyk zyn geeft van Godts geheimen _, hem betrouwt j tnfet " Maar Godts Apoftel tragt zyn onfchult niet te kopen: pep, dirt Nog eenig nut, uit't geen verleijend is, te hopen. dl"r *&* ^yn re*n Seweten -» fchoon als marmer zonder vlek, wel te Heefr,waar 't zich opent^zulk een (V) voorfpraak niet gebrek. ■winntn Al ftaat de vryheit veil voor klank van zilverlingen j |
|||||||||
"JUtU,
|
|||||||||
Of goude fchyven, die het heilig (d) regt verdringen,
En ,
(a) Dit was een ftad tuffchen Diofpolis en Csfarea , omtrent 150 ftadien wydt
van Joppe.
(£) Trekkende het voetvolk hier we6r te rug naar 't leger. (c) Voorfpraak : Auro loquente nihil poUet qu&vis oratio.
(d) Uit geltzugt 't heilig regt te krenken, is van overlang voor een groote fout
gehouden , en met een zwarte kool gefchrapt. Men leefl by Didacus Saave- dra,
|
|||||||||
APOSTEL PAUL US. V. Boek. i%
En j 't geen gehanthaaft dient, verfchuiven in een hoek,
Daar 't aan een fpyker hangt, de vierfchaar tot een vloek,
Wanneer zich 't Regters oog laat door dien glans verblinden:
Gelyk zich Felix was geneigt te laten vinden.
De wakkre Kruisheldt, hoe door fmaat ter neergetreen,
Verwagt geen uitkomft dan van Godt, en zyn gebeen.
Aldus gefterkt van zyn onwankelbaar vertrouwen,
Om tegen hel en dood Godts kerk zelf aan te bouwen,
En geene afgryflykhe£n, daar in te fchroomen -, zag
Na twee paar dagen, en nog een., den fellen dag,
Die met den Joodfen haat hem weder kwam befpringen, f^°dte"
Om, zo hetdoenlyk waar, hem Felix handteontwringen.c*/™*;*,
Een vond die hem wel haaft zou zien ter neer gevelt,
Kwam hy in open lugtj maar eens in hun gewelt. entragnn
Maar hoe (a) Tertullus vleit, in 't regtsgeding ervaren, *-fJ'-f?
Om den gevangen dies te feller te bezwaren, fiherming
En met zyn fulpe tong, op Ananias raad, Zknl*
Den Stedevoogt verheft, en liftig ondergaat,
Een krans van lof hem vlegt -, al zyn weldadigheden
Ten hemel heft, door hem getoont aan land, en Steden,
En zich bevlytigt, om, door die pluimftrykery,
Het hart des Regters te doen neigen aan zyn zyj
De groote Paulus., van Godts geeft in moet gefteven,
Befchaamt dien voorfpraak, van eenzydigheit gedreven,
En rukt het masker af van hun vermomden haat,
X 3 Die
dia, (in zyne zinfpreuken van ftaat) dat de Thebanen , om den aart van een
regtfchapen Regter zinnebeeldig te vertoonen, degaleryen vanhunnegerigts- banken onderi'chraagden met beelden zonder handen. De reden die zy daar van gaven , was: z.o z.y toegefloten handen hadden, het had zyn beduidlng van gie- righeit; en indien z.y open ftonden , gereed om gefchenken te ontfangen. Zulk foort van beelden heeft men naderhand geplaatft in de Roomfche Hooven, om daar mede te beduiden , dat men geen beter bewakers voor de Hoven koft vin- den , als die ,• welke wel oogen hebben om op de bloemen en vrugten agt te geven, maar geenarmen of handen om iets te befchadigen. (<i) Een loos Advocaat of voorfpraak, Tertullus genaamt, die't woort voerde, om Felix te misleiden, en tot overlevering van Paulus te overreden. |
||||
166 HET LEVEN VAN DEN
Die zyne onnoozelheit dus naar hec leven ftaat. Verware bioetdorft, die de deugt tragt te vertreden! Geen Wocftenybarbaar 3 geen Tarter woeft van zeden, Nog wat zyn woning heeft by 't wreed Hirkaans gebroet, En grimmend ongedierc met menienvlees gevoed, Kan zich onmenflyker aanftellen, als dees fhooden, Een faarageraapte hoop van opgeruide Joden, En Ouderlingen, aan dit vloekverbant gehegt; Dat, hoe vol onregt, hier nog fchreeuwen durft om regt. De Godtheit hoort ze, die haar vloeken hier beneden, En 't ooge kwetfen, door 't verflinden van haar leden. Noem Veltheer Lifias, vervremt van uwe wet, Vry een gewekfenaar, om 's Afgezants ontzet: Toen gy, onzalige., u te zarncn had verbonden j Geen fpys te nutten voor Godts leeraar was verflonden: Smelt al uw vonden, tot's Apoftejs laft in een: Noem hem der Joden peft, en t hooft der Nazareen, Een oproermaker, tuk op valfle huichlaryen: Befchuldig hem, dat hy uw Tempel durft ontwyen, En wat de helfle geeft u verder blaaze in 't oor: Stadthouder Felix gunt bezadigt elk gehoor: Dus zal de waarheit uit zyn mont haaft triomferen , En al uw lafter op uw hoofden we£r doen keeren, Van waar hy voortkwam met verdrayde, en valfle ree'n: Braveer den Redenaar van Rome, of Demoftheen, In zyn befpraakte tong: de Apoftel, fchoon verfteken Van die fieraden, ftaat uw opzet haaft te breken. De Ato- Doorlugte Felix , die myn on&hult zult verftaan, Jiel ver- TDus vangt hy moedig voor *s Stadhouders regtbank aan) antwoon |ren grooter vryheit perft myn' geeft om toe te treden, »//*. Nu my verdediging vergunt wort op elks reden, Geruft op de eer Van uw zo lang beftiert gezag, Niet onbewuft van myn befchuidigers gedrag, Ten moetwil vaardig, en gereedt elk aan te klagen, Wie
|
||||
APOSTEL PAULUS. V. Boek. i67
Wie zich het net ontwart van hun gefmeede lagen. *t Is zes paar dagen _, en niet langer ook gele£n, Dat my Jeruzalem den tempel zag betre&n, In ftilte alfeen, en ver van oproer te verwekken, Of in de Sinagoge aan ieraant iers te ontdekken, Dat naar een nieuwe leere, of aanhang zwemen raogt: Nog fchelt men my voor een gevarelyk gedrogt, Dat op-ftant wekt, waar door's lands rufte wort verllonden, En niemant dezer heeft my in de ftad gevonden, Met andre fprekende: nog in den tempel zelf, Daar 3t oproer weiden ging, door dak- en koorgewelf j Gelyk een donkre Orkaan ten zeegolf uitgerezen. Geen misdaad wort uit hun betigting my bewezen a Daar yders lafter , ons geworpen op het lyf, Van zelf vervalt, gelyk hun eereloos bedryf. Een enkle zaak nogtans (wie deze ook maak te onvredenj Wort wilhg , zo voor Godt, als menfeh van my beleden: Hier in beftaande: dat ik onzer vadren Godt In eere houde, my gedrage aan zyn gebod, In alles wat door Godts Profeten is befchreven s Waar op de grondbouw ruft van \ zaligende leven. ^w^" Men noeme dit een fe&e, of drift van Farifeen. van de
De goede en kwade agt ik de opftandinge gemeen. •tfianiing
Maar 't einde wil daar af den een ten hemel heffen., Vnign"
Den andren met een plaag van eindloos onheil treffen. misdaad;
Zy zelve wagten voor de vromen 't hoogfl; geluk, En voor de boozen onvergankelyken druk _, Hoe zcer hun moetwil, om dat ftuk, my durft vervolgen. Maar hoe de fchyndeugt my begrimme., of hoe verbolgen Dcr Joden onverftant, of haat aer Sadduceen^ My, op die hope, rragt op 't vry gemoed te tre£n : 'k Heb my onergerlyk , en anders noit gedragen : Om met myn' wandel Godt, en menfehen te behagen. Nu kwam, naar eene reex van jaren, juift de dag, Die
|
||||
16$' HET LEVEN VAN DEN
Die op d'uitdeeling der aalmoeflen my hier zag:
Dat zy nu tuigen, die my hier mee bezig vonden, Of ik den Tempel heb ontreinigt, of gefchonden, Of oproer aangekweekt, door dezen dienft gezait, Het eenige aspunt daar hun Godtsdienft zelf op drayt? Geen van deze alle kan my ergens mee" betigten, Die hun befchuldiging flegts op vermoeden ftigten, Of ydel zeggen, hun gefteken in de hand. Een Joodfe bende, hier uit Afie geland, Op welkers orde ik ben van Lifias gegrepen , Op welkers aanklagt ik my voor 't geregc zie flepen, Zda'ly- Moeft zich op deze plaats vertoonen tegens my, tie regie En 't fchultboek openen, als klagende party: befrhuidi- \yaar af t geheim, voor die hier ftaan , nog is verborgen. gmogen Waar zyn ze ? of doet myn zaak hun geeft voor onheil zorgen. imr xieh jjet fla me vry dan u te dagen in hun naam, moor die Als oproerftigters, en bekladders myner faam. agterbly- Voorrplanters van gewelt, en ongeregtigheden, fpreelt'hy ^n onkruitzajers, doof voor alle tugt en reden: de gezon- Want al het eenige, waar over dit gewelt j |
||||||||||||||
denen
|
||||||||||||||
Aan my gepleegt, en zelf uw oordeel is gevelt.
|
||||||||||||||
AAtt.
|
||||||||||||||
Is de enkle leere van 't verryzen van de doden,
Met my beleden van de Farifeeufe Joden.
Een punt, waar op myn ziel zich ook geheel verlaat.
Zie daar, de rede van den opgeruiden haat.
Die my, op andren grondt, een misdaad kan betogen,
Dat hy verfchyne, en die opdifle voor onze oogen.
Verfchoon me, zo myn rede uw heus gehoor vermoeit,
Doorlugte Felix! zie, waarom ik ben geboeit.
Felix De Stedevoogt, met deze ontfchuldiging bewogen , W/Te £e-^s mcfkende, wat glimp de geblankette logen fibuidi- Tot Paulus nadeel had gefteven, prees den glans %"jtr ^n ^e onbezwalkte deugt des allervroomften mans, Die geen verdediging liec hooren buiten rcden,
Maar
|
||||||||||||||
APOSTEL PAULUS. V. Seek. i69
Maar met zyn onfchult lift, en lafter kon vertreden: Waarom hy, met de zaak des Kruisgezants begaan, |
|||||||||||||||||
doet de
partyen fcbeiden |
|||||||||||||||||
Partyen Icheidde, wel gehoort, dog onvoldaan:
Zyn uitvlugt leggende op der Overprieftren zeden, |
|||||||||||||||||
En Joodfe wetten, by zyn godsdienft niet geleden,
Van hunnen tempeldienft gevolglyk onbewuft. De blintheit van de zaak houd hem 't gemoed ontruft: Waarom hy ook belluit geen vonnis uit te fpreken _, Voor hem in yders zaak meer ligts zal zyn gebleken: |
|||||||||||||||||
dog zan-
der von- nis* |
|||||||||||||||||
Hem op re dagen uit den mont van Lifias,
Wiens overkomfte, zo hy zeide, op handen was. Dus kreeg de Apoftel, na deze uitterfte verklaring, Herodes wagtflot weer, de lyfwagt rer bewaring Gefchiktj maar egter met uitdrukkelyken laft, Van hem te geven 't geen een man van aanzien paft: |
Paulas
weder in z.yn ge- ■vangenis; dog wel
gehandelt. |
||||||||||||||||
Bezoekj nog zamenkomft van vrinden hem te ontzeggen>
Maar te vergunnen , wie 't ook poogde te weerleggen. De dienaars van Godts kerke ontmoeten menigmaal
By de ongeloovigen dus eerlyker onthaal, Als by de geen, die op Godts kennis zich beroemen, En j buiten hun geloofs belydnis , yder doemen : Een aanhang , (van den mont der waarheit zelf gewraakt) Die Gode niet dan met de lippen flegts genaakt. Herbergzaamheit in nood, en Chriftlyk mededogen, Waar plaag ofarmoedrukt, behaagtGodtsalziendeoogen. De reiziger, half dood, des roovers hand ontgaan _, Vont dus barmhertigheit in een (a) Samaritaan: Daar Priefter, en Levyt, om hulp miflchien gebeden, Met afgekeert gezicht bei zyn voorby getreden. Eens anders onheil gaat den kerkling fchaars aan 't hart. 6 Ongevoeligheit, die Jefus leden fmart! Wat zegen kan 't geloove ons uit zyn kragr docn hopen, Y Zo
|
|||||||||||||||||
W Luc. 10. v. 33.
|
|||||||||||||||||
i/o HETLEVENVANDEN
Zo men de liefde laat verbannen, en verloopen?
*t Veel weten grypt hec hartdesHeilantsniet, maar'tdoen.'
Dat is de regte ipyze, om heilgeii op te vo£n.
De Bethlehemmer Vorft is ons dus voorgetredcn,
En noetnt hen zalig, die hem volgen op die fchreden.
Maar laat ons wederom Godts waardften Kruisgezant
Bezoeken, op wiens geeft, nog kerker hegt, nog fchand. Stadhouder Felix, van zyn Gemalipr'bewogen, maiinne Om Jefus leeraar eens te ftellen voor haar oogen _, ■vanTeiix Als zynde een Joodfe fpruit, weleer met hem gemeen, pfuius Ontbied, haar te geval, de Apoftel van benedn. te botrm. fa) Drulilla hoort hem met geetie onbefnedene ooren, Terwyl zyn rede fchynt door lugt en wolk te boren, Als hy de Godtheit haar afmaalt op 's hemels troon, En 't eindloos leven, nu gewonnen door Godts zoon, Voor die het Kruisgeloove omhelzen hier beneden, En Chriftus zoeken op het voetfpoor zyner leden. Zyluiftren, beide Van verwondering geraaktj Als Paulus door den geeft, die eindloos in hem blaakt, Haar den Meftias toont, in Chriftus nedrgekomen, Den regten Silo, en verlofler aller vromen, Die op 't eenvoudig harte alleen zyn oogen veft, Van alle valsheit wykt, en wat de helfle peft. Door gelt- of ftaatzugt fmeed in 's afgronds diepe kolken, De lugt befmettende door haar misleide volken. Hy maalt haar verder het toekomende oordeel af, De deugt ten zege, maar alle ondeugt tot een ftraf. Ecn woort dat Felix deed veranderen van wezen. Zo kan de boetbazuin den zondaar haaft doen vreezen : Wen 't aangevogte, en van het kwaat bewuft gemoed Een knaging wekt, door 't woordt des levens aangevoed. Maar wie aan 't aards gehegt zyn luft volgt, en vermaken, Voelt
|
|||||
U) De vrouw van Felix.
|
|||||
A P O S T E h PAULUS.V. Boek. 1/1
Voek van dat hemels vuur vergeefs de ziei hem blaken. De werreltling zou 't hof des levens met verfma£n, Indien 't hem mooglyk waar zyn oof hier af te ftaan: Hoe zeer Godts vjnger aan de deur klopt van zyn harte, Geen baifem hegt op oogeneefielyke fmarte: mdtuch Waar by de wanhoop voert het opperfte gebied: ontroert
Gelyk de Apoftel aan Stadhouder Ftlm ziet: %£%,
Die, vreezende eerlang meer, als hem gevieJ, te hooren»Apti>u,
Den leeraar oorlof gaf, en heen zond, als te voren, tmvLr Schoon in bedenking van bekeering feeds gebragr. &*»,
De gekzugc had op zyn gemoed te groote kragt.
Die peft, zo zwaar van de aardsgezintheit hier te ont vUeden» Bewoog hem 't meeft, ora Gods Apoftel dusteontbieden^ En dat bevel ftaag te vernieuwen, af en aan. Die deed hem Paulus zeer gemeen ter fprake ftaan, Door 'c woort van zyne leer verwooaen en gevangen^ .' Tot hem de Tarfcr ftuitte in zyn verjeeert verjangen. De - _ Begeerlykheit tot het vergajaklyke blylc doof zugt belet
Voor alle Godsfpraak, en verfteken van 't geioof. him gig
Die zal in eeuwigheit dat dodwit niet fcefchieten. kuw*
Waar tegens quelling, ramp, verv^ging , en verdrieten,f*w»»
De genen drukken, die de kroon der zaligheit zynkarte Najagen, van de nyt nun voeten vrede ontzeat, * ***■
Om dies te heerlyker om hoog te zeegepralen _, ™fl<mde
Wanneer verraeetle waan feaar hoogmoet zal zien dalen,
En de afgeftrede ziel, na kwelling, ramp, en dr>uk, Haar leet vergeten zal in 't opperfte gel.uk. Gy Serafynen! dae uk 's hemels foooge tranflen Aanroc-
De Chriftemkerk beftraalt met Goddelyke glanflen, P"s jer
En juicht in 't kmisgeLoove, op Paulus ker gegrondt, z7nggo-
Waar 't ligt den dag ontfteekt met rozen in den mont: £rmm,dt Gevlerkte wagten, voor den troon van't zalig leven, hnmst- -In *t ongenaakbaar ligt, ter heeriykheit verheven! rafinen Begunftigt myne pen, Godts afgezant ten -prys! mimAf*,
Y 2 Zo
|
||||
vji HETLEVENVANDEN
«»i«wr-Zo kryg myn toon, hoe laag., een hemelheldenwys:
bring Zo klinke uit dit gezang, gefoannen op myn fnaren, "i^Uwm, Wat hem, na Felix, is met Feftus wedervaren., En verdre ontmoetingen, op eilanden, enze£n: Hoe vol gevaar, van hem grootmoedig doorgeftreen: Tot hem de tempelpaap, gefpitft op tafterftukken, Te Rome, on fchuldig doer voor'tzwaart van Nero bukken. Zo hef ik, van uw hulp gefterkt, dus weder aan. De zon had twee jaar lang haar dagreis afgedaan, EmMjft Sins Paulusaan de wagt van Felix was bevolen: geefi vtr- Warineer een Hidra _, flout uit's afgronds donkre holen jeTxin Geborften, dol van wraak, dien Regter blies in 't oor: *» De tyt genaakt, die van 't Stadhouderfchap u, voor rfnww, Y)en ^y.ajjjjfen Feftus, uw navolger zal verfteken. Gy weet, hoe 't Jodendom zich tragt aan u te wreeken.,
Om zo veel overlaft, roof, en geweldnary 3 Gedurende den tyt van uwe heerfchappy, Aan hun gepleegt -, wilt gy dien ftorm doen overwajen, He hem Gy kunt hun bittre wraak met dezen Paulus pajen j inbUaft Door hem te fluiten, op den dag van uw vertrek: *^"w-Schoon de (a) erfgewoonte roept uit haar bepaalt beftek, trek met Dat alle onfchuldige gevange wort ontflagen, u™*~ Zo haaft den Stedevoogt de Ryksftaf wort ontdragen, En 't Renters ampt van hem valt op een nieuwen Heer. Hier mede ftuit ge op u het reeds gewet geweer. Dus laat den Kruisgezant, als gy verhuift, in banden: Zo trekt gy veilig we£r naar Rome uit deze landen. Hier mee1 verdween het fpook in wind en ydle lugt:
En Felix, voor 't gedreigde al overlang bedugt, Volvoerde ook eereloos 't geen hem was ingeblazen. Maar
(a) Het was de gewoonte, wanneer een oude Stadhouder uitgedient had , en
een nieuwe in desielfs plaats quam , degevangenenopzyneinhuldigingteont- flaan: gelyk zulks nog te Rome in gebruik is, op het kroonen van een nieu- wen Paus. |
||||
APOSTEL PAULUS. V. Boek. 173
Maar och fluit Paulus vry: gy zult hem niec verbazen, ^ u Lafharte Felix, die dc wet hier overtreedt: de Apoftel Al wekt dit ongelyk hem nieugeboren leet: tesens
Hy zal voor Felt us met dien zelven moed verfchynen, '«£»?«»
Die 't hajt zo menigwerr u krimpen deet in pynen, oude trf- Wanneer ge van zyn woordt wierd op uw zeer geraakt: s^Zll».
Geen ongelyk kan hem doen fchroomen, waar 't genaakt, Die geen vervolging vreeft , nog land, nog watertogten, Die Cerberuflen boeit, en helfle nagtgedrogten, En zelf den yfren flaap verbreekt voor yders oog. Hy is 'c die de banier van Juda heft om hoog, *t Afgodifch Outer breekt, en 's wichlaars heiligdommen, En voor de kragt van zyn geloove elk doet verftommen. Niets kan hem wyken doen van 's meefters fpoor en ftyl. Geen menfenflagter in het wrevele Brafyl, Geen Rykstiran, hoe wreed, kan hem \ gemoed vervaren, Of vrees verwekken: geen verflindende Barbaren, zy» *»- Geen woefte meiren _, of gcbergten wilt, en hoog j w?Tn'
Die 't levenwekkend ligt alom heeft in zyn oog. Al/Z
Dat vry de helfle wrok haar magt doe zamen komen, Jamvaf-
Hy zal de kruisbanier opregten binnen Romen. 'fgelLvl Hoe hevig de offerpaap daar 't Chriftenheir beftookt 3
En markt, en ftraat van 't bloet der martelaren rookt. Het zaat van Jefus kerk, hoe fel ter neer getreden, Wort dus niet uitgeroeit, nog *t bloeifel afgefneden: Uit elken rank j die van zyn ftam word afgeknot, Schietflukseennieuwe Qa) fcheutj enuitdiefcheuteenlot, Bekwaam, om tot Godts eer, in wasdom voort te planter! -t De kruiskerk groeit in 't leed, gepleegt aan haargezanten, Y 3 En
(a) Met goede rede liet men dikwils de gedruktc Waarheit en Deugt, (om
een zinnebeeld van haren aard te vertoonen) met een foort van Oofterfe of Jeruzalemfe palm (waar van gezegt word, hoe dat zy ook wordgedrukt, geen zwaarte magtig is te beletten, dat zy hare fcheuten van ter zyden uit regt opfchiet, en dus tegens de verdrukking het hooft boven houd) atgebeelt. |
|||||
. _
|
|||||
1/4 HET LEVEN VAN DEN
En wore met hemels manne, en levend ooft gevoed, En tart den aanval daar de hel en dood mee woed. Tejbu- Maar 'k zie me nu tc Vcr de kerkbazuin ontweken. komt te Stadhouder Feftus, nauw gelant in deze ftreken, UmUX£aar °nt^ekt den naat terftont, op Paulus aangekant, hemde Zo dra Jeruzalem hem weikomt aan zyn ftrand. IITpI- ^e mo°rtluft ^ak ntt no°ft» °P *s Regters aankomft boven,
ius"ver- Gereed om Pawl us van het leven te berooven, wtiko- Na 't zaamgefmeed verbond, indien hy raakte op weg. Men trok de hoofden 2aam, en floeg nieuw overleg, Om j waar het mooglyk j den gebieder te belezen, Dat hem Jeruzalem ter regtbank wierd gewezen: Waar toe geen logenraal, in walglyk hoofs geviei, eme be- Vergeten wierd, verzelt van klagte, en kerkgefchrei, Uzjm Door Overprieftren, en fchynbeilige Ouderlingen, ttmfm- Om Paulus door dien li*ft tleti Stedevoogt te ontwringen: lus daar Dat ook gelukt ware, op't gerugt van hun gemaakt: fleiief- U ^° Godt, die overal Voor zyne dienaars waakt, Het hart van Feftus , reeds ten deelen ingenomen,
Niet had we£rhouden, om dien moetwil te betoomen. De boosheit fteunt vergeefs op magt van aards gewelt,
Als ohs net dog bewaakt, dat de afgront paten itelr. Uw aangeklaagde zal te Gxfareen Terblyven, Sprak Feftus; en aldaar , gehoort op zyn bedryven, Zyn vonnis van den Raad ontfangen j daar wy ttaan. Wie tot zyn laft iets heeft j die volg ons derwaards aan. datFeflm Wy zullen, eer de zon tienwerf op haren wagen mhu» Vqi\ valen nagt zal voor den dageraad verjagen, de regt- Uw vyand ftellen voor den •ftoel re Caefareen. hc*fm» ^° fpra^ nv: en zo'haaft als deze dag verfcheen, wyfl, Liet zich *t gefpan , ten val van Paulus opgezworen, daar xy Voor dezen regtcrfroel gelykerhand ook hooren. w» Htcr fpoogde z-war.ee nyt verdigtfels zonder tal, Vermengde drakefpog, met gift, en groene gal,
En
|
||||
APOSTEL PAULUS. V. Baek. i7s
En yverde om Godts heldt, zo kuis in zyn bedryven i Een vuile kladde., ftreep, of misdaad aan te wry ven j Dog ongegront, en van zyn doen als onbewuft. Door hem verviel de kerk, en 's lands gemeene ruft: Hy yverde verkeere, en trade op Mofes wetten > Wees de befnydnis af, en fpande zyne netten Om 't volk te vangen, en te leiden naar zyn hand, Op een verbode leer, verf preit door al het land, En verdre ftukken voortgebragt, maar niet bewezen: Waar door het oproer in den tempel was gerezen. Des Paulus (had het regt geftaan in 3t Joods gewelt) Hier wis den laatften dag zyn 's levens had geteltj Maar die ftont onverzeert voor zulk een vals bezwaren, Gelyk een vafte rots voor 't klotfen van de baren, Wanneer een nagtftorm opgerezen, al't geftarnt Verbleeken doet., en op de zeekuft loeit, en barnt. Geen onbefproke deugt zal voor den lafter beven. Zyn onfchult pleit hem vry, in wandel, eer, en leven, Die met zyn leere noit den tempel heeft ontwydt, Veel min der Joden wet gedaagt tot twift of ftryd: Waarom gezogt krakkeel deze onruft dorft beftoken. De mont des Keizers , ook van hem noit wederfproken Hoe ongeregtig van den Jood hier me£ belaft, |
|||||||||||||||
en u€n -a-
pojlel met
leugenen beklad- dtn. |
|||||||||||||||
Houd hem onfchuldig, en aan geene fchennis vaft.
Des Feftus yverig, om zulk een vals beklagen j Dog eenigzints geneigt den Joden te behagen, Hem voorhoud, oft hem luft te trekken hier van daan, En, om zyn vonnis, naar Jeruzalem te gaan. Maar Godts Aportel, wiens doordringende gepeinzen Door 't masker boorden van dit boos en liftig veinzen, En wel bewuft, wat flag hem dreigde op dczen weg, Spak moedig: dat men my geen uitfpraak hier ontzeg: |
De Stad-
houder, om de'Jo- den wat te gevalte komen , •vraagt den Afo- ftel of hy te Jeru- zalem te regt wil ft aan, |
||||||||||||||
'k Ben voor den regterrtoel des Keizers hier getrokken,
En zal myn vonnis daar ook wagten onverfchrokken |
|||||||||||||||
dat Pau-
lus wei- |
|||||||||||||||
EifU"-'.
|
|||||||||||||||
i76 HET LEVEN VAN DEN
Eift eenig feit van my 't verlies van 's levens ligt? Ik weiger niet de dood te treden in 't gezigf. Maar ftaan de Joden ftom van fchempen en verwyten, En zwigt de wolf, die 't fchaap de keel tragt af te byten? Zo ken ik niemant, zo vermogend hier te land, Die my ora lief of leet kan levren in hun hand > Gelyk zy wenfen van den moetwil aangedreven. Het paft den Chriften ook te waken voor zyn leven, Wannecr de noot hem dreigt met een verwaten troep: Tenicei? Waarom ik nogmaals op den Keizer my beroep. z.er be- Hier zweeg d'Apoftel., wien nietsverderswasvannoden roept. ToC overtuiging van de valsheit dezer Joden, d»2M«»Nu afgewezen, en gevonnift ter vertrek. Xln, Waar op de Stedevoogt na onderling gefprek Met zynen Raadt zig tot beiluit aldus liet hooren:
enweftus j-febt gy den reeterftoel des Keizers u verkoren? lus de Gy zult, op uwen eis, ook voor den Keizer gaan., Kei&rly- £n jaar meg was net pleitkrakkeel tot hier gedaan. Lnktol. De Joden dropen door, verfteken van hun pogen, En vloekten de uitfpraak ftil met neergeflagene oogen: Terwyl de Kruisheldt, van geen plagen afgemat, Op Feftus hoog bevel weer naar zyn kerker tradt, Om binnen dezen muur zyn vyanden ce ontvlieden, Tot hem \ nieuwsgierig hof weir boven ftont te ontbieden: Gelyk het tytverdryf def grooten , in 't gemeen Begeerig na wat nieuws, als hier te Cadareen. De Kruisheldt bleef niet langindeeenzaamheitvergeten:
Zyn nootlot eifte Godts geheimen uit te meten, Op de verdienften van des Heilants nieuw verbond: En in dien pligt (loot boei j nog kerker hem den mont, De Vorft (a) Agrippa van het albehecrfend Romen, Hier
(a) Te wetcn , de zoon van Koning Agrippa, die Jacobus doen dooden, en
Petrus doen vangen heeft: toen nog geen viervorft zynde. |
||||
APOSTEL PAULUS. V. Bvek. 177
|
||||||||||||||||
Een korten tyt hier na te Csefareen gekomen
Met (<*) Berenice j (nu beroofc van Titus min) Zyn zufter j en met een zyn kabinetboelin, Was nauw in pragt en praal, naar Roomfe plegttgheden Verwelkomt, en onthaalt, de hofzaal opgetreden, Ora Feftus zege^ en heil te wenflen op den troon, |
Koning
Agrippa en Bere- nice ko- men te Ctfareen om Feftus te begroe- ten. |
|||||||||||||||
Het regt verbeeldende der hooggeeerde kroonj
Zyn hooft eerlang, gelyk een viervorft 00k befchoren, Of deze liet zich voor dicn jongen Prins dus hooren: |
||||||||||||||||
Myn voorzaat Felix, laatft uit dit gebied getre£n,
Heeft een gevangen ons gelaten hier bene£n: Een man, doorlugte Prins, aan 't wraakvuur van de JodenLang opgeoffert, en vergeten by de dooden> Waar hy tot nu toe niet befchermt van onze hand: Want heel Jeruzalem fchynt op hem aangekant. Een zagt gewelt kwam my daar onlangs af befpringen |
De Stad-
houder doet dien een
verhaai van de gevallen ■van Pau- las, zynen gevangen. |
|||||||||||||||
Van Hoogepneltren, en aanzienlyke Ouderlingen,
Om dezen vogel, juift gevlogen in ons net., Te willen handelen naar hunne tugt, en wet. Z Dat
|
||||||||||||||||
(a) Berenice, zufter van dezen Agrippa , voorheen eene der byzitten van Titus
Vefpafianus , namaals gehuwt aan haren oom Herodes den IV., Koning van Kaleis: van dezen weduw geworden, heeft zy met dezen broeder Agrippa in onegt geleeft; waar over iy van Juvenaal in zyn vi. fchimpdigt niet weinig wort over den hekel gehaalt. Hoe het nu is by gekomen dat deze Berenice, vrouw, of byzit , Agrippa vergezelfchapt heeft, gelyk ook de huisvrouw van Pilatns, in de overheerde lantfchappen, (nadien 'er eenoulingsbeftempel- de wet lag, dat niemant, gezonden in het beftuur der overheerde lantfchap- pen, vermogt zyne vrouw met zich te nemen; waarom ook by Seneca van Flaminius wort gezeit; Dit is Flaminius , die , gaan zullende naar de Provincie, zyn huisvrouw van de poort heeft weg gezonden. En Suetonius, in het leven van Auguftus, De hrygstugt heeft hyflrengelyk onderhouden, zelfs heeft hy niemant van de befiierders van zyn Provincie, als bezwaarlyk, en in de wintermaanden, toegelaien zyn vrouw te bezoeken,) daar over zyn veele bedenkingen gevallen; dog die worden geftuit, als men by Tacitus in zyn 3. boek, het 34-hooftd leeft, dat Auguftus dikwils in het weften en ooften gereift is, verzelt met Livia, en dus door zyn voorbeelt die ftrenge wetgekreukt; waar op ook Drulus , ten tyde van Tiberius, tegens het voorftel van Severns Ccecina zich beriep enz.; waar op die wet by ftemmen is te niet gedaan. |
||||||||||||||||
i;8 H E T L E V E N V A N D E N
Dat 's hem te levren aan zyn vyanden., den Joden.
Deze eifch is hun ontzegt, en tevens aangeboden, Ora hem te roepen voor het hof te Caefareen: Gelyk gefchiet is, in een pleit we£rzyds gemeen: Daar ik hun toonde, dat, om iemant te believen, Het Roomfe Borgerregt niet ftrafloos was te grieven, En de befchuldigde dus buiten hun gewelt. Nog woelt men, dat hy haar mag zyn ter hand geftelt: Onaangezien hy voor ons regt zich heeft verdedigt, In alles waar hem }t Joodgefpan me£ heeft beledigt, En zich van alle fchult, en misdaad vry gepleit. De zwaarfte fchennis (naar ik merk) hem opgeleit, Ryft uit een nieuwe leer j van hunne wet verwezen, Die Paulus aanhangt, en verkondigt zonder vreezen: pus is de naam van myn gevangen, hier bewaart. Zy momplen duifter van een hemels ryk op aard, Door eenen Jefus, lang van hun ter dood verwezen: Dien myn gevangen ftout beweert te zyn verrezen, En nog in 't leven; opgeklommen uit zyn graf, Naar hem het Jodendom aan 't kruis den doodfteek gaf. Zie daar, doorlugte Vorft, den gront van hun krakkeelen : Waar op de Joden graag den meefter zouden fpelen. 'k Heb 't vonnis myn gevange in vrye keur gezet. Maar hy, ("mistrouwende den haat der Joodfe wet, Gebeten op zyn leere, en reed hem aan te fchenden, Om dat hy 't oog niet tragt, dan naar ons regt te wenden, Gelyk hy moedig op den Keizerlyken troon Zig heeft beroepen, zit nog onder myn geboon, En hier bewaart, tot ons bevel hem zal ontdekken, Wanneer hy met een wagt naar Rome zal vertrekken, Om hem en zyne zaak Auguftus aan te bi£n. Agrippa *l Zal ons gevallen dien gevangen ook te zien _, Tvon be- Liec zich op die verhaal de Prins Agrippa hooren. yen* cm yyaar Q^ £Q Stadvoogt: Niets kan my zo zeer bekoren, Door-
|
||||
APOSTEL PAULUS. V. Boek,
Dobrlugre Kdning, dan 't bereik van uw vermaak.
Uw Majefteit bedien zich morgen van die zaak -, Op datik, die niet kwaats ontmoet in zyn bedryven, Met eenen ftof bekome, om over hem te fchryven, Die my tot nog toe heeft ontbroken in dit werk. De naafte dag vertoonde ook Paulus in het perk
Het rixydperk voor zyn eere, en opgeeifte leven, Zo dra hem vryheit om te nadren was gegeven. Hier ftond de Apoftel in het midden van een drang |
||||||||||||||||||||||||||||||
179
|
||||||||||||||||||||||||||||||
zten.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Paul**
verfchynt voor Ko- mng A- grippa, in eene aan- tienelykc Vergade- ■■' |
||||||||||||||||||||||||||||||
Toehoordren, niet gering , maar van flads eerfren
|
rang:
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Hooftraannen, Regreren, en koop- en Edellieden,
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Van werreltfe eer beftraalt, niet om hem 't hooft te bieden, ri"&
Maar om de orakelen., bellorven in zyn mont: |
||||||||||||||||||||||||||||||
"Waar onder Berenice j in 's levens morgenftont,
Gelyk een Themis, op den regterftoel gezeten., |
Schoon-
heit van 'Berenice. |
|||||||||||||||||||||||||||||
By Karen Koning praaide, in fchoonheit ongemeten,
Omfchenen met een glans die heel de zaal ontftak, |
||||||||||||||||||||||||||||||
Gelyk het hgt der maan het hemels ftarredak:
|
Gelykenisf,
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Of a's de nugtre zon, wen zy^de nagtgordynen
Voor fchittrend efmaroud, en vurende robynen, En diamantgeftarnt doet wyken, waar zy ftraalt, En over al het fchoon der werrelt zegepraaltj Terwyl de Stedevoogt dus aanhief voor elks ooren: |
||||||||||||||||||||||||||||||
Rede van
den Stad^ houder voor den . Koning en • de verga~ dering van Pau- lus; |
||||||||||||||||||||||||||||||
Doorlugte Vorft, met lof, ter heerfchappy geboren j
En vroeg den Scepter van Judea toegewydt-' En gy, die nevens ons, hier tegenwoordig zyt, Geene uitgezondert! waar toe veel gefpreks van nooden Gy ziet den mens, my afgevordert van de Joden, Zo hier te Ccefareeiij als in Jeruzalem, |
||||||||||||||||||||||||||||||
Van elk veroordeelt, met gemeene magt, en ftem,
Als een (dus fchreeuwen ze} niec waardig meer te leven: My ondertuflen (wat hem ook is aangevreven) Is uit hun vyantfchap nog riiets gebleeken, dat Met eenig misbedr.yf,' ofoneer hem beklad: .....
Z 2 Veel
|
||||||||||||||||||||||||||||||
i8o HETLEVENVANDEN
Veel min, dat hem het regt ter doodftraf boor te dagen:
Dus had hy ligtelyk der boejen zich ontilagen, Zo dra zyn onfchult bleek; maar wyl hy in dat pleit Zich op den Keizer zelf met veel vrymoedigheit . Beroepen heeft, heb ik beiloten hem te zenden Met eene wagt, gefterkt van uitgeleze bendenj Op dat de haat, die hem vervolgtj hier door verfterv', En hy zyn vryheit van Auguftus zelf verwerv' > Maar wyl ik over hem den Vorft niets weet te fchryven , Staan wy een onderzoek op nieu van zyn bedryven Aan de vergadring toe: den Koning boven al: Op dat zig iets ontdekk' der penne ten geval. Want wat gevange zal 3t geregtshof vergenoegen, By wien de zender geen befchuldiging kan voegen? Wie des iets heeft, dat hy zich hier nu openbaar', En namaals zwyge: ik wagt elks meening kort en klaar. die met Hier zwceg de Stedevoogt, en niemant lietzich hooren: eem fill- Waar op Agrippa den verweerder kwam te voren: **««*- -^-y ftaan u vryheit toe te fpreken voor u zelf. mtwoort Nu klonk geen woeft gefchreeuw door't lugtig hofgewelf, ^AgriltT Gelyk op de aankomfl: der Jeruzalemfe Joden. fiaat Een diepe ftilte fcheen ter aandagt elk te nooden: wT'*«& Waar op de Apoftel (wien noit ongedult verwon_) te verde- Zyn hand uitftrekte, en voor den Koning dus begon: digtx; Een groot geluk agt ik my in den mont gevlogen, die hier^Nu my vergunt wort eens te fpreeken voor uwe oogen, digbegint. Doorlugte Koning^ die van overouden ftam, Aan 't huis van Ifrael, en Vader Abraham Gehegt 3 de befte plaats zult geven aan myn reden: Want uwe majefteit, naar onzer vadren zeden (Die Mozes ftyl en orde omhelzen) opgevoed, Zal haaft ontdekken waarom dus de boosheit woedt Op myne onnoozelheit j van alle hulp verfteken. Uw aanzien, Prins, zou my de lippen open breken: Schoon
|
||||
APOSTEL PAULUS. V. Boek. 181
Schoon ik voor deze zelf te zwygen was gezintj
Wat hier de bktre Jood tot mynen laft al vint. Want voor wat Regter kan men my gerufter dagen, Dan voor Agrippa? die zich op der Joden vragen, Gewoonte, en zeden zo verftaat, als dat behoort., Hun kerkgefchillen kent ., en wat elks yver fpoort. Vergunt men my gedult, op't geen me is aangewreven, Ik zal hun onbelcheid afmalen naar het leven. Onnoodig is 't hier van myn jeugt te v*igen aan:
Wyl die Jeruzalem nog moet voor oogen ftaan. ¥lJuS? Geen Joden , die my daar niet ftrekken voor getuigen,
Hoe nederig ik my plag voor de wet te buigen: *t Geen de opgeruide haat nu te bedekken tragt, Om dat men enkel is op myn bederf bedagt. Maar welk een onbefcheid my hier ook kom befpringen: Wat heiligfchendery men my tragte op te dringen: Myn eerfte jonglingfchap wryft elk daar in 't gezigt, Zyne ,< Met wat befcheidentheit ik Mofes wet en pligt w«%,
Gevolgt heb, in myn leere en leven onbefproken.
't Heeft aan geen onderwys van naam my ook ontbroken. Rabyn Gamaliel, van hun zo hoog geagt, *» Uen Heeft my den Tempeldienft vertoont in zyne kragt, onde^a'
En ook geveftigt in 't geloof der Farifenen:
By welke ik namaals als een Jigt heb uitgefchenen _, Den Overpriefteren en hesl den Joodfen Raadt Ten vergenoeging, noit verdagt van eenig kwaat. Maar namaals hooger in befpiegeling gerezen, En eindelyk in 't geheim der wetten onderwezen, leTjodm Den mont der waarheit uitgevloeit, verdigt nog vals, vyandgt-
Stort my het oordeel van de Joden op den hals, ™'den' Om de beloftenis, gedaan aan onze vadren beheering.
Van 't eeuwig fchynend ligt, de heileeuw haaft te nadren
In den Mefliasj om de zonde uit 's Ifrels huis Met kragt te rukken, door zyn marteldood en kruis. Z 3 Op
|
|||
i8i HET LEVEN VAN DEN
Op die zoenoffer, dat den heldraak heeft verflonden, De flaaffe banden van den fchaduwdienfl. ontbonden, En ons den laft verligt van Moles ftrenge wet, Steunt myn geloove, op liefde, en hope vaft gezet: Om na myn fterven £dit 's myn uiterfte vertrouwen} In 't onbenevelc ligt myn Heilant ook te aanfehouwen: Den waren Chriftus uit zyn graf hier opgeftaan j Die ons het leven heeft vervvorven langs die baan. Ziedaar, doorlugte Vorft, nudeoorzaakdezerbanden,
Waar in de woede my vervolgt met klauw, en tanden, lln naar het leven ftaat in razend ongedulr. Belofte en Profefy zien haren tyt vervult In Koning JefuSj hier verltooten van de Joden: Die ik hun toon dat opgeftaan is van de dooden: Een woort als bytend' loog op hun vcrettert zcer. Dat hun de ziel ontruft op myn verbreide leer. Zes paar geflagten ftaan nog heden in verlangen, Om, na die hoope., eenmaal de zegekroon te ontfangen. 'k Meen 't huis van Jacob, dat nog y vrig dag en nagt Hicrom Godt eert en dient, en op die hope wagt: Die groote hoope., van myn vyanden vertreden: Die groote hoope alleen wekt deze oneenigheden, En fcherpt de larterrong der Joden, fnood en vals, Om my,' geftrenge Vorft, te dingen naar den hals. Wie kent de boosheit niet uit haar vermetel pogen? Men ftyft den lafter, vangt en (pant my, om de logen Een glimp te geven: wie dog leeft zo onbedagr, Dat hy de opftanding hier, door Godt, oJimooglyk agt? Op welkers oogwenk aard en hemel zich bewegen. Ik heb den Koning zelf in dat geloof niet tegen: Ja durf beweren voor het Vorftelyk gezag, Dat ook zyn huis hoopt op de komft van dezen dag: Dien grooten dag, zo klaar voorfpelt van GodtsProfeten, Pleb ik in 't ligt gezet in glory ongemeten. |
||||
APOSTEL P A U L U S. V. Boek. 183
Een lugt van tongen, zo ik dat geheim verzweeg, Zou het verkondigen, waar *t ligt ter kim uitfteeg. Onmooglyk is de glans der zonne te bezwalken: Oitmoogelyk, door lift, Gods wondren te verfchalken. Hier van heeft rayn gemoed de klaarfte proef gehad, Toen ik het Christendom 00k op de hielen zat, En, door myn blintheit, my verpligt agtte al de leden Des Nazareners op het hart te moeten treden, Gelyk ik heb gedaan, op aller Joden ftem. Van deze onmenflykheit waagt nog Jeruzalem, im*"* Daar ik Godts heilgen, toen afvallige in myne oogen, zymfL
De uitwerkine voelen deed van myn vermerel pogen: mebRni- L>aar myn verwate item met bhes dan vier en moort, vervoigm
Waar flegts de naam alleen van Jefus wierd gehoorr. der chri-
Hoe graasde ik, als het hooft dier woedende tierannen, $mm'
Op de voortvlugtigen met van gen., en met fpannen! Myn yver brandde, en blaakte op 's Overpriefters laft, En fchriftelyk bevel, myn woeftheit toegepalh De pyn en banden, die Godts nieuwverkore leden Verminkten, wekten my de grootfte vrolykheden: v En hunne dood, waar die de Sanhedrin geviel,
Gaf een genoegen, en vermaak aan myne ziel. De Sinagoge weet hoe ik hun heb gedwongen: Met wat vervolging, en gewelt zy zyn befprongen: Niet in den omtrek van Jeruzalem alleen _, Maar al de grenfen door der buitenlandfe fteen. Geen Tyger fcheen zo heet op moorden., en ontzielen, Geen afgevafte wolf op roven en vernielen, Als myn verwaten arm, in moetwil noit voldaan, Voor ik de onnoozelheit in boejen had doen flaan, En in den naren nagr des droeven kerkers zugten, Maar uit bedorven zaat ichept God 00k goede vrugten. Zyn alvoorzienigheit heeft dat aan my getoont: Terwyl de kruiskerke op het felfte wiert gehoont. ; v, Want |
||||
184 HET LEVEN VAN DEN
Want naar Damafcus met een bende op reis getogen, (Het fchyn, doorlugte Vorft, met duifter in u\v oogen) Viel uit den hemel, als een fnelle blixemfchigt, Een ftraal van vuur en gloet, ons op het wreed gezigt: Een ligt, waar voor de zon haar luifter fcheen te dooven, En uit dat ligt een ftem, gelyk een tong van boven, Myn wreetheit dreigende met dit verfchnklyk woort ., Wei klaar en duidlyk in 't Hebreeuws van my gehoort: van'zyne Verwate Saulus, op myn leden zo verbolgen, btkeermg Hou op, 6 Saulus my dus langer te vervolgen. rLf c *s nart ^e me^en in ^e pnkkelen te flaan.
Zie toe, wien gy beftrydt, ik, hooger dan de maan,
En alle ftarren in het eeuwig ligt gezeten,
Heb u een beter lot op aarde toegemeten,
Als gy verdwaalde volgt, om de eer der Joodfe wet.
Sta op, en ken in my Jefus van Nazareth,
In my, van u geplaagt in zyn verkore leden.
'k Wil .dat het ongeloof van u zal zyn beftreden,
nu ten Die voor myn tong zyt uitverkoren, als Godts tolk,
T/truisge- Qm >t D|incle Heidendom, benevelt in de wolk hren. Van zyne onwetenheit, met my te doen vereenen.
Dus regt u op: want hier toe ben ik u verfchenen. Gy zult getuige zyn van 't geene u hier gefchiedt. 'k Zal u van 't volk, dat my op aard voorheen verftiet, Verloflen j en myn naam uit uwen mont doen hooren, Zo ver de hemel gaart haar wettige, en verkoren. Gy zult de duifternis doen wyken voor het ligt. Elk leeren, op wat wys Godts kerk moet zyn gcftigt. De magt des Satans door het heihg woort vertreden, En ten genaverbond 't volk leiden door uw reden. Zo rys het kruisgeloof het zalig lam ten prys, Dat zyn verkoornen wagt in 3i hemels Paradys. Wie durf, 6 Koning, aan een ftem zyn ooren weigeren,
Die hem het pad baant, om ten hemel op te fteigeren -3 Uit
|
||||
APOSTEL F A U l U S. V. Boek. 18?
Uit dit verderflyk dal, dat eens ftaat te vergaan > Wanneer zich 't kerkhof van zyn doodcn zal ontflaan, En 't menflelyk geflagt verfchynen voor Godts oordeel ? Ik heb Godts roeping daar getrokken tot myn voordeel, De ftad Damafcus, en gehecl Judea door, Elk een geroepen, en genoodigt ter gehoor: Rgmt in Jeruzalem voor alj maar, waar ik de bekeering •> geloove
Tot Godt verkondiet, of gekweekt heb, door myn leering, * Ij"de-
Of 't zaat van t Godlyk woort verlpreit van lant tot lant ,de joden. *k Heb meerder Heidenen, dan Jodea overmant, En aan het leizeel van geloove, en hoop gebonden; Den Chriftelykften band , door hel nog dood! verflonden, Waar in voor Godt en mens de liefde triomfeert. Dit toont de menigte des volks., door my bekeert. Om die verwinning, hier zo gloryryk verkregen, Heeft my het Jodendom, wangunftig van dien zegen, Met hart en ooren doof voor Godts orakelftem, Den tempel uitgejaagt, in 't hoog Jeruzalem, Om my, waar 't mooglyk, dus te Ituiten in myn woorden, En voor een laftraar van het grauw te doen vermoorden. Maar Godt, voor welkers oog, en dienft ik henen ga, Zy de eere, dat ik tot op dezen dag befta, En klein en groot betuig de hulp, van hem verkregen, Die my verzekert op alle akelige wegen. Ook heb ik niets van het toekomende vermelt „ Oft is voor my van Godts herouten zelf voorfpelt. Dus laat ik Mofes wet in eere, en ongefchonden, Dewyl myn leere ltemt met der Profeten monden. Bewys Getuigen deze klaar in de gewyde blaen j van de
Dat Chriftus lyden moeft, en uit den doode bpftaan, °j£*"~
Om ons als eerftling door zyn voorbeelt te bewyzen, Hoe 't mensdom uit het graf eerlang ftond op te ryzen, De opftandinge des vlees te zetten in haar kragt; Wie toont my, dat ik wet of Godsdienft heb veragt? A a Tot
|
||||
i8<S HETLEVENVANDEN
Tot dus ver had Godts heldt de nyd op'thartgetreden*
Wanneer de Stadvoogt., als verbyftert door zyn reden, En haar verborgenthe£n, zich ophefte uit zyn plaats j - Hem toevertrouwt als hooft des Keizerlyken Raads, En uitbarfte overluid, om 't geen hem deed verbazen: over de Uw groote taalkunde, en geleertheit doen u razen, 'pauius, Vernufte Paulus! te vecl weten is niet vry , ■waant Naar uwe wysheit, hier vertoont, van razerny. ra*P, De Godtgeleertheit, al te diep getreden binnen, Ontftelt den geeft, en brengt verwarring in de zinnen.
Dit doet ons dugten voor uw ai te vlug verftand, Waar in gy met natuur hier ftrydt om de overhand. 9t Geheim van uwen geeft is niet van ons te ontleden. Maar Paulus, doelende op 't hervatten van zyn reden, Gaf antwoort: Dat men my van geen verborge taal Verdenke, 'k leg myn zaak in uwe redens fchaal, Geftrenge Feftus, gy zult met den Vorft niets hooren, Dan't geen de eenvoudigheit en waarheit brengt te voren. a*t Pau-Yan (jeze zaken is zyn Majefteit bewuft. ierkgt~ Dit ftelt, in 't geen ik hier verhandel, my geruft, En ftyft de vryheit (my vergunt) om uit te fprekcn. Nadien de Koning weet wat hier van is gebleken, Zo ver 't gerugt den naam van Chriftus heeft verbreid: Wiens wondren fpreken , waar de zon haar ftralen fpreir, Als wilfe tuigen, door geen wangeloof te krenken. Wat in 't verborgen is gefchiet wekt nabedenken. En maakt zich menigwerf voor Jt ligt der waarheit't zoek. Maar Jefus wonderwerk fteekt in geen donkren hoek. De waarheit toont hier af te ontelbare getuigen, Voor welke 't bngeloof der Joden fpat in duigen. Doorlugte Agrippa, *t zy uw; dienaar toegeftaan, Uw majefteit van dit geheim te fpreken aan! Heeft niet de Koning zelf geloove aan Godts Profeten? Zyn hunne oraklen niet in waarheit ongemeten, En
|
||||
A P O S T E L PAULUS. V. Boe'k. 18;
|
||||||||||||||||||||
En van Godts geeft vervult in wysheit zonder maaf?
Is 't hun voorfpelling niet, die op den Chriftus flaat, Het cinde van de wet, en alter profefyen? Moeft hy.hec mensdom van de bloetfehult nkt bevryerl* |
Die den
Konint met at Prafefyen ovirtuigt> |
|||||||||||||||||||
En naar zyn heerlykheit door kruis en lyden gaan ?
Is ons die Heilant uit zyn graf niet opgeftaaflj Ten zoen des Vaders, hier gezogt van zyn verkoreneii, Gelyk een zuivre roos in 't midden van de dorenen, Door niemants lafter van zyn glory oit berooft? |
||||||||||||||||||||
n.
|
||||||||||||||||||||
Gelooft de Vorft dat niet? ik weet dat by 't gelooft,
En draag 'er roent op: want fliets dat my mindoetzorgeit Als dat van deze zaak hem kts zou zyn verborgen. De zonne toont haar ligt aan }s hemels blatiwe rent Zo klaar niet, als dit ligt, daar Godt door wort gekerit; |
||||||||||||||||||||
De Koning, in zyn hart getroffen van die reden j
En oogende op de kroon der hoogfte zaligheden, Riep: Gy beweegt me (hoe van dezen aanhang fchuw) De Chriftenheit byna te omheizen, nevens u. |
■AtfW
zich ge- raakt voe-
lende,
neigt ter
bekeering.
|
|||||||||||||||||||
Waar op de Apoftel: Niet byna, grootmagtig Koningj
Maar in 't geheel: Godts naam ter eere , en uwekroning: Met alle deze, die ik wenfle myns gelyk Te worden, in de hoop van Chriftus Koninkryk, En met my lotgemeen, behalven deze banden. Gaf dit de Almagtige, hoe zou elks yver branden In liefde tot Godts eer, die nu op de aarde zweeft, En aan 't verderflyke met hart en oogen kleeft: Niet te gelyken by der Chriftnen heil en zegen! Want geen geluk., hoe groot, kan hun geluk opwegen. Geen eerampt, gelt, ofpragt, of Koninklyke ftaat, Die zo hoog als't geluk van eenen Chriften gaat. Loren Een Chriften in der daad, en niet door naam , te wezen, A«7/«■
Is't hoogfte heil j dat voor den mens is opgere2en. 'hlit^ Een opregt Chriften heeft geen we£rga van geluk.
Een Chriften ftreeft geruft door alien ramp en drukj A a 2 En
|
||||||||||||||||||||
188 HETLEVENVANDEN
En is op *s raeefters fpoor verheugt in kruis en lyden>
Tot hem de kroon volgt van het eeuwige verblyden. Vermogt myn bede, dat gy niet verhart, nog doof, jidi!LitVoor ^eze *eere> tradt in dat gewenft geloof!
zyn nde; Ik kon op Godts altaar geen fchooner offer branden. De Algever fchenk het u, dog buiten deze banden. Zo haaft de Apoftel met dien wens zyn rede Hoot,
Rees Feftus uit zyn ftoel, gevreeft by klein en groot, tvaar op Om 't Vorftelyke paar naar 't hofbanket te leiden, X'ftnJ* En de vergadring der toehoordren dus te feheiden: Mnf ' Wanneer de Koning , 't hooft gebogen naar den Raad, fch*idt,en lAch hier op uitte: Schult, nog fchyn^van euveldaad ■A&W* Komt ons in dezen mens (wie hem belaagt) te voren. Krmsheldls zyn gevankenis uit misverftant geboren? *J*™ Die kon hier eirrdigen: en hy, van nu af aan tuMgt. Van zyne boejen, en den kerker zich ontflaan. Dat nu zich zelven ftuit, en omwerpt 't zyner fchade.
Want heeft hy (ligt bedugt voor iemants ongenade) Zich zelf beroepen op het Keizerlyke regt, Men moet gedogen, dat zyn zaak daar wort beflegt. |
|||||
Einde van het vyfde Boek.
|
|||||
... . ., i3p
D E
KRUISHELD,
O F H E T
L E V E N
VAN DEN
APOSTEL PAULUS.
Z E S D E BOEK,
|
|||||||||||||||
! , - > ■ • .
|
|||||||||||||||
IE Hofftoet fcheidde,van verwondring opgenomen:
En Paulus j nu geruft op zyn vertrek naar Romen _, Begaf zig, van zyn wagt geleid j we& naar hct flot > De a- De plaats van zyn verblyf, en wenfTelykfte lot: f°fiel Als die met zogt dan dus voor Jefus eer te ftryden, weir now En hem te volgen langs den weg van kruis en lyden, *»*«■**•.
Te vinden in den prys der Chriften martelkroon, get1
Daar Kruisheld Stefanus mee praalde voor Godts troon:
Wiens heldre ftar hem fcheen te wenken uit den hoogen: Waar hy 't uitfpanfel ook befchouwde met zyne oogen: 4 Dat onbegryplyk ftuk van grooten Goels hand^ Wiens enkle vinger zeen en ftroomen overfpant': Jehovaas maakfel, en het werkftuk zyner vingeren, Op welkers fchoonheit de Godtslievenden verflingereh: A a 3 Ge-
|
|||||||||||||||
__
|
|||||||||||||||
190 HETLEVENVANDEN
Gelyk d'Apoftel, in verrukking, zyn gezigt
vermk- ^ict weiden door den glans van 't ongenaakbaar ligt, king van Wanneer hy , opgevoert tot in den derden hemel, vnnen; yan dc aarcje ontbonden, en haar ydele gewemel, De Godtheit pralen zag in 't diamanten Hot, En raamde uit dat gezigt zyn zaligmakend lot: Als of een geeft hem door Godts ryk voerde op en neder, Of 'c Englenheir hem droeg op zyn fneewitte veder _, die hem Daar Chriftenhelden _, in het kruisperk afgeftreen, opvoert De martelkroonen voor de kroon der heerh/khe£n derdtnL- Verwiflen, na den flxydt., om laag van him gewonnen. *»*i- Hy ziet ze blinken als noit ondergaande zonnen In 't bemels bruiloftskleedt, dat van karbonkels barnt,
En goud, en diaraant, en edeler geftarnt,
Als t geen by hefdren nagt zich toont aan 's hemels bogeif,
En zee", en aarde ligt, met onbenevelde oogen.
Voor dezen luifter duikt de glans van zon en maan,
En alle ftarren, die met haar ten reye gaan.
Wat fnel vernuft om laag de zinnen weet te flypen,
|
|||||||||
Hier praalt het ligt, met geen gedagten te begrypen.
In die befchouwing vintde Kruisgezant zyn lot.,
|
'■:
|
||||||||
De regte woning van den ongelchapen Godt.
Wei aan: hetluftons, hem., van wat gevaarbevogten,
Daar heen te volgen, langs gevreesde watertogten, En zeegevaren, flout en moedig uitgeftaan, Hoe 't hevig onwedr bruit op woeften Oceaan, En dondert over 't vlak j en worflelt metde golven, En geeflelt mart en kiel, in pekelfchuim bedolven, Tot daar zyn valt geloof, door geen gevaar te do6n, Hem ftelt te Rome, voor het regt van Neroos troon. Hoe klaar ook do onfchult dan van PauraswasgeMeken,
In al het geen de haat der Joden had befteken: Nog mogt de bouwhecr van Godts kerk zyn banden nier Zien flaken, of ecn eind hier zien van zyn verdriet. Hy
|
|||||||||
A P O S T E L PAULUS. VI. Boek. i9x
Hy zelf had zig (om zyn vervolgers hier te ontwyken)
Op 't Keizerlyke regt beroepen, en zyn Ryken -,
Des ftond zyn Roomfe reis nu ook op vaften voet >
En zyn verlangen trad dien dag reeds te gemoed.
Geftrenge Feftus, nu gereed hem te verzenden,
Beveelt een' Hopman uit de Keizerlyke bertden,
Den Kruisheldt, van een troep gevarigenen verzelt,
Die Regtbank toegefchikt, ligt om gepleegt gewelt j
In moort, ofdiefftal., lant, of zeeverraderyen.
Zo ftaat de onnoozelheit, omringt van fnoo harpyen,
Haar nydig lot ten doel: wen }t op haar is gemunt.
Zo fteekt de zuivre roos, befchaduwt Van den punt
Des fcherpen dorens, 't hooft in vollen luifter boven.,
Wanneer een zoete Mey de beemden kleedt, en hoven.
Heldt Ariftarchus, met's Apoftels leet begaan,
Vangt (als ons Lucas melt} dien zeetogt met hem aan.
Die Chrifle-Macedoon _, geraakt van heeten yver ,
Hem fteeds voor de oogen in Godts Evangelifchry ver _,
En grootfte reisgenoot van Jefus boetgezant,
Treedt, met hun lotgemeen, de ftad uit naar het ftrand.
Hier legt de vlotte kiel te dobbren op de baren
Voor Paul us Noachs Arke, om 'taardts gewelt teontvaren
Een fchip van Adramite , op roer en zeil befaamt,
En om zyn vlugheit naar die zeeftad ligt genaamt>
Daar 't Afrikaanfe ftrant, befpoelt van zoute golven,
De zeegedrogten in het pekel ziet bedolven.
De (a) Hoofcman Julius, een man van heus gemoed,
Schoon van het Chriftendom afkeerig, dryft den ftoet
Van zyn gevangenen de valreep af, benedcn,
Zo haaft de Kruisgezant is binnen boorc getreden.
De kiel, van 'r anker vry, kieft zee., en ruime luo-t.
|
|||||||||||||||
Zyn ver-
langen naar Ro- me. Hy wort
met een deel niis- dadigen afgevaar- dlgt. Gdykenis.
|
|||||||||||||||
Ariftar-
thus, een bekeerde
Mace- doon, ver- zelt den Kruis- heldt. |
|||||||||||||||
Het /chip
fleekt in |
|||||||||||||||
De winden vallen in de zeilen met een zugt
|
|||||||||||||||
tut.
|
|||||||||||||||
De
|
|||||||||||||||
(*) Hooftman, Hopman, of Kapitein over een compagnie.
|
|||||||||||||||
ij)2 ' HET LEVEN VAN DEN
De doeken zwellen rond, en fpannen touw en koorden.
Men hoort geen onweer zich verheffen uit het noorden, Of5t kielverdelgend zuide, of *t geen het wefte voedj Wanneer de zeeftorm raaft en geeflelt ftrand en vloed. Zy, Ptolemais nu en Tirus langs gevaren, Zien 't groote Sidon voor hunne oogen uit de baren, De eer van Fenicie, om haar wydtberugte vaart En welgelegentheit, in dat geweft vermaart. sefchei- Beleefde Julius (fchoon geen gevangen fcheidde) i?Jt» Schonk den Apoilel hier het veiiige geleide, Hopman Om, voor zyn verdre reis, de zynen te gaan zien, *empj£^n vry t'ontfangen 't geen de heusheit hem mogt bien, Its. Vanvrinden, magen, bloedverwanten-, of vertrouwden _, Om op den zeetogt <zich te fritter te onderhouden , Tot hem de tyt van hun vertrek weer riep naar boort. Men fpoeide zich j zo haaft die dag verfcheen, weer voort. Dog, om 't beletfel der geftage tegenwinden_, Waar door men wanhoopte om Italie te vinden, Langs >t Eilant Ciprus, door zyn afgodin vermaart., (Die zelf in 't Chriftenhart nog twift en onluft baart) Met zyn afgodendom ter llinkerhant gebleven, Om langs Cilicie ten weften op te ftreven j Pamfilie voorby, gehegt aan }t vafte lant Van A fie, en alhier aan hunne regterhand, Tot dat ze, naar een tyt vergeefs te rug te dwalen, ZyMhT ^e W ^'ra ^cniP en vraE>z neerwierpen voor de palen, en gaan ' Een ftad in Licie, gelegen aan het ftrant daarte £)er Afiaanfe zee: daar elk w£er ftapte aan lant. De Hooftman, y vrig om de reis weer voort te zetten,
iaarz-ei,nSchoon 't barre naiaar fcheen den voortgang te beletten, |
|||||||||
een
|
|||||||||
(chip wor-
Deed de gevangenen, op zynen laft gedwee,
*»#«*"• Hier overichepen , in een fchip tot zeilen ree.
Een
(a) Mira, anders Limura, waar heen dit fchip met zyne lading gefchikt was.
|
|||||||||
APOSTELPAULUSL VI Boek. 193
Een vaartuig, jongft de ftad Alexandrie ontvaren, Lag voor zyn anker hier te ryden op de baren, Met koren ryk gela£n, een' koftelyken fchat, Dog min in waarde, als 't aan Godts Afgezanten had>. Om met den eerften wint daar mede zee te kiezen, En geen gelegentheit van voorfpoet te verliezen. Ja vaar gelukkig heen, ftantvafte boetgezant., Jrih/Stet *t Gezelfchap ziet hoe reeds uw heilige yver brant, in't
Om, heel den Tyber langs,de kruisbanier te planten*, «•**«*■
Maar wreevle tegenfpoet zal ziqh hier tegen kanten, 't Gedult u rekken j door gebrek van wcer en wint, Tot dat ge u, fukklens moe , voor 't eilant Knidus vint, De fteile Syrten myd, en blinde (a) zeealtaren, Of fcherpe rotfen , zich verheffende uit de baren, En 't oude Krete u ziet laveeren langs zyn zoom: Knta', \ Befaamde Krete, ("vvelk een blinde Heidensdroom!) j* K**-
Dien tyt alom vermaart door Jupiters geboorte, noemt. Den grooten donderaar, die binnen *s hemels poorte
Den fellen blixem zwayde, als aller goden Godtj Een eilant, ons bekent in Kandie, en zyn lot, Zig hcflende uit het zout der Middelantfe baren. De ftreek dus voortgezet, en }t vlek Salmone ontvaren,
Regt onder Knidus., houd uw kiel geen langer zee, Maar valt Schoonhaven in, een welgelegen re£, zy komm Ter overwintering bekwaam, voor die, verlegen, u,Sch°°~
Een haven zoeken, als het onwe£rt allerwegen. daar zg*
Waar toe (to) Lazea hier naby kan hulpe bidn, &%'*» *•
& b Metverwi„te-
( ren;
(a) De Hcidenen noeraen aldus zommige zeerotfen.
(») Een ftad aan de zuidzyde van Kreta, die met een dubbelen uithoek zuidweft
en noordweft zeewaard inftak, en dus een bekwame fchuilplaats voor het bar- nen van de zee , en veilige haven om te overwinteren had , Schoonehavm genoemt; thans Bom Porto , of Goede haven. En men twyffelt niet, of de ftad Goedereede by ons heeft dien naam van wegcn haren goeden ankergront en veilige haven bekomen. |
|||||
194 HET LEVEN VAN DEN
iattb Met die 'er ankren, van ververffing te voorzien, S£St- Terwyl het ftreng faifoen aitbuldert op de ftroomen, En fneeu- en hagelbui elk een de vaart doet fchroomen, Door onze gierigheit nu open 't ronde jaar, En in gebruik, hoe vol van onheil en gevaar. Maar Paulus, in natuurs geheim genoeg doorkropen j
Om niet te zien hoe ver de reistyt was verlopen, Zo haaft de Schipper 't volk belaftte aan boort te gaan, Ging, eer men Jt anker ligtte, aldus de hoofden aan: Gebieders dezer kiel, bereid van hier te varen, Blvdhet-^ ^US onty^'g u te Ztven °P de baren,
hers a^-Terwyl de winterftorm de zee en lugt ontftelt, ffreekt,en^n >t onbekwaam faifoen niet dan veel onheil fpelt, %Zmg- Eaat myn waarfchuwing, is het mooglyk, u belezen! heitvoor-Ons ftaat, fteekt gy van hier, een droeveramptevreezen. &*'' De reis zal zwanger gaan van bittren tegenfpoet, En niet min baren dan verlies van fchip, en gceti Op dat ik zwyge van u aller dierbaar leven. Dat niemant my verdenke, als van een zugt gedreven Tot kwade maren: of dat fchrik _, of fchroom my jaag * 't Is uw behoudenis alleen daar ik om vraag. Legt myne woorden in de fchaal van uwe reden _, Enoverweegt, offchade., aan lyf en goet geleden, U nutter zyn zal, dan aan deze vafte kuft, Tot uw behoudenis, en welftant uitgeruft? De tyt, hier reeds verfpilt, is nu te ver verloopen, Om zee te kiezen, en iets goets daar uit te hopen. De (ji) Vaften is voorby, die alle zeevaart flyt. 't Is
(a) Hier door,wort door den Euangelift het faizoenbetekent: wantnaderjoden
Vaften- of Verzoendag , die op den tienden <ter zevende maant kwam, tuf- fchen onze maanden September en October, wierden defcheepen opgeleid»en de zeevaart te zorgelyk geagt, Hand. *?. v. 9. Zulks het obkoudtyts in gebruik gekomen was, dat men van den elfden der Slagtmaand, tot den tienden van Lentemaant, geen zee bevaren dorft , uit vreeze voor de barre winterftor- men enz. Zie W. Goeree Euangelife Aartbefchryving, p. 264. |
||||
APOSTEL PAULUS. VI. Boek. 19?
*t Is overwinrereris, en geen vertrekkens tyt. De winden nemen aan in kragtcn, en vermogen. Ik zie, geloof me^ niet dan ongeval yoor oogen, Maar Julius was voor 's Apoftels rede doof, ^^_
En gaf den ttuurman i en dea fchipper liefft geloof. Jm^T
Waaghalzen, opgekweefct op weifelende baren, wrd ,
En onbefchroomt gewoon te ftrey$n doqr gevaren ^
Daar maft en fteve kraakt,- en deverbolge zee De kiel beftormt, of flaa't-.het galioen aan twee. Dus ving de reis weer aan, na yerder overwegen
Van fcheeps- en bootsvolk , .dat Scboonhayen ongelegen, Om te overwintren,.hield, inzonderheit, wanneer r Een onverwagt tempeeft viel op die kuft ter neer. Men moeft re Fenix, waar het mooglyk, zien te landen, '£ * Een ftad ten zuide, welvoo^zien vain vafter ftranden, xjeehaven Bekwame haven,, en gernakkelyke, ree ,. J™*" Wanneec de winterftorm geen kielen du,lt op zee,
Een labberkoelcjen uit den z\iide in 't zeil gevlogen, Scheen yders oogmerk te begun ftigen, en pogen: fat in het Byzonder toen het vlot j op zyn gewenft gety, "rft hop
Het Eilant Kreta ftoof met ftilten ftroom voorby, dfjeeTf-
En hun geen onweer.fcheen te dreigen op de baren. »«* der
Maar wie is hier bewuft wat hem zal wedervaren ? lu&-
Het albefpieglend oog, dat alle watren fpant, P(, wint
De ftormen uitzent, en ook weder legt aan bant, flaatom,
Wierp deze hoop wel haaft in 't groots gemoet ter neder. e^]en
De wint floeg om, en joeg het lant, op zyne veder van tmen Matroos uit de oogen : 't fcherp noordoofte , zo gevreeft^^ ***
|
|||||||||
go$en,
|
|||||||||
In dezen tyt, ontftak de lugt met een tempeeft:
Dat als een donkre Orkaan, ten nagtftorm uitgebroken, De zee ren hemel dryft, al de oevers komt beftoken, Met ftorm op ftorm., niet dan door, blixemftraal verligt. Een zwarte nagt rukte elk den dag uit het gezigt. De winden follen }t fchip van boven en van onder., B b 2 De
|
|||||||||
i9€ HETLEVENVANDEN
De harten krimpen voor den klaterenden donder,
Waar raede Euroclidon de gronden boven roert, En aangefchonden door de zee en lugt rumoerc. De zon fchynt eeuwig van het morgenligt verfteken. De itarrekunde mift haar lant- en waterftreken. De winden blazeri door het loejend aartryk heen, En mengen water, lugt, en ftranden onder een. Het volk aan 't jammeren , toont niet dan misvertrouwen, 7itlrflt" ^n roePt mec l"id gefchreeuw, op 'tgonzen van de touwen, noot ge- Den dooven hemel aan, als 't uiterfte oogenblik, iragt. j)at ane zielen treft met doodangft, fchroom, en fchrik. Het (chip, van foer ontbloot _, geeft alle hoop verloren. De ftoutfte zeeman agt zyn laatfte uur hier geboren, En geeft het zugtend op: de dyning fleept het fchip, En dreigt het flag op flag te ftooten op een klip, Of, door den maalftroom, te verfmoren in de golven: Terwyl het rondom legt in pekelfchuim bedolvcn, En bak, en fchans niet dan van blakend onwe£r barnt. Een bange nagt, berooft van maan, en hel geftarnt, Spreit, als een zwarte wolkj haar vlerken op de baren. Het onweer loeit, en bruit, en weet van geen bedaren. Men ftrykt de zeilen, reeds aan flarden door den wint n Jm,IVGefcheurt; en yvert, als verbyftert, en ontzint, het on- Om, waar het mogelyk, te ontdekken eenig baken. fii/,ref~ Een rnenigte, geneigt voor lyf en goed te waken, Godts ge- Zo lang het Godt geval, kwyt zich in hoogen noot., nade' Met alien yver in 't ophalen van de boot; Men wort ze magtig ook met zugren en met ftenen.
De ftormbui dryft de kiel, dan hier, dan ginder henen, Nu wel te regt op Godts genade, als zeeman zegt. Een tweede noot brengt touw en kabel op de plegt, set fchip^n ^oec met a^en man> eer 'z Pe^ fcnuimt door'tkoren,
wort on- Het fehip van onderen met kabels onderfchoren.
dlrr De fchrik des doods houd elk gereed in 't naar geval:
Jchcort, ----- » » p
|
||||
A ? O S T E L P A U L U S. VI. Boek. 197
En Bootsman fchreeuwt 3 waar iets ontbreekt, fluks Overal! In deze wanhoop, nu ten ftarren opgedreven, Dan weer gedaalt, en als ten afgrond ingedreven, fy$, Daar blinde rots, en plaat heel ligt de kiel verraft ., '«<% '«
Riep qok het uiterfte om verligting van fcheeps laft -, Zlr^n,
Om door de zwaarte niet te zinken naar benede.
Het koren raakte in zee: al 't fcheepsgereetfchap mede. En gy ftantvafte., gy getrouwe Kruisgezant, Sloegt aan dien uitwerp, als de minfte, me& de hant. tot weU Wie kan de liefde tot uw's naaftens welftant teugelen? tl/Zuh "Waar die haar yver wekt, vliegt zy op fnelle vleugelen, paulu* Ver boven het geftarnt j de zon in het gezigt, , dJ"fl^°e' Daar al het duifter wykt voor 't onbenevelt ligt: en yve-
Zy blaakt 00k eerlang hier j en droogt de fchreiende oogen, ri^ett
Daar geene hoop meer fchynt, door Goddelyk vermogen: Als zy behoudnis fpelt, hoe zeer de ftorm rumoert, Aan zp veel zielen als de wanhoop hier vervoert. De zon fcheen uirgedient, en geene ftarren blonken: De wanhoop dreef op'tfchuinr.elk fcheen degeeft ontzonken, Zodanig, dat nog tyt nog luft hem overfchoot, Om zich tc fterken met een luttel fpys, of broodt: Wanneer zich Paulus dus voor't algemeen liet hooren: Te regt, 6 mannen! had gy my geleent uwe ooreri, Paitius
Waart gy van Kreta niet gevaren op myn raadt > j?«*fe de Maar daar gebleven: nu komt deze wens te laat. , %L,&.
't Verlies van fchip;, en goed, nu vaft 3 en riiettekeeren5, dm aan,
Terwyl de winden , ftroom _, en golven overheeren, over dm En elk om 't zeerft, gelyk verwoed ten hemel flaan, ,vmT
Moet u zo zeer niet, als uw lyf ter harte gaan. Wie nu het woort gelooft, behoud met ons het leven. Zyt des goeds moets: want gy zyt alle my gegeven. Buigt uwe harten, naar het geene ik u vermaan. Geen dezer zielen zal, maar 't fchip alleen, vergaan. De rede, die my zulk een heil u doet beloven, B b 3 Komt
|
||||
iP8 HETLEVENVAN DENS
en biiooft Komt wel uit mynen mont, tnaar eerft gedaalt van boveflu bthoudl-' Een Engel Godts is my verfchenen dezen nagtj »». MX.? Ken afgezant van Godc, wien ik te dienen tragt, hZfn'en ^n wiens ik eigen ben. de fchepper aller volken, x.y» raad Die zynen ftarrentroon heeft boven luge en wolken, voigen, £)e onmceteiyke Godt, die met zyn hant aTleen De zee dus fteigren doet, en weder ftelt te vre6n/ Die onbegryptyke voor uw verftompte zinnen, En grootfte Godt, heeft my, zyn afgezant hier binnen Den omtrek van dit fchip geftelt in myn gezigt, Zo klaar, gelyk de zon op 't vrolyk middagligt. Hoe lieflyk vloeide 't woort van zyn gewyde hppen, Waar af ik my geen flip, of letter liet ontflippen: Vrees niet (dus klonk zyn Item wel duidlyk in myn oor) Stantvafte Pautus, maar geef Godts bevel gehoor. Verban het fchroomen voor het woeden dezer baren. Godt fchenkc ze u alle, die met u dit fchip bevaren. Uw vaft geloof heeft hen behouden voor *t gewelt Dcs doods: gy mdet voor *t regt des Keizers zyn geftelt. En \ zalig kruisgeloof dpregten binnen Romen. Dat vry dees wodte zee met losgebroke toomen Dit fchip verniele, of doe aan fpaanders ftukken flaan: Gy zyt behouden met al die hier by u ftaari: Die anders warert aan den vloet ten roof gelaten. Dus ftrekt myn bede den matrozen en foldaten Hen lyfsbehoudenis, gelyk het byzyn Loths Het zbndig Sodom vap de ontvlamde wrake Godts Verfchoonde, tot hy zich daar had vart daan begdveri. Zyt ook geruft, en dus verzekert van uw leven. De mont derwaarheitfehenktdeestrooftu., opmynwbort: Dus geeft geloove aan.'t geen gy door hem ziet en hoort. Maar ora op dit geluk ook niet te ftout te brallen, 2',X»Wy moeten eerlang aan een Eilanic hicf vervallen.1 nan een Een eilant, my bewuft, dog u nog ohbekent. Dan
|
|||||
...... ... -^-niMi.n-
|
|||||
APOSTEL PAUIU5. VI. Boek. i99
Dan met die fchiphreuk zal uw leet ook zyn ten end. &'<*»< « Hier zweeg de Apoftel, en elk nam zyn woort ter harte: if^i-
Gelyk de balfem in een diepe wont de fmarte Un, Te ftillen weet, en. pyn ., en bittren weedom fuft, «»/?**>
Scheen elk (voor 't uiterlyk miflchien) frier op geruft. J-J £jj
Waar voert het ongeloofdedeugtop'sweireltsftroomen »e r«fc.
Niet heen ? het ohgeval treft vromen & en onVromen: onkiag- Gelyk het regent op dit tweederlei geflagt. &/X" Vermetelheit, die zich voor geen gevaren wagt., Mdkden,
-A\s of de zcevaartkunde, in 't ftormgeval ervaren, inhetge-
Geen onweer had te ojatzien op fteigerende baren,
Tergt dus den hemel, als de rets flaagt naar haar zin , Durft Godt verzoeken, en fchept zelf daar glory in: Ja dryft, (ah was zyn hand in geen gevaar te vreezen} „ Men fterft niet voor zyn tyt: oft woort is vals gelezen, ais Codt ,*, 't Geen ons '£ orakel, heeft te duidlyk uitgeprent. *«•«»»-. „ Geen leven, hoe gefolt, wykt voor het heeft zyn ent. **" e'
„ Wie tot het zwaart gefchikt is, kan geen zee verfmoren. Dus fchreeuwt vefkeert geloove, en tergt xieshemelstoren. Het vond van ouds geloove aan 't Schevelinger ftrant, Eenvou.
Een zeedorpby den Haag, de ftoel van Nederlantj dig geho- Hoe daar een differ, op zyn uiterfte, gelegea,■: TeJnfcr-
Een gryze zeeman, afgetobt in ftorm eh.regen, «1°
Wien allerlei gevaar gewait was over 't hooft, v'(fer'
Zig had beklaagt} dat hy eenmaal, van moet berooft,
Terwyl zyn Prediker hem tafce op 't vroom geweten, Den waren Chriftenpligt te deerlyk had vetgeteh j . Door eens te zwigten voor Godts we,£r,. en ftrengen wint. Eenvoudigheit, die zich aan woort en letter bint,
En dus de fchaduw kieft, hoe 't ligt ftaat op te klaren, Steekt menigwerf zig dus, uit ohkundej in gevaren., En rreedt de dood te moet: daar ze op een rietftaf leunt, En zig, hoe fel gedreigtj geen ongeval bekreunt. Dit leerde Paulus niet, die, hooger opgeftegen In
|
|||
200 HET LE VEN VAN DEN A
In Godts geheimen, ons geleid op vafter wegen* :■.: r Maar wyft de rhiddlen, elk gegeven, aan de hand, VVanneer de dood zig dient van waternoot, of brant. 2,/^Zyn voorzorg toonde dit in 't zeevolk te verfpieden, fid beUt Gereedt, om met de boot het lekke fchip te ontvlieden, viJZa. Wanneer het krygsvolk dat verhinderde op zyn woort, reede ma- De touwen kapte, en hielt de vlugters binnen boort. Ve^icbip ^us ornge^°'t door meer dan hondert zeegevaren,
te vet la- E H den veertienden nagt nu dobbrende op de baren, ""• Gelyk een bal gekaatft van *t onmedogend weer, Nog woedende even fterk op 't Adriatifch meir, Scheen eene nieuwe hoop den zeeman 't hart te wekken, Als of zich eenig lant liet van zyn oog ontdekken: Des raakt het dieploot, op elks yver, naar den gront, Dat twintig vadem nats benee'n de boorden vont, En weinig tyts daar na maar vyftien op kon halen. Dit wekte vreeze van te wyd uit zee te dwalen, En hier of daar wel haaft te ftooten op het zant, Of harde platen, meeft re dugten onder 't lant: neUatfle rj)es moeft men ondanks tot de laatfte hoop befluiten, ah Je'ui- Op twee paar ankers, nu met kragt geworpen buitenj terjiehoo- [)e laatfte toevlugt, daar het alles wil vergaan. m'wwt- Elk zugttc en bad, dat tog de dag mogt breken aan fen. Met eenig ligr _, zo lang verborgen voor hun oogen, Als of het ftarredaki ten hemel afgetogen, 't Heelal gefloten had in eindeloozen nagt. De norm Maar.als de laatfte hoop vaft op deze uitkomft wagt, verheft Vernuant de Apoftel hier de fterkfte, door een fterker, "at'da ^n nu m Ve^er °°g alrcede een wonderwerker, en ver- Het afgematte volk, verbleekt, en afgevaft , greet hit sch0on 'c yflyk zeegedruis nog even vierig baft, gevMr. ^jg >t jiart te fterken, en met fpyzen te verkwikken, Om dies te minder, voor'tgeennakend was, te fchrikken.
En zich te moediger te febikken naar het lot, Hie*
|
||||
APOSTEL PAULUS. VI. Boek. 201
Hier niet te ontvlugten t maar hun opgeleit van Godc. *k Zie heden, fprak hy, den veertienden dag geboren, t-w • ' 1 .r 1 1 r ° °r Paulas
Dat niemant naar den Kok geneigt heert oog or ooren _, tter
Als of het lighaam met geen fpys moeft zyn gevoed, moedigt
En onderhouden, meeft van noode in tegenipoet. mvm*'
Schept moed, en laat ons dus ons zelven niet verliezen mamthet
In de algemeene vrees, maar 't heilzaamfte verkiezen. m tUn '>
Aanvaart het broodt, op de behoudnis, u belooft.
Want niemant zal een hair verliezen van zyn hooft.
Wy zyn hier af van Godt verzekert: dit }s het teeken.
En na dit zeggen, ving hy aan het broodt te breken: . waarmei
Na eerft den Schepper , die het alles kleed, en voed, £LiT^
Gedankt te hebben met een nederig gemoed:
Om door zyn voorbeelt hier den Heidenen te leeren,
Dat niemant kan beftaan dan door den Heer der Heeren.,
In Ifrael bekent als aller Goden Godt,
Hun nog genadig in dit wederwaardig lot.
Zyn voorbeelt wekte elk een te iuiftren naar zyn raden, £f**tt
En zee- en krygsman zag de Apoftel zich verzaden, ten ban Alle ongeval getrooft, en op Godts wil geruft., mdtr dm
In 't geen nog volgen moeft aan de Maltezer kuft. /£.%.
Elk fcheen nu ftouter, en byna zyn leet vergeten.
Nu ving de maaltyt aan, en groot en klein aan 't eten, Van fpyze, en moed gefterkt: fchoon man, en muis in noodt Nog even lydig fcheen te worft'len met de doodt. De dag brak eindiyk door, in'toofte, op Godts genade, Delist En zagj hoe foljer, en matroos zig vaft verzade,, tmkn, Door't woort gefterkt; waar op elk 5t hooft weer boven ftak; begm op
Hoe zeer het ftormgewelt nog bulderde over 't vlak_, *^m En dray- en (V) wervelwint, en kaak zyn vinnen roerde,fc»//e
En uit het noorden brulde, en al het meir beroerde. ver(o0~ C c Het"
|
||||||
(4) Draywinden, wervelwinden, hozen, kaken, travenen en diergelyke, zyn
doodelyke tekenen. |
||||||
2oz HET L.EVEN VAN DEN
Mm A»*Het fchip, van lading nog te zwaar, moeft wedr verligtj eentwee-Terwyl men 't lane, zo lang gezogt, kreeg in 't gezigtj werp'-van^11 inham, naar het leek, aan onbekenden oever, lading,enOm zyne droogten, dies te zorglyker s endroever: fihJef^ Indian men 't waagde., met de kiel hier los op aan 'Te zetten, en aldus het ftormgewelt te ontgaan. Dat moeft 'er egter door; 't mogt bulderen _, en kraken j Of fchuren, dat de golf opftoofaan 's hemels daken. enze:(mY)Q no0t breekt wet, wanneer de ftorm blyft even ftraf. frJmt*, Men £ee^ net roer zvn ^00P' kapt'de ankertouwen af,
■fin zet het j met het razed naar den wint gefpannen, Vlak op den oever aan: men wint met kragt van mannen Een (a) zantplaat, wederzydsvan't bruiflend natbefpoelt: aan de De laatfte fchipbreuk daar zo lang op was gedoelt. kjfallavanHier zette zig de kiel, gedwongen om te ftranden, Van barre zee gejaagt, zo vaft in diepe zanden, Gelyk een fteile rots, opryzende uit den vloet, w*ar op Waar op het zeegeklots met felle flagen woedt: %$£»&£ dolle baren tergt op zynen vaften wortel. •tgevoeh Het agterfchip flaat door het zeegewelt te mortel, derbaren jp< Maltaas oever fchynt een doodelyke ree\ wort. Het dondert flag op flag, en weerhgt over zee. De noortfe kaak neemt aan in fcheuren en verflinden,
Beproeft zyn kragt op mars-enbraamzeil, fok en blinden, Vermorzelt maft en fteng, en reeds geknakten fpriet, Gelyk de zomerbui het zwak, en jeugdig riet. Gebroke riemen, fteng, en touwerk, door het rukken Der winden, wyd, en zyd, in ongelyke ftukken Van een gereten, ziet men dryven op den ftroom. De dyning fleept/ ze weg: de zee bruit zonder toom, Op 's hemels voorbefchik, in woede los gelaten. De
{a) Dat noemen zommige een middelharnas, waar na hetZeeufe dorp Middet-
harnas, anders Menheerfle, zynen naam zou hebben. |
|||||
.... . . I
|
|||||
APOSTEL PAULUS. VI. Boek. 203
De wanhoop neemt we£r plaats in 't wezen der foldaten: , . En Y ftont gefchapen, dat Godts waardfte Kruisgezant gJZJ" De wreede moortzugt hier zou vallen in de hant, doordt Daar 't raadloos krygers rot, van razerny gedreven, fa'tyL-
Dc krygsgevangens wouw berooven van hetleven, vMs-,
Eer zy 't ontzwommen j voor het Ropmfe regt bedugt:
Wyl elk gelant, zich vry zou maken, door de vlugt. Wie red den Kruisheldt in deze uiterrte gevaren ? Hier dreigt een dolle zee met tomelooze baren: Daar fteekt de moortpook, van den moetwil aangefart, Hem, de behoudnis van hun alien, naar het hart. Wie kan de wanhoop, als ze aan }t woeden flaat, betoomen ? Wie beter, dan de hant die ftormen ftilt, en ftroomen? Het albefpieglend oog, gewoon hem ga te llaan, Doet Hopman Julius dien voorflag tegen gaan, dot van En Godts Apoftel, nu zyn uiterfte vertrouwen, Hopman
Voor zulk een ongeval in veiligheit behouwen, wtut
Met a! de zynen, hem van Gode toegeftaan. »«■'.
Wie hem op zyde heeft kan dood nog onheil fchadn.
Met dezen fchilt gedekt trok Koning David henen, Op zo veel duizenden _, als tegen hem verfchenen, In 't bloedig oorlogsveltj en won de zegekroon, Wanneer de haat hem ftont naar leven, ryk _, en troort. Heel Sodom waar aldus gefpaart, en noit verflonden, Was daar een tiental van regtvaardigen gevonden. Een norfle Laban krygt Godts zegen op het hooft, Om de eer van Jacob, nOit van die gena berooft. Gelukkig zyn ze, die met vromen gaan te rade. Dus komt de Apoftel den gevangenen te ftade, En 't zee- en krygsvolk, wis bedolven in den vloed, Had zyn gezegent hooft die bende niet behoed. Twee hondert zeventig, en zes gezonde zielen., Aldus door hem alleen behouden voor 't vernielen Der onverzade zee, geraken hier te lant, C c 2 Zo
|
||||
\J
|
||||||
204 HETLEVENVANDEN
Men te.Tto beft natuur en konfl: de zwemmers helpt aan ftrandt.
geeft *Jg Een deel behoud hec lyf op half vernielde maften: u water" ^en meenigte tragt z'tg van 'c zeegevaar te ontlaflen, Op planken, ribben, hout, en vaatwerk groot en kleen,
He die En dry ft, op Paulus woort., en zyn belofcen heen. warden", ^-en verdre bende ontzwemt de toomelooze baren, terzvyi' Op geene riemen, dan zyn armen, afgevaren: ^' ^Terwyl zich 't wrak van 't fchip vaft welt in 't diepe zantj En komt gelukkig met al de ovrige te lantj Een haven, niet bewoont van Godts geliefde fcharen -, Maar ongeloovige, en onkundige (a) Barbaren: Medogende egter, en naby den Chriftenpligt, 't Geen den fchipbreukehng in zyne ramp verligt. Die zyn verlofling vint in dees behoude haven. Daar menige anderen , in 't pekelfchuim begraven, Einde der Den watermonfters zyn gelaten tot een buit, fMpbreuk En Lukas net verhaal dier ichipbreuk hier befluit. tufa"! Het Eilant Malta, door zyn FranfTe Ridderorden, De Chriftewerrelt door voor lang vermaart geworden, Door zyn triomfen, op de Turkfe maan behaalt, In Godts erfvyand, die op Chriftus kruisdood fmaalt. En 't heilloos offer ftookt op Mekkaas vloekaltaren: Dit, (£) Melite genoemt, in de Afnkaanfe baren Ge-
(a) Barbaren, woefle en ongeregelde menfcben; met welken naam de ou-
de Grieken alle buitenvolken plegen te benpemen ; even gelyk wy he- dendaags de volkeren van beide de Indien, en die van Guine, Angola, en Brafilien te gelyk Wilden noemen, S de Bray, in de Aichite&ura Moderna; dat J. Brant toeftemt, zeggende in zyn predicatie over Hand. XXVIII., Zoo nmmt Paulus de Malt he fen , naar hit gemeen gcbruik, waar door die geen, die nog Grieken of Romeinen waren , alzins Barbaren wierden geheeten. 't Is buiten twift, dat die van Maltha overblyffelen van de Carthagers of Feniciers zyn geweeft. (i) Diteiland, in de Afrikaanfche zee , tuffchen Sicilie en'teigentlyke Afrikage-
legen , heeft van outs onder het gebied van den Koning van Tunis geftaan; na verloop vantydtishet door KeizerKarel den V. aan deRidders van den H.Jo- hannes van Jeruzalem gefchonken , na dat ze Rhodushadden verloren, om dus Sicilie te gereeder voor de aaimlkn der Turken te befchermen; nu in- zonderheit zeer berucht. |
||||||
4aUU$K*il> ,,..«*■■■ ■ ^H,^-,,,-;.,..^,,......... ...
|
||||||
APOSTEL PAULUS. VI. Boek. 207
Gelegen, was de have, aan yder nu befccnc, Daar deze zeetogc zo vol rarapen liep ten end. Men zegtj en 't wort alom voor waarheit aangenomen, Dat Malta, moedig op dien troep hier aangekomen., Zyn glory, zins dien tyt, vcrfpreit heeft over de aard, fa/pL- Gelyk een zeevorftin, door wonderen vermaart, lus aan- Den Tarfer heldt ten roem, aan deze'kuft gelatcn: v™fif"
Wiens levenswandel j afgefchetft op mart en ftraten, aidaar,
Den Reiziger een plaats vertoont, aidaar befaamt, vermaart
Nog Paulus Aankomft tot op heden toe genaamt. £ev
Hierkwam de Kruisgezant,denmuilde.sdoodsontvloden,
Doorwatert, flyf, en kout, niet op een bed van zoden, Waar mee de zomer praalt by 't vrolyk bloemtapyt, Maar op het barre ftrant in 't guurfte van den tyt, Wanneer het noorden loeit op zynen onweerhoren, En fneeuw- en hageljagt den zeeman ftuift om de ooren > Van dit barbaarfe volk nogtans naar eis onthaalt, , Met alle de ovrige, uit den ftorm hier aangedwaalt. omLd
Geen hulp, eeen vrintfchap, die den troep met wert bewezen,va" <*«•
Van deze ., l^emciers van arkomit, nu Maltezen: Mn Pau. Schoon van elkandereri vervremt in zede, en taal, '»'«» «*■
En onmedogend, op des Reizigers verhaal. m»be-
De noothulp kwam op ftrant den zwemmer heuflyk tegen ,»«*».
Die, aangelant, flux wiert verborgen voor den regen, En 't by ten van de kouw, die Jt hooft nog boven ftak, Tot dat men ze alle zag behouden onder 't dak. Gaftvryheit icheen haar liefde, en vrintfchap hier te kweken: De houtmyt raakt te vuur j en wort aan brant gcfteken: Daar de ichipbreukeiing, doorwintert, en doorwayt, Zig byvoegt; nugeruft: hoe't buiten onweer krayt, Zyn lyf, en plunje droogtj als van de doodt verrezen, In kragten aangroeit, en allengs zyn eerfte wezen Hervat, door 't koeftrend vuur, dat alle leven wekt, De vogten uitdryft, en de dampen naar zig trekt. C c 3 Wie
|
||||
io6 H E T L E V E N V A N D E N
Herberg- Wie zou van Chriftenen meer heusheit kunnen wagten?
Mam te De Godtsdienft vliegt het hoogfte op deze liefdefchagten. ZTee'n Herbergzaamheit in noot wekt zegen zonder ent. opregt Dus zyn zelfs Engelen gehuisveft onbekent. chriften. ja >t blinde Heidendom, aan bygeloof gebonden, Heeft zelf, hoe onverligf, hier Godsvrugt ingevonden,
(Een grontfteen aan 't gebouw van Jefus liefdekerk}
En deze deugt Jupyn geoffert boven 't zwerk:
Gelyk Ovidius, nog levende op de tongen
Der heldendigtren, ons die deugt heeft voorgezongen
In zyne fabelen, en vormherfcheppingdigt _,
Daar hy Filemon met zyn Baucis voerc in 't ligt:
By welk getrouwe paar twee (a) Goden zig vergaften,
In 't eenzaam woutj daar hun noit Reizigers verralten,
En de arme hut, als zy, bouvallig door den tyt j
Een kerk wiert> om die deugt aan Jupiter gewyd.
Maar laat ons weder naar den Kruisgezant ons keeren:
Uit wiens ftantvaft geloove een yder (taat te leeren, Dat hem noit onheil deert, die Godt in 't harte draagt, Schoon 't ongemeten rond van ramp en onheil waagt. De Heiden wil hierom nog buigen Voor zyn voeten. Daar vat de Apoftel, om het vuur wat aan te bocten, Een rysbos van den vloer tot voetzel van den brant. pa»ks £en adder fchiet 'er uit, en vat hem by de hant, wad*" Met zyn vergiften bek van blauw fenyn gezwollen. gebeten. \ Gezclfchapfchrikt, enflaatvan vreezefchieraan'thollen: Terwyl het boos ferpent om zynen arm zig krult j
Vmoeckn~ &n nem by 't heidendom verdagt maakt buiren fchult, der Hei- Als of de Kruisheldt (wat kan bygeloof niet fmeden?) itrom op ^e ^ood °P 'c ruiflend meir ontgaan was tegen reden., zyn per- Gelyk een roovcr, of bedekte moordenaar, fi°n i De (a) Jupiter en Mercunus.
|
||||
A P O S T E L PAULUS. VI. Boek. 207
De ftraf ontdoken -, maar nu voor het (a) wraakaltaar Van 3s hemels gramfchap hier geftelt, op hem verbolgcn. Des elk verlangde, wat hier uit terftont zou volgen. Maar Paulus min, dan zy., bedugt voor zulk eeu ftraf,, Schudde in 't opvlammend vier het bytend ondier af, l^ApoLi Geen lecfel toonende, al fcheen hem de hand reeds open defUng
Gebeten _, en 't vergif zyn bloet nu doorgekropen, w*«/- 't Geen hem het lichaam moft doen zwellen meer en meerifehud.
En, als een veege voor hun voeten ftoreen neer. dTJ'af Verbaaftheit trof, toen dit niet volgde, de Maltezen: let/el te
En Paulus, van elks waan, alsgodloos eerft verwezen, *ox«»;
Wiert op dit wonderwerk (6 wiflelvallig lot!) Van 't bygeloof terftont herfchapen in een Godt, verUaft-' Of halve Godt, gelyk men Herkules hier eerde, ^u ver-
Wiens outer Malta toen godsdienftiglyk ftoffeerde. Tluius '*
Zo wifpelturig toont, op '1 minfte wonderzigt, vocr eenen
De blinde Heiden zig voorbarig in den pligt Godt doet
Van Godtsdienftj (cheppende zig heele , of halve goden,
Naar hem de nootdwang tuigt dat hy ze heeft vannooden. En 't bygeloovig brein, op geen gevolg bedagt, Aanbid dus ligt, dat korcs te Voren was veragt, Of werpt, door haat en nyt getrokken van de reden, Moet-
(a) Alle menfchen, hoe vervremt van zeden, ontbloot van borgerwetten en By-
belfchtiiten , komen volgens het ingefchapen redenlicht daar in overeen, dat zy hunne doeningen verdeelen in goede, en kwade, uit welken hoofde zy dedaden met onderfcheid, ofdeugdelyk, of zondig noemen. Niemant moet twyffelen of deze kundigheit fpruit uit de Godtkunde, alle menfchen zonder onderfcheid ingeplant; waarom zy zich zelven daar omtrent ook verzekert houden in de verwagtinge van loon of ftraf. Dit blykt in de Malthezers, die, zo haaft zy zien hoe Paulus van een adder befprongen wort, befluiten dat hy een booswigt is , die de wrake Godts niet langer toelaten wil dat leev,e. Maar hoe zulke , door Godts woort ondervvezen, .hebben geleert uit an- dereoogen zien; en hoe 'er geen beiluit uit der menfchen geluk ofongeluk te-maken is, naardien dat het zelve ons leert, dat de vroomfte op deze wer- relt dikwils de grootfle elende, tegenheden en ongelukken bejegenen, leer- aart ons de Heer J. Brant verftandig in zy ne predicatie over Hand. xxvm. utit. >,ii v.l, 2, 3, 4, 5, 6, enz. |
||||
208 HETLEVENVANDEN
Moetwillig overhoop, 't geen eerft was aangebeden. Gelyk te Lyftre: daar Godts waardfte Kruisgezanc Wiert uitgeworpen , eerft gedragen op de hand. 't Gerugt van die geval was ftraks in yders ooren.
Geen nieuws dat zig zo fnel, als zulk een nieuws laat hooren, Waar uic het weetziek volk zig wonderen belooft. DeGou- De Lantvoogt Publius, of Maltaas Opperhooff, "pubiho ^an c wonderteeken hem berigt, gelyk verflagen, door het Liet naar den Tarfer, en al zyn gezelfchap vragen, nit*we- Gelyk genegen voor de Joden, en de wet wfwfcw'.Van Mofes, op den pligt der liefde vaft gezet. dm den Een lanthoef daar omftreeks, tot zyn vermaak gelegen, dmvmtn Wiert Godts Apoftel aangeboden zeer genegen, ■ved eer Met al de zynen, om, na 't uitgeftaan gevaar, """' Daar ter verluftiging te komen by elkaer> En zig met meer gemak van 't onheil te herftellen,
Op zee geleden, en zig nergens in te kwelien. tetfi hem ^7 he^c' ° Publius, geen kwade keur gedaan. •vry on- Uit zulk een weldaad kan u niet dan heil ontftaan . derhoud £n uwe yrintfchap kan geen hooger eer befteigeren, map0" Dan j door Godts afgezant geen laaffenis te weigerenj Maar mildlyk toe te ftaan in 't nypen van den noot. Gy hebt een zielenarts ontfangen in uw fchoor. En uwe woning, die hem trooftj na zo veel plagen., Als hem de wreetheit heeft te lant_, en zee doen dragen, Is Jefus kerk gelyk : zo lang de Apoftel daar Zal herberg vinden, na het uitgeftaan gevaar. Die heilzon zal uw huis drie dagen lang befchynen •, Maar, als die om zyn, van uw lanthoev'weerverdwyncn: Niet zonder vrugt nogtans, maar met een zegen na Te laten , buiten hope j en zonder wederga. Uw Vader, van de koorts, en rooden loop beftreden, Twee kwalen, magtig om de fterkfte in 't graf te treden, Wort, hoe gemartelt van het vinnig koorts gewelt, In
|
|||||
.
|
|||||
VI. Boek. 209
|
||||||||||||||||||
APOSTEL PAUL US
|
||||||||||||||||||
In zyne vorige gezontheit we£r herftelt,
Zo dra de Apoftel met de oplegging zyner handen Dien ouden zegent, en verloft van pyn, en banden, Zyn huisgezin ten trooft, dat langen tyt voorheen De hope was van 's mans genezing afgefneen > Maar Godlyke artzeny gaat menfenkunft te boven. |
Paulus
geneefldts Be-velheb- btrs Vader van de koorts m rooden loop; |
|||||||||||||||||
Men zag den Tarfer Godt voor zyn genade loven,
In 't wonderteken , hier den Heidenen getoont, Daar nimmer Chrifteziel voor dezen had gewoont. Het beelt van Hercules, en zyn berookte altaren Aan 't fchudden, leden laft, op 't ryzen dezer maren De faam verbreidde door al 't omgelegen lant Het heerlyk wonder, en vermaarcfte lierdepant, Uit liefde, en zugt, aan de gebreklyken geboden: Een magt, hun noit zo klaar gebleken in de godenj Wannecr't de noot vereifte, of ramp., ofongeval, Den dooven hemel riep om hulp met luid gefchal. |
||||||||||||||||||
Een groote meenigte van kranken dus genezen j
Vertoonde Melite toen in een ander wezen, Dan 't geen , waar me£ van ouds de eilander was gewoonTe danfen voor de kerk. van zyn gefchape goon. Het was iets groots voor deze onkundige Barbaren, Dat zig Godts vinger hier zo klaar wift te openbaren, In een geneesheer, die, uit enkle hefdepligt, Den dooven ooren gaf, en blinden het gezigt. |
dat hem
groot ont-
<ver- niet xjonder •veragting voor de beelden der Hei- dtnfe go- den. |
|||||||||||||||||
Ja 't fcheen gefchapen, dat men binnen Maltaas wallen
't Afgodendom eerlang zou van zyn troon zien vallen^ En 't zalig kruisgeloof door Paulus daar geplant, Waar hy niet afgefchikt voor 't Italiaanfe ftrant, Om zelf de kruisbanier voor }t Kapitool te planren, En tegen 'z ongeloof zich met dien fchilt te kanren, Hec Heidens Priefterdom, belult op Chriftenmoort, De pan te kneuzen met den hamer van Gods woort. De tyt van zyn vertrek hier toe ftaat nu te dagen. D d De
|
||||||||||||||||||
xio HETLEVENVANDEN
Meeran- De eilander , van zyn rrooft verfteken, vak aan 't klagen
tm "or- ^n jammeren: hy kan de weldaen, reis op reis den door Van hem genoten j niet vergelden naar den eifch: Paul™ waar voor een menigte van zieken, nu genezen, ^venrek" Hem eerde met ontzag als van de dood verrezen. wg gene- [)us fcheit hy eindelyk van de Afrikaanfe kuft, *?'' . Van elk met dankbaarheit behoorlyk uitgeruft. ■wee'aan- Drie maanden had Godts helt hier vanzynreisverloren: neemt, Wanneer de Ram op nieuws, met zyn vergulden hooren, Het hek der zoete lente alom weer open ftiet, 't Geheugen doodde van 't geleden zeeverdriet, En lokte in ftiller lugt de kielen op de baren. m van Wy zien den Kruisgezant dus weder afgevaren, foj^ln een voorname hulk met zyn gezin gefcheept, fteekt, En nu met betre hope uit Malta weggefieept: Een vaartuig, om op zee de ftormriool te myen,
Hier overwintert, en van 't Grieks Alexandryen, Terzeej of koopvaardy gelukkig uitgeruft, En met zyn laft gefehikt naar de Italiaanfe kuft. De fnelle winden, in zyn oog, Godts vlugge boden, Om hem te voeren daar zyn aankomft was van noodeii, fiUp^ca- Verwekten voorfpoet in het opgefpannen zeil. ftor en De blinde Heiden, die aan waan en droom zyn heil Pollux Verbonden houdt, en zyn befcherming hoopt te vinden ' By huis- en zeegoon, waar de noot dreigt met verflinden, Had zyn behoudenis, in *i vinnig zeegewelt, Hier op de afbeeltfels van twee Goden vaftgeftelt, (a) Kaftor en Pollux., naar hun waan vergode zonen Van
(4) 't Is bekent dat de meefte der oude Griekfe fchryvers de aanteikeningderge-
beurde zaken zodanig met verdichtfelen (dat in dien fabeltyt dc mode was, of voor fieraatgeagtwiert) hebben verbyftert.dat het hiftorifche met zo veele byverzinfe- len bezwagtelt, bezwarelykte ontwinden is. Dus moeten wy naar dees Tweeling- broeders Caftor en Pollux in het duiftere zoeken. Bedenkelyk is 't, dat dezc Caftor en Pollux , zonen van den Koning Tindarus, eenige roemrugtige da- den hebben verrigt, waar door zy , om de agting die men Yoor hun hadde , op-
|
||||
APOSTEL PAULUS. VI Boek. 211
Van Lede, en Jupiter, otn in 't geftarnt te wonen: Waarom het fchip naar dat paar broedren was genaamt, Om hun befcherraing by den zeeman toen befaamt. Zy krygen, fpoedig van den wint, en vloet gedragen, £««'««
Het Siciliaanfe ftrant, en vinden zig drie dagcn -^ Te Siracufe aan lane, van geenc ramp befrresn,
Een haven opgehaalt uic klaren marmerfteen, En welgelegen ree voor alien aankomft veilig: Het oogmerk flaagde aldus van Godts vermaarden heilig Naar wens: men Hep voor wint langs dezen oever hcen. Hier nadert Regium, van de Italiaanfe fte£n Hun de eerfte voor het oog: van waar regt frreeks gehouden, Op 't vet Kampanje, zy Puzzolo flux befchoudenj De laatfte ftad, waar mee de zeetogt was volbragt, En 't fchip verblyven moeftj om.'t loflen van zyn vragt* • Hier ging de biytfehap aan, na afgepynd verlangen: 0e Af0, Hier wiert de KLruisgezant verwelkomt, en ontfangen fid treeit D d 2 VznteU,Hj'
opgeblazen geworden , hunne geboorte hooger hebben willen opvyzelen; en
verdigt , of laten verdigten, dat ty rait'Jupiter uit Leda geboren waren. E- ven gelyk Alexander zynen Macedonifchen Vader Philippus loochende > en zig noemen liet den zoon van Jupiter Hammon; of dat de Cefaloniers, won- derbarelyk door hun beleid eh dapperheit verloft , hunter eere pronkbeel- den en Ternpelengeftigt hebben, en voor de verloffinge Godlyke eere bewezen. Immers dit is te befluiten uit het gene Paufanias van dezelve verhaalt, name- lyk dat ze d.ojaren na den (lag tuffchen Ida en Lyncius van de Cefaloniers tot Goden gemaakt zyn, enhtmm opgereete beelden en Tempeltn etre bewezen wiert, enz.; 't welk ook van Boccatius, Apollodorus, en Hyginus beveiligr wort. Maar hoe het by gekomen is, dat ty onder de ftarren geplaatft zyn, daar toe is alleen deze dui- ftere en fabelagtige vertelling ons uit Diodorus Siculus nagebleven : Dat Kaflor en Pollux beidete [cheep voeren neffens andere rcizigers , dat een zware ftorm op- fiont , die elk de hoop van leven benam , dat Orpheus een belofte heeft gedaan aan de Samothraciers , daar op warm op de voorhoofden van Ca(lor en Pollux twee fiarren gevallen, en de zte wiert aanflonds geftilt, enz. De gemelde Diod. Siculus ge- tuigt de beloofde vaten in den Tempel te Samothracie gezien te hebben. Op den rug van den penning die vertoonr wort in de Teutfche Academie van Jo- hann. van Sandrart ziet men twee ofFervaten met deze Griekfe letteren: AASI. En 't fchynt of dit muntftuk met deze offervaten beftempelt is, om de ge- dagtenifie van de belcfte, zo even gemelt, tegens het gewelt der tyden te feewaren. |
||||
212 HET LEVEN VAN DEN
en wort yan >t ongeveinft gelaat der blyde broederfchap, Xmderm Tot Romes regterftoel den allereerften trap. ■vtrwei- Een zoete, en ftille ruft, na zo veel bittre vlagen, komt. j-j0ud de afgematte hier een week van zeven dagen, Godts wonderwerk ten prys, in Jefus naam byeen: Waar na de dag van hun vertrek verheugt verfcheen. De gryze Tyber fcheen met opgezwolle ftroomen, Op 't nadren van Gods heldt, zig fpoejende naar Romen, Hoe fchigtig in zyn vloet (op 't voorbeelt der Jordaan Voor Chriftus aankomrV) aan zyn oevers ftil te ftaan: Gelyk een voorfpook van de aanftaande martelplagen, Den kruisbelyders, om 't geloove, aldaar tc dragen, Met zo veel ramp als ooit de wreedheit heeft bedagt. Onmens- Hier wort de Chriften in de leeuwe- of beerevagt Cartel Genait, ten proje van de losgelaten honden, plop* Schuimbekkende, en verwoedop }t ondieraangefchonden: door Ne- Gelyk de ruige huit het beeften oog misleit, d°ecb°rT- E° bun verfcheuren doet op Neroos grimmigheitj pnen te Wiens moortziek oog, beluftopkruiflen, galgen, ftaken, tef'^By 't jammerlyk gefchrei der ftervenden, in 't blaken Der martelvuuren, zig een fchets maakt van de hel, Den Chriften toegeleit op \ Keizerlyk bevel. Geen moort, geen diefftal, hoe verroeilyk uitgekreten > Geen boeveftuk dat niet den Chriftnen wiert geweten: Geen oproer, geen verraat, tot ftadt- of lantbederf Gefmeed} waarom zy niet geftraft zyn menigwerf. Het in Gelyk hun Nero wifl: by elk verdagt te maken: brant fte- Toen hy de pektoorts had gelteken in de daken RmTkgt Van Romes heerlyke Paleizen, om den brant Nero op Van 't oude Troje eens te bezien in eigen ftant: fimtn; Waar mee dit Ryksgedrogt zyn godlooze oogen ftreelde, Den ondergang dier (a) ftadt op zyne fnaren fpeelde, En
{a) Neroos moetwil klom zo hoog, dat hy , beluft om een l«v«idig vertoonfel
vaa
|
||||
APOSTEL P A U L U S. VI. Boek. 213
En zig verluftigde in dat deerlyk nagtgezigt, Als een Ulifles, in de vlam, door hem geftigt. Maar hoe de moortzugt woed , of de outerwolven gapen Naar Chriftenbloet, in 't oog verdagt der Tempelpapen, En vezelfcheidcrs; nog treedc Godts Apoftel toe, taufjt*' Wat voorbeelt hem ook dreigt met's dwinglands yfre roe. eens af-
De liefde, tot Godts eer en marteldood , dryft boven. fchrikt- Het goud van zyn geloof 3 geloutert in den oven Van zyn verdrukking, ftaat op al te vaften voet, Om zig te ontzetten voor het adderengebroet, Waar mee de helhont bafte, op 't kruisgeloof gebeten. Zyn leere brak, waar hy verfcheen, de helfe keten, Waar mee de Priefterfchap, op Afgod Febus mont 3 Het blinde heidendom aan zyne orakels bond> En 't bygeloovig volk trok naar Jupyns altaren, Ten outerdienft geleit door valfle wigchelaren En offervinders, vaft aan droom en ydlen waan. 'k Zie Junoos tempel dus haaft onbewierookt ftaan, De Kruiskerk, waarzyryft, den prys der wysheit ftryken, En Numa, Trismegift, en Cekrops voor haar wyken: Het eeuwig vuur gebluft, en Veftaas lamp gedooft, Waar uit de waan zig heil of onheil blint beloofr. De Chriftenliefde, een maagt, in 's hemels hooge koren ff hd°ef'~
Bekent, daar nimmer twift of onlufl: wort geboren, vtrfihy- Met haar sewyden ftoet ten ftarren afeedaalt j nen d™
S Ddj Waar4^-
van cten brant van Troje te zien , dus Rome op verfcheide plaatfen aan brant
liet fteken; terwyl hy op het plat van den toren van Mecenas, in Toneelge- waat , zingende en fpelende de vaarzen van Virgilius, zig in die vlam ver- maakte. Zie Suetonius, Tacitus, Dio, enz.: waar op A. Bogaart, in S. Schynvoets muntkabinet, aldus zich laat hooren: De trotfe Nero , die uit Romes hooftgebouw
Den brant van Ilium by nagt beoogen zvouw,
Zong , wyl die felle vlam zyn oogen kon behagen , Virgyls gezangen, der Trojaanfche nederlagen. |
||||
214 HET LEVEN VAN DEN
^*y»«>, Waar onder VreS met Godt, en menfen zegepraak., genhun' Verfcheen den broederen in 't albehecrlend Romen: aanGodtsTjO dra de Apoftel in die lantftreek wiert vernomen. fonwen. B.irmhertigheic trade voor haar godlyk aanfchyn heen. iJerbergzaamheit in noot, gedoft in lange kleen, Met arme Onnozelheit, bemint in 't hof hier boven, Verzelt van Liefde Godts., orn laag alom verfchoven. Hooftdeugden, rein van harte, in alle ootmoedigheit, Omringden de Godin, die }t pad derdeugden leit., En holpen 't vuur van liefde in yders hart aan 't blaken. De Apoftel zag hier door de zynen haaft genaken, Die, door zyn brieven lang, en menigwerf geftigt, Hem tegentraden, als het nieuvv opvlammend ligt, Dat, door geen bloet gebluft, het Kapitool befchynen, En 5t Heidens bygeloot met kragt zou doen verdwynen. Noit was de Kruisgezant vernoegder ingehaalt,
Dan hier, na zulken weg, als hy had omgedwaalt, In zyn verlangen j om 't gezigt van 't magtig Romen. Van vreugt ontroert zag hy zig eerft: verwellekomen, Aan de beroemde ftadt, naar Appius genaamt, En om haar ftraatweg toen in Latium befaamt. Een tweede troep, beluft hem op dat fpoor teontmoeten, Kwam vrolyk aan de dric Tabernen hem begroeten: "J ot dat hy eindelyk de ftadt in de oogen tradt, En al 't gezelfchap, dat hy wenfte, by zig had. pauiui Zie daar Godts helt hier me6 getreden binnen Romen, komt ««-Godt dankende, dat hy tot hier toe buitcn fchroomen,. mnRome. yQQX: pyn en banden, was door zyn gena geleit. Hy dankt de broederen in liefde en vriendlykheit, Voor zo veel heusheit, als hem reede was bewezen , Met een vermaning van zyn banden niet te vreezen, Waar mee de krygsknegt hem'gevangen voerde in ftadt. Zaagt gy, 6 Rome, op al uw bouwpragt, weelde, en fchat,
Zo moedia;, nu eens om naar hem, die uwe muuren Hier
|
||||
APOSTEL PAULUS. VI Boek. iif
Hier binnen treedt: geen tyt zou uw geluk verduren: Gy kreegt cen zaligheit, en zegen zonder end: En Jefus kerk bleef v?an uwJ bloetdorft ongefchent. Gy egter noopt ons aan den Kruisheldt weer te volgetr. Wy treden dan regt door j hoe bitter, en rerbolgen ., 't Gefronfte voorhooft _, en benevelde gezigt Des opperwichlaars grimt, op Godts-ontfteken ligt, Dat zyne go6n ontdekt, en hun verkeerde gangen. De hooftmanJulius, lang moe van zyn gevangen, negevaa-
Scelt den gekluifterden aan Burrus nu ter hand., lw«T
Die hier om Romes rauur zyn benden had geplant, •van ee~
En 't opgebragte volk ontfing in zyn bewaring. *£*■ **•
De Kruisgezant, alleen gelooft op zyn verklaring veihebber.
En woort van eer, raogt vry de (lads poort binnen treen, ,
Zig neerflaan waar 't hemlufte, in'taanzien van 'tgemeen: aiUm Mits aan een krygsknegt ter bewaringe bevolen, wor/ "t Om in de wyze van regtspleging rtiet te dolew. *$ht$im
Zie daar, dJApoftel zet in Rome zynen voet, womag
De groote hooftftadt, met een onbezweken moet, '***
En haakt reeds weder naar de zamenkomft der Joden,
Om hier te toonen waar Godts kerk hem had van nooden. Hy krygt de O) Sinagoge op zynen wens byeen, Hy btUgt Verhaalt de menigte zyn lot te Caefareen, tent ver-
En de mishandling te Jeruzalem geleden, gidering,
Daar Priefter en Levyt hem zogt op 't hart te treden, wW(
En 't ongetoorade grauw fchond op zyn leflen aan, gtvaUm,
Tot hem de Veltheer greep, en deed in boejen flaan,
En den Romeinen ftelde in handen, dus gebonden; Schoon van de wet noit was de minfte ftip gefchonden Door zyn gedrag; of van de Vaderlyke zeen, Gewoonte, of tempeldienft van hem was overtreen. Hy melt hun vorder, die vaft luiftren na zyn reden 3 Hoe 'c krygsregt, vergenoegt op 't geen van hem beleden, En nafcherp onderzoek, tot zynen lafte Hep, W ©f de leden der zelve. Hem |
|||
2i6 HET LEVEN VAN DEN
Hem graag ontflagen had _, gelyk de waarheit riep, Ten zynen voordeel, wou men regt en wetten volgen j Maar dat gefmeede haat, re bitter en verbolgen Op 't geen 't geloovig hart uit zynen mont genoot, Met duizent ftemmen had geroepen om zyn dood, En 't Jodendom tot zulk een razerny gedreven, Dat men bedektelyk vaft toeleidde op zyn leven. enbiroep De rede om welke hy, bedugt voor loos verraat, fw- ^*8 °P c'en ^eizer na^ beroepen in dien ftaat: Wyl hem noit andere den geefl. had konnen wekken,
Om zig den broedren, of hun waard gezigt te onttrekken. Ziet daar afzetzelen , (Vervolgt hy) uic den flam
En 3t vrygemaakte huis van Vader Abraham, Nu de oorzaak, waarom my nog deze boejen knellen, Als oft een misdaat was Godts eer in 'c ligc te ftellen, fpmktde En nanr belofte, en der Profeten gulden mont, stnagog* Qe zvnvre waarheit dood getreden op den gront, metn over Door 't heilloos kerkgedrogt _, aan erfleer, wet, en zeden zy»'i"™, Gebonden, we£r om hoog te voeren van beneden. Die leer der waarheit, by de Joden zo verdagt, Op Godts bevel, door my de werrelt om gebragt, En, op Jeruzalems hertnekkig tegenftreven, Den blinde Heidenen ten zielenfpys gegeven, Beheld de hoop alleen op 't leven na de doodt. De opftandinge des vlees uit's aartryks oiepen fchoot} Door Chriftus lyden, voor het mcnsdom hier geftorven _, Gants Ifrael ten trooft, by Godt om hoog verworven. De Sadduceeu 3 die zich het meeft hier tegen kant, "JgfltZr- Verbant met kragt en lift die leere uit ftadt en lant, zaakzy- En toont aan alle, die aan deze waarheit hangen, "den Waarom ge my nog met dees keten ziet omvangen. De Joodfe Broederfchap, van 't oproer onbewuft,
fatdtJt-Dzt Godts Apoftel had gevoert aan deze kuft, i"nL7t, ^n ^us geboeit gebragt in 't kruisYervolgend Romen, Be-
|
||||
APOSTEL PAULUS.VI, Boek. 217
Betuigde eenparig _, van verwondring opgenomen, die hmm Dat noit iets kwaats, waar door zyn naam mogt zyn bevlekt }onbewuft-
Uitgantsjudeahun gemelt was, ofontdekt. S't^T Dog, wyl hy zelve., op dat geloofspunt, zig den Joden zyne za-
Ter onderwyzinge nu hier had aangeboden, kee" \ J~_ Dat elk wouw hooren, hoe dit ftuk wiert vaft gemaakt, rig hem
By hen een fe£te, van verftandigen gewraakt. uhooren. De dag wort vaftgeftelt, waar op men zou vergaren.
Zyn woning wort een kerk van zaamgedronge fcharen, En hy , de leeraar, uit wiens onvervalften mont Godts ligt zyn Ilralen fchoot op'toud, ennieuwverbond, En elk de heilzon toonde, in glory ongemeten _, |
|||||||||||||||
Zo wel uit Mofes als de latere Profeten,
Gewifle tuigen van het Koninkryke Godts, Op 't levenwekkend woort, een onverwrikbre rotSj Nu opgedaagt, na zulk een uitgerekt verlangen. |
Ptvdtii
leeraart Joden, ten xjynen hulxje ver- gadcrt; |
||||||||||||||
Hy toont, hoe Mofes wet, met fchaduwen omhangen,
Als een vergeten nagt, geweken is voor ■'t ligt Van 't nieuw verbond, dat elk nu ftraalt in het gezigt, En 't bloedig oft^er ftuk, als walglyk voor Godts oogen. Jehova, van wiens troon het eenig alvermogen Afdalende is, houd met het orTer zig voldaan Van den Meffias, ons in Chnftus opgeftaan j Den weg, de waarheit, en het eindelooze leven , Voor die hem volgen, en zyn woort niet wederftreven |
|||||||||||||||
Hy zwygt hun nietj hoe deze Koning van 't Heelal,
Niet in een pragtig hof, maar nederigen ftal, In 't arme Bethlehem den zynen is geboren; Maar melt zyn lyden en de kruisdood, hem befchoren: Om na zyn fterven weer verheerlykt op te ftaan j En door dien bittren weg ten leven in te gaan> Gelyk gefchiet is ter verlofling aller vromen: Om welker liefde Godt in 't vlees is neergekomen, |
toont den
waren Mejftas in degeboorte van Chri- Jlus, des- zelfs ly- den , dood , en opftan- ding. |
||||||||||||||
Door's Vaders woorc geteelt op *t roepen van den noot,
E e En
|
|||||||||||||||
2-i 8 HET LEVEN VAN DEN
En ons geboren uit den maagdelyken fchoot;
Wei arm, maar zaliger dan de aldergrootfte Koning.
Dat tuig her ftarredak, de fchaduw van zyn woning j
Mer duizenderlei zoort van ligren ryk bezaayr,
En hemelvuren, waar de zon om de aarde draayt,
En uir haar glanfTen roonr Godts albefpieglende oogen.
Zoekt uwen Koning niec in 'r werreltfe vermogen,
6 Joden! daar men 't mes van 't bloedig offer wet, Of de oorlogshoren dreunt; of daar de moorttrompet, Den armen lantman perft met jammeren, en zugten, Door ftruik, en doornenboshetkrygsgeweerteontvlugteni 'n^'hart ®c Zoning van 'c Heelal, het oogmerk onzer bee1, is jefus Woont in het hoog Paleis der eindelooze vre£: kerke. Gelyk in 't hart, van die naar liefde, en vrede wenfen, Zyn kefk zig toont, hoe ongeagt van aartfe menfen. In deze uitbreiding liet de wakkre Kruisgezant
Zig daaglyks hooren, tot verwondring van al 't lant: Het zy Apollo fteeg in 't oofl op zynen wagen , Of zig in 't weften zag in Thetis fchoot gedragen: Gelyk het Heidens brein verdigtte, als de Oceaan , De vader aller zeen, de zon zag ondergaan: Eeni En 't front gefchapen, dat hier 't woort zou triomferen, fallen En tot het kruisgeloof haaft duizenden bekeeren, htmm, Nacjien 'C geboogzaam hart zo vierig Godt beleed, Als het verftokte week, dat (lug hier tegen ftreedt, En de eensgezintheit brak, om tweedragt te beftoken. Een Hidra van vergif, ten afgrond uitgebroken, Daar helde Lucifer, uit zynen zwarten ftoel, Het onuitbluflyk vuur boet van den zwavelpoel, unig* Blies den toehoorderen het ongeloof in de ooren; Zo haaft de Apoftel zig in 't enkle woort liet hooren, Van Jefaias tot den Vaderen gezegt: En hier ter fneede voor de Joden bloot gelegt: „ Gaat henen tot dit volk, bezwaarlyk te overwinnen I |
||||
A P O S T E L PAULUS, VI. Boek. 219
i, Gy zult ze vinden dik van harte., en wulps van zinnen.
„ Zy zullen ziende zien, maar 't nut niet merken aan : jy Wei hooren met het oor, maar niets daar van verftaan. „ Zy fluiten voor Godts ftem hun onbefnedenc ooren. „ En hun geflotene oog komt noit iets goeds te voren. „ Op dat de fchnft in haar verkeertheit wort vervult, „ Wiens boosheit Godts gena durft tergen, en gedult. „ Die nimmermeer in zyn geheimen onderwezen, „ In hun verettert zeer verftinken ongenezen. Den Heidnen is het woort der zaligheit gepreekt ., 6 Romers! ziet in wat verlics ge u zelven fteekt. a%ht"in Zy hooren 't woort des heils uit der Apoftlen monden j verkecrden
Gelyk uit de onze, hun van Gode toegezonden, *** ^fl* En zien alreeds het ligt dat alle leven wekt, torn de
Terwyl de korft des vlees uwe oogen nog bedekt. Meermg
Meer was 'er niet van doen om tweefpalt te verwekken}^„,T En 't bitfe Jodendom tot nydigheit te trekken, Als de eer aan 't heidendom getoont, te wyd verdwaalt Van 't ligt, daar Ifrel, in hun oog., door zeegepraalt, Alieen Godt eigen, en geen dienaars van de goden Uit hout en fleen , den fchrik der Godverkore Joden. Men zag ze, van dit woort getreden op den teen, dat grant Hier twiftend fcheiden: daar zig mengen onder een : nyt en 't Gezelfchap floopen: dan eens fchielyk weer vergaren:*fw,,r" Gelyk een zwemmend hout, op weitlelcnde baren, w*kt. Nu heen en weder dry ft j of ilingeit op en neer: Getykenis.
Naar het de zeegolf folt by woeft , of vreedzaam weer,
En 't meir zig ftreelen hat, of roeren van de winden. De Apoftel egter Het zig elk ten oirbaar vinden , Met zo veel yver., als het Goddelyk bevel Van hem vereifte, en de eer van Vorft Emanuel, Den Bethlehemmer, hem zo menrgmaal verfchenen: Het zy de zwarte nagt dreef voor zyn aanzigt henen, Of 't ruime lugtgewelf zig opende aan Godts heldt, E e 2 Om
|
||||
no HET LEVEN VAN DEN i
Om hem te waapnen voor alle ondermaans gewelt, Waar mee de marteldood hem volgde, als op de hielen? Hy afgezonden, ter behoudnis van de zielen, Aan Godt verloofc, ontfing met alle vrindlykheit En liefde, jong en oudt „ als fchatten hem bereid, pauius Om yders harten in de liefde te volmaken, %m ken Waar van hy zynen geeft oneindig voelde blaken, met yver Als van een Pinxtervuur op der Apoftlen hooft, voort. j)oor geene barre zee van tiranny gedooft. Dus preekt hy Jefus onverhindert in zyn leering,
En legt den grondbouw van der Heidenen bekeering In 't oog des Priefterdoms, veel harder dan een rots j Meet elk de gaven uit van 't Koninkryke Godts, Met veel vrymoedigheit j ten trooft van zyn gemeente., Zig reeds verheugende in der heiligen gebeente, Gemorzelt door het zwaart, ofyflyk martelvier, Om 't heil te erlangen van Godts eeuwigen laurier, Den triomferenden, in 't kruisperk afgevogten, Van Jefus eigen hant om 't zalig hooft gevlogten. Lof des Doorlugte Kruisgezant, hoe ftraalt in Godts gezigt Apofieh ,Uw yver voor zyn naam, die voor geen plagen zwigt! Gy, nu te vrede in deze uw nieuwgehuurde woning, Agt Romes heerlykheit een ydele vertooning Van zotte pragt en praal, daar 't alziende oog voor gruwt, Wanneer gy de afgoon in het heilloos aanzigt fpuwt. Laat vry den Chriftenbeul uw vaft geloof beftryen j **an jjff* Gy zult de marteldood op Jefus voetfpoor lyen. hoek. "Godts kerk is op het bloet der Chriftenen gebouwt: Door \ bloet begon zy, en door Jt bloet wiert zy dus oudt.
Haar aanwas rees door bloet in ongeval en vreezen .- En in het martelbloet zal ook haar einde wezen. Gy, op dien voet, geruft in 't hemelfe befluit, Kent des geen wanklen _, nog uw yver wort geftuit. |
|||||
Einde van het zesde Boek. D E
|
|||||
-■■—
|
|||||||||||||||||||||||||
'
|
|||||||||||||||||||||||||
v 4 • i "J Z21
D E
KRUISHELD,
|
|||||||||||||||||||||||||
OF HET
|
|||||||||||||||||||||||||
E N
|
|||||||||||||||||||||||||
E
|
|||||||||||||||||||||||||
VAN DEN
|
|||||||||||||||||||||||||
APOSTEL PAULUS.
|
|||||||||||||||||||||||||
ZEVENDE BOEK.
|
|||||||||||||||||||||||||
. j
|
|||||||||||||||||||||||||
E zon kwam fchooner noit ten zeevloet uitgeftegen,
Om 't kwynend aartryk op te heemlen allerwegen, En hof- en torentrans met eenen zoom vangoud Te hulden, daar zy praalt in levend efmaroud, Of kroont de dageraat met eene mei van rozen > |
|||||||||||||||||||||||||
Als toen de Kryisgezant, ten Veltheer uitgekozen
Van 's hemels majefieit, het onbenevelt ligt Des Evangelis voerde oudt Rome in het gezigt; Verharde zielen kneedde, en 't ongeloof hervormde, Of met de kruisbanier het Kapitool beftormdej |
Paulus
vaart in zyn leer- aars ampt •voott, en verligt Rome. |
||||||||||||||||||||||||
Dat zig ontzette voor den galm van 's hemels woort,
Als voor een donder j aan den Tyber noit gehoort. Godts Veltheer yvert, in zyn arbeit onbezweken: Gelyk een boetbazuin, door lant- en waterftreken, E e 3 Met
|
|||||||||||||||||||||||||
.....—i"——-— ■
|
|||||||||||||||||||||||||
sal HETLEVENVANDEN
Met dubblen galm gehoort j de zee en lugt ontzet, En elk doet fiddren voor den klank van Godts trompet. Romeinen worden hier bekeerde Ninivyten: De Chriftenheit groeic aan, door geen gewelt te flyten, En blinkt gelyk de zon aan 's hemels hoogen trans, In 't aanzien van de nyt, met onbezwalkten glans, Door geene donkre wolk van Tiranny te dooven. De martelkroon (hoe de afgrontbrultenwoedjftaatboven. De bittre kruisweg, hoe vol jammer _, fmaat, en hoon, Schrikt geene volgers af van Godts gekruiften zoon. De kragt van Paulus groeit, als op een nieuw herboren, Nu 't hem vergunt is zich van Rome te doen hooren, Zyn uiterfte oogmerk, op 't bevel van 's hemels mont. Hier ftraalt Godts glory uit het ligt van 't nieuw verbont j Dat ryzende, uit het bloet van Jefus martelhelden, Die voor die heiligdom zig in de brefle flelden, De zielen aanfteekt met ecn vlam van hemels vuur, Niet uit te blunen door de zwakheit van natuur, Waaromme vlees en geeft hier eindloos oorlog voeren. Wat fchrik de harten of de zinnen mag ontroeren, Op 't vinnig fteken van de martelmoorttrompet., b«£fi Het kruisgeloof wort door geen hel of dood verplet, Maar houd het hooft om hoog, hoe bloedig aangegrepen. Daar }t vlees te zwak valt, wort het van den geeft geflepen: Die Godts geboden volgt gewillig, kuiSj en ftilj En in verdrukking groeit, als kruipende kamil. Dit breekt den fcheimuur van befnede, en onbefneden. Dit toomc het Heidendom in zyne dartelheden : Al zyn de kerkers van gevangenen gepropt, De itankriolen vol van Chriftenbloet geltopt, Waar uit een galm van lof, in zang, komt opgerezen, Ter eere van Godts naam, en 't onbegryplyk wezen, Dat alle ftarren dooft, en zon, en zilvre maan, Voor'teindloosligt, daar't ligt uit ftraalt , ziet ondergaan., |
||||
APOSTEL PAULUS. VII.Boek. iz
En mart, en ftraten ftaag op Jefus leden woeden, Met wprgen, branden, flaan, en geeflelen met roeden, Vol kwetzende angelen ■, de waarheit vreeft geen ftraf, Maar keert op haren fchilt alle aardfe ftormen af. Haar tempelmuur laat zig wel eens ora verre rukken j Maar zy, hoe fel gedrukt, zich nimmer onderdrukken: Geen wortel die zo diep in 's aardryks navel ichiet, Als 't kruisgeloof, waar zy haar takken groejen ziet, Uit hare afzetielen tot uitgebreide boonien. Geen Nero kan den gloet, of heeten yver toomen, Haar ingeblazen _, door den adem van Godts geeft, De voorfmaak van de vreugt op 't hemels bruiloftsfeeft: Daar 't onbefmette lam zyn heilige uitverkorenen Gaartj als de rozen uit de diftelen en dorenen: Gelyk de kerkgezant _, in Jefus wyngaart hier Gezonden, galg, nog radt ontziet, nog vlammend vier, Waar me& de wreetheit woed in moortzugt uitgelaten. Het martelvuur verligt by donkren nagt de ftraten, En toont de kruiflenj en de ftaken opgeregtj Voor al wie Jt ongeloof den outerdienft ontzegt, En op 's Apoftels leer Godts ftera volgt onverdroten. Wie melt het bloet, dat hier onfchuldig wort vergoten ? Wie telt de fakkelen en koorden wyd en zyd, Te werk geftelt in zulk een bittren zielenftryd, En foltertuigen, daar de wraak mee fchynt te darteien, Wanneer de Rykstieran de Chriftenen doet martelen, Of Veftaas ofFerpaap, zo razend, als verblint;, Den Kruisgenoot aan 't zeel van 'c Chriftenofrer bint, Ten zoen van Jupiters, of Mavors vloekaltaren ? Myn penne diende in 't bloet gedoopt der martelaren, Zou zy de onmenflykheen afmalen, daar Godts kerk Door aangeleit is, en verheven boven 't zwerk. Barbaren perfte dat de tranen zelf uit de oogen: Geen Heiden die zig niet tot deernis voelt bewogen, |
||||
224 HET LEVEN VAN DEN
Als zig de boosheic dient van leeuwe- en wolvetant,
Of't heilloos outervier van Chriftenoffer brant. 't Wort tyt denKruishelt aan zyn woning te gaan vinden, Meffias hooftherout we£r aan myn zang te binden, Daar hy by Heidenen en Joden triomfeert, En zelf een meenigte van Neroos hof bekeert, Schoon zyn gevangen, en nog vaft aan zyne banden. Philippis ziet metfchrik het ongeval voor handen, Dat Gods Apoftel dreigt met uitgetrokken zwaartj Zo dra zyn ichryven elk zyn hegtnis openbaart., vree- Koloffiis beeft, en agt alreeds hem omgekomen j Ti*"van Wanneer de tyding wat veragtert binnen Romen. philippis, En Ephefus, door hem zo dik gefterkt met moet, <Ephlfi!s ' Agc met Filemon _, van zyn hemelfpys gevoed, en anden Den Kruisgezant alree ten ftarren ingevaren 3 worPau-Zo dik de Faam gewaagt van Neroos moortaltaren, het hooren
En hoffchavotten, waar op 't bloedig outer fmookt,
■van zyne Als't helfle moortgedrogt in Romes kerker fpookt. Rm$. ' Maar hoe die Chriftenpeft ook vlamt op Jefus leden, De llryd hem opgeleit, is nog niet uitgeftreden, Zyn loop in 't kruisperk, hoe wanhopig uitgeftaan 4 Zal zig niet krimpen, dan aan 't endc zyner baan. Men zegt, en 't wort heel ligtvoor waarheituitgemeten,
Dat Godts Apo(rel, van het kerkgedrogt verbeten j 't Geen nog in zonneftad j en 't ooften zeegepraalt, Aan Neroos vinnig zwaart de bloetfchult heeft betaalt j Naar hy te Rome zig twee jaren nu onthouden, En zo voor vyanden, als vrinden, en vertrouden, Het Evangeli had verkondigt tot Godrs eer: Om dat zyn (a) reisgenoot j deelagtig aan die leer, En met hem lotgemeen j in 't fukklen op de baren, En wat hem verder op zyn togt is wedervaren, |
||||||
Zyn
|
||||||
(*) Lukas.
|
||||||
APOSTEL PAULUS. Vll.Boek. ns
Zyn zuivre veder, die geen weerfpraak lydt, hier ftuit,
En Paulus leven en bedryf aldus befluit.
Wy gunnen yder zyn gevoelen te beweeten.
Maar ziet hem Krete na dien tyc te rugge keeren,
De Chriftenkerk ten trooft, en (a) Titus van Godts heldt
Tot Biflchop dezer plaats gelukkig aangeftelt,
Het zelve (0) jaar waar in de Bloethont, aanhetwoeden,
De kruisbelyders floeg met zyn gevreesde roeden,
Toen de ecrfte en heetfte der vervolgingen ving aan*
Wy volgen veiliger die gladgeleide baan,
Uit latre brieven., den (cj Hebreen van hem gezonden :
Zo dra Timotheus, van 's kerkers bant ontbonden,
'c Bewys hier af aan Godrs vervolgde leden bragt,
En Paulus eigen hant vertoonde in hare kragt.
Wyft zyne pen ons dus zyn verder wedervaren ,
Zo hegten we aan die twee voor 't minft nog drie paar jaren,
Van zyne omwandeling, de werrelt door gedaan,
Eer hem de wreetheit deed in fcherper boejen flaan,
Als die van gyzeling, in zyn gehuurde woning.
De Aartswichlaar ftofte noit op deze wraakvertooning,
Door hem befteken in 't onmenflelyke hart
Des Rykstierans, verheugt in aller Chriftnen fmart,
Voor dat deze ommekring der jaren was verloopen,
Het doelwit van zyn wens, en zugten, en langhopen,
Om met de martelkroon, op aller Englen ftem >
Zyn Heilant te gaan zien in 't nieuw Jeruzalem,
Daar nu de Aartsvaders, en Profeten 't kruislam eeren,'
Met alle die om laag op 't kruisfpoor triomferen.
Dus komen ons Godts twee vermaartfte Apoftels voor ,
In lyden onverfaagt, op 's meefters heilig fpoor, ;ta^ •*■■•> k-- v :-F'.;f Stant-
* - *
(a) Titus 1. v. t J.
(b) Het tiende van Neroos regeering.
(<) Heb. 13. v- 23. |
||||
ti<5 HETLEVEN VAN DEN
Stantvaftig tot aan 't end, en nimmer ongeduldig: E3*'« Hcldt (41) Peter met zynkruis: enPaulus, hoeonfchuldig, pauitt) Voor Neroos regtbank lang voorheenen vry verklaart > mthaifi. y^tt Zyn gewenfte dood aan 't tiitgetogen zwaart j Gelyk zyn Qb) fchryven luit: „ Ik zie den tyt genaken,
„ Die my, gedoemt, tot een drankoffer ftaat te maken. 2 new" ^e btyde ^aE van ^7° ontbinding is naby, no^mgin^ Om my te redden uit deze aartfe flaverny. zyn von-yi jk heb, tot Jefus cer , den goeden ftrydt geftrcden, gU"!etr.a Myn loop geloopen, trouw volhart in de gebeden, ,,, 't Geloof behouden, en de Icroon der zaligheit „ Verovert j door Godts hant j den zynen weggeleit. j, De dood kan 't lichaam., maar myn vaft geloof niet krenken. „ Gelukkig, die hier na myn uitvaart aan zal denken. „ Wie 't grafder zaligen betreurt., verkeert van zin j „ Kent hun geluk niet: zulk een Iterven baart gewin: „ Geen fchade j onnozel aan *t vergankelyk geleden, „ Te ilegt van waarde, om met iets hemels te bekleeden. „ De ziel alleen, -dat onwaarderelyk kleinood, „ Laat de aarde aan de aarde., en overwintaldus dedood, „ Ten prys en glory van zo veele bloegetuigen j hi Als
(4) Dc meefte kerkelyke fchryvers komen daar in ovcreen , dat Pctrus te gelyk
met Paulus op cenen tyt als martelaren van het kruisgcloof zoude geftorven zyn; de eerfte aan een kruis, opzyn verzoek met het hooft naar de aarde ge- hangen; de laatfte door de byl of zwaart. Waar toe 00k W. Goer^e in zy- ne Evangelifche Aartbefehr. p. 190. ftemt. Niet duifter fchynt het ons toe, dat die twee groote Evangeliheroutten op eenen tyt te gelyk te Rome onder Nero gedoot zyn, uit den Brief van Petrus aan Julian us, daaraldus, volgens het rym van G. Bidlo, gelexen wort: Greet Eunus onzen vrient, en goatgeliefdtn breeder;
'k Beveel u , en de kerk, aan-deeuwige Alieheeder; Sehryfaan Capernaum, dot d'aarde , op dezen dag, My, en den Kruisgezant der Heidnen fterven zag. (b) Zie Paulus z. Brief aan Timotheus, welke is een van de laatfte, dien hy
van Rome gefchrecven heeft, cap. 4. v. 6, en 7. enz. |
||||
APOSTEL PAULUS. VllBoek. 217
„ Als h ier voor't vinnig zwaart my zullen 't hooft zien buigen,
j, En dus verhuizen gaan uit 's lichaams brooz« rent, „ Geroepen tot dit kruisj het end van alle ellend. » De Rykstieran mag zig in onzen bloetftroom baden: j, Dat gloejend purper zal ons fchooner praalgewaden ., „ Ver boven 't fterflyk oog , doen weven tot een kleedt,, „ Dan de QfFerpaap verfiertj als hy ten outer treedtj, f, Den wierook fmooken doetvoorzyngedroomdegoden^ » Of payt met Chriftenbloet zyn ftinkende Pagoden. j, Een kleedt van witte zyde , in 's hemels hoogften trans, „ Zal ons vereeuwigen met goddelyken glans: ,, Daar'tnieuwjeruzalemj Godtsftadt, opgoudeftraten., „ Den Kruisgenoot ontfangt,, in blytfchap uitgelaten j „ Die geene woede ft uit j nog ftrenge martelftraf: „ Een eer, die Godt noit dan aan zyn verkoornen gaf. Dus triomfeert Godts heldt, van jqfus eer gedreven, In zyne fchriften, die alle eeuwen overleven, De orakels van Godts kerkj en wyft de tyden aan, Waar in hem Nero doet in ftrenger kerker gaan, Als die twee jaren flegts geftrekt had ter bewaring Van zyn perfoonj met een der Chriftenen vergaring, Door (a) Onefiphorus met liefde en zugt gezogt, En nauw gevonden • om den haat van 3t kerkgedrogt, Dat hem voor 't halsgeregt aangrimde in zync leden, Als een die ftadts gewoonte, en Numaas oude zeden Verbafrerde, en verwierp* en Amptheer, en foldaat Betooverde,, en belas tot krenking van den ftaatj Het eeuwig vuur befpotte, en Jupifers altaren Van een gevolg geftyft van fnoode lafteraren, En muirelingen., afgeregt op fmaat en hoon, Om Cajfars Majefteit te fteken naar de kroon: Waar voor men fchreei*wde, dat geen Chriften wilde buigen : F f 2 Ge-
(0) x Timot. 1. v. 17.
|
||||
228 HET LEVBN VAN DEN
Lafler Gelyk de Aartswichlaar toonde uit duizende getuigen, fapenZ Door hem geergert, in den dienft, Jupyn gewyd, gen$ den En de eer van Vader Mars, nu ftout gedaagt ten ftryd 'chrifie- ^oor een gekruiften Godc, onmagtig hier beneden, nm. En van een dwazen hoop navolgers aangebeden, Niet fchroomende alle ontzag te treden met de voet>
Als of een doornekroon Apolloos lauwerhoet Misverwen konde, in zyne onmetelyke glanflenj Gelyk de kruiskerk blaftj waar in zy zich verfchanflen, En fchuilen: als het regt, van Themis onderfchraagt, Die wederfpannigen voor 's Keizers vierfchaar daagt. Zo klonk de laftermont om Paulus te vernielen,
En in zyn ondergang al 't Chriftenheir te ontzielen: Naar hy zig de eerftemaal , van *%. hemels hulp beftraalt, Gezien had uic den muil des fellen leeuws gehaalt: Dat 's van zyn hegtenis, en ketenen ontflagen, De Chriftenheit ten fchimp gelyk een flaaf gedragen > paulus Maar nu in dieper hoi, daar flang en padde kroop, ^^"Gedompelt, en in 't end, dus buiten alle hoop. vangen. Hoe heerlyk ftaat de trouw, en dienft aan hem bewezen, Door Onefiphorus j ten hemel opgerezen!
oL^-Daarhy, dienvroomenj van 't geioof noit afgedwaalt, '»*• In zyne brieven aan Timotheus afmaalt, En Godts genadekroon hem toewqnft onverdroten,
Voor hulp en byftant, in alle ongeval genoten: Toen die getrouwe gelt nog lyfsgevaar onrzag, Maar Godts Apoftel zogt in zyn benaauden dag. Heel averegts als zy., die hier geen dienft betragten, Dan voor de zulke, uit wien vergelding itaat te wagten, Op aller Heidnen fpoor: wier vuile regel luid: Men werpe om win ft, en niet om fcha, den angel uit. Eens anders ongeval raakt niemants koude kleeren. Ook is 't gevaarlyk met gevang'nen te verkeeren, Wicr leven in de hant des ftrengen regters ftaat. Ge-
|
||||
APOSTEL PAULUS. Vll.Boek. n9
Geveinsde vrientfchap fchrikt voor dees lofwaarde daad, Daar dees gezegende (wyl 't andre laten glippen) De fnoode ondankbaarheit mee klopt op mont en lippen, En 's hemels afgezanc met zyn gezigt verkwikt, Zyn ketens kuft, en wat hem noodig is befchikt. 't Zy Efefus hem ziet de heidenen bekeeren, Oft wreevle Rome ontzegt het Jodendom te leeren. Opregte vrientfchap vond noit vafter toeverlaat, Dan Onefiphorus , waar 't op een ftryden gaat Met Chriftenplagers, en zieldwingers., die verbolgen Het ftaal opvatten, om Godts kudde te vervolgen. Het gruwelyk gedrogt van dubbelhartigheit
Wort dus aan bant gelegt., daarnootgeenvrintfchapfcheid. Laat vry heel (V) Afie in het nieuw geloof bezwyken, Hermogenes, en ook Phigellus hem ontwyken : Wie kruis en lyden vreeft, maakt zig voor onheil fchuil. Maar Onefiphorus ftaat als een vafte zuil, En wagt de ftormen af, en dreigende gevaren, Gelyk een rots in zee 't gewelt der woefte baren. Gewyde bant, die dus twee Chriftezielen bint, En uw 's gelyk zo fchaars beneen de ftarren yint! Gewelt nog tiranny verbreekt u hier op aarde: Gy leeft onfcheidlyk, en ver boven alle waarde! Een vrint agt zynen vrint, die hem aan 't hart legt, meer t*ffa Dan 's aardryks dierbaar gout, en alle werreltfe eer. ™r* Geen ftaat, geen Mogenthe^n, nog Krefus ryke fchatten ,fchaj>.
Of wat de weelde kan in haren arm omvatten, Bewegcn hem, om af te wyken van een goet, Dat niet dan ware ruft fchenkt aan 't opregt gemoed. De mens wort voor zich zelf alleen hier niet geboren > Maar om zyn evenmens in alles te onderfchoren, Waar zulks de noot vereift •• en wie hier tegen druift, F f 3 Leeft
(a) iTimot. i.v. is, 16.
|
||||
2}o HETLEVENVANDEN
Leeft als een lichaam daar de ziel uit is verhuift.
Godt boven al _, en naaft denzelven trouwe vrinden j Een deugt, die voor die liefde om hoog haar loon zalvinden. Jk Rep hier van (a) Pilades, nog van (hi) Oreftes niet, Twee vrinden, waardig afgeteekent in 't verfchiet: Nog van (c) Amfion, die, om {d) Zethus te gelyken, Zyn zoetgefnaarde harp deed voor den Jagtprys ftryken, Om zynen vrient, op zulk een oefFening beluft, Niet te we£rftaan, maar op te volgen in zyn ruftj Nog van 't getrouwe paar de werrelt door geprezen, Toen de een voor de ander bad te mogen zyn verwezen ^ Heldt Ce) Damon (f) Phintias wou vrycn voor de doodt., En Phintias zyn vrint befchermen in dien noot. Heel Griekenlant heeft dat volmondig uitgekreten. *k Roem Onefiphorus van hooger geeft bezeten, Die zyn me6dogend hart aan geene vrientfchap bint, Dan die, waar door de ziel het eindloos leven wint: Wanneer haar loot of ftaal van 't lichaam komttefcheiden: Niet te begrypen van den onverligten Heiden. De Chriftenliefde fchoeit om laag op hooger leeft, Dan die het vlees verpligt: haar doen is enkel geeft, Tot's Hemels ecr gerigt: een hope en vaft vertrouwen, Van Godtin'teeuwigligt, doordezedeugtteaanfchouwen. 6 Driemaal zalige! die zulk een prys behaalt, En door uw hul pe om hoog by Paulus zegepraalt! Wiens dankbre ziel u heeft bedauwt met eenen zegen > Te groot, om met een kroon van goudt hier op te wegen, De ondankbaarheit byte op haar lippen nu voortaan., Waar zy genoten deugt of weldaen durft veri'ma£n, De ondankbaarheit, die peft der zielen dezer aarde, Het
(«) Pilades, (b) Oreftes, (c) Amfion, (</) Zethus, («) Damon, (/) Phintias, ayn
namen van menfehen , in de oude Hiftorien vermaart door hunne uitftekende trouw en vrintfehap ; even als David en Jonathan in de heilige bladen uit dien hoofde bekent zyn. |
||||
APOSTEL P A U LUS. VTLBiek. 131
Het haatlykfte gedrogt, dat de afgront iramer baarde,
Naar trotfe Lucifer geworpen was ter neeV, En door die fnoode vlek geftort uit 's hemels eer j Schynt nog den hemel aan te (chenden, dol van toren, Waar 't voorbeek vanGodts helt den nazaat klinkt in de oren, Wen hy die deugt opvolgt, wiens lof alle eeuwen tart, En die verraeetle met haar glory treedt op 't hart. Die deugt maakt hier vooral den fterveling ontfterflyk: Een roos die eeuwig bloeit, volmaakt, en onbederflyk: Een ftar aan 's hemels trans, (wat hier 00k onder gaar) Die onbenevelt ligt, in eenen vaften ftaat. Godts kerkorakelj in den loop van't Evangeli,
Noit afgemat, maar ftaag opluikende als een leli j Die haar verheven kruin ten ftarrenhemel heft, Al 't lagere gewas in hoogheit overtreft, Dat in het bloemprieel komt uit zyn bol gefchoten, Gelyk de fiere tulp met fchoonheit overgoten, Of de onbevlekte roos der bloemen Koningin , Trekt nu, van Rome wars, het oudt Italie in, tfSum Om geen geweft van \ ligt der waarheit te verfteken, tangs*
Maar dat te fchynen doen in alle werreltftreken, kdt^n* Gelyk de zon Godts heldt ligt met haar ftralen voor. trekt dh-
Zyn donderftem, die lang den Heiden, en den Moor., PL™ /_
(Als in een onwe£r los geborften uit de wolken) Verbaaft had., en met fchrik zo velerhande volken Voor 't hooft geflagen , en bekeert had flag op flag, Gelyk hem Qa) Auguftyn afbeelt in zynen dag, Wou zig, na zo veel zeen en landen door te boren, Ten prys des kruisbaniers in Spanje 00k laten hooren, Om de afgodiftery te treden met de voet. Hartnekkig Spanje! nu zo wel van Chriftenbloet,
Als
(4) Laat ons groote donderflagen hooren, geborften uit een wolke : die wolke
is Paulus, zyn woorden de donderflagen , die ons doen beven. |
||||
»gi HET LEVEN VAN DENT
en voort Als in dien tyt bevlektj gy had'den prys gedragen
"Znje. ^an 'c kruisgeloof, Godrs eer., en opperfte behagen: Had fnoo gewetensdwang., die Chriftezielen doemt, En ydcl bygeloof, die dwaasheit niet geroemt, Otn met den beeldendienft Godts heiligen te pajen, En met geleent fieraat zyn wetboek te overkrajen j U voor gepredikt naar de les van 't nieuw verbont, Uit Paulus yver, en zyn onvervalfteri mont. schetfe Ga heen: befchuldig nu den Heiden vol van logen: van den £>ie blinder a^s een mol, des Hemels alvermoaen heiden en o » • J i r 1 -r
beeiden- bteit in de hant van een gefchapenen Jupynj
djenfi,on- Gy volgt die blintheit op, fchoon in een andren fchyn j RooJfen. Van '*■ waar geloof alleen, door bygeloof verbaftert: Dat toont uw kerkfieraat, in 't Heidendom gelaflert _, De lleep van beeiden , die op uwe altaren ftaan, En, fchoon op andren naam, dezelve plaats beflaan, Die voortyrs Jupiter, MarSj of Apol ter eere, De krygsgodin Bcllone, of haar gevreesde fpeere, Waar 't heilloos oorlog woedt, op 't brullen van de Nyt, De dartle Venus, of Diane was gewyd. Wat baat het de Afgoon te verwerpen van de altaren,
Den heldraak , op die wyze, in \ fchubbigfchilttevaren, En Afgod Janus in zyne yzere oorlogspoort De pan te kneuzen met den hamer van Godts woort, - Wanneer men om gewin blyft aan de fmetten hangen, Die van den kruisweg, langs deze averegtfe gangen, Ons met het Heidendom doen dwalen op een fpoor?. Vervloekte geltzugt drong dit fnood bedrog eerft door. De vrekke klooftcrcel j (lout op de magt der heiligen, Stont geene zielen toe, voor 't vagevuur te veilig^n, .« O Dan die _, geharnaft met een wapenfchilt van gelif, De vlam afkeerden, daar de Papenbeurs af zwelt. De Monnikskappen zyn voorbidders der godloozen. Voor gelt (wat Chriftezielmoetniet van fchaamte blozen) Sluit
|
||||
APOSTEL PAU L U S. Vll.Bdel i^
|
|||||||||||||
. /
|
|||||||||||||
Sluit een gemytert hooft den hemel op en toe.
Zo fterft de onnoozelheit gerufl: j en wel te moe,
De kerkvoogt luiftert _, waar de goude fchyven ktappen,
Ora tempel, heiligdom, altaar, en Priefterfchappen,
Gebeden, ftaf, en kroon te wiflelen voor gelt: :, . h
|
|||||||||||||
'".-..
|
|||||||||||||
Want zelf de zaligheit heeft Rome op prys geftelt. \ i
Maar welk een zanggeeftfchyntmyhierin'toortebyten;
Laat de Iber varen met zyn Prieftren en Levyten: Nu j in de Monnikskap, en 't Jefuiten kleedt, Vermomt teyinden j boos, argliftig, trots, en wreedtj Waar iemant weigert aan te nemen, dat zy dryven: *t Part u den Kerkgezant, en zyn bedryf te (chryven. Wel aan j wy volgen, waar Godts helt zig henen wendt, Al 't aards verfmaati en niet zoekt dan een zalig end. Ephezej nu we£rom des boetgezants verlangen, _ .
Verheugt, hem hier van daan in Afie te ontfangen: . verUyJof
Epheze, hoe gevreeft om haar gepleegt gewelt, 2SuLi Volgt de ordre van myn digt, den Tarfer opgeftelt, ' m^'
En zyne zegepalm by Jefus kruisbanieren.
De liefde tot de zyne is waardig hier te vieren, Die weer de Ephefers trooft, hun nieuwe kerken frigt, En, buiten yders hoop, verheugt met zyn gezigt: . Hun voor de laatftemaal, op zynen togt naar Romen Vergunt} niet om van daar weerom hier langs te komen, Maar als gefcheiden op het eeuwige vaar wel. Op dezen nieuwen togt we^r y vrende even fuel,
Ziet hy KolofTus, noit voorheen van hem betredenj zy* Vfr- Maar door zyn brieven j liefde, en vierige gebeden, daamaar
Zo ver gevordert in de ware kennis Godts, Kokjfus,
Dat elk voor 's Heilants naam ftant hield , gelyk een rots, JJTJwr
Die 't zeegedruis afkaatft der toomeloze baren, het getal Waar ramp of onheil rees op 't Chriftelyk vergaren, tmJki
Den Kruisgenoot te Rome op zynen hals verboon. Maar.
Dit vlegte een.paerel aan 's Apoftels ryke kroon.
G g Dit
|
|||||||||||||
%%l H ET LEVEN VAN DE N
Dit fterkte zynen geeft met gadeloozer vreugde, Als immer Reizers kroon een heersziek hart verheugde. De zielenWinning zet den yvraar wieken by, En voert hem, waar hy ftreeft, op een gewenft gety. Hier dus voldaan, laat hy de kerke zynen zegen, *KwS«^n zoe^ct K.orinthe, hem vooral aan 't hart gelegen: by zg»e Korinthe zynen wens, en hem veel meerder waard, gtUefde Qan aj het Joodfe lant, van 's hemels liefde ontaart, t,J; ' En rer vervolging reede, op 's Heilants naam gebeten. Hier lag zyn hart: hier wasde rykdom Godts gezeten, In Chriftus leden, nu beveftigt in ft geloof ., En door zyn onderwys voor 'c Heidens ourer doof. Dat'tuig zyn roem, op hun bekeering dik gedragen, In zo veel lettren, als van hunnen lof gewagen: Gelyk geroepenen tot de gemeenfchap Godts, En zynes zoons, hun trooft, hun vryburg, fterkte, en rots. AWw» Hy ftraft en tugtigt wat verwildert is van leven , ^ "" En ftaaft de zedeleer, zo vaak hun aangefchreven, Waar in de Orakels zig ontdekken van Godts wet, Den Chriften leereling miltdadig opgezet. 2y»w««Myn zielej zegt hy, zal Godts wil zig onderwerpen, ktrvat ^m de gehoorzaamheit en liefde elk in te fcherpen, en wor-Zyn wil ftrekke ons een wet in hemel en op aard, ***• Om die te volgen, wat ons hier ook wedervaart; Gelyk ik my bereide om zynen naam te fterven, Die, op dat fpoor, ons heeft het leven doen verwervcn. Een vreugde, noit van oor gehoort., of oog gezien. Een leven vol van vreugt, waar voor alle eeuwen vli£n. Een blydfchap, grooter als om laag is te verwagten, Noit opgeklommen in de menflyke gedagten. Dus treedt hy voort, wat plaats zyn voeten vrede ontzegt,
Baant elk den weg j en maakt des Heeren paden regc. Daar 't hooft dus voorgaat, wort het van de mindre leden Gcwilliger gevolgt, in 't kruisfpoor op te tceden, Hoe
|
||||
APOS TEL P A U L UJS. VTLJBbet. *&
Hoe vol van dorenen: het ongeveinft gelodf
Blykt aan de vrugten die het geeft: het gout is doof,
En zonder glans, eer 't is geloutert door de vlammen.
Wat nut geeft ons een boom, die onder vrugtbre ftammen
Haar plaats heeft, fchoon zy met haar loof het oogbehaagf*
Als zy geen vrugten j maar flegts enkle bladen draagt ? aetgeUof
De Godtbeminnende werkt alles hier ten goede. «« pou.
Dus nam de Apoftel, wie hem volgde, in zyne hoede: -^*^£
Den hemel dankende voor zyn gezegent lot* wtrken;
Dat in Korinte zo veel ontugt had geknot, i
En de afgodiftery zo groot een prooi ontdragen:i nl
Nu zyn geheiligde uit verligter oogen zagen,
Als toen de weliuft, weelde, en fchendende agterklap r
Met helfle gierigheit > en vuile dronkenfchap,
De boosheit ftyfde in haare aanwaflende gebreken.
Waar kon de Kruisheldt met meer lof het hooft opfteken,
Dan hier, daar* alle foort van zonden mi gedoodt,
Het Paradysooft daalde uit's hemels vrugtbren fchoot j
Gelyk een hemels mann' gedauwt op Godts getuigen ?
't Geloof, door geen gewelt te krenken of te buigeni uk»Sh
Wrogt dus zich zelveeen fchilt, enhieldonwrikbaarftantj wUn
Van welk een fellen ftryt des vlees ook aangerant. • • 'tZt b*~
Men zogt het fterven nu veel liever, om het leven,
Dan reukeloos zig van Godts Veltheer te begeven.,
En zig te werpen in de kaken van de dood.
Gelukkige! die 't woort dus fterkt als hemels broodf,
Dat eeuwig fpyft en voed! wanneer op 't Evangeli
De ziel haar aas zoekt, als de Bye op roos en leli,
En leeft de bloemen van belofte en profefy,
Kleinodienj om hoog, onfchatbaar in waardy:
Voor welke williglyk nu de bekeerde fcheyen
Van 't fchyngoed, hier gewoon de zielen te verleyen«
Eef hun de heilzon was in Paulus opgeftaan.,
De leiftar van Godts geeft, op 's hemels regte baan:
G g 2 Waar
|
|||||
iL..
|
|||||
236 HET LEVEN VAN DEN
YVaar hy voor 't Godclyk woortflegrsoorenwift tevindenj Die 's Heilants naam uitbreidde op alle vier de winden. Nu lokt hem Troas uit, om verder voort te gaan, kmfite ^aar hy het kerkbeltier laat op (a) Eraftus ftaan, rroas, Zyn ampc- en reisgenoot, befaamt op 's Heeren wegen, En hier gelaten na Jt ontfangen zyner zegen. Van waar hem Melite verwelkomt aan zyn ftrant, iaar te Verheugt in de eere van den grootften Boetgezant, Melite; Na zo veel wenfens, en verlangens op te wagten., Wiens wonderwerk hier elk nog fpeelde in de gedagten,
Op 't fnorren van de faam, die zynen lof verzelt, En Jefus naamtrompet, op de intre van Godts helt. Wat Chriftenluifter van de nyt oit is verbeten} Wat pronkgevaarte van de vratige eeuw gefleten •, Waar op de aloutheit, door 't geheugen laat en vroeg, Zig de vergetelheit onthefte, or glory droegj da*r *y»^e tvt za^» noe gezwint in alles af te jagen, naam Den naam van Paulus den Maltezer noit ontdragen: 'wn'gll~ Wiens heilige aankomft j hier met luifter uitgeprent, ' 's Mans groote daden toont op eeuwig parkement, En zynen roem verbreid op alle zeen, en ftranden, Waar 't Heidens kerkgedrogt zyn glory aan durf randen, 't Hartnekkig Jodendom den tant zet in zyn naam. Of eenig adderengebroed fpuwe op zyn faam. Zyn ftar om hoog beftraalt uit's hemels heldre tranflen, Gelyk zyn woort, de kerk met goddelyke glanflen: En ftrekt het Chriften oog 3 naar 's Heilants wil gerigt, Op 's werrelts Oceaan, een onbenevelt ligt: Een vafte baak, om op haar ftralen aan te houwen, En met dien Palinuur gelukkig zee te bouwen _, Die alle ftranden kent, ondiepte, rots , en plaat, Waar op de barning bruift, en 't zielenfchip vergaat, Dae
|
||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||
APOSTEL PAULUS. Wl.Boek. 237
Dat geene gronden peilt op onbekende baren j
Maar onervaren zig laat wentlen in gevaren,
En follen, ongeagt de ftormen, heen en we£r,
Die 't hart doen krimpen op het ongeftuime meir.
De groote Paulus kent den rykdom van Godts ftranden,
De regte haven, om in 's hemels erf re landen _,
Het hof des vredes, voor geen gunft-of gaven veil,
Der Chrift'nen toevlugt, hier verdrukt, het eeuwig heil:
Van trotfen Lucifer _, om zyn vermetel pogen.,
Toen dolle hovaardy hem ftiet uit 's hemels bogen,
Verloren, en begrimt met yflelyk gezigt:
Waar zyn verdoemde nagt moet wyken voor dit ligt.
Maar *t wort 00k tytom hier van daanweervoorttevaren.
De fnelle faam vervult al 't lant met nieuwe maren, ^ A" En blaafl: aan deze ftreek met voile kaken uit« trekt weir
Hoe de vervolging., na lang woeden weer geftuit, naar R°~
|
|||||||||
me.
|
|||||||||
Het hart des Rykstierans gebragt heeft aan 't bedaren.
Die hoop van vrede, nu de kerke reeds twee jaren Befcheenen, lokte we^r Godts Veltheer hier van daan: Daar hy Trophimus (hoe met's mans verdriet begaan) Moet agterlaten -, ziek en magtloos hier gebleven j Om zig ten tweedemaal naar Rome te begeven, En nu den Tyber te doen ftroomen van zyn bloet. Stantvafte Martelaar, gy ftapt uw dood te moet! De Rykswolf j niet bedugt zyn eerelooze handen Te verwen in het bloet van 's Moeders ingewanden, En noit geneigt, dan zede en tugt het hooft te bi£n, Zal geen verdediger van Jefus leere ontzien, Hier uitgebannen, en te haatlyk in zyne oogen. Zou die geweldenaar, van menflyk mededogen Ontaart, die Veftaas kerk ontheiligt, en haar ftoet, Die luft in 't plengen fchept van zuiver maagdebloetj De Nonnen aanfchent in het oog van zyne goden, En haar verkragten durftj die wetten en geboden G g 3 Met
|
|||||||||
238 H E T LEVEN V A N D E tf
Met voeten treedt, en , in zyn ontugt onverzaat., In allerhande zoort van gruwlen zig misgaatj Die Godt, noggodtsdienfteert, enheulzoektbydevloeken Van Stix en Acheron, en duizent toverboeken > Die zonder vrees., (daar al het Priefterdom voor gruwt) Als een Salmonegs, zelf Jupyn in 't aanzigt fpuwt, In zyne woede door geen heiligdom te temmen, Al zag hy Rome zelf in bloet en tranen zwemmeni Zou die gewetensbeul, ontaart van regt en eer, Het bloet der Chriftenen van zyn gevloekt gewecr Verfchoonen? dat waar zig te miflelyk bedrogen. Dangy, op's Heeren weg, geen Keizerlyk vermogen, Of eenig aarts gewelt, dat flegts het ligchaam dood, Ontziende, vreeft nog boey 3 nog martelftraf, hoegroot, Maar hem alleenig, die., na dit verganklyk fterven j En ziel en lichaam in de helle kan bederven. Dus houd uw vaft geloove in blakende yver ftant, Hoe zeer de wreetheit haar gebreide netten fpant, Om 't weerloos Chriftenheir bloetdorftig te vernielen, Opgroejende in den val van zo veel duizent zielen, Als hier door vuur en zwaart, en kruis, en galg, en radt Ontzielt zyn om 't geloove, op dit onveilig padt. Gy, in verlangen om uw eind te zien genaken, En 't onbegryplyk zoet van 't hemels mann^ te fmakeh, Uw eenig oogmerk, ver van eenige aartfe luft, Zyne Treedt we£r de flad in, die op zeven bergen ruft., hmii al- En laat in 't openbaar, voor alle opmerkende ooren, '*""' Godts donderftem in 't woort van 't Evangeli hooren: Braveert den Tempelpaapj en zyner goden magt, Door u ontzenuwt, en berooft van hulpe en kragt. 'm^'2'e ^lC W^ een mcen>gte van 'c ongeloof bekeeren,
Tcrcf De Apoftel over hel en doodt doen triomferen,' Dc Aartswichelaar , die vaft van wraakZugt zwanger ga'at>
En Veftaas Nonnekoor doen hollen over ftraat j Om
|
||||
APOSTEL PAULUS. VllBoek. 239
Om Tefus leeraar, van wiens ftem alle oorden wagen, uifmhti
Voor 't Keizerlyke regt zo vmnig aan te klagen, wkhe- Dat alle hoop hem zy benomen, otn zig weer *«"en
Van deze bloetfchult vry te pleiten, als wel eer , g%?a~
Toen hy, op \ razend meir hec ftormgewelt ontkomen j
Zyn banden flaken zag in 't kruisverdelgend Romen, En zig j den haat ten fpyt, op vryen voet geftelt. Wat ging *er een gety van oproer en gewelt,
Zo dra de Priefterfchap met haar gevolg j den drempel Van *t heilig Kapitool, Jupyns vergoden Tempel, Kwam opgetreden* en de Aartswichlaar, hoog van moet, Den roem van Tarfus zag omcingelt van een ftoet Bekeerde Heidenen, van allerhande ftaten, datvuU En tweederleye lex, gekeritende foldaten, wL7, «*
En hoftrouwanten , voor zyn koorgezangen doof, dePrkjit-
Ea reede, op 's meeftersipoor, te fterven om }t geloof! £* ™"kn
Hy bruit, en blixemt, ftaat verfuft, verplet, bedrogen, help. En twyffelt of hy 't ziet, en vraagt het aan zyne oogen. Ten leften valt hy in verwoeden lafter uit, - vloek dtr En wenft den Kruisgczant aan Cerberus ten buit, >^WfH
Met alle die hem in die tooverleere volgen., tegenPanz
En heel den hemel op hun afval zien verbolgen.
Die al de plagen hun wil zenden op het hooft, Het godendom ten zoen, hier van zyn eer berooft. Dog, wyldiewraakvertraagtj gaathyzynnoothulpzoeken Aan Stix en Acheron, en daagt de helfle vloeken Uit haar verdoemden nagt., naar boven, van beneeni Maar deze bly ven doof, en magreloos met een, Om zulk een ftamboom, als hier totGodtseerwilgroejen, Wat lift de hel 00k komt te fmeden, uit te roejen. De vloeken fidderen, en krimpen in hun hoi, Zo dik hun de Offerpaap bezweert, verwoed en dol > Gelyk een bosleeuwin, berooft van hare jongen, Gel ken's Met yflelyk geloei komt uit haar hoi gefprongen,
Een
|
|||
24o HET LEVEN VAN D EN .'
Een naar gekrys alom doet ryzen naar de lugt, Hct wout verbaafl-, en al het wilt dryft op de vlugt, Dat zelf den leeuw ontzet, dien fchrik van alle dieren: Zo ving de kryg we£r aan op Jefus kruisbanieren. De Tarfer, aangeklaagc in woede, fnoodt, en vals, De xjm Als had hy Cajfar zelf gedongen naar den hals., k^AuT Moeft nu, befpot, veragt ren kerker ingedreven _, hieronderDz boejen dragen, aan dootfchuldigen gegeven, tsgaan-, jn een jp^Qn^} berooft van flar-ren., zon, en maan, De glory van zyn naara in ramp zien ondergaan, En in vergeten nagt haar luifter laten dooven. Maar hoe men haar verrreedt, haar glans dryftegterboven, En volgt de zonne., die, wat wolk haar aanfchyn dekt, Haar ftralen, waar zy fchynt, in glans houd onbevlekt, En breekt door donkren mift, en zwarte nevels henen. Het ondoorgrondlyk ligt, waar'tftuit, noit uitgefchenen, maar Breekt door de daken des benaauden kerkers uit* tltle'ne- ^n ,£ eeuwig woort wint velt, hoe naau men 'tookbefluif. ■vtit, door Gcen nevel van gewelt kan dees triomf beletten, j&JJ? Nog 't onuitbluflyk ligt van 't Evangeli fmetten} fpehnk Al ftraalt de guide zon in ftinkpoel, en moeras, uit- Dat vuil befmet haar min, dan 't oog het fpiegelglas. GeMenis. ^° ftf°omt een klare beek, den rook en damp ontdoken, Waar mede een vlammend vuurhaarboordenkomtbeftoken^ En houd zig helder, frisj en zuiver, als't kriftal, 't Gebergte affchietende in een fteilen waterval _, Waar af _, met zagt gedruis, de zilvre droppen klatren, Die 't lant bevogtigen _, op 't ftorten dezer watren, Langs 't geurig velttapyt, daar levenwekker fpeelt, Die hier de onnoofle vreugt des gouden tyts verbeelt, Als hy in 't lommer duikt der lachende boflchaadjen, En hofwaranden, ryk gefiert met boompluimaadjen, Den gloet afwyzende der fteile zomerzon, Daar't vee de klavers fcheerc aan eene koele bron. ■ ■ — Kruis-
|
|||||||
...—;■**-.mk-iii-'' .■■*■*-
|
|||||||
'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
APOSTEL PAULUS. VTLBoek. 14.1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Kruishelden, die om hoog de fchitterende zalen
Betreedtj gunt ons 's mans eer aldus in cop te halenj Die, hoe verdonkerc hy in 's kerkers graf verfmoort, Met zynen yver nog door lugt en wolken boottj |
Aanroe-
ping aan de triom- feerende Kruishel- den. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
Een oogft van zielen gaart, fchoon van den dag verfteken
Zo 't kerkorakel zweeg, de daken zouden fpreken, En ftomme muuren, hoe verzekert altemaal Met yfre deuren, flot, en grendels van metaal. Wiert hem door deze een toom, als in den mont gewrongen, Hy zag ze, op zyne be£_, veranderen in tongen, Die 's Heilants eere, in 't afgemartelt Chriftendom , Uitgalmen zouden > maar geen kerker maakt hem ftom. Is'them door deze ontzegt, langsburgwal,mart,enftraten, |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Het woort te leeren ? hy bekeert de hoffoldaten .,
Sipier, en knegt, en wat op Neroos ftreng gebod, In ftilte luiftericherp ., de wagt houd voor het Hot. Een zienlyk wonder, dat geene oogen hier bedriegen, |
My be-
keert x,yn Sipier, en hem be- wakende
foldaten;
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
'V
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
V
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
V-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Geen oormisleiden, of degeeft in flaap kan wiegenj
Waar af het fnel gerugt, volmondig uitgebreit, De groofe daden roemt van 's hemels majefteit, In haren Kruisgczant de werrelt door gebleken, 'c Zy hem de Joodfe haat kwam naar het harte fteken, Of woefte Heiden zogc te helpen aan een leant. Noit wiert de Afgodery zeeghafter aangerant,
En 't heilloos ofFervier verwezen van de altaren, Dan nu de krygsknegt zig gekerftent dorft verklaren, |
||||||||||||||||||||||||||||||||
En Jefus naam beleedt, 00k voor den Roomfen Raadt,
Onaangezien de ftraf op zulk een euveldaadt. Zy durven Cazfar 't lyf ., maar Godt hun zielen zweeren Den Godt der Chriftenen •, Jupyn den rug toekeeren, |
die zig
voor den
Roomfen
Raadt
Chriftenen
vtrklaren>
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Als Chriftehelden paft, waar op de kerke fteuntj
Die zig geen Tirannye of moort-ellenden kreunt. De koorpaap, op dit werk, van razerny bezeten,
't Geen van de fchelle faam luitkeels wiert uitgekreten , H h En
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
>4* HET LEVEN VAN DEN
En hoorende overdwars, hoe Moor, en Arabier., Hoe Griek en Heiden boog voor deze kruisbanier., De werrelt door geplant, zo wyd de Heidens dolen ., De zeedeles ten plaag van zo veel gryze fcholen, Als *t wys Athene kweekte, en andre alom bekent> Holp, met zyn aanhang, kerk-, en hofraat overent. oproer Dit zyn ze, riep hy, die den goon hun wierookweigeren, dofferfa- ^n zig veraiercn haaft op Casfars troon te fteigeren, pen w- Door magt van nieuwe go6n argliftjg ingevoert: wekr- Een kanker, die het hart van Romes ftaat beroert, Onze oude Tempels dreigt, en Numaas wet en zeden.
Dient nog dit boevenfchuim van zwaart of ftrop verbeden, Of't lyf verzengend vuur, zo ftaan wy haaft ten fpot., Met koor en outer, voor dit Galileefe rot j Op vonden afgerigt, en Joodfe wichlaryen, Dat zo veel platen wekt ., en goden durft beftryen. De godtfpraak roept den Vorft te lang tot deze ftraf. Men veeg die peft _, door bloet, van onze altaren af, dat pan- £n ftroje de afr van hun vermorzelde gebeente jtn vl'r- Door de ope lugt, ten zoen der hoUende gemeente. zwaart. Grootvader Numa heeft de dootftraf hem gezet, Die Rotnes godtsdienft fchent, en zyn geftaafde wet.
Een tweede fchultj eer dit gerugt raakte aan 't bedaren, De bekee. Deed ook de boejen van den Kerkgezant verzwaren: mg w^Xoen uit Ikonie te Rome kennis kwam: Tekla ver- *. . w -*T* 4 T - . . , n
dubbeit Hoe (a) Tekla, eene maagt uit Keizerlyken ftam,
%m °tge~ Door 's Taffers onderwys in 't kruisgeloof herboren, feZh. Met een gevolg van ftaat, dien godsdienft had verkofen, En zig verftout, in 't oog van Febus ryzend ligt, Het beelt van Jupiter te fpuwen in 't gezigtj Ert
* . . - -i
(a) Deze, eene edele jbnkvjouw in Keizer Neroos tyt , vond middel oM met
Paulus te Ikonium in den kerker in gefprek te komen , van wien zy ondei> wezen, en bekeert, ert hierorri wreedelyk vervolgt wiert. Zie hoe zy be fchieven wort, by Vondel in de Maagdebrieven, pag. 67. t — ,
|
||||
AFOSTEL PAULUS. VII.[B&k. ?4>
En de eer van Vader Mars in zynen fchilt te varen. Dees jonge Kruisheldin, van gryze Wichelaren Geperft, om 't wierookvat te zwajen voor de goon, Verwierp 't afgodendom, om de eer der martelkroon, Die haar van }s hemels tinne alreede ftraalde in de oogen, Deze ongehuwde , met's Apoftels leet bewogen, Wanneer Ikonie hem in zyn kerker had, Verfmaadde werreltfe eer, en Koninklyken fchat, Voor 3t levenwekkend woort, ontfangen van zyn lippen. Geen graantje liet zy yan die mannezich ontflippen, Maar gaarde in haren geeft dien zuivren hemelval, Waar in zy 't wezen vond des Scheppers van \ Heelal, Haar trooft en toevlugt, voor zo veel gedroomde goden. Zy floeg het huwen af, hoe ftaatryk aangeboden, Verfpilde pragt en fchat, en goudt, en diamant, Gefnoerde paarleo» bagg', en borft- en halskarkant, En wat haar de overrloed gefehonken had te voren, Alleen om Paulus in zyn leflen te gaan hooren. Haar goude fleutel droiig door ftaal en yzer heen, Hoe naau de kerker ook bewaatet wiert >• zy verfcheen Den Kraisgezant, in 'rdiepit des moorthols weggefcholen. Geen vuur van fmookertd hout, of barrenende kolen, Ontzette haar-, roen zy, betrapt op deze daad, Gcvangen weggelek, haar Vorftelyk fieraat Stont af te leggen voor de bloedige offerbanden, Waar in zy was gedoemt Voor Jefus eer te branden, Den waardften Bruidegom., haar zwlenwens, en luft. Een fterke regen, daar de vlam door wiert gebluft, ww«- Eer die haar kleederen gezengt had, of befchadigr, &T2-
Vertoonde klaar, hoe zy om hoog was begenadigtj °Jl7malgt
En fterkte de ftantvafte 3 om vry, en onbelaSn, °P Paulus
In 't bloedig dierenperk de ftraf ook uit te ftaan -,
Waar in zy , als een fchaap ter flagtbank heen gezonden, 'Dezelve hulpc als aan den brantftaak heeft gevonden, H h i Door
|
||||
»44 HETLEVEN VAN DEN
Door hem, die op haar bed, de dieren leide aan bant. Drie leeuwcn laat men los: maar zy houd moedig ftant: Belonkt ze van ter zyde: en winnende onder 't bidden,' Gaat vrolyk om haar heen: of ftelt zig in het midden Van ft fcheurzieke gebroed, dat van geen brulien weet, Nog ftaart, nog manen krulc, maar om haar henentreedt, Haar likt, en kwifpelftaart., als met haar jeugt bewogen. Zy ziet de leeuvven aan met meer dan menflyke oogen, En durft, door haar geloof, van geenen fchrik vermant, Den roflen hals en rug hun ftreelen met de hant; Als was (a) Androklus lot nog korts ontdekt te voren, En dus gevonnift, hare onnozelheit befchoren. Maar dit vermeerdert flegts het brulien van de nyd. De wreetheit fchek haar met dit wonderwerk niet kwyt. Zy, vlammende op haar doot, waant eenmaal haar te vangen. Een feller ftrydt ftaat haar met ftieren, en met flangen Nog af te wagten j eer dit fchrikkelyk geval, Haar uit de klauwen van de dood verloflen zal, Dig hier het fchoufpel ftrekt van duizent ftrydige oogen, Geneigt tot hare ftraf, of met haar jeugt bewogen. Maar wat haar wort gewenft of niet, zy triomfeerr. En }t lykt dat zy den flier zyn brulien heeft verleert: De flang 't fenyn ontrukt door kragt van haar gebeden. Zo kan opregt geloof ferpent en draak vertreden, 't Gebergte wyken doeny en over ftroomen gaanj Gelyk de waarmont leert in Godts gewyde bla£n, En zy uit Paulus les te vaft had ingezogen, Om niet te fteunen op de hant van 'r Alvermogen, Die meir en ftroomen ftuit, en vuur en vlammen blurt , Gelyk }t haar Tekla te behouden had geluft. De
(4) Een flaaf uit Dacie, die zynen Heer ontvlugt, en gevangen te Romen in
het beefteperk gekent wert van eenenleeuw, wiens poot hy, zig in de bof- fchen verbergende, weleer genezen had. Van deze Hiftorie gewaagt Gel- lius in het j. Boek. Anderen noeraen hem Androdus. |
||||
APOSTEL PAULUS. VII.Boek. 245-
De dolle Priefterfchap, vermoeit haar meer te vergen, Die ftaag, van Godt verloft, haar woede fchecn te cergen , Mag knarfletanden _, of haar elders randen aan: ilor hod, Een Engel wyft haar na Seleufie te gaan: Me *"*»
Op dat haar kuifle ziel, in liefde, en hoop gefteven, ^T1'
Geruft haar eind daar vinde, in \ eindeloze leven. writf , Terwyl de Tempelier dees wrange vfugten plukt, *£*/£
Legt Paulus in het. diepft des kerkers onderdrukt 3
En, om dit fnel gerugt, heel Rome doorgekropen, In zyne banden meer dan immer buiten hopen -, Maar hy, getrooft in de verzwaring van zyn druk, Stelt in dit ongeval zyn opperfte geluk : Zig zelven /terkende in die vrolyke gedagten, Dat hy nu zeker zyn ontbirtding had te wagten, Zo lang van hem gewenftj en de allerfchoonfte wyk Voor een ftantvafte ziel, zig zelve alom gelyk. Holp, onder 't Heidendom van zugt tot eer gedreven , Zig (a) Kleombrotus ongeduldig uit dit leven, En 's werrelts ydlen laft, het mensdom opgeleit, Om door dit middel, aan de ware onfterflykheit, ^phfer- Uit Platoos les gefchept, te fchigtiger te deelen ? Umgt
Hoe veel meer regt heeft Godts Apoftel, onder velen, naar *?~
Hier na te wenfen, die naar deze glory ftaan, binding. Die met zyn uitgang Godts beveelen ziet voldaan,
En zyne ziel verhoogt het ftrytperk uitgedragen, Gemartelt en gefolt j door lant- en waterplagen, De kruistriomf ten prys, in 's hemels ruimen fchoot, Daar 't eindloos leven ryft uit eene korte doodt, Den Chriftenhelden van alk eeuwigheit befchoren. H h 3 Hy
(a) Deze, een jongeling van Ambracie, geen reden hebbende om des levens
zat te zyn, worp zich van een hoogen muur af, om aan de dood tegeraken, na dat hy het boek van Plato over d'onfterflykheit gelexen hadde. Cicero fpreekt hier van in zyn Tufculaanfche vraagftukkeji, ook Ovidius in zyn gedigt tegen I e i s. |
||||
24<5 H ET L E V E' ft YAN DEN
Hy agt aan 't lichaam niets, min aan zyn eer, verldrcnj
Hoc bits de haat hem fpelt, op 't eereloos fchavot,
Het eind te zullen zien van zyn gezegent lot:
Gelyk hy, van den geeft gefterkt, dat plag te noemen>
En op die zege, zo gewenft, verheugt te roemen.
Ga heen, en kryt de dood, die alle elenden fluit,
Weerom voor 't fchriklykfie van alle dingen uit:
6 Ariftoteles, van ydlen geeft gedreven!
De groote Paulus wagt uit haar het hoogfte leven,
Niet te begrypen van uw dwalende geflagt_,
Dat niet dan lchaduw ziet in altyt duiftren nagt.
Hoe lagt de Aartswichelaar, noit zat van menfefpieren,
Nu hy de aanvoerder ziet van Judaas leeuwsbanieren, Door Romes vloek gedaagt, voor zyn gevreesden ftoel! De aloutheit waagt van een Qa) Poppea, Neroos boel, Een geile, en dartele, van dolle togten dronken , En afgeregt om 't hart des Keizers zo te oncvonken ,, En te verflaven aan haar ongebonde min, Dat zelf de Rykstieran haar eerde als Keiaerin, Octavia verftiet, en, om haar hift te boeten, Het hooft van zyn Vorftin liet brengen aan haar voeten, Van deze fchantvlek ftout beguichek, en befpot. Deze afgodsdienftige, in het end geraakt van Godt, Door
(a) Poppea Sabina, de dogter van Titus Ollius en Sabina Poppea , die, hy ge-
duurende zyn huwlyk en t'zamenwoningen met Oelavia , de dogter van Kei-
zer Klaudius, en Valeria Meilalina, tot zyn byzit hidd , welkor geil min-
nevuur Nero zoodanig wift te beftoken, dat hy haar, twaalf dagen naar hy
O&avia , ondef voorwendfel van onvrugtbaar te zyn , had verftoten, en naar
Kampanje verbannen had , trouwde: alwaar zy naderhant, door aanhitzing
van Poppea , is onthalft; die het hooft voor haar liet brengen, zo om het te
befpottcn , alsomharen wraakluftte boeten. Zie Tacitus, Dio, enz. Waar op
A. Bogaart in zyn berymde Muntkabinet aldus, Oftavia toefprekende, zeit:
B!e geik hoer, van iveelde en dolle togten aronken,
Zal zich vermaken, als u Nero heeft herooft Van lloedt en leven, met uw afgefneden hooft. |
||||
APOSTEL PAULUS. VYLBoek. itf
Dobr *t zaligmakend woort uit Paulus mont te hooren j *£"££.
Laat zigj tot Chriftus leer te omhelzen, ook bekoren, ^
Verzwaart de boejen des Apoltels zonder fchulr,
En tergt, door deze daadj des Rykstierans gedult.
Dit hemels werk kon hof* nog tempelraadt beleffen.
Dat wil den afgodift, gelyk een donjder treffen,
En 't hart van Nero, reeds van wraakzugt aangefart,
In woede opvlamraen doen, tot aller Chriftnen fmart.
Gelyk hem Juvenaal komt in het hair gevlogen,
Daar hy zyn gruwelen ontdekt voor yders oogen,
Den CTiriften waarfchouwt voor de haat van (V) Tigellyn,
Een heilloos moortgedrogt in menfchelyken fchyn,
Aan *s Digters hekelpen de ftof gewoon te fchaffen:
Waar deze hofpeft in onmenfchelyke ftraffen
|
||||||||||
Zig dol te buiten ging } en, door zyn helfchen raadt,
|
||||||||||
Voor eerfte uitvoerder wiert gehouden van al 'c kwaar.
Hoe wil '£ den Kruisgezant vergaan op deez' bekeering!
De dolle Nero, die voor too very zyn leering Hoort uitgekreten, eifcht Poppea van zyn hant, mn t\fl In haar gewoon gedrag, en buiten dit verftant: vm Pm*
't Geen alle werreltfe eer en pragt haar doet verzaken, vJrm
Om als een Magdaleen haar Schepper te genaken, Wwrfr Godts hart te breken met haar tranen en gebee'n j ™»T
Gelyk zy *t hof ontvlood, en 's Keizers min met een: h# te
Wilhy, by weigering, zig zelf geea fchoufpel maken, ^Tb"'- En in een wafien kleet zig levendig doen blaken, dmgng Of aan een paal zyn lyf., ten prooi van rave, en gier., van, F"'
Ten beften geven, ofter woede van den ftier. Mffen, Maar Paulus., hoe gedreigt van 's Keizers ongenade, °t *vn
Sprak™TO;
(a) Kem Tigellyn te na: zo ffett men u aan flatten
, > ,, , Totfakkettn: gelyk z.y flaandefiaan te blaken: Die met gefirekte keel vail rooken in din brant , En-trtkken eene (leufvan bloet, en nat, door 't zjiht. |
||||||||||
248 HETLEVENVANDEN
Sprak onverzeert: Uweifch, 6 V or ft, komthiertefpade;
Sabine, 6p hoogermerk, van Godts gena gekroont, Wort door gcen dwinglandy wee"r aan uw hof getroont. die hit Haar eerft befinette ziel, nu zuiver, en gewaflen den Ryks- In Chriftus dierbaar bloet, die koftelyke plaflen, urV~En door 'c gelo°ve aired ver boven 't'fterflyk oog float, Geheven, wraakt uw hof met al zyn luftvertoogj Een lchim j een fchaduw, by het geen haar ftaat te ontmoeten,
Als zy 't geftarrente zal onder hare voeten j De zon j beneden haar, zien op, en onder gaan, En, waar de maan opkomt, haar ftarre boven ftaan, Door geene marteldood, in haren glans te dooven. Met haren geeft betreedt zy reeds het hof hier boven, Van 't Englenheir geleit in heerelyker glans, Ais die, waar mede uw pragt de reijen leit ten dans, Om Venus te offeren in hare wulpfe weelde.: Die zelf uw godendom ('t iuid yllyk_) noit verveelde., *y»«^«-Maar uit den hemel lokte, om 't menflelyk eeflaet loemin -t le onteeren, tot Godts eer op aarde voortgebragt. mump Gelyk gy *t maagdenbloet ontwyd, uw ftaf bevolen > Jmy'' Veel eer geneigt op 't fpoor der dartle goon te dolen j 't Bloet der regtvaardigen te drinken hier op aard, En hun te ftraffen, door wiens zorg het wort gefpaart, Dan 't zaligmakend woort te drinken met uwe ooren. . Gelyk Poppea, niet gezint u meer te hooren, Maar met de nieuwbekeerde in alle ootmoedigheit Haar lot te wagten, van den hemel haar bereit, Zy hooren eerlang, om de ftraf, uw hooft befchoren, |
||||||||||
't Gerugt van uwen val vervullen yders ooren:
|
||||||||||
Wanneer een doodangft u zal grypen by de keel,
Met de geheugenis van Romes moorttonneel: Waar af de wroeging u wil zitten op de hielen, "^ 't Geplengde bloet ten zoen van zo veel Chriften zielen, Als door uw wreetheit hier (dat ligt ook my gebeurt) Ge-
|
||||||||||
APOSTEL PAULUS. VW.Boek. 249
Gebrant, geworgtzyn, of in 't dierenperk verfcheurt j *n nynn
Aan 't kruis genagelt, often proy van kray, en raven, wkenden De hint van 't Jyr gevilt, or Jevendig begraven* x*p. Op dat uw bloetdorft tog zou woeden zonder toom.
Zie toe, gehate Vorfl: de byl legt aan den boom. Meerwas'ernietvannoode, omeeri',vanhaafgezwollen, Nero
En bloetdorft opgehitft, te helpen aan het hollen. fiuiftopin Zyn wreetheit ftoof weer op, als een opvlammend vier. J«>7"""
Hy bruldej en blixemde op Sabines kruislaurier, En donderde over 't hooft der hemelfe gezanten, Als raad, en voorfpraak van de Chriftenkerkverwanten, Die de afgodiftery vertraden met den voet. Zyn dolle vuift, nog klam van Kruishelt Peters bloet, Den Bethfaider, aan het heilloos hout geftorven, En met bebloeden dolk de hartaar afgekorven, Verftiet ., oploopende om 't verlies van zyne boel, In dollen overmoet den leeraar van zyn ftoel, Om in den diepen kuil des kerkers hem te worgen, Of wel te fparen voor den eerftgeboren morgen, Totvoetfelvandevlam, daar'tkruisvierblaakt, en brant, mPMbu Of op nog wreder wys te helpen aan een kanr. te marie- Eli nu had eene van de zwaarfte martelplagen '**•
Den grooten Paulus wis het levens ligt ontdragen:
Waar hy van 't borgerregt van Rome niet bewaart, En dus, tot Neroos fpyt, verwezen tot het zwaartj Om door een flag zyn hooft van }t lichaam af te fcheiden. Dat hooft, den blinden Jood, en onverligten Heiden, Een ftraal, een vuurbaak naar de haven van Godts ryk j De toevlugtder gemeente, en aller vromen wyk. Zie daar de Apoftel weer in 's kerkers hoi gefteken, - d
Zyn vonnis kuflen, in zyn lyden onbezweken, *y*X«- Tot dat zyn uurglas afgeloopen, hier beneeri, wn ?&
En de aangevange ftrydt van hem zal zyn volftre£n, mkOm
Zyn einde fchryven aan zyn waarde leerelineen: bekent
I i Ommaa!:t-
|
||||
xjo HET.L EVEN VAN DEN
Om dus j op 's mecfters fpoor ten hemel in te dringcn:
Het kruis te omhelzenj fchoon gevangen buiten fchult, En dus in *s Heilants naam te lyden met gedult. De bittre kruisweg, hoe vol diftelen en dorenen, Baart niet dan rozen voor Jehovaas uitverkorenen, Ontfprongen uit de beek van Jefus heilig bloet, Geftremt, en aangegroeit tot eenen rozenhoet, :': Die met haar purper dooft de gloejenfte robynen, En de ugtenroos verbleekt, waar }t dagligt kom te fchynen.
Nu loopt de tyding van zyn lyden weer te poft.
Geen oog ziet hem weer uit den leeuwenmuil verloft _, Die , van zyn fcherpen klauw nu feller aangegrepen, htitdtr Drukt Ephefus, en houd Korinte om 't hart benepen: ApofltUn, Gelyk de Apofteltehaar j van zyne hulp berooft., c/^/^In diepen rouw zit, als gedompelt over 't hooft. ncn,overTimotheus, gewoon het woort met hem te ontvouwen, Panius. £n Lu]jaSj in dien noot zvn uiterfte vertrouwen, Daar andere, befchroomt voor 't martelmoortgeweer,
Den Kruisheldtj noitverbluftin'tvoorftaanvan Godtseer, Op 't ende van den ftryd lafhartig gaan begeven, Verkondigen alom van zyn volftandig leven Het nakend einde, door zyn brieven, wyd en zyd Gezonden, elk ten trooft, in dezen fellen ftryd. Philemon, Titus., en zyn verdere amptgenoten, Zien nn zyn wide dood, uit Neroos wrok, befloten. Laodiceas nieuwbekeerde Chriftenfchaar, Betreurt zyn banden, nu de werrelt openbaar. Terwyl de Kerkgezant, zyn kruis getrooft , en lyden, /driven ^aar aanmaant} op dien voet, voor Jefus eer te ftryden, aan die Den Koloflenfen, hem., om hun bekeering, lief, vanLd-Qofc £ec\ te geven aan den inhoud van zyn brief, En niet te ilruiklen in 3t geloof, hun opgedragen, Maar dat te houden zelf in 't heetft der martelplagen, En ongelchonden te bewaren in hun hart. Vol.
|
|||||
-
|
|||||
APOSTEL PAULUS. Vll.Boek. 2?i
Volftandige! wie hier ook deel in uwe fmart,
De moederllagrer j hoe vernoegt u te zien lyden, Durft, in zyn harcgeraakt, die zeege u nog benyden: Daar gy de doodt uitdaagt, geruft, en wel gezint., Zyn dolle hoop braveert., en ftervende verwint. Myn Zangheldinjverflauwtj fteekt hiephet hooft weer boven. De zon, haar glans gewoon voor de avontrtar tedoven,
Zonk hare ftralen in het grondelooze meir. Een donkre nagt viel met een zugc op 't aartryk neer j Om Paulus in zyn raoet, en yver op te wekken, En Neroos geefl: een plaag en knaging te verftrekken, Het hels gebroed ten proy, dat, van Godts hant gevelt, Nog onverzoenlyk woed met lagen en gewelt. De geeft van Simon, een berugten tooverketter, De gee^
Op 's Bethfaiders bee, de heup hier eens te pletter van st-
Gevallen, toen die fnoode, in 't aanzien van 't gemeen, ™°"vdeer"ar
Zig 't vliegen door de lugt vermeten dorft alleen, -wet nc- Om 3t Evangelifch ligt, door tooverkunft te dooven, rmaak.
Kwam uit den zwarten (loel des afgronts opgeftoven, KHlt. Om 't hart des Rykstierans te leiden naar zyn hant, En fprak hem, daar hy iliep, dus aan., op 't ledekant: Gy moet den Tarfer flux van 's levensligt berooven,
Wilt gy de zon van uw geluk niet uit zien dooven _, Uw ondergang, waar op het kruisgenootfchap doeltj Niet doen verhaaften j uitgewerkt, eer gy 't gevoelt. Een nieuwe Koning dreigt uw hoog gereze ftaten, Van 't Galilees gebroet, gepredikt kings de ftraten, Dat jong, en oud , en klein, en groot te zamen fpantj Om u den fcepter loos te wringen uit de hant. Zy groejen in getal, en aanzien j en vermogen, Door nieuwigheden, groot, en wonder in elks oogen: En Paulus uw gevange, alhier genoemt Godts helt, Is ftandaartdrager van dit opgeraapt gewelt. Zy zweren de ondergang van uw berookte altaren, Ii 2 En
|
||||
i-iiwfwg*** - . ..
|
||||||
'syt HET LEVEN VAN DEN
En tempels: vreezen Mars niet in het fchilt te varen t
Apol, Minerve, nog den dondergod Jupyn. Zelf uw Aartswichlaar zwigt voor hun gezayt fenyn, Waar 5t ppgefteke kruis, hun uiterfte vcrtrouwen, Uw tempels ledig maakt, en zy hun kerken bouwen. Waak op, en houw dit neft van 't heilig kapitool. Verdelg den Tarfer en zyn zaamgerotte fchool, Wilt gy uw ryk niet zien het onderft boven keeren, En over Rome dit uitvaagzel triomferen. Wat is een hant vol bloet ? of hebt gy moet gebrek ? Ik zal het vinnig zwaart hem jagen door den nek, Uw hoogheit wreeken, reeds ten halven neergetreden. Waak op: 't is reeds te lang met uitgeftrekte leden De zagte pluim gedrukt. De noot is by der hant. Hier mee verdweenhet fpook van 's Vorften ledekant,
Naar 't hem een adder vol vergif had toegefchoten, En door dien helflen raat dus Paulus dood befloten, Den Keizer toegebromt in een benauwden droom: Die fchiet, gelyk gejaagt van wanhoop, fchrik , en fchroom s S^Ten bed uit, ziet rondom, met half ontlokene oogen, bed mt- Wat nagtgefoens hem dus ontftelt heeft, of bedrogen ;, ^3r*' Dat als een fchaduw dryft op lugt, en nevels heen. paulus u Hy daagt, van wraak geport, zyn lyfwagt op de been, dooden; Beveelt den Tarfer, eer de lift hem kom verraflen, Flux op te halen, en de halsftraf toe te paflen., Wiens aanhang _, als een worm j hem 't ingewant doorknaagt. De Apoftel, voor het ligt gebragt, treedt onverfaagt
Naar zyn gewenfte dood, van geenen fchrik gedreven, /MP «y»Maar als verlangend' naar de kroon van 't andre leven, vtmit De waardfte, en heerlykfte verhuizing hier op aard: w"gt' Voor die de almagtige heeft tot deze eer bewaart. Hy fterft geruft, en heeft aan 'c leven niets verloren j
Die uit zyn vaft geloof zig eerlang ziet herboren, In heerelyker ilaat verrezen uit zyn doodt, Ge-
|
||||||
._.___............
|
||||||
..... . .... . - - ....
|
||||||||||
■ "
|
||||||||||
APOSTEL PAULUS. VTl.Boek. m
Gelyk ecn nieuwe bloem uit 's aartryks milden fchoor. Aan zulk een uitvaarc is geen naam van dood te geven -, Maar van verhuizing uit het eene in 't andre leven ., Dat van geen fterven weet in 's werrelts tranendal, Gebrek nog ziektens kent j of eenig ongeval. Hy, die onfterflyk was> heeft zig ter dood begeven., Op dat de fterveling in eeuwigheit zbu leven : Gelyk de Kerkgezant de doodt in de oogen treedt, En haar zyn armen reikt, hoe gruwelyk, en wreedt. Wie twyffelt, of Godts helt, van 't ligt hier nog verfteken,
Heeft zig getrooft met dus in cenzaamheit te fpreeken ? Wathebikj overal, en nergens vaft gehuift,
Niet al eilanden j zeen, en ftroomen doorgekruift! Wat fteile bergen, tot Godts eer, niet overklommen, Wat watrcQ van verderf niet door zyn hant ontzwommen! Wat fpitfc heuveis, bos, en gapenden woeftyn Niet^dooj^getreen, otn, waar de geeft my riep, te zyn, Schoon ik van koude kromp, of hitte fchier verfmagtte, Eer beekj of koele bron myn dorft lefte, en verzagtte! Niets was my heuglyker, dan }t Evangelifch ligt Den Heiden, dom en blint, te houden voor 't gezigt, En dus het leven te verwekken in de dooden, Te ontzalig dik ontvloon van de verftokte Joden, Op welker hart de korft der fchaduwdienlt nog legt. Dit weet ge , alziende Godt, gehoorzaamt van uwknegt, Die noit iet uitgewrogt heeft, dan door uw vermogen: Want waar myn leere fprak , gaaft gy den blinden oogen. Nu zie 'k myn ent: vaare wel 6 eilanden, en zeen,
6 Beken, bronnen, en rivieren groot en kleen! Gy breede wateren, en zoute, en zoete ftroomen, Gewoon den Oceaan, uw oorfprong, op te komen, Waar hy den aardbol kuft, en met zyn arm omvat, Om in zyn boezem u te ontlaften van uw nat! Geen zeegevaren meer myn yver zullen tergen, I i 3 Geen
|
||||||||||
.
|
.
|
|||||||||
a*4, H E T I; E V E N V A N D E N
Geen fpitfe heuvels, geen hobgfteigerdnde bergen, Eenzame boflen* nog woeftynen, doods en naar/ Verborge wegen., noit doorkruift, dan vol gevaar, Nog donkre holen, tot Gods eere doorgetogen, Godts veegen Kerkgezant weerhouden in zyn pogen> Wiens ftryd nu afgeftreen, wiens hope op Godtgebouwt, Nog Wolf, :nog Tyger vreeft, in 't akelige wout: Min kerkgedrogten, die het zwakke brein vervaren, Met Moloch, Aftarothj of Dagons vloekaltaren: Wier gruwzaame orterfmook, en heilloos outerligt, Den grammen hemel tergt, en fpuwt in 't aangezigt. Der Chriftnen heilzon licht myn gee ft met hare ftralen Alreede voor. ik zie de poort van 's hemels zalen Voor my geopent> Godt in 't ongenaakbaar ligt Zyn dienaar wenken, die zyn kerk hier heeft geftigt. ;. Waar mart de wreetheit met myn levens fchipte.flqopen? Myn ftryd is uitgeftree'n, myn karaprol afgelooj^n, #u> De kroon. des levens, Godts verkorenen bereid, " Verwagt myn hooft: wel hem die dus van de aarde feheid. De Apoftel fcheen dus niet om laag meer te verkeeren,
Maar, als ontbonden,. reeds om hoog te triomferen In 't ongenaakbaar ligt, dat alle ftarren dooft, En hem vergelding voor zyn arbeid hier belooft. De glans eens Engels blonk den martelaar uit d'oogen. |
|||||||||
en at
|
Hy volgt den hoffoldaat, geruft, en onbewogen
|
||||||||
doodt ge- Van 't fchreijen, en misbaar, dat hem verzelde alom.
r»(i onder £j Chriftenbeul ftaat voor zyn blakende yver ftom _,
tie oogen •*-r~ """ a • • t i . •. .
treedt, Daar hy op ^tsende. nogde zynen tragt te leeren,
Met zulk een moet, of. hem geen onheil ftont te deren,
Tot men teGutte, in 't end aan 't Salvis water kwam, Daar hy, zyn lot getrooft j gelyk een offerlam Den heuvel opklom, in den geeft van Godt herfchapen, En wel te moede, om hier geruft in hem te ontflapen, Den gever van zyn lot; zo heft hy hart en oog 3 Ter-
|
|||||||||
AfOSTEL PAULUS. VJXMo'ek. itf
Terwyl hy nederknielt, voor 't laatfte naar om hoog,
En bid: 6 Heilant! hebt ge my by Godt verbeden, **»•/,
Zie neder, na myn doodt, op uw verdrukte leden!
Myn ftryd is afgeftre£n: ik ben de werrelt moe.
De wreetheit flaat op 'c end van deze vvoorden toe',' ■
En fcheid het hooft van }t lyf. de ziel, door de ope wonder eem Gevlogen, en aldus van 's lichaams band ontbonde, omhoof. Zoekt haren oorfprong in den Scbepper van 't Heelal, tn&'
En laac het lyf aan 't graf, waar in het ruften zal., Onaangeraakt, zo lang de nagc des doods zal dureity' Terwyl zy boven 't zwerk, en alle hemelvuren , Verheven aanzit, daar Gods difch het al verheugtj En lyf, en ziel vereent, zal deelen in die vreugt. Zo ftortte, door een flag, die hemelhooge Ceder
Van 't geeftlyk Libanon, na zo veel ftryds, ter neder j h/ni"^ Na zo veel ftormen, op den woeften Oceaan, voijian- En wouden j en woeftyn te hebben uitgeftaan. d^n~
Zo wort die breede boom ("beneden welkers lommer
Heel Afie zig zelf vermaakte, vry van kommer, En hare zielenfpys genoot} door 's hemels hant, Van de oude Tyberftroom in 't Paradys verplant: Niet j om daar vrugten van geregtigheit te dragen ; Maar glory zonder end j Godts uiterfte behagen. De zon bezweem van fchrik., op 't zinken van dat ligt. Een halve werrelt van zyn* wyzen mont geftigt, Die Vorften, Prinfen , en Stadhouders kon verbazen, Schokte op haar as, zo dra dit ligt wierd ujtgeblazen. Het aardryk dronk het bloet dat uit zyn wonde liep, En zag met fchrik hoe dat in rozen zig herfchiep, Om zyn navolgers met een eeuwig heil te kroonen j Hier llrydende , op dat fpoor , als Godts verkore zonen, Het lam ten prys, op zulk een wyze voorgegaan. Nu preekt die mont Godts lof niet meer, dan in de blaen Van zyne brieven , daar geregtigen op azen. Die
|
||||
2f6 HET LEVEN VAN DEN
Die tong, waar af de Chriftenbyen honig lazen, Die van zyn lippen droop, en 't blinde Heidendom Bekeerde., legt, helaas! nu fprakeloos, en ftom, Met zyne hant die zo veel zielen wift te roeren, Waar zy tot's Heilants eer de penne plag te voeren, Die zo veel wondren deed, bekent en onbekent, En 't Evangeli plantte aan 's werrelts ander end. Die voeten j die zo veele en wytberugte fteden, „ En zeen ., en landen, zyn zeeghaftig doorgetreden s Om 't heil van 'c nieuw verbond te ftellen naakt en bloot, Zien wy op 't eereloos fchavot hier kout, en doodt. Zyn uitgefchene zon beneden 's aartryks kimmen: Maar niet, dan om in glans te fchooner op te klimmen: Gelyk het moederligt, dat 's avonds uitgeftraalt, Met de eerfte dageraat te fchooner zeegepraalt: Zo zien wy hem, verhoogt ten ftarren ingevaren, Na een voleinde loop van meer dan dertig jaren., Den prys erlangen, van de Aartsregter hem belooft, Als Jefus hooftherout, en ailer Chriftnen hooft, In zynen yver tot Godts eer niet te bepalen. Hier zou myn Zangheldin op nieuw we£r adem halen,
|
|||||||||||||||||
>
|
|||||||||||||||||
van
|
ft Wiert zy, ten einde ftreeks, niet in haar vaart geftuit
|
||||||||||||||||
Boek. Daar Paulus triomfeert alle eeuwen in en
U I T.
|
|||||||||||||||||
De goetgunftige Lezer gelieve de goetheit te hebben van de drukfeileft en
misfpellingen, door het afwezen van den Dichter (.die, buiten deze ftad wonen- de, de proefbladen zelf niet heeft konnen nalezen) hier en daar ingeflopen, of over 't hooft gezien, naar eigen oordeel te verbeteren. Byzonder daar hy voor het woort yver iever, voor werreltsdeel werelsdeel, voor zegepraal Mege- fraal, voor vrede vreede, voor vreezen vrtzjen , voor hooren horen , voor dui- zenden dmundenden, voor trotfen trotfim , en diergelyke misfpellingen en let- terfouten meer, vjnt. |
|||||||||||||||||